AMPLIATIE DEDUCTIE. Gedaan maken ende den Hoögen Rade in Holland, mitsgaders Heeren Adjunólen Revifeurs overgegeven, uit den naam ende van wegens Mr. Cornelis Groenjnx van Zoelen, Raad in de Vroedfchap en oud Burgemeester der Stad Rotterdam j en wegens dezelve Stad gecommitteerd in de Hollandfche Rekenkamer, in qualitek als Ambachts Heer van Ridderkerk, lmpetrant Van Mandament van Revifie, ter Eenre, OP ENDE JEGENS Mr. Johan Mauritz van Pabst; Heere van Bingerden, Secretaris der Stad Amfterdam, zig qualificerende, ah met en benevens nu wylen Mr. Johan Francojs van Beymond, in leven Burgemeester van 's Gravenhage, Mr. Abraham Calkoen, Heer van Korthoeff, oud Hoofd-Officier der Stad Amfterdam, en Mr. Gerard de Graaff, Viy Heer van Zuydpolsbroek, Purmer^ land en llpendam, Schepen en Raad derzelver Stad, door wylen Geertruyd Lestevenon, weduwe van Mr. Jacób Hop, by haar Testament op den 23 Maart 1779, ten overftaan van den Notaris Pieter Gak* /C^fes nus van J^°^e en Getuigen te Am:> /b\ fterdam voornoemd, gepasfeert, aan. .1 ;r,j gcftéld. tot Dire&eurs van haar Sterf\ '\ / huys eil Begraving, en om haar NaJatenfchap te redden , en tot li. qirjditeif te brengen; mitsgaders en ^ in*  X a X inzonderheid tot Voogden over haare minderjarige Kindskinderen, en verdere Minderjarigen , die in haar Boedel geïnteresfeert bevonden zouden worden, als mede tot Adminiftrateurs van derzelver, en der Kindskinderen Groot-vaderlyke en Groot-moederlyke Goederen, en alzoo voor zig zeiven in gemelde qualiteit, en nog als last en procuratie hebbende van voorn. Mr. Abraham Calkoen , en Mr. Gerard de Graaff, in hunne voorfz. qualiteit, en mitsdien alzoo ten dezen fpecialyk rcpraefenterende zynen nog minderjarigen Zoon Adolf Wilhelm Jacob van Pabst Hop, Kleinzoon en eenigen Succesfeur feudaal van voorn. Geertruyd Lestevenon, weduwe van Mr. Jacob Hop, en in de gemelde qwalkeit aangenomen hebbende de arremenren van den Procesfe, bevorens gevoerd door nu wylen den gemelden Mr. Jacob Hop, in qualiteit als Heer van de Vrye Hoogc Heerlykheid van den Alingen Dorpc en Parochie van Lekkerkerk, in den Lande van Zuid - Holland, mitsgaders Ambachts Heer van Lekkerkerk en Zuidbrock, en daarna door deszeivs weduwe, gemelde Geertruy Lestevenon, in qualiteit als Vrouwe van de voorfz. Vrye Heerlykheid van den Alingen Dorpe en Parochie van Lekkerkerk, in den Lande van Zuid-Holland, mitsgaders Ambachts Vrouwe van Lekkerkerk en Zuydbroek voornoemd, en alzoo Gedaagde in het voorfz. Cas, ter andere zyde. EDELE  )••( 3 X EDELE MOGENDE II EER EN! Art. i. J~Jet heeft in de behandeling dezer zaak niet wel aan de attentie van Ufc-d. Mog. kunnen echapperen, 2 Dat de Gedaagde in Revilie, welke origineel aanlegger is, tot ftaving van zyne iustenue onder anderen beweert, 3 Dat de Heertykbeid van de Lek, voor den Jare 1723, heeft beftaan in ° eene Combinatie van diverfe Heerlykheden; 4 Edoch dat die als toen, by gelegenheid van eene Execuüve verkoop j gefplitst zynde, daarvan het gevolg geweest is , 5 Dat de Heeriykheid van dc Uk is geexlYingueert: o Tcrwyi UEd. Mog. ook teffens by die gelegenheid wel ondekt zullen hebben, 7 Dit de Gedaagde notoir verpligt was , om dit te moeten vasthouden; 8 Naardien het niet wei tegen te fyreken zy, 9 Dar, zoo ras Hem zulks ontvalt, als dan ook deze zaak ten zynen n*» deele is uitgemaakt, 10 Dewyl 09 die adfiimüe alle zyne verdere raifonnementen zyn gebouwt; ji En geen wonder derhalven, dat eene discusfie daar van, een voornaam . gedeelte van de JPlaydoy in Reviüe heeft uitgemaakt, 12 En wel zoo, dat men in den eerllen opöagbyna zoude hebben moeten befluken, 73 Dat van dtt poin£l alleen de decifie dezer zaak geheel en al afhing, 14 Ondertusfchen hoe zeer het daar mede in dier voegen wel gelegen zy, 15 Wanneer men de zaak aan de zyde van den Gedaagden befchouwt; 16 Zoo blyft het niettemin aan den kant van den Impetrant zeker, 17 Dat onaangezien by UEd; Mog. al eens begrepen wierd, iS Dat de Gedaagde in die zyne adfumtie in hetgelyk geilek behoorde té worden, 19 Dan noch evenwel zyne in dezen ge-voerde fustenue notoir is ongefundeert. 20 En om dit te klaarder te doen doorlleken , 21 Heeft men het aan de zyde van den Impetrant niet ondienftig geacht, A % 22 Daar  23 Om als nu de zaak mede eens uit dat oogpunt te befchouwen, 24 Even als of by UEd. Mog. reeds begrepen en uitgemaakt ware, 25 Dat detieerlykheidvan de Lek, voor de fplitfing in den Tare 1723 had beftaan in eene Combinatie van Heerlykheden-, 7 3' 26 En door die fplitfing vernietigt was ; 27 fa°d°. dat'er Da di£n tyd' geen ™« * ^ meer geöcfteert 28 En dit zal men aan de zyde van den Impetrant te meer doen, 29 t?glterrnpeen.hem' * ^ behandeiinS dcr -ke op die wyze, niet kan 30 Da,; hy contrarie aan 't gedeclareerd begrip van zynen Grootvader har> 3r Iets, waar uit men al mede deze en geene fflatïèn getrokken heeft. 32 Dit dan vooraf s^w.mïtteert hebbende» 33 En alzoo in die veronderftelling voortgaande; 34 Komt dienvolgende als na het raifonnement van den Imoetrant als dat van zynen Grootvader in vroeger tyd, hier op nee?! ' 35 Dat, zoo ras het waar is, 36 Dat de Heertykbeid. van de Lek voor den Tare 1-79- h^r~ u n eene Combinatie van diverfe Heerlykheden, ^ *" S7 S.vdatdierr,dier ^d.Sédimémbreert zynde, daar door de Her lykheid van de Lek zyne exillentie verloren heeft, r' 38 Als dan notoir van die fplitfing ook het wettig gevolg moet wezen, 39 Het zy men het oog vestigt op het Handvest , in dm 7are « Roeland van Vitkerke gegeven. Jare ' aan 40 Het zy men den aart en natuur der zake onder zyne attentie houdt; 41 Dat Ridderkerk als nu van H. Ed. Gr Mof als rm w™^, ren moet. S* een Ho°fdleen releve- 42 Want immers, wat bet eerste betreft hier omrrpnr h^r j t reeds by de vorige Deduftie gedemon^eu, ^ ' de Im?etrant 43 Zonder dat zulks ecnige voldoende folutii sari A* «.j , ^ den bekomen heeft, C "an dc ^ van den Gedaag- 44 Dut  X 5 X Art. 44 Dat al ware de vernietiging van de Heerlykheid van de Lek al eens niefc het geval, by het bovengemelde Handvest bedoelt, 45 Niettemin de zamenloop der omftandigheden, waar in het gegeven wierd, en de identiteit der reden, hier ten duidelyküen voor den Impetrant pleiten, 46 Om dat uit dat een en ander, naar het inzien van den Impetrant, vry evident is , 47 Dat de bedoelingen van den Graaf daar by geene andere geweest zyn, 48 Dan om Ridderkerk, het welk nu uit relatie van zynen Neve, van een Hoofd een Agterleen wierd, het voorrecht te vergunnen, 40 Niet enkel, dat het met zyn Hoofdleen niet vervallen zoude, $0 Maar ook dat het, zoo tas daar aan. dat Hoofdleen ontviel, eoipfo en dadelyk zelv een Hoofdleen worden zoude; 51 En hy zal 'er nu noch by voegen, 52 Dat dit te meer in het oog loopt, wanneer men zig herinnert, J3 Dat, wanneer de Graaf aan Roeland van Uhkerke by dat Handvest nkts meer of anders had willen toekennen, 54 Als enkel dat Ridderkerk aan hem niet vervallen .zoude, al was het ook dat het Hoofdleen verviel, 55 Hetn'wc volfirekt noodzaakelyk was geweest, juist te bepalen, 56 Dat Ridderkerk by zulk eene gelegenheid een Hoofdleen zoude worden, 57 Dewyl by had kunnen volüaan met daar by vast te üellcn, .58 Dat Ridderkerk nimmer het gevolg van het verval van dit zyn Hoofdleen ondervinden, 59 En daarom, gebeurde dit, of als een Hoofdleen direft van Hem, 60 Of wel by eene nieuwe uitgifte van de Heerlykheid van de Lek, (zoo als de Graven blykens des Impetrants Produft Sub C. 9 loco dit meer gewoon waren) daar van als een Agterleen releveren zoude; 61 Maar neen, ten blyke dat de intentie van den Graaf niet .flegts alleen geweest zy te willen zorgen, 62 Dat wanneer zyn Neve Engelbert van Nasfau, of zyne Nakomelingen, de Heerlykheid van de Lek mogten kwyt raken, 63 Roeland van Uitkerken, of diens Nakomelingen, daar door ook de Heerlykheid van Ridderkerk niet verliezen, 64 En dus van erger natuur worden zoude, B 65 Maar  H6 x Art. 05 Maar, dat Hy integendeel zelfs, in dat geval, voorn. Roeland van Uitkerken en zyne Nakomeliagen heeft willen maken van beter natuur, 66 En ftellen in die favorabele termen, 67 Waar in hy bevorens uit kragte van 't verly, 't geen hy als toen direct, van den Graaf van Holland, als Opper-Leenheer , had gehad, was geweest, CS Zoo heeft de Graaf hem ook gegeven het Privilegie, 6g Dat hy, of zyne Nakomelingen, dan weder, als fe voren, met de Heerlykheid van Ridderkerk dtreft zoude releveren van den Opper-Leenheer, 70 En dat dus als dan de Heerlykheid van Ridderkerk weder een Hoofdleen zoude worden: 71 Zoo dat de ware zin en meening, de genie en ziel van 't gemelde Handvest notoirlyk deze is geweest, 72 Dat, offchoon de Graaf zyn ukerfte regc op zynen Nete Engelbert vafi Nasfau niet wilde zoeken, 73 En hoe zeer hy in dat byzonder geval, Roeland van Uitkerken wel had willen ontflaan van de hulde aan Hem gedaan, en confencerea , 74 Dat hy, en zyne Nakomelingen, vootdaan de Heerlykheid van Ridderkerk van zynen Neve Engelbert van Nasfau, en zyne Nakomelingen, ter Leen zouden houden, 75 Mits die telkens ten opzïgte van de Heerlykheid van Ridderkerk, eerst van hem verly zoude genomen hebben j 76 Hy echter in het vervolg wilde zorg drzgen, 77 Dat, wanneer Engelbert van Nasfau, of zyne Nakomelingen, hunne Heerlykheid van de Lek eens mogten kwytrakén , 78 En die dus van des Graven toegevenheid niet meer zouden kunnen jpuïsferen, 79 Als dan Roeland van Ukkerke, en zyne Nakomelingen, ten opzïgt van hunne Heerlykheid van Ridderkerk, direö: van den Graaf zoude releveren. 