W A D V I E S VAN DE '^Mfïterér /(V Mt tl tl JURIDISCHE FACULTEIT T E L E I D E N. IN DATO 18 AUGUSTUS 1783. Te bekoomen: Te Am/lerdam, by M. de Bruyn en d'Erven Houttuyn; Delft, de Groot; -Donrecht, Blusfe; 'sHage, van Cleef; Groningen, L. Huyfing; Haarlem de Wed. van Brusfel; Leeuwaarde, Cahais; Leyden, Does; Middelburg, Gillisfen en Zoon; Rotterdam, de Leeuw; en Uytrecht, G. T. v. Paddenburgh. De Pry* ft e// Stupers.   ADVIES van de JURIDISCHE FACULTEIT te LEYDEN- over de Procedures , ongedecideerd hangende voor den e d. agtbaar. raad van justitie aail cabo de goede hoop, tusfchen den aldaar gefungeerd hebbende Independent Fifcaal, den Heer en Meeftef willem cornelis boers, Eisfcher ter eenre, en den Burger jan smit jurriaansz. Gedaagden ter andere zyde, ter zaake van oen Obligatie of Handfchrift, gepasfeèrd in den Jaare 1778* over een Somme van Vyfduizend Ryksdaalders of Vyftienduizend Caabze Guldens, in voldoening van teen transaclie, compofitie, of redemptie van praetenfe crimineele aétien en poürfuites, op en tegen den genoemde Gedaagden, uk hoofde van denzelven last gelegde praetenfte misdaden van Strandroof, publicq Geweld en het misbruiken van eene gearrogeerde Auötorietek, en het reipeci der Ju0 flitie, uit de Copie Stukken tot dê voot/z. Procedures bebooren* de, geadvifeerd en gtrefumeerd in de Vergadering van de yoorfz. Juridifche Faculteit ,\ in dato Leiden den 18 Angustus 1783. COPI A. ^ /V VjTezien by ons ondergefchrevenen 4 Profesforen in de Rechten , uitmakende de juridifche Faculteit aan 's Lands Univerfiteit te Leiden, de Copien van Stukken behoorende tot de Proceduures, ongedecideerd hangende voor den Ed. Achtb. Raad van Juftitie des Gouvernements aan Cabo de Goede Hoop, tusfchen den Heer Independent Fifcaal Mr. willem cornelis boers, Eisfcher ter eenre, en den Burger jan smit jurriaansz. Ged. ter andere zyde, ter zaake van zekere Obligatie of Handfchrift gepasfeèrd in den Jaare 1778., waarby hy Ged. bekende aan den Heer Eisfcher fchuldig te wezen eene Somme van Vyfduizend Ryksdaalers, en zulks ter zaake van geleende penningen, belovende die iSomrae te zullen betalen. > . A Zyn-  C * ) Zynde de Stukken, door Ons gezien, de navolgende: 1. Request van den Ged. in dato 17 Juny 1779., waarby hy Appel verzoekt van het Vonnis op den 3 Juny 1779. door den Ed. Achtb. Raad gepronuncieerd, by 't welk de Provifie van Naroptisfement aan den Heer Eisfcher was geadjudiceerd. 2. Bericht van den Heer Eisfcher op 't zelve Request, in dato 1. July 1779. 3. Tegenbelangen van den Ged. op 'tzelve Bericht, in dato 15 July 1779. 4. Antwoord ten principaalen, gediend door den Ged. 1 July 1779. 5. Beëedigde Verklaring van A. Chiron, van 24 Febr. 1779. 6. Beëedigde Verklaring van Christofel Brandt, 24 Febr. 1779. 7. Beëedigde Verklaring van Martinus van Oorde, 24 Febr. 1779. 8. Beëedigde Verklaring van Barend Jacob Artoys, 21 Febr. 1779. 9. Beëedigde Verklaring van Jacob van Rheenen, 27 Maart 1779. ro. Verklaring van Hendr. Herin. Bos, van 29 Apr. 1779. 11. Beëedigde Verklaring van Gerrit Schierhout, van den 24 Febr. 1779. 12. Verklaring van Hans Hendk. Voogd. 13. Verklaring van Willem van Rheene, van tfDec. 1778, 14. Verklaring van Jurie Beyjer. 15. Verklaring van 5. D. de Kok. 16*. Rephcq van den Heer Eisfcher, in dato 15 July 1779. 17. Verklaring van Jan Michiel Zeyd, gepasfeèrd voor den Secretaris Neethling, den 7 July 1779. 18. Verklaring van Servaas van Breda, gepasfeèrd voor den Clercq t^r Secretarie Bletterman, den 4 April 1780. 19. Verklaring van Willem van Rheenen, gepasfeèrd als boven. 20. Verklaring van den Adjuncl Fifcaal George Elias Timmer, gepasfeer4 voor den Secretaris Neethling, den 7 July 1779. j, 21. Duplicq van den Ged. van den 26. Aug. 1779. 22. Ongetekende Verklaring van Johan Hendrik Helleday. 23. Verklaring van Diederik Kepler, in dato 26 July 1779. 24. Verklaring van Willem Deeg , van 22 Aug. 1779. 