DE ALGEMEENE EN BYZONDERE NATUURLYKE HISTORIE. AG T TIENDE DEEL.   DE ALGEMEENE EN BYZONDERE NATUURLYKE HISTORIE. AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. DOOR BEN HEERE GRAAF DE BUFFON, Intendant van des Konings tuin der Planten; Lid van de Franfche Akademie; Lid van de Koninglijke Akademie der Weetenfchapptn te Parijs; van de Koninglijke Maatfchappijen te Londen en ts Edenburg; van de Koninglijke Akademie te Berlijn ; van, de Keizerlijke Akademie te St. Petersburg enz. enz. AGTTIENDE DEEL. TE DORDRECHT, B\ £h BLUSSÉ EN ZOON. MDCCXCIII.   VOORBERICHT. hooge ouderdom van wijlen den IVel-Eerwaarden Heer C. van Engelen, die de vertaaling van de algemeene en bijzondere Natuurlijke Hiftorie van den Graaf de Buffon tot het Zeventiende Deel met zoo veel roem volbragt heeft Q terwijl het ontleedkundig nr.dpp.itp, dnnr den Heer Daubehtum be/hhrevpf, door Zijnen Zoon, den IVel-Edelen Heer J. Voegen van Engelen, Med. Doft. hewerkt is)Zijn Wei-Eerwaarden reeds zeden lang niet meer toegelaaten hebbende zig met het vervolg deezer vertaaling onledig te houden, is daaraan ook gedeeltelijk toetejchrijven dat het verfcMjnen van dit Agttiende Deel deezer fraaie Nederduitfche uitgave zedert het jaar 1785, toen het Zeventiende Deel in het licht kwam, vertraagd is: De tegenswoordige uïtgeevers, voorneemens zijnde dit gewigtig werk niet onvolledig te laaten, verzogten mij dat ik de hand aan de verdere vertaling van hunne uitgave wilde leenen en de hooge achting, welke ik den arbeid van deezen onfierflijken fchrijver toedraag, dsedt mij geenzints aarjelen om in dit verzoek toetefiemmen, zoo dat ik de vertolking van de volgende vakken deezer overfchoone Natuurlijke Hiflorie, zoo eene behoorlijke aanmoediging den uitgeëver tot het voortzetten deezer onderneeming in /laat fielt, insgelijks met vermaak op mij zal neemen. Omtrent deeze Bijvoegzelen tot de Hiftorie van den Mensch moet ik mlS9999 krijgen, hetgeen reeds een zoo ontzagchelijk groot getal is, dat wij 'er ons geen denkbeeld van kunnen maaken en om die reden moet men de natuurkundige zeekerheid befchouwen als beftaande uit een oneindig getal waarfchijnlijkheden, want als men den dag der fchepping flegts twee duizend jaaren terugfehuift, wordt dit ontzagchelijk getal waarfchijnlijkheden 2a000 maal grooter dan 2,^^999. VII. Maar het is zoo gemaklijk niet de waarde der analogie tefchatten, noch bijgevolg de maat van de zedenlijke zeekerheid te vinden; het is wel de graad van waarfchijnlijkheid die de kragt van eene redeneering bij analogie uitmaakt, en de analogie is in zigzelve niet anders dan de fom der betrekkingen met de zaaken, die reeds bekend zijn; maar egter zal, naar maate die fom of die betrekking in het algemeen min of meer groot zal zijn, de gevolgCs ) Ik zeg voor ons, of liever voor onze waereldftreek, want het zou niet voüTrekt ,-waar zijn in de poolftreeken, A 3  6 DE NATUURLYKE HISTORIE. trekking van de redeneering bij analogie min of meer goed zijn, zonder egter ooit volftrekt zeeker te wezen; laat, bijvoorbeeld, een getuige, welken ik denk dat bij zijn gezond verftand is, mij zeggen dat er in deeze ftad zoo even een kind geboren is, ik zal hem zonder aarfelen gelooven , naardien het feit van de geboorte van een kind iets zeer gewoons is; maar naardien het daarentegens eene oneindige menigte betrekkingen met bekende zaaken heek, dat is te zeggen, met de geboorte van alle andere kinderen, zal ik dan dit feit gelooven zonder 'er egter volkoomen zeeker van te zijn; als dezelrde te leiden ". Ik beken den Heere Bernouilli dat, naardien de tien duizendfle genoomen is naar de Tafelen der gefiorvene, die altoos flegts den gemiddelden mensch, dat is, de menfchen in het algemeen, welvaarende of ziek, gezond of fukkelende, fterk of zwak, vertoonen,, 'er misfehien wat meer dan tien duizend tegens een te wedden zoude zijn dat een welvaarend, gezond, fterk mensch niet binnen vier en twintig uuren zal fterven; maar het verfchilt veel dat die waarfchijnlijkheid tot honderd duizend moet gebragt worden: voor het overige verandert dat verfchii, fchoon zeer groot, niets in de voornaamfte gevolgtrekkingen, welke ik uit mijn beginzel afleide^  5 DE NATUURLYKE HISTORIE. iot neeme, dan zeg ik dat, naardien de waarfchijnlijkheid van den prijs te zullen trekken, flegts een tegens tien duizend is, zijne hoop niets is, naardien 'er niet meer waarfchijnlijkheid, dat is reden om op den prijs te hoopen is, dan 'er reden voor hem is om den dood binnen vier en twintig uuren te vreezen, en dat, naardien die vrees hem in geene deelen aandoet, de hoop op den prijs hem ook niet meer moet aandoen, en zelfs nog veel minder, naardien de fterkte van de vrees voor den dood veel grooter is dan de fterkte van alle andere vrees of hoop. Indien zoodanig een, ondanks de baarblijklijkheid van dit betoog, altoos volftrekt nog wilde hoopen op den prijs, en hij, als 'er eiken dag zulk eene loterij getrokken wierdt, eiken dag een lot name, altoos hoopende den prijs te zullen trekken, zou men, om hem uit zijne dwaaling te helpen, een tegens een met hem kunnen wedden dat hij dood zoude zijn voor hij den prijs eens getrokken hadde. Dus moet de waarfchijnlijkheid, in alle fpelen, in alle weddingfehappen, in alle waagingen, in alle kansfen, in kort, in alle gevallen, daar de waarfchijnlijkheid kleiner is dan Kho, voor ons volftrekt niets zijn en is ook indedaad voor ons volftrekt niets; en om dezelfde reden is die waarfchijnlijkheid in alle de gevallen, daar zij grooter dan ioooo is, voor ons de volkoomenfte zedenlijke zeekerheid. IX. Daaruit kunnen wij befluiten dat de natuurkundige zeekerheid tegens de zedenkundige zeekerheid ftaat :: ioooo; en dat, zoo menig- maalen eene uitwerking, van welker oorzaak wij volftrekt onkundig zijn, dertien of veertien maaien agter eikanderen op dezelfde wijze gebeurt, wij zedenlijk zeeker zijn dat zij nog ten vijftiende maal eveneens gebeuren zal; want aIï==^ip2, en 214=16384, en gevolglijk, als die uitwerking dertien maaien voorgevallen is, is 'er 8192 tegens 1 te wedden dat zij ten veertiende maal gebeuren zal; en als zij veertien maaien gebeurd is, is'er 16384 tegens i te wedden dat zij ten vijftiende maal gebeuren zal, hetwelk eene grootere waarfchijnlijkheid is dan die van 10000 tegens 1, dat is te zeggen, grooter dan de waarfchijnlijkheid, welke de zedenlijke zeekerheid uitmaakt. Men zal mij mogelijk zeggen dat, fchoon wij niet daadlijk voor eenen fpoedigen dood bedugt of bevreesd zijn, het egter veel fcheelt dat de waarfchijnlijkheid van eenen fpoedigen dood nul en derzelver invloed op ons gedrag zedenlijk niets zij. Zou een mensch, die eene fchoone ziel heeft, als hij iemand bemint, het zigzelven niet kwalijk neemen, als hij de maatregelen, welke het geluk van den beminden perfoon verzeekeren moeten, eenen dag uitftelde? Als een vriend ons iets van groote aangelegenheid te bewaaren geeft, hechten Wij 'er dan niet denzelfden dag eene aantekening aan? wij handelen dan in deeze gevallen even als of de waarfchijnlijkheid van eenen fpoedigen dood iets ware en wij hebben reden om dus te handelen. Bij gevolg moet men de waarfchijnlijkheid van eenen fpoedigen dood niet in het algemeen als niets befchouwen. Deeze foort van tegenwerping zal verdwijnen, als men in aanmerking neemt dat men dikwijls meer voor anderen doet dan men voor zigzelven doen zou.  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 9 zou? als men terftond eene aantekening hecht aan hetgeen ons in bewaaring gegeeven wordt, gefchiedt zulks enkel uit beleefdheid voor den eigenaar, voor zijne gerustheid en geenzints uit vrees dat wij binnen vier en twintig uuren fterven zullen; het is eveneens gelegen met den haast, dien men maakt om iemands geluk of het onze te verzeekeren; het is niet het gevoel van de vrees voor eenen zoo kort op handen zijnde dood die ons drijft, het is onze eigen voldoening, die ons bezielt; wij zoeken in alles zoo haast ons doenlijk is te genieten. Maar zie hier eene redeneering die meer gegrond zou kunnen fchijnen: Alle menfchen zijn geneigd om zigzelve te vleijen; de hoop fchijnt uit eenen minderen graad van waarfchijnlijkheid geboren te worden dan de vrees; en bij gevolg heeft men geen recht de maat van de eene ook voor de andere te gebruiken: vrees en hoop zijn gevoel en zijn geene befluiten; het is mogelijk, het is zelfs meer dan waarfchijnlijk dat dit tweeërlei gevoel zig niet rigt naar den juisten graad van waarfchijnlijkheid; en moet men dan beiden eene even gelijke of liever in het geheel eene maat toekennen? Hierop andwoord ik dat de maat, waarvan wij fpreeken, niet op het gevoel toegepast wordt, maar op de redenen, die her. moeten doen ontftaan, en dat elk verftandig mensch de waarde van dat gevoel van vrees of hooo niet moet fchatten dan naar den graad van waarfchijnlijkheid; want al hadda zelfs de Natuur den mensch, tot zijn geluk, grooter neiging tot hoop dan tot vrees gegeeven, is het daarom niet te minder waarachtig dat de waarfchijnlijkheid de waare maat van deeze en geene is. Het is zelfs alleen door de toepasfing van die maat dat men het bedrieglijke van zijne valfche hoop kan zien, of zig omtrent zijne ongegronde vrees gerust kan ftellen. Alvorens ik hier van aftrappe, moet ik nog aanmerken dat men zig wel wagten moet van zig te bedriegen omtrent hetgeen ik gezegd heb van de uitwerkzelen, van welke wij de oorzaak niet weeten; want hier door verftaa ik alleen die uitwerkzelen, van welke de oorzaaken, fchoon onbekend, onderfteld moeten worden ftandvastig plaats te hebben, gelijk die van de' natuurlijke uitwerkzelen; alle nieuwe ontdekkingen in de natuurkunde, die door dertien of veertien proeven, welke alle eikanderen bevestigen, geftaafd zijn hebben reeds eenen graad van zeekerheid, gelijk met dien van de zedenlijke zeekerheid en deeze graad van zeekerheid verdubbelt bij elke'nieuwe proefneeming; zoo dat men, dezelve vermenigvuldigende, de natuurkundige zeekerheid meer en meer nabij koomt.. Maar men moet uit deeze redeneering niet befluiten dat de uitwerkzelen van het geval dezelfde wetten volgen; het is wel waar dat die uitwerkzelen in eenen zekeren zin onder het getal diergeenebehooren, van welke wij de onmiddelijke oorzaaken.niet kennen; maar wij weeten dat, over het algemeen, die oorzaaken, wel verre van als ftandvastig te kunnen onderfteld worden, integendeel noodwendig zoo veel mogelijk wisfelvallig en veranderlijk zijn. Dus is het uit het denkbeeld van het geval zelf baarblijklijk dat 'er geen verband, geene afhanglijkheid tusfchen deszclfs uitwerkzelen is; dat bij gevolg het voorledcne geenen invloed kan hebben op het toekoomende, en men zou zig zeer, en zelfs volkoomen, XFI1L Deel, B  to DE NATUURLYKE HISTORIE. bedriegen, als men Bit de voorgaandegcbeürtenisfen eene reden wilde haaien vöor of tegens de volgende gebcurtenisfen. Laat eene kaart, bij voorbeeld , drie maaien ageer eikanderen gewonnen hebben, zoo is het niet minder waarfchijnlijk dat zij ten vierde maale winnen zal, en men kan even gelijk wedden dat zij winnen zal, of dat zij verliezen zal, hoe dikwijls zij ook gewonnen of verloren nebbe, zoo dra de wetten van het fpel zoodanig zijn dat de kansfen gelijk zijn. Het tegendeel te vermoeden of te denken, gelijk fommige fpeelers doen, is tegens het beginzel van het geval zelf handelen, of zig niet herinneren dat door de overeenkomsten van het fpel de kans altoos gclijklijk verdeeld is. X. In de uitwerkzelen, van welke wij de oorzaaken zien, is eene proef genoeg om de natuurkundige zeekerheid voorttebrengen: bij voorbeeld: ik zie dat, in een uurwerk, het gewigt de raderen doet beweegenen dat de raderen den ilinger doen gaan , dan ben ik zeeker , zonder daartoe herhaalde proeven nódig te hebben, dat de ilinger altijd zoo gaan zal, zoo lang het gewigt de raderen zal doen draaien ; dit is een noodwendig gevolg van eene 1'chikking, welke wij zelve gemaakt hebben, in het zaamenftellen van het werktuig; maar als wij een nieuw verfchijnzel zien, een uitwerkzel, dat nog in de Natuur onbekend is, hebben wij, naardien wij onkundig zijn van de oorzaaken, en naardien zij ftandvastig of veranderlijk, doorgaande of tusfchenpoozende, natuurlijk of toevallig kunnen zijn, geen ander middel om de zeekerheid te bekoomen dan de ondervinding, zoo dikwijls herhaald als nodio-is; hier hangt niets van onszelven af en wij kennen niet verder dan wij ondervinden; wij zijn niet verzeekerd dan door het uitwerkzel zelf en door de herhaaling van het uitwerkzel. Zoo dra "wij het dertien of veertien maaien op dezelfde wijze hebben zien gebeuren , hebben wij reeds eenen graad van waarfchijnlijkheid, die gelijk ftaat met de zedenlijke zeekerheid dat het ten vijftiende maale weder zal plaats hebben en van dat punt kunnen wij weldra eene onmeetlijke tusfehenwijdte overfpringen en door analogie befluiten dat dat uitwerkzel van de algcnieene wetten der Natuur afhangt, dat het bij gevolg zoo oud is als alle de andere uitwerkzelen en dat 'er eene natuurkundige zeekerheid is dat het altijd zal plaats hebben, gelijk het altijd plaats gehad heeft, en dat 'er flegts aan ontbrak dat het niet was waargenoomen, In de kansfen, welke wij zelve hebben geregeld, gelijk gemaakt en berekend, kan men niet zeggen dat wij van de oorzaaken der uitwerkzelen onkundig ziin: wij zijn, ja, onkundig van de onmiddelijke oorzaak van elk bijzonder uitwerkzel; maar wij zien duidlijk de eerfte en algemeene oorzaak van alle de uitwerkzelen. Ik weet, bij voorbeeld, niet, en ik kan zelfs geenzints bedenken welk het verfchil van de beweeging der hand zij om met drie dobbelfteenen boven of onder tien te werpen, dat egter de onmiddelijke oorzaak der gebeurtenis is, maar ik zie baarblijklhk uit het getal en de nommers der fteenen, die hier de eerfte en algemeene oorzaaken zijn, dat de kansfen volftreftf gelijk zijn., dat het onverfchilïig is of men wedde, dat men boven ©f onder tien zal werpen; ik .zie daarenboven dat diezelfde gebcurtenisfen,  AANHANGSEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. -n clkanderen opvolgende, geen verband met clkanderen hebben, naardien op elke worp de kans altijd dezelfde is 'en egter altijd weder nieuw; dat de voorige Worp geenen invloed op de volgende kan hebben ; dat men altijd even g4lijklijk voor of tegens kan wedden, en dat, eindelijk, hoe langer men fpeeir, hoe meer het getal der uitwerkzelen voor en het getal der uitwerkzelen tegens tot gelijkheid zullen naderen; zoo dat elke proef hier eene geheel rtrijdige uitkomst geeft met die der proeven omtrent' de natuurlijke uitwerkzelen, ik wil zeggen, de zeekerheid der onbeftendigheid, in plaats van die der beftendigheid der oorzaaken ; in deeze verdubbelt elke proef de waarfchijnlijkheid van de wederkomst van het uitwerkzel, dat is, de zeekerheid yan de beftendigheid der oorzaak,* in de uitwerkzelen van het geval vergroot integendeel elke proef de zeekerheid van de onbeftendigheid der oorzaak en toont ons altijd meer, en meer dat zij volftrekt wisfelvallig is en geheel onverfchilïig het een of het ander uitwerkzel voortbrengt. Als een kans-fpel uit zijnen aart volmaakt gelijk is , heeft de fpeeler geene reden om zig tot deeze of geene partij te bepaalen; want uit de onderftclde gelijkheid van dat fpel Ipruit noodzaaklijk dat 'er geene goede redenen zijn om deeze of geene partij de voorkeur te geeven en, als men zig bij gevolg bedagt, zou men niet dan door onvoldoende redenen kunnen beflist worden; ook is de redeneerkunde der fpeelers mij geheel gebrekkig voorgekoomen en zelfs vervallen verftandige geesten, die zig in het fpel toegeeven, in hoedanigheid van fpeelers, in ongerijmdheden, waarover zij zig welhaast, in hoedanigheid van redeniijke menfchen, fehaamen. XI. Voor het overige wordt 'er in.dit alles onderfteld dat, als men de kansfen eens opgemaakt en gelijklijk verdeeld heeft, gelijk in het fpel van pasfe-dix met drie dobbelfteenen, diezelfde dobbelfteenen, die de werktuigen van het geval zijn, zoo volmaakt zijn als mogelijk is, dat is te zegden, dat zij naauwkeurige teerlingen zijn, dat derzelver ftof gelijkfoortig zij,3dat 'er de oogen op gefchilderd en niet. uitgehold zijn, opdat zij aan de eene zijde niet zwaarer zouden zijn dan aan de andere; dan, alzoo het den mensch niet mogelijk is iets volmaakts te maaken, en 'er geene fteenen zijn, welke met die geftrenge naauwkeurigheid zijn bewerkt , is het dikwerf mogelijk door de ondervinding te weeten te koomen, naar welke zijde de onvolmaaktheid der werktuigen van het lot de kans doet overflaan. Hiertoe moet men flegts lang en aandachtig de reeks der gebeurtenisfen nagaan, dezelve naauwkeurig tellen, derzelver betrekiijke getallen vergelijken; en als van die twee getallen het een het ander veel te boven gaat, zal men, met veel reden, kunnen befluiten dat de onvolmaaktheid van de werktuigen van het lot de volmaakte gelijkheid van de kans verbreekt en haar wezenlijk fterker naar dc eene zijde dan naar.de andere doet hellen. Ik ondcrftel, bij voorbeeld, dat, alvorens pasfe-dix te fpeelcn, een der fpeelers listig, of, om heter te zeg-, gen, bedrieglijk genoeg ware geweest om te vooren met dc drie fteenen ,• met welke men fpeelen zal, duizend maaien geworpen te hebben en gezien hadde dat onder die duizend proefneemingen zes honderd geweest waren die boven tien liepen, dan zou hij een groot.voordeel boven zijnen tegenpartij-.  ta DE NATUURLYKE HISTORIE. der hebben, als hij wedde dat hij boven tien zou gooien, naardien door de ondervinding gebleken is dat de waarfchijnlijkheid van met die dobbelfteenen boven tien te werpen tot de waarfchijnlijkheid van onder tien te werpen ftaan zal :: 600 : 400 :: 3 : 2. Ditverfchil, dat uit de onvolmaaktheid der werktuigen fpruit, kan dan door waarneeming geweeten worden, en deeze is de reden waarom de fpeelers zoo dikwijls van dobbelfteenen en kaarten veranderen, als de kans hun tegen loopt. Hoe duister derhalven het lot is, hoe ondoordringbaar het toekoomende ons fchijnt, zouden wij egter, door herhaalde proeven, in enige gevallen ^ zoo verlicht kunnen worden omtrent de toekoomende gebeurtenisfen als hooger wezens of hooger natuuren zijn zouden, welke de uitwerkzelen onmiddclijk uit hunne oorzaaken zouden afleiden. En zelfs in de zaaken, die zuiver van het lot fchijnen aftehangen, gelijk dc fpelen en de loterijen, kan men ook de neiging van het lot te weeten koomen. Als men, bij voorbeeld, in eene loterij, die elke veertien dagen getrokken wordt, en van welke men de winnende nommers bekend maakt, die uitzoekt, welke een, twee, drie jaaren agter een meest gewonnen hebben, kan men met reden daaruit opmaaken dat diezelfde nommers wederom meermaalen dan andere winnen zullen ; want op welke wijze men ook de beweeging en plaatfing van de werktuigen van het lot veranderen mag, is het egter onmogelijk dezelve volmaakt genoeg te maaken om de volmaakte gelijkheid der kansfen te behouden; daar? is eene zeekere gewoonte omdebriefjens te maaken, te plaatfen, te vermengen, die, in het midden der verwarring zelve, eene zekere orde voortbrengt en maakt dat zekere briefjens meermaalen moeten uitkoomen dan andere; het is eveneens met de fchikking-van de fpeelkaarten ; zij hebben eene foort van volgreeks, waarvan men door veelvuldige waarneemingen enige termen kan te weeten koomen; want als men dezelve in de fabriek oppakt, volgt men eene zekere gewoonte, de fpeeler zelf heeft in het vermengen zijne gewoonte; alles gefchiedt meer op eene zekere wijze dan op eene andere en dan zal de waarneemer, die op de uitkomsten let en dezelve in groot getal verzamelt, altijd met groot voordeel wedden, omdat, naardien de kansfen volftrekt gelijk moeten zijn, de minfte ongelijkheid, dat is de minfte graad van waarfchijnlijkheid meer, zeer grooten invloed in het fpel heeft, dat in zig zelf niet anders is dan eene vermenigvuldigde en geduurig herhaalde weddingfehap. Als dat verfchil van de overhelling der kans, dat men door de ondervinding te weeten gekoomen was, flegts een honderdfte bedroeg, is het baarblijklijk dat de waarneemer in honderd inzetten, zijn inzet zou winnen, dat is, de fom, die hij elke reis waagt, zoo dat een fpeeler, met die oneerlijke waarneemingen voorzien, niet misfen kan op den duur alle zijne tcgenpartijders uitteputten. Maar wij zullen nu een kragtig tegengift gaan verfchaffen tegens het befmetlijk kwaad van de fpeelzugt en met een enige behoedmiddelen tegens de beguichelingen van deeze gevaarlijke konst. XII. Men weet over het algemeen dat het fpel eene hebzugtige hartstogt is, en dat men, als men zig daaraan overgeeft, zigzelven bederft; maar dee^  AANH'ANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 13 ze waarheid is rnisfchien nimmer aangetoond dan door eene droev'gé ondervinding, welke men niet genoeg oyerdagt heeft om zig door overtuiging te beteren. Een fpeeler, wiens goed, dagelijks aan de flagen van het geval blootgefleld, langzaamerhand ondermijnd wordt en eindelijk noodzaaklijk verloren gaat, fchrijft zijn verlies alleen aan datzelfde geval toe, dat hij van onrechtvaerdigheid befchuldigt; hij heeft evenveel fpijt over hetgeen hij verloren als over hetgeen hij niet gewonnen heeft; de hebzugt en valfche hoop gaven hem recht op eens anders goed; even zoo vernederd van zig behoeftig te zien als bedroefd van geene middelen meer te hebben om zijne hebzugt te voldoen, befchuldigt hij, in zijne wanhoop, zijn ongelukkig geftarnte; hij begrijpt niet dat die blinde magt, het geluk in het fpel, wel met eenen onverfchilligen enonzcekeren tred voortwandelt, maar dat zij op eiken voétftap egter naar een doel ftreeft en een zeeker einde nadert, dat het bederf is van degecne , die haar verzoeken; hij ziet niet dat de fchijnbaarc onverfchilligheid, welke zij voor het goed of kwaad hééft, met den tijd de noodzaaklijkheid van het kwaad voortbrengt, dat eene lange reeks van kansfen eene noodlottige keten is, waarvan het eind het ongeluk aanbrengt; hij gevoelt niet dat hij, behalven de harde fchatring van de kaarten, en de nog harder fchatting, welke hij aan het bedrog van enige tegenpartijders betaald heeft , zijn leven heeft doorgebragt met nadcelige verdragen te fluiten; dat, eindelijk, het fpel, uit zijnen aart zeiven, een verdrag is, dat gebrekkig is in zijn beginzel, een verdrag nadeelig voor eiken van alle welke het aangaan in het bijzonder en ftrijdig met het welzijn van alle maatfehappijen. Deeze is geene zedenkundige redenvoering in het wild gedaan, het zijn juiste waarheden van bovennatuurkunde, welke ik aan de berekening, of liever aan de kragt der reden onderwerp; waarheden, welke ik meetkundig Wil betoogen aan allen, die den geest juist en de verbeelding fterk genoeg hebben om zonder meetkonst te vergelijken en zonder algebra te rekenen. Ik zal niet fpreeken van die fpelen , door list uitgevonden en door de geldgierigheid berekend , waarin het geval een gedeelte zijner rechten verliest, waarin de fortuin nooit gelijk kan loopen, omdat zij onweérftaanbaar naar eene zijde wordt getrokken en altijd genoodzaakt is aan eenen kant overtehellen; ik bedoel alle die fpelen , waarin de kansfen, ongelijk verdeeld zijnde, den eenen eene zoo zeekere als oneerlijke winst verfchaft en den anderen flegts een zeeker en fchandelijk verlies overlaat, gelijk in Pharao, waarin de bankier flegts een erkende bedrieger en de geen die zet, een bedrogene is, met welken men overeengekoomen is niet te zullen fpotten. Het is in het fpel in het algemeen, in het gelijkfte, en bijgevolg in het eerlijkfte fpel dat ik een gebrekkig wezen ontdek; ik begrijp zelfs onderden naam van fpel alle verdragen, alle weddingschappen, waarin men een gedeelte van zijn goed waagt om een diergelijk deel van eens anders goed te bekoomen; en ik zeg dat, over het algemeen, het fpel een flegt begrepen verdrag , eene overeenkomst, voor beiden partijen even nadeelig, is, welker B 3  - i4 DE NATUURLYKE HISTORIE, uitwerking is het verlies altoos grooter te maaken dan de winst en het goed te verminderen om het kwaad te vermeerderen. Het betoog hiervan is zoo ligt als baarblijklijk. XIII. Laaten wij twee perfoonen neemen, even groot van bezittingen, die, bij voorbeeld, elk honderd duizend guldens goed bezitten en onderftellen wij dat die twee perfoonen, in eene of verfcheiden worpen met dobbelfteenen om vijftig duizend guldens fpeelen, dat is om de helft van hun goed; dan is het zeeker dat hij, die het wint , zijn goed flegts een derde grooter maakt en dat hij, die het verliest, het zijn de helft vermindert; want elk hunner bezat honderdduizend guldens voor het fpel, maar, na de uitkomst van het fpel, zal de.een honderd en vijftig duizend guldens, dat is een derde meer hebben dan hij hadt en de ander heeft niet meer dan vijftig duizend guldens, dat is, dc helft minder dan hij te vooren hadt; dus is het verlies een zesde grooter dan de winst, want dit is het onderfcheid tusfchen de helft en een derde; bijgevolg is het verdrag voor beiden nadeelig en dus in deszelfs wezen gebrekkig. Deeze redeneering is niet bedrieglijk ; zij is waar en naauwkeurig; want fchoon de een van de fpeelers niet meer verloren heeft dan juist hetgeen de ander gewonnen heeft, belet deeze gelijkheid in het getal van de fom de waare ongelijkheid van het verlies en de winst niet; de gelijkheid is flegts fchijnbaar;bde ongelijkheid is zeer wezenlijk. Het verdrag, dat deeze twee perfoonen maaken van om de helft van hun goed te fpeelen, is in uitwerking gelijk met een ander verdrag, dat niemand ooit in het hoofd heeft gekregen te maaken, en dat beftaan zoude in een verdrag van elk het twaalfde gedeelte van zijn goed in het water te werpen; want men kan hun aantoonen, voor zij die helft van hun goed waagen, dat, het verlies noodwendig een zesde grooter zijnde dan de winst, dat zesde gedeelte als een wezenlijk Verlies befchouwd moet worden, dat onverfchillig of den eenen of den anderen te beurt kan vallen, en bij gevolg,gelijklijk moet verdeeld worden. Als twee perfoonen eens fpeêlden om al wat zij hadden , welk zou het uitwerkzel van deeze overeenkomst zijn? de een zou flegts zijn goed verdubbelen , en de ander zou het zijn tot niet brengen; welke evenredigheid is 'er nu hier tusfchen de winst en het verlies? dezelfde als tusfchen alles en niets, de winst van den een ftaat flegts gelijk met eene zeer maatige fom en het vcriies van den anderen is in getal oneindig en zedenlijk zoo groot dat de arbeid van zijn gantfche leven mogelijk niet genoegzaam zou zijn om zijn goed weder te winnen. • Het.verlies is dan oneindig grooter dan de winst, als men om al zijn goed fpeelt; het is een zesde grooter, als men om de helft van zijn goed fpeelt; het is een twintigfte grooter , als men om een" vierde van zijn goed fpeelt; in een woord, hoe klein een gedeelte van zijn goed men in het fpel waage, het verlies is altijd grooter dan de winst; dus is het verdrag van het fpel ecu gebrekkig verdrag, dat tot nadeel ftrekt van beiden partijen. Eene nieuwe, maar zeer5nuttige waarheid, Welke ik wenschte dat bekend ware aan allen, die uithebzugt, of ledigheid, hun leven doorbrengen met het lot te verzoeken.  AANHANGSEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 13 • Men heeft dikwijls gevraagd waarom men gevoeliger zij aan het verlies dart Voor de wtast; men kon die vraag niet volkoomcn voldoende bcHndwoorden, zoo lang men de waarheid, die ik daar voorgefteld heb, niet vermoed heeft; thans is het andwoord gemaklijk: men is gevoeliger aan het verlies dan aan de winst, omdat indedaad, als men dezelve in getal gelijk ftelt, het verlies des niettegenftaande altijd en noodzaaklijk grooter is dan de winst; het gevoel is in het algemeen niet anders dan eene ingewikkelde redeneering, minder duidlijk, maar dikwijls fijner en altijd zeekerer dan het regtftreeks voortbrengzel van de reden. Men gevoelde wel dat de winst niet zoo veel vermaak deedt als het verlies ons fpijt veroorzaakte; dit gevoel is niet anders dan de ingewikkelde uitkomst van de redeneering, welke ik zoo even gedaan heb. t XIV. Het geld moet niet gefchat worden naar zijne hoeveelheid in getal i als het metaal, dat flegts het teken van den rijkdom is, de rijkdom zelf ware, dat is te zeggen, als het geluk of de voordeden, die uit de rijkdommen voortfpruiten, evenredig waren aan dc hoeveelheid gelds, zouden de menfchen gelijk hebben van hetzelve naar het getal en volgens deszelfs hoeveelheid tc waardeeren; maar het fcheelt veel dat de voordeden, welke men van het geld trekt, in juiste evenredigheid met deszelfs hoeveelheid ftaan; een mensch, die honderdduizend kroonen renten heeft, is niet tien maaien gelukkiger dan die , welke flegts tien duizend kroonen renten heeft ; nog. meer, het geld heeft, als men over zekere grenzen koomt, bijna geene wezenlijke waarde meer en kan het goed van hem, die het bezit, niet vermeerderen ; een mensch, die eenen berg van goud ontdekte, zou niet rijker zijn dan hij die eene halve teerlingfe roede goud vondt. Het geld heeft twceërleie waarde, beiden willekeurige, beiden van overeenkomst , van welke de eene dc maat van de voordeden van den bijzonderen perfoon, en de andere de tarifvan het goed der maatfchappij is; de eerfle deezer waardijen is nooit dan op eene zeer onbepaalde wijze gewaardeerd; de tweede kan juist gewaardeerd worden door de vergelijking van de hoeveelheid gelds met de voortbrengzelen van den grond en van 's menfchen arbeid. Om enige naauwkeurige regelen te geeven omtrent de waarde van het geld, zal ik bijzondere gevallen nagaan, van welke dc geest gemaklijk het verband vatten kan, en die, als voorbeelden, ons door gevolgtrekking tot de algemeene fchatting van de waarde van het geld voor den armen, voor den rijken, en zelfs voor den min of meer verftandigen zullen leiden. Voor den mensch, die, in zijnen ftaat, welke die dan ook zij, flegts het nodige heeft, is het geld van eene oneindige waarde; voorden mensch, die in zijnen ftaat overvloed van het overbodige heeft, heeft het geld bijna geene waarde. Maar wat is het nodige, wat is het overbodige? Door het nodige verftaa ik de verteering, die men doen moet om te leeven gelijk men altoos gewoon is geweest te leeven; met < dat nodige kan men zijn gjrief en zelfs vermaaken hebben; maar de gewoonte heeft die welhaast tot behoeften gemaakt; dus zal ik, in de omfdrrijving van het overbodige, die vermaaken niet rekenen, waaraan wij gewoon zijn, en ik zeg dat het overbodige is de  16 DE NATUURLYKE HISTORÏE. verteering, die ons nieuwe vermaaken verfchafen kan; het verlies van het nodige is een verlies, dat zig oneindig doet gevoelen, en als men een aanmerklijk gedeelte van dat nodige waagt, kan het gevaar niet vergoed worden door enige hoop, hoe groot men die ook Helle; het verlies van het overbodige daarentegens heeft bepaalde uitwerkingen, en als men in het overbodige zelf nog gevoeliger is aan het verlies dan aan de winst, is het omdat het verlies indedaad in het algemeen altijd grooter zijnde dan de winst, dit gevoel op dat beginzel gegrond is, dat de redeneering niet ontwikkeld hadt; want het gewoon gevoel is gegrond op gemeene denkbeelden, of op gemaklijke gevolgtrekkingen; maar het kiesch gevoel hangc van uitgelezen en verheven denkbeelden af en is indedaad niet anders dan de uitkomst van verfchillende zaamenvoegingen, die dikwijls te fijn zijn om klaar bemerkt te worden en bijna altijd te zaamgefteld om tot eene redeneering gebragt te worden, die dezelve kan betoogen. XV. De Wiskundigen, die de kans-fpelen berekend hebben, en welker rrafpeuringen in dat vak lof verdienen, hebben het geld flegts befchouwd ah? eene hoeveelheid, voor vermeerdering en vermindering vatbaar, zonder andere waarde dan die van het getal; zij hebben de betrekkingen van winst en verlies volgens de hoeveelheid van het geld in getallen gefchat ; zij hebben het gevaar en de hoop met betrekking tot deeze zelfde hoeveelheid in getal berekend. Wij befchouwen hier de waarde van het geld uit een ander oogpunt en wij zullen door onze beginzelen de oplosfing geeven van enige vraagftukken, die in de gewoone rekenkunde belemmerende zijn. Die vraag, bij voorbeeld, van het fpel van kruis of munt, waarin men onderflelt dat twee menfchen (Pieter enPaulus) tegens eikanderen fpeelen, met dit beding dat Pieter een ftuk geld zal opgooien zoo lang tot het kruis valt en dat, zoo het in de eerfte gooi gebeurt, Paulus hem eene kroon zal geeven; gebeurt het met de tweede gooi, dan zal Paulus hem twee kroonen geeven; gebeurt het eerst met de derde gooi, dan zal hij hem vier kroonen geeven; gebeurt het eerst in de vierde gooi, dan zal Paulus agt kroonen geeven; als het eerst met de vijfde gooi gebeurt, zal hij zestien kroonen geeven; en zoo vervolgens, altoos het getal kroonemverdubbelcnde: het is klaar dat, volgens deeze voorwaarde, Pieter altijd moet winnen en dat zijne winst ten minften eene kroon zal zijn, misfehien twee kroonen, misfehien vier kroonen, misfehien agt, misfehien zestien, misfehien twee en dertig'kroonen enz. misfehien vijf honderd en twaalf kroonen, enz. misfehien zestien duizend drie honderd vier en tagtig kroonen enz. misfehien vijf honderd en vier en twintig duizend vier honderd en agt en veertig kroonen enz. misfehien zelfs tien miliicenen, honderd millioenen, honderdduizend millioenen kroonen, misfehien, eindelijk, eene oneindigheid van kroonen; want het is niet onmogelijk vijf maaien, tien maaien, vijftien maaien, twintig maaien, duizend maaien, honderd duizend maaien het ftuk optewerpen, zonder dat het kruis valt. Men vraagt dan hoeveel Pieter aan Paulus moet geeven om hem fchadeloos te Hellen, of, dat op hetzelfde uitkoomt, welke de fom is die gelijk ftaat met de hoop van Pieter, die altijd winnen moet. Dit  AANHANGSEL TOT DE H1STORJE VAN DEN MENSCH. 17 Dit vraagftuk wierdt mij het eerst voorgefteld door wijlen den Heer Cramer, beroemd Hoogleeraar in de Wiskunde te Geneve, op eene reis, welke ik in het jaar 1730 naar die ftad deed; hij zeide mij dat het te voren was voorgemeld door den Heer Nicolaas Bernouilli aan den Heer de Montmort , gelijk men het ook indedaad vindt in het werk van dien fchrijver, getijteld: Analyfe des jeux de hazard, p. 402 & 407: Ik dagt enigen tijd op die vraag zonder 'er de knoop van te vinden; ik kon niet zien dat het mogelyk was de wiskundige berekening met het gezond verftand overeentebrengen, zonder 'er enige zedenkundige aanmerkingen in te laaten koomen, en den Heer Cramer (ö) mijne denkbeelden medegedeeld hebbende, zeide hij (a) Zie hier wat ik toen den Heer Cramer in gefchrift daarvan liet en van hetwelk ik het oorfpronglijk affchrift bewaard heb. ,, De Heer Montmort vergenoegt zig den „ Heer Bernouilli te andwoorden dat het evenredige gelijk ftaat met de .fom van de reii, 5, §, \, enz. kroonen, tot in het oneindige vervolgd, dat is, = sf, en ik ge- loof niet dat men indedaad zijne wiskundige berekening betwisten konne, ondertusfcheii verre van 'er eene oneindige fom voor te geeven, is 'er niemand, die bij zijn verftand is, „ welke'er twintig, ja zelfs tien kroonén voor zoude willen geeven. „ Dereden van die ftrijdigheid tusfchen de wiskundige berekening en het gezond ver„ ftand koomt mij voor te beftaan in de weinige evenredigheid, welke 'er is tusfchen het geld en het voordeel dat 'er uit fpruit. Een wiskundige fchat het geld in zijne bereke„ ning flegts volgens deszelfs hoeveelheid, dat is volgens deszelfs waarde naar het getal; „ maar de zedekundige mensch moet het anders fchatten en enkel volgens het voordeel „ en het vermaak, dat het kan bezorgen,- het is zeeker dat hij zijn gedrag daarnaar moet „ houden en het geld niet fchatten dan naar evenredigheid van de voordeden, welke'er ,, uit voortvloeijen en niet met betrekking tot de hoeveelheid, die, als zij zekere grenzen „ overfchreden is, geenzints zijn geluk zou kunnen vergrooten; hij zou, bij voorbeeld, „ weinig gelukkiger zijn met duizend millioenen dan met honderd, noch met honderd „ duizend millioenen gelukkiger dan met duizend millioenen,- dus zou hij, boven zekere grenzen, zeer kwalijk aoen zijn geld te waagen. Als, bij voorbeeld, tien duizend kroonen alle zijne bezittingen uitmaakten, zou hij zeer kwalijk doen die te waagen, en „ hoe gewigtiger die tien duizend kroonen voor hem zijn zullen, hos kwalijker hij han„ delen zal; ik denk dan dat hij oneindig kwalijk zou "doen, zoo lang die tien duizend „ kroonen een deel van zijne behoefte zullen uitmaaken, dat is, zoo lang die tien duï„ zend kroonen hem volftrekt nodig zullen zijn om te leeven, gelijk hij opgevoed is eri „ altijd geleefd heeft: als die tien duizend kroonen een deel van zijnen overvloed uit„ maaken, heeft hij minder ongelijk en hoe kleiner deel zij van zijnen overvloed zijn zul- len, hoe minder hij kwalijk zal handelen; maar zijn ongelijk zal nooit niets zijn, ten„ zij hij dat gedeelte van zijnen overvloed als onverfchillig kan befchouwen. of wel tenzij ,, hij de gehoopte fom als noodzaaklijk befchouwt om in een oogmerk te flaagen, d. t hem, r, naar evenredigheid, zoo veel vermaak zal doen als deeze zelfde fom grooter is dan die, „ welke hij waagt, en voor dseze wijze van een toekoomer.d geluk te befchouwen kan men „ geene regelen opgeeven; daar zijn lieden, voor welken de hoop zelve eén grooter „ -vermaak is dan 't geen zij genieten zouden door hun inzet te gebruiken.; om dan over alle „ deeze dingen met meer zeekerheid te redeneeren, zou men enige beginzelen moeten „ ■ vastftellen : ik zou, bij voorbeeld, zeggen dat het nodige gelijk ftaat aan de fom, wel- ke men genoodzaakt is te verteeren om te blijven leeven gelijk men altoos geleefd heeft; „ het nodige voor eenen Koning zal, bij voorbeeld, tien millioenen renten zijn (want „ -een Koning die minder hadde, zou een arme Koning zijn): het nodige voor een' man „ van rang zal tien duizend livres renten zijn (want een aanzienlijk man, die minder „ hadde, zou een arm heer zijn): het nodige voor eenen boer zal vijf honderd livres 'zijri^ XVIIL Deel. C  ft . DE NATUURLYKE HISTORIE. mij dat ik gelijk hadt en dat hij die vraag ook langs eenen diergelijken weg hadt opgelost; hij toonde mij vervolgens zijne oplosiing ten 'naaften bij zoó als zij naderhand in de Verhandelingen van de Akademie van Petersburg in het jaar 1738 gedrukt is, agter eene voortreffelijke Verhandeling van den Heer D. Bernouilli over de maat van het lot, waarin ik gezien heb dat de meefte denkbeelden van den Heer D.Bernouilli met de mijne overeen? ftemmen, hetgeen mij zeer veel genoegen gegeeven heeft; want ik heb den Heer D. Bernouilli altijd, behalven zijne: groote talenten in de Meetkunde, befchouwd en erkend als eenen der beste verftanden van deeze eeuw. Ik vond het denkbeeld van den Heer Cramêr ook zeer juist en eenen man waerdig, die ons blijken van zijne bekwaamheid in alle de wiskundige weetenfehappen gegeeven heeft en wiens nagedagcenis ik met des te meer vermaak dat recht doe,- omdat het aan den omgang met en de vriendfehap van dien' geleerden is, dat ik een gedeelte van de eerfte kundigheden, welke ik in dat vak verkregen heb, verfchuldigd ben. De Heer de Montmort geeft de oplosiing van dit vraagftuk door de gewoone regelen en hij zegt dat de fom, die evenredig is met de hoop van dengeenen, die altijd winnen moet, gelijk ftaat met de fom van de reeks 1,1,1,1,^,1,1 kroonen enz. tot in het oneindige voortgezet en dat bij gevolg deéze evenredige fom eene oneindige fomme gelds is. De reden, waarop deeze berekening fteunt, is dat'er eene halve waarfchijnlijkheid is dat Pieter, die altijd winnen moet, eene kroon-zal krijgen, een vierde waarfchijnlijkheid dat hij'er twee zal krijgen; een agtfte waarfchijnlijkheid dat hij 'er vier zal. krijgen, een zestiende waarfchijnlijkheid dat hij 'er agt zal krijgen; een twee en dertigfte waarfchijnlijkheid dat hij 'er zestien zal krijgen enz. en dus in het oneindige en dat bij gevolg zijne hoop in het eerfte geval eene halve kroon is, want de hoop wordt afgemeeten door de waarfchijnlijkheid, vermenigvuldigd met de fom, die te verkrijgen is; nu is dc waarfchijnlijkheid een half en „ omdat hij, tenzij hij in armoede leeft, niet minder kan uitgeeven om te leeven en zijn „ huishouden te onderhouden. Ik zou onderftellen dat het nodige ons geene nieuwe vermaaken kan bezorgen, of, om naauwkeuriger te fpre'eken, ik zou de vermaaken of voordeelen, welke wij altijd gehad hebben, niet rekenen en dan zou ik het overvloe" dige befchrijven als hetgeen ons andere vermaaken, of nieuws voordeelen kon bezorgen; „ ik zou nog zeggen dat het verlies van het nodige zig oneindig doet gevoelen; dat het ,, dus door geene hoop kan vergoed worden, dat daarentegens het gevoel van het verlies „ van het overbodige bepaald is en dat het bij gevolg vergoed kan worden; ik geloof „ dat men deeze waarheid zelf gevoelt, als men fpeelt, want het verlies, als het enig„ zints aanmerklijk is, doet ons- altijd meer fpijt dan eene cvengelijke winst ons vermaak „ doet en dat zonder dat men daar de vernederde eigenliefde i:i kan doen koomen, naar„ dien ik onderftel dat het fpel zuiver en geheel van het lot afhangt. Ik zou ook zeggen „ dat de hoeveelheid van het geld in het noodzaaklijke evenredig is aan hetgeen wij daar„ door verkrijgen; maar dat in het overtollige die evenredigheid begint te verminderen „ en des te meer vermindert, naar maate het overtollige grooter wordt ". Ik laat iv, Mijn Heer, deeze- denkbeelden ter beoordeeling over enz. Geneve den, 3 Oftober 1730. (getekend) Li Clzkc de Bufioh,  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. t9 de te verkrijgen fom in het eerfte geval is eene kroon; dus is de hoop eene halve kroon; even zoo is zijne hoop in het tweede geval ook eene halve kroon; want de waarfchijnlijkheid is een vierde en de te verkrijgen fom is twee kroonen; en een vierde met twee kroonen vermenigvuldigd Keeft wederom eene halve kroon. Zoo zal men ook bevinden dat zijne hoop voor het derde geval ook eene halve kroon is; voor het vierde geval eene halve kroon • m een woord, voor alle de gevallen in het oneindige altijd eene halve kroon voor elk, naardien het getal kroonen in dezelfde evenredigheid vermeerdert als het getal waarfchijnlijkheden vermindert, dus is de fom van alle deeze kansfen eene oneindige fomme gelds en bijgevolg moet Pieter aan Paulus om de kans evenredig te maaken, de helft van eene oneindigheid van kroonen geeven. Dit is wiskundig waar en men kan deeze rekening niet betwisten; ook hebben de Heer de Montmort en de andere Meetkundigen deeze Vraag als goed opgelost befchouwd; deeze oplosiing is ondertusfchen zoo verre van de waare te zijn, dat 'er, in plaats van'er eene oneindige fom, of zelfs eene zeer groote lom voor te geeven, dat reeds een groot onderfcheid is, reen mensch van gezond verftand is die twintig of zelfs tien kroonen zou willen geeven om die kans te koopen, door zig in de plaats te Hellen van dengeenen, die altijd winnen moet. XVI. De reden van deeze buitcngemeene ftrijdigheid tusfchen het gezond verftand en de berekening fpraiï uit twee oorzaaken; de eerfte is dat de waarIchijnlijkheid als niets moet befchouwd worden, zoo dra zij zeer klein is, dat is, beneden rss»; de tweede oorzaak is de weinige evenredig-beid die'er is tusfchen de hoeveelheid gelds en de voordeden, die 'er uit ipruiten■ de wiskundige fchat, in zijne berekening , het geld bij deszelfs hoeveelheid, maar de zedenlijke mensch moet het anders fchatten. Als men, bij voorbeeld eenen mensch van maatige bezitting voorftelde honderd duizend guldens in eene loterij te leggen, omdat'er maar honderd duizend tegens een te wedden is dat hij er honderd duizend maaien honderd duizendguldens mede zal winnen is het zeeker dat de waarfchijnlijkheid van honderd duizend maaien honderd' duizend guldens te zullen winnen een tegens honderd duizend zijnde, is het wiskundig gefprooken, zeeker, zeg ik, dat zijne kans zijnen inleg van honderd duizend guldens wacrdig is; die mensch zou ondertusfchen zeer kwalijk doen van die foïri te waagen en cles te meer hoe kleiner de waarfchnnliikheid van te winnen wezen zoude, alfchoon het geld, dat 'er te winnen zoude zijn naar evenredigheid vermeerderde , en dat omdat hij- met honderd duizend maaien honaerd duizend guldens niet dehelftmeer voordeel zoude hebben dan hij hebben zoude met vijftig maaien honderd duizend guldens, noch tienmaal zoo veel voordeel dan hij niet tien duizend maaien honderd duizend guldens hebben zou; en alzoo de waarde van het geld, met betrekking tot den zeaenlijken mensch, niet evenredig is aan deszelfs hoeveelheid, maar eer aan de voordcelen, welke het geld verfchaffen kan, is het zigtbaar dat die mensch niet moet .waagen dan naar evenredigheid van de hoop op die voordeden dat hij zijne berekening niet moet gronden op de hoeveelheid in getal van de' ' Ca  DE NATUURLYKE HISTORIE. fommen, welke hij zou kunnen winnen, naardien de hoeveelheid van-het o-eld, boven zekere grenzen, zijn geluk niet meer zou kunnen vergrooten en. omdat hij niet gelukkiger zou zijn met honderd duizend millioenen renten dan met duizend millioenen. XVII. Om het verband en de waarheid van al hetgeen ik zoo even gezegd heb te doen begrijpen, zoo laaten wij de vraag, welke ik voorgefteld heb, naauwkeuriger befchouwen dan de Meetkundigen gedaan hebben; naardien de o-ewoone berekening haar niet oplosfen kan, ter oorzaake van het zedenlijke, dat met het wiskundige vermengd is, zoo laaten wij zien of wij door andere regelen tot eene oplosfing kunnen koomen, die niet tegens het gezond verftand ftrijdt en die tegelijk met de ondervinding ftrookt.; deeze nafpeuring zal niet onnut zijn en zal ons zeekere middelen aan de hand geeven. om de waardij van het geld en de waarde van de kans in elk geval te fchatten. Het eerst dat ik aanmerk is dat,, in de wiskundige berekening, die voor hec evenredige van de kans van Pieter eene oneindige fomme gelds geeft, die. oneindige fom gelds de fom is van eene rei, zaamgefteld uit een oneindig getal termen, die alle eene halve kroon waard zijn en ik zie dat die rei,, die wiskundig eene oneindige menigte van termen hebben moet,, zedenlijk gefprooken, niet meer dan dertig hebben kan, alzoo, indien het fpel tot die dertigfte term duurde, dat is, zoo 'er eerst na negen en twintigmaal opwerpens, kruis kwame, Pieter eene fom van 520 milïfoenen 870 duizend 912. kroonen zou moeten hebben, dat is, zoo veel gelds als 'er misfehien in het geheelRijk van Frankrijk is. Eene oneindige fomme gelds is .een inbeeldig wezen , dat nietbeftaat, en alle kansfen, die op termen in het oneindige, diehooger dan dertig loopen, gegrond zijn, beftaan ook niet. Daar is hier eene zedenlijke onmogelijkheid, die de wiskundige mogelijkheid vernietigt; want het is wiskundig en zelfs natuurkundig mogelijk dertig maaien , vijftig maaien, honderd maaien agter een enz. het-ftuk geld optewerpen zonder dat het kruis valle; maar het is onmogelijk aan de voorwaarde van het vraagftuk te voldoen O), dat is, het getal kroonen-te betaalen, welke 'er betaald zouden moeten worden als dat gebeurde; want al het geld dat op de waereld. is zou niet genoegzaam zijn om de fom uittemaaken, die betaald zou moeten worden, flegts op de veertigfte worp, naardien dat duizend en vier en twintig maaien meer. geld zou onderftellen dan 'er in het gcheele Franfche. Rijk is en het zeer veel verfchilt dat 'er op de geheele waereld duizend en vier. en twintig Rijken zouden zijn, zoo rijk als Frankrijk. De Wiskundige nu heeft die oneindige fom gelds als het evenredige van, de kans van Pieter niet gevonden dan omdat het eerfte geval hem eene halve kroon geeft, het tweede geval eene.halve, kroon,, en elk geval in het onein- (a) Om die reden heefteen van onze bekwaamfte. Mettkundigen, wijlen de HeerFontaine, in de oplosfing, welke hij ons van dit vraagftuk gegeeven heeft, de verklaaring van de bezitting van Pieter doen koomen, omdat hij indedaad niet meer voor het evenredige kan geeven, dan al wat hij bezit. Zie deeze oplosfing in de Wiskundige Vexïiandelingen van den Heer.FowT aine in 410. gedrukt te Parijs 1764.  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. a*. dige altijd eene halve kroon-; dus zal de zedenlijke mensch, als hij in het eerst even, zoo telt, twintig kroonen in plaats van de oneindige fom vinden, naardien alle de termen, die boven de veertigfle zijn, zulke groote. fommen gelds geeven dat zij niet beftaan; zoo dat men flegts eene halve, kroon voor het eerfte geval, eene halve kroon voor het tweede, eene halve kroon voor het derde moet rekenen en zoo voort tot veertig, hetgeen in het geheel twintig kroonen voor de kans van Pieter maakt, eene fom, die reeds zeer verminderd is en veel van de oneindige fom verfchilt. Deeze fom vantwintig kroonen zal nog veel verminderd worden, als men in aanmerking neemt dat de een en dertigfte term meer dan duizend millioenen kroonen geeven zoude, dat is onderftellen zoude, dat Pieter veel meer geld zoudehebben dan 'er in het rijkfte Koningrijk van Europa is, eene zaak die onmogelijk te. onderftellen is, en dan zijn de. termen van dertig tot veertig nog denkbeeldig, en de kansfen, op die termen gegrond, moeten als niets befchouwd worden, dus is de waarde van de kans van Pieter reeds tot. vijftien i kroonen gebragt. Men zal die nog meer verminderen als men in aanmerking neemt-dat de' waarde van het geld niet naar deszelfs hoeveelheid moet berekend worden. en dat Pieter dus niet moet rekenen dat duizend millioenen kroonen heni: dubbel zoo veel voordeel zullen doen als vijfhonderd millioenen kroonen, noch viermaal zoo veel als twee honderd en vijftig millioenen kroonen enz. en dat bij gevolg de kans van de dertigfte term niet eene. halve kroon is, even. min als de kans van de negen en twintigfte, van de agt en twintigfte, enz., de waarde van die-, kans, die wiskundig. eene halve kroon voor elke terra, wordt bevonden, moet reeds van.de tweede, term af verminderd worden en. altijd verminderd tot de laatfle term van de rei, omdat men de waarde van. het geld niet volgens deszelfs hoeveelheid bij getal moet rekenen. XVIII. Maar hoe die dan berekend, hoe de evenredigheid van die waarde: volgens de verfchillende hoeveelheid gevonden? wat is dan twee millioenen. geld als het niet de helft meer dan een millioen van hetzelfde metaal is?, kunnen wij juifte.en algemeene regelen voor die fchatting geeven? het. fchijnt dat elk zijnen ftaat moet beoordeelen en vervolgens zijn lot fchattenen de hoeveelheid van geld, geëvenredigd aan dien ftaat en aan het gebruik, dat hij 'er van maaken kan;, maar deeze wijze is nog te onbepaald en te. bijzonder om'tot beginzel te kunnen dienen en ik geloof dat men algemec-. ner en zeekerer middelen kan vinden om deeze waardeenng te doen;, het. eerfte middel dat ons voorkoomt is de wiskundige berekening met de onder-, vinding te vergelijken;, want wij kunnen,, in veele gevallen, door herhaalde, proefneêmingen, gelijk ik reeds gezegd heb, .de uitwerking van het lot te. weeten, koomen en.wel zoo zeeker, als of wij haar onmiddclijk uit.de oorzaaken afleidden. Ik heb dan twee duizend agt. en veertig proefneêmingen-over die. vraag; gedaan, dat is, ik heb twee duizend agt en veertig maaien dit fpel gcfpeeld en. het ftuk geld door een kind laaten opwerpen; deeze twee duizend agt en veertig, fpelen hehbeninhet geheel tien duizend zeven en vijftig kroonen opgeleverd,, C 3 *  sa DE NATUURLYKE HISTORIE. dus is de fom evenredig aan de kans van hem, die altijd winnen moet, ten naaften bij vijf kroonen voor elk fpel. In deeze procfneeming zijn duizend een en zestig fpelen geweest, die flegts eene kroon opgeleverd hebben,' vier honderd en vier en negentig fpelen, die twee kroonen opgebragt hebben, twee honderd twee en dertig fpelen, die vier kroonen, honderd zeven en dertig fpelen, die agt kroonen, zes en vijftig fpelen, die zestien kroonen, negen en twintig die twee en dertig kroonen, vijf en twintig fpelen, die vier en zestig kroonen, agt fpelen, die honderd agt en twintig kroonen, en eindelijk zes fpelen, die twee honderd zes en vijftig kroonen hebben opgeleverd. Ik hoxide deeze algemeene uitkomst voor goed, omdat zij gegrond is op een groot getal proefneêmingen en omdat zij ook overeenitemt met eene andere wiskundige en onbetwistbaare redeneering , door welke men ten naaften bij diezelfde evenredigheid van vijf kroonen vindt. Zie hier die redeneering. Als men twee duizend agt en veertig maal dat fpel fpeelt, moeten 'er natuurlijk duizend vier en twintig fpelen zijn, die elk maar eene kroon zullen opleveren, vijf honderd en twaalf fpelen, die twee kroonen zullen geeven, twee honderd zes en vijftig fpelen, die vier kroonen, honderd en agt en twintig fpelen, die agt kroonen, vier en zestig fpelen, die zestien, twee en dertig fpelen, die twee en dertig, zestien fpelen, die vier en zestig, agt fpelen, die honderd agt en twintig, vier fpelen, die twee honderd zes en vijftig, twee fpelen, die vijf honderd en twaalf, een fpel dat duizend vier en twintig kroonen moeten opleveren en eindelijk een fpel, dat men niet fchatten kan, maar dat men zonder merklijke dwaaling kan vcrwaarloozen, omdat ik onderftellen kon, zonderde gelijkheidvan het lot merklijk te fchenden, dat 'er duizend vijf en twintig in plaats van duizend vier en twintig fpelen waren , die flegts eene kroon zouden opbrengen; daarenboven als de waarde van dat fpel allerfterkst gerekend wordt, kan zij niet meer dan van vijftien kroonen zijn, naardien men gezien heeft dat voor een van die fpelen alle de termen boven de dertigfte van de rei, zulke groote fommen opleveren, dat zij niet beftaan en dat bijgevolg de fterkfte evenredigheid, die men onderftellen kan, vijftien kroonen is. Als ik alle deeze kroonen, welke ik natuurlijk van het onvcrfchillige van het lot verwagtcn kan, te zaamen optrek, heb ik elfduizend twee honderd vijf en zestig kroonen voor twee duizend en agt en veertig fpelen. Dus geeft deeze redeneering, op zeer weinig na , vijf en eene halve kroon voor de evenredigheid, hetgeen met de proefneeming overeenftemt op r\ na. Ik begrijp wel dat men mij zal kunnen tegenwerpen dat die foort van berekening, die vijf en eene halve kroon voor de evenredigheid oplevert, als men twee duizend agt en veertig fpelen fpeelt, een grooter evenredige zou geeven, als men een veel grooter getal fpelen bij eikanderen rekende; want als men, bij voorbeeld, in plaats van twee duizend agt en veertig fpelen te fpeelen, flegts duizend vier en twintig fpelen fpeelt, is het evenredige op zeer weinig na vijf kroonen; als men flegts vijf honderd en twaalf fpelen fpeelt, is het evenredige niet meer dan vier kroonen en eene halve op zeer weinig na; als men flegts twee honderd zes en vijftig fpelen fpeelt, is het nog maar  aanhangzel tot de historie van den mensch. 23 vier kroonen en dus altijd al minder en minder; maar dat koomt daarvandaan dat het fpel, dat men niet waardeeren kan, als dan een aanmerklijk gedeelte van het geheel maakt, en des te aanmerklijker, hoe minder fpelen men fpeelt en 'er bijgevolg een groot getal fpelen vereischt wordt, als duizend vier en twintig, of twee duizend agt en veertig, om dat fpel als van weinig waarde ol zelfs als niets te doen befchouwen. Als men dienzelfden weg volgt, zal men bevinden dat, als meneenmillioen agt en veertig duizend vijf honderd zes en zeventig fpelen fpeelt, het evenredige, volgens die redeneering ten naaften bij tien kroonen wezen zou; maar men moet in de zedenkunde alles in acht neemen, en dan zal men zien dat het niet mogelijk is een millioen a^t en veertig duizend vijf honderd zes en zeventig fpelen van dat fpel te fpeelen, want als men maar twee minuuten tijds voor de duuring van elk fpel fielt' den tijd, die nodig is om te betaalen enz. daaronder gerekend, zal men bevinden dat men geduurende twee millioenen zeven en negentig duizend, honderd en twee en vijftig minuuten, dat is, meer dan dertien jaaren agter eikanderen, zes uuren 'sdaags, zou moeten fpeelen, hetgeen een beding is, dat zedenüjk onmogelijk is. En, als men 'er acht op Maat, zal men bevinden dat_ tusfchen flegts een fpel te fpeelen en het grootst getal fpelen te fpeelen, die zedenlijk mogelijk zijn, deeze redeneering, die verfchillende evenredigheden voor alle de verfchillende menigte van fpelen geeft, voor het middelbaar evenredige vijf kroonen oplevert. Dus blijf ik zeggen'dat de fom, die gelijk ftaat met de kans van hem, die altijd winnen moet , vijf kroonen is, in plaats van de helft van eene oneindige fom kroonen, gelijk de Wiskundigen gezegd hebben en gelijk hunne berekening fchijnt te vereisfehen. ^ XIX. Laaten wij nu eens zien of het, volgens deeze bepaaling, niet mogelijk zoude zijn de evenredigheid van de waarde van het geld met betrekking tot de voordeden, die 'er uit fpruiten , te vinden. fde reeks der waar- t fehijnlijkheden is . \, |, & £, rh, 'és, »,.... a& j-dc reeks der te ver<{ krijgene fommen L gelds is. . . . i, 2,4,8, 16,32,64,128,256, .... 2"—*. De fom van alle die waarfchijnlijkheden , vermenigvuldigd door die van alle de te verkrijgen fommen gelds, is », dat de evenredige waarde is, welke door de wiskundige berekening verkregen wordt voor de kans van hem, die altijd winnen moet. Maar wij hebben gezien dat die fom ~ , in het wezenlijke, niet meer dan vijf kroonen- kan zijn; men moet dan eene reeks zoeken, die zoodanig is, dat de fom, vermenigvuldigd door de reeks der waarfchijnlijkheden, gelijk zij aan vijf kroonen en deeze reeks meetkundig zijnde, gelijk die der waarfchijnlijkheden , zal men bevinden dat zij is 1 f :l? "H' in plaats van f< "o/^Y's, "jV, -'JL Nu verbeeldt de reeks 1, 2, 4, 8, 16, 32. enz. dc hoeveelheid gelds en bij gevolg deszelfs waarde in getal en wiskundig.  *4 DE NATUURLYKE HISTORIE. En de andere reeks i, I, B, 3?, 10, 9» verbeeldt de meetkundige hoeveelheid van het geld, door de ondervinding gekregen, en bij gevolg deszelfs zedenlijke en wezenlijke waarde. Zie daar dan eene algemeene en vrij juifte waardeering van de waarde van het geld in. alle mogelijke gevallen en zonder enige onderltelling. Men ziet bij voorbeeld, als men de twee reekfen vergelijkt, dat twee duizend livres niet eens zoo veel voordeel verfchaffen als duizend livres, dat het f verfcheelt en dat twee duizend livres in het zedenlijke en in wezenlijkheid niet meer zijn dan,§ van twee duizend livres, dat is, agttien honderd Itvres. Een mensch, die twintig"duizend livres bezit, moet niet rekenen dat hy eens zoo veel.heeft als een ander, die tien duizend livres heelt, want hy heeft wezenlijk niet meer dan agttien duizend livres aan ge d van diezelfde munt, welker waarde berekend wordt door de voordeden, welke het «reeft- en even zoo is een mensch, die veertig duizend livres bezit, niet viermaal rijker dan hij, die tien duizend Mvres heeft, want hij is in vergelijking wezenlijk niet rijker dan 3i duizend 400 livres; een mensen, die eo duizend livres bezit, heeft, volgens diezelfde regel, niet meer dan <8 duizend 300 livres; die 160 duizend livres heeft, moet niet meer rekenen dan 104 duizend 900 livres , dat is te zeggen dat hij, fchoon hij zestien maaien meer geld heeft dan de eerfte, egter weinig meer dan tien maaien zoo veel bezit van onze waare munt; even zoo is ook een mensch, die twee en dertig maaien zoo veel geld heeft als een ander, bij voorbeeld 320 duizend livres -in vergelijking van iemand, die 10 duizend livres heeft, in wezenlijkheid niet rijker dan 188 duizend livres., dat is, agttien of negentien maaien rijker, in plaats van twee en dertig maaien enz. De gierigaart is als de Wiskundige; beiden fchatten het geld naar deszelfs hoeveelheid in getal; de verftandige -mensch befchouwt noch het getal noch dc veelheid; hij ziet enkel op de voordeden, welke hij 'er door verkrijgen kan; hij redeneert beter dan de gierigaart en gevoelt beter dan de Wiskundige. De -kroon, welke de arme heeft weggelegd om eene noodzaaklijke impost te betaalcn, en de kroon, die de geldzakken van eenen panter volledig maakt, hebben bij den gierigaart en bij den Wiskundigen eene evengelijke waarde; deeze telt die door twee .gelijke eenheden, de ander zal zig die met een even groot vermaak toeëigenen, m plaats dat de verftandige man de kroon van den armenvoor een kuis, en de kroon van den pagter voor een duit zal rekenen. XX. Deeze fchatting van de zedenlijke waarde van het geld wordt ooit nog bevestigd door de aanmerking dat eene waarfchijnlijkheid voor mets moet gerekend worden, zoo dra zij niet grooter dan ^ is, dat is, zoo dra zij zoo . klein is als de vrees voor den dood binnen vier en twintig uuren, die men niet gevoelt. Men kan zelfs zeggen dat, aangezien de kragt van die vrees voor den dood, die veel .grooter is dan de kragt var.lalle de andere aandoeningen van vrees of hoop, men eene vrees of hoop, die flegts r& waarfchijnlijkheid zoude hebben, als bijna niets .moet aanzien. De kleinmoedigfte mensch zou zonder eenjge ontroering om zijn leven kunnen Ipeelen,  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 25 als het brief jen van den dood onder tien duizend briefjens van het leven vermengd was; en de ftandvastige mensch moet zonder vrees trekken, als dat briefjen onder duizend gemengd is; dus moet men, in alle gevallen, daalde waarfchijnlijkheid minder dan een duizendfle is, dezelve als bijna niets ■befchouwen. Naardien nu in onze vraag de waarfchijnlijkheid reeds isa is in de tiende term van de reeks l, 5r, ,'3, TT;S, 5j,, jfe, Sb53, volgt daaruit dat men, zedenlijk gefprooken, alle de. volgende termen moet verwaarloo•zen, en alle onze hoop tot die tiende term bepaalen, hetgeen wederom vijf kroonen levert voor het evenredige dat wij gezogt hebben, en bijgevolg ook de juistheid van onze bepaaling bevestigt. Ais men dus alle de berekeningen, waarin de waarfchijnlijkheid kleiner dan een duizendfle wordt, hervormt en verkort, zal 'er geene ftrijdigheid meer overblijven tusfchen de wiskundige rekening en het gezond verftand. Alle zwaarigheden van dien aart verdwijnen dan. De mensch, die van die waarheid doordrongen is, zal zig niet meer door iedele hoop of valfche vrees laaten vervoeren ; hij zal niet graag zijne kroon geeven om 'er duizend te winnen, tenzij hij duidlijk ziet dat de waarfchijnlijkheid grooter dan een duizendfle is. Hij zal, eindelijk, de kinderachtige hoop laaten vaaren van een groot fortuin te maaken met kleine middelen. XXI. Tot hier toe heb ik niet geredeneerd en gerekend dan voor den mensch, die waarlijk verftandig is, die geen befluit neemt dan door overwigt van reden; maar moeten wij ook geen acht flaan op dat groot getal lieden, welke door beguichcling of door hunne hartstogten bedrogen worden, en die dikwijls zig zeer gaerne willen bedriegen? is het zelfs niet . nadeelig de zaaken altoos te vertoonen gelijk zij zijn? Is de hoop, hoe klein derzelver waarfchijnlijkheid ook zij, niet een goed voor alle menfchen en het eenigst goed van den ongelukkigen? Na dan voor den Wijzen gerekend te hebben, zoo laaten wij ook eens rekenen voor den, vrij minder zeldzaamen mensch, die dikwijls meer genot heeft van zijne dwaaling dan van zijne reden. Zijn 'er niet, buiten- de gevallen waarin alle middelen ontbreeken en een flraaltjen hoop dus een grootgoed is, buiten die omftandigheden, waarin het ontroerd hart geene troost vindt dan in de voorwerpen van zijne beguichcling en geen genot heeft dan in het verlangen, niet duizend en duizend gelegenheden, waarin de wijsheid zelve een groot deel hoop moet aanbieden, bij gebrek van een deel wezenlijk goed? De wil, bijvoorbeeld, van goed te doen, als hij erkend is bij degeene, die de teugels der Regeering in handen houden, verfprcidt, al wierdt hij niet uitgeoefend, over een geheel volk eene fom van geluk, die men niet fchatten kan; de hoop, alfchoon ijdel, is dan een wezenlijk goed, welks genot bij voorraad op alle ander goed vooruit verkregen wordt. Ik ben genoodzaakt te bekennen dat volle wijsheid des menfchen vol geluk niet uitmaakt, dat ongelukkiglijk de enkele reden in alle tijden flegts een klein getal koele toehoorers hadt en nooit tot geestdrift vervoerde, dat de mensch, die van goederen overhqopt is, nog niet gelukkig zou zijn, als hij niet op nog meerdere hoopte; dat het overtollige met den tijd een zeer noodzaaklijk ding wordt XVIII. Deel. D  %6 DE NATUURLYKE HISTORIE. en dat het cenigst onderfcheid, dat hier tusfchen den Wijzen en niet Wijzen is, is dat de laatfle, zoo dra hem enig overvloedig goed aankoomt, dat fraaie overtollige in droevig noodwendige verkeert en zijnen ftaat naar zijne nieuwe bezitting inrigt, terwijl de verftandige mensch, dien overvloed niet gebruikende dan om weldaaden te verfpreiden, en zig enige nieuwe vermaaken te verfchaffen, de verteering van dat overvloedige bezuinigt, terwijl hij het genot van hetzelve vergroot. XXII. Het ten toon fpreiden van hoop is het lokaas van alle beurzen -fnijders. De groote konst van den loterij-maaker beflaat in het aanbieden van groote fommen met zeer kleine waarfchijnlijkheden, die welhaast nog vergroot worden door de veêrkragt der begeerlijkheid. Die beurzen - fnijders vergrooten dat denkbeeldig voordeel nog door hetzelve te verdeelen en door, voor een klein geld, 't welk ieder misfen kan, eene hoop te geeven, die, fchoon veel kleiner, in dè grootheid van de geheele fom fchijnt te deelen. Men weet niet dat, als de waarfchijnlijkheid minder dan een duizendfle is, de hoop niets is, hoe groot de beloofde fom ook zij, omdat alles, hoe groot het ook zijn mag, niets wordt, zoo dra het noodwendig met niets vermenigvuldigd wordt, gelijk hier de groote fom gelds is met het niet der waarfchijnlijkheid vermenigvuldigd, gelijk, over het algemeen, elk getal, dat door nul vermenigvuldigd, altijd nul is. Men weet ook niet dat, behalven deeze verdwijning der waarfchijnlijkheden tot niet, zoo dra zij onder een duizendfle zijn, de hoop geduurigafneemt, evenredig met de zedenlijke waarde van het geld, die altijd minder is dan deszelfs waarde in getal, zoo dat hij, wiens hoop in getal eens zoo groot fchijnt als die van eenen anderen, egter indedaad niet meer dan ? wezenlijke hoop heeft, in plaats van a; en dat dus ook hij, wiens hoop in getal 4 is, niet meer dan 3^ van die zedenlijke hoop heeft, welker voortbrengzel het eenigst wezenlijke is. Dat, in plaats van 8, dat voortbrengzel niet meer dan 5!?! is, in plaats van 16, flegts io§H; in plaats van 32, i8f?ff; in plaats van 64, 34135=5; in plaats van 128, '6lWs\\ in plaats van 256, ïtófflgg} in plaats van 512, 198/5^; in plaats van 1024, ssy-misê enz., waaruit men zien kan hoe zeer de zedenlijke hoop in alle gevallen van de hoop in getal verfchilt in het wezenlijke voordeel, dat 'er uit fpruit; de verftandige mensch moet dan alle voorftellen, waarin de zeer groote fomme gelds de zeer kleine waarfchijnlijkheid fchijnt te vergoeden, alfchoon door uitrekening bewezen, als valsch verwerpen, en aJs hij met minder nadeel waagen wil, moet hij zijne fondfen nooit in eens waagen, hij moet die verdeelen. Honderd duizend guldens op een eenig fchip, of vijf en twintig duizend guldens op vier fchepen te waagen is niet een en hetzelfde; want in het laatfte geval zal men voor het voortbrengzel van de zedenlijke hoop honderd krijgen, terwijl men flegts een en tagtig voor datzelfde voortbrengzel in het eerfte geval hebben zal. Om die reden is die koophandel vaster en voordeeliger, daar het geheel van hetgeen men verkoopt onder een groot getal fchuldenaars verdeeld is. De eigenaar van het geheel kan flegts kleine bankrotten lijden, in plaats dat 'er maar een vereischt wordt om hem te bederven, als dat geheel van zijnen hm-  AANHANGSEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 27 del flegts door eene hand moet gaan, of zelfs ondereen klein getal fchuldenaars verdeeld is. Grof fpeelen in den zedenlijken zin is flegt fpel fpeelen: iemand die in Pharao zon zetten en in het hoofd krijgen van alle zijne kaarten tot quinze & le va voorttezetten, zou bijna een vierde op het voortbrengzel van zijne zedenlijke hoop verliezen, want terwijl zijne hoop in getal is 16 te trekken, is zijne zedenlijke hoop flegts 13H5. Even eens is het gelegen met eene oneindige menigte andere voorbeelden, die men zou kunnen opgeeven; en uit alle zal altijd fpruiten dat een verftandig mensch zoo min als mogelijk is aan het lot moet waagen, en dat een voorzigtig mensch, die, door zijnen ftaat of zijnen handel, genoodzaakt is zwaare fommen in de waagfchaal te ftellen, dezelve moet verdeelen en alle kansfen uit zijne onderneemingen bannen, waarvan de waarfchijnlijkheid zeer klein is, fchoon de fom die te verkrijgen is, naar evenredigheid groot is. XXIII. De Algebra is het eenigst werktuig, waarvan men zig tot heden bediend heeft in de weetenfchap der waarfchijnlijkheden, om de betrekkingen van het lot te bepaalen en vastteftellen. De Meetkunde fcheen weinig gefchikt tot zulk een fijn werk; als men het ondertusfchen van nabij befchouwt, zal het gemaklijk zijn te bevinden, dat dat voordeel van de Algebra boven de Meetkunde geheel toevallig is en dat het lot, naar het gewijzigd en gefteld is, zoo wel tot de Meetkunde als tot de Algebra behoort; om daar van verzeekerd te zijn zal het genoeg wezen dat men acht geeve dat de fpelen en de vraagen van gisfing gemeenlijk flegts loopen over betrekkingen van onderfcheiden hoeveelheden; 's menfchen geest, die gemeenzaamer is met de getallen dan met de maaten van uitgebreidheid, heeft dezelven altijd de voorkeur gegeeven; de fpelen zijn hiervan het bewijs; want derzelver wetten zijn eene geduurige rekenkunde; om dan de Meetkunde in het bezit van haare rechten op de weetenfchap van het lot te ftellen, heeft men flegts fpelen uittevinden, die over de uitgebreidheid en derzelver betrekkingen loopen, of het klein getal dier fpelen van dien aart, welke reeds gevonden zijn, te berekenen; het fpel van opgooien op de fteenen kan ons tot een voorbeeld ftrekken: zie hier deszelfs voorwaarden, die zeer eenvoudig zijn. In eene kamer, met gelijke fteentjens of vakken van de eene of andere figuur bevloerd, werpt men een kroon-ftuk op; een der fpeelers wedt dat dat kroon-ftuk, na zijnen val, vrij op het fteentjen zal liggen, dat is, op een eenig fteentjen; de tweede wedt dat dat kroon-ftuk op tvoe fteentjens zal liggen, dat is, dat het eene van de naaden, waardoor zij vaneengefcheiden worden, bedekken zal; een derde fpeeler wedt dat het kroon-ftuk op drie, vier of zes naaden zal liggen; nu vraagt men naar de kansfen van eiken deezer fpeelers. Eerst zoek ik de kans van den eerften en tweeden fpeeler; om die te vinden befchrijf ik op een der fteentjens eene diergelijke figuur, die zoo verre van de randen van het fteentjen af is als de lengte van de halve middellijn van het kroon-ftuk bedraagt; de kans van den eerften fpeeler zal tot die van den tweeden ftaan als de oppervlakte van den omtrek van de kroon ftaat tot de oppervlakte van de figuur, die ik op het fteentjen getrokken heb; dit kaa D 2  28 DE NATUURLYKE HISTORIE. gemaklijk aangetoond worden; want zoo lang het middenpunt van de kroon binnen de getrokken figuur is, kan die kroon ook niet dan op eene eenige ruit liggen , naardien die getrokken figuur overal zoo verre van den rand van het fteentjen is als de ftraal van de kroon bedraagt, en integendeel zoo dra ■het middenpunt van de kroon buiten de getrokken figuur valt, ligt de kroon noodzaaklijk op twee of meer fteentjens, naardien alsdan derzelver ftraal grooter is dan de afftand van den omtrek van die figuur, die op het fteentrn gclchreven ftaat, tot den omtrek van het fteentjen; nu worden alle de punten , waarop dat middenpunt van de kroon kan vallen , in het eerfte o-eval vertoond door de oppervlakte van de kroon, die het overige van het fteentjen uitmaakt; dus ftaat de kans van den eerften fpeeler tot de kans van den tweeden als die eerfte oppervlakte tot de tweede; om,dan de kans van die twee fpeelers gelijk te maaken, moet de oppervlakte van de figuur, die men op het fteentjen getrokken heeft, gelijk zijn aan die van de kroon, of,- dat hetzelfde is, zij moet de helft zijn van de geheele oppervlakte van het fteentjen. Ik heb mij vermaakt met die berekening te doen en ik heb bevonden dat,' om met evengelijke kans op vierkante fteentjens te fpeelen, de zijde van het fteentjen moest ftaan tot dc middellijn van de kroon als i : i dat is ten naaften bij drie en eene halve maal grooter moest zijn dan de middellijn van het ftuk, met welk men fpeelt. Om op gelijkzijdige driehoekige fteentjens te fpeelen, moet de zijde van het fteentjen ftaan tot de middellijn van het ftuk, als i : -' * dat is, bijna zes maaien grooter dan de middellijn van het ftuk. ^ ° Op fteentjens van ruiten met twee fcherpe en twee ftompe hoeken (en lozange) moet_de zijde van het fteentjen ftaan tot de middellijn van het ftuk ais* 1 : —;—T7=--> dat is bijna viermaal grooter zijn. 2 -{- V 1 Eindelijk, op zeshoekige fteentjens moet dc zijde van het fteentjen tot de middellijn van het ftuk ftaan als i : * -JL., dat is bijna eens zoo groot zijn, Ik heb de berekening niet gemaakt voor andere figuuren, omdat deeze de eemgfte zijn, waarmede men eene ruimte vullen kan zonder 'er tusfehenvakken van andere gedaante in te laaten; en ik heb niet gemeend dat het nodig ware te waarfchuuwen dat de voegen van de fteentjens enige breedte hebbende, enig voordeel geeven aan den fpeeler, die voor de voeg wedt en dat men bijgevolg wel zal doen, om het fpel nog gelijker te maaken, de vierkante fteentjens wat meer dan drie en eene halve maal, de driekantige zes maaien, de langwerpige ruiten vier maaien en de zeshoekige twee maaien de lengte van de middellijn van het ftuk, waarmede men fpeelt, te geeven. Nu zoek ik de kans van den derden fpeeler , die wedt dat de kroon op twee voegen zal liggen en , om die te vinden, trek ik in eene van de ruiten eene  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 29 figuur gelijk ik reeds gedaan heb; dan verleng ik de zijden van deeze befchrcven figuur tot zij tegens die van het fieentjen koomen; de kans van den derden fpeeler zal tot die van zijnen tegenfpeeler ftaan als de fom der ruimten, begrepen tusfchen de verlenging dier lijnen en de zijden van het fteentjen ftaat tot het overige van de oppervlakte van het fteentjen. Dit moet om wel betoogd re zijn flegts wel verftaan worden. Ik heb dit geval ook berekend en bevonden dat, om gelijk fpel te fpeelen op vierkante fteentjens, de zijde van het fteentjen tot de middellijn van 1 het ftuk moet ftaan als 1 t~J/=-* dat 's' wat minder dan een derde grooter moet zijn. r 2 Op gelijkzijdige driehoekige fteentjens moet de zijde van het fteentjen ftaan tot de middellijn van het ftuk als 1 : f , dat is eens zoo groot zijn. Op fteentjens van ruiten met twee fcherpe en twee ftompe hoeken (en lozange) moet de zijden va het fteentjen tot de middellijn van het ftuk ftaan als 1 •' ~y—--> dat is omtrent twee vijfden grooter zijn. Op zeshoekige fteentjens moet èe zijde van het fteentjen tot de middellijn van het ftuk ftaan als 1 : \ V 3, dat is, een half vierde grooter zijn. Nu wedt de vierde fpeeler dat op gelijkzijdige driehoekige fteentjens de kroon op zes voegen zal liggen, dat zij op vierkante fteentjens., of fteentjens met ruiten met fcherpe en ftompe hoeken op vier voegen zal liggen, en op zeshoekige fteentjens op drie voegen; om zijne kans te bepaalen, befchrijf ik van de punt van eenen hoek van het fteentjen eenen cirkel, zoo groot als het kroon-ftuk, en ik zeg dat op gelijkzijdige driehoekige fteentjens, zijne kans tot die van zijnen tegenfpeeler zal ftaan als de helft van de oppervlakte van dien cirkel ftaat tot die van het overig gedeelte van het fteentjen ; dat op vierkante fteentjens of fteentjens met ruiten met fcherpe. en ftompe hoeken* zijne kans tot die van den anderen ftaan zal als de geheele oppervlakte van den cirkel ftaat tot die van het overige van het fteentjen; en dat op zeshoekige fteentjens zijne kans tot die van zijnen tegenfpeeler zal ftaan als het dubbel van die oppervlakte van den cirkel ftaat tot het overige van het fteentjen. Als men dan onderftelt dat de omtrek van den cirkel tot" de middellijn ftaat als 22 tot 7, zal men bevinden dat, om gelijk fpel te fpeelen op gelijkzijdige driehoekige fteentjens, de zijde van het fteentjen tot de middellijn van het Huk moet ftaan als 1 : tlL-tL3 , dat is iets meer dan een vierde grooter moet zijn. 22 Op fteentjens met ruiten van twee fcherpe en twee ftompe hoeken zal de kans dezelfde zijn als op gelijkzijdige driehoekige fteentjens. Op vierkante fteentjens moet de zijde van het fteentjen ftaan tot de mid- dellijn van het ftuk als 1 : —•—, dat is, omtrent een vijfde grooter zijn.. D 3  DE NATUURLYKE HISTORIE. Op zeshoekige fteentjens moet de zijde van het fteentjen tot de middellijn van het ftuk ftaan als i : ^ aI ^3 T dat is, omtrent een dertiende grooter zijn. 44 Ik laat hier de oplosfing van verfcheiden andere gevallen na, gelijk wanneer een der fpeelers wedt dat het kroon-ftuk niet dan op eene voeg, of op twee, op drie enz. zal vallen; daar fteekt niets moeijelijkers in dan in de voorige; en daarenboven fpeelt men zelden dat fpel op andere voorwaarden dan die, van welke wij melding gemaakt hebben. Maar als men, in plaats van een rond ftuk geld, als eene Franfche kroon, een ftuk van eene andere gedaante, als eene vierkante Spaanfche piftool, of eene naald, een ftokjen enz. opwierp, zou het vraagftuk wat meer meetkunde vereisfchen, fchoon het, in het algemeen, altijd mogelijk zou zijn de oplosfing 'er van te geeven door de vergelijking der ruimten, gelijk wij nu zullen aantoonen. Ik onderftel dat men in eene kamer, welker vloer enkel door gelijklijnige voegen verdeeld is, een ftokjen in de hoogte werpt en dat een der fpeelers wedt dat het ftokjen over geene der voegen van de vloer zal koomen te leggen, en dat de ander daarentegens wedt dat het ftokjen op enige dier voegen leggen zal , dan vraagt men naar de kans van die twee fpeelers. Men kan dit fpel op een dambord fpeelen met eene naai-naald of met eene fpeld zonder knop. Om dat te vinden trek ik eerst tusfchen de twee evenwijdige, voegen AB en CD van de vloer twee andere evenredige lijnen ab en cd, die de helft van de lengte van het ftokjen EF van de eerfte verwijderd zijn en ik zie klaar / C iJ dat, zoo lang het middenpunt van het ftokjen tusfchen die twee tweede evenwijdige lijnen zijn zal, het nooit op de eerfte zal kunnen leggen , in welk eene ligging EF, ef, het ook koome; en naardien al wat boven ah  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 3t gebeuren kan ook onder cd gebeurt, heeft men flegts het een of het ander te bepaalen; hiertoe merk ik aan dat alle de liggingen van het ftokjen verbeeld kunnen worden door het vierde van den omtrek des cirkels, van welken de lengte van het ftokjen de middellijn is; als men dan den afftand CA van de voegen van de vloer za noemt, het vierde van den omtrek des cirkels van welken de lengte van het ftokjen de middellijn uitmaakt, C, de lengte van het ftokjen 2$, en ƒ de lengte AB der voegen, heb ik/ (a— b~) c, voor de uitdrukking, die de waarfchijnlijkheid verbeeldt dat net niet op de voeg van de vloer zal liggen, of, dat hetzelfde is, voor de uitdrukking van alle de gevallen, waarin het midden van het ftokjen onder de lijn ab en boven de lijn cd valt. Maar als het midden van het ftokjen buiten de ruimte abcd, tusfchen de tweede evenwijdige lijnen valt, kan het, naar het ligt, of al, of niet over C~ 3 de voeg liggen, zoodat, wanneer het midden van het ftokjen , bij voorbeeld, in 3 is, de boog $G alle de plaatfingen zal verbeelden, waarin het op de voeg zal leggen en de boog GH alle die, waarin het de voeg niet zal raaken en, naardien het hetzelfde zal zijn op alle de punten van de lijn 2 boven gezien -hebben , -f'y thfme bb , dus ?-Caa! ~bb; dus moet de zijde van het vierkant ftaan tot de lengte van het ftokjen ten naaften bij als % x 1, dat. is, niet volkoomen.eens zoo groot zijn.„ Als men.dan dit fpel op het dambord fpeelde, met eene naald, die half zoo lang zoude zijn als de zijden van dc vierkanten van het dambord, zou het voordeelig zijn te wedden dat de naald over de voegen zou liggen. Door eene diergelijke rekening zal men bevinden dat, als men met een vierkant ftuk geld' fpeelt, de fom. der kansfen tot de kans van den fpeeler, die voor de voeg wedt, ftaan zal als aac : \ab b\/\ — b* — \ Ab, A betekent hier de overmaat van de oppervlakte 'van den cirkel in het vierkant befchreven en b de halvé diagonaal van dit vierkant. Deeze voorbeelden zijn genoeg om een denkbeeld te geeven van de fpelen , welke men bedenken kan omtrent de betrekkingen van uitgebreidheid; men zou verfcheiden andere vraagen van dien aart kunnen voordellen, die zeekerlijk weetenswaerdig en zelfs nuttig zouden zijn: als men, bij voorbeeld,  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 33 beeld, vroeg hoeveel men waage met over eene plank, die min of meer breed is, eene rivier overtetrekken; welke vrees men hebben'moetc voor den donder, of voor het vallen van eene bom, en veele andere vraagfhikken, in welke men flegts de betrekking der uitgebreidheid moet in aanmerking neemen en die bijgevolg zoo wel tot de Meetkunde als tot de Algebra behooren. XXIV. Zoo dra men flegts enige fchreden in de Meetkunde doet, vindt men het Oneindige en de Meetkundigen hebben het reeds van de alleroudlle tijden af befpeurd; het vierkant van dc brandfnee en de verhandeling de numero arenae van Archimedes bewijzen dat die groote man denkbeelden van het oneindige hadt en zelfs zoodanige denkbeelden als men hebben moet; men heeft die denkbeelden uitgebreid, men heeft dezelve op verfchillende wijzen behandeld, eindelijk heeft men de konst gevonden om 'er de berekening op toetepasfen; maar dc grond van de bovennatuurkunde van het oneindige is niet veranderd en het is eerst in deeze laatlie tijden geweest dat enige Meetkundigen ons omtrent het oneindige andere inzigten gegeeven hebben dan de Ouden hadden en zoo verre van den aart der dingen en de waarheid verwijderd , dat men dezelve miskend heeft tot zelfs in de werken van die' groote Wiskundigen; vandaar alle de tegenkantingen, alle de tegenftrijdigheden, welke men de rekening van het oneindige heeft doen ondergaan; vandaar de gefchillen onder de Meetkundigen over de wijze van die berekening aantevauen en over de beginzelen, waar uit zij ontfpruit; men was verwonderd ■over de foorten van wonderen, welke die rekening deedt; die verwondering is van verwarring gevolgd; men dagt dat het oneindige alle die wonderen deedt; men heeft zig verbeeld dat de kennis van dat oneindige aan alle eeuwen was geweigerd en voor de onze bewaard geweest; in kort men heeft daarftelzels op gebouwd, die flegts gediend hebben om de denkbeelden te verduifteren. Laaten wij dan hier een woord van den aart van dat oneindige zeggen, dat, terwijl het de menfchen verlichtte, dezelve fchijnt verblind te hebben. Wij hebben duidlijke denkbeelden van grootheid; wij zien dat de dingen in het algemeen vermeerderd of verminderd kunnen worden, en het denkbeeld van een ding, dat grooter of kleiner geworden is, is een denkbeeld, dat ons zoo tegenswoordig en zoo gemeenzaam is als dat van het ding zelf; als ons dan enig ding aangeboden, of flegts bedagt wordt, zien wij dat het mogelijk is hetzelve te vermeerderen of te verminderen; niets fluit, niets vernietigt die onmogelijkheid; men kan zig altoos de helft van het kleinfle ding verbeelden, en het dubbel van het grootfle; men kan zelfs begrijpen dat het honderd maaien, duizend maaien, honderd duizend maaien kleiner of grooter kan worden; en het is deeze mogelijkheid van vermeerdering zonder eind, waarin het wezenlijk denkbeeld, dat men van het oneindige heeft, beftaat; een eindig ding is een ding dat einden, grenzen heeft; een oneindig ding is niet anders dan datzelfde eindig ding, welk wij die einden en die grenzen ontneemen; dus is het denkbeeld van het oneindige flegts een denkbeeld van berooving en heeft geen wezenlijk voorwerp. Het is hier de plaats niet om te doen zien dat de ruimte, de tijd, de duuring geene wezenlijke XVI1L Deel. E  34 DE NATUURLYKE HISTORIE. oneindigheden zijn; het zal genoeg zijn te bewijzen dat 'ergeen getal is dat Sjkboneindig of oneindig klein, of kleiner of grooter dan een oneindig 13 He*'getal is niet anders dan eene verzameling van eenheden van dezelfde foorr- de eenheid is geen getal; de eenheid betekent eene eemge zaak in &«^rw.