80 Maar is dit nu de wil en begeerte van den Graaf, is dit de ware zin ea intentie van zyn Handvest geweest? 81 En zulks In een geval, daar het anders zoude hebben kunnen zyn, 82 Te weten, daar Ridderkerk zoude hebben kunnen blyven een Agter4 leen van de Heerlykheid van de Lek, 83 AI  X 7 X Art. 83 Al was het ook, dat Engelbert van Nasfau, ea zyne Nakomelingen\ hunne Heerlykheid van de Lek kwyt raakten; ö 84 Hoe veel te meer heeft dan Ridderkerk niet direft van de Graaflvkheid moeten releveren, en een Hoofdleen worden, y 85 Toen het geval exfteerde, dat 'er in 't geheel geen Heerlykheid of Heer van de Lek meer was, 80 Wee" mksdicn V°°r den Heer van Ridderkerk geene mogelykheid over 87 Om van den Heer of Heerlykheid van de Lek te releveren, 88 En hy alzoo, als genoodzaakt wierd zig deswegens by den Opper-Leenheer te addresferen, 89 ]a > toen vorderde dit zoo wel de aart en natuur der zake, 90 Als het conflant gebruik, en de zeker/Ie maximes in het Leenrecht, 91 Want vvas 'er volgens de meergemelde adfumtie, na de fplitfing, geëri Heer oi Heerlykheid van de Lek meer in wezen? 92 En was evenwel Ridderkerk daardoor niet vervallen, maar een Leen gebleven ^ 93 Dan moest ook dat Agterleen, al was 'er zulk een Handvest niet zeweest, van den Opperleen-Heer rdeveren, 6 94 Daar tog, zoo zIsBort leert in zyn troB. van het HotL Leenrecht D 1 lit. 2. Cap. 4. JV°. 39. pag. 324. ' '* 95 „ Alle Achterleenen,die van het geëxtingueerde Hoofdleen hebben ce- » dependeett, B 96 „ En onaangezien de extfincüe van het Hoofdleen, echter Leenen moea ten blyven, 97 » In piaatze dat'dezelve bevorens waren feuda mediata , 98 „ Door en mits dezelve exflindie van hun Hoofdleen feuda immediata „ Principis worden, 99 „ Nee alium quam Hollandia Comitem recognoscentia. 100 En v/elke Leer hy, zoo door voorbeelden, alsmet tweeonderfcheidene Placaten, die eigenJyk in gevolge het aangetekende in notis op van Zurck.voceLeenen §. 2. Pag. 648. Refolutien van Holland zyn, bevestigt; 101 Trouwens al waren 'er zulke Refolutien en maximes in het Leenrecht met, evenwel konde of behoefde men zich nergens anders als bv den Opper-Leenheer te addresferen, 102 Want was Maurits van Nasfau, door de fplitfing en Execurive verkooo der vier ten Procesfe bekende Heerlykheden, van de Heerlykheid van de Lek ontzet? B a 103 Was  Art. ^ ^ ^ ^ 103 Was daar mede, zoo min als met Ridderkerk, niemand in zyne plaats verlyd ? j f 104 Dan konde de Heer van Ridderkerk, die een Vafal was geweest van den Her van de Lek qua talis , en niet van den Heer van Lekkerkerk, den Laatilen ook niet als zynen Leenheer erkennen ; 105 En dan èischtte mitsdien de noodzaaklykheid, dat men zig by den Opper-Leenheer vervoegde; 106 Ja 'er bleef zelfs niets anders voor Hem over, 107 En daarom meende des Impetrants Grootvader ook, dat Hy dien weg moest inflaan; 108 Terwyl het eenige, het welk daar tegens in confideratie konde komen, gelegen was in eene fustenue van Maurits Lodewyk van Nasfau, 109 Dat hy, onaangezïen de voorfz. fplicfwg en Executive verkoop, noch Heer van de Lek gebleven was ; 110 In welk geval des Impetrants Grootvader met de Heerlykheid van Ridderkerk zeker van Hem had moeten blyven releveren, m En dit alleen gaf dan ook aanleiding, 112 DatHy den voorn. Maurits van Nasftu, tragtede te disponeren, 113 Om ten zynen behoeve, voor zoo veel des noods, daar van en voorts van alle recht op Ridderkerk aftezien; 114 En Hy deed zulks met eene goede reusfite; 115 Edoch niet uit een begrip, dat het zelve abfolut nóodzakelyk was, 116 Maar enkel als eene abundant cautela, 117 Waarom dan ook met duidelyke woorden in de middelen van het verly, dat Hy daarop van Hun Jid. Gr. Mog. heelt bekomen, gelezen word, 118 it DatHy zulks ten overvloede van Maurits van Nasfau had verzogt> 119 En hier mede, op dat men dit in 't voorbygaan remarquere, word niet alleen weggenomen die criticque van den Gedaagden, 120 Datnamelyk des Impetrants Grootvader, door van de gemelde renanciatie gebruik te maken, zig zeiven niet had geconfteert; 121 Maar ook dien grooten ophef, die men aan de zyde van den Gedaagden heeft gemaakt, 122 Dat des Impetrants Grootvader deszelvs rechten posfesfie eigelyk en voornamelyk had gebouwd en gederiveert op en uit eene renunciatie van iemand, 123 Die geen recht had tot het geen, waar van hy renuncieerde; X24 Dewyl  )•'( 9 )•'( Art. 124 Dewyl uit de gem. verly-brief ten duidelykften blykt, 125 Dat eigelyk niet de gem. renunciatie , maar het niet meer exfleren van de Heerlykheid, en den Heer van de Lek. 126 De grond van de gem. fustenue van des Impetrants Grootvader heeft uitgelevert, 127 En dat hy de voorfz. renunciatie maar ten overvloede, en voor zoo veel des noods, heeft van emploi gemaakt; 128 Zoo dat het 'er zoo verre van daan is, 129 Dat de gemelde fustenue van des Impetrants Grootvader, en deszelvs verzoek om verly aan Hun Ed. Gr. Mog., zoude zyn geweest een clandestine of onbehoorlyke daad, 130 GeVyk men aan de zyde van den Gedaagden wel zoude willen doen voorkomen. 131 Dat men in tegendeel gerust mag vast ftellen, tl2 Dat ieder weldenkend Mensch, die in't voorfz. begrip, en in zodanige omflandigheden, als des Impetrants Grootvader verfeerde, op die zelve wys handelen, 133 En dat des Gedaagdes elge Pra&lzyns, in zulk een geval geraadpleeet geen ander advys geven zouden, ö ' 134 Ja zelfs, dat wanneer men de zaak alzoo natüurlyk en onbevooröordeelt befchouwt, 135 Men a priori niet zoude hebben kunnen verwagten, 136 Dat iemand in diervoegen , en op die gronden, na eene behoorlyke investiture, in eene posfesfie geraakt^ 137 En daarin omtrent eene halve Eeuw gebleven zynde, 138 Zonder, gedurende al dien tyd, door iemand geturbeert te zyn, 139 Of zelfs deswegens eenige aanfpraak gehad te hebben, 140 Als nü noch, na verloop van zoo vele Jaaren,verplicht wefen zoude, 141 Om dat zyn zoo wettig geacquireerfr recht, te moeten justificeren; 142 En evenwel dit is 't geen de Impetrant heeft moeten ondervinden , 143 En waar over hy thans in Revifie noch Proces moet hebben. 144 Wat is ondertusfchen dat geen, 145 Waar op dit eenvouwig, en allefïnts natüurlyk raifonnement, aan de zyae van den Gedaagden in Revifie, word tegengegaan? C 146 Men  X 10 X Alt. 146 Men geeft namelyk voor, dat het geheel en al fautif is, 147 Om dat men daar tegens dooreen O&roi van Splitfing zoude voorzien hebben, 148 Een Octroi van Splitfing, waar by de Souverain, naar het voorgeven van den Gedaagden, zoudegeconfenteert hebben, 149 Dat de Leenkamer van de Heerlykheid van de Lek, als nu aan de Heerlykheid van Lekkerkerk en Zuidbroek zoude overgaan, 150 En uit krachte van 't welk zoo wel, als uit de daar opgevolgde executive verkoop der vier Heerlykheden, 151 De Heerlykheid van de Lek uitgemaakt hebbende, 152 Alle de Agterleenen tot de Heerlykheid van de Lek behoord hebbende, 153 En daarom ook Ridderkerk, zoude toegevoegd zyn aan den Kooper van de Heerlyklieid Lekkerkerk, 154 En dat alzoo dit recht van den Kooper overgegaan zynde op zyneSuc* cesfeuren, eindelyk gekomen was opMr.Jacob Hop, 155 Zonder dat de voorfz. langdurige ongeïnterrumpeerde posfesfie van des Impetrants Grootvader, en zyne Succes/èizren, daar aan iets zoude hebben kunnen derogeren, 156 Terwyl men, om het eerste goed te maken, dus raifonneert; 157 Dat toen de Heerlykheid van de Lek in vier aparte percelen wierd geiplitst, 158 En aan vier diverfe petzonen ftondverkomt te worden, 159 Natuurlykerwyze in aanmerking moest komen , 160 Waar ergens de Leenkamer blyven zoude, 161 En dat, daar Lekkerkerk de voornaamste, en wel een Hooge Heerlykheid was, 162 Men ook gerefolveert hadde, de gemelde Leenkamer toe te voegen aan den Kooper van Lekkerkerk , 163 Met dit gevolg, 164 Dat ook het recht tot die Agterleenen met de Heerlykheid van Lekker', kerk dadelyk verkogt zynde, 165 Na dat die verkoop alvorens alzoo by de Acte van Verkundiging was bekend gemaakt, 166 Vervolgens het Decreet by den Rade Provinciaal geïnterponeert, en de Kooper van Lekkerkerk niet alleen daar in gevestigt, 107 Maar  X «i X Art. i 67 Maar ook dién conform met Lekkerkerk by Hnn Ed. Groot Mog. verlyd zoude zyn geworden. 