25. Verklaring van Jan Andries Bam, van 26 July 1779, 26. Verklaring van Hendrik Herm. Bos, van 26 July 1779. . 27. Verklaring van Joh. Michel Wohlfart, van 26 July 1779. 28. Ver-  0 s 9 28. Verklaring van Johames Hendrik Mttöedty•> 14 Aug. 1779, 29. Declaratoir en Prefentatie door den Heer Eisfcher gedaan in Judicio den 9 Sept. 1779. 30. Request van den Ged. In dato 23 September 1779. houdende verzoek, dat de Stukken in Cas d'Appel niet na Batavia mogen worden verzonden , voor en aleer dat ook de ten principalen ingeleverde Schrifturen , ter meerdere informatie van den Rechter ter hoogere Inftantie, kunnen meede worden gezonden. 31. Acte Judiciëel, van 23. Septb. 1779. waarby Commisfarisfen gefield worden ten line van Asfopiatie. 32. ■ Quadruplicq, of Tegenbelangen van den Gedaagden, 23. Septem¬ ber 1779. 33. Requeste van den Ged. in dato 23 Septemder 1779., waarby hy den Raad van Juffcitie verzoekt te ordonneeren, of het Schriftuur (hier voren fub N. 29.) in rondleezing mag worden gedoogd, dan wel terug gelegd; zynde hy gereed zyn Quadruplicq in continenti overteleggen. 34. Requeste van den Ged. in dato 12 .April 1783, waarby verzoekt, dat, vermids de Heer Eisfcher ftond te repatriëeren, en hy Ged. hoe dikwils daarom verzogt hadde , geen decifie had bekomen , het des Raads Welbehagen zyn moge, party te injungeeren, onder Sequeflratie te laten het gemelde Origineele Handfchrift, alsmeede behoorlyke en fuffifante Cautie voor de reeds geloopene, en noch vallende kosten te flelien. 3 5. Extract uit de Civiele Rechts - Rolle gehouden aan Cabo de Goede Hoop op den 12 April 1783 , waarby de verzogte Cautie wordt geaccordeerd, doch omtrend de Sequeftratie, Copie van 't Request aan den Gemachtigden van den Heer Eisfcher wordt verleend, om te dienen van belangen. Uit alle welke Stukken blijkt: - Dat de Heer Eisfcher tegens den Ged. heeft geageerd uit de bovengenoemde Obligatie van Vyfduizend Ryksdaalers uit hoofde van geleende penningen, en Provifie van Namptisfement gefuftineerd, gelyk die Provifie aan hem ook is geadjudiceerd. Dog, dat daar teegen van de zyde van den Ged. van dat Provisioneel Vonnis aan den Raad van Juftitie te Batavia is geappelleerd, en A 2 Voorts  C 4 ) Voorts ten Principale by Antwoord is gezegd, dat deeze Obligatie op de volgende wyze is in de wereld gekomen: Dat, wanneer in 't Voorgaande Jaar 1778. het Engelfche Schip The Colebrooke in de Kogelbaai verongelukte, de Ged., na bekomen permis/Ie van de Gemagtigdens van de Reeders dier Kiel, Brandt en Chiron , na 't Wrak is gereeden, en eenige goederen, die hy aan ftrand vondc, heeft verzameld en opgereden. Dat op Woensdag den 16 September 1778. by hem gekoomen is de tweede 'slieeren geweldiger, Hendrik Maithyfen, die aan den Ged. zeide , buiten gezonden te zyn, om deeze zaak niet hem aftemaaken. Dat de Ged zig (zo hy zeide} geens kwaads bewust, daartoe niet willende komen, de geweldiger overal op zyn plaats ging om Vifitatie te doen, 't geen de Ged. vrywillig toeliet, ja zelfs aanboodt om al het opgeraapte goed na dè Caab te ryden; dat intusfchen deze geweldiger zeide, meer last te hebben, als de Ged. wel denken konde, en, om. de zaak aftemaaken, Tweeduizend Ducatons van den Ged. eischte; Dat de Ged. het opgeraapte goed Caapwaards rydende, de wagen met het goed aan de patrouille Wagt wierdt aangehouden; Dat de Ged. zig ter/rond by Monfr. Chiron vervoegd hebbende, om van den uitgevoerden last raport 6e doen, en een Lyst overhandigende van 't geborgen goed, deeze zich vreemd gehouden hadde, daar egter byvoegende, waarom hy niet eer gefchreeven, en raport gedaan hadde van 't geen by en onder hem was; Dat de Ged. eenige dagen daar na by den Hr. Eisfcher gerequireerd , en daar gekomen zynde , door denzelven befchuldigt wierdt van gepleegdeStrandroof; en dat zig het Caracler van Water - Fifcaal had aangematigd door anderen van het opraapcn dier goederen af te weeren, en