&^ 2 betckc,u niet a!iec"twe? dinr- nW STSèp gelijke dingen, twee dingen van dezelfde foort; het is hetzelfde met alle de andere getallen; nu zijn deeze getallen met anders dan verbeeldingen en beftaan niet zonder de dingen, die zij verbeelden; de letters die dezelve aanwijzen, geeven dezelven geen wezenlijk beftaan , z j moeten een voorwerp of liever eene verzameling van voorwerpende verbee 1enebben, zal derzelver beftaan mogelijk zijn; ik verftaa derzelver veiftandlijk beftaan; want zij kunnen geen wezenlijk beftaan hebben; nu kan pene verzameling van eenheden of voorwerpen nooit anders dan eindig zijn, dat is te' zeggen, dat men altoos dc deelen zal kunnen aanwijzen, waaruit zij beftaat , lus kan het getal ook niet oneindig zijn, hoe men het ook V£TVIn°a°tezal men zeggen, is de laatfte term van de natuurlijke reeks 1,2,3,4 enz niet 'oneindig? zijn 'er geene laatfte termen van andere reckfen nog oneindSr dan de^ laatfte term van de natuurlijke reeks? het fchijnt dat de Lallen in het algemeen eindelijk oneindig moeten worden , naardien zij alSos voor vermeerdering vatbaar zijn? Hierop andwoord ik dat die vermeerder tag° waarvoor zij vatbaar zijn, baarblijldijk bewijst dat zij_ niet oneindig kunnen wezen; ik zeg nog dat in die reekfen geen laatfte term is, dat zelfs te onderftellen dat zij eenen laatften term hebben, zoo veel is als het wezen der reeks te vernietigen, die in de opvolging der termen beftaat, welke van andere termen kunnen gevolgd worden en die termen weder van andere termen; maar die alle van cenerleien aan zijn met de voonge dat is, alle eind g a 11e uit eenheden beftaan; wanneer men dus onderftelt dat eene reeks eenen laatften term heeft, en dat die laatfte term een oneindig getal is, gaat men tegens de omfchrijving van het getal aan en tegens de algemeene wet ^De'tccfte onzer dwaalingen in de Bovennatuurkunde koomen daarvandaan dat wij de denkbeelden van berooving wezenlijkheid geeven; Wijkenalen het e ndige, wij zien 'er wezenlijke eigenschappen m, wij berooven het van dezelve en als wij het na deeze berooving befchouwen , kennen: wij het niet meer en dan denken wij dat wij een nieuw wezen gelchapen hebben , terwijl wij flegts een deel van dat, hetwelk ons van ouds bekend was, ver- llieMen moetim het oneindige, hetzij in het groote hetzij fa. hei: kleine niet befchouwen dan als eene berooving, eene affnijdmg van het denkbeeld van het eindige, van welke wij ons bedienen kunnen als van eene onderftelimg Se in enige gevallen, ons onze denkbeelden eenvoudiger kan helpen maaken en derzelveSr uitkomften, in debeoefening der weetenfehappen, algemeener moet doen worden; de geheele konst beftaat dan flegts daarin, dat men zig van dee-  AANHANG ZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 35 ze onderftelling tot zijn voordeel bediene, door te tragten dezelve op de onderwerpen, welke men befchouwt, toetepasfcn. Alle de verdienfte beftaat dan in de toepasfing, in een woord in het gebruik dat men 'er van maakt. XXV. Alle onze kundigheden fteunen op betrekkingen en vergelijkingen, alles,is dan flegts betrekking in de waereld, en dan kan alles ook afgemeeten worden; onze denkbeelden zelve zijn alle betreklijk en hebben niets volilrektst. Daar zijn, gelijk wij getoond hebben, verfchillende graaden van waarfchijnlijkheid en zeekerheid. Ja zelfs de baarblijklijkheid heeft min of meer klaarheid, min of meer fterkte, volgens de verfchillende oogpunten, dat is, volgens de betrekkingen, waaronder zij zig vertoont; de waarheid, door verfchillende verftanden overgebragt en vergeleken, vertoont zich ook onder grooter of kleiner betrekkingen, naardien de uitkomst der bevestigingof ontkenning van een voorftel door alle menfchen in het algemeen, nog meer gewigt fchijnt te geeven aan de waarheden, die best betoogd, en van alle overeenkomst of affpraak minst afhanglijk zijn. De eigenfehappen van de ftof, die ons baarblijklijk als van eikanderen onderfcheiden voorkoomen, hebben geene betrekking tot clkanderen; de uitgebreidheid kan niet vergeleken worden met de zwaarte, de ondoordringbaarheid niet met den tijd, de beweeging niet met de oppervlakte enz. Deeze eigenfehappen hebben niets gemeens dan het voorwerp, dat haar aan eikanderen verbindt en dat haar het beftaan geeft; elke deezer eigenfehappen, afzonderlijk befchouwd, vereischt dan eene maat naar haaren aart, dat is te zeggen, eene maat van alle de andere onderfcheiden. Rekenkundige Maaten. Het was dan ook niet mogelijk haar eene gemecne maat te geeven, die wezenlijk ware ; maar de vcrftandlijke maat boodt zig natuurlijk daartoe aan; deeze maat is het getal, dat, algemeen genoomen, niet anders is dan de orde der hoeveelheden: het is eene algemeene maat, die toepaslijk is op alle de eigenfehappen der ftof; maar zij beftaat niet dan in zoo verre die toepasfing haar wezenlijkheid geeft en zij kan zelfs niet bevat worden zonder onderwerp ; men is ondertusfchen zoo verre gekoomen, dat men haar als iets wezenlijks behandeld heeft, men heeft de getallen door willekeurige tekenen afgebeeld, waaraan men de denkbeelden van betrekking, van het onderwerp genoomen, gehecht heeft, en door dat middel is men in ftaat geraakt derzelver betrekkingen te meeten, zonder enig acht te flaan op de betrekkingen der hoeveelheden, welke zij verbeelden. Deeze maat is den menschlijken geest zelfs gemeenzaamcr geworden dan de andere maaten; zij is ook indedaad het zuiver voortbrengzel van zijne overdenkingen; die, welke hij over maaten van eenen anderen aart doet, hebben altoos de ftof tot voorwerp en hebben dikwijls deel aan de duifterheden, die haar omwikkelen. Maar dat getal, die maat, die ons, in het afgetrokkene, zoo volmaakt toefchijnt, heeft veele gebreken in de toepasfing , en dikwijls koomt de moeijelijkheid der vraagftukken in de wiskundige E 2  36 DE NATUURLYKE HISTORIE. weetenfehappen van niet anders dan van het gedwongen gebruik en van de gedwongen toepasling, welke men genoodzaakt, is te doen van eene maat in getal, die volftrekt te lang of te kort is; de onmectbaare getallen, de hoeveelheden, die niet geintegreerd kunnen worden en alle de naderingen of approximatiecn bewijzen de onvolmaaktheid van die maat en nog meer de moeijelijkheid der toepasfingen. Het was egter den menfchen niet gegund die maat in getal in de toepasfing in alle opzigten volmaakt te maaken; hiertoe zouden onze kundigheden omtrent de verfchillende eigenfehappen der ftof van denzelfden rang hebben moeten zijn, en die eigenfehappen zelve zouden overeenkomftige betrekkingen hebben moeten hebben, onmogelijke overeenkomst, ftrijdig met den aart onzer zinnen, van welke elk een denkbeeld van eenen anderen aart en dat niet tezaamenmeetbaar is, voortbrengt. XXVI. Maar men zou deeze maat met meer behendigheid hebben kunnen behandelen, als men de betrekking der getallen op eene gemaklijker en gelukkiger wijze in de toepasfing hadde ingerigt; dc wetten van onze rekenkunde worden, wel is waar, zeer wel verftaan, maar derzelver beginzelen zijn op eene te willekeurige wijze daar gefteld, zonder dat men acht geflaa a~ 1 ■> ^ — 7' c —3, d—8; zooAuax»-{-bx»—1 -\-cx«—*, + dx — 3 zijn zal 1. io1 -f 7. io' -f 3. io1 -f- 8. io° = 1000 + 700+30 + 8 = 1738. De uitdrukking van datzelfde getal in eene andere rekenkundige fchaal zal .dus zijn;» (x±y +p Qx±yy-*+q (±yy~*+r (x±yy~3- y verbeeldt het verfchil van den wortel van de voorgeftelde fchaal en van den wortel van de gevraagde fchaal; y is dan bekend zoo wel als x. Men zal v bepaalen, door het voorgefteld getal ax"-\-bx«—*+cx — "--\-dxn 3 enz. gelijk te maaken (x+y)" of A = B"; want als men tot de logarithmen overgaat, heeft men v = Om de coëfficiënten mpqr te bepaakn, zal men flegts het voorgeftelde'getal A door (_x±y y hebben te verdeelen, en m gelijk te maaken met het quotiënt in geheele getallen; vervolgens het overfchot te deelen door Qx+yy-1, en p gelijk te maaken met het quotiënt in geheele getallen en dan weder het overfchot te deelen door Qx+yy->, en q gelijk te maaken met het quotiënt in geheele getallen en zoo vervolgens tot den laatften term. Wanneer men dus, bij voorbeeld, de uitdrukking vraagt m de rekenkundige fchaal van vijf van het getal 1738 van de fchaal van tien. x = 10, y—— 5> A=i738, B = 5; dus, v — log- '73,3 — s-8400498 — 4 in geheele getallen. log. 5 0.0989^00 i Ik deel 173S door S4 of 625, het quotiënt in geheele getallen is"a==wï dan deel ik het overfchot 488 door 5* of 125. het quotiënt in geheele getallen is % == Pi en zoo deel ik ook het overfchot 113 door 5 oi .het w.xcu »j r> quotiënt  AANHANGZEL TOT DE HISTORTE VAN DEN MENSCH. 4i quotiënt in geheele getallen is 4 ■=. q; en dat overfchot 13 weder deelende door 5% is het quotiënt 2 = r; en eindelijk het laatfte overfchot 3 deelende door 5°= 1, is het quotiënt 3 = s\ dus zal de uitdrukking van het getal 1738 van de fchaal van tien, 23423 in de rekenkundige fchaal van vijf zijn. Als men de uitdrukking van hetzelfde getal 1738 van de fchaal van tien in de rekenkundige fchaal van twaalf vraagt, heeft men x = 10, 7 = 2, A= 1738, B = 12; dus v = ,Iol^I3 == = 3 in geheele getallen. ' , ,,' ' log. 11 1.0791311 00 O Ik verdeel 1738 door 123 of 1728, het quotiënt in geheele getallen is 1 -=.m\ vervolgens verdeel ik het overfchot to door 121, het quotiënt in geheele getallen is o = ƒ>; en dus deel ik ook dat overfchot 10 door 121, het quotiënt in geheele getallen is o = q\ en eindelijk verdeel ik weder dat overfchot 10 door 12°, het quotiënt is 10 = r; dus zal het getal 1738 van de fchaal van tien, in de fchaal van twaalf 100 K zijn, onderfteld dat de letter K het getal 10 uitdrukt. Wil men de uitdrukking van dat getal 1738 in de rekenkundige fchaal van twee hebben, dan heeft men y = — 8, B = 2, y-'^^-^wj _ ,0 log. 3 0.3010300 in geheele getallen; ik deel 1738 door 210 of 1024, het quotiënt in geheele getallen is 1 — m, dan deel ik het overfchot 714 door a9 of 512, het quotiënt is i=p; zoo deel ik ook het overfchot 202 door 28 of 256, het •quotiënt is o = q; ik deel weder dat overfchot 202 door 27 of 128, het •quotiënt is 1 =r; zoo geeft ook het overfchot 74, door 2" of 64 gedeeld, i=,y; en het overfchot 10, door s.s of 32 gedeeld, geeft o=.t, en datzelfde overfchot 10 door 24 of 16 gedeeld, geeft weder o=«; maar datzelfde overfchot 10, door 23 of 8 gedeeld, geeft ï—w, en het overfchot 2 door 2J of 4 gedeeld, geeft o — x; maar datzelfde overfchot 2 door 2' gedeeld, geeft i=zy en het overfchot o door 2° of 1 gedeeld, geeft o=zz. Dus zal het getal 1738 van de fchaal van tien, in de fchaal van •twee., 11011001010 zijn; het zal eveneens gelegen zijn met alle de andere .rekenkundige fchaalen. Men ziet dat men, door middel van deeze regel alle rekenkundige fchaalen tot andere, welke men wil, gemaklijk kun overbrengen en dat men bijgevolg alle rekeningen en optellingen op de fchaal van twaalf zou kunnen overbrengen: en naardien dat zoo gemaklijk is, zoo zij het mij geoorloofd nog een woord te zeggen van de voordeelen, welke uit die verandering zouden voortfpruiten. De roede-meeting, de landmeetkonst en alle de maatkundige konden, waarin de voet, de duim en de lijn gebruikt worden, zouden veel gemaklijker worden, omdat die maaten zig in den rang der magten van twaalf zouden bevinden en dus noodzaaklijk een deel van de fchaal zouden uitmaaken,' en wel een deel, dat in het oog zou loopen; alle de konften en ambagtem, waarin de derde, de vierde en de halve derde dikwijls voorkoomen , zouden veel meer gemak in hunne toepaslïngen vinden en dat men in de Rekenkunde winnen zoude zou men honderdvoud winnen in de Konften en Weetenfehappen. XVIII. Deel f  4& DE NATUURLYKE HISTORIE. XXVIII. Wij hebben gezien dat een getal altijd, in alle rekenkundige fchaalen, kan uitgedrukt worden door de opvolgende magten van een ander getal, vermenigvuldigd door coëfficiënten, die genoegzaam zijn om ons het begeerde getal aantewijzen, als men door gewoonte gemeenzaam geworden is met de magten van het getal, dat 'er onder verdaan wordt; deeze wijze, hoe algemeen zij ook is, is egter willekeurig, zoo wel als alle andere, welke men zou kunnen en welke het zelfs gemaklijk zou vallen te bedenken. De rekenpenningen, bijvoorbeeld, gaan op eene fchaal, welker opvolgende magten, in plaats van van de regter naar de flinker hand geplaatst te worden, gelijk in de gewoone rekenkunde, van de hoogte naar de laagte worden gelegd op eene lijn, op welke zoo veele penningen moeten leggen als 'er eenheden in de coëfficiënten zijn; dit ongemak van die menigte penningen koomt daarvandaan dat men maar eene figuur of talletter gebruikt en het is om dat ongemak gedeeltelijk te verhelpen dat men op dezelfde lijn verkort, mejt de getallen 5, 50, 500 enz. door eene enkele penning, van de andere onderfcheiden, te tekenen. Deeze wijze van rekenen is zeer oud en zeekerlijk nuttig; de vrouwen en zoo veele andere lieden, die niet kunnen en niet willen fchrijvcn, handelen gaerne rekenpenningen, zij behaagen door de gewoonte, men bedient 'er zig van bij het fpel, dat is genoeg om dezelve in zwang te brengen. Het zou gemaklijk zijn deeze wijze van rekenen volkoomener te maaken, men zou zig bedienen moeten van penningen van verfchillende gedaanten van tien, negen, of nog beter van twaalf figuuren, alle verfchillende in waarde, dan zou men zoo fchielijk als met de pen kunnen rekenen, en de grootfte getallen zouden uitgedrukt worden door een zeer klein getal talletters. In Indie bedienen zig de Brachmaanen van kleine horentjens van verfchillende kleuren om hunne berekeningen, zelfs de moeielijkfte, te verrigten , gelijk de zon- en maan - verduifteringen. Men zal nog andere fchaalen en andere uitdrukkingen hebben door verfchillende wetten, of door andere onderflellingen; men kan, bijvoorbeeld, alle getallen uitdrukken door een enkel getal, dat tot eene zekere magt verheven is; deeze ondcrftelling dient tot grondflag van de uitvinding van alle de mogelijke logarithmifche fchaalen en geeft de gewoone logarithmen, als men 10 neemt voor het getal dat verheven moet worden en de magten door de tientallige breuken uitdrukt, want a kan uitgedrukt worden door iojf§?3§§? enz. en 3 door io'^f^gf enz. en in het algemeen kan een getal 11 dooreen ander getal m uitgedrukt worden, dat tot eene zekere magt x verheven is. De toepasfing van deeze zaamenvoeging, welke wij aan Nieper verfchuldigd zijn, is misfehien het fchranderlte en nuttigde dat in de Rekenkunde verrigtis; ihdedaad die logarithmifche getallen geeven de onmiddelijke maat van de betrekkingen van alle de getallen en zijn eigenlijk de vertooners van die betrekkingen, want de magten van elk getal zijn in eenen meetkundigen Voortgang; dus heeft men, wanneer de rekenkundige betrekking van twee getallen gegeeven is,, altijd, derzelver- meetkundige betrekking door derzelver, logarithmen „ hetgeen alle de vermenigvuldigingen en deelingen tot. en-  AANHANGSEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 43 iele-optellingen en aftrekkingen en de uittrekking der wortels tot enkele verdeelingen maakt. Meetkundige Maaten. XXIX. De Uitgebreidheid, dat is, de uitftrekking van de ftof, dft verandering in grootte onderhevig is, is het eerfte onderwerp der meetkundige maaten geweest. De drie afmeetingen van die uitftrekking hebben driecrleie foorten van verfchillende maaten vereischt, die, zonder vergeleken te kunnen worden, egter in het gebruik tot betrekkingen van orde en overeenkomst kunnen gebragt worden. Dc lijn kan niet gemeeten worden dan door de lijn, het is hetzelfde met de oppervlakte en met het lighaam, daar behoort eene oppervlakte of een lighaam toe om dezelve te meeten; men kan die egter dikwijls alle drie met de lijn alleen meeten, door eene overeenkomst, die 'er onder verftaan wordt, van de eenheid van lijn met de eenheid van oppervlakte, of de eenheid van lighaam; bij voorbeeld, om de oppervlakte van een vierkant te meeten, is het genoeg de lengte van eene der zijden te meeten, en die lengte door zigzelve te vermenigvuldigen, want die vermenigvuldiging brengt eene andere lengte voort, die men door een getal verbeelden kan, dat niet misfen zai ook de gezogte oppervlakte te verbeelden, naardien 'er dezelfde betrekking tusfchen de eenheid van lijn, de zijde van het vierkant en de voortgebragte lengte is als tusfchen de eenheid van oppervlakte, de oppervlakte, die zig niet dan aan de zijde van het vierkant uitftrekt, en de geheele oppervlakte, en bijgevolg kan men de eene voor dc andere neemen ; het is hetzelfde met de lighaamen en in het algemeen zoo dikwijls dezelfde betrekkingen van getallen zullen kunnen toegepast worden op verfchillende hoedanigheden of hoeveelheden , zal men dezelve altijd de eene door de andere kunnen meeten en daarom heeft men gelijk gehad de fnelheden door lijnen, de ruimten door oppervlakten enz. te verbeelden en verfcheiden eigenfehappen van de ftof te meeten door dc betrekkingen, welke zij met die van de uitgebreidheid hebben. De uitftrekking in de lengte wordt altijd gemeeten door eeneregte lijn, naar willekeur voor eenheid genoomen, met eenen voet of eene roede, voor de eenheid of juifte maat genoomen; eene lengte van honderd voeten, of van honderd roeden met eenen halven voet of eene halve roede, ook voor de eenheid of juifte maat genoomen; honderd voeten en een halvcn of honderd roeden en eene halve en dus ook met de andere lengten: die, welke niet tezaamen meetbaar zijn, als de diagonaal en de zijde van het vierkant, maaken eene uitzondering. ^ Maar deeze uitzondering is wel regt, want zij hangt af van de oorfpronglijke niettezaamenmeetbaarheid van de oppervlakte met de lijn en van het gebrek van overeenkomst van de fchaalen dier maaten in zekere gevallen; derzelver loop is verfchillende en het is niet te verwonderen dat eene oppervlakte, die het dubbel van eene andere is, op eene lijn rust, van welke men de betrekking niet in getallen vinden kan met de andere lijn, waarop de eer- F 2  44 DE NATUURLYKE HISTORIE. ftë oppervlakte-rust; want in de Rekenkunde is de verheffing tot de geheele magten, gelijk tot het vierkant, de teerling enz. niet anders dan eene vermenigvuldiging, of zelfs eene zaamenvoeging van eenheden; zij behoort bijgevolg tot de rekenkundige fchaah, dié in gebruik is; en de reeks van alle deze magten moet 'er in gevonden worden en wordt 'er ook in gevonden; maar de wortel-trekking, of, dat hetzelfde is, de verheffing tot gebrooken magten, behoort niet meer tot diezelfde fchaal en even gelijk men, in de fchaal van tien, de breuk j niet anders kan uitdrukken dim door eene oneindige reeks c'ï3"roê enz., kan men ook de gebrooken magten, of de wortels r, §, | enz. van verfcheiden getallen niet uitdrukken dan door oneindige reekfen en bijgevolg kunnen die wortels niet gemeeten worden door den loop van eene gemeene fchaal; en naardien de diagonaal van een vierkant altijd de vierkante wortel van het dubbel van een vierkant getal is en naardien dat dubbel getal zelf geen vierkant getal zijn kan, volgt daar uit dat het getal, dat die diagonaal verbeeldt, niet in de rekenkundige fchaal is en'er ook niet in zijn kan, fchoon het getal, dat de oppervlakte verbeeldt, 'erin is, omdat de oppervlakte door eene geheele magt verbeeld wordt en de dia* gonaal door de gebrooken magt i van 2, die in onze fchaal niet isi Even gelijk men met eene regte lijn, naar willekeur voor eenheid genoomen , eene regte lengte meet , kan men ook eene verzameling van regte lijnen meeten, hoedanig zij ook tot eikanderen geplaatst mogen zijn; ook heeft dé meeting van veelhoekige figuuren geene andere moeijelijkheid in-dan die van eene herhaaling van maaten in lengte en eene optrekking van de uitkomften ; maar de kromme lijnen kunnen dus niet gemeeten worden en onze eenheid van maat, hoe klein zij ook zij, is altijd nog te groot om op enige van derzei* ver deelen toegepast te worden; de noodzaaklijkheid van eene maat; die on-> eindig klein ware, heeft zig dan doen gevoelen en heeft de nieuwe bovennatuurkundige berekeningen doen ontfpruiten, zonder welke, of zonder iets diergelijks, men de meeting der kromme lijnen te vergeefsch zou ondernoo* men hebben. Men hadt reeds middel gevonden om dezelve ondêr zijne magt te brengen, door haar eene wet te onderwerpen, die eene van derzelver voornaamfte betrekkingen bepaalde; die vergelijking, de fchaal van haaren loop, heeft derzelver aart bedemd en heeft ons toegelaaten denzelven te befchouwen; elke kromme lijn heeft zijnen eigenen, die altijd onafhanglijk en dikwijls metdien van eene andere niet vergelijkbaar is; het is de Algebra, die hier het werk van het getal doet en het beftaan van de betrekkingen der kromme lijnen, of liever van de betrekkingen van haaren loop en deszelfs gedaante kan niet gezien worden dan met behulp van die onbepaalde maat, die men op alle derzelver hebreden en bijgevolg op alle derzelver punten heeft geweeten toetepasfen. Men heeft den naam van meetkundige kromme lijnen gegeeven aan die, welker loop men naauwkeurig heeft kunnen afmeeten; maar als de uitdrukking of dé fchaal van dien loop niet vatbaar wasvoor die naauwkeurigheid, zijn-de., kromme.'lijnen, werktuigkundige kromme lijnen genoemd geworde»  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 45 en men heeft voor haar geene wet kunnen bepaalen, gelijk voor de andere; want de vergelijkingen met de werktuigkundige kromme lijnen, waarin men eene hoeveelheid ftelt, die niet dan door eene oneindige reeks kan uitgedrukt worden, gelijk een boog van een cirkel, van een langwerpig rond: enz. die geüjk ftaat met eene eindige hoeveelheid, zijn geenegeftrenge watten en-bedwingen die kromme lijnen niet dan zoo veel de onderftelling van op eiken voetftap de oneindige reeks te kunnen opfommen de waarheid nabij koomt. De Meetkundigen hadden dan de konst gevonden om de gedaante van de houding van de meefte kromme lijnen te verbeelden, maar de mocijelijkheid van den loop der werktuigkundige kromme lijnen en de onmogelijkheid van haar alle te meeten beftondt nog in haar geheel; en fcheen het ook indedaad wel mogelijk dar men die oneindig kleine maat zoude leeren kennen? kon men wel hoopen dezelve te zullen kunnen behandelen en toepasfen ? Men is egter deeze zwaarigheden te boven gekoomen, men heeft de fchijnbaare onmogelijkheid overwonnen; men heeft begrepen dat deeltjens, welke men oneindig kleiner onderftelde, onder eikanderen eindige betrekkingen konden en -moeiten hebben; men heeft de denkbeelden van eemvolftrekt oneindig uit dé Bovennatuurkunde gebannen , om 'er dat van een betreklijk oneindige,, dat handelbaarer dan het ander zou zijn, ofliever heteenige, dat de menfchen zien kunnen, in de plaats-te ftellen;-dit betreklijk oneindige heeft ziggefchikt naar alle de betrekkingen van orde en overeenkomst, van grootheiden kleinheid; men- heeft middel gevonden om uit de vergelijkingen met de kromme, lijn de betrekkingen van haare oneindig kleine zijden met eene regte oneindig kleine lijn, welke men voor de eenheid nam, te vinden; en men-heeft, door eene omgekeerde bewerking, van die oneindig kleine beginzelen ge* weeten opteklimmen tot de wezenlijke en eindige lengte van;de kromme lijn; even eens is het gelegemmetde oppervlakten en met de lighaamen, de nieuwe handelwijzen hebben ons in ftaat gefteld om alles te meeten ; de. Meetkunde is thans eene volledige weetenfchap en de arbeid der nakoomlingfchap in dat vak zal weinig meer uitwerken dan de berekeningen gemaklijker. te maaken en tafelen van integralen zamenteftellen ,. welke.men, als het no-< dig is, zal kunnen raadpleegen. XXX. In de beoefening heeft men verfcheiden grooter of kleiner eenhg*> den naar de verfchillende uitgeftrektheden in lengte bepaald; de kleine leng-? ten worden gemeeten met voeten, .duimen, lijnen, ellen, roeden enz. de groote afftanden worden gemeeten door mijlen-, graaden, halve middellijnen der Aarde enz.; die verfchillende maaten zijn tot grooter gemak ingevoerdy maar zonder dat men acht gellaagen heeft op de betrekking, die zij met elkanderen hebben moeten ; zoo dat de kleine maaten zelden deelen van de groote zijn; wat zoude het niet te wenfehen zijn dat men die eenheden afmcetbaar met eikanderen gemaakt hadde en welken dienst zou men ons niet? gedaan hebben, als men de lengte dier eenheden volgens eene onveranderlijk ke bepaaling hadde vastgefteld; maar het is hiermede als met alle willekeurige dingen gelegen; men grijpt die,, welke zig de eerfte aanbiedt en die onsgoed fchijnt, maar aan, zonder acht te Haan.op de algemeene betrekkingen.  :i6 DE NATUURLYKE HISTORIE. welke in alle tijden den klein verftandigen menfchen onnutte waarheden, enkel goed voor befpiegeling, zijn toegefchenen; elk volk heeft zijne maaten gemaakt en aangenoomen, elke Staat, elk Gewest heeft'de zijne; het eigenbelang en de kwaade trouw in de maatfehappij heeft dezelve moeten vermenigvuldigen; de mindere of meerdere waarde der dingen heeft dezelve min of meer naauwkeurig doen maaken en een gedeelte van de weetenfchap van den koophandel is uit die duifterheid voortgefproten. Bij volkeren meer ontbloot van konden en minder verlicht in hunne belangen dan wij zijn, zou de vermenigvuldiging van maaten misfehien zulke flegte uitwerkingen niet gehad hebben; in onvrugtbaare landen, daar de grond weinig voortbrengt, ziet men zelden regtsgedingen over uitgeftrektheid van grond en nog minder korte mijlen en te fmalle wegen; maar hoe kostbaarer een grond is, hoe duurer eene koopwaare, hoe meerde maaten uitgepluisd en betwist worden, hoe meer konst en overleg men gebruikt in het misbruik, dat men 'er van maakt; het bedrog is zoo verre gegaan, dat men verfchillende maaten heeft uitgevonden, die moeijelijk te vergelijken zijn; het heeft zig geweeten te bedekken met die belemmeringen van overeenkomst in het midden te brengen; in kort, men heeft de kundigheden van verfcheiden konden, die verftand en beoefening onderftellen, nodig gehad en die, zonder de belemmeringen van de vergelijking der verfchillende maaten, flegts een opflag van het oog en wat geheugen zouden vereischt hebben ; ik bedoel de Landmeetkonst, de°konst van den Esfayeur, van den Wisfelaar en van enige andere, welker eenigst doel is de waarde der maaten te ontdekken. Niets zou nuttiger zijn dan alle die willekeurige eenheden tot enige onveranderlijke eenheden te brengen; maar hiertoe is het nodig dat die eenheden van maaten iets beftendigs, iets aan allen volkeren gemeens zijn, en het is alleen in de Natuur zelve dat men die algemeene gelijkvormigheid vinden kan. De lengte van den flinger, die onder de Evennagtslijn de feconden telt, heeft alle de vereischte hoedanigheden om de algemeene ftandaart der meetkundige maaten te zijn en dat ontwerp zou ons in de uitvoering voordeelen kunnen opleveren, van welke men alle de uitgeftrektheidligt bevatten kan. Wanneer deeze maat eens aangenoomen was, zou zij de lengte van alle de andere maaten op eene onveranderlijke wijze voor het tegenswoordige vastftellen en voor altijd in het vervolg bepaalen; als men zig flegts enigzints gemeen met dezelve maakt, moeten noodzaaklijk alle de onzeekerheid -en de belemmeringen van den koophandel verdwijnen; men zal die op de oppervlakten en op de lighaamen kunnen toepasfen op dezelfde wijze als men de gewoone maaten op dezelve toepast; zij heeft al het gemak en geene der gebreken van dezelve; niets kan dezelve veranderen dan veranderingen, welke het ongerijmd zoude zijn te voorzien; eene vermeerdering in de ihelheid, waarmede de aarde om haaren as wentelt, eene verandering in de gedaante van den aardbol, vermindering van haare aantrekking door de aannadering van eene komeet zijn te verre verwijderde oorzaaken om 'er iets van te vreezen en zijn egter de eenigfte, welke die eenheid van de algemeene maat zouden kunnen veranderen.  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 47, De maat der vogten zal even zoo min zwaarigheid in hebben als die der oppervlakten en der lighaamen; de lengte van den flinger zal de algemeene peilftok zijn en men zal door dat middel gemaklijk dat gedeelte van den handel kunnen zuiveren, dat zoo veel bedrog onderworpen is door de moeijelijkheid van de maaten naauwkeurig te weeten, moeijelijkheid, die wederom andere heeft voortgebragt en die tot dat einde de werktuigkundige maaten verkeerdlijk heeft doen uitvinden en bet gewigt doen gebruiken, m plaatfe van^ de meetkundige maaten voor de vogten, hetgeen, behalven de onzeekerheid van de juistheid der fchaalen en de naauwkeurige zwaarte der gewigten, de moeijelijkheid van de tarra en de noodzaaklijkheid der aftrekkingen heeft doen geboren worden. Wij geeven, met reden, de voorkeur aan de lengte van den flinger onder de Evennagtslijn boven de lengte van den flinger in Frankrijk of in eene andere lugtftreek. Door deeze keus voorkoomt men den naïever der verfchillende natieën en men ftelt de nakoomlingfchap beter in ftaat om die maat gemaklijk weder te vinden. De feconde is een gedeelte van den tijd, van welk men de duuring altijd weder te weeten zal kunnen koomen, naardien zij een bepaald gedeelte van den tijd is, welken de Aarde befteedt om de omwenteling om haaren as te volbrengen, namelijk, het zes en tagtig duizendst vier honderdst gedeelte juist; dus kan dat beginzel, datin onze eenheid van maat koomt, haar in geene deelen fchaaden. r SpT hebben hier bove" gezegd dat 'er waarheden van' ver- Ichillende loorten, zeekerheden van verfchillenden rang, waarfchijnlijkheden van verfchillende graaden zijn. De waarheden, die zuiver verftandlijk zijn, gelijk die der Meetkunde, bepaalen zig alle tot waarheden van omfchnjving; om het moeijelijkst vraagftuk optelosfen heeft men het flegts wel te verftaan en daar zijn in de Rekenkonst en in deandere weetenfehappen , die zuiver befpiegelende zijn , geene andere moeijelijkneden dan die van datgeen te ontwarren, dat 's menfchen geest 'er in onder een gemengd heeft. Laaten wij eens tot een voorbeeld neemen het vierkant van den cirkel, dat zoo berugt vraagftuk, en dat men langen tijd als het moeijelijkst van alle vraagftukken heeft aangezien en laaten wij eens onderzoeken wat men ons vraage als men ons voorftelt om de. maat van eenen cirkel juist te vinden. Wat is een cirkel in de jVieetkonst? het is niet die figuur, welke gij met een pasfer trekt, .welker omtrek niet anders is dan eene verzameling van kleine regte lijnen, die niet alle naar alle geftrengheid even verre van het middenpunt verwijderd zijn, maar die verfchillende kleine hoekjens vormen, die eene zigtbaare breedte, ongelijkheden, en eene oneindige menigte andere natuurlijke eigenfehappen hebben, welke onaffcheidlijk zijn van de werking der werktuigen en van de beweeging van de hand, die dezelve beftiert. De cirkel is integendeel in de Meetkunde eene platte figuur, m eene eenige kromme lijn befloten,. die omtrek genoemd wordt; van alle de punten van welken omtrek alle de regte lijnen, die j tot een punt getrokken worden, dat men middenpunt noemt, aan .eikanderen gelijk zijn.- De geheele moeijelijkheid van het vraagftuk van het vierkant des cirkels beftaat m het wel verftaan van alle de termen deezer definitie; want, i'choon zij zeer  4» D E NATUURLYKE HISTORIE. klaar en zeer verftaanbaar fchijnt, bevat zij egter een groot getal denkbeelden en onderllellingen, van welke de oplosfing van alle vraagen, die men over den cirkel doen kan, afhangt. En om te bewijzen dat de geheele zwaarigheid flegts van die definitie koomt, zoo laaten wij eens voor een oogenblik onderftellen dat wij, in plaatfe van den omtrek van den cirkel voor eene kromme lijn te neemen, van welke alle de punten met alle geftrengheid even verre van het middenpunt afftaan, dien omtrek neemen voor eene. verzameling van regte lijnen, zoo klein als gij wilt; dan verdwijnt die groote moeijelijkheid van eenen cirkel te meeten en hij wordt zoo gemaklijk te meeten als een driehoek. Maar dat vraagt men niet; men moet de maat van den cirkel vinden in den zin van de definitie. Laaten wij dan alle de termen van die definitie nagaan en laaten wij ons herinneren dat de Meetkundigen een punt noemen, dat geene grootheid heeft; eerfte onderflelling, die veel invloed heeft op alle de meetkundige vraagftukken en die, met andere onderftellingen, die even weinig grond hebben, of liever die zuiver afgetrokken zijn, vereenigd wordende, niet misfen kunnen zwaarigheden voorttebrengen, die onoverkoomlijk zijn voor alle degeene, die zig van den zin dier eerfte definitieën verwijderen zullen, of die niet van de vraag, welke men hun voorftelt, zullen kunnen opklimmen tot die eerfte afgetrokken onderftellingen; in een woord, voor alle degeene, die van de Meetkonst niet anders zullen geleerd hebben dan het gebruik -der tekenen en fpreuken, die wel de taal, maar niet de geest der weetenfchap-zijn. Maardaaten wij verdergaan; het punt is dan dat geene grootheid heeft; de lijn is eene lengte zonder breedte. De regte lijn is die, welker punten alle gelijk geplaatst zijn.; dc kromme lijn die, welker punten alle ongelijk geplaatst zijn. Eene platte oppervlakte is eene hoeveelheid, die lengte en breedte zonder diepte heeft. De eindpaalen der lijnen zijn punten , de eindpaalen van het vlak zijn lijnen; zie daar de definitieën of liever de onderftellingen, over welke de geheele Meetkunde loopt en die men nooit uit het oog verliezen moet, terwijl men altijd moet tragten dezelve in elke vraag toetepasfen inden zin zeiven, die haar toebehoort, maar ook te zelfden tijd haar niet meer dan haare wezenlijke waarde geevende, dat is te zeggen, haar voor afgetrokkenheden en niet voor wezenlijkheden neemende. Dit nu vastgefteld zijnde, zeg ik dat, als men de definitie, welke de Meetkundigen van den cirkel geeven, wel verftaat, men ook in ftaat moet zijn om alte de vraagftukken optelosfen, die betrekking op den cirkel hebben, en onder andere ook de vraag omtrent de mogelijkheid of onmogelijkheid van deszelfs vierkant, onderfteld zijnde dat men een vierkant of eenen driehoek kan meeten; om nu een vierkant te meeten vermenigvuldigt men de lengte van eene der zijden met de lengte van de andere zijde en de uitkomst is eene lengte, die door eene betrekking, welke men 'er onder begrijpt van de eenheid van lijn tot de eenheid van oppervlakte, de oppervlakte van het vierkant verbeeldt. Eveneens om eenen driehoek te meeten vermenigvuldigt men deszelfs hoogte door deszelfs grondlijn -en men jieemtde helft van de uitkomst. Dus moec men, om eenen cirkel te meeten  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 49 ten, ook den omtrek met deszelfs halve middelhui vermenigvuldigen en de helft 'er van neemen. Laaten wij dan eens zien waarmede die omtrek gelijk ftaat. Het eerfte, dat zig aan ons verftand aanbiedt, als wij over de definitie van de kromme lijn denken, is dat zij nooit kan gemeeten worden door eene regte lijn, naardien zij in alle haare uitgeftrektheid en in alle haare punten kromme lijn is en bijgevolg van eenen anderen aart dan de regte lijn; zoo dat men, als mende definitie van de lijn maar wel verftaat, klaar ziet dat de regte lijn niet meer de kromme lijn kan meeten dan deeze de regte lijn kan meeten. Nu hangt, gelijk wij hebben doen zien, het vierkant des cirkels van de naauwkeurige afmeeting van deszelfs omtrek door enig deel van de middellijn, voor eenheid genoomen, af; eene afmeeting, die onmogelijk is, naardien de middellijn eene regte en de omtrek eene kromme lijn is: dus is het vierkant des cirkels onmogelijk. XXXII. Om te beter de waarheid te doen begrijpen van hetgeen ik zoo even beweerd heb en om op eene geheel overtuigende wijze te betoogen dat de moeijelijkheden van de meetkundige vraagen enkel van de definitieën koomen en dat die moeijelijkheden niet wezenlijk zijn, maar volftrekt afhangen Van de onderftellingen, welke men gemaakt heeft, zoo laaten wij voor eenen oogenblik enige definitieën der Meetkunde veranderen en andere onderftellingen maaken; laaten wij den omtrek van eenen cirkel eens eene lijn noemen, van welke alle de punten gelijk geplaatst zijn, dan zullen wij den omtrek van den cirkel naauwkeurig meeten zonder de regte lijn te kunnen meeten; nu zal ik doen zien dat ik de regte lijn en die kromme lijn die definitieën mag geeven; want de regte lijn is, volgens de gewoone bepaalino-, zoo eene, van welke alle de punten even gelijk geplaatst zijn en de kromme lijn zoo eene, van welke alle de punten ongelijk geplaatst zijn; dit kan men niet anders verftaan dan door zig te verbeelden dat het met betrekking tot eene andere regte lijn is dat die plaatfing gelijk of ongelijk is; en gelijk de Medkundigen, uit kragt van hunne bepaalingen, alles tot eene regte lijn brengen, kan ik alles tot een punt brengen, uit kragt van mijne bepaalingen ; en in plaats van eene regte lijn voor de eenheid van maat te neemen zal ik eene ronde lijn voor die eenheid neemen, en daardoor zal ik in ftaat geraaken om den omtrek des cirkels juist te meeten, maar dan zal ik de middellijn niet meer meeten kunnen, en naardien men, om de naauwkeurige maat van de oppervlakte des cirkels in den zin der Meetkundigen te hebben, noodwendig de juide maat van den omtrek en de middellijn hebben moet^ zie ik klaar dat, in die onderftelling gelijk in de andere, de naauwkeurige afmeeting van de oppervlakte des cirkels niet mogelijk is. Het is dan aan de geftrengheid van de bepaalingen der Meetkonst dat men de moeijelijkheden van de vraagftukken in deeze weetenfchap toefchrijven moet; ook hebben wij gezien dat men, zoo dra men van die al te groote geftrengheid is afgegaan, ook alles heeft kunnen meeten en alle vraagftukken heeft kunnen oplosfen, die onoplosbaar fcheenen; want zoo dra men opgeXVilL Deel. G  50 DE NATUURLYKE HISTORIE. houden heeft de kromme lijnen te befchouwen als kromme lijnen naar alle géftrenghéid gefprooken en men'dezelve gebragt heeft tot hetgeen zij waarlijk in de natuur zijn, veelhoekige lijnen, welker zijden oneindig klein zijn, zijn alle zwaarigheden verdwenen. Men heeft de kromme lijnen regt gemaakt, dat is, haare lengte gemeeten, door haar te onderftellen als met eene onrekbaare en volmaakt buigzaame draad omgeeven , die men ontwikkelt Qz\e Fkixions ^Newton p. 131 &c.~) en men heeft de oppervlakten door dezelfde onderftellingen gemeeten, dat is, door de kromme lijnen in veelhoekige lijnen te veranderen, van welke de zijden onbepaaldlijk klein zijn. XXXIII. Eene andere zwaarigheid, die naauw met die van het vierkant des cirkels verbonden is, en van welke men zelfs zeggen kan dat dat vierkant afhangt, is de incommenfurabiliteit van de diagonaal van het vierkant met de zijde; moeijelijkheid die onoverkoomlijk en algemeen is vooralle grootheden, welke de Meetkundigen ine ommen]ur abel noemen ; het valt gemaklijk te doen begrijpen dat alle die moeijelijkheden niet koomen dan van de bepaalingen en de willekeurige affpraaken, welke men gemaakt heeft, toen men de beginzelen van de Rekenkunde en Meetkunde vastftelde; want wij onderftellen in de Meetkunde dat de lijnen aangroeijen als de getallen 1 , 2, 3, 4, 5 enz. dat is, volgens onze rekenkundige fchaal en door eene overeenkomst, welke wij onderftellen tusfchen de eenheid van oppervlakte en de eenheid van lijn zien wij dat de oppervlakten der vierkanten aangroeijen als 1, 4, 9, 16, 25 enz. Door die onderftellingen is het klaar dat, even als de reeks 1,2, 3, 4, 5 enz. de fchaal der lijnen is, de reeks 1 , 4, 9, 16, 25 enz. ook de fchaal der oppervlakten is en dat, zoo gij in die laatfte fchaal andere getallen tusfchen invoegt, gelijk 2, 3, 5, 6, 7, 8, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 17, 18, 19, 20, 22, 23, 24, alle die getallen hunne overeenkoomende getallen in de fchaal der lijnen niet hebben zullen en dat bijgevolg de lijn, die met de oppervlakte 2 overeenkoomt, eene lijn is, die geene uitdrukking in getallen heeft en die bijgevolg niet kan gemeeten worden door de eenheid in getallen. Het zou onnut zijn een gedeelte der eenheid tot maat te neemen; dat verandert de onmogelijkheid van de uitdrukking door getallen niet; want als men tot eene fchaal van de lijnen neemt §, 1, \, 2, |, 3, ?, 4, enz. zal men tot de daarmede overeenkoomende fchaal van de oppervlakten hebben J, 1 , £, 4, 2?s, 9> f, 16 enz. of liever men zal tot de fchaal van de lijnen hebben .', f, \\ $ f, t, |, 1 enz. en tot die der oppervlakten 1, {, f, ?J fi 'f, y, enz- hetgeen in hetzelfde geval koomt als de fchaalen 1, 2, 3, 4, 5, enz. en 1, 4, 9, 16, 25 enz. van lijnen en oppervlakten, welker eenheid een geheel is; en het zal altijd het», zelfde zijn, welk deel van de eenheid men tot maat neeme, als \ of; of \ enz. de incommenfurabele getallen in de gewoone fchaal zullen zulks altijd zijn, omdat het gebrek aan overeenkomst van die fchaalen altijd beftaan zal. Alle de moeijelijkheid der incommenfurabele getallen koomt dan daar van daan dat men dc oppervlakten even als de lijnen heeft wilien meeten; nu is het  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 5) klaar dat, als men eene lijn voor eenheid neemt, men met twee zulke eenheden eene lijn zal maaken, welker lengte eens zoo groot zal zijn; maar het is niet minder klaar dat men, met twee vierkanten, van welke elk ook voor eenheid genoomen wordt, geen vierkant kan maaken. Dit alles koomt daarvan daan, dat de ftof drie verfchillende uitgebreidheden of liever drieërlei verfchillend voorkoomen heeft, onder welk wij haar befchouwen; daar zouden drie verfchillende rekenkundige fchaalen hebben moeten wezen, de eene voor de lijn, die alleen lengte heeft, de andere voor de oppervlakte, die lengte en breedte heeft, en de derde voor de Jighaamen, die lengte, breedte en diepte hebben. XXXIV. Wij hebben nu getoond welke moeijelijkheden de aftrekkingen in de weetenfehappen voortbrengen; daar blijft ons nu nog overig te doen zien welk nut men uit dezelve kan trekken, en de oorfprong en den aart dier aftrekkingen te onderzoeken, waarop bijna alle onze weetenfchapliike denkbeelden fteunen. Naardien wij verfchillende betrekkingen hebben met de verfchillende voorwerpen, die buiten ons zijn, brengt elke deezer betrekkingen eene verfchillende foort van gewaarwordingen en denkbeelden voort: Als wij den afftand willen weeten op welken wij ons van een zeker voorwerp bevinden, hebben wij geen ander denkbeeld dan dat van de lengte van den weg, dien wij moeten doorloopen om bij hetzelve te koomen en fchoon dat denkbeeld eene aftrekking is, fchijnt het ons wezenlijk en volkoomen toe, omdat men, om dien afftand te bepaalen, enkel de lengte van dien weg behoeft te weeten; maar als men naauwer op die zaak acht geeft, zal men bevinden dat dat denkbeeld van lengte ons niet wezenlijk en volledig voorkoomt, dan omdat men zeeker is dat de breedte ons niet ontbreeken zal, zoo min als de hoogte. Het is even hetzelfde als men van de oppervlakkige uitgeftrektheid van eenen grond wil oordeelen; wij letten enkel op de lengte en breedte, zonder op de diepte te denken; en als wij over den lighaamlijken inhoud van een lighaam willen oordeelen, daan wij acht op de drie uitgebreidheden. Het zou zeer belemmerend geweest zijn drie verfchillende maaten te hebben ; men zou de lijn door eene lengte, de oppervlakte door eene andere oppervlakte , die voor eenheid zou moeten genoomen worden en het lighaam door een ander lighaam hebben moeten meeten. De Meetkunde, die zig van de aftrekkingen en de overeenkomften van eenheden en fchaalen bedient, leert ons alles met de lijn alleen meeten, en het is met dit inzigt dat men de ftof onder drie uitgebreidheden, lengte, breedte en diepte befchouwd heeft, die alle drie niet anders dan lijnen zijn, welker benaamingen willekeurig zijn; want als men zig van de oppervlakten bediend hadde om alles te meeten, hetgeen wel mogelijk zou geweest zijn, fchoon minder gemaklijk dan /"5n' 2011 nien' ra plaats van lengte, breedte en diepte te zeggen, gezegd hebben boven, onder en ter zijde en die taal zou minder afgetrokken geweest zijn, maar de maaten waren dan minder eenvoudig en de Meetkunde moeijelijker te behandelen geweest. G 2  5* DE NATUURLYKE HISTORIE. Toen men gezien heeft dat de aftrekkingen, als zij wel verdaan wierden, bewerkingen gemaklijk maakten, tot welker kennis en volmaaking de volledige denkbeelden ons niet zoo gemaklijk zouden hebben kunnen doen koomen, heeft men die aftrekkingen zoo verre gevolgd als doenlijk was ; 's menfchen geest heeft dezelve vereenigd, berekend, op zoo veelerleie wijzen hervormd , dat zij eene weetenfchap van eene groote uitgeftrektheid gevormd hebben, maar welker klaarblijklijkheid, die overal derzelver kenmerk is, noch de moeijelijkheden, welke men dikwerf in dezelve ontmoet, ons verwonderen moeten, omdat wij beiden daarin gebragt hebben en omdat wij, zoo dikwijls wij de bepaalingen of onderftellingen niet zullen misbruikt hebben, niet dan baarblijklijkheid zonder moeijelijkheid zullen hebben, en zoo dikwijls wij die zullen misbruikt hebben, niet dan moeijelijkheden zonder baarblijklijkheid. Voor het overige beftaat het misbruik al zoo zeer in eene flegte vraag voorteftellen als in een goed vraagftuk wel optelosfen en hij, die eene vraag voordek als die van het vierkant des cirkels, misbruikt de Meetkunde meer dan hij, die dezelve onderneemt optelosfen; want hij heeft tegens zig dat hij den geest van andere op eenen toets ftelt, welken de zijne niet heeft kunnen doorftaan, naardien hij, toen hij die vraag voorftelde, niet zag dat hij eene onmogelijke zaak vroeg. Wij hebben tot hier toe alleen van die foort van aftrekking gelprooken, die uit het onderwerp zelf, dat is uit eene eenige eigenfehap van de ftof, dat is uit haare uitbreiding genoomen is; het denkbeeld van.de oppervlakte is niet anders-dan eene afu-ekking van het volledig denkbeeld van een lighaam; dat is, een beroovend denkbeeld, eene aftrekking; dat van de lijn is eene aftrekking van eene aftrekking en het punt is de geheele aftrekking; nu hebben alle die beroovende denkbeelden betrekking tot hetzelfde onderwerp en hangen van dezelfde hoedanigheid of eigenfehap van de ftof af, ik wil zegr gen, van derzelver uitgeftrektheid; maar zij zijn oorfpronglijk van eene andere foort van aftrekking, door welke men niets van het onderwerp aftrekt en die flegts koomt van het verfchil der eigenfehappen, welke wij in de ftof befpeuren; de bevveeging is eene eigenfehap van de ftof, die zeer verfchiliende is van de uitgeftrektheid, die eigenfehap bevat niets dan het denkbeeld van den doorloopen afftand en- het is dat denkbeeld van afftand 't welk dat van de lengte of de lijn heeft doen ontftaan. De uitdrukking van dat denkr beeldvan beweeging koomt dan natuurlijk in de meetkundige befchouwingen en het is voordeelig liever die natuurlijke aftrekkingen te gebruiken,, die van de verfchülende eigenfehappen van de ftof afhangen, dan de aftrekkingen, die zuiver verftandlijk zijn, want alles wordt 'er te klaarer en volledir ger door* XXXV. Men zou geneigd zijn om te denken dat de zwaarte eene der eigenfehappen van de ftof ware, die gemeeten konde. worden; men heeft te alle tijden Jighaamen minder of meer zwaar dan andere gezien, het was dan vrij natuurlijk te denken dat de flof, onder verfchillend.1 gedaanten , verfchillende graaden van zwaarte hadde en hec is eerst zedert de uitvinding van de lugt-  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 53 pomp en de proeven met den flinger dat men verzeekerd is dat alle de flof even zwaar is. Men heeft, en misfehien met verwondering, gezien dut de ligtfte lighaamen in het lugtledige even fnel vielen als de zwaarfte; en men heeft, door middel van de flingers, getoond dat de zwaarte der lighaamen evenredig is aan de hoeveelheid van ftofte, welke zij bevatten; de zwaarte van de ftof fchijnt dan geene betreklijke eigenfehap te zijn, die vermeerderen en verminderen kan, in een woord, die gemeeten kan worden. Als men egter nog naauwer let, ziet men dat die zwaarte de uitwerking is van eene kragt, door het geheelal verfpreid, die min of meer werkt op eenen minderen of meerderen afftand van de oppervlakte der aarde; zij ligt in den klomp des aardbols zeiven en alle deszelfs deelen hebben een gedeelte van die werkzaame kragt, die altijd evenredig is aan de hoeveelheid van ftof, welke zij bevatten; maar zij werkt van verre minder fterk; en in het punt van aanraaking werkt zij met eene oneindige magt; dus fchijnt deeze eigenfehap der ftof te vermeerderen of te verminderen in haare uitwerking en bij gevolg wordt zij een voorwerp van afmeetingen, maar van wijsgeerige afmeetingen, welke het gros der menfchen, welker lighaamen en geest tot hunne aardfche wooning bepaald zijn, niet als nuttig befchouwen zal, omdat zij 'er nooit onmiddelijk gebruik van zullen kunnen maaken; zoo het ons geoorloofd ware ons naar de Maan of naar enige andere planeet te begeeven, zouden die maaten weldra in gebruik zijn; want wij zouden indedaad, voor die reizen, eene maat van zwaarte nodig hebben, die ons tot reis-maat zou dienen; maar daar wij op onzen aardbol moeten blijven , kan men zig te vreden houden met te bedenken dat de ongelijke fnelheid van de vallende lighaamen in verfchillende lugtftreeken der Aarde en de befpiegelingen van Newton ons geleerd hebben dat wij, zoo wij het immer nodig hadden, die eigenfehap van de ftof met even zoo veel juistheid zouden kunnen afmeeten dan alle de andere. Maarzoo onverfchilh'g de afmeetingen van de zwaarte der ftof in het algemeen ons toefchijnen, zoo nuttig moeten ons de maaten van het gewigt van derzelver gedaante voorkoomen; elke gedaante van de ftof heeft haare eigen zwaarte, die haar kenmerkt; zij is het gewigt van die ftof in het bijzonder, of liever zij is het voortbrengzel van de zwaarte - kragt door de digtheid dier ftof. Tiet volftrekt gewigt van een lighaam is bij gevolg het eigen gewigt yan de ftof van dat lighaam, vermenigvuldigd met den klomp; en naardien in de lighaamen van eene gelijkfoortige ftof de klomp evenredig is aan de grootte, kan men in het gebruik den eenen voor de andere neemen, en uit de kennis van de eigen zwaarte eener ftof die van het volftrekt gewigt van een lighaam, uit die ftof beftaande, afleiden; te weeten door de eigen zwaarte met de grootte te vermenigvuldigen en omgekeerd uit de kennis van het volftrekt gewigt van een lighaam die van de eigen zwaarte van de ftof, waaruit dat lighaam beftaat, afleiden, door het gewigt met de grootte te deelen;. het is op die beginzelen dat de theorie der waterweegkundige fchaal G 3  54 DE NATUURLYKE HISTORIE. en de bewerkingen, die van dezelve afhangen, rusten. Laaten wij nog een woord over dat onderwerp zeggen, dat voor de Natuurkundigen van zeer veel gewigt is. Alle de lighaamen zouden even digt zijn, zoo zij, onder eene gelijke uitgebreidheid, hetzelfde getal deelen bevatteden, en bij gevolg koomt het verfchil van hun gewigt enkel van dat in hunne digtheid; als men de lugt inperfte en haar in eene ruimte drong, negen honderd maaien kleiner dan die, welke zij beflaat, zou men in dezelfde reden haare digtheid ook vermeerderen en die in eengeperlte lugt zou zoo zwaar zijn als het water; het is hetzelfde met poeders enz. De digtheid eener ftof is dan altijd weêrkeerig evenredig aan de ruimte, welke die ftof beflaat; dus kan men zeer wel door de uitgebreidheid van de digtheid oordeelen; want hoe grooter de uitgebreidheid van een lighaam zijn zal, met betrekking tot de uitgebreidheid van een ander lighaam, het gewigt hetzelfde gefteld zijnde, hoe minder de digtheid van het eerfte, en wel in dezelfde reden, zijn zal; zoo dat, als een pond water negentien maal grooter ruimte beflaat dan een pond goud, men daaruit befluiten kan dat het goud negentien maaien digter en bijgevolg negentien maaien zwaarer dan het water is. Deeze is-de zwaarte welke wij eigen of fpecifiek genoemd hebben en welke het zoo gewigtig is te kennen, vooral in de kostbaare ftoffen, gelijk de metaalen, om zig van derzelver zuiverheid te verzeekeren en om de bedriegerijen en vermengingen te kunnen ontdekken, waardoormen dezelve vervalfchen kan; de maat van de uitgebreidheid is de eenigfte, die men daartoe bezigen kan, die van de digtheid valt niet genoeg onder het bereik onzer zinnen, want die maat van de digtheid hangt af van de plaatfing der inwendige deelen en van de hoeveelheid van ledige plaatfen, welke zij tusfchen eikanderen open laaten; onze oogen zijn niet doordringend genoeg om die verfchillende betrekkingen van gedaante te onderfcheiden en te vergelijken; dus zijn wij verpligt om die digtheid aftemeeten door de uitkomst, welke zij voortbrengt; dat is te zeggen, door de fchijnbaare uitgebreidheid. De eerfte wijze, die zig opdoet, om de uitgebreidheid der lighaamen te meeten, is dc meetkunde der lighaamen; eene uitgebreidheid verfchiit niet van eene andere dan door haare mindere of meerdere uitbreiding en dan fchijnt het ook dat het gewigt der lighaamen een voorwerp van meetkundige maaten wordt; maar de ondervinding heeft doen zien hoe gebrekkig de beoefening der Meetkunde in dat opzigt was. Het was ook te doen om in de lighaamen van eene zeer onregelmaatige gedaante en dikwijls in zeer kleine lighaamen nog kleiner verfchillen, maar egter aanmerklijk door de waarde der ftof, te onderfcheiden; het was dan niet mogelijk hier de maaten van lengte ligt toetepasfen, die daarenboven groote berekeningen zouden gevorderd hebben, als men al het middel gevonden hadde om 'er gebruik van te maaken. Men heeft dan een ander middel bedagt, dat-zoo zeeker a's gemaklijk is; dit beftaat in de uitgebreidheid, die men weeten wil, in een vogt te dompelen dat in een regelmaatig vat is, welks inhoud bekend en  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 55 door verfcheiden lijnen verdeeld is; de vermeerdering van dc uitgebrci Iheid van het vogt kan door die verdeelingen erkend worden en is gelijk met de uitgebreidheid van het lighaam, dat in hetzelve gedompeld is; maar die "handelwijze heeft ook haare ongemakken in het gebruik. Men kan het vat niet wel zoo eene volmaakte gedaante geeven als nodig zoude zijn • men kan de verdeelingen, de oneffenheden niet ontneemen, die het oog ontfnappen, zoo dat men zijne toevlugt tot iets eenvoudigers en zeikers genoomen heeft, men heeft zig van de fchaal bediend, en ik heb nog flegts een woord te zeggen over die wijze van de lighaamen te meeten. Men heeft zoo even gezien dat de onregelmaatige en zeer kleine H*u haamen met door de Meetkundige maaten kunnen afgemeeten worden- hoe naauwkeurig men dezelve ook onderftelle zij geeven ons altijd zeer onvolmaakte uitkomften; ook heeft de beoefening der Meetkunde van de lighaamen zig moeten bepaalen tot het meeten van groote lighaamen en regehnaa«ge lighaamen, welker getal zeer klein is in vergelijking van dat der andere lighaamen; men heeft dan getragt die lighaamen door eene andere eigenfehap van de Hol te meeten, door hunne zwaarte in lighaamen van dezelfde dof, deeze zwaarte is evenredig aan de uitgebreidheid; dat is, het gewigt is in dezelfde betrekking als de uitgebreidheid, men heeft met reden de fchaal in plaatfe van de maat van lengte gaan gebruiken en men heeft zig daar door in ftaat bevonden om alle de kleine lighaamen, vso welke gedaante zij zhn, naauwkeurig ijk te meeten, omdat "de zwaarte de gedaante niet raakt en een rond of vierkant lighaam, of van welke gedaante men wil, alijd evenveel weegt. Ik wil hier niet zeggen dat de fchaal niet uitgevonden is dan om het gebrek van de meetkundige maaten te vervullen; het is klaar dat zij buiten dat haar gebruik heeft; maar ik heb willen doen begrijpen hoe nuttig zii zelfs in dit opzigt was, dat flegts een gedeelte is van de voordeden, welke zij ons verfchaft. . ' Men heeft altijd de noodzaaklijkheid begrepen van het gewigt der hghaamen naauwkeurig te weeten, ik zou bijna denken dat de menfchen dat gewigt m het eerst door hunne Jighaamskragten afgemeeten hebben; men heeft lasten geligt, gedraagen, gefleept en men heeft over het gewigt geoordeeld door den wederftand, dien men ontmoetede; die maat moest noodwendig zeer_ onvolmaakt zijn en daarenboven niet van denzelfden aart zijnde als het gewigt kon zij met op alle gevallen toegepast worden; men heeft dan vervolgens gezogt het gewigt door gewigt te meeten en van daar de ooriprong van allerleie loorten van fchaalen, die egter, geftreng gefprooken, tot vier foorten kunnen gebragt worden; de eerfte, die, om verfchillende klompen te weegen, verfchillende gewigten eischt en die dus alle de gemeene chaalen met eenen hangenden of fteunenden evenaar, met gelijke of ongelijke armen enz. bevat; de tweede, die, voor verfchillende klompen, maareen gewigt gebruikt, maar armen van verfchillende lengte, gelijk alle foor* ten van Staterae oï Romeinfche fchaalen; de derde foort die men trek- of hang-fchaalen of veêr-fchaalen noemt, behoeft geen gewigt en wijst de.  5d DE NATUURLYKE HISTORIE. zwaarte der klompen door eene genommerde fchaal; de vierde foort, eindelijk , is die, waarin men maar een eenig gewigt gebruikt, dat aan eene draad of keten hangt, die men volmaakt buigbaar onderdek te zijn en welker verfchillende hoekende verfchillende zwaarten der klompen aanwijzen. Deeze laatfte foort van fchaalen kan van geen gemeen gebruik ziin, om de moeijelijkheid der berekening en zelfs om die van de afmeeting der hoeken; maar de derde foort, waarin geen gewigt nodig is, is de gemakb'jkfte van alle om groote zwaarten te weegen. De Heer Hanin, bekwaam konftenaar in dat werk, heeft mij eene gemaakt, met welke men drie duizend ponden te gelijk kan weegen en zoo naauwkeurig als met eene andere fchaal vijf honderd ponden. VAN  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 57 VAN DE WAARSCHYNLYKHEDEN VAN DE DUURING VAN HET LEVEN. kennis van de waarfchijnlijkheden van de duuring van het leven is eene van de belangrijkfte zaaken in de Natuurlijke Hiftorie van den Mensch; men kan dezelve bekoomen uit de Sterf-lijsten, welke ik uitgegeeven heb (a). Verfcheiden perfoonen hebben, naar het mij toefchijnt, verlangd de uitkomden van dezelve uitgewerkt en derzelver toepasfing op alle. ouderdommen te hebben, en ik heb befloten om die hier als een aanhangzel te geeven. en des te gewilliger omdat ik gemerkt heb dat men zig dikwerf bedroog,'als men over dat onderwerp redeneerde en dat men zelfs valfche befluiten trok uit de betrekkingen, welke die Tafelen opleveren Ik heb doen opmerken dat in die Tafelen de getallen, die met 5, 10, 15, 20, 25 enz. jaaren van het leven overeenkoomen, veel grooter zijn dan zij zijn moeten, omdat de Priesters, vooral die op de dorpen, op hunne registers niet den juisten ouderdom ftellen , maar ten naasten bij : naardien dc meeste boeren hunnen ouderdom niet op een of twee jaaren na weetcn, zoo fchrijft men 60 jaaren, als zij in hun negen en vijftigfte of een en zestigfte jaar geftorven zijn; men fchrijft 70 jaaren, als zij negen en zestig of een en zeventig jaaren óud geworden zijn, en zoo ook met de andere. Men moet dan, em naauwkeurige toepasfingen te maaken, beginnen met die termen te verbeteren door middel van.de trapswijze reeks, welke de getallen voor de andere ouderdommen daar bieden. Daar is geene verbetering te maaken tot het getal 154, dat met het negen- Natuurlijke Hiftorie D. II. bladz. 295. en volg. .(&) Daar zijn verfcheiden feilen ingeflopen, welke het nodig is eerst te verbeteren. SI. Deel, bladz. 295 in het vijfde vierkant van de onderfie dwarfche kolom ftaat 12477, lees 13477. bladz. 297 in het agtfte vierkant van de onderfte dwarfche kolom ftaat 9793, hes 9791. ülbladz. 298 in het tweede vierkant van de onderfte dwarfche kolom ftaat 924S, lees 9225. ■ Ibid. in bet vijfde vierkant van dezelfde kolom ftaat 8770, lees 8780. ——<— Ibid. in het zevende vierkant vsn de derde dwarfche kolom, van onderen gerekend, ftaat 158, lees 52. ——-— bladz. 301 in het vijfde vierkant van de derde dwarfche kolom van onderen ftaat 122, lees 2-22. 1 ~——bladz. 302 in het eerfte vierkant van de laatfte dwarfche kolom ftaat 2160, lees 2163. ' ■ -J '-—• •-- . — Ibid. in het tweede vierkant van dezelfde kolom ftaat 2155, lees 2055. ——— bladz. 303 in het vijfde vierkant van'de derde dwarfche kolom van onderen ftaat 50, iets éo. XVIII. Deel. H  53 DE NATUURLYKE HISTORIE. de jaar overeenkoomt, omdat men zig zelden een jaar zal bedriegen in den ouderdom van een kind van i, 2, 3, 4, 5, 6, 7 of 8 jaaren; maar her getal 114, dat met het tiende jaar overeenkoomt, is te- hoog, zoo wel als het getal 100, dat met het twaalfde overeenkoomt, terwijl het getal 81, dat met het elfde overeenkoomt, te laag is. Het ecnigst middel om dat-te groot of te klein getal te verhelpen en bij de waarheid te koomen is de getallen vijf aan vijf te neemen en die zoodanig te verdeelen dat zij in evenredigheid vermeerderen naar maate derzelver fommen grooter worden en dezelve daarentegen» zoo te verdeelen dat zij fteeds verminderen, als derzelver fommen ook verminderende zijn: bij voorbeeld, ik trek te zaamen de vijf getallen 114, 81» 100, 73 en 73, die in de Tafel met het iode, nde, i2de, i3de en i4dejaar overeenkoomen; de fom is 441 : eerst deel ik die fom in vijf gelijke deelen, dat mij 88| geeft. Ik'trek de vijf volgende ook zoo te zaamen,. namelijk qq, 97, 104, 115 en 105 en derzelver fom is 511, en daaruit zie ik-dat die fommen vermeerderende loopen; dan deel ik de fom van 441 van de voorigo vijf getallen, zoo dat zij vermeerderende loopen en fchrijf 87, 87, 88, 89 en 90, in plaats van 114, 81, 100, 7361173. Dusook, alvoorens de fom 511 van de vijf getallen 90, 97, 104, 115 en 105, die met het I5de, i6de, i7dc, i8daen i9de jaar overeenkoomen, te verdeelen, trek ik de yijf volgende getallen te zaamen om te zien of hunne fom hooger of laager dan 5-11 is; en alzoo ik haar hooger bevind, deel ik 511, gelijk ik 441 gedeeld heb, in vijf deelen, die in eene vermeerderende reden loopen; en zoo daarentegens die fom van de vijf volgende getallen kleiner was dan die der voorgaande vijf getallen, (gelijk in het vervolg plaats heeft) zou ik deeze fom zoodanig verdeelen, dat de getallen in eene vermeerderende reden liepen. Op deeze wijze-zullen wij, zoo veel mogelijk, bij de waarheid koomenr te meer daar ik niet befloten heb mijne verbeteringen bij het getal 114 te beginnen dan na alle de andere reekfen beproefd te hebben, welke de fommen der getallen, vijf aan vijf, en zelfs tien aan 'tien genoomen, gaven, en ik mij bij dat getal bepaald heb, omdat ikbevond dat derzelver loop meer eenvormig was» Ziet hier dan die verbeterde Tafel, zoo dat men 'er nu naauwkeuriglijk alle de betrekkingen van de waarfchijnlijkheden van het leven uit kan trekken. JAAREN VAN HET LEVEN. S lfte. 2dc. 3de. 4de,, 5de. Verdeeling der 23994 dooden. > 6454. 2378. ^85.. ?00, 5°9- Getal der die voor j^rtt 7^Z:lVol} 8832' 9**7. N*fc «o»*53904. j Getal der perfoonen, in hun ~i j dtoTert^^^-^3994»- 17540. «ff** 14177- I3477- -  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 59 | JAAREN VAN HET LEVEN. ) 6de. 7de. güe, gde. IGde, Verdeeling der 23994 dooden. S 40<5, 3q7> 240< ^ ^ Getal der dooden, die voor -\ ', i het einde van hun tfde, ?de ( I _ jaar enz. gertorven zijn over f IJ432. . H739'. H979' I2I33' I2245« Getal der perfoonen, in hun ~\ > i ~ <5de, ?de jaar enz. setre- ( T_„/ro „ den over 23994. 6 > I2968. . I25Ó2. I2255. I20I5. Il86l. ■ ——— 1 . v.*a va , , l IIde, 12 15^ Getal der dooden, die voor -) ' ■ i liet einde van hun 11de, 12de ( ,0 <■ laar enz. geftorven zijn over f I2345' I2438- 12-50.6. I2ÖIO. I2Ö0'?. 33994- J Getal der perfoonen, in hun •) '. > 11de, 12de jaar enz. fretre- ( s den over 23994. ' Y IJ749- . H649. II55Ö. 11468. II384. v ,. . ■ , A 5^ l6'le' ■ I7de, ï8de. 19de. 20fte. Verdeehng der 23994 dooden. j 90. 95. 1GO> ^ Getal der dooden , die voor -) 1 " i het einde vanhuulffde, 17de ( t„,q- on , jaar enz. geftorveo zijn o'ver ( 127°5' 12860. I29So. I3087. I32O3. Getal der perfoonen, in hun -1 ■ T ~ iide, 17de jaar enz. getre- ( T,„__ den over 23994. ( lï299' H209. IIII4. IIOI4. I0907. ■r a r a a , -F 2lft°- 22Öe- I 23fte. 24«e. 1 2e-fte. Verdeehng de^ 23994 dooden. ^ , 124. 133. j j°g. ^Q< J j^T Getal der dopden, die voor ") ï het einde vajn hun 2ifte 22fte ( jaar enz. gedorven zijn over f I3327« I34<5°« I359<5. I3736. I3877. 33994- J Getal der perfoonen, in hun -) ~ <~ 2ifte, 2jflejaar enz. getre- ( , „. den over 23994.- (* 1079I' IOÖ67. IO534. IO398. I .I0258. II 2  6o DE NAT.UURLYKE HISTORIE. JAAREN VAN HET LEVEN. S 26fte. 27*^, 28fte. 29^. 3ofte. Verdeeliag der 13994 dooden. S j.42. 143. 444. ^g. Getal der dooden, die voor -\ ' het einde van hun aSfte , 2?fte ( *i„x« I 1 jaar enz. geftorveu zijn over ( l4°l9- I4I02. I43°6. I445T' 14599' 33994- 3 | Getal der perfoonen , in hun *) '1 j ' lTA\:iTJraz'gme' j 9975- \ 9B32. 9688. 9543- / 3lfte' Si-'16. 33ft«. Q4.fte. 1 J ittf^S^T f 9395' 9244- 9o9r. 8937.' 8779> C 36^. 37fte. ggfte. gpfte. 40fte. Verdeeling der 23994 dooden. V 165. 170. 175. 181. 187. Getal der dooden, die voor ■> S^$te$.S!. £• ^540. 15710. 15885. 16066. 16253. _ , «2 Getal der perfoonen , in hun -\ • &!.%SCM'*e^> 8619. 8454. 8284. 8109. 7928.. 5". 4Ifte. ! 42fte. ( 43fte„ 44^, «wié. Verdeeling dar 239.94 dooden. "S igö., 185.. 184, 179. 172. , ' ' Getal der dooden, die voor -\ ■^:X^^VZ > ï6439. 16624. 16808. 16987. 17159. 33994- 3 Gjetal, deT perfoonen, ia hun ■) 4lfte, 42fte jaar,enz. getre- ( 1 _ _ . ^«v over 23994.. f 7741' ' 7555' ' 7370. ■ 7186.. 7007. 4— - - ' 'i — .  AANHANGSEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. JAAREN VAN HET LEVEN. \ 4Öfte. 47fte' 48fte» 49fte« 5°fte- Vefdeeling der 23994 dooden. 166. 153. 159. Getal der dooden, die voor "\ —•■",•< f^? horvet> W*S. 17478. 17637. 17798. 17960. .23594. J [ Getal der perfoonen, in hun ~% ' ' ' tTój:%itrz-sette' \ 6835- ■«<%>. 6516. 6357. 6196. 5 51 55fte- Verdeeling der 23994 dooden. S 163. 164. 165. '168. I7Ó. Getal der dooden, die voor ~\ 1 . ^rtl'^vtf^V^r > ^I23. ' 18287. ' 18452. I860O. IS7Q0. . »3994- J f. Getal der perfoonen, in hun } j llttae;j;%lZcaz-getre' j- 6034. 5871. 5707. 5542* L 5374. 9 56fte« 57fte. 58fte. 5911e. <5ofte. j Verdeeling der 33994 dooden. S 173. 174. 177. 179. jg-j. 1 Getal der dooden , die voor ~) }•' \Vr<^X™&™ F l89g3- I9I37. ^314. 19493. I96V6* 23994. J I Getal der perfoonen , in htm - v 5^%^'- getT > 5204. ' 5031. 4857. ^680. . 45or.. 9 6lfte. 6a«e. 63^. 64«e. 65(le. Verdeeling der 23994.dooden. ^5. 186. 189. 190. I 197.' Getal der dotoden, die voor 1 > '986i. 20047. *»3*. 20426. 20623, 33994- J j [ Getal der perfoonen, in hnn ~\ eaz'getre" > 4318- 4133'. 3947. 3758. 3568. L » H 3-  ft . D E NATUURLYKE 11 I S T O R I F. JAAREN VAN HET LEVEN. 5" 661^. <57(ie. 68ft<=. 69fte. 7oie. Verdeeling der 23094 dooden. "S 196. I(/5. 194» 19I. 190, Getal der dooden, die voor het einde van hun tffffte, tfrito ƒ g p g 2l58o. jaar enz. geftorveu zijn over f y ^ •J7-' " 23994- J - Getal der perfoonen , in hun t &$*U™^ieat$ 3371, 3I75> 298°- a?86, aS95, y 7i«e. 7a(te. 73fte. 74fte- 75fte« Verdeeling der 23994 dooden. "S 189, 188. 187. l8l. I77. Getal der dooden, die voor 1 ha"tzd:X-nz5a7o2ver > "966. 22I53. ' «334- "5". 23994. o I Getal der perfoonen, in hun -y ' ' j 7.fte, 7^]™ enz. getre- ( ^lOK. 22IÖ. 2028. 184I, l66o. den over 23994. \ ' I 5" 76fte. 77ft». 78fte. 79fte. 8ofte. Verdeeling der 2399+ dooden. £ 175. 174. 170. 157. 144. Getal der dooden, die voor ~J j het einde van hun76ile,77fte C. 2a686. 228Ö0. 23030. 23187. 233*21. jaar enz. geftorven zijn over f " 0 J ' 23 994- ^ Getal der perfoonen , in hun ~\ den^f^a94.enZ-setre'| J483- '3°8. «34. 9*. 807. y 8lfte. 82«e. , 83^. j 84^. 85«e. Verdeeling der 23994 dooden. V 123. 103. 83. I 63. 54. Getal der dooden, die voor -\ ' •aeartz.egXvnen8l^'ot > 23454- *3557- 23640. 237o3. 2375723994. -J Getal der perfoonen, in hun •} .d;foVerfte23j;;4.enZ- ËCtre' ^ 663' 540. 437- 354- 29*-  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 63 JAAREN VAN HET LEVEN. 5* 86^. 87^. 88fte. 89fte. pofte. Verdeeling der 23994 dooden. "S 44, 38. 3a. 20. 18. Getal der dooden, die voor y > 23839- 2387I. 2389r. 239°9. 23994. J Getal der perfoonen, in hun "\ 86fte, 87fte jaar enz. getre- ( ^ ^ „ den over 23994. ( ) 9ifte. 92fte. 93fle« 94fte. 95fte- Verdeeling der 23994 dooden. \ itf. 12. I0> 9, Getal der dooden, die voor -\ ' j££?;s£fë£i c 239251 23939, 23951, 23961* 23970, 23994. j Getal der perfoonen, in hun -} 9,fte, 9aftc jaar enz. geue- f g- 6g> den over 23994. C V 9Öfte. 97 Getal der dooden , die voor ~\ ' '«rttgYC-S^r C 23977* 2398?- 23986- 23989: 23"2' 23994. 3 Getal der perfoonen, in hun -\ ' { 9«fte , p7fte jaar enz. getre- ( fl, j», I2> g. | - den over 23994. V I y IOlfte. 102de. Verdeeling der 23994 dooden. "\ 2. o. Getal der dooden, die voor *\ het einde van hun ioifte, f 23004. 23994. 102de jaar enz- geftorven o»** ? ' zijn over 23994. Jl Getal der perfoonen, in hun "\ ioifte, losde jaar getreden £ £j„ O. over 23994. ?  ©+ DE NATUURLYKE HISTORIE Tafel van de waarfchijnlijkheid van het leven. Voor een eerstgeboren kind. JVÏen kan 17540'tegens 6454, of, om te bekorten omtrent i\ tegens 1 wedden dat een kind, dat geboren wordt, een jaar zal leeven. En onderftellende dat de dood over het geheel jaar gelijklijk verdeeld is: ■17540 tegens of Sis tegens 1 dat het 6 maanden zal leeven. 17540 tegens B» of bijna n tegens 1 dat het 3 maanden zal leeven. en -1754 tegens of omtrent 1030 tegens 1 dat het niet binnen 24 uuren zal derven. Dus kan men 15162 tegens 8832 of omtrent i| tegens 1 wedden dat een eerstgeboren kind 1 i.mrpn vnl ■14177 tegens 9817 of 1$ tegens 1 dat het 3 jaaren zal leeven. 13477 tekens ïo-17 0f ^ 1 tjat het 4 jaaren zal leeven. 12968 tegens 11026 of ir? tegens 1 dat het 5 jaaren zal leeven. 12562-tegens 11432 of irl tegens 1 dat het-6 jaaren zal leeven. 12255 tegens 11739 of omtrent i5J tegens 1 dat het 7 jaaren zal leeven. 1201-5 .tegens 11979 of j~\ tegens 1 dat het 8 jaaren zal leeven. 12133 tegens 11861 of i,| tegens 1 dat het geene 9 jaaren zal leeven. ■12245 tegens 11749 of I3 tegens 1 dat het geene 10 jaaren zal leeven. 12345 tegens 11649 of i^1 tegens 1 dat het geene 11 jaaren zal leeven. -12438 tegecs 11556 of iTï tegens 1 dat het geene ia.jaaren zal leeven. 12526 tegens 11468 of iTr tegens 1 dat het geene 13 jaaren zal leeven. :i26io tegens 11384 of i} tegens 1 dat het geene 14 jaaren zal leeven. 12695 tegens 11299 of ij tegens 1 dat het geene 15 jaaren zal leeven. 12785 tegens 11209 of 1? tegens 1 dat het geene 16 jaaren zal leeven. 12880 tegens 11114 of i| tegens 1 dat het geene 17 jaaren zal leeven. 12980 tegens 11014 of i,\ tegens 1 dat het geene 18 jaaren zal leeven. 13087 tegens 10907 of i| tegens 1 dat het geene 19 jaaren zal leeven. 13203 tegens 10791 of 12 tegens 1 dat het geene 20 jaaren zal leeven. 23327 tegens 10667 of i| tegens 1 dat het geene 21 jaaren zal leeven. 13460 tegens 10534 of i| tegens 1 dat het geene 22 jaaren zal leeven. '13596 tegens 10398 of irf tegens 1 dat het geene 23 'jaaren zal leeven. -3736 ^gens 10258 of i\ tegens 1 dat het geene 24 jaaren zal leeven. 13877 tegens 10117 of rf tegens i dat het geene £5 jaaren zal leeven. 14019 tegens ^5 of if tegens 1 dat het geene 26 jaaren zal leeven. 14162 tegens 9832 of tegens 1 dat het geene 27'jaaren zal leeven. 14306 tegens 9688 of zeer nabij fcf tegens 1, dat is 3 tegens 2 dat het geene 28 jaaren zal leeven. 14451 tegens 9543 of ir| tegens 1 dat het geene 29 jaaren zal leeven. 14599 tegens 9395 of 1$ tegens 1 dat het geene 30 jaaren zal leeven. 14750 tegens 9244 of 4 tegens 1 dat het geene 31 jaaren zal leeven. ,14903 tegens 9091 of if tegens 1 dat het geene 32 jaaren zal leeven. 15057 tegens 8937 of i|| tegens r dat het geene 33 'jaaren zal leeven. *5-i5 tegens 8779 of i| tegens 1 dat het geene 34 jaaren zal leeven. ij£375 tegens S619 of 1% tegens 1 dat het geene 35 jaaren zal leeven. 55540  AANHANGSEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 65 15540 tegens 8454 of if tegens 1 dat het geene 36 jaaren zal leeven. 15710 tegens 8284 of ij? tegens 1 dat het geene 37 jaaren zal leeven. 15885 tegens 8109 of i|f tegens 1 dat het geene 38 jaaren zal leeven. 16066 tegens 7928 of ty% tegens 1 dat het geene 39 jaaren zal leeven. 16253 tegens 7741 of aTr tegens 1 dat het geene 40 jaaren zal leeven. 16439 tegens 7555 of 2=1 tegens 1 dat het geene 41 jaaren zal leeven. 16624 tegens 7370 of 2i| tegens 1 dat het geene 42 jaaren zal leeven. 16808 tegens 7186 of a$ tegens 1 dat het geene 43 jaaren zal leeven. 16987 tegens 7007 of a|§ tegens 1 dat het geene 44 jaaren zal leeven. 17159 tegens 6835 of 2? tegens 1dat is 5 tegens 2 dat het geene45jaaren zal leeven, 17325 tegens 666n of 2;f tegens 1 dat het geene 46 jaaren zal leeven. 17478 tegens 6516 of S tegens 1 dat het geene 47 jaaren zal leeven. 17637 tegens 6357 of 2$ tegens 1 dat het geene 48 jaaren zal leeven. 17798 tegens 6196 of 2I? tegens 1 dat het geene 49 jaaren zal leeven. 17960 tegens 6034 of 2$ tegens 1 dat het geene 50 jaaren zal leeven. 18123 tegens 5871 of jT| tegens 1 dat het geene 51 jaaren zal leeven. 18287 tegens 5707 of 3J? tegens 1 dat het geene 52 jaaren zal leeven. 18452 tegens- 5542 of 30 tegens 1 dat het geene 53 jaaren zal leeven. 18620 tegens 5374 'of 35! tegens 1 dat het geene 54 jaaren zal leeven. 18790 tegens 5204 of 3?! tegens 1 dat het geene 55 jaaren zal leeven. 18963 tegens 5031 of 3?? tegens 1 dat het geene 56 jaaren zal leeven. 19137 tegens 4857 of 3t§ tegens 1 dat het geene 57 jaaren zal leeven. 19314 tegens 4680 of 4,% tegens 1 dat het geene 58 jaaren zal leeven. 19493' tegens 4501 of 4$ tegens 1 dat het geene 59 jaaren zal leeven. 19676 tegens 4318 of 4|| tegens 1 dat het geene 60 jaaren zal leeven. 19861 tegens 4133 of 4!? tegens 1 dat het geene 61 jaaren zal leeven. 20047 tegens 3947 of 5^ tegens 1 dat het geene 62 jaaren zal leeven. 20236 tegens 3758 of 5$ tegens 1 dat het geene 63 jaaren zal leeven. 20426 tegens 3568 of 5$ tegens 1 dat het geene 64 jaaren zal leeven.] 20623 tegens 3371 of 633 tegens 1 dat het geene 65 jaaren zal leeven. 20819 tegens 3175 of 6v tegens 1 dat het geene 66 jaaren zal leeven. 21014 tegens 2980 of y4 tegens 1 dat het geene 67 jaaren zal leeven. 21208 tegens 2786 of 7% tegens 1 dat het geene 68 jaaren zal leeven. 21399 tegens 2595 of S'4 tegens 1 dat het geene 69 jaaren zal leeven. 27589 tegens 2405 of 8|| tegens 1 dat het geene 70 jaaren zal leeven. 21778 tegens 2216 of 9j? tegens 1 dat het geene 71 jaaren zal leeven. 01966 tegens 2028 of io| tegens 1 dat het geene 72 jaaren zal leeven. "2153 tegens 1841 of i25l tegens 1 dat het geene 73 jaaren zal leeven. 22334 tegens 1660 of 13^ tegens 1 dat het geene 74 jaaren zal leeven. 32511 tegers 1483 of 154 tegens 1 dat het geene 75 jaaren zal leeven. 22686 tegens 130S of 171I tegens 1 dat het geene 76 jaaren zal leeven. 22860 tegens 1134 of 20r'f tegens 1 dat het geene 77 jaaren zal leeven. 23030 tegens 964 of 24 tegens 1 dat het geene 78 jaaren zal leeven. 23287 tegens 807 of 2-8f' tegens 1 dat het geene 79 jaaren zal leeven. 23331 tegens 663 of 35^ tegens 1 dat het geene 80 jaaren zal leeven. 23454 tegens 540 of 43JJ tegens 1 dat het geene 81 jaaren zal leeven. ■43557 tegens 437 of 533'! tegens 1 dat het geene 82 jaaren zal leeven. 23640 tekens 3^4 of 661? tegens 1 dat het geene 83 jaaren zal leeven. '23703 tegens 291 of 8if| tegens 1 dat het geene 84 jaaren zal leeven. 23757 tegene 237 of 10Ó4 tegens 1 dat het geene 85 jaaren zal leeven. 23801 tegens 193 of i23r§ tegens 1 dat het geene 86 jaaren zal leeven. 23839 tegens 155 of 153! tegens 1 dat het geene 87 jaaren zal leeven. XVIII. Deel. I  66 DE NATUURLYKE HISTORIE. Ziet hier de waarheden, welke ons deeze Tafel toont. Het vierde deel van het menschlijk geflagt derft, om zoo te fprceken, voor dat het het licht gezien heeft, naardien bijna een vierde van hetzelve in de eerfte elf maanden van het leven fterft en naardien 'er in dien korten tijd een veel grooter getal onder vijf maanden oud fterft dan boven vijf maanden. Het derde deel van het menschlijk geflagt fterft voor het den ouderdom van drie en twintig maanden bereikt heeft, dat is, voor het het gebruik van zijne ledcnmaaten en van de meefte zijner zintuigen gehad heeft. De helft van het menschlijk geflagt fterft voor den ouderdom van agt jaaren en eene maand, dat is, voor dat het lighaam. ontwikkeld is en voor de ziel zig door de reden naar buiten vertoont. Twee derden van het menschlijk geflagt fterven voor den ouderdom van negen en dertig jaaren, zoo dat 'er weinig meer dan een derde der menfchen is dat het geflagt voort kan planten en 'er geen derde is dat in de maatfchappij tot eenen vasten ftaat koomt. Drie vierden van het menschlijk geflagt fterven voor den ouderdom van een en vijftig jaaren, dat is, alvorens iets voor zigzelven afgedaanr alvorens weinig voor hun huisgezin en niets voor andere gedaan te hebben. Van negen kinderen die geboren worden, koomt Ter maar een tot den ouderdom van zeventig jaaren; van drie en dertig, die geboren worden, koomt 'er maar een tot den ouderdom van tagtig jaaren; daar is maar een van de twee honderd een en negentig die zijn leven tot negentig jaaren rekt, en eindelijk maar een onder elf duizend negen honderd zes en negentig die tot honderd jaaren kwijnt. Men kan ook 11 tegens 4 wedden dat een eerstgeboren kind een jaar en; geene zeven en veertig jaaren zal leeven;. en y tegens 4 dat het twee jaaren en geene vier en dertig jaaren zal leeven. 13 tegens 9 dat het 3 jaaren en dat het geene 27 jaaren zal leeven. & tegens- 5 dat het 4 jaaren en dat het geene 19 jaaren zal leeven» 23871 tegens 123 of 194 tegens 1 dat het geene 88 jaaren zal leeven. 23891 tegens 103 of 232 tegens 1 dat het geene 89 jaaren zal leeven. 23909 tegens 85 of 281 jj| tegens 1 dat het geene 90 jaaren zal leeven. 23925 tegens 69 of 346^ tegens 1 dat het geene 91 jaaren zal leeven. 23939 tegens 55 of 435^ tegens 1 dat het geene 92 jaaren zal leeven. 23951 tegens 43 of 557 tegens 1 dat het geene 93 jaaren zal leeven. 23961 tegens 33 of 726J tegens 1 dat het geene 94 jaaren zal leeven. 23970 tegens 24 of 998J tegens 1 dat het geene 95 jaaren zal leeven. 23977 tegens 17 of 1410^ tegens 1 dat het geene 96 jaaren zal leeven. 23982 tegens 12 of 1998I tegens 1 dat het geene 97 jaaren zal leeven. 13986 tegens 8 of 29985 tegens 1 dat het geene 98 jaaren zal leeven. 23989 tegens 5 of 4798^ tegens 1 dat het geene 99 jaaren zal leeven. 23992 tegens 2 of 11996 tegens 1 dat het geene 100 jaaren zal leeven.  AANIIANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 67 13 tegens 11 dat het 5 jaaren en dat het geene 18 jaaren zal leeven. 12 tegens 11 dat het 6 jaaren en dat het geene 13 jaaren zal leeven en eindelijk 1 tegens 1 dat het 8 jaaren en 1 maand en dat het geene 8 iaaren en 2 maanden zal leeven. J De middelbaare maat van het leven, van den dag der geboorte genoomen, is dan van ten naaften bij 8 jaaren en het doet mij leed dat 'er in de Tafelen, welke ik uitgegeeven heb, eene drukfeil is ingeflopen, op welke het fchijnt dat een van onze grootfte Meetkundigen zig gegrond heeft ( a), toen hij gezegd heeft dat de middelbaare ouderdom der eerstgeboren kinderen ten naaften bij van vier jaaren is. Deeze drukfeil is op bladz. 295 van het II. Deel van deeze Natuurlijke Hi/lorie, onderaan de vijfde kolom die on en neder gaat ftaat 12477 en he' moet zijn 13477, hetgeen gemaklijk kan gevonden worden, als men het vierde getal 10517 van de laatfte dwarfche kolom op een na van het eerfte getal 23994 aftrekt. Een man zes en zestig jaaren oud kan wedden zoo lang te zullen leeven als een eerstgeboren kind en bijgevolg moet een vader, die den ouderdom van zes en zestig jaaren niet bereikt heeft, niet rekenen dat zijn zoon, die pas geboren wordt, hem opvolge, naardien men wedden kan dat hij langer dan zijn zoon zal leeven. Zoo ook naardien een man van een en vijftig jaaren nog zestien jaaren te leeven heeft, kan men 2 tegens 1 wedden dat zijn zoon, die pas geboren wordt, hem niet zal overleeven; men kan dit 3 tegens 1 wedden voor eenen man van zes en dertig jaaren, en 4 tegens 1 voor eenen man van twee en twintig jaaren. Een vader van dien ouderdom kan met zoo veel grond twee en dertig jaaren levens voor zig als agt jaaren levens voor zijnen zoon, die pas geboren wordt, hoopen. Geleefd te hebben is dan eene reden om te leeven, dit blijkt klaar in de zeven eerfte jaaren van het leven, waarin het getal dagen , dat men te hoopen heeft, altijd in eene vermeerderende reden voortgaat, en dat is ook waar voor alle andere ouderdommen, naardien de waarfchijnlijkheid van het leven niet zoo fnel afneemt als de jaaren verloopen en naardien zij des te minder fnel afneemt hoe langer men geleefd heeft. Zoo de waarfchijnlijkheid van het leven afname in dezelfde reden als het getal der jaaren toeneemt, zou iemand van tien jaaren, die veertig jaaren levens te hoopen heeft, 'er maar dertig meer te hoopen hebben, als hij den ouderdom van twintig jaaren zou bereikt hebben; en ondertusfchen is 'er voor hem drie en dertig jaaren en vijf maanden, in plaatfe van dertig jaaren levens te hoopen. Ook zou een mensch van dertig jaaren, dat agt en twintig jaaren te leeven heeft, niet meer dan agttien jaaren te leeven hebben, als hij den ouderdom van veertig jaaren zou bereikt hebben, en men ziet dat hij twee en twintig jaaren levens te hoopen heeft. Een mensch van vijftig jaaren, die zestien jaarenen zeven maanden te leeven heeft, zou, op zijn zestigfte jaar, flegts zes jaaren (a) D'Alimbekt Opwcules Mathèmatiques, Tom. II; £? Mélange, T.V, l 2  6 b' de NATUURLYKE HISTORIE. zeven maanden te leeven hebben en hij heeft elf jaaren en eene maand te leeven. Een mensch van zeventig jaaren, dat zes jaaren en twee maanden te leeven heeft, zou dan opzijn vijf en zevcntigde jaar, niet meer dan een jaar en twee maanden te leeven hebben en egter heeft,hij vier jaaren en zes maanden te leeven. Een mensch, eindelijk, van tagtig jaaren, die flegts drie jaaren en zeven maanden levens te hoopen heeft, kan nog met even veel grond op drie jaaren hoopen , als hij vijf en tagtig jaaren bereikt heeft. Hoe meer dus de dood nadert hoe meer zijn loop vertraagt; een mensch van tagtig jaaren wint, als het nog een jaar leeft, bijna dat geheel jaar op denzetven, naardien het van tagtig tot een en tagtig jaaren flegts twee maanden hoop van te leeven op drie jaaren en zevtn maanden verliest. Tafel van dc waarfchijnlijkheid van het leven. Voor een kind van een jaar. I0534 tegens 7000 01 i5 icgeua x, uai. 10 3 1.1.5^110 a «ut nv0 - ■-- jVÏen kan 15162 tegens £378', of 6,1 tegens 1 wedden dat een kind van een jaar nog een jaar zal leeven; onderileld zijnde dat de dood over het geheel jaar gëlijklijk verdeeld is. 15162 tegens ^s of iaf tegens ï dat het 6 maanden zal leeven. 15162 tegens iL8 of 25; tegens 1 dat het 3 maanden zal leeven. en 15162 tegens"fr.8 of 2332 tegens 1 dat het niet binnen 24 uuren zalflerven. 14177 tegens 3363' of 4,; tegens 1 dat het nog 2 jaaren zal leeven. 13477 tegens 4063 of 3^ tegens 1 dat het nog 3 jaaren zal leeven. 12968 tegens 4572 of 2|| tegens 1 dat het nog 4 jaaren zal leeven. 12562 tegens 4978 of 2$ tegens 1 dat het nog 5 jaaren zal leeven. 12255 tegens 5285 of 2r| tegens 1 dat het nog 6 jaaren zal leeven. 10015 tegens 5525 of a5| tegens 1 dat het nog 7 jaaren zal leeven. 11861 tegens 5679 of as| tegens 1 dat het nog S jaaren zal leeven. 11749 tegens 5791 of 2^ tegens 1 dat het nog 9 jaaren zal leeven. 11649 tegens 5891 of 1% tegens 1 dat het nog 10 jaaren zal leeves. 11556 tegens 5984 of lp tegens 1 dat het nog 11 jaaren zal leeven. 11468 tegens 6072 of ifê tegens 1 dat het nog 12 jaaren zal leeven11384 tegens 6156 of ïfi tegens 1 dat het nog 13 jaaren zal leeven. ii-oo tegens 6241 of iff tegens 1 dat het nog 14 jaaren zal leeven. li-co tegens 6331 of 1$ tegens 1 dat het nog 15 jaaren zal leeven. li 114 tegens 64-6 of' lp tegens 1 dat het nog t6 jaaren zal leeven. 11014 tegens 6526 of iff tegens 1 dat het nog 17 jaaren zal leeven. 10907 tegens 6633 of ifj tegens 1 dat het nog 18 jaaren zal leeven. 10791 tegens 6749 of i# tegens 1 dat het nog 19 jaaren zal leeven. 1066-' tegens 6873 of 1% tegens 1 dat het nog 20 jaaren zal leeven.  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 69 10398 tegens 7112 of i?r tegens 1 dat het nog 22 jaaren zal leeven. 10258 tegens 7282 of il? tegens 1 dat het nog 23 jaaren zal leeven. 10117 tegens 7423 of i|| tegens 1 dat het nog 24 jaaren zal leeven. 9975 tegens 7565 of ih tegens 1 dat het nog 25 jaaren zal leeven. 9832 tegens 7708 of i~ tegens 1 dat het nog 26 jaaren zal leeven. 9688 tegens 7852 of iT| tegens 1 dat het nog 27 jaaren zal leeven. 9543 tegens 7997 of ii) tegens 1 dat het nog 28 jaaren zal leeven. 9395 tegens 8145 of ij? tegens 1 dat het nog 29 jaaren zal leeven. 9244 tegens 8296 of ig? tegens 1 dat het nog 30 jaaren zal leeven. 9091 tegens 8449 of i?| tegens 1 dat het nog 31 jaaren zal leeven. 8937 tegens 8603 of ig| tegens 1 dat het nog 32 jaaren zal leeven. 8779 tegens 8761 of iets meer dan r tegens 1 dat het nog 33 jaaren zal leeven. 8921 tegens 8619 of i5| tegens 1 dat het geene 34 jaaren meer zal leeven. 90S6 tegens 8454 of i*f tegens 1 dat het geene 35 jaaren meer zal leeven. 9256 tegens 8284 of ij? tegens 1 dat het geene 36 jaaren meer zal leeven. 94^1 tegens 8109 of tegens 1 dat het geene 37 jaaren meer zal leeven. 9612 tegens 7928 of i|§ tegens 1 dat het geene 38 jaaren meer zal leeven. 9799 tegens 7741 of \£ tegens 1 dat het geene 39 jaaren meer zal leeven. 9985 tegens 7555 of ui tegens 1 dat het geene 40 jaaren meer zal leeven. 10170 tegens 7370 of i|| tegens 1 dat het geene 41 jaaren meer zal leeven. 10354 tegens 7186 of 1$ tegens 1 dat het geene 42 jaaren meer zal leeven. 10533 tegens 7°°7 °f 1ï tegens i, dat is 3 tegens 2 dat het geene 43 jaaren meer ■ zal leeven. 10705 tegens 6835 of i|| tegens 1 dat het geene 44 jaaren meer zal leeven. 10871 tegens 6669 of ifS tegens 1 dat het geene 45 jaaren meer zal leeven. 11024 tegens 6516 of ïtj tegens 1 dat het geene 46 jaaren meer zal leeven., -11183 tegens 6357 of iif tegens 1 dat het geene 47 jaaren meer zal leeven. 11344 tegens 619Ö of i|f tegens 1 dat het geene 48 jaaren meer zal leeven. . 11506 tegens 6034 of iTg tegens 1 dat het geene 49 jaaren meer zal leeven. 11669 tegens 5871 of zeer nabij 2 tegens 1 dat het geene 50 jaaren meer zal leeven. 11833 tegens 5707 of a=| tegens 1 dat het geene 51 jaaren meer zal leeven. 11998 tegens 5542 of 2,§ tegens 1 dat het geene 52 jaaren meer zal leeven. 12166 tegens 5374 of a|| tegens 1 dat het geene 53 jaaren meer zal leeven'. 12336 tegens 5204 of ag tegens 1 dat het geene 54 jaaren meer zal leeven. 12509 tegens 5031 of a-'f tegens 1 dat het geene 55 jaaren meer zal leeven. 12683 tekens 4857 of afj tegens 1 dat het geene 56 jaaren meer zal leeven. 12S60 tegens 4680 of a|f tegens 1 dat het geene 57 jaaren meer zal leeven. 13039 tegens 4501 of af tegens 1 dat het geene 58 jaaren meer zal leeven. 13222 tegens 4318 of s5| tegens 1 dat het geene 59 jaaren meer zal leeven. 13407 tegens 4133 of 3,? tegens i,dat het geene 60 jaaren meer zal leeven. Ï3593 tegens 3947 of 3I3 tegens 1 dat het geene 61 jaaren meer zal leeven. 13782 tegens 3758 of 3$ tegens 1 dat het geene 6a jaaren meer zal leeven. 13972 tegens 3.568 of 3H tegens 1 dat het geene 63 jaaren meer zal leeven. 14:69 tegens 3371 of 4*5 tegens 1 dat het geene 64 jaaren meer zal leeven. 14365 tegens 3175 of in tegens 1 dat het geene 65 jaaren meer zal leeven. 14560 tegens 2980 of 4I0 tegens 1 dat het geene 66 jaaren meer zal leeven. 14754 tegens 2786 of 5^ tegens 1 dat het geene 67 jaaren meer znl leeven. 34945 tegens 2595 of 5== tegens 1 dat het geene 68 jaaren meer zal leeven. 15135 tegens 2405 of 6;3 tegens 1 dat het geene 69 jaaren meer zal leeven. 15321 tegens 2216 of 6}? tegens 1 dat het geene 70 jaaren meer zal leeven. 1551a tegens 2028 of 7I5 tegens 1 dat het geene 71 jaaren meer zal leeven. 