19«3175 UB AMSTERDAM  VERVOLG OP M. NOËL GHOMEL ALGEMEEN HUISHOUDELYK-, NATUUR-, ZEDEKUNDIG- en KONST- WOORDENBOEK. Vervattende veele middelen em zyn GOED te VERMEERDEREN, EN Z Y N E GEZONDHEID te BEHOUDEN, Met vsrfcheidene wisje en beproefde Middelen voor een groot getal van Ziektens, dievflig om tot een hoogen en gelukkigen ouderdom te geraaken; Een menigte van manieren, om LAMMEREN, SCHAAP EN, KOEIJEN, PAARDEN, MUIL-EZELS 5 HOENDEREN, DUIVEN, HON1G-BYEN, ZY-WORMEN te kweeken, voeden, geneezen, en winst te doen met die Dieren; Eene Natuurkundige Befchryving van HUISHOUDELYK- en WlLD-GEDIERTE, VOGELEN en V1SSCHEN, en de middelen om dezelven te jaagen en te vangen. Een groot aantal van Geheimen in den TUINBOUW , KRUIDKUNDE , AKKERBOUW , LANDBOUW, WYNGAARD- en BOOMGAARDBOUW, gelyk ook de kennisfe van VREEMDE GEWASSEN, en haare EIGENAARTIGE KRACHTEN, enz. Met de voordeden van het DISTILLEEREN, VERWEN, ZEEPZIEDEN, STYFSELMAAKEN, SCHILDEREN met Water- en Olie-verf; het maaken van BA AI JEN en STOFFEN voor deeze en andere Landen; van TURF, STEEN, enz. AI het geen een bekwaame HUISHOUDSTER dient te weeten; als het bereiden van allerlei foort vaa SPYZEN, DRANKEN, GEBAKKEN, CONFITUUREN: het inmaaken van GROENTENS voor den Winter, enz. Wat 'er in den SLACHTTYD moet verricht worden. Het bereiden van MEED, CYDER, AALBESIEN-WYN, RATAFIA, veelerlei foorten van LIQUEURS, enz. Om CHITSEN en KANTEN in 't nieuw te wasfehen, enz'. De middelen, waar van zich KOOPLIEDEN bedienen om grooten Handel te dryven. Een korte fchets van de meeste KUNSTEN, WEETENSCHAPPEN en HANDWERKEN, enz, DOOR J. A. de CHALMOT, enz. DERDE DEEL, Zynde het X. DEEL van het WOORDENBOE IC. Perrykt met Kunstplaaten. Ti ■ . ■ r IA • i , r . £ 4~ü - ."; - s l\„ M D C C L X X li V I I I.   ALGEMEEN HUISHOUDELYK-. NATUUR-, ZEDEKUNDIG- EN KONST- WOORDENBOEK. TIENDE DEEL. E. EBIONITEN. /«s/^s is de vyfdeLetter yan de meeste Alphabet(SS* S> ten en de tweede Klinkletter ; en wierd $f E @ door de oude Latynfche Schryvers in plaats RJ)(LS) van de M gebruikt, fchryvende, by voorV^^S beeld Em voor yEfw enz. De hooge of voormondfche e klinkt als de Franfche die met eenen fcherpen toon getekend zyn; als in bon- ^'neliere of middenmondfche e, heeft den klank als in andere fpraaken, wanneer agter eene enkelde e eene medeklinker volgt, die eensgalms met die e uit- §e^Sr0fa'chtermondfche e, éé, ae, of è luidt sis de e der Franfchen , in béte, mime. _ De doffe e als de vrouwelyke e der Franfchen inm*, "'F^waf eertyds eene Telletter, welke tweehonderd en vyftig betekende ingevolge deezen dichtregel. E quoque ducentos & quinquaginla tenchiU EAU DE MANTES, zie CROTON «. 14. FRIONITEN is de naam van eenen aanhang van Ketters in de tweede. eeuwe, welke aangemerkt zyn, ïs eene gezindheid, wier Hellingen de grondbeginsels van den Christelyken Godsdienst het onderfte•boven wierpen. , 'tls twyffelagtig, van waar de EUoSlumnennaam ontleenden, of zy dus naar eenen hunner voornaamfte Leeraarerf genoemd werden of van wegen hunne armoede, of om de armhartigheid en laagheid hunner gevoelens. Hunne .gevoelens in der X. Deel. ECHINIETEN. daad waren zeer verderffelyk: want fchoonzy geloofden in de Ilemelfche zending van Christus, en zyn deelgenootfchap in de Godlyke natuure, merkten zy hem egter aan als een' Mensch uit Joseph en Maria, volgens den gewoonen loop der natuure gebooren. Daarenboven hielden zy ftaande dat de Wet .der Pleetiaheden , door Moses ingefteld, niet alleen verpliRtende was voor de Jooden, maar ook voor allen, en dat ze ter zaligheid noodwendig moest onderhouden worden. En, dcwyl de H. Paulus, wegens de verbintenis der Byplegtige Wet geheel anders dan zy aedaiit en zich op 't ernftigfte tegen de onderhouding derzelve te weere gefteld had, was deeze Apostel by hen eene gruwel en zy bejegenden zyne fchnften op 't fmaadlykfte. Niet alleen hielden zy de Plegtigheden door Moses ingefteld, vast; maar gingen veel verder en omhelsden met eene gelyke maate van eerbiedenisfe, de bygeloovigheden hunner Voorvaderea en de overleveringen, door de Pharifeen, ftoutlyk by de Wet gevoegd. Zie M. le Quien, Adnot ai Damafcmm^Tm. I. p. 82, 83- Fabricius ad PhdostrZl de hceref. p. 81. Thomas Ittigius, de heref. «n Jhojïolici, en anderen. ECHINI, zie ZEE-APPELEN. ECHINIETEN noemt men de Verfteeningen van ZeeStelen die zeer gemeen zyn en veelvuldig voorko£ In tegenftelling van dl Stellieten oï Verfteeningen van Zee-Sterren die buitengemeen zeldzaam zyn. P^t moet niet vreemd voorkomen wanneer menmaanmerA Km&  U98 " V ECHINIETEN. ECHINIETEN. king neemt, dat de Schaal der Zee-Appelen hoe breekbaar ook, eene zagte gelyke drukking meer heeft kunnen wederftaan dan de huid der Zee-Sterren, en tevens minder verganklyk zynde, heeft dezelve zich in ftand gehouden en is zelvs afgezonderd gebleeven van de Moer, of heeft gemaakt, dat men de Steenkernen op zich zelv' vindt: want veele komen zonder Schaal in Jt Ryk der Mineraalen voor. De onderfcheidene benaamïngen door de Natuurbefchryvers aan deeze yerfteeningen gegeeven, zyn de volgende : Helmlntholithus Echini. Linn. Syft. Nat. XII. Turn. III. Gen. 41. Sp. 10. Muf. Tef 94. Schreber. Lithol. 103. a. Echinarum Teftce Lapidea. Wall. Min. 507. Echinites. Olear. Muf. 22, 21. Wolt. Min. 36. Gesn. Petref. 34. N. 1-12. Rumpf. Muf. T. 50. ƒ. 7, o. *. Tab. 59./. C, E, F. De EchUrieten zyn bynadoor geheel £wo|>averfpreid. Men vindt ze in Sweeden, Denemarken en andere Noordfche Landen, dikwils agaatagtig verfleend. Zy komen veel voor in de Krytbergen van Engeland, in de Graaffchappen Oxford en Kent, als ook by s' Gravezend aan den mond van de Tluenu, dikwife van binnen gevuld met Key of Vuurfteen. ïnFrankryk vindt men ze vol met Kalkftoffe, by Rheims en elders. In Switzerland vallen zy voornaamelyk op den Randberg, den ftoogen Mesmeren in 't Graaffchap Neubérg: in Italië omftreeks Venna, Vicenza enSiém; als ook op 't Eiland Maltha. In Duitschland heeft men ze veelerlei in de Wurtembergje Landen : in Saxen by Leipzigen in het Gebergte vari den Plaufchsn grond; als ook by Gozlar en andere plaatzen aan den Hartz, in 'tffildesheimfche, by Mansfjld en in Silezie. In de Holfteinfe, Lunenlurgfe en MekelemUirgfe Landen, komen veelen die wel geconferveerd zyn. Zy vallen ook in de Nederlanden, gelyk by Maastricht, alwaar men ze okeragtig verfteend vindt, en met Kalkfteenige ftoffe gevuld. Zelvs heeft men ze uit Oostindie bekomen, doch van Westindifche of Afrikaanfche zyn de voorbeelden zeldzaam. Deeze Zee-Appelen, nu, komen fomtyds in hun volkomen postuur voor; zodaanig, dat zy de gedaante der Natuurlyken volmaakt uitdrukken en naauwlyks dan op 't gevoel en door de kleur daar van te onderfcheiden zyn. Dus zyn zy met de Schaal verfteend; doch fomtyds hebben zy die geheel of gedeeltelyk •verlooren, en het zyn bloote Steenkernen, tot wier vorming de holligheid gelegenheid gegeeven heeft. Men kan dit fomtyds niet gemakkelyk ontdekken, ■wanneer de indrukzels van de Groeven, Wratten en 'Knobbeltjes , op de Steenkern overgebleeven zyn ; dan, door dien 't geen in de Natuurlyken verheven is, zich hol, vertoont, en ten dien einde dient men de een met de andere tevergelyken. Dikwils, evenwel, onderfcheidt zich de Schaal van de Steenkern door de verschillende zehHandigheid, afzondering, .of door de kleur. Men vindt 'er ook wel die platgedrukt of befchaadigd zyn, en 'er komen afdrukzelsvan dr'.elven in Kalkfteen of opLey, doch zeldzaam voor, Eyna altoos zvn de verfteende Zee-Appels van hunne Pennen beroofd; maar men heeft 'er , in de laatfte jaaren, gevonden, d;e met een gedeelte der Pennen in het gedeelte lagen, en hier door is men verzekerd geworden, dat de zogenaamde Juodenfteenen niets anders dan verfteende Zze-Appel Pennen zyn. Voorts komen nog gedeelten van de Schaal, en enkelde Wratten en Beendertjes van dit Zee-Schepzel onder' de DelfftofFen voor. Op verfcheide manieren" wordt de verdeeling der Natuurlyse Zee-Appelen of Z:e-Egelen gemaakt. Linnsus heeft dezelven, naar dat het Aarsgat boven of, zo wel als de Mond beneden is, in twee afdeelingen onderfcheiden, waar van de eerfte by zyn Ed. elf, de laatfte zes foorten bevat. Aangezien 'erondor de verfteende wel veelen van de bekende, doch ook fommigen van onbekende gedaante voorkomen, zal ik hier den Heer Walch volgen, die deeze laatftenzeer naauwkeurig onderzogt heeft. Zyn Ed. onderfcheidt ze m ronde, ovaale of langwerpig ronde en hartvormige; dat is, wanneer men alleeniyk acht geeft op den hori ■ zontaalen omtrek, als zy viak neerleggen, met den Mond beneden: maar voor 't overige maakt hy daar onderdeelingen van als volgt. Die Echinieten, wier grondvlakte of horizontaale doorfnyding volkomen rond is , onderfcheidt hy in zodaanigen die de Rug bultig oHioogrond, kogelagtigcf klootrond, laagrond of vlak hebben. Van de'hoogronden is de top fpits of rond. Die fpits getopt zyn of kegelvormig, worden Pihati geheeten, om dat zy naar een ouderwetzen hooggetopten Hoed of Muts gelyken. Deeze zyn het welke de Engelfchen, om die reden, Capftones noemen. Zy vallen in de Krytbergen en zyn by Klein, Bourguet , als ook by Knorr of Walch afgebeeld; hoewel zyn Ed. 'er in de fystematifche Lyst der figuuren niet van aanhaalt. Van deeze vindt men onder de foorten van Linnjeus geen gewag, en mooglyk is 't Origineel daar van niet bekend. De Ouden bebben ze, zegt men, Buf'onieten of'Scolopendrietengetyteld. 'tZyn meest Steenkernen die 'er van voorkomen en van verfchillende grootte; gelyk die uit de verzameling van den Heer Houttuyn op Plaat Xl.Fig. 1. afgebeeld; welke volkomen naar die van Walch; zo even gemeld, gelykt, zynde ook bruin hoornfteen- of liever jaspisagtig verfteend. Men vindt zodaanigen by Gulik, by Verona en elders. Van dcerc hoogronde komen 'er voor die rond getopt zyn, gelyk in Fig. 2. uit de zelvde verzameling word vertoond, en welke zodeanig een Zse-Appeltje voorftelt, zekerlyk uit de Engelfche Krytbergen afkomftig, dat ook een Steenkern is, op welke de Groefpaden naauwlyks zichtbaar zyn. Het heeft, voor 't overige, de zelvde hoedaanigheid, ten opzicht van 't Aarsgat, dat beneden in de rand is, en behoort tot de genen, die, als naar Knoopen gelvkende, Mbulares getyteld worden. Hier toe betrekt Walch de HTagrifche, by hem, zo wel als by Klein afgebeeld, "die nogthands zeer weinig naar een hoogronde of rand getopte gelyken. Knoopagtig zyn zy zo wel als de voorgaande: want het is bekend, dat men Knoopen van allerlei figuuren heeft. Evenwel zou ik de eerften knoopagtiger keuren dan deeze, die meer naar den bol van een Hoed of naar een Muts gelyken; 't welk 't Engelfche woord Capftones betekent. Behalve die met vyf Groefpaden, als gewoonlyk, heeft men 'er van met vier of zes, doch zeldzaam. Lister zegt, dat dergelyken als deeerffe, in Key verfteend, overvloedig in Engeland voorkomen. Luid bedoelt zekerlyk deeze laatften, waar van de Heer Houttuyn betuigd!    ECHINIETEN. ECHINIETEN. 1400 van ontzaglyk grootte te hebben, die nog duidèlykerfcet ondericheid uitdrukken, tusfchcn de kegelvormige en deeze meer dan twee duimen breed en hoog. Veel eigener zou men die, daar de Heer Walch den naam van Kogelronde aan geeft , Knopige mogen noemen. Het zyn, volgens zyn Ed. bcpaaling, zodaanigen, die de helft uitmaaken van een kloot of kogel; zynde dus hemisphcerisch, gelyk men 't noemt. In de voorgaanden is de hoogte byna aan de middellyn, in deeze aan de half middelyn of ftraal der grondvlakte gelyk. 't Komt eenigzins vreemd voor, dat hielde Dlscoides van Klein t' huis gebragt worden; hoewel die Autheur door Discus geen platte Schyf of Tafelbord , maar een hollen Bak of Broodmand , %iS(1>' forfbyde Duitfchers genaamd, verftaat, en ze Kamizool-Knoopen noemt. Genoemde Heer Houttuyn heelt kleintjes van dien aart, afkomftig van Aaken of Maastricht, die niet alleen half, maar zelvs geheel kogelrond zyn. Keiagtig verfteende, die zeer afgefleeten zyn, met het Aarsgat boven, ook volkomen rond. •De anderen hebben het zelve in de grondvlakte en van deeze komen 'er, volgens Walch , voor, die kegelvormig en die rond getopt zyn. Van de laatften geeft de Afbeelding Fig. 3. Plaat XI. een goed denkbeeld, zynde omtrent vyf kwartier duims breed en half zo hoog, volkomen half kogelrond, gelyk tot deeze foort behoort. In eene zwartagtig graauwe Schaal. is het gevuld met dergelyke ftoffe als de Maastrichter Verfteeningen en fchynt zes Groefpaden te hebben, die meest doorgefleeten zyn. Het Aarsgat bevindt zich zo wel in de platte grondvlakte als de Mond en dit zelvde heeft plaats in de fpits getopte van Fig. 4. een allerfraaist Steenkerntje van Trapemunde by Lubek, dat gepolyst in het Natuur-Kabinet van den Heer Houttuyn word gevonden, zynde vyfdeelig met fierlyke Paneelen van fchoon roodkleurig gemarmerd Jaspis of Agaath. Het is een duim breed en weinig meer dan een half duim hoog. Van de Laagronde of gedrukte Zee-Appelen, die rond van grondvlakte zyn, wier natuurlyken den naam van Moorfe Tulband voeren, of ook van Kroon, zynde de Echinometra of moeder der Zee-Appelen by RuMrmus, i, komen ook verfteende Exemplaaren voor. De Natuurlyken, weet men, zyn zeer fierlyk, door haare Wratjes, Pukkeltjes of Tepels, naar de verfchillende grootte van welken zy Pokkige, Geerstkorrelige of Getepelde h^eeten. Dit maakt dezelven tot zeer aartige ftukken, en die fraaiheid ontbreekt ook niet aan de compleète daar van, onder de Delftoffen voorkomende. Het zyn deeze, waar van 'men Exemplaaren gevonden heeft,.met de Pennen daar aan verfteend. Gedagte verfcheidenheden vallen ook onder de verfteende zaaken. Men heeft 'er Geerstkorrelige, dat is met zeer fyne Pukkeltjes als bezaaid; een van welken zeer groot, doch meest aan ftukken; de anderen kleiner en verkalkt vertoond worden. Van de Getepelden heeft Knorr verfcheide Exemplaaren, die zeer fraai zyn , insgelyks de Heer Houttuyn ; inzonderheid één uit Engeland op een {tukje kryt, als in fig. 5. is afgebeeld, 't Is opmerkelyk, dat van deeze, wiei origineel in de Roode en Middellandfche Zee huisvest, zo veelen verfteend voorkomen op 't Eiland Malthc, en Sicilië. De Tokkige, zogenaamd, fchynen weinig van deeze laatften te verfchillen, wat de Gemeene aangaat, maar die met verhevene Ribben, hoedaanig Walch een kleintje in plaat vertoont, zyn zeer bysonder. Van deeze laatften merkt de Heer Walch aan, ,, dat „ zy wat vlakker dan de voorgaanden zyn, hebben„ de, zo wel als de andere laagronde, de afgangs„ opening vlak boven. Van onderen in 't ronde „ hebben zy Wratjes als kleine Paarlen, doch haare „ overige verheffingen zyn langwerpig vierhoekig, „ vertoonende zich ieder op zich zelv' als of zy uit „ eenige famengevloeide Wratjes beftonden." Deeze Soort, zegt hy, is een groote zeldzaamheid, en het eenigfte ftukje, door hem afgebeeld, de Schaal fpaath-, de Steenkern kalkagtig hebbende, kwam van omftreeks Bafel, in Switzerland. Niet veel hier van fchynt dat fraaije Petrefakt ta verfchillen, 't welk de Heer Houttuyn uit Oostindia bekoomen heeft, zynde op Ternate, een der Molukkifche Eilanden, gevonden. Het is tot eene roodagtige Hoornfteen of Jaspis overgegaan, en van boven een weinig afgefleeten, zo dat de Ribben, die op da kanten zo zigtbaar zyn, zich aldaar niet duidelyk vertoonen. Aan de ondervlakte is 't blykbaar, dat het vyf derzelven meer verheven heeft, tusfchen ieder paar van welken zich nog twee zulke breede Ribben bevinden, die als uit langwerpige vierhoekjes, overdwars, fchynen te beftaan. Het origineel zou men eenigzins in die van Klein op Plaat X. fig. D, E, welke hy Toreumatica of gegraveerde noemt, kunnen vinden. Nu blyft van de laagronde of platagtige Echinieten nog over de Gefternde, dus genaamd', om dat de Wratten of Tepeltjes ieder als in een Sterretje ftaan.' Een zodaanig Exemplaartje hadt de vermaarde Klein uit het Dresdener Kabinet in plaat gebragt, en twee andere ftukken achtte de Heer Walch hier toe ook te behooren. De platte Echinieten, die rond van omtrek zyn, behooren tot de Pannekoekjes en Zee-Schyven, Echino-Disci by Breyn genaamd, de Placenta en Orbiculus van Linn/eus ; verfteend komen deeze zeer zeldzaam voor. Uit den Elzas heeft de Heer Houttuyn 'er een, dat byna geheel plat is, en derhalve hier behooren zou kunnen, indien de tekening het zelve niet nader tot de voorgaanden bragt. Het heeft vyf korrelige en daar tusfchen vyf gladde Paden, zynde van onderen byna geheel met Korreltjes bezet. Tot de Ovaale of eyervormige , dat is langwerpig ronde Echinieten, zouden in de eerfte plaats zodaanigen behooren, die Linkkus Getepelde noemt, wegens haare groote Tepels, aanzienlyker dan in de Moorfe Tulbanden. Rumphius fpreekt 'er van , onder den naam van Langwerpige gevingerde : want die Tepels dienen tot aanhegting'en beweeging van de fraaije gladde dikke vingeragtige Pennen, welken men Zwaaifteenen noemt: daar de Moorfe Tulbanden, in de natuurlyke ftaat, die lange ronde dunne ruuwe Pennen heb ben, welken men verfteend. op Maltha menigvuldig vindt, en ze noemt Kapittelftokj'es van St. Paulus. Dus verfchillen dan deeze ovaale getepelde , welke uit Oostindie komen, grootelyks van de ronde , die 'er niet natuurlyk zyn, huisvestende in de Perfifche Boezem of in de Roode Zee. Maar die eyronde Soort tot A 2 nog  1500 ECHINIETEN. nog toe, zo 't fchynt, niet verfteend gevonden of niet onderfcheiden zynde, heeft de Heer Walch daar van geen gewag gemaakt. Dan is 'er nog een ander ovaale Soort, met kleine Pukkeltjes, gelyk 'er veele Zee-Appeltjes, van weinig grootte, voorkomen uit Oost- en Wesündie, welke wit zyn, en bruinroode naaldagtige Pennen hebben, fommigen zwarte, die ontzaglyk lang zyn : des men deeze eigentlyk Zee-Egels noemt. Op Plaat XII , van Rumphius, fig. 5, vindt men de Afbeelding van dit Ongediert, 't welk de ftranden in Indie gevaarlyk, met bloote voeten, te betreden maakt. Die Zee-Appeltjes ■zyn derhalve natuurlyk gemeen; gelyk men ze ook by Klein op de vierde en vyfde Plaat voorgefteld vindt: doch verfteend fchynen zy weinig voor te komen. De Afgangs-opening hebben zy, zo wel als de Getepelde en Tulbanden, boven op de Rug, tegenover den Mond, en dezelve is ook doorgaans onbefchoft groot. Mooglyk zou die van Walch, plaat E. II. fig. 5, hier behooren kunnen. Nu komen wy tot de Eyrormige, waar van zyn Ed fpreekt, die men Ova Anguina, dat is Siangen-Eyeren, genoemd vindt; zo wegens de figuur, als om dat zy van buiten byna effen zyn.. Weinig verheffing hebbende, noemt Klein ze Scuta ovata, dat is eyronde Schilden ; waar van eigentlyk geene verfteende door Walch te berde gebragt zyn. De Heer Houttuyn bekwam'er zodaanigen van Aken of Maaftricht, rosagtig geel, by de drie duimen lang,, twee duimen bi eed en maar een duim hoog. Zy zyn rondom effen, volmaakt eyvormig, en hebben het Aarsgat in de rand der grondvlakte, of een weinig boven dien rand. Het zelvde heeft plaats in zekere hoog gerugde of verhevene, wier hoogte de breedte byna evenaart, en in welken de Groefpaden tot den rand toe loopen; hoedaanigen 'er veelvuldig by Rheims in Frankryk gevonden worden- Voor 't overige zou men deeze bykans tot de hoogronde, voorgemeld , betrekken; aangezien de grondvlakte niet zeer langwerpig rond is. Men kan ze Galeati of Casfidei noemen, waar mede het Engelsch woord Helmftones ftrookt. De zodaanigen komen by Klein, op Plaat XVI, verfteend voor. Dan volgen de genen die men Echino-SpatJiagi noemt, doch Klein geeft 'er den naam van Scuta angularia aan. Schoone Petrefakten, daar van, komen voor op de tiende en elfde Plaat fig. 2. van Scilla. Ook vindt men 'er door den Hoogleeraar Walch voorgefteld,. weli.en zyn Ed. niettemin elders betrekt.. Het origineel ve/toont zich by Gualthieri, Tab. 110, letter .A; ondor den naam van Echinantus,. wegens de bloemsgtige figuur , op de Rug , waar in zy egter gelyk ft aan m :t de Eyvormige voorgemeld: des die beiden tot de Roosagiige van Linn.eus behooren zouden. Daar is ook eene Soort welke men om derzelver £edaa ite zeer gevoeglyk Zeè-Pajiey zou kunnen noemen , en dit is ook in gebruik. De Heer Houttuyn beef. 'er zeer fchoone van bekomen, van even de zelvde figuur en niet minder grootte als de OrigineeBen, door zyn Ed. befchrceven in het I. D.XIK Stuk van zyne Nat. Hifi., blndz.- 524., zynde omtrent vier en een half duim lang, vierdehalf duim breed, en bykans twee duimen dik.. De roosagtige tekening ie hier byna zo duidelyk als in de Natiiuilyke, de i ECHINIETEN. kleur oranjegeel, de zelvftandigheid een geelagtige Spaath, en fchynt dit Petrefakt van Aken of daa'romftreeks afkomftig te zyn. Zy vallen verfteend en misfehien ook wel natuurlyk, aan de Middellandfche Zee-, in de 'Levant en in Rvbarie De Arabieren venten ze voor verfteende Broodjes uit. De twee eerften hebben een platagtige grondvlakte doch daar komen voor,, die van.onderen hol zyn en van boven van een byzondere figuur, weshalve men de Natuurlyke Duodshoofdjes noemt. Het zyn de Brisfi van fommigeu, en zy komen onder dien naam, by Klein, natuurlyk voor, op zyne Tab XXVI •' by Rumphius PI. XIV.fig. 1: by Gualthieri, die dezelven Eclimo-Spathagi noemt, op Tab. 109, letter A, B , en elders. De Franfchen noemen ze Pat d° Poulain, om dat zy op de Rug als het indrukzel hebben van een Haanepoot. Walch geeft 'er twee Petrefakten van, Tab E. I, fig. 3, 4> die zeer met het gezegde origineel van Rumphius ftrooken; doch hy verwart dczelven ongenadig, met de eyvormige en hoog gerugde, en betrekt 'er een vierpadige toe die niet het allerminfte geiykt. Klein heeft een verfteende. van dcezen aart, Tab. XXVII, Letter B. Zv hebben de Afgangs-opening zo wel als de volgende wat boven den rand, en zyn behalve de figuur ook in tekenihs verlchillende. ö De Hartvormigen, die Klein op zich zelv Sbatoei noemt, en wel duidelyk door hem van de voorgaan, den onderfcheiden worden, behooren tot de Echimts Lacunpfus van Linn^us, door hem, wegens de diepe Groef die zy hebben, dus geheeten. Behalve de die-' pe Sleuf, welke een der vyf Paden is, naar den Mond toeloopende, verfchillen zy ook, door dien de fi> ze te winnen. Men wordt veel te achteloos in dit ftuk, om dat men, de Beminde magtig geworden ,» zynde, nu denkt alles gewonnen te hebben. Voorts » wantrouwt men zich zeiven niet meer; men waant, ,> dat de genegenheid, in den aanvang heftig, onver>• anderlyk is, waar in men zich zo vaak bedriegt. ;> Wy hebben een zeer wispeltuurig hart; wy willen >> op den duur niet regt in den wagen gaan. Daarvan >> daan dat men Mannen, die de fchoonfte braaffte » Vrouwen met'moeite gekregen hebben, daar na naar » vuile ontuchtige (letten heeft zien hunkeren. Ook >> mangelt het veelal aan befcheidenheid, infchikke» lykheid, en goedaartige zagtheid. Alle jonge lie " den, die trouwen, raade ik daarom, wat veel van » deeze deugden op te doen, en voorfpelle hun dan, » geruste en vrolyke dagen te zullen hebben. Ik zeg" ge hun, dat, wanneer getrouwden in eene zaak ver" fchillen, en alle fchyn van een opkomenden twist " zich opdoet, elk behoore te bedenken, datdebron » des verfchils uit een goeden grond voortkomt, en » dat men daarom moet toegeeven. Want waarom " verfchilt de Man van de Vrouw, en de Vrouw van " den Man in eenige zaak? (ikonderftel, dathetver" fchil niet voortkome uit eene lust om elkander te " farren) alleen, om dat de een meent, dat zyne mee" ning beter zal voldoen aan het welzyn van het Huis" gezin dan die des anderen. Wanneer dan, byvoor" beeld, myn Vrouw zeer fterkop haar ftuk ftaat, en " het volftrekt wil doorzetten , fchryve ik deeze drift " aan haare groote liefde voor myn geluk en het wel" zyn van het Huisgezin toe, en ben daarom niet " dwaas genoeg om haar met geweld te wêerftaan, " alzo ik begryp, dat ik deeze Ioflyke zugt voor myn " geluk in der daad zou kunnen , zo niet uitblus" fchen, ten minften verdooven, en haar in het ver" volg, onverfchilliger daar omtrent maaken. Tast " zy mis in haar gevoelen, ik merk het niet anders " aan dan eene dooling, en moet ik die niet vergee" ven? Zal ik daar over raazen en tieren? Hebben " wy het in onze hand 't eiken uure ons verftandvol" komen te verlichten. Van mynen Trouwdag af heb " ik my van deeze handeling met den gelukkigften " uitflag bediend. In zaaken, die duister waren in " de uitkomst, ftond ik niet lang op myn ftuk; maar " gaf ze ten eerften over, weetende, dat zo ik fterk " drong, myn zin kreeg, en de zaak. viel naderhand „ tegen  ECHT-REGLEMENT. ECHT-REGLEMENT. -503 f, tegen myne gedagten uit, myn Vrouw bovens my *' de overhand zou .hebben, en zy my in andere ge, vallen gelyken uitflag zou voorfpellen, en dan nog fterker op haar ftuk ftaan. Zag ik, dat zy eene „ zaak kwalyk begreep, en egter wilde doorzetten , „ ik hieldt my eerst wat ftyf by mynemeening, doch' ,, gaf ze daarna volkomen over, en de kwaade uitflag, ,, haar daarnabeichaamende, leerde haar zich of niet, „ of alleen zagt en met alle tekenen van liefde tegen „ my te verzetten. Hier door hebben wy nooit van „ eeniggefchil in ons huis geweeten, en hebben haast „ vyf en twintig jaaren zonder eenhg harrewarren ge„ leeft. De Mannen behoorden, getrouwd zynde , „ geduurig te gedenken, wie zy waren, toen zevry„ den, hoe zagt, hoetoegeevend, hoeminnelyk; en „ indien ze dit geduurig 'deeden , zouden zy zich „ fchaamen voor hunne Vrouwen zich nu in een ander „ licht te vertoonen. Althands ik doe het zeer dik>, wils, en heb dan voor my zelvcn het zoet vermaak » van myne liefde op te wakkeren, en ten volle in j, haare eerfte tederheid te gevoelen , indien zy nu al >» iets daar vari mogt verlooreu hebben, dat ik egter >» ontkenne. Eehalvendat, bedenke ik veeltyds, hoe » veele verpligting ik aan myne Vrouw heb, datzy, » op mvne bede, zich aan my en aan den (lommer van » het Huisgezin voor al haar leeven heeft overgegee» ven. Hoe groote een gunst is dit niet! Vrouwen » moesten bedenken, dat zy veel nadeel lyden door » alle twisten, alzo dit de liefde verbant, endeMan'> nen traager maakt om de belangen van het Huisge» zin te behartigen, behalven dat 'er meer anderena" deelige gevolgen uit kunnen ontftaan. Over en weer >> moeten Getrouwden in het oog houden, dat twist " elks genoegen ftoort,'en dus dubbel nadeel aan" voert: men doet een ander lyden aan, maar men " lydt ook zelve: of is de twistgierige altoos regtvro3> lyk, en vergenoegd? ^t welk egter de faus van het « leeven is. ECHT-REGLEMENT , is een zodaanig Reglement het welk ten richtfhoere dient, van al het gene het Polityke beftier van de Huwelykszaaken betreft, als Aantekenen , Proclamatien , verboden Graaden van Maagfchap, Swagerfchap, Overfpel enz. De aart van ons Werk vordert om het geen ten deezen aanziene in ons Gemeenebest is geftatueerd, voor zo verre wy het hebben kunnen bekoomen, aan onze Leezers ingevolge de rang der Provinciën mede te deelen. Gelderland. Eclitordnwig of Ordonnantie op de Houwelyken met den aankleeven van dien in de Provincie van Gelderland de dato den g Oclober 1660. Die Staten des Furftendoms Gelre en Graeffchaps Zutphen, doen te weten, dat onfe ordonnantie over d'echtfaken, in den jare 1597 eerst geëmaneert, ende daer na in de jaeren 1627 en 1658 foo om dat daer weynige exemplaren voor handen waren, als dat bevonden wierde, dat verfcheydeme perfonen, jae fbdaene, dien het geenfins betaemde, figh Ondernomen die kynderen,v die in de macht van de Ouders ftaen , te feduceren, ende haer van de.gehoorfaemheyt ende authoriteyt, die den Oldercn competeert, aff te leyden, heidrukt, ende by ons gerefumeett, ende met aandacht gerevideert fynde, Wy om alle vordere abufen in 't poincl van 't houwelik, fo veel moghelyk, voor te kommen, die voorrchreven onfe ordonnantie geamplieert ende wyders geftatueert hebben, amplieren ende Hameren by defen in manieren hier na volgende. 1. Aengaende die Echtordnung, wefende by Gonr Almachtig ingeftelt, fullen alle gefchillen dien aengaende eerst kommen aen den Kerken-raet van yder Stadt ofF Dorpe, om met asfiftentie van goede Mannen ofte Vrunden van Partyen, den twist ende verfchillen by goede vermaninge ende onderrichtinge in vrindtfchap neder te leggen, ende ingevalle fulx ontftonde, dat als dan parthyen aen den Cantzelerie geremitteert fullen worden, alwaer men die procesfen in echtzaken, foo fommierlyk fal doen ventileren, ende tot korte expeditie van recht verhelpen, als eenigfins doenlyk is. 2. AlfoodieKynderen ftaen in de macht van de Ouderen , die fy in alles behooren te, gehoorraemen : foo wordt geftatueert, dat alle houwelyken van kynderen fonder confent van de Ouders gecontraheert, fullen (volgende die Keyferlyke befchreven rechten) nul ende van onwaerden fyn , ten waere dat die Ouders 't houwlyk namaels approbierden ende bewilligden. 3. Indien eenige Paepfche Ouders, Voogden ende Bloedverwanten der minderjarige binnen ofFbuyten defen Staet wonende uyt haat van de religie, offook andere uyt wreetheyt, ofT anderfins , weygeren te confenteren in het houwelyk, ende daer op die minderjarige befwaert fyn, en fal evenwel geene van de Predicanten vry ftaen, haer in ondertrouw op te nemen, off haer .het ordel van fodane voorvallen t'onderwinden, maer fullen defelve ter eerfter inftantie renvoyeren aen den Hove van Gelderlandt, 't welk daer over fal disponeren, fo als bevonden fal worden te behoren. 4. Ende want veler goeder Iuyden kinderen verleyt, ende bedrogen worden by heymelyke houwelyken, tot grote bedroeftenisfe van de Ouders ende vrienden, ende dat daar-en-boven fulke houwelyken onbedachtelykengemaekt, gemeynlykongelukkig zyn, ende quaden voorrgank hebben, met occafie van velerhande inconvenienten ende fchandalen , wort by de Lantfchap verftaen, dat geene heymelyke houwelyken plaats rullen grypen, dan alle toegelaten houwelyken fullên gecontraheert worden ten overftaen, ten minften van twee beyderfyts naeste Vrienden, ofte Mombaren, fo de Contrahe'nten die hadden, ofte Vrienden ende Mombaren gebrekende, van twee geloofweerdige perTonen van wederryden, daer toe ftecialyk te roepen. 5. Ende fullen fodaane beloften ende ondertrouw abfolut ofte per verba de prefenti gefchieden, dat is met woorden , . die tegenwoordige beloftenisfe , fonder , conditie ofte uytneminge mede brengen : ende die fo> gedaen fynde, fullen niet konnen worden gebroken, alwaer het dat parthyen daerinne bewilligden, maer daer en 't eynden gefolemnifeert, entweder bydievan de Magiftraten, ofF Kerkendienaer , nae drie voorgaende Sonnendaegfche proclamatien , ter plaetfen daer fulx gewoonlyk is te gefchieden. 6. So wie ter. quader trouwen ende fonder appa^ rent fundament, die geboden fchuttet, ral nagelegentheyt ende exigentie van faeken gemuïcleert worden. 7-  1504 ECHT-REGLEMENT. •ECHT-REGLEMENT. 7. Wanneer de drie proclamatien fonder wettelyke infpraek gegaen, ende van andere plaetfen, daer defelve ook moesten gefchieden, klaer blyk fal fyn uitgebracht, ende niet eerder, fo fullen de ondertrouwde haer moeten laten infegenen in den echten Haat, immers ten langften binnen een maent nae de derde proclamatie, ten fy by iïekte, off andere nootfakelykheyt, daer op fcherp reguard genomen fal worden. 8. Item foo verre eenige vremde onbekende perfonen Man off Vrouw, fig met den anderen verloven wilden, fullen die niet uytgeroepen, ingefegentnoch aengenomen worden, fy en hebben dan te vorens getoont goet fchyn ende befcheyt haeres heerkommens, wandels ende wefens, ende voornamentlyk, dat fy anders waer niet getrouwt ofte gehylikt fyn. 9. So yemant in de ondervraginge fyn naem, toenaem, qualiteyt, woon- off rcfidentieplaets ter quader trouwen verfwycht, verandert off vervalst, die fal arbitralyk, ook aen den lyve* na exigentie van faeken worden geftraft. 10. Ende hoewel by de Keyferlyke befchreven rechten 't hóüwtyk toegelaaten is tusfchen Susters ende Broeders kynderen, nochtans in aenfien van die narnaegfehap, ecnfamentlyk dat by die generale gewoonte van alle wel geordinierde Landen ende Provintien, fulx aenftotclyk geacht, ende als' ftrydendc tegens de eerbaerheyt, niet toegelaten en wort: fo willen ende ordonnieren wy, dat alfulke houwelyken fullen fyn ende blyven verboden. 11. Ende worden hier mede generalyk verboden die graden van affiniteyt ende confanguinitcyt fo wel in adcendenti als defcendenti linea. 12. Geene Melaetfche fullen met gefonde perfonen, die nooyt melaets geweest fyn, mogen trouwen , noch Melaetfche met Melaetfche, niet anders als met confent van de Magiftraet ende Proviforen der felver, daer fulx mochte voorkommen, op pcene van bannisfement. 13. Ook geene Christenen onder ons gebiedt gehoorende , met Jooden, Mahumetaanen, noch Heydenen , op poene als vooren. 14. Noch geen gedoopte met een ongedoopte fal in de Kerk getrouwt worden, ten fy die eerst gedoopt fal fyn. 15. Ende en fal geen Man mogen tróuwen de nagelaatene Weduwe van fyn overleden Broeder, noch g'een Vrouw den Man van haare overledene Suster, het fy de Broeder ofte Suster van heelé off halve bedde geweest fyn. 16. Hier-cn-boven en mag niet trouwen de Man met de Weduwe van fyn Neeff, dat is met de Weduwe van fyn Broeders en Susters Soon, noch met de Vrouw van eenige fyner Broeders ende Susters Defeendenten, gelyk ook geen Vrouw trouwen mach de nagelaaten Man van haer Nichte, dat is den Weduwenaer van haere Broeders en Susters Dochter, noch met de Weduwenaer van haere Broeders ende Susters De leenden ten. 17. Geen behoudc Oom mag trouwen met fyn behoude Nicht, noch geen bchoude Moeije met haer behoude Neeff, dat is geen Weduwenaer mach trouwen met de Dochter van fyne overledene Vrouwen he.de ff halve Susrer, ende ge;ne Weduwe mag trou¬ wen met de Soon van haer overledene Mans heel off halve Broeder, 't fy uyt het eerde houwelyk kynderen fyri off niet. 18. Door defelve analogie verbieden wy alle houwelyken tusfchen perfonen, daer d'eene met des anderen bloet-vrienden in lbdane verboden graden te vooren vleefchelyk in onecht heeft geconverfeert, fulx dat niemant mach trouwen fyn Ooms Concubyne, ende wat meer dergelyke incestuéufe voorvallen mochten voorkommen. 19. Ende die des niet tegenftaende in houwelvk fubreptive mochteji komen te treden, ofte ook ongetrouwt in bloetfchande leeven, fullen daer over fonder verdrag ofte disfimulatie geftraft worden, volgens Ooddelyken ende befchreven rechten tegens incestuéufe geftatueert. 20. Indien onfe onderhorige buyten de Provincie het geene voorfehreven doen, fullen fy wederkeerende onder ons refort, evenwel als incestuéufe geftraft wierden. 21. Ende alfo in 't aengaen van den Echtenftaet nodig is, dat befonder gelet worde, dat defelve ge fchiedefonder confufie der voorfehreven graden, waer door anderfins groote fwarigheden in de fuccesfien en anders fouden ryfen : fo ordonnieren ende ftatuieren wy mits defen, dat indien yemant verfoekt ondertrouwt te worden, in diergelyke voorvallen rakende de eerbaerheyt ende confufie der graden , ende die Kerken-Raden daer fulx voor komt, mochten twyffelen, off dien aengaende by de voorfehreven articulen is geftatueert off niet, dat fy 't felve den Hove fullen aengeven, ende middelerwyl met d'infehryvinge ende proclamatien opholden. 22. Item alle andere houwlyk-faken , ende dat dien aenkleeft, fullen blyven in de dispofitie van de gemeyne Keyferlyke rechten , daer die Landt- ende Stadt-rechten, ende oude wel heergebrachte gewoonten cesfeeren, ende ftaen ter kennisfe ende jurisdictie als voren. Ordonnieren daeromme ende bevelen hier mede alle Drosfaerden, Amptluyden, Richteren, Magiftraten van Steden, ende allen anderen Justicieren, Officieren , ofte haere Stadthouders, des voornoemden Furftendoms ende Graeffchaps , jegenwoordig ende na defen alle jaer precifelyk doen afkondigen ende publicieren, een yegelyk binnen die limiten van haere jurisdictie, daer ende alfoo men gewoonlyk is publicatie ende affkondiging te doen, ende ook dezelve emftelyk onderhouden ende obfervieren, doen onderhouden ende obfervieren by allen ende yegelyken ingefetenen ende inkomelingen deefer Lantfchap, in allen puntten ende articulen nae den inholde van dien, niet tegenftaende eenige cos'tumen ofte gewoonten ter contrarien, die we'ke in defen nieten fullen ftandt grypen. In oirkondt is des Furftendoms Gelre ende Graeffchaps Zutphen fecreet Zegel hier onder op 't fpatium gedrukt, Gedaen ende gearresteert op den Landtdag binnen Zutphen den 9 Öftobris festien hondert ende t'festig, Onder ftondt, Ter Ordonnantie van Haer Edele Mogende, ende was nevens een opgedrukt Zegel in rooden wasfche &c. Voorts is ingevolge eene Refolutie de dato den 6 Deccmb. 1634 °P den Landdag te Nymegen gehouden , aan zekeren Joost van Buren toegeftaan, om niet zyn over-  ECHT-REGLEMENT. ECHT-REGLEMENT. IJ05 overleden Huisvrouwen Broeders Dochter te mogen trouwen. Zie Geld. Placaatb. II. Append. fol. 23Ó. Ingevolge Refolutie van den 16 Octob. 1715 na ingenomen advys van den Hove Provinciaal, zodaanig Huwelyk geweigerd. Andermaal geweigerd den 16 April (.72-3. Geld. Placaatb. III. Deel fol. 307» 397. Volgens eene Staatsrefolutie genoomen den 4. May Ï693, is aan Willem van de Wal Rentmeester der Stad Nymegen toegeftaan, om met zyn overleden Vrouwen Susters Dochter te mogen trouwen. Geld. PI. Ap. II. fol. 242. Zulks geweigert ingevolge Refolutien van den 17 Maart 1707, den 22 Octob. 1716, den 1 April 1721 en 25 April 1727. Geld. PI. III. Deel fol. 113. 328, 374, 448. \ Ingevolge eene Refolutie van den 31 Octob. 1662, aan Wessel van Baerlach Burger te Doesburg toegeftaan eene huwelyksverbintenisfe aan te gaan, met zyn overledene Vrouwen Susters Dochter. Aangezien, volgens de inhoud van de Refolutie, zodaanig Houwelyk by Goddelyke en wereltlyke Wetten niet is verboden, noch ftrydende tegens de Placaaten op 't ftuk van Echtzaaken geëmaneert. Ib. 239. Ut fupra geconfenteerd om met de halve oude Moey te mogen D'ouwen, den 4.Decemb. 1702. Volgens Refolutie van den 30 Maart 1706, geweigert dispenfatie van een Huwelyk met de halve Broeders Dochter van de overledene Vrouw. Ut fupra met des overledene Vrouws halve Susters Dochter, den 25 Septemb. r7i4- Ut fupra met des overledene Huisvrouws Susters Soons Dochter, den 14 Octob. 1735. Ut fupra met de Stiefzoon des overledenen Mans, 1737. Ut fupra met de Stiefdochter van zyne overledene Huisvrouw, by welke hy geen Kinderen hadde gehad, den 18 Juny 1737. Ut fupra met de Stiefzoon des overledenen Mans, den 11 Octob. 1737. Holland. Echt-Reglement ingevolge de Politycque Ordonnantie van den 1 April 1580. 1. Eerst, aengaende den Huwelyken ftaet, omme te voorfien op d' ongeregeltheden die dagelyx foo langer foo meer gepleegt worden in de verfamelinge van verfcheyde Perfonen, ende daer op alfulke ordre en regule te ftellen, waer mede een yegelyk in fyn gemoet of gefintheyt mach Worden voldaen, ende dat de Goederen en Erffenisfen fonder fwarigheden of procesfen, mogen volgen den genen die daer toe geraekt en gefondeert zyn. 2. Dat van nu voortaen alle Perfoonen malkanderen in graden van maegfehap of affiniteyt hier na verklaert en verboden niet beftaende, van wat ftaet, conditie, gemoet of gefintheyt die fyn, die ten tydevan de publicatie van defen, als gerechteLuydentefamen ftdlen huishouden, woonen en converfeeren, gelyk alle andere die in der Kerken of voor eenige publycque Perfoonen in 't famen-wooning, huyshoudinge en cónverfatie, als ge-echte Perfoonen zyn getreden, by eenen yegelyken gehouden , geacht en gereputeert fullen worden, gelyk fy gehouden, geacht en gereputeert worden by defen , voor ge-echte Perfoonen , in allen fchyn of zy voor de Magiftraaten, of voor de , Kerken-Dienaaren of andere publycque Perfoonen, haer trouw openbaerlyk hadden gegeeven en bekent gemaekt, ten ware dezelve of eenige van henluyden X Deel. niet voor de Magistraaten of voor de Kérken-Dienaren haer trouwe belooft en bekent gemaekt hebbende, daer by hen bevonden befwaert, de welke binnen den tydt van drie maenden na de publicatie van defen , gehouden fullen zyn, te compareren voor de Magistraet van hare woonplaetfe, ende de felve hare fwarigheyt te kennen geven, om daer op gelet en gedaen te worden na behooren: welverftaende, dat de gene die voor de Magistraten of Kerkendienaren hare trouwe niet bekent gemaekt hebben als vooren, ende nochtans in de voorfchreve t'famenwooninge, huishoudinge en confervatie als ge-echte Luyden begeren te blyven, vry en toegelaten zal zyn, gelyk by defen henluyden vry en toegelaten wort, voor de expiratie van de voorfchreve drie maenden temaeken alfulke Huwelykfche Voorwaerden, als henluyden goeddunken fal. Ende worden mits dien ook voor ge-chte en getrouw-» de Perfoonen gehouden, alle de gene, die geduyrende de vervolginge, uyt faeke van de Religie, in de Landen van herwaerts-over malkanderen getrouwt, ende als geëchte Perfoonen , 't zy uyt of binnen de voorfchreve Landen 't famen gewoont hebben, hoewel zy hare trouwe in der Kerke, overmits de diverfiteyt van de Religie niet en hebben bekent gemaekt, ende niet tegenftaende eenige van de felve Perfoonen zyn overleden, alles in allen fchyn of fy ten tyde als fy aen malkanderen getrouwt, ende in huyshoudinge getreden fyn, in der Kerke haare trouwe bekent gemaekt hadden. 3. Ende de gene die hen na de publicatie van dezen ten huwelyk of in echten ftaet fullen willen begeven, fullen gehouden zyn te compareren voor de Magiftraet of Kerken-dienaren van de Steden en Plaetfen haerder refidentie, ende aldaer verfoeken dat hrer vergunt -fullen worden drie Sonnendaegfe of Marftdaegfe geboden, te doen in de Kerken, van 't Raedthuys of andere Plaetfen daer 't Recht gehouden wort, op drie Sondagen of Marft-dagen den anderen volgende: welke geboden gegunt ende gedaen fullen worden, ten eynde een yegelyk die eenige Ietfelen of hindernisfen , 'tzy van bloede, fwagerfchap of voorgaende beloften , waer door 't huwelyk egeenen voortgank en foude behooren te hebben, wil voorwenden, 't felve mach doen: Behoudelyk nochtans, dat de felve gebo» den niet gegunt noch gedaen en fullen worden, als de gene die 't felve verfoeken beneden hare Jaren zyn; te weten, Jonge-gefellen beneden haer XXV, ende de Jonge-dochteren beneden haere twintig Jaren , ten zy de felve de Magiftraten of Kerken-dienaren vertoonen het confent van hare Ouders, of den langst-levende der felver (indien fy eenige hebben): Maer indien eenig Jongman of Jongedochter, boven de voorfchreeve XXV en XX Jaren refpeótive oudt weTende, ende Ouders hebbende, verlbcht de voor» fchreve Sondaegfche geboden, fonder te doen blyken van haer voornoemde Ouders confent, foo fullen de voorfchreve Magiftraten of Dienaren, voor 't proclameren van de voorfchreve geboden gehouden zyn de Ouders van den Requirant of Requirante, voor hun t' ontbieden , ende in gevalle d' Ouders binnen veertien dagen na d' infinuatie aen haerluyder Perfoon gedaen , weygeren of in gebreeke blyven te komen , fal defelve weygeringe gehouden worden voor confent; en fullen de voorfchreve Magiftraet en Dienaren 3 voorts  I50Ö ECHT-REGLEMENT. ECHT-REGLEMENT; voorts mogen procedeeren tot het doen van de voorfchreve proclamatien en geboden ; maer indien de voorfchreve Ouders compareren, en eenige redenen al.'egeren , waerom fyluyden in 't voorfchreve verfochte Huwelyk niet en willen confenteren , ende daer toe by de voorfchreve Magiftraet of Kerken-dienaren niet geinduceert en konnen worden , foo en fullen de voorfchreve Magiftraet of Dienaren , de voorfchreve Jonge Luyden niet mogen trouwen, noch te famen voegen, voor dat by den Collegie van de Magiftraet met kennisfe van faeken t'felve henluyden worde geordonneert: De voorfchreve geboden gedaen zynde, ingevalle daer tegens geen wettelyk weder-feggen is gevallen, fullen de Perfoonen by de Magiftraten ofte Kerken-dienaren getrouwt worden, volgende d' Ordonnantiën die in de Kerken gebruykt Worden, ende die den Magiftraten daer toe by den voorfchreve Staten overgefonden fullen worden. Alle de gene die hen na de publicatie van defen, anders jn huyshoudinge ende t' famenwooninge by malkanderen fullen voegen ende converferen als echte Luyden, ful'ei voor de eerfte maendt dat zy te fairien huyshoud^n ofte woonen, verbeuren elks een muldte van ryftig ponden van veertig grooten 't pont, in de tweede maendt daer en boven noch een mulfte van hondert ponden, in de derde maendt een mulcle van .twee hondert ponden, t'appliceren den Hooft-Ofticier, den Armen van de plaetfe, ende den Aenbrenger elks een derde part, ende foo verre fy langer hy den anderen blyven , fullên voor den tydt van tien Jaren uyt den Lande van Hollandt ende Vrieslandt gebannen, ende boven dien in hare Goederen ge■muldeert worden nae de qualiteyt van de Perfoonen. 4. Ende alfoo volgende de Goddelyke, natuyrlyke ende befchreven Rechten, in den H. Echten ftaet, •als in eene ordeninge Godts, tot eerlyk onderhout ■ende verbreydinge des Menfchelyken geflachts ingeïlelt, tusfchen den genen die malkanderen in Bloede •of Swagerfchap binnen feekeren grade zyn beftaende, verboden is Houwelyke te contracteren, ende dat wel eenige verfcheydentheyt ende duysterheyt in de be» reekeninge derfelver graden, byzonder van maegfchap van de zyde komende, wort bevonden: Soo. ist, dat de Staten de verboden graden hier nae hebben doen uytdrucken, ten eynde eenen yegelyken des te beter daer van mach worden onderricht, ende egeene ignorantie en pretenderen. Ordonnerende ende verbiedende over fülks, dat egeene Perfoonen, van wat qualiteyt,. conditie of gefintheyt fy zyn, binnen de naevolgende uytgedrukte graden, malkanderen in Bloede of aföniteyt beftaende, t'famen en fullen gevoegt worden, nochte eenigfints malkanderen trouwen, op poene dat de felve niet alleen van onwaerden gehouden, maer ook fyluyden in Lyf en Goet geftraft fullen worden, fulks nae befchreven Rechten tegens den incestueufen ende bloetfchendigen is geftatueert. 5. In den eerften, en mogen niet trouwen eenige .Afcendenten met hare Defcendenten ; te weten, Ouders en Kinderen, opwaerts ende nederwaerts gaende- jfa infinitum. 6. Insge' vks niet Broeders met hare Susters, het ,2y van vo'le of halve Belde. 7. Ten derden, en imsgén nittt trouwen deOomen met nare JNicnten, dat is, met hare Broeders of Susters Kinderen , ofte Kindts-kinderen ende Defcendenten; nochte insgelyks cle Moeyen met haren Neven r dat is, met haren Broeders of Susters Soon, nochte Kindts-kinderen of Defcendenten, beyde in infinitum, alfoo Oomen ende Moeyen , ten relpeéte van hare' voorfchreve Nichten ende Neven, ftaen in de plaetla van Vader ende Moeder. 8. Ende foo vele als vaengaet de graden van affiniteyt ende Swagerfchap, alfoo den bandt des Houwelyks alfulke gemeenfchap medé brengt, dat Man en Wyf maar eene en zyn; foo is 't insgelyks verboden ende gèinterdiceert, dat de Man egeene Bloedt-verwanten ofte Magen van fyn overledene Huys\rouwe, noch de Vrouwe met geen Bloedtverwanten of Magen van haren overleden Man, den felven Man ende Vrouwe binnen de voorfchreve uytgedrukte graden beftaende, malkanderen niet en fullen trouwen op gelyke poene van onwaerde en ftraffe in Lyf ende Goet als vooren. Namentlyk , dat geenen Man trouwen en mach met fyn Schoondochter, dat is, mei de naegelaeten Weduwe fyns Soons, noch met de Weduwe van fyns Soons of Dochters Soone, ende lbo voorts nederwaerts, of met geene Weduwe eeniger' fyner Defcendenten; gelyk ook geene Vrouwe.trouwen en mach met haren,Schoon-foon , dat is, met de Man van haers Soons of Dochters Dochter, 'ende alfoo vervólgende met egeene Man geweest hebbende van eenige harer Defcendenten.' 9. Insgelyks egeen Man mach trouwen met fyn Stiefdochter, dat is met de Voor-dochter fynder Huysvrouwe, noch met eenige van de felve fyne Voor-dochteren' Defcendenten ; gelyk ook geer.e Vrouwe trouwen mach met haar Stief-fone, dat is, met de Voor-foone van haren overleden Man, noch met eenige Defcendenten van defelve hare Stief-fonen. ■ 10. Item, egeen Man mach trouwen de naegelaten Weduwe van fynen overleden Broeder, noch egeene Vrouwe den Man van hare overleden Suster. ri. Hier en boven mogen niet trouwen den Man met de Weduwe fynder Neve, dat is, met de Weduwe van fyns Broeders of Susters Soone, noch met de Weduwe van eenige fyner Broeders of Susters Defcendenten ; gelyk ook egeene Vrouwe trouwen mach met de naergelatene Man van hare Nichte, dat is met de Weduwnaer van hare Broeders of Susters' Dochter, noch met de Man van eenige hare Broeders of Susters Kindts-kinderen ende Defcendenten. 12. Ende alfoo in 't aengaen ende contraheren van ïeti Heyligen Echten-ftaet, byfonder goet reguard hent genomen, dat 'tfelfde gefchiet in alder eerbaerreyt, ende dat alle confufien der voorfehreven graden daer door groote fwarigheden in de Succesfien ende inderfints ryfen) verhoet worden; Soo ist, dat de voorfchreve Staten ordonneren , dat indien eenige Perfoonen verfochten hare geboden , omme t' famen ;evoegt te worden, deweik nochtans de Gedeputeerde ,an de Magiftraeten of Kerken-dienaren fouden Lelunken, dat ten refpeéte van de voorfchreeve eerjaerheyt, ende omme confufie Van graden te fchcuven, niet en behooren t'famengevoegt te worden, lat als dan de voorfchreve Gedeputeerde ende Keren-dienaren het felfde de Overigheydt, daer toe ie fte-  .ECHT-REGLEMENT. ECHT-REGLEMENT. 31507 {tellen, fullen aengeven , ende met de voorfchreve verfochte proclamatien fuperfederen , omme middeler-tydt met kennisfe van faeken , 't felfde met der Overighe/dt toegelaten of ge wegert te worden, foo als nae de Goddelyke ende Civile Rechten bevonden fal worden te behooren. 13. Verklarende alfoo by defen nul ende van .onwaerden, ende niet te mogeh beftaen, de Houwelyken die niet in der manieren voorfchreve en zullen worden gecontraheert .ende gecelebreert, ende dat de gene die in de voorfchreve'graden van Bloede of affiniteyt maikanderen beftaende. hier namaels niet tegenftaende de voorfchreve verboden , fouden vermeten in Houwelyke te treden, daer van fonder verdrag oF disfimulatie geftraft zullen worden, met de pcenen In de Goddelyke en befchreven Rechten, jegens den Incestueufen en Bloetfchenders als vooren geftatueert , fonder dat ook 't Placaet by de Keyferlyke Majefte/t gemaekt in den jaere 1540, noopende het contracteren van Houwelyke van Perfoonen beneden hare jaren zynde , ende de pcenen daer inne begrepen, hier mede verandert worden. 14. Ende alfoo de voorfchreeve Staten mede onderricht zyn, dat de overfpelen onbelet ende ongeftraft blfven binnen de voorfchreve Landen , door dien de Officieren en Magiftraten daer tegens niet en doen haerluyder devoir als naer behooren, hun excuferende, dat wel eertydts de Officieren ende Proviforen refpective, by preventie de kennisfe van defelve mefufen en misdaden hen plegen t' onderwinden, fonder defelve groot te achten, óf anders dan met lichte en kleyne geldt-boeten te ftraffen, daer nochtans alfulke fchandelyke fonden den toorne Gods verwekken ende ontfteeken over den Lande ende Volken, daer onder die regneren ende ongeftraft gelaten worden, daer van het uytgedrukte Godes woort, en alle Historiën , menigvuldige exempelen mede brengen. Dat ook de ergernisfen, confufien, en quade exempelen der Overfpeelders, den Heydenen Keyfers en Koningen beweegt hebben de Overfpeelders met der doodt te doen ftraffen: Soo ist, dat de Staten voornoemt, beterende de voorfchreve Overfpelen te beletten, mede geordonneert ende geftatueert hebben, ordonneren ende ftatueren by defen. 15. In den eerften, fo verre een Echte Man bevonden fal worden van nu voortaen Overfpel te bedryven, 't zy met eene ongehoude of gehoude Vrouwsperfoone, of een ongehoude Man met eene gehoude Vrouwe, dat defelve Man als eerloos en meyneedig metter daedt verbeuren fal zyn officie ende ftaet, indien hy eenige heeft van de voorfchreve Staten, ofte binnen eenige Steden der voorfchreve Landen, ende ' voorts verklaert fal worden incapabel, omme eenige ftaet of officie binnen de voorfchreve'Landen ende Steden te mogen bedienen. Ende in gevalle 't felfde Overfpel gedaen ende bedreven is van een echte Man met een gehouükte Vrouwe, dat daer en boven fyluyden beyde gebannen fullen worden uyt de voorfchreve Landen, den tydt van vyftig Jaren. 16. Maer indien het overfpel 'is gecommitteert van een echte Man met een ongehoude Vrouwe, fal de voorfchreve Man boven de voornoemde privatie van 't officie , gecondemneert worden in een boete van hondert Caroli guldens voor de eerfte reyfe, ende daer naer meer daer inne delinquerende, m.e.t bannisfement van vyftig jaren, ende een boete van twee hondert Guldens; ende fal de ongebouwde Vrouwe fulks gedelinqueert hebbende, voor de eerfte re/fe te water ende te broode geleyt worden den tydt van veer^ tien dagen, ende indien fyandermael bevonden wordt fulx te committeren, fal voor den tydt van vyftig Jaren gebannen worden uyt den voorfehreven Landen. 17. Indien eenig ongehouwt Man met eenige echte Vrouwe overfpel bedryft, fal de voorfchieve Manden tydt van veerthien dagen te water ende te broode gelevt, ende gecondemneert worden in een boete van hondert Caroli guldens; ende foo verre hy andermael fulks committeert, fal eeuwiglyk uyt de voorfchreve Landen gebannen worden, ende de Vrouwe met een ongehouwde Man overfpel committeerende, fal als boven gebannen worden den tydt van vyftig Jaren. 18. Ende dat al onvermindert alfulken recht als de geoffenfeerde parthye, 't zy Man ofte.Vrouwe, jegens den Overfpeelder competeert, foo tot fcheydinge van den Houwelyke, als anderfmts naer rechten, foo ook by defen verftaen worden in vigeur te blyven alle de ftraffen ende poenen in de Ke/ferlyke_ ende befchreven Rechten geftatueert, tegens alle c'rimen van ontfehaeken, ontvoeren , ende bloetfchenden, ende diergelyke gequalifkeerde hoereryen. Ediiï van de Staaten van Holland en West-Friesland, de dato den 27 Januar. 1663. De Staaten van Holland doen te weetén: dat wy in ferieufe achtinge genomen hebbende den teneur van onfe Refolutie, genomen op den vyfden December des Jaers 1597, ftatuerende dat in matrimoniele faeken daer inne de verklaringe van de Magistraet, met de verklaringe van Ouders, of de langst-leevendevan de felve over een komt, van de voorfchreve verklaringe niet en fal mogen gereformeert, geappelleert, geproveceert, of eenige provifie daer tegens verleent worden : Ende geconfidereert de nootfaekelykhe/dt van de exacte obfervantie van den inhoudt der voorfchreve Refolutie uit vee'e ende diverfche redenen en refpecten. Soo ist, Dat wy naer voorg^ende nader deliberatie, renoverende ende amplierende de voorfchreve Refolutie, goetgevonden, geordonneert ende geftatueert hebben; vinden goet, ordonneren ende ftatueren by defen, in forme van perpetuelEdict, dat in het toekomende different of questie ontftaende tusfchen Kind of Kinderen ter eenre, ende de Ouders of de langst-levende van de felve ter andere zyde, in) materie of over faken van Huwelyken, fodaenige faeken ende differenten afgedaen fullen worden, ten aenfien van Ed. en Suppoosten van onfen Hove, by den felven Hove; ende ten aenfien van allen anderen, behoorende onder de Jurisdictie van de Gerechten in beflooten ende bemuyrde Steden van de Wet, of van den Gerechte in de felve Steden, daer over foo vee! doenlyk in vollen en completen getale, ende immers, niet beneden twee derde-parten van 't Collegie prafent zynde, uitgefondert binnen de Stadt van Delft, alwaer t' felve fal gefchieden by Schepenen , midts insgelyks daer over foo veel doenlyk, in vollen ende completen getale, ende immers niet beneden de twee derde-parten van de felve Schepenen pra;fent. Ende r Ba dat  1508 ECHT-REGLEMENT, ECHT-REGLEMENT. dat die van onfen Hove, Wette en Gerechten, mitsgaders Schepenen voorfehreven, daer inne na verhoor van parthyen met behoorlyke kennisfe van faekcu fullen disponeren fummaria en de plano, foo als fy luyden fullen bevinden te behooren. En foo wanneer der felver dispofitie, of verklaringe over een fal komen met het goetvinden en gefustineerde van de Ouders, of den langstlevende van de felve, dat als dan de voorfchreve dispofitie of verklaringe by den voorfeyden Hove, by die van de Wet ende Gerechte, of by Schepenen als vooren gedaen, volkomen effect forteren fal, fonder dat daer van geappelleert, gereformeert, geprovoceert, Revifie, of eenige andere provifie van Juftitie verleent fal mogen worden; met dien verftande nochtans, dat het felve tot gene andere als de voorfchreve Plaetfen, Magiftraten of Rechters in den voorfeyden onfen Lande lal werden ge-extendeert. Ende ten eynde niemandt hier van ignorantie prstendere, nemaer een yeder weeten moge waer naer hy hem hebbe te reguleren, foo begeeren Wy dat defen op de Rollen van den Hogen Rade, ende van meergemelden Hove, midtsgaders in alle de befloten Steden van onfen Lande gepubliceert ende geaffigeert fal worden, daer ende foo als in alle gelyke gelegentheden gebmykelyk is, ende behoort te gefchieden. Elucidatie van de Art. in het Echt-Reglement, .vaar by de overleden Huisvrouwen Broeders of Susters Dochter verboden wordt te trouwen, de dato den 3.1 July 1671. De Staten van Hollandt ende l-Vest-Vrieslandt. Allen den genen die defen fullen fien of hooren lefen, faluyt. Alfoo in het fevende, achtfte, ende andere Volgende Articulen van de Politycque Ordonnantie fchynt te refideren eenige duyfterheyt, of namentlyk onder de graden van affiaitcit, in dewelke het niet en is gepermitteert te trouwen , mede verftaen moet worden verboden te zyn, met fyn overleden Huysvrouwe Broeders of Susters Dochter Huwelyk te contracteren , vermidts akker onder de enumeratie van de. verboden graden van affiniteyt, het voorfchreve caftrs in fpecie niet en is ge-expresfeert. So ist, dat Wy daer inne willende voorfien, tot elucidatie en ampliatie van 't voorfchreve achtfte ende volgende Articulen, by forme van interpretatie goedtgevonden hebben eenen yegelyken van onfe goede Ingezetenen te waerfchouwen ende bekent te maeken, alvooren daer op tot meerinaelen gehadt hebbende de confideraticn ende 't advis van onfen Hove, dat Wy als noch,, conform voorgaende iterative dispofitien, verftaen, dat foodaanige Huwelyken als vooren-, niet jegenftaende deer van geen fpeciael verbodt in 't voorfchreve achtfte en volgende Articulen en is gedaen, zyn, ende by ons, fullen werden gehouden voor ongeoorlooft, ende niet gepermitteert. Verbiedende dien-volgende allen ende een yegelyken fodanige Huwelyken te contracteren, op peene in het 13 art. van de voornoemde Politycque Ordonnantie begrepen. Ordonneerende en.'e bevelende de Pradidenten ende Raden, van beyde onfe Hoven, den Advocaat-Fiscael en Procureur Generael , midtsgadare allen anderen Officieren en J»stieieren van oniiea Lande, jegens de Overtreders ende Coiitravemeurs van defen tc jprocedeien tndotu procederen naer behoren. Ende ten eynde niemandt hier van ignorantie en pratendere, nemaer alle ende een yder weten moge waer naer hy. hem hebbe te reguleren, begeren Wy dat defe allomme daer het behoort, en te gefchieden gebmykelyk is, fal werden gepubliceert ende geaffigeert. Voorts is by Publicatie van den zelvden datum aan het derde Art. van het Echt-Reglement de interpretatie gegeeven, dat daar onder het woord Ouders, alleen, werd verftaan en begreepen Vader en Moeder, en geenzints Grootvader of Grootmoeder, veel min eenige verdere Vrienden in linea afcendenti of colluterali, fchoon dezelve ten aanzien van andere gelegenlieden in plaats van Ouders gereputeerd zouden kunnen worden. Gr. Placaatb. HL D. bl. 506. Volgens Placaat de dato den 18 July 1674, worde verboden, alle ende een iegelyke Perfoonen, in ovcrfpel met malkanderen hebbende geleeft, t' eeniger tyd met den anderen in 't Huwelyk te treden; by pcene dat zodaanig Huwelyk voor nul en geener waarde zal worden verklaart., en daar te boven nog arbitraire correctie. Jb. bl. 507. Ingevolge Refolutie van den 31 January 1697 istoegeftaan te mogen trouwen met de Stiefmoeder van zyn overledene Huisvrouwe: en op den a#*m. 1698 het Huwelyk verboden met zyn overleden Huisvrouwen Moeders Suster, Gr. Plac. IV. D. W.3,77, 378, Het verzoek om met de Weduwe van zyn halve Susters Zoon te trouwen T afgewezen, den 28 Juny i~i< Jb. V. D. hl. 683. Ingevolge Refolutie van den 27 January 1722 zyn de Prefident en Raaden van den Hove ten opzichte van de Edelen en Suppoosten van den zeiven Hove, mitsgaders de Opgezetenen ten platten Lande, en Burgemeesteren, en Regeerders van de refpective Steden , ten opzichte van de Ingezetenen in de Steden , gequalifkeert, om, wanneer Haare Ed. Groot Mog. niet vergadert zyn, uit redenen daar toe dienende,, te mogen dispenfeeren van den interval van tyd, tot het gaan van Huwelyks-Geboden of Proclamatien geprefcribeerd, mits 'er alvoorens een Proclamatie zat moeten zyn gegaan: gelyk ook Burgemeesteicn en Regeerders van de refpective Steden zullen zyn geauthorifeerd, om, zo wel ten tyde als Haar Ed. Groot Mog. vergaderd zyn als by derzelver abfentie, aan de zeevaarende Lieden, en aan die genen, die door zwa: re ziekte overvallen zyn, om redenen daar toe dienende, teverleenen dispenfatie van den interval van den tyd anderzints vereischt doch van gelyken mitj dat alvoorens ten minften eene Proclamatie zal moeten zyn gedaan. Ib. VI. D. bi 536. Op den 23 February 1736 is by Publicatie verboden, de Echtverbintenisfen van een Man met zyn overleden Huisvrouws Styfmoeder, en van een Vrouw met haar overleden Mans Stiefvader. Ib. bk 54i- Ingevolge Refolutie van den 29 Januar. i744,is.het verzoek van zekeren Barend Janssen afgeflagen , om te mogen trouwen met eene Vrouwe, over weil-.ezyn overledene Huisvrouw was geweest Oudmoeije, \an halven bedde. Ib. VIL D. bl. 810. Ut fupra het verzcek afgeflagen van Pietek vak der Knuyet, om zich in den echt te mogen verbinden met eene Vrouw, die, uit hoofde van natuurlyke of onechte ge-  ÉCHT-REGLEMENT. geboorte, is geweest Moey van zyn overleedene Huisvrouwe, den 29 Novemb. 1749- Ib. 813- Zeeland. Echt-Reglement van de Provintit van Zeeland, ingevolge de Politycque Ordonnantie, van den 8 Febniary 1583. Om te voorflen op diverfche ongeregeltheden die dagelyks foo langs foo meer geplsegt worden, door de°onbehoorlyke maniere van den aenvank ende verfamelinge in den beyligen Houwelyken ftaet T waer door, ende onder 't dekzel van welke veele ongetrouwt in hoerdom blyven fitten, andere trouwen tegens den dank haerder Ouderen ende Voogden, ende ook andere onbehoorlyke trouwe aengaen, ftrydende tegens het uytgedrukte woordt Godes ; Soo ist, dat Wy omme hier inne te voorfien , dien-aengaende geordonneert en geftatueert hebben, ordonneren en ftatueren by defen, by advyfe als boven : dat wie hun voortaen nae de publicatie van defen, ten Houwelyke ofte in Echten ftaet fullen willen begeven, fullen gehouden zyn te compareren voor die van den Kerken-Raedt van den Steden ende Plaetfen haerder refidentie, ende aldaer verfoeken dat hun gegunt fullen worden, drie Sonnedaegfche geboden , te doen in der Kerken op drie Sonnedagen den anderen volgende: welke ge boden gegunt ende gedaen fullen worden, ten eynde eenen yegelyk die eenige letfelen of hindernisfen, 't zy van Bloede, Swagerfchap, of voorgaande belofte, waar door het Houwelyk egeenen voortgank en foude behooren te hebben; wil voorwenden, 't felve mach doen: ende fullen daerom die van den Kerken-Raedt, nie nand en mogen laten trouwen , fonder alvooren varfeekert te zyn, dat de voorfeyde Proclamatien gedaen fullen zyn, foo ter plaatfe van der trouwinge, als van de refidentien van be/de de Contrahenten.. Ende foo- eenige- bevonden werden fonder de- voorfevde proclamatien ende geboden te hebben laten doen ter plaetfe haerder refidentie , 't zy in 't fecrete ofte anderzins, binnen of buyten de Provincie van Zeelandt getrouwt te zyn, dat de felve fullen verbeuren haer Poorterfchap (foo-fy Poorters zyn) ende boven dien, de boete-van tfestig ponden'vlaams voor den Heer'e, ende thien gelyke ponden ter Stede of Plekke daer luiks gebeuren fal. 1. Behoudelyken nochtans, dat defelve geboden niet gemnt noch gedaen en fullen mogen worden, alsde "ene die het felve verfoeken, beneden hunne jaren^zyn; te weten,, jonge Gefellen beneden hare vyfen- twintig jaren , ende jonge Döchteren beneden hare twintig jaren, ten zy dat defelve vertoonen het confent van hare- Ouders, of den langstlevende derfel ver, metten Voogden, (indien- fy eenige hebben) ende indien fy geen Ouders en hebben, van hare Voogden, endenae'ïte van den bloede-hun beftaende; 2.' Maar indien eenig Jongman of Jonge-dochter boven devoorieydevyf-en-twintig ende twintig Jaren refpective oudt wefende-, ende Ouders, Voogden ende naeste Vrienden hebbende , verfochten de voorfeyde Sondaegfche geboden, fonder te doen biyken van haie- voornoemde Ouders, Voogden of naeste Vrienden confent, foo fullen de-voorfeyde van den Kerkken-Raedt voor 't proclameren van de voorfchreve ge- ECHT-REGLEMENT. 1509 roden, gehouden zyn, de Ouders, Voogden of Vrienlen voorfchreve , van den Requirant, of Requirante /oor hun t'ontbieden : ende ingevalled' Ouders, Vooglen of Vrienden voorfchreve, binnenveertien dagen laer d' infmuatie aen haerluyder Perfoonen gedaen, .veygeren of in gebreeke blyven te komen, fal de felire weygeringe gehouden worden voor confent: ende fullen'de voorfchreve van den Kerken-Raedt voorts mogen procederen tot het doen van de voorfchreve proclamatien ende geboden: maar indien de voorfeyde Ouders, Voogden of Vrienden compareren, ende eenige redenen allegeren, waerom fyluyden in't voorfeyde verfochte Houwelyk niet en willen confenteren, ende daer toe by den voorfeyden van den Keiken-Raedt niet geinduceert en konnen werden, foo en fullen de voorfchreve van den Kerken-Raedt de voorfchreve Jonge-luyden niet mogen laten trouwen , noch te famen voegen,' voor dat by de Collegie' van der Magiftraet van der Plaetfe met kennisfe van faeken 't zelve henluyden weide geordonneert. 3. De voorfeyde geboden gedaen zynde , in gevalle daer tegens geen wettelyk wederfeggens is gevallen , fullen de geproclameerde Perfoonen getrouwt mogen worden. 4. Verbiedende voorts wel expresfelyken, dat den Bruydegom ende de Bruyt die buyten de plaatfe haerder Jurisdictie getrouwt zyn, of eenige andere wie dat zy zyn , niet en fullen vermogen t' famen te wot nen , ende hun by malkanderen in huyshoudinge te voegen ende converferen, voor anderftont dat zy bewyfen fullen hebben, dat zy beboorlyk als vooren getrouwt zyn aen den Officier ende Magiftraat van der Plaetfe , op pcene van beyde geftraft te worden als Hoereerders, ter discretie van den Rechters. 5. Endealfoo volgende de Goddelyke, natuerlyke ende befchreeven Rechten, in den H. Echten Staet, als fn eene ordeninge Godts, tot eerlyk onderhout ende verbreydinge des Menfchelyken geflachts ingeftelt, tusfchen den genen die malkanderen in Bloede of Swagerfchap binnen feekeren gradezyn beftaende, verboden is Houwelyke te contracteren , endedat wel eenige verfcheydenheyt ende duyfterbeyt in debreekeninge der felver graden, byfonder, van maegfehap. van de zyde komende, wordt bevonden: Soo ist, datwy de verboden graden hier nae hebben doen uytdrukken, ten eynde eenen yegelyken des te beter daer van mach worden onderricht, ende egeene ignorantie en pretenderen. 6. Ordonnerende ende verbiedende over ful-ks, dat voortaen egeene Perfoonen, van wat qualiteit, conditie-ofte gefintheyt fy zyn, binnen de naevolgende uitgedruktegraden, malkanderen in Bloede of affiniteyt beftaende, t' famen en fullen mogen gevoegtworden, nochte eenigfints malkanderen trouwen, op poene dat de felve niet alleen van onwaerden gehouden, maer ook fy luyden in Lyf ende Goet geftraft fullen worden , fulks nae befchreven Rechten tegens den Incescueufen ende Bloetfchendigen is geftatueert 7. In den eerften, en mogen niet trouwen eenige, Afcendenten met hare Defcendenten; te weten, Ouders en Kinderen,. opwaerts ende nederwaerts gaende; in infinitum: 8. Insgelyks geen Broeders met hare Susters, hetzy va» volle of halve Bedde, B $ 9-  i5io ECHT-REGLEMENT. ECHT-REGLEMENT. 9. Ten derden, en mogen niet trouwen de Oomen met hare Nichten, dat is, met hare Broeders ofte Susters Kinderen, ofte Kindts-kinderen ende Defcendenten; nochte insgelyks de Moeyen met haren Neven, dat is, met haren Broeders of Susters Soon, nochte Kindts-kinderen of Defcendenten, beyde in infinitum, al lbo Oomen ende Moeyen, ten refpecte van hare \ oorfchreve Nichten ende Neven , ftaen in de plaetfe van Vader ende Moeder. 10. Ende foo vele als aengaet de graden van affiniteyt ende Swagerfchap, alfoo den bandt des Houwelyks alfulke gemeenfchap mede brengt, dat Man en Wyf maer eene en zyn; foo is insgelyks verboden ende geinterdiceert, dat de Man met egeene Bloedt-verwanten ofte Magen van fyn overledene Huisvrouwe, noch de Vrouwe met geen Bloedt-verwanten of Magen van haren overleden Man, den felven Man ende Vrouwe binnen de voorfchreve uitgedrukte graden beftaende, malkanderen niet en fullen trouwen op gelyk poene van onwaerde en ftrafie in Lyf ende Goet ais vooren. 11. Namentlyk, dat geen en Man trouwen en mach met fyn Schoon-dochter, dat is, metde nagelaten Weduwe fyns Soons of Dochters Soone, ende foo voorts nederwaerts, of met geene Weduwe eeniger fyner Defcendenten ; gelyk ook geene Vrouwe trouwen en mach met haren Schoon-foon, dat is ,^met de Man van haere overleden Dochter, noch met deManhaers Soons of Dochters Dochtere, ende alfoo vervolgende met egeene Man geweest hebbende van eenige 'haere Defcententen. 12. Insgelyks egeen Man mach trouwen met fyn Stief-dochter, dat ismetde Voor-dochter fynder Huysvrouwen, noch met eenige van de felve fyne Voordochteren Defcendenten; gelyk ook geeneVrouwe trouwen mach met haer Stief-foone, dat is, met de Voorfoone van haren overleden Man, noch meteenigeDefcendenten van de felve haare Stief-foonen. 13. Item, egeen Man mach trouwen de naegelaeten Weduwe van fynen overleden Broeder, noch egeene Vrouwe den Man van hare overleden Suster. 14- Hier en boven en mogen niet trouwen den Man metde Weduwe fynder Neve, dat is, met de Weduwe van fyns Broeders of Susters Soone, noch met de Weduwe van eenige fyner Broeders of Susters Defcendenten ; gelyk ook egeene Vrouwe trouwen mach met de naergelatene Man van haren Nichte, dat is, met de ; Weduwnaer van hare Broeders of Susters Dochter, : noch met de Man van eenige hare Broeders of Sus- i ters Kindts-Kinderen ende Defcendenten. 1 15. Ende alfoo in 't aengaen ende contraheren van \ den Heyligen echten-ftaet , byfonder goet reguard f dient genomen, dat 't felfde gefchiet in alder eer'baer- r heyt, ende dat alle confufien der voorfchreve graden c (daer door grote fwarigheden in de fuccesfienendean- 1 derfints ryfen) verhoet worden; foo -ist, dat wy or- 1 donneren, dat indien eenige Perfoonen verfochten ha- f re geboden, omme t' famen gevoegt te worden, de ï welke nochtans dien van den Kerken-Raedt ende Clas- c fis fouden bedunken, dat ten refpecte van de voor- ( fchreve eerbaerheydt, ende om confufie van graden te t fchouwen, niet en behooren daer toe ontfangen te h worden, dat als dan die van den voorfchreve Kerken- g Raedt hare redenen van fwarigheidt aengeven of o- v verfeynden aen de Gecommitteerde Raden van den Staten voornoemt, den welken wy ordonneren ter eerfter vergaderinge van den Staten daer op met volkomen verftande van degefteltenisfeder fae, e befchryvinge te doen, om daer op gerefölveert te worden, fulks bevonden fal worden te behooren , willendedat middeler-tydt de voorfchieve verfochte proclamatien gehouden worden in furcheantie. 16. Verklarende alfoo by defen nul ende van onwaerden, ende niet te mogen beftaen, de Houwelyken die in de verboden Graden fullen worden gecontraheert ende gecelebreert, ende' dat de gene die in de voorfchreve graden van bloede of affinite t malkanderen beftaende , naemaels niet tegenftaende de voorfchreve verboden, fouden vermeten in Houwelyke te treden, daer van fonder verdrag of disfimulatie geftraft fullen worden, met de pcenen in de Goddelyke ende Civile-Rechten, tegens den incestueufen en bloetfchenders als vooren geftatueert, fonder dat ook 't Placaat by de Keyfer Karel de V. gemaakt in den jaere 1540, noopende het contracteren van Hoi welyken van Perfoonen beneden hare Jaren zynde, ende de posnen daer inne begrepen, hier mede veranderd worden. 17. Ten laetften, alfoo men bevindt dagelyks dat eenige met eikanderen ondertrouw gedaen hebbende, daer nae malkanderen niet en.willen trouwen, jnaer of laten fitten, of ook een ander trouwen, fonder by behoorlyke rechtvorderinge van de voorgaende belofte ontflagen te zyn, in fuiken gevalle fal elk van partyen contrahenten hem vindende geledeert, mogen beklagen voor de Juge competente fynder parthye, en den Officier felve ex officia fal fchuldig zyn daer over te klagen. Ende die bevonden fal worden lichtvaerdelyk in defe faeke gehandelt te hebben, 'tzyten vervolge van parthye geinteresfeerde, of van den Officier, boven de pcenen in de gefchreven Rechten begrepen, fal noch gemulfteert ende geftraft worden tot irbitrage van den Rechters , naer gelegentheyt van faaken, ende qualiteyt van de Perfoonen. Utrecht. Echt Reglement van de Heeren Staaten van Utrecht gearresteerd den 6 Oüob. ^84. Die Staten van den Lande van Utrecht, doen kont Hen den genen, die defen fullen fien, of hooien leen. Alfoo vele ende fware klachten gedaan worden rver die abufen ende ongeregeltheden, die dagelix leer ende meer gebeuren ende gepleegt worden, in 'c erfamen van Mans en Vrouwen, foo in den Echtenate, als als anderfins, principalik herkomende, overïits federtde alteratie van de Religie geen feekerforme, fte maniere op de folemnifatie van het houwelik gemekt , ofte geftatueert is geweest, waar door appasntelik in toekomenden tyden meerder fwarichheden mden ftaen te verwachten, foo op denechtfchap van lans ende Vrouwen, ende van haren Kinderen, als p de deylinge ende fuccesfie van den Boedel ende ioeden, die .alfulke te famen gebracht, geconques:ert, ende metter doodt geruymt, of achter gelaten Ebben. Soo is 't, dat de voorfchreve Staten, beurende in alles foo veel als in hen is behoorlvke te :rfien, ende alle fwarigheden en procesfen die in toe- ko-  ECHT-REGLEMENT. ECHT-REGLEMENT. IS" komenden tyden, overmits de onfekerheyt van den echtfchappen, foude mogen ontftaan en verryfen, te voorkomen, naar vele en verfcheyden comminucatien hier op , foo met den anderen, als ook particulierlik in de Collegien van yeder Lidmaat gehouden, eyndelik geordonneert ende geftatueert hebben, ordonneren en ftatueren by delen die Poincten ende Articulen hier naar volgende. 1. In den eerften, fullen de gene, die haar voor ftaan in den Echten ftaate begeren te begeven, gehouden zyn te verfchynen , ofte voor den Gerechte van de plaatfe daar zy refideeren, ofte den geeneu die 't voorfchreve Gerechte tot defer fake committeren fullen, of voor de Dienaren van de Kerke daar onder fy gefeten zyn, en op defelve verfoeken, dat henluyden vergont worden behoorlyke Proclamatien, ofte geboden. Ende foo verre die Magiftraat, ofte haare Ge.leputeerden, ofte die Kerken-Dienaaren niet en blykt van eenige van den impedimenten hier na verklaart, fullen die verfochte Proclamatien ende geboden accorderen, ende diensvolgende decerneren , dat by twee markdaechfche geboden van den Stadt-huyfe, foo verre die geboden te doen vallen binnen eenige van de befloten Steden, en ten platten Lande by klokluydmge , als men andere publicatien gewoonlyk is tedoen, of op twe3 Sonnendagen, ende een werkdag tusfchen beyden , in der Kerke van de Preekftoel, verkondicht ende uytgeroepen fal worden , hoe dat fulke en fulke perfonen in den Echten ftate fullen vergaderen. Ende indien yemand is die wettige redenen weet, waar omme defelve perfonen niet en behooren, of vermogen in den Echten ftaat te verfamen, dat fy het felve die van den Gere:hte, of Kérken-Dienaren aanbrengen, eerdat het Houwelyk gefolemnifeert fy, op poene dat foo verre fy van des in gebreeke blyven, fy namaals niet gehoort fullen worden , en. fal t'eiken reyfe by het voorfchreeve verkondigen gevoecht worden, dat het is het eerfte, tweede ende derde gebod. 2. En indien die voorfehreven perfonen, die haar in den Echte begeeren te begeven, woonachtig zyn onder verfcheyden Gerechten ofte Kerken, het fy van een, ofte'verfcheyden Steden, ofte Provinciën, fal een yegelik aan ên by fyn Magiftraat, ofte Kérken-Dienaren, die Proclamatien ofte geboden verfoeken ende doen doen, en daar van betoon brengen aan de Wethouders, ofte Kérken-Dienaren, by, ofte voor dewelke die trouwe gefchieden fal. 3. Ende of gebeurde, dat die voorfchreve perfoonen, of een van hen beyden uytheemfche waren, ofte dat fy in de Stad, Steden, of Landen van Utrecht, niet langer gewoont hadden dan driejaaren, en nochtans by eenige van den Magiftraat, ofte Kérken-Dienaren van de voorfchreve Stad, Steden, ofte platte Landen begeerden getrouwt te worden, foo fullen alfulke perfonen, behalven die Proclamatien, of geboden , die gedaan fullen worden by de Magiftraat ofte Kérken-Dienaren van de Stad, Steden, ofte platten Landen van Utrecht, daar aan fy des verfoeken, noch gehouden zyn gelyke geboden te doen doen by de Magiftraat, ofte in de Kerke , van de plaatfe van haar le;te refidentie , ende daar van betoon en attestatie breigen aan de Magiftraat, ofte Kérken-Dienaren, by de welke fy getrouwt begeren te worden, en af¬ voeren fy het felve betoon brengen, fullen niet ge* trouwt,, of te famen gevoecht mogen worden. , 4. Ende die geboden in manieren voorfehreven gedaan zynde, ingevalle daar geen oppofitie , wederfprake, of wederroep en valt, of geen wettige redenen geillegeert worden, waaromme alfulken houwe> lyk zyn voortgank niet en foude behooren te hebben , fo fullen die voorfehreven perfonen te famen gegeven worden, te weten die Proclamatien verfocht hebben aan den Gerechte, oftè Wethouders, in den Stadhuyfe, ofte andere plaatfe, daar men dat ordonneeren fal, en de geene, die de Proclamatien verfocht hebben aan den Kérken-Dienaren, in de Kerke, ofte ten minften voor een Dienaar des Godlyken woorts, twee Ouderlingen ende twee Diaconen, ofte andere die in de plaatfe van defelve gebruykt worden, alles in die forme daar op gemaakt, ofte noch temaaken. 5. Welveiftaande, dat indien die voorfeyde perfonen, of een van henluyden noch Oudere hebben, als Vader ende Moeder, ofte een van beyde, ofte dat zy minder van jaren zyn, te weten die Mansperfoonen onder haar 25 jaren, ende die Vrouwsperfoonen onder haar 20 jaren, dat die voorfeyde Proclamatien niet en fullen vergost worden , ten fy die van den Magiftraat, ofte Gerechten, of hare Gecommitteerden , ofte die Kérken-Dienaren eerst ende alvooren gebleeken zy van't confent van de Ouders, ofte by gebreke van dien van de Mombaars, ofte die geene die Mombaars geweest zyn, ofte fouden behooren te wefen. Ende indien hen daar van geen betoon gedaan word, dat fy voor hen ontboden ende gehoort fullen hebben defelve Ouders, ofte Mombaars, foo fy eenige hebben, anders die naaste Vrienden ende Maagen, die naar rechten, ofte Costuymen van de Stad, ofte Landen Mombaars fouden behooren te fyn van, de perfoonen, die te famen in Echte 'begeren te ver gaderen, omme te weten, of't voorfchreve Houwlik met haren wille befloten is. Indien ja , fullen die voorfchreve Proclamatien mogen doen doen. Indien niet, fullen fy hen afvragen die redenen, waaromme fy tot 't voorfeyde Houwelik niet en begeeren teconfenteren. Ende fo fy die redenen niet pregnant vinden, fullen arbeiden de Ouders en Mombaars metgevoeglyken middelen tot het confent te induceren. En • de indien fy fulks niet endekonnen doen, ofte datdie redenen by de Ouders ofte Mombaars geallegeert , fulks zyn , dat haar dunkt, dat men een infien daar op behoort te hebben, fullen foo -wel die Kérken-Dienaren, als die Gecommitteerden van den Magiftraat, of Gerechten, die geallegeerde redenen gehouden wefen -t Collegie van den Gerechte aan te dienen , die welken, naar dat fy die redenen fuffifant, ofte niet fuffifant vinden, de voorfchreve Proclamatien accorderen, oftewevgeren fullen. 6. En indien die Ouders, Mombaars , of die Mombaars fouden behooren te wefen , geroepen zynde , niet en compareren binnen den tyd van 14 dagen, of dat fy binnen den felven tyd geen wettige redenen en willen, ofte weten teallegeren, fullen die Proclamatien vergost, en voorts tot folemnifatie van hen Hou welyk geprocedeert worden, foo verre anders geen opnofitie, of belet gedaan, of geallegeert word. 7. Item, fullen by de voorfeyde Magiftraat, noch Gerechten, of haren Gedeputeerden, nochte Kerken- Die-  ECHT-REGLEMENT. ECHT-REGLEMENT. Dienaren geen perfoonen, getrouwt mogen worden, dan naar dat liet gebleéken fal zyn , die voorfeyde Proclamatien in manieren voorfehreven gedaan te wefen , ende datter geen wederfpraak, oppofitie , ofte wettich belet gedaan, ofte geallegeert is, op pcene van arbitrale correctie. 8. En omme te vermyden alle frauden die in de Proclamatien fouden mogen gefchieden , fullen die perfonen, die de Proclamatien verfoeken, niet alleen gehouden wefen, die te doen doen, op beuie eygen propere naam, ende die name van haren Vader; maar fullen fchuldich wefen daar by te voegen haar bynaam , foo verre fy eenige hebben, en indien dan die van de Magiftraat, ofte Kérken-Dienaren, die voorfeyde perfoonen, of eenich van hen niet wel en kennen , fullen gehouden fyn neerftige onderzoek te doen, omme te weten, wie de perfoonen zyn, ende of zy die feive fyn, die fy hen feggen te wefen, of fy onder haar bedryf woonachtig zyn, of zy Ouders en Mombaars hebben, of geen, en ook op den ouderdom van defelve perfonen, om hem daar naar in 't accorderen en doen van de Proclamatien te mogen reguleren. g. Ende of gebeurde, dat eenige perfonen naar datum van defen in andefe forme malkanderen getrouwt hadden dan voorfchreve is, foo foude alfulke trouwe van onweerden geacht ende gehouden worden, ten ware dat beyde parthyen vry zynde, te weten noch Ouders, noch Mombaars hebbende, ende boven die voorfchreve jaaren zynde, confesfeerden den andere getrouwt te hebben, ende dat defelve confesfte niet en ftrekten tot prejudicie van andere voorgaande trouwe, of dat daar van bleke by een publyk inftrument, ten minften voor een openbaar ende legaal Notaris behoorlyken geadmitteert, en twee getuygen gepasfeert, en fullen in fulke gevallen de voorfchreve perfonen gedwongen worden, binnen een feekeren tydt by de Magiftraat of Officier te pra;figeercn, 't voorfchreve Houwelyk te folemniferen, in manieren voorfchreve ende des niet te min fullen fulke perfonen , vermits haar misbruyk, arbitraliken gecorrigeert worden naar gelegentheyt van der faeken. 10. Ende of gebeurde, dat eenige Mans- ofte Vrouws-perfonen pretendeerden ymanden getrouwt te hebben , 't zy om een ander houwelik te beletten, of anderiins, en dat fulks by de anderen partye ontkent wort, foo fal op alfulke trouwe niet gelet worden, ten ware daar van bleke ten minften by een publyk inrtrument, foo voorfehreven is, ende indien gevalle fal gedaan worden , als in 't voorgaande Artykcle. Beheïteliken dat als alfulke perfonen onder die «voorfchreve jaren zyn, en noch onder haar Ouders, of Mombaars ftaan, dat 't voorfchreve houwelyk, alwaar 't beyde die perfonen, foo wel Man als Vrouwe dat beleden, of bekenden, of daar van by eenich publyk inftrument mocht blyken, van geender weerden gehouden fal worden, ten ware dat die Vaders, of Mombaars, die tot fulke houwelyk niet en hebben' willen verftaan, hamaak daar in confenteerden, in welken gevalle, fonder ander wettelyke impedimenten, 't houwelyk van weerden blyven fal, en die partye bedwongen worden, 't fe've te folemniferen, in manieren voren verhaalt. Ende fullen niet te min, foo de gene wel die fuiken houwelyk gecontraheert hebben, als andere die daar over geftaan, ofte toe geraden hebben , arbitralik geftraft worden naar gelegentheid der faken. Sal daar beneffens in defen plaats hebben het Placaat, te anderen tyden by Kcyfer Karel, op gelyke contraéten van houwelyk gedaan publiceren , van date 1540 , het weik men verftaat in weerde te houden, ende by defe niet te derogeren. 11. Beheltelyken nochtans, dat indien eenige perfoonen minder van jaren wefende, haariuyden in Echte ftate begeerden te begeven, ende daar toe geen confent van haar Ouders, ofte Mombaars, ofte van hare naasten Vrienden , ofte Magen, in plaats van Mombaars, en konde verwerven, dat fe 't felve die Magiftraat van de plaatfe, daar haar Ouders , of Mombaars woonachtig fyn, te kennen fullen mogen geven, ende verfoeken dat fy haar confent daar toe willen dragen, in welken gevalle fullen die van de Magiftraat, ofte Gerechte die Ouders, Mombaars, naaste Vrienden, ofte Magen voor haar ontbieden, ende van henluyden verftaan, die redenen, waaromme fy daar inne niet en willen confenteren. Ende fo fy die fuffifant vinden, fullen die jonge luyden hekr verfoek afflaan: indien niet, ende dat zy 't houwelyk gelegen, ofte anderfins geraden vinden, fullen fy die voorfchreve perfonen mogen te famen geven, in manieren vooren verhaalt. Ende fullen ook in fulke gevalle, foo fy bevinden die Ouders, ofte Mombaars geen redenen te hebben om 't voorfchreve houwelyk niet te confenteren, die voorfchreve Ouders mogen conftringeren , de voorfchreve Kinderen, na qualiteit van hare Goederen, redelike medegaven te geven. 12. En ingevalle dat eenige perfoonen naar date van defe, hen in anderen manieren in huyshoudinge, ende te famen wooningen by den anderen voegen en converferen als Echte luyden , fullen (foo verre fy haar Echte bekennen) tot folemnifatie van het houwelyk gecompelleert worden, in manieren voren verhaalt. Ende indien fy bekennen den anderen niet getrouwt te hebben, ende dat het vrye perfonen fyn, fal hen geordonneert worden het felve te doen, immers Proclamatien daar toe te verfoeken binnen den tyd van een maant, of fulke andere, als die Magiftraat, of Gerechte goet vinden fal, of dat fy haar binnen den felven tyd van den anderen fepareren, ofte fcheyden, fonder metten anderen meer te converfeeren: ende indien fy onwillig blyven om fulks binnen een maant, of anderen geprefigeerden tyd te doen, fullen voor de eerfte reyfe verbeuren L ponden tot XL grooten vlaams het pont. Ende fo fy noch een maant by een blyven, of bevonden worden met den anderen te converferen , fullen verbeuren hondert gelyke ponden. En fo fy noch een maant by den anderen blyven fitten, ofte noenmaal metten anderen converferen, fullen verbeuren twee hondert guldens, waar van't een derdendeel fal kommen ten profyte van den Hooft-Officier, ende 't tweede derdendeel tot profyte van den armen der plaatfe, ende het derde derdendeel tot profyte van den aanbrenger. En fo verre die voorfchreve perfonen langer by den anderen blyven, of meer metten anderen bevonden worden te converferen, fullen voor den tvd van X jaren uyt die Stad , Steden en Landen van Utrecht gebannen, ende boven dien noch in haare goederen gemulo  ECHT-REGLEMENT. ECHT-REGLEMENT. 1513 ïHiiIctsert worden, na qualiteyt van de pcnonen en goeden. En foo eenige zyn die geen goeden en hebben, fullen by andere poene, 't fy corporeel fchavotteringe, ofte bannisfement, na gelegenthcyt van der faeke geftraft wörden. Doch foo eenige perfoonen meenden reden te hebben, waar door fy fouden verhoopen hen van alfulke folemnifatie te excuferen, of dat den tyd van defelve folemnifatie uytgeftelt, ofte geprolongeert fouden behoren te worden, fullen het felve den Magiftraat, of Gerechte te kennen geven, o:n het felve gehoort, daar op gedisponeert te worden naar behooren. 13. Ende foo veel aangaat den geen en, die voor date van de publicatie van defen, als Echteluyden te famen huys gehouden, gewoont ende geconverfeert hebben, het zy ook van wat qualiteyt, gemoet, ofte gefintheyt zy fyn, al is dat fy haar trouwe openbaarlyk voor de Kerke, ofte haren Dienaren niet bekent gemaaakt en hebben, foo fullen zy nochtans gehouden, geacht ende gereputeert worden van een yegelyk , gelyk zy gehouden , geacht ende gereputeert worden by defen, geëchte ende getroude luyden, als of zy in der Kerken, ofte voor eenige publicque perfoonen te famen gegeven ende in woninge, huyshoudinge,'ende converfatie, als geëchte luyden getreden waren, mits dat zy, of immers die Mansperfoon die trouwe, die van de Magiftraat, ofte Gerechte, ofte hare Gedeputeerden fal aanbrengen, ende daar van Acte doen maeken. 14. Welverftaende, fo verre eenige van fulke perfonen hen hier by befWaart vinden, dat fy binnen den tyd van drie maanden, na de publicatie van deefen fullen gehouden fyn die Magistraat, ofte Gerechte van der plaetfe daar fy woonen 't felve te kennen te geven, die haar redenen gehoort, daar op disponeeren fullen , foo fy bevinden fullen te hooren. 15. Ende op dat een yegelyk weten mach, in wat graden van bloede, of affiniteyt, of fwagerfchappe : voorts aan geoorloft zal zyn , te trouwen; wort ge- i ftatueert, dat nu voorts alle perfoonen in echte fullen 1 mogen ver famen, die den anderen noch in bloede, 1 noch in affiniteyt, ofte fwagerfchappe en beftaan, in ( eenige van de graden , in de welke by de Goddelyke f ende Wereltlyke Keyferlyke rechten verboden is Hou- ] welyken te contracteren , welke verboden graden om t alle feekerheyds wille hier naar verklaart worden. i 16. Ende eerst en fullen niet mogen trouwen, die Ouders met haar Kinderen, noch Kinders kinderen , r in Vat grade het ook foude mogen wefen. \ 17. Insgelyks niet Broeders'met hare Susters, 't v zy van den halven, of geheelen bloede. v 18. Ook en mogen niet trouwen diè Oomen met 1; haar Nichten , dat is met haar Broeders, ofte Susters b Kinderen, ofte hare Kinders Kinderen , nochte ande- d te van hen defcenderende. Van gelyke niet die Moei- c jen met haren Neven ,*te weten haar Broeders , ofte b Susters Kinders, noch Kinders Kinderen , ofte haren t« Defcendenten, vermits het refpect ende reverentie, die de voorfchreve Nichten ende Neven haar Oomen ó< ende Moeijen , neffens Vader en Moeder fchuldig di zyn. o 19. Ende alfoo Man en Vrouwe door die gemeen- di fchappe des Houwelyks een worden, foo is ook ver- m boden, dat die Man met geen Bloedverwanten -van v< X. Deel. fynder overleden Huisvrouw, noch die Vrouwe met geen Bloedverwanten van haar afgeftorven Man, den felven Man, ofte Vrouwe in de voorfchreve uitgedrukten graden beftaande, cn fullen mogen trouwen , namentlyk, dat geen Man trouwen mach met zyn Schoondochter, te weten, met die nagelaten Weduwe fyn foons, noch met Weduwe van fyn Soons, ofte Dochters Soon, ende foo voorts nederwaerts, ook met geen Weduwe van zynen defcendenten. Ende van gelyken en mach geen Huisvrouw trouwen met haar Schoonfoone, te weten, met die Man van haar overleden Dochter, noch metten Man van haar Soons, of Dochters Dochter, en alfoo vervolgende met geen die Man geweest is van eenige haren defcendenten. Insgelyks en mach geen Man trouwen met zyn Stiefdochter, ofte Voordochter van zynder Huys vrouwe, noch met geen van defelve Dochteren defcendenten , gelyk ook geen Vrouwe trouwen mach met haar Stieffone, dat is haars Mans Voorfone, noch met gene van zyn defcendenten. 20. Item, geen Man en mach trouwen die nagelaten Weduwe van zynen Broeder, noch die Vrouwe die nagelaten Man van hare Suster. 21. Boven defen en mogen niet trouwen den Oom met die Weduwe van zyn Broeders, of SustersSone, noch met die Weduwe van eenige haren defcenden- ' ten, en van gelyken en mach geen Vrouwe trouwenmet die nagelaten Man van haar Broeders, ofte Susters Dochter, noch met die Man van eenige haren Defcendenten. 22. Ende foo byfonder goed regard genomen behoort te worden, dat den Echten ftaat in alle eerbaarheyt en fonder confufie van de voorfchreve graden geichiede, foo word geordonneert, dat indien eenige perfoonen verfoeken geboden , omme te famen gevoegt te worden , die welke nochtans die Gedepu- . teerden van de Magiftraaten, ofte Kérken-Dienaren fouden bedunken dat ten refpecte voorfeyt, niet t'famen gevoegt en fouden behooren te worden , foo fullen die voorfchreve Gedeputeerden en Kérken-Dienaren 't felve het Collegie van den Gerechte aangeven, jmme by henluyden daar op gedisponeert te werden, "00 fy na die Godlike ende Keyferlyke befchreven hechten fullen bevinden te behooren, ende midde'er:yd met het doen van de voorfehreven Proclamatien "uperfederen. 23. Ende indien eenige van de voorfchreve perfooien den anderen in eenige van de voorfchreve graden ran bloede, ofte fwagerfchappe beftaande, haar ver'orderen in Echte te verfamen, ofte met den anderen 'Ieefchelyk te converferen, foo fal alfulken houweyk, als fy datelyk gecontraheert fullen mogen heb■en, wefen geen en van onweerden, en fullen boven 'ien de perfonen daar over geftraft worden, als inestueufen en bloetfchenders, met de poene daar toe y de Goddelyke ende Keyferlyke befchreven Rech3n geftatueert. 24. Ende alfoo die poene tot noch toe, foo fy by e Ordonnantie, ofte Statuten van de Stad ende Steen, als gewoonte jegens den Overfpeelders geftelt, fte gebruykt, foo feer klein is , dat men dagelyks ie fonden, foo hoog van God verbooden, daar door leer en meer fiet vermenichvuldigen , ja by naar aor geen fonde geacht worden. So is, om die o- C ver-  i514 ECHT-REGLEMENT. verfpelen (foo veel inogelyk is te beletten) geordonneert ende geftatueert, dat foo verre eenich echte Man bevonden bevonden wort, met een ander Mans geëchte Vrouwe, naar date van defen, overfpel gecommitteert te hebben, dat die felve Man ende Vrouwe daar over geftraft fullen worden, conformelyk den wereltlyken befchreven Rechten, te weten den Man met den fweerde, en die Vrouwe met eeuwich banüisfement. 25. Item, indien een Mansperfoon overfpel bedryft met een vrye ende ongebonden Vrouwsperfoon, fal metter daat vervallen fyn van fyn ftaat en officie, foo verre hy eenige heeft, ende ook onbequaam ende inhabil zyn , om eenige ftaat, of officie in de Stad, Steden ofte Landen van Utrecht meer te bedienen, en fal daar en boven gecondemneert worden, in een boete van hondert Caroli gulden voor de eerfte reyfe. Ende foo hy meer bevonden wort, fal verbeuren twee hondert Caroli gulden, en boven dien uyt den Lande fm Utrecht gebannen worden ten eeuwigen dagen. Ende die Vrouwsperfoone, daar mede fuiken overfpel bedreven is, fal voor de eerfte reyfe gefet worden 14 dagen te water ende te broode. Eu foo fy meer bevonden wort, gebannen worden den tyd van tien jaren. 26. Ende indien een ongehouwt Man overfpel bedryft, met een gehoude Vrouwe, foo fal die Jonkman voor d' eerfte reyfe verbeuren de fomma van hondert Caroli gulden, en boven dien te water ende te broode geftelt worden den tyd van 14 dagen. Ende indien hy andermaal bevonden wort, fal verbeuren 200 Caroli gulden, en boven dien gebannen worden den tyd van tien jaren. 27. Ende die gehoude Vrouwe, die met een ongebonden Man overfpel bedryft, fal geftraft worden foo boven gefeyt is. 28. En dit al onvermindert alfulke recht, als die geinteresfeerde partyen, het zy Man, of Vrouwe, jegen den Overfpeelder , foo tot fcheydinge van 't houwelvk, als anderfins, naar rechten competeert. •29. Ende foo veele als aangaat, den geenen die voorts aan eenige eerbaare jonge Dochteren van haar •eere fullen fetten, die eenige Vrouwen verkrachten, ontfchaken, ofte ontvoeren, en diergelyke gequaliii■ceerde delicten doen, fal men hem reguleren foo in ptene, als anderfins, na befchreven rechten. Alle welke poincten en articulen, en een yeder van dien in 't byfonder, de voorfchreve Staten ordonneeren van nu voorts aan , by allen en een yeder van lien ingefetenen van de Stad , Steden en Landen van Utrecht, ende allen anderen, die dit eenigfins raaken, of aangaan fal mogen , onverbreeke'.yke nagegaan ende achtervolgt te worden, op de pcene ende breuken d-iar in begrepen. Bevelen daaromme de eerfte ende andere Raden in den Hove van Utrecht, die Schouten, Maarfcbalken, ende alle andere Officieren ende Justicieren, van de Stad, Steden, ende platten Landen van LJtrecht, dat fy hen na den inhouden van defen reguleren, ende defeive neerftelyk ende fcherpe1'vk doen achtervolgen ende onderhouden, en jegens den overtreders procederen ende doen procederen , fonder eenige disiumilatie, ofte verdrach, ter executie van den pcenen en boeten, boven verhaalt, niet jegenftaar.de eenige Rechten , Coftuymen , ofte ge- ECHT-REGLEMENT. woonten, die ter contrarie van defen eenigfins fouden mogen ftrekken, foo die voorfchreve Staten, die foo veel des nodig is., by defen derogeren. By Refolutie van den 10 Augustus 1643 ls verftaan , dat het Echt-Reglement zodaanig moet worden geïnterpreteerd, dat hec voor ongeoorloofd word gehouden , dat de Man zoude trouwen met de Broeders of Susters Dochter van zyne overledene Huisvrouwe, al ware het dat hy daar by nooit Kinderen hadde verwekt, en insgelyks de Vrouwe niet met haar overleden Mans Susters of Broeders Zoon. Utr. Placaatb. I. D. bL 440. Placaat van de Heeren Staaten van Utrecht de dato den 30 May 16$0. jegens het ontvoeren en doorgaan van ongetrouwde jonge lieden. Alzo ons dagelyks veele en verfcheiden klagten (tot onze groote leedwezen) voorkomen , als dat ongetrouwde jonge luiden jegens de Ordonnantie Gods, en iji weerwüle van hare Ouders, naaste Vrinden, ofte Voogden , met malkanderen weglopen en doorgaan ; ofte dat de .felve jonge luyden, fonder nochtans metten anderen door te gaan , malkander belofte doen, ofte houwelyk poogen te contraheren, buyten confent van hare Ouders, Vrienden, ofte Voogden, alles tot groote droefheid van de felve 5 en na dien foodanige houwelyken niet en ftrekken tot eerbaarheyd, en gehoorfaamheyd, en gemeenlyk hebben eea quade uytkomfte, foo is 't, dat wy, 't geene voorfchreve is, aangemerkt, begerende tegens de voorfchreve ongeregeltheden ende quade praftyequen te voorfien, tot rust en welvaren van de goede ingefetenen defer Provintie, hier op alvorens gehad hebbende het advys van de eerfte en andere Raden s'Hofs van Utrecht, geordonneert en geftatueert hebben, ordonneren en ftatueren mits defen. Eerftelyk, dat foo eenig Mansperfoon, eenige jonge Dochter, ofte Weduwe, niet excederende den ouderdom van 25 jaren, h«re Vader, ofte Moeder, Voogden, ofte naaste Vrienden (ingevalle zy Vader, nochte Moeder en hadde) quame te ontvoeren, ofte met defelve door te gaan , ofte dat de voorfchreve jonge Dochter, ofte Weduwe door inductie van de voorfchreve Mansperfoone, fig hare Ouders, Voogden of naaste Vrinden quame te onttrekken, ofte uyt hare woonplaatfe ende huyfinge te abfenterèn, omme de voertchreve Ouders, Voogden, ofte Vrinden daardoor des t'eerder tot het confent van 't houwelyk te couftringeren, dat foodanig Mansperfoon fal wefen infaam ende inhabil, om eenige Ampten, ofte Officien in dele Provintie te mogen bedienen, en daar en boven arbitralyk werden gecorrigeert; mitsgaders beyde inhabil fullen fyn, omme van hare goederen te mogen disponeren, maar dat defelve ab inteftaro op hare naaste Vrienden fullen moeten erven; en voorts mede incapabel fullen zyn, omme in eenige goederen, ofte erffenisfe van hare Ouders tefuccederen ab intes' tato, felfs ook in de Legitime p'ortie, ten zv by expresfe testamentaire , ofte codicillaire dispofitie van de Ouders; nochte ook ten geenen tyden en fullen mogen nemen, ofte heffen eenige douarie, lyftocht, ofte ander gewin, 't zy uyt krachte van houwelyke voorwaarden, Coftuymen van den Lande, by tesfameute, gifte, overdracht, cesfie,, ofte anderfmts, in wat  ECHT-REGLEMENT. ECHT-REGLEMENT. &W Wat manieren het foude mogen wefen, op de goéderen, die de voorfchreve Dochter, ofte Weduwe foude mogen achterlaten; niet tegenftaande de voorfchreve jonge Dochter, ofte Weduwe moehtc verklaren, de voorfchreve Mansperfoon tot het voorfchreve doorgaan, ofte ontvoeren verfocht en aangeport te hebben, ofte van felfs, en fonder eenige inductie, uyt de huyfmge van hare Ouders , Voogden , ofce Vrinden vertogen te zyn, of dat ook de voorfchreve Ouders, Voogden, naaste Vrinden, ofte de Magiftraat, naderhand in het voorfchreve houwelyk quamen te confenteren, waar op wy in defen geen reguard genomen willen hebben. Insgelyks, indien eenig Vrouwsperfoon quame te feduceren een Jongman, mede niet excederende den ouderdom van 25 jaren, ende daar mede, invoegen als vooren , quame door te gaan; ofte te ontwyken, daar over arbitralyk, tot discretie van den Rechter, fal worden gecorrigeert; mitsgaders inhabil zyn omme van hare goederen te disponeren als voren; en voorts incapabel fal wefen, omme in eenige goederen, ofte nalatenfchap van hare Ouders te fuccederen! als voren; nochte ook t'eenigen tyde en fal mogen'nemen, ofte heffen eenige douarie, lyftocht, ofte ander gewin, op de goederen, die foodanig Jongman fal mogen achterlaten, 't zy uyt krachte van contrafte voor 't houwelyk , van Coftuymen van den Lande, by Testamente, Gifte, Overdracht, Cesfie, ofte anderfints, in wat manieren het foude mogen wefen, onaangefien de Ouders, Voogden ofte'Vrienden vau'den Jongman, of ook de Magiftraat, in het houwelyk quamen te confenteren, waar op wy al mede niet en begeren eenig reguard genomen te worden. Ende aangaande de geene mede beneden de voorfchreve jaren zynde, dewelke, fonder met den anderen door te gaan, buyten confent van Ouders, Voogden, Vrinden ofte Magiftraat, houwelyk fullen hebben gecontraheert, ordonneren ende ftatueeren, dat jegens defelve mede plaats fullen hebben de pcene nopende de fuccesiien, ende gewin op eik-anders goederen, inde voorgaande Articulen vermeit: niet tegenftaande de Ouders, Voogden, Vrinden, ofte de Magiftraat naderhand in het houwelyk quamen te confenteeren, waar op wy insgelyks geen inficht begeeren genomen te hebben. Voorts verbieden wy allen onfen onderfaten, prefent te zyn, confenteeren, of accordeeren fulke houwelyken , gedaan fonder confent van Vader ende Moeder, Mombaars, naaste Vrienden, ofte van der Magiftraat, ofte ontfangen, ofte logeren fulke gehuwde in hare huyfen, op de pcene van fes hondert Carolus guldens, of andere grooter poene, ter discretie van den Rechter. Interdicerende ook alle Notarisfen , te maken, ofte in te ftellen eenige houwelykfe voorwaarden , ofte andere gelofte, omme te komen tot fulke houwelyken , op pcene van privatie van heure Ampten, ende boven defen arbitralyk gecorrigeert te worden. Ordonnantie van de Regeering der Stad Utrecht aangaande het aanteekenen der HuwelyksProclamatien £fc. de dato den 2 January 1593- 1. Omme de op fchryvinge der genen, diehen tenhu- welyken ftaat willen begeven , met de meeste ftigtinge en zekerheid van nu voortaan te doen , ende allé. inconvenientie dien aangaande (foo veel mooglyk fs4 voor te komen, zullen alle zaturdagen tot deefen eynde eene van de Predikanten met twee Ouderlingen ,> by tour ende ommegang, vergaderen, ter plaatfe daar toe bv myne Heeren de Magistraat te ordonneeren, des Zomers ten vyven, en s'Winters ten drie uren' nademiddag, waar van t' eiken reyfe de wete by tyds zal gedaan werden aan den genen die het hare beurt; is, by den dienaar van den Kerkenraad. 2. Defe te famen gekomen zynde, en zullen niemand op 't register ontfangen nog aanteykenen, dan eerst van de navolgende poincten, na elks conditie, ende. gelegenheid, wel verfekert te wefen. 3. Indien de Contrahenten beyde jonge lieden zyn nog minderjarig, ofte ook tot haren mondigen dagen gekomen zynde, van 't confent van hare Ouderen, ten beyden zyden; ofte foo defelve defer wereld overleden fouden mogen wefen, van hare Voogden ofte naaste Vrienden. Tot welke eynde goed fal wefen, dat defelve metde contrahenten mede verfchynen. Ende zal hier op foo fcherpelyk regardgenomen werden, dat ook de gene, welker Ouderen hier niet en woonen, gehouden fullen wefen, blyk hier van te doen, al eer men ze opfchryft, 't zy door brieven of getuygen geloofwaardig zynde. 4. Soo 't ter contrarie perfoonen zyn, dewelke te vorens gehuwelykt zyn geweest, 't zy beyde, of een van beyde, die zullen gehouden zyn vooral te doen blyken van de dood van de afgeftorven, item, de tyd ende plaatfe daar defelve overleeden is, omme (wat den tyd aangaat) te overleggen, of de veranderinge van 't huwelyk met ftigtingé, ende zoo haast (inzonderheid in de Vrouwen) toe te laten zy of niet, waar in gelet ende acht zal genomen worden, zoo op de Oude dispofitien dien aangaande in deregten , by voorgaande Placaaten ofte anderfins gemaakt, zoo ook op die gemeene eerbaarheyd en conditie der perfoonen zelfs; ende indien hier inne eenige fwarigheyd zoude mogen voorvallen, zullen de gene die 't haar beurte is, daar van rapport doen aan de Kerkenraad, omme by defelve, of met gemeen advys, gedaan te werden naar behooren, ofte partyen aan myn Heeren de Magistraat te renvoyeren. 5. Defer dingen zekerheyd vooral gefchied zynde, zullen de Comparanten wyders wel ende naarstelyk ondervraagt werden, ofte ook malkanderenenigfintsverwand zyn, ofte van fwagerfchap beftaan, tot verhoedinge van alle bloedfchande. Item, of ze ook met ymand eenige beloften van te voren gedaan hebben ? omme alfoo alle onordeninge , die namaals zoude mogen voorvallen, te pravenieren. 6. Boven deefen zullen ze wyders gehouden zyn ter goeder trouwe te verklaren , dat fe hen by de Kerke, daar fe hare uitroepinge verfoeken, ende nergens anders en zullen laten trouwen, 't en ware dat eene van de partyen op eene andere plaatfe hare refidentie hadde, alwaar 't zelve ook zal mogen gefchieden: welverftaande, dat de proclamatien ook aldaar gaan zullen, zelf wanneer ze hier enige jaaren zouden mogen gewoont hebben; ende wyders behoorlyke atteftatie van de andere piaatfe zal gebragt werden aan den Kerkenraad, daar de bevestiginge des huwelyks verzogt word. C 2 7'  ECHT-REGLEMENT. . 7. De namen der genen dis aldus opgetekent zyn, zullen den felven avond by den Dienaar van de Kerkenraad aan de andere Predikanten overgedragen werden; ten eynde de uytroepingen in alle Kerken te gelyk gefchieden mogen. 8. Ende indien op defelve eenige verhinderinge voorvalt, die zal men den Kerkenraad aandienen, als ook alle andere fwarigheden, omme aldaar gedecideert ende afgedaan te werden; ofte indien zulks niet gefchieden kan, zullen partyen aan myn Heeren de Magiftraat gewefen worden. 9. De gene die getrouwt zyn, zullen met aanteykeninge van jaar en dag, wanneer 't felvegefchiedis, te boeke geftelt worden. Tot welken eynde de kosters, op alle laatste zaturdagen van elke maand, de gene zullen overbrengen, die binnen dien tyd bevestigt zyn; ende zullen met eenen als dan de registers overfien werden, omme regard te nemen, endeordre daar 't behoort te mogen geftelt worden, op den genen die na de uitroepinge by malkanderen ongetrouwt blyven fitten. 10. Soldaten, ende andere vreemden, en zullen niet tot de proclamatien ontfangen werden, fonder te voren aan den genen, die fitten, behoorlyken kennisfe gedaan te hebben , dat fe vry zyn; in zulker forme als de Kerkenraad tot ter meeste verzekeringe zullen bedenken ende bevinden te behooren, uit de examitatie die zy gedaan zullen hebben. Ingevolge Refolutie van den Gerechte der Stad Utrecht de dato den 13 Septemb. 1617. is bepaald, dat de Weduwen niet zullen mogen voor de tweedemaal in. den Echt treden, als na verloop van twintig weeken tia haar Mans dood. Utr. Placaatb. III. D. bl. 511. Placaat betreffende dtn tyd van aanteekenen der Huwelyks proclamatien in de Stad Utrecht ére. de dato den 23 April 1629. Myn Heeren den Stadhouder, Schout, Burgermees"teren ende Vroetfchappe deefer Stad, doen te weeten •ee ien yegeiyken , dat voortaan alle vrydage s' naarmiddags van twee tot drie uuren, de Gecommitteerden van de Magistraat in de Secretarye deefer Stad fullen fitten, om te doen aantekenen de houwelykfe geboden ofte proclamatien der geener, die hare trouwe op den Stadhnyfe gefolcmnifeert willen hebben; worden overfulks by deefen vermaant alle die geene, die hare proclamatien van den Stadhuyfe voortaan fullen begeeren, ten voorfchreve dage en uure aldaar te verfchynen, geadfifteert met haar Vader , indien fy een. in het leven hebben, anders haar Moeder, ofte by gebreke van beyde, indien fy beneden haarjaaren ?yn, te weten de Mansperfoonen onder de vyf en twintig, ende VrouWsperfoonen onder de twintig jaaren, 'met haar Mombers ofte naaste Vrienden , ofte die Mombers geweest zyn ofte zouden behooren te weeJen,, op pcene dat anders de verzogte geboden niet aang.etekent zullen worden. Ende fullen alle perfoonen, die hare behoorl'yke proclamatien gehad hebben , gehouden wefen haar houwelyk te folemniferen binnen een maand na dë laatste proclamatie, ofte binnen den felven tyt te compareren voorden Gerechte, om te feggeh de redenen pan weygeringe, onime defeive gehoort, by henluy- : im daar innegedisponeert te worden naar behooren; 1 ECHT-REGLEMENT. ende dit op pcene van vyf gulden te verbeuren voor de eerste weeke na de expiratie van de voorfchreve^ maant, ende voor de navolgende weeken eiken weeke tien gulden, geduurende ter tyt tot fy den Gerechte hare redenen van weygeringe ofte vertrek verklaart fullen hebben; te applkeeren ten behoeven van den armen. Ingevolge Refolutie van de Vroedfchap der Stad Utrecht den 5 Augty 1635 moeten de Huwelyken voltrokken worden ter plaatze, alwaar de Geboden gegaan zyn op de verbeurte van vyftig Guldens welke boete naar luid der Refolutie van den 7 January- tjts. alleen zal moeten worden betaald aan de Diaconie van de Nederduitlche Gereformeerde Gemeente van de Stad Utrecht. Utr. Placaatb. HL W. 510, 511. Friesland. Placaat of Editt van de Staaten van Friesland , fi rekkende tot verbetering en wegneemlnge der misbruiken en ongeregeltheden dagelyks gebeurende in den Echten Staat binnen dmzelven Lande, in dato den 18 Marty 1580". Alfoe veele vroeme ende Godtureefende perfonen ons clachtelich , niet groter droeflenisfe te kennen hebben gegeuen, ende wy oik metter daet beuinden dat die heyhge Echteftaet op menigerleye wyfe ontheyhget ende oneret wort, ende dat ouerfpel, hoererye ende andere ongeregeltheden. door oochluykinge ende vermits defelve na die Godtlyke ende Keyerlyke Wetten ende ordonnantiën , nae eyfch der faike dus lange met geftrafft zyn geweest, dagelyks meer. ende meer gefchien, waer door Godt die Heere, alsinfteller ende autheur van den Echtenftaet, die feluemet zyne tegenwoordicheyt ende onbegrypelycke miraculen, van water in wyn te veranderen, heeft vereeret, wort veroirzaakt, deur zyn rechtuaerdige oordeel zyn toorne op ons uytteftorten, ende met crvch pest ende anderfints ons te verfoeken ende ftraffen .Kcrfoekende ende biddende wt fonderlinghe guede ganegentheyt, die zy tot haeren Vaderlant waren dragende, dat wy-alle die voorfchreve gebreekem van wregen onfen ampt, omme Godes gramfchap te (lillen, nitsgaders alle oirfaeken ende voetfele van dien, met" ruede middelen wilden verhueden , ende foe veele. noege.ik is wech neemen: Ende wy aenmerkerde,' :ot onle beroepe ende laste te ftaen, by guedewegen, ïnde middelen, befunder in.deefe jegenwoordige geteltenisfe des tyts, te doen vofien, niet alleene dat mcrall in onfen Lande goede politie wordegeholden,, iair mede die onderbeten derfeluer Landen in vreede, mde eendracht met malcanderen moge» leeuen, mair )ik dat Godts eere ende zyn Heylige Woort, byende>nder die Ingefetenen gehanthauet zynde, alle gebreen ende fonden ; nae uytwyfen desfeluigen Woordts, velke onfe eenige regel ende opfien behoort te we-' tn, met guede Wetten ende ordonnantiën,, beyde in J0des woort ende Keyferlyke rechten gegrondet, irechgenomen moegen worden. Soe ist, dat wy hier tpgefien, ende naecomende tgeene daer in by devolïrchtigen der Staten van Vricslandt; tot eere Godes. adfl weluauen van deefen Luufchappe gedaen i«„ voor  ECHT-REGLEMENT. voor eeomige Wetten geordonneert en geftatueert hebben, ordonneeren ende ftatueeren by deefen. ■ 1. In den eersten, omme te vertiene op die veelvoldige ongeregeltheden,, dagelix zoe langer zoe meer in den Huweliken ftaet voorvallende,, hebben geordonneert ende geftatueert, ordonneeren ende ftatueeren mitz deefen; dat van nu voortaen alle perfoonen, foe wel met Weduwen, als jonge Juffrouwen ende Dochteren, verhyiikende clxandeien, nyet beftaende in den graden van bloede ende maechfchap of zwaegerfchap, hier nae in deefen verbooden , van wat fiaete ofte conditie fy fyn, heure trouwe behoorlyk yoor de vergaderinge in de echte fullen gehouden weefen te folemnifeeren voor die Gemeente Godes.,' nae oproepinge heurer naemen ende belofte, op drie verfcheydene fonnedaegen, ofte ten minften, by tollerantie ende tot naerder dispofitie, nae drie Oproepingen van hunne namen ende beloften voor eens yderen competenten Gerechte, op drie verfcheidene Rechtdaegen, acte van hun vereeniginge in de echte, int byweefen der naeste vrienden van beyde zyden, voor eenen wt denfelven Gerechte deur den Secretarium te laeten aentekenen, by pene van twalifF carolus G-ildens voor d eerste reyfe, ende van vier ende twintich gelyke Guldens voor de tweede reyfe, by eenen yderen overtreder te verbeuren na drie wecken daer nae, ende voor die laestemaeie, nae expiratie van gelyke tydt, tot arbitragie van 't Gerechte geftraft te worden, alwaer preuentie van hooge en lcege Jufticie plaetze zal hebben. 2. Ende alfoe volgende die Godtlike, Natuyrlike ende befcreuen Keyferlike rechten, in den heyligen Echtenflaet, als in een ordeninge Godts, tot cerlyk onderholt ende verbreydinge des menfchelikcn geflachts innegeftelt, tusfchen den geenen die malcanderen in bloede oft in fwaegerfchap .binnen feekere grade zyn beftaende, met elcxanderen te verhouwen verboden is , ende wei eenige verfcheydenheyt ende duisterheyt in de berekeninge derfeluer graden wort benenden : foe hebben wy die verboden graden hier doen wtdrucken, ten eynde eenen yegelik des te beter dair van mach worden onderrecht, ook geene onwetenheyt fullen hebben voor te wenden. 3. Ordonneerende ende verbiedende ouerfulcx dat geene perfoonen, van wat qualiteyt ofte conditie fy fyn, binnen die naeuolgende graden malcanderen in bloede ofte maechfehappen beftaende, elxanderen fullen moogen trouwen, ofte belofte van echte doen; ende foe verre hier tegens gelchiede-, willen alzulke trouwe ende belofte geheel van onwaerden te weefen, ende die Contrahenten arbitralik geftraft te worden; ende ingeualle alfoedaene perfoonen hier te bouen heur mochten veruorderen elcxanderen te beflaepen, willen nyet alleenich de voorfchreve belofte nietich te weefen, dan oik alfulke Ouertreders aen den lyue geftraft te worden. 4. In den eerften, en moegen nyet trouwen eenige opgaende graeden ofte Afcendenten met haere nedergaende ofte Defcendenten , opwairts. ende nederwairts gaende, te weten Ouders ende Kinders int oneyndelyk- 5. Insgelyks nyet met haire Susters, tfy van vollen ofte van halven bedde. 6. Ten derden, en moegen nyet trouwen die Oe- ÈCHT-REGLEMENT. 1517 men met haire Nichten, dat is, met haire Broeders ofte Susters Kynderen, ofte Kyntskvnderen; nochte msgelycx de Moeyen met haire Neuen, dat is, met haire Broeders ofte Susters Soenen, noch Kyntskynderen ofte Defcendenten, beide infinitum, alfoe Öemenende Moe/en, ten anfiene van haire voorfchreuen Nichten ende Neuen, ftaen in plaetze van Vader ende Moeder. 7. Ende foe veele als aengaet, die graden van affiniteyt ende fwagerfchap, alfoe die bandt des Huwelicx alzulke gemeynfehap mede brengt, dat Man ende WyfF inair eene en zyn; foo hebben wy mede verboden,, ende verbieden mits deefen, dat die Man met geene Bloetuerwanten ofte Maegen van zyne overledene Vrouwe, noch die Vrouwe met geene Bloetue:> wanten ofte Maegen van haer overlee'denen Man in de graden van affiniteyt verboden Leuitici 18 endes 20, elcxander fullen moegen trouwen, by pene van onwaerden ende ftraffe als vooren. 8. Ende alfoe int aengaen ende contraheren van den' heyligen Echtenflaet, befunder goet opficht dient irenoomen te worden dat die felue gefchiede in aller eerbaerheyt, ende dat alle vermenginge- der " voorfchreuen graeden dair door groote fwaricheeden in de fuccesfien ende anderfins ryfen , veihoedet worden; foe ist dat wy ordonneeren, dat indien eenige perfoonen verlochten haire gebooden , tfy bv den Kerkendiener ofte Gerechte als vooren, omme tremen geuoecht te worden , die welke nochtans die Kerkendieneren ofte Gerechte Zoude bedunken dat ten anfiene van de voorfchreue eerbairheyt, ende omme die vermenginge van graeden te fchuwen, net en behooren famen geuoecht te worden, dat als dan die voorfchreuen Kerkendienaren ofte Gerechte 't zelue denHouevan Vrieslant, ofte eenige wt hen dair toe te committeeren, zullen angeuen, ende metten voorfchreuen verfochten wtroepinge opholden, omme middelen tyde, met fummare kennisfe van faiken, tzelue by den Hotie ofte Gecommitteerde voorfchreuen toegelaeten ofte geweygert te werden , zoe als nae de Godhke ende Keyferlike rechten befunden zal worden te behooren, by pcene, om de Kerkendienairen ende Gerechtsperfoonen , daer inne verfuymich vindende, arbitraliken te ftraffen. 9. Ende alzoe Ouerfpeelders, weefende Ouertreders van Gods ordonnantie, dus lange binnen defen Landtfchappe met lichte ende clevnné geldboeten geftraft zyn geweest, deur welke zy nyet alleene nyet verbetert en worden, dan in hair affgryfelike zonden volheiden, verweckendeop hen, ende die zulx nyet en ftraffen, die toorne Godes, gelyk veele exempelen ende hiftorien mede brengen, ende alfulke argemsfen ende grouwelen der Ouerfpeelders veele Keyferen ende Coningen beweecht hebben, denfeluen ant leaen metter daet te doen ftraffen; foe ist, dat wy geordonneert ende geftatueert hebben, ordonneeren ende ftatueeren by defen, dat alle die gene die in ouerfpel beuonofen zal worden, tzy Man ofte Vrouwe,, ofte eene vertrouwde Vrouwe met een vrye ofte ongehylicte Mansperfoon ,' zonder anzien van perfoonen , van wat qualiteyt ofte conditie zy zyn mocgen , metten fweerde geftraft ende geëxecuteert fullen werden. 10. Ende alfoe; die echte Mannen,.met vnre per- C' 3 ' foo-  iSiS ECHT-RËGLEMENT. ÉCHT-REGLEMENT. {bonen hun vermengende, grouweliken fondigen, zullen dairom geftraft werden by eeuwige bannisfement ende openbaere geesfelinge. 11. Ende oftet gebeurde, dat die fchuldige perfoon den voorfcbreuen ftraffe deur vluchte onliepe, zoe zal die onfchuldige perfoon deur den Magiftraet der plaetfen, nae voorgaenden wettelike kennisfe der zaiken , veroerlooft moegen werden eenen anderen te trouwen. 12. Gelyk oik alle die geene, die twee Vrouwen ofte Mannen hen veruorderen te trouwen, zullen geftraft worden nae Keyferlike rechten; ende zoe yeïnant hem veruordert met die tweede getroude, d' eerfte lattenen wefende, te vermengen, zal dezelue an den lyue fonder conniuentie, een ander tot een exempel , int openbair geftraft worden. 13. Ende hoewel de flechte hoererye dus lange, deur een quaede gewoonte ende toelatinge der Ouerheden, voor geen ftrafbare fonde is geacht geweest, dan om meerder quaets te myden, ouer alle geduldet; nochtans, diewyle Godts Woort verdoomt Hoereerders zo.e wel als Ouerfpeelders, ende uyt het ryk der Hemelen fluyt, daeromme fulke onreynichheden , die Godes toornemede verwecken, in eene Gereformeerde Lantfchappe nyet en behooren ongeftraft te blyuen, ende foe veele moegelyk verhoedet te werden; foe ist , dat wy hebben geordonneert ende geftatueert, ordonneeren ende ftatueeren by deefen; datvani van nu voortaen alle die geene, die in hoererye beuondcn worden, tzy ryk ofte arme, van wat conditie die zyn , nae genomene informatie , voor d' eerfte maele zullen worden gecondemneert by de lege ofte hooge Jufticie by preuentie, tot drie daegen in de geuankenisfe, elk befonder te water ende te broedt, tot haer eygen costen geftelt te worden. 14. Ist zaike dzelue perfoonen andermael met malcanderen, ofte met andere beuonden worden te hoereren, dat die zelue opt fchauoth, ofte anderfins in een openbaire plaitze, an 'een pael dair toe te ftelle-. ne, tot een exempel geftelt zullen werden voor den tyt van twee uren. 15. Ende die zelue ten derden maele beuondenweefende tzamen ofte met eenen anderen te boeleren, zullen opt fchauot gegeesfelt, ende ten eeuwigen daegen uyt den Landen gebannen te werden. 16. Dewyle nyet alleen fchuldich zyn ende misdoen die hoererye bedryuen, dan oik die defelve in hun quaet fterken; foe ist, dat wy hebben geordonneert ende geftatueert, ordonneeren ende ftatueeren by dezen ; dat alle Hoereweerden, Coplaers ende Coplerfen, zullen wtenLande gebannen werden voor den tyt van twee jaeren, ende zoe zy bonen het bannisfement weder innecoomen ofte blyuen, ofte nae die twee jaeren weder innecomcnde, in hun quaet volharden, zullen zy aen den leuene geftraft worden. 17. Ende om dat fuik quaet gefelfchap uyt defe Landtfchappe allefins te meer geweert mach werden , zullen die Huysheeren, die zulke perfoonen , nae die eerfte vermaninge by den Officier in Landen ende Steeden gedaen, in haer huyfen lyden ende wooninge verhuyeren, voord eerfte mael fes caroli guldens verbeurt hebben tot profytt der armen , ende voor die tweede mael vermaent zynde, de huyr van het huys verbeuren, een derdendcl tot prolïyt van den Aen- hrenger, èen derdendeel tot proffyt van den Officier ende een derdendeel tot proffyt van den Armen; weluerftaende, dat tusfchen eiken vermaninge zal verloopen den tydt van twintich dagen ofte meer, nae dat' dEygenaars zyn te becomeh , omme verwittiget te worden binnen ofte buyten s Lants; ende foe ve'ne dair eenige denunciatie moét gefchien tot costen van den Hoereweert, ende voor ten tweeden mael, zoe d' Eygenaer conttimax is , tot costen van den Evgenaer des huyfes; zal méede d Officier die voorfcbreuen costen realiter moegen executeeren. 18. Ende gemerft, na Godes ende der Natuyren weth ende recht, der Olderen confent geuordert wort in Huwelyke faiken; foe ist, dat wy ordonneeren ende ftatueeren by defen ; dat geen perfoonen zullen moegen trouwen ende proclameert worden, fonder confent hairder Olderen , ofte anderfins zullen die zelue vereeninge ofte verfameüngen voor nietich ëtfJ de van onwairden gehouden, ende daer en bouen die Contrahenten arbitralik geftraft worden, ten ware die Officier ofte Magiftraet van der plaetze, nair kennisfe der zaike, fulx wettelik toeliete. 19. Van gelyken die perfoonen, onder Curatoers ofte Voormombers ftaende, zullen nyet moegen trouwen ende proclameert werden, zonder derzelver Voormombers confent; doch by onbillike weygeringe, zullen die naeste Vrienden, met kennisfe'van de Ouerheyt, ende by mangel van Vrienden, ofte hunne onbillike weygeringe, die Ouerheyt alleen daer inne nae kennisfe van zaiken wettelik moegen disponeeren, op pene van arbitralik geftraft te werden , ende nul ende van onwaerden te zyn, tgene zy elxcander by testament, legaet, fideycommis, ofte eenige donatie fullen mogen maaken. 20. Gemercl oik behoorlik is, dat alle oirzaiken van hoererye affgefneden ende verhindert werden ; foe ist, dat wy ordonneeren ende ftatueeren by deefen ; wanneer yemandt een eerlyk perfoone met fchoone woorden verleyt ende ongetrouwt beflaept, dat dezelve perfoon haer zal trouwen, ist dat die Vader wil, ende ist dat de Vader, ofte die gene wiens confent hier inne geëyscht wort, fulx weygert, zal hy gehouden weefen hair te doteren, nae die perfooms conditie; maer indient beuonden worde, dat die Maecht oirfaike hadde gegeuen omme den jongen Gefel die Vrouwsperfoon te doteren in fuiken geualle ongehouden zyn; doch dat beyde perfoonen, als vooren in den XIII artikel verhaelt is, in alle geualle geftraft zullen worden. 21. Ordonneerende ende ftatueerende meede, dat alle Mans ofte Vrouwsperfoónen, een gerucht fpreijende dat zy met eenige Vrouwen ofte Mannen trouwe ofte fchande begaan hebben, om die te diffameeren ende fchande an te doen, zullen op diekaeck ofte fchauot geftelt, ende daer nae opentlick een tyt van jairen gebant worden. 22. Ordonneeren ende ftatueeren mede, datalleeerlieke Vrouwen annum luQus zullen onderholden, ende ten minften hen nyet begeeuentot een ander Huwelyk binnen die tyt van negen maenden, op ftraffe van veertien dagen in geuankenisfe te fitten tot waterende broot, tot hun eygen costen, by preuentie van den lege ende hooge Jufticie, willendemede, datdie Mannen in twedcr Huweliken die eerbaerheyt int wachten plaet-  ECHT-REGLEMENT. ECHT-REGLEMENT. 1519 plaetfe zullen gheuen, ende behoorlike tyt affwachten, op arbitrale ftraffe. 23. Ordonneeren ende ftatueeren mede , dat die hooge endeleege Jufticie by preuentie, alle bitterheyt ende boofe conuerfatie van de Echteluyden tegens den anderen, nae kennisfe-van zaiken, wel ernftelyk zullen ftraffen, ende die fchuldighe perfoon tot billicheyt brengen, het zy met vangbenfchap, geltllraffe, . ofte anders als zulcx nae rechte zal behooren. 24. Weluerftaande nochtans, dat dien van den Aedel ende andere Gepriuilegeerden, in de vryheyt van hun competenten rechten in deefen nyet gepreiudiceerc zal worden. 25. Ende fullen alle andere vooruallende faiken , hier inne nyet begrepen, nae Godts woort ende Keyferlike rechten , ende nyet nae de Paufelyke infettingen, daer mede ftrydende, gedecideert ende geuytet werden. Alle welkepunften ende articulen, wy geordonneert hebben ende ordonneeren by defen, dat voortaen yolcoomentlik zullen worden achteruolget ende onderhouden, nyet jegenftaende eenige voorgaande ordonnantiën, cöftumen ende ufantien ter contrarie, die welke wy gederogeert hebben ende derogeerende by defen, voor zoe veele dzelue daer en tegen moegen ftryden; ordonneerende ende beuelende den Prouincialen Raick van Vrieslandt, fampt den Aduocaet Fiscael ofte Procureur Generael, mksgaeders alle andere Officieren ende Dienaeren van der Jufticie m deefen Landtfchappe, tegens den Ouertreders ende Contrauenteurs van dien te procedeeren nae behooren, fonder eenige disfimulatie ofte gunfte, by pcene van metter daet van haire officie vervallen ende affgeftelt wor- Op voorenftaande Placaat is meerendeels gegrond de Tit. wer de Huwelyken in dé verbeterde Landsordonnantie van Frieslandvznh&c jaar 1723. welke het thands nog vigeerende Echt-Reglement in genoemde Provincie uitmaakt; zynde van deezen inhoud. i. In den eerften moogen niet trouwen eenige opgaande Graaden ofte Afcendenten, met haare nedergaande of Defcendenten, te weeten, Ouders, ende Kinderen, in het oneindige. . 2. Insgelyks niet, Broeders met haare Susters, het zy van vollen, ofte halven Bedde. 3. Ten derden, mogen niet trouwen de Oomen met haare Nichten, dat is, met haare Broeders en Susters Kinderen; ofte Kindts-kinderen, noch ook de Moeijen met haare Neeven, dat is, met haare Broeders oft Susters Zoonen , noch Kinds-kinderen ofte Defceri&eaten , beide in infinitum; alzo Oomen en Moeyen , ten aanzien van haare voorfchreeven Nichten en Neeven, ftaan in plaatze van Vader ende Moeder. 4. Ende zoo veel aangaat- de Graaden van Affiniteyt en Zwagerfchap , alzoo'deband des Houwelyks alzulken gemeenfehap mede brengt, dat Man enWyf maar een zyn, zoo is verbooden, dat de Man met geen Bloedverwanten of Maagen van zyn overleedene Vrouwe, noch de Vrouwe met geen Bloedverwanten van haar overleedene Man, in de Graaden van Affiniteit verbooden, Levit. 18. ende 20, eikanderen zullen mogen trouwen. 5. Ende zo verre hier tegens gefchiede, zal alzuiken Trouwe ende Belofte geheel van onwaarden we¬ zen , ende de Contrahenten arbitralyken geftraft worden; ende ingevalle alzodanige Perfoonen, hier en boven, haar mochten vervorderen eikanderen te be^flaapen, zullen niet alleen de voorfchreeven Beloften nietig wezen, dan ook alzulke Overtreeders na Keizerlyke Rechten geftraft worden. 6. Ende dewyl dagelyks veele Inconvenienten gebeuren in onze Landen, overmits de heimelyke Houwelyken , die gecontracteert worden tusfchen jonge Lieden, zonder advys, raad, en confent van Vrienden en Maagen van beiden zyden, willen; ordonneeren, en ftatueeren wy, dat niemand hem vervordere, te folliciteeren, of te verleiden eene Weduwe niet excedeerende de ouderdom van 25 jaarenende een jonge Dochter, zoo lange dezelve ftaat onder de macht van de Vader , of voogdye van de Moeder, met belofte van met haar Houwelyk te zullen comtracteeren, ofte met 'er daad Houwelyk te conti acteeren, zonder confent van Vader ofte Moeder, ofte van de Wethouders der Plaatze; by poene, dat zodaanige Houwelyken zullen zyn nul en van geender waarde: en dat zulk een Man ten geenen tyde zal mogen ofte heffen eenige Douarie, ofte andere gewin, 't zy uit krachte van 't Houwelyk, verfterf van Kind of Kinderen uit zodaanige Houwelyken gebooren , costume van de Lande, by Testament, Gifte, ofte Overdrachte, Cesfie, ofte anderzins, in watmanier't zy, op de Goederen , die voorfchreeven Dochter, ofte Weduwe zal moogen achterlaaten, alwaar het zoo., dat hy na 't Houwelyk, door byfiaapinge volbracht zynde, verkreege confent van Vader, ofte Moeder, ofte van de Juftitie, en 't Houwelyk daar door kwaa* me te beftaan, waar op wy in deefen geen reguard willen genomen hebben. 7. Dat insgelyks geen Dochter, ofte Vrouwe, haar vervordere te contracteeren Houwelyk met een Zoone, zoo lang als dezelve ftaat onder de macht van de Vader, ofte vooydyevan de Moeder, zonder.confent van Vader ofte-Moeder, ofte van de Juftitie van de Plaatze, by poene dat zodaanige Houwelyken zullen zyn nul en van geender waarde; enzalzulken Vrouwenimmermeer moogen neemen ofte lichten eenige Douarie, ofte andere gewin, op de Goederen, die zulk een Man zal moogen achterlaaten, 't zy uit krachte van den Contracte van 't Houwelyk, verfterf van Kind of Kinderen uit zoodanige Houwelyken gebooren, van de costume van den Lande, by Testament, Gifte, Overdracht, Cesfie, of anderzins, in wat manieren dat het zy, al waar 't ook zoo, dat zy na 't Houwelyk, door. b /flaapinge geconfumeert, verkregen confent van Vader ende Moeder, ofte van de Juftitie, en 't Houwelyk daar door kwaame te beftaan, waar op wy niet willen eenig reguard genomen hebben in dezen. 8. Voorts verbieden wy alle onze Onderzaten , niet tegenwoordig te wezen , te confenteeren, ofte te accordeeren, zulk een Houwelyk, gedaan zonder confent van Vader en Moeder, ofte van de Juftitie, ofte te ontvangen, onderhouden, ofte te logeeren zuik Gebouwde- in haare Huizen, op de poene van hondert C.iroli-guldens, ofte andere groote poene arbitrair, na omftandigheid van zaaken , ten profyte van dén Lande te verbeuren. 9. Verbieden ook alle Notarisfen , te ontvangen eenig Contract van 't Houwelyk ofte andere Gelofte  •i52o ECHT-REGLEMENT. ECHT-REGLEMENT. om te koomen tot zulk een Houwelyk, op de poene van privatie van hare Staaten, en boven deezen arbitralyken gecorrigeert te worden ; beveelende alle onzen Officieren ende Fiscaalen, te neem en goede toezicht , te doen bewaaren ende onderhouden deze Ordonnantie, ende calangeeren, endtrdoen ftraffen, de Overtreders derzelver, zonder faveur, ofte disiimulatie. 10. Van gelyken zullen de Perfoonen, zoo langdezelve onder haare Ciiratooren of Voormombers ftaan, niet moogen trouwen, ofte geproclameert worden , zonder derzelver Voormombers confent; doch by onbillyke weigeringe, zullen de naafte Vrienden, met advys van de Overigheit, alleen, daar inne, na kennisfe van zaaken, wettelyk moogen disponeeren, by poene, dat zodaanigen Houwelyk nul en krachteloos zal zyn, en daar te boven van onwaarden, 't geene zy eikanderen by Testament, Legaat, Fidei-Commis, ofte eenige Donatie zullen moogen maaken. 11. Alle perfoonen, zoo wel met Weduwen, als jonge Jufferen en Dochteren trouwende, eikanderen niet beftaande in de verboden Graaden van Bloede, ende Maagfchap, ofte Zwagerfchap , van wat ftaat ofte conditie zy zyn, zullen gehouden weezen, haare trouwe, bchoorlyk, voor de Vergaderinge in den Echte, te folemnifeeren voor de Gemeente Godts, na oproepinge haarcr Naamen ende Beloften, op drie verfcricidenc Zondagen, over de Kerke, door derespective Dienaaren des Goddelyken woords, onmiddelyk na 't fluiten van de Predikatie te gefchieden, often minften by tolerantie, of tot nader dispofitie, na drie oproepingen van hunne Naamen ende Beloften, voor eens yederen compctcnten Gerechte , op drie verfcheidene Rechtdagen, enacta van haare vereeniginge in den Echte, voor eenen uit den zeiven Gerechte, door den Secretaris te laaten aantekenen , by poene van twaalf Caroli-guldens voor de eerfte reize; ende na voorgaande infinuatie, van vier-cn-twintiggelyke Guldens voor de tweede reize, by een yeder Overtreeder te verbeuren, na verloop van drie weeken ; ende voor de laatfte maal, na infinuatie als vooren, en expiratie van gelyken tyd, tot arbitrage, des niet excedeerende de fornma van hondert Gout-guldens; geftraft te worden; alwaar praDvcntie van hooge en laage Juftitie plaats zal hebben: ende in gevalle zodaanige perfoonen verder halfterrig mochten blyven , zoo zal te- ■ gens dezelve, by onzen Hove van Juftitie, criminali- i ter worden geprocedeert, totBannisfement, of anderzins, zoo als na omftandigheid van zaaken verftaan zal ; Worden te behooren. ] 12. Doch zullen echter de Gerechten, nopens het i verkorten der termynen van Houwelyks Proclamatien, ( in 't voorgaande Artikel gemeld, na gelegentheid van l zaaken, Dispenfatie moogen geeven, zoo nochtans, 1 'dat 'er tusfchen de eerfte en derde Proclamatie, ten minften zes volle dagen zullen moeten wezen verloo- n pen. d 13. Dat elk en een yeder Ingezetenen gehouden zal c wezen, by 't aangeeven van Houweh'ks Proclamatien, v met genoegzaame Attestatie te doen geblyken , dat hy a ten minften een half jaar zyn vaste wooni'ng heeft ge- n had ter Plaatze daar hy de voorfchreeven Aantekenin- v ge verzoekt; by gebreeke dies, zal zodaanige Per- g( foon , de gedagte Houwelyks Proclamatien, moeten te verzoeken op de Plaatze, daar hy, geduurende het laatfte half jaar , heeft gerefideert. 14. Dat geen Predikanten, ofte Gerechten, eenige Perfoonen, die in haare Grietenye, Stadt of Dorp, geen Proclamatien hebben gehad zullen moogen Trouwen of Gaargeeven, ten zy 'haar geblyke, dat 'er drie wettige Proclamatien, zonder Veri'pieringe, zynvoor- • gegaan, in die Plaatzen, daar de Perfoonen haar woonplaatze hebben , by verbeurte van twaalf Caroli-guldens, by yeder Predikant of Gerechte, dezen Contravenieerende, ten profyte van de Armen, te verbeuren, boven de poenen by de Perfoonen , die zonder behoorlyke Attestatie, haar zullen prefenteeren 0111 Getrouwt of Gaargegeeven te worden. 15. Indien eenige Perfoonen verzochten haare Geboden, 't zy by den Kerkendienaaren ofte Gerechte zoude bedunken, dat, ten aanzien van de eerbaarheit, en om de vermenginge van Graaden te fchuwen, niet behooren te famen gevoegt te worden, dat als dan de voorfchreeven Kerkendienaaren , ofte Gerechte , 't zelve, den Hove van Friesland, ofte eenige uit Hun, daar toe tecommitteeren, zullen aangeeven, ende met de voorfchreeven verzochte Uitroepinge ophouden, omme middelertyd, met fummaire kennisfe van zaaken, 't zelve, by denHoveofte Gecommitteerde voorfchreeven , toegelaaten,; ofte geweigert te worden , zoo als na Goddelyke en Keizerlyke Rechten, bevonden zal worden te behooren; by poene, dat de Kerkendienaaren, ende Gerechts-Perzoonen, daar inne nalaatig wezende, arbitralyken zullen worden geftraft. 16. Alle Vrouwen zullen annum luctus onderhouden, ende, ten minften, haar niet begeeven tot een ander Houwelyk, of haar laaten beflaapen , binnen den tyd van negen maanden , by verlies van 't geene haar door haar overledene Man mochte zyn aangekomen, by eenige laatfte wille, of gifte, te vervallen ten profyte van de geinftiueerde Erfgenaamen van den overleedenen Man, of by gebreeke van zodaanige Erfgenaamen , van deszelfs naaste Bloedverwanten, en daar te boven , by poene van hondert Caroli-guldens te verbeuren: waar van de Officier een dardepart, de Aanbrenger een dardepart, ende Armen een dardepart zullen genieten. 17. Insgelyks zullen de. Mannen hun tot geen ander Houwelyk begeeven, ten minften binnen den tyd van :es maanden, by poene van hondert gelyke Guldens e verbeuren, te adpliceeren als boven. 18. Dat de hooge en laage Juftitie, by preventie, illé bitterheid ende booze converfatie van de Echteuiden, tegens den anderen, na kennisfe van zaaken, cel ernftelyk zullen ftraffen, endeden fchuldigen Perbon tot billykheid brengen, het zy met gevangenise, geldftraffe, ofte anders, als zulks na Rechte zal iehooren. 19. AIzoo eenige Mennoniten hun onderwinden, iet alleen Echten te fcheiden, maar, niitsdat zy van iverfe opinie hunner Leeringe bevonden worden, ie onder den anderen met verfcheidene febeuringen erdeeld zyn, ende vermits van de eene Secte tot de idere, ofte ook tot de Gereformeerde Religie al te et overgaan, dezelve onderftaan, van wegen denafd, te fcheiden, bannen, ende den Duivel over te '.even, alles ftrekkendetot beviekkingevan den Echn üaat, en van veele andere Inconvenienten ende mis-.  ECHT-REGLEMENT. misbruiken, van Hoererye, Echtbrekerye, Desperatie en dtergelyke; zoo is gcrefolveert, dat alle die Lee raars, Vermaaners, Banners, en alle andere, die hier toe eenige raad ofte daad bevonden zullen worden, gegeeven ofte gedaan te hebben, voorde eerfte reize vervallen zullen in de breuke van hondert goudene Vriefche Ryders , van drie Caroli-guldens 13 ftuivers 't ftuk ; voor de tweede reize gelyke hondert goudene Vriefche Ryders , en daar en boven uit den Lande ten eeuwigen dage gebannen te worden, een dardendeel van dien te bekeeren aan den Aanbrenger, een dardendeel aan den Officier, ende het refteerende dardendeel aan de Armen van de Plaatze alwaar zulks gefchied is. OvERYSSEL. , Echt-Reglement in de Provincie van Overysfel, . uitmaakends de eerfte Titul van het tweede Deel der Landrechten. 1. Die fig in den Houwelyken ftaat willen begeven, komende tot beloftenis fe ende ondertrouwe, fullen fulx doen in tegenwoordigheit ende ten overftaan der Ouderen, Vrienden of Getuigen, na gelegentheit der Contrahenten, zynde te famen vry en onbefproken, zonder met jemant uitftaende te hebben, ende malkanderen in graden van Bloetverwantfchap of Swagerfchap, daer in te houwelyken verboden, als hier jia vermelte wordt, niet beftaende. 2. De Kinderen ftaende onder de macht van hare Ouderen ende Mombaren, fullen met believen ende wille derzelver, ende andere na dode harer Ouderen , onder geene Mombaren noch Curateurs langer ftaende, ten overftaen van twee harer naeste Vrienden , ende by gebrek derzelver, twee vrome ende eerlyke Mannen daar toe geroepen, per veria de prcefenti, dat is, met woorden , die tegenwoordige beloftenisfe , fonder conditie ofte uitneminge, medebrengen, haer alleenlyk verloven ende ondertrouwen mogen. 3. Welke ondertrouwe alfo wettclyk gedaen zynde, ook door beider partyen bewilliginge niet weder gebroken ofte te niete gedaen fal konnen worden, al fchoon fy waren vrye Perfoonen , ende fulke beloftenisfe van trouwe, bekenden onder haer alleen, in afweren van Getuigen, gedaen te hebben. 4. Ende fullen haer fodane ondertrouwde Perfoonen , eerst voegen by den Kerkendienaar of by de Overigheit harer refidentie, ende van defelve verfoeken , op drie volgende Sondagen in de Kerken, of daer men men gewoontlyk is de Proclamatien of Kerkenfpraken te laten gefchieden, afgeroepen te mogen worden; Ten einde een jegelyk die eenige beletfelen ofte hindernisfen , het ware van Bloetverwantfchap, vorige belofte of anders, waerdoor het houwelyk geen voortgang behoorde te gewinnen , wilde- voorbrengen , het zelve moge doen. Ende daer geen wettelyke verhinderinge voor quam, (daer op wel dient in tyts gelet te worden) zullen de ondertroude Perfoonen, volgens de ordre, foo daer van wort gehouden, t' famen getrouwt ende in den Houwelyken ftaet bevestigt worden. 5. In gevalle de Ouderen in de ondertrouwe der Kinderen , 25 jaren ende daer boven oud, verweigerden te confenteren, fal na bevindinge der faken tot 1 X. Deex. ECHT-REGLEMENT. 1521 erkentenisfe des Drosten, Officiers of Magiftraets daer in gedaen mogen worden. 6. Vorders, daer een Jonge-gefeliemet fchone woorden van beloftenisfe een Jonge dochter bedrogen ende beflapen hadde, fal defelve, of fyn Ouderen (ingevalIe uit merkelykc redenen worde gejudiceert ende verftaen, dat geen echtelyke copulatie tusfchen dezelve volgen mochte ,) aen de onfchuldige ende gefwakte perfone, na hare qualiteit, een eerlyke bruitfehat, tot erkentenisfe des Gerichts te geven, gehouden wefen, ende niettemin noch beide, als moetwillige verachters der eorbaerheit, anderen tot een exempel geftraft worden. 7. Gelyk dan ook erpre.fclyk wort geftatueert , dat niemant in concubinaatfehap, of in oneerlyke byfittlnge zich erhouden fal: Maar die in fulke gedaante fitten, fullen malkanderen verlaten, of ordentlyk ende opentlyk trouwen. 8. Maer daar fulx niet gefchiede, ende fy luiden de concubinaetfehap continueerden : Insgelyks die gene fo drie proclamatien fonder vvederroepinge gehad hebben, ende haer voort daer na niet laten beftedigen, zal jeder perfone, voor de eerfte maend, daer aen verbeuren tien goltguldens, ende voor de tweede maend, vyfentwintig goltguldens, half tot profyt van den Officier, ende de andere helfte voor den armer. Ende daer zy boven den voorfehreven tyt in fodane ongeregeltheit moetwillig perfevereerden, fullen na gelegentheit arbitralyken geftraft, ende de Kinderen die fy in fuiken ftaet procreeren, daer in blyvende, niet als Echte gehouden ende gerekent worden. 9. Ende alhoewel, den bant des heuwelyken-ftaeU onder Echte-luiden door de doot gebroken zynde, de overblyvende perfoon vry ftaet weder te trouwen , ende nochtans d'eerbaerheit niet lyd, dat de langstlevende, het zy Man ofte Vrouwe, na het overlyden van haren Echtgenoot , metter haest hem wederom veranderfatet: fo fullen de Weduwen na het affterven harer Mannen, buiten geworven confent, niet weder houwelyken , binnen den tyt van negen maenden,' ende de Weduwenaers ofte Mannen in den tyt van vyf maenden, na affterven van hare Vrouwen , op pcene van by de competente Overigheit na gelegeuheit geftraft te worden. 10. Item fullen ook alle ondertrouwde Perfoonen voor de bevestiginge des houwelyks haar van bruiloft , byflaep 'ende bywooninge onthouden, by verbeurte van tien oude fchilden, Dan fullen evenwel de Kinderen daar uit geprocreëert, indien de Bruidegom voor de Kerkelyke folemnifatie afiyvig worde,, in des Vaders nalatenfchap ten vollen fuccederen. ' 11. Wyders fo verbieden Ridderfchap en Steden', onderlinge te trouwen, de gene, die malkanderen be(taen in graden door de Godlyke en Keiferlyke Rechten uitdrukkelyk verboden: Ende die daer in houwelyken , falmen niet als Echte-luiden, maar als Bloet"chenders houden, en fonder eenige oogluikinge, na. ;elegenheit van de daet, ftraffen volgens de gemeene. rechten, 12. Ende fullen in den eerften van nu voortaen. liet aen den anderen mogen houwelyken eenige As-rendenten met hare Descendenten, te weten, de OuIers met hare Kinderen, op ende nedergaende in 't meindelyk. Mede geen Stiefvader, noch Stiefmoeder D met  152* ECHT-REGLEMENT. ECHT-REGLEMENT. met hare Stiefkinders, Item geene Broeders ende Susters met malkanderen, fo wel van halven als van heelen bedde. 13. Insgelyx fullen ook niet onder malkanderen houwelyken, de Oomen met hare Nichten, noch de Moeijen met hare Neven, noch derzelver Kinderen ende Kints Kinderen in infinitum, Alfo Oomen ende Moeijen ten refpecte van hare Neven ende Nichten, ftaen in plaetfe van Vader ende Moeder. 14. Wyders fullen van nu voortaan, om de tucht ende eerbaerheits wille, niet aen malkanderen houwelyken mogen, twee Broeders, twee Susters, ofte Broeders ende Susters Kinderen, fo wel van halven als van heelen bedde. 15. Ende fo veel aangaat de graden van affiniteit ofte zwagerfchap, alfo den bant des huwelyken-ftaets fodanige gemeenfchap mede brengt, dat Man ende Wyf eene zyn : fo mag insgelyx de Man niet houwelyken met de Bloedverwanten van zyne verftorvene Huysvrouwe, noch de Vrouwe met de Bloetverwanten van haren verftorven Man, in dezelve graden, na rechten in confanguiniteit of Bloetverwantfchap verboden : Weshalven geen Man mag houwelyken aan de Weduwe van zyn' Neve, dat is, de Weduwe zyns Broeders ofte Susters Soons, Noch ook met de Weduwe van eenige zyns Broeders of Susters Defcendenten, gelyk ook geene Vrouwe mag trouwen aen den Weduwnaer van hare Nichte. 16. Ook fal de Man niet mogen houwlyken met de Nichte van zyne gewefene Huysvrouwe, dat is, met zyne Huisvrouwe Broeders of Susters Dochter, noch met eenige harer Defcendenten, noch ook de Vrouwe met hare verftorven Mans Neve, in manieren als voor verhaelt. 17. Gelyk dan om der eerbaerheit wille de Man niet mach houwelyken met de weduwe zyns Neven, noch de Vrouwe met de Weduwnaer van hare verftorvene Nichte. 18. So wie om erheffelyke oorfaken, ofte om zyne gefcheften te verrichten, in verren lande getogen ware, ende dezelve een langen tyt door krankheid, gevangenisfe ofte ander ongeval, alfo uitbleve, datmen van hem niet konde vereisfen, fal de verlatene Perfoon gehouden zyn af te wachten den tyt van vyf jaren , volgens de befchrevene Rechten, fonder haer inmiddels te veranderfaten , ofte haer tot de tweede Echt te begeven; dan na expiratie van gemélte tyd, fal fulx met genomene informatie, by den Officier na gebeir te doen, mogen gefchieden. 10; Waer 't ook faeke, dat de Man zyne Vrouwe, of de Vrouwe haren Man moetwillig ende trouwloos verliete: fo fal op 't aanhouden van de verlatene ende geinteresfeerde Perfoon , by de Drosten ofte Magiftraten van de plaetfe, daer in na gelegentheit van faken worden gedisponeert. 20. Als een getrouwt perfoon , 't zy Man ofte Vrouw, in Overfpel leeft, mach de onfchuldige Perfoon aenhouden tot Echtfcheidinge,' ende om in haren vorigen vrydom geilek worden. Ende inval daer houwelyxvoorwaerden zyn, moet den onfchuldigen Perfoon uitgereikt ende gevolgt worden , alle 't gene haer na d'aflyvigheit van de'fchuldige Perfoon, uit kracht van defelve foude behooren : Maar fo daer geen houwelyx voor waarden zyn, fo fa! 't met de goederen worden gehouden, niet anders, als of de fchuldige Perfoon airede was overleden, ende fal als dandonfchuldige vryftaen weder aen een ander te trouwen, maar de fchuldige niet. Groningen en Ommelanden. Echt-Reglement in de beide Old-Ambten, enz. 1. De Ouderen ofte Voorftanderen konnen haere Kinderen of Pupillen niet Beraeden, fonder derfelvcr expres confent. 2. De Vaeder ende Moeder fyn niet fchuldigh haer ongehoorfaeme Kinderen wat te geven, die buyten haer confent een Houwelik hebben gedaen: Nochtans nae der Ouderen doodt, egen fy dan haergoedt, nae Rechters discretie. 3. Toefaegen ende Beloften van te wallen trouwen in toekomende tyden, latine, fponfalia defuturo, mogen ende konnen gebrooken worden, door veranderinge van finnen ende vrywilligequytfcheldinge, door langduyrig uytblyven van drie Jaren, door andere beloften de prafenti, ende diergelyke oorfaeken. 4. Toefaegen ende Beloften van daetlyke trouwen , konnen niet anders te niete gedaen worden, als door het Recht, om fulke oorfaeken , daeromme EchteLuyden gefcheyden werden, ende wie fig tot fulke private fcheydinge gebruyken laeten, verbreeken 25 Goudt Guldens. 5. Bloedt-verwanten in Opgaende ende Deelgaende Linie in infinitum, ende die in collaterali lined, tot den vierden Graedt exchiys malkanderen Befibt zyn, konnen noch mogen geen Ebeloften ingaen. 6. Wegens fwagerfchap mogen de Sief-kinderen haer Stief-Vader ende Stief-Moeder, item mag niemandt fyns Broeders-Vróuwe, of Susters Man, fyns Mans ofte Vrouwen Broeder of Susters trouwen. 7. Wegens natuurlykeEerbaerheydtmageen Kindt met fyner Ouderen Bruydt ofte Bruydegom, een Ouder met fynes Kinderen Bruydt ofte Bruydegom , item een Voormont met zyne Pupillen, foo lange hy in d' administratie is, ende geen overleveringe gedaen heeft,, niet trouwen. 8. Alle Houwelyks-Voorwaerden wetlyk ende in behoorlyke forma, nae maniere ende Recht van deplaetfe daer defelve opgericht, gemaekt , behoort men aen beyden t'fyden, fonder alle bedroch, ftede, vaste ende onverbrooken te houden. 9. Geene Perfoonen beneden haer vyf-en-twintlg. Jaeren , moogen Bondige Houwelyks-Voorwaerden maken, buiten confent van vrienden nae Rechte daer by behoorende, ende alle de geene, die over fcodaene Houwelyks-Voorwaerden onbehoorlyk mede ftaen, ofte die foodaene Houwelyken mede helpen maeken, heymelyk of openbaer voort-ftoepen, buyten confent der vrienden als naebefchreven, die fullen arbitralyk geftraft worden. 10. Voormondteude Vooghden moeten geen Kinderen , daer fy toe gefwooren fyn, beraeden, voor de behoorlyke Jaeren, nae des Papillen Perfoon er.degelegentheyt, ende fullen te famen daer over raden ,. met raedt ende toedoen van eenige der naeste Vrienden, ende niemandt befondcr, doch foo verre zy fig niet konden verdragen , tot verklaringe des Rechtes,. 6y  ECHT-REGLEMENT. ÉCHT-REGLEMENT. 1523 by een pcene van eernstlyk geftraft te worden, nae gelegentheit des daedts ende der Perfoonen. 11. Defe Vrienden hebben te Raden ende confenteren in Houwelyks Voorwaarden der onmondige Perfoonen : In den eerften ende boven alle de Vader en Moeder in haer tydt, daer na de oude Vader en ou de Moeder: Item de Broeders ende Susters, ofte de Voormondt en Voogden, ende immer fullen in gebreke van de voorbenoemde Perfoonen, daer mede over we'en twee van de naeste Vrienden van beyde zyden, die binnen Landts ende tot haere jaeren gekomen zyn. 12. Wil jemandt een Houwelyk begaen die over fyn 25 jaeren gekomen, ende fyns verftandts wettigh is, ende heeft fyn eigen goedt die behoort fodane Vrienden gelyk voorfehreven, nae gelegentheidtover de Houwelyks-Voorwaerden te laeten eyfehen ende begeren, dan foo de Vrienden niet quamen, mag hy by Raedt van andere vrooine Luyden, al even wel goede en bondige Houwelyks-Voorwaerden maken, fonder jemandts te vallen in de voorfehreven ftraffe. 13. Alle Houwelyks-Voorwaerden in de Oldambten gemaekt, die binnen jaer ende fes weeken niet verfegelt werden, fullen daer nae geen kracht hebben. 14.. Geen Houwelyks-Voorwaerden konnen eenen derden, dewelke daer in niet mede confenteert, of belyet heeft, verbinden op prcejudiceren. 15. De Man mag geen quytfcheldinge doen van eenige Voorwaerden of Beloften, die der Vrouwen ende hare Vrienden in Houwelyks-Voorwaerden gedaen ende belooft zyn, buyten confent der Vrouwen, ende twee van haer Mondige naeste Erfgenamen: Insgelyks moet ook geen quytfcheldinge doende Vrouwe, dan by confent des Mans ende zyn Erfgenamen, in der geftalt als voorfehreven, ende foo wat hier en tegens gehandeltwerdt, dat is van geener weerden. 16. Daer behoort geen Man, noch fyne Erfgenamen, tegen der Vrouwen, noch ook geen Vrouwe noch haer Erfgenamen, tegen den Man (werdt fake dat de Man of Vrouwe ftorve, ofte dat die Rechtelyk van den anderen gefcheyden werden) eenige fcheydinge te ontfangen, ofte van des anderen goedt te genieten, ten fy dat de Man ofte Vrouwe, ofte haere Erfgenamen, die mede genieten willen, eerst hebben ingebragt het gene, dat in Houwelyks-Voorwaerden belooft is. 17. Nochtans moet van voorfehreven inbrengen de Klager die Mondig is, op behoorlyke tydt (ofte hy werdt daer nae niet gehoort) Rechtelyk fig beklagen , te weten binnen 't jaer ende fes wéeken , nae de tydt dat het verfterf ofte de fcheidinge des Houwelyks gefchiet is, foo verre dat gefchiede binnen thyn jaren, dan ftonde dat Houwelyk onverfchciden over den thyn jaren, fonder Rechtlyke beklagten als voorfehreven, heeft fig de voorfchreve klaeger daer naer met Rechte niet meer te beklaegen. 18. Alle winst ende verlies is ftaende Echte gemeen : Ende als Echte Luyden by malkanderen komen, fonder Houwelyks-Voorwaerden, foo worden alle derzelver aengebrachte ende aenge-erfde goederen niet gemeen, maer blyven desfelves, die defelve aengebracht heeft, ende defelve aen-erven. 19. Ofte een Man fyn goedt een deel ofte alheel tegens het Recht, vermiddels ondaet, buyten toedoen dér Vrouwen verbrachte, foo fal doch der Vrouwen goedt daer van onbelast wefen, ofte ook de Vrouwe buyten toedoen des Mans haer goedt als voorfchreve verbrachte, daer van fal des Mans goedt onverkortet blyven. 20. De Man mag fyner Vrouwen aengebrachte ende aenge-erfde Goederen, buyten derfelver vrywillig confent niet alieneren, vertyen ofte befwaeren. 21. De Vrouwe mag hares Mans noch haer eygen Goederen, buyten haeres Mans confent niet alieneren , vertyen ofte befwaeren, ook geen fchulde maeken, ten waer in daegelykfe Neringe ende Commerfien. 22. Die andermael een Houwelyk doen wil, ende heeft Echte Voorkinder, die mag fyn toekomende Ega in Houwelyks-Voorwaerden Erffelyk niet meer ontheten ofte geven, dan eene van de Kinderen naemaels uyt fyn goedt kan bekomen, ende foo wat daer bqven gegeven werdt, dat'mogen de Kinderen met Rechte weder inwinnen. 23. Een Weduwe behoort nae haers Mans doodt ten geringften te verbeyden een jaer tydts , eer fy fig met een anderen Man wederomme Elik fal mogen verfellen, dede ook een Weduwe hier-en-tegen, foo verliest fy daer voor alle 't geene fy van het voorgaende Houwelyk foude genoten hebben. 24. Het Echtfchap mag om geen oorfaeken, exempt den Lichamelyken doodt, fonder oordeel ende fententie van 't Recht gedisfolveert werden. 25. Om Echt-breuk ende malitieufe defertie byeen van d' Eluyden geperpetreert, mag een Echtfchap by Rechte gefcheyden werden. 26. Ende als het Echtfchap om voorfchreve oorfaeken disfolveert werdt, foo fullen alle de goederen, de breuke afgetogen, van de fchuldige Perfoon eygendoemlyk vervallen op d'onfchuldige, in dien daer geen wetlyke Kinderen in 't leeven zyn. 27. Als twee Echte Luyden met malkanderen in doodt vyantfehap leven , malkanderen nae 't leven ftaen, de Man fyn Vrouwe tot Hoererye dringt, ende om diergelyke oorfaeken tot des Rechtes discretie, mogen defelve in de bywonihge ende Goederen gefcheyden werden, bevende de verbintenisfe van hec Echtfchap onverhindert. Drenthe. Echt-Reglement in het Landfchap Drenthe, geè'xtrip heert uit het Landrecht van voornoemde Land, fchap van den 21 Maart 1712. 1. Geen Perfoonen onder de vyf en twintig jaaren,' zullen zich zeiven mogen verlooven, buiten expresfe toeftemminge haarer Ouderen of Mombaaren: gelyk daar en tegens de Ouderen of Mombaren haare Kinderen of Pupillen, buiten derzelver onbedwongene wille niet zullen mogen uittrouwen. 2. Bloet-Vrienden mogen met malkanderen in den Houwelyken Staat niet treden in de op en nedergaande Linie zonder einde, ende in de Zydt-Linie totden derden Graat daar ingeflotcn, welk verbod in halve Sibbe of Zwagerfchap alhier mede ftant zal grypen. 3 Een Mombaar zal met zyn Pupille niet mogen trouwen, zo lange hy in zyne administratie is, en geene finaale rekening gedaan heeft. 4. En by aldien hier tegens mogte gefchieden, zal D 2 20-  1524 ECHT-REGLEMENT. zodaane Trouw ende Beloften van onwaarden zyn, en zullen de Contrahenten arbitrairlyk geftraft worden. 5. Houwlyks-Voorwaarden dooden allen Rechten , en daar Houwlyks-Voorwaarden tusfchen Man en Vrouw gemaakt zyn die worden in waarden gehouden, by aldien dezelve zyn gemaakt ten overftaan van beiderzyds naaste Vrienden , gefchreeven op Franzyn of Papier, en ten minften by vier te weeten twee van eiker zyds Vrienden over de deiinge des Houwelyks prefent geweest zynde , ondertekend; en dat de onderteekening gefchiede binnen den tyd van een Jaar en zes weeken na het fluiten des Houwlyks doch zo een Uitheemfche binnen de Landfchap Drenthe kwame te trouwen , zal hy by gebreke of abfentie zyner Bloet-Vrienden twee andere eerlyke en onbefprokene Perzonen in plaatze van zyne Bloet-Vrienden, ten einde als voren, gebruiken mogen, by pcene dat alle Houwlykfche-Voorwaarden anders als voorfchreeven in deeze Lantfchap gemaakt, en van de voorzeide Solemniteiten eenige defecten hebbende, kragteloos en van geener waarden gehouden zullen worden, do'eh Houwlykfche-Voorwaarden, buiten deeze Lantfchap, na de forme en de praktyk aldaar obfervantelyk gemaakt, zullen in deeze Lantfchap quo adf«mam mede ftand grypen. 6. Ingevalle eenige van de naaste Bloed-Vrienden van de eene of andere zyde; zonder redenen de 011derteekening van de Houwlykfche-Voorwaarden mogte verweigeren, zullen met recht tot de voorfchreevene ondertekening gehouden, en gedrongen worden. 7. Een Weduwnaar of Weduwe, in het tweede Houwlyk willende treden , en Kinderen hebbende die mindeijaarig zyn, zal gehouden zyn dezelve met Voormombers te verzorgen voor de Proclamatien, en het fluiten des tweeden Houwlyks: endean der VoorKinderen Mombaren overgeeven rechtmaatigen Inventaris van der Kinderen , Goederen; op pcene dat Man of Vrouw van 't gene hun by lyftucht of anders by Houwlykfche-Voorwaarden by het eerfte Echtfchap beloofd is, gepriveert, en de voorfchreeven Lyf tucht tot behoef der Voorkinderen geappliceert zal worden , zullende boven dien gebrooken hebben tien Goud-Guldens, en de Predikant die hier tegens de kundegingmogte doen vyf Goud-Guldens. 8. En alzo men bevindt dat by het tweede Houwelyk van Man of Vrouw alomme in deeze Landfchap meermaalen Een-Kindfchappen, Een-Susters en Eenïïroederfchappen worden opgericht, zonder dat geobferveert werden de behoorlyke folemniteiten naar Rechte daar toe vereischt, noch ook altoos word geconfidereert het Interesfe van de minderjarigen, zo zullen inkomftig voor het oprichten van zodaneEenKindfchappen, Een-Zusters en Ecn-Broederfchappen (voorden Scholtus der plaatze op te rechten) Voormombers gefield, en beëdigt moeren worden over de Voor-Kinderen , dewelke nevens eenige der naaste Verwanten exactelyk zullen overleggen de Goederen en Middelen van haare Pupillen, en van de Perzoon die met derzelver Vader of Moeder wederom zal trouwen T om eigentlyk Staat te kunnen maaken of de EenKindfchap , Een-Zustesfchap en Een Broederfchap haare vooxfchreevene Pupillen profyte'yk zy: en,zo ECHT-REGLEMENT. zulks bevinden, zullen in deEen-KindfchapEcn-ZuStcrfchap en Een-Broederfchap mogen confentccien , mits dat daar van ten naasten Lotting de redenen , en gelegentheit aan den loifelyken Ettftoel zullen remonftrceren, endaar van confirmatie verzoeken; zullende by gebreke van zulks, dezelve nul en van geener waarde zyn. 9. Ieder een zal by Testament zyne minderjaarige Kinderenen Erfgenaamen, Voormombers mogen ft ellen, die ook naar doode van den Teftateur dezelve Voormombeifchap zullen moeten bedienen, ten wai e naderhand zodane alteratien mogten voorvallen dat de Kinderen met dezelve niet gedient mogten zyn; voorbehoudens alle wettelyke excufen. 10. By zo verre de onmondige Kinderen door dispofitie van haar Vader en Moeder met geen Mombers zyn voorzien, zal de naaste verwant aan des Vaders zyde, of ingevalle daar niemantis, aan des Moeders zyde, gehouden zyn binnen den tyd van zes weken te bevorderen dat daar Voormombers over dezelve Kinderen gefteld worden hy de breuke van vyf GoudGuldens. 11. En zal by gebreke van zulks de Scholtus ter p'aatze gehouden zyn zorge te moeten draagen dat de onmondige Kinderen met Voormombers hehoorlvk. voorzien worden, daar toe des noods adfiftentie van den Drost verzoekende. 12. En zyn altyd de Vrienden en het naaste Bloed twee van Vaders en twee van Moeders zvde, Mombers over de Weeskinderen, en zo die niet zyn te bekomen, worden de Mombers by den Gerechte gefteld mits dat uit de vier Mombers eene van 't naaste bloed van des Vaders zyde daar toe bekwaam zynde, en konnende Ieezen en fchryven, alleen hebben zal de adminiftratie het bewind, en het ontvang van der Weeskinderen goed, dicalleen Voormomber genoemd word: maar in cas de Moeder verftorven, en de Vader nog in leeven is, zal de Hoofd-Momber van des Moeders zyde wezen; de andere drie worden alleen Mede-Mombers geheeten, welke voorfchreeven Voormomber en Mombers gehouden zyn voor het aanvaarden van hunne bediening, tepracsteeren alzulken éêd als hier na volgt. 13. Eed van den Voormomber. Gy hoven en zweeren dat gy geduurende uwe adminiftratie goede opzicht zuit neemen op de nagelaatene Kinderen van N. ende M endeuwes vermogens zorge dragen dat dezelve ter eeren Godes, ende haren lesten in goeden tucht ende leere opgetrokken, worden, en dat gy derzelve goederen getrouwelyk zult helpen bewaren ende voortzetten tot der Kinderen behoef, ende zorge hebben dat dezelve niet veralieneert, bezwaard ofteverkogt worden buiten noodzaaklykheid en confent des Rechters en der drie andere Mede-Momberen, en dat gy alle jaaren, indien de grootheid des Boedels zulks lyden kan,. ingevolge der Schuiten Reglement, den anderen drie Mombaren , van uwe adminiftratie voor het Gerichte Rekenfchap. en Reliqua zult doen, ter tyd die Kinderen tot haare jaaren gekomen, ende gy van uwe Foormombetfcliap ontfiagen zult zyn, ofte tot revocatie des Rechters. ° Dat u God-zo helpe. 14. Eed van de andere Mombaren-. Gy [oven en zweeren dat gy geduurende uwe bedieninge goede opzicht zult neemen op de nagelaatene Kinderen van N. en N. endé V-wes vermogens zorge dregen, d.ft-dezelve ter tere Codsut  ECHT-REGLEMENT. ECHT-REGLEMENT. 1525 haren beste in goeden tucht ende leere opgetrokken wórden, en dat gy derzelver goedere getrouwclyk mede zult helpen bewaaren ende voortzetten tot der Kinderen behoef, en zorge dragen dat dezelve niet veralieneert bezwaart of verkogt worden buiten noodzaaklykheid, en confent der Rechters en des Voormombers en dat gy alle jaaren gelyk van de Voormombers gezegt is, rekeninge en reliqv.% van den Voormomber , aangaande der Kinderen goederen ontvangen zult, ter tyd dezelve tot haere mondige, jaaren gekomen, en gy van uw Momberfchap ontflagen zult wezen, ofte tot revocatie des Rechters. Dat u God zo helnc. 15. De vier Mombaren zullen na gedanen ééd, in 't aanvaarden van hunne adminiftratie pertinenten Inventaris maaken van des Overleden nagelatene goederen, en dezelve met in en uytfchulden pertinent laaten befchryven, eer zy dezelve zullen aantasten op pcene van vyf Goud Guldens; en zal de voorfchreeven Inventaris gemaakt worden, by den Schultus ter p'aatze daar de Overleden zyu woonplaats gehad heeft, aulks dat drie Inventarisfen alleens luidende geformeert zullen worden, daar van de eeneby den Schultus zal blyven, en geprothocolleert worden; de andere by den Voormomber, en de derde in handen van den langstleevenden van de Ouderen, indien daar eene is. Of anders in-handen van eene der Vrienden van 'net naaste Bloet geen Momber zynde, gedeld worden. 16. Ingevalle iemant van de vier Mombaren bevonden werde, der Onmondigen goederen te vervreemden, heimelvk of openbaar onder te flaan, denzelven zal men ftraffen als eenen Mein-Eedigen en Eerlozen , en zal daar- en boven gehouden wezen der Onmondigen uit zyne goederen dubbele reftitutie te doen. 17. De Weeskinderen verblyven onder de Voormomberfchap ter tyt zy vyf-en-twintig jaaren oud zyn, ten ware dat zy voor dien tyd geraakten te trouwen, en wanneer zy dan haare goederen hebben angevaart ;■ en rekening en reliqua van de Mombaren ontvangen , (welke rekeningen door den Schultus tydelyks geprothocolleert zullen moeten worden en daar van een byzonder Prothocol gehouden) zullen de gewezene Pupillen dan ook gehouden zyn binnen twee jaaren (by aldien zy zich by de adminiftratie haarer Mombaren bekortet bevinden) hare Aftie tegens dezelve te inftutueeren, of van hunne pretenfie verfteeken zyn, en daar na niet weer gehoord worden, gelyk ook een Momher binnen dezelve tyt zal moeten doen tegens zyn ge\veezen Pupillen in diergelyken voorval. 18. Van de Voormomberfchap zullen zich mogen verontfchuldigen die over de zeventig jaar oud zyn -r die met geduurige krankheid zynes Iighaams bevangen is; die Aftie op der onmondigen erfFenisfe, ofanderzins heeft te prastendeeren, de praitenfien geduurende; voorts alle Officiers wiens bedieningen zo zwaar zyn, dat derzelve by Rechte daar van geëxcufeert mogen worden r ook mogen geen Voormomber of Momboiren zyn, die haar eigen goed doorbrengen, ofte die eenige opfpraken op- haaren naam en faam hebben. rg. Zo iemant 't zy Man of' Vrouw in enkel overfpel bevonden wordt, en daar van overtuigd r zobreekt de Man den Lande honderd GoudGuldens >en de Vrouw twee honderd Goud Guldens: tegens die dewelke de breuke niet kunnen hetaalen zal crimineelyk geprocedeerd worden na difcretie des Rechts. 20. Indien twee getrouwde Perfoonen te zamen Overfpel mogten begaan, of zo iemant met een Perfoon in de opgaande of daalende Linie Bloedfchande bedreef, zullen dezelve an het leeven geftraft worden; maar andere Bloedfchande begaande, zal zodaane tot difcretie en arbitragie van het Recht gecorrigeerd worden. 21. Als Man of Vrouw eenen anderen trouwt, wetende dat zyn Ehegade nog leeft, die is met er daad oneerlyk, en zo dezelve Man of Vrouw vorder tot byflaap van de getrouwde buiten de Echtfchap procedeert, ende daar over geklaagt wordt, zo zal men zyn Hoofdafilaan, nogthands totkemjis desRechtes. Generaliteits Landen. Echt-Reglement, over de Steden en ten platten Lvule, in de Heerlykheden, en Dorpen ftaemde onder de Generaliteit, de datoden ig Maart 1656. 1. Alle Perfoonen, van wat ftaet, conditie, gemoet ofte gefintheyt fy zyn , die hen nae de publicatie van deen ten Houwelyk willen begeven, fullen gehouden wefen in Perfoon, ende ten overftaen van Ouders, Voocbden, Bloetverwanten, of andere, eerlyke Getuygcn te compareren voor de Magiftraeten , Commisfarisfenvan deHouwelykfche faaken, ofteKerkenRaden, foo wel in de Steden, als ten platten Lande, ende aldaer verfoeken , dat hen drie Houwelykfche Proclamatien gegunt fullen werden. 2. De infehryvinge van de Geboden fal gedaen worden by de Magiftraeten, Commisfarisfen van. de Houwelykfche faeken, ofte Kerken-Raden, foo wel in de Steden als ten platten Lande, daer de Verfoekers beyde woonen ofte refideeren, ende laetst een jaer ende fes weeken hebben gewoont ofte gerefideert, ofte ter plaetre van yders voorfchreve wooninge ofte refide»tie, by aldien fy luyden onder verfcheyden Jurisdictiën woonen of refideren... 3. Van wegen, het Gerechte fullen altydt over de infehryvinge van deGeboden moeten ftaen ten minften twee van de Schepenen, met den Secretaris , ofte ia fyn afwefen, fyn gefwooren Subftituyt ofte Klercq,. In de Steden fal de infehryvinge van de gene die in de Kerke willen trouwen, voor de Kerken-Raedt moe • ten gefchieden, ofte ten minften voor den Predicant, ende twee Ouderlingen: Ende ten platten Lande voor den Predicant, een Ouderling, ende een Diacon, waer geen Kerken-Raedt en is, alleen voor den naebuyrigen Predikant, die als dan in loco- komen fa! , ofte den Predicant ofte Proponent die de vacerende Plaetfe waerneemt, ende dat ten overftaen van den Kerken-Raedt, ofte eenige van den dien. Ende indien daer geen Kerken-Raedt en is, ten overftaen van twes van de gefchikfte ende gequalifkeerfte Ingezetenen , zynde van de Gereformeerde Religie. 4. Geen van de Roomfche Geestelykheyt, of van eenige Secte, foofe mogen genocmt zyn,, 'fulleïi haer onderwinden yemandt in ondertrouw op te neemen , te trouwen, ofte hertrouwen,, op pene voor de eerfte reyfe, dat alle de foodanige de plaetfe harer ww D 3 nin-  I52iS ECHT-REGLEMENT. range ofte refidentie terftont fal worden ontfeyt: Ende indien fy van het Landt eenige alimentatie genieten, datfe de facto daer van fullen vervallen zyn; ende voor de twede reyfe, datfe uyt ons Landt fullen gebannen worden, fonder daer immermeer weder te mogen in komen, ende foodanige ondértrouwe fal daer en boven nul ende van gcender waerde zyn, ende niemant hom vervorderen daer op eenige proclamatien ende folemnifatie te doen : Ende die haer by foodanige laten ondertrouwen, ofte ook daer toe r.aet ende daet gegeven hebben , fullen verbeuren hondert Carolus Guldens. 5. De infehryvinge fal al tydt, ende alleenlyk worden gedaen in publyeque plaetfen voor de Gerechten , ofte voor de Commisfarisfen van het Houwelyk; op de Stadthuyfen, ofte ter plaetfe daer men voortaen het Gerechte houden fal. Voor de Predicanten ofte Kerken-Raeden , in de Confiftorie ofte Kerke daer men gewoon is Kerken-Raedt te houden, op pene van vyftig guldens. 6. Die voor de Wet ofte Commisfarisfen voorfchreve in de Steden daer des gebmykelyk is, ingefchreven werden, fullen gehouden zyn te betaalen twee guldens tien ftuyvers, fonder eenige afkortinge. Die in de Kerke ingefchreven werden , fullen ook deDiaconie-Armen gedenken, ende fal daer toe een Busfe in alle Kerken zyn, om de Aelmoesfen daer in te ontfangen ten profyte van de voorfchreve Armen, tedistribuceren door de geene foo gebruikelyk is. 7. De infehryvinge zal in de Steden by de Gerechten , ofte Commisfarisfen voorfehreven , ende ten platten Lande by de Predikanten, in voegen als vooren , maer eens des weeks gefchieden, namentlykdes faterdaegs, ende dat nimmermeer voor Sonnen opgang, ofte naer Sonnen ondergank: Maer in de Steden ende Plaetfen daer Avondt-Predicatien in gebruyk zyn , zal die ook moogen gedaen worden nae de Avont-Prediertie. 8. Soo wie by nachte ofte ontydeyemant infehryft, ofte hem ten Houwelyke laat in fchryven, fullen verbeuren elk vyftig guldens', en de fodanige infehryvinge zal nul ende van onwaerden zyn. Indien buyten defen ordinaris dach in de weeke yemandt foekt ingefchreven te worden , „ende daer toe pregnante redenen zyn, waer van de Magiftraet ende Kerken-Raedt refpectjrye elk in den haren fullen oordeelen, foo fullen de leges van de infehryvinge tot profyte van den Gerechte ofte de Commisfarisfen , ende Armen worden verdubbelt. Doch in de Kerke fal 't felve gefchieden gratis , met recommandatie van een meerder Aelmoefe ten profyte van den Armen als vooren. 9. In de infehryvinge fullen de Gecommitteerden van de Gerechten, ofte de Commisfarisfen, forgvuldichiyk achtgeven, dat alles fonderlichtveerdigheyt, fonder dronkenfehap, nuchteren, eerbiedelyk ende in des Heeren vreefe toega, ende beletten dat voor endé geduyrende de infehryvinge geen Herken drank gefehonken ende gedronken werde, cp pene van die contrarie doet, te verbeuren vyf en twintig guldens. 10. Niemant fal hem vervorderen , het zy Militaire ofte andere, in de Steden ofte ten platten Lande , de Bruydegoms ofte Bruyts in het infehryven ofte trouwen, in het gaen nae den Gerechte ofte in het wederkeeren nae huys , nae te roepen, te fchutten ofte te te ECHT-REGLEMENT. fchatten, 't zy in het gefellen'der felve van ofte naer huys, met Roers, ende die afte fchietea, ofte met het fchenken van fterke Wateren, Bier ofte Wyn, 't zy in 't afvorderen nae gedaéne infehryvingen ofte Trouw, vanRybieren, ofteBoxem-bieien, ofteQuanfel-bieren ofte wat naem fodaenige quade gewoonten ende infolentien mogen hebben, op pene dat alle de gene die fulks doen , voor de eerfte reyfe verbeuren fullen yder twaelf gulden, voor de tweede reyfe vier en twintig gulden, voor de derde reyfe hondert guldens , ende noch arbitralyk daer en boven geftraft. Ende fullen de Ouders voor de Kinderen ende de Heerfchappen ende Officiers voor de Knechten, Maegden ende Soldaten moeten in ftaen. Ende indien de Bruydegom ofte Bruyt, ofte hare Vrienden, directe' Jyk ofte indirectelyk daer toe yets contribueei en, voor, in, ofte naer het infehryven ofte trouwen, onder wat pretext het ook zy, foo fullen fy verbeuren vyf en twintig gulden yeder. 11. In het infehryven fal men neerftig onderfoek doen van der Contrahenten gewoonlykeNamen, Toenamen, qualyteiten, Woonplaatfe, tydt van refidentie ofte Woninge , ouderdom, offe vrye Perfoonen zyn, vry van anderen , offe minder ofte meerderjaerig zyn, ende nae de gelegentheyt van jaren, of de Ouders ende Voogden het Houwelyk toe ftaan , ofte, ende hoe nae fy malkanderen beftaen in bloede ofte fwagerfchap, offe fonder bedwank , fimulatie ende bedroch met malcanderen in den Echten-ftaet willen Verfamelen, offe niet te voorens getrouwt zyn geweest, ende waer, voor wien, ende wat blyk van de Afiyvigc, voomamentlyk zal men letten op de Vreemdelingen, ende die in de Militie dienen, ende wat meer tot voorkominge van allebeletfel ende wettelyke infprake ordinaris in een welgeftelde Regieringe gevrregt pleegt ende behoort te worden, om in voorval van faeken de infehryvinge te accordeeen , differedeeren , ofte ook geheelyk afte ftaen, met kennisfe ende goetvinden van de Magiftraet der Plaetfe. 12. Na dit onderfoek by de Gerechten ofte Commisfarisfen, ofte in haren naeme by den Secretaris aldus gedaen zynde, fal men de Bruydegom ende Bruyt voor het laetfte af vragen , offe beyde voor Godt ende haarlieden verklaren alles alfoo te zyn als fy hebben geantwoort, ende voornemens zyn, als de Geboden zonder wettelyke infpraeke of oppolïtie gegaen zyn, haer in den Echten ftaet metten eerften te laeten bevestigen. Daer op fy beyde eyndelyk fullen moeten Jae feggen. 13. De onderfoekinge ende de infehryvinge in manieren voorfehreven voltrokken , ende alles wel bevonden zynde, foo fullen de Namen, Toe-namen ende qualiteyten van Bruydegom ende Bruyt, diefe hebben, ende de woon-ofte refidentie plaetfe aengeteekent werden in een Houwelyks-Boek, daer toe by de Magiftraeten , ende in de Kerken te houden. 14. Ende in 't by fonder fullen ook de Secretarisfen ende Predicanten houden een pertinent Register van alle voorvallen , foo dagelyks ontrent d' infehryvingen ende ?t geeven van Geboden of Solemnifatie van Houwelyken voorkomen , om alle tydt te konnen dienen van bericht die ende daer 't van noode fal zyn. 15. De Proclamatien van de Ondertrouwden fullen gedaen werden op drie achter een volgende Sonda- gen»  ECHT-REGLEMENT. gen, in de Kerken door den Predicant, een Proponent, ofte ook by beyder afwefen door den Voorlefer: op het Stadthuys, ofte ter plaetfe van het Gerechte, door den Secretaris, fyn Subftituyt, ofte ook by beyder afweefen door den Vorfter. 16. Ende fal de Proclamatie by die van den Gerechte voortaen gefchieden met defe woorden: De naevolgende Perfoonen fullen' vergaderen in den Houwelyken Staet, als N. N. &c. Ende foo yemaudt eenige letfelen ofte hindernisfen, 't zy van den Bloede, Swagerfchap, ofte voorgaende beloften, waer door 't Houwelyk egeenen voortgank en foude behooren te hebben wil voor wenden, die fal 't felve in tyds hebben bekent te maeken daer het behoort. 17. De Kerkelyke Proclamatien fullen foo wel gedaen worden in de Combinatie-plaetfe als in de Parochie-Kerken, als de Ondertrouwde beyde, ofte een van beyden daer woonachtig zyn, ofte laets een jaer ende fes weeken gewoont hebben. 18. 't Welk oök fal gevolgt worden, indien een van beyden in andere Plaetfen onder deefen Staet gchooiende woonachtig is, ofte lest een jaer ende fes weeken gewoont fullen hebben. Ende fullen extracten van de gedane infehryvinge debité moeten werden vertoont ende overgelevert, geautentifeert zynde met de hant van de Secretaris ofte Predicanten refpeitive, daer de infehryvinge gedaen is, omme alle bedrog te beter voor te komen. 19. Op bloode tnip'raeke en fal geen Predicant ofte Secretaris van den Gerechte, ofte de Commisfarisfen van Echtfaeken, de .Proclamatien mogen opfchorten, maer de Oppofanten ge vefen worden tot het Collegie de; Magiftraets, ende hare ordre ende last gevolgt in het opfchorten , ofte met opfchorten der Geboden. 20. Ende indien de Magiftraet verftaet tot opfchortinge, foo fal defelve het verfchil metten eerften, immers ten langften binnen veertien dagen daer nae, ofte metter min, ofte met uytfpraeke afdoen, ende den Oppofant in 't ongelyk geftelt zynde, fullen de Proclamatien ende folemnifatie haeren behoorlyken voortgank hebben , ten zy in cas van Appel ofte Reformatie , in welken gevalle de uytfpraeke van Hooger Rechter fal moeten werden uyt gewacht. 21. Soo wie ter quader trouwen, en fonder apparent fondament de Geboden fal hebben gefchut, fal verbeuren vyftig guldens, ofte meerder , nae gelegentheyt van de Perfoonen, tot profyt van den Armen, ende daer en boven arbitralyk werden gecorrigeert; behoudens evenwel parthye geinteresfeerde fyne actie van injurie, tegens de geene die'de Geboden temerafrlyk fal hebben gefchut. 22. Indien een van beyde'der Ondertrouwde, voor,, in, ofte nae de Proclamatien d'andere lichtvaerdelyk laet fitten, blyvende-ongetrouwt, ofte ook furreptive met een ander vleefchelyk converfeerende, ondertrouwende, ofte trouwende, fonder blyk, door behoorlyke rechtvorderinge-vau- voorgaende beloften , ende ondertrouw, wetteiyk ontflagen te zyn, foo fal de Geinteresfeerde iyne parthye ter eerfter inftantie beklagen , daer by fich d' Officier ook ex offició fal voegen , ende' die- nae uytfpr?eke bevonden wort lichtvaerdelyk ende malitieufelyk geliandelt te hebben, fal. boven de penen in de befchreven Rechten, noch arbitralyk worden geftraft. • 23. Wanneer de drie Proclamatien fonder wettelyke infpraeke gegaen zyn, ende niet eerder, foo ful-n len de Ondertrouwde haer moeten laten infegenen in den Echtcn-Staet, immers ten langften een m;.ent nae de derde Proclamatie, ten zy by fiekte ofte andere nöotfaekelykheyt, daer op wy willen dat fcherp leguard fal werden genomen by de Officiers ende Gei echten refpective. 24. Ende fullen de Secretarisfen ende Predicanten oyer al gehouden zyn alle vierendeel jaers aen de refpective Magiftraten over te leveren eene Lyste van de gene die ongetrouwt blyven fitten , pm die tot het Trouwen te dwingen, ofte te- ftraften als hier volgt. 25. Soo wie langer als een maent nae gedaene Proclamatien ende wettelyken onverwacht voorval ofte beletfel, daer van de Magiftraet refpective oordeelen fal, blyft ongetrouwt, het zy dat fe 't famen woonen ende converferen als Echte Luyden, ofte niet, fullen voor de eerfte maent elk (ten zy blyke van de onnofelheyt van de eene parthye) verbeuren een mulcle van vyftig guldens , voor de tweede maent hondert juldens, ende in de derde maent een mulcle van twee hondert guldens, ende foo verre fy langer blyven ongetrouwt, fullen fy daer toe nochmaels gerichteiyk worden gedwongen, ende fy onwillich blyvende, fullen voor den tydt van tien Jaeren uyt den Lande geIroorende onder de Generaliteyt, gebannen, ofte-anders fwaerder aen den lyve geftraft, ende boven dien LH hare goederen gemttlcteert worden nae de qualiteyt ran de Perfoonen, ende de Kinderen alfoo geteelt mechtzyn, foo lange fy ongetrouwt blyven. 26. Indien het zyn Officiers in de Militie, die fulen mette derde maent van haere continuatie-, vervalen zyn haer Officie dat fy bekleden: Indien het zyn 'cmeene Soldaaten, ofte andere gemeene ende geringe Luyden, die fullen aen den lyve naer exigencie tan faeken worden geftraft.. 27. De folemmifatie van 't Houwelyk fal gedaen verden ter plaetfe der gedaene infehryvinge' by het berechte door den Secretaris , ofte zyn gefwooren Subftituyt, maer niet door deVorster: in de Kerk loor een Predicant ofte Proponent, maer niet. door len Voorlefer: Doch hare'gelegentheyt fulks niet wel ionnen toe laten , fal de folemnifatie van 't voorchreve Houwelyk elders mogen gefchieden , midts blyvende binnen het district van haer Hoog Mog: ofe de Geünieerde Provinciën refpective , ende hebjendealvooren gelicht ende vertoont Attestatie van len Gerechte ofte Kerken-Rade, alwaer de drie Procamatien fonder verhinderinge gegaen zyn, ende datfe' )y Commisfarisfen aengeteekent zyn , mogen ga en Pi-ouwen in de- Kerke of voor het Gerichte-, volgens ie gebruykelyke ordre, ende het blyk datfefullcn ver:oonen. 28. Men fal niemandt van wat qualiteyt hy ook zy, nogen in Huys trouwen, ofte in cas van notoire enIe grooten noot , daer van de Magiftraet ende Kerten-R'aedt elk in den haren voorfichtelyk fullen oorlèelen, ende dan niet anders als in- tegenwoordigheit ran eenige Vrienden ende Gebuyren, ende Leden des Ma-  ECHT-REGLEMENT. ECHT-REGLEMENT. MagiftïSfets ofte Kerken-Raedts refpective, ende fal daer van in de Houwelykfche Registers pertinente notitie gehouden worden, om alle quade confequentien voor te komen. 29. De folemnifatie des Houwelyks fal by de Gerechten op Sondagen gefchieden naer de voormiddaegs Predicatien , ende in de Kerken daer geene gecombineerde Predicatien zyn, des Sondaegs nae de middach of Avondt-Predicatien , maer ter plaetfen daer de Predicanten by combinatie de Kerken bedienen, fal de folemnifatie foo wel nae de voormiddaegs als naemiddaegs Predicatien gefchieden, op dat niemant buyten fyne woonplaetfc en behoeft te gaen om getrouwt te werden: Sal verder de voorfchreve folemnifafitie in de Kerken foo dikwils als in de weeke gepredikt wert, mogen gefchieden, uytgenomen op de Feest- Bid- ende Dank-dagen. 30. Die hare Proclamatien hebben gehadt op verféheyde Plaetfen , fullen eerst moeten brengen genoechfaem blyk, dat fe alle drie onverhindert gegaen zyn, eer men haer in den Heyligen Echten ftaet in fegenen fal, ende fal 't felve ook in het Houwelyks Register pertinent moeten aangeteekent, ende blyk te rugge gebracht werden, datfe volgens foodanige Atteftatie getrouwt zyn. 31. Die buyten de plaetfe haerer wooninge ofte refidentie, ofte daer de Geboden gegaen zyn, getrouwt mochten zyn, met blyk als vooren , en fullen niet mogen huys houden, noch hun metter woon in eeniger onfer Steeden , Hcerlykheden ende Dorpen begeven , voor dat de Officiers ende Magiftraten geblceken is datfe wettelyk getrouwt zyn, 't welk zy luyden binnen veertien dagen nae de voorfchreve folemnifatie, in het IIouwe'yks-Register door den Secretaris fullen moeten laten aanteekenen op pene van vyf en twintig guldens, ende voorts van acht dagen tot acht dagen in gelyke boete, mitsgaders arbitrale correctie te vervallen, foo lang fy luyden 't geene voorfehreven is, niet en fullen hebben geëfieftueert. 32. Ende vermits de ervarentheyt geleert heeft, dat meermaels de Trouw-boeken vermist zvn , foo van de Gerechten als van de Kerken, door den oorlog, brant, overgaen van plaefen, ook onachtfaemheyt van goede bewaeringe, ofte floffigheyt van acnteckerien, fal men terftont nae de gedaene Trouwe, den Getrouwden (de Ryken op hare kosten , de Armen om niet) laten toe komen een Trouw-brief in debita forma, om haer t'allen tyden, ende in alle gelegentheyt te konnen dienen naer behooren. 33. Het Formulier van Trouwen fal by de Gerechten voorgelefen worden op maniere als hier volgt. Forme om den Houwelyken Staet te bevestigen by de Magiftraten in de Steden, ende ten platten Lande. Den Secretaris fpreekt tot den Bruydegom. Gy N. N. bekent hier voor de Heeren ende alle de Omftanders, dat gy genomen hebt, ende neemt tot uwe wettige Huysvrouwe N. N. hier tegenwoordig, de welke gy belooft nimmermeer te verlaten, maer dat gy haer Juit de dagen wves ende hier levens aen hangen, Hef hebben, ende trcuwelyk verfoTgen ende onderhouden, met haer in alle redelykhcyt, vroomichheyt ende eerbaerheyt leven ende huyshouden, ende haer in alk dingen trouwe ende geloof houden, geiyk ah een eerlyk Man betaemt, ende fyne IluysynttwS fchuldich is te doen. Belooft gy dit N. N. ? Den Bruydegom antwoort, Jae. Tot de Bruyt. Gy N. N. bekent mede voor de Heeren ende alle Omfianders , dat gy genomen hebt ende neemt tot uwen wettelykett Man N. N. hier tegenwoordig, dien gy belooft nimmermeer te verlaten, maer dat gy hem fult de dagen uwes ende fynes levens aenhangen, gehoorfaemen, dienen ende helpen , in alle rechtelyke ende redelyke dingen, met hem in alle redelykheyt, vroomigheyt ende eerbaerheyt leven ende huys houden, ende in alle dingen trouwe ende geloof houden, gelyk eene getrouwe ende eerbaere Huysvrcuwe betaemt , ende liaren Man fchuldig is te doen. Belooft p-i De Bruyt antwoort, Jae. De Heeren Burgemeefiers, Schepenen ende Commisfarisfen wenfehen haer geluk. 34.'Ende op dat de refpective Gerechten ende Kerken-Raden te meerder mogen betrachten, dat alles in den Echten ftaet ordentelyk ende eerbiedelyk toe gae, en een yegelyk gewaerfchouwt zy hoe hy hem in het ondertrouwen ende trouwen fal hebben te dragen: Soo hebben wy noch nader in defe naevolgende Wetten, Statuyten, ende Ordonnantiën onfen wille ende last uytgedrukt, waer nae hem een yegelyk fal hebben te reguleren. 35- Soo yemandt fyn naem, toenaem, qualiteyt, woonplaetfe ofte refidentie-plaetfe , voor de gene daer hy in ondertrouwe werdt opgenomen, ter quader trouwen verfwygt, verandert ofte vervalscht, die fal arbitralyk, ook aen den lyve naer exigentie van faeken werden geftraft. 36. Alle die minder-jaarig zvn zullen toonen confent van hare Ouders, ofte de langstleevende van dien, ende by beyderaflyvicheyt, van deVoochdcn, ende de naeste BÏoedtverwanten ter plaetfe daer de costumen 't confent van defelve Voochden endeBloetverwanten vereysfehen, ende moet der fel ver toeftemminghe blyken door mondelyke verklaringe, ofte in hare afwefen by wetteiyke Getuygen ende Attestatien, fonder welk blyk men de minderjarige namen niet en fal aenteekenen, veel min met de Proclamatien voortgaen. 37. Minderjaerige zyn nae de Wetten endeCostuymen deeler Landen alle Mansperfoonen onder de vyf en twintig, ende Vrouwsperfoonen onder de twintig jaeren, fonder dat van deeze plicht van gehoorfaemheyt aen d' Ouders, of de langtslevende van dien, exempt zyn die eenige Ampten in de Kerke, Politie ofte Militie bedienen, veel min die op haer felven woonen ofte haeten eygen kost winnen. 38- Die uyt vreemde ende verre Plaetfen in de Steden ende Landen onder de Generaliteyt gehoorende komen te woonen, het zy meerder of minderjarige, Borgers, Soldaten, Huysluyden ende andere Irngefetenen, Mans ende Vrouwen, ende verfoeken ingefchreven ende getrouwt te worden refpective, fullen de Gerechten ofte Kerken Raeden eerst moeten doen blyken door geloofwaerdige Getuygen, datfe eerlyke Luyden zyn, ter goeder naem ende faem, ende met eedt  ECHT-REGLEMENT. ECHT-REGLEMENT. eelt ofte hc/liglyk moeten Verklaren dat fe vrye Perfoonen zyn,' ende mits de ongelegentheyt der Plaetfen geen Attestatien van haere Bloetverwantcn ofte Voochden, konnen verfoeken ofte bekomen. 39. Ende indien het Militaire Perfoonen zyn, fullen fy in 't byfonder van haare Officiers ook moeten blyk brengen, datfe eerlyke Soldaten fyn , ende zoo veel haar bekent is, met niemant anders ondertrouwt ofte getrouwt, 't welk haer de Officiers nimmermeer en fullen mogen weygeren., ofte zy fullen gehouden fyn van hare weygeringe redenen te geven, waer van het oordeel fal ftaen by de geene daer de infehryvinge gedaen wert. 40. Indien eenige Paepfche Ouders , Voochden ende Bloetverwanten der minderjarige, buyten defen ftaet, ofte onder de Generaliteyt woonende, uythaet van Religie, ofte ook andere uyt wreetheyt of anderfins, weygeren te confenteeren in het Houwelyk ende ther over de minderjarige befwaert zyn, foo en fal het evenwel geen Commisfarisfen of Predicanten vry ftaen haer in ondertrouw op te nemen, ofte fich het oordeel van foodanige voorvallen te onderwinden, maer fullen de felve ter eerfter inftantie renvoyeren aen de dagelykfche of gebeurlyken Rechter, en die fich by het oordeel van dien befwaert vint, fal daer van mogen provoceren aen onfe Raeden van Brabant ende Vlaenderen refpective, die daer over als dan fal disponeren fulks als de felve bevinden te behooren. Ende indien de Ouders, Voochden ofte naaste Bloetverwanten in 't ongelyk werden geftelt, fo fullen niet alleen de infehryvinge, proclamatien ende folemnifatien haren voortgank hebben, maar ook de Ouders aen de minderjarige, op uytfprake als voren , laten volgen een redelyke medegave, naer gelegentheyt van hare goederen. 41. In matrimoniale faeken geappelleert ofte gereformeert zynde, ofte ter eerfter inftantie by onfe Raden van Brabant ende Vlaenderen refpective gebracht zynde, fullen parthyen gehouden wefen de felve fomniierlyk by Pleydoije te inftrueren, omme daer op gedient te worden foo de Raaden bevinden fullen te behooren, foo niet, fullen de felve van acht dagen tot acht dagen worden volfchreven, ende fal de productie daer inne noodig hinc inde, binnen een maent daer nae moeten werden gedaen, ende voorts by Reprochen ende Salvatien van acht dagen tot acht dagen worden hinc Me gefchreven, alles op pene van verftek. Ende fullen die van de Raden gehouden zyn, de felve faeken binnen een maendt daer naer te termineren. 42. Alle Perfoonen, van wat qualiteyt, conditie ofte gefintheyt die mogen zyn, de welke fonder voorgaende wettelyke Trouwe met malkanderen vleefchelyk converferen, fullen als Hoereerders, ende die daer en boven in huyshoudinge ende t'famen-wooninge fich by malkanderen als echte Luyden voegen, fullen als Concubinary geftraft, ende van malkanderen geftelt worden, fonder dat de minderjarige hier tegen fullen mogen pretexteren, dat fy luyden van hare Ouders, Voochden, ofte BÏoedtverwanten, geen confent om te mogen trouwen en hebben konnen bekomen. 43. Niemant fal hem vervorderen de fodanige.minderjarige te ondertrouwen ofte trouwen, ende die fulx gedaen fal hebben, heymelyk ofte in 't openbaar, ■ X. Deel. in Huys, in den Gerechte, ofte in de Kerken, tegens die fai den Officier daer fulx gefchiet is, fonder conniventie ofte compofitie procederen tot iufpenfie ofte deportement van fyn Ampt dat hy bekleet, ende voorts tot arbitrale ftraffe na gelegentheyt van faeken , ende fal fodanige ondertrouwe nul ende van geender waerde zyn. 44. Alle Houwelykfche Contracten tusfchen minderjarige, 't zy beyde, 't zy een van beyde, in 't heymelyk ofte in 't openbaer, ten overftaen van Advocaten, Secretarisfen, Notarisfen, ofte andere publycque Perfoonen, fonder voorweten ende confent als vooren gedaen, fullen ook nul ende van onwaerden zyn , ende de fodanige ftraf baer naer arbitragie van de Magiftraeten, ende alle die daer toe raet ende daet gegeven hebben. 45. Sonder dat ook het Placaet by Keyferlyke Majefteyt gemaekt in den jaere 1540. noopende 't contracteren van Houwelyken van Perfoonen beneden haere jaren zynde, ende de pcene daer inne begrepen, hier mede wert verandert. 46. Indien eenig Jongman ofte Jonge Dochter boven de voorfchreve vyf en twintig jaren ende twintig jaren refpeftive oudt wefende, ende Ouders hebbende , verfochte ingefchreven te werden, fonder te doen blyken van der felver confent, fo fullen de Magiftraten ofte Predicanten de Ouders van den Requirant ofte Requirante voor haer ontbieden , ende de felve naer infinuatie binnen acht, ofte ten langften veertien dagen daer aen, weygerende, ofte in gebreke blyvende te komen, foo fal de felve weygeringe ofte niet comparitie gehouden werden voor confent, maer indien fe compareren, fal men het verfchil metter minne, ofte met uytfpraeke de plano afdoen, waer naer hun parthyen zich fullen hebben te reguleren, be boudens evenwel ook den Geinteresfeerden zyn Appel ofte Reformatie in cas van bezwaernisfe. 47. Doch fodanige infpraeke fal niet gelden tegens Weduwenaers ende Weduwen, genomen datfe min-' derjarig zyn, alfoo wy verftaen datfe door bet eerfte Houwelyk geëmancipeert, ende haer eygen Voocht geworden zyn. 48. Vorders, dewyle de ervarentheyt leert, dat vele ontydelyke te famen als Man ende Vrouw huys houden, ofte Bruyloft houden. Dat ook veele Dochters ende jonge Weduwen beflapen ende befwangert werden van de gene met welke fy daer naer trouwen, ofte vermeynen te zullen trouwen, ofte dat zy ook Kraemvrouwen zyn, ofte geweest zyn, eerfe ingefchreven worden ofte trouwen, 't welk veeltyts als een dwang is voor de Ouders, ende gelyk een heymelyk raptas, fpottelyk voor Godts Kerken, ftrydende met het Formulier des Houwelyks, ende waer uyt vele verwerringe, quade Huyshoudinge, verlatingen, ende allerhande fwarigheden ontftaen tot nadeel van de Republicque, fo hebben wy geordonneert ende geftatueert, ordonneren ende ftatueren by defen, dat alle de gene, Jonge Dochters ofte Weduwen, van welke notoirlyk blykt, eerfe in ondertrouw aengetekent ofte getrouwt worden, datfe aireede by een woonen als Man ende Wyf, ofte ontydelyke Bruyloften houden, ofte van hare toekomende Bruydegoms ende Mans gedefloreert ofte bezwangert zyn, fullen'vervallen in een boete van veertig guldens, ende fullen de Ouders E voor  1530 ECHT-REGLEMENT. ECHT-REGLEMENT. ▼oor hare Kinderen, ende Vrouwen voor hare Dienstmaechden, daer toe raet ofte daet gevende, moeten inftaen, doch aan de huyre der foodanige de betalinge der boete mogen afkorten. Ende fullen alle defe boeten half ende half gedragen worden by de ondertrouwde Mans ende Vrouws-Perfoonen, ende fonder eenige detractie, compofitie ende conniventie geëxecuteert worden. 49. Geen Melaetfche fullen immermeer met gefonde Perfoonen die noyt Melaets geweest zyn, mogen trouwen, noch ook Melaetfche met Melaetfche, niet anders als met confent van de Magiftraten ende Buyte-Vaders, daer fulks machte voorkomen , op pene van bannisfement. 50. Ook geene Christenen onder ons gebiedt gehoorende met eenige Joden, Mahumetaanen nochte Heydenen, op pene als voorens. 51. Geen gedoopte met ongedoopte fullen in de Kerk getrouwt worden, ten zy die eerst gedoopt zullen fyn. 52. De Weduwen onder de vyftig jaren fullen onderhouden onnum luiïus, ende binnen de negen maenden na harer Mannen doot niet mogen trouwen: Maer de Weduwen van vyftig jaren ende daer boven, ende de Weduwenaers fullen ook de eerbaerheyt plaetfe geven, ende foodanige Weduwen en fullen niet mogen hertrouwen binnen fes maenden, nochte de Weduwenaers binnen drie maenden, ten ware de Magiftraten om redenen daer van quame te disponeren. 53. Geen Weduwenaar ofte ook Weduwe, fal nu voortaen ten tweeden Houwelyk mogen treden, voor ende al eer de felve haere Weefen, indienfe die hebben , hare goederen elk nae de coftuyme van fyne plaetfe, ende den Rechten genoeg zynde, fullen hebfeen bewefen, op pene dat die in gebreeke blyft, hy, ■ofte fy verbeuren fal het achtfte deel van fyne, ofte haere goederen, ten profyte van hare Wefen, boven de boete van de refpective Wees-kameren of Gerechten , daer toe te ftellen 54. Ende alfoo volgens de Goddelyke, Natuyrlyke ende befchreven Rechten, in den H. Echten ftaet, als in een ordeninge Godes tot eerlyk onderhoudt, ende verbreydinge des Menfchelyken Geflachts inge-ftelt tusfchen die geene die malkanderen in bloede ofte S wagerfchap te nae zyn beftaende, verboden is Houwelyk te- contracteren: Soo ist, dat wy de verboden graden die klaer zyn, hier ook hebben doen nyt drucken , op dat niemant eenige ignorantie en pretendere. 55. In den eerften, en fullen niet mogen trouwen eenige Afcendenten met haere Defcendenten, te weten Ouders ende Kinderen, opwaerts ende nederwaerts gaende, in infinitum. 56". Insgelyks niet Broeders met hare Susters, 'tzy van vollen ofte halven Bedde. 57. Ook geene Oomen met hare Nichten, dat is, met haere Broeders ofte Susters Kinderen, ofte Kindts Kinderen ende Defcendenten r nochte insgelyks deMoeijen met hare Neven, dat is met hare Broeders ofte Susters Soonen, nochte Kints Kinderen ofte Dëfcendenten, in infinitum, alfoo Oomen ende Moeijen ten rcpefte van haere voorfchreve Nichten ende Neven, zyn ftaende iiuplaetfe van Vader ende 'Moerler. 58. Ende wat aengaet de graden van affiniteyt ende Swagerfchap, alfoo den bandt des Houwelyks door de gemeenfchap des Beddens, ende vleefchelyke convetfatie, foo naauwe vereeninge veroorfaekt, dat Man ende Wyf maer een en zyn : foo verbieden wy insgelyks , dat geen Man met de Bloedverwanten ofte Magen van fyne overleden Huysvrouwe , noch geene Vrouwe met de Bloetverwanten ofte Magen van haere overleden Man , denfelven Man ende Vrouwen binnen de voorfchreve uytgedrukte graden beftaende fullen trouwen. 59- Namentlyk geen Man en mach trouwen mat fyn Schoon-Dochter, dat is, met de naegelatcne Weduwe fynes Soons , ofte Dochters Sone , ende foo nederwaerts, ofte geen Weduwe eeniger fyner Defcendenten : Gelyk ook egeene Vrouwe trouwen en mach met hare Schoon-Sone, dat is met de Man van haer overleden Dochter, noch met de Man van haers Soons ofte Dochters Dochter, ende alfoo vervolgens met egeene Man geweest hebbende van eenige harer Defcendenten. 60. Insgelyks egeen Man mach trouwen met fyn Stief-Dochter fyner Huysvrouwe, dat is, met de Voordochter fyner Huysvrouwe, nochte met eenige van defelve fyner Voor-Dochters Defcendenten : Gelyk ook egeene Vrouwe en mach trouwen met hare Stief-Soonen, dat is met den Voor-Soon van haeren overleden Man, nochte met eenige Defcendenten van defelve hare Stief-Soonen. 61. Insgelyks egeen Man en mach trouwen de nagelatene Weduwe van fynen overleden Broeder, noch egeene Vrouwe den Man van haeren overleden Suster, het zy de Broeder ofte Suster van heel ofte halv e Bedde geweest zyn. 62. Hier en boven en mogen niet trouwen de Man met de Weduwe van fynen Neve, dat is, metdeWeduwe van fyne Broeders ofte Susters Soone, noch met de Weduwe van eenige fyner Broeders ofte Susters Defcendenten: Gelyk ook egeene Vrouwe trouwen mach met de naegelatene Man van hare Nichte, dat is met de Weduwnaer van hare Broeders ofteSusters Defcendenten. 63. Geen bebouwt Oom mach trouwen met fynbehouwt Nichtte, ende geen behouwt Moeije mach trouwen met haere behouwt Neve, dat is, geen Weduwenaer mach trouwen met de Dochter van fyns overleden Vrouwe heel ofte halve Suster: ende geen Weduwe en mach trouwen met de Soone van haer overledene Mans heel ofte halve Broeder, 't zy uyt het eerfte Houwelyk Kinderen zyn of niet. 64. Door defelve Analogie verbieden wy allellouwelyken tusfchen Perfoonen daer de eene met des anderen Bloetvrienden, in foodanige verboden gradente voorens vleefchelyk in onecht heeft geconverl'eert, dat niemant en mach trouwen fyns Ooms Concubyne^ ende wat meer dergelyke incestuéufe: voorvallen mach voorkomen. 65- Ende wy verklaren by defen nul ende van geender waerden, ende niet temogen beftaen, ofte fullen worden gecontraheert de Plouwelyken die in dusdani-» gen verboden graden zyn. 66. Ende die dies niet tegenftaende in Houwelyk furreptitie mochten komen te treden, ofte- ook onge^trouwt roet malkanderen in Bloetfchande leeven, fol* km  ECHT-REGLEMENT. ECHT-REGLEMENT, t-S'3* len daer over fonder verdrach ofte disfimulatïe geftraft worden aen lyf ende goet, ende-met alle penen in dc Goddelyke ende befchreven Rechten jegens de Incestueufen ende Bloetfchenders geftatueert. 67. Sonder dat de Officiers, ofte eenigcr onfer Magiftraten, hun fullen onderwinden eenige legitimatie, dispen fatie ofte compolitie over haer, ofte hare onechte Kinderen te verleenen, ofte te vergunnen, ende foo eenige foodanige by haer luyden verkregen, ofte vergunt zyn, verklaren wy die voor nul ende van onwaerden. 68- Soo wie ook foodanige incestuéufe Perfoonen met voordacht onderftaet te trouwen, ofte daer toe r.enleydinge, raet ende daet geeft, fal niet alleen van fyn Officie, indien hy eenige heeft, ontfet, maer ook daer over geftraft worden arbitralyk ende naer exigentie van faeken. 69. Indien onfe onderhoorige buyten s' Lands het felve doen, fullen fy weder keerende onder ons resfort, evenwel als Bloetfchenders worden geftraft. 70. Ende alfoo in 't aengaen van den Echten Staet byfonderlyk dient gelet, dat defelfde gefchiedefonder confufie der voorfehreven graden, waer door groote fwarigheden in de fuccesfien, ende anderfmts ryfen; Soo ordonneren ende ftatueren wy mits defen, dat indien yemant verfoekt ondertrouwt ende getrouwt te worden, in diergelyke voorvallen raekende de eerbaerheyt ende confufie der graden , ende dat de Gerechten, Commisfarisfen ofte Kerken-Raden, daer het felve voorkomt mochten twyffelen, of dien aengaende by de voorfchreve Articulen is geftatueert, ofte niet, dat fyluyden 't felve onfe Raden van Brabant ende Vlaenderen refpective fullen aengeven, middelerwylen de ondertrouwde, ende de proclamatien furcherende, tot dat die met kennisfe van faeken by haer toegelaten, ofte geweygert fal worden, foo als nae de Goddelyke ende Civiele Rechten bevonden wort te behooren, waer naer fich een yegelyken fal hebben te reguleren. 71. Vorders om dat wy ook in ervaringe gekomen zyn, dat het Landt onder de Generaliteyt reforterende, vervult is met Boelfchappen, Hoereryen, Overfpeelen, lichtvaerdige t' famen- ende deur-loopingen door Kinderen, in weerwil, fpyt, ende tot groote droefheyt van vroome ende forgvuldige Ouders ende Voochden, ook met moetwillige verlatingen, wrevelige Huyshoudingen, fchofferingen, ende andere oneerbaerheden, tot groote kleynachtinge van de publycque authoriteyt, ende verfwaringe van den toorn Godts over defen ftaet: Soo hebben wy gheordonneert ende geftatueert, ordonneren ende ftatueren m'ts defen. 72. Dat niemant hen fal vervorderen nae de publicatie van defes in Concubinaetfchap ende Boelfchap te leven, ende daer by Concubynen houden, Kinderen, ofte geene daer by hebbende, ende daer by inwoonende ofte niet, fullen verbeuren hondert Guldens , ende daer en boven defelfde terftont trouwen, volgens dit ons Reglement, ofte verlaten, fonder immermeer wederom met haer te converferen, voor ende aleer datfe wettelyken ondertrouwt ende getrouwt fullen zyn, op pene van geftraft te worden als openbare Hoereerders, ende terftont te werden gepriveert, van hare beneficiën/Tractementen, Penfioe- nen, ende Offiden, indien fe eenige hebben. Ende indienfe in fodanige Concubinaetfchap perfifteren, fullen fy ook daer en boven tien jaren openbaerlyk uyt defe Landen werden gebannen: indien het Perfoonen zyn die geen goet en hebben, die fullen geftraft werden naer exigentie van faeken. Gelyke ftraffe ende pene fullen alle Concubynen die hare Boelen terftont niet en verlaten, ofte daer. mede niet en trouwen, naer qualiteyt van Perfoonen ende goederen, onderWorpen zyn, ende dat ook fonder eenige conniventie, disfimulatie ofte compofitie. 73. Wy belasten ook alle Officiers ende Magiftraten in de Steden ende Dorpen , ende ten opfichte van de Militie op de Schantfen ende Forten, alle Commandeurs, terftont nae publicatie defes, alle Bordeelen, Hoerhuyfen, Mot- ende Ravot,-huyfen te weeten , te verftooren, ende uyt te roeijen, ook geena van dien immermeer te tollereren. 74. Die bevonden wert eenige Hoerhuyfen op te houden, ofte hem te geneeren met koppelerye, ende Hoererye te befchikken, fullen na exigentie van faeken aen den lyve geftraft werden. 75. Is 't Vader, Moeder, Broeder, Suster, Oom, Moeije, Mombers ofte Curator, die alfoo zyn Dochter, Suster, Nichtte ofte Neve hadde gelevert, ofta foo die koppelerye ftrekt tot Overfpel, fulke fullen aen den lyve, nae exigentie ende bevindinge, felfs metter doot geftraft worden. 76. De Hoeren ende Hoere-Jagers fal men vangen, ende voor de eerfte reyfe tot discretie van den Rech. ter te Water ende te Broodt fetten, ende voor de tweede reyfe bannen, geesfelen, ofte fwaerder ftraffen , tot arbitragie als vooren. 77. Die zyn Huys met voorwetens aen Bordeelhouders verhuyrt, fal 't eerfte jaer verbeuren zyn Huys-huyr, voor de tweede reyfe in gelyke boete vervallen, ende daer en boven nog arbitralyk werden gecorrigeert. ■ 78. Die in fyn eygen Huys Bordeel houdt, fal voor de eerfte reyfe daer op bevonden zynde, vervallen in een boete van hondert Guldens, voor de tweede reyfe gegeesfelt ende gebannen werden. 79. Soo verre een gehouwt, ofte ongehouwt Man by confesfie ofte convictie, bevonden wert Overfpel te bedryven met een gehouwden Vrouwsperfoon, fullen beyde die Man ende die Vrouwe met eeuwig bannisfement, ende confiscatie van een gedeelte van hare goederen ter dispofitie van den Rechter geftraft werden. 80. Maer is 't Overfpel begaen by een getrouwt Man, met eene ongetrouwde Vrouw, foo fal de Man als eereloos, ende meyneedich, metter daet fyn Officie ende ftaet verbeuren, indien hy eenige heeft, ende waer hy die onder onfen Landen heeft, ende voorts incapabel verklaert werden, om eenige ftaet ofte Officie onder ons gebiedt te mogen bedienen, ende nog gecondemneert werden in de boete voor de eerfte reyfe van hondert Gulden: Ende daer inne hem wederom vergrypende, -in een boete van drie hondert Guldens, ende voorts naer exigentie van faeken, by bannisfement ofte anders geftraft werden. 81. Ende alfoo de ongehouwde Vrouwe fulks gedelinqueert hebbende, voor de eerfte reyze te water ende te broot gefet werden den tydt van een maent, E 2 ende  I53i ECHT-REGLEMENT. ende indienfe andermael bevonden is fulks te plegen, voor den tydt van vyftig jaeren uyt den Lande gebannen werden., 82. Ende dat al onvermindert, alfulken recht als de geoffenfeerde parthye, 't zy Man ofte Vrouw, jegens de Overfpeelder ofte Overfpeelfter competeert, foo tot fcheydinge van 't Houwelyk, als anderfin ts nae Rechten, ende. dat alleen voor de Gerechten respective daer fulks mochte voorvallen. 83. Geen Overfpeelder ofte Overfpeelderfe fal mogen trouwen , ofte nae de dootvande onfchuldigepartye, ofte nae desfelfs wettelyk hertrouwen, met de Perfoon daer mede hy ofte fyby het leven, oftevooi het hertrouwen van de onfchuldige partye vleefchelyk geconverfeert heeft. 84. Die twee Vrouwen ofte Mans, beyde nog levende , trouwen, fullen geftraft worden nae Keyferlyke Wetten , foo yemandt mette tweede fich vermengt, d'eerfte nog levende, fal openbaerlyk aen den lyve anderen ten exempel fonder conniventie geftraft werden.. 85. Ende dëwyle feer in 't Landt toeneemt de ontvoeringe van Vrouws-Perfoonen, fonder dat daer over ftraffe gedaen wort, ende de penen daer toe ftaende den Inwoonderen ten meerendeel zyn onbekent; Soo ordonneren ende ftatueren wy by defen. Dat wie eenig Vrouws-perfoon, getrouwt ofte- ongetrouwt , hare Man, Ouders ofte Voochden ontvoert , geftraft fal werden aen den lyve. naer exigentie van faeken , felfs ook metter doot.. Ende of 't gebeurde, 't zy door de voorvluchtigheyt van den Ontvoerder, ofte anderfins, dat defelve. pene tegens hem niet en konde werden geëxecuteert, ende dat hy geduyrende fyne abfentie met defelve Vrouwe quame te trouwen, dat die trouwe nul ende. van geender waerde fal zyn , noch eenig effeft van wettelyk Houwelyk genieten, alwaer 't dat de Ouders ofte Voochden daer inne naemaels condefcendeerden. Dat ook alle die gene die kennisfe hebben van de ontvoeringe, ende-daer toe met raet ende daet zyn behulpig geweest, naer exigentie aen den lyve geftraft fullen werden, ende verftaen ook by defen in vigeur te blyven alle de ftraffen ende penen in de Keyferlyke ende befchrevene Rechten, mitsgaders by de Blyde Inkomftcn van den Hertoch van Br.abandt, tegens alderhande Bloetfchanden, Sodemye, Schaken van Vrouws-perfoonen, de felve te verkrachten, ende diergelyke gequalifkeerde Hoererye geftatueert. 86.. Die een eerbaere jonge Dochter, minder- ofte meerderjarig zynde, met fchoone woorden van Trouwbeloften , ofte anderzins, yets wys maekt,. defelve verleyt, ende door de byflaep in hare eere krenkt, ende defloreert, isfe gehouden te doteren nae hare qualiteyt (indien hy fe niet en trouwt) tot arbitrage des Rechters, ende tot breuke te betalen hondert Guldens.. Ende indien hy invoegen als vooren fulks meermaels aen andere eerbare Dochters doet, fal van fyn alimentatie, beneficie, ofte Officie, indien hy ee»ige heeft, vervallen zyn ,. ende ook nae gelegentheyt van Perfoonen ende-faeken aibitralyk, ende naerexigentie geftraft werden.. 87- Ende alfoo wy bevinden, dat in onfe Landen van Brabaadi, snde Vlaenderen, refpective, ya»_ veel JK.CH i -K&ULEMENT. derhande Quartieren onechte Kinderen ende overwonnen Bastaerden , ofte die in Bloetfchanden getee'.l zyn, by de Huysluyden ofte andere werden befteet, ende de felfde. ook dikwils- om een kleyn geit uytgekocht, om die voor altydt te onderhouden, ende ais voor haere Kinderen te adopteren, waer doordeEchte Kinderen, ende metter tydt de Regieringe groot ongelyk gefchiet, onfe Landen met Bastaerden ende Hoerekinderen werden vervult, ende de felvige tot hare jaren komende, mede nevens anderen tot eenige Ambten, als of het Echte Kinderen waren, fouden konnen worden gebruykt j Soo verbieden wy alle lugefetenen onzer Landen eenige foodanige Kinderen voortaen in, ofte aen te neemen, fonder alvoorens 't felve de Wet haerder Plaetfe bekent gemaekt, ende haer confent daer over met fchriftelyke Afte. verkregen te hebben: Ende fullen de Gerechten nimmermeer toeftaen, dat yemant hem. laet uytkoopen- cm die altoos te houden ende-op te brengen, en daer en boven op kosten van de Befteeders, ofte van de gene die de Bastaerden aennemen, pertinente notitie'in een byfonder Boek doen houden van de Contracten die gemaekt. worden., ende den tyt hoe lange, den prys waer voor, ende wiede Ouders, wie de Befteeders zyn, waer van daen, ende vooral genoegfame cautie- doen ftcllen, datfe tot laste niet en fullen komen van de Gemeente, ofte de Armen, ende wat voorts tot verfeekeringe dient, ende vooral fullen fy forge dragen, dat de aenbeftede tydt geëxpireert zynde , terftont de Kinderen te rugge werden gelbnden ter plaetfe daerfe van daen gekomen zyn, op pene voor degene die tegen defe onfe ordre fullen Bastaerden aennemen, van vyftig Guldens, ende zyn het geringe Luyden., van arbitralyke correctie. 88. Ende om te meerder defe ontuchtigheden te ontdekken, tegen te gaen, ende die te ftraffen, foo belasten wy ook alle de Magiftraten onder ons gebiedt ftaende, datfe alle Vroet-Vrouwen fullen beëdigen (haer den eedt wel beduydende) van binnen vier- entwintig uuren nae de geboorte eeniger Bastaert-kinderen , defelve aen haer te-moeten aenbrengen, de Naem. ende de wooninge des Moeders, op dat d'Officieren der plaetfe nae qualificatie der Bastaardye, tegens fodanige procederen , als by ons hier geordonneert is,, ofte de gemeene Rechten mede brengen, ende fal daer van ook in 't felfde voor genoemt Boek tot. koste ab vooren, notitie gehouden worden.. 89. Ende. fal in alle de incestuéufe Overfpelingen , ende diergelyke: Hoereryen, preventie van hooge ende lage Jufticie daer toe gequalifkeert ofte geauthorifeert zynde, plaetfe. hebben. 90. Soo wie om billyke oorfaeken, ofte om fyne affairen te verrichten, in verre Landen-getogen zynde, een lange-tydt door krankheyt, gevankenisfe, ofte- ander voorval', alfoo uyt blyft, dat men van hem niet en kan vernemen, fal de verlatene, fonder te hertrouwen na de gemeene Rechten afwachten dentydt van vyf jaren, ende nae. die tydt fal fulks by de Gerechten aen de foodanige, nae genomene informatie, mogen toegeftaen worden. 91. Soo wie fyn Echt-genoot h'chtveerdeïyk ofte mafkieufelyk verlaet, ofte uyt onlytfaemheyt van-den Houwelyks-bant aftreet, doorgaet, ende fyn Portuyr laet fitten, met voornemen, om tot fyn Echt-genoot ni.et  ECHT-REGLEMENT. ECHT-REGLEMENT. 1533 niet weder te keeren, die fielt de onfchuldige vry om te hertrouwen. Ende mach de onfchuldige partye, als te vergeefs ende lang genoeg alle middelen tot wederom kominge des verlaters aengewent zynde, daer over klagen eik aen de Hooft-banken daer onder hy ofte fy gehoort, dewelke nae ryp onderfoek ende gepoechfaem blyk van den tyt ende malitieusheyt der verlatinge, ende nae voorgaende indaginge des verlaters, foo en daer 't behoort, aen de ontfchuldige het hertrouwen fullen mogen toeftaen, ende fal daer eri boven foodanige Vcrlater uyt onfen Landen voor alt, dt gebannen worden. 92. Alle boofe converfatïe ende bftterheyd, welke dikwils den gront leyt tot verlatinge ende wechloopingen van milkanderen fal nae de kennisfe van faeken by preventie van hooge ende laage Jufticie daer toe gequalificeert oftegeauthorifeert zynde, ernftelyk worden geftraft met geit-boeten, gevankenisfe ende anderfints nae Rechten, zonder dat de Jeucht, ofte de gemeene Man , met geraes ofte complotterye, ofte eenige hantdadighe/t, onder den naem van de Beer te jagen, of anderfins eenige infolentien tegens foodanige fullen plegen, op pene als feditieufe geftraft te worden , ende fullen de Ouders voor haere Kinderen, de Meesters voor haere Knechts moeten in ftaen. Indien de Domestycque onlusten te hoog gaan, ende te lang duyren, ende de aenge wende gerechtelyke middelen niet en he'pen, fob fullen wel de Gerechten mogen verftaen tot fcheydinge van Bedde, Tafel ende by-wooninge, maer niet van de Echt-bandt, ende ook niet anders als met oogmerk om parthyen al tydt wederom te vereenigen. 93. Voort, vermits de Houwelykfche faeken, met den aenkleven van dien, vele cafus doorgaens voorkomen, die hier inne niet uytgedrukt en zyn,, foo ordonneren ende ftatueren wy by defen, dat alle foodanige voorvallende Kerken-Raden voorkomende, by defelve daer van kennisfe fullen doen aen de refpective Magiftraten, omme daer inne te. voorfien, ende by hen daer inne fwarigheyt bevonden werdende, datfe defelve voorvallen fullen brengen aen de refpective Hooft-banken, ofte ook aen onfe Raden van Brabandt ende Vlaenderen refpective, na welkers oordeel ende uytfpraeke een yegelyk fich. voortaen fal hebben te reguleren* 94. Ende op dat te beter defe Echt-ordr-e mach onderhouden worden, foo belasten wy dat in alle Gerechten ende Secretaryen, Conffftorialeende Clasficale Vergaderingen, altyt een ofte meer Exemplaeren fullen by de hant zyn. 95. Ende. fal dit Reglement eens jaerlyks- voor den Volke gepubliceert worden» Sullende van de boeten ende breuken procederende uyt de contraventie van het jegenwoordig Reglement, geippliceert werden een- derdepart ten behoeve vanden Officier; die de calange fal hebben gedaen, het t-weïde derdepart ten behoeve van-den Aenbrenger, ende het resterende derdepart, tot profyt van den Armen ter plaetfe- daer de contraventie- fel wefen begaen. Behoudende haar-Hoog Mogende't'allen tyden aen haer de interpretatie, vermeerderinge van dit EchtReglement, t'haerder discretie ende goetvinden, naer gelegentheyt van. tyden ende faeken. Ingevolge eene waarfchouwinge van Hun HoogMogende de dato den 3 April 1700 wordt de ftrikte agtervolging bevolen van het drie- en vyftigfte Art. van het hier bovenftaande Echt-Reglement, behelzende : dat geen Weduwenaars of Weduwen haar in eene tweede Echtverbindtenis zullen mogenbegeeven voor en al eer zy aan haare Weefen haare Goederen zullen hebben bewefen. Gr. Placaatb. V. D. bl. 680. Refolutie in dato den 21 Septemb. 1722. waar in nogmaals de obfervatie van gemelde drie- en- vyftigte Artten fcherpften word aanbevolen Ib. VI. D. bl. 537. Refolutie tot voorkooming van Clandefl'me Huwelyken de dato den 2 April 1723. Is gehoord het rapport van de Heeren van SiNCsjrdonk, en andere haar Hoog Mog. Gedeputeerden tot de faaken van den Lande van Overmaze, hebbende,, in gevolgeen tot voldoeningevan der felver Refolutie Commisforiaal van den 21 December laastleeden, geëxamineert het een en twintigfte Articul van het verbaal van de Heeren van Singendonk en Sylvius, haar Hoog Mog. laastgeweefene Commisfarisfen De. cifeurs te Maastrigt, medebrengende, dat defelvemtt confentvan de Heeren van de Luikfche Commisfarisfen Decueurs, tot voorkoming, van de clandcliine Huwelyken, en van het misbruiken van de dispenfatien, welke dikmaal-s fub- enobreptivefrauduleuiëlyfc van den Dispentcur werden geobtineert ,. gemaakt hadden een Project, waar by eenige Articulen van het Edict van Carel devyfdeen PniLirrus de tweede, als Hertogen van Braband, ten dien opzigte applicabel fouden werden gerenoveert, welk Project by wederzyds Commisfarisfen Decifeurs was overgenomen, om te worden gebragt ter deliberatie van'beide de Heeren Princen. Waar op- gedelibereert zynde , is goedtgevondèn en verftaan, dat het voorfehreven Project fal werden geapprobeert, foo als het zelve geapprobeert werd mits deefen, in diervoegen als aan het einde deefes ftaat geinfereert. En fal hier van kennisfe werden gegeeven aan haar Hoog Mog. Commisfarisfen Decifeurs te Maastrigt, om het felve te communiceeren aan de Commisfarisfen Decifeurs van de Luikfche zyde, ten einde door defelve de approbatie van den Heer Bisfchop en Prins, van Luik mede bevordert mooge worden. En fal Extract- van defe haare-Hoog Mog. Refoluti*gefonden werden aan de Brabandfche Magiftraat derStad Maastrigt, om te ftrekken tot derzelver narich*». Commisfarisfen Decifeurs van beide genadige Heeren Princen binnen haare Stad Maastrigt, ons voorgekomen zynde, dat veeleclandeftineHuwelykendoor misbruik van de dispenfatien of foogenaamd rood Zegel binnen deefe Stad onder de Röomsch CatholiqueIngezeetenen koomen voor te vallen, waar inne-dient te worden voorfien-en refiecteerende dat onaangefien het Confilie van Trenten foodanige dispenfatien peimitteerende in de meeste Landen-, foo in het Ryk:, de Nederlanden, als elders,, en fpeciaalyk in Braband', door de Cónftitutie van Keifer Carel de vyfde en Philictus de tweede, poenaliteiten zyn gefield tegens foodhnige, die een misbruik maaken van- dierge'ykedispenfatien,-die fy fub- en obreptivelyk en fraudnleufelyk van den Dispenfateur weeten te obtineeren.. fi 3 3oo>  153+ ECHT-REGLEMENT. Soo is 't, dat wy, onder approbatie van de refpective Heeren en Princen, hebben geordonneert, dat de voorfchreeve Edicten van Carel de vyfde en Pmltfpus de tweede, als Hertogen van Braband, hier fullen plaats grypen; luidende als volgt. Ende want dagelyks veele inconvenienten gebeuren in onfen voorleiden Lande, overmits de heimelyke Huwelyken die gecontracteert worden tusfchen jonge Luiden fonder advis, raad en confent van Vrienden en Maagen van beide zyden, wy aanmerkende, dat na de dispofitie van gefchreeven Regten fulke Huwelyken niet en correspondeeren; dat indien iemand heni vervordere te folliciteeren of verleiden eenige jonge Dogteren, niet excedeerende den ouderdom van twintig jaaren, met gelofte of anderfints , met haar Huwelyk te contracteeren, of by het fait te contracteeren Huwelyk, fonder confent van Vader of Moeder van de voorfeide Dogters, of van de naaste Vrienden en Maagen, in gevalle fy Vader nog Moeder en hadden, of van de Wethouders van de Plaatfe , dat fuiken Man te geenen tyden en fal mogen neemen ofte heffen eenige Douariere of ander gewin, het zy uit kragte van Huwelyk, van Costume van den Lande, by Teftament, overdragt, Cesfie, of anderfints , in wat maniere dat het zy, op de Goederen die de voorfchreeve Dogter fal mogen agterlaaten, alwaar het foo dat hy na het Huwelyk volbragt zynde, verkreege het confent van Vader en Moeder , van de voorfchreeve Vrienden en Maagen, of van de Jusltitie, waar op wy in dit ftuk geen regard willen gen oomen hebben. ™ Insgelyks indien eenige Dogter of Vrouwe haar vervordere te contracteeren Huwelyk met eene Zoone, niet excedeerende den ouderdom van vyf en twintig jaaren; fonder confent van Vader of Moeder, of van de naaste Vrienden of Maagen, of van die van de Juftitie van de Plekke, en fuiken Vrouwe en fal nimmermeer moogen neemen of ligten eenige Douarie of ander gewin op de Goederen die fuiken Man fal moogen agterlaaten , het zy uit kragte van den Contracte van Huwelyk, van de Costume van den Lande, by Teftamente, Gifte, overdragt, Cesfie of anderfints, in wat maniere dat het zy, alwaar het ook foo, dat fy na het Huwelyk geconfommeert verkreegen het confent van Vader of Moeder, van de voorfeide Vrienden en Maagen, of van de Juftitie, waar toe wy niet en willen eenig reguard genoomen te worden. Voorts verbieden wy allen onfen onderfaaten, niet tegenwoordig te weefen, confenteeren ofaccordeeren fuik Huwelyk, gedaan fonder confent van Vader en Moeder, van de naaste Vrienden, of van de Juftitie ofte ontfangen, onderhouden of logeeren, fulke Gehouwde in haare Huifen, op de poene van hondert goude Carolus Guldens, of andere groote poene arbitrare. Verbieden ook alle Notarisfen te ontfangen eenig Contract voor het Huwelyk, of ander gelofte om te koomen tot fuiken Huwelyk, op de pcene van privatie van haare Staaten, en boven defenarbitralykengecorrigeert te werden, beveelende alle onfe Officieren en Fiscaalen te neemen goede toefigt, te doen bewaaren en onderhouden deefe onfe ordonnantie, en calangeeren en doen punieeren de overtreeders der felven fonder faveur of disfimulatiej ECHT-REGLEMENT. Authorifeerende verders de refpective de'elve niet alleen aangaande de pcena'.iteiten daar by geroerd te doen executeeren, maar ook tegens die geenen, die foodanige dispenfatien foo verre fouden misbruiken, dat fy buiten weeten van haare Ouders of Voogden ,' ofte in fraude van anterieure fponfalien koomen te trouwen, met alle vigeur, in gevolgede gemeer.e Rekten, tot condigne ftraffen fullen hebben teprocedeeren. Ingevolge eene Refolutie van Haar Hoog Mogenden de dato den 7 Decemb. 1740, is bepaald, datgealimenteerde Perfoonen geduurende hunne minderjaarigheid zonder confent der Armebezcrgers niet zullen mogen trouwen. Gr. Placaatb. VI. D. bl. 542. Het agt-en-veertigfte Art. van bovenftaande EchtReglement volgens inhoud eener Refolutie van den 22 May 1749, moet worden begreepen als volgt: "Dat ,, de daar in bepaalde Boete alleen zyn opzicht heeft \ „ tot jonge Dochters of Weduwen van dewelke Iet „ notoir blykt, eer ze in ondertrouw worden aange„ tekend of getrouwd worden, dat ze van haare toe„ komende Bruidegoms, of Mans gedefloreert ofbe„ zwangerd zyn, zonder dat het voorfchr. Artikel „ betrekkelyk is tot Vrouwen, die reeds getrouwd „ zyn, in welk geval den Bailluw zyne calange en „ bewys doen moet alvorens de zodaanige zich in „ den ondertrouw begeeven, of getrouwt zyn, welk „ bewys niet moet beftaan in eenige waarfchynlykhe„ den of gisfingen, maar notoirlyk en met eene proba„ tie boven alle exceptie blyken moet". Ib. 7. d. bl. 812. Placaat van de Staaten Generaal makende de Huwelyken tusfchen Perfoonen van de Gereformeerde Religie en die van de Roomschgezinden, de dato den 3 Juny 1750. De Staaten Generaal der vereenigde Nederlanden; allen den geenen die deezen zullen zien of hooren leezen, falut: Doen te weeten; AIzoo wy tot ons leedwezen onderricht worden, dat in het District van de Generaliteit meer en meer koomen in te kruipen Huwelyken tusfchen Perfoonen van de Gereformeerde en die van de Roomfche Godsdienst , waar uit niet alleen veele twisten en oneenigheden tusfchen zoodanige Echtgenooten, derzelver Kinderen en Huisgezinnen ontftaan, maar waar door ook komt te gebeuren, dat eenige, zoo niet alle de Kinderen, uit zoodaanige Huwelyken gebooren , in de Roomfche Religie worden opgevoed, ja dat zelfs zulke Gereformeerde Echtgenooten door lastige aanhoudingen en vexatien van haar Roomfchgezinde Mans of Vrouwen, en derzelver aanhang worden gepermoveert en verleid, om , tot openbaare ergenisfe , de waare Gereformeerde Religie te verlaaten, en zich te begeeven tot de Roomfche dwaalingen. Zoo is 't, dat wy willende voorkomen , dat o'nze goede Ingezeetenen door jonkheid van jaaren, onbezonne driften, en zonder overweeging van de beklaaglyke en verderflyke gevolgen van de voorfeide Huwelyken tot het aangaan van dezelve worden verleid, en in tegendeel aan de «ulken die daar toe reeds een voorneemen mochten hebben, of iri eenige zodanige Huwelyks- of Trouwbeloften zyn ingewikkeld, de tyd en gelegentheid willende geeven ow te luifteren na goe-  ECHT-REGLEMENT. ECHT-REGLEMENT. 153? goede raadgeevingen, en vnn het voltrekken van die voornesmens of engagementen af te zien, na ingenomen advis van den Raad van Staaten der Vereenigde Nederlanden, goedgevonden hebben te ftatueeren en vast te ftellen, zoo als ftatueeren en vastftellen by deezen. Eerstelyk, dat aan geene Perfoonen van de waarc Gereformeerde of Protestantfche Religie; of dezelve toegedaan en daarin opgevoed, hetzy Militaire of andere; van wat ftaat zy zouden mogen zyn, eenige Huwelyks gebooden met Perfoonen van de Roomfche Religie zullen moogen worden gegunt, zoo lang de Mansperfoonen den ouderdom van vyf en twintigjaaren, ende Vrouwsperfoonen die van twintigjaaren niet volkomen zullen hebben vervult, waar van by exhibitie van extracten uit de Doopregisters, aan die genen die de*Huwelyks gebooden moeten infehryven, zal moeten blyken, zonder onderfcheid of dezelve Perfoonen reeds in eerderen Huwelyke mochten zyn getrouwt geweest dan niet; op pcene dat de infehryvinge van de voorfeide Perfoonen, contrarie dit Artikel gedaan, en de Huwelyken daar op gevolgt, zullen zyn nul en onbeftaanbaar, en de Kinderen daar uit gebooren wordende, onwettig zonder ooit gelegitimeert te moogen worden. Ten anderen, dat alle trouwbeloften de voornoemde Perfoonen, van wat jaaren zv zouden moogen zyn, het zv mondeling of ook fchriftelyk ,- reeds gegeeven of noch te geeven, zullen zyn abfoluit krachteloos en zonder effect:, en dat het dienvolgende aan alle de voornoemde Perfoonen ten weederzyde zal vryftaan om ten allen tyde, niet alleen voor het aantekenen van de Huwelyksproclamatien, maar zelfs na dat die reeds zouden moogen zyn gegaan, van de voorfchreeve trouwbeloften te refilieeren en af te gaan, zonder dat het aan eenig Rechter gepermitteert zal zyn op de voorfchreeve trouwbeloften recht te doen, veel min iemand tot het nakomen van zoodanige trouwbeloften te conftringeeren. Ten derden , dat de Huwelyks proclamatien vande voorfchreve Perfoonen boven de vyf en twintig jaaren refpective oud zynde, in plaats van dien , ingevolge ons Echt-Reglement, te gaan van week tot week r zullen moeten gedaan worden van zes weeken tot zes weeken, op gelyke poene, zoo ten aanzien der voorfchreeve proclamatien, als van een daar op gevolgt Huwelyk , als hier voor in het eerfteArtikel is geftatueert.. En dewyl wy beducht zyn , dat onze goede intentie zoude kunnen worden geëludeert door zoodanige Gereformeerden of Protestanten die, om met Roomschgezinden te trouwen, zoo verre zich zouden laaten verleiden, om voor het aanteekenen der gebooden , tot het Roomfche Geloof over te gaan, ten einde dus niet onderhevig te zyn aan het geen hier voor is geftatueert, zoo willen en beveelen wynoch, dat, aan geene Perfoonen, van wat jaaren of ftaat zy zouden moogen zyn die de waare Gereformeerde of Protestantfche Religie beleéden hebbende, of dezelve toegedaan of daar in opgevoed zynde', dezelvezullen hebben verhaten, en tot de' Roomfche zullen zyn overgegaan, en vervolgens met Perfoonen van de laastgemelde Religie zich in Huwelyk zouden willen begeeven, eenige Huwelyksgeboodën met Roomfcligezinden zullen moogen worden gegunt r dan na ver¬ loop van een jaar, na dat zy de Gereformeerde of Protestantfche Godsdienstvorzaakt, en van hetRoomfche Geloof profesflegedaan zullen hebben gehad, waar van zy behoorlyk en voldoende bewys zullen moeten vertoonen aan die genen door welke de gebooden aan geteekent worden, meede opdepceneby het voorgaende eerste Artikel gemeld; en dat daarenboven omtrent zulkePerlbonen meede plaats zal hebben al het geen in de hier voorgemelde Artikelen is geftatueert, even als of zy de Gereformeerde of Protestantfche Religie niet hadden verhaten.. En alzoo het insgelyks, tot verydeling van onze falutaire intentie, zoude kunnen gebeuren, dat zelfs Roomschgezinden zoo verre zouden gaan , van in uiterlyke fchyn haar Religie te verhaten, en tot deGereformeerde of Protestantfche over te gaan, ten einde met een Perfoon van dezelve Religie te kunnentrouwen, zonder aan het voorfchrift van dit Placaat gehouden te zyn, doch met intentie om na het voltrokke Huwelyk tot het Roomfche Geloof weeder te keeren; zoo is hastelyk onzen wille, dat, tot voorkooming van het zelve, omtrent Perfoonen van de Roomfche tot de Gereformeerde of Protestantfche Religie overgegaan:, en met iemand van dezelve Religie willende trouwen , vke ver/a, meede zal obtineeren al het geen hier voor ten reguarde van Gereformeerden of Protestanten, tot de Roomfche Godsdienst overgaande, is geftatueert. En worden alle Magiftraaten, Commisfari'sfeï! van Huwelyks zaaken , Kerkenraadert, en Predikanten , door welke de infehryvinge der gebooden gedaan en de Trouw gefolemnifeert word, refpectivelyk gelast, naauwkeurig te letten en zorge te draagén, dat dit onsPlacaat behoorlyk en exactelyk in alle deefen nagekoomen worde, op de verbeurte van honderd zilvere' ducatons by een ieder van dezelve, die contrarie het voorfchreeve geftatueerde de gebooden ingefchree» ven, of den Trouw gefolemnifeert zal hebben, teappliceeren een derde part ten behoeve van den Officier die de calange zal hebben gedaan, het tweede derde part ten behoeve van den aanbrenger, en het refteerende derde part ten profyte van den Armen van de Plaats daar de contraventie zal weezen begaan. En dit is alles onvermindert het geen geftatueert is" by ons Echt-reglement inhet generaal, voor zoo verrehet dit jegenwoordig Placaat niet contrarieert, en fpecialyk by het vierde Artikel van het zelve Eehtreglement, tegens het ondertrouwen, trouwen, of hertrouwen, door die van de Roomfche Geestelykheid, als meede by onze Refolutien van den' derden Maart 1738 en n Mey 1739, raakende het trouwen van Gereformeerde Militaire en politicque Officieren met Roomschgezinde Vrouwen, alle welke wy willen dat zullen blyven in volkoomen vigeur en obfervantie: En ten einde niemand hier van eenige ignorantie koome te pretendeeren, lasten en beveelen wy dat deeze alomme in het District van de- Generaiiteit zal worden gepubliceert en geaffigeert, daarzulks behoord en gebruikelyk isr want wy zulks voor den dienst van den Lande, en ten besten van onze goede- Ingezeetenen bevonden hebben alzoo te behooren. . ECHTSCHEIDING , zie HUWELYKSCHEIDÏNG. EC-  1536 ECLECTISCHE WYSBEGEERTE. ECTHESIS. ECLECTISCHE WYSBEGËERTE. Nadien 'er door de verfcheidene aanhangen van Wysbegeerte, met nname de Epicuristen, Academisten , Aristotelisten Stoycinen, Piatonisten en meer anderen Secten van minderen naam, veele ftukken, ten uiterften onrcdclyk en ongerymd, beweerd en ftaande gehouden wierden: en onder allen eene geest vantegenflreeving en'twist1 graagte heerschté, kwamen eenige Mannen van een bondig oirdeel en getnaatigde geaartheid, tot het begrip , dat men zich by geenen deezer aanhangen in alle ftukken moest voegen, en het veel raadzaamer •was, enkel die Hellingen en denkbeelden tiit allen over te neemen, welke bleeken goed en redelyk te zyn, laatende al het overige, als nietswaardig, vaaren. Dit veroirzaaktc eene nieuwe foort van Wysbegeerte in Egypten, en byzonder te Alexandrie, die den naam kreeg van de Ecleüifche; volgens fommigen was Potamon, eene Alexandrièr, die ten tyde van Keizer Augustus leefde, de grondlegger van dezelve , fchoon dit gevoelen zyne zwaarigheid hebbe, dewyl men niet onwaarfchynlykmetToRRENTius magbefluiten, dat uit de fchriften van Varro en Cicero niet onduister blykt, dat deeze Mannen reeds dezelve wyze van redeneeren omhelsd hebben; ook blykt het duidelyk uit het getuigenis van Phii.o den Jood, die zelve tot dien Aanhang behoorde, dat deeze Wysbegeerte, te A.sxatidrie, in eenen bloeienden ftaat was , toen onze Zaligmaaker op aarde omwandelde. Naderhand hebben Ammonius Saccas , die den Christelyken Godsdienst was toegedaan, Plotinus, Herennius, Origines, Porphvrius, Jamblichius , TErodisius , Chrysanthius, Maximus, Syrianus, Proclus, Marinus, en meer andere, door de redeneerwyze die deeze Mannen in hunne nagelaatene fchriften, hebben aangenoomen, deeze Wysbegeerte omhelsd; ook is het zonder tegenfpraak, dat de betoogwyze daar in waargenoomen, de vernuftigfte en redelykfte is, en daarom ook ten dien tyde, zo wel by Christenen als Heidenen ten hoogen toppunt van achting was gefteegen. Zy beftreeden immers met voordeel, zo wel de heillooze gevoelens der Pyrhoniaanen of Twyffelaars, als die der ontrouwe Leerlingen van EncuRus: de Twyffelaars hun inzigt was om uit de verfchillende en tegenftrydige gevoelens der Wysgeeren te bewyzen, dat beider meeningen onzeker en op losfe gronden gevestigd waren: dan ingevolge de regelen van eene gezonde redeneerkunst, kan men immers niet befluiten, dat tegenftrydige zaaken of gevoelens, beide onzeker of valsch zyn , nicttegenftaande 'er uit volgt, dat een van beiden zonder tegenfpraak onwaar moet zyn. De Ecletïifche Wysgeeren beweerden, " dat ,, het hun niet bekreunde wat Plato , wat Aristo,, teles, watEpicuRus, of anderen, over deeze en ,, gene zaak gedagt of gezegd hadden; laat ons, zeg- gen zy, die zelvde zaak, met oogen van ons eigen „ verftand zoeken te doorgronden en te beoirdee„ len, zonder onze aandagt te vestigen op het gene ,, deeze of die daar van gedagt of geleerd heeft". Inrusfchen is het zeker en beweezen, dat de Ecleüifche iVysgeeren voor Plato en zyne leerftellingen de hoogde achting gevoed hebben, hoewel zy geene zwaarigheid maakten, om, 't geen zy overeenkomftig met de rede in de (tellingen van andere Wysgeeren dagten te vinden by de Leeringen diens grooten Wysgeers te voegen. Zie Godof. Olearius, de Phihfophia Scletlica. J. Bruckëri Hifi. Philofoph. Cudworth Syst intelleü. ën anderen. In de zeventiende Eeuwe, noemde men doorgaans Ecleüifche Wysgeeren, die welke door middelbaarheid van verftand of traagheid van Geest, niet gefchikt waren om de'waarheid te ontdekken, door het te werkflellen hunner eigene vermogens en bekwaamheden,'en die afgefchrikt door de moeilykheid van zo zwaar eene taake, zich vergenoegden, met van de onderfcheidene Aanhangen zodaanige Hellingen te ontleenen, als hun duidelykst en bondigst toefcheenen , en inzonderheid zodaanige omtrent welke alle dc verfchillende Aanhangen overéénkwamen. Zie Mosheim Kerk. Gefchied. VIII. Deel. hl. 142. ECL1PTA, zie TAANBLQEM. ECTHESIS. Een Monnik uit Palestina metnaamo Sophronius tegenswoordig zynde op de Kerkvergadering te Alexandrie, door Cyrus, in den jaare 633 gehouden, kantte zich heftig aan tegen het befluit ter ftaavinge der Leere van maar iénen wil in Christus. Zyne tegenkanting toen met kleinachting verworpen, werd van meer klems in 't volgende jaar wanneer hy, tot Patriarch van Jenifalem aangefteld eene Kerkvergadering beriep, in welke de Monotheliten veroirdeeld werden als Ketters die deEutychiaanfche dwaalingen, wegens de verwarring en vermenging der twee Natuuren in Christus, deeden herleeven en voortplanten. Veelen, verfchrikt door den leelyken naam van Kettery, van dien-Monnik aan de nieuwe Leere gegeeven, omhelsden zyn gevoelen: en hy poogde voornaamelyk Honorius, den Roomfchen Paus, op zyne zyde te krygen, doch zyne poogingen liepen vrugteloos af: want Sergius , de Patriarch van Conftantinopolen, had, in eenen breedvoerigen en kunftig opgefteiden Brief, Honorius den waaren ftaat des gefchils voorgedragen, en dien Paus overgehaald ter begunftiging der Leere, die maar éénen wil en werking in Christus erkende. Hier uit reezen de halftarrige twisten die de Kerk in twee Aanhangen, en den ftaat in twee Partyen verdeelden. Om een einde aan deeze onlusten te maaken, liet Heraclius in den jaare 639 , het bekende Bevelfchrift, door Sergius opgefteld, en EUhefis geheeten, uitgaan; behelzende eene Geloofsbelydenis, waar in alle de twisten, of 'er in Christus ééne werking ware dan of 'er twee in hem plaats hadden, volftrekt werden verboden; fchoon men 'er de Leer van éénen wil duïdelyk in vond aangedrongen. Een zeer groot getal der Oosterfche Bisfchoppen gaven hunne toeftemming aan deeze nieuwe Wet, welke ook met de grootfte onderwerping werd aangenoomen door Pyrrhus hun Opperhoofd, die na den dood van Sergius , in den jaare 629 den Stoel van Conftantinopole beklom. In 't Westen droeg zich de zaak gansch anders toe. Joannes, de vierde Paus van dien naam, beriep in 't* jaar 639, eene Kerkvergadering te Romen, waarin men de Eühefis verwierp , en de Monotheliten veroir- deelde. Dit was 't niet al: want, met het vol- duuren van deezen twist, gaf Keizer Constans op 't aanraaden van Paulus van Confiantinopole, in den jaare 648 een nieuw Bevelfchrift uit, onder den naam van Typus, waarin deEtïhefis vernietigd werdt, en de ftrydende Partyen bevel kreegen, om hunne gefchillen, wc-  ■ EDELE MAN- wegens-ws?» wil en eene werking, tc eindigen, door volftrekt te zwygen omtrent dit duister en twyffc'agtig onderwerp. Dit ftilzwygen, zo wyslyk bevolen, ten aanzien van eene ftoffe die men onmooglyk kon afdoen tot genoegen der ftrydende Partyen, was in 't oog der verftoorde en twistgraage Monniken, eene fcbriklyke misdaad. Zydeeden, derhalven, hun best om Martinus, Bisfchop van Rome, op te hitzen, dat hy zyn gezag wilde te werk fteilen tegen een Bevelfchrift, 't geen hun belette om twist en tweedragt in de Kerk aan te kweeken. Zy flaagden in dit hun oogmerk; en deeze Kerkvoogd veroirdeeldë in eene Kerkvergadering van honderd en vyf Bisfchoppen te Rome, in den jaare 649 gehouden, de Eühefis en den Typus, fchoon met verzwyging van de naamen der Keizeren, die deeze Bevelfchriften hadden laaten uitgaan : en men fprak de fchriklykfte vervloekingen uit over de Monotheliten en hunne voorftanders, die den Duivel en zyne Engelen gulhartig wierden overgegeeven. Zie Baronii Annales Tom. III. en Jacq. BasNAge Hist. de l' Eglife, Tom. L p. 391. EDELDISTELS, zie DISTELS n. 4. EDELDOM, zie ADEL. EDELE MAN. In de oude Friefche Wetten III. Deel, §. 8. leest men van <&Mt Jfl&an/ Jfrtftxrcn en Stohfiathta mactl / zynde de drie rangen welke ten tyde deezer Wetten, onder de Friefen fchynen plaats gehad te hebben. In de Lex Fris. gelyk ook in de Lex A'igl. et Werin. vindt men vier rangen: Nobiles, Ingenui, Liti, Servi. Doch deSlaaveftand, na de invoering van het Christendom, van tyd tot tyd vernietigd zynde, zyn 'er alleen drie rangen overgebleeven, hier van dat men by Nithardus Hist. Lih. IV. leest; funt interillos (Saxones) qui Edhilingi; funt qui Frilingi, funt ' qui Lizzi illorum lingua dicuntur, en deeze drie rangen zyn het, onzes oirdeels, die hier bedoeld worden; van ieder derzelve zullen wy iets moeten zeggen. De hoofdverdeeling was by ouds in,twee foortcn, Vryen en Slaaven, (Nobiles et Servi). De llaaten (Liti) maakten een' middelftand uit tusfchen die beide, en de Edelen waren de aanzienlykften der Vryen, zo dat alle Edelen vry, maar alle Vryen niet Edel waren. De eerst hier voorkomende zyn afbelt Jjlkan Edellieden. Het F-77a etftel betekend in 't algemeen uitmuntend, aanzienlyk. Zo vindt men by Willeramus ctfjele «liintfjrtnto nobiles war, ftïjele fclan nobiles animce. Zie daar over Junius ad IViller. p. 48. Waar in het weezen van den Adel, onder de Duitfche Volken, by ouds beftaan hebbe, kan met geen volkomen zekerheid bepaald worden. Leibnits (Exerpt. Mejerian. p. 289.) en G/ertner (adLL.Sax.p. 21.) leiden het woord Edelman af van het over oud woord ot of oö predium, posfesfio, (waar van allod,) zo dat v£ijtfrnau zo veel zoude zyn als oïJCÏinan / predii vel pagi posfesfor, en fteilen' op dien grond het oirfpronglyk weezen van den Adel in de bezitting van aanzienlyke vaste goederen. Wachter (in Glosf.) en anderen fteilen het weezen van den Adel in eene aanzienlyke geboorte (claritas avitd) maar zulks bepaald inderdaad niets, dewyl altyd de vraag blyft, hoe 'er de eerste aangekomen is. Hetgeraeenfte en, onzes oirdeels, aanneemlykfte gevoelen is, dat die, welke niet alleen vrygebooren, maar ook welgebooren, dat is, van ondenklyke tyden af, uit vrye ouders gefprooten, en tot de aanzienlyfte eerambten X Deel. EDELE STEENEN. r$37 in den Burgerftaat, en inzonderheid in den Krygsdienst bevorderd, en daar door boven anderen verbeven waren, voor Edellieden gehouden wierden; en ook hier in denken wy, dat de oirfprong van den Friefchen Adel gezogt moet worden. Men zie verder over den Duitfchen Adel in 't algemeen Heineccius Antiq. Germ. Lib. II. cap. 1, 2, 3, 4 &f 5. Cramer de Jure £f prcerog. nob. avit. en wegens den Frie-fchen Adel in 't byzonder, de Memorie door de Eigenerfde Grietslieden in Friesland aan den Ileere Erfftadhouder overgegeeven, en te vinden in de Nieuwe Neder!. Jaarboeken VDeel, bl. 158. en verv. ■ De in den tweeden rang hier voorkomende, zyn „Ifnijercil waar door zekerlyk verftaan moeten worden vrye lieden (homines ingenii) de zulke naamelyk die van vrye ouders gebooren zyn. . Maar wie men door de derde foort 9£eccnflacf)ta mam te verftaan hebbe, is zo klaar niet. Door het woord Leek verftaat men tegenwoordig zulk een', die tot geen geestlyke orde behoort, doch oirfpronglyk betekent het een gemeene*, die geen rang heeft; zynde afkomftig van a««s populus, plebs. Dus zal men hier door Xeccnfïatfjta mm moeten verftaan de zulken, diein 't burgerlyke geen rang hadden. Maar wat foort van lieden waren dat? Natuurlyk vallen hier degedagten op de Laaten (Liti), die wel geen eigenlyke flaaven, maar egter aan anderen op een' zekere wyze eigen, en tot een' zekere dienstbaarheid verbonden waren, gelyk gezien kan worden by Siccama adLL. Fris.p. 72. Gjertner ad LL. Saxon. p. 21. Eccard. Catech. Theot. p. 143. en anderen. Die Liaten zyn nog, onder den naam van eigen luiden, in de dertiende en veertiende eeuw bekendgeweest, ook zelvs in Friesland. Zie de huldiging van Graaf Floris by die van Stavoren van den jaare 1292, in 't Fr. Charterb. I. Deel W.124. Zulke Laaten, of die uit zulke Laaten gefprooten zyn, denken wy 't naast dat hierbedoeld worden: men zoude 'er egter in 't algemeen onder konnen begrypen alle, die hun vry geboorterecht niet konden aantoonen. Oude Friesfche Wetten, bladz. 132. g. 8. EDELEN, zie RIDDERSCHAP. EDELE STEENEN. Onder de Klasfe der Edele Steenen, die ook Hoog-glanzige Steenen genaamd worden, behooren behalve deDiamant, de Robyn, Saphier, Topaas, Hyacinth, Smaragd, Chryfolieth, Beril, Peridot, Ametliyst en Granaat, waar van de byzondere befchryving in het beloop van dit werk op ieder-dier Artikels kan nagezien worden : hier ter plaatze eifcht alleen onze taak, dat wy van de algemeene eigenfehappe der Edele Steenen handelen. Ter voldoening van 't welk wy niet beter kunnen doen., dan te volgen,, het gene de zo naauwkeurige als geleerde Dr. Houttuyn, in deszei vs uitmuntende Natuurlyke Historie daar van heeft opgetekend. De Edele Steenen (zegt zyn Edele) hoewel meest in een keizelige gedaante gevonden wordende, behooren tot de KrystallyneSteenen, voornaamelyk in hardheid en glans daar van verfchillende; zie KRISTALLYNE STEENEN. De doorfchynendheid, en de meeste andere Eigen fchappen , hebben zy met de Kwarts gemeen: de oirfpronglyke figuur met de Krystailen, Hierom heeft LinnsuS dezelven insgelyks tot de Zouten 't huis gebragt, fchikkende den Diamant, Robyn, en Saphier, onder de Aluin; den Smaragd, Topaas, ChryF folhb  153* EDELE STEENEN. EDELE STEENEN. folith en Granaat, onder de Borax; den Hyacinth en Amethyst onder de Salpeter-Kryjiallen. Boyle en Henckel hadden bevoorens deSteen-Krystallen met de Zouten vergeleeken, en, hoewel men niet twyftelen kan, of zy hebben, zo wel als die, hunnen oirfprong uit een Krystalfchietend Vogt, is egter in eenerlei Steenfoort de figuur te verfchillende, om dien aangaande een vast befluit te maaken. Voeg hier by, dat zy byna altoos in eene afgeronde figuur voorkomen, en volftrekt de hoedaanigheid van Steenen bezitten ; zynde ook onder dien naam algemeen, en by uitmuntendheid bekend. Het gene 'er over den oirfprong der Kryftallen op dat Artikel zal gezegd worden, kan op de Edele Steenen als weezentlyk Krystallen zynde, worden toegepast. Veels gekleurde Krystallen komen ook, gelyk wy zien zullen, zonaby met de Edele Steenen, en fommige o;igeüeurde met de Diamanten overeen, dat men ze naauwlyks daar van, dan door de Groeiplaats, kan achten te verfchillen. Dus zyn, in 't algemeen gefprooken , de Orientaalfche altoos harder en fterker van glans, dan de Europifcke, of zogenaamde Occidentaalfche. Waarfchynlyk ontftaat zulks uit zekere hoedaanigheid van den grond, die aldaar de fynfte Zouten uitlevert, en uit de hitte van 't klimaat, welke de kragtigfte fpeceryen verfchaft. Want zulks moet afhangen vaneen fyner vlugmaaking der Olieagtige en Zwavelige ftoffen, welke het haare toebrengen, zo 't fchynt, tot volmaaking van die Gefteenten. De Metaalen, immers, worden door Zwavelige of ZouteJloffen, of door beiden te gelyk, of door fcherpe Geesten, daar uit gebooren, in het Krystalmaakend Vogt ontbindbaar, en kleuren dezelven in meer of minder graad, naar dat -de toevallige vermenging, misfehien door vuur geholpen , zulks aan de hand geeft. Dat dit in de Natuur gefchiedt, is beweezen door de konftige kleuring van doorfchynende onkleurige Kryftallen. DeFranfche Heer Hellot, onlangs een zogenaamde Kobalt-Erts met zodaanige Krysftalletjes begroeid, gekregen hebbende, plaatfte die ineenKapel-Fornius, en hieldt ze twee uuren lang in eenmaatige hitte. De Krystallen knapten , fmolten noch borsten niet: zy bleeven in hunne geftalte, en werden na de verkoeling bevonden als Edele Steenen van verfcheiderlei kleuren geverwd te zyn. Zy vertoonden zich als Saphieren, Smaragden, Topaazen , Robynen, Hy ■ecinthen, Amethysten, enz. Buiten twyffel was zulks toe tefchryven, aan zwavelagtige en arfenikaale Dampen, die dezelven gekleurd hadden, Hijl. de l'Acad. R. des Scleiwes de 1752. pag. 85. Voorts blykt zulks uit de Proeven van den Heer du Fay , ib. de l' année 1728. pag. 70. Door 't gloeijen, ook, neemen alle de Krystallen in gekleurde Vogten gedompeld, daar van de kleur aan, vut. Wallerii Mineral. 1750. p. 149. Terwjrf, nu de Edele Steenen, in hunne oirfprongJyke geftalte, zo zeer met fommige Zout-Kryftallen ftrooken, is 't de vraag, of dit ook van eene werking dier Zouten afhange? In derzelver vorming zoude zich het een of andere, gelyk Borax, Aluin of Salpeter, kunnen gemengd hebben, en oirzaak zyn van de byzondere figuur. Inderdaad , wanneer men die werkingen der Natuur, zoveel zy ontdekt zyn, nafpoort dan is dit zeer waarfchynlyk ; Figura a Sale in Generatione formmte, zegt Ltkn/eus in Syfl. Nat. XII. Tom. 3.». 203. Kaaien nu de Wanten niet alleen uit haare Zaaien voort, en de Dieren uit hun Vrugtbeginzel? hoe zal men dan iets zodaanigs kunnen weigeren aan Lighapmen van zulk een bepaalde Geftalte? 't Is waar, die Zouten krygt men 'er nooit wederom uit: maar, indien wy acht geeven op den waarfchynlyken oirfprong der Kryftallen, uit een kalkagtig vogt , dat van een Verfteenende aart is; zo moeten wy toeftaan, dat die Zouten, hoe veel of weinig ook in defamenftelling komende, en misfehien alleen de Vorm uitleverende, daar door ook wel verfteend kunnen zyn. Immers hier van zyn voorbeelden in de Kryftallen der Mineraalen, Tz'r, Koper, Lood, Tin, Zilver, ja zelvs van Goud, die ook door Water niet fmeltbaar zyn, zie Bruckm. wm (Bfcrfff. Ho.b§. 23. Men vindt ze of in kloven en fpleeten aan Steenen vastgegroeid, of los, in Kley of andere Aarde, omwonden , zegt Wallerius in Syft. Mineralog. Findob. 