door denzelven met eene crimineeie procedure, incarceratie en fchavot wierd bedreigd , dog dat met een boete van Vyfduizend Ryksdaalers de zaak zoude kunnen worden afgemaakt. Dat de Ged. hoe zeer (zoo hy zegd) pnfchuldig, die als een oud ingezeeten Burger, die groote Kinderen heeft, voor harde procedures bevreesd was, in die benaauwdheid en vrees voor incarceratie en fchavoc een door den Heer Eisfcher zeiven ten dien einde opgefteld handfchrift, het zelve, waaruit nu wordt geageerd, heeft onderteekend. De  C 5 ) De Ged., na hst breeder voorftel van dit gebeurde, beroept zig op de exceptie van onaangetelden gelde, gelyk mede op de exceptie, van vreeze, en concfudeerd woordelyk, „ Dat by definitive vonnis van hun Ed. Achtb. de door den qq: Eis„ fcher op en tegens den Ged. gedane Eisch en daar over genomene Coiv „ clufie zal worden ontzegt, en hy daar en tegen gecondemneert, de „ originecïe door den Ged. getekende handfchrift aan denzelven weder„ om terug te geeven, met de kosten, ofte tot alzulken anderen fine, „ als Hun Ed. Achtb. zullen goedvinden te behooren ". De Heer Eisfcher daar tegen by zyn Replicq, zoekt uit gronden van Rechten de geallegueerde Exceptien te wederleggen, en geeft, een opzigte van 't factum, in föbftanrïe het navolgend verhaal: Dat hy, geïnformeerd zynde, dat diverze luiden met het opgefpoelde goed van 't geftrande- Sdap The Colebrooke zig tragtende te venyken, ook de Ged. druk bezig was met zig een goede portie daar van te bezorgen, hy Eisfcher, met confent van den Prefident van den Raad van Juftitie, als nu 't gezag voerende, 's Heeren Geweldiger met een fchriftelyke order had gezonden, om by den Gedaagden vifitatie te doen; die ook by denzelven eenige goederen had gevonden, en onder anderen ook een teervat, 't welk men reeds bezig was in kleiner fust van den Ged. over te üeeken; Dat de Ged. 's anderen daags by den Eisfcher was gekomen, om zig quafi te beklagen over brutaliteiten van den Geweldiger, en zig te beroepen op eene order van Brandt en Chiron, waar op door den Eisfcher was geantwoord, dat hy niet konde denken, dat die luiden orders zouden ^eeven itrydig met de orders der Regeering, en dat in allen gevalle, als de Ged, was onfchuldig, zulks door den Raad van Juftitie alzo zoude worden verklaard; Dat de Eisfcher eenig geld aan den Ged. fchuldig zynde, en dat willende afdoen voor dat hy zyne Actie R. O. inftitueerde, den Ged. daarna by zig heeft gerequireerd om met hem te kunnen afrekenen; dog dat des morgens voor dien dag de Opzigter van 't Hospitaal wylen Mart. van Oorden, by hem Eisfcher kwam , om voor den Ged. te verzoeken, dat die zaak mogt.worden aan een kant gemaakt; Dat daar op door den Eisfcher het nodige en gepaste antwoord gege- B ven  C 6 ) ven zynde, de Ged. des anderen daags by hem is gekomen, over de pretenfïe geliquideerd, en het geld van den Eisfcher ontvangen heeft, en, in plaatsvan het zelve in zyn zak te fteeken, wederom een Discours heefc begonnen over dat geval aan ilrand; Dat daar op door den Eisfcher geantwoord zynde, dat, zo hy onfchuldig was, de Raad van Juftitie hem ook onfchuldig zou moeten verklaren, de Ged. onder verfchrikkelyke exclamatien, den Eisfcher gebeden heeft om de zaak af te doen, en dat hemtog geen fchandvlekmogteworden aangewreven; Dat de Eisfcher hier in niets willende doen zonder voorkennisfe van den Ed. Achtb. Heer Gezaghebber, onder Approbatie van denzelven, na lange Sollicitatien van den Ged., de zaak heeft afgemaakt voor Vyfduizend Ryksdaalders. En dat, vermids de Ged. geen contanten hadde, daarvan is gemaakt de Obligatie in quaeftie, en door den Ged. getekend; Dat, des anderen of volgenden daags, de Ged. wederom by den Eisfcher is gekomen, en het gepasfeerde wederom heeft opgehaald met her* haalde infinuatie van zyne onfchuld, en klagte, dat het tog hard voor herfl was, dat daar God almagtig wist, dat hy niet na 't ftrand was ge* gaan om te fieelen, hy