168 Waarlyk eene kunstige tournure, 169 En wel zoo kunstig, dat wanneer men het fautive daar van niet reflecteert, 170 En deze en geene adfumtien, daar in voorkomende, admitteert, 171 Men al heel ligt in een verkeerd denkbeeld kan geraken; 172 Dan, ftaat men bedaard een weinig by alle die voorgevens fti!* 173 En vraagt men, hoe het daar mede qua adfa&um gelegen zy , 174 In dat geval meent de Impetrant te recht te mogen zeggen, 175 En hier kan Hy niet te fterk zyn, 176 Dat het alles, voor het grootste gedeelte verzonnen, 177 En niet alleen buiten, maar ook direct tegens den inhoud van de Hukken, welke tot dat einde ten Procesfe gebragt zyn, voorgedraa» gen is. 178 Alvorens echter dit nog een weinig nader aantedringen, 179 Kan de Impetrant niet voorby daar op te blyven inflereni 180 Dat men buiten lïaatis, om immer te kunnen bewyzea de moogelykheid, 181 Dat Agterleenen van de Heerlykheid van de Lek, qua talis, die Heerlykheid vernvetlat wordende, zouden kunnen worden toegevoegt aan eene andere Heerlykheid; 182 Of wel aan een gedeelte, 't welk bevorens die Heerlykheid, zyne exiftentie had helpen uitmaken, 183 En gelyk de Impetrant, en die van zynen Rade, naar eene ilegts plaufible grond daar voor in het Leenrecht gezogt, 184 En zig ook deswegens by andere Kundigen te vergeefs geïnformeert hebben, 185 Zoo heeft men ook vrugteloos, door alle de inftantien heen, om eenig bewys daar van by den Gedaagden aangehouden, 186 En evenwel dit is altoos het eerfte, 't geen door den Impetrant ontkend word, 187 En dat door den Gedaagden moet bewezen worden; 188 Want het is niet genoeg, dat men zegt: ditfpreekt van zelfs; — zulks is in de materie van Leen uitgemaakt; en wat diergelyke generale enunciatien meer zyn; C 2 189 Maar  X X Abt. 189 Maar de Gedaagde zonde moeten bewyzen, en wel 1'quide bewyzen, 190 Dat wanneer eene Heerlykheid vernietigt is, 191 Van welke Heerlykheid, qua tams , NB. voor deszelvs vernietiging Agterleenen releveerden, 192 Die Agterleenen zouden kunnen toegevoegt worden aan eene andere Heerlykheid> 193 Waarvan ze bevorens niet gereleveert hadden, 194 En zoo lang dit bewys niet kan te berde gebragt worden, 195 Doet de Gedaagde met alle zyne allegatien niets uit, 196 En des Impetrants raifonnement blyft natüurlyk, en overeenkomfiig den aart der zake, 197 Dat, namelyk, by de vernietiging van het Hoofdleen, een Agterleen van niemand anders, dan van den Opper - Leenheer, kan releveren. 198 Maar ook bovendien , hoe is het gelegen met het ge'aliegueerde van den Gedaagden , quo adjafium? 199 Wanneer men daar toe onbevooroordeelt inziet die bewyzen, zoo Waar mede de Gedaagde zyne voorgevens ten Procesfe zoude moeten verifieeren i 201 Zoo zal men bevinden, dat niets minder als dat, daar uit geëlicieert kan worden, 202 Dewyl zulks nog by het gemelde Octroi van fplitfing, 203 Nog by de gemelde Acte van verkundiging, 204 Nog by de Conditie van Verkooping, 205 Nog by de Brief van Decreet, alles in N. i° loco aan de zyde van den Gedaagden te vinden, 206 Nog eindelyk by 't Verly, ten behoeven van den Kooper van Lekkerkerk Sub N. 20. hco. 207 Word gevonden, of daar mede bewezen kan worden; 208 Want belangende het voorfz. Octroi van fplitfing, 209 Daar by word van geene Agterleenen, nog van iets, tot den Huyze of Heerlykheid van de Lek behoorende, een enkel woord gerept, 210 Veelmin dat daar by bepaalt zoude wezen, 211 Dat die gevoegt zouden mogen worden, en voordaan behooren zouden, tot de Heerlykheid van Lekkerkerk, 212 Zoo  * 13 * 212 Zoo als echter noodig ware geweest, 213 Wilde men uit kragte van het zelve Agterleenen, tot dien tyd toe behoord hebbende aan de Heerlykheid van de Lek, voordaan Leenroerig maken van de Heerlykheid van Lekkerkerk en Zuidbroek, 214 Waarvan die bevorens nimmer gereleveerthadden; 215 Neen, by het voorfz. Oftroi is door Hun Ed. Groot Mog. enkel, en ook mets anders, geaccordeert, 216 Dan , dat de voorfz. refpeftive Heerlykheden zouden worden gefplitst in vier Leenen, 217 Namelyk, de Hooge Heerlykheid van Lekkerkerk en Zuidbroek in één Leen, 218 De Ambachts-Heerlykheid van Ouderkerk op den Ysfel, mede in één Leen, 219 De Ambachts-Heerlykheid van Crimpen op den Ysfel, ïnsgelvks in eén Leen, ö 3 220 En eindelyk de Arnbachts-Heerlykheid van Crimpen op de Lek, mede in een Leen, r 221 Mitsgaders om dezelve Heerlykheden alzoo in dier voegen bv >t aftrekken van't zegel te mogen verkoopen: 222 Dit is al 't geen, waar toe dat Oaroi zig bepaald] 223 Maar van Agterleenen, die tot hier toe aan den Huize oïde Heerlykheid van de Lek behoord hadden , 224 En welke voordaan by de Heerlykheid van Lekkerkerk gevoegd zouden worden, vind men daar by niets hoe genaamd gemeld, 225 En derhalven is 'er uit dat Octroi van fplitfing geen bewys altoos voor des Gedaagdes gemelde voorgeven te halen; 226 Ja, ter contrarie, befchouwt men cordaat het gedrag van de Famill* van Naslau in dezen, 227 Dan word men immers gedrongen, om te moeten erkennen, 228 Dat dit Octroi nimmer gevraagt is, en ook onmooglyk geyraagt heeft kunnen worden, met een oogmerk en ten dien effecle, 229 Dat de Agterleenen tot dien tyd toe aan den Éuize of Heerlykheid van ae Lek behoord hebbende, 230 En fpeciaal ook Ridderkerk, 231 Voordaan by Lekkerkerk gevcegt zouden worden, en van die Heerlykheid zouden moeten releveren, D 232 En  X '4 X Art. 232 En zulks op fundament, dat by gelegenheid van die fplitfing in aanmerking was gekomen, 233 Hoe het daar na met de Agterleenen, behoorende tot de Heerlykheid van de Lek, gaan zoude j 234 Naardien Parthyen dit met den anderen eens zyn, 235 Dat het gemelde Octroi van fplitfing is verzogt door Graaf Maurits van Nasfau zelv , 236 En dat die altoos heeft gefustineert en blyven fustineren , zo als zyne Familie tot op den huidigen dag noch fustineert, dat de Heerlykheid van de Lek niet verkogt, 237 Maar dat Hy, niet tegengaande die fplitfing en de verkoop der gemelde Heerlykheden in vier percelen, Heer van de Lek gebleven is, 238 En hoe kan men dan tog, wanneer men dit üegts in het oog bondt, zelfs met eenigen fchyn voorwenden, 239 Dat by die fplitfing in aanmerking gekomen zynde, hoe het nu voordaan met de Leenkamer van de Lek gaan zoude, 240 Dezelve by die gelegenheid aan de Heerlykheid Lekkerkerk zoude zyn toegevoegt? 24r Neen, hier van zyn in dat Octroi, geene traces hoe genaamd te vinden ; 242 Even zoo min, als in de ten dezen gereclameerde Atte van Verkondiging, 243 En daar op gevolgde verkooping, en approbatie van dezelve by den Decreet-Brief; 244 Wam, behalven dat men, naar het inzien van den Impetrsnt, al by voorraad veronder/lellen mag , 245 Dat dit by de Acte van Verkundiging niet kan bepaald zyn, 246 Zoo ras het flegs zeker was, 247 Dat zulks by het Octroi van fplitfing niet was gevraagt, noch geaccordeert, 248 Daar her van een Hof van Juititie als den Rade Provinciaal, niet kan of mag werden gefupponeert, 249 Dat het zelve , by gelegenheid der gemelde fplitfing, verandering in Leengoed zou hebben willen maken, 250 Of Agterleenen toevoegen aan eene Heerlykheid, waar toe die niet behoorden , 251 Zonder dat de Souverain en Opperleen-Heer, die over de fplitfing was geadieert, en dezelve had toegeftaan, 252 Ook  * *' X 252 Ook tot die verandering en byvoeging permisfie en confent verleent had ; 253 Of ook, dat het gemelde Hof, zonder eenig verhoor van den Heer van Ridderkerk, zoude hebben geapprobeert eene afte van verkundiging en daar op gevolgde verkooping. 