1778. p. 241. Likn^us hadt," ten opzigt van den Diamant, Robyn en Saphier, opgemerkt, dat dezelven, m de beide Indien, in laagen van Kley, tusfchen de fpleeten van Rotzen, los en niet aangegroeid, voorkomen. Wallerius hadt bevoorens van de twee laatften gezegd, dat men ze of in rood Zand, of in een harde groene Aarde, naar Serpentyn-Marmer gelykende, of in een roodagtige Rotfteen vinde: Boheemfrhe en Silezijche Robynen in Kwartsbergen en Zandfteenen. Dit is van de Topaazen ook zeker; en voorts blykt, dat de laatst opgegeevene bepaaling van Linmsus, geenzins de volkomenfte zy. Wanneer men ze in kloven en fpleeten van Rotzen vindt, dan zitten zy los in de laagen van Kley of Aarde: maar dikwils komen derzelver Krystallen vastgegroeid voor, in de zelvftandigheid van Steenen; men vindt Smaragd-Krystallen van aanzienlyke grootte, op diewyze in Kwarts en Spaath gegroeid, en van de Topaazen is het alom bekend. Zeer dikwils vindt men de Edele Steenen onder allerlei Keizeltjes vermengd; gelyk de Heer Houttuyn zodaanigen met geel okerig Zand, uit de Diamant Mynen te Banjer, op 't Eiland Borneo, in Oostindie, bezit. Somtyds worden zy dus ook gevonden in het Zand der Rivieren. Een' menigte Kwarts-Keizeltjis, met roode, blaauwe, groene, geele, daar onder, heeft zyn Ed. bekomen van Ceylon; op welk Eiland byna alle Edele Steenen en zelvs eene Soort van Diamanten vallen, als op het Artikel DIAMANT is gemeld. Dus luidt het vervolg van dat Bericht. „ Op fommige plaatzen vindt men , zonder veel ,, moeite, Gefteentens, een, twee of drie voeten on* der de Aarde; doch op anderen moet men, daar „ toe, wel twintig en meer voeten diep graaven. „ Wanneer men door de diepte aan 't water komt, „ gaat het werk veel gemakkelyker; want de Aarde, „ die men graaft, wordt in een groote Rotting-Korf „ gedaan, die men in't water houdt, en dan metde „ handen zo lang daar in roert en grabbelt, tot dat „ het water weggefpoeld of doorgezeegen zy , en „ men de Steentjes onderfcheidelyk kan vinder. De Groeven aan Rivieren gelegen , fchoon niet de „ besten zynde, worden wegens het water, dat men „ tot het zoeken van deeze Steentjes in de Aarde, die . „ als gezegd is uit een mengzel van roode Bergfloffe „ en vette Kley-Aarde beftaat, nodig heeft, de be„ kwaamften gekeurd.'" Dus blykt, dat 'er geen vaste bepaaling aangaande Sk  EDELE STEENEN". EDELE STEENEN. Je Groeiplaats deezer Steenen is: als oolc dafzy als by geval gevonden worden. Van het gene de echte Diamvtien, in dit opzigt, aangaat, zie men hei. Artikel DIAMANTEN. Van oudsher is de gewoonte, dat men de Edele Steenen in Orieniaalfche en Occidentaalfche onderfcheide ; aanmerkende dat de eerfte de laatften in hardheid, in glans of vuur, in fchoonheid van kleur en alle volmaaktheden ver overtreffen. Door Occidentsalfchen verftondt men de Europifchen, voor dat de Ala$' ffuffc genaamd, terwyl men de anderen Riyital g(u$f» tytelt. De manier, om zulks te doen, is door ver•ïeheide Autheuren befchreeven. viUNïbi, Ars vitraria; Blancourt_/m)- la Verrerie; Kunckel (glatfmadja» fmit enz. Het gefmolten Glas wordt, door bymenging \an de een of andere metallyne Stoffe, gekleurd, en, alzo die Stoffe dikwils zeer zwaar is, komen 'er Steenen van, die zwaarder dan de natuurlyken zyn. Sommige Stoffen geeven een' glans aan dezelven, flerker dan de echte Steenen hebben. Onder anderen wordt te Parys een foort van witte Glasjleen vervaardigt, die door zyn vuur de Diamanten zeer naby komt, en van den uitvinder den naam van Pierre de Stras bekomen heeft. Zy hebben egter; hoewel zy veel daar voor gedragen worden; noch de zuiverheid, noch de hardheid, noch de duurzaamheid daar van. Ongelooflyke moeite baaren deeze Glasfleenen, die men Compofitie noemt, den Liefhebberen in het maaken van Verzamelingen: des, het niet ondienflig zyn zal, de middelen hier op te geeven, om dit bedrog te ontdekken; wanneer zy voor Edele Steenen worden aangebonden of vertoond. Plinius heeft reeds in Hiftor. Natural. Lib. XXXVII. Cap. 13. als een algemeen middel opgegeeven, dat men de Steenen befchouwe tegen't morgen-licht, en dus waarneeme, of'er ook Blaasjes of Luchtbelletjes zich in vertoonen, die een zeker bewys uitleveren, dat het gegooten Glas zy: terwyl de echte, in tegendeel dikwils met barstjes, vedertjes en vlakjes, van binnen zyn bezet, dat zelden in de Glasfleenen plaats heeft. Voorts moet men letten^ op den glans, die iets byzonders heeft, den gehseien Steen doordringende en flerk uitfchietcnde; 't we'k men vuur noemt; terwyl dezelve in de Glasfleenen niet zo lecvendig is en meest giiniterende in de oppervlakte fpeelt. Voorts komt de vyl'm aanmerking en het kratzen met Staal, dat aanfiond.s de GlasJteej.en-kenbaar maakt: maar onder de geringer Edele Steenen, inzonderheid Occidentaalfche of Etiroprfehe zyn ook veelen, die van den Vyl aangegreepen wor" den. D oor de Steenflypers wordt op de Schyf aanflonds, aan de mindere hardheid , het bedrog ontdekt. Do Edele Steenen, naamelyk, worden door Zand op de Schyf niet, gelyk de Glasfleenen, aangegreepen , maar wel door Amaril, welke, wederom, geen vat heeft op den Diamant. Sommigen willen , dat .menze met flerk Water of andere bytende Geest onderzoeken zou kunnen; doch eenige- QMtófhiafctt hebben hier van zo min aandoening als de Edele Steenen zelv'. Wanneer een Steeii eenigen tyd voor echt gedraagen is, en men ontdekt, dat hy zyn Glans ten deele verlooren hebbe, en aan de kanten afgefleeten of flomp geworden, of ook op de Oppervlakte gekratstzy, dan mag men wel vastflellen, dat het geen echte Steenen , maar gegooten Glas , zy geweest. Sommige Juweliers willeu het door de zwaarte in de hand of door de koude aan de wang ontdekken : maar dit zyn bedrieglyke Kentekenen. In Engeland worden door zekeren Konflenaar, genaamd Tassie, een' menigte nagemaakte gefneedene Antieke en Moderne Steenen, ten deele van gebrande Aarde, ten deele van ©[(ïsflusfctt vervaardigd, die dc Origineelen zeer gelyken. Zy zyn verheven en verdiept gearbeid en ongemeen fraai, kunnende ook voor een' taamelyken Prys bekomen worden. Twee andere Konflenaars, te Londen, hebben, federt veele jaaren , een Fabriek opgericht van allerlei Medailles, Borstflukken, Beeldjes en Vaatwerk, zo zeer naar het Antiek gelykende, dat men het zeer duur betaalt. De Jaspis, Achaat, Lazuurlleen, Porfier, en allerlei ander fyn Gefleente , dat tot het Keizelige behoort, wordt door hun van een gebrande Kley nagebootst. Ook maaken zy een zwart Porfelein, dat de eigenfehappen van Bafalt heeft, en een wit, van dergelyke natuur, beiden de gloeijing in 't vuur kunnende uitftaan. Zo wel de verheven als uügefneeden Steenen, van hunne Fabriek, zyn zo fcherp als mooglyk Ls gevormd, en bevatten de allerfynfle trekken der Origineelen: des menze naauwlyks daar van onderfcheiden kan. In 't jaar 1774, is door hun reeds ten derdenmaale eene vermeerderde Catalogus daar van uitge.geeven , onder den tytel van Catalogue des Camies. ƒ«,taglios, Medailles, Bustes, petites Statues & Basreliëfs, avec une defcription generale des Vafes cjf autres Örnemens d'apresles Antiques; fabriquées par Wodgwood £f Bentle.y, Êfc. Londres. Ik zwyge. van het gene ten dien opzichte in Italië gefchiedt. Men moet te Rome en te Napels ongemeen voo'rzigtig zyn, met het Volk dat aldaar allerlei Gefleenten verkoopt, om zich niet, in plaats van dezelven, konitig gekleurde Marmers en van Glas gemaakte Steenen in de hand te laaten floppen. De Staafjes, uit welken het Mofaik Werk iamengefteld wordt, zyn allen van dien aart; zieFerejjr S5-Jicf m 28S7jphierenenSmaragden, (welkelaatften het, volgens Plikius bericht, verboden was te fnyden :) Opaalen, Granaaten, Topaazen en Kryftallen, komen onder de Antie,ken geheel niet, of maar zeer zeldzaam gegraveerd voor. Misfehien zyn de eerften hun te hard geweest, om op die manier te bewerken; hoewel men den Diamant ook onder de gefneeden Steenen van den Borstlap, voorgemeld, opgeteld vindt: maar, behalve dat men niet verzekerd is, of zy die zelvde- Steenen gehad hebben, welke tegenwoordig zo genoemd wor¬ den , als zy in onze befchryving van den Bortslap voorkomen; verkiaaren de Jooden zulks door een wonderwerk. De Talmud verhaalt, bovendien , dat de twee Tafelen der tien Geboden, door den Almagtigejt befchreeven, van den fchoonften , zuiverften, Saphierfteen geweest zyn, voegende daar by, dat Moses, dezelven verbrooken hebbende , uit het verkoopen der ftukken zich fchatten heeft verzameld: 't welk te ongerymd is, om geloof te .verdienen. Dit weeten wy, dat de Konst, van de Diamanten te bearbeiden , nu omtrent drie honderd jaaren geleeden, eerst, by toeval, uitgevonden zy. De Ouden gaven aan de Steenen en ®(a$f[ussfcn/ waar in zy fneeden , een' zeer eenvoudige Geftalte. Zy maakten dezelven of aan beide zyden geheel plat, of aan de eene zyde plat, aan de andere fchildvormig verheven, aiwaar dan de Steen gegraveerd werdt. Evenwel was het ook by de Egyptenaars in gebruik, de infnyding te doen op de platte zyde, 't geen inzonderheid gefchieden moest, wanneer men ze tot Zegels gebruiken wilde: 't welk ook al overoud moet zyn ; alzodaar van mede in de Heilige Schrift, by het graveeven van den Borstlap, gewaagt wordt. Somtyds werden 'er ook wel gaten in geboord, om ze tot Baggen ol'Oorfieiaaden te kunnen gebruiken, of als Behoedmiddelen , of tot fieraad, voor den Borst te dragen. Buiten twyffel zullen de Ouden dan ook in het Steenflypen eenigermaate bedreven zyn geweest, doch mooglyk niet meer dan de Indiaanen hedendaagfch., door welken de Edele Steetien, die men van hun bekomt, zeer gebrekkelyk worden gefatzoeneerd. In't algemeen zynzc niet fcherp gefleepen, en vooral ook niet wel gepolyst; hebben dikwils bovendien de fouten , van eeneonvolkomene verdeeling en afmeeting deiFacetten, niet alleen, maar ook der zydvlakten, welken fomtyds fcheef tegen over malkander ftaan. Dit is de •reden, dat zodaanige Steenen veel minder glans en vuur hebben , dan wanneer zy , door Europifche Konstenaars, regtfyn, fcherp en egaal gefleepen, ei wel gepolyst zyn. Men noemtze Laboraaten, in onderfcheiding van de ruuwe Steenen, aan welken de Juweliers den naam van Koorn geeven. Ook laaten de Indiaanen zodaanige Steenen doorgaans te dik , om meergewigt te hebben ; het welk in zeker opzigt fchaa» delyk is, maar aan den anderen kant meer gelegenheid geeft, om de gezegde Gebreken te verhelpen. De Konst van Steenflypen is thands in Europa, by.' zonderlyk in Engeland, Holland en Portugal, zeer ver gevorderd, ja mooglyk tot de uiterfte volmaaktheid gefteegen. Daar is in het flypen van doorfchynende Steenen veel oplettenheid nodig, dat menze niet te dik laate, 't welk de bovënfte Oppervlakte tegen de onderfte belet te fpeelen; als wanneer menze Kiompfteenen noemt: en wederom, dat men de Steenen niet te veel afneeme, 't geen fchaadelyk is. in 't gewigt. Ook kan een Steen te dun gefleepen zyn, om een bchoorlyken gloed te hebben; 't welk dan onverhclpelyk is.. Des eene byzondere evenredigheid in dit alles moet waargenomen worden ; zo wel als in de Figuur. De onzuivere Steenen verdienen fomtyds den arbeid van Slypen niet, ten minften niet van het Zetten , en zyn derhalve dienftiger in Naturalien-Verzar melingen. Die te donker zyn van kleur, worden vr.n onderen uitgehold of hol gefleepen, 't welk de Frctv F 3 feherï  14*2 EDENBÜRGER WONDB. EDELMOED. EDELMOEDIGHEID. fchen Pierres chenées of en Cabxhonheeten. Ook heeft men Gramaten, van dien aart, dus uit Oostindie gebragt. De Duitfchers noemenze CSefcfcfageltt ©terne. Voorts wordt het gene boven uit de kas komt de Kroon, in 't Frartfëh-./f Pavillon, dat 'er binnen zit de Broek, laCulasfe, geheeten. Daar zvn Konstenaars', die zich alleen toeleggen op het klooven, anderen op het (typen der Diamanten ; anderen op dat van gekleurde Steenen , en deeze laatften worden Robynflypers getyteld. De benaamingen, ondertusfehen, van de figuur, en de voorgemelde hoedaanigheden, zyn op alle Emle'-Sfeenen toèpasfelyk: wier voornaamfte onderfcheiding, ten opzigt van de Geftalte, is in Tafelfieenen, Roos- of Ruitenfleenen, Dikfteenen en BrUlanten. Zie ook DIAMANT. EDENBÜRGER WONDBALSEM, dus genaamd om dat het voorfchrift daar van in de Pharmacop. Edenburg. wordt gevonden; is ingevolge het getuigenis van den kundigen Heelmeester David de Gissciier, een buitengemeen dienftig middel tot zuivering van zekere Wonden en Verzweeringen, als mede ter bevordering der Vleeschgroeijing; dan eens aangebrngt door middel van Plukzel,'hier mede doordrongen; dan eens by wyze van indruiping; naar dat de eene of andere deezer Gebreeken, of oppervlakkig zyn, of eene meer of min aanmerkelyke diepte hebben. Eene noodzaakelyke oplettenheid egter, in het gebruik van dit middel is, dat men het zo min mooglyk zy, legge op de randen des gebreks, om dat het deeze eenigzints droogmaakt, en hier door de nadering der Huid, tot het middenpunt der Wonde of Verzweering belemmert. Zie hier het Voorfchrift hoedaanig deeze Wondbalzem wordt vervaardigd. Neemt fyn gewreeven Benzoin, anderhalf Once. Peruviaanfche Balzem , een Once. Fyn gewreeven Lever-Aloë, twee Drachmen. Overgehaalde Brandewyn, een Pond. Laat het in een Zandbad, drie dagen trekken, en alsdan doorgekleinst worden. EDELMOEDIGHEID is eene hoedaanigheid van het Hart, eene verhevenheid der Ziele in derzelver denkwyze en manier van handelen. De Edelmoedigheid fpruit voort uit een Hart dat vervuld is met waare grootheid, met medelyden en met menschlievendheid; waare Edelmoedigheid is eene der aanminnelykfte en verhevenfte Deugden van de menfchelyke natuur. Mogt het ons gegunt zyn, om derzelver carafter en uitneemendheid naar verdienden te fchetzen. Aanvankelvk merken wy aan, dat men de Edelmoedigheid niet met de Mildaadigheid moet verwarren. Hoewel deeze laatstgenoemde hoedaanigheid , wanneer uit goede gronden voortfpruit, en niet uit verwaantheid, zugt om boven anderen uit te blinken ftaatkunde, en wat meer van dien aart mag wezen, zeer achtenswaardig en te pryzen zy; zo maakt zy egter maar een gedeelte van de Edelmoedigheid uit, om dat de eerstgenoemde zich enkel tot het doen van Giften bepaalt; dan men zal ten aanzien van zodaanige zaaken Edelmoedig zyn, daar geen geeven te pasfe komt, ofwel, mildaadigheden van weinig belang ery omflag uitoefenen, die egter de omftandigheden, en de gefteldheid der genen die ze uitdeelt in aanmerking genoomen, tot eenen waarborg der edelaartigheid zy«er Ziele verftrekt. Niet alleen is de Edelmoedigheid verheeven boven de Mildaadigheid, maar zy is behalven dat nog meer dan de Goede-trouw, meer dan de Eer, meer dan de Rechtvaardigheid, en wel om dat alle die Deugden aan den Burger behooren, of tot die pligten aan welkers waarneeming geen redelyk wezen zich kan onttrekken; in plaats dat de Edelmoedigheid beftaat, cm aan onze Natuurgenooten oneindig veel meer goed te doen, als die met recht van ons kunnen verwagten. Zie hier het geen zekere geachte Zedefchryver, over de beminnenswaardige Deugd van Edelmoedigheid heeft aangetekend, en overwaardig is hier geplaatst te worden. Alles (zegt die deugdzaame Man), wat waaragtig, eerlyk, rechtvaardig, lieffelyk, rein en welluidend is, 'te betragten; zo daar eenige deugd, eenige lof, is, dat te bedenken, en dit byzonderiyk te doen uit aanmerking van de grootheid en voortreflykheid onzer redelyke Natuur; ziet daar het denkbeeld van waare Edelmoedigheid, en het caracler van een Edelmoedig Mensch. Wy zyn allen, naameiyk, zodaanig van onzen Schepper zeiven gevormd, dat wy een' foort van natuurlyke grootsheid, om zo te fpreeken, eene inwendige begeerte hebben, om ons zeiven en anderen te overreeden, dat wy verheven Schepzels zyn, en een' aanzientyken rang bek'eeden in de orden van 't Heelal. Een Mensch, hier van ten eenemaal' ontbloot, is laag en verachtelyk in zyn eigen aart, onbekwaam tot loffelyke onderneemingen, en onvatbaar voor de zuiverde geneugtens, die onze menfehelyke Natuur kan fmaaken; terwyl zy , integendeel, aan welken eene ruime maate van deeze redelyke grootsheid is ten deel gevallen, tot allerleye voortreftyke bedryven bekwaam, en gefchiktzyn, om tevens de nuttigfte, de achtenswaardigfte leden der Maatfchappy te worden, en het verhevenfte genoegen in hun eigen Hart te vinden, 't welk eenig Sterveling kan gemeten. Ja deeze drift, zo dezelve wel wordt beftierdt, fpoort ons aan tot alles, wat in zich zeiven uitmuntend, braaf, en edel is; en noopt ons, om het kwaad te laaten, niet uit vrees voor ftraf; het goed te betragten, niet op hoop van een ftelligloon; maar alleen om het vermaak van wel te doen, van redelyk te handelen, en zich op eene loffelyke wyze van zynen pligt te kwyten. Maar byaldien de zelvde drift de overhand heeft in Menfchen van een bekromjen verftand, of wier geest door eene kwaade opvoeiing een averechtfen draai gekregen heeft, zo ontlardt dezelve gemeenlyk in Trotschheid, welke hier n van Edelmoedigheid verfchilt, dat zodaanige Menchen hunne waare grootheid niet wel kennende, en ;evolgelyk in verkeerde voorwerpen plaatzende, zich Iwaasiyk verheffen op dingen, welken geen weezenyk verband met hun zeiven hebben, zich verhovaarligen op hunne fchatten, eerambten, geboorte, en vat niet al byzonderheden, welken zy toevallig bedtten , en welken de volmaaktheid eens redelyken vezens geenzins uitmaaken, nadien wy, zonder iets ran dit alles, in ons zei ven waarlyk groot, verheven n beminlyk zyn kunnen. Naar maate wy de God[eid nader komen; naar maate 'er meer gelykheid is usfehen onzen redelyken Geest, en den oirfprong lier Volmaaktheden, zyn wy gcwisfelyk voortreflyer, en hebben wy meer wettige reden om ons zei ven :oog te fchatten; maar deeze verftandige waardeering vaa  EDELMOEDIGHEID. EDELMOEDIGHEID. 1543 van onze wezenlyke verdienden, deeze edelmoedige zugt om de Godheid naar te ftreeven, ziet men lig* telyk, is' met eene verwaande Trotschheid ten eenenma'alen onbeftaanbaar. Eer ik deeze algemeene beginzels op eenige byzondere handelingen toepasfe, waar in de Edelmoedigheid al of niet te pasfe komt; oirdeel ik, in het voorbygaan, te moeten aanmerken , in welke dwaasheden eene onbedagte Wysgeerte haar zeiven fomtyds verloopt, en welke buitênfpoorige wanbegrippen onze vadzigheid voortbrengt. De Zedekunde , zou men zeggen, moest hier voor beveiligd wezen; een' pligt, dien de Schepper zelv' in de Harten zyner liefde Kinderen heeft ingeprent; eene geaartheid, die hy den besten der Stervelingen, ten algemeenen nutte, heeft gegeeven; ja eene deugd, welke als het fieraad der Menfchelykheid befchouwd kan worden , behoorde niet bloot te fraan voor de aanvallen eener oppervlakkige Philolbphie, die haar zelve in het doolhof haarer fpits vinnigheden verwart, en in haare onkunde wapens zoekt, om eene onbetwistbaare waarheid vermetel te beftryden. 'tSchynt, naamelyk, eene mode geworden in onze dagen te beweeren , dat de Edelmoedigheid boven het bereik der Stervelingen, en meer heldhaftig, gelyk men fpreekt, dan menfchelyk, zy; 't fchynt eene mode, dezelve voor eene enkele inbeelding en harsfenfchim te houden. " WatdeGroot, moedigheid betreft, zegt zeker Schryffter van dee" ze eeuw, ik weet nietwaar ze te plaatzen; en ik twyffel zelv' of 'er wezenlyke Grootmoedigheid on" der de Menfchen kan plaats hebben ". (LaRelig.esfentielle a V Homme, distinguêe de ce qui rien est, qu'accesfoire, Lettr. XXXIF. pag. 151.) Beklaaglyke twyffeling! op de gewoone handelwyze van het bedorven Menschdom niet dan te veel gegrond; maar door het Ioflyk gedrag van fommige verheven Zielen, en niet, minder door eene onpartydige befchouwing van onze .re lelyke natuur, gelukkig wederfprooken. D:>or onze redelyke natmir wederfprooken, zeg ik; geen Mensch immers, die eenig denkbeeld heeft van de waardy der Reden, en de voortreflykheid zyner zielsvermogens; geen Mensch, wien het niet volftrekteIyk onverfchillig is, tot den rang van een vernuftig Schepzel te behooren, kan zich zeiven met eenigen aandagt gadeflaan, of hy gevoelt terfïond eene loflyke begeerte in zich gebooren worden, om zich zeiven en anderen van zyne waare grootheid teoverreeden! Dit gaat zo ver, dat wy, zo lang wy van onzen edelen oirfprong niet t'eenemaal' verbasterd, en ganfchelyk bedorven zyn, geene verachting pynlyker voelen, dan welke de befchouwing van ons laag gedrag ons dwingt voor ons zeiven op te vatten; wy wenden, in zulk een geval, onzen aandagt van onze eigen haatelyke zielsgefteldheid af, en fluiten met moeite de oogen van onzen Geest, om ons- zeiven niet in onze volle afgryslykheid te zien ,- ja de herinnering van iets fchandelyks en onwaardigs, dat wy voor veele jaaren reeds gedaan hebben, doet ons niet zelden bloozen in onze eenzaamheid, en vervult ons met fchaamte, zonder dat eenige Getuigen ons dat misdryfverwyten kunnen. Dit doet verachtelyke zielen de eenzaamheid boven al ontvlieden, en in hunne afgezonderde binnenkameren het lastigfte gezelfchap aan zich zeiven vinden; terwyl zy, die zich Ioflyk gedraagen hebben , op 't herdenken daar van zich toejuichen over hunne voortreflykheid, en deswegen eene vreugd gevoelen,, die men gefmaakt moet hebben, om 'er zich een denkbeeld van te maaken. De Edelmoedigheid is dan geen harsfenfchim, en is?y weeten dezelve zeer wel te plaatzen, in het Hart, naamelyk, van alle rechtgeaarte Stervelingen; in hetHart van die verheven wezens, weiken vatbaar zyn voor eene onbekrompen weldaadigheid, grootmoedige vergeeving van aangedaane beledigingen, en wyze beftiering hunner dierlyke driften; in bet Hart, eindelyk, van allen, die hun genoegen vinden, om 't genoegen van anderen te bevorderen, en de Godheidin zyn bëminnelykst carakter na te volgen. Een edelmoedig Mensch, naamelyk , zich niet om zich zeiven alleen, maar om 't Heelal gefchapen rekenende, gelyk de Dichter Lucanus weleer van den grooten Cato zong, merkt het belang van'talgemeen als zyn byzonder aan, en blaakt van verlangen, om aan zyne Medemen fchen zyne uitgeftrekte goedhartigheid te doen blyken, den nood van anderen te verligten, de behoeftens van verlegenen te vervullen, elendigen by te fpringen, de rechtzaak van Weduwen en Weezen te bepleiten, jammer en gekryt teweeren ; met één woord, zich zeiven als eene andere goeddoende Godheid op aarde te gedraagen, ieder te verpligten, en daar voor geene andere belooning te vorderen, dan de inwendige voldoening, welke de bewustheid van zyn Ioflyk gedrag in zyn eigen boezem uitftort. Ziet daar het beminlyk Carakter van een edelmoedig Mensch. De Schriftuur drukt het zelve met niet min duidelyke, als verheven, bewoordingen uit.. Hy is allezins genadig en harmhertig ——— hy ontfermt zich, hyleentuit en befchiktzyne zaaken metrecht. Psalm CXII. vs. 4, 5. Hy poogt de Elendigen te bevryden, die roepen, en den Wees, en den genen, die geen helper heb. ben; de zegeningen des genen, die verhoren gaan, komen op hem, om dat hy, naamlyk, zyn best gedaan heet om hen te helpen, en het harte der Weduwen doet hy vrolyk zingen; hy bekleedt zich met gerechtigheid; zyn oordeel is als een mantel en vorftelyke hoed. Den Minden is hy tot oogen, den Kreupelen tot voeten en den Nooddruftigen een vader. Job XXIX. w. 12 16". Het is 'er zo verre af, dat het Edelmoedig zoudew& zen, zich over ontvangen beledigingen te wreeken,, gelyk eene woedende drift het blind gemeen poogt te overreeden, dat niets flrydiger met waare grootheid, niets meer onbeftaanbaar met de verhevenheid van onze redelyke natuur kan begreepen worden, dan zich door eene onftuimige hartstogt, welke, het gebit der reden op de tanden neemende, van de Ouden met recht eene korte razemye wierdt geheeten, tot buitcnfpoorigheden te laaten vervoeren, daar een rede'yk Mensch naderhand even zeer over bloost, als elk 'er zich duizend en duizendmaalen over moet beklaagen.. Hoe onbedenkelyk dwaas redekavelt onze woede! Men ftelt zich als uitgehongerde Beerem of Tygers aan; men gedraagt zich verachtelyker , dan de verflindepfte Roofdieren, en men durft dit vermetel met den naam van Edelmoedigheid beftempeien ;■ dat is tezeggen, men noemt het een gedrag, waar door wy de voortreflykheid van onze: redelyke natuur vertoonen , en naar de weldoende-Godheid zweemen. Hoeveei heerlyker vertoont zich dat beeid der Godheid  t5+4 EDELMOEDIGHEID. EDICT. in de handelwyze van eea'irèeht edelmoedig Mensch, welke alle haat en agterklap veracht, alie vuurigefiitzen van hclfche lastertongen op zyn gerust gewceten afkeert, zich boven alle beledigingen verheft, alle verongelykingen vergeeft, en zyne Haaters door de verhevenheid zyner handelwyze dwingt, om aan zyne verdienden recht te doen. Wat dunkt u, myne Leezers, welke dier twee handelingen vertoont beter dj verhevenheid van onze redelyke Natuur? welke past ons beter als verftandige wezens ? Neen, zwygt gy voortaan , Wraakzugtigen , van Edelmoedigheid, welke u niet dan by den blooten naam bekend is! En gy, Wellustigen, die, uwer dierlyke neigingen onderworpen, uw grootst vermaak in zinlyke wellust vindt, ontheiligt ook gy niet langer een naam, dien gy u met geen recht altoos kunt toeëigenen. Een edelmoedig Mensch verheft zich , zo véél mooglyk, boven 't ftof der aarde, en verflaaft zich, derhalven, niet aan geneugtens , welken als enkel middelen moeten dienen, om hem ter betragting van verhevener bedryven in ftaat te fteilen; verflaaft zich niet aan hartstogten, welken hem flegts tot prikkels moeten dienen, om zyne pligten des te vaardiger te betragten , noch kluistert zyn edelen Geest in de fchandelyke boeijens van een lighaam, daar dezelve overheerfchen moest. Hy bedenkt geftadig, dat hy een redelyk Schepzel is; hy houdt zyn' Goddelyken oirfprong fteeds voor oogen , en zegepraalt dtis over lusten, die hem onwaardig zyn. Zie daar byna de geheels Zedekunde in de Edelmoedigheid begreepen! Zo is 't 'er in derdaad mede gelegen. Een Mensch, die recht edelmoedig is, poogt alle zyne verpligtingen getrouwlyk te beleeven , poogt alleszins verftandig, altoos redelyk, altoos Godsdienftig te handelen. Maar hoe ongegrond zyn dan wederom de vooroirdeelen van het gros der Menfchen, welken de Edelmoedigheid als in een foort van ftryd en tegenkanting fteilen met de gemeene pligten des burgerlyken leevens; vooroirdeelen, welken ik niet voorby kan kortelyk aan te roeren, eer ik van dit onderwerp afftuppe. Zullen wy het Edelmoedigheid noemen, dat iemant zyne eigen zaaken verwaarloost, om anderen uit hunne verwarringen te redden? Is het grootmoedig, dat men eene verteering en leevens wyze voert, die onzen welvaart ondermynt, of onze Kinderen voor het gevaar van eene kominerlyke armoede bloot ftelt? Is het edelaartig en voortreflyk, op zulk een wyze zyne geboorte en ftaat op te houden ? of is eene beredeneerde zuinigheid en naauwkeurig overleg in zyne uitgaven onbeftaanbaar met de aangeprcezen deugd? Een algemeen antwoord is op deeze cn andere dergelyke vraagen te geeven. By aldien niets van dit alles onbeftaanbaar is met het karakter eens redelyken wezens; by aldien het in geenerlei opzigt aanloopt tegen de voorfchriften van het gezond verftand, in 't algemeen, en voornaamelyk van die edele zugt, welke wy ter bevordering van het belang der Stervelingen in onze Zielen koesteren, dan is het ook beftaanbaar met de aangepreezen deugd; maar fteilen wy ons zeiven door eenigen dier handelingen buiten ftaat, om het algemeene nut te bevorderen, dan is het zeker, dat onze begeerte, om als verheven Schepsels. te handelen , ons van deeze dwaasheid en onvoorzigtigheid moet terug houden. Reden is het richtfnocr der Goddelyke handelingen; Reden moet oo>- ons gedrag bellieren. EDICT in het Latynsch Ediüum, beteekent e'gcntlyk gebod of bevel, en is inzonderheid aan de Romeinfche Rechtsgeleertheid toegewyd. Geduurende den tyd naamelyk dat Romen een vry Gemeenebest was, verftond men 'er die wetten door, welke jaarlyks door de Hoofdfchouten (Pratores) en Bouwmeesters (Aedir les curules) by den aanvang hunner Regeeringsbellier opentlyk op de voornaamfte markt op eene wit gegipfte tafel die daarom de naam van Allum droeg opgehangen wierd, om daar door aan de Burgers bekend te maaken, hoedaanig en op welke wyze zy by voorvallende zaaken, het hun aanbetrouwd oppergezag voorneemens v/aren uit te voeren. Hier van dat 'er tweederlei foort van Edicten waren, waar van de eeiften Pretoria en de tweeden Aediliüa genaamd wierden. Die welke den naam van Prcetoria droegen, vonnisten over de Burgerlyke zaaken, maar de Aedilitia of die der Bouwmeesters, hadden alleen hunne betrekking over het verkoopen van Slaaven, Vee en Victualie , als mede het geen de veiligheid der openbaare wegen betrof, ook wierden de gefchillen die uit het eene en andere ontftonden, ingevolge deeze EdiÜen, door den Bouwmeester beflist en gevonnist. De Schouten hadden de magt, hunne eens opentlyk aangeflaagene Edicten naar de voorkomende voorvallen te veranderen ; doch na dat fommige deeze viyheidt om hunne geldzugt en opgeblazenheidt misbruikten, waar uit groote verwarringen ontftonden, bragt eindelyk ten tyde van Cicero,deRomeinfche Gemecnsman, C. Cornelius Balbus , met toeftemming van het Volk, zo veel te weèg, dat 'er een algemeen bcfliiit genomen wierdt, volgens het welke de Pmtores al het geen zy in hunne Edicten eens verordent hadden, onverbrekelyk zouden moeten houden ; gelyk dan deeze Pmtores naderhant, wanneer hen de regeering der Provinciën wierdt aanbetrouwt, van het gene zy in hunne Edicten binnen Rome hadden vastgefteld, niet durfden afwyken. Maar wanneer het getal van deeze Edicten van jaar tot jaar vermeerderde, dies niet alleen uitderzelver menigte, maar ook doordien , een Hoofdfchout altyd des anderen inzettingen veranderende en affchaffende, de Romeinfche Rechtsgeleerden in het verklaaren van dezelve malkander dikwils tegenfpraak en, eene groote verwarring ontftondt, bemoeide zich wel allereerst A. Ofilius, een Romeinfch Rechtsgeleerde, die by Julius Cjïsar in groot aanzien was, dezelve in orden te brengen; doch vermids de genen, die de magt hadden om wetten te maaken, zynen arbeid niet ondei fteunden, kwam zyn werk in geen' zonderlinge achting. Eindelyk nam de Keizer AdriaNus deeze taak op zich, en liet in den jaare 132 door C. Salvius Julianus het zogenaamde eeuwige EdiS (Ediüum -perpetuum) uit 90} of, volgens fommigen, uit 94 boeken beftaande, onder den naam van Pandecten, opmaaken , in welken hy de Edicten der voorige tyden onder zekere tytels bragt, de onnutte en afgekeurde dingen daar uit liet, en naar zyn eigen oirdeel, eenige zaaken daar by voegde, welke byvoegze'en van de Ouden nova claufula genaamt wier 'en. Dit boek kwam in zodaanige achting, dat niet alleen veele  EDICTAALE CITATIE. EDICTAALE CITATIE. i$4,f re:!c Romeinfche Rechtsgeleerden aanmerkingen oVeihet zelve vervaardigden', maar dat men vandeuitfpraaken , daar in aangetekent, zich op geen' andere Rechtbank beroepen koude. Diegenen-tasten grootelyks mis, die van dit eeuwige Edict llegts uit de Pandecten oirdeelen. Daar zyn ook nog veele brokken van voorhanden , die eerst door Eguinarius Baro , doch met (legt gevolg, en na hem door Guiliielmus Ranchinus , maar het best door Jacobus Gothofredus , zyn by een verzameld, en in eene juiste rangfehikking gebragt. Door het woord Site betekenden de Roomfche Keizeren zulke Conftitutien , welke zy op hunnen eigen naam en uit eige beweeging, zonder dat zy van de minder Overheden, of van hunne Onderdaanen, daar over aangezogt waren, uitgaven. Wel is waar, dat men zeer weinige van dat foort van Edicten vindt, fcdert den eerden Keizer tot op don tyd van Keizer Adriatros, dewyl Augustus uit Staatsredenen zyne wetten naar de wyze der Romeinfche Magiftraatsperfoonen in hunne vergaderingen aan het Volk voorftelde, en door de meerderheid van'ftemmen liet doordringen; maar Tiberius, en zyne Opvolgers, deeden of in perfoon, of door hunne Gevohnagtigden, die daarom ook Candidati Principis genaamt wierden, het voordel aan den Raad, lieten hunne wetten-onder den naam van Raadsbefluiten (Senatusconfultum) doorgaan. Men vindt egter by oude Schryvers, gewag gemaakt van Edicten van Augustus, en van Claudius , van welken onder anderen Gellius fpreekt: doch ten tyde van Adrianus waren de Keizerlyke Edicten menigvuldiger, en dit is mooglyk de oirzaak, dat 'er in de Codex ..van Justiniaan gene ouder Edicten dan van dien Keizer gevonden worden. Dio Lib.XXVI. PoMTomvsLib.il. §. 10 ö3 44- J- van Leeuwen ad Pompon, pag. 21. Grotius de vit. M. Lib. II. cnp. 6. Gellius Lib. II. cip. 24. Boekler de orationibus Prir.cipum. Brissonius Antiquitatum Lib. I. c. 16. Scipio Gentilis'&L. Regia. p. 83. EDICT, zie EEUWIG EDICT. EDICTAALE CITATIE , beteekent Dagvaarding êie opentlyk ten aanhooren van eenen ieder die zulks gelust, gefchied. Zodaanige Citatie heeft plaats, ingevalle de Perfoon, tegens welken iemant in rechten wil ageeren, zich gantfchelyk onthoudende is buiten de Jurisdictie van den Rechter. Ook wordt van de Editlaale Citatie gebruik gemaakt, als de Gedaagde is op eene onveilige plaatze , daar het Exploict niet fecuur kan worden gedaan, als, by voorbeeld, daar de Vyand grasfeert, van AlphenPapegaay, I. Deel pag. 70. Op die wyze is zekere Acte op een Mandament van Complaincte, by Commisfarisfen van den Hove van Holland verleent, binnen de Stad Bevenvyk, geëxploicteert aan Schepenen vanAmfteldam , midsgaders aan Burgemeesteren, indien zy haar partye zouden willen fteilen; zie Boel in notis tfd Loenii Decif. Caf. 67. pag. 450. &? feqq- Ook bedient men zich in het generaal van deeze Ediiïaale Citatie, als men onbekende perfoonen dagvaart, waar aan het Exploict niet kan worden gedaan; alzo dagvaart men in materie vanPurge, behalvenden Procureur Generaal en den Officier der plaatze, byEdicte alle anderen, die zich partyen zouden willen fteilen. Zo wordt de Qaufule van Edicte wel geinfeDeel.. reert in Brieveirvan Beneficie van Inventaris, cm alle onzekere en onbekende Crediteuren,. die 'er zouden mogen wezen, te dagvaarden. Papegaay Ib. bladz^ lö'6. Daar wordt ook verleent Mandament van Willig Decreet met de Claufule van Edicte, waar by gedagvaard worden allen dieeenig recht, actie of toezeggen -op eenig Huis of Land, enz. dat by Willig Decreet is verkogt, zouden willen pretendeeren. Papegaay Tb. bl. 442. i§ feqq. En worden alle zodaanige Pretendenten mede by Edicte gedagvaard by Brieven van onwillig Decreet; zie Papegaay Ib. bl. 475. By Schepenen van Amfleldwi is gefustineerd tegen, het Hof, dat zy in cas van Purge mede by Edicte kunnen dagvaarden. Over dit different, zie in het breer-. de Boel aam. op Loenius Decif. Caf. 67. pag. 444. £f feqq. Onder de redenen, die tegen de fustenue van welgemelde Schepenen militeeren, is ook deeze, daft een Purge voor fubalterne Rechters geen verder effect kan hebben, dan tegen den Officier en Inwoonders van de Stad of Plaatze, doch niet tegen den Procureur Generaal of andere Officiers. Manier van Procedeeren Tit. 23. cap. 5. §. 3. en de Papegaay, aldaargeallegeerd. By Boel, ter aangehaalde plaatze, bladz. 465, wordt een' Misfive van den Hove aan de Heeren Staaten van Holland gevonden, waar in wordt aangeweezen, in welke gevallen de Procureur Generaal toeftaat, dat Ediüaale Citatien by fubalterne Rechters kunnen gefchieden , en in welke gevallen niet. By Ordonnantie van den Hove van den 10 September 1732, is geftatueert , dat de Deurwaarders by alle dagvaardingen, die by hun, zo in crimineele als in civiele zaaken, uit kragte van de claufule van Edicte ad valvas Curice , zullen worden gedaan aan Gedaagdens, die zich onthouden buiten de Jurisdictie van den Hove, doch welker vaste woonplaatze aan hun zal zyn bekend, by hunne Acte van dagvaardinge (dewelke zy, nevens ingelegde Copie Mandament by hun befloten Misfive, gehouden zullen zyn met de eerfte afgaande Post, na hunne dagvaardinge, over te zenden) zullen geeven den termyn -van veertien dagen, behalven zodaanigen convenabelen tyd, als tot het overbrengen van de voorfchreeve befloten Misfive,. met de Copie Mandament en Acte van dagvaardinge,. aan den Gedaagden ter. plaatze van zyne voorfchreevewoonplaatze, en het bekwaamelyk weder overzenden van deszelvs ordres en inftructie aan zyne Gemagtigde, metde ordinaris Posten geoirdeeld zal worden, naar gelegenheid van de plaatze van wooninge of onthoudinge 'van den Gedaagden nodig te zyn: en ten. opzigte van de genen, welker plaatze van onthoudinge ten eenemaaP is onbekend, en die by affixie ad valvas Curie worden gedagvaard, aan de zodaanigen den dag van rechten te leggen ten minften op zes weeken, aanvang neemende met den dag van het doen van de voorfchreeve dagvaardinge en de gedaane affixie. Omtrent de Editlaale Citatie moet nog genoteert worden, dat men dezelve niet moet gebruiken, als mer^ die voorby kan gaan, dewyl ze eenigzins fchynt tq choqueeren. De Vrouwe Vorftinne Douairière van Nasfau, Maria Louisa, hadde, als Moeder en Voogdesfe van den Prince van Oranje Willem Karel Hendrik Friso in den jaare 1713, van den Hove van Holland geobtineexd Mandament van Main,.enue, PosfesQ foiï  1545 EDITIE. EE. EED, EED. foir en om Actie te inftitueeren, disponeerende tegen Frederik Willem Koning van Pruisfen, Oud-Oom van den tegenwoordigen Koning. Het gemelde Mandament was by Edi&aale Citatie geëxploicteerd. Dit wierd by den Hoogstgemelden Koning kwaalyk genomen , die daar over een' Misfive, op den 16 Maart 1713, aand"e 'Heeren Staaten Generaal heeft gefchreeven, daar in onder anderen zeggende, dat men het voorfchreeve Mandament aan zyn' Minister hadde kunnen doen infinueeren, of aan hem zelvs by Befloten Misfive overzenden. De Heer Prefident van Bynkersiioek maakt gewag van dit geval in zyn Traktaat de Furo Legatonim, Cup. 4. in Oper. Minor. pag. 450. En geeft ter dier gelegenheid, Cap. 16. pag. 520. tot raad, dat men een' Ambas fadeur niet dagvaarden zal by Edicte, maar de dagvaarding by Befloten Misfive aan zyn huis laaten behandigen. Naderhand is een expediënt in die zaake gevonden, en Exploicten gedaan ordinario modo aan den Procureur Stipel, als Gemagtigde van dien Koning. Iemants goed, die in de Provincie van Holland woonde, was onder eene andere Jurisdictie gearresteerd , en de dagvaardinge in dat geval by Edicte gefchied; waar tegen Mr. Zeger Thierens allegcerde, dat zulks niet hadde moeten gefchieden; maar by Overdaaging. Zie OVERDAAGINGE. EDITIE is eigentlyk een Fransch woord, 't welk betrekking heeft tot de uitgaave van Boeken, naamelyk hoe dikwils men een werk heeft gedrukt, en de wyze op welke het is uitgevoerd. In den eerften zin zegt men, de eerfte, de tweede Editie; en in den tweeden , eene fraaije Editie enz. EE, 't zelvde als Ea of Aa, Is eene gemeene benaaming, en betekent in 't oud Duitsch water, of eigentlyk eene zamenvloeijing of verzameling van verfcheide11e wateren. Hier van daan worden 'er in onze vereenigde Provinciën zeer veele Stroomen gevonden, die yia of Ec genoemd Zyn; zie AA. Aen £ wierden ook oudtyds in dien opzichte door malkanderen gebruikt, als te zien is in Watering en Wetering enz. De Friefen, die in hunne taaie volgende , fpreeken weiter in plaats van water. De benaaming van Ee is dus ook in Friesland aan verfcheidene wateren eigen, als Smalle-Ee, Wyd-Ee; Ee zynde de vaart van Leeuwarden naar Dokkum; een watertje loopende door Leeuwarden, waar van de mam Ee-JVal, -Oranje-Ee-ÏVal enz. In de Grietenye Wonferadeel heeft men Nyehuifter-Ee, Monlke-Ee, en verfcheidene anderen enz. EED, Eedzweeren; is eene daad, waar door men om meerder gewigt en geloof aan zyne gezegdens of verbintenisfen by te zetten , zich op eene plechtige wyze aan de rechtvaardige wraak van eenen alweetenden God, die wy tot Getuige van de oprechtheid onzer inzichten aanroepen, onderwerpt, in gevalle van leugen of ontrouw. Dat dit gefielde de waare zin is, waar toe zich alle de Eeden bcpaalen , blykt door derzelver formulieren ; en alle de verfchillende bewoordingen waar uit die zyn famengefleld, betoogcn zulks ten klaarflen. By 'voosbeeld: zo waarlyk helpe my God almagtig; ik neemt G< d tot Getuige; ik wil dat Hy my ftraffe, enz. Het gebruik der Eeden, vr?.s by de eerfte bevolkers •san den A&dbodem onbekend. De ■&prcdiLjiejd heerfchte toen onder de Menfchen, en zf waaren getrouw in het naarkomen van hunne verbintenisfen en beloften. Zy huisvesten onder een zonder argwaan, zonder achterdogt, en wederzyds op hun gegeeven woord betrouwende, waren zy onkundig wat het was Eeden te doen of die te verbieeken. In die eerfte dagen der ontluikende werelt, zegt Jüvenalis, waren de Grieken niet altoos bereidvaardig om te zweeren. Maar zo dra het vuige eigenbelang het zaad der tweedragt onder de Menfchen had geftrooid, namen zy om zich onderling te misleiden, de toevlugt tot list en bedrog; en hier om was het, dat zy tot het droevig uiterfte wierden gebragt, om de eene voor den anderen op zyne hoede te zyn. Beloften en betuigingen waren geene beltaanbaare banden tegens de ontrouw; men ondernam aan dezelve meerdere kragt by te zetten, met 'er het^zegel van den Godsdienst op' te drukken , en men was van begrip, dat die genen welken geene zwaarigheid maakten om de goede trouwe te fchenden, egter door de vrees van Godslasteraars te worden, zich zouden laaten beteugelen. De Tweedragt dochter van den Nagt, zegt Hesiodus ,. baarde de leugen , vervolgens bragt zy de misleidende en bedrieglyke redeneeringen voort, en eindelyk den Eed, zo noodlottig voor ieder Sterveling die hem verbreekt. Om zo te fpreeken gedrongen om tot eene vreemde borgtocht toevlugt te neemen, dagten de Stervelingen die in een volmaakter Wezen te moeten zoeken. Vervolgens in de grondelooze dieptens der Afgoderye geftort, bekwam den Zeieven zo veele verfchillende gedaantens, als 'er Goden opgericht wierden. De Perfiaanen bezweerden de Zon om zich op het plegtigfte op hun te wreeken, indien zy hunne gegeeven beloften verbraken. Die zelvde Èed geraakte in zwang by de Grieken en Romeinen: tót getuige hier van verftrekke dit fchoone vers van Homerus „ Ik neem u tot Getuige Zonne; gy die alles ziet ,, en hoort". Virgilius heeft dezelvde gedagtcn gevolgt in zvn Aeneid. Lib. IK " Zon die door uwe ftraalen verlicht ,, al het geen op den Aardbodem gebeurd". Sol qui terrarum flammis opera omnia lustrai eji in Lib. XII, Esto mme fol testis £fe. Wy hebben gezien dat de goede trouw ten einde in ftand te blyven, Eeden behoefde te hulp te roepen.dan op haare beurt wierdei de Eeden om eenig gezag te behouden, ook genoodzaakt haare toevlugt tot uitwendige plegtigheden te neemen. De Menfchen aan finnelykheden verflaafd, wilden door gevoelige beelden getroffen worden, en tot fchande van hunne reden, maakte veeltyds de uiterlyke toeftel meer indruk op hun, dan de Eed zelve. Het oudfte, en misfehien het natuurlykfte en eenvoudigfte gebruik by het Eedzweeren in'zwang, was de hand om hoog te fteeken. Ten minften was het op deeze wyze, dat de eerfte Eed waar van wy kennis draagen gefchied is. " Ik hebbe myne hand'opgehe„ ven tot den Heere, den allerhoogftcn God, die „ hemel-en aarde bezit ", zegt Abraham ; Gensp. XIV.  EED: EED. XIV. vs. 22. Maar de Menfchen vergenoegden zich niet met die eenvoudigheid ; de zodaanigen welke door hunnen hoogeren ftaat boven anderen verheven waren, wilden zelvs ook ten aanzien van deczc plcgtigheid, werktuigen en zinnebeelden van hunne waardigheid of beroep, ten toon fteilen. Dus ftaaken de Koningen hunne Scepters na boven; de Veldoverften hunne Spiesfen of Schilden ; de Krygsknegten hunne Degens, waar van zy ook fomtyds by deeze plegtigheid de punt op de keel zetten, ingevolge het getuigenis van Marcellinus. Vervolgens dagt men 'er iets van 'tgewyddete moeten doen invloeijen. ■ Daar wierd vastgeftcld, dat men in de Tempels zoude zweeren, men ging verder, en noodzaakte de genen die zwoeren de Altaaren aan te raaien. Veeltyds zelvs wierden 'er by 't doen van plegtigeZerfe;!, Slagtbeesten geofferd; men deedeplengingen, en men voegde by dat alles formulieren , overr eenkomftig met het overige van de plegtigheid. Om deezen toeftel, nog verfchrikkelyker te maaken, ftaken fomtyds de genen welke zich door Eeden \ erbondcn , de handen in het nog rookende bloed en ingewanden der Offerdieren. Maar behalven deeze plegtigheden, die genoegzaam by alle Volkeren plaats vonden, waren 'er nog andere aan ieder Volk in 't byzonder eigen, alle verfchillende ingevolge de verfcheidentheid van hunnen Godsdienst, ofgeaartheid. Men leestin de Heilige Schrift, Genes. XXIV. vs. 2, 3- dat Abraham tegens zynen knegtELiEZERfprak : "legt doch uwe hand onder myne heupe, op dat ik u doe zweeren by den Heere den " God des hemels, ende den God der aarde, enz. " De ftervende Jacob doet met de zelvde plegtigheid zynen zoon JosErH zweeren : waar over de Gefchiedfchryver Josephus eenvoudig aanmerkt, dat deeze gewoonte by de Hebreërs in algemeen gebruik was, welke ingevolge de dromeryen der Rabbynen op gemelde wyze zwoeren, om hunnen eerbied voor de befnydenis te doen blyken. De Schyten verzelden hunne Eeden met plegtigheden, volkomen overeenkomftig met hunnen aart. Wanneer wy- zegt eene van hun by Lucianus , eikanderen eene trouwe onderlinge vriendfchap belooven, en die met Eede willen ftaaven, fteeken wy ons wederzyds in het topje van den vinger, én verzamelen het bloed 'dat 'er uitvliet, in eenen beker,- een ieder doopt hier de punt van zynen degen in, brengt die aan zynen mond, en zuigt daar van het dierbaare vogt : zulks verftrekt by ons tot het gewydfte bewys van eene onverbreekbaare aankleeving, en tot het onveil baarfte getuigenis , dat wy volftandig bereid zyn, om de eene voor den anderen, tot den laatften druppel bloed die in ónze aderen ftroomt, te plengen. Somtyds wierpen de Grieken om hunne Eeden te ftaaven , eenen gloeienden klomp yzer in zee, en verbonden zich hun woord te houden, ten tyd toe dat deeze klomp van zeiven weder aan de oppervlakte van het water verfcheen. De Romeinen vergenoegden zich met de eenvoudige Eed, zonder byvoegzel van eenige plegtigheden. Polibius verzekert in zyne Schriften, dat toen hy leefde, geene Eeden dooreenen Griek gezwooren, eenig vertrouwen voor hem verwierf, daar in tegendeel eene Romein zich 'er om zo te fpreeken aan gekluiflerd achte, Intusfchen dagt de Griek Agesilas als eene Romein ; deveyl wanneer het hem bleek, dat de Barbaaren niet fchroomden om de plegtigfte bezwooren Egden te verbreeken, hy uitriep: " goed! goed! die Schenders van al wat heilig „. is, fchenken ons de Goden tot Bondgenooten en „ Medevegters". Sommigen bepaalden zich nietflegts tot eenvoudige, betaameIyke,of zelvs belachgelyke plegtigheden, maar zy verzonnen 'er ook die alle de kenteekenen van dwaasheid en buitenfpoorigheden fchetften. Daar was eene Landftreek in Sicilien, daar men verpligt was zynen Eed op eene boomfchors te fchryven, en die in 't water te werpen; bleef die fchors boven dryven, wierd den Eed voor waaragtig gehouden, maar zonk dezelve in het water, wierd zulks voor een onwraakbaar bewys genoomen, dat 'ervalsch gezwooren was, en de gewaande Meineediger wierd leevendig verbrand. De Scholiast van Sophocles zegt, dat in verfcheidene oorden van Griekenland, men die genen welke eenen Eed zwoeren, onder de verpligting bragt, om geduurende die plegtigheid vuur in de hand te houden, of wel met bloote voeten over een heet gemaakt yzer te gaan; bygeloovigheden die langen tyd daar na nóg zelvs onder het Christendom, plaats vonden. De Zedeleer van eenige Ouden over den Eed, was buiten maaten geftreng; geene reden van welke klem ook, kost 'er den genen van ontflaan welke'er zich door verbonden had, ja zelvs niet het bedrog van eenen anderen , noch ook de fchaade die 'er uit nakooming van eenen onbehoorlyk gedaanen Eed, moeste voortvloeijen. Zy waren verpligt die ten ftrikften uit te voeren; maar deeze regel was egter niet algemeen, en veele Heidenen ontfloegen 'er zich zonder bekommering van. In alle gelegenheden van belang maakten de Ouden gebruik van den Eed, zo wel ten aanzien van buitenals binnenlandfche zaaken; dat is te zeggen, van buiten, om met andere Mogentheden Verbonden, Vredehandelingen en wat meer van dien aart mag zyn, te bekragtigen; van binnen, met alle de Burgers te verpligten van eenftemmelyk zo veel in ieders vermogen was, de algemeene goede zaak te behartigen, en die te befchermen. De Meineedigers wierden als affchuwelyke gedrogten aangemerkt, en de ftraffen tegens hun bepaald, waren niet minder dan eerberooving, en leevensverlies. Het fcheen nogthands, dat 'er ten dien aanziene eene foort van uitzondering en privilegie was ten voordeele van fommige Perfoonen, als by voorbeeld Redenaars, Dichters en Verliefden; Zie daar in weinig woorden den korten inhoud van 't geen de Eeden of derzelver gebruiken by de Ouden betreft. Even zo als ten aanzien van de meeste Menfchclyke inftellingen, wordt men ook ten deezen aanziene, eene verwonderlyke vermenging ontwaar van verftand en dwaasheid, van waarheid en leugen: al het eerbiedenswaardigfte en verhevenfte van den Godsdienst, verward met al 't geen het Bygeloof 't veragtelykfte en vuigfte bevat. Getrouw afbeeldzel van den Mensch , die zich in alle zyne werken en daaden fchildert, en die zelve, wel genomen, niets anders is, dan een wanftaltig zamenvoegzel van licht en duifternisfe, va» verheventheid en van elende. G a In  1548 ÊED. J'i 't algemeen-, Van alle tyden, en by alle Volkeren, is de Zei als eenen zeer heiligen, en on verbreekbaaren band befchouwd. De Egyptenaars ftraften de Meineedigers met den dood, als aan twee -grootemisdaaden fchuldig zynde; als in de eerfte plaats aangemerkt , als Schenders van den eerbied aan de Godheid verfchuldigd; en ten tweeden , als verbreekers van de heiligfte verbindtenis, die 'er tusfchen Menfchen kan plaats vinden. Het is ook zo, daar is geene fterker band dan de Eed, om naamelyk de Menfchen te weerhouden van hun woord niet te breeken. Nidlum enim vincuiam ad ajiringendam, jurejurando, majores arüius esJe voluirunt. Cicer. de Offic. Lib. III. Ca-p. 41. De algemeene pligt, welken de wet der Natuur ten aanzien van den Eed voorfchryft, is om zo min te zweeren als doenlyk is, en dan zulks met eenen Godsdienftigen eerbied te verrichten ; maar tefFens ook zich onverbreekbaar te houden, aan 't geen men eens gezworen heeft. Laat ons over het eene en andere in eenige uitbreiding treeden. Het gebruik van den Eed, veronderftelt de achterdocht, ontrouwheid, onweetendheid, en de onmagt der Menfchen. Dezelve is vastgefteld als een Geneesmiddel tegen de genoemde kwaaien. En, voorzeker konde men geen kragtiger middel te werk fteilen ter aanfpooring om de waarheid te zeggen, of zyn woord te houden, dan de vreeze voor een Opperwezen, die alles kan, die alles ziet, en aan wiens rechtvaardigheid in geval van leugen of trouwloosheid, men zich zeiven onderwerpt. Dus is het doelwit en einde van den Eed, aan de zyde der genen die zweert,, om meer geloof aan zyne redenen te gee\en, en het vertrouwen te winnen; en aan de zyde van den genen aan wien men den Eed doet, om zich van de oprechtheid en trouwe van den genên met wien hy te doen heeft, te verzekeren. Dit zo zynde, is de Eed een middel tot inftandhouding van de zamenleeving; en moet in geen ander licht dan dat van eene burgerlyke daad befchouwd worden.. Het is een middel van verzekering dat men vergt, en waar van het gewigt afhangt, van den indrukdie de vrees voor eene Godheid, op 's Menfchen geest maakt. Om naauwkeurig te onderfcheiden waar in het verbindende en de kragt van eenen Eed beftaat, moet men 'm de eerfte plaats onderricht zyn, wat 'er tot het wezen van eenen Eed vereischt wordt,.omwezentlyk van een' verbindende kragt te zyn, en zodaanig dat men met^recht kan zeggen, dat de genen die ze afgelegd heeft, inderdaad heeft gezwooren. Tot de wezentlykheid van eenen Eed in zich zei ven aangemerkt, moet die 1. zich altyd tot de Goddelykheid bepaalen; en 2. eene onderwerping aan de'Goddelyke rechtvaardigheid bevatten , in gevalle van trouwloosheid of -legen. Cehalvcn dat, is het nodig ten einde iemant die eenen Eed heeft gedaan, geoirdeeld kan worden wezentlyk gezworen te hebben; 1. dat de Eed dien hy doet ■eyereenkomftig zy met den- Godsdienst van den genen th'e'ze aflegt; 2. dat den genen die zweert, het volkomen gebruik zyner redelyke zielsvermogens bezitte ; 3. dit zyne oprechte meening is, God tot Getuige te neetfen ; 4. dat hy vry willig zweere en niet- door eenen onrechtvaardïgen dwang. Laaten wy een weinig by•/.onderder die-«denkbeelden ontwikkelen". EED, Ik zeg dan in de eerfte plaats, dat alhoewel het formulier van den Eed ten aanzien van de uitdrukkingenwel kan verfchillen, nogthands de Eed in den grond altoos de zelvde blyft, dat wil zeggen, dat die zich altoos tot de Godheid moet bepaalen. Want dewyl 'er niemant dan God alleen alweetend en in de uitvoering van zyne magt onbepaald is, zo is liet middagklaar, dat men zonder ongerymdheid niet in den naam van eenig ander Wezen zou kunnen zweeren, 't welk men niet bevat God te zyn, dat is te zéggen, in wien men geene volkomene magt, alweetendheid en eene volmaakte rechtvaardigheid veronderftelt. En fchoon de denkbeelden die de Heidenen van de Godheid hadden verward waren, en met ongerymtheden en tegenftrydigheden zyn vermengd; dewyl zy nogthands in de Godheid die eigen fchappen erkenden, welke tot een-grondfteun voor den Eed verftrekken, zo had de Eed by hun zyne eigenaaitigen kragt. De gefchiedenis der Volkeren leert ens, dat men oudtyds van gefchaapene wezens melding in het formulier van den E»d maakte; Van dien aart is het, by voorbeeld, dat de oude Christenen geene zwaarigheid maakten, om by het heil of de behoudenis van den Keizer enz. te zweeren, of byhet leeven van hunne Kinderen : zulks betekende ,' dat men God in gevalle van meineedigheid, bad, om de volheid van zyne wraak over die perfoonen uit te ftorten, welke aan hun 't dierbaarfte waren. Dan hoe het 'er ook mede gelegen mag zyn, zo is het nogthands handtastelyk, dat die Eeden zeer om cgelmaatig waren , en dat die op zich zeiven befchouwd, zelvsiets misdadigs behelsden. Eene Christen overtuigd wegens de beftaanbaarheid. van eénen almagtigen God en Schepper, moet alleen zweeren m naam van dat alleenheerfchende Opperwezen. Eene der tekenen waar aan de Heidenen toetften of de afzweering van eenen Christen oprecht dan geveinsd" was, beftond daar in, of hy bereid was te zweeren in het goede geluk van Cesar; 't welk door Poi.ycarpus^ met eene onverwrikbaare ftandvastigheid wierd geweigerd. Eene Romeinfche Rechtsgeleerde fchynt te willen bcweeren, dat wanneer men by zyn hoofd zweert men aan zodaanigen Eed niet is verbonden, of om beter te zeggen, dat het niet als eene Eed aangemerkt wordt. Qui per falutem fuam jurat, Keet per Beum jurare videatur, (rejpetlu, emm Numinh ita jurat), attamen ft non ita \peeialitcr jusjurandum ei delatum est, jwasje non videtur; tf ideo ex irdegro folemniter jurandum est Di^ftUb. XII. Tit. 2. de Jurejurand. (fe. Leg. »« Maar by wil alleen zeggen, zo als hy het ook 'verklaart dat eene zodaanige Eed in rechten niet volftaat ten zy men zich daar uitdrukkelyk aan onderworpen heeft Want de Eeden gefchieden ten voordeele van den nen die ze vorderen; waar van daan het ook komt dat de- gene die eenen anderen laat zweeren, door' gaans de bewoordingen of het formulier van den Eed voorfchryft, op dat die hunne-uitwerking erlange in den zin zo als hy ze begreepen heeft, en op- dat den 'enen die- zweert, 'er de kragt niet van kan ontdui?en, door op eene listige'wyze 'er uitdrukkingen in e plaatzen, welke op eene tweeledige wyze kunnen )egreepcn worden. 2; Tot de wezentlykheid van eenen Eed op zich felven. aangemerkt, wordt vereifcht, dat men zkhdaas by-  EED, EED. by aan Gons rechtvaardigheid onderwerpe, ingeval re men zich aan meineedigheid fchuldig maakt. Zonder dat, is men niet in ftaat te bevatten wat eene Eed is. In tusfchen voldoet het tot de uitoefening van eenen duchtigen Eed, God als Getuige aan te roepen : want meteenen Opperheerfcher, die het volkomen recht van ftraffen aan zich heeft tot Getuige te neemen, is van hem te vraagen, dat hy met 'er daad de "leugen of trouwloosheid ftraffe. Van deezen aart zyn de wezentlyke noodzaaklyke voorwaarden, welke tot den Eed op zich zeiven befchouwd, vereischt worden. Maar behalven dat, is het noodzaakelyk, op dat iemant geacht worde waarlyk gezwooren te hebben, dat den Eed overeenkomftig zy met de Godsdienstbelydenis van den genen die hem aflegt; anderzints zou den Eed van alle kragt ontbloot zyn: want te vergeefsch zou men iemant doen zweeren by eene Godheid die hy niet erkent, en diens volgens niet vreest. Eene Afgodendienaar is. derhalven in de verpligting om de Eeden na te koomen , dien hy by zyne yalfehe Goden gezwooren heeft; maar welke naar zyn begrip waare Goden zyn. Dïvus pius jurejurando, quod pap-ia, fuperftitione juratum est, jlandum refcripfit. Digest. Lib. XII. Tit. 22. de Jurejurand. cjc. L. 5. 5- 2. Want welke gedachten hy ook moge koefteren, heeft hy egter altoos het algemeene denkbeeld der Godheid voor oogen; zo dat indien hy met opzet meineedig wordt, hy zo veel in hem is, den eerbied fchendt, welken ieder redelyk wezen, en dus hy zeiven ook , aan de Goddelyke Almagt is verfchuldigd._ r. Wanneer een Eed op eene wyze wordt gedaan, die overeenkomftig is met de Godsdienstbelydenis van den ■genen welke dien vordert, doch welke Godsdienstbelydenis voor valsch wordt gehouden door .dien welke den Eed doet, zo wordt egter die laatfte niet "eicht, om deeze reden, de genoemde Godsdienstbelydenis goed te keuren, en de waarheid daar van te erkejnen. Tot een voorbeeld van feet aangevoerde diene, dat wanneer men eenen Jood doet zweeren, men om dies wille geenzints goedkeurt of toeftemt, de gevoelens welke de Jooden over onzen ge•zegenden Heiland Jefus Christus voeden. 2. Het is noodzaakelyk tot de duchtigheid van eene Eed, dat de gene die zweert, het volkomen gebruik zyner zinnen hebbe. Zonder dat, zou de £e(. 359. Veg. XIII. p. 406. Podophyllum. Hort. Cüff. Roy. Lugd. Bat. 480. Fabr. Helmft. 347. Gron. Virg. 57, 80. Trew. Ehret.T. 29. Anapodophyllum Canadenfe. Morini. Toürnf. Lift. 239. Catesb. Carol. I. p. 24. Seligm. Vog. I. D. p. 38. T. 48. Aconhifolia humilis. Mentz. Pug. T. 11. Dit Gewas uit Noord-Amerika oirfpronklyk , is veel gemeener in de Europifche Kruidhoven. Het wordt van de Virginiaanen Mey-Appel genoemd, om dat de •Vrugten, veel naar die der Hondsroos gelykende , reeds inMayaanrypen. Het mag een voet hoogte bereiken met zyne Bladen, welke op lange Steelen ftaan, eri de gedaante byna hebben van een Eenden Voetpalm, waar van het Kruid den naam heeft. In Blad en Bloem gelykt het naar den zwarten Nieswortel ; hoewel de Bloem veel kleiner is. Wegens deBesién hebben fommigen het tot de Nagtfchade betrokken; doch die fchynen niet vergiftigt te zyn; wordende van zekere Tortelduiven, welken 'er vet van worden, zeer bemind. De Wortel is een groot Braakmiddel en heeft deswegen den naam van Ipecacuanha, naar welken hy veel gelykt, bekomen. 2. Tweebladig Eendenpoot. Podophyllum diphyllum. Eendenpoot, met tweevoudige hals-hartvormige Bladen. Podophyllum Foliis binatis femi-cordatis. Grqn, Virg. 81. Dit Gewas, door den Heer Collinson uit Virginie onderden zelvden Gellacht-naam overgezonden, is, (volgens den Heer Clayton,) " een Soort van Pc- dophyllum of'Nelumbo, met hartvormige Bladen, op „ zeer lange Steelen, die onmiddelyk uit den Wortel „ voortkomen , tweevoudig gefchikt, van onderen ,, zeegroen. Het draagt een groote lederagtige, geel„ agtige, éénhokkige Vrugt, door rypwording aan ,, den top dekzel'swys horizontaal gaapende, metlang,, werpige glanzige bruïnroode Zaaden. De Bloemen ,, heb ik nog niet mogen zien. In 't begin van May ,, verzamelde ik dit Kruid, op een vogtigen en zeer vrugtbaaren grond, onder hooge Boomen, in Ya„ leyen en Kloven der Gebergten". De Heer LiNNJïus hadt ook te Upfal de Bloemen niet gezien van deeze Plant, en vraagt, of zy niet liever een foort van Bloedkruid zy? EENDEN-SCHULP is de naam van eene Conchilie onder het Geflacht der Lepaden gerangfehikt, en welke wordt omfchreeven : Lepas, die de Schaal famengedrukt, vyfkleppig en effen heeft, op eenen Darm zittende.' Lepas Testa compresfa quinquevalvi lavlbh trftino infidente. Linn. Faun. Suec. 212c. M. L. U. 468. N. 6*. Lepas Testa compresfa bafi Membrana cylindrica. Futin. Suec. Ed. I. n. 1350. Concha Anatifera. Aldrov. Omith. Cap. 20. ƒ. 548. Tellina pedata. Bonann. Recr. 1. f. 2. Concha pedata. Imferat. Nat. 904. Stalpart. Obf. II. p. 458. T. 15. Barth. Cent. 6. p. 271. Worm. Muf. 256. Marcgr. Brafil. 188. Grew. Muf. 148. Hoefn. Inf. 3. T. 6. Sibb. Muf. 170. n. 2. List. Exercit. III. T. 7. f. 4, 5. Conch. T. 440. ƒ. 283. Gualth. Teft. T. 106. f. A —D. d'Argenvil. Conch T. 30. (26.) ƒ. E. Planc. Conch. T. 5. ƒ. 4. Column. Phytob. 110. T. 30. Arbor ex cujus Ligni putridine Vermes. 1,2, 3. C. Bauh. Pinax. <,io. Neediiam Microgr. T. 7. /'. 1, 2. £? Tab. 6. Seb. Muf. III. T.iö.f.i, 2. Lepas Anatifera cum Tritone. Osb. Itin. 82. Philof. TranfaC». 1758. Vol. II. T. 34. ƒ. 5, 6. Knorr. Verzam. ÏL D. PI. 30./. 4, 5- Zie hier de befchryving van dit zeldzaame Dier, overgenomen uit de Natuurlyke Hiftorie van den Geleerden Houttuyn, waar by ook eenige byzonderheden tot nadere opheldering zyn gevoegd. De groote menigte van zwemmende Watervogelen (zegt dien Heer) omftreeks de Noorder en Wester Eilanden ven Schotland jaarlyks voortkomende, zonder dat men wist vanwaar zy kwamen aan den eenen, en derzelver manier van aazen op zekere wormagtige Lighaamen , aldaar menigvuldig aan rottig Hout, dat in Zee dreef groeijende, met Schulpen aan't end,'die als kleine vedertjes uitgaven, aan den anderen kant; bragt wc'eer het algemeene denkbeeld ter baan, dat die Eendvogelen hunnen oirfprong hadden uit deeze Schulpen. Veele Autheuren hebben dit, in de voorgaande eeuw, niet alleen gefchreeven en vastgefteld, maar ook met kragt gedreeven. De Kruidkundigen beeldden Eenddraagende Boomen af: zy fchreeven, dat uit derzelver rottend Hout Wormen voortkwamen , of een foort van Paddeftoeleu, waar uit dan leevende Vogels gebooren werden. Dus wierdt de Fabel algemeen, die egter, zo dra zy onderzogt werdt, in rook verdwynen moest, en thands zodaanig verdweenen is, dat wy pns niet met eenige bewysredenen behoeven op te houden. Niet tegenftaande zulks behouden nog deeze Lighaamen, uit dien hoofde, den naam vmConclue Anrtiferat, dat is Eenddraagende of Eende-Schulpen: ja liet geheele Geflacht van Lepaden, 't welk nog zonder■ ' lin-  EENDEN-SCHULP. EENDRACHT. littger is, voert tot heden, by de Engel fchen, den ftaam van Barnacles, of Bamakel-Schulpen; die van de Rotganzen of dergelyke Zwemvogelen afkomftig is. Anderen noemen ze Schulpen die op een Voet ftaan,. ^elyk Bonanni, die, door het verhaal van zo veele oude Autheuren nieuwsgierig gemaakt, aan zynen Vriend, een Heer van-Adel te Londen, om eenigen van deeze Schulpen fchreef, welke volgens het algemeene getuigenis in de Zee, aan de Oevers van Engeland en Schotland, zich onthouden moesten, doch tot antwoord kreeg, dat men van zodaanig een wonder aldaar nimmer gehoord hadt. ,, Daar komen wel, (voegde die Heer 'er by,) eenige Wormen onder " water, niet in Schulpen maar in rottend Hout '' voort, en kleevcn daar onbeweeglyk aan vast, tot dat zy, zekere grootte erlangd hebbende, de ge,, ftalte van Vlinders verkrygen, die op het water ,, zwemmende, allengs in Vogels veranderen." Het enkele voortkomen van die Vogels uit Schulpen onder water , kwam dien Heer zo belagchelyk voor T terwyl hy de. Hiftorie nog ongerymder maakte door zyn Bericht. Ondertusfchen ziet men ligtelyk, dat die geftalté van Vlinders haare betrekking heeft op de hiairige Vezeltjes, welke het Dier van deeze Eende-Schulpen daar buiten uitgeeft, gelyk in de Afbeeldingen blykt. Deeze-zal men aangezien hebben voor uitkomende Veertjes, toen zodaanig een Schulp, met den Vogel daar in zittende, aan Koning-Franciscus vertoond werdt , zo ScaLiger* verhaalt. Sisrald noemde ze, veel beter, eene famengedrukte vyf klep*pige Schulp, dia met zeker Buisje aan Houten of Zeewier gehegt is, en een byzonder Dier met veele krulletjes voorzien, bevat;- wordende valfchelyk de Eenddraagende getyteld. Uit de befchouwing van zodaanige- Voorwerpen, die van tyd tot tyd' op onze Stranden aangefpoeld zyn, kan men thands deeze algemeene aanmerkingen maaken. Tot derzelver voortteeling- of rustplaats wordt geen rottig Hout vereischt: men heeft ze*hier fn menigte gezien, die aan een ftuk van- een redelyk. gaaven Scheeps-Mast gegroeid waren. Ook komen zy dikwils aan brokken van Wrakken voor, die aan den Oever opfpoelen, en de t' huis komende Schepen , die- wat vervuild zyn, hebben ze- gemeenlyk aan de Kiel zitten. Voorts hebben zy , aan een zelvde ftuk Hotits, niet allen dezelvde grootte; gelyk my gebleeken is, zegt de Heer Houttuyn,, in veele duizenden, die-alhier onlangs lecvende vertoond werden; dewyfmen ze in een Trog of Bak hieldt, daar Jret 'ftuk Houts nu en dan met Zeewater bevogtigtf werdt. Eenigen hadden Steelen, Stammen of Darmen van meer dan een voet lang en rykelyk als een vinger dikte; anderen hadden die Steelen zeer kort, en zulks fcheen van de plaats der aanhegting meer af te- hangen dan van indrooging of intrekking; Ook was 'er een aanmerkelyk verfch.1 in de grootte- der Schulpen, zynde fommigen wel anderhalf duim lang,, en aan den grondftenn een duim breed :: anderen naauwlyks een half duim lang. Hoe-klein zy fomtyds voorkomen, en hoe-kort van Steeltjes, kan men uit het Groepje, op Plaat XL Fïg: 7. afgebeeld, dat dé Heer Houttuyn gedroogd bezit, en waar zy een gemeenen Grondfteuu met twee zonderlinge. Pokjes hebben» opmaaken- DehaairigeVezelen- zyn in de grootfte alleen uit andere Voorwerpen, om het Diet eenigermaate te vertoonen, hier bygevoegd. Het Dier der Eenden-Schulpen, (zegt Osbeck, die dezelven op zyn Oostindifchen Rcistogt, by het fchoonmaaken van het Schip door de Matroozen in de- Oceaan voorby de Kaap , kreeg,) „ Triton ge„ naamd, heeft tien paar kamagtige Armen , welke ,, zich fchroefvormig naar elkander neigen, graauw ,, of zwart van kleur, aan den Grondfteun te famen „ hangen, en de langte van een duim hebben.. Een ieder enkeldpaar is famengegroeid en geheel- Bui- ten deeze tien Armen bevindt zich een enkele in het midden, die van wormagtige gedaante, kor;, ter aan de Funt haairig, en misfehien het werktuig ', is, om de van de overige Voelhoornen aangevatte fpyzen tot den Mond te brengen. Bovendien zyn aan ieder zyde een paar Armen,- welke naar de eer* \, fte tien gelyken, doch wat verder ftaan, korter ',. zyn en eene waterkleur hebben. De Smoel is uit ,, zeven ingeboogene Blaadjes, welke aan de binnen\, zyde gekarteld zyn, famengefteld; Aan de zyden ,, van den Smoel zyn help-Blaadjes, welke naar de ,, voorgemelden gelyken- Zy hangen alle aan een „ langwerpig ronde-Blaas-. De Schaal hangt aan het „ Schip doormiddel van een lederagtige-gerimpelde- Buis, van eene-onvolkomen fpongieuze zelvftan, digheid;v die taai en blaauwagtig is, en tien of. ., meer ringswyze kreuken heeft. De Schaal is twee„ kleppig, ovaal', famengedrukte water-kleurig met ,, gcele.Naaden. leder Klep wordt door een dwars), Naad in twee deelen gedeeld, waar van het gene, dat de Punt uitmaakt, het kleinfte is. De zich '„ openende zyde heeft gee'e byna ftreepagtige Ran„ den , doch de Rug maakt byna een cirkel uit: haa„ re Rand is- bruinagtig en heeft wederzyds- zwarte: ,, en geele Naaden. De grond is faffraangeel." EENDRACHT in het Latyn Concordia; betekent vereeniging, onderlinge overeenkomst in denkbeelden ,. goede verftandhouding, vreede; Concordia res parvar crefcunt, dat is : Eendracht maakt magt ofwel door Eendracht groei] en kleine zaaken, is eene gulden fpreuk, inzonderheid aan Nederland, aan het Gewest dat wy bewoonen toegewyd; en geen wonder! Zonder de beminnelyke Eendracht hadden nimmer onze Voorvaderen de yzéren banden van hetflaaffche juk der Spanjaarden, en hunne geliefde dienaresfe de Inquifitie ontworsteld en verbroken! zonder Eendracht zal men nimmer eene Grondwettige herftelling in ons Vaderland kunnen bekoomen, waar door den Burger in zyne Privilegiën en Voorrechten bevestigd', gerust aan de Regenten, de uitoeflenende magt durft toevertrouwen, dewyl deeze hunne, posten willende bewaaren , in deverpligting zyn gebragt 's- Lands en Volks weivaaren te befchermen , en in al wat tot het algemeene welwezen eenigzints dienftig kan zyn, hartelyk mede te werken.- Datmendenuttigheid van't betragten deezer fpreuk ten allen tyde in' ons Vaderland heeft begreepen, blykt ten vollen uft de menigvuldige Gedenkpenningen, ja zelvsgangbaare munten waar op men Concordiaresparvar crefemtleest, als örekkende tot eenedagelykfche herinnering dat Nederland' door Eendracht is groot geworden, enten val dreigt zodra dé; hel fche Tweedracht den fcepter. onder haar begint te zwaaijem-  EENHOORN-VISCII, EENHOORN-VISCH. • By de Hcidenfche Volkeren wierd de Eendracht als eene Godin geëerd, en bovenal droegen de oude Romeinen haar eene zonderlinge achting toe; in zo verre zelvs dat Juliüs Cjesar en Tiberius Tcmpe's ter haarer eere deeden ftichten. Doorgaans wordt de Eendracht onder de gedaante van eene jonge Maagd verbeeld, op het oud Romeinseh gekleed, hebbende eenen bloemkrans op haar Hoofd, in de regter hand een bekken daar een hart in ligt, en in de 'linker eenen bondel pylen vasthoudende. Daar wordt nog eene oude Gedenkpenning van Keizer Nerva in de Penningkasfen der Liefhebbers bewaard, waar op de Eendracht afgebeeld ftaat onder de gedaante van eene Vrouwe, die in de regterhand eene lancie houdt en met de linker een fchild onderfchraagt: ter zyden de boeg van een Schip en eene Krygsftandaar vastgehouden door twee famengevoegde handen , en voorts deeze fpreuk Concordia exercituum. Op andere Romeinfche Gedenkpenningen wordt de Eendracht als eene fchoone jonge Vrouw afgebeeld, houdende in haare eene hand twee famengevoegde Hoorns van overvloed, en in de andere een vat vol brandend vuur. EENHOORN-VISCH is maar eene Soort van bekend, die wegens eene uitfteekende, zeer langen, regten Tand in de Bovenkaak, by den Heer Brisson Ceretadon, by Linnjeus Monodon geheeten wordt. De Noordfche Volkeren noemen hem Narhwal, de Groenlanders Towack, de Swccden Ênhorning. Van fommige Schryvers wordt hy ook Lkorne de Mer getyteld. Monodon Arted. Gen. 78. Syn. 108. LiHjt. Faun, Suec. 263. Monoceros Pi/cis. WlLLUG. Iclit. Rat. Pifc. 21. Unicornu marinum. Tulp. Ohf. Med. Dhr. V/.'Cap. 58. Volgens Bartholinus onthoudt zich deeze Visch menigvuldig rondom Xsland, omtrent Groenland, en in andere Noordelyke doelen van den. Atlantijchen Oceaan. 1'ulpius geeft ons de Afbeelding van zulk een Visch , die in den jaare 1648 , by Jan Mayen Eiland, dood in Zee dryvende was gevonden , zynde door den Chirurgyn vaneen Groenlandsvaarderafgetekend. Deeze was agttien voeten lang en twaalf voeten breed, zeer dik en vet. De Kop geleek naar dien van een Karper: zyn Bek was onder een uitfpringende Hoorn van negen voeten lang, komende tusfchen de Beenderen van de Bovenkaak omtrent op die plaats uit daar de Zaagvisch zyne Zaag uitlteekt; niet in 't midden van de Kaak, maar een weinig naar de regter zyde. De Huid was bruin en onder de Huid zat veel Spek, 't welk rykelyk Traan gaf, doch die bevonden werdt zeer (tinkende te zyn. De Zee-Eenhoorn, welken Wormius in zyn Kabinet befchryft, hadt de langte van twaalf ellen; Vinnen en een Staart als de Wal vis fchen, de Huid gjad;, zonder Schubben en bleek van kleur; twee vieedge bulten op 't midden van de Rug; veel Spek onder de Huid; een'opening of fpuitgat agter op den Kop; twee Oogen in 't Voor. hoofd, zynde een weinig kleiner dan die der üsfen den Kop zeer klein naar het Lyf te rekenen : geen zicht'baare Neusgaten. De Tand , die ter flipkerzyde van den Snoet uitkwam, hadt de langte van drie'en een «erde ellen , doch was aan 't end afgebroken. Voorts hadt hy geen Tanden meer; de Bovenkaak frak o\ er de Onderkaak heen. Een lap va» de Huid, afgeno- ' men van "t Bekkeneel, hadt een zyartagtige kleur. 1 Willig dikte, doch was niettemin zeer taai. De meeste Hedendaagfchen hebben van dit Schenzel t welk zekerlyk de Ouden onbekend geweest is', gefchreeven op 't bericht van anderen, en fommigen houden'er, om die reden, een diep ftilzwvgen van. Derhalve is het gene ons de Heer Andersom, een Ooggetuige, daar van in zyne Natuurjyke Historie meldt te meer merkwaardig. Men bragt" 'er een, zeat hy, 111 zyn geheel te Hamburg, in de maand February des jaars 1736. Deeze Visch was met een hooge Zee op de Elve gekomen, en me; de Ebbe op 't flrand vast geraakt, alwaar hy, fchrikkclyk geworfteld hebbende, om'er afte komen, eindelyk in 't zand ftie'if. Hy was dik naar zyne langte, en hadt den Kop geknot, byna gelyk het end van een Valies. De Hoorn of Tand kwam aan de flinkerzyde uit. Hy hadt twee kleine Zwemvinnen en een zeer breede Staart, die vlak lag op 't water. De Huid was wit als Sneeuw, en meteen groot getal zwarte Vlakken getekend, zelvs in haare dikte, die aanmerkc'yk was,"gelyk ik ondervond, met 'er een mes in te fteeken. De Buik was geheel wit en overal glimmende, zagt op "taanraaken als fluweel. De ganfche langte, van 't begin van den Snoet tot aan 't end van den Staart, was tien en een half Paryfche , dat is omtrent elf Rhynlandfche of twaalf Amfteldamfche voeten. De Hoorn, of liever Tand, hadt de langte van vyf voeten vier duimen Paryfche maat. Ieder Vin was negen duim lang en or trent twee Handpalmen breed. De breedte van de Staart was ruim drievoeten. DeTand, die flirgei ende gedraaid was, kwam ter flinkerzyde van de Bovenkaak, boven de Lip, uitliet Kaakebeen, zonder dat men, aan de regterzyde van den Snoet, eenige holte vondt, zynde dcHuid aldaar niet doorboord. De hek was zeer laag en de Onderlip dun en kort: deGaaping zeer klein , niet wyder dan een vuist. Men vondt in den Bek geen Tanden. De Randen waren een wei ■ nig hard en rompelig: de Tong zo breed als de Eek. Boven op den Kop hadt hy een gat of dubbele Buis, om zo te fpreeken; gemaakt van Vlcefch, met een Klapvlies, dat zich naar believen kon openen cn fluiten , en waar door de Visch water uitwierp dcor 't uitblaazen van de lucht. De Oogen Honden laag in 't Hoofd en waren zeer klein, met een foort van Opr. leden. Het was een Mannetje, doch de Kraan kwam niet buiten het Lighaam. Men kan uit de omflandigheden van deeze befchrvving klaar zien, dat dit niet dan een Jong geweest zy van den Eenhoom-Vijch. Immers men vindt 'er, zo de Schryvers verzekeren, van dertig, veertig, ja zestig voeten lang, die een Hoorn hebben van agt, tien en veertien voeten. Ondcrtusfchen is 't niet waarfchynlyk, gelyk de Heer Anderson te regtaanmcikt, dat de ongebooren Jongen deezer Visfchen reeds een Hoorn hebben zouden; ja het tegendeel daar van bleek in den jaare 1684, wanneer te Hamburg een Vrugt uit het Lyf van eenen Zee-Eenhoorn gefneeden werdt. H ierqm wil hy die Hoornen , welken zonder flingeringen 3f flanggwyze draaijen zyn, liever aanmerken als van sen byzondere foort afkomftig, dan als van ongebooren Jongen zynde, gelyk fommigen zich verbeeld hebben , dat zy konden zyn. Hier zou men kunnen vraagen» welken dienst de ftseh hebbe van deezen Hoorn V Sommigen, die, zo f fchynt, hem vergezeld hebben tot op den bedem  EENHOORN-VISCH. EENHOORN-VISCH. der Zee, beweeren, dat hy van dien Hoorn gebruik maakt; om een foort van Wier, met Bladeren van Gras,'dat uitgefpreide Wortelen heeft, daarmede uit den grond te wroeten. Zy verbeelden zich, daar en boven, dat dit Schepzel geen Visch of dergelyk voedzel nuttige, en hunne groote reden is, dat het geen Tanden in de Bek en maar een naauw Keelgat heeft; doch zy bedenken niet, dat zodaanige Bladen en Steelen, doorgaans taai en lederagtig, veel meer de vermaaling der Tanden behoeven zouden, dan Visch of dergelyk Gedierte, om in de Maag van den EenhoornVisch de verteering te ondergaan. Hierom zal ik, zp lang 'er geen duidelyke blyken worden voortgebragt van deeze leevenswyze, veeleer geloof flaan aan'tgevoe'en der Groenlanderen, die meenen, dat hy op dergelyke Infekten aaze als de Walvisfchen. Immers, hier van kan, metgrooter waarfchynlykheid , het bloedige Gevegt, tusfchen deeze monftreufe Zeefchepzelen, afgeleid worden, en het denkbeeld, dat die uitfteekende Tand aan den Visch tot zyne verdeediging gegeeven zy, wordt daar door bckragtigd. Een andere vraag, die zich natuurlyk openbaart, is, hoe het bykomt, dat deeze Tand of Hoorn niet recht in 't midden, maar aan de eene zyde van den Kop of Snoet, geplaatst zy. Men kan die vraag gemakkelyk oplosfen, dewyl men weet, dat 'er zodaanige Visfchen gevonden zyn met twee Tanden of Hoornen. In den jaare 1684 werdt door een Hamburger Commandeur, die het Schip de Gouden Leeuw voerde, een Wyfje in de Noorder Oceaan gevangen, dat twee Hoornen hadt, waar van het-Bekkeneel te Hamburg is gebragt, dat men daar als eene zeldzaamheid bewaard heeft. De twee Tanden ftonden recht voor in de Kop, twee duimen van elkander, en liepen zydewaards uit, zo dat de punten dertien duimen afftands hadden. De flinker Tand was zeven voeten vyf duimen lang, en by den Wortel drie duimen dik, de rechter iets dunner en zeven voeten lang. Zy fcliooten beiden ruim een voet in den Kop, waar van het Been twee voeten lang was en agttien duimen breed. Ook weet men, dat 'er een zodaanig Bekkeneel te Amfteldam gebragt is, waar in twee Hoornen ftaken, de een zes voeten, de ander, die afgebroken was, omtrent één voet lang. Sommigen willen egter, dat dit geen bewys zy voor de tweehoornigheid dee'zer Visfchen ; dewyl men altoos het Kaakebeen aan den anderen kant geflooten vindt: even of zyden eenen Hoorn niet doorgaans in de jongheid verliezen konden, en dat de plaats, daar dezelve was geweest, weder volkomen toegegroeid kon zyn. Een aanmerkelyk verfchil is 'er over de geftalte deezer Visfchen. Sommige Ooggetuigen verzekeren, dat zy zeer vlug in 't zwemmen zyn, en een Lighaam hebben daar toe bekwaam; anderen fteilen ons dezelven voor, als de logfte Schepfelen op den Aardbodem. Inderdaad, wanneer zy zo log waren, zouden zy dikwils moeten gevangen worden; doch die 'erondervinding van hebben , verzekeren, dat zy door hunne vlugheid moeijelyk te betrappen zyn. Zy voegen 'er by, dat men naauwlyks één zulken Visch magtig zou kunnen worden , indien zy niet by troepen zwommen , en, wanneer men ze vervolgt, zo digt by elkander fchoolden, leggende de een zyne Hoorn op des anders Rug, dat zy elkander beletten te duiken, X- Deel. en dus worden 'er fomtyds van de agterften gevangen. Ook blykt de vlugheid deezer Visfchen nog te fineer, alzo de Groenlanders hun als de Voorloopers aanmerken van de Walvisfchen. 't Schynt dat men ook in de andere Wereltsdeelcn fomtyds dergelyke Schepfelen ontmoet. Dapper-befchryft ons een dergelyken, in zyne Berichten van Afrika, en Ruisen fpreekt van eenen Eenhoorn-Visch der LidiSn, die niet groot was noch klein, maar een taamelyk grooten Tand hadt, en boven op de Rug met Stekels was gewapend, hebbende drie Vlakken naby de Staart, van blaauwagtige kleur gelyk het Lighaam. De Indiaanen, zegt hy, eeten 'er het Vleesch van, dat redelyk wel fmaakt. Rochefort fpreekt, in zyne Natuurlyke Historie der Voor-Eilanden van Amerika, van een Eenhoorn-Visch, die, in 't jaar 1644, op 't Schildpadden-Eiland, by Sc. Domingo, op ftrand liep, en van de Inwoonders met veel fmaak werdt opgegeeten. Deeze hadt een Hoorn recht voor op de Kop; hy hadt Tanden in de Bek, en leefde van Visch, gelyk by 't openen bleek. De langte was omtrent agttien voeten en de dikte als een Oxhoofd. De befchryving egter, welke hy van dit Schep fel geeft, wordt met reden verdagt gehouden: zo dat men nog niet weet, of 'er in de Zeeën van den Aardklootmeer dan ééne Soort van Eenhoorn-Visch huisveste. Groenland heeft van ouds veel zodaanige Hoornen uitgeleverd, die, van daar in Denemarken gebragt zynde, door Europa vervoerd, tot een hoogen prys verkogt, en als een' groote zeldzaamheid bewaard plagten te worden. Dit is, aan den eenen kant, daar uit voortgekomen, dat men die Hoornen, veelal aan de Kusten, of op 't Strand, van Tsland en andereNoordelyke ftreeken, leggen vondt, zonder te weeten, van waar zy kwamen. Naderhand heeft men, door het doorzagen van zulk een Hoorn, ontdekt, dat 'er een kleinere in deszelvs holligheid was opgeflooten, 't welk toen aanleiding gaf om te denken , datditSchepfel fomtyds zyne Tanden verwisfelt. Ook plagt men elkander wys te maaken, dat die Hoornen, van welken 'er, voor dat de Walvisvangst in de voorgaande eeuw flerk werde doorgezet, maar.zeer weinigen in Europa gevonden werden, de Hoorn waren van dat Dier, 't welk men inde Heilige Bladeren vindt, voorgefteld onder den naam van Eenhoorn. Men hadt 'er een in de Schatkamer van St. Genevieve te Parys: men vondt 'er drie in die van St. Mariaas-Kerk te Utrecht: op de Bruiloft van Karel den Stouten, werden 'er zeven, als een Koninglyke fchat, ten toon gefteld. Ook verhaalt Bartholinus , dat 'er te Rome een voor negentig duizend 'Kroonen, en dus voor meer dan twee tonnen gouds, is verkogt geworden. Maar in 't laatfte gedeelte van de voorgaande eeuw, toen eens een menigte van zodaanige Hoornen met de Groenlandfche "Schepen in Denemarken aangebragt werdt, daalde wel dra, wanneer het rugtbaar wierdt, dat het ilegts Tanden van Visfchen waren, derzelver waardy zodaanig, dat men 'er een troon van maakte voor den Koning, die nog te Koppenhagen, in 'tSlotRofenhtrg, te zien is. Men heeft, derhalve, hedendaagsch weinig op met de Tegengiftige kragten, die oudtyds werden toegefchreeven aan deeze Hoornen. Zy zyn vaster van zelvftandigheid en zwaarder dan Yvoor t waar aan l men  Ï5£T2 EENHOORN-VISCH. EENIIOORN-VISCH. men de ftukken, die 'er van verkogt worden, kan onderfcheiden. Wy gelooven niet, dat 'er eeii merkelyk verfchillende kragt in fteekt, van die der Hertshoornen , of het moest zyn, dat de Geest, dien men 'er door Destillatie uit krygt, wat fynder ware. Om 'er Geley van te maaken of de kragt uit het geraspte Poeijer te kooken, is, wegens de vaste zelvftandigheid , veel tyds nodig. Ondertusfchen zyn deeze Hoornen, inzonderheid die de langte van tien voeten en daar boven hebben, wegens hunne fraaiheid en dat zy zo zeldzaam van die langte voorkomen, nog de kostbaarften van alle dergelyke Stoffen. Men geeft 'er fomtyds meer geld voor, dan voor Olyphants-, Walvis-, ja zelvs Rivier- of Zee-Paards-Tanden. 't Is hier de plaats, om te onderzoeken, wat 'er te houden zy van het Dier, dat, onder den naam van Éénhoorn, ons in de Heilige Bladeren wordt voorgefteld. Men vindt 'er aan dit Dier, 't welk in 't Hebreeuwsch den naam voert van Rem of Reem, toegefchreeven een uitmuntende fterkte, moedigheid en ontembaare wilde aart. De Monoceros, zegtSoLiNus, is een uitermaate wreed Dier, 't welk nimmer lcevendig in handen der Menfchen komt; en wel gedood , doch niet gevangen kan worden. Men zoude dit van een oud Beest, dat reeds eenigen tyd in 'twilde geloopen heeft, verftaan kunnen, en dan mogten die plaatzen der Heilige Schrift op den Rhinoceros worden toegepast, te meer, om dat 'er fomtyds gefprooken wordt, van de Hoornen des Eenhoorns, en het bekend is, dat de Rhinoceros ook wel twee Hoornen heeft. Op die wyze willen fommigen, het gene van de Rem of Reem gezegd wordt, verftaan hebben, en de gezegde FÜgenfchappen zyn, wanneer men de manier van uitdrukking gade flaat, 'op den Rhinoceros toepasfelyk. Veelen der Ouden, egter, en daar onder zeer geleerde Mannen, hebben ons van de Geftalte van den Eenhoorn befchryvingen nagelaaten, die op den Rhinoceros niet t' huis te brengen zyn. Strabo verhaalt, dat dit Dier het Lyf heeft gelyk aan dat van een Paard, de Staart van een Varken, en den Muil van een Leeuw. Volgens Punïus is de Kop als van een Hert, de Pooten als die van een Olyphant, de Staart als die van een Varken, en verder het Lyf als een Paard. Philetis, een Grieksch Schryver, fpreekt naauwkeurig van den Hoorn. " De Eenhoorn, zegt ,, hy, is een Dier dat zich met fehoppen en byten gruwelyk verweert, hebbende een yzelyken Hoorn „ midden op 't Voorhoofd uitfteeken, die niet hol is „ van binnen, gelyk andere Hoornen, noch effen of „ plat, of gepolyst, maar ruuwer dan een yzeren „ Vyl, egter op de wyze van een Slakkenhuis gc„ boogen en geftreept, fcherper dan een Pyl, alzo ,, de punt niet omgekromd is, maar degcheeleHoorn „ recht en zwart, uitgenomen aan het end". Plinivs heeft de langte van dien Hoorn bepaald op twee ellen, en zyn gezegde, aangaande de Geftalte van dit Dier, wordt bevestigd, dooreen Gedenkpenning van den ouden tyd waar op 'zodaanig eene Eenhoorn was afgebeeld, die zynen Hoorn ftak in een Kruik, aan Bacchus toegewyd, met het Qpfchrift Nvfeoon: waar uit men befluiten zoude mogen, dat dergelyk een Dier in de Gebergten van Nyfa., een Stad van Indië, omtrent de Gangcs, gevonden werde: te meer dewyl een vermaard Philofooph, genaamd Onesicritus dien Strabo pryst, gewag maakt, dat by de PraRi een zeer vermaard Volk van Indie, EenhoornigePaarden gevonden werden, met Koppen als de Herten. Thands komen dégetiiigenisfen in aanmerking van zodaanige Reizigers, dieverhaalen, datzy den Eenhoorn leevendig gezien hebben. Men heeft 'er zodaanigen van vroeger en laater tyd. Cadamastus in dat gedeelte der nieuwe werelt, 't welk naast is aan de Indiën; MarcusPaulus de Venetiaanin Tartarie; Garcias abHorto niet ver van de Kaap der Goede Hoope in Afrika Volgens de meesten zou dit Dier in dat wereltsdecl huisvesten. Zeker Schryver , genaamd Ludovicus Vartomanus, zegt, dat hy te Mocha twee ionge Eenhoornen zag, die door den Koning van Ethiopië, tot een gefchenk aan den Sultan derwaards gezonden waren. Men hieldt dezelven in ftallen, aan de zyde van den Tempel. De grootfte was gelyk aan een Veulen van dertig maanden, en hadt op 't Voorhoofd een Hoorn van drie ellen lang; de andere was niet grooter dan een Veulen van een jaar, en zyn Hoorn hadt de langte van Vier handpalmen. De kleur van het Dier was bruin; het hadt een Kop als van een Piert, den Hals kort en weinig Haairig, de Maanen ook'kort, die over de eene zyde hingen. De Pooten waren fchraal en dun, met gefpleeten Hoeven, als die van een Geit. Marmol getuigt, dat de Eenhoorn naar een tweejaarig Veulen zweemt, uitgenomen dat hyeen Bokken-Baard heeft, en midden op 't Voorhoofd een Hoorn van drie voeten lang, glad, wit, metgeeleftreepen; enz. Hy loopt, zegthy, zo fnel, dat men hem niet kan vangen. In Ethiopië zou, volgens het bericht van den Tefluit J. Lapo, een Dier zyn van groote vlugheid, naar een Rhee gelykende, doch met één Hoorn. De Portugeezen verzekeren ook, dat in fommige Ryken van Afrika Eenhoornen zyn, die in de afgelegenfte plaatzen der Bosfchen huis houden. Ik zou hier nog veele andere Berichten kunnen bvvocgen, doch eenige derzelven zyn twyfTelagtig, en fommigen kunnen op den Rhinoceros worden toegepast; Onder allen egter komt my aanmerkelyk voor, 't gene zeker Heer, die van wegen de Staaten der Vereenigde Nederlanden zitting hadt in de Politie'-e Raad te Loanda, in 't Ryk van Angola, in 't jaar 164 3 fchreefaan een' Heer te Geneve. " Behalve de Rhi,, noceros en Zebra wordt hier ook de Eenhoorn "e ,, vonden , dien de Afrikaanen Rembe noemen en Plc„ cdbembe; van welk Dier ik een Hoorn bewaar, ze<*r „ veel verfchillende van de genen die in Europaondlr „ deezen naam uitgevent worden. Ik houde my ten ,, uiterfte verzekerd, dat hier, hoewel zeer zeldzaam, ,, de waare Monoceros wordt gevonden". Ook vindt men aangemerkt, dat eenige Engelfchen, dieopdej'agt waren omftreeks Kaap Verde, een Dier fchooten eri met zich op 't Schip bragten, 't welk maar eenen Hoorn hadt, gelykende meest van allen naar een Paard. De Hoorn was drie en een half voet lang, en hadt zeven duimen omtreks in zyn' grootfte dikte. Niettegenftaande alle die Getuigen isfen, wordt Y edendaagsch van de Geleerden in't algemeen erkend, dat die Hoornen, welken men Eenhoorns-Hoornen noemt, niet van een Land-Dier, maar van den gemelden Zee-Visch zyn. Dit egter, is alles, wat men daaromtrent met zekerheid kan vast fteilen; want indien de betekenis van  EENHOORN-VISCH. EEN-O. EENO.VERB. EENR. EENS. EENV. 1563 van 't woord Eenhoorn in de Ietterlyke zin genomen wordt, zo is niemant in ftaat om te ontkennen, dat 'er onder de viervoetige Dieren Eenhoornen zyn. Men vindt (merkt de Heer l' Advocat in zyn Brief over den Rhinoceros aan) in Ethiopië en in de Indien verfcheide foorten van Dieren die maar één Hoorn hebben , fommigen op de Neus, anderen op 't Voorhoofd, anderen op de Kop; gelyk Stieren, Ezels, Rheeé'n, Damherten, Geiten, enz. Volgens Tulpius is de tegengiftige kragt van de Ouden niet toegefchreeven aan den Eenhoorn, maar aan den Woud-Ezels-Hoorn, tiet zou dan te onderzoeken ftaan, of men wezentlyk een Geflacht van Gehoornde Ezels vondt. Doch hier vervalt men in niet minder onzekerheid. 't Is ondertusfchen zonderling, dat dit denkbeeld van een Eenhoornig Paard, zodaanig doorgedrongen zy in alle de wereltsdeelen. De Chineezen hebben'er veel mede op; de Afrikaanen verzekeren dat het in hunne Woestynen zy; de Amerikaanen in hunne Bosfchen. Zou men niet mogen denken, of de vlugheiden wilde aart van dergelyk een Schepzel, deeze Menfchen, veelal bygeloovig, had kunnen doen zien 't geene zy by naauwkeurig onderzoek anders zouden bevonden hebben. Zy hebben mooglyk een Tweehoomig Dier , van verre , aangezien voor den Eenhoorn, zodaanig ook in het volgende geval heeft plaatsgevonden. 't Gebeurde, naamlyk in den jaare 1755, dat een Oostindifch Schip, voor de Kamer Enkhuizen t' huis komende , door tegenwind en donkere lucht agter Madagaskar, aan de Oost-Kust van Afrika, in een Kreek of Rivier verviel, daar het vast raakte en eenigen tyd moest blyven leggen , eer het door hoog water weder vlot wierd. Middelerwyl begaf zich het Volk aan land, en vernam eenige Herten, van welken 'er twee gefchooten werden. De Capitein hun , twee dagen daarna, weder uitzendende, om voorraad op te doen , vonden zy niets meer, dewyl de Beesten voor 't gevaar zo 't fcheen, gevlugt waren. Derhalve trokken zv dieper Landwaards in, en zagen toen weder eenige Herten, weidende in een groote valey, die met gras of kruiden begroeid was. Onder anderen openbaarde zich hun van verre een groot Beest, 't welk maar één Hoorn op 't Hoofd fcheen te hebben, en derhalve van hun eerst voor een jongen Rhinoceros, doch , toen zy nader by kwamen, voor den Eenhoorn werdt aangezien. Zo dra het.hun in 'toog kreeg, liep het met groote fprongen en vertoonde de uitcrfte wnldheid, houdende den Kop geduurig op zyde en raakte dus uit het gezigt. Aan boord komende verhaalden zy dit den Capitein, die hun des anderendaags, metgrooter magt van Volk, wederom afzondt, om, ware 't mooglyk, dit Beest op te zoeken en magtig te worden. Zy vonden eindelyk het zelve in een bosch, en hadden het geluk van het, hoe wild het zich ookaanftelde, met een kogel in den Kop te treffen: doch, toen het geveld was, bevondjen zy, tot hun aller verwondering, dat het twee Hoornen hadt. De gedaante van den Kop geleek ten deelenaar dien van een Ezel, ten deele naar dien van een Hert ; en de Lighaamsgeftaltewas ook omtrent als van een Ezel, doch veel grooter dan die van een gewoon Paard. De Konftapel hadt 'er op den eerften dag, toen het Beest ftond te eeten, een' tekening van gemaakt, welke in de gemelde Afbeelding is gevolgd; doch daar op kan zo veel ftaat niet gemaakt worden, als op die van den Kop, welke, met zyn Vleesch in de zon gedroogd, door den Capitein Braght Jochim Albrechts Tarnjkë, naar Holland is overgebragt. Het Vleesch werdt door het Scheepsvolk gegeeten , en hadt den fmaak van Osfen-Vleesch, doch was zeer taai. EEN-KOORN, zie TARW n. 7. EEN-OODE is een oud woord, 't welk eene eenzaame plaats betekent, zo als blykt uit Kiliaan, die het door folitudo, eremus, fecesfus vertaald. EENOOG1G VERBAND noemt men in de Heelkunde, zodaanig Verband, dat gemaakt wordt met een Windzel, op één Hoofd gerold, en lang drie en een half Ellen ; breed twee Duimen. Deszelvs aanleg is deeze. Men doet het einde van het Windzel, ter lengte een er half elle, fchuins over het beleedigd Oog, dat met een vierkanten Drukdoek gedekt is, nederhangen, en het zelve door iemant vast houden. Men leid vervolgens het Windzel, fchuins over het eene Wandbeen a naar den Nek, zieFig. 10. op Plaat XII.; keert het om; doet de flag b, om het begin des Windzels, en daar het zelve in den Nek is omgekeert, te bevestigen; en wend hier nu, het over het Oog nederhangende einde opwaards, brengt het over het andere Wandbeen c e, naar den Nek, fchuins over het omgekeerde Deel. Men wind eindelyk met kringswyze omgangen d, zo lang om het Voorhoofd als het Windzel ftrekt, en verzekert deszelvs einde met eene Spelde. EENRANSCH is zo veel als eigenzinnig, hoofdig, ftug, halflarrig. In deeze beteekenis wordt dit woord gevonden in de Politike Regeering van den Briel, alwaar men leest: " Men zal verhoeden, dat men geen een„ ranfche luden, dats te fegghen, die eenwillich zyn, ,, aen en neme totter Steden Raden, of in eenighen ,, anderen ftaet des Gherechts; want wt eenransfiche„ den comen befcaemtheden ende lasten enz." Zie ook de aant. van P. v. d. Schelling over dit woord in Alkemade befchryv. van den Briel I. Deel, bl. 245. EENS ZO VEEL zegt men doorgaans, wanneer men het dubbeld getal of hoeveelheid wil bcteekenen van 't geen men noemt; dan dit zo wel als eens zo hoog, eens zo groot zyn geene fpreekwyzen, die kragtig genoeg zyn om eene verdubbeling te kennen te geeven; maar men moet 'er het woordje nog tusfchen voegen: by voorbeeld, eens zo veel als twee kan niet anders beteekenen , dm juist zo veel als twee, maar nog eens zo veel, is het zelvde als tweemaal zo veel, dat is vier. EENVOUDIGHEID beteekent in de Zedekunde, oprechtheid, onbewimpeldheid,-rondborftigheid, gulheid. Zie op die woorden. In de Welfpreekendheiden Dichtkunst verftaat men door Eenvoudigheid, eene gemakkelyke, vvel gepaste, naauwkeurige zuivere wyze van zich uit te drukken , • en daar de konst niet in doorftraalt. De Eenvoudigheid ontleent haare voornaamfte verdienften uit de zuiverheid en verheevenhcid der zegswyzen, uit de onbedwongenheid der gedagten, uit het eigenaartige en de vloeibaarheid der uitdrukkingen. De Eenvoudigheid van ftyl beneemt niets aan de verhevendheid van gedagten, en kan onder eenen fchyn van achteloosheid, de allertreffendfte fchoonhedei bevatten. I 2 EEN-  i5cVeenvoüdig Uitslag, eenzaamheid. eenzaamheid. EENVOUDIG UITSLAG , in het Latyn Herpes fimplex, beftaat uit veele naauwlyks merkbaare, roode, en jeukende Puistjes, die dan eens verdwynen, dan eens wederkomen ; doorgaans hunne eerfte zitplaats blyven inhouden; zich althands niet ver uitbreiden, en by wyze van eene zemelagtige Stof opdroogen. By jonge Kinderen en aankomelingen befpeurt men het zelve meerder dan by Bejaarden. By de eerften ook, is het van zeer weinig aanbelang, en wordt alleen door den tyd, en eene veranderde leevenswys geueezen. By de laatften verfchynt het meestal in het voorjaar , verdwynt ftaande de zomer, en hernieuwt zich in den herfst of den winter. Verkoelende Buikzuiverïngen, dergelyke Geneesmiddelen, en eene met water verjlapte Geest van Koperrood, by wyze van wasfehing toegediend, maaken het geheel beflag zyner behandeling. Als zo veele ondergefchikte foorten van dit Uitflag, moet men befchouwen de Hals- en Knieband, die beiden afhangen van eene te groote fluiting, of de fcherpe verw van zekere, onder gelyke naamen bekende deelen der Kleeding; en geholpen worden, alleen door eene losfer aanlegging, of de verandering van deezen. EENZAAMHEID verftaat men in eenen ruimen zin genoomen een afgezonderd leeven door, waar in men het gewoel der wereltfche verkeering ontwykence, zich enkel tot den kring van zyn huisgezin cn de bezigheden aan zyn beroep verknogt, bepaalt. Dan het woord Eenzaamheid in eenen bepaalden zin genoomen, bcteekent geheel zonder iets by der hand te hebben 't welk de verkecring met Menfchen vordert, afgezonderd het zy op het Land of elders te woonen, en als een vergeeten Mensch te leeven. Met recht wordt ons leeven cn het beloop der menfchelyke zaaken, by eene Zee vergeleeken, die geftadig ebt en vloeit, en vol van veranderingen i3; die nu ginds, dan wederom herwaards wordt voortgedreven. Immers, laat haar al het Westewindje op het aangenaamfte ftreeïen, en deszelvs zagten adem, haaTe fpeelende en dertelende Golven glad en effen ltryken, daar komt nogthands dikwerf op het onvoorzienst eene donkere Onweersbui uit het Noorden opI eftookën, die de Baaien geesfelt, haare vloeden doet zieden en fchuimen, en ze meteen ysfelyk geloei cn verfchrikkelyk gehuil, dan eens ten hoogen Hemel vei heft cn dan wederom ten diepen Afgrond doet nederzinken. Even eens gaat het met den ftaat van een' Mensch in dit leeven, geen geluk vind men op aarde zo volmaakt, dat 'er niet iets aan ontbreeken zoude, en nog minder zo onwankelbaar, dat het aan geene vcrwisfelingcn onderworpen zou zyn. Gelyk den Ebbe op den Vloed , een zwarte Nagtftorm op eenen lief'.ken Z'onnefchyn volgt, zo volgt ook menigmaal de Droefheid op de Biydfchap, cn dooreen rampzalige noodfchikkelyfce omkeering van zaaken, de Armoede en Elendé op den Rykdom en den Voorfpoed. Doch om te min aan deeze tuimelende ongefladighefd der fortuin onderworpen te wezen, en ons tegei haarén wispeltuurigcn aart zo veel mooglyk te verzekeren, zo dient men, in het bevaaren 'vair cc Zee onzes leevens , vooral in acht te neemen den voortref"elvken raad dien de Lierdichter HdRATjus zynsu Lacunes geeft, w^feeer hy zegtr Licyn gij zult gëloÉfeig leeven, Wet niet te roekeloos in baare Zee te flreeven. Noch al te bang voor ongeval, Te zweven om den wal. De Dichter verbeeld aan zynen Vriend de middelmaat als het beste en zekerfte middel, om gerust en gelukkig te leeven, waar door hy tevens en defchraale en de magere armoede, en de fchynweelde enflaaffche pragt van het Hof zoude kunnen ontduiken; vant dus vaart hy voort: Hij fmoort niet onder vuile daken, Noch kan zich met de pragt van 't Hof'vermaaken, Die luit heeft in de middelmaat, Te vrede met zijn ftaat. Gelukkig zyn zy voorwaar, die God in zulk een' ftaat gefteld heeft, dat ze noch door den overvloed bezwaard, noch door de behoeftigheid gedrukt worden: maar vergenoegd met het nodige dat hen gerreeven is, (meer waardig dan alle fchatten,) hunne dagen in ftilheid kunnen doorbrengen! Ik zegge in Jlhhcid, want om recht middelmaatig te leeven , dient men ook ftil te leeven , en zich zo veel mooglyk van het gewoel der weielt en haare mceijclyke bezigheden, die zy elk verfchaft, af te zonderen ; en van dezulken, die dat kunnen doen , durf ik zeggen, en ik zegge het met waarheid, dat zy de ge. zegendfte en gelukzaligfte van alle Menfchen zyn. Geen Ahazuöros, al had hy over meer dan honderd Landfchappen het gebied, heerscht met zo veel giorie; geen Cresus of Crassus, bezat ooit zo veel rvkdom; en geen Cesar met den geheelen drom zypèi overwinningen, heeft ooit zo heerlyk gezegepraaldwant wat gebied is 'er glorieryker, dan dat men over zich zeiven voert? Welke Rykdom zo groot als het Vergenoegen, en welke Overwinning zo roemruchtig en zo treffelyk, als die men over zyne eigene Begeerlykhcden-behaalt'? Het is te vergeefs, dat men in het bekieeden van hooge Ambten en Waardigheden, in het bezitten en verder najaagen van aardlche goederen en rykdommen, en in het ftrceven naar oorlogsëer en krygsroem, tot dit grootfte cn opperfie geluk zou zoeken "te geraakem Het is 'er geenzints in te vinden, en nergens anders, ten minfte niet in zyne uiterfte volmaaktheid, dan in eene ftilie afzondering en geruste Eenzaamheid. Daar leert men , fchoon als buiten de wcrejt, de wereltallerbest, en dat nog grooter is zich zeiven; maar dat het aliergrootfte en allernuttigst is,. zynen God en zvnen Sceteep-er kennen. " Maar het is niet genoeg, zal misfehien iemant denken , dit zo llegts te zeggen , het dient ook beweczerte worden. Welaan, dit" zal ik doen ; en Gons allerwyfte fchikking, in het plaatzen onzer eerfte Voorouderen, zal hier ook myne eerfte bewysreden zyn. Wat toch zou den wyzen en ahnagtigen Schepper hebben, bewoogen, toen hy den Mensch'zelvs hierop aarde, een gedeelte van zyne gelukzaligheid wilde mededeelen, om in het begin maar twee Menfchen tefcheppen, en hen eenen vermaaklyken doch ftillcn Lüsthof, tot hun veiblyf cn wooning te geeven? Was het niet om dit ceifte paar zo veel nader ran hunnen God- te vei binden en in deeze geaeugelyke Eenzaamheid, zo veel te vry er, cn om zo te fpreeken gemeenzaamer met zynen Maaker te deen verkecren  EENZAAMHEID. EENZAAMHEIÖ. I56-? en omgaan. Eene ongeftoorde rilst, die deeze be- koorlyke plaats hen verfchafte,. gaf hen genoegzaamen tyd en de allerbeste gelegenheid, om hunne gedagten in geftadige befpiegeüngen ■over Gods.wonderwerken bezig te houden. Ieder Blad', ieder Boom, ieder B'ce'm, waar op hunne oogen vielen, moest hunne aandagt opwekken , om de wysheid en tevens de grootheid van hunnen Oppf.rhe.kr te erkennen, en zich daar over te. verwonderen. Hoe zeer moeiten hunne zinnen niet verrukt en opgetoogen zyn, op het zien van zo veel verfcheidene Dieren, als kruipende, viervoetige cn gevleugelde; zo zeer in hunnen aart, geflacht, gedaante, en grootte verfchillende; waarover de hoogde Majefteit hen de heerfchappy had toevertrouwd? Wat geluk kan 'er bedagt worden, dat met dit hun geluk konde evenaaren? Het is waar, dat zy door de zonde het weezenlykfte deel daar van yerlooren hebben; doch het is insgelyks waar, dat 'er ook na de zonde voor eene deugden Godminnende zie' in de Eenzaamheid een vermaak en vergenoegen is overgebleevcn, dat men te vergeefs in het gewoel der menigte zoude zoeken, veelminde' vinden. Het was hierom, dat God, Abraham tot zynen gunst- en bondgenoot aangenoomen en beflooten hebbende, hem naar ziel en lighaam gelukkig te maaken, niet langer wilde, dat hy in • eene Stad, en onder de Godlooze Clnldeën zyn verblyf zoude hebben; hy roept hem uit Ur en wyst hein naar Camel;:; niet om daar in eene Stad zyne wooning te neemen , of aldaar eene nieuwe voor zich te bouwen, maar om op het Land en in tenten te woonen. En wy zien deezen vroomen Aartsvader, gehoorzaam op Gods bevel, daar toe zelvs de afgezonderde plaatzcn in de nabuurfchap van een Eikenbosch verkiezen; alwaar hem de Feer ook meer dan eens met zyne Goddelyke verfchynin en verwaardigde. Zyn braave Zoon, niet minder Godsdienftig, volgt hier in het loffelyk voorbeeld van zynen braaven Vader. Aanzienlyk door zyne rykdommen en groote goederen, is hy geenzins trots op zyn vermogen: noch begeerig om daar mede in groote Steden te gaan pronken* en boven anderen uit te munten. Hy vergenoegt zich met het dille Landleeven, daar hem het eenzaam veld tot een bekwaame bedeplaats verftrekt, om zyne innerlyke ziels begeer ten voor zynen God in alle vryheid uit te ftorten. Het gezel fchap. zyn er aanminnige en tedergeliefde Rebekka, doet hem naar geen ander gezelfchap omzien, ja hy vermaakt zich met haar beter in zyne eenvoudige legerftede, dan een Koning in het pragtigfte zyner Rykspaleizen. Jaco3 was ook te verliefd op het Landvermaak, en de dille rust, die men daar geniet, om op zyne wederkomst, van zynen Oomen Schoonvader Laean., zich n et zyn huisgezin in eene Stad te begeeven. Het ongeluk zyner eenige Dochter, die haare al te nieuwsgierige reize naar $ichem met verlies van haare maagdom moest bekoopen , kon hem tot eene. leerzaame waarfchouwing verftrekken , dat men de deugd en de vroomheid nooit in groote Ste len of by de menigte des- Volks moet zoeken; daar dezelve zelden anders dan by den blooten naam bekend; en nog. veel zeldzaamer bemind zyn. Maar niet alleen het voorbeeld van decse vrooms Aartsvaderen leert ons , dat 'er ter betragting van de Deugd en waare Godzaligheid niets nuttiger noch heilzaamer is , dan de Eenzaamheid. De verftandigften zelvs onder de Heidenen hebben dezelve niet flegts met woorden gepreezen, maar ook met hunne werken doen zien , dat zy in der daad geloofden , het geen zv tot haai en lof gezegd hadden. Hoe veele van haare Wysgeeren en andere groote Mannen, hebben zich van het gewoel der Steden ontrokken en in de ftilte begeeven, om zich daar in de deugd, in de wysheid en allerlei Weetenfchappen des te beter te oeffenen. Men denkeniet, dat zy op zulk eene wyze onnut voor den Staat leefden ; het tegendeel is waaragtig. Q.Cr»cinnatus, van agter den ploeg gehaald, om eerst Burgemeester,'en daarna het Oppcrbevelhebberfchap van de Roomfche Republiek te bekleeden, heeft dat Gemeenebest duizendmaal meer dienst gedaan, dan Cesar en Awto^ius, die gewoon waren in uitfleeliende pragt en Koninglyken luider te leeven, en om zulk eenen ftaat te kunnen uithouden , verdrukkers van hunne Burgeren, en tyrannen van hun Vaderland zyn geworden. Het zal nodig zyn dat ik, om de voortreffelykheid der Eenzaamheid duidelyker aan te toonen en in eenen helderen dag te fteilen, haar eens ga vergelyken by al wat in de wereit, het meest gezogt en het hoogst gefchat wordt. En vermids de Eer en Rykdom van den grootften hoop der Menfchen worden aangezien voor Iets, waarin onze aardfchegelukzaligheid'beftaat, en 'er daarom zo veel iever en vlyt wordt aangewend tot hunne verkryging, zo zal het niet ondienftig wezen, eens te onderzoeken, of deeze dingen hunne bezitters waarlyk zo veel genoegen , als men 'er zich van verbeeld , kunnen aanbrengen. Ik beken, dat eenen Man te zien, die In eenehooge waardigheid gefteld, het gebied over anderen voert, welke hem alleen gehoorzaamheid en ontzag fchukïig zyn, een groot denkbeeld van zyn geluk moet geeven , deeze Man nu hangt of van iemant af, of hy heeft niemandt boven zich te erkennen. Heeft hy niemant boven zich, dan fchynt hy nog veel gelukkiger te zyn, hoewel hy het in der daad minder is; want, wil hy zich van zynen pligt kwyten, terwyl hy alleen over die allen gefteld is , don dient hy ook te begrypen dat de last dei- Regeering over die allen alleen op zyne fchouderen ligt, en hyT hoe fterk ook, daar onder al zyn leeven moet gedrukt en gebukt gaan. Het valt niet gemakkelyk te regecren, en nog moeyelyker wel te regeeren. Veel ligter is het te gehoorzaamen dan te gebieden. Mozes zcIv', die wyze Wetgeever en groote Veldheer, had immers naar den Mensch gefprooken, zyne dagen veel gelukkiger doorgebragt, indien hy een uit de geringften van het Volk geweest ware. Het gewigt der Regeer ing valt hem zo zwaar, en hy wordt'er fomwylen zo moe;jelyk en verdrietig over, dat hy zich desweegen tegen God beklaagt, en in-deeze onverduldige- en naax wanhoop fmaakende Wo'orden uitbarst: Waarom; hebt gy aan uwen Knecht kwaalyk gedaan? en waarom- fiedBé ik geene genade in uwe oogen gevonden; dat gy den last de-ezes ganfclien Volks opmy legt? Heb-ik dan al dit Volk rnver.genï Heb ik het gebaard? dat gy tot my -zoud' zeggen:: draagt het in. uwen fclmr, ge-lyk eenen voedjtervaderr dèar zogeiing draagt, tot dut Lv.d, dat gy liuiuienVadi."r.en.g-f-  Ï56G EENZAAMHEID. EENZAAMHEID. zwoeren hebt? Vond een Man als Mozes, een Held, een Godsheld, zo groot als de Werelt ooit heeft gezien , het pak der Heerfchappy zo ondraagelyk, men denke dan, hoe zulks de borst en fchouderen vaneen' gemeenen Vorst moet drukken! ■■ Niet ten onrechte wordt de Koninglyke Kroon van goud gemaakt, welk, nadien 't het alicrzwaaiTte metaal is, ons tot geen onaartig zinnebeeld kan verftrekken, dat'er niets zo zwaar weegt dan eene Kroon. Ik zwyge nu van het gevaar, waar mede de vorftelyke ftaat vergezeld gaat. Duizend voorbeelden zou men kunnen bybrengenvan Koningen , die van den hoogen zetel hunnes gebieds, waarop zy nog kort te vooren als Goden wierden geëerd, zyn afgeworpen, en in eenen poel van allerlei jammer, verachting en elende nedergeftort. Het geweld noch de zegevierende wapenen vaneen buitenlandfchen vyand zyn niet eens nodig, omeenen Vorst van zyne Kroon te beroovcn. Me/iigmaal gebeurd het, dat zyne eigene Onderdaanen, zyne overzoenelykfte vyanden zyn. Laaten wy, zonder ons hier met de Oudheid op te houden, alleen onze oogen op de Historie van onzen tyd vestigen, en het nabuurig Groot-Brittannie zal ons eenen Koning opleveren, dien zyne weêrfpannige Onderdaanen zelve gevangen neemen en in boeyen kluisteren, over wien zy zich tot Rechters durven verheffen, hem fchuldig verklaaren en vcroirdeelen, om zyn gezalfd hoofd, dat met de Kroon van drie der magtigfte Koningryken des geheelen Christendoms gepraald had, opeen fchavotteverliezen. Wy zullen zyne twee ongelukkige Zoonen door eenen bloeddorftigen Rykstyran uit hunne Staaten en Erf koningryken verjaagd, hunne hoofden op prys gefteld, en, ten gevalle van eenen dwingeland, door hunne Bondgenooten, ja naaste Bloedverwanten zelvs een geringe verblyfplaats geweigerd zien. Men vergaape zich na dit alles aan het blinkend Kroongoud! Die het zelv' draagen , weeten al¬ lerbest hoe zy 'erdoor gedrukt worden : en wc! zo dat de grootfte Koningen en vermaardfte Ryksmonarchen , die liet allerroemruchtigfte en gelukkigfte geregeerd hadden , zich zodaanig door het torsfehen van deezen Atlas vol moeijelykheden hebben afgeflooft gevonden, dat zy om een kort gerust leeven te genieten, hunne Kroon vrywiilig hebben afgedaan, en zich tot eene bewindlooze en eenzaame leevenswyze begeeven. Gaat het met den Meester zo flegt: zyn Dienaar, die van hem afhangt, heeft mede niet veel reden om zich over zyn geluk te beroemen. En wie toch zal hem dit benyden, die weet, welk het leeven van eenen Staatsdienaar en Hoveling is; vry in fchyn, maar een Haaf in der daad, moet hy aliezins den wil van zynen Heer, hoe ftrydig'menigmaal met den zynen, gehoorzaam wezen. Zyn hart durft zich nimmer uitlaaten, om zyne innerlyke gedagten te ontdekken, vee! minder om den Vorst zyne gebreken voor oogen te houden. Integendeel, wil hy zich in zyne gunst bewaaren, dan moet hy deeze gebreken voorzichtig ontveinzen, ja fomtyds zelvs , door de lafhartigfte vleijery, voor deugden doen doorgaan, en als zodaanige doen navolgen. Op niet eenen Vriend kan hy vertrouwen, • die hem hetallervuurigst fchynen te beminnen, draagen hem niet zelden in hun hart den allerbitterften 'haat toe. Zo dfa de genegenheid van den Vorst maar een weinig begint te verflaauwen, verkoelt ook welhaast dat zogenaamde vuur huneer gewaande vriendfehap. Geraakt hy by den Vorst in openbaare genade, ftraks keert hem hetonganfchellof den rug toe, en niemant der Hovelingen wil wee-en dat hy ooit zyn Vriend is geweest. En hoe weinig is er van nooden, om in ongenade te geraaken Het ontbreekt den Vorftenhov'en nooit aan valfche Oorblaazers en Achterklappers , die op de puinhoopen van een anders geluk, het hunne zoeken te vestten. De Hoogheid is ligtgelcovig, achterdochtig en'vol argwaan. Plet minfte vermoeden dient 'er voor een klaar bewys; en het gebeurd menigmaal, dat een Heerfcher iemant verdenkt fchuldig te zyn, om hem als zodaanig te doen veroirdeeten. Veele braave vroome Mannen, die het wel met hunnen Heer en met den Staat meenden, hebben op deeze wyze hunne onnozelheid fchuldig zien verklaaren, en öp de pynbank duizend dooden geleeden , ten einde de wreedheid zo veel uit hunnen hals mogt wringen, waarop men, met eenigen fchyn van recht, hen t'ot eeren dood konde doemen , die zy nooit verdiend hadden. liet is onnodig, my over deeze ftoffe verder uit te breiden. De waarheid van het geen ik zegge is al te wel bekend, en Nederland zelv', welk een vrye Republiek is, is niet vry van zulke gruwelftukken , waar men een der beste en trouwde Staatsdienaaren, door het ftorten van zyn doorluchtig en onfchuldig bloed, myn zeggen meer dan het te wenfehen ware, heeft zien verzegelen en bekragtigen. Is 'er nu nog iemant , die , niettegenftaande alle deeze moeijelykheden en gevaaren, in het Hooffche leeven finaak vindt, wy gunnen hem zyne zinnelykheid op te volgen, en vergenoegen ons met eene dille en geruste Eenzaamheid; die wy niet zouden willen vcrwisfelen voor wereltfche rykdommen en goederen ; het lokaas waar mede de meeste zielen der Menfchen gevangen worden. Die weet met hoe weinig onze Natuur te vrede is, zal naar geen grooten Rykdom wenfehen, maar zich zeer wel met een middehnaatig goed, (want ik heb reeds van den beginne de armoede hier buiten gcflooten) weeten te vergenoegen. Als hy daarenboven overweegt, wat men al doen moet, om ryk te worden. Hoe men van den vroegen morgen tot den laaten avond in verdrietige dingen menigmaal moet bezig zyn. Hoe moeijelyk het zy, door wettige wegen groote goederen te verkrygen ' en hoe derzelver bezitting, als men onwettigen heeft m 't werk gefteld, geenzins zo veel genoegen kan geeven, dat het zelve zoude opweegen tegen de ongerustheid en knaaging, die het gemoed van zulk een bezitter , door het herdenken zyner gepleegde onrechtvaardigheden, moet kwellen en pynigen. A's hy, zeg ik, dit alles overweegt, zullen de Rykdommen voor hem die aanlokkingen niet hebben , die andere Menfchen, welke hunne gedagten zo ver niet laaten gaan, en alleen naar den uiterlyken fchyn oirdeelen, meenen , dat daar in zyn opgeflooten. En wat voordeel heeft toch een Ryke met al zyne fchatten, boven iemant, die zo veel heeft, dat hy tegen de behoeftigheid gedekt zy ? Want is deeze Ryke een liefhebber van de maatigheid, dan kunnen hem zyi e groote goederen nergens anders toedienen, dan "tot zyn noodzaaklyk onderhoud, en dit vcronderftel ik, dat  EENZAAMHEID. EENZAAMHEID. 1567 dat myn Eenzdamminnende mede heeft. Maar wil by zich in tegendeel van zyne meer dan gemeene inkomfte i bedienen, om in pragt en overdaad te leeven, dan is zulk een Ryke nog vry ongelukkiger en rampzaliger, dan of hy zonder eenig goed en geheel arm ■ was. Hoe nadeelig de Begeerlykheden voor Ziel en Lighaam zyn, leeren wy uit Goddelyke en menfchelyke Gedenkfchriften, en (om hier .alleen van de kwaaien des Lighaams te fpreeken) zo is het zeker dat de leermeefteres der Dwaazen, ik meen de Ondervinding, ons door duizend voorbeelden aantoont, dat 'er meer Ziekten uit de Overdaad dan uit het Gebrek ontfpruiten, en dat 'er minder door den honger, dan door de overvloed van fpyze fterven. Niet zelden zien wy gebeuren, dat een groote Rykdom met nog.grooter Gierigheid verzeld gaat, en dat in zulke Menfchen, die, in het eerst weinig bezittende, voor niet karig konden doorgaan, met het vermeerderen hunner goederen, ook de fpaarzaamheid is aangegroeit; die ten laatften in eene onverzadelyke heblust verandert, hen tot Vrekken, en van Heeren tot Slaaven van hun geld en fchatten heeft genaakt; en alzo beroofd van het genot, dat.hun eerfte kleine erfgoed hen zoude gegeeven hebben. Ten laatften, hoe gevaarlyk is het Ryk te zyn? want zo een magtig Vyand de Steden onzer wooningen in zyn geweld krygt, dan zyn het alleen de Ryken, daar het op aankomt. De Arme is vry en veilig onder welk een Heer hy ook leeve. De Ryke in tegendeel is in zulke tydsomftandigheden het voorwerp van de mishandelingen en plonderingen der Krygsknegten, van de knevelaryen der Legerhoofden, zo ook van de drukkende fchattingen eens nieuwen Opperheers. Het zy daarenboven dat de Hemel, om een Land ftraffen , het zelve in plaats van eenen Prins, eenen Tyran geeft, zo zyn het alleen de Ryken en de Magtigen, die voor de fchigten van zynen bloeddorst en geldzugt, ten doel ftaan. Myn Eenzaame, door zyn afgezonderd leeven , weinig onder 't Volk, en nog.minder by den Vorst bekend, vreest zyne wreedheid niet; die geen magere, maar vette en welgemeste Slagtoffers zoekt , en daarom zelden bloed vergiet, dan daar winst en voordeel van te wagten is, 't geen by hem niet te hoopen ftaat. In ongelukkige tyden en als 'er Nero's regeeren, zegt Juvenaat, in het tiende zyner Hekeldichten, ziet men dat des Vorsten Trawanten of Soldaaten, zich ze'den vergaapen aan geringe huizen en gemeene burgerwoöningen, of op des Princen bevel zich daarheen begeeven, om zich van den Huisheer te verzekeren; maar dan geld het de pragtigfte en heerlyke paleizen van de Lateraanen, dan fpoeden zy zich naar de Konïnglyke Lusthoven, van den magtigen Longinus en fchatryken Seneka. Dit dunkt ons genoeg te zyn , om u overtuigd te hebben, dat noch eer noch rykdom, vergeeeken kunnen worden, by een middelmaatiggoed, in ftille Eenzaamheid bezeten; veel minder, dat zy hunne bezitters zouden gelukkiger maaken. Nu is nog overig, dat ik met weinig woorden aantoone, het nut en vermaak, dat 'er in de Eenzaamheid te vinden is. Wat dunkt u, is 'er wel iets nuttiger voor den Mensch , dan in het gezelfchap van zynen Gon te leeven? en hier toe is 'er niets beter, dan de E.mzlamheid, God is overal tegenwoordig, maar nergens wordt zyne tegenwoordigheid leevendiger en kragtiger van een' Oprechten gevoeld, dan in eene ftille afgezonderdheid; daar is hy tegenwoordig met zyne genade, met zyne beloften en met zyne vertroostingen. Daar laat zich de Ziel vrymoedig tegen hem uit. Zy belyd haare gebreken, zy ontdekt haare begeerten , en door geene woelSgtige voorwerpen of wereldfche beftommeringen afgetrokken, verheft zy zich op de vleugelen van haar geloof tot in den derden Hemel; aldus reeds vooraf hier op Aarde een gedeelte genietende van de hemelfche en himmerëiïidigende Heerlykheid. Wie wil 'er nu nog aan twyffelen , of de Eenzaamheid wel zo vermaakelyk is, als wy die befchreeven hebben ? Overal in de Stad en op het Land, vindt eert deugd-en Eenzaamheidminnend gemoed, waaragtige ftoffe tot eene rechtmaatige blydfchap. Is hy op het Land, zyne geruste en welvergenoegde gedagten maaken het voor hem tot een Paradys. Dan houdt eene menigte van allerlei Vogelen, door de groene takken zwierende, met haar wild doch bekoorlyk veldmuzyk, zyne gedagten in verwondering en aandagt opgetoogen ; zy alle fchynen hem des grooten Scheppers lof met blyde keelen uit te galmen, en door hunnen zang tot zingen zelvs aan te moedigen. Dan lust het hem in de fchaduwen van dc Boomen de ftraalen der heete Zuiderzon te ontduiken, cn op het geruisch van hun bladryk loof, dat door den adem van een zagt windje geftad'ig wordt bewogen , zich in flaap te laaten zusfen. Dan verkwikt en laaft hy zynen dorst met een leevendig en helder water, dat hem eene kristallen Fontein opgeeft; die uit de ingewanden der aarde, door duizend aders voortgefchooten r haar zilver nat in de lucht werpt, en het, als met beide handen, Menfchen en Beesten , tot eenen verfrisfchenden en verkwikkenderudrank, mildelyk komt aan te bieden. De Velden met Graanen bezaaid; de Boomgaarden vol aangenaamen Blceizem , of overvloeijende van Iieflyke Vrugten ; wcciige Beemden, eene menigte van Vee, dat daar op gaat weiden, en al dartelende ginds en herwaards loopt, overvloedig voedzel uitleverende; Bosfchenvol WHd, die ons fomtyds nodigen en uitlokken om het vermaak van de jagt te neemen; klaarftroomende Rivieren en Vyvers, waar in men by wylen een Vischje met den hengel verfchalken of in 't net krygen kan, doen ons op het Land zonder moeite de Steden vergeeten, en al het geen, waar mede men zich daar vermaakt, by dè landgeneuchten gering achten, ó Boomen! öBronnen! ó fchaduwryke Bosfchen! ó luchtige Velden ! Hoe wordt myn Hart geftreeld door het gedenken aan uwe vermaaklykheden, en hoe zeer wenschte ik van het Stadsgewoel ontflagen tot uw over te gaan; om my in uw zoet genot te verlustigen, en myne dagen in zulk eene aangenaame Eenzaamheid door te brengen. Maar offchoon de ftilte wel inzonderheid aan het Landleeven eigen is: men kan dezelve evenwei ook in de grootfte Steden genieten: en in het midden van eene volk ryke Plaats, vol van gewoel en gedruiseh, by zich zeiven en in zyn huis, eenzaam wezen. Ge-  1553 EENZAAMHEID. Gerust en in zyn vertrek te zitten, en van daar al dat geloop, al dat gedraaf, al dat zwoegen en zweetcn van het Volk te zien, kan in der daad niet anders dan vermaakehyk zyn, en moet zodaanig een Mensch zyne rust, uit de vergelyking tegen de onrust van an. dsren zo veel te aangenaamer, en ook daarom des te waardiger zyn: want Door 't geesfejen van den Wind, wanneer de Z:e gemarteld Wet graauwen tegen 't zwerk, cn viiènde VPoïkdn fpaUeld, Is 't zoet te zien van duin of haven af, hoe dat De bootsman worftelt met den dood, in 't hollë "ar. Men ('cliënt geen vreugd nogthands uit iemant zyn bedroeven ; Maar't zien'van s'anders lamp, doet best ons welvaart proeven. Dus zong weleer Lucretius , en na hem de ridderlyke Drosfaart op het Slot te Muiden. Het voorbeeld van deezen en meer andere groote Mannen, leert ons daarenboven, dat een weetgierig en verfiandig Eenzaame minder dan iemant in de werelt alleen is; zyn Boekvertrek verfchaft hem altoos overvloedig gezelfchap, en een gezelfchap naar zynen fmaak en zinnelykheid; 't zy dat hy tot boerten of tot ernst en aandagt genegen is. Hy verkeert 'er niet alleen met de loevende, maar de dooden ftaan hem ook te woord, verhaalënde hem, het geen hy 'cr van wil weeten: Koningen zelvs, en de allergrcotfte Helden weigeren niet met hein in een gemeenzaam gefprek te treden; en Gesar-, de or.overwinnelyke Cesar, is aanftonds bereid, om hem, op zyne begeerte, deszelvs oorlogen en zeer wonderbaar Icevensbedryf te vér-haaien: zonder dat hy omtrent den grootften Man, die ooit de aarde bctieden heeft, eenige meerdere beleefdheid behoeft in acht te neemen, dan omtrent den allcrgeringften; in zo verre, dat hy hem zo dikwerf kan doen zwygen cn wederom in zyne verhaalen doen voortvaaren ais het hem behaagd; dat hem egter nooit kwaalyk genomen wordt. Cicero, niet min de Vader van zyn Vaderland dan van de Latynfche Welfpreekenheid, is ter bede van mynen Eenziamen, terftond vaardig om den Romeinfchen kanfel te beklimmen, en aldaar die Goddelyke tong te roeren, die bekwaam is geweest, om zich meefter van alle Harten te maaken; uitgezonderd van dat van den wreeden en wellustigen Antoxius, en de tygeragtige Fclvia. Heeft Cicero deszelvs redevoering het zy heel het zy half uitgefprooken, en lust het myne Eenzaame zich met de Dichtkunde te vermaaken; de Mantuaaner bied hem ftraks deszelvs dienst aan, niet minder gewillig, om voor hem, als weleer voor den grootmagtigen en konstlievenden Augustus, deszelvs 'betoverende en ziels verrukkende gezangen op te deunen; de bevallige en geestryken Naso is beleid om hem te verpoozen , en deszelvs zoetvloeiende en enkel honigzoete Minnedichten of hcogdraavende He'dimiebrieven te laaten hooren. Daar Horatius met zynen trippelenden Lierzang tusfchen beiden komt, en elk Konftenaar over zyne treffélyke gedagten en deftigen ftyl doet verwonderd ftaan. Heeft myn afgezonderde BoeköefTenaar het vermaak van dit gezelfchap lang genoeg genoten ; hy kiest terftond wederom een ander, en zo vervolgens wederom anderen uit alle Volkeren, van alle tyden, van allerlei taaien, konften en weetenfehappen. Bevangt hem de lust tot reizen, aanftonds is zyn Sctip en Volk gereed. Ln, een oogeablUs. doorkruist EER. hy den onmeetbaaren Oceaan, en bevind zich ter zyner keuze, of in het warme Oosten, daar hy zich vermaakt in de Kruidwaranden der Molukken; of in het ylige Noorden, daar hy de wateren geftremd en de Zee zo ftyf en onbeweegbaar als het vaste Land ziet; hoewel hem noch de hitte van het Oosten, noch de Aoude van het Noorden eenige hinder doen kan. Hy ziet duizend wreede Monfters onder de oogen , zonder dat hy van hen iets te vreezen heeft. De Wind. verheft zich, de Zee wordt onftuimig, een afgrvsfelyke Orkaan ryst 'er op die, het Schip, nu reeds'lang mast- en roerloos in da Zee gefold, tegen de klippen aan ffiukfeen flaat. In al deezen nood zit hy bulten gevaar en in veiligheid. Het Schip vergaat met al het Volk, maar hy blyft behouden; zelvs lyd hy 'er geen verlies by, eri het ftaat enkel aan zynen wil, om terftond wederom by zyn huisgezin te zyn. Ziet eens, h.02 geneuglyk, hoe lieflyk, hoe nvttig. en veilig 'net eenzaame heven is. Ja de bekoorlykheid der Eenzaamheid ftrekt haare rechten over alle Menfchen uit. De Ongelukkige die zugt, de gelukkige Sterveling die genooten heeft en nog verlangt, ondervinden eveneens haare zoetigheden; en, op de eheele aarde, is het aan de misdaad alleen, dat zy onbekend zy::. Nog honderd dingen meer zoude men tot lof van de Eenzaamheid kunnen bybrengen, was ik niét van begrip dat de bovenftaande voldoende zal zyn tot overtuiging van myne Leezers; immers is het 011betwistelyk waar, 't geen de Dichter zegt; Die in ftilheid leid zyn leeven, Met eeireeriyk kleed gedekt; Keer vergeeten als verheven, Door geen' fcwaaden lust gedreeven Niet benyd werd ::och begeltt. Die geen hoogheid heeft te vieren Als alleen den grooten Gon, En zyn weézen en manieren, Weet te leiden en te (Tieren, Naar liet vallen van het iot. Die van Staatzucht afgezonderd, Gccnerhande boosheid voed: Niet verdagen noch verwonderd, Of het blixemt, of het donderd, Maar beflendig van gemoed. Die met zyn beroep te vreden, Kan betoomen zijnen wensen, En zyn driften heeft bedreden, Niet naar lusten, maar naar reden; Dat is een gelukkig Mensch. EER. Het woord Eer word op tweederlei wyzen genomen, of voor de Achting die door Eerzuchtigen beoogt wordt, of voor de Eerzucht zelve , die de Achting des Evenmenschs bedoelt. In den eerfter zin zegt men , dat een Veldheer veel Eer heeft ingelegt; in den tweeden, dat iemant geen Eer in zyn hart heeft, 't geen zeggen wil, dat hy onverfchiliig fchynt omtrent de achting van pryswaardige lieden, t Is hier evenveel. Doch gemakshalven zal ik deeze uitdrukking in de tweede betekenis gebruiken , en door dezelve Liefde tot Achting verftaan. Nu is het zeker, dat die Liefde in een hart berooft*_an Godslienftige indrukken, en by gevolg van wezentlyke Deugd, zich nogthands uit kan ftrekken tot daadenin ttch zeiven deugdelyk en heilzaam, zo lang als door liergelykea alleen de algemeene Achting te winnen is  is. Doch in een Land, daar, volgens myne onderftelling d Ongodsdienst reeds de overhand begint te krygen, daar de Grooten, en die voor de befchaaffte en geestrykfte te boek liaan, verre van hunne gevoelens in dit opzicht als fchandelyk te verbergen, op dezelven als doordraaiende blyken van een overvliegend verftand roem draagen; daar zelvs een Man van de werelt, aan wie zyn reden tegenftrydige gedagten inboezemd, dezelve uit een beginfel van fchaamte, en om voor geen laagen geest door te gaan, in zyn ziel moet fmooren: in een woord daar 't ongeloof op het Hip is van als eene mode van de Grooten op de Kleinen neder te daalen, en de wezentlyke Deugd uit de meeste harten uit te roeijen, kan de algemeene Achting, aan 't geen wezentlyk pryswaardig is niet lang gehegt blyven. Ja dat meer is, de fcheidspaalen van 't Zedelyk Goed en Kwaad aldus weggenomen zynde, kan het niet misfen, of't geen by^Godsdieiftige Volkeren deugdzaam genoemt wordt, moet, zo dra het aan den werker maar de minfte moeite of 't geringde ongemak komt te kosten, als ongerymt, en befpottelyk uitgejouwt worden. Op dusdaanige wyze , zal allengskens de algemeene achting tot haar eerig doelwit krygen een' voorzigtige en vernuftige Eigenbaat, die geenen haarer grootfte belangen, voor zo verre zy zich maar tegens de drengheid der wetten weet te beveiligen, goed dunkt te venvaarloozen. Deeze verfoeijelyke gefteldheid der Ziele, zal aldus de eenige en algemeene Deugd worden, en van allen die op valfche gronden wel willen redeneeren, alleen als redelyk en roemwaardig worden aangezien. Daar is derhalve eene waare Eer, die 't geen wezentlyk loffelyk is, op wat grond het ook wezen mag, bedoelt, en deeze is het, die een' Staat, daalde Ongodsdienst de overhand krygende, de waare Deugd begint te verbannen, voor een' geringen tyd op de ftilte van zyn ondergang kan te rug houden; ook is 'er eene valfche Eer, die 't zy uit een moedwillige» haat voor de waare Deugd, uit zwakheid, of uit een valsch begrip, 't geen wezentlyk eerlyk en de igdzaam is, fchynt te yerfmaaden, en zich uitftrekt tot een doelwit, 't welk door de Reden, en door de Godsdienst wordt afgekeurd. Men herinnere zich dat de Eer waar van ik hier fpreeke, niets anders is dan de Liefde tot Achting, en men zal zonder moeite begrypen, dat dezelve in alle de Zielen, van wat gevoelens en gefteldheid ze mo- : gen zyn , noodwendiglyk moet gevonden worden , ' vermids ze een onaffcheidelyk gevolg is van de Lief- ] de die ieder voor zich zelv' gevoelt, en die hem zo i eigen is als zyn wezen en natuur zelv', en het on- i mooglyk is zich te beminnen, zonder te wenfehen 1 van anderen geacht te worden. Ik ken geen Men- < fchen, die van dien algemeenen regel uitgezondert 1 kunnen zyn, dan zulken, die door eene natuurlyke 1 of toevallige dofheid, maar Menfchen in fchyn zyn, < geen redelyk, maar alleen een dierlyk leeven leiden, t en die als de Beesten tot het geen hun nodig is, door 1 eene onberedeneerde drift weggefleept worden. Al- c dus is het fomtyds gelegen met lieden, die door ge- 1 duurige rampen en elenden ter neergeflaagen, en als > uitgedooft naauwlyks meer denken, en geen achting 1 voor zich zelve, uit loutere moedeloosheid, gevoe- c len le, naar de achting van anderen niet zeer kunnen £ X. Deel. EER.' 150-9 reikhalzen. Buiten diergelyke gevallen is de Liefdé tot Achting even eigen aan de oneerlykften als aan de eerlykllen, en't geen hier het onderfcheid tusfchen beiden maakt, is die natuurlyke gemoedsbeweeging zelvs niet, maar haar verfcheiden en ftrydig voorwerp. Hoe! zal men my mooglyk tegenwerpen, de fchaamteloosfte Booswigten , die de Goddelyke en Menfchelyke Wetten met voeten treden, die met Eer en Deugd den fpot dryven, en die van eene ffamenfchakeling van de fnoodfte misdaaden, een gruwelyke kostwinning maaken, kunnen die 't minfte vermoeden geeven, dat ze Liefde tot Achting hebben? Buiten allen twyftel. Maar gelyk eerlyke en deugdzaame Menfchen den minften lust niet hebben , ja zelvs een afkeer gevoelen voor de Achting van die genen , die de waare Deugd en Eer fchynen te hebben afgezwooren , op dezelvde wyze verfmaaden de laatften de Achting en goedkeuring der genen, die eene wezentlyke verdiende tot hun eigendom zoeken te maaken; ze tragten de Achting van huns gelyken, die hun als alleen alle Achting waardig voorkomen, te verkrygen. Een onverfchrokke Cartouche , voor wien niets heilig is, is al zo hoogmoedig op de eerbied zyner makkers, verkreegen door duizenden Menfchen ongelukkig te maaken, als een Held, die zyn Vaderland uit de haglykfte gevaaren gered heeft, op de wel verdiende toejuichingen zyner verpligte Medeburgeren. Een onbefchaamd Bedrieger, die zyn woord nooit geeft, en zelv' met eeden ftaaft, dan om gelegenheid te hebben van het te breeken, fpot met de eenvoudige ligtgeloovigheid der eerlyke lieden , wien hy in zyn net heeft weeten te lokken. Hy fchat ze, by zich zelve te vergelyken, als onnozele en verfmaadelyke wigten, en verzekert zich dat, by lieden , die ds werelt kennen, en weeten hoe men 'er meé moet om fprmgén'i zyn doorfleepe iïeltery, een voorwerp'van Achting en ■verwondering is. In één woord, de godlooste Boosdoenders maaken zich een Eer, van hun oneer, en om my hier te bedienen van een fraaije gedagten van den beroemden Eoileau: Een dwingland field zyn Eer in alles t'overheeren. Een dwaas van Eer ontbloot, in d'Eer zeh-' te trotfeeren. Ik wil gaarne bekennen, dat ik met verwondering in veele Theologifche en Zedekundige boeken geleezen heb, dat de edelfte Deugden der wysteHeidenen, maar blinkende ondeugden waren , om dat ze blootelyk de Eerzucht tot haar bronader hadden. Indien de Volkeren rampzalig genoeg, om van de Goddelyke ODenbaaringen ontzet te zyn, egter onze Medemenfchen noeten genoemt worden, en op dien voet met een Christelyke menschlievendheid door ons moeten worden behandelt, zo durf ik zeggen, dat hun in lit geval een handtastelyk ongelyk gefchiedt. Wordt lier niet voor eerst vry wat roekeloos onderfteld, dat iet eenig beginzel van hun deugdryk gedrag niets anlers kan geweest zyn, dan eene liefde voor de Aching van tydgenooten en nakomelingen ? Hoe Manïen, die gelyk een'Soceates, een'PxATO, enz. door ie doordringendheid van ceneonpartydige, waarheidievende, en arbeidzaame reden, 't juk der gemeene rooroirdeelen hebben afgefchud, en ontdekt de éénieid van een allervolmaakfte Opperwezen, die aan le Deugd zyne weldoende, en beloonende liefde , n aan 't kwaad zyn ftraffenden afkeer hegt, moeten K ' die  15 "O EER, EER. die noodzaaklyk onderfteld worden uit bloote Eerzugt alleen werkzaam te zyn geweest, zonder aan hunne verheve denkbeelden den minften invloed op hunne gcmoedsbeweegingen en gedrag, toe te laaten. Niets ftrydiger tegens alle waarfchynlykhcid kan immers uitgedagt worden. Zelvs is zulks niet te vermoeden aangaande deugdzaame Heidenen , die de gevoelens der gemeente aanklevende met dezelve egter vastftelden , dat 'er, na dit leeven, door de Goddelyke Rechtvaardigheid, een gelukkige toeftand voor de Goeden, en een rampzalige voor de Kwaaden bereid was. Maar laat ons flegts eens toeflaan, dat ze met hunne pryswaardigfle daaden met de Eer alleen hebben raadgepleegt; waar uit doch kan beflooten worden, dat ze met hunnen pligtuit dat beginzelte doen, zich aan fchitterende misdaaden hebben fchuldig gemaakt? zal men antwoorden ; dat de reden daar van is, dat uit een kwaaden grond, niets dan dat van dezelvde natuur is kan opborrelen, en dat de Eerzucht niet anders, dan als een kwaaden grond kan aangezien worden; zulks zal ik wel degelyk ontkennen, als iets, dat noch door de Reden, noch door de Heilige Schrift bewezen kan worden. Ik wil wel toeflaan, dat de loffelykfte uitwerkzelen van bloote Eerzucht, geen zaligmaakende Deugden zyn. Doch 't geen in den hoogden graad juist niet goed is, is daarom niet kwaad en verwerpeiyk, en ik kan niet wel bevroeden, waarom men in de Deugd zonder dezelve van natuur, en zelvs in ondeugd te doen veranderen, geen trappen zou mogen erkennen? De zugt tot Achting komt my voor, gelyk ik reeds heb aangetoond , als een van denatuurlyklte hartstogten, en derhalven heeft ze met de anderen gemeen, dat ze in zich zelve onverfchillig niet moet vernietigd worden, ('t welk ook zonder de menfehelykhcid teffens te vernietigen, niet gefchieden kan) maar dat ze onder het bedwang en bedier van eene verlichte Reden moet worden gebragt, om als eene nutte dienaresfe dezelve de behulpzaame hand te bieden. Aldus tot haar waar gebruik aangewend «overtreft ze mooglyk in nuttigheid alle andere natuurlyke driften. Ze blyft ondergefetrikt aan een geredeneerde Deugd ; nooit zoekt ze haare belangen dan op het pad daar ze haar meefteresfe volgt, en zal nooit misfen het goede, hoewel dikmaals met fchande by de werelt verzelt, te kiezen boven het kwaad, met Eer en luister gekroond. Met aan de Deugd een tegenwoordige belooning voor oogen te houden, fpoort zy dezelve op 't kragtigtst aan, tot het verkrygen van heerlyker belooningen, die in het verfchiet geplaatst, door haar verafgelegenheid, niet zelden geen gencegzaamen indruk op de zwakke gemoederen uitwerken. Om kort te gaan, het is my onmoogiyk, en ik geloof dat het zal voorkomen , aan ieder die in de natuur der zaaken kan en durft indringen, als iets kwaads te erkennen, eene aangebooren en van ons wezen afzonderlyke hoedaanigheid , die wel bedeed zynde , de menfehelyke Deugd met eene nieuwe en kragtdaadige beweegreden, om zich meer uit te breiden en te voltooijétt, ver ryk t en verderkt. liet komt 'er maar op aan , dat ze zich boven haaren toegefchikten rang nooit verheffe, en zich met eerbied, onder heerlyker en verhevener dringredenen weet te buigen. Ik zal hier nog by voegen, dat, indien de zugt tot Achting, in zich zelve ingezien, kwaad, konde zyn, het onmoogiyk zou wezen, myns oirdeels, ons te kwyten van den pligt van onzen Naasten te beminnen en te achten. Het fchynt dat 'er een natuurlyk verband ligt tusfchen iemant te achten en te beminnen, en deszelvs achting en liefde te waardeeren, en hoog te fchatten. Laat eens iemant der genen die de Deugd het meest poogen van alle mooglyke Eigenbaat te zuiveren, en den Mensch in plaats van hem volgens zyn aart heilig en heeriyk te maaken, in een gansch ander Schepfel fchynen te willen veranderen, eens in een kalmte van pasfien , (want dat flag van Lieden wat ze ook doen of niet, zyn en blyven Menfchen) in zyn boezem tasten, en zich zeiven ondervraagen, of hy zich wel verbeelden zou kunnen, bemind, en geacht te zyn van iemant, die zonder de minde bewimpeling hem verklaaren zou, dat zyne Achting hem volmaaktelyk onverfchillig was. Ik twj iTel hartelyk of hy wel veel ftaat op zo een Vriend zou maaken, en of hy niet voelen zou, dat verfmaading van eens anders Achting, een natuurlyk gevolg en uitwerkzel is van eene we.zentlyke verachting voor den zeiven. De bedenkingen van den Baron Haller over de jodelheld van de Eer, zyn zo fraai, en komen hier zo wel te dade, dat wy die uit zyne Hoogduitfche Werken , vertaald hier mede deelen. ó Ydele Eer: gy die inderdaad niets zyt, en egter van de Menfchen hoog gefchat wordt! De Oudheid richtte reeds altaaren voor u op; en gy zyt thands nog de Afgod der werelt. Betoverende fchaduw; verruklyke klank; dochter der inbeelding ; wensch der dwaazen, wat is 'er toch in u dat ons bekoort? Gy hebt den gelukzaligen Stervelingen der gouden eeuw hun eigen onheil leeren bewerken; gy hebt het trotfche voorrecht des bloeds uitgevonden, en het verdelgend zwaard, dat ontzachlyk fieraad onzer zyden, uit de ingewanden der aarde voor den dag gehaald. Gy leerde onze verwaande zinnen naar den rang der Vorften tragten, dien de rust egter voor ecuwig ontvlied : om dat wy u by den troon geplaatst zien , poogen wy den tast der waardigheden op onze al te zwakke Schouderen te torfchen. Gy voert de geharnaste Benden midden door de gevaaien, dié zy verachten, met vreugde in een' gewisfen dood. De Grysaarts zelve verkorten, om u na hun flerven, te genieten, het leeven, hun anderzints zo dierbaar. 't Is waar, uw vuur ontfteekt ook de grootfte Geesten ; gy ónderwyst de kuhftén, en vormt derzelver leermeesters., ja fomtyds ftrekt gy zelv' de deugd ten fteun. De Wysgeer volgt u mede van verre na, doch zyne ftaarende oogen zoeken in het Geflarnte niet zo zeer deszelvs wonderlyken loop te agterhaaien, dan wel u. Hoe gering zyn deeze voordeden by alle de onheilen, die gy het Menschdom aanbrengt! Ach! dat hunne oogen eens in ftaat waren, om u in uw eigen wezen te befchouwen , wat zoud gy nietig voor hun .worden! o Flikkerend dwaallicht der zielen; ir.cn zeelt in u het hoogde goed, en vind niets dan enkel fchyn. Jongeling, riep een der Wyzen, waarom breid gy uw heldhaftige tocht met zo veel gifevaars tot de poorten van den Dageraad uit? Gy vliegt door duizend uit-  EER. uitgetogen klingen, op dat het ledige Volk van Grie kenland aan den disch haar uwe verrichtingen vraage 't Is dus met de Menfchen gefteld : weinige eve naaren Alexander in moed, maar duizenden overtreffen hem in dwaasheid. Men offert zynen besten leeftyd op, om Europa binnen kort te doen verneemen, dat 'er iemant in de werelt is, die zodaanig een' naam voert. Hoe heerlyk zal 't voor my in 't graf zyn, wanneer men myn en naam boven aan op de lystder verilagenen vinden zal! Wat is het bloed der Helden nuttig vergooien, wanneer de nieuwstydingen flegts hunne luifterryke daaden vermelden! Overgelukkig is hy nog, wiens wonden door de Faam verbreid worden: dan heeft hyu, óedleDroom! ten minften verkregen. Hoe veelen zyn 'er die niet evenveel dapperheid hun leeven verlooren hebben, en welker naam naauwlyks plaats vindt op de lyst der verflagenen. Wanneer de zoon van Philippus , by het aannaderen van den dood , zyn heldenbloed zag vloeijen, woog de Faam ieder droppel af. Maar de roem van de werktuigen zyner overwinningen, van de medgezellen zyner tochten, bleef met hunne lighaamen onder de aarde bedolven. Helaas! wat hebben zy verlooren ! te leeven op der Menfchen tongen gaat ons na den dood weinig aan: Achilles , wiens onverfaagde moed zich de dappere jeugd nog ten voorbeeld fteldt, is, zo wel als de geringfte der Stervelingen, in 't Graf nedergedaald. Bouw vry, ó opgeblaazen Vorften van 't zuiden! onverdelglyke Pieramyden, gepleifterd met het bloed uwer Onderdaanen: maar gy, die den Wormen ten fpyze moet worden, weet, weet dat gy onder die hemelhooge Gevaartens niet zagter, dan in eenen enklen grafkuil "rusten zult. Wat genoegen kan ons ook zelvs de Etr, geduurende het leeven, verfchaiTen, daar de rust nimmer by haar huisvest. Zy woont inkostlyke Paleizen, en heeft zelv' Vorften aan haare tafel; maar waar voed zy die mede? met enk'len rook. Heeft het voortreflyk Opperhoofd van 't Roomfche Ryk, met duizend laurieren bekroond, niet alles wat men zou kunnen wenfehen. Maar dring, ó Slaaven van een' ydlen luifter! in 't diepst van zyn geheim vertrek, en zeg dan, of gy hem zyn geluk misgunt. 't Klinkt heerlyk in onze ooren, tot een Heerfcher van de werelt gebooren te wezen , en nog grooter te zyn door zyn eigen verdienfte; de glans egter van zo veele kroonen, de Majefteit van zo veele Vorftelyke zetels zyn niet, dan het ftaatziekleed der onrust. De getergde wapenen van Europa ginds aan te voeren, hier af te wenden; aan 't roer van de aarde gefteld te zyn; een heir van verdrukte Onderdaanen of te befchermen, of te bevredigen: dit alles laat hem, by den dag, weinig rust overig. Zyn eigen Ryk te beftieren; den Staat, den Godsdienst, den Koophandel in ftand te houden; al te doen wat de Eer en het nut van hem vorderen; het zwaard in vrede niet te laaten verroesten; dengrondflag van het geluk der Nakomelingfchap te leggen : deeze zorgen berooven hem ook des nagts van zyne rust. C!) Ecu Koning van Spanje, die zeer lang en Ioflyk geheerscht leerd. EER. 1,571 Ply zwoegt onder den last zyner grootheid; gy ziet flechts den luifter die ze omringt, maar hy gevoelt daar van de zwaarte: gy flaapt gerust terwyl hy waakt. Gelukkig ware hy, zo het noodlot eens de gouden boeijen verbraake, waar mede 't hem ten flaave gemaakt heeft. Wanneer zich de rampfpoeden daar by voegen; als het noodlot zelv' tegen hem ftryd voert ; wanneer magt en boosheid op hem aanbulderen , en de gefchokte troon onder hem fiddert en beeft, dan ondervind hy eerst recht de zwaarte zyns fcepters. Wee hem! wanneer hem de hoogmoed verblind, dan zal de opperfte Monarch, van wien hy zyne kroon ter leen heeft, hem toonen, wien hy daar voor hulde verfchuldigd is. De laurier befchut niet voor den- blixem, de donder treft de verhevenfte daken, en 't onheil vervolgt de Tyrannen. Hoe dikwerf zag men Vorften, s'morgens nog met laurieren bekroond, des avonds naauwlyks een graffteê verwerven! Hoe menigmaal moet de grootfte Held, in 't midden van duizend klingen bewaard, door gif, hem van zynen Vriend gefchonken, fneeven! Antonyn, het voorbeeld der Vorften, moet een ondier aan zyne zyde dulden , veeleer het fchavot waardig. De overwinnaar der werelt ziet door de gruweldaaden zyner Kinderen zyn huis met fchande te grond gaan. Trek, ó Hannibal! over de brandende bergen van Afrlca, en over Cenis onbefteegene Alpen, zoek in der Romeinen bloed uwe glorie. Dat Rome zelv' den ftryd fchuuwe, en op 't geluid uwer wapenen beeve: van alle deeze overwinningen zal tot uwen laatften toevlugt u niets overfchieten, dan eenen kop vergif. Schoon 'er al eens een lieveling van de Fortuin gevonden wierdt, dien zy zo ftandvastig verzelde, dat hy alle zyne wenfehen vervuld zag; zou hy daarom meer bevryd van zorgen Avezen ? Neen: de Eerzucht is een eeuwig vuur, dat geen tyd noch roem kan uitblusfchen. Al wat men te vooren wenschte, is, zo dra men 't eenen dag bezeten heeft, vergeeten : de eene wensch volgt den anderen na. De Eer fpoort ons tot hoe langer hoe grooter daaden aan, en houd de reeds vérkregene glórie zelvs voor fchande. De uiterfte boorden van den Ganges bepaalen met den Aardkloot de overwinningen van Alexander,' doch Philippus zoon is nog niet te vrede; hy ftort nog traanen, vermits 'er geen weg ten Hemel leid, om derwaards zyne wapenen over te brengen. Maar ook gy, die door de Deugd tot de zuiverfte Eer wordt opgevoerd, aanfehouw toch eens, waartoe gyu uitftrekt. Wat baat het u de treden derhemeüngen te volgen, wanneer op de duiftere paden der ondeugd, ook eenen weg ter onfterflykheid gevonden wordt. De Faam verkondigt de pryslykedaaden niet alleen: zy vermengt de lafhartigheid met den moed , en de deugd met de ondeugd; zy weegt de waardy der dingen niet. Eén verraad behoeft flegts te gelukken, om deszelvs uitvoerder van de onfterflykheid te verzekeren. Wie heeft ons ooit den lof van een' Habis (*) nagelaaten, daar de euveldaaden der Cesar's door duizend ieeft. hebbende zyn Volk den landbouw en andere kiinften geit 2  157* EER-AMBTEN. EER-AMBTEN. zend werken vereeuwigd zyn ? Wordt Alexander niet bygenaamd den Grooten, terwyl Ungues en Ascanius (*) in den fchoot der vergetelheid begraven blyven? ó Gy, grootfte der Helden! wat kan de nakomeüngfchap anders in u roemen, dan een' gelukkige razerny? Wanneer men u de Eer beneemt van de werelt beroofd, gemoord, verbrarld , verwoest te hebben, wat zal 'er van u overfchieten, dat eene eeuwige gedagtenis waardig is ? Doch fchoon de Eer zelv' al de weg tot het Geluk ware, nogthands beloont zy onze moeite en arbeid niet. Wy moeten den bloei onzer jaaren, endebeste kragten onzer zieie aan haar opofferen, en egter verkrygt men ze niet voor na den dood. Men klimt langs fleile trappen naar den tempel der Eere; wy betaalen ieder treê met ons bloed : met den ouderdom verbeeld men zich dien bereikt te hebben; doch dan ftort de Dood ons eensklaps in den afgrond neder. Wat baat den Overwinnaar van Babyion alle Zyne kroonen, daar hem, in 't midden zyner Helden, door de Artzen den dood wordt aangekondigt? Wat nut geeft het hem, dat hy zich by zyn leeven van 't puin der verdelgde troonen, altaaren geflicht heeft? Verkwik u nu met de zege van Arbóla ; wisch nu met de laurieren, waar mede uw hoofd bekroond is, het klamme zweet van uw verbleekt gelaat. Gy hebt alleen overwonnen, om des te fmartelyker te iterven. Voor wien hebt gy toch de werelt geplonderd? Voor erfgenaamen, u onbekend. Gy zyt een Heer van alles geweest, en wordt thands tot niet. Ces ar, kom, zie, overwin; dat de ganfche werelt, het toneel uwer oorlogen, u onderworpen zy! maar weet, dat de onwederftaanbaare dolken, die u moorden zullen, reeds voor dat gy in wezen waart, daar toe gefleepen zyn. ó Gelukkig hy, die door zyn gunftig lot voor een al te grooten roem en ftaat behoed wordt! Die al het geen, daar de werelt zo veel mede op heeft, kan verachten; en, vry van het lastig juk der bezigheden, alle zyne lighaamskragten, en de vermogens zyner ziele aanwend tot bevordering der deugd. ó Gy, in wien de bevalligheden een er frisfehc jeugd, met eene ryp.e deugd vereenigd zyn, wat ontbreekt 'er nog aanuwezaligheid? Gelukkige Geller! uwe dagen zyn van nuttelooze zorgen en laffe klagten vry; dewyl u de eerzugt en de afgunst niet behecrfc' en. Geene pooging om uwen ftaat te verbeteren; geen ydel vooruitzicht van toekomende grootheid, heeft aanlokzelen genoeg, om b-y u plaats te vinden. De fpringbron van een altoosduurend genoegen zal nimmer by u uitdroogen; want die vloeit uit uw hart voort. Wat zouden u dan myne wenfehen banten? Kan glas een' diamant verfieren? Zal de Eer den glans der deugd vergrooten ? Neen : deeze alleen zal u al het goeie geeven, dat myn hart u kan toewenfehen. EER-AMBTEN zyn alle zodaanige bedieningen, welke het zy met of zonder bezolding, in een Collegic van Staats- of Sradsrcgee; ing worden uitgcocffend. De waardigheden en betooningen van hoogachtinge, C*>De ee» de grondlegger des Butókcjj P.yks, cn de In vrede eu rust t^e^d. ti<»tw ank die aan dezelve verknogt zyn, kunnen iets toebrengen om de eerzugt en trotschheid der Menfchen te ftreelen; maar van zich zeiven kunnen zv hun geenen waaren roem of wezeniyke grootheid aanbrengen, dewyl zy niet tot hunne natuur behooren, niet altyd het bewys en de belooning van verdienften zyn, niet opleiden ter vermeerdering van de goede, of ter verbetering van de kwaade hoedaanigheden van ziele of hghaam, en dikwils alleen ftrekken om de menschlyke gebreken te vermenigvuldigen en meer aan de werelt bekend te maaken. Zy, die wel over de zaaken oirdeelen, zonder zich door eenen ydelen fchyn te laaten verblinden, hebben de waardigheden altyd aangemerkt als iets, het welk grooter last dan eer aanbrengt, en in hoe verhevener posten zy gefteld waren, hoe zwaarder en gewigtiger de last hun fteeds heeft toegefcheenen. Niets is grootfeheren heèrlykei in de oogen der Menfchen dan Oppergezag en Heerfchappy, en niets veroirzaakt tevens meer moeite en beflommenngcn. De glorie, die aan hoogheid van ftaat verknogt is, maakt dat men zich met reden verwondert over hen , die moeds genoeg gehad hebben om dezelve van de hand te wyzen. Maar de befchouwing der moeijelykheden, welke van Eer-Ambten onaffcheidbaar zyn,maakt datwy ons nog meer verwonderen moeten over hen, die dezelve met getrouwheid hebben ^waargenomen. De jonge Sldomens, die den hun aangeboden fcepter weigerden aan te neemen, begreepen zeer wel, dat 'er veel meer roems te winnen was door de Koning* Iyke waardigheid te verfmaaden, dan door dezelve te aanvaarden. En het antwoord van Abdolonyv:us die zich uit eenen laagen ftaat tot den troon verbeven zag, toont genoegzaam welke zyne gevoe'ens waren. Alexander hem gevraagd hebbende, hcehy zyne armoede en eiende gedraagen hadde, gaf hy ten antwoord : " het behaage den Goden dat ik het Ryk ,, met zo veel moeds en gelaatenheid draagen moge" De uitdrukking van het Ryk te draagen is zeer zinryk, en geeft te kennen, dat hy het voor een zwaarder eix geyaarlyker last hield dan de armoede zelve. Veel moeite heeft het ook gekost NumaPohphtOs, den tweeden Koning der Romeinen, te bewecgen om een gezag aan te neemen, het welk hem des te vree^lyker toefcheen, om dat het hem eene byna cnle'pdalde magt in handen gaf, en omdat het hem, ondêP den groctfehen tytel van Koning en Meester' we'ezehtyk den dienaar en Haaf maakte van alle zyne Onderdaanen. Tacitls cn Proeus, die hunne gewitrtige posten met zo veel eere bekleed hebben, werden beiden huns ondanks tof deKeizerlyke waardigheid verheven. De eerstgenoemde beriep zich vrugteloos op zynen hoogen ouderdom, en zyne zwakheid, welken'hem buiten ftaat fielden, om aan het hoofd van een le^er te trekken. De geheele Raad gaf ten antwoord, dat men het Keizerryk betrouwde aan zyn beleid en voorzigtigheid, en dat de keuze op hem gevallen was, niet om de gefleltenis van zyn lighaam maar cm zvre' verdienften. Een brief, welken Peobus aan eenen der voornaamfte Bedienden des Ryks gefchrceven heeft, ontdekt ons de waare pevce'ers zyns harten. " i* heb „ nooit (fchryft hy in denzelven) naar de waardigheid, rnr fe» een gelukkig Zweedsch Koning, die zyne Onderdaanen lang  EERGIERIGE. „ tot welke ik verheven ben, gedongen; ik ben niet ,, dan tegen mynen zin tot dezelve opgeklommen ; en ik blyf die niet behouden dan om dat ik 'er toe ,, gedrongen worde, door het vooruitzicht, dat der„ zeiver aflegging ftrekken zoude, om het Gemeene„ best en my zeiven aan nieuwe onheilen bloot te „ fteilen." Na den dood van Keizer Maximiliaan, werden 'er fterke kuiperyen in het werk gefteld van de zyde der genen, die naar hetKeizerrykdongen. Detweevoornaamftemededingers waren, Franciscus de J.en Karel d ■ V. De Keurvorften beflooten, om een eind van a^le twisten te maaken, deeze beiden als vreemdelingen uit te fluiten , en de Keizerlyke Kroon te plaatzen op hei hoofd van eenen uit hunne Landgenooten, en uit het getal der Keurvorften. Zy verkoozen dan met ee.ipaarigheid van ftemmen Fredrik van Ss.toj , bygenaairid de Wyze, die vryheid verzogt om de zaak twee dagen in zyn beraad te neemen, en op den derden dag bedankte hy de Keurvorften met groote zedigheid , hun voor oogen (tellende, dat hyzich om zyne hooge jaaren te zwak bevond, om een post van die aangelegenheid op zich te neemen. Na dat men vrugteloos gepoogd hadt, hem door allerleye beweegreden van belMtte doen veranderen, hielden de Keurvorften aan dat hy zelv' den perfoon benoemen zoude, die naar zyne gedagten best gefchikt was om die hooge waardigheid te bekleeden, verzekerende, dat zy zich naar zynen raad zouden gedraagen. Fredrik weigerde dit lang; doch eindelyk, door het fterkaanhouden der Keurvorften gedrongen zynde, verklaarde hy zich voor de Koning van Spanjen. Het geen wy wegens het Oppergezag gezegd hebben, moet men zeggen van alle Staats-en Överheids-ambtei. De verftandigfte Vorften hebben de heerfchzugtigen altyd geweerd, en hen gezogt, die naar geene hooge Eerplaatzen dongen. Ondanks de beguichelingen der ongetrouwheid, hebben zy kunén zien; dat het Gemeenebest niet veiliglyk kon worden toevertrouwd , dan aan de zorge der genen, die verdienften genoeg hadden, om zich met deszelvs beftieringe niet te willen belasten. En zy zogten met zo groote zorgvuldigheid naar Menfchen,. die aanzienlyke bedieningen waardig waren, dat 'er gevonden werden, welke men met geweld moest noodzaaken om dezelve aan te neemen, gelyk Plinius wegens Trajanus heeft aangemerkt. Alle deeze bedenkingen toonen ons, dat 'er niets waarlyk verhevens in de waardigheden te vinden is, dan het gevaar, waar van zy verzeid gaan; dat men -de waare roem fteilen moet in de genegenheid om dezelve te verachten, of niet dan ter bevorderinge van het gemeene welzyn aan te neemen; dat de wezenlyke grootheid beftaat in de grootheid zelve vaarwel te zeggen; en dat men een Slaaf is zo lang men EerAmiten begeert, drar men waarlyk Meester wordt, wanneer men die weet te verfmaadem EERGIERIGE, verftaat men een zodaanig Mensch door, wiens poogingen ftrekken om zich op de eene of andere wyze, boven anderen te doen eerbiedigen of ontzien. Eene we! geregelde Eergierigheid door deugd beftierd om boven eenen anderen uit te munten, is niet alleen geoirloofd.,. maar zelvs pryslyk en nuttig voor den. EERGIERIGE. 1573 bloei der konften en weeten behappen. Dan de Eergierigheid door andere grondbeginfelen beftierd, verftrektden genen die 'ermede behebt is toteenen Beul. De konst om beroemd, geëerd en geacht te worden , beftaat niet daar in, dat men onophoudelyk naar hooger Eer-Ambten tragte, dat men zich zeiven fteeds boven anderen zcfeke te verheffen, maar daar in, dat men de begeerte naar roem maatige en bepaale. Wy willen hier niet eens fpreeken van de zulken, die al~ ïeenlyk naar eene bloote fchynëere tragten, en zelvs door ongeoirloofde middelen en wegen ; want 't is ontegenfpreekelyk, dat zulke onzinnigen nooit geluk, kig kunnen zyn, of eenige rust in hun gemoed hebben. Maar wy willen eenen Eergierigen befchouwen, die alleenlyk naar de waare eere, door den weg van wezenlyke verdienften , maar met onbepaalde drift, ftreeft. Zulk een Eergierige wordt te jammerlyk vervoerd, door de raazende begeerte, om zyne verdienften by alle Menfchen bekend te maaken; hy wil, dat ieder, die hem kent, hem eere bewyze; ja, hy wil, dat de geheele werelt hem kenne, en hulde betoone. Is 't nu wel mooglyk, dat iemant, die zulk eene gemoedsgefteldheid heeft, het waare geluk en vergenoegen geniete, om welker wille men alleen, op eene redelyke wyze, de eere en den roem zoeken moet'? Al heeft ceri' Mensch nog zo veel vereerders, daar wordt nogthands een oneindig groot getal gevonden, die hem niet eens. by den naam kennen, of iets van zyne groote verdienften weeten. Daarenboven, hy,. die zo Eergierig is, en van alle Menfchen geacht én gepreezen wil worden, is dikwils genoodzaakt, zich,, zelvs tegens wille en dank, op zaaken toe te leggen, waar door hy zich verbeeldt, eenen onfterflykennaam te zullen verwerven, zich ftreelende met de hooper dat hy in ieder een, en zelvs in de laate nakomelingfchap, een' vereerer zal vinden. Maar, wat gebeurt 'er? weinigen, zeer weinigen laaten zich iets aan zyne daaden en verrichtingen gelegen leggen, en hy ondervindt, met verdriet, dat het getafzyneraanbidderen, daardoor, niet vermeerderd is. Dit kwelt, cic fmert hem; te meer als hy ontdekt, dat hy, door alle zyne poogingen, weinig vordert. Indien hy flegts begreep, dat de oirzaak zyner te leurftellinge by he;n zeiven gezogt moest worden, zou hy dra'zien, dat hy anderen t'onrecht befchuldigt, wegens het gebrek van achting, welke hy zich Verbeeldt, dat hem, n't hoofde zyner loflyke hoedaanigheden, van de ganfche werelt behoorde beweezen te worden, 't Is de onmaatigheid zyner begeerte naar roem, die hem het leeven onaangenaam maakt. De eere, die hy zoekt, is de grootfte hinderpaal van zyn geluk, om dathyze op eene onmaatige wyze zoekt. Zulk een Eergierige doet, dat meer is, dagclyks ontdekkingen, die hem fmerte veroirzaaken ; want iemant mag zo eerwaardig zyn, als mooglyk is, 'er worden, egter, Lieden in overvloed gevonden, die, uit onweetenheid, nyd, haat of boosheid, deszelvs: verdienften loochenen, en zelvs niet fchroomen, hem het voorwerp hunner verachtinge te maaken, wegenshoedaanigheden en verrichtingen, welke eigenaartig gefchikt waren, om hem eere en achting te verwerven. Kan nu iemant, die onophoudelyk, en zonder rnaate, naar eere ftreeft, naiaaten, onder de Menfchen, welken hy tot zyne' verwonderaars zeek; te K 3 maa-  1574 JEERLYKIIEID. EERLYKHElD. maaken, een groot getal van Lieden te ontdekken, die hem verachten, lasteren en kwaalyk van hem fpreeken? en moet zulk eene ontdekking hem niet in 't hart treffen? moet hy niet denken, dat hy meer afgunfHgen en vyanden heeft, dan vrienden en welmeei enden'? ja, is de befchouwing van die droevige waarheid niet genoeg, om de aangenaame gewaarwording van de achting, die hem daadelyk bewcezen wordt, te onderdrukken? en is hy, in zulk een geval, wel beter 'er aan, als iemant, die onder de algemeene \ ei achting ligt ? Men voege hier by, dat het den Eergierigen niet genoeg is, te ontdekken, dat men hem eeie bewyze; maar hy onderzoekt tevens op 't zorgvuldigfle, of zulks wel op de behoorlyke wyze, en naar de maate zyner verbeeldinge gefchicde; en hier in moethy ongetwyfleld ook eenige ontdekkingen doen, die hem geweldig beroeren. Want, dan neemen zyne verwonderaars de gelegenheden niet genoeg in acht, om zynen lof uitte trompetten; dan doen ze het niet in gepaste bewoordingen; dan hapert het hier, dan daar aan ; kortom, altoos ontbreekt 'er iets, het geen, naar zyne gedagten, behoorde gedaan te zyn. Kan hy, der hal ven, wel nalaaten, zich te ergeren over de werelt, die zo blind is, dat zy zyne verdienften niet op den behoorlyken prys weet te fteilen? en kan de eere, die hy werkelyk geniet, ooit wel toereikende zyn, om zyn waar geluk en de rust van zyn gemoed, inderdaad te bevorderen? Waarin beftaat dan de konst, om waarlyk beroemd, en daar door, gelukkig te worden? alleenlyk hier in, vanneer men alle zyne poogingen infpant, om, in al wat Ioflyk en pryzenswaardig is, naar de volmaaktheid te ftreeven, en daar by tevens zyne begeerte naar roem en achting behoorlyk paal en perkftelt, riet verlangende van ieder een gepreezen, en van niemant befpot, veracht en gelasterd te worden. Een Man van verdienften, die dus zyne eerzucht vermindert, zal, altoos, zelvs naar zyn eigen oirdccl, vereerers genoeg hebben, en in de achting , die hem door deugd- en wysheidlievenden, uit een ongeveinsd harte, toegebragt wordt, meer vergenoegen gewaar worden, als een Eergierige zich nimmer voorllellcn kan, wanneer hy, naar eenen roem tragt, dien hy nooit erlangen zal. EERLYKHEID is in den ftrikften zin genoomen , die tedere gewaarwording der Men fchen 1 iefde, welke zich in het welzyn van zyne Medemenfchen aanhoudende vermaakt. Hy die zyne pligten , volgens deeze tedere gewaarwording jegens zyne Medemenfchen, beftendig regelt, is waarlyk eene eerlyke Man. Men neeme alle gevallen, waar in het fpraakgebruik van eenen eerlyken Man verftandig fpreekt; en men zal bevinden, dat men zuik eenen betekenen wil, die zyne pligten omtrent anderen met een inwendig vermaak, om hunne rust, vergenoegzaamheid en geluk te bevorderen, beleeft. Alle de woorden van den hier boven gefchetften eerlyken Man ftemmen met zyn hart en handelingen volkomen overeen, ten einde hy j door dezelve niemant hinderiyk of nadeelig zyn moge. i Hy is ftipt in het vervullen van zyne beloften. Zyn j hart is grootelyks ontroerd, wanneer hy zynen Me- ( debrqeder in e'ende ziet, en wordt van eene reine 1 finart doordrongen, wanneer hy zich niet in ftaat be- < vindt, om 'er hem uit te helpen. Hy verheugt zich hartelyk, wanneer hy anderen zyne dienften kan bewyzen, en, hoe verborgener hy zich voor anderen houden kan, hoe aangenaamer het hem is. Van de geveinstkeid heeft hy zulk eenen afkeer, dat hy nu en dan zekere uitwendige goede daaden liever nalaat, om dat hy vreest dat men ze aan fchynheiligheid mogt toefchryven, en daarom jegens hem eenigmistrouwen voeden , dat hem in veele ftukken , om anderen goed te doen of zich in hun wezenlyk geluk te vermaaken, hinderen mogt: zyne omgang is liefderyk: hy tragt door woorden en gebaarden de inwendige aandoeningen zyner Menfchenliefde uit te drukken, en uit zyne oogen ziet men de vergenoegzaamheid der zie'e, wanneer hy anderen dienst kan doen, of werkelvk gedaan heeft. By dit tafereel van eenen Eerlyken Man door den Eerwaarden Simonetti gefchetst, voegen wy nog dat van eenen beroemden Zedefchryver. Om den naam van een Eerlyk Man waardig te weezen, moet 'er vry wat veel gedaan worden; men zegt dikwils van den eenen of anderen, 'tisunhmniteHomme , een Eerlyk Man: maar , weet men wel, wat men zegt? weet men wel, op wien deeze eernaam alleen met recht kan toegepast worden? Ik heb zulk een denkbeeld van een Eerlyk Man, dat ik my niet zou laaten overreeden, dat iemant in een korten tyd daar toe geraaken kan: Hoe veele, hoe groote deugden iemant ook moge bezitten ; daar blyven altoos meer goede hoedaanigheden over die men mist; cn die men zich insgelyks behoort eigen te maaken; die men bezit zyn daarenboven dikwils zeer onvolkomen, indien men in acht neemt, hoeveel 'er toe behoort, om waarlyk eene Deugd wel uit te oeffenen. Zo fchaars als een waarlyk vroom Mensch in alle opzichten in deeze werelt gevonden wordt; dewyl 'er altoos jets aan de volmaaktheid der waare Vroomen, hier op aarde ontbreekt; even zeldzaam zal men een Eerlyk Man, in alle opzichten eerlyk, onder dezonneaantreffen. Men ziet, dat ik geen onderfcheid ftelle, tusfchen een' waaragt'g Christen en een Eerlyk Man, in den verhevenen zin van 't woord; keurt men deeze gelykftelling af, en vraagt men my bewys, ik beroep my op de Historie van Karel Grandison. Hy, die naauwkeurig zoig iraagt, dat hy door de verkeerde zeden, de buitenfpoorige leevenswyze, ende zondige gewoonten zyier Medemenfchen, niet bedorven wordt; dieinai'ie zaaken handelt, uit beginzelen van Reden en Godslienst, dieniets kragtiger vermyd dan zynen naasten ^elvs het minfte nadeel toe te brengen; die niets verbeilyker acht, dan die laage ftreeken en konftenary:n, die laffe vleyeren doet by den grond kruipen, >m tot eere en aanzien te geraaken; die nimmer iets loet, dan 't geen hembillykenrechtmaatigvoorkomt, ammer ietspryst, waarin gygeenzweemzel van deugd :n reden befpeurt; die geen roem ftelt in eenegezogte 'ertooning van Deugd; die altoos zich houdt"aan de :yde'der genen, die recht in hunne zaaken hebben; :ie alle beweegingen van eerzucht, wraak en gierigieid uit zyn harte zorgvuldig zoekt te verbannen; kort m, die geen ander oogmerk heeft, dan om alle zye handelingen naar het voorfchrift van Reden en lodsdienst, zo veel hem mooglyk is, geftadig en by aanoudenheid in te richten, of, ommaatiglyk, rechtvaariglyk en godzaliglyk in deeze werelt te leeven; zie daar een'  EERLYKHElD. EERLYKHElD. *575 een' Eerlyk Man, in den rechten zin van't woord. In welke omftandigheden zich een Eerlyk Man bevinden moge; de voorfpoed zal hem nier. tot trotschheid, de tegenfpoed niet tot wanhoop vervoeren. Hy vervult met naauwgezetheid alle de gezellige pligten; en niet alleen-deeze, maar ook inzonderheid die, welken in 't byzonder op den Allerhoogften, en hem zeiven betrékkelyk zyn; hy is een goei Huisvader, een tederhirtig Echtgenoot, een getrouw Vriend, een waardig Medeburger, en een ieverig Voorftander van onze Godsdienftige en Burgerlyke Vryheid; hy tracht zynen Kinderen niet alleen eenebefchaafde, maar ook eene Christelyke opvoeding te geeven; zyne Echtgenoote is het eenige voorwerp zyner begeerte; hy dient e:i helpt zyne Vrienden edelmoediglyk; hy bekruipt noch begeert zodaanige ambten, die boven zyne kragten zyn; die, in welken hy gefteld is, waar toe hy zich, zyne neigingen involgende, heeft bekwaam gemaakt, bekleedt hy met roem; hy zou de minfte onrechtvaardigheid niet willen be.lryven, al kon hy 'er eens Konings rykdommén mede verdienen; hy leeft, derhalve, in eene bedorvene werelt, zonder door derzelver boosheid befmst te worden. Een Eerlyk Mm wikkelt zich nimmer in ligtvaardige beloften ; zyn woord is by hem zo goed als een eed; hy is zo gewoon, de waarheid te fpreeken, dat hy, voor zyn eigen belang , zwaarigheid zou maaken, zich van den geringften le.igen' te bedienen. Hy is dapper cn kloekmoedig ; maar die valfche onverzaagdheid, waarin zelvs de lafhartigften hunne eere fteilen, behaagt hem in geenen deele; doe hem eene verongeiyking aan, hy zal zich alleenlyk door ftilzwygeri wreeken, en dikwils door nieuwe dienften, waar door hy zyne 'ergfte vyanden aan zich zoekt te verpligten; verkort hem openlyk in zyne eere, hy zal, indien de noodzaaklykheid het vordert, dezelve zediglyk verdedigen, zonder zich in lasteren en fcheiden tegen zynen belediger uit te laaten; doe hem eenigen dienst, zyne erkentenis zal dra volgen, indien hy 'er reeds te vooren geen bewys van gegeeven heeft. Een Eerlyk Man neemt alle zyne maatregelen zo wel, dat hy niet overrompel! worde, dan na dat alle voorzorgen vrugteloos bevonden zyn; zyn groot vooruitzigt maakt hem, om zo te fpreeken, meester van. het toekomende; zyne doorzigtigheid doet hem de gevolgen zyner ontwerpen en ondernecmingen duidelyk voor uit zien. Hy ziet het gevaar met eene ongemeene onverzaagdheid te ge.noet, maar wrerpt zich niet roekeloos in het zelve; hy is eenvoudig in zyn voorkomen, verftandig in zyne handelingen. In verborgenheden, die den Godsdienst betreffen, fpeelt hy den twyffelaar, den Herken geest in geenen deele; hy begeert daar in niet 'wys te zyn boven het geene gefchreeven is. Hy let inzonderheid op zich zeiven , fpreekt van niemant kwaad, veroirdeelt niet ligtelyk , en zoekt zyne driften fteeds in bedwang te houden. Zie daar het Carakter, van een waarlyk Eerlyk Man! Is 'er nu wel eenig onderfcheid tusfchen een rschtgeaart Christen, en een Eerlyk Mm, volgens deeze befchryving? Neen, zeker! De pligten van den eenen zyn die van den anderen. Eene aanmerking nog; zo gering als het getal is der genen, die naar'deeze afbeelding gelyken, zo geres! is men gemeenlyk, dien eernaam tegeevenaan Perfoonen, welker Carakter nimmer met dat van een Eerlyk Man kan overeengebragt worden. Wy voegen hier nog ten ftotte by; dat Eerlykheid, een allerbest behoedmiddel voor onze achting is. Geen Mensch kan iets ter hand neemen, waar door hy fpoediger algemeen veracht worde, dan door een laag en oneerlyk ftuk te pleegen : want het Menschdom fchynt, hoe groot het verfchilin denkwyze en gebruiken ook moge wezen , algemeen hier in overéénftemmen, dat het Eer en Oprechtheid aanmoedige en beloonen, en , in tegendeel Oneerlykheid en bedrog fchandvlekke en ftraffen Laaten twee Menfchen, in alle andere opzichten, met elkanderen gelyk ftaan , het zal indien de eene bekend is voor braaf en oprecht 7 en de andere voor fnood en bedrieglyk , geenzins moeilyk vallen te beflisfen, wie van beiden algemeen bemind, gezogt en geholpen, wie gehaat gefchuwd en verlaaten zal worden. Sommige mogen zich ftreelen met het denkbeeld, dat zyde Kunst om de werelt te bedriegen geleerd hebben , dat zy hunne oncerlyke ontwerpen kunnen volvoeren , en teffens de achting van een braaf Man behouden, en alle de voordeelen, aan braafheid verbonden, behaalen. Doch de werelt is fcherpziendér dan zulke lieden denken; 'er is meer kunsts en behendigheids nodig , om een vermomd Caracter te bekleeden, dan zy zich willen getroosten te leeren. Schoon hunne weezenlyke trekken eene geruime wyle bedekt mogen weezen i onder het masker van edelmoedigheid en Gods vrugt, ontelbaare kleine omftandigheden kunnen 'er voorkomen, die dit masker afligteri. Hoe haatlyk, hoe verachtlyk moeten zy weezen in 't oog van dien, die hun befchouwen zo als zy zyn! Hoe moeten zy zelve, die, ter oirzaake van hunne Familien en Vrienden, de begaane misflaagen zoeken te vcrrfpelyken, in hunne harten de Veinfaart verachten! En wanneer zy, van alle vermomming ontbloot, der verelt worden voorgefteld , welk een fchaamte en pérlegendheid zal dan hunne aangezigten niet bedek, ten, by lieden, die zy zo lang hebben poogen te behiegen ï Hoe gelukkig, daar entegen, is de Eerlyke Man in le achting en liefde van allen , die hem omringen ! rly' is vry, openhartig, en zich zeiven gelyk in alle :yne verrichtingen. Zyne woorden ftemmen ovcuxn net de gevoelens van zyn hart, zyne daaden met zyïe.betuigingen. Hy bedekt geene laage en flinkfche nzigteri onder de fchoonfchynende voorwendzels van wzondere vriendfehap , of zugt voor 't algemeene velweezen. Hy maakt geen gebruik van laage kunsenaryen, om zyne oogmerken te volvoeren. Hy legt eene ftrikken voor anderen, om hun In zwaarigheden n te wikkelen. Zyne wysheid gaat altoos met opechtheid gepaard; Menschlievendheid en Goederticenheid, vergezellen dezelve beftendig. Verrmyd hy ie rampen zo voorzigtig als hem mooglyk is, hy ftort er nimmer willens en weetens den naasten in. Belient hy zich van gunftige gelegenheden om zyne beangen te bevorderen, hy draagt zorge om die van nd'eren niet te dwarsboomen. Nooit is hy zo zelv;oekende dat hy eene onrechtvaardige of liefdeiooze laad plecge. Zyne daaden kunnen de proeve van het laauwziftend oog van nyd en kwaadaartigheid dulden , yne heimlykfte overleggingen en oogmerken , mag de ;ere'.t weeten: want hoe meer men zyn gedrag van aby beziet, hoe beter men zyne oogmerken door en door  1575 EERTYTELS. EERTYTELS. door kent, hoe grooter lof hy zal ontvangen. ITy kan zyne ontwerpen uitvoeren, de bezigheden zyns beroeps verrichten, zonder de fchrcomverwekkende gedagten van ten zynen nadeele ontdekt te zuilen worden. Hy geniet (leeds het vertrouwen van allen, die met hem te doen hebben, en is verzekerd dat hy het verdient. Hy bezorgt voor zich zeiven eene verzekering tegen onvoorziene rampen, in de Vriendichap en Edelmoedigheid der genen, die hy met getrouwheid ten dienst ftaat. Indien hem iets mislukke, niemant zal hem deswegen durven of willen verachten. Verftandigen zullen zyn Caracler blyven eeren : dcEdelmoedigen en Medelydenden hem gereedlyk byftaan. Hy zal niet befchaamd zyn in den kwaaden dag : zyn' goede Naam zal met glans fchitteren vanagter de dikke wolken des rampfpoeds. Daarenboven geniet de Eerlyke Man het beftendig geluk dat hy over zich zeiven voldaan is: terwyl hy, die zynen Naasten trouwlooslyk behandelt, de ver wyten van zynen eigen hart niet kan ontgaan: en de gepleegde Onrechtvaardigheden, aisnaareSchimmen, hem voor den Geest waren. De oprechte van harte, die, in alle omftandigheden zich bevlytigde in het betragten van zynen pligt, bezit een altoosfpringende wciie van zelvsvoldoening, door geene verwisteling van uitwendige omftandigheden op te doppen. ■■■ Geniet hy overvloed van tydlyke haaye, hy bezitteffens het geluk van dien te mogen aanzien als de vrugt van eerlyken vlyt, en een zegen des Hemels: hymag met den Psalmdichter zeggen, " de Heere vergeldt ,, my naar myne gerechtigheid, hy gaf my veder naar ,, de reinheid myner handen: want ik heb des Kee,, ren wegen gehouden, en ben van mynen God niet ,, Godlooslyk afgegaan". ■ Treft hem onheil en rampfpoed, hy kan zich troosten, met de bedenking, ,, dat deeze hein niet overkomt om de ongerechtig,, heid zyner handelingen". Het ftreelendgetuigenis van een goed geweeten bezittende, kan hy alle de tegenheden deezes leevens met bedaardheid verdraagen, en met eene nederige hoop voorwaards zien op dien dag , op welken hy van alle aardfche bezittingen zal moeten fcheiden, en van zich zelve C-ode rekenfchap geeven. EERLYK MAN, zie EERLYKHElD. EERSTE EDELE, zie PREMIER NOBLE. EERTYTELS, verftaat men allerleye Tyteis van waardigheid door, het zy die uit Ambten of Bedieningen, of wel uit 't bezit van Goederen voortvloeijen; ook zyn 'er Eertytelen die men kan zeggen dat ingebeeld zyn , en geenen anderen grond, dan ce hoogmoed of verwaantheid hebben. Onder de eerfte Klasfe behooren de Eertytels van Koningen en Vorften; voorts van mindere rangen, als Graaven, Baronnen, mids dat zy wezentlyk Graaffchappen en Baronnyen bezitten, en niet van die kaliber zyn als de meeste Baronnen van onzen tyd; Ambagtsheeren, bezitters van oude HeerlykheJen , van Leengoederen enz. Voorts de Ambtenaaren van Staat en die de Legers gebieden, als Stadhouder, Kapitein-Generaal, Veldmarfchalk, Generaal, Raadpenfionaris, en zo als de Leezer weet, een groot aantal anderen- Onder de tweede Klasfe kan men behoorlyk rangfehikken, de tyteis waarmede men iemant begroet, als uwe Hoogheid, uwe Exellentie, Hoog Wel Gebooren-, Wel Edel Ge- ftrengln-, Wel Edelen Heer, en \vat meer van dien aart mag zyn. De Heer Voltaire zegt ergens, dat hy in het doorbladeren van Horatius, met opmerking deeze woorden in eenen brief aan Mecenas heeft geleezen: Te dulcis amice rev'fam. " Ik zal u komen bezoeken, ,, waarde vriend". Deeze Mecenas was dé tweede perfoon in 't Romeinfche Ryk, dat is te zeggen, een veel magtiger en aanzienlykcr Man, dan tegenswoordig de grootfte Vorst van Europa is. In eenen brief van P. Corneills, vindt men dat hy zich dus uitdrukt, aan den grooten Scuderi Gouverneur van notre Dame de la Garde, ten opzichte van den Kardinaal de Richelieu, Myn Heer de Kardinaal, uwe Meester en de myne. Het is mooglyk de eerftcmaal dat men dus van eenen Staatsdienaar gefprooken heeft, zedert dat 'er Staatsdienaars, Koningen en Vleijcrs in de werelt geweest zyn. Dezelvde Corneillr, Dichter van den Cinna, draagt dit fchoone Toneelftuk ootmoedig op aan den Heer de Montauron, Schatbewaarder, welke, hy onbewimpeld by Augustus \crgelykt. Het is jammer dat hy Montauron niet Monfeigneur noemt. Men verhaalt, dat eene oude Officier, die vemfg wist van het formulier der verwaandheid , aan een Marquis de Louvois fchreef Morfieur, hy hier cn geen antwoord krygende," zo fchreef hy Monfeigneur, dan dit had geene betere uitwerking, cm dat het Mvnfieur deezen trotfehen Staatsdienaar nog in den krop ftak. Bewyst dit niet, dat de Romeinen in hunnen bloei groot en zedig waren, en dat wy klein en verwaant zyn? Hoe vaart gy myn waarde Vriend? zeide eene Hertog en Pair tegen een' gemeen Edelman; tot uwen dienst, myn waarde vriend, antwoorde de ander; en van dit oogenblik wierdt zyn waarde Vriend, zyne onvbrzóënelyl e vyand. Een' Portugeefche Groote ('prak met een Grande van Spanje, en noemde hem telkens uwe Excellentie, de Kastiljaan antwoorde uwe Hmschheidt, vuestra Merced; 't welk een tytel is, die men aan perfoonen geeft die'er geen hebben. DePortugeesch, hier dengeraakt zynde, noemde de Spanjaard op zyn hèurteiwe H. uschheidt; de ander gaf hem aanftonds den tytel van Excellentie. DePortugeesch hier door verzet, vrecg hem, waarom noemt gy my Heuschheidt wanneer ik U Excellentie en Excellentie wanneer ik u Heuschhek t noem? Om dat, antwoordde de Kastiljaan zedig, alfe eernaamen my even waardig zyn, mits 'er maar geen gelykheidt tusfchen ons is. De vervaandheidt der Eertytels had geen plaats in onze Noordelyke landftreeken, dan na dat de Romeinen fmaak in de Aziatifche verhevenheidt gekregen hadden. Al'e de Oosterfche Koningen waren en zyn nog volle Neeven van de Zon en Maan: hunne Onderdaanen durven nooit na cleeze verwantfehap ftaan ; een Landvoogd die zich Muskaat vm vertroosting en Roos van vermaak noemt, zou geëmpaleert worden, zo hy zich maar in den vyftigften graad met de Zon en Maan vermaagfehapt rekende. Konstantyn was de Roomfche Keizer, zo ik meen, d:e de Christehke ïederigheidt overlaadde met eenbladzyde opgeblaazen Tyteis. Het is waar, dat men voor hom de Keizers 3od noemde. Maar dit woord God, betekende niets lat eenige gelykheidt heeft, met het geene wy Hrr door  EERTYTELS. door verftaan. Divus Augustus, DiVus Trajanl's"', wilde zeggen, de Heilige of Vergode Augustus en Trajanus. Men geloofde, dat de waardigheid van het Roomfche Ryk vorderde, dat de ziel van zyn Opperhoofd na zyn' dood ten Hemel voer; en fomtyds gaf men hun den Tytel van heilig, van Divus by voorraad, ais een erfrecht. Het is 'byna om dezelvde reden , dat de Oudvaders der Christen Kerk alle, uwe Heiligheid genoemt wierden. Men noemde hen dus, om hen te doen gedenken wat zy behoorden te zyn. Men geeft fomtyds zich zelvs zeer nederige Tyteis, en vordert egter uitfteekende. Een Abt, die zich Broeder tytelt, doet zich door zyne Monniken Monfeigneur noemen. De Paus noemt zich Knecht der Knechten Gods. Een eenvoudige HoIfleinfchePriefter fchreef aan Pius den IV. Knecht der Knechten Gods; hy ging vervolgens naar Rome om zvn zaak voort te zetten, wanneer hy door de Inquifitie in de gevangenis geworpen wierdt, om hem Tyteis te leeren fchryvcn. Voormaals wierdt niemant dan den Keizer den Tytel van Majefteit gegeeven. De andere Koningen wierdén uwe Hoogheid, uwe Doorluchtigheid, uwe Genade geBaamt. Lodewyk de XI. was de eerfte in Frankryk die gcwoonlyk Majefteit genaamt wierd, een Tytel die inderdaad niet minder welvoeglyk is voor een groot en erflyk Koningryk, dan voor een verkiesbaar Vor-ftendom. Maar men noemde de Koningen van Frank ryk nog lang na hem Hoogheid, en men heeft nog brieven aan Hendrik den III. in welke men hem deezen Tytel geeft. De Staaten van Orleans wilden niet toeftaan , dat Catharina de Medicis Majefteit genaamt wierdt. Maar allengskens raakte deeze laatfte benaaming in gebruik. De naam is onverfchillig, de magt alleen is zulks niet. De Duitfchc Kanfelafy, altoos onveranderlyk in haare edele gewoontens, heeft tot heden getragt, om de Koningen met niet hoogcr dan met Doorluchtigheid te betytelen. In het beruchte verdrag van Westphaalen, waar in Frankryk en Sweeden de wet aan het Roomfche Ryk voorfchreeven , leverden deGevolmagtigdcn van den Keizer nooit gefchriftcn over, in welke zyn Geheiligde Kr.zerlyke Majefteit Biet in onderhandeling Was met de Doorluchtige Koninsren van Frankryk en Sweeden , maar de Franfchen en Sweeden verzuimden van hunnen kant niet, te verzekeren, dat hunne Geheiligde Majefteiten van Frankryk en Sweeden, zeer veel bezwaarnisfen ten lasten van den Doorluchtigen Keizer hadden. Eindelyk was alles wederzyds gelyk in het vredeverdrag, plet Gemeen heeft zich zedert dien tyd diets gemaakt, dat de groote Vorften boven elkander niet uitmunten; en die gene die zyn nabuur geflagen heeft, veikrygt den voorrang in 'het gevoelen van het Gemeen. PiiiLirrus de II. was de eerfte Majefteit in Spanje; want de Doorluchtigheid van Karel de V. veranderde in geen Majefteit dan ter oirzaake van het Keizerryk. De Kinderen van Philippus de II. waren de eerHe Hoogheden, en in 't vervolg wierden zy Koninglyke Hoogheden. De Hertog van Orleans, Broeder van Lodewyk den XIII. nam niet voor het jaar 1633 den tytel van Ko?ringlyke Hoogheid aan; toen liet zich de Prins van Condó Doorluchtige Hoogheid noemen, doch de Hertogen van Vendome durfden dit zich noch niet aanmaatigen. De Hertog' van Savoyen was toen Koninglyke Hoogheid, en wierdt vervolgens X. DEE.U, EERTYTELS. , r-57? Majefteit. De Groothertog van ToSUAfTEïJ deedt pok zo, de Majefteit alleen uitgezondert; en' eindelyk de Czaar, die in Europa niet dan onderden naam van Grootvorst bekend was, verklaarde zich Keizer te zyn, en wierdt als zodaanig erkend. Voormaals waren 'er maar twee Markgraaven iii Duitschland, twee in Frankryk, en twee in hallen. De Markgraav van Brandenburg is Koning geworden, en zelvs een Groot Koning; maar hedendaagsch zyn onze Italiaanfche en Franfche Markgraaven van een weinig verfchillend foort. Wanneer een Burger in Italiende eer heeft van den Gouverneur van zyne Provincie ter/ maaltyd te onthaaien, en de Gouverneur zegt, wan-*, neer hy drinkt myn Heer de Markgraav op uw gezond* heid, zie daar hem dan Markgraav en zyne Kindei ett tot in eeuwigheid. Wanneer een Land-Edelman iu. Frankryk, wiens geheele bezitting in zyn Dorp en het. vierde gedeelte van een vervalle Heeriykheid beftaat, te Parys komt, en hier een weinig fortuin maakt, of eene houding aanneemt als of hy zulks gedaan had, zo zal hy zich in zyna gefchriften, hoog en magtig Heer Markgraav en Graav noemen; en zyn zoon zal by zyr.cn Notaris, zeer hoog en zeer magtig Heer zyn; en om dat deeze laage verwaandheid noch aan de Regeering noch aan de Burgerlyke Maatfchappy hinderlyk is, zo geeft men geen acht op dezelve. Eenige Franfche Heeren. beroemen zich Duitfche Baronnen in hunne ftallen te hebben: eenige Duitfche Heeren zeggen dat 'er Franfche Marqufen onder hunne Keukenbedienden zyn ; onlangs verhief een vreemdeling te Napels zyn' Koetfier tot Heitog. De gewoonte heeft in dit ftuk meer vermogen dan het Koninglyk gezag. Zo gy weinig bekend zyt in Parys, zo zult gy Graav of Markgraav zyn, zo veel het u behaagt; maar zyt gy een Raadsheer of Ontvanger van de fchattingen, en dat de Koning u een aanzienlyk Markgraavfchap fchepkt, gy zult egter nooit hier door myn Heer de Markgraav zyn. De beroemde Samuel Bernard was alleen beter Graav dan vyf honderd van die Graven welke mendagelyksch met menigte ziet, en die geen vier akkerland bezitten ; de Koning verhief zyn Landgoed Ccuhert tot een Graavfchap: zo hy zich by het afleggen van eenbezoek onder den naam van Graav Bernard had laaten aandienen; zo zou dit een fchaterend gelach verwekthebben. Geheel anders is dit in Engeland: zo deKoning aan een Koopman den tytel van Graav ofBaron geeft, hy werdt van een ieder met deezen naam benoemt; perfoonen^ van den hoogden rang, en zelvs-' de Koning, noemen hem Mylord. Dus is het ook in Italien, men heeft hier een geheel Register van Mon- Voerende Gfirengkiid is; voorts fchryft men Wel E- EERWAARDIG. EERZUCHT. del Heer , Myn Heer, Monfieur, Meester enz. enz. Myne eigenliefde zou my waarlyk onder 't fchryven deezer aanmerking byna hebben vervoerd om te gelooven, dat wy ten deezen opzichte verre op de Franfchen winnen met keur van Eernaamen en onderfcheidene trappen van Heerfchap, dan ik herinnere my ter goeder uure; dat V/el Edel Heer thands zeer veel kans heeft, om alle de laager volgende in onbruik te brengen'; zekere oude Rhetoryker, die op zyn beurt ook wel eens plag gelyk te hebben, fchreef onder 't wapen van den Baron ..... deeze welluidende vaarzen : ■ Daen men fchreef eerzaamen en vromen. Was 'er nog Jeucht te bekomen; Doen men iefereeF erafesten en wvzen Was 'er nog veel te pryzen ,• tiaar nu men fchryft //oog Edel Cdooren Ia alies verlooren. Ik moet hier nog byvoegen, dat het naauwelyks Is te gelööve», hoe dat in eene verlichte eeuw , zo als deeze, de Vertegenwoofuigers van een Volk, wiens Voorvaderen zo dapper het juk der flavernye van hunne halzen hebben geweert, en voor de dierbaare panden van Godsdienst cn Vryheid op zulk eene milde wyze hun goei en bloed hebben gefpild en geplengd, aan de;eiven de vernederde uitdrukkingen hebben kunnen voorfchryven, wanneer die gedrongen waren, dec~e hunne Vertegenwoordigers, die zich daar door genoegzaam den Tytel van Despooteu toeëigenen, met eenig verzoekfchrift te naderen. Het is evenwel zo, want ingevolge eene Publicatie der Heeren Staaten van Gelderland van den 26 October 1736, w-orden flaaffche uitdrukkingen aan de Ingezetenen voorgefchreeven, wanneer zy den reprefenteerenden Souverein iets willen te kennen geeven; zie hier de eigene woorden der Publicatie, Ce vinden in het Geldersch Placaatboek, HL Deel, bladz. S64. ,, Alle Particulieren, buiten Ambten en Steden, haar ,, by Request addresfeerende aan de'Landfchap, zul,, len niet mogen gebruiken de woorden, veHóonen', ,, rcr.ionflreeren, reprefenteeren, of diergelyke; maar de ,, woorden: geeven met Refpeü te kennen, fttpp Haer. u ,, en dusdaanigen enz. " EERWAARDIG is eene Tytel, gelyk Edel, Achtbaar, Geftreng, en meer anderen, Tyteis zyn, waar mede men den Rang, die fommigen in zekeren verhevenen post gefielde Perfoonen beklecdcn, uitdrukt, en geenzints derzelver zedelyke caraéters. Eerwaardig is de tytel van eenen Predikant, en men kan hein dien geeven , zonder iets aangaande zyne bekwaamheden en deugden te beflisfen. Doch 't is zeker dat eene Leeraar geene Eere waardig is, ten zy hy zyne pligten betragt en zyfie bediening Ioflyk waarneemt; eti dat gemeene Leden der Kerke, ja de geringften onder dezelven Eere waardig zyn, wanneer zy in hunne omftandigheden braaf en deugdzaam leeven.. EERZUCHT beteekent een verlangen, eene begeerte om eer, lof en roem te behaalen. Wanneer men nu door deugdzaame middelen aan dat verlangen zoekt te voldoen, is zulks zeer geoirloofd, ja zelvs prysfc' Iyk; want de algemeene begeerte naar lof, ftrekt ten groof/m deele tot een redelyk bewys van de onffe'rj? lykheid der menfchel'yke Ziele. Aangeet en verheven door dit begiozel in het volvoeren van de deugd ' zaaae  EERZUCHT. EERZUCHT. ÏS7S» zaame bedryven, moet bet bebaaglyk zyn aan Gon, zyne Schepping geduurig fehooner in zyne oogen te zien worden, en nader by hem te komen, door grooter graaden van gelykheid. De Ziel te befchouwen als voortgaande van" kragt tot kragt, van deugd tot deugd, van kennis tot kennis, en fteeds blinkender wordende door een' geduurigen aanwas van roem en glorie, brengt iets met zich, wonderbaarlyk aangenaam aan die Eerzucht, welke een natuurlyke eigenfchap van het Menfchelyk Gemoed is. Deeze werelt dei halven, met opzigt tot roem befchouwd, is eeniglyk een' kweekfchooLvoor de volgende; en de verfcheiden gedachten van redelyke Schepfelen, die in zulke fchielyke opvolgingen ontdaan en weder verdwynen, zyn enkel gefchikt om hier de beginzels van toejuiching te ontvangen, en naderhand overgeplant te worden in een gunftiger luchtdreek, waar zy zich gallen uitbreiden en bloeijen onder den invloed van een vriendelyk en eeuwig aandenken. De middelen of werktuigen, die de Menfchen ontworpen hebben tot het uitbreiden van hunnen roem, beftaan in het oprechten van Gcdenkteekens, het vervaardigen van Gedenkpenningen , en het verkrygen van een' plaats in de Gefchiedenis. Sommigen, billyke reden hebbende, om te wanhoopen van in de laatfte te zullen uitblinken, hebben zorgvuldig geweest, om, geduurende hunnen leeftyd, zich zeiven op de eene of andere wyze onderflyk te maaken : maar dewyl zulks door den invloed van • trotschheid en hoogmoed gefchiedde, is hunne gedagtenls haatelyk geworden; want het is niet genoeg, dat Gedehkteekens en Gedenkpenningen fpreeken; zy moeten waarheid fpreeken; om dat anders dat gene, 't welk tot een' Loffpraak gefchikt was, in een Verwyt omkeeren zal. De beste weg om in de Gedenkfehriften van den roem te leeven, is de genieting daar van op te fchorten. Het billykde carakter van een Mensch, moet van Menfchen opgemaakt worden. De dankbaare Nakomelingfchap zaï nooit in gebreke, blyven, om voor den Man van verdiende Grafteekens , Gedenknaalden, en Triomfboogen op te rechten. Het flegtde middel tot verkryging van Lof, is zekerlyk gelegen in het vertoonen'eener angftige begeerte naar denzelveri. De dood zet een' foort van zegel op het carakter van den Mensch, en plaatst hem buiten het bereik van ondeugd en fchande. De dood maakt het befluit van 's Menfchen achting, en beilist of zyn gedrag goed of kwaad is. Dit maakt het gevaarlyk iemant by zyn leeven te pryzen; want dewyl hy aan verandering onderhevig is, kunnen wy ons gedwongen vinden, om ons gevoelen te herroepen. Gelyk niemants leeven gelukkig of ongelukkig kan genoemd worden, zo kan het ook den naam van deugdzaam of ondeugdzaam niet gegeeven worden, voor dat het geëindigd is; en dewyl 'er geen naargeeftiger aanmerking-voor een "goed Mensch is, dan die van onderhevig aan zulk eene verandering te zyn, zo is 'er niets glorieryker dan eenvormigheid in zyne bedryven te doen ftand houden, en tot het einde de zuiverheid van zyn carakter te bewaaren. Het einde van eens Menfchen leeven is dikwils vergeleeken by de ontknooping van een welgefchreeven Toneel fpel, waar in de voornaamc Pérfonaadjcn fteeds volgens hun carakter hande¬ len , Tioedaanïg ook het, lot is dat zy ondergaan moeten; want hy die alle de vereischtens des leevens met waardigheid eh eer tot gisteren is nagekomen, cnvan daag zyn pligt vergeet, heeft niets gedaan. Ten aanzien van alle welgeregelde Staaten is aan te merken, dat niets meer tot de uitmuntendheid van hunne voorfpoedige gefteltenis heeft toegebragt, dan die edele liefde tot Roem en Glorie, die zy in de harten hunner Onderzaaten hebben getragt aan te kweeken. De groote en deugdzaame Man derhalven, die Eerzuchtig is oin tot vermaak zyner eigen' ziel, het edel uitfteekend gebouw van duurzaamen Roem in top te haaien, zal alle begeerte, die hy voor eenig byzonder oogmerk of belang in zich ontwaar wordt , tegenftaan ; overtuigd zynde , dat hy zich aan zulke gemeene cn verachtelyke oogmerken overgeevende, zulks van weinig voordeel voor zyne achting zal zyn , en dat het openbaar aanzien alleen zyne genegenheid waardig, en dus alleen begeerlyk is; dewyl het altoos een getuigenis van algemeene Dankbaarheid, en gevolglyk een bewys van weezeniyke Verdiende is. Dus vindt hy alle dingen mooglyk in zyne poogingen tot het_ verdienen der algemeene Achting; en gelyk de Hoogmoed van-over Koningen gebied te voeren, den Romeinen voor het verduuren der drengheid van den krygstugt beloonde, zo ftrekt het edel vermaak van in Ploogachting te zyn, tot troost aan den doorluchtigen Man, zelvs onder de onbillyke verdoordheid der Fortuin ; en , wanneer hy deeze achting verworven heeft, houd hy zich zelvert voor bezitter van den begeerlykden Rykdom. Met een woord, wat onverfchilligheid wy voorgeeven voor het gevoelen van 't Algemeen te hebben, zoekt evenwel ieder naar Roem, en gelooft dat hy meer waardig is, om in een voordeelig licht geplaatst te worden, naar maate hy zich in de algemeene Achting bevindt te deelen. Dewyl ons gebrek, onze hartstogten, en, boven al zelvs onze onaandoenlykheid deeze vuurige begeerte naar Roem niet in onzen boezem fmoort, is 'er niemant of hy wend poogingen aan om dezelve te verdienen, en hy verlangt naar de algemeene Goedkeuring, als een bevestiging van het hoog gevoelen 't welk hy van zich zeiven heeft. Om die reden komt het verwerpen van Achting, of het opofferen van dezelve aan de Fortuin of aan andere oogmerken, uit niets anders voort, dan uit wanhoop van ons Doorluchtig en Beroemd te kunnen maaken. De noodzaaklyke uitwerkzelen van kwalyk beftierden Hoogmoed zyn, dat geene te roemen 't welk wy in bezit hebben, en verachting te toonen voor het geen wy niet hebben. Geheel anders is het gelegen met den Man dienaar Roemtragt, door daaden tot welzyu van het Gemeenebest. Indien hy al het kwaad dat hem niet aangedaan wordt als een voorrecht aanmerkt , en al wat de ondeugendheid van het Menschdom hem toelaat te genieten als eene gift, indien hy over de feilen van anderen den verzagtenden balfem van medelyden uitftort, en langfaam is in dezelven te ontdekken; het is doordien dat de verhevenheid zyner Ziel hem niet wil veroirlooven, zyne opmerking op de ondeugden en dwaasheden van enkele Perfoonen, maar op die van het Menschdom in 't algemeen te vestigen. Indien hy op deszelvs gebreken acht geeft, L z ge-  I5S0 EERZUCHT. gefchied zulks hier. met een kwaadwillig oog*, dat altoos oribiïlyk is, maar met de bedaardheid waar mede twee Menfchen, begeerig het Menfchelyk Hart te kennen, wederzydsch elkander' onderzoeken, als twee voorwerpen van onderwys, en twee leevende ftroo•men van zedelyke ondervinding. Indien hy zyn goeden naam toont lief te hebben^is het om dat hy doorgaande blyken heeft gegeeven van denzelven waardig te zyn. Het algemeen kan bewustheid hebben van, nog achting toonen voor eenige Verdiende, voor eenige vordering tot Roem, ten zy dezelve door daaden beweezen is. Wanneer de Gemeente over lieden van verfchillende rang zal oirJeelen, vraagt zy aan den Jvrygsman, wat overwinning hebt gy behaalt'? Aan den Staatsdienaar, den Raadsheer, den Ambtenaar, wat verlichting hebt gy aan de elenden des Volks toegebragt? Aan den ambteloozen Perfoon , door wat middel hebt gy totwelzyn der Maatfchappy medegewerkt? Hy, die op deeze vraagen geen vokioenend antwoord kan geeven, zal nooit by het Algemeen bekend worden, of deszelvs hoogachting verwerven. Nogthands is 'er eene groote menigte , die misleid door de bedriegeryen van het vermogen, door de praal der grootheid, en dc hoop van begunftigingen, op eene werktuiglyke wyze den lof doen hooien der verdienften van Lieden, die door hunnen rang verheven zyn. Maar hunne lofredenen, zo vlottend als de achting van zulken tot wier voordeel zy verkondigt worden, kunnen by het verftandig gedeelte van tiet Gemeen geen' ingang verwerven. Door geen belang gezwaaid, oirdeelt het Algemeen als een'Vreemdeling, die niemant voor een Man van Verdienften •erkent, dan hem, welke door zyne talenten uitmunt. Hy, die zyn eigen waardy naauwkeurig begeert te wecten, of den graad van Roem tot welken hy door zyne Verdienften is opgefteegen, kan zulks om die reden alleen by het Algemeen gewaar worden , en behoort zich derhalven aan deszelvs ooirdeel te onderwerpen. Alle bedryven zyn niet even groot en heldhaftig; en wy vinden, dat de Achting van het Gemeen wegens zulk of zulk een' daad, niet geëvenre.ligd is naar den graad van fterkte, moed, of edelmoedigheid, tot verrichting van dezelve noodzaaklyk, maar naar het gewigt dier daad, en het voordeel dat uit dezelve voor het algemeen is afte leiden. Wanneer één Man, aangemoedigd door de tegenwoordigheid van een Leger, tegen drie anderen vegt, die alJen door hem gewond worden, is zulks zekerlyk een dapper bedryf; maar het is niet meer dan waar toe een groot getal van onze gemeene Soldaaten zouden ih ftaat zyn, fchoon zy 'er nooit in de gefchicdenis om genoemd zouden worden: doch wanneer het belang van een Ryk, gevormd om de ganfche werelt .zich te onderwerpen, van den goeden uitflag van zulk een Stryd aflianglyk is, dan is Horatius een Held; ,hy is de verwondering zyner Medeburgeren, en zyn .rraam, vermaard in de Historie, is tot de afgelegenfte •eenwc overgebragt. Twee perfoonen werpen zich zeiven in een' afgrond : dit bedryf was aan Sappho en CüRTrus gemeen; de eerfte deed het om een einde te maaken aan de folteringen der liefde, de andere om JtafltJ te behouden r Sappho handelde derhalven als een' dwaas; en Curtil's als een' Held. Wanneer de NefalwkTs een £e.-Jeül nstenzich aan eeneftilzwygendheid van driei'aaren onderwierpen, om dus door herdenkingen overweeain? hch tot heblykheden te maaken. ln 't kort het is mder den magtigen invloed van deezen Hartstogt lat wy gevaaren, fmarten, en zelvs den dood onderaan, en dat wy 'er door aangezet worden om de loutfte onuerneemingen te ontwerpen en ter uitvoer e brengen. Cato , in zyne kindsheid, met zvn' Ondervyver laar het Paleis van Svlla gaande, vroeg, op ! et bechouwen van de bloedige Hoofden der Verflaagenen net ongeduld naar den naam van het Monfter 't welk eroirzaakt hadt, dat zo veele Romeinfche Burgers .-aren vermoord geworden ? Hv kreeg tot antwoord y aïjdt Sxw^wasv „ ge*! zsidc hy, moordt S-ïl-  EERZUCHT. EERZUCHT. 1581 ,, la dus, en is Sylla nog in 't leeven?" '„Jas antwoorde de Leermeefter, de enkele naam van , Sylla ontwapent onze Burgers!.7' ,, ó Rom;, riep ,. Cato, uw lot is bekiaaglyk, dewyl, binnen den wyden omtrek van uwe wallen, niet een zulk een „ deugdzaam Man kan gevonden worden , en de arm van een zwak Kind dc eenige is, die de tyranny te ,, keer wil gaan." Toen zich naar zyn Opziender keerende, vervolgde hy: ,, Geef my uw zwaard; ik ,, zal het onder myn gewaad verbergen, Sylla na„' deren, en hem ver liaan. Cato leeft, en Rome is „ weder vry." In wat Luchtftreeken heeft deeze liefde tot het Vaderland, deeze edelmoedige hoogmoed, deeze zugt tot welzyn van het Gemeenebest en tot verkryging van glorie, geene uitmuntende Geeilen tot het volvoeren der heldhaftigfte bedryven doen overgaan! Thrasea, geraaden zynde zich aan Nero te onderwe-pen, gaf ten antwoord: ,, Hoe! zou ik my zo ,, laag vernederen om myn leeven eenige dagen te verlangen? Neen,' de dood is een fchuld, ik zal ■ ze voldoen als een Vry Man, en ze niet betaalen ,' als een Slaaf." Het is alleen van lieden, die met zulk een drift naar roem en onfterflykheid zyn b> z'e'.d, van welken zodaanig eene taal te verwagten is. Geen gaven des gemoeds zelvs kunnen in zulke gevallen het gebrek aan bevatting vergoeden. Wy zyn onkundig van de taal der Hartstochten die wy niet gevoelen ; het zyn de gedunrzaame opwellingen van zulke Hartstochten in verheven gemoederen , die in hen de denkbeelden kweeken, welken in koude Zielen onvrugtbaar zyn, en zo min wortel fobieten als het zaad dat op een' Rots uitgeftrooid is; het is de zelvde oirzaak waar door de oplettendheid op het voorwerp van begeerte fierk gevestigd wordt, en die het aan 't gezigt voorftelt, onder eene gedaante geheel onbekend aan anderen, en gevolglyk Helden aanfpoort, tot het ontwerpen en uitvoeren van zulke aanflaigen, die, zo lang de uitflag niet aangetoond heeft dat zy mooglyk waren, voor belachlyk of ongery.nd worden gehouden, en waarlyk als zodaanig aan de menigte moesten voorkomen. De Kardinaal Riciielieu was gewoon te zeggen, dat de reden waarom een vreesagtig gemoed de uitvoering der eenvoudigfte ontwerpcn°onmoogiyk vond, terwyl ze een onderneemeffd Hart gemaklyk voorkwamen , hier in beftondi ,, dat voor de laatstgenoemden Bergen wegzon„ ken, terwyl voor de eerften Molshoopen tot Ber„ gen aangroeiden." Het is derhalven zulk een fterke Hartstocht alleen, die, fcherper van doorzicht dan 't gezond verftand, ons het buitengemeene van het onmooglyke kan leeren onderfcheiden, 't welk lieden van verftand altoos met elkander verwarren; dewyl dezelven, door geene fterke driften aangezet, zich nooit boven het middelmaatige verheffen. Wanneer Tamerlan zyne Batteryen tegen de Wallen van Snit-na oprechte, van welke de Krygsmagt der Ottomannen onlangs verpligt geweest was, met groot verlies te rug te trekken, was hy wel bewust van de moeijelykheid zyner- ondernee.ning; hy wist wel dat hv een plaats aanviel, die door Christen Mogendheden by aanhoudendheid, met nieuwen voorraad kon voorzien worden: maar de drift naar glorie, die ben tot de pnderneeming jumfpoorde,, gaf hem ook- de middelen aan de hand, om dezelve ter uitvoer te brengen. Hy vulde den grooten afgrond des waters, weerde de Zee, en ftelde de Krygsvloot der Europiaanen te leur: hy plantte zyn zegeftanders op de bres van Smkna, en toonde aan de verbaasde werelt, dat voor een groot Man niets onmoogiyk is. Wanneer Lycurgus zyn ontwerp vormde om van Lacedemon een Gemeenebest van Heden te maaken, bevorderde by zyn oogmerk niet door het maaken van onbemerkbaare veranderingen , overeenkomftig met den langzaaraen, en derhalven geftadigen voortgang van het gene dat Wysheid genoemd wordt. Deeze groote Man, door yver tot deugd verhit, begreep dat hy, door Redevoeringen of onderftelde Orakels zyne Landgenooten dezelvde gevoelens kon inboeze» men, die zyn Hart deeden gloeijen; en dat hy, door. in het eerfte oogenblik hunne vuurige aandoening zich te nutte te maaken, de gefteldheid van het Staats.bellier zou kunnen veranderen, en in de Zeden vaa het Volk eene fchielyke wisfeling te wege te brengen , die, volgens degemeene wyze der voorzigtigheid behandelt, veele jaaren zoude nodig gehad hebben. Hy wist dat de Hartstochten gelyk zyn aan de brandende Bergen, wier fchielyke uitwerpinge den ftroonj. van een Kanaal of Rivier verandert, welken de konst op geene andere wyze zou hebben kunnen afleiden, dan door eene nieuwe bedding voor denzelven te graaven, en gevolglyk niet dan na een lang verloop v aa tyd , en het aanwenden van zwaare kosten. Door deeze middelen flaagde hy in het volvoeren van een ontwerp , mooglyk het ftoutfte dat ooit ondernomen is, en dat aan veel teveel zwaarigheden onderhevig zou geweest zyn, in de gedagten van alle verftandige lieden, die alleen het recht tot deeze benaaming toekomt, uit hoofde dat zy onbekwaam zyn om do-oï fterke .Hartstochten aangedaan te worden, en derhalven ook buiten ftaat zyn, om dezelven in anderen te verwekken. En waarlyk, indien zulke lieden van verftand, ondernaamen zodaanig een' handelwyze in 't werk te fteilen, zy zouden 'er nimmer gelukkig in flaagen, uit gebrek van zekere proefoudervindejykskundigheid van de Hartstochten:* Zy moeien langs betreden paden gaan , indien zy deezen verlaateri t verbysteren zy zich zeiven. Onaandoeniykbeid is altoos een' heerfchende hoedaanigheid in een' Man van verftand; hy heeft niets van die werkzaamheid vau Ziel, door welke een groot Man, met gezag bekleed, nieuwe dryfveeren vormt om de Werelt in beweeging te brengen, of het zaad van toekomende Gebeurtenisfen zaait. Het is voor den Man van drift alleen, en voor hem die naar glorie dorst, dat het boek van het toekomftige open ligt; het is de Hartstocht, die, met Arends oogen voorzien, indenduisteren afgrond van het toekomende doordringt; Onverfchilligheid is blind en gevoelloos gebooren. Indien de denkbeelden en daaden, uit andere Hartstochten dan Gierigheid en Liefde, zonder dat 'er die van zugt tot Glorie onder gemengd is, voortfpruiteade, doorgaans van geringe waarde worden gehouden, gefchied zulks niet, om dat tot deeze denkbeelden en daaden niet menigmaal een groot verftand en eene menigte van. overleggingen vereischt worden: muar omdat wy, dewyl ze onverfchillig of nadeelig.voor het gemeen zyn, niet kunnenonderftcllendat 'er eenig  EETEN. •billyk recht in dezelven berust, om voor deugdzaam, vernuftig of edel gehouden te worden. De liefde tot Roem, in tegendeel, is de eenige van alle de Hartstochten dio nooit ten nadeele (trekt; want de waare ziei van Lieden van geest en bekwaamheid in allerlei foort zynde, moet zy haar naftreevers van traagheid bevryden, en hen alleen die aanhoudende oplettendheid mededeelen, welke verheven' bevattingen voortbrengt. Om die reden is het, dat fommigen begeerig zyn om de kunst van bedekte aanïkagen te Cmeeden, met eene by uitftek verhevenheid van gemoed te vereenigen. Indien iemant, naar het voorbeeld van Cromwel , verlangen heeft om een Troon te beklimmen; het gezag en de luister van een Kroon, en de verin aaklykheden die aan het regeeren verknogt zyn, zullen ongetwyffeld in zyne oogen de fnoodheid van zyn aanflag veredelen, dewyl ze de afgryslykheid van zyn misdaad eene andere gedaante geeven in het begrip der Nakomelingfchap, die zodaanigen in den rang der grootfte Mannen plaatst. Maar indien iemant door een eindeloos gétal van heimelyke kunftenaryen, zich tot zulke kleine posten tragt te verheffen , die hy nimmer kan verdienen; indien van hem in de gefchiedenis gewag wordt gemaakt met de benaaming van Guit en Bedrieger, is hy verachtlyk geworden in de oogen van alle eerlyke Lieden. Hy behoort een gering Man te blyven, die geene andere dan geringe dingen waardig is. Al wie zich boven gebrek verheven vindt, zonder door zyn rang tot de hoogde ftandplaatzen gerechtigd te zyn, kan geene andere party kiezen , indien hy een Man van bekwaamheden is , dan zich zeiven by aanhoudendheid deugdzaam te toonen. Wy mogen hier uit met recht befluiten, dat het mfsfen van de Eerzucht of drift naar Roem, Glorie, Eer, of wat benaaming men dezelve mag toeëigenen, ons tot de voldrekde domheid zou doen vervallen ; terwyl wy in tegendeel, aan het tegengeftelèfe, een gedeelte van dat hemelfche vuur, dat de zedelyke Werelt verleevendigt, de ontdekking van Kimden en Weetenfchappen, en alle de verhevenheid der menfchelykc Ziele verfchuldigd zyn. De tegenwerping, dat deeze Gloriezugt dikwils de bron van Ondeugd, en de oirzaak van menigvuldige Onheilen is, deeze tegenwerping, zeg ik, doet bier weinig ter zaake, dewyl het Goed dat'er uit voortkomt, het Nadeel dat ze veroirzaakt meer dan opweegt. Voortreflyke Deugd en uitmuntende Wysheid zyn haare voortbrengzels, waar door wy op de zekerde wyze bevryd worden van die laffe zelvstoegeeving en kragtige gevoelloosheid, waar toe wy anders zeer gereed zyn te vervallen. KETEN verdaat men het gebruik van fpyzen of eetbaare waar en door, ten einde het lighaam'te voeden ; dit gefchiedt door het brengen van voedzel in den mond , gevolgd door het kaauwen , doorflikking en verteering. Dewyl het Eeten en drinken volftrekt noodzaaklyk is om ons zwak gebouw by elkander te houden, zyn wy verpligt op de eisfehen der natuure acht te feeven , en de geregelde verzoeken der graagte te voldoen , fchoon het in der daad maar een klein gedeelte yau de werelt is, dat eet om dat het honger, of EETEN. . drinkt om dat het dorst heeft. De gemeene Ambachtsman mag verheugd met zyn Vrouw en Kinderen haastig een maal op.nappen, om weder fchielvk aan zvn werk te komen; en e'en Kruijer het nodig vinden zich met een glas dun bier te verfrisfehen, terwyl de arm van zyn wagen hem tot een rustbank dient; maar zy ore langer tyd hebben om op hun gemak te overwëe gen wat zy Eeten of drinken zullen, vorderen'•wat meer tn hun voedzel dan het geen blootlyk gezond of nodig is; hun Gehemelte moet met kostbaare Sauzen en wclocreide Lekkernyen voldaan worden; en zv vinden geftadig hun toevlugt in opfchei-pingen en aanprikkehngen, om het geroep des Honmers"te vervroegen, en de Maag in daat te dellen om den tast te draagen, die zy voomecmens zyn haar op te leggen. ■ Men vind een foort van Menfchen, wier voofnaamde roem beftaat in het bezitten van een' goeden fmaak (gelyk zy het noemen) en een groote Maas en de bezigheid van wier ganfche leeven bepaald is in hun ontbyt, middag- cn avondmaal. Dee-e lieden van wat rang of daat zy zyn, of zv zich onthaald achten door Wildbraad, of dat zv wëddinafchappen aangaan tot het verflinden van Schaapenboutén of Osfenribben; het zy ze vordelyke Maakelaars zyn die Sn Heeren Logementen, of Sleepers, die in'een Gaar keuken tecren, zy zyn zekerlyk van het getal der penen, die Salusuius ons zegt: „ dat de natuur als'de „ Dieren, gehoorzaam aan hunnen buik, gefchipeu „ heeft "; en die wezenlyk eenigermaate in het vonnis van den Paradysflang deelen, „ vervloekt zynde „ boven al het Gedierte des Velds, en op hunnen „ Buik te moeten kruipen." Een groot getal Ondeugden en Dwaasheden zvn 'er, die de Menfchen, welke met dezelven behebt zyn , voor de rest der werelt zoeken verborgen te houden; maar deeze knaapen, allen van hun geflacht overtreffende, dellen hun hovaardy in het bekend maaken hunner gebreken, zweevende met hunne rammelende belkappen rondom , als of ze met geweid naar de eer dongen, van onder de kinderen der zotheid geteM te worden. En, in der daad, dewyl de beschaafdheid der Franfche taal, ieder Vraat door den titel van Bon vivant onderfcheiden heeft, en de beleefdheid onzer eigen fpraake, hunne beestagtipe fchrokk.gheid met den naam van fmaaklyk Eeten verserti zo bevlytigen zich deeze Epicuristen, om door Eeten en drinken in iemants gunst te dringen, en achting te verkrygen door een uitgeleezen lyst van keurlyke Gerechten. Doch wat hier van zy, het is aanmendyk, dat, gelyk de liefhebbers der-jagtvermaak vinden in het vernaaien der voorvallen van'hun tocht m de Haazen, s'avonds, onder het lieten van den *ker, nog eens dooden, dat, zeg ik/onze Bon vimas, zich ook verheugd vinden in het befchryven .-an een lekker Maal, om door herdenken hunne uitnuntende onthaalen nog eens over te kaauwen Ik ben tot deeze gedagten geleid, door de kennis lie ik onlangs gekreegen heb aan een perfoon, wiens reheele omgang, letterlyk gefprooken, niets is dan ontere tafelpraat. Zyn brein fchynt opgepropt met »n mengelmoes van denkbeelden, uit veelerharde revulde fchotels beftaande, die hy zonder ophouden, >in het gcselfchap te vermaaken, voordient. Gelyk van  EETEN. EETEST. 1*583 van LoNoirro*? gelegd is dat hy een Wandelende Boe- kery was, merk ik deezen Heer aan als een wandelende Provifiekamer; en gelyk de Redevoeringen van Demosthenes geoirdeeld wierden naar de lamp te ruiken, zo begunftigt myn Vriends verkeering, elk die by hem is, met de geur van de keuken. Iïy maakt zelvs van zyn Maag gebruik als een kondig famengefteld geheugen; en brengt zich ieder plaats waar hy geweest is, en ieder perfoon dien hy gezien heeft, te binnen, door zekere omftandigheden van eenig genopten onthaal. Indien hy een byzondere Herberg in zyn gedagten herroept, voegt hy 'er terftond by: „ de Kok bedurf daar een uitmuntend fchoone Tarbot." Een andere komt hem in den zin , „ door dien de Do- miné het best van een geheele Rotgans voor zich „ ze!ven hield, fchoon 'er niet meer dan twee op de ,, tafel waren "; hy denkt aan zeker Heer van wien gefprooken wordt, " om dat hy de kleinfte Maag had „ waar van hy immer hoorde"; of aan een Juffer, „ dewyl ze vry veel wyns op zekeren avondmaaltyd „ dronk"; en aan eene andere, " om dat zy't beste „ middel wist om de Augurkjes groen te krygen". Zyn geneigdheid tot Eeten heeft op gelyke wyze invloed op alle zyne bedryven , uitfpanningen en oefleningen. Hy is zeer greetig om op Konyn te jaagen , dewyl zyn vlyt, zegt hy , aangemoedigd wordt, door de hoop van het poVjc op de tafel te zullen zienfmooken; maar hy verwondert zich hoe Vorften en groote Heeren vermaak in de Reigerjagt kunnen vinden, dewyl ze de Vogels gevangen hebbende, dezelven weder laaten vliegen. Wegens de ongefteldheden, door zyn heerfchende drift hem op den hals gehaald, dikwils van lucht hebbende moeten veranderen en zich beweegen, heeft hy de meeste oorden van het land bezogt; maar hy merkt dezelven niet aan als plaatzen v/erwaards hy gegaan is tot herftelling van zyn gezondheid, maar om 'er te Eeten; en ten deezen opzichte geeft hy het carakter op van die allen. " Utrecht (zegt „ hy) is een van de beste vcrblyfplaatzen der werelt, '„ om dat'er altyd een overvloedige markt van de beste „ Eetwaaren is; in Gelderland trof hy Fatryzen aan „ zonder weergca ; onvergelykelyk lekker zyn de „ Lamineren in' Friesland; Eendvogels heeft hy aan de „ 2/»Jom zich zo veel goede maaltyden als mooglyk is te verzorgen, weethy nogloop^ jes te bedenken, waar door hem den toegang totde tafel van aanzienlyke lieden open komt. Dit volvoeit hy door Myn Heer of Mevrouw een ftuk Engelfche*kaas, (die hy van een zyner makkers door, een kwinkflag verkrygt) te vereeren; of een Haas, een koppel Patryzen, van een buitenvriend hem gezonden,. aan— tebiedehj dat zelden een ander gevolg heeft, of hv wordt, tot vergelding, ter maaltyd genodigd1. Dan fpee'.t hy zyn' rol of hy de vasten gehouden had",- of dat hy verzekerd was, in geen veertien dagen weder te zullen eeten. Hy duld niet dat een eenig fchoteltje ontfnapt, zonder dat hy het aanraake: want het eene is zo uitmuntend goed, het andere ziet 'er zo lekker.uit, het derde is zulk een groote zeldzaamheid," en fchoon hy verklaart niets meer te kunnen nuttigen r verzet hy zich eens op zyn ftoel, om p!ar,ts te', maaken voor een of ander lekkernytje , dewyl hy het nooit. van  ij?4 EETLUST. EEUVv. van zyn leeven geproefd heeft. Waar hy ook komt, draagt hy altoos zorg zich van het bestuit ieder höofdfchötel te voorzien ,• en hy zal zich van een geheel Kuiken meester maaken, fchoon 'er niet meer dan een paar zyn,- en uit vreeze dat hem eenige lekkere beet ontnomen mogt worden, grypt hy zo fchlelyk toe , als een hongerige Franschman in een Gaarkeuken. Op z r::: cn tyd , by een Schepen van de Stad eetenda, maak' tc zyn hist zich zo ver van zyn welleevendheid meester, dat hy de buitenkorst van een geheele Taart fchilde, waar door men hem federt altoos daar ten. huize Taartfchender genoemd heeft. Al zyn vreugde en verdriet ftandvastig uit zyn Buik voortkomende, denkt hy dat het met andere Menfchen mede zodaanig gelegen is,- gelyk ik hem dan kortlings Iemant , die van ziekte klaagde , en hem volftrekt vreemd was, hoorde vraagen, " of hy zyn Maag ook ,, overlaaden had ". Het is geen wonder dat Stuwweg fomtyds van het voeteuvel overvallen wordt: ik ging voor ecnigedagen aan zyn'wooning, en vondhem met beide zyne beenen in roode duffels gewonden, en een boek voor hem op de tafel open leggende. Op myn vraag, in welk een boek hy las, kreeg ik ten antwoord; "Ik gebruik een geneesmiddel": en verder onderzoekende wie zyn Geneesheer was, zeide hy: ,, Och ! niemant kan my zo vee! goed doen als de Hollandfche en Friesfclie Keukenmeid, ik ben bezig de konst van kooken tc doorloopen, in verlangen, van ,, weder een Maag te verkrygen; want waarlyk, myn ,, vriend, (voegde hy 'er met traanen in zyn oogen by) ,, ik ben myn trek geheel kwyt, en hou my verzekerd ,, te zullen fterven, indien ik in deeze boeken niet het „ een of ander vinde dat my weder aan 't eeten helpt. EETLUST, is eene trek, eene geneigdheid om voedzel te gebruiken. Het gebrek aan Eetlust, ontftaat gcmeenlyk uit een vervuilde Maag; uit kwaade Spysverteering; uit gebrek aan verfche lucht en beweeging; uit verdriet, angst vrees of andere grievende gemoeds-aandoeningen,- uit overmaatige hitte,- het gebruik van fterke vieeschfoepen, van vet vleesch, of van alles het geen de Eetlust wegneemt en zwaar te verteeren is: ook ontftaat dit ongemak niet zelden uit het onmaatig gebruik van fterke dranken; van thee, tabak, opium, enz. De Lyder moet zo zulks doenlyk is, zich in eene opene en drooge lucht onthouden ,• dageiyks beweeging neemen door te Paard of in een Rytuig te ryden; hy moet des morgens vroeg opftaan en alle ingefpannenhefdvan gedagten myden ,- hy moet geene fpyzen darfdie gemaklyk te verteeren zyn gebruiken, en zich voor overmaatige verhitting en groote vermoeidheid wagten. Ontftaat het verlies der Eetlust, uit het gebruik van ongezond voedzel, of uit een ongeregelde leefwyze, zo moet hieromtrent verandering gemaakt worden. Zo de walgingen en oprispingen aanduiden dat de Maag met raauwc ftoffen belaaden is, zal een Braakmiddel van nut zyn. Hier op neeme men verder een paar Baikzuiveringen van Rhabarbtr of van een der bittere Purgter-zouten. Vervolgens gebruike de Lyder een aftrekzei op Wyn uit eenige der Maag-bitters, als van de Gentiaan-wortel, Kina, of Oranje jchellen; ook mag hy geconfyte Oranje fchellen of Gengber eeten. Dan fchoon. zagtg ontlastingen in dit on^e^ajt zeef. nuttig zyn , moet men egter alie fterke Buikzuiveringen en Braakmiddelen zorgvuldig vei myden, wyl dezelve de Maag verzwakken , en de Spysverteering bederven. Na de nodige zuiveringen, gebruike men bittere Maag-Elixers en Tmctuuren van Sneceryen. De Lyder kan een paar maal s' daags een gemeene lepel vol gebruiken van de Maag-Tinctaur van Rhabarber. De Elixir van Vitriool is mede veeityds een uitlleekend goed middel tegen kwaade Spysverteering, verzwakking der Maag en gebrek aan Eetlust. Men neeme van die Elixir twee of driemaal des daags twintig of dertig druppels, in een glas wyn of water. Men 1 an dezelve insgelyks mut de Tinctuur van Kina, en gebruike daar van een thee-lepeltje vol in een glas wyn, of in water. Het Staalwater in maatige hoeveelheid gedronken , is gemcenlyk in dit geval van grooten diénst. Het Zoute water is mede van goede uitwerking, doch moet niet te ryklyk gebruikt worden. De Bronwateren kunnen insgelyks met veel voordeel gebruikt worden , en wyraaden eenen icdcren, die met kwaade Spysverteering en gebrek aan Eetlust gekweld is, indien eyne omftandigheden zulks ge.loogeu, zich naar deeze algemeene verzamelplaatzen te begeeven, en aldaar de wateren tc gebruiken. De verandering van lucht en het vrolyk gezelfchap, gevocgt by de beweegi:-'.; . uicipanningen en verlustigingen welke men op diergelyke piaatzen aantreft, zullen niet weinig tot zynvolkomene herftelling toebrengen. EEUW. Het woord Eeuw, Eeu, Ee vinden wy by de Ouden , en by onze Taalverwanten in de beteekenis van Tyd. Zie Kiliaax, Iiire, Schilter en anderen. Neuen Ebreen (laet Mambree, Daer Abraeni vvoende lange Ee. L. van Veltiiem, Spieg. Hifi. 1. B. kap, u. II. 15. °" lange Ee Iladae elc and'en leere begbeejtt VAN IlEELUV.'fol. l8l. Hier-van Eiie, Eiier, Eer, prior, pr'.us, als ook ons Eeuw, voor eene duuring van honderd jaaren; en ons Eeuwelyk, of Eeuwig, voor eene duuring zonder einde. Vervolgens is dit woord in eene tweede betekenis overgebragt, ter benoeming van iets, dat altyd duur r, of behoort te duuren, Statutum, Lex MJJ. 1450. fo. 82. wantfi heer dyn Eewe niet en hebben bewaert, fo. 84. offeren na der Eewe, dat is naar de wet, fol. 98. in die eewe Moyfi. Dit woord vinden wy in deezen zin by alle de Ouden, tot het midden der zestiende eeuwe toe: Noodt breekt Ee. Ghemeene Duitfche fpreekwoorden, Campen 1550., zie wyders HuTDECor-er op Melis Store III. Deel, bladz. 159. Naderhand is dit woord in eene bepaalder beteekenis gebruikt, ter aanduiding van alle wettelyke vcrbintenisfen , en byzonder van die , welke tusfchen Man en Vrouw plaats heeft; Legitimum conjugiun, matrimonium, waarvan ons Egaade, Eegemaal; waar voor Iluco de Groot Berifs voor den Godsd. bl. 07. Echtgemaal; en ons woord Echt, ook ons woord Eed, is hier van afkomftig. Vergelyxing van de voorgaande E'.uwen wet de tegenwoordige. «H Misleiden U 'er geen algemcener aangenomen .„ denk-  EEUW. EEUW*." m< „ denkbeeld, en teffens misfehien geen verkeerde!', ,, dan dat de tegenwoordige Eeuw grootlyks verbasterd ,, is van de voorheen verlopene Eeuwen, in alle die ,, hoedaanigheden , welke den Mensch verheffen , ,, kloek, groot, achtens-en beminnenswaardig maaken. Deugden en Ondeugden hebben in alle Eeuwen ftand gegreepen; en waar de verbastering daar van grootst was, mogen wy de oirzaaken daar van toefchryven aan de omftandigheden van tyden plaats, en die, „ gevolglyk, niet veronderfteld kunnen worden , het Caracter des Menschdoms, in 't algemeen, te be„ treffen. 'tLust ons dit ftuk wat van nader by te ,, befchouwen, en wy volgen hier, grootendeels, de ,, aanmerkingen van den Heer Harris in zyne Philo„ logical Inquiries". Ieder voorledene £»zw is, op haare beurt, eene tegenwoordige geweest. Dit fpreekt van zelve; maar wy mogen, met even veels gronds van waarheid, zeggen: elke voorleJene Eeuw was, tegenwoordig zynde, het voorwerp van berispende aanmerkingen. De Menfchen zyn door hunne tydgenooten, niet alleen als (legt, maar als verbasterd, afgemaald, en als minder dan hunne voorzaaten, zo ten opzigte vart Hghaa.ns- als van zielsvermogens, en zedelyke vorderingen. Dit is een uitzicht, zo algemeen aangenomen, dat Virgiltüs, zich naar dat denkbeeld fchikkende, wanneer hy" vroege tyden wil befchryven , dezelve enkel heter noemt, even of het woord beter het denkbeeld van vroeger infloot, Wc genus antiquum Teucrï, pulchsrrima prales Magnanimi heroes, n.tti melioribus anms. ViRGIL. JEneid. VI. 648. —————— nier weeten zielr d'alouden; F.n Teucers oud gellacht en afkomst t' onderhonden De braave mannen, in een beteren tyd geteeld. Het zelvde gevoelen wordt, door Homerus , aan den ouden Nestor toegefchreeven, als dit grys eerwaardig Legerhoofd van de Helden fpreekt, die hy in zyne jeugd kende. Hy haalt eenige hunner naamen en bedryven op, en hoe zy de Centauers hadden uitgeroeid : verklaarende dat met deezen geen van 't Aardfiche geflacht, zodaanig als het nu is, zou kunnen vegten. En gelyk deeze Helden veronderfteld worden, in fterkte, die van den Trojaanfchen oorlog te overtreffen , zo gingen die van dat tydperk de volgende te boven. Diensvolgens was, zinds den Trojaanfchen Kryg, tot de dagen van Homerus, de kragt der Menfchen de helft vermindert. Tydides greep met zyn hand, een'fieen van eene verbaazende grootte: zo dat geen twee Mannen, zo als de Menfchen thands zyn, dien konden draagen , maar hy alleen fmeet dien gemaklyk weg. Virgilius gaat verder, en vermeldt ons,- dat twaalf man den fteen, door Turnus geworpen, naauwlyks konden torfen. Nee plura effatus, faxum circumfpicit ingens, Saxum antiquum, ingens, campo quotl forte jacebat Hmes agro pofitus, Heem ut discerneret aryis, Vix illud IcHi bis fex, cervice fubirent, Onalia mine hominum producit corpora tellus 'llle manu raptum trepida torquebat in kostem. Vjrg. JEn. XII. 896". ————— Meer fpreekt by niet, en ziet Een yreesrelyken fteen, die d'oude tyd bier liet Bertetjen by geval, en tot een raerklteen rechten, ; X. Deel. Tot eenen icheidpaal, om het Iandkrakeel te (lecliten, Waaraan, neg hedendaags, wel zes paar fterke mans Met al hun magt en kragt aan hellen, zonder kans. De Held heft deezen fteen. In deeze voege was de fterkte der Menfchen, ten tyde van Homerus, tot op de helft vermindert, ten dage van Virgilius , ftegts een twaalfde geblecven. Indien fterkte en grootte aan elkander geëvenredigt zyn, (gelyk doorgaans het geval is,) welke Pigmeën moeten dan de tydgenooten van Virgilius geweest zyn, indien hunne fterkte zodaanig was afgenomen. Een Man, die alleen agt maal fterker was, en niettwaalf maal, (zo als de Dichter zingt) moest ten minften vyf of zes voeten hoogcr dan zy geweest zyn. •■■ Doch wy weeten allen, welk een voorrecht Dichters en Schilders zich aanmaatigen. 't Is uit kragte van dit voorrecht, dat Horatius, het Zedenbederf zyner Land- en Tydgenooten vermeldende,' beweert, „ dat hunne Vaders erger wa,, ren dan hunne Grootvaders, dat zy hunne Vaders „ in boosheid overtreffen; en dat hunne Kinderen „ nog boozer zouden wezen dan zy." JEtas parentum pejor tulit A'os nequiores, mox daturos Progenlem vitioliorem. horat. Od, Lib. Uh Od. VI, 46. Dus telt hy drie opeenvolgingen van verbastering,' na de dagen der Grootvaderen: en wy hebben, wanneer dit het geval was, alleen te vraagen, wat 'er van de Romeinen zou geworden zyn, als zy, in die evenredigheid, nog vyf of zes op een volgende Geflachten verflimmerden ? Wanneer het Westerfche Ryk begon te vervallen, en de Barbaaren Europa en Africa afliepen, werden de Menfchen, die deeze drukkende onheilen gevoelden, opgeleid om hunne tyden voor de flegtfte te houden. De Vyanden van het Christendom, (want het Heidendom was toen nog niet uitgeroeid,) fchreeven deeze rampen ongerymd toe aan den Christelyken Godsdienst, beweerende dat de tyden zo ongelukkig waren : dewyl men de Goden ontè'erde en den voorvaderlyken Eerdienst agter wege liet. Orosius , een Christen, ontkende geenzins de treffende Volksrampen; doch-poogt, om eene tegenwerping, zo hoonende voor den waaren Godsdienst, kragteloos te maaken, te bewyzen, uit gewyde en ongewyde Gefchiedfehryvers, dat onheilen van allerleyen aart, door alle Eeuwen heen, beftaan hadden, en veele zo groot als die thands de werelt drukten. Indien Orosius het ftuk recht begreepen hebbe, (en zyn werk is wel doorwrogt) dan volgt, dat de klagten, toen uitgeftort, en zedert uitgeboezemt, niets meer zyn dan de natuurlyke vergrootende fpreekmanieren der Menfchen, die plaats zouden vinden , in welk_ een tydperk zy ook leefden, eigenaartig ontftaande uit de meerdere kragt, die tegenwoordige gebeurtenis feu. hebben op tegenwoordige aandoeningen. Even zo verheft men de oude tyden, die met de hedendaagfche vergelykende: en dusdaanige lofredenen , welke doorgaans in Ontkenningen beftaan , zullen wy best door een voorbeeld ophelderen. Dusdaanig een Loftuiter, de elfde Eeuw boven de tegenwoordige willende verheffen, zou, buiten twyftel, zeggen: „ Ten tyde van den Normannifchen OvermeesM ,„ teraat  J58tf EEUW. „ teraar hadden wy geen Spee'gezelfchappen , geef „ Bals, 'geen Redouten, geen Wedloopen van Paarden, geen Omkoopers van flemmen, geen Omge„ kógten, enz." Hy zou voortvaaren, en aan deeze keien van Ontkenningen nog verfcheide fchalmen hegten. Wat moeten wy doen, zulk een Loffpraak hooren- de? —— Moeten wy de ftukken ontkennen? ■ Dat kan niet aankomen. Moeten wy het be- fluit loochenen ? Zulks fchynt niet vocgelyk. - Geen weg blyft 'er over, dan onheilen met onheilen te vergelyken , die van den jaare 1066 tegen die van 1780 over te dellen: en te zien of die vroegere Eeuw geene jammeren hadt, haar byzonder eigen, die de tegenwoordige nooit ondervondt: dewyl zy thands niet beftaan. Wy mogen toeftemmen, dat de opgenoemde kwaaien tegenwoordig heerfchen , ■ wy mogen , daar benevens,' erkennen , dat derzelver aantal nog grootelyks zou kunnen vermeerderd worden: doch dan mogen wy, by wyze van terugkaatzing, eene optelling doen van onheilen, in die dagen fmertende gevoeld, die nu ons geheel niet drukk en, en bewceren, ,, dat wy nu ons Land niet „ vermees ter d zien door vreemde Invallers ; noch onze goederen ons afgenomen, door, en verdeeld ., onder, de Vermeefteraars; noch ons zelvcn van ., vrye Lieden in Slaaven verandert; noch onze rech., ten onderworpen aan onbekende en vreemde wet., ten, zonder toeftemming, ons van over Zee aan., gebragt." Op dien voet kunnen wy , van Eeuw tot Eeuw, voortgaan, als wy een derzelve hooren verheffen , niet het haatlyk oogmerk, om de tegenwoordige tc drukken. Eene rechtmaatige waardeering kan nooit gemaakt worden, dan ingevolge van zulk eene vergelyking: want indien wy het loflyke agter wege laaten, en het 'Ia'akens waardige alléén ophaalen, of, het flegte verzwygen en alleen van 't pryslyke fpreeken, is geene Eeuw, welk ook derzelver weezenlyke geftcltenisfe moge wezen, of men kan ze, naar welgevallen, voor eene goede of kwaade doen doorgaan. Ik zal hier eene waarnccming byvoegen, eene waarv.eeming, gegrond op eene vee'jaarige ondervinding. Dikwils heb ik heftig, zeer heftig, hooren uitvaaren tegen het thands leevende Geflacht; 't zelve zien afmaaien als valsch, zelvzoekend, haatdraagend, ver- raadlyk, verdrukkend, enz. Nogthands hoor- de ik nimmer zulk een Schelder zeggen, ik bewys, 't geen ik zeg met een voorbeeld; waaromtrent ik niet kan misfen. Ik ben zelve een Snoodaart, van de btfehreevene foort. Dit is 'er zo verre af, dat het misfehien gcvaarlyk zou wezen hem in 't oor te luisteren: Gy hebt, met zo veel verzekering, gefprooken van zeker flag ■zeer flegte Menfchen zyt gy verzekerd dat gy zel¬ ve niet één van die party uitmaakt. Een geval, my zelve overgekomen, kan ik niet nalaten hier plaats te geeven. Met een Vriend, een braaf, doch zwaargeeilig Man, op myn Boekvertrek Zittende, las ik hem uit een boek het volgende voor: .„ Van onze dagen mogen wy met meer waarheids d n ., oudtyds zeggen, dat de Deugd ons verhaten heeft; de Kerk legt het onderst boven; de Geestlykheid „ fleekt in dwaaling; de Duivel heerscht, enz." Myn \ nend zuchte diep, en viel my inde reden, zeggen- EËUW, de: Helaas! hoe juist! hoe rechtmaatlg tm aFbeeldin? der tyden! lk vraag hem „ van welke tyden? " —— Vraagt gy, voer hy voort met veel drifts, van welke tyden, kunt gy om andere dan de tegenwoordige denken' waren er ooit zo jlegte , zo bedoPvene, zo . „ \crgeef het my," fprak ikj J dat ik u niet „ voortgaan, de tyden, van welke ik lees, zyn ou„ der dan gy u verbeeldt: vier honderd jaaren geïe„ den heeft men dus gefchrceven: de Schryver van „ dit boek is Sir Johm Mandeville, die in den jaare „ 1371 oveneedt." Naardemaal de Mensch van natuure een gezellig V\ ezen is, fchynt een goed humeur een noodzaaklvk yereischte in zyn Caracter. Dit is het zout, 't welk fmaak geelt aan de fpyzen op het feest des leevensen, 'tgceif ontbreekende, alles laf en fmaakloos doet worden. Veele oirzaaken werken famen , om ors van die berninnelyke gcfleltenis te berooven , en geene misfehien oeflent 'er meerder kragts dan ongunfti- ge gevoelens van het Menschdom tè voeden. — . Ongunflige gevoelens van onze Tydgenooten, maaken ons natuurlyk tot Menfchenhaaters: groeijen deeze aan, pasfen wy ze op 't Heelal toe, zv loopen uit op een nog deerlyker uiterile, zy brengen ons in 't gevaar van Godvefzaakerye. Hetkwaalyknecmerd en grommend Caracter vormt zich allengskens, zedelyke Deugd cn Gödsvrugt wyken: want welke Natuurgenooten zullen-beminnen , welk eene Oppermrgt eerbieden , wanneer wy rondsom ons geene andere voorwerpen zien dan van Haat en Affchrik. Het is, derhalven, nuttig, indien wy prys ftel'en op onze betere beginzels, ja, indien wy ons eigen geluk hef hebben; het opvatten en koesteren van zulke ongunflige gevoelens te fchuwen. 't Was de raad des wysten Konings. Zegt niet wat is 'er dat de roerige dagen beter geweest zyn dan deeze? Want gy zcudt na zulks niet uit Wysheid vraagen. Prediker VII. vs, 10. Tegenwoordige dingen maaken eenen veel diepgaander indruk dan verder afgelegene: zo dat wy, ten opzichte van allerlei voorwerpen , ligtelyk mistasten ,, in derzelver vergelykende grootheid'. In eene Schildery, zal een Mensch, op den voorgrond, de plaats beflaan van een afgelegen Hat; en een vooraar/liggende Molshoop in grootte een Berg in 'tverfchiet cvenaaren. Wat het volvoeren van misdryven be¬ treft , ik geloof dat 'er weinig Menfchen gevonden worden , of zy zullen zich meer getroffen voelen door daadlyk iemant te zien vermoorden , (het denkbeeld van perfopnlyk gevaar zelvs buiten geflooten) dan op het leezen van den Moord te Parys op St. Bartel. De even aangehaalde Menschkundige Vorstlyke Schryver zoekt ons voor die dwaalingen te behoeden. Hy onderricht ons, het geen dat 'er geweest is, 't zelve zal 'er zyn, en 't geen dat 'er gedaan is, 't zelve zal 'etgedaan worden, zo dat 'er niets nieuws is onder de zenne en geeft vervolgens reden van deeze fchynbaare nieuwigheid. Is'er eenig ding, waar van men zcu kunnen zeggen, ziet dat is nieuw? Het is alreeds geweest in de Eeuwen , die voor ons geweest zyn. Daar is geen eedagieni.fe van de voorgaande dingen: en van de navolgende üngen, die zyn zuilen , van dezelve zal ook geene gedag* enisfe zyn by die namaals weezen zullen aangezien 'iet gene dat nu is, in de toekomende dagen, oliemaat vergeten wordt. Prediker i. m 9, iq. Hïi4, 16. Dcc»  EEUWIG EDICT. EEUWIG EDICT, Deeze vergetelheid van 't geen gelyk is in'uitkomden, die weicrkeeren, (want in elke .wederkeerende uitkomst, beilaat zulk eene gelykheid,) is de vergetelheid van een onkundigen en zwakken geest; niet onderwezen in die groote omwentelingen, welke, onder het toevoorzigt der Voorzienigheid, altoos in 't Heelal plaats grypen. Zy dam niet gelyk met die vergetelheid, welke ik eens ontdekte by een geleerd Man, die, in zyn hoogen ouderdom, bemerkende , dat zyn Geheugen begon te verzwakken, blymoedig betuigde: nu zal ik een vermaak hebben, 't geen ik te vooren niet kon genieten: van myne oude Boeken te leezen, en ze alle nieuw te vinden. In deezen troost was iets wysgeerigs en aartigs. Dan 't zou veel wysgeeriger zyn, (konden wy het zo verre brengen ,) het voorgaande niet te vergeeten; maar by de befchouwing van het voorgaande op het toekomende te zien: zo dat wy, als zich de naarfte en beangfligftevooruitzichten ópdeeden, met eene behoorelyke onderwerping, de taal van Ensas , by de Cumefche Waarzeggers, dc onze maakten. i ■ » Non txïïa laborum O Hrgo, nova mi facies inopinave fargit OmmZ'Pracepi, 'atMe animo meum'ante peregi. Virg. An. VI. 103, 103. O wyze Maagd, geen leed werd ooit zo groot vernomen Het u-elk my onverwant cn vreemd kan overkomen; Het is my lang voorfpeld, ik heb het lang eikant. In zulk een gedrag, indien het op goede gronden gevestigd wordt, ligt niet alleen Kloekmoedigheid, maar ook Godsdienst. Kloekmoedigheid, die, haarer braafheid bewust, nooit bezwykt. Gods- vrugt, die, zich in alles aan den Godlyken Wil onderwerpende , nooit mort of wederflreeft. EEUWIG EDICT. Wat eigentlyk het woord Edlct betekent, hebben wy hier voor op dat Artykel ge ien. Dan in den zin als het hier wordt gebezigd, verdaat men 'er in 't algemeen een verbindend Bevel door; dus zou letterlyk, Eeuwig Edid een altoosduurend verbindend Bevel betekenen. In de Gefchiedenisfen van ons Vaderland draagt by uitneementheid den naam van Eeuwig Edict. 1. Het Befluit 't welk by wyze van Placaat in het jaar 1577 op naam des Konings van Spanje alomme afgekondigd werd: het zelve werd te Marche in Famine, door Don Jan van Oostsnryk, op den twaalfden en taBrusfel, door den regeerenden Raad en de algemeene Staaten, op den 17 van Sprokkelmaand, getekend. Plet behelsde: " de aanneeming der Gendfche Pacificatie, en belofte van het vergaderen der Algemeene Staaten, en van het vertrekken der uitheemfche Krygsknegl, ten, binnen zekeren beftemden tyd , zonder dat zy, of anderen immer wederom in 't Land komen 'j zouden, dan by 't ontdaan van eenen uitheemfchen oorlog, of by bewilliging der Algemeene Staaten. ,, Voorts dat de wederzydfche Gevangenen zouden ,, geflaakt worden; doch de Graav van Buuren niet „ voor dat de Prins zyn Vader, het befluit, by de „ Algemeene Staaten te beraamen, zou zyn naarge„ komen. Nog, dat de Koning van Spanje, door Don „ Jan en zyne andere Ambtenaars, 's Lands vryheid „ zou doen handhaaven: waar tegen de Staaten be- loofden, by den Roomfchen Godsdienst en 's Ko„ nings gehoorzaamheid te zullen volharden, afdaan- ,, de van alle Verbonden ten tyde der Beroerten met ,, Uitheemfchen gcflootcn, en van hunne zyde ook „ alle vreemde Knegten afdankende. Wyders, zou,, deiize den Koning zeshonderdduizend Ponden van ,, veertig Grooten ieder opbrengen, en daarenboven „ de Hoogduitfche Knegten voldoen. Don Jan zou,, denze voor Landvoogd ontvangen, terdond na 't ,, vertrek der Spaanfche, Italiaanfche en Bourgondi,, fche Krygsknechten. 's Konings nazaaten , Don ., Jan en zyne opvolgers, de byzondere Stadhouders, „ Raaden eïi Ambtenaars zouden dit verdrag bezwee„ ren moeten. Eindelyk, nam de Koning voor zyne „ rekening, de penningen ten tyde der Beroerten, „ door de Staaten geligt, van wie 't ook ware, met „ naame van de Koninginne van Engeland". Zie P. Bor Oorfpr. der Ned. Beroerten I.Deel, 10. Boek, bL 786. druk van 1679. Dit Verdrag dat de Hollandfche en Zeeuwfche Staaten, benevens Willem den I. niet tegenftaande , het verzoek der Algemeene Staaten weigerden aan te neemen; wierd ook wel ras aan de zyde van Don Jan verbrooken ; zyn gedrag liep fchielyk in 't oog,' en drekte ten waarborge dat hy niet anders zogt dan de heerfchappy deezer Landen op eene gewelddaadige wyze aan zich te trekken; al het welke ten gevolge had, dat hy nog in dit zelvde jaar 1577, door de Algemeene Staaten voor 's Lands vyand wierd gehouden, en daarenboven alle zyne Aanhangers voor wederfpanningen en drafbaar aan lyf en goed wierden verklaard. Zie Bor ut fupra, 10. Boek, bl. 017. 2. Ten tweeden draagt den naam van Eeuwig Edict het Befluit in 't jaar 1667 door de Staaten van Holland genoomen, waarby het Kapitein-Generaalfchap voor altoos wierd gefcheiden van het Stadhouderfchap ; het was reeds genoomen op den vyfden van Oogstmaand, doch wierd niet volkomen vastgedeld voor Wintermaand. Zie hier woordelyk deszelvs inhoud. ,, Dc Staaten van Holland ende West-Friesland, heb„ ben na voorgaande befchryvingen, en na rype de„ liberaticn, ende communicatien , in de orde van de Ridderfchap ende Edelen, mitsgaders in de refpective Vroedfchappen gehouden, by eenpaarige over„ gifte ende concurrentie van alle de Leden, voor een " Perpetueel.Edict en Eeuwigduurende Wet, tot voordand van de Vryheid, mitsgaders tot conditutie van de ',' eenigheid ende van de gemeene ruste gearresteert „ en vastgedeld, gelyk gearresteert ende vastgedeld „ wordt by deezen, de Poinften ende Articulen hier „ na volgende. „ Eerfteiyk, dat de faculteit van verkiezing of befchryvinge in de orde van Ridderfchap en Edelen, mitsgaders de nominatie ende verkiezinge van Bur', germeesteren ende Vroedfchappen, Schepenen en ' alle andere Magidraatelyke bedieningen in de Ste' den zal blyven aan de orde'ofte befchreevene Plee" ren van de Ridderfchap ende Ede'en, mitsgaders " aan de Steden refpeftive, zo als die aan haar by ', oud gebruik ofte by Privilegiën ende Oftroijen is ' f-econfirmeert, of geconcedeert zouden mogen wor" den, daar van by dezelve de vrye exercitie van dien ", conform de Wetten ende de Privilegiën zal verblyven, zonder dat de voorfchreve befchryvinge, no" minatie ende verkiezinge, of eenig gedeelte van " dien ooit of ooit daar van in 't geheel of ten deele M 2 „ aan  1588 EEUWIG EDICT. ., aan iemant Zal mogen werden gedefereert ende over„ gegeeven. Ten tweeden, dat insgelyks de Ambten, Officien, „ Bedieningen en Beneficiën tegenwoordig ftaande ter }, Collatie van de Heeren Staaten van Holland ende West-Friesland aan dezelve zal verblyven, zonder v iets daar van te mogen weder afgeeven; wel verH ftaande, dat hier onder niet begreepen werden de „ Militaire Ambten ende Bedieningen, die indeCampagne ofte Expeditie te Water ofte te Landen zou. „ den mogen komen vacant te vallen, welken aangaan„ de Haar Ed. Groot Mogende, by nadere dispofitie, al zulken voet en ordre zullen beraamen, niet air leen op de provifioneele beftellinge van dien, maar „ ook op de begeevinge ten principaalen, als dezelve „ ten meesten dienften van den Lande zullen beyio3, den te behooren. ,, Ten derden, dat wyders Haar Ed. Groot Mog. niet alleenlyk haare bewilliginge ende toeftemminge nooit t, anders zullen geven, maar ook de zaake ter Gene(, raliteit, met alle efücatie, daar heenen helpen dirigeeren, ten einde ook by de andere Bondgenooten, ende zulks by eenpaarige bewilliginge of gemeene concurrentie van dezelve, door een Confonante Refolutie van Haar Hoog Mog. geftatueert f, ende vastgefteld moge werden, dat diegene, die „ ooit of ooit zal ofte fuccesfivelyk zullen werden gebruikt tot Capitein of Admiraal Generaal, of ook beide de voorfchreeve Charges, ofwel die genen 5, aan dewelke onder eenige ander titul het opperfte Commandement over de Militie te Water ofte te „ Lande zal worden gedefereert, niet zal of zullen mo„ gen wezen of blyven, Stadhouder van eenige Pro„ vincie ofte Provinciën; ende voor zo veel de Pro„ vincie van Holland en West-Friesland belangt , dat ,, niet alleen, niet die gene die het opperfte Commandement over de Militie te Water ofte te Lande „ toevertrouwt zal wezen, maar ook, niemant anders ,, tot Stadhouder van dezelve Provincie gemaakt zal „ mogen worden; doch dat de voorfchreeven Char„ ge- in alle manieren zal zyn en blyven gemortificeerd, ende de Heeren Gecommitteerde Raaden in de refpective Quartieren aanbevoolen gelaaten, „ volgens haare Inftru&ie, de nodige ordre te ftel„ len, en de vereischtevoorzieninge te doen op de ,, zaaken by abfentie van Haar Ed. Groot Mog. voorvallende, ende waar op prompte dispofitie vereischt ., zoude mogen worden. „ Ten vierden, dat tot volkomen vastigheid van het „ gene voorfchreeve is, en tot onderlinge gerustheid .,. van de Edelen en Steden, alle de Heeren tegen,,. woordig in de orde van de Ridderfchap befchree3, ven of in de Vroedfchappen verkoozen, en dieno"namaals, in de Ridderfchap, of tot Vroedfchappen „ verkoozen zouden mogen worden byfolemn"eleEe„ de zallm verklaaren, de voorfchreevepoincfen hei„. llglyk ende oprechtelyk te zullen maintineeren ook .,. geenzmts gedoogen, dat daar tegens eenige indragt ;, of mfractie gefchiedde, veelmin ooit of ooit eeni ;, ge Propoütie doen ofte doen-doen, die daar tegen ,t in eenigen deele rtrydig zoude moogen wezen en ,, dat voorts ook den eed van de Heeren ter vergade,T rrtrge van Haar Ed. Groot Mog. compareerende „ daar nisue in de bondigfte ea kraohtigtte (Jorme zal EEUWIG EDICT. werden geamplieert Dat ook den Raadpenfiona- " JL^^rT^ by Eede zal eerden verpligt „ alle de voorichr. Poinften, zo veel in hem is, te " f"'!6" ^"neeren en ftaande houden, zonder daar „ jegens ooit of ooit directelyk of indirectelyk eenige „ Propofitie of omvrage te zullen doen, veel min conr, clufie formeeren. ,, Teii vyf den dat wyders mede tot meerdere vas" ffï8lij2nvb?t ^oorf^reeve derde pointl, hetzelve „ u.tdrukkelyk in de Inftruétie, zo voor een C^-, „ als voor een Admiraal Generaal, zal werden inge* „ yft, en de geeligeerde by Eede verpligt, niet alleen„ lyk daar tegens ooit direftelyk of indireöelyk eenis " rrZOeJ- tl?lllen, doen' veel min toeleg te maa„ ken, dneftelvkofindireótelyk; maar ter "contrarie „ zulks by andere buiten vermoeden gefchiedende, „ t zelve zullen tegengaan en het Stadhouderfchap, zo „ hemden eenigen tyde die digniteit, by eenige Pro„ vincie mogte worden geoffereert, te zullen refu„ feeren, ende van de hand te wyzen " Hier op volgde het formulier van den* Eed, die oo voorgemelde Articulen moest worden gedaan, zo door de Heeren van de Ridderfchap ende Edelen, als door de Burgermeesters en Vroedfchappen der Steden als mede door de Heeren, compareerende ter vergade* rmge van de Staaten van Holland en IVest-Friesland; zynde van den volgenden inhoud Ik beloove ende fweere het bovenftaande Eeuwig „ Editl,_ mitsgaders alle de Poincten ende Articulen „ daar inne vervat, heiliglyk ende oprechtelyk tè „ zullen maintineeren, ook geenzints te gedoogen " ril aa™ tegf"S-eenige in&c*& ofte infraclie g.j „ fchiedde veel mm ooit of ooit eenige-Propofitie „ of Advys te zullen doen ofte geeven , noch ook te „ zullen doen doen of doen geeven, die daar tegens „ in eenige deeren ftrydig zouden mogen wezen. Zo „ waarlyk enz. " De Eed van den Raadpenfionaris, in der tyd, ms van deezen inhoud: " I* beloove, ende fweerê het „ bovenftaande Eeuwig Edict, mitsgaders alledePoinc„ ten ende Articulen daar inne vervat, zo veel in ivv „ is, te zullen maintineeren ende ftaande houden " 5?nier, 'Mr tGgenS °0it of ooit' directelyk of in„ direftelyk eenige Propofitie ofte omvraage te zul„ len doen, veei min conclufie te formeelen. Zo „ waarlyk enz." üfrooi '"Óf '^tewde Edi», in for-me van >' uar°01 of Eeuw.gduurende Privilegie, de Heeren ,, van de Ridderfchap ende Edelen , mitsgader dl „ Burgermeesteren ende Vroedfchappen van de S e „ den, Leden van HaarEd. Groot Mog. Ordinaris rct „ gadennge toegezonden worden, om 't zelve in haare„ refpective Registers tedoen regiftreeren, en voorts te " A°rle"r\dat aüe Heeren die^maals in haar 1 der „ order befchreeven, ofte tot Burgermeester verkoQ„ zen, ende in de voorfchr. Vroedfchanpen geasfa„ meerd zullen werden, daarop voor haareadSSe „ denEea, volgens het voorfchreeve Formulier komen „ afteleggen, en voorts haar daar na preciceiïïIe „ reguleeren gelyk ook het voorfchreeve Ed® 11 „ gaders^ aan de Officieren ende Gerechten van de ,-, gemelde Steden toegezonden zal worden, me l"t „ ende ordre om haar ia Xadmimftreeren van » tic.  EEUWIGHEID EEUWIGHEID: ï5gp tie, daar na, als de voornaamfte wel van den Lande „ tot voorftand van de Vryheid, mitsgaders tot Confer„ vatie van éénigheid, ende van de gemeene ruste ge„ maakt, punclueelyk, ende exactelyk te reguleeren „ op den Eed hy hen luiden in 't aanvaarden van haa,, re refpective Officien ende Bedieningen gedaan enz." Zie Refól. van Holl. 5 Augufl. 1667. bl. 61. en in de Re fol. van Confidentie ten tyde van den Raadpenf. J. de Witt, bl. 800. Dit Edict verwekte by fommige veel misnoegen, Zeeland inzonderheid nam euvel op, dat men in Holland had beflooten het Stadhouderfchap te vernietigen, zonder dit Gewest te kennen; daar men voor deezen, werdt 'er beweerd, had voorgegeeven den Prins van Oranje, in tyd en wyle, tot alle de hooge waardigheden zyner Voorzaaten te willen bevorderen: immers des aangaande niets zonder Zeeland te zullen vast fteilen. Het Huis van Oranje , en allen die het zelve,gunst toedroegen, Honden ook verbaasd over den flap dien Holland gedaan had. De jonge Prins zag zich voor altoos verfteeken van het Stadhouderfchap van Holland, het aanzienlykfle der zeven Gewesten, en kon zelvs met bewilliginge van Holland, geene Stadhouder van Zeeland, of van eenige andere Provinciën worden, ten ware hy'voor altoos afzag van de waardigheid van Kapitein- en Admiraal-Generaal; van welke aanzienlyke waardigheid ook de Stadhouder van Friesland, van neteaf aan uitgedooten was; zie L. v. Aitzema zaaken van Staat en Oor/. VI- Deel, bl. 143, 164, 169. Men begrypt dan ligtelyk, dat het misnoegen tegen Holland, en vooral tegen den Raadpenfionaris Jon. de Witt, die men hielde voor de voornaamfte oirzaak van het Eeuwig Edict toenam by veelen. Wag. Vad. Hifi. XIII. Deel, bl. 295. De zo ongelukkige oorlog waar in ons Gemeenebest in her jaar 1672 door de listen van het ons altoos nydig Engeland- wierd ingewikkeld ; had ten gevolge, dat de voorftanders van het Oranjehuis de gelegenheid waarnaamen om braave Regenten by het Volk verdagt te maaken, en daar door wisten uit te werken, dat niet alleen, het Eeuwig. Edicl wierd vernietigd, maar ook Willem den III. daar te-boven-, tot Stadhouder, Kapitein- en Admiraal-Generaal met genoegzaam onbepaald gezag wierd aangefteld; zie het eene en andere in 't breede verhaald door Wagenaar in zyne Vad. Hifi. XIV. Deel, bladz. 71 enverv. EEUWIGHEID betekent eene oneindige, eene onmeetbaare duurzaamheid. Veeleer ons op te houden met dc verfchillende, waar onder veelcongerymde begrippen over de.- Eeuwigheid, die troostryke bron voor oprechte Christenen , te plaatzen, lust het ons veel liever, eenige bedenkingen over de voortreffelyke eigenfehappen der EeuwigJwid aan onzeLeezers mede te deel en. Indien ooit eenig. Sterveling pooging deed' om zyne oogen in het onmeetelyke te laaten weiden, of met zyn' waggelenden voet, over de grenzen des Tyds, in het ruim der onbegrensde. Eeuwigheid te treeden, dan plotzelyk terug deinsde, en, in verrukking,zieltreffende Liederen aanhief; ó raak dan,, ö-Wezen aller Wezens! met uwe- zegenende hand. myn magtelooze lippen aan; fterk myn zwak gezigt, om zich op gindfe verre toneelen te konnen vestigen, en laat uw Geest thands myn' verrukte ziel. met hemelsch vuua bezielen. , Hief, waar het digte lommer der donkere Cypresfen de asfche van mynen Vriend overschaduwt, terwyl rondom eene akelige ftilte heerscht; hier, waar de aarde haar ftof weder te rug neemt, en hetaffchuwelyke verderf, van graf tot graf, op koude Lyken zyn' woede den teugel viert: hier is het pad 't geen ons Van den Tyd tot de Eeuwigheid overbrengt, hiex is de doortogt. . . . Ach! welk een' vertooning! watgezigt! wat vreesfelyk gekraak! . De poorten der Eeuwigheid worden geopend. Wyk te rug,, eindige Geest! wyk te rug. Kunt gy het bruisfehen van deezen oeverloozen Oceaan verdraagen, of zyne oneindige vlakte overzien? ■ — Gelyk wanneer het woedende Zuiden, uit zyn holen losbarftende, de Waterwolken in vliegenden haast voortzweept; of gelyk wanneer de woeste Oceaan r door een' feilen ftormwind opgeruid, zich met donderend gebrul laat hooren, terwyl de fchuimende Golven verwoed op eikanderen nederftorten , zo ftorten ook, in dit onpeilbaar meir, Eeuwigheden op Eeuwigheden; want hier is ieder golf eene Eeuwigheid, en ieder droppel een' menigte van Eeuwen. Wie dringt met zyn gefter-kt gezigt tot aan de verffe grenzen van dit uitgeftrekte Ryk? wie kent deszelvs omtrek, of bezit den maatftaf der ruimte welke het geheel vervult? Gy, Stervelingen, die immer den vleijenden naanr van Wyzen hebt verworven! Gy Arciiimedessen en N'ewtons! ftapel vry onmeetelyke Getallen en Tydcn op elkanderen; neem, in diepe gepeinzen, het verftand van deeze en de volgende Eeuwen te baat, het heeft egter alles een einde'; want waar was- het eer het wierd? het verdwynt alles voor de Eeuwigheid, gelyk een Mierenheuvel voor de gryze Alpen, of gelyk deezen voor de geheele Schepping; en, ach! wat is ook de geheele Schepping in vergelyking. van. u , 6 eindelooze Eeuwigheid!' uit wier fchoot zy voortkwam? Uwe diepte-te-doorgronden,, uwen onbegrypelyken kring te bevatten, uwe ruimte te vullen, en uwe eeuwige hoogte te bereiken,, gaat de kragten tr boven van een' Geest, die, in het ftof gewikkeld, maar al te fterk aan deeze Aarde is vastgehegt. Het fcherpfte verftand 't geen u wil denken, wordt hierdoor dikke duifternis omringd, hier moetde allerwelfpreekendfte Tong zelvs ftamelen. Alléén Hy, die is en egter niet begonnen heeft te. zyn, dat de geheele Aarde, door zynen adem bezield, hem aanbidr de!' Hy alléén-noemt dit naamlooze Eeuwige■;'■ hy alleen omvat deeze verbaazende wydte met zyn hand; hy beheerscht dit ontzaglyk uitgeftrekte. Ryk. Eh deeze God is het, wat heil-voor ons myn fterflyke Medebroeders! »■ deeze Gos is het, die: dekleinfte der Werelden, welken voor ons gezigt als' verbaazend-groote lighaamen, maar voor zyn Godlyk Oog als Hofjes in het luchtruim zweeven, die op dcc? ze Werelt, wezens in het beftaan roept, door. zyn fcheppende Pland gevormd en met zyn Godlyk beeld' verfierd, om in het licht zyns- aangezigts deeze Eeuwigheid, door te brengen- ó ■ Gy, wier graven my uw ontfiag verkondigen!' gy',. wier afgeworpen overkleedzels in deeze tombem tot ftof wederkeeren! gy, gy wandelt reeds-, van.