nu zo onnozel zo veel geld had moeten betalen. Dat de Eisfcher, hier over geindigneerd, hem heeft geantwoord, dat, dit zo zynde, het hem leed zou doen een penning daar van in zyn zak te fteeken, en, indien hy Ged. onfchuldig was, de Obligatie wederom zoude aan ftukken fcheuren, en aan den Hr. Gezaghebber kennis geeven, dat alles was te niet gedaan, en dat de Eisfcher ook zou voortgaan met het inwinnen zyner informatien. Dat de Ged., in plaats van daar van gebruik te maken, onder een binnen 's monds gemompel van 't zo niet gemeend te hebben, uit des Eisfchers huis is vertrokken, na eene ferieufe recommendatie van den Eisfcher ontfangeh te hebben. By dit Replicq voegt de Hr. Eisfcher nog eenige reflexien nopens de forme van procedeeren, namelyk, dat, zo de Ged. zig van de exceptio metus had willen bedienen, reliëf zoude hebben moeten vragen; en, dat de Eisch tot reftitutie van de Obligatie by Reconventie had behooren gedaan te worden; en befluit eindelyk, ,, afflaande de middelen en pofitiven „ by des Ged. Conelufie van Antwoord ter nedergefteld by expresfe dene- » gatie,  C 7 ) „ gatie , impertinentie en irrelevantie, dat hy perfifteert voor Replicq ". Tegen welk Replicq, de Ged. by Duplicq, tot confirmatie van zyne geallegueerde Exceptien, zo uit gronden van Rechten geredeneerd, als, ten opzigte van de exceptio metus, in facto, onder anderen gepofeerd heeft, Dat aan den Ged. onderhands gezegd was, de Hr. Fifcaal zal u met Geweldiger en Caffers laten halen; Dat verder, wanneer de Ged., op het aan hem gedaan appoinctement, by den Hr. Eisfcher verfcheen, 's Heeren Geweldiger met vier of zes Caffers voor de deur Honden en oppasten. Dat den Eisch was, gy moet my Zesduizend Ryksdaalders geeven, en, op dies gedaane weigering, het antwoord was, de Geweldiger heeft Drieduizend Ryksdaalders gevraagd, waarom hebt gy het niet afgemaakt, en nu Ryksdaalders Zesduizend. Dat den Ged. willende weggaan den Hr. Eisfcher zig uitliet, geefc dan Ryksdaalders Vyfduizend; daar by voegende, daar (iaat de Galg op, en verdoemd ben ik, gy zult nu myn huis 'niet uitgaan, of ik zal weeten wat ik met jouw te doen heb; Dat, door deeze tweede ontmoeting en daar by ingejaagde vreeze, eindelyk de Ged. overgegaan is, om een door den Hr. Eisfcher zeiven ten dien einde opgeileld Handfchrift met zyn naams onderfchrift te tekenen. Dè Heer Eisfcher heeft op dit Duplicq op den 9d«i September 1779. in judicio geleverd zekere Schriftuure, inhoudende, na eenige middelen, een declaratoir enpraefentatie van den volgenden inhoud: „ Mits welke en andere redenen en middelen in tyd en wylen (is „ 't nood ) nader te deduceeren den Eisfcher, doende declaratoir en prae„ fentatie, verklaarde bereid en te vreeden te zyn, omme de ten dezen „ procesfe breeder vermelde Compofitie, mitsgaders de Obligatie in quae„ ftie ter dier zaake gepasfeèrd en getekend te houden voor geannul„ leerd, en even als of dezelve nooit ware gefchied en gepasfeèrd, en „ mits dien te renuncieeren en aftezien van al het recht en actie, het „ welk hy uit hoofde van dezelve heeft gefuftineerd aan hem Eisfcher te „ competeeren , mitsgaders ook van de ter dier zaake geëntameerde pro„ cedures, met oblatie van alle de kosten, welke daar in aan de zyde van <%, den Ged. zyn gevallen: Mits dat de Ged. in praefentie van den princi- B 2 „pa-  ■t 8 ) 3, palen Eisfcher, indien hy zal goedvinden daar by praefent te zyn, „ ten overflaan van Heeren, Gecomraitteerdens uit dezen Ed. Achtb. Raa„ de, onder Eede folemnelyk declareere: „ ide Dat op dien morgen, wanneer hy Ged. by den Eisfcher was „ ontboden, om met hem af te rekenen, en dezelve afrekening is gefchieci, „ mitsgaders het montant daar van door den Eisfcher aan den Ged. is „ tocgeteld, hy Ged. niet is geweest de eerfte, die van het aangehaald „ gcftrande goed heeft gefproken; „ 2de dat hy ook niet aan den Eisfcher heefc verzogt, om die zaake „ met hem uit de