254 Waarvan het effect zoude moeten geweest zyn, 255 Dat de Heerlykheid van de Lek, nu geëxftingueert wordende, Ridderkerk een Agterleen zoude hebben moeten worden van Lekkerkerk , 256 Waarvan die Heerlykheid bevorens nimmer had gereleveert, 257 En onaangezien dezelve altoos, hoezeer noch maar in eenen zeer bepaalden zin, een Agterleen van den Huize of Heerlykheid van de Lek geweest ware: 258 Zoo is het ook volflrekt onwaarachtig, 259 Dat by de voorfz. Acte van verkundiging, of de daarop gevolgde verkooping , zoude wefen gezegt of bepaald, 26b Dat de Leenkamer, of de Agterleenen van de Lek, zouden werden toegevoegd of voordaan bchooren zouden tot de Heerlykheid van Lekkerkerk; 261 Of dat aan óen Kooper van Lekkerkerk volgen zouden de Agterleenen, bevorens tot den Huize of Heerlykheid van de Lek behoord hebbende, 262 Of iets anders, waar uit begrepen konde worden, 262 Dat 'er een/ge intentie was, om by de Heerfykheid van Lekkerkerk te voegen of te verkoopen Agterleenen, die anders daar toe niet hadden behoort , 264 En fpeciaal, dat men ook Ridderkerk daar aan wilde Leenroerig maken : 265 In tegendeel is uit die Acte van Verkundiging, volgens welke naderhand de verkooping is gedaan, evident, 266 Dat daar by niets anders ten dien opzigte voorkomt, dan eene opgave van de Rechten en Praeëminentien tot de Heerlykheid van Lekkerkerk be- hoorende, 267 Zoo als ten reguarde van alle de verdere Heerlykheden, by die Acte van Verkundiging, is gefchied; 2C8 En op die wyze word dan ook ten aanzien van Lekkerkerk en Zuidbroek gezegt, 269 Niet, dat daar by wierden gevoegd of zouden behooren, of aan den Kooper zouden volgen, 270 „ Maar dat daar toe behooren verfcheide Agterleenen breeder gefpecïfi„ ceert &c. D a. 271 Dat  *16 K 271 „ Dat de Heer van Lekkerkerk en Zoydbróek fieU een Bailliu &c. 272 Waar uit het Hof en een ieder notoir niets anders konde begrypen, 273 ^Srktlnt^'^ Agterleenen' dle ^leenen van 274 Maar geenfints Agterleenen, die nooit tot Lekkerkerk behoord of daat* van nimmer gereleveert hadden; ucnoora or aaar 275 Zoo dat 'er geen reden of aanleiding altoos voor 't Hof geweest is, 276 Sdeffilenf1" ^ bedenkinS te "^en, of wel te 277 Dat iemand daar .door zou kunnen werden geprseiudicieert en daarom daarop gehoord zoude moeten worden, <*juaicieert, en daarom 278 Zoo als het Hof zekerlyk begrepen zoude hebben , 279 Men daar by de zaak zoo voorgedragen, en de extenfie zoo geweest 280 Als men die nu aandè zyde van den Gedaagden, geheel amth ******* * duidelyke letter, en eenvouwigen narturi&^ der woorden, voordraagt en tragt te tourneren. zamennang 281 En dh raiConnemcnt van den Impetrant word niet weggenomen of ver fwakt door de by voeging der woorden: ë&cuumen or ver- 282 „ Breeder gefpecificeerd by zekere Acte van Verdeeling, 255 „ Tvsfchen Prins Frederik Hendrik van Orange, en Willem van NTan fin, heere van de Lek, op den 2 February iö32 gemaakt, 284 „ Voor zoo verre dezeiven nog ter Leen-registeren bekend ftaan 285 Dewyl tog uit die byvoeging niets anders konde worden begrepen, 256 Dan dat by die Afte van VérdecJing gefpecificeerd waren de AgterW nen, beboorende tot Lekkerkerk; -figterJee- 287 Maar geenfints, dat daar door bedoeld wierden Afff>rWn*„ i&j nooit tot Lekkerkerk behoord, of daar van nimmergcrfed* ^88 En dat men die nu daar by voegen en verkoopen wilde; 289 En vooral niet, dat zulks ook zou betrekkelyk zyn tot Ridderkerk, 290 't Welk niet alleen nooit een Agterleen van Lekkerkerk was geweest; W Want immers het is ten uiterfte ongerymt te willen ftellen, 293 Dat  X 17 X Art. 293 Dat het Hof de gemelde extenfie,in de voorfz. Afte van verkundiging voorkomende, tegens den eenvouwigen zin en betekenis, welke een ieder die ze leest, daar aan zoude hegten , zodanig zoude hebben begrepen, 204 Als de Gedaagde die nu tragt te doen voorkomen, 295 ?nu?t' dk al aanSenomefl zynde, het zelve Hof dan noch die zoude hebben geapprobeert, zonder den Heer van Ridderkerk daar op te nooren. r 296 Maar is dit zoo ? 297 En kan of behoord men die ongerymdheid aan een Hof van Justitie met te attribueeren? 298 Dan vervalt ook daar mede al het geen aan de zyde van den Gedaagden, ten dezen opzigte, is geavancecrt, 299 En voor al ook dien grooten ophef, 300 Die men gemaakt heeft van den Decreet-brief, en de gevolgen, daar uit ten behoeven van den Kooper van Lekkerkerk en Zuidbroek, getrokken; 301 Want om nu niet wederom hier te repeteren 't 302 Dat het onmooglyk goed te maken zy, 303 Dat daar door iemand, die daar op gehoord had moeten worden, en niet gehoord is, van zyn goed recht zou zyn ontzet en verfioken, 304 Zoo houd die Decreet-brief niets minder in, dan het geen men aan de zyde van den Gedaagden daar uit wil halen, 305 't Is waar, dat hoe zeer het Decreet al voor de gemelde fplitfing en verkundiging is geïnterponeerd geweest, 306 En mitsdien de gemelde interpofitie op zig zelve in geen aanmerking kan komen, 307 Echter daar by de gemelde Afte van verkundiging en verkoop is geapprobeert j 308 Maar men vertrouwt aan de zyde van den Impetrant met de uiterfte fiducie, 309 Dat UEd. Mog. nu reeds zullen zyn geconvinceert, 310 Dat uit de voorfz. Afte van verkundiging en gedane verkoop geenfints volgt, 311 Dat de Kooper van Lekkerkerk en Zuidbroek daar door 't recht tot de Agterleenen van den Huize van de Lek, endaar onder ook op Ridderkerk geacquireert zoude hebben. E 312 Trou-  X i8 X Art. 312 Trouwens 't contrarie blykt ook uit de voorfz. Decreet-brief zelf, 313 Want daar by is de Kooper in niets anders geërft, gevestigt en gedecreteert, 3T4 Dan, » in de vrye Hoöge Heerlykheid van den Alingen Dorpe eri „ Parochie van Lekkerkerk, gelegen in den Lande van Zuid-Holland, „ in Hooge en Lage Putten en Galge, 315 „ Met alle profyten, vervallen, nutfchappen, forfaiten, die der Hooge „ Heerlykheid toebehooren in één Leen. 316" » Item, in de Ambachts-Heerlykheden en Gerechten van Lekkerkerk „ en Zuid broek, 317 „ Met alle baten, thienden, fmalthienden, veren, veerhuyzen, en an„ dere alle huune toebehoaren mede in één Leen. 318 „ Zodanig en in dier voegen, ais Manrus Lodewyk van Nasfau van „ de Lek, daarmede op den 30 Maert 1688 was veriyd geworden, 319 En dus is die Kooper daarby in niets anders geërft, gevestigt en gedecreteert , 320 Dan in de Heerlykheden van Lekkerkerk en Zuidbroek, met het geen daar toe behoorde; 321 Maar daar is niets bygevoegd, hetgeen daar toe niet behoorde, 322 En fpeciaal niet de Agterleenen tot den Huize of Heerlykheid van de Lek behoor ende of behoord hebbende, 323 En nog veel mindert Heerlykheid van Ridderkerk als een /ïgterieen, 324 't Welk echter gedaan geweest zoude moeten zyn, 325 IngevalleHy door de by Hem gcdaane Koop, boven en behalven de gemelde Heerlykheden van Lekkerkerk en Zuidbroek, en het geen daar tóe behoorde, 326 Ook nog de Agterleenen van den Huize van de Lek, en fpeciaal Ridderkerk had geücquireert: 327 Ja, dat Hy buiten en behalven Lekkerkerk en Zuidbroek, en het geen daar toe behoorde, in niets anders of meerder, en fpeciaal niet in Ridderkerk, als een Agterleen, is geërft, gevestigt, of gedecreteert, 328 Blykt nog nader uit de byvoeging in de gemelde Brief van Decreet voorkomende, 329 Te weten: zodanig en in diervoegen, ais Maurits Lodewyk Van Nasfau van de Lek daar mede op den 30 Maart 1688 is veriyd geworden; 330 Want by het verly van dato 30 Maart 1685, by den Gedaagden Sub J 7° loco geproduceert, 't geen zekerJyk hetzelve is, dat hier bedoeld word, 331 Is  « '» K 331 Is M. L. van Nasfau -> & > "«"J" 335 Maar is nu de Kooper van Lekkerkerk en Zuydbroek daar in gevestigt medT nlg' aIs de ™°™°emde Maurits Lodewyk van Nasfau daar . 336 CDat is met Lekkerkerk en Zuidbroek en deszelfs toebehooren) was veriyd geworden; * 337 En was Ridderkerk daar onder niet begrepen; 338 Maar, als een afzonderlyk Leen, apart genoemd en befchreven, 339 Even als verfcheïde andere Leenen by de gemelde Verly-brief voorkomende; J 340 Dan. is 't ook zeker, 341 Dat de gemelde Kooper van Lekkerkerk en Zuidbroek altans ten 00zigte van Ridderkerk, dat ook geen Agterleen van Lekkerkerk was, daar in als een Agterleen by de voorfz. Decreet-brief niet is eeërft en gevestigt. ötc'" en 342 En wat zegt het dan togna dat alles, dat men eerst vraagt, 343 Waar de Leenkamer van de Lek gebleven zoude zyn, 344 Zoo die aan de Heerlykheden van Lekkerkerk en Zuidbroek niet was overgegaan ? 