-deïbam den des-tyds bevryd, aan geenezyde van het vergr-rglyke, daar u de hand der Onfterflykheid' op' eeuw'lg*M 3 ' pa-  1593 EEUWIGHEID. EEUWIGHEID. paden roert. Mooglyk zyn reeds een reeks van iïï£ j'chelyke Eeuwen over uwe gelukkige hoofden heen geg'eeden, en zullen verder heenen glyden, endee weder van een' oneindige menigte, zo fnel gelyk gedagten, verdrongen worden: want wat is een o genblik in vergelyking van duizend jaaren ? en wat •deeze duurzaamheid in vergelyking van de uwe V Dat hier het vermetel Verftand vry alles aanwend) om, door opftapeling van Eeuwen, van millioem op millioenen Eeuwen, de belemmerde verbeeldir hulp te bieden: hier bezwykt het kragtigst denkve mogen , gelyk de hooggekleurde Roos voor den gloe jenden Middagftraal verwelkt. En gy, ó Wezen aller Wezens! gy gaaft myne Zii •dit gevoel van haare duurzaamheid! wraarom moet 2 dan in deeze enge beperking verfmagten? waarom 11101 In dit Lighaam van aarde, een' Geest voor de Eeuwighei gefchaapen kluisteren? Wat hindert my dat i zynen kerker openbreeke? dat ik ten minften van d hand des oorlogs die weldaad aanneeme, welke zyaa zo veel duizenden gelukkigen fchenkt? dat i . . . . vermetelegedagte! Eedaar, ontfteldegeest Is dat waare glorie, ongeroepen voor het vlam tmend Oog des Rechters te verfchynen? Is datHeldei dapperheid , zonder zyn bevel , met een verwatei vuist de poorten der Eeuwigheid te openen , cn dai Biët waggelende fchreeden op nimmer betreden padei ■in het verderf te tuimelen? Is dat zuivere gehoor zaamheid, verblind door de droomen wan onze ei gene volmaaktheden, zyne voltooijende, zyne weldoende Handen te ontworftelen? Ja, is dat rechte vryheid, de banden des tyds los te rukken, om, in de ketenen der Eeuwigheid geboeid , te huilen ? ■ Neen, allervolmaakfte Liefde! geenzins voor een Eeuwigheid van elende, maar voor een Eeuwigheid van vreugd ben ik gefchaapen, wierd ik behouden, zal ik toe opklimmen. Bepaal gy het eindperk van mynen loop, zo verre of nabyhet u behaagt: laatuw fpoor my over vlakten of door dorre wocstenyen voeren , wat toch is geringer, in vergelyking der Eeuwigheid, dan des Menfchen ouderdom? wat is hetgeen wy hier lyden noemen, in vergelyking van de Eeuwige Heerlykheid, anders dan een enkele dorre tak in vergelyking van een uitgeftrekt en weeliggroeijend Bosch ? Ik zal dan op uw geleide, ó goedertieren Hemelvader! voortwandelen , en, na het einde van myn leeven, met uwe deugd verfierd, den oever des doods ontftygende, oneindig boven het wereldfche en toevallige verheven, met fterke wieken den zuiverften Hemel klieven. 6 Dan zullen alle aanlokzelen der geheele Werelt myn genaakte Ziel niet meerder konren kluisteren; dan zal ik Hem, die eeuwig was en eeuwig blyft, met verklaarde oogen aanfehouwen; dan zal ik uwen lof, ó Eeuwigheid', op veel volmaakter toonen zingen. De Mensch heeft een begin gehad, zyn Lighaam neemt een einde en zal tot ftof waar uit het is voortgekomen , wederkeeren; dan zyne Ziel is voor de Eeuwigheid gefchaapen en heeft wel een begin gehad, maar zal eindeloos gelukkig of ongelukkig zyn. Gon de Schepper en Onderhouder van al wat in wezen is, heeft geen begin gehad en zal nimmer een einde neemen; dit alleen aanbiddelyk Wezen is dus van alle Eeuwigheid, ja de Eeuwigheid zelve: de overdenking n- hier 'fan leid ieder goeden Christen natuurlyk op tot sn de hier volgende bedenkingen. '-e Het begrip eens Scheppers en dat van een Eeuw ig ie Wezen , zyn zo onaffcheidlyk aan elkanderen verknogt, > dat het onmoogiyk is het eene als waarheid te eikcnis nen, zonder zich tevens genoodzaakt te vinden, de waarheid van het'andere toeteftaan. De Eeuwigheid , des Wezens fluit zo wel het begrip van een beftaan n zonder aanvang, als dat eener duurzaamheid zonder g einde in zich, welke beide hoedaanigheden noodwen'- dig den Schepper aller dingen eigen zyn. De oii■- zaak moet eerder zyn dan het gewrogte. De Schepper aller dingen moet eerder dan alle dingen geweest zyn. 1 Geen tydpunt laat zich in gedagten brengen, van 't f welke men kan zeggen , dat de Schepper van alles t toen aan ving te zyn. Zo dra men een tydmmt, ais * het eerfte van zyn beftaan, toeftemde, zo zou men 1 ook gedwongen zyn een vroeger te ondeifteilen, in - welk hy niet beftaan hadt, maar in wiens volgende hy 1 allereerst had begonnen in wezen te zyn. En van waar f zou hy zyn voortgekomen? Welkeen kragt zou zyn • beftaan hebben uitgewerkt? Buiten hem was'erniets ' anders konde hy onmoogiyk den Schepper van alles ; zyn. Hy moet dan hebben beginnen te beftaan zonder een oirzaak van zyn beftaan gehadt te hebben,- cn het beftaan van hem; die den oirfprong van het beftaan van alle dingen is, moet dus in Niets gegrond zvn. Welk eene uitzinnigheid! Neen; myn Schepper is, en hy is eeuwig. Hvwas voor dat 'er Zonnen brandden, voor dat 'er Woelden omwentelden , voor dat 'er Geesten dachten. Hy is door zich zeiven. Zyn beftaan is in zvn beftaan gegrondt. Hy is om dat- hy is. Hy is uit zich zei ven hetgeen hyis. Lly, het Wezen van al, wat wezen heeft: hy die maar alleen met vollen nadruk den naam van Weeën draagt, is alles wat hy is te gelyk, cn blyft alles wat hy is , zonder eenige verandering. Toevai en wisfeling zyn zaaken veel tetegenftrydigvoorzyn natuur. Hykan in grootheid niet toeneemen : dew4 hy anders met oneindig groot zoude zyn; Hy kan in grootheid niet afneemen; dewyl de oneindigheid zyner ëtgénfchappen in zyn beftaan gegrond, en met zyn Wezen onaffcheidelyk en noodwendig verknogt is. Hy zal 'm Me. Eeuwigheid zo grooten volmaakt zyn, als hy van alle Eeuwigheid geweest is. Het begrip van tvd en de daarmede verbondene bevatting van' verander! v'kheid hebben, ten opzichte van hem, geene de minfte pia.ats. Hy is de Eeuwige en de Vader der Eeuwigheid. Hy is voor eindelooze eeuwen geweest. Hy zal na eindelooze eeuwen zyn : en dan nog kan men ons denkbeeld van duurzaamheid met zyn beftaan nietvcreenigen. Een byvoegzel van mill'ioenen jaaren verlangt het zelve niet; gelyk het door 't aftrekken van zulk'een getal ook niets verkort wordt. Wiens gedagten worden hier door niet ganfchelyk verbyfterd? Geen gefebapén Geest kan den Ohgefeha* penen uitdenken,- zou ik dan, wiens dagen naauwh 1 s een handbreed zyn , de Oneindigheid des Eeuwige* bevatten? Ik neem-het grootfte tydperk dat myn gedagten vormen kunnen. Ik breng eene fomm'e uit, die ten mynen opzigte, geheel oneindig is. Hetganrche Uitfpanzel kan zo veel Zandkonels niet bevar en ils myn verftand millioenen Eeuwen te famenbrengt Dit, voor my volftrekt eindeloos getal, reikt nog niet toe  EËUWIGHEILt. effect; 150T toe om flegts eene meetroede voor de duurzaamheiddes Eeuwigen te kunnen zyn. Wanneer ook alle Geesten d'ie immer gedacht hebben zich met my in de afeetrokkendftê. overdenkingen vereenigdan, zonden wy, om den Eeuwigen te begrypen, toch niets kunnen uitrechten. Ik wil dan met diepe verwondering hem aanbidden, dien ik niet begrypen kan. Hy, de Eeuwige, zal het voorwerp myner ovenveeging zyn. Op hem zal ik myn oogen richten: doch geenzins met oogmerk om zyne Oneindigheid te doorgronden. Godslastering of Razerny zouden de gevoegiykfte naamen zyn die men zulk eene vermetele ondemeeining geeven konde. Neen, ik zoek alleen gewaar te worden hoe oneindig de Eeuwige is, om des te leevendiger overtuigd te zyn hoe nietig dat ik ben. Met verbaazing zie ik het ruim des Hemels in. Ik duizel op het aanblikken eensgewclfs van eindeloozen omvang, dat door de handen des Eeuwigen gevormd is, en dat voor de Eeuwigheid fchynt gebouwt te zvn. Myn Geest verliest zich inliet onmeetelyk veld dëezer Schepping, Zonnen en Weielden zyn in zulk eene menigte voor my, dat ik 'er onmoogiyk einde aan zien kan. Wie kan my zeggen federt hoe veele honderden, ja duizenden jaaren deeze Zonnen reeds zo fchoon gebrand; en hoe veele millioenen van haars gelyken ree Is voor haar gelicht hebben, en uitgefcheenen zyn? Wie weet hoe veele Gedachten van Werelden aireede geweest en vergaan zyn. Wie heeft een volkomen gezigt genomen van den ftamboom der zonnegeflachten, die in den onbegrensden Hemel getekend ftaat? Doch alle deeze Zonnen, met alle haare Werelden, in alle haare Gedachten, van hunnen aanvang tot nu, en tot hun einde, met derzelver voorige en toekomende duurzaamheid, zyn, in vergelykinge van de uwe, ó Eeuwige Schepper! noch zelvs geen enkel tydftip. Gy fpreekt; en Zonnen verdwynen, Werelden vergaan. Onveranderd, zietgy, met geruste oogen, haar eetften aanvang , en haar laatften ondergang aan. Ook deeze tegenwoordigeu zullen op haaren tyd vergaan. Deeze Hemel met zyn Geftarntens zal allengs voor eenen anderen Hemel en andere- Geftarptens plaats maaken. Maar gy, ó Eeuwige ! Gy alleen maar, blyft. Wanneer Zonnen verouden en Wereltgebouweu veranderen , blyft gy dien gy zyt, en uwe jaaren neemen geen einde. Gy, Eeuwige Vader ! fchouwt van uwen in het diep der Eeuwigheid' gevesten troon, in veilige Majesteit, den opkomst en den ondergang der Werelden aan. Gv wenkt met uw alvermogend gezicht , en ylings vërhefTën zich Werelden uit Niets en toonen zich op haare ftandplaatzen ! Gy wenkt andermaal , en ziet ze in haar Niet weder wegzinken , met even zo weinig verandering ten uwen opzigte, als de Zon van geringe Infekten ondergaat, welken zy, in heete zomerdagen, by haaren opgang ziet gebooren worden, cn nog voor haaren ondergang ziet fterven. En wat moeten dan voor u, voor den Eeuwigen,. myne dagen zyn! De oogenblikken dat ik geweest ben „ en die-, geduurende welken ik nog zyn zal! Ik, wiens leeven zich naauwlyks tot de lengte-eener fpanne uitftrekt! Ik, wiens geheel beftaan het tiende deel van den tyd niet kan uitmaaken, dien een Eik totzyn vollen wasdom befteed! Ik, by wiens duurzaamheid, de dutfmamheid van deezen boom een foort van Eeuwigheid is. Ik, zo gering als ik ben, zo zeer ik te vreezen heb my onder de Infekten te verliezen; lk ben,, des onaangezien, egter groot genoeg om te denken, dat dè duurzaamheid van geheele Wereldgebouwen, by de uwe vergeleken, niets is. Ja, ik ben (en dit, Eeuwic-c Vader ! heb ik uwe goedheid te danken) ik ben groot genoeg, om voor myeene duurzaamheid;Isde uwe, in het toekomende , te wenfehen, op deze ve te hoopen, en aanfpraak op de Eeuwigheid te ma. ken. Deeze Zon zal ik zien uitbranden. Nog vee'e duizenden, die haar. opvolgen, zullen haaren langen krop fpade voleinden, nochthands zo fpade niet of ik zal 'er aanfehouwer van zyn. lk zal haar einde nóg zien en, den Eeuwigen, looven. Myn' nedrigheid zal u verhqogen. .En deeze gedagten zal my thands reeds tot u verhefFen. Werelden, vol Pracht, vol Heerlykheid, gy zvt te gering om myn' genegenhe'di tot u te trekken! Te gering, dewyl gy niet Eeuwigkunt zyn. Veel minder nog zullen uwe- aanlokzelen mvbetooveren, óAarde, myn'nietigewooning! Myn lighaam treed uw grond, myn geest uwe fchattenmet voeten. De Eeuwigheid bied my zyne genade aan ; en alle fchatten der aarde zyn nu ftof in myne oogen. De Eeuwige heeft my beftemd om eeuwig te zyn, ert 'daarom acht ik alle wenfehen myner geheel onwaardig:, die iets tenvoorwerpe hebben, datniet eeuwigi ~ Wy belluiten dit Artikel met het Klinkvaars van den Nedcrkmdfchen Dichter Lucas PAter over de Eeuwigheid. ó Gij, tlie 't oof! verblind, tfu waagt op 11 te ffaaren Veibwzende Esuwisbcid, die aanvang hebt noch end t Gü ziit het wier beftaan elks hart is ingeprent, En echrer dat beftaan weet niemant te openbaaren.Zo gij de Moeder zijt der Eeuwen en der Jaaren , Wat is uw kroost dan kleen ! hoe ras is \ ons ontrend'! Of hebt se in 't ruim Heelal nooit Jaar oFEeuw gekend , En zyt ge ondeelbaar 2elvs voor zalige Englenfchaaren ? Moe heeft dan niet, als de Almagt vvondren wrocht, Een tusrehentiid befpeurd? uw duBtmg onderzocht? Gewis ; ligt tracht het oog 't verftand daarop ie flljpem Maar Ééuwigheid f wat waart ge, eer gij die wezens zaagt ? 6 Hoogte! '0 wijdte! 6 diepte! elk aarzelt, die dit vraagt. Een onbegrijplijk God kan 11 alleen begrijpen, EFFECT is een onduitsch woord, 't welk daad, uitwerkzel, vrugt, ftand gnpen, kragt hebben, of te f ade komen, bet'eekent; in 'eenen Rechtskundigen zin wordt door het woord Effect, het gevolg of wel de uitwerking van eene Wet , Overeenkomst of Baad verftaan. Door Civile Effecten begrypt men zodaanige rechten , prajrogativen en voordeelen, welke aan iemanC door de Civile en Politique Wetten van den Staat worden toegeftaan en gegund; en die 1.. in de magt beftaan, om zich verongelykt oirdeelende, tegens iemant in rechten te kunnen ageeren. 2. Van zyne Goederen by Testament of 'anderen uiterften wille te mogen befchikken. 3. Het vermogen om Officienen Beneficiën in eenig Land te mogen en te kunnen bekleeden; zynde dit eigentlyk het geen men het cmele Leven noemt; daar die genen, welke die Effeilen Cr,:.! niet bezitten of mogen uitoeffenen, eivihter: mvrtu;, of civiele Dooden genoemd worden; onder welke-, menbehalven veele anderen, kan plaatzen de zodaanigen , die ten eeuwigen dage zyn gebannen; om redeir, dat de-  EGALITËIT. EGELEN. dezelven door dusdaanig bannisfement, gereputeerc worden, -geen deel meer aan de rechten of prsrogativen van hun Vaderland te hebben. EGALITËIT is een onduitsch woord van het Franfche igal afkomftig, en beteekent effenheid, gelykheid. evenredigheid. In de praktyk van rechten verftaat met] 'er dien regel van billykheid door, welke in eene gelyke verdeel ing wordt in acht genoomen. EGELEN is de naam van een Viervoetig DierenGeflacht, waar van wy in ons Woordenboek II. Deel, bladz. 600. hebben gehandeld, by welke befchryving wy egter van begrip zyn, nog het volgende te moeten voegen. Eene voornaame hoedaanigheid, waar in de Egelen overeenkomen met het Stekel-Varken, en van de meeste andere Dieren verfchillen, heeft fommigen gelyk de Heer Klein, die de verdeeling zyner Rangen alfeenlyk naar het getal der Klaauw-èn maakt, deeze onder elkander doen verwarren. Brisson egter onderfcheidt ze, op het voetfpoor van den Heer Linn.eus, wel degelyk; maakende van ieder eene byzondere afdeeling, in zynen twaalfden Rang, die zodaanige Dieren bevat, welke met genagelde Vingeren aan de Pooten voorzien zynde, twee Snytanden boven en twee onder in den Mond hebben: en zyn voornaame Kenmerk is, dat de Egel met Honds-of Hoektanden voorzien is, welken het Stekel-Varken niet heeft. De Heer Linneus heeft den Egel in den vierden Rang der zoogende Dieren, onder de Btstice of Beesten geplaatst, en het Stekel-Varken in den vyfden Rang onder de Glires of Rotten. De Latynfche Naam varfden Egel is Erinaceus of Hennacius, fomtyds ook wel Hens, of Echinus naar het Gneksch, in welke taal men hem, wegens zyne doornagtige Stekels ook Acanthion genoemd vindt By de Ifaliaanea wordt hy Riccio of Rizo; by de Spanjaarden £rize; by de Portugeezen Ourizo of Orico-Cachero, en by de Franfchen JJéüsJon gcheeten; welke naamen altemaal, met meer of min verandering, van den Latynfchen Herix afkomftig zyn. DeEngelfchen noemen hem Urchin of Hedge-Hog , de Duitfchers 3sd7 (£igd/ tfaefd; de Sweeden 3«ffctt / en de Hollanders fomtyds Tzcrvarken. Erinaceus. Linn. Faun Suec 16.Syft.Nat.s2.It.G0th. 264. EchinusftveErinaceus ter' restns. Gesn. Quadr. 368. Aldr. Quadr. 4*9. Jonst Oiiadr. 119. Rat. Quadr. 231. Seba Muf. Lp. 78 Van dit Geflacht, geeft de Heer Linnaïus thands maar ééne Soort op, naamelyk den gewonen of Europijchen Egel, dien hy te vooren den Egel metOorewenoemd, en van den Amerikaanfchen Egel met kleinder Ooren-by Seba afgebeeld, onderfcheiden had, zynde dit Geflacht te vooren van hem in den Rang der Roofdieren, Ferae, gebragt geweest. De Egel waar van wy de Afbeelding op Plaat XI Fig. 8. geeven , onthoudt zich byna overal in Europa ' doch tn eenige Landen is hy gemeener dan in anderen' Dus merkt de Heer Laraajws aan, dathymenigvuldig gevonden wordt in Gothland, Zeldzaamerin Sweeden en byna niet in de Nortlandfche Provinciën. _ Sommige Menfchen voeden , uit plaizier, een En-I m hun huis op, 't welk zy gemaklyk doen kunnen, dewyl hy met zyne Tanden of Klaauwen niemant nadeel doet en bykans alle eetbaare fpvze nuttigt, zelvs wyn en melk. Ra jus merkt aan, dat hy een geluid EGELEN. op de Pooien trant; doch anderen hebben, by het aTee-^':fnrIkeea Be£St' waargenomen,'dat' hèt lu dlaf ,?' -V;ast?enfSe'd zY*de > geen het minfte Ge Sakfe nm de **** Pogingen, welken het maakte om zich los te worfielen. Men heeft ook verhaald, dat vuur of Water in ftaat was om den Egel, als hy z,ch tot een ronde kloot gemaakt heeft, het Lyl weder te doen uitrekken.- daar men thands het tegendeel heelt bevonden. Met heet water geforensd en voor c vuur geioosterd zynde, kromp hy langs hoe dgter ineen, en, hoe zeer hy ook gepynigd weidt, alles was vrugteloos, totdat men hem met handen die niet dikke Handfchoenen gewapend waren , los maakte. Hierom is het ganfeh onwaarfchynlyk, dat da Beest, door het pisfen van den Vos op zyn in een gekrompen Lighaam, Verflikken zou, gelyk Gbsherus verhaalt. Ten anderen weet men, dat het zelve > eer taai van leeven is. Scroderus heeft opgemerkt, "dat m een Egel dien hy leevendig ontleedde, het Bic ed t welk uit de Vaten liep, koud, wateiagtig en bleek was, zynde ook de Ingewanden koud, zo wel als'c Hart, dat drie uuren lang bleef kloppen, toen de Borst geopend ware, niettegenftaande de aanraaking van de uitwendige Lucht. De Autheuren vernaaien wel, dat deEgekelkander om-armen en Buik tegen Buik paaren! doch zy berichten ons niet, hoe veel dagen of maanden het'Wvfje draage noch hoe veel Jongen zy ter werelt toeage in ieder Dragt. Sommigen hebben beweerd, dat het zelve ter voller Dragt zynde gekomen, uit fchiik voor de Stekels waar mede de Vrugt bezet was, niet baarde, en dat dit haar duur kwam te ftaan, alzo de Vrugt langs hoe harder en ftekeliger wierdt Dit heeft een fpreekwoord ter baan gebragt, 't welk men toepasfe op degenen, die een' zaak, wegens befchroomdheid, mtftellen tot hunne fchade. Niettemin is 't zeer onwaarfchynlyk, dat dit het geval met de Egels zy; dewyl men thands verzekerd is, dat de Pennen der Jongen, eer die ter werelt komen, veel te za-t zyn om de Moer te kunnen befchadigen. Sommige Schryvers willen dat 'er kleine en groote Egels zyn, leidende dit onderfcheid af, 't zy van de pootte van dit Beest of van de langte zyner Pennen Dok weet men , dat 'ervan Egels met een Varkens-fnöet ai met een Honden-fnoet, als van byzondere Dieren [efpröoken wordt RAjuszegt, dat men in Engeland net vindt dan dc laatfte Soort, en twyffelt, of de auere wel ergens zy: nogthands houden veelen die met en Varkens-fnoet voorde gemeenfte, en de eenigfte ie bekwaam is om te worden gegeeten; doch 't verAd tusfchen die beide figuuren van Snoet is zo groot iet, dat men vermoeden kan, of de een heeft den noet van een zelvde Beest by dien van een Varken r ander by dien van een Hond, kunnen vergelvken' De Heer Brisson geeft ons de volgende Befchry ving m de Lighaamsgeftalte van den gemeenen of Euro* aanjchen Egel. De langte, zegt hy , was, van het uirfte van den Snoet tot aan het begin van den Staart ïgen duimen; die van den Kop, van de Neusgaten tot ih het Agterhoofd, tweeën een half duim; van de aart een duim. Het Beest heeft kleine uitpuilende ogen; de Ooren iond, breed en overend ftaande: 3 Neusgaten getand als de Kam van een Haan. Aan  EGELEN. EGELEN. 159$ Ieder Poot heeft de Egel vyf Toonen, met Nagelen gewapend, zynde de duim korter dan de andere Vingers. Het bovenfte deel van het Lyf, de top van 't Hoofd, naamlyk, de Rug en Zyden, vindt men bezet me: puntige Stekels, die fcherp zyn en ftyf, uit bruin en wit gemengeld ,• de grootften omtrent anderhalf duim lans: doch de Kop , uitgenomen de top alleen, de Keel, Buik, Pooten en Staart, is bekleed met bruin of witagtigHaair. Snytanden zyn'er, in ieder Kaak, twee langere om hoog, van elkander afftaande, onder twee, die byna aan elkander raaken. Hondstanden in de Bovenkaak vier wederzyds, klein, en by paaren afgezondert; in de Onderkaak wederzyds drie, aan elkander raakende en fchuins naar vooren hellende. Vier Kiezen, waar van de agterfte kleinder dan de drie anderen. In 't geheel is 't getal der Tanden zes en dertig. Verfcheide Onfleedkundigen hebben de inwendige deelen van den Egel onderzogt. By Blasius vindt men daar van vyf of zes Befchryvingen. Wy zullen ons alleen ophouden met die, welke de Leden van de Koninglyke Franfche Academie der Weetenfchappen geeven van twee Egels, door hun ontleed, een Mannetje en Wyfje. Onder de Huid vonden zy een fterke Spier, die buiten twyffel dienen zal om dit Beest zich rond te doen famentrekken. De Darmen waren al temaal van gelyke grootte en dikte , zonder Blinden Darm; hebbende met elkander de langte van vier voeten. In het Darmfcheil vertoonden zich de Meikadertjes zeer wit en duidlyk; de Ontvangplaats van de Chyl was wyden vol. Het Galblaasje was blaauw van kleur, en eyrond, zynde geplaatst in 't midden der twee bovenfte en grootfte Lobben van de zeven, daar de Lever in was verdeeld. De Nieren waren een duim lang, van olyfkleur, Je regter meer naar den kop toe dm'de flinker. De Waterblaas vondt men klein. In 't byzonder hebben deeze Ontleedkundigen gelet op de geftalten der Teeldeelen; te meer, dewyl, zo Aristoteles wil, de Egel onder alle Viervoetige Dieren , die een volkomen en leevendig Jong ter werelt brengen, het eenigfte zy, 't welk de Ballen binnen 't Lyf beflooten draagt, gelyk de Vogelen. Men vondt ze dus, hebbende een zeer grooten Opperbal, niet afgefcheiden van den Bal, gelyk in hetStekelvarken, maar in de geheele langte aan den Bal gehegt. Deeze Opperbal, grooter dan de Bal , ontving de Voorbereidende Zaadvaaten, in vier takken verdeeld, welke daar afzonderlyk werden ingeplant, van hetonderfte tot aan de helft der langte, en de Afvoerende Zaadvaten kwamen tot het bovenfte van den Opperbal uit. De Bal en zyne Zaadvaten waren aangehegt en als opgehangen in den Buik , door middel van een Band die men een Opfchortende Spier zou mogen noemen , als vleezig fchynende naby den Bal en met veele Vaten doorweeven, breidende zich zydwaards uit, op de wyze der breede Banden van de Lyfmoeder , zo dat zy naar de Wieken van een Vledermuis geleeken. Aan de zyden van de Blaas vondt men groote klieragtige Beurfen, geel van kleur, en de Voorftanders, een weinig laager, waren ook zeer groot. De Heer du Verney heeft in het Wyfje, langs de Scheede heen, verfcheide klieren zien leggen. Ook merkt hy aan, dat het Hart geen Hartezakie heeft, dat van het Middelfchot van de Borst afgefcheiden zy. X. Deel. De inwendige gefteldheid van den Oogbol, in den Egel, is zeer zeldzaam. Men vondt, naamelyk, van de drie Vogten, die in de Menfchen en de meeste Viervoetige Dieren zyn , alleenlyk het Krystallyn , zonder eenig blyk van 't waterige of glasagtige Vogt. Het Netvlies raakte onmiddelyk aan het krystallyn, en Was 'er als aangeplakt op den bodem van het Oog, gelyk het Hoornvlies het zelve bedekte en daar aan raakte van vooren. Het Druivenvlies was overal zwart, zonder Netswys Geweefze!,- en maakte ook geen plooi van vooren, om den Regenboog te formeeren: zodaanig dat het Oog, wanneer de Oogleden openftonden, niets dan zwart vertoonde. De middellyn van den Oogbol was maar twee Ifniën of een zesde duims, en had een Oogluikend Vlies. De Neusgaten zyn, aan den uitwendigen Rand, met een vliesagtig vleezig Byhangfel, dat gekruld is , voorzien. De Heer Bripson geeft vier Soorten van Egels op, waar van de eerfte onze Inlandfche is, door geheel Europa gemeen; de tweede een Siberifche Egel, door Seba afgebeeld en befchreeven (in Thef. Fol. Lp. 79. Tab. XLIX. Het Mannetje Fig. 5. en het Wyfje Fig. 4.) die korte platte Ooren heeft en dé Stekels of Pennen donker rood, met de toppen of punten goudgeel, ja als verguld, op de Rug; aan den Buik alleen met wollig Haair, dat ook een Goudgeelen glans heeft, bekleed. De derde, dien hy Egel met hangende Ooren noemt, is het Malakfche Stekelvarken. De vierde, eindelyk, 'de Amerikaanfche witte Egel van Seba , dien hy noemt Egel zonder Ooren, om dat de Ooren uitwendig naauwlyks zigtbaar zyn. Deeze was te vooren, door den Heer Linneus , onder den naam van Erinaceus fubauriculatis, voorgefteld geweest. De Ouden plagten zich van de Huid der Egelen a!s tot Borftels te bedienen, om Klederen fchoon te maaken. Het Vleesch van deeze Beesten wordt aangemerkt Hoppende en aardagtig te zyn, en moeijelyk verteerbaar, geevende ook zeer weinig voedzel. In de Indien egter, daar dc Egels blank zyn van vleesch, wordt het zelve van de Indiaanen veel gegeeten, die dit vleesch zo fmaaklyk achten als gemeste Hoenderen. Dewyl zy van Mieren Eyeren , Kruiden en Wortelen, leeven, zo eeten de Spanjaarden ze in de vasten. Het ontbreekt ons niet aan Autheuren, die zonderlinge Eigenfchappen, in de Geneeskunde, toefchryven, aan den Egel. Zyn Vleesch zou, door eene opdroogende eigenfehap, dienftig zyn voor de Waterzucht en tot verhoeding van een Miskraam. Plinius tekent aan, dat, indien dit Beest zich bepist heeft, eer het gedoodt werdt, de geenen, die van deszelvs Vleesch nuttigen, in pynlyk Wateren vervallen; daar het, anders, tegen dit Ongemak dienftig zoude zyn. Het maakt, zegt men, dat de Kinderen niet in 't Bed pisfen, door zyne famentrekkende kragt. Daarentegen melden anderen, dat een Afkookzel van dit Vleesch een zeer fterk Pisdryvend Middel zy. De asch van een verbranden .Ege/, wederom, wordt door Ettmuller tegen het onwillig afloopen van 't Water aangepreezen. Men mengt drie deelen daar van met één deel der asfche van de Strot van een Haan, en geeft daar van een vierde loots met vleesch-nat in. Somtyds worden 'er, in de Voorfchrlften, ook andere famentrekkende Middelen bygevoegd, en dan is het tegen N zulk  EGELKNOP. zulk een Ongemak, dat na een moeijelyke Verlosfimg volgt, zeer dienftig. De Gal belet het Ilaair tegroeijen, zo men wil, en verteerd de Wratten. De Milt, gebraden en tot Poeijer gemaakt, zou voor de Miltzüehtigen, en de Lever voor de kwaaien der Nieren, een zeer kragtig Geneesmiddel zyn. EGELKNOP is de naam van een Plcmten-Gefiicht, onder de Klasfe der Eenhuizige Grasplanten gerangfehikt. De Griekfche naam Sparganium kan van de breede Bladen afkomftig zyn. Immers, men noemt het in 't Fransen Ruban d'eau, dat is Water-Lint; in 't Engelsch Bur-Reed, dat is Klis-Rïed; in 't Hoogduitsch Sfldf'ho})/ dat is Egelbwp, wordende by ons ook wel met de al te onbepaalde naamen van Rietgras en driekantig Lisch betekend. De-Kenmerken van dit Gras-Geflacht beftaan daar in, dat het Gewas ruige ronde Bloemhoofdjes heeft, de bovenftcn met MannelvkeBIoemen, wier Kelk driebladig is, zo wel als der Vrouwelyken , in deonderfte Bolletjes, alwaar hy eenen tweedeeligen Stempel bevat; hier op volgen een- of tweehokkige Zaadhuisjes, ook tot een Bolletje vergaard. ——. Daar zyn flegts twee Soorten van bekend, beide in ons wereltsdeel te huis hoorende, waar van hier de befchryving volgt. 1. Opfiaand Egelknop. Sparganium ereclum. Egtlbiop, met opgeregte driekantige Bladen. Sparganium Foliis eretlis triquetris. Link. %ï. Nat. XIL Gen. i04.1. Veg. XIII. p. 702. Gort. Belg, 254. Gouan. Monsp. 480. 'Ger. Prov. 120. Roy. Lugdbat. 73. Gron. Virg. 114. "C-mf.l. Sib. Lp. 123. Hall. Helv.N. 1303. Sparganium ramofiim £P non ramojum. CBauh. Pin. 15. 'Fheatr. 228. Flatanarda ƒ. Butomon. Dod. Pempt. 601. Lob. Ic. 80. 'fOL'rnf. Lift. 530. Dit Gewas, dat meestal twee of drie voeten, doch fomtyds ook eene mans langte hoog voorkomt, groeit door geheel Europa, in Moerasfen, Meiren, Slooten en Beeken, liefst in niet fterk bewoogen Wateren, die tevens helder zyn, zo Linn/eus aanteekent. Het •is kenbaar aan eene rietagtige groeïjing met breede geelagtig groen glanzige Bladen, den onderden driekantig, de bovenften plat, groeijende aan de Steng, die fomtyds enkel is, fomtyds zeer takkig, gelyk men % dus overvloedig in Slooten tusfchen Haarlem en Overveen kan befchouwen.. De Steng en Takjes zvn met de voorgemelde ruige Bolletjes beladen , waar door het eene aartige vertooning maakt. 2. Zwemmend Egelknop. Sparganiumnatans. Egelknop, met neerliggende platte Bladen. Sparganium Foliis deciimbentibus planis. Linn. Spec. Plant. 2. Sparganium Fo)üs natantibus plano convexis. Lirn. Flor. Lappon. 354. Kor. Suec. 771, 832. Sparganium non ramojum minus. Dill. Gief. 130. Spec. 58. Sparganium Foliis planis milieus decumbentilms. Hall. Helv. N. 1304. Sparganium minimum. Rat. Hifi. 1910. Angl. III. p. 437. Deeze kleinere Soort was in de Noordelyke deelen van Europa, met op 't water liggende en dus als zwemmende Bladen, door den Heer Linnjeuï waargenoomen.. Zyn Ed. merkt aan datdezeive voorkomt in groote zagtvloeijende Stroomen cn in Meiren, dikwils ter diepte van twee vademen , zo dat dit geene kleine Plant kan zyn.: maar het allerkleinfte Egelknop door Ray in Engeland gevonden, was ook in de Moeras fen van Sweeden gemeen. Of dat alleen door de Groeiplaats verfchiüe, kon hy niet lepaaj.cn. Halleb houdt dit EGEN. EGOïSMUS. EGOÏSTEN. EHEER. kleine voor eene verfcheidenheid van 't voorgaande, dat hy gezien had, naauwlyks eene handbreed hoos Voorts was hem, zo hy meende, ook in Switzerland dat zwemmende van Lntemvs voorgekomen. Dit had maar drie of vier Zaadbolletjes , en één enkel Bloembol Ictje, aan den top der Stengen. EGELKOLEN, zie RANONKELS n 3 EGEN is een woord 't welk in de Provincie van Ch-erysfiel van ouds gebruikt Is voor eigen en voor eigenen; zo vindt men ook in het oude Landrecht van Overhel door Wmmrdruk «wi78z. bladz. 210. het woord £T ft\ V°(?r ft" °f Mwi&mng. De landtaal heelt nog gehouden, fich egen, voor zich onthouden, zich met bemoei]en, maar by zyn eigen blyven. GnraiTENAAREN' 'Ae HElbENS e* HIEROEGLANTIER, zie ROOZEBOOM n 1 EGOISMUS is een uitheemsch woord', waar door liet gebrek van zodaanige Menfchen wordt beteekend. die als opgekropt met den waan van hunne eisene verdienften en bekwaamheden, en te rechte of te onrechte eene voornaame rol op het toneel der zamenleeving denkende te fpeelen, altoos zich zeiven als voorbeelden ter navolging aannaaien, van zich zeiven met de verregaandfte toegeeventheid fpreeken; en al het gebeurde 't welk eenen. goeden uitflag heeft, aan hun beleid, aan hun verftand toefchryven Dit gebrek is deszelvs oirfprong verfcbuldigd, aan eene buitenfpoonge eigenliefde, aan verwaantneid aan eene trotfche verbeelding van verheven verftand en kundigheden boven anderen , aan laagheid van geest, en niet zelden aan eene flegte en verwaarloosde opvoeding Het zal voldoende zyn 'er deoirfprongen van te hebben aangewezen, om over het beiachge yke van zodaanig caracter te oirdeelen, en de minachting welke een' Mensch van dien aart zich van alle weldenkende leden eener Maatfchappy op den hals haalt Men begrypt dat deeze fpreekwyze haaren oirfprong aan de Wysgeeren is verfchuldigd, waar van in het volgende Artikel wordt gefprooken. EGOÏSTEN noemt men den aanhang van Wvseerren welke geene andere waarheid erkennen als die van hunne eigen beftaanbaarheid; die verders gelooven dat er buiten hun niets wezentlyks beftaat noch overeenkomftig is met onze gewaarwordingen, dat het m wezen zyn der Lighaaraen eene hersfenfehimisenz. Hst Egotsmus is dus ae tuyfteling tot zyne verafeelegenfte grenspaalen gevoert. De beroemde Engelschman Berkley, heeft in het begin van deeze eeuw alle zyne poogingen aangewend om dit wanfehapen gevoelen te doen ftand grypen. De Egoïsten zyn ter zeieer tyd de buitenfpoorigfte aller Wysgeeren, en dis het moeijelykfte valt om van de fpoorloosheidhunner* dwaaze gevoelens te overtuigen; want hoe is het mooglyk om het beftaan der voorwerpen te bewvzen, indien men onze gewaarwordingen totdat einde niet te baate neemt? en welk middel 0111 dat bewvs te* réns die genen aan te voeren , welke in den waan zyn lat onze gewaarwordingen niet noodzaaklykveronderlellen dat er iets buiten ons in wezen is en beftaat Door welk middel verder, bid ik u, zal men hun van iet beftaan der gewaarwording, tot die van het onlerwerp doen overgaan ? EUEER is- een oud Friesch woord', 't wc-H: eenen Wei-  EIIEER. EIIRETIA. Wetheer, Wet- of Recht-kundigcn betekent, blykbaar uit de aanteekening op de Oude Friesfcke Wetten I. Deel, l)ladz. 78. 5. 61. daar men leest. ,, Volmaakt Hemmen wy overeen met van Wicht ,, 'die (in de Aantek. op 'f Oostfr. Landt: bl. 290.) dit woord afleidt van «Êtoa Lex. zo dat het zelve bete,] kene een Wet-heer, Wet- of Rechtkundlge, het zelvde met ■Jüe&'a. Uit die gelykheid der naamsbete- " kenis, nïoest men egter niet befluiten, dat het een en dezelvde perfoonen geweest zouden zyn; hettegen,, deel blykt klaar uit deeze g. dewyl daar de Eheheerm „ Az'mg afzonderlyk voorkomen. De vJEIjecr was een „ Rechter, dewyl hy, in 'tX.Deel, g. 12. onder dezelve „ geteld wordt; en het was een Buur-Rechter, gelyk uit de in deeze g. voorkomende, benoeming, van utira Afteer / ten klaarften blykt. Dit is alles wat wy van denzelven met zekerheid weeten te melden, dewyl in ,, deeze wetten niets voorkomt, waar uit wy het werk ,, zyner bedieninge verder weeten op te maaken. Of „ de Eheeren, geduurende den tyd, dat de Rechts,, pleeging door Azingen alhier plaats had, eenedaad., lyke Rechtsmagt gëoeffend hebben , durven wy met ,, bepaalen; waarfchynlyker komt het ons voor, datze „ in dien tyd gediend zullen hebben, om de misdaa,' den te ontdekken, de hun voorkomende klagten en ,, zaaken te onderzoeken, en na zulks in de Gerich„ ten te brengen, op een foortgelyke wyze, als thands „ in 't Landfchap Drenthe, op de zogenaamde Rochtcn gefchiedt. In laater tyd, na dat de Rechts- ,' oeffening door Azingen was afgefchaft, fchynen ze ,, eene eigene, doch zeer bepaalde Rechtsmagt ge- „ oefFend te hebben. In de fapnia ponten van „ Wy.nbriferadeel van den jaare 1404., (te vinden m „ 't'Friesch Charterb. bl. 344.) leest men: &y ic'ctcra „ pont tg: ï?aöt umna rtoam ucnöcm té / öat fcljel pi* „ nirhc bv %tta-, ïjath fec bnvva troam ponbnn „ ï£ ënbe romna atftt ponöèm iefta biij ponö / bet „ fcïjcl pinigïic by afcljtra-/ öat *oc té ïmppa artjt pot:* „ bcm ftat fchtï phnQïje by «3*cctnian. Het tweede punt , is: het geen beneden de twee penden is, dat zal berech,' ten de Kerk-atte; het geen boven de twee pondenis, en ,', onder de agt penden,, of vin pond, dat zal berechten ,' de Eheer, en het geen boven de agt ponden is, dat zal i,\ berechten de Grietman. Hier uit volgt, dat de mis- daaden, waar van de boete van twee tot agt ponden 'J beliep, ftonden ter hunner beoirdeeling; fen min,', ften, dat men het woord uinwirja in dien zin op te ,] vatten hebbe, fchynt ons duidelyk te blyken uit l] het formulier, van den Eed, by hun in dien tyd ge* daan. De naam van «JEfteer/ in 'talgemeen een Rechter betekenende, is egter niet alleen aan dege,' melde Buur-Rechters, maar ook aan anderen ge% geeven: dus ontmoet men den Opper-rechter te ïl'st, in den" jaare 1424 onder den naam van tcraöcïe / «èjectman tn oe Jjabbrn tori fajft. ö*victran by re* ,, iJ? Üfcra koment!e {lom? > ¥9 > ""gerand, op de Rot en S' vtrWJ^Tlrt' e" ""groter dan Lger'' vooi. Op Kumsfau haat hy er een van tien voeten hoo^ gezien, dat met een Stam van twee duimendik uit eet - fpleet van de Rots byHato voortkwam. DeB cémen ■ Basterd Steenbok of Meetje,^ ^ - 4. Onfappige Ehretia. Ehretia exfucca. Ehretia met Bladen Ehretia Folns cunei ormi-lanceolatis, marsinTrl , ftexts. Linn. Syst. Nat. XII. Tom. II. p. 27, B% ^ exlucca. Jacouin. Amer 1, as t>i ' v. - Loefi.. Li. 182. - 4S" Rhamms Cl^anefJis. Dit is een Gewas van vyfticn voeten hooe fomtvds regtop groeijende, fomtyds teren indé l rS' • tiende doch zeer naar ^ooSS^Ö Set heeft de Bladen fpits ovaal, zeer glad gc£d' twee duimen ang : de Bloemen fiaauw wé riekende' ve'ï grooter dan die van de andere Beurreria, w t n blè- met hartvormige S ippen, de Meell-,^, Z van Kipir, groot ^B^m^^^^-^Smg Vleesch, worden e'nJeb k m-i^iV wnoai, met de Zaaden in vierenÏSHK ***** ™ ^ Zeer veel kwam dit Gewas den FW,- t.^ • 1 bergagtigebosfehen van MagL ^J^Z "? t zelvde Gedacht te behooren; \ welk een t 1 j " tige Boom is, op 't vaste La id vm lw j zelve hadt ook de Vrmrt eefihviïL öroeiJc.ncle- Dc gelyk te Ehretia en SSKSg? 'd£g g»ft 5 der verwonder zegt de Heer HonTT^^bö ï? quin van elkander afgezonderd te zyn, dan dft' N*us cue dezelven met reden famLgevoe 1 heefteene Bezie met twee Holligheden nnZJfi ' der Kenmerken van dit Geflacht V°°r ™ EICETEN of Heketen noemde mpr, j~ . eeuw eene zekere foort varStercL JV/Ven-?e leeven leiden, en peweerden Sm£^*-U?mkbehooren zonder dansfen «%a^0^°tDieW dienen, hier in het gedrag van Mqzes en IT Prophetesfe Mirjam w^Be^de nfeofgl"fiftS en om zulks des te beter na te bootzen", namen zy ook' Vrouwen m hunne Orde of Genoodfchap; S T Da Gualter. Chron. ad Scead TlL ^ I5a hefeSanireGoS nen aart het ook mag zyn het L ï ^wcf"e, van jen phgt afgenomen, men denkt dat bye „ mede raUleert of zo het blykt ernst te zyn, fpreekt " ^n «em wel ernftig tegen, indien men zich vee " f heT faat S^sen liggen. Brengt by het meer„ der nut van zyn blyven dan vertrekken by bet „ mag veelal met nelpen: hy moet het opgee/en, o „ onmin veroirzaaken. Ondertusfchen zyn decU" Tmen dle z° reinig geteld worden, 'in der daad " tlZTnTl\e dlé in aa™«*inge behoorden te . r011.12"' Ï^OSWr ™>rdt, moet bedenken dat hy inzonderheid tot nut van zynen naasten zal moc" en, Iefen' en ,in vee,e gevallen zyn eigene zin, Ivkhe.d en tydelvk voordeel achterftellen. Ieder ' liÜT mCrkt hCt °°k doo^ns in zyne eerfe , KeiUede voor zyne Gemeente zo aan, en het is zeer  EIGENBELANG. EIGENBELANG. 1590- js zeer* onredelyk over die Conjïderatie naderhand los „ heön te loopen. ,, Als ik fpreke van meer menfchen nut te dotn^ wil , ik echter geenszins te kennen geeven, als of dit ai, tyd gefchiedde door grooter getal van toehoorde- ren te hebben: Neen: bet beftaat dikwils in gevol' gen die verder af zyn, en die'tnoodeloos istefpecifil', ceeren. Het komt maar hier op aan, datmen , over 't -, geheel waarfchynlykheid van even veel of 'meerder \, nut behoort te zien, en zich daar door alleen, of , wel niet zonder dit te laaten bewegen. Het ftaat vry al wat daar toe behoort onder de beweegmiddef] len te. fteilen, maar niets behoort'er toe, naar myff ne gedachten, dan het geen-zekerlyk dient ter be„' vordering van de ftichtinge des naasten , het groot oogmerk van den H. dienst. De regel is dan ge.„ makkelyk te vinden, naar welken de aanmerking „ van tydelyk belang, en 't geen daar toe betrekke„ lyk is, op iemant in zulken gevalle mag, of ook moet werken. Te weten nooit als het tegendeel van die andere beweegmidde'en plaats heeft, maar „ alleen voor zoo veel beide foort van zaken by el., kander komt. ,, Ik zou by deeze gelegenheid ook kunnen aan„ merken dat zy, aan welken het verkiezen van Leer- aaren ftaat, doorgaans ook uit het zelvde verkeerde '„ grondbeginzel te werk gaan, en hier door niet zel„. den vanst rechte fpoor dwalen ten aanzien van den '„ Perfoon dien zy voorftaan, en tot fchadelyke prak. tyken vervoerd worden, om hun oogmerk te bei ei- ken; daar zy in tegendeel den zelvden regel moes„ ten volgen dien ik gemeld heb, als waar toe zy ook verplicht zyn door de natuur van hunne bedie„ ninge. Doch ik zal 't by de aangehaalde voorbeel„ den laten, en liever het zoeken van zich zeiven nog „ kortlyk, in 't algemeen in zyne ware natuure, cn ,, in zynen eigen boezem befchouwen. Dit zal kun„ nen ftrekken om velen die van 't beginzel van Ei„ genbelang een verkeerd denkbeeld hebben, een „ 'recht begrip daar van te doen verkrygen. De Die„ ren die wy onredelyke noemen, worden tot alles „ het gene daar toe ftrekt aangedreven op eene wyze, „ waar van wy op zyn best, maar een verward denk„ beeld hebben, en vele fcorten daar van fchynen geene driften te hebben, die hen tot het ftrydige „ vervoeren kunnen. Het fchynt dat de Werktui„ gen, hunner innerlyke zinnen zoo gefteld zyn, dat de aandoening die zy door eenig voorwerp krygen,. „ hun aangenaam is of hinderlyk, naar mate dat de „ genieting daar van dienftig of fchadelyk zou wezen. „ Tot opheldering zou ik kunnen bybrengen het geen de Natuurlyke Hiftoriefchryvers hebben aangetee„ kend wegens de byzondere gefteltenis van de dee„ lenrommi'ger Dieren, en de gefchiktheid daar van, „ naar den ftaat waar in zy leeven moeten. Tot een voorbeeld daar van ftrekke éöne der byzonderhe„ den, die ik aangaande den Mol gelezen heb; name- lyk dat hy niet gansch blind, maar de gefteltenis „ van zyn oog zoodanig is, dat het daglicht hem ee„ ne pynelyke aandoening fchynt te moeten veroir,/zaaken, als men naar de regels der Gezichtkunde .y oirdeelt- Deze aandoening ftrekt om hem te doetï „ gewaar worden, dat hy buiten, het Element is T & waar in hy geschikt fe te beftaan. Koe meer het j, begmzel dat in de Dieren is,-Nnaar het redelyke „ zweemt, hoe zy ook meer Driften hebben die hen „ vervoeren kunnen, tot hetgeen ftrydt tegen hunnen welftand. By voorbeeld in de Honden befpeurt „ men, duidelyke tekens van geheugen (om niet meer „ te zeggen) en men ziet ook dat zy alleen by onder„ vinding leeren, de fchadelykheid van fommige din„ gen, die zy hier en daar dikwils vinden en eeten„ Den Menfche. eindelyk, die gefchikt is om te lee„ ven, naar 't geen hy door redeneeringe begrypen „ kan te behooren, zyn ook beginzels ingeplant, waar ,, van het wel aanleggen zynen plicht uitmaakt, en tot ,, zyn wezenlyk geluk ftrekt; en van dezen is die „ zelfde zucht tot eigene behoudenis,-het voornaam„ fte. Daar door wordt de Mensch gedreven tot al„ les wat hy begrypt voor zich nut te zyn, en weer„ houden van alles wat hy aanmerkt als het tegen,, deel. Voorts is hy driften onderworpen. Door „ middel van zyne uiterlyke zintuigen, wordt zyne „ Ziel van de voorwerpen die buiten hem zyn, ver„ fcheidelyk aangedaan, begeerig tot deze, afkeerig „ van eene anderezaake. Niet altyd begeerig tot &et „ het geen hem waarlyk nut is, noch afkeerig van't „ gene hem nadeelig zyn zou. Misfehien ruim zoo „ dikwyls anders om. Hier nu moet hy zyn verftand „ gebruiken, den regel naar welken hy heeft te han3, delen, om uit de natuure der zaaken die hem voor.„ komen, en uit haare betrekkingen op hem, te oir„ deelen wathemdiarjftig of fchaadelyk zy. En daar- om is dit zoo geftelt, op dat hy zyne gehoorzaam„ heid zou kunnen toonen, waar voor anders geene „ plaats was. Maar in dit onderzoek, moet de zaak ,, over het geheel befchouwd worden, met ter zyde „ ftelling van drift en vooroirdeelen. En dit is ï „ datveelal niet waargenomen wordt, en waar van 't „ verzuim de ongeregeltheden veroirzaakt, die ik heb aangeroerd. „ De Menfchen befchouwen de zaaken dikwils niet „ diep genoeg., maar houden zich doorgaans op met „ die omftandigheden, die meest in 't oog loopen en „ naast aanftaande zyn. Verdere gevolgen die zy niet zouden kunnen loochenen, zien zy over 't hoofd .,. „ of paaijen zich daar omtrent met de eene of de an- dere fchynreden. De grond hier van, gelyk van ,r, de meefte ondeugden, wordt in de opvoedinge der ,, kinderen gelegd, en door kwade voorbeelden weelig gemaakt. De luiden merken hun eigen belang aan, ,, en leeren 't hunne kinders aanmerken, als iets ge,,. heel verfcheiden, en meenfgmaal ftrydig met het „ belang van andere Menfchen in 't algemeen. 7Zy „ bedenken niet, 't geen zy echter voor waarheid ,, houden, dat des menfchen wezenlyk belang in de „ gunfte van zynen Schepper beftaat, die de zulken ,,. zal gelukkig maaken die zyne oogmerken opvolgen» ,, en die 't niet doen ongelukkig. Ze bedenken niet, „ dat 's menfchen duurzaamheid in dit leeven niet be„ paald is, maar dat zyn groot geluk of ongeluk hier ,r namaals ftaat te volgen : dat d'Algemeene Vader. „ vanhetMenschdom , het zelve gefchikt heeft om in „ Maatfchappyen te leeven, en elk zoo veel moog,r lyk is toe te- brengen tot den welftand van eenen „ anderen. Ik zou 'er met waarheid kunnen, byyeoe" ,, gen, dat zy die't laatfte doen, niet misfen Rnnncir ,„ over 't.geheel zich zelvcn daar best by te bevinden»  iCoo EIGENDOM. „ zelvs m de burgclyke Maatfchappye. Dit gevo „ is wel zeker, in verre de meeste gevallen, doe „ fomtyds wat verre af. By voorbeeld : neem eer „ dat alle d' ingezetenen de Lasten wel opbragte „ aan 't Gemeene Land; men zon buiten twyfel mir „ der Lasten hebben te dragen. Dewyl echter de t> „ delyke voordeelen niet altyd klaar uit het doen va „ onzen plicht fchynen te volgen, zyn de verfchei „ dene ftaaten van Loon of Straffe na dit leeven, verr „ de gereedfte en kragtigfte beweegmiddelen. En di „ is myns oirdeels, een voornaam bewys voor d< „ noodzaaklykheid der Christelyke Openbaringe we „ gens dezelve, om dat zy, met de noodige zeker „ heid, van de Menfchen niet konden gekend wor „ den door de bloote Reden. Men volge dan vry ii „ alles dat geen, dat tot zvn meeste belang ftrekt, maa „ drage zorg dat men geen verkeerd begrip hebbe „ van zyn meeste belang; dat men dit nooit affcheidc „ van zynen plicht, waar van het nimmer afgefchei„ den kan worden ". EIGENDOM in het Latyn Dominium en Proprietas. wordende de betekenis van deeze woorden voor een en het zelvde genoomen, zie Vinn. ad. 1 XI. c? Pufend. de Offic. Hom. £f Cir. Lib. IV. is van tweederiet jen aart, ingevolge de bepaaling die er de Heer S. van Leeuwen van geeft in zyn Rmmsch Hoilandsch Recht Lib. II. part. 2. num. i. en ingevolge het gemeene Recht, onderfcheidt men de Eigendom i. in Volle, en 2. in Gebrekkige Eigendom. . Door de algemeene bewoording van Eigendom verftaan de Rechtsgeleerden, een recht tot eene zaak, dat iemant wettig behoort, volgens L. 17. f. ad L. Aauil. en L. 16.5. r. ff. de ufu b habitat. Alhoewel iemant niet in de Posfe'sfie of 't bezit van de zaak waar van hem den Eigendom comneteert mogte weezen, want het èquipoileert zeer wel met dé dispofitie van 't befchreven Recht, dat eene bloote Eigendom zonder Posfesfie, en eene fimpele Posfesfie zonder Eigendom kan beftaan , terwyl men Eigendom aan eene zaak kan hebben zonder'die te bezitten en daar tegen iets kan bezitten, zonder 'er de minfte Eigendom aan te hebben, zo dat de Posfesfie en den Eigendom juist niet altyd compatibel met elkandercn zyn, den text daar van expres weezende in L. 12 ff de acq. vel amiit. Posfesf. 'M ' Plenum Dommium of volle Eigendomis, als iemant beha yen het recht van Eigendom aan eene zaak, ook het volkomen gebruik daar van heeft, zodaanig dat hy 'er vryelyk over disponeeren kan. Minus plenumDomhvurn of onvolkome en gebreklyke Eigendom, wil eigentlyk te kennen geven; wanneer iemant den Eigendom jan eene zaak wel toekomt, maar waar vaneen'ander de Posfesfie, of het gebruik heeft, of waaraan anderztnts zulk een last verknogt is, dat hy 'er na zyn welgevallen met vryelyk over disponeeren kan. Van hoe- ÏKinT^"W* £^«>2,geha:idelt wordt m L 15. g. 1. ƒ. de Servitut. en in L. 5. t o ff de üper. Nov. nunciat. De oirzaaken , en middelen' waar door Eigendom bekomen en verkregen wordt zvn veclerhanden ; gelyk onder anderen, door ErfFenis Schenking, Overgiftc, of Transport van den Eigenaar' ] mitsgaders door Aanvaarding, Aanwasch, of Zaaks- gevolg, en door verfcheide andere oirzaaken meer De \ redenen waar door Eigendom conform de gronden van t Roomfche Recht verlooren worden: zyn de navol" EIGENDOM. g gendén, als 1. door de Dood van dén Eirrenaar, * S&^TP'^' 3- Door Transport, of 0,vergifte aan een ander. 4. Door Schenking < ü Door Misdaad 6. Door Bevel van de Hooge Overig-' - ;eeiirnfen'frekkende t0t bevordering van 'tgS 11e best, of welzyn van Land , en Stad, in welk geva 1 de verloore zaak volgens taxatie vergoed word 5ta - 7- door Prafcriptie dat is veriaaring ' t zen van 5r0"denraT raakende het verkrygen en verlie> aWrIZtgenam' k°men nog Geheide noodzaaklyke '■ 2S?Sf hM9nmerklng' Waar °P in fomm;ge voorvallende gefchn en voor die genen die de Rechtbank ■ frequenteeren , dient te worden gelet. By voorbeeld e i SSSTwS*"s,chippcrhadtten tydea!s het&bip ■ lv ^ :P verlooren wanneer het Schip door den i n7:"ig|1?om.en WTku> doch bekomt wederom een' nieuwe Eigendom, als het Schip door den wand wordt verhaten of aan den Schipper is te rüJWeSi n7ennitteGebG°ederen ? die de %SSS& men, ten haaren aanziene even eens worden cehouden, en aangemerkt, als zulke Goederen die nooit Eigenaars hebben gehadt; zie Nederlandfch IS 52-p.ng-11^ Vervolgensis WffïS fe Xden V 1 ïï °"Ze R,echtsPleeging in obfervantie, dat den Eigendom van des Koopers of Verkoopers Land eindigt ter halver Sloot. Mitsgadeil ook S Eigendom vahdelyk kan worden getransporteert en overgedraagen by Maagfcheid of Arte %££m0U£ der Erfgenaamen; en moet in 't ftuk van Eigendom noZ zonderling geregardeert worden, dat een ErgenaTr "2 mènf of ïïk°°PmanfchaP - onaangezien hetfaillislement of de infol ventte van zyn' Factoor, den Eigen, dom van zyne Goederen behouden blyft, zo lange die als hebbende den Eigenaar in zodaanig geval, recht van f,ni;ind,Cr,atle,en voor aflf ande e C èdi teuien, hoe liquide derzelver pretenfien ook mogte De Heer Huig de Groot, in zyn werk hande'ende M^ J^ T en,d,en oilTP°nS ™n den Eigendom, befchryft denzelven aldus: " dat Gon alles gefchaapen heb. " rrZ felVan hGt, Menfche"yk geflacht, en dat de „ eeifle Menfchen een langen tyd geleeft hebben in den " „ ftaat van eeneftelhgegemeenfchap, waarvan zy nader, „ handt afgeweeken zyn met het toeneemen en vermeer, „ deren van het zelve, wanneer zeer veele ondeugden „ en.n het byzonderdeHeerschzugt en Gierigheidtden „ meester fpeelden, welke te weeg gebragt hebben, dat ■ „ zy met langer gerust in dien ftaat konden blyven en „ hen aanleiding gaven om de goederen, te vooren in „ het gemeenbezeten, onder eikanderen te verdeel en „ waar door de Eigendom en Heerfchappy van de eoedel „ren is mgevoerdt". 6 Van dit gevoelen egter verfchilt Zeiglerus ffli Grot.) , die fielt, dat God den Eigendom van de geheee werelt aan Adam alleen hebbe toegeftaan, welke Etgendomdit uitwerkzë] hadt, dat zo lang Adam leefde ïeene van zyne Kinderen buiten zyne toèftemmingé, ets u t de gefchaapen dingen kon neemen, zonder een daarblyklyke djefflal (welke een aanvatting is va, eens nders goed tegen wil van den Heer) te begaan • va ut volgt dat zyne nakomelingen zonder zyn' wil zulks iet vermogten te doen. Een ander gevoelen wordt van Boeclerus verdfe-  EIGENDOM. EIGENDOM. 160: digt, meeneiide die, dat God d^mËigèndmd'ergèfch&ï1 pene dingen wel aan Adam gegeeven hebbe, doch niet aan hem alleen, maar aan dc eerfte Menfchen, in zo verre zy het geheele menfchelyke geflacht verbeelden , zo dat, al wie gebooren wierd, van het oogenblik van zyne geboorte mede deel hadt aan dien Eigendom, die aan het menfchelyk geflacht gegeeven was. Het vierde gevoelen is dat van Pjjffendorf , die ftelt, dat in het begin alles in een'ontkennenden zin gemeen was, of dat alle Menfchen van alle tyden gelecfthebben in den ftaat van eene gemeenfchap, niet ftellig, maar ontkennend: en hoe dit te onderfcheiden zy, verklaart hy dus; in den ftelligen ftaat hebben wyden E:g?>idom verkregen, waar aan zy mededeelen die in zulk eene gemeenfchap leeven; maar in een ontkennenden zin, is de Eigendom noch niet verkregen, maar de le lige goederen kunnen van ieder een verkregen worden. Derhalven ftelt Puffendorf dit: dat alle zaaken in den beginne van God ledig en zonder Eigendom gefchaapen zyn, en dat de Menfchen de vryheid gekregen hebben uit alle die goederen te neemen en te bemagtigen , 't geen zy wilden. Volgens dit gevoelen is 'er geen' ftellige gemeenfchap onder de Menfchen geweest, maar ieder kon na zich neemen het geen hy wilde; dit gevoelen van Puffendorf is waaragtig, en in dien zin is het waar, dat alles in den beginne gemeen was: want van den tyd van Adam af, hebben zy den Eigendom gekregen; by voorbeeld als iemant een Appel plukte en nam, kreeg hy daar van niet alleen het gebruik, maar ook den Eigendom; ieder had zyne eige goederen, Vee, Akkers' en Landen, die hy onderhield en bezaaide, en in Eigendom bezat Zo lang hy daar bleef: maar om dat 'er zo een groote overvloed van Menfchen was, verliet men dat Land en nam een ander in, en dus was alles gemeen in een ontkennenden zin; uit goederen , niemant toebehoorende, nam ieder voor'zich 't geen hem aanftond, 't welk dan niet gemeen bleef, maar de ivaare Eigendom wierdt van den verkryger ,• men vind een voorbeeld der ongelegentheden en rampen, die den ftaat van een ftellige gemeenfchap doorgaans volgen, in de Historie van Duitschland omtrent het jaar 1524, wanneer eenige Geestdryvers opftonden, die inftclden, dat tusfchen hen lieden een zekere ftellige gemïenfchap van goederen zoude wezen, waar van het uitwerkzel was, dat zy niets deeden of werkten, maar ie Ier behoeftige nam, om dat het een ftellige gemeenfchap was, het geen den ryken toekwam; dit geval vind men onder anderen aangehaald by Struvius (in Corp. Hift. Germ. invita Caroi. V. %. 26. pag. 904.), en indien wy het gevoelen van de -Groot nopens een ftellige gemeenfchap volgden ,' zouden daar uit de grootfte ongerymtheden voortfpruiten , want geen goed, dat ik reeds had, ware het myne, en een ander kon het na zich neemen, waar uit zeer kwaade en droevige uitwerkzels zouden volgen ; derhalven was alles in den beginne gemeen in een ontkennenden zin en ledig; want ieder kon neemen wat hy wilde, en wierd Eigenaar van het geen hy bemagtigde. Vraagt meri nu hoe de goederen in Eigendom verkregen worden, zo heeft men aan te merken, dat tot de verkryging van den Eigendom, de werking van de ziel, te weeten de gedagten, alleen niet genoeg is, dat X. D£el. wil zeggen, dat het, om een' ledige of niemant toebehoorende zaak te verkrygen, niet genoeg zy, het enkel voorncemen ter verkryging te hebben; zo wy, by voorbeeld, een Vogel of ander ledig goed zien, is het bloote gezigt met de intentie niet genoeg, want de aart van de menfchelyke famcnleevinge lyd niet, dat de gedagten en innige daaden van het gemoed alleen, onder de Menfchen uitwerkingen voortbrengen , om dat het onmoogiyk is dat men eens anders voorneemen kan kennen, ten zy een uiterlyke daad of teken daar op volge: want twee of drie kunnen op de zelvde tyd een zelvde voorneemen hebben derhalven wordt tot de verkryging van ledige goederen wel intentie vereischt, doch die alleen niet voldoende, moet daar, volgens de Groot, eenig teeken bygevoegd worden, als de verdeeiing of bemagtiging ; de verdeeling nu is gegrond op deeze zyne dwaaling, dat 'er van het begin een gemeenfchap in den ftelligen zin zoude geweest zyn , waar van de Menfchen door een in 't vervolg gemaakte verdeeling, zyn afgeweeken : want is 'er, volgens het gevoelen van Puffendorf, zo eene ftellige gemeenfchap nooit geweest, zo heeft 'er ook geene verdeeling plaats, en dus is 'ermaar een daad, naamentlyk de aanvatting of bemagtiging, met voorneemen om den Eigendom te verkrygen, als men door een uiterlyk teeken te kennen geeve de begeerte dat deeze of gene zaak de onze zy, 't geen een zeer eenvoudige wyze is, om dit ftuk te bevatten. De daad nu van bemagtiging alleen geeft ons geen volkomen recht van Eigendom, maar men moet ook onderftellen dat 'er een ftilzwygend verdrag en overeenkomst onder alle Menfchen by kome, uit kragt van welke zy gehouden worden onderling aan elkander te belooven,dat zy zich zullen onthouden van het goed, het welk door een ander bemagtigtis. De uitmuntende Hoogleeraar Barbeyrac wil dit ftilzwygend verdrag met de Groot niet toelaaten , en meent, dat de daad van aanvatting tot de verkryging genoeg zy ; maar het gevoelen van de Groot, met voorbeelden door Puffendorf bekragtigt, komt my zo klaar en \vaarfchynlyk voor, dat wanneer men het ftilzwygend verdragHnet den Heer Bareeyrag verwerpt, men als dan nooit by het bekomen van eenig ledig goed in de verkryging van zyn Eigendom zeker is, maar altyd anderen zoude moeten afkeeren, op dat zy het niet aantasten of vermeesteren zouden; want, zegt Puffendorf, niet onaartig, gelyk men een Hond of an der Beest een been bemagtigt hebbende, zuiks door een fterker ziet ontneemen, even zo min heeft men recht om anderen uit te fluiten , maar men is verpligt, als voorheen, in den zelvden ftaat te blyven, ten zy 'er een ftilzwygend verdrag tusfchen kome, waar door de Gebuuren veronderftelt worden met eikanderen te handelen, dat zy van een reeds bemagtigt goed zich willen onthouden; 't is hierom dat wy, een binnenlandfche reize onderneemende, onze goederen agter laaten, verzekert dat wy, wedergekeerd, dezelve zullen vinden, niet om die bemagtiging alleen, maar cm de ftilzwygende overeenkomst of trouwe, dat andere daar af zullen blyven. Puffendorf verklaart in welken zin de Rechtsgeleerden zeggen, dat de goederen der vyanden gehouden worden niemant toe te behooren, waarvan de uitwerking is, dat zy van ieder kunnen vermeestert en als ledig aangemerkt worden, om O dat  1602 EIGENDOM. dat door den Oorlog die verdragen, het zy uitdrukkelyke of ftilzwygende, welke onder de Menfchen plaats hebben, vernietigt worden. Eenige gefchaapene dingen zyn ook zo gefchikt tot gebruik van het menschlyk geflacht, dat zy van natuure niet kunnen bemagtigt worden, noch in den Eigendom van den bemagtiger overgaan , met uitfluitinge van anderen. Hier toe behoort de Zee, die noch van byzondere, noch van geheele Volken kan bemagtigt worden, maar altyd onder de Menfchen te befchouwen is als een' gemeene zaak in den ontkennenden zin, naamentlyk, wiens Eigendom tót niemant kan komen. By het verdedigen van dit gevoelen tekent de Groot aan, dat hy niet verftaat eenige deelen van de Zee of Zee-engten en byzondere gedeelten , die onze Stranden bepaalen, 't geen hy vervolgens uitbreid, maar den geheelen Oceaan. De voornaamfte reden van zyn bewys is, om dat de gehee'e Oceaan zulk een uitgeftrekt gebruik heeft, dat hy voor allen open ftaat, zo dat het gebruik van den eenen het gebruik van den anderen niet belet; by voorbeeld, de Oceaan, aangemerkt om water te putten, is onuitputbaar; te Visfchen, te Bevaaren, Koopmanfchap op dezelve te dryven, hoe algemeen dit ook geoeffent wierdt, zoude het egter aan niemant in 't byzonder eenige fchaade of hinder toebrengen; welke redenen zouden 'er dan zyn, om in zulk eene wyduitgeftrekte zaak, welkers gebruik voor allen open ftaat, den Eigendom in te voeren? terecht zegt Puffendorf, dat het eene loutere kwaadaartigheid zoude zyn , anderen uit te fluiten van het gebruik van iets, dat voor allen genoeg en gemeen is, even of men iemant het gebruik van de Lucht wilde weigeren, 'twelk mede ten uiterfte onredelyk zoude zyn; hier uit volgt, dat men in deeze quistie byzonderlyk móet onderfcheiden, of de Zee door een algemeen gebruik kan uitgeput worden, of voor allen niet genoeg zy, zo dat dezelve, niet bemagtigt zynde, zoude kunnen bemagtigt worden. Tegen dit gevoelen kant zich Zieglerus, achtende de gegeeven reden van geen belang, omdat wy zien dat de aarde, voor alle Menfchen en Volken ge noeg zynde , evenwel kan bemagtigt worden , en mee ftende dat op gelyke wyze de Zee, hoewel deszelvs • gebruik voor allen genoegzaam is, ook bemagtigt kan 1 woidea; doch hier is eene groote ongelykheid in, , want de Aarde zoude voor allen niet genoeg zyn als , zy niet bebouwt wierd; derhalven moet zy bezaait t beploegt en gevolglyk bemagtigt worden, want an- , derzins zouden de Landen, van welker Eigendom geen " verzekering is, woest en onbebouwt leggen en nie- c mant zoude dezelve bezaaijen , wanneer hy voorzag 1 dat een ander hem kon verdryven; zal nu de Aarde i vrugten voortbrengen , zo moet zy ook bebouwt wor- f den , maar de Zee verfchaft aan allen, zonder dezelve d te onderhouden, een voldoenend gebruik; daar wv f allen,, indien het gevoelen van Zieglerus gegrond n ia are, Boeren en Landbouwers zoude moeten zvn 't d geen met onze gelegenheid, na het vermeerdei en van ir het menlche yk geflacht, niet overeen zoude komen l en geen venche.denheid van ftaat te wege brengen « daar wy thands alle het zelvde geenzins doen, S d de eene dit, de andere dat, terwyl wy door ondeS w ge pugten wederzyds e.kanderens nut bevordere . o, De tweede reuen van de Groot tegen den Eigendom h EIGENDOM. van de Zee i van geen het minfte belang, want dat vloebaare zaaken niet kunnen beperkt en dus uietbe magtig worden, wederlegt PuffeLorf, dooreei be wys, dat Stroomen, Zeën, en andere v oei baar e zaken paaien hebben, of door Oevers en Stranden en fomtyds ook door Kaapen, of wel door pubtiel e Conventien by de Volken, by welke de KoopSfch^ pen bloe.jen, bepaalt worden , en dat de Zee ook dus kan bepaalt worden, met aan den eenen dit i echt te laaten oeffenen m die Zee en aan genen in een andere Zee waarom bv de Werelt-Befchryvers de Zcën verfcheidene naamen gekregen hebben , naar de verfcbeidenheid van derzelver gelegenheid , gelyk de Noord-Zee, deAdriatifche-Zee, de Spaanfelie-Zee, enz. a de gelegenheid der Landen of Kaapen nenlÜ^^T^l^ Plaatzen' ^nietkunen bemagtigt noch m Eigendom overgebragt worden, komen wy tot dezulke, die nog niet verkregen zvn maar de Heerlchappy en den ^SéSS^SSl en dus bemagtigt kunnen worden. Hier tcemoetmen brengen veele plaatzen en uitgeftrekte Wildejnisfen, die tot nog toe met vermeestert zyn; waar onder dan ook veele ledige Eilanden, die nog niet bemaeSt zyn, en niemant toekomen, als mede de Welen Vogelen en Wilde Dieren geftek worden. Van ê Eilanden fpreekt de Groot eerst, en van de Visfchen Vogelen en Wilde Dieren vervolgens, zeggen e dar de vermeestering en verkryging van zulke onbewoon-" de El anden en nog niet bemagtigde woeste pb -tzVn :weezins gefchieden kan, of dooreen' J^K^ 'nmge, of door Landen. Door de eerfte vcrl u h wanneer een Volk dezelven bemagtigt en fertyt" t welk van die uitwerking is, dat zulk een geheel on gewoond Eiland of ganfche woeste plaats te voo■enniemant toebehoorende, overgaat inde Heer fcC,y van den bemagtiger, en dan is het de Vorst ofRemblytalleen, die den Eigendom verkrygt. Na dee- ' .e bemagtigmg in het algemeen, waar onder alles is tgeen m zul* een Land vermeestert wordt, volgt de ndere byzondere, die gefchied door Landen, als by oorbeeld de Vorst of het Volk na zodaanig een al emeene bemagtiging aan de Burgers toeftaat, dat zv .Jt zodaanigen grond, nu hem toebehoorende " Ak ers en Lanueryen tot hun gebruik in bezit mogen eemen, 't geen een particuliere en op de algemeene oigende bemagtiging is, gefchiedende die weder op veederlei wyze of dm eene vrye bemagtZZ $ W toewyzinge. Door eene vrye bemmigiL, als' de orst of Rcpublyk, aan wien zulk ee.fpïaafs behoort =n genen die zich derwaards met der woon willen ïgeeven by voorbeeld in America, zo veele Landen bezit belooft en zo veele huizen laat bouwen a 's { wil; dit noemt men eene vrye bemagtiging, om dat m eene vrye bezit-neeminge wordt toegeftaan. De -•eede manier, die te recht de voorrang heeft en eer gepreezen wordt, gefchied door teeZzinge, aJs .or den Vorst aan hen, die zich naar zulk een' p laai li der woon begeeven, dit of dat Land toegewcezen 3rd tot onderhoud van hun en hun HuisJe -'n en n plaats vergunt om een huis te bouwen,'dan n die Akkers met vry in bezit genomen' maar to-reiezen. Deeze laatfte rvyze nu krygt den voorrang t dat daar door de gefchillen, twisten en oneenfe Jen worden vermyd, die fomtyds in eene vrye be. . mag-  EIGENDOM. EIGENDOM. 1603 mngtïgiage tusfchen meer pitticuliercn, ten cue effecte dat de Hooge Overheid , wanneer de nood en d Confervatie van publieke rust liet vereischt, of als zulk tot een evident voordeel van het Land ftrekt onde een behoorlyke fchaavergoeding, dc vrye Dispofitie er befchikkinge over de Goederen en Effecten van haan Ingezetenen oeffenen kan , om daar van zodaanig ge bruik te maaken, als de regelen der billykheid, en dc algemeene welvaart kome te vorderen. En hier ot fchynt toepasfelyk te zyn de woorden van Seneca l benejic. zeggende: de Souverein bezit alles in zekere zh met zyn gebied, en particuliere Onderdaanen bezitten enbe heeren het hunne uit hoofde van hunnen byzonderen Éigen Om? Hoewel dit Dommium Eminens of oeffening var Opper-Eigendom algemeenlyk over de Goederen, en Be zittingen van respective Ingezetenen, in deeze Republiek alwaar de Staaten van den Lande niets befluiten dan uit naam, en door last van haare Committenten, en Principaalen van welke zy afgezonden zyn, en by gevolg maar alleen een reprenfentatief recht van Souvereimteit bezitten, niet dan onder zekere reftrictien, en bepaahngen plaats fchynt te hebben , zo zouden nogthands indien zy daar van gebruik maakten, hetzelve als zynde geen Object van de Ordinaire Juftitie geen Provocatie of hooger beroep fubject zyn. Nademaal het een algemeene Grondwet is, dat van de befluiten en beveelen van den Souverein of van de Hooge Overigheid , op geenerhande wyze kan nog mag worden geprovoceert, of aan eenige Hoven van Juftitie daar over werden geklaagt; en dat van de befluiten, en beveelen van den Souverein geen Provocatie of Appél vallen kan, blykt genoegzaam uit de L. I. d. a. Quib. Appel, non heet. en uit Novell. 113.CW. i. en hier mede ftemmen overeen, Huber in I'rcelection. ad Tit. d. a. QiiA Appel, non Heet. Bodinus de Republ. lib. r. cap. 8. en byzonder Gregorius Tholosanus de Republ. lib. 9. sap. 1. Over de materie, of iemant ter zaake van een Bevel van den Souverein in rechten klaagen, of provoceeren kan, is ook van veel nadruk het geen van der Schelling by van Zore Codex Ratavus tit. Eigendom. f. 15- tnnetts aanteekent." Die integendeel (zegthy) „ dit zelvde zouden willen aiBrmeercn, zouden vol„ gens beweering van fommige Rechtsgeleerden een „ Souverein berooven van het wezentlykfte deel van „ zyne Opperfte Magt, zonder het welk die niet kan „ beftaan j en zouden den Souverein dus in oneindige „ moeije.ykheden, en abfurditeiten inwikkelen, daar « niet door te komen zoude zyn, zonder by voorval„ ende gelegenheden den geheeleri ondergang van ,., het Gemeen daaraan te hafardeeren; wamingeval„ ede befluiten, en beveelen van den Souverein mog„ en afhangen van dekennis, en dejudicatuure van een ,. Hof van Juftitie, zo zoude de Vorst in plaats van „ gehoorzaamheid by de Onderdaanen te vinden dik„ wils Proces moeten fustineeren, en geduurende de „ gewoone tram van Juftitie zoude het Gemeen haast 2, v>erl,ooren S.3™/., Zie verder Theodorüs Tüldenus *a«Jn™« I-b. 1. cap. iS et 16. tot meerder affirmatie aldaar geallegeert. Doch niettegenftaande dit bondig argument, en hoe zeer het waar is dat de bè ! fluiten van de Hooge Overigheid peen Rechtsgebied ' ta^olre^f^^^ : Laude altyd zeer ^^^S^^^^ > EIGENDOMS VERWAGT. EIGENERFDEN. ffiïïi? risbni!k d^ ïer van zoude kunnen **** O, der u-r h, 7 2n Vry V°lk R00it gemaakt geworden. ^lln u ?■ meen£ 2e!{er beroemd Schryver, dat de ve ein'wÏE V3n »n dèn Sou- over ll gisten , eer over de woorden , dan la %1 Zaakfeh;s Zie Puffendorf Droit dl ter Sn • °r'• Liv- VUL caP- 5- S- 7- die na 0flStTIST1™? Emintns Sehmdah te hebben, tenbeinnte zegt: ce droit est rejetté par quelques uns, mals oui conaamnent plutót le nom que la chofe mLe 9 *T Wy befluiten dit Artikel met de volgende aanmer- zè 1 Vp7p ÏV7 vertro"wen dat door niemant van onze Ieeze.s zal gewraakt worden: » Overal daar de " 7r%^JL t°men Z?kcr is' en de Menfchen de " zv gzv in ftn rnen ei?n' arbeid m°Se" genie.cn,. „ zyn zym ftaat om werkzaamheden te verrichten „ onbekend m Landen , waar dwangregeering allé iemi?;?^0^8 ™WAGr, betekenthet rechtdat iemant op eenige zaak van eenen anderen heeft waar Inleid, tl de O^i^^fSS*, ^ i£S?5^K n°emt ^«odaanige eene " n2$£ Z °°n Vm ge£nen Adelftand, egter eene gantfche reeks van aanzienlyke Voorvaderen kim nen optellen, die deel in de Regeering dbEïïShl ben , en ten aanzien van Goederen voor veel Toners met behoeven te zwigten, fa dikwils dezeTvend r in verre te boven ftreeven. Doorgaands p eS zv min 2nftcSzvin°Cren dandeEdeI-, doen minkan egK ya 0nZl" tyd ten deeze" aanziene van hunne Voorouders verbasteren , dewyl de pracht en vveeh tn 7 wïr toe'b""' *hÏÏ die der EdeS te boven g at waar toe hun eene bekwaame gelegenheid ver- v eil Si in l gr0°£en' me£ Ko°Phandel te dryven deel m Rederyen te neemen, Fabryken on te richten, en w nstfeevpnrÏA Ok„ _ iauiyuen tp ce ftervkftè nLZ^l^ choon geene van de hii> ï uüed,eninRen waar te neemen; voeg hier bv eenen Uroo^f""', ^ h-'"e'Geboone met rtet y " SlT C5beletten, aan Dochters u n f)'^ Kooplieden of andere welgegoede In-cze- "d;0reze ^ r\B°SrTfta"d' «HSïWS „ juiu van U en N. Friesland, I. Deel, bl. 48- en zt8A ï ' enderko^en^ 1°"°^ m ^ ^Inffi , neiKie, konnen ze hunne vermogens aanleggen tot ' SlTÏÏSJa Tli7hedea ■ aan nefstenï ' Bed! eninLf ^ f 7 aUe ProfvteIyke Ambten en , bedieningen verknogt zyn; dit ftelt hen vervol^ " ïtS^SS Tlt7dS tC d--boomei'fen ' i cn ef onrH3? 1f VoordeeIiëfte zaaken üitti ' gefteld' fa'-iZi* lf 15 het tegenswoordig zo ' dt Êtit, ^ele oudeen ryke Familicn onder ' SdSvS gevo,ldeil morden, die in vermogen' ' /L !X fiC"S tB lk der ftegeeringe in Friesten zvn 'w;sten Ade! verre over bet SS««SS »> toe-  EIGENLIEFDE. EIGENLIEFDE. 1005 „ toelieten. Alleenlyk merken wy aan, dat, gelyk , 'er van ouds , door aanwas van middelen , veele ■ Perfoonen en Familien uit den Burger- en Boeren, ftand zyn overgegaan, tot dien van Eigenerfde Staaten, waar onder inzonderheid zyn te tellen , deGe, flachten van Acronius, Aytzama, Beima, Bosman, Bouritius, Glinstra, Haersma, Hurer, Idzinga, Küffelaar, Kempenaer , Lyklama, ), Scheltinga , Sminia , Wykee, Wielinga, en , veele anderen, die meest van inlandfche afkomst, uit den Burgerftaat gefprooten zynde, veele voortreftelyke Mannen in Geleerdheid, Staats-en Krygsdienften hebben voortgebragt, dus is het denkelyk, d;t de Hertog van Saxen veele van zodaanige Ea,, milien op de lyst van Adelyke perfoonen zal gefteld hebben, als uit veeier naamen klaar te zien is, en ,, waar toe hy, uit hoofde van Staatkundige inzich,, ten, zyne byzondere redenen hadt". Zie hierover Schotanus Friesfche Gefchied. bladz. 525. enz. Uit dit bovenftaande blykt eigenaartig, dat Eigenerfden in Friesland onder de klasfe van zodaanige Familien moeten gerangfehikt worden, welke men in andere Provinciën van ons Gemeenebest en elders, in navolging der Romeinen, door den naam vanFatrkii be.teekent. EIGENLIEFDE is eene toegeevendheid ten aanzien van het beminde onderwerp. Eene zaak te beminnen is genoegen te fcheppen in derzelver genieting, bevalligheid en aangroeijing; en teffens voor derzelver berooving te vreezen. Niemant, ten zy een Dweeper of befpotlyk Geest'dryver, zal ligt ontkennen dat het ons niet alleen geoirloofd is, ons zeiven te beminnen; maar elk zal my gaarne toeftemmen , dat wy daar toe verpligt zyn. De milde Natuur heeft in onze Harten eene neiging gelegt , om alles in het werk te fteilen, wat tot bevordering van ons welzyn dienen kan. De al wyze Schepper heeft ons een verftand gegeeven, om het nutte van het ondienftige te kunnen onderfcheiden; eenen wille om het goede natejaagen, en het kwaade te fchuuwen; inwendige Zinnen, om ons door den honger en dorst aan te wyzen, wanneer men eeten en drinken moet; tüterlvke Zinnen om ons kennis te geeven van de voorwerpen , die ons kunnen fchaaden of voordeelig zyn ; Gemoelsdriften om onze Ziel op te wakkeien tot het beminnen onzes Lighaams, en om alles aan te wenden wat tot behoud en befcherming van het zelve kan ftrekken. De Eigenliefde dierhalven is een' pligt, welke ons door de Natuur opge'egd is, de Eigenliefde is de bronwel van onze wakkerheid, en het grondbeginzel onzer handelingen; zy is de ziel van het leeven, -en het leeven van onze daaden : daar is geen betaamlyker, geen loflyker deugd, dan de waare Eigenliefde; want wien zou ik ee lig goed kunnen toewenfehen , indien ik my zeiven niets goeds gunde'? voor wien zou ik werken, zo ik voor my zeiven niet begeerde te arbeiden ? te recht zegt Seneca , ik doe alles om myns zelvs y/'lle, de zorg voor my zelven gaat bovenalles. Maar deeze wyze, deeze redelyke, deeze natuurlyke Eigenliefde is het niet, welke door het Menschdom in'het algemeen betragt wordt; het is deeze Eigenliefde niet, welke in het gemeen gediend en gevierd wordt; neen, deeze fchuldelooze, en betaamlyke Eigenliefde boezemt den Stervelingen geene kwaade begeerten en yde- 1c voorneemens in; zy is het niet, die het Hart met noodelooze bekommeringen, dwaazebegeerten en ongegronde hoop vervult; maar de heillooze leidsvrouw, welke een afgrond van jammer en elende voor onze voeten delft, is de Hoogmoed, de Trotschheid, de Verwaandheid; het is de Dronkenfchap van Eigenliefde, de vuige Eigenbaat, dieons haatlyke denkbeelden inboezemt, die ons doet werken op eene wyze, die regelregt aanloopt tegens onze waare belangen , en die ons, door haar fchynfchoon misleidende, in een jammerpoel van verdrietlykheden, bederf en onheilen nederploft. Wy zullen vooraf deeze rampzalige drift in aanfehouw neemen, en als dan in het daglicht fteilen, van welke droevige' vrugten zy een' zwangere en ongelukkige Moeder zy. De Hoogmoed dan is eene uitfpoorige toeneeming van Eigenliefde, eene ziekte van onze ziel, die, zonder onze verdienften of waardigheid te vermeerderen, de hoedaanigheden, waar mede het Opperwezen ons befchonken heeft, in onze eigen oogen geweldig vergroot. Zeer wel wordt zy befchreeven, wanneer men haar zegt te zyn : een' uitbundige groote gedagte, die men heeft van zich zelven, of een' valfche inbeelding van eene waardigheid en van verdienften, die men meent te hebben, en die men .derft, of daar men van ontbloot is. De zaaden , die dit dwaas en valsch gevoe'en omtrent de waardye van onzen waardigen eigen' perfoon, in onze Zielen voortbrengen, zyn de kwaade opvoeding, die wy gemeenlyk hebben. Al wat men omtrent de Kinderen doet, ftrekt nergens toe, dan om in hun de Hovaardye voort te planten , en geenzins om hun denedrigheid in te boezemen. Men leert hen op de eer ftaan , dat is, de fchyn van verongelykingen heftig af te weeren , en geene verachting te lyden; maar men fchryft'hen niet vooï, wat met de pligten overeenftemt, en wat om deugdzaam te zyn betragt moet worden. Vervolgens zyn de Loftuitingen , waar mede men ons ftreelt, en waar door wy meenen dat wy zyn het geen wy niet zyn, en niet zyn het geen wy in der daad zyn, fcherpefpooren, die ons tot Hoogmoed aanprikkelen. Amelia by voorbeeld, is trotsch en hoogmoedig op haare aantreklykheden, die zy aan de Kunst niet aan de Natuur te danken heeft, haare Minnaars, door het blanketfel misleid, vleijen haar over haare bekoorlykheden , en zy op haare beurt verblind, door de ydele lof, welke haar alzo weinig toekomt als haar blanketzel en vermiljoen, meent dat zy in der daad fchoon is. De geduurige vergelyking van zich zelven met andere perfoonen, die altoos uitloopt op een vonnis ten nadeele van onze Medemenfchen , kan mede als een voornaam grondbeginzel van onze bedorven Eigenliefde aangemerkt worden. Opgepropt zynde met denkbeelden omtrent onze volmaaktheden en verdienften, fteilen wy dezelve, even als de Winkeliers haare toonbanken, in het allervoordeeligst daglicht, en noemen onze Gebreken, Deugden ; onze Wreedheid , Geftrengheid; onze Gierigheid, Spaarzaamheid; onze Vermetel beid, Dapperheid; en in dier voegen alle andere gebreken; daar wy in tegendeel de deugden van anderen voor gebreken uitkryten , in het denkbeeld omtrent hen alles verminderen, dat ons voordeel, ten nadeel van hen geveld, zou kunnen tegenfpreeken; en eindelyk op de zorgvuldigfte wze vennyden om hen in hunne waarde en volmaaktheden te aanfchoiivven, fluitende zelvs onze oogen zo dec.en O 3 hun-  i6o5 EIGENLIEFDE. hunner verdienften te helder fchynt. Het gedrag val Amintas bewaarheid dit gezegde; hy bevindende ziel dagelyks in het gezelfchap van jonge Schoonheden welken hy door ongezouten aartigheden, diehy fchran derheid en verftand noemt, weet te vermaaken , ende wellust en het vermaak als zyn eenigfte Afgoden die nende, gelooft niet dat hy Polysicus in verftand. kennis of weetenfehappen overtreft, maar ziet dier geleerden Man aan onder de gedaante van een Letterblokker, van een arm en rampzalig Schepzel, dat zyn honger ftilt met eenige geregten van Latyn, en het Grieksch voor een defert daar by gebruikt; voor een Man, die naauw verdient dat men de hoed voor hem ligt, terwyl men hem het wierook van duizend votre Servfteurs en onderdaanigheden toezwaait. Dit is het voordeelig daglicht, waar in Amintas zich zelven befchouwt, en deeze hartftreelende fchilderye is de Noordftar waar op hy zeilt. Dit is de handelwyze, die ons van der jeugd ingefcherpt wordt, en waar toe wy met den aanwas van onze jaaren meer en meer heblykheid krygen, zonder dat wy bemerken, hoe zeer de Hoogmoed ons verblind. Met een woord, niemant ziet zyn eigen Hoogmoed, en egter is 'er niemant vry van; fommigen bezitten ze in een grooter, anderen in een minder maate, maar geen Sterveling kan zeggen, dat hy doordeeze hartstogt niet gefolterd wordt. Ha fchynt, zegt een voornaam Zedekundige; dat de natuur, die zo wysfelyk de werktuigen van onze lighaamen gefchikt heeft, om ons gelukkig te maaken; ons ook de Horaardye gegeeven heeft, op dat wy de fmerte zouden derven wegens onze onvolmaaktheden. 'Er zyn gebreken, daalde jonge lieden alleen toe vervallen, en waar van de ouderdom vry is; daar zyn fouten, die alleen in fommige ftaaten en zekere beroepingen gevonden worden; maar de uitfpoorige Eigenliefde is gemeen aan beide Genachten, aan alle jaaren, aan alle beroepingen, aan alle ftaaten: zy verheft zich in de Kinderen, die het leevenslicht eerst aanfehouwen, die willen immers, fchoon zy in de jaaren der onnoozelhe.'d zyn, gepree' zen en gevleid worden; en zy verzelt den Mensch tot dathy in het graf ftruikelende, alles in rook vervlie- ' gen ziet. Nogthands is zy het rampzaligfte gebrek , de verfoeijelykfte fout welk in de werelt heerscht' i want zy doet ons duizend dingen onderneemen dié ] wy behoorden na te laaten, zy is de oirzaak, dat wy ons nooit met onzen ftaat vergenoegen; dat wy ande- d ren hun' voorfpoed benyden, en tot de grootfte wan- v bedryven vervallen; en het zal niet moeijelyk vallen v de reden daar van te begrypen. Om ons geluk en wel- z ftand in ae famenleeving te bevorderen, is het nood- 0 zaaklyk, dat wy Eefcbermers en Voorftanders zoe- d ken te winnen: om de gunst van zodaanigen, die bo- k ven ons verheven zyn, te verkrygen , moet men zyne n Vrienden heusch behandelen; op geene-wyze lastig tc vallen, en ontzien: door gedienftigheid krygt men le Ee.chermers en Voorftanders; door toegeevendheid h drnigt men verder in derzelver gunst, en door oplet- " Eenheid behoud men hunne vriendfehan r'en het is no- v mg, dat men alle vlyt in het werk Helle om het wan- M kehg gebouw van ons' fortuin ftaande te houden, op £ iat het zelve van ankers en gebinte beroofd , niet in- vc lor e Naar maate nu dat ons de uitfpoorige Eigen■icfde m haar magt krygt, worden wy achteloos, om te >as die voorzorgen der menfchelyke wysheid te nutte ge 'EIGENLIEFDE. i te maaken, en ftaan meer en meer na zaaken war ■ toe wy alzo weinig bekwaam zyn als Jan Balcör tot het verbeteren van het A, B, C. Een Mensch, die de gunst der Grooten door gewillige flavernve en angstvallige oplettenheid gekogt heeft, verbeeld'zicb dat de gunst en vriendfehap welke hy gewonnen heeft' hem voor alle rampfpoed beveiligd: van dieftondaan dat deeze waan in hem geworteld is, word hy een Slaaf van zyne Hersfenfchimmen en Driften zyne grillige neigingen vermeesteren hein zodaanig 'dat hy zyns gelyken niet alleen verfmaad, en de minderen onderdrukt , maar de gunften van zyne Weldoenders zelven vergeet, en zich eindelyk met hun gelyk ftelt van wien hy zyne magt en grootheid ontleent,'en die Hem laager kunnen doen daalen dan tot de trap waar op hy ftond, toen zy hunne gunftige oogen op hem heten vallen. Vervolgens doet de Hoogmoed hen, met welken wy verkeeren, de wapenen tegens ons opneemen , fpoort tien aan om ons te vernederen, en onzen ondergang te brouwen. Zo dra men ziet, dat iemant Hoogmoedigis is hy by Verftandigen verdagt; en vermits men hem befchouwt als een Mensch, die zich boven al de werelt wil verheffen, wordt hy gehaat; andere voegen zich zamen om hem te vernederen, en neemen een vast befluit, om hem zyne verzoeken af te flaan waar in zy gaarne zouden bewilligen, zo hy niet hovaaidigware: zo hem eenig ongeval overkomt, wordt hy niet beklaagt, men veracht, men belagt hem en ftelt hem tot een wryfpaal van befchimpinge en fpotternye; nooit wordt hy ontzien, altoos fchept men vermaak in hem te tergen, en fpyt aan te doen < men vergroot zyne gebreken en berispt al zyn bedryf Kortom hy is meer gehaat dan de fnoodfte booswigt.' Zeerwel zegt Eschinus derhalven, dat* Hoomronl Zich tegens de Hoogmoed verheft. Te onrecht beklaagt zich een Trotsaard, dat hy door de overmoed van liniëren benyd, belasterd, verdrukt en vertreden wordt ; k beken niets is onbillyker; niets ftryd meer tegens le gezonde reden, dan dat de eene Mensch tot verkleining van den anderen werkt; maar een Hoogmoede handeld onmedogend en onrechtvaardig met zy e Medeburgers, wanneer hy de gevolgen van zvne loogmoed anderen, en niet zich zelven wyt; een Trotsard behoorde zyn eigen verwaandheid te beftraffen e anderen tegens hem in het harnas gejaagd heeft' •aarom is hy tot die onbezonnen onvoorzichtigheid ervallen, dat hy de Hoogmoed van anderen door me Trotschheid beledigt, hunne gemoedsdriften"in iroer gebragt, en zich zelven deeze verdrietelvkhe:tf op den hals gehaald heeft, daar hy zulks ahes had innen vermyden, door een zedig, welvoegend en :dng gedrag. Nimmer behoorde men uit het oo" verhezen , dat men in een lighaam van Menfchen elt, welke door de Natuur met dezelve Driften en artstogten , welken wy bezitten , bedeeld zvn •' en t wy onze grilligheden en dwaaze neigingen 'riet nnen voldoen ten hunnen koste, zonder zo veele enfehen, die dit voor eene belediging aanzien tot anden te maaken, welken zich van het recht der rgeldinge bedienen. Eindelyk, indien iemant zich zelven vergeet door groote denkbeelden, omtrent zyne bekwaamheid :ag, magt, of verdienften te voeden, zyn 'er geene  EIGENPAND. ne zo groote wanbedryven of fnoode ongerechtigheden, waar toe hy niet vervalt. Veeltyds, ja ik zou byna wel durven zeggen altoos, zyn wy de Werkmeesters van ons eigen Ongeluk; onze Verwaandheid is gewoon zulke verfchriklyke groote klompen van ongeregeldheden op te fteeken, dat zy dezelven geen oogenblik om hoog kan houden, en die op haar hoofd nedervallende, den Elendeling tot ftof vergruizen. EIGENPAND is eene uitdrukking aan de praktyk van Rechten eigen, welke inzonderheid te Anfteldam plaats vindt, en waar door aldaar de vyfde Panding van ieder vierendeel-jaars.wordt betekend. Het draagt den naam van Eigenpand, om dat den Schuldeisfcher , daar door de eigendom aan 't goed des gepandden, ten beloope van zynen Gerechtelyken eisch, toegeweezen wordt: waarna de Gepandde, eenen andermaal, door eenen Gerechtsbode vermaand zynde, om binnen vier en twintig uuren te voldoen, en daar van in gebreke zynde gebleven, gedogen moet, dat de Concherge, na 't opmaaken van den Scbatbrief, des Gepinden goed in arrest of beflag neemt; waar na hetby Executie verkogt wordt. Het doen van Eigenpanding welke op de Loospanding volgt, gefchied te Amfteldam met zeer veele plegtigheid, en verdient wel dat wy daar van eenig verftag geeven. Des Zondags, voorden middag, als den volgenden Maandag, Eigenpand zyn zal, wordt in de Oude en Nieuwe Kerken, na de predikatie, en terftond op 't uitfpreeken van den zegen, dooreenen roedraagenden Bode, die regt voor 't Choor ftaat, uitgeroepen, dat myn Heer de Schout, den volgenden Maandag, zyn Eigenpand zal uitgeeven van allerlei zaaken; en hy vermaant eenen ieder zich voor fchaade te wagtcn. Voorts worden alle de Schepenen, tegens 's Maandags op zeker uur voormaals op den Dam binnen de ketenen , doch nu in hunne kamer op 't Stadhuis ontboden, om, benevens eenen der Burgemeesteren, van Stads wege, de Eeigenpanding uit te geeven. Doorgaans is het de Prefident Burgemeester die de Eigenpanding bywoont. Kort na dat die ten beftemden uure, in Burgemeesters-kamer is gekomen, laat hy Schouten Schepenen door eenen Bode vraagen, of zy gereed zyn tot het doen der Eigenpandinge. Schout en Schepenen van eenen Secretaris verzeld, gaan hierop uit hunne kamer en ten Stadhuize af, tot op den Dam voor de Vierfchaar, of eigentlyk tot op het Plein met kleine Steenen belegd; de Burgemeester van twee Ruiterwagts voorgegaan, volgt hen; en zes roedraagende Boden voegen zich voor de Heeren; ,eene derzelven vooruit getreden, plaatst zich op zekeren afftand, met het aangezicht gekeerd naar de Heeren , en roept met luider ftemme: Myn Heer de Schout geeft zyn eerfte, of tweede, of derde Eigenpand uit van allerlei zaaken. Ieder wagte zich voor fchaade, waar na de Heeren aan paaren voortgaan; de Schout en de Burgemeester in 't eerfte paar, en de Schepenen vervolgens naar hunnen rang, voegende zich de Secretaris ter linkerhand van den jongften Schepen; al voortgaande, wordt den Schout door een zyner Dienaaren de Roede van Juftitie boven 't hoofd gehouden. Hier op gaat den gantfehen Stoet, den Nieuwendyk op, de Ramskooi door, de Texelfche Kaai langs, de Nieuwe Brug over, de Warmoesftraat en Nes door^ voorts door deLangebrugs- EIGENSCHAPPEN. 1607 Steeg, over de Lange-Brug door de Takfteeg en Kalverftraat, tot wederom voor 't Stadhuis; en hier vermaant de Schout aan Schepenen het Vonnis van 's Pleeren wege, of deeze eerfte, tweede, of derde Eigenpand niet gegeeven zy naar de oude Couftumen en Privilegiën "deezer Stede. Den otidften der Schepenen het Vonnis ingevolge der vermaaninge van den Schout hebbende uitgefprooken, wordt den Secretaris docr den Schout gelast, daar van aantekening te houden ; 't welk in het Panding-Boek ter Secretarye gefchie.lt. Het Eigenpand wordt 'in vier deelen verdeeld, en uitgegeeven op Maandag, Dingsdag, Woensdag en Donderdag, 's Maandags gaat de Schout als vooren verzeld, van voor de Vierfchaar, tot voor de plaats, daar de Kaak opgeregt wordt, of ten einde het middenuitftek van het Stadhuis; 's Dingsdags gaan dezelvde Pleeren eenige treden verder, tot aan 't begin van den Nieuwendyk; 's Woensdags treden zy den Nieuwendyk op, de Ramskooi door, de Texelfche Kaai langs, de Nieuwe-Brug over, en door de Warmoes-ftraat ftilhoudende tusfchen de Pyl- en Halfleeg, regt voor den Vygen- of Middeldam; 's Donderdags, gaan de Heeren van voor den Middeldam, door de Nes en Langebrug-fteeg , langs de Kalverftraat tot voor 't Stadhuis. By de drie eerfte verdeelingen, terwyl de Heeren voor de Vierfchaar, voor de plaats der Kaak, en aan 't begin van den Nieuwendyk ftaan, roept de Bode op voorzegde wyze het Eigenpand op, doch houd dezelve op, op bevel van den Schout, wanneer de Heeren op den eerften dag tot voor de plaats der Kaak , op den tweeden, tot vooraan op den Nieuwendyk, en op den derden, tot voor den Middeldam gekomen zyn, tot den volgenden dag, ten agt uuren, fchoon de Heeren gemeenlyk laater afgaan: roepende, Myn Heer de Schout houdt zyn Eigenpand op, tot morgen ten agt uuren. Zo dra de Éigenpanding opgefchort is , wordt de Roede van Juftitie van boven 't hoofd des Schouts weggenoomen; die den volgenden dag ook niet weder boven zyn hoofd wordt opgeftooken, voor dat de Heeren gekomen zyn op de plaats, daar de Eigenpanding den voorgaanden dag, opgefchort is. Maar in de derde verdeeling, voor den Nieuwendyk, leezen de Procureurs de naamen op van zulken, die zy ge pand hebben; en deezen mogen dan de panding, door eenen Procureur doen fchutten, of anders de panding belooven, gelyk het genoemd wordt. Op de vierde verdeeling , wordt het Vonnis van de Eigenpanding vermaand, en by den Prefident Schepen uitgefproken. Wanneer de jaarlykfche Bededag in de Eigenpanding valt, wordt dezelve, fomtyds éénen dag verfchooven , en van deeze verfchuiving in 't uitfpreeken van 't Vonnis gewag gemaakt. De Heeren Schout en Schepenen zyn gehouden, ten beftemden uure, ge lyk gezegd is voormaals op den Dam, en nu in Sche penskamer te verfchynen tot het doen der Eigenpandinge, of verbeuren, zo zy na 't flaan der Stadshuisklok komen, eenen maaltyd de groote Post genaamd, aan myne Heeren van den Gerechte. Zie ook op LOOSPAND en PANDING. EIGENSCHAPPEN. Door onze uiterlyke zinnen leeren wy, dat 'er Lighaamen buiten ons zyn : zo ras de Lighaamen aan of by onze Zintuigen gebragt worden , krygt of vormt onze Ziel daar van denkbeelden, verbeeldende het geen in dezelven is. Het geen in een  i.óo8 EIGENSCHAPPEN. een Lighaam is, en bekwaam om eenen onzer zinnen op eene zekere wyze aan te doen, zo dat wy 'er een denkbeeld van vormen, noemen wy het eene Èigenfclnp van dat Lighaaam; dit is derhalve een' hoedaanigheid en een' ioort van werking of aandoening van het zelve. Wanneer wy alles byeen vergaderen, het geen wy dus fn de Lighaamen aanmerken, bevinden wy, dat 'er fommige Etgenjèhappen zyn, aan alle Lighaamen gemeen: andere zyn byzonder, en maar in deeze of gene Lighaamen: de eerfte foort noemen wy algmeene Eigenfchappen, de tweede foort alleen maar Eigenschappen. In de Verhandelingen van het Stolpiaansch Legaat van het jaar 1762, vindt men een uitmuntend betoog van den Eerw. Heer Fred. Witteveen, over de Eigenschappen, dewelke wy met ons zwak vernuft in ftaat zyn, door eene behoorlyke zamenhang af te leiden, uit het af«trokken fankbe M van het Beftaan eenes Noodzaaklyken Wezens zonder eenig ander behulp. Het lust ons hier van eenige trekken aan onze Leezers mede te deelen; waar na vry dit Artikel zullen befluiten met een kort Betoog, r:'kende de gevoelens der Ouden, wegens het B ftaan en de Eigenfchappen van 't Opperwezen. Vermits alle Eigenfchappen, die, inden bovengemelden zin, uit het Noodzaaklyke Wezen voortvloeijen niet even gereed uit het zelve af te leiden zyn zo maakt onze Schryver zyne Verhandeling tweeledig en fte't ons in de eerfte plaats voor. „ De Eigenfchappen, welke alkronmiddelykst uit het „ Beftaan van een Noodzaaklyk Wezen als van zelvs ,, voortvloeijen: en dan de zodaanige, diedaarinwel ,, noodzaaklyk, doch eenigzins meer ingewikkeld leggen opgcflooten ". Tot de eerfte foort behooren, zynes achtens, voornaamlyk de vier volgende: de van zich zelvs beftaanlykheid, de onafhanglykheid, de eeuwigheid en onveranderlykheid. Deeze Eigenfchappen vloeijen , gelyk onze Schryver toont, ten klaarfte voort, uit de noodzaadykheid van 't beftaan. Men kan zichnieMveleen Wezen voorftelien, het welk zo beftaat, dat het volftrekt onmoogiyk is, dat het niet beftaan zoude, of, met andere woorden , dat het niet beftaan daarvan eene wezenlyk' tegenftrydigheidt in zich behelst; en 't welk ook noodzaaklyk zo beftaat, gelyk het is; en onmoogiyk anders zyn kan , dan het is; of dies opgemelde Eigenfchappen vertoonen zich, op de minfte overweeging, voor onzen geest. In dit denkbeeld yan 'tGodiyke Wezen ligt onveimydlykopgeflooten, het denkbeeld dat God de reden van zyn Beftaan tn mets buiten zich, maar alleen in zich zeiven heeft dat hy dus in zyn geheele Beftaan niets aan een ' ander verfchuldtgd is envan geen ding buiten zich afhangt; l dat hy ook gevolglyk „immer een Begin van B ftaan gehad r heeft en noojt een Einde van Bftaan zal hebben, en ein- d Ïo Jpln f1 BeftaanIvkhcidt "*«*»» verandering onder- t mSÜÏÏ A"theur7hefft^er, by gelegendheid van 't be- \ toog der Eeuwigheid van 't Noodzaaklyk beftaande We- f zen , ook tusfchen gevoegd eene redeneering ten be- ' wyze d::t God beftaat zonder agtereenvolgingvant^d; doch ei hy erkent tevens dat het niet onmidlyk uit het Nood- 1 zaaklyk Beftaan kan worden afgeleid, en 't dus e'gen- £ lyk behoore onder de tweede foort van Eigenfihappen- b maar t was naar zyn oirdeel, zo onaffcfieidlyfm ét' het denkbeeld der Eeuwigheid verbonden, dl 1™ f' EIGENSCHAPPEN. gevoeglyk hier plaats konde geeven Zvne re-ienc TSJeS7fSenS' k0mt hoofdzaaklyk hie 11u l£ hr'een6^3" T^ereenvolgenl duurzaZld, Jg m een eerder en laater plaats heeft, is onmoog yl be ftaanbaar met het denkbeeld der E^S^SSr in *£^***P** heeft; vermi^en L eue.lyke benaammgen zyn , die haare betrekkin* mmvZST^M*™**'' dat hiei nfeS hn dit y.st ftaande zo volgt, dat het Godlvke Wezen, Begm noch Einde hebbende, ook zonder én?beflTs?,m°et b£ftaf Hoe ver d^S- *n.d z>\en of fflen "iet beter zou zeggen, hïre benl .mU\ benaamingen zyn fdié naaie betiekk ng be;,!,en op een voorgaand of volgend oogenbhk; en dat het denkbeeld van een ZorlStn deSeTff^' "ie- y°lftrekt onbeftaanbLr il met ie i>f^^\E;.^gheid, die nooit begonnen ts, en nimmer zal eindigen, willen wy liever aan 't oirdeel BS^ no°rlaT\ Z£'Ve daarom?rent iè^s bepaaien. Ons eindig Verftand beeft geen evenredige denkbee den van 't geen oneindig is; en 't kon ons daarom veiligst voor, in zodaanige gevallen niets te bede BLnZnWFT™nm voo»s ^'gaande tot detweeoUw 7 v EWchaPPe»> telt de volgende op; dc Oneindigheid of hoogfte Volmaaktheid*, de Eenheid ^Eenvoiidigheie!, AeOnftoflykheid, en het Leien Co^' vl ,-^nTd2?aklXk Wezen een Werkzaam Wezen ib' Betreffende^de Qneindigeheidt, of die hco^e Vol maaktheid van het Opperwezen, waar door het zelve altyd alle mooglyke Volmaaktheden zodaanig bezit, dat Z rolt tets kan worden bygevoegd, dezelve is, zegt onze Au theur, zo naauw verknogt aan 't denkbeeld vaneen deeze Etgenfchap nog n.et met recht onder de eerfle foor zou mogen fteilen; „ Het denkbeeld r^h van „ bepaahng is geheel en al toevallig, en heeft gee e ,,-vo ftrekte noodzaaklykheid in deönatuur der z-vl'c " — emUg ™bePaald te zyn, in een J\Jood- „ zaahyk Wezen onmoogiyk plaats hebben; fcevofek* „ moe het zelve noodzaaklyk Oneindig z\\TSut „ mooglyke Volmaaktheden zonder eenige bepla ivt\lt3 „ zodaamg bezitten, dat 'er nooit iets kan lorden byT „ voegd. Daar en boven alles wat bepaald en eZdSfs kan op yeelerlei wyze anders bepaald worden cn , is geduurig aan byvoegzelen onderworpen : van z2 , daan.g iets nu kan men niet zeggen, dat het IZoll. , lyk anders zyn kan dan het zelve is, én dus is t ook , met noodzaaklyk ". 0K Onze Schryver hegt hier aan eene overweeging raende de Overaltegenwoordigheid, of dezelvef ook'hiér' >e gebragt moet worden; hy oirdeelt de bekende re- neenng van den Geleerden Claree wegens feè e tgenfchap ten volle bondig; maar men heeft S me ge dagten, hier in aanmerking tc neemen d & denkbeeld van Overaltegenwoordigheid eene ve heidenheid .van plaatzen/en dus f ene Schepping SeSlvke r'%Ve"-de ^rakegenwSgTI ne Detieidyke Etgenfchap is, die men niet kanf teln onder de natuurlyke Eigenfchappen; welke zonreen,g ander behulp, uit het afgetrokkène'denk e d van het Beftaan eens Noodzaaklyke f Wezens" jeieid kunnen worden; doch nu 'er pLzei/l^ t t, geiyk de Heer Clarre hewystSroodzaaklyk! 'dat  EIGENSCHAPPEN. EIGENSCHAPPEN. I609 dat het Noodzaaklyk beftaande Wezen óp alle plaatzen te celjk tegenwoordig zy. Hiér aan volgt de Eenheid, die zeer gevoegiyk uit het Noodzaaklyke Beftaan afgeleid kan worden, gelyk de Eerwaarde Clarke insgelyks gedaan heeft: hoe meer men toch zyne aandagt hier op vestigt, en een meerder getal van noodzaaklyke Wezens op de eene of andere wyze befchouwt, hoe 't duidelyker blyke, dat, zo 'er meer dm Een gefteld wordt, de overige ons niet anders dan als overtollig kunnen voorkomen. Naast deeze komt de Eenvoudigheid in overweeging; hier in beftaande, dat m het Noodzaaklyk Wezen geenerlei famenftelling van deelen plaats kan hebben; ja dat ook geenerlei famenftelling, hoe genaamt, daar in zyn kan; zo dat alles, wat in God is, God zelve zy, des de Eigenfchappen in God, niet waarlyk onderfcheiden en afzonderlyk beftaan. Het eerfte lid deezer bepaaling is gereedlyk te bewyzen; dewyl men zich, zonder tegenftrydigheid, geen denkbeeld kan vormen, van een uit dee'en t' famen gefteld Wezen , zonder het denkbeeld van eene onderlinge afhanglykheid dier deelen van eikanderen in dat Wezen, hoedaanig een denkbeeld onbeftaanbaar is met dat van 't noodzaaklyk beftaan des Wezens. • ■ Wat het tweede lid betreft, dit is meer afgetrokken; en eischt dus eene byzonderder befchouwing. Hierom behandelt onze Autheur het zelve, ter meerdere klaarheid, weder tweeledig. > Eerst; „ in een Noodzaaklyk Wezen kunnen de Eigenfchappen niet onderfcheiden zyn van deszelvs " Wezen." Dit is klaar: „ nadien alle Eigenfchappen, " die waarlyk van het wezenlyk beftaan eener zaake " kunnen onderfcheiden worden, niet zo noodzaak" lyk daar toe behooren, of zy kunnen daadlyk daar " van afgefcheiden worden ": het welk onbeftaanbaar is, met'bet denkbeeld van een Noodzaaklyk Wezen, dat onmoogiyk anders zyn kan, dan het zelve is. Maar, gelyk onze Schryver vervolgt, dan blyft ten tweeden de vraag over, „ of egter de eene Eigenfchap niet waarlyk van de andere onderfcheiden zou kunnen zyn? " En dit beantwoordt hy in deezer voege; het geenwy, om de afgetrokkenheid, geheel woordelyk zullen opgeeven. „ De vraag is dan, of, gelyk in ons Menfchen en andere Schepzelen, de eene Eigenfchap van de an'' dere waarlyk onderfcheiden is , ook alzo in het " Godlykè Wezen de eene Eigenfchap van de andere ? waarlyk onderfcheiden zy? lk antwoord, dat wy " zodaanig eene onderfcheiding wel in ons begrip en " verbeelding maaken, ja zelvs nodig hebben, om '| de zwakheid van onze denkbeelden , die niet op '! eens alles kunnen bevatten , te hulp te komen ; ', maar het is niet mooglyk, dat deeze onderfcheiding £ buiten ons begrip in het Noodzaaklyk Wezen plaats ', kan hebben. Want waren daar in de Eigenfchappen \, van elkander waarlyk onderfcheiden, dan was één van „ beiden zeker: of, dat die Eigenfchappen, fchoon „ onderfcheiden, eene noodzaaklyke betrekking tot el„ kander hadden., zo dat de een zonder de andere on„ mooglyk beftaan konde: of, dat elk onderfcheidene „ Eigenfchap voor cn op zich zelven genoegzaam was, zo „ dat die afzonderlyk van de andere beftaan zoude „ kunnen. Geen van beide kan op eenige gevoegly„ ke wyze in een Wezen, dat noodzaaklyk beftaat, geX. Deel. „ fleld worden; gelyk wy nu van elks in het byzon„ der nader zullen aantoonen. „ Wat aangaat het eerfte. Dit zal in den eerften opf, flag aan fommige niet onaanneemlyk voorkomen, „ om dat wy ons gewend hebben de onderfcheidene „ begrippen, die wy met ons zwak verftand van Gods „ Eigenfchappen maaken,. ook tot elkander betreklyk te maaken, en het een uit het andere af te leiden; „ waar uit dan ligt ontftaan kan, dat wy ons verbeel„ den, als of dit ook buiten ons begrip in het God„ lyk Wezen waarlyk zo gefteld zou zyn. Doch ee„ ne naauwkeurige en afgtrokkene overweegingc van „ deeze Helling, en de vergelykinge daar van met het „ denkbeeld van eene Volftrekte Noodzaaklykheid, doet „ zeer klaar zien, dat ook in deezen het beftaan van „ Gods Wezen naar ons begrip niet moet worden af„ gemeeten. Want i. is het buiten eenige tegen„ fpraak, dat 'er in een noodzaaklyk beftaande We„ zen niets kan zyn, of het moet volftrekt noodzaaklyk „ zyn ; dewyl alles, dat niet volftrekt noodzaaklyk „ is, zonder eenige wezenlyke tegenftrydigheid, ook „ niet beftaan kan; het welk derhalven in een noodzaak„ lyk beftaande Wezen geen plaats kan hebben. Waar „ uit dan volgt, dat zo 'er onderfcheidene Eigenfchap„ pen in een Noodzaaklyk Wezen plaats hadden, dan „ evenwel elk dier Eigenfchappen volftrekt Noodzaak„ lyk moest zyn. 2. Dit nu gefteld zynde, (gelyk het niet ontkend kan worden,) zo is het onmoog„ lyk, dat in een Noodzaaklyk Wezen onderfcheide„ ne Eigenfchappen zyn, die eene noodzaaklyke betrek„ king tot elkander zouden hebben, en waar van de een „ zonder de andere niet beftaan zouden kunnen: want „ wy hebben voorheen bewëezen, dat het geen vol,, ftrekt Noodzaaklyk is, onafhanglyk van iets anders, „ in en op zich zelven zodaanig beftaat, dat het niets ,, anders tot deszelvs Beftaan nodig heeft. Derhalven „ kunnen onderfcheidene Eigenfchappen in een Nood„ zaaklyk Wezen (zo ze gefteld worden) geene zo>, daanige noodzaaklyke betrekking tot elkander hebben, 5, dat de een zonder de andere niet beftaan kunne: want 5, dan had elk dier Eigenfchappen andere tot deszelvs j, beftaan nodig, en was niet volftrekt noodzaaklyk, doch' ■>, dat niet, volftrekt noodzaaklyk is , kan in een We„ zen , dat noodzaaklyk beftaat, onmoogiyk plaats „ hebben. ,, Wy komen dan van zelvs tot het tweede. Doch „ ik denk niet, dat iemant dit zal fteilen: want was „ elk onderfcheiden Eigenfchap voor en op zich zelven „ genoegzaam, zo dat die afzonderlyk van andere beftaan „ kon; dan was het niet onmoogiyk, dat die alleen „ zonder de andere beftond, wanneer 'er geene vol„ ftrekte Noodzaaklykheid voor de andere zou zyn. ,, Het welk ik niet verder zal uithaalen, om dat het op „ die zelvde gronden fteunt, waar op wy in 't voor„ gaande de Eenheid van dit Wezen gebouwd heb„ ben". Twee der gemelde Eigerfchappen, de Eenvoudigheid en Oneindigheid naamlyk, ftrekken ons verder ten bewyze, dat het Noodzaaklyk beftaande Wezen Orftoflyk moet zyn ; vermits die beide Eigenfchappen onmoogiyk te gelyk in een ftoftyk Wezen plaats hebben. Ook vloeit deeze Eigenfchap zeer duidelyk uit het Noodzaaklyk Beftaan: men lette flegts op de bovenP ge-  i6io EIGENSCHAPPEN. gemelde bepaaling van een Noodzaaklyk Wezen, er gaa eens na, dat 'er geen wezenlyke tegenftrydigheid ir is, dat de ftof niet zy; dat 'er ook geene wezenlyke tegenftrydigheid in is , dat ze anders zy dan ze is; en men bemerkt terftond, dat het noodzaaklyke Wezen ook noodzaaklyk Onftoflyk moet zyn. By de reeds gemelden voegt onze Autheur nog het Leeven Gods,- hier door verftaande, dat dit noodzaaklyk Wezen een Werkzaam Wezen is. Men kan, gelvk hy doet zien, vry klaar bewyzen, „ dat een „ Leevenloos of Werkloos Wezen, op zich zelven, onaf„ ha?iglyk en zonder betrekking tot iets a-iders, geene „ noodzaaklykheid kan hebben, waarom het liever al „ dan niet beftaan zoude; nog eenige wezenlyke te„ genftrydigheid in de natuur der zaak, dat het niet „ zy. Bygevolg kan een volftrekt Noodzaaklyk Wezen, „ (dat de reden van zyn Beftaan in zich zelven heeft, „ en o?iafhanglyk van iets anders, uit kragt van des„ zelvs eigene natuur zo noodzaaklyk beftaat', dat „ het volftrekt onmoogiyk en tegeaftrydig is , dat het „ niet beftaan zoude) zulk een Leevenloos en Werkloos „ Wezen niet zyn, maar moet noodzaaklyk een Werk„ zaam Wezen zyn." Hier aan hegt de Eerw. Witteveen eindelyk nog een onderzoek, of men uit het afgetrokken denkbeeld van het beftaan eens noodzaaklyken Wezens ook kan afleiden, dat het een Verftandig, midsgaders een hoogst Gelukzalig Wezen is, en 't komt hem voor dat zulks zeer wel kan gefchieden, uit kragt van 't voorgaande bewys, raakende Gods Oneindigheid; waar door we verzekerd zyn, dat het noodzaaklyk Wezen noodzaaklyk alle volmaaktheden in de hoogfte trap bez;t. Dit vastftaande zo is 't ook zeker, dat het niet alleen een werkzaam maar wel een verftandig werkzaam Wezen is „ om reden, dat het onmoogiyk is, dat iets op de „ Volmaakfte wyze werkende zou zyn, dat niet op eene „ Verftandige wyze werkzaam is." Wat de hoogfte Gelukzaligheid betreft, deeze is naar zyne gedagten, niet min duidlyk hier uit af te leiden. „ Immers (zegt hy) ongelukkig te zyn is ee„ ne Toevalligheid, die nooit noodzaaklyk tot eeni„ ge zaak behoort: want de natuur van een Wezen „ op zich zelve aangemerkt, heeft geene de minfte „ noodzaaklykheid in zich, waarom het zelve in zyn ,,, foort niet zo wel gelukkig als ongelukkig zoude kun,, nen zyn. En een mindere trap vfin GcMzalïghèldkm „ alzo weinig m een noodzaaklyk en onveranderl'yk „ Wezen plaats hebben, als een mindere trap vin' ,, Volmaaktheid. Om die zelvde reden dan, waarom „ wy m t voorgaande de hoogfte Volmaaktheid, als \ „ noodzaaklyk uit het beftaan van een noodzaaklyk ,, Wezen voortvloeiende, hebben voorgefteld, moet „ ook deeze hoogfte Gelukznligkeid (die onaffcheidbaar „ van de hoogfte Volmaaktheid is) noodzaaklyk gefteld „ werden in een noodzaakhk beftaande Wezen " Nu gaan wy over tot het beloofde Betoog over de ! gevoelensderOüHèn, wegens het Beftaan en de Eigenfchap- l pen van het Opperwezen. t> J voör*f! dat hy de onfchuldigen, de zwaden, de verongeiykten befchermde, en alle Rï""5' gewe'dT] ongerechtigheid wreekte; dat en ne I l en ™ken vöMfste, hun lot beiliste, en net eene volftrekte magt, de uïtgcftrektheid en den düur van Koningryken en Heerfchappven bepaaleho,HoeZe denkbee.'dM wérden voor ontwvfteiba ' gehouden en vloeiden voort uit eene algemeene, zeiS overlevering, zo oud als de werelt Maar toen 't verftand der Griekfche Wysgeeren, door geleerd e,d begon verligt te worden, vxnvie p men ver che.dene van deeze overgeleverde denkbeelden; en byna ieder geleerd Man had een gevoelen op zich zelven fchoon zy alleen (een zeer klein getal uitgezondert) het beftaan van eene Godheid gefoof den. Schoon dc nafpooringen en gefchillen der Wysgeeren nopens dit onderwerp, in 't weezen v m da zaak mets deeden by 't geen alle Volken Voo himn „ tyd reeds geloofd hadden, kunnen ze egtSgeSs onnut genoemd worden. Zy ftrekken om de Menfchen In hun oud geloof te fterken, en om hen te Sde! voor den kwaaden invloed der bedrieglyke fchyntedenen waar door eenigen het geheele ftelzel ZoS^om ver te ftooten. De eensgezindheid van zo veele Man nen algemeen geacht om hun doordringend verftand om hunne onvermoeide vlyt in 't nafpooren der w beid, en om hunne uitgeftrekte kennis, moest natuürlyker wyze aan 't algemeen en van ouds aangenomen jeyoefen wegens t beftaan der Godheid , nieuw gew " j zetten. De Wysgeeren ftaafden dit gevoe'en do-'r illerhapde bewyzen, ten deele op fyne en afget 0W e1e redeneeringen gebouwd, ten deele naart' Vol' s tanden!^"1 ' en bevatbaa™ ongeoeffende verGeen van alle hunne bewyzen was zekerer of bewaamer om s' Volks toeftemming te winnen d „ de >e cnouw.ng der Natuur. Men kan , zonder de mins' o bedrevenheid >n de redeneerkunde, by iedere, aa »hk hem ontdekken, die zich in alle zyne we kén "flaalt. De wysheid en magt, door Hem i a t ^échapene betoond, zyn kenlyk voor den one va rei.en Waarneemer. Dit is eene zeer gemaklybe en St3"^ ^ diS Vm d"f" en v006: 11 deel vry is, kan ze verftaan. Piemel Ah-Hp terren, Planten, Dieren aj&,#?5l en Wezen ,s, ver boven ons verheven/ BeS ou 'en wy met eenige oplettenheid de geftalte en dc'r nuw van dit Heelal, de juiste evenredigheid van alle eszelvs deelen, wy ontdekken by den eerften opS r?tft-Pp£n dcr Göton, het zecd ' A fC' gedrukt 1,1 a"e werken, die zich aan % enschlyk gezigt vertoonen. n Kan  EIGENSCHAPPEN. EIGENZINNIGHEID. 1611 „ Kan iemant , zeide Balbus , den Jtiemei aanschouwen, en opmerken wat daar gebeurt, zonder, ' met overvloedige zekerheid, het beftier van eene " hoogfte, Godlyke Wysheid te onderfcheiden? Al " wie deeze klaarblyklyke waarheden in twyffel trekt, mag met even veel recht twyffelen, of'er eene Zon " zy. Het eerfte is zelvs zigtbaarer dan het laatfte. " Zonder de daar mede verknogte zekerheid, ware '„ dit geloof nimmer zo fterk en duurzaam gebleeven, ,] het kad door den ouderdom geene nieuwe kragt "t kunnen krygen, noch de omwenteling van zulk een l', langen tyd verduuren, om door eene reeks van Eeu„ wen tot ons over te gaan". Indien 'er, (zegt Chrysippus) in 't Heelal din., gen zyn, die door alle menschlyke wysheid, fterkte en kragt niet bewerkt kunnen worden, is het We' zen, 't welk zulke dingen voortbrengt, zekerlyk 11 grooter dan de Mensch. Maarden Mensch kan den Hemel niet gemaakt hebben, noch één van die hu> ',\ fterryke voorwerpen, welke het gelaat der Natuur '', verfieren. Daar is nogthands, onder alle deeze voorwerpen, geen, dat den Mensch te boven gaat, dewyl hy alleen bezitter is van de rede, het voor" tieflykfte van alle mooglyke eigendommen. Derhalven is het Wezen, 't welk deeze voorwerpen gemaakt heeft, grooter dan de Mensch; en zulk een „ Wezen noemt men God". Is 't niet te verwonderen, " riep Balbus uit, van Democritus fpreekende, " dat 'er ooit een Mensch „ kan wezen, die zich verbeeld, dat zekere vaste en " individueele lighaamen zich zelv' door haarnatuur" lyk gewigt in beweeging brengen , en dat zulk een " vermklyk fchoon Heelal door een toevalligen fa'„ menloop geformeerd zy? Al wie dit kan gelooven, mag. met even groot recht, denken, dat, wanneer l', het een groot getal losfe caraéters, de Letteren van ', 't A, B verbeeldende, in goud of eene andere har',\ de zelvftandigheid gegraveerd, op den grond ge,, worpen wierden, deezen, in zulk eene orde ge', fchikt, zouden kunnen nedervallen dat ze de Jaar,; boeken van Eunius uitmaakten ". Schoon ondertusfehen alle Wysgeeren het eens waren, wegens het beftaan van eenen God, waren zy nogthands van zeer verfchillende gevoelens, ten aanzien van zyne Natuur en Wezen. Thales hield het Water voor het beginfel van alle dingen, en geloofde, dat God die Wysheid was, waar door alle dingen uit' Water gevormd waren. Anaximander hield de Starren voor Goden, en dagt, dat zy in afzonderlyke tydperken gebooren wierden en ftierven. Anaximenes meende, dat de Lucht God was. Pythagoras verbeeldde zich God als eene Ziel, door alle wezens in 't Heelal verfpreid, van welke alle Zielen der Menfchen afdamden. Maar onder alle oude Wysgeeren had Plato de zuiverfte denkbeelden van de Godheid, hoewel hy niet verkoos zich hier over al te vry uit te laaten in eene Stad, waar 't gevaarlyk was de aangenomene gevoelens tegen te fpreeken. Hy geloofde dat 'er maar één goede en volmaakte God was , die alle dingen regelde naar het beftek, in zyn eigen Geest ontworpen. Wy moeten ons niet verwonderen zulke vreemde gevoelens te vinden onder Menfchen, alleen door 't licht der Natuur geleid. De natuur van 't Opperwe¬ zen is door 't menfchelyk verftand niet te doorgronlen. Zy konden zich zekerlyk van het beftaan van :en oneindig Wezen overtuigen, maar iets van zyne latuur tc ontdekken ging alle poogingen der menschyke fchfanderheïd te boven. Deeze grootte ontdekking was gefpaard voor de Openbaaring. Een ander, niet minder gewigtig, gefchilftuk was, )f de Godheid de wereldfche zaaken beftierde, en joor 't Menschdom byzondere zorg droeg ? Doch hoe leer de Wysgeeren over deeze groote en gewigtige vaarheid getwist mogen hebben, zeker is 't, dat de Sebeden, in nood en verdrukking Hemelwaards gegeven , de fmeekingen om Gods zegen, de Geloften :n Eeden, waar by 't Opperwezen tot Getuige wordt langeroepen , (een aloud gebruik van alle Volken) geen wyffel overlaaten, of het Menschdom is altoos overruigd geweest van de beftiering der Werelt door eene Voorzienigheid, welke byzonderlyk over alle menschyke daaden het oog liet gaan, en hier namaals naar jillykheid en rechtvaardigheid ftraf en belooning zou ütdeelen. EIGENZINNIGHEID is eene der lastigfte en onIraaglykfte caraéters, dewyl die beftaat, 0111 zonder .vettige reden, altoos anders te willen dan anderen, [emant wiens neiging daar toe maar eenigzins helt, ' haar de Aaapplaats aan, maar kwam fchielyk wede ,, by ons, zeggende, God bewaar my, hoep ik, ir t vervolg voor deeze Gast! zy kan, zegt zy, or 3, geen bed fiaapen; ik moest haar een matras bezorr, gen: en, toen ik haar zeide, dat my dit onmooglyï was, zettede zy het op een grynzen en janken, en »> dat * hMr dan toch maar een ftroobed zou laaten gereed maaken. Nu mogen de Meiden zien, hoe »> zv het redden, maar ik gaa niet weder na boven. »' 7. 7 Hoe het dien nagt verder afgeloopen is, weet i> f mct: s'Morgens vroeg dronken wy Kofty in }, den tuin; dan 't was voor haar nog te koel; des »' werd haar dezelve boven gebragt; maar toen moest >' u T ,ee, wezen- Toen de Meid Thee boven gcbragt had, zond zy dezelve weder heen, met be* rlchc.' dat het nu niet meer te koud was, enzy met ons 111 1 gezelfchap drinken zou. Wy Helden voor „ om eens te wandelen, maar daar toe was het voor „ haar reeds te warm . Ondertusfehen Hoorden V wy ons daar n,et aan> m g.ngen voor^ Hjer m^ „ de hadden wy haar ten uiterften beledigd; ten min„ iten betoonden wy daar door geheel geene weliee*' venheid te verftaan, daar wy haar met haaren Man „ aiieen heten; dien zy toen zo lang plaagde, tot dat " o7 j ?ytU,g Het inrPannen, en met haar na de „ Stad reed; des wy, terugkomende, haar niet t' huis „ vonden. Maar niemant was ooit blyder, dan wy „ toen waren! Doch deeze vreugde duurde niet lang„ want eer wy het verwagten, hoorden wy het Ry„ tuig de plaats al weder op-komen. Toen moest de „ goede Man de fchuld op zich neemen, en voorwen„ den, dat hy eene gewigtige boodfehap vergeeten „ had die hen zoeven was ingevallen; waar toe zy, „ gezelfchapshalve, met hem mede gereden was • doch „ zy kon dit ryden twee dagen agter elkander nictuit- „ houden _ Gy kunt u zeer wel verbeelden, dat „ dit zo lang duurde als wy daar waren, en dat onze „ braave Gastheer 'er wel zorg voor droeg, van haar niet weder te verzoeken, zo wel als wy, van niet „ weder met haar uit te gaan " EIKEBOOM, in het Latyn' Qüerèur, is de naam van een Genacht onder de Klasfe^der Mónoika of humge ^ «^„ gerangfehikt. De Kenmerken zyn, ' dat de Mmnetjes-Bloemen eenen byna vyffnëedlgen ] Kelk hebben en van vyf tot tien Meeldraadjes : de Wyfjes-Bloemen èenen éénbladigen, onverdeelden n^mffi Gn ÏT* -t0t V>"f StvIen' Het Zaad j dfrS^R, ' Z A eert!,en Soürten worden 'ervan dit Geflacht opgeteld als volgt. i. IVIlgenblad-ge Emeboom. Oucrcvs Phellos. Eikeboom 1 met lancetswyze effenrandig^, gladde Bladen. £ j ar Fd-.ts lanceolatis Megerrinvs glabris. Link. Syfy-t 1 l ^■■}°lc-P- reg. XIII. p. 7I6. QutrtZ £ v t-atbsb. Cv L T.p. iö. ff. Öuenus fimpervirensFoliis C fltmgis nonjlmmis. Catese. Car. I. T h tv JLt ''" , urn.WSg /- Band..Fl. 32, u m 4, f' P' 22' Sj£" * Onder deeze bepaahngen is door den Heer Gkono *] nvs v oorgefteld, de Eik of liever Groen-Eikvan Mat wmet eenjang, m, Wilgen-Blad,. ,5Jgj dat is de Eikmei Vlas- of Wilgen-Bladen Van Bakster dlkwilsleït £ Bhdr Va,,e" !-^^h in KÏÏS mSi-ftw^j; dC u'eedePIaats, deakydgroene S ÏZ f ; " Van/',en Zelvden A"theur. Deeze heeft zeer hard en taai doch tevens grofdraadigHout • hy ien DeJ kTf'i, °P h°oge Plaatzen groeit nen rn ^e,E,ke,s,ftl ekken tot voedzel aan deIndiaa, L^ Fit L ,C P 2atS !:omt hier in «nmerking de lancVwv?^,?^T fe^'-M'to, , met tó^SLS6 effenfand'êe, gladde Bladen. 4^ ^fe^^»»^ ^ Linn.'TsVL w S KS Qjóercus Molucca. Ru-mph. ^ Op fommigen van de Molukfche Eilanden groeit een Boom die .n Vrugten en Hout «teSSfSÏS lyk , doch geenzins inde Bladeren, wel mee, óve SvvSmT^ "'f dl'e dC1' Citrnmtoom m D t iSïenU^' h°0g e",taamelykdik,- de Schois S bverlS " Sraa!1W '" de Takfes-enLooten ftaan ! erjf * tCgen de "«uur der andere E-km- dé S'vaSSf^f Sf" da" andei'e Eikels ook ?"n de Vn,-ltnf eVebJbe" Van ondereD een Kuiltje, van de Vaikens worden die met fmaak gegeeten 1 Lt Hout ,s vezeliger, doch hard, en tot Ttohout elvs voor zwaareVaartuigen, bekwaam. Hetwordl 'an de Inlanders we n g gekant q0mm;„0 >em in 'tMaleitsch muUSfe^S'SSS iet Hout met ons Eikenhout heeft of o^tt et v n mdTctSSif^^ ^ blanda, datislio'll.Groen-Eik. Ikx. Eikeboom, met langwerpig ovaaï onverdeelde, zaagswys' getande en feftéelde ™ S? hebl-ndedefctorSdzond ^M4.8. fvrzx Lugdbat. 8r. Gouan. ikTó„rA. 40i j. x ob onro hrrato folio C Ki,-,, d- 10"'K WK- -f WAtm H?S '"■/"''0' ^-a^n. Pm. 424. Lex arlorea. tfl C 1fcS'^?1 ^ ^ W non fL ,0. C. BAUI1. P.„. 424. Smilax Dalech. T. Bauii ffi/ï Ss Grot^T' WeD;CT de franfchen CMne rer.l, t is Gioen-Eik noemen, of ook reró, deSpaanfchen de Itahaanen Eiice, het welk naby tornt am mfu ■ 7.Ï 2 JMSTÜS ?hvnthem&«'to te heeten.. .inils zeg dat er van de ƒ&„ twee Soorten zvn uar onder die ,n Italië, met het Loof weinZ1™ yfbocmen verfchillende', van fommige SSSJ "dl de°Senei'dCn' d°Ch aldaar 45SK^5me de B «aden uitgenomen dat zykiet gedoonul 1, veel naar die van Hulst geuoon^. m de Zuidelyke deelen van ^ry*, in Prove™ IS» "!,t dk GebooSêv4eh > Wtóden W,r 111 Stmft waar, van grootte zynde als een  EIKEBOOM. EIKEBOOM. 1613 een Appel-of Peereboom, en befchryfthemdus. "Aan zyne Takken, die hy breed uitfpreidt, komen rond" agti^e Bladen, van boven groen, van onderen wit, " en indevolwasfenBoomen geheelongedoomd. Zy " vallen nooit af, en hier van heeft de Boom zyn'naam. " Aan de enden der Takjes draagt hy langwerpige Kat" ten, zich uitbreidende in geele mosagtige Bloemp" jes,' beftóven met een zeer fyn Meel. Op eenige " andere afgezonderde Steeltjes komen de Eikels voort, ." naar die der Eiken gelykende, nu grooter en langer , " dan kleiner en korter, die fomtyds voor de rypheid " zwart worden en zekere Gom uitgeeven , welke heet " doch niet onaangenaam is van fmaak. Derypenbe" vatten, in een zwartagtige Bast, een vaste, zoete, " witte Pit, die van fommigen zo lekker geoirdeeld *' wordt te zyn als onze Karftengen en flazelnooten. " Hierom worden zy ook, in fommige Steden van " S'mnic, in de maanden October en November, op " de markt te koop geveild. Dus heeft Pltnius niet " zonder reden gezegt, dat men in Spanje de Eikels " 0p tafel zet, onder de Nageregten". " De andere Soort, Sniilax Dalechampii genaamd, is door de onfekartelde Bladen alleen van de voorgaande verfchillende, en Linnjeus merkt het als eene veranderfvkheid in deeze Boomen aan, dat fommigen getande, anderen ongetande Bladen hebben , blykende zulks daar uit, dat het dikwils op een en den zelvden Stam plaats heVt, wordende deeze Soort, buiten de Schors, moeüelyk van den Korkboom onderfcheiden. Thands is daar toe ook, als eene Verfcheidenheid, de volgende Soort betrokken. , . , 4.. Eikeboom, met langwerpig ovaale, gulpiggedoomde, ongedeelde van onderen wollige Bladen, de Eike'en gedeeld. Ouercus Foliis oblongo ovatis &c. Sauv. Monsp. 96. Gouan. Monsp. 491- rotundioribus es, fpinojis e Luco Gramuntio. Magn. Monsp. 140. Dee?e Soort is onder den naam van Groen-Eik met rondere en gedoomde Bladen, uit het Bosch vanGw mvnt, door Magnolius In zyne befchryvingder Planten die omftreeks Montpellier groë.jen, voorgefled. Anderen hebben 'er, onder de gedagte bepaahngen, Insgelyks gewag van gemaakt. Denkelyk zal het eene verbistering of verandering van de voorgaande zyn. 5 Korkboom. Suber. Eikeboom, met langwerpig ovaale''onverdeelde, zaagswys' getande, van onderen wollige B'aden, hebbende eene fpongieufebastigeSchors. Qiï'tcus Foliis ovato-oblongis &c. Linn. Hort. Cliff. 448. Koven ÏMgdb. 81. Mat- Med. 4^7- Sauv. Monsp. 96. Gov\y Movs". 491. Suber latifoliwn perpetuovirens. C. B'aÓH. hn. 4H- Pliellos five Suber. Dod. Pempu 829. Don Kruidb. 1299- Suber. Tournf. Lift. 584- Door derzelver fpongicufe barftige Schors byna alleen is. deeze Soort van den Groen-Eik onder-fcheideIvk. Zy groeit ook veel in de Zuidelyke deelen van Frankryk omtrent de Pyrenéen doch meest in Spanje en Halte, zelvs tot by de Stad Rome. De Griekfche naam isPhellos, de Latyn fche -Suber, de Italiaan fcheSugaro, de Spaan fche Aicornoque, de Franfche Liege. De Engel fchen geeven 'er den naam van Cork-Tree aan, die met den Nëderduiïfcherf Korkboom ftrookt: hoewel de enzen hem ook Vlothout noemen. De Boom is van middelmaatige'grootte, dikker dan de Groen-Eik, doch minder digt van Takken-, met grooter en ronder Bladen, Sommigen hebben, vanden breedbladigen Korkboom twee Soorten gemaakt, waar, van de eene haare Bladen behoudt, de andere die 's winters verliest; maar 't is zeker dat zulksafhangevan 't klimaat. Het laatfte heeft voornaamlyk plaats omtrent de Pyrenééfche Bergen.. Hy draagt Eikels, die grooter dan de Eikels, der Groen-Eiken, en ganfeh onaangenaam van fmaak zyn of fterk faiuemtrekkende,. zo wel als de Schors,. wanneer die gebrand en tot Poeyer gemaakt wordt. Men haaltze by ftukken van den Boom, we'ke twee of diie duimen dik zyn, en in drie jaaren groeit 'er de Schors wederaan. Hetinenig;vuldig gebruik, datmen 'ervan heeft, zo totfles fchen: kurken, als tot bollen aan de Vifchnetten en tot zoo«len in de fchoenen , het eene om dat zy van water ondoordringbaar is, het andere om haare ligtheid, dat zy op 't water dryft, en dus andere Lighaamen daar indan beletten te zinken , is wereltkundig. 6. Kermesboom. Quercus coccifera. Eikeboom, met ovaale onderdeelde, doornagtig getande, gladde Bladen, Quercus Foliis ovatis indivifis fpinofo-dentatis glabris. Rov. fjugdb. 80. Gron. Or. 291. Gouan. Monsp. 491- Qitei:■ cus Foliis ovatis dentoto fpinofis, Glandibus fesfüibus. Sai v. Monsp. 96. Ilex aculeata Cocciglandifera. C. Bauii. P. i. 425. Garid. Ax 245. T. 53. Ilex Coccifera Cam. Epit774. Coccus infeUoria. Loe. Icon. 153. Niet minder beroemd is deeze Soort, wegens d'e van ouds vermaarde Droogerye, welke zy uitlceit. Men noemtze deswegen Kermesboom; want de Befïën , die 'er den Latvnfchen naam Coccifera aan toegeëigend hebben, voeren in de Winkelen van ouds den n; am van Grana Kermes, 't Is egter maar een Heester, van weinige voeten hoogte, die anders zo zeer naar den Groen-Eik gelykt, dat men zeook Kleine Ilex genoemd vindt. Bauhinus geeft 'er den naam aan van Stekelige, Besfen en Eikels dremgende Ilex; anderenonderfcheidenze, doordien de Eikels ongedeeld zyn. Dit Gewas onfiuoet men op de droege , opene velden, van Lmguedok, Italië, Spanje en Portugal, ja het komt zelvs in 't Oosten en in 't B-loofde Land, voor. De Bladen van het Boompje gelyken veel naar die van Hulst, doch zyn kleiner; aan de Takken komen veele Katten met Bloempjes belaaden , die de figuur hebben van een uitgefneeden Bekertje: de Vrugten, dat Eikels zyn, komen op andere plaatzen voort met haaren Kelkr bevattende een' Amandel die in tweeën, fplyt. Behalve deeze Vrugt, die ditBoompjein 'tGeflacht der Eiken betrekt, draagt het zelve, als gezegd is r ook Beften, Grana Kermes genaamd;, maar deeze zyn 'er niet natuurlyk aan. De tedere Blaadjes worden van een Infekt bekroopen, dat zo klein als zand is en fcharlaken rood; het zelve zet zich ergens vast, en groeit door het inzuigen van het Sap der Bladen ,. op diezelvde plaats,, tot eene: ronde Bede, bevattende, een. Vogt, dat naar Bloed gelykt en waar onder het zyne Eyeren legt, even als de Schildluizen. Deeze Befiën zyn, wanneer menze inzamelt, blaauwagtig, doch worden door den Azyn, waar mede zy tot hetdooden der Eitjes of kleine Diertjes, van welken-zy grimmelen, befproeid worden, rood, en leveren die vermaarde: Droogerye uit, waar van men oudtyds tot Verwftof zo veel gebruik maakte , en die nog in de Geneeskunde, als een Hartfterkend middel, door de Montpellierfche Syroop van Kermes, beroemd is.. F 3 ; 7-  EIKEBOOM. 7- Kastanjebladige Eikeboom. Prints. Eikeboom, mt fpatelvormige wederzyds fpitsgo.lfagtig, getande BI; den, die de Tandjes rond en eenvormig hebben. Ouei ais Foliis ohovatis utrinque acuminaiis, finuato ferraps^cler ticulis rotundatis Uniformibus. Linn. Hort. Clif. 448. Groi> Virg. 149. Roven. Lugdb. 80. Ouercus'Castanece folii proeera arbor Virginiana. Pluk. Airni^og. Raj. Hifi. 191e Catesb. Car. I. p. T. 18. Seligm. Vog. I.Band. p. 2c. Pt. 36. Het woord Prfms, dat den Groen-Eik, of liever dei Kermes-Boom toebehoort, wordt hier gebruikt voo eenen VirginifchenEik, die Kastanjebooms Bladen heeft Het is eene der grootfte en hoogfte Eiken in dat Land draagende ongemeen groote Eikels. Men merkt aan dat zo in het voorjaar eene of twee handen vol vandt groene Knoppen deezes Booms, onder het voeder var appelgraauwe Paarden gemengd zyn , die Paarden, wanneer menze eenigen tyd daar mede gevoerd heeft! zwartagtig worden. 8. Zwarte Eik. Quercus nigra. Eikeboom, die de Bladen wigagtig, flauw driekwabbig heeft. Quercus Foliis airviformWus obfolete trilobis. Gron. Virg? 117, 149. ■Quercus Folio non Jen at 0 tjc.0. Quercus Marylandica&c. Catesb. Car. I. p. 19, 80. Seligm. Vog.LBand, PI 3T, 40. 6 ' Deeze Soort komt ook in Virginie voor, en wordt van Clayton de zwarte Eik met driekwabbige Bladen gety-teld. Hier toe betrekt men den Eik van Catesby met zeer breede Bladen , als ook dien Marylandfchen, welke het Blad in drieën verdeelt, byna als dat van den Sasfafras-Boom heeft. De Schors is zwart, het Hout zeer grof van draad. De Water-Eik met 'driehoekige Bladen, wiens Hout ook weinig deugt, fchynt hier toe insgelyks te behooren. 9. Roede Eik. Quercus ruina. Eikeboom., die de Bladen ftomp uitgegulpt en als met Borftels gefpitst heeft. Qirrcus Foliis obtufe firmatis, fetaceo-mucronatis Linn' ^rFn-JH-rcS- XIIL Qll!mis Foüontm finubus obtufis er-c. &c. Gron. Virg. 149. Quercus Efiuli divifura. Pluk. Alm. 309. Cat. Car. I. 2? 23. Seligm. Vog. I. Band. Pl.tf.fi. Quêrcüs Foliis finubus obtufis tjc Linw Hort. 0^:448. Rov. Lugdb. 80. Quercus Virginiana yeirs rubris. Pluk. Alm. 309. QuercurCaroiinienfis. Catïsb Car. I. T. 21. f. 1. Sel. Vog. I. Band. PI. 42. Deeze fchynt de roode Eik genoemd te zyn, om dat men 'er in Virginie gevonden heeft, wier Bladen rood geaderd waren. Plukenetius zegt, dat men ze in 't Jiiigedch, t welk nog verder gaat, deswegen de Schdrlaken-Eik tytelt, en veele zodaanigen waren te Londen uit Eikels opgekomen. Hier toe niet te min is die van Catesby betrokken, welke gedoomd is en groene Aderen heeft, alsook eene andere met diep uitrmgubte Bladen in welke ook niets roodagtigs voorkomt, dan mooglyk de Schors die tot Leertouwen zeer bekwaam is. 10. Witte Eik. Quercus alba. Eikeboom, met de Blaten ft-neef vniswyze verdeeld, de inhammen en hoeKen ttomp. Quercus Foliis oblique pinnéifidis &c. Kalm. j'. f' 357- QuercusFoUisfaperneïatioribus &c. Gron Virg. 117, 140. Quercus alba Virginiana. Catesb. Car. 1. P-V._2i.fi 2. Seligm. Vog. I. Band. PI. 42. Dit is de Witte Eik van Catesby, welke, zo wel als dia drie voorigen, in Virginie en Kdrolina, ofdaaromlxee^mNoord-Amerika, is waargenomen. Deeze eikeboom. t laatfte komt in geftalte grootelyks overeen met deFu - ropifcho Eiken, hebbende ook het Hout fyn vandnÏÏ " Èn worT ïe ÏT mm Vm dat SSÏK: aen wordt. De Schors is wit, en dit onderfcheidt • hemvande £ DezeIv£woi nd.eiidedt [ prk, voor het beste middel tegen de Loop gehouden • als men ze gepoeyerd inneemt* en oolfgebniikt om • eene bruine kleur te geeven aan de Wol No.' een ander is 'er m Virginie die de Witte Schubbige E% ge ; noemd wordt wegens de ruuwheid van de Scn™ leverende ook zeer goed Timmerhout uit vin lê deeze Boomen ftrekken de Eikels tot voedzel voor e Zwynen en andere wilde Dieren. De witte en roode, benevens eene wat verfchillende Soort de slaat Me^.genaamd, zyn in de Bosfchen var\ CfySie de gemeenfte Boomen. rvyywupte 11.. Smaakelyke Eik. Qiiercus Esculus. Eikeboom, die de Bladen vmswyze verdeelt, de Slippen ve van elkanderenvan agteren hoekig heeft. Quercls FolL pmnatifidis, laciniis lanceolatis rlnotis, acuW SsHce^ngulatis. Linn. Syfl. Nat. XII. Veg. XIIL Qui cu fZs pimmofinuato leevibus, Fruclibus jesfilibus. E7 LuS pliii^cTjri- five PhTs Grmm # 83» riiml. C. Bauii. Pm. 420. Tournf. I,,/i. <8De Heer Linn^ïus gebruikt het woord Jksiiilus dat voofdeTT" bRekend WaSt0t Cene" Geflacht „ voor de Karftengc-Bom en voor de Pavia van Boerhaave, doch de Heer van Royen heeft het woord Esculus in navolgmging der zesde uitgave van het fa menftel der Natuur gebezigd. PLINnfs befcl yft dï Esculus omftand.g en telt hem onder de Eikeldra Jende Boomen, met zeer breede Bladen, wier vïïHS genaam en goed om te eeten zyn. Dit past geenz nts gelyk men weet op de Paarde-Kastengen. De^Burge kroon te Rome was eerst van Eiken Takken, nader, hand van die den Esculus gevlogten. Civiea (>Cor0na) Ihgna primo fint, postea magis placuit ex Esculo, ? . 7 Plin. Hifi. Nat. Libr. XVI. Cap. 4. Men nik- te 'er Plantagien van tot Hakhout, om te b7a£ maar het Hout deugde niet om te verwerken. Ö alles is het meer dan waarfchynlyk, dat men door de Xsculus eene.:1 geheel anderen Boom verftaan heeft als van de hardheid van wiens Hout fomm «aX mSSfS^in o"71 °°k V™iusg:anS. VirgTliu p| Prï„ t ?VIDWS vau eene »w **** virg lius befchryft.de ongewoone diepte, tot welke deszelvs Wortelen in de aarde zonken Msculus imprimis, quae quantum Vertice ad Auras Mthereat, tantum Radice in Tartara tendit r, , , , Virgil. Geer?. 2. Eeneandere Autheur gebruikt dezen Boom tot een zin nebeeld der zonden: Tenuia nefpernas.n^orul f ,nZqur nunc Msculus est, alio tempore Virga fuiXZ' Volgens de uitdrukking van deezen laatften moet het eene hooge Eoom geweest zvn die in hlh t was, met breede Bladen en eeSa'are Vr Jten ?S wiens Takken Roeden gemaakt werden. Zo wordt hv dan, ten onrechte, van fommigen voor' den Mi lel boom (Msculus Mespebaum. KöNXe GazopM, 1 £ tis), van anderfeh voorden Groen-Eik (Ilex\Sn den. De Esculus der Ouden wordt hier bedoelf £Z men thands nog in de Zuidelvke deelen van i£a tt ,)!::;'Ui^7;C-- van, dat de zelve iendaagsch m Griekenland den naam draagt van Bd^i- da, I  EIKEBOOM. EIKEBOOM. i-6 iS da, en dat hy in Paleftina Eikels draagt als Duiven-Eyeren. De Bladen zyn byna tot aan de gezoomde Rib toe, vinswyze verdeeld, met de Slippen ver van elkander, lancetvormig fpits, naar agteren inzonderheid gehoekt, van onderen zo wel kaal als boven. 12. Europifche Eik. Quercus Robur. Eikeboom, met afvallende langwerpige Bladen, naar 't einde verbreedende, met de infnydinge fpitfer en de hoeken ftomp. Quercus Foliis deciduis oblongis, fuperne latiorihus, finubus aaitiorilms, angulis obtufis: Linn. Hort. Cliff. 448.- Fior. Suec. 784, 870. Mat.Med.4.26. Hall. Hete, 15& Roy. Lugdbat. 80. Dalib. •Paris 293. Gmsl. Slb. 150. Qjiercuscum lonn-o pediculo. C.Bauh. Pin. 420. Qiiercus. Fuchs. Hfi. 229. Loes. Prusf. 211. T. 69. Don. Pempt.^3Dod. Kruidb. 1290. Tournf. Infi. 583- fi- Quercus latjfólia, foemina. C.Bauh. Pin. 418. Linn. It. IVcstgoth. 214. Mant. 496. Hier moeten wy den gewoonen .E:7: befchouwen, die algemeen is in Europa, doch meest voorkomt in de middelde en bergagtige deelen, hoe-vel men hem ook in de Nederlanden, in Engeland, Frankryk, Sweeden, ja zelvs oostwaards in Afie aantreft. Hy voert gemeenlyk, in't Latyn, den naam van Quercus, en hoogftamMg'zynde zeer zwaar van Takken en bard van Hout, wordt hy Robur getyteld. De Italiaaneu noemen den E'kenboom zo wel Lobre als Qiiercia; de Spaanfchen RoUe of Rovre. 't Woord Robur wordt, in 't_ algemeen ,. tot betekenis van ongewoone kragt en fterkte, zo op bezielde als onbezielde dingen toegepast. De Franfchen geeven 'er den naam van Chêne aan, de Engelfchen noemen hem Oak, de Sweeden (gf / beiden van 't Neder-Saxifch ©drW en 't Hoogduitfch <£tCyC/ zo wel als onze Nederduitfche naam, afkomftig. De Grieken gaven den naam van Drucs aan de Eikeboomen in 't algemeen ; doch in 't byzonder maakten zy gewag van eenen tammen en wilden Eik, Drus Hëmeris en Agria, welke laatfte de gene is, dien de Latynen Robur noemen. De eerfte viel zo hoog niet, doch zwaar van Stam : de andere overtrof in grootte de meeste Woudboomen, zich in Armen verdeelende van ont'zaglyke dikte zo wel als de* Hoofdftam, en zich wyd uitspreidende; Aan deezen zullen, naar alle waarfchynIykheid, de Eikels kort gefteeld zyn; terwyl de gezegde Tamme Eik dezelven met lange Steeltjes heeft en daar van den naam draagt by Bauhinus. De vermaarde Ray oirdeelt f dat de lang- en kortfteeligheid der Eikelen een weezentlyk verfchil maakt tusfchen de Elkeboomen, dewyl in fommigen van de laatfte de Eikels zelvs ongedeeld zyn: doch die met langgefteelde Eikels was in Engeland overal in de Bosfchen gemeen, hebbende de Bladen wat gladder en een weinig ftyver. Deezen Eik oirdeelde hy de eenigfte te zyn, welke aldaar in 't wilde-voortkwam; zo dat het onderfcheid tusfchen den Tammen en Wilden Eik der Ouden mooglyk flegts in de- verbeelding beftaan heeft of afgehangen van de verfchillende- groeiplaats en groncb Niet meer achtinge verdient de onderfcheiding van Mannetje en Wyfje, aangezien deeze Boom onder de Eenhuizigen behoort, 't ïs zeker, dat fommigen breeder van Blad val'en, en dus fpreekt Linn.TOS , thands van eene breedbladige Elk, „ die-alle de Vrugten onge„ ft'celd heeft, door de gedaante beter dan door de „ befchryving te onderfcheiden. Dit is zulk eene be„ ftcndige- Verfcheidenheidy dat men ze. met reden, ,, mooglyk tot een byzondere Soort zou kunnen maa„ ken, volgens Gerardus." Deeze is het Mannetjegenoemd geweest, en die met langgefteelde Eikels, tevens bieedbladig, fchynt men het Wyfje genoemd te hebben. In de grootte der Eikelen is ook een aai merkelyk verfchil. Onder die met korte Steeltjes vindt men'er die dezelven zeergroot hebben, twee of drie;anderen die ze kleiner hebben, drie of vier by malkander, zo Ray waargenomen heeft. Tournefortheeft in het Bosch van Vincennes, tusfchen 't Kasteel en het nieuwe Park, den Eik, wiens Bladen met een: zagte wolligheid bekleed zyn, dat de eerfte Eik vat» Clusius is, gevonden. Die Wolligheid, evenwel,, hadt meest onder aan de Bladen plaats, en zodaanige Eiken waren deezen laatften, zo wel in de Bergagtige deelen van Oud K'istille in Spanje, als in Oostcnryk, aiwaar men denzelven Steen-Eik noemt, voorgekomen. Hy was van grootte omtrent als de gewoone Eiken. De Eiken groeijen in Switzerland, zo de Heer Hai.ler aanmerkt, wel in vlakke Landen en in de fchuinte doch geenzins op de toppen der Bergen. De Mannetjes Katten derzelven beftaan uit ver van elkander geplaatde Bloempjes, ongedeeld aan de Rib zittende, welken ieder uit eenige Schubbetjes famengedeld zyr. Het getal der Meeldraadjes is onzeker, van vier tot agt of negen. De Wyfjes Vrugtbeginzels zitien in een ruuwe Kelk, die ryp wordende in een hol Bekkentje verandert, dat eene eyvormige Vrugt bevat, in eene lederagtige Schil beflooten, die onder den naam van Eikel in Gelderland en andere hooge Landen van on/e Provinciën als ook in DuitJ'chlaud en elders, t'overbekend is, wordende in 't Hoogduitfch (Jitijcl/ in 't Engelfch Acam, in 't Franfch Gland, oveieenkomftig met het Latynfche Glans, in 't Italiaanfch Chiande, in 't Spaanfch Bèllotas, dat meer naar het Griekfche Elanos- zweemt geheeten. Zy ftrekken in 't algemeen , en in 't byzonder in Duitfchland, tot voedzel van de Zwynen en andere Gedierte. In Noord-Amerika zyn zy bovendien het lekkerfte Aas voor de Wilde Duiven , zo men verzekert. DeEikcboomenbekomen fomtyds een ongemeene grootte en zwaarte, waarover ik maar alleen zal melden, hoe Doctor Plott, in zyne Natuurlyke Historie-van Oxfort, gewag maakt van een Eikeboom, wiens 'Pakken vier en vyftig voeten lang waren, van den Stam afgemeeten, zo dat deeze Boom wel drie honderd Ruiters en meer dan vier duizend Man, Voetvolk,, overfchaduwen kon. Ook zyn in Wliitfield-Park, op de Grenzen van Cumberland, drie Eiken geweest, welken men. de drie Broeders noemde, en waar van de minfte eenStam van omtrent veertig voeten omftreeks hadt. Elders wordt aangemerkt, dat men den leeftyd des Eikebooms, tot goed gebruik r niet hooger mag fteilen dan; op ruim honderd jaaren. Dit kan , wat laage-vogtige Gewesten, gelyk die van onze Provinciën, aangaat; waar zyn; doch de ondervinding leert, dat, in-hooge Bergagtige landen, de Leeftyd deezes Booms zich tot verfcheide eeuwen uitftrekt, en dat hy aldaar op tweehonderd jaaren ouderdom eerst regt in zyne kragt ftaat. Onder alle nuttigheden der Eiken is die van Het Hout wel de voornaamfte: Buiten twyftèl zat' in deszelvs duurzaamheid veel verfchil naar de Groeiplaats-zyn;; gelyk ook de Heer Kalm aanmerkt , wordende daarom de Schepen,, die men in Nieuw Engeland timmert, veel be  I6i6 EIKEBOOM. beter gebonden dan die der Zuideiykc Provinciën. Dit van Penjylvanie kunnen naauwlyks tien jaaren op Zet gebruikt worden. Niet te min, zegt hy, is 'er ondei da negen Soorten van Eiken, welke in Noord-Amerik'. groei;en, geen eenige op ver na, ten dien opzigte . met de Sweedichen te vergelyken. Dit zal waar fchyn lyk, ook de reden zyn, dat de Kroonen var Frankryk cn Spanje zo veel Scheeps-'fimmerhout uit dc Oostzee ontbieden ,• te weeten om dat het Noordelykei groenende Eikenhout veel duurzaamer is, dan 't gene in de Bosfchen van die Koningryken valt. Het Engelfche wordt gezegd bet allerbeste te zyn tot den Scheepsbouw. Tot Paaien egter, tot Planken, Wagen ichot, enz. is zelvs het Franfche Eiken-Hout zeei bekwaam : zie hier wat 'er de Heer Roux van zegt in zyn Traité des Arbres a ouvrier, Paris 1750. Het Eikenhout duurt tot zes honderd jaaren in „ de lucht, maar deszelvs aardagtige natuur, weinig „ waters, lucht en vuur, hebbende, doet het fcheu,, ren, fplyten en krimpen: om dat het beftaat uit „ ongelyke deelen, te weeten drooge, harde en ve„ zelagtige, die op hunne plaats gevestigd blyven; „ terwyl de anderen, die vogtigerzyn, naarmaate der„ zeiver vogtighcid wegwaasfemt;'zich intrekken; 't „ welk zelvs dikwils, wanneer het Hout verwerkt is „ gebeurt; maar, om dit krimpen voor te komen, be„ hoort men het niet, dan wel droog zynde, te ge,, bruiken. Deeze oplettendheid is niet'nodig, wan„ neer het Eikenhout in de grond of onder water ge„ plaatst wordt, alwaar de Eiken Paaien vyftienhon„ derd jaaren in weezen blyven, en dus verfteent het „ zelvs, wanneer deeltjes van Zand, Kley, Steen of „ Zout, iu de Poren van het Hout dringende, zich „ aldaar vast zetten ; en die ondereen verbinden, waar „ dan zekere mengzels van Zwavel bykomende, zo ,, vormt zich als Metaal in Hout. Men heeft dus een „ goudkleurige Ader in Verfteend Hout gevonden , ,, die 'er heerlyk in uit ftak." Sommigen, inderdaad, willen waargenomen hebben, dat het Eikenhout, eer dan eenig ander Hout dus de natuur van Steen of Mineraal'aanneemt, en zulks zou aan de meerder vastheid zyn toe te fchryven. Het is, gelyk men weet, een zeer goede Brandftof, maakende een heet en duurzaam vuur, gelyk inzonderheid blykt in de daarvan gefmoorde kolen, die men onder de Goudfmits-Kolen vindt. Voorts maakt deszelvs hoedaanigheid, van door vuur krom te trekken, en de uitzwelling door water, dat men het tot Duigen van Bier-, Wyn- en Boter-Vaten, byna met uitzondering van alle ander Hout, gebruiken moet Let hier, welke eene milde gift van den Schepper deeze eigenfchap zy, van het Eikenhout. Om de een en andere reden was de Scheepvaart en Koophandel, zonder 't zelve, niets. De geheele Boom is vol van een zuur en famentrekkend Sap, dat meest in het jonge Hout cn in de Bladen heerscht; zo wel als in de Eikels: doch de grootfte r-imentrekkmg heeft plaats in de Bast, en daar van is t dat dec/.e tot Leertouwen zo bekwaam bevonden wordt. De Run dient ook tot zagte broeijing in Bak' ken. Het Sap des Booms wordt van zelv groen en geelt aan de daarop groeijende Zwammen eene Spaansch- groen-kleur. De Ouden maakten veel werks van het , Afkookzel of Aftrekzei van de binoenfte Schil der Ei- EIKEBOOM. kelen tot ftemping van Bloedingen en alle overmaatme Ontlastingen; als ook tot uitdryving van Venyn. De Bladen, in Wyn of Melk gekookt, ftoppen den Buikloop, deStonuen, enz. Uitwendig dienen zy tot fluiting van Wonden, en zuivering van vuile Zweeren. Het gedeftilleerde Water der Bloemen zou van dergelyke, doch zagtere, uitwerking zyn. In Larmedék gebruikt men , tegen den Loop , gebraden Eikels. Ook wordt het Afkookzel der Knoppen, vanden Eikeboom, in Wyn, als een Gorgeldrank, tegen Keelkwaalen aangepreezen: Het Kelkje van den Eikel is eertyds in byzondere hoogachtinge geweest Meest nogthands, is die famentrekkende hoedaanigheid blykbaar, en als geconcentreerd, in de Galmoten, een tegennatuurlyk voortbrengzel van den Eikeboom. Sommigen hebben zich daarover verwondert, dat dezer ven onryp geflööten, en ryp zynde met een gaatje doorboord zyn; maar dit moet volgen. Zy worden , naamelyk, door den fteek , dien zeker GallWespje met zynen Angel in het Blad maakt, als een Blaasje yoortgebragt, en uit het Eytje, datzy daar in gelegd hebben, komen Wormpjes voort, die in de Galnooten huisvesten, dezelven doen aangroeijen, verharden, daarin veranderen en 'er eindelyk door van hun gekipt, uitvliegen. Zie GALWESPEN n. 5. . Behalve deeze, die in de Noordelyke Landen zelvs niet hard zyn, en in Engeland geheel niet voortkomen, zo Ray meldt levert de Eikeboom nog veelerlei andere kleinere Galletjes, zo aan de Bladen, als aan de Steelen en Knoppen, ja aan de Bloemkatten uit, zelvs appelagtige en gefchubde Gallen, volgens Reaumur En , (of de fuikeragtige zoetigheid, welke op de Bladen fomtyds gevonden wordt, of de hoedaanigheid van het Sap, dit veroirzaake;) 't is zeker dat men , mooglyk, op geen Geboomte zo veelerlei Rudfen en andere Infekten aantreft. Dertig byzondere Soorten van Kapellen heeft men op de Eiken waarae, nomen Ik wil nu niet fpreeken van de Wespen of Bootvliegen, die zich daarop onthouden; noch ook van de Torren, die men Vliegende Harten noemt of van de Boomkevers, door welken geheele Bosfchen van Eiken fomtyds kaal gevreeten worden. De Marentakken die op de Eiken groeijen, als ook de zo beruchte Eiken-Zwam en Mos, zullen op die Artikels befchreeven worden, daar wy onze Leezers naar toe wyzen. Veele Natuurkundigen zyn van denkbeeld, dat Eiken en andere Boomen, terwyl zy nog met den Wortel 111 de Aarde ftaan, gefchild of van den Bast ontbloot wordende, wanneer men dezelven dan nog een of twee jaaren ftaan laat, duurzaamer en tot den bouw bekwaamer Hout, niet alleen, maar ook, op deeze manier den meesten en besten Bast voor de Looyeryen uitleveren. Dit ftuk, evenwel, kwam de Konnglyke Academie van Sweeden niet onbedenkelyk raor-, en derhalve flelde dezelve tot eene Prys-Vraag n tjaar 1762 , of zulks oirbaar zy, en hoe lang de Boenen dus gefchdd zonder nadeel kunnen blyvtn (lavi: 'och, zo zmks fchaadelyk bevonden wordt, op wat manier ■an de Looyeryen best ven Run te voorver ware,, tn 't olgende jaar zyn zes Antwoorden op deeze Vraag inekomen, m eenigen van welken het fchillen voórcéorooken, in anderen afgekeurd werdt, en, hoewel in  EIKEBOOM. EIKEL-AAKSTER. EILANDEN. 1617 In geene de zaak met genoegzaame ondervindingen was geftaafd, vondt zy egter goed, aan drie derzelven Pryzen te-vergunnen. Niettemin, opdat dit ftuk nader bevestigd mogte worden , ftelde zy de gedagte Vraag op nieuws voor, met een' dubbelde Belooning, van twintig ducaaten, naamlyk, voor'den genen , die. dezelve in 't jaar 1766 best beantwoorden zou. ' Men ziet hier uit, van'welk een gewigt het geoirdeeld werdt te zyn. Immers in de Voorréde van gedagte drie Antwoorden, welken zy aan 't licht wilde geeven, zoueenUittrekzel worden gevoegd van de Waarneemingen en Aanmerkingen, door Geleerde Mannen reeds daar omtrent in Engeland, Frankryk en Sweeden, gemaakt. Zie verders over de Cultuur deezer Boomen, derzelver nuttigheid, en veelerlei gebruik in ons Woordenboek, ILDeel, bladz. 603—607. 13. R.uige Eik. Quercus JEgilops. Eikeboom, die de ■ Bladen langwerpig ovaal, glad. en zaagswys' getand heeft. Quercus Foliis ovato-oblongis, glabris, Jerrato-dentatis. Mill. Ditï.T. 215. Quercus Calyce ecliinato, Glande myori. C. Bauh. Pin. 420. JEgilops Jive Ccrris. Dodon. Pempt. 831. Dod. Kntidb. 1301. Clus. Pann. p. 9, 10. Tournf. Injt. 583. Lob. Kruidb. U. 187- Cerri Glans JEgilops AJpris: J. B auh. Hiji. I. p. 77. De ruigheid van den Kelk der Eikelen, die zelvs ftekelig gedoomd is, maakt de onderfcheiding van deeze Soort, welke den Griekfchen nwa JEgilops, dat is Geiten-Oog gevoerd heeft, waarfchynlyk, om dat de Eikels eenigermaate naar het zelve gelyken. Een Oogkwaal is 'er, welke om de zelvde reden ook dien naam voert. De Latynfche naam is Cerrus of Cerris, die van Muritanienoemen hem Aspris, de Duitfchers £«raid;cL Hy groeit in de Zuidelyke deelen van Europa, inzonderheid in Italië, tusfchen Pejaro en Rome, zo Lobel aanmerkt: doch in Spanje fchynt hy van Clusius niet gevonden te zyn, die deezen Boom onder de andere Eiken vermengd, in Oostenryk waarnam, en aldus befchryft. ,, Het is een foort van Eik, niet alleen omftreeks , Weenen, maar ook in de meeste Bosfchen van Pan, nonie, gemeen. Dezelve groeit ten minfte zo hoog , als de gewoone Eiken, of ook hooger en regter van Stam, met een dikkere en ruuwere Schors, tly heeft de Bladen menigvuldiger, doch niet zo diep, ingefneeden, met langer en dunner Steeltjes aan de 1 Takjes gehegt, die korter en knobbeliger zyn, heb, bende de Knoppen kleiner, en bezet met eenige, , haairagtige Vezelen. De Kelken, opeenkortSteek' je aan de jaarlykfe Takjes, niet in de Oxels der Bla, den voortkomende, zyn geheel fteekelig, of zagt f, gedoomd, bevattende een Eikel die wat korter en 9, ftomper van punt is, dan gewoonlyk, wordende in „ de Herfst ryp. Ook zitten tusfchen de Bladen, fom„ tyds, zekere Knobbels, die als uit veele Schubben ,, famengefteld zyn. De Boeren en Houthakkers wee- ten deezen Boom zeer wel van den gewoonen Eik „ te onderfcheiden; achtende deszelvs Hout witter, weeker, en tot Werkhout minder dienftig". Van deezen Eik hadt Clusius verfcheide ftukken verfteend gevonden, op den EJenberg, die weleer met Bosfchen van deeze en de gewoone Eiken, gelyk nog de nabuurigen, was begroeid geweest, doch thands metWyngaardenen hooge Perfikboomen beplant. Aan X. Deel.. geen anderen Eik groeit, zo men wil, de Eiken-Mos By zulke groote dodden , als aan deezen. 14- Stekelige Eik. Oiiercus Ccrris. Eikeboom, die de Bladen langwerpig, lieragtig vinswyze verdeeld heeft, met de Slippen dwars en fpits, van onderen wollig zynde. Qitercus Foliis oblongis, lyrato-pinnatifidis; laciniis transver/is acutis, Jubtus-tomentcjis. Linn. Syst. Nat. XIJ. Feg. XIII. Quercus Calice li jpido, Glande minore. O.' Bauh. Pin. 420. Tournf. ïnji. Dod. Lob. ut Jufra. PlmgusJive'Esculus. J. Bauh. Hift. I. p. 74.ƒ. Lobel merkt aan, dat 'er van den Aigihps twee Soorten zyn, de eene met grooter, de andere met kleiner Eikelen. Deeze laatfte heeft Linn^us hier geplaatst onder den naam van Cerris, welke zowel aan den voorigen als aan deezen toebehoort. Hy was by den naam van Eik met den Kelk fteekelig en de Eikels kleinder, reeds door CasparBauhinus onderfcheiden; by zyn Broeder vindt men hem Pliagus of Esculus getyteld: waar van de-eerfte naam gemeen is aan &WeEiken, wier Eikels eetbaar zyn; de andere eigen aan eene byzondere Soort, hier voor befchreeven. Daleciiamp hadt een Boom onder die benaamingen voorgefteld, wiens Eikel uitermaaten zoet of lekker was, zegt J. Bauhinus; doch de Cerris, die juist zulke lieragtig vjnswys verdeelde Bladen heeft als deeze Soort zyn toegefchreeven, door gedagten Lyonfen Doftor afgebeeld, heeft, zo dezelve aanmerkt, deEikelszeer leelyk, hard en naauwlyks voor de Zwynen eetbaar, dan by gebrek van ander voedzel. Het gemelde Uitwas tusfchen de Bladen, Bedelguar genaamd, zou tot deeze Soort behooren. EIKEL, zie KOM-DOUBLETTEN n. 7. EIKEL-AAKSTER, is die Vogel, welke men by veele Schryvers geboekt vindt, onder den naam van Vlaamjche Gaay. Zie 'er de befchryving van in ons Woordenboek V. Deel, bladz. 2914.. EIKENHOUTS-DADEL, zie VOLUUTEN n. 8. EIKENHOUTS-TOOT, zie TOOTEN n. 20. EIKEN-LEDER, zie ZWAMMEN n. 4. EIKEN-VAREN, zie BOOM-VAREN n. 15. EIKEN-ZWAM, zie ZWAMMEN ». 1. EIK van JERUSALEM, zie GANZEVOET n.ct. EILANDEN in het Latyn Infidce, zyn uitgeftrektheden van Aardens of Gronden rondfomme van water omringd. De Natuurkundigen, zegt de Heer Lulofs (van wiens uitmuntend Werk over de Natuur- en Wiskundige bejehouwing des Aardkloots, wy in het fteilen van dit Artikel grootendeels gebruik maaken) zyn het omtrent den oirfprong der Eilanden niet eens. Burket in Theor. Teil. Sacr. L. I. C. 8., is van gedagten, dat fommigen en verre de meesten door den algemeenen Zondvloed zyn veroirzaakt, zo dat zy als puinhoopen van den Aardkloot, of van de oppervlakkige korst des Aardkloots, die voor den Zondvloed in wezen was, en door den zelven geborsten, ontbonden, en gefcheurd is, moeten gerekend worden, en dat anderen, doch weinigen, in laatere tyden zyn gebooren. Dit is een noodzaaklyk gevolg van de fchrandere uitgedagte, doch valfche onderftelling , die Burnet heeft zoeken door te dringen, naamlyk dat de oppervlakte der Aarde voor den Zondvloed glad en effen was, zonder Zeën, Bergen, enz. Dewyl wy op het Q Ar-  iöi8 EILANDEN. EILANDEN. Artikel Vuurbergen kortelyk zullen betoogen , dat het gevoelen van dien (chranderen Heer tegen de reden en tegen de H. Schrift aanloopt, zal ook deeze meeninge omtrent den oirfprong der Eilanden van zelv' vervallen. Zie VUURBERGEN. De Heer Woodward fchynt in zyne Gcograph. Phyf. p. 34. feqq. & Hifi. Nat. Teil. Illujï.p. 77. feqq. met den Heer Burjjet, dien hy anders op verfcheide plaatzen bondig wederlegt, daar in over,een te Hemmen, dat hy den oirfprong der tegenwoordige Eilanden van den algemeenen Zondvloed afleid, om dat toen de geheele oppervlakte des Aardkloots ontbonden en ais tot een dun flyk geworden is, waar door die Bergen en Eilanden, die voor den Zondvloed waren, verdweenen en na den Zondvloed nieuwe in de plaats gekomen zyn. In dit gevoelen ftemt met hem ten opzigt van het hoofdzaaklyke overeen ,de HeerMoNTi in Abt. Erud. Lipf. 1720. p. 19. Kortheidshalven en om de herhaalingen te myden, zal ik dit gevoelen hier niet ter toets brengen. Wat my aangaat, (zegt de Heer Lulofs) ik zie tot riog toe geen redenen, om van het gemeene gevoelen af te wyken, volgens het welk in het begin, toen Gons geduchte hand de Wateren en het Land van malkander affcheidde, de Eilanden voor het grootfte gedeelte zyn voortgebragt, fchoon andere van kleinder uitgeftrektheid, naderhand door de werking van tweede oirzaaken zyn opgekomen. Daar zyn Eilanden, die te groot en te verre van het vaste Land afgelegen zyn, dan dat men derzelver geboorte aan die tweede oirzaaken, die, zo als wy aanftonds zien zullen , kleine Eilanden wel eens hebben doen opryzen, zoude durven toefchryven; gelyk Tsland, Borneo, Madagafcar en meer andere. Men behoeft zich derhalven niet te fchaamen, om tot de eerfte oirzaak aller dingen hier zyn toevlugt te neemen, te meer dewyl die groote brokken, die wy het vaste Land noemen, in der daad niets anders dan groote Eilanden zyn, die alleen door Gods alvermogen onmiddelyk zyn gevormd. Of nu de alwyze Schepper zich van onderaardfche vuuren en aardbeevingen bediend heeft, om de Eilanden boven het water te doen opryzen, gelyk de Heer Ray in zyn Werkje, getyteld V Werelds begin en einde, bladz. 10. enz. gegist heeft, durven we niet bepaalen , fchoon men het tegendeel bezwaarlyk zoude kunnen bewyzen. Wy zeiden dat fommige Eilanden door de werkinge van tweede oirzaaken opgereezen zyn, het geen wy niet by gisfinge, maar op voorbeelden fteunende hebben ter neer gefteld. Dat 'er Eilanden door affchcuringe van het vaste Land zyn gebooren, getuigen veele oude Schryvers, het geen meest plaats kan hebben in die gene, die naby het vaste Land gelegen zyn. Sicilië zoude eertyds aan Italië vast geweest, en door het geweld der Zee daar van afgefcheurd zvn. Dus zingt Ovidius in Metam. Lib. XV. vs. 290. feqq.. Zonde quoque jutiFlt: fnisfe Dk'turltaUa ? dunec coanniii pontus AbfiaiU el media Telluru 'n reppulü undk: Dat is ; En Zsnclc ryk van zepsn La? aan ftaiie vast en mst vin e'een bewewen: 1 Be Zet. borst Misfohen beide cn fcbetirdè i;ct van 'f Land. s BitZancle is dezelvde Stad met Mesfina, gelyk blyken kan uit Strabo lier. Geogr. L. VI. p. 410. Edit. Ahmeloveen, en meer anderen. Dit word ook bevestigd door Claudianus De Raptu Proferp. L. I. Ttinactia quondam Italia pars una fuit; fed pontus et astus Mutarers fitxm, ruplt coufinia Nereus Viclor et abfcisjbs intcrluu aquors montes. De redenen, die voor en tégen deeze .meening kunnen bygebragt worden, vindt men by Ricciolus in Geogr. Ref. L. I. Cap. 15. jj. 4. feqq. Dus zoude volgens fommigen Eubea , dat nu Negroponte genoemd wordt, eertyds van Griekenland zyn afgefcheurd, en wel van dat deel, dat Beotie genoemd wordt, ingevolge Plinius Hifi. Nat, L. I. C. 88- De inwooners van Ceylon verhaalen,. volgens het getuigenis van den Heer Ray m zyn gemelde Werk, bladz. 141. en veiv. dat hun Eiland voor deezen aan de vaste en uitfteeker.de kust van Indie is gehegt geweest. Andere voorbeelden vindt men by Varenius Geogr. Gen. Cap. PUI. prop. 12. doch ik zoude geen borge willen zyn, d;t men 'er ftaat op kan maaken. Zelvs zyn 'er, die beweeren, dat Groot-Brittannie voor deezen vast is geweest aan Frankryk , doch naderhand daar van afgefcheurd ! onder de voorftanders van dit gevoelen zyn voornaamjyk te tellen Somner en Wallis , zie de Pliilofoph. Tranfaü. Abr.idg. T. IV. P. 2. p. 226. feqq. fchoon al in voorgaande tyden Servius ad Viegil. Êcclog. 2. vs. 67. in dezelvde gedagten gevallen is. Ee voornaamfte redenen van deezeglsfing zyn deeze, om dat de klippen aan beide zyden van de Zee juist tegen malkander over leggen, dat is, die van Dover tegen over die, die tusfchen Calais en Bolonje liggen, zynde beide van Kalk en Keifteen, en dat de langte der gezegde Klippen en Duinen langs het Zeeftrand aan de 5ene zyde in der daad overeenkomt, met de langte der Klippen en Duinen aan de andere zyde, naamlyk omtrent zes Engelfche mylen. Zo dit waarlyk heeft ilaats gehad , is de gisfing van den Heer Wallis. Phil. Travf. Abridg. I. c. p. 228. fcfe. omtrent de wyze, vaar op deeze Land-engte tusfchen Frankryk en Engeand doorgebrooken of liever door de Zee als opcelokt is, niet geheel te verwerpen. Naamlvk de zeevloeden zyn , en van beneden tusfchen Engeland en ?rankryk, en van boven tusfchen Engeland èn Nederand tegen deeze Land-engte geduurig aangevallen, en lebben geduurig eenig zand en andere ftoffenr waar litdie beftondt, mede gefleept, van dezelve te rug tuitende, of volgens den gewoonen loop der wateretyden afvloeijende, waar door die Land-engte alengskens vermindert, opgegeeten, van onderen uitehold en eindelyk verdweenen is, terwyl het water,, leer ruimte krygende, op die plaatzen, die verder aar van afgelegen zyn, het aangenomen zand en flyk. ét vallen; en dus zyn misfehien eenige van die Zandanken veroirzaakt, die in het Canaal zo tal ryk zyn; och dit zyn gisfingen, die alzo ongemakkelyk te be'yzen, als te wederleggen zyn. Ondertusfehen iset niet onwaarfchynlyk, dat veele Eilanden, die nay de va«te kusten liggen, op een diergelyke wyze yn veroirzaakt: want als de Zee met groot geweld' :gen zandige Kusten wordt aangedreeven, neemt zy Jduurig een weinigjen zand mede, het gene zy wegens  EILANDEN. EILANDEN. 1619 eens de zwaarte niet verre weg kan fieepen; derhalven laat zy het op een kleinen afftand van de Kust vallen , waar door eerst Zandbanken en vervolgens Eilanden voortkomen, inzonderheid zo.de diepte der Zee naby de Kust niet zeer groot is. Plet ontbreekt ook aan geen voorbeelden, welke doen zien , dat 'er op een andere wyze, door werking van tweede oirzaaken, Eilanden gebooren zyn, naamlyk door opheffinge, het zy dat die gefchied is door Aardbeevingen en onderaardfche winden, het zy door een foort van vuurbraakende Bergen en Holen, die zo wel onder de oppervlakte en op den bodem der Zee als op het vaste Land, kunnen gevonden worden. Als nu deeze onderaardfche vuuren en winden zo fterk aan het woeden raaken, dat zy fteenen, asfche, en andere aardfche Lighaamen opwerpen , of dat zy den grond der Zee doen opryzen, moeten 'er noodzaaklyk Eilanden gebooren worden. Men vindt al by oude Schryvers van diergelyke Eilanden gewag gemaakt, die wv niet alle zullen aanhaalen. . By voorbeeld Seneca (Nat. Qiiast. L. 2. C. 26.) getuigt, dat naar het verhaal' van Possidonius, toen 'er een Eiland oprees in de Egtlfchè Zee, de Zee by dag fchuimde en rook opgaf; dat 'er eerst by tusfchenpoozingen als Blixemen gezien wierden, als het onderaardfche vuur het drukkend gewigt van het water overwon; dat eindelyk Steenen, Rotzen en puinfteenige brokken opgeworpen wierden, waar uit by opeenftapeling een Eiland gebooren wierdt. Als men hier mede vergelykt het geen hy op een andere plaatze (/. c. L. 6. Cap. 21.) fchryft, dient men te befluiten, dat hy hier doelt op Therafia, dat nu volgens fommigen Sant-Erini of Santorin genoemt wordt, of misfehien op Thera. Plinius (Hifi. Nat. L. 4. Cap. 12.) getuigt, dat Therafia van Thera afgefcheurd is, doch dat Thera zelv eerst uit Zee is opgekomen, en dat naderhand tusfchen Therafii en Thera een ander Eilandje, Hiera genoemt, gebooren is , ja dat in zyn tyd by Hiera het Eilandje Thia is opgereezen. Andere voorbeelden geeft hy elders. (/. c. L. 2. C. 86. en 87.) Het gene van het Eilandje tusfchen Thera en Therafia by Plinius getuigd wordt, verhaalt ook Strabo (Rer. Geogr. L. i.p. m. 100.; zie ook Justinus L. 30. C. 4.) die 'er byvoegt, dat het een omtrek hadde van twaalf ftadien, en dat de Inwoonden van Rhodus daar op een Tempel aan Neptunus toegewyd gebouwt hebben. Doch wy hebben Llatere voorbeelden , die met meer omftandigheden zyn verzeld. Kircherus (Mund. Subt. Lib. II. C. 12. p. 8z. feqq-) geeft een merkwaardig verhaal van een Eiland, dat in July 1631 naby de Azores of Vlaamfcht Eilanden van nieuws uit Zee oprees, door het woeden van onderzeefche vuureh. Ter plaatze, daar het gebooren wierdt, was de Zee te vooren honderd twintig meetkundige voeten diep bevonden ; het vuur rees uit de diepte der Zee op tot aan de wolken, en joeg een' menigte van water, zand, en groote fteenen naar om hoog, welke uitwerpzels, na dat zy door haar zwaarte wederom in Zee waren geftort, een klein Eilandje van omtrent vyf morgen uitmaakten; doch dit Eilandje groeide in den tyd van veertien dagen zo fterk aan, dat het vyf mylen in de langte befloeg. Z° men op het verhaal van Kircherus geen ftaat genoeg maakte, gelyk men waarlyk niet veel op hem kan vertrouwen , zie hier een ander geval, dat ook by de Vlaam- fdtè Eilanden gebeurd is in onze eeuwe. Den laatften dag van het jaar 1720 gevoelde men op de Vtaamfcht Eilanden een fterke Aardbecving; de volgende dagen zag men fchielyk tusfchen de Eilanden St. Michiel en Tercera een nieuw Eiland uit Zee opkomen, op de breedte van 380. 29'., dat in het eerfte naauwlyks boven het water uitftak, doch in vervolg van tyd zo hoog oprees, dat men het in den afftand van agt of tien mylen reeds komde zien. Het was eenmyl in den omtrek en overal bezet met groote rotzen en fteenen, die niet kwaalyk naar puimfteenen geleeken. Het is merkwaardig, dat de top van de Piek van het Eiland Plco, die 'er dertig mylen vandaan is, juist op dien zelvden tyd ophield met vuur braaken. Een Stuurman peilde de diepte van het water naby het nieuwe Eiland aan den zuidkant, en vondt met zestig' vademen nog geen grond; aan den westkant was het zeewater geheel van kleur verandert; de grond naby het Eiland vondt hy zo warm, dat het vet, dat onder aan den voet van het dieploot gedaan wordt, tot tweemaal toe fmolt. In het jaar 1722 in Maart was het Eiland merklyk kleiner geworden, zo dat het met de oppervlakte van het water gelyk ftondt; zie 1'Hifi. de V Acad. Roy. 1722. p. 16. fiiiv. Comment. Bononiens. T. I. p. 205. feqq. Philof. Transaü. Abridg. T. 6. P. 1. p. 154. Een ander merkwaardig voorbeeld hebbenwe in het Eilandje, dat by Sant-Erine of Santorin gebooren wierdt in het jaar 1707 door het woeden van onderzeefche vuuren. Het vertoonde zich eerst den 23 May, fchoon de opheffende oirzaaken naar alle waarfchynlykheid reeds eenigen tyd te vooren bezig zyn geweest, dewyl de Zee daar ter plaatze te vooren meer dan tagtig vademen diep was. Men hadde twee dagen te vooren een kleine Aardbeeving op Sant-Erine gevoelt, waar na het Eiland eerst zich opdeedt als een klein Schip, doch het groeide ftraks aan, zo dat het den 13 of 14 Jüny reeds den omtrek hadde van een halve myl, en de hoogte van twintig of vyf en twintig voeten. Den 16 July zag men zeventien of agttien zwarte Rotzen, die uit den grond der Zee wierden opgeworpen en binnen weinige dagen het Eiland hielpen vergrooten. Den 18 zag men voor de eerftemaal een dikken rook opgaan, en men hoorde een dof geluid uit het binnenfte van het Eiland voortkomen; den 19 vertoonde zich het vuur, in het begin flaauw, doch allengskeiis aangroeijende. Omtrent het einde van Augustus wierdt het onderzeefche geluid fterker, zo dat men als zes of zeven ftukken grof gefchut te gelyk hoorde affchieten; Rotzen wierden om hoog geworpen als bomben, en vielen op den afftand van meer dan zeven mylen in Zee. Den 6 Juny 1711 nam het nieuwe Eiland nog aan in lengte, .zo dat het reeds zes mylen in den omtrek heeft; het geraas duurde nog, maar was maatiger dan te vooren. Andere byzonderheden van niet minder belang fla ik kortheidshalven over, dewyl de Nederlandfche Leezer reeds gelegenheid heeft, om die na te gaan; zie l' Hifi. de T Acad. Roy. 1708. p. 28. &f fuiv. Philof. Transact. Vol. V. P. 2. p. 196—213. waar. van een gedeelte vertaald te vinden is in de Nemerkimdige Aanmerkingen, I. Deel, p. 480, en volg. 1735. Pater Goeree heeft meer omftandigheden op de aangehaalde plaatze, (Trans. Abridg. I. c. p. 200. fjfc-) daar by voegende,~dat dit de eerftemaal niet is, dat deeze wonderen der Natuur te Sant-Erine gezien zyn, Q 2 ver-  1620 EILANDEN". verzekerende, dat 'er drie andere kleine Eilandjes, (waar van 'er twee in de Baay van Sant-Erini leggen, en het derde een weinig daar buiten) uit den bodem der Zee zyn opgeworpen. Het eerfte is Hiera, nu Me gali Kammeni, waarvan wy boven uit Plinius reeds gewag gemaakt hebben ; het tweede is Mikri Kammeni, ofhet Kleine Gebrande Eiland, dat in het jaar 1573 volgens het verhaal der Inwoonders van Sant-Erini is opgekomen , tusfchen het welke en het groote Kammeni in 1707 het nieuwe Eiland oprees. Het derde legt even buiten de Baay, door de Grieken Asprorifi, of het Witte Eiland genoemd, om dat de aarde waaar mede het bedekt is, wit is als kalk; misfehien is dit het Eiland Thia daar Plinius van gewaagt. (Hift. N.t.L. II. C. 87.) Iets diergelyks heeft plaats gehadt in het opryzen van het zogenaamde Sunk-Island in de Humber; zedert het jaar 1666 heeft het het hooft boven gehouden , daar het te vooren alleen by laag water gezien wierdt; het is negen Engelfche mylen in den omtrek en geeft fchoone weiden voor deSchaapen, gelyk ook Koorn en Hey. Men kan egter dit opryzen niet toefchryven aan een fchielyke ontfteeking van onderaardfche vuuren , dewyl het zelve veel te langzaam gefchied is; (zie Philof. Trans. Abridg. Vol. 4. P. 2. p. 251. gf*.-} het fchynt veel eer van tyd tot tyd aangehoogd te zyn door die wegen, die wy in het vervolg zullen aanwyzen, als wy over de veranderingen , die de oppervlakte des Aardkloots ondergaan heeft, zullen handelen. Wy zagen hier boven, dat het nieuwe Eiland dat tusfchen St. Michiel en Thercera in het jaar 1720 opkwam, in het jaar 1722 al wederom begon te zakken en met de oppervlakte der Zee gelyk ftondt, zo dat 'er nu misfehien niets meer van overig zyn zal, het geene niet vreemd zal voorkomen, als men acht geeft op andere voorbeelden van Eilanden, die verdweenen zvn. Wy willen ons niet ophouden met het Eiland AiH-:tis waar van Plato in zyne Schriften zo breedvoerig heeft gewag gemaakt, en het welk door Aardbeevingen en andere oirzaaken onder het water zoude bedolven zyn, dewyl 'er redenen zyn om te denken, dat dit alles meer voor een verdigtzel, dan voor een' waare gefchiedenis moet gehouden worden: want hy ftelt, dat het grooter zoude geweest zyn dan Afien en Lybie te famen, om andere bondige redenen, die f osephus Acosta in zyne Hifi. Nat. van West-Indien, L. I. C. 22. bv brengt. Men vindt ook laatere voorbeelden van Eilanden, die verdweenen zyn, waar op men misfehien wat meer ftaat kan maaken; ten minften verhaalt Verdries Plnf. Pan.Jpec. Cap. 4. g. 2. dat in het jaar 1718 eenige Eilanden door Aardbeevingen vergaan zyn. Gelyk het nu gebeurt, dat Bergen inftorten, (zie BERGEN), zo is het ook geen wonder, daiEilar.de:'., die als groote Bergen , wier voet op den grond der Zee is, kunnen aangemerkt worden, inftorten,, wegzinken en dus verdwynen , inzonderheid als door hit woeden van onderzeerche vuuren, holen en als grafkelders, gemaakt zyn, om deeze brokken te ontvanger. Zouden daar en boven geduurige winden , ftortregen3 en zeegolven niet allengskens zo veel van de Eilanden kunnen wegneemen, affpoden en afkabbe'en, dat zy eindelyk geheel cn al onder het water ipdompe'ttl worden'? Nadat wydus tic EOanden in het algemeen befchouwt EILANDEN. hebben zullen we derzelver byzondere foorten watna- der onder't oog moeten brengen Men is gewoon de Eilanden m drie foorten te verdeelen, naamelyk Groote, Middelmaatige en Kleine: wy zullen dezelve ook kortelyk in deeze orde optellen en befchryven, fchoon wy veele van de kleinfte foort; die niets aau' meikelyks hebben over het hoofd zullen zien. Onder de groote Eilanden van Europa telt men , j. Engeland en Schotland, die te famen één Eiland uitmaaken dat alleen maar door een Straat, die doordans; het Canaal genoemd wordt, van frankryk en de Nederlanden is afgefcheiden, fchoon het, g'elyk wy reeds gezegt hebben, volgens fommigen voor deezen aan frankryk is vast geweest. 2. Jsland dat in de meeste Landkaarten vertoond Ta' half r rde" f oorde^P»ntscirkel ten naasten by ais nalf-doorfneeden, en wel vyftien graaden in zvn langte bevat en meer dan drie graaden in de breedte doch de l Isle getuigt, (zie Mem. de VAcad. ivao! p. 4b.,.) dat volgens naauwkeuriger berichten der Zeevaarenden dit Eiland geiied en al buiten den Noordelyken aspuntscirkel geflooten is, zo dat deszelvs allernoordelykfte kusten de breedte hebben van 66°. W Deeze berichten worden bevestigd door de waariiecming van Tiiorlacius, Bisfchop van Hola, die de Poolshoogte van deeze Stad, welke op de Noordelykfte kust geleegeii is, bevondt 65". 44'. Hetwor.dc door de groote Noord-Zee geheel omringt, fchoon die op verfcheide plaatzen byzondere benaamingen draagt Het is volgens Peykere (Foyages au Nord, T. I. d%is la Relanon d Mande, p. 4.) dubbel zo groot als Sicilië en ryk ,n grazige weiden. Sommigen houden het voor het oude Thule doch zonder grond, dewyl of het Noordelyke gedeelte van Schotland, of Hitland, by de Engelfche Zeevaarenden Thylenfel genoemd, met meer recht daar voor kan gehouden worden. Zie Bruzen la Martinicre#£i1 Cluverii Geograph L III C "o Menfchen befpeuren. Wanneer de Scheppers dee„ zer Werelt het verbond, met de Opperfte Godheid 55 gemaakt, verbraken, en van haar afvielen, zondt 5, deze uit den Hemel op onze Aarde, éénen Herftel_ s, Ier der Orde, wiens naam Christus was. Deeze », Godlyke overmeesteraarverfchcen met een Hghaam5, lyk voorkomen bekleed, doch met geen weezenlyk ■>, Lighaam; hy kwam, om de Heerfchappy van den Overften der Stoffe te verwoesten, en aan de deugd" *aame Zielen den weg te wyzen, langs welken zy »j tot God moesten wederkeeren. Deeze weg is bey, zet met ongemakken en moeijelykheden: nademaal 5, de Zielen, die ten oogmerk hebben, om, na de „ ontfloopfng van dit fterflyk lighaam, tot het O per>i *ezen weder te keeren, zich moeten onthouden van Wyn, Vleesch, het Huwelyk, en, metéén woord yri ai.es, wat dient om de zinnen te ftreelenof bet f i'Wfm eenig genoegen te fchenken". Saturnim s hmipn ' n defe'"'''^nfpoorige ftellingen in Syrië, doch °o\en-dlteAmochie, en trok, door'het veelfchynend ELEATISCHE WYSBEGEERTE. vertoon van eene meer dan gemeene deugd, eene groote menigte tot zich; zie Eusebius KebklGefch Boek IV. Hoofdfl 7. bl. i72. e» Boek VI. Hoofdfl. ^ b ^yyf/ff"5 LlkLCaP- 24- Epiphanius Ilraf. XIX & XXIII §. 3. pag. 4I Theodoretus Falular. Haretic. Lib. I. Lap. 2. en L'k II Cap. 7. pa!r. 22l F-thaSonfchê School intreden, de Wysbegeerte tot den ouderdom van twee- en^uigezyn van de nederlaag der Peruaanen te Plat,a en Marathon, de regeeGSf VwHK™zien' EMPEboetes tot Leerling hebben , het begin van de een- en- tagtigfte Olympiade Weeven, en honderd jaaren bereikt hebbende, fter Xe-  ELEATISCHE WYSBEGEERTE. ELEATISCHE WYSBEGEERTE, 1631 Xenophanes had geenen Meester. In zyn Vaderland vervolgd, begaf hy ztch naar Zonde, of naar Catméo in Skitie. Hy was Poëet en Wysgeer. Tot de verregaandfte behoeftigheid vervallen, verzogt hyaan Hieron om onderftand. Brood aan eenen Dwingeland te vraagen! het ware nog beter geweest zyne Vaarzen langs de ftraaten te hebben gaan zingen; zulks zoude eerlyker geweest zyn, en meer overeenkomftig met de zeden van dien tyd. Verontwaardigd over de verdichtzelen die Homerus en Hesiodus op rekening van de Goden gefteld hadden, fchreef hy tegens die twee Dichters; doch de vaarfen van Hesiodus en Homerus hebben onze tyden bereikt, daar die van Xenophanes voor lang in de vergetelheid zyn gedompeld geweest. Hy weerftreefde de grondbeginiélen van Thales en van Pythagoras,- hy plaagde door haairklovende aanvallen den Wysgeer Epimenedes,- hy fchreef de gefchiedenis van zyn Vaderland, en in een werkje getyteld van de Natuur, leide hy de gronden tot eene nieuwe Wysbegeerte. , De twisten dien hy met de Wysgeeren in zynen tyd voerde, verftrekten ook tot voedzel aan het norfche humeur van Timon; ik bedoele dat den Menfchenhaater zich 'er inwendig over verheugde, fchoon zyn uitwendig uithangbord, 'er onvergenoegdheid over betoonde. Wy bezitten geene werken der Eleatici; en men befchuldigd die onder de Ouden welke melding van hunne grondbeginfelen hebben gemaakt, dat zy zeer onnaauwkeurig zyn en in geenen deele ter goeder trouwe hebben gehandeld, ten aanzien van 't verflag 't welk zy 'er ons van hebben gegeeven. Zie hier al het geen men van hunne Metaphyfica en Phyfica heeft kunnen verzamelen. Metaphyfica van Xenophanes. Niets wordt uit niets voortgebragt. 't Geen beftaat heeft dan altoos beftaan: maar het geen eeuwig is, is onbepaald; het geen onbepaald is, is eenig: want daarverfchcidentheidplaats vindt, is meervoud. Het geen dat eeuwig, onbe^paald, eenig, overal het zelvde is, is ook onveranderlyk, onbeweeglyk: want indien het van plaats kon verwisfelen, zou het niet onbepaald zyn; en indien het min of meer van wezen kon veranderen, zouden fn het zelve dingen zyn welke een begin namen, en ook de zodaanigen die eindigden, zonder oirzaak; daar zou iets uit niets gebooren worden , en niets van iets; 't welk ongerymd is. Daar is maar een Wezen , dat eeuwig, onbepaald, eenig, onveranderiyk, onbeweegbaar, zy; en dat Wezen is God. God is geen righaam; maar egter verfpreid zich deszelvs zelvftandlgheid uit, en vervult eene' oneindige ruimte van eene klootagtige gedaante. God heeft niets gemeens met den Mensch. Ply ziet en hoort alles, is alom tegens woordig; hy is ten zelvden tyde de Weten fchap, Bet Verftand, de Duurzaamheid, de Natuur; hy heeft onze gedaante noch onze hartstochten niet,-zyne zintuigen komen in 't geheel niet met de onzen overeen. Dit Leerffelzel'is vry overeenkomftig met fommige gevoe'ens van Spinoza. Want fchoon Xenophanes twee zelvftandigheden fchynt te erkennen, waar vande innerlyke vereeniging een geheel uitmaakt; zo is aan den anderen kant eene-van die zelvftandigheden ingebeeld, en kan ingevolge de gevoelens van dien Wysgeer,. van de: andere niet: onden'cheidentlyk en op zich zelven begreepen worden als door affcheiding. In derzelver aart heeft geen wezentlyk verfchil plaatsten behalven dat zo is deeze Ziel van het Heelal die door Xenophanes fchynt uitgedagt, en welke alle de Wysgeeren welke hem opgevolgd zyn toegelaaten herben , niets van 't geen wy door eenen Geest verftaan. Phyfica of Natuurkunde van Xenophanes. Daar is maar één Heelal; maar daar zyn een oneindig aantal werelden. Dewyl 'er geene waare eigentlyke beweeging in wezen is, zo is 'er in de daad ook geene voort"teeiing, vergankelykheid, noch verandering.- Daar is geen begin noch einde van iets als enkel waarfchynlykheden. De waarfchynlykheden zyn de eenigfte in wezen , zynde overgangen van den ftaat der mooglykheid tot dien der beftaanbaarheid, en van den ftaat der beftaanbaarheid tot dien van vernietiging. De zinnen kunnen ons niet opleiden tot de kennis der eerfte reden van het Heelal,- zy bedriegen ons onwederfpreckelyk ten aanzien van derzelver wetten.' Wy bekomen geene vaste wetenfehap dan alleen door de reden; al 't geen niet anders dan op 't getuigenis der Zinnen berust is gevoelen. De Metaplryfica is de wetenfehap der dingen; de Phyfica beftaat 'in de beoeffening der waarfchynlykheden. Het geen wy in ons ontwaar worden, beftaat,- 't geen wy buiten ons vermerken , 's fchyn. Maar de eenige waare Wysbegeerte beftaat uit dingen welke in wezen zyn, en niet uit de zodaanigen welke flegts in fchyn beftaan. Niet tegenftaande de verachting welke de Eleatïci de wetenfehap der daaden en de kennis der natuur fcheenen toe te draagen, hielden zy 'er zich egter op eene ernftige wyze mede bezig; enkel oirdeelde zy 'er min gunftig over als de Wysgeeren van hunnen tyd. Ten aanzien van de onzekerheid der overeenkomst der zinnen, zouden zymet de Twyffelaars hebben kunnen inftemmen; daar zy egter tegens deeze de onfeilbaarheid der reden zouden verdedigd hebben. Daar zyn, zeiden de Eleatici, vier Hoofdftoffen; deeze vereenigen zich om de Aarde te formeeren. De Aarde is de ftoffe van alle Wezens. De Sterren zyn vuurige Wolken: die groote kooien dooven des daags en ontfteeken zich des nagts. De Zon is eene verzameling van Vüurdeeltjes, welke in vier- entwintig uuren vernield en weder herbooren wordt; 's morgens komt hy te voorfchyn even als eene groote vuurgloed door verfche dampen ontftooken:- die dampen verteeren na maate dat zyne loop voortfnelt; 's avonds valt hy uitgeput op de Aarde ; zyne beweeging gefchiedt in eene regte lyn: het is de afftand die aan de ruimte die hy doorloopt, eene in fchyn kremme buiging veroirzaakt. Daar zyn verfcheidene Zonnen; ieder klimaat, ieder luchtftreek heeft de zyne,. De Maan is eene in een gepakte Wolk; zy is bewoond ; daar zyn Gewesten, daar zyn Steden ih,. DeWolken zyn niets anders dan uitwaasfemingen welbede Zon van de oppervlakte des Aardbodems naar boven trekt. De Zeën hebben den gantfehen Aardbodem bedekt; de waarheid van dat verfchynzel betoogt', zich door het aanwezen der Zee-lighaamen aan derzelver oppervlakte- en ingewanden. Het menfchelyk Geflacht zal een einde neemen , wanneer den Aardbodem door de dieptens der Zee verzwolgen zynde, dieverzaameling van wateren zich overal op eenen gelyken  1632 ELEATISCHE WYSBEGEERTE, Iyken voet zal venpreiden, den Aardbol zal ontbinden , en 'er eenen modderpoel uit voortbrengen; de Eeuwen zullen voortrollen en verloopen, de wyduitgeftrekte modderpoel opdroogen , en de Menfchen behooren worden. Ziedaar de groote omwenteling van alle de Wezens. Wy dienen niet uit het gezicht te verliezen, dat te midden deezer kinderagtige beuzelaryen, verfcheidene denkbeelden daar van, met de Wysbegeerte van onzen tyd ftrooken: neemt by voorbeeld, de onderfcheiding der tloofdftoffen , derzelver vereeniging, waar uit de Aarde voórtfpruitj de Aardeals het'algemccne beginfel der Lighaamen aangemerkt,- dc kromte of kringswyze waarfchynlykheid, een uitwerkzel van den grooten afftand; de veelheid der Werelden en der Zonnen; de bewoonde Maan; de Wolken door aafrdfche uitwaasfemingen geformeerd; de overftroo]ming der Zeën boven de gantfche oppervlakte des Aardbodems enz. Het was bezwaarlyk, dat eene wetenfehap die men kan zeggen dat nog maar flegts tot haare kindsheid was gevorderd , een' grooter aantal waarheden of gelukkige denkbeelden kost ontmoeten en te voorfchyn brengen. Van deezen aart was de toeftand der Eleatifche Wysbegetftes toen Parmenides te voorfchyn kwam. Deeze was geboortig van EUa, hadt Zeno tot eenen leerling, en leefde gemeenzaam met Socrates. Hy fchreef zyn wysbegeerig Leerftelzei in vaar zen , waar van flegts zulke onvolkomene brokken zyn overgebleeven, dat men 'er met geene mooglykheid, eenig aaneengefchakeld geheel uit kan vormen. Zeer waarfchynlyk is het dat hy aan de Reden de voorkeur gaf boven 'de Zinnen , dat hy de Natuurkunde als de wetenfehap der gevoelens befchouwde, en de Metaphyfica of Bovennatuurkunde als de wetenfehap der dingen, en dat hy het befpiegelend gedeelte van de Eleatifche Wysbegeerte in den zelvden toeftand liet, waar in'hy die' vondt, ten zy men zich tot Plato wil gedragen ,'en aan Parimenibes al dat gene toecigenen. het welk 't Platonismus zedert dien tyd over zyne denkbeelden heeft verfpreid. ■ Parmenides vormde-een zeer byzonder leerftelzei van Natuurkunde. Hy befchouwde en de Koude en de Warmte, of de Aarde en het Vuur, als de beginzelen der Wezens; hy ontdekte dat de Zon en Maan door middel van één en het zelvde licht fchitterden, maar dat de fchittering der Maan geleend was ; hy plaatfte de Aarde in het midde'punt der werelt; hy fchreef derzelver onbeweegbaarheid toe, aan den geIvken afftand van alle kanten, van ieder der andere ftippen van het Pleelal. Om de voortbrenging der zelvftandigheden welke ons omringen te verklaaren zeide hy: het Vuur is de'Aarde K&egevpegd , het'flyk is verwarmd geworden, de Mensch en af wat leeven heeft is voortgeteeld ; de Werelt zal een einde neemen : het voornaamfte gedeelte van de menfchelyke Ziel is in het Hart geplaatst. P armenidfs wierd in de zeven- cn- 't festigfte Olympiade gebooren : de tyd van zyn fterven is onbekend. , De Eleaanen riepen hem tot hetregeeringsbeftier ; maar' , Volksberoertcn waren de oirzaak dat hy het behande- , delen der publykc zaaken ras moede wierd, hy onttrok ] zich aan dezelve om zich geheel en al aan de bcoeffe- i ning der Wysbegeerte toe te wyden. ■, Melissus van Samos bloeide in de vier- en- tagtigfte i ELEATISCHE WYSBEGEERTE." Olympiade. Hy was eene Staatunan alvoorens hy de Wysbegeerte beoefende. Misfehien was het voordeeliger voor de Volken dien hy beftierdegeweest, dathy was begonnen met Wysgeer te zyn en daar na geregeerd hadt. Hy fchreef in zyne eenzaame verblyfplaats van het Wezen en van de Nutuur. Hy maakte geene de minfte verandering in de leerftellinge der Wysbegeerte van zyne voorgangeren, enkel geloofde hy dat de natuur der Goden onbegrypeljk was, uien moest 'er van zwygen; ook was hy van gedagten, dat het geen niet beftaat onmoogiyk is.- twee grpndftelhngen, waar van de eerfte veel ingetogenheid doet blyken, en de tweede veel ftoutheid. Men is van gedagten dat het deezen Wysgeer was, welke het bevel over die der Athenievfers de zege bevogt. Zeno bemoeide zich met de regeeringszaaken , voor dat hy zich op de beoeffening der Wysbegeerte toeleide. Men zegt dat hy zich te Agregentiwn bevond ten tyde dat die Stad onder het juk dér dwingelandye van Phalaris gebukt ging; en dat hy na zonder eenige vrugt alle de middelen te werk had gefteid die de Wysbegeerte aan de hand geeft, om dit woeste Dier tot zagter zeden over te haaien, hy aan de jeugd het eerlyke doch gevaarlyke middel inboezemde, om zich van dien Dwingeland te ontdoen; dat Phalaris deeze zamenzweering ontdekt hebbende , Zeno liet vatten, en hem de gruwelykfte folteringen liet ondergaan, in hoop dat de felheid der finerten, hem de naamen zyner Complicen zoude afpersfen; dat egter die Wysgeer niemant dan alleen den gunfteling van den Dwingeland noemde; dat te midden zyner folteringen, zyne welfpreekendheid de lafhartige■ Agri^ntiners deed ontwaaken; dat zy zich fchaamden hunne halzen onder het juk der dwingelandye te bukken terwyl eene Vreemdeling voor hunne oogen eenen fmertelyken dood onderging, alleen, om dat hy ondernomen had hun uit de ketenen der flavern'ye te verlosien, dat zy eensklaps eenen opftand verwekten en dat den Dwingeland wierd dood gefteenigd Eenigen voegen hier by, dat die Wysgeer, Phalaris verzogt hebbende om hem te naderen, onder voorwendzel van hem te zullen ontdekken al 't geen hy begeerde te weeten, hy hem in 't oor beet, en niet losliet, voor dat hy onder de flagen die de Beulen hem toebragten, den geest gaf. Anderen zeggen, dat om aan Phalaris alle hoop te beneemen om den grond van de zamenzweering te ontdekken, hy zich de Tong afbeet, en die in 't aangezicht van den Dwingeland fpuwce. Alaar welk een groote luifter de Wysbegeerte uit deeze daaden ook zoude kunnen bygezet worden, mogen wy egter den weinigen ftaat die 'er 3p n te maaken , niet aan ons zelven ontveinzen • ?oeoe berichten verzekeren, dat Zeno noch onder het beftier van Zeno noch onder dat van den Tyran Denys leefde; voeg hier by, dat dezelvde cebeuitenslen aan Anaxarces worden toegefchreeven Zeno was eene kundige Redenkonftenaar: hy ver-, ee de zyne Logica in drie deelen. In het eerfte banelde hy over de kunst van redekavelen; in het tweeIe over die van zamenfpraaken naar behooren te voe6.1*3 en in het derde over de wetenfehap van redewisten. Hy volgde geene andere Metaphyfica dan die ■an Xenophanes. Ook weerftreefde hy het gevoelen -an de wezentlykheid der beweeging. Aan eenen ieder  ELEATISCHE WYSBEGEERTE. ELEATISCHE WYSBEGEERTE. 1033 der is zyne drogreden van Achilles en de Schildpad bekend. Hy zeide: „ verdraag ik den hoon my door eenen booswigt aangedaan met geduld, dan zal ik ook ongevoelig zyn voor den lof die eene eerlyke ',' Man my toekent". Zyne gevoelens over de Natuurkunde '(kookten volkomen met die van Parmenides. Hy ontkende het ledige. By de Koude en de Warmte wel is waar, voegde hy het Vogtige en de Droogte, dan hy befchouwde zulks niet als vier verfehille ide grondbeginzelen , maar als vier uitwerkzelen van twee oirzaaken, naamelyk de Aarde en het Vuur. - y, Gefchiedenis der Nitmirhndige Eleatici. Leucippus van Abdera, Leerling van Melissus en van Zeno, en Leermeester van Democritus , wierd ras ontwaar, dat het verregaande mistrouwen ten aanzien van het getuigenis der zinnen, alle Wysbegeerte ten eenemaa1c den bodem infloeg, en dat het beter was om te 011de-zoeken in welke omftandigheden zv ons te ^oor fteilen, als aan zich zelven en aan anderen door redeikundige fpltsvinnighelea te willen opdringen, dat zy ons altoos bedriegen. Hy kreeg weerzin in de leerftellingen van Xenophanes, over de Metaphyfica; in de Denkbeelden van Plato, in de Getallen van Pytii agoras , in de Drogredenen van Zeno, en gaf zich ten eenemaalen over aan de beftudeering der Natuur, aan de kennisfe van het Heelal, en aan het onderzoek der Eigenfchappen en Volmaaktheden der Wezens. Hst eenigfte middel, zeide hy, om de Zinnen weder metde Reden te vereenigen, die zedert den oirfprong der Eleatifche Seüe in onmin fchynen geraakt te zyn, is om naauwkeurig de gebeurde daaden te verzamelen, en die tot eene bafis van de befpiegeling te doen verftrekken. Zonder de Daaden, komen alle de leerftedige Denkbeelden op niets uit: het zyn verdwynende fchadu wen, die flegts een oogenblik aan zich 'zelven gelyk zyn. Men kan Leucippus als den Stichter der lighaamlyke Wysbegeerte aanmerken. Myn doelwit is niet om hier mede te betoogen, dat men voor zynen tyd, de lighaamen niet als verzamelingen van deelen heeft befchouwd,- maar hy is de eerfte geweest die van de zamenbinding deezer deelen, de algemeene oirzaak van alle dingen heeft gemaakt. Hy had de Metaphyfica in zodaanigen afkeer genoomen, dat om zeide hy, niets willekeurigs in zyne Wysbegeerte te laaten, hy 'er den naam van God uit verbannen had. De Wysgeeren die hem waren voorafgegaan, befchouwden alles in de denkbeelden; Leucippus wilde niets toelaaten dan 't geen hy in de lighaamen zoude waarneemen, hy liet alles van het ondeelbaar lighaamtje (atomus), deszelvs gedaante en beweeging voortvloeijen;Democritus verbeterde dit leerftelzel, en Epicurus bragt het tot het hoogfte toppunt van volkomendheid. Leucippus en Democritus hadden beweerd dat de atpmi of ondeelbaare lighaamtjes, door derzelver beweeging , gedaante en inhoud, onderling van malkanderen verichilden, en dat het van derzelver voorbefchikking was, dat alle Wezens gebooren wierden. Epicurus voegde hier by, dat'er atomi waren van zulk eenen tegenftrydigen aart, dat het niet mooglyk was, dat deezen zich kosten ontmoeten of vereenigen. Leucippus en Democritus hadden beweerd, dat alle de hoofdftoffelyke klompjes of deeltjes een begin geno- X. Deel. men hadden met zich in eene regte lyn te beweegen. Epicurus merkte aan, dat indien zy begonnen waren zich in eene regte lyn te beweegen, zy nimmer van richting zouden veranderd zyn, zich niet geraakt hebben, zich niet zouden hebben kunnen vereenigen, en geene de minfte zelvftandigheid zouden voortgebragt hebben: waar uit hy befluit, dat zy zich inrichtingen die iets naar malkanderen helden en in een te famenloopend middelpunt bewogen hebben , byna op dezelvde wyze als wy zwaaie lighaamen naar het middelpunt der aarde zien vallen. Leucippus en Democritus hadden hunne atoml met eene en dezelvde zwaartekragt bezielt. Epicurus verleende aan de zynen verfchillende trappen van zwaartekragt. Dit zyn de voornaamfte onderfcheidingen, die tot onze kennis zyn gekomen, welke tusfchen de Wysbegeerte van Leucippus en Epicurus plaats vinden. Nog beweerde Leucippus, dat het Heelal oneindig is. Volgens hem is 'er eene ten eenemaalen volle,en eene geheel ledige plaats: zynde dat de twee algemeene deelen van de gantfche ruimte. De atomi beweegen zich in het ledige. Alles fpruit uit derzelver vereeniging voort. Zy maaken werelden uit, welke in atomi opgelost worden. Gedreeven rondsomme een algemeen middelpunt, ontmoeten zy zich, ftooten malkanderen, fcheiden zich vaneen, en vereenigen zich; de ligtften worden in de ledige ruimtens, die uitwendig den algïmeenen Draaikring omringen, geworpen. De anderen neigen met alle kragt naar het middelpunt; zy haasten 'er zich naar toe, drukken zich, blyven 'er aan hangen , en vormen 'er eenen klomp, die onophoudelyk in digtheid en omtrek vermeerdert. Deeze klomp trekt alles aan zich wat 'er maar naby komt; van daar ontfpruit de vogtigheid, hetflib, het drooge, de warmte, het brandende, de wateren, de aarde, de fteenen, de Menfchen, het vuur, de vlam, de fterren. De Zon is van eenen wyd uitgebreiden Dampkring omringd. Het is de beweeging die onophoudelyk het vuur der Hemellichten onderhoudt, dooi'op de piaats die zy beflaan deeltjes aan te voeren, welke het verlies dat zy doen vergoeden- De Maan ontleent haaren luifter van een.geleend licht der Zonne. De Zonen Maan zyn aanverduifteringen of Eclipfen ond&rworpcn, om dat de Aarde naar het Zuiden helt. Dat de Maan-Eclipfen veelvuldiger dan die der Zonne zyn, daar moet men de reden van zoeken in de verfcheidentbeid van derzelver oppervlakten?. De voortteelingen , floopingen, en geftadige veranderingen zyn de gevolgen van eene algemeene en noodzaaklyke wet, welke op alle dedeelen der Stofte werkzaam is. Schoon de werken van Leucippus voor ons verlooren zyn, is ons egter genoeg kundigheid der beginzelen van zyne Wysbegeerte overgeb'eeven, om over de verdienften van fommigen onzer hedendaagfche Syftematici te kunnen oirdeelen; en wy zouden aan de Cartefiaanen kunnen vraagen, of de denkbeelden van Leucippus wel veel van die van Cartesius verfchillen. Zie CARTESIAAN EN. Leucippus , had Democritus een der eerfte Vernuften van de oudheid tot opvolger. Deeze is te Abdera gebooren van ryke en aanzienlyke Ouders. Hy bloeide in het begin van den Peloponnefifchen oorlog. Zyn voorneemen om te reizen ten uitvoer breneenS "de,  1634 ELEATISCHE WYSBEGEERTE. de, liet hy aan zyne Broeders de vaste goederen, en nam in geld het geen hem voor zyn aandeel van zyn 's Vaders nalaatenfchap behoorde. Hy doorreisde Egypte, alwaar hy de Geometrie in de Schooien beoeffende,- Chaldé&-r Ethiopien, in welk landfchap hy met de Gymnafophisten verkeerde,- Perjïen alwaar hy deikfogi ondervroeg, Indie enz. ,, Ik hebbe niets vcrwaar,, loosd zegt Democritus, van 't geen ik oirdeelde dienftig te zyn, om my tot onderwys te verftrek„ ken; ik heb alle de beroemde Mannen van den tyd ,, waar in ik leefde gezien; ik hebbe alle die Land,, fchappen doorloopen daar ik dagt de waarheid te „ zullen aantreffen : de verre afftand der plaatzen heeft ,, my niet afgefchrikt; ik hebbe de verfcheidenhcden „ van veelerleye Climaaten waargenoomen; ik hebbe „ de onderfcheidene verfchynfelen der Lucht, die der ,, Aarde en van de Wateren by een gezameld; het ,, vermoeijende dat het reizen verzelt, heeft my geen„ zints belet om befpiegelingen te doen; ik hebbe de „ Mathematifche Weeten fchappen op de groote we„ gen beoeffend, even als of ik zulks in myn ftille „ boekvertrek deed; ook geloove ik niet, dat iemant „ my heden ten dage in de 'ks de verkiezing van nieuwe Magifl-raatsperloonen te doen enz., als mede ■e nu ter tyd .„gevolge het nieuwe Reglement de Regeering d,er Stad van den 19 Maart 1786 in? een dubbeld getal de nominatie van zes perfoonen maaken, waar uit vei volgens de Sta^de^dï Zié Sok KFim% Am-;^MagiftMatsPerfoonen dcett- , r L,PRN°01EN en KIEZERS. üi-IiCIiE betekent'verkiezinge, keuze - ei-entlvlc ^oï^Pf^ of ^ van iemant tót^fe 'ë en d f r 8 '?ld **" V*™' gefchied d°°i' den b t r vrt Ll' de 115"fit of hct recht toe beeft IlEcÏSIS?^ Zie A«CHTREKKER. 0X1, > ER 'S de "aam va" ee» werktuig, v n f rL f f D!6Ze benaa™»g is afkomftig £r woorden' harn^>4 Daar zyn verfcheidene foor ten van BMromten'ï waar van de eene naauwkeuriger en van minder 01flag is dan de andere. Zie hier de befchryving van een der eerstgemelde foorten van den Engelfchen WisYonfte ^n,k fyneiHtvIndin-' deze,ve twee ïdSffi Ta grootte a!s de k,eMe <™tem> gediaaid uit Kurk of de.pit van Vlierboomen-takken en aan koper- ofyzerdraad opgehangen, door midde van l.nnen draaden die zes duimen lang zyn? Deeze Balletjes droeg hy by zich in een klein fmal dooZ zodaanig toegefteld, dat, als men het f onderftc: bo ven of met den bodem naar om hoog hie ld, e, iet fchu.fje open haalde, dat tot dekzel ftrekt, de E d'èt- ^ZTJ^f' hunneD™den regt hielden. Aan het min of meerder van elkander wyken deezer Ba let ^rtref a^ooV TrUi eenCT »P de S fn een veitiek, als ook de buiten Lucht eleüriek zy. Ook wyzen zy aan, ol die Eleüriciteit der Lucht toKtüfoi negouef, dat ^ plus oï minus zy; het eerfte door dc af neeming, het andere door dltoeneeming vaThunne onderlinge wegftooting , by de aannadering van e wreeven Barnfteen of Zegellak. Men mott ïïefn zorgvuldig zyn van dezelven niet te dS aan den vloer of de wanden van 't vertrek, noch aan Boomen of Gebouwen te houden. Buitensdeurs dienen zv fgentlyk om de elektriciteit der Lucht, wanneédie .1 et Wölken en Onweersbuijen bezet is', te oncferzoe' en Evenwel vond de Heer Canton de Lucht fomtyds eleQnekmet heidér weder; doch nooit by nagt £ genoomen wanneer het Noorderlicht zich vSnde n dan nog maar in eenen kleinen trap. OverdaÏÏa jet hem tn den winter ook gelukt, de Ek&rYiuit %■ n len Dampkring^ waar te neemen met dit We m g Z >l ttfigen, en tot byna zo grooten trap, wanneer de rhermome er van Fahrenheit tusfchen 28 en % .raauen tekende, als hy ooit dezelve by zomer Vad 'F'^^rpTlV/^^'^'^^^^enveer.7 ^ ELFC m^rf-216 BARNSTEEN. üLLCI UARIE is een Geneesmiddel 't welk dooaans is famengefteld uit ligte Poedert, ma honTg met iyroopen, met Couferven of die-- £2-  ELECTUARIE. ELECTUARIE. gelyken Op zodaanige dikte vermengd, dat die poeders wanneer het EleBuarie bewaard wordt, niet zinken , maaar fteeds met de andere inmengzeis vermengd blyven, zonder dat egter het middel te dik wordt om bekwaamlyk te kunnen doorgezwolgen worden. Men bedient zich van dezelve veeltyds om verzagtende en bloedzuiverende middelen te bevatten, of om den onaangenaamen fmaak van fommige geneesmiddelen te verbeteren. Saamtrekkende EleBuarien en de zodaanige die het vleezige gedeelte van vrugten in zich bevatten, moet men in flegts geringe hoeveelheden teflens bereiden; wyl de faamtrekkende middelen onder deeze gedaante bewaard wordende, ras haare kragten verliezen, en het vleezige gedeelte der vrugten fchielyk tot gisting en verrotting overgaat. Om uit. het vleezige gedeelte der vrugten de kragt te trekken, moet men die vrugten , zo ze niet geheel ryp zyn, of de rype, eerst gedroogd zynde, in een weinig water zo lange kooken tot ze murw zyn. Men wryve vervolgens het vleezige der vrugt door een haairen zeef, of persfe het door een dunnen linnen doek, en kooke het vervolgens in een aarden pot, over een klein vuur, zo lange tot dat het dik genoeg geworden is, geftadig roerende om het aanbranden te beletten. Zo men die vrugten, versch en geheel ryp zynde, bekomen kan, behoeft men dezelve niet te kooken , maar flegts te kneuzen en vervolgens door te persfen of te wryven, als boven gemeld is. EleBuarie tegen den Rooden Loop. Neem Japansch inmaakzel twee oneen ; Bedfem van Locatelli een once; Rhabarber in poeder een half once; Syroop van Heemswortel zo veel noodig is, om aan dit alles de dikte van een EleBuarie te geeven. Het is doorgaans in den Rooden Loop gevaarlyk, opiaaten en faamtrekkende middelen te geeven, zonder dezelve met buikzuiverende te mengen. Van de laatften zyn 'er in dit EleBuarie gemengd, waar door het een veilig en zeer nuttig middel is, tegen de bovengemelde kwaal. Men neemt van het zelve de grootte van een Mtiseaitnoot, twee- of driemaal 's daags, naar het toevallen het vereifchen. Verzagtend en Weekmaakcnd EleBuarie.- Neem Sennebladen tot een fyn poeder gemaakt, agt oneen; Coriander-zaad, mede tot poeder gemaakt, vier oneen; het vleesch van Tamarinden , en van gedroogde Franfche Pruimen , van ieder een pond; kook deeze twee laatften ter dikte van honing, en zulks gedaan zynde, meng onder dezelve twaalf oneen Thericiak, en laat het dus famen nog een weinig kooken; meng 'er vervolgens de eerstgemelde poeders onder en maakt het tot een EleBuarie. Dit is een nuttig en tefFens aangenaam middel. Men kan het zelve, wanneer zulks vereischt wordt, kragtiger maaken, door 'er Jalappe, Scammonie en dergelyke middelen onder te mengen. Men kan zich van dit — in de plaats van het Electaarie van Casjïa bedienen. EleBuarie tegen de Vallende Ziekte. JTeem Kina tot poeder gemaakt een once;. poedet van Tin en wilde Valeriaan wortel van ieder een half on:e; gemeene Syroop zo veel genoeg is om dit ailes tot een EleBuarie te maaken. ! ür. Me ad geeft een foortgelyke EleBuarie als dit jp, waar van men 's morgens en 's avonds ieder reize een dragma gebruikt, drie maanden daar mede aanhoudende. Het zal egter niet kwaad zyn nu cn dan eenige weinige dagen met het gebruik daar van op te houden. Door Dr. Buchan is by het voorfchrift van Dr. Meao alleenlyk het poeder van Tin gevoegd, dewyl de vallende Ziekte veeltyds uit Wormen voortfpruit. EleBuarie ter geneezing van een Druiper. Neem van het verzagtend EleBuarie (hier boven gemeld) drie oneen ; Poeder van Jalappe en van Rh i cber van ieder twee dragmen ; Cremor Tartari een once ; gemeene Syroop zo veel noodig is om dit alles tot een EleBuarie te maaken. Men kan dit verkoelend en buikzuiverend middel met veel vrugt gebruiken geduurende de ontftceking en fpanning der Pis'wegen, waar mede een kwaadaartige Druiper verzeld is. Men neemt van het zelve twee- of driemaal 's daags een dragma, of de grootte van een Muskaatnoot; meer of min, naar men noodig vindt om zagtlyk open lyf te houden. Een EleBuarie uit Cremor Tartari en gemeene Syroop faamgefteld, kan by gelegenheid de plaats van het voorgaande vervullen. Na dat de Ontfteekïng verdweenen is, bedlene men zich van het volgende EleBuarie. Neem van het meergemelde verzagtende EleBuarie twee oneen, Balfem Copaïve een once; Gom van Pokhout en Rhabarber in poeder, van ieder twee dragmen , en zo veel Syroop als genoeg is, om dezelve tot een EleBuarie te maaken. De Dofis of Gifte hier van is dezelvde als van het voorgaande. ' EleBuarie van de Kim of Koortsbast. Neem Kina in poeder drie oneen; Cascarille een ha'f once; Syroop van Gengber zo veel tot het maaken van EleBuarie genoeg is. De Cascarille helpt de Kina ter geneezing van hardnekkige, tusfehenpoozende koortfen. Doch voor kwynende geitellen is het beter, dat men dè Cascarille agterwegen laate, en in derzelver plaats drie dragmen rauw Ammoniac-zout neeme. EleBuarie voor de Ambeijen. Neem bloem van Zwavel een ,once; room van Wvnfteen (Cremor Tartari) een half once; en zo veel Theriaak als tot het maaken van een EleBuarie genoegzaam is. Hier van neemt men drie- of viermaal 's daags een ' Theelepeltje vol. EleBuarie voor de Beroerte. Neem Mostaard-zaad tot Poeder gemaakt en Cónferf van Roozen, van ieder een once; en zo veel Syroop van Gengber, als tot het maaken van een EleBuarie noodig is. Hier van neeme men mede drie- of viermaal 's daags een Theelepeltje vol. EleBuarie voor de Zinkings-Pynen. Neem Conferf van Roozen twee oneen; Vermiljoen van S 3 fpies-  i638 ELEGIE. Spiesglas (bereid) anderhalf once; Gom van Pokhoi (Guajacum) in poeder een once, en zo veel Syroop vc Gengber als noodig is tot een EleBuarie. In zodaanige hardnekkige Zinking pynen , welk met geen koorts verzeld zyn, kan men zich van d middel met veel vrugt bedienen. Men neemt van ht zelve tweemaal 's daags een Theelepeltje vol ELEEMOZYNA, zie AALMOES. ELEGIE is een uitheemsch woord, hetwelk eci klem Dichtftuk betekent, waar in klagten beueven fmertelyke en treurige uitdrukkingen de voornaamfh kenmerken fchetst en bepaalt. _ De zo beroemde Franfche Dichter Boilcau geef in zynen Art poet. de volgende korte doch zinryke be lchryvmg van de Elegie. La plaintive ELEGIE en longs habüs de deuil, Sal les cheveux epars, gémir Jur un cercuil. Wy hebben hier boven gezegd, dat de voornaamfte i.enmcrken van zodaanig Dichtftuk zich inzonderheid met treurige onderwerpen bezig houdt: doch ingevolge den zelvden Boileau bepaalt zy 'er zich niet enkel aan, dewyl hy zich verder dus laat hooren. Elle peint des amans la joie QP la triflesfe Flatte, menace, irrite, appaife wie maitresfe. De Taalkenners zyn verdeeld over den oirfprong van dit woord: Vossius volgende Dydimus, leidt het ar van het Gnekfche I ¥ H^,„, ach lacyl zeggen. De e.legte^wierd, dus genaamd, om dat die met de uitroeping ï £ opgevuld was; eene uitdrukking die zeer gemeenzaam is aan de Treurdichters, en die zo emen is aan bedrukte Menfchen, welke door droefheid als overftelpt zyn. Het waare kenmerk der Elegie beftaat in de Ieevendrgheid der denkbeelden, in de kieschheid van gevoelens, en in de eenvoudigheid der uitdrukkingen Wy hebben geene eigenlyke Ekgien van de Grieken dan die, welke in de Andromache van Euripides te vinden is. Maar van de Latynen hebben wy die van I irui.lus, Propertius en Ovidius. De ftukken van TiBULLus zyn natuurlyk, zagt en fraai. Propertius heeft in zyne Gedichten meer fterkte van geest doen blyken : zelvs is hy een weinig hard, om dat hy al te geleerd ,s. Men weet dat het gebrek van Ovidius beftond m te veel vernuft te hebben, en te weinig in zyne Leezeren te ondei fteilen. Hy zegt alles' van zyne onderwerpen wat men 'er van kan zeggen en juist daarom zegt hy 'er te veel van. Wil men den naam van Elegien pasfen op de ftuk- 1 ken van onze hedendaagfche Dichtere.!, die uit vyf- 1 of zesvoetige vaarzen beftaan, en overhands (gelyk men zegt) ryffien, dan worden zy zekerlyk in graote \ menigte tn onze taaie gevonden. Onze°s oh d decks zyn egter vyfvoetfge verzen, met overhand- n fche rym.egelen best gefchikt voor eigenlyk gezegde klaagzangen, gelyk uit verfcheidene Lykzangcn d e g' by onze beste Dichteren voorkomen kan blyken -! tc ÏÏZ ^"S üeSts eeiVëe regelen uit het fraaije dl. ftuk van II. K. Poot, op den dood van Aktoki van Ju i.r.EUWENiioEic, ten voorbedde bybrengen. " hc Geruste wyk van 't zalig geefteiidom, J Waak ruime pafin voor heereiyke gangen: dl Gy mo£t m 't endt by uwen beldedrom ui Sluote «'el vaa Lwmjwenmosk ontvangen, pu ELEO-SACCHARUM* ELEPHANTASIS. I r,Hy is *9?*jf< Ptonkftar fchynt niet meer I gaat wel pi maar veel te fpoedjg onder? ' O zwarte dood, zal dan uw blint gëweer ; Kooit merken \iat gemeen zy of byzSridef? Och, waerom vim bet leven ook zyn' rael l Ea,t dclt,§h Wj-ft met deugt en kennis 1£ ? J» waerom wert bet noodlot uit mstael En diamant by 's werolts wies; geklonken? Dces gryze Helt, bezielt van hefoélseh 'vuur Zwoer ieluer een een de vvy.shdt en haer ftanj'er En overzagh den wandel der natuur ul"ue"> Tot dat by gausch in oogen fcheen veiandert. O Leeuwenhoek, zoo blank van hart i)S rl.ir^" Ter quader uur door 't ftraffe lot bemaeti/é Zie nu uw graf, zie eens na honuert jatr' Hoe door de faein uw giori wort bekraetiet VVy zullen, als de lente weiigb bloeit & " Uw M °P 'f ëshe'Sc ontdoicn, Uw (hl vertrek, uw rustplaats oïwermoeit °0l ün ver.ch'gebloemt bcltro „, lenyyl zult ge u vermaken in den rei Der zaligen, daer andrc Starren lichten vergeèf my nu, dat ik weemoedig!, fc'hef. lk zal in myn ziel voor u een eerzuil (lichten. ELEMENT-STEEN, zie KEY-STEENEN n y ELEO-SACCHARUM noemt men Se'zodaanVe esfèntieele Oliën welke met zuiker zyn vereen iH Het is een middel om de Oliën bekwaam te maaken van zich met water te kunnen vermengen- 't nen** niet zoude kunnen doen, ten zy de zuiker welke zich in water Iaat oplosfen, tot een middel van die verèé niging verftrekte. Om Eleo-Saccharum te xet vaaruigen , behoeft men flegts weinige druppels van eene eslentieeleOliehetzy van citroen, kaneel lavendel enz. op póeyer-zuiker te laaten druipen ;'of wel men bewryft een ftuk broodzuiker met eene oranje-of citroenfchdl ; daar door wordt de fuiker met eene y ezent yke welruikende Olie bezwangerd. Dat is het niiddel 't welk de Italiaanenen wel inzonderheid de Na polttaanen te werk fteilen, om aan hunne door kunst gemaakte Bloemen, denzelvden reuk te geeven die aan :1e natuurlyke Bloemen e.gen zyn; ten dien einde doen zy een weinig Eleo-faccharum in de Kelk van de konst doem; dit maakt dat die langen tyd den reuk behoulen fchoon die evenwel ten laatften verdwynt In fommige Apotheeken vindt men den Eleo-faccha■urn Camtnativum, dewelke gemaakt wordt, met vierm- twintig druppen esfentieele Olie van Camillen op waalf oneen poeyerzuiker te doen druipen. Ook is ïr eene Eleo-faccharum van Sasfafras, welke eemaakt -ordt van twee drachma Sasfafras-Olie, en zet oneen -itte zuiker: men zegt dat het een zeer goed middel tegen Catarrhen of zinkingspynen. ELEPHANTIASIS, is de naam welken de Grieken n dat foort van Huidziekte hebben gegeeven 't welk )or de Arabieren, Lazery of Melaatsheid wordt efeamd. b De Lazery der Grieken, wordt van de Arabieren noemd, Albcra nigra: het is eene foort van Schurft t eenen hoogeren trap dan de gewoone gefteigerd 5 verfchilt hy van de Schurft die wy dagelyks zien' !t dan door eenen meerderen graad van kwaadaartigd. b De Melaatsheid der Arabieren is nog heviger'dan der Grieken. Van alle de ziektens, waar door de wendige bekleedzelen op verfcheidene wyzen door sten, knobbels en zweeren worden aangedaan is  ELEPHANTIASIS. ELF-EN-DERTIG, iö"39 'er geene welke zulk eene menigte onderfcheidene kwaaien yereenigt, en zo algemeen alle de dee'en van het lighaam aantast, en dat op zulk. eene verfcbrikkelyke en ten zelvden tyde medelyden inboezemende wyze, als de Elephantiafis; waarom ook deeze vreesfelyke ziekte door Paul. JEginetus en de Authearen die na hem van deeze kwaal gefprooken hebben, als eene algemeene zweer over het gantfche lighaam verfpreid, xvordt befchreeven. Men heeft aan deeze fchroomeIyke ziekte den naam van Elephantiafis gegeeven, het zy om dat dezelve even groot is door den aart van haare toevallen en al zo fterk door de bezwaarlykheid om die te geneezen, onder alle de andere bekende ziektens, als de Olyphant in grootte en fterkte alle de overige viervoetige Dieren overtreft,- of om dat diegenen welke door deze foort van Melaatsheid aangetast zyn, het lighaam en de benedenfte uiteindens inzonderheid, zodaanig ftyf en gezwollen hebben, dat zy die niet kunnen buigen, om welke eigenfchap men hun by de Olyphanten vergeleek, zynde ingevolge .het gevoelen der Ouden de beenen van deze Dieren zonder geledingen. Het zy eindelyk om dat deeze ziekte veroirzaakt dat de huid gezwollen, oneffen, gerimpeld, als met fchubben bedekt is, benevens eene menigte fpleeten en barften, zo als die der Olyphanten. Deeze laatfte reden komt het waarfchynlykfte van alle andere voor. Ook heeft men daar aait ingevolge Galenus in zyn boek de Tumoribus, Cap. XIV. den naam van Satyriajïs gegeeven, om dat die genen welke van deze ziekte aangetast worden , in den beginne door prikkeling tot onkuisheid gekweld worden. Ook betekent men haar door den naam van Leontiajis, waar van Aetius in Tetratl. 4. zegt, dat de gene die 'er door aangetast zyn dikke rimpels op het voorhoofd, en een woedend, verfchrikkend uitzigt hebben, als de Leeuw: zo dat die kwaal even wreed is als dat Dier. Nog noemt men het de kwaal van St. Lazarus en by verkorting Lazery, om dat men gelooft dat het dezelvde ziekte is, waar mede de bedelaar van dien naam, daarliet Euangelie van fpreekt, gekweld was. Zie hier de befchryving van dit akelig Ongemak doör den Hr. Will. Heberden Med. Dr. te Madera, overgenoomen uit de Mèdical Transaüions for 1768, pag. '23. — ,, Doorgaans is het eerfte toeval ee- ~Jne fchielyke uitbottïng van Puistjes van onder" fcheide grootte, meer of min rood, heet en jeu* kende, op het Lighaam, deDyen, Armen, en het Aangezicht, fomtyds alleen op de Leden; de Ly- der is koortzig ;--de koorts ophoudende, blyven de „ Puistjes onpynlvk, en eenigzins verhard, van eene „ paarfche of purpere kleur,, en fomtyds van dezelv- de kleur, als de Huid; of ten minften zeer weinig „ veranderd. Nu cn dan gebeurt het, dat zy na ee„ hïge maanden verzweeren, en eene geringe ftin„ kende ichoreufe ftoffe van zich geeven, doch nooit ,., eene goede etter. Het Aangezicht zwelt aanmer„ kelyk; het gedeelte boven de wenkbraauwen fchynt ,., uitgezet te zyn; de haairen vallen uit dezelven, ge„ lyk ook uit den baard, doch nooit heeft de Schry„ ver iemant gezien, by wien het zelve uit het hoofd „ was gevallen. De Neus zwelt, en wordt inwendig „ door Verzweeringen verteerd, zo-dat hy geheel en „ al afvalt, de Stem is heesch, en dit toeval is waar,^ genomen, wanneer 'er geene Verzweeringen in de ,, Keel waren, fchoon fomtyds de Keel en het Tand,, vleesch verzwooren zyn. De Ooren worden dik ,, en met Knobbeltjes bezet. De Nagels worden ruuw, „ even als de Bast van een boom, en, de ziekte toe„ neemende, dan worde» de deelen met een droogs „ Schurft zo zeer aangedaan, dat de Vingers en Tee,, nen, lid voor lid, afvallen. Dc Beenen zwellen „ ongemeen fterk op, en worden verhard; de Huid „ fchtlfert af, wordt met verzweeringen of ook met „ knobbeltjes, ja met een dikke fchurftagdge korst „.Bezet: by anderen worden de Beenen zeer mager. „ De Huid vooral op het Aangezigt geeft eenen by„ zonderen glans van zich. Het gevoel is zeer doof,. „ zo dat men weinig of geen ongemak vermerkt, „ door dezelve te knypen of te fteeken. In fommige „ is de beweeging der Vingers en Teenen geheel be„ let. De Adem is zeer leelyk; de Pols in het alge„ meen zwak en langzaam. Veeltyds tast de Ziekte. „ deLyders op eene verfchillende wyzeaan- De oir„ zaaken zyn niet zeer klaarblykelyk. In den begin„ ne zyn de middelen tegen de ontfteeking de kragtig„ fte, en, de koorts overwonnen zynde, de Kövtys„ bast met de Bast van Sasfafras; en deeze middelen ,, verftrekken ook tot eene verzagting, wanneer het ' „ kwaad zeer diep ingeworteld is, in welk geval het ,, zelve zeldzaam geneezen wordt, hebbende deSchry„ ver zulks maar eens gezien, gelyk hy in eenebyge- „ voegde waarneeming toont. De Ziekte is „ niet zeer befmettelyk, ten minften plant zy zich „ niet voort door de aanraaking. Somtyds is zy eif„ lyk, doch op eene zo byzondere wyze, dat dc ftof„ fe in eene geheele generatie kan onwerkzaam bly„ ven, en daarna wederom uitbreekt. SommigeMcn„ fchen leeven tien, vyftien, of meer jaaren met dee„ ze ziekte, en fterveh eindelyk van andere ongeniak„ ken, ja niet meer, dan een Mensch, heeft de Schry„ ver gezien, die men kan zeggen geftorvcn te zyn „ van dit ongemak; deeze was een oud Man, die, „ veele jaaren met de Ziekte geplaagd geweest zynde, „ eindelyk uitgeteerd ftierf. De Koorts-bast heeft zich „ in deeze Ziekte vooral kragtig betoont. De Kwïk„ middelen hebben de Ziekte niet verflimmeru, gelyk „ men doorgaans gelooft. „ De Heer W. Heberden voegt hier by, dat hy „ weinig vertrouwen ftelt in de Adders (Vipera,) te„ gen deeze Ziekte gepreezen, doch hy heeft egter „ daaromtrent geene eige proeven". ELEPHANTOPUS, zie OLYPHANTS-POOTk ELF-EN-DERTIG, is eene fpreekwyze waar van de Heer Bachiene in zyne Befcltr. der Nederlanden II.. Deel, de volgende zeer waarfchynlyke Origine van opgeeft. „ De Leezer de die manier van fpreeken, hts op „, zyn elf-en-dertlgs te willen hebben, of op zyn elj-en„ dertigs doen, of dergelyke wel menigmaal gehoord, „ maar nooit geweeten mogt hebben, van waar dezelve „ herkomftig zy, zal hier den oirfprong van ontdek„ ken konnen: want vermits de Friefen in dat denk, beeld ftaan, hunne Regeeringsform uit deGemag\, tigden der XI Steden en der XXX Grietenyen, fa* ', mengefteld, de volmaakfte te wezen,, die men elders * vinden mag, zo zal op zyn elf-en-dervg te doem, „ niet anders beduiden, dan iets, ter juister en v.oli " maakter wyze uit te voeren, van waar die fpreekwy„ ze ook tot de andere Nederlanders overgegaan, is".. ELI-  iö40 ELISEESCHE VELDEN. ELISEESCHE VELDEN, in het Latyn EMw bhft, Elyfiu Campi, was ingevolge de Heidenfche Gc geleerdheid eene verplvfplaats in de Helle, welke b hond int verrukkelyke Velden, aangenaame Beemde en bekoorlyke fcnaduwryke Boschaadjen, daar de Ste relingen die deugdzaam in de ondermaanfche weit geleefd hadden, na derzelver affterven hun verfv hielden: Virgilius fchetst in weinige woorden bi tengemeeri wel deeze ingebeelde verb'lyfplaats der G iukzaafigen , wanneer hy die met den naam beftempe van locos leetos, feiksque beatas. Orpheus, Hercules é Janeas hadden ingevolge de Fabelgefchiedenis éénma Jen het geluk geduurende hun leeven, deeze uitmui tende verblyfplaats te aanfchouwen. Ter rechterhand van den Tarten us, zeggen de Dicl ters, wordt eene weg gevonden welke tot een pr naer de Elifeefche Velden verftrekt, en het is in dee; gelukkige Eilanden, datdeZielen van die .-enen, wc ke geduurende hunnen leevensloop deugdzaam op c aarde gewandeld hebben, eene geruste ftilte, en 01 lcnulcjige vermaaken genieten. Al het geene in de luiste: rykfte en het meest mc bloemen vercierde befchryvinge kan gevlogten woi den, is in het tafereel verzamelt, 't welk Pindarl van de Ehfeefche Velden met zyn dichtkundig penzef getekend heeft; ten minften haaien Anacreon en Sai ho, Moscus en Bion, wiens fchriften met zo veel bevallige en aangenaame afbeeldzels vervuld zyn, he op verre na by het afbeeldzel van dien Griekfchei Lierdichter niet; Homerus heeft egter de fchet van alle de befchryvingen der Eiifeefche Velden gegee ven, welke naderhand onder verfchillende gedaanten door Virgilius, Ovidius, Tibullus en Claudianu. afgebeeld zyn. Sommigen plaatzen de Eiifeefche Velden in het mid den der Lucht.; anderen zo als Plutarciius, in dt Maan of Tn de Zon ; cn nog anderen in het midmelpunt der Aarde. Homerus fchynt die in het Land tietCymenaanen te plaatzen, 't welk de Heer le GleÏc denkt Epmn te zvn; Virgilius plaatste die in Italië: eenige heuendaagfche Schryvers, verftaan door de gelukkige Eilanden, die, welke men thands de Camrifclie noemt; maar zy waren by de Ouden niet bekend, die _ de Straat met durfden overfteeken, en de kusten niet uit liet gezigt verlooien. Indier,-rer **" ^"'^ anderen geloof verleent, waren ae JUiJecjche Velden die verrukkende Landftreeken, welke tegenswoordig Grenada en Aidaiufien genaamd worden ; ingevolge Eochart ftrookt hier alles met de beichryvmg der fabeldichters. Dan zonder hier nog eene reeks verfchillende denkbeelden over deeze plaatsing by te brengen, zoude het van oneindig meer belang zyn om den oirfprong van hunne ve dicht/els ten aanzien van het verblyf der Zielen naden dood, te ontdekken. Men kan niet twyfleien of het eerfte denkbeeld der Elifeefih, Velden, zo wel als dat van de Hel Heeft uit Egypfen zynen oirfprong. Zie HEL, Raadpleegt verder hierover Vosshw, le Clfrc en andererr<; en *ie inzonderheid ook Jacob. Winder de vita funilorum Jiatti, apud Ethmcos. Dc Heer Pluche geeft aan deeze Fabel eene vry eenvoudige verklaaring. Diodorus van Sicilië* zegt, dat de algemeene begraaving der Egvptenarcn aan dé överzydp van een MeÜ Ackerufis genaamd gefchiedde- ELLEBOOG. '{ brLdeaf°0de Mn den oever «m dat Meir wierd » ï m bei aai' CenC V:s^ar uit verfcheidene Let i aaS tl '«^dig Was' die Eefiï olif daden', zeden en leevenwyze der it ^Zetr^Trkdefen- W-^n-tgSw scweest m liet naarkomen eer wetten, wierd bet li-- - &Soef^°fiPOf SeT--pen,d'ieden naamvan - SaZm^!; hy.deilgdz«™ gewee.-t,wierd het t geta "t én , fcheepJe aa" deo™*Yte van het meir vÏrukLlyk. I fngenaame vIakte gevoerd die met - fel éndebe--% T ' ^duwiyke bofchjes, rui- - seen 2?f r fes,yTOord c **» verfierd met al het mTaker? t^nd'Hba?, he^orIvk en aanlokkelyk kan - 2of%P ?eeZe Verblyfplaats der Dooden wierdt eZ «jofele Elifeefih Velden genaamd, dat wil zeggen l d™s;eisenoes,'ng' verül^laats - Zyn het de Fabeldichters niet eens geweest' over ve-£niI,Sdef£;^ra*"' nietSS?zyn S verdeeld over den tyd dat er de Zielen moeten verbly- t n'rnANC1IISES ^nt aan z>'"e" Zoon Eneas teken■ zend hfe'n 7- ,* eCne ^omwenteling van duizend Jaaren, de Zielen van bet water uit debeek Let| he dronken, en met andere lighaamen voorzien te rag l kwamen. VikooH» fchynt ten deezen aanzierre eéS ; ge,maate ;et Liei'«ch'e gevoden van dc Zielsverh"1• zing t welk zo veele aanhangers heeft gehad cn > welke zynen Oirfprong mede aan de Eg- pten a'is er fchuldigdis, te omhelzen. 8/t^ 4 IS vei ELLEBOOG in 't Latyn Cubitus, door di Hebt gen T^rl'lTff °lZLzeklen * van alle Jg™ in t Gnekfch a-"^©. genaamd. ' Dc Elleboog wis eigentlyk niet anders dan de lente van den toegebogen of gevouwen Elleboog af, tohet u.teiftevan den middelften vinger van cferaSd. Deeze maat is het vierde deel vaneen welgefchapen Memch en doorgaans agttien duimen lang. Hebree ^ fdw Cubitus, is, volgens den Heer Cumberland cn Pelletier van Roman, die wy hier in volgen twin tig duim, en een' halve lang, van onze maat. Anderen bepaalen die op agttien duimen net. De Talmud ™i hebben aangemerkt, dat de Hebreeuwfche EllZJeén vierde grooter was, dan de Romeinfche. OmoCm zegt, dat de Elleboog, dien Noacii gebruikte in Tot* bouwen der Arke. zes gemeene êeboogen lang wl Augustinus heeftdit gevoelen van Origenes omhelst en noemt de tegenwerpingen, die men maakt, wegens de overgroote lengte en breedte, die de Arkévolge s die maaten zou gehad hebben, zeer befpottelyk Jr K,AP"'7US en anderen hebben geftelt, dat V tweederhande Cubiten by de Hebreen in zwang waren een heilige en een gemeene. De eerfte van drie voeten koninglyke maat; en de andere van anderhalf vee? Dit bewyzen ze dus: Mozes fchryft den Levitcn Staf». XXXV vs. 4. duizend Cubitel, tc weeten ' hge> rondom de Steden hunner wooninge toe - maar C1 t volgende W. fchryft hy ben twee duizend , gemetloï Zo ook i Kon. VII vs. 15. worden dc twee\o^e c m haaren, d,e S.w.oMONin den Tempel ftelde, olamien Ogen gerekent, cn in 't tweede boek der CntóS Cap. IiT. vr.-is, worden ze op vyf en dertig Cubken-e le. 't Geen met kon overcen-gebragt tvorder^ d n net twee pootten van Cubiten te begrypen, welker een le helft langer is, dan de andere. Vil- J  ELLÉNDE. ELLENDE. 1641 Villalpandus, en andere Schryvers ra hem, willen d-tdc heilige Cubilus maar een handpalm grooter was, dan de gemeene. Zy fteilen vast, dat Mozes van den'gemeenen Cubit fpreeke, als hy Deuteron. 11L vs. 11. zegt: eens mans elleboog, ad menfwwn cubiti Vrllis minus, " naar de maate van eens mans elleboog "; c /dat de heilige Cubit nog een handpalm grooter was; gelyk inEzECH. XL.vs.Q. en XLIII.Wj.i3-baarblyklyk teleezen is. Istce menfurce altarls in cubito verisfmo qui ha%èbat cubitum et palmam, "ditzyn demaatendes altaars, naar den waren cubit, of elleboog, die eene e'le, „ en eene handbreed lang was." Maar niet tegenftaande deeze redenen zyn wy overtuigd, d it onder de Hebreën, zsdert hunnen uittocht uit Egyptert, tot de Babelballingfchap, maar eene foort V in EUi gebruikt zy: die dezeivde is, als de Egyptifihe Elle, waar van men federt eenigen tyd de maat eenomen heeft, volgens de oude Eik-ellen van groot AVro: en dat niet voor de wederkeering uit Babel, de H. Schrift tweederhande maaten onderfcheiden hebbe, dm de oude Hebreeuwfche elle, van de Babilonifche te onderkennen, waar aan de Ballingen zich gewent hadden, terwyl ze aan gene zyde van den Eufraat woonden. Daar op is ook de omzichtigheid gegrond, die Ezechiel gebruikt om te toonen, dat de ellen, of Cubiten, van welke hy fpreekt, de waare oude Cubiten zyn, die een handpalm grooter waren, a's de gemeene. Wat de andere Schriftuurplaatzen belangt, die kunnen ligt verklaart worden , zonder tot tweederhande Cubiten of Ellen den toevlugt te neeroen , of eene heilige te fteilen, die de helft grooter was dan de gemeene Elle. Ziet hier over breeder de Uitleggers. ELLEBOOGSBREUK, zie ELLEPYPSBREUK. ELLENDE. Dit woord is famengefteld uit el elders, en Irtlb hnd, en betekent dus oirfpronkelyk in etn ander land, ultlandig; hiervan ook by Kiltaan eh itïibz/ exilium, &miferium, calamitas; hier van ookbfkiuirfclmp by de Hoogduitfchen nog cliënt genoemd: en by Kiliaan cllcnbimV exul; effehbigen/ bannen / in tx'lhim m'ttere, relegare enz. Deeze betekenis, gelyk zy by de Hoogduitfchen nog ftand grypt, is by hen en by ons overgegaan om eene droevige gefteldheid, ai moede, jammer, wederwaardigheden, ziekelyken toeftand enz. uit te drukken, genoomen van den naaren ftaat van eenen balling, die in allen kommer en gebrek, berooid van have en goed, moet omzwerven. Het bovenftaande zal voldoen ten aanzien van de betekenis van het woerd Ellende, het lust ons nu nog te betoogen dat de befchouwing der Ellenden van anderen, tot een hulpmiddel ter leeniging van onze eigene rampen verftrekt. Quoties flenti THESEIUS heros Siftomodum, dixit, neque enim fortuna querenda Sola tua est, Jimilis aliorum refpice cafus, Mitius ifta feres. bvm. Onder de verfcheide wyzen van vertroosting, tot welke de Ellende, onaffcheidelyk van onzen tegenwoordige!! ftaat, gelegenheid gegeeven hebben, is door fommige Schryvers aangepreezen, dat men den Lyder moet doen denken op zwaarder druk en fmar- X. Deel. tetyker rampen , clan die waar over hy zelv' reden heejFt te klagen. Dit is in alle eeuwen aangeraaden en geoeffend geworden; en, in overeenkomst met deeze gewoonte, heeft Lipsius , de groote Meester der Stoicynfche Philofophie van de laatere tyden , in zyn vermaard traktaat over de Standvastigheid des Gemoeds, den boezem poogen te verfterken tegen te veel aandoenlykheid wegens ongevallen, door de groote rampen op te te'len, welke in voorige eeuwen de werelt getroffen hebben, de verwoesting van wyduitgeftrekte heerfchappyen, de vernieling van Steden, en de uitroeijing van Volken. En de algemeene ftem der menigte, niet onderweezen door voorfchriften en niet bevooroirdeeld door gezag, welke, in vraagftukken die tot het menfchelyk hart betrekking hebben, naar myn gevoelen meer beüisfende is dan de geleerdheid van Lipsius, fchynt de kragt van deeze manier van handelen te rechtvaardigen; want een van de eerfte vertroostingen, welke de eene nabuur aan den anderen toedient, is een verhaal van gelyken rampfpoed, verzeld gaande met omftandigheden van nog grooter bitterheid. Maar dit Geneesmiddel van het Gemoed is, gelyk veele geneesmiddelen die aan het lighaam worden toegepast, van welken, fchoon wy de uitwerkzels zien, de manier van werking aan de meesten onbekend zyn, en 0111 die reden , fommigen, die onwillig zyn om iets te onderftellen dat buiten het bereik van hunne eigen wysheid is, hebben doen overhellen tot twyffelen of zy weezenlyk wel die kragten bezitten om welken zy vermaard zyn, en of de achting die men 'er aan toefchryft, niet meer de gift van inbeelding, vóoroirdeel en ligtgeloovigheid is. Vertroosting , verkwikking , zyn woorden , welken, in hunne eigenlyke meening, betekenen eenige verzagting van die fmart, voor welke het niet in ons vermogen is ons de waare en eigenlyke hulpmiddelen te verfchaffen; zy brengen eer eenige vermeerdering van kragt tot draagen , dan eene vermindering van last te wege. Een Gevangene wordt verlost door hem die hem in vryheid ftelt, maar hy ontvangt troost van zulken die hem gedagten inboezemen, die hem in ftaat fteilen, om geduldiger te zyn onder de ongemakken der gevangenfehap. Voor die droefheid, weute door een zwaar verlies wordt verwekt, fchenkt hy alleen het waare Geneesmiddel, die den ftaat van zyn Vriend den zelvden maakt, die hy te vooren was; maar hy mag eigeulyk een Vertrooster genoemd worden, die door zyne raadgeevirge en overdenkinge, de fmart der armoede verkleint, en, in den ftyl van Hesiodus , toont dat de helft meer is dan het geheel. Het is misfehien niet terftond blykbaar, hoe het hooren dat anderen ellendiger zyn dan wy, de geheugenis van het onheil in flaap kan wiegen , en het kloppen van den angst tot bedaaren brengen; en wel anderen, ons mooglyk onbekend of geheel onverfchillig, wier voorfpoed geen afgunst verwekt, en wier val onze gramfchap geen voldoening kan geeven. Sommige troostredenen, afgenomen, gelyk die welken hoop en moed gaven aan de Gevangenen van Sksostris, van de altoos aanhoudende wisfelingen van het leeven, en de veranderlykheid der menfchelyke zaaken, kunnen zo gefchikt zyn om de Verachten op X te  104* ELLENDE. te beuren, als de Trotfchen neder te flaan., en een; onmiddelykc en noodwendige hoedaanigheid hebber van te vervrolyken en te verleevendigen; maar hoe kunnen zy den Man te ftade komen, die in de duisternis der droefheid kwynt, zonder uitzigt van op te ryzerj in den zonnefchyn van blygees.tigheid, te hooren dat anderen nog dieper zyn gezonkenin den mestkuil van Ellende, met zwaarder ketenen gekluisterd, en met donkerer wanhoop omringd zyn? De verzagting, uit deeze overweeging voortkomende, fchynt in der daad de zwakfte van alle anderen, en is, mooglyk, nooit na behooren gebruik van gemaakt, dan in gevallen waar geen gelegenheid is voor aanmerkingen van fpoediger en aangenaamer vermogen. Maar zelvs van zulke ramoen is het leeven geenzins vry; duizend ongeneeslyke kwaaien, duizend onherftelbaare verliezen, duizend onoverkomelyke zwaangheden weet men, of kan men te weeten krygen, onder alle de Kinderen der Menfchen. Aangebooren wanftaltigheid kan niet te regt gebragt worde.i, een verftorven Vriend kan niet te rug keeren, en de uuren der jeugd, verbeuzeld in dwaasheid, of verlooren door ziekte, kunnen niet vergoed worden. Onder de verdrukking van zulk eene Naargeestigbeid, heeft men nuttig geoirdecld eene befchouwing van de werelt te neemen, de verfcheide toneelen van Ellende te befpiegelen, op welken'het Menschdom rondom ons worftelt, en ons bekend te maaken met de terribiles vifu formae, de verfcheide gedaanten van Jammer, die de Aardfche Gelukzaligheid verwoeden, alle oorden byna zonder weerhouding doorloopen' onze hoop op het uur van den oogst vertreeden, en wanneer wy onze ontwerpen in top gehaald hebben, hunne grondflagen vernielen. Het eerfte uitwerkzel van deeze overdenking is, dat zy ons voorziet met eene nieuwe gemoedsbezigheid, en onze driften aan afgelegener voorwerpen verbind;, gelyk Koningen fomtyds zich zelven öntflagen hebben van de onrustigheid eens Ondcrdaans, te 'trotsch om geregeerd, en te magtig om beteugeld te worden, door ] hem ini eene andere Provincie te vcrplaatzen, tot dat j (.e Volkzucht voor hem verflaauwd, of zyn trotsch- , ftetd gedempt is. Dc oplettendheid wordt verftrooid t door verfcheidenheid, en werkt met minder kragt op. , eenig enkel deel, gelyk de-waterval kan afgeleid wor- ; c.en in \ ericbeide kanaaien , die, neerftortende ineen E verzameld lighaam, on wederftaanbaar bevonden wordt. \ Deeze foort van troost is derhalven, nutteloos in h fterke aanvallen van lighaamlyke pyn, wanneer het l gemoed alle oogenblikken te rug geroepen wordt tot c Ellenae, en in den eerften fchok van een' fchfelyken 7 ramp; maar zal zekerlyk van gebruik zyn tegen in- B kruipende droefgeestigheid, en eene gevestigde heb- d, Belyli heid van naare gedagten. ? Zy is verder nuttig, dewyl zy ons voorziet met ge- k< .egenheJen tot het maaken vim vergelykingen in ons f eigc. \ oordeel. Wy weeten , dat zeer weinig van de e, n onze „nnen, geheel anders dan betrekkelyk is ; wy f zyn ryjc of arm, groot of gering, in evenredigheid valt !nftal' °"S tehov^^t, ofbc:iedengons B, valt, m eenig van deeze opzichten; en, derhalven, an ELI.EPYPEN. fflrfe,^ ongemaklykbeid veroirzaakt wor.b ÈaTen bened'r-g2n ^ ^ ongelu* dat hem doe daaien beneuen deezen, met weiken hy gelvk Was g~di»S> ^SKS niet veele redelyke bewcegmicldelen tot verfeenoèéifi" Z Str nderdel S ^ * ^ ^^yfffe " SS n h9mm^ va.n een' Storm te befchou" I "'w eCn §chlP tc zim worftelen met de Gol" deren ot" venuaak;yk> M omdat de pyn vananeen to- P1genfUf?tL; k™ geeven' m™ om dat «7 " te ,vn' n ™k krygGn Van hetSeh'k van veilig de Lm°t; wanneerJwy i" 't ronde zien, en ranrnen g L °U7en ' di° zuch*nde zyn onder lampen, die wy ondervonden hebben, krimpen wy Su3J!£eD fiMt ^ n,g' Cn in P!aatze va!i té S ' t^men dat er zo veel moet gevoeld worden, leeren wy ons verheugen dat wy niet meer te voelen héb! woDr'l,deQefe T^'eegingen deri&H&yah anderen, voidt dc Standvastigheid verfterkt, en het Gemoed £S kc»»" van deszelvs vermogens gebragt. Gelyk Helden in een' ftryd vuur van elkanfe» zo kunnen zy, aan welke de Voorziemghed.een zwaarder taak van met bedaardheid en waardigheid te lyden heeft toegedeeld, zkh ze'vc' aanmoedigen door het herdenken van diè rampen wel zwak al zy zelve, en gaan met moed en Wakkerheid hunne eigen bezwaaren tegemoete, wanneer zy z en, ia: giooter onheilen nog kunnen gedragen worden. uaar is nog een andere reden, waarom aan vee'e [emoe#ren, het verhaal van een' anders ongeluk een luurzaame en aanhoudende verligting kalffi? -omnngen niet wel onderweezen in de maarregels ■olgens welken de Voorzienigheid gelukzaligheid 52 eelt,, zyn m.sichien door Godgeleerden misleid, welen , gelyk als -Bi-:llaemyk,tydelykeVoorlpoedmavkt * een ken teek en van de waare Kerk; Rykdom ^nCeuik voorgefteld hebben, als de zekere medegYzël en oec -l £ C\hev geVO,g van de Godlyba oeur.eurmg. Zulke Lyders zyn neerflagti* semaakt I hunne ongelukken, niet zo zeer door hél feén zy 3voe'en als door het geen zy fchroomen n'E 2 tt zy de droefheid niet kunnen draagen, öf het gerek verduuren van hunne tegenwoordige geftéuïl aar door 1;en 2y hen ,„ f nfels van ftrenger en duurzaamer fmarten Ten -anen van deeze treurigen, is het eene daad van de ootfte barmhartigheid de Ellende voorteftellen , d e Deugd nret alleen had te lyden, maar die de Dei. eft veroirzaakt; hen te onderrechten, dat def re rheid van een' toekomenden Staat de onzekerheid van eenige tegenwoordige Belooning van goed' éfd hen met het hoogfte gezag, in gedagten te bréi n, te Ellenden en armoede van Menfchen, die voor werelt te waardig waren LLderEenYPEu P' d°01' ^» de beide erms) mtmaar.cn: zy zyn ten naasten by van de. I  ËLLÊPYPEft ELLEPYPEN., lf& zelvde'angte en dikte, en naast clkandcrcn gelegen. Men onderfcheidt ze" doorgaans in het Elleboogsbeen, of dé' gfoate Ellepyp (Cuïnks jive êlna, vel foelie majus), cn in het Speekbeen, of de kleine Ellepyp (Radius). Het eerfte maakt het inwendige en agterfte, en het andere het uitwendige cn voorfte gedeelte daar van uit. Fan de groote Ellepyp. Het Elleboogsbeen of de groots Ellepyp is lang en van eene driehoekige gedaante. Deszelvs dikte neemt af van de plaats zyner geleeding met het onderfte gedeelte van het Armbeen, tot aan die van zyne famenvoeging met de Beenderen van dc Foorhand. Men verdoe't het in een' boveneinde , in een' middenfte gedeelte, en in een'ondereinde. • Deszelvs bovenst' einde vertoont twee groote uitwasten, een van agteren, het Elleboogsuitfteekzel (Olecranum) genoemd, en het andere van vooren,'twelk men het kroonagtig Uitfteekzel (Apophyfis coronoides) heet, gercheidcn door eene-geledingsholte, bekend onder den naam van de groote halvemaanswyze holligheid (cavitas fygmoïdea, five Jemilunaris), om haar van eene andere, die minder .uitgeftrektheid heeft, en welke men de kleine halvemaanswyze Holligheid noemt, te'onderfcheiden. Het Elleboogsuitfteekzel begint met eenen taamelyk grooten knobbel, welke het uitfpringendfte gedeelte van den Elleboog uitmaakt, en eindigt met een puntig uiteinde, 't welk in de holligheid van het onderfte en agterfte gedeelte van het Armbeen ontvangen wordt. Het zogenoemde kroonagtige Uitfteekzel is veel kleiner. Het eindigt insgelyks met eene punt, en wordt ontvangen in de holligheid, die voor aan de kraakbeenige katrol gevonden wordt. De beide halvemaanswyze Holligheden bekomen hunnen naam van hunne overeenkomst met de letter C, welke het groote halfrond (figma) der Grieken is. De groote, gelegen tusfchen het Uitfteekzel van den elleboogs- en het krooiiswyze Uitwas, wordt in twee'ën verdeeld , waar van het eene inwendig, en het andere uitwendig is, door eenen uitfpringenden ftreep, die zich van het begin van het eene deezer twee Uitfteekzelen, naar de kruin van het andere begeeft. Ieder van deeze deelen wordt andermaal in tweeën gefcheiden, te weeten, in een voorfte en in een agterfte gedeelte, door eene foort van afgebrokenheid of uitranding-, die 'er in het midden gevonden wordt. De kleine halvemaanswyze Holligheid, is aan de buitenzyde van het kroonswyze Uitwas uitgehold, en digt by de groote geplaatst. Beide deeze Holligheden zyn geledende, en worden bekleed met een Kraakbeen, 't welk zich van de eene tot de andere uitftrekt, enteffens dekruin van het Elleboogsuitfteekzel en dat van het Kroonswyze uitwas met eene korst bedekt. De eerfte ontvangt de katrolfchyf van het onderfte einde van het Armbeen, en de andere den langwerpig ronden band van het hoofd van de kleine Ellepyp. Dit gedeelte van de groote Ellepyp heeft eene fchuinheid, welke aan die van den katrolfchyf van het Armbeen beantwoord. Verders befpeurt men 'er nog veele andere ongelykheden, welke geene opmerking verdienen, mitsgaders een Knobbeltje, gelegen voor aan het kroonswyze Uitwas, 't welk dient tot de inplanting der Pees Van de inwendige armbeenfche Spier. Het middenfte gedeelte van de groote Ellepyp maakt het lighaam daar van uit. Het is wezenlyk driehoekig, en vertoont drie oppervlakten en drie randen. Van de drie oppervlakten is de eene inwendig, de andere uitwendig, en de derde van agteren geplaatst. De twee eerften zyn plat, taamelyk breed, inzonderheid de buitenfte. Zy worden gefcheiden door eenen zeer uitfpringenden boord of hoek, welke na het Speekbeen of de kleine Ellepyp gekeerd is, en vasthegting geeft aan eenen band, geplaatst tusfchen de twee beenderen van den Voor-arm, welken men den tusfchenbeenigen band (Ligamentum intcr-osfeum) noemt. Deszelvs agterfte oppervlakte beantwoord aan het bolle gedeelte van het Elleboogsuitfteekzel. Deeze oppervlakte is langwerpig rond en vry fmaj. De randen , die haar van de twee anderen fcheiden, zyn ftomp en afgerond. De opening van de buis, waar door de bloedvaten naar het binnenfte van dit been gaan, wordt op deszelvs voorfte oppervlakte en aan het bovenfte gedeelte gevonden, en is fchuins van onderen naar boven gerigt. Het ondereinde van de groote Ellepyp maakt het fmalfte gedeelte 'er van uit. Het zelve "heeft ten naasten by eene langwerpig ronde gedaante, en verfmaltopde wys van eenen hals, om zich op nieuw te verbr eeden, en te eindigen met een klein hoofdje, dat van boven platagtig is. Dit hoofdje heeft eenen langwerpig ronden bollen rand, die naar de zyde van de kleine halvemaanswyze Holligheid zeer breed is, en boven opeen uitfteekzel heeft, 't welk tegen het Elleboogsuitfteekzel aankomt. Dit Uitfteekzel, waar aan men den naam van het priemswyze Uitfteekzel (Apophyfsfiyloid.es) geeft, "wordt daar van afgefcheiden door eene taamlyk diepe uitranding. De kruin van het hoofdje van dit Been en deszelvs langwerpig dikke rand of boord, zyn bedekt met kraakbeen, voor de geleding van het eene met een gedeelte van de bolle oppervlakte van de eerfte ry der Beenderen van de Voorhand, en .voor die van het andere met het onderfte uiteinde van de kleine Ellepyp. Dit geheele uiteinde van de groote Ellepyp is van vooren naar agteren en van buiten naar binneneen weinig geboogen, om zich des te gemakkelyker met het Speekbem te geleden. De inwendige zelvftandigheid van het Elleboogsbeen, verfchilt niet van die van foortgelyke Beenderen. Deszelvs uiteinden zyn nog kraakbeenig by de geboorte; zy verbeenen afzonderlyk en worden bywasfen. Het bovenfte bevat de groote halvemaa?iswyze holligheid, en een gedeelte van het Elleboogsuitfteekzel en het kroonswyze uitwas. Het onderfte formeert het kleine hoofdje, deszelvs langwerpig ronden rand, en bykans het geheele priemswyze uitfteekzel. Deeze aanwasfen verdwynen niet eer, dan metde volwasfen jaaren. Het onderfte vereenigt zich het laatfte met het overige van het Eeen. De byzondere plaatzing van het Elleboogsbeen, heeft haare betrekking tot het Opperarmbeen en het Speekbeen, De fchuinheid van'deszelvs halvemaanswyze Holligheid endievandenkraakbeenigen Katrolfchyf van het Opperarmbeen , doen het zelve met dit Been eenen hoek maaken, die inwendig uitfpringt , en uitwendig naar binnen gaat. Wat het Speekbeen belangt, het overkruist een weinig zyne rigtlyn, zo dat deeze twee Beenderen nooit evenwydig worden, dan wanneer zy uit hunnen gewoonlykften ftand gaan. Het Elleboogsbeen wordt van T 2 ' bo-  "4-* ELLEPYPEN. boven met het Opperarmbeen en Speekbeen, en v onderen met het laatfte van deeze Beenderen en n ce eerfte ry van die van de Voorhand vereenigd. D zelvs voornaamfte gebruik is, om het Speekbeen onderfteunen, en deszelvs beweegingen te beftierei Pan de kleine Ellepyp. APBfiSJfh7n\?rdeklf^ Ellepyp (Radius) heeft» de eene driehoekige gedaante. Deszelvs dikte ve meerdert van zyne geleding met het kleine onderi hoofd van het Armbeen af, tot aan die, welke h beert met de eerfte ry der Beenderen van de Voo ^t'JLtin?ZeU:s dw{le eedee,te beantwoord^ dat van het Elleboogsbeen, 't welk dikker is, en zo tegendeel. Men verdeelt het, gelyk alle de overi; lange Beenderen, in een bovenst uiteinde, in ee midden gedeelte, en in een onderst uiteinde. Deszelvs bovenst uiteinde, eindigt met een klei platagtig hoofd bovenop uitgehold f we I s boo d omtrek taamlyk breed is, inzonderheid, naar de bh nen- en agterzyde. Dit Hoofd wordt gedraagen o eenen Hals van eene middelmaatige langte en et rngzins van binnen naar buiten geboogen. Het zelv welknzteb m'fchen fta3t' bedskt m Kraakbeen , welk Zich over zynen geheelen omtrek uitfteekt, ei 7°tr n S ee"udeels met ^t kleine onderfte hoof< van het ppperarmbeen, 't welk het zelve ontvangt en anderdeels met de kleine halvemaanswyze hollig hejd, vande ghote Elkpyp , waar in het ontvangen wordt. De famenvoegmg van de groote en kleine Ellepyp met het onderfte gedeelte van het Armbeen, levert eene geleding op, wier bandagtig verband insgelyks gemeen is aan dat gene, 't welk deeze twee Beendei en onder eikanderen hebben. Het beftaat in éénën Beursband, in twee zydelingfcbe Banden, en in een vierden, welken men den Ringband (Ligamentum ar, imlare) van het Speekbeen noemt De eerfte Band begt zich vast aan de voorfte en agerfte deelen van het Armbeen , rondom eenige hólifheden, die vooraan het kleine hoofd en den kr kbeen.gen Katrolfchyf van dit Been bemerkt worden en rondom d,e genen, welke tegen het agterfte £e deelte van dit zelvde deel aankomt, en op" de zyde- v f na htif'JX hY dC SCmcIde UMeekze^ , waar na hy de geleding omvat, en zich in het ElleUogsoeen zn het Speekbeen gaat vast maaken. In l et St wfc ^'l hJ 2idl Wt t0£ de kruin van Jet Elleboogbeensuitfteekzel, en die van het Éroonsmze mms; doch 0p de zyden , eindigt hy, juist h Me randen van de groote halyemaanswyze Hol iS n en fchynt te beftaan Se dirVa" W donder "twvflel he nt 'bJ L • ,Llnderfn overkruisfen. er beide Been ]5 ™^^? " oc^ynvoornaainaegebSk^ de  ELLEPYPEN. ELLEPYPSBREUK. de Spiereu die hier zeer talryk zyn, breede oppervlakten te verfchaffen, alwaar zy zich kunnen inplanten. Het lighaam van het Speekbeen levert verders niets byzonders op, uitgenomen dat het van vooren naar agteren overlangs een weinig gebogen is; 't geen niet alleen eene groote tusfchenwydte overlaat , om de Spieren te huisvesten, maar ook het zelve toeftaatom het Elleboogsbeen ze overkruisfen, zonder dezelven te drul ken. Het Kanaal, waar door de Bloedvaten in het zelve overgaan , klimt van onderen naar boven op, ei heeft zyne opening op de inwendige vlakte van het Been, en omtrent beneden zyn bovenfte derde gedeelte. Het onderfte uiteinde van het Speekbeen wordt een weinig dikker. Het eindigt met eene groote geledings Holligheid, van eene bootswyze gedaante, welke naar de zyde van den uitfpringendften hoek van dit Been afgefneeden is. Deeze Holligheid wordt in tweeën verdeeld door eene. zeer ligt uitfpringende ftieep, die van de binnenzyde naar debuitenfte loopt. Zy wordt naar de zyde van de bolle en voorfte oppervlakte, beklommen door een Uitfteekzel, dat eene ftompe punt vertoont, en 't welk men het priemswyze Uitfteekzel van liet Speekbeen noemt. Men vindt haar bedekt met een Kraakbeen, dat niet, gelyk zy, afgefneeden is, en zich met zyn een' uiteinde over het priemswyzeUitrteeLzel uitftrekt, en met het andere over de kruin van het kleine bene.lenfte hoofd van het Elleboogsbeen heenloopt, 'twelkzy, zonder zich daar aan vast te hegten, en op de wyze der tusfchen beide geplaatfte beweeglyke Kraakbeenderen der Gewrigten , bedekt. Het onderfte gedeelte van het Speekbeen heeft nog eene andere geledings Holligheid, doch veel kleiner dan de eerfte. Deeze laatfte is aan de tegengeftelde zyde van het priemswyze Uitfteekzel uitgehold en heeft dezelvde gedaante , als die van de kleine halvemaanswyze Holligheid van het Elleboogsbeen. In den verfchen ftaat is zy bedekt met de eerfte ry der Beenderen van de Voorhand. Eindelyk vertoont het onderfte uiteinde van het Speekbeen drie Oppervlakten, eene kleine agterfte welke tegen de zo evengemelde kleine holligheid aan komt; eene andere, welke breeder en vlakker is, en zich met de inwendige vlakte zynes lighaams vereenigt; en eene derde, die nog veel breeder en vlakker , en tegen deszelvs voorfte en buitenfte oppervlakte aan gelegen is. Deeze laatfte is bol, en wordt verdeelt in veele Sponningen of Goten (Simiaftaies) die, in den verfchen ftaat, met eere dunne kraakbeenige korst bedekt zyn, waar over de Peezen der Spieren van de Voorhand en der Vingeren glyderi. Het onderfte en inwendige gedeelte van het Elleboogsbeen heeft eene diergelyke goot, doch zo oppervlakkig, datmenveel moeite heeft om haar te vinden, wanneer menze niet, in den verfchen ftaat, onderzoekt. Het inwendig maakzel van het Speekbeen, of de Kleine Ellepyp, heeft niets byzonders. Deszelvs beide uiteinden, die by de geboorte nog kraakbeenig zyn,. worden Bywasfen (Épiphyfes) gemaut, welke zich niet dan zeef Iaat met het lighaam van het Been vereenigen. Het bovenfte bevat het Hoofd en deszelvs Iangwerpigronden rand. Het onderfte formeert de twee geledings Holligheden, en bykans het geheele priemswyze Uitwas. Dit verdwynt laater dan het andere. De byzondere plaatzing van het Speekbeen is, met betrekking tot het Armbeen, zodaanig dat, wanneer de Voorarm uitgeftrekt is , deeze twee Beenderen evenwydige Iynen befchryven. Deeze gefteldheid bepaalt de kragten, diemenmet de Hand doet, om zichiecbtftreeks,aan het Armbeen medetedeelen, 't welk zelv' hen welhaast op het Schouderblad overdraagt. Ook gebeurt het dikweif, dat, "wanneer dit geweld zeer groot is, gelyk wanneer men op de eene of op beide Handen te gelyk valt , het Speekbeen alleen breekt. Daar gefchiedt dan byna geene verplaatzing, om dat dit Been door de groote Ellepyp onderfteund wordt, en de ziekte is van weinig gevolg. Egter zou hetfehandelyk wezen haar niet te kennen; want zy veroirzaakt altoos eenige wanftalte in den Voorarm, en is vergezeld van kraaking, wanneer men dit deel doet be' weegen. Een diergelyke val, als waar van zo even gefprooken is, vergezeld van eenige pynen en opzetting van den Voorarm , geeven vermoeden van de aanwezendheid deezer beenbreuke. Daarenboven heeft het Speekbeen eene plaatzing betreklyk tot de groote Ellepyp; en ik heb reeds gézegd, dat deeze twee Beenderen malkanderen overkruisfen, wanneer de Voorarm in zyne natuurlyke plaatzing is; het geene men wel moet in acht neemen, met opzicht tot die gene, welke men daaraan dient te geeven, wanneer het alleen gebroken of gekwetst is. De onderfte Geleding van het Speekbeen met degroote Ellepyp, is flegts met een flap Vlies omringd. ' Zy gefchiedt evengelyk het bovenfte, door eene zydeüngfche Scharniergeleding, en geeft aan deeze Beenderen bet gemak om op hunnen As te draaijen. De beweegingen , die 'er uit voortfpruiten, zyn die van vooroverkanteling (pronafio) en agteroverkanteling (fupematio). De Hand kantelt voorover, wanneer haare binnenfte oppervlakte zich naar beneden keert; en zy kantelt agterover, wanneer deeze zelvde vlakte zich boven draait. Men heeft langen tyd gemeend, dat deezebewcegingen eeniglyk van het Speekbeen afhingen; en inderdaad , Wanneer men de wys onderzoekt, waarop het Elleboogsbeenmet het Armbeen geledigd wordt, bemerkt men ligtelyk, dat het onmoogiyk is, dat het'er niets aan toebrenge, ten zy het dit Been met zich mede neeme. Nu gefchieden de zaaken gewisfelyk, in de meeste gevallen, op deeze wys: want, wanneer men het Gewrigt van de Hand vryelyk draait, ziet men, dat de groote Ellepyp, even gelyk het Speekbeen, zich be.irtlings van het lighaam verwydert, en het zelve nadert, en.gevolglyk, dat dit Been en het Armbeen in de voor- en agteroverkanteling deelen. Wat de Geleding van het Speekbeen met de Hand betreft, deeze zal op het Artikel HAND verklaard worden. Het voornaame gebruik van dit Been is om de Hand te onderfteunen, waar van het, om zo te fpreeken, hethegt of de fteel is,- waarom het ook met den naam van den fteel of het hegt van den Hand (maniibrium Mimus) beftempeld is geworden. ELLEPYPSBREUK in het Latyn Fra&ura Olecn.nl, is de breuk van het Elleboogsuitfteekzel, welkedoorgaans dwars uitbreekt, en in welk geval de uitilrckken.de Spieren des Onderarms het bovenfte ftuk meer of minder opwaards trekken, en het zelve naar evenredigheid van het onderfte doen afwyken. Wanneer deeze Breuk niet verzeld gaat met eene T 3 gioo-  5 ELLISIA. groote kneuzing cn zwelling, gelyk veeltyds het f val is, ais dan laat het zich zeer gemakkelyk ondt icneitjen , en gaat altoos met eene belemmerde uitftrc King des Onderarms gepaard. In de behandeling komen noch uitrekkingen te pa noen tegenrekkingen; men moet enkel het opgetre ken Stuk met de Vingeren doen naderen tot het and Je, en net in zyne plaats bevestigen door eenen di Ken, (mallen en kringswyzen drukdoek, onmiddeh boven hetzelve aangelegd, en het Verband voor c Aderlaating in dit gevaI behoort de yereen ging der gebrookene Beenderen het oogmerk des Hce meesters niet te zyn, maar alleen de inkrimping va het peesachug uitbreidzel der driehoofdige Armfpiei t welk veelal gedeeltelyk gebrooken , gedeeltelykui gerekt is Ter bereiking van dit oogmerk, is het te hoogflen dienftig dat men den Lyder de eerfte veertie dagen het bed laat houden , leggende zynen uitg( ftrekten Arm op een kusfen , met de Hand een wefni booger dan de Elleboog. Na verloop van deezen tyd - en als het gezegde uitbreidzel genoeg is ingekrompen buigt men zagtelyk den Elleboog; en men kan zelv als dan den Lyder eenige ligte beweegingeu toelaaten Het voorgemelde Verband intusfchen, wordt agter voigd tot dat de volkomene geneezing haar beflat heeft; dat ,s te zeggen, tot dat het peesagtig Uitbreid zei der driehoofdige Spier, zyne Veerkragt genees herkregen heeft om aan de werking te weêrftaan vaii dei ze! ver vleeschagtig gedeelte. In die Breuken van dit Bcendeel, welke met eene zwaare kneuzing, weyagtige ÜMortlng, of aanmerkelyke Bloedvlek vergezeld zyn, moet men zich be- ZTVT rn ,Boekband' 5eftadiS nat gehouden met eene fterke fmeltmg van het Ammoniakzm in azyn en water, of met den geest van Minder, in ééne zekere maate vermengd met het laatfte. Zo dra deeze toevallen geweeken zyn, en niet eerder, kan men in dit geval van de te vooren befchreeven behandelinggebrlik maaken. 80 " " ELLISIA is de naam van een Planten-Geflacht, onder AcPentandna of Fyfmannige Kruiden gerangfehikt. —- De Kenmerken zyn : eene trechteragtige Bloem ne een naauw Pypje; de Vrugt eene dreoge twee" bokkige, tweekleppige Be/ie, met twee getrippelde Zaadjes, het éeme boven 't andere De eenigfte Soort, uit de afbeeldingen van Ehret fchrwei's1 T 'Vidli gebl'agt' WOrdt 5 d= Kruldbe fchiyve.s de volgende naamen gegeeven. Eïlifia. Ltnn. S^Nat.Veg. XIIL Gen. 24d. p. 164. Mant. 336. PlanU Lnhospermo affirUs. Eph. Nat. Cur. Nov. 1761, Tom. Ntöeïa l J« % T EteL p- 56- T- 99- flemen. De eigenfchap welke dit Kruidgewas heeft van twee Zaadjes in een Zaadhuisje, naar het Sieee ykende boven eikanderen in ieder hokje te hebbén h.lhkt de vonmng van dit nieuwe Geflacht, het welk Fn™~ J™,ÜS r£r eere van den beroemden Heer Ellis gedoopt heeft. Het was eerst door zvn Ed n et den bvnaam van Nyêelea, tot het Geflacht van Jpmnoia, vervo gens tot- A-,t „nl r> 1 , 1 van Het -roeit in r£ • • , van Polemonum betrokken, «et groett ra Virgime, en heeft eene zeer uitgebrei ELOIII. ELSKRUID. - men enkeid voort: ïlX.^ffiffil!? . ,VSdee,,g' daö het Blommetje t welk Sr' die oP lange Draadjes r»S MeelLnopJes r ELOHI of Eiöi, en Elohim is eene van Gons èé> - naamen, zodaanig in het H BuK»i™ a , 0 De looden ?eP*L nen ouderdom bewyzen, en door geloofwaardige Getuigen hun goed gedrag en zeden doen blyken. Ee wet laat nogthands aan de jonge Dogters toe , om hunne brieven door Gevolmagtigden te doen aanbieden , en de vryheid te bekomen, om op den vervulden ouderdom van agttien jaaren haare goederen- vryelyk en naar welgevallen te kunnen beftieren, zonder cvenwej, de onroerlyke te mogen bezwaaren of vervreemden, zo dat zy in alles even veel recht en magt hebben als de Mansperfoonen. De reden waarom de wet opzettelyk van jonge Dogters gewaagt, is cm dat ingevolge het oude Romeinfche Recht, de Vrouwen nimmer ophielden onder voogdy te ftaan. EMBELIA is de naam van een nieuw Plantcn-Gellacht, dat de Hoogleeraar N. L. BurmanKüs dus getyteld heeft, volgens den Indifchen naam, zynde het" zelve te vooren, door den Heer Linnjecs, Ribefioides geheeten. Het zelve is onder de Klasfe der Pentandria of Vyfmannige Heesters gerangfehikt. De eenigfte Soort daar van bekend valt op C.ylon, en om die reden is de Vrugt Ceylonfche Aaïbesfen genaamd, Embelia Ribes. Embelia. Bukm. Flor. Ind. p. 62. RibefiV oides.  