wereld te maaken, en ook in fubftantie den Eisfcher „ niet heefc gebeden en gefmeekt, om hem in zyn ouden dag tog niet „ ongelukkig te maaken, maar medelyden met hem en zyne kinderen te hebben, en hem om die reden geen publicq fchandaal aantedoen; ,, 3de Dat door den Eisfcher daar op aan den Ged na eenige woorde- „ wisfelingen, eindelyk niet is geantwoord, dat hy Eisfcher zulks buiten „ kennisfe van den Achtb. Heere Gezaghebber niet wilde of konde doen, „ en dat hy Ged. den Eisfcher niet heeft getragt te permoveeren, om „ zulks maar flille te houden zonder kennisgevinge, en dat zulks door „ den Eisfcher niet is gedeclineerd en afgeflagen geworden; „ 4de Dat hy Ged. den overleedenen Opzigter van 't nieuwe Hospi„ taal Mart. van Oorde niet heeft verzogt, om by den Eisfcher een goed ,, woord voor hem te doen en te maken dat hy de zaake met den Eisfcher „ konde afmaken, en dat dezelve van Oorde hem Ged. dien zeiven mor„ gen, voor dat hy Ged. by den Eisfcher is gekomen, of naderhand, „ nooit, heeft gefegd die Commisfie volbragt te hebben, en hem ook niet „ te kennen gegeven, wat door den Eisfcher daarop geantwoord zou zyn „ geworden; „ 5 'e Dat hy Ged. eenige tyd naderhand aan 't huis van den Eisfcher „ gekomen zynde en zig beklaagd hebbende over de hardigheid, welke voor hem in die afmakinge was gelegen, de Eisfcher aan hem Ged. niet „ heeft gedeclareerd, dat het hem leed zou doen, wanneer hy Ged. „ effectief onfchuldig was, ter dier zaake eencn enkelen penn. van hem ,, te willen genieten, en dat de Eisfcher vervolgens ook aan hem Ged. » niet beefc gepraefenteerd , ommc , als dat zo was , zyne getekende „ Obligatie in Hukken te fcheuren, en aan den Ed. Achtb. Heere Gezag- „ heb-  C 9 y ' „ hebber ook daar van wederom kennisfe te geeven, en dat hy Ged. zulks „ niet heeft geweigerd, onder het zeggen van het zo niet gemeend te „ hebben, of iets dergelyks. a, 6de Dat hy Ged. tot de betalinge der meergem. Obligatie aange„ maand zynde niet heeft verzogt aan den Eisfcher om üïtflèl, tot dac „ Capt. Springer op de Rheede zou zyn gekomen , aan wien hy eenig geld „ fchuldig was, en dat hy Ged. ook niet heeft g'offereerd, omme als „ Capt. Springer 'c zelve geld in contanten niet wilde medeneemen, als „ dan aan den Eisfcher te zullen betalen. „ Behoudens nogtans dat dezelve Compofitie in dier voegen voor ver„ nietigd gehouden, en dus alles wederomgebragt wordende in dïenfhat, „ als waar in het voor dato van dezelve is geweest, het een en ander' „ ook geene de minfte praejudicie toebrenge aan de crimineele pourfuites, „ welke de Eisfcher ter zaake voorfz. zou kunnen goedvinden te doen. „ En by refus van 't voorfz. declaratoir en praefentatie, hoe zeer als „ dan, zelfs daar uit aiieen, op de ontegenfpreekelyküe wyze zal komen „ te blyken, dat de allegatie van vreeze, waar van men zig aan de zyde „ van den Ged. heeft getragt te bedienen, is ten uiterften onbefchaamd, „ onwaaragtig, en ter quaader trouwe gefchied, omme de reputatie ea „ het caracter van den Eisfcher by een publicq, 't weit van het geen 'er sV is voorgevallen, onkundig is, was het mogelyk te fugilleeren, doende „ afedan, hoe zeer gantsch overbodig en ongehouden, nader declaratoir „ en praefentatie, verklaarde als nog te inhaereeren de offerte, welke hy „ Eisfcher aan den Ged. heeft gedaan , omme namentlyk, wanneer hy „ meende geheel en al onfchuldig te zyn, als dan dezelve Obligatie aan „ ftukken te fcheuren, en zyne crimineele actie volgens de wetten en „ placaten te zullen inltitueeren, en mitsdien in gevalle de Ged. als nu „ nog van begrip is, dat hy geheel en al onfchuldig is, als nog, fchoon „ sommige der getuigen reeds abfent zyn, bereid en te vreden te zyn, „ omme dezelve Obligatie dadelyk te lacereeren en te vernietigen, en „ alles te houden, als of 'er nooit eene diergelyke Obligatie door hem „ Ged. was getekend geworden , en als dan zodanige Crimineele Adtie „ tegen hem