345 En voorts ter pretenfe Justificatie van zyne fustenue daar noch bvvoegt, y 346 Dat evenwei de andere bezitters van Agterleenen, op de gemelde Afte van verdeeling gefpecificeert, hunne vafallage aan den Heer van Lekkerkerk hebben erkend, 347 En dat Hy daarvan aftueel in de posfesfie is: 348 Want wat de vraag betreft, 349 Die behoeft de Impetrant, zoo Hy vermeent, niet te beantwoorden; 350 Genoeg, al was het ook, dathy daaromtrent niets bepalen konde, E 2 35i Dat  X 20 >( Art. 351 Dat de Gedaagde hief bewyzen moet, 352 Daar hy en zyne pr;edecesfeuren al hun regt ontleenen uit de executie verkoop, en het daarop gevolgde geïnterponeerde Decreet, 353 Dat daar by aan de Heerlykheid Lekkerkerk en Zuidbroek, behalven de agterleenen van die Heerlykheid, ook de Leenkamer en Agterleenen van* Heerlykheid van de Lek qua talis zouden zyn geadflgneert; 354 En zoo lang de Gedaagde dit niet goed maken kan, betekent die zvne vraag mets hoe- genaamd ; • 3 355 En by kan ook in de daad met zyne andere reftexie niets uitdoen, 356 Dewylhet immers buiten tegenfpraak.zeker moet zyn, 357 Geftelt nu, dat de Gedaagde zyn recht tot de Agterleenen van de Heerlykheid van de Lek niet bewyst, 358 Dat, om dat andere bezitters van Agterleenen den Heer van Lekkerkerk voor hunnen Leenheer wel hebben willen erkennen, 359 Daar uit geenzints volgt, 360 Dat de Heer van Ridderkerk dat ook moet doen, 361 Alzoo niet alleen de daden van anderen geen rigtfnoer voor den Heet van Ridderkerk konden zyn, 362 Of hem onder eenige verpligting hebben kunnen brengen, welke 'et niet was; 353 Maar bet ook zoude kunnen zyn, 364 Dat die Agterleenen, waarlyk Agterleenen van Lekkerkerk en Zuydbroek waren geweest, 365 Het geen ook niet onwaarfchynlyk is, 366 Wanneer men in het oog houdt, 367 Dat de Impetrant teeds by zyne Deductie heeft gerefiefteert, 368 Namelyk, dat des Gedaagdes Product P. 20. loco geïntituleert is, 369 „ Repertorium van alle de Leenen, die men ter Leen is houdende „ van de Heerlykheid van de Lek, JSB. Lekkerkerk en Zuidbroek: 370 Doch't zy hiermede, zoo 't wil, de vraag is niet, wat andere gedaan hebben; 371 Maar of aan den Kooper van Lekkerkerk eenige andere Agterleenen zyn verkogt, dan die tot Lekkerkerk behoorden, 372 En fpeciaal of hy eenig recht op Ridderkerk by gelegenheid van die koop bekomen heeft? 373 Dit  * 21 * 373 p« nu kan de Gedaagde, noch uit de Afte van Verkundiging, noch uic de daar op gevolgde verkoop betogen; 374 Trouwens het is ook zoo niet, 375 Zuidbroek hCbben °°k ^ de Succesfive Heeren van Lekkerkerk en 370 G^^^LI^a^011'^ in SevolSe het voorgeven van den «^daagden, ook op de andere Agterleenen, 377 gedoÓ|t,min deHeeren van R^derkerk altoos ongemoeit gelaten, en 373 SfJnieHn«nïUMe H^J^eid' zedert de bovengemelde verkoop, als een Hoofdleen, van H. Ed. Gr. Mog. zelve relevferden ■ P ' 379 de hlndZdfS SeefC 2311 ïmPetraDt noch eeDe ^re reflexie aan 380 'GI t0t het, peggen, en het zoeken naar het waar vervooJgelhre^enT' " * * 37* D' * ^> deze a]«emeene ^ 381 „ Si de interpretatione legis quseratur. 382;; S{ï^Ufpicl£ndum eIi'quo iare cIvicas rttro ia eJ'üsmodi cafibus 3S3 „ Optima enim eft legum interpes confuetudo. 384 Wat belet tbg den Impetrant, 385 ?-? ft ^urisPrudentie °ok hier, voor zoo verre zulks de aart en natuur tur zake gedoogt; van applicatie te maken, en te befluiten? 3S6 Dat even gelyk men best over het verfland van een wet oordeelen kan, m de applicatie daar van in vorige gevallen, 387 En vooral uit het gebeurde, uit krachte van dezelve, kort na dat die was geemaneert, U1C w"a 58S Het ook alzoo hier niet geheel vreemd is, om zoo met opziet tot het bovengemelde Oftroi van fplitfing, V 8 389 Als met relatie tot de Afte van Verkundiging, en de Decreet-brief 390 Inricht bevorens zyn opgevat, en wat uit krachte van dezelve it 391 hUtï™, dk' Ed' M°S' Heeren! dan loa& het al vry klaar iti *92%^bl^W*> Waar bukeQ ^nfpraak zeker, en*elfs ten F 393 Niet  ):( 22 ):( Art, 393 Niet alleen, dat nimmer een eenig Heer van Lekkerkerk en Zuidbroek voor Mr. Jacob Hop , 394 Maar ook, dat, zelfs niet de eerjle Kooper, na dato van die fplitfing, en ten wiens behoeven eigelyk het decreet geïnterponeert was, immer gedagt heeft, 395 Omdeperiude,in den zoo evengemelde Decreet-brief met opzigt tot de Agterleenen voorkomende , op Ridderkerk van applicatie te maken, 396 Dat die alle dan ook met den Impetrant moeten begrepen hebben, 397 Dat de gemelde periode daar op niet van applicatie was : 398 En is ook dit wederom zoo, 399 Gelyk de Impetrant by zyne Deductie, en nu wederom hier voren, met meerdere heeft bewezen, 400 Dan behoefde hy zelv van zyn bezit, gedurende eene halve Eeuw, niet eens te fpreken, 401 Want dan heeft hy, zonder eenige prsefcriptie , immers daar in reeds een voldoende grond, 402 Dat de Heer van Lekkerkerk en Zuidbroek, nimmer op Ridderkerk eenig Recht gekregen heeft. 403 Maar, daar nu op dat alles noch is gevolgt een verloop van byna de helfte van eene Eeuw, 404 Gedurende welke de fuccesfive Heeren van Ridderkerk zyn geweest, en gebleven , in de geruste posfesfie van hunne Heerlykheid, als een Hoofdleen van den Souvrain, te bezitten, 405 Zonder eenige pligt van vafallage, hoegenaamd, aan den Heer van Lekkerkerk en Zuidbroek te praefleren, 406 En zonder dat de fuccesfive Heeren van Lekkerkerk en Zuidbroek zig ooit met Ridderkerk bemoeit, 407 Of ook daar op ooit eenig recht gefustineert hebben; 408 Zoo zoude immers, al had de Kooper van Lekkerkerk en Zuidbroek al eens uit krachte van zyn koop en Decreet-brief eenig recht op Ridderkerk kunnen fustineren, 409 Dat pretenfe recht notoir reeds lang zyn gepraefcribeert geweest, 410 Vóór dat Mr. Jacob Hop, Kooper van Lekkerkerk en Zuidbroek was geworden, 411 En hy zoude dus door die zyne koop ook nimmer hebben kunnen acquireren een Recht, 4x2 't Geen de Verkooper, indien hy het al gehad hadde, toen reeds kwyt was, ' ^  X n X Art 413 En dus ook m;t geene mogelykheid aan hem had kunnen transporteren. 414 En hetgewigt van dat raifonnement heeft de Gedaagde ook alle vermogens doen infpannen, 415 Om 't geen totflaving dier geallegeerde Prsefcriptie wierd aangevoerd, was liet mogelyk, deszelvs kracht te doen verliezen; 416 Dan, men is over het generaal daar in zoo te werk gegaan, 417 Dat men, by zyne folutien, dë raifonnementen van den Impetrant in een geheel ander daglicht geplaatst heeft, 418 Als waarin die door Hem waren voorgeftelt; 419 En Hy vind zig uit dien hoofde verpligt, ook dat noch een weinig nader aan te wyzen. 420 De Impetrant had namelyk, zoo by zyne vorige Deductie, als by de Playdoi, zoo hy vertrouwd, voldoende betoogt, 421 Dat iemand, door naar zyn recht, gedurende eenigen tyd ,niet om te zien, en te gedogen , dat daar aan tegenürydig gehandelt wierd, hetzelve verliezen konde; 422 En dat even gelyk die negligentie een genoegfame grond was, Jure communi, voor eene Prsefcriptie; 423 Het zoo ook in het Leenrecht daar voor gehouden wierd j 424 En hy voegde, om die Jurisprudentie van applicatie te maken» daar noch quo ad faEtum by, 425 Dat de Heeren van Lekkerkerk en Zuidbroek zig nimmer met Ridder• kerk hadden laten ^erlyen, 426 Hoe zeer zulks evenwel een onmisbaar requifit was geweest, wilden zy immer hun recht als Leenheer doen gelden; 427 Dat zy ook even min, by de acquifitie van Lekkerkerk en Zuidbroek, van des Impetrants Grootvader een verly gevordert hadden met de ledige hand; 428 Dat by verfterf, noch door den Impetrant, noch door zyne prsedecesfeuren eenig verly van de Heeren van Lekkerkerk genomen zynde , 429 De Lsat&en niettemin deswegens nimmer tot venaal of iets dergelyks gecontendeert, 430 Ja, dat Zy integendeel gedoogt hadden, 431 Dat de Impetrant en zyne Praedecesfeuren by H. Edele Groot Mogende met Ridderkerk waren veriyd geworden; 432 En eindelyk, dat de Heeren van Lekkerkerk nimmer eenige voldoeninge gevraagd hadden van den canon, F 2 433 Welke  X M X •433 Welke de Impetrant en zyne Preedecesfeuren zeker jaarlykfch aan Hun hadden motten betalen, 434 Zco Ridderkerk een Agterleen van Lekkerkerk ware geweest: 435 Terwyl hy uit dat een en ander dit natüurlyk gevolg afleidde, 436 Dat, zoo 'er ooit met grond gezegt konde worden, dat iemand naar zyn recht niet had omgezien, 437 De bovengemelde omfhndigheden, als zoo vele bewyzen, zulks ten opzi^ te van de Heeren van Lekkerkerk altoos zeker boven allen tegenipraak fielden. 