15699 tegens 1841 of 85 tegens 1 dat het geene 72 jaaren meer zal leeven, I 3  7o DE NATUURLYKE HISTORIE. Dus fterft het vierde deel van de kinderen van een jaar voor zij volkoomen vijf jaaren bereikt hebben; het derde deel voor zij tien jaaren bereikt, de helft voor zij vijf en dertig jaaren, twee derde deelen voor zij twee en vijftig jaaren, drie vierde voor zij een en zestig jaaren bereikt hebben. Van zes of zeven kinderen van een jaar is 'er maar een, dat tot zeventig jaaren koomt; van tien of elf kinderen een, dat tot vijf en zeventig jaaren koomt; van zeventien een, dat tot agt en zeventig jaaren; van vijf en twintig of zes en twintig een, dat tot tagtig jaaren; van drie en zeventig een, dat tot vijf en tagtig jaaren; van twee honderd en vijf kinderen een, dat tot negentig jaaren; van zeven honderd en dertig een, dat tot vijf en negentig jaaren en eindelijk van agt duizend een honderd negen en zeventig een eenig, dat tot volle honderd jaaren kan opklimmen. Ook kan men ten naaften bij 6 tegens i wedden dat een kind van een jaar een jaar, en geene negen en zestig jaaren zal leeven; ook ten naaden bij 4 tegens 1 dat het twee jaaren, en geene vier en zestig jaaren meer zal leeven; ten naaften bij 3 tegens 1 dat het drie jaaren en geene negen en vijftig meer zal leeven; ten naaften bij 2 tegens 1 dat het negen jaaren en geene vijftig jaaren meer leeven zal; en eindelijk 1 tegens 1 dat het drie en dertigjaaren en geene vier en dertig jaaren meer zal leeven. 15880 tegens 1660 of 9^ tegens 1 dat het geene 73 jaaren meer zal leeven. 16057 tegens 1483 of io~ tegens 1 dat. het geene 74 jaaren meer zal leeven. 16232 tegens 1308 of i2f| tegens 1 dat het geene 75 jaaren meer zal leeven. 16406 tegens 1134 of 14^ tegens 1 dat het geene 76 jaaren meer zal leeven. 16576 tegens 964 of 175 tegens 1 dat het geene 77 jaaren meer zal leeven. 16733 tegens 807 of 20^' tegens 1 dat het geene 78 jaaren meer zal leeven. 16877 tegens 663 of 255 tegens 1 dat het geene 79 jaaren meer zal leeven. 17000 tegens 540 of 3i| tegens 1 dat het geene 80 jaaren meer zal leeven. 17103 tegens 437 of 39^ tegens 1 dat het geene 81 jaaren meer zal leeven. 17186 tegens 354 of 483 tegens 1 dat het geene 82 jaaren meer zal leeven. 17549 tegens 291 of 59^ tegens 1 dat het geene 83 jaaren meer zal leeven. 17303 tegens 237 of 73 tegens 1 dat het geene 84 jaaren meer zal leeven. 17347 tegens 193 of 89!.; tegens 1 dat het geene 85 jaaren meer zal leeven. 17385 tegens 155 of 112 tegens 1 dat het geene 86 jaaren meer zal leeven. 17417 tegens 123 of 141 tegens 1 dat het geene 87 jaaren meer zal leeven. 17437 tegens 103 of 260 tegens 1 dat het geene 88 jaaren meer zal leeven. 17455 tegens 85 of 205 tegens 1 dat het geene 89 jaaren meer zal leeven. 17471 tegens 69 of 253 tegens 1 dat het geene 90 jaaren meer zal leeven. 17485 tegens 55 of 318 tegens i dat het geene 91 jaaren meer zal leeven. 17497 tegens 43 of 407 tegens i dat het geene 92 jaaren meer zal leeven. 17507 tegens 33 of 530 tegens 1 dat het geene 93 jaaren meer zal leeven. 17516 tegens 24 of 730 tegens 1 dat het geene 94 jaaren meer zal leeven. 17523 tegens 17 of 1031 tegens 1 dat het geene 95 jaaren meer zal leeven. 17528 tegens 12 of 1461 tegens 1 dat het geene 96 jaaren meer zal leeven. 17532 tegens 8 of 2191 tegens 1 dat het geene 97 jaaren meer zal leeven. 17535 tegens 5 of 3507 tegens 1 dat het geene 98 jaaren meer zal leeven. 1-753*8 tegens 2 of 8769 tegens 1 dat het geene 99 jaaren meer, dat is in het geheel 100 jaaren zal leeven.  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. Het middelbaare leven van de kinderen van i jaar is van drie en dertig jaaren; dat van een mensch van een en twintig jaaren is ook op zeer weinig na van drie en dertig jaaren; een vader, die nog geene een en twintig jaaren oud is, kan hoopen langer te zullen leeven dan zijn kind van een jaar; maalais de vader veertig jaaren oud is, is 'er reeds 3 tegens 2 te wedden dat zijn zoon van een jaar hem overleeven zal; als hij agt en veertig jaaren oud is is 'er 2 tegens 1 ; en 3 tegens 1 als hij zestig jaaren oud is, te wedden. > Eene lijfrente op het hoofd van een kind van een jaar is eens zoo veel waerdig als eene lijfrente op eenen mensch van agt en veertig jaaren en drie maaien zoo veel als eene die men op het hoofd van eenen mensch van zestig jaaren zou plaatfen. Elk huisvader, die geld op lijfrenten zetten wil, moet het liever op het hoofd van zijn kind van een jaar zetten dan op zijn eigen als hij meer dan een en twintig jaaren oud is. , Foor een kind van twee jaaren. Naardien deeze Tafelen te omflagtig zouden worden, als zij zoo uitgewerkt waren als de voorgaande, heb ik gemeend dezelve te moeten bekorten en de waarfchijnlijkheden van het leven flegts te moeten opgeeven van vijl jaaren tot vijf jaaren; het zal niet moeijelijk vallen de waarfchijnlijkheden van de tusfchenvallende jaaren intevullen, ingevalle men die nodig heefr. . Men kan l4l77 tegens 985 of i4| tegens 1 wedden dat een kind van twee jaaren nog een jaar zal leeven; onderfteld dat de dood over het geheele iaar gehjkhjk verdeeld is. 6 14177 tegens £il of 285, tegens 1 dat het 6 maanden zal leeven. 14177 tegens 9IL of 28?! tegens 1 dat het 3 maanden zal leeven. en 14177 tegens %$ of 5253 tegens 1 dat het niet binnen 24 uuren zal derven, J3477 tegens 1685 of zeer nabij 8 tegens 1 dat het nog 2 jaaren zal leeven. 12968 tegens 2194 of wat minder dan 6 tegens 1 dat het nog 3 jaaren zal leeven. 12562 tegens 2600 of wat minder dan 5 tegens 1 dat het nog 4 jaaren zal leeven» Ï2J55 tegens 2907 of omtrent 4, tegens 1 dat het nog 5 jaaren zal leeven. 12015 tegens 3147 of omtrent 3? tegens 1 dat het nog 6 jaaren zal leeven. 11861 tegens 3301 of 32 tegens 1 dat het nog 7 jaaren zal leeven. H749 tegens 3413 of 3ï| tegens 1 dat het nog 8 jaaren zal leeven. 11299 tegens 3863 of 2|| tegens 1 dat het nog 13 jaaren zal leeven. 10791 tegens 4371 of 2f? tegens 1 dat het nog 18 jaaren zal leeven. 10117 tegens 5045 of wat meer dan 2 tegens 1 dat het nog 23 jaaren zal leeven. 9395 tegens 5767 of 1$ tegens 1 dat het nog 28 jaaren zal leeven. 8019 tegens 6543 of rr| tegens 1 dat het nog 33 jaaren zal leeven. 7741 tegens 7421 of ï?| tegens 1 dat het nog 38 jaaren zal leeven. 8327 tegens 6835 of ifi tegens 1 dat het geene 43 jaaren meer zal leeven. 9128 tegens 6034 of i| tegens 1 dat is 3 tegens 2 dat het geene 48 ja.rer* meer  7* DE NATUURLYKE HISTORIE. 0058 tegens 5204 of ifi tegens 1 dat het geene 53 jaaren meer zal leeven. io8A4 tegens 4318 of 2JÏ tegens 1 dat het geene 58 jaaren meer za eeven. U791 tegens 3371 of 3|f tegens 1 dat het geene 63 jaaren meer zal leeven. 12744 tegens 24.05 of &7% tegens 1 dat het geene 68 jaaren meer zal leeven. 13124 tegens 2028 of 64 tegens 1 dat het geene 70 jaaren meer zal leeven. 11669 tegens 1483 of 94 tegens 1 dat het'geene 73'jaaTen meer zal eeven. 1-8-14 tegens 1308 of io,| tegens 1 dat het geene 74 jaaren meer zal leeven. jIoi8 tegens 1134 of iarf tegens 1 dat het geene 75 jaaren meer zal leeven. 1418S tegens 964 of 142 tegens 1 dat het geene 76 jaaren meer zal leeven. IAo4S tegens 807 of 17! tegens 1 dat het geene 77 jaaren meer zal leeven. 1I489 tegens 663 of ai§ tegens 1 dat het geene 78 jaaren meer zal leeven. , iAÓia tegens 540 of wat meer dan 27 tegens 1 dathetgeene79jaarenmeerzalleeven. 14715 tegens 4^7 of 33« tegens 1 dat het geene 80 jaaren meer zal eeven. 1T708 tegens 354 of 4^ tegens 1 dat het geene 81 jaaren meer zal leeven. ZMi tegens 291 of wat meer dan 51 tegens 1 dat-het geene 82jaarenmeerza keven, ilois tegens 437 of wat meer dan 63 tegens 1 dat het geene 83 jaaren meer zal leeven. IÏQ59 tegens 193 of 77A tegens 1 dat het geene 84 jaaren meer za eeven. 1I997 tegens 155 of 96\\ tegens 1 dat het geene 85 jaaren meer za eeven. 15029 tegens 123 of iaa'g tegens 1 dat het geene 86 jaaren meer zal leeven. IKOAO tegens 103 of wat meer dan 146 tegens 1 dat het geene Szjaaren meer za eeven. 1*067 telens 85 of wat meer dan 177 tegens 1 dathetgeene 88 jaaren meerzal eeven. t jaaren meer zal keven. ioic6 tegens 3371 of wat minder dan 3 tegens 1 dat het geene 61 jaaren meer zal keven. 11072 tegens 2405 of 4tJ tegens 1 dat het geene 66 jaaren meer zal leeven. 11994 tegens 1483 of 8rj tegens 1 dat het geene 71 jaaren meer zal leeven. 12814 tegens 663 of 19J tegens 1 dat het geene 76 jaaren meer zal keven. 13240 tegens 2*7 of bijna 56 tegens 1 dat het geene 81 jaaren meer zal keven. 13392 tegens 85 of 157; tegens 1 dat het geene 86 jaaren meer zal keven. XVIII. Deel. K  TA DE NATUURLYKE HISTORIE. 11453 tegens 24 of 56c? tegens 1 dat het geene 91 jaaren meer zal leeven. 13J.75 tegens 2 of 6737Ï tegens 1 dat het geene 96 jaaren meer, dat is, in het geheel ico jaaren, zal leeven. Foor een kind van vijf jaaren. ]Vïen kan 12562 tegens 406 of nabij 31 tegens 1 wedden dat een kind van vijf jaaren nog een jaar zal leeven. 12562 tegens 1& of nabij 62 tegens 1 dat het 6 maanden zal leeven. 12562 tegensta of nabij 124 tegens 1 dat het 3 maanden zal leeven. en 12562 tegens f6-5 of 11293 tegens 1 dat het niet binnen vier en twintig uurea zal derven. 12255 tegens 713 of 17' tegens 1 dat het nog 2 jaaren zal leeven. iso 15 tegens 953 of 12J tegens 1 dat het nog 3 jaaren zal leeven. 11861 tegens 1107 of ior? tegens 1 dat het nog 4 jaaren zal leeven. 11749 tegens 1219 of 9^ tegens 1 dat het nog 5 jaaren zal leeven. 11299 tegens 1669 of 6| tegens 1 dat het nog 10 jaaren zal leeven. 10791 tegens 2177 of bijna 5 tegens 1 dat het nog 15 jaaren zal leeven. Ï0117 tegens 2851 of 3=1 tegens 1 dat het nog 20 jaaren zal leeven. 9395 tegens 3573 of 2|| tegens 1 dat het nog 25 jaaren zal leeven. 8619 tegens 4349 of bijna 2 tegens 1 dat het nog 30 jaaren zal leeven. 7741 tegens 5227 of i| tegens 1 dat het nog 35 jaaren zal leeven. 6835 tegens 6133 of is? tegens 1 dat het nog 40 jaaren zal leeven. 6934 tegens 6034 of ié tegens 1 dat het geene 45 jaaren meer zal leeven. 7764 tegens 5204 of xff tegens 1 dat het geene 50 jaaren meer zal leeven. 8650 tegens 4318 of wat meer dan 2 tegens 1 dat het geene 55 jaaren meer zal leeven. 9597 tegens 3371 of af§ tegens 1 dat het geene 60 jaaren meer zal leeven. 10563 tegens 2405 of 4! tegens 1 dat het geene 65 jaaren meer zal leeven. 11485 tegens 1483 of 7^ tegens 1 dat het geene 70 jaaren meer zal leeven. 12305 tegens 663 of wat meer dan 18 tegens 1 dat het geene 75 jaaren meer zal leeven. 12731 tegens 237 of bijna 54 tegens 1 dat het geene 80 jaaren meer zal leeven. 12883 tegens 85 of 151J tegens 1 dat het geene 85 jaaren meer zal leeven. 12944 tegens 24 of 539' tegens 1 dat het geene 90 jaaren meer zal leeven. 12966 tegens 2 of 6483 tegens i dat het geene 95 jaaren meer, dat is in het geheel 100 jaaren, zal leeven. Foor een kind van zes jaaren. JVÏen kan 12255 tegens 307 of bijna 40 tegens 1 wedden dat een kiad vw zes jaaren nog een jaar zal leeven.  AANUANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 75 12255 tegens of bijna 80 tegens 1 dat het nog 6 maanden zal leeven. 12255 tegens IJ- of 159 tegens 1 dat het nog 3 maanden zal leeven. en 12255 tegens j£ of 14570 tegens 1 dat het niet binnen 24 uuren zal fterven. 12015 tegens 547 of bijna 22 tegens 1 dat het nog 2 jaaren zal leeven. 11S61 tegens 701 of bijna 17 tegens 1 dat het nog 3 jaaren zal leeven. 11749 tegens 813 of i4| tegens 1 dat het nog 4 jaaren zal leeven. 11649 tegens 913 of i2| tegens 1 dat het nog 5 jaaren zal leeven. 11556 tegens 1006 of 11J tegens 1 dat het nog 6 jaaren zal leeven. 11299 tegens 1263 of &H tegens 1 dat het nog 9 jaaren zal leeven. 10791 tegens 1771 of 6t7 tegens 1 dat het nog 14 jaaren zal leeven. 10117 tegens 2445 of 43 tegens 1 dat het nog 19 jaaren zal leeven. 9395 tegens 3167 of bijna 3 tegens 1 dat het nog 24 jaaren zal leevea. 8619 tegens 3943 of 2g tegens 1 dat het nog 29 jaaren,zal leeven. 774i tegens 4821 of iïf tegens 1 dat het nog 34 jaaren zal leeven. 6835 tegens 5727 of i^1 tegens 1 dat hef nog 39 jaaren zal leeven. 6528 tegens 6034 of i\ tegens 1 dat het geene 44 jaaren meer zal leeven. 7358 tegens 5204 of 1=5 tegens 1 dat het geene 49 jaaren meer zal leeven. 8244 tegens 4318 of t|f tegens 1 dat het geene 54 jaaren meer zal leeven. 9191 tegens 3371 of 2^ tegens 1 dat het geene 59 j'aaren meer zal leeven. 10157 tegens 2405 of 44 tegens 1 dat het geene 64 jaaren meer zal leeven. 11079 tegens 1483 of 7J tegens 1 dat het geene 69 aaren meer zal leeven. 11899 tegens 663 of bijna 18 tegens 1 dat het geene 74 j'aaren meer zal leeven. 12325 tegens 237 of 52 tegens 1 dat het geene 79 jaaren meer zal leevea. 12473 tegens 85 of 146! tegens 1 dat het geene 84 jaaren meer zal leeven. 12534 tegei;s 24 of 522 tegens 1 dat het geene 89 jaaren meer zal leeven. i255ö tegens 2 of 6278 tegens 1 dat het geene 94 jaaren meer, dat is in het geheel 100 jaaren, zal leeven. Foor een kind van zeven jaaren. ]VXcn kan 12015 tegens 240 of wat meer dan 50 tegens 1 wedden dat een kind van zeven jaaren nog een jaar zal leeven. 12015 tegens ï£ of wat meer dan ico tegens 1 dat het zes maanden zal leeven. 12015 tegens of 2oo| tegens 1 dat het 3 maanden zal leeven. en 12015 tegens fg of 18272 tegens 1 dat het niet binnen vier en twintig uuren zal fterven. 11861 tegens 394 of wat meer dan 30 tegens 1 dat het nog 2 jaaren zal leeven. "749 tegens 506 of wat meer dan 23 tegens 1 dat het nog 3 jaaren zal leeven. ï 1556 tegens 699 of 16' tegens 1 dat het nog 5 jaaren zal leeven. 11299 tegens 956 of n§ tegens 1 dat het nog 8 jaaren zal leeven. 10791 tegens 1464 of frf tegens 1 dat het nog 13 jaaren zal leeven. 10117 tegens 2138 of 4I tegens 1 dat het nog iS jaaren zal leeven. 9-95 tegens 2860 of 3I tegens 1 dat het nog 23 jaaren zal leeven. '8619 tegens 3636 of afi tegens 1 dat het nog 28 jaaren zal leeven. 7741 tegens 4514 of i|| tegens 1 dat het nog 33 jaaren zal leeven. 6835 tegens 5420 of i£ tegens 1 dat het nog 38 jaaren zal leeven. K 2  76 DE NATUURLYKE HISTORIE. 6221 tegens 6034 of i& tegens 1 dat het geene 43 jaaren meer zal leeven. 7051 tegens 5204 of ig§ tegens i dat het geene 48 jaaren meer zal leeven. 7937 tegens 4318 of i|| regens 1 dat het geene 53 jaaren meer zal leeven. 8834 tegens 3371 of 2|| tegens 1 dat het geene 58 jaaren meer zal leeven. 9850 tegens 2405 of 44 tegens 1 dat het geene 63 jaaren meer zal leeven. 10772 tegens 1483 of 7TJ tegens 1 dat het geene 68 jaaren meer zal leeven. 11592 tegens 663 of 17^3 tegens 1 dat het geene 73 jaaren meer zal leeven. 12018 tegens 237 of 50*5 tegens 1 dat het geene 78 jaaren meer zal leeven. 12170 tegens 85 of wat meer dan 143 tegens 1 dat het geene 83 jaaren meer zal leeven. 12231 tegens 24 of bijna 510 tegens 1 dat geene 88 jaaren meer zal leeven. 12253 tegens 2 of 6126- tegens 1 dat het geene 93 jaaren meer, dat is in het geheel *oo jaaren, zal leeven. Foor een kind van agt jaaren. ]V-Xen Kan 11861 tegens 154 of 77 tegens 1 wedden dat een kind Van agt jaaren nog een jaar zal leeven. 11861 tegens I5i of 154 tegens 1 dat het 6 maanden zal leeven. 11S61 tegens iii of 308 tegens 1 dat het 3 maanden zal leeven. tw 11S61 tegens \l\ of 28115 tegens I dat het niet binnen 24 uuren zal derven. 11749 tegens 266 of wat Tneer dan 44 tegens' 1 dat het nog a jaaren zal leeven. 11'556 tegens 459 of wat meer dan 25 tegens 1 dat het nog 4 jaaren zal leeven. 11209 tegens 716 of bijna 16 tegens 1 dat het nog 7jaaren zal leeven. 10791 tegens 1224 of 8| tegens 1 dat het nog 12 jaaren zal leeven. 10117 tegens 1898 of 5! tegens 1 dat het nog 17 jaaren zal leeven. 9395 tegens 2620 of 3^ tegens 1 dat het nog 22 jaaren zal leeven. 8619 tegens 3396 of 2« tegens 1 dat het nog 27 j'aaren zal leeven. 7741 tegens 4574 of ij? tegens 1 dat het nog 32 jaaren zal leeven. 6835 tegens 5180 of ia'? tegens 1 dat het nog 37 jaaren zal leeven. 6034 tegens 5981 of wat meer dan 1 tegens 1 dat'het nog 42 jaaren zal leeven. 6811 tegens 5204 of i5| tegens 1 dat het geene 47 jaaren meer zal leeven. 7697 tegens 4318 of i|| tegens 1 dat het geene 52 jaaren meer zal leeven. 8644 tegens 3371 of 2|| tegens 1 dat het geene 57 jaaren meer zal leeven. 9610 tegens 2405 of zeer nabij 4 tegens 1 dat het geene 62 jaaren meer zal leeven. Ï0532 tegens 1483 of wat meer dan 7 tegens 1 dat het geene 67 jaaren meer zal leeven. 11352 tegens 663 of wat meer dan 17 tegens 1 dat het geene 72 jaaren meer zal leeven. 11778 tegens 237 of 49^ tegens 1 dat het geene 77 jaaren meer zal leeven. 11930 tegens 85 «f wat meer dan T40 tegens 1 dat het geene 82 jaaren meer zal leeven. 11991 tegens 24 of nabij 500 tegens 1 dat het geene 87 jaaren meer zal leeven. 12*13 tegens 2 of 6oo6| tegens 1 dat het geene 92 jaaren meer, dat is inhei geheel 100 jaaren , za] leevea.  aanhangzel tot de historie van den mensch. 77 Foor een kind van negen jaaren. ]VIen kan 11749 tegens 112 of bijna 105 tegens 1 wedden dat een kind van negen jaaren nog een jaar zal leeven. 11749 tegens £i of nabij 210 tegens 1 dat het 6 maanden zal leeven. 11749 tegens "f of nabij 420 tegens 1 dat het 3 maanden zal leeven. en 11749 tegens \\\ of 382S9 tegens 1 dat het niet binnen vier en twintig uuren zal fterven. 11556 tegens 305 of 37^ tegens 1 dat het nog 3 iaaren zal leeven. 112.99 tegens 562 of wat meer dan 20 tegens 1 dat 'het nog 6 jaaren zal leeven. 10791 tegens 1070 of wat meer dan 10 tegens 1 dat het nog 11 jaaren zal leeven. 10117 tegens 1744 of 58 tegens 1 dat het nog 16 jaaren zal leeven. 9395 tegens 2466 of jfg tegens 1 dat het nog 21 jaaren zal leeven. 8619 tegens 3242 of z\{ tegens 1 dat het nog 26 jaaren zal leeven. 7741 tegens 4120 of 1$ tegens 1 dat het nog 31 jaaren zal leeven. 6835 tegens 5026 of i5| tegens 1 dat het nog 3,6 'jaaren zal leeven. 6034 tegens 5827 of lj| tegens 1 -dat het nog 41 "jaaren zal leeven. 6657 tegens 5204 of iè tegens 1 dat het geene 46 jaaren meer zal leeven. 7543 tegens 4318 of i|| tegens 1 dat het geene 51 jaaren meer zal leeven. 8490 tegens 3371 of a\7 tegens 1 dat het geene 56 jaaren meer zal leeven. 9456 tegens 2405 of 3l§ tegens 1 dat het geene 61 jaaren meer zal leeven. 10378 tegens 1483 of zeer nabij 7 tegens 1 dat het geene 66 jaaren meer zal leeven. 11198 tegens 663 of i6|§ tegens 1 dat het geene 71 jaaren meer zal leeven. 11624 tegens 237 of wat meer dan 4 tegens 1 dat het geene- 76 jaaren meer zal leeven. 11776 tegens 85 of 1381 tegens 1 dat het geene 81 jaaren meer zal leeven. 11837 tegens 24 of 493 tegens 1 dat het geene 86 jaaren meer zal leeven. 11859 tegens 2 of 59291 tegens 1 dat het geene 91 jaaren meer, dat is in het geheel 100 jaaren, zal leeven. i Foor een kind van tien jaaren. JV_Ten kan 11643 tegens 100, of zeer nabij 116! tegens 1 wedden dat een kind van tien jaaren nog een jaar zal leeven. 11649 tegens i^. of bijna 233 tegens ï dat het 6 maanden zal leeven. 11649 tegens Ifï. of bijna 466 tegens 1 dat het 3 maanden zal leeven. en 11649 tegens 553 of 42518 tegens 1 dat het- niet binnen 24 uuren zal derven» 11556 tegens 193 of 54ï| tegens 1 dat het nog 2 jaaren zal leeven. 11299 tegens 450 of 25ï tegens 1 dat het nog 5 jaaren zal leeven. 10791 tegens 958 of nT| tegens 1 dat het nog lo jaaren zal leeven. 10117 tegens 1632 of 6,3 tegens 1 dat het nog 15 jaaren zal leeven. k 3  ?8' DE NATUURLYKE HISTORIE. 9395 tegejis 2354 of zeer nabij 4 tegens 1 dat bet nog 20 jaaren zal leeven. 8619 tegens 3130 of 2?! tegens 1 dat het nog 05 jaaren zal leeven. 7741 tegens 4008 of l§ tegens 1 dat het nog 30 jaaren zal leeven. 6835 tegens 4914 of 1$ tegens 1 dat het nog 35 jaaren zal leeven. 6034 tegens 5715 of ij tegens 1 dat het nog 40 jaaren zal leeven. 6545 tegens 5204 of ip tegens 1 dat het geene 45 jaaren meer zal leeven. * 74-1 tegens 4318 of ifj tegens 1 dat het geene 50 jaaren meer zal leeven. 8378 tegens 3371 of a|f tegens 1 dat het geene 55 jaaren meer zal leeven. 9344 tegens 24.05 of 3J tegens 1 dat het geene 60 jaaren meer zal leeven. 10266 tegens 1483 of 6't\ tegens 1 dat het geene 65 jaaren meer zal leeven. 11086 tegens 663 of 163 tegens 1 dat het geene 70 jaaren meer zal leeven. 11512 tegens 237 of 48ï tegens 1 dat het geene 75 jaaren meer zal leeven. 116(54 tegens 85 of 137 tegens 1 dat het geene 80 jaaren meer zal leeven. 11725 tegens 24 of 488! tegens 1 dat het geene 85 jaaren meer zal leeven. "747 tegens 2 of 5873! tegens 1 dat het geene 90 jaaren meer, dat is in het geheel 100 jaaren, zal leeven. Foor een kind van elf jaaren. ]Vten kan 11556 tegens 93 of tè^f tegens 1 wedden dat een kind van elf jaaren nog een jaar zal leeven. 11556 tegens s| of 248* tegens 1 dat het 6 maanden zal leeven. 11556 tegens % of 496? tegens 1 dat het 3 maanden zal leeven. en 11556 tegens &\ of 45354 tegens 1 dat het niet binnen 24. uuren zal derven. 11299 tegens 350 of 32^ tegens 1 dat het nog 4 jaaren zal leeven. 10791 tegens 858 of m| tegens 1 dat het nog 9 jaaren zal leeven. 10117 tegens 1532 of 6| tegens 1 dat het nog 14 jaaren zal leeven. 9395 tegens 2254 of 45f tegens 1 dat het nog 19 jaaren zal leeven. 8619 tegens 3030 of 2§ tegens 1 dat het nog 24 jaaren zal leeven. 7741 tegens 3908 of l|§ tegens 1 dat het nog 29 jaaren zal leeven. 6835 tegens 4814 of i,f tegens 1 dat het nog 34 jaaren zal leeven. 6034 tegens 5615 of iT| tegens 1 dat het nog 39 jaaren zal leeven. 6445 tegens 5204 of tU tegens 1 dat het geene 44 jaaren meer zal leeven. 7331 tegens 4318 of i| tegens 1 dat het geene 49 jaaren meer zal leeven. 8278 tegens 3371 of 2rl tegens 1 dat het geene 54 jaaren meer zal leeven. 9444 tegens 2405 of 3! tegens 1 dat het geene 59 jaaren meer zal leeven. 10166 tegens 1483 of 6| tegens 1 dat het geene 64 jaaren meer zal leeven. 10986 tegens 663 of 16 tegens 1 dat het geene 69 jaaren meer zal leeven. 11412 tegens 237 of 485! tegens 1 dat het geene 74 jaaren meer zal leeven. 11564 tegens 85 of 136 tegens 1 dat het geene 79 jaaren meer zal leeven. u.625 tegens 24 of 484 tegens 1 dat het geene 84 jaaren meer zal leeyen. 11647 tegens 2 of 5823I tegens 1 dat het geene 89 jaaren meer, dat is in het geheel 100 jaaren, zal leeven.  AANHANGSEL, TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 79 Voor een kind van twaalf jaaren. Men kan n4r58 tegens 88 of i3b| tegens i wedden dat een kind van twaalf jaaren nog een jaar zal leeven. 1146S tegens *5 of »6o\ tegens 1 dat het 6 maanden zal leeven. 11468 tegens f of 521 tegens 1 dat het 3 maanden zal leeven. en 11468 tegens 5»| of 47566 tegens 1 dat het niet binnen 24 uuren zal derven 11299 tegens 257 of omtrent 44 tegens 1 dat het nog 3 jaaren zal leeven 10791 tegens 765 of i4s| tegens 1 dat het nog 8 jaaren zal leeven. 10117 tegens 1439 of wat meer dan 7 tegens 1 dat het nog 13 faaren zal keven 9395 tegens 2161 of 41 tegens 1 dat het nog 18 jaaren zal leeven ' 8619 tegens 2937 of omtrent 3 tegens 1 dat het nog 23 jaaren zal leeven. 774i tegens 3815 of 2^ tegens 1 dat het nog 28 jaaren zal leeven. ■fa?? S! tl21 °l ** tegens 1 dat het nog 33 jaaren zal leeven. 6034 tegens 5522 of ir| tegens 1 dat het nog 38 jaaren zal leeven. tïS °I *J tegens 1 «iat het geenc 43 J'aaren meer zal leeven. Ui lil 43 8 °f *« tegenS 1 dat het £eene 43 Jaaren meer zal leevea. 8185 tegens 3371 of tegens 1 dat het geene 53 jaaren meer zal leeven. 9151 tegens 2405 of gg tegens 1 dat het geene 58 jaaren meer zal leeven 10073 tegens 1483 of 6g tegens 1 dat het geene 63 jaaren meer zal leeven 10893 tegens 663 of ifijï tegens 1 dat het geene 68 jaaren meer zal leeven 31319 tegens 237 of tf* tegens 1 dat het geene 73 jaaren meer zal leeven Uil1 IegenS 85 °{ I35ï tegens 1 dat het geene 78 jaaren meer zal leeven! 1153a tegens 14 of 48o| tegens 1 dat het geene 83 jaaren meer zal leeven. H554 tegens 2 of S777 tegens 1 dat het geene 88 jaaren meer, dat is in het geheel 100 jaaren, zal leeven. £ Voor een kind van dertien jaaren. Men_ kan 11384 tegens 84 of 135; tegens 1 wedden dat een kind van dertien jaaren nog een jaar zal leeven. 11384 tegens -i*. of 271 tegens 1 dat het 6 maanden zal leeven. 11384 tegens J± 0f 542 tegens 1 dat het 3 maanden zal leeven. ii2Qo3LtenfenS/' °/&s8s tegens \dzt het niet binnen 24 u«ren zal derven. to, t7 ;!!;„! 77 °t blJna 16 teffens 1 dat het no§ 7 jaaren zal leeven. l\o< tlïZl 1351 °l 7ïï tegens 1 dat het n°S 12 J'aaren zal leeven. Vjyö «-cgens 2073 of 42j tegens i dat het nog 17 jaaren zal leeven. 7?lï ES f41 5 wat meer dan 3 tegens 1 dat het nog 22 jaaren zalleevea. UZI : g 3lZ7 °£ z£ tegens 1 dat het nog 27 jaaren zal leeven. »ö35 tegens 4633 of ijjj tegens 1 dat het nog 32 jaaren zal leeven.  8o DE NATUURLYKE HISTORIE. 6034 tegens 5434 of ij tegens 1 dat het nog 37 jaaren zal keven. 6264 tegens 5204 of 14 tegens 1 dat het geene 42 jaaren meer zal keven. 7150 tegens 4318 of i\\ tegens 1 dat het geene 47 jaarenjneer zal leeven. 8097 tegens 3371 of 2?f tegens 1 dat het geene 52 jaaren meer zal leeven. 9063 tegens 2405 of 3| tegens 1 dat het geene 57 jaaren meer zal leeven. 9985 tegens 1483 of 6| tegens 1 dat het geene 62 jaaren meer zal keven. 10805 tegens 063 of i6\l tegens 1 dat het geene 67 jaaren meer zal leeven. 11231 tegens 237 of 4753 tegens 1 dat het geene 72 jaaren meer zal leeven. 11383 tegens 85 of 133^ tegens 1 dat het geene 77 jaaren meer zal leeven. 11444 tegens 24 of 476 tegens 1 dat het geene 82 jaaren meer zal leeven. 11466 tegens 2 of 5733 tegens 1 dat het geene 87 jaaren meer, dat is in het geheel 100 jaareu, zal keven. Voor een" mensch van vijftien jaaren. M en kan . 11209 tege-ns 90 of 124* tegens 1 wedden dat een mensch van vijftien jaaren nog een jaar zal leeven. 11209 Vovr een kind van veertien jaaren. jVlen kan 11299 tegens 85 of 132I tegens 1 wedden dat een kind van veertien jaaren nog een jaar zal leeven. 11299 tegens of 265! tegens 1 dat het 6 maanden zal leeven. 11299 tegens -Ü of 531" tegens 1 dat het 3 maanden zal keven, en 11299 tegens of 48519 tegens 1 dat het niet binnen 24 uuren zal derven. 10791 tegens 593 of 18=5 tegens 1 dat het nog 6 jaaren zal leeven. 10117 tegens 1267 of bijna 8 tegens 1 dat het nog 11 jaaren zal leeven. 9395 tegens 1989 of 4^ tegens 1 dat het nog 16 jaaren zal keven. ^619 tegens 2765 of 35 tegens 1 dat het nog 21 jaaren zal leeven. 7741 tegens 3643 of 23 tegens 1 dat het nog 26 jaaren zal keven. 6835 tegens 4549 of ijj tegens 1 dat het nog 31 jaaren zal leeven. 6034 tegens 5350 of is| tegens 1 dat het nog 36 jaaren zal keven. €180 tegens 5204 of i§? tegens 1 dat het geene 41 jaaren meer zal leeven. 7066 tegens 4318 of i|f tegens 1 dat het geene 46 jaaren meer zal keven. 8013 tegens 3371 of 2,3 tegens 1 dat het geene 51 jaaren meer zal leeven. 8979 tegens 2405 of 3'? tegens i dat het geene 56 jaaren meer zal leeven. 9901 tegens 1483 of 6| tegens 1 dat het geene 61 jaaren meer zal keven. 10721 tegens 663 of iöés tegens 1 dat het geene 66 jaaren meer zal leeven. • 11147 tegens 237 of wat meer dan 47 tegens 1 dat het geene 71 jaaren meer zal keven. 11299 tegens 85 of 132! tegens 1 dat het geene 76 jaaren meer zal leeven. 11360 tegens 24 of 4733 tegens 1 dat het geene 81 jaaren meer zal keven. 11382 tegens 2 of 5691 tegens 1 dat het geene'86 jaaren meer, dat is in het geheel 100 jaaren, zal leeven.  AANHANGSEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 8: 11209 tegens £ of 248J tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven 11209 tegens f 0f 497; tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven «111209 tegens £ of 45458 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal fterven 10791 tegens 508 of M « tegens 1 dat hij nog 5 jaaren zal leeven. 10117 tegens 1182 of 8£ tegens 1 dat hij nog 10 jaaren zal leeven 9395 tegens 1904 of 4g tegens 1 dat hij nog 15 jaaren zal leeven. 8619 tegens 268o of 3sjj tegens 1 dat hij nol 20 jaaren zal leeven 7741 tegens 3558 of a3| tefens 1 dat hij nog 25 jaaren za leeven 2S S ü& of tÊgenS 1 ,d3t 3 n°S 30 jaaren zai leeven'. coj4 tegens 5265 of i3| tegens 1 dat hij nog 35 jaaren zal leeven. 608? tS foTS nf $ ï£genS 1 M g6ene 40 J>aren meer zal Ieeve«ttrS tekens ^? °f £genS 1 dat blJ geene 45 jaaren meer zal leeven. S*Z ipfpnc 3S7^ l l tegenS 1 ^ hlJ geene 5o jaaren meer zal leeven. 98?6 SSS ïlsJ S X ïegenS 1 £ g£e,,e 55 j'aaren meer 2al leeve"ïpffnf ^3 £ £f| tegens 1 dat h'J geene 60 Jaare" meer zal leeven. i r2o PfP * 3 °J ÏS tE§eHS 1 dat hij' geene J'aare° meer ^1 leeven 1 °u telen IJ of S ;egeM 1 f1 S gee"e 7° Jaaren meer zaI lee^n. „"* 'f'"' o*' ff £?- »tegenS 1 dat hlJ 8eene 75 jaaren meer zal leeven. ï 207 tK 2 rf ^47° tegMV ^ hij' geene 80 Jaaren raeer za? eeven Men kan 11114 tegens 95 0f bijna i7 tegens 1 wedden dat een mensch van zestien jaaren nog een jaar zal leeven. mensen 11114 tegens 3 of bijna 234 tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven» en £1\T£lel *s ' 468 t6genS 1 1" hi' 3 inaanden zal leeven' en 11114 tegens & of 42701 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal derven 10791 tegens 4,S of B5*f tegens 1 dat hij nig 4 jaaren zal leeven. 10U7 tegens 1092 of 9l tegens 1 dat hij nol 9 l'aaren zal leeren 9395 tegens 1814 of 5< tegens 1 dat hij nol H jaaren zal leeven. 06.9 tegens 2590 of 3;« tegens 1 dat hij nog 19 jaaren zal leeven. 7741 tegens 3468 of 2l* tegens 1 dat hij nof 24 Uren zal leeven. Ö835 tegens 4374 0f 1% tegens 1 dat hij nog 29 'jaaren zal leeven. 6034 tegens 5175 0f i£ regens 1 dat hij nog 34 jaaren zal leeven. 6801 tefers X* °J ?j regenS 1 dat S gee^39 jaaren meeval leeven. djqi tegens 4318 of i|| tegens 1 dat hij geene 44 jaaren meer zal leeven. 8801 tefens oE' 5 ¥ tege"S 1 Ü £Ü geene 49 jaaren meer zal leeven. 0726 Sens t^o °£ y tegenS 1 dat,h.1I geene 54 jaaren meer zal leeven. ïo-lö tS & 51 rT"S 1 dat ^ij geene 59 Jaaren meer zal leeven. 100-0 lil ™ 3 °£ blJ^a 16 tegens 1 dat hiJ Seene 64 jaaren meer zal leeven. 1 ito! tlltnl 2q7 °f 46ï3 tegens 1 dat hij geene 69 jaaren meer zal leeven. ïiiRÏ P-n 5 °l ^fj teSens 1 dat hij geene 74 jaaren meer zal leeven. iillv tPÏPnf 24 f 4S6 r tCgenS 1 1" hif geene 79 jaaren meer zal leeven. 11207 tegens a of 5603; tegens 1 dat hij geene 84 jaaren meer, dat is in het geneei 100 jaaren, zal leeven. • XVIII. Dsel. r  82 DE NATUURLYKE HISTORIE. Voor eeti mensch van zeventien jaaren. M en kan 11014 tegens 100 of 100^ tegens 1 wedden dat een mensch van zeventien jaaren nog een jaar zal leeven. 11014 tegens J« of 220,-! tegens 1 dat hij nog 6 maanden zal leeven. 11014 tegens Jf 0f 440^ tegens 1 dat hij nog 3 maanden zal leeven. en 11014 tegens |g of 40201 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal derven. 10791 tegens 923 of 33P tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 10117 tegens 997 of iog tegens 1 dat hij nog 8 jaaren zal leeven. 9395 tegens 1719 of 57I tegens 1 dat hij nog 13 jaaren zal leeven. 8619 tegens 2495 of 3/ tegens 1 dat hij nog 18 jaaren zal leeven. 7741 tegens 3373 of ajf tegens 1 dat hij nog 23 jaaren zal leeven. 6835 tegens 4279 of i|l tegens 1 dat hij nog 28 jaaren zal leeven. 6034 tegens 5080 of i-5g tegens 1 dat hij nog 33 jaaren zal leeven. 5910 tegens 5204 of i5| tegens 1 dat hij geene 38 jaaren meer zal leeven. 6796 tegens 4318 of i|f tegens 1 dat hij geene 43 jaaren meer zal leeven. 7743 tegens 3371 of aU tegens 1 dat hij geene 48 jaaren meer zal leeven. 8709 tegens 2405 of 3t? tegens 1 dat hij geene 53 jaaren meer zal leeven. 0631 tegens 1483 of 6\ tegens 1 dat hij geene 58 jaaren meer zal leeven. 10451 tegens 663 of 15H tegens 1 dat hij geene 63 jaaren meer zal leeven. 10877 tegens 237 of 45=, tegens 1 dat hij geene 68 jaaren meer zal leeven. 11029 tesens 85 of 129I tegens 1 dat hij geene 73 jaaren meer zal leeven. 11090 tegens 24 of 462 tegens 1 dat hij geene 78 jaaren meer zal leeven. 11U2 tegens 2 of 5556 tegens 1, dat hij geene 83 jaaren meer, dat is in het geheel 100 jaaren , zal leeven. Voor een' mensch van agttien jaaren. dVXen kan 10907 tegens 107 of ten naaften bij 10a tegens 1 wedden dat een mensch van agttien jaaren nog een jaar zal leeven. 10907 tegens 'SZ of bijna 204 tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 10907 tegens ¥1 of bijna 408 tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 10907 tegens |g of 37206 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal fterven. 10791 tegens 223 of 48^ tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 10117 tegens 897 of n|| tegens 1 dat hij nog 7 jaaren zal leeven. 9395 tegens 1619 of 5$ tegens 1 dat hij nog 12 jaaren zal leeven. 8619 tegens 2395 of 3=r tegens 1 dat hij nog 17 jaaren zal leeven. 7741 tegens 3273 of af| tegens 1 dat hij nog 22 jaaren zal leeven. 6835 tegens 4179 of i|T tegens 1 dat hij nog 27 jaaren zal leeven. 6034 tegens 4980 of ii§ tegens 1 dat hij nog 32 jaaren zal leeven. 5810 tegens 5204 of i5| tegens 1 dat hij geene 37 jaaren meer zal leeven.  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 83 6696 tegens 4318 of iff tegens 1 dat hij geene 42 jaaren meer zal leeven. 7643 tegens 3371 of 2,§ tegens 1 dat hij geene 47 faaren meer zal leeven. 8609 tegens 2405 of 3^ tegens 1 dat hij geene 52 jaaren meer zal leeven. 9531 tegens 1483 of 6| tegens 1 dat hij geene 57 jaaren meer zal leeven. 10351 tegens 663 of 15H tegens 1 dat hij geene 62 jaaren meer zal leeven. 30777 tegens 237 of 45H tegens 1 dat hij geene 67 jaaren meer zal leeven. 10929 tegens 85 of i28f tegens 1 dat hij geene 72 jaaren meer zal leeven. 10990 tegens 24 of 457H tegens 1 dat hij geene 77 jaaren meer zal leeven. ■ 1101a tegens 2 of 5506 tegens 1 dat hij geene 82 jaaren meer, dat is in het ge» heel 100 jaaren , zal leeven. Foor een' mensch van negentien jaaren. ]V£en kan 10791 tegens 116 of wat meer dan 93 tegens 1 wedden dat een mensch van negentien jaaren nog een jaar zal leeven. 10791 tegens 111 of wat meer dan 186 tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 10791 tegens UI of wat meer dan 372 tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 10791 tegens y§ of 33963 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal derven» 10117 tegens 790 of 12$ tegens 1 dat hij nog 6 jaaren zal leeven. 9395 tegens 1512 of 6| tegens 1 dat hij nog 11 jaaren zal leeven. 0619 tegens 2288 of 3g tegens 1 dat hij nog 16 jaaren zal leeven. 7741 tegens 3166 of 2$ tegens 1 dat hij nog 21 jaaren zal leeven. 6835 tegens 4072 of ifo tegens 1 dat hij nog 26 jaaren zal leeven. 6034 tegens 4873 of ijj tegens 1 dat hij nog 31 jaaren zal leeven. 5733 tegens 5204 of iri tegens 1 dat hij geene 36 jaaren meer zal leeven. 0589 tegens 4318 of i=| tegens 1 dat hij geene 41 jaaren meer zal leeven. 7530 tegens 3371 of 2{} tegens 1 dat hij geene 46 jaaren meer zal leeven. 8502 tegens 2405 of jï tegens 1 dat hij geene 51 jaaren meer zal leeven. 9424 tegens 1483 of 64 tegens 1 dat hij geene 56 jaaren meer zal leeven. 10244 tegens 663 of 15$ tegens 1 dat hij geene 61 jaaren meer zal leeven. 10670 tegens^237 of wat meer dan 45 tegens 1 dat hij geene 66 jaaren meer zaï 10822 tegens 85 of 127Ï tegens 1 dat hij geene 71 jaaren meer zal leeven. 10883 tegens 24 of 453H tegens 1 dat hij geene 76 jaaren meer zal leeven. 10905 tegens 2 of 5452I tegens 1 dat hij geene 81 jaaren meer, dat is in het geheel 100 jaaren, zal leeven. Foor een' mensch van twintig jaaren. Men kan 10667 tegens 124 of wat meer dan 86 tegens 1 wedden dat een mensch van twintig jaaren nog een jaar zal leeven. L 2  84 DE NATUURLYKE II I S T ORIE. 10667 tegens J2t of wat meer dan 172 tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 10667 tegens ï?± of wat meer dan 344 tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 10667 tegens \f; of nabij 31399 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal fterven-.. 10117 tegens 674 of wat meer dan 15 tegens 1 dat hij nog 5 jaaren zal leeven. 9395 tegens 1396 of 6f? tegens 1 dat hij nog 10 jaaren zal leeven. 8619 tegens 2172 of nabij 4 tegens 1 dat hij nog 15 jaaren zal leeven. • 7741 tegens 3050 of 2rt tegens 1 dat hjj nog 20 jaaren zal leeven. 6835 tegens 3956 of i§ tegens 1 dat hij nog 25 jaaren zal leeven. 0034 tegens 4757 of ï|| tegens 1 dat hij nog 30 jaaren zal leeven. 5587 tegens 5204 of i5§ tegens 1 dat hij geene 35 jaaren meer zal leeven. 6473 tegens 4318 of iff tegens 1 dat hij geehe 40, jaaren meer zal leeven.. 7420 tegens 3371 of zd tegens 1 dat hij geene 45 jaaren meer zal leeven. 8586 tegens 2405 of 3^ tegens 1 dat hij geene 50 jaaren meer zal leeven. 93°S tegens 1483 of 65 tegens 1 dat hij geene 55 jaaren meer zal leeven. 10128 tegens 663 of 15A tegens 1 dat hij geene 60 jaaren meer zal leeven. 10554 tegens 237 of 44I3 tegens 1 dat hij geene 65 jaaren meer zal leeven. 10706 tegens 86 oi nabij 126 tegens 1 dat hij geene 70 jaaren meer zal leeven. 10767 tegens 24 of 448? tegens 1 dat hij geene 75 jaaren meer zal leeven. 10789 tegens 2 of 5394Ï tegens 1 dat hij geene 80-jaaren meer, dat is in het geheel 100 jaaren, zal leeven.. Foor een' mensch van een en twintig jaaren. JVfcn kan 10534 tegens 133 of 79,= tegens 1 wedden dat een mensch van een en twintig jaaren nog een jaar zal leeven. 10534 tegens UI. of 158,1 tegens i dat hij 6 maanden zal leeven.' 10534 tegens ia of 316^ tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 10534 tegens J||of28S86'tegens 1 dat hij niet binnen vier en twintig uuren zal derven* 10117 tegens 550 of iS|| tegens 1 dat hij nog 4 jaaren zal leeven. 9396 tegens 1272 of 71 tegens 1 dat hij'nog 9 jaaren zal leeven. 8619 tegens 2048 of 4; tegens 1 dat hü nog 14 jaaren zal leeven. 7741 tegens 2926 of s|| tegens 1 dat hij nog 19 jaaren zal leeven. 6835 tegens 3832 of i\% tegens 1 dat hij nog 24 jaaren zal leeven. 6034 tegens 4633 of tegens 1 dat hij nog 29 jaaren zal leeven. 5463 tegens 5204 of i|| tegens 1 dat hi{ geene 34 jaaren.meer zal leeven. 6349 tegens 4318 of if3 tegens 1 dat hij geene 39 jaaren meer zal leeven. 7296 tegens 3371 of 2ff tegens 1 dat hij geene 44 jaaren meer zal leeven. 8262 tegens 2405 of 3r? tegens 1-dat hij geene 49 jaaren meer zal leeven. 0184 tegens 1483 of 1} tegens 1 dat hij geene 54 jaaren meer zal leeven. 10004 tegens 663 of 15,4 tegens 1 dat hij geene 59 jaaren meer zal leeven. 10430 tegens 237 of 44;? tegens 1 dat hij geene 64 jaaren meer zal leeven. 10582 tegens 85 of 124! tegens 1 dat hij geene 69 jaaren meer zal leeven. 10943 tegens 24 of 443! ten naaften bij tegens 1 dat hij geene 74 jaaren meer • zal leeven. 10Ö65 tegens 2 óf 5332! tegens 1 dat hij geene 79 jaaren meer, dat is in het ge-.heel ico jaaren, zal leeven.  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DÉN MENSCH. 85 Voor een" mensch van twee en twintig jaaren. JVIcn Itttn 10398 tegens 136 of 76f} tegens 1 wedden drt lenUh twee' en twintig jaaren nog- een jaar zal leeven. me"SCh van 10398 tegens 0f i^jj tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven 10398 tegens V of 3°5rs tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven' ZA?9xlllfnS $ °/ 27906 tegens 1 dat hjj niet bi"»en 24 uuren Zal fterven 86?o eo-ens laf, ff ' t^"8 1 d,at H nog' 8 Jaare" zal leeven. 7741 eSens Sof ff 4% gMS 1 f* S n°g 13 jaaren zal ]ee^n. 68« tl'eSs dat 15 'ia hei t ^^ «mfA s lAl of 711 tegens 1 wedden dat een mensch van vier en twintig jaaren nog een jaar zal leeven. 10117 tegens 1*1 of 143I tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 10117 tegens i-4i- of 286J tegens 1 dat hij 3,maanden zal leeven. en 10117 tegens of 26189 tegens 1 dat hij niet binnen vier en twintig uuren zal fterven. 9395 tegens 863 of iojf tegens 1 dat hij" nog 6 jaaren zal leeven. 8Ó19 tegens 1639 of $\ tegens 1 dat hij nog n jaaren zal leeven. 7741 tegens 2517 of 34 tegens 1 dat hij' nog 16 jaaren zal leeven. ' 6835 tegens .3423 of bijna 2 tegens 1 dat hij nog 21 jaaren zal leeven. 6034 tegens 4224 of \\ tegens 1 dat hij nog 26 jaaren zal leeven. 5204 tegens 50*4 of i5J tegens 1 dat hij nog 31 jaaren zal leeven. 5940 tegens 43Ï8 of i|f tegens 1 dat hij geene 36 jaaren meer zal leeven. 6887 tegens 3371 of 23'5 tegens 1 dat hij geene 41 jaaren meer zal leeven. 7853 tegens 2405 of 33 tegens 1 dat hij geene 46 jaaren meer zal leeven. 8775 tegens 1483 of 5^ tegens 1 dat hij* geene 51 jaaren meer zal leeven. 9595 tegens 663 of 14Ü tegens 1 dat hij geene 56 jaaren meer zal leeven. 10021 tegens 237 of 42'f tegens 1 dat hij geene 61 jaaren meer zal leeven. 10173 tegens 85 of 119I tegens 1 dat hij geene 66 jaaren meer zal leeven. 10234 tegens 24 of 426^ tegens 1 dat hij geene 71 jaaren meer zal leeven. 10256 tegens 2 of 5128 tegens 1 dat hij geene 76 jaaren meer, dat is in het geheel 100 jaaren , zal leeven. Voor een' mensch van vijf en twintig jaaren» ]j^/[en kan ggy^ tegens 142 of 704 tegens 1 wedden dat een mensch van vijf en twintig jaaren nog een jaar zal leeven. 9975 tegens of 140J tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 9975 tegens of 280^ tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven.  aanhangzel tot de historie van den mensch. 8/ en 9975 tegens |J| of 25640 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal fterven. 9',95 tegens 722 of wat meer dan 13 tegens 1 dat hij nog 5 jaaren zal leeven. 8619 tegens 1498 of 5',* tegens 1 dat hij nog 10 jaaren zal leeven. 7741 tegens 2376 of 3.4 tegens 1 dat hij nog 15 'jaaren zal leeven. 6835 tegens 3282 of 2^ tegens 1 dat hij nog 20 jaaren zal leeven. 6034 tegens 4083 of ig tegens 1 dat hij nog 25 jaaren zal leeven. 5204 tegens 4913 of iJ tegens 1 dat hij nog 30 jaaren zal leeven. 5799 tegens 4318 of i\j tegens 1 dat hij nog 35 jaaren zal leeven. 6746 tegens 3371 of i3| tegens 1 dat hij geene 40 jaaren meer zal leeven. 7712 tegens 2405 of tegens 1 dat hij geene 45 jaaren meer zal leeven. 8634 tegens 1483 of 5? tegens 1 dat hij geene 50 jaaren meer zal leeven. 9454 tegens 663 of 14J tegens 1 dat hij geene 55 jaaren meer zal leeven. 9880 tegens 237 of 4i|j tegens 1 dat hij geene 60 jaaren meer zal leeven. I0032 tegens 85 of wat meer dan 118 tegens 1 dat hij geene 65 jaaren meer zal leeven. ÏOC93 tegens 24 of 420? tegens 1 dat hij geene 70 jaaren meer zal leeven. 10115 tegens 2 of 5057I tegens 1 dat hij geene 75 jaaren meer, dat is in het geheel 100jaaren, zal leeven. Foor eeri mensch van zes en twintig jaaren. JVIen kan 9832 tegens 143 of 68| tegens 1 wedden dat een mensch vanzes en twintig jaaren nog een jaar zal leeven. 9832 tegens if. of 137I tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. . 9832 tegens iii of 274^ tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 9832 tegens \% of 25091! tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal fterven. 9395 tegens 580 of i6§£ tegens 1 dat hij nog 4 jaaren zal leeven. 8619 tegens 1356 of 6r| tegens 1 dat hij nog 9 jaaren zal leeven. 7741 tegens 2234 of 3Ti tegens 1 dat hij nog 14 jaaren zal leeven. 6835 tegens 3140 of 25f tegens 1 dat hij nog 19 jaaren zal leeven. 6034 tegens 3941 of if? tegens 1 dat hij nog 24 jaaren zal leeven. 5204 tegens 4771 of 14 tegens 1 dat hij geene 29 jaaren meer zal keven.-5657 tegens 4318 of l|| tegens 1 dat hij geene 34 jaaren meer zal leeven. 6604 tegens 3371 of i|| tegens 1 dat hij geene 39 jaaren meer zal leeven. 757© tegens 2405 of 3*- tegens 1 dat hij geene 44 jaaren meer zal leeven. • 8492 tegens 1483 of 5! tegens 1 dat hij geene 49 jaaren meer zal keven.. 9312 tegens 663 of 143Ï tegens 1 dat hij geene 54 jaaren meer zal leeven. 9738 tegens 237 of 4i5| tegens 1 dat hij geene 59 jaaren meer zal leeven. 9890 tegens 85 of n6| tegens 1 dat hij geene 64 jaaren meer zal leeven. 995i tegens 24 of 414! tegens 1 dat hij geene 69 jaaren meer zal leeven. 9973 tegens 2 of 4986I tegens 1 dat hij geene 74 jaaren meer, dat is in het; geheel 100 jaaren, zal keven.  88 DE NATUURLYKE HISTORIE. Voor een" mensch van zeven en twintig jaaren. M en kan 9688 tegens 144 of 67! tegens 1 wedden dat een mensch van zeven en twintig jaaren nog een jaar zal leeven. 9688 tegens iü- of 134I tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 9688 tegens l±l of 269^ tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 9Ó88 tegens of bijna 24556 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal derven. 9395 tegens 437 of s.i\\ tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 8619 tegens 1213 of 74 tegens 1 dat hij nog 8 jaaren zal leeven. 7741 tegens 2091 of 3- tegens 1 dat hij nog 13 jaaren zal leeven. 6835 tegens 2997 of tegens 1 dat hij nog 18 jaaren zal leeven. 6034 tegens 3798 of ip tegens 1 dat hij nog 23 jaaren zal leeven. 5204 tegens 4628 of 14 tegens 1 dat hij nog 28 jaaren zal leeven. 5514 tegens 4328 of ij' tegens 1 dat hij geene 33 jaaren meer zal leeven. 6461 tegens 3371 of i\° tegens 1 dat hij geene 38 jaaren meer zal leeven. 7417 tegens 2405 of 3,! tegens 1 dat hij geene 43 jaaren meer zal leeven. 8349 tegens 1483 of 54 tegens 1 dat hij geene 48 jaaren meer zal leeven. 9169 tegens 663 of 13I tegens 1 dat hij geene 53 jaaren meer zal leeven. 9595 tegens 237 of 40;' tegens 1 dat hij geene 58 jaaren meer zal leeven. 9747 tegens 85 of 114I tegens 1 dat hij geene 63 jaaren meer zal leeven. 9808 tegens 24 of 40SI tegens 1 dat hij geene 68 jaaren meer zal leeven. 9830 tegens 2 of 4915 tegens 1 dat hij geene 73 jaaren meer, dat is in het geheel 100 jaaren, zal leeven. Voor een' mensch van agt en twintig jaaren. M en kan 9543 tegens 145 of 65^ tegens 1 wedden dat een mensch van agt en twintig jaaren nog een jaar zal leeven. 9543 tegens of 1314, tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 9543 tegens of 263^ tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. ' en 9543 tegens §£f of 24022 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal fterven. 9395 tegens 293 of 32^ tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 8619 tegens 1069 of 8g| tegens 1 dat hij nog 7 jaaren zal leeven. 7741 tegens 1947 of bijna 4 tegens 1 dat hij nog 12 jaaren zal leeven. 9835 tegens 2853 of 2?^ tegens ï dat hij nog 17 jaaren zal leeven. •6034 tegens 3654 of jj| tegens .1 dat hij nog 22 jaaren zal leeven. .5204 tegens 4484 of 1^ tegens 1 dat hij nog 27 jaaren zal leeven. 5370 tegens 4318 of i|f tegens ï dat hij geene 32 jaaren meer zal leeven. •6317 tegens 3371 of i|? tegens 1 dat hij geene 37 jaaren meer zal leeven. 7283 tegens 2405 of 3,1 tegens 1 dat hij geene 42 jaaren meer zal leeven. f8205 tegens 1483 of 51 tegens 1 dat hij geene 47 jaaren meer zal leeven. 9025  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 89 9025 tegens 663 of 13I tegens 1 dat hif geene 52 jaaren meer zal leeven. 9451 tegens 237 of S9§5 tegens 1 dat hij' geene 57 jaaren meer zal leeven. 9603 tegens 85 of bijna 113 tegens 1 dat hij geene 62 jaaren meer zal leeven. 9664 tegens 24 of 4025 tegens 1 dat hij geene 67 jaaren meer zal leeven. 9686 tegens 2 of 4843 tegens 1 dat hij geene 72 jaaren meer, dat is ia het geheel 100 jaaren, zal leeven. Foor een" mensch van negen en twintig jaaren. jLV[en kan 9395 tegens 148 of tegens 1 wedden dat een mensch van negen en twintig-jaaren nog een jaar zal leeven. 9395 tegens of 127 tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 9395 tegens !♦! of 254 tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 9395 tegens }jj of 23170 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal derven. M)i9 tegens 924 of 91 tegens 1 dat hij nog 6 jaaren zal leeven. 7741 tegens 1802 of 4^ tegens 1 dat hij nog 11 jaaren zal leeven. oï>35 tegens 2708 of 2ii tegens 1 dat hij nog 16 'jaaren zal leeven. 6034 tegens 3509 of 1* tegens 1 dat hij nog 21 jaaren zal leeven. 5204 tegens 4339 of i^J tegens 1 dat hij nog 26 jaaren zal leeven. 5225 tegens 4318 of i?| tegens 1 dat hij geene 31 jaaren meer zal leeven. 0172 tegens 3371 of i"f tegens 1 dat hij geene 36 jaaren meer zal leeven. 713b tegens 2405 of 2?J tegens 1 dat hij geene 41 jaaren meer zal leeven. 8060 tegens 1483 of 5| tegens 1 dat hij geene 46 jaaren meer zal leeven. 8bSo tegens 663 of 13J tegens 1 dat hij geene 51 jaaren meer zal leeven. 9306 tegens 237 of 39=3 tegens 1 dat hij geene 56 jaaren meer zal leeven. 9458 tegens 85 of in, tegens 1 dat hij geene 61 jaaren meer zal leeven. 9519 tegens 24 ot 396| tegens 1 dat hij geene 66 jaaren meer zal leeven. 954' tegens 2 of 4770?tegens 1 dat hij geene 71 jaaren meer, dat is in het geheel 100 jaaren, zal leeven. Foor een' mensch van dertig jaaren. IVlen kan 9244 tegens 151 0f 61I tegens 1 wedden dat een mensch van dertig jaaren nog een jaar zal leeven. 9244 tegens iiL of t*aj) tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 9244 tegens 1|L of 244* tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 9244 tegens |§| of 22345 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal derven. 0619 tegens 776 of 11/, tegens 1 dat hij nog 5 jaaren zal leeven. 7741 tegens 1654 of 4W tegens 1 dat hij nog 10 jaaren zal leeven. XV11I. Deel. M  9o DE NATUURLYKE H I S T Q R I E. , 6835 tegens 2560 of 25| tegens 1 dat hijJWg 15 jaaren zat leeven. 60*34 tegens 3361 of ï|| tegens 1 dat hij nog 20 jaaren zal leeven. 5204 tegens 4191 of i|? tegens 1 dat hij nog 25 jaaren zal leeven. 5077 tegens 4318 of ij| tegens 1 dat hij geene 30 jaaren meer zal leeven, 6024 tegens 3371 of 3ff tegens 1 dat hij geene 35 jaaren meer zal leeven. 6990 tegens 2405 of 2J tegens 1 dat hij geene 40 jaaren meer zal leeven. 7912 tegens 1483 of 5* tegens 1 dat hij geene 45 jaaren meer zal leeven. 873a tegens 663 of ï3j tegens 1 dat hij geene 50 jaaren meer zal leeven. 9158 tegens 237 of 38|| tegens 1 dat hij geene 55 jaaren meer zal leeven. 9310 tegens 85 of 109^ tegens 1 dat hij geene 60 jaaren meer zal leeven. 9371 tegens 24 of 390! tegens 1 dat hij geene 65 jaaren meer zal leeven. 9393 tegens 2 of 46965 tegens 1 dat hij geene 70 jaaren meer, dat is in het geheel ico jaaren, zal leeven. Voor een' mensch van een en dertig jaaren. IVÏen kan 9091 tegens 153 of 595f tegens 1 wedden dat een mensch van een en dertig jaaren nog een jaar zal leeven. 9091 tegens isi of n8f tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven, 9091 tegens l3'. of 237! tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 9091 tegens ||| of 21688 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal derven. 8619 tegens 625' of 13" tegens 1 dat hij nog 4 jaaren zal leeven. _ 7741 tegens 1503 of 515 tegens 1 dat hij nog 9 jaaren zal leeven. 6835 tegens 2409 of a| tegens 1 dat hij' nog 14 jaaren zal leeven. 6034 tegens 3210 of ifj tegens 1 dat hij nog 19 jaaren zal leeven. 5204 tegens 4040 of ifo tegens 1 dat hij nog 24 jaaren zal leeven. 4926 tegens 4318 of i« tegens 1 dat hij geene 29 jaaren meer zal leeven. 5873 tegens 3371 of 1 ff tegens 1 dat hij geene 34 jaaren meer zal leeven. 6839 tegens 2405 of 2! tegens 1 dat hij geene 39 jaaren meer zal leeven. 7761 tegens 1483 of 5A tegens 1 dat hij geene 44 jaaren meer zal leeven. 85S1 tegens 663 of 12"! tegens 1 dat hij geene 49 jaaren meer zal leeven. 9007 tegens 217 of 38 tegens 1 dat hij geene 54 jaaren meer zal leeven. 9159 tegens 85 of 107I tegens 1 dat hij geene 59 jaaren meer zal leeven. 9220 tegens 24 of 384a tegens 1 dat hij geene 64 jaaren meer zal leeven. 9242 tegens 2 of 4621 tegens 1 dat hij geene 69 jaaren meer, dat is in het geheel 100 jaaren, zal leeven. Voor een' mensch van twee en dertig jaaren. ]VXen kan 3937 tegens 154 of wat meer dan 58 tegens 1 wedden dat een mensch van twee en dertig jaaren nog een jaar zal leeven.  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 91 8937 tegens ia of wat meer dan 216 tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 8937 tegens i£i of wat meer dan 432 tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 8937 tegens \% of 21182 tegens 1 dat hij niet binnen 24 nuren zal fterven. 8619 tegens 472 of 18^ tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 7741 tegens 1350 of 5,2 tegens 1 dat hij nog 8 jaaren zal leeven. 0835 tegens 2256 of wat meer dan 3 tegens 1 dat hij nog 13 jaaren zal leeven 6034 tegens 3057 of i|g tegens 1 dat hij nog 18 jaaren zal leeven. 5204 tegens 3887 of iff tegens 1 dat hij nog 23 jaaren zal leeven. 4773 tegens 4318 of 14 tegens 1 dat hij geene 28 jaaren meer zal leeven. S Itïtnl 337l H XP tegenS 1 l"J geene 33 jaaren meer zal leeven. -2« S 4?5 °f 2* tegens 1 dat ,hiJ geene 38 J'aaren meer zal leeven. : 608 tegens 1483 of 5r£ tegens 1 dat hij geene 43 jaaren meer zal leeven. b428 tegens 663 of 12? tegens 1 dat hij geene 48 jaaren meer zal leeven. 0B54 tegens e37 of 37^ tegens 1 dat hij geene 53 jaaren meer zal leeven. Trf, rGgr!nS 85 °r blJ'",a 106 tegens 1 dat hii &eene 58 jaaren meer zal leeven. 9007 tegens 24 of 377Ï tegens 1 dat hij geene 63 jaaren meer zal leeven. 9009 tegens 2 of 4544| tegens 1 dat hij geene 68 jaaren meer, dat is in het geheel 100 jaaren , zal leeven. Foor eetf mensch van drie en dertig jaaren. Men kan 8779 tegens 158 of 55.$ tegens 1 wedden dat een mensch van drie en dertig jaaren nog een jaar zal .leeven. 8779 tegens 'M- of m| tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 8779 tegens 'f - of 222! tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 8779 tegens jgg of 20280 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal fterven. 8619 tegens 318 of 273! tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 7741 tegens 1196 of óff tegens 1 dat hij nog 7 jaaren zal leeven. 6835 tegens 2102 of Sjf tegens 1 dat hij nog 12 jaaren zal leeven. 6034 tegens 2903 of a£ tegens 1 dat hij nog 17 jaaren zal leeven. 5204 tegens 3733 of ig tegens 1 dat hij nog 22 jaaren zal leeven. t3 fgetlS 43,8 °r H tegens 1 dat hiJ Seene 27 jaaren meer zal leeven. 5566 tegens 3371 of xf tegens 1 dat hij geene 32 jaaren meer zal leeven. 6532 tegens 2405 of 2^ tegens 1 dat hij geene 37 jaaren meer zal leeven. Url elens of wat ™eer dan 5 tegens 1 dat hij geene 42 jaaren meer zal leeven, Xyli 63 °£ lfl tegens 1 dat hi' geene 47 jaaren meer zal leeven. UT, 11 2§7 °l 3^5 te8'ens 1 dat hij geene 52 jaaren meer zal leeven. 9nf; IA 5 °r I04ï tegens 1 dat h'j Seene 57 jaaren meer zal leeven. Zll ltfer]s 24 °f 37JÏ tegens 1 dat hij geene 62 jaaren meer zal leeven. *>9o5 tegens 2 of 4467^ tegens 1 dat hij geene 67 jaaren meer, dat is in het geheel 100 jaaren a zal leeven. 8 M 2  9^ DE NATUURLYKE HISTORIE. Foor een" mensch van vier en dertig jaaren. M en kan 8619 tegens 16b of 53*^ tegens 1 wedden dat een» mensch van vier en 'dertig jaaren nog een jaar zal leeven. 8619 tegers of 107I tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 8619 tegens lf of 215; tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 8619 tegens |g of 19662 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal derven. 8454 tegens 325 of 26 tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 8284 tegens 495 of i6§ tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zaHeeven. 8109 tegens 670 of ïk£ tegens 1 dat hij nog 4.jaaren zal leeven. 7928 tegens 851 of 9; tegens 1 dat hij nog 5 jaaren zal leeven. 7741 tegens 1038 of 7f tegens 1 dat hij nog 6 jaaren zal leeven. 6836 tegens 1914. of 3$ tegens 1 dat hij nog 11 jaaren zal leeven. 6034 tegens 2745 of 2.4 tegens 1 dat hij nog 16 jaaren zal leeven. 5204 tegens 3575 of i|2 tegens 1 dat hij nog 21 jaaren zal leeven. 4461 tegens 4318 of i,^ tegens 1 dat hij geene 26 jaaren meer zal leeven. 5408 tegens 3371 of i|| tegens 1 dat hij geene 31 jaaren meer zal leeven. 6374 tegens 2405 of i| tegens 1 dat hij geene 36 jaaren meer zal leeven. 7296 tegens 1483 of 4I3 tegens 1 dat hij geene 41 jaaren meer zal leeven. 8116 tegens 665 of 12J tegens 1 dat hij geene 46 jaaren meer zal leeven. 8542. tegens 237 of wat meer. dan 36 tegens 1 dat 'hij geene 51 jaaren meer zal leeven. 8604 tegens 85 of 102' tegens 1 dat hij geene 56 jaaren meer zal leeven. 8755 tegens 24 of 364' tegens 1 dat hij geene 61 jaaren meer zal leeven. _ 8777 tegens 2 of 4388 tegens 1 dat hij geene 66 jaareii meer, dat is in he-L geheel 100 jaaren, zal leeven. Foor een" mensch van vijf en dertig jaaren. M en kan 8454 tegens 165 of 5ij| tegens 1 wedden dat een mensch van vijf en dertig jaaren nog een jaar zal leeven. 8454 tegens lül of io2§ tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven; 8454 tegens 1^. of C04J tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 8454 tegens 5g of 18701 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal fterven. 8284 tegens 335 of 24,1 tegens 1 dat hij,nog 2 jaaren zal leeven. 8109 tegens 510 of isff tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 7928 tegens 691 of n|| tegens 1 dat hij nog 4 jaaren zal leeven. 7741 tegens 878 of 8| tegens 1 dat hij nog 5 jaaren zal leeven. 7555 tegens 1064 of 7J5 tegens 1 dat hij" nog 6 jaaren zal leeven. 7370 tegens 1249 of $}ï tegens 1 dat hij nog 7 jaaren zal leeven. 71.86 tegens 1433 of wat 'meer dan 5 tegens 1 dat hij nog 8 jaaren zal leeven»  AANHAN.GZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 03 .6835 tegens 1784 of 3I tegens 1 dat hij nog 10 jaaren zal leeven. 6034 tegens 2585 of 2.! tegens 1 dat hij nog 15 jaaren zal leeven. 5204 tegens 3415 of i| tegens 1 dat hij nog 20 jaaren zal leeven. 4318 tegens 4301 of wat meer dan 1 tegens 1 dat hij nog 25 jaaren zal leeven. 5248 tegens 3371 of i« tegens 1 dat hij geene 30 jaaren meer zal leeven. 6214 tegens 2405 of a.£ tegens 1 dat hij geene 35 jaaren meer zal leeven. 7136 tegens 1483 of 4$ tegens 1 dat hij geene 40 jaaren meer zal leeven. 7956 tegens 663 of 12 tegens 1 dat hij geene 45 jaaren meer zal leeven. 8382 tegens 237 of 35^ tege:is 1 dat hij geene 50 jaaren meer zal leeven. 8534 tegens 85 of ico| tegens 1 dat hij geene 55 jaaren meer zal leeven. 8.595 tegens 24 of 358 tegens 1 dat hij geene 60 jaaren meer zal leeven. 8617 tegens 2 of 43085 tegens 1 dat hij geene 65 jaaren meer, dat is iri het geheel 100 jaaren , zal leeven. Foor een' mensch van zes en dertig jaaren. M en kan 8284 tegens 170 of 48^ tegens 1 wedden dat een mensch van zes en dertig jaaren nog een jaar zal leeven, 8284 tegens — of 97,"" tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 8284 tegens ~ of 194-4. tegens 1 dat hij 3 maanden zal keven, en 8284 tegens \"6°. of 17786 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal fterven*. 8109 tegens '345 of 23^ tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 7928 tegens 526 of 154 tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 7741 tegens 713 of lóf tegens 1 dat hij nog 4 jaaren zal leeven. 7555 tegens 899 of 8' tegens 1 dat hij nog 5 jaaren zal leeven. 7370 tegens 1084 of 6£ tegens 1 dat hij nog 6 jaaren zal leeven. 7186 tegens 1268 of 5! tegens 1 dat hij nog 7 jaaren zal leeven:. 7007 tegens 1447 of 4J tegens 1 dat hij nog 8 jaaren zal leeven. 6835 tegens 1619 of 4t| tegens 1 dat hij nog 9 jaaren zal leeven. 6034 tegens 2420 of i~{ tegens 1 dat hij nog 14 jaaren zal leeven. 5204 tegens 3250 of 1»? tegens 1 dat hij nog 19 jaaren zal leeven. 4318 tegens 4136 of i?f tegens 1 dat hij nog 24 jaaren zal keven. 5083 tegens 3371 of ij? tegens 1 dat hij geene 29 jaaren meer zal leeven. 6049 tegens 2405 of 2j tegens 1 dat hi} geene 34 jaaren meer zal keven. 6971 tegens 1483 of 4f tegens 1 d^it hij geene 39 jaaren meer zal keven. 7791 tegens 663 of uf tegens 1 dat hij geene 44 jaaren meer zal keven. 8217 tegens 237 of 34! tegens 1 dat hij geene 49 jaaren meer zal keven. 8369 tegens 85 of 98! tegens 1 dat hij geene 54 jaaren meer zal keven. 8430 tegens 24 of 35ÏJ tegens 1 dat hij geene 59 jaaren meer zal leeven._ 8452 tegens 2 of 4226 tegens 1 dat hij geene. 64 jaaren meer, dat is in het geheel 100 jaaren, zal keven. M 3  94 DE NATUURLYKE HISTORIE. . —.— , i \ Foor een' mensch van zeven en dertig jaaren. JVÏen kan 8109 tegens 175 of 4ój| tegens 1 wedden dat een mensch van zeven en dertig jaaren nog een jaar zal leeven. 8109 tegens 'JL of 92$ tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 8109 tegens iZ£ of 185,) tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 81C9 tegens fff of 16907 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal derven. 7928 tegens 356 of 223| tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 7741 tegens 543 of i4T| tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 7555 tegens 729 of io"J tegens 1 dat hij nog 4 jaaren zal leeven. 7370 tegens 914 of S5f tegens 1 dat hij nog 5 jaaren zal leeven. 7186 tegens 1098 of 6| tegens 1 dat hij nog 6 jaaren zal leeven. 7007 tegens 1277 of 5J tegens 1 dat hij nog 7 jaaren zal leeven. 6835 tegens 1449 of 4f tegens 1 dat hij nog 8 jaaren zal leeven. 6034 tegens 2250 of 2*4 tegens 1 dat hij nog 13 jaaren zal leeven. 5204 tegens 3080 of i,; tegens 1 dat hij" nog 18 jaaren zal leeven. 4318 tegens 3966 of ir| tegens 1 dat hij nog 23 jaaren zal leeven. 4913 tegens 3371 of irf tegens 1 dat hij geene 28 jaaren meer zal leeven. 5879 tegens 2405 of 2T" tegens 1 dat hij geene 33 jaaren meer zal leeven. 6801 tegens 1483 of 4? tegens 1 dat hij geene 38 jaaren meer zal leeven. 7621 tegens 663 of ïi| tegens 1 dat hij geene 43 jaaren meer zal leeven. 8047 tegens 237 of bijna 34 tegens 1 dat hij geene 48 jaaren meer zal leeven. 8199 tegens 85 of 96I tegens 1 dat hij geene 53 jaaren meer zal leeven. 8260 tegens 24 of 344 tegens 1 dat hij geene 58 jaaren meer zal leeven. 8282 tegens 2 of 4141 tegens 1 dat hij geene 63 jaaren meer, dat is in liet geheel loo jaaren, zal leeven. Foor een' mensch van agt en dertig jaaren. M en kan 7928 tegens 181 of 43"" tegens 1 wedden dat een mensch van agt en dertig jaaren nog een jaar zal leeven. 7928 tegens l~ of 87^ tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 7928 tegens -£i of 175*1 tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 7928 tegens ïg| of 15987 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal fterven. 7741 tegens 368'of 2155 tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 7555 tegens 554 of 131** tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 7370 tegens 739 of bijna 10 tegens 1 dat hij nog 4 jaaren zal leeven. 7186 tegens 923 of 7I tegens 1 dat hij nog 5 jaaren zal leeven. 7007 tegens 1102 of tegens 1 dat hij nog 6 jaaren zal leeven.  AANIïANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 95 6835 tegens 1274 of 5' tegens 1 dat hij nog 7 jaaren zal leeven. 6034 tegens 2075 of üri tegens 1 dat bij nog 12 jaaren zal leeven. sjo4 tegens 2905 of ifj tegens 1 dat hij nog 17 jaaren zal leeven. 4318 tegens 379' of i3f tegens 1 dat hij nog 22 jaaren zal leeven. 4730 tegens 3371 of iff tegens 1 dat hij geene 27 jaaren meer zal leeven 5704 tegens 2405 ol 2* tegens 1 dat hij geene 32 jaaren meer zal leeven 6626 tegens 1483 of 4 tegens 1 dat hij geene 37 jaaren meer zal leeven 7440 tegens 663 of n2f tegens 1 dat hij geene 42 jaaren meer zal leeven. 7872 tegens 237 of 33s§ tegens 1 dat hij geene 47 jaaren meer zal leeven. 8024 tegens 85 of 941 tegens 1 dat hij geene 52 jaaren meer zal leeven. »oh3 tegens 24 of b.jna 337 tegens 1 dat hij geene 57 jaaren meer zal leeven. 8107 tegens 2 of 40531 tegens 1 dat hij geene 62 jaaren meer, dat is in het geheel ico jaaren , zal leeven. Voor een' mensch van negen en dertig jaaren. ]VIen kan 7741 tegens 187 of 414 tegens 1 wedden dat een mensch van negen en dertig jaaren nog een jaar zal leeven. 7741 tegens Hz. of 8*7 tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 7741 tegens 'JL of 165^ tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 7741 tegens \% of 15109 tegens 1 dac hij niet binnen 24 uuren zal fterv™ 7555 tegens 373 of 20^ tegens l dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 7370 tegens 558 of i3,i tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 7106 tegens 742 of 9ff tegens 1 dat hij nog 4 jaaren zul leeven. 7007 tegens 921 of 7?'| tegens 1 dat hij nog 5 jaaren zal leeven. 6835 tegens 1093 of 6] tegens 1 dat hij nog 6 jaaren zal leeven. 6034 tegens 1894 of $ tegens 1 dat hij nog 11 jaaren zal leeven. 5204 tegens 2724 of ij tegens 1 dat hij nog 16 'jaaren zal leeven. 431b tegens 3610 of j£ tegens 1 dat hij nog 21 jaaren zal leeven. 4557 tegens 3371 of if tegens 1 dat hij geene 26 jaaren meer zal leeven. 5523 tegens 2405 of tegens 1 dat hij geene 31 'jaaren meer zal leeven. 6445 tegens 14&3 of 44 tegens 1 dat hij geene 36 'jaaren meer zal leeven. 7265 tegens 663 of ioij tegens 1 dat hij geene 41 jaaren meer zal leeven. 7691 tegens 237 of 32^ tegens 1 dat hij geene 46 jaaren meer zal leeven. 7H3 agens 85 of 92^ tegens 1 dat hij geene 51 jaaren meer zal leeven. Z9°i ï'fens 24 °* 329? tegens 1 dat hij grene 56 jaaren meer zal leeven. 7920 tegens 2 of 3963 tegens 1 dat hij geene 61 jaaren meer, dat is in het geheel ico jaaren, zal leeven. 8 nec Foor een mensch van veertig jaaren. Men kan 7555 tegens i8f6 of 4cjï tegens 1 wedden dat een menschj van veertig jaaren nog een jaar zal leeven.  oó* DE NATUURLYKE HISTORIE. 7555 tegens !*i of 8i| tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. 7555 tegens of 162*, tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 7555 tegens \H of bijna 14820 tegens idat hij niet binnen 24 uuren zal fterven. 7370 tegens 371 of iop tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 7186 tegens 555 öf isff tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 7007 tegens 734 of 94 tegens 1 dat hij nog 4 jaaren zal leeven. 6835 tegens 906 of 7$ tegens 1 dat hij nog 5 jaaren zal leeven. 6669 tegens 1072 of 6, tegens 1 dat hij nog 6 jaaren zal leeven. 6516 tegens 1225 of 5j tegens 1 dat hij nog 7 jaaren zal leeven. 6357 tegens 1384 of 4r| tegens 1 dat hij nog 8 jaaren zal leeven. 6196 tegens 154.5 of wat meer dan 4 tegens 1 dat hij nog 9 jaaren zal leeven. 6034 tegens 1707 of 3,2. tegens 1 dat hij nog 10 jaaren zal leeven. 5204 tegens 2537 of 25j tegens 1 dat hij nog 15 jaaren zal leeven. 4318 tegens 3423 of iif tegens 1 dat hij nog 20 jaaren zal leeven. 4370 tegens 3371 of i5? tegens 1 dat hij geene 25 jaaren meer zal leeven. 5336 tegens 2405 of 2„| tegens 1 dat hij geene 30 jaaren meer zal leeven. 6258 tegens 1483 of 44 tegens 1 dat hij geene 35 jaaren 'meer zal leeven. 7078 tegens 663 of io? tegens 1 dat hij geene 40 jaaren meer zal leeven. 7504 tegens 237 of 31M tegens 1 dat hij geene 45 jaaren meer zal leeven. 7656 tegens 85 of 90^ tegens 1 dat hij geene 50 jaaren meer zal leeven. 7717 tegens 24 of 32l|| tegens 1 dat hij geene 55 jaaren meer zal leeven. 7739 tegens 2 of 3869 tegens 1 dat hij geene 60jaaren meer, dat is in het geheel 100 jaaren, zal leeven. Voor een" mensch van een en veertig jaaren. M en kan 7370 tegens 186 of 39,? tegens 1 wedden dat een mensch van een en veertig jaaren nog een jaar zal leeven. 7370 tegens }¥ of 79r! tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 7370 tegens ^ of 1583.; tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 7370 tegens ||| of 14463 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal fterven. 7186 tegens 369 of 19^ tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 7007 tegens 548 of I2f| tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 6835 tegens 720 of bijna o| tegens 1 dat hij nog 4 jaaren zal leeven. 6669 tegens 886 of , 7$ tegens 1 dat hij nog 5 jaaren zal leeven. 6516 tegens 1039 of 6| tegens 1 dat hij nog 6 jaaren zal leeven. 6357 tegens 1198 of 5,4 tegens 1 dat hij nog 7 jaaren zal leeven. 6196 tegens 1359 of 4$ tegens 1 dat hij nog 8 jaaren zal leeven. 6034 tegens 1521 of 3'4- tegens 1 dat hij nog 9 jaaren zal leeven. 5204 tegens 2351 of 2;f tegens 1 dat hij nog 14'jaaren zal leeven. 4318 tegens 2237 of it| tegens 1 dat hij nog 19 'jaaren zal leeven. 4184 tegens 3771 of 15 tegens 1 dat hij geene 24 jaaren meer zal leeven. 5150 tegens 2405 of 2j tegens 1 dat hij geene 29'jaaren meer zal leeven. €072 tegens 1483 of 44 tegens 1 dat hij geene 34 jaaren meer zal leeven. 6892 tegens 663 of' io'| tegens 1 dat hij geene 39 jaaren meer zal leeven. 7318 tegens 237 of 30I3 tegens 1 dat hij geene 44 jaaren meer zal leeven. 7470  aanhangzel tot de historie van den mensch. 97 7470 tegens 85 of 875 tegens 1 dat hij geene 49 jaaren meer zal leeven. 7531 tegens 24 of 313^ tegens 1 dat hij geene 54 jaaren meer zal leeven. "553 tegens 2 of 3776^ tegens 1 dat hij geene 59 jaaren meer, dat is in het geheel 100 jaaren, zal leeven. Foor een' mensch van twee en veertig jaaren. JVXen kan 7186 tegens 185 of 38r? tegens 1 wedden dat een mensch van twee en veertig jaaren nog een jaar zal leeven. 7186 tegens UL of 77^ tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 7186 tegens 'JL of 155^ tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 71S6 tegens \l\ of bijna 14178 tegens t dat hij niet binnen 24 uuren zal derven. 7007 tegens 363 of i9|J tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 6835 tegens .535 of ïtil tegens ï dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 6669 tegens 701 of 9(1 tegens 1 dat hij nog 4 jaaren zal leeven. 6516 tegens 854 of 7§f tegens 1 dat hij nog 5 jaaren zal leeven. 6357 tegens 1013 of bijna 6\ tegens 1 dat hij nog 6 jaaren zal leeven. 619Ö tegens 1174 of 5^ tegens 1 dat hij nog 7 jaaren zal leeven. 6034 tegens 1336 of 4,! tegens 1 dat hij nog 8 jaaren zal leeven. 5204 tegens 2166 of 25| tegens 1 dat hij nog 13 jaaren zal leeven. 4318 tegens 3052 of ii tegens 1 dat hij nog 18 jaaren zal leeven. 3999 tegens 3371 of irf- tegens 1 dat hij geene 23 Jaaren meer zal leeven. 4965 tegens 2405 of 2=: tegens 1 dat hij geene 28 jaaren meer zal leeven. 5087 tegens 1483 of bijna 4 tegens 1 dat hij geene 33 jaaren meer zal leeven. 6707 tegens 663 of 10& tegens 1 dat hij getne 38 jaaren meer zal leeven. 7133 tegens 237 of 30;? tegens 1 dat hij geene 43 jaaren meer zal leeven. 7285 tegens 85 of 85^ tegens 1 dat hij geene 48 jaaren meer zal leeven. 7346 tegens 24 of 306 tegens 1 dat hij geene 53 jaaren meer zal leeven. 7308 tegens 2 of 3684 tegens 1 dat hij geene '58 jaaren meer , dat is in het geheel 100 jaaren, zal leeven. Foor een' mensch van drie en veertig jaaren. ]Vïen kan 7007 tegens 184 of tegens 1 wedden dat een mensch van drie en veertig jaaren nog een jaar zal leeven. 7007 tegens iH of 76^ tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 7007 tegens iil of 1525! tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 7007 tegens "|| of 13900 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal derven. 6835 tegens 351 of 19'S tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 6669 tegens 517 of 12$ tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. XVIII. Deel. n  o8 DE NATUURLYKE HISTORIE. 6516 tegens 670 of g$ tegens 1 dat hij nog 4 jaaren zal leevea. 6357 tegens 829 of ffa tegens 1 dat hij nog 5 jaaren zal leeven. 6196 tegens 990 of wat meer eten 6' tegens 1 dat hij nog 6 jaareirzal leeven,. 6034 tegens 1152 of & tegens 1 dat hij nog 7 jaaren zalleeven. 5204 tegens 1982 of z\i tegens 1 dat hij nog 12 jaaren zal leeven. 4318 tegens 2868 of V- tegens 1 dat hij nog 17 jaaren zal leeven. 3815 tegens 3371 of i3| tegens 1 dat hij geene 22 jaaren meer zal leeven. 4781 tegens 2405 of bijna 2 tegens 1 dat hij geene 27 jaaren. meer zal leeven. 5703 tegens 1483 of 3I regens 1 dat hij geene 32 jaaren meer zal leeven.. 6523 tegens 663 of 9? tegens 1 dat hij geene 37 jaaren meer zal leeven. 6949 tesens 237 of 29=? tegens 1 dat hij geene 42 jaaren meer zal leeven. 7iot tegens 85 of 83;4' tegens 1 dat hij geene"47 jaarêfl meer zal leeven. 7162 tegens 24 of 298»! tegens 1 dat hij geene 52 jaaren meer zal leeven.. 7184 tegens 2 of 3592" tegens 1 dat hij geene 57 jaaren meer, dat is in het ge* heel 100 jaaren, zal leeven. Voor ■een' mensch van vier en veertig jaaren. j\_ten kan 6835 of 38^ tegens 1 wedden dat een mensch van vier en veertig jaaren nog een jaar zal leeven. 6835 tegens ia of 76'é tegens . 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 6835 tegens i-Vof 152? tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 6835 tegens -lp 'of 13937 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal derven* 6669 tegens 338 nf 194 tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 6516 tegens 491 of 13" tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 6357 tegens 650 of gjf tegens 1 dat hij nog 4 jaaren zal leeven. 6196 tegens 811 of 7§ tegens 1 dat hij nog 5 jaaren zal leeven,. 6034 tegens 973 of 6$ tegens 1 dat hij nog 6 jaaren zal leeven. 4204 tegens 1803 of. a£ tegens 1 dat hij nog 11 jaaren zal leeven. 4018 tegens 2689 of 1,-f tegens 1 dat hij nog 16 jaaren zal leeven. 063Ó tegens 3371 of i,| tegens 1 dat hij nog 21 jaaren zal leeven. 4602 tegens 2405 of ij-i tegens 1 dat hij geene 26 jaaren meer zal leeven.. 5C24 tegens 1483 of 3|: tegens 1 dat hij geene 31 jaaren meer zal leeven. 6*344 tegens 663 of pljf tegens 1 dat hij geene 36 jaaren meer zal leeven. 6770 tegens 237 of' zSl] tegens 1 dat hij geene 41 jaaren meer zal leeven. 6922 tegens 85 of 81^ tegens 1 dat hij geene 46 jaaren meer zal leeven. 6983 tegens 24 of bijna 291 tegens 1 dat hij geene 51 jaaren meer zal leeven. 7005 tegens 2 of 350.2I tegens 1 dat hij geene 56 jaaren meer, dat is in het geheel ico jaaren, zalleeven. Voor een' mensch van vijf en veertig jaaren. ]Vlen kan 6669 tegens 172 of 39^ tegens 1 wedden dat een mensch van vijf en veertig jaaren. nog een jaar zal leeven.,  AANHANGSEL TOT DE. HISTORIE VAN DEN MENSCH.' o< 6660 tegens !jS of {$j tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 6669 tegens Ï2S of 156I tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 6669 tegens of 14152 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal derven. 0516 tegens 319 of 2p|| tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 6357 tegens 47S of 13$ tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 6196 tegens 639 of - 9*4 tegens 1 dat hij nog 4 jaaren zal keven. 6034 tegens 801 of 7» tegens 1 dat hij nog 5 jaaren zal leeven. 5871 tegens 964 of • 6ri tegens 1 dat hij nog 6 jaaren zal leeven. 5707 tegens" 1128 of ' 53f tegens f dat hij nog 7 jaaren zal"keven. 5542 tegens 1293 of 4' tegens 1 dat hij nog 8 jaaren zal leeven. 5374 tegens 1461 of 34 tegens 1 dat hij nog 9 jaaren zal keven. 5204 tegens 1631 of 3$ tegens 1 dat hij nog 10 jaaren zal keven. 4318 tegens 2517 of i|f tegens 1 dat hij nog 15 jaaren zal leeven. 3464 tegens 3371 of wat meer dan 1 tegens 1 dat hij geene 20 jaaren meer zal keven. 4430 tegens 2405 of ]>'_ tegens 1 dat hij geene 25 jaaren meer zal leeven. 5352 tegens 1483 of 3$ tegens 1 dat hij geene 30 jaaren meer zal keven. 0172 tegens 663 of 9,1 tegöns 1 dat hij geene 35 jaaren meer zal keven. 059S tegens 237 of 27^ tegens 1 dat hij geene 40 jaaren meer zal leeven. 0750 tegens 85 of jjpf tegens 1 dat hij geene 45 jaaren meer zal leeven. obii tegens 24 of 283'j" tegens 1 dat hij geene 50 jaaren meer zal keven. 6833 tegens • 2 of 3416 tegens 1 dat hij geene 55 jaaren meer, dat is in het geheel ico jaaren, zal keven. * Foor een mensch van zes en veertig jaaren. jVlen kan 6$i6 tegens 166 of 395 tegens 1 wedden dat een mensch van zes en veertig jaaren nog een jaar zal leeven. 6516 tegens of 78' tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 6516 tegens j|s of 157" tegens 1 dat hij 3 maanden zalleeven. en 6516 tegens \f\ of 14327,' tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal derven. 6357' ïegens 312 of 20^ tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 6196 tegens 473 of i3?| tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 6034 tegens 635 of t>3A tegens 1 dat hij nog 4 jaaren zal keven. 5871 tegens 798 of $f tegens 1 dat hij nog 5 jaaren zal leeven. 5707 tegens 962 of 5*1 tegens 1 dat hij nog 6 jaaren zalleeven. 5542 tegens 1127 of 4!? tegens 1 dat hij nog 7 jaaren zal leeven. 5374 tegens '129.5 of £g tegens 1 dat hij nog 8 jaaren zal leeven. 5204 tegens 1465 of 3^ tegens 1 dat hij nog 9 jaaren zal keven. 5031 tegens 1638 of 3^ tegens 1 dat hij nog 10 jaaren zal leeven. 4680 tegens 1989 of bijna 255 tegens 1 dat hij nog 12 jaaren zal leeven. 4318 tegens 2351 of l|j tegens 1 dat hij nog 14 jaaren zal leeven. 3371 tegens 3298 of wat meer dan 1 tegens 1 dat hij geene 19 jaaren meer zal keven. 4264 tegens 2405 of i| tegens 1 dat hij geene 24 jaaren meer zal leeven. 5186 tegens 148 3 of ten naaden bij 3*- tegens 1 dat hij geene 29 jaaren meer zal keven. 6006 tegens 663 of 94 tegens i dat hij geene 34 jaaren meer zal keven. 6432 tegens 237 of 27;" tegens 1 dat hij geene 39 jaaren meer zal keven. N 2  ioo DE NATUURLYKE HISTORIE. 65S4 tegens 85 of 77! tegens 1 dat hij geene 44 jaaren meer zal leeven. 6645 tegens 24 of 2761 tegens 1 dat hij geene 49 jaaren meer zal leeven. 6667 tegens 2 of 3333I tegens 1 dat hij geene 54 jaaren meer, dat is in het geheel 100 jaaren, zal leeven. Foor een' mensch van zeven en veertig jaaren. *jV_Tcn ton 6357 tegens 159 of bijna-40 tegens t wedden dat een menscfis van zeven en veertig jaaren nog een jaar zal leeven. 6357 tegens '12 of bijna 80 tegens 1 dat hij 6 maanden znl leevenr 6357 tegens 212. of bijna 160 tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 6357 tegens \f* of 14593 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal derven» 0196 tegens 320 of 19'ï tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zalleeven. 6034 tegens 482 of tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. ^871 tegens 645 of 94 tegens 1 dat hij nog 4,jaaren zalleeven. 5707 tegens 809 of 7^ tegens 1 dat hij nog 5 jaaren zal leeven. 5542 tegens 974 of 5^ tegens. 1 dat hij nog 6 jaaren zal leeven. 5374 tegens 1142 of 4n tegens 1 dat hij'nog 7 jaaren zal leeven. 5204 tegens 1312 of bijna 4 tegens r dat hij nog 8 jaaren zal leeven. 4857 tegens 1659 of ajf tegens 1 dat hij nog 10 jaaren zal leeven. 4501 tegens 2015 of 2f tegens 1 dat hij nog 12 jaaren zal keven*. 4318 tegens 2198 of bijna 2 tegens 1 dat hij nog 13 jaaren zal keven3947 tegens 2569 of i|| tegens 1 dat hij nog 15 jaaren zal leeven. .3371 tegens 3.145 of ii! tegens 1 dat hij nog 18 jaaren zal leeven. 4111 tegens 2405 of r|£ tegens r dat hij geene 23 jaaren meer zal kevem 5033 tegens 1483 of 3t| tegens 1 dat hij geene 28 jaaren meer zal leeven.5853 tegens 663 of 8§ tegens 1 dat hij geene 33 jaaren meer zal leeven. 6279 tegens 237 of bijna 265 tegens 1 dat hij- geene 38 jaaren meer zal leeven. 6431 tegens 85 of 75! tegens 1 dat hij geene 43 jaaren meer zal leeven. 6492 tegens 24 of 270' tegens 1 dat hij geene 48 jaaren meer zal leeven. 6514 tegens 2 of 3257 tegens 1 dat hij geene 53 jaaren meer, dat is in het geheel 100 jaaren, zalleeven.. Foor een' mensch van agt en veertig jaaren.- jV_Ten kan 619.6 tegens t6"i of 38^ tegens 1 wedden dat een mensch van agt en veertig jaaren nog een jaar zal leeven. 6196 tegens 'f1 of 76I tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven; 6196 tegens of 153! tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 6196 tegens \l\ of 14047 tegens 1 dat hij nkt binnen 24 uuren zal fterven.  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. ioï 6034 tegens 323 of i8f tegens 1 dat hij nog 2 Jaaren zal leeven. 5871 tegens 486 of jz,'s tegens 1 dat hij nog 3 iaaren zal leeven. 5707 tegens 650 of 8'f tegens 1 dat hij nog 4 jaaren zal leeven. 5542 tegens 815 of 6j" tegens 1 dat hij nog 5 jaaren zal leeven. 5374 tegens 983 of 5Sj§ tegens 1 dat hij nog 6 jaaren zal leeven. 5204 tegens 1153 of wat meer dan 4! tegens 1 dat hij nog 7 jaaren zal leeven. 4680 tegens 1677 of 2$ tegens 1 dat hij nog 10 jaaren zal leeven. 4318 tegens 2039 of 2,i tegens 1 dat hij nog 12 jaaren zal leeven. 3758 tegens 2599 of if| tegens 1 dat hij nog 15 jaaren zal leeven. 3371 tegens 2986 of 14 tegens 1 dat hij nog 17 jaaren zal leeven. 3182 tegens 3175 of wat meer dan 1 tegens 1 dat hij geene 18 jaaren meer zal . leeven. 3952 tegens 2405 of ilg tegens 1 dat hij geene 22 jaaren meer zal leeven. 4874 tegens 1483 of bijna % tegens 1 dat hij geene 27 jaaren meer zal leeven. 5664 tegens 663 of S|| tegens 1 dat hij geene 32 jaaren meer zal leeven. 6120 tegens 237 of sjtgf tegens 1 dat hij geene 37 jaaren meer zal leeven. 6272 tegens 85 of bijna 75 tegens t dat hij geene 42 jaaren meer zal leeven. 6333 tegens 24 of 263I tegens 1 dat hij geene 47' jaaren meer zal leeven. 6355 tegens 2 of 3177I tegens 1 dat hij geene 52 jaaren meer, dat is in het geheel 100 jaaren , zal leeven. Foor eert mensch van negen en veertig jaaren. M en kan 6034 tegens 162 of 375 tegens 1 wedden dat een mensch van negen en veertig jaaren nog een jaar zal leeven, 6034 tegens ~ of 74^ tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven.- 6034 tegens l~ of 149 tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 6034 tegens of 13595 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal fterven''. 5871 tegens 325 of 184 tegens I dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 5707 tegens 489 of nf tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 5542 tegens 654 of 8% tegens 1 dat hij nog 4 jaaren zal leeven.- 5374 tegens 822 of ' 6(i tegens 1 dat hij nog 5 jaaren zal leeven-.- 5204 tegens 992 of 555 tegens 1 dat hij nog 6jaaren zalleeven. 5031 tegens 1165 of 44 tegens 1 dat hij nog 7 jaaren zal leevetK- 4857 tegens 1339 of 3,* tegens 1 dat hij nog 8 jaaren zalleeven. 1 4501 tegens 1695 of 2^ tegens 1 dat hij nog 10 jaaren zal leeven. 4318 tegens 1878 of 2i| tegens 1 dat hij nog 11 jaaren zal leeven. 4133 tegens 2063 of wat meer dan 2 tegens 1 dat hij nog 12 jaaren zal leeven. 3568 tegens 2628 of ir| tegens 1 dat hij nog 15 jaaren zalleeven. 3371 tegens 2825 of i5f tegens 1 dat hij nog 16 jaaren zal leeven. 3216 tegens 2980 of i%| tegens 1 dat hij geene 13 jaaren meer zal leeven» 3791 tegens 2405 of i|| tegens 1 dat hij geene 21 jaaren meer zal leeven. 4.713 tegens 1483 of. 3? tegens 1 dat hij geene 26 jaaren meer zal leeven. 5533 tegens-' 663 of gj tegens 1 dat hij geene 31 jaaren meer zal leeven. 5959 tegens 237 of 25=3 tegens 1 dat hij geene 36 jaaren meer zal leevea. N 3.  ÏD2 DE NATUURLYKE HISTORIE. 6iii tegens 85 óf 715 tegens t dat hij geene '41 jaaren meer zal leeven. 6172 tegens '24 of 257^ tegens 1 dat hij geene 46 jaaren meer zalleeven. 6104 tegens 2 of 3097 tegens 1 dat hij geene 51 jaaren meer, dat is in het geheel'ioojaaren, zalleeven. .nSV33I ISS miBSW O gütt '(ld jed I EfÖS3l 'io p8o 603*92 ATf> /^or t?943 teg,ens 85 of 22j tegens i dat hij geene 18 jaaren meer zal keven..  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. hr. 1973 tegens 55 of 351 tegens 1 dat hij geene 20 jaaren meer zal leeven. 2004 tegens 24 of 832 tegens 1 dat hij geene 23 jaaren meer zal leeven 2026 tegens 2 of 1013 tegens 1 dat hij geene 28 jaaren meer, dat is, dat hii geene volle 100 jaaren zal leeven. J Foor een" mensch van drie en zeventig jaaren. jVf cn kan 1660 tegens i8r of ©f tegens 1 wedden dat een mensch van dne en zeventig jaaren nog een jaar zal leeven. 1660 tegens i!l of iSl tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 1660 tegens of 36| tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 166e tegens of 3347 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal fterven. 140j tegens 358 ot 4) tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 1308 tegens 533 of 2% tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zalleeven. 1134 egens 707 of ig tegens 1 dat hij nog 4 jaaren zalleeven. 964 tegens 877 of h* tegens 1 dat hij nog 5 jaaren zal leeven. 1034 tegens 807 of j£ tegens 1 dat hij geene 6 jaaren meer zal leeven. 1178 tegens 663 of ijf tegens 1 dat hij geene 7 jaaren meer zal leeven. 1301 tegens 540 ot 2^ tegens 1 dat hij geene 8 jaaren meer zal leeven. 1404 tegens 437 of 3?? tegens 1 dat hij geene 9 jaaren meer zal leeven. 14^7 tegens 354 ot 4, tegens 1 dat hij geene 10 jaaren meer zal leeven. i53o tegens '9I °; 5| tegens 1 dat hij geene 11 jaaren meer zal leeven. 1604 tegens 237 of 6J* tegens 1 dat hij geene 12 jaaren meerzal leeven. 1648 tegens 193 of 8|| tegens 1 dat hij geene 13 jaaren meer zal leeven. 1686 egens 155 of log tegens 1 dat hij geene 14 jaaren meer zalleeven. 1718 tegens 123 of bijna 14 tegens 1 dat hij geene 15 jaaren meerzal leeven, 1756 tegens 8., ot 20= tegens 1 dat hij geene 17 jaaren meer zal leeven. 1798 tegens 43 of 4i|| tegens 1 dat hij geene 20 jaaren meer zal leeven. 1817 tegens 24 of 75H tegens 1 dat hij geene 22 jaaren meer zal leeven. 1839 tegens 2 of 919 tegens 1 dat hij geene 27 jaaren meer, dat is, dat hi? geene volle 100 jaaren zal leeven. ' J Foor eeti mensch van vier en zeventig jaaren*. ]Vlen kan 1483 tegens 177 of tegens 1 wedden dat een mensch van vier en zeventig jaaren nog een jaar zal leeven. 1483 tegens of i6jJ tegens r dat hij 6 maanden zal leeven. 1483 tegens IZ, of 33^ tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 1483 tegens |f| of 3058 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal derven.. P 3  xi8 DE NATUURLYKE HISTORIE. 1308 tegens 3^4 of 3f tegens 1 dat hij nog 2. jaaren zal leeven. 1134 tegens 526 of sVj tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 964. tegens 696 of i\ tegens 1 dat hij nog 4 jaaren zal leeven. 853 tegens 807 of wat meer dan 1 tegens 1 dat hij nog 5 jaaren zal leeven. 997 tegens 663 of i\ tegens 1 dat hij geene 6 jaaren meer zal leeven. 1120 tegens 540 of 2»? tegens 1 dat hij geene 7 jaaren meer zal leeven. 1223 tegens 437 of 2J tegens 1 dat hij geene 8 jaaren meer zal leeven. 1306 tegens 354 of 3? tegens 1 dat hij geene 9 jaaren meer zal leeven. 1369 tegens 291 of 4? tegens 1 dat hij geene 10 jaaren meer zal leeven. 1423 tegens 237 of 6 tegens 1 dat bij geene 11 jaaren meer zal leeven. 1467 tegens 193 of 7Ïp tegens 1 dat hij geene ia jaaren meer zal leeven. 1505 tegens 155 of gil tegens 1 dat hij geene 13 jaaren meer zal leeven. 1557 tegens 103 of 15^ tegens 1 dat hij geene 15 jaaren meer zal leeven. 1575 tegens 85 of Vdi tegens 1 dat hij geene 16 jaaren meer zal leeven. 1605 tegens 55 of 27! tegens 1 dat hij geene 18 jaaren meer zal leeven. 1636 tegens 24 of 6S| tegens 1 dat hij geene 21 jaaren meer zal leeven. 1658 tegens 2 of 829 tegens 1 dat hij"geene 26 jaaren meer, dat is, dat hij geene volle 100 jaaren zal leeven. Voor eeti mensch van vijf en zeventig jaaren. M en kan 1308 tegens 175 of 7^ tegens 1 wedden dat een mensch van vijf en zeventig jaaren nog een jaar zal leeven. 1308 tegens of 14$ tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 1308 tegens 'p- of 20]f tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 1308 tegens l'6i of 2728 tegens 1 dat hij niet binnen 04 uuren zal derven. 1134 tegens 349' of 3^ tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 964 tegens 519 of ifj tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 807 tegens 676 of i'| tegens 1 dat hij nog 4 jaaren zal leeven. 820 tegens 663 of ij tegens 1 dat hij geene 5 jaaren meer zal leeven. 943 tegens 540 of i§ tegens 1 dat hij geene 6 jaaren meer zal leeven. 