ENCRATITEN. ENDEL-DARM. 1650 EMEND. EMIGR. EMIN. EMOL. EMULS. eides. Fl. Zeyl. 403. Grosfularia Zeylanica major, Ghcefcmbilla Zeylanenfibus. Burm. Zeyl. 112. Dit Heestergewas is boomagtig, met eyrondagtige Bladen overhoeks, die gefteeld cn glad zyn. Aan 't einde der Takken heeft het eenen grooten tros van Bloempjes, die vyfbladig zyn, met vyf Meeldraadjes op eenen enkelen Styl, en daar op volgen witte Besfen., waar van volgens de aanteekeuing van den beroemden Hermannus in zyn Kruidboek, door de Ceyloneezen tot het maaken van een Geley wordt gebruikt, welke in kragten overeenkomt met onze Geley van Aalbesfen. Het Gewas is door gedagten Heer Burmaknus zeer fraay afgebeeld. EMBERIZA, zie GEERSTKNEU. EMBLEMA, zie ZINNEBEELD. EMBLISCHE MYROBOLAAN, ziePHYLLANI HUS n. 6. EMBUSCADE, zie HINDERLAAG. EMENDEEREN is een onduitsch woord 't welk m 't algemeen verbeteren, doch in de prakt k van rechten ook corrigeeren en reformeeren betekent, wanneer name yk den Rechter in geval van appél, de Sententie van den minderen Rechter verandert, werdt hy gezegd die te hebben geëmendeerd; in Frankryk gebruikt menby die gelegenheid deeze uitdrukking, emendant lajentence; doch by ons wordt doorgaans dit zelvde betekend, door de woorden : doende dat zy als Rechters ter eerfter inftantie hadden behooren te doen. EMERAUDE, zie SMARAGD. EMERIL, zie AMERIL. EMETICA, zie BRAAKMIDDELEN EMIGRANTEN noemt men de zodaanigen, welke hun Vaderland om eenige wettige reden verlaaten met voorneemen om zich op eene andere plaatze met den vasten woon neer te zetten • doorgaans neemen zy alle hunne goederen en huisgezin me1" zich EMINENTIE 't welk zo veel als verheevendbeid betekent, is een uitheemsch woord, «trekkende tot eenen eertytel voor de Kardinaalen, de drie geeStely ke Keurvorften en voor de Grootmeesters van Mal- 1 iha, ingevolge eene Balie van Urbanus den VIII 1 wei,te enkel de Koningen en Paufen ontftaat om hun < dien tytel te geeven, en aan eenen ieder behalven hun ( verbiedt om uien aan te neemen. De Paus noemt hun « votra Signoria; de Koning van Frankryk, Coufuv de c Keizer, reverenda Paternitas; de Koningen van Polen c en Portugal cn de Republyk van Venetië, Signoria illus nsjtma. ° 5 EMMANUEL, zie IMM/\NUEL ÜK™1 iS Cen uitheemsch'woord, * welk I Mgthands by ons genoegzaam is geburgerd en het oordeel of inkomst betekend , dat femaud ui hoofde van zyn ambt of bediening geniet r, EMPETRUM, zie BES-HEIDE. 3 EMPHYTEUSIS, zie ERi-TAGT b EMULSIE is een onduitsch woord, waarvan wv m Wooar^apE,, ƒ/. Deel, bladz. dc fe'n|fuievo0r^ 1 Einuf.e mtt Campher. " Neemt Campher een half drachma, zes. zoete Aman'.e- " ■ ENCRATITEN. ENDEL-DARM. ron' Ww ~"/A,c' ecne7 once; Kmizemuntwader agt oneen. Wryft de Campher en Amandelen ter degen onder een in eenen fteenen Mortier, 'er trapswyzf het S'l St^CT^ vervis het vogt (,;rïn.^oortfcn eil andeie baaien, waar in deCamphei dienitig zyn, neemt men om de twee of drie uuren eenen lepel vol van dit middel. Enmlfie van Gom Ammoniak. e*JZr?°m Amnoniak tffee drachma; witte zinker, ^e once;^., agt oneen. Giet 'er het water by weinig teffens op, en roer het, zo lang tot dat de gom en zuiker gefmólten is. al^jniddel g6biuikt men tot ftöÜng van den hoest; Sn 't verdunning en ontlasting van taaüeflymdPl ~ " IanSd«""gen hoest voegt men by dit mi Jdei een paar oneen firoop van Papaver, en laat 'er alS lenelfvof h 5 f e-gifte dMr vw il twee ^ooit lepels \ol, drie- of viermaal 's daags. Olyagtige Emidfie. ^CTJf"\m'ter' ZeS 0ncen' Geest van Ne:rrcrappen twee drachmen ; beste Boomolie, eene once; fchud et alies wel door ee en ^ ^ halve once gewopne fyroop bv. Voor eerstbeginnende,! hoest en verkoudheid, is dit middel doorgaans van dienst. Men gebruikt Van dit om de twee of drie uuren eenen lepel vól" ENCRATITEN is de naam gewS vtó zeker* Ketters m de tweede ceuwe, die"aan hun hoofd 'cn geleerden Patianus hadden, naar welken zy ook wel Fatmanen zyn genoemd. Men gaf hun den naam , i „ Lncrauten, om dat zy zich met de uiteifte beftintheid wan alle onmaatigbeid en onkuischheid zogten te ont houden Men wil dat zy de dwaalingen der Val , m m Marcloniten volgden, inzonderheid verwierpen y met de laatften den Huwelyken Staat: ookTerbS en zy het gebruik van wyn en vleesch, en namen lerhalven by de bediening van het H. Avondmaal vatcr in plaats van wyn. Ook befchuldigt men"! en ' bn.7^awde ™arc Godheid van Christus twyX eTaardfchï? m'0SES ge,°°fden ZV ™ eene oneraardfche Godheid te zyn voortgefprooten, cn oin ie eden verwierpen zy dezelve. Ten aanzien £n nzer aller eerften Vader Adam leerden zy, da/hv enwigverdoerndwas, om dat het menfchelyke Gfr acht door zyne fchuld was gevallen. Eusee. Hifi Ec- ldd. Disjcrt. de Her. Valent. ' J ™ilr^T' zie LELYSTEEff. ENDEL-DARM ook Aars-darm genaamd, in't I > n Iraestmum retJum. Zie de befchryving van dit in wand op DARMBUIS. b B Op een allezins; blykbaare wyze, ftraalt ook in bet iakzel van den Endeldarm, Gons eeuwige Wysheid or, in hetformeeren vanhetgefchapene wfefcïï ïtverfteld by de befchouwing van tóvs kbS S il'fc l E?' ^ Yodm>8t'gen Nieuwen 1 n-^ tT^ hti-nekklge Atheist' bV zelvs in er* ïige bedenkinge neemen, dat in die grtioté leotte ™ den Darin-buis, van de Maag tot den * ■ :oe meinant de.toeknypingcn cn wringirgën dc '■the kan eenigzms zagter bf harder deen gaan: zo „dat 'J  ENDEL-DARM. dat aü e deeze beweegingen, waar door 't geen inhet èedarmte is, voórtgewrongen wordt, ganseh bui" ten het gebied van zyne wilie zyn: 't geen zo het " in heróndèrftc van den Endel-darm ook plaats had' " de, de Menfchen nooit omtrent de ontlosfinge van " haar natuurlyke onreinigheden zouden kunnen cem'; ge magt oeffenen, om dezelve, daar het de eerbaar,, heid vereischte, op te houden, en op zyn tyd te „ laaten gefchieden. En kan hy dan nog twyffelen, of 'er een God is, die alles met een Goedertieren „ en Wys oogmerk gemaakt heeft; wanneer hy ziet, „'dat den Endel-darm alleen onder alle het geheele „ Danngeftel, zenuwen uit het Rugge-merg ontvangt; „ immers dat alleen deszelvs beweeg Inge aan onze wil „ onderworpen, om zo veel onaangenaamheden, die „ anders vóór geen menfche te myden zouden zyn, „ te kunnen voorkomen? Kan iemantin dit alles geen ,, Wys, geen Magtig, geen Goedertieren Maaker , „ die zich inzonderheid in dit laatfte, byna tastelyk ,', vertoont, erkennen? wat kan men anders, als zyn ,, ongeluk beklaagen"? Onder de voornaamfte ongemakken van den Endeldarm telt men inzonderheid deSamengroeijing, enUitZakkine daar van. Wy zullen den kundigen Heelmeester David van Gesscher volgende, onze Leezers daar van de befchryving en geneeswyze mede deelen. Samengroeijing van den Endel-darm. Coalltus intestini reiïi. De zyden des Endel-darm, zyn fomwylen by jonggeboorne Kinderen, op eenen zekeren en onpebaalden afftand boven deszelvs uiterlyke opening, dermaaten aaneengegroeid, dat daar door de ontlasting der uitwerpselen geheel onmoogiyk gemaakt wordt. Deeze aanééngroeijing, die maar al te dikmaalen plaats rrypt is zeer zorgelyk, en naauwlyks voor eenige hulp vatbaar. Altoos egter moet men beproeven , om dezelve te doorboore'n met de driekante Priem , de pharyngotomus, of met eenig ander dergelyk Werktuig, beftierd met de uiterfte voorzigtigheid, en ingebragt langs eene lyn, evenwydig aan den As van het; Bekken Dan deeze Kunstbewerkingen hebben doorgaans een doodelyk gevolg, of fchoon die tydig genoeg ondernomen werden, om een beter uitkomst te hoopen. Uitzakking des Endel-darms. Prolapfus Ani. Deeze naam wordt gegeeven aan eene verflapping, verlenging, en uitvalling des Endel-darms, tot zo verredat ze de onderfte bepaaling van het Bekken overfchreid en buiten de opening van den Aars, voor een meer of min aanzienlyk gedeelte, zigtbaar is. Dit gebrek vertoont zich doorgaans in de gedaante eener langwerpige, zagte, en roode Zwelling, die uit den Aars voortkomt, en in haar midden eene opening heeft, welke veelal het inbrengen des kiemen Vingers, met een taamlyk gemak toelaat. Somwylen egter, en vooral in het geval van veroudering, heeft het eene meer ronde dan langwerpige gedaante, is de voorgemelde opening naauwlyks kenbaar, en deszelvs kleur paars, loodverwig, of zwart Men moet op dit verfchil wel acht geeven, om dat 'het de regelmaat is der beoirdeeling en behandeling van dit Ongemak. ENDIVIE. 1651 Dan eens wordt deeze Uitzakking gemaakt, alleen door het binnenfte vlies des.Endekdarms, dan eens dooide geheele zelvftandigheidvandeëzèh Darm. Somt ds is derzelver oppervlakte bezet met Ambyen; fomwylen met eene zeer Etaije, en flymagtige ftof. De oirzaaken, als men ftrikt wil redeneeren, zyn naauwlyks bepaalbaar; doch worden meestal gefteld te behooren , tot eene verlamming van de Sluitfpier des Aars, en de verflapping des Endel-darms. De gemeenzaamheid deezes gebreks, by Kinderen, Vrouwen, en Zwakken, maakt dit gevoelen waarfchynlyk. Het wordt nogthandsjrwyffelagtig, als men aanmerkt, dat zeer gezonde ehTterkè Menfchen niet altoos bevryd zyn van dit Ongemak, en het ook by deeze gezien is. De algemeene behandeling deezes Gebreks, beftaat, in het hcrftellen van het uitgevallen gedeelte desEndeldarms binnen de holte van het Bekken; en het beveiligen derzelve voor eene nieuwe uitwyking. De herftelling gefchied, door eene zagte, enbeurtlin'gs verwisfelende drukking der Vingeren van beide Handen : het Lighaam des Lyders horifontaal geplaatst zynde. De beveiliging voor eene nieuwe uitwyking, wordt best 'bewerkt, door verfterkende Stoovingen, infpuitingen, en berookingen, onderfteund van een dikke drukdoek en het T verband; of door eene ingebragte Lamsblaas, welke men naderhand met Lucht opvuld, toebind, en uitwendig op deeze of geene wyze verzekerd. De inbrenging wordt fomwylen verhindert door de zeer groote uitgebreidheid der Uitzakking, en derzelver klemming, onfteeking, en opzwelling. In deeze o mftandigheid, doet men het gebrek by aanhoudenhcid ftoven met verkoelende en famentrekkende Hulpmiddelen; en beproeft men van tyd tot tyd de herftelling. Als het uitgeweeken gedeelte des Endel-darms verftorven is, en deeze verderving alleen deszelvs oppervlakte inneemt, wordt de geneezing dikmaalen verkregen , door de inbrenging, en het opvolgend gebruik van verfterkende en wynagtige infpuitingen op dampbaden. Wanneer dezelve de ganfche zelvftandigheid des Darms, voor zo veel de uitvalling betreft ontaart heeft; is het goed, de affcheiding te bewerken door het gebruik van den Terpentyn-geest, en weekmaakende Pappen; terwyl de kragten dés Lyders onderfteund worden dooiden Koortsbast, en eene zagte voedende Eetregel. Dit geval egter, waarin zeldzaam de overige Darmen geen deel neemen, is den meesten tyd doodlyk. ENDIVIE. Cichoreum Endivia. Suikerey, met eenzaame gefteelde Bloemen en onverdeelde gekartelde B'aden. Cichoreum Floribus folitariis pedunculatis &c. Linn. Mat. Med. 374- Hort. Cliff. Upf.RoY. Lugdb.tfc. Cichoreum latifolium, ƒ. Endivia vulgaris. C.Bavh. Fm. 125 Intybum jativum. Dod. Pempt. 634- Lob./r. 283-0. Endivia crispa. C. Bauh. Pin. 125. Cam. Epit. 283. Schoon dit Keukenkruid, door de breedte der Bladen en door de geftalte van de tamme Suikerey zelvs veel verfchille, zou het nogthands wel. door kweeking daar van afkomftig kunnen zyn. Niemant weet, ten minfte, waar de Endivie haare natuurlyke groeiplaats heeft. Zy is nogthands éenjaar.g en de Suikerey een overblyvend gewas en deelt wel tn de bitteiI ■>. . . . ^.z- „j„ ,i,oov hppff 'pr vee minder heicl cier laaisLgcuui-iiiuc, van; de Bladen der Planten worden byeen gebonden V 3  1652 ENERGTJMENI. ENGAGEMENT. ENGE te eetbaar maakt. HtaS /ar. Grcecum, pag. 386 *MSHï G/oo .«e:,™,*, „e, zy * &S%$gSSg ?! daar ™je een Af,o öf*fedi <*~W. « gon, de, a„».ch,iE-e„ b™S^"'S ™i« fteekend en gewiste amh^tlV i , °0D cen mtHöogepriefter CpmKT ^ gd>*de des Helen, en'de Propten' ï'f \rr \ 1 " «" CHi UI. rj. 1, en Mat™ Ti . v, malea- n s * Dopper een föd^H^ÏS^S* J°HANde Hoofden der Kerk^ ©Sn I ^ md'Z°, °ok Veele HeidenfcheWvs-eerpn »„. , , ., 1 1 coras en Plato, ttaHKd^nzont ^'d Pytiu- j Geesten, ctfönüghi.^^^ T"1»"^ aantel tusfchen Gon en de Menfchen ™ r eM ™ddeI'°°rt c feeftaur der werelt SSÏS«tó ^l3* het denze ZW,,,, of mSeT ladden' Zy noem- « de.'cn haar in goede e SecS,« ^derfchei- J bf de Grieken, Romeinen It \ïI V hlet vandaan n ^ menigte va'n ggS^f^0"^Volkeren h ENGEL. >t Lock*,Malt^^ Wysgeeren fcbyrjei s geheel vervreemd van^ geS^ ^ ^en'/niet neet die wy-bewoone" een m~ °m' op den ^ f- gaafde, nmr voor o s' oZrlT^ met Vö«and bes derflellen; dus egt MiSH^ wezens' te ™' » wy woonen veeli* ^«^4*: „ onzichtbaare welen ,,Cen «"eindig aantal zyn de natuur 0 be » 7 f6" W onblttóffl, - Indien dit gevoelen eze"tephtdékken" _ J de waarheid d^^&gj^ «c«nce, of zeer vreemde verfchynzeEen Zl' zoud.en v«le • van deoudeals laateré" dén ?, Sebeurtenislen, zo : KWedk&ofg ^oor^LSTwèS3" ÏEVÏ fie" om dat men ze niet bern-nn, êï u'en weIke doch dikwyls verbaasd hebben^eer ^' M Menschdpm worden opgehelderd. ëemaklyk daar door De evengenoemde onderitelHno- „ t, Plato, en hunne Navolg iS T p™gOeas", dendaagfche Wysgeeren ni>f 'nWOrdt lan vee!e Le' ftreédèn, maar menS ook , ?°? ^ fterkften lc" ipot gedreeven. De 0Ph £yk, daar mede den oneindige afftand ^dft'.^»« •«» de den Mensch, vonden „ 1 S tUS,chen GoD£n zelve te vervullen, da^'^tg"* middel ^ de". fB»*»*t. Maa geno en K °°" Van Geest« keyk beftaan, dan blS^tetfr Giesten wer' hc.d in volle kragt „n ,>„ V r . de Cerfte ^waariüSchepzel, hoe veSèven g !t?'en G?D' ^ elk een oneindige afftand is. wlm0lVl\ï°Ch *tooé trapswyze opklimming of 7chlLT ^ men eene naakter wezen tot he?, ander Volmaakt h" ^ V0'door men eindelyk tot den t,- °'maaLter wezen, v i af Wimt. dan zal /ogt£ndsPe ke tr ^ °°D zeh e 0P' maaktheid, w^lkelefchapen^.grooter v-oi niets te achten zy„b, Tn veme^°S 0Dde'f<*eid, als heid des AIlerhoLffen '"S ffl« de volmaakt¬ heid van eenig Scbepzelï boe ^ ere volkomenmenheid onderftelle hetVpht8 men die Vl)":obrengen tof het ongefchaoene T ;.K?ter "ooit Jiabv het volmaakile Schept ' aStoos i' we!^« »om te vervullen, Zal moeCoveThb"6'"^2 Deeze aanmerking is hnsll °^eiblyven. «cnantzalontke nen £ men7^ zeer i»'^, en •yde van het leerftedzêl dermen\da!rr mededezwakke echte plaats heeft "Sta!? Z eWymm CP de mgerymds word aangetroffen t Z° daar i,] al 'ets '°k zekere waarheden tn i& n ""n" 'Cr no8tha„ds y voorbeeld, PyTH.GoRI?gPS°ten; ?öriden, waasheid-te begaan niet rn^kL ATO> zender ""e * ^ v erkely/gin £E S r*!* ■ ?e' ■ng zyner fcheppende maa fiêéf? Jr,D dc ukoèffe" ver zo veelerlei voorwen e, f 1 en uit^e!dcn ysheid, en de uitzig^ h?f l'I» zvner ïmde, en derhalven zich lf?r 8°ed,h,e,d' overeen« ^heppen van menfchelyke ^ bePaa!«de tot 'an gegeeven heeft ann eSf 1 e,"' 00'; hct amlyke wezens, onderfc^fS"°em,yk aama' f id- en onderfcneS ^^SjS? ? 5«rdf| een ftelzel van dien aa ,ket nnt ? ' Kan n,ei1 het met zeer onredefvk f onge'.vmds vinden fen ierwerp van fpotternfQ 'nSJf8* 1950 * toteen Ecu  ENGEL, ENGEL. 1653 Een ieder zal immers, by eene bedaarde ovcnveöging bekennen moeten, dat in het leerftelzel van'tbeflaan der Engelen niets gevonden wordt, dan 't geen in allen deele zeer we! overeen te brengen is met de zuiverde reden en 't gezond vernuft; ten ware datwy in goeden ernst wilden ftaande houden, dat 'er geen Schepsel volmaakter dan den Mensch mooglyk zy. Dit laatfte kunnen wy niet onderftellen, zonder ons zelve belachelyk te maaken; en nogthands worden 'er genoeg Menfchen gevonden, die den fpot dryven met "aft geen nopens het beftaander jE«gf/*h geleerd word, hoewel zy niet ontkennen, dat 'er een zeer groot onderfcheid is tusfchen de ééne menfchelyke ziel of geest, dat is tusfchen het eene vernuft en het andere; Ja, zy zouden haar zelve wel degelyk beleedigd achten, indien andere lieden dit ontkennen wilden , om reden , dat zy zich befchouwen als meer bevoorrechte wezens, die zeer verre verheven zyn boven het gros der ftervelingen, 't welk zy met medelyden aanzien, en waar van de zotte ligtgeloovigheid haar op eene zo aangenaame wyze vermaakt. Huisvest nu by haar de overtuiging van deeze meerdere volkomenheid, dan kunnen zy ook met geen fchyn van grond ontkennen, dat 'er verftandiger wezens mooglyk zyn, die evenzo verre boven ons zyn verheven, als zy haar vernuft boven dat van 't gros hunner Medemenfchen verheven waren; wezens, by gevolg, die, uit hoofde van derzelver voortreflyker natuur en hoedanigheid , zeer bevoegd waren (indien men een geestige inval van den beroemden Dichter PorE, zonder hen te be'ccdigen, ou haar durfde toepasfen) om dee^e volmaakter Menfchen , en hoe veel meer dan het gros der ftervelingen, met het zelvde oog aan te zien, als wy gewoon zyn een behendige Aap te befchouwen. Pope Esfay on Man. II, Seiï. De onderftelling van zodaanige wezens, bevat dienvolgens, in de eerfte plaats, niets dat ftrydig is met de waare Wysbegeerte; zy is in de tweede plaats gegrond op eene overlevering van alle tyden en volkeren; en wy mogen, in de derde plaats geene zwaarigheid maaken, haar, als een onbetwistbaare waarheid aan te neemen, gemerkt het beftaan der Engelen zeer uitdtaklyk geleerd word in het geopenbaarde woord Gods , 't welk alleen in ftaat is, om ons, wegens zulke onzichtbaare Schepzelen, eenige zekerheid te geeven, of derzelver hoedanigheden, waar van wy buiten de Openbaaring geheel onkundig geblceven waren, eenïgertftaatén te ontvouwen. De Jooden geloofden in het beftaan van Engelen , volgens de aan hun geleverde Openbaaring, indien men flegts de Saduceën hier van uitzondert!, die een foort van bedekte Deïsten waren, welke, volgens Handel. XXIII. vs. 8, de opftandinge der dooden, de Engelen en Geesten loochenden. Zelvs de Samaritanen en Cara'iten, die in veele opzichten met de Saduceën inftemden, hebben, naar het getuigenis van Buzard, Schrvver van eene Arabifche vertaaling der vyfBseken rri Moses , enAarroN, eene Caraïtifche Jood, in zyne Commentarien over dezelvde boeken , het aanweezen der Engelen nooit in twyftel getrokken. Een hedendaags Schryver, die.over de Godsdienst en Oudheden der Hebreen, zonder één woord Ilebreeuwsch te kennen, zeer veel gefchreeven heeft, beweert ftoutmoedig, dat de Jooden haar leerftelzel nopens de Engelen, uit de Heidenfche Godgeleerdheid ontleend hebben. Wy kunnen dien Schryver zeer gaarne toeftaan , dat tusfchen de Heidenfche denkbeelden nopens hunne half of mindere Goden, en die der Jooden nopens de Engelen, zekere foort van overeenkomst is; doch wy kunnen wederom, ten minften met even groot recht, daar uit befluiten, dat de Heidenen haare denkbeelden dien aangaande van de Jooden ent-' leend hadden, nademaal Moses, al lang te vooren, in zyne Schriften van Engelen gewag maakte, eer Pytiiagoras , Plato, of eenig bekend Dichter, van Dammes en Genios gefprooken heeft. Voor het óverige is ook de onderlinge overeenkomst op verre na zo groot niet als men daar in waant te vinden ; gemerkt de Heidenen haare Dammes befchouwden als Goden, die uit eigen gezag handelden, waar tegen de Engelen by de Jooden nooit mogen aangemerkt worden, dan a's Dienaaren van den eenigen en waaren God. Eihdelyk is het ook een onlochenbaare waarheid, d;..t de Jooden nooit eenigerhande Godsdienftige eer aan de Engelen beweezen , waar van het tegendeel by de F-eldenen, met opzicht tot hunne Dcemoms, genoeg bekend is. Hier uit zal ten overvloede blyken, dat de Jooden hunne denkbeelden nopens de Engelen van de Heidenen niet ontleend hebben, maar wel van eene overlevering die van Goddelyke oirfprong was, en naderhand, door de Openbaaringe volkomenis bevestigd. De Mahometaanen gelooven mede in Engelen, die zy in goede en kwaade onderfcheiden, en waaraan zy eene verfcheidenheid van bedieningen, zo in den Hemel als op Aarde, toefchryven. De Christenen van alle gezindheden, zyn, wegens het beftaan van goede en kwaade Engelen, altoos van een zelvde gevoelen geweest, behalven alleen de Davidjoristen, een foort van Sectarisfen derzestiendeeeuw.cn onze hedendaagfche Saduceën, die met 't geen in de H. Schrift ten aanzien der Engelen gezegd word, even zeer den fpot dryven, als of het eene verzonne fabel ■was. 1 Echter moeten wy hier omtrent aanmerken , dat ook de Christenen over 't algemeen, nopens de natuur der Engelen mitsgaders hunne vermogens en bedieningen, niet alle even eens denken, enalleenin zommige opzichten overeenftemmen. Zy alle komen namentlyk hier in over een, dat de Engelen gefchapen zyn, Psalm CXLVI1I. vs. i, 5- en Collos. I. vs. 16; eerder dan de Mensch, Genes.III. vs. 24; en volgens der meesten gevoelen, zyn zy eerder gefchaapen dan deeze Aarde, Job XLVIII.w. 4 tot 7. zie SCHEPPING. Zy worden wyders, volgens de Schriftuur vry algemeen befchouwd, alszuivciccn onftoffelyke Geesten, Luc. XXIV. vs. 39, onzichtbaar,. Col. I. vs. 16, onftervelyk, Luc. XX. «r. 36, in eene plaats tegenwoordig, dochnietop de manier, van lighaamlyke wezens, Luc. VIII. vs; 30. Nooit heeft echter de algemeene Christelyke Kerk het gevoelen van zommige byzondere Leeraaren goedgekeurd, waar onder Justinus de Martelaar, Clemens van Alexandrien, Te rtullianus en Ortgenes, die daar in gevolgd zyn van de Sociniaanen, Vorstius en anderen, welke aan de Engelen een foort van fubtile lighaamen toefebreeven, om geen anderereden; dan, eensdeels, om dat wy met ons bepaald verftand niet wel begrypen kunnen den aart van zuivere Geesten, noch op LoedanigcwyV 3 zti  1654 ENGEL. zc deeze zonder fintuigen, eenige denkbeelden verkr gen, ofnoezy onlighaamlyk werkzaam kunnen zvi en ten anderen, om dat de II. Schrift aan haar ligha men fchynt toe te fchryven, wanneer daarin verhaal wordt, dat zy op onderfcheiden tyden in lighaamlyk geitalten zyn verfcheenen: even als ware liet voc zuivere Geesten onmoogiyk om eenigerhande zich baare gedaanten aan te neemen, en die naar welgeval len weder af te leggen. Hamdel. XII. vs 10 Alle Christenen komen daar in overeen , dat zy aai de Engelen eene vry uitgebreide kennis van God en zy ne werken, m de natuur en in de genade, toefchry ven , i£pH. III. ys. 10. en i Pethi I. vs. 12. cn des wegens, door een onmiddelbaarc ingecving no' zeei byzondere en heerlyke inzichten verkrygen, Openb. I. vs. 1. Doch 't geen dc Roomfche Godgeleerden beweeren , aangaande de onafmcetelyke cn onfeübaare kennis der Engelen, word van de Proteftanten in geenen deele aangenomen; want deezen gelooven dat die kennis zyne beperking heeft ; dat de Engelen alleen trapswyze tot juiste denkbeelden en zekerheid opklimmen, dat is te zeggen in verftand en kennis geftadig toeneemen; dat zy zelvs aan dwaalingen onderhevig zyn, aangezien zy van verfchciden voorwerpen geene kennis befte* Hebben zy volmaaktere fintuigen des veritands, langduuriger ondervinding, onverhevener natuurlyke begrippen dan de Mensch, en zynzy, als het gevolg van haare edeler ftaat, aan minder aanleiOffige tot vooroirdeelcn blootgcftcld, dan is al 'tgeen men redelyker wyze daar uit befluiten kan, dat hun verftand uitgebreider, zuiverder en on onwankelbaarer gronden fteunt dan het onze, en zy, in 't de trapswyze toeneeming van allerlei kennis, zeer veel boven ons vooruit hebben; maar zulks bewyst nog niet iaHrZynal .,weeten;> en zich nimmermeer bedriegen! De H. Schrift zelve getuigd het tegendeel; wanneer wy by Marc. XIIL vs. 32 leëzen, dat ook de Engelen in den Hemd den Oordeels-dag niet weeten, gelyk 1 Petri I vs. 12 , dat 'er dingen zyn welke de Engelen beguéè zw tn te zien, en die zy by gevolg niet kennen, verfeleeken met 1 ] im. III. vs. 15. en wanneer men by Lucas XV. vs. ro leest, dat de Engelen Gods blydfchap hebben over eenen zomaar die hem bekeert, duidt dit geenzins \ aan, fchoon men zulks daar uit heeft willen bewyzen, Kr hl7 f Tb°,gen gedi;sten van 'c menfchelyk hart 1, .t l aar zelve kenden veel minder kan men uit Math. zien! VS' I0' afleiden» dac ZV aIIe zaaken in God \ ze(SeltTdv a"e ChriSte" gezindheden toe- l bed Ps' CU f ?t ?P°°te kragt ofvermogens heb- g ben. Ps, Cill. vs. 20. 2 Tüess. I. ys. 7. en 2 PetriII 5 vs, 11 in t byzonder, om zich onderling hunne denk- beelden mede te deelen. J,s. VI. vs. 3, 1 o2'. XUl n, vs. 1: om te. werken op aardfehe ftofFe, of onbezielde r Hghaamen, Joh. V. vs. 4 en Hand. V 'vs. r o en om t zrch met een l ighaamlvke gedaante te omkleeden, Luc t l- vs. 26 en Hand. X. vs. 3. Doch de Proteftanten feShdd"'"'/ ï™en mW'am met^cnë ï zekerheid, ,n navolging van de Roomschgezinden P< da derzelver magt zich zo verre uitftrekt, om Ó!S ft deibaare werking te doen op de menfchelyke Sn- en en de eerfte ontkennen daar beneven, dat de Engelen VI «n Zl it0tkt ftoffelyke, een fcheppend venno- ge gen zouden bezitten, wonderwerken doen kunnen van en ENGEL • dewerl frï if^'i ™' ^ Godlyke! . deveiking happe en èouden. De Proteftanten v - werpen d,e menigte van fabelen uit de Roo fche genden , in welke even belachelyke vermogens aan en tian Gabriel toeilaat , wanneer daar in gez! t I datd'? Engel van 't hoogfte der Hcme en ml ho?we!pt. e" g6heeIe in twee"" n, Mat,,. XVIII. vs. 20 en ]on IV. vs.%J ^n ren gelukkigen ftaat, Luc. XX. ,x 36; van hunne" :z,gheden, beftaande 1». in God te loeven , C • w. 6. Psalm CXLVIII. vs. 2. Open. VII i"* — 2» om zyne bevelen ten uitvoer te brengen' ■LM CHI. vs. 20. waarom zy afgebeeld worden a's mie voorden troon van God, Dan. iy , , Virl. 10. 1 Kon. XXII. vs. 19. met Oogen en ugelen ten einde altoos vaardig te zyn om tc vlic op bevel des Allerhoogfien, 1 Kon. VI V [ • VIL vs' J' 2' ^ De H. Schrift leert 4.' ders,  ENGEL. ders dat zy hun ambt of b2d!eni"S dikwyls hebben waargenomen, i° met opzicht tot JesusChristus, Mvrii I. vs. 20-22. Luc. II. vs. 11. Math. II. vs. foIV vs. 11. en XXVIII. 2. Luc. XXII. «n ÏV en Hand. I. vx. 10. 20. met opzicht tot de Menfchen, om haar te onderwyzen, Dan. X. vs. 14- Luc. I vs. 13. Hand. X. vs. 3 en 4- en OpeNB. J. w. i. J , om ze te troosten, Genes. XVI. ys. 10. 1 Kon. XIX w 5. . haar te befchermen, Genes. XIX. | il 17. XXIV. vs. 7 en XXXII. ys. I enz., Dan. III VI en IX- Hand. I, vs, 19. XII. vs. 7 en 10. en XXVII vs. 23. 3°. metopzicht tot de.Kerk, gemerkt zv tegenwoordig waren by de afkondiging der Wet, Hand. VIL vs. 53- Gal. III. vs, 10. Hebr. II. wv2, Deutern. XXXIII. vs. 1. en 4°. zelvs ten opzichte van fommige Volkeren, 1 Kon. XIX. vs. 35- Dan. ■ De W Schrift fchynt ook te onderftellen, dat zy nog heten ten dage, by deugdzaamc Menfchen hunne dienst uitoefFenen, Psalm XXIV. vs. 8- XCI. vs. ii en 12. en Lucas XVI. vs. 2. De Proteftanten gelooven, dat God te deezen opzichte zich bedienen kan, en ook met de daad bedient van Engelen, teneinde zyne oogmerken ten voordeele der Geloovigen te bereiken, maar willen de wyze hoedanig zulks gefchied , in geenen deele beflisfen. De Gereformeerden in 't byzonder zyn zeer verre af, van ftaande te houden , gelyk de Roomschgezinden doen, dat ieder Na- . tie ieder Stad, ieder Huisgezin, en ieder byzonder Mensch, zyn eigen Befeherm-Engel heeft, aangezien deH. Schrift niets dergelyks te kennen geeft, maai wel het tegendeel fchynt aan te duiden , nademaal zy ui eens van één Engel fpreekt die zorg draagt voor SeSeidenMenfehfn, Psalm XXXVIII. vs. 8p en Dan III. vs. 28. dan wederom van verfcheiden Enge. len die voor één enkel Mensch zorgen, Psalm XCi. vs ii Luc. XV. vs. 10. De texten die men ten voordele 'van der Roomschgezinden gevoelen bybrengt, doen niets af ten aanzien van de Engelen, nademaa m dezelve alleen gefproken word van den Messias , den Enggl Jehovah, zie Genes. XLVII. ys. 16. Exod. XXIII. vx. 20. Josua V. ys. 14- Jesaja LXII1. vs. 9. en Zacu. I. ys. 12. Wat dien aangaande Handel. XII. vs is aezcd wordt bewystniets meer, dan dat 't gevoelen nopens eenen byzonderen Befchenn-Engel voor ieder Mensch, vry algemeen by de Jooden ingang had geintusfchen ontkennen ook de Proteftanten niet, dat d° En^len, by aanhoudendheid, wel eenig aandeel 111 't'beftier over Gods Kerke" kunnen hebben, volgens 1 Tim V. ys. 21. 1 Cor. XI. vs. 10. en Opene. XII vs 7 en 8. maar zy zyn niet vermetel genoeg te beflisfen, waar in zulks beftaat, of hoeverre zich dat vermogen uitftrekt. Zy erkennen voor 'f overige «»n andere middel aar fchap- tusfchen God cn zyne Kerk, dan alleen het middelaarfchap van Jesus Chris- t"aHc Christenen ftemmen wederom eenpaarig daar in met malkanderen overeen, dat God van den dienst der Engelen ménigmaaljen zich bediend heeft, ten einde de Godloozen zyne ftraflende gerechtigheid te doen ondervinden, volgens Num. XXII. ys, 31- Genes. XIX. vs. li. 2 Kon. XIX. vs. 35- en Handel. XII "x- ÏÏ- dat Hy zich nog heden van haar kan t>e- ENGEL. 1655 hénen , indien Hy zulks mogt goedvinden, en inzonderheid ten jongften dage van haaren dienst gebruik lal maaken, naar 't geen gezegd word by Math. XVI. •x. ai. en XXIV. vs. 31. i.Thess. IV. vs: 15, 16. 2 Phess. I. ys. 7. en Opene. XIV. vs. 10. Zeet waar'chynlyk hebben de Mahometaanen hier uit haare lenkbcelden ontleend, van den Engel Etraphill4 11e, naar zy zeggen, altoos met een trompet voor de nond gereed ftaat, om den dag des Oirdeels aan te jondigen. Deeze dienstvaardigheid der Engelen heeft, aan een ïèdendaagsch Schryver, tot zulke lompe boerteryen lanleiding gegeeven , dat men zich fchaamen zoude lezelve te herhaalen. Dat-de Almagtige, niet uit jehoefte en gebrek aan zelvwerkzaamheid, maar om seer goede redenen, die zyner wysheid waardig zyn, sich wel van Engelen of Geesten heeft willen hemelen ten einde aan zekere perfoonen zyne bevelen 5ver te brengen, of by dezelven zyn welbehaagen. ;e voltrekken, is iets, waarin, naar 't ons toelchynt, niets belachelyks ligt opgfloten, noch *t welk de m Inite ftoffe tot elendige en Godslasterlyke fpotternyen, redelyker wyze geeven kan. Het is in tegendeel;, laar ons inzien , veel zonderlinger en belachlyker, wanneer lieden, die zich onophoudelyk beyveren , jm ftaande te houden dat God niets onmiddelbaar op teeze werelt verricht, nogthands tegen dezulken zo Hard fchreeuwen, welke, ingevolge van zyn heilig Woord, eenvoudig gelooven , dat, wanneer hem zulks behaagt, hy daar toe een foort van Schepzelen "èbrüikt, die zo uitmuntend zyn als de Engelen. 3 Doch men heeft veele moeite, wordt hier tegen wyders ingebragt, om de eigentlyke redenen te be-ryp} 2't £' den' r" ?2' dc,"reIkc« moeten aanbid- II « o t l rJi 6' V. ro-. i2. en Philip. ™,.?\ °'rrn,be.wyzei, aan haar, uit dien hoofde, g r et ade Godsd.enftige hulde noch eerébewVzen ge yk van de Roomschgezinden gefchied die om de Ve b^dCf f"' 7^-ide^texten uit het' (S aanSen ' doch, Z0,fider de minfte grol«J van reden aanhaalen ; gemerkt daar in gedeeltelyk van geene gSS?^ jr*W**«. en voor 't overige Sn £ & jEBOVA ë^rooken word. dS VherT^' " C£ne 8*^Jtó^e UitasuKUng i. het Formulier van Gebeden vooree W/7cï 4PT>U&he hiftellingen , 4u*hm pa« pmpoftmm. Chrvsosthomus maakt % erffi-STh^W dat het 00k eené blondere ïfd? ri h 'rGebd Was'I 'c weIk do°r den Diaken aan de Cathegifanten w,erd voQrgefchrèeven: Anzl derheid „1Pt ï? c bewyzen, en ïnzon- £ niet betrekking tot den B-fcherm-EnFcl ■ dmr de Pi-oteftanten in tegendeel van begrip zy^f dat dee ze dienst daar door wordt veroirdeeld dewyl dit Ge i K^Vdif**^* Goozehi wieid ! l,g ip ,' > den Scnen die "eer en Meefter ofa Engelen is, en naar zyn welbehaagen 'er over kangeo.eden, om zyne Geliefden by te" ftaan hen koesterd om de (C^jSSiïfr; * i eer vin de T^l °°k Ave Marla noemt >' en jf tci eere van c.e Moeder-Maagd gefchiedt. Het bevat • den inhoud van de grotenis welke de Engel h m deed J toen hy haar het geheim van de menschwo d ^ vi Gods Zoon kwam boodfehannen fll,,b Van oir ^SÏÏr . in het Latyn o*. I eenig vermoeden heefe^^ ~tient 4 Z, Litiscontestatie. Bv Hm «!,* fa"ul ^-n na t,e „ hand worden dr- inr -G 'ffie bewraart: nader, Rechter? w^irtcYST f ^ Prd^fs „ beflooten overgSde?? Srf ^tgeventileert;, ^ 00. In allen Ievaf& gemelde plaatze by Mffimia i-f v ' zo,als.ter vo^^ geargSÜiS £t^?SS^.T*i pretenfie tot iémants lasten meem 7r1J1 S Üie ot zaake ^fclre ven iü ïffi^ wden, is altyd bevoe-d lr„ffl betrokken kan el van Enauesl Sfej ^ffi^f ^et midan onderfcheid is pertinent ,; dercdc'1 anlegger van een ESnf t^01 iemant a,s il, d?ch het ftaattoiSbl^ "W1 aIs h^ rn Crediteur h,m cffvfi£^faB£>i^ n al. Zie behalven het aangehaaïdè gevaï bv 5? jla over d t onderwern nm v 7 geval by Me- zis. ///. 4- 27 ff. 4 g7p7AN de fm c°m- Enqueste FaletidunoW heeft nói-. , xeeit, dat de Getuigen door de Iangdulirigheid v n *ne of andere A^p h« 1 • " 7 voorbee d aanere Atte, het zy va zyn geheel of ten deele  ENTIIIQUITEN. ENTHUSIASMUS. deelé in eene Elaffert, Rol of Boek over te fchryven. ENTERINEMENT, zie INTERINEMENT. FNTHIQU1TEN of Entichyten, noemde men in de eerfte ceuwe, die genen welke zich als navolgers van Simon 'den Toveraar opwierpen. Zy deden affchüwelyke Offerhanden , waar toë zy zekere dingen gebruikten, die de eerbaarheid verbiedt te melden; zie Erfpii. Heer. Ti. Baron. Annal. Ann. Chrift. 35. ENTHUSIASMUS is een uitheemsch woord dat eigentlyk Geestdryvery betekent. Zie hier de definitie ns welzyn aanwend, en die haar toverteckens met lat oogmerk alleen mededeelt, of om de fchoonheden Ier verbeeldingskragt te doen gebooren worden, of >m de daadlyke fchoonheden volkomener te maaken. iet ergfte, "dat men 'er van zeggen kan, is dit, dat :y eene aangenaame bedriegfter, cn eene' aanvallige Ükflooifter is. ENTHUSIASTEN of Geestdryvers. Deezen naam 'af men van ouds en nog heden aan zodaanige Secta'isfen, welke waanen door Goddelyke ingeevïngen of betuigingen van den Geest (zo als zy zulks noemen) e fpreeken; van dien aart waren eertyds de Mesfaliten ;n Euchiten, en nog hedendaagsch de Kwaakers en eeaige andere Dwaalgeesten. ENTOMOLITHEN betekent zo veel als InfektenSteenen, en is de naam welken de Heer Linn-zeus aan de Verfteeningen van Infekten en daar toe behoorende Dieren geeft, gelyk de Kreeften, Krabben en dergelvken: wy laaten 'er hier de befchryving van volgen zodaanig die in de uitmuntende Natuurlyke Historie van den Geleerden Heere Houttuyn wordt gevonden. , ,.„.„•. 1. Verfteende Infekten. Entomolithus alati. Verjteeningen van vliegende Infekten. Entomolithus Infetcorum vo- ïantim. Hqvtt. Nat. Hifi- "L 1 ft- «• 2<54-  1660 ENTOMOLITHEN. Typolithilnfe&orum. Wall. Syft Min. Tom. II. f w, GEsm Petr, 57. K.vorr. zaaken I. DeefbLu'. Zeldzaam komen deeze, weliswaar, te voorfchyn en al erzeldzaamst lighaamlyk verfteend. Men vindt Hnft ïufferrl^^' ^tertorren, WaterwLtz n Haft, Juffertjes en derzelver Maskers of Wormen' als ook van Vliegen met Wieken op het Kal "of Mar-' mer-I ey van Oeningen. Verfcheidene, waarfthynlyk ook Swjtzerfche, zyn uit het Kabine van den er maarden Gesnerus, Hoogleeraar in de Wysgee te en Geneeskunde te Zurig, door Knoer zeer Elyï in fi^f; . Df Sweedfche Heer BaoMEt maakt ge h«v, 6 fcheiderle. gevleugelde Infekten, die op het ftmkend en ander Kalk-Ley van Oost- en IVest-tioZ land, als ook op de Aluinfchiefer in Schoenenken. Il7hu£°%ïcT£k ^Wegen-Marmer van Moskou t hu s. Doch deeze en dergelyke Steenen waar op men iets naar Vleugels of gedeelten* van nYekTen gelykende aantreft, gelyk de Frankenbergfche Flleget Weken; worden veeleer voor Bladertjes van Kruiden of voor Natuurfpeelingen aangezien/ Bedriege ven? we ken er in dit opzigt, gelyk in andere gevallen ook hebben plaats gehad, gaa ik voorbv bS'anm' Hier zal de plaats zyn om kortelyk te fpreeken van de Wegjes tn Barnfteen, waar van LimLs een bvzondere Soort gemaakt heeft. Dit fchvnfin de eerfte opflag zeer oneigen, en is ook als zodaanig aange merkt; maar, aangezien zyn Ed. alle de Detfftoffen begrypt onder den Hoofdnaam van, of betrekt tot het fe vo, 1 f" ' Z° beh°°rt dC Barnfiem °ok ^t dezehen dewyl zy m 't water of in de aarde gevonden . en zelvs u.tgegraaven wordt. De Infekten komen meest in de Barnfteen van de Oostzee, doch ook fom yd \ ^ de^v^en^^, ^^^ "g^ Koninglyke Schatkamer van Naturahên teDresden heef! Sendeliüs daar van een groote menigte in Afbêêldlne gebragt Men vindt door hem nis: minde „ mw ï keurig befchreeven, allerlei Soort van Infekten Tn ne len Krebels ^ " '•, ggen, Dag- en Nagt-Ka- J pe.ien, Kiekels, Spnnkhaanen, Torren Snaanfrhe * Vliegen , Mieren, Motten, Luizen, Vlooiien Sn in * nekoppen Rupfen en verfcheide póp, ° van'Ing£ H° i Hegjesgelyken, geeft er men gemeenlvk den naam van Vl.egen-Barnfteen (to^ ^wX«m)aan ?! De meesten , egter uit de Klicfi. S tTÏ^ , V1 Vog. M». zo8. CW tyfifau, zJmcT^,f 18 fc 29, 12. scheuchz. 0„,re/ 20 r7^£ /• l ^ 54 ' b™ rr,s. u,e. c, Rumpii. ^ ElT/ ^ £ Jg^J met 54i44. ryn, indt zen, ren; Har'ilykver2 en i in : geopothlen.losaarten 'enten;n, :n, 'an >y(le;esnet e- m , i: le ft fi S f h n r »- d " v " o - di R 1 nc vi : Si m; ia Kr op vo Scl op Gi gei: en is h han mei met zyn der Meenen, zo behoort de Barnfteen ook tot de- ODaenclle^ en is. Verfcheidene onde/' T 'pl tC » : dewyl zy in 't water of in de aarde gevonden lm^mde een glad RuLe Scl iM f 'n Zyn :lvs uitgegraaven wordt. De Infekten ZnS ^ Van men b-vna de IndiïX Hoo J /U'ke" ' m de Jarn/fcen ya„ & Oostzee rlnrh«„t rJ.° maaken' Anderen, wedem„T 5^""Kreeften zou ENTOMOLITHEN. lapideus. Gern. /jo- t^-- ri. ^ Kreeften, Krabben Arn? ! ^orden ; naamlyk Van de Kreef^e„ j Jmen i S", M°!ukfe Krabbenin 't Karlsbad i S ^tóff**1"" "ie zyn, geen anderen voör dar! tSJ Të oveikorst Marmer Ley • zo is • nni '"dlukze,s op Kalk- of Molukfe Krabben doch v de Zee-Garnaalen en en dergelyken hTeftï waaretS ^-^^ Van de Lansflaarrto» 1 "aa,e.Veifteenmgen. den Pietersberg-, b»ito.»wJ 1T n Za»dfteen uit heimer Leyfl&ToS^ft S "?gedl'"ktoP PapenBoomagtige figuuS ' SïS,* W a,s begroeid met dat Knorr diff^^a^.^CW^, d.g. Menvindtze, zo hy annfen t n'' ?erkwaalkere Landftreek, welke zih ^ A ' a!IeenIvk in zeAnfpachfe tot aan ter jên^"'*™ fa ket mylen uitftrekt, en w,> - , ■ 8 6 van zeven of agt door de Almuhl-RMer Ln^ZT' ■bepaald "rorden fchap en de Stad Patnhehi tfRlvle,r,egt het Graaf■nei-Leyen vee, ^«^'^^t»8 ^ m de Marmergroeven Zy komen 'er, le Afbeelding" vTn Si vlllu ^ï? Voor- Hvgeeft Sarnaalen; Im e&ySG^i^e Kreeft^ of mderfcheiden is. vSeWef ^r",«"W*1** te ang-gearmde met een S?lïï!^1?B?!« Z-™ vaar van men bvna de JndifVi f ^ d of zulken , naaken. Anderen! weSm «°orn-Kieeften zou een of zeer korte Sc aai en " ' tft™ }B 'C SehceI aaien en Steurkrabben o' óok „g duS naar Gar" «Umw genaamt, om da°zJaardeKreeftkrabben, en en huisvesten. dT^V^** Hoorens kniiy ooit op Steen gezi^ li df ftieR,VIer-kreeft' welke iim vier duimenS en - f mfA L^f en Staart «m. Van Ind Si t C„l C breedfte ongevaar een oorbeelden, bynliZnJ?* hy,gr°°teiatuurlvken, die de Hepr tt« g; Vrywe! metde reréenkomflig. HylieeftzuTTuYN, van heeft t dezelven ^ ffïZ^S*^™**1*' umphius behoorden; waar ,1P 1, • knyper van ' overeenkomst hebben. Dèr elviVV' ^heel^ndt men ook wel aan Hr» Tr•, 7 y Zee-Garnaalen ■iddellandfrheZet: des hIef vartV30 t''^ en il] de laktwo/dt, met deliSoSS/f1 ^ ge«« te zoeken uulP-°nglyken daar van in Oost- gedagte P^ÊZm ^^^ ««--els ïr. Een zeer fchoon ftni",!, I °g zeIdzaamer -pzel -ernaauwkeüi^ -00 fteir is d' ''Z*™* zyne veertiende Plaat, vZ„ ' "^Kwoaa, elIN, Hoogleeraar te rJ£ j.Pe Heer J- Fomen heeft? zegt d't , " f?' d',e'C ze,ve over"ermefche Ley&ènen. NaarlnVf ,°P S°le"J",fer et Lighaamen vry groot ,a,' Krab te 'ekenen, Jpalm hebbende, dat i" de L , g,'00tte Van de , doch het he-ft k'eint t . blCedte van dli'e dni- geooogen. Zulke dunne Ueï^w ÏSSE ne  ENTOMOLITHEN ENTOMOLITHEN. io*ör nc Schaartjes, vond de Heer Houttuyn in geenerlei van zyne zo menigvuldige Krabben, als zyn Ed. gedroogd bezit. De Zee- of" Strandkrab', Pagurus, welke het origineel daar van volgens Knorr en Gmslin zvn zoudeofdaar nabyaankomen , diegemelden Heer ook in liqueur heeft van een handpalm groot, dan deeze heeft geheel andere Schaaren, Armen en Pooten. In 't algemeen muntten de Krabben , door de dikte dier buitenleden , zeer by de Kreeften uit; gelyk men genoegzaam kanwaarneemen in de Afbeeldingen, zo by Johnston, als by Rumphius. De eenigften zouden, de zogenaamde Spinnekops-Krabben en Doodshoofdjes of dergelyken zyn, doch deeze hebben een geheel andere figuur van lighaam. Ook is de Staart in de meesten niet alleen korter dan het Lyf, (alzo zy die gemeenlyk vast tegen den Buik omflaan,) maar ook doorgaans ftomp, en nooit, zo veel zynEd. 'er in natuur of in Afbeelding heeft gezien, met dergelyke Vinnetjes of Bladertjes aan 't end, als in de Kreeften , gewapend; welke waarfchynlyk aan die Dieren gegeeven zyn, om de Pooten by te ftaan in 't zwemmen; waar toe zy in de Krabben, wegens de kortheid van derzelver Staart, ondienftig zouden zyn. Hier uit'blykt dan, dat dit Afdrukzel van geen Zeeof Strand-Krab, zelvs van geen Krab in 't geheel kan zyn. Het kan ook niet behooren tot de Kreeft-Krabben van LiNNiEus, welke, volgens zyn Ed. bepaaling , insgelyks een ongevinde Staart hebben. Onder'de Kreeften komen 'er met zulke lange dunne Armen voor; hoedaanigen de Heer Houttuyn'er heeft, en dan moet de oogfchynlyke breedte des Lighaams naar boven toe 't welk ook geenzins tegen de reden ftrydt, van de verplettering afkomftig zyn. Immers dit blykt wel duidelyk uit de fcheuren, die men'er op de zyden in vindt, welke geenzins infnydingen kunnen zyn van het Schild, gelyk de Heer Walch zich fchynt verbeeldt te hebben. De andere Afbeelding van Knorr , op de volgende Plaat, is nog minder duidlyk, doch komt ten opzicht van de dunte der Armen en de Vinnetjes der Staart, als ook in figuur, met de gemelde overeen. Hy beklaagt zich, dat van de Pooten by hem, en in de meeste exemplaaren van dit Petrefakt, weinig is te zien. Dit deedt de Hr. Houttuyn befluiten om van het zyne, waar in dezelven zeer duidlyk zyn , in fig: 3. op Plaat II. van zyne Nat. Hist. IIIDeel 1 ftuk de Afbeelding tegeeven, hoewel 'erde Schaaren , aan ontbreeken. Het eene voorwerp kan dus het andere ophelderen en tevens nader brengen aan 't origineel, dat, allernaast fchynt te komen aan de lang gearmde Zeekreeft, op de eerfte Plaat van Rumphius , als ook by Seba, in 't derde deel , Plaat XXI. fig. 4., zeer wel afgebeeld; waar van gemelde Heer een groot exemplaar, ook van die kleinte heeft als op deezen fteen. De Staart loopt puntig uiten is wederzyds met twee Blaadjes voorzien; de Armen zyn van dergelyke langte en dunte, en hebben ook dit byzonders, dat de ftukken naast aan het Lyf, dunner zyn dan de ftukken, waar de Schaaren aan zitten, dje-even zodaanig gefteld ,. doch niet zo fterk getand 7/pn ,■ als zy by Knorr voorkomen. Behalve de Baardjes zyn, in het Afdrukzel op Steen van Dr. Houttuyn , ook de voetftukken zigtbaar van de Sprieten, welken deeze Kreeft zeer Lang heeft en de verplettering heeft zyn Borstftuk zo¬ daanig kunnen uitzetten , als de gefcheurde punten op zyde vertoonen. Voorts zyn de Vreetpuntjes, de Stippen, aan de meesten van dit flag eigen, de agt Pooten, vier wederzyds en de verdeelingen des Lighaams, allen zeer blykbaar in dit Petrefakt. Van eigentTyke Krabben, geheel en al, byna in de natuurlyke grootte en gedaante, verfteend, zyn veele voorbeelden. Men vindtze, zo wel in Oostindie, alwaar zy aan de Kust van Kormandel en op Ceyion inzonderheid voorkomen, als in Europa. Men geeft ook voor, dat 'er in China en Japan, als mede in Egypte, gevonden zyn. In Italië vallen zy omftreeks Ferona op verfcheide plaatzen,- in Switzerland, in 't Kanton van Glaris en elders; in Spanje, als ook in Frankryk by Angers, Dieulouard en Dax. Men vindtze insgelyks op 't Engelsch Eiland Shepey, aan den mond van de Theems. Byzonder is 't, dat de Krabben niet in I.eyfteen noch Marmer, ja zelvs byna nooit in Steen voorkomen,en de Kreeften naauwlyks daar buiten. Linn^eus wil zulks aan eene fteenmaakende hoedaanigheid in dezelven toefchryven: doch waarom zouden zy die meer hebben dan de Kreeften. Geen andere waarfchynlyke reden is daar van, dan de eigenfchap der Krabben, om by de minfte ontrusting zich rond te maaken en dus tot voortrollen zeer bekwaam; waar door zy op dergelyke manier als de Vischjes in de Ley-Nieren, of als onze Haaring van Ferro, op zich zelv' hebben kunnen verfteenen. De meeste behooren tot de gemeene Zee-Krabbe (Pagurus), bv de Duitfchers genaamd S^fcl-cn-iOclJS/ dat is Beurs-Krabbe, of tot de Strand-Krabbe (Manas) , veel naar dezelven gelykende, welke in verfchillende grootte voorkomen, byna over den geheelen Aardkloot. Zy hebben het Schild ovaalrond en op de kanten meest effen of ook met kleine Tandjes. De Pooten zyn in alle deeze Krabben meest onder 't Lyf gekromd, gelyk men ziet in de gansch onduidlyke Afbeeldingen van zodaanige Verfteende Zee- of StrandKrabben, op Plaat XVI, van Knorr, die dezelven nogthands zo goed gegeeven heeft als hy ze hadt. Hy merkt aan, dat men dezelven meest vindt in Italië, omftreeks Bononie, Vicenza, Napels en op meerandere plaatzen. In het uitmuntend Kabinet van den Heer Houttuyn berust een' fraaije verfteende Krab van Verona, geelagtig van kleur, over de drie duimen breed, twee duimen lang en meer dan een duim dik; waar van het Schild op zyde blykbaar is getand, voorts effen van boven, maar van onderen de Schaaren en Pooten zeer grof en zichtbaar hebbende. In figuur gelykt dit ftuk, byzonder, naar d;e verfteende Krab, welke op de zestigfte Plaat van Rumphius, by nomim. 3, is ingevoegd. In dat zelvde Kabinet is 'er nog een, van dergelykegrootte en geftalte, waar van de Schaal bruin is en ruuwagtig 'als fagryn , met een aartige tekening op die plaatzen, waarde Schaal is afgefleeten, laaiende dc harde witagtige Stecnftoffe bloot, Plier van geeven wy de afbeelding naar die van gemelclen Lieer op onze Plaat XI. F'g. 9. De tekening daar van is zo rogelmaatig, dat men byna niet kan twyffelen of dit aartig ftuk, 't welk de Arm blykbaar gekarteld of met Tandjes op zvde, en de Schaaren zwart heeft, gelyk dezelven in de Zee-Krabben zyn, moet door de Nimnr X 3 ver-  1662 ENTOMOLITHEN". veroirzaakt vezen. Van de Pooten ziet men wede' tyds., cn van de Staart aan de agterzyde , duidlyk blyken. De afkomst van dit ftuk meent zyn Ed t zyfli van de Kust van Normandie. In hoe ver het me de Bloembrabbe van Rumphius overeenkome, laat h onbelast. Kleine ovaale Krabbetjes, met dergelvke 'tekening komen er van Ceyion; als Fig. 10. Pdaat" XI een zee aartig vertoont, dat van onderen de Schaaren enPoo ten zeer duullyk heeft. Bovendien brengt men ooi nog andere Soorten van ronde Krabben, die tot d< Doodshoofdies of Spinnekop-Krabbetjes betrokker kunnen worden , van Tranquebar, aan de Kust van Kor nandel, waar van Fig n. er zodaanig één vertoonc dat kastanje bruin is,, omtrent van grootte als een Muskaat noot. Dergelyke kleine verfteende Krabbetjes, zo zwart als wit komen ook, in klei , op het Eiland Shepey voor Men ziet in Fig. 12 , een dergelyk klein Ri.mbetje uit Denemarken, 't welk witagtigverfteend is ot verkalkt en op de Rug aanmerklyk gevoord of groefagtiggeftreept; zo dat het zich niet onaartig voordoet. Jftr?nrrTly^lyk fchoon exemplaar , dat door den Jefuitifchen Pater d' Incaeville aan den Pleer &;o:TRor te Parys gezonden was , geeft Davila in 1 laat. Het is met alleen aanmerklyk door zynegrootte, als eene langte van by de vyf duimen en de breedte van meer dan vier duimen hebbende, zo zyn-Ed aanmerkt: maar bovendien wegens de duidlvkheid der Pooten en inzonderheid der Schaaren , met uitgebreide Armen, even of het Dier iets aanvatten Wilde. Zy hebben vyf duimen langte en eene evenredige dikte Voorts ziet men het Schild byna in de geheele omtrek getand en dus zeer wel bepaald; dat weinige exemplaaren te beurt valt onder deeze Verfteeningem Sommiget, noemen dit een Pagurus lapideus, dat is een fteenen Zee-Krab. Zyn Ed. verbeeldt zich dat ze lZ°Vïu °mSC ?ehhS, mCt de St^-Krab vanRuMp.hijj* tls waar, de gedaante gelykt veel, doch van che Krabben wordtgezegd,dat zy" het Schild op de Rug wat bultig hebben als een Borstftuk: terwyl Davila de zyne een platagtige Krab noemt. Dit doet de Heer Houttuviv deze ven betrekken tot AcPiutte Krabben of Krabbetjes, die doorgaans zo verminkt en onduidlyk vaii!vhidten'nat T -Cr de droevi8fte AfbeekHngen van vindt. De reden is zekerlyk dat de goede exen- ■ plaaren daar van zo zeldzaam zyn, en uit onkunde wórden de zei ven nog fomtyds f onderfte boven geplaatst : mtrv r van R 7 CZe!ven vee!eer tot de andere Pof -v'nY^Vïï^ Wdkehy' om dat zy aan ieder , zrae van het Schild een puntig uitfteekzel heeft rV SfeSfebetrekken z-- Stiet; ïStiïfw l f ë' maar mUDt b0^ndien door de kantigheid der Armen en Pooten uit , die zeer lont ; gj : bet welk in alle die verfteende Pia«e KrtSWSï ^,e tc.en zyaewaards zeer breed en kort van LV l inedevfc^1- F* dee,en ^ '** Afbeelding * fieioe, glanzige kastanje bruine kleur> leggende dit $ Jer- lyke .. te met : hy '-g. :eer 00Dokde hduses,md ;in is efet.or , :er j in ; >t- , d-, , d. d er v i: Jl e. a r e h e p 1. ft s e bf 'r zc 1 ta: l is 1 W ' w< f he : dr tyt in an< vo te dri' run thu 53 XI. 2. trf Oei Lit. chit Lei optr Jê$h p. 4 Jcm. ENTOMOLITHEN. tigheid der ^^^««^ Gelyk , nu scheen 7 7 ,/n £lSebrooken. Dultschland; gelyk in^,„£w? .veeIear,ei P'aatzen in - in Kalkilfby «fiSKV* ÏÏ»" ten zyn de Verfteeningen zeldzaam! ^ f ^ ^ - de in- misfehien Schild-Vlooyen eenam f 11 ^ beler ^flJtea^tetS^*» ^klingen van ?em zelv' in de Landffi h!&^^¥SS^ aar de meefte tztrz-i, nr y ^!c"JTaal en Papenh m, Wik de oudfte lieden nkt wisten 2 o 7^"*' C m zyne kundigheid! hEn * S , C" : de8tten 'at gene, er-teruil niet kan twvfFcicn. aar, uithetReurerffche SLt ^ Jf? C;:em" Sf va" dien aart zyn gevonden. T * ^ ut 1-inn.eüs hier aan getwvffHH hnuu* ■ paaien ; maar men v4Bd5ffiffi^OTa ^ 'verde zo ver J / T /ien 2wemmen of zelvs ïïS£*5gfflS5^ Ook kunnen diesnader deefn WtJ^f^^ Irekken. zodaanig een bewys I. Pri/oifet. *' Entomolithus paradoxus Vl*iL<• f;£hk Si?& as >gj 40Ö, 40?. f^fc^ ^ Nu    ENTOMOLITHEN. ENTOMOLITHEN. 1S.63 Nu ruim vyftig jaar geleeden, toen men .de Natuur- 'Ivke Zaaken in naauwkeurige befchouwing begon te neemen, werdt dooreen Sweedfchen Mineralogist, Biiomell, gewag'gemaakt van zekere indrukzeis van n-jg onbekende Infekten op'een zwarten Aluin-Schiefer, als ook van andere dergelvke Veiftceningen ; welken Linnjeus naderhand,' op zyne Reistochten door Sweeden, in Oost- en West-Gothland, in Schoonen, als .ook op Oeland en elders, zo overvloedig aantrof, dat geheele Klippen daar uit fcheenen te beftaan. Ja, zyn Ed. merkt aan, dat 'er bykans geene Verüeening in Sweeden gemeenerzy, dan deeze, daar hy den naam aan geeft van Entomolithus paracloxus; als iets vreemds, 'iets wonderlyks, iets onbegrypelyks. Somtyds, zegt zyn Ed., komt het aTs een hand of. grooter met uitgebreide Pooten; fomtyds van grootte en gedaante als een Tor of Spaanfche Vlieg, fomtyds byna gelyk een Erwt of Boon voojj,; doch dit alles , altoos eenige drickwabbigheid vertoonende, achtte zyn Ed. te behooren tot een zelvde Schepzel. Gezegde Mineralogist Beomell gaf 'er den naam ' aan van ïnfekten-fleen, en dewyl het zich fomtyds Torastig voordeedt, werdt het naderhand van de Duitfchers genoemd Keverfchulp. Veelen, in tegendeel, betrokken het tot de Conchyliën, of Schulpdieren, en toen kreeg het den naam van Conchites trilabus, Concha trïloba rugofa, dat is driekwabbige rimpelige Schulp, en daar door heeft het dien van Trilobiet bekomen. Immers dezelve ftrookt veel beter, dan die van Menschagtige Rups (ErucaAntropomorphites) by Davila, van (.Lapis trinucleus) Steen met drie Pitten by Luid; van Trigonellafiriata, Anmta Venerïs, Petrefactum Polypi Marini, en dergelyken , welken de zaak meer verduisteren dan ophelderen. Daar zyn 'er, die den naam van Kakatoe-Schidp , waarfchynlyk wegens de figuur der Staartklep, aan dit Petrefakt geeven. De Heer Wilke noemt het, niet oneigen, de Verfteening van een kreeftagtig kieuwpootig Zee-Infekt. Men vindt deeze Verfieening in de Engelfche Landfchappen, Merionetli, Shropshire, Stafford en Worcester in Kalkfteen; in de Sweedfche Provinciën, voorgemeld, dikwils Kieshoudende , in Aluin-Schiefer, op den Congaier-Berg, hy.Dantz'g, meestal in graauwe roodagtige Marmer- of Kalkfteen; in het BrandenburgJche, zo wel in de Ucker-Mark, by Neuruppin, als by pirijn en Frankfort aan de Oder; in 't Mccklemburgfche dikwils in een half verweerde Vuurfteen,- by Stargard in Pommeren in zwarte Zandfchiefer; by Rostock in roodbruine Jaspis, als ook by Gnoym in een zeer fyn korrelige, witagtig graauwe , doch tevens zeer vooze Zandfteen : by Burgwende in Thuringen, by Stemme in 't Bisdom Paderlom', by Aken, by Keldenich en Sotenich voornaamlyk aan den Konenberg in deEiffelfm Gluksbrunn, niet ver van Aitenfiein; by Ginetz, in de Gerauner Kreitz van Bohemen, in graauwe of zwartagtige Thonfchiefer ,als ook by Kofors, niet ver van Praag; in zwarte Stinkfteen in Switzerland; in Frankryk op den Leyftecn van Angtrs; in Spanje, twee mylen van Molina d'Arragon en in de -Landftreek van Anghuela: zittende nu tos, dan in de Moer vast en dikwils in gezelfchap van andere Verfteeningen; doorgaans by ftukken en brokken, cn gemeenlyk maar het agterfte gedeelte, dat men de Staartklep noemt; doch ook wel geheel, en dan of in een faamgetrokkene rondagtige geftalte, of uitgerekt als een Rups of Worm. De geheele Verfteening beftaat uit drie deelen, welken , uitgeftrekt zynde,. te famen een langwerpig 0vaal maaken : te weeten, Kop, Lyf en Staart. De Kop is met een gewelfde Schaal bedekt, die zelden volkómen glad, meestal wat ruuw, en gemeemykdoor zekere regelmaatigc verheffingen en verdiepingen in drieën is gedeeld. Het Lyf of middeifte gedeelte is rolrondagtig en uit drie gelyke ftrooken famengefteld , hebbende, zo wel als de overige deelen, tot bedekking een Schaal, welke, gelyk by de infekten, uit infnydingen of verdeelingeh beftaat, die drie boogen hebben. De Staartklep is gemeenlyk, zo wel als de Kop-Schaal, van één ftuk, met drie Ribben overlangs, doch zodaanig, dat de middeifte verfraait of puntig uitloopt. Deeze Schaal is altyd dikker, dan de gene die het Lyf bedekt. Zy beftaat, gelyk de Conchyliën, uit verfcheide Lamellen of Plaatjes, die ligt affchilferen, en heeft in fommige groote ftukken , wet de dikte van één, twee of drie lynen. Ove. dwars komen aan de binnenzyde der Schaal dergelyke Streepen voor, als men op het Lighaam of de Kern ziet. De Kon-Schaal is gemeenlyk ook dik en fterk gewelfd, en ais een halve maan uitgefneeden , van boven op der zyden dikwils twee uitpuilingen als Oogen, en fomtyds als Hoornen of Ooren hebbende. Om die reden gee\ en fommigen 'er den naam van 'Zee-Haas aan. Liaiv:süs heeft, in een Sweedsch exemplaar, twee Voelertjes of Sprietjes waargenomen. Van onderen is nooit een Schaal of bekleedzel gevonden; maar Pooten zyn, min of meer, ook aan dit Petrefakt ontdekt; zie 23cy« ttw fut 9?atitrgefc§itvte. I. 2$cül. §l(tcnttirg 1774. 107. cn44. Van welk Schepzel deeze Verfteening haare afkomst hebbe, is nog niet volkomen zeker. Uit de Staartkteppen alleen, die', zo 't fchynt, ligt van het Lyf afgaande, het allereerst en menigvuldigst waargenomen zyn , kwamen de meesten tot het denkbeeld; dat het een Schulpdier ware, en, niettegenftaande thands al overlang het geheele Schepzel, met zyne Geledingen, ontdekt is, willen fommigen dit nog met kragt doordryven. Wanneer men inbrengt, dat 'er zodaanig een Doublet-Schulp, met Gelédingen, niet bekend is: zeggen zy, dat het een Schulpdier is van een byzonderen aart. Maar, dat het tot de Conchyliën niet behooren kan, is genoegzaam blykbaar: ten ware men het tpt de Veelkleppigen, en wel tot het OscaIrion betrekken wilde, daar het zekerlyk meer naar gelykt dan naar de Schild-Vlooijen (Monoculi), wier algemeene bepaaling en gedaante 'er tegen ftryd^ Andere Infekten, gelyk Kevers, Rupfen of weeklyvigo Dieren, gelyk Polypusfen en dergelyken, hebben 'er. nog minder overeenkomst mede. Het allernaast zou daar aan komen dat Infekt, 't welk men de KabeljaauwsLuis noemt, zo de Heer Walch met reden vermoedde; of liever, om de gelykheid volkomen te maaken, een Schepzel, tusfchen de Kreeften, Schildvlooijen en Pisfebedden als middelflachtig. Thands zou de Engelfche Heer Bancks het origineel der TfiloUieten, aan den Zuidhoek van Zuid-Amerika, ontdekt hebbenMaar, hoe groot dan ook de overeenkomst: zou mogen zyn, zal men egter nog veel moeten toegeevcu, om het zelve te voegen naar alle yerfcfaeidenheden ■ in  i6ö+ ENTOMOLITHEN. in dit zonderlinge Petrefakt voorkomende. Zulks raakt niet alleen de grootte, die zodaanig verfchilt, dat men 'er gevonden heeft van een Reperkoorns maat af, tot die van een vierendeel eener Biabandfche elle of omtrent een half voet breedte. Dc Heer Houttuyn verzekert, een volkomen Staartklep van vier , duimen breed en eene, buiten op een Steen zittende, van anderhalf duim , terwyl zich binnen den Steen een bevindt van een half duim , te bezitien. Ook heeft zyn Ed. het indrukzel van een kleintje, dat zeer fraai is, van Riddelin of Riedlingen afkomftig, naauwlyks een kwartier duims groot. Tot zulk een verfchil moeten de origineelen ook zeer verfchillende zvn. Maar buitendien zyn 'er reeds aanmerklvkc Verfcheidenheden in de Geftalte van ontdekt," welken gezegde Heer Walch op verfcheide Plaaten in Afbccldinggebragt heeft, en die hy aldus onderfcheidt. „ Het voornaame verfchil der volkomene TrilSbtè,, ten, beftaat in de Kop-Schaal, die of glad gewelfd ,, is, zonder eenige Ribben of Groeven,"of gegroefd. Van deeze laatften hebben eenigen de Sleuven regt, ,, anderen geboogen of krom, waar door dan de Kop,, Schaal in Voorhoofd, Neus en Wangen gedeeld „ wordt. Uit de verfchillende evenredigheden van ,, die deelen, nu, ontitaan de volgende Soorten, i. „ Trlkbieten met fmaller Voorhoofd en Wangen, de ,, Neus breeder: 2. Met fmaller uitgefneeden Voorhoofd, fmaller Neus en breeder Wangen: 3. Met ,. breeder Voorhoofd, breeder Neus en zeer'fmalle „ Wangen: 4. Met fmaller Neus, breeder Voorhoofd en zeer breede ronde Wangen : 5. Met Voorhoofd, Neus en Wangen byna van gelyke breedte. In ,, Si aartklippen, evenwel, verfchillen zy ook, alzo de ,, Zydkwabben fomtyds glad zyn,- fomtyds zo wel o,, verdwais geplooid als de middel-Kwab. Ook zyn ,, fommige Staartkleppen kegelagtig gepunt, anderen ,, rondagtig bepaald". Wanneer men de groote verfchillen overweegt, die 'er in de Lighaams figuur der thands bekende Kreeften Pisfebedagtige Dieren plaats hebben, dan is het te verwonderen, dat van deeze Petrefakten zo veelen nog zo overeenkomftig zyn. Die, welken de Heer Guettard op deBIaderige Arduin van AngèrsihFrankryk vondt, behooren zekerlyk ook tot de TrilWeteh eu gelyken, in 't hoofdzaakiyke, naar die, welke in 't Engelsch Graaffchap Worcester zo veel by~ Dudley voorkomen, dat men ze aldaar Dudley-Fosfils noemt. Davila hadt 'er zodaanig één van den Heer Brander ontvangen, by den naam van MérischagtigeRups. „Het ,, was, (zegt hv) een zeldzaameen fraaijeKreeftft'een , „ die de bovenfte Oppervlakte gewelfd hadt en aks in „ drie dee'en gefcheiden, waar van de middeifte meer ,, uitweek dan de anderen, beftaande, zo wel als de ,, zydeünrrfen, uit verfcheide Ringen, waar van het „ vervolg zich tot beneden toe verlengt. DeondcTe „ Oppervlakte toont een omgeboogen Poot, wiens' „ twee Schaaren of Nypers zeer onderfcheidlyk zyn ". Dit ftukje hadt gedagte Natuurkenner den Heei Guettard ?e!eend tot de Afbee'ding, we'ke men 'ervan in de Verhandelingen der Pmyfcbe Academie vindt. Hu komt overeen met de gedagte Enpelfche Delfftofen van Dndley, welke in de Werken der Soceteit van Londen zeer fraai in Plaat vertoond zyn; zo wel los, als in de Kalkfteen zittende, zo wel uitge- ■ ENTOMOLITHEN. rekt, wanneer het veel naar een Rups met eenMenIchen-Aangezigt gelykt, als op de manier der Pis,eJedden ir1 malkander gerold. Ik bcgryp nog niet, hoe de Heer Walch het zelve kan aanmerken veel overeenkomst te hebben met de Zand-Kreeft van Rumphius, die men gemeenlyk Zwaantjes-Kreft noemt of met de Garnaalagtlge WaUrvlooijeri. Het zou misfehien nader komen aan de Schild-draagende IFater-Duizendbeeii van Klein, welke de Monocuius Apus van Linneus fchynt te zyn, die Stompneus door de Heer Houttuyn is getyteld. Het vooifte immers, van het Schildselykt veel naar het Kopftuk, en het Lyf, benévènsdè Maart, verfchilt ook niet veel; maar in het zelve ontbreekt wederom, de driekwabbigheid van het Kuggetchrld, welke niet ontkend kan worden Pe Leden van hetzelve, naar jukjes gelykende, welken de Heer Walch aanmerkt zo zeldzaam voor te komen , uit drie boogjes beftaande, heeft de Heer Houttuyn zeer duidlyk leggen in een groot ftuk fteensuit den GulpkkerEiffel, waar in, behalve andere gedeelten van Trilobieten, ook veele Trochieten en andere Zaaken zich bevinden. Pater Torrubia, nu omtrent, dertig jaar geleeden drie zodaanige Petrefakten in Spanje bekomende achtte die zo zeldzaam, dat hy zelvs aanmerkt, hoe twee derzelven aan de Grenzen van Anchuela, by Lucar door een Meisje van elf jaar, dat agter de Schaapen hep, gevonden waren. Hy hieldt ze voor een foort van verfteende Krabbetjes, en dagt dat ze wel overeenkomst hadden met de zogenaamde Zee-Slak van Rumphius, Plaat X. nomm. 4, welke zekerlyk het Dier is dat wy Zee-Pisfebed noemen, behoorende tot de Chitons, en door de Heer Houttuyn in fig. 1 2 op Plaat CX VI, van 't eerfte deel deezer Natuurlyke historie, afgebeeld: doch het fchynt zulk een Dier riet te kunnen zyn. Men zal derhalve, indien gedagte ontdekking van den Heer Banks niet doorgaat,in het ontworpen Dier van den Heer Walch, voorgemeld dat hy Armadil zou willen noemen, berusten moeten' Gemelde Heer Houttuyn heeft een Krab- of Kreèf agtig Diertje van de Kust van Kormandel bekomen, 't welk" die benaaming volftrekt zou billyken; zyndeongevaar een halven vinger lang. Thands zouden eenige Leezers met reden moren vraagen, welk een Dier is het eigentlyk, waar van hier zo breedvoerig gefprooken wordt? Om de zodaan i yen te gemoet te komen, geeven wy op Plaat XII. Fig 1. de Afbeelding van een Engelfche Trilo)iet, die compleeter is dan de gedagte van Davii a ilzo 'er zich de Kop en Oogen, benevens de Armer! >f Voorpooten aan openbaaren. Zy is hier van de lugzyde voorgefteld, om de driekwabbigheid over t geheel en de Leedjes van de Schaal te doen zien 'ig. 4, vertoont het zelvde Petrefakt in een uitgetrekte Geftalte; welk uitermaate zeldzaam ftuk °de CngelJ Walch komt dit zelvde op Plaat iX, in fig 1 'e 1 verfchillende Gcftalten voor, zvnde naar ftukken aar van, die de Heer Andr*a te Hahover bezat, ge:kend. De eeifte derzelven vertoont in 't klein de :ur.ante van eea leggend of fiaapend Dier. Vooits bevat  EPHEBÏ. EPtfEMERIDES. EPHOREN. hevalfig. 3» de Afbeelding van een Staartklep, 't welk een ronde is, in blaauwe Kalkflets zittende, yin PtJet, tusfchen Luik en Maastricht of daar omftreeks. Aan de onderkant of aan het end is hier de Schaal vrat afgefprongen , waarbuiten het Lighaam gladder dan anders voorkomt, tegenftrydig met Plaat iX,fig. 2, in 't gedagte Werk van Walch. Voorts heb ik nog •een zeldzaam fluitje uït Switzerland zegt de Heer Houttuyn, dat mooglyk mede tot dit flag van Schepzelen - behoort, zynde een vlerkig bruin rood afdrukzel, of indrukzel opeenftukje zwartagtige Ley, waar op zich ". meer brokjes van dergelyken bevinden. Het is aan genoemde Dr. door den Heer Schulze, onder den naam van E itomon paradoxwn medegedeeld. Men vindt het nognergens befchreeven gevonden; hoewel het waarfcli vnlyk ook tot de Trilobieten behoort. ENT TOMON, zie PISSEBEDDEN n. 5. ENTOMON PARADOXUM, zie ENTOMOLITHEN n. 3. ENTROCHIETEN, zie ZOOPHIETEN n. 2. ENVOYé, zie AMBASSADEUR. EPHEBI noemde men oudtyds in Griekenland en wel In 't byzonder te Ath'ne, zekere Jongelingen die zich aan de Letteroeffeningen toewydden, en wien men ten teken daar van, op den ouderdom van zestien jaaren het haair affchoor. De dag waar op dit geleldede en die de naam van Ephebia droeg, was niet alleen eene plegtige dag, maar tefFens ook eenen dag aan vreugde en vermaak toegewyd; zy plengden als dan . wyn ter eere van Hercules, en dronken frisfe teugen daar van in malkanderens gezelfchap. Ook mogten zy voor dat 'er een gantsch jaar na hunne aanneming verftreeken was, het Kweekfchoolnietverlaaten, maar moesten zich geduurende dien tyd op die plaats, welke den naam van Ephebeutn droeg, "in allerlei konften, wreetenfchappcn en lighaamsoefreningen doen onderwyzen; zie Meursius Gr«c.FAsoLdus de Festiv. Grccc. Mercurialis art. Gymn. Pitisci Lexicon a:itiq. EPHEDRA, zie ZEE-DRUIF. EPHEMERIDES is oirfpronkelyk een Grieksch woord, gevormd van iwi door, en 'tiüi'fa', dag; en "betekent zeker Boek, 't welk alles bevat wat op ieder byzondere dag voorvalt. Inzonderheid wordt dit woord op zodaanige Astronomifche Tafelen toegepast, waarin dag voor dag de loop, de (tand en de gefteldheid der Planeeten en andere Sterren aangewezen wordt. EPHOREN is de naam welken zeker lighaam van Regenten te Lacedemonien pleeg te dragen, en uit vyf perfoonen beltond. Sommigen willen dat Lycurgus 'er den infteller van is geweest, anderen wyzen zulks aan Chilon toe, en men vindt 'er ook die Koning Theofompus de eere van die ftichting toefchryven. Wy zullen ons in geen verveelend onderzoek wikkelen, welke van deeze drie gevoelens de bondigfte bewyzeiaan zyne zyde heeft; maar veel liever tot eene beknopte befchryving overgaan, waar in eigentlyk de waardigheid en uitoefFening van dit ambt beltond. De eigentlyke bezigheid der Ephori beflond daar in, om te zorgen van de magt der Koningen niet willekeurig te doen voortdraaven, maar die binnen behoorlyke paaien te beperken, en tot een beletzei te verftrekken, dat die geene onbepaalde heerfchap- X. Deel. EPIAN. i66s py overweldigden, ja zelvs wanneer zy maar eenig vermoeden hadden opgevat, dat 'er door die Hoofden poogingen wierden gedaan om de vryheid aan banden te leggen, wierdeu die dan op hun goedvinden afgezet. Derzelver verkiezing gefchiedde door het gantfche Volks lighaam, wiens vryheden en voorrechten zy ook moesten zweeren van te zullen handhaaven en befchermen. Verders bragt hun ambt mede, om aan de Ephebi waar van hier boven is gefprooken , eene behoorlyke tucht te doen onderhouden; ten dien einde moesten deezen alle tien dagen voor hun \ erfchynen, als wanneer 'er een ftreng onderzoek gefchiedde over hun leevensgedrag, en de vorderingen die zy in de weeten fchappen en lighaamsoeffeningen gemaakt hadden. Voorts was hun aanbevolen, om wanneer het jaarlykfche Feest van Pallas wierd gevierd, waar op de Jongelingen in de wapenen verfcheenen, de Offeranden te bereiden; ook behoorde tot hunnen taak om op den loop der Sterren acht te geeven. De vergaderingen die zy hielden, gefchiedden in het openbaar op de markt; zy hadden het opzicht over de goederen die van ftraffchuldigen ten dienfle van het algemeen waren verbeurd verklaard, en voor hen moesten alle rekeningen van welken aart ook gefchieden; ook verdeelden zy den tyd, en wanneer hun regeeringsbeftier eenen aanvang nam, zynde omtrent den kortften dag, begon het nieuwê jaar. Hoe heilzaam ook deeze inftelling in den beginne was, ontaarde die wel ras in eene heatelyke Aristocratie, en ieder Ephoor wierd eene volkomene Despoot. Zy begiftigden zich zelven met de luiflerlykfte en voordeeligfte geestelyke en wereltlyke ambten;wanneer men in eenige kommerlyke of netelige omftandigheden der Goden raad behoefde, gingen zy in den Tempel van Pasiphae liggen llaapen, en al wat zy voorgaven gedroomd te hebben , wierd als Goddelyke ingeevingen aangemerkt en als Orakels opgevolgd. Zy bragten het zelvs tot dat toppunt van dwingelandye, dat zy het opperbewind over alles voerden, cn niemant uit vreeze voor ftraf hen durfde tegenfpreeken, maar alles vloog van hunne eigendunkelyke wil af; want geen der mindere rechtbanken durfde het onderflaan, om eenige hiuderpaalen tegens hunne befluiten aan te kanten, wilden zy zich niet in gevaar fteilen om van hunne bedieningen afgezet, tot gevangenis of ballingfchap verwezen, ja tot lyf- en leevensftraf gedoemd te worden; zie Cragius de Republ. Laced. Meursius Mifc. Lacon. enz. EPIAN is eene Ziekte die by ons niet is bekend, maar in Amerika gemeenzaam is. Pater Labat verzekert in zyne Reizen naar de Franfche Eilanden van Amerika lil. Deel, ijle Stuk, bladz. 219. dat het de eigentlyk genaamde Venusziekte of Spaanfche Pokken zyn; doch hier in dwaalt hy,- want hoeveel overeenkomst de Epian ten aanzien van derzelver kenmerken engeneezingswyze ook met de Venusziekte hebbe, zo is 'er nogthands een groot verfchil tusfchen beide. Zy naamelyk die eens van deeze Ziekte geneezen zyn, 1 blyven voor altoos bevryd van dezelve, hoe zeer zy zich ook blootfrellen aan de befmetting die doorgaans gefchied langs den weg van Byflaap. Zie hier de befchryving welke de zo beroemde D. van Gesscher ons in zyne Oeffenende Heelkunde,;~IX. Deel, bl. 39, 40 van dit kwaadaartig ongemak geeft. Y „ Deeze  1666 EPICURISTEN. „ Deeze Ziekte die men gevoeglyk den naam kan „ geeven van Sponslazerye, begint doorgaans met eene „ onzuivere Zweer aan de Kuit, uit welke een Uit„ was voortfpruit niet ongelyk in kleur en grootte „ aan de Moerbefie, en meer gebegt aan de Huid, „ dan aan den grond der Zweer zelve. Zy vervolgt „ met het verfchynen van veele andere Uitwasfen o„ veral verfpreid; met eene rauwheid der Handpal- men en Voetzooien; met Beenbederf, Beenknok„ kels, Gewrigtsverftyving, en Nagtpynen. Niet „ behoorlyk behandeld wordende, verwekt ze einde„ lyk uitteering en eenedoodelyke fpysloop". Deszelvs geneezing wordt verkreegen , door het gebruik van weekmaakende Baden, en verdunnende Geneesmiddelen, by wyze van voorbereiding; gelyk ook door het toedienen van Kwikmiddelen, zo in- als uitwendig. EPICURISTEN. Men noemde oudtyds hen, die zich aan een weeldrig en wellustig leeven overgaven, Epicuristen, wegens eene ftelling, welke de Wysgeer Epicurus zynen Leerlingen had'ingeicherpt, dat naamlyk deeze werelt door geene Voorzienigheid befhurrd wierdt, of dat, indien 'er al een Opperwezen plaats hal, deszelvs Godheid te,zagtmoedig en te zeer in zyne eigene gelukzaligheid bedolven was, om acht te geeven op de daaden der Stervelingen, die, gevolglyk, zyne hulp niet behoefden noch voor zyne kastydingen te vreezen hadden. Hoe veele zogenaamde Christenen zyn "er, die juist de zelvde gedagten hebben aangaande de Godlyke Voorzienigheid! zy worden nogthands by ons niet onder de handlangers van dien Wysgeer gerekend, dan wanneer zy alle edele beginzels in de menschlyke natuur vervalscht hebben, door zich te verflaaven aan het inwilligen van meer dan dierlyke lusten. Een Christen kan, behoudens eene gezonde wysbegeerte, zeggen, dat Gon, oneindig gelukzalig in zich zelven, niets mferfyks nodig had om zyn geluk te vermeerderen : doch zo het hem behaagde redelyke wezens te fcheppen om hun zyne gelukzaligheid mede te deelen, is dit geenzins een bewys van zyne onverfchilh'gheid ten hunnen opzichte, maar vooronderfteld, dat hy recht hebbe om hen te regeefen onder zekere wetten, welker moedwillige overtreeding hem natuurlykcr wyze moet mishaagen, en de ftraf des ongehoorzaamen Zondaars na zichfleepen. Doch men heeft Epicurus onrecht gedaan, zowel in het opgeeven zyner ieerftelüngen wegens het Opperwezen, als in de ongerymde gevolgen, die men uit dezelven getrokken heeft; gelyk men hem geen minder onrecht gedaan heeft, ten aanzien zyner denkbeelden van het Vermaak, waaromtrent zyne Hellingen op verre na, niet te wraaken zyn. Vraagt men j hen, wat het zy geneuglyk te leeven, hy zal ant- i wooiden : aan geene wereltfche zaaken gehegt te zyn: alle fmode begeerten te wcêrjlaan; eerbnvyzingen gering f < achten; boven de fortuin verheven te zyn, en zich daar van f meester te maaken; tn één woord, eene volkomene rust en 2 kalmte des gemoeds te bezitten. Mier toe ftrei ken alle zvneZedelesfcn ; hier in vin- ! den wy zyn Vermaak, en hier door kunnen wy be- d Maren-, wat het zy en waar in het belïaa. Geene vol- f dociiingvanZinnelyke begeerten, geeneongerc-eld- * heid d;r Hnrtstogten kan ons deeze zo weusmVyhc U a c te jt >- 1- !t t e k s I i i t 1 i ] i t i g c fl z di b dl fc g< in EPICURISTEN gemoedsgefteltenis verfchaffen. Het waare Vermaak is te zuiver om van het lighaam afhanglyk te weczen. De Redt- is 'er de meesteres en regel van, ende Zinnen zyn 'er flegts dienstbaar toe. Wat Vermaak wy ook van een kostbaareh maaltvd, een aangenaam gezigt, een lieflyken reuk, eeii ftreelend geluid verwagten, indien wy ons niet, met een gerust gemoed tot het genot deezer dingen begeeven , zullen wy telkens bedroogen Worden, en, door valfche blydfchap begocheld , de fchaduw des Vermaaks voor eene weezenlyke Geneugte omhelzen. Stel, dat wy al het welriekend Hout van 't gelukkig AraUe branden, dat wy ons met Venus eenzaam afzonderen, dat wy van Nectar en Anbrozyn leeven , dat wy het wellustige gemak genieten, 't welk fommige Dichters zich verbeeld hebben: alles zal voor ons met bitlerhcid gemengd zyn, zodra wy maar iets voelen van dc kwellingen der ongerustheid; defmerte zal ons, in 't midden van alle' die overvloeijende zoetigheden, naare klagten doen uitboezemen. Doch dewyl de Voorbeelden doorgaans meer geWigtS hebben cn dieper in het hart dringen dan de Zedelesfcn, zal ik liever langs dien weg trngtenaantetoonen, dat wy voor Vermaak onvatbaar zyn , wanneer de rust onzer ziele geitoord is. Weinigen zyn 'ér, die nimmer iets gehoord hebben van het onthaal, -t welk Tigellius aan Nero gaf, waar by dc overdaadigheid zo groot was, dat het gerugt daar van zich tot onzen leeftyd heeft uitgeltrekt. Dit is, naar het my voorkomt, de interne pooging geweest in al wat kostbaar, byzonder en keurig was. Kon de zinnelykheid wel immer tot een hoogeren graad opklimmen ? Agrippa's Meir was tot dit buitengewoon Gastmaal uitgekoozen. Men hadt er een pragtig Vaartuig toe uitgerust, 't welk, door sene menigte Roeifchepen voortgetrokken, zich op eeie onmerkbaarewyze fcheen te beweegen : alle dccié Vaartuigen waren met goud en elpenbeen ten kostjaarfte opgepronkt; de Rocijers beflonden uit jongens van eene uitgeleezen fchoonheid, of liever zo -cele Cupidoos. De Oceaan hadt dit Gastmaal voorden van Visch , en de onderhoorige Provinciën van le verscheidenheid der Ceregten. In één woord le overvloed frreed metdekeurigheid derlekkernven >m den voorrang. Ik zal niet fpreeken van dc pragige Tenten en andere gevaarten op den oever van iet Meir geplaatst, fommige van welken opgepropt raren met de aanzienlykfte Romeinfche Tüfferfchap k zal geen melding maaken van de ontuchtige voorwerpen, die zich in andere vertoonden. De nart elv' bragt niet weinig toe tot dit ongebonden vermar? • illooze lichten verwonnen de duiflerheid, terwyl de ; ilte veraangenaamd werd door de bekoorlyke mending van welluidende klanken. Vraagt men nu of Nero in dit alles vermaak vondt n of hy, voldaan over zyn onthaal heenen ging- men ; elle zich alleen maar voor, dat hy de bevT-theid mer cuveldaaden, de wroeging van zyn gewceteu \ invaards mede bragt. Gewislyk moesten 'hem der- ' ilven de naarfte angften naar dien zetel der vreug- 1 | vcrgc-iellen: door de grievende taarten van den bmdigden Booswigt gefolterd, vertoonde hy in zyn ] daat den praafenden glans van een Triumf, terwyl het bmnenfle zyner Ziel eene zeer bloedige rol I  EPICURISTEN". 166; „ raad van honger cn dorst, ze zullen W in de ecn„ voudigheid der natuure vermaak doen fchepp ^««h de andere flegts beflooten heeft; terwyl de Wysheid ons leert wat wy te myden en wat te volgen hebben, houdt de Matigheid ons m toom , wanneer wy tegen dien raad handelen door onze Zinnen meer dan Rede te geioovem In t kort, de Maatigheid U eene Deugd.zonde* welke wy nimmer wys of gelukkig kunnen wee- EPIDENDRÜM, zie BOOMPLAAG T?!-r/r°AMUSr' ZiC VLEUGELHOORENS n. 18. d«S" de™m,Vil" eenPlanten-Geflacht, onran4mS nt% Va of ^mannige Heesters goweS KelP Sfn-merke? Zyn: een driebladige ultwend.ge Kelk, de inwendige in vyven verdeeld- de SS tr°mpCta§tlg; h6t Z^huisje met vyf hoi lig! Daar. is maar ééne Soort van, welke de bynaam voert vinkende. Eplgaa repen, Epigcea. LJx. st.Z XJL 0*48**. f. 300. Veg. XIIL Gen, 550. p. 33a 1 moer,. Acad. III. p. ry. Memecylum. Mixen. Gen. z 3 Arbtaus Eolm. ovcus intesris. Crox. Virrr. ,n, ö7. pwël ajmsrepens Jntticnfa gY. Pi.uc. Alm. 300 T 07 lU].fuppL 59Ö. 0 y -*• -i"7-/. 1. .Dit Gewas is een kruipend Heester, dat altyd groen is ,e:i van zelvs groei:ende, op drooge dó, regronden vai '"''f P>-"!-om-Bosfchen word géyonden. De Takken daar van zyn rond mei mf£ U < .r es bezaaid, en overhpeks bexm net Sr üoï mge, IederagtiSe,eflSnWndiSe, gcfteelde Bladen 3g EQUIPAGEMEESTER. EQUlTElT. TaSlf1 IZV?0"*»"* Seevende aan 't end der lakken, trosten u,t van Bioemfteelties rn#r 1 t» v eeschkleurige Bloemen, dieSnlnd n vi r'of vyf Slippen verdeeld hebben. MitchfthP Jf V • 3^=Geflacht' ^ ^SORSs. vpiPpp\M,MA'. Z,'e PUNTDICHT. EPILEPSiA, zie VALLFNDK 7icbti? EPIi OBICM, zie BAStTaR^SSie EPiLOGUS, zie NAREDEN. ' EPIMED1UM, zie MUILTIESBLOEM EPi PETRUM, zie ALCYÜN1FN " o ^f,1™™, zie GRAF^CHRIFTf eqto^ag^Etffi^TER ^rle ^kKSZ ang; tena^r of Bedlï^£^g|» 'Se? f«- toegevoegd. ö " ^r-Ecutpag^ne-.s- De fyüfrgieineest* zyn pligt eischt, om zorg tedriv n • ° neetoT"e,tirjS. "? **** « Sfata? ^nl^ ?„, j„ t .b L'eid wouit, noch eenigecrrhpni- van de Leveranciers ontvallen Vnn ; J 7 61 -n, rAe^^^t^S pen moet hy, met kennis van den Raad ten mees en" voordeele doen verkoopen meeaten fSS™^' 2ie pa'ardestaart. Jr& -* -1 18 een mfeheemsch woord het wPhnaykheid, betaamiykheid betekend l« rf- ' ,et,well, ilecbten, verftaat nen 'pr Hn™ ' e prakt>'k vau ing van eene We' de ftren°hêif f ***** le, ten aanzien van deez o e^ddaar v™ matigen-1 een fait: dus is SS^^SSSS? leeming tot het Natuur-Recht en wSSi C°"Il,gL:ene verwerping van verkeerde erfftrJT SS tot lie men uit L ge&eid^de^ an den Wetgeever .,.M1, ' , ld 8"eid en '"tentia eerde uMes^^lo^f' « eene verichtfnoer van denlechtel■ zvrf^" °Êt ^ bet efteldheid van ÏK»^ deer naamelvk het g^chil dn g ,°men' v*":n- iet met ronde -Órdent el dat de zin en bewoording van dc We Z ' erzelver dubbelzinnigheid een ,n 1 '• f.eg8na f dulden. In zodaSg een g?val ftL"^"8 ^k?egt. warden,- want: Unn('1 : mitigatU leg: " ZC cr^T' ^ 'd'mvocat, ffrlSto iuri es- nlJ » V ° LKC<*Wis '■ L>aïïil-'r :5V3n cWSeheel anderen aart, wanneer  EQUIVOQUE. EQUIVOQUE. 1669 de Wet in duidelyke woorden de uitwyzing eener zaake bepaald: want dan is de Rechter verpligt die naauwkeurig te agtervolgen, en al vindt hy 'er nog zo veele hardigheden in, tot een rigtfnoerin het decreteeren van 't vonnis te volgen. EQUIVOQUE is een vreemd woord, 't welk eene twyffelagtige dubbelzinnige uitdrukking of zaak betekend, waar aan verfchillende- uitleggingen kunnen gegeeven worden, waar van de eene waarheid behelsd, doch de andere leugenagtig is. De Equ'voques zyn uitvindingen om de waarheid' niet te zeggen, en ter zeiver tyd niet te liegen, dus ingerigt om zyne Evenmenfchen te misleiden en te bedriegen, en diensvolgeus volftrekt ongeoirloofd. Het lust ons uit zeker geacht Zedefchryver het volgende over dit onderwerp te plaatzen. ,, t Is buiten tegenfpraak het oogmerk van den , Christelyken Godsdienst,1 deszelvs belyders der', wyze te heiligen , dat niet alleen hunne uitwendi7 ge daaden, maar ook hunne woorden, geheime ', overleggingen, inzichten en neigingen geheel onr berispelyk zyn , en in de tegenwoordigheid van den heiligen Gon, die op eene byzondere wyze de Vader der Christenen is , kunnen- verdragen. '\ wordeï. 't Is dan niet genoeg eenige groove en. der werelt in het oog loopende zonden na te iaaten; ' en met opzicht tot de be.tiering van zich zelven,. V zich te onthouden van zodaanige •foorten van 011', kuischheid, die onzen goe len naam bekladden ,. ' ons in den. burgerlyken ommegang met fchande. ', overlaaden , en ftrafbaar voor den .wereltlyken ', Rechter maaken kunnen. Zulke behoorden in. een Land, daar men'belydenis van den Christelyken Godsdienst doet, naauwlyks met den naamber. kend te zyn. De kuischheid en eerbaarheid ftrekt „ zich veel verder uit. Deeze verbiedt ook die ge, heime flreelingen van vleeschgezinde lusten, waar „ door men zich zelven in zyne eenzaamheid ver„ maakende, het gemis van voorwerpen, waar me-■ „ de men, indien andere redenen ons niet weder, hielden, dierlyke en ongeoirloofde-lusten boeten y zoude, eeniger wyze tragt te vergoeden. Naar,, dien nu de woorden de tolken onzer gedagten zyn,, „ kan men uit het gezegde ligtelyk opmaaken, dat. ,, dan zulke uitdrukkingen, die de vrugt van gehei„ me en onzuivere flreelingen zyn, even onbetaam,,- lvk en met de heiligheid van den Christelyken ,, Godsdienst onbeftaanbaar zvn, als die koesteringen ,, onzer wellusten moeten gehouden worden., 't Is ,, waar men bedient zich dikwils van die woorden ,, met zo veel voorzichtigheid, dat men in den eer„• ften opflag geene andere dan de gewoone beteke,r nis daar in ontdekken kan. Maar waarom doet. „ men dit?' 't is om dat men het fchandelyk oirdeelt „• met natuurlyke en eigenaartige uitdrukkingen te. ,, fpreeken van zulke onderwerpen , waar omtrent „• de natuur zelve ons de eerbaarheid geleerd beeft:. ,,- 't is zelvs om-dat het onbeleefdheid is, in gezel„. fchap van befchaafde lieden , fommigen die wat „. teen- van ooren zyn voor het oog van allen te doen „ bloozen. M-iar deeze bedagtzaame befcheidenheid „ kan nogthands het gebruik va:i zulke uitdrukkin,, gen nfet on fchuldig maaken r want immers kittelt „ zich de fpreeker,. terwyl hy die voortbrengt,- men. ■„' kan het genoegen in zyn aangezicht leezen, wan,, neer hy daar mede het gezelfchap kan aan het lach,, gen helpen; men ziet zelvs dat hy werk maakt,' ,, om zulke woorden, zo veel de aart van het gefprek ,, het maar lyden kan, te pas te brengen. Dit alles ,, geeft immers duide'yk te kennen, dat hy vermaak ,, fchept in zulke gedagten en overleggingen, waar ,., van zyne woorden de tolken zyn , en derhalven „ dat hy tot in het binnenfte van zyn hart niet door ,, en door kuisch, rein en eerbaar is. ,, Dat meer is, ik durf ftaande houden, dat ver,, bloemingen van uitdrukkingen, die wy zelve voox ,', fchuldig houden , niet minder onbeftaanlyk zyn , ,, dan indien men zich aan de gemeene woorden, die ,, aan de zaak den rechten naam geeven , bediend ,, hadt. Immers zal niemant ontkennen, dat het tot ,, vergrooting van eenige misdaad ftrekt, wanneer ,, men dezelve voorbedagtelyk durft pleegen, dewyl „ men dan den fchuld daar van niet op de zwakheid „ der menfchelyke natuur leggen kan, maar vel dee,, gelyk een opzet erkennen moet, om het gezag der ,, wetten, en dus van den Wetgeever zelven, in dat ,, opzicht klein te achten. Hier uit volgt, dat, wan,r neer men eenige uitdrukkingen onbetaamlyk keurt T ,, om dat ze de vrugt zyn van een oneerbiedig of een- onrein hart; en men bedient zich van andere woor,,' 'den, die in fchyn welluidender, nogthands dezelv„ de zaak te kennen geeven, men dit voorbedagtelyk >, en met opzet doet: en voor zo ver die befch;avii> >> gen, verzagtingen, of welken naam men daar aan, 3, geeven moge, uit haaren aart ongeoirloofd zyn, >, dat men derhalven , zich daar in verlustigende r » geenzins van eene moetwillige overtreecïïng kan worden vrygefprooken. En dit mogen ook zulken ,, bedenken , (op dat ik dit met een woord in het. „ vóorbygaan zegge) die fteeds basterd vloeken in. „ den mond hebben , en den geduchten naam van het ,, driemaal Heilig Opperwezen en van onzen Zaiig,, maaker, maar met eenige verandering van klanken,, ,,. geduurig in hunne gemeenzaame gefprekken dur- ven noemen. ,, Des te erger moét dit misbruik gekeurd worden, „ om dat uit dit kleine beginzel ligtelyk erger ge„ volgen kunnen voortkomen, die een gevaarlyken ,, nafleep hebben. Ik beoog hier niet alleen ver„ ftrooijing en verydeling der gedagten, waar door ,,. men zich buiten ftaat ftelt, om op gewigtke zaa,, ken met den vereischten ernst en by aanhouding ,, ftil te ftaan, welke evenwel een gevolg is van al'.er,, lei flreelingen onzer lusten ; maar ik ftel my ie„ mant voor, die over zyne aartigheid en blyken van ,, vernuft in het te pas brengen van dubbelzinnige „ uitdrukkingen wordt toegejuichd, gelyk dit in de „ gewoone gezelfchappen gansch niet zeldzaam is. „. Wat zal hier natuurlyker wyze anders uit volgen , „ dan dat hy aangemoedigd zal worden, om zich by „. andere gelegenheden op de zelvde wyze aangenaam ,, te maaken? Want het bejaagen van eer, em welke „ oirzaaken het ook zyn moge, ftreelt de menfebelyke , natuur: en fommigen zullen zich ruim zo vee?door ,r beweegredenen van eer als- vair voordeel laaten '„ wegfteepen. Die zugt om te behaagerr doet hem „ dan bed'agt zvn, om fteeds nieuwe-., voor.aad van ,y diergelyke fpreekwy^en op te doen, dewyï tfezelvY 3 » ^-e  i6:o EQUIVOQUE- „ de kost, hoe aangenaam ze in het eerst zyn moge „ door dikwils opwarmen allengskens lastiger wordi ?3 Maar dewyl hy dus zynen geest bezig houdt en zich ftreelt met de uitvinding, en vervolgen met de bedoelde goedkeuring der nieuw uitgevon ,', den aartigbeden, moetende indrukzels, waar me ,, de hy vervuld is, wegens de naauwe vereenigïnj „ vtaZiel en highaam, wel haast op ons konsttuif „ sterken,jen daar in natuurlyke beweegingen ver„ oifzaaaken, die wederom op haare beurt neigingen „ verwekken, welke niet zonder zonde kunnen vol„ daan, of alleen door een zeer geweldigen en pyne„ lyken tegenftand kunnen overwonnen worden. Zo „ kan dan een kleine oirzaak de deugd moeijelyker, de verzoekingen gevaarlyker, en de zonde gemak„ kelyker maaken. Zo kan iemant, van wien men „ met reden alles goeds hoopte, door zich wat te „ veel toe^ te geeven in het geen met den eerften opn flag gering fchynt , ongevoelig tot zwaarder trap ,, van dezelvde misdaad verlokt worden, die een py„ helyk naberouw, indien maar niet dikwils een „ duurzaame vlek in zynen goeden naam tot haar ge„ volg heeft.. Denkt "niet, myne Leezers, dat ik al. „ tc breed van dit gevaar opgeef. Onze menfchelyke, „ natuur is zo zwak, en de zonde vertoont zich dik„ wils zo aanlokkelyk, dat het voorzichtiger is zich. „ te mistrouwen, dan door zich fterk te waanen, en. „ onzen vyand klein te achten, door fchadelyke on» dervindig van onze ligt verwinbaare zwakheid over-, tuigt te worden. ,, Maar Iaat ik deeze zaak al eens van wat gunftiger „ kant befchouwen : Iaat ik eens onderftelïen , dat „ zy , die eene gewoonte gemaakt hebben van de „ door my veroirdeelde dubbelzinnige uitdrukkingen, „ door den tyd zo onaandoenlyk daar voor geworden „ zyn, dat noch hunne gedagten verftrooid , noch „ onreine driften opgewekt worden: dan geef ik hun " e„vc!]wel i» bedenking, of de achting eene onver„ fchilhge zaak by hun is, welke zy roekeloos mo„ gen m de waagfchaal fteilen. Ik zal niet zeggen, dat ze dezelve verliezen by zulken , die ftrenge'liefhebbers van eerbaarheid en déugd zynde, niets dat >, daar tegen aanloopt in hunne tegenwoordigheid dul>, den mogen. Dit fpreekt van zelve. Maar ze wor»' den> 'tgeen vee! erger is, agter hunnen rug be» *Pot en uitgelagchen van jonger lieden; en ze vers» duisteren door deeze fmet het fieraad van hunne „ andere goede hoedaanigheden. Wie zou het van zul- \ „ ken ouden paai denken? hoorde ik eens een Jonkertje „ van een deftig Man zeggen, die zich in een vro- ' i, lyk gezelfchap wat veel met Equivoqucs vermaakt ' „ hadt, tk geloof, nu hy niet meer kan, dat het met hem , gaat, als met de oude Voerlui, die nog gaarne het klap, pen van de zweep hooren. En daar is maar één voor- '. , val van deezen aart nodig, om hen voor al hun * , leeven in kleinagting te brengen, en by de kwaad- '' , aartrge werelt voor ik weet niet welk een liefhebber, " , (aan welk woord men dan een gansch ongunftigen " » zin' hegt) te doen houden. ,, Daar en boven, dewyl het gedrag van bejaarde- " , lieden een zeer grooten inv loed op jonger heeft , en men daarom altyd letten moet, wat en bv wien " meni «nreekt, moet het gebruik der Equivcqv.es ook om deeze reden voor onbetaamlyk gekeurd worden. EQUIVOQUE. „ Verbeeld u een Jongeling, die pas in-de-groote „ werelt komt. Dees zal in een gezelfchap van be„ jaarder heden fpreekwyzen hooren gebruiken, de '» voor aai'cig gehouden worden, en een bynaar aJae„ meen gelach verwekken. Zekerlyk moet hy den, „ ken, dat het fraai is, of dat'er ten minften niets „ kwaads in fteekt, op deeze wyze het zyne tot ver„ vrolyking van een geheel gezelfchap toe te bren., gen. Hy maakt clan ook werk om voorraad van „ deeze uitdrukkingen op te doen; hy komt 'er mede >, voorden dag m het gezelfchap van jonger lieden ; >, hy wekt,deezen hust .ook in anderen op; en de be' „ geerte, die ieder heeft om uit te minnen, maajit „ dat men eikanderen daar mede eeu geheelcn avond „ kan bezig houden, ja zelvs daar mede zyn hof by „ de Dames zoekt te maaken. Die woorden hebben ,, zekerlyk den meesten.invloed in een tyd, waar in r, de driften allerhevigst, zyn, en zullen aandoenin,-, gen en neigingen,, indien niet maar daaden verv ek„ ken, die billyk veroirdeeld worden. Men mag in „ dit geval wel met reden zeggen , dat hy die het „ kwaad bedryft, in de eerfte .plaats te befchuldigen „ is: maar men kan hem ook in geenen deele vry„ fpreeken , die-aanleiding tot zodaanig een kwaad ge„ geeven heeft. Immers past het een ieder een goed „ voorbeeld te geeven , en zo te fpreeken, zo te „ doen, dat jonger en. onervaarener, niet alleen zon„ der gevaar maar zelvs met vrugt, aanfehouwers „ cn toehoorders van zulke daaden en woorden zyn „ mogen. Die anders handelt, die door zyn gediair „ ergernis verwekt, dat is, aan anderen eene reden „ en verfchooning aan de hand geeft om erger te „ worden, is aanfpraaklyk en ftraffchuldig voor de „ kwaade gevolgen, die daar uit gebooren worden ,5 Dit zal niemant ontkennen, die my toeftaat dat , zy lof en belooning verdienen >, die aan anderen , hulp , aanleiding en een voorbeeld tot het "-oede , geeven. Maar keert deeze zaak eens om, dan is , het immers baarblykelyk, dat men zich fchande en , ltraf kan waardig maaken, zo menigmaal men door i zyn gedrag oirzaak geeft, dat anderen zich vryheid , gunnen , om daaden te bedryven of woorden te fpreeken, die uit haaren aart, en volgens de klaaie mtlpraaken der wet, voor onbetaamlyk moeien eekeurd worden. b ,, Ik heb reden om te denken, dat deeze Zedekunde weinig opgang maaken, en gelegenheid tot tegenwerpingen geeven zal. Sommigen myner Leezeren zullen my te gemoet voeren, dat ik zonaamv ziftende over de woorden, die men in een gezelfchap fpreeken mag, alle aartigheid en vrolykheid daar uit zoek te verbannen; waar uit volgen moet dat men geen tydverdryf hebbende, zyn toev-hmt tot de Kaart neemen moet; en met deeze gcfchil-' derde papiertjes den avond doorbrengende zich daar door weer bloot fteilen zal aan de hedillingen van anderen, die dit fpel voor ongeoirloofd,"en allen, die zich daar mede vermaaken, voor werelts kinderen houden zullen. „ Maar laat ik op myn beurt eens mogen vraagen of men dan zo weinig voorraad van geesten aartigheid heeft, dat men geen gezelfchap kan vervroyl en, zonder zich in het gebruik van dubbelzinuge uitdrukkingen toe te geeven? Indien het zo „ met ]  EQUIVOQUE. met de ziak gelegen is, indien men als ff ommen by 'i " eikanderen moet zitten, na dat de bron van nieuwt" ies is uitgeput, 't welk des te eer gefchieden moe , " wahneer men dagelyksch by een komt; dan zie ik " Wel dat 'er niet veel anders dan het fpel over" fchièt, om met den tyd niet verlegen te zyn. Hier " over zal ik mv evenwel' niet verklaaren. Alleen " h*b ik deeze lieden te zeggen, dat zy zich met hun" ne dagelykfche uitfpanning moetende behelpen, om ■ " den dag zonder verdriet ten avond te brengen, zich " door hun gedrag in het fpel zelve niet op nieuw aan een ander foort van gebreken fchuldig maaken, " terwyl ze die, welke 'uit kwaade faineniprec.an" gen voortkomen, voorgeeven te willen vermyden. " Een woord dan nog tot myne andere Leezeren, wien het waarlyk noch aan kundigheden , noch aan " vernuft hapert, om de gezelfchappen zo aangenaam " te maaken , dat men ze als heilzaame uitfpanmngen " onfchuldig en met genoegen kan bywoonen. Ik fta " hun gaarne toe, dat het veelmaalen niet te pas komt over gewigtige zaaken te fpreeken , na dat « hun hoofd reeds met andere bezigheden vermoeid * hebben. Wel aan dan, hun oogmerk zy zich te vervrolyken, om door verpoozing van-arbeid en uitfpanning, de nodige bekwaamheden te behouden tot het wel waarneemen van hun beroep of oerte" ningem Immers geeven allerlei ftoffen, waar over !] ze goedvinden te fpreeken, hun gelegenheid genoes tot aartige invallen, wier mededeehng weer anderen uitlokt, om ook hun vernuft te toonen.zo " dat ze met elkander allerlei aanmerkingen voor den " dag brengen, die ze na het fcheiden zich niet her" inneren konnen, zonder by zich zelven hartig te lagchen, en dus den nafmaak hunner voonge uit" fpanningen te behouden. Of zyn de leden van eenig gezelfchap gemeenzaame vrienden , laaten ze dan met befcheidenheid eens boerten met de zwak" heden en vreemde houdingen, die elk van hun nog „ kan hebben overgehouden. Terwyl ze dus elkan, dér den bal toekaatzen, zonder iemant buiten hen „ over den hekel tc haaien, konnen die weerkeerige ,, aartige aanmerkingen, behalven dat ze op dien tyd „ vermaak geeven, nog dit gevolg hebben, dat zy, „ op wier kosten een vriendelyk gezelfchap zich eens , vcrvrolykt heeft, zich 'eeren wagten van hetgeen in hun onder het vrolvk boerten berispt is, en zich ' iüs niet bloot fteilen aan befpottingen van anderen , „ die hun minder genegenheid toedraagen'de, het veel „ te grof maaken zouden. En fchoon het eens ge» beuren mogt, dat de dofheid van geest het nood,, zaaklyk maakte naar eenig ongewoon tydverdryt m ' een gezelfchap te zoeken, myne bè«te Leezers zul„ len my gaarne toeftaan, dat men volgens den bekenden grondregel het kwaade niet doen moet, op dat ' 'er het goede uitkom»; en veel liever verkiezen ee„ nigeu tyd tot uitfpanning gefchikt zonder vermaak , door te brengen, dan door woorden die oneerbaar ,, 7/m, of onmiddelyke aanleiding tot oneerbaarheid •reeven-konnen, een onzuiver hart te verraaden, ', den reest van zich en anderen met onnutte gedag'„ ten te vervullen, en in een klein beginzel den ' r/rondïïag van een wezenlykeu misdaad te leggen". ER'ANGELIA, zie GALANTBUS. ÉllANTHEMUM, zie VROEGBLOEM. ERFFENIS AANV. ERFFENIS VERL. 1671 ERFBROEDERSCHAPPEN , zie ERFVEREE•JIGINGEN. , 1 ERFFENIS verftaat men in 1 algemeen door, de ;ocderen welke door de dood van anderen tot ons ivergaan. , • ,,. .. ERFFENIS AANVAARDEN in het Latyn Aditio, s die daad waar door iemant zich in het bezit der ;oederen fteld, welke op hem door aflyvigheid van ■en ander zyn vervallen. Iemant tot Erfgenaam zynde aangefteld , is met 'enoodzaakt zodaanige erffenis te aanvaarden; maar laat in zyne keus of hy die wil na zich neemen, verasten, of wel beraad neemen,- moetende zulks ten lanzien van Vrouwen , Wezen en Onmondigen by lerzelver Voogden gefchieden. De genen welke iet recht tot eene Erffenis heeft bekomen, en hy jenige van die nagelaatene goederen tot zich neemt, ,vord gehouden de erffenis aanvaard te hebben ten ware hy by den Rechter daar toe ware geauthoiifeerd, ingevolge L, 1. g. 1. de Jure deliberandi. Iia•aat van den 19 May 1544- Inftrumenten van de Veijc, ierStad Delft. Tit. van defol. Boed. art. 14- De aanvaarding eener Erffenis, moet zuiver en niet roorwaardelyk gefchieden; ook niet ten deele maar 111 iyn geheel. Dezelve eens aanvaard zynde, kan niet ,veder verlaaten worden, maar den Aanvaarder is genouden in alle de fchulden der Erffenis, al gingen die :>ok zelvs de waarde der Nalaatenfchap te boven: om •eden, dat hy in des Overleedenens plaats is getreden. Deeze zwarigheid kan egter ontgaan worden, pm, wanneer men aan de foliditeit van eenen Boedel twyt-elt van het recht van Boedelbefchryving of Beneh-ie'van Inventaris gebruik te maaken, na alvoorens daar toe verlof van de Hooge Overheid verzogt en bekomen te hebben , H. de Groot Inl. totdeHoll. Rechtsg. II Boek 21 deel. Zie ook ADIEEREN en BENEFICIE van INVENTARIS. - ;. H ERFFENIS VERLAATEN is die daad waar door een Erfgenaam het zy ah intestato het zy ex testamentode op hem1 gedevolveerde Erffenis, weigert te aanvaar- ^Men verlaat eene Erffenis op tweederlei wyzen, llilzwye-ende of opentlyk: ftilzwygende , zo men zich m het geheel met de Erffenis niet bemoeit, opentlyk by het voor den Rechter te verklaaren , of aan andere Particulieren met woorden, L. 12ff.de acq. vel mmtt. Her"d L 74. 5- 4- dicte Tit. in de practyk gefchiedt het meerendeels by Gerechtelyke of Notariaale Acte, en kan mitsdien de Repudiatie op dezelve wyze, als liet aanvaarden eener Erffenisfe , miet alleen met woorden maar ook metter daad, en alle andere tekenen, die de wil uitdrukken, gefchieden. Na het Roomfche Recht mogten de Erfgenaamen, die zy Necesfarii noemden , geen' Erffenis repudieeren of verlaaten : maar by' ons is dat foort van Erfgenaamen onbekend, en ftaat het aan een ieder wien eene Erffenis te beurt valt, dezelve te aanvaarden of te ver laaten, zie ERFGENAAMEN. Wanneer Voogden en Curatèurs zulks voor hunne Pupillen of Stedekinderen willen'doen, moet zulks gefchieden in den naam van die welke zy reprefenteeren, hoe vel het voor dezelve raadzaam is , dat zy zulks niet doen, dan met voor kennis van den Rechter of de Weeskamer, en het alkrveüigfte nog voor hun is, dat zy den Boedel aanb ° vaar-  ï'öY* ERFFENIS VERLAATEN. vaarden onder Beneficie van Inventaris, zie Groenewegen 4e Leg. abrog ad. L. ƒ. 5,4, s. ff. defuccesf. edic. Zo aan een getrouwde Vrouw een' Erffenis opkomt, zo kan met zy maar dc Man dezelve repudiecren, het geen hy zeivsdoen kan tegen haare wil aan, zie Voet aaF-Jïjmtr. vel omittenda Hered. tj. 34. Dewvl nu een Erffenis verbaten wordt, zo kan men ligt hëervpen dat zy metter daad moet zyn gevallen, maar niet infuspenfo pfhet toekomende hangen, L. i3.prlnc. et S- 1, 2. jf. d. t. Het effect van de verlaating is het volgende, debevryding der fchulden van dé Erffenis, zelvs in zo verre, dat zo een Vader geld opgenomen of ichulden gemaakt heeft, om zyne Kinderen te alimenteeren te laaten ftudeëren, en wat dies meer is, zo de Kinderen zyne Erffenis repudieeren, dezelve tot betaaling daar van niet zyn gehouden, gelyk ook geen Dochter gehouden is weder te geeven het Huwlyfcs goed, dat door den Vader aan haar by zyn leeven ter goeder trouwe is gefchonken. Verder!(taat aan te merken, dat alfchooneen Erfgenaam de Erffenis verlaat, hy egter de Prcelegaaten, die hem gemaakt zyn, blyft behouden, ten ware de lestateur anders gewilt hadt, Hall. Conf. ai deelQmf. 56. alwaar op het gezag van de L. apud Celsüm S. fi Mii ex unica ff. de Doli Except. en verdere Wetten aldaar aangehaald, deeze rechtsleer vastgelleld wordt„ dat naamlyk een gefielde Erfgenaam, het gedeelte „ waar in hy tot Erfgenaam gekield is verlaatemle, niet„ tegenfttande dat, de Legaaten hem bv dat zelve Tes„ tamentgemaakt, kan vorderen ". Ook wordt ter geallegeerder plaatze, op zeer goede gronden geadstrueerd .- „ dat wanneer verfcheide Kinderen gelykeïyk tot „ Erfgenaamen zynde aangefleld, onder voorwaarde, „ dat zo cén van hun, zonder wettig Kroost na te laa„ ten, kwam te fterven , dat deszelvs aandeel zal devol- , " jecr?il °P de andere Kinderen, niettegenftaandeéén „ oer Kinderen zyn aandeel in de Erffenis verhaten , „ hadt, het zelve Kind egter zyn aandeel behoud in „ de portie Van een Kind, dat Kinderloos overleeden „ is . Wyders dat nog aahraerkiyfcer is; by aldien ' „ eene Dochter, haar Huwlyksgoed ontvangen heb- ' „ bende, zelvs by het leeven van den Vader afziet ' „ van de toekomende vaderlyke Erffenis, in die plaat- ': » len daar 20 «ene renunciatie beftaan kan, en den ': „ Zoon , die by den Vader tot Erfgenaam gefteld is, « „ mtFideitommis is gegraveerd, om de Erffenis voor » net geheel 01 ten deele te moeten laaten, wederkeer Pl ,, ren aan zyneBroeders en Zusters, zodaanige re- f, " uln7Vr\by, hct ,eeven van de,i Vader gedaan, be„ Iet de Dochter, die gerepudieerd heeft, daarom h, * feen,flns haarf Po»ie van het Fideicommis te trek- 1 " 1 J £m reden' dat de afftand van wegens tocko- n mende Erffenis, den Renunciant geenzins u'tflu?om 3 iets te eisfchen, dat hein by Testament is gemaakt n Voet ad ff. de acq. rel omitt. Hered. $. 38. alwaar hy Z verfcheidene Autheuren aanhaalt. 7 p' Ingevolge het Roomfche Recht hadt het recht van At Armwas plaats en mitsdien zo een der Erfgenaamen D de .«eerde of de Erffenis verliet, zo accresfeerde I et ee dej-c-eerende of verlaatene gedeelte op de overige ee- m ftelde Erfgenaamen, om 1 eden , dat niemant gedeelte- corner'1 Vm ïSStamSnt cn ^edee'k!yk zonder Testa- go ment, dat »tf konde f erven. Maar dewvl fJ by ons huiden ten dage in de practyk gebrui,e!yk b, Z ERFGENAAMEN. AanwaT ui rVen' Z0 heeft 00k recht van RoScheSif" het °P de «"Utiliteiten van het ons Tn •t alS ' t"Sfchen mede Erfgenaamen by om niet dinken nig6?n P'aatS- £Ster m°et men daarom niet denken, dat het zelve tusfchen mede Ërfee STa"ennUzo di,P,afS ff ™d™> ™^ S& den van den r. wlIsaIs hf "ietadeenderondewoorneer hetÈL rV f09 breDSen > maa' °°k wanwanni S ZY™ wil is geweest. Ook ! * M Erften.s ab intestato is gedevolveert, en 'St zvn8e.Va" de/:ifgenaa:ne"' die ^ gelvk gerèchdfn 7Lil leder P°rtie niet hebben billen aanvaarden, insgelyks wanneer een Testateur eenice te -e- iieS;eheïfft' 3lSby V001'beeld ^ioonel, d.e nog 111 het leeven zyn, en de Kinderen van zvn voorover eedenen Zoon, in zulk een geval die van de Kindskinderen de Erffenis verlaat, in dat geval zeg ik Kffl Verlaate"e gedee!te a''eenêop de v^edeie Kindskinderen , met uitfluiting van de Kinderen in den eerften graad, alfchoon indifudatzo S Zoon en u,VierP01'itie,de El-ffe"'-'verliet, de Kindskindeen uit dat gedeelte niet zyn uitgeflooten, maargelyk A trZT^ m hT V£riaatene gedeelte komen. Al veidei eenen Zoon, die alleen in het vrugtgebruik in VafuJieie f:CiC zaake geinftituemwas, is Volf ad Jd gM1 Erffenis ^egeweezen;'zie voet ad ff de acquir. vel mnitt. Hered. K. ultimo', alwaar by verlcheidene andere Autheuren aanhaalSfindS mderen Lams. Goris AdverJ. tracl. 4. ff 22' SSJ vegen ad §. 7. Iff de Hered. inft. IJ 4. Joh.Tso™Vn% C"P- 5- num. 18. Neostadius S. Mand. Decif. III. cap. 2. num. 11. & [eqq. Het advis randen Heere i,e Groot, waar van Vo?et op de ! ehaalde plaats fpreekt Zy,lde het 188 van het doed el ■ ikf t ?f;-rt' SClyk ly zeS[' in de>' daad al te aikt c.e fubtthteu van het Roomfche Recht ten inzien van Aanwas aankleevende, Ieerende- ' dat zo dtkuals als een gefielde Erfgenaam onbekwaam lUt °S E,;fge"aa>« te kunnen zyn, het zy dan voor he geheel of ten deele, dat als dan het vaceerende gedeelte moet aanwas fen op den mede Erfgenaam by Testament gefteld, met uitfluiting van de Erfre naamen ab intestato': Zie verder het geen hier be^ ERFGENAAMEN noemt men in 't algemeen die Téehtl,f^r 0Verleed£"eü ^ToSS ffrghZT? zy'n,\nS^\ge eene genoegzaame overal eifchende bepaahng, onderfcheiden. 1. InÉrfgeml . eft e foort zyn Erfgenamen uit kragt van de ver, om du delyker te fpreeken, ingevolge het recht van fe z^enPfn li W ei) Schependoms- fe,, zo en in diervoegen als het in de byzondere SnOM.rrrf^ Viceen e" ïn Struik i " zie .SDOMS-RECHr en SCIIEPENDOMS-RECIIT ^>rtrvan Erfgenamen, erven uit krakte v mi' pubheq of befloten Inflrument, dat is Te t " n of Uiterfte Wil; om reden, dat de We7Zich de P«ÖB en dispofitie over de uitdeel.mg an cm rï d niet kan aanmaatigen, dan ingevalle der^ Over lenen, verzuimt mogte hebben 'er by zvn "even ™mtV* meloen; ingevolge L. W\%™ qulr.  ERFGENAAMEN. ERFGENAAMEN1. iö73 qv'r. vel amitt. Hered. L. 20. g. ï. ff. de Patt. Dotal., en L. 21. Cod. de Mandati; ook verdiend hier over nagezien te worden het verhandelde ten aanzien van deeze materie, door Mr. S. van Leeuwen in zyn Roomsch Holl. Recht, Lib. III. part. ï. num. 4. zie ook op TESTAMENT. Ingevolge de algemeene Statuten, Costmnen en Gebruiken deezes Gemeenebest en ook veele andere Landen, is het decifoir en buiten alle be' denking, dat in één en dezelvde Nalaatenfchap te ge• lyk Erfgenaamen ab intestato, en Erfgenaamen ex testa1 mento-kunnen zyn; dat wil zeggen, wanneer iemant ■ by Ui terften wille voor de helft of wel een minder gedeelte van zyne goederen ten voordeele van daar by benoemde Erfgenaamen gedisponeerd hebbende, en van de andere helft of gedeelte des Boedels niet by zyn Testament heeft gedisponeerd, zo is het onbetwistelyk, dat in die helfte of dat gedeelte van de goederen waar over den Testateur niet heeft beftemd , de Erfgenaamen ab intestato fuccedeeren; niettegenftaar.de zulks lirydig is met het Roomfche Recht, het welk wil, dat de by Testament benoemde Erfgenaamen, het verdere gedeelte van de Nalaatenfchap waar over den Testa. teur niet gedisponeerd heeft, ook moest te beurt vallen , en toegewezen worden. Dus kan iemant ingevolge het by ons aangenoomen gebruik, ten aanzien van een gedeelte zyner goederen, by Uiteriten wille Erfgenaamen inltitueeren, en voor het ander gedeelte zulks aan zyne naaste vrienden volgens het Verfterfrecht nalaaten ; zie tot bevestiging hier van, onde,r - een groot aantal Rechtsgeleerde Schryvers, H. Grotius Inleid. Lib. II. part. 18. Christin. Decif. Part. I. Dec. 305. num. 18, tif 31,2. num. 2. Gudelin. de Jure nori.f. Lib. II. cap. 5. ZarfBus Notit. Jur. Belg. Tit. de Testhn. in pr. en Sande Lib. II. Tit. 2. Def. 2. Dan hoedaanig zulks beflïst zoude moeten worden ten aanzien van iemant, die overeenkomftig het recht van Succesfie , de naaste Erfgenaam ab intestato zou hebben moeten zyn, en onaangezien daar van by Uiterften wille in de helft of minder gedeelte van den Boedel als Erfgenaam is geinftitueerd geworden, fchynt zeer bedoji1- elyk te zyn, en naar het gevoelen der voornaamfte Rechtsgeleerden, aan veele zwaarigheden en tegenfpraak in Rechten onderhevig: dewyl aan den eenen kant beweerd wordt, dat in zodaanigen gevalle het oude Roomfche Recht zou moeten vigeeren, ten zulken effecte, dat ook de naaste Erfgenaamen ab intestato die by Testament maar alleen voor een zeker gedeelte van de Nalaatenfchap als Erfgenaamen waren aangefteld, "in het overfchietente gedeelte waar over de Testateur niet gedisponeerd heeft, zouden behooren te fuccedeeren : daar andere Rechtsgeleerden willen, dat in zodaanigen val, de letterlyke inhoud van het Testament moet pra;valeeren boven het plaatzelyk en costumier recht van Succesfie; om redenen, dat 'er eene pofitive intentie, wil, en begeerte van den Testateur in opgefloten ligt, dat hy niet gewild heeft meerder als een gedeelte van den Boedel aan zynen naasten Erfgenaam ab intestato te maaken, en vervolgens-de andere naaste Erfgenaamen ab intestato buiten den benoemden Erfgenaam 'in het andere gedeelte volgens het Recht van Succesfie te doen erven: aangemerkt in het contrarie geval, wanneer naamelyk hy de geinftitueerde Erfgenaam fchoon de naaste Bloedvriend zynde, alleen volgens het Verfterfrecht had willen doen fuccedccX. Deel. ren in zyne gantfche Nalaatenfchap , het als dan niet nodig was geweest voor den Testateur, om een Testament op te richten; of het zelve al maakende, hem tot univerfeelen Erfgenaam had kunnen benoemen; behalven dat zo het'de intentie van den Testateur geweest ware, om den benoemden en te gelyk naasten Erfgenaam ab intestato boven de andere mede Erfgenaamen ab intestato te favorifeeren, hy zulks dan na het gewoone gebruik by wyze van Legaat, Donatie of andere foort van maaking had kunnen doen: dit laatfte gevoelen als op de redenen gegronde argumenten fteunende, ftemt ook wel het meest met onze ftatutaire Wetten en Costumen, overeen. Onder het groot aantal noodwendige waarneemingen die tot de voorrechten, pligten en hoedaanigheid van Erfgenaamen in 't algemeen haare betrekking hebben; verdient in de eerfte plaatze eene byzondere opmerking, dat aan niemant hier ten lande de hoedaanigheid en uitwerkzelen van Erfgenaam tegens zynen wil en dank kan worden opgedrongen; in zo verre, dat hy verpligt zoude zyn eene by Uiterften wille, of door recht van opvolging verkregen Erffenis, volftrekt en tegens zynen zin te moeten aanvaarden; zodaanig.by ons ook eenpaarig alle de Rechtsgronden en fundamenteele Wetten deezer Landen voorfchryven , en onder anderen Mr. H. de Groot Inleid, tot de Holl. Rechtsg. Lib. II. part. 21. num. 1. De reden hier van is, dat by ons geene gedwongene of noodzaaklyke Erfgenaamen bekend ftaan, gelyk weleer by de Romeinen "ten aanzien van hunne Slaaven heeft plaats gevonden : waar uit dan met betrekking tot ons Gemeenebest, het daaruit voortvloeijende gevolg moet worden vastgefteld, dat het aan een ieder aldaar vry ftaat om naar goedvinden eene aan hem te beurt gevallene erffenis, te aanvaarden of te verwerpen; zie ERFFENIS AANVAARDEN en ERFI ENIS VERLAATEN. In eenen oneigentlyken zin, zyn 'er nogthands ten opzichte der Testateuren, gedwongene of noodzaaklyke Erfgenaamen, namentlyk de zodaanigen , die zy volftrekt niet voor het geheel mogen voorbygaan en onterven; als by voorbeeld: Ouders ten aanzien van hunne Kinderen, en weerkeeür Kinderen hunne Ouders, voor zo veel de bloote Legitime betreft; ingevolge de Novell. 18. Cap. 1. en 115. Cap. 3 & 4. als mede de L. 27. Cod. de inoffic. Testam.- ten ware om wettige redenen en oirzaaken in Rechten bekend, die men in 't vervolg van dit Werk op het Art. ONTERVING zal aangewezen vinden. Onder de voorrechten enz. der Erfgenaamen telt men in de tweede plaats, de vryheid niet alleen, om eenen Boedel of Nalaatenfchap die zy fufpecteeren niet toereikende te zullen zvn , om alle de fchulden te voldoen, onder Beneficie van Inventaris of Boedelbefchryving te mogen aanvaarden ; maar vervolgens ook van het importante voorrecht, om ingevalle zy by Testament voor een gedeelte tot Erfgenaam en voor een ander gedeelte tot Prelegataris zyn aangefteld, de Erffenis te mogen verlaaten, en het Prelegaat aan te neemen ; om reden, dat Prelegaaten geenzints onder de inftitutie of aanftelling van Erfgenaamen begreepen zyn. In tegenfteiling nu van deeze voorrechten aan de hoedaanigheid van Erfgenaamen verknogt; zyn dezelven ook onwederfpreekelyk verpligt, om alle de wettige fchulden van welk eenen aart ook der overlccdeZ ne  Ï674 ERFGENAAMEN. ne Testateuren waar van zy Et/genaam zyn geworden, na explicatie van den Boedel, te' voldoen,-als ook, aan de Legatarislen en Prelegatarisfen derzelver befprookene Legaaten en Prelegaaten, op de by Uiterften wille bepaalden tyd uit te keeren. Nog zvn zy inzonderheid ook verbonden , om wanneer de Overleedenen in eenige Proceduure is gewikkelt, de Arrementen daar van aan te neemen, of in den Eisch en Concltifie van de Partye te bewilligen, en de kosten pendente Lte gevallen, te betaalen. Ook behoort tot de wezentlyke pligten van eenen Erfgeneivn, dat indien het mogte gebeuren dat hy door'den Testateur op het krankbe.1de wierde verzogt en belast, om na zyn affterven, eenige Legaaten of Gcfchenken aan deeze of gene Perfoonen uit te reiken, hy verpligt is hier aan te voldoen , al was het zaake dat van den iast en wil van den Overleedenen niets bleek , noch met Getuigen konde bewezen worden; ftaande het zelvs aan den zodaanig befprookenen Legataris vry,zulks te fteilen aan den ééd van den Erfgenaam, mits evenwel dat hy alvoorens ook gehouden is onder gelyken ééde te verklaaren, dat hy zynen Eisch doet ter goeder trouwe; zie hier een merkwaardig voorbeeld van aangevoerd, by J. v. n. Berg Nederlandsch Advysb. de verbeterde en verin, druk door my in hit jaar 1781 uitgcgeeven, I.Deel, bladz. 363 en ven: Ten aanzien van de vraag, dat wanneer eene Overledene iets voor zynen dood heeft gezwooren, dat onvervuld geblecven is , of als dan eene Erfgenaam verpligt zy zodaanigen ééd te vervullen? De beroemde Hugo de Groot alvoorens hier over zyn gevoelen te zeggen, onderfcheidt te recht of uit zodaanigen ééd eenige last op de Goederen aan den Overleedenen blyft hangen of niet; en befluit in het eerfte geval, dat eene Erfgenaam in het voorgeftelde geval betaalen moet het geen de Overleedene 'belooft heeft, om dat deszelvs Goederen met den last op de Erfgenaamen van den Overleedenen komen; doch zo eene ééd, door welken eene Overleedene zyne verbindtenis gemaakt heeft, eene perfoneele verbindtenisfe zy, die van den perfoon van den Zweerder alleen afhangt, dan gaat dezelve met de Goederen tot den Erfgenaam niet over, om dat hy aan de Goederen niet gehegt is; zo kan iemant by voorbeeld gezwooren hebben, dat hy alle weeken eens zal vasten , het welk uit den aart der zaaken blykt alleeniyk eene perfoneele verpligtingc te zyn, die niemant dan den perfoon van den Zweerder aangaat; zie Puffendorf Droit dela Nature £f desGens L:vr. IV. cliap. 2. fj. 17.' Nu gaan wy tot het onderzoek en korte betoogover, welke Daaden en Handelingen iemanttot prefumtyven Erfgenaam maaken, en hem de hoedaanigheid en de uitwerkzelen van dien, ipfo fatco doen verkrygen ; deezen beftaan onder anderen hier in: 1. Wanneer iemant zonder van het recht van Beraad gebruik te maaken , by formeele Gerechtelyke of Notarieele Afte verkiest den Boedel fimpefyk te aanvaarden, en zich in dié Posfesfie en het volle bezit van de Nalaatenfchap te fteüen. 2. Wanneer hy direct of indirect de Goederen tot den Boedel behoorende verkoopt, veralieneert of bezwaart, ten zy om gewigtige oirzaaken en eene dringende noodzaaklykheid; zoals by voorbeeld waarfchynelyk bederf , gevaar van verwoefting door vyanafcff, weer of wind, eri wat meer van dien aart mig ERFGENAAMEN. zyn. 3. Wanneer eene Erfgenaam zich op eigen eetie aanmaatigt over den ontvangst en uitgaaf van alnoewel by ons zo niet gebruiklyk, dewelke » va"vyf tot v7f> of van tien tot tien jaar, of na » verfterf van den een op den anderen moet worden „ vernieuwt, op verval van dezelve, Cap. 1. extr. de » -^w- daar van Grotius fpreekt in zyne Inleiding " f J P' 4°' Dceze Rente komt in plaats van „ den Eigendom, en is een wezenlyk deel van zodaa„ nige overeenkomst, dewelke indien drie jaaren on„ betaald bleef, zou den Erfpachter van zvn rechtten " rr n7n, V~ dei1 E'ff^-Heer zyn verftoken. L. „ 11. Ud. de Jure Emphyteutico. Zo nogthands, dat „ net by vol bewysdora van den Rechter alzo moet „ geweezen worden. Grotius Inleid. Lib. II. cap. 40. „ num. 3. cap. 43. num. 5. Christin. Vul. III. D-c:f „ 120. mm. 2. Reeuffus ad Confit. reg.inPrtfat.Glek " ï-,mm\ °4- Sententie van den Hove van Holland tus„ fcben JanKnelisz. tot MoofdregtAppellant, contra ,, Adriaan Doens, den 22 December 1615". Dat een Erfpachter zyn recht aan een ander vermag te cedeeren, en over te draagen, behoudens de Erfpacht Heer of Eigenaar zyn Naasting binnen 't jaar na debekomenekennisfe, wordt nergens gedisputeert. Als zvnde een zaak in Hechten per fe, en notoir. Zynde bovendien in fommige plaatzen gebruikelyk, dat wanneer deErfpaeht by vervreemding, of door Erffenis aan een ander overgaat, voor dat maal een dubbelde Pacht of jaarlykfche Rente betaalt moet worden, 't Is ook contant dat een Erfpachter hevoegt is, zonder confent van éen Erjpacht-Heer, en zelvs tegen zyn wil en dank den ProfytelyKen Eigendom van de Erfpacht Goederen te Hvpothequeeren, volgens Neostadius Car. Holl.Decif. so ' Ja zonder hem daar in te kennen, of verlof toe te vraa- ' gen dezelve te mogen veraüëneeren of vervreemden , j byaldien de Brieven van Erfpacht houden deeze claufule • l oor hem, zyne Erven, ende't Recht van hm verlryeende; als importeerende magt van al iënatie of vervreemding; zie Coren (Dbs. 22. En is vervolgens mRhynland ten deezen refpecte in obfervantie, cn door Cos- , ■ turnen aldaar gereripieert, dat aan een iegelyk eener- , muteert, en geoirlooft is, zynErfpacUer-LaX fe ver- { loopen of te cedeeren aan den genen die het de Erfpachter belieft, maar wordt daar van eenig deel ver l kogt, zo is deErfpacht-Heer niet verpligt zyn iaarlvkfche 1 Pachtte fmaldeelen, als behoudende^ItVdeedY£rl l ferveert recht jegens den Erfpachter om zyn jaarlykfche 2 Pacnt aan *- «u t n^aar van de yoor-. iaaren niet gevorderdt heeft, £ tS2?0"''^ fcribeert cn verjaart,- doch i,dien dezek2??c/'*SCPreJewclke uitmaakt een derde S vJt onder d tl T* met gevordert mogte weezen, zo i, de 7?-A VT'0"' le jaarlykfche Renten dien" gej ,^±1 dat 13 oope tyd weg, maar blyft daaróm I e rechtl 5 T" ?m de jaarlykfche ftw^nlriS^Sffi^ .eren uitgaande naderhand weder intevoSeTen o, nomen over deeze questie onder de D D Verfchet lenlyk gedisputeert wordt. 2 Dnnr ^ Jitfterving van het Geflacht d^ErtT °? ast van Renovatieof Vernieuwing Z£j£Pa- "1Êt n bepaalt: ten zy by de naas-te Blo d Sën i^^? ro ongatie of verlenging der bezeten KlfvSen rfpachtheer, verzogt en verkregen wierdt n n ranbetaaiing geduurende meer dan d - ét 3,' ° arlykfche geaccordeerde Renten !J T Van UC laaien als 'er gefundeerdeShHllt» ^ daar veel" en Reliëf of l^S^S^^^ t0edic" « het defect van waniS^ÖL!? W57° arlykfche Pachtpenningen val de fnT^l ,f lug df principaal door des zaaks ondergang^» S , ?Ö ■uctieofvernieling vin de a 7? ^ , 0taa!3 de' ' voorbeeld als £ KÏSSt Sf* b in#/>c/* gebruikt, ^dengrond^S" rphchting en verband, om nictte-pnftl, i ,'F de poepte ongelukken, en ta?5Sï^fdSwh Ivs de Jam-pacht by continuatie te^oe'en h^-fl >edaan.ge ftipulatien en bedingen nSc ten ^* m, en effeft forteeren, volgens X Z '° \ T de Contrah.cmpt. jmiï. en L 1 Cnd J ~ lö' r '■" ornaaralvk als'e/ gecon aT^ee'rd 'fc > de daufule „ v\n SSSt^gSSSSf daamg die zouden mogen wezen 'u*>ernmaeUiting, Ule Erfpachten zyn 'in Holland en genoe^m .« lere Provinciën van ons Gemeenebl f , a"* "ouden den veertigften S ï 7 rcrkooP ,alen, uit hoofde vm 'df™3, ^n/ie" La"dc tS 5- Wordende begroot-en , lt0' f^^t. 1 ming vvfen twinVi- 7l ff "aardeerd tegcn den dei-  erfschelding. ERFSTELLING. 1677 derhevig. In welke andere gevallen van Erfpachten den tienden en vyftiende Penning moet worden betaald, kan gevonden worden in As Nieuwe Ordonnantie van den 29 Juny, en nader Elucidatie van dien, van den 27 September 1743. ERFSCHE1DING, beteekent eigentlyk eene bekoomene erffenis deelen, fcheiden en tot liquidatie brengen. In de praktyk van Rechten heeft het woord Erffcheiding eene dubbele betekenis en toepasfing, en kan dus gevoeglyk in twee foorten worden verdeeld : zynde de eerfte foort van Erffcheiding betrekkelyk tot eene deeling die onder de Erfgenaamen van eene bekomene en toegevallene Erffenis gefchiedt. De tweede foort van Erffcheiding, heeft eigentlyk zyne betrekking op de famenbelending van Huizen, Landen enz. Ten aanzien van de eerfte foort van Erffcheiding vindt men eene zaakelyke bepaaling en befchryving by Gail Obf. praB.Lib. IL Obf. 116. als ook by Menoch. de arbitr. Judic. caf. 123. en nog nader by Christin. Decif Part. II. Dec. 110. n. 1. ook verdient hier over nagezien te worden Zypeus notit. Jur. Belg. Tit. Famil. ercisc. in f Wat de tweede foort van Erffcheiding, namentlyk die van famenbelending van Huizen, Landen enz. betreft, die heeft zeer veel invloed in de judicieele Praktyk, dewyl 'daar fomtyds eene menigte van Gefchillen en Proces fen uit ontdaan. Mr. S. van Leeuwen in zyn Roomse h Holl. Recht, Lib. IF. part. 29. num. 4. over de materie van Erffcheiding fchryvende, zegt 'er onder anderen van: ,", uit famenbelending of naast 't faame gelegenheid van verdeelde Landen, zonder zekere " Landfcheiding of afpaaling, fpruit de ftilzwygende " verbindtenis om te gedoogen dat de oude fcheiding " werde vernieuwt, en verklaart voor zo veel die " by Brieven, Tekeningen, Oirkondcn, of oude Ge'' rugten kunnen werden gevonden. L. 8- L. 11. ff. fin Regund. Wesembec. parat. eod. num. 7. Mascard. "f de Probat. Concluf. 394- of by gebreke van ' dien, niéuwe Grond, van Erffclieidingwerd gefteld. Deeze werden gemeenlyk naar het voorfchrift L. 'J, 3. Cod. fin. Regund. op de meeting en het zeggen van gezwoorne Landmeeters, en Rooimeesters by den " Rechter na redelykheidgeoirdeeld en gefteld. Waar * in dikwils om gevoegswil den een wat meer als den l', ander wordt toegefchat, mids dat het zelve met geld werdt vergoed, en gelyk gemaakt. L. 2, 3,4. J. , 5. f. fin. Regund. Alle Landen werden gerekent ' ter halver floot, Glosf. in L. 2. (Ji 1. Maar of, en ' wat plaats tusfchen Woonhuizen en Gebouwen moet '.' ge'laaten worden, daar van zyn ouds in de Steden byzondere Keuren geweest, doch zyn meestendeel verandert, j.en teniet gedaan, zulks dat de Huizen " en Woonplaatzen nu voortaan, pf digt en raaken- de aan den anderen, of ook wel op gemeene Muu- ren aan wederzyde werden gebouwt; zie de Keuren ' der Stad Leiden, Art. 104. en volgende". Erffcheiding heeft dat byzonders, dat ingeval van twist over de grond of limietfeheiding van Landen, Huizen, of ook ter zaake van betimmering aan of naast het Erf van een ander, midsgaders als 'er over het betimmeren van iemants Licht gedisputeerd wordt , en byzonder als 'er dispuit ontftaat over de posfesfie van het recht van in, en uit paden over een anders •Land, zulks gelasten wordt, aan de Lfp>eüie Qaidqir van twee of meer Gecommitteerden uit den Gerechte van dc plaats voor welke het Gefchil geventileerd wordt. -Hebbende de InfpeElie Oculair in Erffcltfidiag.it die disputabel zyn, en ongemaklyk ter deciiïe vallen, veeltyds plaats op expres verzoek, en ten kosten vans Partyen Litiganten. Waar van onder het woord Oculaire Infpettie nader zal gehandeld worden. ERFSTADHOUDER, zie STADHOUDER. ERFSTELLING in het Latyn Infiitutio Heredis, Es> het voornaamfte hoofddeel en het fundament van een Testament, waar door het van een Codicil wordt onderfcheiden,- of zo men liever wil, de inwendige folemniteit daar van, L. 10. L. 13.1. ff. de jure Codicillcrum. Of wel de benoeming van eenen Opvolger in al het recht van den Overledenen. L. 24. ff', de ver'borum fignif. L- 62. ff. de regulis Juris., als mede J. Voet ad ff. de Hered. ivfiituend. ErfficHing kan met zeer weinige woorden gedaan worden ; by voorbeeld: TitiUs zy Erfgenaam, of Titius zy het, of Titius Erfgenaam, L. 1. J. 3, 5. £p feqq. ff hoe titulo, L. 7. Cod. de Teftam. Ook is daar niet aan getwyffeld, dat op deeze wyze met effeél eene Erfgenaam kan benoemd -worden, mét enkel te zeggen : die zy myne. Erfgenaam, mits hy 'er tegenswoordig zy, en men cr op wyst. L. 58. ff. de hoe tüv.'.o. De Erffielling kan gefchieden ten voordeele van alle. zodaanige Perfoonen, die van delydende Testamentmaaking genot kunnen hebben, alfchoon aan hun defaculteit is benoomen 0111 zelv; te mogen testeeren ^ als by voorbeeld zyn Dooven, en Stommen, raazende Menfchen, Krankzinnigen, Verkwisters die onder curateele ftaan, ook nog ingevolge het Roomfche Recht, Zoonen of Kinderen ftaande onder de Vaderlyke magt, en Slaaven, welke laatften by de Romeinende aan hun gemaakte Erfportie niet voor hun zelvs. verkregen, maar voor hunnen Vader of Heer, princ g. 1, 2, 3. Infiltut. hoe titulo g. 4. in fine de Hered.. qualit. Ö3 differ. L. I. §. 2. I. 3. L. 7. & pasfim ff. hoe titulo. Voeg hier by de Rechtsgeleerden die gehandeld hebben over de Tit. Codicis de necesf. Serv. injllt.. velfubfiit., en wel inzonderheid, Meterus en Leyser. de eerfte in Colleg. Argent. ad ff", hec Tit. num. l8- en. de andere in Medit. ad PandeStas, eodem Tit. Het is ten eenemaalen onverfchillig, of zy, die tot Erfgenaamen aangefteld zyn geworden, den Testateur, bekend of onbekend zyn geweest, als zy maar door denzelven behoorlyk gedefigneerd en van andere Perfoonen onderfcheiden worden, §. ultim. Inftitut. hoe titulo, L. ii. Codicis hoe titulo, arg. §. 10. Infiltut. deexcufat. Tutor. Ook is het om 't even of het dit of dat. Mensch in het byzonder is,- of wel eene Univerfiteit of Collegie van Menfchen uitmaakt. Dus kan men ingevolge laatere wetten , met vollen recht Burgerftaaten of Steden en dergelyken tot Erfgenaam inftitueeren of met een Legaat vereeren, want fchoon dies o.udtyds noch by inftitutie noch by Legaat kondenworden begiftigd,. zo is egter daar na ingevoerd, dat. zy door hunne vrygelaatene Slaaven konden worden geinftitueerd, en ook tot Fideicommisfaire Erffenisfen zouden worden geadmitteerd, zo wel als tot Legaaten; vid. Ulpian. in fragment. Tit. 22. §. 4,, 5-,./... 23& ffl ad fenat. Covfult. Trebell. L. 20. fff de reSuss iw Bis, L. i. 5' 5- ff- ad Leg. Falcid. L. 12'. Cod.- Jioc. titu& jj.venwel zo te verftaan, dat ieder Burger niet. Z 3, *oor  IV ■ i6-8 ERFVEREENIGINGEIv ~" ' • voor zyn aandeel een gedeelte van de Erfportie of het begaat kan na zich neemen of genieten, maar het zelve in zyn geheel tot nutte van den Burgerftaat moet ftrekken, Arg. L. 7. ij. i.ff. quod cujusque Univers\ nom. juniïa'. L. 2. ff. de rebus dubiis. Tegens dit gefielde ftrydt ook geenzints, de L. 26. f. ad-Senat. Conjult. Trebell. want de reden dat aldaar gezegd wordt, „ dat de Burgers (Municipes) tot de hereditaire actiën „ geadmitteerd worden", ftrekt tot geen ander einde, als om daar mede te kennen te geeven, dat Burgers in naame hunner Steden hereditaire actiën mogen' inftituceren , en zulks door derzelver Geconftitucerden (Aelores), ingevolge het geen geleert wordt in Tit. quod cujusque univerf. nomine. Dat gene 't welk nu ten aanzicne van eene Stad gezegd is, kan ook op alle andere gepermitteerde of gepriviligeerde Collegien, van wélken aart die ook mogen zyn, toegepast worden, ingevolge, Arg. L. 8. Cod. hoe Tit. Z./122. ff. de LigaSi 1. ERFVEREENIGINGEN verftaat men door, wanneer zich twee of meer Perfoonen verbinden , om m.'.lkanderen fommige vaste of Leengoederen by uiterften wille te maaken , met dien effe'cte dat de langstleevcmie van zodaanige Contractanten, 'er den gantfchen eigendom van zal bezitten, en naar welgevallen mede hande'en. In het Duitfche Ryk zyn zodaanige Erfvsreenigingen van tweederlei aart. Wanneer die onder Vrienden en Bloedverwanten gefchieden, noemt men dezelve Patta families, of Geflacht-verdragen, wordende naar het believen der zich onderling vereenigende partyen opgeftelt. Maar wanneer Nabuuren en anderen zulk eene Erfvereeniging qjidér malkander maaken , gefchiedt het om malkander in tyd van nood hulp en byftmd te bieden. Men moet hier van onderfcheiden de Erf broederfchappen , die daarenboven nog eenrecht van Erffchap geeven , zo dat na het uitfterven van eenen Stam, de Erf broederen opvolgen. Hier bv komt nog dit merkwaardig onderfcheidt, dat de Erfvereenigingen niet behoeven van den Keizer bevestigt te worden, door dien het ieder Stand vry ftaat, verbonden en alliantien te maaken; daar in het teaendeel de Keizer by Erfbroederfchappen het Leen op nieuw moet bevestigen. Een duidèlyk voorbeeld daar van heeft men nog tegenwoordig' by de Erf broederlyke en Erf vereen igde Huizen Saxen, Brandenburgen HesJen: want wanneer Hendrik de Verlichte van Meisfen met Sophia van Braband in het jaar 1242 overeenkwam , dat zy Hes/en voor haaren Zoone Hendrik zyn Kind zou hebben, wierdt kort daar na in het jaar 1263 eene Erfvereeniging, om een goede verftandhoudmg tusfchen die beide Landen te onderhouden, gemaakt , en van Keizer Rudolph bevestigd. Maar daar in was van geen Erffenis gefprooken, tot dat Landgraaf Lodewyk de Tzere , in den jaare 1373 zyn Broeders Zoone Hrrman uit het Sticht van Maagdenburg tot de opvolging en voortplanting des Geflachts benoemde, waar over Hertog Otto van Brunswyk zo verftoort wierd, dat hy dreigde Herman irïet geweld te verdryven. Om dit kwaad voor te komen , maakte de Landgraaf van Hesfeji met die van Meisfen in het gemelde iaar een Erfbroederfchap, het welk Keizer Karel de IV bevestigde. Brandenburg ziendè, dat dit een goed middel was om de Landen in onderlinge ' ERFZIEKTENS. vriendfehap aan malkanderen tc verbinden; zogt in dit Erfbroederfiiap en Erfvereeniging mede aangenomen te worden, het welk ook eindelyk in den jaare ik<7 te Altenburg gelukte. Uit kragte van deeze Erfvereemgmg, zyn thands dc partyen niet alleen verbonden malkanderen by tc ftaan, maar hebben ook het recht tot malkanders 'Er/volging. Ieder heeft in des anderen Vestingen het recht van dezelve te openen, en ontvangt in de Erf broederlyke Landen de hulde van de Onderdaanen. Ieders Vafallen moeten de Eventuaal-hulaiging aan de Lrfuroederen by de Leen-verhefflng doen; waarom ook een Erf broeder des anderen Vafalien en Dienaaren onze lieve en getrouwe noemt, terwyl hy aan vreemde alleenlyk onze lieve fchryft: ook wordt voor hen alle te famen in alle Kerken gebeden. Zie Lunig imgM^btcuL (Tont. I. 4. „. ^Winckelm. Scfcfc.am^fcn m. 523. Marpleg. fcucccsftraa neten p. 26. ./r!nJ^fr<^S Zyn zodaanige Ziektens welke aan een Geflacht of Familie eigen fchynen, en als 1 ware van de Ouders op de Kinderen overerven Alle niannelyke Te'gen hebben in het Lighaam van hunne Moeders de eigenfchap verkregen, dat op dc aaren van huwbaarheid hunnen Baard begint te groeien, cn de Mesjes dat zy op dien zelvden ouderdom e maandclykfche reinigingen bekoomen : deeze geteidherd kan dus als erfelyk aangemerkt worden, in f. verre dat t ,e van de Vaders en Moeders op de Onderen wordt overgebragt; het zelvde vindt plaats en aanzien van fommige Ziektens: men heeft waarrenoomen dat de afftammelingen van fommige Famili- ' in-alle ondervinden, dat zy 'er op zekere jkaaren aan mderhevig worden; van dien aart zyn by voorbeeld, leRoos, Jigtkwaalen, het Podagra enz. • het valt e' ■en bezwaarlyk deeze geneigdheid uit terocijen, als ie, om den groey van den Baard aan eenen Tóngelïng lie gezond is, te beletten. ö Men rangfehikt onder de Erf ziektens, den Kanker, en Steen der Blaas , het Graveel, de Teering en leer andere gelykföortige ziektens en ongemakken eezen komen in eene geheele Familie op zekere beaalde jaaren ten voorfchyn, ten tyde toe dat zodaaig Geflacht ten eenemaalen is uitgeftorven: dit eèeldeis eene a! te bekende zaak, en die dageïyks oor de ondervinding maar al te jammerlyk wordt beestigd, dan dat het zoude behoeven hier voorbeden van aan te voeren. Opmerkelyk is het met dit I, dat indien een der genen van zodaanige Famie kan ontwykcn om 'er op den gewoonen tyd door vervallen te worden, hy 'er geduurende zynen gant:hcu leevenstyd van bevrvd blyft. Men móet de Erfziektens onderfcheiden van die -c- LTVn T Merbi connaf^ len en daar in beftaan, wanneer de Vrugt op eene levalhge wyze in 's Moeders Lighaam eenig1 ohgel «k of gebrek heeft verkregen, en 't welk zyxer we:ltbomende medebrengt, en diensvolgens eeen.ukerkze is van gebrek aan gezondheid fn de Ouders e de bevrugtiging is vooraf gegaan, en die op dè vrndr- °znd'Se-ra^' Z,° a'S in de «Wtó aai# vindt: zodaanig is het denkbeeld dat de groote I oerhaave van zulk foort van Ziektens geeft, in zvne ftitm, Pathologicae. ff. 738. ' Allerlei foort van Ziektens zyn niet gefchikt om oP het I  ERFZIEKTENS. ERFZIEKTENS: irjyy het Nageflacht over te erven : ingevolge het denkbeeld van Neuter, zyn het inzonderheid die, welke betrekking hebben op te grooten overvloed van bloed en vogten, op de gezwellen, en de geneigtheid tot bloedontlastingen; onder welke Klasfe behooren,_de Beroertens, Bloedontlastingen van verfchillende jaaren, en zodaanige andere Ziektens welke wy hier boven hebben opgenoemd. Het valt niet gemakkelyk om te bepaalen, waar m de geneigtheid tot Erfziektens eigentlyk beftaat; dan in 't algemeen kan men 'er van zeggen, dat zy afhangen van eene foort van overeenkomst tusfchen dc Kinderen en de Ouders, in het ftelzel der vaste deelen , in hunnen gewoonen trap van werking op de •vogten, vis vita: waar uit zeer waarfchynlyk eene gelykheid van uitwendige gedaante en van aart voortfpruitende, ook die van de gefteltheid en van het temperament volgt. Want men heeft in der daad waargenomen, dat Kinderen die 't meest op hunne Ouders gelyken, ook, alles gelyk zynde, 'tmeestaan Erfziektens onderhevig zyn , indien 'er zodaanrge 111 de familie worden gevonden. Zie daar 't geen volgens myn begrip 't redelykfte over deeze ftoffe kan gezegd worden , die uit haaren aart niet gefchikt is om een diep indringend onderzoek te ondergaan. Verlangt men eene grootere uitbreiding ten aanzien van al 't geen die Ziektens, welke men gewoon is Erfziektens te noemen, betreft, men zal zynen lust kunnen voldoen , met het leezen der Verhandeling over die ftoffe door Dermütius de Meava in 't licht gegeeven, getyteld Pathologia hereditaria, gevoegd by zyn examen de Febribus: ook kan men met vrugt raadpleegen de Verhandeling van Zellerus de Morbis hereditariis, en die van Sthaal de hereditaria dispofitione ad varios affetlus. Wy zullen dit Artikel befluiten met het geestige betoog over deeze ftoffe van den Heere Unzer. Ik weet wel, zegt dien fchranderen Artz, en heb • ?' nog onlangs in een der nieuwst uitgekomene Wcr"\ ken geleezen, dat Geneesheeren zelve deeze over'] ervingen verwerpen, en het voor ongerymd hou', den te gelooven, dat Ziekten van Ouderen op de ", Kinderen kunnen overerven. Maar ik weet ook, ' dat, men het gezond verftand zo veel geloof moet '» geeven , als den Geneesheeren ; en inzonderheid '\ den zulken, die het gezond oirdeel niet gelooven. Die zelvde fappen, die in de Moeder omloopen, voeden en vervullen het Kroost, dat zy ter werelt ', brengt. Die zelvde geheime kragt, welke het maakzel van het Kind naar de fimetrie en naar de '', evenredigheid van de deelen der Ouderen formeert; ', die zelvde kragt, die het aangezicht van den Vader ', of van de Moeder in de ftoffe van de Vrugt in', drukt, die alle de ledemaaten der Ouderen namaakt, " en die ons in de Moeder-vlekken de verwonderlyk- fte blyken eener ondoorgrondelyke nabootzing van maakzels en afbeeldingen toont, moet natuurlyker wyze ook de inwendige deelen en ingewanden on,', zér Kinderen naar bet model der onzen formeeren, „ en op deeze navolging der doorgaande ftructmur „ van de. Ouderen in de lighaamen der Kinderen, en „ op deeze overeenftemming der ftoffe,. waar uit het „ Lighaam der Vrugt wordt famengefteld , met de „ vogten der Moeder, rustalles, wat de verftandig- fte Geneesheeren van de Erfziekten gcloooven, cn „ wat da ondervindingen van alle tyden zo zonne,, klaar toonen, dat zelvs het vernuft der fcherpzin„ .nigfte ongeloovigen niets fchynbaars daar tegen in„ brengen kan. „ Als wy van Teeringagtige Ouderen afftammelin,, gen tot in het vierde, vyfde en zesde gelid be„ fchoitwen, weike, niet tegenftaande alle mooglyke ,, voorzorgen, om deeze Familie-kwaal te vei myden ,,, daar van egter in hunnen besten leeftyd worden ,, aangetast, en van den zeivden vyand gedood, die ,, hunne Voorouders verworgd heeft; als alle Kinde,, ren, Kindskinderen, en Oudkindskindercn van jig„ tige Voorouderen, met de Dieet aller heiligen , evenwel de pynlyke aanvallen deezer gruuwzaame ,, ziekte lyden moeten ; als de Nierveizweev:..; en ,, eens Vaders, die aan de fmarteh van den Steen ,, fterft, geheele geflachten zyner Nakomelingen in ,, dezelvde Ingewanden aanfteeken, en in den zelv,, den fmartelyken dood brengen; a's de Vencrifche ,, en Scorbutieke fappen der Ouderen, hunne ellenden ,, op de Nakomelingen overbrengen; als zelvs liet ,, -geheele maakzel des lighaams, het geheele lighaam,, iyke temperament, met alle zyne goede en kwaade ,, hoedaanigheden van de Ouderen op de Kinderen ,, wordt voortgeplant, hoe kan men dan met jfpits,, vindigheden der Theorie in eene zaak, die voor ,, ons eeuwig een geheim zal blyven, tegen de öii,, dervinding, tegen het geen men voor oogen ziet, ,, willen ftryd en? ,, Maar als het op deeze wyze gelecgen is, gelyk ,, de H. Schrift zelve zegt, dat de zonden der Vade,, ren aan de Kinderen tot in het derde en vierde Ge,, flacht bezogt zullen worden, zo wordt hier door de pligt, om onze gezondheid gade te flaan, en ,, ons lighaam in een goeden ftaat te bewaaren, eene ,, wét, van welker overtreding wy niet alleen aan ,, God en ,ens zeiven, maar ook der Oveiheid e;i ,, onze Nakomelingen, rekenfehap verfchuldigd zyn. ,, De minfte Menfchen verbeelden zich, dat hunne ,, vervaarloozing van deezen pligt iemant anders , ,, dan hun zelven, aangaat; want met God denken zy het deswegen gemaklyk te zullen kunnen vin,, den. Maar hoe veel moet der Overigheid zelve ,, hieraan niet gelegen zyn, dat de Burgers hrarer ,, Republiek niet ontaarden , en zich verteederen , ,, noch door hunne uitfpoorigheden zich zelven on,, gezond maaken en bederven, daar dit op den toe,, komenden ftaat van het Gemeenebest zulken gewig„ tigen invloed heeft. ,, Dus wordt de onderhouding zyner Gezondheid een openbaare en burgerlyke pligt, en daarom hebben . fommige wyze Vorften de vèrderflyke ondeugden der * wellust, dartelheid,overdaad, en andere enkel zede,, lyke overtredingen , onder burgelykeftraffen gelegd, en dezelve als misdaaden tegen den Staat befchouwt ,, cn behandelt. De gezonde en fterke natuur der Ou„ deren belooft den Staat eene gezonde en fterke Nako„ melingfchap;het leeven der Ouderen en der Kinderen '„ wordt daar door verlengd, de Burgers zyn tot allerlei „ foort van dienften beter gefchikt, en blyven het langer; de Staat verrykt zich door een grooter aan,, tal van Ingezetenen, als van een gezond en ftevig ,', volk altyd eenige geflachten te gelyk leeven, en de „, werk-.  i68o ERFZOEN. ERFZONDE. ERFZONDE. „ werkzaamheid, die met de bevolking toeneemt ,, maakt den Staat ryk er , bloeyender, en vermogen „ der. Alle deeze gevolgen zyn onwederfpreeklyk „ Eene bende van gezonde fterke Roovers hééft Rom „ opgeregt; de wellust en weelde der zwakke voor naame Romeinen heeft het tot het Rome gemaakt dat het nu is. ,. Ik wil hier niet onderzoeken, in hoe verre he ,, mooglyk zy de Huwlyks verbintenisfen van zodaa nige Perfoonen te beletten, die met z waare cn dood „ lyke Erfzitkkn belaadcn zyn. Zo langde Gezonde) ,, vryheid hebben in 't Klooster te gaan, mogen dc „ Zieken wel vryën. Maar zy, die het voor een om „ blUykeri dwang houden, als'de Overigheid zelv' o ,, ver hunne dieet en Ieevensvyzc wil befchikken , ,, zullen, nit het geen ik hen thands onder 't oog ge „ bragt hebbe, ten minften kunnen zien, wat dezelve „ daar toe gcrechtigt, en zy, die hunne ingefchaapet „ drift, om hun geflacht voort te planten, enzy, 'die ,, de leiding hunner menfchelyke natuur volgen, ér, „ zich, door hunne nakomelingen , vereeuwigen wil,, len, moeten dezelven, by voorraad, meteen fmert,, lyk mededoogen befchouwen, als zy hen door hun„ ne fpoorloosheden ongelukkig maaken, en kunnen ,, uit myne aanmerkingen leeren, dat de beste on„ fterflykheid deeze zy , dat zy door hunne deugd „ waardige Voedftervaderen worden van een gelukkig ,, Nageflacht". EREZÖEN wordt een derde deel van het Verzoengeld voor eenen begaanen Manflag door verftaan, 't welk ten voordeele koomt van de Erfgenaamen des Verflngenen. ERFZONDE. Dit woord, famengefteld uit erflyk, dat is overeryende van Ouders op haare Kinderen, en zonde, beteckend zekere misdaad, waar door alle Menfchen , uit hoofde der ongehoorzaamheid van derzelver eerften Stamvader Adam, van het oogenblik hunner geboorte in deeze werelt ftrafifchuldig worden , en Gods toorn verdiend zouden hebben. Wy zullen de gefebiedenis van dit theologischLeerftelzel hier ter plaatze ontvouwen, op dat ieder verftandig Leezer, in ftaat gefteld worde om over derzelver waardy te oirdeelcn. De Schriften der eerfte Kerkvaderen doórloopönde, bevinden wy dat het Leerftelzel nopens de Erfzonde, van de tyd der Apostelen af, tot op die van den II. Auodstinus toe , dat is meer dan drie volle ecuwen, geheel verwaarloosd is geworden; en dat zedert de Christen Kerk, aangaande de oirzaaken cn gevolgen van 't bederf des Mcnschdoms, door tweederlei zeer verfchillende gevoelens is verdeeld geweest. Ghrysostomus leerde namentlyk, datdeongehoorzaamheid van den eerften Mensch , de zondige begeerten in alle zyne nakomelingen hadde opgewekt, en als het waare tle blaasbalk was, waar mede onze driften geftadig meer en meer aangevuurd of ontvlamd wierden. Aiigustinus ging veel verder; want hy beweerde dat d;e zonde m alie Menfchen, zelvs de Kinderen niet uitgezonderd, een byzondere befmetring of onrcinighetd had gelegd, die hy daarom Erfzonde noemt, en dat net nisdryr van Adam, op gelyke wyze aan ons w >rd toegswekend, als of wy zelve die'begaan, en met en door hem de verboden vrugt gegeeten hadden waar uit ons inwendig bederf. mitsgaders alle zonnen voortkwamen, met welke ieder Mensch, in zynen nv tuurlyxen elendigen ftaat, befmet is S^naDeeze twee lecrftelzels, welke in zeker punt genoegzaam famen liepen, verwyderden zich Sr il andere opzichten zeer verre van elkander; wan -o ES ™ An1' word "f ^jeerd, dat wy'aan de ,n?sdaad van Adam mede fchuldig zyn, maar enkel, dat ™kre'S7 S t0tA°-Mig6 beg£erten daar d°°< & opgewekt Zy verfehilden ook nog zeer merkeiyk daar te etr\ÏJlgT geVOden V3n Ciirysosïomls, dc een ge ftrafle die ons wegens de misdaad van 011- zomfe vn1 f T^™5 «Pgelegd , de tydelykedood heb en 7 n'h f ™? T01 alt°°S Ë^tLrd zouden henben indien hy in den ftaat van zuiverheid ender onfchuld, waar in den Schepper hem geplaatst hadde, volflandig was gebleeven. Augustus hield daar S dÏDuiv? Wy' d°°r *ï Vai va" 'E de en des Duivels waren geworden, blootgefteld aan den oorn Gods, en niet alleen onderworpen aan de tyde yr:e maar ook aan de geestelyke en eeuwi' e dood Dit gevoelen werd alleen verzagt ten Z'deele der Kinderen, voor welken, volgens eenigen de eeuwige dood niets anders zoude wezen dan eene beroovmg van de eeuwige zaligheid, en by gevolg minder eene daadlyke, dan wel eene omkennende'ftr af. De Peiagiaanen groote tegenftreevers van Avgcstihus-, verheften de menschlyke natuur even hoog, als d.ten Kerkvader haar vernederde• naar het voorbeeld dei Stoicynen die hunnen eerften Leeraar boven de Goden zelve plaatften, lieten zy aan de eigen kranen en de wysheid van den Mensch al te veel over zon der ta t minfte op zyne broosheiden nietigheid te letten, vernietigdenden, met eenen zelvden flag zo wel de leere der menschlyke verdorvenheid, alt van de noodzaaklykheid der genade, om over die verdorvenheid te zegepraalen. Verfcheiden beroemde Godgeleerden, waar onder Whitby-, Grotius, Beausobre, Alphonsus Turre tinüs en Tayeor, hebben 't voetfpoor van Chrysostomüs gevolgd, geloovende, dat de bedreiging arn Adam gedaan ten dage als gy daar van eet zult gy den doedfterven, alleen betekende, dat van oófterfTelvkals \L7rZ', Wp' bTvens ^ geheele nakomemgfehap, fterrTelyk zoude worden, en dat de dood to. dien tyd van de aarde verbannen, door den eerl ften zondaar op dezelve wierd gebragt. Andere legen die bedreiging uit als de aankondiging van eenen geweldigen nood, die Adam denzeivden da*.treffen moest op we ke hy de verboden vrugt eeten zoude of wel m t algemeen van de tydelyke elende en den dood, die op zyne ongehoorzaamheid onvermvdehk zoude volgen. Van dit gevoelen is de geleerde en beroemde Abauzit, cn men kan in 't eerfte deelf zv" ner werken de bewyzen leezen, waarmede hy aantoont, dat wanneer men ondeifteilen wilde dat L eerfte Mensch , ware hy in den ftaat der ofchdGebleevenzyne dagen door eenen natuurlyken dood nooit geëindigd zoude hebben, even het ze vde is ils of men aanhoudende wonderwerken onderPclde .vaar van noch Moses, noch eenig ander gewy Scbrv' /er ooit 't minfte gewag gemaakt heeft; en we 2' erwcimcn zonder einde, die, van oogenblik tot 0 ;e.5bhk, de algemeene wetten der Natuur moesten tc;enftieeven en teleur Hellen, ten einde aan 'tftoffe- lyke , j  ERFZONDE. ■•lyke -lighaam van Adam geen nadeel of bede>rf -wierd t'ocgebragt. ,Nog -zou men daar beneven onderllclle moeten, 't geen echter niet beweezen is, dat dié bc dreiging enkel de natuurlyke fterffelykheid bedoelde daar nogthands alle Wetgeevers, door de dood, waa mede zy de overtreeders hunner wetten bedreigen nooit anders verftaan hebben dan eene geweldige e overhaaste dood. Hy zegt wyders, dat men de tes der H, Schriftuur verdraait, wanneer men ze in di .geval anders uitlegt, dan daar in woordelyk gëzeg' wordt; want God dreigt Adam zeer uitdrukkelyk, da tea dage hy van den verboden vrugt eet,, hy den dooi fterven zal, daar echter, volgens de uitlegging val Ciirysostomus, men het Opperwezen laat zeggen dat ten dage Adam daar van eet, hy zoude ophoudei onfterffelyk te zyn. God dreigt Onze eerfte Voorou deren , aldus vervolgt deeze geachte Schryver, met ee nen dood die hen op ftaande voet moest treffen, ei de Schriftverklaarders dreigen haar met eenen dood die eerst na verloop van negen of tien eeuwen aan her zoude overkomen. Een groot aantal foortgelyke voor beelden, waar in de woordelyke zin alleen kan wor den aangenomen, pleiten hier zekerlyk ten voordeele van 't gevoelen van den geleerden Abauzit, en niel minder de voltrekking van 't vonnis zelve, 't welk met veele fchyn van zekerheid te kennen geeft', dal cle gedreigde doodftraffe, door de goedertiereüheic van God , 'veranderd wierd in een' moeijelyken eï aanhoudenden arbeid, aangezien hy doch éénmaal fterven moest, naar de eigen woorden van God: want gy zyt ftof, en zult tot ftof wederkeeren. Maar indien Adam met gelyke dood als zyn geheele nakomeling'fchap'was bedreigd geweest, dat is 'zodaanige, die hem eerst lang daar na, volgens de gey/oone loopdei .Natuur, moeste overkomen, dan zou ten klaarften blyken , dat het vonnis nog ftrenger was uitgevoerd, dan in de eerfte bedreiging lag opgeflooten, en dus nog meerdere ftraffen daar by gevoegd warén,- want Adam wierd, na zyne overtreeding, niet alleen tot den dood veroirdeeld, maar nog daar beneven tot eenen moeijelyken arbeid, welke dubbele of verzwaarde ftraffe geenzins overeen te brengen is met de rechtvaardigheid, noch met de goedertierenheid van 't almachtig Opperwezen. Hier uit zou men wederom me: grond befluiten mogen, dat de plotzelyke en geweldige dood, welke hem moest overkomen in het zelvde oogenblik waar in hy Gods gebod overtrad, is veranderd, daar in, dat hy voortaan zyn brood in 't ,zweet zyn's aanfehyns eeten, dat is het noodig voedzel, niet anders dan door eenen moeijelyken arbeid ver.krygen zoude. Wat meer is, men leest nergens in de H. Schrift, dat Adam onfterflyk zou geweest zyn, indien hy in den ftaat van onfchuld gebleevcn ware; en indien gisfingen geoirloofd zyn, kan men zulks ten minften niet veroirlooven ten aanzien van zolaanige onderwerpen die het geloof onmiddelbaar betreffen , en uit dien hoofde boven de kring van onze dwaalende verbeelding verre weg verheven zyn. De zulken eindelyk, die het Leerftelzel van Chrysostomüs beftryden, oirdeelen dat het onrechtvaardig zoude zyn, indien de onfchuldige moest lyden, of datalleafftammelingen van den eerften Mensch ter dood zouden veroirdeeld zyn , om reden dat hunnen Stamvader de bevelen der Godheid overtreden had. Het is altoos X. Deel. . ERFZONDE. iö8r een vaste grondregel, zeggen zy, -inde Rechtsgeleertheid, dat men geen deelgenoot van de ftraffe moge zyn, ten zy men mede deelgenoot van de overtreding is geweest. Deeze bewyzen tegen het gevoelen van Ciirysostomus , beftryden dat van Augustinus nog veel fterker. -Alle daaden zyn-in een zedelyken zin perfoncel, en -men kan met even zo weinig grond zeggen dat men in iemant zondigt, of gezondigd heeft, als men met grond zeggen kan in iemant te denken, of te willen. DeH. Schrift betuigt op meer dan ééne plaats, dat God de Kinderen niet ftraft om de zonden hunner Ouderen; dat een iegelyk zyn eigen last draagen moest; dat de ziel die zondigt, ook fterven zal,- waar uit veele Godgeleerden'befluiten, dat de val onzer eerfte Voorou.deren niet kan te last gelegd worden aan derzelver nakomelingfchap , invoegen wy al te zaamen, wegens hun misdryf, onder eene eeuwige veroirdeeling zouden liggen. En genomen, zeggen zy, dat ons haa.re zonde word toegereekend, dan behoorde, volgens denzelven grond, ook haar berouw,als een verdienst te worden toegereekend. Dewyl 'deeze grondregelen bezwaarlyk te wederleggen zyn, zo wenden het de navolgers van Augustinus over eenen anderen boeg, daar tegen inbrengende dat wy in onze Stamvader die eerfte zonde begaan hebben, en dus werkelyk misdaadig zyn, aangezien onze geheele wil in de zyne lag opgeflooten', genoegzaam op gelyke 'wyze, als de zaaden van alle toekomende vygeboomen in de eerfte boom van dien aart opgeflooten lagen : dan deeze en alle zodaanige gelykenisfen, die zeer wel op wezentlyke of lighaamlyke voorwerpen kunnen toegepast worden, hebben geene de minfte overeenkomst met geestelyke voorwerpen , alzo de zonde tot de werkingen des verftandsbehoort, en een gevolg is van onze zedelyke vryheid. Zy neemen ook nog het gezag der H. Schriftuur te baat , ftaavende daar mede hun gevoelen, waar voor zy deeze woorden van den Apostel Taulus als eene ftaalen fchild plaatzen : want gelyk door éénen Mensch de zonde is gekomen in de werelt, en door de zonde de dood, alzo is de dood tot alle Menfchen doorgegaan, in welke alle gezondigd hebben. Doch hunne beftryders blyven haar geen antwoord fchuldig, als neemende hier de dood voor de uitvoering van het vonnis, op de eigentlyke ftraffe, en niet voor de tydelykedood ,' gelyk dezelvde Apostel op een andere plaats zegt: de belooning der zonde is de dood; en de Zaligmaaker : wie in my gelooft zal van de dood overgaan tot het leeven. Zy verftaan namentlyk daar door , dat de zonde over 't algemeen in de werelt is gekomen door middel van Adam , die aan dezelve de deur heeft geopend, niet als de werkende oirzaak, maar als eene toevallige oirzaak, nadien hy het eerfte voorbeeld gaf van ongehoorzaamheid aan de bevelen van den Schepper; dat derhalven de dood of het oirdeel is gekomen over alle Menfchen, nademaal zy alle gezondigd hebben; alzo het Griek'fche woordleedjë, 't welk fommige vertaaien in wien of door denwelken, dikwyls beteek'end om dat en aangezien], gelyk Calvinus 't zelve ook vertaald heeft. Paulus fpreekt in deeze woorden aan de Romeinen, van het oirdeel dat tot alle Menfchen is doorgegaan, zowel op de Jooden als Heidenen, om dat zy alle gezondigd hebben, ieder op zyne manier en volgens zyne,eigen driften. Zy onderfteunen einA a delyk  1682 ERFZONDE. delyk hun leerftelzel met eenige bewyzen , ontleend uit achtbaare Kerkvaderen: Justinus de Martelaar drukt zich aldus daar over uit in zyne zamerfpraak met Ty■phon: ,, Christus heeft wel willen gebooren worden, „ en zelvs den Kruis-dóod lyden , ten voordeele van 't „ menfchelyk geflacht, dat van Adam af onder de magt „ des doods, en de verleiding der Slange was gevai„ len, als hebbende ieder Mensch zichovergegeeven „ om kwaad te doen door zyn fchuld, en door zyn „ eigen onrechtvaardigheid '1 Thf.odoretus , die eveneens als Chrysostomus van gedagten was, dat de dood over 't menschdom niet geheerscht zoude hebben , indien Adam Gods gebod niet overtreden had, zegt uitdrukkelyk : ,, dat een iegelyk aan de „ dood onderworpen is, niet ter oirzaake van de fchuld van onzen eerften Vader, maar om zyne eigen zon- den". Wat aangaat de Kinderen, zegt de H. Schrift te haaren opzichte nergens, dat deeze tot den eeuwigen dood veroirdeeld zouden zyn, gelyk Augustinus heeft gedagt. Want dewyl zy onvermogend zyn om het goede van 't kwaade te onderfcheiden, zo kunnen zynoch wetten ontvangen, noch onderworpen zyn aan de maften, die voor de overtreders derzelve vastgefteld zyn, en de Zaligmaaker zelve roemt haareonfchuld: ook Augustinus, die haar de erflyke zonde van Adam opdringt, bekent nogthands, dat zy uit en in haar zelve niet gezondigd hebben, en dewyl zy, hoewel vry van fchuld, eveneens fterven als alle andere Menfchen, zo-is het zeker dat derzelver dood een algemeen gevolg is van de wetten der Natuur. Zodaanig zyn de redeneeringen, met welke men de leere der Erfzonde beurteling verdeedigt en beftryd. 'Er zyn weinige gefchilftukken, waar over de Godgeleerden meer verdeeld geweest zyn; want het fchynt dat men in deeze onzekerheid, in deeze eb en vloed van onderfcheiden gevoelens, vooral zorg moet draagen om tegen de ééne klip geen fchipbreuk te lyden, terwyl men zyn best doet om de andere te ontzeilen. Wy zien in onzen eerften Stamvader het voorbeeld, van 't geen aan ieder van ons overkomt; de natuurlyke wet die aan denzelven wierd voorgefchreeven, en van het aanbegin der werelt af met een allerhelderst licht heeft uitgeblonken, verlicht ons evenzogoed als zy hem voorlichte; de ftraffe wegens de overtreding van die wet blyft fteeds dezelvde, en houdt,om zo te fpreeken, gelyke tred met de zonde; wy zyn even als hy, van het Genade-verbond afgevallen, en de neiging tot het kwaade openbaart zich reeds in ! onze tederfte jaaren; want alfchoon men, aan den ee- , nen kant, in den jongen opluikenden Mensch eenige fprankjes, eenige zaaden van deugd bemerkt, fchynt nogthands, aan de andere kant, eenfierkerenfneller ' neiging hem tot zonde te verlokken. De driften, dat ' vuur 't welk voor hem en zvn famenftel zo noodig in ' alle opzichten is, altoos gereed om de hinderpaalen ' te overkhmmen waar mede men dezelve wil beteuge- ': len, en de paaien uit den weg te ruimen die aan haar g voorgefchreeven zyn, verdooven wel dra de liefde o tot plicht, en 'er blyft niets anders over dan een bederf, 't welk natuurlyk wordt, niet dat wy 't zelve " ontvangen van God, die zekerlyk den Mensch goed " gefchaapen heeft, maar om dat door onze eigen fchuld " en de gewoonte, zo vrugtbaar om alles uit te wer- " ERGENS. ken, het om zo te fpreeken zich met onze natuur vereemgt. Wy ontvingen van Adam een broos lighaam onderworpen aan veelerhande behoeften en den dood; maar wy hebben, gelyk hy, ook nog een hemelfclie ziel, een gedeelte van dien eeuwigen adein , die de Godheid bezield; doch, even als onzen eerften Vader, van zondige begeerten en het grovere gedeelte van ons zelve overheerscht, hebben wy ook nog op zekere wyze van hem overgeërfd onze natuurlyke broosheid, en eene onweerftaanbaare neiging om do wetten des eeuwigen Wetgeevers te overtreden: wy zyn dus al te zaamen elendige Zondaars, gebooren in t bederf, genegen tot het kwaad , onbekwaam om wel te doen, indien wy door de genade van boven met onderfteund wierden; en gemerkt wy alle onder de veroirdeeling zyn, zo hebben wy ook alle een zeer dringende behoefte naar de Godlyke barmhartigheid. 0 Wy zullen hier nog eene aanmerking byvoegen, die ons door de waarheid als afgeperst word, te weeten, dat de Godgeleerden dikwyls genoeg het veiwyt verdient hebben, waar mede zy zo menigmaal aangeval; lep worden, dat zy namentlyk hunne Leerbegrippen minder op 't gezag der H. Schrift bouwen, dan zy de H. Schrift naar hunne Leerbegrippen plooijen. Zy herleezen dezelve zomwylen niet eerder, dan wanneer zy hun plan reeds gemaakt hebben, ten einde daar in juist dezelvde denkbeelden te vinden, welke door herhaalde overdenkingen aan haar zeer gemeenzaam zyn geworden; daar het nogthands beter ware, dat men zich van alle vooroirdeelen ontdeed, en vooral de zodaanige wantrouwde, welke men zobezwaarlyk kan doen zwygen, namentlyk de eigenliefde, en dus tot de gewyde bladeren, deeze onuitputtelyke bron eener zuivere, endoor geene partygeest vervalschte Leere, zyne toevlugt nam, ten einde daar in de heldere waarheid te ontdekken, met onbenevelde oogen te aanfehouwen, wat de hand Gods zelve daar in heeft opgetekend, en niet, wat de Menfchen, door hunne dwaaze uitleggingen, maar al te dikwyls daar by gevoegd hebben. 1 ERGENS is een oud Friesch woord, 't welk men ook veeltyds I ook fomtyds cmie gefpeld vindt en eene verergering, vermindering, verzwakking betekend. Zo leest men in de Oude Friesfche Wetten, XL Deel, bi. 356. |. io. £tm$ m Da ftrtb: cn man pjert/ Dat ba ftamM cr0?a fe hiDa hauD/ jefotn fmi jauD,/Toe fnl ïji jjnfc&a reu pouD. J^ccfct bi/ Dat "hi »a Batfbeer m-fiira/ fe in firn fmnD/ fo feil iji ijVuba trta ;onö; Dat fhjü hi tourna init trim cDcm. V>tc< wtvz ter il lil Da ftaiiD acfit ponD. Dat is .- „ verzwakking in het , hoofd,- zo iemant zegt, dat hy een vierendeel vér, zwakt zy in het hoofd, of aan het hoofd, zo zal , hy hebben één pond. Zegt hy, dat hy de helft verzwakt zy in zyn hoofd, zo zal hy hebben drie pond; en dit zal hy verkrygen met drie eeden. De meeste verzwakking in het hoofd agt pond" De eleerde Uitgeevers van deeze Wetten, gee-en hier ver de volgende aanteekening. „ In andere Boetregisters vindt men het door toetDcne/ en in de oude Latynjchs vertaaling, door depravationes uitgedrukt. Het woorA debilitates in éeSalfche, Ripuarifche en andere oude Weiten voorkomende, is van een ruimer betekenis, dewyl daar onder ook de verminking, en ,, zelvs  ERGERNIS. zelvs het leneemen van Ledemaaten begreepen is; daar " door dit «ïÊmeng alleen eene verzwakking in 't ver- mogen der leedemaaten te kennen gegeeven. Die ?! vermindering of verzwakking konde veel of weinig " zyn, en billyk was 't, dat daar naar de boete ge" rege'ld was; hier om deelde men ft geheelevermo" o-en in vier deelen, wanneer het een vierde verli- minderd was, wierd het öio muitte CïQCVtf/ wanneer het de helft verminderd was oio miööeljlc crcjtn?; " en wanneer 't drie vierde parten verminderd was " öta nacgtc ergens* genoemd,- en wanneer alle de vier ' deelen en dus 't geheele vermogen weg was, wierd ■ het gezegt gcr^tfuiHg te zyn. De trap der -, vermindering viel niet onder de mooglykheid van ' bewys, hangende alleen af van de bevinding en t " oirdeel van den lyder, en om die reden wordt o'„ veral de bepaaling daar van aan zyn eed overgelaa', ten. Meer dan drie vierde parten mogt hy egter j, niet zweeren; gelyk uit de natuur der zaake van ., zelvs volgt". ERGERNIS. Dit zelvftandig naamwoord beteekend zekere onaangenaamegemoedsgefteldheid, voortkomende uit iets dat voor de ziel aanftootelyk is, en haar aanleiding geeft toe eener hooge graad van verontwaardiging,- gelyk daar zyn voorbeelden van wangedrag, of fchandelyke bedryven van veelerlei aart; want men zegt gemeenlyk dat een Mensch Ergernis geeft, wanneer zyne houding, gebaarden, kleeding, fchriften, daaden, woorden of bedryven op eenigerhande wyze aanftootlyk zyn, en men ergert zich, ot noemt Ergernis, wanneer de ziel daar over die aandoening gevoelt, welke fterker is dan enkele verontwaardiging, en doch minder dan de gramfchap. De Ergernis kan derhalven zeer gevoeglyk verdeeld worden in gegeeven en genomen Ergernis : de eerfte foort is altoos eene in 't oog vallende ondeugd, en gefchiedt, wanneer men iets doet, 't welk tegen de gewoone orde van zaaken en de plichten der zamenleeving 0pentlyk aandruischt, wanneer men de plichten van welvoeglykheid in den hoogften graad verzuimt, iemant met woorden, werken of gebaarden in zyne aandagt of beezigheden ftoort, in zyne goede voorneemens hindert, of tot zonde aanlokt en verleidt. Genomen Ergernis kan zeer ligt, uit onverfchillige en ftraffèlooze bedryven, zelvs uit goede enwelmeenende daaden ontftaan, welke met de plichten der famenleeving en der welvoeglykheid volmaakt ftrooken, doch uit onverftand of vooroirdeel, in een verkeerd daglicht worden befchouwd. De beste Mensch kan by voorbeeld iets verrichten, dat aan zich zelve, zo al niet goed, ten minften ook niet kwaad gemeend zy, maar nogthands kwalyk word uitgelegd, en in dat geval is hy onfchuldig aan de Ergernis, die daar uit genomen word. Men zal gemeenlyk van zeer eenvoudige, domme, bygeloovige en onkundige lieden ondervinden, datzy meer dan anderen, en zelvs uit de geringfte beuzelingen Ergernis neemen. De verftandige Mensch is daaraan veel minder blootgefteld, want de meeste daaden, woorden of gebaarden, waar uit zwakke gemoederen Ergernis neemen, verwekken by hem alleen verontwaardiging; hy ftoort zich aan dezelve niet, en loopt geen gevaar altoos , om door zulke voorbeelden verleid te worden. ERGERNIS. 168: De Hoogmoedige ergert zich, wanneer hy anderen die in zyne oogen minder zyn, nog verwaander ziet dan zich zelve, of hem van de zulken geene diepe eerbied word beweezen; en de Nederige van geest .ergert zich daar tegen over de belagchelykeverwaandheid van zynen nietigen maar trotfehen medefterveling. De Geleerde ergert zich over de domheid van 't Gemeen, dat zyne ingebeelde verdienften niet hoog genoeg waardeert; en de Onkundige over 't geen hy in den Geleerden vermeetelheid noemt, dat is, wanneer hy deeze in zaaken, welke verre boven zyn zeer bepaald begrip verheven zyn, een bellisfend oirdeel ziet vellen. De Bygeloovige erge^zich, wanneer men zyne ligtgeloovigheid befpot; eri de Ongeloovige over de onderftelde domheid van hen, die verzonnen fabelen en nietige beuzelingen voor geheiligde waarheden aanneemen. De Zot ergert zich byna over alles wat niet ftrookt met zyne verwarde denkbeelden. Menfchen die in een' aanzienlyken ftand geplaatst zyn, geeven wel de meeste Ergernis; v/ant gelyk de meeste oogen fteeds op haar gevestigd, en de Menfchen uit den aart tot navolging zeer geneegen zyn, zo geeven hunne wandaaden dubbele Ergernis; in de eerfte plaats uit hoofde van derzelver aanftootlykheid, en ten anderen dewyl zeer veele daar door aangedrongen zullen worden, om derzelver kwaade manieren naar te volgen, wanneer deeze van het vooroirdeel des gezags worden onderfteund, en daar door zeker foort van aanzien verkrygen. Regenten geeven met reden Ergernis, wanneer zy Tyrannen zyn in plaats van Vaderen des Volks, of in grove zonden leeven, daar zy nogthands het Gemeen met goede cn zedelyke voorbeelden behoorden voor te gaan. Openbaare Leeraars geeven Ergernis, wanneer zy een godloos leeven leiden, de plichten van hun gewichtig ambt verwaarloozen, of op den predikftoel het volk tot oproer en ongehoorzaamheid jegens zyne wettige Overheid aanzetten. Auteurs en Geleerden geeven Ergernis, wanneer zy de edele Drukkonst en de gaven des verftands misbruiken, het zy om dwaalleere , ongodsdienftigheid en valfche of verderilyke grondbeginfelen te verfpreiden, of, in plaats van nutte waarheden, haare fchriften met laffe beuzelingen opvullen. Huisvaders en Huismoeders (lichten Ergernis ten aanzien hunnes huisgezins, hunner Kinderen en Nabuuren , wanneer zy in geftadige twist en onmin leeven; en de- Kinderen geeven Ergernis aan haare Ouderen, wanneer zy derzelver zorg en liefdaadigheid met ondank beloonen, haare goede lesfen verfmaaden, en, in fpyt daar van, in fnoode ondeugden opgroeijen. Aldus ergert geftadig den eenen Mensch den anderen, en 't is onmoogiyk de meeste Ergernis uit de famenleeving te verbannen, ten ware men over 't algemeen, door eene befchaafde en redelyke opvoeding, het vermogen had verkreegen, om alle woorden,daaden en gebaarden niet alleen naar 't licht der reden en van het geweeten vooraf te beproeven , maar ook ieder Burger, in onverfchillige zaaken, zich zo veel mooglyk voegen wilde naar de dagelykfche gewoonte en aangenomen begrippen zyner Medeburgeien. Als dan zou den één den ander voorzeker weinig Ergernis geeven. , Men kan het woord Ergernis nog in eenen anderen A a 2 zm  iöS4 ■ ERGERNIS. zin uitleggen, gelyk de Godgeleerden doen, wantte zy fommige Scteiftuartëxtëfi verklaaren, waar in zelve voorkomt; te weeten, men geeft Ergernis wa neer men iemant met woorden, werken of gebaarde poogt te verleiden om iets kwaads te doen te de ken, of te begeeren, 'fc welk hy niet gedaan ek&i> noch begeerd zoude hebben, indien men hein da! toe geene aanleiding had gegeeven.1 In deezen zi betekend ergeren den Mensch llegter of érger maake dan hy te vooren is geweest, 't welk uit hoofde va de nadruklyker betekenis die dit woord daardoor ve krygt, de oirfpronglyke fchynt te zyn, i„ piMts va enkel aanftoot te geeven. Wy kunnen cjé origerrteeh'é fchaadelykheid en lira waardigheid, van zulke daaden , waar door voon onfchuldige Gemoederen geërgerd worden, niet be ter ophelderen , dan met een voorbeeld uit de H Schrff De Zahgmaaker zegt by Math. XVIII. vs. 6' vanee Mensch die een klein Kind ergert, " dat vöor he„ nutter ware dat een molenfteen aan zynen hals ki ,, hangen en hy verzonken ware in de diemte de „ zee ; daar mede te kennen geevende dat zodaa n.g Mensch onwaardig zy op den aardbodem te bly ven; of.in dezelve begraven te worden, dat hy eei pest der• famenleeving is, en van de Maatfchappy ver dient uitgeroeid te worden. '1 y Het is niet te denken, dat hier het geeven van enke'! aanftoot wordt bedoeld, want dal was ze'er^ de ftraf veel te zwaar voor een zo gering misdryf. Dus behoort men dc laatstgemelde uitlegging daar bv in t oog te houden, volgens welke de Mensch die een Kind ergert, dat is met kwaade voorbeelden voorgaa , de waare. oirzaak is dat deszelvs begeerte naar T/nTfl" "iffe" re£iS b een ^ontvlamd, wanneer .f*1'?' JeUSd het Kind daar v°or Hog beveiigde. De Ergernis aan jonge Kinderen gereeven is m veele opzichten by aitfték gevaar-lyk *St wotl een volwasfen Mensch in dee.en zin &SSS» verderflyke voorbeelden tot zondige, ƒ aanloktdan zal zyne natuurlyke fchaamte, en de zugt voor eenen goeden naam hen weerhouden, om dat voorbeeld n te volgen; zyn reeds geoefFend vernuft, e de be Amm^ritT2 SO£de V35 ^kwaadetè^nderfchSverweegen, te onderzoeken wat daar in recht of onreentzy, en de vrees voor de onvermydelvke fcha de, waar aan hy zich döc* eene even 1 waade d ad te pleegen, zoude bloot fteilen, zal hein daar te^en behoedzaam en omzichtig maaken. Miar by SerS verva t deeze zorg geheel en al; zy ontdekkS^ kwaade voorbeelden die zy zien, m^et vreTgd?aan haare fpeemooten, en zullen ze ter plaatze geleiden waar deeze van foortgelyke daaden, als iels bS ders, me le oog-e i oorgetuigen kunnen zyn. Aid s gaan de beginzelen des verderfs van het eene Kind over tot het andere, want het ontbreekt nen fteïï derv mling noch met geleerd, welke heilloozegevolge i de wanbedryven naar zich floepen, en zy v oten daarom de booze voorbeelden naar met eene b! nde e;f;c;:V": KiDderen en °™>& «*» g^eeven, is deihalvcn, zo ten aanzien van h inne perfoonen, als voor derzelver toekomende bèl em °fg » de Maatfchappy, tei3 hoogflea 3üg!j ERIAANSCHE TWIST » "eec ; ' verb0'-Sen drift zal telkens ia een meeider of geringer graad, naar maate hunne meer of min geoeflende verftandelyke SS 1 mCM of behoedzaam daar tegèn mX * opgewekt en aangeprikkeld worden, ffS '^kis \Z',eni ^V^mH^n ^noTbeïame- ■ ^thS^S^^S^^ ****** boosheden van>S Venen mIT, ™ en van hrt ^ J n Mensch op den anderen, De zonaant»? h,.g.eflaCh, °p' 'C andere voortgeplant moedwil' G'l1 heb'°en Zekerl>'k dc "^estefchuld,die 'ÊdSMTZ r^'- °fanderen tot kwaadVecretaert doch zy die Ergem-s neemen zvn ook niet -rhee te ontichuldigen, aangezien derzelver zedelvke phch van haar vordert, om UlütóSffi mooglyk met Menfchen te vermyden, dó^ zy tot kwaad verleid kunnen worden, en zvn voon aan onvoorzigtigheid fchuldig, wanneer zy^cre ^ meenzaame omgang zoeken met de genen de h^r" v eiieöaancl geichil, aat plaats vond in de vierde Fcuwe en had zynen oirfprong doordien AéÏÏSs! SL ^1 en r i r^ ' 6n ve'-deeldheden in Armenië, dansen Cappadocie veroirzaakte, door gevoelens van SSSte aSÖfflÖIïe veffchiiïende "e \e [pieiden. Eene zyner voornaamfte ftellingen be- Re nt niet ondtr f £8*5 rveent, niet onderfcheiden waren van rlP r>, u ;■ maar dat zy, volgens de IvfëuZ^ t-?l^f;j; MdS volftrekt tot het zelvde wë^det bed ën n^^ roepen en met dezelvde magt bekleel waren \tl verre Aëaiys dit zyn gevoelen „itirekte i niet ï ker: doch't gaat vast,;dat het veele Eave Chr''e nen, der dwmglandy en heerschzugt van deilSch^* pen dee.er ceuwe lang moede, zeer Safc^^S deVa=t,1;l.,gen, het vie 5?»J ^ -l'^n^'oogikS lis rail, .msfcl.ien. In verfcho cfe X^w™ ERICA , zie HEIDE FRn7rfS°N' ^.^^STRAAE. A V1;^ z,e «A'-SEMBLOEM F.iUOCAULON, zie KANTWATM ERIOCEPHALUS, zie WOEKo'p ERI-  ERKENTENIS. ERKENTENIS. 1685 ERIOPHORUM, zie WOLGRAS. ERITHALIS, zie WESTINDISCHE SANDELBOOM. . ERKENTENIS, of Erkentelykheid, is dieaangenaame e:i pryswaardige aandoening des Geuioeds, fpruitende uit een hartelyke herinnering van ontvangen weldaaden, waar door een dankbaar Mensch ten fterkften aangedrongen word, om het goede dat hy van an-deren heeft genooten, naar zyn best vermogen, op .gelyke wyze te vergelden. Deeze deugd onderfcheid zich daar in van de gewoone dankbaarheid, dat, zy ■zich niet flegts in woorden of gebaarden uitdrukt, -maar ook met daaden kenbaar word. Zy beftaat dieu.volgen in een hooge graad van dankbaarheid, om welke aan den dag te leggen, men dikwyls zyn eigenlee•ven niet ontziet. ! De Erkentenis was nimmer het gewrocht van kunst, -noch van vleiery. Men is fomwylen dankbaar, of veinst zulks te zyn, alleen tri het vooruitzicht om aanhoudende weldaaden van edelmoedige Menfchen af te bedelen. Doch in dit geval is de zogenaamdedankbaarhei 1 geene deugd, maar veeleer eene ondeugd, namentlyk het gevolg der hebzugt en van gierigheid. De Erkentelyke is van eenen gansch anderen aart. 'Er kunnen dikwyls gevallen zyn, in welke ook het beste en dankbaarfte gemoed niet erkentelyk wezen kan; want gelyk de beweeggronden tot weldoen zeer merkelyk verfchillen, zo zyn mede de plichten jegens eenen weldoener zeer verfchillend. Men moet tegen denzelven altoos dankbaar zyn, doch welke Erkenteniskan -ik by voorbeeld aan hem verfchuldigd wezen, die ter oirzaake van een ras voorby fnellend gevoel van medelvden, in myn allerdringendften nood, my een zeer gering en niet noemenswaardig gedeelte van zynen overvloed heeft toegereikt? Welke Erkentenisam hem, cie uit hovaardy of zwakheid , zonder aanzien van perfoonen, zonder de minfte acht te flaan op verdienst of ongeluk, aan alle voorwerpen die hy ontmoet, al zyn ze zulks geheel onwaardig, zyneliefdegaaven verkwist? Of welke Erkentis aan eenen Bemoeial, d'euit hoofde van zynen onrustigen aart,.en dringende behoefte om zich met zaaken te bemoeijen die hem geenzins aangaan , alle Menfchen zyne lastigedienftenaanbiedt? .-ei—- Voorwaar zeer weinige, of liever geene, want het is enkel zelvzugt die hem tot weldaadigbeid aanfpoort. Hierom zegt zeker Man van oirdee': ,; Ik ken geen last die zwaarder op het harte drukt, dan. wanneer men aan een onredelyk, aan „ een hoogmoedig, of aan een oneerlyk Mensch dank- ,, baarheid verfchuldigd is ", ■ AI wie zyne eere Hef heeft, öf de rust zyner ziele bemint, zal zich ook zorgvuldig wagten, om van foortgelyke Men fchen geene weldaaden aan te neemen.' Menfchen die inde daad erkentelyk zyn , zyn ook dienaangaande zeer nauwgezet, doch hunne befchroomdbeid, om van een ieder zonder onderfcheid geene weldaaden te willen aanneemen, fpruit voort uit een gevoelig en aandoenlyk hart. Zy kennen de verplichting die zy daardoor op haar zelve laaden, en willen aan nieirtant, dan alleen die zy hoogachten , Erkentenis verfchuldigd zyn. Een eerlyk Man borgt nooit anders dan uit hooge noodzaaklykheid, en met tegenzin: hy is derhalven troosteloos wanneer het hem onmoogiyk is geworden , om zynen Schuldcisfcher te voldoen: dan zo dra vindt hy zich'daartoe niet in ftaat gefteld, of hy gaat met vreugde beenen , en geeft het geborgde geld aan zynen edelmoedigen weldoener weder. Aldus handelt ook de Dankbaare, die eene aan hem beweegen vriendfchap, waar door hy uit de nood gered wierd , n immermeer vergeet, al wierd de weldoener ook naderhand zyn vyand. De Erkentelyke gaat nog verd er ; want word zyn weldoener door "den dood weggerukt, dan oirdeelt hy zich egter van zynen fchuld niet ontflagen, maar hy tracht om ook aan deszelvs nakomelingen de blyken te geeven van zyne Erkentenis. Deeze houdt nimmer op ten aanzien van degenen die hem weldoen uit waare grootheid van ziel en zuivere ede!moedigheid; een onuitwischbaare vriendfehap en hoogachting jegens denzelven en. alle die hem dierbaar zyn , is het zekere gevolg van zyne uitneemende dankbaarheid. Tot de Kenmerken van een erkentelyk gemoed behoort onder anderen, dat men de beweezen weldaaden met een open en yrolyk gelaat aanneemt; want wanneer wy in dat oogenblik van fchaamte bloozen., onze. verleegenheid aan den dag leggen, of geene blyken van wel te vredenheid en inwendig genoegen geeven, dan zal men daaruit befluiten moeten, als of onze eergierigheid en hoogmoed, door de fchynba are meerderheid van onzen weldoener, min of meer beleedigd is. Dan men vindt met dat al ook Menft hen die in de daad erkentlyk zyn, maar de dankbaare aandoeningen hunner harten, met geen inneemende li cm of gelaat kunnen uitdrukken. Deeze zyn eveneens gefteldals veele waarlyk verliefden, die zich zeer verleegen vinden, wanneer zy hunne liefde, voor de eerftemaal, aan het bemind voorwerp open haaren zuf- len. Voorts eischt eene onvermydelyke plicht van ons, dat wy de genooten weldaaden onbefchroornd en opentlyk erkennen, als het zekerfte en cdelfte bewys van ongeveinsde dankbaarheid. Wanneer dit aan een Mensch,uit trotschheid te bezwaarlyk valt, dan is hy ook onwaardig om weldaaden te genieten. o Gy, die nimmer eene weldaad ontvangen hebt, zonder dezelve diep in uwe harten te drukken , bo nydt aan de ondankbaaren hunne rykdommen , cerc en aanzien niet, noch de vermaaken, welke zy, uit hoofde hunner wisfelvalligeenverganglyke goederen, genieten kunnen! Dewyl de Hemel u deedt gebooren worden met die aandoenlykheid van ziel, welke een erkentlyk gemoed kenfehetst, zo bezit gy in u zelve een overkostbaare fchat, aan welke ik boven alle aardfehe goederen de voorkeus zoude geeven, nadien zy gewis een der vrugtbaarfte bronnen is van 't waare geluk in deeze werelt. Gelukkig is het tot weldaadigheid genegen Hart l gelukkig hy die die Edelmoedig is! ■ Doch laat ons daar beneven uitroepen: npg veel gelukkiger is, het Hart dat erkentelyk is! nog veel gelukkiger de Mensch, die met waare dankbaarheid de ontvangen wel» daaden aanneemt! Hy verdient, om deeze deugd, de achting en vriendfehap van al wie denken en gevoelen kan! Is de Weldaadigheid het kenmerk van een vry en edel Gemoed, dan is de Erkentenis niet minder het waare kenmerk eener verheven ziel: beide deeze deugden zyn het zekere gevolg van de uitgebreidheid, de aandoenlykheid, en de edelheid des gevoels, maar de A a 3 laat*  1686 ERKENTENIS. laatfte vereischt een hooger graad van dezelven da de eerfte Wy behoeven ons derhalven geenzins t verwonderen, waarom de grootfte Mannen en waar. Helden altoos gevoeligst zyn voor dedienftendiemei haar bewyst; of waarom Pyrrhus , Alexander, Al püonsus Koning vmArragon en Sicilien, met veele an deren van dien aart, hunnen roem daar in ftelden . d it zy nimmer eene weldaad vergeeten konden. . De beroemdfte Historiefchryvers hebben het niel heneden hunne waardigheid geacht, om veele daaden die tot ons tegenwoordig onderwerp betrekking hebben, voor de vergetelheid te bewaaren. Onder de menigvuldige voorbeelden daar van, zullen wy alleen het volgende aannaaien. In den jaare 1594 veroverde de Maarfchalk d' Aumont de Stad Grodon in Bretagne op de beruchte Ligtie, en gaf bevel om alle Spanjaarden, uit welken het guarnifoen beftond, over de kling te jaagen, met bedreiging, dat wie onder zyne Soldaaten aan dit bloedig bevel niet gehoorzaamde, met den dood zou geftraft worden. Ongeacht dit ftreng gebod, had nogthands een Engelsch Soldaat eenen Spanjerd verfchoond, en, in plaats van denzelven te ontzielen, hem op eene veihge plaats gebragt. Deeze hier over in hegtenis genomen, en voor den Krygsraad gebragt, bekende aanftonds zyne overtreding, en voegde daarby, dat hy bereid was de doodftraf te ondergaan, indien flegts aan den Spanjerd het leeven wierd gefchonken. De Maarfchalk hier over zeer verwonderd, vroeg hemde reden, om weike hy in de veiligheid van zynen vyand zo veel aandeel nam? .. „ Daarom, myn Heer, ant„ woorde de Engelschman, dat hy my in foortgelyk „ geval eens het leeven heeft gefpaard; dus eischtde ,, erkentenis dat ik het zyne beveilige, ten kosten van ,, myn eigen leeven". — De Maarfchalk door het braaf, edelmoedig en dankbaar hart van deezen Soldaat bekoord, fchonk niet alleen aan beide het leeven, maar het ook hunne wederkeerige braafheid de Verdiende lof wedervaaren. De Natuur toont in haare onveranderlyke wetten, welke plichten zy in deezen van ons eischt, nadien zekere mgefchaapen wederkeerige Erkentelykheid, niet llegts by leevendige, maar ook by leeven'looze voorwerpen fchynt te huisvesten. Wy zien dat zulke Dieren, waar aan de meeste grootheid van ingefchaapen ïnftinct eigen is, ook altoos meest erkentelyk zyn, waar van de ontembaarfte geflachten zelve, menigvuldige voorbeelden hebben opgeleverd. Ook de Aarde biedt ons overvloedig haare gaven aan, wanneer wy met : aanhoudende arbeid haare vrugtbaarheid trachten te ' vermeerderen , en de vereischte zaaden in haaren fchoot rykelyk uitftorten; de takken des Booms tree- 1 ven aan den Wortel, die dezelven hetnoodig voedzel 1 toebrengen; dezelve fappen, doch gezuiverd weder■ 1 en de rivieren lleepen, met groote ftroomen naar de 1 zee die wateren terug, welke in ligte dampen uithaa- 1 re oppervlakte opreezen Dat dan ook de Mensch I erkentelyk zy en zich in edelmoedigheid niet laate overtreffen door redeulooze dieren, noch door de h leevenlooze gewrochten der Natuur! Hyherroepede b ontvangen weluaaden geduurig in zyn geheugen en w zegerie de ban 1, aan welke hy dezelve te'danken heeft v, Het is zyn phc .t, dat hy wat hem dierbaarst is, ook « het leeven zelve, voor zyne weldoener opoffere; en Si e 1 i 1 1 1 c e c d E h d ri o' bi bi il ik D n< 'fli 'C Ti c .11 ie i\ o y bw,^ uaaucn veigemen , clan be- ERVAAREN. kan hy deeze met geene daaden vergelden , dan bewaare hy ten minften de herinnering daar van als een kostelyke fchat m zyn geheugen. Het volbrengen van deeze plicht, kost veel minden moeite, dan de uitoeffeningdermeestezedelykeplich-• ten, en gaat daar beneven verzeld met zulke zuivere vreugden, dat elk edeldenkend Mensch, al ware hem I dezelve niet opgelegd, zich met het grootfte vermaak daar aankan overgeeven; zy brengt, door het ge-, noegen dat zy ons verfchaft, altoos haare eigen belooning mede. Maar zyn wy aan onze aardfehe Weldoeners zo veele dankbaarheid verfchuldigd, hoe groot moet dan niet onze Erkentenis zyn, ten aanzien van hetHemelsch Opperwezen , waar aan wy ons leeven en beftaan alles wat wy bezitten, genieten en verwagten kunnen, en vooral een'onfterffelyke Ziel te danken hebben , en 't welk ons nog dagelyks met weldaaden over» Hoopt! — , Onze Erkentenis jegens het zelve moet geene paaien kennen; en nadien wy God met geene wedervergelding kunnen beloonen, zo behooren wy onze oprechte dankbaarheid met deugden en een vroome wandel aan den dag te leggen. De Mensch lie ten aanzien van God ondankbaar is, kan nimmer regt Erkentelyk zyn ten aanzien van zyne Evennaasten tly tan alleen dankbaar wezen in den uitterlyken fchyn illeen m hoop en dit is helaas! metzeer veelen iet geva 0f uit een heimelyke begeerte om •an dezelven nieuwe weldaadente ontvangen. Het s als dan met de Erkentenis eveneens gefteld als met iet credit by de Kooplieden; want de meeste betaaen niet zo zeer om dat het billyk is datzy betaalen iaar_ op dat zy daar door meer vertrouwen winnen, n uit dien hoofde verwagten, dat men haar op nieuw, n nog meer dan voor heenen borgen zal. Al wie gerust leeven wil, vermydezo veel hy kan m van Zotten, Hoogmoedigen en Gierigaards welladen aan te neemen, of aan dezelven eenigerhande rkentems verfchuldigd te zyn. De zotheid en trotsch* eid der twee eerften fieldt ons geftadig bloot aan epe vernederingen, en de fchraapzugt van den Giegaard, kan door geene toereikende wedervergeldins ut verzadigd worden. 6 Wie daar tegen gedienftig en weldaadig is, en op üyke Erkentenis hoopt, die offere zyn* weldaadig!fd aan Menfchen van waare verdienst: want deeze een kunnen oprecht Erkentelyk zyn; zie verder DAN K™EID, ONDANKBAARHEID, WELDMLtrrUSlL). ERUCA, zie RAKETTE. ERVAAREN is Ondervinden, volgens de aangenoo:ne betekenis zegt de Heer B. Huydecoper Proeve 1 Taal en Dichtk. II Deel, bl. 422. die 'er verder dit Igende van optekend. Eigenlyk is Ervaaren letterwedervaaren, waar voor ik het egter nog nergens ) gebruikt gevonden, dan in de Dolle Bruyloh van ft. Syrant AU. V. ' J Wal zal mv noch ervaren? r zal kyken en ervaaren, betekenen, door het geziVte inden waar te zyn. Veelen kennen van dltWerte n-d nu niet anders dan alleen het deelwoord des eedenei^ tyds Zo gebruiken wy nog alleen verU van t oude verwoeden; nog te vinden by T L'YS, Inhoudt van Styrus en Ariame: Styrus verwoed zo  ERVEN". ERVEN. 1687 23 zier, dat hy door Toverfche kovjlm, van een oude Kol weten wil, wie haer maegdom krenckte. En verwaand van verwaanen, zo is ook vermaard van verrnaaren, hetwelk nog fomtyds by Hooft, en in Horatius Dichtkunst door Pels vertaald, voorkomt: de laatfte wordt hier over ten onrechte berispt van J. Oudaen, die anders zelv' gansch niet vreemd was van oude en nu geheel verouderde woorden. Van deeze oude werkwoorden komt Ervaaren nog het meeste voor; ook by Vondel. IJe watermaeght beproeft (lees groote woiiderheen Aen veele takken, en bevint zoo door ervaeren Met blyl'cliap deze kracht in teige en waterblaeren. Vondel, Ovid. Herfchep. Boek IV. bl. 127. In zee veele eilanden ■■ ■ neem acht Zy zullen raidden in de zee zich openbaaren. Op dat gijze evenwel mooght kijken en ervaeren Zie daer een eilant wcieelegen —— Jb. Bock VUL bladz. 251. Ook in Virgilius bl. 255. het zy iemant, in vrede of in oorloghen 't harnas, zyne trouw ervaaren hebbe, en ■elders. — van daer is 't datw' ervaren Door 't flaen van onzen pols de fieckt of ons welvaren. Z. HeïNS, in Bartas 1. 4. bl. 167. cn VI. bl. 204. mmm^ door ktSCht van dadelyck ervaren. J. de Decker, Lof der Gcldz., bU 140. 't Is my genoeg, als ik die waarheid heb ervaaren. W. Spiering, Spiegel die niet vleid, bl. 7. Op dat uw Zanggodin, by 't groeyen van de jaaren, Door minder last gedrukt, verpoozing mogt ervaaren. J. van Braam, op 't overlyd. van D. van Hoogstraaten. Als ge eens ervaart Wat fchat aan zulk een beiikeur vast is. P. Boddaert, Sticht. Gedichten bl. 20. en ik kan niet zien, dewyl deeze woorden, Ervaaren, Verrnaaren enz. goed Duitsch zyn, waarom wy dezelven niet fomtyds zouden mogen, en zelvs tot fieraad zouden kunnen gebruiken. ERVEN in het Latyn Orobus, is een Planten-Geilacht, onder de Klasfe der Diadelphia of Dubbelbroederlge Kruiden gerangfehikt; waar van de Kenmerken zyn eene liniaale Styl, rondagtig, van boven ruig, de Kelk vyfdeelig, van onderen ftomp, fcheef, met de bovenfte Slippen dieper verdeeld en korter dan de anderen. Negen Soorten komen in 't zelve voor, waar van wy hier de befchryving laaten volgen. 1. Gladbladige Erven. Orobus Lathyroides. Erven, met gepaarde'byna ongefteelde Bladen, en getande Stoppeltres. Orobus Foliis conjugatis fubfesfilibus &c. Linn. Syfl. Nat. XII. Gen. 871- P- 485- Veg. XIIL p. 550. Hort. Upf. 210. Lathyroides crecta, Folio ovato acuminato. Amm. Ruth. ryr. T. J.f. i. De Bladen zyn twee aan twee by elkander gevoegd in dit Gewas, dat Amman onder den naam van Lathyroides heeft afgebeeld. Het mag om de Haauwen dus genoemd zyn of om de Bloemen: want in de geftalte of het Loof is weinig overeenkomst met de Lathyrus. Ondertusfehen wordt aangemerkt, dat het de Bloemen en Haauwen als der Vitfen heeft. De Bladen zyn gefpitst eyrond: de Stengetjes één of twee voeten lang. Het groeit op opene Berg-Velden door geheel Siberië. 1. Ruige Erven. Orobus hirfutus. Erven, met gepaarde gedeelde Bladen, en effenrandige Stoppeltjes. Orobies Foliis conjugatis petiolatis fjfc Orobus Cattle fimpl. Foliis tink ovatir.LiNN. Hort. CAff. 305(5. Roy, jbugd- lat. 866. n. 4. Orobus lati fol. repens. Boerh. Lugdbat. II. p. 46. Orobus Sylvaticus. Buxb. Cent. 3. p- 22. T. 41. Bekender is deeze uit Thracle afkomftig, die zo wel blaauwe Bloemen als de voorgaande , maar de Bladen en Haauwen ruig heeft. Buxbaum merkt aan, dat de Bladen by de Steng geoord zyn. 3. Geele Erven. Orobus luteus. Erven, met gevinde langwerpig eyronde Bladen, en halfiriaanswys' ronde, getande Stoppeltjes. Orobus Foliis pinnatis ovato oblongis £fc Orobus Alpin. latifolius. C. Bauh. Pin. 351. 'Prodr. 149. Burs. XIX. 151. Orobus Foliis ovaio-lanceolatis 0Y. Gmel. Sib. W. p. 13- % 4- Mant. 442. fi. Orobus Foliis quinatis &c. Ger. Prov. 492- Orobus fylv. pallido Flore. C. Bauii. Pin. 351- Galega montana Daler champii. J. Bauh. Hifi. IL p. 343- Behalve in Siberië koomt deeze ook in Italië en in Provence voor. De laatfte evenwel verfchilt aanmerkelyk van de andere, die eene Steng van twee ei len hoogte heeft, zeer takkig en eenen knobbeligen Wortel, met Vinblaadjes van vier of vyf paaren, de Bloemen eerst bleek, dan geel en eindelyk byna oranjekleur. Die op de Berg-Velden van Provence groeit, is maar ruim eenen voet hoog en heeft eene enkelde Steng; de Bloemfteeltjes zeer lang, de Bloemen bleek. De Stoppeltjes van deeze zyn half pylvormig en effenrandig. Het is, volgens Haller, een zeer fchoon Bloemgewas. 4. Voorjaarfche Erven. Orobus vermis. Erven, met eyronde Vinblaadjes, half pylvormige effenrandige Stoppeltjes en eene enkelde Steng. Orobus Foliis pinnatis ovatis 6fc. Orobus Caule fimplicisfimo &c. Linn. Hort. Cliff. 366. Roy. Lugdbat. n. 2. Hall. Helv. 602. Flor. Suec. 595, 641. Kram. Aufir. 213. Orobus fylvaticus purpureus vernus. C. Bauh. Pin. 351. Thal. Herc, 80. T. 6. Van deeze die in de Bosfchen van Europa gemeen is, verfchilt de voorgaande, door de Steng hooger en minder hoekig, de Blaadjes breeder, de Stoppelties fmaller, de Bloemfteelen langer, de Bloemen grooter, overvloediger en geelagtig te hebben, zo Dr. Gerard aantekent. Door haare paarfche Bloemen wordt het Kreupelbosch niet weinig verfierd. Zy draagt opftaande Haauwtjes, bruin van kleur, met ronde Zaaden, waar van het meel onder de Geneesmiddelen is opgetekend. 5. Knobbelige Erven. Orobus tuberofus. Erven, met tancetvormige Vinblaadjes, half pylvormige effenrandige Stoppeltjes, en eene enkelde Steng. Orobus Foliis pinnatis lanceolatis ffc. Linn. Hort. Cliff. 366. Roy. Lugdb. N. 3. Gouan. Monfp. 366. Aftragalus Sylvaticus. Thal. Herc. 7. T. i. Lathyrus angufiifolius Radice luberofa. Loes. Pruf. 138- T. 37- Afirogalus fylvaticus Foliis oblongis glabris. C. Bauh. Pin. 351. Wegens den knobbeligen Wortel is deeze vermaard, die in de Bosfchen door geheel Europa groeit. In Dultschland noemt men ze ©slfHffl»Mr& en elders Berg-Cicers. De Bloemen zyn ook paarsch, de Haauwen in 't begin paarschagtig en ryp wordende bleek, bevattende kleine blaauwagtige Zaadjes. In Schotland wordt de Wortel, wegens den zoeten fmaak, totlpyze gebruikt, zegt Haller, en tót een geneesmiddel, waar mede de Boeren den honger en dorst verdryvea sn borstkwaalen.  i688 ERWT. ERWTEN. 6. Smalbladige Erven. Orobus anguftlfoliis. Ervé met tweepaarrge degenagtigè»Bladen, elsvormigeStc pettjes en enkelde Stengen. Orobus Foliis bijugis en ■ jormilus &C. Gmel. Siber. IV. T. 14. ƒ. 5. /s. Oroi Caule ramofo , Foliis quatemó pinnatis (fc. Ger. Pn 493- Orobus Orientalis, Foliis angufi. Coftce brevisfix Tot rnf. Cor'. 26. Araci f. Apios kguminofie fpècies 'F fano aaroio. J. Baüii. Hifi. II. p. 326. Orobus Panne tertius. Ci.us. Pann. p. 739. Deeze fmalbladigè Soort, door den Heer Gmel Waargenoofeen , fchynt niet veel te verfchillen v; die vièrbladige , welke Dr. Gerard in Provence t droop dorre plaatzcn vond. De Kruidkenner Car lus Tossanus had een dergelyk Gewas in Bourgonc 'gezien , dat wederom met den derden Oostenrykfch Orobus van Clusius veele overeenkomst heeft. 7. Zwarte Erven. Orobus niger. Erven, met eer takkige Steng en zespaarige langwerpig eyronde Bl den. Orobus Caule ramofo Foliis fexjugls ovato-oblongi Linn. Hort. Cliff. Roy. Lugdbat. 366. Gouan. Monf 367. Hall. Helv. 623. Flor. Suec. 597, 643. Orobi fylvatitus vkite foliis. C. Bauh. Pin. 352. Orobus Pann ntcus alter. Clus. Pann. Fig. ad Calc. ultima Aftragatoidt Doo. Pompt. 551. Lob. Ic. II. 78. Dee:e, die ook, zo wel in de Zuidelyke als Nooi delyke en Oostelyke deelen van Europa, op de Gc brgjeii groeit, wordt gehouden voor den rechte Orobus, en gebynaamd wegens dc kleur der Haauwe en Zaaden. Ook wordt dit Kruid door 't droogei zwart. De Afbeelding welke Clusius 'er van geeft is onder den naam van Afiragaloides door DoboN-Kt; en Loeel overgenoomen. De Wortel dien zy lang dik en houtig heeft, is insgelyks zoet van fmaak. 8. Pyreneefche Erven. Orobus Pyrenaicus, Erven, me eene takkige Steng, tweepaarigê lancetvormige gea derde Bladen en eenigèrmaate gedoomde Stoppeltjes Orobus Caule ramofo, Foliis byugis tffc. Gouan. Monfp 367. Orobus Pyrenaicus, Foliis nervqfis, Tournf. ïafl 235. Pluk. Phyt. 210. ƒ. 2. Van de groeiplaats heeft deeze den bynaam , en komt ook ook in Lviguedok voor. 9. Bosfchige- Erven. Orobus fylvaticus. Er-en, met eene takkige ruige liggende Steng; de Bladen byna zevenpaang. Orobus üauie ramofo hlrfuto decumbente Rc ZtSM Amoen; Acad. IV. p. 284". N. 66. Orobus fylvaticus nojlras, Rat. Angl. III. p. 324. Hifi. 1892. Man. de Paris 1706. p. 109. Tab. 8. Van dc voorige Soorten valleneer drie in Sweeden en andere deelen van Europa, doch geene in Engeland of in onze Nederlanden; maar deeze komt natuurlyk in ingeland en Frankryk voort. Men vindt ze by Ray onder den naam van Engelfchen Bosch-Orobus. befchreeven Zy is gemeen op de hooge Velden van den Goudberg, Cantal en Pui de Dome in Auvergne, eene Provincie, die in 't midden der Zuidelyke deelen van Irankryk ligt. 't Gewas verheft zich zeiden meer dan eenen voet hoog. De Haauwtjes zyn ongevaar eenen duim lang en een vierde duims breed. ERVUM, zie LIN3EN".. _ ERWT deeze naam wordt aan een klein Slakhoomt«.geqeeyeii, om de overeenkomst van de groote met «EWTEN in 't Latyn Pifum, is de naam van een T- ft- üs iv. a. ')s- HJ .111 3P o- Ue en )0 Stift 'Pis0s. r- n ■ n s t 1 l ] J r r 1: g a; S b> gi ir ei 0; vr zc le. uiauelpiua of • Dubbelbroederiae Kruiden oM^ocXvf. ERWTEN. Péulgewas ofKruidén-Gellacht, onder de Klasfe dei üm-elphm of-Dubbelbroederige Kruiden gerangfehikt. SMSt0t h]Tndere Kenmerken, eenen JSg kigenSty , van boven gekield en ruigagtig; de twee boven Slippen van den Kelk korter. -Uil Op het Artykel van deezen naam, hebben wy in ons Woordenboek II. Deel, bladz. 664—670/ eene optelliirg en befchryving der menigvuldige veranderingen der eetbaare Erwten gegeeven , derzelver Kweekme. aangetoond, als mede de wyze ho.edaanjg men fommige Soorten kan vervroegen, voorts de verfchillende Keukenbereiuingen daar van opgegeeven Hier zouden wy het nu by kunnen laaten, ware het niet dat I^n^m aMrrtykCl n°g de bei"chlTving der verfchillende Hoofdfoorten ontbrak, welke taak wy hier ter plaatze zullen tragten tc vervullen. Volgens de opgave van den beroemden Natuurkundigen Houttuyn zyn die vier in getal. 1. Zaay-Erwttu. Pifum fativum. Erwt, met de Bladfteelen rond, de Stoppelbladen van onderen rond en gekarteld, de Bloemfteelcn veelbloemig. Pifum Pak' lis teret,bus, Stiputis inferne rotundatis £fV. Linn. Syff. Nat XII. Gen. 870. p. 485. Peg. XIIL p. 55o. Hort. UpJ. 215. Gouan. Monfp. 366. Gort. Belg. 2o6.-P:;un Sttphhs crenatis. Hort. Cliff. 369. Mat. Med. 352. Pifirn. Cam. Epit. 213. fi. Pifum hortenfe majus. *> 'Pifum jme cortice duriore. è\ Pifum umbellatum. t. Pifum quadratum. C. Bauu. Pin. 34.2. > 'J Deeze maakt de gewoone Erwten uit, die door geheel Europa in Tuinen en op Akkers worden geteeld. Men heeft'er van, gelyk bekend is, wier Peulen groen, eetbaar en zeer fmaaklyk zyn: men heeft er' waar van de z™,, droog, wit, geel, groen, vaa ofgraauwzyn: men heeft'er, die grooter en kleinei dikker of dunner en byna rolronde of vierkante Peulen hebben,- gelyk de lange, die men KrvipS» 'en noemt. De anderen onderfcheidt men door den ïaam van Dop-Erwten van de zogenaamde Suikerperen vaar onoer vroege voorkomen, genaamd Heete Erwen, en Krombekken , die minder fmaaklyk zyn Ook :yn 'er, die de Bloemen en Vrugten, als in Kroontes, aan den top der Stengen draagen. Voorts is het Jewas en de hoedaanigheid der Vrugt aanmerklyk laar den grond verfchillende. ' Alle deeze noemt men in 't Latyn Pifa , waar van e ftahaanfebe naam Pifo, de Franfche Pois en de En» elfche- Peos of Peafe , zekerlyk afkomftig zyn. De hutlchers noemenze (£t6ftu en de Peulen ©cEctcn. 't 1 een Gewas, dat door Takken of Rys onderfteund oet worden en zich vast houdt met zyne Klaauwie™7g m Ve"C eenden, wel tot tien voeten sogte op. De graauwe, en vaak of Kapucynvi zomaamd, maaken hetzwaarfte Loof en hebben blaauwtig paarfche of bleekroode, de witte of geele en oene Erwten witte Bloemen. Allen verfebfaffen zy hoorlyk toebereid zynde, een voedzaamen, en voor zwak^rS?0 Z6er Wd verteer!^re fpyze;docl S Gcftelle"v;ei-oirzaakcn zy dikwils Winden Veiftoppmgen. Van de zagtfte groene Peultjes dertusfeben tbt^de harde drooge Ermen, die men 01 Scheepskost hier te lande mede geeft, is indee- 1, trapswyze, een groot verfchil 2. Wilde Erwt. Pifum arve.fe. Erwt, metdeBiadftee- J . vierbladig, de Stoppelbladen gekarteld, de BToent fteel t-  ERWTEN. ERWTEN-P. ERWTSWYZE-B. ESCPIEB. 1680 i fteel en éénbloemig. Pifum Petiolistemphyllis Linn. Il West-Gotth. 107. Fl. Suec. II. N.639. Pifumpulchrum folio angukfo. J. Bauh. Hifi. II. p. 297. Moris. Hifi. II. p. 47- S. 2. T. Lf, 4. Onder het Koorn, in de Noordelyke deelen van Eumpa, groeijen deeze wilde Erwten, doch zyn thands in Sweeden zeldzaam, zo LiNNams aanmerkt, die het op de Akkers in Westgothland vondt, en aldaar dus l-befchrecf. Het is een jaarlyksch Gewas, dat de gedaante der fZaai-Erwten heeft, doch veel kleiner, metvierbladige Steelen, de Bladen langwerpig eyrond, met groote gekartelde Stoppeltjes en éénbloemige Steeltjes. De Bloemen hebben de Vlag blaauwagtig met paarfche ;Aderen, de Vleugels donker paarsch, den Kiel wit. Bauhinus, die het uit een Tuin van Straatsburg hadt, heeft het een fchoone Soort van Erwten, met hoekige .Bladen, getyteld. 3. Zeekantie. Pifum maritimwn. Erwt, met de Bladfteelen van boven platagtig, de Steng hoekig, do Stoppeltjes pylvormig, de Steeltjes veelbloemig. PifumPe■tiolis fupra planlusculis &c. Linn. Flor. Suec. 608. ÏL N. 640. if. West-Gotth. 190. Pifum Stipulis integerrimis. Hort. Cliff. 368. Ror. Lugdb. 362. Pifum maritimum. Rat. Hifi. 892. Ftor. Lapp. 272. Pifum fpontan. perenne repens humile. Moris. Hifi. II. p. 47- S. 2. T. 1. f. 5. Pifum minus f. Ervilia. Dod. Pempt. 521. Pifum fylvesire. Ci.us. Pann. '734. Op de zandige Zee-Oevers der Noordelyke deelen van Europa en Noord-Amerika, komt van zelv' deeze foort van Erwten voort, die wezenlyk verfchilt van de voorgaanden. De Europifche is geheel ruigagtig, uitgenomen de bovenkant der Bladen; de Kanadafchs t'ecnemaal glad, en tweemaal zo groot zegt Linn.tsus, die deeze overblyvende wilde Erwten in Westgothland, op'tftrand, dus bevondt. De Stengen waren ten hoogften een half elle hoog, hoekig en wat ruuw; de Bloemen blaauwbont: de Peulen en Erwten kleiner en bitterer dan de anderen, doch niettemin eetbaar, wordende Strand-Erwten genoemd in Sweeden cn Zee-Erwten in Engeland, alwaar men ze ook aan de Kusten vindt. Niet onwaarfchynlyk is 't, dat de Ingezetenen aldaar, in tyden van gebrek daar van geleefd hebben, gelyk Gesnerus verhaalt: doch dat zy, gelyk Cambden wil, dies tyds door een wonderwerk zouden voortgekomen zyn, verdient geen geloof: zo min, als dat zy uit den voorraad van een verongelukt Schip waren opgekomen : want, in de Tuinen gezaaid, behouden zy haare hoedaanigheid, dat de Wortel des winters overblyft, terwyl die der andere Erwten altoos vergaat. Op Tsland groeijen deeze Zee-Erwten aan den voet des Bergs Hekla, en elders, wordende van de Ingezetenen BonnaGw geheeten, ingevolge het getuigenis van OLOFs-in zyne'SRcife etitefi 3$lcmh. II. 3fcü7 Dta6|. 237. 4. Italifche Erwt. Pifum Ochrus. Erwt, metdeBladfteelen afloopende, vliezig tweebladig.de Bloemfteeltjes éénbloemig. Pifum Petiolls decurrentibus membranaceis diphyllis fcpe. Linn. Hort. Cliff. 370. Upf. 215. Gouan. Monfp. 366. Roy. Lugdbat. 362. Ochrus Folio integro Capreolos eminente. C. Bauh. Pin. 34.3. Ervilia Sylvestria. Don. Pempt. 522. Ochrusfive Ervilia. Lob. Ic. II. 6j- Tournf. Inft. T. 219, 220. In de Zuidelyke deelen van Europa groeit dit Kruid, X. Deel. dat fommigen tot de Lathyrus betrokken hebben, onder 't Koorn. Het wordt ook Cicer Oroboidesgenoemd. Tournefort maakte 'er een byzonder Geflacht van, onder den naam van Ochrus, van 't Grieksch Ochros, dat op de geele Erwten is toegepast. Dodonjeus noemt het Gewas wilde Erwten, in zyn Kruidboek, bladz. 838. De Geftalte is als die van de Lathyrus en het onderfcheidt zich, door dien de Bladfteelen als Bladen zyn, welke aan 't end twee of ook vier Blaadjes en bovendien een Klaauwier uitgeeven. De Stengen of Ranken zyn byna als die der gewoone Erwten, en de Peulen verfchillen 'er ook weinig van, maar de Erwten zyn harder en kleiner, fomtyds geel, fomtyds bruin en zwart. ^ ERWTEN-PEULTJE is de naam welke de Natuurbefchryvers aan een Zeehoorentje hebben gegeeven onder het Geflacht der Nautihtsfen gerangfehikt, zie 'er de befchryving van op NAUTILUS. ERWTEN-STÉENEN, zie TUFSTEENENk. 14. ERWTSWYZE-BEENTJE of Linswyze-Beentje, in het Latyn Os pififorme vel'lenticulare, wordende ook wel het ronde-Beentje, Os rotundum genaamd; is kleinder dan het Wiggebeentje, en maakt flegts een dik Knobbeltje uit , w-elks even uitgehold voetftuk geledigd wordt met de geledingsvlakte van de binnenfte oppervlakte van het Wiggebeentje, en waar van de Kruin eene der vier groote Uitfteekzelen van deVoorhandsholligheid maakt; zie ook WIGGEBEENTJE. ERYNGIUM, zie KRUISDISTEL. ERYSIMUM, zie STEEN-RAKET. ERYTHRINA , zie KORAALBOOM en KORAALZAAD. ERYTHRONIUM, zie HONDSTAND. ESCARBOUCLE, zie GRANAAT-STEEN. ESCH, zie ESCHEBOOM. ESCHDOORN, zie AHORNBOOM. ESCHEBOOM ih het Latyn Fraxlmts, is de naam van een Boomen-Geflacht, onder de Klasfe der Polygamia, of Veelwyvige Boomen gerangfehikt. Wy hebben in ons Woordenboek II. Deel, bladz- 678. eene befchryving van deezen Boom medegedeeld; tot vervulling van 't geen aan die befchryving ontbreekt, plaatzen wy het volgende. In het Geflacht der Efcheboomen koomen Tweeflachtige Wyfjes-Bloemen voor. Sommigen vari de eerften hebben geene Bloem noch Kelk, anderen éénen Kelk, die in vieren gedeeld is, en éénen vierbladigen Bloemkrans, met twee Meeldraadjes en éénen Stamper, welken de Wyfjes-Bloemen-, ook, van eenen Iancetswyze gedaante hebben, en zodaanig is insgelyks de liguur van het Zaad. Drie Hoofdfoorten van deezen Boom komen Jer in dit Geflacht voor, v/aar van hier de befchryving volgt. 1. Gemeene Efcheboom. Fraxinüs excelftor. Efcheboom, met zaagswys' getande Vinbladen,de Bloemen zonder Blaadjes. Fraxinüs Foliolis ferfdtis , Floribus apetalis. Ltnn. Svft. Nat. XII. Gen. 1160. p. 679- Peg. XIII. p. 771. Fraxinüs Floribus nudis. Hort- Cliff. 469- Fl. Suec. 830, 926. Mat. Med. 475- Roy. Lugdbat. 396. Dalib. Paris. 306. Fraxinüs excelfor. C. Bauh. Pin. 416. Fraxinüs. Dod. Pempt. 771. Tournf. Injl. 577. Deeze foort is door gansch Europa gemeen. Ray zegt, dat dezelve zo wel in de warme ais in de koude Landfchappen groeit: evenwel fchynt zy in de ZuiB b delyke  i6$Ö ESCHEBOOM, delyke deelen van Europa, overal, zo veel niet voor te komen als in de Noordelyke. In Kamiolie, immers, ' werd zy door Doctor Scopoli niet 'aangetroffen. In thitschland, Frankryk, Engeland en onze Provinciën, is zy zeer gemeen; ja in Sweeden zodaanig, dat men ze byna overal in de Haagen, nevens de Landeryen, •aantreft. Men noemt ze aldaar KüfV dat veel overeenkomst heeft met den Hoogduitfchen naam CEéfcfcit35aum en met den Enge!fchen Ash-Trée, mooglyk,'zo Ray wil, van de aschkleurigheid der Schors afkomftig. De Ifaliaanfche naam Frasfino, de Spaanfche Fraxino en Fresno , de Franfche Fresne , zyn buiten twyffel flegts veranderingen van den Latynfchen naam Fraxinüs, naar den tongvar der byzondere Natiën creI'yk men dien in de Landtaal van Provence noemt lou Fralsfé. Deeze wordt door de hoogte, onder den naam van Fraxinüs exveifior , van de volgende onderfcheiden. Hy munt by andere Boomen uit door zynen rcgten Stam, die op zich zelv' ftaande weer en wind verduurt, en dus als den Palmboom van Europa uitmaakt. In 't groeijen en in 't opfchiétèn is hy zeer gewillig, doch verdraagt het afkappen zo wel niet als de Tpen en Wilgen, Wordende daar door dikwils geheel mismaakt. Anders kroont hy fierlyk uit: hy wil gaatn groeijen aan Rivieren en Wateren, en niettemin is zyn Hout zo droog, dat men de leevendige Takken, zo als zy van den Boom gekapt of gebroken zyn, aanftonds kan branden. Men teelt hem alleenlyk van Zaad. De Wortels hebben die eigenfchap, dat zy zich ver langs de oppervlakte uitfpreideu, 't welk niet alleen een groote vastigheid aan den Boom geeft, maar ook den grond zodaanig te famen houdt, dat men dit Gewas van den kündigen Hovenier David Meese in leeven Hortulanus van de Academie-tuin te Franeker, niet alleen aangepreezeri vindt, om de Stranden cn Dyken onzes Lands daar mede te beplanten, ten einde die voor den flag van 't water en voor ftormwinden te beveiligen, maar ook om Aarden wallen voor het inftorten en uitkabbelen te befchuttcn, enz.; zie Verhand, der Hollandfche Maatjebapp. X. Deel, 2de Stuk, bladz- 133. Op alle Efcheboomen, nogthands, is dit niet toepaslyk. Men krygt 'er uit Zaad, die nooit groote Boomen worden: men krygt 'cr, die zeer knobbelagtig opgróeijen : ook komen 'er met zeer glanzige Bladen voor, die weinig dengen, zo dat hier in eene uitkiezing plaats moet hebben. De beroemde MtcHfei.ius, te Florence, vertoond zevenderlei Bladen van Efcheboomen, met Bloem en Zaad, om het verfchil aan te wyzen, 't welk zyn Ed. onder de groote Efchen gevonden had : het zvn maar enlelc Vinbladen, die hy afbeeld; want dc Bladen der Efcheboomen beftaan, gelyk bekend is, uit verfcheide langwerpig ovaale^ \ gefpitfte, aan den rand gekartelde Bladen, die aan 1 fommige Plantfoenen breeder, naar die der Ocker- ■ nooten-Boomen gelykende. voorkomen, en de zo- ■ dammen groeijen in de Bosfchen door geheel Toska- i nmi, wordende op de Velden geplant om de Wynftok- J ken daar by te laaten opklimmen. Hier van vondt c hy 'cr één met de Vrugt lang en ftomp : een ancfërén t metde Vrugt kort en puntig. Op de zelvde plaat- t zen kwam'er hem met rondagtiger Bladen voor, en I eene fpateïswyze: een anderg met eene Hartvormige 1 ESCHEBOOM, ' Xdïn d?SizeI Tde oograerk diene,ltfó- Hadden de Bladen Laur.eragtig, -of Iancetswvs' ovaa maaPzSSS ^T^f * ^e«en ™hn dri i maal zo ang als breed. Deeze laatfte was kleiner vu, SeVz ,eb,bende,het ZaadhUisje en ftonrp -'in geheel zyn door deezen Kruidkenner ten minfte twaal Ve Icheidenhedeii van den grooten Efcheboom, in Tos, kaanen vm zelv' voortkomende, aangetekend TwïJ}^MN2*™ SCüft aan dit Geflacht 'aHeenlvk Tweeflachtige en Vrouwelyke Bloemen, gelyk inde Kenmerken is gezegd. Tourneeort merkt aan dat n debloemenvan den Efcheboom, fomtyds, hetV ivztk begmzel ontbreekt, en deeze zouden dan Mannelyke me, Z ng ' ff8^0*5' dac Zülks ™ "'el in Blo* dr aadjes plaats heeft. De groote Boerhaave vermoed-! idei'm Ve mCt ZOnder rcJen' dat 'er' onder de & Tenen, Mannetjes Wyfjes en Tweeflachtige Boomen. zyn : ten mmfte hadt hy, door een oplettend onder* zoe\ eenigen vrugtbaar, anderen onvrugtbaar , be-: vonden : het welk ook door de Heer Houttuyn en anderen waargenomen is. In béiden, zowel die vrugtbaar als die onvrugtbaar zyn, komen de Bloemen reeds ZrlTT uTmJ tS, voorfch7" > eer de Bladen uite -,!-' n , n etrZfd' d3C in )a"^'erpige Zaadhuises, als fleutelbosfchcn by elkander hangende, vervat J S T-Jïi ïyp tm 'm de herfst- De mosagti%e Bolletjes, die men als tusfchen deeze 'frosfen voorkomende afgebeeld vindt, zyn zeldzaam 'eull^™ dk ¥*> df M de Geneeskunde van, Tiïnlbll T"8 ff zonderlinge figuur, den naam-, an Ornuhoglosfum of Lingua Avis, dat is Vogel-Ton;etje, gegeeven. Tot een half drachme s' morgens: net een glas Wyn ingenomen, is het zeer PisTyven-fV^Ö'I m °r dC ge"en die met Waterzugt off I s rrZ gekT', ,Zy'5' Z? men zeSc- Va" ^n Bast iXT hfbe" V£e,en a,S van de» Koorts-Ba.;t n ,„ deizelvs plaats niet zonder vrugt, in Afkook- ! el of Aftrekzei, gebruik gemaakt, liet Poeiier van en ze ven dient tot het zelvde oogmerk. Men neemt en bmncn-Baat, die eerst wit hen door 't dróo4n cel wordt, hebbende een bitteren fmaak, ook dien:ig zynde tegen andere kwaaien. Aan het Hout is en IKÖK eCn !?n;Pa^étiPche kragt in 't ftem^f^iÖed¥itm^^gefchreeven; weshalve de uufcheis aan deeze Soort ook wel den haam van Bcttbfaum geeven. Aan de Bladen fchryft men -e ,eenlyk een Wondheeicnde kragt toe; doch zy wören zeldzaam inwendig gebruikt. Tuxius heek het ip,dat uit deezen Boom vloeit, als een onfeilbaar iiddel tegen eenen Vergiftige Slangen-beet aange- I eezen, mids men dan tevens de Bladen op de Won! legge. Een groen Takje, met het eene end op 't mr gelegd, Iaat tot het andere end een wareriV voet tloopen, 't welk tegen de Doofheid zeer diénftu: >u zyn. pin kort te gaan, deeze Boom levert " veins fommigen, een geheele Huis-Apotheek uit 7e- \ m-e Jeluit, genaamd Pater Schott, heeft zeven en I rtig Artikelen by een vergaderd van bvzondere krag1, die aan fommige dee'cn van deezen Boom zvn 1 ege.chrecvcn. Het meeste gebruik wordt hier te 1 nde Van deszelvs Hout, zo tot Brandftof, als to* I agenmaakers, Stoelenmakers, Dfaaijes cn ander I Werk I  ESCHEBOOM. Werk gemaakt. Het is witagtig gefprenkeld van kleur, zeer taai en ligt: weshalve men ook Snaphaancn of Muskeiten uit Èfcieh Planken zaagt, en van de Takken Hoepels om Tobben en Kuipen flaat. 2. Italiaanfche Efcheboom. Fraxinüs Ornus. Efcheboom, die de Vinbladen zaagswyze getand heeft, de Bloemen met Bloemblaadjes. Fraxinüs Foliolis ferratis, Floribus corollatis. LïNN. Syst. Nat. KIL Veg. XIIL Fraxhus Floribus completis. Hort. Upf. 304. Hort. Cliff. 47°Rov. Lugdbat. 396. Mat. Med. 476. Fraxinüs hwnillor f. ' altera Theophrasti viinore tenuiore folio. C. B/vuilPin. 416. Fraxinüs Fiorifera botryoides. Moris. Pral. 265. Hort. Angl. 33. T. 9. Fraxinüs tenuiore minore fólfo. J.Bauh.:Hijï.'Lp: 177- ' Om réden dat deeze de Bloemen met Bloemblaadjes heeft, geeft de Heer Linn^us daar aan den naam van Efcheboom met volmaakte Bloemen. Onder de verfcheidenheden van Miciielius fchynt het de dertiende te zyn, als kleiner zynde van Gewas en de Bladen langwerpig, zeer fmal , hebbende, en deeze wordt-de Bloemtrosfen draagende getyteld; hoewel 'er, volgens dien zei vden Autheur, ook een groote breedbladige foort is van dien aart. Linn/eus onderfcheidt deeze foort van de voorgaande, niet alleen door de gezegde fmalheid der Bladen, maar ook door dien zy allen aan den gemeenen Biadfteel, die effen is, even groot zyn; daar in de andere het uiterfte Blad grooter is en de Biadfteel gezoomd. Men noemt deeze Soort van Esch, die ook in 't Gebergte by Lyons. valt, in de Kruidkunde Ornus. Zy groeit in de Zuidelyke deelen van Europa, in 't byzonder in Italië, en van deeze, als ook van eene verfcheidenheid der gemeene Efchen, met ronde of Pimpernel-Bladen, is het dat inde Zuidelyke deelen van de Landtong van Italië, in 't Ryk van Napels en den Kerkelyken ftaat, naamlyk, als ook op Sicilië, die berugte en zeer nuttige Droogery, Manna van Kalabrle genaamd, wordt ingezameld. De vermaarde Tournefort zegt wel, dat de purgeerende Manna het voedend Sap is, zo van den gemeenen Efch, als van den wilden, dien men gewoonlyk Ornus noemt; de l' ufage des Medec. Tom. I. pag. 27: maar het geen hier volgt, is uit Geoffroy, Mat. Medec. veel laater aan 't licht gegeeven, ontleend. ' „ Alle Boomen van dien aart leveren dezelve niet uit. Het moeten jonge Boomen zyn, wier Schors nog effen is, zonder kloven. Uit den Stam en de '] groote Takken van de zodaanigen vloeit met droog ,' weer, van den twintigften Juny tot hetend van Jur ly, van s' middags tot s'avonds, van zelv' een hel' der vogt, dat allengs tot verfcheide klonten ftolt, *■ hard en wit wordende. Deeze fchraapen de Boe', ren s' anderen daags, wanneer het een drooge nagt geweest is, met houten mesfen af, vergaderen ze ', in onverglaasde Potten en droogen ze vervolgens „ op wit papier, tot dat zy niet meer aan de handen „ kleeven. Dit is de beste Manna van Kalabrle, wel„ ker inzameling voor dien dag door een opkomende ,, regen verlooren gaat. ,, In Augustus, wanneer de Boomen niet meer zo,, daanig Sap uïtzypelen, beginnen zy infnydingen in ,, den Stam, zo van de eene als de andere Soort dier ,, Efcheboomen te maaken, door den Bast tot op het „" Hout; en deeze geeven een grooter overvloed van ESCHEBOOM. 1691 '„ Sap, het Welke van den middag tot den avond vloeit, „ loopende dikwils tot op den grond, en aldaar in ,, groote klonten ftollende, die men dan aan Hukken ,, fnydt Cn op dergelyke manier droogt. Men noemt ,, ze Forzata of Forzatella, dat is geforceerde of gepynde ,, Manna. Dezelve is ïoodagtiger , ilegter en dikwils ,, met aarde en vuil gemengd. Deeze twee Soorten ,, noemen zy Manna di Corpo, als komende van het ,, Lighaam des Booms. „ Een derde Soort van Manna, welke zy op de Bla,, den van deeze Boomen verzamelen, wordt Manna ,, di Fronda door hun geheeten. Dezelve zweet, in . „ de Maanden July en Augustus, omtrent den mid,, dag, druppelswyze uit de Bladen der Efcheboomen, „ en, door de hitte der lucht uitgedroogd, groeit de„ zelve famen tot witagtige greintjes, als Geerst of ,, Tarwekorrels, waar door fomtyds'de geheele Boom ,, zich als met fneeuw gedekt vertoont. Weleer was ,, deeze veel in gebruik; doch tegenwoordig wordt ,, zy, om de moeilykheid der inzameling, zelden in „ de Winkels van Italië gevonden. „ De Italiaanen maaken onderfcheid tusfchen de ge„ pynde Manna van Boomen die reeds ongepynde van ,, zelv' hebben uitgeleverd, en die van Wilde Efchen, „ welke 'er niets van gegeeven hebben, houdende de ,, laatfte voor de beste. En, inde wonden of fnee- den, welken zy in zulke Boomen gemaakt hebben, ,, een Houtje, Takje of Strooitje fteekende, laaten zy ,, het uitvloeijende Sap daarom verdikken, waardoor ,, zy die fchoon, lange, groote ftukken van Manna „ bekomen, welke men Uitgeleezen Manna noemt: zynde daar aan dikwils nog een teken van dat ftokje ,, te befpeuren. Die men in heldere, zuivere, rond- agtige greinen bekomt, in 't Fransch genaamd Man„ ne en tormes, is niet te min wel zo goed.' Hier aan ,, volgt, in waarde, de gewoone Manna Ccdabrina, en ,, die men in Apulie verzamelt, hoewel deeze niet zeer ,, droog en wat geelagtig is: dan de Sicillaanfche, die witter is en drooger: eindelyk de gene, die by Ci,, vitaVechia, inden Kerkelyken Staat, valt, welke droo„ ger, duisterer en zwaarder is, en van minder waar„ de." Uit het gezegde blykt, dat de Manna van KaUbrie het eigentlyke Sap, en wel waarfchynlyk het'overtollige voedend Sap der Efcheboomen is; even als dit van de Manna van Brianpon, uit de Lorkenboomen , en van den SuJker der Ahornen plaats vindt. Lemery houdt deeze ook voor een Soort van Manna, en de vierde Soort zou die zyn, welke in Arabie valt op ftekeligc Heesters, en Tereniabin genoemd wordt. Onder alle déeze Soorten van Manna, is dieder Efchehoornen het kragtigfte Purgeermiddel, doch niet te min van een zeer zagten aart: zo dat zy veilig kan ingegeeven worden aan zeer jonge Kinderen, zeer oude Lieden, hoog zwangere of Kraamvrouwen en allertederfte Geflellen. In andere Menfchen wordt dikwils een groote veelheid, om zelvs maar een zagte Ontlasting te maaken, vereischt.- En, wanneer zo wel de gifte als de werking der Manna, door byvoegirg van andere ingrediënten, gelyk, naar den eisch, dooreen kundigen Artz gemaatigd en bepaald wordt, dan is 't een zeer heilzaam Middel. Zv komt in verfcheide laxeerende Eletfroarjën der Apotheken. 3. Virginifche Efcheboom. Fraxinüs Americana, EfcheB b 2 boom,  1502 ESCHRAKITÏÖfc ESKAD. ESKADR. ES loom, met ongekarteïde Bladen en ronde Biadfteel, Fraxinüs Foliolis integenimis, Petiolis teretibus. Grc Virg. 120. Roy. Lugdb. 5 3 ?, Fraxinüs CarolinenRs, , liisangiiftioriDus utnnque acuminatis pendulis. Catesb C ƒ. 7. 80. Seligm. Fo|: ƒƒ. Band. Pi. 60 ^lnKar0lifcha Efc!'ebom meï Smalle nederhangen Bladen, aan bede enden fpits, wordt deeze van C tesby genoemd; zeggende, dat bet Boomen van v melyke grootte zyn Clayton voegt 'er bv, dat de Zaadhuisjes gewiekt of gevleugeld hebben. Dez, ven komen ronder en breeder voor dan in de e woone Efchen. De groeiplaats is in Carclim en F gime. ESCHEL, zie KOBALT. ESCHRAKITEN wordt eene zekere Gezindhe van Mahometaanen genaamd , die de gevoelens w Plato aanhangen Aftrak is een Arabisch woord d fchynen glimmen betekent; hier van heeft het woo Echrahten zynen oirfprong. Die welke deeze G zmdhe.d zyn toegedaan, gelooven, dat bet SeS goed van den Mensch in de befchouwing van Go. Heerlykheid is begreepen. Zv hnr. C u doenlyk voor allerlei feilen en^eS , 7nZ ™ dat al vrolyk van geest e:i zeer aangen am in "e"e fchap Het zyn zonderlinge liefhebbers vin de g£ kunst, en zy icheppen vermaak om kleine Gedidm e of geestelyke Liederen te vervaardigen Dewvl z het geluk dc, Menfchen bepaalen tot de befSwi? van God, verwerpen zy ook het Ieerftuk va„ S met ten aanzien van de wellusten van het Paradvs De geleerdften onder de Scheiks of Priesters behon ren tot deeze Gezindheid. mesters peboo ESKADER is een uitheemsch woord, 't welk eer Smaldeel Oor ogfchepen betekent, waa ovlr door ë™*Ut ^ ^gt het bevel voert. ESKADRON is mede een uitheemsch woord in 't fchen van het Itahaanfche woord Quadro dat van sTa' dren gemaakt hebben, zo als men &g geene eèuwïe ieden gewoon was te te fpreeken ■ ê Aux Scadrons ennemis on a vu fa valeur Penpler les monument. Racan, de l'Acad. Franp. Du Cange doet het vanScara, een Latvnsrh a van de Middeleeuw, afftammen. Wt^5cfl w &fc»4wi is eene verzameling van KrvpSkneofPn ,„ I P* ESSCHENKRüiD. ËSSEEN. ► naS^E^ ^^^ is de D^TfSBSfS^^ de K'asfe der , Kenmerken z^?^^Z^ JT,S(éh^ De Ie Meeldraadjes niet tóerffl^ k, Ë" BI°emde 1 Daar is maar eene foort van ,!,> r ï~ Hokjes. 7 gaans 2&r^ Esf henM tl *ld'Ge^cht' doorl' Diüamr.us. Link. HoTcm ^ Fraïlnelle genaamd. - 382. Garid. ioi. T ,a nf* °5, Ger- P''°v' nella. C.Bauh P,ƒ'of,' Sfainuis albus vulgo FroxiHall. fl" „ V ;, *;* 2o8- 1 Het Kruid, dat in de 7hMa1„v» j 1 1' Bosfchen eroeit, bmxikt 1,? BerS:'fi^ge • gen, fomtyds de'hoj e van v"r of v j"'"^6 ste"- » Haller , en de Heer Ho™™ j° )7f voeten' > Neerlandfche Tuinen Sna zo hnn ^ in de ! Geneesmeester verwondert ïoeS^'^i d£S dien : ann maar tot een voet en dom'iZ °gt6 dom'Gou- ven voet of hooge, ge lek!\ZodTv™* ^ het Bladen, die^gelindl ,Zl ,Van ond«en heeft de Bladen van Sé?S?h2&g ^kftdd' 7ee' Paar r.er. Boven fchiet SS&ïX^ ^ k!ei" een paarschagtige kleui?^ d ZfT^foemPluimen van De Bloemen zyn taamb'k ™ f Z,Cer ve)'fi«en. onregelmaatig, hebbende tif;Vyfbl* doch kende Meeldraadjes; gehdt 1^ % "^i ver uitfteebeelding van dezelve? bv fJ \ W de fraaïJe Afkan zien, zowel a sa; yfurl °™neeort, duidelyk . jes beftaat, welke ieder ee, f' dlè™Mr^Uuwtten, dat vêerkragtig onen (pr^T Zaadh"isJe bevatzwartglanzige Zaadjes t iSei? gDe V T^a ronde ' men en Vrugten zyn rni^gijiJJ-*»"B^»tweedeelig en tweebloeinig Zv I^m' onderften reuk, die van eenigen bok -.v 7 bbe,n een fterten agtig geoirdee-d S^lÖSn^ ^ .ets nadeeligs in fchuilè. fi *' dat 'er met fneeuwwitte Bloemen nl j , u gewas ock zyn wit, en hier var^heeft h« K,S aa°S'f WorteIs Dc Wortel van dit Knfd h^oL ^ der den naam van mSW^^ ^ daSeon" ken bekend, en wófdSkS^fe^^'^ ^ der Ouden gebruik tnde°' ^ Cd,ten Dk~ mende, hartfterkende eï'T6 T^«20 dat hy ook komtin?de^Ï^^JÏ^W-keibereidingen. genaak en andere Win- SeaeS deTootï^Kr ee"^ ^roemde der Phariféen e/i sScc'en ^ diC zo onzeker als de oirzaak haart, ?~ 0llfP^S » even fte van deezen aanhang bekend f ,Tmi"g; De eervan Josephus gewaag? en dit' fISZekfen J^swaar bulus, zoon van &Ss T,»f tyd&Van Aristo" lerd jaaren voor cSSle^Tl °mtITe"c jok van deeze Seéle fpreekt 1 ch°°Tn Josephus lie de broeder was vfn iLïs Str^ 10NA™™ > Deeze zonderlinge Am llw ^*C,C,UMüsiet land leevende gverlfSheid nt ' °P ang.net Menfchen, é C" °mme- »«»* gers  ETïf. ETHER. ETHER. 1593 gers daar tan, beweerden, dat de Godsdienst geheel en al in een befpiegelend en hal leeven bcftondt. 'Desge'yks poogden zy, door eene ftrenge onthouding, de veelvuldige pynlyke oefeningen en doodingen des vleefches, die zy van de Egypienaaren fchynen ontleend te hebben, tot een hooger toppunt van deugd op te klimmen. Nogthands hadt 'er, onder de leden van deezen Aanhang, veel verfchils plaats, zo ten opzigte van de Leere als van deZe'den. Eenigen bragten het leeven in den ongehuwden ftaat door; hunnen tyd befteeiende, tot het opvoeden en onderwyzen der Kinderen van anderen. Sommigen traden in den Echt, welken zy wettig rekenden, in zo verre die alleen werd aangegaan, met oogmerk cm 't Menschlyk geflacht voort te planten, en niet om de vleeschlyke lusten te voldoen. De Es/een, die in Syrië woonden, hielden het voor mooglyk, dat men de Godheid, door offerhanden, kon verzoenen, fchoon zy, over. dit ftuk, gansch anders dagten dan de Jooden; waar uit' egter blykt, dat zy den letterlyken zin van Mozes Wet niet geheel en al verworpen hadden. Maar , die in de Woestynen van Egypten omzwierven, omhelsden geheel andere begrippen; zy hielden ftaande, dat geen OfFerhanden, dan die van een zuiver en bedaard gemoed, overgegeeven tot de befpiegling van Hemelfche dingen, Gode aangenaam was: 't geen uitwyst, dat zyde Wet van Mozes aanzagen als een zinnebeeldig Stelzel, van geestlykp cn geheimzinnige waarheden; ook verwierpen zy in de verklaaring alles wat de uiterlyke letter be- ' ETH, is een oud Friesch woord, dat Weiding betekent, en afkomftig is van 'tAngl. Sax. ettc cibus, CtWll herbiduni foium; hier van heeft men ook by Kiliaan, etrtn pascere pecus, in arvis aut pratis, en MilYÏ);pascua. In de Keuren of Handvesten van Graav Florents aan die van Zeeland op den 13 Novemb. 1290 gegeeven, behelst den inhoud van §. 100. ©an SecincJsi? tc Cttc= MC lirit btè&ten. Zie Mieris Charterboek, I. Deel, bl. 500.' col. 2. Ja in het woord Etgroen thands in de Provincie van Överysfel en andere plaatzen meer, nog in volle gebruik, ontmoeten wy de zelvde betekenis, zynde zodaanige Weide waar in het Vee gaat graazen, na dat het afgehooit is. ETHER, verftaat men gemeenlyk eene zeer fyne ftoffe door, welke ingevolge verfcheidene Wysgeeren een begin neemende waar onzen Dampkring eindigt, de gantfche uitgeftrektheid der Hemelen bevat. Dit woord is afkomftig van het Grieksch «i9-up,- en hier om is het dat men onverfchillig Aether of Ether kan fchryven. Zie hier de befchryving die ons den grooten Wiskundigen L. Euler van de Ether geeft. Plet is zen hy die fyne ftoffe, welke alle de ruimtens der Hemelen tusfchen de Hemelfche lighaamen vervult; zyne fynheid kan niet in twyftel getrokken worden. Om 'er ons een denkbeeld van te maaken, hebben wy iniar op de lucht te letten, die, hier beneden een zeer fyne ftoffe zvnde, naar boven komende hoe langer hoe fyner wordt, en- zich, om zo te fpreeken, geheel en al verliest, of zich met den Ether gaat vermenden. De Ether is dan ook eene vloeiftoffe, gelyk de lucht, maar ongelykelyk veel fyner en dunner, vermits wy weeten, dat de Hemelfche lighaamen daar vryelyk door heen loopen, zonder daar een gevoeligen tegenftand te ontmoeten. De Ether heeft, zonder twyftel, ook veerkragt, waar door hy zich op allerlei wyze poogt uit te zetten, en te dringen in de ruimtens, die ledig zouden kunnen zyn, invoegen dat, indien de Ether door eenig toeval uit eenige plaats gedreeven wierdt, de nabuurige Ether zich in een oogenblik daar in zoude ftorten, en deeze plaats wederom op nieuw daar mede zou gevuld worden. Uit kragte van deeze veerkragt, zo bevindt zich de Ether niet alleen boven onzen Dampkring, maar hy dringt dien overal door, dringt in de poriën van alle de lighaamen hier beneden, en loopt genoegzaam vry door die poriën. Indien men de Lucht, door middel van de Luchtpomp, uit een vat pompt, moet man niet gelooven, dat 'er dan in dat vat een ydel is; want de Ether, gaande door de poriën van het vat, vervult het in een oogenblik; en wanneer men een taamlyk lange Pyp met Kwik vult, en dat men die omkeert, om een Baromeeter te maaken, zo denkt men een leegte of ydel te zien boven de Kwik, alwaar geen lucht is, vermits de lucht niet door het glas heen kan gaan; maar deeze leegte, die niet dan maar in fchyn is, is zekerlyk vervult met Ether, die daar zonder moeite inkomt. Door deezen Ether en deeze veerkragt is het dat men de wonderbaarlyke verfchynzelen van de Electriciteit kan verklaaren. Het is zelvs zeer waarfchynlyk, dat de Ether een veel grooter veerkragt heeft dan de lucht, en dat 'er zeer veele uitwerkzels in de natuur door deeze kragt voortgebragt worden. Ik twyftel zelvs niet, of de famendrukking van de lucht in het Buspoeder, is het werk van de veeragtige kragt van den Ether; en vermits wy by ondervinding weeten, dat de lucht daarin byna duizendmaal meer faamgedrukt is dan gemeenlyk, en dat haare veerkragt in dien ftaat zo veelmaal grooter is, zo moet de veerkragt van den Ether van dezelvde kragt zyn, en bygevolg duizendmaal grooter dan die van de gemeene lucht : wy zullen dan een genoegzaam klaar denkbeeld van den Ether krygen, wanneer men dien befchouwt als eene vloeiftoffe, diergelyke als de lucht, met dat onderfcheid, dat de Ether onvergelykelyk veel fyner, en veel veerkragtiger is. Dewyl nu de lucht door die zelve hoedaanigheden in ftaat is, om de werkingen of fchuddingen der geluidgeevende Lighaamen te ontvangen, en die op allerlei wyze te verfpreiden, het gene de voortteeüng van't Geluid maakt, (zie LUCHT) zo is het zeer natuurlyk, dat de Ether ook in dezelvde omftandigheden fchuddingen kan ontvangen, en die op allerlei wyze tot op de grootfte afftanden vervolgen. Vermits de fchuddingen in de lucht ons het Geluld geeven, wat kunnen ons dan de fchuddingen van den Ether geeven? Dit valt zonder twyffel gemaklyk te raaden, naamlyk het Licht of de Straalen. Het fchynt in der daad zeer zeker, dat het licht ten opzichte van den Ether is, het geen 't Geluid is ten opzichte van de lucht, en dat de Lichtftraalen niets anders zyn dan.de fchuddingen of drillingen door de lucht heen gevoerd. Daar komt dan van de Zon niets meer naar ons toe, dan van een Klok, waar van het Geluid in onze ooren komt. Dit gevoelen ftelt geen gevaar voor, dat de Zon, door te lichten , het minfte of geringde van haare zelvftandigheid verliest, niet meer dan een Klok door go-' Bb 3 . luid  1694 ETHER. r LC ^even. net geen ik van de Zon gezegd hel moet ook verftaan worden, van alle lichtgeevem L.ghaamen, gelyk het vuur, een wasfe- en een fmee kaaïs hier zal men kunnen' tegenwerpen, dat dee> aardfehe lichten maar' al te klaar verteerd worden dat hun licht welhaast uitgaat; dat derhalven ook d Zon zien moest verteeren , en dat de vergelyking va ceneKloK met juist is. Maar men moetopmerken dat die vuuren, behalven hun fchynzel, nog roo en eene menigte uitwaasfemingen opgeeven, die me wel moet onderfcheiden van de Straalen van de Zon ue rook nu en de uitwaasfemingen vcroirzaaken daa zekerlyk eene magtige vermindering aan , 't welk mei aan de Straalen van het Licht niet moet toefchryven indien men nu, deezen de rook en de uitwaasfcmineei konde beneemen, de hoedaanigheid van fchynen al r tZo; verlies te weeg brengen. Men kan de Kwik. door kunst hchtgeevende maaken, zonder da; verhef 1^ cktkyk ietS;'aa Zyne zelvftandigbeid v e hest, het gene bewyst, dat het licht geen verlies toebrengt ,n de lichtgevende lighaamen. Derhalven fchoon de Zon de ganfche werelt" door haare Straalen he, In, ? T IGSt ,zy niets van haare zelvftandigÏÏnhS ndet-Mr hCch; niet ve™rzaakt, dan doo'r SS? r i" !.- eene uitermaate leevend ge fchudmng m haare mindere deeltjes, die zich d a uit nahu^ *t>" vergemeenfehappen, en die S % f1''2', WyZB door den E-he>- tot op de grootfte,afftanden heen gevoerd worden, gelyk een getSÖUdoe Klok haare werking aan de lucht mededeelt tioe meer men deeze geiykenis tusfchen de Geluid?ZZTP\\? Lic!l£SfVende 'ighaamen opmerkt, hoe meer gelvkformigheid en overeenftemming men metde onuervinding ontmoet; in plaats dat, hoe meer men het gevoelen van de Uitvloeijing op de Verfchynze len wil toepasfen, hoe meer het floot Wat wyders aanbelangt de voortteeling van het Licht door den Ether, deeze gefchiedt op eene dier en "'" ivnt fe"» hCt ^^SK& cn, gelyk de fchuuding, veroirzaakt in de dcelties van de lucht het Geluid uitmaakt, zo maakt defchud ding der deeltjes van den Ether he Licht en de Ka len van het Licht uit; invoegen dat hetifht Jum. fff iS dan eene werking of fehudding veroir>Lh in de deeltjes van den Ether ^io zich OVenSvhSn t o.rzaake van de uitermaate fynheid, waarmede dié al e de lighaamen doordringt. Deeze ligCen 4ter maatigen op verfcheiden manieren de Str™ door gen7e0ïiS,g t ^f'T " d°°r te 3* gen te nouden,; dan zonder hier breedvoeriger ovpr SShPS 7her ZdvS' die dc oanieetlyke ruimtens tuslchen de Zon en ons, en in het aleernWn me fchen alle de Hemelfche lighaamen ve v ft Daa s ' git fehe31 en 31 vry Sied^De ; groo.e zaak, che zich hier aan ons verftand ondnef is de wonderlyke fnelheid der lichtft™ en d e 0m' \ nee Geluid, die m elke fecunde tyds een wee van rf„ ^ Deeze wond Jlykl ffihêld ï SSSf; om het gevoelen van dS „2i"7 tC ft°oten; maar di'e is in deezen een l ir.tu iruc gevolg van onze grondbetrinze'en fTw ™ 8 ^dvde grondbeginsels, laa^^g^ * ETHER. . ^n, «Jtt.W^SSgfe^^PM^ 5 verminderde, het Ge ntl ri 8f d van de Juch ' "ten, en zo ^ÏSv£aSft ^ °"S Z°U ko 1 zo zou het zelvde d w löö, /, C lt vcrmeerderde de inëe,gedrongenhid ™ T& te^" da£ .mmder, en derzelver veerkrast prnn6 ' 'C'tyC zou Pr een dubbele reden zvn f T1Crdt' zt van het Geluid veimie rdmC,'zou iT" de dat de ineengedrongenheid der r wy dan Werdt, dat die eelvf ^X >IuFht ve™iinderd heid van den EthrL l ^ ^engedrongen- vermeerderd St in Vl ^?ragt,van de « wierdt aan de ^S^t'vanden^S f °°k, ge,-vk ons niet moeten verwondden d&'i- n Z°)lden Geluid verfcheide duSemaïrf6 fn^d «Ph«t dan die inderdaad nu is w^nf ■? gï°,0t^ wierdt' denkbeelden, welke Wy on^ZfÊit de e£^e hebben, moet deeze ftoffe noodzaafe fi?laakt minder ineengedrongen o? f°™ £ onvei'£e vidyk meer veerkragtig zvn lan d S i ««vergelyklyk danigheden dan , brenS 5 k! 'i deCZe twce hoetoe, om de ^^W^Wf^ ? and6r "r^tSöfni^ -^SSedi^S^^ de lucht zofyn^S^ïattt^' t fnelheid van het Geluid ook zo nfii de die van het licht nl f t -j nel zou worden, als zelvs woISrSe vSgSS dan ^ C" deS' £Svttlit~ al, dezelvde fynbe d e dë£ e,d Va" hetHe&de^rop de eïo ^L^S^VBBr,W8tj want 20 mdere, zo zou die Wt l ^ Was dan P eene :oe genoegen zvn 10?^ , ^ meer Ult te zetten,daar lerfteld wbare. De StraalL f *7°f& sM en al le Sterren veel verder vT™ 7 °";, en ver:a,ts :omoet 'er meer tv 1™ °nS af zyn' dan de Zon, S komen Hoe\ ee^^'V, £ di? Stt8alen t0^ uren of 2a22 dagen, of ten n"f^n g ^ 533?3 laakt. Daar -/Vn dVn vVo en by zes Jaaren uit- En,  ETHNOPHRONIAANEN. ETHOPEA. ETHOPEA. 1005 En, indien het God behaagde tegenwoordig een niéuwe vaste Ster op denzeivden afftand te fcheppen, zouden wy die niet zien dan zes jaaren daar na, vermits derzelver Straalen niet eerder tot ons zouden kunnen komen. En indien de Sterren in het begin van de werelt te gelykertyd met Adam gefchaapen zyn geworden, zozalhy de allerdigtfteniet dan ten einde van zes jaaren, en de verder afgelegene, naar rato van tyd, hebben kunnen zien, en ontdekken. Derhalven, indien God ten zelven tyd de Sterren had gefchaapen, die nog duizendmaal verder zyn, zo zouden wy die nu nogniet zien, hoe helder die ook mogen zyn , vermits 'er nog geen 6000 jaaren verloopen zyn, dat de werelt gefchaapen is geworden. ETHNOPHRONIAANEN, is de naam welken zekeren aanhang van Ketters in de zevende eeuwe droeg, welkers inzicht was, om de belydenis van het Christen geloof, gepaard te doen gaan met de bygeloovige Plegtigheden van het Heidendom; zo als by voorbeeld, de Sterrewichelary, de Bezweeringen, de Voorzeggingen uit den zang of de vlugt der Vogelen, en wat meer van dien aart mag zyn. Ook beoeffenden zy alle de boetedoeningen en verzoeningsmiddelen der Heidenen, zy vierden alle hunne Feesten, en namen op eene naauwkeurige wyze alle hunne plegtige dagen, maanden, tyden en faifoenenin acht; hier van was het dat aan hen den naam van Èlhnophroniaanen wierd gegeeven, famengefteld van hetGriekfche \ttes, natie, heiden; en van gevoelen: dat wil zeggen, ScBarisfen die de gevoelens der Heidenen aankleefden of Heidenschgezinde Christenen. S. Joan. Damasc. Hereef. fi. 94- ETHOPEA, Ethopica of Ethopia, 't welk men ook Ethologia noemt, is eene figuur van de Rhetorica of Rederykskunst. Zy beftaat in eene befchryving, eene afbeelding der zeden, der harstochten, van het verftand, der imborst, het temperament enz. van eenig Mensch. Dit woord is gevormd van het Griekfche zeden, gewoontens; en van sr«f«r, facio, fingo , describo. Quintilianus, Lib. IX. Cap. 2. noemt die Figuur imititii'o morum alienomm: wy noemen haar Afbeeldzel of Schets. Van dien aart is die fchoone plaats uit Sallusttus, alwaar hy bet afbeeldzel van Catilina fchetst: fuit magna vi&anïmi £f corporis, fed ingenio^malo, pravoque, en°het overige, dat men by dien Gefchiedfchryver kan vinden. Wy zullen 'er een paar voorbeelden van bybrengen, die insgelyks zeer treffende zyn. Eene daar van is het afbeeldzel van Cromwel , gefchetst dooiden we!fpreekenden Bossuet, in zyne Lykreden op de Kortingin van Engeland. „ Een Man, zegt hy, is 'er gevonden, van eene ongelooflyke diepzinnigheid „ genaard by fchranderheid van geest, even doorflee„ pen Huichelaar als bedroeven Staatsman, bekwaam ,, om alles te onderneemen en alles te verbergen: e,, ven werkzaam en onvermoeid in den kryg als in „ vrede; die niets aan de Fortuin overliet, van 't „ geen hy haar door vooruitzicht en wyze maatrege„ len koste beneemen , maar voor t overige zodaanig „ waakzaam en op alles gevat, dat hy nimmer de gun„ ftige gelegentheden heeft laaten voorbyflippen die ,, zy hem heeft aangeboden: in een woord, èen van „ die weelende en alles onderneemende geesten, die „ gebooren fchynen om de werelt te veranderen". De andere uit de Vaderlandjche Historie van den Heera J. Wagenaar ontleend, bevat de uit en inwendige; hoedaanigheden van den Erfftadhouder Prins Willem de IV. ,, Hy was zegt hy, van gelaat deftig, min„ zaam, achtbaar. De oogen die groot en blaauw ,, waren, ftonden hem doordringend en leevendig. ,, Hy droeg bruin lang hoofdhaair. In zyne jeugd ,, hadt hy zich op de kennis van Taaien en andere ,, nuttige Weetenfchappen, vlytigiyk toegelegd, 't ,, Latyn, Fransch, Engelsch, en Hopgduitsch fprak ,, hy, yaardigtyk. Ook was hy in de Wiskunde niet ,, onbedreven. In de Gefchiedenisfen, der Vorsten „ geleerdheid, met naame in die des Vaderlands, hadt ,, hy zich ook van vroeg af geoefend: en wil men, ,, dat hy de gebreken zo wel als de deugden, zyner „ Voorzaaten plagt te befpiegelen, op dat hy de eer,, ften zou mogen fchuwen; de anderen navolgen. ,, Luiden in deeze of gene weetenfehap uitfteekence, ,, bejegende hy altoos met achtinge, en ondervraag„ deze over het geen hem weetenswaardig fcheen. ,, Sterk boven maate was hy van geheugen, en men ,, heeft dikwils opgemerkt, dat hy de aanfpraaken, ,, die by verfcheiden' gelegenheden aan hein gedaan „ wierden, vaardiglyk, ingoede orde, en van punt ,, tot punt, wist te beantwoorden: fomtyds ook, als „ 't de gelegenheid vorderde, met eene minzaamheid ,, en gemeenzaamheid, die de herten innam. De zugt ,, ten oorloge, die, in verfcheiden' zyner Voorzaa,, ten, uitftak, en niet altoos even heilzaam was voor „ den Staat, fchynt hem luttel bezeten te hebben. ,, Ook heeft hy geene gelegenheid gehad, om, na ,, zyne verheffing in den jaare 1747, eenige veldflag ,, of belegering by te woonen, wordende de vooraf,, gaande punten tot de Vrede getroffen, op het 00„ genblik byna van zyn vertrek naar 't Leger. Schoon „ zyn gezag in den Vereenigden Staat, hooger gefte,, gen was, dan dat van iemant zyner Voorzaaten; ,, zou hy 't meent men, nog meer hebben kunnen „ zien verheffen, zo hy 't begeerd hadt. In 't ge„ meen, neigde hy meer, tot het gebruiken van zag„ te dan van ftrenge middelen, om zyne oogmerken ,, te bereiken. Hy was , meer of min haastig of op„ loopend; doch zyne drift was ftraks wederom over, „ en hy fchroomde fomtyds niet, zulke die'er dc uit„ werkzels van gevoeld hadden, door heufche beje„ geningen, van nieuws aan zich te verpligten. Y,, vcrig was hy in 't voorftaan van den Hervormden ,, Godsdienst; doch, volgens de Staatkunde van dit ,, Gemeenebest, gemaatigd, in 't verdraagen der ver„ fchillende Gezindheden, hebbende hy zelvs nu en ,, dan , Remonftranten en Doopsgezinden bevorderd tot ,, aanzienlyke waardigheden, waarby volgens 's Lands ,, Wetten, geene belydenis der Gereformeerde I.eere ,, vereischt werdt. In pragtige Hofhouding, behoef,, de hy geenen der Vorsten uit den Huize van Oran,, je te wyken. Ook was hy mededoogend en mild,, daadig, en ftrooide rykelykër," naar gelang dat zy,, ne inkomften vermeerderden. Begeerig om 't geen „ hem in den Staat gebrekkelykfcheen, te herilellen, ,, gaf hy meent men nu en dan, te ligt gehoor aan ee,, nigen, die hem desaangaande voorflagen deeden, ,, welken fomtyds meer gefchikt waren,, om eenigbyzonder belang dan om 't welzyn van 't gemeen te „ be-  ETSTOEL. er- Was zy van zins een* der Mesdames te bezoeken r* £ krefS h« zelvde bericht. „ Het is onbeïS a '„S »n- *'-,?.» Groote Vorstinnen moesten " e >n „ ia t openbaar verichyr.en, zonder lyfwagt, en kende " '11S VTjb*V° komsC te ^even" enz. tmét^n de Woord de £t/,0rttó in acht te neemen." _ /„ "e Mensch of Irf ^00forae"de gelegenheid een arm Mensch, of een Kind, 't welk haare aandagt trok " aanfprak, werdt haar onderricht, dat ze zo %Zcn' ï ST,'11"1"023' WCCZen: W3nthet fceedmet de lf"Dit woord Etiquette ftondt haar geweldig te-en e Toen de Leden der Franfche Academie haar vlS g- Sta? zvïn m" hCt Hlnd>'k Va" de» b ving zy hun, 0p eene zeer beleefde wyze betumde tn te ^ willen aanwéndeq om die volkomen te verftaan f- de JLeden Intt^ V* ^ **** de Leden van dat geleerd en aanzienlyk lighaam de Fm;^e Afai, allen wilden famenftemme, oméén woord uit de Franfche Taaie te doen, 't welk zy nófit n kon verftaan, en haar veel ftnerts veroirzaakte. De . Prefident verzogt te mogen weeten, welk dat aanftoot f lyk woord was Myn Heer, antwoordde de a 7^"&W- Etiquette, Etiquette.- De : Here eJ1rde;/^'»^ boegen zich en vert/okken. 1 ETMAAL, zie EETMAAL. - r^ffFP^' ' wordt het hoogfte i geSen', SSf de t^tTfil t T ■ deszelvs ^fc&ift, nf » f ais Prefident, benevens deszelvs ^wyw of&jzmer, en voorts zes en dertiLeden : zes naam yk uit elk Dingfpil; Edelen en Eigen-erfden door elkander gerekend. Doch van deeze zes en dertig Leden zyn tweederde deele een derde deei buiten den ééd; des 'er niet meer dan 'vier en twintig ,n de functie of befliering deezer Commisfte zyn. En dit verwisfeld zich jaarlyks, deezerwvze: dat uit elk Dingfpil, twee afgaan, en twïKkomen : dus alle de gefaamentlyke zes en dertig Leden van dit Collegie; die ook .den tytel van EdelmogeSe Heeren draagen,- twee jaaren in, en één jaar buiten den ééd bevonden worden. Aan dit Collegie zyn me" de eenen Raad en Landlchryver toegevoegt Deeze zes en dertig Leden blyven mede ad vitam; en, bv affter ving van één der Leden, is, ter verkiezing van eenen ander m deszelvs plaats, de eene beurt aan den Dros , en de andere aan de Etten of leden van de Et/loei zelve; zonder onderfcheid van Perfoonen 't zy Riddermaatigen, 't zy Eigen-erfden; byaldien 'dezeve daar toe bevoegt zyn, en eene zekere hoeveeE Held van goederen bezitten. Dit Collegie, 't welk gelyk wy in den beginnereeds aan merkten het hoogfte Gerechtshof deezw LanXéék uitmaakt, vergaderd op dc uitfehry ving vanidSILand- i drost, tweemaal s' jaars, te^/I,, Deszelvs Leden oh dee en, na gedaane,, eisch de's Landdrosts, wel1 e 'e functie van Hoofdofficier of Fiskaal waarneemt o er dc maaken, d,e de Criminee'e Justitie betreffen wel e ddaar, zonder oogluiking, met veel ftrenghe d wodt ïSÖ'iS^^'^'^.S Landt eral open ligt, en, wegens de nabyheid der veeler-i vreemde Temtoiren, van rondsomme zeer onveilig zyn 1696 ETIOLEMENT. ETIQUETTE. „ bevorderen. Afkeerig was hy, wyders, van 1 ,, lei ongebondenheid der zeden, fchoon hy in gi ,, fchap, vrolykheid beminde, en elk, op eene „ vallige wyze, wist aan te fpooren tot onbedv ,, genheid." De Ethopêa wordt verdeeld in Profographia, en i eigentlyk zo genaamde Ethopea. De eerfte bevat < befchryving van het Lighaam, deszelvs houding, daante enz. De andere is het afbeeldzel van het 1 en de ZielshoedaanigheJen. Dat van Prins Wil de IV. hier boven aangehaald, vereenigt alle die ( len. ETIOLEMENT, is een onduitsch woord, 't v eigentlyk gedaanteverandering der Planten betekent; ftaande daar in: dat de Stam tot eene ongewoone la te opfchiet; bleeker cn doffer van kleur is dan andi geene Bladeren of Scheuten zydwaarts uitgeeft, flegts aan het boveneinde eenige zeer kleine mism'; te Bladeren heeft, die witagtig zyn. De groote Gen< fche Natuuronderzoeker Charles Bonnet, heeft tragt 0111 te ontdekken, wat de oirzaak van deeze c aarting mag zyn; of het kome van hetAardryk, 1 gebrek of overvloed van water , lucht , warmt licht, of wat het anders zy. Door veelvuldige pre neemingen meent die Heer bevonden te hebben, 1 deeze wanftalligheid enkel fpruit uit gebrek van l'ic Zie hier wat hy daar omtrent zegt, in eer.en brief r, den Sweedfchen Baron van Geer te Stokholm: „ C ,, wasfen van eenerlei foort, in een zelvden grond { ,, plant, op gelyke wyze begooten, en gehouden ,, eenprlei lucht en w-armte , zyn behoorlyk opa ,, fchooten , wanneer zy open of met glazen Klokki ,, overdekt ftonden ; hoewel deeze laatften een we „ nig kleinder bleeven; maar die met houten Bakkc ,, bedekt waren, zo dat 'er geen licht op vallen koi „ zvn altemaal, op de gezegde wyze, misgegroef „ Dat zy een niet zo fterke kleur hebben, verwonde ,, my niet,- doch 't is onbegrypelyker, dat meer c „ minder luchts de geftalte en figuur van het Gewr ,, zelv kan veranderen." Zie tct $Mj, ©cf;web. fïjW, mie fer BBKfmfdMf.ff^anWiinaftt / mif "fok 17^ XVIII Sfctt/ m*. 137," ' 15 ETHULIA, zie BLOOTZAAD. ETIQUETTE. De voornaamfte betekenis fen vai dit woord, hebben wy reeds in ons Woordenboek , II Deel, bladz. 685. opgegeeven, wy hebben daar niet by te voegen dan eene zeer aanmerkensvvaardige anec dote, door eene zogenaamde Etiquette te weeë ae bragt. b fa Haare Majefteit de tegenwoordige Koningin var Frankryk, is van eene inneemende geaartheid zeei fpraakzaam en verpligtende, gereedlyk toegang vergunnende aan Perfoonen van alleileven rang; eene rechtfehaape afftammeling van haare Moeder de Keizerin Koningin , om deeze zelvde beminneiyke eigenfchappen beroemd. Toen haare Majefteit eerst aan den Dauphin getrouwd was, dagtzy, zonder eenig bedwang vryelyk te mogen gaan waar het baar behaagde, doch zy bevondt, tot haar groot leedweezen, het tegendeel. De vraag, als zy gereedftoiv.lt elders heen te gaan, was altoos, „ waar heen Madam';"' Om den K> ung myn Papa te zien, antwoordde de Vorstin „Het kan niet zyn Madam." 'Niet? waarom nfetf „ Het is onbeftaanbaar met de Etiauem" .  £.1 I1ÜN. zyn zou, ten aanzien der Struikrooms; ten ware z niet, door de vrees tegen zwaarè ftrafién, jnin o meer worden afgefchrikt. Ook worden, door dit Co^ legio, de Proces/en, die van de mindere Rechtbanken door den weg van Appél, daar voor gebragt worden afgedaan. Hoewel een, die een Proces voor dit Ge recht verlooren heeft, na verloop van twee jaaren wanneer, gedeeltelik, weder andere Leden daar il zitten, voor dit zelve Gerecht weder Apelleeren mag als wanneer de zaak geheel en onherroepelyk bellis l wordt. Een' Lid van deezen Etftoel te zvn, geeft het radi kaede of de oirfpronglyke bevoegdheid tot alle anderf Commisfien,- en, in 't byzonder, tot die der Geelefu teerde Staaten; waarin geenen anderen worden toegelaaten, dan, die reeds te vooren Leden waren van dienzelven Etftoel. ETTEiN", is zo veel als Rechters; in die betekenis ontmoet men het woordAtten dat het zelvde is, meermaaien in de oude Friefche Wetten; en in het hier bovenflaande Artykel-, hebben wy gezien, dat zesen- dertig Rechters Etten genaamd, het voornaamfte Ge- e:htsiiof in het Landfchap Drenthe u/tmaaken. Om aan onze Lee :ers een volkomen denkbeeld te geeven, waar in eigentlyk het ambt en pligten van de Etten beftaat, laaten wy volgen het geen men daar over in het Landrecht van Drenthe, Boek I. Art. 9, en vervolgens, vindt opgetekend. De Perfoonen dewelke den Etftoel zullen bckleeden, worden gekoozen uit ieder Dingfpil vier, wezende Eigen-Erfden in het Dingfpil waar uit dezelve verkoozen worden; eerbaare, lofweerdige, enonbefprookepe Mannen, Ledematen, ende Communicanten van de waare Gereformeerde Kerk, zonder onderfcheidt van Edel of On-Edel, moetende konnen leezen en fchryven; en in eigendom hebbende een vierendeel Waardeels, met zyn toebehoor, ten minften vyftien honderd car. guldens waardig; doch daar geen Waardeel is; zullen dezelve ten minften vyftien honderd guldens moeten verfchatten; ende in hetzelve Dingfpil daar uit zy gekoozen worden woonagtig zyn , uitgenomen de Secretarisfen in der tyd, die ratione ojftcii te Aifen woonen. En worden de voorzeide vier en 'twintig Etten om den tweeden Lotting in het begin van dezelve voor de helfte verandert, te weeten uit elk Dingfpil twee, langst in dienst geweest zynde, wordende de verkiezinge van de nieuwe aankomende Etten gedaan ingevolge Inftrudie van den Drost van den jaare i66x. In den Etftoel zullen inkomftig geen' nieuwe Etten mogen verkoozen worden , die in op- en neer-gaande Linie in infinitum, in de Zyd linie tot in den derden graad, en in de Zwagerfchap tot inden tweeden graad inc'ufive eikanderen beftaan, zo lange de Zwagerfchap continueerd. De nieuwgekoozene Etten zyn gehouden op 't verfchryven des Drosten op den eerstkomenden Lotting te compareeren, om (na dat zy den volgenden Eed zullen hebben geprrefteerd) mede fesfie in den Etftoel te neemen, zonder zich daar van temogen excufeeren, op pcene van geenzins ten eenigen tyde voortaan tot den Etftoel geadmitteerd te worden, (voorbehoude'yk nochthands wettelyke excufen van uiterften ouderdom of anderzins, tot discretie van den Etjloel) en X. Deel. j j ETTER; ETTERBREUK. jCtf daarenboven te verbreken dertig Goudguldens, de t'elf* te ten profyte van den Drost, de andere helft tot profyt van den Etftoel te employeeren; en in cas van \ erweigering, zal niette min op den zelven Lotting eenen anderen in zyne plaats gekoozen worden. A'le Etten zyn gehouden des morgens, ende des namiddags als de klokke geluid is, in de Vergadering te verfchynen, ten waare zich iemant van zyne abfentie totcontentement van den Drost en Etten, genoegzaam konde excufeeren; zal ook niemant van den Etftoel mo gen vertrekken eer de Lotting geëindigt/, en opgeheven is, by verbeurte van vier Goudguldens, de eene tot profyt van den Armen, en de drie andere tot profyt van den Etftoel te emploijeeren. By aldien een van de Etten, gelyk ook de Drost zelve, zyn Byzitter, of de Landfchryver eenige Refolutien, Advifen, Deliberatien, of Verklaaringen in den Etftoel beraamt, mochten ontdekken buiten last van den gemeenen Etftoel, zullen gebroken hebben tien Goudguldens, half tot profyt van den Drost, en half tot profyt van den gemeenen Etftoel. Indien bevonden wierde dat iemant in den Etftoel, zonder onderfcheidt van Perfoonen, eenig geld, giften of gaven in 't klein, ofte groot Van Partyen hadde ontvangen, om dezelve in haare zaake daar voor eenige hulpe, byftand, ofte faveur te betoonen, ende men hem daar van konde overtuigen, dezelve zal daadlyk uit den Etftoel geworpen, ende nimmermeer tot denzelven weder geadmitteert worden. In den Etftoel zal niemant mogen wyzen en richten over de zaak van zyne Bloedverwanten in de opgaande, en afgaande linie, noch ook over zynen Broeder, of Zuster; Broeder, of Zusters Kinderen; Oomen, of Moeijen,- volle Nichten, of Neven,- 't zy van volle of van halve Sibbe; aangehuwt of aangebooren,- en zal om verdere Verwandfchap niemant gefufpecleert mogen worden, by de pcene van twee Goudguldens, ;en profyte zo als hier boven is gefteld. Eed der Etten. „ Gy looft ende zweert dat gy een \*room en ge, trouw Ette wilt zyn, over alle Procesfen en zaaken , die hier zullen dienen, rechte oordeelen en Sen, tentien helpen vinden en wyzen, naar Landrechte» , en naauwe beste kennisfe; altoos God en de Jufti, tie voor dogen hebbende; en zulks niette laaten , om lief of' leet, giften of gaven, vriendfehap of , vyandfehap , of om eenige andere zaaken." Zo waar helpe u God Almachtig. ETTER in 't Latyn Pus, noemt men eene witte, :enigzints lymerige, meer of min gebonden, reuk- en "maakloofe vloeiftof, beftaande in zyn famenftel, uit vey , olie, water, verbroeken vetcellen, dergely:e vaten van verfchillenden aart, en meer andereonrelykflachtige deelen; zie verder over ETTER als nede over ETTERBORST en ETTERMAAKEN3E MIDDELEN in ons Woordenboek II. Deel, op lie Artykels. ETTERBREUK in het Latyn Empyocele, noemt men iene verzameling van Etter, in den Zaadbal zelve, of n het Balzakje, gevolgd op eene voorgaande pfaatsyke ontfteeking, of algemeene koortsagt.'ge ziekte. Dit Gebrek, als het den Bal zelve aantast , doet lezelven dikmaal geheel verfmelten, en als ontraaffeC c i.len;  Xtfog ETTERDRAGTEN. len; In dit geval eene Zweer maakende, lift dewel ke van dag tot dag, dunne, witte en vezelagtige lig haamtjes voortkomen. De opening des Gezwels met het Lancet, zo haas de verzaameling zulks toelaat, en het opvolgende ge bruik van zagte balfemagtigfe Heelmiddelen, bellisfei in beide deeze gevallen de geneezing, die nogthand: moeijelyker is in de verzweering des Bals, dan vai den Balzak. ETTERDRAGTEN verflaat men bcpaaldelyk door eene konftige Verzweering, door het Snymes, Byt middelen of het Brandyzer gemaakt, en onderhoudei door een dagelyks ingebragte Erwt, van een ftukji der Gentiaan-wortel en dergelyken, zie ook op FON TANEL. De Etterdragt^ wordt vooral gefteld me oogmerk, om de hoeveelheid der ontaarte Vogten ts verminderen, of dezelven afte leiden van eene plaats, op dewelke zy haare verderftelyke uitwerkingen oef fenen. Als eene Konstbewerking aangemerkt, moet zegedaan worden, of met het Mes, of met het Brandyzer. De eerfte manier is de beste, en moet alle andere worden voorgetrokken. De geringe toeftel welke zy vordert, de vaardigheid der uitvoering , en vooral haare kortftondige pynlykheid, zyn zo veele redenen welke deeze verkiezing wettigen. Eene Etterdragt kan gefteld worden op verfcheiden plaatzen des Lighaams. De gemeenfte nogthands zyn de Opperarm, de Dye, en de Schenkel. In elk deezer deelen, verkiest men daar toe inzonderheid die plaatzen, welke niet door eenig Spierdeel beflaagen worden, en alwaar geene aanmerklyke Bloedvaten of Zenuwen, gelegen zyn. Dus* worden ze by voorkeur gezet, aan den Opperarm, in de tusfcbenruimte van fielt onderfte einde der Dêltoides,; en de Biceps; aan het beneden en binnenfte gedeelte van den Dye, ter zyden den rand van de Vastits interims; en aan het binnen- en bovendeel van den Schenkel, tusfchen den binnenrand des Scheenbeens en de Kuitfpieren, een weinig laager als de inhegting is der Becnbuigers. Tot een voorbeeld der uitvoering, zal ik de laatfte plaats uitkiezen. Zich zelve geplaatst hebbenda aan de buitenzyde van het Been des Lyders, die op eene ftoel van eene bekwaame hoogte gezet is, laat men door eenen Helper, die tegen ons over ftaat, de Huid, aan zyne zyde, wel opligten, terwyl men het zelve doet aan dé andere zyde; men doorfnyd als dan, de dus opgeligte Huid tot in het Vetvlies, legt eene Erwt, of een rond ftuk van de Gentiaan of Lischwortel, in de gemaakte opening; en overdekt alles met droog phikzel, een kleefpleifter, drukdoek , en windzel. Dit verband, dat niet moet worden weggenomen, dan als het door de volgende Verëttering is los gemaakt, wordt als dan verwisfeit met een ander van den zelvden aarten op die wyze vervolgt men dagelyks, zo lang als de omftandigheden zulks vorderen. De Frandyzers, gelyk in veele andere operatien zyn ook in het zetten eener Etterdragt, geheel buiten gebruik geraakt; zo, om dat ze eenen meerderen toeftel vorderen, als om dat ze verfchriklyker zyn voor den Lyder, dan het Snymes. Ik zal om die reien ciecze manier met ftilzwygen voorby gaan, als niet gezind, my op te houden met de 'befchryving vai ETTERGEZWELLEN. Konstbewerkingen, welke men op goede gronden reeds voorlang heeft afgekeurd. : Wy hebben aangemerkt, dat de Etterdragtcn insga lyks gemaakt werden door Bytmiddelen; en moeter er nu by voegen, dat 'er Heelmeesters zyn, we!k< deeze manier voor alle andere aanpryzen', voorgee vende, dat ze eene veel fterkere afleiding der Vo* ten veroirzaakt. Deeze bedienen zich hier toe door. gaans van den Bytfteen, gelegd in de gemaakte opening eener Kleefpleifter, en op zyne plaatsgehoudeij door eene andere dergelyke pleüler, een drukdoek en een windzel. Men kan van deeze wyze gebruik maaken by Menfchen die uit vooringenomenheid te gen het Snymes, zich niet aan de eerfte onderwerpen willen ; en dit is ook de eenige omftandigheid, waar tn ik begrype dat ze onze aanpryzing waardig is. Hoe veel werk de oude Heelmeesters maakten van de Ltterelragten, is het egter maar al te zeker dat ze m de minfte gevallen , aan onze oogmerken beantwoorden. Van Helmond , heeft ze reeds om die i eden, als geheel nutteloos verworpen, en is hier in van verfcheiden andere Geneesheeren nagevolgt Men pryst ze voornaamlyk aan in hardnekkige Hoofdpyi en, in verfcheiden foorten van Oogziekten, in verouderde Zweeren aan de Beenen by kwaadfappige voorwerpen en in Kropzeerige gezwellen aan den hals, of op andere plaatzen, in de Kanker, en dergelyken. Zo gering egter, als derzelver nut is in veele eevallen, zo zorglyk is fomwylen haare toeheeling Etterdragten die verfcheiden jaaren , vooral by- hoogbejaarde heden hebben plaats gehad, cn veel voet verfchaft; kan men als natuurlyke ontlastplaatzen aanmerken , welke niet, dan ten koste van de Gezondheid geflooten worden. Eene Etterdragt zelvs die indeezen leeftyd van zelve ophoud te vJoeijen, of toebeeld, is doorgaans eene voorbode des Doods en vereischt, indien mooglyk, door fterk prikkelende middelen hernieuwd te worden ETTERGEZWELLEN is eene Klasfe van Gezwellen, waar toe behooren: i. Het Ettergezwel zelve: De nederzettingen van Etter, en 3. de Etterbcrst. Wy zullen den kundigen Heelmeester D. de Ge^cher volgende, eene zaaklyke befchryving v*n deeze ongemakken en de middelen welke tot derzelver .geneezing dienen aangewend te worden, aan onze Leezers mededeelen. 