438 Ondertusfchen op welk eene wyze is men nu aan de zyde van den Gedaagden, in het wegnemen van dit eenvouwig en allezints natüurlyk raifonnement, te werk gegaan? 439 Heeft men de geallegeerde Mten ontkent ? 443 Of zich ook de moeite gegeven, om te deduceren, 441 Dat daar uit, alles te znmen genomen, niet volgen zoude, dat de Heeren van Lekkerkerk naar Ridderkerk niet hadden omgezien ? 442 Noch het een, noch het ander; Edele Mogende Heeren! 443 Integendeel bewust, dat men de waarheid van het geallegeerde niet konde ontkennen , daar zulks ten procesfe in confesfo was; 444 Overreed, dat alles, te zamen genomen, geen twyffel overliet, of het daar uit afgeleide gevolg door den Impetrant was in allen opzichte juist en wezeig ; 445 Zoo handelde men daaromtrent in dezer voegen , 446 Dat men eerst alle die geallegeerde omfiandigheden van eikanderen fplitjle , en elk afzonderlyk behandelde, 4x7 En dan noch die in zodanige gevolgen befchouwde, welke de Impetrant daar uit niet hadde afgeleidt. 448 De Impetrant zal middelerwyl hier niet wederom repeteren, 449 Het geen hy dienaangaande reeds by zyne vorige Dedu&ie geavanceert heeft; 450 Neen, zich daar toe refererende, zal hy nuflegts, ingevolge zyn voorgenomen plan, alleen dat fautive, en mag hy het zeggen, onheufe, in des Gedaagdes handelwys aanftippen, 451 Het welk Hy daar zoo aanftonds heeft opgegeven. 452 En hier in wederom de orde van den Gedaagden volgende, 453 Zal Hy zig ook het eerfle bepalen tot bet niet nemen van een verly van Ridderkerk door de Heeren van Lekkerkerk. 454 Na  X 25 X Art. 454 Na dat men dit poinél, geheel en al gedetacheert van het vefdere, zich ter bt handeling heeft voorgefteld, 455 Zoo geeft men voor, dat het niet nemen van verly, behalven dat zulks niet uit fmaad, maar alleen uit ignorantie gefchied zoude zyn, ook alleen den Leenheer zoude raken; 456 En dienvolgende, dat daar uit ook niet», ten voordeele van den Impetrant, te halen zoude wezen. 457 En hier by laat men het hoofdzakelyk op dit refpecT:. 458 Maar wanneer men nu zoo raifonneert, fielt men dan des Impetrants argument wel cordaat in dat daglicht voor, waar in het door Hem is aange voert? 459 Heeft Hy ooit vastgehouden, dat uit het bloot niet nemen van verly pp zich zelv, ook voor Hem dat proflueerde, het geen 'er de Leenheer uit af kan leiden ? 460 Immers neen, Edele Mogende Heeren l 461 Des Impetrants raifonnement komt enkel hier op neer, 462 Dat in die nonchalance, zonder onderzoek, wat 'er de reden van moge zyn, gevoegt by het verder gedrag van de Heeren van Lekkerkerk , een bevuys gelegen is voor dat fa&um, 463 Waar op Hy zyne prsefcriptie fundeert. 464 De Impetrant ontkent niet, 465 Dat de Leenheer alleen daar uit tot verval van het Leen contenderen kan; 466 Hy wil ook wel toegeven, 467 Dat'er gevallen kunnen zyn, dat niemand buiten den Leenheer daar uit zelfs raifonneren kan; 468 Dan namelyk, wanneer niemand buiten den Leenheer eenig interest heeft; 469 Maar dat fluit evenwel nlet uit, 470 Dat een derde, die van zyn interest kan doen zien, daaruit 3n het geheel niet zoude mogen raifonneren, 471 Voor zoo verre hy meende te kunnen demonflreren 472 Dat 'er in dat niet nemen van verly voor zyne fustenne eenig bewys gelegen was. 473 Laat de Impetrant dit met een voorbeeld , in het Proces zelf voorkomende, mogen ophelderen. G 474  ):( 26 X Art. 474 In de zeventiende eeuw , hadden de Heeren van de Lek verzuimt, blykens J. 5°. loco by party, om zich afzonderlyk met Ridderkerk te Iaten verlyen; 475 Dan, niettemin hadden zy wel degelyk zorge gedragen, 476 Dat zy van de fuccesfive Heeren van Ridderkerk de pligten van vafallage ontfingen, 477 En aan Hun den jaaTlykfchen canon betaalt wierd. 478 In dat geval dus raakte het gepleegde verzuim den Leenheer alleen; 479 Immers de Heeren van Ridderkerk konden daar uit geene negligentie ten hunnen opzichte elicieeren, 480 Dewyl de Heeren van de Lek door het ontfangen, zoo van de pligten van vafallage, als van den jaarlykfchen canon, ten duidelykfien getoonc hadden, 481 Dat zy wel degelyk naar Ridderkerk als hun Agterleen hadden blyven omzien, 482 En het deed 'er ook dus niet toe, of dat niet nemen van verly uit onkunde, uit nonchalance, ja zelfs, of het uit imaad veroorzaakt was, 483 Dewyl niemand als de Opper-Leenheer, altoos niet de Heer van Rid-' derkerk, hier eenig intrest had; 484 Maar is het nu ook hier zoo met het geval gelegen? Edele Mogende Heerenl 485 Integendeel hier heeft men, gedurende al dien tyó, noch verly gegeven, noch jaarlykfchen canon ontfangen, 486 En zelvs gedoogt, dat de Heer van Ridderkerk by den Opper-Leenheer verly nam, 487 En dienvolgende reclameert de Impetrant ook hier dat niet nemen van verly als een bewys, 488 Voor zoo verredaar uit, gevoegt by al het overige, ten duidelykfien blykt, 489 Dat de Heeren van Lekkerkerk en Zuidbroek zich nooit aan Ridderkerk bekreunt hebben, 490.En voor zoo verre dat niet omzien naar Ridderkerk hem een grond voor ©ene wettige praefcriptie geeft. 491 En hy vertrouwd, dat zoo wel het gezond verfiand, als de aart en natuur der zake, dicteert, 492 Dat het ook in zoo verre door hem tegens de Heeren van Lekkerkerk te recht gereclameert mag worden. 493 Noch  X 27 X Art. >v 1 ; v- 4P3 Noch eens, Edele Mogende Heeren.' de Impetrant houdt niet vast, en du Jcan hy niet genoeg urgeren, 494 Dat aan Ham, even als'aan den Leenheer, uit het niet nemen van dat het Leen C°mpeteren het recht om te contenderen tot verval van 495 Ook niet, dat de Heeren van Ridderkerk, wanneer zy de pligten van yafallage aan de Heeren van Lekkerkerk en Zuidbroek hadder! blyven zlch nu evenwel op eene praefcriptie zouden hebben kunnen beroepen, juist daarom, 496 SStïf 55 HeerCn vanLekkerkerk ^n afzonderlyk verly van Ridderkerk hadden moeten nemen, en zulks verzuimt hebben: 497 foTaad gefch?ed!eVaI ™* *" ^ geWeeM' ™ het 0ok uit 493 Dewyl als dan door de exercitie van de Leenrechten, door de Heedïï™odezyn:e° ZUidbr0Ck °P Ridderk"k> middagklaar evt 4" den watenT ^ alt00S, **' ™' Kemtn> gCene Sevo]Sen a^Iei- 500 Edoch, hier komt alles op neer; 501 moet" doef&T" T 8°edmakil,g ™ ^ E™P^ van pr*fcriptie 502 £bbï J^SSoT0 Lekkerkerk en Z^broek niet naar Ridderkerk 503 En daar Hy, om dit te bewyzen, dat niet nemen van verly allegeert, 504 Snwordenk, **** ^ * verdere, niet wettig afgeleid 505 En dit, vertrouwd Hy, kan geen tegenfpraak onderhevig wezen. 50d Even gelyk men nu de allegatie van den Impetrant berrPfci~t u u door de Heeren ™ 507 Wanneer men die Tolveren zal; 508 Ook even zoo handelt men met het niet geven van verlv en h„ „■, ontfangen van den Jaarlykfchen canon. ^ n B"* 509 JMdfSdT' namdyk* °°k hiCr Weder°to dk ÖUk fc W™**> ™ 510 En dan noch plaatst men het in een verkeerd daglicht. 511 Want komt het niet geven van een verly met de ledige hand voor, G 3 512 Dan  X *8 )t( Art, 512 Dan zegt rren enkel, dat dit niet is de ejfentid rei-, maar alleen een bloöte formaliteit; 513 Neemt men het verder niet geven van verly ten onderwerpe zynet behandeling, 5r4 Men is gereed met te zeggen, dat dit nimmer een grond voor eene praefcriptie kan uitleveren, 515 Om dat de Leenheer niet behoefd te interpelleren, maar de Leenman uit zich zelf komen moet om verly te vragen; 516 En ook daar by laat men het hier. 517 Komt eindelyk het niet ontfangen van den Jaarlykfchen canon in confideratie, 518 Aanftonds heeft men de auftoriteiten van den Prsefident van Bynkershoek, van den Profesfor Voet, en van anderen, by de hand, 519 Om, was het mogelyk, daar uit te betogen, 520 Dat de praefcriptie, ten dien opzigte, niet verder zonde kunnen werken , 52r Als voor zoo verre die Jaren, zedert welke reeds een derde gedeelte van eene Eeuw verloopen is; 522 En dat in allen gevalle, daar uit tot het Capitaal niet geraifonneert kunnende worden, 523 Het verfchil over dat poincT: eerst in executione te pas zoude komen. 