1046 tegens 437 of 2.% tegens 1 dat hij geene 7 jaaren meer zal leeven. 1129 tegens 354 of 3^ tegens 1 dat hij geene 8 jaaren meer zal leeven. 1192 tegens 291 of 4.3'tegens 1 dat hij geene 9 jaaren meer zal leeven. 1246 tegens 237 of 55j tegens 1 dat hij geene 10 jaaren meer zal leeven. 1290 tegens 193 of 6V; tegens 1 dat hij geene ix jaaren meer zal leeven. 1328 tegens 155 of 815 tegens 1 dat hij geene 12 jaaren meer zalleeven. 1360 tegens 123 of wat meer dan 11 tegens 1 dat hij geene 13 jaaren meerzal leeven. 1398 tegens 85 of i6| tegens 1 dat hij geene 15 jaaren meer zal leeven. 1440 tegens 43 of 33I tegens 1 dat hij geene 18 jaaren meer zal leeven. 1459 tegens 24 of 6o£ tegens 1 dat hij geene 20 jaaren meer zal leeven. 1481 tegens 2 of 740' tegens 1 dat hij geene 25 jaaren meer , dat is , dat hij geene volle 100 jaaren zal leeven.  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 11$ Foor een' mensch van zes~ en zeventig jaaren. Men kan 1134 tegens 174 of 6$ tegens 1 wedden dat een menseh vaö zes en zeventig jaaren nog een jaar zal leeven. .1134. tegens JZt of i&| tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 1134 tegens ïf£ of aaren meer zal leeven. 1306 tegens 2 of 653.tegens 1 dat hij geene 24 jaaren meer, dat is /dat Bil geene volle ico jaaren zalleeven. ' n,-> Fwr een' mensch van zeven en zeventig jaaren. Men kan 964 tegens 170 of 5?^ tegens 1 wedden dat een mensch van zeven en zeventig jaaren nog een jaar zal leeven. 964 tegens ï£ of lijf tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 964 tegens IE of 22^ tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 964 tegens JS of 2070 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal dervêiu bb7 tegens 327 of ||| tegens 1 dat hij nog' 2 jaaren zal leeven: 663 tegens 471 of i# tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 594 tegens 540 of if; tegens 1 dat hij geene 4 jaaren meer zal leeven.. 697 tegens 437 of $ tegens 1 dat bij geéne 5 'ara-en meer zal' leeven. 780 tegens 354 of aj tegens 1 dat hij geene' <5 jaaren meer zal leeven.. .  i2o DE NATUURLYKE HISTORIE. .843 tegens 291 of 2|2 tegens 1 dat hij geene 7 jaaren meer zal leeven. 897 tegens 237 of 3I1 tegens 1 dat hij geene 8 jaaren meer zal leeven. 941 tegens 193 of bijna 5 tegens 1 dat hij geene 9 jaaren meer zal leeven. 979 tegens 155 of 6,\ tegens 1 dat hij geene 10 jaaren meer zal leeven. 1011 tegens 123 of 8'ó tegens 1 dat hij geene 11 jaaren meer zal leeven. 1031 tegens 103 of wat meer dan 10 tegens 1 dat hij geene 12 jaaren meer zal leeven. 1049 tegens 85 of 123 tegens 1 dat hij geene 13 jaaren meer zal leeven. 1079 tegens 55 of ip| tegens 1 dat hij geene 15 jaaren meer zal leeven. 1110 tegens 24 of 46-J tegens 1 dat hij geene 18 jaaren meer zal leeven. 1122 tegens 12 of 93I tegens 1 dat hij geene 20 jaaren meer zal leeven. 1132 tegens 2 of 566 tegens 1 dat hij geene 23 jaaren meer, dat is , dat hij geene volle 100 jaaren zal leeven. Voor een mensch van agt en zeventig jaaren. M en kan 807 tegens 157 of 5^ tegens 1 wedden dat een mensch van agt en zeventig jaaren nog een jaar zal leeven. 807 tegens 22. of io,| tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 807 tegens UZ. of 20r| tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 807 tegens \f; of 1876 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal derven. 663 tegens 301 óf 2= tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 540 tegens 424 of i^f tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 527 tegens 437 of i?| tegens 1 dat hij geene 4 jaaren meer zal leeven. 610 tegens 354 of if tegens 1 dat hij geene 5 jaaren meer zal leeven. 673 tegens 291 of 2,2 tegens 1 dat hij geene 6 jaaren meer zal leeven. 727 tegens 237 of tegens 1 dat hij geene 7 jaaren meer zal leeven. 771 tegens 193 of bijna 4 tegens 1 dat hij geene 8 jaaren meer zal leeven. 809 tegens 155 of 5= tegens 1 dat hij geene , 9 jaaren meer zal leeven. 841 tegens 123 of 6,5 tegens 1 dat hij geene 10'jaaren meer zal leeven. 861 tegens 103 of 8T§ tegens 1 dat hij geene 11 jaaren meer zal leeven. 879 tegens 85 of loj tegens 1 dat hij geene 12 jaaren meer zal leeven. 895 tegens 69 of bijna 13 tegens 1 dat hij geene 13 jaaren meer zal leeven. 909 tegens 55 of 16= tegens 1 dat hij geene 14 jaaren meer zal leeven. 921 tegens 43 of aiï tegens 1 dat hij geene 15 jaaren meer zal leeven. 940 tegens 24 of 393 tegens 1 dat hij geene 17 jaaren meer zal leeven. 947 tegens 17 of 55^ tegens 1 dat hij geene 18 jaaren meer zal leeven. 962 tegens 2 of 4S1 tegens 1 dat hij geene 22 jaaren meer, dat is, dat hij geene volle 100 jaaren zal leeven. Voor een mensch van negen en zeventig jaaren. M en 'fcan 663 tegens 144 of 44 tegens 1 wedden dat een mensch van negen en zeventig jaaren nog een jaar zal leeven. 663  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. izi 663 tegens *f± of 9} tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 663 tegens ü± of i8| tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 663 tegens \fê of 1680 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal fterven. 540 tegens 267 of wat meer dan 2 tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 437 tegens 370 of 1^ tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 453 tegens 354 of wat meer dan i\ tegens 1 dat hij geene 4 jaaren meer zal leeven. 516 tegens 291 of ifj tegens 1 dat hij geene 5 jaaren meer zal leeven. 570 tegens 237 of 22f tegens 1 dat hij geene 6 jaaren meer zal leeven. 614 tegens 193 of 34 tegens 1 dat hij geene 7 jaaren meer zal leeven. 652 tegens 155 of 45 tegens 1 dat hij geene 8 jaaren meer zal leeven. 684 tegens 123 of 5! tegens 1 dat hij geene 9 jaaren meer zal leeven. 704 tegens 103 of <5f tegens 1 dat hij geene 10 jaaren meer zal leeven. 722 tegens 85 of 8| tegens 1 dat hij" geene 11 jaaren meer zal leeven. 738 tegens 69 of iof tegens 1 dat hij geene 12 jaaren meer zal leeven. 752 tegens 55 of 13! tegens 1 dat hij geene 13 jaaren meer zal leeven. 764 tegens 43 of 17I tegens 1 dat hij geene 14 jaaren meer zal leeven. 774 tegens 33 of 231! tegens 1 dat hij geene 15 jaaren meer zal leeven. 783 tegens 24 of 32! tegens i dat hij geene 16 jaaren meer zal leeven. 795 tegens 12 of 66rf tegens 1 dat hij geene 18 jaaren meer zal leeven. 805 tegens 2 of 2045 tegens 1 dat hij geene 21 jaaren meer, dat is, dat hij gee« ne volle 100 jaaren zal leeven. Voor een' mensch van tagtig jaaren. M en kan 540 tegens 123 of 45? tegens 1 wedden dat een mensch van tagtig jaaren nog een jaar zal leeven. 540 tegens I3i of 85f tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 540 tegens iiL of i6„:f tegens 1 dat hij 3 maanden zal leevén. en 540 tegens y§ of 1586 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal derven» 437 tegens 226 of i\{ tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 354 tegens 309 of ir| tegens 1 dat hij' nog 3 jaaren zal leeven. 372 tegens 291 of ijl tegens 1 dat hij geene 4 jaaren meer zal leeven. 426 tegens 237 of tü tegens 1 dat hij' geene 5 jaaren meer zal leeven. 470 tegens 193 of 2r| tegens 1 dat hij geene 6 jaaren meer zal leeven. 508 tegens 155 of 3i| tegens 1 dat hij geene 7 jaaren meer zal leeven. 540 tegens 123 of 4| tegens 1 dat hij geene 8 jaaren meer zal leeven. 560 tegens 103 of tegens 1 dat hij geene 9 jaaren meer zal leeven. 578 tegens 85 of è| tegens 1 dat hij geene 10 jaaren meer zal leeven. 594 tegens 69 of 8| tegens 1 dat hij geene 11 jaaren meer zal leeven. 608 tegens 55 of wat meer dan 11 tegens 1 dat hij geene 12 jaaren meer zal leeven, 620 tegens 43 of 14, tegens 1 dat hij geene 13 jaaren meer zal leeven. 630 tegens 33 of 19Ó tegens 1 dat hij geene 14 jaaren meer zal leeven. 639 tegens 24 of 2.( | tegens 1 dat hij geene 15 jaaren meer zal leeven. 646 tegens 17 of 38 tegens 1 dat hij geene 16 jaaren meer zal leeven. 651 tegens 12 of 54J tegens 1 dat hij geene 17 jaaren meer zal leeven. XVUL Deel. Q  Isa • DE NATUURLYKE HISTORIE. 655 tegens 8 of Sijj- tegens 1 dat hij geene 18 jaaren meer zal leeven. 658 tegens 5 of 131| tegens 1 dat hij geene 19 jaaren meer zalleeven. 661 tegens 2 of 3305 tegens 1 dat hij geene 20 jaaren meer, dat is, dat hij gee« ne volle 100 jaaren zal leeven. Foor een' mensch van een en tagtig jaaren. IV^cn kan 437 tegens 103 of 4* tegens 1 wedden dat een mensch van een en tagtig jaaren nog een jaar zal leeven. 437 tegens iffiL of 8f tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 437 tegens 1SI of i6| tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 437 tegens of 1549 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal derven. 354 tegens 186 of i\ tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 291 tegens 249 of tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 303 tegens 237 of U\ tegens 1 dat hij geene 4 jaaren meer zal leeven. 347 tegens 193 of x|| tegens 1 dat hij geene 5 jaaren meer zal leeven. 385 tegens 155 of 2,| tegens 1 dat hij geene 6 jaaren meer zal leeven. 417 tegens 123 of 3! tegens 1 dat hij geene 7 jaaren meer zal leeven. 437 tegens 103 of 4j tegens 1 dat hij geene 8 jaaren meer zal leeven. 455 tegens 85 of 5! tegens 1 dat hij geene 9 jaaren meer zal leeven. 471 tegens 69 of 6| tegens 1 dat hij geene 10 jaaren meer zal leeven. 485 tegens 55 of 8| tegens 1 dat hij geene n jaaren meer zal leeven. 497 tegens 43 of u| tegens 1 dat hij geene 12 jaaren meer zal leeven. 507'tegens 33 of 15^ tegens 1 dat hij geene 13 jaaren meer zal leeven. 516 tegens 24 of 2i5 tegens 1 dat hij geene 14 jaaren meer zal leeven. 523 tegens 17 of 30$ tegens 1 dat hij geene 15 jaaren meer zal leeven. 528 tegens 12 of 44 tegens 1 dal hij geene 16 jaaren meer zal leeven. 532 tegens 8 of 66{ tegens 1 dat hij geene 17 jaaren meer zal leeven. 535 tegens 5 of io? tegens 1 dat hij geene 18 jaaren meer zal leeven. 538 tegens 2 of 219 tegens 1 dat hij geene 19 jaaren meer, dat is, dat hij geene volle 100 jaaren, zal leeven. Foor een* mensch van twee en tagtig jaaren. M en kan 354 tegens 83 of 45 tegens 1 wedden dat een mensch van twee en tagtig jaaren nog een jaar zal leeven. 354 tegens B| of 8| tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 354 tegens !| of 17 tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 354 tegens 3|| of 1557 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal fterven. 991 tegens 146 of op zeer weinig na 2 tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal keven.  AANHANGSEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 123 237 tegens 200 of i5? tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 244 tegens 193 of ir| tegens 1 dat hij geene 4 jaaren meer zal leeven. 282 tegens 155 of jj tegens 1 dat hij geene 5 jaaren meer zal leeven. 314 tegens 123 of ef tegens i dat hij geene 6 jaaren meer zal leeven. 334 tegens 103 of 3| tegens 1 dat hij geene 7 jaaren meer zal leeven. 352 tegens 85 of 4J tegens 1 dat hij geene 8 jaaren meer zal leeven. 368. tegens 69 of g| tegens 1 dat hij geene 9 jaaren meer zal leeven. 382 tegens 55 of bijna 7 tegens ï dat hij geene ro jaaren meer zal leeven. 394 tegens 43 of 9$ tegens 1 dat hij geene 11 jaaren meer zal leeven. 404 tegens 33 of 12$ tegens 1 dat hij geene 12 jaaren meer zal leeven. 413 tegens 24 of 174 tegens 1 dat hij geene 13 jaaren meer zal leeven. 420 tegens 17 of 24^ tegens 1 dat hij geene 14 jaaren meer zal leeven. 425 tegens 12 of 354 tegens 1 dat hij geene 15 jaaren meer zal leeven. 429 tegens 8 of 53» tegens 1 dat hij geene 16 jaaren meer zal leeven. 432 tegens 5 of 86J tegens 1 dat hij geene 17 jaaren meer zal leeven. 435 tegens 2 of i\7\ tegens 1 dat hij geene 18 jaaren meer, dat is, dat hij geene volle 100 jaaren zal leeven. Voor een" mensch van drie en tagtig jaaren. IVIcn kan 291 tegens 63 of 43 tegens 1 wedden dat een mensch van drie en tagtig jaaren nog een jaar zal leeven. 091 tegens «f of 9;f tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 291 tegens '| of i85'? tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 291 tegens $ of 1686 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal derven. 237 tegens 117 of wat meer dan 2 tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zalleeven.' 193 tegens 161 of ir| tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 199 tegens 155 of iT| tegens 1 dat hij geene 4 jaaren meer zal leeven. 231 tegens 123 of ïg tegens 1 dat hij geene 5 jaaren meer zal leeven. 251 tegens 103 of 2J tegens 1 dat hij geene 6 jaaren meerzal leeven. 269 tegens 85 of 3! tegens 1 .dat hij geene 7 jaaren meer zal leeven. 285 tegens 69 of 43? tegens 1 dat hij geene 8 jaaren meer zal leeven. 299 tegens 55 of 5! tegens 1 dat hij' geene 9 jaaren meer zal leeven. 311 tegens 43 of tegens 1 dat hij geene 10 jaaren meer zal leeven. 321 tegens 33 of 9^ tegens 1 dat hij geene 11 jaaren meer zal leeven. 330 tegens 24 of 13! tegens 1 dat hij geene 12 jaaren meer zal leeven. 337 tegens 17 of 19S tegens 1 dat hij geene 13 jaaren meer zal leeven. 342 tegens 12 of 28; tegens 1 dat hij geene 14 jaaren meer zal leeven. 340 tegens 8 of 43J tegens 1 dat hij geene 15 jaaren meer zal leeven. 349 tegens 5 of 69I tegens 1 dat hij geene 16 jaaren meer zal leeven. 352 tegens 2 of 176 tegens 1 dat hij geene 17 jaaren meer, dat is, dat hij geene volle 100 jaaren zal leeven. Q »  ï24 de natuurlyke historie. Foor een' mensch van vier en tagtig jaaren. ]VÏen kan 237 tegens 54 of 4^ tegens 1 wedden dat een mensch van vier en tagtig jaaren nog een jaar zal leeven. 237 tegens -£L of 8£ tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 237 tegens J± of 17$ tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 237 tegens j|| of 1602 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal derven. J93 tegens 98 of bijna 2 tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 155 tegens 136 of irj tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 168 tegens 123 of i| tegens 1 dat hij geene 4 jaaren meer zal leeven. 188 tegens 103 of i| tegens 1 dat hij geene 5 jaaren meer zal leeven. 206 tegens 85 of 2f tegens 1 dat hij geene 6 jaaren meer zal leeven. 222 tegens 69 of 35| tegens 1 dat hij geene 7 jaaren meer zal leeven. 236 tegens 55 of 41 tegens 1 dat hij geene 8 jaaren meer zal leeven. 248 tegens 43 of 5! tegens 1 dat hij geene 9 jaaren meer zal leeven. 258 tegens 33 of 7T? tegens 1 dat hij geene 10 jaaren meer zal leeven. 267 tegens 24 of n£ tegens 1 dat hij geene n jaaren meer zal leeven. 274 tegens 17 of i6r| tegens 1 dat hij geene 12 jaaren meer zal leeven. 279 tegens 12 of 23J tegens 1 dat hij geene 13 jaaren meer zal leeven. 283 tegens 8 of 35I tegens 1 dat hij geene 14 jaaren meer zal leeven. 286 tegens 5 of 575 tegens 1 dat hij geene 15 jaaren meer zal leeven. 289 tegens 2 of 144.5 tegens 1 dat hij geene 16 jaaren meer, dat is, dat hij geene volle 100 jaaren zal leeven. Foor een' mensch van vijf en tagtig jaaren. M en kan 103 tegens 44 of wat meer dan 4^ tegens 1. wedden dat een mensch van vijf en tagtig jaaren nog een jaar zal leeven. 193 tegens -it of wat meer dan 8,| tegens r dat hij 6 maanden zal leeven. 193 tegens J± of wat meer dan i7r| tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 193 tegens 5£ of 1601 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal derven. 155 tegens 82 of ij" tegens 1 dat hij nog 2.jaaren zal leeven. 123 tegens 114 of if5 tegens 1 dat hij nog 3.jaaren zal leeven. 134 tegens 103 of iTJ tegens 1 dat hij geene 4. jaaren meer zalleeven. 152 tegens 85 of if tegens 1 dat hij geene 5 jaaren meer zal leeven. 168 tegens 69 of aff tegens 1 dat hij geene 6 jaaren meer zal leeven. 182 tegens 55 of 35 tegens 1 dat hij geene 7 jaaren meer zal leeven. , 194 tegens 43 of 4Ï tegens 1 dat hij geene 8 jaaren meer zal leeven. 204 tegens 33 of 6,1 tegens 1 dat hij geene 9 jaaren neer zal leeven. $13 tegens 24 of 8£ tegens 1 dat hij geene 10 jaaren meer zal leeven.  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 125 220 tegens 17 of bijna 13 tegens 1 dat hij geene 11 jaaren meerzal leeven. 225 tegens 12 of i8j tegens 1 dat hij geene 12 jaaren meer zal leeven. 229 tegens 8 of 285 tegens 1 dat hij geene 13 jaaren meer zal leeven. 232 tegens 5 of 46» tegens 1 dat hij geene 14 jaaren meer zal leeven. 235 tegens 2 of 117! tegens 1 dat hij geene 15jaaren meer, dat is, dat hij geene volle 100 jaaren zal leeven. Foor een' mensch van zes en tagtig jaaren. M en kan 155 tegens 38 of bijna 4T| tegens 1 wedden dat een mensch van zes en tagtig jaaren nog een jaar zal leeven. 155 tegens 1L of 8rf tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 155 tegens 21 of i6,f tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en !55 tegens 3§! of 1489 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal derven. 123 tegens 70 of if tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 103 tegens 90 of l| tegens I dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 108 tegens 85 of i| tegens 1 dat hij geene 4 jaaren meer zal leeven. 124 tegens 69 of i| tegens 1 dat hij geene 5 jaaren meer zal leeven. 138 tegens 55 of bijna 2| tegens 1 dat hij geene 6 jaaren meer zal leeven. 150 tegens 43 of 3^ tegens 1 dat hij geene 7 jaaren meer zal leeven. 160 tegens 33 of wat meer dan 4r? tegens 1 dat hij geene 8 jaaren meerzal leeven. 169 tegens 24 of 74 tegens 1 dat hij geene 9 jaaren meer zal leeven. 176 tegens 17 of i©r? tegens 1 dat hij geene 10 jaaren meer zal leeven. 181 tegens 12 of 154 tegens 1 dat hij geene n jaaren meer zal leeven. 185 tegens 8 of 23! tegens 1 dat hij geene 12 jaaren meer zal leeven. 188 tegens 5 of 37§ tegens 1 dat hij geene 13 jaaren meer zal leeven. 191 tegens 2 of 95! tegens 1 dat hij geene 14 jaaren meer, dat is, dat hij geene volle 100 jaaren zal leeven. NB. De waarfchijnlijkheid van drie jaaren te zullen leeven is hier baarblijklijk te groot gerekend, naardien zij grooter is dan in de voorige Tafel; dat koomt daarvandaan, dat ik verzuimd heb de getallen 32, 20 en 18 op eene gelijkvormige wijze te doen vloeijen, die in de algemeene Tafel met het 88fte, 89fte en pofte jaaren van het leven overeen'koomen, maar dit klein gebrek kan nooit eene groote dwaaling veroorzaaken. Foor een" mensch van zeven en tagtig jaaren* j\Ien kan 123 tegens 32 of bijna 3^ tegens 1 wedden dat een mensch van zeven en tagtig jaaren nog een jaar zal leeven. Q 3  u6 DE NATUURLYKE'IIISTORIE, 123 tegens 1L of bijna 7n tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 123 tegens 2L of bijna 15,4 tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 123 tegens ^ of 1403 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal fterven. 103 tegens 52 of bijna 2 tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal leeven. '85 tegens 70 of j,| tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 86 tegens 69 of \\ tegens 1 dat bij geene 4 jaaren meer zal leeven. 100 tegens 55 of ir? tegens 1 dat hij geene 5 jaaren meer zal leeven. 112 tegens 43 of 24j tegens 1 dat hij geene 6 jaaren meer zal leeven. 122 tegens 33 of 3r! tegens 1 dat hij geene 7 jaaren meer zal leeven. 131 tegens 24 of 5^ tegens 1 dat hij geene 8 jaaren meer zal leeven. 138 tegens 17 of 8T| tegens 1 dat hij geene 9 jaaren meer zal leeven. 143 tegens 12 of bijna 12 tegens 1 dat hij geene 10 jaaren meer zalleeven. 147 tegens 8 of 18J tegens 1 dat hij geene 11 jaaren meer zal leeven. 150 tegens 5 of 30. tegens 1 dat hij geene 12 jaaren meer zal leeven. 153 tegens 2 of 76'- tegens 1 dat hij geene 13 jaaren meer, dat is, dat hij geene volle 100 jaaren zal leeven. Voor een" mensch van agt en tagtig jaaren. M en kan 103 tegens 20 of bijna $f tegens 1 wedden dat een mensch van agt en tagtig jaaren nog een jaar zal leeven. 103 tegens 22. of bijna 10* tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 103 tegens -22. of bijna ao£ tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 103 tegens of bijna 1880 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal fterven. 85 tegens . 38 of 23? tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 69 tegens 54 of l'ttf tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 68 tegens 55 of xtegens 1 dat hij geene 4 jaaren meer zal leeven. 80 tegens 43 of iff tegens 1 dat hij geene • 5 jaaren meer zal leeven. 90 tegens 33 of 21? tegens 1 dat hij geene 6 jaaren meer zal leeven. 99 tegens 24 of 4I tegens 1 dat hij geene 7 jaaren meer zal leeven. 106 tegens 17 of 6t? tegens 1 dat hij geene 8 jaaren meer zal leeven. IR tegens 12 of 93 tegens 1 dat hij geene 9"jaaren meer zal leeven. 115 tegens 8 of i4| tegens 1 dat hij geene 10 jaaren meer zal leeven. il8 tegens 5 of 23= tegens 1 dat hij geene 11 jaaren meet zal leeven. 121 tegens 2 of 6o| -tegens 1 dat hij geene ia jaaren meer, dat is, dat hij geene volle ico jaaren zal leeven. Voor een' mensch van negen en tagtig jaaren. jV^fcn kari 85 tegens 18 of 4|| tegens 1 wedden dat een mensch van ne-. gen en tagtig jaaren nog een jaar zal keven.  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 11/ 85 tegens J| of 9$ tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 85 tegens l$ of i8§ tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. eii 8D tegens .5= of 1724 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal fterven, 69 tegens 34 of a£ tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 55 tegens 48 of i35 tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 60 tegens 43 of i\l tegens 1 dat hij geene 4 jaaren n-eer zal leeven. 70 tegens 33 of 25'< tegens 1 dat hij geene 5 jaaren meer zal leeven. 79 tegens 24 of 3^ tegens 1 dat hij geene 6 jaaxen meer zal leeven. 86 tegens 17 of 5^ tegens 1 dat hij geene 7 jaaren meer zal leeven, <}i tegens 12 of jTl tegens 1 dat hij geene 8 jaaren meer zal leeven. 95 tegens 8 of bijna 12'fegens 1 dat hij geene 9 jaaren meer zal leeven. 98 tegens 5 of 195 tegens 1 dat hij geene 10 jaaren meer zal leeven. ïoi tegens 2 of 50; tegens 1 dat hij'geene 11 jaaren meer, dat is, dat hij geene volle 100 jaaren zal leeven. Foor een* mensch van negentig jaaren. M en kan 69 tegens 16 of bijna 4| tegens 1 wedden dat een mensch van negentig jaaren nog een jaar zal leeven. 69 tegens l% of bijna 8| tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 69 tegens of bijna ij\ tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en- 69 tegens 5$| of 1574 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal derven. 55 tegens 30 of ig tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zalleeven. 43 tegens 42 of wat meer dan 1 tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 52. tegens 33 of i|| tegens 1 dat hij geene 4 jaaren meer zal leeven. 61 tegens 24 of a|| tegens 1 dat hij geene 5 jaaren meer zal leeven. 68 tegens 17 of 4 tegens 1 dat hij geene 6 jaaren meer zal leeven. 73 tegens 12 of 6t\ tegens 1 dat hij geene 7 jaaren meer zal leeven. . 77 tegens 8 of 9I tegens 1 dat hij geene 8 jaaren meer zal leeven. 80 tegens 5 of 16 tegens 1 dat hij geene 9 jaaren meer zal leeven. 83 tegens 2 of 41J tegens 1 dat hij geene 10 jaaren meer, dat is, dat hij geene volle 100 jaaren zal leeven. Foor een* mensch van een en negentig jaaren. M en kan 55 tegens 14 of 3^ tegens 1 wedden dat een mensch vaneen en negentig jaaren nog een jaar zal leeven. 55 tegens *f of 1% tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 55 tegens J| of 153 tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 55 tegens of 1434 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal fterven, 43 teger.s 26 of 155 tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal leeven.  i38 DE NATUURLYKE HISTORIE. 36 tegens 33 of if' tegens 1 dat hij geene 3 jaaren meer zal leeven. 45 tegens 24 of i| tegens 1 dat hij geene 4 jaaren meer zal leeven. 52 tegens 17 of 3^ tegens 1 dat hij geene 5 jaaren meer zal leeven. 57 tegens 12 of 4! tegens 1 dat hij geene 6 jaaren meer zal leeven. 61 tegens 8 of •?{ tegens 1 dat hij geene 7 jaaren meer zal leeven. 64 tegens 5 of \2\ tegens 1 dat hij geene 8 jaaren meer zal leeven. 67 tegens 2 of 335 tegens 1 dat hij geene 9 jaaren meer, dat is, dat hij geene volle 100jaaren zalleeven. Voor eer? mensch van twee en negentig jaaren. M en kan 43 tegens 12 of 3^ tegens 1 wedden dat een mensch van twee en negentig jaaren nog een jaar zal leeven. 43 tegens l* of 7I tegens I dat hij 6 maanden zal leeven. 43 tegens ^ of 14I tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 43 tegens 3" of 1308 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal derven. 33 tegens 22 of if tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 31 tegens 24 of i5| tegens 1 dat hij geene 3 jaaren meer zal leeven. 38 tegens 17 of 2$ tegens 1 dat hij geene 4 jaaren meer zal leeven. 43 tegens 12 of 3T| tegens 1 dat hij geene 5 iaaren meer zal leeven. 4.7 tegens 8 of 5j tegens 1 dat hij geene 6 jaaren meer zal leeven. 53 tegens 2 of 265 tegens 1 dat hij geene 8 jaaren meer, dat is, dat hij geene volle ico jaaren zal leeven. Voor eer? mensch van drie en negentig jaaren» M en kan 33 tegens 10 of 3^ tegens 1 wedden dat een mensch van drie en negentig jaaren nog een jaar zal leeven. 33 tegens » of 6| tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 33 tegens l\ of i3i tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 33 tegens of 1204 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal ftervén, 24 tegens 19 of irj tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal U'even. 26 tegens 17 of i# tegens 1 dat hij geene 3 jaaren meer zal leeven. 31 tegens 12 of 2,? tegens 1 dat hij geene 4 jaaren meer zal leeven. 35 tegens 8 of 4I tegens 1 dat hij geene 5 jaaren meer zal leeven. 38 tegens 5 of 7! tegens 1 dat hij geene 6 jaaren meer zal leeven. 41 tegens 2 of 2o| tegens 1 dat hij geene 7 jaaren meer, dat is, dat hij geene volle 100 jaaren zal leeven. Voor  AANHANGSEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 129 Voor eert mensch van vier en negentig jaaren. jVÏcn kan 24 tegens 9 of 2* tegens 1 wedden dat een mensch van vier en negentig jaaren nog een jaar zal leeven. 21 tegens 2 of 5] tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. «24 tegens f of lof tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. cn 24 tegens 5§- of 973I tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal derven. 17 tegens 16 of itj tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal leeven. , 2t tegens 12 of ij tegens 1 dat bij geene 3 jaaren meer zalleeven. 25 tegens 8 of 3! tegens 1 dat hij geene 4 jaaren meer zal leeven. 28 tegens 5 of 5! tegens 1 dat hij geene 5 jaaren meer zal leeven. 31 tegens 2 of 15; tegens 1 dat hij geene 6 jaaren meer, dat is, dat hij geene volle 100 jaaren zal leeven. Voor eert mensch van vijf en negentig jaaren. M en kan 17 tegens 7 of il tegens 1 wedden dat een mensch van vijf erj negentig jaaren nog een jaar zal leeven. 17 tegens f of 4^ tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 17 tegens \ of 91 tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 17 tegens 5% of 886 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal fterven. 12 tegens 12 of 1 tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal leeven. JÖ tegens 8 of 2 tegens 1 dat hij geene 3 jaaren meer zal leeven. 19 tegens 5 of 3! tegens 1 dat hij geene 4 jaaren meer zal leeven. 22 tegens 2 of 11 tegens 1 dat hij geene 5 jaaren meer, dat is , dat hij geene volle 100 jaaren zal leeven. Voor eert mensch van zes en negentig jaaren. M cn kan 12 tegens 5 of 2| tegens 1 wedden dat een mensch van zes en negentig jaaren nog een jaar zal leeven. 12 tegens § of 4| tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 12 tegens | of 9:- tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 12 tegens s|s of 876 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal derven. XVIII. Deel. r  ■ i3o DE NATUURLYKE HTSTOR IE. 9 tegens 8 of i| tegens i dat hij geene 2 jaaren meer zal leeven. 12 tegens 5 of -. 630. September. 75 r. 7Ö0. 396. 6-9. 605. Oftober. 869, 786. 359! 708. 64*. Nov.mbar. 765. 613; 478. 732. 64*. December. 640. I 610. 1 66. 701. 612. ' 93^3- 8984. 4146.. 932c.. 8505. Geestlijken ... . . -5. ( eestliike dogters . ,, . [ \ 108. Vreemdelingen .. . * '23'. ' ao'. ■ ___ . \ 9W9^~ "~8633.' te 7~'"i71e» • 18347. 4146. " 1 18o5f7 R.3., ^  134 DE NATUURLYKE HISTORIE. HET JAAR 1747. j - ( GEDOOPTE. I7~~~~ OVERLEDENE. MAANDEN. 1 GETROf'WDE ! JONGENS. MEISJENS. j PAALxEN. MANNEN. VROUWEN. Januari? 796. 812. ^ 783. 757. ' Pfbnmnj. 755. 744. ^. ^ Maart. 840. 7yo. 9>. 919. 853. 782. 764. 377- 1061. 828. f,c>> 78o. 749. 435. ' 838. 710. 4u?.y- 7°3- <58o. 28Ó. 569. 614. JullJ- 758. 691. 349. .592. 579. Augustus. 84?. 804. 097. s .706. 5,0. Senteraber. 818. 757. 309. 867. 769. Oétober. 819. 820. 37r. 796. 730. November. 802. ?c'5. 452. 717. 677. ■ December.. ^ 696. 733. 95. 783. 657. 9394- S 9°52> 4169. 9346. 8371. Geestlijken . . .... 75. Geestlijke dogters. . . . . ..." * 84 Vreemdelingen. . . ... . .* * " 37*. " 17 94.s8. 8472^ te zaamen . i»446. . 4169. i7930. HET JAAR 1748. GEDOOPTE. OVERLFDFNF MAANDEN. • GETROUWDE u v i--K L h, 1) K N E. JONGENS. MEISJENS. PAAREN. MftNNEN, VRoTwÊnT ÏS' 8* ^5t' 36°- Ic"6' 831. • J" 6"31- 278- 7% 664. festas 2& 7'8' 5§* 5*f- AUgUStUS. 785. 743. _8 OVERLEDENE. j MAANDEN. GETROÜWDt « JONOSN8. | MEISJEN*. PAAR EN. ; MAjjNEN. VROLWEN. J Januarij* 951. 907. 4t_'. 73-7. 655. Februari", 858. 039. 808. 764- 729. ■Maart. 947. 799. _5. 911. 77?. Apri- 825. 78 . .39. 867. 779. Mey. 770. 746. 44?. 909. 804. Junij 75o. 710. aiS. 706. 625. julU- 725. 699- 390. 656. «3. Augustus. s4o. 83% 393. f38. 501. September. 868. 804. 348. 661. 532. Oétober. 870. 825. 368. f98. ^34. November. 779. 778. nat). 67Ï, 624. December. 722. 698. 36. 704. C62. 99o.v i 94 <6. 5013. 8702. 7742. G testlijken . . . . . I 68, Geestlijke dogters . . . _ .).... 117. Vreemdelingen . . . . . ,'. !___ "3©. ' 4'. I _ 8800^ '7873." te zaamen . 19321 , 5013. | "~ ""16673. HET .JAAR 1752. I GEDOOPTE. PFTRnirwnR OVERLEDENE. MAANDEN. GETROUWDE _ JONGENS. | MEJSJENS. PAAREN. MANNEN. VROUWEN. Januari].; 930. 83t. JoJ. 7jZ 676! Febiuanj. 865. 871. 671. ?6u 720. Maa.f- 9*0. _98. 26. 9:s. 765. APriL 893. «57- 4*1. 1059. tor. ■ f%- 913. 857. 448. 996. 749. {U;»J- ?f- 77S. 2s9. 796. &i J^J- 763- 755- 409. 609. §n% Geestlijke dogters .. .. . .. '. . . °. . 83.. i Vreemdelingen .. .. ,'% 33. ' 20! 9179- ' 8o5t7~-- te zaamen ' ., 20006., ., 4710., 17236. 1  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 13$ HET JAAR 17 57. MAANDEN. —^-—l OETROOWD» JONGENS. MEISJENS. PAAREN. MANNEN. VROUWEN. Januarij. 866. 873. 411. 1006. 950. Februarij'. 933. 811. 721. 1051. 852. Maart. 897. 904. 35. 1210. 1000. April. 832. 783. 242. 2159. 969. Mey. 864. 803. 427. 1059. 840. Junij. 748. 712. 330. 825. 716. Julij. 826. 804. 309. 741. 682. Augustus. 767. 776. 389. 732. 667. September. 840. 749. 334. 688. 625. Oétober. 817. 820. ,379. 680. 666. November. 817. 692. 481. 649. 694. December. 724. 711. 31. 649. 672. I 993'- 9438. I 4089. 10549. 9333. Geestlijken ........ 83. Geestlijke dogters . ... . 83. Vreemdelingen . . ... ... 50. az. 10682. j ~9438. te zaamen 19369. . 4089. I 20120. HET JAAR 1758. GEDOOPTE. rpTRm.wnJ OVERLEDENE. MAANDEN. GETROUWDE JONGENS. MEISJENS. I PA REN' MANNEN. VROUWEN. Januarij. 867. 843. 731. 831. 749- Februarij. 800. 782. 423. 754. 697. Maart. 885. 932. 26. 865. 827. April. 810. 747. 454. 979. 863. Mey. 769. 757. 485. 1094. 952. Junij.. 7/8. '747- 312- Io47- 954- Juli'. 749- 78.3. 366. 825. 713. Augustus. 867. 828. 308. 785. 758. Sentembcr. 777. 812. 317. 704. 640. Oei: ibèr, 825. 811. 364. 746. 642. November. 719. 6;o. 457. 593. 563. December. 811. 739. 99. 715. 700. 9677. 9471. 4342. 9944. 9058. Getst!i:ken . . . . .... 56. Geestlijke dogters . . . . . ...... 97. Vreemdelingen. ....... 27. 20. 10027. 9175. I te zaamen . . 19148. . 4342. 19202. I S 2  i4a DE NATUURLYKE HISTORIE. HET JAAR 1759. GEDOOPTE. ' _„„„ I OVERLEDENE. I MAANDEN. ! GETROUWDE , ! j JONGENS-. MEISJENS. j PAAREN' MANNEN. 1 VROUWEN. Januari;. 861. 843. 331. 700. 724. Februari". 850. 769. 8c6. 830. 729. Maart. 788. 708. .41. 978. 875. April.. 775. 727. 203. 961. 922. Mey. 823. 797. 445. 885. 756. Junij. 737. 680. 298. 794. 744. Julij. 858. 810. 378. 640. 667. Augustus. 796. 768. 301. 686. 611. September. 860. 837. 346. 650. 589. Oclober. 843. 818. 397. 709. 591. November. 830. 779. 414. 750. 718. December. 777. 724. 79. 873. 844. 9798' 926o. | 4039. 9456. 8770. Geestlijken ........ 67. Geestlijke dogters. . . , 95. Vreemdelingen. ... ... 37. 21. '956CÜ 88861 te. zaamen . 19058. 4039. j 18446. HET JAAR 1760. GEDOOPTE. rETROUWDF OVERLEDENE. MAANDEN. GETROUWDE JONGENS. MEISJENS. PAAREN. MANNEN. VROUWEN. Januarij^ 87S. 793. 348. 97"^ 869^ ' Februarij. 857. 835. -587. 931. 809. Maart. 881. 778. 57. 1033. 941. April. 802. 749. 291. nc6. 894. Mey. 701. 71a. 369. 863. 745. lu"3' 756. 635. 3^4. 722. 742. JullJ- 709. 744. 368. 676. 641. Augustus. ; 720. 658. 247. 639. 616. September. 734. • 748. 3l8. 681. 573. Oclober. 759. 70u 3l6. 68u Ó2, November. 704. 663. 501. 660. 575. December. 713. 671. 31. 710. 623. l 92I4. 8777. 3787. 9679. 8653. Geestlijken . . . .. .. #i gT. Geestlijke dogters . . .. . *...!. 97. Vreemdelingen . .. .. . . , 24.. " i7! 9764. 8767. te zaamen . 17991- ■ 3787. 18531. ,  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 141 - HET JAAR i76j. GEDOOPTE. OVERLEDENE. I »TiaivrwxT GETROUWDE v r, ^ _ _ u j. | MAANDEN. — JONGENS, j MEISJENS. PAAREN. MANNEN. VROUWEN. Januarij. 886. 864. 695. 866. 700. Februarij. 767. 740. 20.'. 829. 757. Maiirh ■ 848. 842. 103. 889. 828. April. 784. 752. 393. 949. 886. Mey. 782. 741. 348. 897. 690. Junij 675. 624. 342. 748. 632. Julij. 753- 7o8. 322. 650. 516. Augustus. 839. 781. 302. 674. 560. September. 797. 747. 339. 633. 574. Oclober. 814. 745. 346. 703. 636. November. 688. 710. 515. 678. 615. December. 781. 706. 41. 842. 741. 94H. i 8960. 3947. 9358. 8135. Geestlijken . ....... 59. Geestlijke dogters . . . . 87. Vreemdelingen . . . , ... 29. 16. 9446. 1 8238. te zaamen "" . 18374. . 3947. 17684. HET JAAR 1762. GEDOOPTE. I OVERLEDENE. MAANDEN. ■ GETROUWDE JONGENS. | MEISJENS. PAAREN. j MANNEN. VROUWEN. Januarij. S54. 760. 371. 822. 719. Februarij. 767. 731. 771. ' 880. " 721. Maart. 805. 81S. 55. 1101. 991. April. 726. 721. 257. 1014. 844. Mey. 757. 701. 392. 823. 7°9- Junij. 650. 648. 306. 781. 633. Julij. • ' 726. 743. 360. 903. 7.90. Augustus. • 795. 754. 2,7J- 8S4- 7^6. September. 819. 715. 340. 871. 697. Oclober. 768. 765. 345. 838. 755- November. 697. 1745. 520. 904. 740. December. 683. 661. 25. 835. 790. 9047. I 8762. 4113- 10606. 9i45. Geestlijken . . .• .. . 58. Geestlijke dogters . . . . ...... 114. Vreemdelingen . .« .■ . .. .- -27. 17 | 10691. < 9276. te zaamen . 17809 . 4'13. 19967- sT  !** DE NATUURLYKE HISTORIE. HET JAAR ,176-3. GEDOOPTE. OVERI * n r imw MAANDEN. - GETROUWDE OVERLEDENE. . JONOENS. MEISJENS. j PAAREN. MANNEN. VROUWEN. Januarij S6r. ?$f ~óZ 7o~o\. Maart. 8n. 767. 20. io48. 87?. finif £«7' 6S?' 45> I043' 734- 4u".y- 684- 716. 351. 041. go. ftstus It' 69S' 335- 905. 6?9.' Augustus. 765. ?29, 2+> ?5I> . * September. 724. 7o3. g,. November 773?' 473> 779' gecVemmbber? _J£_ _J^__ 8945* 8524. 4479. 11022. 8915. Geestlijken . . , : , Geestlijke dogters. \ Vreemdelingen . .' . "• * * ' " Iu* • ' ■ " *• ,37» 19. '■ — ______ . 11126. 9045. te zaamen . I74g9. . ^ 1 aol7Jr^ HET JAAR 1764. MAANDEN. | GEDOOPTE. GETROUWDeI OVERLEDENE. | JONGENS. MEISJENS. PAAREN. MANNEN. " VROUWEN. Maart. J 87? Kf* 6f' ?66' 648' April. %t f'- 387. 1005. 881. Mey. lU T9' l°' 969- 717. luny 7437* lf< 464' S92' 682Julij l%' Hf 435- 745- 594- ' Augustus. 82?* l9I' f4' 631- 566. September. 79 7?f6' ' 554Oftober. 87I • JE" A6l- Ö74' 574November. 7.t If' 495- 73°. 597December. JE 7o3' 595. 744- 560. , 1 . 'y' 701. 98. 724. 625. 1 9745- 9659- 4838" 936r- ~7~66u Geestlijken Geestlijke dogters \ • 47« Vreemdelingen . . ' '„ ' ' 8l'  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 145. HET JAAR 1765. GEDOOPTE. * OVERI F Tl F N F MAANDEN. «- GETROUWDE OVERLEDENE. JONGENS. | MEISJENS. PAAREN. MANNEN. VROUWEN. Januarij. 789. 8o6~ ^4- 748*. 619T Maart. 916. 840. 46. 841. 745. MPnl* V1' 7?l' 419. 891. 7io. TMev.- 85o. 805. 4,5. 821. 646. JTJ 796. 743- 378. 738. 5Z7. JAllllJ' . 792. 773- 471. 694. 669 Augustus. 819. 860. 35o. 810. 74?. September. 833. 7oo. « 8a6 743 Oclober. 850. 849. Hl 902. 736. November. 833. 7Ö8. 575. December. 798. 76*. 27. 806. 723! 9872. | 9567. 4782. 9559. 8^70. Geestlijken .... c0, Geestlijke dogters . 06 Vreemdelingen . . * \: ' ' '^2' " rj " 9651^ 8383. te zaamen . I9439 . 4?8^ l8o34> HET JAAR 1766. GEDOOPTE. . . OVERLEDENE. MAANDEN. , GETROUWDE JONGENS, j MEISJENS. PAAREN. MANNEN. VROUWEN. Januari/. 948. 88o. J0J. 95Z Februarij. 893. 778. 588. 105,-. 819. Maart. 869. 835. 26. ll99. 99U tr1'' H°o- 768. 536. 1164. 840. Mey- 768. 757. 4ao. ,o5l 74!. ■ïu".y 6?8- 6?4. 396. 891. 657. lullJ' 787. 774. 448. 757. 548. Augustus. 830. tfu 316. 663. f73. September. 779. ?66. 399. 66^ Oclober. 744. 734. 42<5. ? November. 708. 717. 6l3. 6,6. _December. 7a8. j757. ao. 743. 70«?. 9542. I 9231. 4693. 10807. 8656" Geestlijken ... . . 76. Geestlijke dogters •■ . ". '. 81 Vreemdelingen .. .. . .. ,. . > ' * " 57V'17* : , 10940. Y 8754^ ~ te zaamen . 18773 • 4693 19694*  i44 DE NATUURLYKE HISTORIE. Uit de eerfte Tafel van de geboorenen, de getrouwde paaren en overledene te Parijs van het jaar 1709 tot 1766 kan men opmaaken: 1. Dat bij het menschlijk geflagt de vrugtbaarheid afhangt van den overvloed der levensbehoeften cn dat de fchaarschheid onvrugtbaarheid voortbrengt; want men ziet dat 'er in het jaar 1710 flegts 13634 kinderen geboren zijn, terwijl er in het vorig jaar 1709 en in het volgend 1711 , 16910 en 16593 geboren wierden. Het verfchil, dat ten minlten van een vijfde is, kan niet voortfpruiten dan uit den hongersnood van het jaar 1709; om overvloediglijk voorttebrengen moet men ruim gevoed "worden; het menschlijk geflagt in dat droevig jaar zoo zwaar bezogt, heeft dan niet alleen een vijfde o.p zijne hcrvoorttecling verloren, _ maar het heeft zelfs ook bijna de .helft meer verloren door den dood dan het verliezen moest; want het getal der overledene was in 1709 29288, terwijl het in 1711 en de volgende jaaren flegts 15 of-16 duizend geweest is en wordt het in 1710 23389 bevonden, is zulks oo'k door den flegtcn invloed van het jaar 1709, welks ramp zig over een deel van het volgend jaar verfpreid heeft en wel tot den oogsttijd. Het is om diezelfde reden dat 'erin de jaaren 1709 en 1710 een vierde minder huwelijken geweest-zijn dan in gewoone jaaren. 2. Alle de zwaare winters vermeerderen de fterfte; als wij haar volgens diezelfde Tafel té Parijs van 18 tot 19 duizend menfchen in een jaar ftellen, was zij in 1709 van 2928B menfchen, in 1710 van 23389, in 1740 van 25284, in 1741 van 23574 en in 1742 van 22784, omdat de winter van 1740 en 1741 en die van 1742 en 1743 de zwaarfte geweest zijn die men zedert 1709 gehad heeft. De winter van 1754 fteekt ook uit door eene grooter fterfte, naardien zij, in plaats van 18 of 19 duizend, de middelbaare fterfte, in 1753 van 21716 en in 1754 van 21724 menfchen geweest is. 3. Het is om eene andere reden dat de fterfte veel grooter was in 1719 en in 1720: daar was in die twee jaaren noch zwaare winter noch fchaarschheid; maar het finantie-ftelzel lokte toen zulk een groot getal van menfchen uit de provintieën naar Parijs, dat de fterfte, in plaats van 18 of 19 duizend in i7i9van 24151 en «14720 van 20371 was. 4. Als men het geheele getal der gefiorvene geduurende de agt en vijftig jaaren neemt en 1087995 door 58 deelt, om de middelbaare fterfte te vinden, zal men 18758 krijgen; en om die reden zeide ik zoo even dat die middelbaare fterfte van 18 of 19 duizend in het jaar .was. Maar daar men vermoeden kan dat in het begin die nafpeuring van-de gefiorvene en geborene niet zoo naauwkeurig noch zoo volkoomen gefchied zij dan in het vervolg, .zou ik geneigd zijn 0111 de twaalf eerfte jaaren wegtelaaten, en ik zou de middelbaare fterfte vastftcllen op de zes en veertig jaaren van 1721 tot 1766, en te meer omdat de fchaarschheid van 1709 en de toevloed van lieden naar Parijs in 1719 de fterfte in die jaaren aanmerklijk vermeerderd hebben cn omdat het eerst in 1721 geweest is dat men begonnen heeft de geestlijken en geestlijke zusters onder dé doodenlijften te begrijpen. Als men dan de geheele fom der overledene van 1721 tot 1766 neemt, vindt men 868540, (lat, door 46 gedeeld, het getal der jaaren van 1721 tot 1766, 18881 geeft voor  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 145 voor het getal, dat de middelbaare fterfte te Parijs geduurende die zes en veertig jaaren verbeeldt. Maar naardien deeze bepaaling van de middelbaare fterfte de grondflag is, waarop de fchatting van het getal leevcnde moet rusten, denken wij dat men nog nader bij het waar getal van die middelbaare fterfte zal koomen, als men flegts de dooden-lijften zedert het jaar 1745 ge-, bruikt; want het was eerst in dat jaar dat men, in de optekening van de gedoopte, de meisjens en jongetjens onderfcheidde en in de dooden-lijften de mannen en vrouwen, hetgeen bewijst dat die optekeuingen naauwkeurigcr gefchiedden dan in de voorgaande jaaren. Als men dan het geheel getal der geftorvene van 1745 tot 1766'neemt, heeft men 414777, hetwelk, door 22 gedeeld zijnde, zijnde het getal jaaren van 1745 tot 1766, 18853 geeft? een getal, dat zig niet veel verwijdert van 18881 ; zoo dat het mij voorkoomt dat men, zonder zig te bedriegen, de middelbaare fterfte in Parijs, voor elk jaar, op 18800 kan ftellen en met des te meer reden, omdat de tien laatfte jaaren van 1757 tot 1766 flegts 18681 voor die middelbaare fterfte opleveren. 5. Als men nu over het getal der leevende volgens dat der geftorvene wil oordeelen, geloof ik niet dat men vertrouwen moet op die, welke gefchreven hebben dat die evenredigheid van 32 of 33 tot 1 was, en ik heb enige redenen, die ik in het vervolg op zal geeven, die mij die evenredigheid van 35 tot 1 doen fchatten , dat is te zeggen dat, volgens mijne gedagtcn , Parijs vijf en dertig maaien 18800 of zes honderd agt en vijftig duizend menfchen bevat; in plaats dat, volgens de fchrijvers, die flegts twee en dertig leevende tegens eenen dooden rekenen, Parijs niet meer bevatten zoude dan zes honderd en een duizend, zes honderd menfchen (a). 6. Deeze eerfte tafel fchijnt aantetoonen dat de bevolking van die groote ftad niet zoo aanmerklijk toeneemt als men geneigd zou wezen te gelooven volgens haare toeneeming in uitgeftrektheid en het zeergroot getal gebouwen, waarmede men de voorfteden uitlegt. Als men in de zes en veertig jaaren van 1721 tot 1766 de tien eerfte en de tien laatfte jaaren neemt, vindt men 181590 geborene in de tien eerfte jaaren en 186813 geborene in de tien laatfte jaaren, welker verfchil 5223 flegts omtrent een zes en dertigfte uitmaakt. Nu geloof ik dat men ftellen kan, zonder zig te bedriegen, dat Parijs, zedert het jaar 1721, meer dan een agttiende in uitgeftrektheid vergroot is. De helft deezer vergrooting moet dan om het gemak gefchied zijn, naardien de noodzaaklijkheid, dat is, de aanwas in bevolking flegts een zes en dertigfte meer uitgeftrektheid vereischte. Uit de tweede Tafel van de gedoopte, getrouwde en overledene, die twee en twintig jaaren, van 1745 tot 1766 ingefloten, bevat, kan men opmaaken. (a) Dit alles is in het jaar 1767 gefchreven; het zou kunnen zijn dat het getal der inwooneren van Parijs vermeerderd ware; want ik zie in de Courant van den 22 Januarij 1773 dat 'er, in het jaar 1772, 20374 overledene geweest zijn. Als het even zoo met de andere jaaren gelegen is, en de middelbaare fterfte thans van twintig duizend in het jaar is, zullen 'ex zeven maal honderd duizend menfchen in Parijs leeven, als men vijf en dertig leevende voor eenen dooden rekent. XVUL Deel. T  M zou daaruit volgen dat elk huwelijk meer dan vier kinderen zou opleveren. Maar van de fom der geborene moet men het getal der Vondelingen aftrekken, dat zeer aanmerklijk is en waarvan hier de lijst volgt, uit dezelfde Tafel getrokken, in de twee en twintig jaaren van het jaar 1745 tot 1766. Getal der Vondelingen voor elk jaar. Jaar 1745. . . 3233. Transport. . . 28690. Transport. . . 61560. 1746. . • 3283. Jaar 1753. • • 4329- Jaar 1760. . . 5031. 1747- . • 3369- 1754- • • 4231- ■ 1761. . . 5418. 1748. . • 3429. 1755. . . 4273. -— 1762. . . 5289. 1749. • • 3775- 1756. . . 4722. 1763. . . ^53. 1750. • • 3785. 1757. • . 4969- 1764. . . 5560. 1751. . . 3783. 1758. . . 50S2. 1765. . . -5495. 1752. . • 4°33- 1759- • • 5264. 1766. . . 5004. 28690. 61560. te zaamen 99210. Dat getal der Vondelingen bedraagt dan in diezelfde twee en twintig jaaren 99210, welke van 416181 afgetrokken zijnde, blijven'er 316971 over; hetwelk flegts omtrent 3? kinderen voor elk, of, als men wil, tien kinderen voor drie huwelijken zou uitmaaken; maar men moet in aanmerking neemen dat 'er onder dat groot getal Vondelingen mogelijk meer dan de helft echte kinderen zijn, welke door hunne ouderen in het vondeling-huis zijn gebragt; dus kan men rekenen dat elk huwelijk ten naaften bij vier kinderen oplevert. Het getal der Vondelingen is van 1745 tot 1766 van 3233 tot 5604 vermeerderd en dat getal vermeerdert nog jaarlijks; want in het jaar 177z zijn 'er te Parijs 18713 kinderen geboren, namelijk 0557 jon- T 2  1.4.8 DE NATUURLYKE HISTORIE gens en 9150 meisjens, waaronder 7676 Vondelingen, hermeen fchiint ZT^fT). raeer dan de hclfc cchte kinde** °^ da< TJFELlZfhnen0pte' ?etrouwdf P^re» en Begravene in de fiad Mombard m Bourgonje, van het jaar i76S ingefïoten tot het jaar 177-4 ingefloten. JAAREN. GEDOOPTE. GETROUWDE OVERLEDENE. JONGENS. MEISJENS. [ ^EN. MANNEN. VRÓUWEN. SS U' t ** ~ 3* I767. fr J4' 29- 3I. *768. t?. t' 43' 3f 33- 1769. %' f: 12- 38. 39. 17l°' S: 43o5: li l7' ö" 1773- 44. li 23' 51. 50. ■ ÜPj 413- I 137. 32^" te zaamen 826. " ~~—^ — — . . £5ij Uit deeze Tafel kan men befluiten, 1. dat de huwelijken in de provintieën vrugtbaarer z,jn dan te Parijs, vermits drie huwelijken hier meer danÏÏS kSte K PkatS tC Pan'jS driC — * -aal? flad2ge^e™dt.d" ^ Z°° VCCle *JW» in die aI'ad\ 'en'n diezelfde plaats bijna een vierde meer kinderen geboren worden dan er menfchen fterven. b Dati'er- Jn Wdnig meer vrouwen dan mannen fterven, in plaats dat te da Si on ZT^Y011^ fra, dUn man"Cn' daarvandaan koomt 2^?P». •? , Z°°,Veel als de raannen werken, en dikwijls meer, naar ^dfö^^ikftgt^' Cn dat ^d^enbo'ven, meer kinderen d w I, getlde' °°k meer U1[geput zijn en meermaalen het gevaar van het kraamen moeten ondergaan. 6 5. Men kan ook in die Tafel opmerken dat 'er maar vier huwelijken in het  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 149 jaar 1771 geweest zijn, terwijl 'er in alle de andere jaaren twaalf, dertien, veertien en zelfs twintig geweest zijn; dit groot verfchil koomt van dc armoede des volks in dat jaar 1771; het graan kostte derde half maal zoo veel als anders, en de armen, in plaats van aan trouwen te denken, drgcen flegts aan de middelen om hun beftaan te vinden; dit klein voorbeeld is alleen genoeg om te toonen hoe zeer de duurte der graanen de bevolking fchaadt; ook is het volgend jaar 177a het zwakfte van alle in geborene, wijl 'er maar zeventjg kinderen geboren zijn, terwijl in de negen andere jaaren het middengetal der geborene vier en tagtig is. 6. Men ziet dat het getal der gefiorvene veel fterker geweest is in het jaar 1772 dan in alle de andere jaaren; daar zijn honderd en een dooden geweest, terwijl het een jaar door het ander de fterfte geduurende de negen overige jaaren flegts van omtrent een en zestig menfchen geweest is; deeze grooter fterfte moet toegefchreven worden aan de ziekten, welke de armoede volgden en aan de kinderpokjens, die zig van het begin van het jaar 1772 openbaarden en een vrij groot getal kinderen wegrukten. 7. Men ziet uit deeze kleine Tafel, die met naauwkeurigheid opgemaakt is, dat niets minder doorgaat dan de evenredigheid, welke men heeft willen ftellen tusfchen het getal der jongetjens en meisjens. Men heeft uit de opneeming der eerfte Tafelen gezien dat die evenredigheid als van 17 tot 16 was; men heeft vervolgens gezien dat te Parijs die evenredigheid flegts van 27 tot 26 is en men ziet dat hier het getal der jongens en dat der meisjens juist even groot is. Het is dan waarfchijnlijk dat de evenredigheid van het getal der jongens en meisjens die geboren worden, volgens de verfchillende landen, en misfehien volgens de verfchillende tijden aanmerklijk verfchilt. 8. Volgens eene naauwkeurige telling der inwooneren van die kleine Had Montbard, heeft men 'er 2337 inwooneren gevonden, cn naardien het middengetal der overledene [voor elk jaar 65 is, en men, als men 65 door 36 vermenigvuldigt, 2340 krijgt, zoo is het klaar dat 'er in die ftad flegts een mensch van 36 fterft. TAFEL der Geborene, Getrouwde Vaar en en Overledene ïn de ftad Semur in Auxois, van het jaar 1770 tot het jaar 1774 ingefïoten. TA AT* FT\T GEDOOPTE. GETROUWDE OVERLEDENE. JAAREN. ' _____ JONGENS. MEISJENS. PAAR - MANNEN. | VROUWEN. 92. . 73. 37. 77. 75. 1771. 69. 88. 25. 54. 64. 1772. 79- 69. 22. 52. 56. 1773* 81. 76. 37. 59. ■ 60. 1774- 83. 66. 20. 52. 73. 404. 372. [ 141. 294. 328. te zaamen 776. "; 0;22> T 3  150 DE NATUURLYKE HISTORIE. Uit deeze Tafel blijkt i. dat drie huwelijken ten naaften bij ió' kinderen geeven, terwijl te Montbard, dat flegts drie mijlen daar van daan is drie huwelijken meer dan agttien kinderen opleveren. .2. Dat 'er meer jongens dan meisjens geboren worden, in evenredigheid ten naaften bij van 25 tot 23, of van 12,1 tot nj, terwijl te Montbard het getal jongens en meisjens gelijk is. 3. Dat hier ten naaflen bij een vijfde kinderen meer geboren worden dan er menfchen fterven. ■ 4. Dat 'er meer vrouwen dan mannen fterven, in de evenredigheid van164 tot 147, dat ten naaften bij eveneens is als te Montbard. 5. Door eene naauwkeurige telling van de inwooneren van die ftad Semur heeft men 'er 4345 menfchen gevonden en, naardien het midden getal der overledene 622, door 5 gedeeld, of 124! is, en men,, dat getal door 35 deelende, 4354 verkrijgt, zoo volgt daaruit dat 'er een mensch van de vijf en dertig in die ftad fterft. TAFEL van de Geborene, Getrouwde Paaren en Overledene in de kleine ftad Flavïgny, van het jaar 1770 tot het jaar 1774 ingefloten. jUfr - GEDOOPTE. GETROUWDE ' JONGENS. MEISJENS. PAAREN. MANNEN, j VROUWEN. TX" 914 19' 5. 22. lt 1772- '<& 13- 4. 23. IZ 1773- 23. 20. 12. g. o J^4- 19. IQ- 13. 17. I02- §1. I 40. 82"! 1 sö. te zaamen 183. ~ J^,—" ~ 5 V UJi? (JUS 1. Volgens deeze Tafcleeeven drie huwplnlrpn florrK mt unAa»^, „ " J wfc> lÓ4 , ÏUlilL'1 die van .Spnmr o-ppwn Hno nimolIMmv, i „ P , j • ; fc>-"w w «u«wij«u iuj Kiuueien en vojgens cue van ivlont- bard geeven drie huwelijken meer dan 18 kinderen; dit verfchil koomt daar van daan dat Flavigny eene kleine ftad is, bijna geheel uit burger-lieden beftaandc en dat het gemeen volk 'er niet talrijk is, in plaats dat te Montbard het gemeen zeer talrijk is, in vergelijking van de burger-lieden cn te Semur is de evenredigheid van de burger-lieden tot het gemeen grooter dan te Montbard. De huisgezinnen zijn over het algemeen altijd talrijker bij het gemeen dan bij de andere ftanden van menfchen. 2. Daar worden meer jongens dan meisjens geboren, in eene zoo aanmerkelijke^ evenredigheid, dat zij bijna een vijfde grooter is, zoo dat het fchijnt dat deplaatfen daar de huwelijken de meefte kinderen voortbrengen, ook die  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 151 fijn, daar het meefte gemeen volk is en daar het getal der meisjens, die geboren worden, grooter is dan dat der jongens. 3. Daar wordt hier ten naaften bij een negende meer kinderen geboren dan 'er menfchen fterven. 4. Daar fterven wat meer mannen dan vrouwen, en het tegendeel is waar te Semur en te Montbard; hetgeen daar van daan koomt omdat 'er te Flavigny veel meer jongens dan meisjens geboren worden. TAFEL van de Geborene, Getrouwde Paaren en Overledene in de kleins ftad Vitteaux van het jaar 1770 tót het jaan 77 4 ingefloten. GEDOOPTE. rp-rnmTw™ OVERLEDENE. I JAAREN. , 1 . GETROUWDE JONGENS. MEISJENS. PAAREN. MANNEN. VROUWEnT 37. 50. 21. 17. ~i. J77i. 34- 54- 6. 35. 33. J77- 44- 32» 14- 32. 32. 177? f£ 44# 1?- *9- 37- x774. 40. 312. 10. 29. 32_ ; ' ■ 203- 212. 68. 142. 166, te zaamen 415. i 3^ ; 1. Volgens deeze Tafel geeven drie huwelijken meer dan agttien kinderen, gelijk te Montbard. Vitteaux is ook eene plaats daar, gelijk te Montbard, veel meer gemeen volk dan burgers is. 2. Daar worden meer meisjens geboren dan jongens en dit is het eerffe voorbeeld, dat wij daarvan ontmoeten, want te Montbard is het getal der geboren jongens en meisjens flegts gelijk, hetgeen doet vermoeden dat 'er te Vitteaux naar evenredigheid nog meer gemeen volk dan burgers is. 3. Hier "wordt omtrent een vierde meer kinderen geboren dan 'er menfchen fterven, omtrent zoo als te Montbard. 4. Daar fterven meer vrouwen dan mannen, in evenredigheid van 83 tot 71, dat is van bijna een agtfte, omdat de vrouwen onder het gemeen bijna zoo veel werken als de mannen en 'er daarenboven in die kleine ftad meer meisjens dan jongens geboren worden. 5. Naardien de bevolking dier ftad bijna geheel uit gemeen beftaat, heeft de duurte der graanen, in het jaar 1771, het getal der huwelijken verminderd, gelijk te Montbard, daar 'er flegts vier in het jaar geweest zijn en te Vitteaux zes, in plaats van dertien of veertien, gelijk 'er, het een jaar door bet ander, in die laatfte ftad wezen moeten. *  $» DE NATUURLYKE HISTORIE. TAFEL van de Geborene, Getrouwde Paaren en Overledene in de Burgt Epoisfes en in de dorpen Genay, Marigny - le- Cahouet enToutry, in de Bailluagie van Semur in Auxois van het jaar 1770 tot het jaar 1774 ingefloten, met derzelver tegenswoordige bevolking. GEDOOPTE. OVERLEDENE. JAAREN. GETROUWDE PAAREN JONGENS. MEISJENS. MANNEN. VROUWEN. 1770. 59- 57- 20. 37. 41. I77I- 38. 48- 13. 36. 37- 1772. 44. 46. 13- 45- 44- Ï773- 57- 37- 26. 27. | 1774- 60. 45. 18. 43. 42. I . 258. 233. 82. 187. 191. te zaamen 491. ~ 378. I. Volgens deeze Tafel geeven drie huwelijken ten naaften bij agttien kinderen; dus brengen de dorpen, burgivn en'kleine treden , daar veel gemee- ne menfchen en weinig welgeftelde lieden zijn, veel meer voort dan de lieden, daar veele burgers of rijke lieden zijn. *. Daar worden meer jongens dan meisjens geboren, in de evenredigheid fan 25 tot 23 ten naaften bij. 3. Daar wordt een vierde menfchen meer geboren dan 'er fterven. 4. Daar fterven wat meer vrouwen dan mannen. 5. Het getal der huwelijken is zeer fterk afgenoomen door de duurte der graanen in de jaaren 1771 en 1772. 6. Eindelijk is de bevolking van Epoisfes, volgens eene naauwkeurige telling, bevonden te zijn van 1001 menfchen; die van Genay van 599 menfchen, die van Marigny-le-Cahouet van 671 menfchen en die van Toutry van 390 menfchen, hetgeen in het geheel 2661 menfchen uitmaakt. En naardien het middengetal der overledene, geduurende die vijf jaaren, van 75! is cn dat, als men dat getal met 351 vermenigvuldigt, men dat zelfde getal van 2661 krijgt^ is het zeeker dat 'er m die burgten cn dorpen ten boogften een mensch van de vijf en dertig fterft. TAFEL  AANIIANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. i5S TAFEL van de Geborene, Getrouwde Paaren en Overledene in de geheele Bailluage van Semur in Auxois, bevattende negen cn negentig zoo /leden, burgten ah dorpen, van het jaar 1770 tot het jaar 1774. ingefloten. jaaren. 1 gedoopte. getrouwdEl overledene. jongens. meisjens. paaren. I u^nnen. \ vrouwen. -77°' 9I5- S02. 323. 596. 594. I77I- 776. 788. 245. 633. 6ll. 1772. 853- 770. 297. 797. 674. 1773- 850. 788. 377. 639. 620. J774- 891. 732. 309. 635. €09. 4*85. 3880. 1551. 3300. I 3ioS. te zaamen 8165. 6408. ] Men ziet uit deeze Tafel, r. dat, over het algemeen, het getal der geborene jongens meer dan een tiende grooter rs dan dat der meisjens, dat zeer veel en des te zonderlinger is, omdat 'er in de 99 parochieën , welke in dat Bailluwlchap gevonden worden, 42 zijn, waarin meer meisjens dan jongensgeboren worden, of ten minden een gelijk getal jongens en meisjens, en onder die 42 plaatfen zijn de heden Montbard, Vitteaux en verfcheiden groote dorpen, als Braux, Millery, Savoify, Thorrey, Touillon, Villaine -lès-Prévötes, Villeberny, Grignon, Etivey enz. Als men het geheel getal der jongens en meisjens, die in die 42 parochieën, geduurende de tien jaaren voor Montbard en de vijf jaaren voor de andere plaatferL, van het jaar 1770 tot het jaar 1774 neemt, heeft men 1840 meisjens en 1690 jongens , dat is, op zeer weinig na een tiende meer meisjens dan jongens. Waaruit volgt dat in de 57 andere parochieën, waarin de iteden Semur en Flavigny, en de burgcen Epoisfes, Moutier-Saint-Jean enz. zijn, 2695 jongens cn 2040 meisjens geboren zijn, dat is, op zeer weinig na, een vierde meer jongens dan meisjens, zoo dat het fchijnt dat in de plaatfen, daar alle omftandigheden zaamenloopen om meer meisjens voorttebrengen, de Natuur veel zwakker werkt dan in die, waarin de omftandigheden gunftig zijn tot voortbrenging van jongens, en dat maakt dat, over het algemeen, het getal jongens, in onze lugtftreek, grooter is dan dat der meisjens; maar het zou niet wel mogelijk zijn die evenredigheid juist te bepaalen^ tenzij men een uittrekzel uit alle de registers van het rijk hadde. Zoo men zig daaromtrent op den arbeid van den Heer Abt d'Expilly verlaat, is 'er een dertiende meer jongens dan meisjens en ik zou niet ongenegen zijn om te gelooven dat deeze uitkomst vrij juist is. 2. Dat, vermits het midJcngetal der huwelijken, geduurende de jaaren 1770, XVIII. Deel. V  154 DE NATUURLYKE HISTORIE. 177a, 1773 cn 1774, 3_6j is, de armoede van het jaar 177, dat getal huwelijken een vierde verminderd heeft, naardien 'er in dat jaar flegts 245 geweest zijn. 3. Dat drie huwelijken ten nnaflen bij zestien kinderen geeven. 4. Dat 'er meer mannen" dan vrouwen fleren in evenredigheid van 33 tot 31 en dat 'er ook meer jongens dan meisjens geboren worden in eene grooter evenredigheid, naardien zij ten naaften bij van 43 tot 39 is. 5. Dat 'er, over het algemeen, in die Bailluagie een vierde meer menfchen geboren wordt dan 'er fterven. • 6. Dat het getal der overledene in het jaar 1772 grooter geweest is door de gevolgen van de armoede van het jaar 1771. Ziet hier de lijst van de plaatfen, van welke ik gefprooken heb en waarin zoo veele of meer meisjens dan jongens geboren worden, in diezelfde Bailluagie van Auxois. JONGENS. [ MEISJENS. 'Montbard, voor tien jaaren. » • 413. 4I3- Vitteaux, voor vijf jaaren. . . 203. 212. Millery, voor vijf jaaren. .... 48. 55. Braux, voor vijf jaaren. ..... 40. 42. Savoify, voor vijf jaaren. .... 53. 53. Thorrey fous Charny, voor vijf jaaren. . . 40. 56. Villaine - les - Prévótes, voor vijf jaaren. . . 40. 43. Villeberny, voor vijf jaaren. .... 46. 50. Grignon, voor vijf jaaren .... 54. 54. Etivey, voor vijf jaaren. ..... 48. 48. Corcelle-lès-Grignon, voor vijf jaaren. . . 36. 37. Grosbois, voor vijf jaaren. . ^ . 33. 37. Nefles, voor vijf jaaren. , , . 38. 40. Vizerny, voor vijf jaaren. , . . 34. 34. Touillon, voor vijf jaaren. ... .38. 4°« Saint-Thibaut, voor vijf jaaren. . . 33. 34- Saint- Beury. voor vijf jaaren. . . 39. 42« Pify, voor vijf jaaren. . . • • 33' 41» Toutry, voor vijf jaaren. .... £2. 31. Athie, voor vijf jaaren.. . . . . .21. 32. Corcelle-lès - Semur, voor vijf jaaren. . . 23. 24. Crèpend, voor vijf jaaren. . . 23. 25. Et ais, voor vijf jaaren. .... 20. 28. Flèe, voor vijf jaaren. .... 22. aó. Magny- la- vïlle, voor vijf jaaren. . . . 26. 26. Nogent- les- Montbard, voor vijf jaaren. . . 20. 20. ÏSlormier, voor vijf jaaren. .... 22. 30.. Saint? Manin, voor vijf jaaren. . 23. 24. Vieux - chateau, voor vijf jaaren.. . 22. 22. Charigny, 'voor vijf jaaren. . .. • . 20. 23. Lucenay-le-Duc, voor vijf jaaren. .. - . 28. 30. 1 15^'- 1672.  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 155 V a JONGENS. MEISJENS. Fan de andere zijde. . . 1561. 1672. Dampierre, voor vijf jaaren. .... 16. 18. Dracy, voor vijf jaaren. . . . .12. 12. Marjtgny-fous-Thil, voor vijf jaaren. . J-7- 28. Montigny Saint - Barthéhmi, voor vijf jaaren. . 13. 18. Planay, voor vijf jaaren. .... 13- 19. Verrè-fous- Drie, voor vijf jaaren. . . . li. 14. Mafflngy-lès- Vitteaux, voor vijf jaaren. . . 18. 23. Cejfey, voor vijf jaaren. .... 9- 9. Corcelotte en montagne, voor vijf jaaren. . . 8. 9. Mafilly -les- Vitteaux, voor vijf jaaren. . . 6. 9. Saint- Authot, voor vijf jaaren. " . . . 6. 9. te zaamen l69°. 1840. De oorzaaken, die te zaamenwerken om meerder meisjens te doen geboren worden, zijn zeer moeijelijk te raaden. Ik heb in deeze Tafel de plaatfen opgenoemd, daar dat gebeurt, en ik zie niets dat dezelve onderfcheidt van de andere plaatfen van hetzelfde land dan dat zij, over het algemeen, meer op gebergten dan in valeijen liggen en. dat het meest de armfte plaatfen zijn daar het volk meest bekrompen leeft; maar deeze waarneeming zou verder vervolgd en op een veel grooter getal gegronef moeten zijn dan op die twee en veertig parochieën en dan zou men misfehien de eene of andere gemeene betrekking vinden, waaropmen redenlijke gisfingen zou kunnen vestigen en te weeten koomen, welke de nadeelen zijn, die, op zekere plaatfen onder onze lugtftreek, de Natuur van haare gemeene wet doen afwijken, welke is dat zij meer jongens dan meisjens voortbrengt. TAFEL van de Geborene, Getrouwde Paaren en Gefiorvene inde Baillua* ge van Saulieu in Bourgonje, bevattende veertig, zoo [leden als burgten en dorpen, voor de jaaren van 1770 tot 177a ingejloten. t a a d t? Tv GEDOOPTE. GETROUWDE OVERLEDENE. JAAREN. PAAREN JONGENS. MEISJENS. ' MANNEN. VROUWEN. *77o. 559. 485- -81. 262. 275. 1771- 532. 499- "7- 337- 308. 1772- 484- 4§4> I93« 489. 547- 1575. 1468. 488. 1088. 1130. te zaamen 3043. 2218.  iS6 DE NATUURLYKE HISTORIE. Uit deeze Tafel ziet men, i.dat het getal der geborene jongens dat vat. de meisjens omtrent een vierde te boven gaat, fchoon 'er in de negen en dertig parochieën, die deeze BaUluage uitmaaken agttien zijn, daar meer meisjens dan jongens geboren worden, waarvan de lijst hier volgt. JONGENS. MEISJENS» Saint - Léger-de- Fouchefet, voor drie jaaren. . 66\ 76. Sant -Léger- de • Fourche , voor drie jaaren. . . 52. 55. Schijfey, voor drie jaaren. . . . 45. 51. Rouvray, voor drie jaaren. .... 38. 44. Villargoix, voor drie jaaren. . . . 37. 40. Saint - Agnan, voor drie jaaren. ... 34. 37. Cencerey, voor drie jaaren. ' . . . . 29. 35. Marcilly, voor drie jaaren. .... 23. 24. Blanot, voor drie jaaren. .... 22. 24. Saint- Didier, voor drie jaaren. . . . 2r. 25. Minery, voor drie jaaren. 19. 29. Frejfy, voor drie jaaren. . . . .19. 26. Brafey, voor drie jaaren. ..... 18. ai. Aify, voor drie jaaren. ..... 17. 24. Noidan, voor drie jaaren. . . . . 15; 291 Molphey, voor drie jaaren. . _ . . I3. J4. Villen, voor drie jaaren. . ... iq. i4. Charny, voor drie jaaren. .. 10. 13. te zaamen .. . . 488. 58ÏT Naardien het geheel getal der meisjens voor drie jaaren 581 en dat der jongens 488 is, is 'er, bij gevolg, bijna een zesde meer meisjens dan jongensgeboren, of zes meisjens tegens vijf jongens, in die agttien parochieën, waaruit volgt 2. dat in de een en twintig andere parochieën, waaronder dë ftad Saulieu, de burgt Aligny en de andere minst arme plaatfen van dat Bailiuwfehap zijn, 1077 jongens en 897 meisjens, dat is, een. vijfde meer jongens dan meisjens geboren is. 3. Dat, het getal der huwelijken, in het jaar 1771, flegts 117 geweest zijnde, in plaats dat het in het jaar 1770, 181, en in 1772, 150 was, men 'hier,, gelijk in het bailiuwfehap van Auxois,, wederom vindt dat zulks niet kan toegefchreven worden dan aan dë duurte der graanen in het jaar. 17.71; en alzoo die bailluagie van Saulieu veel armer is dan die van Semur, is'het getal.huwelijken, dat in het bailiuwfehap van Saumur een vierde verminderd was, hier de helft, verminderd door de armoede van dat jaar 1771. 4. Dat drie huwelijken agttien en drie vierde kinderen in datzelfde bailiuwfehap geeven, daar, om zoo te fpreeken, niet dan gemeen volk.is, bij welk, gelijk ik gezegd heb, dc huwelijken altijd vrugtbaarer zijn dan in hooger Handen. (*) Die Bailluagie van Saulieu beftaat wezenlijk uit veertig parochieën:, maar ik heb dé-, registers van die van Savilly niet kunnen bekoomen, die, bij gevo.'g, niet in de boven, flaande. Tafel begrepen ia,  . AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 157 5. Dat 'er meer vrouwen dan mannen fterven, om reden dat zij daar meer werken dan ineen minder arm diftrict, gelijk dat van Semur, daar integendeel meer mannen dan vrouwen fterven. 6. Dat 'er meer dan een derde meer kinderen fterven dan volwasfen menfchen in dat bailiuwfehap. 7. Dat het getal der overledene in het jaar 177a veel grooter geweest, is, gelijk in de andere diftriéten en om dezelfde reden. Als men het middengetal der Overledene voor een jaar neemr, zal men bevinden dat dat getal, in het bailiuwfehap van Saulieu 739! is, en dat dat getal, in het bailiuwfehap van Semur 12811 is, van welke de fom 2020?f is; nu bevat de laatfte dier bailluwfchappen negen en negentig parochieën, en de eerfte negen en dertig, dat voor beiden honderd agt en dertig plaatfen of parochieën maakt; nu bevat, volgens den Heer Abt d'Expilly, het geheele Rijk van Frankrijk 41000 parochieën; dus ftaat de bevolking van die twee bailluwfchappen van Semur en Saulieu tot de bevolking van het geheel Rijk, op zeer weinig na, als 138 tot 41000. Maar wij hebben door de voorige waarneemingen gevonden dat men het getal der jaarlij kfe dooden ten minfteu mer 35 moet vermenigvuldigen, om het getal der leevende te weeten; als men dan 202oï|, het getal der jaarlijkfe dooden in die twee bailluwfchappen, vermenigvuldigt, .heeft men 70732? voor de bevolking dier cvvee baijluwfchappert en bij gevolg 21 millioenen 14 duizend 777 voor de geheele bevolking van het Rijk, zonder daarbij de ftad Parijs te rekenen, welker bevolking wij op 658000 menfchen gefchat hebben, hetgeen in, het geheel 21 millioenen, 672 duizend 777 menfchen voor het geheel Rijk zou uitmaaken, een getal dat niet ver is van 22 millioenen, 14 duizend 357, welke dezelfde Abt d-'Expilly voor diezelfde bevolking opgeeft Maar eene zaak die mij zoo zeeker niet toefchijnt is hetgeen die zeer achtingwaerdige fchrijver zegt met opzigt tot het getal leevende vrouwen, welke hij zegt dat altijd grooter is dan het getal leevende mannen; dat mij aan dit zeggen doet twijfelen is dat het uit de voorige Tafels blijkt dat te Parijs jaarlijks meer jongens dan meisjens geboren worden en ook dat 'er jaarlijks in die ftad meer mannen dan vrouwen fterven; bij gevolg moet het getal der leevende mannen dat der leevende vrouwen te boven gaan. En met opzigt tot de provintie, als wij het getal der jongens en meisjens, die jaarlijks geboren worden, cn het jaarlijks getal der geftorven mannen en vrouwen in dc twee' bailluwfchappen, van welke wij zoo even de Tafelen opgegeevcn hebben, neemen, vinden wij 1370 jongens en 1265 meisjens die jaarlijks geboren zijn en wij hebben 1023 mannen en 998 vrouwen die jaarlijks geftorven zijn. Dan moeten 'er wat meer mannen dan vrouwen in de provintieën leeven, fchoon in minder evenredigheid dan te Parijs en ondanks de. verhuizingen, waaraan de mannen meer dan de vrouwen onderworpen zijn. («) Men fchat de bevolking van het geheel Rijk van Frankrijk thans (179a) gemeenlijk 05 26 milliosnen menfchen, V _hïa__.er. V 3,  158 DE NATUURLYKE HISTORIE. Vergelijking der fterfte in de ftad Parijs en op het Land, op tien, vijftien en twintig mijlen afftands van de ftad. \Jit de Tafelen, welke ik II. Deel bladz. 295 van de fterfte gegeeven heb, blijkt dat 'er van de 13189 menfchen in de twee eerfte jaaren van het leven fterven: Te Parijs . .... 4131 [ op het Land .... 5738. daar fterven van 2 jaaren tot volle 5 jaaren Te Parijs . .. ... 1410 | op het Land .... 957. daar fterven van 5 tot 10 jaaren Te Parijs . . ... 740 j op het Land .... 58.5. daar fterven van 10 tot 20 jaaren Te Parijs . ... 507 | op het Land . ; ï 575. daar fterven van 20 tot 30 jaaren Te Parijs . . . .. 693 j op het Land . : . . 937-, daar fterven van 30 tot 40 jaaren Te Parijs 7 . ... 885 J op het Land . . . 1095. daar fterven van 40 tot 50 jaaren Te Parijs . ; ... 962 ) op het Land . ... 912. daar fterven van 50 tot 60 jaaren Te Parijs 1062 J op het Land . ... 885. daar fterven van 60 tot 70 jaaren Te Parijs 3 ; ... 1271 | op het Land .... 727. daar fterven van 70 tot 80 jaaren Te Parijs . ; . . . 1108 1 op het Land .... 602. daar fterven van 80 tot 90 jaaren Te Parijs . . ... 361 | op het Land .... 159. daar fterven van co ot 100 jaaren en daar boven Te Parijs 59 | op het Land .... 16.  AANHANGZEL TOT DE H1STC RIS VAN DEN MENSCH. 159 Als men nu dc fterfte te Parijs met die op het Land in den omtrek dier ftad, op tien en twintig mijlen afftands, vergelijkt, ziet men dat 'er, op eenzelfde getal van 13189 menfchen, in de twee eerfte jaaren van hec leven, 5738 op het Land fterven, terwijl 'er te Parijs 4131 fterven. Dit verfc-hil koomt voornamelijk daarvandaan dat men te Parijs de gewoonte heeft van de kinderen op het Land te minnen te beftellen, zoo dat 'er noodwendig meer kinderen op het Land moeten fterven dan in de ftad. Bijvoorbeeld, als men de 5738 op het Land geftorven kinderen met de 4131 te Parijs overledene kinderen te zaamen optrekt, heeft 11^9809, van welke de helft4935 evenredig is aan het getal kinderen, die te Parijs zouden geftorven zijn, als zij daar gezoogd waren. Als men dan 4131 van 4935 aftrekt, vertoont het getal 804, dat overblijft, dat van de kinderen, die men naar het Land te minnen heeft gezonden, waaruit men kan befluiten dat van alle dc kinderen die te Parijs geboren worden, meer dan een zesde naar het Land worden gezonden om gezoogd te worden. Maar deeze kinderen worden, zoo dra zij twee jaaren oud zijn cn zelfs eerder, voor hetgrootfte gedeelte, wederom naar Parijs gebragt en aan hunne ouderen wedergegeeven; daarom is het dat het op dat getal 13189 blijkt dat 'er meer kinderen te Parijs fterven van twee jaaren tot vijf jaaren dan 'er op het Land fterven, -hetgeen hec tegendeel is vaa heêgceu in de twee eerfte jaaren gebeurt. Zoo is het ook gelegen met de derde verdeeling der ouderdommen, dat is, van vijf tot tien jaaren; daar fterven meer kinderen in dien ouderdom te Parijs dan op het Land. Maar van den ouderdom van tien tot veertig jaaren vindt men altijd dat 'er minder menfchen te Parijs fterven dan op het Land, ondanks het groot getal jonge lieden, die van alle kanten naar die ftad toevloeijen , hetgeen zou fchijnen te bewijzen dat 'er zoo veele inboorlingen uit Parijs gaan als 'er vreemde jnkoojnen. . Het fchijnt. ook dat men dit feit uit de Voorgaande Tafel zou kunnen bewijzen, die de doop - registers, met de dood-registers vergeleken, bevat, van welke het verfchil, over agt en vijftig agtercenvolgende jaaren genoomen, niet zeer aanmerklijk is, naardien de lom der geborene te Parijs, geduurende die agt en vijftig jaaren, 1 millioen, 74 duizend 367 is en de fom der overledene 1 millioen, 87 duizend 995, dat flegts 13628 op 1,087,995, °f omtrent een vijf en zeventigfte gedeelte meer maakt, zoo dat 'er, alles gerekend, bijna zoo veel volk uit Parijs gaat als 'er in koomt, waaruit men befluiten kan dat de vrugtbaarheid dier groote ftad genoegzaam is voor haare bevolking, op een vijf en zeventigfte gedeelte na. Als men vervolgens, gelijk hier boven, de fterfte te Parijs bij die op het Land van den ouderdom van veertig jaaren tot het eind van het leven vergelijkt , ziet men dat 'er altijd meer menfchen te Parijs dan op het Land fterven en wel des te meer, naar maate de jaaren meer gevorderd zijn, hetwelk fchijnt te bewijzen dat dc zoetigheden van het leven veel tot deszelfs duuring toebrengen en dat het volk van het Land, meer vermoeid en flegter gevoed wordende, over het algemeen veel eerder fterven dan het volk in dc ftad.  ióo DE NATUURLYKE HISTORIE. Vergelijking van de Sterf-lijften in Frankrijk met de Sterf-Ujften te Londen. De beste Tafelen, die te Londen gemaakt zijn, zijn die, welke de Heer Corbyn Morris in het jaar 1759 heeft uitgegeeven voor dertig jaaren, van het jaar 1728 tot het jaar 1757; die Tafelen zijn, voor het getal der overledene, in twaalf deelen verdeeld; te weeten, van de geboorte tot den ouderdom van twee jaaren; van' den ouderdom van twee jaaren tot dien van vijf jaaren, van vijf jaaren tot tien jaaren, van tien tot twintig jaaren, van twintig tot dertig, van dertig tot veertig, van veertig tot vijftig, van vijftig tot zestig, van zestig tot zeventig, van zeventig tot tagtig, van tagtig tot negentig en van negentig tot honderd jaaren en daar boven. Ik heb mijne Tafelen op dezelfde wijze verdeeld en ik heb door de proportie-regel deeze evenredigheden gevonden. Op 23994 fterven 'er in de 2 eerfte jaaren des levens: In Frankrijk v ; . 8832 I te Londen i . 8028. Daar fterven van 2 tot 5 jaaren I-n Frankrijk : . . 2194 I te Londen : : ; 1904. Daar fterven van 5 tot 10 jaaren In Frankrijk ; . > 1219 I te Londen . . . 806. Daar fterven van 10 tot 20 jaaren In Frankrijk . . . 958 1 te Londen . . . 722. Daar fterven van 20 tot 30 jaaren In Frankrijk . . . 1396 | te Londen . . . 2085. Daar fterven van 30 tot 40 jaaren In Frankrijk . . . 1654 j te Londen . . . 2491. Daar fterven van 40 tot 50 jaaren In Frankrijk . . . 1707 j te Londen . . . 2622. Daar fterven van 50 tot 60 jaaren In Frankrijk . . . 1716, | te Londen . . . 2026. Daar fterven van 60 tot 70 jaaren In Frankrijk . . . 1913 1 te Londen . . . 1584. Daar  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 161 Daar fterven van 70 rot 80 jaaren In Frankrijk . . • 1742 | te Londen . . . utf. Daar fterven van 80 tot 90 jaaren In Frankrijk ... 578 | te Londen . 3 . 513. Daar fterven van 90 tot 100 jaaren In Frankrijk ... 85 1 te Londen : ; , 76. Maar, gelijk de Heer Corb y n zeer wel aanmerkt, de getallen die de volwasfene, van twintig jaaren en daarboven, vertoonen, zijn veel te groot in vergelijking van die, welke voorafgaan en die de menschen van tien tot twintig jaaren vertoonen, of de kinderen van vijf tot tien jaaren, omdat 'er indedaad te Londen, gelijk in alle de andere groote fteden, een zeer groot getal vreemdelingen en lieden van het land en veel meer volwasfen lieden en lieden boven de twintig dan onder de twintig jaaren oud koomen. Dus, om onze vergelijking naauwkeuriger te maaken, hebben wij, in onze Tafel, de twaalf parochieën van het Land 'er afgefcheiden en, flegts de drie parochieën van Parijs neemende , hebben wij 'er de volgende betrekkingen uit getrokken voor de fterfte te Parijs tot de fterfte te Londen. Op 13189 menfchen fterven ser in de twee eerfte jaaren van het leven: Te Parijs . . . 4131 I te Londen . . .' 44r3- Daar fterven van 2 tot 5 jaaren Te Parijs . * . . 1410 J te Londen ï . . 1045. Daar fterven van 5 tot 10 jaaren Te Parijs . * . . 740 1 te Londen . . . 443* Daar fterven van 10 tot 20 jaaren Te Parijs , . 5°7 I te Londen . . . 396. Daar fterven van 20 tot 30 jaaren Te Parijs - » • 693 | te Londen . . . 1146'. Daar fterven van 30 tot 40 jaaren Te Parijs . . . 885 j te Londen . . • 1370. Daar fterven van 40 tot 50 jaaren Te Parijs . . . 962 \ te Londen . . . 1442. XV1IL Deel. X  16-2 DE NATUURLYKE HISTORIE. Daar fterven van 50 tot 60 jaaren Te Pariis - • • 1062 f te Londen . . . 1113. Daar fterven van 60 tot 70 jaaren Te Parijs . . . 1271 J re Londen . . . 870. Daar fterven van 70 tot 80 jaaren Te Parijs, . . .1108 |; te Londen . 4 . Daar jïerven van 80 tod po jaaren Te PariJs « . . 361 j te Londen . . .282. Daar fterven van po tot 100 jaaren en daar boven Te PariJ's • , • 59 I te Londen ... 42. Uit de vergelijking van deeze Tafelen blijkt dat men te Parijs meer kinderen op het land te minnen zendt dan te Londen, naardien 'er, op datzelfde getal 13189, te Parijs flegts 4131 fterven, terwijl 'er te Londen 4413 fterven, en dat 'er, naardien 'er, om diezelfde reden, minder te Londen dan te Parijs weder inkoomen, ook, naar evenredigheid, minder fterven van den ouderdom van twee jaaren tot vijf jaaren, en zelfs van vijf tot tien, en van tien tot twintig jaaren. Maar van den ouderdom van twintig tot zestig jaaren gaat het «etal der overledene te Londen dat der overledene te Parijs veel te boven en de grootfte meerderheid is van twintig tot veertig jaaren, hetwelk bewijst dat 'er te Londen een zeer groot getal volwasfene perfoonen uit de provintieën inkoomen, en dat de vrugtbaarheid dier ftad niet genoegzaam is om de bevolking te onderhouden, zonder de groote toevoer van elders. Deeze zelfde waarheid wordt ook bevestigd door de vergelijking van de doop- met de fterfhjften, uit welke men ziet dat, geduurende de negen jaaren, van 1728 tot 1736, het getal der gedoopte te Londen flegts 154957 was, terwijl dat der overledene 239327 was. Zoo dat Londen meer dan de helft van zijne geborene weder moet aanwerven om zig te onderhouden, terwijl Parijs genoegzaam is om zigzelf te onderhouden op een vijf en zeventigfte na. Maar die noodzaaklijkheid van aanwerving te Londen fchijnt fteeds een weinig te verminderen; want als men het getal der geborene en geftorvene over negen andere laater jaaren neemt, te weeten, van-het jaar 1749 tot 1757, is dat der geborene 133299, en dat der geftorvene 196830, waarvan het betreklijk verfchil wat minder is dan dat van 154957 tot 239327, dat de geborene en geftorvene vertoont in de negen jaaren van 1728 tot 1736. Het ge» heel dier getallen toont flegts dat, over het algemeen, de bevolking van Londen van 1736 tot 1757 omtrent een zesde verminderd is en dat, naar maate de bevolking verminderd, de vreemde aanvoer wat minder noodzaakliilfe geworden is.  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 163 Het getal der overledene is dan te Parijs grooter dan te Londen van twee tot twintig jaaren; vervolgens te Parijs kleiner dan te Londen van twintig tot vijftig jaaren, ten naalten bij gelijk van vijftig tot zestig jaaren en eindelijk veel grooter te Parijs dan te Londen van zestig jaaren tot het eind van het leven, hetgeen fchijnt te bewijzen dat men over het algemeen te Londen zoo oud niet wordt als te Parijs, naardien 'er op 13189 perfoonen, 2799 zijn, die te Parijs over de zestig jaaren oud fterven, terwijl 'er op datzelfde getal te Londen flegts 1820 boven dien ouderdom fterven. zoo dat de ouderdom een derde meer voordeel fchijnt te hebben te Parijs dan te Londen. Als men de bevolking van Londen wil fchatten naar de Tafel der overledene van negen jaaren, van 1749 tot 1757, heeft men voor het jaarlijks getal overledene 21870, dat, met 35 vermenigvuldigd, 765450 geeft; zoö dat Londen, volgens die rekening, 107450 menfchen meer zou bevatten dan Parijs; maar die regel van 35 leevende voor eenen overledenen, welke ik voor goed houde voor Parijs, en nog juifter voor de provintieën van Frankrijk, zou wel voor Engeland niet deugen kunnen. De Ridder Petty O) rekent, in zijne ftaatkundige rekenkunde, flegts dertig leevende voor eenen doode, hetgeen flegts 656100 leevende te Londen zou geeven; maar ik geloof dat die fchrijver, die anders zeer oordeelkundig is, zig in dit opzigt bedriegt: welk verfchil 'er ook zij tusfchen den invloed der lugtltreeken van Parijs en Londen, kan het egter geen zevende verfchil in de fterfte maaken; het koomt mij flegts voor dat het indedaad, naardien men tc Londen zoo oud niet wordt als te Parijs, beter is het getal der leevende, met betrekkingtot de doode, op 31 te rekenen en, als men dan 31 voor dat wezenlijk getal rekent, zal men bevinden dat Londen 677970 menfchen bevat, terwijl in Parijs flegts 658000 menfchen zijn. Dus zal Londen omtrent een drie en dertigfte meer bevolkt zijn dan Parijs, naardien het getal der inwooneren van Londen dat der bewooneren van Parijs flegts 19970 menfchen op 658000 te boven gaat. Hetgeen mij 31 voor het getal der leevende tegens het getal der dooden te Londen doet ftellen, is dat alle fchrijvers, die waarneemingen omtrent de fterfte verzameld hebben, overeenftemmen dat 'er in Engeland, op het land, een op een en dertig fterft, en te Londen een op dertig, en ik denk dat die twee bepaalingen een weinig te zwak zijn; men zal in het vervolg zien dat, als men 31 voor Londen en 33 voor het land in Engeland fielt, men de waarheid nader bij koomr. Het werk van den Ridder Petty is reeds oud en de Engelfchen hebben het zoo zeer geacht, dat 'er vier uitgaven van verfchenen zijn, van welke de laatfte in 1755 uitkwam. Zijne eerfte Tafels van de fterfte beginnen met hetjaar 1665 en eindigen met 1682; maar als men flegts van 1667 tot 1682 rekent, omdat 'er eene foort van pest te Londen regeerde, die het getal der dooden driemaalen vermeerderde, vindt men voor die zestien jaa- (a) Eflays in Pslitkal Jritlmetick, Land, 1755. X a  i64 DE NATUURLYKE HISTORIE. ren 196196 geborene en 308335 overledene, hetgeen onbetwistbaar toont dat Londen reeds van dien tijd af aan, wel verre van voor zijne bevolking genoegzaam te zijn, alle jaaren meer dan de helft van het getal der geborene moest aanwerven. Als men op die zestien jaaren de jaarlijkfe middelbaare fterfte rekent, vindt men 19270H, die, door 31 vermenigvuldigd, 597399 voor het getal der inwooneren van Londen in dien tijd geeven. De fchrijver zegt 669930 in 1682, omdat hij flegts de twee laatfte jaaren van de Tafel genoomen heeft, te weeten 23971 dooden in 1681, en 20691 in 1682, waarvan het middengetal 22331 is, dat hij flegts door 30 vermenigvuldigt (naardien'er, zegt hij, jaarlijks 1 op 30 fterft, volgens de waarneeming op de fterf-lijften van Londen, in het jaar 1676 gedrukt) en dat kon in dien tijd waar zijn; want in eene ftad, daar flegts een derde geboren worden en daar twee derde fterven, is het zeeker dat de laatfte derde, die van buiten inkoomt, volwasfen, of ten minften in eenen zekeren ouderdom aankoomt, en bijgevolg eerder moet fterven dan wanneer datzelfde getal in de ftad geboren was; dus men de bevolking op 35 leevende tegens 1 overledenen moet rekenen op alle plaatfen, welker vrugtbaarheid genoegzaam is voor het onderhoud haarer bevolking, en integendeel de bevolking minder, dat is 33, 32, 31 enz. leevende tegens 1 doode, in de fteden, die vreemde aanwervingen nodig hebben om zig op denzelfden graad van bevolking te houden. Dezelfde fchrijver merkt aan dat 'er in Engeland op het land een op 32 fterft en dat 'er 5 geboren worden tegens 4 die fterven; dit laatfte feit koomt vrij wel overeen met hetgeen in Frankrijk plaats heeft; maar als het eerfte feit waar zij, volgt 'er uit dat de lugt in Frankrijk gezonder is dan in Engeland in de evenredigheid van 35 tot 32; want het is zeeker dat 'er in Frankrijk op het land flegts een van 35 fterft. Uit andere Tafelen van de fterfte, uit de registers van de ftad Dublin, voorde jaaren 1668, 1672, 1674, 1678, 1679 en 1680 getrokken, ziet men dat het getal der geborene in die ftad, geduurende die zes jaaren 6157 geweest is, dat, het een jaar door het ander, 1026 is. Men ziet ook dat, geduurende die zes jaaren, het getal der overledene 9865 was, dat is, het een jaar door het ander, 1644; waaruit volgt 1. dat Dublin zoo wel als Londen, vreemde hulp nodig heeft om zijne bevolking in evenredigheid van 16 tot 10 ftaande te houden, zoo dat het nodig is dat 'er alle jaaren te Dublin drie agtfte vreemdelingen aankoomen. 2. De bevolking dier ftad moet gefchat worden gelijk die van Londen, door het jaarlijks getal der dooden met 31 te vermenigvuldigen, hetgeen 50964 menfchen voor Dublin en 597399 voor Londen geeft; en als men de waarneemingen van den fchrijver vertrouwt, welke zegt dat men flegts 30 leevende voor eenen doode moet rekenen, zal men voor Londen niet meer dan 578130 menfchen vinden en voor Dublin flegts 49320, dat mij voorkoomt wat van de waarheid aftewijken; maar Londen is zedert dien tijd veel vergroot, gelijk wij in het vervolg zeggen zullen. Volgens eene andere Tafel der geborene en geftorvene voor dezelfde zes.  