1. Bet Ettergezwel. Het Ettergezwel is eene meer of min bepaalde cn cjmfchreeven Zwelling, gevolgt op eene plaatslyke Ontfteekmg, of Ontffeeken Gezwel, cn gemaakt door eene verzaameling Etter, in het Vetvlies.' Men voorfpclt dc vorming van een Ectierrezwcl wanneer de gewoone verfchynzelen der Qntfteekfrjc in weerwil van alle poogingen ter oplosfing, befienlig toeneeincn, en de Pyn meerder kloppend meer :ot een zeker punt bepaald wordt. Dat de Etter bereid, en het Ettergezwel tot denftrat ,-an rypheid gekomen is, wordt voornaamlyk aan»eveezen, door eene meer of min duidlyk* voeteolnng, welke men waarneemt, als het Gewei met wee tegen over elkander gefielde vingeren,"beurtmgs gedrukt wordt; door de zagtheid, witheid, en 'flpynlykheid van deszelvs toppunt, door het \ ermin- |  ETTERGEZWELLEN. minderen van dc bekende verfchynzelen der Ontfteeking; en door het ontvellen van het meest verheven gedeelte der Zwelling. , . De behandeling van het Ettergezwel, bepaald zich jrhee!lv-k,'tot het bevorderen der Ett er maaking, de ontlasting van den ingeflooten Etter, en de heeling der nablyvende verzweering. De Ettermaahng wordt bevordert, door het gebruik van enkel weekmaakenle Pappen, en eene Aderlaating, als de Lyder jong, 'fte>-k volbloedig, en de ontfteeking uitermaaten he' Mg is. In de tegenilelde omftandigheden , gefchied zulks best, door het vermydcn van allerleye ontlastingen: eene opwekkende en eenigzins verwarmende leevenswys, en het gebruik van Pappen, voor een gedeelte weekmaakende, voor een gedeelte prikkelende. De beste Pap in het eerfte geval, is, .die bereid wordt uit Gort, gekookt in Karnemelk; in het laatfte die uit dit zelvde bereidzel, Honing, onder de asch gebraade Uijens, Zuurdeeg, en dergelyke wordt famengefteld. De ontlasting van den ingeflooten Etter gefch;ed.fomtyds door de Natuur, erimoetmeermaalen door de kunst bewerkt worden. De volkomen rypheid van het Ettergezwel, bepaald in meest alle gevallen zonder onderfcheid, het tydftip waar m de i Heelmeester zulks be verken moet. Het Brandmiddel, het Lancet, het Snymes, zyn de voornaame werktuigen van welken men hier toe gebruik maakt. De keuze derzelver, in gegeeven gevallen ; de manier hunner aanwending; en deregelen welke daar by moeten in acht genomen worden; zullen we hier ltraks laaten volgen. Omtrent de heeling der nablyvende Verzweenng heeft men het volgende in acht te neemen; wanneer naamelyk de grond van het Gezwel gelyk is mef de b iiteiifte oppervlakte van het Huidweefzel, kan men de genee;ing verkrygen, alleen door het aanleggen van droog PJukzel, van Plukzel meteen zamentrekke:id Vogt doordrongen en gedroogd ; gelyk ook, 'van veele zogenaamde velmaakende Zalven en Pleifters, door een wslfluiterid Verband bevestigd. Doch wanneer de randen van het Gezwel, meer of min boven den grond vei hoeven zyn, en de Zweer derhalven eenigzins hol is, bediend men zich van balfemagtige hulpmiddelen. Een der besten van deezen , en die nauwlyks genoeg kan aangepreezen worden, is de Edenburge'r Wondbalfem, waar van men de bereiding op dat Artykel kan nazien. Men moet egter, in de eerfte dagen na het doorbreeken of openen der Ettergezwellen, en vooral, wanneer ze met verhardingen in den omtrek vergezeld zyn, met het gebruik van weekmaakende Pappen blyven aanhouden; en dat in zeer groote verëtteringen, de Koortsbast moet gegeeven worden, is misfehien niet onnut hier by te voegen. _ _ Wat het openen der Ettergezwellen betreft; weinig Konstbewerkingen zyn zo gemeenzaam ; dan weinige zyn 'er ook met zo veele onnauwkeurigheid befchreeven dan deeze, inzonderheid voor zo veel betreft de maat der infnydinge. Celsus , hoe naauwkeurig hy ook is in liet onderfcheiden der gevallen, welke al, of niet, door de branding, of met het mes, moeten geopent worden; heeft de noodzaaklyke hoegrootheid der infnydingen, naar de uitgeftrektheid des Gezwels, en den ftaat der ETTERGEZWELLEN. 1695 Bekleedzelen alleenlyk, afgemeeten. Hy verklaard zich in kle.ine Ettergezwellen, voor kleine, in grootere, voor groote infnydingen, en wil zelvs een ftuk der Bekleedzelen hebben weggefneeden , wanneer deeze, of uitermaaten dun, of als leevenloos geworden zyn. Ettergezwellen, niet geplaatst in zenuwagtige deelen, gebied hy te openen met het Brandyzer; maar die in deeze voorkomen, met het Snymes. In de eerfte ook, wil hy het openen doen ftand grypen, voor en aleer het Gezwel ryp is, in de laatfte daarentegen, beveelt hy het zelve, tot zo lange uit te fteilen. In Ettergezwellen die alleen de Bekleedzelen inneemeu, of geplaatst zyn onder den Oxel, of in de Liesfchen, zegt hy, dat geene opening altoos moet gemaakt worden , en men de van zelvs gebeurende doorbraak moet afwagten. Fabritius ab Aquapendente , volgt geenen anderen grondregel. Kleine Gezwellen gebied hy te openen met een Brandmiddel, maar die grooter zyn door eene Infnyding. Hy verfchilt nogthands daar in van Celsus, dat hy in de laatfte zelvs, geene zeer groote Infnydingen wil gedaan hebben. Dionis , die opzetlyk over het handwerkend gedeelte der Heelkunde gefchreeven heeft, verdient ten deezen opzichte, naauwlyks geleezen te worden. Alles wat hy hieromtrent aanmerkt, beftaat daar in, dat 'er Ettergezwellen zyn die fchielyk, andere die laat moeten geopent worden : dat 'er zyn , die men moet openen met den Bytfteen, en zulke, waar in dit gefchieden moet met het Lancet: dat eindelyk, de infnyding altoos moet gedaan worden aan het benedenst gedeelte der verzaameling; zich naar delengte der Spiervezelen uitftrekkende; en den eerften dag zo groot moet gemaakt worden, dat men zich naderhand niet genoodzaakt vindt om dezelve te hervatten. Men kan 'het zelvde zeggen van Heister, hoe zeer ook beroemd wegens zyne kunde, doorzicht, en werkzaamheid, in de verfcheiden deelen der Pleelkunde. Le Dran zegt ,• men kan de Ettergezwellen openen door Bytmiddelen, en men kan het doen door een fnydend werktuig. Daar zyn gevallen waar in men de opening liever moet,-maaken met den Bytfteen, dan met het Lancet. Zulke zyn de Ettergezwellen uit fcheiding van ziekte, welke fomtyds de kwaadaartigeKocit- fen doen eindigen. Men ftelt wyders'voor, om met de Bytfteen te openen de Ettergezwellen welke door vergadering gemaakt zyn. In die gevallen, waar in de vogten, die een Ettergezwel maaken, uit haaren aart weinig warmte hebben, en in welke de ryprnaakende dingen weinig uitwerking hebben gedaan, doet de hitte van de Bytfteen de Etter verder ryp worden; en wyders ontftaat ons de. grootheid van de Zweer die de doode Korst maakt, om de lippen van de Wonde weg te neemen, en houdt haar nog langer open. De infnydingen vervolgens, onderfcheid hy in twee foorten • de eerfte naamlyk, gefchied zonder, de tweede, met verlies van zelvftandigheid. Indien, dus vervolgt hy, de Etter niet diep zit, en flegts 111 eenen kleinen omtrek de Spieren met de Bekleedzelen heeft los gemaakt, moet men zich vergenoegen met het Gezwel in zyne geheele lengte te openen. Als men voor'het openen van het Gezwel, cioor op het zelve te drukken, gewaar wordt, dat dc Etter wy.d en zyd onder het Vetvlies of onder de Huid verfpreid is kan men zich niet vergenoegen met eene enkele Cc 2 m-  170» ETTERGEZWELLEN. infnyding; die zoude twee foorten van Lappen laaten welken naar binnen omkrullen, de Verbinden pynlyk maaken, en zelvs verhinderen zouden om de dienitige Ettermaakende middelen gemaklyk naar alle de deelen der Zweer te brengen. Men moet in zodaanigen geval, een gedeelte van de eene of zelvs van de beide lappen, met de fchaar, of ook met het mes wegneemen. De Eeerftellingen van Scharp, komen voor een groot gedeelte overeen met die van Celsüs, inzonderheid voor zoveel betreft dc infnydingen. Hv verklaart zich volftrekt tegen het vtóegtydig openen der Ettergezwellen die tot fcheïding van eene Ziekte dienen; en zegt zelvs in algemeene uitdrukkingen dat men geen Gezwel meet openen, voor de Huid dun, en de (chommehng van den Etter klaar te voelen is Gelyk gebreklyke Voorfchriften, in zaaken welke onze daaden bepaalen moeten , den weg baanen tot onvermydlyke mjsflagen, is het niet te v erwonderen, dat de meeste Heelmeesters in het openen der Ettérge«H*ömdwaalra. Allen worden we meer of min beftierd door volgzugt. De roem onzer Leermeesters, geeft aan hunne onderwyzingen bet gezag als 't waare der onveilbaarbeid. En de algemeene goedkeuring welke een Schryver verworven heeft, die men zich ten geleide verkiest, belet ons niet zelden zelve te denken , en door eigen nafpooringen het waare te onderfcheiden van het valfcbe ,-■ het twyffelagtigë van het zekere. Heelmeesters waarlyk, die niet op hunne hoede zyn tegen deeze kragt der Volgzugt, moeten noodzaaklyk overflaan tot één deezer uiterften Zv moeten naamlyk de Ettergezwellen te vroeg of te laat te mm of te veel, en al of niet op de behoorlyke wyze openen ; naar dat het byzonder Leerftelzel van hun gehefkoosden Schryver medebrengt, en zy hun vertrouwen op denzelven vestigen. Deeze aanmerking, bedriege ik my met grootlyks, bewyst de noodzaaklykheid die er is, om dit ftuk met mee;der gezetheid als tot nog toe gedaan is, te behandelen; cn de byzondere gevallen aan te wyzen, welke bv voorkeur e.sfchen, dat men hjjp aan deeze of gene manier onderwerpe. Op deeze verbeelding ten minften waage ik.de volgende Voorfchriften, gegrond inzonderheid ' op de ondervinding, en in allen deelen overeenkomhêdeT me6St SoedSekeLlrde befchouwlyke kundigGeenig Ettergezwelmoet men openen, voor cn aleer men daar m eene duidlyke Vogtfchommeling waarneemt; of, als deeze Vogtfchommeling duister is daar nevens een pateafe zwelling der Bekleedzelen lc- fpeurd wordt De opening van kleine en oppet- vlakkige Ettergezwellen, kan men aan de werkiugder veTt^.^ * Oxels 2 de UoA^oTnrt i^ aan ee tl van zelvs gebeurende doorbraak onderwerpen -!^ ! Et:7gezweAen op dezelvde plaatzen , afhanglyk van Pokftnet, als ze niet tekenen van zelve met eene ru me opening te zullen doorbreeken, behoorden met een Bytmiddel geopent te worden. Op SS IT-vtrnï "°°rwaarden ^ ™nde, moe inen ha delen met al.e zogenaamde koude Verzweerden dat l %^^reéTe^^l 2eCT ^ ! ( 1 f t 1 I C e i d d d ti v v Zi dl D ii •l If K éi k >£ ni e rt c; 1} ai ii ETTERGEZWELLEN. uït^ébreldE^gezwellen, die eene merklvke uitgebrerdheid hebben; moet men openen of met het Lancet, ol met het Snymes. De maat der IrSdmg m dee rn zelvde gevallen, als ze door eene iS teomfchryvtng bepaald zyn, en in deelen plaats Spen voor eene kupftige drukking vatbaar moer r,\l mercUevan d^erWndiii^^|ï —■ Ettergezwellen, hoewel eenvoudig, maar zi'h bevindende onder een peesagtig uitbreidzel, mcVèn als ze met zeer groot zyn, o^er hunne ganfcÏÏene te maar m het tegengeftelde geval, met eene mefr of min ruime Infm ding geopent worden -Ü!f Me verzaamehngen xanEtter, welbede ganfche uiteeftrekf heid van eenig voornaam deel inneemen en fe S doen afwyken van de onderliggende Soleren Jnïï men openen, op de voordeehVftV■ , P 5 et lasting1: de mee'st f^S^g^^0^. dmg, « der Borsten, als ze n,WPS^gC ^^2T^ oorbreci.cn, z m ten onzirL7 g Ef10,es van ze,ve cr infnydinè e s f ' Va" de hoegrootheid rgezwellen van anê^ZT- t^'T^ # m-deren eene ruime Sfin'^lt^V^' m Etter in de Borstholte^tTI ^Uittartingen il van hetRibbenv e ,1' £5*? Selwyze «eef" ' opening doorfneeden flegts meteen e klei- welke het een of ander gedeéltT^I ^'S™™]; s Buiks inneèmen, en Set afhang f C" ?ntr,ék .«c vierde deelen vn&^J^^  ETTERCEWELLEN. ETTERGEZWELLEN. 1701 geopent worden. —— De Ettergezwellen van de Ingewanden des Bekkens, 'c zy dat ze zich vcrtounea boven het Schaambëen, of aan den Bilnaad, moet men met veel voorzigtigheid, en door eene bepaalde infnyding openen. — Een Ettergezwel van den Balzak, met verzweering of eenige andere ontaarting van 'een der Ballen gepaart gaande, eischt esne opening Betke zyne ganfche lengte inneemt. Ettergezwellen in den omtrek van den Aars, moeten alle in hunne ganfche middenlyn doorfneeden worden. De Ettergezwellen der Gewrigten, moet men liever met den driekanten Priem openen. —1 Het is geenzins het zelvde met dat foort van Ettergezwellen, welke in de nabyheid van eenig aanzienlyk Ge wrigt plaats grypen, en het gevolg zyn van eene verzakking der ftof, uit eene verzweering van de eigen Bekleedzelen, of de holte des Gewrigts zelve, want deeze alle, mDeten over hunne ganfche lengte geopent worden. ——— In dat foort van Vyt, waar by de Etter huisvest in de fcheede der Peezen, yan de buigende VingerSpieren, moet men de ganfche uitgeftrektheid der verzaameling ftoutelyk opfnyden. Het zelvde is waar in een ander foort deezer Ziekte waar in de Etter naamlyk, in het moesiigtig van den top des Vingers huisvest, en zich zelve by tyds geenen weg baant door de Bekleedzelen. Verzaameüngen van Et¬ ter onder den zogenaam len Ringband der Voorhand, Behooren, of met eene infnyding beneden, of tevens met eene andere, boven dien band, geopend te worden. • lm De Ettergezwellen van het Verheme'te, de Amandelen, het Tandvleesch, en van de binnenfte oppervlakte der Wangei, vorderen allen, flegts kleine infnydingen. ——— De Ettergezwellen van het Hoornvlies, moeten naar evenredigheid van hunne grootte, met eene ruime opening doorfneeden worden. ■ Men kan het zelvde zeggen van het Etteroog, de verzaameling naamenlyk van Etter, in een der Oogkamers, welke de doorfnyding vordert van byna den hal ven onderften omtrek des Hoornvlies. ■ Zie daar de voornaamfte Regelen, naar welke wy ons gedrag in het openen der Ettergezwellen moeten inrichten. De beginzelen van elk derzelver, voor zo veel betreft de uitgestrektheid der Infnydingen, leeze 'men in de uitmuntende Verhandeling van zelvden Heere Davto van Gesschf.r, (met behulp van wiens Oeffeneate H^lkunde, wy dit Artvkel gefteld hebben) in de PërMndelzngeh van de Hollandfche Maatf. der Weetenfchappen, XIV. Deel, bladz. 54b ehéi De daadlyke opening zelve der Ettergezwellen, daar wy nu van fpreeken moeten, gefchied thands alleen met het Ltncetr, met het Snymes, of met een Bytmiddel. Het Bretndyzer, hier toe ook in gebruik by de Ouden, heeft al voor lang alle goedkeuring verlooren, met uitzondering flegts van zeer weinige gevallen, welke wy ter Zyner plaatze zullen aanwyzen. De gemaklykfte manier om een Ettergezwel te openen, is die geschied met het Lancet, waar van men de afbeelding vindt op Plaat XII. F:g. of, met dit, en é!:n dc Siymtsfen, welke doorgaans Blstouris genaamd worden, en op dezelvde Plaat afgeteekendftaan onder de Fig. 6, 7 en 8. geleid langs den groef der Sleuffonde, F'g. 9. Het eerfte Werktuig alleen, voldoet zeer wel in al¬ le Ettergezwellen, welke geene groote infnyding behoeven, en wier B.ekle&dzelen aanmerklyk verdund zyn. De overige Werktuigen zyn noodzaaklyk, als de infnyding aanzienlyk zyn moet, of in Deelen gefchied , welker famenftel vordert dat men met alle behoedzaamheid te werk ga. * Als men zich alleen bedient van het Lancet, bepaalt men het Gezwel zydelyk met den duim en de twee voorfte vingeren der linkerhand; fteekt de punt van het Werktuig, op de voordeeügfte plaats voor de ontlasting, tot in de verzamelplaats van den Etter; en maakt, door eene opligtende beweeging, de infnyding zo groot als men dezelve nodig oirdeelt. Als men tevens gebruik moet maaken van de overige Werktuigen, wordt het Gezwel even dus bepaalt en geopent als zo even gezegt is. Men brengt vervolgens de Sleuffonde, door de gemaakte opening, zo ver binnen en opwaards als men wil dat de infnyding zal lang zyn; drukt dezelve, zo veel mooglyk zy, tegen de binnenfte oppervlakte der Bekleedzelen; en doorfnyd deeze met het Snymes. tot aan het einde der Sonde;' 't zy van buiten na binnen, 't zy van binnen na buiten , naar dat men zich bedient van een regt of van een krom Snymes, of, ingevolge eener willekeurige verkiezing. 'Er zyn Heelmeesters die zich in alle gevallen , eeniglyk bedienen van het Mes, doende hier mede, zo wel de doorbooring, als de opfnyding van het Ettergezwel. Andere, na alvoorens het Gezwel met het Lancet geopent te hebben, vérgróoten deeze opening met de Stylet-Seliaar, zie STYLET-SCHAAR. Buiten deeze manieren om een Ettergezwel door Infnyding te openen, is 'er nog eene andere, by geen Schryver zo veel den Heere Gesschef, bekend is gemeld, en waar aan men zeer wel den naam zoude kunnen geeven van de Ontleedkundige. Men doorfnyd by deeze eerst de Bekleedzelen, in eene vooraf bepaalde uitgeftrektheid, en vervolgt naderhand de infnyding in diepte met alle mooglyke voorzigtigheid, tot men in de verzamelplaats van den Etter is doorgedrongen. Deeze manier is verkieslyk in alle diepliggende Eutrgezwellen, inzonderheid in Deelen, welkers infnydingen meer of min gevaar influiten. De beste wyze om een Ettergezwel te openen door Bytmiddelen, is deeze. Men dekt het Gezwel met eene fterk kleevende Pleister, die in zyn midden een gat heeft; evenredig in grootte, aan de opening welke men wil maaken, in dit gat legt men een ftuk van den Bytfteen, een weinig nat gemaakt, en overdek}; alles met eene dergelyke Pleister, een Drukdoek, en een Windzel. Na verloop van omtrent drie uuren, neemt men het geheele verband af, en geeft aan den Etter gelegenheid om zich te kunnen ontlasten, met de doode Korst te doorfnyden, of zelvs geheel weg te neemen, Hoedaanig een Ettergezwel ook geopent zy, het eerfte verband moet altoos beftaan uit droog ên zagt draadplukzel, zagtelyk tusfchen de lippen der fcheiding ingebragt, en van een weekmaakende Pap, die best de ontlasting van den Etter toelaat, overdekt. De volgende verbanden, behooren naar gelang der byzynde omftandigheden, geregeld te worden. Altoos moet men zorg draagen, om het Deel dus te plaatzen, dal C c 3 'daar  I70Z ETTERGEZWELLEN". ETTERGEZWEL van ben GROOTEN OOGH. daar door de ontlasting van den Ettpr begunftigt, wordt; 2. Nederzettingen van Etter. Verzaamelingen van Etter, of ten minften van een vogt, hier aan zeer gelykvormig, op eene zeer fchielyke wyze, zonder plaatslyke Ontfteeking, doch meestal na eene Koortsagtige Ziekte, in een anderzints gezond deel voortgebragt, wordt eene nederzetting genoemd van Etter. Somwy'en zyn deeze verzaamelingen bepaald, en maaken eene Zwelling, in zekere maate omfchreeven: meermaalen neemenze de ganfche uitgeftrektbëid in van een Deel, en doen het zelve in zynen gantfchen omtrek uitzetten. Het voorafgaan eener Koortsagtige Ziekte, eene zeer fchielyke, niet ontfleekcn, roosagtige; of zugtige, maar gefpannen Zwelling, en eene meer of min blykbaare Vogtgolving, zyn derzelver foort onuerfcheidende Kenmerken. Haare meest gewoone Zitplaatzen zyn, de omtrek der borstholte, het gewrigt des Elleboos, het Kniegewrigt, dc Dye, en het Been. Als ze een ganfeh Deel inneemen, verbreeken ze alle cellen van het Vetvlies, en fcheiden de Huid van de onderliggende Spieren, en deezen zelvs van clkanderen. Het gebruik eener weekmaakende Pap, zo lang de kenmerken der verzaameling nog eenigzints duister zyn; en de ontlasting des Etters door eene infnyding, zo haast dezelve een genoegzaame trap van blykbaarheid gekreegen hebben; zyn in deeze gevallen dc eenige hulpmiddelen. Dat tot het getal deezer kenmerken nog moet gebragt worden, eene zekere pateufe, dat is, indruk; haare, doch zich fchielyk herflellende en eenigzints wcè.flreevendc Zwelling der Bekleedzelen; en tot dat van derzelver oirzaaken, vooral aan de benedenfle Ledemaaten, eene fcheefwording des Ruggraats, en Verzweering van fommige der Buiksingewanden, is iets dat hier by nog diende aangemerkt te worden. 3. De Etterberst. Alle verzaameling van Etter, binnen de bepaalingder Borstholte, wordt den naam gegeeven van Etterborst. Deeze verzaameling kan plaats grypen, in een der zakken van het Borstvlies; in de verdubbeling van het Middenfchot ; of' in het Cclswyze wcefzel dat het eerstgemelde Vlies verecnigd met de omvangende Deelen der Borstholte. Eene Longontfteeking of Zydewee, tot verettering overgegaan; eene zeer zwaare èn verzwooren Keelontfleeking; groote en uitgebreide Ettergezwellen aan den Hals, welkers tydige opening verzuimd Ui zeer famengeftelde Breuken of Beenbederf van het Borstbeen en der Ribben; nederzettingen van Etter zelvs, ingevolge eener algemeene heete koortsagtige Ziekte ; zyn de gewoone oirzaaken deezer verzaamelingen. Tot derzelver aanweezen befluit men uit de kennis der Ziektens welke zyn voorafgegaan, vergeleeken met eene, op deezen gevolgde, moeilyke Ademhaaling, Hoest, Sluipkoorts, bloozer.de Koonen, gloeijing der Handpalmen, moeilyke of onmooglyke ligg'ng op deeze of geene zyde, en Wat dergelyke meer zyn. In welk eene zyde de verzaameling van het eerfte foort plaats heeft; wordt gekend, aan een zeker gevcel van zwaarte op het Middenrif aan de zieke zvue, in eenen opgerigten ftand van het Lighaam; aan eene zeer benaauwde en als vei flikkende Adcmhaaling, als de Lyder ligt op de gezonde zyde der verzaameling', gevoegd by de bekende zitplaats der plaatslyke Zic.tten, welken zyn voorgegaan. De plaats der verzaamelingen van het tweede foort, kent men geieeltelyk uit ecu bepaalden omfchreeven Ettergezwel aan de buitenfte oppervlakte van deeze of geene Borstholte, welke in dit geval dikmaalen gezien wordt. In het derde foort, van geene uiterlyke beleediging afhanglyk, ligt den Lyder gemaklyker op den Rug, dan op een der zyden; en is, in eenen ftaanden ftand, het Lighaam voorwaards overgekromd. Als 'er verbreeking by is van het Borstbeen, voegen zich de kenmerken hier van, by de zo even gemelde verfchynzelen, en kan men met minder gevaar van dwaaling, een befluit opmaaken. De Natuur zelve, geneest fomwylen ieder deezer verzaamelingen, door de Etter op te neemen, en uit te werpen door de Luchtpyp, de Pis wegen, of den Stoelgang. Dit niet gefchiedende, moet men dezelve ontlasten door de Borstöpening in de twee cc; fte gevallen,- en door de doorbooring des fiorstbeens, in het laatfte. Indien in het tweede geval, de Etter door de tusfehenribbige Spieren is heen gedrongen, cn een Gezwel maakt naar buiten, is de opening hier van meestal voldoende. — Eene zagte en voedende Eetregel, het gebruik van Balfamieke middelen en den Koortsbast, een beftendig liggen op dc zieke zyde, en meer losfe dan opvullende verbanden, maaken het geheel beflag der volgende behandeling. ETTERGEZWEL van den GROOTEN OOGHOEK, in het Grieksch en Latyn Jnchylops; noemen AIgineta, Actuarius, en Goke^us eene bepaalde verzaameling van Etter tusfchen den Neus en grooten Ooghoek. Anderen, hoewel ten onrechte, betrekken hier toe, alle Gezwellen des grooten Ooghoeks, van welk eenen aait deeze ook zyn mogen. In den eerften zin is de Ziekte tweeledig, zo ten opzichte van haare zitplaats, als gevolgen en behandeling. Die van het eerfle foort is bepaald tot het Vet. vlies; die van het tweede, tot de eigen zelvftandig- beid van den Traanzak. • In het eerfle geval ïs de zwelling oppervlakkig, beflaat van den beginne af een gedeelte der Oogleeden , de Huid is rood enont- teeken, de Traanen volgen eerstelen weg der Natuur naar vloeijen vervolgens over de Wangen, en het jezwcl verheft zich fomwylen tot zo verre, dat cles;elvs toppunt in een zelvde vlak valt met den rug van len Neus. In het tweede geval ligt de oirfprong les Gezwels dieper; de Oogleden hebben, of geheel ;een, of althands weinig aandeel in het zelve; de luid verandert niet van kleur dan toevallig, en na de kiekte eenige dagen beftaan heeft; de gewoone loop 'er Traanen wordt terftond onderfchept; de hoogte Ier Zwelling is doorgaans minder dan in het eeifte eval, en de Pyn, doet zich tevens (gevoelen inde iverëenftemmende Neusholte. Het eerfle foort ontbloot fomwylen den Traanzak; fom- 1  ETTFROOa ETTERPUIST. ETYMOLOGIE. 1703 fomwylen doet het zulks niet, en blyft door zynen geheelen loop bepaalt aan het deezen Zak dekkend Vetvlies. Het tweede foort gaat altoos gepaart met dergelyk eene ontblooting: en niet zelden zelvs met een bederf des Nagelbeens. Beide foorten, aan zich zelve o vergel aaten, kunnen naar buiten doorbreeken, doch de eerfte gemaklyker dan de laatfte. De Etter van het tweede foort, baant zich veelmaalcneen weg, langs de Neusholte cn Traanftippen; het zelvde, hoewel zeer zeldzaam, kan ook gebeuren ten opzichte van die des eerfle. Het Beenbederf eindelyk, zo gemeen aan het tweede foort, is zulks veel minder aan het eerfle, en kan by deeze doorgaans, door eene regelmaatige behandeling verhoed worden. De een zo wel als de ander deezer gevallen , moétmen in den beginne tegengaan, door de algemeene Middelen; gelyk ook, door verkoelende, flapmaakende, en oplosfende Aanlegzels. Wanneer deeze van geene uitwerking zyn, en het Gezwel neigt tot verëttering, moet het zelve by tyds geopent, en de ingeflooten Etter ontlast worden. Dat deeze opening, in de Anchylops van het eerfte foort, moet gefchieden door eene infnyding die weinig uitgebreidheid heeft; en in die van het tiveede, met deszelvs langfte middellyn moet overeenftemmen, is iets, 't geene ik niet voorby kan hier aan te merken. De Verbanden weftke na het openen deezer Gezwellen te pas fe komen, zyn verfchillend. Die van het eerfte foort kunnen naauwlyks te eenvoudig zyn, en behoeven enkel te beftaan uit droog Plukzel en eene Kleefpleifter, overdekt met eene driekante drukdoek, en het Eenöogig Verband, waar van men de befchryving vindt op het Art. EENOOGIG VERBAND, en de Afbeelding op Plaat XII. fig. 10. Die der tweede foort zyn dikmaalen zeer faamengefteld,- vorderen al de oplettenheid des Heelmeesters; en moeten algemeen genomen, gelyk zyn aan die des Traanfistels. Wanneer egter den Traanzak niet zeer ontaart is, de Traan- en Neusbutzen onverandert zyn, en het Nagelbeentje niet befchaadigt is, kunnen ze geheel gelyk zyn aan de voorigen, en verdienen dezelve geene byzondere opmerking. ETTER NAVELBREUK, zie NAVELBREUKEN. ETTEROOG in het Grieksch en Latyn Hypopion, beteekent eene uitftorting van Etter in de voorfte of agterfte Oogkamer, of in beide te gelyk, en deeze is of gedeeltelyk of geheel inneemende. De inwendige Oogöntfteeking, het Ettergezwel des. Hoornvlies, en eene nederzetting van Etter, elders bereid, zyn de gewoone oirzaaken deezer Ziekte. Derzelver gevolgen zyn dikmaalen zeer beklaaglyk,. en niets minder dan de ganfche vernieling van het Oog. Somwylen egter wordt ze geneezen langs den weg van opneeming des Etters, fomwylen, door de ontlasting deezer Vloeiftof naar buiten, t zy door eene van zelvs gebeurende doorbraak van het Hoornvlies, (die intusfchen altoos het verlies des Gezigts na zich fleept) 't zy door eene in dit Vlies gedaane infnyding. De opneeming des Etters, die men niet moet verwagten dan in geringe gevallen, is wel inzonderheid: het werk van de Natuur, maar wordt nogthands begunftigt door afleidende en,,ontlastende Middelen van allerlei aart, gelyk ook door den aanleg vanoplosfen» de Stoovingen, of Pappen. Het ontlasten van dit Vogt door eene enkele infnyding van het Hoornvlies, doet in de meeste gevallen zeker van deezen aart, de toevallen voor een meer of min uitgeftrekt tydverloop ophouden, en bewerkt ook dikmaalen de Geneezing. Somwylen egter, is dezelve van weinig of geen uitwerking, en blyft de pyn, dé ontfteeking, en dergelyke aanhouden. In deeze omftandigheid is de gedeeltelyke of geheele wegneeming des Oogbals, het eenig Hulpmiddel. ETTERPUIST in het Latyn Puftula, is een klem , hard, rood, ontfteeken, en eenigzints pynlyk Gezwelletje, in zyn toppunt bezet met een Ettcrblaasje. Dit ligt gebrek, eischt in de meeste gevallen geenerlei Hulpmiddel: de Natuur zelve, doet binnen weinig dagen het Blaasje openberflen , de Etter uitvlceijen, en het Zweertje opdroogen. Sommige Menfchen egter, by uitftel daaraan onderhevig, krygen verfcheiden derzelven te gelyk; en in dit geval is het goed, dat men gebruik maake van een koele Eetregel, gelyk ook van buikzuiverende en verdunnende Geneesmiddelen. ETYMOLOGIE is een onduitsch woord, hetwelk den oirfprong of afleiding van een Woord betekent. Het woord waar van een ander woord afgeleid wordt, noemt men oirfpronkelyk, en dat gene welke van het oirfpronkclykc afftamt, wordt afleidend genaamd. Ook geeft men fomtyds zelv' aan het oirfpronkelyke den naam van Etymologie; dus zegt men dat Pater, 't welk Vader betekent, de Etymologie van het Franfche woord Pere is. Uitmuntend is de zo keurig uitgewerkte Verhandeling van den met recht geroemden Nederlandfchen Taalkundigen Lamb. ten Kate , over de Etymologie of Afleiding van woorden. Wy kunnen niet beter doen tot vervulling van onzen taak, dan het voornaamfte daar van aan onze Leezers mede te deelen. Hoe onzeker tot nog toe de kunst van Afleiding* genomen zij geweest, nogthands vondt ze t'aller uure, zo lang de Letteroeffeningen in bloeiftonden,zo veele Liefhebbers, en daar onder van de- fchranderfte Geleerden, dat men niet behoeft te twijffelen, of die ftoffe heeft iets in, 't gene de gedagten ftreelt en kittelt. En waarlijk geen wonder; want dewijl ze de benaamingen niet in haare uiterlijke fchors beziet, maar de inwendige kragt en oirfprong zoekt te ontdekken, zo kan ze zelv'vermaaken, fchoon ze flegts niet meerder mogte leeren, dan eenigzins aartiglijk gisfen: hoe veel te meer, zo ze wel gericht is; aangezien ze dan niét alleen den waaren grond en aart der dingen, beneffens het fpreekende merkteeken, dat de eene zaak van de andere onderfcheidt (waar op de eerfte Naamgeevers, om haare woorden verftaarbaar te maaken en te doen gelden, naauwkeurig hebben moeten acht geeven) ons Waarlijk kan vertoonen; maar ook onder 't nafpooren van de Wijsheid en Natuurkennis onzer Voorvaderen, ons met diey als cf ze herleefden, doet verkeeren ; terwijl daarenboven de Afleiding zelv' onzen Geest met verandering van ftoffe vermaakt, en onderricht van de Opkomst en Voortgang, en van 't Verlies en Verloop der Woorden; leerende ons met een het yervallene te kunnen 011-  1704 ETYMOLOGIE, onderfchraagen, en de Rijkdom der Taaie vermeer* deren: kort om, 't is dc Pop, en 't allerverhevenfte deel van de Letterkunde. ' Maar gelijk ee i geregelde behandeling ons deeze vrugt aanbrengt, zo kan men van de andere zijde niet ontkennen, dat het aanleggen van zijn vernuft, het fpillen van zijn tijd, en 't belleeden van zijn moeilijken arbeid op een losfen voet, hoe kundig, hoe geestig het zij, iets onfmaaklijks heeft, dat wanvocglij £ is voor Menfchen van oirdeel. Onder de drie.lerhande ftoffen, die deeze Kennis tot haar onderwerp heeft, zijn 'cr twee, waar in men reeds niet ongelukkiglijk gevordert is; dus heeft men te prijzen den arbeid van die genen, die de betekenis onzer Oud-Duitfche Eigeu-naamen tot de "Gemoedsdriften thuis brengen, als ook ten tweede van dezulken , die den oirfprong van de Naamen onzer Landen , Stelen, Dorpen, en Wateren,• niet uit Troijaanfche verdichtzelen , maar uit haar bijzonder en aart, grond en gelegenheid, of uit bekende Gefchiedenisiert ten opzichte van haare eerfte Bouwers of Bezitters, of anders uit een vergelijking van Ouder en Nieuwer benaaming, zonder veel met in- en aflaating van Lettejs te fpelen , zoeken na te vorfchen. Maar in de derde Stofte, naamlijk in de gemeene Zaak- en Beweegwoorden, die verre 't grootfte wezen van de Taal uit maaken, is men vrij wat minder gevordert. Ik zie in deezen vooreerst op de twee voornaame misdagen van de voorgaande Eeuw, bij welken eerstlijk fommigen alles tot zich trokken, en anderen fcdert alles op een ander wezen. Die van de eerfte foort hebben zich bevlijtigt en aangemaatigt om den oirfprong van alle andere Taaien , zel vs van diegansch vreemd, of van de allerverfte maagfehap zijn, tot ons Duitsch te betrekken met allerhande wringen en draaijen; ontziende hier in niet, fchoon tegen den aart van alle Oud- en Nieuwer-Duitsch aan, met allen veel, Onzaaklljke deelen van een woord voor Zaaklijken op te disfehen; zulks dat al haar hoofdbreeken, en ongelooflijke werklijkheid meerder toegeleit fchijnt te wezen, om lachgen te verwekken, of Geestigheid te vertoonen, dan om Waarheid te vinden: maardievan de tweede en laatere foort, even of ze een wrok op hunne Moedertaal hadden, of dat ze cnklijkfchreven ■ om hunne behendigheid en geleerdheid in vreemde , taaien te toonen, riepen allerhande Metaplasmata of s onwettige verminkingen te hulp, om , teffens met de < weinige Basterd-woorden, alle onze Eigen-oirfpróng- t lijke tot het Latijn of Grieksch of Hebrceuw.-ch, of 6 eenige andere dierlijke Taal t'huis te wijzen, fchoon , ze uit die gevallen zelv', daar ze nog de minfte krom- f me fprongen maaken, en de overeenkomst op het al- j lerblootfte ligt, niet verder konden befluiten , dan dat g 'er een gemeenfchap is; welke gemeenfchap, voor zo c veel de Gefchiedenis-künde ons berichten kan van de e verfpreidinge der volkeren, eerder bewijzen zoude, z dat we, zo de een als de ander van zulke gelijkvor- d mige Woorden, voor verouderde en weleer van ee- a nen ftronk afkomftige Maagfehap, dan datwijdehaa- g ren of zij de onzen voor Moeder te erkennen heb- h ben. Maar ten anderen en wel voornaamlyk heb ik het il oog op de nog laater foort van Afleiders, die, hoe- a. ETYMOLOGIE. wel ze de twee gemelde Hoofdklippen doorgaans vermyden, met te min omtrent Woorden, die wat nadenken vercislcb.cn en van duisteren oirfprong zijn, gewoonlyk hunne toevlugt neemen tot Af- en Aan- Inen U.t- en Om-werping van Letters, zaaken, die, hoe gemeen ze mogen wee/.en bij andere Volkeren welke' uit een mengelhoop van ongelijkaartigc Volk-plantingen beftaan, of welke zorgeloos en niet nee van tongbeweeging zijn, egter zodaanig ftrijden met onzen ÜUitfchen iaalficim, dat men niet dan zeiden die ontmoet, gelijk de Oude cn Gelijkftammige Taaien, vergeleken tegen onze Hedendargfche, elk na den aart van ieder Diakü ofTongeflag, ons onwederfpreeklijk daar van overtuigen kunnen, bebalvcn dat ookjf dat Lcdebreeken der Woorden de Afleiding ganfcl/fcjyk op losfe fchroeyen zet; ik zwyge vei der van de oude onzekere behandeling om te weeten , of men een ftam voor een tak, of een tak voor een ftam te boek ftelt. In 't korte kan ik wegens de Zaak-en Beweeg-woorden zeggen, dat 'er, mijnes achtens, tot eene geregelde Afleiding, niet flegts eenige verbetering, of hervorming, maar een nieuw en wel-beheit Gebouw vereischt wordt, indien m'er een wil hebben, dat cp goede gronden rust. Om nu van lid tot lid aan te toonen, hoe verre tot nog toe in dit ftuk gemist zij, bij wien, of waar, is onnodig, en zou mij ook geenzins lusten; als die mijne zo wel als des Leezers tijd te waardig ken, om zich op le houden met de mistastingen van anderen, terwijl we altijd genoeg te verzorgen en op te pasfen hebben, om diete;vermijden in ons zelven. Maar, op dat we niet, volgens het meer dan al te gemeene beloop der zaaken, door het fchouwen van dippen, m geen min gevaarlijke draaiftroomen verballen, hebben we getragt na eenvoudiger, na voorzichtiger en zekerder gronden. Dog dewijl elk aapje jijn jongen liefheeft, en de gek-heid van Eigen-wellehageji zo diep gewortelt is onder 't mènfchelijk'e gelagt, dat men reden heeft om allefints zig zelv' te misrouwen, zo zullen we onzen arbeid niet hooger opgeven dan voor eene Proeve en niet voor eene volrekking van Geregelde Afleiding. Of we nu mis of raak Iran , willen we liefst aan 't onzijdige oirdeel van erftandigcn, die ons nochte beminnen, nochte haaien f benijden, overgeeven: niettemin, om recht te l i ijen op dit geding, is het billijk, dat we rekenfehap eeven van het oogmerk en den weg die wij ons vooreftett hebben. Het oogmerk is, om niet het onwis door het onisfe^ te bewijzen, om zig niet te behelpen met was:ben' neuzen , die allerhande vorming aannemen , aar om de Afleiding natuurlijker of minder gewronjn en tevens voorzigtiger te behandelen; op hoope, : we die Leiding mogten treffen, volgens welke wel :r waarlijk bet eene woord uit het andere gefpretén i geweest. Hier toe heb ik dien weg ihgeflagen, die ! opmerking van de Eigenfchap onzer tegenwoordi: Taaie, en de Kennis van de oude en gelijkftammi: Spraaken, beneffens den Aart der Zaken zelv mij :bben aangewezen. Om nu op het ailervoorzigtigfte te wandelen , heb mij voorgeftelt van Geen eene Zaakelijke Letter te verderen, zonder daer toe een overtuiglijke Regel, of on- twijf- I  ETYMOLOGIE. 'ETYMOLOGIE. h*ck iwiiffeïbamllifkvtin den Zin en Kragt der f Foorden te hebben, 't Is immers ons nu niet vrij met de Zaakelijke Lettert in de uitfpraak te fpee'en , of deeze voor gene in 't wilde heen te gebruiken ? O neen ! Elk zo we 't deden, zou ons, of befpotten, of niet verftaan: dezelvde rede was 'er voor onze Voorouders, zo draa en zo lang ze veel en verfpreid zijn geweest. Maar, O! al te voorzigtig! dunkt my dat de Etj'mohglsten mij toeroepen; wie is 'er die in eenige Taal aan zo ftreng een Wet van Afleiding zich immer gebonden heeft? Hoe zal men vorderen op dat fpoor. Is 't niet beter, een fprong over een floot of gruppel gedaan , om ruimte te winnen, dan zich zelfs op zo klein een Eilandtje gevangen te zetten ? Het fchijnt in 't eerst wel zo, maar is nochthands heel anders gelegen. Hooge fprongen maaken Brekebeenen. 't Is immers beter weinige zaaken overtuigiijk na te fpeuren , dan veele aan anderen op te dringen, die men zelv' niet gelooven zou kunnen ? Maar de zaaken zullen niet fchaars zyn : ik meene mij laagte houden, of niet als by trappen of geregelde opleiding te klimmen, en nogthands een weg aan te toonen, die zo verre en wijd zich uitftrekt, dat ze nochte van mij, nochte van niemant mijner Tijdgenooten ten uiteinde zal bewandelt worden; en dat, niet tegenftaande ik mij nog enger zal bepaalen, met Alle Accent-fllben voor Zaakelijke Silben aan te zien, en den nadruk of die lettergreep in al de Afleiding en verbuiging te laaten blijven; uitgezondert m Bastaard-woorden of Basterdftaartigen, die den wispeltuurigen trant van haare Moedertaal meest altijd daar in navolgen. Tot deezen band heeft mij genoodzaakt de Opmerking van die nooit genoeg te prijzene Eigenfchap onzer Duitfche Taaltakken, dat ze altoos den Klemtoon op het Zaakelijke deel der Woorden laaien vallen. Door welke heerlijke, en, in 't dak vm Afleiding, zeer gewigtige Wet. niet alleen de Welfpreekentheid in .top raakt, en de aardigftezin-onderfcheidingen kunL nen uitgedrukt worden , maar 't is ook daar door, dat onze Voorvaderen op eene allerzekerfte wyze verhoed hebben, dat onze Taal eeuw in eeuw uit van haaren eerften en alleroudften Gondflag niet ontaard is geworden, nogte ook niet wel ontaarden kan, zo lang als die Wet onderhouden wordt. Want men fpeele vrij met de ftille en zagte Voor- en Agtervoegzels, zo men wili', zo lange het Zaakelijke voogd blijft en boven klinkt, kan het wezendlijke van de Taal geene kreuk lijden. Terwijl ik dus van deeze Regel roem, zoek ik egter niet meer dan de regte waarde ten toon te fteilen, waar ik ook niet verzwijgen mag, aan welk woord deeze Regel wankelt, naamlijk, dat juist ons woord Ordéntlijk thands onordentelijk op de onzaaklijke Silb den Accent neemt, en dat insgelijks de Hoogduitfcher zeid Scfcntig voor ons SCcbciliStrr. Men zou zeggen, hoe komen doch zulke misgrepen tegens den algemeenen Grond onzer Taaie in gebruik! Moogüjk eveneens als die quade manieren, die men eerst fpotcgewijze eenen ander nabootst, en die daar na, dikwijls nadoen, ons zelvs ongevoelig aankleeven. Doch zulke enkele Voorbeelden , die van veele duizenden naaulijks eens komen, geeven hier niet: Eens is Geens in dit ftuk: wat vermag een ftofje in een groote Weegfchaal ? Ih tegendeel, dat men zich te verwonderen X. Deel. heeft, hoe zulk enkeld hier onderkomt, bevestigt de kragt van onze Regel. Dat ik dus, om voorzigtig te gaan, elke Letter re'kenfehap fchuldig acht, en op den Accent en 't Zaakelijke deel der Woorden naauwkeurig zoek te pasfen, zal mij iemant kunnen toeftaan, doch ook met eene mooglijk vragen, welke dan mijne Hulpmiddelen tot vordering zijn ? Hier van heb ik te zeggen, dat ze voornaamlijk beftaan in 't naJoopen van den Aart, en Aanwasch, bn Veranderingen der Woorden, als eensdeels-\n de Dialed;- kennis van het Oud en Nieuw; anderdeels in de Woord ontleeding, waarin de kennis van de geregelde Wortelverandering der Ongelijkvloeijende Verbaten uiterfte te pasfe komt; ten derde in de Overweeging van de Overdragt van zin; en ten vierde in de orde, van de Euphonie, of Klankfpeeling om 't gemak of om 't wei-luiden; terwijl we onder dit alles, tot te meerder licht en verzekering, met de oudheid en vermaagtfehapte Taaien te rade zullen gaan, om de woorden te nader aan haaren oirfpronk, en in haare eenvoudiger, en door de tijd minst verloopene gedaante, te befchouwen. Maar eer we van deeze Hulpmiddelen in 't bijzonder fpreken, zo Iaat ons, tot voorbereiding en te netter onderfcheid der Gedagten , vooraf wat ftil ftaan op het onderwerp der ftoffe, en de Zaak- en Beweegwoorden in zesderhande foorten verdeelen, om 'er, na overleg van zaaken, 't onderwerp van onze Verhandeling uit te kiezen. i. Eenvoudig Afgeleiden, die van een of ander bekent woord, na de "gemeene Letterkundige Regels, haare afkomst rekenen, en voor elk gemaklijk op te losfen zijn, als beïputni? van ueïpöcil/ locpcr van louwen / flrublB van fïrjïö / enz. i. Overdragtigen, die geen geen oirfpronkelijke maar ontleende beteekenis hebben; dus reken ik ons iirj.» (Liber) overdragtelijk ontleent te zijn van ons oude btOTflV b!*CC / rrlittfccn (olim Amare, mme Blandimentis deprecari) als zijnde dé Vrijheid en ftaat bij uitftek van élk bemint en gelieft: van welk farn weder ons ernen/ I. Cl. (liberare) gekomen is. 3. Manier-woorden, die uit eenig gebruik van doen of levenswijze, 't zij nieuw of oud, haaren oirfpronk nemen; als bitv-ftljfttr (Tribunal, forum Judiciale) fp ruitende uit een Oud-Duitfche wet of gebruik, dat tot het Vonnis vereischt wierden, Schout en drie Schepenen, gelijk Kiliaek, in zijn Woordenboek van 1599, hier toe dit volgende bijbrengt, Requirantur enim (fecundum leges Saxon: Magdeburg: patte j. cap. 2. Dlst. 'i.) tres Scabini, quorum primus adinvenit Jive concipit, reiiqui duo asfentiuntur, Judcx flve Prcetor fententiam prommciet. Hoewel fommigen deeze Schaar van Vieren opmaaken, uit den Eifcher, Gedaagden, Rechters, cn Schout; doch de Schout kan of moet onder een van de drie anderen behooren, zo zou het dan een Drie- en geen Vier-fchaar zijn. ' 4. Klank-nabootzenden; warneer eenig ding of Schep? zei den naam krijgt van 't geluid, dat het maakt; met welk foort onze Taaie zeer rijkelijk is opgefchikt: als fUCbii (Vanellus) \<.tt\\l\tib (Cuculus) bktXlïl (Balare) JJ!C* ptn (Pipire) enz. 5. Basterd-woorden, ontleent van Taal, Zeden, of Weetenfchappeii van andere Volkeren; als Terminatie, D d Con-  J70» ETYMOLOGIE, Condemnèrên, enz. waar in niet zaakeüjks met ö-ns ge meen is. 6. Half-bastaarden, of verbasterden, die in 't Zaa kelijke deel tot ons behooren, doch bij toeval (waar fchijnlijk toen ons Graavfchap onder den Huize vai Bourgonje geraakte, en vrij wat basterd in onze Taa infloop) een Walfche ftaart agter aan gekregen heb ben, als toacrbcrcil/ voor 't oude matreen (cestimaere) welks Stam-deel ons toaccö (Dignus) is; waar in dt Walfche flaart het Zaakelijke Deel in nadruk overkraait: dus ook réucucren in fleê van tóöcucii/ en zc nog eenige anderen.. Als men bij de eerfle en tweede foort de oudheid te hulp' roept, kan men in de Afleiding, twee trappen beklimmen, die vrij hoog loopen en vermaaklijk zijn.. i. Eerjlelijk, om den zin te vinden van een zamengezet woord, welks eene of andere Lid op zich zelv' niet meer in gebruik nochte van bekende beteekenis is .- gelijk ons bah/ in balt-ooorö/ A-S , frcMciÖ (Navigii finijlra pars) en in agtcr-baftsS (post tergum), by ons reets verfleeten is, doch zich vertoont in 't A'S, Utd batat (tergum); zo dat ons bah-üoorö zo veel is als de Rugboord, naamlijk die zijde van 't Schip , daar de Stuurman, terwijl hij het Roer in den rechterarm houd, den rug na toe keert,, voerende ondertusfehen de.rechter zijde van 't Schip den naam van fricf-boorö; en ons agtcr-banp beteekent iets agter den rug verborgen., Dus is ook nu op zich zelv' in onbruik ons gom / ges «if/ dat by ons faruiöesoni/ F-TH , frutiaomo/ A-S , itybagütnaenbtebguman/ H-D, {raStigam/ ixaigam/ Tsl: Eru&gume (Sponfus) komt; doch het M-G, en Kimbr:. gttma/ en het F-TH, gomo/ gomman (Hom, vir, ma-ritus) en 't A-S', gnma (homo, vir, £*? vigilans) en 't A-S , aymml gccmmfait/ veayman (Curare ,. obfervare, gubemare) en 't H-D, gaumen/ (Obfervare) leeren ons, dat de oirfpronkelijke zin is, Bruids Oppasfir, Man, ■tn Bsfiierder. Het M-G , tvib-fa$g (Sponfus) heeft dezelvde kragt, want het M-G, faï>3 of fat£a/ beduid, in agterlasfing, een Bezorger, Bèftierdcr:. dus M-G, fpwxiba^abi (Centurio, Overflre, over honderd) M-G, t(ntfi!ttit>i.fatr;ö (Trïbums, Overfle over duizend) M-G, frmagoga>fat>3 (Archi Jijnagogus), en Kimbr: ab fatki / L CL: (ornare, ordinare), A-S, fatSatt/ faMan/ gcfaïtan/ gcfatMan/ I. CL: (ordinare, moderare, aptare, dlspenfare, disponere), 't welk, in onze DialeÜ herfielt zijnde; maakt f baöen/ I. CL: waar van ons baittr/ A-S, fubtxl F-TH, en Alam: fata / fcattct/ vabet; H-D, ttftcr/Angl: fatfa/ YsL-fato; Schotsch,Noorweegscb,. Deensch, enZweedsch, facbet (Pdter), beteekenende i eigentlijk Opperfle Beftierder van den Huize , als ziende j op het Bewind, dat tot den Man, en niet op 'i Voort- i brengen, dat tot de Ouders te famen behoort. Hier- i om is 't' ook dat de Beftiervoerenden mede dien naam c ontfangen, als ons gtfiabcr/ A-S, gcfaetw (Susceptor, \ rui cura, five educationis, Jive gubemationis addicaiur) en r tmbcrff/ f: (Mater Spirltualis), M-G, fatzin -(parentes)) M-G; fatoctnS (familia, genus ex patre), A-S, \ fCKbm (Patruus, frater Putris) , A-S, fartfra (Patrue- g lis-i fatruorwn filUf, A-S ', fatfje/ fatfu (amite, patria f mr}} Sa^: Skam.br; ea Fris: beö&tt (jutmus} qyum. ^ ETYMOLOGIE. ' lus, confanguheus è parte patris).- In gelijken zin van Opperftierders noemt men ookde Regenten van Stad en Land baöcrcn (Patres), enbaücrni btóbabctlanbïS tres Patnee). Aan dit ons Duitsch^ammige biöfr/ fefey enz gelijkt vrij na hét Griekfche n! >ï" Latynfche Pater (waar van het Ital: Sp: en PorLPadre), welke Worteltak in die TaaierI met croma moeite en omhalinge gezogt is, en noch t zoeSft immers zo verre ik uit Vossn Èiïjmkgicum fflË fpeuren. Onze Afleiding heb ik hier Ongewrongen vertoont; en, zo deeze Overeenkomst niet oevalilis, maar de curfpronk dezelvde, gelijk h j Schijnt zo heeft men die Gemeenfchap al te rel enen vatoor de Europifche Volkverfpreidinge af 2. De tweede trap is, om uit twee of meer Woor- fn zin v^rfohi?hjk-°rmif WorteId^I vertogen en ften L i ft 1 Sn2IJni ^ oirfpronkelijken of óuulten zin uit de Overdragt of uit de Oudheid na te te fpeuren, als bij voorbeeld; het A-S 6acr V/ F TH, fmmj bij ons öerfii (autumis)] ££ z^7-f S'i'ainS (Halex), en ons haar/ A-S, f*r (Utms), hebben elk omtrent eenerleijen Wortelklank, en kunnen gezamentlijk zo 't fchijnt fhuis gebragt worden tot het A-S, focttt (Congregare) vermits;de zin van Pergaderen bij ieder doorfpeelt; als fjrrfët/ om 't vergaderen van den Oogst, en garing oir"dat hfop ■ In 1 Ud b'J rCh°0len ™&*«*, °f om dat hij ais een voornaame fpijsvervulling tot voorraad verzamelt wordt ; en ons haar/ vermits bij vlegting of lokken ZlltT'm^ m£de/- h£t b^«™gemdde f uaörn/ of' fabm etc. (Ordmare, disponere £fY.) ook voor Befchermen Bevatten,Omvatten, en Bezitten genomen zijnde, (gelijk het Kimbr: fabur/ qui multa posfidet, het Kimbr: griffe fa&cr/ auro ditatus, en 't M-G , fatba of fatfio/ Sepes, alzo de Heiningen de afgeperkte plaatzen omvatten en bewaren) zo vind men tevens hier inden oirfpronk van ons baDcm/ A-S , facfcm/ feerfmf/ fatö(utnusque manus extenfie complexus) waar van ons bene-, nicn/ I. CL: A-S, facMlüanl. CL: (utraque mmu extenfacmpUSi). Behalvcndit, fleekt 'er ook vermaak en • nut ia t nafpeuren van den oirfpronk der Woorden die uit zekere oude of verloopene gebruiken zvn voor'! gekomen als bij voorbeeld, het H-D, mtf, mrtft/ t> Mn, miüfa/ F, by onsmM/ rnrj^e ƒ; (CenaDj^ ™?i P^S^fJ}cundum EcclefuB Romanos ritus, unde mlgo Misfa), zijnde van den Oud-Duitfchen Tak in 't Middel-eeuwfche Monnike-Latijn ingeflopen, en onteent van 't Oud-Duitfche tni*f> voor Tafel, als Mj, mcfa / F (Discus, patina; ö3 Menfa), A-S mcfe/ Me/ l< (Menfa), en oud-Alam; mia« / miaefc / ¥(M>%i). gelijk ook Angl: mesfe (Ferculum). Anderen oneindig van dit oude Woord, of bij gebrek van opl lerking, hebben dit Middel-eeuwfche Misfit met en Monnik Kero, van het Latijnfche MflèW ïfd, quta mittitüT populus; doch beha!ven dat dit eeninderhjke en tevens een belachlijkenaamgeeving vai ilk een eerbiedige zaak zou geweest zijn- zo heeft in dit Eminjm dat bij elk gevonden word, alhier-" «nPchik.. Wijders komt ook dit misfé/f: in onsfer^-niio/ nu Euphon: kerf-mië/f: (Natalis Chrlstii ■tras fsitiu»}4 ea u % Rogafche gebruik -van 5icf-  ETYMOLOGIE. ETYMOLOGIE. 1707 mi?'fc//' H--I5 , f«(»«K3fe/ F (Mortuaïe facrum), nis ziende 'op de Priesterlijke Tafel-bediening. En is niet alleen, als bij uitftek, op de Roomfche Mis-dienst, maar ook op andere Burgerlijke Zaaken deeze oude naam van mij» toegepast, en noch zedert in-gebruik gebleven, naamelijk voor een toeftel van Tafel, Disch, ofBankenopde Jaarmarkten, (gelijk ook al in't MG, mefa ffattjmic/ Menfas Nummularium, bij Marc. XI. 15. toen Christus de Wisfelaars en Markthouders uit den Tempel dreef), en dus ook nog de vermaarde fjanftfortcr en Iciufïgcr mi$ / ƒ; (Nundina Francofurtien. fes & Upfienfes), en voorts alle de Hoofd-jaarmarkten onzer Stelen en Dorpen, na de inwijding van ieder Parochie-Kerk, wel eer hcrlt-niip genaamt, nu Euphon: fterm$/ H-D, firm3F, (Nundince T'aganalia); en vermits de gemeene man gewoon is op dien tijd zich in drank en buitenfpoorigheden te verloopen, zo. komt hier van de fpreekwijze van ïicrmis" ïjoUDCli (Bacchojusta perfolvere, Enccenia celebrare). Verder, gelijk 't ook Van ouds, voornaamelijk onder de Roomschgezinden, een gebruik was, van zijne Vrienden en Magen of Nabekenden op dien tijd een klein gefchenk aan te bieden, zo fproot hier uit bij overdragt het zeggen van eene fccmilp 0CbCH (Xenium-Apophoretum praebere). Maar aan dit alles fchort nog ietwes van hooger uitkijk. Schoon we dus wel de Gelijkaardigheid van oirfpronk tusfchen een of ander Woord en eenig gc5 lyftblocijenö Verbum van de I. CL; ontdekken, 't is egter niet meer als een Comparative Afleiding, en , welk toch van die woorden is de ftam, welk is de Tak ? Komt bij dit A-S , {act / en facwu; en guma / en gij» ttifltt/ het Nomen uit het Verbum, of dit uit dat? Eene Vraage die gewigtiger is, als ze in 't eerst gelijkt, 't Is wel zeker genoeg, dat 'er uit de Ongelijkvloeijende Verba Naamwoorden gefproten zijn, als boer (onus vehsndum) afkomftig van 'tpraeterit: van baren/ boer/ gebaren/ HL CL. (Navigare, olim Jre, progredi, Vehi, proficisci) enz. Gelijk 't wederom van de andere zijde niet minder zeker is, dat zulke Nomina gcïijMilocijenÖe Verba van de I. CL: hebben voortgebragt, als bocmi II. CL: (Vehere) zijnde zo veel als boen baren/ van 't bovengemelde boer/ enz; daarenboven hebben we ook Hoffelijke Nomina, al falacuto (Caeruleus), waar van blacutoetl/ L CL: (inficere cceruleo colore) enz: bij welken niet te twijftelen valt, of 't Nomen is de bron van 't Verbum, om dat de ftoffe vooraf moet gaan voor de bewerkinge. Gelijk ook onze Dubbeljlaartige Verba, die alle van de I. CL: zijn; tot Enkelflaartige Nomina, zijn t' huis te wijzen, als fretgeren van flciger enz. Dus blijkt wel, dat veelerhande Verba van de I. CL: uit Nomina fpruiten; maar, dat eenig Nomen, 't welk, zonder een verder voor - of agter-voegzel, niet meer vervat dan het overanderlijke Deel van een Verbum van de I. CL: ooit van zulk een Werkwoord afkomt, is gantsch onzeker; immers 't is mij nergens gebleken, en onder de ontallijken die ik ontmoet heb, is 'mij 't waarfchifnlijkfte geweest, dat zulk Nomen den ftam inhield. Maar, al is het dat we, om te vorderen, dit waarfchijnlijke voor waar veronderftellen, niettemin, zo lang we voor zulk Naamwoord geen Ongelijkvloeijend Verbum tot wortelftam weeten , blijft'er nog al wettige rede om te vragen, van waar het komt. Hoe, dunkt mij, hoor ik hier op inbrengen, waar toe dit nieuws? Zou dan alle Nomen haren allereerften oirfpronk van eenig Verbum hebben? en zouden'dan de Ongelijkvloeijende Verba, die bij de voorige Grammatici als buitenfpoorige Verfchovelingen gehandelt zijn, den egtften en alleroudften Wortelftam vervatten? Wat het eerfte belangt, 't is op een .losfen voet, dat we den oirfprong der Nomina, indien niet van allen , ten minfte van verre de meesten aan een of ander Verbum, 't zij jong of oud, 't zij bekent, of verlieten, of gantfchelijk verloren, willen toefchrijven: want, hoewel 't waar is, dat de weinige Overblijfzels van de Oudheid, en het nog gebruiklijke onder ónze Taalverwanten beiden te kort fchieten, om al 't verlorene en bedolvene, wat moeite men doen moge, te herftellen, en al onze Woorden tot zulk een toppunt van Afleiding te brengen; niet te min,- het beloop van het reets bekende en door opmerking gevondene, dat niet gering is, fchijnt genoeg voor ons, om geen ander foort van oirfpronk aan de onbekenden te begisfen. Maar, om verder te gaan, daar is nog een' andere gewigtige rede, die mij den Wortel in dc Verba's doet zoeken. Immers konden de eerfte Naamgevers hunne bewoordingen niet anders ontleenen, dan uit het bekendfte onderfcheid der zaaken? En , waar uit anders konnen wij menfche-kinderen'de Lichaamlijke, Zienlijke, en Tastelijke dingen van elkander onderfcheiden, dan, of uit de Geftalte of Gedaante , die wij, in't naloopenen ommewandelcnvan haaren omtrek en verandering van die, befchouwen; of uit haaren Aart of Maate of Veelheid van beweeging' of beftaanlijkheid; of uit de Innerlijke kragt, die in de uitwerking befpeurt word; of uit haaren dienst; of iet diergelijks? Doch bij alle deezen beftaat het merkteeken van onderfcheid in de eene of andere Beweeging of foorte van Zijn, welker eigenfchap door Verba's uitgebeeld word. En tot uitdrukking van de Gemoeds-beweegingen en öntlasteitjke dingen heeft men zich niet beter konnen behelpen, dan, met de naamen van Tastelijke of Zienlijke zaaken, na 't vereisch van Gelijkredigheid, op deezen over te bren gen; gelijk ook elke Taaie van zulke Overdragten overvloedige Voorbeelden uitlevert: zo dat, tot een natuurlijke Grondlegginge eener Taaie, mijnes ach' tens, vereischt wordt, dat 'er cerftelijk eenige weinige klanken gevonden mogten worden, om de Algemeene onderfcheidene Beweegingen en de bijzondere wijzen van Zijn te kunnen uitdrukken, dat niet anders is als Verba's uitvinden, en dat daar uit verder de Naamen ontleent moeten worden voorde Zaaken, voor zo verre derzelver Aaïd door deeze of geene Beweeging, of manier van Zijn onderkent word; om alzo op een' gemaklijke en redelijke wijze zich verftaanbaar te maaken: gelijk ook wijders, mijnes oordeels, vereischt word, dat zulk een eerfte Grondlegging gefchiede in een enkel Huishouden, of ten minfte onder zeer weinig volk, en dat ten eenemaal eenvoudig van Leevenwijze zonder veel omflag zij; vermits het van ouds zo min mooglijk was als 't nu is, 0111 veele Hoofden en zinnen tot zulk een overeenkomst en zulk een nieuws te brengen. In dusdaanig een enkel Huishouden is nu de eerfte en opperfte Huisvader vrije Keurmeester en Voogd van 't eerfte naamgeven, mits dat het, om wel te gelukken, door weinige en duidelijk onderfcheideD d 2 ne  i-oS ETYMOLOGIE. ne klanken, zo eenvoudig als hij bedenken kan, gefchiede, en dat voor eerst flegts op de allergemeenzaamfte en meest te pas komende zaaken. Daarna bij vermeerdering van 't Geflacht, en gevolglijken 'aanwaschvan bijzondere bedrijven en behoefte van Woorden , zal die Huisvader ook gehouden zijn zich te fehikken na de gemeende bevattingen van die reets eroot gewordene en eigen' keur en oordeel hebbende onderhoonge Leden. Voorts het Huishouden door lankheid van tijd in een groote Gemeente of Landvolk verandert zijnde, zal de ingeplante taal geen ander beloop krijgen, dan zo als 't mengzel van 't onderlinge nut dit ongevoelig zal komen te fchikken. Daarenboven, indien 'er door Volkplanting of overwinning van geweldigerhand eenig Volk van verfcheidene 'I'aal onder' een vermengt raakt, zo zal 't vermengzel van Woorden en Taai-aard zodaanig veranderen, als de fteikfte ftroom van 't vermengde belang voor die tijd dan mede brengt. Of, blijft 'er eenig Volk zonder ovcrftroommg of vermenging, die Taal zal dan ook riet ligtelyk haar voorigen aard en grondflag konnen verhezen. Zulk een natuurlijk beloop vermoede ik dat a e Taaien gevolgt hebben, en dat ze voor zo verre alle natuurlijk en redelijk mogengenaamt worden, hoe zeer ze thands van elkander in de uitkomst mo-en verfchillei. Immers, dat alle onze Duitfchen taaien op die leest gefchoeit zijn, heb ik al te klaar door opmerking bevonden, om 'er aan te konnen twijfelen. Wat het tweede belangt; de Rede waarom ik de Ongelijkvloeij ende Werkwoorden voor mijn opperden top van Afleiding rekene, is om dat ik bij die alleen voldoende blijk van Overoudheid én van een aUer-egtften Wortelftam vond, terwijl geen Gelijkvloeijend Verbum mij immer daar van eenig teeken gaf. Deeze blijk van Oudheid rust op meer als eene zeer gewigtige beweegrede : i. Eerjielijk, om dat de Ongelijkvloeij enden onder alle onze Taalverwanten als 't Yslandsch, Mcefo-Gottisch, Frank-Theuts, Angel-Saxisch, HoQgduitscfi, ?.n, 't O»^^ volgens inhoud mijner Regelmaat en RansJchkkmg, zich eenftemmig en geregeld vertoonen ; uit welke overeenkomst blijkt, dat haare grondlegging overoud en ouder is dan de Ferfprelding dhr Takken; terwijl deeze Verwantten ih de Gelijkvloeijenden menigmaal verfchillen, ter zaake dat de eene Tak federt dc verfpreiding van dit, en de andere van dat woord de Afleiding en Overdragt genomen heeft. ^p^/,^^.^.^ dic Se,lle,de eenftemmige Ge.egeltheid dat die Ongélijkvloeijendheid met voordagt zo mgefteld is geweest, en niet flegts uit een toevallig verloop gefprooten is: maar wanneer tog ? na de verfpreiding der Takken- vastelijk niet, als gezegt vermits de verandering dan onmoogiyk eenpaarig'en eveneens (te. rekenen na ijders Dialetl) kon gevallen zijn. liet was derhalven voor die Verfpreiding: maar j toen t lighaam al groot was geworden, fchoon voor , de Verfpreiding, kan 't even min geweest zijn, vermits onder veele Hoofden en Huishoudens en ver- ] fpreide Buurten of Steden zulk nieuws eenpaarig in te voeren ondoenlijk was, toen zo wel als nu. Menden- f ke vrij eens op !f?cn/ï^/ rtricifn (legere) en tehen/ 1 b!&/mm}(frangere), wie zou mi die FmeHtai f verftaan indien zulks gantfchelijk nieuw was ? immers f, zo min als of iemand nu voor 't Prester: vanfcbcn, (vi- f, rere) [»ƒ/ en in Prccter: Partic: 0t}ftü of ggfotei zei- [i ETYMOLOGIE, de? daarenboven hoe zou men de verwarring verhoeden om met mPrcet: Part: gjfen voor rrfem/ en gtfadua voor ütbpti.n te zeggen? ditinvoerénder Ongelijkvloeij enden is derhalven al lang voor de verfpreiding gefchied, toen 't lighaam nog zeer klein was, en buiten.twijftel, onder dat allereerfte voorvaderlijke Huishouden, waar uit de gantfche Duitfche en K mbrifche ftam gefproten is geweest. Maar zal men hgtehjk vraagen, dewijl die Vocaal-verandering zo ongemakiijk komt, waarom tog de eerfte Huisvader dit zodaanig mag ingeftelt hebben ? il: antwoorde, dat daar toe zeer gewigtige rede was; want vermits in t eerfte maaken van nieuwe woord-klanken de tonionbedreven ,s, Zo bleef door dit groote verfchil de uittingder klanken te beter onderfcheiden; waar uit verder een ander en groot nut ontfpruiten kon, namentl.jk, dat van aeeze ve.borgene Prceterita's wederom Subflantiva s, en van dic wederom andere Gelijkvlo-iJ:ende Verba sgevormt zijnde, aldus in gevolg van tijd de. faal op eene duidelijke, redelijke, en gemaklijl e wijze tot m 't ontallijkc, om. zo te fpreeken, kon verrukt worden, gelijk zc ook op die wijze zo uitneemenderijXgeworden is, waar van de volgende Proeven onzer Afleiding klaar bewijs zullen geeven. Dit redelijke gebruik van Alle nieuw Verhum, 't a-ene men van eenig Subftantivum of Adjeciivum of eenig ander woord ontkenen ,vil gelijkvloeijend ie neemen, even als'dé onzen van de I. CL : ,s federt de verfpreiding zo be^ ftend.g en onwrikbaar onder alle de Nazaatent en dat zonder zulks te.merken (want nooit las ikeenigSchrijver en nooit hoorde ik iemant die daar van fprakl zo ongevoeng ingeplant, dat elk van de reeds verftorvene of nog m leeven zijnde Duitfche Taalftronken zulks 111 alle nieuw ontleende verba ftandvastiglijk opvolgt. Hierom is het dat alle onze Dubbeljlaartige, als mede alle Basterd-werkwoorden , bij ons en andre van Duitfchen /lamme, niet anders als gelijkvloeijend en van de I. CL'zijnEn hier uit vjoeyen ook deeze twee allergewietigfta opmerkingen, bij de Geleerden tot nog toe geheel eh a oyergeflagen; als (,) eerftelijk, dat geen ongelijk-, vloeijend Verbum onder onze Duitfche TaaUhonken voor een basterd-woord moet aangezien worden. En (z) ten tweeden., dat elk ongelijkvloeiend Verbum, dat zich bil den eenen Taalflronk vertoont en bij den andren verfletvek Ichijnt, zo het ordent! jk na ieders DiakB vervormt word , voor een wettige herfielllng van oudheid, en geregeiden ■yronajlag van Afleiding te rekenen is. 3- Ten derde, tot bewijs van de oudheid.voege men bier bij dit aanmerkelijke, te weeten, dat de Oneeijkvloeijende Verba genoegzaam alle bedrijf uitbeelden, lat tot het Oud-vaderlijke leeven en befchouwing verïischt wierd, en dat ze nog huiden in ons fpreeken en chi-ijven meerder te pasfe komen, als alle de andere r*fba te-zaamen fchoon tienvoudigmaal hooger in mze Ongehjkvloeijenden na den rang- van haaren dienst ner eens bij-een-fchikken. «-"«u»* &n fS^T^ en Na£uur der di"Se" uit te ukken hebben we, nxpm/xpn (oi%t*m)IfefïaenL Uibm/ ffeutten/ (crefc/re), quS/ tfilm/ n/tmen/veten/ f&tmen/, j&wn (ulcetarT bJS iï|ihil/bciumhcu ( olidefcere), flnfcii/ hmlm/htini tèaai*  ETYMOLOGIE. ETYMOLOGIE. 1709 tommx l bmcn l flinïteii (mere, olim olere), Wsüm (fomre); bluften / fcömicn /1pen f gel nften / blinken en Biimmeu. . , , Tot Gemoedsbeweegingen en uitdruk van die, eerftelijk die op een Mensch in zich zelv zien, als öai= hen (cogitare), Dlinhcii (putare), :offten/biïiieil/ bt&flfi nen / h;ev"i / bcïuöen (conftteri), jawten/ Winnen of fcen? wn'f>f/è éf «tó» nofcere), bèrgtten / milieu / mogen (/«'C«R., ÖMw» por/è), IWOBWI/te«W/$W*te/Sl<*«nB1 ten/ benneten/ lp;.'ten; en ten andere die in de Gemoedsgeffalta betreklijk zijn tot iemant anders of iet anders, als pjg&rt/ tonen (olim more, naf* blandiri), topten/'t verouderde bet veil Qrafci, waar van nog ons bei-balgen/ iratus), benn-ien/ bebHCgeit/ liegen/ berbiie* teil / roitfien / en --ujecren (jurare). Óm "de bezitting en verandering van die uit te drukken; &ebben/i)BUöen/ tejitten/ genieten/ bcrlscscn/ se* hen / annbiebcii/ feyenhcit/ toenjen/ jenben-/ cattfangen / en aaunemen. Tot de Dierlijk-e beweegingen en onderhoud van dezelven; eeten / tointeri / flajpeh/ ?icu / ïvfivn; ntihen / mimi I fifnrren / fipiwjJHl / BIPtl&> / toeren / bijten / Wajen / fluimen/ fnuiten; en itoefeeii/ $tripcn/ bieten/ busten/ magen/ topten/ en frifjnten. Tot den Menfchelijken ommegang is 'er nog grooter getal; als eerilelijk in 't algemeen ; betoegei!/ toet* hen/ bebipben/ toen/ laarcn/ bcg-uwcn/ oi-ba-nemcn/ Oiiötttoinbcn / pieren (asfuefecre), ouüerficu.öC'.i/ enfeïjey* pen (fonnare), ten tweeden, in 't bijzonder, en dat eensdeels middelmaatigen, tot plaats-gebruik of tot ftandwisfeling, als gaan / tomen / tteöen / liggen /(taan / fatten / baiwen / baren (elimbe, nunc Navigare), luben '(olim Ire, 'qain etiam Narrare; waar van ons oberfijÖen/ traaft re, Mori) : voorts fpben/ en tngen/ tieren of ttU> nen (trahere, tendere, vergere), ;toeilfiCH / roctben / (olim wekere, convertere), jtotmmen/ klimmen/ fïpgen/ gin* bcii/femipcn/fdj«iben/t!iwpen/ fcfjuffen/ fïtuïten/ btn= ftèn: en tot Hof- Huis- en Landbouw, lejen (olim-Colliers, mme legere), meten/ tof gen/ toebcn/ f pinnen/ fcheecen/ bja^en (lavare), beteren/ fjelai (occultare), fluiten/ finBen (claudere), ontitilhetl (aperire), fTyijcn/ firnhtn/ tJchïïcn / piu;-;c;i / bmbcn-/ epfcen/ fclgjpbtn (olim ■'ariatim liadere, nunc. fcribere) T narren / bltiQOl / fcitlDei! / tomben/inc-itcn/ tmn-, nir.ien / bahhen / toaben/ mei-ften- wijders fjpnheu / imjwen/ tongen/ tobben/ bebc-fen / tóten / gebitten / toepen / nelten/ bcrgeiöcn. - Anderdeels, behulpüjke, minlijke, en vrolijke, als ïjeï= nen/ gene-gn/ raben/ tj#n/ tonjen/ onM»^/ eijni/'^iivn en fpnnftii. En ten derde y onrustige of geweldige, als fchiaöen (varicari), loopen/ ramen/ faï gat/ Wiesen/ ballen / biicöeu/ toid.cn/ jtoetbcii; tóngen/ tomgen/ ötoiagtny toeftcn/ lïpe»» nemen/ lu-nten/gj^ pen/ftwgen/ (Men; wcjpén/ finben/ ftfjenben/ febelben/ bcbitben/ bccflinbcn; als mede-r;rr«örn / begten/ fchietcn/ tooten/toeïpen/ fmntcn/ fïeftüi/ boulnai/ rnpben/ hcr^ ben/ i-oici/ töebe»/ hltiibcn/ bntm/ un;Jcn/lmripen/ tom^cn/ffe-n; en eindeling, 0ttm/ fffltn/ hnftfjeu/ Bübr.i / belben/ toagen / ïabeti/ Ipben (pró), en toinncn "(oli n Laborare , mne Vincere). Zie dgar eene reeks van omtrent 200 Ongelijkvloeij''ende Verba, rijk van zin, en wijd van uitftrekking, welker getal nogthands bijna verdubbelen zou, indien ik 'er alle onze verfletene, die ik uit de Oudheid na de Dialeïttegej hcrfUllen kan,, cn elk- in zijn foort bij onze Regelmaat en Rangfchikking te vinden zijn, hier bij voegde; aangezien 'er, gelijk bij ons, alzo medebij elk der Geüjkftammige-Taaien, etlijken in 't bijzonder in gebruik gebleven zijn, van welken meest al nog eenige Affpruiteüngen bij ons zich zien laaten^ Maar, nog cngelyk grooter wierd het getal, zo wealle deezen met haare Compojha verzelden; want voor geen ander foort als deeze gebruikt men zo veele en' menigvuldige Voorzetfels. Voornaamlijk bij deeze*meest te pas komende Verba r als luengcH/ b?cften /boen/ toagen / pann / gappen / fjcutnn / bomen / laten / loepen / nemen/ ftljictni/"froorcu/ fleften/ flaan/ traan ' ballen/ bangen/ hjerpen/ en -ica-, waar van ieder met alle of meest alle deeze volgende Voorzetfels in gebruik zijn; als met atijra--/ afhtcraan-/ achteraf-/ nrbterom-/ arlj= tcrop-/ aefjtcrobcT-/ met aen- of an-/ met af-/ be-/bu-/ binnen-/ te binnenïmt-/ boben-/ te bobcn-/ bobenop-/ bnitai- / bniteniii*- / üooi- of beur- / cr- / Ijcr- / m- / mebeof met-/mië-/ nae-/ om-/ oiibtr-/ ban onberen-/ op-/ nut- /ober- / toe- / ber- / boo?-/ boo?ep-/b!?o:o^cr--/btoJt- / boomit-/ teba- 0/lucberom-/ en int-; waar door 't getal der Ongelijkvloeij enden bijzonderlijk vergroot word, en zo veelerhande aardige onderfcheidingen van zin daar uit ontflaan, dat zulks wel degelijk opmerking verdient, 't Is ook in 't L-i'djn dat de Verba van deeze beteekenis de allermeeste Prapojitiones voorop aanneemen. Eindelijk, neeme de Leezer al eens; dat die oudkei .1 der Ongelijkvloeiende Verba flegts een Onderftelling ware, of dat alle deezeredenen niet verder bewezen dan de mooglijkheid en waarfdiijnlijkheid, en ftelle alzo zijne volle verzekering of toefremming nog wat uit, tot dat de Proeven zulks doen blijken, eensdeels om dat al wat mooglijk en waarfchijnlijk is, daarom juist niet waar is; en anderdeels; om dat dekragt van een redeneering, zonder ervaarentheid van de zaaken, ons zelden ten volle treffen kan, zulk een opfchorting van befluit kan ik Hgteüjk toeffaan, vermits ik gerust ben, dat de Proeven van Afleiding zelvs, hem zo wel als de bevinding het mij gedaan heeft, van agteren ovettuiglijk zullen leeren, dat alle onze Ongelijkvloeiende Verba gantsch egte primitive Wortelftammen zijn, en verder dan wel overtuigen van de waarheid deezer redeneering, bij aldien hij, na 't onderzoek der Prosven, dit Vertoog wederom naziet. Ondertusfehen zullen we onze verdere befchouwingen 0ver deeze Ongelijkvloeijenden vervolgen, dewijl ze 't onderwerp onzer Verhandelingen flaan te worden. Nog kragtiger zal de waarde' en dienst deezer Ongelijkvloeijenden in 't verrijken der Taal uitligten, als men zich erinnert,- hoe niet alleen uit het Praeterlium ter zaake van haare Wortel-verandering, maar ook het Prcefens onderfcheidene Nomina's- kunnen ontleent worden, en van dic dikwils wederom Gelijkvioeijeride Verba;-welke- dan, gelijk alle andere Afgeleiden, ('t gene reeds gezegd en niet te vergeeten is) altoos van onze I. Clasfis zijn. Dus van Ii';V.fn/ II. Cl. (Capere, accipere), uit het Prcefens, ons fe2pg (Raptus, Bellum), erf daar van fijpgeff, I. Cl. (Bellum gerere); dus van ons bjmfren/ oulinks ook öjenhrn/ IL Cl. (Bïbere,Potare)gelijk ook A-S, vlimattm btmcwi IL Cl. (Potare), uit het oude Proef, ons teenfte (Aquarium), en daar van toenheil/ I. Cl. (Aquare\ Bsstiis potum daré); dus van touipcil/ IL Cl. uit het Pr aster. Pidic. het verouderde tooojj nu- toóp (ftilla), en tiaar van ons 'upsüD d 3 PI"/  1219 ETYMOLOGIE 1 l'B.' të'pfP'rk'npinguiac flillante'liquore) ; dus van S liCll/ III Cl. (dare), uit het Praterit. fübi. gabc (Do- Z&fm^T,0"8 beStlbcn/ L CL C*«^)5dusVaa metra/ III. C!. (Af^Ve), uit het Pratt.fu.bj. n\Att(Menfura modus, moderatio), waar van «1808 (fèmptratiu, modestus), en daar van matigen I. Cl. (temperare); enz. Ken even diergelijk gebruik heb ik ook opgemerkt in als van Fugere (3. Ceij.) komtF-W en daar van F-^ara (r. Conj.) Van F^ere (2. Conj.) Fulgw, én daar van1 Jhfearwe (r. Cn;.) Van ka«r/(i cStf.) Mactr en daar van Micerare (i.Cö/i/Y) Van Jtere (3. C"A>-) Acumen, en daar van Acuminare (r. Van ^ipcere (2.Conj.) Affettus, en daar van Ajfeclare (1. Coni.) y^Afligen(3.Conj.yAffl^us, en daar van AMiÜareU. CVyOVan ^öfere (i.Conj.) Alletlus, en daar van y&ffare (1. Cwy.) Van FaLette« i '* eene vloeijendheld'oemin^nt'SnS ontfpruiten nSJiïïSS^SS f TaaI Taal daar van vrij is: i„z0 verre zei^ J *at *&*™ ^2fSïïSïSL'T J^nt, SSer n°; -m otïer^ z^ n^nT fe^,^ meerder op zich zelven Se H,>f/ g 'jk tC ponder d£ men op onVklet ftS £ Sonds '„fat ■Jk m deeze zeventien Nederlandfche Pi-ovincien zo velerhande, en daar onder eeni-e ™Jhn r 1', ■? rgeDMeEten ontmoet; to^SS^J* SgVanToS ing van 1 ongellag zich onkenbaar maakt voor al ÏUC* ^UrVind menin h^LandfrieïhSvoS leien . gelyk t omtrent even mislijk is, dat de Snan .arden by zeer veele woorden, welke n t Latiinm ï , beginnen voor een Vocaal, daar voor Ln -t , de laats zetten hoewel in de uitfpraak de H zich niet uidehjk laat hooren , als Lat Favo KUrT n \ an welke foort ik een geheele I ^t zou kunnen Z' -aaken: verdraaijingen zeker die te vreemdÏÏmken m 'er eenigfints met voorzichtigheid op e kunïen Duwen zo 'er geen Dialeü-regel op was ? Doel on =r 't M:Gottisch, Frank-Duitsch, 1 gel SaxLch" Skf^SS&KSf?*- En °"S Eigel'heb k' Deelf £S 7 -ge-Pr^gen niet onzoet. P I ■ T ziet dan ce»sdeels op het Uitndsch hoedaan.g de Letters van de oude la verftor de uitfpraak of ,n 't fchrijven, de Onzen beanr' ïorden; en anderdeels op ] et M*Ij„iT el in de eene of andere Oo t of t ?a ' ■ voor zo ^ff bijzonderlijk heersch en to Ifnfff6 °fge"e Sfen d'oT Wett,'gheid der AfleÜi ge te e•gtigen doch die van 't Inlandsen heeft ook ziine éï&toJT*8^ doorgMnds ^ veS de fomt.jds t gene aan de Oudheid ontbrak. In  etymologie; etymologie. 171T- In onze negende Redewisfeling, heb Ik vervolgt de Heer L. ten Kate, van mijneftreekhoudende DialetTregel wegens de Accent-Vocaalen, eenig berigt gegeeven, hoewel niet meer dan daar vereischt wierd .-doch om onzen meergemelden grondflag van voorzichtigheid te voldoen, zullen we dat berigt bij deezen vergrooten, en uitbreiden zo wel over de Confomnten, als over de Vocaakn; alles te.rekenen naijders Letterfpelling, zonder dat men daar uit ten opzichte van het Uitlandsch de waare volftrekte gelijkheid der klanken in allen deele kan of moet befluiten; maar alleen den doorgaanden fchrijftrant. Hier toe heb ik , om de grootheid der regels, dit bijzondere blad laaten invoegen , hebbende aan weerzijde esnsDlaleB-regel, de eerfte naamlijk aan de eene zijde, fpreekende van de Vocaakn, en de tweede aan de andere zijde, handelende van de Confomnten, elk met haare bijzondere Aanteekeningen; waar bij men nog voegen kan deeze vier volgende opme- kingen. Zie Aanleid, tot de Ken. van de Md. Taal, II. Deel, bl. 19, 20. ., j..Dat de M-G. it}. ten einde eener lettergreep ftaande moet gelezen worden als onze G. of CH, heb ik in mijn brief wegens de Gottifche fpraake reeds vermeld gehad, zie GOTTISCHE SPRAAK, als M-G, tan (acht)/ M-G, &axa$tltfa (<©crecf)ti.gljcib) enz. Ónder 't A-Saxisch en Alam. vind men 't zelvde, als A-S, (£<■#« en AE- fffrt bij ons acht). Doch dit zou men eerder voor een verfchil van Spelling als van Uitfpraak mogen aanzien. 2. Maar ten opzigte van Spelling en Uitfpraak is als iet bijzonders te rekenen, dat men in 't M-G,. A-S, en Ysl: de ,£> voor aan voor een Confonant gebruikt; als M-G. tfafijan/ YshHacjd/ A-S, (focfan/ {Man (bij ons ïaaftcn); M-G, tyawfxml Ysl: Hattpa/ A-S, Hwrpan/ (bij ons loopen); M-G, fjiteifómi/ Ysl; 'hxia/xl A-S, x)x\\^tml (bij ons nngen). Van de vind men ook voetftappen in 't Alam: als M-G, ■fnctigjan / Alam: ïineigan (bij ons neigen). Wijders M-G , (ijciinö/ Ysl: ^jeinrt (bij ons rein); M-G, fjc})» jan (bij ons roepen); Ysl: fjoop (bij ons geroep); A-S, l-jafcrt en Sfaefcrt/ Ysl: fijafn (bij ons raben); M-G, «a/ A-S, yfoaet (bij ons toat), en M-G, eaj A-S, fteoet / Ysl: (wt (bij ons huiar), en zo voort etlijke anderen. Dit M-G, ©/ 't gene Jukius in zijn Glosfarlnm Gothicum agter de P in rang ftelt, inde plaats van deQ fchijnt mij eigentlijk de fft) te willen, verbeelden. 3. In 't gebruik van de Oudheid moet de Dialectkennis ons bewaaren, om niet dit voor dat, of Goed voor Quaad op te neemen: zie daar een ftaaltje ter fneê; het A L: cttat fbonum) gelijkt, als of het uit eene moeder quame, na ons nuaab; en nogthands beteekent het gocb. Dus, gelijk we vermaant hebben, vind men veeltijds in 't Jlam: <£ of voor onze- baar % voor onze

leeft of oulinks bad; als bij voorbeeld, ons fmtlrrt!' in fmélten/ ons fmifcen en fïéimen/ ons ritmen en rén*. ien/ ons biiieen/ oul.' ook bénnen (gelijk' oofel A-S:,. 'iitïfln en Pttrtan) enz. Zo mede ons tuifeeB en riefcen /. ons:  1712 ETYMOLOGIE. ons Jarigen oul. ook btcgcn-, gelijk ook bpOftl/ tmcn e: ojI. ook öu^Cll/ en zo verder eenig ander van dierge li keil trant. 2. Ten jrweedëh als bij deneenen Taalverwant d be naaming van deezen, en bij den ander van dien Ta! va n een OngelijMoeijend. Verltm de Afleiding genomei is , gelijk federt de Volkverfpieidïng menigrnaalen ge fchied moet zijn, en ook gefchied is, naar uitwijs var de ilukken: en hierom doet ook allermeest dit verfchi zich op bij de afgeleide Naamwoorden en bij de Verbt van de I. Cl. Dus heeft men uit het M-G, bftmgl zijnde het Prceterit. van 't M-G, tlinafan II. Cl. (bibere), gemaakt het M-G , bjiuigf (potus), en daar van het M-G, etanfjaa I. Cl. (potumdare), terwij!cbij ons uit het Prasfens, of uit den Iiifinit. (da.t in deezen evenveel is, vermits derzelver Worteldeel overéénkomt) ons Driften oul. ook b.'énfen/ IL Cl. (bibere) ontleen! is ons b'éilhc/ (aquarium), en daar van ons Ègén&ett/ I. Cl. (aquare, pctum dare), even gelijk ook in 't A-S ; i>;rnctm/ ttinum 'I ticttcan / II. Cl. bibere, potare, (hebbende in Pnet. Hm) I uit het Prcef. gefprooten is hel A-S , ttm (potus), en daar van 't A-S, fc'crscMH / I. Cl. (equare, mergere); dus ook van 't M-G , fat/ zijnde het Préter. van 't M-G , ffara/ III. Cl. (federc), komt het M-G, fat jan/ I.Cl. (pofituram facere, ponere), doch bij ons, van jitten oul. ook -Tixn/ uit welks Preefins komt ons jeet/ ?rrc/ jét (pqfitura, pojitio), is oiiticent ons jrrtcn/ I. Cl. (ponere): en zo meer anderen, die ih 't vervolg zich vertoonen zullen. 3, Ten derden, wanneer de eene reeds een afgeleid Gelijkvloeijend Verbum, en de andere nog het Ongelijkvloeiende, waaruit het eerstgenoemde ontleent is, in gebruik heeft: als bij "oorbeeld, ons ivibül (morarl, expectare), is Gelijkvloeijend en van de I. Cl. als {geiten/ bfibry gebeibt: doch men heeft in het A-S, titan/ tat/ tibm/ (expeBare), III. Cl. en 't F-TII , ttitan/ of tiitan/ in tcit of .feit/ in Parf. p«/: gé6iben («peSare), II. Cl. 1. gelijk ook in ft M-G, foiba»/ II. Cl. r. (reorerij, die allen volgens de Dialed-regel onze n en niet onze ei of en beantwoorden, en Ongelijkvlocijend zijn; zo dat hier wel een hapering in de regel fchijnt; doch in der daad en is 'er geen:'want, gelijk ook al voor veele eeuwen uit het Erankduitiche Prceter. fccit/ ontleent is geweest het F-TH , teilen/ tcitcta/ fcWWt/ I- Cl. (expe&are), zo is mede uit het oude Preetcrit. van ons verloorene tmtert, 14. Cl. ons tegenwoordige be;öf-i I. Cl. gefprooten, en in gebruik gebleeven: op gelijke wijze als de Italiaanen eertijds uit het Gottifche Prceterit. haar üaöare (morari) ontleent hebben. Aldus kan de' kennis van de Oudheid de gebrokene fchakels dikwijls herftellen , en met één leeren, dat de verandering van Dialect, en van de Ciasfis der Verba, juist uit geen wispeltuurig of los verloop en fpruit. Doch om niet te lang te worden, zullen we ons tot de Ldandjche Dialetl-kennis keeren. Als men in de DialeB-kennis van het Uitlandfche wat bedreeven is, kan men van het Inlandfche allerbest olrdee'fc-i. Ik zie in deezen op het Spraak-verfchil tusfchen ds eene of ds andere plaaÊfe van ons Néderduitfehefs ; voor zo verre die letterverandering tot de geméene Schrijftaal behoort, om daar uit verzekering of ligt te ontvangen. ETYMOLOGIE. Voornaamlijk kan in dit ftuk te ftade komen deeze of gene Land-DialcB; aangezien in 't platte land 'de oude trant n-og langer in wezen blijft dan in de Steden. Dus vind men, dat 'er in fommige Dorpen van 't Sticht van Utrecht, als te Breukelen enz. gezegd word beuï#fte(to fteè van feoefeje/ hmfhe in fteó van r*ceV/ fcencvoor fooer/ tsaren voor roeren/ enz.; waar uit te leeren is, dat de cu en te weleer van eenen zelvden oirfpronk waren; gelijk men ook hierom bij; riog eenigen onzer woorden, zo wel de ett als te/ onveil fchillig fpreekt en fchrijft; als htriieu- éb Ööéften-ftolt^ eencn--te/ f.''">'cei:.te/ enz. met welke en de Hoofd ' Dialecl rn haare h niet kwalijk overeenkomt. Maar noz gemeenzaamer is het, dat niet alleen op't land doch ook in de Steden, en zelv' veelal in Schrijftaal de enen zagte lange do/ vermids mede van eenerleije afkomst overfchilhg gebruikt worden: dus boor en Deur/ boet en beur; beget en ben:ei / bo~cit en jcngci' / l\nix\ en fcnenM; hete/ ftenje/ en oul: ook hotel nu tenre (EleBio), fcojefefl en tondeni intimi meulen- mom/ meugrfli Icrtn/ leugen; fcfieot/ fefceut; tr.r.c/ mn en teug; enz. Voorts Oberman l waar voor men oójc zegt doch nieten fchrijft, cmxrman; zo mede ajcn en ;wn'. En dat insgelijks menigwerf onze zagte lange ee 'in een korte fcherpe é, en onze zagte lange 00 in een korte 0 verwisfelen, of deeze in die, is te zien rit de Lust van onze III. Regel wegens de t l en van onze 111. Regel wegens de 0/ als bencbrré/ benéffenëebei:/ effen; brremü/ brétnb/ enz. als ook btMftt v'-rl MoirenV boter en botter/ rróf oul: nrebe/ waar vim bergroben 1. CU enz. In de plaats van onze eu of ei vind men ook te mets bn korting de tl / als bróp/ en Erna wan 't Proef, van brtnpen/ II. C\: mtt/ en rcilói van 't Pmt: van 't 0u de nieten nu geweten/ II. Cl: üb r en ftjjdt van ' Prcef. van fcïlicten; zo mede frbrttt / feljtttcï en fejÏMrrl • voorts fnef en fnuf van 't Prcef. van jfauöW/ IL [Cl- ' wijders boter/ botter / teuter en tutter; prenteJen/ unit' telen/ enz. r Onzekortea/ ené, op een t fluitende, worden met allen veel onverfchillig, zo in 't fchrijven als fpieeken, gebruikt, a]s barg en bét» (Majalis), barfi en betfe fatfwjjww aBuarium): bartn / ook «fttrm en bérm CwO- wr»: en bérm-fcarttpj b«#/ bérst en ook borg-j barte/ berbe; öarrn/ bérd;; baf/ bé-f/ ttnati. en btoerr-rteinb/ Mna#sJ en btoém"; saro; nréhj earsitv gére't; gnrbey rérbe; ftart-/ rjérb (Azre); 'ijr-rïv 'ftérh • hnp/ ïrérp; rjart^t/ hér?'f; jjarjJ/ &éé,- tart en hért (Cor.- Csnw); fen*/ fcére; mar»?/ mét»/ fAf«/»/w)> maree/ mérgt en ook ntórne GWM (T^ctwwV mat-gen/ mérr-ci:/ en ook mórgen *(C,W)," v maWn*'/ r mérgen*/ en ook f mórgenji (t«»»w« matuthwY mvhtl nmt; psrf»/ pérh; F.r?'/ yérp'; ftncrt/fWr! charp/ feïjerp; Car/ flérj part/ fért (ook facit 'en reert); fr_a.it/ férh; barfenV bétten ; bars'/ Mrt; na-in/ benn; lrarren/ toérren; barsfetj en' irér>h' ;nz. Op zommige plaatzen van Zuidholland neemt nen dikwils de harden ó, in fleê van deeze a oféds^yoorpar^o'fpét*, enz. doch dit is geen gcneene Schnjf-dialea, hoewel men ook fchrijft'en ze«i' ïr.-f"/ :tté -Ti; en niórm/ als mede erren cn ÖMM 't Was ook van gelijke natuur, dat men bij de /?-,-' 'ff, die wij onder onze IV. Cl: 3- gefchikt 'hebben, ën  ETYMOLOGIE. ETYMOLOGIE. *7n en in Prat: op ic of o veranderen, eertijds mede de a In fteè van de o vond: als |terben in Prat: jïierf en (ïorf/ ook oul: (ïarf; dus ook berden in Prat: borjSt/ en oul: bar^t/ II- Cl. (5. enz. gelijk de. Schriften, van ruim honderd jaaren oud, ons daar van overvloedige voorbeelden uitleveren. In deezer voege is 'er ook tweederhande Dialed omtrent onze lange a of aa (of ac) als ze tegen e fluit, in plaats van welke men dikwijls in 't fpreken en ook wel in 't fchrijven gebruikt de éi / onder zulk een geluid , dat overeenkomt met het gebléét der Schaapen, of, 't geene het zelvde is, met de Griekfche ij, zodaanig als die in onze Schooien geleert word uit te fpreeken; welke klank fommige door de Latijnfche ae verkiezen uit te beelden; zijnde een middel-geluid tusfchen onze na en zagte ee in. Dus fchrijft en fpreekt men aerbc/ ook wel éérbc; aerf?/ en 'èèt$:, aerjelcn/ éérjeïen,; tóerje"/ fééKÏéi niaert/ rtiéért? naecflig/ néér* ftig; pmfef) en péérfcïu pacrl en péérl; feftaer/ feftéér; fïtïcrt/ fiéért; taerte/ téérte; taeriincj/ téérüng; bacr* big/ béérbig; ^aer^/^éér^opKbér#;b|aerétó offoaerltt/ toéérïb ook mérlö; roacröen ïuéóïb (Dignus; & Hesbes) en jtoaerb / jtöéérb/ enz. Dus ook fchrijft men in 't algemeen bacrb/ baetó;/ bate/ haer of feair (Crinis), 'kavel/ maer en jinaer/ waar voor 'men met het zelvde geluid in Amfterdamfche Stinnt-dialed insgelijks zegt baerb/ baer£/ baer/ haer/ Isacrl/ toaer/ en ;tcaer: lk gebruik hier de ae/ vermits die even zo min in 't Nederduitsch fchrijven gebruikt word, als deeze StraatDialed. Men kan 't ook tot tweederhande Dialed betrekken, dat de b tusfchen p en c komende, meest al weg finelt, tenvijle nogthands de p en e twecflibbig gefcheiden blijven; van de infmelting van twee filben tot één en fpree't ik hier niet, alzo die meer tot de Euphonie als tot de Dialed-kennis behoort, hoewel men ook dit tweefilbige zelv' tot de Euphonie kan betrekken, om dat ze 'er waarfchijnlijk de moeder van is. Dus bpben/ be'bnïicn/ bcbjicn; beluben/helpen; benpben/ bennen; ginbctl/ glren/ en zo voort veele anderen; onder alle welken 'er twee zijn, die ook wel de g in fteè van de b nemen, als bngen/ en tugen. Wijders, die de b/agter de lange n of oc of ac hebben , nemen 'er wel de p voor in de plaats, als braebcn/ bracyen (as/are), t& ben / roptn (extirp'are; olim jdcere, impellere), tobt / rocö:/ rbcne (virga); en roben/ roeben/ tapen/ roepen (dolii capacitatim virguld teniaré) , enz. Dit is van 't voornaamfte waar aan ik gevonden heb dat de voorzigtigheid omtrent de Dia/efiSbehandeling ons verbind; het overige van die natuur, zal de oeffening genoegzaam leeren. Men zou ook verder kunnen aantoonen het tedere onderfcheid van-klank, dat 'er tusfchen de Dialeden van ieder Stad of Provincie gemaakt word: ïiaamfijk hoe de Haarlemmers, in vergelijking van Ons, en van ook meest alle de andere Nederlanders, aan de a een geluid geeven; dat een geheele trap of kennis na„der aan den klank van de harde é komt, in dier voege, dat zo wanneer men het verfchil of tusfchen geluid tusfchen de zagte e en a/ en tusfchen a en de zagte o / bij elk in vier graden verdeelt, zo zal onze harde é (als infehéf en héél) eenen graad nader komen aan de a; en dat geluid, het wélk met den 2. graad overeenkomt, zal het midden beftaan, en gelijk zijn X. Deel. aan de Voorgedagte ae/ als bij $toééi*b; en de 3. graad zal nettelijk pasfen op het geluid van de Haarlemfchc a: terwijl de vierde trap door onze a zelv' heilagen word. Wederom, indien men van de zagte 0/ opwaarts klimt na de a/ zo komt voor den eerften trap onze harde ó (als in ftóp/ en ïtóói (Caulis, brasjica):. in den 2. of middelgraad valt de Brabandfche a; en in den derden der Westphalingen of Plat-Duitfchen a : terwijl de vierde de onze zelv is: en tusfchen den derden en Onzen in, zou men de Rotterdamfche korte a/ mogen rekenen. 't Is tusfchen deeze drie Vocalent/ fl/ en 0/ dat 'er groote tusfchen graden van klank kunnen vallen , en daarom verfchilt het eene Volk van 't ander zo veel in de uitfpraak van deeze Letters, dat is, in den waaren trap ieders Geluid: doch het verfchil tusfchen i en de zagte é; tusfchen de zagte 0 en cil; en tusfchen 1IC/ en ne/ en lijd zo geene tusfchenverdeeling. Deeze vier-graadfche verdeeling zou men ook door [lippen kunnen aanwijzen; als e voor de zagte e. e voor onze harde e. ie: graad. e (of a) voor de m, 2e: graad. A, voor der Haarlemiten a, 3c: graad. a, voor onze a, 4e: graad. a, voor de Westfaalfche a, ï.e: graad. a (of ö) voor de Brabandfche a, 2e: graad. 0, voor onze harde ó, 3e: graad. o, voor onze zagte 0, 4e: graad. Doch dit deel van de Dialedkennis, beneffens de niddelen om die uit te beelden, kan wel vermaaken, in in andere gevallen ook zijne nuttigheid toebrengen, maar is ten opzigte van onze Afleiding van weilig of geen belang; alzo de gedaante van de Algeneene Schrijftaal daar door geenzints verandert, waar>m we ons ook hier in niet langer zullen ophouden, naar overgaan tot de Zins-overdragt der Woorden. In alle Taaien , hoe rijk ze van Wortelklanken zijn, 'chieten de Bewoordingen nog verre te kort bij de gelagten. Tot behulp in deeze armoede zijn 'er voorlaamlijk tweederhande middelen gebruikt, als de Zins(verdragt, en de Woord-koppeling. Het laatfte, zijnIe het edelfte.kragtigfte, cierlijkfte, en wettigfte midlel tot verrijking, is minst gemeen. Men vind het vel bij ui.tftek overvloedig en gemaklijk in 't vermaarIe Grieksch en onder alle onze takken van den Duitchen en Noordfchen taalftam; maar fchaars en als on:igen vertoont het zig in 't Latijn, en in alle zijn Easaart-kinderen. Het eerfte behulp, zijnde in alle taaen, en onder de Oudheid allermeest gebruikt, en onder 't welke de veelerleije Afleiding niet is na te ;aan, reken ik voor't alleroudfte; zijnde een middel liet zo zeer tot verrijking eener Taal, als tot vervulling an't gebrek; om alzo, uit overweeging van de Geijkaardigheid der dingen, met een enkel woord te E e mets  J7H ETYMOLOGIE. mets veelerleije zaaken, en elk nogthands klaar genoeg aan te duiden, als men bij die Zinfpceling en Naams-overdragt flegts bezorgde, dat de omftandigheden, en bijvoegingen de meening genoegzaam ophelderden : een werk dat veel al eigen was aan de geestige vindingen der Dichters. Die in de Overdragt op het voorzigtigst handelden, deden het volgens dezelvde wet die in 't eerfte naamgeven der dingen vereischt wierd; laatende de Overdragt rusten, niet alleenlijk opeen kennelijke, maar ook op een zeer aanmerkelijke Gelijkheid en Overeenkomst tusfchen de Zaaken; 't zij in Gelijkvormigheid van Gedaante, 't, zij in Eenerleije Beweeging, *t zij rh Overeenkomst van Aart, of van Vrugt, of U:tkomst, of van Dienst; of ook in; Gelijkredigheid der Dingen. Dit laatfte kwam voornaamlijk te pas in de Overdragt', van Tastelijke, pffelijke, óf LiehaamiijkeZaaken, tot Bezielde, Gemoedelijke of O.illchaamVjke, of van deezen tot geenen; als bij voorbeeld fjetptöct JöJttnV alwaar het woord$>it/ dat een tastelijk ding betekent, hier voor 't Innerlijke Wezen en de Kragt genomen word; gelijk ook bc §ant) Dc.é geenen voor zijne Kragt, en Mogendheid; enz. ü Maar de Overdragt ging niet altijd zo voorzigtig; men bediende zich ook van fchielijke en driftige, die de zaaken vergrooten of verkleinen , of, om een voornaame Gemeenfchap, Dit voor Dat aanzien, nemende, Het Deel voor een Geheel; de Soort voor tttnGeflagt; het Omvattende voor den InhtuJ.; den Bezitter voor 't Bezetene; en dit ook omgekcert: wijders bij het Onderwerp der Beweeginge, het Werktuig, het Uitw-rkzcl, den Werker, en de Werking, dikwijls het eene'voor het andere. En, hoewel men mooglijk werk zou hebben, om taaien te vinden, die daar minder of zo weinig meê behebt zijn, als onze Duitfche en Noordfche Taaltakken; niet te min ontmoet men 'er zulke Overdragten nog zo dikwils, dat in de Afleiding naauwkeurig daar op te pasien is. Van zulk foort is, ons woord bc &ttftm/ voor bc Dciinje J>rfjrift/ <&otc/ <öcute voor eene Uitgietmge, en ook voor eene Buize, Pijp, of Waterleidtnge; gelijk ook $%/ voor een' Knipping, voortgebragt door een fchielijke affpringing van een Vinger, doof ' den Duim beknepen ofte rug gehouden; en overdnmtelijk llnip/ voor een VaftnïpWetipatumf, en ook &tübj ™£ "cn 'ffd'dingmet een Kvp-fcheiar gedaan; zo mede ™ kffmam-; C? translativè Senatus ConfultüsY, enz.. Dit heeft niet alleen bij de Naam-, maar ook bij de Werk-woorden plaats, als ör^cn (ferre), dat, even a s m t Latijn, eigcmlijk iets van de eene op de andere plaats brengen of iets onderfchraagen beteekent en over dragtehjk mede voor LifaW, Verdragen, Orerbre,i°-cn l en Voortbrengen genomen word: en' zo verder vteïé ' anderen. " ] Sommige Overdragten, waar uit overloop van Zin ï ontfpruit, zijn ook toevallig, en daar onder zijn 'er dié, van wegen onze onkunde in de waarliik gebeur- t ïoor r 1'ng'--gril!is fchijncn' aJs lertijds , voor Gunflig zijt), nu voor ènt-eeren; en flinfen/ nu " voor huiderajke reuk van zig geven, doch eertijds in 't Angeliaxiscn en Frank-Duitsch ©tatran / voor Lieffelijk di ^.kev. en in 't algemeen heb ik meer overloop van v Zin ver pop van de gedaanteMer Woorden ont- n moet,, hoewel het minst zo buitenfpoorig gefchied A ds by dec^c aangehaalde Voorbeelden.. öeicmecl' A ETYMOLOGIE. '"' Wonderlijk fchijnt het ook, dat men' een -erin-, bijlooper van een Metzelaar, die niet anders als te] flegten d.enst van; 't aanbrengen van Kalk en Stee moet waar nemen, en nergens over te zeggen heeft den achtbaaren naam van Opperman geeft ? daar 3j (fuperwYeven gelyk ons opjperfle (ftpremus-, vaOi (juper, Jupra), komt. Dóch als iVen ove weeg da van cpper ook gekomen is I. Cl. voor fia b - ^SZTS''1^' Cn AVV-m kük -n Man vai SS» tot verl.gtingc van kosten , den van^SSIS tofSevocgt, zo komt de ontleeninge da nSf n ' 1eJ0mue-'en:' Cn van dec^n onderShk wfeSfc °f Aanbre«g- Voor zulk een toevallige Overeenkomst'van fp, uiten, of anders voor een voorbedagtelyk woord kan men ook rekenen ons Wtt (.Lex), 'f gene volgens ie Regelen bij inkorting en Overdragt g$ roten* kan zijn mt mtte (fcuentia, notficctlo), dat van meten (fc'e\ i.pmt; want de Landwetten moeten openbaarlijk aféefondigt zyn, eer ze Gemeene Wetten worden - maar )Ok, met gelyk Recht, van 't oude tocct/ ïvnc firn,- ■ atio adferiptio) afkomftig van 't Pnet: van.irVUX!! / II. J: (mcufare aafmpere); want de Wet veiftrekt-vooizen aangefchiecven bevel, op welks Grondfla^ 'É .vertreder bet.gt word: immers, 't was niet on'&l ymt, dat de eerfte Naamgevers zulk een Woord hier oe verkoren, 't geene de eigenfchap van bekend Gelaakte pugt. en fchuld'te gelijkelijk aanwijst.' Doch wanneer nu eenig woord aldus of diergelijk' ter za e van de Overdragt, zo wel van deezen als'van cccevi "k kan alge'eid worden, zo vereischt de voorigtigheRl, dat men op de minst gewrongene beteekeis lette, en ui duistere gevallen met de Oudheid ta :adega, om tc zien, of dic volgens de Dialeü-re^ls et onze gisfing overeenftemt. lij aldien nu, na fe* kn A^,-reVei'21gt' eeca overligt zich opdoet, en ke Melding even echt fchijnt, zo kunnen we niet isdoen met de keure onverfchillig, of het woord ; twec-ftammig te rekenen. Maar dewijl de Overdragten veelvuldig zijn,. cn dit avils, door 't groote verloop van tijd en het toehge woord verlies eene gaaping yan fchakels zeer 'eüyk om te hcrftellen geeft, zo zal .'er altijd in de eiding ten opzichte van de Overdragt hier en daar l al iets op de gis moeten gèhanddt wordep.: ,'„ wel-  ETYMOLOGIE, ETYMOLOGIE. ï?i5 welke gevallen we door 't eene of 't andere bijgevoegde woord onze gedagten van de min of meerder zeker heid zullen 'tragten aan te duiden. Men kan niet ontkennen dat de Euphonie onder ons eenig vermogen heeft, doch dewijl ze niet gantsch in 'twilde gaat, nogte ook zonder regel is, zo past het ons, dat men in de Afleiding haare magt niet'vëfder erkenne, dan voor -zo veel ze de regels volgt, ten waare de Kragt, Zin, en gedaante der Woorden het zo overtuigiijk aanwijzen, dat zulks de waarde van esn Regel cvennaaren kan, of dat het Licht van de Oudheid klaar genoeg uitfeak, om ons vrij te pleiten van onvoorzigtigheid. - Dc Euphonie heeft meest te zeggen bij de Uitgangen en Agtervoegzels, voornaamlijk bij onzaaklijke, en te ihets ook bij de Voorvoegzeïs. De gemeenfte .Regel en grondflag van de Euphonie is, den moeilijken tongefprong te verbuigen na.-'t gemak van de uitfpraak, waar uit welluidentheid en rolling van .klank volgt.. Hier door verkiezen zagte Medeklinkers bij zagte, harde bij harde te ftaan ; en gelijkaardige willen gaarne bi] e'kartder : d:is worden veel al de zagte b/ b/ en 5/ elk in haare fcherpe fc/ f/ en f/ ten einde van een Silb, of wanneer 'er onmiddeüjk een harde of fche peConfonant voor of agter komt, verandert, om dat zonder ftramme tusfehenpoozing een zagte niet op een harde volgen kan : doch de' fcherpe verwandelen niet in zagte, -om dat daar toe geen nootzaak is, als kunnende overal uitgefproken worden. Dus zwigt het zwakfte voor het fterkfte. De bevalligheid van verandering en trek tot helderder afftooting heeft bij ons in gebruik gebragt, dat bij de Verbalia en Comparativa, on tt'ügler 1/ 11/ ent/ de b tusfchen in komt, hoewel ze ook agter ï.en tl/ wel uitgelaten "word ;','dus de Verhalia 'beclce en öccïbCf/ van b::.:ü,- $cjet en jfjeclbcr/ van helen (occultan); meenet en tn .raStcr / van mecnen; Santé? en fcenbet / van l\nv ntn; en f*cttrb:r 'van (leuren/ enz. cn dus de Comparativa'hxlbit en ndéfey van froefj fcinnber en Kleiner/ van hirin / en ;n:vb:r van mrc / enz. Om dezelvde rede van duidelijkheid komt ook de t/ agter onze Prater. Part: van de O.igelijkvloeijende Verba, als ze betb agter op nemen; dus gctiegentheib / gelegene (jest/ crbarai-hcib/ enz.' De Euphonie en Dialetl-regels loopen te mets op een en 't zelvde onderwerp: of men 't nu onder deeze of geene betrekken wil, dat brabcn in braijen/ dat brjöcn en bngen fn bnen/ en het oude aïb/ oïb of alt bij ons in o\ii of out verwisfeit, fchijnt evenveel,- dus ïjot'^ oen (ou!: fjolben en ïjalbcn) in Prat: ïjielb / in Prat: Part. gc= holteen (oul: gcholben en trcïjaïbrn): dus mede ;cüt voor 't oude 5aït," gOitb voor 't oude golb en gtilb/ waar van ons rtolöeit / gnïbene/ en bcrgulbni de I nog behouden hebben, om dat de I / agter de li / minder gewoon is te veranderen. In onze vijfde DlaleB-regel wegens de cn of ct/ hebben we ook aangetoont, hoe te mets onze rr/ agter c komende, en op een andere Confonant overvallende, om 't gemak van de uitfpraak in een p of i verwisfeit, als btecgel/ bmcgl/ btoctl (Peniculus), van 't verouderde broegen (lavare); het oude jegcl / jejjp/ nu jeil (Velum); benei/ hegetc/ herfê/ heilc (filexj; jegt/ en ;ct't (dicit); legt/ en (facet); voorts ons regen (pluvia), waar voor de-Vlaming, Geldersman en Vriefth ook ren? zegt; gelijk ook in 't l'-TH of oud Duitsch tuit in fteè van tupdt (portat) zie Winsbek : ad Euiam pag,. 327. g. 9. Paraniet. Veter. Ónze Hg en nft worden fomtijds hoewel zelden onverfchillig gebruikt, als oorfprong en oerftronh/ bei blnmm en hebiuang/ en in fteè van ons minnen zeggen de Gelder fchen, volgens Kiliaan's Woordenboek, nlm= pijen (fonare), enz. De gemeenfchap van klank tusfchen ntj en nh is zo groot, dat men 'er niet dan weinig onderfcheid in vermerken kan, als 'cr agter eent/ gezet word; dus bringt (Premit), en bt'hlfct (bibit), klinken bij na even eens. Evenwel, om voorzigtig te gaan, moet men met dit zeldzaame niet losfeiijk fpeelen , zonder dat 'er de zin ons toe aanvoert of toe dringt. Laat ons ook bij de Euphonie voegen de toevallige verandering, die 'er door /^ocrwi-krimping-of-rekking,. en doorLetter-verzet fomtijds gebeurt; zijnde toevalligheden, welke al te gereed in 't Afleiden misbruikt worden, zonder rooij en zonder regels, die ze onderworpen zijn. De Inkrimping van lange Vocaalen ontmoet men al nu en dan, doch ten opzigte van de lange e en 0 meest bij de zagte, en niet ligtelijk bij de harde éé en óó,, mooglijk om haare gelijke geboorte met cn en att. De Inkrimping is vry wat gemeenzaamer dan de Rekking; zelden gaat men over van korte tot lange Vocalen. Bij de Inkrimping en Infmelting blijft de Accent op het Zaakelijke Deel, doch hij fpringt niet over op het Onzaakelijke. Als 'er tusfchen 't lijf en de ftaart maar eene b is, zo fmelt 'er de ftaart wel in, als tt'Cttl voor trebeu / face voor bebe / raen voor raben / boem voor bos Jent / boon voor booben/ enz. doch als 'er twee Confo--nanten tusfchen zijn, verfmelten ze niet; uitgenomen bij ons gaen voor '6 oude gangen/ en fiacn voor 't oude tïanben. Maar in 't algemeen moet men bedagt zijn, datmen in 't Afleiden zich van den naam van Infmelting niet 'igtveerdig bediene; want hoewel nergens en nooit de Inkortingen en infmeltingen eigender en gemeenzaaner zijn, bij welke Taaie men wil, dan omtrent de ïigen-namen; als tiia voor matrbijg/ trijntje voor ca-rnrttje/ ntia voor ntana/ enz. ter zaake dat dit foort :eer dikwils over de tong komt, waar door de' driftigieid van den Geest altoos haast maakt, om die voortgebragt te hebben; en hoewel oók om die zelvde ReIe' onze Ongelijkvloeijende Verba, die doorgaands nog il meer in 't fpreeken als onze Eigen-namen, en in /ergelijking van andere Woorden, genoegzaam alle ^ogenblik over de tong rollen, alle Inkrimping en iferfméftihg moesten geleden hebben, die de eigen'chap onzer Taaie, na 't oirdeel onzer Voorouderen, ;eelen kon of mogt; niet te min houden zich bij ons die die Verba, zo men ons allergemeenzaamst re en/ iaën/ en boen uitzondert, gantfchelijk volledig: waar rit blijkt dat de wettigfte Rede zelv onze Vooroude■en niet ligtelijk heeft kunnen bewegen totdat babbeend inkorten en afbijten, dat bij alle Basterdtaaien zo 1 gemeen is. En, belangende de Letterverzetting of plaatsruiling van Confomnten, 't is waar, men vind haar ook niet" alleen onder 't oude vermaagtfehapte en de tegenEe 2 woor-  ni6 ETYMOLOGIE. woordig gebruiklijke Taaien, maar ook onder ons zelv, dus M-G, imtt/ Kimbr. Mmi A-S, hcwt/ AL. fjust/ yimi ty Um) Dan. t)j^r/ Aigl. bUa$t/ H-D, imt/ en bij ons faft f>A«r); H-D, fMOte/ bij ons floret (mi»; A-S , pacrfc/ ccrfc/ 6P trrtfitt/ H-D , ftff/ bij ons fterjj en fio# (mjhrtèum): A-S , tirllig/ bij ons b|iesttljg (audader); A-S , gWtf/ gacw / en m$l bij ons (gq0 ferafegj A-S, grWro/ fïOgaa/ f»vi/ (Jtaw), bijons ïiib-bó,ft|je en ftifs-tróaYi); A-S, fco« en fcwt (geluj, bij ons bó#t en bró#/ afkomftivan broojf het Prest, van bnejeu II. Cl. en M-G ,. mZ na (/öizr), A-S, tont/ fcittma en tinna/ AL.founno/ pmniw/ fijwnèr. tmrm/ bij ons bomc / («oiitic; en nog eenige weinige anderen. Maar zeer zeldzaam, en naauwlps van de duizend woorden ontmoet men 'er een; en als 't gefchied, zo is 't altijd of meest altijd de r, voor of agter een andere Confonam komende, die verwandelt; om dat die in zulk geval, door zijn kragtige trilling, volgens de Euphonie eene enkelde &7ye als 111 tweeën verdeeld; want of men banrot/ toren of bom zeid, zulks zal weinig onderfcheid maaken. Om nu met te zondigen tegen de voorzigtigheid, zo moeten we ook ons nergens met dit Letterverzenen tot oplosfing behelpen , dan daar de Oudheid of verwantte Taaien, of de ontwijrTelbaare zin der woorden ons daar van overtuigen kunnen. Dus verre onze voornaamfte bedenkingen over drie onzer middelen tot vordering, als de Dialed-kennis,, Overdragten Eupiionic, moesten wij nu tot ons overige en allervoomaamfte middel, te weeten de Woordontleding overgaan, dan dit zullen wij tot dat Artijkel fpaaren. Zie WOORD ONTLEDING. Eer we egter deeze onze Verhandeling befluiten , zullen we van twee zaaken nog een weinig voor af zeggen, eerftelijk wegens het verlies eeniger woorden; enten andere, 't gene minder gewigtig is., wegens 't eerfte Worteldeel van een Verbum. Ten opzichte van het eerfte; dewijl in de eene tijd < dit, en in de andere dat woord, door de toevallige : wisfehng der dingen, meerder in zwang gaat, zo is t daar uit noodzaaklijk gevolgt, dat te mets eenig woord l gantfehehjk verfleeten of in onbruik geraakt is ter < wijl een ander, dat federt afgeleid is, wederom op t het tooneel komt. Niet alleen dat de Oudheid ons 1 veelen van zulke Verouderden toont, maar in ons c zelven hebben we nog fommigen, die bijna op fter- c yen liggen als wordende niet dan zeer zelden se- r hoort, ea fchaarfelijk in fchrift gevonden. Sommige » Verba zijn er, die niet meer enkeld maar wel met een e Voorzetfel in gebruik zijn , als be-tafel / bc-rctben / g om-rnifjcti/ ont-lcöcn/ bcr-Iaur.cn, enz. veele anderen i' Sommige zijn 'er die in haare verbuigingen voetftap- 0 pen nagelaaten hebben, waar van 't Prceterit. of Parti- v' cipium nog overig en gemeenzaam is, terwijl de Infuiit h naauwhjks meer gekend woul, als nc-bmn/ onbet-öfc bi gen/ cnbe-fufét/ ontwrffcfeoftbtn/ enz." Sommige af- gs geleide Nomina leeven nog, waar van het Stamdeel bij er ons al vergeeten is, als Mïïnh (teguüs) van 't verloore- ee nem/ tet in 't;Hoogduitsch zich nog vertoont, als g H-D, M (fas, cequun, jus). Van fommigen onzer ™ doormiddel van -Nm&uS OngeU)kvloet}ende Werkwoorden ontleent, misfen we al dik < ■ wij Is t Nomen; gelijk ^ van 't verouderde DJÓóp/ tg ETYMOLOGIE. z)Viart'T ik•af kom(!ig van*p™- ™ ^ haar vnlS\ fon™iged onzer Nomina zijn nog in ven en di, S, ' ^ 7™ de bij ons verftor- \e.i en dikwijls onder de Oudheid of Nabuur rtöê te vmden zijn- als ons iet/ ictf (funu!us), Z t ïeï «onene Imten/ loot/ geleien/ II. Cl. A-S, (nta,t/ r, sïfrS fm curvarehll. Cl. welke eigenfchappen ae kragL van ons woordje tote zeei- kennelijk af bcelSÏ'JZTi noemtJbiJ ons a»eenijk zulke uitfeheuten en takjes loten, die door haar eigen gewigt, om naare jongte of dunte en buigzaamheid genoegzaam Iddin^h.'f r r>,°mïne,n- , otó in zulke Af- 00 f nfi v^dsch hier tc recht helpt, zo leert ter\Mfn Z u- " "?,S veüle boorden zullen moe- and™n ^"ei' Welke, ft™^l, beneffens veem,P S °fheid> Rantlchelijk vernietigt en nergens nenV r?f i? ,S- , °at DU 0;]^rtusfchen om de|aape.de fchakeibreuken, zo verre mooglijk is, weder m te boeten en te vervullen, de Kennis van de Oudheid, van de Vermaagtfchapte Taaien, en van de Regelmaat en Rangfchikking der Werkwoorden, naden eisch van ieders Dialed beneffens de Kennis van de Overdrag tta mterfte dienftig zijn, 'fpreekt van zelv. Etf, onder alle deeze Vervullingen is 'er geene van neerder waarde als die, daar het Uitlandsch de b ns verftorvene Ongelijkvloeij ende Verba, welker getal k weimg minder bevonden heb, dan dat van dfnoe -eevende, herftcllen kan. g Doch ten aanzien van de Overweeging welk lid van verbuiging de eerfte Wortel of oirfprong van het Verurn zij, hoewel dic wezendüjk ten opzi-te van de re af^ferSt^ Vee' W^ttlm ft rnrm-^nl ^ ^ vaIfche denkbeelden, en daar it fpruitende verwarring geven. Sommigen, en zelv e zulken die een aanzienlijke plaats onder dSe LetterS \ SI ,S' " ?lC! ZO, 2ezeSSe" - ^ kortfte is ei . ondei terminatie. Ls dan de kortheid het eenigfte daar len in deezen op zien moet? Waarom zijn 't dan e . Té^nlZr ?nf!iJkv!°eijende Verba niet? die 2 k0I,c a!s.de *»!***: Zeid men, dat die Wcr- SSuTete dat#eft in deezen wa,1t ['SS f; TJ0U 6Ven kl,Mcn fteilen, dat '• of P ' -f dS1"de' 3'S ,UI" dat zu,ks bij 'tiW ïïlll ïnf S e;nt- °f' fchoon ik «« ™» VrijUiig afftapte, waarom niet even lief, of liever de n?mL?Z0T?LT-Pm#é 7''&f' vo°r de« tortel t "X ..-,DcpeZe " ZOTder Vocaalwisfeüng, en ook gebituk eyen kort als de Impemivus; lelijk béél omoordie i^f" WJ °f ll00t "le" zicb aa" ^ oiwooidje Ik? bij den Ijnperativus word ook de Per mjof bij gedaan of onder verftaan : en eertiids 'e ukte men onze I: Pm: van >t Pr^JobTdólt nds zonderi/, dat in 'tM-Gottisch, 5SSa£ ook nog onder ons bij den Koopman in 't fchriji neen is, als fchénne voor m btMu/ ^ VQ0Jr h t toch enkeiijk op de gedaante en op de SS 1 ier in word Ook gedwaalt: want de Oudhe\d d è 11 verloop heeft, en de oirfpronke'ijkeïè a ■ roUedrgst vencont, kan ons leeren ^SSjS 9  EUANGELIA. EUANGELIARIUM. EUANGELIE- 1717 tlm ook wel een ftaart heeft, die niet korter is, ars die van 't Prcefens; dus bij de Gelijkvloeiende Verba in 't M-G, $agüi,(ferva betome) enfrüiW (divide; beul)gelijk ook in 't F-TH, teile / of tcifc tgu / in t A-S, iaüa I of iwtotjru/ en in 't H-D, ti'Ctfc ou(dividt). En, 't zijn alleenlijk de Ongelijkvloeij ende Werkwoorden die van ouds bij elk der bovengenoemden, even als nu nog bij Ons, den Imoerativus hebben zonder ftaart en ten vollen overeenkomende met het Zaakelijke Worteldeel. Doch om verder uit dien Maalftroom te geraasen, laat ons de Natuur der Zaaken overwegen. Hoe kan, 't geene laatst in de gedagten moet komen, als moeder geftelt worden van 't vroegere? Zal het toeval oirzaak zijn van een zaak waar van het een toeval woru? Zalmen op het Bevelgeeven van een Werking, en op den Perfoon, die werken moet, konnen denken, en zulk een Werknaam allereerst zoeken te maaken , zonder vooraf de- Werking zelv in de gedagten te kennen, of eenigen naam daar voor te hebben? dat zou immers •ftrijden tegen alle goede leiding der gedagten, en niet minder mislijk zijn, dan dat men ftelde dat de Verborgene Cafus van een Naamwoord (als GenMvusoï DatWus, enz.) eerder gebooren waren dan de Nomtfimvus, of de Pluralis eerder als de Singularis: O ! neen ; Bij alle verbuiglijk Woord is het minst bepaalde en ontoevallige voor het oudftevan geboorte te lchatteji; en dit is bij de Verba's alleenlijk de Lfviitinis, cue op_ zich zelven beftaat, zonder opzigt van Perioonen, ot getal, en zonder opzigt van tijd. Hierom boude ik alleenlijk, den Infinitlvus voor den natuurlijken oirfpron" of eerstgeboornen van alle de andere Vervoegingen van Tijd, Wijzen en Perfoonen. En, zou men hier op vraagen, hoe dan de Imperativus zo kort en zonder ftaart komt; die Rede is ligtelijk te vinden; want in 't gebieden is de drift gewoonlijk op- haar fterkst en nadruklijkst; dies is 't eigen, dat ze ahes zo kort en fcherp neeme als doenlijk is, en, zich alleenlijk met het Zaakelijke bemoeijende, den ftaart van den Infinitlvus agter afbijte; gelijk zulks van ouds aL bij de Ongelijkvloeij ende Verba, die de alleroud-egtffe ftamwoorden zijn, plaats heeft gehad; Of, indien iemant (en dat niet zonder re Je) zou mogen gisfen, dat bij de eerfte Grondlegging zo wel van onze als andere Taaien, al de Staarten der Woorden, om de vloeüendbeid. en tot meerder onderfcheiding, laater als de Worteldeclen bedagt zijn geweest, zo zal men die verlanging. om gelijke rede van drift, bij den Imterativus hebben agtergelaaten gehad: Voor dien die oordeel heeft, acht ik genoeg gezeit te.hebben; anderen zal 't even nut zijn, gis.ik, wat zijde zij. hier van kiezen. . EUANGELIA was de naam van een Feest, t welk oivdtvds bv dc Ephefiers ter eere van eenen Herder, wierd gevierd. De gelegenheid welke hier toe aanleiding gaf, was deeze: teen zy befloten hadden den wereltberoemden Tempel ter eere van Diana binnen 1 hunnen Stad te bouwen, en daar toe het marmer met ongemeens zwaarê kosten uit verre gewesten te doen overvoeren, wierd hen door eenen Herder Pixooorus genaamd, de plaajts aangewezen waar zy deeze bouwiloffen in meenigte uit hunnen eigen grond konden graaven : hierom noemden zy deezen Herder EupngeUw of blyde B'oódfé'appiri e" ™ zyneü dood' £lia" den zy hem de eere, dat ter zyner gedagtenisfe afie maanden Offerdieren wierden geflagt, en eene plegtige omgang of procesfïe ter plaatze daar het marmer was gevonden, gefchiedde. Insgelyks wierd dit Feesc in vervolg van tyd gevierd, wanneer zy eenige blyde tyding bekwaamen; zie Meursius Grascia fc-rlata, ett Fasoldu3 de Fefiib. Grcec. EUANGELIARIUM noemde men in de Oude en? Griekfche Kerk, het Boek waar in de Euangelien gefchreeven ftonden. Du Cange Glósfar'. Grac. EUANGELIE, Dit woord afkomftig van het Griekfche ivxyylKtov, betekent blyde boodfcliap en is aan hef Leerftelzel gegeeven dat door Jesus Christus is verkondigd en gepredikt. De eerfte Christen Kerk gaf dan die naam aan de lesfen welke Jzsps leerde, en die hy zvne Apostelen beval door de ganfche werelt, en by alle Volken te verkondigen. De gewyde boeken, waar in het Godsdienftig leerftelzel der Christenen befchreeven is, wierden te recht het Eüangelie of de blyde boodfcliap genaamd, aangezien tot hier toe nooit Wysgeer of Wetgeever, eenig famemlel van befpiegëiende en praktikaale leeringen, het Menschdom had aangeboden, in welk alle die zich daar na rigien willen , zo volkomen tot de waarhe'd' opgeleid en voor dwaalihgen beveiligd kunnen worden ; 't welk de ziel met zulk een aangenaame hoop kan vervullen; of 's' Menfchen neigingen zo beilendig' kan. doen vestigen op de onverganklyke goederen der eeuwigheid. Waar zag men ooit zuiverder voorfchriften om onze wil te regelen, en een waarachtige zugt in te boezemen voor de. deugd, die verftandige wezens tot het waare geluk alleen opleiden kan? waar ooit vermogender drangredenen om ons tot weldoen aan te moedigen, en van ondeugden af te fchrikken? Zodaanige leeringen verdienden te meer de naam van blyde boodfcliap, om dat het ganfche Menschdom diertyds gedompeld lag in een doolhof van verwarring, van onzekerheden, van de verfchrik'kélykfte dwaalingen en buitenfpoorigheden ; alle Volkeren flaaven waren geworden van het rampzaligst bygeloof en Priefterlyk bedrog; tot allerlei ondeugden wierden verleid door hunnen Godsdienst zelve, in plaats dat deeze aan haar het rechte pad tot de deugd had behooren aan te wyzen; ontbloot waren van alle byllandcmhen uit het fteeds tocneemond verderf te redden, en beroofd van alle gegronde en troostryke hoop, op eene toekomende zalige eeuwigheid. Wy alle weeten, welk een onzuivere mengelklomp van ongerymdheden de Heidenfche Godsdienst was, zo als zy aan het Volk geleerd wierd; en welke verregaande tegenftrydigheden, met opzicht tot elk byzonder gedeeltederzelve, in de Godge'eerde famenftellen der Wysgeeren lagen opgeflooten. Wat men m de ééne fchool leerde aangaande de natuur van God , van deszelvs volmaaktheden, wil en oogmerken vwerd in een andere weder regtftreeks tegen ge prooken. Ging men uit de oefteriplaatzen der Wysgeeren, die enkÖI van Geleerden bezogt wierden, naar die der Pnefieren waar in men het gemeene Volk onderrichte, dan vondt men daar niets dan bygeloof, kinderagtige bcuzetingéh, of buitenfpoorige en zondige plegtigheden. Men had 'er geenerhande gepast denkbeeld aangaande God, geene voorfchriften wat de Mensch doen moet om hct'Cpperwezen te behragen, noch wat men met E e 3 ee-  i?i8 EUANGELIE. eenige grond van het zelve hoppen konde. De bem' zelen van deugd, door de Natuur zelve in 't géweeti van alle Menfchen ingedrukt, vonden in den God dienst geen voedzel noch aanmoediging, maar wie den verzwakt, en zelvs op zekere wyze uitgeroeid door het voorbeeld van de fchandelyke bedryven di men aan het Godendom töefchreef, en door een'mc njgte verfoedyke plegtigheden, waar mede men 'tzél ve waande te vereeren. Alles wat men aan het Volk nopens de ftraffen en belooningen in een toekomen» leeven, voorprevelde, was met belachclyke fabeler zodaanig vermengd , dat zeer weinige daar aan ge loofden en de meesten zulks in geen ander licht be lchouwden, dan als poëtifche yerdigtzelen, waar mede iedereen opentlyk fpotte. Met dat alles bleefnög. thands het geweeten wakker, liet, in het binnenst vin de snel geduurig zyne ftem hooren, veróirzaakte aldaar hevige wroegingen, en ftoorde de zorgeloo-e gerustheid des Menschdoms, van 't welk de zeden toen het Euangelié op de aarde wierd verkondigt in den hoogften graad verbasterd en bedorven waven' De ydele Wysbegeerte van dien tyd, had te vergeefs haare uitterfte poogingen aangewend, om de fffgefchapen ftem van het geweeten te fmooren door alle zedelyke beginzelen van deugd, overhoop te werpen ■ vergeefs had het bygeloof de barbaarfte, belachelykTTr'f T!?daa'J,'Sü boetedoeningen uitgevondenwant de fchuldige Mensch, die alle gevoel van Gods! dienst met ten vollen uit zyn hart verbannen had vreesde met te min de wraak des Hemels, welker onverandenyke wetten hy overtuigd was, door zyne fnoode misdryven te hebben overtreden. Hy befchouwde derhalven de uur des doods als het gedugte tyciitip, waar in hy moest worden overgeleverd in dé magt van zynen onmiddclbaaren Rechter, zonder dat hem eenig middel van verzoening, of de mmftegrond tot vertrouwen, overbleef. De Mensch aan dedwaa- aEVnvX VC ,' e" de ^rellen van zyn hart aldu, ten vollen overgeladen, gaf zich over aan 'toeder! , en dobberde aanhoudend in een zee vol van onzekerheid en onrust, zonder in de Godsdienst, dic hem had moeten troosten, het minfte hulpmiddel te kunnen vinden tegen zyne twyffefingen, of om hem op het flibberige pad des leevens te geleiden en re on derfteunen. Het was toen, by alle rangen van ftetvl Iingeq een algemeene kïagte, dat de Deugd niet langer , op den Aardbodem wierd gevonden; dat de Godsd en=t tep aanzien der Grooten , niets anders was dan een \ Staatkundig werktuig; voor de Philofoophefi het voor werp yan zintwisting en fpotterry; voor de P ie^ren het middel om fchaften te vergaderen, en om ove t graauw en zwakke vernuften te heerfchen. Zy was k daartegen, voor het gemeene Volk een zwaar én dS d om dit'h'etT' °,ndei' het ZO!a^'!en & ydele vrees vervulde. . Hetdeakh«.ti j„* j rr 1 - Jenen wegens de Godheid h2n '1 neSe " goed te weeg, maar veróirzaakte veel S"wïtil " Plaats van zekere betrekking tusfchen Gon en f* ; Mensch vast te Hellen , waar door de & t0 ee - hooger trap van volmaaktheid kan worden ïnSèid^ ■ dienue dat verwarde denkbeeld enkel om de' wezerd'-' ykfte hinder foe te brengen aan vei beteringen wel" M nutteloos wierden, om dat zekcic «CSiffi plaats van deugd beklceden konden, en ueS m d der: eeuwige Gerechtigheid weerhouden moesten vaifmiS daaden te ftraffen, van welken men zich n et ortlSu geiSaSieSaa?" MCTScl] B*«^.SSS gei OM .zuilen msaken, wierd derhalven een wezendlyke hinderpaal tegen zyn geluk, en tejen "vne vo die t toe, 3f T "let °PJZicht tot m™<* Gbdskóndig'd! 7 6 n'aar£ des fT0'e *?erd vei- By de Jooden was eene eertyds zuivere leer rPn uitmuntend fataenfte.I van zedekunde vooi S Volk langzamerhand verbasterd in bezwaarlyke pleg i°„eden , buitenlpoorige dweeperyen. en kindStS ftonfe ndï'V ,* f**» Godsdien t be¬ tond eindelyk n mets anders dan uitterlykhëden uit Welken het zedelyke geheel verbannen was' DeEe*£ aars der Mofaifche Wet Hadden dekunsTnitgevdS welke naderhand door die der Christelyke Kc.k s overgenomen en nog verder uitgebreid, om n mei hm onder zekére voorwaarden, of wel door n dde v vi zonderingen en verdraaide uitleningen van de iJuizenuerlet fpitsvmdigheden, door de trouwloos- e,f d "alTerhentT6'1 ï* , ontzènuw- c.en de alleihedigfte wetten, en poogden het fchuldig geweeten gerust te fteilen, zonder dat men £ zeden behoefde te verbasteren. God was naar de thands aangenomene begrippen des Joodfchen Vo ks fle" ts 3en wispeltuurig, wraakzugtig en partydig, fomwy en zwak, maar op andere tyden wreed! en blóeddortig Wezen, even zeer geflingerd als de Mensch door e^ge dtlften en hartstochten, en dat vSSjooI e v\ l? brooddlonkend of bedorven Kind ££P)j , 'iei;J,GoD1' door eene overmaat van toegevende d oor deszelvs gebreken, in 't overmydelyk bt erf het loopen De verftandigften onder die Na ie g eden over deeze algemeene ontaarting, en fc£ elyke verbastering van eenen Heiligen Godsdien • jonden niet begrypen dat God alleen de God zou rom Jn J' ".iet ^J*8 van »dere Vo°ken; anj£ ■ ' f fr ee," ZCt1f!yk SedraS'- «f op hoeK. rT 1e afl"yd,nS des Voorhuids, By het •lm. kt opperwezen een kragtigër aanbeveiing'zou25 n, dan een oprecht voorneemen om de zondige m Hr-t^'onfl' °f de,r°Sin8en ^n een SgS im Hart, om door weldoen Code te bèhaagen ^ Natuurwetten leerden haar niets, dat-het vergen had om den Mensch gerust te Hellen aanga'n- ;- . ' de  EUANGELIE. EUANGELIE. 1719 maakt heilig zynde, geen welbehaagen heeft dan aan die genen, welke fteeds hun best doen om dag aan dag dëugdzaamér tc worden ,• dat niet alleen genegen is cm aan ons Stervelingen de hulpmiddelen aan te wyzen, ten einde daar toe tegeraaken, maar dezelve ook daadlyk aangeweezen heeft,- dat rechtvaardig in zyne oirdeelen, van niemant meer eischt, dan naar maate van deszelvs byzondere bekwaamheden; we^ks Voorzienigheid zorge draagt voor alle zyne Schepzelen „ maar inzonderheid ten aanzien der Menfchen alles opde gefchikfte wyze beftierd, en meest overeenkomftig met hunne zedelyke natuur; dat ons op deezen aardbodem heeft geplaatst, als een oeffenfchool, ten einde wy, door fteeds toeneemende kennis, mogten bekwaam gemaakt worden, om namelyk een veet gelukkiger ftaat te genieten. Het gaf wyders de vaste verzekering van een toekomend leeven, waar in ons lot zal bcftemd worden, naar maate van de meerder of mindere volmaaktheden , welke wy in deeze eerfte loopbaan verkreegen hebben; het leert ons dat de Ziel het Lighaam overleeven zal, dat zy onfterffelyk is, en eindelyk wederom zal vereenigd worden met dit Lighaam, 't welk in de wederoprtanding verklaard*, lat is van de grovere aardfehe ftoffe gezuiverd en onterffêlyk gemaakt zynde, ook met andere zintuigen foorzien, haar zal ten dienfte ftaan in een volmaakter eeven, zynde dat de vergeldingen, waar in deugdzame Menfchen met een eindeloos geluk beloond, ;ri integendeel, dc kwaaddoenders geftraft zullen worlen met een ftaat van elende, welker aart en duurzaamheid aan ons niet zyn geopenbaard geworden, iindelyk leert het zelve veel uitdruklyker dan de Jood"che Propheeten ooit gedaan hebben , dat dewyl God legeert, dat alle Menfchen gelukkig zullen zyn, hy laarom ook aan allen vergiffenis van zonden aanbied, vanneer zy een oprecht berouw wegens dezelve hehjen, daar van met de daad afzien, en door waare boee tot de deugd wederkeeren. Op dat egter de hoop :ener al te gemaklyke vergiffenis het Menschdom gee ie aanleiding tot ongebondenheid zou geeven , zo beicemt het wederom alle hbop tot verzoening met den ;oddelyken Rechter, indien ons Hart niet wezendlyk 'erandert; indien de liefde tot de deugd daar in de ilaats der vroegere neiging tot ondeugd niet heeft in;enomen; indien de ziel de laatften niet veraffchuwt; ndien zy niet een leevendig gevoel heeft van de echtvaardigheid van God , om den Zondaar die zich an zedelyke ongeregeldheden fchuldig maakt, zyne ;unst en liefde te onttrekken; en men niet eindelyk ene oprechte, zeer nederige en boetvaardigebelydeis doet van de gepleegde misdaaden en overtredinen. Zo lang de natuurlyke Godsdienst zyne eerfte znl? erheid behield, leide deeze aan den zondigen Mensch ezelvde voorwaarden op : de belydenis van:- zonden i-ïerd toen altoos befchouwd als een wezendlyke flap Dt de vergeeving d'erzelve, en deeze belydenis moe-t oodwendig gepaard gaan met een opentlykeerkcmcis van de ftrafwaardïgheid der begaane mïsdaaderv lm dit laatfte met meer nadruk aan te duiden ,, wieren Z'oen-offers ingefteld, die in den eigentlykften zin stekenden, dat het misdryf, waar voor menzodaani; Offerhande aan de Godheid bragt,. den. dood verent hadde. Dit denkbeeld van de noodzaaklykheid om de de gevolgen eyner fnoode wanbedryven , of het moedwillig verwaarloozen der heilige geboden, die in de wet van Moses waren voorgefchreeven. Het Geweeten overtuigden haar, dat zy, om Gode aangenaam te zyn, alles behoorden te doen wat binnen bet bereik van hunne kragten was; maar wanneer dit niet gefchiedde, en zy in tegendeel door erkende misdaaden , door menigvuldige overtredingen tegen de eeuwige wetten der Rechtvaardigheid, gezondigd hadden, wat kon haar als dan eenige hoop inboezemen, bm van toekomende ftraffen bevryd te blyven , en Verzekerd te zyn dat God hen niet als rebelleerende Onderdaanen , die zyne gunst geheel onwaardig geworden waren, van voor zyn heilig aangezicht verftooten zoude? Immers offerden de Jooden al¬ leen voor zekere overtredingen; maar hunne Wet beloofde geene verzoening door Offerhanden, wegens zwaarder misdryven, en liet aldus de fchuldigen ten prooi over aan de vrees, van welke zy niet eens verlost konden worden door een hartelyk berouw, wa-r toe de Propheeten Gods haar dikwyls genoeg vermaanden, en ook in dat geval vergiften is verkondigden; 'doch zy waren enkel gewoon aan de uitwendige middelen tot verzoening, en van deeze waren haar in de Wet geene eigentlyke voorfchriften gegeeven. Hierom befchouwden zy de grovere zonden, als nimmer kunnende uitgedelgd worden, dan door de verdoemenis van die zich daar aan fchuldig maakten. 2 Zodaanig waren in.dipn.tyd de Godsdienftige denkbeelden der Menfchen ;'dwaaling, diepe onweetenheid , bygeloof , en een fchandelyke Ieevenswyze , werkten gezamcntlyk, om aan die troostelooze denkbeelden meer voedzel te geeven, en daar uit de wanhoopendfte befluiten te doen afleiden. Men moest voorwaar, in dien akeligen toeftand waar in het Menschdom over 't algemeen gedompe'd was, de prediking eener Leere, die alle twyfFelingen nopens de goedertierenheid van God uit den weg ruimde, als eene alleraangenaamfte tyding, een allerheuglykfte boodfehap aanmerken; en die naam verdiende buiten twyftel die Leere, welke Jesus Christus, geduurende zyne omwandeling op Aarde, predikte, aan zyne Apostelen onderwees, en die hy haar beval, even als zy dezelve van hem ontvangen hadden, door de geheele were't te verkondigen. Deeze Leere moest in alle opzichten zich zelve aanbevelen, zo wel om de duidelykheid cn voortreffelykheid haarer grondftellingen, als om de zuiverheid, de naauwkeurigheid , de volmaaktheid , de eenvoudigheid, en algemeene nuttigheid haarer Zedelesfen, om het gering aantal plegtigheden die zy voorfchryft, om de magtige drangredenen tot een deugdzaam leeven en gedrag, welke ieder Mensch gemakkelyk kon begrypen, en eindelyk ter oirzaaken van de wyze, gepaste en toereikende middelen, welke het God behaagde, ter algemeene uitbreiding van dezelve aan te wenden. Het Eutqigefie, verkondigde een éénig God, een onRghaamlyk Ween, dat in alle opzichten volmaakt, boven alles goed, wys en rechtvaardig, zynde, ook wil en begeert dat alle Menfchen zonder uitzondering, zonde; onderfcheid van Volk, geflacht, klimaat, taal, fexe of rang, gelukkig zullen zyn en in volmaaktheid Soeneemen. Het verkondigde een Wezen dat vol- '  1720 EUANGELIE. om het flrafwaardige der misdryven te erkennen, ten einde daar van vergiffenis te erlangen, werd by alle Volkeren algemeen aangenoomen , en men kende oudtyds geene Natie, welke zulks niet uitdrukte door de dood van eenig Offer-dier, dat de plaats van den Zondaar bekleedde, of zyn perfoon verbeeldde. De Heidenen en Jooden geloofden zelvs dat geene verzoening konde plaats hebben, noch men vergiffenis verkreeg, ten ware bloed geftort wierd: dan deeze Offerhanden, die in den beginne niets anders waren dan eene ftilzwygende maar opentlyke belydenis, waar door de Zondaar zich waardig verklaarde om een leeven te verliezen waar van hy misbruik had gemaakt, veranderde wel dra in eene plegtigheid, met welke men de GoDiiein haare rechten waande te betaalen, en ftraffeloosheid te verdienen. Aldus ftröömde het bloed der Slagtcffercn dagelyks voor de gewyde Altaaren. Jesus Christus herftelde de Offerhanden tot derzelver waare en oirfpronglyke inilelling; doch dewyl het bygeloof daar van eerlang een nieuw misbruik zou gemaakt hebben, zo maakte hy een einde van de uitterlyke plegtigheden welke daar by plaats hadden, en ftelde in derzelver plaats de hartelyke herinnering aan zyn bitter lyden en dood, ten einde ieder boetvaardig Zondaar daar aan , dezelvde betekenis zoude hegten , als aan de dood der Offerdieren, welke hy eertyds voor zyne zonden offerde. Zie de byzonderhedsn wegens, dit leerftelzel op het woord OFFERIÏANDE. Dit is met weinig woorden het zaaklyke van de leere AeïEuangèlie, De zedelesfen die het wezendlykfte gedeelte daar van uitmaaken, beantwoorden volkomen aan de heiligheid van dien Godsdienst, en is een zeer natuurlyk en cnvermydelyk gevolg der Godde'yke eigenfchappen, zodaanig als deeze in hctEuangeUezyn geopenbaard. Gelyk by voorbeeld: God is een allervolmaakst Wezen, daarom moeten wy hem boven alles eerbiedigen. Hy is de Schepper, de Heer en Onderhouder van alles; wy zyn by gevolg de dieofte onderwerping aan hem veiTchuIdigt. Hy is onze goede en wyze Weldoener, dus moet onze liefde en toevertrouwen tot hem geene paaien kennen. Hy is onzen Wetgeever; wy moeten ons derhalven in zynen wet vlytig oeffenen, en dezelve met eene volftrekte gehoorzaamheid, nakomen. - Hy is onzen Rechter; daarom moeten wy vreezen hem te beleedigen, endoor eene hartgrondige bekeering toevlugt neemen tot zyne genade, ten einde vergiffenis voor onze zonden te verwerven. ■ . Hoe natuurlyk volgen deeze plichten uit de leere van Christus aangaande 't almachtig Opperwezen! waar uit al verder volgt; dat dewyl God een Geest is, hy ook alleen acht flaat op de Ziel en 't Harte van den'Mensch • dat is, dat wy hem in geest en waarheid moeten die- ] nen. Het uitwendige alleen is niets in zyne oogen , noch vindt hy daar in eenig welbehaagen, dan wan- I neer het de waare gevoelens van ons Hart op de na- < wuriykfte wyze uitdrukt. De plichten die het Éuangelie vm den Mensch voor- r fchryft, zyn niet enkel bepaald tot ons gedragten aan- J zien van God, maar leeren ook met een hoe wy han- 1 de en moeten jegens onze Evennaasten. Het kortbe- t gap deezer laatstgenoemde plichten beftaat lrcr in- a dat wy onze Naasten moeten lief hebben, als ons d EUANGELIE. zelve, en haar niets doen 't geen wy niet begeerêft dat aan ons gefchiedde; dat wy jegens haar liefdaadig en oprecht moeten handelen, gelyk wy wenfehen dat men ook ten onzen opzichte handele; en dat wy alle die met ons in 't lot der Menschheid deelen, als onze Naasten, als onze Bloedverwanten, als onze broeders moeten aanmerken. Dit is de korte inhoud van de Wet des Éuangelie, welker getrouwe naarkoming het Menschdom gelukkig konde maaken, gemerkt het daar door tot een vry hooge trap van zedelyke volmaaktheid zoude opklimmen. Redelyk is deeze heilige Wet, om dat zy alle natuurlyke betrekkingen tusfchen de Menfchen laat in wezen blyven, en nogthands in 't byzonder de pnehten zo wel burgerlyke als huishoudelyke aan aW le Leden der Maatfchappy voorfchryft. Zy is een ge-: makkcyke Wet, Welker Godlyke oirfprong daar uit blykbaar is, om dat zy niets dan algemeene liefde an demt, welke zy wil dat by 't Menschdom heerfchem zal. zy bepaald ook eindelyk onze plichten jc^ gens ons zelve, door dien zy den Mensch op zyne toekomende beftemming wyst, hem toeroept dat, hy; in alle zyne daaden de waare beftemming van eikei zaak in t oog zal houden, en begeert, dat wy, zo wel ten aanzien van 't Menschdom daar over in 't algemeen, als van ieder fterveling in't byzonder, onzei beste poogmgen zullen aanwenden,- om ze tot het ge-: luk en de volmaaktheid nader te brengen. Het Euangelte verbiedt niet eene onfchuldige daad, en eedoost' daartegen niets dat laakbaar en berispelyk, of metdV goede orde ftrydig is: al wat goed is word daarin Ver* oirloofd, al wat kwaad is verboden ; invoegen de: Mensch, door deszelvs voorfchriften nauwkeurig nai te volgen, waarlyk naar de volmaaktheid ftreeft, dat' is om hier en namaals de hoogfte trap van Geluk te! bereuen, voor welke hy naar zynen aart vatbaar is En welke voornaame beweegreden biedt ons het: Euangelte daar tce aan ! De volmaaktheden van een aanbiddenswaardig God, wiens goedkeuring de eenige bronwel is van ens waarachtig heil; zyne rechten over ons, waaruit de nauwgezetfte plichten ontftaan, en de dankbaarheid gebooren word jegens een Opperwezen , waaraan wy alles wat wy bezitten verfchuldigd zyn; de heiligheid der wetten van dien allerhoog(ten Wetgeever, dieniets voorfchryft dan 'tgeen waarlyk goed, met onzen ftaat overeenkomftig en nuttig is, ïn zelvs de goedkeuring wegdraagt van onze reden, taliën deeze niet verbasterd en bedorven is door onleugden; de vrees voor kastydingen, welke de nauurlyke gevolgen zyn van de rechtvaardigheid van ien heilig God, die de Boosdoeners veroirdeelt, en iaar geene blyken van zyne gunst geeven kan ■ de chatten der gelukzaligheid, welk een God aan'ons an fchenkeri, wiens magt zyne oneindige goedheid venaart ; eindelyk de hoop op genade, welke aan Oetvaardlge Zondaars is beloofd; de zending van If5s Christus om ons die genade aan te kondigen , en e dood die hy als Zaligmaaker geleeden heeft, om ds dc heuglykfte verzekering daar van te geeven. " bt alles geeft zodaanige kragt aan de zedeleer van 't uangelie, dat indien alle Christenen zich daar aan niet ' m vollen overgeeven, zulks alleen te wyten is daar m, dat zy de volmaaktheid derzelve niet kennen it zy weinig op haar eigen heil denken, en in dee- -; zen |  EUANGELIE. zen als zinncloozen handelen, die voor den héldederen fakkel welke haar verlichten konde, moedwillig hunne oogen fluiten. Dewvl Jesus Christus, by de prediking des Éuangelie, van de Menfchen twee zaaken eischte, namentlyk , dat zy in de eerfle plaats afftand zouden doen van hunne dwaalingen en zonden, welke het Menschdom ontëerden en elendig maakten; en ten anderen , dat zy de waarheden die hy haar verkondigde, gelooven, en de deugden die hy voorfchryft, gewillig uitoeffenen zouden, zo eischte hy van alle die zyne Discipelen wilden zyn , dat zich deeze, op eene plechtige wyze, tot naarkoming van die twee pligten verbinden zouden. Hv volgde hier in de zeden en gebruiken der Oosterfche Volken , in welker midden hy verkeerde, en ftelde uit dien hoofde twee plechtigheden in , om deeze tweeledige verbintenis daar mede uit te drukken, die egter geen wezendlyk verdienst uit haar zelve aanbrengen, ten zy daar van dat gebruik gemaakt worde waar toe de Zaligmaaker haar heeft ingefteld, en by gevolg volftrekt nietig zyn, wanneer zulks daar mede niet oprecht bedoeld word. Door de Doop verbindt zich ieder Discipel van Jesus Christus, om alles te verzaaken , of liever hy verzaakt met de daad al 'tgeen te vooren zondig aan hem was, 't zy in het geloof, of in de zeden. En de Mensch verbindt zich door het Heilig Avondmaal, om de leere van Jesus Chris■tus aan te neemen tot een rigtfnoer van zyn geloof, gelyk deszelvs wetten tot een rigtfnoer van zyne daaden ; invoegen de voorfchriften van het Éuangelie voor de ziel dat geene mogen zyn, 't welk de fpyzen zyn met opzicht tot het lighaam. Zie SACRAMENTEN. Het gebruik deezer plechtigheden is niet beftemd, om de plaats te bekleeden van deugden, of verzekering van ftraffeloosheid te geeven wegens ondeugden; maar-zy zyn het middel, waar door in ons het vast voorneemen word bevestigd om de laatfte te vermyden, en ons tot de eerfte te verbinden. Zy herroepen, door eene plechtige daad, alle onze pligten jegens God, onze Naasten en ons zelve, op eenmaal in ons geheugen, als mede de eigentlyke beweegredenen, terdaadlykeuitoeffening van die pligten. Aldus'ftrekt de leere van het Éuangelie enkel en alleen daar heenen, om ons geduurig tot meerdere volmaaktheid, en tot een hooger trap des geluks op teleiden, en wel op eene wyze, die meest overeenkomftig is met de hoedanigheden van verftandige en vry gefchapen wezens; zy is derhalven ook de eenige en waaragtige weg tot de zaligheid. Haare verkondiging, uit naam der Godheid zelve, ging verzeld met alle mner.lyke en uitterlyke bewyzen van haare hemelfche afkomst; en zulks deed haar by Menfchen, welke gebukt gingen onder 't juk der dwaalingen en van zonden, die niet wisten wat zy ten aanzien van God en hunne eigen toekomende beftemming gelooven , doen en hoopen moesten, den naam van blyde Boodfchap by uitneemendheid verdienen. Want het Éuangelie kon alle Menfchen waarlyk gelukkig maaken, indien zy, met voorneemen om Gode te behaagen, zich als eenen zekeren wegwyzer, flegts ftandvastig daar aan houden wilden. Men behoeft den geheelen inhoud van het Éuangelie. flegts te overpeinzen, en zynen leeringen met behoorlyke aandagt te overweegen, om liefde voordes- X. 'Deel. EUANGELIE. J 741 zelvs Stichter, en eene begeerte om zyne voorfchriften naar te komen, in de ziel op te wekken. Nooit heeft de menfchelyke deugd alleen zulke zagte taalgefprooken; nooit heeft de verhevenfte Wysheid van eenen Sterveling, met zo veel kragt, en te gelyk zo eenvoudig, zich kunnen uitdrukken. Men kan daar in, met behoorlyke aandagt niet geleezen hebben, of gevoelt zich beter dan te vooren. De heerlykheid dier fchriften moet ieder opmerkzaam Leezer verbaazen, en hy zal daar door zyn hart getroffen vinden. Hoe gering zyn de lesfen der beroemdfte Wysgeeren , ook waar'in de pragtigfte welfpreekenheid heerscht, in vergelyking van deeze! Men vraage derhalven, of het wel mooglyk zy, dat zulk een verheeven boek, 't welk tevens zo veele wysheid behelst, het werk van Menfchen, en wel van meerendeels ongeletterde en zeer eenvoudige Menfchen zyn kan? Of hetmooglyk zy, dat de geen wiens gefchiedenis, leeringen en lotgevallen het befchryft, zelve niets meer dan een Mensch geweest zy ? Men ontmoet daar in niets, dat de minfte zweem heeft van de taal een's verblinden Geestdryvers, of van eenen heerschzugtigen Verleider. Men befchouwe flegts zyn ganfche leeven en wandel; welke zagtmoedigheid en zuiverheid van zeden ! welke inneemehde bevalligheid in zyne onderrichtingen! welke verhevenheid in zyne leerftellingen! welke diepe wysheid ftraalt in alle zyne redenen door ! welke tegenwoordigheid van geest , welke fchranderheid en juistheid in zyne antwoorden ! welke heerfchappy over zyne driften ! Waar zag men ooit de Mensch, of Wysgeer, die op gelyke wyze wist te handelen, te lyden en te fterven, zonder de minfte tekenen van zwakheid, of van eergierigheid aan den dag te leggen? Men heeft dikwyls veele moeite genomen, om Socrates bovenden Zaligmaaker te verhellen, of ten minften daar mede gelyk te fteilen; doch deeze vergelyking zal haare geheele kragt verliezen , zo dra wy dezelve flegts aan het licht der reden toetzen. Wanneer Plato zyn' ingebeelden Rechtvaardigen affchildert, belaaden met alle fchande die een Misdaadiger verdient, hoewel hy de volkomenfte belooning der deugd waardig was, dan fchildert hy ongetwyffeld alle wezendlyke trekken in den perfoon van Jesus Christus af, waar van dc gelykheid zo treffende is, dat alle Kerkvaderen dezelve ten duidelykften bemerkt hebben, en deeze ook onvermydelyk aan een ieder in 't oog moet vallen. Doch welke vooroirdeelen, welke moedwillige verblinding moet'er niet plaats hebben, zo men de zoon van SoniRONiscus, in goeden ernst, met de zoon van Maria wil vergelyken! Hoe verbaazend groot is niet het onderfcheid tusfchen deeze beiden!. Socrates ftervende, zonder fmerten, zonder dat hem fmaadheden wierden aangedaan, kon zyn gewoon karakter tot het einde toe zeer gemaklyk ftaande houden ; en indien hy de gansch nietpynelykedood,welke hy moest ondergaan, getragt had te ontwykcn, of zich minder ftandvastig daar by gedragen had, dan zou de werelt met recht getwvffeldhebben, of Socrates, met al zyn verftand, wel iets meer dan een verwaand Drogredenaar geweest ware. Deez' beroemde Wysgeer0 zegt men, heeft de Zedekunde uitgevonden: doch' wy antwoorden, dat anderen die voor zynen tvd reeds hadden uitgeoeffend, dus deedt hy eigent 3 ff lyk  172»- EUANGELIE. lyk niets meer, dan zeggen wat deeze werkelyk de den, en hunne voorbeelden in lesfen te veranderei Aristides was een rechtvaardig Man geweest, ee Socrates leerde waar in de rechtvaardigheid beftond zo was Leojtoas voor zyn Vaderland geftorven, ee ÏZRZEl ^Vaderlandsliefde tot een' voornaame [Welgemaakt hadde; en men leefde te Sparta nmtil ee nog Socrates de maatigheid als eene hoofddeugc had aangepreezen. Met één woord, 'er waren ii Griekenland menigte van deugdzaame Mannen geweest ÏTh -d5 Socrates in zyne Zedelesfen de voortref lykheid der deugd leerde, en die ten fterkftenaan prees: doch van wien had Jesus, onder zyne landge nooten, die verhevene en zuivere zedeleer ontleend waar van hy m zyn perfoon alleen de lesfen en hei voorbeeld gaf? Hier zag men uit de fchoot van een alle raazendile dweepery, de hoogfte wvsheid te voor fchyn treden en hoorde haar met onverzettely ke ftandvastigheid de ftem verheffen tegen het heerfchend bygeloof; ja de heldenaartigfte deugden zei ve voh eTr 'De'XÏ ^ ^oodite van aUe volken. De dood van Socrates, terwyl hy zich ee- ZIu 7f %e»m™° vrienden over 5Onfte.l]ykhe,d der Ziele onderhield, was de zagtfte die een Mensch zou kunnen wenfehen ; die va,% us Sg'ft' befchhnpt, vervloekt van een geheel \o!k, en zieltogende onder de ysfelykHe folte- vref4; '%de -^f^ d;e men z'ou kunnen vieezen. Socrates de giftbeker in handen necmende, zegende den geen die hem dezelve al weenende Beulen te ,miT ^ ^ V°°r zyne ontmenschte C^'tZ m m deonIydeIykftefmerten Gewis, het leeven en de dood van Socrates zvn ^SST^P^'' maar het ,eeve" en de'doo'd ze"in dm d^irerVa,ieenen GoD' Zul,en d™ zebgen, dat de gefchiedenis van het Emno-elie een ver, Jg zei van menfchelyke uitvinding is ? doe menver- zêg ogoTzevnzaf 7 t dien,aart'e" °p «SflSïJ- ma'ntWS T ^ocrates , aan welke nie¬ mant twytfelt, veel minder beweezen dan die van Ie sus CnarsTus Al wat men tot heden oe, tege de fiSKEÈS Vaü h^E^elie heeft in^b "agt? breuktlI S gCWee3t 0111 daar aan de minfte af breuk te doen: het zou daar beneven nog veel on eelffii? 7± Verfcheide" »SS1 die i df"t Mddén I n' Z°aaanig boek Sezamentlyk ver- , gea beid I ad ^BT- tón Mensch daar «an over den menschlyken uitvinder van het ze ve „2 l ;eTvemi;ertonfenVCrn;°nderei1' da" ovïdeHeïï * Lne' cl,e net onderwerp daar van is - re. genoeg aangaande de verhevenheid, wamm7d e„ Ie ? e , zy ais wettig aanueemen ; tc- westen dsi EUANGELIE. - die van 'MaTTHeus, Marcus f imtt «, t ; De H. Mattheu, fchreS eerfte F J°™S- ! trent het ai fte jaar van d,Vri Éuangelie, om- i in 't Hebreeuws o Sy cn fzvn'dÓT" C^.ken>S. ■ tów gewoone land , ' ( y e toen de m Pa^- - veele0 ^\ïe-Stkor?'S:?ee,,t °P Verzoek Van voegt, op byzonder bevel van Ie A by oirfpronglyk eefchriffwfrj ?" *, Apostelen. Het weinig tfï dfS „a t S F" f ATT"EüS werd 2cer volgels fonunige, dóór dS'ftST^*^ WC'k anderendoorden n t\ Jacorus, en volgens deeze vertaalin™, ' te?uiftai zeker, dat zeer geiï^^^?J^ «* * Latyn'fche men de naam e Alo^co^rt-S ÏTrittT1 ° BEReize door Italien dit iK" " het Journal zyner oek was gebSer> h . ! f" zorSvtddig onderchrift metSSiï laatstgenoemde Handioe«m echter SÏÏ^Sr" ^ Wy e, het zogenaamde eigénfiandiS , V EL DE VIERuseerstinï^c.teSf' SRerchnft van Mak" *, waar van^t^Si^i?'2^1 "adénontdek- etzogenaamde'oriSedÓ^S ïfft; ^ ïwaanng van dat r«„»n i . niet langer in « het jaar u'o S als , " F^' da" ze" •n' brief aan4den aLi iHeIeerdeFoOT™.in nden in des2elv?40e^^^^ Montfaucon, te weezen . H dal de vToï^T1 'omftandigheeft n die HandfchiiTten o-fPronglykheid geloofwaardicheid IZ ï pjï'- tegen deoudheid **i van de ouSerk " lü V*™* E^gelie, ^ en aangenomenï ' 6,1 aIt°°S V00r ccht fpreeken en S thfylll gn d;°" f Gn'ekfche taat ^ onder de r&^v?^ !de heer-  EUANGELIE.. EUANGELIE. I?23 heerfchendc taal was geworden. Dewyl hy nu Paulcs 'n alle zyne reizen volgde, is Tertullianus uit dien roofde op 't denkbeeld gekomen, als of die Apostel selve de waare opfteller zoude zyn van het Éuangelie, i welk de naam draagt van den II. Lucas. Anderen jeweeren, dat de laatfte het gcfchreevcn heeft, doch net hulp en medewerking van Apostel Petrus ;, dan nen heeft voor 't een nog ander geen bewys, en Lujas zelve geeft nergens te kennen , dat hy van de Aïostelen tot fchryven zoude aangezet zyn, of zyn Eumgelie uit de mond van een derzelven afgefchreeven ïadde. Estius en Grotius gelooven, dat Lucas zyn Imngelie fchreef omtrent het 63fte jaar van onze tyd•ekening; doch men is meer algemeen, en ook met neer waarfchynlykheid, van gevoelen, dat by het zei'e tien jaaren vroeger, ten behoeve der Christen Kercen van Macedonlen en Achaje heeftgefchreeven. Des:elvs ftyl is zuiverder en befchaafder dan die der oye■ige Euangelisten, niet tegenftaande men daar in eenige litdrukkingen ontmoet, die een zweem hebben van de Syrifche fpraak, welke zyne eigentlyke moedertaal is reweest, en zelvs een weinig van 't genie der Latynfche taal, indien men Grotius gelooven mag in desjelvs Prolégomen., over den genoemden Euangelist. De oirdeelkundigen zyn het niet eens, nopens de yd wanneer, en de plaats waar, Johannes zyn Eumgelle opftelde. Eenige denken dat zulks gefchied zy ■e Ephefén,mar deszelvs terugkomst van zyne ballmgchap in het Eiland Patmos; andere daar tegen, dat iy zulks te Patmos heeft gedaan. In verfcheiden 3riekfcbe Handfchriften vindt men aangetekend, dat Hy het fchreef in het 32fte-jaar na de Hemelvaart van Christus, in andere leest men dertig, en in nog anlere een en dertig: fommige bepaalen het juiste tydtip daar van, onder de regeering van Domitiaan, ;n wederom andere onder die van Trajaan. Volgens iet meest algemeene gevoelen, fchreef Johannes zyn éuangelie, na deszelvs terugkomst van Patmos , omrent het jaar 98 van onze tydrekening, het eerfteder regeering van Trajaan, en dus vyfenzestig jaaren na le°Hemelvaart van den Zaligmaaker, zynde die Euanrelist toen omtrent vyf- en- tachtig jaaren oud. tly werd daar toe, naar men meent, bewoogen, door ?yne Discipelen, benevens de Bisfchoppen en Kerten van Afien, eensdeels om de toeneemende Kettery;n van Cerinthus en Ebion, die de Godheid van iet Woord loochenden, en anderendeels om de onjeloovigbeid der Jooden, benevens de Platonifche en Stoicynfcbe denkbeelden nadrukkelyk te keer te gaan. Le Clerc en eenige andere hedendaagfche Schryvers denken, dat hy zyne leere der Godheid van het Woord, van Plato zelve ontleend had; doch zyne leerftellingen over dat onderwerp zyn zeer verfchillende van die der zogenaamde Academisten, of navolgers van Plato. Zie ACADEMIE. Johannes fchreef zyn Éuangelie in de Griekfche taal, waar van, volgens het getuigenis van Petrus van Alexandrie, in de vierde eeuw nog het origineel Handfchrift in de Kerk te Ephefen wierd bewaard, en volgens anderen nog zelvs in de zevende eeuw. Het werd al zeer vroeg in de Hebreeuwfche of Syrifche taal overgezet, gelyk mede in de Latyn fche. De ontegenfpreeklyke echtheid deezer vier Euangelien, blykt onder anderen uit de ongemeene zorg en waakzaamheid, waar mede de Apostoüfche Kerkende origincele Handfchriften, of ten minften zeerauthentyke copyen van dien, bewaard hebben; voorts dooide uitfpraaken van onderfcheiden algemeene Kerkvergaderingen ; door de eenpaarige getuigenisfen der eerfte Kerkvaderen, benevens hunne eensgezindheid, om geene andere dan alleen deeze vier als wettig te erkennen ; eindelyk , dewyl ook alle hedendaagfche Christen Gezindheden dienaangaande volkomen overeenftemmen. De Socinianen zelve twyffelen niet aan derzelver echtheid , hoewel zy niet fchroomen de waare zin daar van, door allerlei willekeurige uitleggingen , te verdraaijen. Nogthands hebben eenige Ketters en Afvallingen, in de eerfte tyden der Christen Kerk, alle, of een gedeelte deezer Euangelien, door welker inhoud hunne dwaalleere overhoop wierd gefmeeten, niet flegts verworpen , maar zy hebben ook kunnen goedvinden om zekere valfche of Apocryphe Euangelien te verzinnen, ten einde door dezelven hunne verregaande afwykingen van de oirfpronglyke leere des Zaligmaakers en zyner Apostelen tc verdeedigen. Onder deeze Apocryphe Euangelien, waar van maar weinige tot onzen tyd overgebleeven, en de overigen geheel verlooren geraakt zyn, behooren : 1. Het Éuangelie volgens de Hebreen. 2. Het Éuangelie volgens de Nazareé'rs. 3. Het Éuangelie der twaalf Apostelen. 4. Het Éuangelie van St. Petrus. • De Oirdeelkundigen zyn.van gevoelen, dat deeze vier Euangelien, onder zo veele verfchillende tyteis, niet anders zyn dan het Éuangelie van Mattheus , dat zeer vroeg vervalscht wierd door de Nazareefche Ketters, 'twelk de Rechtzinnigen kort daar na noodzaakte, om het oirfpronglyke Hebreeuwfche of Syrifche van den genoemden Euangelist te verwerpen, en zich alleen te houden aan de Griekfche overzetting, die men als minder twyffelagtig befchouwde, en ook minder gevaar liep van vervalscht te worden. 5. Het Éuangelie volgens de Egyptenaaren. 6. Het Éuangelie van de geboorte der gezegende Maagd Maria; dit wordt als nog in de'Latynfche taal gevonden. 7. Het Éuangelie van den Apostel Jacobus, 't welk zo wel in de Griekfche als Latynfche taal, onder de tytel van Protévangelium de Sanfte Jacobi, is bewaard gebleeven. 8. Het Éuangelie der kindsheid van Jesus: dit vindt men in 't Grieksch en in 't Arabisch. 9. Het Éuangelie van denH.Thomas, zynde'tzelvde als het voorgaande. 10. Het Éuangelie van Nicodemus: men heeft dit in de Latynfche taal. 11. Het eeuwig Éuangelie. 12. Het Éuangelie van den H. Andreas. 13. Het Éuangelie van den H. BartholomeuS. 14. Het Éuangelie van Apelles. 15. Het Éuangelie van Basilides. 16. Het Éuangelie van Cerinthus. 17. Het Éuangelie der Ebioniten. 18. Hst Éuangelie der Encratiten, of van TatiANUS. 19. Het Éuangelie van Eva. ao. Het Éuangelie der Gnostiken. 21. Het Éuangelie van St. Marcionus; ditis'tzelvFfa de,  r7*J EUANGELIE. de, als't volgende, dat aan den Apostel Paulus word toegefchreeven. 22. Het Éuangelie van den H. Paulus; 2ynde*tzel. ve als dat van Marcionus. 1 23, De groote en kleine Ondervraagingen van Ma- 24 Het boek der Geboorte van Jesus , dat men ge- tt l AZ V;d? PW6eSt tC Z^> a'3 het Protévangdium van Apostel Jacobus. 25. H« Éuangelie van St. Jan, anders gezegd het boek van de dood van Marta. 26. Het fiij^'j van den H. Matthias.. 27. Het Éuangelie der Volmaaktheid. 28. Plet EuangeHè der SimonÜén. 29. Het Éuangelie volgens de SVr&w 30. Het JWWfe volgens Tatianus : dit is 't zelvde als dat der Encratiten. II: fe Éuangelie Vaa iWo», of van St. Ws. 32. Éuangelie van Valentinus; 't zelvde ais het Éuangelie der Waarheid. lB33,;Het f™'^** des Leevens, of het AdMttft van den leevendigen God. 0 34- Het jfefegtffi. van den & PurLtrrus. 35- Het van den H. BArnabas 36- Het £b«*ftfe van den H. Jacobus major. 37- Het Éuangelie van Judas Iscarioth 38. Het Éuangelie der Waarheid, zynde 't zeivda als van Valentinus. " ult,t 39- De vallche Euangelien van Leucius, Seleucus,. Lucianus, en Hesycihus. ' De bovengaande Catalogus der Apocryphe Euange* hen is door Fabricius medegedeeld in zyne uitmetende Codex apocryphus non Testamenti. Thands zullen wy int dat geleerde werk, als mede uit de Verhandeling over de apocryphe Euangelien van P. Galmei een kort bericht aangaande dezelven mededeclen 1. Deviereerstgenoemden, te weeten httEuaneeli» volgens de Hebree*, het Éuangelie volgens de Ereers, het Éuangelie der twaalf Apostelen, en het W gehe van Petrus, fchynen niets anders geweest te zvn dan dat van Mattheus , doch in verfcheiden bS derheden vervalscht en. verminkt, door de Hebreeuwfche Christenen • d,e voorgaven , dat zy de daarbv ee, voegde omftandigheden uit de mond der Stelen > zelve of der eerfte Celoovigen vernomen ïïden \ De E! vont en vervalschten 't zelve al verder, door vee le uit aatmgen en byvoegzèlen , welke met i umie heTree'i Soe,IOd°fTardig «0^023 S he reed, onder de verzonnen fchriften. Eenige Ke k l vaderen hebben verfcheiden fpreuken daar uh aanï haald die zo min in de Griekfche text van mVttiie ï us, als m de gewoone Latynfche overzettinfwÓrden t TDusvind^enby voorbeeld in len wS l van den H. Jeronimus over de brief aan de Ephefiers deeze fpreuk: Weest nooit verblyd, ten zy «ySnZj der in de liefde befchouwt. De KerkvaH« cl ' °e' u Alexandrlel sdma, lib. iVhÏÏè^££Z£ " den aan: Hy die zich verwonderd -al heeln! J~ V1 EUANGELIE. met haalt m zyne Commentarien een ^root a'ntel andere fpreuken aan, alle getrokken «j? ?° r vc-lip 't wffJt tt 1 „ &cuu'^>en uit dat Euwm meenlvk Na?^?,"-^ 1 ■ eeilte Christenen, ge; ephat7s van Tnsrs £"°Cmd' VM de g^oon haE Deir aSRI^T' 'C ZelV* » b*™§ der dan een fcheldwoordS W^»1* minbruikt zelvs by de Cbr stS ^ Verhand ge. Setlc te bedoren t ,, e,n L om danr mede eene zaligheid volftrekt noodzaakh'k ohdXSL hÓ?T' genaamde Euaneelie vnn V^JZ "lrueelaen- Het zo-. Doceten, eeniton^^}n §«*™? by de. Ee voorgaven dat W< r der tweede eeuw, >ooi£ÏÏSl^,SC™2 ^ in fchyn ge eeden had; zie DOC ™ V' * fdly" aaaken nog gewag van zekef Wert"T! en'vriend van ValentA-us Sf M Hesacle™, iet anders dan het zo^i aamd.T aaDfnome» > doch :hynt geweest tTz^Y^ éf^V311. Petrüs zyn de zeer wèinïe WS 0C,nde viei' Euan' ^oxlrgeUeexen^TeEtY^ "°g Inaar a!" chriftverklaaiders 'fi^J-^ÏÈSSSS e" aald, wordende al «ai?^^^ >ronglyke werken zeh-f- b yd' van dc ou"- erkt als het oudfte van le lZ !j W£rd ^ an deszelvs aanwezen ^ ïaTttf^ • i"naS 'SrT^^T^ ^rs°g5^ In-eeven had; en dew-ffl^h^ tz7"egc- "stctrït ha» fe^*2^l3 j 1 ri- naa.clen de gefchieden s van de besr-'n-zp 1 neemen ? de ZaKSJvi CCT e'"de zoa' 1 naait. II  EUANGELIE. naaktheid tinder uwe voeten zult vertreden. Volgens verhaal van den laatstgenoemden Auteur ,Stromat. lib. III., las men ook in "t zelvde Éuangelie, dat Salomo den Zaligmaaker gevraagd hebbende, tot hoe lange zullen de Menfchen fterven ? deeze daar op had geantwoord : zo lan" h» Vrouwen Kinderen baaren zult. Dan heb ik wel gedaan, hernam S Ar.OMé, dat ik geene Kinderen heb voortgebragt. Maar de Zaligmaaker zeide:- Gy moogt u voeden met alle foorten van krulden, behalven die 'bitter zyn. Clemens van Aicxandrien haalt nog verder deeze woorden daar uit aan : Ik ben gekomen om de werken der Vrouwe te verfiooren, dat is te zeggen, de liefde en de voortteeling, van welke ftelregel de Ketters in de eerfte tyden der Kerke, als vryanden van het Huwelyk, en die aan de onnatuurlykfte buitenfpoorigheden waren overgegeeven, niet nalieten een fchandelyk misbruik te maaken. Dit Éuangelie is geheel en al verlooren,uitgezonderd alleen de bovenftaande zeer weinige overblyfzelen van 't zelve. 3. Het Éuangelie van de geboorte der Heilige Maagd.Hie'r van zyn drie bekend, van welke nog twee in weizen zyn. Het eerfte en voornaamfte is het ProtévangeHe in de Griekfche en Latynfche taal, dat aan Jacobus minor, Bisfchop van Jerufalem word toegefchreeven; het tweede is niets anders dan eene Latynlche verkorting van 't zelve, en het derde word hedendaagsniet meer gevonden. St. Epiphanius in zyne hieres. 26. n. 12, heeft daar uit eene fabelachtige doch zeer merkwaardige trek aangehaald, te weeten : datZACHAr'ias, Vader van Johannes den Dooper, in den Tempel zynde, alwaar hy wierook offerde, eene Man zag, die zich voor hem plaatfe, met het afbeeldzel of de gedaante van een Ezel: hierop den Tempel verlaatende , riep hy uit „ E- lendige, wat is het dat gy aanbid." Maar het verfchynzel dal hy gezien had, flopte hem de mond, en belette ZacHarias om meer daar van te zeggen. Toen hy nu, na de geboorte van Johannes den Dooper, defpraak had wedergekreegen, maakte hy deeze gebeurtenis alom bekend; en om hem daar voor teftrafen, bragten de Jooden hem om in den Tempel. < Het was misfehien foortgelyke fabel, die aan zommige Heidenen heeft ingeboezemd, als of de Jooden een "ezel s-hoofd aanbaden, gelyk onder anderen Tacitus in deszelvs vyfde boek verhaald. • Voor 'toverise zyn deeze val fche Euangelien, vanwelIke het Protévangelie .het oirfpronglyke fchynt geweest te zyn, zeer oud, alzo die reeds door de eerfte Kerkvaderen 011 Ier de apocryphe Boeken zyn geteld, en Tertut.lianus, gelyk mede Origenes, fomwylen op dezelve zinfpelen. 4. Het Éuangelie der Kindsheid van Jesus , was by de ouden zeer bekend : het is eigentlyk eene verzameling van Wonderwerken, die men voor geeft dat Jesus Christus in zyne Kindsheid gewrogt heeft, te weeten op deszelvs reize naar Egypten, en ook na zyne terugkomst te Nazareth, tot in het twaalfde jaar van zyne menschwording. Men heeft het in 't Arabisch, met eene Latynfche vertaaling van Henricus Sikius, en Cotelter- heeft daarvan een Grieksch fragment gegeeven. Zie hieE eenige Haaltjes van de fabelen en buitenfpoorigheden, welke in dit valsch Éuangelie gevonden worden. Het verhaalt onder anderen de geboorte van ]v.svs, met deeze omftandigheden: dat Josepii naar Bethlehem was geloopen om een Vroedvrouw te gaan haaien, en met haar in de fpelonk gekomen zynde waar in EUANGELIE. 5725, Maria zich begeeven had, deeze reeds verlost vond, en het Kind in windzelen gewonden in de krib liggende: dat de' Vrcedvrotiw, die melaats was, van haare melaatsheid wierd geneezen, zo dra zy het Kind had aangeraakt: dat het Kinei' in de fpelonk wierd befneeden, en dezelve Vrouw zyne voor-huid bewaarde in een vaas van albaster, met kostslyke zalven: dat Maria Ma-roat-ENA naderhand die vaas had ge-' kogt, eh daar u t de voeten zalfde van den Zaligmaaker.Wyders : dat liet Kind Jesus naar den Tempel is gebragt, verzeld van Engelen, die het als zo veele wagters omringden; dat de Wyzen uit het Oosten, volgens de voorzegging: van Zoroaster, te Bethlehem gekomen zynde, Maria aan dezelven één der windzelen gaf, waar mede zy haar Kind cmzwagtelde, welke in het 1 uur geworpen zynde, weder onbefcliadigd daar uit genomen wierd. Hier op volgt de vlugt van josep/i naar Egypten, benevens zyn verblvfaldaar, 't welk drie jaaren duurde, onwaar van het verhaal opgevuld is met een verbazende menigte van wonderwerken, die men nergens anders aangetekend vindt, en waar onder deeze volgende: een jongetrouwde Vrouw dieflom geworden was, h'eeg haarefpra"k weder, toen zy het Kind Jesus omhelsde; een Jongman die ineen Muil-ezel was veranderd, hernam zyne voorige gedaante; twee Roevers, met naame Titus en Dumacus, lieten Josepii cn Maria voorby gaan zonder dezelven eenig kwatd te doen, waar op Jesus haar voorfpelde, dat zy beide nevens hem gekruist zouden worden. Volgens dit fabelagtigboek, deedt hy ook veel andere mirakelen na zyne terugkomst te Bethlehem, als by voorbeeld : twee Vrouwen van een zelvde Mem hadden ieder een ziek Kind; de eene kwam tot Maria en verkreeg van haer een- zwagtel van Jesus , waar mede zy haar Kiml omwond , 't welk aanftonds genas; het andere Kind ftierf, waar over tusfchen die twee vrouwen groote jaloufie ontftond; de Moeder van het doode kind werpt de leevendezoon in een' brandenden oven, doch hy ontfanp.t daar in geen letzel; vervolgens werpt zy hem in een waterput, maar ook daar uit word het kind gezond en behouden gered; eenige dagen daar na valt dit Jhoode wyf in dezelvde put, en verdrinkt. Zekere Vrouw had een zoon, genaamd J udas , naderhand bekend onder de naam van Judas Iscariotii, dievande-n boozen geest was bezeeten: men brengt den zelven by- Jesus ; de bezetene byt hem in die zyde , welke naderhand aan het Kruis, met een lans doorboord wierd, en was geneezen. Eenige Kinderen fpeelden op zekeren dag met Jesus , en maakten kleine dieren van leem of aarde; Jesus deedt zulks even als zy, maar maakte ze leevendig, zo dat zy gingen, aten en dronken. Dit zelvde mirakel word ook verhaald in den Aleoran, Sura 3 en 5, en in het boek genaamd toldos Jefu. Joseph nam Jesus met zich in de huizen waar hy als Timmerman of Schrynwerker zyn ambagt oeffende; wanneer dan een ftuk hout te kort of te lang bevonden wierd, maakte Jesus het op ftaande voet langer of korter, naar maate zulks vereischt wierd; Jesus zich tusfchen eenige f pelende kinderen begeeven hebbende, veranderde hy hen al tezamen in Bokken, en gaf ze kort daar na hunne eerfte gedaante weder; Hy maakte op een Sabbatdag een kleine fontein van aarde, en plaatste om dezelve twaalf Musfchen van gelyke ftof, toen men vervolgens aan Ananias berigte dat Jesus den Sabbat had gefclwnden, begaf deeze zich derwaards , en zag met groote verbaasdheid dat-de Musfchen van de aarde wegvlogen; maar de zoon van Ananias deeze fontein vernielen willende verdween het water van dezelve, en Jesus zeide tot hem, dat zyn leeven eveneens verdwynen zoude, waar op hy aanftonds F f 3  r?2S EUANGELIE. afverS' Jfkff-c ,Het genoemde verhaar, al verder, dat een Schoolmeester te Jeru&lem zeer beeee- *rt Jesus Art fe« onderfcheiden vraagen, die kern -eet verhjenmakten, ten Myke dat zyn Discipel oneindig meer lust dan hy. Jesus herhaalde vervolgens het geheele A B : jlaan wilde doch zyn hand verdorde, en hy ftierf oh flaan- l,J ,2 Ckn dsr Lie™*™> die verftomd wierden wegm ' VolZ^ÏÏ ytW0örde>>> niet alleen over de wet, maar T-rrTn t ^ysbe/eme> Sterrekunde, en alle foorten van ZIT1 Wn- J,°SSPH en Maria *en&» hem vervolTer nT' N!f3reth * ^. «hraar hy verbat tot den ouderdom van dertig jaaren toe , verbergende zyne wonderwerken, en zich alleen in de wetgeleerdheid bewerende , Uit is; de korte inhoud der voornaamfte zaaken uit de Arabifche text, die Srtejs vertaald heeft. Het Grïefcsch 2?.!l.doo;CoTELIM vertaald, verfchilt, wat-de tMgfchikfang der imrakelen en verdere omftandigheden aanbetreft, van 't zelve weinig, maar bevat ttüS S^T bUitCnfP°°riSe o Wdheden, en verBlèt hivPS'angfe Vm NlC0D™s was bv de ouden ooRtus van Tours, die het nooit onder dien tytel hebben aangehaald, hoe wel zy van de handelingln latus gewag maaken, welk boek met het Euangel even NrcoDEMus veele overeenkomst heeft. Hier om oird*e.t Iabricius de apocryph. nov. Testam.p. MS- met KfrE 'e 7ar^y"'yk^id, dat de Engel fchen le laatstgenoemde Éuangelie hebben verzonnen, vooral zedert zy deezen Ntcobbmus als hunnen eerften Apó el wilden aangemerkt hebben. Het Latyn waarfn d t xtferk gefchreeven is, ,s in de daad zeer barbaarsch en m een ailerlaagfte ftyl. Het verhaalt de g 1 ee è \ h.stone van de rechtspleeging, veroirdeelmg dood en opftandmg van Jesus Christus, metdui endeS omftandigheden , en eindigt met dèèze woorden In , tKZ n DrUvUlf^; einde van het Verhall der z taken, die gedaan zyn door onzen Zaligmaaker Tesus C iustus, en 't welk gevonden is door den \roote £Z E Eonos.us, m de Vierfchaar of het ReJthuiS TXxn^^'h? in de "^refehritten. Gedaan in tXIXde jaar van Fhmbw, het XVIIde van Herodes l ^omng van Gahlea den Bften der kalender van Irl den l püe Maan van de OCH* Olympeade , onder Ê fooi fel l Vorsten Annas en Cajaphas. Dit alles is gef hfeS t Hebreeuws, rfew Nicodemus. »ëeJ™ree»enm g 6. flfe* eeuwig Éuangelie is van nog laater dastel™ Z fling als zynde het voortbrengzel van èïïtt&Sd Ê monmk der dertiende eeuw: het wierd door Paus t x-exander den IV. veroirdeeld en verbrand edoch g in t geheim om aan de broederen geene ergernis 2 C geeven De Schryver, die de titel van diSk on? » geÏÏt wórdt- f al***r 4 h *Z t ge, e,t wordt. rm £„?ri droeg het eeuwig Euannlie en 1 vrtondgde het door de geheele werelt, en tan a lf Volkeren 2 P het getuigenis van * M ""^ Ingevolge n- eene bloedverwant n opvoeding hv ook e&Js*^* Juliaan voor wiens 1- kleefdheid aan de leei n r W6P?S 2>'ne ver" 1 e Toen de ArhVniVlJ Christus had ondergaan, j men koos F, onenigheden eenen aanvang naa- ! * fefefSffiS^ de ^/-anARius a v geworden Hó- ,v-V„ AI ^M^iaanen zyn genoemd 1 n EttSê vtvSnPlSfr^ Van 1 - moest ondergaa i^ het bvznnï^T^T t dien ^ 1 - Këttiry¥a„7e5kÖ * ziende dat hy'her Soste tf ' V ten Iaatfle 1 ! aan het befluit w n Pr r • boven k°men, zich I ' van net Coneihe waar in de Wi- vin I > Arius wierd vercririWu „, j • «e leei Aan 1 evenwel If W ", ' onde«vierp. Kort hier na ? de befluiten Sn^fffeS *«f [^Ikoinea met door dit middel vSJ^èSïï^ff^ ' tc\enoigen. Constantijvus geftorven zvn lp Hfri na dat men den rechtzinnigen Bisfchop Pauius on ee- bivs onder begijn' van 's ' bekWa]? EuSE" ' om Athakasius S^dt^^jftaf zinnige Leer aankleefden hoe hn"! Zt 1 volgen, ja hy wist gen, dat in het/aar 341 ^ru^z^^cX^ Concilie te Antiochien wierd k,--^-, n ir ■ v> Athakasius on de vprsto*,** ^ ' ,nftcc^elke zonder hem te hoÏÏen *£^$££*E** T vens de gevoelens vsm a„ ... dai,,' fcctc* tierf Eusebius, ÏSeSenSeSSSJ?" d:'r ' '" "C  EUTYCHIAANEN. EUTYCHIAANEN. «fS.J dccdiging van Arius en deszelvs gevoelens, waarvan het affchrift by Theoooretus worde gevonden; zie Ammiaü. Mar'cellinüs Lib. XX. cap. 9.; Sozomenus, Socrates jfi* Theodoretus HiJl.Ecclef. cnBARONii^/inal. ad ann. 3H, 3.i8. fq. EUTYCHIAANEN, is de naam welken eene aanhang van Ketters pleeg te draagen , die,door den geweldigen afkeer welken zy voorde Nestoriaanfche draaiingen voedden, tot een tegenovergefteld uiterfte vervoerd wierden. Dit was het geval van den verm.aa.r--f den' Eutyches, Abt van zeker Monnikenklooster te Conflantinopole, Grondvester van zekeren Aanhang, rechtdraads tegen dien van Nestorius aangekant, en, des niet.tegenftaande, even nadeelig voor de belangen van de Christelyke Kerk, door de verderflyke twisten en oneenigheden daar .uit ontdaan. Dc begrippen van deezen nieuwen Aanhang verfpreidden zich als een loopend vuur door 't geheele Oosten, en kreegentevens zo veil fterkte, dat dezelve veel moeilykheden veroirzaakten aan de Grieken en Nestoriaanen, wier allerernftigfte en kragtdaadigfte poogingen niet konden beletten , dat de Eutychiaanen tot een vry hoogen trap-van luister en gezag opklommen. Eutyches begon deeze onlusten te verwekken, in den jaare 448, wanneer hy reeds oud van dagen was, en, om zich met allen geweld aan te kanten tegen den voortgang der Nestoriaanfche Stellingen, drukte hy zyne gevoelens, wegens den Perfoon van Christus, uit met dezelvde bewoordingen, waar van de Egyptenaars zich bedienden; en leerde, dat in Christus maar eene Natuur plaats hadt, te weeten, die van het Vleéschgeworden Woord. Men oirdeelde hier uit, dat hy 't beftaan der Menschlyke Nttuure in Christus loochende, en Eusebius van Dorileum bcfchuldigde hem deswegen in de Kerkvergadering, dat zelvde jaar, door Flavianus, te Conflantinopole gevallig famengeroepen. Volgens een befluit dier Kerkvergaderinge, werd hy gelast het bovengemelde .gevoelen te verzaaken : dit weigerde hy halftarrig, en werd daarom, uitgebannen4en afgezet: niet genegen «om in dit vonnis te berusten, beriep hy zich op de uitfpraak van eene Algemeene Kerkvergadering. Ingevolge Jiier van deedt de Keizer Theodosius, in len jaare 449, eene Algemeene Kerkvergadering te Ephefen (amen komen, en plaatfte als Voorzitter Didscorus, Bisfchop van Alexandrie, den opvolger van Cyrillus , vervuld met .den zelvden hoogmoed en woede als zyne Voorganger, en een geilaagene vyand des Bisfchops van Conflantinopole. Ook werden, door den invloed en de kuiperyen van deezen onrustigen Man, de zaaken op deezë Kerkvergadering behandeld met dat zelvde gebrek aan billykheid en welvoeglykheid , 't geen ter fchandvlekke van de voorgaande Epheflfche Kerkvergadering ftrekte, en zo zigtbaar doorftak in de handelingen van Cyrillus ,. omtrent Nestorius. Want Dioscorus, in wiens.Kerk bykans dezelvde Leer als die der Eutychiaanen verkondigd werd, wist listig en. behendig de zaaken in diervoege te befchikken, dat de Leer van ééne Vleeschgewordene Natuur zegepraalde: weshalve Eutyches vrygefprooken werd van de dwaaling hem ten laste gelegd. Flavianus, daarentegen, moestop bevel van deeze onrechtvaardige Kerkvergadering openlyk eene zwaare geesfeling ondergaan; men bande hem naar Epipas, eene Stad in Lydie, waar hy kort daar na zyne dagen ein¬ digde. Dé Grieken noemden deeze Ephefifche Kerkvergadering , eene Zamenkomst van Struikroovers, cvh$m l»r,piK,:>, ten einde om aan te duiden, dat 'er alles met bedrog en geweid werd voortgezet. En, in de daad, aan veele Kerkvergaderingen van deeze en de volgende eeuwen , mag, met gelyk recht, deezen fchandnaam gegeeven worden. Zie CONCILIËN. Welhaast veranderde de zaak van gedaante, en liep gansch ten nadeele van de Party, die op de Kerkvergadering te Ephefen zegepraalde. Flavianus en zyne Navolgers haalden.niet alleen Leo den' Grooten, Bisfchop van Rome, in hunne belangen over, (want de Roomfdte Paus was, in deeze eeuwe, de algemeene toevlugt dei- verdrukten,) maar zy toonden ook aan den Keizer, dat eene zaak van zo veel aanbelangs, en van zo wyd een uitzigt, verdiende beflist te worden op eene Kerkvergadering, famengefteld van de geheele Kerk. Leo drong dit verzoek aan, en verzogt Theodosius eene Algemeene Kerkvergadering te beleggen; doch hy kon het van den Keizer niet verwerven. Na den dood van deezen Keizer, willigde Marcianus, deszelvs Opvolger, het verzoek van Leo in, en beriep, in den jaare 451, de Kerkvergadering teChalcedon, welke voor de Vierde Algemeene Kerkvergadering gerekend wordt. De Afgevaardigden van Leo, die, in zynen beroemden Brief aan Flavianus , de Leer van Eutyches reeds veroirdeeld hadt, zaten voor in deeze groote en talryke byéénkomst. Dioscorus werd veroirdeeld, afgezet, en na Pamphlagonie gebannen: men verklaarde de handelingen van de Kerkvergadering te Ephefen van geener waarde, en nam den Brief van Leo aan, als eene regelmaat des Geloofs; Eutyches , dia reeds door den Keizer in ballingfchap was gezonden en van zyne Priesterlyke waardigheid beroofd, werd nu, fchoon afweezig , veroirdeeld; en de volgende Leerftelling, die als nog by de meeste Christenen wordt aangenomen, als een Geloofs-ftuk voorgefteld. „ Dat naamelyk in Christus twee onderfcheidene Natuu„ ren vereenigd waren in één Perfoon, en zulks zonder „ eenige verandering, famenmenging of verwarring". Het geneesmiddel, door deeze Kerkvergadering aangewend, om de wonden van eene gefcheurde en verdeelde Kerk te heelen, bleek erger dan de kwaal te zyn. Want eene menigte van Oosterfche en Egyptifche Leeraaren, fchoon, in andere opzichten zeer ongelyk van aart en wyd verfchillende van begrippen, vereenigden zich met geweld tegen de befluiten van de CMcedonifche Kerkvergadering en den Brief van Leo , daar als een regelmaat des Geloofs aangenomen, en waren eenftemmig in het ftaande houden zo wel van de Eenheid der Natuure, als van de Eenheid des Perfoons in Jesus Christus. Hier uit ontftonden droevige oneenigheden, en burgerlyke oorlogen, welker woede en barbaarschheid onbefchryflyk hoog liepen. Keizer Marcianus geftorven zynde, rotte het gemeene Volk in Egypten oproerig famen, vermoordde Proterius , den opvolger van Dioscorus , en ftelde in zy-. ne plaatze Timotheus Elurus, eene ieverig Voorftander der Eutychiaanfche Leer van ééne Vleeschgewordene Natuur in Christus. Deeze laatstgemelde, 't is waar, werd door. den Keizer Leo afgezet en gebannen, doch, die Keizer geftorven zynde, door Basilisc'us , in zyne vryheid en Bisfchoplyke waardigheid herfteld. —— Na den den dood van Elurus, verkooG g 2 ren  1732 EUVEL, ren de voorftanders van de Chakedonifihe Kcrhergadennge, Iimotheus, bygenaamd Salopiiaciolus , in deszelvs plaatze: terwyl de Party der Eutychiaanfche Leere van eene Natuure, Petrus Moggus dezelvde Waardigheid opdroeg. Een Bevelfchrift van den Keizer Zeno noodzaakte den laatstgemelden het op te geeven. De zegepraal, nogthands, der Chakedoniers te deezer gelegenheid, was van korten duur: want, na den dood van Iimotheus, werd Joannes Talaia, dien zy tot deszelvs Opvolger verkooren hadden, door ftrak* geinelden Keizer afgezet, en Moggus, of Mongus, kreeg, door Keizerlyk bevel, en de gunst van-AcACius, Bisfchop van Conflantinopole, in den jaare 482, 't bezit des Bisfchoplykeu zetels van Alexandrie. De Abt Barsumas, (welken de Leezer voor al niet moet verwarren met Barsumas van Nfibis, den beroemden voorftander der Nestoriaanfche LeerfteUingen,) op de Kerkvergadering te Chalcedon veroirdeeld zrade, bragt de Eutychiaanfche gevoelens naar Syrië over, en verfpreidde dezelve onder de Armeniërs, omtrent het jaar fw;, f1' die"st/an zynen Leerling Samuel. K M .Lfe;> "^hands, zo als zy gemeenlyk verklaard werd, had iets zo hards en aanftooteiyks in zich da de Syrters ligtelyk overgehaald werden om dezelve te verwerpen, op de aanmaaningen van Xenaias, anders Philoxenus geheeten , Bisfchop van Hierapohs, en den beroemden Petrus Fullo. Die Leeraars verwierpen het gevoelen aan Eutyches toegefchreeven dat de Menschlyke Natuur van Christus door de Godlyke verzwolgen Was, en maatigden het in diervoege dat het op de volgende ftelling uitkwam. „ Dat in den Zoon van Gon maar ééne Natuur was, „ die, niettegenftaande haare éénheid, tweevoudig was ,, enfamengefleld '. Dit begrip ftreedt niet min tegen de bepaalmgen van de Chalcedonifche Kerkvergadering dan de Eutychiaanfche Leer, en het gezag die!' Kerkyergader.nge werd ftandvastig verworpen, door allen , die het gemelde Leerftuk aannamen In de zesde eeuwe geraakten de Eutychiaanen onder den naam van Memphtfuen, na fomtyds onderdrukten op andere tyden over hunne tegenftreevers gezegepraald te hebben weder in bloei, en hadden een groot gedeelte van de Oosterfche Land.chappen Imnner Leer doen aanneemen. Zie MONOPilVsiTEN EUVEL of liever Evel had oulings eene ruime beteekemsfe. Het lust ons uit de Schryvers der Taaien Dichtkundige Rydragen, eenige byzonderheden over de bete.temslen van dit woord op te tekenen ™S°n rTf m EV-1> ZegSen die Schryvers, een Dialektverfchil van weinig belang is, verdient het egter om gekent te worden. Evel is het oude woord. Maar gelyk by ons de verwisfeling van fnevelen heuvelen; ftenen, fieunen-, lenen, leunen;, delen Luien(welk laatfte men niet fchryft,maar /ee^da Leer anderen die daarom evenwel niet buiten den e?e van goed gebruik gefloten kunnen worden,, maar S gens die d.alekt even regelmatig gelden) afleen in tongval verfchillende gebruikt wordt he ze vde zv ook van Evel gezeid. Zo weinig egter Is men thands jfVi^ tLvel. voor, waar voor byna altyd euvel Evel is een SS&b'Sffl W Vd °Ver ^ hoeft Hitgeöreit, en nog uufbekt. Lees 'er Yau by Jwfius EVENKNIE. inObsf.Oothicum, voce Ubils, bladz. Zvne hetee ^VhetleTvVndr" ^ ^^^vïï kwaad „ Z™nd,S genoomen voor boosheid, alle Kwaad ongeval, fmut. Waar van in de vooriee ecu wen, byna altoos in het Gebed des Heeren vóórkomt waar geiden wordt tfèrft* o^bmm^ ^Tak daad geerden Ecoard uitgegeeven. In euvelcum, euvei tets opnemen, in euvelen moede en diergelv- 25? v1 1 Wy hCt "°8M& Kiliaan vindt men er meer over, waar van ftraks nader. Wanneer wy van evel voor kwaad leezen, ontmoet men bvrfa anders niet dan euvel; maar wanneer onze Herderszangers van evel aan Vee reppen, onderfcheidt het gebruik de beteekenis door evel: als by voorbeeld. Ilij yockt ook honden op, cn om zijn vee belaên Zocktraetvoorlhr.se en imetre, eer't ^/zSrverfprekle Vokd. y,r3. Landged. Boek JU. bl. 85. " die liet blatend vee deed plasen Eb t evel aflpoelt, ia een verfchen waterftroom1b. Bock IK bl. Van haZZ~, "Eart,icn zij" bijen overal van Honger, kommer, en van ziekte, enêw/(lorven. lb. Buck IV. bl. 120. De vrugtbaarbeit bewoont zijn tenten: 't vee mveh vm In groote menigte; geen !;oci heeft ooit mhdcl en ' Oeen ooilam werpt te vrocL< Am h,„mof'„ ,f' «een rrH treit het fch^f Z { Tok Iioouvliet, Mrah. Bock U\ u. 83 Ja 't zij het rappigheit, of pest, of evel kwelde j. Badon Tgerienx, bladz. 217 ll^thet^hrow^flnfa, de vlijm daar in te Ifefcen. Eedenk voor «rf, pest en fchurft het"heilzaamst"uïZ „ ^. bladz. 247. ziekeen W^rg. Salie. Tit. 47. $. 3- op-de wojrden usque ad fextum genlculum , dat is tot beu jejftj&l jjjaaij/ en $. 4- ƒ awtoi wr//iw 7ij/ï post fextum genkuJum proximus fuerlt &c, Ook vind1: men het woord Evenknie meermaalen voorkomende in de beteekenis van Conforten of Medeitanders, die in evengelyk getal zyn, of het zelvde recht ergens toe hebben. Oudtyds noemde men hier ten Lande ook zodaanig, de zulken die ten aanzien van haare geboorte op eene zelvde waarde konden roemen, als by voorbeeld Edelen en Edelen, Welgeboorenen en Welgeboorenen, Vrygeboorenen en Vrygeboorenen, Vrygemaakten en Vrygemaakten enz. deeze waren met malkanderen Evenknie. By ouds mogt ook niemant hier ten Lande dan door zyn Evenknie of meerder worden gevonnist; zo dat geene Lyfeigenen, Vreemdelingen of eerlooze Menfchen in het Gerichte mogten zitten of getuigenis geeven; en hier uit volgde't geen de .Schryver van de Erf graav. Regeering van Holland. Cap. IH. bl. 45. zegt: „ dat naamentlyk onze.Graaven over de rnis| daaden der Edelen of hunne twisten met Edelen, en „ over pynlyke zaaken der gemeene vrye Ingezete,, nen, het zy Welgeboorene, het zy Vrygelaaten, „ het zy daar van afkomftig, 't zy dienstpligtigeMen„ fchen, met geene dan Welgeboorene vermogten ,, Vierfchaar te fpanneft". Van die zelvde gedagten is mede den Oudheidkundigen G. van Loon, zie deszelvs aloude Regeeringswyze in Holland &c. Deel V. bladz- 661. EVENNAASTEN, zie NAASTEN. EVENTUEEL is een vreemd woord, het welk betekent iets dat van zekere uitkomst afhangt: dus is een eventueel recht, zodaanig recht, dat als nog van zekere gebeurtenis, toeval of uitflag afhangt. EVENVERGELDING of'Wedervergelding, betekent het zelvde als 't Latynfche woord Talio; dus Wet van Evenvergelding, Lex Talionis, waar door de fchuldigen wierd verweezen om even zo gehandeld te worden , als hy met zynen naasten gedaan had. De Evenvergclding is- ontwyffelbaar de oudfte ftrafoefFenende wet; op zekere wyze door de natuur zelve voorgefchreeven, wierd zy naauwkéurig by de Hebreen , welke natie altoos getrouwe navolgers ten aanzien van verfcheidene onderwerpen der eerfte gebruiken zyn gewéést, in acht genoomen. Zy verkreeg gezag en wierd bekragtigd door de Griekfche en Romeinfche Wetgeevers. Zy is by de Wilden in gebruik, zynde eene Natie daar men den natuurlyken Mensch niet weder vindt, maar den gezelligenMensch in de geboorte van het gezellige leevenv Het fchynt geenzints tegens de. regels van billykheid te ftryden, of dat men de Rechtvaardigheid met grond kan befchuldigen van te ftraf te zyn, wanneer zy den Schuldigen op de zelvde wyze handelt, als deeze met zynen Naasten gedaan heeft, en dat het een dienfidger middel konde zyn om Booswigten te beteugelen. Verfcheidene Rechtsgeleerden hebben nogthands de Evenvergelding, als eene barbaarfche wet, recht'ftreeks tegens het natuurrecht aangekant, befchouwt. Grotius onder anderen beweert, dat zy noch ten aanzien van byzondere Menfchen, noch ten aanzien van het eene volk tot het andere moet ftand grypen,. hy ontleent zyne bewysgronden uit deeze fchoone woorden van Aristides: ,, zoude het niet ten hoogften on„ gerymJ zyn iets te willen rechtvaardigen en navol,, gen, het geen men in eenen anderen alseenekwaa„ de of flegte daad veroirdeelt". lntusfchen trekt de wet van Evenvergelding haaren oirfprong uit de gewyde Boeken; men leest immers, in Moses zyn tweeden Boek, dat hy met Aaron op den S-inaïtifchen Berg geklommen zynde, en uit Gonshand de Tien Geboden ontvangen hebbende, het Opperwezen hem gebood, om verfcheidene burgerlyket wetten voor de Kinderen Israëls te bepaalen en vast te fteilen; en onder deezen bundel van wetten, bevond zich mede die van Evenvergelding. Exodus XXI. vx, 25. ftaat: ,, wanneer nu Mannen kyven, en flaan een zwangere Vrouwe, dat haar ,, de vrugt afgaat, doch geen doodelyk verderfenzy, ,, zo zal hy zekerlyk geftraft worden, gelyk als hem ,, der Vrouwen Man oplegt, en hy zal het geeven ,, voor de Richteren. Maar indien 'er een doodlyk „ verderf zal zyn; zo zult gy geeven ziele voor zie„ le: ooge voor ooge, tand voor tand, hand voor ,, hand, voet voor voet, brand voor brand , builevoor ,, buile"'. Ook leest men Levitic XXIV. vs. 19, 20. „ Als ,, iemant aan zynen Naasten een gebrek zal aangebragt ,, hebben; gelyk als hy gedaan heeft, zo zal ook aan „ hem gedaan worden. Breuke voor breuke, ooge ,„ voor ooge, tand voor tand". Gon zegt nog tot Moses, ingevolge Deut. XIX. w. 18 20. dat wanneer iemant overtuigd zal zyn valsch getuigenis gegeeven te hebben, dat de Rechters als dan met hem zullen handelen, zo als hy voorneemens was met zynen Broeder te doen; gy zult hem niet verfchoonen, zegt de Heere , maar gy zult eisfehen ziele voor ziele, ooge voor ooge, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet. Het fchynt nogthands dat de ftraffe van Evenvergelding eer in eene géometrifche dan ari'tmetifche proportie moet begreepen worden', dat wil zeggen, dat het doel van de wet minder zy, om aan den Schuldigen juist het zelvde kwaad te doen lyden dat door hem is te wege gebragt, als wel om hem eene gelyke ftraf te doen ondergaan , dat is, geëvenredigd met zyne misdaad; en dit is 't geen Mozes zelv' fchynt te kennen te willen geeven Deuteron. XXV. alwaar hy zegt: ,, wanneer de Onrechtvaardige flagen heeft ver,, diend, zal hem de Rechter- doen nedervallen, en „ hem doen flaan in zyn tegenwoordigheid, na dat „ het voor zyne onrechtvaardigheid'genoeg zal zyn". Pro menfura peecati erit plagarum modus'. De Menfchenvriend Jesus, zegt fn zyne Leerreden op den Berg, tot de fchaarevan byeen verzameld volk, ingevolge Matth. V. vs. 3$, 39, 40. Gy hebt gehoord dat gezegd is, ooge om ooge en tand om tand: maar ik zegge u; dat gy den boozen niet wederjiaat,\ maar zo wie u op den regter wange Jlaat, keert hem ook de andere toe: en zo iemant met u rechten wil en uwen rok neemen, laat hem ook den mantel. Doch het fchynt dat deeze leere van den Zaligmaaker minder ten onderwerpe had , om de ftraffen welke door den wereltlyken Rechter worden uitgeoeffend te veranderen, als wel de byzonderewraakoeffeningen, die een ieder als zeer geoirloofd ingeGg3 volge  1734 EVENVERGELDING. te" »i* en in gevallen waar in zy was toegelaaten; ten voor- 7 bvo'J Vai1' Yerft^t Cato door Prisc'iakus TL L bygebragt, ingevolge welke aanhaaling , Cato og in zynen tyd over de wet van Evenvergelding fprak, " ''e bl,oe\z^de> en d^ zelvs aan de Neef n den Gewonden het recht toekende, om de wraakff ,SrS vervolgènrJS quis membrum rupit, out os tgit, talione proximus agnatus ulcifcitur Men vindt egter niet, dat de wet der twaalf Tafe;J ;rch van wraakoeffening tot op den Neef van n Beleedigden uitgeftrekt hebbe; dit heeft aan fomgc Schryvers doen denken, dat Cato van deeze wet afc ten aanzien van eenig ander volk en niet delloanen hier m op 't oog had. Met dit al is het geelen van Theod Marsiuus het allerwaarfchynlykv dat naamelyk het gebruik waar van Cato fpreekt, .zelvs oirfprong aan het Burgerrecht was verfchul' De Romeinfche Wetgeevers hebben wel is waarbet, dat eene naast bevrinden Bloedverwant of Neef 'del„Gt7fe"',in "aame van zynen Bloedverit, den Belediger konde vervolgen, om dat den edigden veeltyds te ziek of met al te veel bezHie overlaaden was om in eigenen perfoon te handeOok wierd fomwylen den Neef belast om de nsoerrening over die begaanen misdaad werkftellte naaken, uit vreeze dat de Gewonden door wraakt ' «ich,m'f mogte teeken, zonder al- ens beproefd te hebben, of de Schuldige een verk wilde aangaan. ö an naar alle waarfchynlykheid wierd de ftraffe v-n ■vergelding, by de Romeinen zeer fpaarzaam uitecmd; want ^t aal ,e keuze den g 6 de om zich door het betaalen van eene rreldboem d,e ftraffe te onttrekken, begrypt melgeïat < dat die genen welke zich in het geval bevonden ^gaane misdaad liever met geld wSTC »rzöenen dan zich te laaten verminken, of z ch 1 arm of been laaten afkappen. :eze wet konde dan geen plaats vinden dan ten aan van volftrekt elendige Menfchen, die het midde ^zaten om zich met geld te kunnen vrykoojeï vdluif^c? °ntmoet men geene voorbeeh y de Historiefchryvers. ir wordt nogthands van gefprooken in het Cod°x Janus, Lib. III. de exhibendis reis, en op den Titel  EVER. EVERWORTEL. l?35 tel de accufatlonibus. L. tit. quccft. 14. Men kan Jacot*. Gotofredus over de zevende Wet van dien Titel nazien, formul. 29., Het is egter zeker dat lang voor den tyd van Keizer Justiniaan, de wet van Evenvergelding in onbruik was geraakt, dewyl by het recht van denHoofdfchout CJPre&r)jus honorarium gehaamd, was bepaald, dat de Gewonde het geledene ongelyk door den Rechter zoude doen waardeeren; dit herigs ons Justiniaan in Inftltut. Lib. IV. Tit. 4. delnjur. g. 7- de ftraffe der Injurien, zegt hy, is ingevolge de Wet der twaalf Tafelen voor een gebroken lid de Evenvergelding, doch voor mindere quetfuurèn waren 'er geldboetens bepaald, geregeld na de groote armoede der ouden. Justiniaan merkt aan, dat in 'tvervolg, de Pretores aan die genen welke eenige Injurie hadden ondergaan van welk eenen aart ook, de vryheid gaven om de ontvangene fchaade te doen waardeeren, en dat de Rechter de Schuldigen veroirdeelde, om eene meer of mindere groote form te betaalen , naar maate hy zulks billyk rekende: dat de ftraf over reële Injurien welke door de wet der twaalf Tafelen was ingevoerd geworden, in onbruik geraakte: dat men in de Rechtbanken die alleen opvolgde, welke door het honoraire Recht der Pretores was ingevoerd, en volgens welke de waardeering van de ontvangene Injurie min of meerder groot, naar maate van de hoedaanigheid der beleedigde perfoonen, gefchiedde. Daar zyn evenwel fommige gevallen, ten aanzien van welke de Romeinfche Wetten, Ae ftraffe van Evenvergelding in gebruik fchynen te hebben gehouden : zo als by voorbeeld omtrent de Lasteraars, want den genen die overtuigd wierd iemant ten onrechte te hebben befchuldigd, moest de zelvde ftraffe lyden, die de Befchuldigde had moeten ondergaan, indien hy van de misdaad die men hem aanteeg, was overtuigd geworden ; daar was maar een geval waar in de-Befchulrjiger van deeze ftraf wierd vry gekend, wanneer hy naamelyk door een rechtmaatig gevoel, over eene belediging hem of zyne naastbeftaanden aangedaan , vervoerd was geworden om de befchuldiging te doen; zie Cod. L. uit. tit. de Accufat. £p L. uit. tit. de Calomnlat- \ Ook ondergingen Verraaders de poen. talionis, L. ab Imp. f. de Pravar. En dan nog eenige andere Boosdoenders, die opgenoemd worden in Digeft. quod quisque juris. EVER betekende oudtyds een Schip dat wel ten oorlog uitgerust wierd: dus leest men, dat in het jaar 1411 de Amfteldammers Schepen tegens de Oostfriesfche Zeefchuimers uitrusteden , „ waar onder eene „ groote Hulk, die onder Schipper Jan Gerritszoon ,, ftond, en eene groote Ever, waar over Jan Al.,, faartszooN het bevel had." Wagenaar befchr. van Ainft. LT. Deel, 3. Boek, bl. 208. In 't jaar 1437 toen Holland in oorlog geraakt was met de Koopfteden langs de Oostzee, en zulks groote duurte in de Graanen te jimfteldam en door 't gantfche land veróirzaakte, wierd men op middelen bedagt om de Oosterlingen, door de wapenen tot reden te brengen: ,, ten dien einde be„ ilooten Ridderfchap en Steden in May des jaaïs„ 1438, na't houden van verfcheidene Dagvaarten, „ om alle groote Schepen, als Hulken, Kraaijers , „ Ballengiers, Buizen, Koggen , Evers en anderen '„ ten oorloge toe te rusten fte." Wagen. Ib. bl. 239. EVERWORTEL in het Latyn Carlina, is de naam van een Planten-Geflacht, onder de Klasfe der Syngcnefia of Samenftellige Kruiden gerangfehikt; waar van de Kenitrerken zyn , eene geftraalde Kelk , met de rand-Schubbèn lang en gekleurd. De zeven volgende Soorten vindt men 'er by den Heer Lihnjeus van opgetekend. 1. Ongfftengde Everwortel. Carlina acaaiïs. Everwcrtsl, met de Steng éénbloemig, korter dan de Bloem. Carlina Caule unfloro Flore breviore. Linn. Syf. Nat. XII. Gen. p. 929. Veg. XIIL p. 907. Mat. Med. 378. Hort. Cliff. Hort. Upf. Roy. Lugdbat. 135. Gouan. Monfp. 4.26. Carlina, acaulos magno Fore albol C. Bauh. Pin. 380. Chamaleon albus. Clus. Hift. II. p. 155. Cam. Epit. 428. Carlina altera. Dod. Pempt. 727. Chamaleon albus. Loa. Ic. II. 4. Op openleggende droogc Bergen , zo in Dultschland als in Salie, groeit deeze Plant, die Bladen heeft als der Artisjokken , doch rüuwer, en uit het midden derzelven eenen Kop fchiet, met de Kelkfchaóben uitgebreid en gekleurd , die daar van als eere Straalbloem maaken, in 't midden paarfche Blommetjes bevattende, en daar op volgen Zaaden met pluis, dic door een gentswys Blaadje afgezonderd zyn. De Grieken hebben dit Gewas witte Chamaleon genaamd, in onderfcheiding van de zwarte. De Wortel van deeze Soort komt, onder den naam van Radix Carlina of Cardopathia, in de Theriaak en andere Winkelbereidingen. Op zich zelv' wordt 'er eene afzettende, hartfterkende, tegengiftige hoedaanigheid aan toegefchreeven. Zy heeft eenen aromatieken reuken fmaak, en bevattende veel Olie. De Stoel wordt in fommige Landen, even ale die der Artisjokken gegeeten. Zie de verdere befchryving van dit Gewas, zo wel als van de hier volgende vierde Soort , benevens derzelver Kweeking, Eigenfchappen en Gebruik, in ons Woordenboek, II. Deel, bladz. 692, 693. 2. Gewalde Everwortel. Carlina lanata. Everwortel, met de Steng gegaffeld; aan 't einde bloedkleurige Kelken hebbende; den middelften ongcfteeld. Carlina Caule bifielo £fr. Carlina Caule trifloro dichotomo. Gouan. Monfp. 426. Carlina Sq. Cal. termin. purpureo-rubentibus &c. Ger. Prov. 183. Carlina Flore purpureo rubente po.tulo. T. Gar. Aix. 86. T. 21. Acama AtroMylidis folio, amplo Fiore. Barr. Ic. 483. In Languedok en Provence treft men deeze Soort, die fchoon paarfche Bloemen heeft, loopende de waare Kelkfchubben allen in eenen enkelden Dooren uit : terwyl in de overigen de Doorens famengeftc'.d zyn, zegt Linnjeus. De zyd-Schubbe der Kelken, zegt hy elders, zyn ongedoornd, de binnenfte paarsch, waar tusfchen de waare Schubben zullen geplaatst zyn. Hoe 't zy, de Bloem getuigd zyn Ed., is driemaal grooter dan van de gemeene Carline: ha het bloeijen werpt de Plant haare wolligheid af, en is vol van een bloedkleurig Sap. Zy komt met één, met twee of met drie Bloemen voor; en in dit laatfte geval is de middel-Bloem ongefteeld en zeer groot. De Bladen zyn met groote fcherpe Stekels gewapend. 3. Getuilde Everwortel. Carlina corymbofa. Everwortel, met de Steng veelbloemig , fomtyds verdeeld; de Bloemen ongefteeld, de Kelken geel geftraald. Carlina  1736 EVERWORTEL. na Caule mulpjloro Jubdivifo. Roy.'Lugdbat. 135. Acai Apula umbellata. Col. Ecphr. 1. p. 28. T. 27. fi. Carli Jylv. Fiore aureo perennis. Tournf. Lift. 500. 4. Gemeene Everwortel. Carlina vulgaris. Everworti met ee Steng veelbloemig, getuild; de Kelken d 11oemen wit gedraald. Carlina Caule multifl. cöry Ufo ts?c. Gort. Belg. 232. Linn. Flor. Suec. Kra Aufir. Roy. Lugdb. &c. Gmel. Sib. II. p. 82. Carli Mvestris vulgaris. Clus, Hifi. II. p. l5S. Cniciis fylvesti fplnofior. C.Bauh. Fin. 378. Carlina Leucacantha. Do Pempt. 727. 5. Gej«.sw Everwortcl. Carlina racemofa. Everworte me: zeer weinige ongedeelde zydelingfe Bloeme CarhnaFior.fesfilibmlmeralibuspatKisfmis.GovAiii. Men, 426. Carlina Squamts Calycinis terminalibus &c. Ger.Pi-i 184. Carlina Jylvestrls minor. Hijp. Clus. Hifi. II. p. 15 AcarnaFior. luteo patulo. C. Bauii. Pin. 379. Deeze drie Soorten onderfcheiden zich genoegzaai De eerfte komt in Italië aan den Zeekant voor c laatfte in de Wildernisfen van Spanje. Deeze beide hebben de Bloemkrans geel, de midddelfte wit e deeze groeit door geheel Europa, als ook in Sib'erk t op bergagtige drooge Gronden. In onze Nederlandt valt zy m Duinen by Heemftede, als ook in Frieslam Ovetysfel'en elders, op zandige Gronden, in Switzei land op dorre Heuvelen. De Steng van deeze Gemeene, welke men volgen den Heer de Gorter in 't Hollandsch Driedistel of Wii de Feld-Saffraan noemt, is regtopftaande, paarsch rond eenigermaate wollig, zeer takkig en veelbloe «mg. Alle de Bladen zyn gewapend met fcherpe Doo rens, aan de hoeken van hunne infnydingen of tan den, en zeer wollig. De Bloemen zyn paarschagtij van binnen , met een bleek geelagtigen of witten rand Men heeft in Duitschland aan eene Plant van dit Ge was, uit den grond gegraaven, drie- en- twintig Sten gen, en aan dezelve op één na tagtig Bloemen geteld De middeifte Steng welke de grootfte was, had 'ei tien. Men hield daar, het by zich draagen van zulk eene Steng met drie Bloemen, voor een middel tefmn de Sood in de maag of Pyn voor 't hart,- zie Ephemed Natur. Cur. nov. Tom. II. ObJ. 45. 6. Plreneejche Everwortel. Carlina Pyrenaica. Everwortel, met eene veelbloemige Steng, de Bladen afloopende en gefchaard. Carlina Caule mukfioro, Foliis decurrentibus runcinatis. Carel. tomcntofus Pyr. fpinoRskmus F.ore albo.B'jRS.XXI. 43. ' Op de Pyreneefche'Bergen aan de Spaanfche zyde komt deeze Soort voor, die de geftalte heeft van den Ezelsdoorn, zynde een geheel wollig en ontzaglvk doornig Gewas, met alle de Doorens geel. De kelken niet zeer groot, hebben losfe gedoomde Schubben, die regtopftaan en rappig zyn, fmal lancetvornrig. De binnenfte Schubben die de Krans maaken, zyn wit, de Blommetjes paarsch. Met veele Bloemen is kroonswyze de Steng verfierd. 7- Kaapfche Everwortel. Carlina atratcyloides. Everwortel, met een getakte Steng, de Kelken op'den kant gedoomd. Carlina Caule ramojo , Cal.Spinis ciliatis Linn Amoen. Acad. FJ. Afr. 46. Carlina polycephaks , Polycantïia vulgari jimills Aethiopica. Pluk. Alm. T. 273.Y a mala, J ■ Dus bepaalt de Heer Linnjeus een Kaapsch Gewas lat ook de Bladen gedoomd heeft, en 't weikhyacht- EVICTIE. EVOCATIE. m der Gm-t S°V tS ku"nen ^ van het Geflacht f pSntPn ■' l■ Wf\ verfchekie"e doornige Kaaph ziel UU; d°Ch 1Mn muest' zeSthY' ^ * EVICTIE is een onduitsch woord, dat uitwinning, ia Lro V? "S g°ed(preeking voor de levering van erkoonStS°?t °' *^t«t iS' fa het ftuk van kooP heikoop ten aanzien van onroerende Goederen plaats >• vindende, en daarom by de Rechtsgeleerden Ko%Tg7wg genaamd; waar over gehandeld wordt, in dei. 1' r l' % aS' empu' zie 00k Neost. Dec. fupr. i he'^ Zt i°" ,Ten aanzien van Evmie zyn inzonderv. IT1,?' vo!Sende_zaaken op te merken. 1. Dat die ge- 7- aan hem ZV' T'g9°^ met iemant contraheert, en «p„p » 6nd ï dat anderen recht daar op hebben, ». Ifen hSC f"" heeft' teSe»s den genen met e Z„ y hefft gecont«ae«d , ten zy zulks met fpecin dn frTr?" ™ het aangeS^e Contraft ftond uitgecn tikt. 2. Dat wanneer eene Kooper geene borsftellin" expresfe van de fe'fó bedingt, de Verkooper niet . eiplig, ,s zodaanige cautie te fteilen. 3. Dat eene Kooper de bepaalde Kooppenningen niet mag te rug ■- ÏZrZ'r^ei'- ^^^ndzel dat 'er geene borgftelli.il ^0",^!7telsgedaan' ten ^ evenwel hy in ftaat s v^lnirV°mie kUMe" bewyzen, dat Eviüie van de veikogte Goederen in limine contrattus immineert 4 Mag eene Kooper onder voorwendzel van Eviüie F ftige uitzondering van iemant in zeker geval: en , dewyl nimmer eene Wet, Inftelling of Voorfchrift zodaanig naauwkeurig kan worden bepaald, of die au.dt op de eene of andere wyze eenige uitzondering, zo is van hier het fpreekwoord ontftaan: daar is geene tegel zonder Exceptie, of zo als de Latinisten zich uitdrukken: quod exceptie frmat regulam. 3. Beteekent Exceptie, een middel van verdeediging of verweering, waar 'onder alle middelen en verweeringen in Rechter zyn begreepen; in 't algemeen worden die in drie EXCEPTIE. 173? lorten verdeeld, als: declinatclr, duatoir, en penmp4r,' :i'j1*8v os xqcv ^caoe-.óv^e o&fi ravx m Dcclimtoir wordt zodaanige Exceptie genoemd, waneer iemant weigert voor den Rechter daar men hem eeftvoor gedagvaart, de aanfpraak te verdeedigen; 11 het verzoek doet, om tot zynen. dagelykfchen en nmpetenten Rechter te worden gewezen. Zie DEILINATOIRE EXCEPTIE. , ■ Dilatoire Exceptie heeft alleen ten docle, om uitliet' f dilay te bekoomen. Zie DILATOIRE EXCEPtie. .(■'"- ,.' . :, Peremptoire Exceptie, is sodnamge Exceptie , door reik middel de'geheele zaak pf het gefchil, indiende Lechter die toeftaat, vernietigd wordt en vervalt; zo Is by voorbeeld, ingeval van voldoerilnge, prafcriptic nz. Zie PEREMPTOIRE EXCEPTIE. Daar.zyn beh.iivcn de opgenoemde drie Heofd-Excepien die van wegeij eene Gedaagde of Verweerder, als er redenen toe cücnep in Rechten mogen gepropoieert worden, mog eenige mindere, fpecien van Excepien bekend; zo onder anderen, de Exceptien van non Jualificatie, en van Liquidatie oï .Betaaling, die beide lène perimeerende en vernietigende kragt hebben. Vervolgens ook de Exceptien non numeratae pecunia of .'an onaangetelden Gelde, en rei Judkctce of van. Ge,vysde ,• midsgaders mog de Exceptio Patti de nonpetendo , ~j{ van verdrag van de fchuld niet te zullen elsfchen ; m, meer andere foorten van ordinaire Exceptien in dé Rechtsnleeging menigvuldig voorvallende, en waar van hiér ter plaatze onderfcheidenlyk zal worden gehandelt, r n ■ Wat de Excchtie van non Qimlijlcatie betreit, ftaat inzonderheid daar omtrent aan te merken, dat dewyl die in de Praktyk gehouden word voor zodaanig een fpecie van Exceptie, impedieerende Litis ingresjtm ot imasting in het Proces, dezelve mitsdien met alleen beweezen, maar Ook niet dan op goede, en voldoenende gronden-moet tegengeworpen worden. . Met iseiatfe tct de xooxfchxczvoExceptie xm non Quahjicat^e,.. is zeer notabel, het onderzeek over de vraag of deze., ve plaats heeft, en met fendament kan worden geprflpencert, als naamelyk eene getrouwde Vrouwe oper,baare koonmanfehan of ncering doende, zonder haat Man ter zaake van eenige pretenfien of fchulden, als Eisfcher of Verweerder in Rechten ageeren moet. Over die materie "vallen by de Rechtsgeleerden verfchillende fpeculatien, cn hetzelve fchynt inderdaad in de judicieele Praktyk zeer disputabel te wezen. De Autheuren die voor het aflirmative gefchreeven hebben; zvn onder anderen, Mr. S. van Leeuwen Roorasch Holl. Recht, Lib. V. part. 3- num. 7. vaw Zutphen Prats. num. 13. Smidb Lib. L tit. 5Mat/ius ad fus Lubec. Lib. I. tit. U0t. 9- JJM üoedaanig gevoelen volkomen ^«^W^lSS me vanZimfeldam, Cap. *«, num. 13. °ndü' geleerden welke de Negative fusuneeren, behooit J. Voet ad tit. de Judic. num. 15. Rodenburg Traa. de Vu,; Marlt, in Uxor. Tit. 3- Cap, i.num.i}. Wassenaar 'pZktyk Judicieel, Cap. r. num. 26. en Miboellant g mit ad Vroman de Foro competenU, Lio. L Cap. 3-1- | Lp- Rg Voet zegt ter aangehaalde plaatze, dat het lef nzints een gevolg is om dat iemant kan contraftceS hy om die reden in Rechten zou kunnen fpreelen. Daar toe brengt hy deeze drie volgende exem.  i74ö EXCEPTIE. pelen by: u Dat eene Vrouwe haar zelve en fi* Man wel kan vcrb nden v™,- > , , naa ' ->ngaat, ^i^R^^^^}^. bin^nlsfc, r^tg^SSSSSS 2. Datjwgomno, eene Minderjaari-e wèlV&S contracteeren, maar niet te Utheeten n> fl S mant rechtspleeging te vamen u a 0t tgfien ■ dikwi^ tfjggSt Kaltf6pen ? eenpaar.g toe, dat als eene Koo^rouWbeg of a resteerd wterde op eene plaats ,PaIWaa7 haar Man h' met bevond of tegenswoordig was, aIs dan te-en z, eene Vrouwe m Rechten geageert kan worden " zon SöSSfiSS föS&SPg? sMesrou; gen a&eeien. /ew tw«.is, indien eene Man od zv \rouw Procuratie gepasfeert, en haar daar by^eco ftitueert en magtig gemaakt heeft, om geduui end zyne afwcez.ghe.d, op zyn' rtaam proces én volgens: het geen geleert wordt ^Gró*K5S X,. Wffl Cod. de Procur. Tenderden, wanneer een. Vrouwe tegens haaren Man in cas van Disfo utie ofva Separatie willende ageeren, van wegen den Curator ad ittes over haar Perfoon word gefteld Pr "eerden, als eene getrouwde Vrouwe byXwel* fche Voorwaarde, haar gerefer veert heeft f de v veen onbepaalde adminiftratie van haare e;ge te, HuwelS aangebragte goederen; in welk laatfte geva zy Imï dan ten Procesfe aldus riualificeert • ahhXtlJi » wdageeren, zonder van genoegzaame Vcdmas iofèene Procuratie voorzien te zvn, inzonderheid als deXe nen die het recht voor een ""IJCia a,s ««n ge- deszelvs naam en U^^^^^f^. cureur is, of zodaanitr eenen mpf^. i ■,• ,' eene*™voorzien perfoon; V^SSSFT&t fxcepue van non QuaHficatie voor alle Hoven en R^cht S'n' Von*^^«««d. HS^recht gectaan. Voor het overige, is de vnnt-fi-h™.»,-! b «e onwederfpreellyk ««•fundeer? £ ™eExcep. EXCEPTIE. *- van „„„ p„Sw^ fia^S ^yal^de ie. moet zyn. y - aif' v, S^^S' dat men de voor-r gister, koopmans-boek af n f Vai\by ff*?ndèi réi * -gefchrift confteert! die l-ar^1 geloofwaardig den aanvang der iSg?ld' dat « voor of by n de dooi- dat middel S'ProP™««;W ein't Procesfen afte Cnyden^fS^ !° fundeerde e zo in 't regard van iS^e.% fcr^tór, •i woonlyk de condem r tfé , 'S Van . ge' - laste van den ge™ te^en ^^V6" gevo'ge ^ot i £r^e is gepiVonèe feom '^ie 6 ^»en - Jegens wien de , " r- ^: dat ^mant 1 fflet fundament kan on-ree.ln Liu:"at^ en feto//,vg. ■ merkt word te zyn te^rarT ^ Red"en . aange' maaken foftmg dSS3^ ^derWsfohS . ^ navolgende°distinaie Sfc y*n,df^e Proces, ook in Het pVinél vanS tCrme van hec ms, en dus na het Ge vvsde l * Vm een Von den; ^fic^tandï^Sif^^ Wor" zo verre plaats te hebbe, wVnnf V?rden> al,ee" of door den Rechterof"door de gisfing geomitteerd en oveZS^LDeb:te^, by verzms, als dieExciptie bvden"^7 bj Is; maar gee"" geproponeert, en ven oleens ïMgde,n of yerwelrder P=-esfelyk is «^Sfefe ^ échter exgen gevalle het proponeer!n va de XIn^°edMnï' gatoire Acten en sSu]oS^fc?f8^*flii'HèobHi tie en de regelen tóftaS?ft^f9,i Vo!Se^ ihanftaat byzonder te £S Sn'a !Sf wordt' ten de gemelde door den rtv '-6^" Rech' verloop van dertig daien na hVA eur binW!lh<* tantie of het paslere^ ^r ObifL g? VShVaa de den geproponeert; immers hin.ff ƒ' behoort te worleprefigeerden tyd SfE r r " de,] ^orfcüreéven nuatie, daar vin n^J^^ K Acte ra» nvoegen, als aldus te meemS„ i Sedaan! •et Je W- JL^fSST; ^«Stelyk by __5l  EXCEPTIE. EXCEPTIE. by den Hove van Holland we! eer in eenige twyfféfagtige gevallen, is gevonnist. Doclr Groenewegen de Leg. abr. ad tit Cod. dj non numerat. pecun. in principio beweerd, in navolging van eenige Rechtsgeleerden, op futile gronden, dat mcrllms nostris, et hodiernis, éxcepfio de non numeratei Pecunia non obfervantur: waar van de redenen nader opgelost worden, by Loenius 'ttéels'.et Öbferv. C'ifu no. Intusfehen kan tegen het voorzeide gevoelen van Groenswegsn, met veel grond worden geargumenteert, dat behalven dat de Exceptie van onaangetelden Gelde hier te Lande, niet geheel in ongebruik geraakt is, gelyk by pofitievel'vk fchynt te onderftellen, de renunciatie egter van die Exceptie van een onwederfpreeklyke noodzaaklykheid, in alle obligatoire Acten ter zaake van fchulden, te houden is ; en waarfehynlyk, daarom als een' gemeene Cautule in de meeste Notariaale en onderhandfche Obligatien word gevonden. De reede daar van'is klaarblykelyk, aangezien, door renunciatie van dezelvde Exceptie, aan Debiteuren by Obligatie eenige fchulden gecontracteert hebbende, de captieufe en bedrieglyke uitvlugt word benoomen, van te kunnen excipieeren, dat zyde Penningen, of de oprechte en reëele waarde van dien , by Obligatie vermeld, niet ontvangen noch genooten hebben ,• en onaangezien, zy de Exceptie non mmeratré Pecunia; radaar van gerenuncieert en afftand gedaan te hebben, mogten komen te proponeeren, zoude op de fchuld y. aar van by Obligatie of by ander Inftrurnentbleek, daarom rechtgedaan, en condemnatié ten nadeele van den Excipient gedecerneert worden. Tot de hoedaanigheid, en natuur van deeze Exceptie, behoort ook indirectelyk, de Exceptie de errore Caleuli of Misrekening; dat is. te zeggen, als 'er een abuis ofmisflag by toeval in de optelling van de penningen, of van de Rekening is gefchiedt; waar van daan waarfehynlyk het oude fpreekwoord herkomfh'g is, misrekening is geene betaaling. Doch de laatstgenoemde Exceptie, is zo ilgemeen niet gerecipieert in onze manier van Rechtspleeging , en fchynt meer betwistbaar, immers met grootere zwaarigheden verzelt tcgaan, dan de Exceptie van Dnaangetelden Gelden, hier vooren befchreeven. Daar wordt nogthands in betrekking van de Exceptie de erro'■e Caleuli, onder de DD. dit notabel onderfcheid genaakt; dat, by aldien evidéhtélyfc komtteblyken, dat er in de oprekening of optelling van het getal van 't 3e!d, eene erreur of abuis is begaan, 't zelve als dan n Exccutione behoorde geadmitteerd te worden : maar, lat wanneer de geproponeerde misflag in errore Rei gejm'.tteerd mogte weezen, dat het zelve als dan de exerutis, volvoering, en kragt der Obligatoire verbinenis niet kan beletten; waar van de redenen vanadIruétie, duidelyk en tastbaar zyn uit deCelderfcheConultatlen vanScficMAKER, Pan. IL Co if. 8. Num. 42. £? eqq. Tot fundament van de Exceptie rei Judicatae, wordt ïoodzaaklyk vereischt; dat nopende een en dezelve mestie, niet a''eenlyk conclufie genomen of verzoek ;edaan, maar vervolgens ook, dat daar over gedispoleert en by een formeel Gewysde van ordinaire Rechers of van Arbiters, geoirdeelt zy. Zynde de Exceple rei Judicatce of van Gewysde , en gelyk ook de Ixceptie praftiti Juramenti of van gepresteerde Ee.1, leide in haar opzicht van een Zodaanige natuur en ;ragt, dat ten aanzien van dezelve niet teegelaaten . vordt, over.de iu't?«f^rooke.1e en geweszsne Senten¬ tie, anders dan door het middel van Appél of Pro vocatie, te fftiscohtêsteeren. Want niemant mag immers wegens gedecideerde en gevonnisde zaaken, waar van de Sententie is gegaan in kragt van Gewysde, andermaal in Rechten betrokken worden , volgens L-jirgw Vs 6. ff. de Exccpt. rei judic. of competeert daar tegen de Exceptio rei judicatce j, 5. Inflit. de Except. L. Julianus 3. £? tot. tit. ff. de Except. rei Judic. dewelke plaats heeft, zo wanneer een en dezelvde zaak wordt ecëischt by een en denzelvden Perfoon, uit een en dezelvde oirzaak; zie breeder hier over Grotius Meid. tot de Holl. Rechtsg. Lib. III. Cap. 49. en Zangtrus de Except. Part. III. Cap. 15. per totum. Onder hoedaanige Exceptie van Gewysde byzonder gehoord, en naar ftyle van Prakty.t fpeciaal begreepen wordt, wanneer 'er by Transactie tusfchen Partyen Lit'iganten is gehandelt; en zulks om de zo bekende reden, dat eene Transactie fchoon eigentlyk geen Vonnis zynde, van gelyke kragt en waarde wordt gehouden, als eene Sententie; al het welke volkomen en zeker rechtens is, cn onder anderen geleert wordt,, by Vroman de Foro conpetenti Lib. III. Num. 6. in notis. Behalven alle de voorgemelde Exceptien, zyn'er nog twee andere foorten, waar van fomtyds, doch egter zeldzaam, in de Rechtspleeging gebruik wordt gemaakt. Naamlyk primo, de Exceptio Paüi de non petendor, of verdrag van eene fchuld of pretentie, direct, of indirect, in Rechten niet te zullen eisfehen. Hoedaanige&fftr/enotoirlyk de Litls ingresfwn bekt; zie Utreclrfche Corfultatien III. Deel, Conf. 39. bladz. 17 8, Num. 2. Secundo komt in aanmerking, de Exceptie die men onder de Rechtsgeleerden, gewoonlyk Êxeeptioliem loei non tuti noemt, maar door Grotius Inleid. Lib. II. Part. 7. gebrek van Rechtbank genoemt is. Van deeze foort van Exceptie, handelt breeder Zangerus de Except. Pan. II. Cap. 5. num. 3. die aldaar leert, dat dezelve ook na de Litiscontestatie geproponeert kan worden , zelvs in exccutione. Ten deezen aanziene verdient fpeculatie, dat die Exceptie zonderling plaats heeft, wanneer iemant op eene onveilige plaats voor eenen Rechter gedagvaard is, met dieuïtweiking,dat hy 'er zonder een waarfchynelyk gevaar, niet kanverfchynen; zie Merula manier vanProced. druk van 1781. II. Deel, bladz. 42. Ingevalle nu de Exceptie loei non tuti ter zaake voorfchreeven, gerejefteert en afgeflaagen wordt, heeft den Gedaagden, als daar by gegraveert en bezwaart zynde, het recht om daar van te appéllceren. Daar zyn nog meer andere foorten van Exceptien, □ ie zo zeer geene opmerking verdienen,- als zynde flegts gevolgen of onderdee'len van de drie voornaame Hoofd-Exceptien, hier vooren opgenoemt, maar die evenwel, eene meerdere of mindere invloed, óp de Judicieele Praktyk hebben. Laaten wy ten ilotte sanmerken, dat 'er drie onderfcheidene waarneemin%en ten aanzien van de Exceptien moeten worden ophet oog gehouden, die van belang zyn, voor een'ieder welke de praktyk van Rechten beoeffent, als 1. Dat in geval van Exceptien, naar rechten alleen voor lotoir wordt gehouden, het geen bewezen word door ;eü Inftrurnent, Gewysde , of uit de klaai heid der ?aake. 2. Dat de middelen welke directelyk impugnec* •en 't fundament van de conclufien van Partye.a. geen!lnts tot adftruftie en grondflag van eene Exceptie h ejiia riguie ook mag zyn, maar van de conclufien ten pr:n• U h 3. c>  174* EXCHEQUER, cipaalen behooren te worden geêmploijeprt. En 3. dat niettegenitaande Jure eommuni cautum est, ut Reus qttidem pluribus Exceptionibus uil posjit; volgens L. FIH.ff. d - Except. het nogthands voor alle voorz'gtige en 011kcitzugtige Praktizyns ongcraaden is, zich onverfchillig, inet allerhande fiecpende en onnodige Exceptien te behelpen ; maar in tegendeel, wanneer zy de patrocineerepde zaake gefundeert genoeg bevinden, veel eer' ten principaalen by forme van Litiscontestatie voort te gaan, en dus de Procesfen zo vee! mooglyk te bekorten ; als waar by het interest van derzelver Cliënten, en diensvolgens hun eige eer en reputatie belang by heeft; ten zy 'er onvérmydlyk eene Declinatoire of Peremptoire Exceptie, moest worden geproponeert. En , daarom oirdeelen wy (onder verbeteung) , het een pryslyke en heilzaame voorzorg van den Rechter te zyn , dat hy na gelegenheid der questie, eene Excipient, voor al in zaaken die eene prompte remedie vereisfehen en fpoedig behooren getermineert te zyn, fomwylen gplast, om nevens en onvermindert zyne geproponeerde Exceptie, litem te contesteeren, en ter zeiver tyd ten principaalen te antwoorden; ten einde, alle vcr_traagingen van den Procesfe afte fnyden; zo als nog veehnaalen by de refpeaive Hoven van Justitie in Holland en elders, fchvnt practicabel te zyn. EXCHEQUER, is de naam van de Engelfche Eoninglyke Schatkamer in JVestmunfier, welke eertyds Tabee genoemt wierdt, maar de tegenwoordige benaaming ïrj het einde van de elfde eeuw door WiLuam den Veroveraar verkreeg, om dat het hoogde Gericht in zyn erflyk Hertogdom Nomandl! van tc vooren zo genoemt wierdt. üe eigenlyke oirfprong van dit woord leid men daar van af, dat het bovenfte biad van den tafel, waar aan voortyds de daar toe gefchikte Perfoonen zaten , of het tapyt, dat daar over gefpreid was, zich dobbelfteenagtig c.f als een'Schaakboord vertoonde. In deeze Exchequer worden alle Koninglyke in* komften ontvangen, en onder anderen bewaard men daar in het zogenaamde Doomsday-book, waar in de gemelde Koning WiLi.tak de I. binnen zes jaaren (om de lasten te beter te fchikken) alle Steden, Vlekken en Dorpen in Engeland, benevens alle Geflachten erf Huisgezinnen, en ieders vermogen op het naauwkcurigfte liet aantekenen. Onder dc menigvuldige Ambtenaars en Bedienden, welke tot deeze Schatkamer behooren, zyn de Grootthreforier en de Kancelier yan de Exchequer, de voornaamften, Doch alzo ook in deeze Schatkamer alle verfchillen, welke dc Koninglyke inkomften betreffen, afgedaan worden, zo zvn daar toe vier byzondere Rechters gefield, welke voorryds alle Baronnen moesten zyn, maar tegenwoordig zyn het Rechtsgeleerden, dic niettemin altoos Baronnen van de Exchequer genoemt worden. De eerfle van hen, wordt Lord-hoofd-Baron genoemt. Men pieeg dit Gericht van de Exchequer een Gerichte der billykheid te noemen; dewv! daar in de geftrehgheid der wetten, naar dc gefteldheid der omftandigheden r ematigd wierd. De Anpéllen van dc £rr7rsk»rgcfchïc-Jen aan het Hof van de Kancelary. In den jaare 1671 liet Koning Karel de II, cm den voorgenomen Oorlog tegen Holland, tot groot misnoegen zyner Onderdaanen, en tot geen minder krenking van het Konïnglyk vertrouwen, de Excluauer zo'.aanig iluitci, clat niemant in een jaar lang uit de zelve iets konde bekomen. In den jaare 1696, wanneer men belloot den flegten EXCLUSIE. EXCOMMUNICATIE. ftaat der Engelfche munt te verbeteren, cn niet fpoedig genoeg zo vceie nieuwe fpecien gcmpnïkonden worden als men wegens den oorlog met Frankryk nodig hadde, zo gaf het Parlement magt, op het voorftcl van Karel Mountague, Kancelier van de Exch■mier, aan de Lords van deeze Schatkamer, dat zy tot ae waarde van twee milliocnen Muntbriefies, Exrfiequer-büls genoemt, waar van de minfte van vyf tot tien ponden fterlings waren, maaken , en daar mede de Schuldeisfchers van deeze Schatkamer betaalen mogten. Eerst wierd'er ten voordeele van ditpapiere Geld geen intrest betaald; maar naderhand, wanneer het zelve, eenmaal in.de Exchequer tc rug ontvangen zynde, voer de tweedemaal door de zelve uitgegeeven wierdt, bewilligde het Parlement daar voor jaarlyks zeven ponden en twaalf fchellingen ten honderd intrest. Dewyl men nu deeze muntbriéfjes in plaats van geld, voorde latten die aan den Koning ingcwilligt waren, alleen de I/.ndtax uitgezondert, inde Exchequer mede aannam, maakte niemant zwaarigheid zich daar mede te laaten betaalen, en ontvingen dezelve eerst met eene geringe afkorting, en ten laatften volkomen voor haar geld. Op dat ook de achting van deeze Muntbriéfjes nog meer mogt toeneemen, kwamen de Lords van de Schatkamer, met goedvinden van het Parlement , met zekere perfoonen die eene Maatfchappy oprichtte;;., overeen, dat dezelve zich verbonden aan een ieder, die hen Exchequer-briefjes brengen zou, op zyn begeeren zo veel baar geld daar voor te geeven, .vsdezelvenbedraagenzouden. Deeze Maatichappy bedong eerst tien ten honderd, doch was naderhand me: vier te vrede; en, op die wyze klom het crediet van dit papiere geld'zodaanig, dat men het 111 den handel en ommegang dikwils liever dan baar geld ontling. In den jaare 1697 wierdt bevonden, dat üoor valfche endosfeering van de Exchequtrhnejjes een groot bedrog gepleegt was, en dat daar aan eenige Koninglyke bedienden, inzonderheid Karei, Duncomb, JpfiAN Knight, Barthoi.omeusBurton, en Reoinaldös Marryot, deel hadden; waarom het Lagerhuis van 't Parlement zeer fcherp tegen hen te werk ging, fchoon het door het Hoogerhuis daarin niet enderfteunt wierdt. In volgende jaaren, zyn de Exchcquej-brlefjes van tyd tot tvd wegens algemeene noodzaaklykheden vernieuwt,' en tot derzelver circuleering door het Parlement allerlei goede en heilzaame befluiten genoomen. Zie wydloopiger hier over, The compleat. hifi. of England Vul. I. pag. 110. Fol. UI. pag. 284, 742, 762, 795. EXCLUSIE beteeken t ulifiuiting, en is een vreemd woord, by ons ingevoerd, en waar van gebruik wordt gemaakt.™-— In de praktyk van Rechten verftaatmen door Exdujie, het recht waar door eenen naderen Erfgenaam, eenen verderen in den bloede beftaande, van ie Nalaatcnfchan uitfluit. EXCOECARJA, zie VERBLINDBOOM. EXCOMMUNICATIE is eene Kerkelyke ftraf, waar door een' Mensch word afgezonderd en uitgelooten van de gemeenfchap of de verkeering, waar :oe hy te vooren berechtigd was, met de Leden eeïer Gocisuienft.ge Maatfchappy. De Evcrmmwiicatie is derhalven in den eigentlyken Sin, eene gcestelyke ftraf, welke in de Godsdienftïge amenleeving dezelvde uitwerkzelen voortbrengt, als le Iighaamlyfce ftraffen in de Burgerlyke famenlee- ving.  EXCOMMUNICATIE. vin" "Alle Wet'geevers zyn van oirdeel geweest, dat 'er een kragtig middel wierd vereischt, ten einde de ondeegd een' fterke breidel in den mond te leggen ; eèmer'kt de neiging van veele Menfchen, om onrecht en geweld te pleegen, zonder toereikende ftrafwetten niet zeer gemaklyk te beteugelen was; en dat het belang en de veiligheid van elke geregelde Maatfchappy vorderde, dat wanneer eene Burgerde publykerustmeer of min verftoorde, men denzelven als dan beroofde van een' gedeelte, of zelvs naar vereisch van zaaken, van alle voordeden, dic hy onder de befcherming der wetten genoot, welke de eigentlyke grondflagen of voorwaarden zyn , waar op de maatfehappyelyke famenleeving alleen berusten kan. Uit gaf aanleiding, tot het vastftellen zo wel van geldboeten en geringe lmhaamlyke ftraffen, als van de verbeurdverklaanng der vryheid of des leevens, naar maate van de uitgebreidheid en meer of mindere invloed der gepleegde misdryven. Wanneer nu in eene Godsdienftige Maatfclnnpy, één der Leden de voornaamfte haarer wetten en pligten fchendt, en daar by hardnekkig volhard, dan hebben de handhaavers van het geestelyk epzaK even zeer het onbetwistbaar recht, om hem, mar evenredigheid der van hem begaane misdaad, van eenige of van alle die geesteiyke voordeden te berooven ] van welke hy te vooren een deelgenoot was Het is volgens dit grondbeginzel, dat de Excommunicatie, bepaaldelyk met opzicht tot het Godsdienftige zo wel by de Heidenen'als by de Joocen heeft plaats gehad, en nog heden plaats vindt by de Jooden en Christenen. „ De Grieken hadden drieerlei foorten van Excommunicatien; door de eerfte, wierd men alleen ultgeflooten van de verkeering met zyne Bloedverwanten en Naast'beftaanden; door de tweede, verbande men den fchuldigen uit alle Godsdienftige byeenkomften, de intrede In'de Tempelen werdt hem verboden,, hy mogt by geene Offerhanden aanweezig zyn, noch zyn aandeel hebben van 't gewyde water; door de derde eindelyk, werd hy overgeleverd aan de magt der booze Geesten en hei fche Razemyen, wordende aan een icgelyk ten ftrengften verboden, aan zodaanigen Mensch hmsvestinge te geeven, of hem tot zynen tafel toe te laaten. He laatfte deezer drie foorten van Excommun.catien, wierd in 't openbaar uitgcfpr.ooken door de Pnefteren; en, wel met de verfchrikkelykfte vervloekingen, uitgedrukt door deeze woorden : Sacris intéfdïcèrè, dms devmre, execrari. Nademaal deeze ftraf de zwaar fte van allen Was, wierd dezelve nimmer opgelegd, dan na dat deverftoktheid in het kwaade ten klaarften beweezen was. Plato in zyne wetten Lib. VIL, beveelt de 'Prieftersen Priefteresfen, de grootfte omzichtigheid in 't opleg-gen deezer ftraffe. De Priefteresfe Theano, dochter van Menon, wierd zeer gepreezen, om dat zy Alcibiades niet wilde overleveren aan ae hclfche Razernyen, hoewel die van Ahénenhaarzulks bevolen hadden; de Eumolpidcn daar tegen, die het volk in dit geval gehoorzaamd hadden, wierden deswegens ten hoogften gelaakt, nademaal men tot dieftraffe niet mogt overgaan,, dan ingevalle van de uit-. terfte noodzaaklykheid.1. De Excommunicatie ging van de Grieken over tot de Romeinen, doch onder dezelvde- bepaaling; en wy EXCOMMUNICATIE. «743 vinden daar van weinig voorbeelden in hunne gedenkboeken, dan alleen dat van den Wyl'.meester A-scïus, dicnietkunner.de beletten dat Craisus tegen; de Parthen den oorlog ontftak, naar de Stads poorte' ylde, uit welke die Veld-overfte moest nitgaaa om', zich aan 't hoofd der Legerbende te fteilen, en aldaar zekere kruiden op een vuur werpende, de vervloe-- kingen tegen denzelven uitfprak. De zwaarfte' ftraf, waar toe de Druiden of Priefters der Gau'en,. volgens C/esar Lib. VI. iemant veroirdeelden, was deeze, dat zy de zulken die-zich aan haare bevelen' niet wilden onderwerpen , van de gemeenfchap hunner Godsdienftige geheimenisfen verbanden. Men' hield hen, die door deezen ban-blixem getroffen waren, voor fchelmen en godloozen; men vreesde haar op den weg te ontmoeten, en ontweek hen zorgvuldig, ten einde in geen gefprek met haar te komen: zy bleeven uitgeilooten van alle bedieningen en waardigheden; de Rechters weigerden Haar gerechtigheid te'laaten wedervaaren , en zy ftierven als eerlcoze lieden, verlaaten van de ganfche werelt. Men kon nogthands door berouw, en na toereikende bewyzen daarvan, tot zynen voor gen ftaat herfteld worden; maar fchoon dit voor hunnen dood niet gefchied ware, weigerden egter de Druiden niet, om ceneOfferhande te doen, voor de ruste hunner zielen. By de oude Jooden wierden zekere Menfchen, om tweederlei oirzaaken van de gemeenfchap uitgeilooten ; te weeten om de by de wet vastgeftelde lighaamlyke onzuiverheid, en om misdaaden. Beide deeze foorten van Excommunicatie werden uitgefprooken door de Prieftcren, die zodaanigen Mensch verklaarden als befmet met onzuiverheid , of aan misdaad fchuldig. De Excommunicatie wegens onzuiverheid hie'd op, zo dra de oirzaak daar van was weg genomen , en de Priefter verklaarde dat dezelve niet langer plaats had; doch de tweede foort, wegens misdaad, eindigde niet eerder, dan na dat de fchuldige zyn misdryf had beleeden, en zich onderwierp aan de ftraffe, welke hem door de Priefteren of het Sanhedrin waren opgelegd: van deeze foort zullen wy in 't vervolg alleen fpreeken. Het is niet volkomen zeker, om welke tyd de laatstgenoemde Excommunicatie haar begin genomen heeft; men vindt daar van reeds eenige fpooren in het tweede boek van Esdras, Kap. X. vs. 8. Een Cara- iet, by Selden. Lib. I. Cap. 7. deó'yiiednïraangehaald, verzekerd, dat de Excommunicatie by de Hebreen niet eerder is ingevoerd, dan na dat die Natie onder de oyerheerfching van Heidenfche Vorften het recht verlooren had, om over leeven en dood te vonnisten. Baskage Hifi. des JtHfs, liv. V. ch. 17- art. 2 . is van gedagten, dat het Sanhedrin, ten tyde der Machabéen ingefteld zynde, zich toen het recht aanmatigde om over Kerkelyke gefchillen te oirdeelen, en de fchuldigen te ftraffen; hy meent ook, dat de toenmaalige vermenging der Jooden met de ongeloovige volken, tot de uitoeffening van dat gezag dikwyls aanleiding geeven moest, ten einde'de verkeering met de Heidenen, en den afval van 't Joodendom te beletten. Dan de meeste Schriftverklaarders zyn van gevoelen, dat de oude Hebreeuwen, al lang voor Esdras, het zelvde gezag uitgeoeffend, en gelykfoortige ftraffen opgelegd hebben, aangezien ook teen dezelvde wetten  i 744 EXCOMMUNICATIE. benouden , dat 'ér van tyd tot tvd overtreder? waren en by ge\-0!g ook vastgeiteldeftraffen. Dit is te waarfchynlyKer, om dat de woorden die in de heilige boeken, welke voor de tyden van Esdkas gefchreeven zyn, zo dikwyls voorkomen: anime que fuerit rebellis adverjus Dominum, periblt, delebititr; of volgens de Hebreeuwfche text: exfcindetur de populo fuo, niet altoos verftaan moeten worden van de natuurlyke dood maar veeleer van de gemeenfchap in 't heiligdom Men ziet de Excommunicatie in beftendig gebruik bv de Jooden, ten tyde van den Zaligmaaker, nadien hy bytJon*m IX. vs. 22, XII. vs. 42, en XVIL-vx. 2, gelyk ook by Lucas VI. vs. 22. zvne Apostelen te kennen geeft, dat men haar uit deSchoolenofSynagogen zal verdryven. Deeze ftraf was mede by de Esi'éen in gebruik waar van Josewius in zyne joodfcke oorlogen Boek XI cap. 12, ons verhaalt: „ dat wanneer zy (fpreekende van de Esféen) iemant onder haar „ op een zwaar misdryf betrappen, zy denzelven uit „ hunne gemeenfchap verbannen, en dengenen die „ dit overkomt, dikwyls een treurig uiteinde heeft: „ want dewyl hy door ééden en geloften verbonden „ ij, om van geene yreerndeiingea eenig voedzel aan e neemen, en thands ook geene verkeering kan „ hebben met zyne geloofsgehooten, van welken hy " 's a/gf?°Merd, zo dwingt hem de nood om zich „ met kruiden te voeden, gelyk een beest, tot dat , zyn lighaam bederft, en de Iedemaaten daar van ,. tfrallep. Het gebeurt fomwylen , (vervolgd die \ n Histonefchryver) dat de Esféen, wanneer zy deeze „ ^excommuniceerden op 't punt zien om van ellende te vergaan, door ineJelyden worden bewoogen tot „ oerze ver weder aanneeming in hunne Maatfchap- r ,, py, als geloovende, dat door aldus wegens de ftraf- , „ fe voor hunne misdsyven tot dat uitterfte gebrast i „ geweest te zyn, zy eene boete gedaan hebben, dié „ malle opzichten ftreng genoeg geweest is". ï . »e f'communicatie beftaat, volgens de Rabbynen. h in de beroovmg of onthouding van eenig recht , v aa van men te vooren in de gemeente, of in de maat- v fchappy van welke men een medelid gew-eest is her l genot gehad heeft. Deeze ftraf kan dienvolgens p'-a ts t Sn ofm"k0P-VCht t0t Sce^lyke ofgemeene1 z - '0 ken, ofwel be.de te gelyk; zy word door een men- w iche yk vonnis opgelegd, het'zy uit hoofde van ve- l zentlyke, of alleen van fchynbaare misdryven erter v De Hebreen hadden tweederiei Exemmmicatlèn ft. i e hancie den Geêxcommmiceerden uit de eenieenfrh-n 1 pelyke famenleeving van alle Menftmedie cr ,t Kerk behoorden; djf tweede i«J5S^Tu£lS É af van een gedeelte der maatfehappy, te wee en van t d.e genen die tot de Synagoge bel oorden inVoe e } niemant zich nader dan op een afftand v n v è> elle £3 hoogen (ie Ier van anderhalve voet} bv hem mnU „ 0 : derzetten, behalven alleen zyne V^w^Sren" Sn EX CO A1MUNICATIE. anderen eeten of drinken moo-f t , .. , uit den Talmud datde IIet.ü,y;it nogthands Mde hebben veSEfieri u' 2'?' " betcrcn zondig derVCrgaderinS ^^Recht°ersVmïr 'ook 2 7erf°«» *aren daar toe bevoegd, indS flegts door één van de vier en twintig oirzaaken ar van zo even gefprooken is, tot dezelve aanleV f had gegeeven, en men hem te vooren aanerf [om ach te beteren. Men kon ook zich zeh e l gelyk by voorbeeld de genen deeden W x ^ W°rd in hGt tweed* boek van Es' A«/>. X. vs. 20., en Ha nop 7 yytit ^ tr van de eerften, onder ftnffe tn / w' .I2>' 1 verbonden, om lC^5f^fiS!PS?a "e£n 0ndet ArSt|' PAU-"Kvend"dood e6 B-ten^een0ÏR^;& - uitwerking doet op ae Wem ' ^ *Y m ^f?m?micat" welke iemant flaapende overhad plaats wanneer hy droomde dat de -e ^ Sé^ verS'anSeT^ b* :yne dienstbaar? geesten hem tót ^ p door&én had veroirdeelt.' DeTeevol^n E?c™W"i('pyp'wio 1 r u Sevo'gen daar van waren dezelvde, als of hywankende, dooreen Grr"~h vonms was Geëxcommuniceerd geworden lufc iemant dié met de kleine Êxco^Zatie was  EXCOMMUNICATIE. EXCOMMUNICATIE. geftraft, niet binnen één maand na dat hem dezelve was opgelegd, de abfolutie daar van verkreeg, dan werd dezelve voor nog eene maand vernieuwd: doch wanneer ook deeze tyd voorby ging, zonder dat hy .zyn best deed om geabfolveerd te worden, gaf men hein over aan de groote Excommunicatie, waar door hem alle gemeenfchap en verkeering met zyne Geloofsgenooten wierd verbooden. Hy mogt als dan niet ftudeeren, noch onderwyzen, niets huuren , noch verhuuren, en was ten naasten by tot denzelven ftaat gebragt, als de perfoonen van welke de oude Romeinen het gebruik van water en vuur ontzeiden. Zyn voedzel mogt hem alleen toegereikt worden van weinige perfoonen; en al wie geduurende den tyd zyner Excommunicatie de minfte omgang of verkeering met denzelven had, onderwierp zich daar door, ingevolge van het rechterlyk vonnis , aan dezelvde ftraffe of Excommunicatie. Somwylen wierden ook dc goederen van den Geëxcommuniceeiden verbetyrdverklaard, en tot heilige dienden bedeed, in gevolge eener' foorte van Excommunicatie die men Cherem noemde; ftierf iemant terwyl hy onder Excommunicatie was, dan droeg men om denzelven geene rouw, en de plaats zyner begraafnis werd, op bevel van de Rechters, bedekt met eenen zwaaren fteen, of met een' ganfche hoop fteenen, om daar mede als het ware aan te duiden, dat hy d'e ftraf van fteeniging verdiend hadt. Eenige Oirdeelkundigen onderfcheiden by de Jooden drie foorten van Excommunicatie, uitgedrukt door deeze benaamingen Nidui, Cherem, en Schammata. De tirfte betekend de kleine, de tweede de groote Excommunicatie, en de derde eene nog veel hcoger graad dan de t veede; alzo men voorgeeft, dat daar mede de ftraffe des doods'verbonden was, en niemant van dezelven abfolveeren konde. De Nidui duurde flegts dertig dagen ; d; Cheremwas eene hernieuwing en verzwaaring van dezelve, waar door men uit de Synagoge wierd verba inen, en van alle burgerlyke handel en verkeering afgefneeden: de Schammata wierd onder het gefchal van vierhonderd trompetten afgekondigd, en benam den verbannenen alle hoop, om ooit in de Synagoge te mogen wederkeeren. Men meent dat de Maranatha, waar van Apostel Paulus fpreekt, het zelvde als de Schammata betekend; doch Selden houdt ftaande, dat alle drie naamen den meesten tyd maar eene zelvde zaak betekenden, en de Jooden flegts twee foorten van Excommunicatie hadden, namentlyk de kleine en de groote. De Rabbynen hebben hun recht tot de Excommumtatle, en de manier hoe dezelve gefchieden moet, getragt af te leiden van de wyze , hoedanig Debora en Barac den perfoon van Meroz, vloekten, die, naar hun gevoelen, aan de Israëliten geene hulp verleenen wilde. Men leest hier over Rechteren V. ys. 23 • Vloekt Meroz, zegt de Engel des Heeren, vloekt haareInwoonden geduuriglyk, (of volgens het oirfpronglyk Hebreeuws en de meeste vertaalingen, vloekt de genen die naby hem zitten); om dat zy niet gekomen zyn tot de hulpe des Heeren, met de Helden. De Rabbynen zien, naar 't geen zy beuzelen, zeer klaarblyklyk in deezen text: 1. de vervloekingen die men tegen de Geêxcommmiceerden, uitfpreekt; 2. dat ook dezelvde vloek vallen moet op zulke perfoonen, die nader dan op den afftand van vier elleboogen naby hem zitten; 3. de X. Peel. opentlyke afkondiging van de misdaad des Geêxcommmiceerden, nademaal de aangehaalde text uitdrukkelylE zegt, dat zy niet opgekomen zyn tot de hulpe des Heeren; eindelyk en ten 4, de afkondiging van het vonnis onder trompettengéfchal, nadien, zeggen zy, Barac ben vloekte of Excommuniceerde, onder het geluid van vierhonderd bazuinen. Het is nogthands veel waarfchynlyker, dat alle deeze ceremoniën van veel laatere uitvinding zyn. Zy gelooven ook wyders, dat de Patriarch Enocii de opfteller is geweest van het formulier der groots Excommunicatie, van welke zy zich tegenwoordig nog bedienen, en die haar door eene onafgebroken overlevering van Enoch af, tot op den huidigen dag, toe zoude overgebragt, zyn. Selden heeft, in dezelvs werk de Jure mot. & gent., Lib. IV. Cap. 7, het formulier deezer Excommunicatie medegedeeld, welke zeer uitvoerig is, en de duidelykfte merkteken draagt, dat ze eerst veele eeuwen na de tyd van Enoch is verdigt geworden , nadien daar in gefproken word van Moses , Josua, Elisa, Gehasi, Barac, Meroz, en van ds groote Synagoog, insgelyks van de Engelen die in elke maand van 't jaar het prefidium hebben, van de Wetboeken en dc driehonderd en negentig Voorfchriften die daar in vervat zyn, enz. Alle welke omftandigheden onwederfpreekelyk genoeg aantoonen, dat wanneer Enoch de eerfte uitvinder daar van ware geweest , anderen die lang na hem in de werelt zyn gekomen , 'er ten minften zeer veel bygevoegd hebben. De Abfolutie of ontilag van de Excommunicatie kan gegeeven worden door den genen, die dezelve had uitgefprooken , mits dc Geëxcommuniceerde berouw had, en oprechte blyken daar van gaf. Wie door een gerechtelyk vonnis geëxcommuniceerd was, moest ook door dezelvde Vierfchaar wederom ontflagen worden; maar was zulks gefchied door eene byzondere perfoon, dan kon de vryfpreeking door drie van hem zelve daartoe' verkoorene Mannen, gelyk ook door flegts ééne opentlyke Rechter gefchieden. Wie zich zelve had Geëxcommuniceerd, kon zich zelve niet weder ablblveeren, ten ware hy eene uitmuntende Geleerden was, of de Discipel van eenen Geleerden; in alle andere gevallen moesten daar toe tien Mannen uit het midden des Volks worden verkbren. Was iemant in den flaap Geëxcommuniceerd, dan wierden 'er nog vry meer plegtigheden vereischt, en zulks gefchiedde door tien Wetgeleerden en Mannen die in de kennisfe des Talmuds ervaaren moesten zyn; wierden in de Stad zyner inwooninge zo veele niet gevonden, dan was het hem geoirloofd, dezelven, in den omtrek van vier duizend fchreeden om zich heenen, te gaan opzoeken; waren zy ook op dien afftand niet te vinden dan mogt hy tien Mannen daar toe neemen die de vyf boeken van Moses konden leezen, en alleen by gebrek yag dezelven tien andere Mannen, of ten minften drie. Was de Excommunicatie om eenigerhande beleediging eenen anderen aangedaan, gefchied, dan kon de fchuldige niet ontflagen worden, ten zy de beleedigdeperfoon alvoorens voldoening had ontvangen, maar was deeze intusfehen overleeden, dan moest de Geëxcommuniceerde zich abfolveeren laaten door drie verkooren Mannen , of door den Vorst des Sanhedrins. Aan deezen ftond het ook alleen, om iemant van eene Excommunicatie te ontflaan, die door eenen onbeken1 i dea  i74« EXCOMMUNICATIE, den was uitgefprooken. Wie aangaande de l communicatie by de Jooden nog meer begeert te wc ten, raadpleege daar over de volgende Schriften,al Selden ds Synedriis; Drusius de novem fetl. Lib. I Cap. ii.; Buxtorf epifl. Hebr.; Morinus de pann Basnage vervolg van de Joodfche gefchiedenisfe de disfertatie van Don Calmet, de ftippliciis Judeo, als mede deszelvs Bybelsch Woordenboek, op h woord Excommunicatie. Heeft elke godsdienftige Maatfchappy het recht, o het bedorven gedeelte haarer Ledemaaten van derze ver gemeenfchap af te zonderen, dan heeft men ne gens meer reden om dat recht, naar vereisch der 01 Handigheden, behoorlyk uit te oeffenen, dan in c Christen Kerk, welker Leden tot de grootfte zuive heid des Geloofs en der Zeden zyn opgeroepen. D recht is ook aan haar, door den Stichter van Goi Kerk zelve, wel uitdrukiyk opgedragen by Matthj us XVIII. vs. 17 en 18; de Apostelen hebben naar b< volen om daar van gebruik te maaken Gal. I. vs 8 c en Titus III. vs. 10, 11; en hebben haar, door hu eigen voorbeeld aangemoedigd i Cor. V. vs. 5, en 1 Tim. I. vs. 20, om het zelve ten opzichte van'fchan ■ delyke zondaars, uit te oeffenen. ■ De Kerk verzuimde in de vroegftc tyden der Chris tenheid dit middel niet tot verbetering, alzo het zelvi zeer nuttig is, wanneer het gebeezigd word volgen: de regelen: van voorzigtigheid, van billykheid cn vai gemaatigdheid, die altcos het gebruik daar van ver zeilen moeten. Men ftelde onderfcheiden graaden var Excommunicatie in, geëvenreedigd naar de natuur dei misdryven, of van de overtredingen tegen de Godlyke en Kerkelyke wetten. Tot ftraf van zekere misdryven wierd den fchuldigen ilegts voor eenen tyd, die tot zyne boetedoening bepaald was, het deeigenootfenap in 't Sacrament des Avondmaals ontzegd; dan deeze afzondering floot hem niet altoos uit van het gemeenfchappelyke des Gebeds, of ten minften ontzeide hem zulks niet het bywoonen van de Godsdienftige vergaderingen , en om aldaar het zingen, de vooreezingen de predikingen, ende gebeden der Leerlingen en boetvanrdigen aan te hooren, als blykt uit Tiieodoretus , Ep. 7 7. „d Eulal. Dit betrof eigentlyk de kleine Excommunicatie, die van anderen de medicimale Excommunicatie word genoemd, en alleen uitgefprooken wierd tegen de genen, welke zich aan zul- voorbeeld het wegolyven buiten noodzaak uit de Kerk, voor drie op elkander volgende zondagen; Vrouwen die haare Mannen tot vleeschlyke gemeenfchap voor en T-^r^ «U^SW haddin toegehaan^frf uthmt- Cap\2T' **i 9f zondaars die terftond na de begaane misdaad zeerduidelykc blyken van berouw gegeeven hadden. Wie driemaal in het Hu we yk trad werd vyf jaaren onder deeze Extmmmi'«"gelegd, met uitfluiting voor de drie eerfte "a ën van de gemeenfchap der Gebeden, tot welke hy S thands de twee laatfte jaaren wierd toegelaaten ilTs*m .odaa,)i'gen die zich opentlyk 'aan de chandelykrte misdryven fchuldig maakten, geenele ] e wilden doen, en zich hardnekkig tegen de Kerkey:e discipline verzetteden, wierden daar tegen van het 1 ghaam der Geloovigen volkomen afgefneeden ■> uitgefloQtea van derzelvergeineenfchapfbene ^ 1 EXCOMMUNICATIE. * aIIe wordeelen welke daar aan gehegt waren. Dit noemde men by uitneeinendheid de groote of doodlyke ■ Excommunicatie, welke uitgedrukt wierd door de woorden volkomen afzondering, uitflooting , anathema enz. ; Men, vindt m de fchriften van Synesius, epist. 58 het formulier daar van, gelyk hy zelve dit uitfprak > tegen Andronicus en Thoanes , luidende aldus»' Ziet hier wat de Kerk te Ptolemaïs verklaard aan „ alle Kerken die haai e zusteren zyn, over de ganfche „ aarde. Dat men Andronicus, Thoanes en hunne - „ medgezellen, den toegang tot alle Tempelen en - ,, Godsdienftige huizen verbiede; dat alle byzondere = „ en Magiftraatsperfoonen zich onthouden om met - „ nen onder één dak te woonen, of met hen aan ee,, nen tafel te eeten; dat de Geestelyken vooral hen n " met Sleten zo lang zy leeven, noch dezelven tot „ aan het graf, na hunnen dood verzeilen : indien „ men ergens dit vonnis wilde verfmaaden, om dat het vaneen' kleine Kerk uitgefprooken is, zal men • „ zodaanige verönaadmg befchouwen als eene fcheü■ „ nng in de Kerk (fchisma), en men zal alle Priefte- 1 „ ren en Bisfchoppen van die plaats, behandelen op „ gelyke wyze als Andronicus en Thoanes, en hen „ alle gemeenfchap weigeren". Wy zien uit dit Formulier: 1. dat zo haast eene Ker.c de een of ander haarer Leden had Geëxcommuniceerd, men als dan door circulaire brieven daar van kennis gaf aan de voornaamfte Kerken der Christenne'd, ten einde deeze, door hunne weigering om den Geexommuniceerden tot derzelver gemeenfchap toe te laaten, zulks bevestigen konden; Concil. Tolet. prim. c. 12. 2. Dat wanneer het vonnis was uitgefprooken ingevolge de algemeene erkende wetten of discip,me, den GeBccommuniceerden als dan aangemerkt en behandeld wierd, als ware hy door alle de andeie Kerken Geëxcommuniceerd, tot zo lange hy zich wederom met de eerfte had verzoend, of ontheffing van het vonnis had verkreegen, ingevolge van zvn appél aan eene Synode, dat men daar toe gerechtigd oirdeelde- Canon Apostel. 33. 13. Conc.Nic.i. 5. Antioch. c.6 '. 3. Dat de Geëxcommuniceerde, ingevolge van het vonnis verklaard wierd onwaardig en uitgeflooten te zyn van alle gemeenzaame verkeering met de Leden der Kerke, welke ftraf men geloofde overeenkomftig te zyn met het voorfchrift der Apostelen, nopens de wyze hoedaanig de Geloovigen met opzicht tot fchandelyke en onverbeterlyke zondaaren moesten handelen zie 1 Cor. V. vs. 4, Rom. XVI. vs. 17, 2 Thess. III. rs.11, en 2 Joh. vs. 10, rï. 4. Dat indien do Geëxcommuniceerde by zyne onboetvaardigheid en weêrIpannigheid tot aan zyn einde toe volhardde, men hem als dan de eere eener Christelyke begraafnis weigerde• dat is, dat men de lykplegtigheden met geene gebeden noch gezangen deed verzeilen, en hem in deezen opsicnte als eenen zelvmoorder behandelde. Wyders wierd ook, als een noodwendig gevolg vaniet vonnis der Excommunicatie, de naam van den Gexcommuniceerden in het Kérken-register uitgefchrapt n men verklaarde hem zo lang vervallen te zyn van et voorrecht om na zynen dood geëerd te worden >t hy zich metde Kerk verzoend zoude hebben. Dee* 2 weigerde ook, ten blyke van haare vèrontwaardi. ng jegens den Geëxcommuniceerden, om eenige Offer inden van hem. aan te neemen, en gaf hem zelvs zo. daanijje  EXCOMMUNICATIE. EXCOMMUNICATIE. 1747 daanfgg Offerhanden weder, als hy voor den tyd zyner Excommunicatie aan haar gefchonken had. Men verbood een ie Ier om eenigerhande huwelyks-contracr ten met denzelven aan te gaan, zyne fchriften wierden verboden, of verbrand, maar egter geenerhande formulieren van vervloeking tegen hunne perfoonen uitge prooken, gelyk van fommige Schryveren zeer tei^onrechte word ftaande gehouden. Men dagt dat deeze ftrengheid der Kerkelyke Tucht noodzaaklyk was, ten einde de zondaaren te befchaamen, en ze tot een deugdzaaam leeven en wandel te doen wederkeeren, 2 Tkess. III. vs. 14.; voorts om daar mede voor te komen, dat de ganfche kudde door hun voorbeeld niet befmet wierde, of ten miniton in h.mne misdaaden geen aandeel fcheen te neemen ; en eindelyk , om de voorfchriften van het Éuangelie Hipt ten uitvoer te brengen. Hoe ftraf men ook, in de eerfte tyden der Kerke, ten aanzien van de Excommunicatie is geweest, en hoe verachtelyk alle die ouder deezen Ban lagen, in de oogen hunner mede-Christenen waren, is het nogthands zeker, dat zy onmiddelbaar en uit haar zelve van geene wereltlyke ftraf verzeld ging, waar door de.i Geëxcommuniceerden in zyne natuurlyke of burgerlyke ftaat het minfte nadeel ieedt. Zy liet de Vader des huisgezins, de Meester, de Hechter, de Regest of Magiftraatsperfoon in het volle genot van alle zyne voorrechten , welke tot deszelvs waardigheden betrekking hadden,- ten ware dan dat de wereltlyke magt konde goedvinden, aan den Geëxcommuniceerden ook burgerlyke ftraffen, gelyk ballingfchap of diergelyke op te leggen, waar van verfcheiden voorbeelden voor handen zyn. Doch zedert dat de Kerk, op eene despotieke wyze, den Ban-blixem der Excommunicatie zwaaide, en zich het recht had aangematigd, om daar mede alle die haar overweldigend gezag weèrftreefden, naar eigen goeddunken te treffen, begon zy daar mede zonder maat of perk te houden, en met deallerverfchriklykfte uitwerkzelen, te donderen. Aanvanglyk gebruikte men dezelve alleen om de geweldenaaryen van kleine Heeren te beteugelen, die, ieder in zyn gering gebied, zich tot zo veele Tyrannen hadden opgeworpen ; doch het duurde niet lang, of zy wierd het middel waar door de Geestelykheid haar wereltlyk gezag ftaande hield, en eindelyk een zeergedugte ftraf voor allen, die het ongeluk hadden de Geestelykheid te mishaagen. De Excommunicatie wierd van toen af aan tegen een ieder zonder onderfcheid , zonder forme van proces, zonder veroirdeeling, uitgedonderd; en gelyk haare uitwerkingen zeer verfchriklyk waren, zo vermeerderde ook jaar op jaar het getal der genen die daar door getroffen wierden : men verklaarde wel dra alle die de minfte burgerlyke betrekking tot eenen Geëxcommuniceerden hadden , insgelyks geëxcommuniceerd; tot dat Paus Gregoïius VII, zelvs zo verre ging, van opentlyk ftaande te houden, dat een Koning, die eenmaal onder de Excommunicatie was gebragt, ipfo fatJo vervallen was van zyne Staaten en Koninglyke waardigheid, dat alle zyne Onderdaanen van hunnen ééd van getrouwheid waren ontflagen, en uit dien hoofde ongehouden om hem langer te gehoorzaamen. Dit was voorzeker een zeer buitenfpoorig misbruik va» eene Kerkelyke tugt, oirfpronglyk met een heilzaam oogmerk ingefteld. Men had in de eerfte tyden geenerhande denkbeeld, dat deeze tugt eenmaal de grond zou opleveren , waar door de Geestelykheid zich mede een wereltlyk gezag kon aanmaatigen, en om daar mede zelv', die banden te verbreeken, welke de Onderdaanen aan hunnen Souverein verbinden. Dan zo haast was niet de Christen Kerk in bloei geraakt, en de Geestelykheid daar door magtig geworden, of de Bisfchoppen maatigden zich een'dwinger.-de magt aan, ten einde de Zondaaren tot onderwer-, ping aan de haar opgelegde boete te noodzaaken; zelvs deeden de Paufen van dat oogenblik af aan haar best, om hun gezag ook in Staats-aangelegendheden te doen gelden, en over de rechten van fouvereine Vorften te beflisfen. Gregorius VU. was de eerfte die opentlyk beweeren durfde, dat hy, als Paus, bevoegd was, de zulken die tegen de Kerk rebelleerden, van Kroon en waardigheid te berooven. Hy grondde die gewaande magt, inzonderheid op ds Excommunicatie : ,, een „ Geëxcommuniceerde, zeide hy, moet van een iegc„ lyk gefchuuwd worden, men mag met denzelven ,, niet verkeeren, noch hem toefpreéken ; hierom ,, moet een geëxcommuniceerd Vorst, van de ganfche ,, werelt worden verlaaten; het is zelvs ongeoirloofd ,, zyne bevelen teontvangen, hem te gehoorzaamen, ,, of hem te naderen, want hy is van alle gemeen- ,, fchap met de Christenen uitgeflooten". Hy durfde wel is waar in geen' Concilie, noch in eenige Lastbrieven, uitdruklyk vast fteüen, dat eene Paus recht heeft om eene Koning van den troon te fchoppen, maar egter toonde zyn geheel gedrag tegen Keizer Hendrik IV. dat hy zulks vast veronderftelde, gelyk ook dezelvs onbezonnen uitdrukkingen, waar mede hy dat gedrag poogde te rechtvaardigen, geen twyftel "dienaangaande overlaaten; als by voorbeeld, dat dewyl de Kerk het recht had om over Geeste- lyke zaaken te vonnisfen, zy by gevolg nog meer „ bevoegd moest zyn om zulks te doen in wereltlyke ,' zaaken; —— dat de Koninglyke waardigheid van den Duivel is,' maar de Priefterlyke waardigheid ',' van God ; ——— dat de minfte deugdzaame Chris„ ten naar waarheid meer een Koning is, dan een mis-» daadig Koning; en dienvolgens, de goede orde ver* „ eischt, dat de Kerk de kroonen en fcepters behoor,, de uit te deelen, en over de Souvereinen te oirdeeit Jen; —— dat alle Christen Vorften onderdaanen waren van de Roomfche Kerk, en daarom in zyne handen eten ééd van getrouwheid moesten afleggen ., en fchattinge aan hem betaalen " met nog meer andere even verfoeielyke grondftellingen, die niet minder ftrydig zyn met het natuurlyke Recht, dan met den inhoud van het Éuangelie zelve. Het was een' vaste hoofdregel in de eerfte Christen Kerk, dat niemant behalven de fchuldige alleen, in deszelvs Excommunicatie deelde, en onfchuldigen nimmer daar in gewikkeld wierden, al hoe wel zy tot den Ge* excommuniceerden de naauwfte betrekking hadden, en , naar dat het vonnis over hem was uitgefprooken, dezelve even als vooren onderhielden. Dit blykt onder anderen uit de zeer ftrenge berisping van Aügustinis aan eenen jongen Bisfchop gedaan, alzo deeze, wegens het misdryf van een' enkel' perfoon, een geheel huisgezin geëxcommuniceerd hadde, Epist, 75. ad Auxil. & 6 li 2 OoSs  3743 Excommunicatie. Ook kende men toen het barbaarfche gebruik ncniet om geheele Famiüen , Maatfcbappycn, Kerker! en Natiën te excommuniceeren, 't welk 'eerst in de elfde eeuw wierd ingevoerd. Voorts werd het£vcom- mumceeren van eenen onfchuldigen, als eene byuitftek zwaare misdaad aangemerkt, om welke den daader moest gehouden worden, als of hy zelve onder Excommunicatie lag. Om zulke onrechtvaardigheden voor te komen was het uitdruklyk door de Kerkelyke wetten verboden, iemant, wien het zyn mogte" te Excommuniceeren, zonder voor af gehoord te zyn ten waare hy weigerde voor den Rechter te verfchynen. Ook moest de fchuldige van zyne misdaad behoörlyk overtuigd worden, het zy door deszelvs eigen belydenis, of door ten minften drie geloofwaardige getuigen Justin. Novell CXXIIL c. li. h _ De Excommunicatie wierd nimmer uitgeoeffend tegen jongelieden, maar wel fomwylen tegen dooden , wanneer men namentlyk, na derzelver overlyden, nier zekerheid hunne kctteryen of misdaaden ontdekte, in welk geval hunne naamen uit het Kerkelyke register gefchrapt, en het anathema tegen haar uitgedonderd wierd. Op deeze wyze wierden Geëxcommuniceerd Geminius Victor Origenes, Theodorus , Mopsuestes, de Paus Honcrius, mitsgaders verfcheiden Bisicnoppen. —Men deedt zulks in den beginne ook niet om wereltlyke belangen, noch om misdaadënvan weinig belang, noch om zulke die men wel voorgenomen maar egter niet uitgevoerd had, en nog veel minder was de Excommunicatie toen een middc', waar van de Bisfchoppen haar bedienden, om zich aan de genen te wreeken die hen beleedigd hadden; maar zy diende enKel tot ftraf voor gruwelyke en openbaarc misdaaden, gelyK moord, iemand met vergif om te brengen overfpel, kerkfchennis, dievery? afgodendienst, afval van 't waare geloof en foortgelyke. Dan dewyl in volgende tyden zeer groot misbruik c.aar van is gemaakt, zo is ook de manier om eenen Geexcommuniceerden te abfolveeren, naderhand zeer merkeh/* veranderd. ■ Dit was aanvanglyk liet voorrecht eer Bisfchoppen a leen, doch tegenwoordig zvn 'cr in de Roomfche Kerk Excommunxatien, waar van iemant door de Priesteren kan ontflagen worden, andere zyn voorbehouden aan de Bisfchoppen, en wederZ SS? a™/en Paus zelve, als het Opperhoofd der Kerke, Wy zullen ten befluit hier nog alleen de vreemde plechtigheden aanbaalen, die by het on flag laardighe^ verzekerd l™ordhem^ van den Bisfchop, die verzeld moet zyn van twaalf Priesters in Koorkleederen, waar van zes aan Zyne regte en zes aan zyne linkerhand ftaan, afgevraagd , of hy wegens de van hem bedreéven misdaaden de dis-' crphne wil ondergaan, welke in de Kerk-wetten voorge chreeven is ? Hier op ja geantwoord zynde , vraai \ dsGeexcommumceerdeom vergiffenis, belydtzynêielmld , frneekt om daar voor boete te mogen doen , en belooft zich voortaan van alle wanbedryven te onthouden Men gaat vervolgens in de Kerk, alwaar de Bisshop zittende, en met de Myter op 't hoofd, beneven è ÏÏÏSTSJSZIÏÏ hTpsalmm *»#' « met een roede of dun ftone van tyd tot tvd eenice flagen aan den boetvaaidigen geeft, wm m hy he°t for- / excusatie. amfdeiC,rr,Vnrik,tie QVer hem «preekt, 't welk tot aan de de tiende eeuwe toe wenschender wyze, maar zedert gebiedender wyze, of in maniere van een vonn.s geicmed Tot befluit doet hy twee byzondere gc-e,eH'P tfÏTt* °m ,m B^tvaardigen in het geS hv doÓrSe/J;e8°ederen teherfte^n, van welke iy dooi deE.uommuaicatie was ontzet geworden. Hier by is nogthands op te merken, dat hit paustelyk decreet, waar m deeze plechtigheid bevolen word , voor zo veel het flaan met de roeden aanbetreft, niet in men iX 'm Franh?k aanScno" Wanneer een Geëxcommuniceerde voor zyn overlvden overtuigende blyken heeft gegeeven van zyn harte yk berouw, kan hy ook na zynen dood geabfolveerd wor- Men vindt in de gefchiedenisfen der vroegere eeuwen, menigvuldige voorbeelden van de verbaazende uitwerkingen der Excommunicatie, op geheele Naden, vooial wanneer zy niet ftaatkundige oogmerken wierd ""gevoerd, en het heerfchend bygeloof dier tyden oor de ht l} ? verm°Se'" van een Volk denken f dat aar toe a n "C ;Zl,§trin eenen Priester iaai• toe-aangezetj zich zo gemaklyk laat bedriegen of prfchfikken? Een paar voorbeelden zulten ge, oe ^en°"an te\vv;eniiVer Sole -aaken aan tc wyzen. Robert Koning van Frankrvk lygenaamd de heilige, godvrugtige , en wy e een' ioon van Huoo Cai-et, huwde met een' Nin vS lem Bertha genaamd, die hem flegts' de Vierde det allSnwet^Tdke VeÜ>^^ dienHoS e be n InKTll ??" zeU"s "°odzaaklyk voor le belangen van het Ryk. Gpegobius V 1 eeeerde gter dat dit huwlyk, om deeze verre aaWeS en^on^fn^"-2" W°rden> « ««SS* u„ n- ri , bcvoig nicr van was dit- y ewóonrn t d£ hu^Vegtigheid teddïn ygewoond, naai Romen gingen, om aan den Paus voloeninge Legeeven: de Onderdaanen , ja zelvs e Hoehngen verheten hunnen Koning, e , zulke nerf o n"sZfnT^ rM b™i«™«> berden uur Hv welf ""'if''Mkt c;°0r midde! "*> het uur. Hy werd door alle wederwaardigheden die em trollen eindelyk gedwongen om Berti, te ver " had Sbrtt2* ^ tó V0°re!1 ee" Kind ter w -.t had gebragt, welk men aan Robert wys maakte it een monfter was geweest. y maante Nog geen' eeuw daar na, te weeten in den iaare r9t ' dooi-P^nIrPÜS SrK<™» van deg * .beftaande mede Bertha genaamd^ tadSt^ -ORisdenl. GmpvmUaüand, verftooter had S!dt ln° ^SJI^^ l oog befchouwd: zy kunnen als dan, gelyk d7!w ^S-nerd;erÏÏieS F^ulATIEMCnfchd)^^ EaCUöATIE is een vreemd woord, het we li-, ****** « dat by ons in - is.  