524 Dan, is hier door weggenomen, Edele Mogende Heeren! dat gevolg, ' het welk de Impetrant uit al het bovengemelde heeft afgeleidt, 525 En 't geen daar natüurlyk uit volgt? 526 Zeker niet: 527 Want, behalven dat men zich abofeert in de applicatie van de leer van BvnkeRshoek. en Voet, 528 Welke aldaar fpreken van zodanige renten, die op zich zelvs ftaan, 529 En geenfints van zulke, die van ergens, als een gevolg, proflueeren, 530 En waarvan de Groot in zyne Inleiding tot de Hollandfche Rechtsgeleerdheid 3 B. 46. D. n. met ronde woorden zegt, 531 n Jaarlykfche fchuld, als renten, werd ook in dezelve tyd verjaart, niet „ alleen zoo veel het verloop aangaat; maar de geheexe schuw?. 532 Zoo begaat men hier wederom dezelve onheuschheid, 5%$ Welke  X *9 X Art. 533 Welke in de vorige folutie op het niet nemen van het verly gelegen was; 534 Dewyl dit alles, by den anderen genomen, wederom nergens anderi toe door den Impetrant word geallegeert, dan om te doen zien, 535 Dat de Heeren van Lekkerkerk en Zuidbroek,nu byna eene halve Eeuw, zig met Ridderkerk niet hebben opgehoüden; 536 En daar toe meent de Impetrant, dat in het byzondér relevant is, 537 Zoo het niet vragen van den canon, en dat die juist Jaarlyksch verviel, 538 Als het ftilzitten van de Heeren van Lèkkerkerk in het niet contenderen tot verval van de Heerlykheid Ridderkerk, 539 Onaangezien de Impetrant en zyne Praedecesfeüren geene plichten van vafallage kwamen uitöeffenen ; 540 Naardien dit een en ander zeker met geene mogelykheid aan iets anders kan worden toegefchreven> 541 Dan aan eene volkomene overtuiging van Die van Lekkerkerk, 542 CVooral, daar men wist, en uit de papieren zien konde, 543 Dat Ridderkerk een Agterleen was geweest van de jletrlykheid van de £<&t, 544 En wel een Agterleen van dien aart, 545 Het welk mogelyk de meeste voordeden van alle, aan zyn Hoofdleen en zelfs een Jaarïykfche revenue opbragt;) 546 Dat men op Ridderkerk als Agterleen geen recht hoe genaamd had; 547 Zoo dat het niet uit onkunde, noch uit een bloot verzuim, maar wetens en met opzet was, 548 Dat men niet naar Ridderkerk omzag; 549 En het is dus hier wederom, dat hy zeggen kan, 550 Dat dc Gedaagde, in alle die zyne folntien des Impetrants ralfonné- mênt, in een verkeerd oogpunt plaatst, 551 En zelfs zich geene moeite gegeven heeft, 552 Om het zoo weg te nemen , ais de Impetrant het heeft doen werken. 553 Het is waar, dat men in dier voegen niet te werk gegaan Is met eené andere reflexie, te weten, 554 Dat de Heeren van Lekkerkerk en Zuidbroek gedoogt hebben, H 555 Dat  X 3° X Art. 555 Dat de Heeren van dc Ridderkerk direct een verly namen van dea Opper-Leenheer, 556 En daarom zal ook nu de Impetrant noch eenige oogenblikken bv de daarop gegevene folude afzonderlyk blyven ftiifhan. * 557 Dit gevoelde men zelf, dat onoplosbaar was, ten zy men daaromtrent eene ignorantie konde voorwenden ; 558 En die meende men gevonden te hebben met flegts voor te geven dat alle die fuccesfive verlyën clandestine daden waren; ' 559 En dit is dan ook het Voorname, 't welk tegens dat gedogen van de zvde van den Gedaagden word aangevoert. y 560 De Impetrant heeft, Edele Mogende Heeren! by zyne vorige Deductie reeds het een en ander op dat respe<3 doen refiederen, 561 En daar onder fpeciaal, quod & contra ignorantem ufucapio procedit: 562 Dan, het zy Hem evenwel gepermitteert, tot wegneming van allehp denkingen , hier nu noch het volgende te mogen byvoegen ; 563 Het is dan zeker, dat de fterkte van des Gedaagdes raifonnement on dit resped gelegen is, in eene voorgewende onkunde, * 564 Die wederom daarop alleen berust, 565 Dat £ het gebeurde, ten dien reguarde, san de zyde van de Heere-s van Ridderkerk zouden wezen clandestine daden , 566 En mitsdien dat, zoo ras de Impetrant den Rechter van het contrarf* van dat voorgeven kan overreden, contrarie 507 vair d°0r °ieC aIICCn ^ gehcde arSument van den Gedaagden ver- 568 Maar integendeel ook, dat witiens en wetens gedogen aan de Heeren W3n Lekkerkerk noodzakelyk moet obfieren. K weeren vaa 569 pm dit, naar het inzien van den Impetrant, overtuigend te doen re flecteert hy tn de eerste plaats , c ' rc" 570 Dat men ten minsten niet kan ontkennen, dat de eerste Kooper van Lekkerkerk m denjare 1723 zoo wel, als Mr. Jacob Hop in den TaS 1775, geweten heeft, F ucujare 571 fefd^afd^ïll heV0TCns WaS geweest een Agterleen van de Heerlyk* 572 Het zy dan dat Hy onkundig geweest is, dat daarvan een afzonderlvk verly genomen moest worden, ja dan neen, wnaeriyK 573 Dewyl Hy tog alle dezelve papieren had, waar uit Mr. Jacob HÓo deze zyne fustenue tragt te deriveren, J p QC^ m fin  * 3' X 5M fendPe£tond.D°k hct R^«oriun,, «™' op Ridderkerk », zodanig fee» 575 Ondertusfchen wat gebeurde 'er? 576 ge w7eQ ridderkefk wmw « ^ * «i* A kéh 577 En zy waren even nalatig in het opbrengen van den Jaarlykfchen canon. 578 Dan, is dit een en ander flegts waar, 579 Wat behoefd men dan anders , als den mensch en zyne begeerte om beh°Uden' ZO° Diet te vermeerderen, te conSï; £ 380 Dat het onmogelyk is te verönderheJlen, 581 ^Tli'X^' M ™ °» dit ** bovendien noch 382 Dat ingevolge het voorgeven var. den Gedaagden , de KooDer van sa^ïssfrecht verkregen *hebben °p ^2ïe™ 583 KbSSS hebbenf e*eik * " *» L°' - -ie. 5S4 Lo* ( 36 X Art. 673 En zoo omisften en inactiviteiten aan den eenen kant, waar by aan de andere zyde, het bezit en de laps des lyds ge voegt word, geen gerechtelyke grond voor eene praefcriptie uitlevert, 674 Dan meent hy ook, dat het van zelfs fpreekt, dat het met alle pnefcriptien in eens afgedaan is, 675 Daar die enkel in pcenam negligentia zyn ingevoert, 676 En omdat 'er een middel moest zyn, zegt de Groot, overeenftemmig met het geen in de L. 1. D. de ufurpat. & ufucop. en de L. fin. pro fuo geftatueert gevonden word, 677 Om een ieder op het zyne te doen letten, de eigendommen in verzekerbeid iéfel/en, en alle gefchillen af te fnyden. 678 Dan is het ook niet waar, dat de Geoot leert 2 B. 7 D. in princ. ^79 » Allerlei goed word zonder wille van den vorigen eigenaar door bezit „ bekomen, 683 „ Wanneer hetzelve bezit is onbelet en daar by komt verjaringe; 681 Naardien dit denkbeeld notoir niets anders, als een bezit,en de laps van tyd aan de eene kant, en inactiviteiten aan de andere zyde onderflelt. 682 Maar kan men evenwel nu die leer van de Groot niet ontkennen, 683 Is het verder onlochenbaar, 684 Dat de ptaiCcnpüe enkel in panam negligentia, en om ieder op het zyne te doen letten is ingevoert; 68j En {temmen, volgens de leer van Bort, alle die ooit over het Leenrecht gefchreven hebben, daar in met den anderen overeen, 686 Dat het middel van verjaring ook tot Leengoederen is overgebragt, 687 Om dat daar voor ook in Leengoederen dezelve redenen militeren, als in Onleengoederen, 688 Wel wat zal men dan tog met deze zyne gratis gedane allegatie kunnen uitdoen? 689 Daar in allen gevalle ook het gedogen, dat 'er door de Heeren van Ridderkerk direft verly by den Opper-Leenhaör genomen wierd, geene bloote omisjïe is, 690 En voorts ook de meergemelde omisjien en ina&iviteiten hier niet alleen gereclameert zyn, 691 Maar ook daar en boven, by dat alles, noch gevoegt word, en de laps des tyds, en het gerust bezit, gedurende dezelve, 692 Na dat daar aan NB. eene beboorlyke investiture van den Opper-Leenheer ten behoeven van dengenen, die volgens de natuur en conditie van de uitgifte zig ook daar toe gerechtigd vond, was vooraf gegaan. 69% En  kn. - >< 37 X 693 En wat de tweede reflexie betreft, Edele Mogende Heeren.' 