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. r65 jaaren te Londen, en in welke men de jongens en meisjens onderfcheiden heeft, zijn 'er 6332 jongens en 5940 meisjens, het eenjaar door het ander, geftorven, dat is, wat meer dan een vijftiende jongens dan meisjens, en volgens dezelfde Tafelen, zijn 'er 10424 mannen en 9505 vrouwen geftorven, dat is, omtrent een tiende meer mannen dan vrouwen. En als men de geheele'fom der geborene neemt, die 12272 en de geheele fom der overledene, die 19929 is, ziet men dat reeds in dien tijd de ftad Londen meer dan de helft van hetgeen zij zelve voor het onderhoud van haare bevolking voortbrengt, van buiten kreeg. Volgens andere Tafelen voor de jaaren 1683, l6"84 en 1685 was het getal der overledene te Londen 22337 het een jaar door het ander, en de fchrijver zegt dat te Parijs het getal dooden, in diezelfde drie jaaren, het een jaar door het ander, 19887 was; waaruit hij befluit, terwijl hij dat getal door 30 vermenigvuldigt, dat het getal der inwooneren van Londen in dien tijd 700110 was en dat der bewooneren van Parijs 596610; maar, gelijk wij gezegd hebben, men moet te Parijs het getal der dooden door 35 vermenigvuldigen, hetgeen 996045 geeft en het zou zonderling zijn dat Parijs, in plaats van te vermeerderen, zedert dien tijd in inwooneren verminderd was; want, als men de drie laatfte jaaren van onze Tafel van fterfte te Parijs neemt, namelijk de jaaren 1764, 17^5 e« *766> vindt men dac het Secal der dooden, het een jaar door het ander, 19205; is, dat, door 35 vermenigvuldigd, 672167 voor de tegenswoordige bevolking van Parijs geeft, dat is, 23878 minder dan in het jaar 1685. Als men vervolgens de Tafel der geborene en geftorvene in de ftad Londen van het jaar 1686 tot het jaar 1758 ingefloten neemt, daar de Tafelen van den Heer Corbyn Morris eindigen, vindt men dat 'er in de tien eerfte jaaren, dat is, van 1686 tot 1695 ingefloten, 75400 jongens en 71454 meisjens geboren zijn en dat 'erin diezelfde tien jaaren 112825 mannen en 106798 vrouwen geftorven zijn, dat, het een jaar door het ander, 7540 jongens en 7146 meisjens, in het geheel 14686 geborene maakt; en het een jaar door het ander aan geftorvene 11282 mannen en 10680 vrouwen, in het geheel 21962 overledene. Als men vervolgens de geborene en geftorvene geduurende die tien eerfte jaaren met de geborene en geftorvene geduurende de tien laatfte, dat is, van 1749 tot 1758 ingefloten, vergelijkt, bevindt men dat 'er 75594 jongens en 71914 meisjens geftorven zijn; en dat 'er in diezelfde tien laatfte jaaren 106519 mannen en 107892 vrouwen geftorven zijn; dat, het een jaar door het ander, 7559 jongens en 7191 meisjens, in het geheel 14750 geborene uitmaakten, het een jaar door 'tander, aan geftorvene 10652 mannen en 10789 vrouwen, in het geheel 21441 dooden; zoo dat het getal der geborene in dat laatfte tijdvak dat der geborene in het eerfte tijdvak flegts 64 op 14686 te boven gaat en het getal der dooden 521 minder is; waaruit volgt dat de bevolking van Londen ra drie en zeventig jaaren niet vermeerderd is en dat zij in 1758 nog was dat zij in 1686 was, dat is, een en dertig maal 21701; of 672746 en dat op het hoogst i want als men het getal der dooden flegts door 30 vermenigvuldig- x 3  t66 DE NATUURLYKE HISTORIE. de, zou men flegts 651045 voor de wezenlijke bevolking dier flad vinden; dat getal van dertig leevende voor eenen doode in de ftad Londen is door alle de Engelfche fchrijvers, welke over die ftof gefchreven hebben, aangenoomen geworden; Graunt, Petty, Corbyn Morris, Smart en enige andere fchijnen in dit ftuk overeenteftemmen; ik geloof egter dat zij zig hebben kunnen bedriegen , aangezien 'er meer verfchil tusfchen 30 en 35 is dan men vermoeden kan tusfchen de gezondheid van de lugt van Parijs en die van Londen. Men ziet ook uit die vergelijking dat het getal der manlijke kinderen dat der vrouwlijke kinderen ten naaften bij in dezelfde evenredigheid in de twee tijdperken te boven gaat, te weeten, een agttiende in het eerfte tijdvak en wat meer dan een negentiende in het tweede. Die vergelijking toont, eindelijk, dat Londen altijd eenen grooten toevoer van buiten nodig gehad heeft om zijne bevolking ftaande te houden, naardien in die twee tijdvakken, zeventig jaaren van eikanderen verwijderd, het getal der geborene flegts tot dat der geftorvene ftaat als 7 tot 10, of 7 " tot 11, terwijl te Parijs de geborene met de geftorvene gelijk zijn op een vijf en zeventigfte na. Maar in die reeks van jaaren van 1686 tot 1758, is 'er een tijdvak geweest, zelfs een vrij lang, geduurende welk de bevolking van Londen vrij aanmerklijker was, te weeten van het jaar 1714 tot het jaar 1734; want in dat tijdvak van 21 jaaren is het geheel getal der geborene 377569 geweest, dat is, het een jaar door het ander, 17979^, terwijl in de 21 eerfte jaaren van 1686 tot 1706 het getal der geborene, het een jaar door het ander, flegts 15131- was en in de 21 laatfte jaaren, namelijk van 1738 tot 1758, was datzelfde getal der geborene, het een jaar door het ander, ook flegts 14797'f; zoo dat het fchijnt dat de bevolking van Londen merklijk vermeerderd is van 1686 tot 1706, wanneer zij op haar hoogst punt was in het tijdvak dat verloopen is van 1706 tot 1737; en dat zij vervolgens doorgaande verminderd is tot 1758; en die vermindering is zeer aanmerklijk, naardien het getal der geborene, dat in het tusfehenvak 17979 was, in het laatfte tijdvak flegts 14797 is, hetwelk meer dan een vijfde minder is: nu is de beste wijze om van den aanwas df de vermindering der bevolking eener ftad te oordeelen dat men dezelve opmaakt uit de vermeerdering of vermindering van het getal der geborene, en daarenboven is de toevoer, welken zij verpligt is van buiten te trekken, des te aanmerklijker naar maate het getal der geborene daar kleiner wordt: men kan dan verzeekeren dat Londen veel minder bevolkt is dan het in het tusfehenvak van 1714 tot 1734 was en zelfs minder dan in het eerfte tijdvak van 1686 tot 1706. Deeze waarheid wordt bevestigd door het inzien van de fterf-lijften in die drie tijdvakken. In het eerfte van 1686 tot 1706 was het getal der overledene, het een jaar door het ander, 21159!. In het laatst van 1738 tot 1758 was dat getal der overledene, het een jaar door het ander, 23845^; en in het tusfehenvak van 1714 tot 1734 was dat getal der overledene, het een jaar door hetan-  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. io> der, 26463'f, zoo dat, vermits de bevolking van Londen gefchat moet worden door de'vermenigvuldiging van het jaarlijks getal dooden met 31, men bevinden zal dat, naardien dat getal in het eerfte tijdvak van 1686 tot 1706 van 21159?is, het getal der bewooneren van die ftad toen 655949 was; dat in het laatfte tijdvak van 1738 tot 1758, dat getal 739205 was, maar dat in het tusfehenvak van 1714 tot 1734 dat getal der inwooneren van Londen 820370 was, dat is, veel meer dan een vierde grooter in het eerfte tijdvak, en wat minder dan een negende in het laatfte. De bevolking dier ftad, van 1686 gerekend, is dan eerst meer dan een vierde vermeerderd tot de jaaren 1724 en 1725, en zedert is zij een negende verminderd tot 1758; maar het is enkel als men haar volgens het getal dooden rekent; want als men haar volgens het getal der geborene fchatten wil, zou deeze vermindering veel grooter zijn en ik zou dezelve ten minften op een zevende rekenen. Wij laaten den Engelfchen Staatkundigen de zorg over om natefpeuren welke de oorzaaken mogen zijn van die vermindering in de bevolking hunner hoofdftad. Daar volgt nog een ander feit uit deeze vergelijking; dat, namelijk, naardien het getal der geborene minder, en het getal der geftorvene meer is in het laatfte tijdvak dan in het eerfte, de toevoer, welke deeze ftad van buiten gekregen heeft, altijd in eene toeneemende reden geweest is, en dat zij bijgevolg op verre na nooit in ftaat geweest is de bevolking door haare vrugtbaarheid in ftand te houden, naardien 'er in het laatfte tijdvak 23845 geftorvene en 14797 geborene zijn, hetgeen meer dan de helft te kort is, dat zij door invoer van buiten moet vervullen. In datzelfde werk (a) geeft de fchrijver, volgens de waarneemingen van Graunt de uitkomst van eene Tafel van geborene, geftorvene en getrouwde van een zeker getal parochieën in de provintie Hamshire in Engeland, geduurende negentig jaaren; en uit die Tafel blijkt het dat elk huwelijk vier kinderen voortgebragt heeft, hetgeen zeer veel verfchilt van de voortbrenging van elk huwelijk in Frankrijk op het land, die ten minften van vijf kinderen is en dikwijls van zes, gelijk men gezien heeft uit de Tafels van de bailluwfchappen van Semur .en Saulieu, die wij hierboven opgegeeven hebben. Eene tweede waarneeming, uit die Tafel van de fterfte in Engeland op het land getrokken, is dat 'er zestien manlijke tegens vijftien vrouwlijke kinderen geboren worden, terwijl 'er te Londen flegts veertien manlijke tegens dertien vrouwlijke kinderen ter waereld koomen en bij ons op het land, in Bourgonje, wordt 'er omtrent een zesde meer jongens dan meisjens geboren, gelijk men uit de Tafelen van de bailluwfchappen van Semur en Saulieu gezien heeft; maar ook worden 'er te Parijs flegts zeven en twintig jongens tegens zes en twintig meisjens geboren, terwijl 'er te Londen veertien jongens tegens dertien meisjens ter waereld koomen. Men ziet ook uit diezelfde Tafel van negentig jaaren dat het middengetal (s) Celküion tftheyearly MHs of mortality. Ltnd. 1759.  i68 DE NATUURLYKE HISTORIE. der geborene tot het middengetal der gefiorvene ftaat als 5 tegens 4 en dat dat verfchil tusfchen het getal der geborene en geftorvene te Londen en op het land voornamelijk van den toevoer koomt, welken die provintie aan Londen tot de bevolking levert. In Frankrijk is in de twee bailluwfchappen, welke wij opgcgeeven hebben, het verlies nog grooter, want het is tusfchen een derde en een vierde, dat is te zeggen, dat 'er tusfchen een derde en een vierde meer menfchen in dat diftrici geboren worden dan 'er fterven, hetgeen fchijnt te bewijzen dat de Franfchen, ten minften in die landftreek, minder in hunne geboorteplaatfen blijven dan het volk op het land in Engeland. De fchrijver merkt nog aan dat, volgens die Tafel, de jaaren, in welke de meefte menfchen geboren worden die zijn, waarin de minfte fterven en men kan van die waarheid in Frankrijk zoo wel als in Engeland verzeekerd zijn, want in het jaar 1770 wanneer 'er meer kinderen geboren zijn dan in de volgende vier jaaren, zijn 'er ook minder menfchen geftorven, zoo in het bailiuwfehap van Semur als in dat van Saulieu. In een aanhangzel voegt 'er de fchrijver bij dat men, volgens verfcheiden andere waarneemingen, in de zuidlijke provintieën van Engeland gedaan, altijd bevonden heeft dat elk huwelijk vier kinderen voortbragt; dat die evenredigheid nipr nlleen juist is voor Engeland, maar zelfs voor Amfterdam, daar hij het nodig onderzoek gedaan heeft om 'er zig van te verzeekeren. Vervolgens vindt men eene Tafel door Graunt opgemaakt, van de geborene, getrouwde en geftorvene in de ftad Parijs in de jaaren 1670, 1671 en 167a; ziet hier een uittrekzel uit die Tafel. getrouwde \ jaaren. geborene. WLZ gestorvene. j paaren. 1670. l68lO. 3930. 21461. 1671. I8532. 3986. 17398. 1672. I8427. 3562. I7584. te zaamen j 527^9- 11478. 56443. Waaruit men befluiten moet 1. dat in dien tijd, dat is, omtrent honderd jaaren geleden, elk huwelijk te Parijs omtrent 4f kinderen voortbragt, in plaats dat thans elk huwelijk op zijn hoogst flegts vier kinderen voortbrengt. a. Dat het middengetal der geborene in de drie jaaren 1670, 1Ó71 en 1672, 17923 zijnde en dat van de laatfte jaaren van onze Tafelen van Parijs, te weeten van 1764., 1765 en 1766, 19205, de kragt dier ftad tot in ftand houding van haare bevolking zedert honderd jaaren een vierde vermeerderd is en zelfs dat de vrugtbaarheid meer dan genoegzaam is voor haare bevolking, naardien het getal der geborene in die drie laatfte jaaren 57616 is, en dat  AANHANG2EL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 169 • dot der overledene 54917, terwijl in de drie jaaren 1670, 1671 en 1672, het geheel getal der geborene 53769 en dat der overledene 56443 zijnde, de vrngtbaarheid van Parijs niet geheel genoegzaam was voor deszelfs bevolking, die, als men het middengetal der geftorvene door 35 vermenigvuldigt, indien tijd 658501 was, terwijl zij thans maar 640815 is, als men'er over oordeelen wil volgens het getal overledene in die drie laatfte jaaren; dan alzoo het getal der geborene dat der geftorvene te boven gaat, is de kragt der bevolking vermeerderd, fchoon zij verminderd fchijnt door het getal der overledene. Men zoü geneigd zijn om te denken dat het getal der overledene altijd veel grooter moefle zijn dan dat der geborene in eene ftad als Parijs, omdat 'er geduuriglijk een zeer groot aantal volwasfene aankoomen, hetzij uit de provintieën, hetzij uit vreemde landen en 'er onder dat getal zeer weinig getrouwde lieden zijn, in vergelijking van de ongetrouwde en deeze toevloed, die het getal der geborene niet vermeerdert, moet het getal der overledene vermeerderen. De bedienden, welke in die ftad in zoo groot een aantal .zijn, zijn verre het grootfle gedeelte ongetrouwd; dit moest het getal der geborene niet vermeerderen, maar wel het getal der overledene; men kan ondertusfchen gelooven dat aan dat groot getal ongetrouwde de vondelingen toebehooren, ten minften voor de helft en, naardien tegenswoordig het getal der vondelingen ten naaften bij een derde van het geheel getal der geborene uitmaakt C>}, brengen die ongetrouwde lieden daar het hunne ten minften voor een zesde aan toe ; ook is het leven van een jongman of jonge dogter, die volwasfen te Parijs koomen, zeekerer dan dat van een eerstgeboren kind. O) Ik heb hier boven reeds aangemerkt dat de Schrijver niet in rekening- gefield heeft het vrij aanmerÊlijk aantal kinderen die van buiten Parijs in het Vondeling.huis inge> bragt worden; ook bedenkt de Heer Buffon niet dat van de kinderen uit het Vondeling-huis veele buiten Parijs fterven, naardien zij twee dagen na hunne geboorte of hunne aankomst op het land gebragt worden. Vertaaler. XV1ÏI. Deel V  i7o DE NATUURLYKE HISTORIE. BYVOEGZEL Op het hoofdfluk waarin gehandeld wordt van ^Klierachtige Lighaav men, die het zaadvogt der wijfjens bevatten, U.Deel, bLioa.. aardien verfcheiden Natuurkundigen èn zelfs enige Ontleedkundigen nog fchijnen te twijfelen aan het aanwezen van de klierachtige lighaamen in deeierilokken, of, om beter te zeggen x in de zaadballen der wijfjens, en bijzonderlijk in die der vrouwen, ondanks de waarneemingen van Valisnieri, die bevestigd zijn door mijne proeven en door de ontdekking, welke ik gedaan heb, van de wezenlijke bewaarplaats van het zaadvogt der wijfjens, dat door die klierachtige lighaamen fypelt en in derzelver binnenfle holligheid bevat is, meen ik hier het getuigenis te moeten aannaaien van eenen zeer bekwaamen Ontleedkundigen, den Heer Ambrosius Bertrandi, vatL Turin, die mij over. die. klierachtige, lighaamen. in de volgende bewoordingen gefchreven heeft. In puellis a decimo quarto ad'vigefimum annum, quas non minus tranfacies vitcs genus, quam partium genitalium intemerata integritas virgines decesfifj'e indicabat, ovaria levia, globo/a, atque turgidula reperiebam; in aliquibus porro luteas quas dam papillas detegebam qua corporum luteorum rudiment a referrent.. In aliis verb adeo perfetla & turgentia vidi, ut totam cimplitudinem fuam acquifivijfe vïderentur. Imo in robuftd & jucci plend puelld qua furore uterino, diutino & vehementi tandem occubuerat, hujusmodi corpus inveni, quod' cerafi magnitudinem excederat', cujus v er o papilla gangrena er at correpta, idque totum. atro jangu'me oppletutn. Corpus hoe luteum apud amicum ajjervatur. Ovaria in adolefcentibus intus intertexta videntur confertiffimis vasculorum fa/ciculis, qu kunde, het getuigenis niet te verachten van vijf perfoonen, die. mij alle eenzelfde feit „ met dezelfde omftandigheden verzeekerden. „,Ds gefchiedenis van eenen rups-worm, door eenen Groot-Vicaris van Alais urtge,  AANHANGSEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 189 dan op alle andere wijzen worden voortgebragt. Men zal dan ook verzeekerd worden dat deeze wijze van .voortreden niet alleen de menigvuldigfte en gemeenfte, maar ook de oudfte is, dat is, de eerfte en algemeenfte; want onderftellen wij voor eenen oogenblik dat het het Opperwezen behaagde het '„ braakt, welke ik mij herinnerde in het werk van den Heer And r y gelezen te heb,, ben, deedt mij de zaak als mogelijk befchouwen ,, Ik nam de rups mede naar huis in een houten doosjen, dat ik van binnen met doek belegde en dat ik op verfchillende plaatfen met gaatjens doorboorde; ik legde in het ,, doosjen bladeren van verfchillende moes-groenten , van welke ik gaave uitkoos, om te ,, kunnen zien van welke zij eeten zoude; ik keek Jer dien dag verfcheiden maaien naar; „ ziende dat geene derzelve naar haaren fmaak was, legde ik bladeren van boomen en „ heefters in de plaats, welke dat infekt egter niet beter ontvong. Ik nam 'er alle deeze „ bladeren ongefchondea weder uit en ik vond het diertjen telkens in het dekzel van „ het doosjen zitten , als om de groenten te ontwijken, welke ik het hai aangeboden. „ Den negenden 's avonds ten zes uuren hadt mijne rups nog niet gegeeten zedert elf „ uuren van den avond te vooren , wanneer zij uit de maag gekoomen was; ik beproefde ,, toen haar hetzelfde voedzel te geeven, waarmede wij ons voeden; ik begon met haar „ geroost brood met wijn, water en fuiker te geeven, gelijk dat, om hetwelk msn haar hadt gehecht gevonden ; zij liep weg zoo fnel zij kon; toen gaf ik haar droog brood, ,, verfchillende foorten van melk-fpijzen, verfcheidenerlei raauw vleesch, verfcheiden ,, vrugten, zij liep 'er over haen zondsr 'er zig mede te moeijen en zronder 'er aanteraa,, ken. Bij gekookt osfen- en kalfs - vleesch, wat warm, bleef zij zig ophouden, maar „ zonder 'er van te eeten. Ziende dat mijne poogingen te vergeefsch waren, dagt ik ,, dat, zoo het infekt in de maag opgevoed was, de fpijzen niet in dat ingewand kwamen „ of zij waren eeist door kaauwing toebereid en dat zij bijgevolg, door het fpeekzel door,, drongen, van eenen anderen fmaak waren, dat ik haar dus gekaauwde fpijs raoest aan„ bieden, die meer overeenkomftig zou zijn met haar gewoon voedzel; na verfcheiden „ diergelijke proefneêmingen, zonder goeden uitflag gedaan en herhaald, kaauwde ik „ osfen - vleesch en bood haar dat aan, het infekt kwam 'er aan , hieldt het met zijne voor,, fte pooten vast en ik had met verfcheiden andere getuigen het vermaak van het twee ,, minuuten lang te zien eeten, waarna het dat voedzel verliet en weêr aan het loopen ,, gong. Ik gaf het weder nieuw en herhaalde zulks verfcheiden maaien zonder vrugt. ik „ kaauwde kalfs-vleesch; het uitgehongerd infekt gaf mij naauwlijks den tijd van het het,, zelve aantebieden, het liep naar dat voedzel, bleef 'er bij zitten en hieldt niet op van eeten geduurende een half uur. Het was omtrent agt uuren des avonds; en deeze proef ,, gefchiedde in tegenswcordigheid van agt of tien perfoonen in het huis van de zieke, „ in welk ik het weder gebragt had. Het is dienftig alhier te zeggen dat wit vleesch een ,, gedeelte uitmaakte van de eetregel, welke ik die Juffer had voorgefchreven en dat' het ,, haar gewoon voedzel was; ook was gekaauwd hoendervleesch insgelijks van den fmaak van mijne rups. Op deeze wijze heb ik haar gevoed van den agtflen Junij tot den zevcnentwintigften „ wanneer zij bij toeval om het leven kwam, laatende iemand haar, tot mijnen grooten „ fpijt, op den grond vallen; ik was zeer nieuwsgierig te weeten of deeze rups eene ,, verandering zoude ondergaan hebben en hoe: ondanks mijne zorg en oppasfing om „ haar naar haaren fmaak te voeden, was zij, verre van geduurende de negentien dagen „ ,, die ik dezelve gevoed heb, aanter.eemen, twee lijnen in lengte en eene halve lijn in ,, dikfe afgenoomen ; ik bewaar haar thans in wijngeest. ,, Van den zeventienden'. Junij tot den tweeëntwintigften was zij traag, kwijnende, het ,, was niet dan door haar met mijnen adem te verwarmen dat ik haar deed beweegen: zij, „. deedt niet meer dan twee of drie kleine maaien op eenen dag, fchoon ik haar meennaa*- Aa 3  ipo DE NATUURLYKE HISTORIE. leven van alle thans leevende fchepzelen wegteneemen, dat alle op hetzelfde tijdftip gedood wierden, dan zouden de organifche klompjens egter nog deezen algemeenen dood overleeven; naardien het getal dier klompjens altijd even groot en derzelver onvernielbaar wezen zoo altijdduurende is als dat van de doode ftof, welke door niets zou vernietigd zijn, zou de Natuur altijd dezelfde hoeveelheid leven bezitten en men zou weldra nieuwe foorten zien verfchijnen, die de oude vervangen zouden; want de leevende organifche klompjens, alle in vrijheid zijnde en door geenen beftaanden vorm opgepompt noch Opgeilurpt wordende, zouden zij de onbewerktuigde ftof in het groot kunnen bewerken, eerst eene oneindige menigte bewerktuigde ,, len voedzel aanbood; deeze zwakheid deedt mij hoopen haar te zien vervellen, maar te „ vergeefsch; den tweeëntwintigften kwamen haare kragten en eetlust weder, zonder dst „ zij van vel veranderd was. „ Meer dan twee honderd perfoonen van alle rangen zijn bij haare maaltijden tegens„ woordig geweest, welke zij tien of twaalf maaien op eiken dag hieldt, mits men haar „ fpijzen naar haaren fmaak gaf, en versck geknauwd} want zoo dra zij eens een ftuk ver,, laaten hadt, raakte zij het niet weêr aan. Zoo lang zij geleefd heeft, heb ik alle dagen „ verfchillende fooi ten van bladeren in haar doosjen gelegd, zonder dat zij aan een der„ zelve geraakt heeft... en het is onbetwistbaar waar dat dit infekt zig enkel met vleesch „ gevoed heeft van den negenden tot den zeven en twintigften Junij. „ Ik geloof niet dat de Natuurkundigen tot heden toe hebben waargenoomen dat de ge. „ woone rupfen van vleesch leeven; ik heb rupfen van allerleie foorten gezogt en doen „ zoeken, ik heb haar verfcheiden dagen doen vasten en ik heb geene gevonden, die „ fmaak hadt in raauw, gekookt of gekaauwd vleesch „ Onze rups heeft dan iets zonderlings en dat verdiende waargenoomen te worden, al „ was het flegts haar fmaak in vleesch, en nog moest het versch gekaauwd zijn, eene andere zonderlingheid .... in de maag leevende was zij aan eene groote graad van warmte gewoon en ik twijfel niet of da graad van mindere warmte der lugt, waarin zij zig „ bevondt, toen zij uitgeworpen wierdt, was de oorzaak van die verftijviftg, waarin „ ik haar 's morgens vond en die mij deedt denken dat zij dood ware; ik wekte haar uit „ dien ftaat door haar met mijnen adem te verwarmen, een middel, van hetwelk ik mij altijd bediend heb, als zij mij voorkwam minder kragt te hebben: misfehien was ook ge„ brek aan warmte de oorzaak dat zij niet vervelde en dat zij merklijk is afgevallen, ge„ duurende den tijd , dien ik haar bewaard heb .... „ Deeze rups was bruinachtig met zwarte overlangfche banden, zij hadt zestien poo„ ten en liep als andere rupfen; zij hadt kleiner hairborfteltjens, voornamelijk op de rin- „ gen van haar lijf Haar kop was zwart, blinkende, fchildachtig, door eene „ groef in twee gelijke deelen gedeeld, hetgeen die twee deelen voor de twee oogen zou „ kunnen doen aanzien. Die kop was aan den eerften ring-gehecht; als die rups zig uit„ rekte, zag men tusfchen den kop en den eerften ring eene vliesachtige tusfchenwijdte „ van eene vuil-witte kleur, welke ik zou meenen denhals te zijn, als ik niet tusfchen „ de andere ringen ook die tusfchenwijdte had waargenoomen, die vooral merklijk is tus„ fchen den eerften en den tweeden en het minder wordt, naar evenredigheid van de ver„ wijdering van den kop. „ Voor aan den kop ziet men eene driehoekige witachtige ruimte, onder aan welke een „ zwart en fchildachtig deel is, gelijk dat hetwelk de twee bovenfte hoeken vormt; men „ zou deeze voor eene foort van fmoel aan kunnen zien.... Te Mans den 6 Julij 1761." Dit verhaal is verzeld van een certificaat, getekend door de zieke, haaren geneesheer •n vier andere getuigen.  AANHANGSEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. wezens voortbrengen, van welke deeze niet dan het vermogen van te groeijen en zig te voeden zouden hebben, en andere volmaaktere, die met dat van zig voortteplanten zouden begaafd zijn; dit wordt ons duidlijk aangewezen door den arbeid, welken die klompjens in het klein verrigten in de verrotting en m de luisziekten, waarin fchepzelen ontftaan, die het vermogen hebben van zig hervoorttebrengen; de Natuur zou niet kunnen mi'sfen als dan in het groot te doen hetgeen zij thans flegts in het klein verrigt, omdat het vermogen dier organifche klompjens evenredig aan hun getal en vrijheid zijnde zit nieuwe inwendige vormen zouden formeeren, aan welke zij des te meer uitgeftrektheid zouden geeven als zij in grooter hoeveelheid zouden zaamenwerken om die vormen te formeeren, die dan eene nieuwe leevende natuur zonden vertoonen, misfehien vrij gelijk aan die, welke wij kennen. Deeze vervanging van de leevende natuur zou in het eerst flegts zeer onvolmaakt zijn; maar met den tijd zouden alle de groote fchenzelen, die het vermogen met hadden van zig hervoorttebrengen, verdwijnen; alle lighaamen, die onvolmaaktlijk bewerktuigd waren, alle gebrekkige foorten zouden verlpren gaan, en daar zouden, gelijk nu, niet anders overblijven dan ae magtigfte de volkoomenfte vormen, hetzij in de dieren, hetzij in de gewaslen, en die nieuwe wezens zouden enigermaate gelijk zijn aan de oude, omdat de doode ftof cn de leevende ftof, altijd dezelfde zijnde, 'er hetzelfde algemeen ontwerp van bewerktuiging en dezelfde verfcheidenheden in de bijzondere gedaanten uit zouden voortfpruiten: men moet egter, volgens onze onderftelling, vermoeden dat die nieuwe Natuur ingekrompen zoude wezen, omdat de warmte van den aardbol een werkvermogen is, dat invloed op de uitgeftrektheid der vormen heeften naardien die warmte van den aardbol thans niet meer zoo fterk is als zij in het begin van onze leevende Natuur was, zoude het wel mogelijk zijn dat de grootfte foorten niet ontftonden, ot niet tot haare grootte kwamen. " Wii hebfaen daar bijna een voorbeeld van in de dieren van Zuid-Amerika: oat vast land, dat flegts aan het overig gedeelte der aarde door de fmalle cn bergachtige land-engte van Panama gehecht is, en welk alle de groote dieren , m de eerfle tijden van de fterke warmte der Aarde ontftaan, ontbreekt, vertoont ons flegts eene jongere Natuur, van welke alle de vormen kleiner zijn dan die van de oudere Natuur, in het ander vast land; in plaats van den £lepnant, uen Rhmoceros, den Hippopotamus, den Kameelpardel en den Kemel, die de aanzienlijke foorten der Natuur in het oud vast land zijn, vindt men in het nieuw, onder dezelfde breedte, niet dan den Tapir, den Cabiai, de Lama, de Vigogne, welke men als derzelver ontaarte, mismaakte, verkleinde plaatsbekleders befchouwen kan, omdat zij laater ontftaan zijn irt eenen tijd dat de warmte des Aardbols reeds verminderd was.. Enthans nu wij ons in het begin van den herfst van de warmte des Aardbols bevinden, zoo thans de leevende Natuur, door de eene of andere groote omwending in de noodzaaklijkheid kwame de gedaanten, die thans beftaan, te vergoeden, zou zij zulks niet doen kunnen dan op eene wijze nog onvolmaakter dan zij het m Amerika gedaan heeft; derzelver voortbrengzelen, m  -o* DE NATUURLYKE HISTORIE. hunne ontwikkeling flegts door de zwakke warmte van de tegenswoordige gemaatigdheid van den Aardbol geholpen wordende, zouden nog kleiner zijn dan die van de nieuwe waereld. Elk Wijsgeer, die vrij van vooroordeel is, elk mensch van goed verftand, die met aandacht leezen wil hetgeen ik in het tweede Deel en op verfcheiden andere plaatfen van de volgende over de voeding, teeling, hervoortbrenging gefchreven heb, en die over hec vermogen van de inwendige vormen zal hebben nagedagt, zal zonder moeite die mogelijkheid van eene nieuwe Natuur aanneemen, welke ik flegts heb voorgeftcld in onderftelling van eene algemeene en eensklaps voorvallende vernieling van alle beftaande wezens; hunne verdelgde bewerktuiging, hun uitgebluscht leven, hunne ontbonden lighaamen zouden voor de Natuur flegts vernietigde gedaanten zijn, die welhaast weder door andere gedaanten zouden vervangen worden, naardien de algemeene masfas van de leevende en de doode ftof altijd dezelfde zijn en zijn zullen, naardien die leevende organifche ftof allen dood overleeft en nooit haare beweeging, haare werkzaamheid en haar vermogen van de onbewerktuigde ftof tot eene gedaante te brengen en 'er inwendige vormen van te maaken, dat is, gedaanten van bewerktuiging, die in ftaat zijn te groeijen, zig te ontwikkelen en hervoorttebrengen, verliest. Men zou flegts met vrij veel grond kunnen gelooven dat de hoeveelheid doode ftof, die altijd onmeetlijk grooter geweest is dan die van de leevende, met den tijd vermeerdert, terwijl daarentegens de hoeveelheid van de leevende ftof vermindert en altijd meer en meer verminderen zal, naar maate de Aarde, door de verkoeling, haaren fchat van warmte, die te gelijk die haarer vrugtbaarheid en van alle levendigheid is, verliezen zal. Want waarvandaan kunnen oorfpronglijk die leevende organifche klompjens oekoomen zijn ? Wij kennen in de Natuur maar een werkzaam element, de drie andere zijn enkel lijdende en neemen geene beweeging aan dan voor zoo verre het eerfte hun die geeft. Elk deeltjen lugt of warmte is genoegzaam om een of meer andere deeltjens lugt, aarde of water te beroeren of te doordringen en alzoo zig bij de aandrijvende kragt dier deeltjens van warmte eene aantrekkende kragt voegt, die wederzijdsch en alle de deelen der ftof gemeen eigen is, is het gemaklijk te begrijpen dat elk onbewerktuigd en lijdend deeltjen werkzaam en leevend wordt, zoö dra het in alle zijne afmeetino-en door het leevendmaakend element doordrongen wordt, het getal der leevende klompjens is dan in dezelfde reden als dat der uitvloeizelen van die zagte warmte,'welke men als het oorfpronglijk element van het leven moet befchouwen. Wij zullen niets meer bij deeze aanmerkingen voegen, zij Jvereisfcnen eene diepe kennis van de Natuur en eene geheele ontheffing van alle vooroordeel om aangenoomen te worden, ja zelfs om gevoeld te worden; dus zou eene grootere ontwikkeling voor de meefte mijner Leezeren nog niet genoegzaam zijn en overtollig voor hun, die mij verftaan kunnen. B Y-  AANHANGSEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 103 BYVOEGZEL Op het hoofdfluk, waarin van de Bevalling gehandeld wordt, II Deel, bladz. 192. en volgg. I. Waarneeming omtrent de menschlijke vrugt, welke men bij de reeds aangehaalde kan voegen. D e Heer Ro ume van Saint-Laurent in het eiland Grenada heeft gelegenheid gehad den miskraam eener [Negerin waarteneemcn, welken men hem gebragt hadt. In eene menigte geronnen bloed was een zak van de grootte van een hoender-ei, de vliezen fcheenen zeer dik en hadden met hunne buitenfte oppervlakte aan de lijfmoeder vastgezeten, zoo dat het wel zoude kunnen zijn dat alle de bekleedsels flegts eene foort van moeder-koek waren: „ Den zak geopend hebbende" zegt de Heer Roume, ,, vond ik denzei,, ven vol van eene dikke ftof als ei-wit, naar het geele hellende: het „ vrugtjen was iets minder dan zes lijnen lang, het was aan de bekleedzelen vast met eenen zeerbreeden en zeer korten navel-flreng van flegts omtrent ,, twee lijnen lengte: het hoofd, dat bijna mismaakt was, onderfcheiddc „ zig egter van het overige van het lijf: men kon den mond, neus, noch de ooren onderfcheiden; maar de oogen waren zigtbaar door twee zeer „ kleine donkerblaauwe kringen. Het hart was zeer groot en fcheen door zijnen omtrek de holligheid van de borst te verwijden. Schoon ik dat ,, vrugtjen in eenen fchotel met water gelegd had om het te wasfehen, belette „ zulks egter niet, dat het hart zeer fterk klopte en omtrent drie maaien in „ den tijd van twee feconden geduurende vier of vijf minuuten, vervolgens „ verminderden de kloppingen in kragt cn fnelheid en hielden omtrent vier „ minuuten daarna t'eenemaal op. Het ftuitbeen was omtrent anderhalve „ lijn lang, hetgeen, in den eerften opflag, dit vrugtjen het voorkoomen „ van dat van eenen geflaerten aap gaf. Men kon de beenderen niet onder- fcheiden ; maar men zag egter, door het vel van het agterfte van het „ hoofd, eene vlak in de gedaante van eene ruit, welker hoeken ftomp wa„ ren, hetwelk de plaats fcheen daar de opperhoofds- kroon - en agterhoofds„ beenderen zig in het vervolg vereenigen moeften, zoo dat zij aan den „ grondfteun reeds kraakbeenig waren. De huid was een zeer dun velletjcn. „ Het hart was duidlijkzigtbaar door het vel henen en van eene roode kleur, ,, wel bleek, maar zeer duidlijk. Men onderfcheidde ook aan den grond„ fteun van het hart enige kleine verlengingen, die waarfchijnlijk de begin„ zelen der flagadcren en misfehien ook der aderen waren, daar waren 'er XVIII. Deel. B b  rp4 DE NATUURLYKE HISTORIE. „ flegts twee, die zeer duidlijk waren. Ik heb noch lever, noch enige klier „ kunnen gewaar worden " Deeze waarneeming van den Heer Roume koomt overeen met die, welke ik bijgebragt heb over de uit- en inwendige gedaante van het vrugtjen in de eerfte dagen ria de bevrugting en het ware te wenfehen dat men nog meer waarneemingen over dit ftuk verzamelde dan ik heb kunnen doen; want de ontzwagteling van het vrugtjen in de eerfte tijden na deszelfs vorming is nog niet genoeg bekend, noch duidlijk genoeg door de Ontleedkundigen befchreven; het fraaifte dat men over dit ftuk heeft is de arbeid van Malphigius en Valisnieri over de ontzwagteling van het kieken in het ei; maar wij hebben niets zoo juist en zoo wel vervolgd over de ontzwagteling van de vrugt bij de leevendbaarende dieren, noch van het vrugtjen bij het menschlijk geflagt en egter zijn de eerfte oogenblikkcn, of, zoo men wil, de eerfte uuren van het tijdftip der bevrugting de dierbaarfte en de nieuwsgierigheid der Natuur- en Ontleedkundigen meest- waerdig: men zou gemaklijk eene reeks'proeven op viervoetige dieren kunnen doen, welke men enige uuren en enige dagen na de koppeling zou openen, en uit de uitkomst van deeze waarneemingen zou men dan een befluit kunnen trekken tot de ontwikkeling van de menschlijke vrugt, omdat de overeenkomst grooter en de betrekkingen naauwer zouden zijn dan die, welke men uit de ontzwagteling van het kieken in het ei trekken kan; maar intusfehen kunnen wij niet beter doen dan alle de waarneemingen, welke het geval of voorkoomende gelegenheden ons over de bevrugting der vrouwen in de eerfte dagen aanbieden, optezoeken, te verzamelen en vervolgens te vergelijken en om die reden heb ik ook gemeend de voorafgaande waarneeming hier te moeten inlasfchen. II. Waarneeming omtrent eene laate geboorte. Ik heb in het II Deel, bladz. 206 gezegd dat men voorbeelden hadt van zwangerheden van tien, elf, twaalf en zelfs dertien maanden. Ik zal hier een bijbrengen, dat de belanghebbende perfoonen mij vergund hebben aantehaalen en ik zal flegts het gefchrift affchrijven , dat zij de goedheid gehad hebben mij toetezenden. De Heer de la Motte, gewezen tweede Majoor van de Franfche Gardes, heeft in de papieren van wijlen den Heer de la Motte, zijn' vader, het volgend verhaal gevonden, doo'r hem, eenen Geneesheer, eenen Heelmeefter, eenen Vroedmeefler, eene Vroedvrouw en door Mevrouw de la Motte, zijne echtgenoote verklaard met de waarheid overeenkomflig te zijn. Deeze dame heeft negen kinderen gehad, te weeten, drie dogters en zes zoonen, van welke twee dogters en een zoon bij de geboorte geftorven zijn ; twee andere zoons zijn in 'sKonings dienst geftorven, waarin de vijf overige ^oons op den ouderdom van vijftien jaaren geplaatst waren. («) Journal de Phjfi^ue ptr M. 1'JjU Roziir, Juiilit 1775 p. 52 53-  AANHANGSEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. ip5 Deeze vijf zoons en het meisjcn dat in het leven gebleven is waren alle welgemaakt, van een fraai voorkoomen gelijk de vader en moeder, en, gelijk zij, met veel verftand begaafd, uitgezonderd het negende kind, een zoon, bij den, doop August 'mus Paulus genoemd, het laatfte kind, dat de moeder gekregen heeft, dat, zonder volftrekt mismaakt te zijn, klein is, met dikke beenen, een groot hoofd en minder verftand dan de andere. Hij kwam den tienden Julij 1735 ter waereld met tanden en hair, na eene zwangerheid van dertien maanden, die vervuld was met verfcheiden wonderlijke toevallen, die de moeder zeer lastig vielen. Zij hadt eene aanmerklijke bloedflorting gehad in de maand Julij 1734 er* te zelfden tijd ook de geelzugt, die wederom verdween door eene aderlaating, welke men meende haar te moeten doen en na welke de zwangerheid geheelenal fcheen verdwenen te zijn. In de maand September deedt zig de beweeging van het kind geduurende vijf dagen gevoelen, en, toen deeze eensklaps ophieldt, begon de moeder weldra merklijk en zigtbaarlijk in dezelfde maand dik te worden en, in plaats van beweeging van het kind, gevoelde zij een balletjen van de grootte van een ei, dat van de eene zijde naar de andere verplaatst wierdt en door zeer gevoelige beweegingen dan laag dan hoog was. De moeder kreeg den tienden Oclober den arbeid; men hieldt haar die geheele maand leggende om haar de vijfde maand haarer zwangerheid te doen bereiken, naardien men dagt dat zij haare vrugt niet langer draagen zoude, om de groote uitzetting, die men in de lijfmoeder befpeurde. De bal, van welken ik gefprooken heb, wierdt langzaamerhand grooter met dezelfde veranderingen tot den tweeden Februarij 1735; maar omtrent het eind van die maand, of daar omtrent, wanneer een der draagftoeldraagers van de moeder C die toen in eene ftad van de provintie woonde ) uitgleedt en den draagltoel liet vallen, maakte de vrugt drie of vier uuren lang zeer fterke beweegingen door den fchrik, welke de moeder bevangen hadt; vervolgens kwam zij wederom in denzelfden toefland als te vooren. In den nagt na den tweeden Februarij hadt de moeder vijf uuren lang in arbeid geweest, zij was in de negende maand haarer zwangerheid en de Vroedmeefter, gelijk ook de Vroedvrouw, hadden verzeekerd dat de verlosfing den volgenden nagt koomen zou; zij is ondertusfchen nog weggebleven tot in Julij, ondanks de nabijzijnde omftandigheden van de bevalling, in welke zig dc moeder zedert den voornoemden tweeden Februarij, en wel zeer dikwijls, bcvondt. Zedert dat tijdftip is de vrugt altijd in beweeging geweest en wel geduurende de twee laatfte maanden zoo hevig, dat het fomtijds fcheen dat zij de moeder fcheuren zoude , welke zij zeer hevige fmerten veroorzaakte. In de maand Julij was zij zes en dertig uuren in arbeid; de weeën waren in het begin draaglijk en de arbeid gong langzaam voort, uitgezonderd in de twee laatfte uuren. op het einde van welke de begeerte, welke zij hadt om van haar lastig pak ontflaagen te zijn, en van de belemmerende ligging, waarin men genoodzaakt was haar te plaatfen, uit hoofde van den navei- Bb 2  ip5 DE NATUURLYKE HISTORIE. ftreng, die uitgekoomen was voor dat het kind voor den dag kwam, haar zoo veele kragten verleende, dat zij drie menfchen opligtte; zij verlostte meer door de poogingen, welke zij aanwendde, dan door de hulpmiddelen van de gewoone verlosfing. Men meende langen tijd dat zij van tweelingen zwanger was of van een kind en eenen vleeschklomp. Deeze gebeurtenis maakte zoo veel gerugts in het land, dat de Heer de la Motte, vader van het kind, dit verhaal opfchreef, om het te bewaaren. III. Waarneeming van eene zeer vroege geboorte. Ik heb II. Deel bladz. 209 gezegd dat men kinderen heeft zien geboren worden bij de zevende en zelfs bij de zesde omwenteling, dat is, met de vijf of zes maanden, die egter in het leven gebleven zijn; dit is zeer waar, ten minflen omtrent de vrugten van zes maanden, ik heb 'er in kort nog een voorbeeld van gezien i ik ben door bijzondere omftandigheden zeeker geworden dat eene bevalling, die zes maanden en elf dagen na de bevrugting voorgevallen was, een zeer teder meisjen voortgebragt heeft, welk men met buitengewoone moeite en voorzorgen heeft opgekweekt, en dat dit kind in het leven is gebleven en zelfs nog leeft, zijnde thans elf jaaren oud; maar de ontwikkeling van haar lighaam en van haaren geest is even zeer vertraagd geworden door haare zwakke natuur: dit kind is nog zeer klein van geftalte, heeft weinig geest en levendigheid; egter is deszelfs gezondheid, fchoon zwak, tamelijk goed.  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. iy? BYVOEGZEL Op het hoofdfluk van de Kindsheid II. Deel bladz. 324. I. Jonggeboren kinderen, welken men genoodzaakt is het tongriemtjen doortefnijden IlDeei, bladz. 220. M en moet dc kinderen tien of twaalf uuren na hunne geboorte te zuigen geeven; maar daar zijn enige kinderen die het tongriemtjen zoo kort hebben , dat deeze foort van toom hen verhindert te zuigen en dan is men genoodzaakt dit riemtjcn doorteknippen, dat des te moeilijker is naar maate het korter is, want men kan de punt van de tong niet opligten om wel te zien wat men doorknipt. Wanneer ondertusfchen het riemtjen doorgeknipt is, moet men het kind terftond na dc bewerking de borst geeven, want het is fomtijds gebeurd dat het kind, uit gebrek aan deeze voorzorg, zijne tong inflikte , door het fterk inzuigen van het bloed, dat uit het wondjen loopt, dat men het heeft toegebragt (a~). •II, Over het gebruik van Zw agt els en Keurslijven. Ik heb, II Deel, bladz. 229, gezegd dat de bindzels der zwagtels en de keurslijven, welke men den kinderen en den meisjens in hunne jeugd doet draagen, het zaamenftel van hun lighaam kunnen bederven en meer wanftaltigheden kunnen veroorzaaken dan men door dezelve voorkoomen kan. Gelukkig begint men thans van dit fchadelijk gebruik een weinig terug te koomen en men kan niet genoeg herhaalen hetgeen over dit onderwerp door de geleerdfte Ontleedkundigen gezegd is. Winslow heeft bij verfcheiden vrouwen en meisjens van aanzien waargenoomen dat de onderfte ribben laager waren en dat de kraakbeenige gedeelten dier ribben meer gekromd waren dan bij meisjens van het gemeen; hij oordeelde dat dit verfchil van geene andere oorzaak koomen konde dan van het gewoon gebruik van keurslijven, die gemeenlijk omlaag zeer naauw fluiten. Hij verklaart en toont met zeer goede redenen alle de ongemakken, die daaruit voortfpruiten; de ademhaaling, belemmerd door de drukking der onderfte ribben, en door het gedwongen gewelf van het middelrif, verhindert den omloop van het bloed, veroorzaakt hartkloppingen, duizelingen, longziekten enz. de gedwongen zaamendrukking van («) Zie de waarneemingen van den Heer Pbtit over de ziekten der eerstgeboren kinderen. Mémoirts de l'Jcadtmie des Sciences annie 1742 p. 254. Bb 3  •io8 DE NATUURLYKE HISTORIE. de maag, van de lever, van de milt kan ook min of meer nadeelige toevallen veroorzaaken met opzigt tot de zenuwen, als flaauwten, benaauwdheden, beevingen enz. ( p. 5. En dus was hij in die zes maanden en negentien dagen een duim tien en eene halve lijnen gegroeid. Zeven jaaren oud, dat is, den 11 i\pril 1766. was hij . . 3. O. u. Hij was bijgevolg in die vijf maanden en elf dagen flegts zes lijnen gegroeid. Zeven jaaren en drie maanden oud, dat is, den 11 Julij 1766, was hij 3, l0> IJ( Dus is hij in die drie maanden een duim gegroeid. Zeven jaaren en een half oud, dat is, den 11 oclober 1766, was hij °. 11. 7 Dus is hij in die drie maanden agt lijnen gegroeid. Agt jaaren oud, dat is, den 11 April 1767, was hij . . 4. 0. 4. En bijgevolg is hij in die zes maanden flegts negen lijnen gegroeid. Agt en een half jaaren oud, dat is, den 11 Oclober 1767, was hij 4. 1. 7ï En bijgevolg was hij in die zes maanden een duim, drie lijnen en eene halve gegroeid. Negen jaaren oud, dat is, den 11. April 1768, was hij . . 4. 2. 7» En bijgevolg is hij in die zes maanden een duim gegroeid. Negen jaaren, zeven maanden en twaalf dagen oud zijnde, dat is, den 23 November 1768, was hij 4. 3. p| En bij gevolg was hij in die zeven maanden en twaalf dagen een duim twee lijnen gegroeid. Tien jaaren oud, dat is, den 11 April 1769, was hij . . 4. 4, «j Ilij was dan in die vier maanden en agttien dagen agt lijnen gegroeid.  ioo DE NATUURLYKE HISTORIE. voeten, duimen, lijnen. Elf jaaren en een half oud, dat is, den n Oclober 1770, was hij 4. 6". 11. En bijgevolg is hij in agttien maanden twee duimen, vijf en eene halve lijnen gegroeid. Twaalf jaaren oud, dat is, den 11 April 17.71, was hij . 4. 7. 5. En bijgevolg is hij in die zes maanden flegts zes lijnen gegroeid. Twaalf jaaren en agt maanden oud zijnde, dat is, den 11 December 1771, was hij . . . . . . 4. 8. 11. En bijgevolg is hij in die agt maanden een duim en zes lijnen gegroeid. Dertien jaaren oud zijnde, dat is, den 11 April 1772, was hij 4. p. 4Ï Dus is hij in vier maanden vijf lijnen en eene halve gegroeid. Dertien en een half jaar oud zijnde, dat is, den 11 oclober 1772, was hij . . . . . . . 4. 10. 7. Hij was dan in die zes maanden een duim twee lijnen en eene halve gegroeid. Veertien jaaren oud, dat is, den 11 April 1773, was hij . 5. o. 2. Hij was dan in die zes maanden een duim zeven lijnen gegroeid. Veertien jaaren, zes maanden en tien dagen oud zijnde, dat is, den 21 Oclober 1773, was hij 5. 2. 6. En bijgevolg is hij in die zes maanden en tien dagen twee duimen vier lijnen gegroeid. Vijftien jaaren en twee dagen oud zijnde, dat is, den 13 April 1774, was hij 5. 4. 8. Hij is dan in die vijf maanden en agttien dagen twee duimen twee lijnen gegroeid. Vijftien jaaren, zes maanden en agt dagen oud zijnde, dat is, den 19 Oclober 1774, was hij 5. 5. 7. Hij is dan in die zes maanden en zes dagen flegts elf lijnen gegroeid. Zestien jaaren, drie maanden en agt dagen oud zijnde, dat is, den ip Julij 1775, Was hij 5. 7. * Hij is dan in die negen maanden een duim, vijf en eene halve lijnen gegroeid. Zestien jaaren, zes maanden en zes dagen oud zijnde, dat is, den 17 Oclober 1775, was hij . . . . 5. 7. p. Hij is dan in die twee maanden en agt en twintig dagen agt en eene halve lijnen gegroeid. Zeventien jaaren en twee dagen oud zijnde, dat is, den 13. April 1776, was hij . . , . . . 5. 8. ' 2. Hij  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 2oï voeten, duimen, lijnen. Hij was dan in die zes maanden en twee dagen flegts vijf lijnen gegroeid. Zeventien jaaren, eene maand en negen dagen oud zijnde, dat is, den 20 Meij 177^, was hij «r. g. 55 Hij was dan in eene maand en zeven dagen drie en drie vierde lijns gegroeid. Zeventien jaaren, vijf maanden en vijf dagen oud zijnde, dat is, den 16 September 1776, was hij 5. 8. 10 Hij was dan in die drie maanden en zes en twintig dagen vier en een vierde lijns gegroeid. Zeventien jaaren, zeven maanden en vier dagen oud zijnde, dat is, den n November 1776", was hij .... 5. 0. 0 Altijd met bloote voeten en op dezelfde wijze gemeeten, en hij is bijgevolg in die twee laatfte maanden flegts anderhalve lijn gegroeid. Zedert dien tijd, dat is zedert vier en eene halve maand is de geftalte van deezen grooten jongman, om zoo te fpreeken, blijven ftaan en zijn vader heeft opgemerkt dat, als hij gereisd, geloopen, gedanst heeft, daags voor mende maat van hem neemt, hij des anderendaags 'smorgens onder de negen duimen is; deeze maat wordt altijd met dezelfde maatftok, dezelfde winkelhaak en door denzelfden perfoon genoomen. Den dertigften Januarij laatstleden hadt hij, na den gantfehen nagt op het bal geweest te zijn, ruim agttien lijnen verloren; hij was toen flegts vijf voeten, zeven duimen en zes lijnen fchaarsch groot, eene zeer aanmerklijke vermindering in grootte, die egter door vier en twintig uuren rust weder herfteld is. Het fchijnt, als men de groeijing geduurende de halve jaaren van den zomer met de halve jaaren in den winter vergelijkt, dat tot den ouderdom van vijf jaaren de middelbaare fom der groeijing geduurende den winter gelijk is aan de fom der groeijing geduurende den zomer. Maar als men de groeijing geduurende de halve jaaren in den winter met de groeijing in de halve jaaren van den zomer vergelijkt van den ouderdom van vijf tot tien jaaren, vindt men een zeer groot verfchil; want de middelbaare fom der groeijingen geduurende den zomer is van zeven duimen eene lijn, terwijl de fom der groeijingen geduurende den winter flegts van vier duimen anderhalve lijn is. En als men in de volgende jaaren, de groeijing geduurende den winter met die van den zomer vergelijkt, wordt het verfchil minder groot, maar het koomt mij egter voor dat men uic deeze waarneeming befluiten kan dat de groeijing van het lighaam in den zomer veel fchielijker voortgaat dan In den winter en dat de warmte, die algemeen op de ontwikkeling van alle bewerktuigde wezens werkt, eenen aanmerklijken invloed heeft op den groei van het menschlijk lighaam. Het ware te wenfehen dat verfcheiden perfoonen XVUL Desk Cc  tót DE NATUURLYKE HISTORIE. • de moeite namen van eene diergelijke Tafel te maaken als deeze van de groeijing van enige hunner kinderen. Men zou 'er gevolgen uit kunnen afleiden, welke ik niet meen te moeten waagen met dit voorbeeld alleen; het is mij opgegeeven door den Heer Gueneatj de Mo ntb eillard, die vermaak gefchept heeft in alle deeze maaten op zijnen zoon te neemen. Men heeft voorbeelden van eenen zeer fchielijken groei in enige individus gezien. De gefchiedenis der Parijfche Akademie maakt gewag van een kind, uit den omtrek van Falaife in Normandije, dat bij zijne geboorte niet grooter noch dikker zijnde dan een gewoon kind, elk jaar eenen hal ven voet groeide tot zijn vierde jaar toe, wanneer het tot de grootte van drie en eenen hal ven voet gekoomen was en in de drie volgende jaaren was het nog veertien duimen en vier lijnen gegroeid, zoo dat het, op den ouderdom van zeven jaaren , vier voeten agt duimen en vier lijnen groot was, als het zonder fchoenen ftondt (a). Maar deeze fchielijke groei inde eerfte jaaren van dat kind is in het vervolg verminderd; want in de drie volgende jaaren groeide het flegts drie duimen en twee lijnen, zoo dat het, op den ouderdom van tien jaaren, flegts vier voeten elf duimen zes lijnen groot was en in de twee volgende jaaren groeide het flegts een duim meer, zoo dat het, twaalf jaaren oud zijnde, in het geheel flegts vijf voeten en zes lijnen groot was. aar naardien dit groot kind ook eene buitengewoone kragt bezat, en van zijn vijfde of zesde jaar reeds tekenen van huwbaarheid gegeeven hadt , zoude men kunnen vermoeden dat het een misbruik van de al te vroege kragten van zijne gefteltenis gemaakt hebbende, zijn groei daardoor vertraagd is geworden Een ander voorbeeld van eenen zeer fchielijken groei is dat van een kind in Engeland geboren, van welk in de Philojbphical Trans aBions N°. 475, art. 11 gewag gemaakt wordt. Dit kind, flegts twee jaaren en tien maanden oud, was drie voeten agt en eenen halven duim groot. Drie jaaren en eene maand oud zijnde, dat is, drie maanden daarna, was het drie voeten elf duimen groot. Het woog toen vievflones, dat is, zesten vijftig ponden. De vader en de moeder waren van eene gewoone geftalte en het kind hadt, toen het ter waereld kwam, niets buitengewoons, alleenlijk waren de teeldeelen van eene aanmerklijke grootte. Drie jaaren oud zijnde was zijne roede, in den ftaat van rust, drie duimen lang en in den ftaat van oprigting vier duimen en drie tienden en alle de teeldeelen waren met digt gekruld hair bezet. Op dien ouderdom van drie jaaren hadt het eene manlijke ftem , het verftand van een kind van vijf of zes jaaren, en het floeg en overwon kinderen van negen of tien jaaren. Het ware te wenfchen geweest dat men den wasdom van dit zoo voorfpoedig kind verder hadde nagegaan, maar ik heb niets meer over dat onderwerp in de Philofophical Transaclions gevonden. Plinius fpreekt van een kind van twee jaaren, dat drie elleboogen, dat (a) Hijloire de VAsadimle des Sciences, année I7Z6, P&g. $5* \b) Ibid. année 1741 p. 21.  AANHANGSEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 003 is, vier en een halven voet groot was; dat kind gong langzaam, het hadt nog geen oordeel, fchoon het reeds huwbaar was en eene manlijke fterke fteni hadt, het ftorf eensklaps, op den ouderdom van drie jaaren, door eene ftuipachtige zaamentrekking van alle zijne ledenmaaten. Plinius voegt 'er bij dat hij zelf eenen bijna diergelijken wasdom gezien heeft in den zoon van Cornelius Tacitus, Rbomfchen Ridder, uitgezonderd de huwbaarheid, die hem nog ontbrak, en het fchijnt dat deeze vroeg groot wordende kinderen voorheen gemeener .waren dan zij thans zijn, want Plinius zegt uitdruklijk dat de Grieken dezelve tctrapelos noemden, maar dat zij in de Latijnfche taal geenen naam hebben. Plinius Lib. VII, Cap. XVI. f>). (c) Men kan nog enige andere niet minder aanme-kingswaerdige voorbeelden van eenen fchielijken groei in kinderen verzameld vinden in het Geneest Natuur- en Huishoudkundig Kabinet I Deel bladz. 152. en verv. Vertaaler. Cc a  ao4 DE NATUURLYKE HISTORIE; BYVOEGZEL Op het. Hoofdfluk over, de Huwbaarheid II Deel bladz. 240;. X« de Hiftorie van de geheele Natuur raakt niets ons nader dan de Hiftorie van den Mensch en in die natuurkundige hiftorie van den Mensch is niets aangenaamer en merkwacrdiger dan het getrouw tafereel van die eerfte oogenblikken, waarop de mensch zig mensch mag noemen. De ouderdom van de eerfte en tweede kindsheid vertoont ons in het eerst flegts eenen ftaat van ellende , die allerhande bijftand behoeft en vervolgens eenen ftaat van zwakheid, welken.men door aanhoudende zorgen onderfteunen moet. Zoo wel met opzigt tot den geest als tot het lighaam, is het kind niets of weinig tot de jaaren van huwbaarheid; maar die ouderdom is de dageraat van onze eerfte fchoone dagen, het is het tijdftip, waarop alle onze vermogens, zoo lighaamlijke als verftandlijke, in volle werking beginnen te koomen, waarop de werktuigen alle hunne ontwikkeling bekoomen hebbende, het gevoel ontluikt als eene fchoone bloem, die weldra de dierbaare vrugt der reden moet: voortbrengen.. Als men hier flegts het lighaam en de zintuigen gade flaat,, zal het beftaan van den. mensch ons niet voorkoomen volkoomen te zijn dan wanneer hij het kan mededeelen; tor dien tijd toe is zijn leven, om zoo te fpreeken, flegts eene groeijing, hij heeft flegts dat nodig is om te beftaan en te wasfen, alle de inwendige vermogens van zijn lighaam bepaalen zig tot zijne voedingen ontwikkeling; de levens-beginzelen, die in de leevende organifche klompjens beftaan, welke hij uit het voedzel trekt, worden flegts gebezigd om de voeding in ftand te houden en worden alle opgeflurpt door den • aanwas van den vorm, die zig in alle zijne afmeetingen uitbreidt; maar als die aanwas van het lighaam ten.naasten bij op zijn vast punt is, maaken die zelfde leevende bewerktuigde klompjens, die niet meer aangewend worden tot uitbreiding van den vorm, eenen overvloed van leven uit, dat zig naar buiten moet uitftorten om zig mede te deelen: de Natuur wil ons beftaan niet tot ons > zeiven bepaalen; door dezelfde wet, waardoor zij alle fchepzelen den dood onderworpen heeft, heeft zij hen ook getroost met het vermogen van zig •; hervoorttebrengen ; zij wil dan dat die overvloed van leevende ftof zig verbreide en gebruikt worde tot nieuwe levens en als men de Natuur daarinhardnekkig tegengaat , koomen 'er dikwijls noodlottige uitwerkingen uit..; vpprt, van welke het goed is enige voorbeelden bijtebrengen..  AANHANGSEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH." 205. Uittrekzel van een Gefchrift, den Heer de B üffon- toegezonden door den-Heer * * * den 1. October Ik wierd van jonge fterke ouderen geboren ; ik gong uit den fchoot mijner moeder in haare armen over , om met haare melk gevoed te worden; mijne zintui gen en ledenmaaten ontwikkelden zig fpoedig, ik ondervond geene der ziekten, waaraan de kindsheid gemeenlijk onderworpen is. Ik bezat leerzaamheid en had veel kennis voor mijne jaaren; Naauwlijks was ik elf jaaren oud of de kra°t en yroege rijpheid mijner gefteltenis deeden mij de prikkeling eener hartstogt levendig ondervinden, die zig anders gewoonlijk laater doet gevoelen. Ik zou mij toen reeds aan de wellust, die mij overmeesterde , overgegeeven hebben ; maar door de lesien mijnerouderen.gewaarfchuuwd, die mij tot den geestlijken Haat beftemden, die vermaaken als misdaaden befchouwende, onthield ik mi} geltrenglijk van dezelve, fchoon ik mijnen vader egter bekende dat ik geene roeping tot den ftaat van geestlijke had; maar hij was doof voor mijne vertoogen, en hij verfterkte zijne inzigten nog door.de keus van eenen Biegtvader, wiens eenigfte bezigheid was' jonge geestlijken te vormen; hij ftelde mij in zijne handen; ik liet deezen nietonbewust.van de ftrijdigheid , welke ikin mijzelven tegens de.onthouding gevoelde , maar hij deedt mij gelooven dat 'er daarom des te meer verdienfte in gelegenzoude zijn en ik deed ter goeder trouw de gelofte dat ik dezelve nooit overtreeden zoude. Ik deed dan mijn best om alle denkbeelden te verbannen, die daarmede ftnjdig waren en,om mijne aanvegtingen te dooden: ik gaf mij in geene beweeging toe, die enige betrekking. hadt op den wensch der Natuur; ik hield mijne oogen in toom en lloeg die nooit op iemand van de andere kunne ; ik leide mijnen anderen zinnen dezelfde wet op; de benodigdheid der Natuur deedt zi"-" ondertusfchen zoo fterk gevoelen, dat ik ongelooflijke poogingen deed om die te wederftaan en uit deeze tegenwerking, uit deezen inwendigen ftrijd fproot eenedofheid, eene foort van beangstheid, die mij een beeld gelijk'maakte en mij tot • het vermogen van te denken benam. De Natuur , die zig eerst zoo lagchend aan' mijn oog vertoonde, boodt mij nu flegts droevige doodfche voorwerpen aan; ■ die droefgeestigheid, waarin ik leefde, bluschte in mij de begeerte van in kennis' te vorderen geheel uit en ik kwam dommelijk'tot den ouderdom, waarop ik mij' tot het priesterfchap bepaalen moest: naardien die-ftaat geene volmaakter onthoudingvan mij eischte dan die ik reeds in acht genoomen had, trad ik naar"' den voet des altaars met die zwaarmoedigheid, die alle mijne daaden vcrzelde;' na mijnegelofte rekende ik mij egter nog naauwer aan die kuischheid verbonden, tot welker nakooming ik voorheen flegts eenvoudig als christen verpligt geweest was: daar was iets dat mij altijd veel verdriet gedaan hadt, de zorgvuldigheid, waarmede ik bij dag over mijzelven waakte, belette de wellustige beelden eenen' indruk op mijne verbeelding te maaken, levendig en langduurig geiioeg om dewerktuigen der voortteeling zoo fterk aantedoen , dat 'er eene ontlasting.van zaad- vogt op volgde; maar in den flaap verligtte zig de'Natuur, hetgeen mij eene wanorde fcheen te zijn, die mij zeer bedroefde, omdat ik Vreesde dat ik fchuld daaraan hadde , zoo dat ik mijn voedzel aanmerkiijk verminderde'; ik verdubbelde vooral van aandacht en waakzaamheid omtrent mijzelven, zoó zeer zelfs, dat' geduurende mijnen flaap de minfte neiging tot die wanorde mij .terftond deedt outwaaken en ik ontweek die door fchielijk uit het bed 'te fpringen. Ik had eene maand in die verdubbeling van zorgvuldigheid geleefd en ik was in mijn twee'en "J dertigfte jaar, wanneer die gedwongen onthouding, eensklaps in 'alle mijne zin— nen eene gevoeligheid, of liever eene prikkeling deedt ontftaan , die ik nog nooit t ondervonden had: in een.huis gegaan zijnde, floeg ik mijn gezigt op twee per-- Ox;3j  ao6 DE NATUURLYKE HISTORIE. ioonen van de vrouwlijke kunne, die op mijne oogen en toen op mijne verbeelding eenen zoo fterken indruk maakten , dat zij mij als fterk verlicht, en fchitterende van een vuur naar elektrieke vonken gelijkende voorkwamen; eene derde vrouw, die bij de twee andere was, hadt geene uitwerking op mij en ik zal in het vervolg 'ei- dc reden van zeggen; ik zag deeze zoo als zij was, dat is, zonder fchijn van vuur of vonken. Ik vertrok eensklaps, geloovende dat dat gezigt een bedrog van den duivel was; mijn oog in het overise van den dag op enige andere vrouwen gevallen zijnde had ik dezelfde beguicheling van het gezigt. Dés anderendaags zag ik in het veld vrouwen, die mij dcnzelfden indruk maakten en toen ik in de ftad gekoomen was, en mij in de herberg wilde ververfchen , kwamen het brood, de "wijn en alle andere voorwerpen mij beneveld en zelfs t' onderfte boven voor. Den volgenden dag, omtrent een half uur na den maaltijd,' gevoelde ik eensklaps in alle mijne ledenmaaten eene hevige zaamentrekking en 1'panning, van eene ijslijke ftuiptrekkende beweeging verzeld gelijk die, welke men in de geweldigfte aanvallen van vallende ziekte ziet. Op deezen ftaat van ftuiptrekking volgde eene ijling; het aderlaaten bragt mij geene verligting toe; de koude baden decden mij flegts voor eenen korten oogenblik bedaaren: zoo dra ik weder warmte verkregen had, wierdt mijne verbeelding door eene menigte wellustige beelden aangevallen, welke de behoefte der Natuur haar voorftelde. Deeze ftaat van ftuiptrekkende raaskalling duurde verfcheiden dagen en mijne verbeelding was altijd met diezelfde voorwerpen bezet, waarbij zig allerhande harsfenfehimmen voegden, vooral de woede tot vegten, in welke ik de vier ftijlen van mijn bed nam, dien ik tot een bundel maakte en van welke ik eenen met zoo veel kragt tegens de deur van mijne kamer fmeet, dat zij uit de duimen fprong; mijne ouders lieten mij de handen boeijen en het lijf binden. Het gezigt van mijne boeijen, die ijzeren ketenen waren, maakte eenen zoo zwaaren indruk op mijne verbeelding, dat ik in meer dan veertien dagen mijne oogen niet op iets dat van ijzer was liaan kon zonder eene zwaare grilling te krijgen. Veertien dagen daarna, naardien ik toen bedaarder fcheen, ontdeedt men mij van mijne ketenen en ik genoot eenen vrij bedaarden flaap, maar die van eenen aanval van raaskalling gevolgd wierdt, zoo hevig als de voorige. Ik fprong eensklaps ten bedde uit en was reeds de plaatfen over en den tuin doorgeloopen, wanneer ik door lieden, die toegefchoten waren , gegrepen wierd; ik liet mij zonder grooten weêrftand weder t'huis brengen; mijne verbeelding was, opdat tijdftip en de volgende dagen, zoo zeer opgewonden dat ik plans en vakken op den vloer van mijne kamer tekende; ik had een zoo juist oog en eene zoo vaste hand, dat ik die zonder enig werktuig met eene verwonderlijke juistheid trok: mijne ouders en andere eenvoudige lieden, verwonderd van mij met een talent begaafd te zien, dat ik nooit beoefend had en daarenboven veele zonderlinge omftandigheden in den loop mijner ziekte gezien hebbende, verbeeldden zig dat 'er toverij onder liep en ingevolge lieten zij allerhande kwakzalvers koomen om mij te geneezen, maar ik ontvong hen zeer kwalijk, want, fchoon 'er altijd bij mij zinneloosheid plaats hadt, hadden mijn geest en karakter egter eene verfchillende wending genoomen van die, welke mijne droevige opvoeding mij gegeeven hadt. Ik floeg geen geloof meer aan alle de zotheden, waarmede men mijnen geest ingenoomen hadt; ik viel dan die onttoveraars onftuimig op het lijf en joeg hen op de vlugt. Ik had, ingevolge van deeze omftandigheden, verfcheiden aanvallen van krijgswoede, in welke ik mij verbeeldde dan Achilles, dan Cefar, dan Hendrik IV te zijn. Ik drukte door mijne woorde en gebaerden hun karakter, hunne houding en hunne voornaamfte oorlogs - daaden zoo wel uit, dat alle die mij omringden 'erover verfteld ftonden. Korten tijd daarna verklaarde ik dat ik trouwen wilde, het fcheen mij als zag ik vrouwen voor mij van alle natieën en van alle kleuren, witte, roode, geele, groene, bruine enz. Schoon ik nooit geweeten had dat 'er vrouwen van ande-  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. «oT re kleuren in de waereld waren dan blanke en zwarte; maar ik heb uit deezen trek en verfcheiden andere zedert begrepen dat door de foort van ziekte die ik bad mijne geesten in den hoogiten graad waren opgewonden en 'er ce ie o-eheime verandering van dezelve in de lighaamen in de Natuur gefchiedde , of van deeze in mij, die mij fcheen te doen raaden hetgeen zij geheims hadt; of misfehien moest mijne verbeelding m haare groote werkzaamheid, geen beeld onaangeroerd kalende, alles vinden wat er in de Natuur is en dit heeft, geloof ik, den «rekken de -gaaf van waarzeggen doen toefchrijven. Wat daar van zij, naardien de behoefte der Natuur drong en niet meer, als te vooren, door mijne denkwijze beftreden wierdt moest ik onder alle die vrouwen kiezen; ik koos eerst enige tót, dié overeenkwamen met het getal der verfchillende natieën, welke ik mij verbeeldde in mijne aanvallen van krijgs- woede overwonnen te hebben-; het fcheen mij toe dat ik elke deezer vrouwen volgens de wetten en gewoonten haarer natie trouwen moeite: daar was eene, welke ik als de Koningin van alle de andere aanzag, het was eene jonge juffer, welke ik vier dagen voor het begin mijner ziekte gezien had, k was toen fmoorlyk op haar verliefd , ik drukte mijne begeerten overluid op de levendigfte en kragtigfte wijze uit; ik had egter nooit een? liefderoman geleezen, ik hadin mijn leven nooit eene vrouw geliefkoosd, zelfs nooit eene de minfte kus gegeeven; ik fprak egter zeer onbctaamelijk van mijne liefde aan ieder een, zonder op mijnen ftaat van Priester te denken; ik was zeer verwonderd dat mime ouuers mijne redenen laakten en mijne genegenheid veroordeelden. Jj.en geruste flaap volgde op deezen ftaat van verliefde crifis , geduurende welken ik vprn--1S1UTniaak^8evoeld !?d en na dien flaaP kreeS ik raiJne zi"»en e" mijii yeiltand weder. loen over de oorzaak mijner ziekte nadenkende zag ik duidlijk dat zij veroorzaakt was door den overvloed en de gedwongen ophouding van het zaadvogt, en zie hier de aanmerkingen, welke ik over de fpoedige veranderinz van mijn karakter en alle mijne gedagten maakte. 8 1. Eene goede natuur en eene voortreffelijke gefteltenis, altijd weêrftaan in haare neigingen en welke haare behoeften geweigerd wierden, moeiten ongefteld en verbitterd worden, waaruit fproot dat mijn karakter, natuurlijk tot blijdfehap en vrolijkheid geneigd, rot droefheid en naargeestigheid over begon te hellen die mijne ziel met dikke duisternis otdekten en alle haare vermogens met doodlijke koude verwijvende, de zaaden der talenten verflikten, welke ik in miine eerite jeugd hadt voelen ontfpruiten en van welke ik zedert de fpooren heb moeten wedervinden, maar, helaas! bijna uitgewischt , uit gebrek aan aankweeking. 2. Ik zou de ziekte , die tot den ouderdom van twee en dertig jaaren wee bleef, wel eerder gehad hebben, zoo de Natuur en mijn temperament niet van tijd tot tijd verligting gekregen hadden door de ontlasting van het zaadvogt door de verbeelding en het droomen in den nagt voortgebragt; indedaad die foort van ontlastingen wierden bij mij altijd voorgegaan van eene zwaarte van lighaam en geest, van eene droefgeestigheid en neêrflagtigheid, die mij in eene foort van woede bragten , die naar de wanhoop van Okigenes geleek, want ik was duizendmaalen in verzoeking dezelfde bewerking aan mijzelven te verrigten. 3. Toen ik van waakzaamheid en zorg verdubbelde om de eenigfte verli"tin Bikch Hijl. of the R. Sou T. IV. p. 500;- Dd 3  4i4 DE NATUURLYKE HISTORIE, rum fuisfe auctor e ft M. Varro <3? ipft vidimus in loculis asfervatos. Plin, Lib. VII. Cap. 16. In elke orde van voortbrengzelen vertoont de Natuur ons dezelfde overeenkomften in meer en min; de Dwergen moeten met den gewoonen mensch dezelfde evenredigheden in de vermindering als de Reuzen in vermeerdering hebben. Een mensch van vier voeten en een halven hoogte moet niet meer dan negentig ofvijfennegentig ponden weegen. Een mensch vanvier voeten vijfenzestig of op zijn hoogst zeventig ponden; een dwerg van drie en eenen halven voeten vijf en veertig ponden ; een van drie voeten agt en twintig of dertig ponden, als zij wel geëvenredigd van lijf en leden zijn, dat even zoo zeldzaam in het klein als in het groot is; want het gebeurt bijna altijd dat de Reuzen te dun cn Dwergen te dik zijn; vooral hebben zij het hoofd veel te dik, de dijen en beenen te kort, daar de Reuzen gemeenlijk een klein hoofd en te lange dijen en beenen hebben. De Reus, die in Pruisfen ontleed is, hadt een wervelbeen meer dan andere menfchen en daar is enige waarfchijnlijkheid dat bij de Reuzen, die welgemaakt zijn, het getal der wervelbeenderen grooter is dan bij andere menfchen. Het ware te wenfehen dat men dezelfde nafpeuringen omtrent de Dwergen in het werk Helde, die misfehien enige wervelbeenderen minder zullen hebben. Als men vijf voeten voorde gewoone maat van de menfchen neemt, zeven voeten voor die der Reuzen en drievoeten voor die der Dwergen, zal men nog grooter Reuzen en nog kleiner Dwergen vinden. Ik heb zelf Reuzen van zeven voeten en eenen halven, en van zeven voeten en agt duimen gezien; ik heb Dwergen gezien, die flegts agt en twintig en dertig duimen hoog waren; het fchijnt dan dat men de grenzen der tegenswoordige Natuur voor dc grootte van het menschlijk lighaam bepaalen moet van twee voeten en eenen halven tot agt voeten hoogte; en fchoon die tusfehenruimte zeer aanmerklijk is en het verfchil zeer groot fchijnt, is zij egter nog grooter bij enige foorten van dieren , gelijk bij de honden ; een eerstgeboren kind is grooter met opzigt tot eenen Reus dan een volwasfen Makeesch hondjen in vergelijking van eenen Ierfchen of Albanifchen hond. IV. Voedzel van den Mensch in verfchillende lugtftreeken. In Europa en in de meeftc gemaatigde lugtflreeken van de Oude en Nieuwe Waereld, zijn brood, vleesch, melk, eieren, moesgroenten en vrugten dc gewoone fpijzen van den mensch; en wijn, appeldrank en bier zijn drank, want enkel water zou voor menfchen, die werken, niet genoeg zijn om hunne kragten te onderhouden. In warmer lugtftreeken dient de fagoe, die het merg eens booms is voor brood en de vrugten van den palmboom vervullen het gebrek van alle andere vrugten; ook eet men veele dadels in Egijpte, Mauritanië en in Perfie, en de fagoe is van een algemeen gebruik in Zuidlijk Indie, op Sumatra, op Malakka enz. De vijgen zijn degemcenfte fpijs in Griekenland, in Morea en  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 215 op de eilanden van den Archipel, gelijk de kastanjen in enige ftreeken van Frankrijk en Italië. In het grootst gedeelte van Afia, inPerfie, in Arabie, in Egijpte en van daar tot in China maakt de rijst het voornaamite voedzel uit. In de warmfte gedeelten van Afrika is de groote en kleine geerst het voedzel der Negeren. De maïs of het Turksch koren is het in de gemaitigde landen van Amerika. Op de Eilanden van de Zuid-zee de vrugt vaneen boom, Broodboom geheten. Te California de vrugt Bitahaïa genaamd. Door geheel Zuid-Amerika de kasfave, gelijk ook de aardappelen, de inhames en patatten. In de Noordlijke landen de Hangen «wortel, vooral bij de Samojeden en Jakuten. In Kamfchatka de bollen van de farana of krul-lelie. In Ysland en meer Noordlijke landen kookt men mos en zee -ruy. De Negers eeten gaerne van Oliphanten en Honden. De Tartaaren van Afia en de Patagoniers van Amerika leeven beiden van het vleesch hunner paerden. Alle de volkeren die aan de Noordijke Zeeën woonen eeten het vleesch der Walrusfen, Zee-honden en Zee-beeren. De Afrikaanen eeten ook het vleesch van Panthers, Oneen, Luipaarden en Leeuwen. In alle de warme landen van de Nieuwe en Oude Waereld eet men van bijna alle foorten van Aapen. Alle bewooners van de zee-kusten, hetzij in de warme landen, hetzij in koude lugtftreeken, eeten meer visch dan vleesch. De bewooners van de Orkadifche eilanden , de Yslanders, de Laplanders, de Groenlanders leeven, om zoo te fpreeken, niet dan van visch. Melk dient veelen volkeren tot drank; de Tartaarfche vrouwen drinken niet dan paerden-melk; wey van koe-melk is de gewoone drank in Ysland. Het ware te wenfehen dat men een grooter getal naauwkeurige waarneemingen opzamelde over het verfchil van voedzel van den mensch in de verfchillende lugtftreeken en dat men eene vergelijking konde maaken van de gewoone leefregel van verfchillende volkeren; hieruit zouden nieuwe ophelderingen fpruiten omtrent de oorzaak der bijzondere ziektens die aan elke land* ftreck bijzonder eigen fchijnen te zijn.  4i(5 DE NATUURLYKE PI I S T O R I E. BYVOEGZEL Op het Hoofdfluk over den Ouderdom en den Dood. II Deel, bladz. 279. Ik heb uit de Philofophical Transaclions twee voorbeelden van ongemeencn ouderdom bijgebragt, het een van honderd vijf en zestig jaaren en het ander van honderd vier en veertig. Men heeft onlangs in het Deensch het leven van eenen,Noorman, Christtaan Jakobfen Drachenberg, gemeen gemaakt, dié in het jaar 1772 in den ouderdom van honderd en zes en veerdor jaaren geftorven is; hij was den 18 November ï<52<5 geboren en hij heeft geduurende bijna zijn geheel leven op zee gediend en gezworven, hebbende zelfs bijna zestien jaaren in Barbarije in flavernij doorgebragt; hij is voor de ecrlle maal getrouwd toen hij den ouderdom van honderd en elf jaaren bereikt hadt (tf). Een ander voorbeeld is dat van eenen ouden man van Turin, André Brifio de Bra genoemd, die honderd en twee en twintig jaaren zeven maanden en vijf en twintig dagen geleefd heeft en die waarfchijnlijk nog langer zoude hebben kunnen leeven, want hij is bij toeval omgekoomen, hebbende zijn hoofd door eenen val zwaar gekneusd ; hij gevoelde toen hij honderd en twee en twintig jaaren oud was, nog geene ongemakken van den ouderdom, hij was een werkzaam dienstbode , die zijnen dienst tot op die jaaren heeft waargenoomen Een vierde voorbeeld is dat van den Heer Lahaye, die honderd en twintig jaaren geleefd heeft; hij was in Frankrijk geboren; hij hadt te land, en bijna altijd te voet, de reis naar Ihdie, China, Perlïe en Egijpte gedaan; deeze man was eerst op den ouderdom van vijftig jaaren huwbaar geworden; hij is op dien van zeventig jaaren getrouwd en heeft vijf kinderen nagelaaten (c). Zie hier voorbeelden, welke ik opgezameld heb van menfchen, die honderd en tien jaaren en langer geleefd hebben. Willem le Comte, een fchaapherder, fchielijk geftorven den 17 Januarij 1776 in de parochie Theuville-aux - Maillots, in het land van Caux , honderd en tien jaaren oud zijnde; hij was voor de tweede reis getrouwd toen hij tagtig jaaren oud wus. Journal de Politique de Litterature 15 Mars 1776 art. Paris. (e) Gazette de France du Vendredi 11 Norembre 1774, art. de Var/me. (£>) Ibid. du Luridi 14 Novembre 1774. art. de Turin. (c) Ibid. 18 Fevrier 1774. art. de li Haye. In  AANIIANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. In eene naamlijst van eenen Hoogleeraar van Dantzig, Hanovius genaamd, haalt men eenen'Keizerlijken Geneesheer, Cramers geheeten, aan, die te Terneswar twee broeders gezien hadt, den eenen van honderd en tien en den anderen van honderd en twaalf jaaren , die beiden op dien ouderdom vader wierden. Idem, 15 Fevr. 1775, P> W- . . . , , . _ , j Zekere Maria Cocu, omtrent nieuwjaar 1776 te Websborough in Ierland geftorven in den ouderdom van honderd en twaalf jaaren. De Heer Istwan Horwaths, Ridder van de koninglijke en militaire orde van Saint-Louis, oud Kapitein van de Husfaaren in Franlchen dienst, te Sar-Albe in Lotharingen geftorven , op den 4 December 1775 , oud honderd en twaalf jaaren, tien maanden en zes en twintig' dagen;_ hij was te Raab in Hongarije geboren op den 8 Januarij 1663 en was in het j'aar 1712 met bet regiment van Bercheny naar Frankrijk overgegaan; in het jaar 1756 verliet hij den dienst. Hij heeft tot het eind van zijn leven de fterkfte gezondheid genoten, welke hetovermaatig gebruik van fterke dranken zelfs niet heeft kunnen krenken. Lighaamsoefeningen, en vooral dejagt, waarvan hij de vermoeidheid door het gebruik van baden verdreef, waren voor hem aangenaame vermaaken; enigen tijd voor zijnen dood ondernam hij eene zeer lange reis en volbragt die te paerd. Journal de Politique & de Littêrature 15 Mars 17765 art. Paris. Rofina Jwiwarowska, te Minck in Lithauwen geftorven in den ouderdom van honderd en dertien jaaren. Idem 5 Meij 1776 ibid. Den 26 November 1773 ftierf in de provintie Friesland, in het dorp Oldeborn eene weduwe, Fockjed Johannes geheten, honderd dertien jaaren en zestien dagen oud ziindc; zij heeft tot haaren dood alle haare zinnen behouden. Journal Hifforiqae & Politique, 30 Decembre 1773, page 47. ' Zekere Jenneken Maghbargh, weduwe Faus, den 2 Februarij 1776 in het Aelmoesfeniershuis te Zutphen in de provintie Gelderland, geftorven in den ouder-., dom van honderd en dertien jaaren en zevenmaanden; zij hadt altijd de beftendigfte gezondheid genoten en hadt eerst een jaar voor haaren dood haar gezigt verloren. Journal de Politique & de Littêrature, 15 Mars 1776 article Paris. -Een zekere Patrick Meriton, fchoenmaaker te Dublin fchijnt nog zeer.fterk, fchoon hij thans (in het jaar 1773) honderd en veertien jaaren oud is; hij is elf maaien getrouwd geweest en zijne tegenswoordige vrouw is agt en zeventig jaaren oud. Journal Hiftorique cF Politique, 10 Septembre 1773 , art. Londres. Margareta Bonefaut te. Wear- Gifford, in het graaffchap Devom geftorven den 26 Maart 1774, honderd en veertien jaaren oud zijnde. Idem \oApHl 1774 ,P- 59- De Heer Eastemann, Prokureur, te Londen geftorven . den 11 Januari! 1776, in den ouderdom van honderd en vijftien jaaren. JournaVde Polit.. -de-Lifter. 15 Mars 1776 art. Paris. ' - '"".'.' Terentius Gallabar, den 21 Februarij 1776 in dc parochie van/Killymon bij Duncannon in Ierland geftorven in den 'ouderdom van honderd en zestien jaaren en enige maanden. Ibid. 5 Mat i776- art. Paris. ' David Bian, in de maand Maart 1776 te Tismerane, 111 het graaffchap Clarck in Ierland geftorven in den ouderdom van honderd en zeventien jaaren. Idem, -TeVilleJack in Hóngarije is den 20 Januarij 1775 een boer geftorven Marck Jonas genaamd , honden! eu negentien jaaren oud , zonder ooit ziek geweest te zijn. Hij was maar eens getrouwd geweest en hadt zijne vrouw eerst over twee jaaren verloren. Idem 15 Fevrier 1775, pag. 197. , . _T. . . Eleonora Spicer is in de maand Julij 1773 geftorven te Accomak in Virgime, honderd een en twintig jaaren oud. Deczc vrouw hadt nimmer fterken drank gedronken cn heeft tot den laatften oogenblik haars levens het gebruik haarer zinnen behouden. Journal Eiflor. Polit. 30 Déc. 1773, P- 47- XV11I. Deel. Ee  2i3 DE NATUURLYKE HISTORIE. De twee oude mannen, in de Philofophical Transatlions aangehaald, oud, de een honderd vier en veertig jaaren en de ander honderd vijf en zestig iaaren. Nat. Hifi. II Deel bladz. 285. Hanovius, Hoogleeraar te Dantzig, maakt in zijne naamlijst gewag van eenen ouden man, die in den ouderdom van honderden vier en tagtig jaaren geftorven is. Hij maakt ook gewag van eenen anderen grijzaart jn Wailachije gevonden, die, naar hij zegt, honderd en negentig jaaren oud was. Journal de Polit. & cleLitter. 15 Favrier 1775, pag.197. Volgens de registers, waarop men de geboorte en den dood van alle de burgeren, ten tijd der Romeinen, opfehreef, blijkt het dat men flegts in de helft van het land tusfchen het Apennijnsch gebergte en de Pó verfcheiden grijzaarts van zeer grooten ouderdom vondt, te wecten, teParma, drie grijzaarts van honderd en twintig en twee van honderd en dertig jaaren; te Brixillum eenen van honderd vijf en twintig jaaren ; te Plaqentia een van honderd een en dertig, te Faventin eene vrouw van honderd en twee en dertig; te Bologne eenen man van honderd_ en vijftig; te Rimini eenen man en eene vrouw van honderd zeven en dertig; in de bergen omftreeks Placentia zes menfchen van honderd en tien, vier van honderd en twintig en eenen van honderd en vijftig jaaren; eindelijk flegts in het agtfte gedeelte van Italië, volgens eene egte optelling, door de Cenfores gedaan, vondt men vier en vijftig mannen van honderd, zeven en twintig van honderd en tien, twee van honderd en vijf en twintig, vier van honderd en dertig, even zoo veel van honderd vijf en dertig, of honderd en zevenen dertig, en drie van honderd en veertig jaaren, zonder dien van Bologne te rekenen, die anderhalve eeuw oud was. Plinius merkt aan dat de toen regeerende Keizer Claudius nieuwsgierig was om dat laatfte feit bevestigd te zien; men vorschte het met de grootfte zorgvuldigheid na , en naliet naauwkeurigst onderzoek bleek, het dat het waar was. Journal de Polit. & de Litter. 15 Fevr. 1775 , p. 197. [ Ik zal hier nog enige zeer merkwaerdige voorbeelden bijvoegen. Te Brusfel in de boekerij van Prins Ka rel van Lotharingen vindt men de afbeeldzels en de levensbefchrijvingen van drie menfchen, van welke de een honderd negen en zestig, de tweede honderd twee en zeventig en de derde honderd vijf en tagtig jaaren geleefd hadt. De eerfte was een Engelschman Henry Jenkins geheten , de tweede heette Jan Rovin en de derde Pieter Zorten, beiden in het gefpanfehap van Temeswar geboren. Rovin hadt eene vrouw die honderd vier en zestig jaaren leefde, en waarmede hij omtrent honderd en veertig jaaren was gehuuwd geweest. Genees- Natuur- en Huishoudkundig Kabinet ID~ I St. bladz. 332. Op het Deensch West-Indisch eiland St. Thomas is m het jaar 1780 den 1 April een Heiden gedoopt, die in het honderd en agt en dertigfte jaar zijns ouderdoms was; hij was honderd en zes jaaren getrouwd geweest; zijne vrouw was in het honderd en twintigfte jaar haars ouderdoms geftorven. Ibid. ÏD. II St. bladz. 14. In het gehugt van AttaGratia, zeven mijlen van Cordova, in Zuid-Amerikaleefde, volgens berichten van daar, eene Negerin, die, volgens gerechtlijk genoomen getuigenisfen, toen omtrent honderd vijf en zeventig jaaren oud moest zijn. Als men haar op eenen afftand van tien of twaalf fchreden zag, fcheen zij omtrent tagtig jaaren oud te zijn; maar als men haar van nabij bezag, was men overtuigd dat zij vrij wat meer jaaren moest hebben door de menigte van rimpels en haare groote magerheid, die niets vertoonde dan het vel en de beenderen, diealle verplaatst waren. Zij kon nog op tien of twaalf fchreden onderfcheidenlijk. iien j. zij. hadt nog gekroesd hair als andere Negers j zij miste nog maar vier kie-  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 219 Ken en eenen fnijdtand; maar de andere waren zoo'afgefleten, dat zij naauwlijks buiten het tandvlccsch uitftaken; zij kon niet meer regt op ftaan, maar zij fpon cn deedt ander werk en hetgeen nog vreemder is, alhoewel gekromd en zittende, deedt zij nog het werk van vroedvrouw en wel met vrij groote kragt. Zij heeft vijf kinderen gehad; zij denkt dat zij klein-kinderen van haare klein-kinderen heeft. Zij heeft enige geweldige ziekten gehad en in haare jeugd heeft men haar alle jaaren geregeld adergelaaten. Verfcheiden Negers, van welke fommige over de honderd jaaren oud waren, hielden haar voor zeer oud en eene Negerin, Manuela genaamd, die honderd en twintig jaaren oud was, en die haar geheugen nog hadt, getuigde dat dc oude Louife al eene oude vrouw was , toen zij eerst begon haare reden te gebruiken en de oude Louife zegt, als zij van deeze fpreekt, dat het een kind is dat in haare armen is opgevoed. Deeze verwonderlijke vertelling wierdt bevestigd door geloofwaerdige getuigenisfen , in een land genoomen, daar de honderd jaarige menfchen niet zeer zeldzaam zijn. Ibid. Men heeft gewag gemaakt van eenen man, die , naar uitwijzen van zijn graffchrift, twee eeuwen moet geleefd hebben ; het luidde dus: Cy gist qui de chenu, t2? trés vieux èdentè, Renouvella fes dents , fon poil & fa fantè ; Et puls ayant vecu deux fiecles fans fouci, Rendit fon ame a Dieu: fon corps repofe ici. d. i. ,, Hier ligt een man, die grijs, ftok-oud en tandeloos zijnde, zijne tan„ den, zijn hair en zijne gezondheid vernieuwde; en die, na twee eeuwen zon- der kommer geleefd te hebben, zijne zielGode beval. Zijn lighaam rust hier ". Traité Hiftorique des Plantes de la Lorraine T. II. Men kan, zulks begeerende , nog veele voorbeelden van hoog bejaarde menfchen verzameld vinden in het Genees - Natuur- en Huishoudkundig Kabinet en in de Aantekeningen van enige perfoonen, die honderd en meer jaaren zijn oud geworden , geplaatst agter de Verklaaring van allerhanden zoo gouden als zilveren en andere geldfpecie'èn als mede enige waarneemingen wegens het jaarlijkfche fierfgetal der menfchen enz. Leeuwaard. 1746 in \t>. J Daar zijn bij de dieren, zoo wel als in het menschlijk geflagt, enige bevoorrechte individus, welker leven tot bijna het dubbel van den gewoonen leeftijd gerekt wordt; ik kan een voorbeeld bijbrengen van een paerd, dat meer dan vijftig jaaren geleefd heeft; het bericht daarvan is mij door den Hertog de la Rochefoucault ter hand gefteld, die niet alleen belang Helt in de vordering der weetenfehappen, maar die dezelve ook met zeer veel vrugt beoefend. De Hertog de Saint-Simon, in het jaar 1734 te Frescati in Lotharingen zijnde , verkogt aan zijnen neef, den Bisichop van Metz , een Normandsch paerd, dat hij affchafte, als ouder zijnde dan zijne andere koets - paerden; het was van den tand: de Heer de Saint-Simon verzeekerde zijnen neef dat het flegts tien jaaren oud was en het is volgens deeze verzeekering dat men de geboorte van het paerd op het jaar 1724 bepaalt. Dit dier was van eene goede evenredigheid en van eene fchoone geftalte, behalven dat het den hals wat te dik hadt. De Heer Bisfchop van Metz gebruikte dit paerd tot in het jaar 1760 om voor een rijdtuig te loopen, waarvan zijn hofmeefter zig bediende om te Metz eet* E e a  22o DE NATUURLYKE HISTORIE. 1 waaren te gaan haaien; hij leide eiken dag ten minften twee maaien en fomtiid* vier maaien den weg van Frescati tot Metz af, die 1800 roeden lang is De Bisfchop van Metz in het jaar 1760 geftorven zijnde wierdt dit paerd tot de komst van den tegenwoordigen Bisfchop, in het jaar 1762: -ebruikt zo. der den Kastelein geipannen. 1 v 1 De tegenswoordige Bisfehop gebruikte, bij zijne> aankomst te Fr^ati d;* paerd tot hetzelfde werk als zijn. voorganger ; cn aKchit zee^kwijls het loopen befpeurde men in het jaar 1766 dat het dun begon te worden en toS gebruikte het de Bisfchop niet meer voor den wagen van zijnen £ K het het flegts een fchoffel in de laanen van den min trekken. Diwerkblerf het vemgten tot ia het jaar 1770 van het aanbreeken van den dag tot het vallen van den avond, behalven den fchofttijd der arbeiders. Toen befpeurde men dat dit werk het te moeielijk begon te vallen en men liet het een klein mist kïnetS maaken , half zoo groot als de gewoone , waarin het dagelijks zand aarde mist enz. reedt. De Bisfchop, die niet wilde dat men '&pMd m JSSdtlS ftaan, uit vrees dat liet dan welras zoude fterven cn die het zoo lang moge ijk ia het leven wilde houden beval dat, als het paerd vermoeid fcheen , men het vier en twintig uuren zoude laaten rusten; maar men was zelden in het geval van dit te moeten doen ; het gong voort wel te eeten, het bleef vet en Wefvaarende tot het eind van den herfst van .het jaar 1773 wanneer het zijn haver bijna nfe meer kon kaauwen en denzelven m de mist bijna onverteerd begon uittewerpen. Het begon te vermageren; de Bisfchop beval dat men de haver zou kneuzen , en het paerd fcheen geduurende den winter weder vetter te worden; maar in dè maand Februarij van het. jaar 1774 hadt het groote moeite om zijn'mTst -Varretje™twel of drie uuren 's daags te trekken en vermagerde op het gezigt.. DesTn4da^ van de week voorPaaichen yiel het, zoo dra het was aangelpaimen, op dén eer? ften ftap,.dien het doen wilde, tegens den grond; men kreeg het met moeit" wel derovereinde, menbragt het weder naar ital, daar het gong leg-en zondei te willen eeten klaagde, opzwol en den volgenden viijdagllorf, geevènde eenen algnjslijken ftank van zig. 0 ' t>c=venae eenen Dit paerd hadt zijne haver altijd wel gegeeten en zeer fchielijk; het hadt toen het K°rfP' .dfe. tanden niet langer dan de paerden die gewoon lijk hebben alsziï twaalf of vijftien jaaren oud zijn;1 de eenigfte blijken van ouderdom, wélke het gaf, waren knokkels en de geledingen der knieën, welke wat dik wareahet ten oflallcmgeS.'11 °°gkWlCn dieP in^eHJ het heeftTooftVpaS Zie daar dan in het Paerd het voorbeeld van een 'individu, dat vijftig jaaren geleefd heeft, dat is het dubbeld van den gewoonen leeftijd dier dieren • de analogie bevestigt in het algemeen hetgeen wij flegts uit enige bijzondere feiten wisten dat 'er inalle foorten, en bij gevolg in het menschlijk geflagt zoo wel als in dat van hot Paerd, enige individu» moeten gevonden worden,, welker leven tot het dubbeld van het gewoon leven gerekt wordt, dat is, ZnZu/, - e" Z6Si 'g Jaare"' 'm FlaatS Van Deeze voorrechten van de Natuur zijn, wel is waar, verre van eikanderen geplaatst in tijd en op groote afftanaen in plaats; het zijn de hoogfte prijzen in de algemeene loterij van het .even;, maar zfj m, egter genoeg om tot zelfs den. audften grijsaart dehoop op eenen nog hoogeren ouderdom tep-eeven. ^'XoUhCn ?