Ged. te entatneeren, als de Wetten en Placaten van den „•Lande zullen komen te dicteeren. „ Suflineerende den Eisfcher met het voorfz. declaratoir en praefenta- ^ w tie,  ( IO ) „ tie, immers en in allen gevalle met het voorfz. nadere declaratoir en » Praefentatie te kunnen en te mogen voldaan, en dat zulks ook (des „ noodsj alzoo zal worden verklaard, en by refus van dien perfifteerde jj als latius apud Acla ". By het Quadruplicq defendeert zig de Ged. zo regens het irregulier dienen van 't voorfz. declaratoir en praefentatie , als zynde een foort van Triplicq; als tegens de delatie van Eede, en de forme van dien, en voegt 'er nog by eenige middelen van defenfie over de zaak ten principale, perfifteerde by zyne bevorens genomene Conclufle. Uit alle deeze Stukken aan ons onclergefchrevene voorgefteld zynde deeze . GENERALE V R A G E Hoe wy, indien wy Rechters waren, zouden oordeelen in deeze procedure te moeten vonnisfen, of disponeeren ? ' ZOUDEN WY vangedagtenzyn, dat de Rechter, afwyzendede delatie van Eede, en de praefencatien door den Eisfcher op den pden September i?79 gedaan, en recht doende ten principale, den Ged. behoorde te abfolveeren van den Eisch en concluüe door den Eisfcher tegen hem gedaan en genomen, én den Eisfcher te ordonneeren de origineele Obligatie, hier iu quae/lie, aan den Ged. te reftitueeren, af les met condemnade van den Eisfcher in de kosten. Terwyl de Rechter ter zeiver tyd behoorde te refolveeren, om, in plaats van den Eisfcher als Fifcaal, een ander neutraal Practifyn te audorifeeren , om , op de door den Eisfcher gefuftineerde misdaaden van Strandroof, publicq Geweld en het misbruik maken van eene gearrogeerde Aucloriteit en 'c refpecl: der Juftitie, tegens den Ged. Jan Smit Jurriaamz. zig te informeeren, en ook te examineeren de Getuigenisfen in dit Civiel Proces daar over van weerzyden ingeleverd, en voor twee Commisfarisfen uit het Collegie praeparatoirlyk te hooren alle de getuigen, die nog in leven zyn: ten einde aan den Rechter van zyne bevindinge te doen raport, en, des nodig, met exhibitie der ingewonnen informatien en bewyzen, zodanige verzoeken in cas crimineel te doen, als hy , tot confervatie van 't Recht der Hooge Overheid, R. O. zal denken gepast te zyn, om daar op •  C ii 5 op.door den Rechter gedisponeerd te worden, zo als in goede Juftitie zal geoordeeld worden te behooren. Eer wy de redenen van dit ons geadvifeerde opgeeven, zal 't niet ondienliig zyn, 'teen en ander alhier" te praemitteeren: En wel in de eerjle plaats, dat wy 't niet nodig geoordeeld hebben, ons te expliceeren over het provifioneel vonnis tot Namptisfement, of over de appellabiliteit van 't zelve, om dat de Stukken daartoe relatief niet alle voorhanden zyn by 'c geen wy gezien hebben. Terwyl wy egter nier. voorby kunnen, met een woord te remarqueeren. io Dat Provifie van Namptisfement niet kan worden geadjudiceerd 't en zy het origineel Jnftrument aan den Ged., of, in geval van contumacie, immers aan den Rediter is geexhibeerd, zie S. yan Leeuwen in de Aantel: op de Man. yan Proced. in de Steden v. art. 10. n. 6. Loenius Decifwi Caf. 36. Merul. Prax. Civ. Lib. 4. T. 37. c. 3. n. 3. 't geen egter in dit geval niét is gefchied. 20 Dat het Appel van dit interierutoir vonnis door den Raad van Jufh'tie geaccordeerd zynde, het overtollig zoude zyn over de appellabiliteit ferupuleufelyk te onderzoeken, en te vragen, of de bekende Refolutie van Hun Ed. Groot. Mog. van 19 Maart 1622. ook op de Caap en in de Indien te paskome, 't geen de Heer Eisfcher zelf fchijnt in twyffel te trekken; en of in allen gevalle, zo het exempel van het Hollandsch Recht moet worden gevolgt door den Raad van Juftitie aan de Caab, dan niet natuurlykst is, dat in deezen gevolgd worde het exempel van denHove van Holland, van welks fententien over Provifie van Namptisfement kan worden geappelleerd, immers, volgens 't Reglement Van den 0 Maart 