694 Gelyk het generale, 't welk daar in doorfleekt, al aanflonds vry war. van deszelvs kragt verliest, y 695 Wanneer men het daar zoo even gededuceerde uit de Groot en Bort zig herinnert; 696 Zoo heeft de Impetrant ook het inapplicabele daar van op het eas fubjeft by zyne vorige Deduftie in meerdere byzonderheden, gelyk Hv vertrouwt, zoo voldoende aangewezen, y y 697 Dat Hy het onnoodig keurt, dat alles wederom te repeteren, '698 En Hy zal daarom hier flegts noch maar aanmerken , 699 In de eerste piaatfe, dat gelyk men aan de zyde van den Gedaagden zells heeft moeten toegeven, «<*ëuc" 7co Dat die regel eene exceptie admitterde dan, wanneer de rechten van eten Xjeenheer dubieus waren ; 701 Het in allen gevalle zoo met de zaak gelegen is, 702 Vix. de dubieteit der Rechten van de Heeren van Lekkerkerk eni Zuidbroek, ten opzichte van Ridderkerk hier ten minsten niet in twvftel getrokken kunnen worden, 703 Het zy men ziet op de nexus fevdalis, welke 'er tusfehen Ridderkerk -en de Heerlykheid van de Lek heeft gefubhsteert; 7^4 Het zy men het oog vestigt op de extenfie van den Decreet-brief, 705 Waar uit men aan de zyde van den Gedaagden al zyn recht tracht tè metieeren ; 706 Het zy men eindelyk onder zyn aandagt houdt, 707 Dat de Heerlykheid nmn de Lek door het dimembreren der Heerlykheden, v/aar uit dezelve befiond, ingevolge het denkbeeld van den Gedaagden zelfs, geëxfiingueert zynde , 708 Zoo wel de aart en natuur der zake, al de zekerfte maximes in hei Leenrecht, op expresfe Refolutien van den Opper-Leenheer berustende, des Impetrants Grootvader bevoegt maakten, 709 Om, by die gelegenheid, van den Opper-Leenheer dadelyk een verly te nemen. 710 Maar voor al ten tweeden, dat dë doorflaande ongepastheid van die reflexie tegens de in dezen geallegeerde pnefcriptie, handtastelyk is, 711 Zooras men flegts cordaat, en eenvouwig de ftaat van het gefchil in zyne ware gedaante voorftelt. 7x2 De Impetrant fustineert tog niet, Edele Mogende Heeren! K 713 Dat  >( 3§ X Art. 713 Dat hier. als een gevolg van zyne geallegeerde prsefcriptie elfe£t zoude moeten forteren een verly, gegeven aan iemand, 714 Die daar toe volgens de nature en conditie der eerjle invcstiuire niet gerechtigt was; 715 Integendeel kan men dit met veel meer grond tegens de fustenue van den Gedaagden reclameren, 716 Dewyl Hy hier een verly van Ridderkerk zoude willen hebben, NB. niet als Heer van de Lek, maar als Heer van Lekkerkerk en Zuidbroek, 717 (Men zie flegts de conclufie van Eysch van den Gedaagden voor den Rade Provinciaal;; 718 Die evenwel volgens de nature en conditie der uitgifte nimmer daar toe gerechtigt is geweest; 719 Veel min houd de Impetrant vast, 720 Dat alle nexuS feudalis, ten opzichte van Ridderkerk , is vernietigt, en mitsdien, dat het langs den weg van prafcriptie , aixodiaal zoude geworden zyn; 721 Integendeel hy erkent die nexus ten opzichte van den Opper-Leen-; heer van de bevorens geëxfteert hebbende Heerlykheid van de Lek ; 722 De Impetrant allegeert dus hier ook geen prasferiptfe tegens H. Edele Groot Mogende, waar van, men zegge wat men wil, alleen het Pbt* caatvan 166a. (preekt; 723 Ja wat meer is, Edele Mogende Heeren! Hy allegeert hier zelfs geen prsefcriptie tegens een vafal van H. Edele Groot Mog., welke immer zyn Leenheer zoude geweest zyri, 724 En dus allegeert ook hier geen vafal eene praefcriptie tegens zyn Leenheer. 725 Laat het den Impetrant gepermitteert zyn, dit idee, daar Hy meent,dat het peremptoir is, noch wat nader te ontwikkelen. 726 Het is zeker, dat 'er niet alleen nimmer een contrad feudaal tusfchen des Impetrants Prsedecesfeuren en de Heeren van Lekkerkerk is geweest; 727 Maar ook dat de Heeren van Lekkerkerk nooit eenig feudaal recht, mag men zig zoo eens uitdrukken, op Ridderkerk gehad hebben; 728 Dit kan niet ontkent worden, daar deze twee zaken buiten alle tegenfpraak moeten zyn; 729 i°. Dat de Heeren van Lekkerkerk en Zuidbroek zig nooit met Ridderkerkhebben laten verlyen, 730 En  X 39 X Aut 730 En 2°. dat 'er geen Leenrechten of Privilegiën, rakende de Leenen, in confidentie komen, ten zy 'er een contract feudaal, eene Investiture is. 731 Want te willen zeggen, zoo als men het by de Playdoy heeft zoeken te tourneren, 732 Dat de Heer van Ridderkerk door de interpofitie van het decreet ipfo fado een vafal van den Heer van Lekkerkerk zoude geworden zyn, 733 Is geheel en al abufif en buiten allen grond, 734 » Geconfidereert, dat men zonder verly geen realiteit van Leengoede- „ ren kan bekomen, 735 » En dienvolgende alle (bedingen of makingen) wel een jus objeudum, „ maar geenfints een jus in feudo geven kunnen, 736 Zoo als Bos.t zegt in zyn tract. von Holl. Leenrecht 5. D. Tit. 2. Cap. 2. Art. cujus zubr. Behoudelyk ook dat die geene &"c. N"°. 2. Pag. miIn 95. 737 Maar hebben nu de Heeren van Lekkerkerk zig nimmer met de Heerlykheid van Ridderkerk laten verlyen; 738 Wel geftelt dan eens, invita veritate, datzy byde interpofitie van het Decreet eenig recht op Ridderkerk gekregen hadden^ 739 Waar in toch heeft dat recht dan befiaan? 74oNNatuurlykerwyze in niets meer of anders, dan in een jus ob feudum, maar geenfints in een jus in feudo , 741 'Er was dus nimmer een nexus feudalis tusfchen Hun als Heeren van Lekkerkerk, en tusfchen Ridderkerk geboren geworden j 742' En offchoon zy dienvolgende, overeenkomftig het denkbeeld van den Gedaagden zelfs het recht hadden, 743 Om op Ridderkerk een Leenrecht te erlangen , 744 Zoo hadden zy ook niets meer of anders; 745 Maar nu, dat recht hebben zy zedert die interpofitie van het Decreet, tot op het tyditip dat Mr. Jacob Hop kooper van Lekkerkerk is geworden, en dus gedurende 59 Jaren, niet geëxerceert, 746 En het is ook tegens dat recht, het welk dus de Heeren van Lekkerkerk al verloren hadden , eer de zoo evengemelde Mr. Jacob Hop kooper van Lekkerkerk wierd, 747 En het geen zy dienvolgende ook nimmer aan Hem hebben kunnen transporteren, 748 Te weten , tegens het recht, om een Leenrecht als Smalheer op Ridderkerk te obtineren, dat de Impetrant hier de prsefcriptie inroept, K 2 749 Hy  X 40 X Art, 749 Hy reclameert die dus niet tegens zyn Leenheer, 750.Maar tegens het gefustineerfrechtvan den Heer van Lekkerkerk, om zvn Leenheer te kunnen worden ; 3 751 En Hybedisputeert aandien; 752 Dat immer de Heeren van Lekkerkerk dat recht hebben kunnen acquireren, of ook geacguireert of gehad hebben: 753 En zoo ja, dat hetzelve reeds gepracfcribeert was, 754 Voor dat Mr. Jacob Hop eigenaar van Lekkerkerk wierd. 755 'Er komen dus hier geen rechten tusfchen den Leenheer en zynen vafal in confideratie, J J 756 Want 'er was noch nooit een nexus feudalis tusfchen Lekkerkerk en Ridderkerk geweest; 757 En hoe dan toch kan in een zaak, waar In de vjederzydfche betrekkin? van Leenheer en vafal niet gevonden word, 758 Waar in de Heeren van Lekkerkerk nooit de qualiteit van Smalhemn van Ktdderkerk hebben gehad of geacquireert ; 759 Ja waar in nooit een contract feudaal tusfchen Hun en den Opper-Leen* heer; veel mm tusfchen Hun ende Heere» va» Hia'a'er&eré, heeïc gefubfïiteert, G 760 Dit raïïbnnement van applicatie zyn, 761 Men mag tegens zyn Leenheer geen prafcriptie atlegerenï 762 Vooral, daar dit raifonnement alleen op die vjederzydfche betrekking be- 763 Van welke zyde men dus die allegatie befchouwt, nimmer kan dezelve hier geappliccert worden; 764 En daar dit dan zoo is; 765 Daar de Impetrant nu noch nader by deze Deduftie getoont heeft, 766 Dat Hy zelfs die zyne geallegeerde praefcriptie geheel en al misfen zoude kunnen, 767 Dewyl de Heeren van Lekkerkerk nimmer eenig recht op Ridderkerk % welk altoos, en nooit anders was geweest, dan een Achterleen van de Heerlykheid van de Lek, qua talis , hadden kunnen krygen, of ook dadelyk gekregen hebben; 768 En daar cindelyk de Impetrant ook nu noch nader betoogt heeft, 7^0 Dat zyn Grootvader, al ware 'er het Handvest van den Jare 1440 niet geweest, evenwel de bevoegtheid zoude gehad hebben, 770 Zoo  x41 % 77° fntfLtrechV ™ ^' &U iogevo]ge de maximes 771 Om by exftinftie van de Heerlykheid van de Lek dadelyk van den Opperleenheer een verly te nemen: F 772 Hoe zeker mag Hy zig dan ook niet vleijen, 773 Dat geen der raifonnementen, aan de zyde van den Gedaagden, bv de 774 En hoe veilig mag hy dan noch niet dat zelve vertrouwen voeden; 775 Waar mede Hy zyne voorige Deduftïe befloot; 776 Dit doet Hy ook Edele Mogende Heeren! en zyn groot belang aan tendeT " d°°r21gtig °°rded van ü Edele Mol™«e gerust overla- 777 Stapt Hy ook daar mede van deze voor Hem zoo importante zaak af. Implorerende voorts — in en op — alles U Edele Mogende nobile ac henignum judi- ei/ officium. ^    AMPLIATIË DEDUCTIE, in de zake van Mr. CORN'ELIS GROENINX van ZÖELEN, Raad in de Vroedfchap en Oud Burgemeester der Stad Rotterdam, in qualiteit als Am« bachts-Heer van Ridderkerk, Impetrant van Mandament van Revifie, ter eenre, Contra Mr. JOHAN MAURITZ van PABST, Heer van Bingerden, Secretaris der Stad Amfterdam , zoo hy procedeert, Gedaagde, ter andere zyde. M« H. Schepman en j. A. van der Spyk. A. van Tonningen , Advocaten. Procureurs*