EXECUTEUR. is, dewyl niets in geze1 fchappen gemeen er is dan te hooren: excnfeermy myn Heer, ik vraag excuis Mevrouw enz. en dikwerf dus over de verstgaande nietigheden omVerfchdoning gevraagd wordt. EXECUTEUR is een onduitsch woord, dat U.tvoerder, Volbrenger beteekent, en in 't algemeen iemant aanduidt, die met de uitvoering van eene zaak is belast, door eenen zodaanigen die recht en magt had, om hem die Commisfie op te dragen. Executeur van de Crimineele Juftitie, is de Scherprechter; Executeurs van de Civile beveelen, zyn Deurwaarders; Exp'oicteurs, Bodems, Roedendragers enz. Executeur wordt ook genoomen voor Boedelredder, als zynde de Uitvoerder of Volbrenger van iemants laatften wil. Dit is eene hoedaanigheid, die niet uit kragt van de Wet wordt verkreegen, maar wel uit hoofde van eene vry willige verkiezing en aanftelling daar toe door eenen testateur; waar uit confteert, dat niemant tot het waarneemen van zodaanigen lastpost kan worden geconftringeerd : ten ware, aan zodaanigen Executeur in zyne dienften als Boedelredder een Legaat was toegelegd, in welken gevalle hy verpligt is den aan hem opgedragen last ter uitvoer te. brengen , ofwel van het Legaat te renuntieeren, ingevolge het geadvifeerde in de Holland/die Confultat- HL Deel, Conf. 23. Zie ook P. v. d. Sciielung .'hftorie van 't Notarlsfchap, bladz. 490 enz. De hoedaanigheid van eenen testamentairen Executeur, begint met den dood van den perfoon die hem. daar toe heeft aangefteld; en eindigt zo dra hy den Boedel heeft geëxpliceerd, dat is tot volkomene liquiditeit en vereffening gebragt. De aanftelling van eenen Executeur of Boedelredder, gefchiedt by uiterften wille, of wel by eene notarieele Acte. Deszelvs pligten beftaan inzonderheid. 1. Moet hy terftond na het overlyden van den Testateur verzegeling aan het Sterfhuis laaten doen, ten zy zulks door den Testateur, om vermyding van kosten, expresfe mogt zyn verboden. 2. Moet hy orde fteilen, dat de dood van den Overledenen worde bekend gemaakt, de nodige Rouwbrieven tot dit einde afgevaardigd, en verders al dat gene bezorgd, 't welk de begraaffenis betreft. 3. Zo dra het Lyk ter aarde is befteld, ten overftaan van den daar toe gerechtigden ontzegeling te doen, en vervolgens alle de goederen en ef feeten zonder de minfte uitzondering op te fchryven. en eenen Inventaris van te formeeren. 4. Om verders den Boedel te brengen tot eenen ftaat van liquiditeit, de fchulden te betaalen, de infchulden in te vorderen, goederen te verkoopen, gemaakte Legaaten uit te tel len; om kort gaan alles te verrichten, wat nodig h tot zuivering en liquiditeit van de aan zyn beftier be trouwde nalaatenfchap, Geene Executeur behoeft Cautie of Borgtocht vooi zyne adminiftratie te fteilen; de reden die hier voo: vigeert, bevat men gemakkelyk, naamelyk om dat he meestentyds eene groote lastpost is; die geen eerlyl Man zal ambieeren, maar enkel niet wel anders kun nende, als eenen pligt zal aanmerken, dien hy aan he welweezen van de Burgerlyke Maatfchappye is ver fchuldigd. Eene Executeur Testamentzir zich tot zo verre ver grypende, dat. hy by 't maaken der Inventaris van de: Boedel ter kwaade trouwe handelt, en met voorbe EXECUTIE. 174» tagtefj raadê, eenig geld of goederen tot de Nalaaten"chap behoorende, verzwygt en onder zich behoud, jegaat eenen formeelen diefftal, dien men vanouds ler in de praktyk van Rechten , gewoon is Ra-roof :e noemen; .door welk verfoeijelyk misdryf zodaanige Executeur crimineel ftraf baar wordt zelvs aan den ly«, boven en behalven reftitutie en vergoeding der /erzweegene goederen, verlies van't gene hy voor ajtDé adminiftratie zoude genooten- hebben, en condemnatie in alle de kosten, fchaaden en Intresten , welken de Erfgenaamen daar door geleeden hebben. Voorts valt ten aanzien van Testamentaire Executeurs nog op te merken. In de eerfte plaatze, dat wanneer 'ér by Testament meer als eene Executeur is benoemd, het ingevolge de Rechten en Gebruiken deezes Lands vast ftaat, dat zy aangemerkt worden ais famengevoegd, te zyn geconftitueerd; doch ingevalle eene Testateur twee of drie Executeurs tot redding zyner nalaatenfchap heeft aangefteld, en eene van dezelven geduurende de Boede'redding kwame te overlyden, zo blyft het volle beftier en adminiftratie van zaaken aan den langstleevenden Executeur, zonder dat d;e verpligt is eenen anderen in plaats van den Overledenen te asfumeeren, ten zy zulks met ronde woorden in het Testament mogte bepaald zyn. Zie Wassenaar Rraiï. Notariaal Cap.1%.1. 170. — Ten tweeden, kan eene Execuf tir of Boedelredder niet in funétie treden, noch vei mag den aan hem opgedragen last aanvaarden, uitgezonderd alleen ten aanzien van dingen die geen uitftel kunnen lyden, als de Begraavenis enz. alvoorens de geiuftitueerde meerderjaarige Erfgenaamen, of de Voogden van de minderjaarige .Erfgenaamen zich uitdrukkelyk hebben verklaard, of zy fimpelyk dan onder Beneficie van Inventaris de Nalaatenfchap willen aanvaarden, of dezelve willen repudieeren en verwerpen. Hoedaanige verklaaring en plegtige betuiging aan de zyde der Erfgenaamen gefchied, voldoende is om den aangeftelden Executeur terftond in functie te doen treden, den Boedel te aanvaarden, fchulden te innen en te betaalen, Legatarisfen te voldoen; in een woord al dat gene te verrichten, 't welk dienftig is om den Boedel tot eenen ftaat van liquiditeit te brengen. Ten derden, dat het aan eenen Executeur vry ftaat, om zonder goedkeuring en kennis van de Erfgenaamen, zodaanig eenen Notaris of anderen gequalificeerden Perfoon tot het maaken van d^ Inventaris, de Acten van Scheiding en Deeling, mitsgaders tot het ontwerpen van de generaale rekening ten kosten van den gemeenen Boedel te gebruiken, als hy goedvindt,, en aan denzelven zyne verdiende falaris te betaalen : om reden. dat de voorfchreeven onkosten aangemerkt moeten worden als noodzaaklyk gefchiedt en tot nut van den Boedel , dewyl ook de Executeurs, in hunlieder qualiteit zyn bevoegd: impenfas necesfarie £? utiles in ratione referre. Zie Hzser. Loc. Commun. loc. s%. num. J88 fi? 1-53- ••, , EXECUTIE is een onduitsch woord, 't welk nogr thands genoegzaam by ons is geburgerd, en uitvoering, volbrenging, nakooming beteekend'. Veelvuldig wordt dit woord in de Praktyk van Rechten gebruikt, tenar.nzienevan een Vonnis; wanneer naamelyk de Gecondemneerde weigert of onwillig is, aan de inhoud van het geftreeken Vonnis te voldoen, als dan verleent de Rechter middelen van Exe.utie, om die ter uitvoer te I i 3 bren-  1750 EXECUTIE. brengen. L. 2. God. de Execut. reijud. Zodaanige Executie gefchiedt op last en fpeciaal bevel van dien Rechter welke het vonnis heeft uitgefprooken,- wel te weeten , m zo verre de goederen van den Gecondemneeröen onder de jurisdictie van zodaanigen Rechter zyn gelegen, want het fpreekt van zelvs, dat op goederen, onder een ander rechtsgebied bchoorende, geene Executie kan gefchieden, dan door middel van Brieven Requifitoriaal alvoorens daar toe verzogt en bekoomen te hebben; zie REQUISITOllIAALEN, ais mede Arg. L. 15. J. 1. ff. de re Judic. Christki. Dm, la. 1. art. 30. n. 4. daar in volkomen overeanfteminende met de Ordonnantie op 't Huk ■ r,n 'di Juftitie, art. 2 7. Het Hof van Holland verleent ook Mandamenten, om Executie te zien decemeeren on vonnisfen uit da Steden en Dorpen, met die uitwerking, dat wanneer 'er Executie gedecerneerd is, men dan by het Hof hetzelve kan dirigeeren. Ingevolge de gronden van de Nedenandfche Praktyk, geftabileerd op de Grondwetten en Gewoontens deefer l anden, worden de Execmien of uitwinningen van1 Rechterlyke vonnisfen, in gewoone en buitengewone Executien verdeeld Gemotte Executien zvn da zodaanigen welke op eene voorgegaaae in gebruik zynde Rechtspleeging berusten, en derhalven plaats vinden, in genoegzaam alle Vonnisfen', welke de kragt van definitive Gewysdens hebben bekocmen; wanneer naamelyk die door appél voor de hoogfle Rechtbank zyn gevallen , of wel wanneer de Öecondemiieerue binnen den behoorlyken of bepaalden tyd , van de Sententie ten zynen laste niet anpélleert, en dus fttlzwygende de Sententie fchynt goed te keuken, en daar aan te willen voldoen Buitengewoon* Executien, zyn die, welke uit oirzaaken, buiten de gewoone Rechtsplegingen plaats vindende, voortfpruiten: tot deeze klasfe behooren, de invordering van s Lands gemeene Middelen en Impolitien • en wanneer de Collecteurs en Particuliere Ontvangers de Belden daar van ingezameld, niet ten behoorlyken tvd in s Lands algemeene Comptoiren brengen: voorts ten aanzien van meer andere buitengewoone gevallen het algemeene welwezen van den Lande betredende ' Pen aanzien van Execuiien, dienen ook de volgende , byzonderheden in acht genoomen te worden - d^ i£man,t een vonnis tcn 2y"c« voor- ■ deele heeft verkreegen, hy als Triumphant ingevolge t ITSn £ Praktyk VOJor de IImre" v™ Tuftitie in Hollanden elders vigeerende, gehouden is, door zvn Prak. mynen de Executoriaalen in de Griffie te doen on maaken welke vervolgens in handen van den Preuden wordt y gefteld, die na dezelve onderzogt en getekend te heb- l nvl»«nl 33,1 eener\der eerft= Deurwaarders wordt k o\ ergegeeven, ten einde om volgens haaren inhoude l te exp oiftceren. Zie Merui.a manier van Proced. II. [\ Deel, bl. 352. verm. druk van 178; . 2 Wannee- . eene Weduwe of jonge Dogter in rechten "bSde E tets te hitR SeiUe?tie ^condemneerd wordt d iets te betaalen of 't een of ander goed uit te keeren « t^i^ ^^^B^. ei, dir,üeerd wordt, zulks by tfztfttg moet gefchieden. § EXECUTIE. • 4- In gevalle een vonnis de kragt van definitief gewysde tegens eenen Guarandeur of Borge heeft l ekoomen, dezelve egter tegens den Kooper kauworden geëxecuteerd, mids deeze ten einde toe in^t Proces xs gebleeven s. De Exccutk ° tent.e, vindt plaats tegens de Erfgenaamen van eenen Gecondemneer, en die geftorven is ; mids S5S2 Erfgenaamen: alvoorens gedagvaard worden, om de Executk te zien decemeeren. - x Tr rk , van Arbiters zyn niet op condemnatie van den competenten" Rechter is ve! zegt, en door denzelven Executie gedecerneerd is. ' — ,. srtgenaamen van eenen Triumrhant zvn he voegd om den Secondemneerden zonder voorafgegaane dagvaarding te doen txecuteeren. — « he SètFSZ rSCl in5Je Prsktyk' dat vonnisfen in kragtevan Gewysdcn overgaan, ter Executie moeten gefteld worden, op bevel en ter ordonnantie van d en Rechter voor welke de zaak is hangende geweest en die de eondemaatie heeft uitgefprooken. 0' S Executie mag compenfatie worden geailegeerd, en indien den Impetrant van Executie f niet wil gedoogen , mag men tegens de Executie verzoeken Mani™Cn'PCe"aal; wt dien verftande, dafhet gene .nen voor cGcnneniatie wil aanvoeren liquide zy; en t zelve ook ja 't Gerechte niet voor defenfie is ge allegeerd, pf de Veroirdeelde bv contumacie i fl condemneeiv ; en eindelyk, dat de Executie niet fl hehieude mt ;ragce yeneene willige condemnatie val, den Hove; zie ... uit. j. 1. Cod. de comPenjat. daar vo" komen mede ftrookt het gevoelen van Jon. pLon 19- m. 12. en van Akt. Fjbu ad Cod. Lib. IV tit 23. dej. 4. u. e. 10. In gevalle de Deurwaarder ml dum mexemimiBógt hebben geëxedeerd, kan zulks met een Mandament poenaal worden gebeterd 11 hianntisfementen tot laste van eenigen Inwooner n Zeeland, mogen binnen eenen maand tot koste van ten Gecondemneei-den niet geëxecuteerd worden loch binnen drie weeken tcn lasten van die genen velke agt mylen ver van 's Hofs refidentie woonagtig :y";,Gn niet b"men veertien dagen, ten aanzien vm ie genen welke nader zyn gezeten; ingevolge de Oronmmie van den Hove van den 9 Decemb. #<7> . e. De Sententien of Condemnatien van fa Hove van Mand-, het zy Definmve of Provifioneete, waar by -mant op zich zelven veroirdeeld wordt, zekere peningen te betaalen, zo werdt zulks tegens hemgeëxeueera by arrest op zyne goederen, het zy mobilia of *ma: zynde het begin der Executkde'fommatie, XnP. ? rfmov«'e volgt; welke uitgevoerd wordt xaamg als by van Alpiien Papegaay, L Deel, bladz. "r ■ •—.is-Voor het H°fvm H°i- nd moe, de fommatie gedaan worden aan den Geëxeiteerden, en wordtinaar vier- en- twintig uuren geeven, ingevolge de Injlruttie van Holland, Art. 26?. och voor den Hoogen Raad, moet de fommatie gean worden aan den Procureur van den Gecondemerclen, en gegeeven werden den tyd van veertien dan, ingevolge de Injlrutl. van den Hoogen Raad, Art. 5. by Mervla Man. van Proced. II.Deel, bladz. 6^6. Druk van 1781. ; , ' ■ 0 herders dient aangemerkt, dat na orde van de Judieie Ir&tyk de Exeevtien van Sententien ondereiden en verdeeld worden, in Reete en Perfoneele Ac-  EXECUTIE. Actiën. Van de wyze hoedaanig de Executk in beide die gevallen dient gedirigeerd te worden, zullen wy ftraks iets zeggen; ook kan men daar met vrugt over nazien, Vroman de Foro Compet. Lib. IV. cap. 3, 4. Guid. Papüs Qucest. 281 ff 328. Imbert. Lib. I. Cap. 54, 59, 63 & 65- en wel inzonderheid Merula ut fupr. bl. 360. 402. S. v. Leeuwen, Roomse h Holl. Recht, Lib. V. part. 26.n. 5 en 6. vergelyk hier mede, de L. aDivo P/015. 5- 2. w» vendit.ff. de re Judicat. Zie nu hier in 't kort, de wyze hoedaanig de Executie in Reële Actiën wordt gedirigeerd. Zo dra de removatie is gefchied, volgt de aanwyzing van Goederen ter keuze van den Gecondemneerden, welke Goederen verkogt zynde, en de vereischte fom ter voldoeninge van de Sententie benevens de gemaakte kosten niet hebbende opgebragt, zo wordt 'er-nadere aanwyzing van Goederen verzogt, ten einde het ontbreekende te fuppleeren. In gevalle nu de Gecondemneerde naar voorgaande fommatie of removatie aan hem .gedaan, geene aanwyzing van verdere goederen doet,'waar aan de executie gedirigeerd kan worden; in zulk een geval, procedeert de Deurwaarder op zyne meubelen by arrest, en neemt nevens hem twee Bodens of Dienaars van de Justitie, en ftelt die ter bewaaring in de Goederen van den Debiteur of Geëxecuteerde, verblyvende daar indien zulks wordt verzogt twee a drie dagen, ook wel langer; welken tyd verftreeken zynde, hy tot de inventarifatie en verkooping van de voorfchreeven Goederen overgaat; ingevolge de Inftruttie van den Hove van Holland, Art. 173 en volg.; en die van den Hoogen Raad, Art. 264 enz. Zie ook Merula voorfchr. IL Beet, bladz. 635—639Indien de Geëxalteerde aanwyzing doet op eenig onroerend goed, het zy Huis of Land, is de Deurwaarder verpligt :ofitïe te geeven, en den Impetrant daar van kennis reeven, blyvende inmiddels de verkooping geftaakt, en tyd toe dat de zaak is uitgewezen, waar na de vertooping zyn eftecl; forteert. De Oppofant moet de jppofitie gerechtelyk of wel voor Notaris en Getuigen loen, by infinuatie; zie van Alphen Papeg. II. Deel, ü. 482. VToorts moet de Deurwaarder daar van Afie leemen,- want indien den Oppofant ten dage dielende hem geptasfigeerd, niet compareert, zo werdt ïy gecondemneerd in alle de kosten daar op gevallen : 31 indien hy gecondemneerd wordt, moet de Afte'an oppofitie" aan /den Hove vertoond worden. Van slphen ut fupr. \ De Geëxecuteerde mag niet geapprehendeerd worten, ten waare evenwel hy geene goederen aan wys t if by hem te vinden £yn, zie Inftruüie van den Hove 'an Holland, Art. 194. Boete van fol Appél, Mandamcnten poenaal, Atentaten en diergelyke Mulcren by het Hof van Holland ;edecemeerd, zyn mede aan Executie onderhevig, liet tegenftaande daar van kan worden geappelleerd; Ifol. van den Hove van Holl. van den 30 April 1641- Nog dient aangemerkt, dat Sententien van den Hoogert laade tot tien jaaren, van den Hove Provinciaal tot vyf laren, en van de Gerechten in de Steden en ten platei Lande in Holland tot een jaar na derzelver uitsraak, executabel blyven,- na verloop van welke tyd ieuwe Executorien moeten worden verzogt; doch de ronnisfen van Amfteldam verjaaren niet; zie Neosad. Decif. Holl. 43. Als by het Hof Executie is gedecerneerd, op een veriard Vonnis van eenen fubalternen Rechter, wordt e Executie voor het Hof en niet voor den fubalterne» Lechter gedreeven; want het Vonnis leevendig zyree geworden door de Sententie van het Hof, zo wyst et zich zelvs, dat het Hof zyne eigene Sententiën xecuteeren moet, en niet de fubalterne Rechter. )och eene Triumphant kan den Gecondemneerden agvaarden, om executie te zien decerneeren op het erjaardeVonnis van eenen laageren Rechter, of voosr en zelvden Rechter, of voor den Hove van Holland* ;ie Middeix. num. 2. in Not. ad Vrom. de For. Compet. ib. IV. Cap. 5. num. 2. van Leeuwen op het zevende frt. der Ordonnantie op 't Stuk van de-Justitie biijuen dg .eden en ten platten Lande. ) Het  r?5'2 EXECUTOR. ËXEG. EXEM. EXERES. Het gebeurt fomwylen, dat men genoodzaakt is by * Hof te vraagen Mandament, om executie te zien de cernëeren, fchoon het Vonnis, waar op men executi wil gedecerneerd hebben, nog niet verjaard is; h voorbeeld, eene Gecondemneerde komende te fte: ven, alvorens de executie uit kragte van 't Vonnis o de Sententie tegen hem wordt gedirigeerd., moet mei zodaanig Mandament vraagen tegen de Erfgenaamen Merula Man. van Proc. I. Deel, bl. 233 benei. Jam Druk van 1781. Zie ook PARAATE EXECUTIE EXECUTORIAALEN, dus worden de fchrifteljck lastgeetffegen van den Rechter genaamd, om ter vol doening en prestatie van de Sententie, de Goederei of Perfoon van den Gecondemneerden, executabel ti verklaaren. EXEGETEN, wierden by de Atbenienfers zodad nige Rechtsgeleerden genaamd, welke door de Rech ters wierden geraadpleegd, in gevallen van doodflag naamelyk, omuitdehun daar toe gefuppediteerdeftiik ken tebeoirdeelen, of de daader met gegrond lecht to het plegen van den mandag voor zich konde doen plei ten. De Exegeten na de ftukken met behoorlyke aan dagt onderzogt te hebben , wierd de Befchuldiger be nevens den Befchuldigden voor hun gebragt, dien z) verder in tegenwoordigheid van de Rechters onder vroegen, waar na zy hun gevoelen uiteden, 't welf door de Rechters wierd gevolgd. Zie meer hierover, by S. Petitus Comment. in Leg. Atticce. Lib. VIL Tit 1. en by Rossteus Archeoiogia Attica. L. III. EXEMPTIE, is een vreemd woord, dat uitzondering, bevryding beteekent: doorgaans wordt het gebruikt, om daar mede aan te duiden, het voorreen! dat iemant uit kragt van eenige priyiiegie of erfrecht geniet, om van den eenen of anderen last van welken aart ook, die hy anderzints verpligt was met het algemeen te dragen, bevryd te zyn. EXERESIS, is een onduitsch woord, aan de beoeffenende Heelkunde toegewyd; en beteekent, eene bewerking, waar door men uit het Lighaam, vreemde dingen die het zelve hinderen, uithaalt. DtExeref.s wordt, naar de verfcheiden wyzen op welke dic Lighaamen zyn ingedrongen, of by ons hebben plaats gegreepen, verfchfllend gcoeftend; dat wil zeggen, niet of zonder infnyding. Zonder infnyding gefchiedt die, wanneer men het vreemd of vreemd geworden Lighaam, door den zelvden weg doet uitgaan welken de Natuur hier toe verordent, of, die aan hetzelve ten ingang gediend heeft. Dus wordt de Pis, door middel des Catheders, langs den Piswcg uit de Blaas ontlast; en de vreemde Lighaamen, die inden Slokdarm, in de Neusholten, in'den Gehoorweg, in deSchede, of in eenige andere natuurlyke of toevallige Holten zyn ingedrongen, gevormd, en opgehouden, worden op gelyke wyze, indien zulks eenigzints mooglyk is, langs den zelvden weg, weder uitgenoomen. — Zy gefchiedt met infnyding, wanneer 'er geene uitgang voor dezelve voor handen is; als de weg die 'er is, ten opzichte van deszelvs ruimte, niet evenredig is aan de grootte van het vreemde Lighaam; of, als men uit hoofde van den verren afftand van dit Lighaam , en de daar zynde opening, het zelve langs deezen weg met kan uitnaaien. Groote Steenen in de Pisblaas beflooten, worden dus door de Steenfnyding uitgehaald; en Kogels, Becnfplinters, ftukken van EXHIBITIE. EXOCIONITEN. EXODUS. Klederen, of verzamelingen van Etter, geplaatst op eenen venen afftand, of aan de tegengeftelde zyde eener toegebragte Wonde, worden door eene tegenopen mg opgeruimd. EXHEREDATIE, zie ONTERVING. EXHIBITIE, is een vreemd woord het welk voortbrengen, vertoor.en en voorhouding betekent. In de Praktyk van Rechten , wordt het woord Exhibitie fomwylen gebruikt, om daar door tc betekenen het produceeren van publicque Aften en Inftrumenten, door het gezag vaneen Rechter. Zo dat wanneer Secrctarisfen , Notansfen of andere publicque Perfoonen onwillig zyn, en weigeren om eenig Inftrument onder hun he» rustende te Exhibee.sn, 't welk hun van wegen de daar by bciang hebbende Perfoon gevraagd wordt, door deeze kan worden verzogt om. Brieven Compulforiaal, , ten einde van Exhibitie der verzogte Stukken, of om daar van te bekomen Extracten, of Copyen authentyk: zje COMPTJLSOiR. In de praktyk wordt nogthands ten aanzien van particuliere Perfoonen, geene publicque quaiitcit hebbende, voor eenen conftante regel genoegzaam overal geobferveerd, dat wanneer zodaanig eene aanbiedt om onder ééde te verklaaren, van een aan hem gevraagd Inftrument voor als nog niette weeten; ofwel, het zelve niet te kunnen vinden, niet tegenftaande alle aangewende nafpooringen; hy ten dien opzichte met eenen ééd kan volftaan, en provifïoneel ongehouden is tot Exhibitie van dien. Ook is het eene vast doorgaande regel in de Praktyk van Rechten, dat wanneer iemant genoodzaakt is Exhibitie te doen van Boeken, die gehouden worden betrekking te hebben tot de zaak in gefchil, hy egter niet gehouden is om boeken te produceeren, welke men vermeent daar toe geene betrekking te hebben. — . Ook is het ingevolge den Styl van befchreeven Rechten , een poinct van noodzaaklykheid, dat eene Advocaat of Procureur 0111 te confenteeren in eene verzogte Exhibitie, gemunieerd moet zyn met fpeciaalcn last en procuratie van zynen Principaal. Verders is het genoegzaam byalle de Rechtbanken van onzen Vaderlande costumier, dat wanneer eenig Inftrument by eenen Notaris uitgegeeven, wordt tegengefprooken, van falfiteit befchuldigd, of iets van dien aart daar tegens wordt ingebragt, de Minute of Prothocol behoort getxhibeerd en vertoond te worden; tot hoedaanige Exhibitie den geenen gehouden is, welk zodaanig gefufpecteerd Inftrument heeft geproduceerd. EXOCIONITEN, wierden de Ariaanen genaamd welke op bevel van Keizer Theodosius den Grooi-en uit Conftantinopel wierden verjaagd; en zich naar eene plaats begaven, die den naam van Exocionium Iroeg, alwaar zy hunne byeenkomften hielden. EXODUS, is de naam van een kanonyk Boek van iet Oude Testament, het tweede naamelyk der vyf Joeken van Moses. De naam van Exodus beteekent n deszelvs Griekfche oirfprong reis of uitgana; en ren geeft die naam aan dit Boek, om den uittocht der ónderen Israë'is buiten Egipten, onder geleide van tfosEs, daar mede aan te duiden. Het zelve bevat het efchiedverhaal van het geene het Joodfche Volk in e Woestyne gebeurde, onder het geleide van Moses edertden dood van Josepii, tot het vervaardigen van Ml Tabernakel, en bevat dus een tydftip van 145 aren. Men vindt daar ook in het gefchiedverhaal van  EXOINE. EXOMOLOGESJS. van Moses zyne geboorte en wonderbaare verlosfing door Pharaos Dochter, voorts de befchryving van de tien Piaagen, waar mede Egipten beoogt wierd, de inftelling van het Pafcha, het vernielen van Piiarao en zyn Leger door de opkomende Golven van de roode Zee; enten laatften, een kort begrip van den Godsdienst en Wetten van de Israëliten , met de uitmuntende Wet der tien beveelen. Het is verdeeld in veertig Kapittels of Hoofdftukken. De jooden noemen dit Boek veelle Semoth, naar de eerfle woorden waar mede het begint, en die in het Latyn betekenen luec funt omnia; ingevolge hunne gewoonte, om de Boeken der Heilige Schrift te kenmerken , niet door de algemeene tyteis welke 'cr den algemsenen inhoud van aanduiden, maar door de eerfle woorden van elke deezer Boeken. EXOINE, is een onduitsch woord, waar van men in de Franfche Rechtsgeleerde Praktyk, inzonderheid te i aanzien van het Crimineele, gebruikmaakt. Het betekent een verontfchuldigingsfchriftuur het welk men den Rechter laat aanbieden, wanneer men verpligt is, in eigenen perfoon voor het Gerecht te yerfchynen, en dat men wettige reden van verhindering heeft. Men moet iemant door fpeciaalen last voorzien, met de Exoine zenden om die aan tc bieden, teffens met de bewyzen 'er by, van de red epen der verhindering die iemant belet, om zelv' in perfoon te verfchynen; zo als by voorbeeld in ziekten, eene at- tefhtie van den Doctor enz. Exoine wordt ook nog in andere gevallen gezegd; wanneer naamelyk eene Leenheer zynen Vasfal opontbiedt, om hem in den oorlog te verzeilen, trouwe te zweeren, hulde te doen enz. Dit woord ftamt, naar het gevoelen van Budeus, Perizonius en Nicodüs , van exemnustlm, om den ééd welken men verpligt was by de Exoine te doen, die reeds by de Grieken in gebruik was. Cujacius leidt het af van exidonere, of exonerare, omdat het inderdaad, de bevryding van eenen last bevat. Salmasius van Somiia, 't welk by verbastering a Sonte genaamd is, en in 't Latyn voor beletzel of verontfchuldigi ïg wordt genoomen. Vossius zegt, dat het van 't Hoogduitsch fautmtió afflamt, het welk noodwendig beletzel betekent. Anderen leiden het af van fontico morbo, welke ziekte tot eene verontschuldiging verftrekte, om niet in het Gerechte behoeven te verfchynen. Du Cange in Glosf. zegt dat het van esfonia, exonia en excnhim afkomt, het welk men in het Latyn der middeleeuwen in de zelvde zin als Exoine gebruikt heeft, en dat volgens de aanmerking van Vossius afdaalt van het Hoogduitsch fcumcti of faumen / in 't Nederduitsch bnfntrncn/ nafaatcn. Ik weet niet, zegt de geleerde Huetius, of dit woord niet afkomftig is van d'aswin, het welk in de Gallifche fpraak verontfchuldiging van tegenswoordigheid betekent. ÉXOMOLOGESIS, is een vreemd woord, van het Grieksch afkomftig; 't welk men meermaalen in de Kerkelyke Gefchiedenisfen van de eerfte eeuwen ontmoet, doch het welk in verfchillende betekenisfen in de Schriften der Kerkvaders fchynt voor , te komen. Somwylen komt het in de betekenis van de geheele boetedoening voor , bevattende alle de proeven en beoeffeningen welke men aan de Boetelingen deed ondergaan , tot hunne weder aanneeming in de gemeenX. Deel. EXORCISTEN. EXPEDIEEREN. - j:53 fchap der Kerke. Het is in dien zien dat TertulliAnus zegt, in L!-b. de Panit. Cap. <;. Exomologefis prosternendi £f humllificandi hominis difciplina est . ... de ipfo quoque habitu atque ViSki mandat, facco cineri incubare, corpus fordibus o'fcurare, animum mmrorllus dejicere. Ook hebben de Grieken dikwils dien naam aan de geheele boetedoening gegeeven. De Westerfchen hebben het inzonderheid bepaald tot dat gedeelte, hetwelk men de Belydenis of de Biegt noemt. Dus klaagt de Kerkvader Cyfrianus in zynen B -lef aan de Priesters en Diakenen, dat men al tegemakkelyk die genen weder aanneemt, welke geduurende de vervolging zyn bezweeken en het Christen geloof hebben verzaakt, en dat men hun zonder boetedoening, noch Exomologefis, noch oplegging der handen, het Heilig Avondmaal bedient. Cytriakus zeg ik, gebruikt het woord Exomologefis, niet zo als Ter,tulliaan voor de geheele boetedoening, maar voor een gedeelte daar van; dat is, ingevolge de betekenis van het Griekfche woord, voor eene belydenis van zonden of biegt, die plaats kon vinden na dat de boetedoening was afgeloopen, en alvoorens de oplegging der handen gefchiedde: doch het is onbekend of deeze belydenis van zonden, in 't geheim dan in 't openbaar voor de volle gemeente moest gefchieden; zie Fleury Hifi, Ecclefiast- Tom. II. liv. 6. tit. 42. Het fchynt nogthands, dat de Kerk nimmer openbaare belydenisfen voor verborgene zonden heeft gevergd, zo als blykt uit de Capitularia van Karel den Grooten, en door de Canons van verfcheidene Conciliën. EXORCISTEN, is een vreemd woord, het welk Bezweerders of Duivelbezweerders betekent, zynde oudtyds eene foort van Dienaars in de Christen Kerk , wiens pligt het was de-Bezetenen en de Leerlingen te bezweeren. De Grieken wilden hun niet als onder eenige Orden behoorende erkennen, maar befchouwden ze alleen in de hoedaanigheid van Dienaars. Hierokymus rangfehikt hun ook niet onder het getal der zeven Ordens. In de Latynfche Kerk egter behoorden de Exorcisten onder het getal der minder-ordens, en zy volgden op de /kolyten. By hunne verordening of inwying kregen zy het boek der Bezweeringeh uit de hand van den Bisfchop, dis na hun op eene byzondere wyze gezegend te hebben, zeide: ontvangt dit Boek tn leer het van luiten, voorts zy u de magt gefchonken, om de handen op ie leggen aan de Bezetenen die gedoopt zyn, of aan de Leerlingen. Dat 'er onder de Jooden ook eene dergelyke foort van Bezweerders is geweest, blykt uit verfcheidene plaatzen van het Nieuwe Testament, als mede uit Jos^rnus. Tustinus de Martelaar, verwyt in zyne Samevfpraak tegen Tryphon, aan de Jooden , dat hunne Bezweerders even als die der Heidenen, van bygeloovige gewoontens in hunne Bezwee-' ringen gebruik maakten, zelvs wierook brandende, Ba gedaantewisselingen aanneemende. Uit dit verhaalde blykt, dat 'er onder de Heidenen ook de zodaanigen waren, die zich met Duivelbezweeringen ophielden; 't welk onder anderen ook uit Lucianus kan bewezen worden. EXORDIUM, zie VOORREDEN. EXPEDIEEREN, is een vreemd woord, hetwelk if zenden, afvaardigen betekent, en waar van in de Draktyk. van Rechten gebruik wordt gemaakt, om daar K k door  I7S4 EXP. EXPERT. EXPL. EXS. EXT. EXT. EXTEROOGEN. door het afleveren van een Affchrift van eenig Geding, Acte, of ander ftuk van dien aart, mede tc betekenen ; als mede ook wel, het opmaaken en de afleevevering van eene dispofitie aan den Rechter. EXPEDITIE, is een ontduitsch woord, dat in eene rechtsgeleerde beteekenis, voor uitvoering, verleening wordt genoomen. In deezen zin is het naamelyk dat men zegt, Expeditie van Justitie verzoeken, wanneer door Partyen Litigantën by biljetten den Rechter voor welken het Proces litispendent en ongedecideerd hangende is, doch in ftaat van wyzen is gebragt, wordt verzogt, over het zelve uitfpraake te doen en te beflisfen. Voor fommige Hoven van Justitie en mindere Rechtbanken, is het uitoefFenen van deeze Sollicitatie in gebruik, doch by anderen weer niet. Hoedaanig dezelve naar Styl wordt te werk gefteld, vindt men opgetekend by Wassenaar, Pratï. Judicieel, Cap. J. n. 121 en verv. EXPERT, is eigentlyk een Fransch woord, het veeWi ervaaren, geoeffend, bedreeven, afgeregt, betekent; dus wordt door een expert Man eenen zodaanigen Man verftaan, in de eene of andere weetenfehap, konst of bedryf, grondig onderlegt en daar in ervaaren: EXPLOICT, is een onduitsch woord , 't welk men denkt dat afgeleid moet worden van het Latynfche explicare, quod expedire conficere, pcragere figrificat. Dit woord betekent onder anderen eere geiechtelyke aanzegging van eenen Deurwaarder, Roedendraagcr, Gerechtsbode, Pander of anderen Bedienaar van de Justitie, op last en uitdrukkelyk bevel van den Rechter ; dus noemt men by voorbeeld in de Rechtspleeging, een Mandement exploi&ecren. Zo word ook het doen van Arrest het zy op perfoon of goederen, een Exploitt genaamd: en hier van daan zeer waarfchynelyk de oude benaaming van Exploiüeur en Sergeant van Wapenen, waar mede nog wel de oudfte Deurwaarder van den Hove-van Holland betyteld wordt. EXSANGUA, is de Latynfche naam van de Bloedelooze Dieren. EXTENSIE, is een vreemd woord, afkomftig van het Latynfche extenfio, het welk uitbreiding, uitftrekking, uitrekking, uitzetting, verlenging, betekent. Dit woord wordt fomwylen ook wel toepasfclyk gemaakt ten aanzien van eene Costume of Wet, die men van het eene tot het andere geval uitftrekt of betrekkelyk maakt. EXTER, zie AAKSTER. EXTEROOGEN, is de naam dien men gegeeven heeft, aan eene eeltagtige dikte op de Tecnen'of andere plaats der Voeten, die men meestal aan drukking door te naauwe of te korte fchoenen te danken heeft; én fchoon geen ongemak van belang zynde, egter fomtyds zeer lastig en pynelyk wordt. Aanhoudende drukking is dan alleen hier van de oirzaak , waar dooide fyne Huid-zenuwen, en Bloed- en Water-vaatjes haare holligheden verliezen, en in de gedaante van eenen dikken Eelt te zamen groeijen ; waar door, by eene voortdtiurcnde drukking, de rond-om gelegen deelen mede gedrukt en pynlyk worden; ja zelv zo, dat 'er fomtyd ontfteekingen en verzweerïngen met bederf'van de Beenderen der Teenen en Voet, op volgen. Om dit ongemak te gencc-en, komt het 'er maar op aan, dat het harde Eelt aan de Teenen verweckt of door zeer zagte middelen verteerd en weggenoomen worde; want zo dra dit gefchied is, vallen ze of van zelve uit, of kunnen ten minften door de Nagels der vingeren ligtelyk uitgetrokken worden. Het veelvuldig gebruik der Voetbaden van warm water verweekt genoeg, en brengt altoos verligting aan. Doch men moet zyne voeten 'dikwils en lang aan een baden, het welk met ieder een verdraagen kan: daar zyn derhalven andeie middelen nodig, op dat men de keur hebbe. Die de Voetbaden kan gebruiken, doet wel, dat hy een weinig Potasfche in het water ontbindt, en'zulk een Bad twee tot drie weeken lang; dagelyks één of tweemaal' gebruikt, by welke gelegendheid hy de Exttroogen een weinig met de vingers moet wryven. Na > verloop van dien tyd, zal het Oog los gegaan en uitgevallen zyn. Die de Baden ongaarne gebruikt of daar toe geene bekwaame gelegendheid heeft, kan met eenen linnen doek wat Potasfche op de Exteroogen legeeri en vastbinden; dit middel wordt om de drie of vier dagen vernieuwd , of het linnen met wat water besrog* tigd, op dat de Potasch nat worde. Zo dra het Exteroog uitgevallen is, houdt de cure op. Gefchaafde witte zo genaamde Jerufalemfche Zeep, met een doekje op de Exteroogen gehouden , verweekt en verteert ze allengs, zo zè maar niet te diep of te hardnekkig vast zitten. Men heeft 'er wat lang geduld by noodig, en het geheele gevaar, dar 'er by is, beftaat hier in alleen, dat dit geduld wel eens vergeefsch geoeffend wordt. Veel meer vindt ik het nugteren fpeekzel aange. preczen. Hier mede moeten de Exteroogen maar vier of zes dagen gewreevcn worden, en dan moet men 'er met de Vingers zo veel afpluizen, als men 'er zonder geweld af krygen kan. Indien het waar is dat men na deeze Cure van zes dagen de Oogen met hunnen Wortel kan uitnaaien, gelyk verzekerd wordt, zo zvn wy tot-nog toe zeer dom geweest, dat wy onze Exteroogen niet van het gantfche aardryk hebben uitgeroeid. Het is omftandiger, geraspt Hertshoorn, met 11'—,azyn in eene flesch te doen, en dit meng/el zo lang-in zand tegen de Zon te zetten, tot dat het in eene'trelei verandert. Ondertusfehen zegt men, dat de pyn wykt en dat de Exteroogen uitvallen, als men ze met een weinig van deeze Masfa op linnen plukze! cefmeerd, bedekt, en dit fomtyds ververfchende, eeV.ige dagen vervolgt. De Gom-Ammoniak, met een warm mes op linnen gefineerd, en op een Extercog gelegd, doet dikwils zewisie dienden. Doch men moet 'er eenige weeken nede aanhouden, en het dagelyksch ververfchen; onmiddelbaar voor dat men 't de eeillemaal 'er oplegt,noct men een warm voetbad gebruiken, dewyl daar loor de Cure verkort wordt. Somtyds kan men met een mes den rand van 't Ereroog, zynde eerst behoorlyk geweekt, gansch en al ran het vel, welke 'er aan vast zit, los maaken. A's nen dit rondsom gedaan , en dus tot den Wortel van t Oog gekoomen is, vat men het met de Vingers. cn rekt het met den Wortel uit. Men heeft van dc- e lewcrting, als ze handig genoeg gedaan wordt, noch rfoedmg noch ontfteeking te vreezen ; doch onge* 'aar een half jaar daar na, komen de Extetoomn weér)in. ö Ali  EXTINCTIE. .ten ma*» »! '» « « ' ™ L .oortgit ■* . dat met dc 0«|w) ftiaer-af Ï-W» onder g«i of d ÏJeïSS gefmolten, en meer diergelyken. d g véc'e Lieden verdryven hunne Af»»cg»> me' d * 7v rüwe gepulverifeerde *•«•«. op Spekzwoord, h de, clat zy im e y koolcnvuur wak- n — oLZl. fcherpbytende middelen „ •s er 4en dat zonder de grootfte voorzigtigheid ge- ruikt'kan worden, weshalven ik liever een ieder ,d ïnude raaden, eerder dan daar toe over te gaan de fSwaSIK 7 ie hier nu nog het middel door den kundigen Heel- " dm Svdt menden harden eelt weg, legt een zagt " SteSEfcr! of een ftuk 8 of 12 dik gevonden ©«- - welker midden " rig grooter dan de Exteroog, zo dat te m '; gaatje komt, en niet dan van ^ndfomme gediu " kan worden: dit met een kleevende gister rast gemaakt zynde, moet men zo eenige weeken laaten " zitten de drukking hier door belet wordende: vev- 3' „t l Fxteroo', De Exuroog onder of aan " fe zyde van éen Voet zittende, maakt men n den " Schoe'een maatig dikke zool van Hoedevilt vast " welke', waar de Exuroog gezeten is, met een ope" Zs min of meer, als een guldenftuk s n.tge" Selden, in welke opening de Exuroog zonder druk" kin" rusten en verdwynen kan. " voor is het ten aanzien van de geneezing der ExtZZ eene"zekere zaak, dat de beste methode aren SXd* bvna onnut is, als het hevige drukken, wryVen en verhitten der Teenen, naderhand met verwel wordt. De grootfte zinlykheid en gemaklykhetd der Voeten, is wel het zekerfte middel om zich tegen de Exurootren te beveiligen. ' EXTINCTIE, is een onduitsch woord, dat uadoo«im. uitblus fching, lesjching en vernietiging betekent. Het wordt op verfcheidene onderwerpen toegepast, Hl fiStó oV«iWi«/r/*»>g van *E«aw, waar door ver- EXTISPICEN. JtfSS B wordt de toeëigening'van den Koop van eenig oerend Goed , by het uitgaan der branuende Kaars, keform by eene verkooping die volgens Decreet eisecutie gefchiedt, plaats vindt; zie EXECU i iu. \tirM'e van eene Douairie of Huweiyksvoorwaarde; bet daar in, wanneer de Vrouw of Kinderen, weUe recht van genietinge van zodaanige Douame heb1 komen te fterven, ofwel dat men een accoord ■'hun heeft gemaakt, en de Douairie vry gekogt. ïxtinBde van een Geflacht; is, wanneer 'er niemant er van in wezen is. . . <\tinüie van een Fitleicommis of Subjiitutte ; vindt ats wanneer een Fideicommis of Sutftdutie is gedi-'l- het zv uit oirzaake dat alle de graaden by nament bepaald, zyn afgeloopen, en de goeaeien Misvolgens Vry en onbezwaard zyn gevonden; ot ■ 4 om dat 'er niemant meer aanweezig is, welko 'by uiterften wille bepaalde qualiteiten heeft, om > goederen te kunnen bezitten. Euinüie van eene op- en neergaande, of van eene zyais wanneer 'er in een Geflacht eene geheele Ue is uitgdftorven, en 'er derhalve geen één perioon -er van in wezen wordt bevonden. ExtMtie van naam; is, wanneer 'er niemant van zo.anigen naam meer in leeven is. . Extinctie eener rente; is, wanneer zodaanige Rente 3rnietigd of afgelost is. . ff Extinctie van een Servituit; is, wanneer eenige Erries ontlast wordt van eene uitkeering, die aan deze-by Testament was opgelegd; neem by voorbeeld, et onderhoud van iemant geduurende zyn leeven "IxTlSPICEN , is een uitheemsch woord , tot -eds ver verloopene Eeuwen betrekkelyk beteekeende eene befchouwing der Ingewanden van Slagtoffer, ,aar uit oudtyds voortellingen tot toekomende tyen behoorende, wierden uit opgemaakt. Varro en foiraics leiden dit woord af, van exta eafpeao, zie VNTHROPOMANTIA. . „ Indien men geloof Haat aan de ^XttethSte ■ERUs, Saldenus en Lomeyer over de Oftcrhandc /an Abel, en van des Rabbyns Eliazer over de i ö?■apMms, zoude men de Extfpicen tot op den. tyd der \artsvaderen moeten doen opklimmen. Het is ten Sloften twyffelagtig, dat deeze foort vanƒaarzeggery 3y de jooden zou zyn ingevoerd geworden ; de aan aaiingen uit de H. Schrift, welke men bvbvengt om zulks te bewyzen, zien alleen op de ChaldéKS, rog thands verzekert Uc. Lydius, dat de Extfpicen, van "jfSSfósiers tot die der Heidenen zyn ovcr- SlSe Dichtftukken van Homerus, onmroet men geene andere fpooren deezer foort van vooize, ging, als misfehien in het twaalfde Boek ^n zyne Odïïea vs. 3946, fchoon die egter aan hem isi be Teevcn, wiens aanteekemng op net ziL. A ■ EÏÏk Boek der ^^fgSS^ quixates '^^^^^J^gUmmm. van wordt bygebrag^ F^™6 ™ °e° het eerfte Boek SK'S*' fV^lïtzen T£ dingen van Dibvmus over de *£vde ^n ^ j* stchius op het woord mm. Dan een vww Ski  I7SÓ EXTISPICEN. meer is, de Exti/bicea w»~, , ' /;/fl62-'U- Wat Homerus leefde X end de ^'V^ dü tvd dat ons verhaalt, dat JVfeXs „ £,ST"? « log, door f^ÖhvSS^ oorom zyne reize te wordende gen van het land aan S'b5f.Sï*"? inbaoHi«heid opofferde, en in de zei ver i, ó T^*** Iosfing van zynè aanflaan*I0ttei ^ eC::e °P" ken. Deeze daad, en 3, J''Xn Zü? te ontde> Ivkfoortigenaart dóór cl?-bheidene «4*W> van ge- ftrekken tot een onwraakbaar SffiffipJ"^ Hich vergist heeft, toen hy geloofde dir Hr CaLi lus de eerfte is geweest dieftn1 j ^ gab&of het plengen vken waren , * Voedzel in zodaan.'g Land r'efre^l"^*8** en k verlieten het ook terfton Szen Jm? en V « MI niet verwonderd zyn B„hecn' Men dc dere aandagt op de 1 ever vLiT ,ude? ee"e b^0»- v« aanmerkingrneemt rda^yfa^d ' ***** ™* *> £ making toefchree^en/chtgevoe'ei S bIoed- & grysten ouderdom dér ty^M» « weert in zynen Cadmus GrJB pZïl T1"* be" D zynde de naam welken de^-V ' dat O-»»*, wi «an het Bloed gaven van l 'e h^" Va" re, 't welki^betekent, at^komfe^T^ frf massïnus heeft deeze gisftng K ^e?e eerde Tno- ge, goedgekeurd; dan 't pene dit ^ n„G/cfHelmie, ne «naakt, en nader brengtot dftofïe™aarfc"J'nelykst 5r. 'en is, dat Gregori^ van%f ° Wy ve>hande- t £, dat de oirfprong d-TS^^JKïïSSS^^ mo' Oyprwwa moet gezogt worden 7 CW*W en van Bulikgerus doet in zyne Obüimi T r ge-' aan Onosaa-be* in zyn StmegifSS^A Z,?^' 318' E woonte was, alvoorens eene rV^,dathet de Pe- en de Ingewanden van de Offefdferfn ttrl bepaalCD' ^ te onderzoeken, ten einde onden'cl nit*hol,wei.e'> 'denvan de gezondheid der Iucït ^n v3 >" Mnzicn hlkk ren van zodaanige fiÖ'i'ygf To>:')vosander zegt niets van dien aart in zvn v, °" n,S I fchoon hy over de keuze van eene el StfeS^s, ze j een Leger neder te ftaan , haSt6 ^ PkatS 0,11 Misf «»*«* ^*wtetó, ch ;! PTT, <*}fi#m, e teneSi de plaats ontwikkelt d% t'Jf Dee"'e aangehaalwelke beweerde dat dé fl** ™ 7*U »™ocRIZ erdieren door C^ÏJ^ ^ eene gezonde of pesnientiaa'lf / a- hoedaanigheden, onvrugtbaarheid of S^tv£ltutie» j» ^vs de Cicero de Divlnat.-fib j r l vooripelde. Zie H-Ppocratfs êéV» f 11 • 3en waar op de Vee tenfchZ dP,T dït de gron^et onverandërlyk waren IZff^f» Steden, =els der Wysgeeren, £? b2riS7Btdat de Jeet^e'W Overheden, de «,2 Ën o,faT7 der Prife"èrt ieezeweetenfehap, hebLn v ? kenmerken, van •aare vrugten, v^SS"1^' e" * dieraneenfehakeüngvan ecu c?^gón geduurende eene ™ gaan. Ten minften wil Pnoomen - Joen verloo' Philost.hatus, L,b \Vl APOLLomus van Tiénen eitjes en Lammeren de 1? 7' {' r5- dat aan de 1 Verkens moet ger- e, ?, f'"'6 boVen de Haaren » aart zynde, cn h« ^-od ^'?m dat *ygeruster hun zynde, daar tó,, Van den dood zwakker f e het toekomftVel^1^ ^weegin5en *• Men zou uit'LS S "'e' ^nocrd won ^ ^gen, datdevelV:"//ze'vde Gelykenis stabiliteit, de natuuidv-'-P ^ aandoen!>'kheid of lyker moesten maakéli en zull^'"66" V£eI t geen fommige Volkeren , ;,VS, °"getwyffeld ook Ingewanden der Haarén 1 ^d°en bci]l"'ten om de ^te^I&T«^J« ^ der Kik'phetcsch houdende. Door ée'n i df Voor ^eer zvn leerftelzel voortvloei/c„de gT'* na£UuW>* W dat de Menfchen onde/w 1' rf^" roi-f-o*en het minde gefcln'kt in g c " Sef'acht Jer g van hunne ingewanden &, " "Ü dc berd)0«- kennen. Deel SïSii?, te lee- e fchcbrmry en onkunde der n»; i„ -, « • ons het oirdeel doen eide;,!che Priesters, zodaanige Offerhan%n vZ'^°nm' ten aanzie' »deat en daar,door CrcS Mm wïcrd 'eer andere„Wgep70Ó NVS; Pl™™™ ^.infhyding WnSSnfc?gS Dc °pPer' ;em.ngen, fchoon alles behl"™ f gt ° de on* B«n tut/lag beloofde. ï eDe,len ëe- 1 m 627. col. 2. verbeeldt , ? T PLr^rus, ^Ide Ingewanden^ eele'nvo! or het mes van den nwl 00rzichtlSe *Jhien vond 'er lok fch fr, Wa''en ^oni tester, P!aa(s D/^eimery aan de zyde der » aanzien v teïgZ?*?. die de Ou- '* onzeker, dat hetgfe 'Vcht ramen «7» f * zynen tyd aan e f S^A^f ZOude s, by voorbeeld en voor-,I a' e de verza' tf«- »• 361. ffig?D,^tï^» de -d-> dat eene dubbelde Leve" war  EXTISPICEN. waar van de lobbe, caput jeciuoris genaamd, dubbel was, met de allergelukkigfte gebeurtenisfen voorzeiden. Men lee-t ook in de öedipus van Ssheca, vs. 359> 3<5o> dat zulks altoos tot een noodlottig voorteken ten aanzien van Monarchaale Staaten is gehou den. Ac, femper omen unico imperia grave, En capita paribus bina confurgunt iöris. Zie de aanteekeningen van Dslrio en Farnabtus over deeze Dichtverfen, waar in zy dien regel over alle ftaaten uitftiekken, zich op de getuigen is fen van verfcheidene Schryvers grondende. Nu blyft het onderzoek nog over, of naamelyk het voornaamfte grondbeginzel van de Waarzegging door middel der Extfpicen, meerder zekerheids heeft, dan de byzondei heien van die weetenfehap, welke onzen tyd hebben bereikt? Niemant heeft dit als eene vraag aangemerkt, en ik be veer egter dat het 'er eene is, en dat zy betrekking heeft tot de weetensv/aardigfte en moeyelykfte vraagen van de "Wysbegeerte der Ouden. De voorftanders van dee^e Waarzeggery, hebbende bewysrelen doen gelden, getrokken uit de a'gemeene goedkeuring der Volkeren, die alle hunne toevlugt tot de Extifpicen genoomen hebben; zie Ctcf.ro deDivinat. L'b. L De zwakheid van dee-:en bewysgrondis bekend; zie P. Bayle Continuatien des perfèesJur la Comete, §■ 32. Dan door het geen wy van den oirfprong 'der Extifpicen gezegt hebben, ontdekt men dat eenige Ouden zeer gegrond en wysgeerig dagten over den invloed van het K'imaat; om h'er van overtuigd te worden, leeze men ons artikel KLIMAAT. Verders is het klaarblykelyk, dat men van de Extifpicen, welke kin den aanvang flegts dienden, om zich ten aanzien van de gezonde lucht eener Landftreek te onderrigten, en op'zyn best genoomen, van derzelver vrugtbaarheid "verzekering tebekoomen; het is klaarblykelyk, zeg ik, dat men die niet op de toevallen van 's Menfchen leeven heeft kunnen toepasfen, dan met te veronderftellen, dat het Klimaat eene beflister was der zeden , der temperamenten en der leevensgeesten, waar van de verfcheidentheid in eene vrye werelt de gebeurtenisfen moet doen veranderen. Van eenen anderen kant, waren die genen, welke het alierft.engfte noodlot (jatdUsmus), beweerden , uit dien hoofde zelvs verpligt, om te erkennen, dat deeze waarzeggery mooglyk is; want dewyl alles door 'eene onverauderlyke aaueehfchakeling is verbonden, wordt men tot de bevatting genoodzaakt, dat een zeker Slagtoffer overeenkomst heeft met de fortuin van den genen die het offert, overeenkomst, welke door de waarneeming kan beflist worden. Het leerftelzel van de Ziel der werelt, begnnftigde ook de Extfpicen; waar is het, dat de Stoïcynen, niet wilden toeftemmen dat de Godheid in iedere vezel der Ingewanden huisvestte, en 'er derzelver Orakels in verkondigde; liever wilden zy eene voorafgeplaatfte foort van harmonie veronderftellen , welke de Ingewanden der Dieren aanboden, en de gebeurtenisfen welke aan die tekenen beantwoorden , verbonden; zie Cicero de Divinat. Lib. I. cip. 52. Maar niettegenftaande deeze Wysgeeren afftand deeden van eene gélukkige en klaarblykelyke toepasfing hunner Grondbeginzelen, was het egter een algemeen verfpreidge- 'éene onverauderlyke aaueenfchakeling is verbonden, EXTPvAOR.DINAR.IS is een uitheemsch woord, 't EXTRACT. EXTRAORDINARIS. EXUE. 1757 voe'en, dat dit gedeelte der Godheid het welk de Vezelen der Dieren bewoonde, aan die Vezelen bewee> gingen indrukte welke het toekopmende ontdekte. Statius zegt dit met ronde woorden; Theb, Lib. VUL vs. 78. Aut cafis faliat quod mimen in extis en Porphvrius zinfpeelt hier op, wanneer hy zegt: 'dat de Wysgeer de Godheid naderende, wejke in zy» ne ingewanden huisvest, »r nï-, a'>rj.»c7t ai-rH ra>.é[X-cn, de verzekeringen van een'eeuwigduurend leeven daar uitzal putten; ook waren fommige Wysgeeren van begrip, dat de afgefcheidene Zielen der Dieren, die genen beantwoordden , welke hunne Ingewanden raadp'eegden. Maar het grootfte getal, fchreef deeze voorzeggende teltenen aan de Djimoks of eene laagere klasfe van Goden toe-, van deeze gedagten zyn Apui.eus en Martiakus Capella geweest. Integendeel hebben Lactantiüs en Mikucius Eelix, die wychelarye aan de booze Engelen toegefchreex en; dit gevoelen gepaait by Staatkundige redenen, hebben Keizer THEonosius overgehaald, om een EdicT: waar by de Extfpicen verboden werden, te'doen afkondigen. EXTRACT is een onduitsch woord, dat eigentlyk een uittrekze] betekent. In de Praktyk van Rechten veiftaat men. 'er door, een uittrekze! uit een Acle, E.egister of Schuldboek enz. Extract anthentkq is een zodaanig uittreksel, dat door eenen puhjyken Perfoon, als by voorbeeld eenen Griffier, Secretaris of Notaris is gemankt, en 't .welk hy door zyne onderteekening heeft bevestigd. In de Letterkunde is Extract een uittrekze!, eere verkorte fcher.s', of kort begrip van een grooter Werk. In de Apothéékers- en Scheykunde, verftaat men door Extivé, het uittrekzel der 'fynfte dcc'en uit eenig Geneesmiddel; dus zegt men by voorbeeld, ExtraB v; ri Alsfem, VxaKihq, van Jalappe, enz. Men bereidt het zelve door de zelvftandigheden in water te kooken, en het doorgezygde vogt tot de noodige dikte te laaten uitdampen. Door deeze bereiding worden de werkzaamfte en kragtigfte deelen van de nuttelooze, onoplosbaare en aardagtige afgefcheiden. Water is egter het eenige ontbindvogt der Extracten niet; fomtyds is men genoodzaakt het zelve met Brandewyn te vermengen, of ook wel zuivere Brandewyn alleen te gebruiken. Zie de bereidingswyze van een goed aantal deezer Geneesmiddelen, in ons Woordskboes IL Deel, bladz. 607 -700. EXTRAORDINARIS is een uitheemsch woord, 't welk betekent iets dat buitengemeen, buitengewoon is, niet volgens den gemesnen ïegel of den dage'ykfchen trant, enz. EXTRAORDINARIS GEDEPUTEERDEN, zie GEDEPUTEERDEN. EXTRAORDINARIS PROCEDEEREN, zie PROCEDEEREN. EXTRAORDINARIS 'VACANTLEN, zie VACANT1EN. EXUE of Exuegeld, ook hfue, in onze Moedertaal met den naam van Uittogtgeld beftempeld, is eene Schatting, welke pleeg betaald te worden, wanneer iemant, een ingebooren, of inwoonende Burger eeaër Stad zynde, met der vvoonnaar elders vertrek;of van Erffenisfen of Legaaten, die van lieden in eene Stad woonende, vervielen op Burgers of InwoondcK k 3- ren.  17.53 EXUE. ren van andere plaatzen. Kiliaan tn Etymolog. van Uitheemfihe Woorden in éptiaxj Sfgllfoc/ befebryft het te recht: JuraExitus: Pecunia quam'Civls ex Civitmt migrant pendere'debet: Exagogicum: Vcceigal vel Pnnorlum quod pro exportatis Mercibus folvitur, q. d. Exiuis, vuige jus Isjuafum, Gal. Isjir, et Anglis Isfewa i. exire. De Hollandfche Rechtsgeleerden zyn, op dit ftuk doorgaans van gevoelen, dat geene Steden in Holland het recht hebben deeze Schatting te kunnen vorderen, dan die daar toe een uitdrukkeiyk Privilegie van de Graavlvkheid hebben verkreegen. De Heer S. van Grozkf.weegen ad L. 31. D. ad Mu-icip. cf de Incolis. pag. 307. brengt tot opheldering of ftaaving van dit zyn gevoelen te berde, het wyd uitgeftrekt verlof, hier toe aan zyne vaderlyke Stad Delf, verleend by Keizer Karel den V. op den ruften Maart 1545. Dm uit den voor handen zynde vrydom, door de Delffche Regeering aan de Haarlemfche Poorters in het jaar 1472 verleend, blykt het ten vollen , datdieStad , lang voor de geboorte van Keizer Karel, dit recht heeft geoeffend, gn even eens is het met andere Hollandfche Steden gelegen. Ja zelvs leest men in eene nog voor handen zynde Keur der Stad Dordrecht van den 30 Auguft. 1434: „ Werdt bv den rechter fche4, penen raidt oudraidt achte dekens ende vuyt ge,, meenc mergenfpraecke aangebrocht en defe naebe,, fchreuen ppittten in koren geleyt ende verdragen. „ Te weeten foe wie van buyten hyer binnen coempt ,, om eenige goeden bij befterffenisfe alhyer te heffen ,, ende te boren off te ontfangen dat hij daer off vuyt„ reyeken fal ende betalen fal ende geuen onfer Stede den thienden penninck". In een ander affchrift decor Kcure, wordt daar onder dit volgendegeleezen. ,, Deeze koere wert int jaer m.cccc.xl. by gemeene „ overdracht alleen gezet optie lieden ende landen daer men van ons den tienden penninck neemt". Zie Mr. P. fï. van dê Wall Handvest en van Dordrecht, bladz. 523, 524. Men vindt ook van de SttiVtreckf, op den jaare 1447, door den geleerden Heere Kat. Burman, in zyne Ut recht fche Jaarboeken II.Decl, bladz. 2to. aangctee'.end : dat de Schout van die Stad, onder voorwéndzel van Exue, de goederen aan doeg der afgeftoryenen binnen Utrecht, welken van Uitheemfchen geërfd wierden; dan, dat de Utrechtfe Raad zulks afkeurde, en verftond, dat de Schout dit nietzeuü' vermogen te doen, dan met behoorlyke rechtsvervolging; zie Utrechts Placaatb. HL Deel, bladz. 291. By welke gelegenheid gemelde Heer Burman, ten aanzien van het recht van Exue eene aantcekening geeft, die wy waardig oirdeelen onze Leezers mede te deelen :,, Het .„ is al eene oude gewoonte geweest in veele Steden ,, cn Plaatzen, zoo binnen als buiten landt, dat ge„ goeie Inwooneren naar andere Steden of Landen zich met 'er woon begeevende, een gedeelte van ,, hun goed hebben moeten geven ten behoeve dier .„ Steden en Plaatzen welke zv verlieten, bekend011,„ der het Recht van Exue of Lfue, om te vergoeden „ de fchaade, die de Steden en Plaatzen door het „ vertrek van zodaanige Ingezetenen kwamen te ly„ den. Doch Vooral wierdt hier gebruik van ge,_, maakt_omtrent uithcemfche Erfgenaamen, die van „ de geërfde Goederen een gedeelte moesten over„ geeven. Het blvkt uit deeze Overdracht, dat dit „ recht ook te Urccht heeft plaats gehadt. Keizer EXUE. „ Karel heeft den 31 Maart r«ö, dit recht Hoed, „ gekèurt, doch bepaald: zoo dat die van Utrecht „ len zulk recht van befterfenisfen ofte Ex-ue mogende" *™ten jegens poorteren en imvoonders van andere Kev„ fepyke My.fieits Sttden in deze Nederlanden leggende, „ als men aldaar tegens henluyden u/eert. In Gelderland „ en voora m de Feknve, nam de Graav naar zich „ int de nalaatenfchap van Kurmedige, dat is van „ Dienstbaare Bastaardenen Vreemdelingen, aldaar „ geftorven het beste ftuk der roerende Goéderen, „ welk recht de Steden Amersfoort en Rhenen ook te' „ gens.de Gelderfchen geoeffent hebben , en 'éér* in „ den jaare 1745 , met wederzydfche toeftemminge „ der Staaten van Gelderland cn Utrecht, voor altoos " fVTv'lrr , *l?ï.£l" van A' Mattheus in Prce" J fi rr, Nohllltat- « Schrassert in Comment. „ ad Jus Velav. cap. 3u an. 2. mm. 3. en in CodiceGelr. ,, Zutph. «*e%em $. 1". uit al het welk men zoude kunnen befluiten, dat dit recht al van ouds in een algemeen gebruik is geweest, zonder dat daar van byzondere voorrechten gegeeven zyn. Ook heeft men m die oime en ongeruste tyden wel eenige voorzienmge nodig gehad , om 't algemeen verloop Van Burgeren uit de Steden voor te komen. In de Romeinfche Gefchiedemsfen onder anderen, vindt men daar dit voorbeeld van, dat veelen na den ongelukkigen flag by Camae door Scimo tegengehouden, door de Cel fores o; / edenmeesters daar zwaar over geboet zyn. Ook vindt men by de Iaatere Romeinfche Rechten in gebruik gebragt, dat iemant uit eene Stad met *er woon naar elders vertrekkende, niettegenftaande dat, zo wel tot de perfoonlyke dienften van de Stad dien hy verliet verbonden bleef, als hy verpligt wierd, die van de plaats mede waar te neemen daar hy zyn verblyf vestigde; zie H. GroTTus de Jur. Bel. ac Pacis, r n Vj 5'-5' r^als mede Groenewegen ad L. I Cod. de Munmp. fif Origin.pag. 338. En fchoon zulks hier te Lande n.et zeer gemaklyk in praktyk zoude zyn te brengen , komt daar egter vry wel mede overeen , t geen den Aartshertog PniLirs Vader van Karel den vyfden in den Brief van Atterminatie, in den jaare 1 ints het jaar 1453 tot het jaar 1766 ingeflooten, die vy hier hereden met eene aanvulling tot den jaare" 776 incluis zullen laaten volgen; na nog alvoorens angetekend te hebben, dat Heeren Burgemee;tereiv ■an Amfteldam, op den 18 April 1786 op nieuw verjaard hébben, bereidwillig te zyn, om des verzogtynd.e, dit Recht, in het toekomende, met ieder Stad,mder behoorlyke Atte van Mortificatie, te willen vernietigen. . Amfteldam vernietigde dit recht wederzyds met Grolirgcn in 't jaar 1453; met Haarlem in 1464; met De■erLr in 1470; met Dordrecht in 1543; met Alkmaar n 1553; met Lelden in 15. .; met Delft in 1554; net 's Hage in 1555; met Schoonhoven in 1557? mcc Kakhuizen in 1562; met Hoorn in 1563; met Amersfoort in 1569; met Brkle in 1579; met Antwerpen in 1659; met de Provincie van Friesland in 1Ó81 en 1775; met de Stad Utrecht in 1682; met Nymegen in 1682; met Arnhem in 1684; met Ootmarfum in 1684; met het Landfchap Drenthe in 1685; met Campen in 1686;' met Oudenbosch in 1687; met Stad en Land van Piano in 1688; met Brandenburg voor tien jaaren in 1688; met Embden in 1690; met Medenblik in 1691 ; met Fleurus in 1691; met Namen in 1691; met n\zel in 1C92; met Bommel in 1092; met Londen in 1696 en 1757; met Nonden in 1706; met 't Vlek Benthelm in 1712; met Graave in 1712; met gardenberg ih 1713; met Harderwyk in 1713; met Llngen in 1713; met. Nordhorn in 't Graavfchap van Bentheimln 171 3; p et de Provincie van Overy.fel in 1713; metZvwim 1713; met Fredcrlkftad in 1714; met Middelburg in 1714; met Gorinchem in 1715; met Goes in 1716; met OostprLeland in 1723; met Duurcn in 1728; met Z: rikzee in 1730; met'Hildeshaim in 1732; met Nieuw Tork in 1732; met St. Gallen in 1734; met Brunswyk en Lunenburg in 1734; met Maaftrlcht in 1736; met Brlfiol in 1739; met Beverwyk in 1740; met de Stad en het Graavfchap Kuilenburg in 1740; met Rotterdam in 1740; met Zugtelen in 1740; met Weesp \n 1741; met de Stad Zutphen in 1742; met Doornik m 1742; met het Landgraavfchap Hesfin in 1744; met Lcipzig '.n 1744; met de Graavfchappen Gulik en Berg in 1746 ; met het Gemeenebest Geneve in 1746"; met Vl'sfmgcn in 1746; -met Vcrel en Kniphuizen in 1747 i «iet Sluis-  1760 EYERNE5T-BREUK. EYRONDE GATBR. in Flznderen in 1749; met QMenburg en De'.menhorst in 1750; iiiet Keulen in 1751; met Luik in 1756- met Weerden in 1758; metde Stad en het Graavfchap Bronkhorst in 1759;" met het Hertogdom Wurtemherg m 1760; met de Stad Wismar in 1760; met het Hertogdom Mekelemburg in 1761; met Go«-ia m 1762met het Hertogdom jBeev- in 1763; met Wyk by Duurftede in 1764; met 'x Hertogenbosch in 1764; met ds Emr-Paitfifche Landen in 1 764; met het Ryk van Groef Bntanje m 1764; met Schuttere} en Roermond in x 768 • met de Staaten en Landen van den Koning van Pru:sfen in 1770; met het Graavfchap L:ppe in 1770; met Eyjenlurg in 1770; met Budingen in 1770;'met het Eilaiid Texfi in 1773; met het Swkferfche Canton Bazel m 1774; met het Graavfchap Zutphen in 1774' met Gz<:/* en in 1775; met het Koningrv-k Zweden in 1775; met Yfelftein in 1775; met/foto in 1775met Soxen-Gotha in 1776; toet Schiedam in 1776. In navolging van Amfteldam, hebben veele andere Steden van ons Gemeenebest, inzonderheid .ffol/anrf. /e*?, diergelyke verdragen van wederzydfche vernietiging van het recht van Exue met andere Landen cn Meden aangegaan; waar van men de optelling in de byzondere Stedebefchrvvingcn kan nazien E VERBOOM, zie HERNANDIA v U ISSJS.' 2ic BA§TAARD-POLYPEN w. 11. EYERNEö 1-BREUK is eene Break die niet dikwils ontftaat, die meestal in de Liesfchen voorkomt, en fomwylen tot in de Lippen der Schamelheid zakt. Zy beftaat of op zich zelvs, of in de gemeenfchap met een Darm- of Netbreuk. In het eerfte geval is de Breuk doorgaans evrond en met haar breedfte einde gekeerd naar onderen • op 1 het gevoel vertoont ^zich dezelve als een Blaasagtig • Lighaam, meer of min opgevuld met vo^r. Jn j,et ' laatfte geval zyn de kenmerken duister, "om dat het uitgeweekte Eyernest ligt agter het Net en den \ Darm, en dus niet dan bezwaarlyk kan onderfcheiden 1 worden. • Wanneer nogthands, gelyk fomwylen ge- ï beurd, de twee laatfte Ingewanden inbréngbaar zyn a e i het Eyernest niet, kan men na deeze inbreniring t uit voorgemelde vcrfchynzelen, van derzelver be- l ftam oirdeelen. J] Van alle mooglyke Breuken, is 'er misfehien geene 7 die zo weinig gevaar influit, dan deeze; mits dat ze 1 aan zich zelve overgelaaten , en niet verkeerdelyk P voor iets anders aangezien, en behandeld wordt. In f deeze omftandigheden waarlyk, gelyk ook, wanneer v dezelve beklemd wordt, en in ontfteeking vervalt t kan ze zeer flegte gevolgen hebben. ' f Somwylen is de Breuk des Eyernest, uit hoofde der 3 veerbod van het vogt daar in bevat, vry aanzien- ?% lyk. In dit geval is dezelve oninbrengbaar, ten zy p men alvoorens het verzamelde vogt ontlast heeft door eene voorzigtige doorbooring vm de Bekleed- r* „, „ ' üuPLLiu brcukverwe'fkende ohz'a k iene™r„iWB flhdemh|rftellin,g der uitge*èeken Dealen, moet het efzT en ft T de2) dat de BiUen Seen z, n , en de Borst nedergedrükt is. Ter weerhmi ïffiï Ï^HUIP^M. welke wy °b; ' ele REUKEN ««"TMi Zie GEKLEMDE nfrgfia OÏjamenfleMg. Krulden gerangfehikt _ e Kenmerken van dit Geflacht zyn, dat deS oehn7 uitjes of Putjes is bezet als eene Honieraattl*l Kehkfchubben fpits puntig zyn. _f*ïï?' izyn 'er in dit Geflacht begreepeTTvaT Ln * de befchryving laaten volgen P ' Wy l. Gemeene EzeUdoom. Onopordum Acanthium Ez°ls 607. Gort. 2fcfc. 23l. Kram? jfi Sgof' na a.baf.tomer.tofa latifolia fyhestris. C. Bauh p£ >. Lors. Prusf. 261. T. 82. Carduus tomentojh Jat >eeze, dien men witte Weg-Distel, in 't Fransch e Nederlanden, op woeste drooge olaar^ 7 -■ overvloedig vindt men g*,* op de wallen. Weinig twyffeit mè ' óf mü het Acanthium van DioscoriLs, te hel O .te van Anc-uillara , welke benaaming, d e Ez ^ r heeft een Steng van zes voeten en hoofler èSk S gearmd is en door de afloopende Bladen als gC! vleiji  EZELSDOORïf. EZELSDOORN. 1761 -vleugeld. Zy gelyken naar die van 't Beercnklaauw, en zyn, zo wel als de Steng, met een witte wolligheid, nu ylder dan digter, overtoogen. De uitgefneede punten, aan den rand, zyn driehoekig en hebben op ieder hoek een flcrken Doorn, fomtyds twee. Op 't end der Takken komen groote Bloemen, waar van de Kelkfchubben ook fpits gedoomd zyn , met een groot getal violette Blommetjes. Door verfcheidene is de kragt des Saps van dit Kruid tegen de Kanker, zo in de Lippen als in de Borden, beproefd. Men heeft fomtyds eenige vrugt van deszelvs oplegging gemeend te befpeuren. Inwendig is 'er ook gebruik van gemaakt, tegen de Etterborst. Goelicke deedt een Scbeidkundig onderzoek op de Wortels, welke eetbaar zyn, zowel als de Spruiten en Stoel , gelyk die der Artisjokken. 2. Middellandjche Ezelsdoorn. Onopordum Illyricum. Ezelsdoorn, met rappige Kelken, die de onderdeSchubben haakig hebben, de Bladen lancetvormig vinswyze verdeeld. Onopordum Calycibus Jquarrofis £fc. Gouan. Monfp. 424. Spina tomentofa alt. Spinofior. C. Bauii. Pin. 382. Acanthus Illyricum. Lob. Ic. II. 1. Bark. Ic. 505. Het Loof van deeze die aan de Kusten van de Middellandfche Zee groeit, is aschgraauw, niet groen: de Steng die in de voorgaande regthoekige Vleugels heeft, in den Kelk uitloopende, heeft ze hier gegolfd en beneden den Kelk eindigende. Ook zyn de onderde Kelkfchubben haakig omgeboogen, lancetvorlnig. 3. Arabifche Ezelsdoorn. Onopordum Arabicum. Ezelsdoorn , met fchubbige Kelken. Onopordum Calycibus imbricatis. Linn. Hort. Upf. 249. Card. rom. Acanthi folio alt. Lufitanicus. Tournf. Inft. 441. Barr. Ic. 502. Arabicus. Pluk. Alm. 85. T. 154./. 5. Acanthhm altisfmum Lufitanicum. Moris. Hifi. III. p. 153. In Portugal en Languedbk doch uitheemsch komt deeze voor, welke uit Arabie haare afkomst zoude hebben. De Koppen zyn niet dekelig, maar de Bladen en Steng, welke meer dan eens Mans langte hoog wordt. Forskaohl nogthands heeft zulk eene Distel in Arabie niet aangetroffen. 4. Ongeftengde Ezelsdoorn. Onopordum acaulon. Ezelsdoorn, zonder Steng. Onopordum acaule. Linn. Syft. Nat. Veg. XIII. Onopordum acaukn ferma , Flore albicante. Juss..Vaill. Memoir. 153. Hall. Goett. 357- De Groeiplaats was onbekend van deeze, die Bladen als der tweede heeft, wollig witagtig en in 't geheel geen Steng. 'Uit den Wortel geeft zy een ongefteelden Kelk of Bloemknoop, daar anderen zydelings zich byvoegen. Ter gelegenheid van de befchryving deezer en de andere Geflachten van Doornen en Distelen, maakt de Heer Houttuyn de volgende wel gegronde algemeene bedenkingen. De Doornen en Distelen fchynen als het uitwerpzel en de droefem der Aarde te zyn. Men ziet ze immers voortkomen op allerlei woeste plaatzen en cp de Akkeren het Kruid verdikken. Ook worden zy aangemerkt als gevolgen van den Vloek uit den Val gefpro- ten. Het Aardryk zy om uwent wille vervloekt: ook zal het u Doornen en Distelen voortbrengen. Gen. III. vs. 17, 18- De Aarde, die Doornen en Distelen draagt, is verwerpelyk ende naby de vervloekinge. Hesr. VI. vs. 8. In 't Hebreeuws heeft men daar Koots ve Dardarj in 't Grieksch Akanthas kat Tribolons; X. Deel, 't Welk volgens Buxtorf het zelvde beteekent. De Planten, daar gemeld, nogthands zyn geheel andere Kruiden dan onze Doornen en Distelen, die ook niet groeijen in 't Beloofde Land. Rabbi Salomon merkt aan , dat 'er twintig naamen van Doornen in 't Hebreeuwsch zyn. Daar komen in de Oosterfche Lauden, zo wel als in Afrika en de Indien, veelerlei heestcrige, houtige, flingerende, kruipende en boomagtige Doorngewas fen voor , die een onbegryplyke belemmering in 't doortrekken der Wildernisfen maaken; gelyk dit in Europa ook met de Haagedoorn, Sleedoorn en dergelyken, doch in minder graad, plaats heeft: maar men kan dezelven , om dat zy zo veel nuttigheid verfchaffen, niet aanmerken als een Vloek des Aardryks. De Witte Doorn, immers, levert uitmuntende Haagen tot afweering van het Vee, en de zwarte niet alleen Slee-Pruimen, maar ook elders de^rabifche Gom uit. Deeze Slee-Doorn groeit in Afrika, tusfchen Barbarie en Senegal, maakende aldaar groote Bosfchen , en is waarfehynlyk in Ethiopië gemeen. Men vindt in Klein Afie, Palestina, Egypte en Arabie, de echte Acacia, die niet minder gedoomd is, wegens haar verdikte Sap in de Geneeskunde bekend, en de Alhagi der Mooren, op welker Loof de Perfen een foort van Manna verzamelen, die in greintjes voorkomt als Koriander-Zaad. De eerde is byna de eenigde Boom in Steenagtig Arabie, daar Planken van gezaagd kunnen worden, waarfehynlyk het SittimHout der Hebrden. De andere, Aghul genaamd by de Arabieren, drekt voor de Kemels tot verfnapering. Waarfehynlyk zullen deeze of dergelyke DoornGewasfen , op andere plaatzen der Heilige Schrift, daar zy als Haagen, Boompjes, of Bosfchen voorkomen (gelyk de brandende .Braambosch van Mozës,) door Doornen bedoeld worden. Immers men vindt daar van fomtyds ook als Branddof gefprooken en de fteekende eigenfchap heeft ze veel doen gebruiken tot Gelykenisfen. Maar men heeft 'er ook andere flag van Doornen, gelyk die daar Salomo van fpreekt, als hy zyne Beminde vergelykt by een Lelie- onder de Doornen, en op den Berg Libanon groeijen Kruiden van deezen aart, die andere figuurlyke fpreekmanieren ophelderen. Maar in allen gevalle fchynen de Doornen en Distelen meer tot nuttigheid, dan tot een Vloek te zyn gefchaapen. Men kent 'er een Akker des Luyaards aan, en dus bedond de draf alleen daar in, dat de Mensch, willende de Vrugten des Aardryks, Brood en Moeskruiden , eeten , daar toe den Landbouw oeffenen moest, den Akker van Onkruid zuiveren, en dus werken tot zwcetens toe.. In het zweet uwes aanfehyns zult gy Brood eeten, waren de woorden van God; en dit heeft plaats in alle Landen waar men Koorn zaait: doch in veele deelen des Aardbodems leeft men van DadaH Nooten, Kardengen en andere Boomvrugtcn, in fommige haalt men uit de Boomdammen Meel, men eet de toppen van den Palmiet, tappende Wyn uit de Stammen, of plukt zelvs van de Boomen Brood. Zie BROODBOOM. .Zal dan de gezegde Vloek alleen 't Geflacht van Japhetii raaken, terwyl de Nazaaten van den vervloekten Cham de fpys als in den mond groeit? Men heeft zich daar over niet te beklaagen, als men de nuttigL1 he-  i7« EZELSREUK. heden van dit Onkruid nagaat, die ik in 't byzonder meest opgenoemd heb. In 't algemeen is het Loof der Doornen en Distelen bitteragtig; doch welk een heilzaam bitter .levert niet de Gezegende Distel uit? Ik zwyg van de afzettende hoedaanigheid, die aan den ".verwortel en anderen toegefchreeveu wordt. Van ■omnngen zyn de Bladen eetbaar als Moes: de Wortel* yerrtrekken aan de Tartaaren tot lekKcrny, ende «oei der Bloemknoppen is in 't algemeen eetbaar, gelyk die der Artisjokken, zo Hallf.r meld. De drooèe Bloemen geeven een zeer goed Stremzel voor Melk, en hebben fnsch in eenigen een Mos.teljaat, in anderent een Ilonigreuk. Dc Zaaden van den Vrouwen-Distel trekken tot Medecvn en het Pluis derzelven wordt gebruikt tot Dons om Bedden te vullen. Dat men van de Steelen Papier kan maaken, is uit de Proeven van den Pastoor Sciiaeffer blykbaar. Van de Distels wordt de beste Asch tot Glas gebrand, zegt Ray. De Groeiplaats onzer Doornen en Distelen, fchynt aan de gemaatigde Luchtftreek van Europa, Afie en Noord-Amerika, bepaald te zvn. Geheel Afrika, Oosten Westmdie, is 'er van ontbloot. Alen vindt ze veel minder op de Bergen, dan in Valeijen en vlakke Landsdouwen. Een vette grond doet ze veel hooger opfchieten, doch tot geluk des Menschdoms bereiken de ontzaglyke kwetzende Doornen, zelden meer dan eens Mans langte. Van de zagte Doorns en DStelen komen er tot drie en vier ellen, ja tot twaalf voeten hoos Voor. ° EZELS-KOMKOMMERS, zie SPRING VRUGT li. 8- EZELS-KOMYN, zie LASERKRUID * ö EZELS-OOGEN, zie SLINGERBOON n. 10 EZELSOOR, zie VOLUTEN n. i. EZELSREUK in het Latyn Onosma, is de naam van een Planten-Geflacht, onder de Klasfe der Pentendrt* of Vyfmanmge Kruiden gerangfehikt ; welke tot byzondere Kenmerken heeft, eene kiokswvze Bloem met een opene Keel en vier Zaaden ."vier Soorten komen hier van voor, als volgt. i. Siberifche Ezelsreuk. Onosma fimplicisma. E~-lsma meV?et,'°l1te,v lancetvormig liniaale, haakige a v";r n 'm}m ^ conM¥'n'S &c. LtWt. Syfl. N't. XII. Gen. 187. p. 147. Veg. XIII. p. 159. Eelrum Ueticum Alpmini, exoticum 130. T. 129. Moris. HM. p. 439. S. 11. 7. 27./. 3. J . De GeHachtn-iam is van de Ouden gegeeven aan cn Kruid dat lange Bladen heeft, op den grond Uggendt « zonder Stengen, gelykende naar die van 't Osfetong h Zülks past egter met op het Echium van Candia, door h, Alhnüs afgebeeld en hier betrokken , dat reetor* 7' gaande Stengen had. In Siberië groeit deeze Soor fit volgens Gmeun, hebbende Stengetjes van eene fpan ne die enkeld en houtig zyn; digt getropte Bladen, van eenen vinger lang en zeer fmal t dikwils twee Tros- ze fen aan t e.nde der Takken en Bloemen als df van do het Smeenvortel doch zonder Straalen, die den Kee w° fluiten. De Bladen zyn befprengd met zeer korte zo Ilaairties en de Bloemhoofdjes knikkende. 2. Lwantjche Ezelsreuk. Onosma Oriëntale. Ezelsreuk fh met lancetvonmge ftekelige Bladen en hangende Vr g- Je' E^.^S^^^ Cerlntne Oriental dat Deeze Soort daor wylen Dr. Haïselqutst in E- Sa EZELTJES. F. gypte ontdekt, fchynt het Levantfehe Smeerwortel m kleine Buiden van Ech.um te zyn, dat Tournefort i de Levant waarnam. Het heeft de Bladen ftekelm doe groene of witagtige Haairrjes, en zou dus misfehie nader komen aan het Echium Craicum van Alpinus 3. Europisch Ezelsnuk. Onosma echioides. Ezelsreuk met lancetvormme ftekelige Bladen en opgeregt Vrugten. Onosma PAus Umctolatis &c. LmN.Hort.CUf) 48. Roy. Lugdbat. 408. Anchufa lutea major g> mim C. iJAUH. Ptfi. 255. Anchufatertia. Cam. Epit. 736. Ar chufa lutea, Dalecii. Hift. ,1102. Anchufa lutea & pa, va. Lob. Ic. 578. Eihium luteum minimum Hisbankmn JjArr. Icon. 1254. Dit Kruk! is door Bauhinus voorgefteld onder det naam van Geel Osfetong. Hy heeft daar van een "roeen klem, welk laatfte Slangekruidagtig Bere-Osfetom met Bloemen van Waschkruid , door tyteld is en afgebeeld. Van het groote vindt men eene keurlyke Afbeelding by Camerarius. Het groen op Rotfen m Oostenryk, Switzerland, Italië en Frankryk. EZELTJES is de naam eener foort van Porceleinlioorens, die dus zyn genoemd, om datzyoverdeRua drie bruine breede Streepen hebben, even als of'er drie fokken op eenen Ezel gelegd waren, of liever even of er twee witte Zakken lagen op den Rug van F is de zesde Letter van het Nederduitfche Alpha:t, en de vierde Medeklinker. Martintus be.kkagt zich in zyn' Lexicon op het arkel t, dat fotmmge Grammatici dee/e Jetter onder ;t getal der halve Vocaalen geplaatst hebben ■ zy eft niets hoe genaamd eigens van de halve Vocaal, |t hy, ten zy dat het mogt zyn dat men haar effe emt: Nihil aliud habet femivocalis nifi nominis prolaiio- De drie Letters F, V, en Pit, zyn in den grond de vde Letter, dat wil zeggen, dat zy genoegzaam >r eene en dezelvde plaatzing of gefteldheid van rktuigdeelen uitgefprooken Worden. En in der daad is ve piet verfchillende van ƒ* fiaauwtjes nitgefproo;feis de ve harder uitgefprooken,- en ph of liever ii met anders dan defe, die met geblaas oï aspiravierd uitgefprooken. Quintilianus berigt ons, de Grieken defe, niet anders dan op de laatsteeIe wyze uitfpraken , bft. Orat. Cap. IV. en dat Ci», in eene redevoering die hy ten voordeele van ze-  & •"Veren Funbanius deed, eenenGriekfchen Getuigen h'fpotte om dat die de eerfte Letter van Funoanius niet anders dan met aspiratie kon uitbrengen. Deeze retëvoering van Cicero is verlooren geraakt. Zie hier de text van Quintilianus : Grceci aspirare foler.t i*n; en op de zelvde wyze Fuga van Avyfj; Furvmq)ip, enz. De Eoliers waren geene liefhebbers van de harde uitfpraak, of om op onze wyze te fpreeken, van de Haaiende h: dus maakten zy geen gebruik van de

.'gamma gebruik, om de zagte fe mede te beteekenen, of, zo als men egter ten onrechte zegt, de u medeklinker ; zy fielden die v in plaats van de harde betekenis: dus ontmoet men f«»«««, vlnum, in plaatze van »<»««,• Fia-*èf«s, in plaatze vaöïtóywj vesperus; fei»#>«, in plaatze van 'tr^vt met de harde uitfpraak vestis, en zelvs ingevolge de Methode Grecque de Port Royal, ibid. ontmoet men ferFus voor ferms, DaFus voor Davus, enz. Wanneer men vervolgens, aan de digamma het geluid van fe had gegeeven, maakte men gebruik van de verkeerde F, of omgekeerde digamma, om daarmede de ve te beteekenen. Daar de Eoliers in de harde uitfpraak ten aanzien van de ƒ verzagten, veranderen in tegendeel de Spanjaarden, de / in blaazende of asptreerende he; zy zeggen harina voor farina, hava voor faba, lurvor voor fervor, hermofo vooiformofo, hume in de plaats van fume enz. In onze of de Nederduitfche Spraake heeft de F ook zeer veele overeenkomst met de V, en wordt ook veeltyds daar mede vermengd, fchryvende veelen eene F daar eene V, en anderen wederom eene V daar eene F diende geplaatst te worden. De volgende en dergelyke woorden moeten onwederfpreekelyk met F gefchreeven worden : aföocn/ af* mm/ bef/ befcffen/ betreffen/ Waf/ blaften/ enffer/ tuf / öofTrr / effen / (aaien / faam / Paautae / fabel / fecsSt / feil / feëtoen / fiettc / fiool / fles* / Peur / Poer£ / Puit /fan* tem 1 foppen/ fortuin/ fout / franje/ fruit/ fuift/ gaffel/ firiffel/ nrifioen/fjcf/ heffen/"fjerfêt/ hoofb/ baf/ juf/ fttif/ ftnoffooft/ ftoffer/ Iwecft/ ftnuffelen/ laf/ laffer/ mof / moffen / offer / ontheffen / pïof/ ploffen / rif/ rpffc* len / faffraan / fchaf / ftfjaffen /fchcffel / ftftoffelen / feftoft / fehnft/fcljuiffel/ fnuf/ fnuffelcn/ (laf / (ïoffceren/ (ïraf/ T. .1763 ftraffen/fuffen/taf/tafel/.tcffcl/ tref/ treffen/ troffel/ truffel/ ttonffclcn/ toafel/ enz. Sommigen willen ook de F fomtyds voor Ph gebruikt hebben, inzonderheid ten aanzien van eigen naamen, het geen egter door andere Taalkundigen wordt tegengefprooken; de eerstgemelden zyn van begrip dat men moet fchryven: Awfion, Cefalus, Dafne, Èufraat, Fanuel, Far'feen, Farao, Faunus, Febus, Feniks of Feniks, Ferecides, Filemon, Filippus, Filis, Filofoof Fryg, Fryges, Fryx, Hierofanta, Jefta ,-Jofef, Lucifer, Memfis, Nimf, Orfeus, Of ra, Potifar, Profeet, Sififus, Stefanus, Tifeus, 'Priumf, Triumfeeren, Trof een, enz. De met recht beroemde J. van Vondel, was ook gewoon, de ph door/, en th door t uit te drukken, zo als uit zyne menigvuldige fchriften, zo wel in profa als poezy blykt. Ook keuren Moonen en Nilos beiden' deeze fpelling goed. Zie hier wat de laatfte 'er van zegt: „ de F wordt met reden gebruikt in eige ,, naamen, die wy uit hot Grieksch of Latyn in onze ,, Taaie overbrengen, en daar met rirr Wdke in Gr/efo«^aanlandden, b- maaiden er de inwooners, maakten dezelve dee' genooten van hunne wetten en gebruitenen hunne .napier van kleeding, bereiding van fpyze'n Inz én getwyffefd de eer fte Goden'dërGSc ; Sn"" is" by voorbeeld, de «ft van PpoMnrn^vCw gen om dat Apollo de muzyk en de gènee kunde beoeffende, wierd hy de God van die ieidelVeZSal pen genoemd; Mercurius was die van de velt ee kendheid, Ceres de Godinne van het Koorn Tl?"' de0;Aerfgeen.Van ^ m<™fa*™,- en zo £ , Jr" ieg,T !Stfle b/°n der is '"are geboorte verfchuldigd, aan de plegtigheden van den Godsdienst De Pi esters herfclnepen eenen onvrugtbaaren eer 1 midi fv ee'ien 3nderen tlfC -""boende wa ! door" middel van eene menigie fabelagtige Gefchiedenisfen die zy verzonnen: men is nimmer zeer beffioS ten dicn aanziene geweest. Men ondekte iff £t eenige meuwe Godheid, voor wien nieuwe Afaren Va leerjtelzel t welk ons de Heidenfche Go 1-e j leertheid aanbiedt. Voeg hier by de Sniehfeid wHiSTm"' van ****** Stam adeVs te willen hebben; voor eenen ieder moest ingevolge zv- w nen ftaat eenen God voor den eerften telg'Van fynTn g . FABEL. t hTL"!V0V'de? 'V°rdm ' e" waarfchynelyk haperde fd logis'tlf'aTs S eV£n.WeiniS t0Cëe£Ve"de C — i, rr9; N,°r ««»« wezentlyke vrugtbaare bron van de ' ït $f:tFiehHS is deo"kunde in Gefchiedenisfen e v^Ö?^* het gebruik van te K ,1 / aat' ln^nderheid in Griekenland bekend i wierd, verliepen 'er verfcheidene eeuwen , geduurende dewelke het aandenken der aanmerkenswaardit ge-gebeurtemsfen, enkel door de overleeverine be] waard wierd. Na dat met tot twee of drie generatien ■ was opgeklommen , bevond men zich in den Doolhof van de gefchiedenis der Goden, waar in men altoos ■ £. nR' S,A™,s' den Hemel en de Aarde ontmoetVolk?Pn^ leken inUlsfchen zo wel als de andere \olke.en door verwaantheid opgeblazen, van eenen fibe!ST8-,"1 Wi,denafdaa,e"> toeeden zy eene 'énSS £?*-Vm lnFebeelde Koningen, Goden en rieweb, die nimmer m wezen waren. Zv brasten m hunne gefchiedenis, de voornaamfte der EgypvSl,Sebeurte"isfen °ver; en hier mede nog niet voldaan maar hooger willendeklimmen, voerden zv Si4 «•«•««««■'in de plaats van waarheid te fteilen Het waren maar kinderen, zo als Solon aan een Egyptiichen Priester verweet, wanneer het ' w,°P fn*^am pm van ver afgelegene tyden te fpree" .7 verbeeldden zich dat hunne Colonien alle de overige landen bevolkt hadden/en zy ontleenden hunne naamen van hunne Helden de^nSfr omveetenheid van al 't geen de Natuurkun- Hr d r 'JS, eene £iende °irfP™ng van eene menigte "hStZttl ,Me" gi"g °Ver om tot bezielde oazaaken uitwerkzelen over te brengen, waar van de grondbeginzelen onbekend waren; men hield de Winden voor woedende Godheden, die zo veele verwoestingen op den Aardbodem en de Zee uitvoerden. Moest er van den Regenboog gefprooken worden, waar van en den aart niet kende, wierd 'er eene Godheid van g - z aken f J men vee'e natuur- zaaken tot Goden en zond zulk eene menigte Mronom'fche Fabelen in de werelt. J rk^Phli6ffirtBH*! Van,de TaaIen i^onderheid van Je Phenifi.che, moet als eene elfde der allerrvkfle nn "éme;krVa" T 2eel„groot ^ Heidenfche Fabelen angeme kt worden. Het is onbetwistbaar zeker, dat Ï5»^S CoIonie" veele Landitreeken :an hnekenland hebben bevolkt,- en dewyl de Phenifi£. £"Ü2 wat dubbelzinnige woorden bevat, gaen de Grieken daar eene uitlegging aan, die het SÏÏS fma2k ft500kten' '^ voorbeeld let 'rel t■ Pl 6 ekentc1?. de Phenififche fpraak , zo ers v an vT /"! &**" Ds Grieke" die üefheb" dat"^^«baare waren, in plaats van te zeg.•éidden d fl °P e£il Sch,'P Was gedraagen, vef^w^^h Tv VenC Stier veranderd haar Ya" het;voord hetwelk oflffS mMfenzyden GodMoMus, berisp» m de geoieeaen der Menfchen,- en zonder meer ^beelden aan te haaien, zal het voldoen den on rzoekhevenden Leezer naar de werken van de 2 -rden Cochart over dat onderwerp te verwyzên 5*1 7Nlet «"een hebben de dubbelzinnige SSen onderióff1 d;Si" de-°osterfehe Tallen worS monden, ftoffe tot eene menigte Heidenfche F«b&  FABEL. FABEL. I7Ö7 verfehaft, maar zelvs hebben ook de dubbelzinnige woorden 'van de Griekfche fpraak, 'er een groot aantal voortgebragt; dus is Venus uit het fchuim der Zee voortgekomen, omdat Apiiliodites welke de naam was diei zy aan deeze Godin gaven, fchuim betekende. De e3rfte Tempel van Delphos, was met behulp der Vleugelen van Honigbyen opgebouwd, die Apollo tot dit ginde uit de Hyp'erbrifche gewesten had doen komen, om dat Pteras welke ook de Vleugel van eene Veder betekent, de naam was dien de Bouwmeester van dat p'ragtig gefligt droeg. ■ I 12. Men heeft door voorbeelden bewezen', dat de meeste Fabelen der Grieken, uit Egyptp enPhenicie oirfpronkelyk zyn. De Grieken in den Godsdienst der Egyptenaaren onderwezen wordende, veranderden de naamen en de plegtigheden der Oosterfche Goden, om te doen denken, dat zy in hun land gebooren waren ; wy zien zulks in het voorbeeld van Isis, en in eene menigte anderen. De eerdienst waar mede Bacchus werdt gevierd, was in navolging van dien, welJtcn men aan Osiris pleeg te bewyzen : Diodorus Siculus zegt zulks uitdrukkelyk. Eene algemeene regel welke kan ftrekken 0111 over den oirfprong van een groot aantal Heidenfche'Fabelen een gegrond oirdeel te vellen, is, omnaauwkeurig de naamen der zaaken gade te flaan ; door dit onderzoek zal men ras de geboorteplaats van eene menigte Fabelen ontdekken, en nafp'ooren of zy van Pheniflfche, Griekfche of Latynfche afkomst zyn.. . 14. Men kan niet twyffelen of de onkunde m de Scheepvaart, is de voortbrengfter van eene menigteF Encas , enz. Omtrent op den zelvden tyd, wierd den Thebaanfchen oorlog qevoerd ST CArf^-f23' °EDIfÜS 5 eth--us?Pouni: eus, Capaneus, en zo veel andere Heiden meer hit fohitterdenenzich beroemd maakten, die voSoot duurende onderwerpen van Treur- en Heldendichten «iNen verftrekken. Ook weergalmden de Griekfche Schouwburgen duizend en meermaalen van die doorluchtige naamen, en zedert dien tyd, hebben al e de overige Schouwburgen der ^ goedgevonden om die wederom ten toneele te voeren Zie daar de reden waarom de kennis, ten minflen eene oppervlakkige kennis in de F^efeMeSen, d&'S- De Sch,ou"'rPelen, df lierzm gen \ foo?r ! r TV6n' 60 de Dichtftukken van allerle foort zmfpeelen 'er gefladig 0p ; de Prenten de Schilderyen de gebeitelde Konstftukken welkeS Kabinetten verfieren , de Galierven, Soudenftukken" de ■ 2tïï* "Meegetrokken : om Lort , fchriften V m Z°df"lg groot Sebruik >'» ^Ue de lchnften, de romans, de brochures, en zelvs in de gemeenzaamediscoursfen, dat het „iet mooglyk sgï { ee en al daar van onkundig te zyn, zonder over dat gebrek van opvoeding, van fchaamte tebloofen- maar . zjne nieuwsgierigheid zo verre te doen ftrekken, me te tragten om de verfcheidene betekenisfen of l et -e ó heimzinmge der Fabel te willen doorgronden , de ver- d ffe,zeIs de Godgeleeidieid'daar aan d In ^ li'-i beSrvPen; de verfchillende eerdienften T van de Heidenfche Godheden te kennen, is eene wee h tenfehap flegts voor een klein getal Geleerden Bewaard- n en d,e weetenfehap welke een uitgeftrekt deel der f^Ueletteren bevat, daarby onontbcerlyk s om de di he ^éïmen\lïr °^''d tS k™7 verflaan s v hetgeen men Mythologie noemt. Zie MYTHOLO'- or Wat nu eigentlyk het doelwit der oude en heden- te FABRIEKEN. daagfche Fabelen betreft, de wyze hoedaanig die die nen ingengt te worden om leerzaam te zyn, en mee andere byzonderheden over dit onderwerp, 'zieneme op het Art. DICHTERS, hl. 1205 enz Zle"£me FABRIEKEN betekend volgens fommigen, dei gan fchen toeftel, daar allerlei foort van Manuftchu ™ ITJ ee"e aait °°k' Worden WvaanMgfl; andê ren hegten er eene nauwere betekenis aan, zo a?s wy ter ftond zul en zien. In eenen ruimen zin behooren, zeg; ken) alle Handwerken, ja alle handenarbeiden, waai door de voortbrengzels der Natuur eene andere geftal e en gebruik bekomen, tot de Manufaktuuren S breken. Doch in eene engere betekenis, reeft mer tut,r,rnr allee",aan enkC,e bearbeidingen der Z uu lyke dingen, die eerst in de laatere tyden by een Volk zyn ingevoerd, of die eerst by het zelve aan den gang moeten gebragt worden. —L Wanneer zulfs plaats heeft, dan worden alle oude fgSS bS beidmgen, Handwerken genaamd; maar de nieuwe eerst in te voerene bewerkingen, met den naam SS faïïtmren en Fabrieken beftempeld. ■ GemeenI kl worden deeze twee woorden/als waren zy van eener ei betekenis, onverfchillig gebruikt; terwyl ze egter; in de daad van onderfcheidene betekenisfen zyn. Door. Manufaktuuren verftaat men die bewerkingen , die enkel 1 met de hand zonder vuur en hamer gefchieden. M a Fabrieken zyn zodaanige bewerkingen, tot welke vu r• en hamer of dergelyke werktuigen gebruikt worden. —— Agter-volgens dit onderfcheid, 't welk od de ■ o.rfprongke yke betekenis der woorden gegrond is w^T t °? Zich Zdven in ^nmerking. Wat:dc Mamfaktuuren, in de eerfte plaats, betreftde Heer van Justi brengt dezelven tot vier Hoofd Masfen naar de vier Hoofdmaterialen , waar uit a e Man ff uren gewerkt worden: te weeten, Wol e? Vks1 of Linnen, Boomwol of Katoen, en Zyde 'Er verktC\bft' * 'l- TT' T' a"dere MateriJalen verkerkt, als .daar is Kameel-Geiten-Koehaair en bergeyken; maar 't gefchiedt tog, zegt hy, zelden £1 n.de daar u,t ontftaande Manufaktuuren zyn van zo eSen "g' "Ict ^ ^e by^ere khisib Ine.~ °P eene foortgelyke wyze brengt y de Fabrieken, grootlyks naar de verfchillende be efl vTÏ'6!10^"' Hoofdklasfen wd- f77 de volgende orde befchryft: j. de GoudiZiIveifabrieken; 2. de Metaalfabdeken • n de ?. -idten f £breke"; 4" de PorfeIe;nen en Glasfa■leKen 5. de Iabnekatuuren der Mineralifche Ver- ftL1LZ°"neH Ein,de,Jk k°mt hier bv eene z sde iïenL ïï ^ derde Verhandeling, welke ons g eenige Manufaktuuren en Fabrieken ontvouwt die ■der de voorgemelde foorten niet betrokken kon n worden: als daar zyn, de LedermaXkmüren ^Behangzehnanufaktuuren, de Suikerfabrieken dè bak fabrieken het bleeken van het Wasch en ftdyk de beding van geverwde, inzonderheid ge werde, en andere bonte Papieren. b Gemerkt we tot nog geen opzetlyk Gefchrift van n aart ,n onze taal bezaten, zo kan de ove /ctt , " mt wel uitgevoerde Werk van den Heer Ju ' b -e Landsgenooten niet wel anders dan geval! g nuttig zyn; ypor al in onze dagen, daar de limr wederopbeuringe onzer Manufaktuuren en Fabrieken, ;  FABRIEKEN. ken meer dan vööïiieenén fchynt te herfeeven; En daar' dit, zo als het ons in de verkeering met Kooplieden en anderen voorgekomen is, wel eens aanleiding ne>ft om den Handel boven deeze Onderhoudbezighe "len, of andersom, te fterk te verheffen, zo hebben wy het niet ondienftig gedagt, den Leezer by dèeze gelegenheid onder het oog te brengen, 't geen de^Heer Justi opgemerkt heeft, wegens het naauwe verband, dat zy met elkander hebben; des het ten uirerfte onvoorzigtig zoude zynde, het een, ten nadeele van het andere, te onderfleunen. ■ Als een ieverig voorftander van de Manufaktuuren en Fabrieken, maakt hy geen zwaarigheid, van deeze Onderhoudbezigheden aan te merken als de hoofdbron van den rechten bloei eenes Volks; en te bebeweeren, dat eene Staat, wel zonder buitenlandfche Koophandel, maar niet zonder deeze binnenlandfche Onderhoudbezigheden magtig en blocijende kan zyn. Dan hier mede ontkent hy egter niet, dat de Koophandel zeer nuttig voor den Staat is. Zo zeker als hy 't oirdeelt, dat een Volk tot geen bloeijenden en duurzaamen handel kan geraaken, zo niet bloeijende Manufaktuuren en Fabrieken 'er den grond toe opleveren ; even zo vast ftaat het by hem, dat de Handel een der grootfte bevorderingsmiddelen van deeze Onderhoudbezigheden is. „ 'Er zyn, (zegt hy,) eigentlyk, drie Hoofdfoorten van Commercien. i. | vreemde waaren tot verbruik in 't land te laaten " komen; en daar voor geld uit het land te zenden; " dat een fchadelyke handel is. 2. Buitenlandlche " waaren af te haaien, om ze weder aan andere Na" tien te verkoopen: dat hedendaagsch, daar zo vee" le Volken onmiddelyk hun eigen Handel en Scheep" vaart dryven, bezwaarlyk een' bloeijenden handel " maakt. 3. De eigen voortbrengzels des Lands, in" zonderheid die der Manufaktuuren en Fabrieken, aan '' buitenlandfche Volken te verkoopen; 't welk alleen een duurzaamen bloeijenden handel verfchaffen " jan.-" Onze Autheur, dit breeder uitgewerkt hebbende, toont vervolgens aan de andere zyde, dat die Onderhoudbezigheden even zo noodzaaklyk'door den Handel onderfteund moeten worden. ,', Wanneer het buitenlandsch vertier, (vervolgt hy 11 daarom,) door de Commercien niette verkrygen is; zo is het met deeze onderhoudbezigheid fchielyk "„ gedaan. De Manufakturier en Fabrikeur ziet zich, ,', wanneer hy zyne waaren niet verkoopen kan , rasch „ genoodzaakt met de verdere vervaardiging op te „ houden, zo dra de beftelling of zyn vooruitzigt op „ een beteren aftrek in het toekomende ophouden. „ En wanneer de Koophandel des Lands in een flegten „ ftaat is, zo dat de voornaamfte en mindere materiaa„ len der Manufaktuuren en Fabrieken in 't geheel niet, „ of alleen voor een' hoogen prys, te bekomen zyn; „ zo moeten natuurlyk deeze onderhoudsbezigheden ,, 'er zeer onder lyden. Iedere hindernis en ftrem„ mingdes koophandels, worden dus de Manufaktuu„ ren en Fabrieken onmiddelyk gewaar; en 'er kan, „ noch by den eenen noch by den anderen iets voorval,, len, dat niet onmiddelyk zyn' invloed over de an„ dere foort van onderhoudbezigheid uitftrekt. Dit ,, bewyst, hoe naauw de band tusfchen beide is. On„ dertusfchen is het zeker, dat de band tusfchen bei'„ de by die Natie het aliernaauwfte is, die het meest X. Deel. FABRIEKEN. „ buitenlandfche hulp nodig heeft: daar in tegendeel ,, eene Natie, die alle behoeften, of althands de „ meeste, zelve wint, van de-ftremming der commer.,, cie zo veel niet lydt." De Heer van Justi maakt, uit de overweeging deezer zeer naauwe betrekkinge, voorts gegrond op, dat de Commercie een' voornaame zorg en beftendige oplettendheid verdient, in alle de maatregelen by de onderhoudbezigheden; en dat men, noch in de eene, noch by de andere, eene nieuwigheid en verbebetering moet onderneemeu, zonder alvoorens wel te overleggen, welk een' invloed en werking dezelve op de andere foort van onderhoudbezigheden zal hebben. Dit geeft hem wyders aanleiding tot het voorftellen eeniger byzondere aanmerkingen, hier toe behoorende; terwyl hy het voorflaan der middelen, tot het bevorderen van het debiet der Manufaktuur- en Fabriekwaaren, uitftelt tot een volgend Hoofdftuk, 't welk beter tot het behandelen van dat Stuk gefchikt is; Iaatende tevens de middelen ter bevorderinge van den Koophandel, als tegenwoordig buiten zyn ontwerp , aan hunne plaatze. „ Maar dit, (zegt hy, zyn hoofdbedoelde in dee,, zen agtervolgende,) moet ik egter hier aanmerken, ,, dat, wanneer de Manufaktuuren en Fabrieken, zou„ der groote onderfteuning en hulpe der Regeering, ,, niet gevestigd en bloeijend kunnen worden, zo vereischt de Koophandel niets dan vryheid. Zo , dra de Koopman 'er iets by winnen kan, zal hy zo „ wel de Manufaktuur- en Fabriekwaaren uitvoeren, ,, als ook al de nodige waaren tot dezelve laaten komen. De vryheid is de ziel van den Koophandel; " en de Staat doet alles, wat hy ter bevordering van „ denzelven doen kan, wanneer hy deeze vryheid, in zo verre zy redelyk is, en het waare beste van „ den Staat geen nadeel veroirzaakt, toeftaat, en dezelve geene hinderpaalen, in den weg ftelt. De bloei des Koophandels komt niet zo zeer op de middelen ter bevordering, als wel op de wegruiming ,, der hindernisfen, aan. „ Maar inzonderheid moet zich de Staat zeer wngten, dat hy de Manufaktuuren en Fabrieken niet ten nadeele des Koophandels onderfteunt. Dit is een zeer valsch onderfteunmiddel. Daar beide onder" houdmiddelen zo naauw met elkanderen verbonden " zyn; zo kunnen de commercien geen nadeel lyden, " dat het niet op de Manufaktuuren en Fabrieken te, rug flaat. Ondertusfehen heb ik in zeer veele Staa' ten opgemerkt, dat men weezenlyk de Manufaktuuren en Fabrieken ten nadeele der Koopmanfchap onderfteunt. Ik moet derhalven hier van wat uitvoe„ riger handelen. ,, Zints men in Duitschland en in verfcheiden andere Staaten, de Manufaktuuren en Fabrieken heeft zoe" ken te vestigen , hebben de Kooplieden alomme " het vooroirdeel tegen zich verwekt, dat zy de opgang der Manufaktuuren en Fabrieken zoeken te hin" deren; en ik heb bereids in myne Staatshuishouding " toegeftaan , datdit vooroirdeel nietongegrond is; wyl " de Kooplieden aan de buitenlandfche waaren meer " winnen , en hunne grooter winst verbergen kun" nen; wyl ze buiten 's Lands eer crediet vinden, " dan 'in den zetel der Manufaktuuren; en wyl zy " dikwils de buitenlandfche waaien by ruiling en teM ffi » ëen--  J77ö FABRIEKEN. „ genrekening verkrygen, en daar door dubbeld win „ nen kunnen, 't Is zeker, dat de vryheid des Koop .„ handels, die tedere zaak, dan ophoudt, wanne! " 'f t0u n?ded van den Staat ftrekt>' en men moe „ dus by de Kooplieden aanhouden, dat zy de na „ deehge winst aan de buitenlandfche waaren laater „ vaaren, en zich aan de inlandfchcn houden. Doch daar uit volgt niets, dan dat men de Koop„ lieden inbillyke paaien moet houden: en men moei „ zich door het ingefloopen vooroirdeel niet laaten „ beweegen, dat men den Kooplieden al te hard val„ le, en de Manufaktuuren op hunne kosten en na„ deel onderfteune. 'Er is in den Staat zeer veel aan,, gelegen, ryke en vermogende Kooplieden te heb„ ben. Duizende voor het Land nuttige ondmmee„ mingen moeten anders agter blyven. Maar men "al „ zo weinig vermogende Kooplieden hebben, dat 'er „ veeleer in 't geheel geen Kooplieden meer voor „ handen zullen zyn , wanneer men hun niet laat „ winnen. De winst is de eenigfte dryfveder des „ Koophandels. ; tl Het is ^lftrekt noodzaaklvk, dat de Manufak„ turnen en Fabrieken des Lands, metde buitenland„ fche waaren van dezelve foort en deugd, eenerléi " iïS m ?' jbuiten dit is het in 'c geheel niet „ mooglyk, dat de Koopman daar by beftaan kan. Hv „ za of mets daar by winnen, of, het neen op het .„ zelvde uitkomt, hy za! geen aftrek hebben. 'Men „ werpe myniet tegen, dat men den invoer der vreem„ de waaren door goede maatregelen kan hinderen, » en de onderdaanen tot verbruik der Inlandfche waa„ ren noodzaaken. Zo dra het onderfcheid m*den " 5ryj t1 waaren Zeer merklvk is> zo zullen de on„ derdaahen ongeacht het verbod en alle maatrege» hen, zich de buitenlandfche weeten te verkrygen " ?E al'effootfte «wngBetd zal flegts weinig uitwer» k.ng hebben. Hoe ftrenger en zorgvuldiger de toezicht is, des te meer zullen de ftouten onder de " tht,Sï f,Z!C.h toe,eggen om de toezicht noch„ thandste misleiden. De voorbeelden in alle Lan- 1 " S'„ ,Inz°nderheid waar de Tabak en het Zout, ' „ s Lands heerlyke inkomften uitmaaken , en in zeer ' " S°Tf ,fryS T'U bewyzen dit genoegzaam. En ' " z ak La^r-'S het"°geen zeer groote vraag, of de ,' !*? g-wigt,g genoeg fs, om de Onderdaanen aan ,. zmk een' uueifte ftrengheid te onderwerpen, we ' " teet ^nrU VkC zeer ter "ederwerpt en ' S /eïSS 0nseitlkkl'g inaak^ en of dit met ' f denkbeelden van eene goede Regeerine beftaan kan Maar vbor alle dingen is het de vraal IotS „ geer. andere middelen voor handen zpVEn ™ d % llVr fTen ni6t ontbreeken. Men *S t naamlyk Manufaktuuren en Fabrieken des Lands zo v „ lang op kosten des Staats onderftcunen , tot ze „ met de buitenlandfche waaren van dezelvde foort tv " ™ JSgd f"er]ei ^ kl!nne" ho«Jen; en men r moet de reden waarom dit tot heden niet konde ge 1 j fchieden, zo zorgvuldig nafpooren, en de hinder- H f msfen met zulk een* gepastheid uit den weg Sen S rerk'hf'i.10!^ einddvk het ^doeWe oo? rl J' o i e ei ' hCeft' Hct zal al!e^ins voor den ra cón-r.-If en iets meer de r contribueert, dan, wanneer hy ter verhoedt FABULEUS. ;:: Öïa leftïur^/^1-^ Sen moei K? ff "dS Manu^«uren duurder bc, Ik Hn mv , ,le;z,,,s,f g°edalseene fchatting » ucucn negunjtigt. Dit eenige wil ik flegts no» hv :: S^eSn^ £ eenrLanden én toeft^r ^zty?£« verkoop hunner waa- »» en toeltaat. Men ziet ligt hoe zeer dit den Ro-,n » heden tot nadeel ftrekt. De L r , P" ::^o^^ overreeden dat dit overeenkl^'LTSnÏ I l: ? LdZeTyÈeTd;eeeU * ^ de -^om^h fd f „ dat ik een n+LTItT^I ertuigend aangevoerd, I » voegd moest zyn 0m zehe Tn v !ï b/ °°k be" >, pen, en deezarl gSdSe? htïST n doen gelden, ^SS^iS^S'S} >, ne gronden in die. verhandeld , •' IVly" I I * Verhaalen, komen da "op & ^Kril? ;: t/>isdedafhop,ieden den sSt^cto i^kt n tig is; dat hoe meer ene wur ri^„„ , C . , deelie is w . ! byzonder verkoop zelvs na, i zondi'v^oAe^ , ja 't o^ioope^dgrooter^oorde:" 3enctl h"dS eriBwSnU?s' ±5« ?is en nin, , ^ i en onzekeren tyd! wehS den duist* 3k den Zondvloed is V, ri het gene bevat het Wenen eene voTftan i4 „T/fgaan- Wa3r de bbrtf doch Z SfLen^Waande" tü > die «^ÏSJ'S^^g^^ Het  ^vAÜOR. FACTUM. FAGEÏtG. FAG. FAG: Tiet tweede tydperk is de Fabel tyd bevattende, zynde di» eeuwen welke zedert den Zondvloed tot aan ae eerfte Olympiade zyn verloopen, dat is volgens den geleerden Petavius eene fchakel van 1552 jaaren, ol wel tot aan den ondergang van Troije 308 jaaren Iaater gebeurd, als de uittocht der kinderen Israëls mtEgype, welke 11Ö4 jaaren na den Zondvloed voorviel. Zie ook op het Art. FABEL. FACTOOR, is een onduitsch woord, dat egter volkomen by ons is geburgerd, en eenen Lasthebber, Commisfionaris, en Zaakuitvoerder van eenen Reder ot Koopman betekent, om naamelyk, voor derzelver rekening, goederen in te koopen en te verkoopen; ook uit naam van zyne principaalen contracten van Bevragtingen met Schippers aan te gaan, enz. Ten aanzien van alle deeze zaaken, geniet hy indien daar behoorlyk toe is gevolgmagtigd, de zelvde voorrechten die aan zynen Committent of Principaal behooren, quapopter, zegt Pafos. Lib. VI. tit. 5. n. 5. hdhet prn-ile£ium fok qnoi mandati competit. Ook heeft eene Factoor onbetwistbaar recht van preferentie op de Koopmanfchapnen en Effeften, van zynen Committent indien infolvent mogt komen te overlyden, die hy m dequaliteit van Fatloor of Commisfionaris, ten zynen behoeven heeft verfchooten, of zich voor heeft verbonden , en dus zich aanfpraakelyk daar voor heeft gemaakt, zie Neostad. decif. 45- S. van Leeuwen Roomsch Holl. ■ Recht, Boek IF. part. 13. «• 13- als ook de Keuren en Costumenvan Amfi. tit. 37. art. 24. _ ■ . FACTUM, is een woord dat zuiver.Latyn m zynen oirfprong is, en eigentlyk eene daad, een bedryf , eenen handel betekent. In den Styl van Rechten word 'er een gefchrift door verftaan, het welk in het kort het gantfche beloop der zaak, benevens alle de omftandigheden daar toe behoorende, waar over tusfchen Partven de oneenigheid is ontftaan, bevat, benevens de middelen waar opmen zyne pretenfie fundeert, als mede beantwoording van die pretenfien, of het vcorgegcevene recht van Partyen. ~A1-M?r FAGARA, is de Geflachtnaam van de ZADELBOOMEN, waar van wy de befchryving in ons Woordenboek, VIL Deel, bl. 4291 hebben medegedee.d. 'FAGER-G1AS, is de naam welken men m Noorwezen aan den Rotgans geeft. FAGONÏA, is de naam van zeker Planten-Geflacnt onder de Klasfe der Decandria of Tiemnannige Kruiden -erangfehikt, en door den vermaarden Tournefort aldus getyteld, ter eere van den Koningryken Franfchen Lvf-Arts Fagon. De Kenmerken zyn eene vyfbladi"e Kelken Bloem; de Bloemblaadjes hartvormig; het Zaadhuisje vyfhokkig, tienkleppig, jnèt_ééa Zaadje in ieder Hokje; waar by men de dnebladigheid kan voeden Daar zyn drie Soorten van als volgt. 1 Kandlafche Fagonia. Fagonia Cretica. Fagonia, die gedoomd is, metlancetvormige, vlakke, effeneBlaadjes Fagonia fpinofa, Foliolis lanceolatis rjfc Linn. Syjt. Nat. XII. Gen. 526. p. 295. Veg. XIIL Gen, 551. p. 3-4. Hort. Upf. 103. Hort. Cliff. 160. Roy. Lugdb. 'A6t Gouan. Monfp. 206. Tournf. Inft.i6s- T-I^ïTrifolium fpinofum Creticum. C.Bauh. Pin. 33°- Prodr. 142. Clus. Hifi. II. p- 242. c C. Bauhinus die deeze Gedoomde Kretifche Klaver ot Brieblad noemt, heeft'er eene afbeelding van gegeeven. Het heeft, zegt hy, eenen langwerpigen ge- FAISANT. i-7?i manden Wortel, die verfcheidene Stengetjes van omrent eenen halven voet hoog, uitgeeft, naar den ;rond hurkende, zeer takkig, hoekig, met drie fmale Blaadjes op een Steeltje, welke een doornagtig mntje hebben. Aan de Mikjes der Takken komen, joven dien, vier Doorntjes voor. De Bloemen ge'yten naar die der Veld Klokjes of Cistus, en zyn jaarschagtig blaauw, zittende opeen Knopje, dat ee-■ ie Vrugt wordt van gezegde hoedaanigheid. 2. Spaanfche Fagonia, Fagonia Hifpanica. Fagonia , iie ongedoornd is. Fagonia inermis. Fagonia Hifpai.i:a non fpinofa. Tournf. Inft. 265. Deeze fchynt alleenlyk door gedagten Kruidkenner in Spanje waargenomen te zyn. 3. Arablfche-Fagonia. Fagonia Arabica. Fagonia, die pedoornd is, met liniaale verhevenronde Blaadjes. Fagonia fpinofa Foliolis linearibu; convexis. Fagonia Arabica longisfiniis Acculeis donata. Schaw. Afr. 220. Behalve de eerfte vond de Heer Schaw in Arabie deeze Soort, waar van hy zegt, dat de Bladen weinig breedte, volfappig zyn en gefleufd als Rosmaryn-Bl?den. Uit zyne Afbeelding blykt, dat de Doorens langer zyn dan de Blaadjes, even als dit plaats had in de Plant, welke van Forskaoiil voorgefteld is onder den zelvden naam. De Arabieren noemden ze Sehoki. DeBloemblaadjes waren violet, langwerpig uitgerand. Eenen anderen in de Woestyne byKairo in Egypteh.em voorgekomen, had de Bladen ruuw, met vier geluanfte, ronde, fpitfe Stoppeltjes. Zie de verdere befchryving van deeze Kruidgewasfen, als mede de manier om dezelven te kweeken, in ons Woordenboek, II. Deel, bladz. 714. FAGUS, zie BEUKEBOOM. FAILLISSEMENT, zie BANKEROETIER. FA1SANT, in het Latyn Colchicus en Phafianus, is. de naam van een Vogelen-Geflagt, waar van reeds in ons Woordenboek is gefprooken, en derzelver verfchillende Soorten kortelyk befchreeven : doch aldaar hebben wy ons inzonderheid toegelegd, om al het "een 't huishoudelyke van deeze Vogels betreft omftandig te befchryven : als derzelver aanfokking en opvoeding; de verfchillende manieren om die te vangen, de keukenbeieidingen enz.: dus is in die opzichten aan den voorgeftelden taak voldaan; 'er blyft dus metsoverig, dan eenevolledige befchryving te geeven van den Falfant, die in ons Land is geplant en aldaar thands huisvest; 't welk wy niet beter kunnen uitvoeren dan met over te neemen, 't geen in het kostbaare Werk van den Heer Nozeman over de Nederlandfche Vogelen, daar omtrent wordt gezegd. Deeze weleer uit Afie in Europa overgevoerde envan tyd tot tyd, onder andere luchtftreeken voortgerlanten Vogel, draagt zynen naam (dewelke na genoeg in alle de landen dezelvde is) 't zy naar de vermaarde Rivier, 't zy naar de aan den mond der zelve ce'egene Stad Phafis, welke Rivier uit het Mofchesch Gebergte aan de Oostelyke grenzen van Armeme voortkomende, het\wi\m't eigenlyke Kolchis, welk thands onder Georgië wordt begreepen, door loopt, en zich in het Oosteinde van de Zwarte Zee uitftort. In dit Kolchis werd de Tempel van Phryxus gevonden, en het Woud, 't welk door de Fabel van het Gulden Vlies veredeld was geworden; zie Pompon. M^.la Lib. I. cap. io. De beroemde Argonauten hadden derwaarts  '772 PAIS ANTEN. eenen Scheepstocht gedaan, en men heeft het roe met onwaar chynhyk gehouden, dat deeze onderne mende Zeelieden de eerften zyn geweest de°vell e b V0"e?eneuifkr//'- ^ 4™ ^ ™W Vogelen uit Kokhs, en van de Phafis mede gebraj Argod primum firn transportata carind Ante mihi notum nil nifi Phafis „at. Martial. Lib. XIII. In't eerst deed hunne uitfteekende fchoonheid her als dierbaare kleinoodien ontzien en bewaard , den uit achting voor dewelke Koning Ptolom^-s zelv verklaarde nooit hun vleesch geproeftl teTe™. S XII Opens de Palatus Regiis Alexandrie! Re. eind Ges Kerum, fiffo. ex Athencet pag. 654 c Doch in v^r volg van tyd heeft de fynheid van hunne ftm k hen tot eene Koninglyke lekkerny gema k fen Ten iie minder aangepreezen, dan de zonderlinge voor reffe lykheid van hunne gedaante: waar mede het dan zo verre is gegaan, dat onder de tot dartelheid en weelde meer en meer uitgefpattene Romeinen de SuZ dTschteeveStfd00r-hUnne ?eizeie" rpaarzami/o; ' : dn,chtf venolgens m overdaadigheid gebruikt werden; maakende AruENmus gewag\an eÜen Romèh:rche maaltyd by eenen byzonderen Burger, op we i èn behalven de reeds genuttigde gerechten, nog aan eenen ieder van de aanzittende Gasten, afzóndetïyleert Fufant werd voorgezet: Athen. Deipnofoph. LibXlP pag. 456. Welke vreesfelyke ilagtingèn onder dee e Vogelen langs zulken weg gemaakt geworden zvn va t Bgtlyk te begrypen. In Duitsehïandmoetenl; zeer fchaars geweest zyn, tot op den tyd van Frede Rik den Hertog van Saxen: want de beroemde C Ges «erus. tekent van hem aan, dat hy 'er twee honderd ftuks m Saxen heeft geplant, onder verbod van ze te n^gdtïym^" tydZ*^d vefme! In de Provincie van Holland is de aanteelt der FaiJanten hier en daar zo wel gedaagd, dat men hen niet onder de ze dzaam voorkomende Vogelen kanTellèn Aan zich zelven in 't wiid overgelaaten zvn zv In' hooreiingen geworden, die jaarlyks met'h m fnrfJl zeer wel voorSï ^4^^^ hunnraangSorte' SiwS, fe^BÏÏE b " zogten zelden or^t\^^liil^&t^f \ stillen Duinkant, de met kleinp Pi^i 1 : zet en van fris watL • Elzenbosfchen be- < ^ul, cd \ au 11 is water voorzipn -7w„ j . ., . dc nabyheid van met Have'of^ r's te Sï-" ' ren. Mv geheugt, zeet de He°r m^, , 'e' 1 der het dil% van Sehoorl en ll rgenenlnTe Fbeh0"" * fchen onder JfrctWtó», eene veelhe id v™V V EIze,b°?" c hield, op welke de ltófSb&K^{lfeh^ ): waren afte koomen, veel meerder al q,gn geWOün k dit Wild, dan als eerlyke Sein, te" DeT^ T v .W, daar niemant mag jaagen als de daar oe^S . tigde Edelen en Ridders, en bv ui^npL,n i !i! van den Heere Prince StA^SfffiJfft % & kin der ftfo» voor de ftrooperyen'niec alleen mfr' £' fce yk beveiligd, maar ook ter VoortkweeEe ge 1 chemd, zulks men hen (om nu van Oostvoorn, In van ? l«d*r< oorden over de Maas gelegen niet RïmlS t FAISANTEN. spsarsr & ■ landwaard! in, tot aan JW , ek af' een wei,';S ; Vogelen zyn ^^J^^}^^ 'Y ■ te verhuizen , blyven zy bv ons Jt 1 u v!"gt' om overal in dcKe Legde land A f hu" Geflacht gedeelten zyn, T&^STTJSiï^^ B^2fanlndïe #2 Verheden van de pnanten «fc « ons Gemeenebest huisvesten. dan hy? -t véSerend anf luistenyker was, „ de en dé ptuw:,'00^ ,Van deeze' » Ja> „ van u, dewyl zy vanSrA dunkt.my. winnen { » ders genaaide LK'6* en niet van door elmoet zeker de goê ke ^ die fmaak heeft in -t ÏJrhï Shbm vm eIk eenen, fchoon boven dat der ko, st'e'wVan h<ï Natu-!J^ rf«rarfr verre van • , W,'"nen het de l^hM» wonnem e^oueS3 d;- gCWiS' de Welk eene glans 1 wehke wSS?l^Hl Komng Cresüswelke Tchakeering va„ afftee P 7" u"6'^ n£theid! denk ik, ten aanzien 0, i kIeuren! 'c zou» tekening en nog nS^^Ff^H als zv e»kel in. ren, by fommige^ evén een, ' ' aa"(cho«wd wahet my heugt,0zegt de S S" hCbbe"' gdvk zyn ten aanzien del- Kl 7?' ëegMn [e ^- 'Kheb Menfchen gékend ^ °f node F^an' tegendeel met de leevende ftu'kll, T' alêerhet toond werd deeze n,v •» , 11 zelv aan hun ge;en voor PiJ^loit TchiiïJ* aanlaApelles, zeide Lo.voofnS ^ V^,'^ GeenS ^ok in het afmaaien e P w ' ^°efiks e" getrouw le minfte klein ghe le c7nNatuur kopyeerende tot in jeid, alle öen zoed en ïï Zyn aIJe de heerlykJO penleel'uifdrullS^'T f&T* ™ iaan wel voornaamen Iv ,:n r°?eI zeIve ' de ynde, befchaaSS SdervÖ Van de z ' ' n1? van denzelven. -ot De etETpwe^ktS; ^ aar het leeven gekleurde BE ■ ,S keunGa an den Heer Nozema-v , 1 ,P' ln het Werk g, en het ^/S^twhTri! f • tWÊe" en' de> aat lang, gemeeten "-.n h gr' "imSn ^"landfche eind. Hunnfu&refdeVin; eve"edigheid vlrn omtrent dértSmen S?6" maake"eene vlugt n en tot ^^^M^.01^ i den hoek der gaapln-e iets m?» 1* 7" C fpks toc «. en trekt, dfar ezelxP V / dan Cene duim hoornkleur heef alf l v"de!'S eene blaauwagti» 't witte. Boven onVi deNeM f °Uder ^ ofd aan, ligt een hulZ 1 , be tegen 1 Voor- \'an  FAISANTEN. van kort onder de Neusgaten ^^JShKïtoS vPn over het Gehoor: op de zyden van net.werK.ee* ■^ ange Vederen liggen, welken hy uitzet, als t ; on een vegten tegen eenen mededinger naar de Hen aankomt. Zwart met eenen purperen weêrfchyn, zyn ■ rit kleine Vedertjes die op hetïiiterfte Voorhoofd tegen de bovenfte Nebbe aan liggen. De Kruin en 't opperde gedeelte van den Hals zyn donkergroen en wonderbaar glanzig, als fatynl en, naar maate het Ueht da r op valt, van fterker of flaauwer weêrfchyn uit den blaauwe. Purpei verwig is de' Hals op zyde geM ook de Keel, terwyl eeniglyk de randjes van'tGevederde dier dee'en, met groen en purper zyn afgezet De Borst en Schouderen zyn bekleed met zeer fraai ros'verwig Geveederte, zwartagtig of donker purperag ig gekleurd, en luifterryk van gloed naar reden vin het daar op vallende licht, hier uit den blaauwe, laar ui den groene, onder de heerfchende goudkleur welke dwars over de Vederen ligt. De Bovenrug >s beJekt met Vederen, wel van dezelvde roode of goudkleur, doch puntiger tusfchen beide, met witte boogje of hoeken getekend, die den purpergroenen rand •!f , eeken. Deeze fchildering neemt over de helft van den Rug af; dewelke voorts, tot over den grond van de Beftierpênnen toe, donker rosverwig is Het bhnkend gefchelpte der Borstvederen is verder nam bene en minder digt; de Vederen worden daar grooter ên de gloeijend blinkende Randen van de.el ve ftaan wvder fan een; terwyl naar den Aars toe de rosheid m-er en meer toeneemt, en het Gevederde aldaar geePe afcezette Randen vertoont, uitloopende a s ware het in zeer fyne haairige Vezeltjens De Vlerken zyn Eekleed met helder bruinagtige Vederen en die aan den Elleboog zyn eenigermaate wit van Randen. De bovenfte en kleine Slagbennen zyn uit den grauwe geblokt en de grootere Slagpennen insgelyks, doür heldeer Op de Deinen heerscht de donker-rosfe kleur De Pooten, Vingeren en Nagelen zyn graauw ; e l 'er is een kennelyk Tusfchenvlies, het we k de drie Voorvingeren verbindt. De Haanen der Fafanten hebben zeer fcherp gepuntte, doch korte en zwarte SpooS De Staar! is weinig korter dan de Vogel zelv' De middenfte van deszelvs agttien Pennen zyn de kangfte, zv zvn rosagtig bruin, naby de Schaft graauw, en met zwarte blokjens getekend. . De Hen, fchoon oP zich zelv' geene onzindelyl.e maar eene zeer nette Vogel, haalt egter in fraaiheden en glanfen van kleuren by den Haan niet. Zy is over Kt geheel Kwartelvervig. Zy heeft eene ^foor' roode P'.ek, doch bleeker , waar in de Oogen flaan Haare Staart is graauwer en wyder geftriemd Qf geblokt j dan die van den Haan. . De Ftlfante Haanen gedoogen m hunne nabyheid geene anderen. Dit naaryverige zit zo diep en vast in hunnen aangebooren aart, dat men hen, zelvs in de Fanantenen , wel afgezonderd van eikanderen moge houden. Doorgaans houden zich twee Hennen by eenen Haan. Zy geeven ieder jaar maar één broedzd, legende de Hennen wel omtrent de twintig ltuks luieren van welke fommigen door de Wezeltjens geloofd en fommige Geld- of Schelpèyeren Worden. Ee'waarlvk zouden zy 'er meer dan tien te broeden zi-tende," kunnen beftaan; én zy koomen gemeenlyk flpgts niet viïr of vyf Kuikens uit het nest. Zy wor- FAKlll. 1773 eb door de Haanen niet getreeden dan in de maanden laart en April, als wanneer men hen , omtrent hun» e verblyfplaats, ligtelyk ontdekken, kan uit het geagt, weik zy door het klappen met hunne Vlerken eroirzaaken. Zy maakëtH weinig omflag van het Nest. [et zelve is zonder konst aangelegd in de ruigte, een riel van wat Hooi en dorre Struiken, en de Kuikens oomen gemeenlyk den twintigften dag uit den Dop. ommige fchryven, dat de Eyeren der Faifanten geftlpeld zyn; doch de Heer Nózeman betuigt, aan dat et welk hy in zyne grootte en kleur heeft afgebeeld, eene Spikkels te befpeuren waren. Ook herinnert y zich niet, ooit eenige anderen gezien te hebben, lan eveneens gekleurd , naamelyk oliefteenverwig. )e vermaarde Zinanni moet ook geene andere dan odaanig gekleurde en ongeftippelde ontmoet hebben, dtwyzens zyne figuur getekend met NQ. 5. De Fafanten houden, indien zy daar van niet geloord worden , hunne Roestplaats om hoog in het geboomte der jeugdige Boschjens die zy zich ter woounge gekoozen hebben. De Stroopers befpieden dee:e plaatzen aan der laifanten drek, en leggen regt onler dezelve by ftille en donkere nagten eenige ftukken ;wavel te branden, waar door de Vogels bedwelmd vorden en nedervallen. Hun aas vinden zy aan Zaaien en klein kruipend Gedierte, welke zy of op den 'rond aantreffen, of fchroefleiende uit denzelven oplaaien , beminnende zy boven al de Eijeren der Mie■en- Men kan de Haanen verfchalken in paardenhaai■eri ftrikken, onder eenige omgeboogen takjens opgeïan^en, agter dewelke men eenen Spiegel ftelt: hun1e jaloersheid doet hen op hunne eigene beeldtenis n den Spiegel, als op eenen mededinger naar hunne llenne, driftig aanvallen, en zy warren zich in den trik. i . FAKIR of Faquir is de naam eener foort van vervis af Mahometaanfchen Geestelyken, die het land doorswerft en van Aalmoefen leeft. Het woord Fakir is Arabisch, en beteekent een arm Mensch of iemant die behoeftig is; het is afkomftig Van het woerd Fakara, het welk zo veel wil zeggen als arm te zyn. De Heer Herbelot wil, dat Fakir én Dervis woorden van eenerlei beteekenis zyn. De Perfiaanen en Turken noemen in 't algemeen Dervis alle arme Menfchen , zo wel den genen welke het uit nood is, als die welke het uit verkiezing en profesfie zyn. De Arabieren gebruiken het woord Fakir in den zelvden zin. Hier van koomt het dat in fommige Mahometaanfche landen de Geestelyken Dervis worden genaamd , en dat zy in andere landen den naam van Fakir dfaagên, zo als inzonderheid gefchiedt inderyken van den Grooten Mogol. Zie DERVIS. In Indostan is eene foort van Fakirs welke met todden zyn bedekt, waar over zy een kleed draagen uit lappen van verfchillende kleuren famengefteld, hetwelk hun ter halfbeens komende, eene misfelyke en vreemde kleeding uitmaakt. Die Fakirs gaan gemeenlyk by troppen. Ieder trop heeft zynen Opperften, die van de anderen niet onderfcheiden is als door eene nog ellendiger en armmoediger uitdosfehing. Hy heefteen zwaare yzere keten van twee ellen lang aan zyn been vast gemaakt. Deeze keten fliugert hy heen en weer, inzonderheid wanneer hv zyn gebed doet. Het is U m % door  b/ons aar. de grootfte v££nSf ^ a!s mel mant hem wil naderen trekt h" aTr, l Wan.eer ie ke waanen aan haar eeneS± mede te kunnen deelen b /choone geheimen zyn, en de ko^t oSefd,. Zy- onvr"gtbaar fooncn in te^ëzeÏÏ SV"Ï e?daanige Mansperworden fonityds cToor nl- \ ^r"", Die gen gevolgd welke ^rf\l - CTee honderd Lcerlinhehben eene t om en p" ■ Ieger nitm**en: zy door hunne buitengemeen e opftSii -i BedrieSe™ inboezemen, dat inTeen tónrf!^ aan het vo,k paans zedige'r en , getoge5rzlnTJ* V°Uwen doorDevoten van d^esL d, doorgaans zee Wen m r "P°fijer ' Ebbende tl baarden. wlnSZ e" 2 den en niet langer oo t™. flMp overvalIen wor- | ftaan, vallen zy^ hooPen™ rf**™ kTen blyven H dere vuiligheden £ de&sw^ S&5S| 2 »** van 3 al zyn het arme Menfchen die C m^ 7 Ved' hc Godsdienst door de wre! tra-tend p de van den d* in de Moskeen begeeven Jn^ ^gfaakpn, zich zat der Devooten hffSffi gktn SS™» oi< nen gantfehen tyd om den Al™ te fiËS*5" hün" ov' zy genaken fomtyds tot de WrrZl Ji Ud^ i en P'" Leeraar der Wet, en worden tlf V2n «f al 1 of hoofden der ÖSd^^r^^^:?PP^l ne: trouwen en neemen ^g^?Sfcdpfe? ^ haa met mzigt zeggen zy, om ee è 1 r Vr°we", de * J üui eeie God toe te bren- Tv, FAKIR. : fe'te'eS" ^ B'^^taldienaaren voorden Propheet *2ü!S^5Sïfi ^ge boete¬ rm Sommigen ze™l/ Qen oratrek in eenen kuil wr,? n ^'^ gi'aaVCn zich levendig .; door eene llti££Z££2t 1 5? Ücht enke" afichuwelyke verbE£ ZQga'^ hehhe- In deeze-: dagen door a2?K eDgM Zy negen a «■*» zelvs zégt men zondlf 2 ■ atmS}e veranderen, ja Anderen oPS Teen fta^l5 JE!?"1* gebruiken, fchen dagLn ^WS&S^^^^ van tyd tot tyd fmeeten ™ , • n de zon bloct.' vuur dat zy n dsS ^Jf1'00^!" een comfoirvol ken zittende hielden h mtT' iEe^'gCn op de en bleeven verfchSdêfJ 3 a"den bo™nhethoofd, merende geftalte zitten fn een « die °elem-, ftaande do^r, zondeTeenK fW jaaren leen wannee de flaan h f m Men hMrin.. • , en- O mi eras 7wheid die M"^:^^dWa» chelyke natuur febyne, te ovf,?ehkra?ten de'" >nenele verfierfelen te'Sen SE"***0' VOor en'elke ongelooflyke uitwerkt S r SS WI'St' 'ende en zinnen verdovend? ' mge bedwel" «nnen uitwerken, Sondeïei f™^» en vogten = verhitte hersfenen als he der M?™"** T Zl'N ON verhaalt, dat hv ve frl . i Indlaa"en. Ovr.vog, die dikwils waSr dróSln * dCe2e ^fe'" genaamd, gebekt w? Zfker kn,!d -id bezat om èimWi te ^ïl deJ hoedaanigbedwelmen. 'aken en hundehersfenen Nog kan men met den naam van B5,ia mie Geestelyken beftemne pn "i " Z?ere hede' >ren in de Indien, e" Sfïï,^ beroemd overeenkomst had met die d^. A Cfenswyzevee' waren ter zeiver tvd t 6ndaaSfche^,Vr. s, en de OuoÏÏ^eSSCS?"'fi Gene,esmeeszorg was toevertrouwd van V ' aan hun ook heden betrof: eene br-^ ■ gee" de lykplegmerlei W^aW Zid" Pp predikten in de «ItP^, ö , km bemoeijen. nne redevoeringen o V V °P ?* platte Ltod. nde tLSS^^feS'SS d00r eene verre- 1 door de vïoS dfp l ? ' !n TVeI inz°nder- aake van hun 1™ i ? d' WeIke " het tóofASeFïS™' W'erd gedu!d 6,1 te, namen zy" zónder S " 27 °P Gene markt« gene datzv nod l hadden te bekrennen, weg zonder S^SKr 7"'°JSden hunr; dat Aimx^mï ;ivg 2/preeken- Me;^ ver- beving, omlXrY van^ ^ Ze"e,ren tyd i de- j I  FALC1DIE PORTIE. FALClDIE PORTIE. 1775 d^voering in zyne tegenswoordigheid, waar. van het onderwerp was, het geduld en de bedaardheid; en, om aan hem te toonen dat zy met de daad m.ftaat waren te beoefïeneh het geen zy predikten, ging een van htm in tegenswoordigheid van den Koning op den grond liggen, ter plaatze daar de zon loodiegt dsszelvs ftraalen liet vallen , en bleef geduurende den gantfehen dag in die pofitie. Zynenmakker, een been •van den grond houdende, nam een zwaar Ruk hout 5n zyne handen, dat hy boven zyn hoofd hield en bleef langen tyd in dat postuur op een been ftaan. De beioemdfte van deeze Fakirs is zekere. Calanus , waar van indegefchiedenis van Alexander wordt gefprooken, en die zich in 't openbaar in tegenswoordigheid van dien Vorst verbrandde. Ten (lotte dient aangemerkt, dat fommige der hedendaagfche Fakirs onder den fchoonfchynenden dekmantel van Godsdienst, eenen winstdoenden handel drwen. „ Zy zyn gewoon in hunne Bedevaarten van -„ de Zeekusten naar debinnenrte deelen des Lands, Paarlen, Koraalen, Speceryen, en andere kostbaa„ re Koopmanfchappen van geringen omfiag met zich , te neemen, die zy, op hunne terug reize voor Stor- ■ l, goud, Muskus, en andere foortgelyke dingen ver- ' ruilen : dezelve gemaklyk verbergende in hun haair 1 en de kleederen die zy om de middel draagen; op deeze wyze dryven zy, hun groot aantal inaanmer" king genoomen zynde, geenen geringen handel". Zie Nauwk. berigt van het Koningr: Thibet in eenen Brief van John Stewart aan John Pringle in The Fhüof TranfaB. Vol. LXVII. p. 2. for the jear ïfll- FALCIDIE PORTIE is een onduitsch woord , net welk in de praktyk van rechten is geburgerd, en beteekent de afkorting van het vierde, dat eene Erfgenaam, daar het befchreevene recht vigeert, mag doen na de Legaaten. Het draagt den naam van Falcidie om dat door zeiieren Romeinfchen Gemeensman Publius Falcidius is ingevoerd, en onder het regeeringsbcftier van Keizer Augustus is bevestigd. Doorgaans wordt het Ouarta Falcidia genaamd, als ten grondflage hebbende, 'om den geinftitueerden Erfgenaam of Erfgenaamen na aftrek van de fchulden des boedels en de betaaüng der begraavenis en andere noodwendig gemaakte onkosten, tot explicatie van den boedel ver- ■ eischt wordende , onder beneficie van die wet een zuiver vierde gedeelte van alle de gemaakte Legaaten, Pralegaaten, Gifte ter zaake des doods enz. te doen aftrekken, en dus een vierde part van 1 overblyfzei der nalaatingfchap te doen genieten ; dan dat vindt egter by ons geene plaats, dan alleen in gevalle den Boedel onder Beneficie van Inventaris worde aanvaard. Ingevolge de Wet van de twaalf Tafelen, houdende: Hoedaanig iemant zal hebben gelegateerd van zyn goed, 1 z'jdaaw'g zy het recht; was eertyds by de Romeinen in gebruik, en men volgde als voor een wettig bepaald recht geftatueerd, dat eene Testateur de vrye en onbepaalde magt bezat, om zyne gantfche Nalaatenfchap by wege van Legaaten of andere giften van dien aart te verdeden, welke vryheid om' zodaanfg met zynen Boedel te handelen , zonder genoegzaam iets voor den wettigen Erfgenaam over te-laaten, eerst door de wet Furia en Fóconia en vervolgens door de wet Falcidia merkelyk wierd beteugeld, en wel' door de laatstgemeldc wet zodaanig. daar in is voorzien, dat eene Tes¬ tateur niet meer dan negen Oneen van de twaalf Oneen of het .Pond, (waar mede de Romeinen gewoon waren eene Nalaatenfchap te defmieeren of te beteekenen; zie J. Voet Infiit. L;b. II. tit. 14. n. 5.) endus maar drie vierde parten van den Boedel aan Legaaten mogt weg fchenken, en de overigevierdepoitie naar aftiek van de fchulden en noodwendig gemaakte kosten, aan den natuurlyken of bepaalden Erfv genaam te beutt moeste vallen; hebbende dusuitkragte van genoemde wet, dit vierde gedeelte den naar» van Falcidie Portie bekomen. De voornaamfte oirzaaken welke tot invoering hier van inzonderheid hebben aanleiding gegeeven, beftaan in de volgenden : r». Om dat de ondervinding meermaal en in die tyden heeft geleert, dat de Erfgenaam niet zonder reden bevreesd zynde, dat hy na de uitreiking van de Legaaten en de betaaling der fchulden, veeltyds niets of ten minften zeer weinig uit den nagelaaten Boedel ftond verbeterd te worden, en zich daar by dc moeite op= den hals haalde om eene lastige adminiftratie waar teneemen, weigerde de Nalaatenfchap te aanvaarden, en daar door het oogmerk van den Testateur niet alleen wierd verydeld in de uitvoering van zyne testamentaire Dispofitie, maar behalven dat als een natuurlyk gevolg van zodaanige verzaaking van de Nalaaterfchap, de Erffenis tegens het inzigt en den wille van den Testateur, tot de klasfe der fnccesfien ab ïntestaw verviel. 1 2. Eene tweede reden, die ook van vee'e klem is, beftaat daar in : om dat aan de eene zyde eenen aangeftelden Erfgenaam , niet zonder ten minften vooreen gedeelte, bevoordeeld te zyn, eene Erffenis zoude bekoomen; als aan den anderen kant, om de Legatarisfen geen nadeel toe te brengen, voer wien het altoos verkiezelyker is, verminderde LegaaExn aan te neemen ,. dan in 't geheel niets te-ontvangen. 3. En eindelyk ten derden , om dat eene' goede Politie en voorzichtige Staatkunde vordert, en ook het algemeenenutdaargrootelyks belang by heeft dat de Testamenten naar doode van hunne Inftelleis ftand grypen en effect forteeren , ingevolge de wel gegronde aangevoerde redenen by Voet Infiit. Lil). II. tit. 22. num. 1. en van Aller ttdSt. de Téstam. part. 3.fag. 119. Welke redenen dan ook de oirzaak zyn, waarom de Falcidie Portie uit kragte- van de wet Falcidia met de billykheid overeenkomende, vaarfchynelyk- ingevoerd is, en door meest alle deRechtsdoc- tooren wordt bevestigd en aangenoomen. Ten aanzien nu van de eerstopgegeevene oirzaak dier wet,, vindt men by S. v. Leeuwen Roomsch Holl. Recht, Lib. III. part. 11. «. i- deeze-bevestigende aanmerking.,, Op dat eenen Erfgenaam niet al te onwillig zou ,, zyn eene Erffenis met Legaaten, of Fideicommis be„ last, te aanvaarden; zo is tot voordeel van dezelve ,, ingevoerd, dat hy, van alle maakingen ftaande tof ,, zyne last, na zyn aandeel, onder de-naam van Fal„ cidie zo veel mag aftrekken, dat hy boverrde fchulden van den afgeftorven behoud het vierde deel „ van den Boedel, of van het deel Tan den Boedel 'j, waar in hy als Erfgenaam is gefield, tot. Tit. f-.(y' „ Cod. arl Leg. Falcid." Waar by Wassenaar Prakt. Not. Cap. 18. §■ r57; het volgende voegt, „ Nog is „ tor voordeel van de Erfgenaamen geconftitueerd ,. „ om dat zeniet onwillig zouden zyn de Erffènisfer. ., te aanvaarden, die met \eele 'Legttsttn en Edeibany mis-  i7?ö FALCIDIE PORTIE. ,, m'sfen is bezwaard , dat zy van alle Legaaten e „ Maikingeh ten haaren laste ftaande, na rato zo vet „ mogen aftrekken, dat zy boven de fchulden van de „ Overleeden, en de Doodfchulden J. 4. Lftlt. de Let ,, Falcid. behouden het vierde deel van den Boedel, waa in zy Erfgenaamen zyn gefteld". Ingevolge de befchreevenc Rechten en ftattitair Wetten, zvn 'er nogthands gevallen uitgezonderd, ii welke de aftrekking van de Falcidie Portie, geene plaat: heeft noch vinden kan : als by voorbeeld] Wannee; de aftrekking van de Falcidie Portie uitdrukkeiyk bj Testament is verboden ; niet tegenftaande zodaanit verbod van eenen Testateur oadtyds volgens héi - Ropmiche Recht, en wel inzonderheid ten tyden dei invoering van de Lex Falcidia, niet konde noch mogte gefchieden, doch naderhand door Keizer Justiniaan, om de vryheid van dispofitie te begunftigen is toegelaaten, en vervolgens als een gemeen recht aangenoomen ; zo als onder anderen blykt uit Sande, Ub. W. tit. 7. Bef. 5. en U. Huber Hedend. Rechtsgel. 11. B>ek, kap. 23. f. 7. Het wordt egter voor geen ftilzwygend verbod om de Falcidie Portie te korten gehouden, wanneer de Testateur by zyne uiterfte wille belast heeft, dat de volle Legaaten zullen worden uitgekeerd. Insgelyks wordt onder dit verbod niet begreenen zodaanige Claufule in een Testament, waar bv de Testamentmaaker verklaart zynen wille te zyn, dat zodaanige gefielde Erfgenaam, "die iets tegens zyn Testament zal onderneemen of daar tegen handelen, van de Erffenis zal verftooken en uitgedooten blyven ; dewyl zodaanig verbod van den Testateur met ronde woorden in zynen uiterften wille moet uitgedrukt ftaan, om te kunnen werken; zie Sande ter aangehaalde plaatze, D:f. 9. Voorts heeft het verbod van den Testateur om de Filcidie Portie te korten geene kragt, in he: geval dat Kinderen van 't eerfte Lid tot Erfgenaamen zvn aangefteld; men zie II.de Groot Meld. tot de IIdl. Rechtsgel. Lib. II. part. 20. num. 17. ■ 2. Vindt de aftrekking der Falcidie Portie geene plaats, in Legaaten die aan Godshuizen, DiaèonieArmen, of andere foorten van maakingen ad pias eaufas; en inzonderheid niet ten aanzien van zulke goederen, die volftrekt verboden zyn te vervreemden; ja zelvs niet tegenftaande de Testateur de aftrekking' der Falcidie Portie bv Testament niet verboden heeft! Men zie hier over het bygebragte door H. de Groot Inleid. Lib. II. part. 24. num. 35 en 36. S. van Leeu-. wen Roomsch Holl. Rxht Lib. III. part. ir. n. 4. Gail Obf. praü. Lil. II. obf. 119. num. 7. en U. Huber loc. cit. §. 10 By Wassenaar Prakt. Notar. Cap. 18. bladz. 408. ff. 158. vindt men deeze aanmeikelyke onderfcheiding, ten aanzien van Legaaten aan publyke Armen genaakt: ,, dat naamelyk, wanneer eenig Anne- of „ Godshuis by Testament tot Erfgenaam is aange„ fteld , en daar benevens eene andere Arme- cf Godshuis een Legaat wordt befprooken , de aftrek- \ „ king van de Falcidie Portie in zodaanig geval be- 1 „ hoort plaats te vinden; om reden, dat den eenen 1 ,, bevoorrechten , tegens eenen anderen aan wien ,, een gelyk voorrecht competeerd, in die hoedaanig- j „ heid van zodaanig Privilegie niet kan gaudeeren/' e ■ 3. Legaaten by een Krygsraans Testament ge- e. Méld, zyn aan geene aftrekking van de F.dcidie Portie z gehouden, ingevolge de leer van U. Hüfigg Hcd. I] FALCIDIE PORTIE. Rechtsg II. Boek Kap. 23. $. 7. 0ok niet ingevolge ke dooi den iestateur in zyn leeven nopens haare vierde portie zyn te vreden gefteld L/T £f Erfgenaam verliest het recht om dc Falcidie Porie af te trekken, wanneer hy verwaarloost om Staat en inventaris , van den op hem by Testament gemaakte Boedel te vervaardigen, als zynde zulks een der vóór naamfte en gewigtigfte vereischtens bv eene der Wetten van Keizer Justiniaan bepaald, 'om van het privilegie door de Lex Falcidia gegund, voordeel te kunnen trekken ; dewyl ingevolge het bevel van genoemde Keizer wordt geftatueerd, dat de gene welke v n bnuk ma ken Inventaris moet le\eren, waar uit noodwendig proflueert, dat wanneer eene Erfgenaam n da opzicht naaatig is, hy zich daar door onbevoegd maakt om t beneficie daar by bepaald te Z meten; zie Gail Olferv. PraEl. Lib. II. 01 tv \%l —- 3- Wanneer eene Erfgenaam in Holland zonder Braven van Bemficie van Inventaris aan den Hooren Raade -te verzoeken, fimpelyk den Boedel aanvaard is Z ' verpligt om terftond de Legaaten aan die genen welke daar mede zyn gcbeneiicieerd uit te reiken, zonde? ltStl£T? te m°Sfn a,ftrekJien' i« ^Ivs zonder S 'elt,S v f£" Vel'pl,gt ku"nen wordcn °m borge te fteilen. Zae een merkwaardig Gewysde hier omtrent, by J. v. D, Bero NederlhM l jj,^0]) fiïlftW^ CH Meerderden duik door J. A. d. C. in den jaare 1782 uitcegeeven Intusfchen valt het zeer bezwaarlyk eene benaaline e maaken, om ingevalle 'er een Legaat D ÏÏ« de Falcidie Portie zal aftrekken. Driederlei manieren geeft het befchreevene recht daar toe aan de a n De eerfte is, ingevolge de algemeene verondcrftelUns der wetten, dat iemant naar den loop der na u Tm volgens de algemeene berekening, dertig jaaren oud zynde, de eene korter, de andere lange 0Imient zestig jaaren zal bereiken; dit gefielde tot een" óaiïs neemende; ftelt men het geval" dat de I.ega aris bv het aifterven van den Testateur dertig jaaren oud i7 als dan berekent men de inkomften of vrugten Z h% andere dertig jaaren by malkanderen, en die é4ns honoerd Guldens jaarlyks vermeerde en^/beS •nen een kapitaal van drie duizend Guldens w r ° „ ie Erfgenaam voor zyne Falcidie Portie uit den Boedel :rekt zeven honderd en vyftig Guldens. De Zede anier beftaat daar in, dat de Legataris de inkomftén \IdVfrtl^ VU,gten *D,t*dè toe I^f-volgen" lat de Eifgenaam met meer dan de zuivere vierde mrt vry heeft; het welk uitgekeerd zynde hy de han !en_t'hu,s houdt, en niet meer uitreikt. De ian,er eindelyk, beftaat daar in, dat de Produften en larlykfche inkomften van het Legaat eetauxeeirdI ™? en, naamentlyk hoe veel die JSJfSSg en gelden en hier van wordt als dan de vier e pm t 3or de Falcidia ingehouden. 1 Het middel nu om aan eenen Erfgenaam de Mcidi, TSStïïSS? Z°ndr B ^ïvïntris, 1 uaai door niet alleen aan hem maar ook aan de Le tans,en minder kosten te verwekken; beftaat hoofd- vSón-rf,'t Erfgenatun tM «iSS ieq vm. uui restatot , voor hst Gerecht of wel door  FALSIFIEEREN. FALSITEIT. door eenen Notaris, eene Afte in behoorlyke fontt i laat pasfeeren, houdende 't Jus deüberandioï dm nok c Preeiudicio; vervolgens door eenen gcquahhceerden \ Perfoon ten overftaan van twee Getuigen alle Kisten 5 en Kasten doet verzegelen, en daar van insgelyks Ac- : te in formt laat maaken; en eindelyk zo dra het Lyk 1 ter aarde is befteld, als dan alle Legatarisfen en ande- t re daar by Geinteresfeerden, of derzelver Voogden, < op eenen zekeren bepaalden dag ten Sterfhuize doet ( famenkoomen, en als dan aan hun voordraagt: „ Dat , hy Erfgenaam bedugt is, van door de veelvuldig- , " heid der Legaaten, na aftrek van de fchulden, geen : ' zuivere vierde part van de Nalaatingfchap te zullen ■ ' overhouden, dat hy derhalven te vreden is, ten ' hunnen overftaan te doen formeeren een Staat en , ' Inventaris van den Boedel informa, en zodaanig als , , zy het requireeren zullen : vervolgens alle de Goe, déren en Effeften 't zy met of zonder haarlieder as„ fiftentie publyk te verkoopen; de bekende Schul: den na inhoud van den Inventaris, of de onbekende dewelke na driemaal behoorlyke advertentie in " de Couranten nog mogten opkomen te betaalen, en den Boedel binnen korten tyd te brengen tot een ' behoorlyke liquiditeit; en na zulks gedaan te neb" ben te doen behoorlyke rekening en verantwoor" ding- en in geval als dan bleek, dat 'er volgens de " wet Falcidia geen zuivere vierde part voor hem o" verfchieten konde, hy na rato van ieders Legaat zo " veel zou mogen korten, tot het ontbreekende aan " de Falcidie Portie gefuppleert zoude zyn. En by al" dien tegen verwagting bevonden wierd, dat den f' Boedel niet toereikende was om alle de Schulden te " betaalen, zy Legatarisfen moeten confenteeren dat " 'er een geproportioneerde vermindering in de Le" gaatefi gefchiedde, om die te voldoen, op zulk " eene wyze dat de Ouarta Falcidia in ?t overfchieten" de zoude blyven geconftitueerd". Zie verder hier over A. Lybrechts reden. Vert. over 't Notaris Ambt, 11. Stuk, kap. 18. bl. 53F ALS, zie VALSCH. FALSCHE MUNTERS, zie VALSCIIE MUN- ^ FALSIFIEEREN is een onduitsch woord, hetwelk eieendyk beteekent, iets zynen aangebooreneu aart door 'er iets by te voegen of af te neemen te veranderen en daar door van derzelver natuur waar toe het voorbefchikt was, te verbasteren. FALSITEIT of Misdaad van Falfiteit, door de Rechtstel eerden in het,Latyn CrlmmFalfi genaamd, is van zodaanig eenen verfchillenden aart cn van zulk eene •n-oote uitgeftrektheid, dat men moeite heeft om'er ■vaste bepaalingen en op goede gronden rustende henaamingen, aan te geeven. Doorgaands wordt het Cfimen Falfi onder de natuur en hoedaanigheid van het Crimen ftellianatus begreepen, van welk laatfte onder anderen zeer breedvoerig gehandeld heeft, de Hoogleeraar Ant. Matthaïus in Traü. de Criminib. Lib. XLFII. tit. 13. Cap. 1. Dat ook beide deeze misdaaden om de onzekerheid van derzelver benaamingen tecenswoordïg by een zyn gefteld, getuigt P. v. d. Schelling by van Zurk Codex Batavus bl. 389- n.^.indeaan- jjjj . Om egter eene algemeene bepaaling van het Crimen Falfi te geeven, zodaanig als het by.dewet Camelia omfchreeven is, befpeurt uien daar m doorX. Deel. FALSITEIT. 177/ ;aans de drie volgende beweegoirzaaken plaats te vinen; als 1. een kwaad opzet of voorneemen. 2. Eene ■erdraaijing of verandering der waarheid. 3. Een op;et of inzigt om eenen anderen te bedriegen, zie L. 13 R 27. D. ad L. Com. de Fidf. en L. 38. 5- 6. D. de ''oen. Nogthands moet voor eenen algemeenen regel laar tegen weder aangemerkt worden , dat 'er geene ;igentlyk genaamde Falfiteit plaats vindtzonder bedrog 'dolus), en dat 'er in twyffeling, veel eer eene dwaaling jan bedrog en diensvolgens geene eigentlyk genaamde falfiteit moet vermoed worden : dit gefielde wordt opbeer goede gronden betoogd door Menocmus in zyn werk, de Arbitr. Judic. Qiicest. Lib. II. Caf. 309. pag. 134. alwaar men leest: Falfitasfive dolo quando commisja iiciposfit, R quapoenapleSatur? Voeg hier nog by, lat in alle befchuldigingen gepleegde Falfiteiten betreffende, hoofdzaakelyk wordt gerequireerd, dat het voorgegeexene Crimen Falfi, zo klaar en duidelykmoet blyken als het fchynen van de zon op den middag van eenen dag, dat de lucht helder, en door geene wolken of neveldampen is betrokken; dat wil zeggen, dat de Befchuldigde op heetere daad de misdaad plegende moet worden betrapt,-of wel door onwraakbaare getuigenisfen daar van moet worden overtuigd, dewyl in rechten geene Falfiteit geprefumeerd mag worden, ubi de dolo non conftat. Het zal niet nodig zyn hier veele bewyzen toe aan te voeren; men raadpleege flegts om hier van overtuigd te worden , delltrechtfe Corfultatien, Deel III. Confult. 122. bladz. 509. num. 1. Onder de menigvuldige foorten van Falfiteiten, die men 1. of tegen de Hooge Overigheid. 2. Tegen de algemeene zamenleeving of het Gemeen. En 3. tegens eenen byzonderen Perfoon of Particulieren begaat , komen de volgende inzonderheid in aanmerking. , ., , Ten aanzien van de Hooge Overigheid begaat men het Crimen Falfi, door het namaaken van derzelver zegels en fignatuure, en dit benevens het flaan van valfche Munt, waar van in de Lex 2. Cod. de falfa Moneta wordt gehandeld; telt men onder de zwaarfle en kapitaalfte misdaaden van deeze klasfe, welke beweezen zynde altoos met den dood worden geftraft. Ten aanzien van de onderfcheidene trappen en ftraffen van de va'fche Munters , zie men het artykel VALSCIIE MUNTERS. j Tegens het algemeene welzyn van de Maatlchappye, wordt deeze misdaad begaan, door het vervalfchen of verkleinen van Ellen, Maaten enGewigten, ■ gewerkt Zilver en Goud beneden de bepaalde keure te verkoopen, en wat verders meer van. deezen aart Tegens particuliere Perfoonen pleegt men Falfiteit, door liet geeven van onwaare Getuigenislen, hetmaa- . ken van valfche Contracten, vervalfching van Testamenten of andereopenbaare Gefchriften, in een woord ten aanzien van alles wat in het werk wordt gefteld, om door het namaaken van iemants handteekenmg of .vervalfching van zyn fchrift aan zyne Naasten nadeel toe te brengen : vee'e deezer foorten wan Falfiteit worden ingevolge de leer van de voornaamfte Rechtsgeleerden die over Crimineele Misdaaden gefchreeven hebben, met den dood geftraft, fommigen ook met geesfeling en brandmerking, afkapping der handen enz. Zie Groenewegen g. 7- Lib. de publ.Jud.Scnt.Cur. 5<5N n FA-.  377* FAMILIARITEIT, QufLLEN^ LIBELLEN' 2Ïe LIBELLEN en PAS FAMILIARITEIT of Gemeenzaamheid. Wannee jn de gefprekken, houding en manieren van den ee nen jegens den anderen Mensch, die hooge trap vai ongedwongenheid plaats heeft,, welke doorgaans eer blyk is van onderling vertrouwen en gelykheid v men gewoon zulks Familiariteit of Gemeenzaamheid tt noemen. . ^ewy! de kindsheid zelden eenigwantrouwen koesterd, en ook de onderfcheidingen van rang en ftaat als dan geheel geen beftaan hebben, of ten minften niet zeer byzonder in 't oog vallen, zo kan natuurlyk de omgang tusfchen Kinderen niet anders dan volmaakt ongedwongen zyn.. Het is dus aan de vroege jeugd algemeen eigen, dat men in zynen Medemensch een volkomen vertrouwen fteld, dat men de geheimen van het hart, in alle haare echte kleuren, aan zvne gevoelige Speelmakkers openbaart, dat men zyne neigingen en geheele inborst voor dezelven onbewimpeld ontvouwd, en, met één woord, elkander, op de ongedwongenfte wyze, zeer familiaar behandelt. J)an deeze bevallige en openhartige gemeenzaamheid,. houdt eindelyk op met de jaaren van onderfchcidinge; Zy overleefd zeer zelden de kindsheid.; want daar na worden deeze vroegere Speelmakkers op eikander naarTveng,- zy betreden niet langer eenen zelvden loopbaan; de driften die onftuimiger beginnen te worden maaken een einde van hunne gewoone Familiariteit, en in hunne verdere verkeering is ieder een op zyne hoede, om de anderen, door te groote gemeenzaamheid, geene aanftoot te geeven. De gave, om in ryper jaaren met een iegelyk gemeenzaam te verkeeren, is derhalven een zeldzaam fefchenk der natuur, waar toe zekere aangebooren eigenfchappen vereischt worden , uie flegts weinige Menfchen bezitten. Men moet niet alleen het vertrouwen van anderen kunnen winnen, maar hen ook weeten aan te moedigen, om met ons zeer vrymoedig om te gaan. Menfchen van een zwak en zeer aandoenlykzenuwgeftel, lieden die wat te fterk aan hunne gewoone bezigheden verknogt zyn, en in 't byzonder zulke ongemakkelyke humeuren, die zich ovcr beuzehngen en kortswyligheden ligt ergeren zyn daar toe met gefchikt; want aan deezen valt ook dikwerf het bezoek der zodaanigen lastig, welke zy an- , ders wel lyden mogen, dit noodzaakt zelvs hunne bes- I Lrrtenhoeuder zrich a,rs op zekere" JSSSt naar te houden. Daarenboven zyn de dwang eener aogenaamde welleevenheid, en vooral de-vlrwydering welke baatzugt, hoogmoed en nyd onder de Menfchen hebben voortgebragt, de grootfte vyanden t eener aangenaame gemeenzaamheid. { Al wie met zyne vrienden gemeenzaam- of familiaar (\ verkeeren wi , moet het ceremonieele, als een ge- e volg van ydele hovaardy, uit zyne houding, manie- h dP ^nirKPrekken verbanne"; ™n moet elkander in ï de gezelfchappen trachten te behaagen, en zich noch w met woorden of gebaarden, eenige meerde heid bo Z ven anderen zoeken aan te maatilen.. Als dan geeft de Familiariteit meer ftof tot aangenaame tydkortfneen zr dan het verftand zelve; want wanneer men nietS" o haar met elkander fpreekt, dan gaan de gefprekken re «crendols over leerryke of geleerde onderZ^ÏT, II FAMILIARITEIT. " die de meeste aanwezenden wel dra aan »t geeuwer helpen ; gemeenzaame en vertromvelyke vrienden zul en elkander daar tegen, uit de volheid hunner nar - ten een menigte van niets beduidende zaaken voo," > Ff en die de gezelligheid verlevendigen, om dat alles wat eenigzins naar het ftyve ernftige zweemt ten eenemaal daar uit verbannen is. _ £5 zvn heden van verftand, oirdeel en die daar beneven ee ne ongedwongen welleevenheid bezitten, onder zich familiaar, dan is derzelver onderlinge vérkeerin» de aangenaamfte die men zich verbeelden kam Himne Familiariteit won! als dan de fterke band eener tedc-e en zeer eevendige vriendfehap; het onderwvs d-,r zulke vrienden elkander geevi leert ha zo wd zich zelve, als het Menschdom kennen; zy genieten m elkanders byzyn de zoetfte gewaarwordingen"hun" ne natuurlyke bekwaamheden ontlasten zich mee en meer van de kluifters eener flaaffche gewoome e zy ontwikkelen haare eigentlyke karakters, door' he afleggen van zeer veele beuzelagtige pligtplegingen we e een overb yfzel zyn van het'vooroudeflyk ge-' brink der bar.baarfche eeuwen. Welke deugdzaame zielen'zouden geen behaagen kSÏJÏ ZOdaa,liS1 fo°rt Van Eenzaamheid, of zich beklaagen wegens het gemis van eenige gedwongen eerbiedsbetooningen, wanneer zulks zeer rykK v«goed word door het onderwys, en de waare ach ing die men m een gemeenzaame omgang genieten kan f —- Weinige zyn nogthands bekwaam, om deeze Familiariteit waar van wy fpreeken, op den duur 'e doen ftand houden. Want dewyl daar toe een kring van Men chen word vereischt, cie in fmaak % oe' lens o.rdee en zeden vry na over een komen en een band van vriendfehap met elkander gefloten hebben d.evanden beginne af aan op wederkeerige achtim' gegrond was, zo ziet men ligtelyk, hoe. waarfehynlyk by de meeste Menfchen het vermaak, dat zy in Zders byzyn een tydlang genooten hebben , al len-s moet verminderen, naar maate zy gemeenzaam>r, en dienvolgens ook met elkanders denkbeelden en gevoelens meer bekend worden. 'Er behoort waarlyk veel toe-, om voor te komen, dat de zonderlinge verken rmg of vriendfehap der Menfchen niet in onverfchiiigheid verandert, en zy niet eindelyk te veel hebben ingepraat , om in elkanders byzyn nog langer een waar ;enoegen te kunnen fcheppen/ Dit gebeurd vooral >y onervaren Jongelingen, die nog vol vuur zynde en onderwerp nodig hebben voor hunne tedere gul! lart.gbe.d. Zy ontmoeten een kring van vrienden, .-eiker fmaak en denkbeelden met de haare fchynen vereen te Hemmen. Nu meenen zy allés gevonden LÏS ™ tot guiten eener nauwe vriend.hap en Familiariteit nodig is; zy geeven zich terend aan dezelve over; doch hunne vrienden zoeken ikd zmnelyke vermaaken, het verftand en de deugd ïbben met dezelve niets gemeens, dus is derzelver waande- vriendfehap flegts blinkend klatergoud en ord, door eene al te groote Familiariteit, reeds verooken, eer ze nog een begin had zullen neemen. Er kan geene duurzaame Familiariteit plaats hebben nder verftand en deugd; men moet daar tereven k de kunst bezitten, om zyne vrienden te beweet, dat deeze, zonder gemaaktheid , zonder zicK ve eenige dwang aan te doen, in hunne tegen- woor-  FAMILIE. FAMILIE-DACEN. woordHmid altoos even natuurlyk , handelen cn fprec- j ken afs of 'er niemant tegenwoordig was. De o' Jclykheid, door de verfcheidenheid van rang en il-'it inaevoerd, is de grootfte hinderpaal in dee- i zen Hierom vindt men de meeste Familiariteit onder he 'Gemeen, dat, ook in ryper jaaren het naaste *e»st aan den ftaat der natuur. Dit wi zeer gaarne . familiaar fehynen met zyne meerderen alzo het door {en' zotte beguicheling der eigenliefde, als dan deize ver gelyke waant te zyn. Wanneer het Gemeen onhoud? familiaar te wezen, gefchied zulks alleen ui , mistrouwen, doch by de Grooten daar tegen uit vrees voor gelykheid. De laatften haaten gemeenlyk alle ; FarnilMtHt; en fommige zyn zelvs bevreesd om zich e-ni-ermaate gemeenzaam met huns gelyke te Maaken Dus ziet men veele onder de Grooten , die, van'alles wat hen omringd, eene eerbied etsfchen, welke men wel aan hunnen rang, maar geenzins aan hunne perfoonen kan bewyzen, alzo zy veelal op meerder eerbied aanfpraak maaken, naar maate zy deSe minder verdienen. Andere, aan welke zekere ongevoeligheid of hartstochtigheid eigen is die maar a te dikwyls by lieden gevonden word, welke bewust zvn kt zy geene dienften van derzelver medemenfchen Éenoevem , laaten zich te veel wegfleepen door't geen Tv edele manieren, waardigheid, deftige houding en dergelyke meer, noemen, dat men in derzelver tegenwoordigheid niet te veel gedwongen zoude zyn, om ooit een familiaare vriendfehap met haar te houden ■Er zyn ook, onder alle rangen van Menfchen, zekere deugdzaame en zedige gemoederen, die zich altoos agter eene foort van wolk fchu.1 houden, en van welken het fchynt, als of zy begeeren dat hunne deugden en verdienften voor het oog haarer Medeburgeren verborgen zullen blyven. Deeze ziet men nooit in derzelver waare glans uitfehitteren; nooit worden zy familiaar met iemant, zy vertoonen, zelvs inde vriendfehap , zich niet gelyk zy met de daad zyn maar laaten zich flegts als van verre of in fchemerhcht zien. FAMILIE is een onduitsch woord, waar doormen «emeenlyk een Huisgezin, eene Huishouding verftaat, en waar onder alle de Huisgenooten zo wel Bedienden als de anderen zyn bevat; het hoofd hier van wordt «renaamd Vader des Huisgezins, waar aan de Kinderen en alle de andere Huisgenooten zyn ondergefchikt. Familia appellatione liberi quoque continentur, L. 40. ff. de verb. fignif- en L. IQ5- eod.Tit. Gemeenlyk ook beerypt men door het woord Familie alle die door banden van bloedverwantschap aan malkanderen zyn verbonden, fchoon niet een en het zelvde Huisgezin uitmaakende. . FAMILIE-DAGEN, is men in de famenleeving gewoon zodaanige dagen te noemen, welken onder ee' ne Familie, als tusfchen Ouders, Kinderen , Zusters, Broeders enz. zyn bepaald , om malkanderen doorgaands een of tweemnalen -in de week by beurten te bezoeken, en het middag-of avondmaal onderling te neemen. Deeze Familie-dagen of bezoeken zyn zekerlyk zeer gefchikt om de vriendfehap en genegenheid onder eene Familie aan te kweeken en te bewaaren; egter hebben zy ook hunne ongelegentheden en verveelingen, waar toe dikwyls het verfchil van humeur, beroep en liefhebberyen niet weinig toebrengt; men leeze om hier van overtuigd te worden den brief van FAMILIE-DAGEN". *m l S. in het I04ftc Vertoog van den geestigen Dener, welke Zedcfchryver zich in een volgend Verjog, dus over de Familie-dagen of bezoeken laat hoornDe oogmerken, waar toe men gezelfchappen aan* 3gt en by woont, zyn zeer onderfcheiden, fchoon ze 11e zich vereenigen in de gezelligheid onzer menselijke natuure volftrekt eigen, die wy niet kunnen atjggen , zonder tot eenev grynige Mifanthropie te ervallen. Deezen tragtendaar in hunnen geest,. oor affloovende bezigheden vermoeid, eenige uit- panningen te geeven. Geenen bedoelen met e verkeering de gelegenheid aan te treffen, om van erfchillende onderwerpen te hooren en te fpreeken, n dus kundigheden te verzamelen en mede te deelen. Anderen zoeken in de gezelfchappen den over- doedigen tyd, dien zy niet beter weeten te befteelen, op eene aangenaame en verlustigende wyze te 'erkorten. Alle deeze redelyke oogmerken loopen te ;ader uit op onderling vermaak met nut gepaard, zonler welk laatstgemelde een verftandig Mensch geen , rermaak kent; de maaltyden, die 'er bygevoegd grotten-, ftrekken om dit genoegen grooter en langduunrer te maaken. De eerfte gezelfchappen van deezen Aart, zyn buten twyftel, Familie-gezelfchappen geweest, en zy moten daarom met recht den naam van de oudfte draaien; en gelukkig in de daad is die Familie, welke in ïaaren eigen omtrek zich dit vermaak der gezelligheid tan verfchaffen. Wat moet voor Ouders, die het geuk genieten, dat zy hunne Kinders zien groot geworlen, ftreelender wezen, dan eene aangenaame overïenftemmende verkeering hunner Kinderen, eensdeels ay te woonen, en anderdeels te befpeuren! Wat moet voor Broeders en Zusters, van de tederfte jeugd met elkander opgevoed, eigenaartiger zyn dan te wenfehen, en zo veel in hun is toe te brengen, dat die naauwe band, welke hun famenbindt niet losgemaakt, maar met den tyd naauwer toegehaald wordt! Entevens te bewerken, dat hunne Kinders tot het gezellige leeven met hunne naaste bloedverwanten gewennen, en den ommegang met Menfchen leeren: want ^ zeker zyn de Familie-gezelfchappen de eigenaartigfte en gefchiktfte om ze in te leiden tot de verkeering met de werelt. 't Lust my hier den Leezer eene korte fchets te geeven, van de handelwyze die de Familie van V.. •, my zeer wel bekend, in dit ftuk houdt: zy beftaat uit vier Broeders die allen getrouwd zyn; geduurende den zomer hebben zy ééns ter maand Familiendag, welken zy niet zelden tot het een of ander plaizier togtje befteeden; des winters komen zy ééns ter week des avonds famen; en eiken avond hoeft hy, wiens beurt het is, het gezelfchap op te wagten, de beftelhng van 't geen, waar mede zy zich bezig zullen houden of vermaaken, in zyn hand; en elk dus op zyn beurt meester zynde, fchikt de verkiezing van een ander "ereedlyk in. Hier uit vloeit natuurlyk eene verlcneidenheid voort, die op den duur genoegen geeft. De een is een liefhebber van een kaartje; op zyn avond wordt doorgaans gefpeeld, de ander houdt veel van een vry en vrolyk gefprek, en by hem brengt men den zelven meest al over in allerhanden en aangenaamen kout, —— de derde is op 't leezen en wel mM n a zoa"  ï7Sa FAMILIE-DAGEN. ^Sï^t?^*^ Sevallen, en onthaal vffi-n heeft P mfUwfte .ke""g^ dat hy ge hP j ' • " de v,erde is een opjaagervar he loopende nieuws, en een Rechtsgeleerde zynde w 1 hy gaarne ook voor een Staatkundige dooSir dit is zyn zwak, maar men fchikt het in, al zpu^or dien enkelen avond het gezelfchap de gedaan e van SSVefiTg aan necme,j! ^föndeS s of fe?i In her 6 van hunn™ ouderdom Cït'" hec Sezel chap der Mannen of der Vrouwen Een recht vaderlandsch avondmaal wordt 'er Ké^td?^^ by betgeeven^n'dea vangen! d'en der welkomst weder te ont- veSenTvnf/r1 ^ voorkomen aan heb ik iLe2"' DocJh een en anderwerf neb lk getuige geweest van de opregte gulhartigheid en wezendlyke aangenaamlVbumbf verkering: want ieder heeft de vryheid om oP zyn avond ook buiten de Familie den een of ander te vraage " ^«f er ^lyk de voeglykheid dit zdvè aanwyst geene anderen dan de zodaanigen neemen & SJSSSSS1 bfk£nd. T ' Cn Wier ^« eezen dus mertP lllT ' 6 ^ der Peering niet belemmert. Meer dan zeven jaaren hebben zy dit on die wyze wnd gehouden: en nog nimmer heb k eenige de minfte verkoeling befpeurt ' g veelelS^^ want '"et Plaat! S„mffUWM de h°oöhoedaanigheden ien nut v"; ' wk Plyslyk> als bekkende om •en nuttig vei maak te bevorderen. Terwyl ik tevens meen tc mogen fteilen, dat de naauwe bétrUk n" waar in men wederzyds ftaat, eene meerdere ma te' van toegeevendheid eischt omtrent elks byzonderen i fmaak en verkiezing, dan in andere gezelfchapnen tot welker onderhouding geene Familie redens' \ vhX, ' rGn TT m men eSter> ™ ze draagfyk ?e vinden, fomtyds geen kleintje moet over 't" hoofd r SP *« »*» '-"ge vertellers van ontelbaai her Suften armbartige beUZe,Mrs> de doffe befd a fd 'J ^eeten by te brengen, noch een F houde,ftfet^T1 eenig°nde^erP kunnen uit- k iiouaen tieu men daar aan, dan fh zvn e;gen Familie o Van deFamdie-dagenkm men in veele op'zicl te et h zelvde zeggen, als van verre de meeste andèrc 4zèl t fchappen, die op eenen bepaalden tyd do reen b '" n paa d getal perfoonen gehouden worden, (ntd cht k SrS?*'1' ommetelliderove £ lyk de aangenaamheid van het onderhoud beftendi " te dat doen worden. Eerst gaat men 'er met er'S Pl r 5rKi1,UiS' d£SZe n^SS'dS oc ,„ tX êenoeSen vermindert, men verfchynt 'er fm- heid neemt de SEiSS.^' tWl °m FAMILIE-DAGEN. „ menipraakm de npwir.i,. , >> J-"- ia- „ vend gtezyn nier ï PPM kan' °m-recht !ee- » boe veele verheven^"dmkl^MWlflWt desS^r » dcrwerp haar S™r*» wegens dat on„ ^^ATA-^K*^^ tezwygen „ 'er uit opyhet hooien ge2e,fehaP bebaage, fcheidt „ merkin- rw™00,en.van eene zedenkundige aauafgebrooken door „ kwaalyk v^S^f^Smi^9' dat' wel üf „ der plaat, ^S^^^^SI^^l^^ „ ge bedenkingen d?P n ? ge,ZaDg- of Dlehtktindiden vbor SiW haast verwisfeld worgaat S^^ft»^ cleezeu ^ ^ een pS^ S^Ö een £ v ap ln den war °m eene Juffer te z^ ïïoo^f^^ * -t/of dattezeZ^o 'igtopmaaken K ;V]^ P5n fCeds gf2egde kan mei' •echtPheeft op ^StSX^tfggto eenig jrootere moeite van infrhn i„1 i '• i mede om eene :eg eene grootere na te t5f^t ^ y?t^' ik trekken dat geen zennT'pA Jn d,t ,20 ve»e uit te ■oor wLSfSSS^"^"?^ daar ^eel is men aan Vriem er ' veel !•n r n T ^Sa&n»ar noch meer aan zSl^n"" • -riete£z^h& ïnheid ftaan de te h o ii d r1 n adU'ng en toegene- ifdfpk i b'-'Jo^en te bevorderen; zo va'r zat van u worde pn u l,n„t> i-, , " oon iemant eeni-en t 7 1 f -Daar benevens 1 H flet in QfH« °P eene voegzaame wyze by''  FAMÏLIEGELD. FAMME. FANUM. by eene gunftige gelegenheid, zich vertoornen gelyk y men is, en zyn best te doen, om, m aleminzaamheid de Familie-bezoeken m dier voege te fchikken, j dat zy aan de reeds gemelde eindens der verkeering in 1 't algemeen, en aan die des ommegangs van Naastbe- % (taanden in 't byzonder beantwoorden. De gevallen c kunnen hier zo verfcheiden en de omftandigheden zo verfchillende wezen, dat de Leezer ons wel zal wil- t len ontflaan van hier regels op te geeven: terwyl wy s achten dat de algemeene aanmerkingen hier vooige- i draagen, aanleiding genoeg kunnen verfchaffen, om, ; naar'behooren, in zaaken van die natuur te handelen. . FAMÏLIEGELD, is de naam van eene zettere belasting, welke in het jaar 1715 in de Provincie van Bolland en Westfriesland provifioneel voor een jaai wierd ingevoerd, om tot eene proeve te verftr.ekiten, of men door het invoeren daar van in het toekoomende niet zoude kunnen doen ophouden, den reelen honderften penning. Ingevolge Placaat van den 28. Mey 1716, wierd dit middel op nieuw bepaald, um daar die belasting thands in Holland geene plaats meer heeft, zullen wy onze Leezers die meerder daar van gelieven te weeten, verwyzen naar het Groot Placaatb. jr. Dim U. 1006—1017. Reeds vroeger, naamelyk op den 23 Maart i/05, wierd 'er ook eene belasting onder den naam van tatnUiésM in de Provincie van Zeeland ingevoerd, die no- huiden ten dage plaats vindt, en beftaat 111 wee per° Cent van iemants zuivere revenues, t welkjaailyks onder éëde betaald wordt. In Gelderland, Friesland, Overysfel, benevens Stad en Lande, wordt onder den naam van Hoofdgeld, ook eene belasting betaald, welke men met recht onder de Klasfe van het Familiegeld zou kunnen ranglchikken. Zie HOOFDGELD. FAMME, is een Friesch woord afkomftig van het angl Sax. Jpemme Virgo, dat heden ten dage by de landlieden in Friesland, nog in die zelvde betekenis «ebroftt wordt. De woorden f mxm en fftttP nc ontmoet men ook dikwerf in den zelvden zin gebezigd, by den Fries fchen Dichter Gysbert Japix m zyne Rymlerye, als onder anderen op bladz. 5fea 'femte fto«6ttÉ fetótri/ Ijo! bcar tokrfotlicn Hb X^pMiïTll'Famnen^Scvn: 'ktOjfttpltW^Kkm tltb. 31*-'t U3 m bie 0ïttit bic/ bit ftM mn tah teoï fT -c CWÏÏ $ te» Ö? 8^tW$ mlJ Jfwnten M Wt EANATIC1, zie GEESTDRY VERS. FANUM, betekent eenen Tempel of Monument welk» ter eere van de Keizers, na dat zy vergood waren wierd opgerecht. Het is een Grieksch woord ni, «'.cv me1-eene éolifche digamma , n c Ook is het waar, dat men onder de Griekfche uratchriften verfcheidene voorbeelden van die vergooiingen ontmoet , dat naamelyk de naastbeftaanden van len Overleedenen, op eigen gezag hem onder het geal der Goden plaatzen. Zie Spon. Infcript. CX.IV. pag. 368. Reinesius, Infcript. CXL. clasfiq. 17■ Men heeft nogthands reden om te denken, dat Cicero het befluit daar omtrent, 't welk hy zo vast fcheen voorgenoomen te hebben , niet ter uitvoer bragt; dit kan men vermoeden, om dat hy 'er met meer in zvne Werken van fpreekt, en dat de Schrj vers die hem gevolgd zyn 'er ook niets van gewaageu. De daad van Cesar welke in die tyds omftandigheid voorviel, verfchafte hen eene menigte andere bezigheden, die waarfchynelyk hem geenen tyd overlieten om aan dit ontwerp meer te denken. Ook kan het zyn, dat door den tyd zyne hevige fmerte en droefheid geleenigd zynde, hy de oogen opende, en ontwaar wierd, dat daar hv 'er zich al te fterk door had laaten vervoeren, men hem met nog zo veel meerder reden zou b e fchuld i gen, indien hy 'er een zodaanig pragtig en vreemd gedenkteken van overliet. Zie over het Fanum van Tcllia, de verhandeling van den Abt Montgault in de Memoires des Relles lettres de Paris, als ook Middleton Vie de Ciceron. FARNOVIAANEN, is de naam die aan eene aanhang van dwaalende Christenen, in de zestiende eeuw werd gegeeven. Het was eigentlyk eene byzonoeic tak der Sociniaanfche Gemeenfchap pen, die haaien naam ont'eende van Stanislaus Farnovius, of FArNesiüs, die op het aanhouden van Petrus Gonesius, zich liet overhaalen om het Ariaanfche gevoelen boven het Sociniaanfche te fteilen : en, diensvolgens, beweerde , dat Christus, door het Opperweezen, of met gefchaapen of voortgebragt was, voor de Schepping deezer Werelt. Het valt zo gemaklyk niet te zeggen, •welke zyne gedagten waren over den Heiligen Geest : alleswatwy hier van weeten, is, dat hy zyne Leerlingen waarfchouwde oingeen Godsdienflig eerbewj b aan den Heiligen Geest toe te brengen, l id. Sandi- mBWot P- 52. Farnovius fchetdde zich, in den iaare 1568, van de apdete Unitrmsfen af, en werd gevolgd door verfcheidene Perfoonen, beroemd wegens hunne geleerdheid en aanzieulyken rang, aU N n 3 -v±A*'f  i?B<» FASCES. FASTL Mart. Czscïiomcius, Joan. Niemozovius, Stank en anderen Zy vormden, nogthands, geenen va SSSS??^aanhang- De -iBKl £ hetd hunner ? f^3"''1 gePaard' met °e bekwaan neid hunner Tvvistredenaaren, bragt veele hnnnf weder tot den fchoot der Geme'enfchfppen w verbaten hadden; een groot aantal werd vWfcoeid •F, door het voorzigtig beleid van Faustus Socm Üs weder overgehaald. Zo dat in 't einde, de gehec Aanhang van Farnovius, hun hoofd, die in 'liaa i6i4 ftierf, beroofd zynde, hier en 'daar verf, ek fvds hv t i 13 ^n Lat>'nsch wcord' ^t welk eerZ snLt R°me'7nen eenf, bngverpige Bundel van dimde rtX1T by miS Bylrs jonden, beteken, «e. De Stokken waar uit deeze Bundel beftonden waren vervaardigd van Olm- of Birken-hout ' Ubi fape ad languorem tua duritia dederis otlo / altdas htlores ulmeis affeüos lentis virgis. ■ Plaut Afin. III. 2. 28. Itfis qui tibi fubvetlabant rure huc vlrgas ulmeas Ib. II. 3. 74. Deeze Bundels plegen te Rome door GerechtsdienaaIZ' l°°J,Veden Van RcSeeringte wordè ged agen (trekkende ten teken, dat aan hun de magt was opgedraagen om met den Stok aan den lyve en met den Byl aan het leeven te ftraffen £ Dicmars ee,ykf0<"t,ee a*? Maonimque decus quondam Vetulonia getitit, Blsjenoi haec prima dedit prcecedere fasces tt juxit totiiem tacito terrore fecures. ' StL; ital. VIII. 4S4. De Burgemeesters te Rome hadden ieder twaalf zul ke Fasces of Bundels, welk hem in de maand van zvn Hegeenngsbeft.er, door even zo veele Gereci tdfe naars in eenery op eikanderen volgende, wie'e„ oor" gedraagen. Zo lang het TienmanYchap nóg in w2en ■ was had nog ,eder derzelven 1 del De Tweemannen welke het beftier over de J hedt^ j woon waren op te tekenen. DeWïrtd^S&S 8 A*:*»; anders genaamd P^fa%ê/J, zyndeToda ni d ge dagen op welke men zyne zaaken in^eenten ko ' b' t Z°fei'e\ Gn °P WÊ,ke den S^°"t de£ was" tc peileend om Vonnisfen uit te mogen ftSSP met deeze drie woorden geuit merdën - T £' ï d'' («fti lkSsef- pn?= firfmaanö/ wy gaan over tot andere benaammgen der- ^By de-Hbogduitfchen heet dezelvde Maand ^Sojmttrg j en wel volgens getuignis van Eoiniiartrtt.Cer.Mvp Cap. XXVIII. pag. 132- op goedvinden van KeowK* rel den grooten, e& OOk- dflS, VOlgtmS JbMOS 01 FEBRUARIUS. *7J3 *&amw, of, naar Kiliaan, ÏJomitKÖ voordee.-en n' Nederduitschland. De meesten denken, dat het i*„ 3m dat de Herten dan hunne Hoornen laaten vallen „ waar van ook de Griekfche naam ' of ?«a«en hunner jaardeelen te benoemen,- en al hadden de= Grieken zulks gedaan, dat niet waarfehynlyk is,maar veel eer, dat zy deeze Maand zogenoemd nebben, om dat ze ter eere van Diana de Herten (lachten j zie: Pfeiffer antiqq. Graec. Lib.I, Cap. 41-pag. 95-zo moest men daar uit nogthands zo ligt geen gevolg trekken,, volgens Keisler Antiqq. Sèptentr. pag. «$?. «ƒ• P- aventinus in SchkHNCK. ad Eginh. Vet. Car. Magn.pag,132. en Kiliaan leiden het af van horen, hooren , ophotren, dat is, defmere, ophouden, om dat dan de koude leènt op te houden. Indien dc koude volftrekt ophield ih Fébruary; zoude de gisfing mooglyk een-g. zins aanneemlyk zyn, maar thands is dezelve van.alle waarfchynlvkheid ontbloot. Grondiger komt voor het gevoelen van den grooten Leibnitz , te vinden in de Lettre Jur des Antiquites, quon vient de deterrer a Paris, gevocgt: voor het Specimen Glosfar. Cèltic. in de ColleBan. Etymolog. van gemelden Leibnitz, welke den naamJgjorawig/ontleent van den ouden Afgod1 Cernunnos, Kernunnos, wiens gehoornde beeldtenis, onder deKe'tifcbe Monumenten, in de Kathedraale Kerk te Parys. in den jaare i-7JI » opgedolven, en welken hy houdt van de Kelten , als der Heidenen Bacchus, geëerd te zyn, van wien by meent den jjjcmmtg zynen naam tedraagen, daarom dat die Volken in deeze Maand,- meer dan anders dronken de meesten Bacchanalid s vierden; zie Fabricius Bibliotheca Antiq. Cap. PTÏI. $. 16. pag. 256. Pelloutier Hifi. des Celtes,. en Keisler Antiqq. Sèptentr. pag. 3ÓEene andere, en niet niet min gegronde gisfing, vindt men by Eckhart, Francice Orient. pag. 409, willende JSonttmg afgeleid hebben,- van deHoora?n,by de Ouden zeer gcbruiklyk om hunnen drank uit te nuttigen fdat zy niet weinig deeden, de Duitfchers toen konden alles verdragen behalven dorst) op de Maaltyden en Feesten, welke byzonder veel in deeze maand gevierd werden: want behalven die gene-waar van we zo even handelden, hielden de Ouden,- zelvs ook de Romeinen, in Fetruary veele Doodfeesten of Maaltydèn, ter nagedagtenis en fpyzing hunner overleed en vrienden, zie Martin R'elig. des Gaulois, lom. II.pag. 289 SP fuiv. ]. A- Brand nieuwe Reisbefchr. bl. 104. Wat aangaat het gebruik der Hoornen in plaatze van Drinkbekers, het zelve was- by de meeste,.zo niet alle Noordfche Volken oudtyds zeer gemeen , van welke gewoonte-een'Beker, Poculum, by veelen den naam draagt van J&wn.. Zie Wachter GlosJ. Gernr. voc. %m Om niet te fpreeken van den vermaarden gouden Deen fchen Hoorn, in 't jaar 1639 m Jf™* levenden, en een diergelyken omtrent ter zelvder olaatze in 1734 ontdekt, welke waarfehynlyk oudtyd, St glen ander gebruik gediendhebben zullenwyorr* alleen by de Duitfchers bepaalen.- In deezer Bosfchen . hieldf zich een foort van Runderbeesten opv van uitfteekende.'grootte' en- fterkte-,. Uri, Oer, of Ur-OsJ>n geheetcn. Plin. Hifi. Nat,-Lib..VUL Cap. i^25e oc*  I.7** FEBRUARIUS. zilver heilagen, on dc r^mJ gfpolyst, n eenige opftaande Hoorn^gef^"t^aanw zing van een'Feestdag. Zie EckhSt lof cit la7^ c^]7Z£]\a ' deCZe maand ^™?»W, eerst op h ende deragtfte eeuwe, den naam van «SSkr SS ^fSu ttej;y94-ExoKLiiüsii;sa'4 ioe' x,,,,f zou hgtelyk iemant zwaafisheïd vinden om een Vorst zo verftandig, deugdelykVvroom al fxteke"GT„°^ °°r dC ^^nnen ons°wor at;iete,end, m de benaaming deezer maand te doei opzicht neemen, op de fchandelyke ge woon ten en al godsdienst der Heidenen, van hem cn de Sestóvl heid verfoeit Maar voor eerst zo blvkt nie da oee,e naam met ouder zy dan Keizer Karel h zelv deffift? £™7 Eginhart gemeld, nieuw UitgevenLa - fel e' i Tai' da^de maanden ten deels met Hre na ;i l Ke,zer.aan alle de .manden DuitIche naamen gegeeven: nieuwe, daar geen Di"tfche naamen waren , en de oude behoudend , daar zy Srketrr-dè 5? 'heeft d3fl dG Ka rel w e N nafmSgeeho°u^da tm dat'h/SuiSch"^7 T" *en ntTaS/T05 2Tm ïat"t!*> locris «omi- Fem tÏÏum ZT W*?" öff. m 1 / m '3-' martiuin £wjiwn4«0t5V Aprilem SS rv ' n aJm ■ l Augustum fe- wee ë, welke taal men fpreekt. En ifevef ™ welke Ln'S V na3Utt'«^e:beid dier gene, ' woiitc geen bondag durven noemen ir„ t-, ' oroote maakte ooWenn v,, V •, j'n lla;{ei- de ; FEBRUARIUS. ; ren: maar evenwel zyn ze goed, daar ze op Duitfchen bodem geteeld zyn. Zulks nu is ^mui<,/ gelyk nog nader uit het volgende kan blyken. $L df vin denwyby de Franken, Saxen en anderegebruikt te zyn vooi: W, ««fe-, y7y*, waar van veele oor beelden by Notkerus en 'Otfridus te vinden zvn als mede m het oud Pfalmboek, weleer beZll I ' Arkolb Wachte™, zi^SltZÏ^Sst^ reutonicum. En dit mag Frischius aanleiding gegeeven hebben te denken , dat Keizer Kakel den FebrlZ maand $omta genoemd hebbe, om de modde i-? flykige wegen, welke hem door fmeltende freeuw of ffi^^*-^^ het ^n moeTlyï n« ' e 00k de ^ Erud- Lijf. Nov A 1 1 758 m. Off. ^. 6IJ. Dan deeze tef^de fchtit ende moeten wy doen aanmerken, dat ^ %tZ Imhf algemeener beteekenis gehad hebbe e. gebru kt zy voot ford dus, fqualidus Anucidus, bttfl/Smt/ kan, zie ook K. Benson vocabularium Awlo-Saxon Dir r^S'/^'S afleidi"gvan '^Sm^St ■ us, \m \mal fordidus, onrein/ zich gemakkelvk laa ten vinden , indien men zich herinnert hoe vvV bo ven beweerden, dat fpn^fei afkomftig zy' vïffi en deeze van't Ènhfpurcus, onrein/ om de? r calta, de algemeene Feest der oude Heidenen in d'cl ze maand gevierd, ter zuivering enWÏÏSibe van alle zonden en onreinheden • en hef Zff waarfehynlyk, dat men hieraf £f%££S bv d AnU s«Pn";°egen> dat ^cze zelvde maand jy ae Angel-Saxen den naam droes van (Stnfiitnn^fi / SlïaSA/RVfteke^' by °"s ook oïdt^lS ,cns jviliaan , aldus genoemd , niet irelvk RPn« neent, van Koeken, §blïen) wel ie zy fe dief tvd mnnen Goden offerden, ook niet-eiut ur ' Iomjfs Tieren („ rr r n'et gelyk Wormius en S welke )A "fie"fu) 7™ de opklimming der .o. ne, welke in deeze maand met lieflvker ftrialen I e d?ef t enldryft ^ ***** begint 'e Ken aa .!/ "aai van t Hoogd. foren/ cohfpurcare, fter I ^^aU-te7^', bevui,en' -Igens ^ ^ « zolehk ben.) Zie ifv, nïf ^ \et. iianu. jS^jg, MJ/Wrw. G«W. Dü. ffl G£,  FEEST. ei Etymologie Ling. Gail. „ Sale Sordidus: lx gfSC* larb. Si***, fluim, ineptus, vel etiam fordidus, vide " Glosfar. med. &? infim. Grcecit. p. 1328." _ Verder is het byzonderlyk deezer maand eigen den ftfnihfce(03£ te ontvangen, dat is, eenen om de vier jaar tusfchen in gefchikten dag, ter waarneeming eener vaste tydrekening, volgens den loop der Zonne. De gewoonte van deezen dag in te zetten, is by ons zekerlyk naar der Romeinen uitvinding aangenomen. Dee;e nu voegden geenen dag by deeze maand agter |an, maat fchovcn 'er een tusfchen in, tusfchen den &3 en 2Aften dag derzelve, welken zy noemden Bisfextum Kaiendas, en hier van was het geheele jaar een ■Janus bisfextills geheeten. En dit opmerkende verftaat men eerst recht den naam van £rrjricMmaanÖ / (welken Kilianus ook nog aan den Februarius toerekent,) als mede dien van jèchnïïMjaar / want fchrithen is het zelvde als fchryden, uit één fpringen, loopen met de beenen wyd van eikanderen, ook van één zetten , naar de gemignis van Bscanus en Kiliaan, zie ook Grotius , de gest. Longobard. in prologomenis pag. 4: en hier van ergens voor of door Jchrikken of verfchrikken, fchielyk door een onverwagt geluid of geval beangftigd worden , wanneer onze gemoedfnaaren , om zo te fpreeken, als uit één fpringen. Dus is dan £tfcmtii> RtaatlÖ zulk eene, waar in twee dagen, die digt aan eikanderen floten, en onmiddelyk op één volgden, van malkander afgezet worden, door het tusfchen- in fchikken en fchuiven van een anderen. Van dit fchrikken hebben ook de fchrihfchocncn / zo als defchaatzen by Kiliaan genoemd worden, anders ook tcbabCïbmien of fcnnibcrünUDn geheeten, hunnen naam ontleend. Ten Kate," AanL II. Deel, bladz. 375- zegt „ om dat men daar mede, door het fchuinsch zydelings uit" flaan en fperren der beenen, fnellyk van plaats ver- fchrikt (dat is verfpringt) en voortfchiet." By de Noordelingen worden ze fcftrttfcftocil/ van fcijjnuen vaTicari, genaamd. Ten befluite voege ik 'er by, dat door H. Junius ook nog als een Hoogduitfche benaaming opgegeeven wordt betSfc&monat/ zender dat ik kan uitdenken, waar van dezelve oirfpronglyk zy, dewyl ik ïe&bc / ribbe/ costa, geenzins hier weet te pasfe te brengen, dan voor zo verre men zekerlyk by 't feestvieren zyne ribben gefineerd, en niet alleen wel gedronken, maar ook waarfehynlyk wel gegeeten heeft, zonder de ribben of harsten van 't geflachte vee te vergeeten. Men mogt denken, dat 'er reb-of rjebmonat ftaan moest,. indien niet dus de Lentemaand, en niet de Sporkel, genoemd wierd, en dat nog alleen by de Angelfaxen. Maar evenwel zal het mooglyk tebmcvtctt zyn moeten, van rebbe / ribbe / febris, kortfe, koorts, gelyk ook fommigen Februarius van febris hebben afgeleid. Zie verder ten aanzien van de Huishoudelyke bezigheden, die inzonderheid wat het Landleeven betreft, in deeze maand dient verricht te worden, ons Woordenboek, VI. Deel, bladz. 3.501 — 3504. FEEST, Feestdag, plechtige Dagen. Hier door verftaat men over 't algemeen, één dag, eenige dagen, of zekere kort of lang bepaalde tyd, welke in een huisge/in, ftaat, of maatfehappy van Menfchen afgezonderd is, met oogmerk om, geduurende dezelve, de één of ander zeer belangryke gebeurtenis, in 't geheugen te herroepen, of wel de gedagtenis daar van te X. Deel. ■ FEEST. 1785 vierCn 'Gemeenlyk word dien bepaalden tyd gebeezigd op zodaanige wyze, als overeenkomftig is met den aart der aandoeningen en gewaarwordingen, waar toe de bedoelde gebeurtenis heeft kunnen aanleiding geeven , foortgelyke op nieuw in te boezemen, daar aan voedzel te verfchafFen, en het gebeurde, door zekere ingevoerde plegtigheden, op eene verftaanbaare wyze uit te drukken. Het voorledene geeft onderwys aan 't toekomende: de herinnering van elke daad, waardoor in eenigerhande maniere de ftaat der zaaken is veranderd, kan den opmerkzaamen waarneemer leeren-, wat hy vaneen foortgelyk geval te hoopen of te vreezen heeft, als mede hoe hy zich als dan moet gedragen, en welke voorzorgen hy behoort te neemen, ten einde de fchroomlyke gevolgen van het zelve af te keeren, eene gunfiige wending daar aan te geeven, en elke gebeurtenis , zo veel mooglyk, tot vermeerdering van zyn geluk te doen ftrekken. Wanneer men in tegendeel het voorledene vergeet, dan is de ondervinding vrugteloos, en daar door word de Mensch buiten ftaat gefteld, om het minfte voordeel te hebben van 'tgeen hy reeds ondervonden heeft, of wat onder zyne oogen is gefchied. Het Menschdom had geen* langen tyd nodig, om deeze waarheden op te merken. Wel dra lieten eeni-' ge gelukkige gebeurtenisfen, diepe fpooren in het geheugen, na, van de voordeden daar dooraangebragt, en waar van de indrukzelen op 's Menfchen gemoed fterker of zwakker waren, naar maate zy op deszelvs geluk meer of minder invloed hadden: het kon niet misfen of hier uit moest de zeer natuurlyke neiging ontftaan, om de hernieuwing van gelykfoortige gebeurtenisfen te wenfehen. Wanneer deeze flegts fomwylen plaats hadden , deeden zy den Mensch hoopen, dat hy daar van nogmaals ooggetuige zoude zyn; gebeurden zy regelmaatig, of op zekere bepaalde tyden, en wierden zy vooraf gegaan door zekere bekende omftandigheden, dat is te zeggen, wanneer derzelver verfchyning te gelyk met een' bekende omwenteling der Hemellichten, of verwisfeling der Jaargetyden, inviel, dan moest de wederkomst van zodaanig tydperk of gelykfoortige verfchynzelen, en omftandigheden, natuurlyk de hoop en begeerte opwekken, om gelyke voordeelige gebeurtenisfen te zien hernieuwen. Ongetwyffeld zag men ze te gemoet met eene vreugde, geëvenredigt naar het goede, dat by eene vroegere gelegendheid daar door ontftaan was, en met te vas-ter vertrouwen, naar maate de hernieuwing van dezelve, tot hier toe eenpaariger en gelykvormiger geweest waren. Droevige gebeurtenisfen 'bragten in de gemoederen juist het tegengeftelde voort, te weeten droefheid, vrees, fchrik, of wanhoop. . Zulke voorvallen, die, naar een' vasten en geregelden omloop van tyd, gemeenlyk plaats hebben, gelyk ook de zodaanige, die altoos, op den meesten tyd voorafgegaan, verzeld, of gevolgd wierden van gelykfoortige'verfchynzelen en omftandigheden, konden van het Menschdom niet befchouwd worden als eene uitwerking van 't blind geval, dat nooit iets geregelds en gelykvormigs voortbrengt; maar het moest dezelven ten allen tyde aanmerken, als de uitwerking der wille en bet welbehaagen van een hooger Wezen, dat over alle wereltfche gebeurtenisfen met verftand, O 0 - es  Ï78 i*Sf?v£ï met een Feest, dat haare dankbaare vreugde we-ens ■ he voorledene, en tevens hun vertrouwe, op hetfc" komende moeste uitdrukken. Het vertrouwen van ' STveïSl7^^J0nd z^de> na~l he df r-n"S, m2t dG n0dige de,,fide"- te" einde ae 6oodkeuiing van- zynen Godlyken Richter te ver- : S£nh™ dVtarfthMh'k 6 h« vervoig te le r ge. . field, hy zag dat zyn' Broeder meer dan hy voorfpoc ! d.g was,- maar tn plaats van deszelvs deugden S to 1 en wieid tevens op zynen Broeder nvdi> en verhit 11v Be/^st, die alles alieen voor zichbeS welvaarTdie'ee^ *ÏÏZ*2?° ^ dan dè hoo'-moedii h ' geni£t' ve™eesterden zyn n%£mK 7 vermoo"te d£ezcn broeder, die ' wiens meerdere verdienften, en de blykbaare minst Ï,»S2& ï^^ftoode wraak getergd hadden 1 ;ebeurtenis was zeer bekwaam, o/oP e l te ff£ï!2£?^^ ee" Verdij fte m. Sn dóór zekert 'mg? daad diende wel, dat eTa»ten?s Snv^V™ boeted°ening, de treurige eaa^tenis daar van bewaarde, ten einde de herinnemg aan het zelve een-geheiligde les voor he N "o feftgfdftg, mogte worden. Mojes zegt ons daar van nie:--,  FEEST- ïfétf in rn« *efch:edl:undige boeken; naar zoudflti j ook misfehien, °uit deeze daad, die Feesten zyn voortgekomen , waar van men by de oudfte Natiën aange- , tekend vindt, dat zy, geduurende dezelve, met zo . ve»le tekenen van droefheid, de dood vierden van een' "doorluchtig Perfoon, die in de vroegftc eeuwen v/as gedood, gelyk daar zyn de Feesten van 1sts van Proserpina , van Adonis en diergelyke jfleèf? Dit-is enkel eene gisfing, welke wy niet hooge als zodaanig opgeeven; te meer, nadien de rouwklagten wegens de dood van Adonis en van Isr,, als ook de treurige plegtigheden by het Feest van Cerps en andere foortgelykeFeerte», eertyds in gebruiK, door de uitleggers der Heidenfche Mythologie, op eme gansch andere wyze verklaard worden. Eenige Godgeleerde Schryvers beweeren, dat alle Heidenfche Volkeren, hunne Fsesten ontleend zouden hebben van de Hebreeuwen, by welke Moses dezelve op Gods bevel had ingefteld. De beroemde Spencer heeft de ongerymdheid deezer Helling buiten allen twyffel aangetoond, en, zo wel uit het getuigenis der ongewyde Schryveren, als uit het verhaal van Moses zelve, klaar genoegbeweezen, dat de Atgodtfche Natiën, reeds voor de leeftyd van dien Wetgeever, Feesten hadden, ja dat men dezelve vierde by de Canaaniten en Egyptenaaren, lang voor de nakomelingen van Tacob de bekende Wetten, waar by hunne t-eesttkgen worden ingefteld, van God ontvangen hadden, en zelvs lang voor de byzondere gebeurtenisfen tot welker gedagtenis de Rerte^der Jooden ingefteld zvn. Zie Spencer, de legibus Hcebreorum ritmllbiis, Lib-LU. - Cap. ï. disfert. I. , , >a!s&i3 Het is derhalven veel waarfchynelyker, dat de Wetgeever der Hebreen, zich, in deeze voegde, naar een zeer oud gebruik, dat, reeds voor eeuwen, by alle Volkeren was aangenomen; een gebruik, dat aan de Tooden gansch niet onbekend was, waar aan zy zelvs gewoon waren, en welker affchaffing haar ongetwyffeld eenige fpyt zal veroirzaakt hebben. Moses deedt derhalven niets meer, dan het vieren dier Feesten op een bepaald voorwerp te rigten, en derzelver plegtieheden in diervoegen voor te fchryven, dat zy dienen konden om zyn Volk tot de kennis van den eenigen waaren God op te leiden, het zelve aan zynen dienst toe te wyden, het van den Afgodendienst afte trekken, de bewustheid van deszelvs volftrekte athanalykheid van dat Opperwezen in alle harten diep in te prenten, en het gezamentlyke Volk te overtuigen, dat de nauwkeurige naarkoming der Wetten van Godsdienftigheid, rechtvaardigheid, deugd en zuiverheid van zeden, welke van God zelve daaraan gegeeven waren, het eenige middel was om deszelvs 'tydelyk geluk en welvaart te bevorderen. Wy hebben reeds opgemerkt, dat alle Natiën of Menfchelyke maatfehappyen, van de allervroeglte tyden af, haare Feesten hadden, die altoos een gedeelte van derzelver Godsdienst uitmaakten. Wy behoeven de oudfte Historiefchryvers, de Dichters die nog ouder zyn dan deeze, en eindelyk de fchriften der Heidenfche Wvsgeeren of Geleerden, over het onderwerp hunner Feesten, de jaargetyden wanneer dezelve gevierd wierden, en de gebeurtenisfen, tot welker gedagtenis deeze plegtigheden waren ingefteld, flegts te raadpleegen, om ons te overtuigen, dat alle ümk- FEÊST. 178? (ektn een 2%êt duidelyke en bepaalde betrekking heben tot de onderfcheiden jaarlykfche omwentelingen er natuur, tot de op elkander volgende jaargetyden , n de inoogfting van verfchillende voortbrengzelen es aardryks, welke voor het Menschdom aangenaam if nuttig zyn. Zy moesten nogthands by het een es nder Volk verfchillen, naar maate van deszelvs byonder karakter en leefwyze: dus waren de plegtigïedcn by fommige ingericht, naar den aart van eetj >mdwaalend en gansch niet arbeidzaam Volk, dat in Ie Veefokkery zyn geheel beftaan vond; andere wacn die van een krygshaftig Volk, dat van den roof eefde, en geen grooter geluk kende, dan buit tehasen en te overwinnen; de meeste nogthands waren 'efchikt voor Volkeren die zich cp den landbouw toeeiden, voor welke dienvolgens de verdeeling van iet jaar, iu onderfcheiden faifoenen, zeer belangryk ivas, nadien deszelvs geheel beftaan daar van afhing. Ook zyn de Feesten deezer laatften het talrykfte, door de overlevering meer byzonder aan ons bekend geworden, en die ook zeer waarfehynlyk by het Menschdom eerst van allen ingefteld zyn. De bloemryke Lente, die de flaapendc natuur; mt haare fluimer opwekt, en, alle leevende en groenende wezens, met nieuwe kragten fchynt te bezielen, by gevolg zeer gunftig en aangenaam, beide voor den Akkerman en Herder, boodt zich aan als het eerfte onderwerp van dankbaarheid jegens den Hemel, en verwekte een' zeer natuurlyke blydfchap onder alle klasfen van Menfchen. De Zomer, die de kruiden en graanen tot rypheid brengt, en dus aan Menfchen en Dieren het noodwendigst voedzel tot haar onderhoud verfchafte, boodt, na geëindigde oogst, de wettigfte redenen aan, om der Voorzienigheid te danken, en met billyk vertrouwen op Gods vaaerlyke voorzorg te berusten. De Herfst, die de¬ zelvde dienst verrichte, met opzicht tot de boomyrugten en boven al de druif, die zo een' fmaaklyke drank voortbrengt, wélke aan veele Volkeren, die van zeer oude tyden af het gebruik daar van kenden , een broti Teworden was van vroiykheid, en om de moeijelykheden des arbeids en alle zorgen te vergeeten, moest noodwendig het gevoel van dankbaarheid in den Sterveling ten fterkften opwekken. ■ De genoemde Jaargetyden booden hem dienvolgens de natuurlykfte gefesenheden aan tot vreugde, en tot het vieren van Feesten , ten einde den Hemel voor zyne beweezen weldaaden plegtig dank tc zeggen. EindelyK was ook de Winter,dieeen einde van den arbeid maakt, de ganfche natuur weder inftuimert, en den Mensen tot de rust uitnodigt, een al te merkwaardige omHandigheid, omniet wederom zyne gedagten op ac Voorzienigheid te vestigen, welke voor hem zorgde, en om tevens te herdenken, dat by aldien d t taifoen te lang duurde, de Mensch als dan ellendig moeste worden, en ten laatften, by mangel van onderhoud vergaan zoude. Erkentelykheid wegens het voorleedene, eenige ongerustheid voor het toekomende, he verlangen om de" lieve Lente te zien herbooren worden en de vrees dat dezelve buitengewoon lang mogte ukblyven, moesten aan dit Feest noodwendig iets Szetten, dat van alle deeze verfchillende gemoeds* beweegingen eenig kenmerk droeg. De dankzeggingen gingen dienvolgens verzeld met fmeeiungen. Hiet  i?8S «EST. melfchen Vader, en verföi rÖ g r " zynen he" gegronde hoon dat „ u ,n zulks al ^ zamen wélen nog J^gef ceelaS7^'daaden/aS het °^ereenige overdenkingenS,»' .*« daar vrees en wantrouwen ufdéS^h^'ï T boezemen: dus moesten ook v„ P- e, k?nden Ip" Wanneer wy zeggen, dat de hernieuwing der laar getyden aanleiding gaf tot zekere ï?Zl ö f, J ? zonferheid dra^WÏÏ zTefi^So ^ beelden uit re Hmhi. opgenoemdedenk- oeemen uit te a ukken, dan waagen wy geene Insfe gisfingen; want bet is zeer zeker V i ? A Volkeren Feesten zyn geSd welker'oiff ^ onze kennis is gekomen W rfS.\W$ tgeen tot den van dien cfc^.feSr^£^# he, naar den letter genomen, rièJ^S'ffi7 fcbapen mengelklomp van fabelen, op everd die nauw" lyks eenige beteekenis fchynen te hebben, doch aTj een dichterlyke en verbloemde uitdrukking van de , onderfcheiden op elkander volgende jaargefyden be Jflp tyden, van het J^US^E. « **^Z^™^J>° dus.geene an- J ten en dieren IKÏwaïeS%JKS£«? C krygen, hunne vrugtbaarmaakendKoeóntvan" ï gen , en aan de voortteeling arbeiden n L met de fefei, van Ceres de ÓodS dTT~ ' f - » als met koören-airenSrroïd^S^lS^-ife' 21 zomer, als de tyd der "1 „„^ Cn,^waa.r toe de — Eveneens SrSlS?tólG» vaXS^ Sf lh Reling der herfstvrngten" % ;£ wyns. En zouden dan eindelvl- rV, C j- , dc re dogter-PaosERPÏ^ heef verïóoren ' ra] van Adonis beweenende W f ü'de d°°d ci' Atis bejammerd, en Isis in Sro,et ver}les va" zjf wegens de dood van OsxL ffiMS gedomPeld ke 2o veele ^^d^S^fViié^ ^ ^ te" eenen doodlyken flaap fchJn"t1^ïlffi^ffS'S d''e vvasfen hunne groeibaarheid beneemén /„ , de ge" 20 de voortteelingskragt bcemmeT ~ 'i de dlei'en °P welke zich ^^^TS&^S^S!6 t der verre weg van onzen aardkloot verwydèrt ^ ^' °p met Saturnus die zyne kinderen ve-Hh l 7 -h nisf nebeeld des jaars, dat, na Smen£ ï het zin' do° Voortgebragt tebébbe'de vSffhe?^^ -yd kon' tegen houdt, en een gedeelte vernU' »Ue LSn?^l^#|eS« FEEST.. telkens nieuwe^wffien uhTTh Waar in men lenigheid, had ontv nge ' ' de haaden der Voorzegging was Weï^ff^&^^^•,,nen dank* halvendefeto3der vilw Vlerde men> beandere by elke nieuwe Ml,ng '7de,n' noS wederom meerderden zeer aanmerkend ' roe 6226 Feesten ver" te verbeelden, dat oól ^ 2ich begon haare invioed had E uielk werHP- ÏH?dere da&™ der Planecten toe-ewv,? W i d ,ed« dag aan ééne fchouwd, h^SfJrkfJ^' aU G°dhedenbe^en ter e^5 S?£fWe die derhalven de bygelooWH ei i J g Vlerde- Het was Sterren, die to7eei der aanbidders van de fte aanleiding gaf £"lgte Van ^leringen de eer- ■ 'uchS Sef door=f de dïenften die zy aaii hunnpTÏergrootedaaden' xakomelingfchap hadden beweïze? f n°°ten e" het )nttrekl,en wilde, tot dc , f ' ^ vergetelheid ^ven, zou het ge'al dï ff 5 " JGoden had verlagen van het jaar eindelyktetf" dat der gewoo"e .'en men «^^«3^^ ^ gCgaan' in' ïng en aanbidding in een 7eIvdeTei'pen van veree>c Dichters vonden wel £ ,meenigd had. A'edenis der Helden en n !• dd' om de ge^eeuwigen iggjf jf ,jf IofV •engen, dat zy van de ve fri.f f afereel aa" tq aar aan zy perfoneele e?»enr » Cnheden der natllur. Schetst hadden! waïr ui^JP^M^eeve< *g moest ontftaan, welké ;n i ^^'S d,'e vérwlf' gie gevonden word. Bh 'nde He'denfche Mvthoke historie, en der «Stfr^n!ffl8^v« i hunne de ,gde of^i fdfnis Va» Menfchen, die "'den, verfp?eidde ove / ^ ?aren beroemd £0. den van dieir ^ïfeW^ wen volftrekt niet kon h, t woIk'door welke het vs voor de nS^UO^*9^ Cn het viel 'eimzinnigheid daafAn fe ZCer bezwaarlyk, de ïehalyen deeze , r i dooi'S'"onden. S der ^foW. WS^^ omwente, ™,de perfoonen , die el't óm h^ VaD/-fiD^ be. duchtige "aam verwfer 1 ve daaden era ? der Goden geplat t alfr ,Ven'0,8e"s den Jelyk metdemLten d'er lP e" aansebeden, en **> van tyd ftVhtfÈSl^ VGrée» ■ len ftaat der Menfchen, '"^^"«enisfen, welbeden , of te Twat'ên -e e^Maftrc:baPPyê" of ÏEgheid der sS&J^^r,mGodl ce!ebeweegredenèf/ !S\e°"d ab'er in te,ke^ "euw te vermeerderenT en ƒ ?UDner Achteren pntmoetfe daarin tl^WrSteW :ich te oeffenen. 2y vermen^?awe.voorwerpen e nogmaals met zodiani^p n Sebeurté-" .geestige z/aSbeelS&^if ^.^^ 'gt hadden. Het dom e. 7? ,6en! a;°m vcr" eeze poëtifche verteilinL'g ge,S0vig vo!k "™ : daar i„ toereikende Sp de" ietter aan' •onderbaarlyke te viSen °)m Zyne zufit voor « Godsdiensts zich Sr ^?y' ¥ "htei']y^PM Ugt plooide w ±eze, °ferfcbeiden ^ uc- Wfi men dezelve wel dia over-'  FEEST. overlaaden met vreemde plegtigheden, die voor de Ste S^ftaanfaaar waren , en waar van.de waare S£ alleen gekend wierd door het klem aantal Menfchen, dat in die geheiraenisfen was ingewyd,. welke de Priefters zorge droegen, aan de ganfche werelt niet te openbaaren. Het gemeene Volk heeft van alle tyden eerbied gehad voor gehennemsfen en het wonderbaare, en de Priefters oeftenden over het zelve fteeds te grooter magt, naar maate zy meer voorzien waren met zulke duiftere en bovennatuurlyke voorwerpen, om daar mede deszelvs bygeloof beezig te houden. Wy zien ook m de daad, zelvs by de Christenen, dat zulke Leeraars, die hunne leerftelzels met duifterheden omwikkelden, en ze daar door onbegrypelyk maakten, van hetligtgeloovig Volk altoos meest geagt wierden. Behalven deeze zugt voor het wonderbaarlyke, is de groote hoop ook zeer geneegen tot het bywoonen van pragtige vertooningen, van Feesten die verzeld gaan van veelerhande plegtigheden, al kan het ook de reden daarvan .niet begrypen. De Heidenfche Priefteren wisten zich, van deeze neiging'des Menschdoms, tot hun oogmerk zeer listig te bedienen, waar aan zy ook bykans hunne geheele achtbaarheid en gezag verfchuldigd waren. Het gebruik van luifterryke vertooningen , en zeer vlegtigQ Feesten, is, by domme of ongeletterde Natiën, zelvs noodzaaklyk: hier om zien wy dat alle Staatkundige Wetgeevers door uitdruklyke wetten zodaanigen ingefteld hebben; alzo by diergelyke Volkeren, een' Godsdienst, zonder groote pr'Sgt en toeftel we! dra haare geheele kragt zou verliezen, om plaats te maaken voor de gevaarlykfte buitenfpoongheden, zo in het ftaatkundige als in het zedelyke. Men moet in deezen een zeer aanmerkelyk onderfcheid maaken, tusfchen de Heidenfche en Mofaïfche inftellingen. De eerfte waren in allen opzichte duister en zinnebeeldig, zedert de Dichters alle natuurlyke beweegredenen tot het houden van eenen openbaaren Godsdienst, met hunne fabelen omzwagteld hadden; alles was daar in overdekt met eene donkere floers, die men voor het ongewyde oog van den gemeenen Man nimmer afligte, die daar beneven uit zulke Feesten ook geenerhande onderwys trekken koude, nopens den waaren aart, de eigenfchappen, en de wil van God, en even min aangaande 'sMenfchen pligten en toekomende verwagtingen. Moses ftelde daar tegen niet ééne Feest-viering in, zonder de reden daar van nauwkeurig aan te wyzen, zonder dat dezelve tot leering en onderrigting diende, en elk byzonder Jood gemaklyk weeten konde, welke gebeurtenis daar toe aanleiding had gegeeven, en welke zedelyke gevolgen daar uit moesten afgeleid worden: er was derhalven niets zo geheimzinnigs in dezelve, ot elke Huisvader kon, en was zelvs verplicht, daar van een uitlegging te geenen aan zvne Kinderen. Wanneer diensvolgens het JoodfcheVolk tothet vieren van eenig Feest' byeen kwam, wist ieder byzondefperfoon de oirzaak en het doel van het zelve, en kende de betekenis van alle plegtigheden , welke daar by in acht genomen wierden: dit alles ftrekte om de Godsdienftigheid des Volks te vermeerderen, om dankbaarheid jegens God, onderwerping aan zynen heiligen wil, en gehoorzaamheid aan zyne wetten, in te FEEST. boezemen; als mede om de noodzaaklykheid der deugd, de afichuwlykheid en het gevaar der ondeugden, keubaar te maaken. Hier door kon het Volk tot eenen vroomei wandel worden opgeleid, terwyl intusfchen ook de glans van uitterlyke vertooningen, de pragt waar mede de eeredienst van God verzeld ging, en de Majefteit der plaatze alwaar zulks gefchiedde, de gewoone fmaak des gemeenen Volks voor grootfche tooneelen, ten fterkften ftreelde. Wat de eerfte aanleiding tot de Feesten der Jooden aanbetreft, behoeven wy niét te twyffelen, of dezelve waren genoegzaam dezelvde als. by de Heidenen. De onderfcheiden faifoenen van 't jaar, de nieuwe Maanen en het begin des nieuwen jaars, verfchaften al te zamen , gelyk wy te vooren reeds opgemerkt hebben, aan elke Natie toereikende oirzaak voor plegtige eerebewyzen aan het Opperwezen. By deeze voegde de Wetgeever nog verfcheiden andere, die,, ten opzichte van het Joodfche volk, zeer belangryk waren; te weeten alle aanmerkelyke gebeurtenisfen, welken eenen byzonderen invloed hadden gehad op de bevolking, de Staatkundige en Godsdienftige gefteldheid, en op het behoud dier Natie, gelyk mede op haare toekomende welvaart, de flaverny waar zy in Egypten onderworpen was geweest, haare verlosfing uit.dezelve, de verkondiging haarer wetten , haar vcrblyf in de woeftyn , en eindelyk haarebezitneemingvan het beloofde land. Ieder deezer gebeurtenisfen wierd telkens in 't geheugen herroepen door het een of ander Feest, dat dikwyls op meer dan één onderwerp doelde, doch welker onderfcheiden betekenisfen, al te famen zeer duidelyk wierden aangewezen. Men las als dan, uit de heilige boeken, in.'t openbaar, en ten aanhooren van het ganfche Volk, de gefchiedenis van zodaanige daad, waar van men het geheugen vierde; ieder Huisvader moest dcelve aan zyne huisgenooten verhaalen, en hen de zedelyke gevolgen daar van voor oogen houden. 'Er is nog een' tweede overeenkomst tusfchen de Feesten der Jooden en die der Heidenen, namentlyk, dar dezelve altoos Godsdienftige verrigtingen waren. By de laatften had ieder Feest zyne betrekking op de een of ander Godheid; by de eerften leideden zy het gezamentlyk Volk op tot de kennis van den eenigen waaren God, en om op zyne Voorzienigheid te vertrouwen. Ook nog eene derde omftandigheid duidde zekere overeenkomst aan, tusfchen de Feesten der Jooden en die der Heidenen; te weeten, dat dezelve al te'famen, uitgezonderd flegts in één geval by de Jooden, en in zeer weinige gevallen by de Heidenen, dagen van vreugde waren, op welke men den arbeid ftaakte, en geduurende dezelve, alle andere beezigheden aan een kant zette. Die dagen waren altoos toegewyd aap rust, plegtige maaltyden, mufyk en dans, met dit onderfcheid, dat het den Jooden, door uitdruklyke en geftrenge wetten, was opgelegd, om als dan van hunnen arbeid te rusten, terwyl byde Heidenenover 't algemeen, die rust niet was voorgefchreeven door eenigerhande wet, maar enkel het gevolg was eener ingevoerde gewoonte, en dienvolgens niemant, om zvnen arbeid, gelyk by de Jooden, op zodaanigen tyd, "eftraft wierd. By dit onderfcheid kan men een'tweede voegen, dat zeer gewigtig en opmerkelyk is; te O o 3 wee-  1 FEEST. YfVr ' dat "ad;'en bY h« Joodfche Volk geane Val f,he Goden het voorwerp van deszelvs aanbidding er van hunner Feesten waren, men 'er dus ook geene wulp fitte en dartele fprookjes nodig had, ten einde aar ffih fnffi verP?aken. °f «ever aan de fchande' lf£S?$?SÏ$?Aeb eem'g Sez% by te zetten, gëlyk onder dé Heidenen gefchiedde, alwaarhetvoor beeld der gewaande Goden, tot welker gedagtenis die Feewn waren ingefteld, mitsgaders het verhaal van derzelver Ontuchtige bedryven, haare aanbidds als waare oevoegd maakten, om de buitenfnoorigheid en ongebondenheden, ten tyde der plegtige Fusten tot eene allerfchandelykfte hoogte tedryven;alhet welk ten aan der Jooden ini ,aats kond hebben, om dat zulks ten eenemaale ftrydig zoude zvn geweest met de betaamlyke plegtigheden van een vierde. ^ " eére van eeu heiIiS God De dichterlyke geest der Heidenen, deedt hen een' SSE?S ge7,e liedGren 5,1 lofzangen 4o?hS. KèfeïÖS1^ Waai' in z-v de onderfcheiden dènfóóin^ 'f\' f weze!ltIyke perfonaadjendeede i vooi komen. De Lente werd daar in vertoond als E^JSSI1^ Wi"ter a'-s de Tod de Imrm aWnH. , 'mel,nS haarCr *h°°»»eid en vrugt1 aanmakende vermogens. V&jtfs, Cvgele en Isis ïiSiS^^f^e01* de Natuur, wanneer v n ^ ïe V ^^!é^ Bioeme» der lente, van de yke Koornhalmen des zomers, en van de owrvloed.ge Vrugten der herfst, en naauwlyks iet anders vertoond, dan een treurig toneel van tadeloo "e Boomen, cn verwelkte Planten. Het Volk deeze zin nebeeld.ge verdichtzelen naar den letteropneemende vierde op de treurigfte wv7e j "f'^menae, de dml rfor ÏmuiËi- , y ' e,n:Se dagen agtereen, ae dood der gunftehngen van die Godinnen en dè Pnesteren de Hgtgeloovigheld van het Volk Tn' deezen *éïS k0,I!tende' hfe,Pen het z'elvè doo? zekere KSS'teJ* nietdaH~> droefheid en wam- Men had by verfcheiden Natiën een wezentlvk i doen egter zeer verward aandenken , bewaard van de Zondvloed, èn eenige vermenen ,w j , tëè? Verft-Wftftrflw*. £ ^'mengden dat aandenken 1 yk c-verftroomd hadden, waren afgezakt. _ Het d tóSfiJf é?Ö4È veïon^'d" m0ÊSt hC1- ^ "oik de we^S « S^ ^"f zeide me» had de wSef b?I: r oogt en dedooden wederom bezield dat i te ^ 2 ' haare aannadering de Ue/^e Tp^ ' \z°u m> en ! de ganfche i&RS, ffijfeSf ^ffi*' m£ b verwarden de PoeetS de ïï&o&? va'S * FEEST. ■ mëene Volk', doendé deszelvs «hnfa , j , gen op de b**mtj£^*S*£ «ndagt vestidie op zodaanige voorwerpen * leid™ P * T ^Mos^S wte^ ^^warT ^ rouwe hehoorde te WP n ' °,k een tvd van duidt peen ppHcni-foi-«„ 5 6'-iyivui.szeivs naam aan- eene reeds Sêób^^S^^SSS^ *?* «**s oogmerk was een? eSlee^m 85 m™ des- jaar, weldaS v« den ^d^* ^ SeheeI gewis meer dan ééne wettigei Sentenhf°ten' te béfchuldieen mnf F *ta' om zldl ^m^V^lXlZ^van Tten' zondig misbruik der goederen nff H ' en.,Ta\ee1 openbaart belydenis vA ° o*,de ",f « ?.?d ™SJom door .«efffeS. «M,,™ , LÏSf"' ?! f* S waa, « zlch hK J„fco?Stï|\S; rast en vrolykhad. Het i no. S.'j ' ™ ™ren va" te belette,,, d,t een «175 ^/?"** Ito™,, W«4 Zich tt op 4e Ja|« van algemeene byeenSeThet ndedeeje K» ï?LK*f >™"ïlt, te» ™Se„s van 21d ï, i^C, ÏÏ^'t $ ' ze-  FEEST*.. FEEST. V9i zeden en Behoeften des Volks, zo veel mooglyk te verbeteren. Sommige groote Mannen hadden dienvolgens Spelen ingefteld, volgens welke de jeugd zich oeffende in al 't geen dezelve tot de jagt en den ooi; log kon bekwaam maaken; te-weeten zodaanige oetfeningen, die kragt, vaardigheid en fnelheid vereifchen, en hpt lighaam aan den arbeid, aan vermoeiHngen , en zelvs aan fmerten konde gewennen. Het worstelen, vuistgevegten, rennen, fchyfwerpen, de kunst om de fpies te werpen en met pyl en boog te fchieten, te paard ryden, en vooral om de oorlogwagens wel'te-mennen, waren op alle Feestdagen de gewoone fpelen, en de zulke, die daar in byzonder uitmunteden, verkreegen gepasteecrebelooningen. Men oeffende ook de geest en 't verftand, en gafinsgelyks eerebelooningen aan hen, die ia de poine, weupree- kenheid en hiftoriekennis best voldeeden. Tot welke hoogte van volkomenheid, moeten niet de kunften by die Natie zyn opgeklommen, welke het middel hadden uitgevonden, om de aanwas derzelven in deezer voege.te bevorderen; by welke een ieder uitgenoodigd wierd , om zyne geest- en lighaamskragten te oeffenen, door eerebelooningen, waar mede alle de genen vergolden wierden, die boven anderen in elk byzonder vak hadden uitgemunt! En hoe verftandig waren niet de inftellers van zodaanige gebruiken, die deeze nuttige en leerryke oefteningen do plaats deeden bekleeden van de ongeregelde buitenfpoorigheclen, welke anders wel ligt het eenige vermaak der Volkeren, by het vieren hunner plegtige Feestdagen, zouden geworden zyn! . Waarom-zyn by de hedendaagfche befchaafdo Natiën , die om haare wysheid gepreezen willen zyn, en vooral by de-Christenen, die nog meerder voorzorg tegen de fnellè aanwas van het zedenbederf behoorden te neemen, dan de Heidenen deeden, ds Godsdienftige Feesten insgelyks geene dagen van nutte lighaamsoeffeningen voor het gezamentlyke Volk ? waarom ziet men by ons geene gelykfoortige fpelen ingefteld als weleer in Griekenland, die-het bekwaamde middel aanbieden, om zo wel de gaaven des verftands, alsdes lighaams , tot meer volkomenheid te brengen ? , Zodaanige inftelüngen zouden tot de• befchaaving van het, by ons maar al te - onbefchaafd, Ge-meen, oneindig veel kunnen toebrengen, en het zelve aftrekken van de heiilooze gewoonte; om de Zonen Feestdagen in kroegen door te brengen, en zich aan dronkenfehap over te geeven. De Feestdagen zyn, zedert eeuwen, by de meeste Christen Natiën, dagen van ongebondenheid, die de zeden meer benadeelen, dan dat zy, volgens den aart hunner oirfpronglyke inftelling, de Godsdie-iftigheid vermeerderen, en te gelyk de zeden verbeteren zouden. Het misbruik dat men daar van ziet maaken, geeft tot deeze vraag zeer natuurlyke aanleiding: waar in beftaat deeigentlykenuttigheid der Feesten, en, ware het niet heter, uit hoofde van het misbruik 't welk daar van gemaakt word, die alle af te fchaffen? Twee foorten van Menfchen doen déeze vraag, de Ongodsdienftigen, en de hedendaagfche Staatkundigen. Nadien alle Feesten oirfpronglyk ingefteld zyn ter bevordering van den openbaaren Godsdienst, is het juist geen wonder, dat de haaters van dezelve gaarne zouden zisn, dat alle plegtigheden op eenmaal af.e- fchaft wierden, die het minfte kunnen toebrengen omden- Godsdienst te bevestiger; , en de beweegredenen die-tot de eerfte. initel!ing van ziilke Feesten aanleiding gegeeven hebben,, geheel aan de vergetelheid over te leveren. Het is hun gansch niet onbekend, dat de Godsdienst by het gemeene Volk wel dra in onbruikgeraaken zoude, indien, ter bevordering van dezelve, geene Feestdagen en andere openbaare plegtighe; den, waar in de. menigte behaagen vindt, hst zelve-" geftadig daar aan herinnerde.. Zy liep geen minder gevaar by een groot aantal andere Menfchen, die zic!r zelden of ooit met Godsdienftige zaaken,. te midden hunner huisgezinnen, of in de ftille eenzaamheid bee-zig houdende, alleen door het gebruik der gewoone Feestdagen kunnen worden epgevvehrom God te dienen, of de noodzaaklykheid van het Opperwezen te_ eeren met gebeden en dankzeggingen, in hunne gedagten te herroepen. ——— Wanneer men nu, met alle redelyke vernuften , als eene ontegenzeggeiyke waarheid aanneemt, dat de Godsdienst een wezentlyk vereischte is, ter bevordering van de gelukzaligheid der Menfchen, in elke ftaat, rang, of betrekking waar in zy zich geplaatst vinden :■ dan. is de vraag» of het wel mooglyk zoude wezen, om in degemoederen van verre de meeste Menfchen, de Godsdienftigheid te bewaaren, zonder weeklykfche, of ten minften dikwyls herhaalde plegtigheden , waar door zy worden byeen geroepen om dan God te dienen, en voorts in de waarheden, die voor de rust hunner zielen zo heilzaam zyn', te worden onderweezen, als ook op eene gepaste wyze te hooren fpreeken aangaande de volmaaktheden van het oneindig Opperwezen, onze betrekking tot en algemeene- afhanglykheid van denzelven , de pligten die ons daar door opgelegd zyn, wat zynen heiligen wil van ons eisebt, cn wat wy van zyn' rechtvaardigheid en goedertierenheid te vreezen of te hoopen hebben? —;—Zouden wel ooit de Man en Vrouw van de zogenaamde tcn ton, die haast nergens anders aan denken, dan aan hunne tydkortingen, vermaaken , huisfelyke beezigheden, driften en intriguen; zouden veele Kooplieden, Kunftenaars, Winkeliers of Handwerkslieden, die, zich byna met niets anders bezig houden, dan hunne kostwinning; of zou de Boer, die den ganfchen- dag ploegt,-zyne vrugten infamelt, of met andere foorten van arbeid beezig is zouden alle deeze wel ooit naar be¬ hooren' aan God denken'? zouden zy een gepast denkbeeld kunnen hebben, aangaande het almagtig Opperwezen? zouden zy wel eene redelyke Godsdienst onderhouden ?'of zouden alle Godsdienftige- gedagten, binnen weinig tyds, uit hunne ziel verdwynen, by aldien niet zekere bepaalde dag in elke week hen yan hunne beezigheden aftrok, en zy op een' gefchikt»plaats by elkander kwamen, om zich, gezamentlyk,eenige uuren lang, alleen met de waarheden en plichten van den Godsdienst beezig te houden? Neen voorzeker! en, zonder dit hulpmiddel, zouden wel dra een overgroot aantal Menfchen in de diepftè onkunde, en algemeene vergeetelheid ten aanzien der belangrykfte waarheden nederzinken. Men moet derhalven, of de noodzaaklykheid van den Godsdienst ontkennen, en deeze kan niet ftaande blyven, zonder de gebrtiiklyke en vastgeftelde Godsdienftige byeeukoinften, ap'.bepaalde dagen en plaat-en; of dencod- •ven ■  17&2 FEEST. wcndigheid van zekere, het zv weeklykfche of riiaandelykfche, plegtige Feestdagentoeftemmen. Doet men het laatfte, dan is het ook klaarblyklyk, dat dezelve tevens rustdagen zyn moeten, nadien anders de Boer, de Kunftenaar, de Koopman en Geleerde onder geenerlei verplichting ftaan, om hunne akkers, werkplaatyen, comptoiren, of ftudeerkamers te verlaaten , ten ende de door wetten vastgeftelde Feestviering by tc woonen; zy zouden daartegen aan hunne gewoone dagelykfche beezigheden blyven kunnen, zonder van ongeregeldheid en ongodsdienftigbeid befchuldigd te worden. En genomen, zy woonden, uit vrye beweeging, de openbaare Godsdienstoefeningen by, Welk foort van aandagt, welk nut of voordeel, zouden zy van daar te rug brengen, indien zy het oogenblik daar aan tot hunne dagelykfche beezigheden wederkeerden, of het Feest flegts voor een zeer korten tyd bywoonden, ongeduldig om het einde daarvan te zien, op datzy den arbeid hervatten mogten,' die hen zo zeer aan 't harte legt? De gezellige Mensch heeft derhalven dagen nodig, die wel uitdruklyk aan het vieren van Godsdienftige Feesten zyn tocgewyd , en die hy genoodzaakt is, afgezonderd van alle andere beezigheden, alleen daar toe aan te wyden. Men zal misfehien hier tegen aanmerken, dat dan , egter die dagen niet zo menigvuldig behoefden te we- , zen. Dan, tusfchen onze gewoone Feesten is gemeen- , lyk een' afftand van zes dagen, en men onderfteld ge- , mecnlyk, dat zes dagen in geftadige arbeid doorge- •. bragt, voor Menfchen en Beesten genoeg zyn, om t een dag van tusfehenpoozing en rust te behoeven, ten ' r einde eenmaal alle zorgen af te leggen, en hunne krag- f ten te herftellen. (ZieSABBAT.) ——Maar, vraagt f men verder: zyn dan de Zondagen, of gewoone week- v lykfche Feestdagen niet genoeg, ten einde de Gods- m dienftigheid te onderhouden , en aan den Mensch de « noo lige rust van zynen arbeid te verfchaffen ? Zulks w is zeker: doch ieder weet, hoe eene aanhoudende b zelvheid alle dingen fmaakloos maakt, en met hoe weinig drifts men in zeer gewoone zaaken aandeel neemt; w dus zouden die gewoone Feesten eerlang van veelen met 0< de grootfte onverfchilligheid gevierd worden, indien w er niets by kwam, dat door verfcheidenheid, of ze- 0r kere foort van nieuwigheid daaraan te ceeven, de et aandagt en yver voor dezelven geftadig opwekt. 'Er on zyn ook een aantal van gebeurtenisfen -, waar uit zeer ve nuttige gevolgtrekkingen ontleend kunnen worden, toi welken het noodzaaklyk is, dat in «t geheugen van bn den Mensch bewaard blyven. Dikwyls heeft den vo Hemel onvoorziene weldaaden en zegeningen over ee- zei ne Natie uitgeftort, op welke men beftend'ig zyne aan- die dagt behoort te vestigen, die men meer byzonder in ge 't geheugen moet bewaaren, welke men dikwils over- dei denken moet, ten einde de dankbaarheid deswegens ke cp te wekken, alzo het misdaadig en gevaarlyk zoude en zyn zulks na te laaten: doch hoe zal dit alles zo gc- my voeglyk gefchieden, dan door plegtige Feestdagen, die kry der gedagtenis daar van zvn toegewvd? Het is zeer aam opmerkelyk, dat de Christen Kerk,'met opzicht tot mee de gevolgen, voortvloeiende uit het famenftel des Eu- nim angehums, 't welk alles betrekkelvk maakt tot de ziel, in 2 deheihgmaakingen de zaligheid der Menfchen, wat Ven te verre gaande, gansch niet on bevel van zynen God- m| ivken ftichter, alle Joodfche Feesten argefchaft heeft, laat< FEEST. welke 'ingefteld waren om God te danken voor de ze gemngendes Oogsts in onderfcheiden % d fhSon-fh1"1-'1!31160" bepM,d heefi tofhÏÏwerS e er hiftonlche gebeurtemslen, waar door de Gods- ïïnbiedt om r? f T ,Zeer gePaste gelegendheid aanoiedt, om God te danken voor zyne beweezén weldaaden, en voor het toekomende zyne gmXn e befchenmng af te fmeeken. Eveneens ware Te zeer beidde„°hSIX i teSeSS1' T^ ' vnrli-vn-urp c ' meeste Landen heeft men van zodaanige Festen geen zweem noch blyk hoewel mets natuuriyker is, dan 's Hemels zegen' over de Viugten des Velds af te fmeeken, en wederom dank te zeggen voor de inzameling derzelven. Het ee.fte gefchied egter jaarlyks in geheel Nederland, en de Pro vincieOverysfel ,n 't byzonder, viert, op den eerften woensdag in Maart, een'-Bededag vóór het Gewas en npden eerften woensdag in Nofem£rW pllgtdl Dankdag voor de ingezamelde Oogst V^gube Wy moeten hier.nog in 't voor by gaan aanmerken niUez««-Ifchristeknen'ter KS : n.ge zeei gewigtige gebeurtenisfen, ingefteld even an de e.gu tljke meenmg voor liet Volk verboreen K.rd gehouden, in zich bevatten; en daar beneven Itoos op iets doelenï:dat als een middel e ve bete" mg en he.hgmaaking kan worden aangemerkt Hier 1 verfchillen dezelve zeer merkelyk van de Heidenme Feesten, die of veele buitenfpoorïgheden St oedzel van de bygeloovigheid des gemeenen Volks mbooden, of waar van het raadzelachtige, te aner nood aan weinige in de verborgenheden in'e 7de perfoonen wierd ontdekt, en "dus cel vulfe on wierden van veelerlei afgodifche dwaalingen. elke L°Fe 5 C e'den Godsdie"^'ëe gebruiken" om elke de Feesten nuttig en prys waardig zyn, kan men * nog eenige Staatkundige redenen voegen die eetïrïïn'-FrVlke VCr,ichte Regeed"S » gemeikt. Er is niets, waar door de barhan-<;hP,-,l onbeschaafdheid, of de fmaak voor een woelt gezelhg leeven, onder deAlenfchenmeerbTyffhui sten, mets dat de Vaderlandsliefde en deE eene geregelde Regeeringsvorm meer nadeel fóem* dan een afgezonderde eenzaame Ieefwyze gens welke de Leden eener Burgermaatfchappy maaiden byeenkomften hebben. Zodaanige Burgeren geheel afgezonderd leeven, kunnen flegts Si kbeèldr-n Zn ^ ,gmomm' SehceI onvolkomen kbeelden hebben , hangende eene Maatfcharnvelv - ÏKÏS dbenevens de p,igten> SSES& an i;PI ?■ lut on/ftaan- Want hoe zal ik >ï iSwS^i die ik ^na nooit tè zien vei heugen, om dat zy ons gefamentlyk aangaat » wy te famen fpreeken, eeteJ1 en ons vermtk nee-  FEEST. neemen, laaf onze gefprekken een onderwerp betreffen , waar by wy alle gelyk belang hebben, en laat onze vermaaken, van tyd tot tyd dezelvde zyn; als dan zullen wy de voordeden van een gezellig leeven ondervinden; wy zullen onze onderlinge betrekking en algemeene welvaart-leeren eerbiedigen, en wy zullen de zodaanigen beminnen , dic met ons een zelvde lighaam uitmaaken. Zo men dienvolgens alle openbaare Feesten uit de Maatfchappy verband, verbreekt men tevens één der voornaamfte banden, waar door de individueele Leden der Maatfchappy vereenigd worden, en zy zullen elkander als vreemdelingen beginnen aan te merken. Doch wanneer de Feesten, gelyk ze by de Christenen zyn, alle Menfchen die in zekere kring by-elkander woonen, toe roepen, om gezamentlyk een zelvden God te dienen, om Hem, gelyk aller Vader, met eene gelykvormige eeredienst te verheerlyken, om Hem voor weldaaden te danken die Hy over.'t algemeen uitgeftort heeft, om Hem voor alle Leden der Maatfchappy gelyke weldaaden af te fmeeken; dan is zulks eveneens, als of men ze al te famen toeriep zich onderling te befchouwen als broeders , als leden van een zelvde huisgezin, als naastbeftaanden, voor welken het zeer natuurlyk is elkander te beminnen, en zich onderlinge hulp toe te brengen. Indien ook de Feesten niets aanbooden dan wat zeer ernftig is, alleen ftoffe verfchaften tot diepzinnige overdenkingen, en zich volftrekt bepaalden tot enkele daaden van eenen redelyken Godsdienst, dan waren zy wek uit haar zelve in alle opzichten oirbaar en nuttig, maar zy zouden het gros der Menfchen niet behaagen , dat zich meer aan het uitterlyke vergaapt. Een arbeidzaam Volk, dat aanhoudend eenen moeijelyken en gansch niet vermaaklyken arbeid verricht, heeft nu en dan rust en uitfpanning nodig. Indien derhalven de Feestdagen voor het zelve dagen zyn van uitfpanning en vermaak, dan voorziet het derzelver aannadering met blyde verwagting, en viert ze met genoegen: het zal dienvolgens de Godsdienst beminnen, door welke het zo wel uitfpanning als onderrichting deelagtig word, of die het zelve troost en verheugd ; het zal dan verkleefd worden aan zyn Vaderland, aan zyne Regeering, en aan zyne Medeburgeren, als aan de deelgenooten van het genoegen dat hy op zulke dagen ondervindt. Om dit verheden doel te bereiken, zal het tevens nodig zyn, dat de Godsdienst waar in de Mensch word onderweezen, en welke hy belyd, door de lesfen welke zy hem geeft, door de pligten die zy hem oplegd, en door de beloften welke zy hem doet, medewerkt ter onderfteuningvan de oogmerken der Regeering; en dit gefchied inzonderheid, wanneer zy aan de Burgeren liefde inboezemt voor het Vaderland dat zy bewoonen, en voor het leeven en beftaan dat zy daar in genieten. Aldus verfchaften de openbaare Feesten, behalven de voordeden die de Godsdienst daar van trekt, ook tevens eene gunftige gelegendheid ter bevordering van het algemeene welzyn van den Staat, aan welke het Volk, door middel van openbaare Feesten, op zekere wyze nauwer word verbonden: zy bevorderen het geluk van den gezelligen Mensch, want'de liefde tot de zodaanigen, neemt geduurig toe, waar mede hy,- ter oirzaake van dezelvde belangen en vermaaken, dikwils X. Deel. J*EE5ï. 1703- famenkomt; de gewoonte van elkander te zien, ver< zagt de zeden, en maakt den Mensch hoe langer hoe gezelliger, waar uit gewigtige voordeelen, voor ieder lid der Maatfchappy in 't byzonder, voortvloeijen. ■ Ziet daar verfcheiden zeer natuurlyke redenen, om welke de openbaare en Godsdienftige Feesten, niet flegts voor eiken ftaat voordeelig, maar zelvs niet te ontbeeren zyn, en waarom zy behoorden onderhouden cn begunftigd te worden. Men kan nogthans, ongeacht derzelver wezentlyke nuttigheid, niet ontkennen, dat zy dikwils, uithoofde van gevaarlyke misbruiken, zeer fchaadelyk kunnen zyn. Dus zag men, by de oude Heidenen, een groot aantal Feesten, die verderflyk waren voor dezeden. Want, in plaats dat dezelve voornamentlyk ter voltrekking van Godsdienftige pligten 'zouden dienen, wierden zy van dat edel doel geheel afgetrokken, door het bygeloof, de diepe onkunde des Volks, en het bedrog der Priesteren. Deeze laatfte misbruikten de ligtgeloovige domheid des Volks, en vervulden deszelvs brein met de buitenfpoorigftefabelen; zy behielden, alleen voor zich zelve, en de weinige die in de verborgenheden wierden ingewyd, de uitlegging der fïguurlyke woorden en plegtigheden, als ook de kennis van de waare oirfprong en het doeleinde van dezelve. Het blind gemeen, in diervoegen aan het dwaalen geholpen, en zich de allerverkeerdfte denkbeelden van God en den Godsdienst in 't hoofd gebragt hebbende, kon van deeze Feesten geen nuttig gebruik maaken, en vondt in dezelve niets anders, dan 't geen het, naar deszelvs verkeerde begrippen, bevoegd maakte, om in de wraakbaarfte buitenfpoo- righeden uit te fpatten. De Wetgeever der He- bréen nam daar tegen alle mooglyke voorzorgen, om het waare oogmerk der van hem ingeftelde Feestdagen, zonder iets geheimzinnigs daar in over te laaten, zeer nauwkeurig aan den dag te léggen, ten einde aan het bj'geloof geen voet te geeven, en de voorgefchreeven plegtigheden, al te famen, op de vermeerdering van deugd en Godvrucht te doen famen loopen. Men kan het zelvde voordeelige getuigenis geeven van de eerfte Leeraaren en grondleggers der Christen Kerk; deeze fielden niet één' Feest in, welks oogmerk duister was, of waar toe de drangredenen niet in allen opzichte ontleend waren uit 's Menfchen natuurlyke verpligting van dankbaarheid jegens God , van eerbied en vertrouwen op denzelven, en van berouw voor begaane overtredingen. Aldus vierde men by de eerfte Christenen geene andere Feesten, dan ter herinnering aan bekende gebeurtenisfen, maar die tevens .gunftig waren, door de gevolgen die men daar uit konde af? ,leiden, om de deugd onder 't Menschdom voort te planten. Alle plegtigheden waar mede zy verzeld gingen,, ftrekten enkel daar heenen, om ieder Mensch tot het volbrengen zyner heiligde pligten op te wekken. • Dan wel dra voerde het bygeloof, ook by. dezelven, Feesten in, waar van de grondleggers der Euangelifche leere geen gewag gemaakt hadden, en die op geenerhande wettig gezag deunden: men verr zon namentlyk Feesten ter eere van Martelaaren, ter gedagtenis van het vervoeren van zogenaamde Reli* quien, het inzegenen van ongewyde voorwerpen, en diergelyke beuzelingen meer. Deeze voorwerpen, die uit haar zelve geenerhande verdienst hadden, openP p dep  ï:m feest. den een wyd veld aan de verhitte verbeelding vanE thufiasten of Redenaars , en aan de fchalkheid * geestelyKe Bedriegers,- die hun ambt in de Kerk, wa van zy dienaars waren, daar door in grooter achth wilden brengen. Toen begon men Feesten tevierer die zo mm de Godsdienftigheid vermeerderen, ais c zeden verbeteren konden. De byeenkomften' dc Voks by zulke gelegendheden, waren. flegts fame, komften van lieden die zich, kwamen diverteeren om allerlei ongebondenheden te bedryven, en me zag in de Christen Kerk de ergfte buitenfpoorighe Heden ztch nauwlyks kunnen weerhouden, om daar o er bittere klagten uit te boezemen. e e ,,sVïC vide" °h'Zaf en hebben hi'er toe medegewerkt, \ a-efTS-f p!aats' eendommeen bygdoovi'è 1 «rodsdienftigheid, die zich verbeeldde, dat hoe mé^ l dagen men afzonderde om Gon in 't openbair te dié *en, men ook de waare dienst van God welke het v Opperwezen met vermaak befchouwde, by het Mensch « dom aankweekte; even afc-of ftetWiïïgISvt t° Gop, en niet ter bevordering van het hcifder Men- V fchen was dat God een eeredienst van dezelven vS- l t5rP::!f rden *^« * « -, m.ueiocze pracht, bedevaarten en-proces- ni feest. f Het gezond verftand alleen, had den Mcrsrh «é n mommeryen wel dra moeten aftrekken, indien hete genbelang en de beerschz.gt der; Geestelykhé d , iet. g alle kragten hadden .ncefpannen , .om.het bygeloof aan , ee kweeken. Hoe meer de Feestdagen vermenigS8 den i vermeerderde ook, naar eyenredigheixl het ee s zag der Pr.esta.-en, en des te meer middelen kre- en f lVe?-doo r'f1' °nVan^tV0lk-^daftepersfón: Iiei door fflabtenv zy het zelve onder eene verbaazende contributie; het betaalde voor ieder eerediensthet moest, door afgeperfte offerhanden , de.SS i fcheiding van m.sdryven koopën,.tot onderhoud van ■ Kev en en Kapellen, waschkaarfen, kerkverfierfe en en alle toefte tot het prachtig vieren der ingeftel e Feestdagen, rykelyk toebrengen, nadien dezelve zon der ge cheiwen, aalmoeien en anderecontributien van devoote menfchen, niet gevierd konden worden De eerzugt en gierigheid der Geestelyken-hadden in deezer voegen groot belang by de vermenigvuldigd der Feesten, alzo, met dezelve, ook de achting voor de Pnesteren, en de gelegenheid om gefchenken Zvhl vangen , zeer merkelyk vermeerderde. Men hield» daar in geen paal noch perk, en al wie menschlie<"end eni eerlyk dagt kon zich.in onze tegenwoordige eer w met langer onthouden zyn'ftem daar tegen te veri-f-' fen, zodaanig, dat deeze klagten van de Opperhoofden der Kerke eindelyk verhoord wórdende, zyzich fchaamen moesten over het fchandetyfc misbruik dat, men, tot hier toe, van den Godsdienst.gemaakt'hrdde, en zich haasteden om die gedeeltelyk uit denwe-, te runnen. Het was Bramierts XIV, een Pau e de eeuw waar in hy leefde eere aandeedt, welkè £ Itahen volkomen vryheid gaf, om het groot aam-! Feesten, naar welgevallen, te verminderen. Vetfcha den Ital.aanfche Bisfchoppen, hier van eennut'4 a£ brmk willende maaken, oirdeelden, dat de Zoggen , en, behalven deeze, flegts vier of vyf p 'egtige \ Feesten m hetjneir, voor het Volk < oldoende waren zy wilden, dat men dus ook geen grooter getal behoorde aan te houden, ten einde het in de menigte derzelven geen voorwendzel mogte vinden, om zvn yd geld, onfchuld en goede zeden, door luiheid en Ulerlei ongebondenheden, te verliezen. Men heefijns verzekerd, dat deeze voorflellen in Italië, van :en zeer heilzaam gevolg zyn geweest, dat men daar sen groote menigte Feestdagen afgefchaft heeft 'twelk n den beginne, uit hoofde eener diep ingewortelde iewoonte, welk een kleine tegenkantig ontmoette" e vïèden'.r ?' ™ S-?!* T^f^ e» ^ In het jaar i?5i werd, in de Oostenrykfehe N°d-rstMn, tOeTtgeiyke reformatie ondernomen. Volgens sn nadere Pausfelyke bul, wierd wederom in rWJ et zelyde gedaan in de overige Omtenrykfehe erfaden. Er was ook een reglement van dien aart voor wien uitgevaardigd; doch het Volk, door bygeloogeMonniKen opgehitst, weigerde zich'daaraan te iderwerpem Gelyke tegenkanting had mede, kort vooren, m de Republiek Genua, by het gemeene Dik plaats gehad. FrankryLzehe wil no- heden aan voorflagen tot het vermincleremder , waar or het land geruïneerd word, geen gehoor .^eèvei • 3 om dat men de fchaadelykheid derzei ve niet zou Dben ingezien , maar om dat de Munniken 'er aan, hoü-  FEEST3RTEVEN. FEEST der DOODEN.' houdend te veel gezag oeftenen hoewel de wereltlvke Priesters, die men onder de Roomfche GeesteIvkbeid alleen als waare Herders en als Burgeren van deri Sfaat kan aanmerken, bykans algemeen hunne ftem daar toe geeveri zouden; dan deeze hebben, by het «■emeene^Volk, nooit zo-veele achting kunnen_ verver ven, als-haare zeden en kundigheden, waar in zy verre boven de Munniken uitmunten, wel verdienen. Deeze hardnekkigheid, om het overgroot aantal van overtollige Feestdagen aan te houden, moet ons temeer verwonderen, nadien verfcheiden Franfche Auteurs de fchaadelykheid en het misbruik derzelven meermaalen, met de leevendigfte kleuren, afgefchetst hebben, bewyzende daarenboven, 'dat door het affchafien van byna alle Feesten, uitgezonderd de Zondagen-, de waare Codsdienftigheid in geenen deele kan verminderen, maar dat daar tegen'de geheele Staat over 't algemeen, en een onnoemiyk aantal arbeidzaame Menfchen in 't byzonder, daar uit zeer groote voordeden zouden trekken. Zeker Schryver, die daar o- ver eene nauw-keurige bereekening-gemaakt heeft, bevvyst op goede gronden, dat wanneer men in Fi-ankryle maar zestien Feestdagen minder vierde , zulks in de Winften der gezamentlyke Ingezetenen, welke van den arbeid hunner handen'leeven moeten, alle jaaren een onderfcheid zoude maaken van zes en negentig millibenen Franfche livres. Wy oirdeelen het on¬ nodig hier -over breeder uit te weiden, nadien in ons gezegend Vaderland , gelyk in alle andere Protestantfche gewesten,- de Feestdagen tot een zeer redelyk getal bepaald zynde , men 'er de nadeelen dier overtollige opeenftapelingen , geenzins ondervinden kan. EEESTBI.OÈM, zie HIBISCUS n. 6. FEESTBRIEVEN in het Latyn 'Litera Festeiles_, noemde men oudtyds zodaanige Brieven die de Patriarchen en Bisfchoppen-aan malkanderen zonden, en v/aar in ze zich wederzydsch, na het houden of vierei van de hooge Feestdagen, Van Kersmis, Paasfchen ei Pinxteren kwamen te begroeten, en te verwittigen , hoe dat het met het- vieren van dezelven was af^eloopen, als te zien is in de oude brieven van Theodoretus. Zie ook PAASCHBRIEVEN. FEEST der DOODEN is de naam van een Feest het welk by fommige .Wilden van IVwrd-Amerika voor een Godsdienftig en zeer pkegtig Feest wordt gehouden, en dat door eenige Volken van dat Gewest om de agt jaaren, doch by de Hurons en Iroqiw'Jen alle tien jaaren ter eeren van hunne overleeden Vrienden -en Naastbeftaanden gevierd' word. P. Charlevoix heeft daar van, in zyn Juurnal d'un Voyage en Amerique, pag. 377 éfc- het volgende berigt medegedeeld. Men'"begint, zegt de genoemde Schryver, met een overeenkomst te maaken nopens de plaats voor eene algemeene vergadering,- vervolgens word een'Koning van het Feest verkooren, wiens pligt medebrengt om alles behoorlyk te regelen, cn de bewoonderen der - naby gelegen Dorpen ter by wooning van het zelve uit te nodigen. De beftemde dag daar zynde, vergaderen de Wilden , en gaan in een' geregelde procesfie, paar aan paar, naar hunne algemeene begraafplaats. Hier ftaat terftond een iegelyk de handen aan 't werk om de lyken uit de aarde op te delven, cn men ftaroogt een tydlang, in diepe ftüte, op dit treurig fchouw- fEËST be?. DOODEN. ï?95 pel, zo bekwaam om de allérernftigfteoverdenkingen e doen gebooren worden. Deeze Godsdienftige ftile word het eerst door de Vrouwen afgebroken , die, loor een luidrugtig en naar gejammer, de akeligheid -an dit Feest zeer merkelyk vermeerderen. Zo haast dit eerfte bedryf over is, begint men de Irooge en verftrooide doodsbeenderen by een te zanden, in bekwaame pakken te verdeden, om ze op le fchouders van die genen te laaden, welke beftemd ;yn om dezelve v.eg te draagen. Van zulke Lyken liè nog niet geheel vergaan zyn, word het verrotte -leesch en alle vuiligheden afgezonderd , dezelve roorts gewasfehen,- en men wikkelt ze alsdan in gevoel nieuwe Bevervellen. Dit gedaan zynde, keert nen te rug in dezelvde orde ais onder het heencn ;aan heeft plaats gevonden, en zo haast de procesfie ïi het Dorp te rug gekomen is', brengt ieder den last vaar mede hy bclaaden was in zyne hut. De Vrouven maaken geduurende den ganfehen weg gelykfoorig misbaar en gefchreeuw als na de opdelving der ly;en , en de Mannen geeven dezeivde blyken vaa Iroefheid cn rouwe, als by het overlyden van de geien, welker treurige overblyfzelen zy,thands wegIraagen. Dit tweede' bedryf word gevolgd van een rastmaal in elke afzonderlyke hut, ter eeren van de >verleeden Naastbeftaanden. Op de volgende dagen worden algemeene en openjaare Feesten gehouden, die verzeld gaan met dansten, pelen, worftelingen en andere mannelyke lighaam.siieffeningen, waar voor pryzen aan de overwinnaars aitgedeeld wörden.- Intusfchen word van tyd tot tyd zeker gefchrei opgeheven, 't welk men noemt het geschrei der zielen. Men zendt gefchenken aan vreemieh'ngen, zelvs tot op eenen afftand van honderd en vyftig mylen verre, en ontvangt weder gefchenken in lerzelver plaats. 'Er word geduurende 'dit Feest .ook dikwyls over algemeene zaaken', gelyk de verkiezing van een nieuw Opperhoofd, en dergelyke meer gehandeld. Alles egter, ook zelvs den dans deezer Wilden, ademt alsdan zeker foort van treurigheid ,^ en nen ziet ze doordrongen van eene allerleevendigfte droefheid. —— Na verloop van eenige dagen, draagt men de opgedolven lyken en doodsbeenderen op nieuw, in procesfie, naar een groote hut, welke tot een'raadzaal dient, aan welker wanden dezelve opgehangen, en waar by tevens de gefchenken die voor dc dooden beftemd zyn, ten toon gefpreid werden. Wanneer het lyk of geraamte'van eenig Opperhoofd onder deeze trèurverwekkende overblyfzelen is, dan geeft deszelvs opvolger, in^ynen naam, een'groote maaltyd, en zingt zyn lied. By verfcheiden Natiën worden de lyken van Dorp tot Dorp rond gedraagen, en overal met de duidelykfte kentekenen van aandoenlyke droefheid ontvangen: Waar ze komen brengt men haar gefchenken, en zy worden eindelyk gebragt ter plaatze, daar zy voor'altoos bewaard zullen blyven. ■ Alle deeze omgangen gefchieden onder gezang en fpeeltuig, en alle aanwezenden fchikken hunne treden naar de maat. De laatfte en algemeene begraafplaats is een groote kuil, inwendig bekleed met het fraaifte peltwerk, en wat de Wilden wyders allerkostbaarst bezitten. De gefchenken voor de dooden beftemd, worden daarby afzonderlyk geplaatst. Naar n.aate geduurende dit P p 2 laat-  1796 FEEST öer O. FEEST der ROOZE. laatfte bedryf de procesfie tot de kuil nadert, pla ieder huisgezin zich afzonderlyk op een foort van f ladien .-.welke men rondom dezelve opgerigt he Oogenbhkkelyk na dat de lyken in de kuil nlerge ten zyn, beginnen de Vrouwen op nieuw te kry en te huilen; vervolgens gaan alle byftanders in kuil, en ieder neemt daar uit een weinig aarde « ke hy zeer zorgvuldig bewaart. Zy verbeelden z dat deeze aarde geluk in 't fpeelen aanbrengt. De ken en gebeenderen worden als dan in order gefchaai vervolgens met nieuwe pelteryen bedekt fen o' deeze de fchors van boomen. De overige ruin word met fteenen, bouten aarde aangevuld en h mede eindigt deeze plegtigheid. FEEST der O ; anders genaamd het Feest c verwagtmg van der H. Maagd. Dit Feest wierd in» fteld in Spanje, door het tiende Concilie van Toled dat gehouden wierd in 't jaar 656, onder de rege ring van Resuindus, Koning der Vifigothen, die to< de meesters van Spanje waren, en ten tyde van Euc Ntus HL, Aartsbisfchop van Toledo. Het genoemt Concilie beval, dat het Feest van Maria boodfcha en van de menschwording des Godlyken woords e vierd zoude worden agt dagen voor Kerstyd, aang< zien den 25 Maart, op welken dag deeze verborgfr heden vervuld wierden, gemeenlyk inde vasten ir valt en zeer dikwils geduurende de pasfie-wëek, c de plegtigheden van het Paasch-feest, als wannee de Kerk met andere onderwerpen en onderfcheidei ceremoniën beezig is. St. Ildelphonsus, opvolge van EüGENius, bevestigde deeze inftelling, e„ beva dat dit Feest genaamd zou worden de verwagtine van d bevallmg onzer lieve trouwe. Men gaf ook daar aan dc naam van het Feest der O, om dat men, geduurend de agt dagen, welke het gevierd word, na de lofzang Magnificat, eene plegtige Koorzang opzong, die mei P, beftntJ.,te" ,teJ,en van Wydfchap en verllngen, £ n n °^dmf O Koning der Volkeren! O wortel fesfe' u Jtam Davidsl enz. J J in de Roomfche Franfche Kerken is geen byzonder Feest van dien naam; men zingt egter in dezelve van den 15 tot den 23 December, alle dagen in liedS.er' °nderK!okke^"^ éénvandeeze\oor, FEEST Der ROOSE, is de naam van zeker Feest t welk zedert geruimen tyd jaarlyksch te Salency in pf e^.eene Provincievan ^„*ry*gevierd wcff en om deszelvsaandoenelyke eenvoudigheid, en teffens 'igheid in het bevorderen van%oede zeden over waardig ,s hier geplaatst te worden. Wy geeven er de befchryving van uit het Fransch over|enoomen van de Gravmne de Genlis, eene deugdzaam Vrouwe by de Jeesgiengen bekend, door de geestige Werken die zy in het licht heeft gegeeven Nog is 'er eene hoekje wcrelts, (zegt zy) waar een voud.ge oprechte Deugd openbaare eere ontvangt en wegdraagt, 't Is een Dorp van Picardye, eene plaat ver afgelegen van de befchaafdheid en weeTd> der groote Steden. Hier heeft eene aandoenl™^/ , heid plaats, die de traanen uit de oogen der aa ifchof weren trekt; eene Plegtigheid, eerwaardig 0m der-" zeb;er hooge oudheid, en heilzaamen ir.vIofd° die de l omwenteling van twaalf eeuwen beeft doo geXn v faf » de enkele y** van een' Eleem.Sf, wSf' \ FEEST der ROOSE. f ^tiï^»^^'^ ter en ^ff^S^^ ^ *■ de*ee^ tb tigoogg^veftigd oJ det?deS70,!ks' «etaandag: y- zich zdve ee é aaiZe Z,edlSheid' ^ door bloozen i, ninge, een zinndS' v e«nvo«dieheid der beboer verworven wóXde .e le?edöUSde" do°' welke zy ^ dingfters, dioT^^e^u^T^ dtt M^ ^ tende, in >t d enfte v™ l1 der ^oninginne vergroo- hoope koesteren om n ^ ^Hen de h^gde •r wegte draagen XZP haare beurt dezelvde elie nomen, zet fn een'w*lceze„omftandi'gheden . by aan deeze zondek g™t^ en aa«doenlyke piagt doet kloppeneSS* ^^eid, die elk hart P vullen, Pen de dr,T^ê ,aanen van Se"oegen ver- > verftandigften. ^ °pwekt ^ de bezadigften en > •erZifeenetoiitPvtkadel • fitheid vordert - len \ \1' • 1 WeIke men blYk en be- beid, maar'van fvTar^^^S^ 7 heel Geflacht'ekS , ^ ?™yZe dat een gede zegepraaI van éént °P het hoofd van «ne: de GryzPaard, d e traanen 1°™ Va? a"en; e" de onderbartigheid' ftöV^ wege" T*0™^ m tc' de Dochter zyn's Zoons hef^M overwinning door re zyde gezegen f in de daad'heTf"^' 330 haa* jaaren deugdzaam leevens ' °°n Van zestiS vreest door eene onkiefK gefte,d ' ieder ter te onttronen De r ^7™ Zuster of D^hzichtigftc beS w„rS°°Zen Kl00n' aan de voorset ri-htSSeid°toe^r ikt Sthei'd-VS^' heid, braafheid en zed?eS t^ilt*» VeSt,g£ goed" ze houdt het beste Vo fc in^ ^"«gezin: deeplaats. 6 Volk m de vreedzaamfte yerblyf. 2ynVkragf«Jv.^.f^^^ ' b"°ont raadbeginzel v4 4ard ' e ^-3' ' Wmdt heC de reiziger dit S 8 , ed,ryven ontwikkeld, en eer hy 'fzelve beS^thfJ "adei'ende' 0ntdekt" cy is- In de omwente ,n7l'.n l Y "I" Verre va,} W vermogend^ dTSfvel "de 'rIoed der «re: lieMenfLn te d^^ door bet ligt valt laaijen. 7 ' ZadV eer' e" gy zult deugd Jegtigheid, van^rlrt S'inS * °Udfte V 't zelve nn > aart nog in weezen. Slaan zei-  FEEST der ROOSE; FEEST der ROOSE. 1797 zelve bekroont, een openbaar Volks voordeel, en behoort aan Frankryk. Volgens eene overlevering, van eeuw tot eeuw overgereikt, was de H. Medard, te Salency gebooren, eer de eigenaar dan Heer van Salency, (want men hadt toen geene Leengoederen,) de Infteller van dit bekoorlyk Feest, 't geen de Deugd zo veele eeuwen lang heeft doen bloeijen. Hy zelve hadt bet tropstryk genoegen van de vrugt zyner wyze inftelling in te oogHen : zyn Geflacht weidt met den prys vereerd: zyne Zuster droeg de Roozen Kroon weg. Van de vyfde eeuw af, tot deezen dag toe, heeft deeze Feestdag ftand gehouden. Aan deeze Rooze is eene zuiverheid van zeden verknogt, die, van 011heuglyke tyden her, nooit de minfte fmette gekregen heeft: aan deeze Rooze is het geluk, de vrede, en de roem der Salencyers verbonden. Deeze Roos is het Huwlyksgoed, dikwils het eenig Hiiwlyksgoed't geen de Deugd met zich brengt, en ftrekt ten bevalligen fieraad by eene gelukkige echtverbintenis. Welbemiddelden zelve ftaan 'er na om de Roos te verkrygen, en komen met eerbiedenis om ze uit de hand der eerlyke armoede te ontvangen. Een Bezit van twaalf honderd jaaren, en zulke heerlyke voordeelen, maaken den fchoonften tytel uit, die in de wyde werelt beftaat. ' Een gewigtig tydperk voor deezen Feestdag der Rooze was, toen Lodewyk de XIII, den Marquis de Gokjes,' Capitein zyner Lyfwagt, van het Kasteel van Varennes na Salency zondt, met een blaauw lint en een zilveren ring, om, van zynen wege, aan de Koninginne der Rooze te worden aangeboden. Van dit Ioflyk tydftip af, heeft een blaauw afhangend lint de Rooze Kroon verflerd, en is de zilveren ring daar aan vastgemaakt; en de jonge Dochters, haare fpeelgenooten, draagen over haare witte klederen een blaauw lint, by wyze van een fjerp. In den jaare 1766 heeft de Heer Morfontaine, een jaarlyks inkomen van honderd en twintig livres gemaakt aan de jonge dochter, die toen tot Koningin verkooren werd. Dit inkomen is aan haar gemaakt zo lang zy leeft, en, na haar dood, zal elke jonge Dochter, die tot haar op volgfter gekooren wordt, op den dag haarer Krooning, één jaar deeze inkomften ontvangen. Deeze edelmoedigheid kanalleen beloond worden door openbaare eerbetooning, en eer is alleen beloonenswaardig. " Eenige dagen voor den Feestdag van St.Medard vergadeven de inwoonders in tegenwoordigheid der Gerechtsdienaaren, en dit waardig gezelfchap laadpleegt over de gewigtige zaak om eene keuze te doen: in welke verrichting ze niets anders op 't oog hebben dan billykheid. Zy weeten alle de verdienften, die recht geeven op de Kroon , en zyn kundig van alle huislyke zaaken in hun vreedzaam vlek r zy hebben geen ander oogmerk, en zy kunnen geen ander hebben, dan om recht te doen. Ingenomenheid met, en eerbied voor de gedachtenis van den Heiligen Infte'ler, en de uitmuntenheid der Inftellinge zelve, zyn nog hy hun in volle kragt. Zy benoemen drie jonge dochters, drie deugdzaame Salencyers van de geachtfte en eerwaardigfte Familien. Dit drietal wordt terftond tot den Heer van Salency gebragt, of dsnPerfoon benoemd om dien te verbeel- len: het ftaat geheel aan hem wie deezer drie hy wu /erkiezen: doch ééne derzelven moet gekoozen, en ^oor Koningin van dat jaar uitgeroepen worden. Agt dagen voor de plegtigheid, wordt de naam der ;ekoorene Maagd in de Kerk afgekondigt. Wanneer de groote Feestdag gekomen is, die den igtften van Juny invalt, mag de Heer van Salency da eer neemen om de Koningin ter krooninge te geleilen. Op dien ftaatlyken dag is zy grooter dan alle Be haar omringen, en die grootheid is van zulk eena latuur, dat zy niets gemeens heeft met de gewoone anderfcheidingen van rang en aanzien. De Heer van Salency heeft het voorrecht om ds Deugd uit haare hutte te voorfchyn te brengen, en in zegepraal te leiden. Leunende op zyn' arm, of den irm des genen, die zyne plaats bekleedt, komt de Koningin uit haare eenvoudige wooning, vergezeld van twaalf jonge dochters, in 't wit gekleed, mee blaauwe fjerpen, en twaalf jongelingen, die het fieraad der Koninginne draagen; voor haar heen gaat muzyk, welke het begin des ommegangs aankondigt; zy trekt door de ftraaten van Salency, tusfchen de gefchaarde ryen van aanfehouwers, van rondsomme derwaards toegevloeid. De menigte bewondert haar, en juicht haar toe: de Moeders ftorten vreugde-traanen; de oude lieden verzamelen hunne kragten om de geliefde Koningin te volgen, en haar te vergelykenmet die zy in hunne jeugd zagen kroonen. De Salencyers zyn grootsch op de verdienften van haar aan wien zy de kroon geeven: zy is een hunner, zy behoort tot hun, zy heerscht door hunne verkiezing, zy regeert alleen, en is het éénig voorwerp van aandagt. De Koningin aan de Kerk genaderd zynde, is de plaats voor haar beftemd altoos in't midden des volks; de eenige plaats die haare eere kan aandoen: waar zy zich bevindt houdt alle onderfcheid van rang op, deeze verdwynt in de tegenwoordigheid der deugd. Te midden van het Choor in 't gezigt van al het volk , is een geftoelte gezet om haar te ontvangen: haar ftoet fchaart zich in twee ryen aan wederzyden: zy is het eenig voorwerp van dien dag: alle oogen blyven op haar gevestigd, en haar zegepraal is beftendig. Na het zingen van de vesper begint de ommegang op nieuw, de Geestlykheid gaat voor, de Heer van 'Salency neemt haar hand, haar trein volgt, het volk fchaart zich in de ftraaten, terwyl eenige inwoonderen gewapend de twee gelederen fluiten, en door de luidruchtigfte toejuichingen haar hulde bewyzen, tot zy in de Kapél van St. Medard komt, welks deuren open ftaan. De goede Salencyers verlaaten haare Koningin niet op het oogenblik, wanneer de belooning der Deugd ftaat overgereikt te worden: dan is het byzonder aangenaam haar te zien, en loftyk van haar gezien te worden. De Kerklyke, die den dienst doet, zegent den Roozen-hoed en de andere fieraaden, hier op wendt hy zich tot de vergadering, en doet eene redevoering over het onderwerp des Feestdags. Welk een aandoenlyken en diq^en indruk maakt de taal des Priesters, die dan in den lof der deugd uitweidt, op de gemoederen zyner toehoorderen! Hy houdt de Kroon in zyne hand, terwyl de Deugd geknield aan zyne voeten dezelve wagt: alle de aanfehouwers zyn ontroerd, traanen flaan in aller oog, overtuiging heerscht p p 3 in  J798 FEEST der ZOTTEN. in e'k hart, en laat onuitwischbaare indrukzels na 1) 3 Aonmgm ontvangt de Kroon. He Te Deum wordi a mgeheven, en ae ommegang hervat. De gekroonde Konmgyi keert, op dezelvde wyze als zy heen ging, te rugge: haar zegepraal neemt toe terwyl zv voomreeat, weder in de Kerk komt, en op dezelvde plaats ip Jt Choor gaat zitten, tot het voÏÏnden • van den cnenst. "^W* Nieuwe eere ftaat haar nog te ontvangen. Voortgaande tot zekere piek gronds, vindt de gekroonde aan te bieden: deeze zyn eenvoudig; doch derzelver eenvoudigheid ftrekt ten blyke van de oudheid de gewoonte: een' Bloemruiker, een' Spies, twee Ballen, enz. Van hier wordt zy, met dezelvde ftaatfie, na haaie bloedverwanten terug gebragt, en geef , indien Set ' ar£U geIeUer e» aan haaren Dit Fee» is van eene zonderlinge natuur, en heeft «ergens zyn 's gelyk. Het dient^om deugd, dooi Ó pen.,aar eerbetoon, aan te moedigen; en ten z1ken einde moet het onbepaald wezen. Waar' deugd heer h kent zy geen mededingfter; en wie, in haaretege woord.gheid, na onderfcheiding dingt, kan niet -e noegzaam gevoelig weezen voorat geen'men ve ? hul Oigt is aan haare zegepraal. hier In t'?1*'? kenmerk ™ dit beftaat nu in, dat alles op de Koningin t'huis komt, en alfa: in haare tegenwoordigheid voor haar wyk : haar , luiste, ls haar e.gen, en niet ontleend: haar roem ontvangt niets van rangonderfcheiding: zy heeft nie ' mant n0d;g om haar grooten eerwaardig temaaken , me een woord, het is het beeld der deu-d 't we i: praalt en alles voor zich doet verdwyneï. Le Herdei- ,s zo eerwaardig als zyne Kudde zuive.. Door zich een befchermer te hetoonen van een Feest, weiK de zeden des volks voor dalge e'ne befmettmg bewaart, verricht hy 't geen hem Aangenaam is het te regeeren over" Men3? endie d oprecht eenvoudig, en arbeidzaam Sl£ll t feSSST ^ VreedZaam -i-nne on'derHnge lerkeeung, waar van men geen voorbeeld kent f, frf^enke'Perf00"' ^or de wereltlyke Se-hed n SeS/^'l5 Menfchen, wier zuiverheid dodr al geen misdryven bezoedeld, door geene h^P ? imet of door eene veroircleeling ^n^fed • mÏ * (then , wier nednge woonden tp n-m L ' zaame behoefte, de *£^Zïï£&Zï£& w S.ter ™°"brenging van V algemeen geKS l FEEST der ZOTTEN, in de Éranfehe taa) m> S Ducangs fpreekt daar van in zvn nLA ■ i s woord Knl:!i h, cn merk Z V " °P N 1 <1p hPt p 1 A , ' n' datf.mpn ze oo: noem- eve tie het feest der Ondtrdioken^n fir,:,„ n o ,. e " *• * * «S «SSO^^SSJ Sla FEEST der ZOTTEN". bcdreevcn, maar uit hoofde eener woordenfneeiw wegens de ongebondenheid der D'iSeT^uÖ dionken Dienen, oï la FJte des Diacres faouls ff vres rh daf de V? fa Vaad 20 W*£5 bufte fpoóven' b -aldie-iT ZUlkS "aUWdyks zal kuMen geloovanA- ï ge,en gcnoegzaam denkbeeld heeft welke df.PPe,-l°ijkUnde.e-n barbaa^beid,dier eeuwe ' v^rIeg;eauhe21}!rVing ^eniècl^en in Europa ee,STneddee^^V00rTadereiJ kreeg6n noStbands niet Srden 7 ged'Sten' dat zy deGodlyke Majefteit onteeiden, door de zotte en ongeryindfte plegtigheden i?e dnu1et.eiïdeelS Uk hetblindeHeidendo,fógnüeend, tn die duistere en onbefchaafde tyden van bv-eloof a «'"rfe Cbriste»„K-k wieraen inSvJefd0 nie mi We ot ^ P00^n te vergeefs aan¬ wendde, om dezelve daar uit te bannen. AI wie eenige kennis heeft van de Feesten ter eeren Sta Sf^ ];a" Zich ^ een de"kbeetd e" v , ^ *T Z£,Wê"' %W van het zelve legts een navolging was. Ook zyn de kinderagti- l lrVdS hCde,]',in een,'gS ^omfche K£n erbtfzSS?" '¥pL;atS hebben' 35 anders dan rordL Waal' Van hier gedoken ,r?lirdebh^f-ie?enhfid d6r iA4«m> de negts de bediening hunner Heeren waarnamen zo • eite v%n00'et J°"8/ e" a"dereTm"ide e e.steiyken, geduurende het Feest der-Zotten eenige igenlang opentlyk die plegtigheden, wel è aan de ihe.men.van het Christendom waren toegewyd Men kan de tyd der eerfte inftelling van dit Feest et wel bepaalen, maar dit is zeker, dat he al zeer °f » e™ ffchuwlyk misbruik ontüarte. De'ze vs ncj/w uw ToWo, reeds in 't jaar 6^3 veraeeffche d dï nt • INUS 31 lang te vooren aanbevolen d, dat men die genen zou kastyden, welke van maaltin zyne Gefchiedenis, bladz. 630, dat ThpimAcmus, Patriarch van Conflantimpolen, dt Te en de tiende eeuw ook in zyn Diocees invoerde w2r* men dan befluiten moet, dat het zelve zich naar in de 3m het zelve te vieren , verkoor men in alle ÏÏiÏÏS&f^J* ^rtsUsfehop der Len, ns \ eikieznig bevestigd wierd door een' menige buitenfpoorige malligheden, dienende in PTa?ts iSdfïuÏÏ" ^ng' Dfeze gewaande Bisfchop lende als dan de Mis, en deelde opentlyk en ple^-me zegeningen uit aan het volk, draagende od Steler' ^ h,°Udende in iSSCS de choppelyke of zea-s de Aartsbisfchoppelyke her- 5tihÜ^B '" Kei:ken dIe "Middelbaar tofde H. 1 behooiden, verkoor men een Paus der Zotten ,met het Pausfelyke gewaad bekleed, alfe ón .e wyze als de Paus zel ve zou gedaan hebben. P - lijsters van dit loort waren omringd van eene buitenfpoorige en ongebonden Geestelykheid, lederen rd'en 1" *f Godsd«^t by in nrJ. Mledexerl. Eenige doschten zich. deftig uit in een  FEESTOEN. FELONIE* FELOUQUE. EERALIA. 1799 :en pantomine-gcwaad, andere droegen alleen mas■ers of befmeerden zich het aangezicht, ten einde rres's of het lagchen te verwekken. Zo dra was de VIis?e niet geëndigt, of men liep, fprong en danfte ri de Kerk in 't honderd om, fommigen met zo veel mbefchaamdheid, dat zy niet fchroomden zich by:ans naakt uit te kleeden. Vervolgens lieten zy zich n ftortkarren vol vuiligheid langs de ftraaten -treken, om het graauw-, dat in menigte rondom om haar léenen -vergaderde, met vuilnis te werpen. De 011;èrege-ldfte Leeken vermengden zich middelerwyl on'er de Geestelykheid, om mede de één of ander zotte letfonagie in een Kerkelyk 'gewaad te verbeelden. ])ït misbruik gleed ook' allengs in de Monniken- en bonnen-kloosters. Met een woord, zegt zeker ;e'eerd Schryver, het ging daar mede eindelyk zo -erre, dat• de heiligfte plaatzen, en zulke lieden die foor hunnen ftaat het voorbeeld van een heilig'leven m wandel behoorden te geeven,. tot een gruwel en >ederf van anderen verftrekten. < FEESTOEN of Festoen ook Fest\, is een woord ot de Bouwkunde behoorende. Te vergeefs zoekt nen 'er de betekenis van by Kiliaan of Hoogstrai-sn, geene van beiden hebben het; -een blyk, dat ze t voor geen Nederduitsch erkenden. Zie hier het ;een de Hoogleeraar A. Kt.uit 'er van bybrengt in feszelvs laatste uitgave van Hoogstratenzelfft. Naamvoorden bl. 137. - Het woord Feestoen is vrouwelyk, Vondel in de Iniijing van 't Stadhuis, van 't Gebouw zelvs fpreekenle, zegt: Wie dees verknochtheit ziet gefrreepte mtmrpijlafters De handende Festoen, of tlie zich zelve fpant, . Vlet marmeren portael, den vloer, gewelf en pant, Het kroonwerk, zinrijk loof, rondom elks innegsngeii' Naar eisch van ieders athpt. gevlochten en gehangen. rxog in de Befpicg. III. Boek. Dic zulk een' regenboogh en krans van bloemen maelt, In paeu, en papegaai en fenixveeren praelr, 'En levende festoen gewssCen aen de boomen. Dezelve in Salomon I. Bear. Gaet, haelt nu voor den dagh A! wat gij giftren vlocht : brengt kranfen, brengt festoenen. Neg in. 't.tweede Bedryf.. Behangt met mirtegroen Ei- bloemkrans en festoen P*>rtacl en pijler. "Vit toont aan, wat Festoen betekent, te weeten, al erhande hufwerk aan muuren, pylers enz. vastgehegt. FELONIE is een .onduitsch woord, dat in eenen litgellrekten zin allerlei foort van kapïtaale misdaaien beteekent, enkel cn alleen dat van Lejce majeftatis if Hoog verraad uitgezonderd : dus behoort onder leeze klasfe, het brandftichten, vrouwenkragt, moorlen , fteelen , en allerlei andere delicten , waar in nen iemant aan zyii lyf of goederen fchaade toebrengt; lie Hotomannus de Fettd. Ub. II. tit. 16. $. 23. Tit. 37. en Tit. 47. alwaar hy onder anderen ook zegt, dat Felonie by de Gotten en Longobarden het zelvde bediende, als het geen de Germaanen heden ten dage Ichelmerye noemen. Maar in eene eigenlykeren gewoonerebetekenis, is Felonie de misdaad welke eene Leenman tegens zynen Leenheer begaat, met hem op eene verregaande wyze :e beledigen of te verongelyken. Het woord Felonie is zuiver Gotho-Teutonisch, van tftï/ fél) fchuld óf misdaad, frbl'c/ febLvdat het zelvie is als het geen wy dwaalen oï feilen noemen. Wachï-er in zyn Glosfarium Germanicum, pag. 434, zegt 'er p-an : Felonia est perfidia clientis in Domitntm, aut Donini inVafallzim. Aii agreec. decipere eludere? ff, wc vocis interpretatie nondiim explet' menftiram criminis. 'üjusdem cenfus funt derivationes eorum, qui hcerent in verfis fiihcn delinquere aut f;"tn errare. Num Felonta ion est quodvis deliilw», mu'to 'minus error £f h'illucimiio', fed crimen quod irfdelitate defi-iitur, cujusmodi est, 1 vafallus dominum gladio aut veneno petai, fi in bello pe■iclitantem dejerat, aut non liberet fi posfit?,■ fi inlmicis dynini ddhareat, ti? alia innumera, quorum- fyllabum contixtuit ex Covfitittione Conradina Spelmajnnus in vocc. Ipfe Feloniamdmvaf a faüch cadere, quod illafit gemu :nlpa, ad quod feudum in manus domini cadat'. A relapju igliur fcsndi ad dominum. hoe est a poena ipfius deli&l nomen arcesfit, quodetiamfi haudfrequenter continget, ntfeilicet nomen pter.ee deliUo communicetur, an hie faüum fit dubito.. Nan Anglofaxonibus fatfc es fidelis, & unfacfó infidelis , probante Somnero Bensonio. Ab tuifüCÏC avSeié fieri potuit onfelia, & per converfonem fyllabarum Felonia, hoe est perfidia. Quod fi hcee cqnjetlura non placet, alias proponam in gratiam eorum, qui transpofitionibus offenduntur. Nam Felonia fe dici potuit (1) a ft! hostis, velut hostilitas 2. 