1728. art. 9. in gevalle, zo als hier, de geadjudiceerdefomme excedeert Drieduizend Guldens. * Wy praemitteeren in de tweede plaats, dat wy ons hier niet behoeven in te laten in een onderzoek over het al of niet obferveeren van de form en manier van procedeeren, waar over de Heer Eisfcher tegen den Ged., en deeze tegen den Eisfcher zig beklaagt. De Heer Eisfcher objiciëert aan den Ged., dat hy de exceptie van vreeze niet anders mogt allegueeren, dan by formë van Reliëf; en de Ged. vindt zig bezwaard over het declaratoir en prefentatie na het Duplicq gedaan Zonder daar toe aan .den Rechter verzoek gedaan, en vryheid geobcineerd te hebben. C 2 Wat,  C w ) Wat, immers, het laatfte betreft, zo confleert uit het Request van den Ged. van 12 April 1783. hier voren fub N. 34. gebragt, dat over die incident nog in den Jaare 1780 in judicio geding is geweest tusfchen den. Eisfcher en den Ged., waar van de Stukken ons niet zyn geexhibeerd, en derhal ven niet kunnen beoordeeld worden. Weshalven wy, om de zaak te vollediger te neemen, zonder over de rechtmatigheid van 't doen van dat declaratoir en praefentatien eenigfints te oordeelen, in het beredeneeren van ons voorgemeld geadvifeerde de zaak zo zullen behandelen, al$ of de Rechter het doen van dat declaratoir en praefentatien hadde geaccordeerd. En wat aangaat het eerfte, zal 't niet nodig zyn ons ook daar by op t& houden, om dat de Ged. in allen gevalle het Reliëf by Requeste Civiel nog altyd zoude kunnen verzoeken, en het hier dus meer aankomt op de materie; als op de form der zaake. Behalven dat het uit 't geen wy verder zullen zeggen, van zelfs zal blyken, dat het fundament onzer deciiie zal beltaan in zodanig iets, 't welk eene nulliteit van 't Handfchrift of Contract involveert, in welk geval, zelfs naar 't Hollandsen Recht (zo dat al üriété diende gevolgd te worden ) geen Reliëf of Requeste Civiel zoude nodig zyn, altans naar 't gevoelen van Gr oenewegen de Legib. abrog. ad t. C. in quib. cauf. in int. refi. nee. non eft, de Groot inleid. 3. B. 48. D. n. 15. ibique Groenewegen, Voet ad t. D. de in int. re(ï. «.13. Na deeze Praemisfen, gaan wy over tot het geeven der redenen van ons geadvifeerde; het welk wy van Huk tot fluk zullen opneemen: I.* Wat dan aangaat het vonnis, 't geen wy meenen in deeze zaak geveld te moeten worden, hebben wy gezegd, dat de Rechter behoorde af tewyzen de delatie yan Eede, en de Praefentatien door den Heer Eisfcher op den 9 Sept. 1779- gedaan, waar van de reden is, dat deeze delatie van Eede niet volledig genoeg is, om, al ware die Eed aangenomen te praefteeren, of gerefereerd , daar op het Proces te decideeren. Want in het 3^c poinél van dien Eed zegt de Heer Eisfcher, dat door den Eisfcher daar cp aan den Ged. na eenige woordewisfeUngen, eindelyk niet is-geantwoord, dat hy Eisfcher zulks buiten kennisfe yan den Achtb. Heere Gezaghebber niet konde of wilde deen enz. Nu kwam het in dezen, onder anderen, op die woordewisfelingen juist aan, welke de Heer Eisfcher niet heeft goedgevonden te detailleeren. Indien het, immers, de waarheid was, 't geen de Ged. by zyn  < <3 ) kpxDüp'ikq heefc geaffirmeerd, dat de Heer Eisfcher by die converfatie gezegd hadde , de Geweldiger heeft Drieduizend Ryksdaalders gevraagd, waarom hebt gy het niet afgemaakt, en nu Zesduizend Ryksdaalders, en dat, toen de Ged. wilde weggaan, de Heer Eisfcher zig hadde uitgelaten: geeft dan Vyfduizend Ryksdaalders, daar by voegende, daarflaat de Galg op, en verdoemd ben ik, gy zult nu myn huis niet uitgaan, of ik zal wtèen wat ik met jouw te doen heb, waar by dan dient gevoegd te worden 't geen de Ged. by dat zelve Duplicq even te voren had geaffirmeerd, dat op dien tyd 's Heeren Geweldiger met vier of zes Caffers voor de deur Honden en oppasten, dan is 't manifest, dat 'er vreeze zoude zyn aangejaagd, en, indien al niet zulke vreeze, die genoemd wordt in \Ediclmn Fraetoris qwi metus causfagefliim erit, ten min/Ten zulke vreeze, die plaats heeftin 't Crimen Concusfioms , quo quis ideopecuniam accepit, quod crimen minatus fit, f . 