-eZegd< df/ene re^en om°ce Jeevcn fs Se]ccfd ce Bebbeh etr srfks hebben wy getoond door de Tafel der waarfchijnlijkheden van de duu-  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. ring van het leven; deeze waarfchijnlijkheid is, wel is waar, des te kleiner, hoe grooter de ouderdom is; maar als de ouderdom volkoomenis, dat is, van tagtig jaaren , wordt diezelfde waarfchijnlijkheid , die hoe langer hoe minder afneemt, om zoo te fp reeken, ftilftaande en vast bepaald. Zoomen een tegens een wedden kan dat een mensch van tagtig jaaren nog drie jaaren leeven zal, kan men dit ook wedden voor eenen mensch van drie en tagtig, zes en tagtig, en misfehien ook nog voor eenen mensch van negentig jaaren. Wij hebben dan altijd, zelfs in den gevorderdften ouderdom , de wettige hoop van drie jaaren levens. En zijn drie jaaren niet een geheel leven, zijn zij niet lang genoeg voor alle de ontwerpen van den verftandigen ? Wij zijn dan nooit oud, als onze zedenkunde niet te jong is; de Wijsgeer moet om die reden den ouderdom ook aanzien als een vooroordeel, als een denkbeeld, ftrijdig met het geluk van den mensch, en hetwelk dat van de dieren niet Hoort. De paerden, die tien jaaren oud waren, welke dat vijftigjaarig paerd zagen werken, oordeelden het niet digter bij den dood dan zij; het is flegts; door onze rekenkunde dat wij 'er anders over oordeelen; maar diezelfde rekenkunde toont ons, als zij wel begrepen wordt, dat wij, in onzen hoogeti ouderdom, altijd op drie jaaren afllands van den dood zijn, zoo lang wij welvaarende zijn; dat gij, jonge lieden, 'er fomtijds vrij wat nader bij zijt, als gij de kragten uwer jaaren misbruikt; dat wij daarenboven, alle misbruik gelijk, dat is te zeggen in evenredigheid zijnde, even zeeker zijn, als wij tagtig jaaren oud zijn, van nog drie jaaren te zullen leeven als gij op uw dertigfte jaar van nog zes en twintig jaaren te zullen leeven. Heb ik eiken dag daE ik gezond opftaa niet het genot van dien dag even tegenswoordig, even volkoomen als gijlieden? als ik mijne beweegingen, mijne lusten, mijne begeerten enkel naar de ingeevingen der wijze Natuur regel, ben ik dan niet zoo wijs, en gelukkiger dan gij? ben ik zelfs niet zeekerer van mijne ontwerpen, naardien zij mij verbiedt dezelve verder dan drie jaaren uitteftrekken? en geeft mij het herdenken aan het voorledene, welks gemis oude gekken beklaagen , niet integendeel genietingen van herinnering, aangenaame tafereelen, dierbaare beeldtenisfen, die de voorwerpen van uwe vermaaken wel opweegen?' want zij zijnzagt die beeldtenisfen, zij zijn zuiver, zij brengen in de ziel niet dan eene beminnelijke herinnering; de bekommernisfen, het verdriet, de geheele droevige nafleep die uwe jeugdige genietingen verzeilen, verdwijnen in het tafereel, dat mij dezelve voorden geest vertoont, het beklag moet eveneens verdwijnen; het is flegts de laatfte pooging. van diendwaazen hoogmoed, die nooit oud wordt. Vergeeten' wij niet een ander voordeel of ten minften eene fterke vergoeding voor het geluk in eenen gevorderden ouderdom; namelijk dat men meer wint in het zedenlijke dan men in het natuurlijke verliest; alles is in het zedenlijke gewonnen en zoo 'er iets in het natuurlijke verloren is, is men daarvoor ten vollen, fchadeloos gefield. Iemand vroeg den wijsgeer Fontenelle, toen hij vijf en negentig jaaren oud was, welke de twintig jaaren van zijn leven waren, welker gemis hem het meest fpeet, hij andwoordde dat hij zig over het gemis van weinig dingen beklaagde, maar dat egter de ou-  • 22 DE NATUURLYKE HISTORIE. derdom, waarop hij gelukkigst geweest was, die van vijf en vijftig tot vijf cn zestig jaaren was geweest; deeze bekentenis deedt hij ter goeder trouw, en hij bewees zijn gezegde door duidlijke en vertroostende waarheden. Als men vijf en vijftig jaaren oud is, is iemands ftaat gevestigd, zijn naam is gemaakt, hij heeft zijn aanzien verkregen, zijn levensftand is bepaald, zijne poogingen zijn of opgegeeven of wel uitgevallen, zijne ontwerpen zijn vervuld of mislukt, zijne meefte driften zijn bedaard, of ten minften verkoeld, zijne loopbaan is ten naasten bij vervuld omtrent den arbeid, welken elk der maatfchappij verfchuldigd is, hij heeft minder vijanden, of liever minder benijders, die hem fchaaden kunnen, omdat het tegenwigt zijner verdiensten door dc ftem van het algemeen bekendis; alles loopt in het zedenlijke te zaamen tot voordeel van den ouderdom tot wanneer het verval van kragten en vermogens en andere natuurlijke kwaaien het ftil en zoet genot van die door wijsheid verkregen goederen, die alleen ons geluk kunnen uitmaaken, koomen ftooren. Het droevigst denkbeeld, dat is, het denkbeeld dat het ftrijdigst is met het geluk van den mensch, is het vast vooruitzigt van zijn nabij zijnde eind, dat denkbeeld maakt de meefte oude lieden ongelukkig, zelfs onder die, welke de beste gezondheid genieten cn nog niet zeer oud zijn; ik bid hen zig op mij te verlaaten; zij hebben, als zij zeventig jaaren oud zijn, nog met recht zes jiaren en twee maanden levens te hoopen; als zij vijf en zeventig jaaren oud zijn, even zoo wettig vier jaaren en zes maanden levens te verwagten en, eindelijk, als zij tagtig en zelfs zes en tagtig jaaren oud zijn, kunnen zij nog op drie jaaren levens rekenen; daar is dan geen nabij zijnde eind dan voor die zwakke zielen, die behagen fcheppen in hetzelve vrijwillig nader bij te brengen; het beste gebruik evenwel dat de mensch van de kragt van zijnen geest maaken kan, is de beelden van alles wat hem behaagen kan te vergrooten door dezelve nader bij te brengen en integendeel alle onaangenaame voorwerpen en vooral de denkbeelden, die hem ongelukkig kunnen maaken, te verkleinen door dezelve te verwijderen, en daartoe is het dikwijls genoeg dat men de dingen befchouwt gelijk zij waarlijk zijn; het leven, of, als men wil, de duuring van ons beftaan behoort ons niet toe dan voor zoo verre wij het gevoelen; wordt nu dat gevoel van ons beftaan niet door den flaap afgebrooken? wij houden eiken nagt op te beflaan , en dus kunnen wij ook het leven niet als een onafgebrooken vervolg van een door ons gevoeld wordende beflaan befchouwen; het is geen doorgaande draad; het is een draad door knoopen verdeeld, of liever door affnijdingen, die alle tot den dood bchooren ; elke brengt ons het denkbeeld te binnen van de laatfte^affnijding, elke vertoont ons wat hetzij optehouden te beftaan; waarom zig dan bezig gehouden met de grooter of kleiner lengte van die keten, die eiken dag breekt? Waarom niet en het leven en den dood aangezien voor hetgeen zij indedaad zijn? Dan alzoo 'er meer bloode harten dan fterke zielen zijn, wordt het denkbeeld van den dood altijd te fterk vergroot, zijn voortgang altijd verhaast, zijne aannadering te zeer gevreesd, en zijn gezigt wordt ondraaglijk; men bekent niet dat men ongelukkig zijn beftaan verkort,  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 223 zoo dikwijls men zig bedroeft over de ontbinding van zijn lighaam, want optehouden te beftaan is niets. maar de vrees is de dood der ziel. Ik zal niet met den Stoïïchen Wijsgeer zeggen: Mors homini fummum bonumDiis dene* gatum, ik zie den dood noch als een grood goed, noch als een grood kwaad aan, en ik heb getragt denzei ven te vertoonen gelijk hij is QII Deel bladz. 289 en verv.) ik wijs mijne Leezeren daarhenen om dc begeerte, welke ik heb, van iets tot hun geluk toetebrengen.  S24 DE NATUURLYKE HISTORIE. BYVOEGZEL Op het Hoofdfluk over het zintuig des Gezigts, III Deel bladz. i. Over de oorzaak van het Scheelzien. He t fcheelzien is niet alleen een gebrek, maar eene mismaaktheid, die de phijlionomie bederft en de fchoonfte aangezigten onbevallig maakt ; deeze mismaaktheid beftaat in de verkeerde rigting van een der oogen, zoo dat, wanneer het een oog op een voorwerp gerigt is, het ander 'ervan afwijkt en zig naar een ander punt wendt. Ik zeg dat dit gebrek in de verkeerde rigting van een der oogen beftaat, omdat indedaad de oogen nooit beiden te gelijk die flegte gefteldheidhebben en. dat, zoo men beiden de oogen in fommige gevallen in dien ftaatst dat men, naar het mij toeichijnt, met grond zoude kunnen voordellen, zou zijn het gezigt van het flerkst oog te verkorten, opdat, de oogen minder ongelijk zijnde , men in ftaat zoude zijn die alle beiden naar hetzelfde punt te rigten, zónder het gezigt zoo veel te verduisteren als het te vooren was; het zou, bij voorbeeld, genoeg zijn voor iemand, die g ongelijkheid van kragt in de oogen heeft, in welk geval hij noodzaaklijk fcheel ziet, het zou genoeg zijn, zeg ik, die ongelijkheid tot ± te brengen om te maaken dat hij niet meer fcheel zage. Men zou dit misfehien uitwerken, als men begon met het goed oog geduurende enigen tijd te bedekken, om het flegt oog de rigting en alle de kragt te geeven, welke het gebrek aan gewoonte van 'er zig van te bedienen het benoomen heeft en als men hem vervolgens eenen bril liet gebruiken, van welken het glas, voor het flegt oog gefchikt, vlak ware, en het glas voor het goed oog bolrond, zou dat oog ongevoelig zijne kragt verliezen en bij gevolg minder in ftaat zijn om onafhanglijk van het ander te werken. Ik heb, de beweegingen der oogen van verfcheiden fcheel ziende waarneemende , opgemerkt dat in alle gevallen de oogappels der twee oogen niet «alaaten eikanderen vrij naauwkeurig te volgen en dat de hoek van doorfnijdine van de twee gezigt-lijnen bijna altijd dezelfde is, in plaats dat in de gewoone oogen, fchoon zij eikanderen zeer naauwkeurig volgen , die hoek kleiner of grooter is; naar evenredigheid van de verwijdering of nadering der voorwerpen; dit alleen zou genoeg zijn om te bewijzen dat de fcheele flegts met een oog zien. : , - Maar het is gemaklijk zig door eene ligte proefneeming daar geheel van te overtuigen: plaats den fcheelziende op een goed licht, over een venfter, houd een klein voorwerp voor zijne oogen, als bij voorbeeld, eene fchrijfpen, en zeg hem dat hij daar naar zien moet; beziet dan zijne oogen en gij zult'gemakli]'k het oog onderkennen, dat naar het voorwerp gerigt is, bedek dat oog met de hand, en terftond zal die fcheele, die met beiden oogen meende te zien, zeer verwonderd zijn de pen niet meer te zien en zal genoodzaakt zijn zijn ander oog te rigten, en het naar dat voorwerp te wenden, om het te befpeuren; deeze waarneeming is algemeen voor alle fcheel ziende; dus is het ook zeeker dat zij maar met een oog zien. Daar zijn menfchen, die, zonder fcheel te zien, egter eene valfche rigting in een der oogen hebben , die evenwel niet aanmerklijk genoeg is om zeer lelijk te ftaan; hunne twee oogappelen gaan gelijk, maar de twee gezigt-lijnen, in plaats van naar evenredigheid van den afftand der voorwerpen gebogen te zijn, blijven altijd wat meer of wat minder gebogen, of zelfs biina evenwijdig ; dat gebrek, dat vrij gemeen is, en dat men eenen valfchen trek in de oogen kan noemen, heeft dikwijls de ongelijkheid van kragt in de oogen tot oorzaak en, zoo het van eene andere oorzaak koomt, als van enig toeval, of van eene gewoonte, in dc wieg aangegewend, kan men 'er zig gemaklijk van geneezen. Het ftaat aantemerken dat deeze foort van fcheel ziende de voorwerpen dubbel hebben moeten zien, XVUL Deel. Gg  234 DË NATUURLYKE HISTORIE. in het begin dat zij deeze hcbbelijkheicfhebben aangenoomen, op dezelfde wijze als men, wanneer men de oogen als de fchcelziende wil draaien, met twee goede oogen de voorwerpen dubbel ziet.- Alle menfchen zien indedaad de voorwerpen dubbel, vermits zij twee oogen hebben , in elk van welke zig een beeld fchildert en het is niet dan door ondervinding en gewoonte dat men dezelve als enkel leert oordeelen, op dezelfde wijze als wij de voorwerpen regt oordeelen, die egter op het netvlies t'onderfte boven ftaan; zoo dikwijls de twee beelden op die övereenftemmende punten van de twee netvliezen vallen, op welke zij «-ewoon zijn te vallen, ooordeelen wij de voorwerpen enkelvoudig, maar zoo&dra het een of ander der beelden op een ander punt valt, oordeelen wij dezelve dubbel te zijn. Een mensch, die de verkeerde rigting, of den valfchen trek,, van welken wij gefprooken hebben, in de oogen heeft, heeft eerst de voorWerpen dubbel moeten zien en vervolgens heeft hij dezelve door de gewoonte enkelvoudig leeren oordeelen, even eens als wij de voorwerpen enkelvoudig oordeelen, alfchoon wij dezelve indedaad alle dubbel zien:, dit wordr bevestigd door eene waarneeming van den Heer Folkes in de aantekeningen van den Heer Smith O) aangehaald; hij verzeekert dat een man, die fcheel geworden was door eenen hevigen flag op het hoofd, de voorwerpen geduurende enigen tijd dubbel zag, maar dat hij eindelijk geleerd hadt dezelve,, als te vooren, enkel te zien, fchoon hij zig van beiden zijne oogen te gelijk bediende. De Heer Folkes zegt niet of die man geheel fcheel ware, het is te denken dat hij flegts een weinig fcheel was, want anders zou hij zig niet van beiden zijne oogen hebben kunnen bedienen om hetzelfde voorwerp te zien. Ik heb zelf eene ten naasten bij diergelijke waarneeming gedaan op eene dame, die, na eene ziekte,, van groote hoofdpijn verzeld, de voorwerpen bijna vier maanden lang dubbel zag, en egter fcheen zij niet fcheel, als in fommige oogenblikken; want alzoo die dubbele gewaarwording haar zeer lastig viel, was zij tot fcheel zien gekoomen, dan met het een oog dan met het ander, ten einde de voorwerpen enkel tezien; maar langzaamerhand wierden haare oogen met haare gezondheid fter_ker en thans ziet zij de voorwerpen enkel en haare. oogen ftaan volkoomen regt. Onder het groot getal fcheele, welke ik onderzogt heb, heb ik verfcheidene gevonden, welker flegt oog, in plaats van zig naar den neus te wenden, gelijk meest het geval is, zig integendeel naar den kant van de flaapen van het hoofd afkeerde; ik heb waargenoomen dat die fcheele de oogen niet zoo ongelijk in kragt hebbeh als de fcheele, welker oog naar den neus gedraaid is, dit heeft mij doen denken dat dit het geval is van de flegte gewoonte in de wieg aangenoomen, van welke dc Geneesheeren fpreeken, en men begrijpt ook indedaad ligt dat, als de wieg met de zijdenaar het licht gekeerd ftaat het oog zig naar den kant der flaapen zal wenden om zig naar het licht te kee- («) A compkat fysthem sf Optiks,ML II.  AANHANGZEL TOT .DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. a33 rcn, „ P,Mts ^$^ss&ssss kunnen zijn dat het oog zig naar aeni icu » J fe dat gebrek «a^*^*^ ,S 0* ver¬ men de onmogelijkheid daarvan inzien eni de: o dJ zonder der geheel daarvan overtuigen; SS^^^Wff» met beiden, oogen tegelijk ^ ^ ^ drie het een, dan met het ander oog en ik heb deeze opmen g^ lijke lende peiToonen g-^^ SSS^jfh» ïragt vfJ in l-rap-t- maar het fcheen met dat ermai uauI? « b j , nm uprre af d oogen van dengeenen, die de-lve ongelijkst vair a e hadt. f ^m^ zijnde voorwerpen te zien, bediende tuj zig^van het fterhs oog cn oog wendde zig naar den of A heldere de voorwerpen, als, druk-letters, op eenen1 Kieiuc . hef voorwerpen, als het licht van eene kaars, te «ei, bediende n j g^ zwakst oog en het ander draaide h, naar de eenen ofander^ fl* Na hen aandachtig befchouwd e hebben, bei_pe _ # erf°onen kon- eene andere foort van ongehjkhetd in ^^n^™Jett^ffl£iids leezen en den zeer duidlijk met het een oog op twee en ^e^e tfde lec. konden niet oP twintig en Ltig zen, terwijl zij met het andei °°S °P ongelijkheid maakte dat zij duimen afftands leezen konden, deeze ioort van g velTe afgelegen voorvalleen van het flerkst ™S^^'™J^^™ct zwaklt oog te werpen wildenbefchouwen .cn dat zij &e"00™ zien. Ik geloof niet gebruiken om de voorwerpen, die al te digt. waren, t «en g lat men dit gebrek verhelpen kontje tenzij *°°J^ld van de Iterkte of met een bolrond en een holrond glas,> *™J^^ 0? motstm ^omea zwakheid van elk oog; ^ mQnzonmee"lZ7Z^ verzeekerd te zijn. hebben dan ik gedaan heb om van ^nen goeden uitflag verze | j ^ Ik heb- verfcheiden perfoonen gevonden, die aann erklijk oogen zeer ongelijk in fterkte hadden; als d e ongele* «! ^ is, als, bijvoorbeeld, van | of |, dan ^J.]1".^^ hebben, wier be't bijna niet ziet, en men is in het geva* ™ *f d^*^£g van het goed verduisterd of met een vlies bedek oog ™wel de bewe g g * oog volgt; dus wanneer de ongelijkheid te klein ot ve b j de oogen niet fcheel, of, zoo zij het zijn, kan men dezei^ g ' Gg 2  236- DE NATUURLYKE HISTORIE. een oog verziende is, terwijl het ander bijziepde is, zal men met beiden de oogen beurtelings fcheel zien en ook zonder dat 'er helpen aan is. ;Ik heb enige menfchen gezien, welke een ieder zeide dat fcheel waren, die het ook indedaad fcheenen en die het ondertusfchen niet wezenlijk waren, maar welker oogen een ander gebrek hadden, mogelijk nog grooter en nog lelijker; de twee oogen draaien met eikanderen, hetwelk bewijst dat zij niet fcheel zién, maar zij zijn waggelende en zij draaien zoo fchielijk en zoo fnel, dat men nooit kan zien naar welk punt zij gerigt zijn: die foort van verwilderd gezigt belet niet de voorwerpen te zien, maar het is altijd op eene onduidlijke wijze; die menfchen leezen met moeite en als men hen aanziet, is men zeer verwonderd fomtijds niets dan het wit van hunne oogen te zien, terwijl zij zeggen dat zij uzien en aanzien; maar het zijn onmerkbaare blikken, door welke zij de voorwerpen befpeuren; en als men hen van nabij onderzoekt, onderfcheidt men gemaklijk alle de beweegingen, welker rigtingen onnut zijn en alle die, welke hun dienen om de voorwerpen te befpeuren. Al voorensik deeze Verhandeling eindige, is het goed nog eene zaak optemerken, welke men in acht moet neemen in het oordeel, dat men vellen zal over den graad van ongelijkheid in kragt in de oogen der fcheel ziende; ik heb in alle de proeven, welke ik gedaan heb, bevonden dat het fcheel oog, dat altijd het zwakst is, door de oefening verfterkt wordt en dat verfcheiden perfoonen, welker fcheel zien ik onherftelbaar achtte, omdat ik door de eerfte proefneêmingen eenen te grooten graad van ongelijkheid bevonden had, hun goed oog flegts enige minuuten bedekt hebbende, en bijgevolg genoodzaakt geweest zijnde het flegt oog geduurende dien korten tijd te oefenen. zelve verwonderd waren dat dat flegt oog zoo veel in kragt gewonnen hadt^ zoo dat ik, toen ik na die oefening, de maat nam hoe verre dat oog zien konde, bevond dat het verder zag, en ik oordeelde dat het fcheel zien te verhelpen ware; om dan met enige zeekerheid over den graad van ongelijkheid der oogen en over de mogelijkheid van het gebrek van fcheele oogen te verhelpen uitfpraak te doen, moet men eerst het goed oog enigen tijd bedekkan ten einde het flegt oog te dwingen om zig te oefenen en alle zijne kragt te herkrijgen, waarna men veel beter in ftaat zal zijn om te oordeelen over de gevallen, waarin men hoopen kan dat het eenvoudig middel, dat wij voor> ftellen, van goede uitwerking zal kunnen zijn-  AANHANGSEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 23? BYVOEGZEL Op het Hoofdfluk over het Zintuig van het Gehoor ¥ III Deel bladz. 17. Ik heb in dat hoofdfluk gezegd dat, als men het geluid als eene gewaarwording befchouwt, men reden kan geeven van het vermaak, welk de"welluidende of harmonifche klanken veroorzaaken , en dat zij beflaan in de evenredigheid, die de grond-klank met de andere klanken heeft. Maar ik geloof niet dat de Natuur die evenredigheid bepaald hebbe in die betrekking, welke de HeerRAMEAu tot beginzel ffelt: die groote Toonkundige leidt, in zijn Tractaat over de harmonie, zijn ftelzel met veel fchranderheid af van eene onderflelling, welke hij hetgrondbeginzel van de muzijk noemt; die onderflelling is deeze dat de klank niet enkelvoudig is, maar zaamgefleld,. zoo dat de indruk, welke in ons oor door enigen klank veroorzaakt wordts, nooit een enkelvoudige indruk is, die ons dien klank alleen doet hooren, maar eenen zaamgeftelden indruk, die ons verfcheiden klanken doet hooren;; datdithetonderfcheid uitmaakt tusfchen klank en geraas; dat geraas in het oor flegts eenen enkelvoudigen indruk voortbrengt, in plaats dat de klank altijd eenen zaamgeftelden indruk voortbrengt. Alle oorzaak, zegt'die Schrijver, "Welke op mijn oor eenen enkelen en eenvoudigen indruk voortbrengt, doetjnif' geraas hooren; elke oorzaak, die op mijn oor eenen indruk voortbrengt,., zaamgefleld uit verfcheiden andere, doet mij klank hooren. En waaruit is: die indruk van een eenlgen klank, van ut, bij voorbeeld, zaamengefteld?'' hij is zaamengefleld, 1. uit den klank van ut zeiven, dien de Schrijver den grond-klank noemt; 2. uit twee andere zeer fcherpe klanken, van welkede een een twaalfde boven den grond-klank is, dat is, de oiftaaf van deszelfs' quint naar boven, en de ander de groote zeventiende boven dienzelfden grondklank, dat is te zeggen de dubbele oétaaf van deszelfs groote tiers naar boven. Dit eens aangenoomen zijnde, leidt 'er de Heer Rameau het geheel' ftelzel van de muzijk uit af en hij verklaart de vorming van de diatonicke fchaal, de regelen van de groote toon of major, den oorfprong van de kleineof de minor, de verfchillende foorten van muzijk, namelijk de diatonieke, de chromatieke en de enharmoniekc; alles tot dit ftelzel brengende, geeft' hij vaster en minder willekeurige regelen dan alle, welke men tot hier toe voorde zaamenftelling gegeeven heeft.. Daarin beftaat de voornaamffe nuttigheid van den arbeid van den HeerRAMEAu. Of 'er indedaad in eenen klank drie klanken vervat zijn, te-weeten de grond - klank , de twaalfde en de zeventiende, dan of de Schrijver; 'e»' Cg 3  233 DE NATUURLYKE HISTORIE. die flegts in ondcrftelle, het koomt op hetzelfde uit met opzigt tot de meefte gevolgtrekkingen, welke men 'er uit kan afleiden, en ik zou niet vreemd zijn van te gelooven dat de Heer Rameau, in plaats van dat beginzel in de Natuur gevonden te hebben, het uit de vergelijkingen van de beoefening zijner konst getrokken heeft; hij heeft gezien dat hij met deeze onderftclling alles verklaaren kon, toen heeft hij dezelve ook aangenoomen en gezogt haar in de Natuur te vinden. Maar beflaat zij 'er wel in? is het wel waar dat, zoo dikwijls men eenen klank hoort, men drie verfchillende klanken hoort? niemand hadt zulks voor den Heer Rameau befpeurd; het is dan een verfchijnzel, dat op zijn best in de Natuur alleen voor muzijkkundige ooren beftaat; dit fchijnt de Schrijver toeteftemmen, als hij zegt dat zij, die ongevoelig zijn voor het vermaak van de muzijk , ongetwijfeld flegts den grond - klank hooren en dat zij, die het oor zoo gelukkig gefteld hebben om te gelijk en den grond-klank en de bijkoomende klanken te hooren, noodzaaklijk zeer gevoelig zijn voor de aangenaamheid der harmonie. Deeze isweêr eene andere onderflelling, die, wel verre van de eerfte te bevestigen, ons flegts aan dezelve zal doen twijfelen. Een wezenlijk vereischte van een natuurlijk en indedaad in de Natuur plaats hebbende verfchijnzel is dat het algemeen zij en algemeenlijk van alle menfchen befpeurd worde; maar hier bekent men dat 'er flegts een klein getal menfchen is, die in ftaat zijn het te onderkennen; de Schrijver zegt dat hij de eerfte is die het gemerkt heeft, dat de Muzijkfpeelers het zelfs niet befpeurd hadden. Dat verfchijnzel is dan ook niet algemeen, noch wezenlijk; het beftaat niet dan voor den Heer Rameau en voor enige even muzijkaale ooren. De proeven, door welke de Schrijver zigzelven heeft gezogt te bewijzen dat een klank, van twee andere klanken verzeld is, van welke de een de twaalfdeen de ander de zeventiende bovendienzelfdcnklank is, fchijnen mij toe niet beflisfende te zijn; want de Heer Rameau zal moeten bekennen dat het in de fcherpe klanken en zelfs in alle de gewoone klanken niet mogelijk is te gelijk den twaalfden en den zeventienden naar boven te hooren en hij is genoodzaakt te bekennen dat die verzeilende klanken niet gehoord worden dan in de grove klanken, gelijk die van eene groote klok, of van eene lange fnaar ; de ondervinding, in plaats van hier een algemeen feit te geeven, geeft, gelijk men ziet, zelfs voor muzijkaale ooren flegts een bijzonder feit, en nog zal dat bijzonder feit verfchillend zijn van hetgeen de Schrijver beweert; want een muzijkant, die nooit van het ftelzel van den Heer Rameau hadde hooren fpreeken, zou misfehien de twaalfde en de zeventiende in de grove klanken ook niet hooren; en al zeide men hem van te vooren dat de klank van die grove klok, dien hij hoort, geen enkelvoudige klank is, maar een klank uit drie klanken beftaande, zou hij kunnen toeftemmen dat hij indedaad drie klanken hoorde, maar hij zou zeggen dat die drie klanken de grond-klank, de tiers en de quint waren. Het zou den Heer Rameau dan veel gemaklijker gevallen zijn deeze laatfte betrekkingen te doen aanneemen dan die, welke hij gebruikt, als hij gezegd hadd' dat elke klank uit den aart uit drie klanken is zaamengefteld, te  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH 239 weeten uit den grond-klank, de tiers en de quint; dat zou minder t^mjf ml^TöZ^i^ «et het oor te beöordeelen geweest. zijn dan ü Jef^tz^ als hij ons zegt dat elke klank uit zijnen aart beftaat tó len grond-klaWk, den twaalfden en den zeventienden; maar azoo hij in d c eerfte■ onderftellhg de voortbrenging der harmonie met zou hebben kunnèn v'er haren heeft hij liever de tweede gekozen, die beter met de regelen JSS^Sm£»m is. Niemand heeft dezelve ook indedaad tot Soo er volmaaktheid gebijt in de theorie en beoefening dan die bezemde Toonkundige, wiens uitmuntend talent den grootften lof verdiend heeft.■ De Gewaarwording van vermaak, welke de welluidendheid of harmonie voortbrengt, fchijnt aan alle wezens, die met het zintuig des gehoors begaaTzij t oetcbehooren. Wij hebben XI Deel bladz 34 ge^gd dat dc O i fant het zintuig van het gehoor zeer goed heeft, dat hij vermaak fchept S h tgeludvan fpeeltuigen en de muzijk fchijnt te beminnen; dat hi] genakïijk de maat leert tekenen, zigop de maat leert bewecgen cn **P eniee toonen voeden bij het geraas der trommelen en het geklank der tiomp f n cn SeL liten zijn door eene groote menigtegetuigenis en bevestig ■ Ik heb ook enige honden gezien die eenen duidlijken fmaak voor de nw.ijk tooten en dieövan de plaats, of uit de keuken naar het Conom^*»^ 'er bleeven zoo lang het duurde en zig vervolgens wederom na h™£8« ™nnne verblijfplaats begaven. Ik heb andere gezien, die vrij juist een lclicrp gelul ^ hooren, door aan hunne ooren te fchreeuwen - Svoïgden Maar die foort van inftinét, of dat vermogen behoort flegts enige fhdwidus toe- het grootfte gedeelte der honden is onverfchilhg voor mmf MetZlCtLn bijna alle fterk geroerd worden door een groot geraa als dat van trommelen of wagenen, die hard over de ftraaten rijden. De Lln elels, muilezels, Welen, osfen en andere lastdieren fchj„en de vermoeienis gewilliger te draagen en zig minder te verveelen op lange toLn als men hen met fpeeltuigen verzelt; het is ook om die reden da Sin fStjens of klinkend tuig aan den hals hangt: men zingt of fluit SSSrf^ koomen gewoonlijk de naamen van de vier of zes os- trompetten, gelijk ook de jagt-honden aangemoedigd worueu «™ ^ ^ "m'^wU dr^bTulnvisfchen , robben en dolphijnen de fchepen naderen alsV bij ftil weder, een fchelluidcnd muzijk op gefpeeld wordt maar St feit, aan' hetwelk ik twijfel, wordt door geen eenen deftigen Schrijver ^Vïiltóinroorteöv^ vogelen, als de kanaries, kneutjens, pjmerrjeiw,  a4o DE NATUURLYKE HISTORIE. goudvinken, cijsjens zijn zeer vatbaar voor de indrukzelen van de muzijktoonen , naardien zij vrij lange deuntjens leeren en onthouden. Bijna alle andere vogelen worden ook door geluiden aangedaan; de papegaaien, de broek -ekfters, de ekfters, defpreeuwen, de meerlen leeren het fluitjen, nafluiten en zelfs praaten; zij bootfen ook de Hem en het gefchreeuw der honden , der katten en andere dieren na. Over het algemeen hebben de vogelen van bewoonde en van ouds befchaafde landen de ftem zagter, of het gefchreeuw minder fcherp dan die van woefle ftreeken en bij de wilde volkeren. De vogelen van Amerika, bij die van Europa en Afia vergeleken, leveren daarvan een treffend voorbeeld op: men kan met waarheid zeggen dat 'erin de Nieuwe Waereld niet dan fchreeuwen<3e vogelen gevonden zijn en dat, op drie of vier foorten na, gelijk de organist, de fcharlate, de fpotvogel, bijna alle de andere vogelen van dat wijduitgeflrekte waerelddeel de ftem zeer onaangenaam voor ons gehoor hadden en tegenswoordig nog hebben. Men weet dat de meeste vogels des te harder zingen hoe meer geraas of geklink zij hooren op de plaats daar zij opgefloten zijn. Men kent den flrijd van den nagtegaal tegens de menschlijke ftem, en daar zijn duizend bijzondere voorbeelden van het muzijkaal inftinct der vogelen , van welke men de moeite niet genoomen heeft de bijzonderheden optefchrijven. Daar zijn zelfs enige infekten, die gevoelig fchijnen voor de indrukzelen van de muzijk: het feit van de fpinnen, die zig uit hunne webben laaten zakken en hangen blijven zoo lang het geluid der fpeeltuigen duurt en vervolgens weder naar hunne plaats klimmen, is mij door een vrij groot getal ooggetuigen bevestigd om 'er bijna niet meer aan te twijfelen. Ieder een weet ook dat men, met op ketels te kloppen, de bijen - zwermen doet nederftrijken en dat men het lastig gepiep der krekels door een groot geraas kan doen ophouden. OVER DE STEM DER DIEREN. Ik kan mij bedriegen, maar het heeft mij toegefchenen dat de bewerktuiging, door welke de dieren hunne ftem doen hooren, verfchillende is van die der menschlijke ftem; het is door de uitademing dat de mensch zijne ftem vormt, de dieren daarentegens fchijnen dezelve door inademing te vormen. De haanen flrekken zig, als zij kraaien, zoo lang zij kunnen uit, hun hals wordt langer, hunne borst zet uit, hun buik koomt nader aan de lendenen en de fluit zakt; dit alles voegt alleen eene flerke inademing. Een eerstgeboren lammetjen, dat om zijne moeder fchreeuwt, vertoont eene diergelijke houding; het is eveneens met een kalf in de eerfte dagen zijns levens; als zij hunne ftem willen vormen, rekken zij hunnen hals uit en buigen dien neder, zoo dat de lugtpijp bijna gelijk met de borst koomt, deeze zet zig uit, de onderbuik ligt zig fterk op, waarfchijnlijk omdat de ingewanden bijna ledig blijven, de knieën buigen, de pooten verwijderen zig, het evenwigc wordc  AANIIANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 241 wordt verloren en het diertjen waggelt terwijl het fchreeuwt; dit alles fchijnt de uitwerking van eene flerke inademing te zijn. Ik nodig de Natuur- en Ontleedkundigen om deeze waarneemingen , die mij hunne oplettendheid wel waerdig fchijnen, nader te onderzoeken. Het fchijnt zeeker dat de wolven en honden alleen door inademing huilen; men kan zig daar gemaklijk van verzeekeren, als men een klein hondjen bij zijn aangezigt laat huilen, dan zal men zien dat het de lugt in de borst trekt, in plaats van dezelve 'er uit te drijven, maar als de hond blaft, fluit hij op eiken blaf zijnen fmoel toe en het werktuiglijke van het blaffen is verfchillende van dat van het huilen. OVER DEN GRAAD VAN HITTE, WELKE DE MENSCH EN DE DIEREN VERDRAAGEN KUNNEN. Enige Natuurkundigen hebben bevonden dat 's menfchen lighaam eenen graad van hitte wederftaan kon , veel grooter dan zijne natuurlijke warmte. De Heer Ellis is, geloof ik, de eerfte, welke deeze waarneeming gedaan heeft, in het jaar 1758. De Abt Chappe d'Auteroche heeft ons bericht dat men in Rusland de baden ftookt tot zestig graaden van den thermometer van Reaumur. En nu onlangs heeft tie Heer Fordice verfcheiden kamers gelijks gronds laaten maaken, welke hij met kagchel-pijpen, die door den vloer liepen en waarop hij nogkookendwater goot, heet maakte. Daar was geen fchoorfteen in die kamers, noch doorgang voor de lugt, behalven door de reeten van de deur. In de eerfte kamer was de grootfte hoogte van den thermometer honderd en twintig graaden, de kleinfle honderd en tien. (Daar waren in die kamer drie thermometers op verfchillende plaatfen opgehangen. ) In de tweede kamer was de warmte van vijf en tagtig tot negentig graaden. In de derde was de warmte gemaatigd , terwijl de buitenlugt onder het vriespunt was. Omtrent drie uuren na het ontbijt gong Doctor Fordice, na in de derde kamer alle zijne klederen, uitgenoomen zijn hemd, uitgetrokken te hebben en tot fchoeizel flegts voctzoolen aanhebbende, die met banden vastgemaakt waren, in de tweede kamer. Hij bleef 'er vijf minuuten in eene hitte van negentig graaden en begon maatig te zweeten. Toen gong hij in de eerfte kamer enonthicldt zig in het gedeelte, dat tot honderd en tien graaden geftookt was. Na eene halve minuut wierdt zijn hemd zoo nat, dat hij het uit moest trekken. Daarop liep het water als een ftroom van zijn lighaam. Na nog tien minuuten in dat gedeelte van de kamer, dat tot honderd en tien graaden geftookt was, gebleven te zijn, kwam hij in het gedeelte, dat tot honderd en twintig graaden heet gemaakt was, en , na daar twintig minuuten in gebleven te zijn, vondt hij dat de thermometer, onder zijne tong en in zijne handen, juist op honderd graaden ftondt en dat zijn water op hetzelfde punt van warmte was. Zijne pols verfneldc meer en meer, tot dat zij honderd en vijf XVUL Deel. Hh  DE NATUURLYKE HISTORIE. en veertig Hagen in eene minuut deedt. De uitwendige omloop vermeerderde zeer fterk. De aderen zwollen op en daar verfpreidde zig eene brandende roodheid over zijn geheel lighaam, zijne ademhaaling wierdt egter maar weinig aangedaan. Hier, zegt de Heer Blagden, merkt de Heer Fordice aan dat de verdikking des waasfems op zijn lighaam, in de eerfte kamer, zeer waarfchijnlijk de voornaamfte oorzaak was van de natheid van zijne huid. Eindelijk kwam hij weder in de tweede kamer, daar hij, zig in water gedompeld hebbende, dat tot honderd graaden gewarmd was, en zig wel hebbende laaten afdroogen, zig in eenen draagftoel naar huis liet brengen. De omloop verminderde niet geheel tot zijne gewoone fnelheid voor twee uuren daarna. Toen gong hij uit om in de open lugt te wandelen en gevoelde naauwlijks de koude van het weder De Heer Til let, Lid van de Akademie der Weetenfehappen te Parijs, heeft door proeven den graad van hitte willen vinden, welken de mensch en de dieren verdraagen kunnen; hiertoe liet hij een meisjen met eenen thermometer in de hand in eenen oven gaan; zij ftondt vrij langen tijd de inwendige hitte van den oven uit tot honderd en twaalf graaden. De Heer de Marantin, dezelfde proef in denzelfden oven herhaald hebbende, vondt dat de zusters van het meisjen, van welk zoo even gefprooken is, eene hitte van honderd en vijftien tot honderd en twintig graaden geduurende veertien of vijftien minuuten zonder ongemak verdroegen en geduurende tien minuuten eene hitte van honderd en dertig graaden: eindelijk geduurende vijf minuuten eene hitte van honderd en veertig graaden.. Een deezer meisjens, dat tot deeze proef van den Heer Marantin diende, verdroeg de hitte van den oven, waarin geduurende de proef appelen en vleesch ftonden te braaden. De thermometer was dezelfde als die, van welken zig de Heer Tillet bediend hadt; hij was met wijngeest gevuld (c). Bij deeze proefneêmingen kan men ook die voegen, welke door den Heer Boerhaave op enige vogelen en andere dieren genoomen zijn, welker uitkomst fchijnt te bewijzen dat de mensch meer dan de meefte dieren in ftaat is om eenen zeer grooten graad van hitte te verdraagen. Ik zeg meer dan de meefte dieren, omdat de Heer Boerhaave zijne proeven flegts heeft in het werk gefleld op vogelen en andere dieren van onze lugtftreek en 'er groote waarfchijnlijkheid is dat de Elefanten, de Rhinocerosfen en de andere dieren uit de Zuidlijke lugtftreeken eenen grooteren graad van hitte zouden kunnen uitftaan dan de mensch. Het is om die reden dat ik hier de proeven van Boerhaave niet meld, gelijk ook niet die , welke de Heer Tillet met kuikens, konijnen en andere dieren genoomen heeft, fchoon zij zeer merkwaerdig zijn. [De Heer Fordice heeft naderhand nog fterker proeven op dit onder- (a) Journal Anglois, mois d'QBobre 1775 p. 19 Éf fuiv. (b) Deeze thermometer was volgens de beginzelen van Reaumur gemaakt. VtKT. (() Mémoires de ï'Académie des Sciences annte 1764 p. 186 rjffuiv.  AANHANGZKL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 143 werp genoomen, welke in dePhilojophical Transa&ionszïp medegedeeld In eene derzelve ondergong die Heer eene warmte van honderd en dertig graaden, waarvan de uitwerkzelen ten naasten bij dezelfde waren als van de eerfte proef; hij deedt zig eene flesch met water geeven, hetwelk de warmte van honderd graaden hadt; de oppervlakte van die flesch wierdt zeer nat tot dat de warmte van het water, in de flesch beflooten, tot honderd en twee en twintig graaden opklom, eene hoogte nabij koomende aan de getemperdheid van de kamer. In eene andere proefneeming gongen vier geleerden , namelijk de Heer Phipps, Banks, Solander en Blagden in eene droogere hitte, die door middel van een kagchel aan de kamer was medegedeeld en fchoon dezelve van honderd en vijftig graaden was, bleeven zij 'ergeduurende meer dan twintig minuuten in ; een uur gerust hebbende begaven zij zig in eene nog grootere hitte, en, in eene derde proefneeming fteeg de hitte tot honderd en agt en negentig graaden, welke zij tien minuuten doorftonden; maar de tegenswoordigheid van tien menfchen bragt eene zeer fchielijke vermindering in de getemperdheid der verwarmde lugt te weeg; waarop de Heer Sol ander alleen in de kamer gong, terwijl de thermometer tot op twee honderd en tien graaden gerezen was; hij bleef 'er drie minuuten in en geduurende dien korten tijd was de thermometer tot op honderd en zes en negentig graaden gedaald. Bij het doen deezer laatfte proeven was de Heer Banks de eenigfte die overvloedig zweette. De Heer Blagden verwarmde zijne kamer, op eene andere reis, tot op twee honderd en vier en twintig graaden; zijne pols klom van tagtig tot honderd en vijf en veertig flagen in eene minuut, terwijl het wit van een ei ftolde en wasch fmolt in het vertrek; eindelijk bragt hij de warmte tot twee honderd en zestig graaden, dat agt en veertig graaden boven de hitte van kookend water is. Hij ftondt deeze hitte agt minuuten door, doch toen begon hij enige verhindering inde ademhaaling te bemerken. Water, met olie overdekt, begon daarin te kookcn; eieren wierden in tien minuuten hard. Schoon de meisjens in den oven eene grooter hitte uitftonden, gelijk uit de vergelijking der verfchillende fchaalen van de thermometers van Reatjmur en Fahrenheit blijkt, moet men in aanmerking neemen dat de laatfte aan m deeze groote hitte gewoon waren. Doctor Matheus Dobson, Geneesheer te Leverpool, heeft, op het voorbeeld van den Heer Fordice, ook enige nadere proeven met heetgemaakte kamers gedaan en gemeen gemaakt Zij wierden in de badka¬ mer van het zieken - huis te Leverpool genoomen, dat een kubiek vertrek is negen voeten lang, hoog en breed. Deeze kamer wierdt geftookt tot op twee honderd vier en twintig graaden op den thermometer van Fahrenheit, zonder dat de waarneemer enige benaauwdheid, of enigander moeijelijk verfchijnzel van de warmte ondervondt. Andere waarneemers, door den («) Ovei-senoomen in de Heiend. Vaderl. Letteroeff. D. IV. Mengehv. li. 148. Phüójophkal Trcmsattions for the year 1775. Hh 2  244 DE NATUURLYKE HISTORIE. per Dobson bijgebragt, gevoelden geen ongemak, fchoon de pols tot honderd twintig en honderd vier en twintig maaien in eene minuut iloeg 1 Men vindt ook in de heete bronnen planten en infekten, die 'erin geboren worden en groeijen en die gevolglijk eenen zeer Herken graad van warmte verdraagen. De heete wateren in Auvergne hebben tot vijf en zestig graaden hitte op den thermometer van Reaumur en egter zijn 'er planten, die in die wateren groeijen; in die van Plombières , welker warmte van vier en veertig graaden is, vindt men op den grond van het water eene foort van Tremetta, die egter van de gewoone Tremella verfchilt en die,, gelijk deeze, eenen zekeren graad van gevoeligheid ofbeeving fchijnt te bezitten. Op het eiland Lueon, op weinig afftands van het eiland Manille,is eene aanmerklijke beek van een water, welks hitte van negen en zestig graaden is en in dit zoo heet water zijn niet alleen planten, maar zelfs visfehen van drie of vier duimen lengte. De Heer Sonnerat, Correspondent van het Kabinet, heeft mij verzeekerd dat hij, op de plaats zelve, die planten en visfehen gezien heeft, en hij heeft mij vervolgens eenen brief over dit onderwerp gefchreven, waarvan ik hier het uittreksel zal geeven,. , D£?VC" k,ein dorP reizende omtrent vijftien mijlen van Manille, hoofdflad eter J^iilippijniche eilanden, gelegen, op den oever van het groot meir van het fc.and Laicon, vond ik eene beek van warm, of liever van kookend water;' want het vogt in den thermometer van den Heer de Reaumur rees tot op negen en zestig graaden; de thermometer wierdt 'er egter flegts eene mijl van de bron hl gehouaen: de meefte menfchen zullen denken dat in eenen zoo fterken graad van hitte alle voortbrengzels van de Natuur moeten omkoomen,- uw ftelzel en de volgende aantekening zullen egter het tegendeel bewijzen; ik vond drie zeer fterke heesters, welker wortelen in dat kookend water ftonden en welker kruinen door deszelfs waasfem omringd waren, die zoo fterk was, dat de zwaluwen, die de beek op de hoogte van zeven of agt voeten overvloogen,. beweegingloos nedervie!en; een dier twee heesters was een kuischboom Agnus casttts en de twee andere waren Aspalathm. Ik heb geduurende mijn verblijf in dat dorp geen ander water dan dat van die beek gedronken, dat ik koud liet worden, ik vond in hetzelve eenen heten aardachtigen en ijzerachtigen fmaak; de Spaanfche Regeering , eni*e eigenfehappen in dat water meenende te befpeuren, heeft verfchillende baden laaten bouwen , welker graad van hitte trapswijze opklimt, naar maate zij verre yan de beek af liggen. Mijne verwondering was zeer groot, toen ik het eerde bad bezogt en leevende wezens in dat water vond , dat zoo heet was, dat ik 'er mijnen vinger met in kon houden; ik deed mijn best om enige van die visfehen te Krijgen;, maar hunne vlugheid en de lompheid der boerfche wilden uit die ftreek' heten nw met toe eenen te vangen, om te-zien van welke foort zij waren; ik bezag, dezelve terwijl zij zwommen ; maar de waasfem van het water belette mij dezelve dmdhjk genoeg oer onderfcheiden om hen tot het een of ander ee-flagt t huis te brengen, ik herkende hen flegts voor visfehen met bruinachtig k-hubben, de langde waren omtrent vier duimen lang .... Ik laat het aan den P'm-Ni-us onzer eeuw over om deeze zeldzaamheid der natuur te verklaarcru Ik zou een feit, dat yeelsn zoo ongelooflijk voorkoomt, niet hebben durven on~ geeven, zoo ik het met konde bevestigen met het getuigenis van den Heer PfX vost, Commisfans- van dc zee-zaaken, die met mij het binneufte van het ei~ Band L-ucoii doorreisd heeft*  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. «45 BYVOEGZEL Op het Hoofdfluk, ten opfchrift voerende, Verfcheidenheden ir* het menschlijk geflagt. IIIDeel, bladz. %6. D^r is in mijn gantfche werk over de Natuurlijke Historie misfehien geen eWtijkel, dat meer vatbaar is voor vermeerderingen en verbeteringen dan dat over de verfcheidenheden in het menschlijk geflagt ; egter heb ik dat onderwerp zeer breedvoerig behandeld en ik heb er alle de aandacht aan be fteed, die het verdiende f maar men begrijpt dat ik ge"oodza,akt. be".f^. omtrent de meefte feiten op de berichten van de geloofwaerd.gfte reizigers te vertrouwen; ongelukkig zi> die berichten in het een ftuk ander niet; menfchen, die de moeite neemen dingen in verre landen te gaan M meeten de moeielijkheden, die zij uit hebben moeten ftaan tc.vergoeden door die dingen wonderbaarlijker voortcdraagen; waartoe uit zijn land te" lan, als mendij zijne t'huis komst niets buitengemeens te zeggen of te verenen heeft? van daar de vergrootingen, de wonderlijke verteHinge en oLaaven, waarmede zoo veele reizigers hunne boeken bezoedeld hebben Siü zt dTe meenden te verfieren. Een aandachtige geest een kundig de verfierde feiten, die tegens de waarfchijnhjiheid, ot dè orde der Natuur ftrijden ; hij onderfcheidt even goed het valfche van het rtïen7ae vergrooting Maar hoe zal men in dingen die enkel befchrev n worden, Yn dL g n f waarin de befchouwing, of zelfs een opflag van het oog genoeg zou zijn om haar aanteduiden, de dwalingen onderfche den die aftfen feitfn betreffen, welke zoo eenvoudig als onverfch.lhg zijn hoe kan men weSn alle dezulke als waarheden aanteneemen van welke ons de verhaX verzcekering geeft, als men de bron van zijne dvvaal.ngen niet ontdekt en zelf^ de bewe^grodenen niet raadt, die hem aan eiding gegeeven heb, fen om onwaïheden tLeggen? het is niet dan na.verlog van t,d dat di foort van dwaalingen kunnen verbeterd worden, dat is, als een groot getal SenwrgetSffen de eerfte koomen om verre te werpen Het is dertig fa^TJSda ik dat artijkel over de verfcheidenheden in het menschlijk jXrSfc&Sbéïï daar zijn in dien tusfehentijd verfcheiden reizen geff £n welke verfcheiden door kundige mannen endernoomen en befchreTen ziin bet 8 volgens de nieuwe kundigheden die ons z-jn aangebragt dat ftïVagtenzal de zaaken in de naauwkeurigfte waarheid te hertellen, hettijj Hh j  SA6 DE NATUURLYKE HISTORIE. door enige feiten te verwerpen, welke ik, op het woord der eerfte reizigers, al te ligtvaerdig heb ter nedergefteld, hetzij door die nader te bevestigen, welke enige berispers zonder grond beltreden en ontkend hebben. Om dezelfde orde te volgen, welke ik mij in dat artijkel heb voorgefchreven gehad, zal ik met de Noordfche volkeren beginnen. Ik heb gezegd dat de Laplanders, de Zemblieërs, de Borandaijers , de Samojeeden, de Noordlijke Tartaaren, en misfehien de Ostiakken in de Oude Waereld, de Groenlanders en de Wilden ten Noorden der Eskimaux in de Nieuwe Waereld, alle van een en hetzelfde ras fchijnen te zijn, dat zig langs de kusten van de Noordlijke zeeën enz. heeft uitgebreid en vermenigvuldigd ; de Heer Klingstedt beweert, in eene Verhandeling, in het jaar 1762 gedrukt, dat ik mij bedrogen heb: 1. daarin dat de Zemblieërs niet dan in de verbeelding beftaan; het is Zeeker, zegt hij, dat het land dat men la Nova Zembla twemt, dat in de .Rusfifche taal nieuw land betekent, weinig inwooneren heeft. Maar hoe weinige "er ook zijn mogen, moet men die dan niet Zemblieërs noemen? daarenboven hebben de llollandfche reizigers hen befchreven en zelfs de afbeeldingen van die menfchen in plaat vertoond; zij hebben veele reizen in dat Nieuw Zembla gedaan en hebben 'er reeds in het jaar 3596 overwinterd, op de Oostlijke kust, vijftien graaden van de pool; zij maaken gewag van de menfchen endieren, welke zij 'er gevonden hebben; ik heb dan niet misgetast en het is meer dan waarfchijnlijk dat de Heer Klingstedt zelf zig daaromtrent bedriege. Ik zal egter de bewijzen, die hij van zijn gevoelen geeft, aanhaalen. Nieuw Zembla is een eiland, dat van het vaste land gefcheiden is door de zeeengte Waaigat genoemd, onder den een en zeventigften graad, en dat zig regt Noordwaards uitftrekt tot den vijf en zeventigften graad .... Het eiland is in het midden in twee gefcheiden door een kanaal of eene engte, dat hetzelve in zijne geheele uitgeftrektheid doorloopt, en naar het Noord-westen draait en dat aan de West-zijde in de Noord-zee valt op drieën zeventig graaden en drie minuuten breedte. Deeze ftraat fnijdt het eiland in twee bijna gelijke deelen, men weet niet of zij fomtijds bevaarbaar zij, maar het is zeeker dat men haar altijd vol ijs gevonden heeft. Het land op Nova Zembla is, ten minften voor zoo verre men het kent, volkoomen woest en onvrugtbaar, het brengt maar zeer weinige kruiden voort en het is geheel van hout ontbloot, zoo dat 'er zelfs geene ftruiken gevonden worden; het is waar, niemand is nog meer dan vijftig of zestig werften in het binnenfte van het eiland doorgedrongen en men weet bijgevolg ook niet of 'er binnen 's lands niet enige vrugtbaarer grond en misfehien ook inwoners zijn ; dan naardien de kusten beurtelings en zedert verfcheiden jaaren door een groot getal menfchen bezogt worden, door de visch-vangst daarhenen gelokt, zonder dat men ooit de minfte voetftappen van inwooneren heeft kunnen ontdekken en men opgemerkt heeft dat 'er geene andere dieren gevonden worden dan zoodanige, welke zig voeden met de visch, die door de zee op ftrand gefpoeld wordt, of met mosch, gelijk de witte beeren, de witte vosfen en de rendieren en weinige dier. randere dieren, welke zig met bezieën, wortelen en knoppen van planten en ftruiken voeden, zoo is het zeer waarfchijnlijk dat het land geene inwooneren bevat en dat het even weinig van binnen van hout voorzien is als op de kusten. Men moet dan vermoeden dat het klein getal van  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. **7 menfchen, welke enige reizigers zeggen daar gezien te hebben, geene inboorlingen des lands waren, maar vreemdelingen, die, om de ftrengc koude van die funftreek zv als de Samojeeden gekleed hadden, omdat de Rusfen, op die reizen , oewoon zijn klederen te draagen op de wijze der Samojeeden . . . . . De koude van Nieuw Zembla is zeer maatig, in vergelijking van die m Spitsbergen • op het laatstgemelde eiland heeft men geduurende de winter-maanden , geen dag 'of fchemer- licht; het is alleen uit de plaatflng der Herren, die dan dooro-aande zigtbaar, zijn dat men den dag van den nagt kan onderfcheiden, in plaats Van dat men in Nieuw Zembla dezelve onderfcheidt door een flaauw licht, dat zig altijd op de middag-uuren doet bemerken, zelfs op tijden wanneer de zon zig niet vertoont. . Zij die het ongeluk hebben van 111 Nieuw Zembla te moeten overwinteren, fterven niet , gelijk men meent, door de groote koude, maar door de uitwerkingen van de dikke ongezonde nevels, die dikwijls veroorzaakt worden door de verrotting der kruiden en mosch van het zee - ftrand, als de vorst te lang weg blMen weet uit oude overlevering dat 'er enige huisgezinnen 'geweest zijn, die zig met vrouwen en kinderen naar Nieuw Zembla begeeven en zig daar nedergezet hebben , ten tijde van de vernieling van Nowogrod. Onder de regeering van Czar Iwan Wasilewitz was ook een lijfeigen boer, het huis van de Stroganows toebehoorende, ontfnapt en hadt zig daar met vrouw en kinderen nedergezet, en de Rusfen kennen tot heden nog de plaatfen, daar die heden gewoond hebben en noemen die bij hunne naamen; maar de aframmelingen van die ongelukkige huisgezinnen zijn alle op denzelfden tijd, waarfchijnlijk door de verderilijke dampen van diezelfde nevels, omgekoomeu. Men ziet uit het bericht van den Heer Klingstedt dat de reizigers menfchen in Nieuw Zembla gevonden hebben; hebben zij dan toen die menfchen niet voor inboorlingen des lands moeten aanzien, naardien zij ten naasten bij als de Samojeeden gekleed gingen? Zij zullen dan die menfchen, welke zij in Zembla gezien hebben, Zemblieërs genoemd hebben; die dwaaling is, zoo het eene zij, zeer vergeeflijk; want, naardien dat eiland zeer uitgeftrekt is en zeer digt bij het vaste land ligt, zal men bezwaarlijk kunnen gelooven dat het voor de aankomst van dien Rusfifchen boer geheel onbewoond was. 2. De Heer Klingstedt zegt dat ik met even weinig grond ge/prooken heb omtrent de Borandaijers, van welke men zelfs tot den naam niet kent in veheel het Noorden en welke men daarenboven bezwaarlijk zou kennen aan de befchrijving, die ik van hun geef. Dit laatfte verwijt gaat mij niet aan; zoo de befchrijving der Borandaijers, door de Hollandfche reizigersin dc 'verzameling van de Reizen naar het Noorden gegeeven, niet omftandig genoeg is dat men 'er het volk uit kennen kan, is het mijne fchuld niet, ik "heb niets bij hunne befchrijvingen kunnen voegen. Het is eveneens met den naam gelegen; ik heb dien niet verzonnen; ik heb dien gevonden niet alleen in die verzameling van iReizen, welke de Heer Klingstedt hadt moeten nazien, maar ook op de Engelfche kaarten en globes van den Heer Senex, Lid van de Koninglijke Maatfchappij te Londen, wiens werken den grootflen naam hebben van naauwkeurigheid en juistheid. Ik kan dan tot hier toe-  S48 DE NATUURLYKE HISTORIE. niet zien dat het ontkennend getuigenis van den Heer Klingstedt alleen moet gelden tegens deftellige getuigenisfen van de Schrijvers, die ik aangehaald neb. Maar om hem op den weg te brengen van de Eorandaaiiers te leeren kennen, zal ik hem zeggen dat dat volk, welks beftaan hij ontkent, evenwel eenen uitgeftrekten grond beflaat, die weinig meer dan twee honderd mijlen ten Oosten van Archangel ligt; dat het vlek Boranda, dat den naam van het land aangenoomen, of hetzelve zijnen naam gegeeven heeft, twee en twintig graaden van de pool af ligt, oP de Westlijke kust van eene kleine golf, in welke de groote rivier Petzora zig ontlast; dat dat land, door de Borandaijers bewoond, ten Noorden door de Ys-zee, regt over het eiland Kolgo en de kleine eilandjens Toxar en Mauritius, bepaald wordt; ten Westen is het van de landen der Provintie Jugori door vrij hooge berden gefcheiden; ten Zuiden grenst het aan de Provintieën Zirania en Permia; en ten Oosten aan de provintieën Condoria en Montizar, die zelve aan de'landen der Samojeeden grenzen. Ik zou 'er nog bij kunnen voegen dat 'er, behalven het vlek Boranda, in dat land nog verfcheiden andere aanmerklijke gehugten zijn, als Ustzilma, Nicolaï, Isfemskaia en Petzora; dat, eindelijk, datzelfde land op verfcheiden kaarten getekend ftaat onder den naam van 1 etzora Jive Borandai. Ik ben verwonderd dat de Heer Klingstedt en de Heer de Voltaire, die hem'nagefchreven heeft, dit alles niet geweeten hebben en mij beiden verweten hebben dat ik een inbeeldig volk heb befchreven, van welk men den naam zelfs niet kende. De Heer KLiNGsfEDT heeft verfcheiden jaaren te Archangel gewoond, daar, zegt hij, de Moscovitifche Laplanders en de Samojeeden alle jaaren in vrij groot getal met hunne vrouwen en kinderen koomen en fomtijds zelfs met hunne rendieren om traan aantebrengen; het fchijnt dan ook dat men vertrouwen moet op hetgeen hij van die volkeren zegt en te meer omdat hij zijne berispende aanmerkingen met deeze woorden begint:. De Heer de Buffon, die zig eenen moten naam m het gemeenebest der letteren verworven heeft en wiens uitlleekende ver dien ften ik al het recht doe, dat men hem verfchuldigd is, bedricn zig enz. De lof, bij de berisping gevoegd, zet haar meer waarfchijnlijkheid bij, zoo dat de Heer de Voltaire en enige andere, die volgens den rleer Klingstedt gefchreven hebben, enigzints gelijk gehad hebben in te gelooven dat ik mij indedaad bedrogen had omtrent de drie punten, die hiï mij te laste legt. Ik meen egter aangetoond te hebben dat ik geenen misflag begaan heb met opzigt tbt de Zemblieërs en dat ik niet anders dan de waarheid gezegd heb omtrent de Borandaijers. Als men iemand, wiens werken men acht en d.en men prijst, weêrleggen wil, moet men ten minften eerst zoo vee kennis opdoen dat men gelijk ftaat met den Schrijver, dien men aantast. Ah de Heer Klingstedt flegts alle de reizen naar het Noorden, we ke ik uitgetrokken heb, doorbladerd hadde, als hij de dagverhaalen der IlolJandiche reizigers en dc globen van den Heer Senex hadde opgezogt, zou hij gezien hebben dat ik niets gezegd heb dat niet op goede gronden fteunde. Als hij de Aardrijkskunde van Koning AElfred geraadpleegd hadd , een werk op het getuigenis der oude reizigers Othere en Wulf-  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 249 Wulf stant ) gefchreven, zou hij gezien hebben dat de volkeren, welke ik, na de hedendaagfche berichten, Borandaijers genoemd heb, oudstijds, ten tijde van dien aardrijkskundigen Koning,Beormas of Boranas heeteden; dan men van Boranas gemaklijk Boranda afleidt en dat dat dierhalven de waare en oude naam van datzelfde land is, dat men thans Petzora noemt, hetwelk gelegen is tusfchen de Moscovitifche Lappen en de Samojeeden, in dat gedeelte van de waereld, dat door den pool-cirkel doorfneden wordt en waardoor in de lengte van het Zuiden naar het Noorden de vloed Petzora loopt. Zoo men thans te Archangel den naam der Borandaijers niet kent, moest men egter daaruit niet befluiten dat het een inbeeldig volk was, maar flegts dat het een volk was, dat van naam veranderd was, dat dikwijls gebeurd is, niet alleen bij de natieën in het Noorden, maar zelfs bij verfcheiden andere, gelijk wij gelegenheid zullen hebben om in het vervolg optemerken, zelfs bij.de volkeren van Amerika, fchoon het nog geene twee honderd, of twee honderd-en vijftig jaaren geleden is dat men hun die naamen gegeeven heeft, die thans niet meer in wezen zijn 3. De Heer Klingstedt verzeekert dat ik eene zaak gezegd heb van allen grond ontbloot, daar ik de Lappen, de Samojeeden en alle de Tartaarfche volkeren uit het Noorden voor eene zelfde natie aanzie, naardien men flegts acht heeft te geeven op de verfcheidenheidder gelaatstrekken, zeden, en zelfs der taaien van deeze volkeren,] om overtuigd te zijn dat zij van pen verfchillend ras zijn, gelijk ik, zegt hij, in het vervolg gelegenheid zal hebben om te bewijzen. Mijn andwoord op deeze derde befchuldiging zal voldoende zijn voor allen degeenen , die, gelijk ik, flegts de waarheid moeken: ik heb de Lappen, de Samojeeden en de Noordfche Tartaaren niet voor eene zelfde natie aangezien, naardien ik hen afzonderlijk genoemd en befchreven heb; ik was niet onbewust dat hunne taaien van eikanderen ve.rfchillen en ik heb hunne zeden en gebruiken bijzonderlijk voorgefleld; maar ik heb beweerd en houde nog ftaande dat alle die menfchen van den Noordpool - cirkel malkanderen ten naasten bij gelijken; dat de koude en de verdere invloed der lugtflreek hen zeer verfchillende van de volkeren der gemaatigdc hcmclflreek gemaakt hebben; dat zij, behalven hunne korte geftalte, zoo veele andere ovcreenkomflen met malkanderen hebben, dat men hen befchouwen kan als van eene zelfde natuur of van een zelfde ras, dat zig uitgeflrekt en vermenigvuldigd heeft langs de kusten der Noordlijke zeeën in woefijnen en onder eene lugtflreek, die voor alle andere natieën onbewoonbaar is Qc). Ik heb hier, gelijk men ziet, het'woord ras in den uitge- (a) Zie de vertaaling van Orosius door Koning JEltred. Aantekening op het eerfte hoofdfluk van het eerfte boek, door den Heer Fokster, Lid van de Koninglijke Maatfcliappij te Londen, 1773, in8vo, p. 241 en volg. ( b ) Een aanmerklijk voorbeeld van zulk eene naamsverandering is dat Schotland Iralani of Irltmd heette in dienzelfden tijd toen de Borandaijers of Borandas Beormas of Boranas genoemd wierden. (O III Deel, bladz. 36. XVIII. Deel. Ti  z$o DE NATUURLYKE HISTORIE. ftrektften zin genoomen en de Heer Klingstedt, neemt het integendeel in den naauwiten zin op, dus vervalt zijne berisping. De groote verfchillen, welke onder de menfchen gevonden worden, hangen van de verfchcidenheid der lugtftreeken af; het is onder dat algemeen oogpunt dat men begrijpen moet hetgeen ik 'ervan gezegd heb; en onder dat gezigtpunt is het zeer zeeker dat niet alleen de Laplanders, de Borandaijers, de Samojeeden en de Tartaaren uit het Noorden van ons waerelddeel, maar zelfs ook dc Groenlanders en de Eskimaux van Amerika alle menfchen zijn, welker rasfen delugtftreek aan eikanderen gelijk gemaakt heeft, menfchen van eene even ingekrompen, verbasterde natuur, en welke men dan ook befchouwen kan als flegts een en hetzelfde ras in het menschlijk geflagt uitmaakendé. Na deeze berispingen beandwoord te hebben, op welke ik geen acht zoude geflaagen hebben, zoo zij niet herhaald waren geworden door Schrijvers, beroemd wegens hunne talenten, zal ik verllag doen van de bijzondere omftandigheden omtrent die Noordfche volkeren, welker kennis wij aan deit Heer Klingstedt verfchuldigd zijn. Volgens hem is de naam van Samojeeden flegts zedert omtrent honderd jaaren bekend, het begin van de wooningen der Samojeeden is aan geene zijde van de rivier Mezene, drie of vier honderd werften van Archangel Die wilde natie, welke niet talrijk is, beflaat niettemin eene uitgeftrektheid van meer dan dertig graaden in lengte, langs de kusten van den Noorder Oceaan en van de Yszee tusfchen den zes en zestigften en zeventigften graad breedte , te rekenen van de rivier Mezene tot den vloed Jeniscé en misfehien nog verder.. Ik zal hier aanmerken dat 'er omtrent dertig graaden lengte op den poolcirkel zijn van den vloed Jeniscé tot dien van Petzora; dus woonen de Samojeeden indedaad agter de Borandaijers, die het land Petzora bewoonen of voorheen bewoonden ; men ziet dat het getuigenis van den Heer Klingstedt zelvcn bevestigt hetgeen ik gezegd heb en bewijst dat men indedaad de Borandaijers, of de natuurlijke inwooneren van de landftreek van Petzora. van de Samojeeden moest onderfcheiden, die nog verder ten Oosten woonen De Samojeeden (zegt de Heer Klingstedt) zijn gewoonlijk van eene grootte onder het middenmaatige; zij hebben een hard, wel gefpierd lighaam, zijn breed en vierkant van maakzel, hebben korte dunne beenen , kleine voeten eenen korten hals, en eenen dikken kop naar evenredigheid van het lighaam, een plat aan gezigt, zwarte oogen, de opening der oogen klein , maar langwerpig, den neus zoo ingedrukt dat de top ten naasten bij gelijk is met het been van het bovenst kaakbeen , dat zij zeer fterk en hoog hebben, eenen grooten mond en dunne lippen. Hunhair, zoo zwart als git, is zeer ftijf, zeer glacl en hangt hun op de fchouderen; hun vel is van eene bruine zeer geelachtige kleur cn hunne ooren zijn groot en ftaan overeind. De mannen hebben zeer weinig of geen baard, noch hair aan hun lighaam , dat zij zig, zoo wel als de vrouwen, op"alle deelen uittrekken. Zij trouwen hunne dogters uit van den ouderdom van tien jaaren , en dikwijls zijn zij op dien van elf of twaalf jaaren reeds moeders , 'maar als zij boven de dertig jaaren zijn, krijgen zij geene kinderen meer. liet voor-  AANHANGSEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 251 koomen der vrouwen gelijkt volmaakt naar dat der mannen , bebaiven dat zij wat minder grove trekken, dunner lijf, korter beenen en zeer kleine voeten hebben; .zij zijn, gelijk de andere vrouwen, de maandlijkfe. zuiveringen onderworpen, maar zwak en in weinig hoeveelheid; alle hebben zij kleine platte borften, die altijd flap zijn, zelfs als zij nog maagd zijn en de tepel is altijd zoo zwart als eene kool, een gebrek dat zij met de Laplandfche vrouwen gemeen hebben. Deeze befchrijving van den Heer Klingstedt ftemt overeen met die van de'andere reizigers, die vart de Samojeeden gefprooken hebben en met hetgeen ik zelf van dat volk gezegd heb III Deel bladz. 36 cn volg., zij is flegts wat omftandiger en fchijnt naauwkeuriger; dit heeft mij dezelve hier doen plaatfen. Het eenigst feit dat mij twijfelachtig voorkoomt is dat in eene zoo koude lugtftreek, de vrouwen zoo vroeg rijp zijn; zoo zij, gelijk de Schrijver zegt, gemeenlijk reeds van haar elfde of twaalfde jaar kinderen krijgen, zou het niet te verwonderen zijn dat zij op haar dertigfte jaar ophouden vrugtbaar te zijn; maar ik beken dat ik deeze feiten bezwaarlijk kan gelooven, welke mij ftrijdig fchijnen met eene algemeene en wel bevestigde waarheid, dat, naamelijk, hoe warmer de lugtftreeken zijn, hoe vroeger dc vrouwen kinderen voortbrengen, gelijk met alle andere voortbrengzelen van de Natuur plaats heeft. De Heer Klingstedt zegt ook in het vervolg zijner Verhandeling dat de Samojeeden een fcherp gezigt, een fijn gehoor en eene vaste hand hebben ; dat zij verwonderlijk juist met den boog fchieten en dat zij buitengemeen vlug in het loopen zijn, maar dat zij daarentegens eenen groven fmaak5 eenen zwakken reuk en een ruuw en verftompt gevoel hebben. De jagt verfchaft hun, hun gewoon voedzel des winters en de visfeherij in den zomer; hunne rendieren zijn hun eenigfte rijkdom, zij eeten het vleesch dier dieren altijd faauw en drinken derzelver bioed met fmaak warm, zij weeten die niet te melken; visch eeten zij insgelijk ongekookt. Zij maaken zig tenten met rendieren-vellen bedekt en verplaatfen die dikwerf van de eene plaats naar de •andere; zij woonen niet onder den grond, gelijk enige Schrijvers verzeekerd hebben; zij onthouden zig altijd op enigen afftand van eikanderen verwijderd, zonder ooit eene maatfehaj^pij te vormen; zij geeven rendieren voor de meisjens, welke zij tot hunne vrouwen maaken, zij mogen zoo veele vrouwen hebben als hun behaagt; de meefte bepaalen zig tot twee en het gebeurt zelden dat zij meer dan vijf hebben; daar zijn meisjens, voor welke zij den vader honderd en tot honderd en vijftig rendieren geeven: maar zij hebben het recht om hunne vrouwen terug te zenden en hunne rendieren wederteneemen , als zij reden hebben om misnoegd over haar te zijn; als de vrouw bekent dat zij met eenen man van eene vreemde natie gemcenfehap gehad heeft, zenden zij haar onmiddelijk aan haare ouderen terug; dus bieden zij ook haare vrouwen en dogters niet, gelijk de Heer de Buffon zegt, den vreemdelingen aan. Dit heb ik indedaad gezegd volgens de getuigenisfen van een zoo groot getal reizigers, dat de zaak mij niet twijfelachtig voorkwam. Ik weet zelfs ïiiet of de fleer Klingstedt wel recht hebbe het tegens die getuigenisli a  252 DE NATUURLYKE HISTORIE. fen te ontkennen, vermits hij geene andere Samojeeden gezien heeft dan die, welke te Archangel of in andere plaatfen in Rusland koomen en hun land niet doorreisd heeft, gelijk dc reizigers, uit welker vernaaien ik die feiten getrokken heb, welke ik getrouw heb opgegceven. Zou het bij een wild, dom en lomp volk, gelijk de Heer Klingstedt zelfde Samojeeden afichildert, die nooit in maatfehappij leeven, die zoo veele vrouwen neemen als hun behaagt en die haar weder wegzenden, als zij hun mishaagen, zou het, zegik, bij zoodanig een volk wel wonder zijn dat zij deeze den vreemdelingen ten niinften aanbooden ? Zijn 'er bij zulk een volk gemeene wetten, ftandhoudende gewoonten? Gedraagen zig de Samojeeden, die nabij Jeniscé woonen, even zoodanig als die uit den omtrek van Petzora, die meer dan vier honderd uuren van hun af zijn? De Heer Klingstedt heeft flegts deeze laatfle gezien, hij heeft flegts volgens hunne berichten geoordeeld; en egter kennen die Westlijke Samojeeden degeene niet, welke ten Oosten woonen en hebben hem van hun geene juifle berichten kunnen geeyen en ik houde mij als nog bij de düidlijke getuigenisfen van de reizigers, die geheel het land doorreisd hebben; ik kan een voorbeeld daaromtrent te berde brengen, dat den Heer Klingstedt niet onbekend moet zijn, want ik neem het over uit de Rusfifche reisbefchrijvers. Ten Noorden vanKamfchatkazijn de vast gezeten Koriakken, in geheel het opper-gedeelte van Kamfchatka van de rivier Ouka tot die van Anadir gevestigd ; deeze Koriakken zijn den Kamfchatkaalen veel meer gelijk dan de dwaalende Koriakken , die veel m gelaatstrekken en zeden van dezelve verfchillen. Die dwaalende Koriakken dooden hunne vrouwen met haare boelen, als zij hen in overfpel betrappen; de gezeten Koriakken , integendeel, bieden hunne vrouwen, uit beleefdheid, den vreemdelingen aan en het zou eene belediging zijn hun te weigeren hunne plaats in het huwelijks-bed te neemen Ca ) Kan het niet eveneens gefield zijn bij de Samojeeden, welker zeden en gebruiken daarenboven ten naaften bij gelijk zijn met die der Koriakken? Zie hier nu wat de Heer Klingstedt van de Laplanders zegt: Zij hebben gelaatstrekken als de Finnen, van welke men hen niet ligt onderfcheiden kan uitgezonderd' dat zij het been van het opper-kaakbeen wat flerker en verhevener hebben; buiten dat hebben zij blaauwe, graauwe en zwarte oogen fe™, gf?pTd- C-n evern??ïis gevormd zij,, a]s die van de andere, natieën van Eiuopa, hun hair is verfchillend van kleur, fchoon het gemeenlijk naar donker bruin en zwart trekt; zi, hebben het lighaam fterk en welgemaakt, de ma, i en hebben eenen zeer dikken baard en zoo wel als de vrouwen , hair op alle de delen des hghaams, daar de Natuur het gemeenlijk voortbrengt; zij zij, gevvoonInk van eene gefiahe beneden de middenmaattge; naardien V, e nde jf veele overeenkomst is tusfchen hunne taal cn die der Finnen, in plaats van dat Jf f dit opzigt geheel van de Samojeeden verfchillen, is dit een klaar bewifs d¥ rfe Lappen hunnen oorfprong alleen aan de Finnen verfchuldigd zijn. Wat de Samojeeden belangt, deeze ftammen ongetwijfeld van enig Tartaarsch ras van de o 1 bewooners van Siberië af ... . Men heeft veele verdigtzekn'ita^Je (ff) Hijisire Générale des Voyagcs Vol. XIX in tyc. p. 350.  AANHANGSEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 253 verteld; men heeft, bij voorbeeld, gezegd dat zij de werpfpiets met zonderlinge behendigheid werpen, en egter is het zeeker dat zij ten minften tesenswoordig het gebruik van dit wapen in het geheel niet kennen, zoo min als dat van boog en pijlen, zij bedienen zig op hunne jagten niet dan van fnaphaanen. Het beeren - vleesch dient hun nooit tot fpijs, zij eeten niets raauvv, zelfs geen visch, en dit doen de Samojeeden altijd, deeze gebruiken nooit zout, terwijl de Lappen in alle hunne fpijzen zout doen. Het is ook valsch dat zij meel van gcniaalen visch-graaten maaken, dit is niet in zwang dan bij enige Finnen, die in Carelie woonen, daar de Lappen zig alleen van die zoete en malfche zelfltandigheid, of van dat fijn en dun vliesjen bedienen, dat onder de fchors van de denneboomen zit en waarvan zij in de maand Mey voorraad opdoen; na het tedeeg gedroogd te hebben maaken zij het fijn en mengen het onder het1 meel, waarvan zij hun brood bakken. De Wal visch-traan dient hun nooit tot drank, maar het is waar dat zij hunne visch toebereiden met de verfehe traan, die men uit de lever en de ingewanden van de bakkeljaauw trekt, traan, die niet walglijk is en niet ftinkt zoo lang zij versch is. Mannen en vrouwen draagen hemden, het overige van hunne kleding is gelijk die der Samojeeden, die het gebruik van linnen niet kennen ..... In verfcheiden vernaaien wordt melding gemaakt van de onaf hanglijke Lappen, fchoon ik niet weet dat 'er zijn, tenzij men voor zoodanige wilde doen doorgaan een klein getal huisgezinnen op de grenzen gezeten, die in de verpligting zijn fchatting aan drie Mogendheden optebrengen. Hunne jagt en visfeherij, van welke zij alleen leeven, eisfehen dat zij dikwijls van wooning veranderen , zij gaan zonder zwaarigheid van het een grondgebied op het ander over; daarenboven is dit het eenigfte ras van Laplanders dat geheel aan de andere gelijk is, dat het Christendom nog niet omhelsd heeft, en dat nog veel van den wilden heeft; het is alleen bij hen dat men de veelwijverij en bijgeloovige gebruiken vindt .... De Finnen hebben, in oude tijdén, het grootst gedeelte van de Noordlijke landen bewoond, Als men dit bericht van den Heer Klingstedt met de verhaalen der Reizigers en getuigen, die hem voorgegaan zijn, vergelijkt, kan men gemaklijk befpeuren dat de Lappen zedert omtrent eene eeuw gedeeltelijk befchaafd zijn geworden; die, welke men Moscovifche Laplanders noemt, en die de eenigfte zijn, welke te Archangel koomen , bijgevolg ook de eenigfte, welke de Heer Klingstedt gezien heeft, hebben den godsdienst der Rusfen in het geheel en gedeeltelijk hunne zeden aangenoomen % bijgevolg zijn 'er verbindtenisfen en vermengingen gekoomen. Het is dan ook niet te verwonderen dat zij thans niet meer dezelfde bijgeloovigheden, dezelfde wonderlijke gebruiken hebben, welke zij hadden ten tijde van de reizigers, die over hen gefchreven hebben; men moet deeze dan ook niet befchuldigen dat zij ons verdigtzelcn hebben opgedischt; zij hebben gezegd, cn ik heb volgens hen gezegd wat 'er toen plaats hadt en wat nog plaats heeft bij de wilde Laplanders; men vondt bij hen geene blaauwe oogen cn fchoone vrouwen en men zal die onder hen nog heden niet vinden en zoo de Schrijver zoodanige gezien heeft oiider de Laplanders, die te Archangel koomen, bewijst niets beter dat 'er eene vermenging met andere natieën gefchied is, want de Zweden en Deenen hebben ook hunne naaste nabuurige Laplanders befchaafd; cn zoo dra de godsdienst gevestigd en aan twee volkeren gemeen wordt, volgen 'er alle andere vermengingen uit, hetzij in 11 3  ft54 DE NATUURLYKE HISTORIE. het zedenlijke met opzigt tot de denkwijze, hetzij in het natuurlijke met opzigt tot de daaden. Alles wat wij volgens de reisbefchrijvingen, over tagtig of honderd jaaren gefchreven, gezegd hebben moet dan niet toegepast worden dan op de Lappen, die het Christendom niet omhelsd hebben; hunne rasfen zijn nog zuiver en hunne gedaante is nog zoodanig als wij die befchreven hebben. De Lappen, zegt de Heer Klingstedt, gelijken in gelaatstrekken naar de andere Europifche volkeren, bijzonderlijk naar de Finnen, uitgezonderd dat de Laplanders de beenderen van het opper-kaakbeen meer verheven hebben ; deeze laatfte trek voegt hen weder bij de Samojeeden, hunne geftalte beneden de middelmaatige voegt hen insgelijks bij dezelve, gelijk ook hunne zwarte of donker bruine hairen ; zij hebben baarden , en hair aan het lighaam, omdat zij de gewoonte hebben laaten vaaren van het uittetrekken, gelijk de Samojeeden doen. Het vel van deeze en geene is van dezelfde kleur; de borften der vrouwen zijn even flap en de tepels even zwart bij de .twee natieën. De kledij is bij beiden dezelfde; de zorg voor de rendieren, de jagt, de visfcherij, de domheid, de luiheid zijn dezelfde. Ik heb dan wel recht om te blijven beweeren dat dc Lappen en Samojeeden eene en dezelfde foort of eenzelfde ras van menfchen zijn, zeer verfchillende van die der gemaarigde wacreldflreek. Als men de moeite neemt het nieuw bericht van den Heer Hoegstroem met het verhaal van den Heer Klingstedt te vergelijken, zal men overtuigd zijn dat, fchoon de gebruiken der Laplanders enige verandering ondergaan hebben, zij egter, over het algemeen, dezelfde zijn die zij voorheen waren, en zoodanig als de eerfte reisbefchrijvers hen voorgelleld hebben. Zij zijn (zegt de Heer Hoegstroem) van eene kleine geftalte, bruin vaa kleur De vrouwen houden zig, ten tijd van haare maandlijkfe zuivering, aan de deuren der tenten en eeten afzonderlijk De Laplanders waren van oude tijden herder-volkeren; zij hebben groote kudden van rendieren, van welke zij hun voornaamst voedzel maaken ; daar zijn weinig huisgezinnen of zij vcrtceren ten minften eenrendier elke week , en deeze' dieren geeven hun ook overvloedig melk, waarmede de armen zig voeden. Zij fpijzen niet van. den grond gelijk de Groenlanders en de Kamfchatkaalcn, maar van fchotels van grof laken gemaakt, of uit mandjcns op eene tafel geplaatst; zij drinken liever water van gci'molten fneeuw dan rivier-water ..... Zwart hair, ingezonken wangen, een breed aangezigt, een puntige kin zijn de trekken , welke de twee kunnen gemeen hebben.- De mannen hebben weinig baard cn een dik lighaam, zij zijn co-tcr zeer vlug in het loopen Zij woonen onder tenten van rendierenvellen of laken gemaakt, zij flaapen op bladeren, waarop zij een of meer rendieren-vellen uitft'rekken Dat volk is over het algemeen meer dooiende dan "'ezetcn; het gebeurt zelden dat de Laplanders meer. dan veertien dagen op eene0 zelfde plaats verblijven; als de lente koomt , verhuizen de meefte met hunne gezinnen twintig of dertig mijlen verre in het gebergte, om te tragten het betaaien derfchatting te ontwijken Daar is geen zetel in hunne tenten , elk gaat op den grond zitten .... Zij fpannen de rendieren voor fleden om hunne tenten en andere goederen te vei huizen j ook hebben zij fchuiten om te  'AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. «55 water te reizen en te visfehen Hun yoornaamst wapen is dc eenvoudige boog zonder handvatfel, zonder vizier, omtrent eene halve roede lang . . . Zij wasfehen hunne kinderen, zoo dra zij geboren zijn in een afkookzel van elzen-fchors. Als de Laplanders zingen, zou men zeggen dat zij huilen; zij maaken geen gebruik van het rijm, maar hebben menigvuldige iiotregels .... DeLaplandfche vrouwen zijn fterk, zij baaren met weinig fmert, zij baaden haare kinderen dikwijls en dompelen hen dan tot den hals' in koud water: alle de moeders zoogen haare kinderen en, als het nodig is, fpeenen zij dezelve met rendieren-melk .... De bijgeloovigheid van dat volk is dwaas, kinderachtig, buitenfpoorig, laag en fchandelijk ; elk mensch, elk jaar, elke maand, elke week heeft zijnen God; alle, zelfs die, welke Christenen zijn, hebben afgoden;, zij hebben voorfchriften van waarzeggerij, tover - trommels , en zekere ftrikken ,, waarmede zij de winden meenen te kunnen binden en ontbinden ( a). Men ziet uit het bericht van deezen hedendaagfen reiziger dat hij de Lappen anders gezien en beoordeeld heeft dan de Heer Klingstedt en meer overeenkomstig met de oude berichten; het is dus de waarheid dat zij nog heden, op zeer weinig na, zoodanig zijn als wij hen befchreven hebben.. De Heer Hoegstroem zegt met alle de reizigers, die hem voorgegaan zijn dat de Lappen weinig baard hebben; dc Heer Klingstedt alleen verzeekert dat zij eenen dikken wel gehairden baard hebben en geeft dit als een bewijs op dat zij veel van de Samojeeden verfchillen; het is eveneens met de kleur van het hair gelegen; alle de reisbefchrijvers getuigen eenpaarig dat hun hair zwart is, de Heer Klingstedt alleen zegt dat 'er onder de Lappen hair van allerleie kleur gevonden wordt en blaauwe en graauwe oogen; als die feiten waar zijn, fpreeken zij daarom de reizigers niet tegens, zij toonen flegts dat de Heer Klingstedt over de Laplanders in het algemeen geoordeeld heeft naar het klein getal dat hij gezien heeft en van welke waarfchijnlijk die met blaauwe oogen en blonde hairen uit de vermenging met enige Deenen, Zweeden of Moscoviten met de Lappen zijn voortgefproten. De Heer Hoegstroem flemt met den Heer Klingstedt daarin overeen dat de Lappen van de Finnen oorfpronglijk zijn ; dat kan waar zijn; maar deeze vraag eischt egter enig onderzoek. De eerfte Zee-lieden, die de Noordlijke kusten van Europa geheel rond gevaaren zijn, zijn O the re en Wulfstan ten tijde van den Anglo-Saxifchen Koning ./Elfred, wien zij 'er een verflag van deeden, dat die aardrijkskundige Koning ons behouden heeft en van welk hij eene kaart heeft gegeeven met de eigen naamen van elk land in dien tijd, dat is in de negende eeuw deeze kaart, met de nieuwe kaarten vergeleken, toont dat herwestlijk gedeelte derNoorweegfehe kusten tot den vijf en zestigften graad toen Hdlgoland genoemd wierdt. De zee-vaarer Othere onthieldt zig enigen tijd onder die Noorwcegenaars, welke hij Noormannen {Northmen} noemt. Van daar ver- (a) Hifioire Générale des Voyages Vol. XIX p. 496 Juivantes. (&) Zie die kaart op het eind der aan teken in £. en op het eerfte hoofdfluk van het eerfte. boek van Ml^kzo over Orofius, Lond. 1773 in 8™.  &$6 DE NATUURLYKE HISTORIE.. volgde hij zijnen togt Noordwaards, langs de kusten van Lapland, welks zuidlijk gedeelte hij Finna en het noordlijk gedeelte Terfenna noemt; hij leide in zes dagen tijds drie honderd uuren af tot bij kaap Noord, die hij niet terftond om kon zeilen, bij gebrek van eenen Westlijken wind; maar, na een kort verblijf in de landen omtrent die Kaap, voer hij dezelve voorbij en ftevende vier dagen lang Oostwaards aan; dus voer hij langs kaap Noord tot voorbij Wardhus; vervolgens keerde hij met eenen noordlijken wind zuidwaards en hieldt zig niet op dan bij den mond van eene groote rivier, door volkeren bewoond, die Beormas genaamd worden, welke, volgens zijn verhaal, de eerfte gezeten inwooneren waren, welke hij in den gantfche loop deezer zee-reis ontmoet hadt, hebbende, zegt hij, geene gezeten inwooneren gezien op de kusten van Finna en Terfenna (dat is te zeggen, op alle de kusten van Lapland} maar enkel jagers en visfehers, en nog in vrij klein getal. Wij moeten aanmerken dat Lapland nog heden in het Deensch Finmark of Finnamark genoemd wordt en dat in de oude Deenfche taal mark land betekent. Wij kunnen dan ook niet twijfelen of Lapland is voorheen Finna genoemd geweest, bij gevolg waren de Lappen toen de Finnen en dit is het waarfchijnlijk 't welk heeft doen gelooven dat de Lappen van de Finnen afflamden. Maar als men acht flaat dat het tegenswoordig Finland tusfchen het oude land Finna (of Zuidlijk Lapland) de golf van Bothm'a, die van Finland en het reeir Ladoga ligt, en dat datzelfde land, dat wij thans Finland noemen, toen Cwenland en niet Finmark of Finland heette, moet men gelooven dat de bewooners vanCwenland, thans de Finlanders of Finnen een ander volk waren dan de waare oude Finnen, welke de Lappen zijn, en naardien het tegenswoordig Cwenland of Finland flegts door vrij fmalle zee-boezems van Zweden en Livonie gefcheiden is, hebben de bewooners van dat land in alle tijden met die twee natieën gemeenfehap moeten houden; ook gelijken de tegenswoordige Finlanders naar de inwooners van Zweden of Livonie en verfchillen tegelijk zeer veel van de Lappen of Finnen van oudstijds, die, van onheuglijke tijden, eene bijzondere foort of een afzonderlijk ras van menfchen gevormd hebben. Wat de Beormas of Bormais belangt, daar is, gelijk ik gezegd heb, alle waarfchijnlijkheid dat deeze de Borandaijers zijn en dat de groote rivier, van welke Ótiiere en Wulfstan fpreekch, de vloed Petzora en niet de Dwinais; want deeze oude reizigers vonden zee-kocijen op de kusten van die Beormas en bragten zelfs van hunne tanden mede aan Koning JE, lf red. Nu zijn 'er geene walrusfen of zee-koeijen in de Oostzee, noch op dc westlijke, noordlijke en oosdijke kusten van Lapland; men heeft die niet gevonden dan in de witte zee en boven Archangel in de zeeën van Noordlijk Siberië', dat is, op de kusten der Borandaijers en Samojeeden. De westlijke kusten van Lapland zijn, voor het overige, zedert eene eeuw wel onderzogt en zelfs bevolkt door de Deenen, de oostlijke kusten door de Rusfen, en die in de golf van Bothnie door dc Zweeden, zoo dat 'er niet meer voor de Lappen overblijft dan een klein gedeelte van het binnenfle van hun fchier- eiland. Te  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN. MENSCH 257 Te Egedesminde (zegt de Heer de Pauw) op agt en zestig graaden entten minuutenbreedte, is een Koopman, een asfistent en Deenfche matroozen , die daar het o-eheel jaar door woonen. De comptoiren van Christiaans-haab en Claus-haven" fchoon op agt en zestig graaden vier en dertig minuuten breedte aelegen , ziin' bezet door twee oppcr-kooplieden, twee asiistenten en enige jonge zeelieden: die comptoiren, (zegt de Schrijver) zijn gelegen aan den mond van den Evsfiord Te Jacob-haven, op negen en zestig graaden, houden te alle tijden twee asiistenten van de Maatfchappij van Groenland, met twee matroozen eh een predikant voor den dienst van de Wilden, bezetting .... Te Rittenbenk, op negen en zestig graaden zeven en dertig minuuten, is de volkplanting, in het jaar 1755 gevestigd door den Koopman Dalager, daar is een Gommis , Visfchérs enz Het visch - huis van Noogfoack , op een en zeventig graaden en zes minuuten , wordt opgehouden door eenen koopman met een behoorlijk gevolg, en deDcenen, die 'er zedert dien tijd woonen , zijn op het punt van hunne wooning nog vijftien mijlen Noordwaards te vcrplaatfen. De Deenen hebben zig dan nedergezet tot den een en zeventigften of twee en zeventigften graad, dat is , op eenen kleinen afftand van de Noordlijke punt van Lapland; en aan den anderen kant hebben de Rusfen de volkplantingen van Waranger en Ommegan, op de Oost-kust, omtrent op dezelfde hoogte van een en zeventig of twee en zeventig graaden, terwijl de Zwcecen zeer verre in het land boven de golf van Bothnie zijn doorgedrongen, de rivieren Calis, Torneo, Kimi op, en tot den agt en zestigften graad, daar zij de vastigheden vanLapyerf en Piala hebben. Dus zijn de Laplanders aan alle kanten bezet en zij zullen welhaast geen volk meer uitmaaken, zoo zij, gelijk de Heer Klingstedt zegt, reeds van nu af aan tot elf honderd gezinnen bepaald zijn. Schoon de Rusfen zedert langen tijd op de walvischvangst uitgaan tot in de o-olf van Linchidolin, cn fchoon zij in deeze laatfte dertig of veertig jaaren verfcheiden groote reizen in Siberië tot Kamfchatka ondernoomen hebben, weet ik egter niet dat zij iets over het land van Noordlijk Siberië boven de Samojeeden, ten Oosten, dat is te zeggen boven den vloed Jeniscé hebben o-emeen gemaakt; daar is ondertusfchen een uitgeftrekt land, onder den pool-cirkel gelegen, en dat zig veel verder noordwaards uitftrekt, dat met den naam van Piafida beftempeld wordt en ten Westen bepaald door den vloed Jeniscé tot aan zijnen mond, |en Oosten door de golf Linchidolin, ten Noorden door de landen, in het jèyr 1664. door Jelmorsem ontdekt, welken men den naam van J&lmorland gegeeven heeft, en ten Zuiden door de Ton«ufifche Tartaaren: dat land, dat zig van den drie en zestigften tot den drie en zeventigften graad breedte uitftrekt, bevat inwooneren, die aangeduid worden door den naam van Patati, die, door de lugtftreek en door hunne ligging langs de zee-kusten veel naar de Lappen en Samojeeden moeten gelijken; zij zijn zelfs van de laatfte niet afgefcheiden dan door den vloed Jeniscé ; maar ik heb geen bericht, ja zelfs geenerleie aantekening omtrent diePatati kunnen bekoomen, welke de reizigers misfehien met de Samojeeden of met de Tongufen verecnigd hebben. XVIII. Deel. Kk  253 DE NATUURLYKE HISTORIE. Als men verder Oostwaards en onder dezelfde breedte voortgaat, vindc men nog eene groote uitgeftrektheid lands, onder den pool-cirkel gelegen en welks punt zig tot den drie en zeventigften graad uitftrekt; dat land vormt het Oostlijk en Noordlijk eind van de oude Waereld; rnen heeft inwooneren van hetzelve opgegeeven onder de naamen van Schelati en Tsuktfchi, van welke wij bijna niets meer weeten dan den naam (#}. Wij denken egter dat, naardien die volkeren ten Noorden van Kamfchatka woonen, de Rusfifche reizigers hen, in hunne reisbefchrijvingen, met de Kamfchatkaalen en Koriakken vereenigd hebben, van welke zij ons goede befchrijvingen gegeeven hebben, die wel verdienen hier aangehaald te worden. De Kamfchatkaalen (zegt de Heer Steller) zijn klein en bruin; zij hebben Zwart hair, weinig baard, een breed plat aangezigt, eenen platten neus, onregelmaatige trekken , ingezonken oogen, eenen grootenmond, dikke lippen, breede fchouderen, dunne beenen en eenen hangenden buik (Z>). Deeze befchrijving brengt, gelijk men ziet, de Kamfchatkaalen digt bij de Samojeeden of Laplanders, die egter zoo ontzagchelijk verre van hun af zijn, dat men zelfs niet vermoeden kan dat zij van malkanderen afftammen en hunne gelijkenis kan niet voortkoomen dan van den invloed der lugtftreek. die dezelfde is en die bijgevolg menfchen van eenerleie foort, op duizend mijlen afftands van malkanderen, gevormd heeft. De Koriakken bewoonen het Noordlijke gedeelte van Kamfchatka , zij zijn dwaalende als de Lappen en zij hebben kudden van rendieren, die allen hunnen rijkdom uitmaaken. Zij meenen de ziekten te kunnen geneezen door op foorten van trommeltjens te liaan: derijkfte trouwen verfcheiden vrouwen, welke zij op afzonderlijke plaatfen onderhouden met rendieren, welke zij haar geeven. Deeze dwaalende Koriakken verfchillen van de gezeten Koriakken niet alleen in zeden, maar ook enigzints in trekken; de gezeten Koriakken gelijken naar de Kamfchatkaalen; maar de dwaalende Koriakken zijn nog klei» ner van geftalte, magerer, minder fterk, minder moedig; zij nebben een langwerpig rond aangezigt, oogen met dikke wenkbrauwen overfchaduwd, eenen korten neus en grooten mond; de klederen van beiden zijn van rendieren-vellen gemaakt en de dwaalende Koriakken woonen onder tenten en (a) „ Men vindt bij die volkeren Tuktfchi, ten Noorden van het einde van Afia, de„ zelfde zeden en dezelfde gebruiken , welke Paul bij de inwooneren van Camul zegt „ waargenoomen te hebben. Als 'er een vreemdeling koomt, koomen die volkeren hun hunne vrouwen en dogteren aanbieden; als de reiziger haar niet fchoon en jong genoeg „ vindt, gaan zij andere in de nabuurige dorpen zoeken .... Voor het overige heb„ ben die volkeren eene verheven ziel; zij beminnen de onafhanglijkheid en vrijheid al„ lerfterkst, zij kiezen alle den dood boven de flavernij ". Dit is de eenigfte aantekening, welke ik over die Tsuktfchi volkeren heb kunnen vinden. Journal Etranger, Juillst 1762. Extrait duVoyage d'Afte en Amérique, par M. Muller Londr. 