'a fhthn deikere, defectionem facere, qüia Felonia revera est defeciio ab co, qui ante fuit amicus Jive Domini a Vafallo, five Vafalli a Domino. De Felonia Vajalii, vide Spelmann. de Felonia Domini, Gundlingiana Fascic. XLII. 1. FELOUQUE, is de naam van een klein Vaartuig, op de wyze van eene Sloep getimmerd, daar men eenen ongemeenen fpoed mede kan maaken, door dien behalven de Zeilen, het door zeven of agt Roeyers wordt voortgedreeven. Dit Vaartuig het welk men niet anders dan in de Middellandfche Zeé ontmoet, heeft dat byzonders, dat het Roer zo wel van vooren als agteren kan gebruikt worden. FENEGRIEK, zie HOORNKLAVER n. 10. FERAL1A, is de naam vaneen tleidensch Feest, 't welk oudtyds by de Romeinen jaarlyks op den 21 Fébruary ter'eere van hunne Huisgoden wierd gevierd , op welken dag ook geene eerdienst hoe genaamd aan -eenige Godheid uitgezonderd alleen aan Müta zo als'wy ftraks nader zullen zien, wierd bewezen. De inileller van dit Feest was Numa,- en de plegtigheden daar van beftonden hier in, dat men eenige geringe gefchenken in het vuur wierp, dat met krans fen en ftrikken te gelyk wierd in brand geftco- • ken. Ook bragt men eenige fpyzen. op de Graflieden der afgeftorvenen, daar men dan ook een Offerdier Pragte, dat vervolgens aan den armen werd rond ge> leeld. Op dien zelvden dag was men ook gewoon lan de Godinne- Muta , dat is de Stomme eene -Offerinde te doen, waar van de plegtigheden door eene oude Toveres wierden uitgevoerd, die van verfcheidene jonge Maagden was verzeld, die geduurende den »antfchen Offerdienst een naauwkeurig ftilzwygen irt icht namen. De rede waarom eene Toveies voor Priesterin fungeerde, gaf men voor te zyn, om datzy / door  iSoo FERDBAff. FERD-EED. FERDL. FERIEN, door haare konftenaaryen alle leugens en lasteringen FERDBAN, is een oud Friesch woord, famengeht Z h"rwroori &*/ Angl. Sax. fag vrede en fk bX l óf£ ^'Vf le-6k?nt dan F«*« een FER.D-EED, is mede een oud Friesch woord 'r welk tn de Oude Friefche Weoea^oorkóo.ten aldaar oo: frccoc-rcö gefpeld wordt. Het betel e' den ÏZ rttl d211 Lé,d nMme'yk, waar mede de verzoe" rw.? ,ee1en beSaa,len dooddag bevestigd wierd. De geleerde Aantekenaars en Uitgeevers van de Oude Ir.efche Wetten , geeven agter het genoemde werk onder de bygevoegde Stukken, met No X een formulier van zodaanigen ééd 1. Dit bezweere f ö-y/y- ca/>- 4- leest men. Si quis post bacificatia "gf* "Sente, homicidium ^VWhlE « «j/fc™ r« per/>«r«a wf, g. compofltionem f h,!r fadamperjacramsmwn pacificare faciat. In laatere ftuk 5eÖr- T'-d3t defb«'«tïging van den Zoen ei- deis by hmdtastmge gefchiedde en zulks Handvreede genoemd wierd. Zie HANDVREEDE rianavreede rFf}DL?tr iS6Jen oud^"esch woord, hetwelk Preedeloos: betekent, dat is, buiten den a gemeenen vrede genooten, L. L. Suanic. £». r/7. r?,6Ut was, was buiten de gemeene beamingTJSËÏ m°f oflvd W g°,ed' in ^ hllis * S b7 SfS , tg bergen; hy lnoest «n alles, wa hy deed, dubbele boete betaalen, en alles, wat door el nen ander aan hem gedaan wierd, was zonder boete hJ *■< e" d'gniet opkwam vol' diemng gat, en daar op weder in de vrede wierd aangenoomen wi.erd hy buiten het land gejaagd <£ J alle zyne goederen verbeurd verklaard. __f'DTt ' Vredeloos leggen wordt in het middeleeuwsch Latvn Fo- \ rmmvre, en Forbannire; in het Hoogduitsch JL l «K **t t^un; en in de Nederlanfche HanSe ten Doften en jraiJ^ , nd^« Iet had voormaals plaats in geval van dLjiT en bi ' gevallen, waar m eene befchuldigde hardnekki/wP? ïerde, zich de Rechtsmagt te onderwerpen (oblZïam ' **m B(?), zo als blykt uit den Saxensp,egel 8*7 V irt. 67. in deeze woorden: 23Vf «itfit *rfW ttf e Vi» lo, ^tomAwrMl, druk van 1782. ffi d mbru k n / '1S meest overal « b mbruik geraakt, in &f„ evenwel is het, ook zelvs Is eene p«,M contumaciae, nog in weezen, naar W S ngenis van Heineccius Elem. W Germ. Vb IIIK ? 52, 253.. PnindeProvineietan O,wJheefth« C og plaats in zwaare misdaaden, zo egtor d t°het af I en werkt op de perfoonen, 'en niefop let foed ie den 22fle tie. van het Ilde Deel des QverSfMË, S aI.^' bü: Wdk ^ ^" §eb^l handeh v£S m ' ,; ii iBonmwc tc bncn. F£RIEN, is een onduitsch woord, afkomftig van le FERIEN. ' het Latynfche Ferice, hoedaanig zekereFeestdagen bv de' &e,w1erdV1^dr geMaffid', °P Wdke ^le aSëi/gï; ltaakt tvierd, dat egter op alle foort van Feestdagen met gefchiedde, maar wel byzonder op deeze De Romeinen hadden driederlei foort van dagen waar toT^wvd'^ Sehed d6n dienst der Goden'wme" toegewyd Festi genaamt wierden; anderen verftrelten geheel ten dienfte der Menfchen, dat Is om 1 u,t" nen gewoonen arbeid te verrichten en zulke J oegen den naam van Profesti, dat is werkdagen . en eindelyk waren 'er ook de zodaanige die men eemen-'dev dagen noemde die ten deele tot Godsdienstéfen Lze 1 a ften iV0' de" M voorbefchikt waren,, S2ep f n n 1 was "'en gewoon intercifi te noemen Het eeifte foort van Feestdagen wederom vierde":: lei, op fommigen derzelve deedt men zekere ple-ti-e Offerhanden (Sacrificie) ■ op andere hieldt men open-' baare inaaltyden ter eere van de Goden (Sv een derde flag was mgefteld tot zekere fpeelen van Gods dienst^); eH eindelyk was laatfte foort gefchikt' om ter eere der Goden allerlei arbeid te.ftaakln en' zulke noemde men Ferice. Vermits men nu on de Feestdagen gemeenlyk niet arbeidde, wierden zePook in het yervo g met den algemeenen naam benoemt van diesfenau (oirlof dagen). De oirfprong van' he woerd Ferienis onzeker, fommigen leiden he: af van Zf "niJk^eSonr zfe is niet zeer gegrond, want vermits men zo wel offerde op de dagen der Feriën, als men op hieldt v n we fvt df leFeeSte" der Offerhanden, zo waren gevSglyk de Fenen met meer gefchikt om te offeren dan de Offerhanden om niet te werken • hpl-,,1,-^ V fommige Ferien niet het n^^ert^l ïnd°eP ten leiden den naam af van de onderlinge maaltyden ie men op d,e dagen gaf, af erend* eptdis eene "l iagten d.e we! waarfchynlyker is, maar geen meerder ekerheidt heeft. Hierom leiden het nog anderen allus af, dat Fene naamently* afkomt van FeZ en Fe» van testa dat dan weder afdaalen zou van Festusloch t is alles verre gezogt, en het Latynfche woord .sta dat men naderhandt gebruikt heeft en noe ï ruikt word, om allerlei foort van Feesten mede^ etekenen, zou wonderlyk gedraait zyn Sdfen het nmer het zelvde was geweest met het geenè vanT' 'oord Fen» ,s afgedaalt. Ondertusfehen is het nie ~ nmooglyk daar het fchynt, dat van de der foorten m dagen die Festi genaamd wierden, de F ? aornaamfte geweest zynde, dat hunne benaam ngvan n geflachtwoord afkomftig zy: doch hier Tan gê »eg. Verders dient opgemerkt, dat de Ferien gewefst n van onderfcheide foorten, openbaare noemde men e wanneer door het gantfche Volk wierden geviert • zondere, de zodaanigen welke alleen by fommfcsgezmnen wierden onderhouden: zo hadden de 'udten, Awlièn, en andere hunne Feriën HnJ feïSSffi; enfgenaamt; beha'« *S! Ihlkf T 5 3nderen voor b72ondere perfoonen chikt; zo v.erde een ieder den dag zyne, Vebonr en elk hadt zvne byzondere verzoenin"n^ , chikt naar de byzondere &Eiï?SËÏ?S (Ten, als ter oirzaake van Donder, vocn Afcèftor" en en wat dies meer is. De openbaare 0fgeteé' Fenen verdeelde men in vier klasfcn, waar van de eer-  rETlTEN". .-. Li ^SSïÖeS^Ö Zo vierden zy t r'l-wbeSd de Z*di« In de maand January ter eere by vooi bceiaac^ ö gevoelen van Ovidius , en daar : wierd n in de maand Fébruary P^tig onder- , gïdeVde Lupercalia, ter eere van Pan, den God dei , He de s wanneer de Priesters Luperci genaamt geheei naakt door de Stad liepen. Ten anderen hadt men ook Feriën, die wel alle jaaren, doch met op de ze -len gezetten dag wierden geviert wordende . 'derzelver plegtigheden vervroegt of verfchoven, iia da de Overheid of de Priesterfchaar het goedvonden 1 dan n een dagregister, jaarlyksch ten dien einde verntuwt, wierd° aangetckent. Zulke noemde men Ferbe conc'epiifa, quia concipiebantur SK^ W titus rel Sacerdotibus. Zulke waren, volgens MacroS de Latynfche Ferien, Ferice Latinte, eerst ingefteld door Tarquinius Superbus Cden-^W^f^g dienfte van zekere Offerhanden der Latynen; de Zaad F riün, Ferice fementince, om na denzaaityd eene ruime S van de Goden af te bidden; de.%ri , die , ï "' „iprdpn ter eere van Ceres en de ,/ferrfe, tot de Boei en vierden ter eere eftelJ door Ss I ul uf om op de kruiswegen ter eere der Hui goden S) geviert te worden Boven deeze X waren 'er gebodene of aangezegde Fenen, FeW flS indiüivce, om dat de Burgemeester of Qp eVmhóut de magt hadt om de viering daar van naar 1• i„ °nPddunken of wegens een byzonder voorval ffifSËS^beftondt het vierde foort uit E Jaïmartón Nundïnae ingefteld tot dienst en gervf der Huislieden, en der genen, die op het land voo den ten einde zy op die dagen hunne Koopman cSpen op gemeene Markten konden uitventen, r iaar egensP andere benodigde behoeftens inkoo nen S wièrdenJV«* genaamd d nonodie van den e"enden dag. Schoon onder andere Rechtsgeleerden Mod estus en Frebatius van andere gevoehm zyn. Aulus Gellius Lib. IK fcf X. Kosjsi sintiq. RtriaLntina, Latynfche Feriën, ^^ïtf-mS: ten die de Romeinen vierden met de Latynen in tiet Latvnfche land oP den Berg Alban, d.gt by de Stad Mnwelke Berg tegenwoordig Monte Cavo genaamt wordt Men offerde daar niet anders dan eenen en'7Zn .^ i!^ van k,eu. Aan den 'Uip^iS^^SJSS fes was ge'-rornd ,n St^' die ,net zes Meelknopkleur der Rl™ aa, °nder drie Stempels. De en aan de drieho^f* >tJ~aZ \f i , Viiïgtbeginzel w erdt een nTeteSlrSdSdJe,d3t ™> S-uid aePpfirdifh^r^ ain' Bolletjes dee- fci riant dit byzonders hebben, dat zv één nftJ&s, »=™ "EXT1 inlevert. ace"e pld,jt V£ele byzonderheden , ^SféÏÏtaS -S ^3ffi ^Ikc ™ eene Broeder- ] fet le ^S^^^^S^ De < enzaamin^Geb" rïlanï", ^eeze lééfde W J 3Só, en door ccn^f^J&^X^ Hfr e af zulks gelegenheid t',^dee'e ^ f en g?vo!6d • d erfehap,Veile ^ C 2,, om wélke reden On^hriusX Nrl 'S' whdte onder zyne regeering beeft %tS??" « Ï&S 2 V™ dge iv he^e/deéze O-" 8 m ook bevestigd, en onder deKlasOWd> het welk iel ' oeftend en daar g Krent ****** hceft be" aan den geftrengen re4 v,„ IV »eeste,yken dl^^ , den, zynde dol? Jo^/^S D™rdus verbonder zestiende Eeuwe geK Barrière in het laatst zynde van de Abdy van F // 6 werelt'yke Abt, den genaamd S^nïïldXfe deeze Or- fienzer Monbikkën Sn Z gCWaad der Ci<;terJt Wit gekleed gaan en ,t^hmevosts en geheel in hervorming. SixtÜs de v t W?*» eene en naderhand wierd dl r. ^ deeze Orden, n?N V aan ham de v?hc d te^fN VV e" P^ genen Overften te hebben ' ,Vf ?und om haaren eiheeft voor hun een Klooster ïTS H-ENDRIK D£ ji1 St. Hcnoré gefticht. J01i° n, ln de Voorfiad idop te Rome geftorven zvrtfp \?MRTERE in hst öe VIII, die het lechTvan P', ''°eS PaUS baande Abtdy had deïelv^ gC^g deezer °penze in een dgS ffiSf L'3" J°H- B^ADrs die der gantfche" vIrgaS„V ï?*0*6 fte!de '«? de magt der Orden is geworden ^ 1 "j Zy 0ok het hoofd FEUILLANT YnËn fedeSj »/Wnardyner Klooster-Nonnen wó H ke aan dc Eer" de hervorming der SffiSLf Sï Segeeven , we'ke i-r x599 wfefd het eeit K 00^^ « het met verre van r/,™w% £?^r f elticht Voorftad St. «'fig "ade'"hand fe de Orleans, weduwe van Karel v t _A^totcxa vam vahB>l!sle, begaf zich in v , , N GouDr Ma^quis Joch de Paus gaf aan Vaar KePSg Sbf^ ™f'«d, waar door zv vn-,11/ f Abtdyc van ie Klooster re verlaaten ÜLgtf*lerd het genoem- Kd^^l^ Spe?S£nnt 41^6^1^^^^ Pfai. ^ gerangfehilft %tGr.D;°lki* of Twïehuf. ere yan pater Fbuiele* wiéns *p d"S g?naamd ter ^-S!g^^ ;eW, zo wel als de Kelk die J e ln Vyve Is S*" ^-^el^^^wt e Stylenf "d ?S SS f" 1 harden Bast, WoS^Fd^if0^' n;2'- c'2" erren worden '«Wb^LSifft^ T»* t gekwabde ffin?die vf 1 f^ró,?tó- ^««i t!ut.  FICTIE. FIDALGOS. FIDEICOMMIS. Nat XII. Gen. niS. V*g. XIIL p. 7V- Trichofanthes mn'ctata. Spec. Plant. 1+32- Nhandiroba fcandens. Plum. Ic. 209, 2iQ- Ghandlroba S.Nhandiroba. Sloan. Jfl«t. Q - ƒ. j5. 200. 2 Hartvormige Feuillèa. Feuilléa cordifolia. Feuilléa, met' hartvormige gehoekte Bladen. F««7/m Foliis eorAMis ann-ulatis. Linn. Syst. Nat. XII, XIIL Beide Soorten groeijen in de Westmdien , zynde ratf-agtige of klimmende Gewasfen. Onder den naam Nhandiroba geeft Plumier daar van twee Afbeeldingen dat geheel verfchillende Planten zyn, zo de Heer J. Burmannüs oirdeelt. Bevoorens had Lmfcfcu? het tot de Tweehuizige betrokken in 't Gedacht v&n Trkhofanus, en aangemerkt als in Oositnate groeijende, gelyk het dan ook dus geboekt is door den Heer N. L. Burmannüs. Browne bevond het tot ds Tvveehuizigen te behooren. . FICTIE is een onduitsch woord , dat verjtermg , Wdichml-, vinding betekent, in dien zin wordt het tea aanzien van de Fabelgefchiedenis gebezigd: dan in d" praktyk van rechten verftaatmeu door het v oord frSie-ï eene onderfteliing van de wet, éte.aan eenen fcerfoon of zaak eene kwaliteit verleent, die hy uit gen aart niet heeft, om daar op een gevolg te gronden van eene zekere dispofitie, welke zonder die onderfteliing ftrydig zoude zyn met de reden en de waar- h enkel ,n de verbeelding beftaan, die, S5 be lende^S^Mestsde^u/v^rï: ( Onder zyne Leerlingen kan men diegenen met recht ! Ww/w noemen, die de wysheid in het w^See Jn der voorwerpen overal doen hk-i-™ **.i ■ 1? 1 een verftandig gedrag dSffiS.^^ C n. de rechte Liefhebbers der Wysheid; dit zvn de * V ysgeeren, d e zulk een' fraai/*,, L^i j y e r FILOSOOF. Wélk een.affchuwlyk gedrag is het ni^v > j heid van deLugd aL der ' a!s mcndc t*Ieei# gaat; vvant de rechte RPiir / «nfpoong te werk fcJ^JiïSÏggJSj 15 ^ets anders, als oe \eipligt is. Hy is 'er onverfchillig jn ze-tmen oe en 0p welke wyze zyn lighaam bedekt h doch i hghaam met een kostelyk kleed bedek?- hv ed ad,, en denkt vervolgens om zyn gewaad nS ManVed?fIf, Zf n,'et' dat de ^are Filofoof, dat feeiïj d^om°vo'ftS.tVe'pftand nM ***«Ï liger IwW^iK^*?*?1^ en Reen dat zyn karate hem^l^ Cn de dw»asheid fd ftoot, een' vrugtelöojl mshaaSt en voor 't heid,  FILOSOOF. heid, die haar inneemend en bekwaam maaken, om harten over te haaien. De-ze beminnenswaardige FHo/ö/ie weet zich volkomen te handhaaven, zonder dat ze nodig zou hebben, ' Zich op de verachting van alle aanzien en rykdommen te fchraagen. Ik wil gaarne toegeeven, dat zy die op zich zelven 't minst zyn geacht, na den voorran-boven anderen met den grootften ie ver ftreeven; Want de Mensch is tot hoogheid gebooren, hy ts, voleens zyne natuur, verheven, en hy heeft een onoyer, winnelyke begeerte , om fteeds meer en meer aanzien te verwerven.Zy, die te. laag en te traag zyn , om deeze inwendige hoogheid te bevestigen en verder uit te breiden,'leggen zich egter toe, om dezelve door eene vreemde hoogheid te vergoeden , welke het "denkbeeld, 'dat ze van zich zelve voeden, doet opzwellen. De magt om te gebieden, is voor kleine geesten en laage harten, het aangenaamfte, dat ze ondervinden kunnen. De Wyze daarentegen eert zyn ei-en voorrechten zelvs aan andere Menfchen ;■ met aandoening ziet hy Schepzelen, die alleen aan de wetten hunner eigene deugd onderworpen willen zyn, zvne maatregelen onderdaanig, en onder zyn gezag vernedert. Daarenboven kosten hem zyne verdiensten een groot gedeelte van zynen tyd en zyne rust,en dit zyn zyne grootfte goederen, die hy het menfchelyk Geflacht immer kan opofferen. Intusichen vergoed hy dit verlies op eene edelmoedige wyze door de gelegenheden , die zyne toevallige hoogheid hem bezorgt , om zyne natuurlyke hoogheid nuttig te befteeden. Welk een onuitfpreeklyk vergenoegen is het niet wanneer men het voor zyn' voornaamfte zorg acht het zyne zo veel mooglyk is tot de algemeene welvaart toe te bréngen, de onfchuld te verdeedigen, de ongerechtigheid te keer te gaan , het bedrog te ontdekken, de verdienste-uit het ftof te verheffen, en een geheel Volk geruster en deugdzaamer te maa- kCWat de Rykdommen betreft, het is inderdaad zeker, dat ze nog op verre na het dierbaarfte goed met zyn'; egter zou men verkeerd te werk gaan', by aldien men daar uit wilde opmaaken, als of ze in 't geheel geen werkelyk goed waren. Dïtwas de fchier onverKeeflyke dwaaling der beroemdffen onder de oude Flhfoofen, die de fchatten voor eenen last hielden, die de wysheid onmooglvk torfen kon , en die zy daar door zo verdagr maakten, dat ze dezelven werktuigen der rüeuH noemden. Een van deeze Wyzen heeft zich door zyn zeggen: R hen vry.' toen hy ter zei ver tyd zyne Rykdommen in de zeeliet werpen, wel een gïïnsterend, maar tevens verkeerd gegrond, aanzien verworven. Wat was deeze onbezonnen uitdrukking, indien men ze by het licht befchouwt, wat was ze anders, als eene fchandelyke belydenis van het onvermogen; waar in zich deeze Wysgeer bevond, om zich van zyne fchatten behoorlyk te bedienen , en ze tot een edelmoedig gebruik aan te wenden? Welk een onderfcheid tusfchen dit zeldzaam, en dat verftandig gedrag van Cimon, den Atheenfchen held, wiens goederenvoor hen alleen, die ze behoefden, ten gebruike open ftonden, en die om geen' andere reden ryk fcheen te zyn, dan enkel daarom, ten einde niemant in zyn geheel vaderland arm mogt weezen. Intusfchenis het waaragtig, dat de Wysgeer zich als clan FiLOSOOF. 1807.' iet best bevindt, wanneer hy in middelmaatige om:audigheden leeft, die hem, in opzicht tot zich zelen, alle aangenaamheden, en alle daadelyke verkwikingen kunnen bezorgen, die denryken is vergund, it zynen overvloed te fcheppen. Ook dit is zeker, dat het ontzaglyk zwaar is, dei ligten, die op een' ryken liggen, ik wil niet zegen, te volbrengen, maar flegts te kennen; en datds nddelmaatige ftand de eenige wenfehenswaardigeftand ou zyn, indien zich alle Menfchen daar in doorgaans evonden. Maar het heeft de hoogfte Wysheid be-» laagt, om de Menfchen in oneindig onderfcheidene mftandigheden te fteilen, ten einde zich hunne kaarters op verfcheidene wyzen toonen, en alle moogyke deugden te-voorfchyn komen konden. In deezeimftandigheden, waar in zich de menfchelyke zaaken levinden, kunnen de Rykdommen de werktuigen der mdeugd worden, maar zy kunnen ook de werktuigetv ler edelfte en liefderykfte deugden wezen. De v&rnaasde Bruyere zegt op eene plaats, " dat.niets'ons bloed zo zeer verfrischt, als de overtuiging, dat ', men de gelegenheid heeft vermyd, om eene dwaa;-, heid te begaan". Laaten wy veeleer zeggen, "niets , verfrischt het bloed meer, niets verfchaft hetzehe , een vryer omloop door deaders, als het onuitfpreeklyk vergenoegen, om eene Mensch van zyne'.'martc', lyke omftandigheden te ontheffen, eii hem door on, ze weldaaden uit den fchoot der ellende te verlos., fen51. Welk een ellendig fchepfel is een Mensch liet, die in een vreeslyk gebrek als verzonken ligt! Hy vcrlist 'er zich zelven in; zyne natuurlyke voorireffelykheid onttrekt zich aan zyne eigene oogen J naauwlyks behoud hy in de neerflagtigheid, waar in hy zich bevindt, nog eenige hoogachting en liefde roor zich zelven. De begoedde Wyze voorkomt zynefchaamte, die hy heeft, om hem om byftand te fmeeken, terwyl hy hem zelv' opzoekt: hy Iaat hem deel neemen aan zyne rykdommen, en verzelt deeze weldaad met merktekenen van liefde en achting. Kan men van zulk een' niet zeggen, dat hy het hoogfe Wezen eenigermaaten gelykvormig isr en dit Mensch dat naauwlyks nog meer voorhanden was, en van zyne aanwezendheid flegts door zyne ellende' wierdt overtuigd, herfchaapen heeft? Welk een tref¬ fend gezicht voor deezen edelmoedigen Weldoener.! welk eene aangenaame verwisfeling! welk eene gelukkige verandering ondervindt de ziel van zyn weleer medoogenswaardig voorwerp, daar zich die in haar geheel uitwendig gedrag vertoont ! zyn gee'e en doodfche kleur wordt leevendig; zyn voorhoofd' ontfronzelt zich; in zyne oogen, die kort te vooren, door eene donkere treurigheid verduifterd waren, glinftert nu het zuiverde vuur ; zyne dankbaarheid en vreugde worden door eene verwarring uitgedn fel die kragtiger treft, dan de welfpreekendfte tong. Welke aandoeningen der reinfte wellust overftroomen op dit gezigt het hart van deezen weldoenden Wysgeer niet? 'Hy voelt met alle mooglyke leevendigheid» alle die aandoeningen, die hy in de ziel doet ontftaan , welke hy eerst op zulk eene edelmoedige wyze heeft bygefprongen. Hy is overtuigt, dat hy de veroirzaaker der onuitfpreeklyke blydfchap zyns Broeders is; en tevens gevoelt hy de tederftedankbaarheid voor den algemeenen Weldoener des menfchelyken Ge-  (Ui Fi MELEN. FIMELTiNGIl. Geflathts; van welken hy zo wel de middelen, als ook den wil had ontvangen, om anderen en zich zelven zulk ecu' roerende blydfchap te bezorgen. 11 i ï, door nedrigheid geleid, Geeft met een hefcheiden oirdeel, Haat de fhmrfche bnvriëhcHijkheicI, Én bedoelt geen eigen voordeel. s' Naastens finart ftrekt hem tot 1'mart. Ripimer leeft liij onverfchillig, Wam zijn medelijdend halt Is vblvaardig en gewillig, Om, zo hing hij hufp verwant, liaa te helpen naar zijn magt. Alle zinnelyke geneugten byéén genomen, evenaaren niet één'van deeze zo zoete en doordringende vreugde. Deeze gemoedsgeftalte is eene foort van zaligheid, cn het venvonderlykfte daar by is, dat haar geene walging, geene vermoeijing navolgt. De geneugten, die de ziel in eigendom bezit, hebben haaren oirfprong in het binnenfte van ons verftandig wezen; en het is 'er zo verre af, dat ze ons vermoeijen en onzen fmaak bederven zouden, dat ze veeleer onze ziel opwakkeren , en tot nog ftreelender en doordringender geneugten van dezelvde foort toebereiden. Hoé meer wy derhalven deeze foort van blydfchap ondervonden hebben , hoe meer wy branden van verlangen, om ze te ondervinden, en bekwaamer wy zvn, om ze recht leevendig te ondervinden. "FILTREER-MARMER, zie MARMERS n. 15. FI1.TREERSTEEN, zie KWARTZEN tit. 7. en Z A N D S T E ENEN if. 10. FIMELEN, Femelen, beteekent ingevolge Ktt.iaax: metare, mebilitare; motari, mobilitari: lajciuire, fubv.hare, gesticulori digitis; aflltare, agitare Nugas agere, f rustra aBitare rem friuolam. De Dochter tegens de Moeder fprak Zyn hert is as ien turf; Want hy en kan my niet fmiicldl .Fmurir;/ fimiclr/ fmiicicii.' Al was 't ook dat ik fturf. J. Vos in Oene bl. 24. FIMELTINGH is een oudFriesch woord, waar van de geleerde Aantekenaars op de oude Friefche Wetten zeggen. ,, Fimeltingh beteekent onzes oirdeeis, zo ,, veel, als een fpoedig Gericht, of wel een Gericht, ,, buitengewoon verordend, om den Ingezetenen aan ,, fpoedig recht te helpen. Fimeltingh is, naar onze ,, gedagten, het zelvde met fcim / fëjXa of Dcmc-*Cc= „ nrfjt/ Judicium Vemicum. Over de afleiding van 't „ woord frint / frïjin / zyn de gisfingen der Geleerden , ,, zeer verfchillend geweest, tot dat von Stade in ' „ zyne (Jtff. Jcr fgtfci. SCcjtcr. il. 777- in eene gedagte \ „ gevallen is, die thands eene bykans algemeene goed- , ,, keuring wegdraagt. Naar zyn'meening, ftamt dat , ,, woord af van het Ysland. fmi.Hr/ in Ind. Vehell. , ,, vertaald door velox, celer, agilis, op welke afleiding , „ ook ons bovengemelde verklaaring gegrond is. Zie ., „ Wachter Glosf. op het woord FTilll-a3crirï)t. , ,, Men denke egter niet, onze meening te zyn, dat , „ dit jPiinrftinpff een Gericht geweest is van dien aart, , ,, als de bekende Westphaalfche Gcrichten, die ook , ;, onder den naam van Fehm-Gcrichten voorkomen, , ,, waar in alles op eene heimelyke wyze toeging, cn , „ zo veele misbruiken en zelvs-gruwelen plaats hud- , FINANTIEKAMER. ,, den, dat 'er de Volken voor beefden, cn men, iti „ de vyftiendc eeuw, genoodzaakt geweest is, de„ zelve te hervormen, en eindelyk in dezestiendeen ,, zeventiende eeuw, dezelve geheel af tefchaffen; ,, zie Freher de Secret. Jud. olim. in IVestph. aliisque ,, Germ. part. ujitat. en Tiiomasius de Orlg. progr. nat. ,, atque iiuerit.Jud.il estphal. EenCodex van wettenen ,, gewoonten, die in devyftiende eeuw, in een dier,, gelyk heimelyk Gericht, plaats hadden, vindt men ,, in 't Corpus Juris Germ. door Sekckex^berg uitge- ,, geeven, Tom. I. no. 8. . Ons komt zeer aaïi- „ neemlyk voor de gedagte der zulken, die mee'nen, ,, dat de Fehui-Gerkhten, in den beginne, met een zeer „ goed en nuttig oogmerk, zyn ingefteld, 'maar met ,, 'er tyd zyn verbasterd en bedorven , en .eindelyk „ daar uit de Westphaalfche Gerichten zyn voortg'e„ komen,- zie Meinders de Judiciis centen.Cap. 5., en „ op dien grond zouden wy meenen, dat het Fimel„ tingh alhier, in een gunftiger licht befchouwd moet ,, worden". FINANTIEKAMER noemt men zodaanig lighaam van meer of mindere Leden, waar aan het beftier der Finantlen het zy in zyn geheel, of wel ten deele, is toevertrouwd. De Leden der Gencraliteits Finantiekamer worden door de Algemeene Staaten benoemd; zy woonen in 'sHage, en zyn aan de Rekenkamer zo wel als aan den Raad van Staaten rekenfehap fchuldig,- zy beftaan uit vier Kommifen en eenen Klerk. De Algemeene Staaten hebben den 21 January 1693 een Reglement voor de Kommifen van de Finantiekamer gemaakt, dat van den volgenden inhoud is. " Aan de Kommifen van des ,, Generaliteits Finantie zal , onder het opzicht van „ den Raad verblyven, 1. het doen der afreekenin,, gen van Legerdienften , zo van hooge als laage '■ „ Officieren , Artelery-bedienden , Schepen , Wa„ gens,,Paarden enz. als.van leverantie van Brood, „ Haver, Hooi en wat meer tot den trein en de on„ derhoudinge van 't Leger behoort, mits dat een „ dubbel van de Lyst, waar uit de voorfchreeven Af,, rekeningen zyn opgemaakt, ter Generaliteits Re- „ kenkamer worde overgeleverd. 2.Hetopnee- H men der Rekeningen, welken de Kommifen van ,, de Artillery en Ammunitie te Velde, de Kommis„ faris van de Legerfchepen, de algemeene Wagen,, meester en andere Bedienden van het Leger, ge, duurende den Veldtogt, ontvangen, tot betaaünge , , van hunne Daggelden, en die van hunne onderheb- I , bende Bedienden. In welke Rekeningen, waar van ! , een dubbeld aan de Generaliteits Rekenkamer moet , gegeeven worden, niets moet worden gebragt, dan , betaalde dienften. Van alle andere verfchootcne , onkosten moeten de Rekeningen afzonderlyk opge, maakt, en ter Generaliteits Rekenkamer ingeleverd , worden, die dezelve vereffenen zal. 3. De 1 , Rekeningen van de Penningen, welken, onder Af, gevaardigden van den Raad of anderen, te Velde j , worden gehouden, moeten opgenoomen en gefloo- - ten worden, in eene famenkomst van Afgevaardig, den uit den Raad van Staaten en Generaliteits Rekenkamer, en onder beide de Vergaderingen ver- blyft een dubbeld van zodaanige Rekeningen. 4. Alle Ordonnantiën, by den Raad van Staaten gemaakt, op floten van Rekeningen of Declaratien, J „ door  FINANTIEKAMER. door de Kommifen van de Finantie opgenoomen en ' gefióoten, voor het vastltellen van deeze en ecnige andere Artikelen de Rekenkamer betreffende , " moeten by de gemelde Rekenkamer worden aange, tekend enz." Groot Placaatb. Deel IK bladz. 137- , " De Fiha'.iiiekamér van Holland betlaat uit twee Kommifen, eenen Boekhouder en agt gewooniyke Klerken; voorts zyn 'er twee buitengewoone Klerken der Kommifen en eenen Kamerbewaarder. Alle de inkomften van Holland , 't zy dezelven by Quohieren of Verpagtingen geheeven worden; ook alle verzamelde Middelen gelyk het Klein Zegel , de twintigfte, veertigfte en tagtigfte Penning enz. moeten ter Finantie opgegeeven en geregistreerd wor.den. Met een woord" al wat op het Comptoir Generaal, en op de byzondere Comptoiren in de Steden van Holland ontvangen w'ordt, moet ter Finantie opgemaakt, en ten farsteh van eiken Ontvanger gebragt worden. De Ordonnantiën op alle deeze Ontvangers, worden ter Finantié opgemaakt, en na dat ze door drie Gecommitteerde Raaden en den Secretaris, getekend zyn, geregistreerd. De Boekhouder brengt dezelve in 't Credit der byzondgye Ontvangers. En deeze mogen geene betaalingen doen op genegotieerde Obligatien, Los-, Lyf- of andere Renten, voor dat zy dezelven op eene Lyst ter Finantiekamer hebben overgebragt. Ook moeten dezelven eerst door Gecommitteerde Raaden goedgekeurd en door den Secretaris getcekend zyn. Voorts worden door de Finantiekamer geflagen alle Ordonnantiën, die, volgens' den gewoonen of buitengewoonen ftaat van Oorlog, ten lasten van Holland gebragt zyn ; als de betaaling. van 'i Krygsvolkom de maand van twee- en- veertig dagen ,, de wedden van Generaals, van Ambasfadeurs , en andere Staatsdienaars buiten 's Lands; met één woord, van al wat op de gemelde ftaaten van Oorlog, ten lasten der Provincie gebragt is. Eindelyk worden ter Finantiekamer Opgemaakt Aclen van Dechargevoor de Ontvangers,met welken zy, in Hunne Rekeningen, verantwoorden 't gene zy buiten de Ordonnantiën, volgens Refolutien der Gecommitteerden Raaden, hebben betaald. Over , dit alles hebben de Kommifen het opzicht. Zy mogen niets afvaardigen, zonder daar toe, door Refolutien der Staaten of der Gecommitteerde Raaden, uit'drukkelyk gelast te zyn. In Friesland beftaat de Finantiekamer, die eigentlyk tot de Rekenkamer behoort, uit éénen Kommis-Generaal en éénen Klerk, die beide door de Heeren Gedeputeerden , volgens de groote tour, worden aangefteld. Hun werk beftaat in het flaan'van alle Militaire Ordonnantiën; zo Hoofd- als OrdinaireTraftemen'ten, Penfioenen enz. als de nodige gagies voor de Geappoinóbeerden. , De Ordonnantiën tot betaalinge der kosten, gevallen op het onderhoud der Fortificatiewerken, en wat dies meer is. Welke Ordonnantiën alle, na dat ze geflagen, en door 't Collegie der GeJeputeerden getekend zyn, aldaar worden geregistreerd, even als in de Rekenkamer gefchiedt. De Rekeningen van 's Lands Ontvangers'wórden "ih"deeze Kamer gecollationeerd, en met malkanderen vergeleeken;1 waar na dezelve worden goedgedaan, of de nodige aanmerkingen daar op gemaakt. De Kommisvan de F'nantien geniet jaarlyks 600 guldens-, met nog 56 guldens voor turf en 200 guldens voor het collatio£. Deel. FINEERING. FIRMAMENT. 'Ah iceren der Rekeningen. De jaarwedde vaii den Klerli s 700 guldens. FINANTIEN, zie GELDMIDDELEN. FJNEER1NG beteekent eigentlyk zuivering, en vordt in 't algemeen van ieder bewerking gezegd; ioor middel van het welke men een gedeelte van ftof'e, inzonderheid vaste, van hoedaanigen aart die anlers ook moge zyn, van haare ftaat tot eene andere overbrengt, waar in zy meer beroofd is van die deeen welke haar niet eigenaartig zyn, en daar door dien[liger gemaakt wordt, tot de gebruiken diemen 'er zich tan voorftelt. Ik zegge een gedeelte van vaste ftoffe, 3m dat men het woord van Fineering niet ten aanzien sjan vloeiftoffen gewoon is te gebruiken. In eenen byzonderen zin is het woord lineering aan le Chymïe of Scheykunde en verfcheidene andere konlen tóegewyd , ten einde de zuivering van eenige selvftandigheid mede te beteekenen, en wel inzonierheid die der Metaalen, zo als het Goud, het Zilver , het Koper, het Yzer enz. Men zie de bewerdng. hier van zo wel ten aanzien van het Goud als rai het Zilver, in ons Woordenboek-op het Artikel ESSAY,' II. Deel, bladz. 674. enz. FIRMAMENT, is eene uitdrukking tot de oude Astronomie behoorende , en beteekent den agtften Hemel, daar de vaste Sterren zyn aangehegt. Men noemt dien den agtften Hemel met betrekking M de zeven Hemelen der Planeeten, die zy omringt. In verfcheidene plaatzen van het Heilig Bybelwoord, beteekend het woord Firmament, de middeifte Luchtftreek. Verfcheidene oude zo wel als hedendaagfche Natuurkundigen zyn van begrip geweest, dat het Firmament uit eene vloeiftoffe beftaat; dan het fchynt egter dat die welke daar aan- den naam van Firmament hebben gegeeven, van een tegenftrydig denkbeeld waren en het.ze've voor eene vaste ftoffe hielden. Ook was het eene der Stelregels van de oude Wysbegeerte , dat de Hemelen vast moesten zyn; Aristotei.es beweerde; dat de vastigheid verknogt was aan de verheeventheid van derzelver aart, en noodzaaklyk was om hen'ih den ftaat van onverdei felykheid, welke men als eene van hunne wezentlykfte eigenfchappen aanmerkte, tebewaaren. Dewyl evénwel het licht 'er moest doorfchynen wierd men in denoodzaak gebragt om de Hemelen uit kryftal te maaken ; en zulks is de oirfprong van alle die kryftalle Hemelen welken men in de Astronomie der Ouden ontmoet. Dan alle die hersfenfehimmen zyn met groot recht ten huidigen dageten eenemaalen velbannen; men geeft thands den naam van Firmament niet anders dan aan dat blaauwverwige Hemel-Gewelf waar aan ons de Sterren toefchynen vastgehegt te zyn. Schoon in de daad de Sterren in geene klootvormige oppervlakte gehegt zyn; en wy dienaangaande door onze vei beelding en zintuigen bedrogen worden. Alle de Sterren op eenen onmeetbaareh afftand van ons geplaatst oirdeelen wy die op den zelvden afftand te zyn, fchoon zulksmerkelyk onderfcheiden is,- dus zyn wy van begrip, datzy op eene klootvormige oppervlakte in ryen geplaatst zyn. Wat de blaauwe kleur van het Firmament betreft, is die kleur niets" anders als die van den Dampkring uit eene zeer groote diepte gezien. Zy toomt volkomen Overeen met die van het zeewater. Waarfehynlyk hebben de Lucht en het Water de eigenfchap om R. ï °p  t*l4 ÏIRMAN. FISC. op eene groote diepte de blaauwe Straalen i'n grootei meemgte te doen doorfchieten als de anderen. Omdt waare fcbynbaare gedaante des blaauwen Gewelfs var het Firmament te bepaalen, zou men alvorens deez£ volgende twee voorftellen moeten cplosfen, waar var. men tot deeze tyd toe, niet dan zeer bepaalde en onvolkomene folutien heeft; zy beftaan hier in. i. Eer voorwerp buiten den Dampkring geplaatst zynde, zodaanig dat tot ons gezigt de ftraalen worden overgebragt, welke geduurende den loop door den Dampkring gebroken worden,- om als dan de plaats te vinden, waar men dat voorwerp zal kunnen zien. 2. Te bepaalen ingevolge welke wet een voorwerp dat op tien zelvden afftand geplaatst is, ons nader by of verder af toefchynt, naar evenredigheid dat het verder cr nader by onzen gezigteinder is. Zie daar voor de Geometrifche Natuurkundigen een fchoon en ruim veld om zich te oeffenen. De proeven en gistingen welke over de oplosfing van dit groote en fchoone voorftel door de Heeren Smith en Maika zvn gemeen gemaakt, vindt men van den eerstgemelden in zyne Optica, en van den anderen in de Memoires de t Acad. de Paris, de 1740. FIRMAN, noemt men in Gostindien, en wel inzonderheid m de Staaten van den Grooten Mogol, de Paspoorten of toelaatingen welke door de Vorften aan vreemde Kooplieden worden vergund, 0111 handel te mogen dryven. FISC is een onduitsch woord, waar door men gemeenlyk het prefoor of de Schatkamer van den Souverein •verftaat; in het Latyn draagt het den naam van Fiseus, het welk een teenen Mandje beteekent, om dat men zich daar van bediende om geld in te Ie^en Onder de eerfte Keizers noemde men te Rome' de algemeene opkomften, voorbefchikt tot de algemeene lasten van 't Land of het Keizerryk, JErarium; en de zodaanigen welke alleen het byzonder onderhoud van den Vorst betroffen Fiscus; zie Vinnius ad ff. p Infiltut. Lib. II. tit. 6.; maar kort daar aan, wierden die woorden by de Romeinen verward, en men volgt no- ( hedendaagsch hun voorbeeld in verfcheidene Staaten 1 van Europa, want daar zyn in der daad maar al te veele 1 Landfchappen, alwaar Vorfielyke Schatkist en aleemeene \ Schatkist, woorden van eenerleie beteekenis zyn l Ir. den tyd dat de Fiscus nog van het .Erarium on- f derfcheiden was, beftond de Fiscus van de Romeinfche a Opperhoofden, uit de verbeurd verklaarde Goederen e der Misdaadigers, de vervallene Erffenisfen, en die welke devolveerden op zodaanige Perfoonen, welke P ingevolge de wetten onbevoegd waren om te kunnen f erven; voorts van gevondene Schatten, aanfpoelin- i't ge en dergelyken, welke alle men opgeteld vindt in v, de Lex prima ff. de Jure Fisc. Ook had de Fiscus vee- ci le praerogativen en voordeden, die door de zulken er welken er lust toe hebben kunnen nagegaan worden m *? \£ixfx* van de Afcwten en het Codex over het %s in iisa handelende. J Van het woord Fisc heeft men confisqueeren, cmfis- A tare bonafisco addicere gemaakt; om reden, dat alle de ve goederen welke door de Keizers verbeurd verklaard wierden, aan han Fisc en niet aan bet gemeen toebe- ful hoorde. De goederen van Sejanus wierden volgens die ^eBn. tVan Ja«tus Aml. Lib. V. uit de Gemeene kaï ixmfWkbt tn de hst van den Keizer overgebn.gr. Het gei FISKAAL. gebruik der Confiscnicn wierd zo veelvuldig dat m«, vermoeid wordt met in de Gefchiedenis van'dien tvd de iyst van het oneindig aantal van Menfchen te Jee^ zen, waar van de opvolgers van Tibemus de goederen verbeurd verklaarden. Wy ontmoeten niets van dien aart 111 onze hedendaagfche Gefchiedenisfen men heeft geene familjes van Raadsheeren, die de werelt geplunderd en verwoest hebben, uittefchudden. Wy trekken ten minften dit voordeel zegt de Heer Mo/ tesquieu uit de middelmaatigheid van onze toeftanden, dat zy veiliger zyn; het is de moeite niet waard dat men onze goederen verbeurd verklaare, en zodaa Site SatLSïyÏ" t0Cëigende' 2°"de 3* De Fisc der Priesters wierd Arca genaamd, en dien ei de bewaaring van was toevertrouwd, verwaardigde men met den eertytel van Arcarius, zo als blykt uit verfcheidene inferiptien door Gkvtervs verza meld. Zie ook CONFISCATIE. *UTEHÜS verza' FISKAAL is een woord afkomftig van het hier bo ven gemelde Fisc, en beteekent zodaanigen Amb-e" naar, aan wien de gerechtelyke vervolging van allerlei foort van misdaaden en weerftreevingen tegens de wetten is aanbevolen.' Zie ook ADVOCAAT FIS KAAL en PROCUREUR GENERAAL. Wy zullen hier nog alleen byvoegen, de Inftnictien voor de Fiskaals van Staats-Braband enStaats-Flaanderen, InfiruBie voor den Advocaat-Fiskaal van , Staats-Braband. 1. In den eerften, fal onfe Advocaat Fiscaalversntwoorden, bewaaren ende fustineeren naar fyn beste Diife Rechten, Domeynen , Jurisdictie ende H00-leit, ende fal hebben die fuperintendentie van onfe aecken Fiscaale, die welke fullen by onfen Procureur jeneraal in Brahandt worden beleyt ende gehandelt 2. Dat onfe Procureur Generaal fal mogen intenteeen alle faecken Fiscaale, by advyfe van onfen voorchreeven Advocaat, ten ware dat die fulks waren at de felve onfe Advocaat daar inne alleene niet en rilde adyifeeren, in welken gevalle fy gefamenderandt fullen mogen begeeren ende verfoeken d' advys an onfen Cancellier ende Lieden van orden Raade in Bra- ' itidt, in materiën die concerneeren criem van abui m, ende de Privilegiën, Statuten ende Ordinant-'en ingaande de Hoogheit van onfen Lande van Brahandt ide van Over-Maaze. 3. Dat fo wanneer eenig onfe Officier van ontfan^e tchter van onfe Domeynen, ofte onfe Officier van stitie, voor fo veele als 't aangaat altricatie van on- Junsdictie, gedaagt wefende in onfen voorfebreen Raade, fal verfoeken interventie van onfen Proreur, dat alsdan die wederparthye fal fommieilyk de verbalyk, fonder trein oft figure van Procesfe .gen in onfen Raade debatteeren de voorfchreeven erventie, ende afedan fullen die van onfen Raade tyen gehoort, appomfteeren inprefentie van onfen vocaat, alfo behooren fal, die voorfchreeven interitie admitteeren of rejicieeren. b Maar fo wanneer onfen Advocaat ofte Procureur en eenige faecken aan veert hebben, by advyfe van van onfen Raade, van onfe Finantie, ofReke'rter, in dien gevalle en fal die partye niet omfan- worden om te debatteeren de voorfchreeve interven-  FISKAAL.' ventte ende fullen de Officiers ende partyell, daar vooren alfmkfe faecken fullen aangenomen fyn, gehouden wefen te geven den voorfchreeven Advocaat end- Procureur goede ende breede informatie, om te fustineeren ende verantwoorden de voorfchreeven faec'-e ende ook te compareeren t'allen tyde als ty by hem fullen ontboden wefen, om hen te mformeeren ende helpen beleyden die Enquesten, ende t Proces inftrueeren. 5 Dat totter decifien van der faecken concemeerenie onfe Domeynen, Finantien endeUfurpatien van . andere onfe Rechten ende Jurisdictiën, fullen ontboden ende geroepen worden die van onfe Rekenkamer, om daar in te opineeren, gelyk de andere van onfen Raade, behoorlyk dat fo verre de felve van onfer Kameren geenen ééd gedaan en hebben, om Justitie te administreeren, in faecken tot haarer kennis,e behoorende, dat in dien gevalle fy den felven ééd doen fullen in handen van onfen Cancellier van Recht te doene, fonder post, faveur of eenige gunste, bewaarende fo wel 't recht van onfen Onderfaten, als van 0I6' Dat onfen voorfchreeven Advocaat ende Procureur hen niet en fullen derven onderwinden van Procesfen, die onfe Officiers van Justitien te beleyden fullen hebben, ter faecken van heuren ftate, ten ware dat die fouden aengaan onfe Hoogheit ende Juïisdiaie, ende onfe Officiers van ontfange ofte Pachters , fullende gehouden wefen in de eerfte inftantie haare Schuldenaars te betrekken voor die Justitie van der plaatze gelyk fy gewoonlyk fyn, fonder daar omme te moeyen onfen voorfchreeven Alvocaet ofte Procureur. ' , , 7 Dat onfe voorfchreeven Procureur by advyfe van onfen Advocaet, hem fal mogen voegen in alle faecken ende materiën, die welke hy fal bevinden dat eentctrfihts fouden mogen aangaen onfe Rechten ofte eenig delict ofte mefus, daar uit foude mogen volgen eenige pene ofte amende, zonder daar op te nemen of te hebben ander advys. 8. Dat in faecken daar onfe Procureur fal gevoegt fyn', onfe Advocaet fal mogen ter begeerten van de partyen overfien, vifiteeren ende tekenen die fchriftuiren, ende daer afnemen fekeren falaris naer d' oude maniere. . r g. Dat die faecken ende materiën m de welcke ontt Procureur alleen foude wefen Impetrant, ende niei te min fullen principalycken aangaen eenige partyen ende ons alleenlyk in confequentie, ter confervatic van onfen Rechte ende Hoogheit, ofte van de Pnvi legien onfes Lands van Brahandt, fullen beleyt endi geinftrueert worden ten kosten van de voorfchrcevei partyen, van den welken onfe voornoemde Alvocaa ende Procureur fullen mogen nemen haere vacatiei ende falaris naar den gewoonlyken tax. io. Dat die voorfchreeven faecken Fiscale fulle hedinght worden by onfen voornoemden Advocaat, di welke fal maecken ende tekenen die Requesten end Schriftuiren, fonder dat hem des yemandts anders f mogen moeijen oft onderwinden, ende die voorfchrei ven Requesten gemaakt wefende, fal onfe voornoen de Procureur die prefenteeren in onfen Raade, da die felve fullen eerst ende voor alle de andere geë pedieert worden, ende ten einde dat onfe voorfchre FISKAAL; ftft ven Aivo/m imÜg te beter geinformeert wefen van de materiën, fal onfe Procureur die partyen doen koméir by onfen voorfz. Advocaet, om die te hooren, ende mondeling te ondervraagcn van dc waarheyt van der faecken. 11. Dat fo verre onfe voorfz. Advocaet ende Procu< reur gedient hebbende van fchriftuyren van feiten, bevinden dat partyen fouden geallegeert hebben eenige feiten, daar af fy egeen memorie en hebben, dat fy die fouden hebben booten bedingen, fullen cp dié felve mogen antwoorden by additien, en fal partye meen van gelyken doen, ende fullen die van onfen R.aade reguard nemen, dat onfe voorfz..Advocaet ende Procureur niet ligtelyke en worden verfteeken. 12. Dat fo wanneer onfe voorfz. Advocaet fal bevinden eenige fwarigheden ofte difficulteit in de voorfz. faecken Fiscale, fal altyd toegang mogen hebben, aan die van onfen Raade ofte Rekenkamer, fo wel iri faecken die aengaan fullen onfe Domeynen als andere, m wat ftaat die fyn, ende hem fal gegeeven worden goéde ende gereede audiëntie. 13. Dat onfen voorfz. Procureur fal gehouden wefen "hem getrouwelyk te informeeren op alle faecken1 ende materiën komende tot fyner kennisfe, concerneerende onfe Hoogheit, preêminentie ende Rechten Fiscale, fo wel in faecken van excesfie ofte criem behoorende tot fyner officie, als ook van onfe Hoogheit ende Domeynen: ende fal onfe Procureur naer dien hy die voorfz. informatie fal hebben genomen, ghehouden wefen die terftont, ende fonder vertrek over te leveren in hafiden van onfen voorfz. Advocaet, die welcke Requesten maecken fal om daar op te hebben provifie, die welcke fal by onfen voorfz. Procureur geprefenteert worden aan die van onfen Rade: ende indien voor 't verleenen van de voorfz. provifie die van onfen Rade willen die voorfz. informatie fien, fal henlieden defelve getoont worden. 14. Dat fo wanneer onfe voorfz. Procureur fal geraecken te fuccurnbeeren in eenige faecken, daar toe hy geen ordinantie van onfen voorfz. Rade en heeft gehadt, fal ghecondemneert worden, als die faecke dat eischt, in de kosten, om die te betaalen uit fyn eigen buidele: ende indien hv fuccumbeert in faecken daar toe hy ordinantie gehadt heeft, fal even gecondemneert worden in de kosten, fo wanneer die materie geen compenfatie en admitteert, maer fullen als dan die kosten betaaldt worden by den Ontvanger van den exploiften, tot onfen laste. 15 Dat als eenige Deiinquanten om eenige faecken ofte delict daerom fy geweest fyn in Proces in onfen voorfz. Raedt, tegen onfe voorfz. Officiers Fiscaale,. ofte dat testen die félve quaet-doenders ware geprocedeert geweest by informatie precedente, fullen van ons verwerven gratie, remisfie, abolitie ofte pardon, in wat forme dat het fy, fo fullen fulke quaet-doeH- : ders gehouden wefen te betaalen die kosten van Juiti: tie daer onder begreepen fullen wefen die vacatiën : ende falaris van voorfz. Officiers Fiscale, ende ook van 1 der informatie precedente. 16 Dat de faecken Fiscale fullen de eerfte gepre- - fenteert wefen op de Rolle, fo wel in 't aenleggen r als verweeren, ende de eerfte gedepefcheert worden, :- ten eynde dat onfe voorfz. Advocaet ende Procureur te :- bat mogen verftaen tot onfen affairen, ende op dat ly R r 3 18  1512 FISKAAL; twee dagen voor deS l 7 P-^'S tydts' ende v^ien dïï■ welkelJ de^feffiV^ ^ Perf°- d' e% betrokken woKlen d f "'r "'"r en ta°gen : Haed, ende diergelyken M den r "^ Voorfz- Pol '"ogen fuiken De1Ea„t ^ ^en FISKAAL. : ende notoir, ^ dien einde hun ^ÏS^ PaJtye' ende [ot r denProcesfe, om p Jffig^ dl^«tten vari 1 ordmeeren als 't behporeü fal P g °0"' daar °P 'c ! oSaér^^^^S? d* voorfz. ■ daar af die kenn sfe'„ de e,, ft a " ddift of ex^fe, ; Wen 9^m^&^^^^ Procureur gehouden wefen lem J T[m Voorfz-. koste van den Dentmciateur endl n °nneeren tot matie genomen wefendefZnile ï00^- falor. on en voornoemden ^S/Snlfe^1^ te bewaaren, ende te maecken h;» » "e ons «*cht d.e te preTenteeren onCv00rfeeH^ues:ei e»d« te verleenen alfulken provifie , >'r ^ ' °U1 daar °P 23- Dat als eenige Ren eften r, h°2ren faL worden in onfen &TSSS^feC<^ meynen, Heerlykheit ende nn,,^' ft:IJen onfe Dote ende hmMë^SM^ V™ ?"fen Rech" den aan die van onfe Rekenkamt ^ gef°nden wor' den fullen die partyen f' dle we,ke ontb-c- faecken ofte difficulte ten ï ?"en aPPoinöeeren die "een, fullen die weder óm Lt "Iyk: Ende indi™ aan die van onfen voorfz t" m£t haare" a^yfe leenen fulke provifie X Itl^lt™ °P te dentnet ^^S^l^f^^^ te weten aangaand?he Ve bad bedT' ,ange ?en tot agt dagen, ende om 'ngen van °*«- •en, ende tëdoen dfe^SeVT 7" SchrW- e faecken van de Gevangenen iiff n!fDt!vk va» ïe termynen geobferveerfwn?) e" d,e diJa^n en'« onfen Ra&e/SwareX'"f^ die wMnmtie «arer verder woon ng^ oft/nT" ^ caufei'va" wecken, verfochten langer day™ "r^*8 sr discretie van onfen Ra&le L Ck we,en faI ■ecken van onfen voornoemden pf renSaande cijtile feren aangaande den ?e„ 1 CU'eilr' men te doen in andere gemee^fae^S ^ geW°°n^ ale hem te regaS^e" Sé i ?d1 'D faecke!1 n onfen voorfz. J S« ^s b.eM« naar f advys afren fecreet. aIs boven, houdende de 26. Dat onfe Voorfz. Procureur r,i n , geven alle hal ven Tare «Ir~i 5°huIdlch weCen >cificatie aan 0„fe„ öft^ Soede ecken-kamere alle die faecken Fi , d'f- Van onCer beleyden ende te vervolgen d'-C hy becft ende byfonder die gene die in ftfr* W,e" dat ',et einde dat onfen voorfz G ,Wvren fy». « voornoemde Reecken: kamé^ die ™> 2rteert fyn van de Tc- 1 -j! !>' moSe" te bat ge' inne on^ recht te bewal^n ^ eXpl°i£tsn> °™ ' 7- Dat onfe voorfz Ah„ '\ > heeren voor partj, ^cKmeh f lnogen eenige penfie, van wien da? h"? r' n°ch omvan" -n in den felven alat lh J Y' ^naar faJ ons Raedt vanden felveïi onfen n-^T c,,de epmticuliere, die wel'i ónf C' %bfc^eun 61' a,s t opmeren,  FIS KA At." ratmorttedoen, Cömmisfie te hebben, ende allen anderen Aften Judiciaire, endeextrajudiciaire te doen, gelyk die andere onfe Raedtsluyden van den felven onfen Raede. _ . r 28 Ende fal die diftinftie van de officien van onfen Advocaet ende Procureur wefen, fulks dat der officien van onfen Alvocaet fal toe behooren te gheven advys ende raet onfen voorfz. Procureur, om addresfe van fynder Officien, als hy des verfocht fal wefen, te maecken Requesten , te proponeren ende te verantwoorden aHeaffairen Fiscale in onfen Raede, te maecken die Schriftuuren ende motiven daer toedienende, ende in 't generael alle 't geene dat eenen Advocaet van eender particulierder partyen ftaat te doen, om die bewaernisfe ende befchermenisfe van den rechte van fyner partye. Ende der officien van onfen voorfz. Procureur, te nemen alle informatien precedente van affairen concerneerende onfe Rechten, Hoogheyt ende Domeynen, by ordinantie ende advyfe als boven, ende daer toe te doen alle exploiaen ende apprehenfien perfoneele, t'addresfen die enquesten ïiscale, ende generalyck te doen 't geene dat eenen Procureur van partven voor 't beyden van eenen Procesfe particulier fchuldig is van doene, behoudelyk nochthands indien dat onfe Advocaet ware abfent ofte flek, dat in dien gevalle onfen voorfz. Procureur wel fal mogen naar de inftruftie van den voorfz. onfen Alvocaet doen mondelinge aanfpraake, antwoorde repliceeren ende dupliceeren, ten einde dat die faecken Fiscaele worden fo luttel veragtert als mooglyk welen fal 20 Dat komende den ftaat van onfen Alvocaet Flsca-l te vaceeren, onfe mevninge is, dat van als dan voortaan onfen Raedt ende Aavocaet Fiscael m dien tyden fal hem alleenlyck occupeeren in de faecken ons raec'kende, fonder te doen eenige rapporten, ofteaanveerden cömmisfie in affairen, aangaende Perfoonen particuliere: dan fal mogen prefent wefen, ende hebben vois decifive in de de voerfchr. affairen ende deelen in de taxatie van dien-, gelyck andere van den voorfz. Raede. Iafiruüle voor den Alvocaat Fiskaal van StaatsFiaanderen. T Den Advocaet Flscael fal gehouden fyn goede acht te neemen op de Juftitie, Rechten ende hoogheit van de Hooge Overigheit, midtsgaders de Domeynen, Privilegfen ende gherechtigheden des Landts ende Graeffchaps van Flaenderen, defelve, midtsgaders alle andere faecken ende gefchillen ter oirfaecke van dien eereren, ende noch te ryfen, daar inne de Hooge Overigheyt ende 't ghemeene beste van den Lande, eenig recht aftie ofte intrest foude mogen hebben, alomme daer het behoort, waer te nemen, fuftineren, procureren, folliciteren, defenderen ende vervolgen fegens alle ende een yegelyk, 't fy als principaalepartye, ofte met andere gevoegt, fo als de faecke fal vereisfchen; behoudens nochthands dat hy niet en fal vermogen eenig Proces te moveeren, ofte informatien préparatoir te nemen, ofte ook voor andere te intervenieeren, ofte hein met hun te voegen , dan met goedvinden ende ordinantie van den voorfz. Raede, ofte dat hem fulks expresfelyk by haare Hoog Mog. belast werde. linde fo wanneer den Fiscad nn den. FISKAAL. 1B13 Laede over particuliere faecken, als Advocaet werde ebruikt, fal op de Rolle fyn plaatfe moeten nemen y de andere Advocaete'n, ende fyn ordinaris plaatfe ls Flscael, voor die tyd moeten verlaten. 2. Doch fal hem fonder fodanige ordonnantie ofte ist, ten allen tyden buyten kosten van 't Land, rapen voegen met d'een of d'andere van partyen, in aecken daar hy fal meenen de gemelde Hooge Overleyt geinteiesfeert te fyn. 3. By abfentie, fiekte, ofte ander belet van den idvocaet Flscael, fulks dat hy de bedieninge van fyn Unbt niet kan waer neemen, fal by den Raede daar n mogen werden voorfien, om by provifie een ander ,ekwaam Perfoon daar toe te fubftitueren, ende die t felvde Ambt geduyrende fodaanige abfentie, fiekte >fte belet fal bedienen. 4. So wanneer den Advocaet Fiskael by haar Hoog vlo'g. ofte den Rade geordonneert lal fyn volgens fyn tmbt, eenige faecken in te fteilen, aan te nemen, ofe hem met yemant te voegen, mitsgaders informatien e nemen, fal gehouden fyn fulks neêrftelyk te agter/olgen, fonder 't felve te laaten om eenige onkosten, He men tot lasten van den Lande foude moeten doen, :en ware fy redenen hadde ter contrarie, daar van hy baar Hoog Mog. ofte den Raedt met ten eerften hebben te adveiteeren. 5. Ende en fullen geene faecken daar inne hy partye principael, ofte gevoegde is, by Commisfarifen van deP-olle, nochte by partyen onderlinge geëxpedieert, ofte afghedaan mogen worden, ten fy hy daer jegenwoordig, ende daer op gehoort fy, op pene van nullité van de Afte. 6. Ende in cas yemandt met wien den Advocaet Fiscael''m eenig Proces gevoegt fal fyn, met fyn partye mogte komen te accorderen, ende het Proces onvervolcht laeten, fal den Advocaet Flscael dies niet tegenftaande 't felve Proces voorts inftrueeren, ende vervolgen, ten ware dan dat by den Raede (den Advocaet Flscael daar op gehoort) goedgevonden wierde, dathy mede die faecke onver volgt foude laaten. 7. Indien eenige partye by den Advocaet Flscael in' Rechten betrokken fynde, begeerde hem tefubmitteeren in de arbitragie van den Raede, om lang Proces, kosten ende moeyten te fchouwen, fal den voórnoemden Ahocaet Flscael insgelyks mogen fubmitteeien, fo 't Collegie van den Raedt naar gelegenheid/van de faecke 't felve goed dunckt: ende fullen dien volgende die van den Raede foodanige gefubmitteerde faecke fonder lange dilav termineeren, naar dat fy bevinden fullen tegens de Hooge Overigheyt ende Juftitie misdaan te fyn. ..,. 8. Dat de Rolle van den Advocaet Fiscael eerst lal moeten werden op geleefen, indien hy fulks goedvindt, maar en fal in fyne Rolle niet mogen fteilen eenige faecken, daar inne hy alleenlyk gevoegde is, ten ware den Procureur daar in geëmployeert, naatliete de felve op fyn Rolle te prefenteeren. o Niemant en fal hem neffens den Advocaet Fiscael mofren voegen, dan tot fynen koste, ende fullen partven daar den Advocaet mede gevoegt is, ofte die hun met hem voegen, gehouden fyn hem vifie te doen hebben van hunne bewyfen ,Munime:iten, endebciuittuuren ofte Memoriem 10. UI «QCii den Advocaet Fiscael tot allen tyden als E r 3 m  i8i+ FISTEL. FLAP. fal verfoeken, vermogen te komen in 't Colh-ie den Raede omme aldaar voor te fteilen 't geene Ofliue laakt, mits dat hy nochthands nieten fal r gen pre.ent wefen over 't opineeren van den Rap m Piocesfen daar hy partye formeel offe gïvo i r. Alle Requesten ende Schriftuuren die geprefc teert fullen worden oP naame van den AdvocmF ZLTeA00CkJie ge,!e daer hy slecht rTri fullen by den Advocaet Fiscael getefcent moeten fy ende anders en fullen die niet ontvangen mogen we , 12. Van alle Fiscale faecken felvs van de gene da, inne hy fimpeuck gevoecht fal fyn, fal hy ghehoud' wefen pertinent register te houden, ende 't fel vde al drie: maanden, oft fo wanneer hy des verfocht we aen den Hove te yertoonen, omme te fien in wat ftae( ofte hoe verre die gebracht fyn 13- Sal oock de Griffier hem laten hebben vryacce ende oeganck tot alle de Boeken, Registers ende b de ofdar tGl'iffie den;°0lfz- Rade bSStit ce op dat I y gemformeert fy van alle't gene dia pasfeert, ende'c recht van de Hooge Overfgheidt beter by hem waergenomen moge werden. fcneia 6 HSTEL, ook Pypzweer genaamd, in het Latyn fh Vth Men zie de verfchillende Soorten van dit onge mak, beichreeven door den beroemden Hoogleeraa. P. Camper i^ons Woordenboek op dit Artykel, // Vjel, bladz- 726 719. vrSJA-TKAUID' Zie LUISKRUID „. 2. SJ™'.2^ GEESSELAARS. f LAGELLARIA, zie ZWEEP-RIET. ÏLAP, m het Latyn Conferva, is de Geflachtmam van eene foort van Waterplant onder de iSe dér [lieren gerangfehikt. De Kenmerken zyn, zeg Lin »fus,.dat het ongelyke Knobbeltjes heef zfn Fd "ceft du Geflacht in vyf Rangen verdeeld als volgt 1. Met eenvoudige, gelyke Vezels, die geene Knietjes hebben. i. Flap der Beeken. Conferva rivularis. Flap, met-e heel eenvoud;ge gelyke, zeer lange Vezelen 2./. ï. Cotferva PliniL Lob. ƒƒ. 4^ y I2, y' Gemeen is deeze Soort van «|£ by ons in de f °lenA-d'e f" dikWÜS aIs Seheel d°°' toe groéne? v n dit OntSenTiaai'IykS m°eten ^W*K85 van ait unttjig. Dilleitius merlit aan d ir h.f tl zagt vl„e,,ende Beeken zld, tot ,errc"id= dlc„ ,, t° sas?. s«ssar,asfs£, t&, Autteur verhaalt, gebroken Beende™,, „n&r lïfc ! pheel « Vt&^^S$&ggi J FLAP. de rig vogtig hieldt. Byna alle Beenderen 1 0- wonderen dan te gelooveKy ' C meer te ver" t, Wylen de kundige Hovenier Mefse zirh „,,>. g- dig toeleggende om de nuttigheid v Vib^TTi' gemeene inlandfche Planten te ondPS8 °J"er 1- zich ook byzonderivk da "r in ™ °™°e,;e"> heeft r- was, bevlytigd Hy verhaa t dl0pZlch5,va" *« Ge. Pier gemafte Sbbeii 'ach f dïï hef St" Pa' , wel tot Lemmetten in Lampen, vulzens an k ^ de Motten. Hy hadt Monfters d Jr I landfche Maat&mpy, 25^£ï^«* ■ Werk van den vermaarden Pasrnnr £™onaen- in t het Papier-maaken, ^TZlX^Z^an °T zeer fraai zyn. Deezen Heer was P d™ aan' dle Bvcnm* te /fcö- een van den Heer Sprei, veele ellen' hng en brééd llr" door de zonnefchyn gebleekt zvnde , mCn' aI* wol geweven kleed"aanlag, teegSfdW^^°°r ^ ^ Mooglyk noemt men daaróm d?t re™ ■ ook wel £>êfem^. Immers ik heh ™ on,sLand» natuurlyk fyn^weefze," wa'nïeer het' uit de Si"?'8 opgehaa d en door de 7,,n r,^,!, j u \de &[ooten wondert. De Enïelfchen rinplf 1 Wf' dikwiIs v«* naam Cw/erve vind ik 't Ïve k „A„? ^ L^ynfchen is, mtel-SpongU vertaald De^h f". Ê,'gen Draaden voorkomt noe m min w he ls lanSe dikke een^lejrve.^ ir^W&w. Linn. a>. Ptó;2{. N. 2. Fl^u c N S Uit F»aA het we k in fommfm. r,„, ^" 3" en aldaar dikwils eene okeS fe of1■ ^0,orkomt' J =, na. de ^^^.t— II- Met Takkige gelyke Vezels. üt hllclfell% FlaP- Conferva bullofa. Flap, met (re- e SF ' d!,etakkis 2vn' '"^'belIetjes^^Sn e. Cai/wa Filamentis ccqualibus ramods Pullnl oBiJycina. C. Bauh. P« 363 3' * AlZ* md ^mttezf vorC" !? Regenbakken van ons i4"glrden0worddtle Het i? S^oe^ ewns, .1,iZyde of Katoen, vSl'ioSv^ïfi? ter H.rd°,nkeier • faar de hoeda»ighei5 vanhet' 'ook van PïnS fCh 'angte Van een handbreed, ook van een voet en langer uit, en kan, gedroogd zyn- rig vngtig hieldt. Byna alle Beenderen, zegt hv v™ dien Man, waren gebroken Pn J^^Z^T ^f^ V351  FLAP. Trilde 10 wel als het voorgemelde Flap, tot cïïe gebruiken dienen. De takkigheid onderfcheidt het zelve duidelyk daar van. 4- Flap der Buizen. Conferva Canalicularis. Flap, met gelyke Vezels, die naar den grondfteun takkiger zyn. Conferva Filamentis aequalibus Bafin verfus ramofioribus. Linn. Spec. Plant. N. \. Gort. Mg. p. 320. M 1010. Fior Suec II. AT. 1162. Conferva Rlvularum capillacea. Djl'l. Mufc. 21. T. 4. ƒ. IS- Alga in Fibulls aq. Font. ducentilras. C. Bauh. Pin. 364- , „ r By Dillenius voert deeze den naam van Fluweel Molen-Flap, en hy merkt aan dat dezelve groeit in heldere Beekjes, als ook in Pypenen Geuten, die 't water naar de Molens afleiden, 't welk de oirzaak, zegt hy, is, dat deeze gemeenlyk korter valt. Zy gelykt naar Fluweel, zagt en digt van geweefzel groenagtig van kleur, en wordt door 't droogen byna zwart.. In ons Land komt zy op dergelyke plaatzen voor. . < Tweeflagtig Flap. Conferva Amphïbia. Flap, met selvke Vezels, die takkig zyn, en door 't uitdroogen totDoorens famen loopen. Conferva Filamentis cequalihts ramofis exficcatione coeuntibus in aculeos. Linn. Spec. Plant. N. 5- Gort. Mg. P- 3*o. AT 1011. Fl. Suec. II. N. 1164. Conferva amphibia- fihnllofa & Jpongioja. Dill. Mufc. 22. T. 4. ƒ■ 17- CT Op veele plaatzen, in Graften, Vyvers en Slooten, als ook aan Hout en andere Lighaamen onder water, komt deeze, zo by ons als elders 111 Europar voor, en houdt zelvs buiten 't watfcr ftand op yof-'Sf belommerde plaatzen ; door 't uitdroogen eindelyk zich vertoonende als een-rauwe ftekelige Sponsgelyk men ze fomtyds op de Oevers van Rivieren vindt. 7y blyft den Winter doorr maar verdwynt m t voorjaar, groeijende ter hoogte van twee of drie duimen.. 6 Oevr-Flap. Conferva littoralis. Flap, met gelyke Verels, die zeer takkig, lang en ruuwagtig zyn. Conferva Filamentis tequalibus ramofis elongatis fcabriuscuiis. Linn. Spec. Plant. N. 6. Gort. Belg. N. 1012. Conferva marina Filiformis longisfima fusca &c. Linn. flor. Suec. 1028, 1170. Conferva marina Capill. longa ramoftsfima. Dill. Mufc. 23; T. ±. f- 19- , Aan de kanten van de Zwder-Zee, in onze Provinciën als ook op Rotfen en Klippen aan den zeekant van Engeland-, Sweeden en elders, groeit deeze foort -van Flap, die eene handbreed of eenen voet lang wordt, en in zeer fyne Vezelen is verdeeld, geelagtig groen •zynde van kleur. . . _ . 7 Koperroeftlg Flap. Conferva ccruginofa. Flap, met takkige zagte Vezels die korter dan eene vinger en hoog groen zyn. Conferva Filamentis Ram. mollibus ,dtgito brevioribus viridisfimis. Linn. Sp. Plant. N. 17- Conferva marina capillacea brevis viridisfima.-DiLi.. Miijc. 23. T. 4. fi. 20. 8. 'Gegaffeld Flap. Conferva dichotoma. Flap, met gelyke gegaffelde Vezels. 'Conferva Filamentis mquahbus du chotomis. Linn. Spec. Plant. N. 8. Conferva dichomna, Setis Porcinifimüis. Dill. Mufc. 17. T. 3./. 9- 9. Bèzemagtig Flap. Conferva Scoparla. Flap, met Kinderende getopte ruige Draaden. Conferva Filamentis proliferis fastigatis Ivrtis. Linn. Spec. Plant. N. 9- Conferva marina pennata. Dill. Mufc. 24. T. 4. ƒ. 23. 10. Getralied Flap. Conferva cancellata. Flap , met takkige Draaden,' 'e Vezels overhoeks, kort, veeldeehg "•evingerd^ Qimferva Filis ramofis Filamentis alurn. brevi- FLAF. 18-15 liïs mnïïipartitïs digitatis. Linn. Sp. Plant. AT. 10. Flor. Suec. II. AT. 1171. Conferva marina cancellata. Dill. Mufc. 24. T. 4. ƒ. 22. m i Kleine mosagtige Waterplantjes door Dillenius 111 Engeland waargenoomen maaken deeze uit, waar van de laatfte ook in Sweeden, aan den zeekant, is gevonden. De eerfte groeit veel op het Zee-Ruy, de tweede in flooten der velden aan de Theems. III. Met in malkander uitloopende Vezelen, 11. Netvormig Flap. Conferva reticulata. Flapmet netswys' vereenigde Vezelen. Conferva Filamentis reticulato-coadunatis. Linn. Spec. Plant. N-. 11. Conferva reticulata. Dill. Mufc. 20. T. 4. ƒ. H- El-Suec. 10251167. Conferva reticulata crispa. Pluk. Am. 113. 1. 24.ƒ. 2. Mor. S. 15. F. 4./. 4. Mufcns aquaücus Bomtfr* nus retiformis. Loef. Prusf. 173- T. 54- In de Rivieren van Europa, aan derzelver Oevers komt deeze Soort voor, die een netswys geweefzei heeft, zeer fynen teder, waar in dikwils Rivier-Posthoorntjes en andere Slakkenhuisjes zich verftrikken, De vezeltjes of draadjes, waar bet uit beftaat, zyn in de kleinfte Plantjes fyner dan hoofdhaair. Men; heeft het aan de Theems in Engeland en in de Rivier vsx\Upzal, inSweeden, waargenomen. Het zal, waarfehynlyk, by naauwkeurig onderzoek, in onze Provinciën ook wel ergens te; vinden zyn. IV. Met knoopige Vezelem 12. Rivier-Flap. Conferva fluviatilis. Flap, met gebed eenvoudige borftelagtige regte Draaden; de Knietjes dikker cn gehoekt. Confeiva Filisfmplicisfmisftifomibus reü-is. Gen. crasfloribus angulatis. Linn. Spec Plant. N. 12. Fl.Suec. 1026, 1168. Conferva fluviatilis lubnca fetofo. Dill. Mufc. 39- T. 7-f- 47- ln de Rivier van Upfal komt deeze foort , zeer veel aan Steenen zittende, voor. Dillenius beeldtze overend ftaande af en noemtze Paardefiaart Rivier-Flap, om dat zy zeer naar het Kruid van dien naam gelyken zou De hoogte is, zo hy aanmerkt, van eenen vinger of eene handbreed , de kleur donker en bruin paarschagtig. .- • 13. Lillig Flap. Conferva gclatinofa. Flap, met taKKige koraal kettingagtige Draaden, de Leedjes kogelrond en Hlagtig. Conferva Filis ramofis monlliformitus; Articulis globofis gelatinofis. Linn. Sp. Plant. N. I43_F/. Suec. II. N. 1165. Conferva fontana nodofa Jperm. Ran. inftarfabrica, major, c? minor. Dill. Mufc. 36, 37- T7. f. 42. Corallina pinguis ramofa viridis. Vaill. Par. 40. 'èd', veel naar de Koraal-Mosfen gelykende, groeit in de helderfte en uitmuntendfte Bronnen van Europa; volgens LiNNffius. Dillenius noemt het, Knoopig Rivier-Kap-, dat glibberig is als Kikvorfchen-Schot. Hy heeft hetzelve grooter en bruin, dat fomtyds drie duimen lang was, ook kleiner en groen, op 't hoogfte anderhalf duim bereikende, in Bronnen van Engeland waargenomen. Het beftaat als geheel- uit Kraa en of knoopige Leedjes, en is bovendien getakt, welke eieenfehap ook anderen van Dillenius hebben j ge lyk dat der Moerasfen met groenagtige flymerige Bolleties- dat der Alpen met knoopige blaauwe Vezelen, en een der Bronnen, met uitermaate dunne zwarte Draaden, ook als uit Kraaltjes famengefteld-, welk .aat- , fte  l8ri5 FLAP. fte alleenlyk waargenomen was, op 't Eiland Mannen aan de westkust van Engeland. V. Met geknokkelde Vezelen. 14- Haairagtig Flap. Conferva capillaris. Flap, m£ eenvoudige geknokkelde Draaden; de Leedjes ovei hoeks famengedrukt hebbende. Conferva Filis genicuk tisfviH'Cibus, A-ticulis altematim compresfis. Linn Spet Plant. AL r4. Gort. Belg. 320. Conferva Filamentis lor, gts genw.Jtmplicibus. Dill. Mufc. 25. T. 5. f. 25. Con fervaflidtans, Filamentis genicitlatis. Pluk. Alm. ii* 2 84-ƒ• 9. Moris S. 15. J. 4.f. 3. In Meiren, Vyvers en Graften van Em-^akomtdeezi voor, die m Plas fen van brak water en Slooten om trent Dykshoek in Friesland, door Meese is gevonden Dillenius namze, in Engeland, waar, op plaatzen daar het zee-water, met de Ebbe, was afgeloopen Het is een haairig Gewasje, veel naar in elkandei gewikkelde Draaden gelykende: weshalve hy ook hei zelve Moeras-Garen tytelt. Men wil dat het WaterVlasch van Imperati daar toe behoore. 15. Korallynig Flap. Conferva Corallinoides. Flap, met gesnorkelde Draaden, die gegaffeld zyn. Conferva Filis gemeulatis dichotomis. Linn. Plant. M 15 Gort Belg ii. N.1014. Conferva marina gelatlnofa'&c. Dill.' Mufc. 33- T. 6.f. 36, 37. Deeze vee! aan de Stranden, dikwils op Hoorens en Schulpen, of ook op Mosfelen voorkomende, beftaat uit knokkelige Leedjes als het Korallyn, vallende rood of witagtig van kleur. Dc Heer Ellis, de Conferva van de Corallina onderfcheidende, merkt aan dat deze ve een Plant is, met Vezcldraaden die uit Leedjes beftaan. Hy geeft eene Afbeelding van eenige derzelven, met de Vrugtmaakingen , welken zy als de rweehuizige Planten hebben; beftaande de Bloemen der Mannelyken ineen foortvan Katjes, dieder Vrorwelyken in rondagtige Zaadhuisjes. Waarfchmlvk Soor°t°ren een'Sen daar t0t dCeZe Cn de volSend'e 16■ Gekettingde Flap. Conferva catenata. Flaö, met geknokkelde Draaden, en rolronde Leedjes. Conferva Fihs gemeulatis, Aniculis cylindricis. Linn. Spec. Plan N 16. Gort. Belg. ii. N. 1015. Conferva ram0fa, Genkulis mgtoribus cateniformibus. Dill Mufc 27 T. < f. 27 In de zee, die de zuidelykfte deè'len"van Èurotoen de kusten van Zuid-Amerika befpoelt, komt, volgens Linnjbus1 dit gekettingde Zee-Mos voor, 't welk weezentlyk de Takjes als uit fchakels van eene Ketting famengefteld heeft, Catesby had het zelve van deBabama-Eilanden medegebragt, en Miciielius ook der-ezondeif Mtdellandjche Zee aan Dillenius toege- 17. Feranderlyk Rap. Conferva polymorpha. Flap, met geknokkelde Vezelen ; de' Takken bcmdelswyze famengeyoegd. Conferva Filamentis geniculatis, Ramis fafciculatis. Linn. Spec. Plant. N. 17. Gort. BH* ii. N 1016. Fl. Suec. 1031, 1174. Oei Dan.395. Conftmma. ' nnagemculata. Dill. Muf. 32. 71 6.f. 35. Corallince affi»;r.pluk. Alm. n9. T.jXfi 10. Mufcustridaclylifs Ffc Bocc. Muf. Lp. 268. T. S. ƒ. fx. keus crispulorica- , tus mgricans. Barr. Rar. 1323. T. i"or In veelerlei gedaante komt deezé aan' de Kusten van \ Engeland vry gemeen voor; zvnde ook na een harden Stom, in Friesland, door den Kruidkundigen mJ5? FLAP. op 't- Strand gevonden. Dillenius geeft 'er drie tl guuren van en merkt aan, dat zy, veele Takjes kw'yt laakcnde z,.ch als met Kwasjes vertoont, doch door de ouderdom weder takkig wordt, en dan met Zaadbolletjes is voorzien , hoedaanig zy ook door den Heer Ellis is ,n Plaat gebragt. Dan gelykt zy, zegt hy naar Zee-Ruy, onder welken naam men zé, by Bar' relier, afgebeeld vindt, zynde zwartagtig; daar de kleur m teerst rood is, vervolgens bruiner wordende. Dikwils komt zy zodaanig voor, dat haare Takken naai' fommige Palmboomen gely- Unr\t£r7nd-Flet Conïer™™gabunda. Flap, met geknokkelde bogtige Vezelen, de Takken en Takjes kor- . Ramu Ramuhsque breviorilus. Linn. Faun. Suec. ii N. < K Dn.! °!Ëf.7!t. fft.' Lan«adh^^™- In de Europifche Zee vindt men dit Zee-Mos vry zwervende ,n t midden der wateren, zo Linn^us"aantekent. AL een Vl.es of Vel uitgebreid, dryft het daarop en wordt door de Golven her en derwaarts gedreeven. Men Vindt het ook in Moerasfen en Poelen aan : de Zeekust van Engeland. ^^?{^klZmd!?!ap- Conf<™ ghmerata. Flap, met ge- ■ knokkelen Veze en, de Takjes korter en veeldeelig. j Confe, ra Filamems gentculatis, Ranudis brevioribns multifidis. Linn. Spec. Plant. iv. ,9. Conferva Fontinalis ra. mefsfraa glomemim congesta. Dill. Mufc. 28 t < f 31- Conferva viridfs capellacea. Moris. S. i< T a f' 2. Alga Fontana trichodes. C. Bauh. Pin. 364 ' In Bronnen, Slooten en Beekjes, komt deeze foort in ons wereltsdeelvoor, zoLinn^eus aantekent. Dillenius merkt aan, dat zy zich van eene handbreed > tot een voet en meer langte uitbreide, zynde in memgyu cuge Pakjes, al fyner en fyner verdeeld; 20 dat ■ Jzich arseen Kluiven of als eenSponsWoont. RA? lad ze ,n regenbakken gegroeid gezien. 20. Rotzrg Flap. Conferva rupeflris. Flat, mee Tfknnl-elde Vezels, die zeer takk./èn gJn%T tfeta ' 'timneniis gemeulatis ramefifmis vlndUmsJüAt slec \ Jlant. N. 20. For. Suec. ii. at IT77 r„ t ^. . 'nchodes ramofo, Dill. Muf 5 f7o ~ Mant. 53- T. 182. ƒ. 6. J' 9' K' , Zeer gemeen komt deeze voor, op de Rotzen van ■uropa zo LrNNiEus aantekent. DilLnius die dk i S had opgemerkt, dat dezelven dekt fITetKUSt,en' d,'kW,iIS êeh£eI daar ™S »n bosie^ Haa r \ °?T Z'Ch' °P zich zeh'^ ^ kande^ uit een middelpunt klootswys froei ènde" c0 rvaF „s geniculaüs ramofisfJs e %entr\ G/oiï M confïitueniiiar. Linn. y^-""7; mferva globofa. Linn. Awt. ft*. 1027. iigo' ** Naar de Haairbaüen der Beesten gelykt deeze d i, omvatten. Potamogeton-^ hts PPmmgHo pérfoliamm. *%H£i™-f PouLngeton rotundifelm dentibus. C.Bauh. r-«- 195 £ p I2 . dlterum, Loes. **£ ««g^gf ^ doch doo Deeze Soort kom P«^nSg^nd hebber gaans in diéper ^^^S^J»»-, in bra fa dikwils ook, gelyk b/jg"'^ eBladen zeer dm den bynaair^van de ^j^ffi^ dan laa en geeven Sn dik getolde korte Aair van Bloei. fONTEINTHUlö. ï8if t 't Geheele Gewas ho„adt zich onder water; koende flegts tot aan de oppervlakte. De afbeelding van hc;t derde Fonteinkruid by Dodoéus welke tot deeze 'Soort betrokken wordt, is zeer nvol'komen : want daar in openbaart zich naauwlyks enige doorbladigheid, en de Bloem-zo wel als de rrugt-^Aairen gelyken niets. Ook zyn de Zaaden van at Kruid, volgens dien Autheur, platrond, byna als lie der Linten; 't'welk geenzins plaats heeft. Dit Cruid is, gelyk de Hr. Houttuyn het op eene diepc van drie of vier voeten bevonden heeft, zonderma: verfchillende. Aan de Stengen om laag haat het [Maden van drie duim lang en diie kwartier duimt breed, overhoeks, ver van elkander: aan de toppen der Stengen hadt het troppen van Bladen, die wefaue ha f dliim breed waren, op dergelyke langte, fteekende als fcheedagtig in malkander en de Steng geheel verbergende, ook van ovaale figuur. Voorts gaven de Stengen ter zyden Rankjes uit, met doorbladerige of omvattende Blaadjes, van meer dan een half S breedte op een duim langte, waaraan zich de P oem el WAairen bevinden. In deeze zo wel als fn de voorgaande en in de volgende, zyn de gl* den al Snaai ovaalswyze geribd, zodaamg dat de Ribben aan de kanten evenwydig loopen, 't welk maar ia 155 andere Planten gevonden wordt Men zou van dit zelvde Gewas een breed- en fmalbladig, als ook een doorbladerig en digtbladerigFontrfnfcniW kunnen te voorfchyn brengen; om van de glanzigheid, welke heaooflo wel als de vierde Soort heeft, geen ^%Tgt7atrXgFonteinkndd. ^^^^M teifikruit met fpits eyronde gepaarde Bladen, digt aan een Tegarfelde Takken en vierbloem.ge Aairen. PoZo'gfton Foliis oratis Itamb LD. 102. Potamogeton minus &c. m4CÏ1-^W .." gouan Monfp. 76. Gek- Frov. 124. Fontmahs ffiSSl^X m ™ Triplus aquaticusmt. '^eeze ffifflyke deelen van Fra£ na mïyk, door dien de Bladen gepaard of tegenover gelfeeteT In Overysfel, omtrent Zwol, zou ook deeze ^S^FmMmd^ Potamogeton Mfcjfe •. 'j Lr lancetvornüeevlakke Bladen, die m Steelt SttoopiS hollis lanteolatisplants Lwgdtat. G^ f%J™:Piï I5>,. Fontinalis lu. gustis, fplendentibus. C. Bauh. Pm._i9a fl?; eens major. J. Bauh. Hift. Hl P- 777- 6 . Autheur, is door geheel Jiwopa Vaarten, i kant van onze Nederlanden ™* ■ h t tot dc de diepfte Meiren van Swttzerhnd d tot l hoogte" vaa tien en »eer vademen, fty^nds ^  Mïé FONTEINKRUID. aan de oppervlakte van het w-ter PrTWkü kende in deeze diepten welke . ^1cbje, 'Ma' den Rkyn, voor de? Snoeien en ferSS' # van verbaazende srootte zvn r KaiPers> die 'er dMnighelï; te weeten als tof&ïï tyds kom» iy op Je innte» e%" ,«lnP|; ,,'olf5"i voor, 't welk maakt, dat zv rtrh -J? ' g * nen De Bloemfteel'en ^W^ffXÜKE ge, dikke, ronde Aairen, uit eroena-tiV!p,m j' Bloempjes beftaande, even a ï Ct^'Se vier Zaadjes ^ortbrengendeVan'Lfer S3B? M 5- Gekruld Fonteinkruid. Potamotreton rrht„m £ . • fe» raet lancetvormige over^e^Z^^ ■ golfde zaagswys' getande Bladen. Potamo^ez7nF,nr', Roy. 2I2. Gort. Belg.*?. Halt rlit Ranorum. C. Bauh ?i« loi^viT^18*4 1 Loa 7r«« -r'j, - 9-V FmtlaP»hutn pufillum. c i-oa. y«„. 286. rr^te«^«^«tó»tr^ Clus. P«WJ. j Zeer gemeen is deeze Soort in de Slooten en ff** r' ten van NoordhoUand, inzonderheid SjJï , alwaar men 'er de Kikvorfchen, oP fömSSÏS r van den dag, geweldig in ziet borrekikken ? des het £ Kruid, ï zy dat zy daar van eeten of niet, VorfchS- R Ska genoemd wordt. C. Bauhinus hadt 'er reedfdien 5 naam aan gegeeven. Het ontbreekt in Holland ook t aan den Duinkant niet. Het groeit in FrTelZdool. g gaans m de Slooten; zo ook in de Zuidelyke deelen S vm Sweeden m Dultschland en elders, verkiezende In f bergagt.ge Landen veelal de zagt vlJeijende Beekiès ° tot zyne groeiplaats. ™ T~ weekjes vo Lobel geeft van dit Kruid een goede Afbeeldin? hC, onder den naam van Kleine Bron-Patkh, en zeg II , 2 hy het door de Apothekers van LangleZ had 'zle opzoeken om te gebruiken in 't %iiL ManlmT ï komen. 1 raous maakt 'er gewag Van als een tweede Z„ foort van Wier of &rnmttml die van fomm'en gekookt werdt tot draf voor de Zwynen. Sus , -S ftelt het voor onder den naam van Klein VaËSSi Z yzer, om dat de Vrugten , uit vier Zaadjes beftaande T t eenigzins naar de Waternooten gelyken. Hy hadt het T6 by dezelven groeijende gevonden. 7 •* Dit Gewas heeft Stengen van twee of drie ellen F J lang, naar de diepte van 't water, die als het gedromd Sft is nog taai en niet ligt breekbaar zyn. Hef vult de P ? Slooten, Vaarten en Graften, met zyne ru gte ko mende met zyn Loof flegts tot aan de opper" akte van f ? 't water. De Bladen zyn lang en fmal nn li 7 Fm golfagtig gekruld, dü/ehMc&S 0*8 f£? der anderen doch bruingroen of roodagtig vfn kiet r Deeze Bladen zegt men, ftaan fomtydsöveXeks f nl fomtyds tegen elkander over, en de Stengen 0f Ram *'De ken zyn m deeze focrt plat, 't welk dezelve van de zvn vo.gnciezouonderlehtldem fen,' FONTEINKRUID. Fonteinkndd, met I^SL?WM ^M/«*S drukte Stengen 7W ^ py? B,addjes en ra'«enf e. 0- Potamogeton iJpe-mo lk C n™' "„Vaill. Lap. fludans lon^o [ermo hnu \ t G Bauh' «kip* 0|4rM. D^S^ W/.*7*i BXvs. -tIs zeker dT?,t-' uyïïslt de Heer Lin- * ^daanig! betrokken l eeft tot dl W^LEB' hier toe behoore, het eenemn ir ^ Jrde foort' i'erfcheidenheid Wn L v?, d]',,ende r°ortzy- »e !an«s Meese , ,„ S^^^* js door de Hortn?e^ien. De Bladen tn^^^ daaï ?«« aanlalve het ook O.^apItLm v ' ^r ^ fp'tS' ^ verdt; komende dit Gew " ^.lechamp genoemd nidelyke deelen van ?nLlHNJEüS zegt, in de Ieren voor. °pa' m za& vloeijende R*. ^Seffiaie^c^^ 2 Stengen. Potamt^Tv r , }eS en fame"gedrui> otamogeton Caule pUnio &c Hu ï ffw ^"S* 2I3' » Caule comtresfo FonoGr J,; n ■ 201' i£«Deplatheki i&^S^ » wel alsdefmalheidii BhZ 1 Che'1tdeeze foort' ras gelykende. Ue Voeh \ ",ar d,e van Kweekin de Rivieren var £'L°°laIo'n in en ir, zeernaauwkeuri"wtT ' °01' den vennaarden Ranken, SSSS^^T ?°e"'el ,,ec ee ellen lang heeft IL f {omtyds ,vel ger dan twe! duimen 7 nfïW^3 zeldeiJ :onderdeBolIeties fomtS Aal"jeJS beftaan llit afeks, aan dunne SteelS f^d, fomtyd, overgens gezegde Autheur en din ^ " F"'w/^d iSrmSsste^^ Stengeties en wa ylr^rtf B'aden' di8taa" ■ibüsacnthéc Roy. Aï,,/*'*"» 8 M,» C. Baoh p£\o?' ^J^ton grami- latiusculum gfc. RAr ^ , rrr 1 ^ «rMln^M Lol's1^; J- ,4:^ & ^o van fi^ IftJ^WR en moeras^ fen ia 'f byzonder, J ali vau dee^ # ir.  FONTEINKRUID. ^ew« morftflnuw ramofisfmum $c. Pluk. ^flm. 3° > « "èier wordt het zeer takkige ZeekufrFonteinkrUid, met B hSt7ge Bladen en groote Hoofdjes van Pluk- ft Kp ?huls sebragt. Eene foort met breede Gras- t Envan Haiuer gemeld, had ook zeer groote t, Zaaden' Aan de Zeekust van £wroprt is deeze gemeen, en zo wel als de voorgaande en volgende, een Jaar- ,, ^J&tSuSÜm /-amogeton p^*g * teinkmid, met liniaale gepaarde en overhoekfe Bladen , SdeVVoet uitwekende, en ronde.Stengetje^ Poja- , Sl„ FWïö KneJm èm&sl alternisque * ' Gnmmeo-folio breviore. Vaill. J?orw. E 31. ƒ• 4- Dall. , HDee2z°er'is de laatfte der Soorten van Fonteinhuid, 1 SEte-ssa^sssS SS! SSSStó Vaillant t' huis brengt tot zyn takhgmet de ver™7 y AILdat door zyn zyn Ed. onder den narm ^Slf ^FontSruidlJt langere Grasbladen fchynt afgebeeld te zyn. „ Het zelve groeit, zegt fC% menigvuldig in de Seine te Parys, _ bloe.jendin " Mav en funy. Ook vindt men het in de Mentjes " ^ Vyvers of Waterkommen te Verfailles var, meer " 0f minder grootte naar de diepte, verheffende zyre " Aahen boven de oppervlakte van het water. Dee" f Aairen beftaan uit twaalf of vyftien Bloempjes " ter witte topjes, vertoonende zich aldaar in May " rfomtyVs zelv's in April. Deszelvs Stengen en " Takie?zyn uit den bleek paarfchen wit, en gelyken " „aar viSnaaren. De Bladen zyn eenigermaate " "eutswyze geplooid, ontfpringende uit een foort > " fan Scheedje, dat de Takjes omvat en uitloopt in ' " wee l eini Oortjes, die zich digt aanvoegen tegen v het Scheutje, dat uit de Scheede komt. De Stam" !r«n de Bloem, uit vier Vrugtbeginzels famen" S s omringd met agt Meeldraadjes of Hever ' Kknonies welke vervat zyn in een Bloem ot " Kelk die? u vier Blaadjes van eene lepelagtige fi" X ofuitéénBlaadje, dat kruislings t>p de zelvde " mantèr in vieren gedeeld is, beftaat. Van het kleine eens doch kleiner; de Blaadjes zyn plat en komen " foort uit een Scheedje, dat om het Takje fluit en de Zaadjes zyn, ten getale van vier, in 't vierkant " DePHeer'HALLEk heeft het gedagte groote Fonteinkruid met grasagtige Bladen, van Vaillant, betrokf e to eene foort; welke zyn Ed. noemt Fonteinkruid G ronde Stengen, platte zeer lange Bladen en een dikke g dm gen Jair. De Bidden van dee.e, die *« ge- FONTEINMOS. 1S21 5en was aan de oevers by Gottingen, hadden nogands maar de langte van vier of vyf duimen, zy wan overal minder dan eene linie breed, en hadden de nten nederwaards omgeboogen. De Stengen waren •er lang, rond en door menigvuldige takmaakirjgen gt in elkander verward, zich buigende naar den loop in den Stroom, en gaven aan de toppen, op korte loemfteelen , dikke Aairen uit. Het Getroste Smafr adise van C. Bauhinus wordt door zyn Ed. hier ook huis gebragt; doch 't fchynt veeleer dat het Grasagee Takkie-e van dien Autheur, hier behoore. „ Het zelve, naamelyk, brengt uit eene Steng van eenen voet of ook wel eene elle lang, die zeer dun, rond witagtig is, met verfcheide Armen, langwerpige, donkergroene, grasagtige Bladen, niet overhoeks, maar ver van elkander, voort, welke in andere Blaadjes, byna haairagtig dun, uitloopen, en bovendien komen uit de Oxels der Bladen wederom, andere Stengetjes, die zich op dezelvde manier \ erdee'en Aan 't end van den Steng komt een Steeltje* ' van drie duimen lang, met zeer kleine Bloempjes, ' waar op kleine ruuwagtige Zaadjes volgen, met als. ' aan eenen Tros, maar meer verftrooid en aairswyze ' vergaard." Dus befchryft C. Bauhinus dit zyn rrasaztls; takkig Fonteinkruid, onmiddelyk agter de bechryving van 'het andere, 't welk derhalve wezentlyk lacemofum heeten moet, niet Ramofum, gelyk fommigen het begreepen hebben, 0111 dat het door een drukfeil dus in de Pinax ftaat. Hy zegt duidelyk daar van, lat de Bloempjes en Zaaden als Druifjes by eikanderen 'evoegd zyn, en dus wezentlyk getrost of een Trosje uitmaakende. J. Bauhinus begreep dit ook wel , en lerhalve hadt Tournefort mis, wanneer hy oirdeeLde dat de eerfte zulks verbeterd had op de aanmerking van zynen Broeder, en dat het derhalve Ramofum moest zyn. Hift- des Plant. env. Paris. p.35*-. FONTEINMOS in het Latyn Fontinahs, is de naam welken de Heer Houttuyn aan een Planten-Geflacht ÏSSKSffifiK1? *™en Mei, en^fe6?^^ Va" feil die P^rschag, cètvonn fe " brCede' *********! k ceaoimige Bladen. In het onderfte en middeifte t deete van de Plant komen bladerige Knoppen Ï£ ib de mrkjes der Bladen , die het MfelfiSSof X huisje omkleeden, 't welk een kegelvorm^ rood ÏÏlf'? eenHui,5evandg/elSe& gom De Afbeelding 2, op xm ft ; e gedee'te voor van dit Gewas ' ejiomi holronde drierijige fpitfe, doorgaans tweèhn» ff? Tr/rr;. !f^^^uwc E derS " k°men de Kn°PJ'es niet «it de S£ % si Tf mt einden der TakJ'es «et t^nthd? Fmin^huamofa. Fonteimnos, M~.ii8 ekhubdeT, elsvormige Bladen, en zydelinefë Meelknop,es ForinaB Foliis imbricais, %SSS£. Art, Mnslateralibus. Linn. Spec. Pla nt. IV. f Gort Bauii. Htfi III p 778 fflstOT^" •»»• totftt, J. een handbreed ofi V en van omtrent n- Takies 1 , f f? u 'ang' met zwarte haairdun- de anderen plaats heeft C' ge!yk bv met' ^^^eSS^ Meelknopje . FomSSZF%\ f ■' en Fan rzo. T. 2 7 f q, & *rr^w w<^. Vaill. deXla^V^r^ i FONTINAALEN. FOOITJES, -ee- vïmgen, die, het thands noemt «tgoKt. Men heeft ze wfi' y , »"*WM . Wt sleeden, gevonden SSteSS Beukeboome"' 'o!" rig Scheedje, denzelven doof n 7 ' met een haa!' ' en- fcheen, zodie KruSlenneraanmer^ü4 ^°rgd' 3r- behooren. Zelvs frh -n! aanmerkte, ook hier te ?P-- Mos, plat vanToof a uir^:rderdin,'et ^oTP in- ari-fytaceis. Linn ft, , , ' ^ - ^S'Ö^SIS M^j—laagü- van FrfwitW, op verfchei^n» f ,n de Provinci= « was door ^K^elf^W^^ noomen. Die van D^mua f^T^tlZ^ ^ ^felSSge'Set.^ iS - welken zelfefplegtS ftesfh>Tf^"^'isdena™ • dat door hen- ofde^ S droegTen • den, ter eere van de l?>mnSn ƒ gevierd te worten. De plegSeid hv ^ ' Fomei"e" en Put • ftond «faarPiK*BlCSrÖ7/a8 cdit Feest be"- ■ men gevlogten in dé °f Kransfen Pt Bloe- ■ krooiien op Z^SSS^^^^^ pena gelegen, welke om dP£ P1 "a5y de Poort Ca- toS™US' z;eF<5NTEINM0S. wooïuS*gSK^ S*™? aan^noomen "eer men by eenen vriend is gelogeerd 5^ten'PT" geweest, ook de gefchenken ^« r u , ten eeten Rekeningen gegeeveï v^n^ïS^6? VM van dit onzinnige eebruik in « u ff fP°oreIooze plamzen, kunnen ^ Set beter A er/aglicht £e neemen. het geen L I? oen.' dan over te VIII. Deel blad,T Z ent l ""^ï6"' 10 deH Denker kend; zie bSbstU^J^^ W °Pgetee'er van zegt g " geestISe" Zedefchryver gens huisvest, te east c«ï r«g en' a,SBien«weestis, of wannee" L^en'e Re^^°°n? ^ gC' ner Heeren of Vrouwen to^e?^5^ last ban' niet, noch het lust my die zaak L WCCt * thands te onderzoeken! Zeler ^ her k'ein b.eIang. de vrv fterk toeneemt m , I gaat ,het' dat die mo- begint te gaanTd&^tbX6 SS ? b^tC11 rche weeldriee Domeftiei-» Dedryf der hedendaag- chryven. ^m^^^Tf M ffl0* faartnen, ^08^^^^ ^Zeh' 'oven hunne huur geftee-èn m , , n zlet' ver ■» ^ pragt der Meiden? ën d^Se^ fuort  FOOITJES. fnnrt zvn zien. En wat kan verder gaan, 'Jan Jat i deHee en'knègten in den Haag en elders gouden Ho- i do,og e op zak hebben, daar het oudtyds Mfgg 1 was wanneer hunne Heeren zilveren droegen. Hier ;an'd an is het, dat verfcheide Heeren die andeis i van dat volkje niet veel in kledy verfchillen , beflooten l ebben, ter onderfcheiding, voortaan zilveren M gebruiken, 'en dit ook met 'er daad thands doen. Myler Zusters Meid, haar onlangs de huur opzeggen c,. en naar redenen gevraagd, gaf ten antwoord h eims l zo weinig verval, dat ik het met myne huur voormy- . nekledeL niet kan goed maaken : ik p*^ ; eene andere huur, daar meer is. Een myner Gedei fche Vrienden heeft onlangs aan zyne HoUand.che kennisfen, tot hunne fmerte, verklaard, dat hy nooit meer by hen zal komen logeeien; want, zeide y, Sn eenen anderen Vriend , de kost myner Vnenden te moeten betaalen aan de Domeftleken, en «^ °aar by te geeven aan den Heer van het huis, ge-vaftmy n et, ik gaa voortaan in een Logement myn optrek n emen, gdaar betaal ik niets meer fomtyds, no mmder, daar ben ik een vry Man, en kryg.geenzuur ge zigt van de Dienstbooden, wanne er ik bymyn v« trpk bun te weinig geeve. /.yne vjujw .*•__„ , tres: mm ie ^ b & iije weeken in Holland, zelvde gevoelen. Blytt zy eenige w en gaar ze voormiddags eene vifite ges en Dame van fatzoen, waar ze niets meer dan een kopje koffy of chocolaad gebruikt, de Kamente.Ijkt att donkere oogen, als zy haar geen gulden m de hand ftopt Dit heet, nota bene, zyn fatzoen ophouden by D Waf»* betreft, ik vind het zeker al vry raar dat ik te gas/genodigt, de groote;e onkosten van fpys en drank! diénde Heer van het huis gemaakt heeft aan de Dienstbooden moet betaalen. Ikverwagt_.eerst Jaa-s dat dit volkje een Ordonnantie in t icht zat Seven, en eene tai' ons opleggen, hoe veel wy hun foor aan zullen moeten betaalen Myne Meid nrmiimelen 'er fomtyds al van, en laatst vo,nd ik :n myn bpuken een briefje', waar op men reeds een plan ge ËThtï, te alles te- fchikken. Mooglyk dat Jer reeds eene heiinelyke vergadennge beleg s ™ % zy haare calculatie moeten opgeeven, ten: welken einde zy reeds ditvolgende opftelletje gemaakt hadden. el"f Als iemant onverwagt s'middaags ten eeten komt „ en niets meer dan.de gewoone pot «H&ggjfe W zal betaalen drie zestehalven.- Als dit s avonds " £ t kan hy volftaan met twee te geeven, waar '"' SGn mèn 'ze""en zal: ik-bedankje myn Heer of Me" ^0UT— Als iemant s'middags te gast verzogt is en men heeft twee of drie fchotelen meer gel eèd gemaTkt, moet hy ten minften vyf zesthalven " Leeven - Zo dit des avonds gebeurt,, dan drie. " !!__ Als 'ér behalven roode en witte wyn, fyne 7, wynen, als Champagne of Bourgogne-wyti op t defert gedronken wordt, zal hy s'middags een daal l der , en voor s'avonds vier zesthalven betaalen. " L Blyft men s'middags en s'avonds eeten,. zal " men zich vergenoegen met twee guldens te ontvan" gen, gemerkt de tegenwoordige duure^tyd. ' Als iemant eenen nagt logeert, zal... Dit onvoltooid Plan leezende, werd ik half raazend van boosheid: zyn myne Meiden met de kop gebruld, zeide ik, of wat fcheelt haar? is 't ernstof foouerpy. . F0RCLOS* 1823 k moet 'hier- meer van weeten , en myne Vrouw zal k verzoeken haare gangen na te gaan, om het zekere der van te ontdekken. Dan wat zal men zeggen van eene andere mode. Us men ergens komt, waar op Kaarten wordt gefpeetd, nag men zyn gewonnen geld niet op fak fteeken, dat :ou droevig mis zyn: men moet het, zo men den elelen naam za! voeren van zynen werelt te verftaan; iet geld op de fpeeitafeltjes laaten liggen voor deDoneftieken. En zeker daar is eene gew igtige reden voor, Die arme menschjes zyn nu door fommige giei ige Hee:en en Vrouwen geweldig beknibbeld, en gedwongen ,'oortaan de Kaarten zelve te bekostigen, dus moeten le fpeelers, die gratie genoeg krygen, als zy eenen ivond in een charmant divertisfcment doorbrengen, gevit elk een kan begrypen dat het fpeelen op de kaart Zodaanig is, zelve de kaarten tien dubbel vergoeden.Thands ben ik gewoon tot myne beurs te zeggen ,ils het Nieuwjaar komt: ftaa vast, men zal u van den huig ligten. Alle myne uitftaande Rekeningen, en daar onder die vyf of zes jaaren oud zyn , (verfcheidene onder de Grooten, om zich van 't gemeen te onderfcheiden, wagten toch zo lang met betaalen; dit is honneur genoeg voor den armen Winkelier ol Koopman ) zullen voldaan worden, en hoewel myn geld, een jaar lang is weg geweest, en ik niet meer dan eeme eerlyke winst gerekend heb, moet ik nog een vette Fooi aan de Dienstbooden geeven, en dit nota bene T als ik myn eigen geld t' huis kryg. My is onlangs iets wedervaaren dat nog verder gaat.. Ik had twaalf honderd guldens aan een goed vriend voor zekeren tyd geleend zonder intrest daar voor te begeeren. Den bepaalden tyd verftreeken zynde, kwam myn geld niet. Ik maande hem dan heuschlyk, doen dit holp niet. Ik klopte dan nog al eens aan met fterker woorden, en eindelyk, toen dat niet baatte;, met eene zaate bedreiging. Hier op bragt zyne Meid my het geld" lk , die het zelve zo lang gemist had-, geen intrest 'et van genooten had, met bedreiging had moeten afperfen, rekende my ongehouden een verval etje'aan de Meid te geeven, en dagt haar met een bedankje te laaten gaan : doch ik bedagt my, en gaf haar,, wyl zy 'er geene fchuld aan had, een paar zesthalven'.De preutfche Meid twee zesthalven ziende, bekeek dezelve zo naauwkeurig met eene zunre trome, mof. zv die munt van haar leeven nooit meer gezien hadt,. 't geen my drong te zeggen-: wat fcheelt 'er aan Meisje-?' 'r antwoord was : maar twee zesthalven , myn Heer! Voor al dat geld f huis brengen? ja zeide ik,. Kind' dat is, -dunkt my , al heel wel voor t'huis gebragt geleend geld, en is u dat niet genoeg, geel het my maar weer, ik dénk u niet meer te geeven. Hier cm dagt ik, Zullen de zesthalven ras in de tas giyen;. maar neen, de onvergenoegde deern gaf ze my inderdaad-te rug, en ging heen, en ik knaphandig er byr ftaf ze in myn' zak, eer de trotfche Meid zich naderr beKen'myner Vrienden, onlangs by zekeren Heer',, s'middags gegeeten hebbende , ftak in het weggaan' den Knegt twee zesthalven m de hand; doch de inhaalige vent had onbefchaamdheids genoeg van te zeggen • ik ben gewoon een gulden te krygen van die "enen, welken s" middags aan ons huis eeten. ° FORGLOS is ee» or.duittch wcud, het weik ei- £ent-  FORDEL. FOREEST. gentlyk wtfïin'rcn / Itittoccrtll in het Latyn excludere beteekent-; en afgeleid moet worden van het Franfche woord Eerdere. In de praktyk van Rechten wordt enkel gebruik van dit woord gemaakt, om daar dien genen mede te beteekenen, welke na de litiscontestatie verwaarloosd heeft zyne grieven, contradiftien of fchriftuur, op den bepaalden termyn daar toe gefteld over te geeven, en daar door van dat gedeelte zyner defenfie verftooken wordt. Het woord Forclos is eigentlyk afkomftig van aforo exchifo. FORDEL is een oud Friesch woord, het welk by v. Wicht op het Oostfr. Lindr. bl. 825. vertaald wordt door Du.[>; en by Siccama ad Leg. Frif. p. 101. door Fundus vel Donuts, en fchynt afgeleid te moeten worden van hetAngl. Sax. gSoihy Bmpu, waar van <23o?= ÖClTa/ Domuncula, en door verandering van B in F Fo's belle/ welke letterverandering by de afleiding zeerge'meen is; zie Wachter in Prologem. Glosf. Van dat zelvde 23o.'ö komt ongetwyffeld het woord 20omik-s Stt Huismaagd, in de Lex Frif. Tit. 13. J. 1. vóórkomende en verklaard door Ancilla, qua nee mullere nee molerefokt, zie BORTMAGAT. De geleerde Aanteekenaars op de Oude Friesfche Wetten, hebben ook doorgaans het woord -fo?örk door Huis vertaald, dan met hunne ondernoomen" taak tot op het IX. Deel, J. 7 gevorderd zynde, bleek het aan hun Ed. uit de volgende woorden dien men aldaar leest: J^uöcle/ albtci bat gnt$ uclitfen $/ " dat J*tabclc ,, het eigentlyke Huis niet was, maar het Erf of de „ Hoeve, waar in het Huis beflooten lag, dus het zei v„ de, dat in de Lex Aleman.Tit.X.de Ler Brjuar.Tit.X. „ jj. 1 en 2.enopandereplaatzenmeer,onderdennaam „ van Cuitis voorkomt. Het fchynt, dat de Friezen J „ indeezen tyd, in 't bouwen der Huizen, nog ge- ] „ volgd hebben de gewoonte der oude Germaanen, i „ van welke Tacitus de Morib. German. Cap. 16. zegt, vicos locara; non in nostrum morem, connexis & cohce- ' ,, rentibus adifciis, ftam quisque domumfpacio circumdat, ' „ Jive adverfus cafus ignis remedium, five infeitia cedifican- X „ di, en die ruimte om het Huis denken wy, dat by t „ hun jMjJbci genaamd zal zyn. Maar wat mag dan £ „ toch de reden zyn, dat het Erf waar in het Huis fl „ beflooten lag, de naam van Jf*«bcl droeg? -f0?öcl I „ is voordeel (prcecipuum), een deel, dat iemant bo- v „ ven eenen anderen heeft, Donatus JEneid. V. vs „ 249 definieert het quod prceter communionem fingulis " „ propno nomme deputatur. Zoude nu zulk een Erf „ ook Jpo.'brl genaamd kunnen zyn, om dat het den " ,,, Eigenaar afzonderlyk toekwam? terwyl de Land " „ goederen voor 't overige, in Hemrikken en Meen- " „ fcherren beftaande, gemeen waren. Volgens nu " „ Cange Tom. V. Col. 738. wierd by de Noormannen " „ pracipuum genoemd ea haereditatis pars qua primoeenito " „ asfignatur. Indien nu te recht van de Zoons of een " „ van dezelve boven de andere Kinderen op den ouder- " „ lyken heerd, onder de Friezen mogt hebben plaats " „ gehad, zoude ook daar in de oirfprong dier benaa- " i „ mmg ligtelyk gelegen kunnen zyn". " , FOREEST is een zeer oud woord, hetwelk eer- " , tyds gebruikt wierd, om een Bosch, Woud of Wd- " dernisje mede te beteekenen, en is afkomftig van het bet Latynfche woord Forcstum. Men ontmoet het in dee- anH zen zm by Melis Stoke /. Boek, vs. 417. over welke T'u Wy FOREEST. plaats dc grooten Taalkenner B. Hprnsooopia in zvn. uitgaave van geredden KronvkfchryveTI St 218 enz. het volgende aanteekent:* DouzaÈnïlf F.p. 288. van dit Forecst fpreekende, zegt: n! £ euam Prata, F.umma, locaque in patentis aberta caZos mo üven als of er geen onderfcheid ware tusfchen Foresttim, gelyk in den Brief ftaat, en Sylva o f nmus d^dit FÜZAVei'Zinde2ich; en 20 dee/en'ook a Jen o\ mIdZewn? °nrQ taa!?' genoemd hebbe"> Boslh ot n oud of Wildermsfe. 't Verfchil konnen wv h,-Pn gen, w twee Hoofdrukken; als, vooi- eerst, fom,Z Bosjclien waren geen Forepsten Pn ,,„j jommige Foreesten waren fe^ ^' £*B2±£v£2E Foreesten genoemd, waren alleen de?, iZ Vïï v • Zers en Koningen hieldenh„VÏS'vermak'" gectieitt, en dus vryplaatzen voor het Wild waar n aan memant geoirloofd was te jaagen da 'due daar was mtEndS )tY K°;inglyke W-et gd dere Leen &£&*2ffi SVSf f Leengoederen erflyk geworden zy ie MSSkct ren zich de magt van Foreesten op te regten rangema l^J 'lfiivient vervolgt hy, qle noitï veyonfen pZce tant de Bois fusie nom de Forests. Zie daar in?t ïransch, het zelvde onderfcheid tusfchen Bois'enFn rest als wy ftelden tusfchen ons Bos er Jre st l 'e het h.er ook in 't Latyn, uit een' Brief van In kÓ mng van Engeland, by Matthieu Par/s p ^ onWes bo ci, qui fuerunt aeporestati per Regent RicaZm ratrem nostrum fnim desaVforestentu^ Z uertn Dominici bosci nostri. Dit was in 'tjlar A f lede yker was, byna vier eeuwen vroeger de Wee -an Ke.zer Lodewyk I, willende „ dat yder, die een , Foreest hadt zich van hetzelve zoude ontdoen ten Ke^rTClyk 'T^ k°nde' daar toe verTofvan Ke.zer Karel verkreegen te hebben ". In al 't wel e Foreest, eigenlyk genomen, niet betekende de £ ■h i zelvs, maar de vrye oefening der Jagt mtt Z u.tinge van alle anderen, iïzekfre B^ffhen Om and.g fpreekt h er der Saxen Spiegel B IL art 6i' iïenV SDÓ hhe W°°/den /n het Nederduitsch naJlben. „ Doch zyn drie plaatzen, die men Heider, noemt, m den lande van Saxen daar dS wifden dieren vrede gegeeven is by s'Konings Ban ïe zondert den Beeren, Wolven en Vos fen En dit zyn drie Bvforeesten (Banforst). Het eene is de SSSfiSffS C,NEMÜS Wi), hefSereï tfpannen zyn; zyn Koker bedekt; zyn Winden in Brakken vastgehouden en gekoppeld Zit ;? nant buiten t Foreest Odes FoJ^ en'v^S T ionden hem (te weeten) Lt^VP^ fi e Honl "aarv<1'gen» mids by "ie/blaaze nóch zl et WiM 7 f6; e" raisd°etniet, offchoonhy iet Wild m den Forst vangt enz " Dat h;»,- tr-7 =ekent ^ b,ykt uit netTatvn,D aï'heS «to fc; iiê ook 't G/S  FOREEST. tov zeiden, in de tweede plaatze, dat ook alle Foreesten geen Bosfchen waren, 't Is klaar; alzo de naam van Fjreest zich ook uitftrekte over Wateren en Rivieren En deeze betekenis is niet minder oud dan de i voórige. Want zo fprak reeds Koning Ciiildebert I Stichter van de Abdye van S. Vincent, federt genoemd 5. Germain de Préz; in 't jaar 588. Has omnes rtscATiONES , qua funt £? fieri posfunt in utraque parte fiunrn's, ficut nostenemns, & nostra forestis est, tra%imu ad.istm locum. Zo brengt Menage, Ong. Fr. deeze woorden by; en zo leest men ze aldaar nog eens inde woorden van Pasquier II. 14. uit Aimoinus I. 20 Maar in den Brief zelven, zo als de Benediftyrer Dom Jacques Bouillart dien, aan 't hoofd der Proeven op zyne Historie de l' Abbaye de S. Germr.n, in den jaare 1724 heeft uitgegeeven, en wel, zo hy op den kant aanteekende, uit den oirfpronglyken Bnet zelven ('t is vreemd dat Dom JeanMabillon dat origineel nooit heeft mogen zien: zie de Re Diplom, p. %76) ftaat niet, è? nostra, maar nostrjeforestisest, ook niet, ad istüm maar, ad ipsum locum, waar op aanftonds volgt: ut habeant ibidem Deo fervientes viüim cotldlanum per suadentia tempora. Hadt Masillon dat Origineel mogen zien, ik denk dat hy daar niet fuadentïa, mar fuccedentia, zoude geleezen hebben; Zie hier hoe Bouillart p. 4- de woorden des hneis verklaart: Childebert, zegt hy, pourvut de Ventremen des r-lWieux par la donation qiiil leur fit de Jon fief d lsw> du domaine de la Seine avec le droit de 1 êche JJ' depuis la petlte riviere de Sevre iusqu'au pont de Faris Daar, Domein van de Seine, vry wat meer beteekent dan alleen de Visfchery in.de Seine: want anders zou'hy 'er niet bygevoegd hebben, benevens het Recht dn Vlsfcherye. Wat dan? met één woord, alle Koninglyke Rechten, die tot den volftrekten eigendom van Rivieren en der zeiver gronden en oevers behooren Dit noemde, lang daar na, Karsl de Kaale_, in è-nen Giftbrief aan de Abdye van S. Dems, Forestis aquatlca; in deeze woorden by Doublet p. 806. —n«c non forestam aquaticam, ajluvio Savre usqueCamIreias, cum ripaticis, quam nunc usque nostra vija est domlnari potestas , atque indulgemus omnes exactiones k*gi\s in aqua, cuicumque potestatifubdili Jmt ripatici, ftve ln terra, qaemadmodum olim reges tenuerunt, et nos harimus vifi ïwnus absque querimonia veluti fiscum RegiiTtZLje/ Welke Rechten Doublet Monnik aldaar, aan het hoofd des Briefs, zegt te bevatten touvs redcvances Royales, &f tous autres droits, foit d AlmiVautè, d'atteremlns, gorres, fallafes, espaves, rui^aux, riyas.es, bols, pasturages, montages, avallages, timers, tea°es, Ö» generalement quelconques autres droits. Van ft welke hy zegt dat zyn Abdye nog in het volle be7it was, of is. En dit alles was begreepen in die twee woorden foresta aquatica, als of wy zeiden een Waterforeest. Gemeener, evenwel, word-.Foresta gevonden in de bepaalde betekenis van vrye Jagt en lisfcherr- Dit heeft ook Goldastius m Glosjis, aangehaald by Caseneuve, wel aangemerkt, fchoon hy nnsch verkeerd fchreef: Forestis: frohibitio «1 aqua tlïcvidii aut in füva venandi. Want Freest was geenl( een verbod (prohibitie); maar integendeel een vergunning (privilegium) om in de Rivieren te mogen visfchen, en in de Bosfchen te mogen jaagen. Zo zegt Kar?.l de Kaale, by den zelvden Doublet p. X. Deel. 1 " FOREEST. 181? }t 9. adtribuitmis eis forestam pifcationis &f venatimis. En vat is, daar en in zulke plaatzen, foresta anders dan °rivilegie of Voorrecht? Een Recht, dat men iemant ;eeft met uitfluitinge van alle andere? De zelvde by len zelvden p. 803. attribuimus illis in ipfa aqua fores- am pifcationis absque ullius participatione. Waar- >m wordt dan, in den Giftbrief, Wasda een Foreest geloemd? want het is kennelyk, dat daar noch van Jagt, ïoch van Visfcherye, gefprooken wordt. Om kort e gaan, dat Koning Lodewyk het Foreest Wasda fchonk :an Graav Diderik , wil niet anders zeggen, dan dat ïy hem aanftelde tot Foresticr van Wasda. Dit Wasda s, by my allerzekerst, niet anders dan het Land van Vaas. En hoe verre ligt dat van Vlaanderen, daaroolc le eerfte Heeren, eer zy den tytel van Graaven vertreegen, Forestiers genoemd zyn? Dit laatfte is, bui;en bedenkinge gemaakt van Foreest of Foresta; welks irondbetekenis wy niet konnen bepaaien , zo lang wy liet weeten, waar van het zynen oirfprong hebbe. De geleerdfte Mannen zyn hier verst van den weg. Veelen hebben Foresta' afgeleid van 't Latyn foris, dat is buiten. Doch dit en diergelyken verdienen onze lanmerking niet. Vossius de Vitiis Serm. IJ. 7. meende, datF^wta kwam van 't Franfche Forest, dat is Bosch. Menage, integendeel, dat het Fr.Forest gekomen was van 't Hoogd. goiüt (dat wy boven uit den Saxen Sp. hebben bygebragt): en dit brengt ons te regt, want_ wy moeten dien oirfprong niet zoeken in vreemde taaien , maar alleen in het Duitsch; en met naame, in ons gemeene woord voor; waar van niet alleen, in gemeene taal, de voorfte, voor de eerfte; maar ook die hooger benaamingen van Vorst, JpursSt; en van het oude jrion, dat is Heer, want Foresta en B.'ooncn zyn beide Heeren, oï Konings Goederen. Grovelyk dwaalen dierhalve, die Forestier, met betrekkingetotr/amderen, in't Latyn vertaaien Saltuarius, dat is 23e£th* marter. Dat de beteekenis van Heer in die benaaminge'opgeflooten lag, fchynt J. Iperiüs geweeten te hebben. Want gezeid hebbende, Chron- S. Bertini c. 8. part. 4. (by Martene fhef. t. III. col. 49S-) dat Liederik, Ïngelramnus en Odoacer geweest zyn Heeren van Vlaanderen, Flandricc Domini, hoewel niet eigelyk als Graaven: zo gaat hy aldus voort; en hierom, als mede dat Liederik Vlaanderen boschagtig en als een woest Foreest vondt, hebben eenigen hem genoemd Forestier van Vlaanderen. Het eerfte hierom, te weeten, om dat Liederik Heer des Lands was, behelst, meen ik, het gevoelen des Schryvers; die het andere verwerpt, als hy daar op laat volgen: en daarom verbeeld zich de onkundige menigte; dat hy geweest zoude zyn een gemeen perfoon, die opzicht hadt over de Bosfchen der Heeren. M. v. Vaernewijck Zr. I. 5- 15- amaer %kbmc ban ÜOIcle; 55uc / ^albaert?" $one/ ï©a# öcerile Forestier ban ©iariiöercn béftbtn. 9liibcc temen / nat ben name Forestis cé uiebtn ©an Vorjïen oft Heeren, niet tWt Bosfchagen 4$ft Foreesten. Du Tillet, volgens zyn' Lat. Vertaaler p. 80. dicebantur Forestarii, id est Saltuarii; non quod ipforuih munus aqrum tantumfpeüaret, qui turn confertus erat Jylva Carbonaria; fed etiam ad maris custodiam peitinebat: nam vocabulüm illud forest, prifco fermone inferioris Germanite, aque aquas ac sylvas fpetlabat. Beide dat Land T t en  %m FORESTIER. FORM. FORMULA CONS. o" ?r^S?a Iindi mT1 ook vroeser hy meyerus r LVc 4' S den tWÊeden Fo"»icr noemt, custos WttM flrifei idem BiÉTO«M ^ ^ 'fat ""W*81- vertaalt Wwook door I'?1''1 by' dat hcc' ete* als RrJteroïForfter, ook kan vertaald worden door ttK daar >k nog byvoege; en Foreest doótPrSZ Immers nu Cange verklaart F0„tór/0 door PrêSra oïBaha, zo geheeten, zegt hy, i„ Kloosteren en Kapittelen by Paus Innocent III. Lik XIIL Eptfi c« de woorden zelvs haalt hy niet aan ; en door zynegisfingen toont hy, dat daar niet te zien is, wat de Paus, of de Monnikken en Kanonikken daar onder e-ge'vk begreepen. ö ; FORESTIER beteekent Houtvester, Hmdmeester, Boschwagter; in deezen -zin komt het in veele oudé Placaaten en Jagtreglementen voor, en her wordt afgeleid van het Franfche woord Forest of het Latynrche Forestum welke beide een Woud een Bosch beteekenen Zie ook het voorgaande Artykel. FORMALITEIT is een vreemd woord, dat ei gen tyk Plegtigheid beteekent, en inzonderheid zyne be- fc?3S i°C ZCkere omftandigheden betreffende iiet opfte of de wyze om een Gefchrift in te rieten In de praktyk van Rechten verftaat men 'erdoor ze' ere bepaahngen of vooraarden, welke in eene Afle moeten geplaatst worden ten einde die beftendig te doen zyn. Doorgaans onderfcheidt men drieërhande foorten van Formaliteiten. i-P^oneele Formaliteiten als betrekking hebbende op de perfoonen zelve; onder welke klasfe behooren de authorifat.e of volmagt, welke eenen MinderiaaTiaen van zynen Voogd behoeft, om eene Afte te km nen oprichten; eene minderjaarige Zoon van zynen V der, eene Vrouwe van haaren Man , enz. \ r» terlyke Formaliteiten, welke ftrekken om eene Afte "van ! kragt te doen zyn, hier toe behoort de onderteeke , n.ng van de Contracten , die der Getuigen en van den Notaris. Behalven de opgenoemde zyn'e ook BQg "'terlyke Formaliteiten, dewelke verftrekken om aan de Afte eene uitvoerende kragt te verlee en die c fchoon anderzints wel beboorlyk en in orde zvnde nogthandszonder deeze niet ter executie zouden kuS A nen ge egd worden , als by voorbeeld de infinTtieZ t — 2. Inwendige Formaliteiten zvnde de zodaanigen wel g ke eigentlyk de wezentlykheid van eene Afteuitmaa u ken, zo ais by voorbeeld ten aanzien v*n«X, 4w h ment de inftitutie van éenen ErSam £Sta" 0: Onder de opgenoemde Formaliteiten 'zyn 'er welk^ W Volftrekt tot de validiteit van eene Arr* Z,~ •, ov worden, namentlyk die welkefdöoAfJI'bTS & van nulliteit worden voorgefchreeven An,w£? de nen befchouwd worden als eent gevo K we'k ffi er uit voortvloeit, als daar is de gewoon!vke exrlnr 7 van Griffiers, Secretarisfen, Hbt3SïïS5SS! mi enz. diein andere bewoordingen zoudèn kurn^n lv? zonder dat zulks ten gevolge ^üda ffi ' ?! floten Acte nul en van geener waarde was ö dei FORMULA CONSENS u "v & aall GodinneFoRNAX, als ^^«JSS O- ITX teSl^i^ulisfornacalibus opera»? Fatta Dea est Fomax, leeti fonme coloni Orant, ut vires temporet illajuas. Curio leghlmis tune fornacalia verbis . Maximus indicit, nee ftata facra facit. Ovid. Fast. L. UL vr»T?NTCATIE is een onduitsch woord, hetwelk • .1 v «.n \ewelf venvulft, of iets dat boogswyze ge^^è&m^A^S van het Latynmaakt is beteekent a wü zegger)) als Z SZ of ongelui.de t^^^^St^ F O RS K AO E A '*de d ^euaclit hef o nder ^UK3laasfe ÊS^f^-^ is tSÊf'eSt gegeeven. Betds^oem ^SK^rl^ ^ne to*»aan dit Geflacht byzonder eigen, be- volgen. cLlr* wan dit Kruidgewas welke Daar is tena- i gelKSebtagtnit^^ 1 maarden PW '^fn ^ider Bloemen, klee„ Shaw had ze » ZV^^ gezien zonde - VCt dfze Sïïnïï K ui - als iet in den ^« r. vindt dit zeiazddui-^_ , gezeg len Kruid-  li2i Fortuin. ^fc\^rTkWam' Heer LMsin ^^TSSSSS^tS1 fChi£t het Zetwee röndagtig z% ÏSS^SiS ïft *" ey" kromme haakige fterk v„Ln ?' «an boven met van onderen wol i"L t/ IKe IIaairM bezet, ongefteeld £ fcofels ff 'fit C hoofdjes, dié van de Plant vallmf -zvnde £ ? en Scfieel dermaate verward AtS?,1 ?" ta wol,iS'=eid kelen, voorts i het , r 'lïï'nvly!;s km otitwSK-or het SwSS ^Meeldraadjes, blaadjes verfcbuilen MPn . h "g'J Zlch ,ndeBloemzegt de Heer BoSxvSdi^Z " °pflag' Brandnetel aanzien! dltIm»d voor eene foort van «eSgenTonz^ïnS0- . aa"" bnfcl^ffg^fe^», of de aan- gelukkig of-^.ffi'ÏÏto ^^M,^*M beurtenisfen en derzelve" ei n! J • Z° Ven'e dl'B§* ftaan van den genen ^.f^JÏS. W« deezen zin dat men zegt de S v, hct 13 'n *yand te hebbe», een Soïl^Z f ^ "/ beteekent dit i^r^JKS?*?" epz' °f waI overvloed, dlTïïf-**iSs?6 ïft?1 ftrat van ook wordt dit zelvde woord h, r geürek behoedt; 'cr enkel het tZoi m^e in f6 ^"./««öoaien, om ! voorbeeld, wam «> als by « Baar deeze derde «ffli?ófï2Bt,!,5r**-*,,i £ de eerfte, en is dezelvde fle°r= 1, 6 rug tot 1 gedaante befchouwd b °nder ee"e andere L *R3&^ de * te de MenfchmShtfeS weI' * 20 verre die gebSS °"S^klS voor b( niet ter beftiering ff ta m derzel^ gevolgen , fs lang by heeft T5^Sïaï*SJE£^ V * van het woord Fortuin gebruSaake Z ^ Z'm ka 2inta het zelvde denkbeeld uit tf drn,-, . ^" geen' F° lyk de oirzaaken dier lébe rtem^frn betrekke- an aaneenfchakelingof onaffiSSd \ derze,ver ze Haan 'er door de Godde Srnl • • Sommigen ver- : gebeurtenisfen bS^S^n^^* d,'W de •» 't meeste overeenkomft^iiti Vy.fe^riT^r6 d'e om goeddoende inzichten, doch we11-7 n TftaDt,Ke en vul voor de Menfchen vertoon zyn en I len tegens hunne vei-Hnn-»! I '. d,e meermaa- gee Haan daardoor, eene eS. Aderen ver- 2eh aaneenfchakehng van oirzaateHn „"werk fjn^s MM Van de gevolgen niet zyn te vwmvdé,* £ kze,en■ «aar zaak de Menfchen de keten „ « T °' maar waarvan egaa afhanglykheden ^SS^S^Sff^ « dfl ^ betreft, niet voorzien. het tw*°aift,ge beW Eene derde klasfe verftaat daar door n . aa>3 < welk eene byzondere keten van daaden Pjet ber° lyk betrekking hebben op eenen ™m' °«m,dde- hoos Geflacht, of wel op eene Natie ^Tx^ °P f° veer altoos de gebeurtenisfen op eene C e", weIke h de wyze bepaald, om aan di^byS^a,0°"verander'yke en be ft'g of onvoordeei.V te zvn S oorwerpen gun- 2y zo fortuin. bepaald ,s, deiïefbSbëntL ° " v°°«i=nigheIct I dei de aanneéming van ópp-,p i \b , ru!a> Het is onle Menfchen fpree\-èn van itV ekenis' dat zo veeStaaten en Ry! en en S^^J^0*"*11»»»» V^»^'^»ÏÏtff,«?heeft de ^ foor het woord ft*^^. die 'an eene zaak die enkel van !™. « goeden l,itflag verkzaamheid afhaiV-t er d ?n ■ T^??nd' oirdeeI 4 »"Ze lompheid en oSooïitnVI ??king daar Va" a«» efehreeven; en lol«SïadlDr«^ toe-van zyn goed of tlld^de ^ 3ld vo!ge"s dit denkbeeld, S zeker/« S ?nJetWyf; ewoon was, voor dat h» ,„ zeke'e Staatsdienaar, an zaaken toeX,% feffi^"^ •n ongelukkig was en z lc fn', of h>' gelukkig igd te zyn, dl (ie °W dat hy kten over- In.de tweede plaats hebben vvy ge2'd h' » i, J«|J m de beteekenis wordt eï0, n M W°°rd ïftand van overvloed die r|,n ? ' 00r eener> -aart; zu!JiS is eene feat t™^? V,?0r eeblek tot de perfoonen daar wy mede betlekke^ de omftandigheden der plaaTs; en ï,e"'fve". en ' iemant met recht ze™en L l r tyden- Dl;s ^ heeft gemaakt het w elk tl Y ee.n fchi«erend de wezeritiyke behöeK v™ g \e;e,fcbtwordt, ie conditie als wy, bezitten v J' eden van ce" ■ 'fgemeeten door het fieen mV„ n n W-°''dt óeF^' yke bezit, boven d e Seï w^" alS hetnood" ftaan Wanneer me„g' e" Jelr^T^S ^e heeft, ingevoNe a Sf aan het no°ddt, datm'enS^^^^mmea zich ■ wezemlykfle behoeftens^v n°hêm'" flmt 's om P dat ons is toegevoegd te vnff en het noed of eenige oS4£ ?,doen' ka" enke* :yn om ons nfar «ISl , h.8rtstocht de dryf. laard in de uitgeftrektbeM !£' zejdzaam rede'yk kt te beiaa-en TpM der voorwerpen die c gebruremrn,fehvi!fBdig ^^anz'« echtmaatig en deuWz^t " voorfteIt, zeld- orden, uer2et\er verkrygmg te v^ ^ De  FORTUIN. De ongerustheid welke de begeerte om Fortuin te fi ^en verzelt; de jaloufie die men ontwaar word v. n ' zien der génen die ryk zyn geworden ; zelvs het Lenoege datbons by blyft , wanneer wy togen W « Ki hebben waar na wy in den aanvang haakten, ft „fvens die opvolging van nieuwe wenfehen welke a; e eene na den anderen gebooren worden, kondigen n 'ne hartstochtelyke ziel aan welke niet door de e- d en wordt beftierd, en die door nog grooter Forwm, e an zyne zondige geneigtheden den mimen teugel v ■ vieren. Die welke voorneemens is om van de e oede en dien hy verkrygt een deugdzaam en achtens- I S gebruik te maaken, zal nimmer ontrust wol- v 'pn door deszelvs najaaging. Zo dra de begeerte om Fortuin te maaken onrust g s zullen zeldzaam de middelen welke te werk gefteld t rórden om die te bekomen, onrechtvaardig zyn. 1 Daar zyn laage middelen om Fortuin te maaken, dat . vil zeggen om rykdommen te verkrygen, daar zyn ei . nisdaadiae, daar zyn'er eerlyke. _ \ D S middelen beftaan in 't algemeen m de verïchtenswaaRligebegaaftheid^mopeenekrare zvn hof te maaken; diebegaaftheid bepaalt zich tot net Sne eertyds eene zeer verftandige Vorst pleeg te ™,naamelyk in de konst om by de Grooten zand» BS en zonder eere te zyn. Men moet nogthana. opmerken dat de laage middelen om tot den overvloed e «Uiaken eenigermaate ophouden van dien aait te gn w n'neei 'nen die niet anders te werk ftelt dan om 3ch he bekrompene noodzaakelyke. te verfchaffen A les behalven mïsdaadig te zyn is geotrloo d, om nch uit eenen diepen jammerpoel van elende te relden hier vandaan dat het fomtyds gemakkelykei valt lyk dommen te vergaderen, wanneer men zich in eenen toèS van verregaande behoeftigheid bevindt als wel wanneer men een bepaald en bekrompen beftaan he-ft De noodzaak om zich uit de behoeftigheid te re Wen byna alle de middelen daar toe ftrekkende, veron fchuldigende, brengt ongevoelig eene gemeenISmheid met «Ho middelen te wege; daar heerscht n I vervolg meerderen weerzin om 'er gebruik van te maaken, tot de vermeerdering van zyn Fortuin. De m ddelen om zich te verryken kunnen zedekundis misdaadig zyn, en egter door de wetten geoirloofrl, S4 ff yd tegens het Natuurrecht en de menfche ykheid, dat millioenen Menfchen van het noodwendige ve ftöoken zyn, zo als in fommige Lam en plaats om deTchandelyke overdaad en weelde van een frerinè -etal lediggaande Medeburgers te voeden. Zola ni^feie fchreeuwende en wreede onrechtvaardigheid akan niet verdedigd worden door de-beweegreden om n bezwaarlyke tyden hulpmiddelen aan den, Staat te kunnen verfchaffen. Het,getal der ongelukkige.! groote? te maaken om de toevlugten tot hulpmiddelen «vermeerderen, is even het zelvde als zich eenen arm af £ kappen, om meerder voedzel aan den anderen te geeven Dié gedrogtelyke • ongelykheid welke-tusfchen het Fortuin der Menfchen plaats vindt, en welke veroorzaakt dat de eene van armoede en gebrek vergaat, terwyl anderen in weeldrigen overvloed leeven, was e-n-der voornaamfte klemredenen van de Epicuristen diezv tegens het beftaan eener Voorzienigheid aantoexden, en die. «Wt oofc onw&telesbaat toefthy- fORTUlN. jfl m Wysgeeren, die van het Euaiigelifche licht ïrftooken waren. , De eerlyke middelen om Fortuin te maaken, zyn die, elke uit het vernuft, natuurlyke bekwaamheid, nattigheid en behoorlyke fpaarzaamheid voortipruiten, ui 't hoofd van welke middelen men den Koophandel oet plaatzen. Welk een onderfcheid voor eenen weleenden , in de befchouwing van het Fortuin van snen Hoveling die om 'er toe te geraaken, ue eene uige laagheidbyfnoodheid gepaard op deandeie heelt loeten ftapelen, en tusfchen die van eenen eerlyi oopman welke zynen overvloed alleen aan zich zelen heeft te danken, en welke door dien overvloed et welwezen van den Staat bevordert ! Het is eene reemde grilligheid in onze zeden, diet ten zelvden yde eene belachlvke tegenftrydigheid bevat, dat amelyk de Koophandel dat wil zeggen het eaelartigfte middel om zich te verryken , dooi den \delftand met verachting befchouwd wordt , en d£ he teffens tot een middel verftrekt om den adeldom e oopen. Maar het geen de grilligheid en tegenft ydigheid ten hoogften toppunt voert; s dat men zien len adeldom kan verfchaften met middelen dooi adeileye wegen verkregen. Zie ADEL. Ven vry zeker middel om Fortum te maaken, is om zich onophoudelyk met dat onderwerp bezig te houden , en niet befchroomd te zyn over de keuze der middelen om er toe te geraaken, Men vroeg aan Newton hoe het mooglyk was dat hy zyn Leyftelzel der Werelt had kunnen vinden : om dat, zeide die giocv ten Wv-geer, ik 'er onophoudelyk aan gedagt hebbe. Met e iS reden zal men door middel van zodaanige ftandvastige aanhoudendheid, in mm moeijelyker onEeemingen gelukken inzonderheid waneer men beflooten heeft om 'er allerlei middelen toe te gebnu5e Men heeft geene andere begaafdhedennors maakt 'er ook geene melding van, fchoon hv om eene zeer „aauwketirige lyst van de Goden d? Go dmncn, en derzelver Geüachtregisters heeft n^eSa *]%RFm?nen nmt>B van de Orfefctt den eerdienst föS^S'! on^r de regeering van Slavin eene Te'mnel ftf-ST" ^ °P de °Pe"^re markt zenmen wL? V, 2^** houten afbeeldzel, vfenSdï^^Sh0ft*n ' na da£ door ee»en heV gen bi and de Tempel verteerd was. In vervol- van tyd wierd het Fortuin de meest geéérde Godinnett lo want zy a leen had meer Tempelen?^d n a Ie de ïlS? delï, ^ «Baotoi Van diÏÏ'aar f pe'f Va" he£ S^ftige #5irt>«w, van het fortuin der eerstgeboorte, van het n-nP,^ w , hPt ,!,.„,„.„. r.b , . ' Vcln net goede ^ortr/i/i, van Bet algemeene Fur»; van het byzondere Artth van iT:^Arwi' voon'svan het-SS eormip, net welk byzonder van de Mmwn i,„ I wierd; en van het vLwelyke ft " "'de V of gen" ven-S f ^ ^ ^ Temne's"aa°fheZr?(niet ve7°"deren over dat aantal S 2 ' °"der verrchil'ende benaamJb> eSSl! Sadcflaat dat z«>ks by d Acde 'ln ë t lV dlelTir 3ls de ^eelftervan , p I f?^an,de rampfpoeden aanmerkte. 7 l ? ™° baaT eenen TcmPel bouwen. «a ae EgymtlK Sr. Mmi te ftitn. wïï3 eenede. Tf,.n w eens ItOtniq en jfteetamg heen «sLZia f de het bovenfte een gewvd Bos h Jff geplaatst, zyn- „ d SÜWKF 20 -Vel'S'Ê ;; * De verfchillende bynaamen aan h», r . ■ » 01 ven, worden ook op verfSe, ê ^Sffig^ " de gevonden; by voorbeeld « LS^'r''" " de op eenen >> £ FORTUIN. ^^^^M^ op afgebeeid. ügt, benevens gebynaamd de volftandige, ÏÏÏÏ^S^tW^l eenen gedenkpenning van Ke zer Gnl! afgebeeld °f houdende eenFPaard!3y SKSÜ?'^* *C4 ta&^SdU^S1 Wer,k van den afgebeeld vindf \et aHeT™' >*, ^ het ^fl denfche *X^^J*jgg&^te He| ^dee^tr^ le vleugelen van d « P, 6 be:de zyden zv" i egter S^^I^P&T " °^ W revuld De crn,^„ ue.fOkei un Diana met py en Iver de s'linkSefL aTh va\ha" de boi'st ;P de eigenn/b'orzien ^^ffltjj* SÏÏ^ !rmaa"^S"n^yne lot . , b'lua van God welke over het Trpnrr™»f> ïöE? h" ^««sJ houdt rSnooin erders houdt l P f aen aim van dezelvde zyde. ' nne ïy", dc ï»»«e 2i„„ebeelden van die cl r ane Menfchen voor ham-p nt, , , ' • de Tpliit-tin-a^ v Altaaren nederkn e- • ^Kti6 ^ voSeSyA^S; 'ïeer ^oote''?? ffl°eSt het Fortuïn noodwendig 1 :urS,^X„S Ho'16 ^ iü de °°gen van eenef IM nj,,^ u"ê AA:^ van het zelvde boek • SSSKA0 saangenaame stad M van eer verheffen, en de heer 1 °g t0p," eenen iykfioet veranderen d- S? Zegepi;aaI gevaarlyke Zëen trotfr^rV Koopman welke S8mt^f^ 5. ver-  FOUTUNATIETEN. FOSSEIDE. FOURIERS. i -AMvke behoeftigheid,. dié aan u alles onder- ff verbuldelyke beno , ^ ^ ?y de m welT £SSlSSil om uwe vonnisten ter tt SSKbenget De Hoop volgt u, en ueöe,- te m £ uwe eezetlmne; Dc een en andere » trouwheid is uwt^gezemn ^ gy oi Kff^to^ ^W bet paleis der » Kf^SKto onder de Grieken eenen ftftn» ■ Jl ' ,eë dln loop der Schepen door de haaren ftuurt; e d eopdeaarde l de Vel&ge^R^^£ c ' zit Na uw welgevallen worden de wenfehen dat Ü Menfchen dan eens vervult, en op eenen ande! «n t t kruipens toe vernederd, en rollen fnel' lyk voort eveneens als de eene fchaduwe, eene an- 1 ' dere fchaduwe vervangt " , ' Gelykfoortige dichtregels als die welke wy u,t Pra ..„Jen Horatius hebben aangehaald, en wette ITde Gideken en Romeinen met vervoermgwiei- Jen gezongen, moest ^f^t^S^ fat 'er eene byzondere eerbied over t algemeen * de Furtuin onderhouden wierd; -eg uer by ba Groote getal Tempels, gedenkpenningen, flandbee* dèn en opfchriften, die onophoudelyk ter eere van d,e Godinnevernieuwd wierden, Terwyl ook alles haafe grootheid, gezag en magt aankondig e wierden r,aa?e Altaaren door alle Volkeren gretig bezogt, tan X\t haare smnst te verwerven. De Lacedemon.ers Éeïn ee denbS zeldzaam, en gebeurde het al eens di zy h =.r kwamen bezoeken, dan was het op geen andere wyze dan enkel met de hand haar Afbeeld të naderen, als Menfchen die tamelyk onverfchillig Lr?Sen zogten, die met reden haare onftandEiebSd wantrouwden, en die wat 'er ook mogt ge^ ï e i en hun best deeden om zich over haare veronBylSgen te troosten, en zich voor haare grillige vprkeerdheden te dekken. ttortUNATIF.TEN, noemde men eertyds zodaa^ Wen die het Fortutn aanbaden, en aan dezelve onder den waan als of zy voor de Komnginne des He^s'moest worden gehouden, Slagtbeesten offerdeT Men vindt Schryvers die van gedagten zyn dat Terem XLIV op deeze Afgodendienaars gezinfpeeld St ln de A^f^;¥l^;S de «ie Tooden doet, van hardnekkig de Melecnetn aes Sief te rooken, en haar Dronkofferet, aan te bieden Zie Alex. ar Alexandr. Genml. Bferum, Lib.I. FOSSEIDE, is een in onbruik geraakt woord, dat men enkel by fommige oude Kronykfchryvers vindt gelruikten Gracht betekent; als onder anderen, blykt «it Maerlaht IX. 99- ƒ• 8o. a. Carnumug fiétué/ ïsfcfosfeidi <ên mure omme Kome leioe FOURIERS, is eigentlyk een Fransch woord, waar van T ab Eckhart de rebus Franc. Oriënt, torn. U- fol. 7,V'de oirfprong en betekenis ih de volgende woorden opgeeft. Nomen fodkri descendit a veten Germani*«Jh£ I nutrite i & idem est ac nostrum futter, quo FOUTER l8~T m Gailic: rovnuiKKS, qvonim oficium cstea, que curare. In eene gelykfooruge betekenis worden, nog den ten dage Fouriers genaamd, die W^/ eel omflags, op byzondere ondeugden en gebreken os ga™ dat men/zeg ik, by dit alles niet zeldzaam dèn grond en de oirzaak van het kwaad over her hoofd ziet, verwaarlozende de bronnen op te Luren waar uit het kwaad zynen oirfprong neemt, Set welker ftopping men egter allen toevoer aan de ergfte en nadeeligfte Gebreken zou ontneemen Zulk eene handelwyze is zeer gelyk aan die van zodaanige Geneesheeren, welke hunne Lyders van kwaaien en Snakken poogen te ontheffen, zonder den grond van ne kwaad op te fpooren, en de oirzaaken weg te neemen, waar uit de ziekten voortkomen Hoe onSkig dusdaanige Artzen in ft helpen hunner Lyfer flaagen, kan de bevinding ons genoegzaam leeS — En even zo ongelukkig flagen zy, die flegts de Gebreken aanwyzen, en willen, dat de Menfche Jch van dezelve ontdoen zal, zonder eerst de grondSSaakCT weg te neemen, waar uit dieGebreken ontftaan Zodaanige Zedemeesters moeten natuurlyk ge> K vorderinfen maaken in de Gebreken hunn«: Medemenfchen te verbeteren, fchoon zy al de grootfte -nfterkfte-in 'toogloopende Wanbedryven en Geïreke,:^^fti en gelyk berispen. Byaldien zy, om zo te | ee er de'n grond der kwaal niet opfpooren, met  ,?38 • fouten:- reed toont, om de haaüyk tó^Sï,^ d"d&* § in anderen te vinden, den. Alen fctuift, getvoonlvk nll« af te we; op den hals van anderen Jkh > Van zyn eig£ fchetfte Gebreken vry kénnende \ ^ de afgl hunne haatlykfte kleu/entë ^laïen™6" %l fem — 2 èt "e dJ1?^2'1 «He de £fifi3ï «Kgi£,,,ÏÏ?f Vfndaal' m ^ famenleeving den eenen dew ^ men handelen. ■-. van ,w ? ■ , aderen ziet be- van zynen EveTnaÏÏ n. ^ dESffffi?» SSeeTaider^l^ brekkige dikwils e&r?oemen- t^t' het ge" eigen «kï«i door dusdaan.V ' 'yI Inen z5"]e voorby ziet en nimmer t ° ^ VSn handc,en die be^lisfende taa "d e Van ^ waarin ze, op eene onh-Sr boort. voeren, telling van a/le tefchd&SiE dTdt^ £ 2yde" ren afkeuren, die vSSSL ¥° Van a,uteniet gewaar worden, dat^Sven - f6"5- W Ze vergeeflykfte feilen Se£gt£ -i^zT!^ de T fchoone Spreuk van n„7m n^v i yT bennen die niet, of ten minften"ifSltSdJïS ..^meester , Wik: ^ wU ° '«teroogen- , •«few» W(?c Men vin f m: r P wel in grooten eetiie rif- ,rt 1 Menfchen, en „ toeëigenen e„gz ch fri ^f. f meesferagtig recht hunnen Naasten gefchied w il^I • ' wat van h deelen, die 'er diS ™'j ™Iftaung te mogen oir- t< vonnisfen "teTw^fftS SÏÏ^over « ahergeringfte^, beledigd de g' ^ron» bi FOUTEN. den, en op anderen te fchuiLI 1 ■ \ n af te wen gemeene bron van veele hènL," n t" eene 20 al " nodig is het dan om er„Ir i Gebreken; hoos " te Ielten , da mengde ÏB ï? .meerder e™t oP - ^Wn^e*?^ tot i een naauwkeurig onderfoek v« ™ aa,]ze»e, tot " een bepaald ond^otó vaï zic 7J? eiêen Hart' tot ' zich zelven in het geheel n f"' en weI van • den en werken; omn> te P/° ° gedagten aIs woordryven, maar ookTeven de8To^en" aliÊ£n Zyne be"! ven voortvloeijen. Men mntï ' waar uit dezeloog brengen de radeelS ~vo,5^ V°°ral onder bet lerlei foort van eS&'t Van akhands al«n te begrypen; hen z^ h " f 2'Ch Z£lven in a"Je-. aanmerken ais in de dn-? " tcgeOdeeI leeren i b-ken vol ^1^^ ^^ ^ ^ van anderen zo zigtbaar zvn T ■' ° voor hetü0S ' hun,- des zy ook&k7 n t°le va" anderen voor van zynen Evenmensen even . / m°eten loopen ■J die van anderen henr doen ?Jl ^ Wyze> Mensch hier toe brengen, dat hv^T/^ men ecn brek in zy„en naasten , U 7' ? dra by een Gcbefchotuvt, opSSSi; terfond zich ze'vcn deren doeti ^tofej by eenen an, zoekt, ofhy dieiebreke?n;egbez t Wil"6" °ndertomet begaat, of met dat \X ' die aS«n Ruis, dathyinzvnen P . / deeuvel niet befmet fn M^S«SSla,fc,fkti fanzalzuï S dat geen in zich zelven tmten te vf VM keere"> en " m anderen als wanitalhV k^ /e mbe'eren, wat hy zo den Mensch benaalt 1,: i t Wanneer men aige misleiding, gg^ 12'C 2 ™' z^er ee- j Wd, dat men'mee;' vorder n4h ?"** my verze/erbetering van het i 5gen ZaI maaken, in de 1 W ^ opfeiden, onSrzoïvc'ir" h« kmetdaadiitó aananderenVvAï^ffg^."™*** van ; houden, by he? naf et ren ^„'f °ogenb,i, Dit (lag van Menfchen is in de ïmenleeving al zeer taïryk, en ze zyn der Maatfchapye, door hunne meenigte, tot een verveelenden bah lst_' En even zo is 'er een groot aantal van lenfehen, die, fchoon zy anders verftands genoeg ezitten, om zich te overtuigen, dat alle de Gebreen. welken zy Ln anderen berispen, overvloedig in hunne eigen perfoon famen loopen, nogthands, zelvs lomp, bot, enonwelleevend genoeg zyn, om een ieder zyne Gebreken in het aangezigt te verwyten; hem alles zeggen, wat hun voor den mond komt; ja zich niet fchaamen hun misdaaden aan te wryven, welken zy zelve dikwils plegen , en van welken zy zelven het meest befmet zyn. Zo meent men zyn voordeel te doen met eenen gewaanden triumf, welken men zich zelven toezwaait, en die nergens anders op gegrond is, dan op eene verkeerde E'genliefde. Behalven deeze verkeerde Eigenliefde is 'er nog eene tweede bron, die met de eerstgemelde zeer veel gemeenfchap heeft, en niet min fchaadelyk is in haare uitwerkzelen. Deeze is een'te groote trap van hooggevoeligheid omtrent zyne eigen voortreflykheden: waar door men al te gunfiige gedagten van zich zelven voed. Een gebrek, waarmede het meerendeel der Stervelingen befmet is, waar door het onmoogiyk dulden kan, van iemant over zyne Gebreken berispt te v/orden. Bykans alle Menfchen, de een meer, de ander minder, bezitten 'er eene zekere dofis van.- en naar maate deeze dofis grooter is, ontdekt men de Gebreken van zynen Evenmensch fchielyker, terwyl men die van zich zelven des te zorgvuldiger bedekt. —— Zyne Gebreken onder het oog gebragt te worden, is voor den Mensch zeer vernederend; daarentegen anderen te mogen berispen, ftreelt onbedenkelyk den hoogmoed. En wie is 'er, dieniet altoos boven zynen "Evenmensch wil uitfehitteren? Elk beeld zich in iets groots, iets verhevens te bezitten, boven anderen; al is men zelvs nog zo gering, en in nog zo flegten ftaat, men zal nog altoos geneigd zyn , om zich zelven, of zynen ftaat, in veele gevallen, aan eenen anderen voor te trekken, en den zynen te verkiezen, of die te blyven welke men is. ■ Zulk eene voorkeuze nu ontftaat 'nérgens anders uit, dan uit den waan, dat men iets voortreffelyks boven zynen Naasten bezit,- minder gebreken dan zyn Evenmensch heeft; en hier door, namentlyk door deeze meerderheid, het recht verkrygt, van zich niet flegts van Fouten vry te kennen, maar ook eens anders Gebreken op te mogen merken; terwyl het aan anderen niet geoirloofd is, die in hem te zien. Het zyn al verder die zelvde trotfche en hoogmoedige gevoelens van zich zelven, welke zo meenig Mensch aandryven, om de daaden en handelingen van. hunnen Naasten te bedillen; om bykans alles af te keuren, wat zy door anderen zien verrigten; om op alle de bedryven van hunnen Evenmensch iets te zeggen te weeten; 't zy in moeijelyke, 't zy in ligte gevallen; 't zy in omftandigheden, waar in de kundigfte geen doorzigt hebben, 't zy dezelve van gemeenere omftandigheden vergezeld gaan. En dit gefchied dikwils van Menfchen, die, als zy in dezelvde gevallen komen, door hunne eigen geringe bekwaamheden, door eenen flegten en verkeerden aanleg van zaaken, alles bederven; en zich zelven in duizend meer ongelegenheden ftorten, dan andere Menfchen doen, wier bedryven zy zo rtreng berispt hebben. ■ Van dusdaanige bedillers , die hunne eigen zaaken niet behoorlyk kunnen beftieren, hoort men duizend en duizend keeren. „ Als het myne zaak was, zou ik „ ze op eene andere wyze aanleggen ; ik zou 'er dus !, of zo mede handelen:" en 'er zyn geene gevallen. V v z°  183* FRAAI.. 20 moeijelyk, geene zaaken zo zwaar, of zy oirdeelen er beflisfend over, en waanen dat zy het ftuk op eene veel betere wyze zouden beftieren. Van den grootften tot den kleinften; van den aanzienlykften tot den verachtften; van den Vorst tot den BedeJaar; zy ftaan allen onder de ftrengfte berispingen van zulke Menfchen. Menfchen door zo gewel¬ dig eenen hoogmoedigen, of hooggevoeligheid, omtrent hunne eigen volmaaktheden gedreven, zien op hunnen Evenmensch Jaag neder, houden hem vol Gebreken en achten zich zelven volmaakt. Dit is eeen zonderling verfchynzel in de famenleeving. Neen voorwaar; men vind het in tegendeel zo menigvuldig, dat er maar weinige Menfchen van dit Gebrek geheel vry gekend kunnen worden; en nog minder ontdekt men 'er, die nedrig genoeg zyn , om de Fouten van hunnen Evenmensch te bedekken, en hun eigene te erkennen.. Zie daar de gevolgen der verkeerde Eigenliefde. «■——- Zie daar derzelver verderflyke uitwerking op de bedryven^op alle de handelingen der Menfchen ; „Zlf daar de hoofdbron, uit welke zo veele verkeerdheden opwellen; verkeerdheden zo verderfM v°°™a™fle ondeugden cn gebreken in de Maatfchappy uitleveren Zy toch is die vui e modderbron, waar uit het eerfte en voornaamfte kwaad zynen oirfprong neemt; en waar mede zich die tweede befmettende bron vereenigt, uit welke de verderflyke Trotschheid, Hoogmoed" 'en te hooge gevoeligheid van zich zelven, opwelt. Uit deezen te famen , vloeijen voort alle die Fouten, die men onder allerleyen rang van Menfchen, in de famenlee- \ ving zo overvloedig ontdekt; en die zo ten uiterften verderflyk zyn voor des Menfchen zedelyk karaktervLrpe:temaatfChaPFy bederV£n' ™ de ^enleevfng' \ heSarnWn^'f ^ °Vert,"'gt Zynde> ons d;«-halven 1 ïenaa.ftigen en er vooral ons werk van maaken, om l d.e verderflyke Bronnen onzer Fouten geflopt fe C gen; om de eerfte beweegoirzaaken onzer ondS- t den met magt te beftryden Laaten wyTet- ï voor alle dingen op toeleggen, om toe te zien da l geene verkeerde Eigenliefde ons vermeestere, en da l rjPrnln")n!llerd001' eenen trotfehen waan van hoog4 h voehgheid laaten vervoeren! Dan en d n nl oenCzl'^bben T S-°nd0m te verwWdnt wyVer l onze Fouten, en, met onze Fouten over ons zelven % Sullen «gepraalen en regeeren! ons zeiven, di FRAAI, komt in veele opzichten overeen merlw m gene men Schoon noemt,- iets dat beha gt hst 00l d' verlustigt de zinnen ftreelt; en is aan K/vft te°en overgefteld. ^.eiyk tegen- V; Wat is 'er zegt de Hoogleeraar Muller Cm 7m<* r .tmzaame Navteedc *ten ITT Deel li .™ ([ ■ 7" fc wërelt twyffelagtiler wat onï, ' r 7 "ï0 ID de Z1' FRAAI. otrdlef^fS^ 0okheeftde opvoeding, het voor-, dëtói^e^n|e?a„1eetX;"gemee1nenimd°ed-; i, j y isaenen, iets voor Fraai of vnnn leelyk houden terwyl naderhand de mode in ftVt is om zeker oirdeel van het Fraaije meer algemeen te'maa.en, en eenige jaaren doen gelden I)T zoud^ Óneere-der i Z T weze'lt1^ 'eelyke dingen tot: zènrtk.l Menfchen voor Fraai; en daar tegens we-. gen vooaSSjr^01 Mdeel der Stervellnb uür 'eeiyk gehouden wierden gronden om te zien, waar op de d n"en in ^ * v iviaaitt liet verfchot, of de veelhpid rïfrU ; Ï»W nf Ap &„„.* r j u^^eelnei-a, ot de rep-elmaatw- ^"dingen6 S 2**? £ chaPpöen kunnen SefcS&^S^Ï^ gemeene regel verftrekken, om iets gofi^Steï Ldyk, en wordt vaSenTn gffi * HoTaaS enaam ook immer een iVmiat fü* , a''n~ igaapt, en den rok van eenen Theater4 f eénf .eukeurende verwondering befchouwt.'3 Zo is ook .t verfchot alleen in ftaat om de Fraaiigheid van eeï ak: weg te neemen, wanneer de menge ihïde b nderheden verdonkert, en de oogen dc? "vertÜT t men door te veel te zien, niet» zietEen Fraa ie rzmnehng van zeldzaamheden verliest den lid er st. ze^iebben konde, indiende menigvuldigheid d^' tken het oog niet buiten ftaa> ftelde f om het FraS i een legelyk ftuk afzonderlyk te befchouwen 1 Ve Veelheid der dingen, hoe zeer het ook den Menenigen is, zoveel mooglyk, van alles v«; te bï * £ zvn" aTs het 2 ft ^ ™ S ./w^ge^wo^rind^SS^^ nanuntende ^^oZSlVZT^S .e verachting Houd men ze niet alleen voor niet < I », maar zelvs voor leelyk. Dit weeten zXen te I ;en d,e van eenen zogenaamden verheevën fmaak . die de eerfte mode te volgen pleegen, en liever het  ÏRAAL voor Fraai ^f^^JS^la zouden. Het bewys an fflétaw r«K&, waar mede zich daar van is *J»Se7SAe»V om dat die in Pa- ve I^KiS niet van een iegelyk gedragen he zaak Ffiai te doen zyn. Het oeioop fl, . Beeldhouwers «ï^'i^^^. ta» ft tyds, vootïW e?h^denIl^avSest nu het onge- di Natmr oï Konst kmmenou want wat d ftrekken tot ^^r^ildert veeltyds d 35£ ^TAn^n^ terwyihet 1 ^fe^ ^A ^t ook geen zaaken , ' Èén^ZeJ^^^flite, hoe raar die ook : Fraai. *£*£ti£gSffiL&*!* : in onze Gewesten :zyn mag, ldzaam het 0ok : VOor Fraai gehouden ^derV ^... ^ uit ziet, zich gelyk een ^ vellen te naaijen, zo den, of Sefntn?n"FÏÏ vinden. Hoe bébchgen zal het toch n emant .e dat zy hun wy fommige Ame ™lcne e|darmen benaaijen, en aangezicht en de hu dmnet ™& in het vleesch eene ^«^iffibScep komt het ons voor, ^^^SS^tffe onder de Hottenwanneer de voo naain i opfmukken, en den de Europeërs die het Fraai vindt. hebben, indien men al- Men zoude veelte.ze.gen 1eb U ^ no. le ftukken ophaalen w de', Wt' f WUen. De Moo- ten Neus, waarom zyal 7xf%^n%^. ||ker Volk kinderen het Net^ in de oirdeel te Mensc ^ Rrop gefchaapen te zyn, wanneer_ ny b ^ 0ns Snder den hals ^^_S°SgWri«tó van voor leelyk houdt. Hoe veeUertc ^ ^ de meeste ff^^^m en nettigheid Voeten voor een gioote r, J p f Tapannec- houden, van veele ^^^W breeden zsn of Siamfche volkeren die eenen IUS' T ^hill^X 1 h SffiderMcnfchen,dar inoch verfchillender in ne w van een; de gedagten, die zy °vei <^ g£ id het brm f^StoS,^ zyn weinige tro ^aSnCSkSi de r fchillii FttAAT; l8«5 Menfchen veeltyds met hun'gevoelen regtdraads ren Sikander overftaan, laakende de eene, wat dc We tot in den top verheft. _ Het is niet te loochenen, dat 'er eenig nut in dit Si der Menfchelyke beoirdeelinge fteekt: want r zoude in de t' famenleevinge ongemakkelyk, ja 'lv oneelukkig zyn, indien de keuze van alle Men- % en op een et dezelvde zaak viel, of dat zy allen nenhet zelvde ding voor Fraai aanzagen : edoch Zt dit verfchil veeltyds tot eene zeer groote buitenooriVeid over, waar van men voorbeelden heeft e to onèer en fchande van het Menfchelyke Geftacht " hek en. Om nu maar van een' zaak te gewagen ; behoeft men flegts op den Afgodendienst der Heinfc heVoTkeren: en inzonderheid der Japanneezen z£ immers hoe veel verloochening.van vernuft 'n natuur wordt 'er niet vereischt, om hunne Afgoenbee den, die met een' menigte van armen en hanen of een zwynshoofd op eenen Menfchelyken omó gemaakt zyn of eenige andere wangefta te heb ,enP voor Fraai aan te zien, ja zelvs een d.eigely lee d voor eene Fraaijigheid ^#»*«Jffit en en 'er de gelykenis eener Godheid m te vinden. n is het mooglyk, dat eene Mensch totzodaan.ge ra" rny overat,7wat heeft men zich dan te verwonde•en over den valfchen fmaak der Menfchen,. wanneer tzo veele andere onedele zaaken voor Fraai aanzien, 11 'er hun hart en ganfche zinnen aan opofferen? Veel Hgbedriegen wy ons met het Fraaije eene, zaake ii de zaak zelve te zoeken. Mooglyk fpru t T^tZe& ^mbeié van beoirdeelinge voort, zoJdat het» of QfW%£ rren maar oirfpronglyk in ons zelve fteekt, en ua S; CveTtePonrlcht, aan de voorwerpen toegeei- geSeriftdig aan deeze donkere en taal eene -^^SSJfif^SU het S zynerfaart gW, dat het Fraai is dewyl ak zyne eigenzinnige beoirdeeln g ge ege s : dien wy dat Fraai noemen^ wa °ns ^e tegenzin i en dat gene aaken . w»ai omtient ? dg ^ ; hebben, zo, is het maakzel voor yzen : maar . zaak waarom veele Mcnici Doorhetnaau. de opgevatte tegenzin en he ^» beurd het,  x,3<* HAAI; • kere hoedaanigheid bepaald. Het is das m,w, dat een voor opgevat denkbeeld van de leelvïhe? 5 waar door dan de sZSt fZSSTt'r reden, waarom het rooi, te&j2"*fê " ,8g° het 0p zich zelve genoïWrSêve? Cft ' de zvn: en e°ter h™,j? ,j ">ct even zo kleur vnnr v ■ , de eene Mensch maar eer moet by gevolg in de manier der ffgSkïvS* 7< natuur deezer aandoend etepaaU wSfielTvoo fef/yi of voor Fraay te houden 7n dT Wy worden in dit denkbeeld nog meer beve-Kal als wy Ietten, hoe de Menfchen f T^tl8d« .tvd, en door oeffening zoX ï j Iangh*ld van verwennen kannen! ditl?£tU^Ti °f Hever meer zien, maar het voo £ £ e'! la'T niet gens het wezentlyk Fraai doo e°ne . i ?' ■ 3ai' te" pene mode voor leelyk aanzien • een Sb? £g<*T°" die eerst eene walging voo zeker f fiff de,-gene' hebben, door ^rA^TS^^i^r aan gewennen kunnen, dat zv ze te? zodaamS ne lekkernye houden. 7 £n laatfte voor ee" eenA,Me,t°K dZr t^aS opvoedinge.zodaanifeeneXfr00"'6,' °f door nen, dat V de Ziel rW?eSeftf'tenis verkrygen kun- manier van denke ?K WnT** °m ZekerS regelen) aan teneemi ° eventdyT een 1 vooroirdeel der Ziele inteo™ ^ lngeworteId tuigen dus te owheeS^t^,1'^ an' zy gewaar worden , niet d?e' atdnL " ^ gene die zy anders van d'e zaS b^Sen^^'- At£ KS^'^^fc j liet JhA valfcKS -m' zy 2ich va" ' ontftaan, niét op&hunne rekent hïh ^^«l d te worden: want heeft de ^ dmg, of de fpanning der Zenuwen rf^rf - pV0C" ,f voor F™ of leelyk te hóuden zo zal ïf VM iets ° kan men het den Menfche niet kwaalvk dn,V Zegge"' w neer hy eenen valfchen fmaak beWt V; 1",' Wan" te mogens van het vernuft- ™l ■ J? , , Kdoch de ver- fn der Zintuiget z ^ti f"f!?derdi^ fterker d™ die £ teugeld konnen wortn! ndien 7eMeZcf da ken en niet onderdrukken wil DezaakiÜ,rui- t0i te beflisfen, wanneer men het M • • s dus bcst he deelt, waar van de eene1ÏL l J* 10 twee k!asfen ka. Fraaiheid op even de zelvde S, e foJorten van ver nen. ^«ivue regelen behoorden te fteu- bek fpo FHAAr.' | «Ïe^^^j^.i.i kan, naar dat £ 'ets by zich hebben d t n iSmaak hhedo™»m, °e en zo ook kan iets dli rT i T^ V00r het ^rnuft is \ ™ zodaanige eigenfthaptenTf tnW/™"' is/met' • • B^*-«üft*Z.ntui^e?zinT£?;g^8b ve™ld -t ^ve gdykzaam iSffiJ't- " ^oorde- * 20 wel het ZthtuigMxraaii* £Edoch wanneer ' op eenen en denzllvden ren flaiffe 1 Mensch, die zonder"o£Sfe' zom°«ditden " toos Fraai voorkomen e, Ten ^ ^ Tn^P1' al" e alles,, wat in der daad leelvk s 1 3t fte!,en' 0,n 0 wen of te verwerpen 7 ' aIt00S te veraffchu- ;- *™*?t%£7 ^af» • J« «T als eenen alge' veilig kunnen aanneemen ^ te beflisfen is, J feat, zo wel hetSS/ SjJ-^; regeI is al,^« ia ««* by alle lJrebfetri^^V*,ö¥,^^ is de overeenftemming der d^ C Even^igheid bet geheele. Stemmend eeze dèele^ ^ °Pzicbte^van tegenOrydigen aart zvn "f tt'7 3t Van eenen of hoeveelheid niet by el-inde,- der grootte- ^r n de maniere delÏS^fe?' of ook dat geene regels zyn waargenomen ên ' fa"jenvoeging, deezer evenredigheid is kenS* ?„ no?dzaaJk'ykheid der toonen , die in de Ziné nf t Jm onderfcheid eenftemming en eene Wel^fK^^^W jnoeten, te zien. Het zèlv' ë ve5oi^en ken.ngen en fchilderingen gewaar t by ai!e te" de Schepper heeft by alle heT ^'r r/3 W3t meer is' maakfte evenredigheid der d^ chaapene de volde Natuur werkt nog, waar 1e " T*?** , en fpoor inflaat, naar den ze vden re"f ^ het regte 'es wat de Natuur voort™ S?L .Hierom is al^n alle naarbootzingenTr Sf' der daad hoe ze meer de Natuur opvSen ^ ivat zinwiyk Fraai h d/Zf Zo we! nu als dat, vordt, even zo kent 'o^tTSf6^11^ benaaid < geenen anderen regel O -1\. ffi'§ °f zedehkFraaitandelwyzen, fraaiie t ■■ Imat]e daad»i, ftdahe oor het wikken en wélen d °'rdee,en' dan alleen IS het m!^S^ZS^^ ■nt, dat den M%niche"ÏÏSÏÏT*mende met bet ta^gmerk van zynen olrfnSChaapenis' «fmet het •ft en alle regelsÏ&' Wa"neer ^ bet verngelde driften leeft Tt L^T^' in °"beoorigheden roem ftelt? ?s het p° ^ vm bu,'tenï, hem door Natuur en Onenhn -'"^ met de - hy zyn vermogen to ËfSng n>edegedeelt, tfegen van onrecht aanwendt'?kragten tot fter, dathyindewerelt akMJf80^,11161 ,leC als een Christen bekleed hi\\ MensJch« a!s Burger ryven een' eere zoïkl! een±^ k^7''" fnoode swyze voert, zyne MedebuSe,f beestagtI'ge'eesten ontrust, en den rn f15 Van alIe kanten tonyen hoon preef? ÏSSïf !net ^ haare ^ c<-'« • zo mm dit als evenredig met zynen  . FRAGMENT. •vnen oirfprong kan aangezien worden, even 20 mirt ï ^ der,e Se Menfchen Fraai te noemen, en des met n ^Sde is de verkeerde fmaak reeds zo verre in b KSïdSgSftrt»; ** ^n het ^ dikwils l £ lieden van zodaanigen verkeerden aart zoekt. Im- h Ir hoe meenig Vrygeest en fchmdelyke Spotter van v L Godsdienst, wordt hedendaagsch by het gros der Kelt onder de fraaije Vernuften geteld ? hoe veel gmo- f IStaatsdienaars hebben de looste treken verzonnen, f Jn ten koste van land en lieden, die zy daar door , Ëjelukkig gemaakt hebben, hunne glorie en hunnen c Saadelyken eigenzin te koesteren? en ziet, zyheb- , 5en by veelen de toejuiching ontvangen, dat zy Fraaije , D ' enonverbeterlyke Staatsmannen waren. Heett ; Biet gros van wulpfe lielen, indien zy maar van ?ang en geboorte waren, of door geld en rykdommen , hunne baldaadigheden en onrechtvaardige bedryven ■ doorzetten konden, zich voor het oog der werelt den , naam verworven, dat zy fraaije Lieden waren? en is daar doorniet by veelen de dwaaling ontftaan, van ook het allerilegtfte karakter voor Fraai aan te zien < • Met hoe veel goedkeuring hoort, meenig.een de kwinkftagen van een' doortrapten Guit of de oneerÏÏare en ongezoute taal vaneen weeldrtg Mensch aan? hoe kitteld llch meenige fnoodezielmet hetvergemoe- . gen om de vroomheid van redelyke Menfchen belachlyk te maaken, de eenvoudigheid van eenen g^hartieen inborst tebefpotten, en eenen anderen , die geen kwaad vermoed, geestig om den tuin te leiden? en is Ken bewys' dat zy alle zulke onedele bedryven tLf fraaije Zeden aanzien? Hoe zeer dan ook de fmaak der Menfchen omtrent het Fraaije, ten aanzien vandvoorwerpen, verfchillende of bedorven zyn mag zo vinden wy egter, dat dit nog veel meer plaats h.ett omtrent het zedeJyk Franje. De oude Oprechtheid, die eertyds tot fieraad van eene edele Ziel verftrekte, wordt nu afgekeurd en men noemt die daar aan verkleefd zyn Onnozelen, de oude Ingetogenheid moet nu ftyfheid endroomengheid heeten j de oude Godvrucht, in woorden en daaden voormaals blyken geevende, draagt nu den naam vanfemelarije; de oude Geleerdheid, waar mede eertvds Mannen van verftand hunne fchriften aangevuld hebben, is nu in de oogen van onweetenden haairktovery geworden. En zelert men alzo gewoon ts oude derden, en oude zeden voor iets belachgelyks aan te zien is de fmaak der werelt zodaanig verandert, dat men nu alleen voor Fraai en voor nieuwerwetsch aanzie het geene men eertyds, (en zulks te recht), voor leelyk hield. Want nu is bedrog, maar fl.mmigheid gierigheid is nu maar zuinigheid, hovaardy heet thands deftigheid, eenewellustigeleevenswyze draagt nu den naam van hoffelyk, en van agterhoudende heden zegt men nu dat zy hun werelt wel verftaan. Met een woord, wat eertyds leelyk was, moet naar den nieuwften fmaak voor Fi-aai doorgaan. FRAGARIA, zieAARDBESIEN. FRAGMENT is een onduitsch woord, het welk in 't algemeen een gedeelte van eene gebrookene zaak beteekent. In de Litteratuur is Fragment een gedeelte van een werk, dat men niet in zyn geheel heeft? het zy dat de Schryver het niet heeft voltooid, of wel dat de tyd cr maar een gedeelte van tot ons heeft doen komen. FRAMEE. FRANA: 1837 de Architectuur en Beeldhouwkonst wordt het geomen, voor eenige ftukken van het geheel afgee-ken, zo als by voorbeeld een Kapiteel, eene Kroonit, een gedeelte van een Standbeeld of Basreliëf, t 'welk men van onder puinhoop en heeft opgedol- FRAMÈE, is de naam dien men eertyds aan eene ort van Speeren gaf, by de oude Duitfchers en Frieij in gebruik. Met dit wapentuig het welk voorn, met een fmal en kort yzer was bezet, verfton!B zy de konst, om zeer behendig van naby en van :rre mede te vegten. De Ruiters bedienden zich in deeze foort van wapentuig, en gebruikten, om ch te befchermen een Schild, dat van teenen geogten, en langwerpig vierkant van maakzel was, en et verfcheidene beeldtenisfen befchilderd. 't Voetalk had, behalven de gemelde Framèen, eene 111eigte van Werpfchichten, die zy verre van zich wis:n te zwaaijen. . FRANA is een Friesch woord, veelvuldig in de udeFriefche Wetten voorkomende, en waar van de eleerde Aanteekenaars het volgende bericht gee- eSommigen leiden het woord Jftfma af van fXM/fzm icer, milieus, eenen geheiligden of openbaaren perjon Anderen doen het afftammen van het AI- fjo/ »nb domhuis, hem: wanneer Jffcma zo veel zal zegen als Minister Domini, 's Heeren Dienaar; zie vak Vicht Oostfr. Landr. bladz. 123. Ten Kate Aanleid, a de Nederl. Taal II. Deel, bl. 717. Eccard. ad Catlie- he[. Tlfotisc. p. 173. ■ Over den aart der bedie- iing van den jfiana is men het ook niet eens. Vah Vicht houdt dé iTmna en den 23annrr waar over het Vrtikel BANNERÉ kan nagezien worden , voor eenen ■n denzelvden perfoon, en wel voor den Gerechtsdienaar die de Befchuldigden dagvaardde, ook gevangen jam Oostfr. Landr. bl. 122. Doch Halsema merkt :e recht aan, dat in deeze zelvde Friefche Wetten de foana en de SSanntr zeer zorgvuldig van eikanderen onderfcheiden worden, en dus perfoonen van verfchillende bedieningen, geweest zyn, en is verder van gevoelen , dat de Jfwna eene Rechter geweest zoude zyn. Zie de Regeeringsform der Ommel. bl. 85Siccama meent, dat het eene Gerechtsdienaar, en m geringe zaaken tevens eene Rechter geweest zoude lyn. Comment. ad L°g. Frif. p. 92. Het eene en andere is bedenkelyk, het naast komt het de Aanteekenaars op de Friesfche Wetten voor, dat men 'er den Fiscus door verftaan moet, zulk eenen perfoon naamlyk , die het Mrarium publicum waarnam. De reden hier voor is niet zo zeer , dat het woord fean ook meermaalen voorkomt in de beteekenis van fiscalis; zie Wachter Glosf. maar om dat zyn voornaamfte werk, met dat van den Fiscus by ouds de meeste overeenkomst had. Ingevolge de Oude triesf. Wetten. HL Deel l 9- en IV. Deel %. 3,13 en 20. wierd de Koningsban by hem ontvangen. Ook fchynt hy volgens I. Deel 5 52. met de inmaaning dies belast te zyn geweest, en de onbeheerdeerflenisfen {hertditates wcanr ieA vervielen onder zyne bewaaring, ingevolge I. D. & fchryven! zo vowên D,m/ aan,ee»ige weinigen, die hem SS^?oSa?lg- WoS het htgin der beroemde h^ u èn worTen g?iCn weldoenenden Man moet gebanullvkïvk ',fchoon tevens zeer onkundig, en baaiblyklyk door de ziekte, waar uit hy onlan-s r opgeftaan eenigzins in "t verftand geraakt Niet te ?-derfchabp, die pfift* wocEWTips beis, III voorkwam , als wonderbaar -r- en be„Wa„m om t vervallen gezag weder te herftel ve t'i.' dtr 1223 foaCi5'"k AetaU, ènbt Janmf^Te?0^^0^ 111 - e" had reeds eenen Minnebroeders de Italiane^r ^'^ is de Franfchen W 2™ Sëïartf^^ vers Fratres minores, welke MderShidS 7" v*è,,rjnzêSee,li! "?'tall"s« »"=r- f ook dan,«e ™, 1 F„ D-e ?""sfcn '™ I de 7od 11 */"■«"«•• wnmnm. dat i FRANCISCAANEN. M^to?Ai?*i£i de„;oIgende aanhaaling MÉ »n dic<*r%r iV* :d -edep. 662\766r~e fnf39- iJfonew, etiam%mi^ pf, imgmtm ^«liatores [J> - cWarë tjf JVuneii PherintT r ^ M:nom Regum Con- dat de Franciscaanen bevoówer-hV • T ^ 392"' deeling van den ryke^SS "let de uit" 2elvs dat geene eo2Stff vos carisfi>eeze inftelh g S 2S£V^oor, dat 7v de v-JhL;d g &"*cvcmmen zo ftreng en 'zo ».?PS :ezen RfigelÏtS ' Cerï verkIaaring van oote ftre^gh'd ïi'y zgtV^ÏSfde ,°m die nieTImr SeP " verzagti"s behaagde or verre met aan alle fWWWMwn. z/ was tenhoogften aan! ftoo-  fRANClSCAANENv ftootelyk voor de ftrenge Monnikken van die Orde, : Wen al aan hun, die Spirittmalen dat is Geestelyken, of |« d "is Tnraars, en ook óefarMnén, naar eenen , -kerén Cesarius , hun hoofd, genaamd werden, wiens . Imef'èestige aart fmaak vond in alles wat ftreng en fard was en wiens dweepagtige gefteltenis altoos tot • Sftenoverfloeg; **^J^*¥*>6o, de uitlegging van Innocestius afgefchaft werd 1 vernietigd, boven al in die ftukken, waar in de:lve verfchilde, van die eertyds door Gregorius en IX gegeeven was; wiens uitlegging den .Regel in den H. Frjvnciscus eenigzins verzagte. Doch de ;rklaaring van Innocentius ging veel verder , en. heen de grondbeginfels van deezen Regel te onderynen- zie L. Wadd. An. Minorum, Tom. IV. p.i28v 'e beklaaglyke verdeeldheden , onder de Monniken van deeze berugte Orde heerfchende , worden Nauwkeurig en leevendig befchreeven door Bonaentura zelven, in eenen Brief, die voorhanden is 1 de even aangehaalde Annales, T. IV. p. 58Dit gefchil, over den waaren zin des Regels van en H Franciscus, werd gevolgd door een ander an gelyk gewigt, 't welk nieuwe en ongelukkige vereeldheden onder de Monnikken van die Orde berok- ende '. Omtrent den aanvang deezer eeuwe T .oorde men in Italië, en de omliggende Landfchap,en, verfcheide voorfpellingen van den beroemden oachim, Abt van Fora in Kalabrfe, dien het gemeeie volk voor een Mensch hieldt, door Gods Geest laneeblaazen, en gelyk ftaande met de grootfte Proihéeten van den ouden dag. Het meerendeel dee>er Voorzeggingen was begreepen in zeker Boek, ten -ytel voerende het Eeuwig Éuangelie, en dat ook veel il het Boek van Joachim genaamd werdt. Deeze Joachim, of hy weezenlyk beftaan, dan enkel een verfierd Perfoon geweest hebbe, zullen wy met bepaalen had onder andere toekomende gebeurtenisfen, de 'verwoesting der Kerke van Rome voorfpeld, welker gebreken hy met groote ftrengheid' gispt,, en tevens de verkondiging van een volmaakter Euangehe, in de Eeuw van den Heiligen Geest, door arme en ftrengleevende Dienaaren, die God ten dien einde zou verwekken en gebruiken. Want hy verdeelde de werelt in drieEmwen, ten opzichte van de drie Bedeehngen van den Godsdienst, welke daar in elkander zouden volgen. De twee onvolmaakte Eeuwen, te weeten de Eeuw des Ouden Verbonds, welke die van den Vader was- en de Eeuw des Nieuwen Verbonds, welke tot het beftuur des Zoons behoorde, waren, volgens de voorzeggingen van dien Geestdry ver, nu voorby, en de derde Eeuw van den Heiligen Geest ftondt thands voorde deure. De Spirituaale of ftrenge Fran- ciscao.nen, die, voor 't grootfte gedeelte, uitwelmeenende , doch verftandlooze , Dweepers beftemden , verzwolgen niet alleen, met de greetigfte en dok.nltigfte bygeloovigheid, de voorzeggingen en leerlteilingen aan Joachibt toegefchreéven; maar pasten deeze voorfpellingen op zich zelven toe, en den tucht- • reëel door hunnen Stigter den H. Franciscus vastgefteld- want zy hielden ftaande, dat deeze het waareÉuangelie aan het Menschdom had overgeleverd, enden Fngel was, dien de H. Johannes in 't midden des Hemels zal vliegen. Openb. XIV. vs. 6. En ik zag eenen anderen Engel, vliegende in het midden des Hemels, en U hadt het eeuwig Éuangelie, om te verkondigen den genen die op Aarde woonen, en alle Natiën en Geflacnten, en Taaien, en Volke. Zie over dit onderwerp Stepil Baluzii Mifcellanea Tom. I. p. 221,,228 , 235, 246, Tac Echardi Scriptor. Deminicam, Tom. I. p. 202. ais bede den Codex Jnouffit. Tmlojans, door P»t- va*  i3io FRANCIS CAANEN. Ltm3urg in 't licht gegeeven, pag. 3ox, 3oï, 30 Toen de inwendige onlusten der Franciscaanen op hoogst waren , ondernam een' der Monnikken de ftrenge Party toegedaan , Gerardus geheeten, ht Leuvpg Éuangelie, aan Joachim toegefchreeven, t het licht zag onder den tytel van JWïMto tot h Eeuwig-Éuangelie. In dit Boek ftelde de dweepend, Monnik, onder andere ongerymdheden , zo laf al godloos de volgende doemwaarde Leer voor. „ Da „ de H. Franciscus, die de Engel was door Johan „ nes, in het Boek der Openbaaringe, Hoofdft. XIV „ 6. vermeld het Waar en Eeuwig Éuangelie van Gor „ m de werelt verkondigt hadt; dat het Evangelie var „ Christus in den jaare 1260, zou afgefchaft wor„ den, om plaats te maaken voor dit Nieuw enEeuwte „ Éuangelie;, en dat de bedienaars van deeze groote „ Hervorming nederige en barrevoeter Monnikken „ zouden weezen, die geen wereldfcheneigendombe- zaten . Wanneer dit vreemde Boek, in den jaare 1254 te Parys, uitkwam, verwekte het zelve, in de Leeraars der Kerke, en waarlyk, in alle wel" KfS' t"ftef^n afkeer va,/en verontwaardiging tegen de Bedelmonnikken, die reeds, uit andeie oirzaaken, den haat des gemeens zich op den halze gelaaden hadden Deeze algemeene gisting bewoog Alexander den IV, in den jaare 1255, om, fchoon tegen zyn wit, dit ongerymde Boek te verbieden: hy droeg, egter, zorge dat dit bevel met de grootfte zagti1iHPr,?^tbT,0erd' °m Achting der Bedelmon• / fchenden- en dus de oogen der byloov.ge menigte te openen. Dan de Hoogfchoole van Parys hieldt zich niet te vrede met deeze zagte en fchroomagnge behandeling; en de Hoogleeraars brag ten fteeds hunne befchuld.g.ngen en klagten in, totdat, eiudelirhtt rbimenfP°oriS w«k, "t geen zo algemeeneen rechtmaatige ergernis gegeeven hadt, openlyk ten vuure \erweezen was. De inwendige vlam van tweedragt, die onder de j féi7vr'n'!ger'r0edhadC' Cn' d°°^ voorzigtige hele djan Bonaventura, wel gefinoord, doch niet S'ï». hom, nadenbdoodvandienvre d z amen Leeraar op nieuw, met verdubbelde woede t to'n^Jrt^*™^MTMen' die op rykdom 0 en gemak gefteld waren, vernieuwden hunne klagten h tegen den Regel van hunnen Stichter als onrede vk en 1 onrechtmaatig, en iets afvorderende "t gëeï m$SK J buiten bereik van s'Menfchen vermoeen was om te volbrengen. Hunne klagten waren , Tog", Zgï J loos, en hunne ontwerpen werden verydeld door dln / Roomfchen Paus Nicolaus Dm U1> Je tot de zyde J dei ftrenge Franciscaanen overhelde, en, in den iaare w 1279 de zo zeer bekende Vastftelling uitgaf, w r T, door hy den Regel van den H. FrancLus bekn-ti* £ de; en die eene naauwkeurige en ukgebredeSik f ring behelsde van de grondregeKaS iitn^el li zen en de pligten daar in voorgefchreeven Door 8 dit Bevelfchrift vernieuwde de P;mda4deelttPv n ° den Regel, * welk alle foort van Eige dom onder de Z Franciscaanen verbood, en alles wit P-»nl„L , °' had naar eene wettige heS^lt^S 2 doch hy vergunde hun tevens het eebrufir ÏZ T / wcadig. zaaken, als ^^1^1^°^ ff FRANCISCAANEN. : J«JXL? fc™J'- onier bedreiging len reezen, die wede, Lffê tL j °i' g=,eM Seiciiilbehieidt de «ftleeeinV ot d'oefne.d gaven; h„ die h=,„ ,„ , ÏS : g-««iv„, eS noegd ftilzwygen. Hunne^Broeders nV" H"*6" zonderbe d die in de ,„1^ f n Fra^ryk, nL»d woonden,™,,' dël'izeLnff"8" ™ d" p;cn"s^-;H^ps-s de Godsvrugt, by zyne GeleerdhJV7"6 l,ltmi,ntente, dat hy eene meniEtïïvofipr i êSVOegt' maA' lochenen, dat 'eSSSSrö' enmen kan niet -gels in'zyne lesCvoS^ voorwerpen, die hy in zvn*. jc i v der Sr°oie het oog Verloor, % de K5„ ' nooit llit 3&e, weikè hy met èene v," 5e,d Ke,ke » ftrengheid berispte PeJSnff'Sft Vryheid 'an PM!v/? oFPerkïaarin* dJru ' ■ der den tytel egeeven: hier K it&vT01' in 'É«Vht loomfche Kerk vérbee d werd doo ? ftSnde' dat de ïünfehariaahi rood^n'dtt^^' 'fr ftaat, nogthands £ï2 ï?/^5 s bensper eener bedorvene ?«7 • ceze ftren" «ichtén, een MSvbygSSt^ Ve U verfche;de >nde hetmeerendeel de gK v^JW W3S' heb^««, voorgaven van den Abt t '^6" ' die ngen te hebben, ingezoo'en ™ Joachim ontdiooze en bUitenfpobo^ •cus voegde, die hy aanmerkte ah J„ "i H-FrAN' vormig aan den PerfL, ,.i n ' gansck en al gefigurïtum" zfeiTL^M^ï'^0™'™ tris P. Joh. Olivi hTs-rZ^de Posti"* n. L p 2i, }, ' nrTKPH- baluzii Miscellaneis n- V. pA5 ''in het ZchiT"1 f*"" Mi™£{ dit oeroemde Opperhoofd^" ^ re8els n der ftrydende üny °tet °flen' fcheenV d zynen navolee^n , , "en ' want hv lieden Zë, :i ^1^* *r W? fden der Orde geroepen zvndS 3,60' door de rent dit ftuk, te „ ff,f- T 2/n gevoelen, be-  FRANCISCAANEN. bezien van eenig algemeen als byzonder eigendom 1 wraakten Zyn' >*«ér voor deeze zwaargecsttge Franciscaanen was groot, en hy verdeeligde hunne zaak met drift. Te deezer oirzaake wordt hy aangezien als het hoofd van die Party, welke zo dikwils en zo heftig tegen de Roomfche Pausfen zich aankantte, volgens den Regel door den H. Franciscus voorgefchreeven , te verdeedigen. Het ge^ag en de achtbaarheid van Pierre d' Olive , Ben de menigte niet alleen aanzag voor een Man van onbevlekte heiligheid; maar tevens als een'Propheet yan boven gezonden, gaf nieuwe fterkte aan de Party der Splrhuaalen, en hem moed om het gefchil, met verdub melden ernst, voort te zetten. Doch't voorzigtig beleid der Overften van de Orde belette, voor" eenigen tyd , de fchaadèlyke uitwerkzels van deeze geweldige poogingen, cn bedwong dei maate de hevige bewee dngen deezes geestdryvenden Aanhangs, dat de-llry.'ende Partyen in eene foort van evenwigt blee- ven. Maar de verheffing van Mattheus Aqua- EPArtanus, tot Overften der Orde, in den jaare 1287, maakte een einde aan dee:e voorzigtige maatregels, en deedt de zaaken eene geheel andere gedaante aanleemen. Dit nieuw Opperhoofd liet den Tuchtregel de^ Franciscaanen gansch en al yerloopen, en ftondt zynen Monnikken toe zelv' den fchyn van armoede te laaten vaaren, en haalde* door dit on voorzigtig gedra", zich niet alleen de verontwaardiging en haat fan het ftrengfte gedeelte der Spirituaalen op den halze; maar 't gemaatigdst gedeelte daar van kon het met goedkeuren. Hier uit ontftonden verfcheide onlusten en oproeren, eerst in het Markgraavfchap vmAcona, en vervolgens in. Frankryk: de nieuwe Overfte poogde die te ftülen en te ftuiten, door gevangenissen, ballingfchappen en lyfftraffen ; doch, alle deeze middels vrugteloos vindende, ftond hy, in den jaare jt89, van zyne waardigheid af. Zyn'Opvol¬ ger, Ravmondus Goffredi, wendde alles aan om deeze onlusten te dempen. Hy ontboodt de gebanne Monnikken uit hunne ballingfchap, ftelde de gevangenen in vryheid, en ontfloeg zich van verfcheide der ftrengfte Franciscaanen, die de voornaamfte belhamels van deeze ongelukkige verdeeldheden geweest •waren, door hun als Zendelingen naar Armenië te laaten trekken. Doch de wanorde was te groot om betiteld te kunnen worden. De gemaatigder Franciscaanen, die fmaak vonden in de zoetigheden van eigendom en overvloed, befchuldigden het nieuwe Opperhoofd der Orde van partydigheid voor de Spirituaalen, die hy, op eene byzondere wyze, fchesn te begunftigen, en deeden, mits dien hun best om hem van zyne bediening af te zetten, 't geen zy eindelyk, onder het Pausfchap van Bonifacius den VIII, verwierven. Aan den anderen kant weigerde het ftrengfte gedeelte van de Party der Spirituaalen de hand van broederfchap te geeven, zelv aan de zodaanigen onder hun eigen Party, die een vreedzaamen aart en zich ter vereeni<*ing"genegen toonden : en, een byzonder lighaain oprichtende, veroirdeelden zy openlyk de verklaaring, door Nicolaus den III, van den Regel van den H. Franciscus gegeeven. Dus maakten, zints den jaare 1290, de zaaken der Franciscaaneneen liegt vertoon; men z'ag niets dan onlusten en fcheuringen in een' Orde, die zo beroemd geweest was van wegens haare X. Deel. FRANCISCAANEN. *S4i 'osrgewende belangloosheid en nedrigheid; zie Luc. Vaddingi, Avaales Minorum, Tom. F. pag. 108,121, 40. en wei voornaamlyk pag. 235, 236. In den jaare 1294, v'enoegde zich een gedeelte der 'taliaanjche Franciscaanen van de party der Spirituaa.en ot Celestinus den V, met verzoek om een afgezonlerde Orde te mogen oprigten, die niet alleen vooraf belydenis te doen van den ftrengen Regel der volta ekte'armoede, welken de II. Franciscus zynen Na,'olgeren hadt voorgefchreeven; maar dien die ook met ie daad in acht namen. De goede Vader, die, vóór ?yue verheffing tot het Hoofd der Kerke, een eensaam en ftreng leeven geleid hadt, en zeer gefteld was 3p alles wat naar zelvverloochening en dooding van het vlec-ch zweemde, willigde, zeer gereed, het. verzoek deezer Monnikken in, en ftelde, aan 't hoofd leezer Orde, een' MonnikLiheratus geheeten, die, mder alle de Monnikken, een'der grootfte zelvplaaTers was. Weinig tyds daar na deedt Celesti¬ nus, zich niet in ftaat bevindende tot het waarnee* men dier hoogwigtige bediening , afftand van het Pausfchap, en werd opgevolgd door Bonifacius den VIII, die alles, wat geduurende de korte Regeering zyns Voorzaats was vastgedeld, vernietigde, en, onder anderen, ook de nieuw opgerigte Orde, die den tytel van Celestiner Heremieten van St. Franclsius hadt aangenomen. Deeze ongenade was, als 't waare , een gegeeven tel en, waar op de vyanden dier Orde te gader en woedende aanvielen. De wereldschgezinde Franciscaanen, vervolgden dezelve met alle bitterheid, befchuldigden haar van verfcheide misdaaden; het haatlyk verwyt van Manicheisttry zelven niet ontziende. Hier op" begaven zich veelen deezer ongelukkige Monnikken na Achaje, van waar zy trokken naar een klein Eiland, daar zy zich veilig oirdeelden voor de woede hunner Vervolgeren, en dagten vrylyk bot te kunnen vieren aan alle de geftrengheden eens armlyken leevens, 't welk zy aanzagen als de volmaaking hunner heiligheid hier beneden. Doch geen fchuilpïaats was afgelegen of verhooien genoeg om hun te bedekken, tegen de grimmigheid hunner wreede Vervolgden •, die niets agterwege heten, 't geen kon ftrekken om de jammeren dier ballingen te vergrooten. Middelerwyl bleef het gedeelte der Spirituaale Franciscaanen, 't geen zich nog in Italië onthieldt, in fpyt van Bonifacius den VIII, die alles aanwendde om hunne ftrengheid te leenigen, by de harde wetten hunner Inftellinge. Zy rigtten Kloosters van hunne Orde op, eerst in het Koningryk Napels, vervolgens in 't Milaneefche, en in het Markgraavfchap van Ancona; en, eindelyk, zich door het grootfte gedeelte van Europa verfpreidende, voerden zy eenen'geweldigen 001 log met de Kerk van Rome, totdat de Hervorming de gedaante der zaaken geheel deedt veranderen. In deeze vyandfehappen ondergingen zy de zwaarfte beproevingen en het deerlykst lyden; vee-len hunner werden ten vuure gedoemd, als droeve fiagtoffers van de helfche woede der inquifitie. Niettegenftaande de Bedelmonnikken in 't algemeen en de Franciscaanen in 't byzonder, in de veertiende eeuw door een verbaazend groot aantal verftandige en geleerde Tegenftanders, van alle zyden werden aangevallen, waren zy egter niet te beweegen, om iets afte laaten van hunnen verregaanden hoogmoed, om X x Paa-  1842 FRANCISCAANEN. .raakten te bewenen' d-, r ™ y SW° ?™"igWa iaareiqRc dnnrR.;. ^iRiiTu», en was, id den 1 ten hoogmoed der Franciscaan? r nil I * ^euJoek- ,„ de onbedagtzaamheid «Sn^' ,tevens van fe heffen en aan te Pryzen fa deze!ve te ver" De Franciscaanen, die den oirfnrnn- waarom de zodaanigen der laatstglrndden ahtóS.'' ÖMr ruk genooten om de handen hSrt£' a' etge* ontV: ontkomen, zich, in den7aie?oot — ^ te Adc' begaven , ba vervoegde? bvdc sËJ,' 'Z*88*?** Na wgow. oy ae öpfrttuttalen of navol- Z-)-^. FRANCISCAANEN. e gers van Pjerre d' Olivf in Pk»*i« a » S/rr-nrnfr»; de andere üie ' „ S dm T™1 TOèmaamBen toer t ei' Dirt™CL™,™! 158 V' * aan «vn Hof ontboden™ ' WSSï moS en „„„dero **^^^£*%g» ryk, m de nabuurfchan van / * j , J de bepaaiing van den Ll^Z S^ Na veelvu dige o\ erwee<.fn -n,, r i ü V ;^eenea^emeenelSverïdS^ ' del voor, om de breuk tri fchen de ftrv f A ^ ^ te heelen Hy ftond de S%2at o 'Sïe Vy^:1 ^.veel toe, beveelende aan degehe'. e Ördt vo " I ot hun onmiddelyk'onderhoud en 1 van'le^ I Srn ol3^~^ ft^tlSK: ïnRer aalmoX )k beva hv Hn> 1 ,r' Sebn,lk van te maaken : X!foes™ » V-m, verolrdeelde by eénbe'e zangen werden door\Tl\0^X? 1 en de Bisfchoppen. Koning Frbderik, den a den dood van' CtfifflEKs nVw v f,iu.u r, ■ mst ' I gf s van P;erre d'Olive in PW^ M» r**,u é 'Y tegen :  FRANCISCAANEN. (Mat i d met groter heftigheid dan ooit voorheen. j Want in ^en jaare 13x4, deeden honderd en twm- , tSS&kn eenen geweldigen aanval op de Broede- i WËMnfckar. endreeven hun, metgeweldvan ; vLe'en, uit de Kloosters van Narbonnen Beiers, I CEttén het gefchil nog te verwoeder door hunne , Sde kleeding af te leggen, en eene ^m»9 « (vanfehiklyke kleeding aan te neemen. Eer, g mot g£ ■al uit de andere Landfehappen vervoegue «reb by 3 Eu en de inwoonders van Narbonne, waar 1-ierre ( d'Olive begraaven was, traden in hunne belangen. ; Joannes de XXil, die in' den jaare 1317 den . Pauslyken Zetel beklom, wendde veel moeite aan , om 1 lee:e nieuwe wanorde te regt te brengen. Het eer- < fte, 't geen hy, ten dien einde, deeat, was het uit- 1 teeeveneener byzondere Balie, by welke hy deaffchaf- 1 fins van de Fraticelli, of Minoriten, en hunne lertw ] Mn) 't zy Bruines of Begkards, beva , als die een , onderfcheiden lighaam van de Spirituaalen uitmaakten. ; Weinig tyds daar na maande hy den Koning van bitvbt aan om alle Ac Spirituaalen, die de toevlugt tot hem genomen hadden, uit zyne Staaten te verdry ven; en gelastte de Franfche Spirituaalen te Avignon te ver fchryven • waar hy hun vermaande tot hunnen pligt wedei te keeren, en, als een eerfte ftap tot denzelven , hunne korte en naauwe Kleederen met kleine Kappen af te leggen. Het meerendeel gehoorzaamde hem, maar broeder Bernardus Delitiosi, het hoofd des Aanhangs, Saikerde-, met vier en twintig Broederen, volftre.it, zich te onderwerpen. Tot verdediging van hun gedra- brasten zy in 't midden, dat ue Regels door den H. Franciscus voorgefchreeven, dezelvde waren met het Éuangelie van Jezus Christus, en.de lausfen overzulks, om dezelve te veranderen, geen magt hadden en dat ze misdaan hadden met den Franciscaanen toe'te ftaan Graanzolders en Voorraadfehuuren te mogen hebben; ja, dat zy hun fchuld vermeerderden door her draagen dier kleedercn , welke de H. Franciscus had voorgefchreeven, niette willengehengen. Toannes, zeer verftoord wegens dien tegenftand, gat bevel, dat tegen deeze hardnekkige Broeders als tegen Ketters zou gehandeld worden. En zeker, mets kon hun in s'Pausfen oog fnooder Ketters maaken dan zich dus openlyk ftoutmoedig tegen de achtbaarheid van den Roomfchen Stoel te verzetten. Delitiosi , fomtyds ook Delli Consi geheeten, het hoofd deezer partye, wierd gevangen genomen, en eindigde zyne dagen in den Kerker. Vier zyner Aanhangeren werden , in den jaare 1318, te Marfeilje, ten vuure gedoend, en zonder genade verbrand. Dus leeden deeze ongelukkige Monnikken, en veelen hunner Broederfchappe, die naderhand door deeze wreede vervolging bet leeven verlooren, enkel om het verfmaaden der Pausfeiyke beveelen, en het beweeren, dat de inftelling van'den H. Franciscus , hunnen Grondvester, welke zy zich verbeeldden, door dien Heiligen Man ingericht te zyn, onder het beftuur eener onmiddelyke inblaazihg, en voor het waare Éuangelie van Christus hielden; "t geen, overzulks, door s' Pausfen gezag niet kon veranderd worden. Het gefchil, op zich zelven befchouwd, was eer belachlykdan van aangelegenheid, naardemaalhet den Godsdienst niet in 't minfte raakte, én alleen op deeze twee ftukken aankwam, de gedaante van de kke- FRANCISCAANEN. t«4S \n& der Frtmciscaaner Orde en hunne Koornfchuuren en ■oorraadplaatzen. Dc Broeders der Gemeenfchap, oi de dn ftrenge Franciscaanen, droegenjange, ruime en oede kleederen met wyde kappen; doch de ftrengere ranciscaanen trokken korte, naauwe en flegte klcedeïn aan, en beweerden, dat dit het gewaad was, door en li. Franciscus hun voorgefchreeven, waarin geee magt op aarde eenige verandering kon maaken. ,n vermids de Broeders der Gemeenfchap, terftond na afi Graan- en Wynoogst gewoon waren een' voorraad an Koorn en Wvn op te leggen', op hunne Graanzak e'-s en in hunne Kelders, verzetten zich de Spintualen daar kragtig tegen, als iets geheel ftrydig met e gelofte van volftrekte armoede, door de Fraticelh n de Minorhen gedaan. Om een einde aan alle deeze nlusten te maaken , gaf Paus Joannes, m het zelvde lar eenen breedvoerigen Lastbrief uit, waar m hy e ftrydende partyen beval, om de beflisfing der twee emelde ftukken, aan hunne Overften te laaten ver- lyven. ... T De ontydige en godlooze geftrengheid van Joannes ,en XXII, wiens wreedheid door zyne eigene Aanabgingen afgekeurd en veroirdeeld werd, maakte, at deeze lastbrief en andere befluiten, geene uitwerIhe altoos hadden. Want de Spirltuaale Franciscaanen, ■n die hun aankleefden, grootlyks verbitterd, door len wreeden dood hunnen Broederen aangedaan, hielleh ftaande, dat Joannes de XXII, met het om hais trengeh deezer 'heilige Mannen, zich der Pauslyke vaardigheid onwaardig gemaakt had, en de Antichrist vas Zv merkten, daarenboven, hunne vier Broelers ■ te Marfnlje verbrand, aan , als Martelaars; be.vyzènde Godsdienftige eerbiedenis aan hunne beenleren en as fche, en voeren veel fterker dan ooit voorneen uit tegen de lange Kleederen , de breede hap->en ■ de Koornfchuuren en Voorraadplaatzen. De lnhuifiteurs, van den anderen kant, op last van den Paus zo veelen van dit Volk byeen verzameld hebbendé als zy konden, doemden ze ten vuure, en offerden hun,zonder genade,op aan de Pauslykewraa..zugt en woede. Zo dat, zints deezen tyd een groot Esetal der yverige Voorftanderen van den Regel, doo. den H. Franciscus voorgefchreeven, naamlyk Mw* rten, Be?lnrden en Spirituaalen, de wreedfte marteldooden leeden, niet alleen in Frankryk, maar ook in Italië , Spanje en Duitschland. Dit fchri'klyk vuur van twist, verfpreidde zich langs hoe wvder , tot dat het de geheele Franciscaancr Orde aanftak", welke, in den jaare 1321, by de oude gefchiüen een nieuw gefchil voegde, over de armoede van Christus en de Apostelen. Een' zekere Begum pp Monnik dér derde Orde van den H. Franciscus in dit''aar, te Narbonne gevangen genomen, leeraarde ondet meer andere Hellingen, dat Christus noch de Apostels ooit iets bezeeten hadden als hun eigendom, tzy elk hoofd voor hoofd, of in 't gemeen. Joannes de Belna een Inquifiteur van de Dominicaaner Orde verklaarde dit gevoelen voor een'dwaaling: maar Berf.nSfeiüs Taloni, een'Franciscaan, hield het voor rechtzinnitr en volkomen eenftemmig met de Balie, Lxut \uife\v\net, va.1N1c01.Aus den III. De Domimrumen ve/voegden zich by Joannes de Belna de Franciscaanen omhelsden het laatstgemelde gevoelen. Eindelyk werd het ftuk voor den Paus gebragt, die voorJ X x 2. Z1S-  i*44 FRANCISCAANEN. ei ca e.nuu pleegde hy raad met Urertinus de Ca in, ondertanden ze mé fauVS ^iS"^ da nes de XXII, dit bemerkende., ftondt bun in Z J«are i322, toe, het gefchil te hervatten a' hyftf de zelvs aan eenige der voornaamfteGodge eeVden' va fchap af m S 7 vafrd'Sden ook een Gezant- St , !„" M V£f °°rd over deezen ft/p, dar dr » 7 en gevoelen, rechtdraads te-en aat uer trmciscaanen ovpi-"W>p1 1 uQ, j Leben yoor ^towverkTw; j ' b,eiveer«2, en hun ZVSMfef^ LtSi^,^ ««M«üe/ handelen. We\h*L t; 'T' * ««*•*«• ,ƒ w yerl in een ander befi Sf%^ROJ Vei'der' en too"de, ber, de z^ïïd' n SdSjSE^^ ^ gaans uit de Bulle van SL b^Vfcn > d°°r- -egens den eWo2KiS > ■ carwra, als overgebraat aan dP kw:ö £ , g -en ^oronfe^Se?^^ 1 ken.waren van het -reen Lp» t>,T ,1*1°nnn^en veiftoo- \ bepaald tot he «h™n Re°h,t noeint' « alleen totieevens SSSd^SSffiS3 * geen 26 Vo,fhekt derleggen, K^dÏÏnïJS^f*^ ï ^ « den Eigendom af ^fÏÏ35^*fete^^« h van •zodaanige diWn nic ■ j , net wettig gebruik. e genooten ÏSAr^SSSS^** S gendom op de bezittingen de - Va" al,en ei' * derê Pausfen voor deStST^' 1d°0r an" * Kerken en eenige £32£Ï!&ïffi v*? ;'f ?^ h' dert. En dewyl de inkomften ^Vde OrJc-TT'- V: onuangcnen beftuurd waren door M, "S h']S dc Kerk van Rme daar toe K^?^^ % FRANCISCAANEN. ï £w£ en^lÏÏen,'aevïï # ftuk gemaakt. e vas»eliingen omtrent dil «*ï^:^53 se§e!en' vcriieti^ !" tingloosheid, hetftcr'- HolH , 100«Seroemde A-z/t. ■ en 't geen dé GrondI pobp ,der^aneiscaaner Orde. - als dén mtSSm^^^V^^^M « Natuurlyk wa Zfuie *?S Broe^rfchappe. l zich met ~! !, , g C"' d3t dc F>^:scamm ■ *t volgde' hie ' n t6gen Zouden «"toten. En " floutmoecligl'eweerpn vaft^n.ng van Jdaskes? v r Sge%S'ï^Ve!hirrd ^^en^ou e, bom in df g^^ïnl men Ldf Fm™™»»>> ™S> u«, aat de Franciscaanen, door dir iv>n„,,- • L • « 't minste lieten affchri hen I J l Zlch D,et het einde van het kar t~V £ S hy' °mtiei,t vaar fa hy zyne vn0 ^^L'^ ^nger vastftelling, Christus en de 2%?f' S "S * B^tinglocsheidva,t Geloof* mwJZïSSfr ^SareiX". die ze aankleefden ■ vei.K,aarende, dat allen,. dig befluit, werden veelen dil hl $l 0ögenai dat Christus en de A^telsju t ^BedT™ > weest waren, als de R v J 151 ^u,Iie .femelaars geNavolgers zo'ud n Zyn döor deS"W ° ^ teuren,de oB^^£j^;I«q'm gevat en totden brandftapel verweten nér^"f-'*' fcverS^dSSd^St ! elyk en kettersch ~_ v fchaa;der gdS^^ai^^ ove: en Jie? op SetgS^"' C" hieIdze ten ze ^°errrneiVn'eAdea :ng letten, om zich tegei Se wraal ^ u-A8°' voor te komen, dat dezelveS hem „a Vl-^' mam. . , M,CIIAEr nt r nem nadeehg on- « onthield, if'ï^g'gafjt f» 'n/« tegen den Paus niet verber-en ' - Z5" n - in den jaare n,7 J e'beiSen ! waarom deeze . «e geweldige fep " ïee£^V°°rfcbti« .vnen, diende dezelve aKoml^' °? m°st inm, -erdanooitte'SS:^^^^ tigé  FRANCISCAANEN. igen in het aankleeven van de fteliing der voiftrekte Armoede. Want het hevig en bekend gefchil, tuschen Joannes den XXII, en. den Keizer Lodewyk 'an Bsijeren, brak niet uit, of de eerde Voorftanders1 ■an de Franciscaanen, als M'arsilius van Fadua, enjo. ie Janduno of de Genua, namen hunne-toevlugt tot en Keizer, en gaven, onder zyné befcherming geeeten, de ftekeligfte fchriften uit, waar in zy Paus Rnnes niet aileenlyk perfoonlyk aantastten , maat E hunne fchimpfcheuten afgaven tegen de Pauslyke chtbaarheid en gezag in 't algemeen. Hun voorbeeld ;erd wel dra door anderen gevolgd , inzonderheid oor Michael de C&senas en William Occam, die è meesten zyner Tydgenooten in fchranderheid en lugheid van vernuft te boven ging, als mede door Boeder Bonagrati a van 'Bèrsamo. In den jaare 1328, dooden zy ter zee van Avlgnon, en gingen eerst na ten Keizer, die zich toen in Italië onthield, en van laar naar Munkh Zy kreegen fchie'yk anderen by ■ich, als Berengarius, Franciscus de Escülo en ïenricus de Halem, met recht zeer hooggeacht we-ens hunne uitmuntende hoedaanigheden en uitgelekte geleerdheid. Alle deeze geleerde Vlugteün-en verdeedigdén de inftelling van den Grondvester ïunner Orde, in lange en doorwrogte Schriften , waar H zy ook de Pauslyke waardigheid en magt binnen seer naauwe perken omfchreeven, en tegen de Pausfen met fmaadredenen en fcheklnaamen uitvoeren. Occam, overtrof ze allen in de fnedigheid en fcherp' heid zyner Hekelschriften; en hierdoor gaven zyne famenfpraaken en andere fchriften, die, met de grootfte greetigheid geleezen en aan de volgende geflachten overgeleverd werden, als 't waare een doodlykeu flag aan de heerschzugt en achtbaarheid der Roomfche Pausfen. Aan den anderen kant maakte de Keizer Lodewyk van Bvjeren, om zyne dankbaarheid aan deeze Verd'eedigers te betoonen, de zaak der Franciscaanen niet alleen zvn eigen zaak, maar omhelsde ook hunne zeer beminde hoofdftelling wegens de Armoede van Christus en de Apostelen. Want onder de ketteryen en dwaalingen, waar mede hy Joannes den XXII. befchuldigde, en om welke hy hem van het Pausfchap Beroofde; was, naar 't gevoelen des Keizers, eender voornaamfte, de Helling, dar de Armoede van Christus ailen recht en eigendom, op 't geen hy tot zyn onderhoud gebruikte , niet uitfloot. De Fraticelli, Beghards, Betuinen cn Spirituaalen, toen met den Paus §p gefchil, werden, in Dultschland, door den Keizer iëfchermd tegen allen overlast der Inquifiteurs: zo dat, ftaande zyne-Regeering, dat Land overftroomd werd door geheele benden van Bedelmonnikkcn. Naauwlyks was 'er eene Landftreek of Stad in 't ge;heele Ryk, of dezelve had eene groote menigte van Bigkards vnBegulnen, dat is, Monnikken die den derden Regel'van den H. Franciscus omhelzen, en de voornaamfte uitmuntendheid des Christelyken leevens in volftrekte Armoede fteilen. De Dominicaanen, daar en tegen, werden door den Keizer, als vyanden der Franciscaanen en vrienden van den Paus, zeer ftreng behandeld, en met fchande en fmaad uit eenige Staaten verbannen. Zints het jaar 1319, nam de heftigheid der twistende Partyen vry veel af. De.Paus deedtia.dat jaar-, FRANCISCAANEN.. 18+S ; Franciscaanen een'Byé'énkomst te Parys houden, waar /, door den Cardinaal Bertrandus, die op dezelve Dorzat, en de Leeraaren van Parys, welke hy op; me zyde hadt, zo verre den haat der meeste Broeïren leenigde, dat zy aflieten het gedrag van Miiael de Qesenas, en die hem aanhingen, te verdoegen , en toeftonden, dat 'er een ander Opperhoofd „ h Orde, Gerardus Oddo, in de plaats van deezen, •erd aangefteld. Zy erkenden Joannes óók voorden; ettigen Paus; en bellisten het gefchil over de Aroede van Christus op eene zo dubbelzinnige wyze, it de Vastftellingen en Bevelfchrïfeen van Nicolaus en III en Joannes den XXII, hoetegenftrydigoOA „ 1 kragt bleeven. Maar niét tegenftaande deeze vreedzame onderlinge infciiklykheden, vondt men veele: ranciscaanen in Dultschland, Spanje en balie, die, nu eenen deele, aan. dit verdrag 't oor wilden leencn,. la den dood van Joannes, hebben Benedictus de UI, en Ci.emens de VI, veel moeite aangewend oav eeze breuke te heelen, en. zich zeer zagt en meeraardig gedragen omtrent de zodaanigen der Francisaaner Orde , als grooter achting betoonden voor des nftellingen van hunnen Grondvester dan voor de1 'auslyke Bullen. Deeze zagtheid was eenigermaate; an eene gezegende uitwerking. Veelen der 'genen „ ie zich van de Gemeenfchap hadden afgezonderd» berden daar door weder tot dezelve overgehaald: omlét dit getal bevond zich Franciscus de Esculo, ere mderen, die de gellaagendfte vyanden van JoANNES)en XXII geweest waren. Zelv' de zodaanigen als» liet bewoogen konden worden om tot de Orde weder.' e keeren, Heten af de Pausfen te belchimpen, onderhielden de Regels van den Infteller hunner Orde op> 2en'geruste-en niemant ftoorende wyze, en wilden m *eënen deele zich vermengen met de Fraticelli en Ternarisfin, in Italië, Spanje en Dultschland, die het Pauslyke gezag fmaadlyk bejegenden.. De Franciscaanen m Dultschland, die de befcherminr; van Keizer Lodewyk genooten, booden veel langer wederftand dan de overigen. Doch, in den jaare 1347 , namen do dagen van rust en vrede voor de ftrenge: Franciscaanen en hunne Medegenooten, de Beghards err Tertiarissen, in Dultschland, een einde; hunne Keizer[yke Beïchutsheer overleeden zynde. Want wanneer zyn Opvolger, Karel de FV, door s' Pausfen gunst,, in 't jaar 1345, ten Keizerlyken troone was geklommen toonde deeze zich, op zyne beurt, gereed om het Hof van Rome genoegen te geeven, en onderfteunde, diensvolgens, beide met wetten en wapenen, de. Inquifiteurs door den Roomfchen Paus tegen zyne vyanden gezonden, en ftondt hun toe allen, die hun voorkwamen, te vatten en te dooden. Deeze uitvoerders der Pauslyke wraake vierden aan hunne woede,, voornaamlyk, den ruimen teugel in Maagdenburg, Breinen, Thurlngen, Saxen en Hesfin, waar zy-alle Beg.t rden zb wel als Begulnen of Tertiarisfin, de medeftanders ter Franciscaanen, die beweerden, dat Christus.noch de Apostels eigendom aan eenig ding gehad nau-den uitroeiden. Deeze ftrenge maatregels werden 1 Goedgekeurd door Karel den IV, die zich toen uw Italië te Lucca onthieldt. van waar hy in den jaare.' 1 "40 ftrenge Bevelfchriftën liet uitgaan, gebiedendeaan alle Duitfche Vorsten in hunne Ilcerfchappyen,, alle Begharden en Beguinen, of, gelyk hy zelve dem ö X x 3 fBU"H  i84ö FRANCISCAANEN. naam verklaarde, FrywMige Bedelaars, te verdelger als zynde zy vyanden van de Kerk en het Roomfcl Ry*; gelastende den Inquifiteuren allen bylïand tcee hun te verleenen. In een ander Bevelfchrif met lang daar na uitgegceven, leverde hy dc huize der Begkarden aan den Rechtbank der Inquifitie ovei bèiastende dat zy als Ketters in de gevangenislen zot den geworpen worden : alsmede, dat men alle de ge* deren der Beguinen in 't openbaar zou verkoopen, e het geld daar van komende geiykerhand verdeelen tusfchen dc Inquifiteurs, de Overheden en de Arme der Plaatzen en Steden, waar de verkooping gefchied de. De B:gharden, door deeze en andere Bevelfchrif ten van den Keizer en de Befluiten der Pausren in de grootfte naarheid en engte gebragt zynde, nr men de vlugt naar de deelen van Switzerland aan de; Rhfn gelegen, als mede naar Holland, Braband en Po meren. Maar de Bevelfchriftën des Keizers met d< Pauslyke Bullen, en de Inquifiteuren, volgden hun v/aar zy ook gingen; hun in de afgezonderdfte fchuilhoeken ontrustende: zo dat, geduurende de Regeering van Karel den IV, het grootfte gedeelte van Duptschland, Zwitzerland en de daar omftreeks liggende Landschappen uitgezonderd, geheel gezuiverd werd van tkghêrds oi oproerige Franciscaanen, zo volmaakten a's onvohnaakten. Maar noch Bevelfchriftën, noch Builen, noch Inquisiteurs, konden de diep doorgefchooten wortels van deeze verouderde tweedragt geheel en al uitroeijen : want veelen der Broederen waren 'er zo kragtig op gefteld om den Regel van den II. Franciscus, op uevolmaakfte en ftrengfte wyze, te onderhouden, dat cr overal een groote menigte gevonden werd, die het Opperhoofd der Orde wederftond, 0f, ten minften met wederzin gehoorzaamde. Om derhalven, op eenemaai, na veelvuldige vrugtlooze poogingen aangered te hebben, beide de Partyen, zo die voor het flap als die voor het ftreng onderhouden van den Rege, waren, tc voldoen, kwam men overéén om eene vermeiing m de Orde te maaken. Overéén- kornlhg hier mede ftemde, in den jaare 136S, het Hoofd der Orde toe, dat Paulutius Fülginas, de opperfte der ftrenge Franciscaanen in Italië, te gadcr met zyne Medegenooten, die zeer tairyk waren afgeleiden van de overige Broederen zouden leeven volgens de regels en gebruiken, die zy hadden aan-enomen en de Aftelling van hunnen Grondvester in den ftnkften zin onderhouden. De Spirituaalen, en de-Navolgers van Pierre d'Olive, wier verftrooide overblyfzels nog op verfcheide plaatzen te'zien waren voegden zich allengskens cn ongemerkt by deeze Party. En daar het getal der genen, die op deezen ftrengeren Tugtregel gefteld waren, dagelyks in veele Landfchappen toenam, oirdeelden de Pausfen het best die Inftelling goed te keuren, en dezelve 1 door hun gezag te wettigen. . Ingevolge hier van werd de Franciscaanen Orde verdeeld in twee groo- 1 te lighaamen die tot op deezen dag ftand houden- ] naamlyk, de Conventuaalen en de Obfervanten. De eer! t fte naam werd gegeeven aan de zodaanigen, die af. t ftand draden van den ftrikfteri zin der bewoordingen ' n den Regel van den H. Franciscus, en de ver/au- f tingen, door de Pausfen daar aan gegeeven, goed- r keurden; en de Kerkvergadering van C rftaa gaf den U FRANJE-BLOEM. , laatften naam aan hun, die liever verkoozen by de woorden der mftellinge tc blyven, dan eenige nadere 1 verklaringen daar van te omhelzen. Doch de Fratl , celh als mede de Beghards^ van welken wy zo dikmaais 1 gefprooken hebben, verwierpen deeze Bevtedigina , e eenemaal, cn volhardden met den vrede der Kerl % - te vedcooren, geduurende deeze en de volgende een- ! pTaatzen ^' , In de zestiende eeuwe zonderde zich eene Tak van 1 de h-anascaanen af, wiens hoofd Mattheus de Bassj tot de ftrengfte foort van deeze Orde behoorde. Bv was >n ernst overtuigd, clat hy door eene Goddelyke aanblaazingwerd gedreeven , om dc oiïfprönglyke en echteTlegels van de Fransciscaaner Orde tot de oude ftrenghe.d te herftellen, hy ondernam zulks en bragt het ten uitvoer, aan zyne navolgers wierd de naam urn La^itcynen gegeeven. Zie CAPUCYNFN Eene andere tak der Franciscaancr Orde vormde eene nieuwe Broederfchap, onder den naam van Recolletlen m Frankryk. Zie IIECÜLLECTEN. Da fchets die wy hier van de inftelling, voortgang, gevoelens, onderlinge twisten, verdeeldhe"^"fCf merkwaardigheden der zo wereltberuchte Orde der Franctscaaner MonnMen mededeelen, is overgenoomen uit de Kerklyke Gejchledems van den Hoogleeniar J. L. Mosbeim. ■ 1 Voor die genen welke verlangen eene vollediger Gefchiedenis van deeze Orde te leezen , geftaafd door een groot aantal echte befcheiden, die kunnen raadplegen den meermaalen aangeleiden Schryver Lud. Waddingius in het eerfte deel van zyne Annaies Minormn, waar van de beste Uitgave het licht zag te Rome, in 't jaar 170! en volgende jaaren, in agttien Deelen, en werd vervaardigd door Josefh Maria Fonseca ab Erora. Aan denzelvden Lucas Waddingius, zyn wy verfchu'di-i de Opuscula SanSti Francisci, en de Bibliotheca Ordi% Mmorum; het eerstgemelde Werk is uitgegeeven te Antwerpen in't jaar 1623, in 4to; en het laatstgenoemde KRome, m t jaar 1650, insgelyks in 4to. De overige Schryvers welke eenige berichten hebben gegeeven wegens dit beroemd Genoodfchap van Franciscaa, 71'. «Tr T ?PgeteId d°°r J°" Alr. Fabricius bi zyne Btbheth, Lat. medii cevi, Tom. II. t> «79 FRANJE-BLOEM, in het Latyn' Rhlcoma, is de naam van een Planten-Geflacht, onder de Klasfe der Peiandna of Viermannige Kruiden gerangfehikt ' De Kenmerken zyn, dat de Kelk en Bloemen in vie- ■en zyn gedeeld, en het Zaadhuisje in zyne holli- ie;d maar één enkel Zaad bevat. b .aSderi^fi S°°rt T ' die de Westindische aar dei zelv er groeiplaats wordt gebynaamd. Rhacma ■rosfopetahnn. Rhacoma. Linn. S,ft. Nat. XII. Gen 144 ; l*S> Feg. XIIL p. 132. Awoen. Acad. V. * "cr rosfopetahnn tenue cjc. Brown. Jam. 145. T 17' f ï Dit Kruidgewas wordt door Bntaw CMbfrtaluin enoemd, om dat de.BIoemverdeelingen , die zich als iaadjes vertoonen, met eene haairigheid als Franje ezetzyn. Het groeit op Jamaika en is een laag Be» . t-e naar den Eereprys gelykende, met gegaffelde akken, waar aan gepaarde Bladen , die eyroncl ze-r n getand eenigennaate gefpitst en ruigag-tig wan, zo wel als de draadige Bloemfteeltjej en de Oxewe Kroontjes van Bloemen draagen. FR AN -  FRANJE-BOOM. .„rr onnw in het Latyn Cliionanthus, is de K U is di Ï zic£ ïegens de fynhe'd van hun- tl JteeawwU^koefe'nn als fneeuw bedekt vertoo- n ,eDe Kenmerken aan dit Geflacht byzondei-Jm, U ^rmaSg%Pof'ai?£eene Befte — Twee Soorten ^ 6 . ^p Qi-ppln'ps in drieën verdeeld, en mie , S mt XII Tom. IL Gen. 21. Cluomnthus. Hort. ■ ^^flJ^^C^& ntr deszelvs £ --^^ ëSn?"eeheef onr na\r die van de CM* te gelyken. ■ rVS^ met de Steeltjes, pluiraswyze geplaatst en 6- RWt WSgentói welke de Bladen van '^f S/n'T'SS»»» betrett h.eyoe 00. p Hermannüs, 'twelk in zyn Wel Ed. vaoers o Titting is: wordende deeze Boom dus genoemd aZ het Hout naar Runder-Beenderen gelykt. Dee2 toSS^fi^ Zeylanïeus van den ouden U« aangetekend. ; FRANKEND. DRUIF. FRANKENIA. 1847 t;:1 ^ wei sess km &?eÏÏri. Meeldraadjes aan toe. Derzelver gekist de Heer Houttuyn, om J^** ■ et geene zekerheid in de gedroogde alamen waar . ■ernen Linn.seus zegt, dat derzelver geta ook *eer Sils'drie is: eene veranderlykheid, d.e de verdee^ volgens het ftelzel der Sexen, afèëlen. Zyn Ed. voegt 'er by, dat dit Gellacnt "vefwa t is met den bloeijenden Esfcheboom Eene zonderlinge waarneeming wordt hier omtient .berde gebragt door den Heer Adanson. „De ' Ch Zthus nu twee jaaren geleeden te 7n« ge ; baanden win te, Je gemeen lajgjung ' frÏnSdSdER DRUIF, is ryp zynde e* JËÏÏïv^**** dus genaamd, om dat van Frankénthall afkomftig is. aellacht franken] A, is de naam van een nan"™""5g onder de Klasfe der Hexandria oï w « eeranefchikt. De Heer Michelïus gaf aan deeze Km* den den Geflachtnaam van Franea, naar eenen Dok 01 Fp!anchi, te Fiorenee V^^^l^^l Kruidkenner, en hier van heelt de Heei Link*u , zo 't fchynt Fmikenia gemaakt. ^ De Kenmerken aan dit Geflacht eiben, zy driekleppig met eene holligheid, - ^ ' U d e 'Sten allemaal in Europa groenende al volgt^ I Gladde Frankenia. Frankenia <*»*. Jg-yg Kntoalfe Bladen, die aan den voet op zyde genaaira ik ns e* 441, p- *s* ISd? s'si 083. flfcütetóeF»«««tf**»-Rov.^"f 6;.55GüC,N. 2&E «SKiSf SS? Icon- 422- . ,„ van de Middel- Deeze Soort groeit aan de Kusten van aa m II T-Tpr trroe t naauwlyks eene ïpau 0 , ' f 1 T,i'ies met getropte wormagtige of naakts 1 tSS'*tt?-itr* «&«^ —?.  1*48 TJIATICJDE. FRAUBRTJNNEN. Vöfid fchynt het vee, opüam6 Stofje ïmrtf Sïtusfajj, ij ^ ^ OMELI. 2. Ru:ge Frankenia. Frankenia hh^tn 7? „ , ■ rnfge Stengen, en gebowlde tSiaadTef^ mot Cmlibus hirfutis F$r p -oraaajes. ïranfe öhienloopen. Ook verfchilt i - van die dis eemgemeET 1 Afceekhsg veel *Jt "£«Zl^;é^r >*"<•'»«■ Ita* «tl Eeooeiierd Lri », e"" dic ™ ™ideicn men Chamafyce noemt ."dL zy e on lv£'P^f vce'bladig zyn , i^SJSSLtiSS^Vi Kruidje tot hit Mum ta£„ ^Sei StC r.c K'nderen Si uÊeflSS.?? Tf5S Landen > S ge Nalaatenfchap ^ÏÏu^ ,^L(ds wiei? ^daani- 3 dage vervalt die op STS^iSL ^ ten fi< toe gerechtigd zynP " LlfSena™en welke cr dc .FRAUBRUNNEN, i„ het Latyn FmL tr ■ Va ms, was voor deezen denaam vanWS" *™a™rS^ 's ter van deCirterfenfei^Rheffci^^J000* M door de Graaven van Kvat'r /I a gefticht te en zynen neef T ^ 0uden> bewind van behielden tot in Sa ' I h ? °°k het ™ ^du Klooster over onder L^^gj £ FRAUDE. voorzL en onderhouden^oor'den Adeï v' liggende plaatzen. In het iaar ,„, • . de oniter voor wereltlyk verkErd en ter r"? dU K'00* ""akte 'er eene BalüageX Dh zewTv,^ B'rn beroemd doo'- den m«rtJ«,^; de lviooster is Veldflag, wetkendTh^^^^ 1375 , naby deszelvs mumte ^ns -e," ^ van het fetaAd^iSTffil"111^.' d''e hun aan de willekeurig hl„ZT Ba»«J*e onderwerp1 ng| g». ^^^^^^^ *££S!g !e6,V» pot'o^v: M tC J&™""W «nby genoegzaam a'V vn,i 0!,Seui,d met omtrent 1500 1 gen . *ff w^ ^I °mei'*he Gedenkpenning der hoofden an Gn L tL,?VP d£ >fbedd!!el« aak, en'verdoe S tor n' DQMKr"AN' Al ten; ook vond rr-n !e rl / Dl0CLETIA^^ ingeflooKeizerinnen ï^™ ft"^ by ran de Vorstinnen van het Keizerirti^f*"MI!A en andele gedeelte van deezen frW ï ,Ü'S' Het S'^tfle j B*r« ter bewaa hm I ' na d^ Bibliotheek van ust. b faCbK^St, alwaar het zelve nog be- j FRaS1!?^1' zie FRANCISCAANEN ^^ISsZ^^ c,k ver« eenen meer of minderen tóSKfi °P laasten op eene li-ri^ ^' T door men «JTften » dn. ee^SSf^Sr^f ' Z)'n" 3ïd en recluvaardi4p 1 ekt teSens de waar- ^ aats vinden del^enf5 af.Seka"- « kan zelvs in he ftt^? n^5' ioh«^W. «aat iederen ^fannee^hwlf, ' 'ogt dat men aan zvnc / 7 ftllzw>'gende geh begt, eene F^T- if 7^den' eenen, vei*«erden weik hy door zyn ffiSS^.7erP',ët' het kwaad '1 ftylfeoAtó^ word i, ] d!" êel,i£C- ^ands Jassen aan het AlgeSêbeft ï*!^ Va° ge van derzelver uitgaavèn w ' > e bepaaling, is al SSn T en ten hoogflen nadeel,'. , ^ eIykst n,i°- ke reden het V*£S?^'f»^1 0111 's Lands middelen ftrekTende itbL°n 2f«'wi"g  FREDRYKS-ZÓUT. FRET, • femWit confinement tn »t Tuchthuis, ja zeïvs g m?lsre v„ VeS 'heden, inzonderheid wanneer'er z , V -r,n den lvve geftraft wordt, ^d'e ZedTplaatl Went Mi een listig en j, IflteneTbrirog tot nadeel van eenen derden u.tge- z "ft. Sc beeld wanneer iemant tot nadeel van r °I JrrC Sch ildeislchers , zyne goederen qnaff . c fé^M ^cSÉgt, en by contra* bekent j KSe daar voor ontvangen te hebben enz VrSdULEüSETRANSPORTEN,zie 1 RANS- . I IIaxINüS, zie ESSCHEBOOM wnivDRYKS-ZOUT is ae naam welke aan ze ci \ J5eSYZoutZwordt gegeeven, 't welke dooien c &£ Dpttus, Hoogleeraar te Erlangen, va \eiiciiei j Ifè BronKn van Poteend is waargenoomen in 1 ene B".«f\ ~d „enmkt, en met zeer veel ophef < %S^s^e S van'een Dier, door de Heer : ISuVo deïhet Geflacht der Wezels geplaatst: m V . ln-de naamen van Fi^erra, i iao en it Latyn d aagt ^ de e Seling is misfehien gegrond op de gelykvormig. ^ wnïeï Fretten met de Bontzems in kleur van S m ar de Bontzem, een inboorling van gemaa■^p'nichtftreeken, is een wild Dier gelyk de FoyIen Fr uit hëete Luchtftreeken afkomftig, Suis ftef leeven.' Het is de Bontzem met, maar de £ dL men gebruikt om Konynen te vangen; zy kat 'zich ligter temmen; en, fchoon zy zo wel als de Bontzem een fterken en onaangenaamen reuk-teeft, dient tot een uitmaakend bewys van het verfchil m 3 dat%v niet met elkander paaren; ook zyn ze Feenlge wezeSke kenmerken van elkander onderfrheidén Het Lyf van de Fm is langer en dunner , f gol toaller e,7de Snoet fnitzer , zy heeft gftjg ■Rihhen daar de Bontzem, de Foyna en ae Maiter £ flegts veertien hebben , ook heeft zy een Been neer de Borstbeenderen. De Fret bezit ook de heVwaimheid niet om de kost te zoeken, en moet in huis gevoed worden , ten minften in deeze Gewesten; 9vmaakt geen verblyfplaats in t Land of in de Bos%Z ■ m de Fretteh, die verlooren worden m deKo-, ^nX^TnZl welerkeeren, hebben nooit in r velden öf wouden ^^tfA^^t fchynlyk komen zy 's winters om. De F« v™ deren ook in kleur van Vagt, even als andere Huisdieren? en zyn zo veelvuldig in heete Landen, als de •Rnntzems daar fchaars voorkomen. , Het W^e van deeze foort, is zeer veel klemder dan hetMnineVe. Ritzig zynde, loopt zy het Mannetje Kr fte Aer na, en het gaat vast dat zy fterft, Enneï zy St niet vindt om haaren lust te boegen; SSrb^en zorg om ze nooit van elkander KS. Zy worden doorgaans in hokjes gehonwan" in men een leger van hennip of vlas toe& Zv flaanen meest altoos; doch deeze geduunX. Djjel. fret. 3849 • f aap fchynt haar van weinig dienst te wezen'. want 3 ras zy wakker worden, moeten zy weder etten. ■Ten voedt ze met zemels, brood, melk en derge*e fpyzen. Zy Werpen tweemaal 's jaars. De W yt•s draagen zes weeken, eenige verflmdeh de Jongen 3 ras ze ter werelt gebragt zyn, en woraen weder ••zin en werpen dan drie keeren , doorgaans vyt f zes', fomtyds zeven of agt, en ook wel negen Jon- 2ï)it Diertje is natuurlyk eenen doodvyand van de ommen. Wanneer een" doode Konyn aan een* jonge K wordt vootgeworpeh, zal deeze, fchoon nooit oorheen een' Konyn gezien hebbende, daar op vcrroed aanvallen en 'er in byten; leeft dezelve, zy vat ien by den Nek en Neus., en zuigt 'er het bloed uit. )e Frepten worden gemuilband wanneer men ze m de Conyneholen laat, om het doodbyten te beletten; oor dit'middel doen zy alleen de Konynen de Holen •erlaaten, die dan in de rondsom gefpanne Netten oopen en vast raaken. Indien men de Fretten ongenuilband in de Konyneholen laat gaan ftelt me" zich n gevaar van ze te verliezen; vermids zy, het b oed lei Konynen uitgezoogen hebbende, in flaap vallen. -Iet rooken in de gaten is geen middel dat vast gaat, jm de Fretten weder voor den dag te doen komen: dexrvl 'er dikwils verfcheide openingen zyn, die den ■ook uitlaaien; en het eene Hol dikwils met een anler pemeenfehap heeft, werwaards de Frette de ylugt eemen als de rook hun lastig valt. Desgelyksméi de Fret wel gefchikt om Rotten te vangen, en de Kindeen bedienen 'er zich fomtyds van om de Vogelnesten te berooven; daar zy gemaklyk tn de ga en der hoornen en muuren klauteren om ze op te zoeken. S"t getuigenis van Strabo , werden de Fretten uit Africa cn Spanje overgebragt; en dit fchynt met ongefS, om reden dat Sparde de eigen Luchtftreek >s voov de Konynen en het Land, waar in zyeertyds Iiet menigvnldigst voorkwamen. Wy mogen, derhalven , dehken , dat de Fi etten, om het getal der Konynen te verminderen, die mooglyk te veelvuldig en tot overE geworden waren, derwaards gevoerd zyn om e een' voordeel ige jagt mede te maaken; terwyl zy, door w vermenigvuldigen der Bontzems, niets meer zou«daan hebben dan de Konynen, zonder een.g voordeel, te verdelgen, en dat Geflacht meer te verwoe5ten dan zy begeerden. Hoewel de Fret zich ligtelyk laat temmen, en vry leerzaam is, blyft dezelve a'toos van eenen oploopenden aart. Altyd ftinkt dit Diertje, .doch fterkst wanneer het ritzig of verftoord is. De Oogen ftaan vlug en ïeevendir? alle de beweegïngen zyn vaardig en rad en daar benevens beeft het zo veel kragts, dat het'in weinig tyds zich meester kan maaken van een Konvn wel viermaal grooter dan hy zelven is. KN tetienftaar.de het gezag der Uitleggeren en VerWaarderen, twyffelen wy of de Fret de JBu der BA* ten z' De kis, zegt Aiustoteles, is eene foort Ja Si de Wezel kJdinder dan de kleine Maltheier FÖrd maar ge'vkt de Wezel van vagt geftalte en "«heid aan 't on'derlvf; ook.komt zyne leevenswyze S fllmheld daar mede overeen; wordt ligt getemd; doet groote fchaade aan de Byenkorven, zeer op ho, gefteld zynde; dezelve maakt jagt op het Gevogelte, en het teellid is beenig als dat van eenen Kater e ' y y — in  tS$o friesen. fiuslen. fron. ' In de Eerfte pTaafs Öykjt hot daidelvJc d» '?r eene te^ftr>dïghèfd of iets v>rfeerd%%%nï g het zeggen dat de eene foort van witte Wezel jS^'J* f'ch SCiMk!7k laat temmen fc^f dc gemeene T\ e.c , welke dc minst wilde van deel twee is, nooit e.genlyk getemd wordt - Ten t^e\ de Fm fchoon grooter dan de Wezè, kSil wel yergeleeken worden met het klein Malthefe ■ H™^ by't welk dezelve in dikheid nietha It ff^en derden het blykt niet dat de Fret de leeve^Jeh fitter ici\we-c] heeft— ffisafi iet zc"ei • dat dezeive geen kwaad doet aan deBvenkorven, 'geenzins op Honig geftèld zynde " ' De Heer de Bcffow door eenen Briefden Heer r e Rov Opzigter van s* Konings jagt, verzogt hebben. bende om onderrichting, wegens deeze uSSeÏÏe byzonderhe.d, kreeg tot antwoord; „ Hvn fider ^ " i™fk In Hon,e VInde-'i. maar door honger afïeeh „ gedwongen kunnen worden cm 'er te%*2 " brooï edoo?in?iSe ^ ^ 77 j twee laatfte dagej, vry veel; maar 't is z»Vr „ dat de zwakfte merkelyk begon af te neemé dI ' „ Heer ?«Jtogo» erkent dat dit de eerfte rete nie? ^ „ zyn oirdeel als door zyne zugt tot de WèSS , - fen; bem ftukken van ^r^^XïS^ ' „ hand hadt gegeeven, van welke KSfbeSeS „ hadt in zyne Natuurlyke Historie. FeSeWZ' ' „. hebbende field» hu An , ,- ^enc fceen/-«f- j, Hermp'Jn i ''7 e, P!ccvcn te werk op een' ], &^^^7^^^A d » f»> eejj* de^ £?of^e$t*^S F » lyk dat het woord?^ niets meer bete ent dar cén * Sl-^s i ent, ^enogb^dem^ " FRITIlTaR8?**^.4** OP hetwoórd^Sj pnnvLvARIA> zie kievitsbloem 5 FRON, is een oud woord, dat menhndM .„ i °nd' by den Kronykfchrvver Mr r, o" nneren gera waar over de HeeB H^D cn °ntmoet' en ^rui van gemelde Kron^TV K' ^to-"^6 f8"!8 de 13 heeft aangetekend. 59S' het voISCnde der, „ ^datis/fe, De Hoogduitfchen ook onze ;; fT£'verklaaren do-- *SE ée4 " ^w«^./.io5. wil, dï'isr^i ^ FRUSTRATIE. TRYI^G. FRETJE. FüCF >, vast heeft. En waarh r vb > , Wcï*styne ge tol/ dat is ?ES d' 1'dki;,ardei'dan in ^1 , noemd? welke S^ÖSSga " va« eenen zogenaamden He=li° Tn S » den£«jdffeeVj of foffö' 1 !)t/ z'ethetoj begrypt men door fiwu ote 21 °mfn- BA die met bewimpelde S ki,f 'W' dö 2oJaa^ge".. einde iemant te mis'e den in ê " ?'yn °PSefteld, tem1 2en, waar doo eertyds de JnJe^ fW der dl'ie StaI1)nderfclieiden wierden en r-"?e^encn van ^fcJ ;en / en waren Legziuï VrS f'3" °P ds E^ •f Vrygeboorenfn' Sn rk|! T"6"' "o?" Vr^" 'eest, die hunnen v^^'i^V^2,^^ «c" sn te danken hadden « i i ö 8Unst ,u,n,)ei' Hec" i kennen ge A S £e yk ,,et(^d vrygelaatenen •! unne verfchuldigd,Volder dT f"? ^ ^ de nnne OverhedenoJfaScfU^Tï'd™ Wi ateretyden, den naam S&S?*2'''?! 21-kreegen hebben en W v„FbQ°^metrecht \ "gevandeEdeien, dVmeVcrren' ondcj!^e!if Hoogwelb^oren^ fl'tel ioon niet met pi^n i , ctJen- -tJe Ltndbouw, i 5one bez gndd dee/e?3^- geosfend' ^ de ge^ St tot den kryg jS/fr TOD»eer zy zich -: ^eld^^JX^^^ ^ t hunne vermogens van ,„/^ , T opge'everd, 1 n, en fommige Ede'en S y. toena" 1 fere redenen S&t^i ofdü^ I ' , bunne goederen a n f - C Wier_ I wordt genaamd hy' Ubtllntlt^ ft een viammig Kuifje F,l,o-;,i r „ en I pLU,:, Gf;, I4_ ^ l£jucJfa ' Dee-  FUG ALl A. FULGURITUM. n.eze die eene zeer eenvoudige Kruidige Steng vr P?ft mét drievoudige lancetvormige ongefteeldeBla- ft tfen eenen regtopltaanden Tros aan't einde, groeft St BlSoige fteeltjei. Fachjla Pedunculis «*^« G Kn deeze Soort vindt men niets byzonders aange- w !FTJGALTA is de naam van zekere Romeinfche t Een* wéke door fommigen met de R^esjèr- F Kyn.- Indien dit zo is, dan wierden .y- ingeit,ld d I hVidvke gedagtemisfe van de vryheid door het erd yvSn an'den Koningen en hetaffchaffen van het v ISSé regeeringsbeftier te Rome: men vierde n I op den vierentwintigffen Fébruary den zelvden g Z L t4r0othus de hoogmoedige gebynaamd, naar a Ifitffi Maar dit gevoelen wordt mee alge- t neen aan-eioomen. Anderen doen de Fugalen voort- , ËnTS^ van den Rei Sacrorum van de ^ E markt/na dj hy zyne Offerande gedaan ha. t be Oud.ader Augustinus welke de eenigfteSchry rer is die van de fï/geifc'r gefprooken heeft zegt dat c e ofestigheden daar van ftrydlg waren met de eerSarhdd fn dfe goede zeden; het geen aan Vivks reeft gfSte dat het de zelvde Feesten waren dien i ^P»gt noemde, en die naar het behaag t Sïvpr ^^prwinninfo ter eere van de Godmne oei s reuj, i Sdr^v n gew erd wierden; de eerfte inftelling van de"p ree' ten doet men opklimmen tot de nederlaag , TwFculnaten, der Fidemten, en der ifabunrigfe Volk-en we 'fe gétragt hadden zich van Rome meester te mar'-en na dat het Volkeer was ui tg-trok ken. Deelönde'rneemin^ het is waar, is «jm^jh£ ftellin? der Populi fuges; maar de WtwytóBg van he Oproerige Volk wasser de oirzaak van, zo als ten kFaarftenuit Vauro blykt. Wat'er ook van mag zyn de &feftug van Vives, die van de Faja:u t en. Po/-u~JESSfe en dezelvde inftelling maakt, is 'er niet minder waarfchynelyk om. VTTl GUR'TCJM, was de naam welken dc Latynen aan de plaatzen of zaaken plegen te geeven waar op de BliKem of Donder was gevallen, auafi fulimne tactL Zodaanigen door het Onweder getroffene plaatzen weerden voor heilig gehouden, en net was met SoiSd ziéh daar van tot ongewyde gebruiken te hl Henen - men (lichtte aldaar eenen Altaar, waar op tweSiSe SchaaPen wierden geofferd, om welke redefdee e plaatzen Bilentalia wierden genaamd. De Gr eken hadden het gebruik onder deezen Altaar eene StóLykbus te plaatzen, die tot een bewaarp aats diende voor zodaanige zaaken, die door den Donder gebrand of Verzengd'waren, en deeze gewoonte w:erd door de Romeinen nagevolgd. Deeze nle° i 'heid wierd met veel omflag door de WicheÈSveS; a daar waren zelvs aangeftelde Ambtemaren onder den naam van Strufertarii, wier post het Bom de Boomen die door denBHxem getroffen waren te zuiveren. De Lyken der genen die door de donder gedood waren, wierden met verbrand,- men beVoef die, ingevolge eene Wet van Numa op de zelvde plaats daar zy getroffen waren en het ftond Ln . iemant vry daar over te gaan. Ook onderleidden zy tweederlei foort van Blixem, namentlyk dte FUT.VIA. FUNDATIE. ie$i l den dag en die van den nagt: den eerdgemeldcn ireeven zy aan Jupiter , den tweeden aan den God mmakus toe; en wanneer de Donder zich des dajgs des nagts liet hooren, noemden zy denzelven Pd;■ proverfum, en fchreeven dien aan beide genoemde >den toe. Ook verftrekten de Blixeraen by hun toc orteekencn en voorfpellingen van veelerleien aart , larna men dien ook verfchillende benamingen heeft gèevéir. Juvenalis Sat. VI. Plinius Lib. XV. Aa.MiDOXtus Lib. II. Ammian. Marcell. Lib.XXllL Stüs. de Verb. Signif. Pausasias in Eilaas. Lucan. Bell. civ. Lib. I. Stat. Thebaid. Vb. X. &c. FULVIA, was oudtyds by de Romeinen de naam m eene Wet, dus na derzelver inftelter den Burgeeester Fulvius Flaccus in het jaar 628 van Rome, ■ •naamd. Door deeze Wet fchonk hy het burgerfchap n de Inwooners van Italië; dan dit mishaagde groolyks aan den Raad. Ook was het burgemeesterichap m Fulvius naauwlyks geëindigd en hy naar Proyer.ce srtrokken, of deeze Wet wierd vernietigd die eg■r naderhand door Gajus Gracchus is herfted. ArrANus de Bell. civ. Lib. I. Valer. Maxim. Lib. IX. ip. «. Plutarchus in Gracchls. FUMAR1A, zie DUIVEKERVEL. FUNDATIE, is een onduitsch woord, het weiK 1 het al »emeen eene Grondvestiging, eene Stichting beïkemt ln eenen byzonderer zin verftaat men 'er door-, éne' donatie of gifte van zekere penningen, van een luis, Landgoed of jaarlykfche Rente welke met en Gcdvrugtig oogmerk ten behoeve Pjto^ofér,oud van Armen of andere Menfchen gëftbiedt. in naterie van Fundatiën, geldt het bekende axioma van leebten, vofwms Fundmris pro Lege habetur. Zie hiei ,ver deUtreckf.Corfaltaïen, III. Deel, Conf. bladz. 443- UHet6mangelt in óns Gemeenebest aan geene Furda'en welke van tyd tot tyd door onderlcheiden Perbonen tot nut en bevordering eener goede opvoe*L der ieugd, en onderhoud van behoeftigen zyn ëfticht, to/getuigen hier van verftrekken, cue meSldlge Leenem om Jongelingen te laaten ftudce.en Weeshuizen , Gasthuizen , Oude Mannen en Vroüwen-IIuizen, Hofjes, Vergaderingen, en welke onderfcheidene naamen daar meer aan mogen gegeeven worden, welke men in de meeste Steden van Nefftand ontmoet, en welke onder de befcherm.ng en beftiering der Overigheid, en ook veeltyds onuer opzS van particulier! Regenten en Direfteuren ftaan. Boven alle Fuwktien in ons Gemeenebest munt mzondérSd uit, dat van den Hoog Wel Geb. Vrouwe Maria Duist van Voorhout, Baronnede van RheeA Vrvvrouwe van Rermwule en Emmikhuizen, V rouwe van Mynsheerenland van Moerkerke en in MiddelJiarZ enz /Douairière van den Hoog Ed. Welgeb. Heer "J ' i Adriaen Baron van Iiheede, Vryheer van P^Zde en Emminkhuizen. in leeven Prefident van fe Edelen en Ridderfchap 's Lands van Utrecht en. Seeze Godvrugtige Vrouwe overleed te Utrecht op ort Maart n«, in den zeldzaamen ouderdom van t iamen maanden en 4 dagen, en liet door haare ChKelyke milddadigheid eenen reuk na, waar van de % ir! zich niet aan eene maar aan veele plaatze verfnreidt, want zy heeft door haaren uiterften w ruim wee mUlioemen Gnldebs nagelaaten, om in ieder  *«fl FUNGIETEN, - der drie Steden Z>e//, * ^ en een ^ , ftichten ten einde aldaar een zeker getal onve n gende Jongelingen in de Mathefis en andere WeeS fchappen te onderden, en dezelven teffens v" h ^te\Szirderh0Ud -^eiaareïtoe^ , S« ge veifteeni/jgen beteekend worden di. van de zogenaamde Paddefioelagtige Koraaleev Tn 'hun nen oirfprong hebben. HdnZhialkhus E£ 5 g^m-r Hoüttüvn Natuurt. Hift. iii Deel tfosÉ hl 502. .Helmmhiolülw Madrepord. U^^nJxi ^ A ' ™?:to> ^'^Jte. Wall. Sé. 6, 7 8 o Deeze Soort van Verfteende zaaken bevat alle die lighaamen, welke min of meer de gedaante hebben van Zwammen Kampernoelies of PadMoeS. Onde de natuurlyke Madreporen komen verfche de zodaanT gen voor, al, bekend is. Men heeft 'er deS Agancttes en verfcheide anderen, de eerfte Soorten by den Heer Latuat uitmaakende , waar v n de me es ten by de Autheuren den naam voeren van zèe V vam S ïi^7*0^ £535. Soorten h> w eh°°ren bier' zo wel a!s de vier poorten, die Wallerius maakt, van Mceandrinen H&me*n, P,rpieten en FmgktC!}> g^™-^ JwÈÊStt be?aaH'5 dfr moetder¬ zen er geftalte en geweefze! afgeleid worden om ze e onderfcheiden van de Verfteende Aleyonié* er di toe wordt eene naauwkeurige kennis de natuurlyke Srzvn rïar di6n aait ^reischt. DeX^ O Poreü-e J£ T?' eenC »«*4*. SÏÏei^n„Sö-ghtd' Cn Uit dien '^ofdemafk ne zeer kundige Hoogleeraar Walch daar van drie Hoofdfoorten. Ik zal zyn Ed. i„ deezen volgen en befchryven m de eerfte plaats • voigen, en reSlnmtfiïnï SF?"*!, ingieten, beftaande uit die dus dlf?v! ÏeL-me,Ien ofpiaatj«. tonende cueuus datzy Verfteenmgen zyn van dergel vke In 't byzonder moet men hief^tooffSn zflvSSrde^^^' welken fonimfgen" , zelvs Xeemsvwnmen genoemd en voor Ver/leende Padde /^«gehouden hebben; doch van welk gevoelen de n het SS/TE?' dC 0»^v>ndbeid voor^ng reed! n bet Xe ii. Deel van zyne Nat. Hifi. bladz 107 Ha I heeft aangetoond. De Piaaties, namelyk', hebbe, zv boven en haar ontbreekt een' Sfepl / f ir 7 1 ^jfche Petrefakten, evenwd ,'Sft ge elde Hceï ï 'er één, die van onderen zich Plaatïe vlf r 1 w^entlykeen'Steelheeft, J^et* jf V tr&« gedekt Dergelyke gefteelde bv m/ 5 -gevonden, vertoont de Heer Guï tS inzv" neMwwwr, Tom. III. Pi u uu^takd, in zy. ei totmmemi* coma. Mem. Tom. UI. p[ 2l. f?ï7,%, m FUNGIETEN. ^SS^^ Zou dat: nigagtig moet zvn of fe™ w,er.fiëuur eenigzins pen-., >iS ;6 hcW hef GrK? 1'oï^ d° ^ gesp of ring betekende. ZifU • ''^ ^ Verft Zaaken, II. Deel, ll St ^ r WaLCH ■ verhaat'er zodaanige Petretoren T ,.gu™rd , van een fchildje hfhbefIf k a-°°J' ^ dC 'P" geboogen of platalfo ain 1 , de eene zvJe in' 1 gerued zvn 7 ? i'P ,de atK!erc veihevenrond f aart £ 'van Sken'zic fff^fcheidra? V"n dien wenciig maakzel, dan door dtfcdTfi^r derfcheiden. Van de P»»*.--* • b "8ul!r> on- | ^Sïdt?«Onfe d'e men eigentlyk " Iden grooter zyn , dan Lupinln-zfid3^ dit '2S lbortvan Marmer, dat geheel ™ ;/ ' 7 , 'astoor MEiNPrK-n tP n>, ■ J zyn' waar van -ca nader s verklaard Pn k-„- , , f00gleeia. r ers dat * jffij ff'ïï?;"* 1 J" ^KWW«' noej" * zegt de Heer Houttu vn , we-"  FUNGIETEN. j„ nf Reke'-aatiee figuur, Cyathieten. Zelvs g SffioHifA?J«onderfteld te hebben, dat de k C f è Set dan Verfteend voorkomen. Men vindtze d SSSLd als uit de Afbeeldingen van Knorr «I Öc^en in Frankryk komen zyin Keyfteen veranderd . 2»' z'e Guettard Mem. Tom. HL PI. 8- pag. 419. ï Te benaaming van Bekerfteenen C^.^" j Karnrdt door fommigen gegeeven aangefteeide Petre- / len ™ deezen aart* die men gemeenlyk MM e ES Tiet om dat zy naar een Paardeftaart gelysen ou en maar om dat zy dikwils als uit in elkander Itende Dopjes of Kelkjes, of uit Leedjes fchynen te San even als het (Eaufitum) Paardeftaart-kruid : ÜaÏÏa Figura Conicd vel Cylindricd, aut per articulationum Hippurit* Corallini. Wall. Syst. mn. IL iïiïïïïï!** BaOMSll. LltUgr. Suec. Madreporac^ KW**, dat, aan de eene zyde, byna geheel beftaat ifzodfanige evenwydige Cylindrifche meer dan een half voet lang; waar uit blykt, dat fomtgen OP 53» zelv'geheel Cylindriseh zyn met mi^ defftukken waar van de enden bekeragtig de W01tels krom voorkomen; gelyk by fommigen plaats , heeft. Immers dit is" blykbaar genoeg uit de Fig. 4. Plaat XIII, aSeelde Hippuriet uit bet Berg fi Land, hoedaanigen Sn 'er wel vind van een duim dik en een ha f voet SS- oofdikker en grooter, aan welker onderen hoven-end blykt, dat zy niet afgebroken zyn. Hiei f0e fehvnen d7ei«C/^ van den Heer Guettard , wier manier van groe.jing zyn Ed aantoont als ook g£ Caryphyimder; te.behooren. Zie zyne Memoires, ^AnderenAfgezegd is, zyn op een geheel verfchillendemmier, krom en fcheef gegroeid, zodaanig, dat S in de Kabinetten der Liefhebbers worden gevonden die aan t bovenfte of bekerige end bynaeo dik als een arm en onder naauwlyks een vinger dik zvn. toren, die ter langte van een' vinger als Kalfshooren Tich vertoonden, en daarom by 't gemeene volk d en naam voerden, hebbende aan het dikfte end een Star. Van de zodaanigen geeft wylen de Hoogleraar Walch een'geheele dubbelde Plaat vol, Plaat?, Xmhet/A D \ehtuk der Verfteende Zaaken van Knorr, zvnde alt* maa uit GothlJd. Het is, zegt hy, de mPpuritesexSfcfterven Wallerius en de MadreporafifexturbmaU van Gesnerus. Om dat zy niet in elkander deeken saf Wallerius , In tegenftellmg van impluitus, daar' aan dien zonderlingen naam. Tegenwoordig noemt hv dezelven Bekeragtlge, nietgewrichte, KuralUnifrfr> Filmmeten: Hipuritce Corallini, Crateriformes non art:ïul'ati Sv/l. Min. Tom. II. pag. 435- Hierdoor, endoor de ge lagte bepaaling van den Heer Gksnf.rus , zovden wv ongevoelig vervallen tot-de Tolagtige Madreporen, die de Qrigtaselen der Cyathieten zyn. Veeien bren- FUNGIETEN, i8-S3 en ze ook daar t' huis, maar de gezegde Hoornagtige romte onderfcheidt ze daar van genoegzaam: gelyk it bjy'-.t uit de Afbeelding van zulk een Petrefakt van e Grenzen van 'tLuxemburgfi, dat overlangs geftreept i, doch ten deele bekleed met eene overdwars gerime'lde of geplooide Schors, en het breedfte end ge■uld heeft met eene fteenige ftoffe; zie Plaat XIIL 'ig. 5. Men vindt ze ook by Dollendorf, by Kelden ck :n op den Konenberg, by Soteneck, in den El fel. ■ Deeze Keratieten, 't zy krom of regt, worden, a.s ■ezegd is, voor de onderënden der Hippurieten gehoulen, wier Lighaamen dan de cylindrifche, onder aen ïaam van Columellen, als van een kolomswyze figuur, ■n de boven-enden, hol en beseragtig, gedagte CyaWete»-zouden zyn. De Heer Houttuyn wil niet ont;ennen, dat het fomtyds plaats heeft; doch dat het liet altoos daar mede zodaanig gelegen zy, blykt uit le waarneemingen van Linn^eus op Gothland, alwaar syn Ed. op zeker ftrand, onverbeeldelyk ryk m Madreporen, de genen, die eene Ramshoormge figuur hadden , duidelyk van de anderen onderfcheidt. Hst blykt uit de waarneemingen van den Franfchen Heer Guettard, die zyne Kruidnagelfi.eenen geheel afgezonderd vondt, en op zich zelv' voorkomende: terwyl de Heer Houttuyn betuigd, noch geen Exemplaar of Afbeelding van eenig Petrefakt, 't welk die drie deelen vereenigd zou bezitten, heeft gezien. Ook zegt hv zyn myne cylindrifche Stukken, boven gemeld, (zo die ik los heb, als in een Gefteente zittende, dat roodaetig is, uit het Graavfchap Blankenheim,) fommigen aan 't boven-end gefternd, 't welk aanduidt, dat zy niet afgebroken zyn. Men heeft ze weleer voor verfteende Wortels van Kalmus of Bryonie aangezien. Hier dient gewaagd te worden van de Unguheten, een zonderling Petrefakt, 't welk deezen naam van den eerften ontdekker, den Heer Baron von Hlpsch, bekomen heeft. De Afbeelding op Plaat XIIL Fig. 6, vertoont het zelve zeer duidelyk en doet blyken, dat het zo wel naar een Muiltje gelykt, als naar de Hoorn der Pooten van eenig Dier; des men het ook Pantoffel-Steentjes noemt. De Heer Houttuyn heeft 111 eene Aantekening op 't Werk der Verfteende Zaaken, omftanelig gefprooken van de genen, die hy bezat, naar een van welken de gezegde Afbeelding is gemaakt. Zie Verfteende Zaaken, HL Deel, bl. 222. Zy zyn voor eenige jaaren gevonden in 't Graavfchap BlankenMm, behoorende tot den Eiffel eene Landftreek, ten deele onder het Gulikfi, ten deele onder het TnerfeenKeidfi Gebied. Gezegde Baron betrok dezelven tot de Conchyliën en plaatfte ze onder de Anonres. Ondertusfehen is de uitwendige ftrucïuur dermaatemet die der Fungieten, e» in 't byzonder der Hippurieten ot Knatieten overeenkomftig, dat de kundige Hoogleeraar Walch, in navolging van den Heer Guettard daartoe overhelde. Zy beiden hebben het, zowel als de gezegde Baron, in Afbeelding gebragt Verft. Zaaken, III. Deel. bl. 222. PI. IX. d. Fig. 5, 6- Guett. KV T. 22. Fig^B H^ch 9ta« ***** aerdaad iets fcharmeragt gs: zo dat, indien men aenttyk zodaanigen m« Dettehje» «yoSL?t er naauwlyks tc twyffelen zy, of zv'nic? tot de chiete» en in 't byzonder tot de Cr»*fe,£ 2* of dergelyken behooren. Voeg bier by, daTt en in a dltgeroe,en zcer' zie nadere bedenk Sentti^fr bekend^der^ ïtcmagt.ge Zee-Gewasfen. Echt* Verfteeningen v deezen aart zyn zo gemeen niet. Een zodEfn ftuk vrndt men by Knorr vertoond, op PiZ f f fl, en zeer zonderling op Plaat R VtlL Meest fch nen die tege yken naar de Steen^Am zranth. EWers k men zy msgelyks voor, en de Heer Houttl 'n he r^tVTr *ety*«>, ook beho renoe tot dit flag van Verfteende Zaaken &ij2LiTïfi r"C °P> eikander gevoegde Blaadje lan e gereld die fomtyds regelmaatig, fomtyds or rogelmaat.g leggen. Van deeze vind? men oSrl Midreporen een origineel, de Agrricites nata Vk door de Heer Houttuyn gefi tdd welk, de Fl-eren tevens gefternd heeft, en zodaan.C ko men onder de Maas»*hter Plakten voor St GivÏ delven llfT b/ egne Fu\?*t onder de zelven gemeld met nngswyze rimpel, we'1 e zvr Ed hier toe betrokken heeft. Deeze ve&Ht fe, afSffiuS 1?" «eer Guett.ro hefchreeve e en SfaaS^T "n dsn wg van****Sétkw»- van 3 SSffi P^*" ,WaS' 2?m,e uit d« ««ven Ia, < ^^^d water gekomen. Men. Tom. IH.paa. g0«^' 2' 3'- Va" bin"en Was d;t Petre^ ° ?■ I ^eenaart.g, wit van kleur, van buiten Ö&"*^nd van onderen als uit op el in 'fmid^f K T een ^erk-vanaanhegting d? 1 T , i n was hct met een ^rfffet gedekt! Van dergelyken imakt WAtümis ter oop gewa^ on er de-, naam van ^8^7^^°°? Si. b!vkWif\'dr BOüRCüET -ngehaa,d dij Koaar ft. Knofr heeft er ook eenige ;n na.!(. ' S?g: J# Z"*™ ?■ - ft- K F. 'iLF. Y^en deHe'eri^'l* S de ^Z»0 befchryft «Je Heer Houttuyn en beeld die af in Fig. • 0„ f; ' X, van zyne Natuurt. Hifi Hf D-l T /? \ P, . ook als een_ horifonta/^ILfi'of ^eeï denTWr overeenkomst met de gemelde van den heer Guettard heeft. D:en Heer bezit er ook anderen van de zelvde Kust wélke nsgelvk met * beleV^^r^^V'e e" V«! ^»ÏÏEnt oeaekt zyn. Een heeft hv 'er met zodaanige Sterret --^^^nlafkebee'd- Doezelt Sn^m FUNGIETEN". ft, De draadagtige Vezelen z"hie S?°tte V00^^- n- dende, en op foin.m-l ^ th,a,,Ss de viakte uitfprel fe» jes veiraarenee? m ' p ?cn fch tot cylindarj ^ KSSn deÏÏ^DA^ manier van en nVfV „ar? L M*k*p*e#i of in de Hi».u- ii- itraaiige AstrSict gedekt II- »eir.^f j i , Iiai pet-M /' // faeeft driederlei Porevfe Fi.ngie- ^é^KifeRf«S^éfe!^^^ Van ie. « 3- ^ 2. van de tweede p r^Üe °P P/fl" de derde Plaat F. VU Tpl -4' ,ffT * e" W» der ^01^3; Jjg^ J * ' U. Deel 2 I}. Plaat IX. twee fraave AfL^Ü Glettard heeft op j Grenzen v.'tE rSc5vS"^ ^de in Gtsllk'r-Lard afkomftig' Vr Ult den • pende ge Wv- mgOT zv"met defrui- j taSSH^ I Hier vallen Verfteeningen die G*'kïrlan*>,n den fe'ear, hoedaanigen mf bt tegeIroodaSt S ^n van I 3nze -P/aat xill FIp- a wnVi f dan ze °P «kkefe Sec, w;ar%8ee? droTTtd'vheef •ondagtig phit en met fï8 gt ' van boven es, die afc mèt ee?pLrr ^^ld,?e gaatjes of kuilte zyn. S dTredenï" ï S fchynen ge;^ikt -ig Petrefakt A^JJ ^enc^emt he?E^^ER Z°daa' ou men dezelven ook P,, • ' Tviet one,gen 7 P' r« ii. 11AED.-/lTon. IL p. 26i. Af Tntr. I zcu  FURÏA. FURIËN. ontdaan. Men onder fcheidt ze van de Milleboriete« die ook met Putjes of Kuiltjes zyn, wel eemgerm,''a door de groote holligheden, maar allermeest en nauwkeurigst door de Zwam- of Paddeftoelagtige figuur, die het eigen Kenmerk is der Fangieten, FUR'A is de naam van eene Romeinfche Wet, die haaren naam van deszelvs lnfteller den Gemeenrman Kus FüMUS heeft ontleent: zy behelsde een verbod, oir meer dan eene daar by bepaalde fom aan Legaaten we" te fchenken. Daar was nog eene andere \v et, diefden naam van Furia Cmnla droeg, en 111 het jaar v-n Rome 6 n door dcBurgemeesteren Furius CamilLjs en Cajus Caninius GaliIiuswbs ingeheid: deeze Wet hield' het verbod in, dat niemant by Uiterften sri! "aan meer dan honderd Slaaven de vryheid zou mogen fchenken. ju FURIËN zo veel als Raznmyen, zyn hel fche Godheden door de Fabel verzonnen , om tot dienaars der wraak'van de vergramde Goden tegens de ondeugdzaun-n te verftrekken, en tellens om aan hun de vonnisfen der helfche Rechters over hun geveld, ten uitvoer te brengen. Het lust ons hier den oirJprpngder Furkn, derzelver naamen, beroep, karakter, deneerdienst welke men aan haar beweezen heeft, enjae gedaan tens onder welke men haar heeit afgebeeld, te onderzoeken en te verklaaren. '■' y , Volgens Apollodorius , urarei de FunennnAe zee gevormd,uit het bloed, het welk uit de wonoe Aroomde door Saturnus aan zynen vader Qelto toej e? bragt Hesiodus die haareeneganeiatiejonger ïnaaM, doet haar uit de aarde voortkomen, waarin zy uit het bloed van Saturnus gevormd waren : de zelvde Dichter zegt op eene andere plaats, dat zy dogters van de Tweedragt waren , en dat zy den vyfden dag der Maane gebooren waren, denzeivden dag welken de PythaEorfsten aan de Rechtvaardigheid toegewyd Belden, waar van deeze Godinnen belast waren debevec.en met de üi'terfte geflrengheid ter uitvoer te brengen. EsciiTtES en Lycophrox willen , dat de F««f«dogters van den Nagt en den Acheron waren : Sophocles trekt haaren oh fprong uit de Aarde en de Duisternisfen; FrYMENiDEs wil dat zy fusters van Vkkusendeach.kPodinnen zyn, en dogters van Saturnus en EvoïfYfXA' anderen verzekeren, dat zy haare geboorte aan Piuto en Proserpina verfchuldigd zyn. Dus neett een iegeïyk, daar in de cverleevering van zynen tyd en geboorteplaats volgende, aan die Godbeden zodaanige' Ouders gegeeven als zy dagten dat met haaren airt het meest overeen kwamen: maar de waare en echte oirfprong van die Godinnen , moet waarfehynlyk toe-efchreeven worden aan het natuurlyke denkbeeld dat&de Menfchen gehad hebben, dat 'er na dit leeven zo wel ftraffen als belooningen moesten plaats vinden: het is ontwyffelbaar op dit denkbeeld berustende, dat de Hel en de Elifeefche Velden der Dichters zyn gevormd geworden; en op eene zelvde wyze als men er Rechters aanftelt, om eenen ieder naar zyne verdienften te oirdeelen, verzon men Furiën om aan deeze Rechters tot Dienaars te verftrekken , en de door hun gewezene vonnisfen tegens de Deugenieten, ten uitvoer te brengen. Hebben de Ouden verfchillende gedagt over den oirfprong der helfche Godinnen , niet eenpaariger zyn zy geweest in het vastftellen van derzelver getal: het FURIËN. ï85i' (cttytit nogthands dat zy 'er doorgaans drie hebben belaald, met naamen Tysiphone, Megere en Alecto; m deeze naamen welke moord, nyd en altoosduv.rende mrust beteekenen, pasfen haar volkomen wel. Virsiiius onderfteld meer dan drie Furie n; want hy fpreekt <\an haar in deeze bewoordingen, agminafava fororwn, ■ ie kudde der wreedaartige fusters; hy rangfehikt zelvs • ie Harpyen onder het getal der Furiën, dewyl hy Gelend de grootfte der Furiën, Furlanm maxima noemt, integendeel erkent Plutarciius maar eene Furie, die' ly den naam van Adastrta geeft, en welke eene dogier zoude zyn van Jupiter en de Nooddruft; en deeze■ ïvas volgens dien Schryver,de eenigfte-uitvoerderesfe: van de wraak der Goden. Behalven de naam van Furiën welke de Latynen aan die wraak uitvoerende Godinnen gaven, noemden zy die ook Fie/zffi, ingevolge dit vers van Virgilius. Verberlbus Jcevo cogunt fub judice pcena. De Grielten noemden die Erynnicn, omdat, inge-' volge de aanmerking van Paus anias,tfvn£*u in woede inrazemye vervallen, beteekent; deSicyoniaanen noemdenze eerÜedenswaardigè Godinnen, en de Athenienfers Manién: eindelvk na dat Orestes haar door het doen van offerhanden bevredigd had, noemde men haar' Eumeniden, of weldoenende. De Griekfche en Latynfche Poëten gaven dikwils ■ aan dc Furiën byvoeglyke naamen, welke of haaren aart, of haare kleeding, of de Slangen welke in plaats van haairen om hunne hoofden zwierden, of we! ue ' plaatzen daar men haar eerediensten bewees , kenfchetften: ingevolge hier van,noemt Ovidius haarde •• Godinnen van Paleste, Palestinas Deas, om dat deeze ' Godinnen eenen Tempel te Paleste in Epiren hadden. Het valt thands niet bezwaariyk te bevatten, waai in haare bezigheid beftond. De oudheid heeft haar altoos als onverbiddelyke Godinnen befchouwd, wier eenige bezigheid beftond om de misdryven te ftraffen, en zulks niet alleen in de Hel maar zelvs ook geduu-, rende dit leeven; zonder ophouden die genen v e'l.c zich aan misdryven fchuldig maakten, vervolgende,, het zy door knnakingen in 't geweeten voort te brengen, die hun geene de minfte rust toelieten, het zy door ysfelyke fpookgezigten, die 'hun dikwils het verftand deeden verliezen. Men zou de Poëten , inzonderheid Euf.ipides, Sophocles en Seneca moeten uitfehryven, indien mep alle de treken wilde bybrengen, waar van zy zich bedienen om uit te drukken, in welk eene overmaat van woede zy die genen deeden vervallen , die zy kwelden. Men weet met welk een verrukkelyk fchoon penfeel Virgilius de wanorde fchildert, welke eene deezer Furiën aan het Hof van den Koning Latihus vei 011zaakte: het geen Tysiphone ten aanzien van Eteocles en Polynice uitvoerden, is bekend aan alle de genen welke de Thebaides van Statius geleezen hebben. Ovidius beeldt met de zelvde leevendige kleuren af, de verwoestingen welke teTliebe door de Furie wierden te wege gebragt, die door Juno aldaar was gezonden om zich over Athamas te wreeken; en het gene eene andere Furie aan Isis deed ondergaan, door. de zelvde Juno aangehitst om haar te kwellen: maar van alle de genen welke door deeze onverzoenbaars ■ helfche Godheden zyn vervolgd en geplaagd gewo.t-  i856 FURIËN. den, heeft niemant tot een uirfteekendei voorbeeld va i haare wraak verftrekt, alsdenongelukkigen örestiss. De GriekfcheToneelen hebben duizend ei/meermaaien weergalmd van klagten over dien Vadermoord, welke zy met zulk eene verwoede drift verVolgden. _ De Furiën wierden niet alleen gebruikt om de fchuldigen re ftraffen , maar ook wanneer het nodig wierd geoirdee-d , de Menilhen met ziektens, oorlogen, en met andere plaagen door den Goddel vken toorn voorgefchreeven, te bezoeken. Inzonderheid wierd ALPXTo voor de moeder van den oorlog gehouden, zo als Stattus haar noemt; daar was waarlyk ook wel eene Furienpdig, om aan de Menfchen het denkbeeld in te boezemen van zich onderling te vernielen, en dc noodlottigekonstteleerenom ertoetegeraaken. Maar Cicero bepaalt tot eenen zeer oordeelkundige treek van zedeleer, alle de verfchillende uitvoeringen der Furiën. „ Verbeeldt u niet, zegt hy, dat de godloo„ ze Menfchen en Deugenieten door de Furiën ge„ kwelt worden, dezelven met hunne vlammende ,, toortzen onophoudelyk vervolgende: de knaagin„ gen van het geweeten die de misdaad op de hielen „ volgt zyn de wezenth/ke Furiën waar van de Dichm ters fpreeken". Even zo was ook het gevoelen der ande: e Wysgeeren van de oudheid. Daar nogthands alle Volkeren geene Wvsgeeren zyn ^ kon het niet misten, of zulke fchrikbaarende Godinnen als men de Furiën waande te zyn, moesten eenen byzonderen eerendienst aan zich trekken. Dit ! was inderdaad ook zo, want de eerbied dien men haar j toedroeg, was zo groot, dat men haar byna niet dor- , fte noemen noch de oogen naar haare Tempelen ftaan. | Mogen wy Sophocles gelooven, zo merkte men als 1 eene heihgfehennis de daad van Oedipus aan, die in de hoedaanigheid van verzoeker naar Athene reizende, v zich in een bosch begaf het welk aan haar was toege- k wyd; _en men noodzaakte hem, alvoorens 'er te mo- I gen uitgaan , om den toorn van die Godinne door ee- d ne offerande te doen bedaaren , waar van deeze Dich- „ la-te" oc&ctüs ons de befchryving hebben nage- d. Dewyl de vrees de maat van den eeredienst had be- A' paild welken men aan de Godheden bewees en dat er geene andere was die zo veel fchrik inboezemde de ais de Funen, had men ook geene middelen verzuimd ze om haar te doen bedaaren, wanneer men dagt dat zv > h- m toorn ontfteeken waren; en het is door eene uit- fh werking van deeze beweegreden, dat men in vefchei- va dene plaatzen van Griekenland Tempels ter haarer eere wi gelucht, ontmoetede. Ingevolge het verhaal van Pausantas, Aagten de Z Sicymuaanen laarlyks op den feestdag van deeze helfche ri" Godinnen , Schaapen die met Lam waren, en offerden ' haar daar benevens kroonen en bloemkransfen , inzon- rin derhe.d Narosien , zynde deeze plant grootelvks ge- d e liefd by de dogters der Helle, wegens het cmgefdk dat Go beland°ngCn WClke deCZeD naam droeS' was ^ar Er; !T \-mos over het eerfte boek van den Iliej, zegt ver dat de rede i waa-om men de Narcisbloem aan de Fa- daa nen offerde, beftond in denaarmaüeiding van dit woord £ »*>«-«», torpen, om dat de Furiën den genen die zv me kwelden, ook bedwelmden. b 1 ™ TURIEN. vmA /had,'Sn 27 eene" Ten~lld 'm eene Stad zae ^ "!Cun ^Standbeeldengeniet «g, die kiem en uit hout waren vervaardig • .3 te« p aats was zodaanig noodlottig vSS&S nA t " ?;anHeen;ge misdaad hadden fchuldig gï ^«„rAgheid vm die Godinnen tc „?« !, PAusANtAs zegt ons, dat de Standbeelden van dit Godinnen mets konftigs nog fraais aarizich hadden maar dat 'er verfcheidene anderen in het oorportaaï geplaatst waren, uit marmer vervaardigd van e^en uitmuntenden arbeid, welke VnAwSfi™ beeldden, die men dagt 1fc*ÏÏS%S^£* Godheden geweest waren. Intusfchen is dit m sfehiel de eenigfte plaats, alwaar gezegd wordr dar Z r ■ Priesteresfen hadden; daaf J£ Jöotafdert Sctt vers weet dat haare dienaars Mansperfoönen wmèn Z t J a f/"'/M Saven, en dat Demosthekes zelen belyd Pmester van die Godinnen in den Tempé rar denAreopagns geweest te zvn. Alle die voor dee » Vierfchaar verfcheenen , waren verplig eene offer" ande ,n den Fempel te doen, en op het Altaar der" ■unen te zweeren, dathy de waarheid zoude ze^en «waar is het, dat men de Menfchen dikwufdoo^ chnk^moet bevangen, om hen voor meineed te°be' Maar van alle de Tempels aan die Godheden ge Vd was 'er behalven dien der Areopagus £ene be ender noch beroemder, als de twee welke Oarsis i Arcadie ter hunner eer deed ftichten; de eerfte o, ï plaats zelve daar de Furiën een begin hadden °e aakt om hem te kwel'en, en de andere er nl afze £r?"*SW%« voor hem hadden betoond w ar »or het hem was toegefcheenen dat zy den tytèl van memden verdienden. y aa Om een einde te maaken van 't geen de eerdienst ezer Godinnen betreft, moet ik bv het leed '? gde nog voegen, dat behalven de Narcisbloem d,e" ar geheiligd was, men ook gebruik maaS van S'f an, Geneverbesfen, takken van h™ rli nElsenvannaagd^ tte Tortelduiven tot Siagtoffers aanbood en du n ten aanzien van haare offeranden , de zelvde Ie' e ÊchetodS a'S di1 tCn aa"z-" 'an dV'o c nciiclie Godheden in gebruik waren -"Sr" mm! ' InlnT ort, en een weinig grooter dan de Koet. De fang:, van demTIek tot den Aars, is één voet en vyf duw en, van den Bek tot de Klaauwen, één voet en ne:n duim. Het geheele boveniyf is donker bruin , aar glanzig; van vooren zeer fchoonzilveragtigwit; lyk alle andere Fuutten, heeft hy een kleinen'Kop, een regtcn en fcherpgepunten Bek, aan de hoeken van ir  FUUT. A eeü- kleine kaale róodagtige pïek, die Vah rot dl Oogen uitftrekt; de Vleugels zyn kort, Z ti °aa de pootte van het Lighaam geëvenredigd : W LTwa rlvK neemt hy , derhalven, de vlugt; Ér \^s op evloogen^aVhy lang vliegen : de ftem Raar en raauw: de Nagels zyn breed en p at; de Staart mag gezegd worden aan de F^t^geheeUeontb eeken • zy hebben, nogthands, aan den Stuit verIvenïeden7, Waar uit eene foort van Stappennen Soo Somt; doch deeze zyn kleinder dan mindere ■Leien, zy maaken een boschje uit van kleine \ eeren0 en geen eigenlyk gezegde Staartpennen. _ Over't algemeen zvn de Fuutten zeer vet, met alleen eten zy kleine Vischjes, maar ook Zeèpl^ en zwelgen flyk in , dikwils vindt men ookin de Maag witte Veeren; nietomdat zy Vogelseeten , niaar^arIhynïyk om dat zy de op het water dryvende Veerties voor Vischjes aanzien. ' De Visichers van Picardie vonden de F»°e|; telen od de Engelfche Kust, 't geen zy op de Franjclie niet doen Zy-troffen deeze Vogels aan m de fpleeten d Ro zen, waar in zy waarfehynlyk vloogen > djwyl zy 'er niet in konden kruipen; en moeien dejonÉen daar uit zich te water begeeven Doch aan de «oom Meiren, in Frankryk, vervaardigen de hamen hrm Nest van Riet en Biezen door elkander gevlogten, Ihangfhalfin 't water, doch kan'er niet door Weggevoerd worden: want het is aan het Riet vastgemaakt, ^n n t Jeheel dryvend , gelyk Upmd, beweert looraaans vindt men 'er twee Eyeren in , zeldzaam 'drie in de maand Juny ziet men de jonge Fmtten met dGZi%lSSFuutt^ dat zeertalrykis, vindt lien^eS^^ andere bvzonderheden; daar zyn 'er veel kleiner dan SvenopSgeevemaat, terwyl JG^g£2 dan twee voeten haalt, van den Be* tot de Nagelen lemeetën: de Pluimadie is volmaakt dezelvde als d tove beyrreevene, alleen zynde vee ren.a^denK o Eerwaards langer, en levereneenKuif uit^welgh oozet of vallen laat, naar gelange hy geftoord ot n. rust s. Ook vindt men een kleinen Gekufdm;f* me leeèn die van wegen de verdeeling des Kmfs, der ÈTJJiSL^ draagt, en daarenboven eer KkraTg van veeren heeft, rood aan den wortel Sar aan de tippen, welke een vreemd voorkome zwart aan uc ± ^ ^ fomm)gel B iü'Poolen, in Holland, en t hem fterk in 't oog loopen , Fernandes; die n Mi xlco hem zeer wel befchreeven heeft, voeg,t er by zonder de rede te vermelden, dat hy daar den naai draagt van Waterhaas: 'tls min door de gxoo Lid des Lyfs dan door de langte van den Hals d een Fuut, te Caienne, den naam van den Grooten Fm - fcy Ultfteêkenheld, draagt; deeze langte van den Ha brenï te wege, dat hy den Kop drie of vier duim ïooger opfteekt dan de" gemeene F««t: zyne Pluimad verfchilt, en heeft meer bruins. De FTOJzyn, gelyk uit het boven opgegeeve blykt, bewoonders der oudeen nieuwe Werelt. , fchynen ook ia de Noord- en Zuidpools landen h FYA. FYN. FYNDENISSE. FYNEN- rerblyf te houden. De Kiarfaak en de Efarokitsok der Jroenlanderen zyn, naar allen fchyn, Fmtten; en de ;ieer de Bougainville heeft, op de Zuidpoo , twee borten van Vogelen gevonden, die ons voorkomen, meeleer Fmitten dan Duikers te weezen. Voyage autour lu Monde, par M. de Bougainville Tom. I. p. H7> * FYA is een oud Friesch woord, in 't Angh Sax. ftcnïl/ het welk eigentlyk Vee beteekent, doch is nalerhand, uit oirzaake, dat de rykdommen by ouds in ;ict Vee beftonden, in gebruik gekomen voor ceiD/ -n allerhande Have en Bezittinge, niet alleen by de Korheinen in de bekende woorden Pecunia en Peculium, maar ook by de Celten en andere oude Volken : zie Vossius Etymol. op het woord Pecunia; Junius Glosfar. tttfhic M' 21.; Siccama ad Leg. FriJ. pag. 114. u; Sgtefyk wordt het in de olde Friesfche Wetten I. Deel S igebruikt voor Voldoening, Belooning, zo aN blvlu uit de woorden: Deer aegïj Dn Oidna aller man* Hum fen teen toe getoatte/ ald hut oen irmre toctheöc/ K-Iya Dat if: „ daar moet de Graav een ieder zvn leen geeven, gelyk hy het in zyne magt hadde, zonder belooning; " wordende daar eigentlyk dooi verftaan : omne donum, five gratis five pro fiudio tf labore, volgens Wachter Glosfar. op het woord Vieii, "fyMELTINGH, zie FIMELTINGH. FYN in het Latyn perfeüus, alfolutus, exattus, betekent iets dat gezuiverd, volkomen gemaakt, en vande vreemde deelen die tot het zelve niet eigenaartig behoorden, gezuiverd is. In deezen laatften zin wordt het woord Fyn doorgaans ten aanzien van Goud, Zilver en andere Metaalen gebezigd. FYNDEN1SSE is een oud Friesch woord, het we k i3n;#-«idfc7bomticfe/ Sententia, res judicata beteekend zie Kilt an. Inde Oude Friefche f^tenJJ^eel,\e^ men: ©$f« SfcMJPSl nontct cn bi ««* afeorttf teir' Den ' be ?f'rW(lcnio fnnDaiiaic; dat is: „ deeze Lycurgus ontleende "het van de woorden eenfes Afgods, " od ^r->tlo's gezag". Het welk ingevolge de geleerde Aanteèkefiaars op gemelde Wetten, daar ter plaatze wil zeggen : „ op de rechterlyke uitfpraak, dat is, op het gezag van Apollo'''; by Isidorus wordt het uitgedrukt, ex Jpollinis authontate. FYNEN afkomftig van het hier voorftaande woord FVn, worden in den gemeenzaamen omgang zodaanige Menfchen door beteekend , die het zy waar of geveinsd , boven hunne Natuurgenooten uitmunten in het waarneemen van den uitwendigen en huisfelyken Godsdienst, en zich veeltyds zo door kleeding als gebaarden van hen onderfcheiden. Wy hebben weinig te voegen by het geen de uitmuntende Zede chryver, de Godvrugtige van Ei-ken in eenen der Vertoog* zyner Hollandfchen SpeUator, daar van heeft te boekge- - ^Onder de Menfchen (zegt dien Heer) die hun werk ' fchvnen te maaken, van zich een eeuwige gelukzalig; heid te bezorgen, vind ik driederlei flag. Sommige zyn , Fyn en niet Godvrugtig; andere Fyn cn Godvrugtig teffew j aldere wederom Godvrugtig, en met Fyn. Hoewel l et woord Fyn, hier ter plaatze niet zeer dubbelzinnig is. - vind ik egter raadzaam omftandiglyk de betekenis welk y ft aan het zelve hegte, uitteleggen. DeFymgW n openbaart Zich, met de zelvde natuur, doch, onder  1860 FYNEN. verfcheidene gedaantens in alle bekende Religiën, we de Heidenfche en Mahometaanfche, als in alle takken des Christelyken Godsdienst. Wat onze c reformeerde aangaat ik verfta door een Fyn perfo iemant, dieï zich van de gemeenen hoop zyner Mei burgeren afzondert, onder voorgeevei van zich v alles, dat niet direct tot uitwerking zvnèr zaiighe inde kleeding, ,n fpraak, ingang, in houding: „ hy zyne gedagten tuten zelvs in zaaken, die op l God,vrugt geen betrekking hebben, zyn ftyl en to, nen zweemen naar den gewoonenpreektrant; hv fleel zyne woorden traaglyk voort, 't eene fchynt hetand re af te wagten; zyn gefprek is onophoudelyk ve mengt en afgebrooken door zugten en fteenen Zy aangezicht is ftrak, en betrokken, zyne tred is met g. maaktheid plomp, zyne üghaamlyke bevveegingenzy wS'er°nagtZMnï; ^ fC«ynt in geduurige innig belp.egehngen verdronken ; zyn ftem komt zeide dTvle'V g i d°01' den neiiS' als of ™ «oormid Sn^ 7 °/ga^' een' nieuwe heiligheid kond erlanben. Zyn droefgeestig en neerilagtig hooft hang op zyde als eene door de wind gedrukte bies d< vnendelyke lach heeft den. weg van zyne gei oote eLnPbeft3eten' V2 g'anS Van z>™ is do" ee i beftendigen nevel verduistert. >t Minste woord, dat hem als los en ongebonden voorkomt doet hem triï 'ff™1' de ?»nste daad of beweeging wier vro-lykheid hy dartelhetd, en wereltgezindteid, denkt te kunnen noemen , rukt hem de berisping ten halze uit; r l t £ ' VerZU"nt ^eeen Predikatie! geen Catech.zatie, geen OefFeding. De overige tyd, die hy fpaaren kan, wordt door hem hefteed,ln 't leezen van geestelyke Boeken, in uitgefprookengebeden ÉL1 ZTgen ™ Gody^lge liederen. In wat gezei: fchap hy zich bevindt, in fchuiten, oP wagensfzonder ,n te zien of de gelegenheid het toelaffofniet, tragthyzyn hcht tedoen fchynen, en mist hy nTet zyn InbM te doen uitblinken. Voor het danfen, 'g dTU]? ^neuren, en voomaamentlyk voo; lï^ïl' hefft h/ ecn gn«wS, en zo iemant hem tr»gt te overreed en den Schouwburg te bezoeken hv He*} wiwïnerbeCld\n '^^eevendig na i- 7e Hel wilde fleepen. Voeg hier by dat zyne effen en eenvoudige kleeding even zo ontdaan van flordigheid ik twv2lTe'-V°°r 'C gèen ^ is> ^nkondigt, en i. twyftel of er ,ets aan het karakter van FT:hdd ontbreken zal. Lieden, aan wie het zelve vreemd"ft vatten omtrent die uiterlyke ingetoogenbeid twee ver- d-i il2116,' e\VCdï ftrydige gevoelens op; fommigen, cie geen denkbeeld van Godvrugt hebben, bedrogen door dien u.terlyken fchyn zien alle de^ aan^a Is waare Heiligen naar welken de Hemel reeds reikhalstanderen met mmdcr in getal, meeten ze allen met dé , zelvde maat, en verflyten ze zonder onderfcheid voor Geveinsden en Schynheiligen , die voorbedagtelyk ■ hun werk maaken van hunne ondeugden, met den be 't drieglyken mantel van uitwendige heiligheid tebedekken, en te verduisteren. Beiden dwtalenze van t fpoor der waarheid af. Dat dikwils de uitwendigheid f dan deT K?™* ''S' W£et ~U bete , can de fynen zelven, die zich niet ontzien te beken- ft nen, dat zy dikmaals die droevige waarheid f hunnen b FYNEN. % feThooï lt!;eb'in' ' DC g,eJagten ™ de anderen ui ,-„,f„ p i , ... > ->n nitt nun onwaaragtie De e" 2 nS¥eid' die 'liet e„Li£ » ? md a'!?e2'St VaÖ Godvn:St aandoet, om daai dooi t oogmerk van wereltfche behimen tè £ treffen, onderftelt, of eene inwendige verlocEJ van een Opperwezen, of de baldaadigfte lel acht h"el » befpotting van een erkende Godheid, en i hemo > & efn ^anfchepzel van ondeugd en boosheid TaV ze vs de ontaartrte voor fidderen moeten, 't Is det - fö-ff^ftr^getai"ïet 20 f- fhl /vn f rS le'd befmet is- De mee«e van da " zvn Menfch^" IX™ "T* P**™* ontbloot zvn zvn Mei (chen, uitgezondert de uiterlyke fchors ge- ™ door "Si vk!6 Sr* *? *»" > ™ d^^^ 5. aoor u teilykheden, zich afzonderen. Zv zvn even e^enuaeH"rr rderheVipanden ^^kSdrift? eiben!ierde, en belang, zy hebben omtrent de onner , huid maar werkzaam geweest, cm dezelvTterdSn „en end. Men kan ze gelyken aan een dieibaar Por; celeinvat, dat voor een fchoorfteen pronkt door ; E&SJFi* kor-en doen ^oove.1 dat hSfS tenlwhelst, hoewel 'er niets dan ftof en fpinrag in te vinden ,s. Zy myden zich, gelyk de mee te 1 iele, die men eerlyk noemt, voor groove, en SuwS' de zonden, gevegten, doodflagen, everfpSSbS fteeen en rooven, en ergerlyke ontucht; doch men bevind ze nevens een ander, trots nvdi^ v™™,Jr ' jend liefdeloos, baatzugtig, vS3fe,t nS het dut, met hunne driften en voofdeelPóSffit«S foeije yke lasteraars. Hun onmiddelyk oogwi ™ met anderen met een fchyn van heiligheid te bed ié gen? Neen zy zyn zelve bedrogen door de natuuS muleidrng van hun eigen hart; die mftleiding gëftaaft 1 door onkunde, valfche denkbeelden, en gebrek van ^ ernftig en onpartydig onderzoek, doet hei? een wee en"D,trK!>fheid0ndcrfleUe"' tussen c"^S en Deugd, t Is met uit te drukken hoe zeer 'tkwa 4 d^TbSdnenWfchra T W'die vaTf L denkbeelden fchraagt en onderfteunt. ƒ> D.urd is Wtl etgen aan de Heidenen, als aan de Chr stenen m teelt de wyste, en edelmoedigste van die mplMd^Sit Iredvrugt, a t waare hvrey en kenteken van de Chrstm-n C&J4?:f ^ datZreonetd^ WukzaltgJtetd met-een onbreekbaaren band verknoei is n \ redekavelen zy met hun eigen hart dat door de "cm-k kelykheid van zodaanige Godvrugt ingenomen zonder" moeite 'tbelluit vandie redeneering afnneemt' en zi, h toeeigent. Door Godvrugt verftaan zeTgehêeS?fa rienweefzel van uitwendige, Godsdienftig Plc't g-' heden, en de onthouding van zekere vïrfnJlW? Ier lighaamlyke zinnen. Op aTÏStSSïSïï |^»aliShlg *m> *o veel onthouding van zwief, geS'ft\ fr~- inv.rk, f  FYNEN. naak, en daar mede verbeelden zy zich dat'de Hemel n eden'van vergenoeging, enz/ van gerustheid, moe- h en hebben. d By dit gewaand accoord verliezen ze zekerlyk niet, d :y denken den Hemel met beuzelingen te paayen , en r ïl 't weezentlyke voor zich te houden. Zyfiagtende g hinderen, die door hunne grillige en eigenzinnigeon- C gehoorzaamheid hunne Ouders vertoornd hebbende, c 'erzekert zvn door flikflooyen en liefkozery, die hen „ le minfte moeite niet kost, dezelve te zullen verzag- 1 en , en met zich te verzoenen. Wat zwaarigheid doch a leekt 'er in de uitbottende takjens van de Ondeugd vat te befnoeijen, de Kleeding te vereffenen, Predi- r :anten aan te hooren , zyn Wezen in een nieuwen vorm \ "e gieten? Wie doch, zo hy het eenigzins ter harte \ leemt is tot dat werk onbekwaam? Maar op de pyn- r ykfte manier't Hart op te fcheuren, in 't zelve te i wroeten, en met ernst te werken om de diepe worte- 1 len van 't zedelyk kwaad te doen waggelen en allengs- < lens uit te roeijen, de natuurlyke neigingen met on- : ophoudelyke poogingen te vermeesteren, de driften te temmen en onder de gehoorzaamheid der verligte : Reden te brengen, zyn innigfte natuur te vernieuwen , en voornaamentlyk de opgeblazendheid, aan fchyndeugd zo onafzonderlyk verknogt, 'tonder te brengen, en van den Opperzedemee;ter te leeren nedrig eriZQgimoedig van harten te zyn , daar inheftaat de waare moeilykheid, en met eene de rechte waardye van de Godvrugt, en dat is juist't gene daar de misleide Reien van dat flag van Menfchen de moeite niet neemt van aan te tillen. Daar is geen valsch denkbeeld, dat een gemeenzaamer bedrog in 't menfchelyk gemoed uitwerkt, dan de misgreep, waar door een middel tot een zeker einde, voor 'tbeoogdeeinde zelve genomen wordt. Dus ziet een Gierigaart den Rykdom, waar door een gelukkig leeven kan uitgewerkt worden, voor't geluk zelve aan. Dus wordt de opgelegde Geleerdheid, wsar uit eene geoeffende reden hulpmiddel tot aangroei van Wysheid kan haaien, voor aanwas van Wysheid zelve perekent. De misflag van onze deugd ontbreekenaeFmenofwel Èmjligen, fpruit uit dezelvde bronader. In de Kerk een gedeelte van zyn tyd te verflyten, den Bybel en andere ftigtetyke boeken dikmaals tedoorleezen , en zelvs in zyne geheugen te prenten , Gebeden op t'e zeggen, zyn eigentlyk en in zich zelven, geen daaden van Godvrugt; 't zyn middelen, om de _Godvrugt te verkrygen en te vermeerderen ; wel is het waar, dat zo men de middelen met een waar en oprecht voorneemen in 't werk ftelt, tot verkryging van derzelver einde, zulks een teken is van eene godvrugtige geftalte der ziele, en een bewys dat een gedeelte van j 't bedoelde einde reeds is -verkregen. Maar in dit geval , is 't aanwenden van die middelen, niet door zyn eigene natuur maar door de gefchiktheid van die gene die ze gebruikt, een waare daad van Godvrugt. ' Ik weet wel dat het Geweeten der gener die zodaanige verdeeling van Pligten tusfchen God en zich zelven maaken, wel eens wakker wordt, en hen hunne ongehoorzaamheid bitterlyk verwyt. Maar dezelve wordt ligtelyk weer in flaap gezust, door eenige traantjes van berouw, fchoon niet verzelt met verbetering van zelen. Men durft niet aandagtelyk onderzoeken, of de aanklee\ ende zonden de uitwerkzelen FYNEN. 1801 'et zyn van hebbelykheden, die onmoogiyk met de oedaanigheid van een Christen beftaan kunnen. Men wpt ze' liever met den naam van zwakheden, en van roevige overblyfzelen van de natuurlyke en onuitjeibaare verdorvenheid. Men twyffelt niet, of die ebreken worden weer ten volle door een onwrikbaar ^e'oof goedgemaakt. Men hegt zyne gedagten zo fterk p de ftelling, dat het Geloof rechtvaardigt zonder de weldader Wet, dat men geen tyd heeft om te overdenen, dat het Geloof zonder de werken dood is, en dat zon°r de Heillgmaaking niemant God zal zien. Doch door des Hemels goedheid is dit het karakter iet van alle, die men van de menigte, met den naam an Fynen onderfcheid. Ik heb het geluk onder de zelen te kennen lieden van deftige zeden, die met a,!e oogingen, zo ver ze door hun licht beftierd kunnen /orden, zich meer en meer tot eene volmaakte betraging van alle de pligten van een Christen zoeken te 'erheffen, en by wien de uitwendige ingetogenheid, ledigheid en ernst niet anders zyn dan de gediuinge litwaazeming van de Godvrugt, die hun gemoed overtroomt. Voor dezulke heb ik deopregtfte achtingen :erbied. Ik wenschte alleenlyk derzelver reien geme'ig te maaken omtrent eenige hunner gebreken, die neer uit een verkeerd begrip, dan uit eene kwaade leiging voortvloeijen. Ik weet wel dat ze liefdaadig jmtrent hun Evenmensch zyn, altyd gereed om hem laar het lmhaam allen nodigen byftand te verfchaften, ;n voornaamentlyk om deszelvs geestelyke weldoeners te zyn. Ik durf egter zeggen, dat 'er iets zeer gewigtig aan de Cbristelyke liefde van die deftige lieden napert. Door het al te groot gewigt, 't welk zy leenen, aan dingen niet weezentlyk eigen aan de waare Deugd, verhaasten zy zich gemeenlyk te veel, tegens het nadruklyk gebod van onzen Opperleermeester, om anderente veroirdeelen. Een kleed naar de mode, een aarti- hulzel, een vrolyk gelaat, een hartige lach, de pas van een dans, die de beenen fomtyds maaken, zonder dat de ziel daar op acht geeft, verwekken, in hen aanftonds kwaade gedagten, en de naam van Wereltlenn-en, en wel fomtyds van Ferdoemeilngen en llthcw gten, wordt met de uiterfteroekeloosheid, aan die beuze'ingen gehegt, voornaamentlyk zo die genen, d;e zich kwanfuis daar aan fchuldig maaken, zich met ontzien, nu en dan in een Asfemblée, op een Bal en m de Schouwburg te verfchynen, of zich een uurtje met het Kaartfpel bezig te houden, 't Geen my t wonderlykfte hier in voorkomt is, dat hun deugd zoftreng in dit opzicht, zich, meer aan deeze uiterlykheders, ftoort, dan aan een fyn leugentje, aan eene oneieie baatzugt, en aan een ergerlyk liefdensgevalletje, en dezelve door de vingeren ziet als zwakheden beltaanbaar meteen Christelyken grond. Immers is het zeker, dat onoprechtheid, bedrog, en onkuisheid, duidelyk door Gods wetten worden verboden; en dat die zich daar in vergrvpen , handtastelyk tegen hun eigen Geweeten zondigen. Zulken, in tegendeel, dic zich niet onthouden van eenige uitfpannmgen, dremen met den naam van ligtvaardigheid en ydelhejd brandmerkt, ontkennen dat deswegens eenig uitdrukkelyk verbod in Gods Woord te vinden zy; en neem eens, dat zy hier in dwaalen; 't blyft egter zeker dat het niet kwetzen van hunne confcientie, die misdaad vermindert. Dat het misbruik van die verlusugirgen Z z 3 20  i8(52 FTXEN. zo lang het duurt, met de Godvrugt niet kan verbonden worden is onbetwistelyk. Maar waarom doch kan een maatig gebruik van die vermaaklykheden met de waare Deugd niet beilaan, of we! min beftaan, dan zwakheden makende de verfchuldigde gehoorzaamheid aan Gods mtdrukkelyke Wetten ? Iemant, by voorbeeld die zien 't genot van dezelve gunt, en goedvind m kleeding die van zyne Medeburgers op te volgen , die, daar en tegens, in zyn geheel gedrag alle zyne betrekkingen omtrent zyn Evenmensch , van Man, Huisvader, Vriend, Ingezeeten, ftipfelyk beantwoord, die met aandagt den uitwe.ndigen Godsdienst betragt, om wat reden moet die uit het getal der waare Christenen uitgeflooten worden ?'lIoc weeten wy hoe hy zich by zich zelven in eèhafgezonderd vertrek, met zyne befpiegelingen, omtreht zyn eeuwig belang, draagen mag, en wie geeft ons het recht om zonder kennis deswegens, een nadeelig vonnis te vellen? Ik weet dat de verftandigfte onder de Godvrugtige Fynen erkennen door woorden en daaden, dathet geotrlooft is onderfcheid tusfchen fpys en fpys, drank en drank te maaken, en daar in met gematigdheid zvn ke ir te voldoen, 't Is wel waa*dat als zy clusdaanig gebruik van ie lekkerheid maaken, zy verhnkking noemen, 't geen zy in anderen, bras/en,/muilen en Jmeeren doopen. Maar de naam verandert de zaak met Nu wilde ik wel eens weeten, door wat bedenkelyke reden de/;»M eenig voorrecht, boven de andere zinnen, zich kan aanmaatigen; en zo het geotrlooft is 'tverm^ van de kokery, om dezelve te , voldoen m eenen zekeren graal werkftellig te maa- , ken, uit wat oirzaak 't vernuft niet mag aangewend \ worden, om tn denzelvden graad de ooren te ftr celen en t de oogen te verlustigen? Ten flotte voegen wy hier by : dat Fyn of Graf, die c anders voorgeeft, dan hy is, met inzigt om anderen t te bedriegen, is eene ondeugende Veinzer; en die d den Godsdienst tot eenen dekmantel gebruikt, om/v- S nen Naasten op te Iigten, is eene fchynheilige Guit. r Op deezen hebbe men het gemunt; deezen betoone k men zyne rechtmaatige verachting en verontwaardiging,- voor deezen, als men ze ontdekt, waarfchuwe n men zynen Evenmensch, en draage ondertusfehen T zorg, met al een, niemant ligtvaardig te verdenken c van eene misdaad die onmoogiyk eenige verfchooning L by God en Menfchen zal ontmoeten; maar, vooralle l dingen, zichi te wagten voor deeze verregaande en % alle overtreffende verkeerdheid, waar mede eene ge- ö hecle Secte van Cnristenen uit hoofde van foinmiaa in verngtmgen die met eerlykheid en opregtheid zeer d" wel beftaan kunnen, zo onrechtvaardig als boosaar- G tig, dikwils wordt betigtigd, en dat zelvs fomtyds van be zulken fchrikkelyke Onheilige,,! die aan dezelvde , euveldaad waarom zy tegen deezen zo ysfelyk uit- « vaaren, zich fchuldig maaken. Deezen vervloeken niet alleen , 't geen heilig is hl a hun binnenfte, door den Codsdienst te gebruiken ' om hunnen Evenmensch, op eene goddelooze wyze,' me te bedriegen maar maaken zich nog daarenboven en onlerfche-',f ^V* a!Ie ^ ^ onde,fche,d aan de grootfte onrechtvaardigheid en thu liefdeloosheid fchuldig, waar door zv zich nog haa- f telyker en doemwaardiger maaken, indien een!Hut oni chelaar oP zich zelven ^t het allerverfosijclykst l FYNS TRA AL. Schepzel is, 't welk immer op den Aardbodem werd gevonden. EYNSTRAAL, in het Latyn Erigeron, eigentlyk een Grfcksch woord , is de naam van een Flanleil Geflacht onder de Klasfe der Syngenefia of Samcrft-dlu ge Krtttden gerangfehikt. Dit Geflacht, weNH Griekfchennaam van het vroegtydig grys worden der I oppen in een bekend Onkruid toepasfelyk zou zvnj hebben de Duitfchers door Plookruld vertaald ziel Lfjra. muMt^lmmi tod) Planir r775 H.Srfrifl TT Jf~- doch d,e naam zou eigentlyker op het TóM derkruid pasfen. Het heeft dc Straalblommetics linia.d'l en zeer final, of zo fyn als haair, 't welk de voor-, naamfte onderfcheiding van het Tonderkruid maakt: des de Heer Houttuvn het Fynjïrdat noemt. De Steel is ; zo wel als in 't Tonderkruid naakt, en liet Zaadpluis , ongeftamd, haairig. Het bevat negentien Soorten waar van hier de befchryving volgt. i. LymrigFynJiraaJ. Erigeron visccfum. Fynflraal,met] zydehngfe eénbloemigeSteeltjes, deBladcn lancetvor-1 mig, getand, aan den voet omgeboogen; de Bloemen] gcltraald. Erigeron Pedunculis uirfloris lateralibus Re. Linn. Syft Nat. XII. Gen. 951. Veg. XIIL p. 627. Gouan. Monfp. w< Hort.CUf. aoq. Üpf. 2^8. Gaos ï CJn^it. 267. Conyza mas Theophrasti, major Bioscordis I ^.