2. D. de concusf. en dan zal het handfchrift hier in quaeflie zyn eene transaclio per potentiam extorta, die verboden en geannulleerd worde in L. uit. C. auaevïmet. eauf. Letten wy nu, dat, na dat de Heer Eisfcher dit verhaal in 't Duplicq van den Ged. gelezen hadde, die delatie van Eede is -voor den dag gekomen, dan zien wy dat dezelve onvolledig is, en de Heer Eisfcher die woordewisfelingen daar in hadde behoren te brengen, of dat anders de party niet gehouden was dien Eed te praefteeren of te refereeren* Om deeze zelve reden van gevreesde concusüe meenen wy ook, dat de Rechter behoort af te wyzen de andere fubordinate praefentatie van den Eisfcher, daar op neerkomende, dat hy de Obligatie zoude lacereeren en vernietigen, mids dat hy Eisfcher dan R. O. criminaliter tegen den Ged. zoude ageeren. Want is het tusfchen den Eisfcher en Ged. controvers, of de Eisfcher tegen den Ged. Concusfie heeft gepleegd, zo kan het den Ged. nooit gevergt worden te confenteeren in eene Crimineele Aélie, uit hoofde van deeze zaak door deezen Eisfcher tegen hem te inftitueeren. En dat te minder, om dat deeze praefentatie in der daad al wederom aanleiding tot Concusfie konde geeven, en den Ged. dringen, om liever de betaling van de Obligatie te doen, als deeze gedugte Crimineele Actie aftewagten. Het zoude hier wederom worden: ob accufandum vel non auufandum peenniam accipere L. 2. D. de Concusf. L. 6. §. 2. D. de leg. Jul. repet. ja t ampt van Fifcaal mogten zyn ingeflopen , navolge ; hebben wy zoo maukeurig, als mogelyk was, deszelfs pligt bepaald in de bygevoegde woorden, welke een kundig Rechter ras begrypen zal, dat overeenkom, itig zyn met het geen de beide Crimineele Ordonnantiën, en de goede en aequitabelePracTyk dicteeren, in fubftantie daar op neerkomende&, dat de Subflitut Fifcaal zo wel op de onfchuld als op de fchuld van den Ged. zig moet informeeren, dat hy niets mag doen zonder decreet van den Rechter; dat dit decreet niet mag genomen worden, dan na exhibitie en examinatie van de praecedente informatien; en dat de Rechter wel moet onderzoek doen, of deeze zaak wel tot eenige Crimineele Procedure gedisponeerd zy, en zo ja, of zy ook gedisponeerd zy tot een ordinaris Proces, dan of hier eene dagvaarding in perfoon zoude kunnen te pas komen: Althans een decreet van apprehenfie zoude wat fingulier zyn, na dat niet alleen de Fifcaal, maar ook de Rechter, zedert 't Jaar 1778. geen zwaarigheid gemaakt hebben om den Ged. op vrye voeten te laten, F niet  ( H ) niet tegenftaande reeds in den Jaare 1779. de Heer Fifcaal, injudicio, de zwaare misdaaden van Strandrovery, publicq Geweld, en gearrogeerde Auaoriceit en Misbruik van het Refpeéb der Juftitie hem had, te last gelegd. En , gelyk deeze handelwys van den Rechter zeer veel reflexie verdient, en des Rechters praefumtie van de onfchuld des Ged. vry klaar te kennen geeft; zo kunnen wy ook, van onze zyde, niet nalaten, alhier, tot voorkoming van eene verkeerde uitlegging van 't zoo even geadvifeerde en betoogde, te remarqueeren, dat ons tot noch toe uit de Stukken, welke wy gezien hebben, niets blykt van de misdaden den Ged. door den Heer Eisfcher te last gelegd. Zynde 'er zeeker niet veel pvaefumtie van Strandroof tegen een man, die niet alleen aan verfcheide andere perfoonen, maar zelfs aan de Gemagtigden der Eygenaars van Schip en Goed, vooraf van zyn voornemen heeft kennis gegeeven. Aldus geadvifeerd, en in de Vergadering onzer Faculteit gerefuseerd in Leiden den 18 Aug. 1783. (was getekend) F. W. Pestel. B. Voorda. D. G. van der Keesfel, Facult. h. t. Decanus. C Onderftond ) Accordeert voor Copie authentycq met het Origineel,, in dato en geteekend als boven, Leyden den 2 September 1783. (Was geteekend) 1. E. L U Z A C, Not. publ. Coll. 1783-