1762. (i.) Hifi. Gén. des Voyages T. XIX p. 2J6 & fuiv.  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MËNSCH. 259 zetten zig neder daar mos voor hunne rendieren is (a). Het fchijnt dan dat dat dooiend leven der Lappen, Samojeeden en Koriakken om het weiden van hunne rendieren gefchiedt; naardien die dieren niet alleen allen hunnen rijkdom uitmaaken, maar hun ook nuttig en zeer noodzaaklijk zijn, doen zij hun best om hen te onderhouden cn te vermenigvuldigen; zij zijn dan genoodzaakt van plaats te veranderen, zoo dra hunne kudden het mos verteerd hebben. De Lappen, Samojeeden en Koriakken, zoo gelijk aan eikanderen in geftalte, in gedaante, in aart en zeden, moeten dan befchouwd worden als eene zelfde foort van menfchen, een zelfde ras in het menschlijk geflagt in het algemeen genoomen, fchoon het zeer zeeker is dat zij niet van dezelfde natie zijn. De rendieren van de Koriakken zijn niet van de Laplandfchc rendieren oorfpronglijk en egter zijn het dieren van eene en dezelfde foort; eveneens is het met de Koriakken en Laplanders gelegen; hunne foort, of hun ras Is hetzelfde en, zonder van eikanderen oorfpronglijk te zijn, koomen zij beiden van hunne lugtftreek, welker invloed dezelfde is. Deeze waarheid kan ook nog bewezen worden door de vergelijking van de Groenlanders met de Koriakken, Samojeeden cn Laplanders, fchoon deGroenianders door vrij groote uitgeftrektheid van zee van die natieën gefcheiden zijn, gelijken zij des niet te min naar haar, omdat de lugtftreek dezelfde is; het is dan zeer onnodig tot ons oogmerk te onderzoeken of de Groenlanders van de Yslanders of Noorvvecgenaars afflammen, gelijk verfcheiden Schrijvers beweerd hebben; dan of zij, gelijk de Heer de Pau w wil, van de Amerikaanen koomen (b~). Want waarvandaan ook de menfchen van enig land oorfpronglijk mogen zijn, zal de lugtftreek, waar aan zij zig gewennen zullen, op den duur, Zoo fterk eenen invloed op hunnen eerften natuurlijken ftaat hebben, dat, na een zeker getal geflagten,' alle die menfchen eikanderen gelijken zullen, al waren zij van verfchillende Janden, zeer verre van eikanderen liggende, gekoomen en eerst zeer ongelijk aan clkanderen geweest; of de Groenlanders van de Eskimaux van Amerika, of van de Yslanders gekoomen zijn; of de Lappen hunnen oor fprong aan de Finnen, aan de Noorweegenaars, of aan de Rusfen verfchuldigd zijn; of dc Samojeeden al of niet van de Tartaaren Koriakken van deMonguls, of de inwooneren van Yeco afflammen , het zal niet te min waar zijn, dat alle volkeren, onder den pool-cirkel verbreid, menfchen van eenerleie foort geworden zijn in alle de uitgeftrekheid van die Noordlijke landen. Wij zullen bij dè befchrijving, welke wij van de Groenlanders gegeeven hebben, nog enige bijzonderheden voegen uit de nieuwe berichten van den Heer Crantz. Zij zijn klein van geftalte, daar zijn weinige onder hen die vijfvoeten hoog zijn; zij hebben het aangezigt breed en plat, de wangen rond, maar waarvan de beenderen naar vooren ukftcekcn, de oogen klein en (a) Hift. Gén. des Voyages T. XIX p. 349 £f fuiv. ( b 'j Recherches fur les Américains T. I p. 33. Kk 2  *6o DE NATUURLYKE HISTORIE. zwart, den neus weinig vooruitfteekende, 'de onderlip wat dikker dan de bovenlip, zij zijn van eene olijfkleur, zij hebben het hair regt, ftijf en lang, weinig baard, omdat zij dien uittrekken, dikke koppen, maar kleine handen en voeten, gelijk ook kleine armen en beenen, eene hooge borst, breede fchoudcren en het lijf wel gefpierd ( a). Zij zijn alle jagers of visichers, en leeven alleen van de dieren, welke zij dooden; de zee-kalven cn rendieren maaken hun voornaamst voedzel uit; zij laaten derzelver vleesch droogen, voor zij het eeten, fchoon zij het bloed zoo warm als het is drinken; zij eeten ook gedroogden visch, talingen en ander gevogelte, dat zij in zee-water laaten kooken; zij maaken eene Coort van ihruif van derzelver eieren, waarin zij doorn-bezieën en Engel-wortel (AngeZica) in traan van zee-kalven roeren. Zij drinken geene walvisch - traan, zij gebruiken die alleen om te branden en hunne lampen aantehouden ; zuiver water is hun gewoone drank: de moeders en minnen hebben eene foort van kleed aan, dat van agteren wijd genoeg is om 'er haare kinderen in te draagen; dat kleed, van pelterijen gemaakt, is warm en dient voor 1 uuren en wieg, men fteekt 'er het eerstgeboren kind geheel naakt in. Zij zijn over het algemeen zoo morsfig, dat men hen niet zonder te walgen naderen kan4 zij ftinken naar verrotten visch; de vrouwen wasfehen zig, om deezen flank te verdrijven, met pis en de mannen wasfehen zig nooit; zij hebben tenten voor den zomer en foorten van hutjens voor den winter ; deeze wooningen zijn flegts vijf of zes voeten hoog, zij zijn gebouwd of behangen met vellen van zee-kalven en rendieren, deeze vellen dienen hun ook tot bedden; hunne glazen beftaan uit doorfchijnende darmen van zee - visfehen. Zij hadden voorheen boogen en gebruiken thans fnaphaanen op de jagt en in de visfeherij harpoenen, lansfen en werpfpietfen,met ijzer of visch - graaten beflaagen, fchuitjens, die vrij groot zijn, van welke enige zeilen voeren van vlas of hennip geweeven, welke zij van de Europeaanen inruilen, gelijk ook het ijzer cn verfcheiden- andere zaaken, voor pelterijen en traan. Zij trouwen gemeenlijk op hun twintigfte jaaf en kunnen, als zij welgefteld zijn, verfcheiden vrouwen neemen. De echtfeheiding is, in geval van t'onvredenheid, niet alleen geoorloofd, maar in gemeen gebruik; alle de kinderen volgen de moeder en keeren zelfs na haaren dood, niet weder naar den vader. Voor het overige is het getal hunner kinderen nooit zeer groot, het gebeurt zelden dat eene vrouw meer dan drie ot vier kinderen krijgt, Zij baaren gemaklijk en ftaan den eigen dag weder op om aan haar werk te gaan. Zij laaten haare kinderen tot hun derde of vierde jaar zuigen. De vrouwen, fchoon met de opvoeding der kinderen, met de zorg van het eeten te bereiden, met het maaken van de klederen en het huisraad voor het geheel gezin belast, fchoon genoodzaakt om de fchuitjens te roeijen en zelfs om de zomer-tenten en de winter-hutten te bouwen, leeven egter, ondanks dat geftadig werken, veel langer dan de mannen, die niet doen dan jaagen of visfehen. De Heer Crantz zegt dat zij weinig (a) Cbantz Hiftorie vm Groenland T. I p. 178.'  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. s5i ouder dan vijftig jaaren worden, terwijl de vrouwen den ouderdom van zeventig of tagtig jaaren bereiken. Dit feit zou, als het bij dat volk algemeen was, zonderlinger zijn dan alles wat wij van hetzelve tot hier toe gezegd hebben. Voor het overige, voegt 'er de Heer Crantz bij, ben ik door ooggetuigen verzeekerd dat de Groenlanders meer naar de Kamfchatkaalen , naar de Tongufen en Kalmukken van Afia gelijken dan naar de Lappen van Europa. Men heeft op de westlijke kust van Noord-Amerika,1 regt over Kamfchatka, natieën gezien, die, tot zelfs in trekken, veel naar dc Kamfchatkaalen gelijken De reizigers meenen, in het algemeen, bij alle de Wilden van Noord-Amerika waargenoomen te hebben dat zij veel naar de Oosterfche Tartaaren gelijken, vooral inde oogen, het weinig hair op het lijf en het lang, regt, dik hoofdhair Om kort te zijn, gaaik de andere gebruiken en bijgcloovighedcn der Groenlanders, welke de Heer Grantz breedvoerig opgeeft met fiilzwijgen voorbij; het zal genoeg zijn te zeggen dat deeze gebruiken, hetzij bijgeloovige , hetzij redenlijkc, vrij gelijk zijn aan die van de Laplanders, Samojeeden cn Koriakken; hoe meer men hen vergelijken zal, hoe meer men zal bevinden dat alle deeze volkeren, nabij onze pool woonende, flegts eene en dezelfde foort van menfchen uitmaaken, dat is, een enkel ras, van alle de andere in het menschlijk geflagt verfchillende, bij welk men nog voegen moet dat der Eskimaux van het Noorden van Amerika, die naar de Groenlanders en nog meer naar de Koriakken van Kamfchatka gelijken, volgens hetgeen de Heer Steller van hun zegt. Als men flegts even beneden den pool-circel in Europa koomt, vindt men bet fchoonfte ras van het menschlijk geflagt; dcDeenen, de Noormannen, de Zweeden, de Finnen, de Rusfen, fchoon een weinig onder malkanderen verfchillende, gelijken egter genoeg naar elkaêr om met de Poolen, met de Duitfchers, en zelfs met alle dc andere volkeren van Europa maar eene en dezelfde foort van menfchen uittemaaken, die in oneindige verfcheidenheden verdeeld is door de vermenging der verfchillende natieën. Maar in Afia vindt men beneden de koude hemelflreek een ras, zoo lelijk als dat van Europa fchoon is, ik bedoel het Tartaarsch ras, dat zig voorheen van Moscovie tot het Noorden van China uitftrekte; ik begrijp 'er ook dc Ostiakken onder, die uitgeftrekte landen ten Zuiden der Samojeeden bewoonen, gelijk ook de Kalmukken, de Jakuten, de Tongufen en alle de Noordlijke Tartaaren, welker zeden en gewoonten niet dezelfde zijn, maar die alle naar eikanderen gelijken in gedaante van lighaam en in lelijkheid van trekken. Zedert de Rusfen zig egter in de geheele uitgeftrektheid van Siberië en in de aangrenzende landen hebben nedergezet, zijn 'er veele vermengingen tusfchen de Rusfen en de Tartaaren gekoomen en die vermengingen hebben de gedaante (a) Crantz Hiftorie van Greenland. JD. p. 332 en volg. (b) Schbebjsr Hiftorie der viervoetige dieren. ID. II. af. Kk %  ao-2 DE NATUURLYKE HISTORIE. cn zeden van verfcheiden volkeren van dat groot land zeer fterk veranderd. Bijvoorbeeld, fchoon de oude reizigers ons de Ostiakken befchrijven als naar de Samojeeden gelijkende, fchoon zij nog dwaalende zijnen, even als zij, van woonplaats veranderen, naar maate zij nodig hebben voor hun beftaan te zorgen door jagt of visfeherij, fchoon zij tenten en hutten van hetzelfde maakzel bouwen, fchoon zij zig ook van boogen, van pijlen en van huisraad van de fchors van berkenboomen bedienen, fchoon zij ook rendieren hebben en zoo veele vrouwen trouwen als zij onderhouden kunnen, fchoon zij ook het bloed van dieren warm drinken, en, in een woord, bijna alle de gebruiken der Samojeeden hebben, verzeekeren egter de Heeren Gmelin en Muller dat hunne trekken weinig van die der Rusfen verfchillen en dat hun hair altijd of blond of ros is. Zoo de hedendaagfe Ostiakken blond hair hebben, zijn zij dezelfde niet meer als voorheen, want alle hadden zij zwart hair cn de gelaats-trekken ten naasten bij gelijk aan die der Samojeeden, Voor het overige hebben die reizigers het blonde wel met het rosfe kunnen verwarren en egter moeten, in de natuur van den mensch, die twee kleuren zorgvuldiglijk onderfcheiden worden, naardien het rosfe flegts bruin of zwart is, dat te hoog van kleur is, in plaats dat het blonde wit is met wat geel gekleurd, cn het tegengeftclde van zwart of bruin. Dit koomt mij des te waarfchijnlijker voor omdat de Wotjacken of Vagolistifche Tartaaren, naar het bericht dierzelfde reizigers, alle ros hair hebben, en over het algemeen, de roshairige in het Oosten zoo gemeen zijn als 'er de blonde zeldzaam gevonden worden. Wat de Tongufen belangt, het blijkt uit het getuigenis van de Heeren Gmelin en Muller dat zij voorheen kudden van rendieren hadden en verfcheiden gebruiken, die naar die der Samojeeden gelijken, en dat zij thans gecne rendieren meer hebben en zig van paerden bedienen. Zij hebben, zeggen die reizigers, vrij veel gelijkenis met de Kalmukken, fchoon zij het aangezigt niet zoo breed hebben en kleiner van ge Aal te zijn; zij hebben alle het hair zwart en weinig baard, deezen trekken zij uit zoo dra hij te voorfchijn koomt; zij zijn dooiende en vervoeren hunne tenten en hun huisraad met zig. Zij trouwen zoo veele vrouwen als hun behaagt. Zij hebben afgoden van hout of klei, welke zij aanbidden om eene goede vischvangst, of eene gelukkige jagt te hebben; deeze zijn de eenigfte middelen die zij hebben om hun beftaan te vinden (a). Uit dit verhaal kan men opmaaken dat de Tongufen den overgang maaken tusfchen het ras der Samojeeden en dat der Tartaaren, welker model of ruuwe fchets bij de Kalmukken gevonden wordt, die de lelijkfte van alle menfchen zijn. Voor het overige is dat groot gedeelte van ons vast land, dat Siberië bevat en zig van Tobolk tot Kamfchatka, en van de Caspifche zee tot China uitftrekt, alleen bevolkt met Tartaaren, deeze onafhanglijk, geene min of meer aan het gebied van Rus- (ft~) Reisbefchrijving van de Heeren Gmelin en Muller. Hift. Génèr. des Voyages. T. XVlll p. 243.  AANHANGZEL TOT. DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 263 land, of aan het Rijk van China onderworpen; maar alle nog te weinig bekend dan dat wij nog iets zouden te voegen hebben bij hetgeen wij van hun III Deel bladz. 41 envolgg. gezegd hebben. Wij zullen van de Tartaaren tot de Arabieren overgaan, die niet zoo veel in zeden als in lugtftreek van hun verfchillen. De Heer Niebuhr, Lid van de Koninglijke Maatfchappij van Göttingen, heeft eene merkwaerdige en geleerde befchrijving van Arabie uitgegeeven, uit welke wij enige feiten getrokken hebben, welke wij hier zullen opgeeven. De Arabiers hebben alle denzelfden godsdienst zonder dezelfde zeden te hebben; fommige woonen in lieden of dorpen, andere in tenten bij afzonderlijke gezinnen. Die, welke in lieden woonen, werken in den zomer zelden van elf uuren des morgens tot drie uuren na den middag, om de groote hitte; zij brengen gemeenlijk deezen tijd door met flaapen in eenen ondcraardfehen kelder, waarin de wind van boven door eene foort van pijp koomt om de lugt te ververfchen. De Arabiers dulden alle godsdienflen en laaten den Jooden , den Christenen, den Baniannen hunne vrije godsc iensi>oefening toe; zij zijn vriendlijker jegens vreemdelingen, gastvri er, edelmoediger dan de Turken. Als zij aan tafel zitten, nodigen zij men koomen om met hun te eeten; de Turken, integendeel, verbergen zig als zij eeten, uitvrees dat zij degeene, die hen aan tafelvinden, zoi n ienen te verzoeken. Het kapzel der Arabi che vrouwen, fel pon eenvoudig, is egter bevallig; zij zijn alle voor de helft bi ( m .i rdc met eenen fluier bedekt. De kledij van haar lighaam is nog llreelcndtr , het beftaat alleen uit een hemd over eene ligte broek, alles geborduurd of belegd met verfierzelen van verfchillende kleuren; zij verwen zig de nagelen rood, de handenen voeten bruingeel en de wenkbraauwen en de randen der oogleden zwart: zij die in het veld op de vlakten woonen, hebben het gelaat en het vel van het lighaam donker geel; maar in het gebergte vindt men, zelfs onder de boerinnen, fraaie tronieen. Het gebruik der inenting, zoo noodzaaklijk om de fchoonheid te bewaaren, is in Arabie oud en wordt daar met eenen goeden uitllag in het werkgefteld; de armeBedouin-Arabieren, die aan alles gebrek hebben, enten hunne kinderen met eenen doorn in, bij mangel van betere werktuigen. De Arabiers zijn, over het algemeen, zeer maatig en zelfs eeten zij, op verre na, niet van alles, hetzij uit bijgeloovigheid, hetzij zij die dingen niet lusten; het is egter niet uit kieschheid van fmaak, want de meeste eeten fpringhaanen ; van Babel-mandei tot Bara rijgt men de fpringhaanen aan een koordjen en brengt die dus ter markt. Zij vermaalen hun graan tusfchen twee fteenen, van welke zij den bovenften met de hand draaien. De meisjens trouwen zeer vroeg, op haar negen, tiende en elfde jaar in de vlakten, maar in het gebergte noodzaaken haar de ouders om haar vijftiende jaar aftevvagten* De bewooners der Arabifche fteden (zegt de Her Niebuhr) vooral van die, welke aan de zee-kusten of op de srrenzen gelegen zijn, zijn door hunnen koophandel zoodanig met de vreemdelingen vermengd geworden, dat zij veel vaa  264 DE NATUURLYKE HISTORIE. hunne oude zeden en gewoonten verloren hebben; maar de Bedouinen, de waare Arabiers, die altijd meer werk van de vrijheid dan van gemak en rijkdom gemaakt hebben , leeven in afzonderlijke (lammen onder tenten en behouden nog denzelfden regeeringvorm, dezelfde zeden en dezelfde gebruiken , welke hunne voorouders van overoude tijden hadden. Zij noemen in het algemeen alle hunne Edelen Schechs of Schceck; als die Schechs te zwak zijn om zig tegens hunne nabuuren te verdedigen, verecnigen zij zig met andere en verkiezen eenen hunner tot groot opperhoofd. Verfcheiden Grooten verkiezen, met bewilliging van kleine Schechs , eenen nog magtigeren, dien zij Sckechelk - b'tr of Scheches-Schiuch noemen en dan geeft het gezin van deezen laatften zijnen naam aan den geheelen ftam Men kan zeggen dat zij alle foldaaten geboren worden en alle herders zijn. De hoofden der groote ftammen hebben veele kemelen, welke zij in den oorlog en in den koophandel enz. gebruiken; de kleine ftammen fokken kudden van fchaapen aan De Schechs woonen onder tenten en laaten den arbeid van den landbouw en het ander zwaar werk voor hunne onderdaanen over, die in ellendige hutten woonen. Deeze Bedouinen, gewoon in de open lugt te leeven , hebben eenen zeer fijnen reuk: de (leden behaagen hun zoo weinig, dat zij niet begrijpen hoe lieden, die, op zindelijkheid gefield zijn, midden in zoo eene onreine lugt kunnen leeven ..... Onder die volkeren blijft het gezag in het gezin van den grooten of kleinen Schech die regeert, zonder dat zij verpligt zijn den oudften te verkiezen; zij verkiezen den bekwaamden der kinderen, of nabeftaanden om in het bellier optevolgen ; zij bctaalen zeer weinig of niets aanhunne opperden. Elk der kleine Schechs voert bet woord voor zijn gezin en hij is het hoofd en de geleider van hetzelve : daardoor is de groote Schech verpligt hen eerder als zijne bondgenooten dan als zijne onderdaanen te befchouwen'; want als zijne regeering hun mishaagt, en zij hem niet kunnen afzetten, voeren zij hun vee in de bezitting van eenen anderen ftam , die gemeenlijk blijde is zijne partij daarmede te verfterken. Elke kleine Schech heeft belang om zijn gezin wel te beftieren, als hij niet afgezet of verlaaten wil worden nooit zijn die Bedouinen geheel door vreemdelingen t' ondergebragt kunnen worden maar de Arabiers bij Bagdad, Moful, Orfa, Damaskus en Haleb zijn in fchijn den Sultan onderworpen. Wij kunnen bij dit verflag van den Heer Niebuhr nog voegen dat alle de landen van Arabie, fchoon zeer verre van eikanderen gelegen, even zeer aan groote hitte onderworpen zijn en doorgaande eenen helderen dillen hemel hebben en dat alle de hidoriefche gedenkilukken getuigen dat Arabie van de hoogde oudheid af bevolkt was. De Arabiers hebben bij eene vrij korte gedalte, een mager lijf, eene fchorre ftem, eene ilcrke gcdcltenis, bruin hair, een verbrand aangezigt, zwarte levendige oogen, een fchrander uitzigt, maar dat bij weinige bevallig is: zij hechten waerdigheid aan hunne baarden, fpreeken weinig, zonder gebaerden , zonder eikanderen in de redenen te vallen, zonder eikanderen met hunne uitdrukkingen te fchempen; zij zijn flegmatiek, maar vreeslijk in hunne gramfchap, zij hebben verdand en zelfs gefchiktheid tot de weetenfehappen, welke zij weinig beoefenen; die van onzen tijd hebben geen een gedenkteken van vernuft. Het getal der Arabieren in de woestijn woonende, kan twee millioenen bedraagen; hunne klederen, hunne tenten, hun touwwerk, hunne tapijten, alles wordt van de wol van hun^  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 265 hunne fchaapen en van het hair van hunne kemelen en geiten gemaakt (0). De Arabiers, fchoon flegmatiek, zijn het egter zoo fterk niet als hunne gebuuren de Egijptenaars; de Heer Ridder B r u c e , die langen tijd onder deeze zoo wel als geene gewoond heeft, verzeekert mij dat de Egyptenaars veel ernstiger en droefgeefliger zijn dan de Arabiers, dat zij zig met eikanderen zeer weinig vermengd hebben en dat elk deezer twee volkeren afzonderlijk zijne taal en zijne gewoonten behoudt; die doorlugtigc reiziger heeft mij ook nog de volgende aantekeningen gegeeven, welke ik met vermaak algemeen maak. Bij hetgeen ik gezegd heb dat 'er in Perfie en Turkije eene groote menigte fchoone vrouwen van allerleie kleuren is, voegt de Heer Bruce nog dat 'er elk jaar te Moka meer dan drie duizend jonge Abysfininnen verkogt worden, en meer dan duizend in de andere havenen van Arabie, alle voor de Turken beftemd. Deeze Abysfininnen zijn flegts bruin; de zwarte vrouwen koomen van de kusten van de Roode Zee, of men brengt haar uit de binnenlanden van Afrika en met naame uit de ftreek van Darfour; want fchoon 'er zwarte volkeren op de kusten van de Roode Zee zijn, zijn die volkeren alle Mahometaansch en nooit verkoopt men de Mahometaanen , maar alleen de Christenen en Heidenen; dc eerfte koomen uit Abysfinie, de andere uit het binnenfte van Afrika. Ik heb (bladz. 60) volgens enige berichten gezegd dat de Arabiers zeer gehard tegens den arbeid zijn; de Heer Bruce merkt met grond aan dat de Arabiers, alle herders zijnde, niet op den duur werken en dat men dit verftaan moet van de lange tochten, die zij onderneemen, waarin zij onvermoeid fchijnen en de hitte, honger en dorst beter dan alle andere menfchen uitftaan. Ik heb (bladz. 61) gezegd dat de Arabiers zig, in plaats van met broodmet enige wilde zaaden voeden, die zij in de melk van hun vee weeken en kneeden. De Heer Bruce heeft mij gezegd dat alle de Arabieren zig met couscoufoo voeden; dit is eene foort van meel in water gekookt; zij voeden zig ook met melk en voor al met die van kemelen; het is alleen op feest-dagen dat zij vleesch eeten en die goede cier beftaat alleen in kemelen- en fchaapenvleesch. Wat hunne klederen belangt, de Heer Bruce zegt dat alle de rijke Arabiers gekleed zijn, dat alleen de arme bijna naakt loopen; maar dat in Nubie de warmte in den zomer zoo groot is, dat men genoodzaakt is zijne klederen afteleggen, hoe dun zij ook mogen zijn. Met opzigt tot de tekenen, welke zig de Arabiers op het vel maaken, merkt hij aan dat zij die tekenen of indrukzelen met buskruid of potlood maaken; tot dat einde bedienen zij zig van eene naald en niet van een lancet. Slegts enige ftammen in woest Arabie en de Arabieren van Nubie verwen hunne lippen; maar alle de («) Hiftoire PhilofopMque & Politique. Amfterd. 1772. T. I. p. 410 Juiv. XVIII. Deel. LI  z66 DE NATUURLYKE HISTORIE. Negers van Nubie hebben de lippen geverwd, of de wangen met datzelfde zwarte poeder geverwd of geprikt. Voor het overige duiden die verfchillende indrukzels, welke de Arabiers zig op het vel maaken, gemeenlijk hunne verfchillende ftammen aan. Omtrent de bewooneren van Barbarije (bladz. 63) verzeekert de Heer Bruce dat niet alleen de Barbarijfche kinderen zeer blank zijn, als zij geboren worden; maar hij voegt 'er een feit bij, dat ik nergens gevonden heby namelijk dat de vrouwen, die de lieden van Barbarije bewoonen, van eene bijna onaangenaame blankheid zijn, van eene witte marmer-kleur, die te veel bij het zeer fterk rood van haare wangen affteekt en dat die vrouwen de muzijk en den dans zoo fterk beminnen, dat zij 'er door vervoerd worden;, het gebeurt zelfs dat zij in ftuiptrekkingen en in fïaauwte vallen, als zij 'er zig te veel aan overgeeven. Dit dofwit van de Barbarijfche vrouwen vindt men fomtijds ook in Langucdoc en op alle onze kusten van de Middellandfche Zee. Ik heb verfcheiden vrouwen van die provintieën gezien met een dof wit vel en bruine of zwarte hairen. Op het ftuk der Kophten (bladz. 6*3) merkt de Heer Bruce aan dat zij de voorouders van de tegenswoordige Egijptenaaren zijn en dat zij voorheen Christenen, en niet Mahometaansch waren;- dat verfcheiden hunner afftammelingen nog Christenen zijn en dat zij verpligt zijn eene foort van tulband te draagen, verfchillende en minder aanzienlijk dan die der Mahometaancn. De andere bewooners van Egypte zijn de Saraceen-Arabieren, die het land overmeesterd,, en die zig met geweld met de natuurlijke inwooneren: vermengd hebben. Het is eerst zedert zeer weinige jaaren (zegt de Heer Bruce) dat die huizen van godvrugtigheid of liever van losbandigheid, ten; dienst der reizigers opgerigt, afgefchaft zijn; dus is dat gebruik in onzen tijd opgehouden. Met opzigt tot de grootte der Egyptenaaren (bladz. 63) merkt de Heer Bruce aan dat het verfchil in grootte van de mannen, die vrij lang en dun zijn, en de vrouwen, die gemeenlijk kort en ineengedrongen zijn, niet van de Natuur koomt, maar daarvandaan dat de jongens nooit lasten op het hoofd draagen, in plaats dat de jonge boeren-meisjens dagelijks meer dan eens water uit den Nijl gaan haaien, welk zij altijd in eene kan op haar hoofd dragen, dat haar den hals en de geftalte nederdrukt, haar ingekrompen en vierkanter van fchouderen maakt; zij hebben egter de armen en beenen welgemaakt, fchoon zeer dik; zij gaan bijna naakt, en draagen niet dan een klein zeer kort rokjen. De Heer Brüce merkt ook aan dat, gelijk ik gezegd heb, het getal blinden in Egypte zeer aanmerklijk is, en dat 'er vijf en twintig duizend blinden in de gasthuizen van de flad Kairo alleen onderhouden worden. Met opzigt tot de kloekhartigheid der Egijptenaaren merkt de Heer Bruce aan dat zij nooit dapper geweest zijn, dat zij oudstijds nooit oorlog voerden dan met vreemde benden in foldij te neemen; dat zij zulk eene groote vrees voor de Arabieren hadden dat zij, om zig tegens dezelve te verdedi-  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 26> gen, eenen muur gebouwd hadden van Pelujïum tot Heliopolis, maar dat dat groot bolwerk de Arabieren niet belet heeft hen t'onder te brengen. Voor het overige zijn de tegenswoordige Egijptcnaars zeer lui, groote brandewijndrinkers, zoo ftil en droefgeestig, dat zij meer feeften nodig hebben dan enig ander volk. Zij die Christenen zijn hebben grooter haat tegens dc Roomsch-Katholijke dan tegens de Mahometaanen. Omtrent de Negers (bladz. 76") heeft de Heer Bruce mij eene aanmerking van het grootfte gewigt medegedeeld, namelijk dat 'er geene Negers dan op de kusten zijn, dat is te zeggen, in de laage landen van Afrika et) dat in de binnenlanden van dat waerelddeel de menfchen blank zijn, zelfs onder den Evenaar, hetgeen nog overtuiglijkcr toont dan ik had kunnen doen dat, over het algemeen, de kleur der menfchen geheel afhangt van den invloed en de hitte der lugtftreek, en dat de zwarte kleur zoo toevallig is in het menschlijk geflagt als de bruine, de geele of de roode; dat, eindelijk, die zwarte kleur eeniglijk afhangt gelijk ik gezegd heb, van plaatslijke omftandigheden, zekeren landen eigen, daar de warmte zeer fterk is. De Negers van Nubie (heeft mij de Heer Bruce gezegd) ftrekken z:g niet uit tot de Zwarte Zee; alle die zee-kusten zijn of door Arabieren of door afflammelingen van Arabieren bewoond. Van den agtften graad Noor* der breedte begint het volk van Galles, in verfcheiden ftammen verdeeld, die zig misfehien van daar tot de Hottentotten uitftrekken en die volkeren van Galles zijn meest blank. In die uitgeflrekte landen, tusfchen den agttienden graad Noorder breedte cn den agttienden graad Zuider breedte vervat, vindt men geene Negers dan op de kusten en in de laage landen digc bij de zee, maar in de binnen-landen, die hoog en bergachtig zijn, zijn alle de menfchen blank. -Zij zijn zelfs bijna zoo blank als de Europeaanen, omdat dat geheel binnen land van Afrika zeer hoog op de oppervlakte van den aardbol verheven en geene groote hitte onderworpen is; daarenboven vallen 'er geduuriglijk zwaare regens in zekere jaargetijden, die den grond en de lugt nog zoo verfrisfehen, dat zij die lugtftreek tot eene gemaatigde hemelftreek maaken. De bergen, die zig van den Krcefts - keerkring tot den uithoek van Afrika uitftrekken, deelen dat groot Schier-eiland in zijne lengte en zijn alle door blanke volkeren bewoond, het is alleen in de landen daar de grond laager loopt dat men Negers vindt; nu verlaagt hij veel ten Westen naar het land van Congo, Angola enz. en even zoo veel ten Oosten naar Meiinde en Zanguebar; het is in die laage, zeer heete landen dat de zwarte menfchen gevonden worden, de Negers ten Westen en de Kaffers ten Oosten. Geheel het midden van Afrika is een gemaatigd, vrij regenachtig land, een zeer hoog land, bijna overal met blanke of flegts bruine, en niet met zwarte menfchen bevolkt. Omtrent de Barbarijnen (bladz. 64) maakt de Heer Bruce eene aanmerking; hij zegt dat die naam dubbelzinnig is; de bewooners van Barberenna , welke de reizigers Barbarijnen genoemd hebben en die het opperst gedeelte van de rivier Niger of Senegal bewoonen, zijn indedaad zwarte men- Ll 2  a68 DE NATUURLYKE HISTORIE. Jchen , Negers die zelfs fchooner zijn dan die van Senegal. Maar de eigenlijke Barbarijnen zijn de bewooners van het land van Berber of Barabra, tusfehen den zestienden en twee en twindgften of drie en twimigften graad Noorder breedte gelegen; dit land ftrekt zig langs de twee oevers van denNijl mt en begrijpt de ftreek van Dongola. Nu zijn de bewooners van dat land, die de waare Barbarijnen, nabuuren van de Nubiers, zijn, niet zwart gelijk zij, zij zijn flegts wankleurig, zij hebben hair op het hoofd en geene wol, hun neus is niet plat, hunne lippen zijn dun, in kort, zij gelijken naar de Abyshmlche bergbewooneren, van welke zij herkomftig zijn. Op hetgeen ik gezegd heb van den gewoonen drank der Ethiopieërs of Abysfiniers merkt de Heer Bruce aan dat zij geene tamarinden gebruiken, dat die boom hun zelfs onbekend is. Zij hebben een zaad, dat men Teef Ca} noemt, waarvan zij brood bakken; zij brouwen 'er ook eene foort van bier van , door hetzelve in water te laaten gisten en die drank heeft eenen zuurachtige^ fmaak, die denzelven met drank, van tamarinden gemaakt, heeft kunnen doen verwarren. Over de taal de Abysfiniers, welke ik (bladz. 73) gezegd heb dat geene regelen heeft, maakt de Heer Bruce de aanmerking dat 'er, wel is waar, verfcheiden taaien in Abysfinie zijn, maar dat alle die taaien ten naaften bij dezelfde regelen hebben als de andere Oosterfche taaien: de wijze van fchriiven van de Abysfiniers is langzaamer dan die der Arabieren, zij fchrijven eo-ter bnna zoo ras als wij. Omtrent hunne kledij en hunne wijze van groete&n verzeekert de Heer Bruce dat de Jefuiten in hunne Lettres ediüantes verdigtzelen verhaald hebben en dat 'er niets waars is van alles wat zij daar van zeggen: de Abysfiniers groeten eikanderen zonder plegtigheid, zij draagen geene fjerpen, maar zeer wijde klederen, waarvan ik de at beeldingen onder de tekeningen van den Heer Bruce gezien heb. Op hetgeen ik van de Akridophagi of Springhaanen-eeters (bladz 7O gezegd heb merkt de Heer Bruce aan dat men fpringhaanen eet niet alleen m de woestijnen aan Abysfinie grenzende, maar ook in het binnenst van Lybie (o) Wijze om brood te maaken van het zaai van de plant, Teef genaamd, in Abysfinie. Men zift eerst het zaad van Teef om 'er al het vuil van aftercheiden, waarna men het tot meel maakt; vervolgens neemt men eene kruik, waarin men een ftuk gist doet van de grootte van eene noot; die gist moet midden in bet meel, waarvan de kan vol is, eelegd worden. Als men dit des avonds ten zeven of agt uuren doet, moet men des anderen daaes s morgens, ten zeven of agt uuren, een ftuk van de klomp neemen, die reeds eist geworden is, naar evenredigheid van de hoeveelheid brood, die men maaken wil. Men legt het deeg mt en rolt het als eene dunne koek plat uit op eenen gladden fteen, waar onder vuur geleed wordt; dit deeg moet noch te dun, noch te vast zijn en het is beter dat het wat te zaet dan te hard zij. Vervolgens bedekt men het met eenen pot of met een hoog dekzel van ftro en in agt of tien minuuten of nog minder, naar het vuur heet is, is het brood gebakken en men zet het in de lugt. De Abysfiniers doen flegts de eerfte reis gist in de kruik, waarna zijer geen gist meer in doen; de warmte van de kruik is alleen genoeg om het brood te doen ïijj"' -T morgen maak8n zlJ brood voor den geheelen dag. Aantekening, dm den Ridder Bauc£ aan den Heer di Bujfon medegedeeld.  AANIÏANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 269 bij de Palus -tritonides en in enige plaatfen van het Rijk van Marokko. Deeze volkeren laaten de fpringhaanen in boter braaden of bakken, vervolgens kneeden zij dezelve onder melk en maaken 'er koeken van. De Heer Bruce zegt dat hij dikwijls van die koeken gegeeten heeft, zonder dat zij hem kwalijk bekoomen zijn. Ik heb (bladz. 74.) gezegd dat de Arabiers zig waarfchijnlijk voorheen van Ethiopië of Abysfinie meefter gemaakt en 'er de natuurlijke inwooneren uit verdreven hebben. Hieromtrent merkt de Heer Bruce aan dat de Abysllnifche gefchiedfchrijvers, welke hij geleezen heeft, verzeekeren dat Gelukkig Aiabie integendeel, van alle, of ten minften zeer oude tijden af, aan het Rijk van Abysfinie heeft toebehoord en dit is indedaad waar geweest bij de komst van Ma hom et tot den troon. De Arabiers hebben ook zeer oude tijdperken of dagtekeningen van den inval der Abysfiniers in Arabie en van de verovering van hun eigen land. Maar het is waar dat, na Mahomet, de Arabiers zig over de laage landen van Abysfinie verbreid, dezelve veroverd en zig langs de zee-kusten tot aan Meiinde uitgefpreid hebben, zonder ooit in de hooge landen van Ethiopië of Opper-Abysfinie doorgedrongen te zijn; deeze twee naamen duiden een en hetzelfde land aan, bij de Ouden onder den naam van Ethiopië en bij dc hcdendaagfe onder dien van Abysfinie bekend. Ik heb (bladz. 74.) eenen misflag begaan met te zeggen dat de Abysfiniers en de volkeren van Meiinde eenen zelfden godsdienst hebben. Want de Abysfiniers zijn Christenen en de bewooners van Meiinde zijn Mahometaansch, gelijk de Arabiers, die hen t'ondergebragt hebben; dit verfchil van godsdienst fchijnt aanteduiden dat de Arabiers zig nooit in Opper-Abysfinie ter woon nedergezet hébben. Met opzigt tot de Hottentotten en den uitwas van vel, welkende Reizigers het Voorfchoot der Hottentotfche Vrouwen genoemd hebben , en welk The ven ot zegt dat ook bij de Egyptifche gevonden wordt, verzeekert de Heer Bruce met alle reden dat dit feit niet waar is omtrent de Egyptifche en zeer twijfelachtig omtrent de Hottentotfche vrouwen. Ziet hier wat 'er de Markgraaf van Querhoent van zegt in het dagverhaal zijner reize, welk hij de goedheid gehad heeft mij te laaten leezen (#). Het is niet waar dat de Hottentotfche Vrouwen een natuurlijk voorfchoot hebben, dat haare fchaamdeelen bedekt; alle de inwooners van de Kaap de Goede Hoop verzeekeren het tegendeel en ik heb het den Heer Gordon hooren zeggen, die enigen tijd onder die volkeren was gaan doorbrengen om 'er zeeker van te zijn, maar hij heeft, mij tegelijk verzeekerd dat alle de vrouwen, welke hij gezien hadt, twee vleefchige uitwasfen hadden, die buiten de groote lippen boven den kittelaar hongen en omtrent twee of drie vingeren breed lang wa- (_a) Remarquss d'Hifteire Naturelle, fakes a berd du Vaiffeau du Roi, laFiStoire, pendant fer anrJes 1773 1774, par M. le Ficemte de Querhoent, Enfeigne de Faiffeau. LI 3  tro DE NATUURLYKE HISTORIE. ren, dat in den eerften opiïag die twee uitwasfen niet vaneen gefcheiden fcheenen. Hij heeft mij ook gezegd dat die wijven fomtijds vliezen van het een of ander dier om haaren buik hongen en dat dit aanleiding kan gegeeven hebben tot de gefchiedenis van het voorfchoot; het is zeer moeilijk zig hier van te verzeekeren, zij zijn zeer fchaamachtig van natuur, men moet haar dronken maaken om daartoe te geraaken. Dat volk is zoo affchuwelijk lelijk niet als de meefte reizigers ons willen doen gelooven, ik vondt dat deszelfs trekken meer naar die der Europeaanen dan naar die der Afrikaanfche Negers geleeken. Alle de Hottentotten, welke ik gezien heb, waren van eene zeer middenmaatige geftalte, zij zijn niet zeer kloekmoedig, zijn bij uitftek op fterke dranken gezet en fchijnen zeer flegmatiek. Een Hottentot en zijne vrouw gongen met eikanderen door eene ftraat en praateden zonder driftig te fchijnen; eensklaps zag ik den man zijne vrouw eene zoo fterke klap geeven , dat zij ter aarde viel; hij fcheen na die daad even bedaard als van te vooren; hij gong zijn's wegs zonder zig over zijne vrouw te bekommeren, die, eenen oogenblik daarna van haare bedwelming bekoomen, zig haaftede om haaren man weder intehaalen. In eenen brief, welken de Heer de Qüerhoent mij den vijftienden Februarij 1775 gefchreven heeft, voegt hij hier nog bij: Ik zou gaerne met eigen oogen hebben willen onderzoeken of het voorfchoot der Hottentotfche wijven beftaa dan niet, maar dit is eene zeer moeielijke zaak, vooreerst om den weerzin, welken zij hebben van zig door vreemdelingen te laaten bekijken, en ten tweeden, door den grooten afftand die 'er is tusfchen haare wooningen en de ftad van dc Kaap, van welke de Hottentotten zig zelfs meer en meer verwijderen; alles wat ik u daaromtrent zeggen kan is dat de Hollanders van de Kaap, die mij 'er van gefprooken hebben, het tegendeel gelooven, en de Heer Bergh, een kundig man, heeft mij verzeekerd dat hij de nieuwsgierigheid gehad hadt het zelf te onderzoeken. Dit getuigenis van den Heer Bergh en dat van den Heer Gordon fchijnen mij toe genoeg te zijn om dat zoogenaamd voorfchoot, dat mij altijd is toegefchenen tegens de orde der Natuur te ftrijden, te doen vervallen. Het feit, fchoon door verfcheiden reizigers verzeekerd, heeft misfehien geenen anderen grond dan den hangenden buik van enige zieke, of na haar kraamen flegt geholpen vrouwen. Doch wat de uitwasfen tusfchen de lippen betreft, welke van de al te groote groeijing der nijmphen koomen, dit is een bekend gebrek, dat de meefte Afrikaanfche vrouwen hebben. Dus moet men geloof flaan aan hetgeen de Heer de Qüerhoent 'er hier van zegt volgens den Heer Gordon, en te meer omdat men bij hun getuigenis ook dat van den Kapitein Cook kan voegen. De Hottentotfche wijven, zegt hij, hebben dat voorfchoot van vleesch niet, van welk men dikwijls gefprooken heeft: Een Geneesheer van de Kaap, welke verfcheiden van die vrouwen van venus-ziekten geneezen heeft, verzeekert dat hij flegts twee uitwasfen van vleesch of vel gezien heeft, aan het bovenst gedeelte der lippen vast zijnde, die enigermaate naar de fpeenen van eene koe geleeken, behalven dat zij plat waren; hij voegt 'er bij dat zij voor de natuurlijke deelen nederhingen en dat zij bij verfchillende vrouwen van verfchillende lengte waren;  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 271 dat fommige die flegts van eenen hal ven duim lengte hadden, en dat zij bij andere drie of vier duimen lengte konden haaien O). [Zedert de Heer de Buffon dit gefchreven heeft, hebben nog andere reizigers hun werk gemaakt van deeze bijzonderheid te onderzoeken; de Heer Sparman heeft bij de Hottentotfche vrouwen , die hij onderzogt heeft, niets gevonden dat aan deeze fexe ongewoon is; hij zegt flegts dat zij den kittelaar en de nijmphen bijna altijd langer hebben dan gewoonlijk, bijzonder die, welke ouder van jaaren zijn , en dat deeze verlenging waarfchijnlijk ontftaat uit de flapheid, welke door de hitte der lugtftreek, het fmeeren en de ledigheid veroorzaakt wordt Doch de Heer le Vaillant onder eene horde eene Hottentotfche vrouw aangetroffen hebbende, welke deeze zonderlingheid hadt , heeft 'er eene befchrijving en afbeelding van gegeeven. Uit het bericht van deezen Reiziger blijkt dat het geene zeldzaamheid der Natuur is, maar eene grilligheid van fmaak, een door konst gemaakt belagchelijk verfierzel; het beftaat in eene verlenging, niet van de nijmphen, maar van de groote lippen, die tot de lengte van negen duimen uitgerekt worden; om dit te bewerken rekken de meisjens zig die deelen eerst door geftadig trekken en wrijven en hangen 'er naderhand gewigt aan. Welverre egter dat alle de Hottentotfche vrouwen, of zelfs alle de vrouwen eener horde, deeze grillige moden zoude volgen, zoo is die integendeel zeldzaam onder haar, zij wordt flegts hier en daar door enige te werk gefield; de Heer le Vaillant zegt dat'er onder de horde, daar hij deeze zeldzaamheid ontmoette, zig flegts vijf zoodanige vrouwen bevonden; (c) dit geeft genoegzaame reden van de ftrijdigheden in de berichten der reizigers, van welke fommige deeze bijzonderheid niet hebben kunnen aantreffen ; andere hebben eene verlenging der nijmphen, die waarfchijnlijk bij deeze gelijk bij andere Afrikaanfche vrouwen veeltijds plaats heeft, aangezien als gelegenheid gegeeven hebbende tot het verdigtzel van het voorfchoot; andere , eindelijk, hebben het gezien, maarniet naauwkeurig waargenoomen.] OVER DE KLEUR DER NEGEREN. Alles wat ik over de oorzaak van de kleur der Negeren gezegd heb fchijnt mij toe zeer waar te zijn ; het is de overmaatige hitte in enige landen van den aardbol welke deeze kleur, of, om beter te zeggen, deeze verw bij de menfchen veroorzaakt, en deeze verw dringt tot binnen in het lighaam door; want het bloed der Negeren is zwarter dan dat van de Blanken. Deeze bovenmaatige hitte nu gevoelt men in geene eene bergachtige landftreek, in geen een zeer verheven land van den aardbol en het is om deeze reden dat, zelfö (a) Voyage du Capitaine Cc-ok Ch. XII. p. 323 £? fuiv. lb) Sparman Reize naar de Kaap de Goede Hoop enz. L Deel bladz. 214. (*) Le Vaillant Reize in de binnenlanden van Afrika enz. Ui Deel bladz. 313;  */a DE NATUURLYKE HISTORIE. onder de evennagtslijn, de inwooners van Peru en die vta de binnenlanden van Afrika niet zwart zijn. Ook vindt men deeze zwaare hitte niet onder den evenaar op de kusten, of op de laage landen , nabij de zee naar het Oosten gelegen, omdat die laage landen aanhoudend verfrischt worden door den Oostenwind, die over de ruime zee koomt voor hij op dezelve waait, en het is om die reden dat de volkeren van Guajana, de Braiiliaanen enz. in Amerika, gelijk ook de volkeren van Meiinde en de andere Ocstlijke kusten van Afrika zoo min als de bewooners van de zuidlijke eilanden van Afia zwart zijn. Deeze overgroote warmte heerscht dan niet dan op de westlijke kusten en laage landen van Afrika, daar de Oostenwind, die 'er doorgaande regeert over eene onmeetlijke uitgeftrektheid lands moetende waaien, daardoor verwarmd wordt en bijgevolg de natuurlijke getemperdheid van die westlijke landen van Afrika verfcheiden graaden warmer maakt; het is om die reden, dat is te zeggen, door die overmaat van warmte, uit de vereeniging deezer twee omftandigheden van de laage ligging der landen en de werking van den warmen wind, dat men op die westelijke kust van Afrika de zwartste menfchen vindt. Deeze twee zeilde omftandigheden brengen ten naastenbij dezelfde uitwerking te weeg in Nubie en in de landen van Nieuw Guinéa, omdat in die twee laage landen de oostenwind niet aankoomt dan na over eene groote uitgeftrektheid lands gewaaid te zijn. Wanneer daarentegens diezelfde wind aankoomt na eene groote zee overgewaaid te zijn , op welke hij verkoeld wordt, is de warmte van de verzengde lugtftreek alleen , zoo min als die , welke van de laagte van het land ontftaat, genoeg om Negers voorttebrengen en deeze is de waare reden waarom 'er geene Negers gevonden worden dan in die drie landftreeken op den geheelen aardbol; te weeten • i in Se n&f.' m.Guinea en °P de andere westlijke kusten van Afrika, 2 in Nubie of Nigritie; 3111 het and der Papous of in Nieuw Guinea: dus is de uit-cftrektheid der Neger-landen op verre na zoo wijd niet, noch hun getal zoo groot als men wel denken zoude, en ik weet niet op welken grond de Heer de Pauw beweert dat het getal der Negeren tot dat der Blanken ftaat als een tegens drie en twintig f»; hij kan flegts zeer losfe gronden voor deeze bepaaling hebben; want, voor zoo veel ik daar over kan oordeelen, is het geflagt der waare Negers veel minder talrijk; ik geloof zelfs niet dat het het honderdst gedeelte van het menschlijk geflagt uitmaakt, naardien wij thans onderrigt zijn dat het binnenste van Afrika met blanke menfchen bevolkt is De Heer de Pauw fpreekt ook beflisfende over eene menigte van zaaken zonder z.jne borgen aantehaalen; dit ware egter wel te wenfehen -eweest vooral omtrent feiten van aanbelang. ö ' Daar zijn, zegt hij, volftrekt vier gemengde geflagten nodig om de kleur der Negers geheel te doen verdwijnen en ziet hier de orde , welke de Natuur in deeze vier gemengde geflagten in acht neemt. («) Recherchesfur les. Américains T. I. p. 215. * .' ' *  AANHANG ZE L TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH, %n i. Uit ccnen Neger en eene. blanke vrouw wordt de mulat , half zwart hall blank, met lange hairen , geboren. £i. Van de mulat cn de blanke vrouw koomt de taanklcurige quart, met lange hairen. 3. Van de quart en eene blanke vrouw, koomt de octaaf, die minder taankleurig is dan de qliart.' re'ij. 4. De octaaf en eene blanke vrouw brengen een geheel blank kind voort. Daar worden vier geflagten in eene omgekeerde rigting vereischt om de blanken, .zwart te maaken. 1. Uit den blanken en de Negerin koomt de mulat met lang hair. c. Van den mulat en de Negerin wordt de quart geboren, die drie vierde zwart en een vierde blank is. 3.. Van den quart en eene Negerin koomt de octaaf, die zeven agtste zwart en een agtste blank is. 4. Uit dien octaaf en de Negerin fpruit eindelijk de waare Neger met gekroest hair Ik wil deeze opgaaf van den Heer de Pauw niet tegenfpreeken ; ik wilde flegts dat hij ons gezegd hadde van waar hij deeze waarneemingen gehaald heeft, te meer wijl ik zulke naauwkeurige niet heb kunnen bekoomen, welke nafpeuringen ik ook gedaan hebbe. Men vindt in de Hiftoire de ÏAcadémie des Sciences, année 1724, page 17 de volgende waarneeming, of liever aantekening. Elk weet dat de kinderen van eenen Blanken en eene Zwarte, of van «wa Zwarten en eene Blanke, dat op hetzelfde uitkoomt, van eene geele kleur zijn en zwart, kort, gekruld hair hebben; men noemt hen mulatten. De kinderen van eenen mulat en eene zwarte vrouw, of van eenen zwarten en eene mulattin, welke men griffes noemt, zijn zwarter geel van kleur en hebben zwart hair, zoo dat het fchijnt dat eene natie, oorfpronglijk uit zwarten en mulatten beftaande , weder tot het volkoomen zwart zoude wederkeeren. De kinderen van de mulatten en mulattinnen, die men casques noemt, zijn ligter geel van kleur dan de griffes, en waarfchijnlijk zou eene natie , oorfpronglijk uit dezelve beftaande, tot de blanke kleur wederkeeren. Het'fchijnt uit deeze aantekening, der Akademie door den Heer de Hauterive medegedeeld, dat niet alleen de mulatten hair en geen wol hebben, maar ook dat de zoogenaamde griffes, van eenen Neger vader en eene mulattin geboren-, ook hair en geene wol nebben, waaraan ik egter twijfel; het is jammer dat men over dat gewigtig onderwerp niet enige goede waarnecmingen heeft. OVER DE DWERGEN VAN MADAGASKAR. De bewooners van de Oostlijke kusten van Afrika en van het eiland Mada- (a) Recherches fur les Américains T. I. p. 217. XVIII. Deel Mm  £74 DE NATUURLYKE HISTORIE. gaskar, fchoon min of meer zwart, zijn geene Negers, en daar zijn in de bergachtige deelen.van dat groot eiland, even als in de binnenlanden van Afrika, blanke menfchen. Men heeft zelfs onlangs verteld dat 'er in het middenpunt van het eiland, daar dc grond het hoogst is, een volk van blanke dwergen gevonden wordt. De Heer Meunier, Geneesheer, die enigen tijd zijn verblijf op dat eiland gehouden heeft, heeft mij dit feit berigt en ik heb in de papieren van wijlen den Heer Commerson het-volgend verhaal gevonden. De beminnaars van het wonderbaarlijke, die het ons zeekcrlijk kwalijk genoomen zullen hebben dat wij de voorgewende reusachtige gehalte der Patagonierstot zes voeten hoogte gebragt hebben, zullen misfehien tot vergoeding een ras dwergen aanneemen, dat in het tegengeftelde uiterfte loopt; ik bedoel die halve menfchen, die het hoog gebergte in het binnenst van het groot eiland Madagaskar bewoonen en die. daar eene groote volks-bende uitmaaken, in de Madagafche taal Öuimos of Kimos genoemd. Beneem hun de fpraak of geef die de groote en kleine aapen en gij hebt den ongevbeligen overgang van het menschlijk geflagt tot het viervoetig gedierte. Het natuurlijk en onderfcheidend kenmerk|van die kleine menfchen is dat zij blank of ten minsten bleeker van kleur zijn dan alle bekende Zwarten, dat zij zeer lange armen hebben, zoo dat zij met de handen tot onder de knieën kunnen reiken. zonder het lighaam te buigen en bij de vrouwen dat men haare kunne naauwlijks aan haaren boezem kan onderkennen , uitgezonderd in den tijd dat zij zoogendc zijn; en nog wil men zeggen dat de meeste haare toevlugt tot koeien-melk moeten neemen om haare jonggeborene te voeden. Wat hunne verftandlijke hoedanigheden aangaat, deeze Quimos kunnen daaromtrent den voorrang betwisten aan de andere Malgasfen ( dus noemt men in het algemeen alle de natuurlijke inwooneren van Madagaskar) welke men weet dat zeer geestig en behendig zijn, fchoon zij aan de grootfte luiheid zijn overgegecven. Maar men 'verzeekert dat de Quimos veel werkzaamer en ook veel oorlogszugtiger zijn, zoo dat hun moed, als ik mij zoo mag uitdrukken, in eene dubbele reden van hunne groote zijnde, zij nooit door hunne nabuuren, die dikwijls gefchillen met hun te bedegten hebben, hebben kunnen onderdrukt worden.' Schoon met ongelijke magt en wapenen aangevallen wordende (want zij gebruiken geen buskruid en fnaphaanen, gelijk hunne vijanden) hebben zij altijd dapper gevogten en in hunne rotfen hunne vrijheid gehandhaafd, terwyl de moeijelijkheid om bij hen te koomen zeekerlijk veel toebrengt tot hun behoud; zij leeven daar van rijst, van verfchillende vrugten, groenten en wortelen en fokken 'er eene groote menigte vee aan (osfen met bulten en fchaapen met dikke ftaerten) waaruit zij ook gedeeltelijk hun onderhoud vinden. Zij hebben geene gemeenfehap met de verfchillende Malgasfifche ftammen, die hen omringen, noch door koophandel, noch door verbindtenisfen, noch op enige andere wijze, terwijl zij alles wat zij nodig hebben uit hunnen eigen grond trekken. Naardien het doel van alle de kleine oorlogen, welke onder hen en de andere bewooners van dit eiland plaats hebben, is eikanderen wederzijds enig vee of llaaven te ontrooven, en de kleinheid van onze Quimos hen bijna voor dit laatfte nadeel beveiligt, weeten zij, uit liefde tot den vrede, zig tot eene zekere maat gewillig aan het laatfte te onderwerpen , dat is te zeggen dat, als zij van boven van hun gebergte enige vreeslijke oorlogs - toerusting in de vlakte zien naderen, zij uit hun zeiven de partij kiezen van aan den ingang hunner berg-engten, waardoor men zoude moeten trekken om bij hen te koomen, enig vee, waarvan  • AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. ,75 tij overvloed hebben vasttebi£ voorde behoeften vw^MJ^jta ^g^JJ^Sdghand verderop* hunnen tot den laatften "^^"«y' u t een -evoel van zwakheid, nog minder grond trekt; een bewijs dat het. met mt.een Bevoei hunne wapenem uit laaghartigheid >s, ^^^SSjgSmX^ men wil dat, zoo zij, zijn fagaaiën en pijlen, die zij niet alle Jm"n"Q^ a'nen in onderhandeling gelijk lij daartoe groote tor™ i^S^belcooihöi< zij gaerne Wden géraaken en 2^«^?j2£ Suren zouden overgaan die zig S Sc£ ^ ^ *-in V1-£de zouden kun- I1£DrSvier dagreizen van het fort Dauphin (datj^^Jï^ lijk eind van Madagaskar ligt) toont liet v lk van het land met ^ fflb_ heid eene reeks kleine ■bergen of Joopjew ^L^rJ^sii van eene den, welke zij verteekereft.d» ^^]vM-&J^fiVWTaa^i m-oote flagting onder de Quimos, die in he\ Yi7en dat onze dappere kleine oorgeflaagen zijn, hetwelk zou fchijnen «^'5^2^ hebrogshelden zig niet altijd ^^^IthtbUn ï vlak land te «verben, dat tij misfehien eenen aandag g^aaW hebben o £ . ^ zij meefteren , en dat het niet dan na deeze rampipJ£ laatfeön te begeeven. noodzaakt geweest zijn zig wederbaar hunne ruv™e wooi P>* fe k&nd ■ Wat daar van zij, die overlevering , welke^ °Jer^ m1(r^ai. verfpreid , dat S 1» uit de getuigenisfen van degeene, ,.e »nhaai •JgJ^'g xnct oogmerk om g^ï^«gg^'SJSSSiS J maar meteen flegten uit- Wijl men die, welke er van_outw gewe ]k'oomen Bartholomeus-nagten ^iïJtUËi^p*™^ z0"der die m£t dePortugeezen K|; b|^%t« dgeTz£e ïaSning omtrent dezelve 0-V£n za ik nis ?™tuige verzeekeren dat op de reis, welke ik m het der zijne finnen, eene gnmos ho ]denr indedaad S'^ïeltoS?S5 wasf^e ik onder de bewooneren van dit eiland gezien M m 2  D E NATUURLYKE HISTORIE. heb ; ik merkte op dat zij bijV haare kleine'geftalte zeer grof van ledenmaaten was en met naar een klein tcêr mensch geleek, maar eet- naar eene vrouw v" de gewoone evenredigheid van leden, doch enkel kort van geftalte dat haare armen indedaad zeer lang waren en dat zij, zonder dat zii zi* behoefde te krommen , met dezelve tot aan de kniefchijf Veikte ? dat haai- hair konen wolhg was haare phyfionomie vrij goed, meer naar eenrEiSfeEdSTrnS eene Malgasfe gelijkende, dat z,j gewoonlijk een lagchend gelaat hadt zagen vriendhjk van aart was en een goed'gezond verfhTnd bezat , , aa\ ik ui gf:aar gedrag kon oordeelen, want zij kon geen Fransch fpreeken. Wat het feit v an de bor ten belangtdit onderzogten wij ook en wij vonden niets dan den tepel gelijk bij een meisjen van tien jaaren , zonder enige ftapheid van vel, welkt ons konde doen gelooven dat zij verdwenen waren. Maar deeze waarneemine alleen is op verre na met genoeg om eene uitzondering aan de algemeene wet der Natuur te maaken; hoe veele Europifche meisjens en vrouwen vertoonen niet, in den bloei haarer jaaren , deeze gebrekkige gefteldheid. .... Korten tijd voor ons vertrek van Madagaskar deedt de begeerte om haare vrijheid te herkrijgen, zoo veel als de vrees van ingefcheept te zullen worden , de kleine ilavin in de bosfehen ontvlugten; men bragt haar enige dagen daarna wel tem» maar uitgeteerd en bijna dood van honger, omdat zij, de Zwarten zoo wel als de blanken mistrouwende, in haare omzwerving in de bosfehen alleen van fleate vrugten en raaiiwe wortelen geleefd hadt; het was waarfchijnlijk zoo zeer aan deeze oorzaak als aan het verdriet van de kruinen der bergen, daar zij geboren was, met te bunnen wederzien dat men haaren dood, omtrent eene maand daarna, te Smt-Paulus op het eiland Bourbon, voorgevallen, (daar hef fchip. dat ons weder naar Isle de France bragt, zig enige dagen ophieldt) heeft toetefchrijven.. De Heer de Mo d ave hadt deeze Quimosfe vrouw tot een <^efchenk gekregen van een Malgasfisch Opperhoofd; zij was door de handen van verfcheiden meefters gegaan,, zijnde zeer jong op de grenzen van haar land on-gehgt geworden. " y Alles wel ingezien, befluit ik ( zoo volgens dit voorbeeld als volgens de bükoomende bewijzen) met vrij vast aan deeze nieuwe verbastering van het menschlijk genacht te gelooven, welke haare kenmerkende tekenen zoo wel als eigenheden heeft. . . . En zoo 'er iemand is, die, al te ongeloovig zijnde, zie met door de aangehaalde bewijzen wil laaten overtuigen (terwijl men te vergeefsch nog meerdere zou verlangen ). zoo laat hij ten minften bedenken dat 'er Laplanders aan het Noordlijk uiteinde van Europa zijn .... dat de vermindering van onze grootte tot die van den Laplander ten naaften bij trapswijze afgaat" gelijk van den Laplander tot den Quimos. .... Dat beiden de koudfte hemel- Jtreeken , of de hoogfte bergen van da aarde bewoonen Dat die van Madagaskar baafbhjklijk drie of vier maaien verhevener zijn dan die van hle de hranse ,. dat is-, omtrent agt of negen honderd roeden beven de oppervlakte de'r Zef-V * V Dfe wel1^ natuurlijk op die grootfte hoogten groeijen gelijken, flegts naar misgeboorten , gelijk de dwerg pijn- en berken-boomen en zoo veele andere , die-van de klasfe der boomen tot die der laa-dte heeftei-s overgaan, enkel ter oorzaake dat zij alpen - bewooners geworden"ijn dat is datzij op.de hoogfte bergen groeijen. . . . Dat het, eindelijk, de grootfte vermetelheid zonde zijn , zoo men, alvorens alle de verfcheidenheden der Natuur te kennen, derzelver grenzen bepaalen wilde, even als hadde zij zig niet kunnen gewennen om in enige hoeken der aarde op een geheel ras te dóen betreen zir ons toefchijrit flegts,. als bij- afwijking, op zekere bijzondere voorwerpen begonnen te hebben, welke men fomtijds niet.hooger dan de geftalte van pqppcu' ©r. marionetten heeft zien groeijen... r'*  aanhangzel tot de historie van den mensch. v?j Ik heb dit verhaal hier in zijn geheel ingelascht om de nieuwheid van de zaak, alfchoon ik de waarheid van het aangevoerde en het wezenlijk beftaan van een volk van drie voeten en eenen halven grootte nog zeer in twijfel trek; ik houde het ten minften voor vergroot; het zal met deeze Quimos van drie en eenen halven voeten even zoo gelegen zijn als met de Patagoniers van twaalf voeten; zij zijn tot zeven, of ten hoogden agt voeten gedaald en de Quimos zullen ten minften tot vier voeten of vier voeten en drie duimen rijzen; als het gebergte, waarop zij woonen, agt of negenhonderd roeden boven de oppervlakte der zee verheven is, moet 'er de koude geftreng. genoeg zijn om hen blank te maaken en hunne geftalte intekrimpen tot dezelfde grootte van de Groenlanders of Lappen en het zou vrij zonderling zijn dat de Natuur het uiterfte van den invloed der koude 'op het menschlijk genacht in landen nabij den evenaar geplaatst hadde; want men wil dat 'er in het gebergte van Tucuman een ras dwergen is van een en dertig duimen hoogte, boven het land dat door de Patagoniers bewoond wordt. Men verzeekert zelfs dat de Spanjaarden, in het laatst van het jaar 1755, vier van deeze kleine menfchen in Europa hebben overgebragt (a). Enige reizigers fpreeken ook van een ander ras blanke Amerikaanen , zonder enig hair op het lighaam, dat ook in de landen in de nabuurfchap van Tucuman zoude gevonden worden, maaralle deeze feiten hebben zeer nodig bevestigd te worden. Voor het overige is het gevoelen of het vooroordeel van het beftaan van Pygmeën of Dwergen zeer oud. Homerus, Hesiodus en Aristoteles fpreeken 'er eenpaarig van. De Heer Abt Banier heeft eene geleerde verhandeling over dit onderwerp gefchreven, die men in de Colleclion des Mémoires de VAcadémie des Belles - Lettres , T. V. p. ioi vindt. Na alle de getuigenisfen der Ouden omtrent dit ras van kleine menfchen vergeleken te hebben , is hij van oordeel dat zij indedaad in de bergen van Ethiopië een volk uitmaakten ert dat dit volk hetzelfde was met dat, hetwelk de Gefchiedfchrijvers en Aardrijkskundigen zedert onder den naam van Bechinienfers aangeduid hebben; maar hij denkt met reden dat deeze menfchen, fchoon zeer klein van geftalte, vrij meer dan een of twee elleboogen hoogte hadden en dat zij. ten naaften bij van de kloekte der Laplanders waren. De Quimos van het gebergte van Madagaskar en de Pechinienfers van Ethiopië zouden wel hetzelfde ras kunnen zijn, dat zig in de hoogfte. bergen van dat gedeelte der waereld heeft ftaande gehouden. van de patagoniers;.' Wij hebben niets te voegen bij hetgeen Wij over' de andere volkeren vat, de Oude Waereld gefchreven hebben cn, alzoo wij nu van de kleinfte roeu- dat meer naar het loeijen van osfen dan naar menschlijke,ftemmen geleek. .Ondanks hunne reusachtige geftalte waren zij zoo vlug, dat geen Spanjaard of Portugees hen met loopen konde inhaalen. Ik zal aanmerken dat het, volgens deeze reisbefchrijving , fchijnt dat deeze grootte menfchen op vier en twintig graaden en eenen halven Zuider Breedte gevonden zijn; egter blijkt het, op het inzien van de kaart, dat hier een misflag is, want Kaap St. Auguftijn, welke de reisbefchrijving op twee en twintig graaden Zuider Breedte plaatst, ftaat op de kaart op tien graaden getekend , zoo dat het twijfelachtig is of deeze eerfte reuzen op twaalf graaden en eenen halven dan op vier cn twintig graaden en eenen halven gevonden zijn; want zoo het op twee en een halven graad voor bij Kaap St. Auguftijn was, zijn zij op twaalf en een halven graaden gevonden; maar zoo het op twee en eene halve graaden voorbij de plaats van de Braziliaanfche kust was, die de fchrijver zegt op twee en twintig graaden te liggen , zijn zij op vier en twintig en een halven graaden gevonden ; zoo naauwkeurig is Harris. Wat daar van zij, de reisbefchrijving vervolgt aldus. Zij zetteden vervolgens hunnen tocht voort tot negen en veertig graaden en eenen halven Zuider Breedte, daar de geftrengheid van het weder hen noodzaakte hunne winter - kwartieren te betrekken en vijf maanden te blijven. Zij dagten langen tijd dat het land onbewoond was, maar eindelijk krecgen zij het bezoek van eenen Wilden uit de nabuurige ftreeken; hij zag'er levendig, vrolijk fterk uit, en zong en danfte langs den weg. Aan dc haven gekoomen zijnde ftondt hij ftil en ftrooide zand op zijn hoofd; hierop gongen verfcheiden van het fcheeps-volk aan wal en naar hem toe en, toen zij ook zand op hunne hoofden geftrooid hadden , kwam hij met hun zonder vrees of agterdogt aan boord; zijne geftalte was zoo groot dat een man van middenmaatigc grootte van het fcheepsvolk van Magellaan ilegts met zijn hoofd tot aan zijn middel reikte en hij was dik naar evenredigheid Magellaan gaf deezen reus te eeten en te drinken , die zeer vrolijk was, tot dat hij bij geval in eenen fpiegel keek, dien men hem onder andere beuzelinsen crefchonken hadt; hij ijsde, week van fchrik agteruit en wierp twee mannen om verre, die bij hem ftonden. Desniettegenftaande bevondt hij zich zoo wel bij de Spanjaarden, dat deeze weldra gezelfchap van verfcheidene dier reuzen kree°-en van welke een vooral fchielijk gemeenzaam wierdt en zoo veel vrolijkheid0 en' dartelheid liet blijken, dat de Europeaanen zig zeer met hem vermaakten. ". .. , , 1- Magellaan wilde gaerne enige dier reuzen gevangen houden; te dien einde vulde men hun de handen met verfcheiden beuzelingen , waarop zij gezet fcheenen, en terwijl zij die bekéeken, iloeg men hun boeijen aan de voeten;  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. a83 .. t • w A-yt het eene nieuwe aardigheid was cn fcheenen vermaak 'y& toen zij zig geboeid en verte lclieppen in net■ onzietbaar en opperst wezen, onder den naam raaden vonden, nepen zij een ^^^&iguaa hunne kragten evenvznSetebos, om a^tm. *>j ae «M! « . mannen niet redig aan hunne grootte te zijn' ^nt J|n Xeten en de handen fterk gebonden laan noemde hen Patagoniers. Zoodaanig zijn de bijzonderheden, welke Harris aangaande de PatagoSrverhgaaltJ, na, zegt hij, de grootfte ^ om de verfchillende reisbefchrijvingen van de Spaanfche en Portugeelche fC Ve'oyens^aPïr'ook van deeze reuzen gefprooken in de befchrijving van eeL Seis om de waereld door Thomas Cavendish, waarvan deeze Harris ook het volgend uittrekzel gemaakt heelt. Van Kaap Frio in Brazilië gezeild zijnde kwamen zij op de kust van Anlerika op zeven en veertig graaden en twintig minuuten Zuider Breedte. Zij "jenden t°oPt de^ïaats PoJdefiré genoemd,,op vijftig SgjS^S^^BlS^ hun de Wilden twee mannen met puien , van riet gemaakt en mer uten 5 Sd Herwaren wilde ruuwe menfchen en, naar het fcheen, een geil agt: van P «n • Z nmt van de lengte van eenen van hunne voeten was agttien duimen , Sf£s ^«S^^^m^ omtrent zeven voeten en eenen halven voor hunne geftalte uitmaakt. Hat ris voet 'cr bij dat dit volmaakt overeenftemt met het verhaal van Ha?£IS A ..ne verkorcing van de reisbefchrijving van Ma- o S zcst een Mn van 'eene middelbaare geftalte van het fcheeotvoTk van Magellaan met het hoofd flegts tot aan den middel van ^nTatason'er reikte! Als men nu onderftelt dat deeze man flegts vijf voeten ofv^f voSin en twee duimen lang was, maakt zulks ten minften agt voeten en 'eenen halven voor de hoogte van den Patagomer Hij zegt dat M.*.gel laTn hen Patagoniers noemde, omdat hunne geftalte van vijf elleboog* ftrijdigheid in zijn eigen verhaal; hij zegt ook met Pasf .TJous VeerÏ!' een Hollander, 'wierdt ook , op zijne reis om de tvaereld, oP een eiland'nabij de Straat van Magellaan zeven kanos gewaar d m'welke Wilden waren , die hem toefcheenen tien op elf voe- ^M*b^#n9g van Joris Spilbergen wordt verhaald dat zijn vo k op d^kuf vin l5t Vuur-land, dat aan de Zuid-zijde van de Straat van Magellaan ligt, eenen man zag van eene reusachtige geftalte, oP Nn 2  «8* DE NATUURLYKE HISTORIE. de bergen klouterende om de vloot te zien, maar fchoon zij aan wal gingen , zagen zij geene andere menschlijke fchepzelen, maar alleen graflieden, waarin lijken lagen van eene gewoone geftalte en zelfs kleiner, en de Wilden, welke zij van tijd tot tijd in kanos zagen, fcheenen hun toe beneden zes voeten groot te zijn. Frezier fpreekt van reuzen in Chili van negen of tien voeten hoogte. De Heer le Cat verhaalt dat men aan de plaats Port-defirê genaamd, in de Straat van Magellaan, den 17 December 1615, graflieden zag, met hoopen fteenen bedekt, en dat men, deeze fteenen weggeruimd en de graven geopend hebbende, 'er menschlijke geraamten van tien tot elf voeten in vondt. Vader d'Acuna fpreekt van reuzen van zestien palmen hoog, die omtrent den oorfprong van .de rivier Cuchigan woonen. De Heer de Brosse, eerfte Voorzitter van het Parlement van Bourgogne (a), fchijnt van het gevoelen van hun te zijn , die aan het beftaan van Patagonifche reuzen gelooven en hij beweert met enigen grond dat zij, die voor de ontkennende zijde zijn , niet dezelfde menfchen noch op dezelfde plaatfen gezien hebben. Laaten wij voor eerst opmerken, zegt bij, dat de meefte derzUlke, die voor het beftaan van die reuzen zijn, van het Patagoniesch volk fpreeken, als bewoonende de kusten van Zuid-Amerika ten Oosten en ten "Westen en dat daarentegens de meefte , die hen blijven ontkennen , van de bewooneren van de Straat fpreeken op de punt van Amerika op de Noordlijke en Zuidlijke kusten. He natieën van deeze en geene ftreeken zijn dezelfde niet; zoo de eerfte enige reizen in de Straat gezien zijn, daar fteekt niets zonderlings in op eenen zoo kleinen afftand van de haven van St. Juliaan, daar hunne gewoone woonplaats fchijnt-te zijn. Het feheepsvolk van Magellaan heeft hen daar verfcheiden maaien gezien, heeft met hun gehandeld, zoo wel aan boord der fchepen als in hunne eigen hutten. Vervolgens maakt de Heer de Brosse gewag van de Reizigers, die deeze Patagonfche reuzen zeggen gezien te hebben; hij noemt Loise, Sarjviiente, Nodal onderde Spanjaarden, Cavendish, Hawkins, Knivet onderde Engelfchen, Sebaldus van Weert, le Maire, en Spilbergen onderde Hollanders; het feheepsvolk van Marfeille en St. Malo onder de Franfchen; hij haalt ook, gelijk wij zoo even gezegd hebben , graflieden aan , die geraamten van tien of elf voeten lengte bevatteden. Dit, (zegt hij met reden) is een onderzoek met bedaardheid gedaan, waarin de vrees de voorwerpen niet heeft kunnen vergrooten .... ondertusfchen ontkent Narbrugh volftrektlijk dat hunne geftalte reusachtig is . . . . zijn getuigenis is volmondig, zoo wel als dat van Jacques l'Hermite, omtrent («) Hiftohe des Nmgations aux Terres jiuftraks T, II, p, 327. £f fuiv.  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 285 de inboorlingen van het Vuur-land, welke hij zegt fterk, wel geëvenredigd en omtrent van dezelfde grootte als de Europeaanen te zijn; onder die, eindelijk, welke de Heer de Gen nes aan Port Famine zag , was 'er geen een die zes voeten hoog was. _ . . .. . Als men alle deeze getuigemsfen voor en tegens ziet, kan men zig bijna niet onthouden van te gelooven dat alle de waarheid gezegd hebben; dat is te zegden dat elk de zaaken verhaald heeft gelijk hij die heeft gezien ; waaruit men befluiten moet dat het beftaan van deeze bijzondere foort van meniehen een wezenlijk feit is en dat het, om hen voor verfierd aantezien , niet genoeg is dat een gedeelte der Zee-lieden niet befpeurd heeft dat de andere zeer wel gezien hebben. Dit is ook het gevoelen van den Heer Frezier, eenen oordeelkundigen fchrijver, die in de gelegenheid geweest is om de gctuigenisfen op de plaatten zelve te 'verzamelen .... Het fchijnt zeeker dat de bewooners van de twee oevers van de Straat van eene gewoone geftalte zijn en dat de bijzondere foort (de reusachtige Patagoniers) over twee eeuwen haare gewoonlijke woonplaats hadt op de Oost- en - Wést-kusten j verfcheiden graaden boven de Straat van Magellaan . . . . Waarfchijnlijk heeft de te menigvuldige verfchijning van fchepen op die kusten hen zedert bewoogen om dezelve geheel te verhaten, of om 'er flegts pp enige tijden van het jaar te koomen en om, gelijk men ons zulks bericht, hun verblijf bi'nri'ens 'slands te hóuden. Anson vermoedt,dat zij in de Cordillères naar de west-kust woonen, van waar zij niet op de oost-kust koomen dan zeldzaam en van tijd tot tijd, zoo dat, indien de fchepen, die zedert meer dan honderd jaaren aan de kust der Patagoniers zijn aangezeild, zoo zelden enige van dat volk gezien hebben , de reden volgens alle waarfchijnlijkheid is dat dat woest en vreesachtig volk zig van de zee-kust verwijderd heeft zedert het daar zoo dikwijls fchepen uit Europa ziet koomen en dar het zig, op het voorbeeld van zoo veele andere Indiaanfche natieën, in het gebergte begeeven heeft om zig aan het gezigt der vreemdelingen te onttrekken. Men heeft in mijn werk kunnen opmerken dat ik altijd aan het wezenlijk beftaan van dit voorgewend volk van reuzen getwijfeld heb. _ Men kan niet te veel op zijne hoede zijn tegens vergroottingen, vooral in zaaken, die nieuwling ontdekt zijn; ik zou egter zeer geneigd zijn met den Heer de Brosse te gelooven dat het verfchil in grootte, door de Reizigers aan de Patagoniers gegeeven , enkel daarvandaan koomt dat zij dezelfde menfchen niet gezien hebben, noch in dezelfde ftreeken en dat, alles wel vergeleken zijnde , 'er uit volgt dat 'er van den twee en twintigften tot den veertigften of vijf en veertigften graad Zuider Breedte indedaad een ras menfchen beftaat, dat grootter en fterker is dan enig ander in de waereld. Deeze menfchen zijn niet alle reuzen, maar zij zijn alle kloeker, breeder en zwaarerdan de andere menfchen; en naardien 'er in bijna alle lugtftreeken reuzen van zeven of zeven en eenen halven voeten grootte 'gevonden worden, is het niet te verwonderen dat 'er van negen en tien voeten onder de Patagoniers worden aangetroffen. Nn 3  *S<5 DE NATUURLYKE HISTORIE. VAN DE AMERIKAANEN. Met opzigt tot de andere natieën, die het binnenfte van de Nieuwe Waereld bewoonen, koomt het mij voor dat de Heer de Pauw zonder enigen grond beweert en bevestigt dat, over het algemeen, alle de Amerikaanen, fchoon vlug en fnel in het loopen, zonder kragten waren, dat zij onder den minften last bezweeken, dat de waterachtigheid hunner gefteltenis oorzaak is dat zij geenen baard hebben, en dat zij kaal van hoofd zijn, omdat zij een koud temperament hebben (pag. 42.) en wat verder zegt hij dat de Amcrikaanen, omdat zij geenen baard hebben, lang hoofdhair hebben als de vrouwen , dat men geen eenen Amerikaan met gekroesd of gekruld hair gezien heeft, dat zij bijna nooit grijs worden en in geenen ouderdom hun hair verliezen (pag. 60.) terwijl hij (pag. 4.2. _) beweert dat de waterachtigheid van hun temperament hen kaal van hoofd maakt, daar hij egter weeten moest dat de Caraïben, de Irokeezen, deHurons, de Floridaërs, de Mexicaanen , de Tlascalteken , de Peruviaanen enz. , gefpierde, fterke menfchen waren, en zelfs kloekmoediger dan de minderheid van hunne wapenen bij die der Europeaanen fcheen toetelaaten. Dezelfde fchrijver geeft een geflagtkundig tafereel van de gemengde rasfen der Europeaanen en Amerikaanen, hetwelk, even als dat van de vermenging der Negers en Blanken, borgtogt zou vereisfchen en ten minften borgen onderftelt, welke de Heer de Pauw niet opgeeft; hij zegt: t. Van eene Europifche vrouw en eenen Wilden van Guajana worden de mistielen geboren, twee vierde van elke foort; zij zijn taankleurig en de jongens van deeze eerfte koppeling hebben eenen baard, fchoon de Amerikaanfche vader zonder baard is; de tweellagtige heeft dan deeze zonderlingheid alleen uit het bloed zijner moeder. 2. Van eene Europifche vrouwen eenen misties koomt de quart-foort; zij is minder taankleurig, omdat 'er maar een vierde van den Amerikaan in dat geflagt is. 3. Van eene Europifche vrouw en een quart of vierde misties koomt de octaaf-foort, die een agtfte gedeelte van Amerikaansch bloed heeft: zij is zeer flaauw bruin ; maar egter genoeg om uit de waare Blanken van onze lugtftreek onderfcheiden te worden , fchoon zij dezelfde voorrechten geniet uit kragt van de bulle van Paus Clemens XI. 4. Van eene Europifche vrouw en den octaaf koomt de foort, welke de Spanjaards Puchuella noemen. Deeze is geheel blank en men kan haar niet van de Europeaanen onderfcheiden. Dit vierde ras, dat het volmaakt ras is, heeft blaauwe of bruine oogen, blond of zwart hair, naar zij van de eene of andere kleur geweest zija bij de vier moeders, welke tot deeze afftammeling gediend hebben Ik beken dat mijne kundigheden zoo verre niet ftrekken om deeze feiten (a) Recherches fur les Amèricains T. I. pag. 241,  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 237 te kunnen bevestigen of ontkennen, waaraan ik egter minder twijfelen zou, indien deeze fchrijver niet een zeer groot getal andere hadde ter baan gebragt, die onwaar zijn, of regtftreeks ftrijdig met de best bekende en best bevestigde dingen; ik zal flegts de moeite neemen om de gedenkflukken der Mexikaanen en Peruviaanen aantehaalen, welker beflaan wij ontkenten van welke egter de voetftappen nog overig zijn en de grootheid en het vernuft van die volkeren toonen, welke hij voor domme fchepzelen opgeeft, van het menschlijk geflagt verbasterd, zoo in lighaam als in verftand. Het fchijnt dat de Heer de Pauw alle de feiten op dit gevoelen hebbe willen t'huis brengen, hij kiest die daar toe uit; het fpijt mij dat een man van verdiende, die voor het overige kundigheden fchijnt te bezitten, zig tot zulk eene gróótte partijdigheid in zijne oordeelvellingen heeft laaten vervoeren en dezelve op twijfelachtige feiten grondt. Heeft hij niet het grootfte ongelijk van de Reizigers en Natuurkundigen bitterlijk te berispen, welke enige verdagte feiten in het midden hebben mogen brengen , daar hij zelf verfcheiden opgeeft, die meer dan verdagt zijn? hij neemt die feiten aan en maakt 'er gebruik van, zoo dra zij zijn gevoelen begunftigen kunnen; hij wil dat men hem op zijn woord geloove en zonder dat hij borgen noemt. Bij voorbeeld omtrent die kikvorfchen, die, zegt hij, als kalveren bulken, omtrent het vleesch van den Leguaan, dat, zegt hij, de geenen, die van hetzelve eeten, de venus-ziekte geeft, omtrent de ijs - koude van den grond op eenen of twee voeten diepte, enz. Hij beweert dat de Amerikaanen over het algemeen menfchen zijn die verbasterd zijn, dat het niet gemaklijk te begrijpen is dat wezens, uit de hand der fchepping koomende, als in eenen ftaat van ouderdom en zwakheid zouden zijn Ca~) en dat deeze de ftaat der Amerikaanen is; dat 'er geene fchelpen, of overblijfzelen van zee-lighaamen op de hooge bergen zijn, noch zelfs op die van eene middelmaatige hoogte (è) ; dat 'er in Amerika voor deszelfs ontdekking geene osfen waren (f); dat alleen zij, die niet genoeg over de gefteltenis van de lugtftreek van Amerika hebben nagedagt , geloofd hebben dat men volkeren van dat vast land als zeer nieuw konde aanzien (<0; dat menfchen, die gefteld zijn als wij, boven den tagtigften graad breedte de twaalf maanden van het jaar door niet leeven kunnen, ter oorzaake van de digtheid der lugt (<0; dat de Patagoniers van eene geftalte zijn gelijk de Europeaanen (ƒ) ; maar het is niet nodig eene verdere optelling te doen van alle de valfche of verdagte feiten, welke deeze fchrijver zig ver* oorloofd heeft te verzeekeren met een vertrouwen, welk alle leezers, die de waarheid beminnen, tegens hem voorinneemen zal. (a) Recherches Jut les Ammcams T, I. p. 24. (6) Idem, Ibidem p. 25. (c) Idem, Ibidem, p. 133. (d) Idem, Ibidem, p. 238. (e) Idem, Ibidem, p. 296. (f) Idem, Ibidem, p. 351. J  c88 DE NATUURLYKE HISTORIE. De onvolmaaktheid van natuur, welke hij op eigen gezag aan Amerika in het algemeen verwijt, betreft enkel de dieren van het Zuidlijk gedeelte van dat vast land, welke veel kleiner en geheel verfchillende gevonden zijn van die van de Zuidlijke dcelea van de Oude Waereld: En deeze onvolmaaktheid, gelijk de oordeelkundige en welfpreekende fchrijver van de Gefchiedenis der beiden Indien te regt zegt, bewijst niet de nieuwheid van dat halfrond, maar deszelfs wederopkomst; het heeft op denzelfden tijd als het oud moeten bevolkt zijn, maar het heeft laater overftroortit kunnen worden; de beenderen van oliphanten , van rhinocerosfen , welke men in Amerika vindt, bewijzen dat die dieren 'er weleer gewoond hebben (a). Het is waar dat 'er enige ftreeken van Zuid-Amerika zijn, vooral in de laage gedeelten van het vastland, als Guajana, Amazone, de laage landen van de land-lengte enz. daar de inboorlingen van het land minder fterk dan de Europeaanen fchijnen; maar dit koomt van plaatslijke en bijzondere oorzaaken. Te Carthagena leeven de inwooners, hetzij Indiaanen, hetzij vreemdelingen, zes maanden van den zomer, om zoo te fpreeken, in een warm bad; eene al te fterke en geduurige doorwaasfeming geeft hun de blaauwbleeke kleur van zieken. Hunne beweegingen worden gewijzigd door de llapheid der lugtftreek, die de vezelen ontfpant. Dit merkt men zelfs uit hunne woorden , die met eene zagte ftem en bij lange en menigvuldige tusfchenpoozingen uit hunnen mond koomen (£_). In het gedeelte van Amerika , dat op den oever der rivier der Amazoonen en van den Napo ligt, zijn de vrouwen niet vrugtbaar en haare .onvrugtbaarheid vermeerdert, als men haar van lugtftreek doet veranderen; egter drijven zij dikwijls haare vrugten af. De mannen zijn zwak cn baaden zig te dikwijls om kragten te kunnen krijgen; de lugtftreek is niet gezond en de befmetlijke ziekten zijn 'er menigvuldig (c); maar men moet die voorbeelden als uitzonderingen of liever als verfcheidenheden, die beiden de Oude en Nieuwe Waereld gemeen zijn, befchouwen ; want in de Oude zijn de menfchen uit het gebergte en der hooge landen merklijk fterker dan de bewooners der kusten en der andere laage landen. Over het algemeen waren alle de inwooners van Noord - Amerika en die der hooge landen in Zuid«Amerika, gelijk Nieuw Mexico, Peru, Chili, enz. menfchen, die misfehien minder werkzaam , maar zoo fterk als de Europeaanen waren. Wij weeten door een achtingwaerdig getuigenis, door den beroemden Fr ank l in, dat in agt en twintig jaaren de bevolking te Philadelphia zonder vreemden toevoer verdubbeld is; ik kan dan bezwaarlijk inftemmen met eene foort van verwijt, (a) Hiftoire pkilofophique £f politique &c. T. VI., p. 292. . (20 Idem T. III. p. 292. ( c) Idem, Ibidem. p. 515.  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. a69 wiit dat de Heer Kalm dat gelukkig land gedaan heeft. Hij zegt (ƒ) ITmefte Philadelphia denkenzou dat de menfchen 'er met van dezelfde natuur .als de Europeaanen waren. VoHens hem, zihi hunne reden en hun lighaam veel eerder :gevo«nd.maar volgens neiu, - , H j } ts zeyza;mis dat men kinderen met al ÏJt Zclt d ve. ftand la, eenen rijpen ouderdom hoort andwoorden; maar het i Noord-Amer^ mec dan fterke, kloeke menfchen gevonden; alle de reisbefchnjvingen koomen daarin overeen; de Kaliforniers, die de laatfte ontdekt zijn, zijn fterk en zeer wel gemaakt; zij zijn taankleuriger dan de Mex kaanen, fchoon onder eene eemaatiVder lug ftreek <<*), maar dat verfchil koomt daarvandaan dat rbu?rfan Kaïiffrnialaageriijn dan de bergachtige deelen van Mexico, daagde inwooners ook alle de gerieflijkheden des levens hebben, welke de het iaar i778 door Dn ah ontdekt, welken hij den naam van Nieuw Albion ^geeven heeft, en boven de landen, door Dram ontdekt nog andere fanïen op hetzelfde vastland, waarvan de kusten in hetjaai: 1603 door Ma r ti n u s d'Aouilar gezien zijn; ^J^J^^*^ fcheiden plaatfen der kusten, van den veertigften tot den vijl en zestiguen Sr/ed^ ^rt^^^^on^, die zich verder uitftrekken ma dat eedeekc van Amerika, dat ons nog zeer weinig bekendis. De Heer Kr a sTini k of F, Hoogleeraar te Petersburg, bericht in^zijne be^v^ vn^SJ&" ^ ^t jaar 1749 gedrukt, de volgende feiten: Ca) Voyage en Amèrique par M. Kalm. (L>; Hiftoire pkihfophique £f politique fcfe. T. VI. p. 3i2« XVIIL Deel. Oo  20o DE NATUURLYKE HISTORIE. De inwooners van het gedeelte van Amerika dat naast aan Kamfchatka ligt zijn 700 S als de Koriakken of de Tsuktfchi; hunne geftalte is voordeehg; zij hebben de fchouderen breed en rond, lang zwart hair, oogen zoo zwart als git, dikke linnen, weinig baard en eenen korten hals. Hunne broeken en laerzen, welke z van vellen van zee-kalveren maaken, en hunne hoeden, van planten 1 c^enïchermen gevouwen, gemaakt, gelijken veel naar die der Kamfchatkaakn li eeven gelijk zij, van visch, van zee-kalven en van zoete kruiden , welke z eveneens toebereiden; zij laaten de tedere fchors van den populier - boom welke zrj eveiiecn hun, in tijd van nood, tot voedzel dient; deeze ^V^"^0™^?JknLkendniet alleen te Kamfchatka, maar ook in geheel SÜ zelfde geblonken zijn bekend, alrVeesSiike dranken en de tabak zijn in t inwooners voorheen geene gemeenfehap met de Europeaanen gehouden heb* it^^illTycS^^ Heerjv r a s sinikoff bij, de gehjkenisfen, wcl1c men tusfchen de Kamfchatkaalen en Amerikaanen heeft opgemerkt, i De Amerikaanen gelijken naar de Kamfchatkaalen m gedaante. I' Zij ccïïte kruiden op dezelfde wijze als de Kamfchatkaalen ; eene .«oirmpn nergens anders waargenoomen heeft. 2 t Zii bedieneit z g van hetzelfde houten werktuig om vuur te ontfteeken. Men heeft verfcheiden redenen om te denken dat zij zlg van bijlen van fteen of4been beai nen en het is niet zonder grond dat tuur vermoedt dat Si* voorheen "emeenfehap met het volk van Kamfchatka hadden. i^SjJSerS en hoeden verfchillen geenzints van die der Kamfchat- ka6.eZij verwen hun vel met het fap van dim elzenboom, gelijk op Kamfchatka gC-rlSieiSwapenen zijn boog en pijlen: men kan niet zeggen hoe de boog ge. maakt Si wint men heeft huflnè bVogen nooit gezien ; maar de pijlen zijn lang en wel gepolst, hetwelk doet denken dat zij zig van ijzer gereedfehap bedie- fiT & ^^^k^Wp0m vellen gemaakt , gelijk de r 'i; on SS die. veertien voeten lang en twee voeten hoog zijn: de •Wn me* welke zii met zoo veel fnelheid kunnen voortkoomen, dat de &^SSRffAdli\ ai is de zee hol. Hunne kanos zijn zoo hgt, aJI r,;; ApypK'p met eene hand kunnen draagen. o Alf de Amerikaa en lieden , die hun onbekend zijn , op hunne kusten Jn roeiien zij naar hen toe en doen eene lange redenvoering; maar men weet K$ of het eene betovering zij dan eene bijzondere plegtigheid , die onder hen Whet ontvangen van vreemdelingen in gebruik is, want be den gebruiken vind J hii de Kuri es Voor zij naderen befchilderen zij hun aangezigt met ïntioJfe^p^hSne neusgaten met enige kruiden toe. A s zij den eenen K?nderen vreemdeling onder zig hebben, fchijnen zij vnendlijk en willen met em in Sfprek treeden , zonder de oogen van de zijne aftewenden.. Zij behani T Lm met veel onderwerping en bieden hem walvisch - traan aan en potlood , ÏÏÏm d?ri S het"aangezfgtbekladden, zeekerlijk omdat zij denken dat du Si vreemdelingen zoo zeer als hun kan behaagen Ik heb gemeend alhier te moeten inlasfchen alles wat tot mijne kennis ge(a) purnal Etranger, Novembre 1761..  AANHANGSEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. agx l-nomen is omtrent die Noordfche volkeren van de West-kust van het Noordlijk gedeelte van Amerika; maar ik geloof dat de Rusfifche reizigers, welke die landen ontdekt hebben en dezelve door de zeeën boven Kamfchatka genaderd zijn, naauwkeuriger berichten van die landen gegeeven hebben bij welke het fchijnt dat men ook van de andere zijde, dat is te zeeeen ' door de Hudfons-baai of Baffins - baai zoude kunnen koomen. Deeze wee is ondertusfchen te vergeefsch beproefd door dc meefte der handeldrijvende natieën en vooral door de Engelfchen en Dccnen ; en het is te denken dat hec door het Oosten zal zijn dat men het overige van het Westen ontdekken zal, hetzij door van Kamfchatka te vertrekken, hetzij door van Tapan of de Dieven - eilanden Noord - oostwaarts te ftevenen. Want men kan, om verfcheiden redenen, welke ik elders opgegeeven heb, vermoeden dat de twee waerelden aan eikanderen vast, of ten minften zeer nabij elkanderen zijn naar het Noorden ten Oosten van Afia. r Door laatere berichten ismen thans verzeekerd geworden dat er ten Oosten van Kamfchatka eene keten eilanden ligt, die tot aan de kust van Amerika ftrekt; zij liggen in eenen halven cirkel en worden m drie groepen verdeeld ; de eerfte heet de Aleutifche eilanden, de middelfte de Adreanofche, en de derde naast aan Amerika liggende, heet de Fosfen-eilanden De eerfte bewoont een lui volk, dat eene taal fpreekt, die menm Noordlijk Afia niet vindt; zij fchijnen volkplantingen uit Amerika te zijn. Zij doorbooren hunnen onderlip en hangen 'er tanden in , die van walrus - beenderen gemaakt zijn. De bewooners van de tweede en derde groep gelijken naar die der eerfte en doorbooren hunne neuzen en onderlippen, waarin zij beentjens tot fieraad hangen.] ,'„.,. j, , „j„„ Ik zal niets voegen bij hetgeen ik van de Eskimaux gezegd heb, onder welken naam men alle de Wilden begrijpt, die van het land van Labrador tot het Noorden van Amerika gevonden worden, en waarvan de landen waarfchijnlijk aan die van Groenland gehecht zijn Men heeft bevonden dat de Eskimaux in het geheel niet van de Groenlanders verfchi len en ik twijfel niet, zegt de Heer de Pauw, of de Deenen zullen, als zij digter aan de Pool naderen, nog eens gewaar worden dat de Eskimaux en de Groenlanders met eikanderen gemeenfehap hebben. Diezelfde fchrijver vermoedt dat de Amerikaanen Groenland reeds bewoonden voor het jaar 700 van onze tijdrekening en hij grondt zijne gisfing daarop dat de Yslanders en Noorwegenaars reeds'in de fgtfte eeuw, in Groenland inwooneren vonden, welke zij Skralins noemden. Dit fchijnt mij toe flegts te bewijzen dat Groenland altijd bewoond geweest is en dat het, gelijk alle de andere landen der aarde, zijne eigen inwooneren hadt, welker geflacht of ras naar de Eskimaux de Lappen, naar de Samojeeden en naar de Koriakken gelijkt omdat alle deeze volkeren onder dezelfde hemelftreek woonen en a le dezelfde indrukzelen van haar ontvangen hebben. De eenigfte zonderlinge zaak die 'er omtrent Groenland plaats heeft is dat , daar, gelijk ik reeds aangemerkt heb, dit gedeelte der aarde reeds over veele eeuwen bekend, en Oo 2  se- DE NATUURLYKE HISTORIE. zelfs door volkplantingen uit Noorwegen van de Oostlijke zijde , die naast aan Europa is, bevolkt was, diezelfde kust thans voor ons verloren en door het ijs ontoeganglijk is en toen Groenland in laatere tijden ten tweede maal ontdekt wierdt , is deeze tweede ontdekking aan de West-kust gefchied, die over Amerika ligt en die de eenigfte is, welke onze fchepen thans bevaaren. Als wij van die bewooneren der Noordlijke landen tot die overgaan, welke in bet ander halfrond minst van den Zuid- pool-cirkul verwijderd zijn, zullen wij vinden dat de Reizigers zeggen dat de koude op de breedte van vijftig of vijf en viftig graaden zoo zwaar is en de menfchen nog ellen> diger zijn dan de Groenlanders of Lappen, die egter twintig graaden, dsr,is, zes honderd mijlen nader bij hunne pool zijn- De bewooners- van het Vuurland (zegt Kapitein Cook) woonen in huttentuuw gebouwd van paaien, die in den grond zijn geplant zoodanig dat zïy elkanderen van boven raaken en eene foort van kegel als onze bijenkorven vormen ; zij zijn aan de wind - zijde met enige takken en eene foort van hooi bedekt; aan de zijde, die onder den wind is, laaten zij omtrent een agtfte gedeelte van den omtrek open zoo voor eenen ingang als om tot fchoorfteen te dienen . . . Ken weinig hooi op den grond gefpreid, dient tot een bed en tot zittingen. Al hun huisraad beftaat in eene korf om in de hand te draagen, een zakjen om op den rugte hangen, en de blaas van het een of ander dier om water in te doen. Zij zijn van eene kleur, naar roest van ijzer met olie gemengd gelijkende; zij hebben lang zwart hair; de mannen zijn groot maar lomp van maakzel; hunjie geftalte is van vijf voeten en agt tot tien duimen y de vrouwen zijn kleiner en uiet veel grooter dan vijf voeten. Hunne geheele kledij beftaat in het vel van «ene Guanicoe (lama) of van eenen zee-liond, dat over hunne fchouderen geworpen is in den eigen ftaat zoo als het van het dier gekoomen is, een ftuk diergelijk vel, dat aan hunne voeten getrokken en aan de enkelen als eene beurs izaamengekoppeld is en uit eene kleine lap, die de vrouwen in plaats van een vijgen-blad dient.. De mannen draagen hunne mantels open, maar de vrouwen binden die aan hunne middels vast met eenen riem. Maar fchoon zij bijna naakt zijn, zijn zij egter zeer gaerne opgcfchikt; zij befchilderen haare aangezigten; de deelen om de oogen fchilderen zij gemeenlijk wit en het overige met horizontaale roode en zwarte ftreepen j maar alle de aangezigten zijn op verfchillen* de wijze befchilderd. De mannen en de vrouwen draagen armringen van kraaien , zoo als zij best van kleine fchulpjens of been maaken kunnen; de vrouwen draagen zulke ringen aan handen en voeten, maar de mannen alleen aan de handen. Het fchijnt dat zij zig met fchulpdieren voeden; hunne kusten hebben egter overvloed van Zee-honden, maar zij hebben geen gereedfchap om die te vangen; Hunne wapenen beftaan in boog en pijlen, van wel gepolijst hout met eene punt van fteen. Dat volk fchijnt een dooiend leven te- leiden; want te vooren hadt men ver-r laaten-hutten gevonden; wanneer de fchulpvisfchen ook eens op eene plaats van de kust uitgeput zijn, zijn zij genoodzaakt zig op eene andere te gaan nedeizetten; ook hebben zij noch fchuitcn, noch kanos, noch iets dat 'er naar gelijkt* Over het geheel genoomen zijn deeze menfchen de ellendigfte en domfte-  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 303 van alle menschlijke fchepzelen; hunne lugtftreek is zoo koud dat 'er twee Europeaanen hi het midden van den zomer van koude geftorven zijn Men ziet uit dit verhaal dat het vrij koud is in dat Vuurland, dat flegts dus genoemd is geworden' naar enige brandende bergen , welke men daar van verre gezien heeft. Men weet ook dat men in die Zuidlijke zeeën op enige plaatfen reeds van den zeven en veertigften graad ijs vindt en over het algemeen kan men naauwlijks twijfelen of het Zuider halfrond is kouder dan het Noorder halfrond, omdat de zon het een weinig minder befchijnt en ook omdat dat Zuidlijk halfrond uit veel meer water dan land beftaat, terwijl ons Noordlijk halfrond meer land. dan water vertoont. Wat daar van zij, die menfchen van het Vuurland, daar men zegt dat de koude zoo groot is en daar zij ellendiger dan op enige andere plaats van de aarde leeven, hebben daarom hunne grootte niet verloren en, naardien zij geene andere nabuuren hebben dan de Patagoniers , die, na aftrek van alle vergrootingen , de grootfte van alle bekende menfchen zijn,- moet men vermoeden dat die koude van het Zuidlijk vast land vergroot is , naardien zij geenen duidlijken indruk op het menschlijk geflacht gemaakt heeft. Wij hebben uit de hier voor aangevoerde waarneemingen gezien dat in Nieuw Zembla, dat twintig graaden nader aan de Noord-pool is dan het Vuurland aan de Zuid-pool; wij hebben gezien, zeg ik, dat het daar niet de geftrengheid van de koude, maar de ongezonde vogtigheid der dampen is, die de menfchen doet fterven; het moet eveneens en nog des te eerder zoo zijn in de landen , die door de Zuidlijke zeeën omringd worden, daar de nevel de lugt in alle jaargetijden fchijnt te verduifteren en haar meer ongezond dan koud fchijnt te maaken ; dit koomt mij voor bewezen te zijn enkel door het verfchil der kleeding \ de Lappen, de Groenlanders, de Samojeeden en alle de menfchen in de landen die waarlijk boven maate koud zijn, bedekken zig geheel het lighaam met pelterijen, terwijl de bewooners van het Vuurland en van de landen langs de Straat van Magellaan bijna naakt gaan enkel met eenen mantel over de fchouderen geflaagen; de koude is 'er dan zoo groot niet als inde Noordlijke landen, maar de vogtigheid der lugt moet'er fterker zijn en het is waarfchijnlijk deeze vogtigheid, die, zelfs in den zomer, de twee Europeaanen, van welke de Heer Cook fpreekt, heeft doen' ©mkoomen ( b (a) Voyagt autour du monde par M. Cook T. IT. p. a8i. & fuiv. (6) De Heer Cook bedoelt de twee perfoonen, die op den tocht naar den top eens bergs van koude ftierven, welk geval in het vierde hoofdfluk van zijne reis omftandig verhaald wordt; het koomt mij voor dat daaruit ontwijfelbaar blijkt dat zij wel degelijk van koude ftierven; doch het was op eenen hoogen berg, daar men weet dat de koud©, altijd veel geftrenger is dan in de vlakten. Vertaai-erv Oo 3  s). Ziet hier nu een uittrekzel van de befchrijving, welke de Kapitein Cook van datzelfde eiland Otahiti en deszelfs bewooneren geeft; ik zal'er de feiten uit trekken, welke men bij de verhaalen van Kapitein Wallis en vaa den Heer de Bougainville moet voegen en die dezelve zoo fterk bevestigen, dat men die niet in twijfel kan trekken. Het eiland Otahiti is van een rif van koraal klippen omringd (£). De huizen maaken 'er geene dorpen uit; zij ftaan omtrent vijftig roeden van eikanderen : dit eiland kan, volgens het bericht van eenen inboorling, zes duizend en zeven honderd ftrijdbaare mannen opleveren. Dit volk is van eene geftalte grooter dan die der Europeaanen. De mannen zijn groot, fterk, grof van ledenmaaten en wel gemaakt. De vrouwen van rang zijn over het algemeen van eene geftalte boven de middelmaatige grootte van onze Europeefche vrouwen; maar die van eene mindere klasfe zijn daar beneden en enige zijn zelfs zeer klein, hetgeen misfehien aan haaren te vroegsn omgang met mannen is toetefchrijven. Hunne natuurlijke kleur is ligt bruin of olijfkleur; die kleur is zeer donker bij degeene die aan de lugt of aan de zon zijn blootgefteld. Het vel van de vrouwen van eene hooge klasfe is teer, zagt en glad; haar gelaat is bevallig van gedaante, de beenderen der wangen zijn niet verheven ; zij hebben de oogen niet ingezonken , noch het voorhoofd vooruitfteekende , maar zij hebben, over het algemeen, den neus wat plat; hunne oogen, en vooral die der vrouwen , zijn vol vikdrukking, fomtijds vonkelende van vuur of eene zagte aandoenlijkheid uitdrukkende; hunne tanden zijn wit en gelijk, en hun adem is zuiver. Hun hair is gewoonlijk ftijf en wat ruuw: de mannen draagen hunne baarden op verfchillende wijzen; zij trekken ondertusfchen een zeer groot gedeelte uit en houden het overige zeer zindelijk. Beiden de kunnen hebben ook de gewoonte van al het hair, dat onder de armen groeit, uittepluizen. Hunne beweegingen zijn vol kragt en ongedwongenheid, hun gang is bevallig; hunne manieren ziin edel en edelmoedig en hun gedrag onder eikanderen en jegens vreemdelingen is fpraakzaam en beleefd. Het fchijnt dat zij kloekmoedig, opregt, onag. terdogtig en geenzints valsch van aart zijn en zonder neiging tot wraakzugt en (*) Voyage autour du monde par M. de Bougainville T. II, in Svo p. 75. £? fuiv. (b) Deeze uitdrukking koraal klippen beduidt anders niet dan een roodachtige Rotsfteea als graniet (* ). (*) Hierin bedriegt zii de Heer de Bcifob; deeze klippen zijn het werk van inlokten, naar polypen gelijkende , die lithophyten vervaerdigen en dezelve van den bodem der zee tot haare oppervlakte opbouwen. Derzelver zelfllandige deelen zijn kalkachtig met eene dierlijke zelfltandigheid vermengd. Zie C. Fo.rsteh ÏFanrniÈmiisgen ever de Aardrijkskunde, Natuurkunde enz. op zijns reize om de waereld verzameld. Haarl. 179» bi. i'-j. Vü ft t ailSR. OT. Deel. Pr  a98 DE NATUURLYKE HISTORIE. ju«ïa «a» ?ii aita diefachtig. Men heeft op dat eiland lieden gezien v ^erCt döf wf w Js; Si SS 0°ok de oogen den baard de weiikbraauwen èndehaKiens der oogleden wit, de oogen rood en zwak, het gezigt kort het vel daa uwwormachtig en met eene foort van wit dons bezet, maar het fchijnt dat Zt elïeidio-e perfoonen zijn, die door ziekten anders dan andere zijn., Flu en en trommels zijn de eenigfte fpeeltuigen , die zij bezitten.; zn maaken weinta werk vah de kuischheid : de mannen bieden den vreemdelingen hunne 7nX of doTers aan, uit beleefdheid of als eene belooning. Zij hebben de zusteis ot üo leis a , wenustio-e dartelheid tot eene hoogte gedreven , ^St^S^^^n^ zedert het begin der waereld tot nu toe gefprooken heeft nóg rij*:bwg ^Jf «;er£enkomst tusfchen man en vrouw, Het ^Öga^S;zij hebben de befnijdenis aangenoo- K&z^^&^$^-^ »M* ^ftêrs mogen maar alleen deeze bewerking verngten Volgens denzelfden Reiziger gelijken de inwooners ««rbn-^J^ heine gelezen op zestien graaden, drie en veertig minuuten Zuidei Breed« «'of Serd'en vijfrif graaden en twee en vijftig nnnuuten Werfg lengte , veel naar de Otahiters in gedaante, kleeding, ^ »dcre hebbeliikheden. Hunne wooningen beftaan, gelijk die te Otahiti, alleen uft: eenff, door paaien onderlat. Op dat eiland, dat flegts dertig mijlen van Otahiti ligt , fchijnen de mannen fterker en van nog grooter geftal e, enLzfln tot fes voeten hoog en meer; de vrouwen zijn zeer fraai. Alle deeze èüanders leeven van kokos-nooten , van ignamen, van gevogelte vaTvXns, die 'er in groote menigte gevonden worden. Zij fpreeken alle dezelfde taal en die taal van de Zuid-zee eilanden heeft zig tot NieuwZeeland uitgebreid. BEWOONERS VAN DE ZUID-LANDEN. Om niets overteflaan van hetgeen men omtrent de Zuid-landen weet, meen ik hier een kort begrip te moeten geeven yan hetgeen het best bevestigd is in de ontdekkingen der Reizigers, die na eikanderen de kuiten van die uitgeftrekte landen bezogt hebben en zal eindigen met hetSn 'er de Heer Cook van gezegd heeft, die, alleen, meer ontdekkingen cedaan heeft dan alle de zee-vaarers, die hem voorgegaan zijn. Het fchiint uit de verklaaring, welke Gonneville in diet jaar 1503 aan de Admiraliteit deedt (*) dat Auftralafie in kleine cantons verdeeld (a) Foyage autour du monde par le Capitaine Cook, T II. Ch XVII & XVIII. (!) Hifttire des navigations aux Terres Auftrales par M. na Brossb T. I. p, 108,  AANHANGSEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 209 is, welke geregeerd worden door Koningen, die een volftrekt gezag hebben , die eikanderen den oorlog aandoen , en die tot vijf of zes honderd mannen in het veld kunnen brengen; maar Gonneville geeft noch de breedte, noch de lengte van dat land op, van welk hij de inwooners befchrijft. Uit het verhaal van Fernand de Quiros ziet men dat de Indiaanen van het eiland, door de Spanjaarden eiland van de fchoone natie genoemd, dat op dertien graaden Zuider Breedte ligt, ten naaften bij dezelfde zeden als de Otahitiers hebben; deeze eilanders zijn blank, fchoon en zeer wel gemaakt; men kan zig zelfs niet genoeg verwonderen, zegt hij, over de groote blankheid van dat volk in eene lugtftreek, daar de lugt en de zon hen moest verbranden en zwart maaken ; de vrouwen zouden boven onze Spaanfche fchoonen uitmunten , als zij wel gekleed waren ; zij zijn van den middel naar beneden met fijne matten van palmboomen gekleed en draagen een manteltjen van dezelfde ftoffe op de fchouderen Op de Oost-kust van Nieuw Holland, dat Fernand de Quiros Heiligen Geest Land noemt, zegt hij bewooners van drieërleie kleuren gezien te hebben, de eerfte geheel zwart, de andere zeer blank met rood hair en baard, de derde mulatten, dat hem zeer verwonderde "en hem een teken fcheen van de groote uitgeftrektheid van dat land. Fernand de Quiros hadt gelijk; want door de nieuwe ontdekkingen van den grooten zee-vaarer Cook is men thans verzeekerd dat dat Nieuw Holland zoo uitgeftrekt is als geheel Europa. Op dezelfde kust, op enigen afftand van de voorige , zag Quiros eene andere natie van eene hooger geftalte en graauwachtiger van kleur , met welke het niet mogelijk was te handelen; zij kwamen, in benden, pijlen op de Spanjaarden fchieten en men kon hen niet doen vertrekken dan met fnaphaan-fchooten Abel Tasman vondt in de landen, aan eene baai in Nieuw Zeeland, op veertig graaden en vijftig minuuten Zuider Breedte en honderd en een en negentig graaden, een en veertig minuuten lengte, inboorlingen, die eene ruuwe ftem en eene dikke geftalte hadden .... Zij waren van eene kleur tusfchen bruin en geel en hadden zwart hair, ten naaften bij zoo lang en dik als de Japanneezen, dat boven op de kruin van het hoofd met eene veder, lang en in het midden dik, was vastgemaakt .... Zij hadden hunnen middel bedekt, fommige met matten, andere met katoene lijnwaad , maar het overige van hun lighaam was naakt. Ik heb in het'derde Deel van mijn werk'de ontdekkingen van Dampierre en van enige andere reizigers omtrent Nieuw Holland en Nieuw Zeeland opgegeeven; de eerfte ontdekking van dat laatfte Zuid-land is gefchied in het jaar 1642 door Abel Tasman en Diemen', die hunne (a) Hifloire des navigatinns aux Terres Auftrales par M. de Brosse T. I, f, 31S. \.b) Ibid. p. 325, 327 £f 334- Pp 2  3oo DE NATUURLYKE HISTORIE, naamen aan enige gedeelten der kusten gegeeven hebben, maaralle de kundigheid, die wij 'er van hadden, was zeer onvolkoomen voor de fraaie reize van den Heer Cook. De geftalte van de inwooneren van Nieuw Zeeland (zegt deeze groote Reizfger) is, over het algemeen, gelijk 'aan die van dc grootfte Europeaanen; zij hebben de ledenmaaten wel gevleescht, fterk en wel geëvenredigd; maar zij zijn zoo vet niet als de lcdiggaande eilanders van de Zuid-zee.- Zij zijn gaauw fterk en behendig met de handen ; hun vel is over het algemeen bruin; daar zijn 'er weinige, die het donkcrer van kleur hebben dan een' Spanjaard , die aan de zon is blootgefteld en dat van dc meefte is zelfs ligter. Ik moet hier in het voorbijgaan aanmerken dat de vergelijking, welke de Heer Cook van Spanjaarden met de Nieuw-Zeelanders maakt, te juifter is, omdat zij op zeer weinig na de tegenvoeters van eikanderen zijn. Dc vrouwen (dus vervolgt de Heer Cook) hebben- niet veeb fijnheid in detrekken van haar gelaat, maar haare ftem is zeer zoet; daardoor onderfcheidtmen haar van de mannen, naardien hunne kleeding dezelfde is; zij hebben, ge lijk de vrouwen van andere landen, meer vrolijkheid, aardigheid en levendigheid dan de mannen. De Zeelanders hebben hair en baard zwart; hunne tanden' zijn wit en ftaan regelmaatig geichikt ; zij genieten eene fterke gezondheid en' daar zijn 'er die hoog van jaaren zijn. Hun voornaamfte voedzel beftaat in visch , dien zij niet bekoomen kunnen dan op de kusten, welke hun die niet dan eenen zekeren tijd lang kunnen opleveren. Zij hebben noch varkens, noch geiten,'noch gevogelte en zij weeten niet genoeg "vogelen te vangen om 'er zig mede te voeden; behalven de honden, welke zij eeten, hebben zij geene andere middelen van beftaan dan den wortel van varen, ignamen en pataten Zij zijn zoo betamelijk en zedig als de eilanders van de Zuid-zee onbetamelijk, en wellustig zijn, maar zij zijn zoo zindelijk niet ....... omdat zij, niet in zulk eene warme .lugtftreek woonende, zig niet zoo dikwijls baaden. Hunne kleding is in den eerften opflag zeer wonderlijk. Zij beftaat uit de bladeren van eene foort van lisch , die, in drie ftrookèn gebieden zijnde, door eikanderen gevlogten zijn en eene fterke ftofTe uitmaaken,- die een middenflag is tusfchen netwerk en laken; de punten der bladeren fteeken uit als pluis of als de matten, die wij op de trappen leggen; twee ftukken van die ftoffe maaken eene volkoomen kledij uit; het een wordt op de fchouderen vastgemaakt met eene koord en hangt tot aan de knieën; aan het eind van die koord is eene naald van been , die de twee deelen van dat- kleed aaneenvoegt.- Het ander ftuk is om' den middel gewonden en hangt bijna tot den grond. De mannen draagen datonderkleed niet dan bij enige gelegenheden; zij hebben eenen gordel, waaraan een touwtjen hangt, dat tot een zeer zonderling gebruik beftemt is.- De eilanders van de Zuid - zee ipfijtefi zig" dè voorhuid, opdat zij het roede-hoofd niet bedekken zou; de Nieuw-Zeelanders trekken daarentegens de voorhuid over het roede-hoofd en , oim te beletten dat zij nier terug wijkt ,- knoopen zij het eind'vast.met het touwtjen , dat. zij aan hunnen-gordef hebben hangen en het roede-hoofdjen is het cenigst deel vaii hun lighaam, dat zij niet zonder.' grrjote icliaamte kauil zien..  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 301 Dat meer dan zonderling gebruik fchijnt zeer ftrijdig te zijn met de zindelijkheid ; maar het heeft egter een voordeel; het houdt, namelijk, datdeel langer gevoelig en fris; want men heeft waargenoomen dat alle de bcfnedene en zelfs zij, die, zonder bcfneden te zijn, de voorhuid kort hebben, in het deel, dat zij bedekt, de gevoeligheid eerder verliezen dan andere mannen.- ïn het Noorden van Nieuw Zeeland (dus vervolgt de Heer Cook) zijn plantagiecn van ignamen, aardappelen en kokos-nooten boomen; in het Zuidlijk gedeelte heeft men zulke plantagiecn niet gezien, hetgeen doet denken dat de bewooners van dat Zuidlijk gedeelte enkel van wortelen van varen en van visch moeten leeven. Het fchijnt dat zij geenen anderen drank hebben dan water. Zij genieten onafgebrpoken eene goede gezondheid en men heeft geenen onder hen gezien, die van enige ziekte fcheen aangedaan. Onder degeene, die geheel naakt gongen , heeft men niet befpeurd dat iemand van hun den minften uitflag. van de huid hadt, noch enig blijk van zwecren of puiftcn; zij hebben ook een groot getal oude lieden bij zig, van welke geen een van ouderdom gebrekkig is. . . . Zij fchijnen minder werk van vrouwen te maaken dan de eilanders van de Zuid-zee; zij eeten egter met haar en de Otahiticrs eeten altijd alleen; maar' de gelijkenisfen, welke men tusfchen dat land en de eilanden van de Zuid-zee in andere gebruiken vindt, zijn een fterk bewijs dat alle deeze eilanders van' eenen zelfden oorfprong zijn .... De overeenkomst tusfchen hunne taaien fchijnt dit feit op eene onbetvvistbaare wijze daar te ftellen; Ttipïa', een jonge' Otahitier, welken wij bij ons hadden, deedt zig volmaakt van de Nieuw-Zee-' knders verftaan (<*> De Heer Cook denkt dat die volkeren niet van Amerika koomen, dat ten Ooftcn van die landen ligt, cn hij zegt dat, tenzij 'er ten Zuiden een vrij uitgeftrekt vast land ligt, 'er uit volgen zal dat zij uit het Westen koomen. De taal is egter geheel verfchillende in Nieuw-Holland, dat het naafbe land is ten Westen van Zeeland ; en naardien die taal van Otahiti en van'de andere eilanden van den Stillen Oceaan, gelijk die van NieuwZeeland, veele overeenkomst met de taaien van Zuidlijk Indie hebben, kan men vermoeden dat alle die kleine volksbenden haaren oorfprong van denIndifchen Archipel hebben. Geen der inwooneren van Nieuw Holland draagt enige kleeding, (voegt 'er de Heer Cook bij); zij fpraken in eene zoo ruuwe onaangenaame taal, dat Tupia een jonge Otahitier, 'er geen woord van verftondt. Die menfchen van Nieuw Holland fchijnen ftoutmoedig ; zij zijn met lansfen gewapend enfchijnen zig met de visicherij onledig te houden. I-'unne lanslen zijn van de lengte van zes tot vijftien voeten met vier punten, die alle zeer Icherp en met een°visch-been gewapend zijn ... Zij fchiinen in het algemeen zeer wild vanaart , alzoo men hen nooit kon overhaalen om zig te laaten naderen. Men kwain- («) Voyage autour du mondt, pjr M. Cook, T. UI. Ch. X, Pp 3  3o2 DE NATUURLYKE HISTORIE. egter voor de eerfte reis enige inboorlingen van het land, in den omtrek van de rivier Endeavour, te zien. Deeze waren met lansfen en werpfpietfen gewapend, hadden zeer kleine ledenmaaten, maar waren anders van eene gewoone kloekte; hun vei was roetkleurig, of van eene donkere chocolaat - kleur; hun hair was zwart, zonder wollig te zijn, maar kort afgefneden; deeze droegen het glad, .andere gekruld .... Hunne gelaatstrekken waren niet onaangenaam,- zij hadden zeer levendige oogen, witte gelijkftaande tanden, eene zagte en welluidende ftem en zij herhaalden enige woorden, welke men hen deedt zeggen, met veel gemaklijkhcid. Alle hebben een gat in het kraakbeen dat de twee neusgaten vaneenfcheidt, in welk zij een been van eenen vogel van de grootte van eenen vinger en vijf of zes duimen lang fteeken. Zij hebben ook gaten in de ooren, fchoon zij 'er geene oorringen in draagen; misfehien hangen zij 'er iets in dat men niet o-ezien heeft .... Naderhand heeft men gezien dat hun vel zoo bruin niet was als het eerst geleek; hetgeen men als hunne natuurlijke kleur hadt aangezien was flegts het uitwerkzel van ftof en rook, waarin zij misfehien genoodzaakt zijn te flaapen, ondanks de Warmte der lugtftreek, om zig voorde muskiten, die zeer lastige infekten zijn ? te befchutten. Zij gaan geheel naakt en fchijnen van eene zeer groote werkzaamheid en vlugheid te zijn .... Voor het overige is Nieuw Holland .... grooter dan enig ander land van .de bekende waereld, dat den naam van vast land niet draagt. De lengte van de kust, langs welke men gezeild heeft, tot eene regte lijn gebragt, bedraagt niet minder dan zeven en twintig graaden, zoo dat de oppervlakte in het vierkant veel grooter moet zijn dan die van geheel Europa. De bewooners van dat uitgeftrekt land fchijnen niet talrijk te zijn; de mannen en de vrouwen gaan 'er geheel naakt .... Men befpeurt op hun lighaam geen lidteken van enige kwaal of wond, maar enkel groote lidtekenen in onregelmaatige ftreepen , die de gevolgen fcheenen te zijn van de wonden, welke zij zigzelven met een ftomp werktuig gegeeven hadden .... Men heeft in het geheel land niets gezien dat naar een dorp geleek. Hunne huizen, als men dezelven dien naam mag geeven, zijn met minder overleg gemaakt dan die van alle andere volkeren, welke men te vooren gezien hadt, behalven die van de bewooners van het Vuurland. Deeze wooningen hebben flegts zoo veel hoogte, dat een mensch in dezelve regtop kan ftaan; maar zij zijn zoo groot niet dat iemand daar uitgellrekt in kan leggen. Zij zijn gebouwd in de o-edaante van een' oven, met buigbaare latten , omtrent zoo dik als een duim ; zij fteeken de twee einden deezer latten in den grond en zij dekken die vervolgens met bladeren van palmboomen en groote (tukken fchors. De deur beftaat flens in eene opening, die regt over de ftook-plaats gelaatenis. Zij gaan onder deeze dakken liggen flaapen en buigen hun lighaam in de rondte, zoo dat debielen van den eenen op het hoofd van den anderen koomen; in deeze gedwongen houding kan eene hut drie of vier pcrJbonen bevatten. Verder Noordwaards wordt de lugtftreek warmer en rle hutten DOg kleiner* Eene dwaalende horde bouwt die hutten op plaatfen, die baar voor tenen tijd haar beftaan kunnen opleveren en zij verlaat die als zij !cr niet meer keven 'kimnen. Op plaatfen daar zij zig flegts eenen nagt of iaü u] in de ftruiken of in het gras te flaapen liggen , welk laatfte bijna twee voeten hoog is. Zij voeden zig voornaamlijk met visch ; zij dooden fomtijds kanguros en zelfs vogelen . . . . Zij laaten het vleesch op kooien bntaden, of laaten het in een gat Vet heete fteenen gevuld , bal. . : dc tilandcre van de Zuid-zee. Ik heb gemeend dit artijkcl van de reisbefchrijving va; Kapitein Cook  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 303 hier verkort te moeten inlasfchen, omdat hij de eerfte is geweest die eene emltandige befchrijving van dat gedeelte der waereld gegeeven heeft; Nieuw Holland is dan een land dat mogelijk grooter is dan.geheel onsEuropa en onder eene nog fchooner hemelftreek gelegen; het fchijnt onvrugtbaar flegts door gebrek aan bevolking; het zal altijd als niets op den aardbol zijn, zoo lang men zig zal bepaalen bij het bezoeken der kusten en niet zal zoeken binnen in het land ie dringen, dat, door zijne ligging, alle de rijkdommen fchijnt te belooven, welke de Natuur meer aan de warme landen dan de koude, of gemaatigde ftreeken heeft gefchonken. Uit de befchrijving van alle deeze nieuw ontdekte volkeren , welke wij; in onze verhandeling over de verfcheidenheden van het menschlijk geflagt niet hadden kunnen opnoemen, blijkt dat de groote, dat is te zeggen de voornaamfte verfcheidenheden geheel van den invloed der lugtftreek afhangen:' door lugtftreek moet men niet alleen de min of meer groote breedte verftaan, maar ook de hoogte of laagte der landen , hunne nabijheid aan of verwijdering van de zeeën, hunne ligging met opzigt tot de winden en vooral tot den ooftenwind; in een woord, alle de omftandigheden; die zaamenwerken om de gemaatigdheid van elk land te vormen; want het is van deeze min of meer warme of koude, vogtige of drooge gemaatigdheid dat niet alleen de kleur der menfchen , maar het beftaan zelf van de foorten van dieren en planten afhangt, die alle zekere ftreeken eigen zijn en in andere niet gevonden worden; het is van deeze zelfde gemaatigdheid dat bij gevolg het verfchil van voedzel der menfchen afhangt, tweede oorzaak die veel invloed heeftop hunne gefteltenis, hunnen aart, hunne grootte erahunne fterkte. VAN DE BLAFARDS EN WITTE NEGERS. Maar behalven de groote verfcheidenheden, die door algemeene oorzaaken worden voortgebragt, zijn 'er nog bijzondere, van.welke enige mij voorkoomen zeer vreemde en wonderlijke kentekenen te bezitten en van welke wij alle de fchaduwingen nog niet hebben kunnen opmerken. Die Blafardmenfehen, van welke wij gefprooken hebben, en die verfchillende zijn van' de Blanken, van de. Neger-zwarten, van de Kaffer - zwarten, van de Taan" kleurige, van de Roodkleurige enz. zijn op meer plaatfen te vinden d-.in ik gezegd heb; men kent hen op Ceylon onder den naam van Bedas, op Java onder den naam van Kakkerlakken, op de land - engte van Amerika onder den naam van Albinos, op andere plaatfen met dien van Dondos; men heeft hen ook Witte Negers genoemd ; daar zijn 'er in Zuidlijk Indie in Afia, op Madagaskar in Afrika, te Carthagenaen in de Antilles in Amerika; men heeft hier voor gezien dat 'er ook op de eilanden van de Zuid-zee gevonden worden; men zou dan geneigd zijn te gelooven dat menfchen van   AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 305 in Afia, of fneeuwwit, of ros naar het geele trekkende; het hair aan hunne wenkbraauwen en oogleden gelijkt naar de vederen van den cider-eend, of naar het fijnfte dons aan den hals der zwaanen; de regenboog van hunne oogen is fomtijds van een dof en zeer bleek blaauw; op andere tijden en bij andere van dezelfde foort is de regenboog van eene helder geele, roodachtige en als bloedige kleur. Het is niet waar dat de Blafards Albinos een pinkoogend vlies hebben ; de oogleden bedekken geftadig een gedeelte van den regenboog en men denkt dat zij den mufculus elevator of heffpier misfen, waardoor zij flegts eenen kleinen boog van den gezigtcinder kunnen zien. De houding der Blafards kondigt de zwakheid en wanorde van hunne bedorven lighaamsgefteldheid aan; hunnehanden zijn zoo flegt gevormd, dat men die liever pooten zoude moeten noemen; de beweeging der fpieren van het onderst kaakbeen gefchiedt ook niet dan met moeijelijkheid ; het weefzel van hunne ooren is dunner en vliesachtiger dan dat van de ooren van -andere menfchen; de holte ontbreekt ook ruimte cn de lel is lang en nederhangende. De Blafards van de Nieuwe Waereld zijn hooger van geflalte dan die van de • Oude Waereld; hun hoofd is niet met wol begroeid, maar met hair, zeven of agt duimen lang, wit en weinig gekruld, hunne opperhuid is met vlashairtjens bezet van de voeten af tot aan het begin van het hoofdhair; hun _ aangezigt is ruig; hunne oogen zijn zoo flegt, dat zij op den helderen dag bijna niet zien kunnen en dat het licht hun duizelingen en verblindingen veroorzaakt; deeze Blafards zijn nergens dan onder de verzengde lugtftreek tot den tienden graad te wederzijden van de Evennagtslijn. De lugt is zeer verderflijk over de geheele uitgeftrektheid van de landengte der Nieuwe Waereld; te Carthagena en te Panama bevallen de Negerinnen meermaalen dan elders van Blafards-kinderen Daar beftaat te Darien (zegt de waarlijk wijsgeerige fchrijver van de Hiftolrc philofophique & politique'desdeux Indes} een ras van kleine blanke menfchen, welker foort men in Afrika enxop enige eilanden van Afia wedervindt; zij zijn met een don» vnm ciu^ fchitttic»Jo «aoik „,;rr0 kleur bedekt; zij hebben geen hair, maar wol; zij hebben den oogappel rood; zij zien niet wei clan bij nagt; zij -zijn zwak en hun inftinkt fchijnt meer bepaald dan dat van andere menfchen ([b~j. Wij zullen nu met deeze befchrijvingen die vergelijken, welke ik zelf gemaakt heb van eene witte negerin, die ik gelegenheid gehad heb te zien en naar het leven af te laaten tekenen (PI. I.). Dit meisjen, Geneveva genoemd, was omtrent agttien jaaren oud (inde maand April 1777) toen ik haar befchreef; zij is van Neger ouders geboren op het eiland Dominica, hetgeen bewijst dat 'er niet alleen op de breedte van tien graaden van den Evenaar, maar tot op zestien en misfehien tot op twintig graaden afftand van denzelven Albinos geboren worden, want men verzeekert dat men ook Albinos op St. Domingo en op Cuba vindt. De vader en de moeder van deeze witte negerin waren van de Goud-kust in Afrika aangebragt en (a) Recherches fitr les Amèrlcains T, I. p. 410. & fuiv. i DE NATUURLYKE HISTORIE. beiden waren zij volkoomen zwart. Gensveva was blank op haar geheel lighaam , zij was vier voeten elf duimen zes lijnen hoog en haar lighaam was van eene vrij goede evenredigheid dit koomt overeen met het¬ geen de Heer de Pauw zegt, dat de Albinos van Amerika grooter zijn dan dc Blafards van de Oude Waereld; maar het hoofd van deeze witte negerin was zoo wel niet geëvenredigd als haar lighaam; het gemeeten hebbende vonden wij het te groot en vooral te lang; het was negen duimen negen lijnen hoog, hetgeen bijna een zesde van de geheele hoogte van het lighaam maakt, in plaats van dat bij eenen welgeëvenredigden mensch, hetzij man of vrouw, het hoofd flegts een zevende gedeelte en een half van de geheele hoogte moet uitmaaken. De hals is daarentegens te kort en te dik, naardien hij flegts zeventien lijnen hoogte en twaalf duimen drie lijnen oratreks heeft. De lengte der armen is twee voeten, twee duimen en drie lijnen; van den fchouder tot den elleboog elf duimen en tien lijnen, van den elleboog tot de voorhand negen duimen en tien lijnen ; van de voorhand tot aan den top van den middenften vinger zes duimen zes lijnen en in het geheel genoomen zijn de armen te lang. Alle de trekken van het gelaat zijn volkoomen gelijk aan die der zwarte negerinnen ; de ooren zijn flegts te hooggeplaatst; het bovenfte van het kraakbeen van het oor is hooger dan* het oog, terwijl het onderfte van de lel flegts tot op de halve hoogte van den neus daalde; het onderfte gedeelte van het oor moet anders met het onderfte gedeelte van den neus gelijk ftaan en het bovenfte van het oor met het bovenfte der oogen; deeze hooge ooren fcheenen egter geene groote' mismaaktheid te zijn en zij waren ook in gedaante en dikte gelijk aan de gewoone ooren; dit koomt dan niet overeen met hetgeen de Heer de Pauw zegt. dar her, zaampnwppf'/pl W hij üit BlaAuUo Uumici en VÜes- achtiger is dan dat der ooren van andere menfchen; het is eveneens met de fchelp van het oor gefteld; zij was hol genoeg en de lel was niet lang en hangende, gelijk hij zegt. De lippen en de mond, fchoon eveneens gevormd als bij de zwarte Negerinnen, vertoonden zig zonderling doordien zij niet gekleurd waren; zij zijn zoo wit als het overige van het vel en zonder enigen fchijn van rood; over het algemeen is de kleur van het vel zoo van het aangezigt als het lighaam van deeze witte negerin van een wit als fmeer dat nog niet gezuiverd is, of, als men wil, van een dof, bleek, doodschwi't; men zag egter eene ligte tint van vleeschkleur op de wangen, als zij digt bij het vuur kwam, of aangedaan wierdt door de fchaamte van zig naakt voeten, duimen, lijnen; (a) Omtrek van het lijf boven de heupen. ~. . 2 a 6 Omtrek van de heupen op het vleeschachtigjt gedeelte. % it a Hoogte van den hiel tot boven de heupen* . . 3. ö' o" Hoogte van de knie tot de heup. . . 1 9 6 Van de knie tot den hiel. ... . .1' 3: & tangte van den voet. . .... & & $> Pste&ae anmaatige grootte is in vergelijking van de handen.-  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 307 te vertoonen. Ik befpeurde ook op haar aangezigt enige naauwlijks linsvormige vlakiens van eene rosachtige kleur. De borften waren dik, rond, zeer vast en wel geplaatst; de tepels vrij rood;het kringetjen, dat de tepels omringt heeft zestien lijnen middellijns en fchijnt met kleine vleeschkleurige knobbeltjens bezaaid: dit meisjen hadt nog geen kind gehad en haare meesteres verzeekerde dat zij nog maagd was; zij hadt zeer weinig wol in den omtrek der natuurlijke deelen en in het geheel geene onder de armen, maar haar hoofd was wel van wol voorzien; deeze wol was weinig meer dan anderhalven duim lang, het is ruuw, dik en van natuur gekruld, wit aan den wortel en rosachtig aan het eind; daar was geene andere wol, hair, of dons op enig ander gedeelte van het lighaam. De wenkbraauwen zijn naauwlijks te befpeuren door een ligt wit dons, maar de hairtjens aan de oogleden vertoonen zig wat duidlijker: de oogen zijn van den eenen hoek tot den anderen een duim breed en de afftand tusfchen beiden de oogen is van vijftien lijnen, terwijl die tusfchenwijdte tusfchen de oogen zoo groot moet zijn als het oog. . .. r... De oogen zijn aanmerklijk door eene zeer zonderlinge beweeging; zij fchijnen fchuinsch naar den neus te ftaan , in plaats dat de oogen anders gemeenlijk hooger naar den neus dan naar de ilaapen zijn, waren zij bij deeze negerin integendeel hooger naar de Ilaapen dan naar den neus en de beweeging haarer oogen, die wij befchrijven zullen, volgde die fchmnfchc rigting; haare oogleden waren niet ruimer dan gewoonlijk ; zij kon deze ve fluiten," maar niet zoo veel openen, dat men het bovenfte gedeelte van den oogappel bloot kon zien, zoo dat de heffpier bij die witte negers minder kraert fchijnr tó hebben dan bij de andere menfchen; dus zijn de oogleden «iefknipooeende, maar altijd half s^w-^ her wit yan het 002: is vrij zuiver, de Sogappel en oogbol zijn vrij groot, de regenboog beftaat naar binnen om den oogappel uit eenen onbepaalden geelen kring, en vervolgens uit eenen kring van geel en blaauw gemengd en eindelijk uit eenen donker blaauwen kring, die den omtrek van den oogbol maakt; zoo dat de oogen, als men die van verre ziet, donker blaauw van kleur fchijnen te zijn. Als deeze witte negerin regt over den vollen dag geplaatst wierdt, verdroeg zij het licht zonder te knipoogen en zonder daardoor gehinderd te worden zii floot flegts de opening haarer oogleden, wat meer door het bovenst wat'tc laaten zakken; haar gezigt reikte niet ver, gelijk ik door oogglazen voor een oog en door lorgnetten bevonden heb; zij zag egter duidlijk de kleinfle voorwerpen, als zij dezelve flegts drie of vier duimen van haare oogen af hieldt; alzoo zij niet leezen kan, heeft men daarover niet nauwkeuriger kunnen oordeelen: dit kort gezigt is egter in het duifter zoo doordringende, dat zij des nagts bijna zoo goed ziet als over dag; maar de aanmerkliikfle trek in de oogen van deeze witte negerin is eene vaerdige en geduurige flingering of waggeling, waardoor de twee oogen zig regelmaatiglilfc beiden te gelijk beurtelings dan naar den neus, dan naar de flaapen naderen, of van clkanderen verwijderen ; men kan het verfchil der ruimten, Qq a  3o5 DE NATUURLYKE HISTORIE. welke de oogen in die beweeging doorloopen , welker rigting wat fchuinscïr is, daalende van de flaapen naar den neus, op twee of twee en eene halve lijn fchatten ; dit meisjen heeft het niet in haare magt om de beweeging haarer oogen te doen ophouden , zelfs niet voor eenen oogenblik , zij gaat zoo ras als de flinger van een zak-uurwerk, zoo dat zij de voorwerpen, naar welke zij ziet, eiken oogenblik, om zoo te fpreeken, moet verliezen en wedervinden. Ik heb beiden de oogen na eikanderen met mijne vingeren bedekt om te zien of zij ongelijk van kragt waren; haar een oog was zwakker dan het ander; maar de ongelijkheid was niet groot genoeg om een fcheel gezigt te veroorzaaken en ik gevoelde met mijnen vinger dat het gefloten en bedekt oog bleef flingeren gelijk dat hetwelk niet bedekt was. Zij heeft de tanden wel gefchikt en fraai verglaasd, eenen zuiveren adem, geenen kwaaden reuk van uitwaasfeming of* iets olieachtigs op het vel als dc zwarte negerinnen , haar vel is integendeel te droog, dik en hard. Dc handen zijn niet kwalijk gevormd en flegts Avat dik; maar zij zijn, gelijk ook de voorhand en een gedeelte van den arm, met een- zoo groot getal rimpels bedekt, dat, als men niet dan haare handen gezien hadde, men gedrgt zoude hebben dat zij aan eene oude afgeleefde vrouw van meer dan tagtig jaaren toebehoorden; de vingeren zijn dik en vrij lang, de nagels, fchoon wat groot, zijn egter niet mismaakt. De voeten en het onderfle gedeelte der beenen zijn ook bedekt met rimpels, terwijl de dijen en de bil— Jen met een vast en vrij wel gefpannen. vel bedekt zijn. Haar middel is zelfs rond en wel gevormd en als men uit het geheel maakzel des lighaams befluiten mag, is dat meisjen zeer wel in ftaat om kinderen ter waereld tc brengen. De maandelijkfe zuiveringen hebben zig eerst op den ouderdom van zestien iaarpn hij hnl. IV.   AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 315 moeten worden als individus , die min of meer door dc Natuur misdeeld zijn, en welker voornaamst gebrek in het weefzel van het vel zijne zitplaats heeft. Wij zullen hier voorbeelden opgeeven wat die ontaarting van de huid te weeg kan brengen; men heeft in Engeland eenen man gezien, welken men den bijnaam van /lekei- varken gegeeven hadt; hij was in het jaar 1710 in de provintie Suffolk geboren. Zijne huid was over zijn geheel lighaam met kleine uitwasfen of wratten in de gedaante van fteekels of pennen, zoo dik als een dun touwtjen, bezet. Zijn aangezigt, de palmen der handen, de voet - zooien waren de eenigfte deelen die geene fteekels hadden; zij waren roodachtig bruin van kleur en hard en veêrkragtig zoo dat zij rammelden, als men over dezelve ftreek; zij waren op fommige plaatfen eenen halven duim lang, op andere korter; deeze uitwasfen of fteekels vertoonden zig eerst twee maanden na zijne geboorte; en het was ook zonderling dat die wratten eiken winter afvielen en in de lente wederkwamen. Voor het overige voer die man zeer wel; hij heeft zes kinderen* gehad, die alle zes, gelijk hun vader, met diergelijke uitwasfen bedekt waren. Men kan de hand van een dier kinderen afgebeeld vinden in de Glanures de M. Edwards, PI. CCXII; en de hand van den vader in de Philofophkal TransaBions Vol. XLIX, p. 21. Wij geeven hier (PI. III en IV.) de afbeelding van een kind dat ik onder mijn opligti-,Ph laaten aftekenen. V welk in het jaar 1774 van geheel Parys o-ezien is [en ook door Holland is rondgevoerd]. Het was een meisjen, Anna Maria Herig genaamd, den n November 1770 te Dackftul, in het Graaffchap van dien naam, in Duitsch Lotharingen , zeven mijlen van Trier, o-eboren; haar vader, noch haare móeder, noch iemand van haare bloedvrienden hadden vlakken op de huid, volgens het verhaal van haaren oom en haare moei, die haar rond voerden. Dit meisjen hadt egter het geheel lijf, het aangezigt en de ledenmaaten bezaaid en op verfcheiden plaatfen bedekt met min of meer groote vlakken, van welke de meefte met hair als het hair van een kalf bezet waren; enige andere plaatfen waren met korter hair bezet, gelijk rhee-bokken-hair; alle deeze vlakken waren van eene vaale kleur, het vleesch zoo wel als het hair; daar waren ook vlakken zonder hair en de huid geleek op die kaale plaatfen naar getaand leder, zoodanig waren de kleine ronde en andere vlakken, zoo groot als erweten, welke dit kind op de armen, de beenen, op het aangezigt en op enige plaatfen van het lighaam hadt: de ruige vlakken waren veel grooter; daar waren 'er op de beenen, de dijen, de armen en op het voorhoofd; deeze vlakken, met veel hair bedekt, waren vooruitfteekende, dat is te zeggen, een weinig boven de naakte huid verheven. Voer het overige was dat meisjen van een zeer bevallig voorkoomen, het hadt zeer fchoone oogen, fchoon 'er zeer buitengemeene wenkbraauwen boven dezelve waren ; want zij waren gemengd van menfchen- en rhee-bokken-hair , haar mond was klein, haar gclaafftondt vrolijk, haar hair was bruin. Zij was nog maar drie jaa- Rr 2  Si6 D E NATUURLYKE II I S T O R I E. ren en een half oud, toen ik haar in de maand Junij 1774 zag, en zij was twee voeten zeven duimen hoog, hetwelk de gewoone grootte van de meisjens op dien ouderdom is; zij hadt flegts den buik wat dikker dan andere kinderen , zij was zeer levendig, was zeer welvaarende, maar gezonder in den winter dan in den zomer; want de warmte hinderde haar zeer, omdat zij, behalvcn de vlakken, welke wij zoo even befchreven hebben,, en van welke het hair haar het vel verwarmde , ook de maag en den buik met ijl en vrij lang hair, aan de regter zijde van eene vaale kleur, en wat minder donker aan de flinker zijde, bedekt hadt ; en haar rug fcheen bedekt als met een rok van ruig vel, die flegts op enige plaatfen aan het lijf vast zat, en die uit een groot getal kleine wennetjens of knobbeltjens beflondt, welke zeer digt aan eikanderen Honden, die onder de oxelen begonnen en haar den geheelen rug tot in de lendenen bedekten. Deeze foort van wennen of uitwasfen van een vel, dat, om zoo te fpreeken, niet tot het lighaam van het kind behoorden, veroorzaakten het geene pijn, zelfs wanneer men dezelve •kneep; zij waren van verfchillende gedaanten , alle met hair bedekt op een korrelig en op fommige plaatfen gerimpeld leder. Uit deeze rimpels ftaken bruine hairen, vrij ijl gezaaid, en de tusfchenwijdten tusfchen elk deezer uitwasfen waren met bruin hair langer dan het ander bezet; het onderfte der lendenen, eindelijk, en het bovenfte der fchouderen waren bezet met hair van meer dan twee duimen lengte:. deeze twee plaatfen van het lighaam waren de aanmerklijkfte door de kleur en hoeveelheid van het ha*1" ,wanc dat van het bovenilc vau Killen, van de ichoudeieu cn up de maag' was korter en geleek naar fijn zijdeachtig kalfs-hair, terwijl de lange hairen van het onderflc der lendenen en van het bovenfle der fchouderen ruuw en zeer bruin waren: het binnenfle gedeelte der dijen , het onderfte der billen en de natuurlijke deelen waren volftrekt hairloos en zeer blank , zeer teer en zeer fris van vleesch. Alle de deelen des lighaams, die niet gevlakt waren, vertoonden ook zeer fijn vel , dat zelfs fchooner was dan dat van andere kinderen. Haar hooidhair was kastanjen-bruin en fijn. Het aangezigt, fchoon zeer gevlakt, was egter bevallig door de regelmaatigheid der trekken cn de blankheid van het vel. Het was niet- dan met weêrzin dat dit kind zig wilde laaten klceden, naardien alle klederen het hinderden door de groote warmte , welke zij deszelfs lighaamtjen mededeelden , dat reeds door dc Natuur gekleed was: ook was het goenzints aandoenlijk voor de koude. Bij gelegenheid van de afbeelding, en befchrijving van dit meisjen hebben mij geloofwaerdige perfoonen verzeekerd te Bar eene vrouw gezien te hebben, die van de fleutclbecnderen tot aan de knieën geheel met digt, vaal kalfs-hair bedekt is: deeze vrouw heeft ook verfcheiden hairen hier en daarop het aangezigt, maar men heeft mij geene betere befchrijving van dezelve, kunnen geeven. Wij hebben in het jaar 1774 te Parys eenen Rus gezien, Wiens voorhoofd en geheel aangezigt met zwart hair bedekt was,, gelijk zijn baard cn zijn hooidhair. Ik heb gezegd dat men van die menfchen met" auige. aangezigten te Ycco cn op enige andere plaatfen vindt; dan naardien;  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 317 zij klein in getal zijn, moet men vermoeden dat het geen bijzonder ras of ftandhoudende verfcheidenheid is en dat die menfchen met ruige aangezigten, even als de Blafards, flegts individus zijn, welker vel anders dan dat van andere menfchen geörganifeerd is; want het hair en de kleur kunnen befchouwd worden als toevallige hoedanigheden, door bijzondere omftandig-heden voortgcbragt , welke andere bijzondere omftandigheden en dikwijls zoo geringe , dat men die niet raadcn kan, evenwel kunnen doen verfchillen en zelfs geheel cn al veranderen. Maar om tot de Negers wedertekeeren, men weet dat zekere ziekte hun gemeenlijk eene geele of bleckc en fomtijds bijna witte kleur geeven: hunne lidtekens van branden en wonden blijven zelfs vrij langen tijd wit; devlakjens van de kinder-pokjens zijn bij hen eerst geelachtig en worden eerst zeer lang naderhand zwart gelijk het overige van hun vei. De Negers verliezen, als zij oud worden, gedeeltelijk hunne zwarte kleur, zij worden bleek of geel, hun hoofd en baard worden grijs; de Heer Sci-irsber O) beweert dat men onder hen verfcheiden gevlakte menfchen gevonden heeft cn dat in Afrika zelf de mulatten fomtijds met wit, bruin en geel getekend zijn; dat men, eindelijk, onder die, welke bruin zijn, fommige vindt die op eene bruine grond-kleur met witte vlakken getekend zijn; deeze zijn, zegt hij, de waare kakkerlakken», welke dien naam van hunne kleur gekregen hebben, doordien dezelve naar de kleur van de infekten van dien naam gelijkt; hij voegt 'er bij dat men ook te Tobolsk en in andere ftreeken van Sibenc mcufUau g<£ptfeii neen., met krniitie vlakken, die ruuw vart vel waren, terwijl het overige van hun vel blank, fijn en zeer zagt was. Een deezer menfchen van Siberië hadt zelfs het hair aan de eene zijde van het hoofd wit en aan de andere zijde zwart, en men wil dat zij het overfchot uitmaaken van eene natie, die den naam droeg van ■ Piegaga of Pieftra-Horda, de gefpikkelde, of getijgerde horde. Wij gelooven dat men die gevlakte menfchen uit Siberië tot het voorbeeld, dat wij opgegeeven hebben van hei meisjen met rhee- bokken-hair, kan t'huis brengen; en wij zullen bij dat van de negers, die hunne kleur verliezen, een feit voegen, dat zeer zeeker is ten dat bewijst dat in enige omftandigheden de kleur der negeren van zwart tot wit kun veranderen. Eene zekere Fran&ifè, eene negerin, zijnde keukenmeid bij'den Colonel Barnet , in Virgihie geboren, omtrent veertig jaaren oud, van eene zeer goede gezondheid , van eene fterke gefteldheid en fterk van kragten, hadt oorfprong-Hjk het vel zoo zwart als de zwartfte Afrikaan; maar omtrent van haar vijftiende jaar af begon zij te merken dat de deelen van haar vel bij de nagelen en vingeren wit begonnen te worden. Kort daarna ondergong de omtrek van haaren mond dezelfde verandering en het wit heeft zig zedert langzaamerhand over het lichaam blijven verfpreiden , zoo dat alle de deelen van deszelfs oppervlakte min of Jiieer deel aan deeze verwonderlijke verandering gehad hebben. Ca) Hhtorie der viervoetige dieren van Schrab er, Erlangen 177.5. I-Deel in-4»;. R r 3,  3i8 DE NATUURLYKE HISTORIE. In den ftaat, waarin zij zig tegenwoordig bevindt, is het vel op [omtrent vier vijfde van de oppervlakte van haar lighaam wit, zagt en doorfchijnende als dat van eene fchoone Europeaanfche vrouw en vertoont op eene fraaie.wijze de takfchietingen der bloed-vaten, die'er onderliggen. De deelen die zwart gebleven zijn, verliezen dagelijks van hunne zwartheid, zoo dat het waarfchijnlijk is dat zij binnen korte jaaren eene geheele verandering zal ondergaan hebben. De hals en de rug langs de wervelbeenderen hebben meer van hunne oude kleur behouden dan het overige en fchijnen nog, door enige vlakken, getuigenis te draagen van hunnen voorigen ftaat. Het hoofd, het aangezigt, de borst, de buik, de dijen , de armen en beenen hebben bijna geheel de blanke kleur aangenoomen; de natuurlijke deelen en de oxelen hebben nog geene gelijke kleur en het vel is op die deelen met wit hair (wol') bedekt daar zij blank is, en met zwart daar zij zwart is. Zoo dikwijls men hartstogten in haar heeft opgewekt, als gramfchap, fchaamte enz. heeft men terftond haar gelaat en haare borst rood zien worden; ook heeft men, als die deelen van haar lighaam aan de werking van het vuur wierden blootgefteld, enige blijken van roodheid op dezelve befpeurd. Deeze vrouw heeft nog nooit behoeven te klaagen over eene pijn die vier en twintig uuren agtereen duurde; zij heeft flegts eens gekraamd, omtrent zeventien jaar geleden. Zij herinnert zig niet dat haare maandftonden ooit weggebleven zijn builen den tijd haarer zwangerheid. Nooit is zij enige huid-ziekte onderworpen geweest en heeft nooit enig uitwendig middel gebruikt, aan welk men deeze verandering van kleur kan toefchrijven. "Naardien men weet dat door het branden het vel der negers blank wordt, en deeze vrouw alle dagen in de keuken werkt, zou men misfehien onderftellen dat deeze verandering van kleur door de warmte veroorzaakt is; maar men kan zulks in dit geval daaraan niet toefchrijven, naardien deeze vrouw altiiH wel gekleed is gewepsf, en de verandering zoo aaimrerKliJk is dc deelen, die tegens het vuur befchut zijn, als op die, welke meest aan hetzelve zijn blootgefteld. De huid fchijnt als uitloozing-werktuig zoo volmaakt als mogelijk haar werk te verrigten; want het zweet gaat onverfchillig even wel door de zwarte en door de witte deelen henen Maar zoo 'er voorbeelden zijn van zwarte mannen of vrouwen, die blank, geworden zijn , weet ik egter niei dat 'er zijn van blanke menfchen, die zwart geworden zijn; de blanke kleur is dan de duurzaamfte bij het menschlijk geflagt, welke de groote koude der pool-ftreeken in donker graauw, cn welke de al te fterke hitte van enige plaatfen der verzengde lugtftreek in zwart verandert ; de tusfchen-fchaduwingen , dat is te zeggen, de tinten van taankleur, van geel, van rood, van olijfkleur en van bruin hangen van de verfchillende trappen van hitte en van andere plaatslijke omftandigheden van elk land af; men kan dan het verfchil van kleur der oogen en van het hair niet anders dan aan dezelfde oorzaaken toefchrijven , in welke egter veel meer eenvormigheid is dan in de kleur van het vel; want bijna alle menfchen in Afia, Afrika en Amerika hebben het hair zwart of bruin; en on- (a) Uittrekzel van eenen brief van Mr. J. Bates aan den Heer Alexandei Williamsok, gedagtekend den 2ff Junij 1700. Journal Etranger, Aeut 1760.   II _.. 1 . . v  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 319 der de Europeaanen zijn misfehien nog meer bruine dan blonde, die ook bijna de eenigfte zijn welke blaauwe oogen hebben. OVER DE MONSTERS. Bij deeze zoo foortelijke als enkele verfcheidenheden in het menschlijk geflagt zou men ook de monfterachtigheden kunnen voegen; dan wij handelen alleen over de gewoone feiten der Natuur en niet over de toevallige; wij moeten egter zeggen dat men alle mogelijke Monfters tot drie klasfen kan brengen; de eerfte is die der Monfters door overmaat, de tweede der Monfters door gebrek en de derde derzulke, die door de omkeering of verkeerde plaatfing der deelen monfters zijn. Van het groot aantal voorbeelden , welke men van de verfchillende monfters van het menschlijk geflagt verzameld heeft, zullen wij hier flegts een van elke deezer drie klasfen bijbrengen. In de eerfte, welke alle monfters door overmaat bevat, zijn geene treffender dan die, welke een dubbeld lighaam hebben en die twee perfoonen uitmaaken. Den zes en twintigften Oclober 1701 wierden te Tzoni in Hongarije twee meisjens geboren, die met de lendenen aan malkanderen vast waren (zie PI. V.); zij hebben een en twintig jaaren geleefd; toen zij zeven jaaren oud waren voerde men haar rond door Holland, Engeland, Frankrijk, Italië, Rusland, en bijna door geheel Europa; toen zij den ouderdom van negen jaaren bereikt hadden, kogt haar een goed Priefter om haar in een kloofter te Petersburg te plaatfen, daar zij tot den ouderdom van een en twintig jaaren, dat is, tot aan haaren dood, den drie en twintigften Februarij I7„3 voorgevallen, gebleven zijn. De Heer Justus-Joannes Tortos, Doctor m cie Geneeskunde, heelt de Koninglijke Maatschappij te Londen, den derden Julij 1757 eene omftandige gefchiedenis deezer tweelingen medegedeeld , welke hij onder de papieren van zijnen fchoonvader Carl. Rayger, den gewoonen heelmeefter van het kloofter, waarin zij woonden, gevonden hadt. De eene deezer tweeling-zusters heette Helena en de andere judith; bij de geboorte kwam Helena de eerfte uit tot aan den navel en drie uuren daarna haalde men de beenen en met dezelve wierdt Judith geboren. Helena wierdt groot en was zeer regt, Judith was kleiner en een weinig gebult; zij waren met de lendenen aan eikanderen vast en konden, om elkaêr te zien \ niet dan het hoofd omdraaien. Zij hadden met haar beiden flegts eene opening van den aars; als men haar van vooren bekeek, terwijl zij ftil ftonden, zag men aan haar niets verfchillende van andere vrouwen. Alzoo de aars beiden gemeen was, was 'er flegts eene zelfde benodigdheid om op het gemak te gaan; maar omtrent den pisweg was het anders gefteld; elke hadt hier toe haare bijzondere aandrijving, hetgeen dikwijls gefchillen onder haar veroorzaakte, omdat, wanneer de zwakfte nodig hadt haar water te maa-  "3ao DE NATUURLYKE HISTORIE. ken, en de andere zig niet ftil wilde houden, deeze haar tegens wil en dank medefleepte; omtrent al het overige kwamen zij wel met eikanderen overeen, want zij fcheenen elkaêr tederlijk te beminnen; toen zij zes jaaren oud waren, wierdt Judith beroerd aan de flinker zijde en, fchoon zij in het vervolg daarvan geneezen fcheen , behieldt zij egter altijd nog een overblijfzel van die kwaal en haar geest bleef zwaarmoedig en zwak. Helena daarontegens was fchoon en vrolijk, zij hadt verftand en zelfs geest. Zij hebben tegelijk de kinderpokken en de mazelen gehad; maar alle andere ziekten en ongefteldheden overvielen haar afzonderlijk, want Judith was hoest •en koorts onderhevig, terwijl Helena eene goede gezondheid genoot; op haar zestiende jaar verfcheenen haare maandftonden bijna te gelijken tijd en bleeven altijd bij elke van haar afzonderlijk vloeijen. Toen zij in haar twee en twintigfte jaar zouden gaan, kreeg Judith de koorts, viel in eene •Haapziekte en ftierf den drie en twintigften Februarij; de arme Helena was genoodzaakt haar te volgen; drie minuuten voor den dood van Judith begon zij te zieltoogen en ftierf bijna te gelijk met haar. Bij de ontleeding bevondt men dat bij elke de ingewanden volkoomen aanwezig waren en zelfs dat elke eene afzonderlijke buis voor de uitwerpzelen hadt, die egter in Mén • zelfden aars uitkwam (a). De monfters door gebrek zijn minder gemt fti dan de monfters door overmaat; wij kunnen naauwlijks een aanmerklijker voorbeeld van dezelve bijbrengen dan dat van het kind dat wij hebben laaten afbeelden (PI. VI.) naar een in wasch geboetfeerd hoofd, door Mejuffrouw Biheron vervaerdigd, wier groote talenten in het aftekenen en afbeelden van ontleedkundige voorwerpen genoeg bekend zijn. Dit hoofd behoort den Heer D ubour-g, bekwaamen Natuurkundige en Geneesheer van de Faculteit van Parys toe; her is gehoprfperd naar ppn vrnnwlijt kind. dat in dp maand OctOber 1766 leevende ter waereld is gekoomen, maar dat flegts enige uuren geleefd heeft. Ik zal geene omftandige befchrijving van hetzelve geeven, omdat zij in de tijdfehriften van dien tijd is medegedeeld en bijzonderlijk in de Mercure de Frame. In de derde klasfe, eindelijk , die dc monfters door omkeering of verkeerde j>laatfing der deelen bevat, zijn de voorbeelden nog zeldzaamer, omdat deeze foort van monfterachtigheid inwendig zijnde, niet ontdekt wordt dan in de lijken, die men ontleedt. De Heer Mery opende, in het jaar , in het Koningiijk hótel der Invaliden het lijk van eenen foldaat twee en zeventig jaaren oud, en hij vondt in hetzelve algemeen alle de inwendige deelen van de borst en onderbuik verkeerd lissen- die°, welke, in de gewoone orde der Natuur, aan de regter zijde liggen, laien aan de flinker zijde, en die van de flinker zijde lagen aan de regter; bet ö hart («) Likn. Syfth. Nat. T. I. [Houttuin Nat. Hifi. IDeel bladz. 149- envo'.gg.]    'AANHANGZEL. TOT "DE'HISTORIE VAN DEN MENSCH. 321 'hart lag dwars in de borst; deszelfs ftomp gedeelte, naar de flinker zijde gekeerd, lag net in het midden, terwijl deszelfs lighaam en punt naar de regter zijde gekeerd waren .... Het groote oor van het hart en dé holle ader waren in de flinker zijde geplaatst en dezelve liep ook in die zijde door den onderbuik tot het heiligbeen toe .... De regter long was flegts in twee , en de flinker in drie kwabben verdeeld. Dc lever lag aan de flinker zijde van de maag; haare grootfte kwab befloeg den geheelen bovenbuik van deeze zijde .... De milt lag in de regter bovenbuikftreek en het alvleesch ftrekte zig dwarsch van de regter naar de flinker zijde tot aan den twaalfvingerigen darm ( vereeiaigden , die niets van haaren luifter verlooren met door zijne pen te gaan; door eene zoo lange gewoonte alle de nuttigheid van zijn ampt voor de vorderingen van uwen Academifchen arbeid kennende, heeft hij dat ampt, dat hij zoo wel vervulde, niet willen verlaaten dan na u, Mijne [Heeren, dengeenen onder u aangeweezen te hebben, welke gij alle geoordeeld hebt dat best daar toe gefchikt was (a)~, en die indedaad bij alle talenten van den geest die kiefehe openhartigheid voegt, welke tot naauwgezetheid gaat,-als het te doen is om zijne pligten te vervullen. De Heer de Mirabaud heeft zelf genot gehad vandie weldaad, welke hij ons fchenkt; hij heeft in zijne laatfte jaaren het genoegen gefmaakt van de eerfte vrugten van die gelukkige keuze te zien. Zijn groote ouderdom hadt zijnen geest niet neergedrukt, en hadt noch zijne zinnen , noch zij* ne inwendige vermogens veranderd ; de droevige indrukzelen van den tijd hadden zig niet doen zien dan door de uitdrooging des lighaams: op zijn zes en tagtigfte jaar hadt de Heer de Mirabaud nog al het vuur der jeugd en het voedzel van rijpe jaaren, eene levendige zagte vrolijkheid, eene gerustheid van ziel, eene bevalligheid van zeden, die den ouderdom deeden verdwijnen, of dien niet lieten zien dan met die foort van vertedering, die vrij meer dan eerbied onderftelt. Vrij van hartstogten en zonder andere banden dan die der vriendfehap leefde hij meer voor zijne vrienden dan (a) De Heer Ducros is den Heer de Mirabaud in den post van Geheimfchri/?er van de Académie Frangoife opgevolgd.  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH voor zigzelven ; hij heeft zijn leven doorgebragt in een gezelfchap, van welk hij de lieveling was, een gezelfchap, dat zoet was fchoon naauvv verbonden, welk de dood alleen heeft kunnen ontbinden. Zijne werken draagen het indrukzel van zijn karakter, hoe eerlijker een man is, hoe meer zijne fchriften "hem gelijken. De Heer de Mirabaud voegde altijd het gevoel bij geest en wij leezen hem gacrne gelijk wij hem gaerne hoorden; maar hij was zoo weinig op zijne eigen werken gezet, hij vreesde zoo zeer voor het gerugt en den ophef, dat hij die, welke meest tot zijne glorie konden toebrengen, heeft opgeofferd. Geene verwaandheid ondanks zijne uitfteekende verdienften, geene begeerte om zig te doen gelden, geene neiging om van zigzelven te fpreeken, geene zugt, noch blijkbaare, noch verborgen, om zig boven andere te ftellen, zijne eigen talenten waren in zijn oog niet dan rechten, welke hij verkregen hadtpm zediger te zijn; en hij fcheen zijnen geest niet aangekweekt te hebben dan om zijne ziel te verheffen en zijne deugden te volmaaken. Zoudt gij, Mijn Heef, die zoo wel weet te oordeelen over de waarheid van gefchilderde tafereelen, zoudt gij wel alle de trekken opgemerkt hebben, die gij met uwen voorganger gemeen hebt in de fchets, welke ik zooeven gemaakt heb? zoo de konst, die gij bezongen hebt, zig konde uitftrekken tot het fchilderen van de zielen , zouden wij, met een op.flag vanhet oog, die gelukkige gelijkenisfen zien, die ik flegts kan aanftippen; zij beftaan en in die hoedanigheden der ziel, zoo dierbaar voor de maatfehappij, en in die talenten van den geest, die u onze ftemmen gewonnen hebben. Hoe groot ons verlies ook is, kunt gij, Mijn Heer„ fut meer dan vergoeden. Gij hebt de konften en onze taal met een werk verrijkt, dat bij eenen volmaakten fmaak zoo veele verfchillende kundigheden onderlielt,. dat misfehien gij alleen derzelver betrekkingen en haar in hunnen zaamenhang bezit; gij hebt alleen durven onderneemen de uitwerkingen der kleuren door maat-zang te verbeelden; gij hebt beproefd om voorde fchiiderkonst te maaken dat Horatius voor de dichtkunst maakte een gedenkteken duurzaamer dan metaal. Niets zal die kostbaare fchildcrijen der Raphaels, der Titiaanen , der Corregios voor de verwoestingen des tijds behoeden; onze agter-neeven zullen het verlies dier meefterftukken betreuren gelijk wij ons beklaagen over het gemis van die van Zeucis en Apelles; zoo uwe verflandige lesfen van zoo veele waarde zijn voor onze jonge konitenaars, wat zullen u dan niet in volgende eeuwen de konst zelve en zij die haar beoefenen verfchuldigd zijn? Aan het vuur van het licht, dat gij ontflooken hebt, zullen zij hunne genie kunnen verwarmen, zij zullen ten minften in de vrugtbaarheid uwer beginzelen en in de wijsheid uwer lesfen een gedeelte der hulpmiddelen vinden , welke zij uit die verheven modellen zouden getrokken hebben, die niet meer dan door dè faam beftaan zullen.  3*3 DE NATUURLYKE HISTORIE; Andvoord aan den Heer de la Condamine, bij zijne intrede in de Académie Francoiié, op Maandag den 21 januarij 1761. Mijn Heer, V Tenie voor de weetenfehappen, fmaak in de letterkunde , talent om te fchrijven, vuur om te onderneemen, moed om uittevoeren, llandvastigheid om te voleindigen, vriendfehap voor uwe mededingers, ijver voor uwe vrienden, geestdrift voor de menschlijkheid; zie daar wat een oud vriend, eenmedebroeder van dertig jaaren , die zig thans geluk wenscht van het voor de tweede maal te worden, in u kent Dat gij beiden de Halfronden doorreisd hebt, landen en zeeën hebt overkruisd, dat gij de benevelde toppen dier brandende bergen, daar eeuwig ijs het onderaardsch vuur en de hitte der zon braveert, beklommen hebt; dat gij u gewaagd hebt op de fteile helling dier fchuimende watervallen , welker in de lugt zweevende wateren minder over de aarde fchijnen te rollen dan uit de wolken te Horten; dat gij in die uitgeflrckte woeftijnen, in die onmeetlijke wildernisfen zijt doorgedrongen, daar men te naauwernood enige fpooren van den mensch vindt, daar de Natuur, aan het diepst ftilzwijgen gewoon, verwonderd moest zijn zig voor de eerfte reis ondervraagd te vinden; dat gij, in een woord, meer gedaan hebt enkel door zügt om de glorie der letteren te bevorderen dan men immer uit goud-dorst deedt; datweet van u Europa en dat zal de nakoomlingfchap melden. Maar laaten wij noch in de ruimte noch in den tijd vooruitloopen; gij* weet dat de eeuw, waarin men leeft, doof, dat de Hem eens landgenoots zwak is; laaten wij dan onzen naneeven de zorg over van te herhaalen hetgeen de vreemdelingen van u zeggen en bepaa thans uwen roem tot dien van onder ons zitting te neemen. De dood brengt honderd jaaren afflands tusfchen den eenen dag en den anderen, laacen wij gezamenlijk den lofverkondigen van den Prelaat, dien gij opvolgt O); zijne nagedagtenis verdient onzen lof, zijn perfoon onze droefheid. Met groote talenten voor onderhandelingen hadt hij den wil om den Staat wel tc dienen; eenen wil, die de heerfchende was bij den Heer •vb fg&tt'. latö 'Jiu-'i».&dd>d j :>: \o' lï ..qs n.dinb<«.--( rjwhvt»i£ J ij [is (a) Ik was zedert zeer langen tijd de medebroeder van den Heer de la Cond ami-ïje in de Academie der Weetenfehappen. (6) Dc Heer de la C. kwam in de Académie Franpife in plaats van den Heer de Vau& e al Bisfchop van Rennes.  AANIIANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 329 Heer de Vaureal en die bij zoo veele andere flegts aan het eigenbelang ■ondergefchikt is. Bij .eene groote kennis van de waereld voegde hij verachting voor alle kuiperijen; bij de zugt naar glorie de liefde tot den vrede, dien hij in zijn bisdom heeft gehandhaafd, zelfs in de onfluimigfte tijden. Wij kenden in hem die natuurlijke welfpreekendheid , die kragt van zeggen, dat gelukkig vertrouwen, die dikwijls noodzaaklijk zijn om te verzetten om te beweegen ; en te gelijk ook die gemaklijkheid van tot zigzelven te keeren, die zoo wel voegende goede trouw, die nog meer-overhaalt en eindelijk geheel en al overtuigt. Hij liet zijne talenten fchijnen en verborg zijne deugden; zijn liefdaadige ijver ftrekte zig in het geheim tot alle behoeftige uit, vermits hij rijk was door eigen bezittingen en nog meer door de gunflen des Konings, wiens weldaadige goedheid wij niet genoeg kunnen bewonderen : de Heer de Vaureal deedt onophoudlijk goed en deedt het in het groot; hij gaf zonder maat; hij gaf in ftilte; hij diende met ijver; hij diende zonder op vergelding te zien en nooit hebben de benodigdheden der pragt, zoo dringende aan het Hof, noch de zoo gegronde vrees van ondankbaare te maaken in die edelmoedige ziel het edeler gevoel van de ongelukkige te helpen eenen oogenblik doen aarfelen. XVUI. Deel. Tt  33o DE NATUURLYKE HISTORIE. Andwoord aan den Ridder de Chatelux , bij zijne intrede in ds Académie Francoife, op Donderdag den £7 April 1775. Mijn Heer,, Iemand die zig met zoo veel bevalligheid voordraagt, moet men wel met blijdfchap ontvangen; de fchrede, die Gij op den drempel van dit heiligdom agteruit gedaan hebt (tf), heeft u reeds doen kroonen voor Gij den tempel intradt; Gij kwaamt tot ons en uwe zedigheid heeft ons in het geval gefield van alle u te gcmoet te moeten gaan; koom dan in zegepraal en vrees niet dat ik die deugd zal bedroeven, die u waard is; ik gaa haar zelfs voldoen met voor uw oog te laaken hetgeen haar alleen kan doen bloozen. De openbaare lof, het blinkend teken, der verdienfte, is eene kostbaarcr munt dan goud, maar die haare waarde verliest en zelfs gemeen wordt, als men dien in handel-waaren verkeert. Daar dezelve zoo veel verlies door den wisfel-handel ondergaat als het metaal, het teken van onzen rijkdom, door den omloop waarde verkrijgt, vertoont dan die wederzijdfe lof, die noodwendig te fterk wordt, niet eenen verdagten handel tusfchen bijzondere perfoonen, een gezelfchap onwaerdig, waarin het genoeg moet zijn toegelaaten te wezen om genoeg geprezen te zijn? waarom weergalmen de gewelven van dit Lyceum nooif dan van telkens herhaalde echos van klinkenden lof? waarom kunnen'deeze muuren, die heilig moeften zijn, ons niet den zedigeh toon en het' woord der waarheid doen hooren? hunne wanden zijn met eene aloude laag gebrand wierook bekleed en dat maakt dezelve dof voor dat godlijk woord, dat niet dan de ziel treft? Moet het gehoor verbaasd worden, moetik het geklank der trompet aanheffen, om gehoord te worden; dat kan ik niet; en mijne ftem, al moest zij zonder uitwerking fmooren, zal ten minften die heilige waarheid niet kwetfen, welke niets, na den laster, meer bedroeft dan valfche loftuiting. Even als een ruiker wel gekozen bloemen, van welke elke haare eigen kleuren draagt en haaren eigen geur heeft, moet de lofreden de deugden, de talenten, den arbeid van cjen man die gevierd wordt vertoonen. Men moet zijne ondeugden, zijne gebreken, zijne dwaalingen met ftilzvvijgcn voorbij'gaan; dit is de dorre bladeren, de doornachtige kruiden en de bloemen, welker reuk onaangenaam is, uit den ruiker fchiften. In de gefchie- (a) Pe lieer de Chatelux, weiken de Akademie verlangde tot lid te bebbenr en die zÏ£ d:aiom daartoe hadt aangeboJen, tradt terug om den Heer de Maleshuïes te verzoeken hem voortégaan.  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 331 denis verminkt dit ftilzwijgen de waarheid; het beledigt die niet in de lofreden. Maar de waarheid laat noch de oordeelvellingen ter kwaader trouw, noch de valfche vlijerijen toe ; zij kant zig tegens die fchoon gekleurde leugens, welke men haar masker doet draagen. Welhaast vonnist zij die kortftondige glorie , op den handel en het misbruik van den lof gegrond; in de eene hand de fpons der vergetelheid en in de andere het ftifc van den roem draagende, wischt zij onder ons oog de bedrieglijke letteren uit, en graveert voor de nakoomlingfchap de eenigfte trekken, welke zij als heilig moet houden. Zij weet dat de lof niet alleen de verdienfte moet kroonen , maar dezelve moet doen ontfpruiten; om deeze edele beweegredenen heeft zij een gedeelte van haar gebied overgegeeven; de lofredenaar moet zwijgen omtrent het zedenlijk kwaad , het goed verheffen, de deugden in haaren grootflen luifter vertoonen ('maar de talenten in hun waar daglicht) cn den arbeid, gelijk de deugden van die ftraalen van glorie verzeld, welker leevcndmaakende" warmte het verlangen doet ontftaan om deeze natevolgen en den moed om geene te evenaaren : maar egter naar de kragten van onze zwakke natuur , die zou fchrikken op het gezigt van eene reusachtige deugd cn alle modellen, die te groot of te volmaakt zijn, voor eene hersfenfehim hoüdt. De lofreden op eenen Vorst zal groot genoeg zijn, fchoon eenvoudig, als 'men als eene erkende waarheid kan zeggen; onze Koning wil het goede en verlangt bemind te worden ; de almngt, die zijnen wil verzelt, breidt 21P" niet uit dan om het geluk zijns volks te vermeerderen ; in de jaaren, gewoonlijk aan de vermaaken gewijd, houdt hij zig aanhoudend bezig; zijne naarftigheid in de zaaken van het rijk kondigt orde en geregeldheid aan; de ernftige aandacht van den geest, eene hoedanigheid zoo zeldzaam in de jeugd, fchijnt eene gaaf van geboorte te zijn, welke hij van zijnen doorlugtigen Vader geërfd heeft en wordt de juistheid van zijn doordringend oordeel niet door daaden aangetoond ! hij heeft tot medehelper den oudften, den deugdzaamflen, den verlichtften zijner Staatsmannen (0) gekoozen, eenen grooten Staatsdienaar , door tegenfpoeden beproefd, wiens zuivere flandvastige ziel niet meer onder ongenade wierdt nedergedrukt dan door gunst wierdt opgezwollen : mijn hart klopt op den naam van den eerften fchepper mijner werken en bedaart niet dan door het gevoel van de zoctfte rust; dit koomt dat hij, met glorie ovcrlaadcn, boven mijnen lof is. Hier roep ik de waarheid weder in; wel verre van mij te logenitraffen, zal zij alles wat ik gefprooken heb goedkeuren; zij zou mij zelfs meer kunnen opgeeven. Maar, zal men zeggen, naardien de lofreden, over het algemeen, de waarheid tot grondflag heeft en elke lof zijn eigen kenmerk medebrengt, zal egter de vereenigde bundel dier glorie-ftraalen nog geen zegeteken.zijn; men moet dien met franjes'verfieren, men moet hem met eene keten van diamanten binden; want het is niet genoeg dat men dien niet kan los maaken (a)Oe -Graaf de Maurefa-s. Tt 2  332 DE NATUURLYKE HISTORIE. of brceken; men moet hem ook nog doen aanneemen, bewonderen, doen goedkeuren en de algemeene toejuiching, de murmureeringen van die verachtende of jaloerfe mannen fmoorende, moet de ftem van den redenaar bevestigen of reehtvaerdigen. Nu mist men dit doel, als men de waarheid zonder opfchik en te naakt vertoont. Ik beken het, maar is het niet beter dat gering beuzelachtig goed opteofferen aan de groote en. beftendige eer van de gelijkende af bceldzels van onze tijdgenooten aan de nakoomlingfchap overteleveren? zij zal hen uit hunne werken beoordeelen. cn zou onzen lof kunnen logenflraffen. Ondanks deeze geftrengheid, welke ik mijzelven opleg, vind ik mij met u niet verlegen, Mijn Heer; fchitterende daaden, nuttige arbeid, geleerde werken, alles biedt zig tegelijk aan; en alzoo eene tedere vriendfehap mij van oudsaan u hecht, zal ik van uwen perföon fpreeken, alvorens uwe talenten te verkondigen. Gij waart de eerfte onder ons die den moed gehad hebt van het vooroordeel tegens de inenting te braveeren; alleen, zonder raadsman , in den bloei der jaaren, maar door rijpheid van verftand tot dit befluit gekoomen , naamt gij op uzelven de proef, die men nog dugtte; een, groot voorbeeld, omdat het het eerfte was, omdat het door nog grooter voorbeelden gevolgd wierdt, welke alle de harten der Franfchen omtrent het leven hunner geliefde Prinfen hebben gerust gefteld. Ik was ook de eerfte getuige van uwe gelukkig geflaagde onderneeming; met welk een genoegen zag ik u op het land koomen met die verfche vlekjens op het gelaat, die mij lidtekenen van moed fchecnen. Herinner u dat tijdftip.' met de vrolijkheid in fterker kleur op uw gelaat gedrukt dan die van de kwaal zeide Gij: Ik ben gered en mijn voorbeeld zal nog veele andere redden. Dat laatfte v/oord fchildert uwe ziel, ik ken 'er geene, die eene vuuriger ijver voor het geluk van het menschdom heeft. Gij hieldt de heilige lamp van die edele geestdrift toen Gij het ontwerp vormde van uw werk over het algemeen geluk. Met welk eene liefde hebt Gij, in dit werk van uw hart, niet het tafereel gefchetst van de rampen van het menschlijk geflagt? met welk eene vreugd hebt gij de korte tusfehentijden van deszelfs geluk, of liever van deszelfs vrede, gevat. Hoe veele verftandige inzigten ,hoeveele diep doorgedagte denkbeelden, hoe veele vergelijkingen, zoo kiesch als moeijelijk , hebt gij in dat werk , als een werk van uwen geest befchouwd, ten toon gefprcid? ik durf her zeggen, als uw boek een gebrek heeft, dan is het door deszelfs al te groote verdienfte: de grootfte geleerdheid, welke Gij 'er in befteed hebt, bedekt de voornaame voorwerpen met een al te rijke kleedaadjen. Deeze groote geleerdheid, die alleen genoeg; zoude zijn om u recht te geeven tot eene plaats in alle Akademieën, was it noodzaaklijk als een bewijs van uwe nafpeuringen; Gij hebt uwe kundigheden uit de bronnen der geleerdheid zelve geput, en , de gelijktijdigefchrijvers ftap voor ftap volgende, hebt Gij den toeftand der menfchen en den flaat der natieën onder hun waar oogpunt vertoond, maar met die naauw* gezette naauwkeurigheid en met die bewijsftukken , welke alle oppervlak.--  AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 333, kige leezeren affchrikken en in de andere eene fterke aandacht onderftellen. Alshetudanbehaagen zal uwen rijken grond eene nieuwe bebouwing te geeven, zult Gij die distelen kunnen uitvvieden , die een gedeelte van uw fchoon land bedekken en dan zult gij niet meer vertoonen dan een groot perk met bloemen gefchakeerd en met vrugten belaaden, welke eik mensch van fmaak zig zal beijveren te plukken. Ik zal u uzelven tot voorbeeld aannaaien, Welk eene leerzaame leezing voor den liefhebber der konften dan die van uwe Proeve over de vereeniging van de Dichtkonst met de Muzijk! Het is wederom aan het algemeen welzijn dat dat werk is toegewijd; het geeft het middel aan de hand om de zuivere vermaaken van den geest dooide onfchuldige kitteling van het oor tc vergrooten; een teelend en nieuw denkbeeld ontwikkelt zig daarin met bevalligheid tot zijne geheele uitgeftrektheid; daar moet ftijl in de muzijk zijn, elke wijze moet op eene reden gegrond zijn , op een voornaamst denkbeeld, dat op enig zinlijk voorwerp betrekking heeft; en de vereeniging van de muzijk met de dichtkonst kan niet volmaakt zijn dan voorzoo verre de dichter en toonkonftenaar vooruit zullen affpreeken hetzelfde denkbeeld te zullen uitdrukken, de een door woorden, de ander door klanken. Het is met alle vertrouwen dat ik lieden van fmaak tot de betooging deezer waarheid verwijze en tot de bekoorlijke voorbeelden, welke gij 'er van gegeeven hebt. Welk aangenaamer werk ook dan die lofredenen op die doorlugtige oorlogshelden , uwe vrienden, uwe mededingers, die gij uit zedigheid uwe meefters noemt? door uwe geboorte tot het beroep der wapenen beftemdy groote krijgshelden onder uwe voorouderen tellende en nog grooter flaatsmannen, omdat zij tegelijk zeer groote letterkundigen waren, zijt gij, door hunne voorbeelden, deeze twee loopbaanen ingedreven en gij hebt u eerst met onderfcheiding in die des oorlogs doen kennen. Maar uw vreedzaam hart, uw geest van vaderlandliefde en uwe liefde tot de menschlijkheid namen u alle de oogenblikken weg, welke uw pligt u overliet; en om zig niet te verre te verwijderen van dien heiligen ltaats-pligt, was uwe eerfte letterkundige arbeid de lofreden op krijgsmannen; ik zal flegts die op den Heer Baron de Closen aannaaien , en ik vraag of die niet eene foort van model in dien fmaak zij ? En de redenvoering, die wij zoo even gehoord hebben, is die niet een nieuw loofwerk aan uw oud wapen? de hand van den fmaak zal het plaatfen, want het is zijn werk, zij zal het zeekerlijk boven uwe andere kroonen zetten. Ik verlaat u met weerzin, Mijn Heer, maar gij volgt een waerdig lid in deeze Academie op, dat ook lof verdient en des te meer als het dien minder zogt; zijne gedagtenis, die door alle lieden van eer geëerd wordt, isons in het bijzonder waard door zijnen ftandvastigen eerbied voor deeze Maatfchappij. De Heer de Ch&teaubrun, een rechtvaerdig, zagtzinnig, vroom, maar verdraagzaam man, gevoelde, wist dat het rijk der lette. Tt 3  m DE NATUURLYKE HISTORIE. ren niet kan uitbreiden, noch zelfs zich ftaande houden dan door de vrijheid; hij keurde dan even gaerne goed en laakte niets dan met befcheidenheid ; nooit heeft hij iets gedaan dan met een goed inzigt, nooit iets gezegd dan met een goed voorncemcn ; maar men zou hier de optelling van alle de zedenlijke en christlijke deugden moeten doen om die van den Heer de CuaTEAubrun in het bijzonder te vertoonen. De eerfte bezat hij uit den aart, en de andere door het grootfte voorbeeld van deeze eeuw in dat opzigt; het voorbeeld van den Prins, den grootvader van zijnen doorlugtigcn kweekeling: in die opvoeding geleid door eenen van onze eerbiedwaerdigfte medebroederen, en door zijne oude en ftandvastige verkleefdheid aan dat groot Huis onderfteund , heeft hij het vermaak gehad van, geduurende vier geflagten en meer dan zestig jaaren, het vertrouwen en alle de achting van deeze doorlugtige befchermers te genieten. De fraaie letteren zoo zeer uit pligt als uit fmaak beoefenende, heeft hij verfcheiden toneelftukken gegeeven ; de Troycnnes en Philoctetc hebben traanen genoeg doen vergieten om den lof te rechtvaerdigen, welken wij zijne talenten toezwaaien: zijne deugd trok overal partij uit; zij dringt in de valfche trouwloosheden en de bijgeioovigheden, welke elk toneel oplevert,» duidlijk door; zijne offerhanden zijn 'er niet te min zuiver, zijne flagtoffers niet te min onfchuldig en zijne afbeeldingen zijn 'er niet te minder aandoenlijk om. Ik heb zijne diepe godvrugt bewonderd door de overdragt, welke hij 'er van doet tot de bedienaars der valfche Coden. Thestor, Hoogepriefter der Trojaanen, door den Heer de C h a t e a ubrun gefchilderd, fchijnt van dat bovennatuurlijk licht omringd, dat hem waerdig zou maaken de altaaren van den waaren God te bedienen. En zoo groot is indedaad de kragt eenerziel, die levendig aangedaan is door dat godlijk gevoel, dat zij haar verre vervoert en het over alle de voorwerpen, die haar omringen, verbreidt. Zoo de Heer de Ch&tea ubrun, gelijk men verzeekerd heeft, enige hukken, overwaerdig om het licht te zien, heeft agtergehouden, het is zeekerlijk omdat hij 'er dat gevoel niet fterk genoeg in gevonden heeft, waaraan hij alle de andere jwilde onderwerpen. In deezen oogenblik, Mijn Heer, wilde ik gaerne her mijne 'er naar voegen; maar, ik gevoel dat ik eer het leven eens Heiligen befchrijvcn zou dan de lofreden eens ïids eener Academie; bij is drie en negentig jaaren oud geftorven; ik koom mijnen vader juist in dienzclfdcn ouderdom te veiliezen ; hij was gelijk de Heer de Chsteaubrun vol deugden en jaaren; klagten laaten woorden toe, maar de droefheid is ftom.  AANI-IANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. s« Andwoord aan den Heer Marfchalk Hertog de Duras, bij zijne intrede in Académie Francoife, op den 15 Meij 1775. Mijn Heer! Bi] de wetten, welke ik mij in mijne voorige redenvoering omtrent de lofreden heb voorgeschreven , moet ik nog een even noodzaak'lijk voorfchritt voegen; dit is dat dc welvoeglijkheid 'er in moet gevoeld en nooit gefchonden worden; het gevoel, dat dezelve aankondigt, moet overal hcerichen en gij hebt, Mijn Heer, ons daar het voorbeeld van gegeeven. Maar is dat aandachtig gevoel van den geest, welk de fchaduwingen der fijne welvoeglijkheden doet bemerken , een gewoon talent, dat men mededeeIén kan, of liever is het niet de laatfte uitkomst der denkbeelden, het uittrckzel van de gevoelens eener ziel, op voorwerpen geoefend, welke het talent niet vatten kan? De Natuur geeft de kragt van genie; de gefleltenis van het karakterei! den vorm van het hart; de opvoeding wijzigt flegts alles: maar de kiefche fmaak, dat lijn gevoel, kan niet verkregen worden dan door eenen grooten omgang met de waereld in de eerfte rangen der maatfehappij. Het gebruik van boeken, de eenzaamheid , de befchouwing van dc werken der Natuur , de onverfchilligheid voor de beweeging van den maalflroom der menfchen, zijn integendeel de eenigfte beginzelen van het leven eens wijsgeers. Hier heeft dan de Hoveling het grootfte voordeel boven den man van letteren; hij zal zijnen Vorst en de Grooten beter en behoorlijker prijzen, omdat hij hen beter kent, omdat hij die vlugtige betrekkingen, die ik flegts duifler befpeur, duizend maaien gevoeld, gevat heeft. In deeze maatfehappij, uit de keurlingen van mannen in alle vakken beitaande , moest ieder door OTjno golijUon gcooj.dv.ufd en geprezen worden • onze regel beveelt het anders; wij zijn bijna altijd boven of beneden hen ,die wij vieren moeten; en egter dient men op eenen gelijken grond te ftaan om eikanderen wel te kennen; men diende zelfs dezelfde talenten te hebben om clkanderen zonder misvatting te beoordeelen. Bij voorbeeld, ik verftaa de groote konst van onderhandelingen niet en gij bezit die;1 gij hebt die met den besten uitflaggeoefend, Mijn Heer; dat kan ik zeggen; maar 1 het is mij onmogelijk u te prijzen door in bijzonderheden te trceden van die zaaken, welke u meest vleijen zouden : ik weet flegts met het algemeen dat gij, verfcheiden jaaren lang, inmoeielijkc tijden, de innige vriend:-  g3