üauii. Pm. 265. Conyzamajor. Dod. Pempt 51 Vir I yiaureamajor, Foliis glutinoju R gravcolentihus. Tournf. Injt. 580. In de Zuidelyke deelen van.Europa komt deeze voor I he den naam van Groote Conyza v oert by de Autheuen. Tournefort hadt ze getytelt Groote GuMen Ro-- \ e met beverige Bladen, zwaar van reuk. Gouann venwel, geelt 'er maar de hoogte van twee voeten an. Volgens anderen is de Steng anderhalf of twee Hen hoog, houtig, met Bladen van drieduimen lang 1 vee dunnen breed, en geele Bloemen, niet grooter j n der gemeene Madelieven, aairswyze den top der J tengén bekleedende, waar op gepluisd Zaad volet I le Bladen zyn met Haairtjes, waar tusfchen de Lym- J leitjes leggen, bezaaid. ] 2. Sterkruikend Fynflraal. Erigeron gravlolens. FynflraaL I et byna hniaale effenrandige Bladen, en veelbloemige I 'd- Takken. Erigeron Foliis fublinearibus integerrimisRc I OVAM. Monfp. 437. Conyza fatmina Theophrasti, minor 1 loscmdu. C.Bauh. Pin.261. Conyza minor vera. Lor. 1 • 346. Barr. 326. Virga aurea minor Fol. alut. & 1 aveol. Tournf. Infl. 580. De hoogte van deeze, welke op dezelvde plaatzen I zonderheid ook by Montpellier, aan de wegen en óp velden groeit ? is anderhalf voet, volgens den Heer I 3uann, die ze zekerlyk zelv' zal waargenomen heb- 1 n. In geftalte verfchilt zy van de voorgaande wei5, maar is veel kleiner, zegt Linmjus. De Bloe- I n heeft zy insgelyks Aairswyze aan de Steng, geel j Iraald. De Haairtjes der Bladen hebben aan 't end re Lymkliertjes, \. Kleverig Fynflraal. Erigeron g'.utinofum. Tynfttaal : lancetvormig Hniaale kleverig gehaairde Bladen i eénbloemige Steelen. Erigeron Foliis lanccolato-lin'. \ us Re. Ger. Prov. 205. Conyza montana Foliis Hu- 1 Is pnofu C. Bauh. Pin. 265. Conyza montana &ti Ilffopi folio Barr. Ie. 158. Conyza montana My- r. DALECH. Hifi. 1200. 1 1 Spanje als ook in Provence, komt deeze Soort voor,  FYNSTRAAL. >or, die Bladen als de Hyfop heefc aan Stengel/es < n eene fpan hoog, die zyd-Takjes uitgeeven met I •n enkel Bloemde, dat twintig en meer Straalbloemetjes heeft. De Bladen zyn niet minder lymengdan j i de voorgaanden. _ - a. Sicilkansch Fynflraal Erigeron Stculum. Fynflraal, 1 et de onderfte Kelkfchubben los en grooter dan de ioem, de Bloemffeelën bladerig. Erigeron S^üamtt Et» Gouan. Afa$. 438- ®g 4°7. E £«?dft. 166. b. 4- GmwM^jm^FoiiuatioKföur, Csule rwtozfe. Bocc. Sic. 6z. 1- %i. ]■ 4Iris. 771. S. 7. T. 20. ƒ. 28. Conyzce fpecies Flor. Wgeeaured J. Bauh. Hift. II. p. 1049- 5. Kwolinisch Fynftraal Erigeron Carolmeanitm. Pyn- f gei, met eene gepluimde Steng en byna eenzaame < ui Bloemen; de Bladen liniaal-êffenrandig.■Erigeron 1 mie panlcukto Rc. Virga aurea Carollnenfls Rc. Dill. i lih. 412- T. 306. ƒ. 394' _ i c v ci- mi ' 6. Kanadaasch Fynflraal. Erigeron Canadenfis. Fynjtraai, ■ at de Steng heeft met gepluimde Bloemen, die tte- . elig zyn; de Bladen lancetvormig kanthaarig. Enge . m Caule Flor. paniculatis hirtis Re. Gort. Gelr. 238. ,inn. Hort.CUf. 407- Gron. Virg. II. f. 12*. Conyaanuua acris alba elatior, Lirtaria fohis.M.oris. WV. II S 7. T. 20. ƒ. 29. Bocc. Sic. 85- ^ 46- Vnga urea Virginiana hirfuta Flore pallido. Zan. nft-£ P' ,04. J. 78. Roy. Lugdto. 166. n. 3- Conyzeha. Dill. iê/jr. 160. Gen. 142. Naar de afkomst zyn deeze drie gebynaamaL De erfte munt door haare roodagtige Stengen en donker roene Bladen uit. Men vindt ze ook m moerashge 'ronden by Montpellier.' Naar de tweede Soort gelykt 'vzeer, doch heeft de Bloemen geheel ongeftraald, 'oud-eel, de Bladen zeer fmal, zo wel als de Kanalafche in welke zy naar die van bet VlaschkruidëfY~ -A Deeze heeft de Bloemen geelagtig en wel dmlelvk geflraald. De laatfte, zo men wil uit Noordénerika afkomftig, doch thands ook wild groe.jende, niet alleen in de zuidelyke deelen van Europa, maar sok op hooge Landen van onze Provinciën, heettwit|fge Bloemen, die pieramidaal, of als een fuikerbrood, aan de Steng groeijen, even als m de Karolinifche. De onderften, roosagtig op den grond groeijende, zyn lancetvormig en uitgeboekt; de mtddelften, aan de Steng, fmaller en weinig getand; de bovenften ook als die van 't Vlaschkraid, met eenige laantjes op de kanten. Allen zyn zy jaarlykle ot Zaai-Gewasfen. De laatfte komt, by Montpellier, booger dan twee voeten voor. , _ 7. Amerikaansch Fynflraal. Erigeron Bonarienfe. Fynflraal, met de Bladen aan den voet omgeflagen. Engeron Foliis bafi revolutls. Linn. Hort. Cliff. 407- Upj. Is8. Roy. Lugdb.166. 11. 3- Seneck Bonanenfis purpurascens Rc. Dill. Eltlr. 144. ƒ. 334- r v fi 1 ' g. Westlmliscli Fynflraal. Erigeron Jamaicenfe. Fynflraal, tle Steng met weinig Bloemen, eenigermaate ruig nebbende, de Blad-en wigswys' lancetvormig, met twee Tandjes wederzyds. Erigeron Caule paucifero Rc. ienecio minor Bell. majoris folio. Sloan. Jam. 125. Hft. J. p. 260. T. 152. ƒ• 3- r a PenfylvanischFynflraal. Erigeron Phikdelplncum. tynflraal, met de Steng veelbloemig; de Bladen lancetvormig eenigermaate zaagtandig, aan de Steng halt omvattende; de Straalblommetjes haaing van langte TYNSTRAAL. f863 Is de Schyf. Erigeron Caule mulrflvo, Foliis lanuoUis fuhferratis. Rc. üor an. Monfp. 417- . 10. Egyptisch Fynflraal. Erigeron Mgyptiacum. Fynraal, met half omvattende fpatelvormige getande Blaen; de Bloemen kegelrond. Erigeron Folus jemi-amlexlcauïibus fpatis latis Rc. Conyza capitata J. gioboja. iocc. Ic. 33. T. 7. R- Moris. III. S. 7. T. 20. ƒ. 14. Deeze- vier zyn ook naar de afkomst en gioeilaats. getyteld. De eerfte, uit.Zaaden van Buenos Ai>s, in Zuid-Amerika, geteeld, hadt de Steng een of. wee ellen hoog, de onderfte Bladen als die van t ertshoorn verdeeld, de bovenften lancetvormig; de iloempjes. paarsch en aairswyze aan de Steng veraard. De tweede, op Jamaika gevonden , heeft, zo /el als die van Fhiladelphia, in Penfylvanie, de .Bladen ,reeder ; de,laatfte fpatelvormig met Tandjes. lJeeze roeit anderhalf voet hoog, en gelykt zeer veel naai ie gemeene Conyza, doch heeft dit byzonders, ds. de llommetjes, die geel zyn, als met de Schyf aangroeien en een klootvond Bolletje maaken , t welk verrolpens open barst en de Zaaden uitgeeft. Zy valt >p Sicilië, zo wel als in Egypte, alwaar Forskaoh% nisfehien deeze Soort, onder den naam van Zaagtanlk, heeft waargenomen en befchreeven. 11. GouannsFynftraal. ErigeronGoüarti. Fynftraal, met retropte Bloemen, rappige Kelken en lancetvormige Bladen, die eenigermaate getand zyn, aan den rand ruuw. Erigeron Floribus congestis, Calycibus Jcariofs, Foliis lanccolatis■ fubdentatis margine fcabris. Linn. Mam. 46Ivioog!vk zal deeze, die de Egiptifche naby komt, door den' Heer Gouann aan Linn/eus bezorgd zyn. Zy verfchilt meest door de Kelken, wier Schubben niet elsvormig uitgebreid, maar digt geflooten, ftomp en rappig zyn. , 12. Scherp Fynftraal. Erigeron acre. Fynflraal, metde B'oemfteelen, overhoeks, éenbloeimg. Erigeron Pedu -cuisalternisunfloris. Gort. Belg.ztf. H. Suec. 691, 741. Gouan. Monjp. 431- Boy. Lugdb. 165- «■ 2. Cfr mza coerul. acris. C. Bauh. Pin. 265. AmellUs rnontanus cequicokrum. Col. Ephr. II. T. 25. P- 26. crigenim quartum. Dod. Pempt. 641. ■■ _ . Dit is het Krulskruid niet, dat men gemeenlyk tneenm noemt, in 't Geflacht dat dien naam voert beereepen, maar een Onkruid, dat wegens zyne üytende hoedaanigheid den bynaam voert. Het komt op oude miiuren, hier te lande, te Haarlem en Utreclit, voor, en valt, door geheel Europa, op drooge plaatzen en fteenige Heuvelen. De Steng is tot een elle hoog, ruuw en takkig, zegt Haller, fomtyds ook ongetakt en laager, met tongagtige Blaadjes^ uit wier Oxelen Steelen voortkomen, die fomtyds een-, fomtyds meeibloemig zyn. De Tongblommetjes, die de Krans maaken, zyn zeer fmal en fyn, tot veertig in setal, vleeschkleurig; doch in fommigen ontbree/.en die 't eencmaal en zulke Bloemen hebben met dan de Schvf, uit geele Blommetjes beftaande, met een rosagtig Pluis. De Bloem, naamelyk, is niet zo zeer blaauw, gelyk Dillenius, die dit Kruid Conyzoules genoemd hadt, aanmerkt, maar paarschagtig of b.cek paarsclm ^ F araal Erigeron Alpinum. Fynftraal, met den Steel byna tweebloemig; de Steng eenigermaate rui- de Bladen ftomp en van onderen pluizig. En1U o» geron  '86-4 FYNSTRAAL. geren Caule fublforo, Calyce juibirfuto Rc. Opd Dan 292. Ertgeron Squmü Calyihis pianis. Gv.npZ fo"" Co^ nenUea Apina major. C. Bauh. Pm. ^5 >«ir W ll p^r &'*U™Ji»il*f»> Globularle. ]. Bauh! '4\ È*>M«™Jg Fynjïraal. Erigeron wvflorum. Fynlfratl met de Steng éénbloemig, de Kelken haairig.F rit ron Caule umflora , Cal. pilo Po. Linn Hort rr.ff £r. Suec. 692, 742. Aster Luie uJjjorT&c.F^Êap ' 807.7. o f. 3. Hall. ZfeV. 724. knyzfLZZ'aZt W minor. C. Bauh. Pin. 265. Proir. \1T P Op de Laplandfche, zo wel aks oP de Smtzerrch- Al k01™1 ^er kleine Plantjes voor, dié veel r-af' ^« O^gelyken of liever naar de'ilJ fcS bende op den grond een tropje Blaadjes, waa uit een Stengetje opfcbiet, naauwlyks een handbreed met een enkele Straalbloem/welke ook wit o5a arsch agtig fs van kleur. Na 't bloeijen wordt • ; Stenget e veel hooger, zo Linnjeus aantekent Hat,, ö J f Switzerland, dergelyke PlmJtïnT aanm rke'y! ^f fch.üende naar de Groeiplaats, 2efv met een takb^ Steng tot meer dan een elle hoog DitSdl Alnir S Soort zyn, welke hy oirdeel wêinfe van het il ne fcherpe FynftrJtc verfchiHem &2y wo d? even" wel gezegd n.et fcherp of bvtende te ,™ n Bauhinus hadt van deeze be'S on^L den nïïm ^ grovere en kleinere Alpifche Conyza JZo^n De Kleine vindt men ook in Provence v\JkVr tot het Alpifche betrekt, en zegt?^U dve ™ eerlyk ,s voorkomende met één eénbloemige twee" en dneb oeimge, of een veelbloemige gepit i nde Steng; als ook met ruige of met gladde ^n „ de Bloemkopjes in ^St^t^^ ët^ST*" Wdnig la"ger °f LlvS SSÈRS haainge ruuwe Bladen. Erigeron Cule\,i • ' L'*; /f-7-2-Asur acaulos albus Tandjes kraakbeenig getipt zvn pp,>geB»1?.n' vvier d lato-ovatis villofis Rc. 1)111 Hort iï™ lm"°- B Foliis o-vato-lanceolatisferrati,: Gron. j^/J J FYNSTRAAL. 130-G«jw *».'««. Mows, //// ƒ/ƒ v , r.„ / p'. »j>*™ ri'fLt,;fc9fri7. gelykende, endelings , ongefteeld h r r 7 m <• graauwagtig. Deeze Pianr i,„ c ' Zaadkuifje: &ne«V. Flor. Herm &i Ê \y^/9™*«m frutefcens AfSZt f^fum j Naar een Plantje van 0f 4 het Eifan'd JlL ' Ifa , gelykt deeze Afrikaanfche zo zeer dat zv tr" Jaauwlyks m eenit? onzirhr rl™ r„ i . ,. y er •! Straalkrans van verfchTeHÓeonde^h?18^^ J Li™ by gebrek der SaaTb^m^ on weT ii-Se^^^ 3 rie door den Hoogleeraar nTbÏ-rmav. S ' der I e Kaapfche Planten getelde^oo«!nTehoorr' ^ D. f HÜNBRROló 7 5' 1 'YT, zie VYT.  m 01 *c E 11 G. ij & lx S is de zevende Letter van het Nederdtntsch zo h m van het Latynfche Alphabeth en de vyj.e h \ h kcr daar van ; doch in'het Alphabeth der w irUngen en Grieken, is het de derde Letter in U De Oude Romeinen maakten dikwils gebruik vz^de .ft ;n plaats van de G; dus_ fchreeverisy&Jd, P n GalgüH: ook bedienden zy zich van de G n plaat £ i de C, en fchreeven Oottrtft voor Olhncis; Gama- tt ; in (lede van Qmmm*. Somtyds gebruikten de Oun ook onverfchillig de G in de plaats van de j of J 3 de V ta de plaats van de G; zy zeiden, by voor- tt huicZ voor GJycta, of Tojrn voor = fom- T Sin hebben de Franfchen dit gebruik nagevolgd; U „"^ hebben zy Saye of ^ermtakt. Ook genikten de Latynen veeltyds de G, in de piaa» |f wel te "weeten in zodaanige woorden, die zy b n de Griekfche taal hadden ontleend. ' To" de ui raak van de G aan 't begin der woorden S Etst fchynt eene foort van blaafing' vere.scht te J Iden 'zonLthands, dat men 'er zeer weinig van t Za V kan worden, door 't gehoor. Best ontdekt en dit wanneer men die Letter op haar zelve uitlek dewyl men als dan ondervindt dat de galm fv-Tn a-ter uit den mond voorkomt. Men lette op , ' volgende woorden tot bevestiging van het aangejerde door E. Zeydelaar in zyne regclmacfg Nemfchtélkénsti bladz. 143- bygebragt: gtt/l£ rfii 4if > a-irn/wnti carö/ naml/ naven/ tm Luto Itrc/ Saï/ gebaar/ gcü*/ fifW«0/ SR Sa /■ Gemor/ jpnpmprf/ «f*/ £S2a#r^^^^': KnSSS/df ptw^daï hy deeze Werk-woorde5ke Naam woorden met G beginnende plaatst, met ËnSHïaan des onkundige Leezers te beng en, Kt die woorden tot 't onzydige Geflacht behoo- eDe O if aT't'inde van fommige woorden ftom n anderen klinkt zy. Stom is zy op 't einde yan de volgen e woorden: Lnö/ taJfl/ MW / ^fi^ ES/ K/ en?- Immers worden deeze woorden Srig^fprooken, dat men deG naauwlyks hoo- ^Orf de zelvde wys' is 't ook gelegen met de G, in alleVwooi-den in W*.««taffM.il ^gg£ SliMi htoaaïina/ nan&iö&mg/ enz. — tJeeze KSeoXS Werkwoorden afgeleid, dienen X- Deel. G; Tt863 i de daadelyke werking te verbeelden, en zyn van v'rouwelyke Gedacht. Men zie Sewel, bladz. ior. ■)ogstraaten, bladz. 8. L. ten Kate, II. Deel, dz. 82. Onder de zelvftandige Naamwoor- n in ïmg of im eindigende, zyn veele en Man! en Vrouwlyk': als tijding/ eim'cimg/ leerling/ H#ns/ tcvdnif!/ benbehng/ tctöficvïing/$uijeclmg/ fqjoobciina/ brccmbtUiig/batgtclinn/basmtlmg/ JBP» liVJ- zie ten Kate aanleiding, II. Deel, bladz. 84wel, &/. 101. In *t Manlyke zegt men, ih ijtü' den ideling 'tit&tm-, in 't Vrouwlyke, ih fjê&'iffc vondeling •;oivi/ zie Hoogstraaten, Wadz. 8. Ook is in de venftaandeaangevoerde woorden, dc G op 't einde Op 't einde van de volgende woorden , wordt de G nk'ende uitgefprooken en vereischt eene blaafing ag• na, als in ars/ balg/ berg/big/ boeg/borg/ taS/ n/ bffthwj/ Drcg/bvog/cij/falg/ gtÖMS/ Bcs/ «jomgy «7 ben/ uraan/ At»/ laag/ leg/ locs/maan/ !■•(/ omflaa/ öos/ obct^a/ plaaa/ l5fó5/ ^-S//^/ Km/., ttls) 1%«bV tuiü/ fclaa»/ W«V fW/ a/ié/Plil enz. ■ Ook verandert de G fomtyds in K, wordende van ! meesten gefchreeven tOD'i.mfl/ tccgauhclf*; &ana mg/ naubaidtch*; toning / ftonmhnift ; oirfprong/ rfurnnhcïnhj gebantren/ Mbairacmp / gebanhctoB / enz. )mmifre fchryven tOCC;aiV;M)ih/ oirfprotir.litli*/ «an* ingfeetpS/ behoudende de G, om dat die m 't wor1-vvooi-d gevonden wordt. Somtyds wordt de G aan 't einde der woorden met ■ne affnyding gefchreeven; naamelyk in den tegenoordigen tyd der Toonende en in dien der Byyoemde wyze van zulke Werk-woorden in welke de G ikel voorkomt; braan.cn/ brijaa-cn/ hrngen/ ?torn-n/ iz. als iftbr.ian' ofbraarrc/ bat ih braao' of trnosc; i bcnaaü' of hthaacc/ bat ih tegaag' of ütïjeace.——. Inder vreele voorbeelden c'-e men hier van by de besu ; Schryvers aantreft, zullen de volgenden voldoen Op dat men 't nut geflscht bet irterfie niet verg1, Eu zulk een aankan» niet tot blinde wraakztwtrt terg , Vond. Palamed. Op dat liet nweri Stoel vebof En kennis dreef van uv.-en lui- ter. Poots Gcd, 1. D. bl. 105. Zoo zal mvn fpruite, tnvn jwaarlcbdge Izak , klimmen Ten kmfcbefge op, zoo dra de heilêeu uit de kimmen Der rcliadudiènlten, in het derde tydperk daag Als Hv der Zonden last en 't zware moordhout draag y Hoogvliet Abr. den Aartsv. bl. 221. Doch meest op-dat haar list te veiliger bedrieg' Wat, uit onnozelheid in haare ftnkken vlieg. T. de Haes Gcd. U. i3S. Uw gramfcliap zett' uw eer in kragt; i'enie!g\ vernietig' al hun migt. b Ps. L1X, vs. 7. van 't KunstgeS, Op dat my 't vroom geflacht omring* En tot uw' lof myn redd ng %mg' 1 _ Ps. CXL1I. VS. 7- ut fupr. Dit hoe het loopen mag, ik de eerekroon verkryg" Fn in de vaste hoop van Godt als Vriend 't aanfehouwen, In uwen liefdenarm op 't Stérflied ncderzyg la uwen TYpwtNST &c. I. D. bl. 53- nat 's Lands Eegeering, dat haar magt u dan beveiligDat Breder, bladz. 56. Dat deze daad door alle landen dreune Fn tot Gods lof, by elk een woonplaats **S OpJ dat geloof op dezen totfteen iteuue,  1866 & En ongeloof en vaale wantrouw zv-r^ r , , Sels i.;V„'. )v;,7 .V'm,'W. i-r. En Jat, hoe vaalt men 't zie, her laffgs noe tnecV 5 2 ■ g* Ja zelfs na twintig war men 't preiig no? // nn.r >' ' Jiichtk. van Èóileau, bladz. -s.3 Zie ook Moonen, in zjne Spraakkonst , bl. 335. Wanneer een woord met G uitgaande, ih'tenfcël vouwd, inden tweeden, derden, of Zesden' Naamva ftaat, dan wordt de G ook afgefneeden, als blykei kan, uit bet obcrioawaiaV in bc brtcrtrmn'/ in kW 28 1 bJn öc bcfbotring'/ uiteen iiraV/m »< J ben nm I in öc 1*88*7 a3t:r bcn rugg'/ ban rxfeorf / 111 ben traas'/ «ter bc &fgg' atj> 4 De G met eene affnyding aan het begin der woorden, is eene verkorting van het voor-naam-woord m of.gy, en dient om eene Syllabe uit te winnen. Zie bier voorbeelden Gy zult uw baaters door den fchrik, Doen vlieden op 't oogenblik Als ff1!! zult openbaaren. Gelyk de rook die ras verdwynt, Zo zullen z'als g'in t»*gc verl'chynt, Ju enkel niet verkeeren. Ps.'.lm LJCVJIf, ys. t. ven \ Kunsig. MefttgV,/», ó Cod! uw hulp bereid, t>cbenk ons 't geen g'ons hebt toegezeid! Hotrr^?ni ,ICe,'i l;00»'' ons te ffltf, Hoe lang ontzegt g'aw knegten uw genat? 7-. „ . Psalm XC. yj. 7. der. nieuwe ter. Z.e ook Moonen SptaaUunst, btadi.^. Op de oude Romeinfche Infcriptien', hadt de letter I diutcJ^V? ^teckenislen: gade,, gaude, gal <; m Galha Gelluts, genere, genius, gens, genus, geS. In de gefchnften der Romeinfche Keizers, betekende * cieGgesta, dat wil zeggen, verplaatfte, ingelyfde en 1 vastgeftelde Aflens, op het gezag van openbare Ge" denk ekenen _ P. P. G. betekende popofna gf»a Als eene Cyfterletter beteekend G 400; en met een dwars ftreepje daar boven, aldus c 40000. f.h^TTi °P^een' °"de Pl'ovi»ciaale limiet of f ^heidpaal de letter Gaantreft, zo betekend die eenen ei Snfn TnneCr d'C Iett£r °P de fcheidPaal van % e.nen particulieren eigenaar gebeiteld ftaat, als dan h Joud men tot eenen ftelregel, G fi in tennino inveneT ï > nm-nts mSorm limitm tmuofnm cfimdt. fi£ & GA. G. AAG. GAAN. mei 'er de Gamma der Grieken r op vindt •'• h, blekend die letter deeze phrafïs: " ;ff R"» V^fF.***' 9 od pede^J^t; de V«hfZn ?7 '':' ,'- , Üver dc^e ™ie moet mi £ 5 raadpleeg, welke tot tytel voert- fMo -s finnw regundorum , Ntcolai Rig^ltii ƒ 7,7, 1 W Libertüm, 1614. in 4to ' ' is de r f," £f,^ale ,of ^genaamde Zondags-letteM : ^Èter^nG^^ MA O ,aidei',^ genaamd wordt; zie t AM-1 ^X^s^^v:inAQ bo-^ d-d- cSria' ïe'^d;ndeoi'd^omeinfche Opfchriften, d anfche ri - r'1-"^"' de Galeriaanfihe of Ga-j eevoeïdI fcï ^ V/ndt me" diebeide '«ters fameu- ken 'e di, n f S *° V6£ ais Ga6,'B™- 0udt7^ beteeïemm die naam eenen inwooner van de Stad G-■■ Sachtmaam^ ^ V00t eMe ^uïche' 5Ï lucnrnaam genoomen. teeke-,d rG,u-' vee':end «** Ga. Val. be- G \'^ ] ALR • rV' dat is' Caïüs Valerius. i weeriS^' 'VCiST-' ■ ?Cne voortfnellende be- 1 et r L!g^!ffl ^kend. Ook kan men GD eSt^m^f ' dat het is een beurtelings ftaan d t het i fo"' W'anncfr men he^elve dus befchouwt, in zekm-I- h T ^t^.^ het ze,v^ aanhoudend dieï sïid"VVbAfL Hierom ^tc" ^ "eden I SvSwv "l 111Ct G:im v«*«'e« moeten, op de4 en 'e ,Hnne,V08teD OT Richten aan , als de duurt ?n-flMn1' «itgezonderd dat hen de geJSSSS-8ïng d6r V°etcn en de Lighaamsbe- bee^ni g::i"tS tC gEDl0etQ komt- Styve kniën, ! Seïne ^iS 1? Pr*5eIiBSe« f" ^zelve; zyn dé ! I et is l ? n £!' °;,de af^'eefde Voetbodems. Het is met volkomen waar, dat een Mensch in zv- v èe ' r^Vi, 7 °P d6n grond met ^ne ftreeklyn een regte lyn maakt. Want indien men m»t I nt fZ:TtlZT'Zal '^l^ZlenTl zeive ïegt uit te gaan; maar best kan men hier da proef van neemen met twee regtopfïaande ftaaken van S in deze 'v(V' l V°£C 0t d-Ért,'g Van «"canderen af £'"™V C iö iemant naar dezelve- oe aat. want dan zal, fchoon hy zyn ééne 00- toe 10t.de, de agterfte flaak dan eens arm de re4°r en ' tan eens aan de s'linker zyde van de voorfte ft5 i aïïX' Cn-dat meC" e" ffleer' na dat hy „t e ée e i S yn' nraar dat hebben ze door kunst S en Lt ?01' 'ange «lening daar toe ge«n %™£ lTn ?ZB Cm hü**™él hebben om k St"en'Pzv h 't0UW te houden- Gemeen- 1- vestigen zy hun oog op een' punt dat war wan ïi "SScv,fkteis a,s hu« m in t gemeen ook een langen ftok, aan de beid? .den.voorzien met loode ballen, door ^eTei' bew eng zy de plaats van 'C gemeene zwaarte-nunr van l tnn1stwef7J°kkUnnea ^aSS^Dfet een bimne Armen, w plaats van een' ftok; en 't is by  GAAPERS. i »« m "emeen te dansten met een „ '< ■ fommigen «MJ&BHS wenden naar dien „ r aftdel, waar mede zy de n t TO. „ r 'e^\t,"pq k de naam welke door den Heer Hout- „. GAAP^RP!,; nfn cht var, Schdpdienn is gegeeven, „ UYN aan «n GeQuCMJ siikwsfelen, beneevens de s, raar onder de zog-naamae o onderwerp „ WW* behooren, welke toatt™ Sn ee. yn der Prff ^» ;naf|SÏ Mya is de Latyn- „ h en andere dee.en van *JJJJ Jn dk Geflacbt „ ehe naam welke de Heet. de 0aicn is „ -an G>»^ y^SW*™-»*» '*^ " Ibrutkt, om eene de Mw/efeni doch „ enen, naast overeenkomende mee j ;oeter van fmaak. klcmcr jonder en ju g . ,n nog in andere eigenfchappen aaai ïe, volgens Ath^™ ™ felven, na.ir.elyk, „ Een voornaam Kenner* ^ >? is dat zy altoos gi apen_ ■> door dé woon- „ de maden, waar van ^ «en dan twee geholpen „ plaats, anderdeels door nl«hk. ^ ,( te hebben, verfchihen. D^-re jn de nier eenen dikken breeacn ,0 we! als cverfhrne Schulp, "^j^^,, De Zeeuwfche t dat der Ifolsdffl, tot ae*.; w,lt„urondci zoeker J. f geneesheer en naauw ^ ■ . an 2 BA ;ter maakt eene """Mgf op ^ ^ ( dit Schdpdler, door UKgg? hcc V0,ge1is zyn I byzondere Klasfe.hadt zie zyne Natuurt. I [rdéel, tot de J^g behoorde, y ^ ^ Vitfpann. IL D'el'~;lï Vd4» IS «• r4-8- zeer i Heer Houttu**.f^fj-gr 'B24R niét bedagt 1 gepast =>an, d m dit geva* M^««a fc'v-nt te hebben, dat 1 . f dat OVer en TeWl^'^^w^ti**^, volgens ^^^^^S?? befchryving mï^Sl^melIin dit GefLht voor, waar Opder i?ot/j. 199- 3- *• > V r . ƒ ,6> Gu- laruclaufilis. List, ^.»«- ^ *P*- .$.\f 5 ééne end «w j ^ geae ^ mond Cn SiST£ ta de Noordelyke deelen van Envan de Riviei ieer, m ,ï(L;nnde de menigte, geland, overvloedig. N.et teemverfteend 3i» men 'er van m Sweeden, op de Bergen , ven Sr waren zy aldaar nog niet natuurlyk vooige- ^E^^h^m^ Hepen, zaSen wy, dat ÖAAPERS. ÏS67 t ln dezelve, op verfcheide plaatzen, gaten wa'n niet zo breed als een vinger, als ook twee evei elkander, nooit enkelde of drie te famen. "/wierfen daar by geene opgeworpen.> Aarde ^ raar, en konden derhalve met befpeu en, waar de Wrdê of het Zand uit deeze gaten geb even ware VV vonden deeze gaten, meestendeels, in eene ïepte van ongevzar een elle op den Zeegrond, langs et Strand heen. De nieuwsgierigheid dreef my aan, m te onderzoeken, wat in deeze gaten zyn mogte. k ftak 'cr een taMkspyp in welke een vierendeel »tïe dien nederging, doch dan op wa hards üiet, 't welk naar 't nevoel wel een Steen fcheen te zyn. Ik boorde met myn Degen in het zand, en deeze 4.°er een ganf/he elle diep in , zonder een fteen of fots aan te treffen. Zo dikwils ik met de pyp in eelgatffiét, was'teven S zelvde, en nogthands kwam'e geen Worm te voorfchyn. Wy begonnen Sn m-t de handen te graaven, daar wy twee zulke - ate by elkander zagen , en, als wy op den grond der zelven kwamen, vonden wy flegts eene groote Mosfe en geen Worm. Zo dikwils wy ze nagroeïen was altoos zulk een Mosfe onze buiIet is dan zeker, dat deeze gaten van diergelyke Schulpd Jen verva-digd worden; doch, '-e zy dezelven hemnnen, en op welk eene manier zyzo diepin het Sd ind ingenkunnen, is naauwlyks te begrypen t Ztmd-Gaapèr. Myaannam. Gaaper, die de Scl aa v " acteren gerand ; den Tand van het ch" n er'voorwaards geftrekt en rond heeft, met een vdelinS Tandje. Mya Testa orata postica rotundata tm^mantrorfuiporreUo, ^undato, b£/ha£SJi7nsf"th.nd»,°die bladzyde van zy;en Westgothifchen Reistogt ïniiBf is op de voorgaande Sooit. /.yn l.a. naam, ' k "hadt aldaar gezegd, dat die een ze^^e ware me rtfiè Concha fubarenacec-maftna, welke hy thanos lchynt 1 vkTe fteilen met die Zeeuwfche Schulpd.eren waar * VA* nlt Baster ons, onder den naam van Gaapers T^fflJ^S » nttuwtoorig. afbeelding en ff'"èeft tot welke ik de Liefhebbers wyze. Al'alTk/hS geene zyn Ed. zo ^aüwkeurig oS Sebeweegingen, diehetDier met^zekerDe , de Voet genaamd, maakt, om in het zand e bomen en welke men, het zelve in een glas met helder zee water gedaan hebbende, zo zyn Ed. aanmerkt met Piazerb befchouwen kan, hier by brengen^; al^ar Lör de duisterheid, in welke zidi'l^****& ?rent bevondt, geheel wordt opgehelderd ™«»J«J? SJ ook de levensmanier van dergelyke Schulpdie re!,^G^r of anderediergehyke^^ Wptrt zvn EdO. op het zand of flyk eenigen i> , ^:tbtgeflooten3SchLlPen, ftilóf^%.^Z he-int hV, evenveel zynde op wat zyoe ny ^ holligheid in het zand, die hy, die Yoe.a A a a 3;  1808 ÖAAPERS. , kiest hy, d cp inoeï P ,* Mnd , drukt het Jnl ,anif h°P °f '>adc ™°r "it door middttndi^Tv 7*5 m,trci:t zich .. fteekende, en het onde , 2 ' d,'C dan vooruit « /ende, al meer ÏÏÏ^ *S Artikel), zeerdluSX ?^0 ?ho,ïde> on dat De mees e ShSSntK,h^I, de Schu*P^ vertoont, en het dient h 7a! r bbM C Ze!ve van onderen, gelyk in de j&tjiïÏÏ***- b?reegIl'g» breeder, ftevieer dan f'agen veel Scooter, het Die va ^deeze P ; C"; Voor 'C °^rigekom Mosfelen ovefeet ^Sta? T ? der ^voone diep onder 't flyk en zvn 1 •' fon"7*' cen voet ter grootte van een lu i K?" door «« S*^ werpen zy, door de ■ oó'tnï zee^er gehaald, haare Snuit, het water p °penidg 390 '£ end va<1 alles blykt, d h ^ V°ftC? ver' Uit fche G^wrKeïenSS ""o de Sezegde S*eedtetarifan*ÏS^'ta !^ï^ *»■ uitde gaaping toe De Tl » Wenwydig Tandje naar Ganzen-Ey vergeiee ef by die van e« eyLSJffef-^hr G^'"< d;^e Schaal Scharnier gekatte " fi zySS'" Tand ™ het ftrekt; die van de ai dereheffS'cbs'\°^-l«»g« geM oma; CarJinh- de ^t' - tWeevoadiS- Mya &s- „ heeten; niet ve eijs de kleu? #*nw ge- ; gebruik dat 'er deTrhiu! ' manr wegens het „ wen in te berSn £cblIders ,van ™wken, om ver- » zy een geel eroenaetiJ hZ ^ V™ bmten hchh™ R » zy zilver- of g b^eetteel, van binnen zyn d , zig, fomtyds X^ST* •f0mtyds roodS!a°- d voert, heb ik klein/, i ,,• e naar Ro- \r Tot deeze Soort fch™ J v ^ gevo,lde»-" fc welke Doctor Tis™l% d'e beide te behooren, y beelden, en, die Tv in«* 6' heeft d<*° af vonden hadt ^ZrL^J^ T fn^ ge was bleekgroen en Tvffi' d° zwartagtig groen was, e„ le 1 -C a"deie' die fi'~' en een half duim dchrZZ j?^?"^™ van drie Li weegende icde Schuin ande' half duim hadt, ~ fchoon gemaakt $£%3?&> g-«-erd en 0nt men van de dikte" oirdeelen AanT^ ^ mtuk™ van deeze een Tand die in r,^- /Scharnier hadt Ark -1 zaagswyze getrte d^a Tn Sdere^ T ?° ^ Tand met was verdeeld. Het eentrilï i f * deeze Het word bevonden plaats te hebherfin > 3 C andere VCT tot verffchuipen te A^«S , " ke' we-'^ men maa, dikte of zwakte ™i™'1:t' hoewel ([e mei C(ht Schulpen ftrookt di6 dCi' geth-te Epgef. G CAAREN-EOCM. " S^^^^f^a, Caaper, die de • «W^ van 't 5nSSt ,,E!1^raetdeflho* - fterd heeft. *J £S SlS S " 1° 13i,!en ontbot ' « Prlmario conico, SbZ LZ™' C^sde^ P/. 25. ^ 2 •/• +7- Knorr. famengedrukt heeft, 2S1 G.?ndft«un O»'« eJ »wtwr« comprsfa. M T'a*fh^^a^rH^ /. 1. [ 'f' Al f^W- K £)«/, p;. 25.| met purper en agaat. Zy is 1 di t - Remengdl aftömftig-, en mag wel L „/, Ca ra» hfagellaanft l,e M, fel Mén S . C1 en van aate fcberp. handige hoekeT, die an den vT f ''n ^ e gedoomd zyn v naa,n.oen ^orkant ecniger- wit. L'et heeft aauwM' ^V5, de.hoIl;S^ld W^^rby^S^S, datis draad- fl  iARKEUKEN. GAARSLAKKEN. GAASVLIEG. aadgeevende Jgf^SSgSÜSÏ 3*3 kJ 10m door beteekend , omiei De7elve fchiet eerst ren ^v"^d£? t"ond, en maakt vervolgens eene me, ruikagtig'int den g ronj, Kokos-Boom, met ker ;am van hoogte te,^ ™nste a^s de Dc me erTene Schors flaan^J^jJJg va11 tw-aalf tot vat ladfteelen zyn gedoo nüe ia . , ^ m? ^ien voeten lang; op de *J«m o ^ ^ •eedte, doch .n ee, e .RttC Pu! k)ic laandsnTop, pU ,deugedoornd.. j^Xicen voort, die een.arm ne ^^f^X°S^edet in agttien of twintig in n.,,v„, ^J^^S^fdm^a afhangen, en he mge dunne Steel en , Ieder Steèl geett fai ^S^d^^^^ ï iwaar de Ingezetenen ""««jgj uk ma vel zes of agt voeten ia, , ^ water ge. v krCn' W^f"nS:z?nde, uraten zich in dunne Draa- g v», allerle, foo« » ^ ™"= ?v ™ tóo,™., en , «°amd d™Ê zniveren ,a„Kopet-e„z «* ■ ^"««IvUeSS U dc n,™ van een w*^; i g\A!>Vur.ui-i tTonTTüYN genaamd, om ^feft ^gd: alzo die maar toe weinige , ST mSS: «fte die van de eerfte Soorten NyPers, van hal ma^^Jjfj^ punten. Deevoegen en elkander kiuifen ^ P deInfek. ze Nypers dienen ^^^Iten, en dat Plantten, welke zydaar meder gevat umx , Suizen zyn in * ^ «J^^ erSeu, hebzy als tot een Be t vooi het m Borstftuk, &nde ieder eene opemng aan t ^VhetAgterlyf dik de ^^^1^^^^ Deeze ^.fljTerfffifi^eiidieit; dewyl lommigen kwastjes uitgeeven. G AASVLIEG. i2Co reeze Maskers, hoe zeer in 'eeven^niej gelyr de eroeijen veel fchielyker aan dan die de Jutte in veertien, vyftien of zestien dagen tyds o; zv dikwils tot hunnen vollen wasdomen fchtk zKlsdan tot de verandering. Zy beg^-t Tonnetje te fpinnen van witte zyde, darond is, grootte als een Erwt en digt yangeweefzel. De ii« op welke zy fpinnen, verfchilt grootelyU 1 d e der Rupfen en veele andere Infekten. Haa „mie is niet aan den Kek, maar aan de Staart be S en aar mede formeeren zy het ronde Tone bh nen het welke zy zich gaan befluiten, om Jeen Po ie te veranderen. In dit Tonnetje blyft ;e:™?rr =' g«»> u ^^kfehryvjn^ recht brv/b*« wordt geheeten De vLgt is ^ en de reuk zeer leelyk, weken zy, gc y " A a a 3 " .  CAASVLIEG. !" Ara , dan daar fn , dat zy eeen Haf r-" Van de eerJ » zyden hadden, noch iets C nf ' 'Y**** °P de aï ««est graauw. Zy fp0nnfn on I JZ^8' zvnl ^ een rond Tonnetje, ên Z l 'JZ derge,vke manier! t» ^ bruine vlakje óp e ^ \$e,k,eur> beneven : St het geelagtige op dïaeteZn ^ W/^en' 20 wêI 4 e dat het vel even 'tzKIn,i, R°ES£L iienke" > : ne hv in /->. ». hadaSLw Lk°" Zyn' als bet geil ««/«^AJrhSïïi twvff diynsdatDo^ p-w.lr/% van F*isch veeSr fot Ie vo'o'"' 0f,ni'« de! 1 benoore. Wat hier van zv ■ f, forga?de (oorti 1 gen, zo vel in deeze als ÏÏ'fJ zeker' dat de °°4 ' De Heer fiS W udf ^. f • -Omvlieg, met gcftiWldeWtl P, V°°n tot ^4 ■ is dan de voorgaande hebbeEu ' Ti ;t met cen Ste.keV è 'n ^ Uieken aan het «en uitgefneeden. ff^luTL R"grand van Oeèze Soort, zeïfnaaf een l^f ' ,LT^ d^aam by t/p/J TOor. 'D S f™**' komC -vaal en netsvvze raadprrf ? ^'eed, kort «*■ boven het Gevrich déVvón^'2" l!,'£fteekend fchuin. JS7° GAAS VLIEG. v-dende! SlSÏÏfflg^rtÖ^P»" -m het agterfte gedeelte ^ét hel ergo£ vaTS dan, na het intrekken van zvn ! 3 " 'a'st'entl: hoornagtige Nvners dnJÏ wgnami; met zv don*?*! zodSyf^" t te kwetze Juftrouw Merian merkt wel aan dat dit Tnfi*»» flindende ten opzicht v»« ^ * ^lzig is ofve dat toen reed" S w^S?' als het ^ naam Van Jl^,-^/ ^ befchreeven, onderde aazen door niiwt»,.,» i aar> en de manier vai nen / ko f ■? h.M NypCrS' die van bTn doch iaagwerpSe^ft ^ °Verc?n- ]]et L^'r 1 in 't gaan, doofden r Cnd een' P»"t, dit vende Poot gebukt word? ^ a'S t0t eCn ^Ï^'SSS ' -d-erandemaate Tuf!V.-^h /pnnetje voortkomt, is eeniger- laat, onder het vliegen ]fe 1[ /0,l,1TlVN blykt. Het den Kon om hoo- 7 ' , uLyr ^T0' en ftrc^ fchynt voortgedrelvèn te 1 " C 7 door den ^ geeven Men kan hPf aI f?' dan in de Judlt te • gen, en het A in "e r',i?P 1 V°' B»n«kkelykvanwanneer men hi tusfJh^ a ongeraee«; doch; beteen dank, Sr dïn^n*ek'S h?idt' gCcft ve men het, met re len %£w ^vkende: ^eshal^ lf *n Latynfche., b^aS'S^ Hf J&ffi^'^^^-toilnfa byzei ven, wanneermenzP ^jufrerpj. Men zou dedeB Vlierbi? of ook STdJ^* °P dü B,ade" van moet, veeleer voor een £«,7- lloozeboomen , onthouden, dan voo, Ir t^,^ Vf }los of Schimmel even gelyk deTtoSfögg Zy*'c W^ i ftaan, zo zvn ook deezeEvtiwL f"* °p Stedt'cs , den, en hebben ieder een iS?&P de Bla" een haait van 't hóófd1' n^v*?1^* dunner d:'n ovaal, zeer iJeinon wit i, f E^e', ^rnneivk, dat bet Infekt voor fa^ eèn Wr^ hct agterfte van ' vloeibaar is, en "onderst ö, i lS°m °Vym> ftyft, V&betiï^'&^y™**}** ver- r, vindt 'er, dikwils Khl-Te?Ste^e- Men C dan een klein SuS^6 ^ 6!kander' diea,« « aartig vertoonen? q J Jaken' cn zkh ^ nieton- J bont t^fttft; *r0e" e" -art zc en gevlakt. HmerZSmS j^ ,,ets"'yze gegierd ro ' ?3z« Faisca de  G AASVLIEG. huinfe bruine Streeken, aft Aderen ff^l** egèns Je uitfnydïng, is deagterrand langer, fclier, 'fcSÏÏyk kan men hier dc befchryving plaatzeo m dit aartige Infekt, aan 't-welke Schsffer den naam S fe«&rt*/ dat is ^7^^^ ift Hy oi«leelde>mel is waar, uat hy ck.ai van Kieuw Gedacht -noest maaken, doch * v(nd aar ^ reden toe zegt de Heer Houttuyn, aangezien fal ede Kenmerkei heeft van dit Geflacht, cn n Irsncfige gedaante tot de Libellen, ja ook, wegens ferffff fchynt te behöörea. Het heef twee zpgefaamde Tarnden aan den Bek, de Wieken zyn fInende, of dakswyze famen geveegd, wanneei he ° en de Spueten langer dan het Borstüuk het ■elke meer verheven-, dan holrond of P'-f Jch £"f Mön zou het ook wel Kap'el-agtig, of Kapel-Juj *ti? kunnen tytelen. , .'_ Dit Beestje, ;t welk de Heer t Admiraal bezit, m ï?2 Sbeeld, is nagenoeg metde Figmiren var beulen Pastoor'overeenkomitig• "^eft op dei leljïln geringd. Het Lyf ende Kop tsro ruig £ datmende Oogen naauwlyks kan zien G et Borstftuk, evenwel, vertoon en zich, dooi dj uMe hee eenige heuveltjes, die in fommigen gee IS noen hebben , welke in anderen ontbreek.en , dat tëïïfcï de Mannetjes zyn. ;De pooten zy ?eer kort, aan 't end zwart , m t midden geel, e Ezien met twee fcherpe, kromme KJ««rj«. Hl rvf is wanneer het Beestje zit, dooi de Wieken ïiea dan boven 't zelve dakswyze famengevoegd zyn g*£ï bedE Inde Mannetjes zyn, aan t agteren twee hoornagtige Nypers, gelyk die dt 'JfJ^1'1 h aiaemeen De vier Wieken aangaande, ueeze z,n I bovenfte of voorfte zo wel als de agterfte of o tfte, ten deele doorichynende en engehemd, te Streepje plaats; doch de agtejften zyn,by't Gewnel /wart setèekend. Ook zyn de bovenfte Wiel.e Stele rekenen, wat breeder en eem^maate du boeki- ia aan de agterzyde een weinig uitgei and zy D- Heer Sesam* heeft, door drukking, een aa me^LkeÖnÏÏ"cheid tusfchen de Teelle en van h Mannetje en Wyfje waargenomen Ir^dl™le z„ door hem wanneer hy 'er een opende, een menu, ÏS tropswyze by elkander gevoegd zynd Sen do ch , nopens de voortteeling en verandert, had hy het geluk1 niet van ontdekkingen te kunn doen: des ik, alleenlyk, het geene de leevensman. betreft, nos van hem zal ontleenen. Nergens heeft zyn Ed. deeze Basterd-Jukjes, d op en omftreeks de Bergen aan gene zyde den Dow» tusfchen Oberwinfer en Donaustauf, ontmoet, bomi gen kwamen hem op de Weid- en Bouwlanden in Valeijen of aan den voet der Bergen, voor5 doch meesten op de Bergen. Als zy vliegen; of op *. roof loeren , zyn de Wieken uitgebreid. Zittende \ men ze vry gemakkelyk, zelvs met de bloote har vangeii, inzonderheid wanneer de Wieken fterk 1 GAASVLIEG. 1 ï*7»' vogiigd zyn door den daaaw of regen. Haare vlagt is wat zwaar, ten dee'e zweevende, ten deele flodderende, en wordt door den minften wind van koers veranderd. Zv fchieten alleenlyk eensklaps en gezwind voort, 't zy tot de paaring of 0111 hunne prooi te vangen. Zy leeven, namclyk, van andere Diertjes, gelykerwys de Jiombouten; waar toe de getande Nypers aan den Kop hun dienen. Vliegen, Torretjes en dergelyke Infekten, zyn hun Aas; doch, alsmen ze gevangen heeft, willen zy, daar van, mets nuttigen, blyvende zo lang opeen zelvde plaats zitten, tot dat zy, als flaauw geworden, van honger fterven. Dit alles volgens de waarneeraingen van gemelden Heer. 4. Mieren-Leeuw. Formka-Leo. GaasvVcg, die ruig is, met dc Wieken gewolkt, de Aderen haairig en knodsagtigé Sprieten. Hetnerobius hirtus, A's nebukfis, vqfis «Units; Antenr.is ckve.tis. Linn. Sy/l. Nt. X. Hcmerobius FèrnacaJlik Linn. Fm* Suec. 733- & 0d- H9- 206. Rbaum; Inf. IV. T. 14. ƒ. 18, 19. R T. 11. /. 8. 8 VI T 32, 33, 34- Roes. InJ. III. p. 101. 7. 17, 18, 19', 20. ValiWOper. 1. p. 77- T. 2. Zie de befchryving van dit Infekt in ons Woordenboek IV. D. bl. 2118. op MIÈRENLEEUW. 5. Uitheemfclte Mieren-Leeuw. Formka-Lynx. Ge'.asvlieg, die 'de Wie' en ongevlakt glasagtig heeft, met gei.nodfte Sprieten. Hemerobitts, Alis hyalinis immaculatis, A:.tenrJs clavatis. Roes. InJ. III. T. 21. f. 2. Roes el geeft de afbeelding van een grooter foort van Land-juffertjes, well e ze-er naar dat van cen Mieten-Leeuw gelykt, en van hem in Duitsehland was gevonden. Zv fcheen, in geftalte, zeer veel overeenkomst te hébben met dat Juffertje , het welke den Heer Reaumur van Avignon toegezonden was, en dat die Heer zich verbeeldde ook afkomftig te zyn van een diergelyk Infekt. 6. Vc.ale Gaasvlieg. Hetnerobius testaccus. Gaasvheg-, ■ die bruin tegelrood is , met de Wieken zwart en di 1 maal zo lang als 't.Lyf. Hetnerobius fufeo-taftaceus, Alis 1 mieris, Corpore triplo lar.g'or'bus. Linn. Syfi. Nat. X. ''Deeze Soort van Gaasvlieg is door Rolander in Amerika waarger.oomen. Zy heeft het Lyf donker te[ gebood; den Kop zwart en zeer glad; de Sprieten uit > haairige bolletjes beftaande,-tegelrood, en nauwlyks - langer dan het Borstftuk: het Agterlyf zeer kort; de . Wieken vlak en over eikanderen liggende. 7. Gerande Gaasvlies. Hetnerobius marginalis. Gaasvlieg, t die geel is, hebbende de Wieken glasagtig, bruin, I gerand en driemaal zo lang als 't Lyf. Hetnerobius flaï yUS, Alis hyalinis margine fufcis, Corpore triplo kngicn', bus. LIS»- Syfi- Nat. X. > Dien zelvden Heer vond deezen ook m Amerika, \ en eveneens als de voorgaande, uitgenöomen de kleur, r en dat de Sprieten wat langer zyn- 8 Gaasvlieg van de Hoppe. Hetnerobius humuhnus. Gaas- II vlieg die dè Wieken wit heeft met bruine Stippen, de Sprieten wit en bruin geringd. Hetnerobius, Alis i albis punSis fufcis , Antenms albo, fuscoque annulatis. e Linn. Faun. Suec. 734- ,.. , " ' . . ie. Dee^e Soort komt in Sweeden veel in de Koplanden ;n voor. Zy heeft het lighaam witagtig, van grootte als in een ^^j,- mgt m Sti[)pe,K Hetnerobius fexpnniïatm l Gaasvlieg, die de Wieken wit heeft, met bruine Vlak-  GAASVLIEG. len, van agteren met zes van eikanderen afgezonderde Stippen; de Sprieten bruin. Hemerobitts, Al's al bts, nfacttlss fufcis, poftlct pürÊttsftx d!jiln£ts; Ar.tennis Jujas. Linn. Faun. Stuc. 735. Zeer gelyk is deeze aan de voorgaande, maar nog viermaal zo klein, hebbende de Wieken gtisagtig, , nets wyze geaderd en bruin gevlakt, als in die, doch van agteren ieder met zes Stippen , die elk in een byzondere vlak ftaan: de onderften zyn ongevlakt, maar allen, in zekere plaatzing tegen't licht, goudglanzig. Een tweeftippige, die zwart en groen bont is. met twee zwarte Vlakken op de voorfte Wieken, heeft' men insgelyks te Upfal waargenoomen. 10. Geelagt'ge Gaasvlieg. Hetnerobius fiav'cans. Gaasvlieg, die zwart is, met het Borstftuk en Agterlyf geel. Hemerobius niger, Thurace A.dcmin-que fiavis. Linn. Faun. Suec. 736. Deeze is zo gemeen niet, in of omftreeks die Stad, aks de voorgaande, en heeft de grootte maar van cen Luis; gelykende, zo wel als die, veel naar de Piantluizen. 11. S'ykerige Gaasvlieg. Hem-robius lutarius. Gaasvlieg, die zwart is, hebbende de Wieken witagtig geftrtept en met witte Vlakken. Hem-robius nitrer, Ais albidis Jtr.ats, alho mnculctis. Ltnn. Faun. Suec. 737. Hoefn. PB. F. 1 2. Roes. taf. II. Aa. 2. T. 13. Deeze is te vooren tot hef Geflacht der IFcter-Uiltjes betrokken geweest. Zy heeft de grootte van de Scorphen-Fiieg. Men vindt ze voornaamelyk te Upfal op de flykerige Straaten. Het Masker van deeze Soort, volgens Roes el gelykcmae naar dat van de Haften, maakt'er een zonderling Infekt van , dat op de Straaten van Europa, inzonderheid 's Voorjaars, zich onthoudt, zegt LiNkmvs. Eenige bruine Vlakken op de Bladen van het fliet waarneemende had Roeshl dezelven ondérzögt sn bevonden uit Eytfes te beftaan, welke de gemelde Maskers uitleverden. 12. Sieriyke Gaasvlieg, Hetnerobiusfpeewfus. Gaasvlieg, he bruin is, hebbende de Wieken graauw, met zware Vlakken. Hew-rohws-fufcus, Ais gr f eis, tv gr 0 maulatis. Roes. Inf III. T. 21. f. 1. Fn Afiki en de zuidelyke dee'en van Eurm ont- i ïoudt zich deeze fierlyke Gaasvlieg, die van Ronsel , Is een uitheémfche Lvidlibel is afgebeeld en befchrce-' ' en; om dat hy dezelve uit een Kabinet-, waar in 1 ndere vreemdeBlekten waren, gekregen hadt. Zy ras veel grooter, zelvs dan het Juffertje van den Mieen leeuw. 1 13. Witte Gaasvlieg. Hetnerobius albus. Gaartie* die nt is, met de Oogen koperig groen. Hemerobius al- t ■ts, Liciw.s vridi-ceneis. Linn. Svft. Nat. X Deeze gelykt naar de eerfte Sóórt, maar is geheel „ it, de Aderen der Wieken niet bruin hebbende. * i\. Gehoornde Gaasvlieg. Hetnerobius conmeus. Gaas- i teg, die de Kaaken hoornagtig uitgeftrekt, en lar.rer t m liet Borstftuk heeft. Hetnerobius Mnxlllis corwfor- r .bat porreOus Thorcce longioribus. Linn. Sy/l. Nat X h De Heer de G ekk hadt deeze uit Pentflvanie* De a. M Sexe heeft gedagte Hoornen rohond, grooter en m Fen ; de andere heeft dezelven korter en getand aan ju bimienzyde. ° il is- Luisagtige Gaasvlieg. Hemerobiuspediadeiris. Gaas- de gaatmos. gaat. vlieg,, dic! groenagtig is, met de Sprieten zo lang als rlsU^SyhlN' f1™' hn8Uadiw CV na'ar'S ffejï' * f Wiekc" af z™> volmaakt , ™ar fen Kloptarretje, of naar het Beestje, dat door ' zyn kloppen in 't hout de Menfchen fomtyds ongeTst miakt; des Linn^us vraagt, of dit ook een ver' van Sete kon zyn V Het onthoudt zich in de huizen Io°o™nT > Ln 6 '«fc"»"»> ber en derwaards' I ^ÓArA'nMl?Ym het'Latvn Pordla' noemt men een Mosfen-Geflacht, waar van de Meelknopjes met vee. le Gaatjes doorboord zynde, om die reden deeze naam by Dillenius heelt bekomen. Het heeft dezelve bovendien, ongedekt en zonder Huikje üezeUeil De eenigfte Soort, hier van, voert den bynaam van Gennd. PoreUa pmnata. Porella. Linn. Svft. Nt. pTnn fM}.tp' Pi,misobtuf's-^.Mujiuï: Dillenius hadt dezelve vAXPenfylvanie gedroogd ont vangen, en ooor in 't water te leggen haar do£ 1erIeeven, als wanneer hy tot ontdekking van die byzo, dere eigenfchap kwam, welke hem deedt goedvinden om 'er een meuw Geflacht van te vormen 't Gewas " is anders zeer Mosagtig, cn verfchilt van de 1 tfte foorten van Wolfsidaauw zeer weinig, als de Éhad jes byna gelyk die van 't Vogelpootige ge^nd h-b S C A A v f rjCS ?Th0Cks aa" fetVnèé e s.£B* GAA Yof Gaey is de naam van eenen Vogel d e ook Uavttjche Ga,y- en Spaanfche Aakfler word? genoemd Vangarnre, fnappen, heeft hy zvnen ut r laam Garrulus, niakende hy van nau u e lm 1 dlerley geluid en gefcharrel, l^om ^^t fommige ftreeken ook Scharrelaar gewoon ' nen. In 't oud Grieksch wordt hv mxT n 't.bedendaagsch Grieksch Ï^gSen' de >panjaardeu geeven hem den naam van ^'w' lyk ook doet j. f. k ' iv ow i • 'er 10 na; 3gV^ntel?h^^ behoorende tot het Geflacht der ZTn7 e™hv hem meteen naam van Cornw Glandarius in^SyJ. ' nv^n^^oS,!^ a«8i ais mtmaakende een afzonderlyk Geflapt by  GAAY. f hem het ï6e; en hy behoudt daar dea naam van ert "Kenmerken. Deeze Vogel heeft tot Kenmerkei]i vier de £ T, die niet aan eikanderen verknogt zyn door va, fhenvliezen: te weeten, drie Voorvingers, en ia Achtervinger; alle, bykans aan hunnen oirfprong M; a„ eikanderen los. ■ De Dyfn zyn tot aan de Kn - en a gepluimd. De Bek is langwerpig kegehoi- in He mmtigst aan 't einde van de Boven-nebben. ge e* of Kaakebeenen zyn effen, en genoegzaam m en lang Aan den Stam der Boven-nebbe lig- vi en de Vedertjes voorwaards over de Neusgaten, wek w< 'n zy bedekken. Dan een der uitfteekendfte er, lenmerken is die blaauwe Plek_, of liever dat fchitteend mengzel van blaauwe, witte en zwarte Vede t dc waar mede elk der Vlerken verfierd is, en tgeen Ie een genoegzaam zou wezen, om den Gaay.van by- n. n alle andere Vogelen in Europa, te onderfcheiden v Tv heeft, daarenboven, voor op den Kop een Tou- n, ,et van kleine zwarte, blaauwe en witte Vedertjes : n n 't algemeen is zyne Pluimaadie zeer zagt en >n 'taan. d. ■aaken als zyde; hy kan, door de Veeren op den Kop h ^reind^eitenf een kuif maaken, welke, hy naar h vel-evallen, weder nederlegt. Hy is omtrent een vier- B e kfelnde?dan deAakfier heeft een veel J -n naar evenreedigheid, veel langer Vlerken, en a vliet des niettegenftaande, even liegt. n TfcSving. De langte van den G^y, van de punt der Be af, tot het uiterfte der Staart, is wa meer of f nin d n veertien duimen. Inde vlugt heeft:hy eene breedte van ruim een- en- twintig duimen. De Bek is \ zwart, fterk. en van de fpits af tot aan de hoeken van j S mond, een duim vier liniën lang. Aan den Stam, i of RS, van boven , bezet met Knevels van vyf of zes , bmfteligè haairen. De Tong is zwart, van vooren in < fweeen gefpleeten, dun, endoorfchynende. Het* Kgvl/der Oogen is wit Op zyden vande On%x nebbe volgt een zwarte Streek. De Keel is Wit ] Je -e ierd De" Borst is aschgraauw-ros. De tot is : wit De Run- is roestverwig-bruin. De Veders van het Voorhoofd, welken de Vogel geduurig opdekt, zvn vuil-wit met langwerpige zwarte vlakken m haar midden : de kleinfte Voorhoofdvedertjes liggen voorwaards over, en bedekken de Neusgaten. De Riemen, of Slagpennen der Vlerken zyn twintig m getal. De eerfte van dezelven is de helft korter dan de tweede: dTvferde is de langfte, en van meer dan zes duimen de èSte of buitenfte is zwart, doch aan haar beneden efnde wit, en dit heeft die pen alleen byzonders. De VtkerTin den toegevouwen Staart, vertoonen witte hüitenkanten, en reiken een klein weinig verder dan tot d he"ft der Staart. Het Vlerkdek beftaat de beneden einden van de vyftien voorfte R.emen, en beftaat fdt vedertjes die zeer fchoon gekleurd zyn metdwmsloopende blaauwe, witte en zwarte ftreepen. De oX-Dekvederen der Vlerken zyn zwart: door eene Irioing in de zelven ziet men het wit van eenigen der Iroote Slagpennen. De gantfche Staart is zwart uitgenomen dat by den Stuit iets blaauws met wit vermengd te befpeuren is. Zy heeft de lengte van ruim Stormen, en beftaat uit twaalf Pennen. De Pooien en Vmgers'hebben in allen de zelvde klaar n.et.fomtvds zvn zy vleeschverwig, fomtyds hgt bruin. De nvddelfte der Vingeren is de langfte; debmtenue, die X. Deel. . ' GAAY. *>73 n groot is als de Achtervinger , is de kortte;da reis zyn donkerbruin; die op den Achtervinger « grootfte: het benedenfte Vingerlid ot Gewngt den buitenlten is vast aan den middelften Vinger ngevolge de Heer Buffon onderfcheid zich net nnetje van het Wyfje, door de dikte van den Kop de helderheid van kleur: de Ouden verfchillen ooit 'lumadie van de Jongen, en van hier voor een groot ee'te de verfebéidenheden en de oneenpaangheia ie befchryvingeu: want geene dan goede belcnrygcn kunnen overeenftemmen, en, om eene foort fte befchryven, moet men een groot aantal gezien met elkander vergeleeken hebben. HulshSng enz. In den huisfelyken ftaat waar aan ;zen Vogel zich gemakkelyk gewend, eet ha lei- - y ■ foort van fpyzen, en kan dus ingevolge getu gele van den Heer Nozeman tot agttien jaaren Teea Buffon zegt agt a tien jaaren. In den ftaat der uureeet hy nfet flleen Eikelen, die hy indeiiherfi arftig opzoekt, en die by keelen vol >n deholten* r Boomen als in eene voorraadfehuur Beent, maar • aast ook in andere tyden oP Boonen , Erwetei , ooten, Braamen, Kruisbefien en op allerley andere k>m- en Peul-vrugten: hy is boven alles een.het:bber van Kersfen. Daar benevens eet hy vteesca, s hy het krygen kan; roovende meermaalen hetiuei!r gevogelte , en 't zelve verflindende. ■ De Gaaijen zetten zich gemeenlyk te broeden tushen digt Geboomte, nestelende veel in de Ypen. e aanleg hunner Nesten van buiten is met kleine lak>n van allerley hout, van binnen met vezelworteltiS en andere zagte ruigte van plantgewasfen.Zy betonen zulke oorden daar Kreupeleiken groeijen, en , wier nabuurfchap Boomgaarden en Tuinen zyn, op t zy altoos voorraad zo voor zich «Wen als voor unii Jongen mogen naby hebben. In de Hollandie Waardten, in t hout der Grienten naby^e D£ en die met Nootenboomen beplant zyn, tiert men eer dikwils deeze Vogelen aan. Het getal der Eyeren is vier of vyf: deeze zvneen reinig kleinder dan Duiven-eyeren , en flaauwelyk raauw gefpikkeld. Zy broeden tweemaalen en hun iroeitvd is van dertien tot veertien dagen. Ais me de Jongen uit het Nest wil opbrengen moet nen v5e„ tot dat de Vederen wel zyn begonnen uitegoeijln : en men voed hen dan met brood dat n fleeschnat geweekt is, of.met brokjes van eengekook chaapenhart, en, in den tyd met vrugten. Die,deezen Vogel leeren klappen fnyden hem van den long riem - en n twee jaaren leert hy verftaanbaarpraaten, detunjes fluiten, trompetten, «.«"g-gSjSS zing van allerley kleine Vogelen: de Mannetjes zyn hier toe de bekwaamden. , . Alle jaaren ruyt deeze Vogel in Augustushy is fomtyds der Vallende Ziekte onderhevig, ln den herfst irrfrVMi zv zeer veel langs den Ilollandfchen Duin kmn en overwinnen inde holle Boomen by hunnen Sraadvan Eikelen en Nooten; koouiende net t* voorfchvn dan by zagte en aangenaame winterdagen. De Akkers, op welken Erweten en Boonen inito aarto geïïgd zV«! worden geweldig door te V g. len beftoolen; en t beste middel om dat rooven w (luiten, is, dat men hier en daar op dsnakkei eenbe kwetften Gaay aan een t'^1™§c'  GABRIELITEN. GAGEL/ JSÏJïP* Zo deeden ook Philips van Valöis in het jaar 1328, en Karel de V in het jaar 13-79. Zedert ta f T' ? ftlekte voor een buitengewoon 011derftapd Maar Koning Karel de V veranderde het in een altoosduurende belasting, tot gebruik van zyne hofhouding. Karel de Vil vermeerderde deeze belastmg met twee rf«,/eW; en Erancois de I bezwaarde ieder mudde Zout met 24 Livres, tot goedmaaking ' van den oorlog, dien hy tegens Keizer Karel den V 1 voerde. Zedert is die belasting van tyd tot tyd zodaanig ver- 1 meerdert, dat de inkomften van de Gabelle zedert veele jaaren en nu nog, tot grooten onderftand van 's Konings Schatkist verftrekken. GABRIELITEN is de naam welke eene byzondere 1 aanhang van-Wederdoopers heeft gedraagen, die in 1 Mom-u hebben gehuisvest, en dus na hunne hoofd, 1 zynde zekeren Garriel Schorling zyn genoemd ,-e worden. Deeze Man wierp zich omtrent het jaar : 1530 benevens eenen Jacor ais hoofden deezer Seé>3 i )P; doch zyne aanhangelingen wierden nergens reluid, cn hy zelve werd genoodzaakt uit zyn Vad'èrand te ontwyken, en naar Polen te vlugten, alwaar I ly is geftorven. 1 GAD-FLIES, zie HORZELEN -het ***** is de "aam van een 'lanten-Geflacht onder de Klasfe der ÏJioikia of Twée«feigï Heestersgerangfehikt; welke tot Kenmcr! en I eeft j een Katje met halfmaanswyze Schubbetjes, dat i de Mannetjes-Planten vier Meeldraadjes, in de Wyf:s twee Stylcn heeft, en de Vrugt eene éénzaadme i «Be Het zelve bevat zes Soorten waar onder drie aapfche zyn begreepen. 1. Ruikende Gagel. Myrica Gale. Gavel, met Ianret:>rmige eenigermaate getande Bladen! de Stens laas gtertgtig. Myrica Foliis lanceolath fubferratiSCaule fruttcofi. Linn. Syfi. Nat. XII. Gen. 1107. p. 6Sr. ■g. ^lU.p. 740. Myrica Foliis lancèolatis Fruiïu feco. ■Lapp- 373. Mat. Med. 451. Fl. Suec. 817, 907.ƒ/,,*. 'f-Jf.5- LuZdb- 52 7- Daliii. Paris 300 Rhus ymfoHa Belgica C. Bauh. Pin. 414. Ekeagnus. Lob. m. II. p 110. Chamceieagnus. Dod. Pempt. 780. Deeze Soort voert in ons Land den naam vanGagel ch wordt m Engeland genoemd Sweet Willow of Ruilde Wilg; zo wegens het Loof als deszelvs niet ongenaamen harstagtigen reuk, dien men van verre vs gewaar wordt, in de nabuurfchap der Hevvel1, met dit Kruid begroeid, Gagelkampen genaamd sdaanigen 'er by Harderwyk, Zwoll, Zutphen en el' s in onze Provinciën, voorkomen. In Friesland e.t het menigvuldig 0p zeer veele plaatzen in de '.den, op Heyvelden, als ook aan Wallen en We- ! ifc£i^^V.anmerkt. Het is in Zeeland ook niet .e-end doch inzonderheid overvloedig op de Moege Heiden in Braband, weshalve het by fommigen naam gevoerd heeft van Myrtus Brabartica of Beiin, dat is Brabantfche of Nederlandfche Myrte, doch el geeft 'er eene Afbeelding van onder den mam Llaeagnuscordi, zeggende, dat hy by de gngelfchen geheeten wordt, anderen zeggen Gade, of Gagel Juitlcheren, waar van onze benaaming zal afkomen ■ doch het wordt ook Post genoemd by die Mtphen en Twent, volgens den fleer de Gorter. Ih f 574- GABELLE: Zy kunnen zeer gemakkelyk worden gevangen, ' zy m grootere Slagkooijen, waar in eenige Vrugt lig welke zy beminnen, 't zy in paardenhaaïren ftrikker die in Wilgeboomen met zulk eene vrugt bezet, ir t hout worden opgehangen. Mcermaalen vindt mer Jien n de Lysterboogen, 't zy dat zy daar op de Beft en vielen, 't zy eenig klein Gevolgte wegroovende, zich in een der nog opene Strikken verwarden. Plinius fpreekt van eene foort onder de Gaaijen, die vyf Vingeren zou hebben, en beter leeren praaten dan de anderen : doch dit is niets zeldzaamers dan de Hoenders met vyf Vingeren.- deeze overtolligheden komen meer voor, by de Huisduiven Maar zegt de Heer Montbeillaro , (Medefchryver van Buffon) eene verfcheidenheid, veelmeer bekend onder de Gaaijen, is de witte Gaay; hy heeft de kenmerktekenende blaauwe plek aan de Vleimelen en verfchilt alleen van den gewonen Gaay, door debykans algemeene witheid zyner Pluimadien, die zich tot den Bek en de Nagelen uitftrekt, en door zyne roode Oogen ;_ hier in gelyk ftaande, met zo veele andere witte Dieren. Voorts hebbe men zich geenzints te verbeelden, dat de witheid zyner Plumadie geheel zuiver ,,. eene min of meer zwaare geele kleur fpcelter dikwils onder. r , ,GA-B,E^E is, een ondll!tscb woord, dat algémeenyk Tol of Pagt beteekend; doch in Frankryk wordt'er In t uyzonder de Impost op het Zont door verftaan Het woord Gabelle ftamt volgens eenigen af, van het Hebreeuwfche woord Gab, liet welk gefrhenk beteekend; of van ghauel oï gabe eene onrechtvaardige wet: volgens anderen van Gabella waar van men in de middeleeuwen heeft gebruik gemaakt, of van Gablum beteekenende Schatting; zynde ingevolge du Cange een woord uit het Saxisch ontleend; of eindelyk van Al cavala een Arabisch en Spaansch woord, het welk ingevolge Menage in 't Arabisch, ontvang, en in 't Spaansch Gabelle beteekend. De gedagten van Wachter komt my niet onwaarfchynlyk voor : hy zegt dat J het woordI öafcl een oud Saxisch woord is, hetwelk : tnbutum of tol beteekend en daar van moet afgeleid < worden : «OnutI est tributum R qucev's excüio Jumlnce pote stans, fice cmn antiquüus mhmtatim fere pendebatur dic- j ta est gaöcl a gnfje donum , quaji parvum munusculum. Glosfar. Germanxum pag. 511. Om welke reden het d wel mooglyk kan zyn, dat het by ons voor die Tol k word genoomen welke men aan de Hekken of We-en * betaald zynde een geringeftuiver of kleingeld. Pota z (vervolgt hy) vox ad omnes reditus MfolJmes mS& d est pmctpue apud Anglofaxenes quibis WT J£ Ti tnbmum cenfus R gaf^ %utie fg« h ^^r!l':;"t!ibuSre' 8«W-fa«ö terL cenfZts, % item lanÖ-aaüït cenfus terra;, apud Spelman m Glosf. La- U> tmo-Barban, mde habent gablum R gabellas fuas, cu- « jusmoeh fmt gabella falis R gabella vini apudZ Can- 0 fo "i ^P^.^mfto&m-W^f jutvettiga- °a oxigendi, de quo vide Sciiottflium 0 j Het blykt uit de I II. Cod. de Fettigalib. R eomhis- ' fis, dat de Romemfche Keizers belastingen van het f zout trokken, die zedert G«^yn ^ W Jj den Men wil dat die belasting onder de re4erin- rn van Philip, den scmoonen omtrent het jaar Si,? £ Frankryk wierd ingevoerd. Philips de V gebynaam m Slangen, maakte in 't jaar 1318 een wiïEr op S  gagel. ~. . < jr%nt bet niet bekend te zyn; vécl min- Hc :"Dl!^TtT f Ï Het groeit overvloedig m 52 ter in ^g^-j^an en, in de Moeras- Pl le Noordelyke^eelen ™ * fetdeh en Nomveege:i, M: RJS niets gSenefwordende het in Pf « ^Sachtnaam^datto v0 K?b^ lv Ih Heer LïNNiGUS: ^ant het Loot Jeert g ^ |U^°l^E o^fb^^ die van fo naar die dei wiiben 01 w y , , Dodonieus fel Jen Olyf-W ig, flaagms, %eJf^e°daarvah eene fc het Ge-vasC/wnxsfcanwnoemt, B^enae ^ Het is een takkig Hèesterrje b. dan die di of ook hooger gtwi^met ^^^getand zyn. m der Myrten welke de Bast der ti Zy zyn glad en ^J^ffi^Smen in 't vroe- U Takken is bruin Wo«p ^tte ^ ^ fe ge voorjaar aan tend de ze ^ van E land, y verfiert het Landvolk m lommige ^ ^ a de vertrekken, om den re.*, zo 1. .,. Vlaanderen tfg£S& ^ Mar\t r karren, tn de herst,t>y ge jntttter fterk van ■ 1 gebragt; W*°H$iï£k\Zt men alleenlyk ftmiken c &SySES, zogedagteHoogleeraaraan- , Schil of Bolfter bedekt zyn. Het is „ ad_ **».. een langwerpige Aai uit ^ , korfel* beftaandedie. J^g!^ to^ig.^ftsü, tegenee:e.i. Hetns00 cVi00ven, wanneer verjaagenvan Oagcdie.t geiy* gelegdwoïdt. ,iet in plaats van Sttrtffg de B-gdtmg ^ Simon Paulli verhaalt, danet ^ Di lv_ daarmede de Luizen der Varkens verdry tt. de Autheur hadt grf=^P d van Thee gebruiken kon, ja Jathaiv.Sweere; dochdit houdtgeenpioef. Mennl g ^ ^ j#„te gebruiken om t ^ f zaakte dronken- plaats van Hop : maar zulk de of ^f^Sn^zt ÏÏ eene 01ieSof woonte geraakt. Waailcn,niy & * KamHarst uit gehaald kunnen ^'3*bewaart fer zweemde. In Kasfen of Kisten &eieöa, eZatis fubferratiS, Fruiïu baccato. IM*. gagel; ***** • IH 8(T5. Gron. Pïffc. 120, 153. RoV. Lwgf • ' Mvrtus Brabant. Similis Carolhüefs baccferaRc. K Jim. 250- T. 48. ƒ. 9- Catesb Ca,-. L p.T; 6Mtttf Brtówt, y»m«« 'Carolinienfis humlm. Rc l£i. Gw. /.■?>'. 7'. 13. Seligm. Fig. fff- D. p- 32- ^ )f vdSg^'ande Soortkomt ook in Noord-Amerika r zekl»ft«», zowel als deeze, die weezeutBesfen draagt, waar van een foort van Smeer of S gekookt'wOTdt: des men het den naam geeft 5 Aki* Boompjes. Catesby beeldt 'er twee rten van af, de eene tot twaalf voeten hoogte opetende de andere maar drie voeten hoog, en be- vft omftandlg de manier van bereiding deezer vetZeT^htolina, uit de Besfen van dit Gewas. groeit ook in^rgtóen Penfylvame, alwaar Kalm waarnam zeggende dat de Sweeden het zeh e al'rsïïïK doch de Engelfchen Katrtbvfr&m ïSï?Het groeit 'erop -nigeplaauen d.evog- van grond zyn, overvloedig, en fchynt de zee •ht^ beminnen. De Besfen, die men ryp zynde de Herfst verzamelt, groeyen tropswyze aan.de vfiesS ruiken: zy zyn blaauw doch veitoonenzich 5w en zy -t mL^beftrooid. Dezelven mjon tel met kookend water geworpen zynde , fchu.mt tt 'e het vet af, t welk geftold zynde zich als "cch voordoet, vuil groenagtig van kleur maai ,or 't zuiveren helder groen wordende. Deeze Stofie s dmnder dan Smeer doch beter koop dan Wasch. e Kaarfen, daar van gemaakt, brandden langer en "en minde'rrook, ja zelvs een aangenaamen reuk a, neer men ze uitbluschte. De mceite, egtei om •èze Be fen in te zamelen had, na dat men rykelyk meer va Slagtvee bekomen kon, zodaanige Kaarfen mmder gebruik gebragt. Van het Vet wordt nog n foort van Spaanfche Zeep gemaakt en de Chi- Lvns gelrdikten het zelve gaarn tot Pleisters in S uren Eene Sweed van een'hoogen oudenlom ^rS^X^^^ J- van her Haar is van St^n dat het Noord Amerikaanse!, Smeerboompje , hier lfSd een foortgelyk Heestergewas zy als het geen ,edoeld, een 1001 b y , de Latynen\'an g£ f^l^ZUa èn Myrtus Brabantica i? ^DofoNffiüS (zegt dien Heer) geeft'er Wtóz. 1223, " UoD0T „fuppidme van, en 'er wordt eenegrooeene goede fbeeWing vw, e Vuchtfche " Sef Sr Iven1 ,S het Fo'rt» te 's Herto" 1' en op vee'e andere plaatzen, gevonden. " &t men La. van in den zomerde zogenaam" 31 Befiën of Zaadhuisjes afplukt en ze met de vin' de B rr kleeft deeze laatften , van wegens het » gJe!'en ^^eraSti?lmeer, 't welk eenigzints na dik vet, en g>aanlig 1 elkander; en wan- » nem w ?cn_fhind zich de fmeer- of waschagnge " tSbt^t,%Ti^t, koud geworden een „ ftoffe ra t zei\e, . ■ aangenaam ruikend  ï8^ gagel; " !vlSd,tWlZiime-\doch seenzi'nts geel noch *ït „ Smeerboompk, alomme in V, , of zogenaamde "ietnawa'ardy gTndwörft^ d°dl ceoltf&s^lt- ¥rkaEthi^- Myrica Foliis kuil II b %T A TegCnim-s- LlNN- '-98. Veg. cdorata, Foliis Salkis rigSk fti^"f Heer BuRtnwbynafm F" °"***' is ^ «en Jongen Meer Burmannüs tot dit Geflacht betrokken dat Afri oy aan de Gag?/ komende, afgebeeld ^wPL„ , s de iwtóJ JliT TVUt •4"f"'*a' wordende op ne n.rtmttes, welriekende Laur er geheeten ze^t Pr ,i der Wilgen h,Vr « j ' "g ea fmal> als d e «f J£«f ' ea daar een weinigie ineefneeden of getand gaven een aangenamen reuk wanneer men \ SurvJanded,:^- Ged^^ft" , ™T* veranderd in Jkthopica, welke ook tot de drie wlft-fnr ubeb0ort' en ^vendien nietpast oP «da-te mSSS&SSJSbekend doch nabvk—k é *ï«*^^ b ieeft. Men vindt\t 1 % r Van het den bynaam derden naam" ïl&ljte^ "fr^ ^ den van den Wk^'S^J^K ^ een ronde brume Sran* v, W n BoomPJe met „ den als gezegd ïl^5iï^-3SEt?fc,nL»1^ " ten uit ^Hfc. overgezonden, *walen Be,f£ » ' van den Laurierboom, tiefluitendpp-n« ™ S1 ,S dle » ' Gewas is, volgens dt SËSn^T^Za,ld- ?iC - ( van den Gouvlrneur y^RSrl^d^KZ0^ " ' gemaakt was, metde Vrutn'n A ^t a tt ^ van » z gagien*. Ï^ÏÏfi Z^rneo^' ft^j de Blaaden foiiky^S^^J8611* Plaat, die zowel behoorde IysTa-a 7^ onSetand heeft, fte die de ?&1:ff2ïï»^è^ Iaat; op order van gedaeren n™„.o neett, was ooki beende dit cSKy^ d^-ouo^^^^ ^ m« «fc Linn. J„m„. « ^natis fal ^SiS?^JBS^%^ bladen ren wollig.- de Vrugfen aan rP getand' van °"deBesfen beftaande, rSw mtt geaaird> uit ykGlfe^ eigent- ' «nen anderen SÏ^.^^^^.W Inzonderheid wordt het woorri^^- » Ie Soldyen van het Krv^wdk ^"g'f" toegewyd, om laar mede te beteel enó,^ , ? de Zeevaarenden an Perfoonen weSe -n S7kS ^ M^»d£elden Compagnie «SJSE^^tSS £°os«ndifche en tyd dat zy in dienst en geduurende -nals anderzints S S.neïÏÏ' Zyn' °/Cr fchul" igevolge Oclrooy va„ de £ Worden • i ^/n«/^dedato den St?"11/^ dilche Compagnie verleend '7 ^74, aan de Oost- 1 'derricbtingeVan Zrld n ge 0„fer If' V6^nden 'ï ■■hng by hebben, kunnen wy"nSt bef^ 1" n inhoud van dit fiuk hip,- Z i er doen dan „ De Staaten van^Sen SUst'T', weeten, Alzo ons by deBew,S\ t J' doen te oclroijeerde Oostindifche r«"dhebbers van de Ge- ' vende ten agteren tP /JrL eeniSe Jmden voorgeeben op pe foonen Si dLn^ pl'"endeeren te hebpagnie, naar S levaaren J"" de, gÊmelde Co"> jouden Arrest Z ^ndl^^™"1 Ie verdiende of nog te vpr*« ^ComPaSnie' °P 'itlandige Debiteuren om nt ^2^™ van haare ■rocedeeren, die gelden>u f tp • daar °P voorts te xecutie daar aan te d ri" " Jif Wj"n5n> °ftekunnen -rden veroirzaakt n f aTeen ^/--oude ngehoort en ongedefendeérr * 1 perfoonen Mdemneert: alzo zeer ze den l ^ W£rden mde werden, die dSelvS I r"1' gevonden n kan doen,'en ztflks"Sf^1:""'^00«ven aan kwaadwillige Menfchen °,n ge" n zodaanige afwezerSp ZZr "' om tot lasten «gdelyke VeteTfiént Pf^^bSc°eeerenaUeprhtnde °n" ement van contradiclif ^ en' eu bv man" ar ook, dat de mSSeSer6te^^èren, t zoude werden TSnZS?*9^ in^vikeieiykheden en di«PUutf T m^MiSc wfz. Arresten JoSKSi t ,d£We!ke door de betaalinge te S^aS^S^SË^^w! ^-entvdevKl^v^ .1.  ■ y gagien; de boeken van de Compagnie zouden mogen e* „ ! San hebben, te goeie te zyn, zouden zonnige „ TÏeSiteurs ondertusfehen in Indien van hunne Gag,- „ ITrn^s meerder hebben geligt, of buiten den „ . Éfi vTn de Compagnie in vrydom getreeden zyn- „ dè alle 't verdiende feenemaal ontvangen, zulks „ dat iemant ten tyde van het doen van zodaanig Ar- „ rest op en volgens de boeken hier te Lande, nu „ en dan wel merkelyke fommen zoude konnen te goe- „ de hebben, en nogthands ten zelvden tyde of al „ te vooren in Indien opgebeurt of ontvangen zouden „ tm waar door de Compagnie, wanneer zodaanige „ hier te -oede ftaande gelden zoude betaalen., by ln- „ FÖfventie of ook verfterven van die Arrestanten en „ derzelver Borgen, als doorgaans wezende luiden „ Si flegte conditie, de gearresteerde en-u.tgelcho- „ tene penningen niet en zoude kunnen weuejom be- ,, » of zo wanneer die Arrestanten of hunne „ K en besten genomen, als fuffifant mogten „ zyn ot het invorderen van die gelden ten mm- „ ftem'zoude werden ingewikkelt in onemdely.e Pre, „ cesfen; behalven dat de Compagnie mede ten hoog- „ fte daar aan zonde zyn gelegen dat haare^Die- , naars een goede femme te goede houden, waar aan r ' zv verhaafzoude mogen vinden, byaldien zyheden , ' hL In hunne funftie of administratie komen te , ' m "grypen of te buiten te gaan, of dat men op haa- , ' e adminiftratie te kort komt; desge yks, alzo veel- , ; yds derwaards zouden gaan lieden die niet een,ge ; fchulden zouden zyn bezwaart was het nog te , m-er van het interest van de Compagnie, dat die ' lieden niet en zouden mogen werden gecondem- * neert ongehoord, gelyk het ook generaalyk van " den welftant zoude zyn van de generaa e zaak, dat zulks niet en mogte gefchieden, en 't welkd oir- * zaak zoude zyn, dat de Bewindhebberen voornoemt C zouden geoirdeelt hebben ten hoogften bülyk, reS delyk en nootzaakelyk te zyndat daar inne wierde " voorzien; boven 't welke mede dikmaals zoude " voorvallen, dat eenige perfoonen ook daar op toe7 lee zouden miaken, omme onder de Compagnie te " doen Arresten op die maantgelden, dewelke, by ee" «Sm-luiden, in dienst van dezelve.Compagnie zyn" dP aan hun Vrouwen zouden mogen wezen be" fnr'oken, die-nogthands, als gedaan by perfoonen " van geringe of geene middelen, tot. onderhoud en ? Ilimentatie van die zelve Vrouwen, fomtyds ook " me? Kinderen belaadende wezende, zouden moeten " dienen waar door dezelve dan ook gebrek zouden " komen te lyden, en de Mannen teon williger zyn hun " in dienst van degemelde Compagnie tebegeeven; dat " Sen daarenboven van tyd tot tyd zoudezien gebeu- ren dat eenige.perfoonen, in Indien overleden we-en- de derzelver vriendenen bloedverwanten, als erf" genaamen ab- toesta», ofte andere by Testament en uiterfte-wille gebeneficeert, zouden komen ont" fangen van de Compagnie, 't geene de overleede- ne te goede zoude mogen hebben, en dat dan nog " langen tyd, ja over eenige jaaren daar na, andere " vrienden ofte gebeneSceerden hun zouden komen " openbaaren, fustineerende of nader, ofte by laater " disoofitffr van den overleedenen geroepen te zyn, en " de Compagnie daar over proces zouden aandoen, " fchoon dezelve Compote met het neemen van gagien. 18 77 orsen en alle- naauwe toezicht, zo veel zoude S gevigileert als zy zoude konnen, en daar ÏS zi3 in fchaadè vervallen, des ^ds ti tèn minften in veele procesfen ingewikkel.zou b werden, al mede tot grooten ondienst en naeel, niet alleen van de Compagnie, die dan ook 'el geconftringeert zoude werden het geene eens etaald was , als of het kwalyk betaald was nog ens te betaalen, maar ook van die genen, dewele in der daad en waarheid tot die penningen g* echtigt zynde, dezelve van de Compagnie zouden romen vorderen , alzo zy voortaan met mee der enige zodaanige penningen zouden kunnen demanu; f vl en al eer by den Regter daar toe geconftringeert zouden wezen, omme met zodaanige letaalingo doch eenmaal te mogen volftaan, waai foor o^n ook ontallyke procesfen zouden komen te ontftaan, die nochthands. wel zouden dienen afgefneeden en vermindert te werden, omme de onnodige kosten derzelver wederzyds te konnen fpaaren dat alle dezelve inconvenienten en zwaagSen zouden gemeent werden dat zeer gevoeg; iyk zouden konnen werden voorgekomen by dien maar zoude mogen worden vastgefteld naar het exempel dat in Holland op des Gemeene land Comptoire, als mede op de Gagien van het Zeeiaa rende volk is geftelt, dat zodaanige -Gagien en Maandgelden , zo lange de perfoonen uit zyn, niet „ zouden mogen werden P-™**^ j£ Supplianten, onaangezien zodaanige Arresten, d e Gagien en Maandgelden egter aan de pennen, d u dezelve verdiend en te goede zouden mogen neb Ten en aan dewelken die befprooken zoude» gen zyn, zouden mogen uittellen en voldoen, en l lat boYvern dien op zodaanige Arresten B«»ejg£ ceduuren tegens uitwezende perfoonen Blondeert ofte gevoert zouden mogen worden , er.' dat ^ers de Supplianten eenmaal aan de vrienden ofte erlbe ' Sn vaii eenigen overleden perfoon deszelvs te ' lied wezende Gagie hebbende betaald daar na nie, ; verder daar over en zouden mogen we^n Bemoeit , dan alleen tot overleveringe van de Acle van Borg togte daar over by hun genomen en cedeeren vap de aaietot laste van. dezelve Borgen, en zultos , mede eenmaal gedaan hebbende, dat zy daamede teenemael zouden zyn en blyven gedechaigeert, " en dat de voorfchreevene Supplianten hun aan " ons addresfeeren, reverentelyk verzoekende> da het onze goede geüefte zyn mogte de opgemei l Se Compagnie met het geene voorfchreeven 1 e octroijeeren, en zulks alle bet zelve alzo vast te fteilen, en te lasten aan een ieder die het aan gaan mag zich daar naar te reguleeren : zois, t, da , wy de zaak en 't verzoek voorfchreeven over e merkt hebbende, en de Supplianten m het geenf voorfehreven is willende believen, ««««J™ weetenfehap,. Souvereine magt, en auftouteit ge " ordonneert èn geftatueert hebben , ordonneeren * en ftatueeren mits deezen, dat de Gagien en Maand" gelden van die perfoonen, dewelke li. dienst van ',' d^ voorfchreeve^eoaroyeerde Oo, tindifche Com ' pagnie uit zyn zullen, zo lange dezelve m dienst " als vooren uit zullen zyn, niet zullen mogen werj den gearrefteert; dat de Supplianten onaangezien zo-  HH GAJAmtEK. GALACTIT. GALACTOPII. „ tójge Arresten de voorfchreevene Ganen en MaandgeRüeil egter aan de perfoonen, dezelve verdient en te goede hebben zullen én h ,, wette dte béfprooken zullen zvn ' v0 doe en „ mttellen mogen, en dat boven dien 01 zo hanr e ,. Arresten geene proceduren tegens uitlezende 3' foonde zei s tóf ^ ^ va" eMÏSoverIeeien per°T , zelvs te g°ed wezende GUgie hebbende be- moeic «an aireen tot overlevering van de A >o „ var, Borgfofte daaf over by tan EètataS .„ ,. ceJeeren van de aflie tot fate'van S ;, ' \ „ z.cn daar naar te reguleercn. Gedaan in den it Sefte der Eutichiaanfn?'trbfc*ÏW ^ ^ uic de 1 zy genaamd naarhUftf^f^^^'*0" * welke door het Volk tot M, 7 ZW W"' 1 £33SliS3S i ve eeniSn ('vrSr onder ^en, dat na de GM aptitpq • j ÖUJAAMKRU1D «. ne zegt, komt daar alleen on mr I Vb 7 * vnn Jer witte aderen is bëzelw , 'V d',d'e met rooJe °f Hfö is , is van ÉrtóaSL ff***™ d,e na:u'"'keuriger ] fen dat het eene foort val, Si< K ï'! 'Sn ^ het, dat door de onvolkomenheid r l,' ,D;:s is dci" der befchryvingen, ê?b/ekke!y!Aeid nie; van gevoelens ieböofen wl^Sf ^ verfch«dc„heid dat ^p^e»^fe ~i fte voedzel verftrekte Hn" '' h"n voornaam- won en getuigd 'er van dat 2vgn f" ^aanig Vo,k, ren waren. 2y °PIecht c» rechtvaardig niet * Geneesheeren ^ die eene mélkfoSr^fdS?* ffiede te ^tekenen de be GALACTOPHORFS n'pö,Q del v nuKJiS. Deeze naam wordt aan de GA GALACTOPOEIS. GALACTOrOS. GALACïJ dere draagcr betekent 1 ilet men dien zeldzaam, oSaÏÏ-^rdt' ^ °m dati ÖIKffil^Sa^^ - de Kraam-i rot affcheidirg vai ra\ 1 a \ ae Lever die"t ; ie Pis. Wanncm de Vm,'n'" dö Nl6,'en voor die *3 oe langs hoe meer <-PnP;?A , Ig ' d,e ,lun an de Melk. ÖS^»^^*«»S 'ereld brengen ^S^S'oS^fJ^ 2 orsten nog meer, en zo dra het ffihd &n -r de ,gen heeft komt in de eerfte het 3£ffi ': >rvlnp,i;o„ 0/ i. oidt de affcheidmg van dcMelk- 'I -ïvloediger, en gefchiedt op eene eere'eWr p, 1 -ïdendcr wvze Hnp ■ b Pb r en Ran- 1 »7^e. woe overvloediger de MeK- lw Wouwen dfe hunne Kinderen niét zS" v o^ bet welk de ongeboorene Vrugt in den R n • torn uit te ^41;^^?^'^ 'e?wonde-e^ 'Met ^ m hunne e'ï l »° V°gt uk d? Melkvat- „ ^ kleme borstjes zypèft. r;ACr0poposi.A> UL;^u, be-end  GALANT. van Melk: deeze uitdrukking is afgeleid van < !ÏÏk * Hetwelk oete^enilnMelkveranderen;en va 1 gebuikt, om de bewer- i |e afSeidnf aante duiden waar door de Cbjl. IS der A^m m^^^^. sten met de eigenfchappen van de Melk woidt at JATANGA, zie MARANTA n. i. AI ANT is een ontduitsch woord, afkomftig van het welk in zynen oirfprong vrolykheid, verlusti; betekende, gelyk men ziet in Alm* Charter Froissard; zelvs vindt men, WiVteM*" Galandé, om te kennen te geeven, opgelchikt La belle fut bien atornêe ■ Et d'mi filet d'or galandée. let is waarfchynelyk, dat het Gala der ^J« >. het Galan der Spanjaarts, van het wooidGai ai,,oo :n dat oirfpronkelyk Keltisch fchynt, mTOgan engskens Galant gemaakt is, dat een Man be e.cnd -ns toeleg f>, en die zich yvert om zeer te benamen dat iord krfeg'in de tyden. der ne meer edeler betekenis , wanneer deeze begeerte uebehaagen,zich doorkampvegten en dappere dav n kenfchetfte' Zich G*to* te gedragen, z.ch Gar it eene zaak te reci.len, wil no^gg^,* ; eenen Man die hart heelt te gedragen. . A gal ant 'an is by de Engelfchen eene dappere Man ; in teran.eryk un Galant Homme, eene Man die grootmoedigtc e gaa , die op eene edele wyze, denkt en handelt n Galant Hommï is in » Fransch geheel iets anders in un Homme Galant. Door den eerstgemelden veiwt men eenen welleevenden Heer, eenen Man die op ae Mmwkeurigfte wyze alles tragt te vermyden wat tot ■gemis of aanftoot van het gezonde vernuit kan vei rekken, die alle veinzery uit zyne woorden, alle gelaaktheid uit zyne daaden verbant, en betaamelyk -ht Haat, op 't gene met zyne jaaren rang, üuddef overeenftemt , die de plichten welke door ae Reen hem opgelegd zyn, ten opzichte van het üppei'eze^n zyn Vaderland de Maatfchappy, NabeftaaneT Huisgenooten en Vrienden zoekt te beleeven; ind'elyk die in al zyn doen en laaten de waare deugd limmer uit het oog verliest. Zeer onderfcheiden is hier van de tweede betekenaamelyk die van Homme Galant. Deeze koomtvij aby een zodaanig wezen welke men gewoon is pet* VTaitre te noemen, en waar aan men gevoegly. tei mderfcheiding den naam van Galant Heertje kan gee en. Galant te Vyn in 't algemeen, is te zoeken te be haagen door aangenaame oplettendheden, en vleyen Je gedienftigheden. Hy was zeer Galant met de Dames Stilteen zeggen ,hy betoonde iets meer dan. befcha^fd heid ; maar de Galant eener Dame te zyn, wil iets mee zeg-en, het betekent haare Minnaar te wezen, Di woord is in 't Fransch byna niet meer in gebruik> da in gemeenzaame vaarzen. Een Galanten met a lee eene Man van goede fortuinen, maar dit woord hee ook in zi£h een denkbeeld van ftoutmoedigheid, e zelvs on'befchaamdheid , in dien zin zegt u roi taine, Mats un Galant chercheur de pticelage. Wy befluiten dit Artikel met de korte leevenfche GALANT. ï«7» n Arastes , waar in men volkomen het afbeeldzel tn zodaanig Galant Heertje zal getekent vinden, d9 et alleen als een onnut maar zelvs bedervend ld 3or de Maatfchappy moet gehouden morden . Ara 's neemt een ordentelyke nagt of liever morgeniu t ,t tien uuren, want vroeger opftaan ^ongezond en ï morgenlucht is nadeelig voor zyn geftel. Hy over mkt, wakker wordende, hoe hy den dag op de ver'aakelvkfte wyze ten einde zal brengen, en ftapt, zien e uitgerekt hebbende, van het bed. Hy drinkt twee f ten hoogften drie kopjes Thee, terwyl hy dertib ladzyden j» een Roman met een ylugtigJM ^ >est. Hy heeft zyn Chitze Japon aan, ftaat eenden d aan deY glazen/en fchuift dezelven langzaam op aar na hy ze met geweld nedertrekt, om een Juf, rouw die'voorby gaat op te doen zien en^ ha i te unnen befchouwen. Dit gedaan zynde, fWeltJiy 33 airtjes op zyn dwarsfluit of fiool tot hy dooi Z Franfchen Paruikmaaker geftoord wordt die he n la grecque, a la rompaneau, a la cabriolet, a la nattirel, i ladiJe, of andere nieuw uit Parys overgevlogen node opmaakt. Hy vraagt aan Reintje zyn knegt; 10e laat het is, hy herfteltzyn Horologie, zodatee igzins met dé klok verfchilt. Hy wascht zyne handen; maar wyl de zeep een onaangenaame lucht van zich geeft, en het vel hard maakt, wryft hy ze met kruim ven wittebrood, zuivert zyne tanden met een geurig tand-opiaat, en fpoelt zyn mond met laauw water; Hy trekt zyne fchoenen aan, doch uit bekommer ng dat zyne handen naar het leer zouden ftinken, komt hy dat ongemak voor, door het gebruik van een nam- witte cab?etleere handfehoenen, die tot dat einde op zyn kaptafel afgezonderd leggen. Hy vei Uyt eenigen tyd voor het Spiegel, terwyl hy zyn aangezicht met het een of ander welriekend water beftrykt, zyn fchoon linnen aandoet, en kleederen, die rykefvk zwaar zyn van de galonnen, aantrekt. Hy piy" zvn welgemaakte beenen, verheugt over zyn blank en zuiver aangezicht, over zyn vriendelyken lach waar toe hy agt of negenmaal zyn wezen voor liet Spiegel plooit, en maakt eenige complimenten vooi zich zelven. Hy wandelt verfcheiden maaien heen en weder over zyn kamer, neuriet eenige woorden, die hv onthouden heeft uit een liedje, dat s avond* te vooren door de bekoorlyke Coarlotte opgedeund, en hem , als een blyk van haare hoogachting voor zyn perfoon, vereerd is. Hy neemt eenige fnuifjes uit zvn «eèmaüieerde Tabaksdoos, en fteekt die als m gedarten weder in zyn zak; middelerwyl fchuyertREiKTte°zvn Heers hoed af, en geeft dezelve nevens de rotting en degen over. Hierop gaat hy, met de hoed onder den linker, en de rotting onder den regter arm, na het een of ander Koffyhuis; terwyl geen één venfter zyne oogen ontgaat, daar hy denkt, aat, by moeelykheid, een vrouwenbeeld voor zou kunnen zit; ten. Ontdekt hy een witte muts, als was_dezelve flVts op een bezemftok gezet, hy buigt zich daar voor op de beleefdfte wyze, met een, laebgend wezen In 1 Koffyhuis komende, eischt hy de Franfche Courant, doch legt dezelve terftond weder neer, en fbe"lt twee partytjes op den billard. Hy drinkt een kopje Chocolaat, en gaat vervolgens aan tafei m de voornaamfte Ordinaris. Dewyl nochthands geen der geregten aan zyn kiefchetong behaagen, verhaalt hy,  i88o GALANT. om den tyd te flyten, aan zyne tafelgenooten, fn wat charmant gezelfchap hy den voorleden avond doorgebragt heeft, wat nieuwe Romans het licht zien, en hy vraagt of iemant weet, wie zulk eene galante aubade Juffrouw Belisse gebragt heeft, enz. Het middagmaal geflooten zynde, wandelt hy naar het hms van Cornutus. De knegt, die hem de deur ontiluit, geeft hem te kennen dat zyn Heer bezig ;s met affairen, maar dat Mevrouw alleen is. OnsGzlant Heertje (lapt dan in de Zydkamer, en verneemt, zeer verpligtende en vriendelyk, naar Mevrouws welftand , die hem terftond verzoekt om met haar een kopje Thee te drinken, 't gene zy buiten gezelfchap zou hebben moeten doen, zo myn Heer niet gekomen was. Hy geeft met eenige votre Servheurs te kennen , dat Mevrouws wil hem tot eene wet verftrekt, en dat hy aan haar goedvinden moet gehoorzaamen! Hy vereert Mevrouw een nieuw airtje, dat hy's avouds te vooren door Charlotta heeft hooren zingen , en voor dat hy zich ter ruste begaf nog uitgefchreeven heeft. Intusfchen komt de Dansmeester. Het Galant Heertje wordt verzogt om de jonge Juffer eens te zien dansfen, die fchoon zy in 't begin befehaamd is, om in tegenwoordigheid, gelyk ze ze°t, van zulk een Meester te dansfen, dat egter" onderftaV en eindelyk na eenige loftuitingen over haar charmante houding door hem ontvangen te hebben, de les befluit meteen Menuetje, dat myn Heer, om zyne bekwaamheid te toonen , met haar danst. De Thee wordt gereed gemaakt; hy pryst nogmaals de jonge Juffer, en geeft zyne verwondering te kennen, dat' zy dagelyks zo veel vordert, dat hy geen Juffertje gezien heeft van haare jaaren, dat haar evenaart. Öp een verontwaardigende wyze vertelt hy verder, hoe hy onlangs het ongeluk had van op zekere AsfembUe te moeten dansfen met eene Juffrouw, die hém in het begin de regterhand prefenteerde, en naauwlyks in ftaat was, om een enkelen pas te maaken, laat ftaan een Menuet te dansfen. Hy fpreekt vervolgens met Mevrouw over alle nieuwe modes, en weet alle prulien, trots de modieuste Saletjuffer, by haar eigennaam te noemen. Eindelyk wordt het Theegereedfchap weggenomen, een fpeeltafeltje in deszelvs plaats gozet, en de wind der kaartebladen doet den tyd zyiïen loop verhaasten, tot dat Cornutus van zyn Comptoir komt, en de Lyfknegt van Mevrouw hem nodigt om tot het Soupé te komen. Het Galant Heertje fchikt zich naast Mevrouw aan tafel, en roemt de heerlyke ra gouts, zich beklagende dat de Geregten flegt in de Ordinaris toebereid worden, ja dat byzonder Tets genuttigd te hebben, des middags van tafel opgedaan is. Het SoupégeSindigt zynde, neemt hy zyn affcheid als' naar huis zullende gaan, dewyl hy een nieuwen Roman gekreegen heeft, die hy nog zal doorbladen, of ten minften opfnyden; maar hy bedenkt zich onder 't ' naar huis gaan. liet aangenaam weder fpoort hem aan om eenige Muzikanten op te zoeken, ten einde aan deeze of gene Juffer een Serenade te brengen. Hy ■ fpeelt dan eenige airtjes , menuetten , en marfchen ' voor het venfter van een flaapzoekende blonde of brui- i nette, die op het geluid van de mufikaale Inftrumen- , ten te bedde uitvliegt,, om te zien wie haar zo groot t een eer aandoet. Na nog twee of drie Saletpoppen 1 mee géljtë Muzyk vereerd te hebben, begint de flaap % GALANTERIE. GALANTHÜS. zyn oogen te bekruipen , en hy begeeft zich eindelyk naar huis, maar wordt verhindert in zyn voorneemen door eenige van zyne goede, hem by geval nog ontmoetende, Vrienden, die hem overreeden om in hun gezelfchap een nagtvifite af te leggen. Ingevolge deeze fchets, is dan een Galant Heertje eene Jongeling, die aan geen geld gebrek heeft, die zich op alle mooglyke wyzen tragt te vermaaken, en zyn tyd met vrolykheid, eeten, drinken en flaapen voortftuuwt; die geen andere bevalligheid bezit, dan die hy van den Kleer- of Paruikmaaker ontleent, en wiens verftand uit een mengelmoes van beuzelingen beftaat, die alles roemt wat een ander pryst, fchoon het menigmaal tegens zyn byzondere neigingen ftrydt; die nergens toe bekwaam is dan om een gezelfchap van dertele Kleuters en wulpfche Poppen te kunnen vermaaken, en zyn hoogfte geluk daar in ftelt, dat hy by dezelve aangenaam en bemind is. GALANTERIE is een onduitsch woord, van het bovenftaande Galant afkomftig, het welk in verfchillende zinnen wordt genoomen , als voor vleijende woorden , gefchenken van kleine aartigheden , fomtyds ook eene intrigue met eene of meerder Vrouwen, en zelvs zedert kort fpottender wyze zogenaamde gun(len van Venus, betekent. Dus zyn het verfchillende dingen, Galanteries te zeggen, Galanteries te geeven, Galanteries te hebben, eene Galanterie op te doen. Nog vindt men de Galanterie afgefchets als eene kunst om der Vrouwen liefde, met haar op haar zelve te doen verleven, tot zich te trekken; en die verders niets beoogt, als om de Vrouwen onredelyk en buitenfpoorig e maaken, ten einde die des te gemakkelyker te vereiden, en in de ftrikken van eene ongeoirloofde lieflehandeling in te wikkelen GALANT HEERTJE, zie GALANT. GALANTHÜS, door den Heer Houttuyn Wit-.rtje genoemd, is de naam van een Planten-Geflacht mder de Klasfe der Zesmannige Leliën of Bolplanten geangfchikt; hebbende tot Kenmerken , een Honig.akje , dat uit drie kleine uitgerande Bloemblaadjes >eftaat, en éénen eenvoudigen en niet verdeelden tempel. Daar is maar eene Soort van dit Geflacht, welke oor deonderftaandeKruidbefchryvers wordt genaamd •ralanthus. LlIïN. Syfi. Nat. XII. Gen. 397. Veg XIII ren. 40t. Hort. Cliff. 134. Hort. Upf. 73. Roy. Lugdat. 35. L'ucoium bulbofum trifolium minus. C.Bauh Pin. 6. Leucoium bulbofum tripillon. Don. Pempt. 230. Leucolarcisfo-Lirion minimum. Lor. Ic. 123. Narcisfo Leucoim trifolium minus. Tournf. Infi. 387. Eranerelia.RE^Ei.m. Spec. 97. T. 96. Dit Gewas beftaat uit een klein en zeer bekend ruidje, dat men hier ten lande Naakte Wyfjes of fufrtjes in 't hembd, of ook Zomer-Zotjes noemt Het is 1 er genoegzaam genaturaiifeerd, verfpreidende zich yd en zyd door zyne Bohvorteltjes, die 's winters :n vorst verduuren : doch heeft zyne afkomst uit jgüge valeyen 111 Italië, Switzerland en Oostemyk et is een klein teder Piamje, met grasagxige zèeoene Bladen , die fcheedagtig het Stengeltje omtten, dateenen halven voet hoog opfchier of laar blyft naar den aart van den grond. Aan den top eft het een hangend Bloempje, dat zich melkwit rtoond, v/aar van de benaamingea ontleend zyn. Het  GALANTWORTEL. 'i bdS srootec» holte Bl»*» ommsi een ««w^^B^^ffl^U u tloopende. Daar Bh», l.i JMh» 471- J*Sf verdeeld, welke f7f ' Vzvn efwederom vermin kleinere Takjes, knoopig zyn en w««°™' -d D Blaadjes van allen met eene fyne wo lh|^ 1 d als met grootte als eene nagel, zyn Knob. fpinrag ovcrtogen, ongelee ld, nee e b beitje daar boven , .W JJ« en knikken- geteeld, de vyf Meeldraadjes draadJgug,, dMe* Inopjes'tot een Pypje ^SS^Ü^B^- Amen. Acad. VI. A1- ' T J * f , «Mnietw. Pluk. ^/i». 58-^-j2»-/• -• d!en De Blaadjes van deeze Sooit gelyken \ ecuw fteeld aan 't einde der Takjes voort; de Kelk i> ïang werpig, gefchubd, de Bloemftraal uit den witte ioo ^fpSiladige Galanterie}. Inula P^G^g #.i irtet■ elsvormig fmalle, driekantige, zee digt la menS^eg^Wafdjea; dl Steng heefteragtig. M SffuMato-linearibus, trials, "f«f™^t fruticoja. Linn. Mmf. 472- -Shw» ^cflrf' rL ?C X. Deel. GALANTWORTEL. 1881 JacobnaEtJilopicaLarids■ folio. Bb-EX®. Cent. T. 64-. Mo- kis. Hifi. IH- S-7- 18. ƒ• 31- . , . , De Steng van deeze is heefteragtig, eenen hal ven voet lang, zeer ruuw door 't afvallen der Bladen. De Takjes komen in eenen Krans voort, en geeven endSteeltjes, uit, kleiner dan de Bladen, met byna ongedeelde Bloemen, die geel gedraald zyn. De Kelk is langwerpig en beftaat uit fmalle Schubben. De Ulr.r opifche jacobcea met Lorkenbooms Bladen van Bueyn, wordt hier t' huis gebragt. _ A Gewoone Galantwortel. Inula Helcmum. Gala.nworteU met omvattende, eyronde, rimpelige, van onderen wollige Bladen en eyronde Kelkfchubben. Iny.h Foliis amplexicanllbus ovatis Rc. Linn. Syfi. Nat. AU. Gen. 956- VeP, XIIL p. 637. Mat Med S^ GoaT. Belg. 242. Aller Foliis ovatis rugofts Rc. Hort. yW*°7' Rol. Lugdbat. 166. Fl.Suec. 695- 755- Gmel. tob. IL p i7S Aller omnium maximus Helenium diclus. Iolrn*. Inli. a83. Helenium vulgaire. C. Bauh. Pin..267. Helenium. Don. Pempt. 344- Cam. Epit. 35- HelemumR Inula. Lob. Ic. 574- _ Deeze Plant, die in grootte van Gewas uitmunt, is het gewoone Helenium, anders ook Emila cn Inula genaamd, of Enula Campana, gelyk het de tranlchen Enule Campane , de Engelfchen Elecampane heeten. Mooglyk is de Duitfche naam Aiant- ofGalantwortel, daar van afkomftig. De Latynfche benaaming fchynt den oirfprong aan te duiden uit Campame, 111 t Zuidelyke van Italië. Niet te min is dit Gewas tegenwoordig door geheel Europa genaturalizeerd. In Sweg? fchynt het' inlandsch te zyn, en Gmelin (lelt de Natuurlyké Groeiplaats tusfchen de Rivieren Ims en Oiy in Sfóerie. Dit kan men niet zeggen vandemiddellte deelen vmEuropa, en, hoewel men het m Switzerland aan de Oevers van fommige Meiren vindt, wordt doch getwyffeld, of 't 'er wel oirtpronglyk zy B, ons wordt het, gelyk in Duitschland, Frankryk f^ngand, overvloedig in de Kruidtuinen en op Akkers, by Lnh. huizen en Almaar; geteeld. , Tot eens Mans langte hoog groeit dit Kruid dat Bladen byna als die van 't Wollekruid, meer dan een voet lang, een half voet breed, óvaalagtig, op de kanten gekarteld , van onderen wollig heeft. De bovenften zyn kleiner en ongefteeld de onderfte hebben Steelen. De Steng is dik en.ftevig, legt op ftaande takkig en gebladerd, op den top zeer groote ^eie Bloemen draagende, met Bladeiige Kelkichubhen die omgeboogen zyn. Of de Griekfche naam, in de Apotheeken bekend van de fchoone Helena, dan van een Eiland deezes mams afkomftig zy, kan ik niet beflisfen. Zou dezele ook vande Maan, die in 't Grieksch Seleenee heet i vergelyking met de Zon, Helios, afgeleid kunnen weiden—Men vindt het woord Helenium _gebruikt voor Zonnebloem. In 't wilde draagt het Kruid kleine Bloemen, op een laage Steng, en heeft een fchraalen Wo 1- . Liderigen «J^^n*taoLj^ ' S°mmigt'ÉT hoewel 'men , onto 't overhaaten , ; feS n°T hals der Kolf gevonden heb-  GALANTWORTEL. be, dat een met vlug zont famengegroeide olie z zyn geweest. Gemeenlyk wordt het" Afkook, éf l brutkt of 't Aftrekzei met Wyn, of ook de w J, zelv gekonfyt zynde. Het is eeli "Lrteflyk M middel dat insgelyks tegen Eorstkwaalen zon er On fteekmgdjent, neemende den Hoest we, Ook dood bet de Wormen en zet de Stonden af. Uitwendig men een Papje van den frisfchen Wortel MbrnlJLd een fchroeimiddel. Door kneuzing! * ' J met byvoeging van potasch, tó'eSS^éS, blaauwe Verw uit getrokken. 5- Ruikende Galantwortel. Inula odora. GalantworH me omvattende getande zeer ruige Bladen; d*Sl den eyrond; dc Stengblader^ lancetvormig ,-de S te rl met weinige Bloemen. Inula Foliis mpkxZau^r tam Rc After luteus Radice odora. C. Baup pfn Sï Aflens alter Sp. Apula. Col. Echr. I. p 2 r\ j" Conyza alt. Moris. III. S. ■> T. 21 ƒ. 6 j -153' . Deeze Soort gelykt veel'naar de' voorgaande doch rs maar een zeer klein Plantje,' «aauwiykf eenen vóeï grolt. ^ m Amlk by ké> aIs <^ s 6. Christ-Oog. Inula Oculus Christi. Galantwortel met omvattende, angwerpige èfFenrandigeT^Tg?BIaden de Steng haair.g met eenen Bloemtuil iJL t- r t7MAÏelfTtF<- & G^Monfp. 444. After Caule fuperne ramofo Rc. Hort ClirT TM' Ris. i. 7. r. I0. ƒ. i: * ^ clus. Pann. der Oostenrykfen afgebeeld. De groenl ais Inn ais ook in >t £^^B^ 7- 7onc% Galantwortel. Inula Britannica. Gahntwor Jlt^Jrt g'bS.S.' SJtÈS 8. Rooloops Galantwortel. Im\a 'dvOnterira r„i, , tel, met omvattende hartvoim "e tlX V? gepluimde Steng, de Ketkfchubberiborfteïïf ^ 7'? ' Ir, anapleecicaulibus , ccrdato-obUngTR^^0- \ h3. Gouan. Monfp.Dan. In 1 ln. fetm-ampl. oblongis Rc. Fl. Suec. 694,y"n t Ara- * werd deze^oTeraTg^^ eer aangenaamen reuk-^L h°ofde van den », daarvan, het Hoofd Zr 5 6 met B,0«nkransumwe Bladen Zle,ft0 c^ °f FTtd^- De eeskunde diende z7te"e f,"Sehru,kt. * de Geder den damp va^het ve,-s^ TJM,; Wanneer de m doorboorde f&%^h£^*°M> * > de Upfalfche Tuin Se d' 11°"^™ 0D£vin& 'et hoog, niet Bladen i,zjr df, StenS «n 'bladerde Steelties ^ 7 S gd IS en ééhbloemige n 't MöedS?*^I2?én ^n grootte als die -rmig,_aan del^S^ *»«*W«*i dige Bladen, draada4\le n?»Iancetvo™ige zaag- 1 gronde Bloemen K r n.,?!oem'ee Steelen en '-kmcco'atis Rr tt, amplexkaulihus cor- fwmmm Helenium raemofm Rc. v.\i, L ■ Me- ' I  GALANTWORTEL.' . Memoir. Conyza minor Indices Orientalis. Vi.VK. T. 378. ( f. l è T. \\9.f. 3- Jacobcea perfoliata Rc. Bubm. b Z 'Uc.]/e4b!stimiifche Soort gelykt naar de volgende, c maar is grooter zegt Linnjeus , en geftrekter. De Bla- f den zvn lancetvormig, fpits, aan aen voet hartvormig, t omvattende; van boven kaal, van onderen naauwlyks , ruig, met draadagtige Steeltjes en Bloemen als van de c volgende. . _ , ' 11. Koe-'lbloemiee Galantwortel. Inula pulicana. Galant- < wortel, met omvattende gegolfde Bladen, liggende Sten. < een en byna kogelronde Bloemen, die zeer kort ge- 1 ftraatd zyn. Inula Foliis amplexicaulibus undulatis Rc. j Gort. Belg. 243- Gouan. Monfp. 445- ^Sertflm™ • liis und. Rc. LïH* Fawn. toe. 693- 758. «•/o&o/b. C. Bauh. Pin. 266. Conyza minima. Dod- iW- 1 <2 Loa fe; 345- 18. Helenmm paluftre annuum Hysjopi foliis crlspis. VAÊÉÉs Mot. GmySfl minor Hfpamca. Pluk. X 314-ƒ• 5'. pakijlris fruticofus minimus.' Barr. IC De'kogelronde Bloemen en het Gewas onderfcheiden deeze, die volgens de Kelkjes hier f huis behoort, zynde voorheen tot andere Geflachten betroUen geweest. Bv DonoNéus en Lobel komt ze onder den ■naam van zeer kleine Conyza voor: 't Is met te min een Kruid, welks Steng, volgens den Heer Haller, een elle hoogte heeft. Hv noemt het Aster met omvat ende rv-e^e,?olfdeBladen,enzeer kort gedraaldeb.oemen De Groeiplaats is aan de wegen en ftraaten in de Efemaatisde deelen van Europa, zegt LmN/Bus. Hy \tStS niet te min, onder de Sweedfche Planten aan, en betrekt 'er toe dat Astettje, welk by Kadtxm Sbanre groeit. PuUcaria of Vloolmiïd kan men het niet in byzonder doopen: want fommigen geeven het'Tonderkruid, dat de Duitfchers ®u«r5 noemen , in 't algemeen dien naam! Het wordt in Lanmsdok,l'Hrhe de St. Roch geheeten. 12 Aralnfche Galantwortel. InuU Arahca. Galantwortel, met langwerpige ongedeelde Bladen, draadagtige Blóemfteelen en cylindrifche Kelken. Imila Foliis 0blontrls fesfilibus Rc. After conyzoides Indie Orientalis ramofusfCaullbusfparfis. Pluk. Alm. S7-J£ H£ In Arabie zo wel als in Oostindkjchynt dit Plantje voor te komen, dat zich dus zeerwel van het voorgaande onderfcheidt. 't Is' nogthands by Forskaohï. onder de Arabifche Planten niet opgetekend, ot net moest <*enen anderen naam hebben. _ Lano-bladice Galaniwortel. Inula Spireei/oha. Alant, met bvna ongedeelde, langwerpig eyronde , naakte netvormige getropte zaagtandige Bladen, de Bloemen aan 't einde ongedeeld. Inula Foliis fubfesfili ovatooblongis Rc. Conyza media Monfp. affinis muit'flora. J. Bauh. Hif°.IIRa%l?eAGalantwort;l. Inula fquarrofa. Galantwortel met ongefteelde ovaale effene netswys' geaderde eenigermaate gekartelde Bladen en ranpige Kelken. Inula Foliis fesfilibus ovalibus leevibus Rc. After Conyzoides odoratus luteus. Tournf. Inft. 483- After luteus latifolius glaber Rc Pluk. Alm. 37- T. 16. ƒ.1. 15 WilgÜadige Galantwortel. Inula Salmna. Galantwortel, mét lancetvormige , omgekromde, zaagtandig juuwe Bladen; hoekige Takken,- de onderfte Bloemen verhevener. Inula Foliis lanceolatis recurvis ferratofcabris, Rc. Gouan. Monfp. 445. Fi.Suec. 696. 759- GALANTWORTEL; r8S$ i> örT. Ingr. 136. Gmel. Sib. II. p.'i77- T. 77- Buohnn kttettm prlmum. Tad. Hift. ~ió. Houtt. II. p. 50. Veel overeenkomst hebben deeze drie, waar van : twee eerften in Italië huisvesten , de laatfte vry al;meen voorkomt op moerasfige plaatzen der Noor;Iyke deelen van Europa, als ook in Rusland en SibeMen vindt ze nogthands ook in de Zuidelyke ;élen , en in Switzerland groeit zy op zeer veele plaat;n. Tabernemont geeft 'er een' goede Afbeelding van, rider den naam van Geel Sterrekruid, dat ook Liesclif Breukkruidheette. Evenwel ontbreeken 'er de kantaairtjes aan, welke ook in de Afbeelding van Gmetu niet te vinden zyn, zo Haller wel aanmerkt. De loemen van deeze zyn breed geftraald en gelyken eel naar die van 't gewoone Helenium of Alantsworïlkruid. 16. Ruia-e Galantwortel. Inula hrta. Galantwortel, met ngeileelde lancetvormige omgekromde, eenigermaate aagtandige ruuwe Bladen; de Steng rondagtig en wat ïaairig; de onderfte Bloemen verhevener. Inula Foiis fesfilibus lanceolatis recurvis Rc. After luteus hirfüto lalieis folio. C Bauh. Pin. 266. After 3- Pannomcus lufti luteus, Fol. hirfuto. J. Bauii. Hift. II. p. 1047. :onfer. After Conyzoides odoratus luteus. Sec. Ver II. p. ih. Rc Pluk. 'F. 78- ƒ• 4- Cam. Epit. 9°7- Deeze heeft de Bladen wederzyds ruig door rosfe ■laairties, gelvkende voorts na de voorgaande zeer, naar de Kelk is als gebladerd, welk laatfte ook in een Veroneefche geele After fchynt plaats te hebben. De Groeiplaats is in Beyeren, Frankryk en Siberië. 3 17. Marylandfchc'Galantwortel. Ihula Marlana. Galantwortel, met ongefteelde lancetvormige, eenigermaate zaagtandige haairige Bladen; byna éénbloemige iets ivmerige°Stee!ties; met fmalle Blaadjes. Inula Foliis r„ fip'nis lanceolatis fubferratiS Rc. After lufus Marianus §c. Pi.ukn. Mant. 30. T. 340./. f. After Carolin. pilofus Rc. Mill. DIS. T. 56.' Deeze Amerikaan fche Soort is ten eenemaalen bekaaid met zagte witte Haantjes: dc Bloemen bepaalen tuilswyze de Steng, maar derzelver Steeltjes zyn bezet met cefteelde Kliertjes. 18. Duitfche Gaiantwortel. Inula Germanica. Galantwortel, met ongefteelde, lancetvormige omgekromde ruuwe'Bladen, de Bloemen eenigermaate gebondeld. Inula Foliis fesfilibus lanceolatis recurvis fcabris Rc. After Foliis lanceolatis Rc. Gmel. II. p. 181. T. 78. ƒ. I. Conyza; affinis Germanica. C. Bauii. Pin. 266- 1 o tfegenbladige Galantwortel. Inula enfifolia. Galantwortel, met ongefteelde liniaale, gefpitfte, geribde gladde verfpreide Bladen; de Steng byna éénbloemig. Inula FoUis fesfilibus linearibus acumiiwtis Rc. Afterjnontavus faxatllis luteus Rc. Bocc. Muf. I. p. $l. T.tSi After luteus Llnarice rigide glabro folio. C. Bauh. Pm. 20 Driepuntige Galantwortel. Inula crithmifolia. Galantwortel, met liniaale vleefchige driepuntige Bladen. Inula Foliis linearibus camofistricufpidatis. Gouan. Monjp. 445- After Piore terminali Rc. Linn. Hort. Clfi: 409Roy Lugdb. 168. Crithmitm maritimum Flore Afteris Atticl C.Bauh. Pin. 288. Crithmum Chryfanthemum. Dod. Pemtt 706. Littoreum Chryfanthemum. Lob. Ic. 395- Van deeze drie is de eerfte in Dultschland zeer gemeen en valt ook in Siberië: de tweede in Neier-Oostemik; de derde aan de Zeekusten van/Spetend, FrcmkCcc 2 fl**  18 ?4 GALBANUM, SWKX! m.sP™3e> zegt tonuu Deeüe heeft de geftalte van de S^aW, ten minfte wat het Loof aangaat Sommigen noemen ze, Zee-Chryfanth, vnLanguedok draagt zy den naam van Limbardas zegt Gou- groeit. £r yV°Cgt' d'U CeneS maas la,1S°e hoog 21. Pmenciaalfche Galantwortel. Imth ProvincMs. GaZaZ , m,fr zaa#andige van onderen wollige Bladen; de Wortelbladen gefteeld eyrond; de Steng opregt éenbloemig. Imla FoHis fubferratis fubtus-tontentojis Rc. Jacobcea rotmidifolia incaua. C. Bauh. Pin 131. Prodr. 69. 22 Bergminnende Galantwortel. Inula montana. Galantwortel met lancetvormige ruige effenrandige Bladen, eénbloemige Stengen en korte gefchubde Kelken. Inula tolm lanceolatis hirfutit integerrimis. Gouan. Monfp. 4 4 5- AJter Atticus luteus vittofus magno Fiore. C. Bauh Pm. 267. After angustifoüus luteus. I. Bauh. Hifl III p. 1046. Deeze zyn beiden wollig, doch de laatfte is inzonderheid als met een fneetiwwit dons bekleed, komenrïn'^f ne Aster,zeer ^by, inzonderheid door 5 rïn ri Tfke va" d" Geflacht verfchilt. Zy heeft de Kelkfchubben eyrond en aan de Steng drie of vier, JetrVJ BlHadjeS- ?e h00gte van b*den is weinig meer dan eene voet: de groeiplaats der eerfte in Prov«;«, der aatfte by Weenen, Montpellier en in Spanje. 23. Heetlamhge Galantwortel. Inula cefluans. Galantworfcf» met fpatelvorm/ge, van onderen wollige Bladen ■ Jiwta fPf'datis ftibius-tementofïs. Helenium Virga , ■ Pajtons folto. Vaill. Aflet Primulce Veris folio. Plum. i S/w. 10, Zr. 4r./. 2. ^ De eenigfte Soort van dit Geflacht uit Zuid-Amerika \ aTkoniftig heeft Bladen byna als der Primula VerU. De 1 ongolommetjes aan den rand die fyn getand zyn i en getropte byna ongefteelde Eindbloemen; 24. Zwrfwtte/. Inula bifrons. Galantwortel, met af- , loopende langwerpige Bladen, die fyn getand zyn, f en getropte byna ongeflecldeEindbloemcn. Inula. Fo- n lus decurrentibus oblongis denticulatis Rc. Conyza latifo- l ha viscofafuaveolens, Flore aureo e Gallo-ProvincL T. G v- c pid. Ax. 122 T. 23. Conyza praaita, Caule alato, oclo- i fata. Bocc. MuJ. p. iö3. T. 121. Het Tonderkruid dat den zeivden'bynaam voert, wordt „ van lomm.gen geacht even 't zelvde te zyn als dit, maar l ongeftraald. Het onze, zegt Lïnn^us , heeft eene J Steng van eenen voet hoog, die ftyf is en geruild r met eenen Herken reuk als van Reinevaren. DeBIoe- 7 men zyn geel en kort geftraald. £ 25. Stinkende Galantwortel. Inula foetida. Galantwortel t met lancetvormig effenrandige Bladen, getakte Tui! „ len zeer_ korte Bloemfteelen. Inula Foliis lanceolato li- % neanbus integerrimis Rc. Solidago Foliis lanceolatis. Linn tt Hort Cliff. 410. Conpa MeUtcRfis retufis Foliis. Bocc.' ] ' m MelitenfeRc. Mo- | Het fosfcad Kruiskruid komt deeze naby, die de ge- S', ftalte van het Aschkruid heeft, zegt Umsus Tv iJ groeit op 't Eiland jfcfetó, en beeft groene Bladen tl met geele Bloemen. fa rM GALAX, zie SPRINGZAAD. J GALBANUM is de naam van een hars- engomagtig £ Sap, overbekend by de Ouden, en welke uitren! tot Plant druipt onder fct g6llac!lt' der g GALBANUM. ^t"M^Sebl'and "°rden- • El1 de «S e e^e " ™ . r ' neemt tot U kriekende Specerven „ Myrtbenfap en Onid.e, en Galban, deeze weftTe-' " ÏSntt^T, T fVeren Wie-oï?d^lkb? " Zf ndcr.zy- En gy zult een reukwerk, eener falven „ daar uit maaken, na 't werk des ApoSSkïi i " ïï&Eï* heiHg'' EX0D- XXX.T34 en f • Het Galbanum is eene vette zelvftandigheid even ik wasch kneedbaar, half doorfchynendef bl nkende 3om°endL°"H;r-te ^^ '"^ ê aatue itortt aan t vuur, ontbindt zich evenals Gnm n water, wyn en azy„ en niet of zeer bTzwaarlvk in dien; desze vs kleur is wirv^ ff\ j, >.K ln «dc^wanneer ^^^5^*%^! e:e»TerSeu^:eren, fcherpen iaak' ^ Men vindt-twee foorten van Galbanum by de Dro.sten en m de Apotheekers winkels; de eene is in on-els, cn de andere in brooden of klompen? amreefSr;^ •^ffllTV Vett's' taamelvk kleevenuit wi,ag ige blinkende korrels beftaande vin e« m bit eren frrfaak en zeer fterken reuk De GaZ' m m klompen moet zo zuiver zyn als mooirlvk Hrl 1 van eenen fterken reuk. Die welit h, ^ Y ' r°s et vreemde doffen is vermengdT aSÜ™ 'andere deelen van d^ïS5^j£?^S&^ de (imt»,™-a v^iciiiiien, als door verzuim n dryft. Somtyds wordt het vervalscht'me Hirsen jn-Ammoniak; dat vry bezwaarlyk valt te ontdek" | ro&T óm de.ftruauur van deszelv vrugwonder S 'lacht van de Oreofelinums heeft te buis TZaztt hier de naamen door verfchillende Schrvve, aan ™' f'^fcens, Aufi folio. Tournf. ƒ„« ,I0 FI. t PW t J'?£ Ar 52' Bo***-I»d.alt. 6ï. Till. t- i'i/. öi. Anifum A/fcanum frutrfrene r„if cj> ['ore ccendeo tinSis. Pluk. pS ^f{f Ïjr ■cojwn Africamm Galbaniferum Hifi. 'öxoltlH ^ U teo, Capitts Bonafpci. Breyn. Prod II -„ //, ^^riaca M, ^rfS^St ft« - -t00S srcen'" derzelver Wortel is ftreep.g bleek in eenige takken of ve e°e, i !. De Stammen *!,e eenen duim dik zyn groeit e hoogte van drie Ellen; zy zyn met een wilf" I ?r6 vervuld, Bs Bladen gei^iï g g ^ A-  GALBLAAS. A^h rvu breeder'; vaster en fpitzer ingefncc- f Anys, d,0Jn^zfte^oSe kleur, en eenen fcherpe» , r611 \ en reuk De Bodemen komen op de toppen der v ™ en i, t ronde als eenen zonnefcherm uitgebreid; i zengedaante en 6^1^"-^^ ce ie ros bruin- v SSe Su met een kleeVerig, melkag- g H.heldlr vog vervuld, hetwelk toteenen traan of e tig helder voöt vc opzichten met het Gak oveSmk'om he vtoeit door infnydingen fom- c ^yien v^°üit'de knoppen der drie,tf vberjaange c Jakken: maar men is gewoon den Stam die of viet ii vir breed boven den wortel in te fnyden, en het i S fzyï't er drupswyze uit; eenige «uren daar na ; rPiS?w wordt hard, en men zamelt het in. < V Hef Sta^vt fcheide deelen van 4™*, zomen c Het gioeit in voi Noordelykfte, als ook ; is £S Saatarie van di* welke bnr t» ■ ftoppmgen, zo, m a^ ^ f VSDVbe™ok ng daar mede is tegen Opftygingen £\in?n en VaHende Ziekte, nuttig bevonden. Zy Stuipen en vam-u menigte van fa- Woordenboek hennen gcgccvtu, TftPltóteÏÏrr den voorften en den onder- E uitgerekt. Het wordt hoe langer hoe naauwer lan den bodem af tot den hals, die het naauwfte ged'elte ^s van de Galblaas. Deeze hals, tot zich zeivefomgelromd, vertoont vry wel den kop geenen vo-el Hv eindigt in eene Buis van een of twee d uiSe engte, welke digt by het regter gedeelte derLevSuïs nadert, en die, na een wyl tyds hy deeze haa- GALBLAAS. i»8j in weg, in eene richting, evenwydig aan dezelve, ;rvordetd te hebben, zich 'er eindelyk in opent, teryl zy eenen zeer feberpen hoek vormt. Deeze Buis, e men het Galblaas-kanaal (Dutïus cyfticirs) noemt, gewoonlyk de kleinfte van beide. Eenige hebben :zegt dat deeze Buis aan deszelvs uiteinde een Klapies°had, doch men wordt flegts een fpoorsgewys uitwekend lighaam gevaar, overeenkomftig met dat, het :en gezien wordt op die plaats, alwaar de Slagaders i Aders zich in tweeën fplitfen. De Galblaas ontbreekt nooit in Menfchen. Byalien men fomtyds gemeend heeft het tegengeftelde ntwaard te hebben, komt dit hier vandaan datzyte lein was, en dat zy in de zelvftandigheid der Lever erborgen was, of wel, dat zy door eene of andere Lekte verteerd is geworden. Deeze Blaas raakt van nderen tegen den Kronkeldarm, tegen het eerfte geeelte van den twaalfvingerigen Darm, en fomtyds teen den Poortier. Zy heeft eene fchuinfchc ligging. )e Bodem is 'er het onderfte, en de Hals het verheenfte gedeelte van,- doch hy buigt zich welhaast op ich zelven om, en na dat hy van den linker, naaien regter kant, en van vooren naar agteren opwaards eklommen is, daalt hy van boven naar onderen, en :an den regter naar den linker kant. Deeze plaatzing 'erfchilt volgens de onderfcheiden ftanden, die men anneemt. Als men agterover ligt, is de bodem der Galblaas verhevener dan de Hals. Hy komt veel laa;er dan de Hals, wanneer men op de regter zyde geêgen is; by wordteen weinig fchuinsch bovenwaarts gericht gevonden, als men zich op de linkerzyde nc- ierligt. . . .. _ . De Buis, gevormd door de vereeniging van die bui» ?en, welke uit de Lever en de Galblaas voortkomen, vordt de gemeene Buis of de gemeene Galleider genoemd. Deszelvs langte is van"vier vingerbreedten. Zy daalt nederwaarts voorde Buikpoortader, en aan den regter kant van de Leverflagader, en begeeft zich agter dat gedeelte der Alvleesklier, het welk aan het begin van den twaalfvingerigen Darm. vast is. Als zy,onder het voorfte gedeelte van deezen Darm gekomen is, fiuipt zy fchuinsch tusfchen deszelvs rokken, vervoegt zich by het uiteinde der Aljfleesbuis, en doorboort eindelyk dien rok, dien men den Donsrok noemt, op den afftand van vier of vyf vingerbreedten onder den Poortier. . Falloptus zegt twee of drie keeren gezien te heb* ben dat de gemeene Galleider zich, in de nabyheid van den twaalfvingerigen Darm, verdeelde in twee takken, die beide, de een na den anderen, zich in deezen Darm kwamen openen. Hy verzekert teffens nooit gezien te hebben dat een gedeelte van deeze Buis zich naar de Maag begaf Het is gemakkelyk te onderkennen, dat deeze aanteekening ziet op eene waarneeming van Vesalius,. die verhaalt, dat hy in eenen Matroos, de gemeene- Galleider in tweeën veraeeld avonden had , van welke de kleinfte de Maag ging bereiken Dit onderwerp deedt verfcheiden andere bvzonderheden voor. Hy fcheen van een zeer droog en heet geftel geweest te zyn , en had nooit neiging gehad om te braaken, zelvs niet in de zwaarfte ftor- ^Het gen men hier uit zou kunnen befluten, wordt tegengefprooken door een foortgelyk geval, het welk C c c 3  1886 GALBLAAS. SenRE VCrhMlt- ~Dfe Ontleedkundige heeft, z ch - hï f e£ne ^aI,ei%' <% »y den Poorti! te do' !VaiU C!1 ^aalfviDgcrigcn Darm plan * hv dK e7 n''-^ aan dat d4«foon,in welke ' Jl> deeze. gefteldheid ontmoet heeft, zeer ónderhevi ~ 'e^ï^^0? a3H>a^ing, endaTd! verzeld mer f " M°,v5"J'' °f heviSe Galbraaking verzeJd met afgang, overiceden is. Gon ik Hfc& Ult de **fW^r/ van D^^J, ïene ge «piedtaia van een Kind, oud dertien jaaren, fc wel Je dm gemeene Galleider zich twee vingerbreedtenon cm deszelvs gemeenfchap metde Galblaasbuis ver deelde m twee takken, van welke de kleinfte op ck gewoone plaats, zich in den twaalfvingerigen Darm ging p'anten, en de grootfte zich naar Lt Efdvan de Alvleesklier begaf. Naauwlyks had deeze laatfte dengte van eenen duim in de dikte van dit kSgtig ghaam afgelegd, of hy verdeelde zich in verfSden SrtrV, indlcr^gen dat' *«w*eïïwïï d iiKte ie Gal op verfcheiden plaatzen de Alvteeskher, „!e van te vooren doorgefneeden was , uS- $ÏÏ%ï!f& ttr?™» weggevonden,Sg wl vhU i. on nU de, AlVeesküer gevoerd, indeniwaalf^gefigen Darm kon uitgeftort worden, edoch men zou met durven verzekeren dat er geen geweest i Gatiir meende if*« tc hebben da?de gemeene Caliuuei aan deszelvs laatfte uiteinden, voorzien T^STPÏÏ^™ v-e,:cls, en da d e? om 'e 1. „ -ÖUItfp'er vo™den, die gefchikt was Mte!?8 VOn tefll!i£e»> en te beletten dat - -Ui Handigheden, m den twaalfvingerigen Darm feflooten, m deszelvs holligheid drongen. ÜLz ^ SASn0'nt r £ Va, gCeft' befaa« h''er , dat? den ■! J drukt, de Gal gemakkelyk in ^ e anTT''Sen.Dann ove*«' *«* datdegevm 'er7 > -Z1C ! t0efluit' 20 haast de drukking lïïtfr1' Hy dat hetzelvdeplaats neet-t, als men n de gemeene Galleider wind blaast D.t verfchynzel kan altewei door de veerkra-tder elea .oevlugt te neemen tot eene fluitfpier die nooit «» wezen geweest is. Daarenboven, gefteld da^de ! vfS^llf! dG n'nnen ontmoeten• aldeszelvs hals aa» aantal openingen, die ongetwyfrSd In^?1 gr°Gt zyn, voor de uiteinden van deïS n !? ErW.e.est Dit vlies is uitermaate gerimneld1„*j geheeie lengte der gX "P,na .en'voof' ^ de oppervlakkige rimpels van maSder treftl ei f ' °°r den omtrent den hals der^.f,efchelden wor- de geheele lengte van deszelvs Z getal, ^el^zlel^^Sl^^m de Galblaas, en verdeden zirh f delvkeScbelten 1 Éafcfpreidingen, die do ', her i groot aan" eide deszelvs^Rekken affcheW fr F***1 dat *rf27 komen rnet%n^'ü^^^ igadcr voort. De Ad»rs r>oi- / • 5 e Leverden de Slagaders, en 'beievSli'h ^ ' ' et éénen ftam in den'boezeïf dïl^^ hebben gemeend dat, nadien de r-wr/ j ''' n van de Poortader zyn de Gal *Sï t^" ^ Galblaas moest klenzen ™ i , de IUleren v;:n Lever plaats heeft Fr? i • met dezelve in t -wezen Üz^KlSrt; enÏÏ SSïSr d?" latsvan het Bloed, dat voor de ,r?/ J-S'aders> 1,1 1 vereischt word , naï da r^f "i? de '' nen klaarblvkelyk hi^StaS? ,? b,'engen' >ed, hetwelkdèGÜ w0 I g deeIte van fké van de Leve We-t^l onf heeft Ze°«wen, fchen beide deszelvs Rótó^' en We.^'aten,die le keer ontwaard in elneu of • 7 7" V00r de ge-  GALBLAAS. «ezelfchap van Geneesheeren te A.nfteldam, vervol- n eens door Glissoü en door Peraclt. Galenus is S mooglyk de eerfte, die gezegt heeft dat zy in Men- c fchen gelykerwys gevonden wierden, waar in hy van I TuLiirs Jasolinus, leerling en opvolger van Philip- c pus Ingrasias, naargevolgd is, in eene Verhandeling e de Pons Choledocis R Vefiada fellea, in het jaar 1577, r te Napels gedrukt, alwaar hy de Ontleedkunde open- t lyk onderwees. Spigelius , Higmorus , en veele an- 1 dere, zo wel oude als nieuwe, hebben deeze vaten ( erkend , en hebben 'er van gefprooken als eene zeke- ( re zaak, en die gemakkelyk kan aangetoond worden, i Bia-nchi, Hoogleeraar in de Geneeskunde te Turln, heeft gezegt, dat, behalven deeze, 'er nog andere wa- t ren, die men Galblaas-Levervatsn kon noemen, door 1 middel van welke de Gal, in de Galblaas ter bewaaring I èegeeven', tot de Lever overgebragt wierdt. Lenige : hebben nogthands gedagt dat de vaten, van welke ge- 1 fprooken wordt, flegts Aders waren. Pechunfchynt de eerfte te zyn , die hier over heeft begonnen te twvffe'en. Ruisch is van het zelvde gevoelen geweest. Couperus heeft gezegt dat hy niets gezien had, in Menfchen , het geen naar Lever-Galblaasvaten geleek. Duvernoy, Morgagni, Heister, Cheseldën, Lieutaud, en verfcheiden andere hebben veele zwaarigheden gemaakt om ze te erkennen. —-— Offchoon de Heer Haller, ten dien einde inde Lever van Menfchen naarvorfchingen gedaan had, heelt hy egter nooit gezien dat 'er een andere weg was, langs welken de Gal naar de Gedblaaskon doordringen, dan door de Galblaasbuis. De lucht, die hy in de gemeene Galleider gebragt had, na dat hy de Galblaasiuiis had toegebonden, heeft niet in deGalblaaskunnen komen. Terwyl hy deeze Galblaas zeer langzaam en met zeer veel oplettenheid van onderen van de holle vlakte der Lever affcheidde, heeft hy een groot aantal Slagaders en Aders ontmoet, die van de eene tot de andere overgingen. Alles was zo geel, dat deeze Bloedvaten voor Galvaten hadden kunnen aangezien worden, zo hy zich zelven had laaten misleiden; doch daar van was 'er geen één, dat zich in de Galblaas opende. De Heer Sabatier heeft dikwerf de Lever door de Leverbuis, en door de Poortader, met onderfcheiden vogten opgefpooten , zonder dat ooit het minfte gedeelte 'er van in de Galblaas doorgedrongen is; en het zelvde vogt, inde Galblaas gebragt, heeft dezelve uitermaate uitgezet, zonder dat 'er ooit iets door de Leverbuis of door eenig ander vat der Lever van te rugge gekomen is. De Gal, doordeKUeren van dat ingewandgeklenst, loopt door de Galvaten, die dezelve in de Leverbuis overbrengen. Van daar gaat een gedeelte van dit vogt benedenwaarts door de Galblaasbuis tot in de Galblaas, alwaar het zvn verblyf houdt, en dik wordt; en het ander gedeelte begeeft zich min of meer langzaam naar den twaalfvingeren Darm door de gemeene Galbuis of Galleider. De doortogt van de Galblaasbuis is van verfcheiden Schryvers in twyftel getrokken ; doch men kan 'er zich gemakkelyk van overtuigen, als men acht geeft dat de Lever-galblaas-vaten in Menfchen pist beftaan, en dat 'er verfcheiden Dieren zyn, welker Galblaas geene andere vasthegtingcn heeft met de Lever dan door de Galblaasbuis, en dat zy alleen langs dien wegkan gevuld worden. Dit neemt GALBLAAS 18S7 en waar in eene KikvorSch, in eene Adder, in een ilamanderen in meerandere; en men heeft het zelvs pk verfcheiden keeren in Menfchen waargenomen. .uisch zegt, dat hy deeze gefteldheid in verfcheiden nderwerpen heeft aangetroffen, en dat hy langen tyd. 211e Galblaas van dit foort in zyn Kabinet bewaard eeft. Hy voegt 'er by, dat hy door een groot aantal roeven, doorhem, en door Bohn genomen, verzeerd geworden is, dat het grootfte gedeelte van de lal, welke in de Galblaas bevat wordt, 'er door de lalblaasbuis ingaat, en dat 'er des wegens geen twyf2I meer overblyven kan. Het is waarfehynlyk dat de Gal in de Galblaas gaat, srwyl de Maag.en de Darmen ledig zyn, want men indt deeze Galblaas voller en meer uitgezet in Menchen en Dieren, welke lang zondervoedzelsgeweest yn, dan by hun, die kort te vooren gegeeten heb4rt. Ongetwyffeld dat de drukking, die zy van de Vlaag en van de Darmen ondergaat, haar als dan nood:aakt om de Gal, welke zy bevat, door de Galblaasmis en door de gemeene Galleider in den twaalfvin;erigen Darm te laaten loopen. Als deeze Gal daar >ekomen is, vermengt zy zich met die gene, welke /an de Lever afkomt, en met het vogt dat de Alvleesklier verfchaft. Men geeft haar den naam van zwarte dal, om dezelve te onderfcheiden van dic Gal, weite onmiddelyk van de Lever afkomt, en die men Levergal noemt. Deeze twee foorten van Gal verfchillen flegts van elkander hier in, dat de eerfte dikker, lonkerer van, kleur jen veel bittereris dan de andere, het geen veroirzaakt wordt door deszelvs verblyf in de Galblaas, en door het verlies van deszelvs vloeibaarfte gedeelte. Zy zyn klaarblykelyk zeepagrg. Haar dienst is niet alleen om degomagtige enhartstagtige gedeelten der voedzels te ontbinden, en om de vettige deelen derzelver met de wateragtige mengbaar te maaken, maar ook om de Darmen te prikkelen, en dezelve te noodzaaken om zich famentetrekken, het geen noodzaaklyk is voor den voortgang der Chyl in de Melkvaten, en om de voedende zelvftandigheden volgens de lengte der Darmbuis, onderwaardsch voorttedryven, en die ftoffen, die in uitwerpels verandert zyn, te doen ontlasten. Daar worden dikwils in de Galblaas meer of min groote en meer of min talryke fteenfge aangroeijirgen gevonden, die door de verdikking en de verdrooging van de Gal gebooren worden, het geen uit derzelver aart bewezen wordt, want zy behouden de kleur, en den fmaak van Gal, zy zwellen op als men ze aan het vuur blootfteld, en branden als Zegellak. Als men dezelve in ftukken flaat, vindt men datzyfamengevoegd zyn van middenpuntige laagen , gelyk dc meeste Pisfteenen, zy zyn ligter dan het water, en dryven gevolglyk boven , als men ze 'er inwerpt. Nogthands hebben 'er fomtyds in de Galblaas fteenige aangroeijipgen plaats, aan welke men geene van die hoedaanigheden ontwaart. Deeze zyn zwaar, vast, zwart, en niet ontvlambaar. Wanneer men ze verbrand, geeven zy eenen reuk van zich gelyk aandien van hoorn en van haair, en zy verteeren langzaam gelyk kooien. Niet zeldzaam ziet men dat 'er Galfteenen door de Galblaasbuis , en door de gemeene Galleider, gaan in den twaalfvingerigen Darm, en vervolgens in de andere Darmen, djor welke zy met  1888 GALB-GEZ. GALEANTR. GALENE. GAL. de andere uitwerpsels ontlast worden. De Gal, in de Galblaas bevat, blaast dezelve fomtyds op, dervvyze dat zy van buiten een Gezwel maakt, het welk, als men niet oplettende was, vooreen Etterbuil zou kunnen aangezien worden, zie 'er de befchryving van in J et volgende Artykel. GALBLAAS-GEZWEL in het Latyn Tumor veftcuUt fellea, is eene uitzetting der Galblaas door ingeiQootene Gal, ingevolge eene verftopping van derzelver Loosbuis, of van de gemceme Galbuis, door eenigerleie fteenagtige zelvftandigheid. Dit Gezwel vertoont zich altcos onder den rand der regter omvaare Ribben ; geeft een diep gevoel van vogtgolving; en is fomwylen verzeld van Geelzugt. Zeldzaam wordt het zelve geneezen door weekmaakende Pappen , en het inwendig gebruik van oplosfende Geneesmiddelen. In de meeste gevallen is het openen des Gezwels noodzaaklyk, en zyn alle andere hulpmiddelen onvermogende. Dat hier toe de aanhegting der Galblaas aan het Buikvlies vereischt wordt, cn deeze, door de voorafgegaane verfchvnzelen eener Qntfteeking kenbaar zy, is iets 't welk men wel moet aanmerken. GALEANTROPIA, */uXitt>$-puzrlx, is een Grieksch Woord, famengefteld van Felis, va en van «,$p>w.h Homo, Mm$tj)/ dienende om eene foort van melancplifcbe razernye mede uit te drukken, waar in de Menfchen die 'er van zyn aangedaan gelooven in Katten lierfchaapen te zyn ; eveneens als die in de Lycontrnphia en in de Cynaittrophia zich verbeelden in Wolken en Honden veranderd te zyn; wonderlyk is het dat de genen die met deeze zeldzaÉme kwaal zvn aangedaan, het geluid en de verrichtingen van die Dieen , waar in zy waanen herfchaapen"tc zyn, zeer natuurlyk nabootzen. Sennertls en Bellini handelen over de Galeantropia; de eerfle brengt zelvs eene waarneeming te berde , betreffende dit zonderlinge vcrfchynzel van zielenziekte. GALEGA, zie VLAKKENKRïJiD. GALENE is de Geflachtnaam door verfcheidene : Schryvers aan den Lood-Enz gegeeven, en wel in zon- i derheid aan dien, welke uit "groote dobbelfteenige vierkanten is famengefte'd, Galena tesfulata. De oirfprong van het woord Galene is met gèenc voldoet,er.- i t e zekerheid bekend; de Duitfchers drukken het zelv- \ de uit door OVctnls / Slc»g(cn|j en S23urfct=C?r(3 / waar 1 van het eerfteSchittering betekent. Galena fttklis is de n "eleerd Man die veele middelen bezat, en,niets c paaide om aan zynen zoon eene goede opvoeding te f loen erlangen. . ^ De jonge Galenus na alvoorens alles geleerd te lebben, 't geen men toen ten tyde gewoon was in de c khoolen te onderwyzen, vestigde alle zyne gedagten ; m de Geneeskunde, door eenen droom, volgens zyn 1 •igen getuigenis, tot dien tak van geleerdheid bepaald ( 'ynde. Hy was toen zeventien jaaren oud: twee jaa- ( ■en laater ftudeerde hy geduurende eenigen tyd onder , tenen Leerling van Atiieneus, en vervolgens onder , ierfcheidene Meesters van uitmuntende verdienften, , .o als blykt door het geen hy 'er op verfcheidene ; Dlaatzen in zyne werken van zegt: hy was nogthands ] Linig verkleefd aan de eerstgenoemde deezer Leer- , laren om reden dat deeze tot eenen roem ftelde geene Logica te verftaan , van begrip zynde , dat die voor -enen Medicus onnut was. Ongemeen tmaakte hem de aanhang der Peripatetici, fchoon hy op fommige nlaatzen Aristoteles mishandelt; willende doen gelooven ; dat 't beste het welk door dien Wysgeer over de Natuurkunde is te boek gefteld, uit de werken van Hippocrates is getrokken. _ Na zyne Studiën voltrokken te hebben ging Galenus aan het reizen; hy hield een lang verblyf te Alexandrien, alwaar toen ten tyde alle de Weeten fchapnen bloeiden. De ouderdom van agt- en- twintig jaaren bereikt hebbende, keerde hy te rug naar Pergamo • en zyne gezondheid welke tot dien tyd toe wankelende was geweest wierd beter, zo als hy zelven ketiiigt, ja bereikte den grootften trap van volkomenheid, 't welk tot in den grysten ouderdom aanMeld dewyl hy ongemeen oud is geworden. Hywas twee-'en- dertig jaaren toen hy te Rome kwam, alwaar hy on eene verregaande wyze door de Medici gedwarsboomd wierd, om vrvelyk zyn beroep te oeffenen : ook saven zy voor, ervaaren te zyn in 't geen zy nimmer verftaan hadden en 't geen zy niet wilden leeien. Met dit al ""lukte het aan Galenus om door middel van zvne anatomifche oefteningen , door den voorfpoed v-n zyne praktyk, en inzonderheid door zyne voorzesgingen, de gunst der Romeinfche Grooten te winnen0 De Pretor Sergius Paulus was eene van. zyne we'rigfte aanhangers, zo wel als Barbarus, oom van Keizei- Lucius Verus, en SeVerus: het geen zo veel te meer toebragt om het geroep en de klagten van de andere Geneeskundigen tegens hem te vermeerderen, tot zulk eenen hoogen trap, dat hy genoodzaakt wierd de Stad te verlaaten, en de wyk naar zyn Vaderland te neemen, van waar de Keizers Marcus Aurelius en Lucius Verus hem wel ras te Rome lieten te rug komen • en zedert dien tyd heeft hy waarfehynlyk zyn verblyf te Rome gehouden. Geduurende zyn gantfche leeven was hy vlytig arbeidzaam in het beoeffenen der fraaiie letteren, der Wysbegeerte en der Geneeskunde- en daar hy verftand en oirdeel by zynen on vermoeiden yver om te blokken voegde, kon het hem nier misfen om een groot Man te worden. Hy verkreeg den recatmaatigen ïoein van eenen grooten WysX. Deel, GALENISMUS. 1S89 ;er, en van eenendoorkundigen Geneesmeester; hy as vriendelyk in het aankomen, en bezat eene lieftalii welfpreekendheid zonder de minfte gemaaktheid; m dewyl zyne fchryfftyl op de wyze der Oosterlinm ongemeen winderig en hoogdravend is, is zulks rzaak, dat men fomtyds moeite heeft om hem te volte-, of dat men hem op verfcheidene plaatzcn duifter 'ndt. Het groot aantal Boeken die wy van deezen beroem;n Schryver hebben, benevens die welke verlooren 'm gegaan, verftrekt tot een bewys dat het hem weiig moeite koste om de pen te voeren. Suidas zegt, tt Galenus niet alleen werken had famengefteld over z Geneeskunde en Wysbegeerte, maar behalven dat ok over de Geometrie en Spraakkunst. Men telde leer als vyfhonderd boeken van zyn maakzel alleen ver dc Geneeskunde, en omtrent half zo veei over Klere Weetenfchappen. Hy heeft zelven twee boeen vervaardigd, bevattende enkel eene optelling van e verfchillende onderwerpen waar over hy gewerkt ^,'len kan zeggen dat Galenus de grootfte Geneesundige zyner eeuwe is geweest, zo wel wat het betegelend als beoeffenend gedeelte van die Weetenchap betreft. Het is onlochenbaar dat hy buitengemeen fchoone dingen over de Geneeskunde in 't byonder heeft gefchreeven. Hy was de groote herftel»r van de Hippocratifche Geneeswyze tegens die der Wthodici, die zich tot zynen tyd toe altyd met tuiser hadden ftaande gehouden; alle de andere aanhanren van Geneeskunde waren zelvs in den leeftyd van ïalenus in wezen. Daar waren Dogmatici, Empirici, Vpiffnthétici, Eclectici, Pneumatki enz. maar de Methodisten waren het meeste gezien; de Dogmatici waren omleiding grootelyks verdeeld ; fommigen hielden het net Hippocrates, anderen met Aristoteles, en nog mderen met Asclepiades. Galenus verklaarde zich voor geenen van die aanhangen, en deed ze alle verdwynen. Zyn voornaamfte doelwit was egter om de leerwyze van Hippocrarss in derzelver plaats in te voeren; niemant had hem zo wel bevat en beftudeerd als hy. Het was op de denkbeelden van den vader der Geneeskunde dat hy de zynen had gevormd, inzonderheid ten aanzien van het gene de natuur,'de crifisfen, de kragt van aantrekking enz. betreft. „ Maar, (zegt de Heer Ques- nay in zyne beoirdceling over den aanhang der " Galenisten) Galenus verliet de weg welke gebaant " was, om totnieuwe kundigheden in dedierlyke huis" houding te geraaken. In plaats van op onderzoe" kingen en waarneemingen aan te dringen, en over" eentekomen met die welke hy zich als een ontwerp " ter navolging voor ftelde , onderwierp hy de nog " eerst ontluikende weetenfehap der Geneeskonst, " aan eenige algemeene denkbeelden die er de voort- . " gangen van belemmerden ; hy bood die de Genees" heeren onder zulk eene eenvoudige, eenpaarigeen " gemakkelyke gedaante aan, dat zy algemeenlyK ge" duurende eene lange aaneen fchakehng van eeuwen, " zvn aangenoomen. Niet alleen fchreef Galenus " even als Hippocrates de ziektens aan de ongere" «eldheid van de vier hoofd hoedaanigheden , de " warmte, de koude, de droogte, en het vogtige " naamelyk, toe; maar tegens het gevoelen van HipD d d » p>  GALENISMUS. GALENISMUS. „ tocrates en der Geneesheeren van de oudheid, „ fchreef hy ook aan die vier hoedaanigheden deoir„ zaaken der ziektens, en de heilzaame kragten der Geneesmiddelen toe ". Dit leerftelzel bepaalde ten eenemaalen de onderzoekingen der Geneesheeren, om dat aan denkbeelden gevestigd, waar door zy dagten alle de verfchynzelen te kunnen oplosfen en verklaaren, zy overtuigd waren dat zich de gantfche weetenfchap der Geneeskunde tot dusdaanige grondbeginzelen bepaalde : intusfchen bood hun de waarneemingen en de ervaarenis verfcheidene gevolgen aan, welke rechtfti eeks met deeze grondbeginzelen ftreeden,- om die over een te brengen, of de zwarigheden uit den weg te ruimen , namen zy hunnen toevlugt tot onderfcheidingen, tot verklaaringen , en tot fneedige vonden, welke zonder het minfte nut eene menigte tyd verflonden, en het getal der boeken grootclyks vermeerderden. Beperkt binnen de paaien van hun leerftelzel, bragten zy 'er alle de kundigheden na toe welke zy in de beoefiening der Geneeskunde konden verkrygen; de lïchtftraalen die zy 'er over verfprcidden, wierden beneveld, door de duisterheden welke noodwend g uit cen leerftelzel moeten voortvloeijen waar van de beginzelen valsch zyn, of onvolkomen , of wel te wyd uitgeftrekt. Van dien aart cn zodaanig moeten volftrektelyk die geren zyn, waar op Galenus zyn leerftelzel heeft gegrond, in eenen tyd dat de weetenfchap van dc Geneeskunde nog zeer onvolkomen was. * Öm eene weetenfchap die aan de ervaarenis is onderworpen, tot een rechtmaatig en met de waarheid inftemmend leerftelzel te brengen, moet men alvoorens met alle de kundigheden bekend ftaan, welke in ftaat zyn om ons naar het warre beginzel van die weetenfchap te geleiden, want het zyn die kundigheden zelve, welke alle te zamen genoomen ons die moeten aantooncn. Voor dat men zo verre gekomen is, moet men te vrede zyn met zyn best te doen, om die kundigheden te vermeerderen, en om uit de eene en d' andere de gedeeltcns van kennis te trekken die men 'er met zekerheid van kan afleiden; wil men anders handelen, zo flaat men den verkeerden wég in, verdwaalt, en zet de voortgangen der weetenfehappen ongemeen te rug. Dit is bet gene waar mede men Galenus befchuldigd, die met dat al eene zeer geleerde en oirdee'kundige Geneesheer is geweest, daar by buitengemeen doordringende in de praktyk, zeer naauwkeprig en doorziende in het waarneemen. Ten aanzien van het werktuiglyke, heeft hy zich aan het leerftelzel van Hippocrates gehouden; want in de gezondheid en in ziektens bepaalde hy zich volkomen tot de gevoelige en werkende Zintuigen welke door de natuur beftierd worden, dus fchynt het niet, dat hy zelvs het voorneemen heeft gehad om tot het natuurkundig werktuiglyke van het Dier op te klimmen. Alles bepaald zich ten aanzien van de Zintuigen tot Vermogens en een beftierend beginzel, dien hy niet heeft ontdekt; en ten aanzien van de vogten tot hoedaanigheden die hem op gene andere wyze bekend waren, dan door derzelver uitwerkzelen en door de aandoeningen die zy verwekken. Het zou geen groot gebrek in zyn leerftelzel zyn, indien die duistere kundigheden dien hy tot beginzefs heeft toegeïaatefi/we¬ zentlyk en in alle opzichten voidoenende begmzcls waren geweest, dat wil zeggen, de waare voortbrengende en onmiddelyke bèginzels van de gantfche weetenfchap der Medecynen. Want hiettegenftaande alle onze poogingen en nafpooringem, zullen wy altoos dusdaanige bèginzels moeten toelaaten. Het uiterfte doel van" het werktuiglyke der lighaamen is volftrekt ontoegankelyk voor onze zinnen, en diensvolgens buiten den kring der zekere en verftaanbaare kundigheden die wy van de Phyfica in ftaat zyn te bekomen. De warmte en de koude zyn wezentlyk de algemeenfte eerste oirzaaken van de natuurkundige verfchynzelen, daarom kunnen die even als de zwaarte, de beweeging enz. aangemerkt worden, als eerfte beginzelen van de Geneeskunde, die eigen zyn aan alle de natuurkundige weetenfehappen. Dus kon men in het leerftelzel van Galenus, te recht of te onrecht alle de kundigheden der Geneeskonst tot die beginzelen h engen: maar dusdaanige beginzelen zyn al te vérafftaande bèginzels; het zyn geene eigenaartige en onmiddelyke beginzelen van die weetenfchap. De warmte en de koude zyn algemeene oirzaaken, welke in de dicrhke huishouding bepaald zyn, door oirzaaken die regtftreeks en in 't byzonder betrekking hebben , op het werktuiglyke van't lighaam, en zulks wederom door oirzaaken welke de eigenaartige en voortbrengende beginzelen zyn van de natuurkundige uitwerkzelen die in de gezondheid en in de ziektegewrogt worden; dus is by voorbeeld de werktuiglyke beweeging Van liet Hart en dat der Slagaderen, die, welke de natuurlyke hitte voortbrengt, benevens de warme of koude ongeteroperheden , raar maate die voldoende, overdaadig of onvoldoende is. Zonder de kennis van de eigenaartige en onmiddelyke oirzaaken , is men niet In ftaat, om de werktuiglyke verbintenis der uitwerkzelen met de oirzaaken, te vermerken. De overeenkomst welke 'cr tusfchen zodaanige oirzaaken en derzelver uitwer! zelen plaats vindt, zyn niet bekend, noch ook niet te bevatten, en zouden zelvs Aan Weinfg of geen nut tot onderrichting verftrekken; dic welke men zoude kunnen veronderfteilen , konden met anders dan onzeker zyn, duister, dwaalendê, valsch, en niet in ftaat om iets ahdersuit te werken, dan onwaarheden voort te planten, dwaalingen in te voeren, cn de goede vordering der bedoelde weetenfchap te vertraagen. Van deezen aart zyn nu wezentlyk de voortbrengzelen, inee\ olge het leerfclzel van Galenus ; want feboo'n .dit leerftelzel zeer ryk is in 'tftük van kundigheden uit de ervaaienis en daar by gevoegde waarneemingen getrokken , levert het egter nog eenen grooteren overvloed op van valfche redeneeringen, ten aanzien van het natuurkundige der konst. Voor het overige, bepaalde zich de leer der eigenfchappen, tot een zeer eenvoudig en buitengemeen gemakkelyk ondervys. Eene oirzaak bragt eene ziekte voort, om dat die koud of warm, droog of vogtig was; de dienftige middelen genazen dezelve, om dat die eenen trap van warmte of koude, droogte of vogtrgheid inhielden. De geneeswyze beftond dus cmde warmteen de vogtigheid, tegens de koude en het drooge te gebruiken , en tegengeweld het l.oude cn het drpof e tegens het warme en het vogtige enz. Dus vereenigde zich de gantfche beoeiTening tot gemeenzaame, eenvoudige en gemak-  GALENISMUS. totrke denkbeelden , welke de luiheid begunftigden , en i Knweecenheid det Practici verhoe den , cue de I w vu e beoelening der weetenfchap van de geneeskunde Sa bloosden. Het is ongetwy field om deeze reden, I da de aanhang van Galenus zo algemeen is gevolgd, c en zyn gezag geduurende eene aaneenfehakehng van j 70 veele eeuwen bewaard geWeeven. , 1 Het valt dus zeer gemakkelyk de gebreesen van aee- ( ze I eer wyze te vermerken, benevens het kwaad dat zv heeft uitgewerkt; zonder dat men ter vergoeding voorbeelden kan bybrengeu , dat zy nieuwe natuur.uin- i d° e kennisfen aan de weetenfchap der Medecynen heeft toegebragt. De vier Hoedaanigheden wed;e tot bafi van dit leerftelzel verftrekken , de Vier Hookl- 1 üoffen waar aan men die toe chryft , de Vogten , dn wil ^ggen, het Bloed, de Gal, de zwarte Gal en , het Slym ieder van welke door een .ge van deeze hoe- , Saanigheden is gekenmerkt geworden; de vier heerfchende Temperamenten, door middel van de eeneor : d- ndere deezer eigenfchappen; de vi-Onmaat,gh den welke de ziektens door de overinaa Jan die ver fchillende eigenfchappen veroirzaakt; alle deeze zaa fen worden reeds bepaald en op eene wyze vastgefted Avonden ,die de rechtmnatige paalenoverfchreeden in de "efchriften van Hippocrates. Dus beftaat al het Sen Galenus meerder heeft gedaan , daarin , van die fo?verder uitteftrekken, en de dwaalingen in zyn &e5 te vermeerderen, naar maate dat hy meeider SuS heeft gemaakt van de toepasfing der viej Stbaare EigenfchappenJ op de kund.gheden van de Weetenfchap der Medecynen Met dus het natuurkundige leerftelzel van Galenus te onderfcheiden, met datgene het welk aanHiPPOCPAl.s be' oort; ziet men dat dat leerftelzel overal mank Lat 'ct geen de minfte wezentlykheid m zich bevat. S'eeTe men "er 't minst gebrekkige in kan befchouwen is, dat het volftrekt niet onbeftaanbaar was met I fteerwyS van Hippocrates, en dat de groote Meests van Galenus zynen aanhang,nut hebben kunnen EJS uit alle de kundigheden van die beide beroemde Geneesheeren, en 'er mede overeenbrengen die, v elke zy zelven in de beoeffening van die weetenfchap hebben kunnen verkrygen. Maar iets dat men met den meesten grond aan den GalScben aanhang kan te laste leggen is van vee e diXÏK in de berekening der hachelyke of wisfelJffi dagen, om dat zy de kundigheden door ervaaSifen waa neemingen verkreegen, aan beüzelagtiee 4voelens hebben willen onderwerpen; fommigen hebben 'edagt de oirzaak der werkende kragt van d e S2Sn den invloed der Sterren, en mzonderhed m £ der Maane gevonden te hebben; anderen hebben d 'Jaan dfmagt of deugd der getallen toegefchreeven; i- tusfchen hadden zy die klaarblykelyk m de ziekte Sve moeten zien, L wil zeggen, in de evoceren welke oogzienlyk de koöking bewerken en zelven zeei aanmerkenswaardige oirzaaken van de gradatie en van de bevordering van die kooking is. Welke de hachelyke dagen bepaald. De voorgewende magt van dfe dagen, beftaat enkel in de kragt der buitengewoo„e beweegingen , van de exacerbatien van die zelvde dten en 1 et gèweld dat zy aan de crifis toefchreeven \ n"et anders', dan de hevigheid der fymptomas! van d; beflisfende exacerbatle. Gevolglyk is het GALEOTE. GALEOTEN. xS9i *t werktuiglyke van de ziekte, dat de wezentiyknd der hachelyke dagen beftaat, als me le van (Je nhitzende oirzaak die ze verwekt; want daar van [S ■t dat de duurzaamheid der koortfen en het getal van rzelver exacerbatien afhangt. Deeze oirzaak biedt -h veel klaarblykelyker'vöor het verftand aan, als alde duistere en herfenfehiramigedenkbeelden van het üenismus. '. Het is waar dat aan de Geneesheeren van dien aanmg, de werking der vaten op de vogten in de koortn, onbekend was; maar zy kenden ten minften dc 'ermaat der hitte, waar in zy de zelvftandigheid van ■ koorts deeden beftaan. Dit nu was het oomiddek uitwerkzelte kennen, van de waaie oirzaak deropjlgende bewerking van de feooking, dewyl het door > werking der vaten zelve is, dat de dieriyke warmhetzv natuurlyk het zy tegennatuurlyk, afhangt, ene oirzaak die veracht fchynt, en nog weinig bekend , door zelvs de meeste van onze hedendaagfche Me ■ ' Dusdaanig is het algemeene denkbeeld , dat men ier van de'leer van Galenus en zyne aanlvmgeren m geeven; waar uit volgt, dat het gene men hier ienaangaande gezegd heeft, niet toereikende ia om p eene volkomene wyze over de rechte waarde der erken van dien Schryver te oirdeelen, en om eene aauwkeutige aanwyzing te doen, van het geen 'er goed n onvolkomen in het Geneeskundig leeiftelzel van ien Schryver-wordt gevonden, enten aanzien van et gebruik dat men 'er na hem van gemaakt heeft. )e enkele naamlyst der fchriften van Galenus zoude der te veel plaats beflaan; zy zyn in zuik een groot antal, zo als reeds gezegd is, datzyternaauweimood n zes deelen in Folio kunnen bevat worden. Daar zyn rie- en- twintig verfchillende uitgaaven van deeze Weren • de eerfle"is te Venetien in 1525 gedrukt: de beate idievanParyr, in XIII Deelen ia fol. Grieksch en Lnyn, door den Geleerden Ciiarterius in 1639111 't licht ^gTlEjNISTEN, zie APOSTOOLISTEN. GALEOPSIS, zie HONDSNETEL. GALEOTE. Dus vindt men zeker vaartuig gelaamd, zynde eene groote Galei die beide zeilen en iemen voerde. Guill. Hesmanni Holl. Ge\r. Bellum n A MATTHiEt Jnalecl. Tom. I. p. 3*3 '&?/c??. zegt'er ran- „ de Galeote zeilt wonderlyk fnel, en is van zonderlingen d'enst in eenen Scheepsftryd. Zy kan ' fp0edig op den vyand aan, en even fpoedig te rug ' gevoeld worden. Zo men met dezelve roeit, ge" bruikt men 'er twee- en- dertig Riemen op. De " Zeilen zyn zo gefchikt, dat geen Schip fneller vaart " maakt. Zy voert vier- en- twintig Stukken, ieder " met zes welgepaste kamers; hier toe uitgevonden, " on dat men, fchoon onder 't beweegen van tSchip " en als in 't wilde fchietende, egter doel ti enen zou. " Voorts hadt zy ook twee overdekte Tenten op. " Die den Zeekryg best verflonden zeiden , dat „ door eene Galeote, eene gantfche Vloot kon vernield ,, worden". , GALEOTEN is de naam die oudtyds aan zekere Waarzeggers wierd gegeeven, die in Sicilië en Afrika woonden, en welke waanden van Galeotcs zoon van Atollo en Tiiemtste £f te ftammen. Cicero verhaalt dat de moeder van Denys I. dwingeland van ' " Ddda . $)■  1802 GALERY. GALEY. GALEYBOEF. Syracufe, van deezen haaren zoon zwanger gaande, droomde dat zy van eenen Sater verlostte. De Galjoten die zich ook ophielden met droomen uit te leggen , over deezen droom geraadpleegd zynde, gaven tot antwoord, dat het Kind 't welk ftond gebooren te worden, geduurende een langen tydperk de ge: ukkigfte Mensch van geheel Griekenland zoude zyn. Zy zouden te rechte geraaden hebben, met het tegengeftelde te voorfpellen. Het blykt niet, dat Dekys , noch in zyne jeugd, noch in rypere jaaren eenig geluk heeft genooten; de aart van zyn karakter verftrekte 'er tot eenen onverwinnelyken hinderpaal tegen. In eenen verder gevorderden ouderdom , was hy nog ongelukkiger; ten laatften fneefde hy door eenen geweldigen dood in het jaar 3S6 voor Christus geboorte. Geduurende de laatfte jaaren van zyn leeven, bewoonde hy een onderaardsch huis, alwaar niemant,zelvs zyne Vrouw en Zoon niet kon binnen komen zonder de klederen uit te trekken ,• dewyl die Dwingeland onophoudelyk beefde dat zy den dolk onder de klederen verborgen mogten hebben, ten einde hem die in 't hart te drukken. Gx<\LERY is een onduitsch woord aan de Architectuur toegewyd, zynde een min of meer grooter vertrek dat langer behoort te zyn dan breed, hetwelk gewuifd is of geplafonneerd, en met Glasraamen bezet. Ducakge leidt dit woord af van Gederla, het welk een zindelyk en ter degen verflerd vertrek beteekent. Het is ten minften in onzen tyd die plaats in een iurftelyk Huis of Paleis, waar aan men de meeste kosten belteed om het prachtig te maaken, en het meeste opfiert, inzonderheid met de fchatten der fraaije Konsten, zo als by voorbeeld Schilderyen, Standbeelden, oude overblyfzelen uit brons en marmer vervaardigd enz. Daar zyn in Europa Galcryen alleen beroemd door de Schilderftukken die 'er bewaard worden; en als dan beteekent men die gewrogten der penfcelkonst, door de Galery zelve die 'er mede verflerd is. Dus zegt men, de Galery van het Farnefiaanfche Palcis.de ! Galery van Florence, de Galery van Portici te Napels,de \ Galery van Luxemburg, de Galery van Verjailles ,'deGa- : lery van Dusfeldorp enz. GAL1ÏY is de naam van een plat, lang en fmal vaar- ' tuig, laag van boord, het welk met zeilen en riemen ' beide wordt voortgedreeven. GALEYBOEF verftaat men iemant door welke om eene gepleegde misdaad, vooreen zeker getal jaaren ' of wel voor zyn leeven lang, op de Galeven isgebau- ' nen. ' Ik zegge om eenegepleegdemisdaad, want men zou de onfchuld te kort doen, indien men met den naam '. van Galeyboeven dié ongelukkigen wilde beftempelen , '. welke om de belydenis van den Gereformeerden Gods- * dienst, in Frankryk , op de Galeyen plegen gebannen te worden. Ter deezer gelegendheid fchiet my eene " aanmerkenswaardige anecdote te binnen , beftaande " in een antwoord van den Hollandfchen Ambasfadeur " aan het Franfche Hof, gedaan aan den vervolgzieken eerften Minister Louvois. Genoemde Ambasfadeur verfcheidene maaien op het fterkfte by deezen hebbende aangehouden, zyn best te willen doen om den Koning te beweegen, de Gereformeerden ter zaake van „ den Godsdienst op de Galeyen gebannen, te flaakenj „ kreeg ten laatften op eene vry norfche wyze van den „ GALG. Minister tot befcheid: indien de Konirg aan de Staaten verzogt, om alle de Boeven die in hunne Tuchthuizen zitten op vrye voeten te fteilen, zouden zy zulss inwilligen? ja was het antwoord van den Ambasfadeur, mids de Koning die ook als zyne broederserkenne, zo als myne Heeren en Mee-ters doen, ten aanzien van de ongelukkigen wiens zaak ik thands bcpleite. GALG in het Latyn Patibulum, weet een ieder wat betekend, dus het niet nodig is hier verder iets over te zeggen: alleen zuilen wy by deeze gelegenheid twee vraagen in overweeging neemen, welke inwoegertyd onder de Rechtsgeleerden tot poincten van bedenkelykheid hebben geftrekt. j Pf/Pft• beftMt hiür En' of eene Dief of andere doodfchuldigeJVlisdaadigerj by vonnisfe van den Rechter tot de ftraffe der Galg vei weezen zynde, op verzoek van een Vrouwsperfoön die met hem wil' trouwen, van de voorfchreevene ftraffe zoude behooren te worden bevrvd en viygelaaten ? Men wil be- weeren, dat zulks wel eer in Spanje en elders is gefch.cd, doch zo veel men kan nagaan heeft deeze gewoonte nimmer in ons Gemeenebest plaats gehad, zie S. v. Leeuwen Roomsch Holl. Recht, IP. Boek

.n nf «Am, waar van xthnxv, x«>.ir*£f(i voortvloeijen : van deezen hebben de Latynen calpare & cedpere, en wy zo wel als de Franfchen galopeerén, galop gezegd. Van dien aart is de oirfprong van dit wooid toegewyd, om de veiheevenfte en fnelfte natuurlyke gangen van het Paaid mede uit te drukken. GAL-STEEN, zie DIERSTEENEN n. ?,. GAL-TOUWE-STRU1K, zie GULPZAAD n. 5. GAL-WESPEN, is de naam van een infekten-Gcflacht, onderde Klasfe der PTAesvleugelige gerangfehikt, zynde kleine Wespjes, welke door haaren fteek, in de Bladen of Takjes van de Boomen en Planten , een Knobbeltje veroirzaakt, dat dikwils meer of min naar eeie Galnoot gelykt, wordende door den Heer LinNjEus Cytiips genaamd. De Maskers van deeze Infekten, gelyken naar witte Wormpjes, met cen bruinen hoornagtigen Kop voorzien, doch verfchillende in het getal der Pooten. Allen hebben zy 'er zes hoomagtige, gelyk de Rupfen, voor aan het Lyf; maar de Vliezige zyn fomtyds twaalf; fomtyds veertien in getal. De meesten onthouden zich in zeker uitwasje of knobbeltje, 't welk door de fteek van het Wespje geformeerd wordt. Als, naamlyk, het zelve Eytjes leggen wil, zo bedient het zich van zyn Angel of Boor, en maakt daar mede eene opening in een Blad of in een Steeltje, en laat cen of meer Eytjes, door de Sleuf van dien Angel, daar in glyden, blyvende door middel van een foort van fym, die dezelven kleverig maakt, op dc plaats, daar voor gefchikt. De Sappen van liet Gewas, ondertusfehen door de dus geopende vaatjes uitgeftort of uitloopende, formeeren aldaar eenen uitwas of knobbeltje, waar in het Eytje is beflooten, en dat langzaameihand al grooter en harder wordt. De zo bekende Galnooten, van den Eikeboom, worden op deeze manier geformeerd. Na \ e. loop van eenigen tvd , dit Uitwas reeds groot geworden zynde, kpmt het Wormpje uit, en vindt  iSgö GAL-WESPEN. vindt daar Zyn voedzel in het hart van dat Knobbeltje, 't welk van binnen door het zelve üitgegeéten wordt. Dus vindt men, de Galletjes openende, waar mede de Bladen of Steeltjes van verfcheide Boomen of Planten, in de zomer, bezet zyn, in deze'ven fomtyds het Masker van zulk een Wespje. Dit Wormpje legt in de kleine holte van het Galletje of Uitwasje, doorgaans krom en als opgerold, met den Kop naby de f taart. Het fchynt zich naauwlyks te kunnen beweegen, maar de Natuur heeft aan deeze Wormpjes zeker behulp gegeeven, zynde eene foort van zagte Tepeltjes, die zy op de Rug, en naar believen, kunnen uitbrengen of weder intrekken. Door middel van deeze Tepeltjes, kan het Masker zich voortzetten , om en wederom dfaaijen, binnen de holligheid van het Galletje. Ondertusfehen fchynt het niet veel afgang te loozen; dewyl men die zelden inde holte vindt. Mooglyk is zyn voedzel zo vloeibaar, dat het, verteerd zynde, weinig vuiligheden overlaat, of misfehien blyven die, even als in de Menfchelyke Vrugt, binnen het Lighaam opgehoopt. De Galletjes, daar het Masker van de GdlWespenia huisvest, zyn van verfchillende gedaante, grootteen ze'.vftapdighèid. Men vindt'er rond, als kleine Appeltjes,- fomtyds elk op zich zelv', fomtyds veelen, tropswyze, by elkander gevoegd, -agt of hard, en dikwils zeer fraai rood, geel of oranjeklem ig. Anderen zyn van onregelmaatige figuur, platrond, ovaal of langwerpig, en eenigen geheel ruig, wegens eene menigte van famengehoopte Vezcldraaden of Bladeren, die 'er fomtyds de gedaante aan geeven van'eene Bloem. Zodaanigen vindt men dikwils aan deenden der tikken van de Wilgeboomen, en die haairige Knobbels, aan de takjes der wilde-Roozen , op dergelyke raarder geformeerd, zyn, wegens dc k!eur en ge.'laite, gansch aar tig. Sommigen maaken, aan de Mannetjes Bloemen der Eiken, zekere knobbelagtige Kcttingjes, die verwonderlyk zyn. Het Masker, tot zyne volle grootte gekomen zynde in het binnenfle van zyn verblyf, gebruikt eenerlei middelen tot zyne verandering. Sommigen, die in de Gallen der Bladen zitten, vallen, na dat zy zich ingefponnen hebben, met dezelven, in de herfst, co den grond, alwaar het harde Dopje hun befchut, tot dat zy in 't voorjaar uitkomen: maar veelen der Eiken blyven aan den Boom, en ondergaan daar de verandering binnen tfs Galnoot, zo wel ineen Popje als in een gevleugeld Diertje. ' Hoewel, nu, de meeste Soorten van GalWespen vit dergelyke Knobbeltjes voortkomen, die van fommigen byster groot zyn ; gelyk aan het ruige Havikskruid, welke fomtyds de gedaante van eenen Muis hebben; zo vindt men doch Infekten tot dit Geflacht betrokken, die zulks niet doen; gelyk de "e^en door welker fteek de rypwording der Vygen, in de Levant, bevorderd wordt. Of 'er zyn, die ook op Infekten aazen, en dus metde Rupsoooders, die men anders ook wel Sluip-Wespen noemt, in leevensmauier overeenkomftig zouden zyn, zal ik mooalyk in 't vervolg onderzoek en. De volmaakte Infekten nu, van dit Geflacht, zyn in't algemeen, zeer klein.- des men ze meteen vergrootglas dient te befchouwen, om verzekert te zyn van haare weezentlyke Geftalte. Als dan wordt men GAL-WESPJIN. gewaar; dat de Sprieten, in fommigen, dik en rond, eenigermaate Knqdsagtig, niet lang, en in 't midden als geknakt; doch in veelen draadagtig zyn. Het voornaamfte Kenmerk beftaat, in het maakzel van den Angel, die, in de eesfie opflag, wel maar fpits fchynt uit te loopen, doch, byrtaauwkepdgè befchouwinge, aan het end byna als een priem of boor wordt bevon • den, zynde van binnen hol, e/i zittende, bovendien, in een' Scheede verborgen. ©in die reden zou men deeze Infekten, door den naam va.n-.fiWWesten, kunnen onderfcheiden van die van het volgende Geflacht, welken in 't Fransch, wegens de gedaante van den Angel, Zaagvliegen heeten. De Angel is, in de GalWespen, ook niet, gelyk in veele andere Infekten, juist aan 't end van 't Lyf, maar een weinig laager, en tusfchen twee plaatjes geplaatst; alzo het Agterlyf van onderen fcherp loopt, zynde platagtig op zyde. Wat aanbelangt het Kenmerk, van den Bek met Nypers te hebben, zonder Snuitje; dit is den GalWespen met alle de anderen gemeen. Onder deeze Infekten, hoe klein ook, vindt men 'er die uitmunten door de fchoonheid van haaren glans, welke fomtyds dien van Goud en Smaragden overtref*'. Sommigen merken aan, dat 'er ook zyn die Springpcoten hebben; en daar mede een aanmerkelyken fpr,ong kunnen maaken, gelyk de Bladzuigerties. Omftreeks Parys heeft men drie en dertig Soorten van dit Geflacht waargenomen. Het getal der Soorten is door Link.ïus, tot veertien bepaald geweest, waar by thands twee nieuwe, die men in Sweeden waargeno men heeft, gekomen zyn. i. GahWesp van de Roofen. Cynips Rofa. Gal-JPespje, dat zwart is, hebbende het Agterlyf roestkleurig, van agteren zwart, en de Pooten roestkleurig. Cynips nigra, Abdómine fenugineo postice nigro, Pe'dibüs ferrugincis. Linn. Syfi. Nat. X. Gen. 912. Tcntliredo Aditt ■ nis duodecim nodiis nigris, Abdómine fubtus-ferntginco, Pet ï btisfiavis, Alis immaculatis. Faun. Suec. 9-50. Bx.ünk InJ. T. 16. f. v-z. Reaum. Inf. III. T. 46. f. 5-8.g> T. 47- ƒ■ i-4- De wilde Roozen , anders ook Hondroozen genaamd, en by ons gemeenlyk Duinroozen, zyn dikwils met zekere haairige Knobbeltjes bezet, die van de Takjes een foort van bouquetje maaken, wegens de kleur en figuur niet onaartig. Sommigen zyn wel zo groot als een Paarden-Kaftanje in zyn bolfler, doch niet ftekelig gedoomd, gelyk die, maar zeer ruig gebaand met een menigte van bruinroode Vezeltjes, die, door het Mikroskoop gezien, zich plat, en onrcgelmaatig , op zyde , met Haantjes bezet, vertooiien. Deeze haairige Knobbeltjes heeft men , weleer in het winkelgébruik gebragt , onder den naam 'van Spons der Hondsro'ozeh , en ze aangemerkt als Geneesmiddelen, tegen de Roode Loop en Buikloop tot afdiyving van het natuurlyk water; als ook teren den Steen, het Scheurbuik en de Wormen. De Gifte van deeze Sponsjes, tot pocher gebragt zvnde, was van een hal! fcrupel bepaald tot twee fcrupëlen. Men hadt 'cr ook, doch ten onrechte, den naam van /? guar aan gegeeven, die tot een foort van Diste'en be hoort. Onder de GaNen is 'er geen zonderlinger voortbreng-el dan deeze. Zy vertoonen zich als een Vruet van den Boom, en zyn doch niets anders dan Üitwas✓ fen,  GAL-WESPEN. fen, door het fteeken van Infekten veroirzaakt, wier MasEettjes of Wormpjes daar in huisvesten. Uit blykt wanneer men zulk een Sponsje dóorfnydt, dewyl' als dan zich zekere harde Pitten of Kernen openbaaren die in 't midden hol zyn. Ken zelvde Eglantie- heeft dikwils drie of vier, en fomtyds meer dan een dóuz'yn van deeze Sp onfen. Ieder komt doorgaans uit een knop voort, in wier deelen, dus, een ongemeene verandering moet hebben plaats gehad, en de haairige Draadjes zullen waarfehynlyk van de punten der Kelk, die de Roos omvatten, als tutgerafeia zynde afkomftig zyn. Men vindt evenwel, fomtyds, cLrgclyke ruige Galletjes, doch die zeer klem zyn, op de Bladen van dit Gewas: het welk den Heer Reaumur deedt denken, dat het de Vezelen van Bladen waren: doch, (zou men mogen vraagen,) van waar hebben die haar bruinroode kleur? , De Ichiieumön Bedeguaris, gelyk dit GalWespje in de Verhandelingen der Koninglyke Sociëteit van Uplal, in Sweeden, getyteld wordt, heeft men, volgens Linküjus, ook voort zien komen uit een dergelyke Knobbel, naar het uiterfte duimlid gelykende, aan de (tinkende Kamille, die by de wegen groeit. Het is een We;p:e, naauwlyks grooter dan een Luis, het welke alleenlyk van de overige Gal-Wespjes verfchilt door de gedaante der Sprieten, die niet kort, dik dn geknakt, maar lang, draadagtig dun, en byna regt zyn, beftaande uit ongevaar twaalf Leedjes. De Heer Geoffroy heeft ze, derhalve, in een byzonder Geflacht geplaatst, onder den naam van Diplolepis, wegens de twe* plaatjes, aan den Buik, door welken de Angel in dee derhurkende. De Wieken, opftaande, zyn wit met zwarte Aderen, tweemaal zo lang als 't Lyf, zonder ftip aan den rand: de Pooten graauw, met de Dver* zwart van onderen. • r ^a!frrSp °r'! ht Eihn Cynipf Quercus pa- f.oli Galliesp, dat zwart is, met de Pooten witagtie en de Dyen bruin. Cynips nigra, Pedibus albidis, Temoribusfusas. Roes. 71 35, fc>. Aan de Steeltjes der Èikebfaden groeijen dergelyke Galnooten, die, nog zagt zynde, insgelyks rood- en geeiagtig zyn, wordende daarom inDultschland, ook \vcl Gal-Appelen geheeten. In 't jaar 1750 was Ö9 menigte derzelven, aldaar, zo groot, dat veele ligs|elooytgep er door in het denkbeeld gebragt werden, .als of zulks iets kwaads betekende. Roeset ondertusfehenï verbeeldde zich, met reden, dat het m 't warme weder, 't welk men toen eenige jaaren ddaar gehad hadt, toe te fchryven ware: doordien tet zelve de veoftteejing der Infekten, buiten twvfel, bevordert. Deeze Autheur geeft zich veel moeite om te bewlen aat het niet dezelvde foort van Wespjes zyn, velke deeze Galnooten en die der Bladen voortbrengen; welke laatften'er, in 't jaar 1751, zo menigvullig waren, als 'er de anderen, 's jaars te vooren, wap geweest. Deeze beiden fchynen, evenwel, de .prieten draadagtig gehad te hebben : daar men fomyds, zo Geoffroy aanmerkt, uit deeze Galnooten Vespjes ziet voortkomen, met korte, dikke, rolrone en geknakte Sprieten; hoedaanigen die van zyn xeflacht van Cynips zvn. Die met draadagtige Spriem heeft hy tot de Diplolepis t'huis gebragt, en van eiden geeft hy de afbeelding. 7. Gal-Wesp van de Eiken-bloefem. Cynips. Quercus psuncuh. Gal-Wespje, dat graauw is, met eén ftreensys^ kruis op de Wieken. Cymps grifea, Alis cruce 11>-an. Reaum. Inf. III. T. 40. ƒ. 1-6 De bloefem der Eikeboomen ziet men fomtyds, beaden met ronde bolletjes, welke in groote en kleur lar die van onryPe , half rype of geheel rype Aalbes* n gelyken. In de jaaren 1693 en 1694, maakte MS eeii groot gerugt in Dultschland, niet alleen onder  GAL-WESPÉN. de, .t n-emeene volk, maar zelvs onder fommige Geleerden, die, geen raad weelende om dit Venehynzel te -erklaaren, het voor iets tegeii-natuurlyrts ot Tovery hielden. De Heer Marchajsd , die zodaamoen waarnam in 't pasfeeren van 't Bosch van Chamhor in Frankryk, befchryft ze in een Vertoog, dat onder de Verhandelingen der Academie van Parys, op 't iaar 1692, geplaatst is, zeer naauwkeurig; doch hv hadt niet ontdekt., dat het Galletjes waren, gelyk Reaumur ondervondt, die 'er het Wormpje of Popje invondtvan een Infekt, 'twelk hy een Vliegje noemt, doch dat totde Infekten van ditGeflacht behoort. Dit Beestje, dat door een gaatje uitkomt, 't welk met ae crootte van zyn Lighaam firookt; is zo klein, dat men een vergrootglas nodig heeft om de opgegeeven Kenmerken aan het zelve waar te neemen. 8 Gal-Wesp van de Eikenknoppen, Cynips Quercus gemwe. Gal-Wesfe, vande JCnoppen der Eikeboomen CyrHs Wtmid Ouercus roboris. LiSK. Syft. Nat X. Tentnredo Gallce imbricatce. Faun. Suec. 948. Reaum. Iif UIT fis. omnes. In de voorzomer, wanneer de Eiken beginnen uit te botten, kan men fommige Knoppen waarnéemen, die met een klein rond gaatje doorboord zyn even als of 'er met een fpeld in was geliooken. Als men „u de kleine bruine en dorre Badjes, aie zulke Knoopen van buiten bekleeden, van elkander doet, za' zich daar tusfchen, of in 't binnenfte van de Knop , cen rondagtig groen Galleje openbaaren, daar de gedagte Blaadjes ingeplant zyn. Dit Galletje openende, vindt men daar in vier of vyf vliezige hokjes, die ieder een Popje of een Vliegje bevatten, het wek er fomtyds reeds uit en weggevlogen is; zynde het gemalde Gahvespje, dat de grootte ook maar van een Luis heeft, bruin of vaal van kleur, met de Wieken als het voo' ige getekend. Fen dergelyken oirfprong hebben, zo de Heer Reaumur olrdealde, dieUitwasjes der Eiken, door hem Galles enBomme, dat is, Appelagtige Gallen, getyte.d. Deeze, naamelyk, zyn, veelal, grooter dan Nooten; ia zy hebben fomtyds wel de grootte van kleine Apnelt/es en de kleur is ook dikwils zodaanig, geel en rood als men in de fraaifte Vrugten zou wenfehen. D-it 'zy ieder, aan 't end van een Takje zitten, en met Blaadjes by den Steel omringd zyn, maakt de gelykenis nog grooter. Van binnen vindt men ze, omtrent als de zo genaamde Anpeltjes der Liefue, in holtes verdeeld, met Korreltjes, die zich als Zaadjes vertoonen , doch ieder tot woonplaats verftrekken voor een Wormpje, het welk al vroeg verandert m een Popje, en de Vliegjes komen 'er m de voorzomer uit. Het zyn GalWespjes, die den Kop, het Borstftuk, en het Lyf, barniteenagtig rood hebben, doch in geftalte en kleinte met de voorgemelden overeenkomftig. . Een ander groot flag van Gallen der Eiken noemt - hy Galles en Artlchaut, om dat haare geftalte nagenoeg is als die der Koppen van de Artisfjocken. In 't eerst gelyken zy meer naar de gefchubde Koppen van fommige Bloemen, maar naderhand, als de Schubben van elkander afwyken, komen zy meer met de gedagte Vrugt overeen. Vervolgens gaan zy zelvs open, en dan kan men' ze roosagtige Gallen noemen, gelyk C-£OfTROY doet, die aanmerkt, dat de Wespjes, daar CAL-WESPEN". 1S95 it Voortkomende, een twaalfde duims lang, van kleur wartagtig groen, een weiuig verguld zyn, met de prieten en'Pooten donker vaal. Deeze Gallen hebgn, fomtyds, wel een duim middellyns, fomtyds ieer dikte, wanneer zy droog en open zyn, zittende p een kort Steeltje, aan den Tak. Alle deeze drie oorten van Gallen, komen voort van de Knoppen des likenbooms. Nog andere zyn 'er in Sweeden ontdekt. De eene oort, genaamt, Gaiwesp vnn den Bast der Eiken, woont 1 een bekeragtig Galletje, met een verheven bodem, ie met meer dan twintig holle Stippen omringd is, ittendo gedooken in de Schors. De andere word etyteld, Gal-Wesp van het Eiken-Takje, d:e bleek is, iet het Agterlyf en de Oogen zwart. Deeze is zeer dein, en onthoudt zich in wollige witte Galletjes, ie aan de Takjes van den Eikeboom gevonden zyn oor den Heer Solander. Zie Faun. Suec. Edit. IL p. 187. N. 1526, 1527. 9. Gal-lVesp van de Beuken. Cyn'psFr.gi. Gal-Wespje, 'an de Beukeböomen. Cynips Fagi Jylvatiece. Linn. 'yft. Nat. X: Tenthredo Gallce folkrwn Fagi. Faun. Suec. Ï4.6. Episch. Inf. II. T. 10. Op de Bladen van den Beukeboom komt een foort 'an Wratten, langwerpig van figuur, des men ze peerigtig zou kunnen noemen : want zy hebben een Steelt- • e, en worden van het zelve af, allengs dikker in de loogte, zegt FjrïsCh, die deeze Gallen op de Beuen, maar niet,'zo veel ik zie, op de Olmen of Ypen vaargenomen heeft. Zyne bèfchr.yvinge daar van is ;o naauwkeurig, dat ik niet kan ïjalaaten, die hier in :e las fchen. ,, De kleur van deeze Wrat is bleekgroen, gelyk , die op de Wilgebladen : zy is in 't eerst hard , doch , , als de Wormpjes haaruitgeknaagd hebben, blaasag, tig op 't gevoel. Droog geworden, is zy zo hard , als een Galnoot en hoekig. De Aderen gaan altp, maal, van het Steeltje af, zo règelmaatig in 't ron„ de, opwaards, dat zy boven als in 't middelpunt te '„ famèfi komen, en gelykerwys aan een Peer, die op haar Steei zit, van vooren een neusje maaken. De ■ zyde wordt wat geel, daar dit Huisje uit gekomen r is, en een kleine ftreep des Eiads is als als met Schurft bezet. Het blad heeft altoos, aan de on' derzyde, enkele Haairtjes; doch wanneer 'ér dit Uitwasje op ftaat, zyn die Haairtjes, als wol, by " elkander gevoegd: dewyl daar een famentrekking " van veele zodaanige Haairitreepjes is. Het ge" tal der Wormpjes, en daar uit ontftaande Vlie" gen, toont, dat ook ten minften zo groot een " getal Eyertjes, onder de opperhuid des Blads , fn de opening, welke de Wyfj.es Wesp gemaakt '., heeft, moet ingefchooven zyn. Ik heb 'er over de \ twintig, te gelyk, in gevonden. Aan de Wormp" jes komt niets byzonders voor, dat de befchryvin" ge verdient, doch de Wespen hebben veel opmer" kelyks. Zy kruipen alle door een zelvde gaatje uit; " het welk altoos naar het Steeltje toe gemaakt wordt. " Dit gaatje wordt door hun niet uitgeknaagd, maar " als opgehoord ; want men vindt het randje een " weinig omgeboogen, gelyk als 'er een gaatje uit ziet, dat men met een naald of fpeld in papier ge" prikt heeft. , Het Wespje, nu, aangaande; deszelvs langte is E e e 2 on-  1900 GAL-WESPEN, r„ ongevaar een lyn of twaalfde duïms: de breedte „ naauwlyks een halve lyn: de kleur maar eenerlei, „ naamelyk zwart. Het Agterlyf is, zonder Buisje, „ digt tegen de Rug aan gevoegd. Aan de Staart heb ik, in veelen, een fóltsjp gezien, of veeleer twee, „ waar mede het Wyfje de Eytjes in de geknaagde ,, opening desBlads kan leggci. Als dit Wo-nje dood „ en verdroogd is, valt 'er her Agtérl'yf éérst af. De „ Sprieten ftaan als kleine worstjes op een' farigwerpigcn „ hoofdknobbet. De l^op is klein, cn zeer ncder„ waards geboogen. De hooge Rug heeft ccrftelyk „ een'Halskraag; vervolgens een rond Schildje, tus1„ fchen twee Hart-Wrongen : daar onder zyn nog „ twee Wrongetjes of Schubben, tusfchen de Yleu„ gelen, tot aan den Buik cf het begin des Agterlyfs. „ Vande Wieken, die geaderd zyn, bevind ik debo„ ver.fte meer dan tweemaal zo lang als de Wesp. Ik ,, heb ze lang verward gehad met de Mannetjes der „ Bladluizen, tot dat ik 'er, om andere omftandighe„ den voorby te gaan, zo veelen in een Blaasje by „ elkander vondt; het welke de Bladluizen niet eigen „ is, die buiten op de Bladen aangroeijen en tot voi,, wasfenheid komen '. 10. Cal-Wespvan de BlndwUgèn. ÓynipsPiminalê. GatWespje, dat geel is, met bet'Borstftuk zwart. Cynips fiaya, Thoract nigro. Roes. Inf. II. Vfp. T. 10. Rondagtige Knobbeltjes, van aanmerkelyke grootte , onder aan de Bladen, inzonderheid van deeze doch ook van andere Wilgeboomcn , zyn in ons Land niet ongewoon. Men vindt ze fomtyds groen, maar dikwils ook roodagtig geel, en zeer 'hard van zelvftandigheid. Dit onderfcheid is 'er tusfchen, dat die der Bindwiïgen byna volkomen rond zyn, weinig grooter dan een Aalbes, zittende altoos onder aan het Blad, op welks bovenfte oppervlakte zich flegts een geel Plekje vertoont: daar die der andere Wilgen veel grooter en onregelmaatig van figuur voorkomen, en als door het Blad heen gegroeid zyn. Beiden zyn zy in 't eerst groen, en worden allengs van geel tot hoog ja karmyn-rood, als wanneer men daar in het Infekt volwas fen aantreft. De Wespjes, van deeze beiderlei Gallen, komen, volgens Roesel, in geftalte en kleur nagenoeg overeen. Het Wormpje, dat dezelven Voortbrengt, zich binnen het Galletje ingefponnen hebbende, valt, in de herfst, met het Blad op de aarde, en blyft daar dus fri zyn Spïnzel leggen, tot dat het in April een Popje worde; waar uit in May, of'wat hater, het Wespje voortkomt, dat dan, gepaard zynde, de Bladen met Eytjes bezet; die het," door zynen Angel, in de zelvftandigheid brengt, even als de Wespjes der andere Gallen. 11. Gal-Wesp van de Wilgen-Roosjes. CynipsSalicisftroMi. Gal-Wespje, dat zwart is, met het Borstftuk van boven groenagtig. Cynips atra, Thoracis tergo virescente. Linn. Faun. Suec. 941. Dit Wespje onthoudt zich op een zeer klein Soort van Wilgen, naauwlyks een voet hoog, groeijende in de moerasfige valeijen van Lapland en Sweeden. De Blaadjes daar van gelyken zeer naar Myrthe-bladen, waar van die Soort ook den naam heeft. ' Aan de enden nu, der Takjes, die rood zyn, komen zekere Roosjes voor, uit fchubagtige Blaadjes te famengefteld, in grootte en figuur zeer naar de Knoppen der GAL-WESPEN. Hoppe, gelykende. Hier binnen vindt men fomtyds een Wormpje, en het Wespje, dat de grootte maar van een Vloo heeft, koomt doorgaans in Juny daar uit tc voorfchyn. Het zelve kan fpringen, fchoon het geen eigentlyke zo genaamde Springpooten heeft. Dit raatfté heeft plaats in drie Soorten van dit Geflacht, volgens den Heer Geoffroy, die de eeifte noemt: Vaa'e en fpringende Cinips der Oranjehoomen. en "er de langte van een agtfte duims aan geeft. „ Deert ze Soort Czeoc hy) is fchoon; van kleur donker „ geel, naar die van roest gelykende; met de Sprie„ ten zwart, dc Oogen bruin, en de Pooten'een „ weinigje b'eeker dan het overige des Lighaams. „ Haar Wieken zyn zwartagtig bruin, maar aan 't „ Gewrigt wit, met een zwarte ftip overdwars daar „ op, het geen cle Wieken zich zeer aartïg bont doe: ,, vertoonen. Dit Infekt fpringt zeerwel: ook zyn „ deszelvs agterfte Dyen veel dikker dan de anderen. ,, ik heb het, verfche:demaa!cn, in groote'veel heid ,, op Oranjehoomen gevonden; doch ik weet niet of „ het uit een Galletje voortkome, en of dit te vinden ,, zy op dit Gewas". Van de twee anderen noemt zvn Ed. de eerfte, d:e naauwlyks half zo lang was, dè zwarte, cn de laatfte of derde, de zwarte fpringende Cinips met veele Pooten. Deeze was byna zo groot , als die der Oranjehoomen. Hy merkt aan, dat zy, alle di ie, eene byzohderbeid hebben; daar in beftaande, dat zy de Wieken volftrekt kruislings over elkander draagen, even als hadden zy maar ééne enkele Wiek. 12. Blad-Wesp van de Wilgentakjes Gallen. Cynips A-mrince. Gal:WeSpje, dat zwart is, metde Pooten bleek. Cynips nigra, Pedibus pallidis. Linn. SyJI. Nat. X. Op de gladhladeTige Wilg, met röodagtiae taf, vindt men aan 't end derzelven fomtyds oneffen Gal en ofUitwasjes, die een byzondere foort van Wespjes, gelyk deeze, uitleveren. De ruige Wilg met ronde Bladen, die by ons in of by de Duinen groeit, heeft in 't midden der Blaadjes of ook "an dc Takjes hier en daar, zei ere graauwe Knobbeltjes, van grootte en figuur byna als GarlleKöoïritjes. Deeze leveren een Wtepje trit, darglinsterend groen is, met bleeke Pooten. 13. Gal-Wesp der Vygen. Cynips Pfenes. Steek Wespje, der Vvgen in de Levant. Cynips Capreè. Linn. f1-w Suec. Edit. If. p. 388. N. 1351". De Vrugt der Vygeboomen, op de Eilanden van Griekenland, wordt ryp gemaakt door het fteeken van een Wespje, dat oudtyds Psenes genoemd werd, of Mug der Vygen. Hasselquist heeft omtrentSmyrna, den 6 April des jaars 1750, zodaanigen gevonden, en waargenoomen , dat die tot dit Gedacht behooren; hebbende het geheele Lyf ros , de Wieken witagtig. Zy onthouden zich, zegt hy, in de wvfjes Vygeboomen, wier Botten hv door dezelven uitgehold hadt gezien, en in ieder Bot byna zat cen Infekt verhoolen. Hy twyffelt, cf door het zelve het Stuifmeel of bevrugtend Poelier, ook van den wilden op den tammen Vygebóöm overgebragt worde. 14. Ègyptifche Blad-Wesp. Cynipi Sycomori. Sttek-Wespie, van den Sycomorus. Cynips Ficus Sycomon. Hasselq. lier. 426. If. 113. In de Vrugten van den Egyptifohen Boom , die Svtomorus genoemd wordt, groeit ook cen- zeer k'efn Steek-  / GALZIEKTE. Steek-Wespje, het welk bruin is, meteen mtgeftooken Angel ter langte van het Lyf, maar die zo flap is en zwak, dat het naauwlyks fchynt te behooien tot de infekten van dit Geflacht. De Kop is roixl en breeder dan het Borstftuk, dat de langte heeft van Let Asterlyf: de Sprieten zyn korter dan het Borstftuk, elsvormig, aan den grondfteun kegchgtig dik. De kleur van dit geheele Infekt is glanzig zwart; die der Wieken witagtig met een purper glans; die der 1 ooten roestagtig of bruin geel: de grootte als die van een kleine Mier. . , Op de Bladen van deezen zelvden Boom, als ook op die van anderen, vondt de Heer Hasselqüist een Wespje, dat hy Cinips Jegypft genoemd heett. Dit had de kleur, van het geheele Lyf, donker groen, en die der Wieken, aan de bovenfte tip, een weinig purperagtig. De langte van het Lyf, met den Kop en 't Borstftuk, was maar een halve Lyn. Het had een korten, dikken, kegelagtigen Angek GAL71EKTE in het Latyn Cholera Morbus, beftaat in een' fterken buikloop en braaken, verzeld van fnydingen in het lyf en eenegeiuurige parsfidgtotafgang. Dceres en het \ behoort daar toe zeker zegt DoooN-éus, ora dat het Jeenen hartsagtigen reuk heeft. Lodel neemt het Ga- I man' rlynmn gefnippèrde Bladen, d:e gevind zyn vol- a yeas den He:r Hallas. Deeze zegt, dat de Steng 1< ftaaflwlyks ooit eenen voet hoog groeit en dat het onder de Stoppels voorkomt op de Bouwlanden in Switzerland. In Provence groeit het op fteenige plaatzen en Rotzen: in Oostenryk op Akkers-, tusfchen de YVyngaarden. Men vindt het doorgaans op hooge Koornvelden in Italië. De ruigte onderfcheid het aanmerkelyk van de voorgaanden. Het heeft eenen aangenaamen, wyn-gtigen, kruidcrigen geur. ' 1 4. Veld-Oypns. Teucrium Chamcepitys. Gamander, met driedeelige liniaale effenrandige'Bladen, ongefteelde zydelingfe eenzaame Bloemen en verfpreide Stengen. Teucrium Foliis trlfidis linearibus intcgerrimis Rc. Linn. Mat. Med. 287- Gort. Belg. 161. Kram. Afir. 16". Ger. Prov. 116. Gouan. Monsp. 270. Linn. Hort.Cilff. 301. Roy. Lugdb. 506. n. 9. Gron. Virg. 64. Chamcepytü Intea vulgaris f. Folio trifido. C. Bauii. Pin. 249. Cliamwpitis prima. Don. Pempt. 46. AJuga f. Chanuv/itis maf. Dloscor. Lob. Ic. 382. Dit Kruid is *t dat men Veld-Cvpres noemt in de Nederlanden , in Duitschland %c föjgt jc [icr-cr/ in Engeland Grcundpine, en in Frankryk Ive mofchate. Die laatfte benaaming, zou egter nader toekomen aan de zevende foort. Het komt in de zuidelyke deelen van Europa wild op de akkers voort, doch wordt by ons in cle hoven, daar men Geneeskruiden teelt, gezaaid als ' zynde een jaarlyks Gewas. In 't wilde groeft het dikwils maar eene handbreed, doch in de tuinen omtrent eenen voet hoog, hebbende de Bladen, diezeer fmal zyn, fomtyds zolang als de Stengetjes, en de Bloempjes in derzelver Oxelen. liet is op 't aanmaken kleverig en als hartig, hebbende eenen welriekende;! geur. Men acht het eene nfdryvende kragt te hebben, in opftopping der Stonden, cn het aftrek zei zou dienftig zyn tegen de jicht; weshalve zy ook Iva arthrltlca geheeten wordt. 5. Nisfoliaanfche Gamander. Teucrium NSfolmnv.-.i. Gamander, met drie- en vyfdeelige draadagtige Eladen, eenzaame gefteelde Bloemen tegen elkandércn over, cn eene liggende Steng. Teucrium PUS trlfidis quinquefidisque fiiiformibus Rc. Teucrium fupinum annuwn Lufilanuum. Tournf. lift. 208. Chamcedrys annua multiflora.. Rc. Mor. Hift. III. p. 423. S. u. T22. f. 19. 6. BasterdeGamander. Teucrium Pjeudopitys. Gamander, met driedeelige driéfneedige liniaale Bladen, getroste Bloemen en eene ftekelige Steng. Teucrium Foliis tripartitis trlfidis linearibus Rc. Gr.r. Prov. 276. Chamaepitis. fpuria multifido Folio, D-snii Flore. C. Bauh. Pin. "50. Pfeudo Cli.vnespitis. Clus. Hifi. II. p. 185. Chamcepitis alia. Cam. Epit, 680. AJuga adulterim. Clus. Pan. 483. 7. Moskaate Gamander. Teucrium Iva. Gamander, met wna driepuntige liniaale Bladen en ongefteelde zydeingfe eenzaame Bloemen. Teucrium Foliis fubtricusnida■s linearibus Rc. Teucrium Fuliis lanceolatis obtufis denta:s Rc. Roy. Lugdb. 506. n 8. Chamcepitys fpuria prior. 3od. Pempt. 47. Ivd mofchata Monspelienfis. L03. Ic. "84. értliylUs altera. Cr.ys. Hifi. II. p. i86.'Pam. 482. Deeze drie Soorten gelyken alle meer of min naar Ie gemeene Veld Cypres. Haare natuurlyke groeiplaats s in Portugal en Spanje, en andere zuidelyke deelen -an Europa, inzonderheid der laatfte, welke wegens maren moskeljaat-reuk den naam van IvaMofchatahlefr. )e middelftedle men Easterd-Veld-Cypres noemt, groeit an de Zeekust van Provence by Mvfeilje. Van deezes 3opcn de Kelkflippen in fpftlB punten uit. Clusius heeft'  GAMANDER. heeft de derde, tot de Anthyllis der Grieken t' huis gc- ^^Barbarifche Gamander. Teucrium Mauritanicu-n. Gamander, met vinswyz' veeldeelige Bladen, eene zeer enkelde opgeregte Steng en e'swvz' gepalmde Blikjes, Teucrium Foliis pinnato-multftdls Rc. Teucrium DelpJiinu Folio, non ramofum. Shaw. Aft. 575- T. 575- Deeze is door den beroemden Shaw die hem in Barh'arie heeft gevonden, zeer fober afgebeeld. Zy heeft, zegt hy, Bladen als dé Rïdderfpooren en fchoone witte Bloemen, twee aan ieder knoop van de Steng, die niet getakt is, vierkant, met gladde Bladen. Volgens de Afbeelding, zyn de Kelken in deeze foort ook zeer fpits gepunt, en gefchoord met zonderlinge Blikjes. ' g. Heesterige Gamander. Teucrium Foliis integerrimis etItpticis fubtus tomentofis Rc. Teucrium Foliis ovato oblongis Rr. Linn. Hort. Olijf. 302. Roy. Lugdb. 305. n. U Teucrium peregrinum Folio finuofo. C. Bauh. Pin. 247. Teucrium frutkans Boeticum. Clus. Hift. L p. 348- Fan. 223. Dill. Elth.T. 284./. 366, 368. 10. Breedbladlge Gamander. Teucrium latifolium. Gamander, met geheel effenrandige ruitagtige fpitfe ruige Bladen, die van onsleren, wollig zyn. T-ucrlum Foliis integerrimis Rc. Linn. Hort. Upf. 159- Teucrium fruticans Boeticum ampliore folio. Dill./. 367- TeucriumBoeticum humilius R ramofius. Hort. Angl. T. 3- Deeze beide behooren tot het Teucrium Beoticw.nvan Clusius, dus genaamd, om dat het zelve groeit in de zuidelyke deelen van Spanje. Het is een heesteragtijg Gewas, zegt hy, dat fomtyds een 's menfchen hoogte bereikt, doch gemeenlyk laager blyft. Het heeft enkelde Stengen van eenen vinger dik, met eenen witten Bast, en Takjes hier en daar, tegen eikanderen over; de Bladen een weinig uitgehoekt, van boven donker groen, van onderen wollig en zeer bitter: de Bloemen wit. 11. Kandiaafche Gamander. Teucrium Creticum. Gamander, met lancetvormige liniaale effenrandige Bladen , en drievoudige getroste Bloemen. Teucrium Foliis hnceolato linearibus integerrimis Rc. Linn. Mat.Me:'.2S'6.H'rt. CVff. 303. Roy. Lugdb. 307. Gouan. Monfp. 272. PoUur» angustifolium Creticum. C. Bauh. Pin. 221; Rosmxrinum Stoechados facie. Alp. Exot. 103. T. 102. Dit op 't Eiland Kandia groeijendeKruid, is ookheesteragtig, gelykende grootelyks naar de Stécheis, volcens AuriNus, uitgenoomen, dat de Bloemen erikeki tusfchen de Bladen voortkomen, in gróótte en kleur als die van Rosmaryn. De reuk was aangenaam, de fmaak bftteragtig; des hy het tot vevderking der Ingewanden kragtiger dan de StécJias oirdeelde te zyn. Het komt onder den naam van Pblium Creticum, in de Theriaak en Mithridaat der Apotheeken. 12. Syrifche Gamander. Teucrium Marum. Gamander, met effenrandige fpits eyronde gedeelde Blaadjes, die van onderen wollig zyn, en getroste éénzydige Bloemen. Teucrium Foliis integerrimis ovatis fubtus tomentofis $§c. Linn. Hort. Cliff. 303. Upf. 159- Mat. Med. 285. Roy. Lugdbat. 305. Marum CortujT. J. Bauh. Hift. HL P 242- „ r, 13. Vedbloemige Gamander- Teucrium mult'florum. Gamander, met eyronde Blaadjes, van boven glad, en zaagswyze getand cn getroste Bloemen, de Kransjes uit zes Bloemen beflaunde. Teucrium Foliis. ovatis fuper* GAMANDER. 1903 ne glabris [yC. RoY. Lugdb. 307. Chamtedris muit flora tenuifolia HiJ'p. Tournf. lift. 205. Teucrium Floribus verticillatis Rc. Gouan. Monfp. 272. Linn. Got. 291. Marum Hlfpanicum nigrum. Bocc. Muf. T. 117. Deeze beide komen voor in Spanje, en behooren tot het Kruidje dat men Marum noemt, waar van het eerfle onder den naam ven Marum Syriacnm, insgelyks een ingedrient is van oude Winkeïbereidingen. De geur van 't zelve is alleraangenaamst, en fommigen hebben de kragten van dit Kruidje (misfehien door den lekkeren reuk misleid zynde, zegt Geoffroy,) ongemeen opgevyzeld. 't Is geenzins de Bok-Origo van Lobel , gelyk die Autheur fchynt te willen , noch ook het Marum Syriacum, dat deeze afbeeldt, maar onder dien naam komt het voor in de befchryving deiPlanten van den Leidfchen Tuin, door Hermannus. Dit wordt dan voor het echte Marum gehouden, zynde witagtig van kleur, maar het andere noemt men zwart Marum, om dat de Blaadjes van boven zwartagtig groen zyn. Het eerfle groeit ook op de HieresEilanden by Provence, en waarfehynlyk in Syrië. 14. Laxmanfche Gamander. Teucrium Lnxmanni. Gamander, met langwerpkg eyronde, geheel effenrandige, ongedeelde Blaadjes, en éénzaame Bloemen, die ongedeeld zyn. Teucrium Foliis^ovato-ablongis integerrimis fesfilibus Rc. Houtt. Nat. Hift. Deeze die de Steng eenen halven voet hoog en ruig heeft, de Blaadjes drieribbig en de Bloemen aan éénezyde,is door de Heer Laxman 'wSiberie gevonden. 15. Siberisch Gamander. Teucrium Sibiricum. Gamander, met eyronde zaagtandige Bladen; éénzaame driebloèmige Steeltjes, met het middelde Bloempje ongedeeld., en liniaal-lancetvormige Blikjes. Teucrium Foliis ferrato-ovatis. Pedunculis foiitariis trlfloris Rc. Teucrium Chamcedryos folio. Gmel. Muf. Deeze, die den naam naar dat Gewest voert, heeft, onder de Mikjes der Bloemen, twee fpitfe effenrandige Blikjes, zo lang als de Kelk, gelyk in de BergKeule. De Bladen zyn wederzyds kaal. 16. Wïgbladige Gamander. Teucrium Foliis lanceolatoelliptlcis obtttfiuscuiis Rc. Chamcepitys Or. Sallcis folio. Tournf. Cor. 14. Screb. 17. T. 9. In de Levant is deeze door Tournefort gevonden ,. en Vehl-Cypres met Wilgenlladen getyteld. De Stengetjes zyn eene handbreed hoog, de Blaadjes gepaard, zo wel als de Bloempjes, die driemaal korter zyn, en geen het minde blyk hebben van een boven-Lipje. 17. Oostindifche Gamander. Teucrium Afiaticum. Gamander , met lancetvormige, uitgegulpt zaagtandige Bladen,'van agteren regthoekig en eenzaame Bloemen. Teucrium Foliis lanceolatis rependo-ferratis Rc. Linn. Mant, 80. Chammdris fiuticofa Lufttanica, Melisfee folio, Flore rnlnore pun&nio. Tournf. Jnft. 205. In Oostindie valt deeze, naar welke het Heesterige Portugaalfche Gamanderlyn met Melisfe-Bladen,xm Tour.» nefort,. fchynt te gelyken. De Steng is vierkantig,, eenen voet hoog, gearmd, met korte Takjes; de Bladen zyn fpits getand, met wyde hoeken, van boven rimpelig, van onderen wollig, bleekgroen; de Kelk is ongelyk verdeeld, met de bovende Slip hartvormig; de Bloem witagtig, zonder eenige bt ven-Lipr de onderde driedeelig, en heeft zeer korte Meeldraad: es. 18. Kubafche Gamanckr. Teucrium Cubenje. Gamaiu'w, met  1904 GAMANDER. met wigvormig zaagswys' ingefneede, gladde Bladen, tot een Steeltje verfhaal lende, en eenzaame gefteelde Bloemen. Teucrium Foliis cuneatls, ferrato-incf.s, glar Li is, in Petiolum attenv.atis, Floribus folltariis p'cduftculaffr. T'cq. Obf. II. p. S- T. 30. Aiaer. Hf. 172- Tab. 183.'/. 74- Op vogtige Velden van 't Eiland Kuba, in de Westi,uilen, vond de Heer Jacquin deeze, met de Steng anderhalven voet hoog, en in de Keizerlyke Broeihuizen, te Weenen voortgeteeld, is zy aldaar een 0verbiyvende Plant geworden. De Onderlip der Bloempje;; gelykt naar een hellebaard. De Zaaden zyn zwartagt'g- 19. Ardumfe Gamander. Teucrium Arduin:. Gamander, met eyronde zaagtandige Bladen , en eenen geaairden , ronden, ongefteelden eind-Tros. Teucrium Foliis ovutis ferratis. Racemo fpicato 'tereti fesfili terminali. Linn. Mant. 81. Teucrium Spicis ovatis, crenatis fubhirfutis Rc. Aar. Sp. I. p. n. t. 3. Dit Kruid, door den lieer Arduin opgegeeveri en afgebeeld, is geheel ruigagtig, cn heeft heesterige Stengen , met eene geclagtige haairige Aair aan 't einde. ee. Kanadafche Gamander. Tucrium. Canadenfe. Gamander , met eyrond lancetvormige zaagtandige Bladen , en eene opftaande Steng, die aan 't einde een ronde Aair heeft, van zesbladige Kransjes. Teucrium Foliis ov ito-tanceolatisferratis Rc. Chamcedt'ys Canadenf.s Urticcs folio fubtus incano. Tournf. Ijl. 205. Gron. Virg. 64. £7- Deeze Kanadaafche Plant met fmalTere egaal getande, wollige platte Bladen; heeft, in de Tuinen voorkomende, gerimpelde Bladen , die grooter zyn, ongelyk petand, en van onderen naauwlyks ruig, naar Brande1 etel-Bladen gelykende. Zy heeft den reuk van Knuflook in Virginie. . 21. Vtrgwifchc Gamander. Teucrium V.rginictnn. Garv lier, met eyronde ongelyk getande Bladen, en Bloemtros feii aan't einde der Stengen. Teucrium Foliis ovatisinaqualiterferratis, Racemis term'nalibus. Gron. V'rg. 64, 8b'. Teucrium Calycibus bllobirtls, inferne ventricofis, Racemis ceqiiallbus, Foliis cordetis duplicaio-crenatispetiolatis, Gouan. Morfp. 269. De Heer Thunberg heeft in Japan eene Soort van Teucrium gevonden, welke zyn Éd. hier t'huis brengt. De Bladen daar van zyn meer lancetvormig dan eyloud. 22. Hyrcanifche Gamander. Teucrium Hlrcanicnm. Ganeander, met langwerpig hartvormige flompe Bladen, eene gearmde gegaffelde Steng, en zeer lange ongefteelde, gedraaide Aairen aan *t einde. Teucrium Foliïs cordato-oblongls obtufis Caule brachiato dichotomo Rc. Teucrium Foliis cordatis crenatis petiolatis. Hall. Gort. 315. Arduin. Sp. 13. T. 4. Fabr. Helmft. 81. De Stengen van deeze Soort zyn kruidig, hebbende Bladen als die van de YVinkel-Betonie, en zeer lange Aairen, van Bloemen die Öangswyze om de Steng zyn famengehoopt. De afkomst fchynt uit het Landfchap Ifrcer.le, tot Pcrfie behooiende, aan de K'.evfehe Z;e te zyn. 23. Marfilij fche Gamander. Tucrium Mosfilievfe. Gamander, met eyronde,. rimpelige, kartelig ir.gcfredens, gryze Bladen, opftaande Stengen, en regte éca- G'AMANDER. zydige Tros fen. Tut':-- F ris n Vjtrrfs Ffc. TevcrumCretuum. Clus. Hij}. Lp. 348. Teucriumfruticrjhm incanum Creticum Fior. p.:r;::reo. Ba.-.r. Ic. 869. Chamcedrys Frut.CrTca pur'ptir. Fiore. Tournf. lift. 405. Ger. Prov. 277. Fig. 3 r. Op 't Eiland Kandia, als ook in de Zuidelyke deelen van Frankryk, inzonderheid by Marfeilje en op de Hleres-Eilanden by Toulon, zou de groeiplaats zvn van deeze Soort, die eene hartvormigeboven-Lip aan haare Bloemen heeft en zeer aangenaam is van geur. 24. Wilde SrMe. Teucrium Scorodonia. Gamander, met hartvormige zaagtandige gefteelde Bladen, de Bloemtrosfen over eene zyde, en opftaande Stengen. Teucrium Foliis cordatis ferratis, petiolatis Rc. Gort. Belg. 161. Dal'ib. Pdrfs. ryi. Hall. Helv. 632. Ger. Prov. 278. Gouan. Mo fp. 270. Hort. Cliff. 301. Roy. Lugdb. 306. Scorodonia. Riv. Men. T. 12. Scordium c.ltcrv.m, f. Salviafylvefiris. C. Bauii. Pin. 247. Salvia agrestis f.Sphacelus. Doo. Pempt. 291. Scordium alterum Plinii. Lob. Ic. 497- Dit Kruid dat men in de meeste Taaien van Europa Wilde Salie noemt, is in Hollend aan den Duinkant, en in de andere Provinciën van ons Gemeenebest, op zandige plaatzen gemeen. Het groeit ook in Frankryk, Dultschland en Engeland. Tournefort had het zelve Heesterige vilde Gamanderlyn met Melisfe-Bladen geheeten. Den naam van Scorodonia fchynt het bekomen te hebben, wegens zyne navcrwantfehap met de volgende Soort. In Switzerland komt het dikwils \oor in de Berg-Eosfchen. Het heeft vierkante, harde Stengen, van drie voeten hoogte , met rimpelige , donker groene , byna gladde Bladen, uit wier Oxelen Eloemtakies voortkomen, met lange Aairen, yl gel ranst, van bleek geele Bloemen , het Pypje en dc Meeldraadjes roodagtig. De reuk is flaauwer dan die van 't volgende, de fmaak bitter. Het heeft eene openende en te\ens famen trekkende kragt, en zou derhalve, in aftrekzcl, tegen de Waterzugt van dienst zyn. 25. Waterlook. Teucrium Scordium. Gamander, met langwerpige, ongefteelde tandswys* ingefneeden Bladen, twee Bloemen die geftceld zyn in de Oxelen, en verfpreide Stengen. Tucrlmn Foliis oblongis fesfilibus dehtato-ferrdtis Rc. Linn. Mat. Med. 289. Gort. Belg. F. Suec. Hall. Gouan. Rc. Kram. Aufir. 365. Hort. Cliff. Ro*. Lugdb. ut fupra. Chamcedrys palufiris canefcens. f. Scordium Ojpcinarum. Tournf. Inf. 205.' Scordium. C. Bauh. Pin, 247. Cam. EpÜ. 588. Dod. Pempt. i26.Sccrdlirn five Trixago palufir'.s. Lob. Ic. 497. Dit Kruid komt vry algemeen voor, in de meeste deelen van Europa, of moerasfigè plaatzen. In Holland vindt men het in de Dujnvaleijen agter het Dorp Lis, en noemt het zelve Waterlook, om dat het naar Knoflook ruikt, waar van het ook zynen Griekfcben naam Scordion bekomen heeft. De Franfchen heeten het G rmandrêed'Eau, de Enge!fchen Wattr-Girmandér, lat is Watcr-Gcrmanderlyn. Het beieikt de hoogte van het voorgaande niet, hébjende de Bladen met groote Tanden ingefneeden, witfgttg, zagt en zeer wollig. Het beftaat uit zeer takdpe liggende Stengen, waar van de Takjes zich verTeffen tot eenen voet hoogte. Uit de Oxels der Blaïen komen van twee tot vyf Bloemen by eikanderen, ■ die  GAMANDER. die geen Aair maaken, zynde van kleur uit den blaauWön b'eek pa.irschagtig. De middeifte Slip van de Onderlip is groot, langwerpig, minder rond en wederzyds aan 't begin gefpleeten. Dus befchryft de Fleer Haller dit zeer vermaarde Kruid, welks fterke reuk en fmaak, als ook de fcheidkonftige ontleding, toonen, dat 'er vlug olieagtig zout in zy; 't welk het zelve, door uitwendige oplegging, zeer bekwaam maakt, om de beginzelen van 't bederf en de verrotting in de Lighaamsdeelen te weclerftaan: des het daar toe ook in gewoon gebruik is by de Heelkundigen. De aanmerking van Galenus, dat Lyken, op plaatzen liggende, waar dit Kruid veel groeide, niet verrot waren, Iaat ik daar. Inwendig dient het Aftrekzei als een kragtig middel, om de .uitdryving van fchaadelyke ftoffen door de Huid, te bevorderen, en is derhalve dikwils in uitflaande Ziekten, ja zelvs in de Pest, met voordeel gebruikt. In fommige IBorstkwaalen is het ook nuttig, zo wel als tot verfterking der Ingewanden in den Loop, gelyk uit de voornaame Winkelbereiding, Diascorclium genaamd, blykbaar is. 2.6. Gamanderlyn. Teucrium Chamadris. Gamander , met wigvormig eyronde, ingefneedene, gekartelde, gefteelde Bladen, drie Bloemen by elkander en liggende eenigermaate haairige Stengen. Teucrium Foliis cuneiformi ovatis incifis crenatis Rc. Linn. Mat. Med. 288. Gort. Belg. 162. Kram. Auftr. 166. Hall. llelv. 630. Ger. Prov. 278. Gouan. Monfp. 272. Hort. Cliff. 302. Rot. Lugdbat. 307. Cliamcedris major & minor repens. C. Bauh. Pin. 248. Dod. Pempt. 43. Lob. Ic. 491. Dit niet mindei- algemeen bekende Kruid, 't welk in Holland in de Tuinen omtrent Lis, Nuordwyk, enz. ten. dïenfte der Apotheeken geteeld wordt, groeit in Friesland wild op Hei-velden en in fommige Bosfchen; gelyk het dus ook voorkomt in Duitse Mand, Frankryk, Switzerland, enz. Het wordt in 't Hoog- en Nederduitsch Gamanderlynof B.ithengelgenoemd, in 't-Fransch Cl'.enette of Germandrée, in 'tEngelsch Germander of Ënglish Triackle. Men kan van de gedaante best uit de Afbeeldingen oirdeelen, terwyl 'er aanmerkelyke verfcheidenheien van zyn, niet alleen in grootte, alzo het met Stengetjes van vier duimen tot eenen voet voorkomt, maar ook in meer of minder ruigte en in de kleur der Bloemen, die gemeenlyk bleek paarsch is, doch in fommigen wit, ja fomtyds roodagtig en witop eene en dezelvde Plant. Daar komen van twee, drie tot vyf, boven aan de Takjes, met kleinder Blaadjes gefchoord voor, en deeze maaken dat het Kruid zich als met Aairen gekroond voor doet. Zou dit ook de Trixago der Ouden zyn, door welks afkookzel het Landvolk, zo als Celsus getuigt, zich van het zydewee wist te geneezen V vraagt Dr. ScoroT.i- De geleerde Trillerus was van dit denkbeeldr noemende het zelve eene zeer heilzaame Plant, tegen Borstkwaalen cn Jichtige pynen uitermaate dienllig. Men gebruikt het aftrekze! met water, als thee of op wyn gezet. Niet minder is dit Kruid beroemd in Koortfen, als een maagmiddel, en tot wegneeming van verftopp'mgen; doch men moet in alle deeze gevallen, dew/l het heet van natuur is, voorzichtig zyn, om het niet te gebruiken daar eene fterke ontfteeking, verdikking of hitte in het Bloed heerscht, of eene opftopping plaats heeft in 't Gedaimte. X. Deel. GAMANDERJ ï9oj 27. Ólinfterench Gamander. Teucrium UlcUtm. Gamander, met eyronde fpits zaagtanclig ingefneedene, giad-de Bladen, drie OxelbJoenseu en eene opftaande'efiene Steng. Tiucrium Foliis ovatis acute incij'o-ferratis Rc. Chamcedrys A,pina frutescensFolio fplendente. Magn. Hort. 52. T. 52- Ger. Prov. 278. Deeze in de valey van Barcelonette en op het gebergte in Provence voorkomende, verfchilt van de voorgaande door cena opftaande gladde Steng en gladde Bladen, zo dat men ze als eene verfchcidenheid daar van kan aanmerken. Zy heeft, naamelyk, die zelvde gedaante der Bladen en van 't Gewas, om welke deeze Kruiden Chamcedrys, dat is Laage Eik, en fomtyds Querculat of Eikje genoemd worden. 28. Geele Gamander. Teucrium jlavum. Gamander, met hartvormige ftomp zaagtandige Bladen, effenrandige holronde Blikjes, eene heesterige Steng en driebloemige Trosjes. Teucrium Foliis cordatis obtufe ferratis Rc. Gouan. Monfjt. 273. Linn. Hort. Ciiff. 302. Roy. Lugdb. 307. Teucrium. C.Bauh. Pin. 247. Chamaedrys fruticofior Floro ochrolenco. Morïs. Hift. HL p. 421. S.11. T. 12./. 1. Teucrium vulgare fruticofum primum. Clus. Hift. I. p. 342. /S. Teucrium lucidum parvo folio,■ Flor. verniste purpureo. Pluk. Alm. 367. 71 65. ƒ. 2, Chamcedrys altera feu asfurgens. Dod. Pempt. 44. In de zuidelyke deelen van Europa groeit dit Kruid, dat men gehouden heeft voor het echte Teucrium der Ouden. Het groeit heesteragtig, en heeft bleek gcele Bloemen; doch de verfcheiden heid daar van, die door den Heere Jussieu voor eene byzondere Soort gehouden wordt, heeft dezelven fchoon paarsch. 29. Bergfe Gamander. Teucrium montanum. Gamander, met eene end-Tros, de Bladen lancetvormig efienrandig van onderen wollig. Teucrium Corymbo termmali Rc. Kram. Auftr. 166. Ger. Prov. 073. Dalib. Paris. 172. Linn. Hort. Cliff. 332. Roy. Lugdb. 305. Poliurn Lavenelulm folio. C.Bauh. Pin. 220. Polium majus. Cord. Hift. 124. 30. Leggende Gamander. Teucrium Lupinum. Gamander, met eene eind-Tros; de Bladen liniaal, aan den rand omgebogen. Teucrium corymbo terminali Rc. Polium montanum repens. C. Bauh. Pin. 220. Polium montanum fup. minimum. Lob. Ic. 488. 31. Pireneefche Gamander. Teucrium Pirenaicum. Gamander, met eene eind-Tres; de Bladen wigvormig, rond en gekarteld. Teucrium Corymbo terminali Rc. Teucrium Foliis cwieiformibus crenatis Rc. Roy. Lugdb. 305. Linn. Hort. Cliff. 301. Polium Pyrenaicumfup. Hedera terreftris folio. Tournf. Lift. 206. Polium fvcatlle purpureum Chamadryoides, ampia coma. Bocc. Muf. II, T. 61. Barr. Rar. 316. T. 108Ó. Het verfchil dat ten aanzien van deeze drie Soorten plaats vindt, beftaat inzonderheid in het Loof, alzo zy allen de Bloemen getrost hebben aan 't einde der Stengetjes, die neerhurken of op den grond liggen. De eerfte groeit in de zuidelyke deelen van Europa en omftreeks Parys; de tweede, die 'er veel naar gelykt, in de velden by Weenen; de derde op de Pyreneefch* Beigen. Deeze heeft dit byzonders, dat de Blaadjes naar 't einde der Stengetjes langs hoe grooter en breeder worden. De Bloemen zyn in deeze rood, in de anderen wit. 32. Folie. Polium. Gamander, met roodagtige Aairen, langwerpige ftompe gekartelde wollige ongefteelde Bkv Fff den,  'T005 CAMITEN. den, en liggende Stengen. Teucr'mmSpicls fitbrotundisRc. Gouan. Monsp. 270. Hort. Cliff. 302. Roy. Lugdb. 303. Gron. Oriënt. 74. a. Polium montanum luteum. $. allv.m. y. fupmum alterum. Jl fupmtm Venetu/m. e. montanum repens. C. Bauii. Pin. 220, 221. Polium montanum 'quintum. Clus. Inf}. I. p. 362. Hysfopium Dioscoridis. Col. Ecphr. Lp. 59. Tl 67. Po/zWDod. Pempt. 283. Dit Kruid, 't welke gehouden wordt voor het Polion van Dioscoridf.s , heeft men verfcheidenheden van in Provence, Spanje, Portugal, Italië, en in de Levant gevonden. Men noemt het in 't l'ransch Poullot cn in't Engelsch Poley. Het is een laag liggend Kruidje met houtige Stengetjes, de Blaadjes fmal, doch aan 't einde breeder, ftomp en gekarteld, van boven groen , van onderen wollig hebbende. Aan 't einde der Stengetjes draagt'het opftaande Tuiltjes van Bloemen. Het heeft eenigen reuk en eenen bitteren fmaak; -des men het misfehien ook in de Geneeskunde zou kunnen bezigen. Tournefort heeft 'er, wegens deBloemtuiltjes als Hoofdjes, een byzonder Geflacht van gemaakt, en daar in eene meenigte foorten onderfcheiden; waar toe de volgende behooren. 33. Hoofdige Gamander. Teucrium capitattvn. Gamandn, met gefteelde Hoofdjes, lancetvormige gekai telde wollige Bladen en opftaande Stengen. Teucrium. Capitulls pedunculatls Rc. Polium montanum album ferr. letifoUum. Barr. Rar. 325. T. 1079.. 1078/8. Pol. Monjptllacum. J. Bauii. Hij}. Hl. p. 699- 34. Zeer kleine Gamander. Teucrium jmnihm. Gamander, met ongefteelde eind-Hoofdjes , liniaale vlakke viervoudig getropte Bladen en liggende wollige Stengen. Teucrium Capltul's terminallbus fesfilibus. Linn. Amoen. Acad, IF. p. 276. Polium Hïspanicum montanum puinilum, Rosmarini folio, Fl. rubro. Tournf. hift. 207. Polium montanum pumilum rubrum. Barr. Ic. 1092. In Spanje groeijen deeze beide fcorten en meer andere verfcheidenheden van dit Kruid , die door Barrelier waargenoomen en keurlyk in Afbeelding gebragt zyn. 35. Gedoomde Gamander. Teucrium fpinofum. Gamander, dat gedoomd is, met de boven-Lip der Kelken eyrond, de Bloempjes agterover, en dubbelde Bloemfteeltjes. Teucrium fpinofum Rc. Loeffl. It. 147. Ghamaedris multifida fpinofa odorata. Grisl. Luf. 20. Clic.mcedris fpinofa, C. Bauii. Pin. 248. Prodr. 117. Ic. Moris. lift. HÏ. p- 423- S. 1 t. T. 22. f. 1 7. fi. Teucrium mucro%atum, Linn. Spec. Plant. 793. Scordium fpinofum odoraturn. Corn. Can. 123. Barr. Rar. 319. 7'. 202. De groeiplaats van deeze gedoomde Gamander is in liortugaT,maakendé een Plantje uit, fomtyds eenen halven of geheelen voet, zeldzaam eene elle hoog, dat zeer wollig en ruig is, met langwerpig ronde Bladen, op de kanten naauw gekerfd; tegen over eikanderen in de Oxelen heeft het Doornen van aanmerke'yke langte, onder de Bloemen die rosagtig geel van kleur zyn of witagtig, met zeer korte Meeldraadjes. Het welriekende gedoomde Watcrlook van Kanada, maakteejje verfcheidenheid uit van deeze foort. GAMANDERLYN, zie GAMANDER n. 26. GAMITEN is de naam van een Steenfoort, waar Van by Plinius en.andere oude Schryvers wordt gefprooken. Men beweerd dat die wit zoude zyn geweest, en dat men 'er duidelyk twee famengevoegde handen op konde zien ; 't welk aan haarden naam heeft GANSERHL. doen geeven dien zy draagt; liet welk HuwtPfkseh Steen betekent. Men heeft grond om te denken dat deeze Steen'eene konstbewerkingis geweest, tenminlten is zy ten huidigen dage in 't ceheel niet bekend. GANG1TISCHE NARDUS, zie BORSTELGB-AS tt. 2. GANGLIUM, zie PEESKNOOP. GANITERBOOM, zie ELiEOCARPUS. GANSEBLOEMEN, zie CHRYSANTEN n. 5. GANSEN-SCHULP, zie LEPADEN n. 17. GANSEPOOT, zie GANSEVOET. GANSER1K irt het Latyn Potentilla, is de naam van een Planten-Geflacht onder de Klasfe der Ifocandrla of Twintigmannige Kruiden gerangfehikt. — De Kenmerken hier van zyn , dat de Kelk tiendeelig is met vyf Bloemblaadjes; de Zaadjes zyn rond en naakt, zittende op een klein droog Stoeltje. Dit Geflacht bevat in het geheel negen- en- twintig foorten , waar van de tien eeifien met Gevinde, de veertien volgenden met Gevingerden, en de drie laatften met drievoudige Bladen bezet zyn. 1. Heesteragtlge Ganferlk. Potentilla fruticofa. Ganferlk, met gevinde .Bladen, de Steng heesteragtighebbende. Peteniilla FoliiSpinnatis, Caule fruticofo. Linn. Syfi. Nat. XII. Gen. 634. p. 350. Fig. XIIL Gen. 634-P- 396. Hort. Cliff. 139. Flor. Suec 416, 451.R0Y.iBgdfc.27s.HpDS. A.ig. 195. Kalm. Itin. II. p. 203. Pcntaphyiloidescretlum fruticofuin eboracenfe. Moris. Hifi. II. p. 193..& 2. T. 23. /. 5. Hortul. Angl. T.p. 54- Ptntaphyiloides nSumfmefe'éns. Walth. Hort. 95. T. 17. Rat. Hifi. p. 616. Peniaphyllaides fruticofa elatior. Amm. Ruth. 88. T. 17 R 89- T. 18./. r. Deeze foort welke in de Tuinen van Europa is bekend, groeit natuurlyk in Engeland, alsook in Sweeden en Siberië. Het onderfcheid dat zich tusfchen de Engelfche of Jorkfche en de Siberifche openbaart, 1 a%melyk , is niet grooter, dan 't gene in verfchiller.de Planten,- daar van, uit Siberië wordt waargenomen. De Autheuren hebben het Gewas onder den naam van Pentapiiylhiies befdhreeven, en het is by verfcheidene in Afbeelding vertoond, wordende van de Qelandèrs Tók geheeten, zonderling dat het zelve dus de koude deelen'van Europa alleen verkiest tot zyne woonplaats. Gmelin heeft het in Siberië gevonden, met Rys van eene of twee el'en hoog, bezet met Steeltjes, waar aan een Blad , diep in vyven gedeeld, van boven groen , met witte Haairtjes, van onderen, geaderd en minder haairig, en dus veel naar die van het Vyfvingerkruid gelykende : doch in het gedroogde Exemplaar door zyn Ed. uit D-.urie overgezonden,. waren de Bladen wezentlyk gevind. De Bloemen kwamen enkeld aan 't end der Takjes voort, die van het gezegde Rys zydelings uitgefebooten waren. In een langer gewas vr.n dien zelvden aart, niet hooger dan eene voet op fchietende , waren de Bladen dikwils uit zeven vinnetjes, even ats in het jorkfche door Ray befchreeven en Heester-Vyfbleid genaamd, waar in de zelvde eigenfchap als in de Siberifchen, van naamelyk aan de Takken aftefchiiferen, waargenoomen werdt. 2. Zllverfchoon. Potentilla Aferina. Ganferlk, met gevinde zaagwys' getande Bladen, kruipende Stengen en eénbloemige Steeltjes. Potentilla Foliis pinnatis ferratis Caule repente. Linn. Mat. Med. 246. Rot. Lugdb. 275. HoruClljf. 103. Gouan. Monfp. 288. Ger. Prov. 467.  GANSERIK. GANSERIK. ipc7 dèsfupïna minor &c. Amm. Ruth. 117. Gouan. Monfp. 248. Van deeze, die in Siberië, Tanark1 of ook in Klein begroeit, heeft de geftalte insgelyks veel overeenkomst met het Zilverfchoon. 5. Aardbefieagtig Ganferik. Potentilla Fragaroides. Ganferlk, met gevinde en drievoudige Bladen, de buitenften grootst, en kruipende Staarten. Potentilla Foliis pinnatis ternatisque Rc. Potentilla Foliis novenis palmatis apice frratls. Hall. Gom. II. p. 106. Deeze gelykt naar hetonvrugtbaare Aardbefie-Kruid, en heeft de Bladen fluweeüg met gehaairde Steeltjes. Zy groeit in Siberië. 6. Rotzlg Ganferik. Potentilla rupestris. Ganferik, met gevinde overhoekfe Bladen, vyf eyronde gekartelde Blaadjes en eene regt opftaande Steng. Potentilla Foliis pinnatis alternis Rc. LlNN. Hort. Cliff. 193. It. PVestgoth. 63, 76. Flor. Suec. II. p. 453. Pentapliylloides crettum. ]. Bauh. Hift: ILp. 398. Moris. Hifi. IL p. 192. 5. 2. t. 20./. 1. Qndnquefolinr.i Fragiferum. C. Bauh. Pin. 326. Clus. Hift. II. p. 107. Gouan. Monfp. 248. Die Kruiden, welken de vermaarde Tournefort, als naar het Vyfvingerkruid gelykende, Pentapliylloides genoemd heeft, enkel door de Bladen daar van verfchillende, zyn, zo wel ais dat Kruid zelv', tot dit Geflacht betrokken. Het tegenwoordige is Aardbefiedraagend Vyfvingerkruid, of Vyf blad, door Clusius genoemd; die het zelve in Neder-Oostenryk overvloedig vond groeijen. Het komt ook voor in Siberië en in Sweeden meest aan de zyden der Bergen. De Vrugten gelyken naar Aardbeden, doch hebben niets aangenaams. Het heeft de onderfte Bladen vyf- of meervinnig, de bovenften maar drievoudig aan de Steng, die ongevaar eenen voet hoog groeit, zynde rood van kleur. 7. Gegaffeld Ganferik. Potentilla bfturca. Ganferik, met gevinde byna egaale Bladen en langwerpige byna tweedeelige Blaadjes, de buitenften famenloopende. Potentilla Foliis pinnatis fubaeqnalibus Rc. Pentapliylloides Oriëntale fuplnum Rc. Tournf. Cor. 21. 8. Pihiper.iellig Ganferik. PcientillaPimpinelloides. Ganferlk, met gevinde Bladen, de Blaadjes roudagtig, getan 1, egaalj de Steng regtopftaande. Potentilla Foliis pinnatis, Foliolis fubrotundis Rc. Pentapliylloides Oriëntale ére&um Rc. Tournf. Cor. 21. Buxb. Cent. I. p. 30. T. 48. Deeze beide foorten zyn door Tournefort in de Levant waargenoomen. Men vindt de eerfte ook in Siberië. o. Penfylvanisch Ganferik. Potentilla Penfylvanica. Ganferik, met de onderfte Bladen gevind, 'de bovenften drievoudig; de Blaadjes ingefneeden zaagtandig; de Steng regtopftaande en ruigagtig. Potentilla Foliis inferioribus pinnatis Rc. Linn. Mant. 7 6. Pentapliylloides Canadenfe Foliis Agrimonice. Boerh. Lugdb. Lp. 40. Waarom deeze, die in Kandda groeit, den bynaam van Penfylvanifche voere, is duister. 10. Liggend Ganferik. Potentillafupina. Ganferik, met gevinde Bladen en gegaffelde liggende Stengen. Potentilla Foliis pinnatis, Caule dichotomo decumbente. Linn. Hort. Cliff. 193. Upf. 133. Roy. L'igdb,il$. Pentapliylloides Alpinum minus fupinum. Pluk. Alm. 285. T. 106. f. 7. Pentapliylloides fupinum quorundam. Clus. Hifi. II. . p. io7. Pentapliylloides fpecies, Flore luteo etmaphyllos Fff 2 fe 467. ÏIall. Helv. 338. Kram. Auftr. 146". Ltnn. Flor. Sire.±15. Gort.Belg. 144. Argentina. Dod.Pempt. 600. Argentilla Potentilla. Lob. Ic. 693. Potentilla. C. Bauh. Pil 321. Cam. Epit. 758. Van dit zeer gemeene Kruid, is zo wel de Nederduitfche als de Latynfche Geflachtnaam ontleend. Men noemt het gemeenlyk Argentina, in 't Nederduitsch Z'lverfchoon of Zilvèrbldd en Blik, wegens de zilveragtirheid der Bladen, welke zeer fterk is, wanneer het op de Kley groeit, zegt Linnjeus. Het heeft dien glans fterker op drooge plaatzen en aan de wegen, dan in de velden. Men vindt het in Holland en andere Nederlandfche Provinciën, zo wel op Veen en Kley, als-in Zandgronden, ja tusfchen de fteenen even tierig groeijen, en dus komt het ook in andere deelen van Europa voor. Het maakt tusfchen de koude en heete luchtftreek geen verfchil; zynde in Provence zo gemeen a's in Dultschland, Rusland en Sweeden. Anferina wordt liet insgelyks genoemd, waar van zekerlyk de Hoogduitfche naam (gjcnflclj en ©enferirb / zo wel als de onze Ganferik, zyn afkomst heeft. De Ganfen naamelyk, zegt men, willen 't gaarne eeten onder 't voer. By de Ehgelfchen noemt men het wild Tanfy, dat is wild Reinevaren, of Silverweed, dat is Z'lverkruid. Wegens de uitneemende kragten in de Geneeskunde voert dit Kruid den naam van Potentilla. Het komt byna met de Kina-Bast overeen, zegt Boerhaave, wordende de afloopende Koortfen daar door dikwils we rgenoomen, indien men het uitgeperfte fap der Bladen een uur voor het aankomen ingeeft. Uitwendig opgelegd dient het tot bloedftemping, geneest wonden en pynlyke ontfteekingen. Tot de oorfmerten, in Kinderen, dient een weinig van hetgekneusde Kruid met Ceruis opgelegd. Het Zaad 'en de Wortel is, zo wel als 't Kruid, van eene famentrekkende hoedaanigheid, en dus dient het Afkookzel, inwendig, tegen Loop en Bloedloop. Men kan het in Vleeschnat kooken, als wanneer het dikwils den Witten Vloed geneest'. Zelvs wordt het Kruid dat zuuragtig is met eenige famentrekking, ook wel in Moes gegeeten. DoooiwEUi verzekert, dat het poeder der gedroogde Bladen op de opene Huid, of 't afgewreevene vel der Paarden, Os fen, Ezelen en andere Beesten gelégd1, de wonden doet fluiten en nieuw vel daar over groeijen. 3. tVollig Ganferik. Potentilla fericea. Ganferik , met dubbeld gevinde, wederzyds wollige Bladen, deSlippen evenwydig digt aan eikanderen, en liggende Sténgen. Potentilla Foliis bipinnatis Rc. Potentilla Foliis pinnatis kkfutis Rc. Hall. Goètt. II. p. 100. Potentilla Foliis dupllcato-plnnatis Rc. Gmel. Sib. Deeze die naar de voorgaande gelykt, doch veel kleiner is, en de Bladen famengefteld heeft uit eyronde wollige Blaadjes, welke kamswyze verdeeld zyn, komt in Siberië voor. De Stengetjes, twee of driemaal zo lang heeft als de Bladen, neerliggende, hebben aan 't einde eenige geele Bloempjes. 4. Veeldeelig Ganferik. Potentilla multifida. Ganferik, ,met dubbeld gevinde Bladen, de Slippeneffenrandig, afflandig, van onderen wollig en liggende Stengen. Potentilla Foliis bipinntitis Rc. Pentapliylloides fupinummimis Rc. Amm. Ruth. 116. Pentapliylloides repens Foliis pinnatis. Buxb. Cent. Lp- 30. T. 49.f. i.fi. Pentaphftloi-  joof GANSEÏÏIK, GANSLR1K. hlrfutt. Ambros. Pht. T. 414- Qidnquefolkm Fragifero affinis C. Bauh. Pin. 326. Gmel. Itin. I p. 140. T*. 27. ƒ. 2. Pentapliylloidesfupinum. J. Bauh. ifi/ï. ff. p. 393Tournf. 7;^:. 298. Deeze die Gmelin heeft afgebeeld, is m Duifschlond en in Siberië gevonden. De Stengen daar van zyn wel eene elle lang, doch liggen op den grond, en daarom voert deeze "foort, by uitftek, den bynaam van liggende die zeer gepast is. Zy komt by J. Bauhinus onder den naam van Pentapliylloides fupinum voor, en behoudt by Tournefort denzelven naam. 11. Regt Ganferik. Potentilla reSa. Ganferik, met zevenvoudige lancetvormige zaagtandige, wederzyds een weinig gehaairde Bladen en regtopftaande Stengen. Potentilla Foliis feptenatls, lanceolatis ferratis Rc. Potentilla Foliis digitalis &e. Linn. Hort. Upf. 133-Roy. Lugdb. 275. Ouinquefollum alterum vulgare. Dod. Pempt. 116. Ditëewas behoort eigentlyk tot de foorten van Vyfvluger Kruid, hoewel het niet van de gemeenften is, groeijende in Italië en de zuidelyke dee'en van Frankryk aan de kanten der Landeryen. De Bladen zyn wederzyds groen, doch volwasfen byna kaal, zegt LinnjEus. 12. VerzHverd Ganferik. Potentilla argentea. Ganfrlk, met vyfvoudige, wigvormige, ingefneedene, van onderen wollige Bladen; de Steng opftaande. Potentilla Foliis qnmatis cuneiformibus truifis Rc. Potentilla Foliis dlgltatis Rc. Linn. Flor. Suec. 417, 454- Potentilla Foliis digitatis incifo-ferratis Caule eretto. Hort. Cliff. 193. Qvinquefolium Folio argentëp. C. Bauh. Pin. 325- Pentapliylloides minus. Cam. Epiï. 76^. 13. Middelfiagtig Ganferik. Potentilla intermedia. Ganferik', met de Wortelbladen vyf- de Stengbladen drievoudig, cn eene byna opftaande, zeer takkige Steng. Potentilla Foliis radicalilnts quinatis,Caulinisternatis. Linn. Mant. 76. Ouinquefollum montanum luteum, erectwn hirfutum. C. Bauh. Pin. 325. Prodt. 139- Kat. Fur. 213. Hall. Helv. 340. 14. Ru'g Ganferik. Potentilla htrta. Ganferlk, met zeven- en vyfvoudige, wigvormige, ingefneedene haairige Bladen, en eene opftaande ruige Steng. Potentilla Foliis feptenatls quinavsqire cuneiformibus v.icfis pihfis. Qit'nquefolium montanum ereèum hirfutum luteum. M agn. Mo. fp. 216. Gouan. Monfp. 249. Chihiauefolliim r.cium minus aug. foliis Monfpellacum. Rat. utf. Van deeze drie is de eerfte in Europa vry algemeen, komende zelvs in onze Nederlanden, byzonderlyk in Friesland, op veele plaatzen in de Wouden, in bosfchen, laage gruppels en Iley-ve'den zo den Hortulanus D. Meese aantekent. De andere als een mlddelflag tusfchen deeze en de Noorweegfche aangemerkt, groeit in Switzerland; de derde omftree! ï Montpellier, als ook in Prsvenee en de Pirenéen. Zy verfchilt en munt uit, door de lange ruige Haairen die onder aan de Bladen en aan de Steng zyn. 15. Gefiippelde Ganferik. Potentilla ftipularis. Ganferik, met zevenvoudige ongefteelde Bladen, zittende op het breede Stoppeltje. Potentilla Foliis feptenatls fesfilibus Rc. Potentilla Foliis wenis, filpulls incidentibus, Gmel. Sib.UI.sp, 185. T. 37./. 2. Deeze Siberifchc heeft eene opftygende, draadagtige, gladde Steng, aan den top verdeeld, met omvattende Stoppeltjes, die eenzaam zyn ea uitgerand. De fmalle Bladen, zeven, agt of negen in getal, kwamen uit de gedagte uitranding voort. 16. Donker Gaferik. Pcter.tilla opaca. Ganferik, met de Wortelbladen vyfvoudige wigvormig, zaagswyze getand ; de Stengbiaden byna gepaard ; de Takken draadagtig dun en neerliggende. Potentilla Foliis radicallbus quinatis cuneiformibus ferratis Rc. Linn. Anioen. Acad. IV. p. 274. Oninquefoihim minus repens lanuginofum luteum. C. Bauh. fin. 32*;. Ouinquefollum IV.flavo fl ,re, fecunda fpecies. Clus. Hifi. IVIc. p. 106. Quinquefoliofimills enneetphyllos hirfuti. C. Bauh. Pin. 325. Prodr. 139. Hall. Helv. 340. Kram. Auftr. 146. 17. Voor]aars Ganferik. Pot-.dilla Verna. Ganferik, met de Wortel bladen vyfvoudig ftomp met fpitfe Tandjes drievoudig aan de Steng die neigt. Potentilla Foliis rad'calibus quinatis acute ferratis retufisRc. Linn. Flor. Suec. 419. Gort. Belg. ia5. Pote:tl!!a quinatis incifis Rc. F'. Lapp. 212. Hort. Cliff. 194.R0Y. Lugdb. 276. Quinqtffcllum minus repens IfAeum. C. Bauh.Pin. 325. Peniaphyllum f. Ouinquefollum minus. Tabern. I. 123. Oed. Dein. T. 18. Goudbloemig Ganferik. Potentilla aurea. Ganferik, metde Wortelbladen, vyfvoudig, zaagtandig, fpits; drievoudig aan de neigende Steng. Potentilla Foliis radicalilus quinatis ferratis acttmiiatis Rc. Linn. Am. Acad. IF. p. 316. Hall. Helv. 339. T. 5./. 4. Ouinquefollum minus repens Aflnv.m. aureum. C. Bauh. Pin. 325. Jacq. Vind- 91. 245. Potentilla Foliis margine fericeis Rc. Ger. Prov. 468. Scor. Aan. II. p. 53. Van deeze drie komt de eerfte , die fomtyds ook negenbladig is, op de Gebergten van Oostenryk, Switzerland en in 't Veroneefche, als ook volgens de Heer Tiiunjerg in Japan voor. De tweede vindt men op drooge velden in de koude deelen van Europa, zei VS in Lapland. Zy groeit in de Landen by den Esfeidairg , buiten Harderwyk, zegt de Heer de Gorter. De laatfte, die de Bloemen zeer hoog geel of goudkleurig heeft, komt niet alleen in Switzerland op de Alpen, maar ook op de Bergvelden in Provence voor.- Doch in deezen allen heerscht, wanneer men ze met de Afbeelding vergelykt, een groote verwarring, zo de Heer IIallsr aanmerkt. Waarfehynlyk fpee't dit Kruid in de figuur en 'tgetal der Bladen , en in dekleurder Bloemen naar de groeiplaats. Zo heeft ook de Heer Jacquin deeze Janrite aan het Poórjaar's-Gdnferik ondergefchikt, en Doktor Scopoli merkt ze als eene verfcheidenheid daar van aan. Doorkwrcekingin de Tuinen wordt de Blcom grooter en aanzienlyker. De Stengetjes van deeze Kruiden zyn omtrent eenen halven voet lang, liggende gedeeltelyk op den grond. 19. Kanadaasch Ganferik. Potentilla Canadcrfis. Ganferlk, met vyfvoudige haairige Bladen cn eene opftygende ruige Steng. Potentilla Foliis quinat's , apice connU venti ferratis Rc. Qjiinquefolium album.H all. It.Helv. 70. Quinquefolium album minus. C. Bauh. Pin. 325. Per.tapkyilum majus Flore albo. Clus. Hfi. II. p. 105. Kram. Auftr. 146. Gouan. P^o"sp. 249. Ger. Prov. 469. De Heer Kalm heeft deeze in Kanadn waargenomen, die de gedaante had van het Aardbezie-Kruid, met het Stengetje eenen vinger lang. Dc Bladfteelcn, en da Bladen van onderen, zyn witagtig ruig als fluweel. 20. Wit Ganferik. Potentilla alba. Ganferik, met vyfvoudige Bladen, aan den top oogluikende zaag andig;  GANSERIK. liggende draadagtige Stengen, en ruige Stoelen. Poten- tilla Foiiis quinitis, apici comüveati ferratis £pe. Quinquefoiium aibtini. II.v.t.. It. Helv. 70. Qttinquefolh'jn album minus. C. Baoh. Pin. 325. Pentaphylium mijns Flore «- , la. Clus. Hifi. II. p. 105. Kram. 'Aujlr. 14.6. Gouan. Monfp. 249. Ger. Prov. 469. 21. Gejiengd Ganferik. Potentüla caulefcens. Ganferik, met vyfvoudige, aan den top oogluikend zaagtandige Bladen; liggende veel bloemige Stengen, en ruige Stoelen. Potentüla Foiiis quinatis abice connatis Êfc. pul 'quefoliwn album majus, C. Bauh. Prodr. 139. Caulejcens. C. Bauh. Pm. 325. Halt.. Opusc. 263. iV. 50, 47- Album minus alterum C. Bauh. Pin. 325. Qninquefol'mm 2. minus albo flore. Clus. ƒƒ. p. 105'. Jacq. J'wkJ. 2,1.6. 22; Glanzig Ganferik. Potentüla nitida. Ganferik, met byha drievoudige, wollige, oogluikende drietandige Bladen ; éénbloeimge Stengen en gewolde Stoelen. Poieitüla Foiiis Jubtsmótff tonentofis conniventi tridentatis Ê?f. Linn. Anoen. Acad. IV. p. 316. Heptaphyllum ar.genteum Alpinuni &c. Bocc. Muf. II. p. 20. 7". 9. TWƒ«;;«;» Alpinum argentum Perfici'flire. C. Bauh. Pi» 328. Pon. PaW. 222. Rat. 615. Comaroides Alpina ferieea Perficiflore. Ss'g. Pér. £j>. 497- 23 ValdensGanferik. Potentüla Valderia. Ganferik, met zevenvoudige (lomp eyronde, zaagswys' gct;uide , wollige Bladen; de Steng opftaanle; de Bloemblaadjes korter dan de Kelk en gewolde Stoelen. Potfütilla FoMis feptenatis obovatis ferratis tomentojls, Caule ere'to, Petalis Calyca breviaribus, Reccptaadis lanatis QV. Dee?e vier Soorten kan men uit haare bepaal in'geii genoegzaam onderfcheiden. zo zv niet in malkander loopen. Meest zyn zy tot het mtb'laemige Vyfvingerkruid van Clusius betrekkelyk, inzonderheid het GeJiengde, dat men ookomftreek* Weehen vindt, toornende die beiden tevens in S)vitzerlaad voor. Op 't hoogde is dit Kruid eenen voet hoog, en de kleine foort eenen handpalm. Het Ghnzlge is op den Raldus Berg in 't Veroneefche, gevonden, en Comafotdes, door den Heer Seguier getyteld. Dit heeft de Bladen , die aan de Steng drievoudig voorkomen , zilveragtig genuweeld en Bloemen naar die van den Perfikboom gelykende. De laatft'e die de Wortelbladen zeven- en de Steigbladen drievoudig heeft, fchynt aan de IValdenfer Bergen, in '$avoye, bepaald te zyn. 24- Kruipend Ganferik: Potentilla rotans. Ganferik, met vvfvoudige BlaJen, kruipende Stengen en éénbloemlgé Bloeoifteeltjes. Potentilla Fuii's quinitis, Caule repente, Pedunculh unfloris. Linn. Mat. Met. 247. Fl. Suec. 418, 45Ö. Gort. Belg. 14,. Röy. Lugdb. 275. N. 7. Gouan. Monfp. 249- Ger. Prov.. 469. Jacq. Vind. 91. Sfé, GRoij. Virg. 163. Ouir.quefolium majus repens. C. Bauii. Pin. 325. Q':i',nqii:i'oUun imjus. Dod. Pempt. 116. Lob.. Ic. 696- Pentaphylium vulgatisfimum. Raj. Hifi. 6ii. Deeze foort is het gemeene Vyfvingerkruid dat alom fn Enropa voorkomt op vpgtige plaatzen. Plet groeit in IMland in de Duin-Valeijen, fn ds Wouden van Friesland, enz. Volgens den Griekfchen naam Pentaplryllon, noemt men het in 't Latyn Quinquefóliüm, in 't Fransen. Cinquefeuille en in 't Engelsch Cinquefoil of Vyfbladig Gras. Dodonjjus geeft 'er den bynaam aan van Groot, .en het heeft, inderdaad, de Stengen veel langer dan de meefte andere foorten , hoewel hetiangs den grond kruipt, ui; de Knoopen wortel fchietende. GANSERIK. ifiop De Bladen beantwoorden aan de benaaming, en hier loor is het ieder een bekend , draagende doorgaans jec'e Bloemen. 25. Monipellicrs Ganferik. PotentülaMonspelienfis. Ganerik, met drievoudige Bladen, eene takkige opgcreg;e Steng, de Bloemfteeltjes boven de Knietjes voortkomende. Potentilla Foiiis ternatis, Cauli rennofo erecto fcfe. Linn. Hort. Upf. 134. Pentaphylloides majusereiïum, Flo■e luteo. Moris. Hifi. II. p. 193. S. 2. T. 20. ƒ. 2. Peuaphylloides Fragarice j'oiio. Magn. Monfp. 304. Frngaria lerilts Alpina caulefcens. Boeeh. Lugdb. I. p. 42. . - Den bvnaam voert deeze, als by MontpellUr in Iminiedok voorkomeude, doch men vindt'er by GouAisr, n dit Gedacht, geene melding van gemaakt. Zy geykt zeer naar het Aardbefie-kruïd, maar vëifchilt 'er ;an, door de Stengen een voet of anderhalf hoog te lebben en drooge Vrugten. De Blaadjes zyn eyrond, lomp en egaal getand. 26. NcorweegsGanferik. PotentillaNorvcgica. Ganferik, met drievoudige Bladen, eene gegaffelde Steng en Oxel Bloemfteeltjes. Potentilla Foiiis ternatis, Caule dishotmo cjfc Linn. Fl.Suec. 420, 457. Fior. Lapp. 211. Hort. Clijf. 193. Ror.Lugdb. 275. Oed.D.m. 271. Qj ' qjiefolium hirfütum luteum pauciorïbv.s lacirdis. LóES. Prtiif. 218- T. 70, Deeze op de Velden in Noorwegen, Swceden, Pruisfen en Kanada, groeijende, heeft de Blaadjes lancétvormig ^aagswyze getand. 27. Witbladig Ganferik. Potentillanivea. Ganferik, met drievoudige Bladen, die ingefneeden en van onderen wollig zyn , de Steng opffygende. Potentilla Foiiis ternatis intifis Êfc. Linn. Fior. Succ. II. n. 458. Pi-tentllla Foiiis amp'.iter crenaüs 15'c- Haul. Goett. II. p. 108. • Fragaria fierilis prorumbens &c. Amm. Ruth.109. 7*. 14. ƒ. 2. Gmel. Sib. III. p. Ï83- T- 36. f. i. Op dc Alpen van Lapland en Siberië komt deeze voor, die Bladen als het Verzilverend Ganferik, doch drie- oudigenbreeder, ruiger, van onderen met eene fneéuwwitte wolligheid heeft. De Bloemen zyn geel, de Stengetjes omtrent eere fpan hoog. 28- Grootbicemzg Ganferik, Potentüla grandiflora. Ganferik, met drievoudige Bladen, die getand en wederzyds eenigermaate haairig zyn; de Steng neerliggende , langer dan de Bladen. Potentilla Foiiis ternatis dentatis £fc. Potentilla Foiiis ternatis petiolatis. cordatishiteis. Hai.l. Helv. 342. T. 6. ƒ. 2. Fragaria fierilis anitdiifimo 6? P're. Vau.l. Par. 55. T. 10. ƒ. 1. Póténtilla Foiiis ternatis dentatis &c. Ger. Prov. 409. Gmel. Sib. III. p. 185- T. 35./. 1,2. In Switzrrland, Siberien en de Pireneén, is de groeiplaats van deeze Soort, welke opftygende rösagtige Stengen van eenen voet lang heeft: de Bladen v/c.erzyds eenkleurig. De Bloemen zyn zeer groot, en beft'aan uit hartvormige Blaadjes. Vaillant heeft deeze ook omftreeks Parys waargenoomen, en de Keer TïiuNBERG in Japan. 19. Kort gefiengd Ganferik. Potentüla ftéaeaalis. Ganferik, met drievoudige Bladen', die getand en weder'zvds wollig zyn; de Steng neerliggende. Potent-dia F-diis ternatis dentatis &c. Fragaria fierUir Jylvi ferisea feu incana. C. Bauii. Pin. 327. Prodr. 139. PctiïM £j>c. Caule fubfolinfo. Ger. Prov. 469. Gario. Prov. 19a T. 37. Fragaria fierilis molli Icr.ugine [ubescers. Amm. Ruth, 84, xio. Gmel. Sib. III. p. 183. T. 36. ƒ. 2. F f f 3 Dee-  101© GANSETREKKEtf. ÖANSEVOET. Deeze in Siberië, in dezuidelyde deelen Vm\ Frankryk en 'mSpa je voorkomende, heeft ügger.de Stengen , dikwils langer dan de Bladen , dierimpelig, digtgewold, wigvormig, ftomp en getand zyn, met breede fpitfe baairige Stoppeltjes. De Bloemen zyn zeer groot en geel met uitgerande Blaadjes: ook de Meeldraadjes. GANSETREKKEN is de naam welken een Speelbedryf draagt, tot de vermaaken der Landjeugd behoo re-jJj; en 'twelk optweeërleie wyzen wordt uitgeoeffend. Zie "er hier de befchryving van, zodaanig ons de -lieer Bskkhey die mededeeld, in de Nat. Hist. van Holland, III. Deel, bl. 1354. „Yo'gens de eerfte manier, fpant men een lang over„ dwars gefpanneji Touw; men bind aan 't zelve een Gans, by de Pooten vast, en befmeertdeszelvs Kop ,, met \ et of zeep. DeKnaapeu die, omprys, deezen ,, Gans zullen trekken, zitten op eene wagen, betlierd ,, door eenen voerman, welke de Paarden ten fnehte ,, d et rennen, of voorthollen. De Grynermoet, on„ der het Touw gekomen zynde, in dien vollen ren, „, den kop der Vogel grypen ; en de Vogel hangtjuistöp „ dicIioogte.dat de trekker moeite doen moet om den ,, kop regt te vatten. Gelukt het hem den kop te ,, g'rypén, dien vast te houden, en af te trekken, zo „ heeft hy den prys behaald; maar meerendeels glydt „ hein de gladgef.neerde kop door de handen; en ter1 „ wyl hy toegrypt, rydt de wagen onder hem weg ; waarop hy niet zelden met een ongunftigen finale ih „ t wagenfpoor tuimelt. Aartiger en minder ge- „ vaarlyk gefcheid zulks te water, alwaar men dit Spel „ met Roeischuiten oeflent. De Knaapen, die 'er „ zich toefchikken, zyn doorgaans bevaaren gasten, „ die wel zwemmen kunnen : en de gladgefmeerde ,, Gans hangt aaneen touw, dwars over eene vaart, „ rivier of (loot gefpannen. Voorts zitten 'er in „ een Roeifchuit twee flukfche Roeigasten; en hy, ,, die den Gans trekken wil, ftaat, met het bovenlyf „ naakt, of ook in 't onderhembd, en 't onderbroek„ je, agter in de fchuit op deftuurplegt. Zo dra het fein gegeeven is, roeijen dcR.oeijers ten gezwind- fee voort, en de fchuiten volgen naar het nommer, „ of de bepaalde beurt, agter eikander. De eer„ 11e trekker komt onder de Iyn by den Vogel, en grypt toe, maar rolt, indien hy misgrypt, in 'twa,, ter,- een ander volgende vat den Ganxehkep al eens „ handig in den vuist; doch, de Roeljers voortrceic, jende, en hy vasthoudende, ontflipt hem den prys, ,, dat hem mede in den plas doet rollen. Zy zwem,, men fluks weder aan boord, en herhaalen de greep „ cp nieuw, tot zo lang eindelyk een van allen den „ Ganzenkop aftrekt, en met den prys gaat flryken. ,, Deeze dus vergemelde vermaaken, die thands op „ maar weinige plaatzen bel end zyn, waren in vroe,, gere dagen zeer gemeen, en wierden zelvs onder het ,, ge'eide van Pypers en Speellieden geoeüénd. Ten getuige hier van ftrekt eene fraaije Kunstprint van „ den beroem.ien Schilder H. Bo:., welke Éarth de „ Mompm in plaatgebragt heeft, waarin ons dit Spel, ,, met alledeszelvs emftandigheden, naauwkeurigver- , ,, toont wordt: ook vindt men van d;t Ganzentrekken „ op den Wagen, het Paauwitó7?>jgerangfchikt. ■ . . . ■ De Kenmerken zyn, eene vyfbla'adige, yyfhoekige , ■ holbladige Kelk; geene Bloemblaadjes; een enkeid lins1 agtigZaad, dat in de Kelk aanrypt; daar by hebben fommige foerten de Styl in drieën gedeeld. ■ . ■ Agttien foerten, waar van de eerften de Bladen veelal 1 uitgehoekt, hoekig of getand; de vyf laatflen aireen de,:e!ven niet ingefheeden hebben, en wel meest Eu: ropifchen , komen in het zelve voor. 1. Aigoede. Chenopodium Bonus Henricus. Ganfevoet, met driehoekig pylvoimige Bladen, en famengelielde bladerlcrozc Oxe'-Aairen. Chenopodium Foiiis trlangulatatis Jagittatis &c. Linn. Syji. Nat. XII. Gen. 306. p. 194. Veg. XIII. Gen. 3C9. p. 216. Hort. Ciiff. Flor. Snee. Mat. Med. Roy. Lugdb. 278. Hall. Usiv. 174. Daliu. Paris. 79. Gouan. Movfp. 123. Lapathuni unêtuafum. C. Bauii. Pin. 115. Bonus Henricus. J. Bauh. PPji. II. p. 965. Tota bona. Dod. Pempt. 651. Lob. Ié. 256. Cp allerlei woeste plaatzen, op Mest- en Puinhöopen, aan de Wegen en in verwilderde Tuinen, komt dit Kruid door geheel Europa voor. Van fotnmïgen is het Smeerige Pat'.ch, van andere Wilde Major of Melde, en Veld-Sp'imgie genoemd geweest; doch de aigemeenfle naam is Gosde-Henrik , gelyk de iranfehen dien met le Bon Henri, en de Duitfchers met (gut JFkiH' tiuj navolgen. Het fchynt dien naam gekregen te hebben, om dat het, als Moes gegeeten, een verkoelend, verzagtend Purgeermiddel is, dienende uitwendig tot Wondznivering: weshalve het ook Tota btofa, in 't Nederduitsch Aigoede, en, wegens de figdür der Bladen, Lammcrkens-Oor geheeten wordt. In Engeland voert het den naam van ÈngUsh Mcrcury, dat is Engelsch Ringelkruid. De jonge Spruiten worden op fommige plaatzen als Aspergies, en de jonge Bladen, in 't voorjaar , als Salade met olie en azyn genuttigd. De Stèngeh van dit Kruid groeijen een voet cf een cüe hoog: zy zyn dik en hol, van buiten geftreept: de Bladen driekantig en vee! naar die van het Kalfsvoet gelykende, uit wier Oxelen de Aairen, die gefieeld en ongebladerd zyn, voortkomen. Aan de kanten zyn de Bladen eenigzins gegolfd, en van onderen begroeid met eene witte wolligheid, welke daar afgewreeven wordende, fmeerig fchynt. De Wortel is dik, van binnen geel, fcherp en bitter van fmaak. Het Kruid komt vee! te Putten in Gelderland en by Wyk te Duürjtedè voor, zo de Heer de Gorter waargenomen heeft. 2. Stcedsch Garfero-t. Ganfevoet, met driehoekige eenigérmaate getande Bladen en digt getropte Trosjes, die zeer lang zyn en dun, tegen de Steng aan. Chenopodium Foiiis triangularilus fubdentatis &c. Linn. Fl. Succ. 209.215. Chenopodium latifol'v.m minus ramofum Buxb. Hall. 69. T. 1. Chenopodium ereQum &c. Rat. Syn. 3. p. 155. Burm. Flor. Ind. p. 72". in Sweeden groeit deere Soort veel op de ftraaten van Upfal en andere Steden. Van Batavia in Oostindie is ee;i' dergelyke overgezonden. ' 3. Roo-  GANSEVOET- 3. RoodeGanfevoet. CItsnopod'um rubrttm. G/l:ifmst,mct hartvormig driehoekige, dompagcigc, getande Bladen., en opdiande Trosjes, die famengefteld, eenigermaate gebladerd zyn, en korter dan de Steng. Chennhodium Foiiis cordtto-triangularika&c.■ Linn. Flor. Snee. 210, 217. Mat. Med. 107. Dai.tb. Paris. 78. Gouan. . Monfp. 123. IIalt.. 'Riff. i~i- N. 3. Chshopodüpn érèi> ui n fijfe. Hort. Ciiff. 8 5- Boy. Lugdb. 219. N. 6. Atriplex fylvejlris latifolin. C. Bauh. P//z.'119. Pes A'iferhius. Dalbch. Rijt 542. Don. Pempt. 616. Atriplex'fylvatieus f. Pes Aiferinus ffic. Loa. Icon. 254. Deeze behoort tot die Kruiden, aan welken men, wegens de figuur der Bladen, den naam van Ganfevoet gegeeven heeft, en waar van dus de Geflachtnaam afkomftig is. In 't Fransch noemt men ze Pied d' Oye, in 't Engelsch Goofefoote, in 't Hoogdujtsch Gu .fcfuf; t welk al het zelvde betekent. Zy is gemeenèr in Europa, ten minde in onze Nederlanden, dan de eerde Soort. Men vindt ze ook op wilde woeste deenagtige en vogtige plaatzen. De Zaadbolletjes worden rood of paarschagtig. Tragus merkt aan, dat deeze Plant venynig is en de Varkens doodt, wanneer die daar van eeten. Het Vee laat het ook meest onaangeroerd. Men vindt ze egter, onder den naam van Wilde Melde,. by de Geneesmiddelen geboekt. 4. Muursch Ganfevoet. Chenopodium murale. Ganfevoet, meteyronde getande fpits en glanzige Bladen, de f losjes takkig en ongebladerd. Chenopodium Foiiis ovatie hfr tidis dentatis acutis fcfc. Linn. Flor. Snee. Hort. Ctlffi&c. Kram. Auftr. 63. Gort. Belg. 67. Chenopodium primum. Tab. Hifi. 812. Atriplex fylvat. latifolia acutiore folio. C. Bauh. Pin. 119. Atriplex Stramonii folio. Vaill. Par. 36. T. 7. f. 1. Atriplex dicla Pes Anferinus alter ƒ. ramofior. J. Bauh. Hifi. II. p. 976. Deeze verfchilt hier door, als ook door dien de. Trodes voorby de Steng uitdeeken, van de voorgaande. Voor 't overige komt de figuur der Bladen en de geftalte overeen; zo dat men ze als een' tweede Soort van Ganfevoet aangemerkt vindt. Sommigen hebben de Bladen by die van den Doornappel vergeleeken. In Sweeden, niet alleen, maar ook in Duitschland en in onze Provinciën komt deeze Soort, mede op dergelyke plaatzen, als op Muuren en aan-de Wegen voor. 5. Laat Ganfevoet. Chenopodium ferntinum. Ganfevoet, met driehoekige, diep getande, rimpelige gladde, éénvormige Bladen ; de Trosjes endelings. Chenopodium Folüs Deltoides &c. Linn. A/noen. Acad. W. p. 309, Chenopodium Hifpanicumproccrius, Folio Deltoide. Tournf. Injï. App. 666. Blitum Ficus folio. B.aj. Ang. 3. p. 155. Tourn-fort maakt van eene dergelyke Spaanfche gewag, waar mede het Engelfche Majer met Vygebladen van Ray overeenkomstig fchynt: des de groeiplaats gefteld wordt in Spinje, Fraiikryk en- Engeland. De Steng is eene mans langte hoog; doch het bloeit zeer laat. 6. Wit Ganfevoet. Chenopodium album. Ganfevoet, met ruitagtigdriehoekige, uitgeknaagde Bladen, van agteren gaaf; de bovenden langwerpig en opdaande Trosjes. Chenopodium Foiiis rhomboides-triangularibus &c. Linn. Fl'jr.Suec. 212, 218. Daltb. Par. 80. Gouan. Monfp.124. Gort. Belg. 67. Chenopodüm Folüs .inferioribus watis&c. Ron.Ciiff. 85. Gron. Firg.14.5. Rot. Lugdb.u 9. M 8. Hall. Helv. 174. N. 5. Atriplex fylvest. GANSEVOET. 19x1 FucnS. Hifi. 119. Atrplex fylvejlris Folio pinnato ccudicante. C. Bu'n. Pin. 119. Wilde Prleldc, met uitgehoekte witagtige Bladen, is deeze getyteld by Bauhinus. De fmalheid der bovende Bla len onderfcheidt ze genoegzaam, voor dat de Trosjes door de rypheid wit worden. Zy bedaan uit overhoekfe, ongedeelde, digt getropte Aairtjes, bolagtig famengehoopt. 't Gewas is aan dyken, wegen en wallen, niet minder gemeen dan het gewoone Ganfevoet. Men noemt het, in ons land, Wilde Melde. Het Zaad, dat zeer zwart is, munt uit in de witte Trosjes, die op 't end van den herfst, als de Bladen afgevallen zyn, byna het geheele Gewas getrost doen voorkomen, zo de Heer FIaller aanmerkt. Het groeit ook in Virginie. 7. Groen Ganfevoet. Chenopodium viride. Ganfevoet, met ruitagtige tandig uitgehoekte Bladen; de Trosjes takkig en eenigermaate gebladerd. Chenopodium Foiiis rhomboi-.leis dentato-pnuatis &c. Linn. Flor. Snee. Gort. Belg. 67. Kram. Aujlr. 63. Gouan. Monfp. 124. Chenopodium fylvejlris 'Opisli folio. Vaill. Par. 36. T. 7. ƒ. 1. Atriplex fylvejlris. j. Bauh. Pin. II. p. 972. Deeze waar mede cle Wilde Ganfevoet met Gelderfche Roosbladen , van Vaillant , veel overeenkomst heeft, is een lastig onkruid inde Moeshoven. Zy fchynt wel eene verfchedenthcid te zyn van de voorgaanden'Soort en voert den zelvden naam, 8. Basterd Ganfevoet. Chenopodium hybridum. Ganfevoet, met hartvormige hoekig gefpitde Bladen en ^akki^e Trosjes die ongebladerd zyn. Chenopodium Foiiis cerdatis-acuminato angulatis £fc. Linn. Fl. Suec. &c. Chenopodium Folüs triaagulari-fagittatis. Rot. Lugdb: 219. PI. 10. Chenopodium Stramonii folio. Vaill. Paris. 36. T. 7. f. 2. Chenopodium fecundum. Tabern. Hifi. 812./. 2. Hier zou de Ganfevoet met Doornappelbladen, v..n Vaillant, 't huis behooren. Zy fchynt ook we! maar eene Basterd of vermengde Soort. 9. DruifagtigGanfevoet. Chenopodium Botrys. Ganfevoet, met langwerpige uitgehoekte Bladen en naakte veeldeehge Trosjes. Chenopodium Folüs lanceolalis dentatis (fc. Linn. Hort. Ciiff. Upf. Mat. Mèd. Rov. Lugdb. 219. N. 4. Gouan. Monfp. 124. Botrys. Doï). Peinst. 34- Overvloedig groeit deeze in Italië, Frover.ce en andere zuidelyke deelen van Europa; ja zy komt ook wild voor in Duitschland en in onze Nederlanden. Men noemt ze Botrys, dat is Druivenkruid, om dat zy als een Druiftros draagt van Bloem- en Zaadhoofdjes. Wegens den aangenaamen reuk krygt zy den bynaam van Snbrofioides, die egter meer toekomt aan de volgende. 3e Italiaanen noemen ze Botri, deFranfchen Pyment, ie Engelfchen Eik van J.emfalem : om dat de Bladen jaar die der Eiken eenigzins gelyken. t Gewas groeit laauwelyks een voet hoog en vertoont zich als een Heedertje, doch overwintert niet. Het komt meest )p zandige plaatzen voort. Het heeft een verwarmenie kragt; wordt wegens den fmaak wel in 't Moes gelaan en by het vleesch gekookt. Men legt het droog >y de Kleederen, niet alleen om den reuk, maar ook egen de Motten : weshalve het den naam van Motteiruid, byfommigen, voert. 10. Weiruikend Ganfevoet. Chenopodium amlrojioides. Gan'evoet, met lancetvormige getande Bladen en geblader? Ie enkele Trosjes. Chenopodium Folüs lanccolatis dentatis  I9i 2 GANSEVOET. tis fjv. LrNür. Hort. Clïjf'. £pc. Botrys ambrojioidss Mexiccma. C. Bauii. Pin. 138, 51Ö. Chenópo^him ambrtsftidss maximum. Tournf. Inff. 506. Botrys Bietica Airip. fylvejlris facit. Barr. Rar. Ic. 1185. Dee'.e noemt men Mexikaanfche; hoewel zy niet alleen in Nieuw Spatij;, maar ook in fommige deeïen van Europa, waarfchynlyk door Zaad overgebragt zynde, van zelv' voortkomt. Dit heeft by Weenen plaats, als ook in Portugal. Zeer gemakkelyk wil zy voort in de Hoven, zynde ook een Zaaygewas. De reuk is zeer Berk, doch niet onaangenaam; de (maak kruiderig, naar dien van Komyn-Zaad gelykende. De Konferf der Bladen, met Honig, wordt voor een goed Borstmiddel gehouden. In Provence noemt men het, Th.ee van Mexico; misfchien om dat de Bladen als Thee getrokken worden , en dus gebruikt. 11. Veeldeellg Ganfevoet. Chenopodium multifidüm. Ganfevoet, met Bladen die fmal gefnipperd zyn, en ongedeelde Bloempjes in de Oxelen. Chenopodium Foiiis multifidiS &c. Chenopodium fempervirens, Folüs tenuiter lacininiatis. Dill. Elth. 78. S. 66. f. 77. 12. JVormdryvend Ganfevoet. Chenopodium Folüs ovatoéblongls dentatis &c. Kalm. Itin. II. p. 283 , 305. Chenopodium Lycopi folio perénne, Dill. Elth. f. 76. Van-dee :e twee Soorten, beiden afkomdig vaniWnosAyres in deSpaanfche Westindien, is de reuk zofterk niet als in de voorgaande. De veeldeeüge groeide, in vrye grond, tot twee of drie voeten, de andere tot drie ellen hoog. Dillenius geeft 'er Bladen van Wotfspoot aan. De Heer Kalm, deeze Plant ook in Penfylvanie waarneemende, verhaalt, dat het Zaad aldaar den Kinderen tegen de Wormen fhgegeeven wordt; zynde tot uitdryving derzei ven voorr efTclyk. Zy groeide, zo wel aldaar , als in Nieuw J-rfey, in 't wilde. 13. Zeegroene Ganfevoet. CheHopiHttti glaucum. Ganfevoet, met eyronde langwerpige üitgéguipte Bladen en naakte enkelde kluwenagtige Trosfen. Chenopodium Folüs ovato-oblongis repandis&c. Linn. Fl.Swc. Hort. Ciiff. rjfc Rov. Lugdbat. 219. N. 7. Chenopodium angustifotium lachtiatum minus. Tournf. Injl. 506. Atriplex angujlifoüa laciniata. J. Bauii. H'Jl. II. p. 472. Ic. 473. Atriplex fylvejlris fecunda. Tap. Ic. 427. Deeze komt veelvuldig in onze Nederlanden voort by Boeren Wooningen én Mesthoopen. Men vindt ze ook in de Voorfhd van Weenen, genaamd (^rtil'CCïi en op de Straateh te Stokholm groeit zy overvloedig. Het is de fmalbladige uitgehoekte Melde van Bauhinus. 14. Stinkend Ganfevoet. Chenopodium '-ulvaria. Ganfevoet, met geheel effenrandige ruitswys' eyronde Bladen en kluwenswyze Bloemen in de Oxelen. Chenopodkim Folüs integerrimis rhomboideo-ovat's £«fc. Linn. Flor. Snee. 216, 222. Mat. Med. 108. Balts. Paris. 77. Chenopodium Folüs triangu'.ari-ovatis. Ihn.Clijf'.SA-. R.oy. Lugdb. 218. N. 2. Atriplexfoetida. C. Bauh. Pin. 119. Vidvaria Ge.rum olens. Los. Ic. 255. Carosmus. Dod. Pempt. 616. Niet minder algemeen komt deeze voor in de Moeshoven en fomtyds ook aan de Wegen. De ftank, naar dien van rottige Zoute Visch gélykende, volgens Dodon.'eus, enderfcheidt ze genoegzaam. Hy noemt het Kruid deswegen Garosmv.s, anderen hebben het Vulvaria geheeten ; doch de gemeende naam is Stinkende Melde, Zo 'er Vrouwsperfoonen met de rekken tegen GANSEVOET. aan geweest zyn, komen de Honden haar bepisfen. Het wordt tegen de Or dyging nuttig geacht. 15. rceisrtdig G.yfvo.t. Chenopodium polyspermum. Ganfevoet, met effenrandige eyronde Bladen, liggende Stengenen gegaffelde Kroontjes, die ongebladerd zyn, in de Oxe'en. Cheropedlum Foiiis integerrimis cvatis Linn. Fl. Suec. 217. Roy. Lugdb. 218. N. 3. Blitum Folüs ovatie. Hort. Clijf. 28. B-.itum polysir.wn. C. Bauh. Pin. 118. Polysporon Casfiani rjjV. Lob. Ic. 256. Veelzaiig TAijer wordt deeze gemeenlyk gencemd, om dat zy by de andere Soorten van Majer daar in uitmunt. Zy groeit in Moeshoven, op gemeste Akkers en gebouwde Gronden, in Europa. Men vindt ze in Sweéden', Duitschland, Franhyk en elders. In Switzcrlav.d is zy ook volgens den Heer Hallef., niet ongewoon ,• die aanmerkt, dat de Meeldraadjes veerkragtig zyn, en de Bloempjes fomtyds in vieren gedeeld. Men wil dat dit Kruid tot lok-aas voor de Visfchen kan verdrekken. 16. Bezemkruid. Chenopodium froparia. Ganfevoet, met fmal lancetvormige Bladen, die vlak en effenrandig zyn. Chenopodium Folüs linearl-lanceolctis fifc. Linn. Hort. Cliff. Upf. Roy. Lugdb. 220. N. n. Chenopodium Lini folio viilofo. Tournf. Ivft. 506. Linaria fcoparia. C. Bauii. Pin. 212. Ofyris. Don. Pempt- 151. Linaria Belvedère dicla. J. Bauh. HiJl.III. p. 462. Herba Jlv.dioforum. Tab. Hifi. II. p. 102. Tjifu. Ksmph. Jep. 885- Dit is een zeer takkig jaarlyks Kruid, twee ellen en hooger groeijende, roet dunne ronde Takjes en langwerpige Blaadjes, veel naar die van Vleeschkruid gelykende, doch op de kant gehaaird. In de Oxels der Bladen komen kleine getropte Bloempjes, groenagtig van kleur. Om dat men 'er in de zuidelyke deelen van Europa, Bezems van plagt te maaken of nog maakt, voert het den bynaam van Bezemkruid. Het heeft de Steng zeer glad en witagtig, en moet een fraai Kruid zyn, dewyl de Italiaanen het Belvedère noemen. Wild komt het"in Griekenland voort, waar men het Ofyris heette. Waarom het, van Tabermemontanus, Studenten-kruid genoemd zy, is duister. Het groeit ook in Japan, volgens K^mpfer , die verhaalt, dat het aldaar een voortrefléiyk Geneesmiddel uitlevcre. Men vindt het, insgelyks, in andere deelen van Oostindie. 17. Zeekants Ganfevoet. Chenopodium marithnum. Ganfevoet, met e'svormige half cylindrifche Bladen. Chenopodium Folüs futulatis femecylindricis. Linn. Hort. CHff. FL Si:ec. Rov. L".gdb. 220. Kali minus album femine fplendente. C. Bauil Pin. 289. Moris. Hifi. II. p. 610. S. 5. T. 33. ƒ. 3. Onn. Den. 489. Deeze Soort, die kleine Witte Kali, met glinderend Zaad, genoemd is geweest, valt niet alleen aan de zeekusten van Europa, zo in de noordelyke als in do zuide'ykc deelen , als ook in onze Nederlanden; maaide Heer Pat.las heeft ze ook onder de Kruiden, die aan de Zout-Meiren, in de zuidelyke deelen van Siberië, groeijende, gevonden. Te Mompellier, daar liet aan de Zee voorkomt, noemt men dit Kruid la Bianchette. 18. Gekaard Ga-fevoet. Chenopodium arijlatum. Ganfevoet, met lancetvormige, eenigennaate vleezige, effenrandige Bladen , en gemikte Trosjes die gebaard zyn, in de Oxeleu. Chenopodium Folüs lanceolatisjul- car"  GARANDEEREN. earnoRs &e~M. Gott. ns*~ ChenopodhM FtrtintWÊ &c. Urn. Spec. Plant. I. p. 222. Gmel. Sib. III. p- 83DeezeSdie wel eer voor eene Virginifche werdt gehouden is door den vermaarden Gmelln in Siberië wasrgenoomen en afgebeeld. Zy heeft eene groote zeer wyd gemikte Bloemp'.uim, en, daar de ycrdeeling ophoudt, komen de Bloemen ongefteeld, met Baardjes, voort. GARAND, zie GARANDEEREN. GARANDEEREN is een onduitsch woord, ^ twelk eigentlyk venvaarborgen betekent. In eenen rechtskundigen zin, verftaat men 'er door, verantwoordelyk maaken en verbinden, dat iemant het genot of vrngt ergens van hebben zal; of, iets op zich neemen, en iemant vry waaren en indemneeren van eene Acte ot gerechte!vk vervolg deswegens. De betekenis van het woord Garand komt volkomen overeen met die van het Duitfche woord toattn/ dat in zyn oirfprong zien en befchouwen betekend, vervolgens verzorgen, acht geeven en gade pan. Wachter 111 Ghsf. German.p. 1826. zegt: fearCtt carere , coMionem adhibere vel prcestare, 11e quid mali prater fpem & optmonem accidat. Veteres plerumque habent mattten / quod vide. fed è? \metl vel baren eodem fenfu obtmuisje, ex compopp'S ö» derivatie eorum intelligimus. Benson m voce Angl. Sax. tnaer cautus, toacrc cautio. Glosf. Pez.cautela gctmcri. Idemcognqfcitur ex Latinitate Barbara vetuftisfimicevi. Nam a participiotoscmticavens, ante permulta fceculafatta Jura, toia-ré &? toarantité fidejusfir, marcnöa & mamma fidejusfio, toavenbatou fidejusfor, tówantiare ê? toarcnti* ;3.-C evBionem prcejlare, £? alia apud Glosfographos._ Ex eodem fonte funt Gallica, garand, garantir, garantie, fimilia noti Jignificatus. Garantie betekent dus, zekerheid, vrywaarmgenjchaaieloosjtelling van iemant. In materie van Garand heeft het Privüegium de non evocando geenc plaats, als moetende in dat geval deGedenuncieerde volgen 't Forum rei convent}', etiamfi alterlus Fori fit. Zie Utr. Coksult. I. Deel, ConJ. 62. bl. 298. »• 2. Vervolgens dient in aanmerking genoomen, dat Denunciatien van Garand of Eviüien, in de eerftè inftantie geomitteerd zynde, in de volgende inftantie of in cas d' Appel nog mag geleideden. Zynde mede coltumicr, dat eene Citatie ten floeyaij Garand van meerder eifea en kragtis, dan eene fimpele Denunciatie; verder is ook in de praktyk van Rechten gerecipieerd; dat de gene die in perfoneele Aftie 111 cas van Garand wordt geroepen, voor den origineelen Gedaagde mag of kan interveniecren, zonder dat de Eisfcher of Aanlegger zulks vermag te beletten. - Wanneer iemant tegens wien Mandar.ient van Garand wordt verzogt, Procureur in 't Gerecht heeft, denuncieert men hem litem motam; indien hy de zaak niet wil aanncemen, verzoekt men Mandament tegens zynen Meester, ter prefentie van zynen Procureur, mits protefteorende van kosten/ In aüione perfonali voldoet 't dat het Garand gediend heeft, om daar door den Gedaagden tot antwoorden te noodzaaken. En ingevolge de in ufantie zynde praktyk voor den Ilovê van Holland, zyn twee Defaulten in cas van Garand volftaande; 'maar komt de Aanlegger zelve niet in Rechten, zo bekoomt de Gedaagde oirlof, en is daar na niet meer gehouden te ganrukereth Ook is het in d,e Rechts- X. Deel. c-arctnïa:' 191S pleging1 èeri voïftandiggebruik, dat Wannes? éfen' Kooper zynde origineele Gedaagde, den genen daar hy het goed van gekogt heeft, in cas van Garand dagvaart, zo vloeit daar maar alleen het effect, uit voort, dat de zaak ten prindpaalen maar tot dien tydtoe blyft gefurcheerd, totdat by den Verkooper is verklaard, of hy den origineelen Gedaagden wil garandeeren, of. wel hein in het Proces ten prindpaalen wil adfifteeren. Dan indien de Verkooper egter van begrip is, ongehouden te zyn den origineelen Gedaagden te garandeeren, en daar over Proces tusfehen de origineele Gedaagden en Verkooper, ontftaat, zo blyft de zaak ten prindpaalen tusfehen den origineelen Impetrant en. den origineelen Gedaagden daarom in geenen deele zo Iange gefurcheerd, tot dat het Proces in cas van Garand tusfehen den origineelen Gedaagden en den Verkooper is getermineerd. Zie Merula Man. van Proced. druk van 1781. I. Deel, bladz. 474- »*• 2C" en not. a. Eene Impetrant is niet gehouden te bewilligen in eenige interventie of Garand, dan voorbehoudens zyn recht in gevalle van triumph,om zyneExceptie temogen dirigeeren, zowel op den prindpaalen Gedaagden, als op den lntervenient, en dat zo wel voor de kosten, als ten aanzien van de zaak ten prindpaalen; ingevolge de leere van Gail Infi. r. Obf. 69 cif feqq. daar in overeenliemmende met de Inftruclie van den Hove vanUtrecht,Tit.ban «Saranö ni S'nrabcntfc At. $.fol. 149. Verder is nog in viridi obfervantia, dat in zaaken van Acces of Abuis, geen Garand plaats vindt maar wel voeginge, zodaanig men het gewoon is te noemen; blyvende als dan de principaale Gedaagde in Proces. Nam in deliBis ceque mandatarlus ac mandans obligatur £p tenetur. vid. Berlichius Pra.B. Part. I. concluf. 24. n. 77. het welk volkomen fchynt bevestigd te worden door Art. 238. van de Inftruéie van den Hoogen Raadein Holland, waar in gezegd wordt: „ In cas van abufe ende ,, excesfe, zal niet vallen eenig Garand ofte aannee„ minge, maar wel adjunctie, blyvende altyd de prin,, cipaale Gedaagde in den Procesfe." Nog dient aangemerkt, dat tusfehen Garanden Indemniteit het volgende onderfcheid plaats vind. Garand naarnelyk heeft plaats ten aanzien van onroerende-, en. Indemniteit ten aanzien van roerende Goederen; of anders Garand is reëel en Indemniteit perfoneel: dat wil zeggen, het eerfle vindt plaats omtrent verkooping van vaste Goederen, en het tweede ten aanzien van Verbintenisfen, wanneer naarnelyk iemant belooft eenen andeien te zullen indemneeren van eene Borgtocht enz. Garand furcheert de zaait ten prindpaalen, doch. Indemniteit kan die uitwerking niet voortbrengen; ook behoeft In cas van Indemniteit de Impetrant geen interventie toe te ftaan, zo als hy in geval van Garand tos verpligt is; zie ook INDEMNITEIT. GARANTIE, zie GARANDEEREN. GARCINIA is de naam van een Uitheemsch Boomen-Geflacht, onder de Klasfe der Dodecandria of Twaalfmannlge Boomen gerangfehikt. — De Kenmerken zyn: eene vierbladige Kelk onder het Vrugtbeginzel; vier Bloemblaadjes ; eene fchildvormige Stempel; de Vrugt eene Befie die gekroond is, bevattende agt Zaadkorrels. Twee Soorten komen 'er van voor, beiden in Oostindien groeijende, waar van wy hier de befchryving laaten volgen. G gg 1. Man-  ipii garcinia. ïi Mangt/ian-Boom. Garcinia Mangoflans. Gartinltt met ovaale Bladen en éénbloemige Steeltjes. Garcinia Folüs ovatis, Pedunculis un'floris. Linn. $yft. Nat. XII. Gen. 594- P- 32<5. Hort. Ciiff. 182. Mangojhm. Garc. Pkil. TranfaPt. N. 431. F. 1. Bont. Jav. 115. Rijin'u. Am1}. Lp. 132. T. 43. Laurifolia Javanenfis. C. Bauh. Pin. 461. Rat. Hifi. 1662. Dit is de Mangojlan-Boom, in Oostindie grocliende, welke de grootte ongevaar van een' Appelboom heeft cn Laurierbladen. De Bloem is als die van den zogenaamden Brappat, als bedaande uit verfcheide puntige Straa'en, gelyk een Sterretje, waar binnen eenïge geele Meeldraadjes vervat zyn en een VrUgtbeginzel, dat eene Vrugt wordt, van grootte als een kleine Appel, en ook van dergelyke figuur, donker bruin van kleur. De Kelk der Bioem blyft het fteunzel van agteren, en van vooren heeft deeze Vrugt een Sterretje, welks Straalen aantoonen, hoe vecle verdeelingen daar binnen zyn, in het Vleesch, 't welk gr oor te Zaadkorrels of Steenen aan 't mi hle'punt, even als de Mispelen, heeft, doch fomtyds vindt men 'er niet éénen Korrel in, die bekwaam is om te planten. Onder de edelde Vrugten van Oostindie worden deeze geteld, die een wit, fappig Vleesch bevatten, dat in de onrypen wat rins, doch in de rypen zo lekker als de keurlykde Druiven is. Ongemeen verfrisfchende is het Sap van deeze Vrugten , en zo weinig bezwaarende, dat men die in Ziekte zo wel als in Gezondheid gebruiken kan: maar de Schil is bitter en famentrekkende. De Boom groeit op Malacca, Stimatra en Java, doch weinig of niet omdrecks B-iavia, zo dal: men ze van Bantam in menigte Jerwaards brengt. Men heeft ze ook niet op alle tyden van het jaar, meest in November en December. Het Gewas is wat kiesch, willende niet op alle plaatzen groeijen, vereifebende een roode, vette Kley, met Wat Steen gemengd. Op Amboina heeft men deeze Boomen, fchoon leerendig aldaar gebragt, niet kunnen voortkwecken. 2. Kirasboom. Garcinia Celeblca. Garcinia, metlancetswyze Bladen en driebloemige Steeltjes. Garcinia Folüs lanceolatis, Pedunculis trijloris. Linn. Syft. Nnt. XII. Mangoftana Celebica. Rumph. Anib. Lp. 134. T. 44. Burm. Ft. Jmt. p. 109. Op' Celebes, een groot Eiland in Oosiindie, groeit een' foort van Mmgofiem, welke Rumpiiius deswegen de Celebifche noemt, doch die anders den naam van Kiras voert. Dezelve wordt geen' hooge Boom , doch maakt een fierlyke breede kroon, van Takken met gepaarde Bladen, die wel gelyken naar de Bladen van de andere Mangostan, doch fmaller en fpitzer zyn, met minder uitpuilende Aderen. Uit de Oxels der Bladen köomen Takjes voort, met ecnige Blaadjes en Bloemfteeltjes, drie by elkander. De Bloem, van grootte als een Dubbeltje, bedaat uit vier groote en vier kleine Blaadjes, in 't midden, zo het fchynt, vier Meelknopjes hebbende, die het Vrugtbeginzel omringen, dat een dergelyke Vrugt wordt, als in de andere Mangostan, 'van dergelyken aart. Men eet de rvpe Vrugten en de Schil dient, door famentrekkingtegen de Roode Loop. Het Hout verandert, wanneer het op de Makasfarifche Ryst-Velden, onder 't kaf van Ryst, begraven wordt, zo Rumpiiius aanmerkt, in drie jaaren tyds fn Steen; doch waarfcbynlyk zal het dit gemeen hebben met andere Houten, GARIDELLA. GARNAAL. GARENBOOM, zie ANAVAS-BOOM. GARIDELLA, is de naam van een Planten-Geflaebt, onder de Klasfe der Decandria of Tienmannin-e Kruiden gerangfehikt; en dus door den vermaarden iouRXEFORT gedoopt, naar den Hoogleeraar in de Kruidkunde Garidf.ul, van wien eene'uitvoerige befchryvmg der Planten van Provence, omdreeks de Hoofdttad Aix en elders groeijende, aan 't licht gegeeven is. De Heer Linn.eus geeft 'er de vol¬ gende Kenmerken van op: eene vyfbladige Kelk als uit Bloemblaadjes bedaande , met vyf tweelippige tweedeelige Honingbakjes, en drie famengehechte veel- ' zandige Zaadhuisjes. Da.r is maar eene Soort van, welke de naam draagt van Ngelagtige Garidella. Garidella Ntrellastrum. Garidella, Linn. Syft. Nu.XII. Gen. 566. «f313. Veg.XUI. WJ- h 355- Tournf. I fi. 655f f. 430! Hort. t fi.1-0. Upf.108. Rov. Lugdb. 481. Gouan. Monfp. 219. Ger. Fm: 200. Gar::;. Aix. 203. T. 39. Nigellaftrum raris (j>c. Foeivculis fvlüs. Magn. Hort. T. p. 143- Ngella Cretica Folüs Foeniculi. C. Bauh. Pin. 146. MoRis. Hijl. III. p. 516. p. r2. £ l8. ƒ. 6. Qenanths Inaica Jemme cordato. Barr. Ic. 1240. Dit Kruidgewas is het allereerst in Proven ontdekt, door gezegden Heer Gap.idell, en onder den naam van Kandiajcke Nigelle met Venkel-Bladen, door Morton voorgeleek! cn atgebeeld. Ten minde wordt die daar toe betrokken., .hoewel de Bloem zich geheel anders, aan by Tournefort vertoont. Ook fchyntdie Plant, Indfsfche DnivebUem met hartvormig Zaad genaamd, en afgebeeld by Bakrelier, welke door Gekard op de Garidella aangehaald is, nog meer te verfchillen. Hoe t daar mede gelegen zy, het Gewas, dat jaarlyks uit Zaad voortkomt, in de Europifche Tuinen, zweemt veel nair dat der Nigelle, en heeft Stengen van anderhalven of twee voeten hoogte, zo ah Garidei r aanmerkt, die het Zaad eenigzins kruid-ig bevonden had. GARNAAL, is de naam van de by ons zo bekende kleine Schaalvisch, door den Heer Linnjeus onder den Rang der Zce-lnfekten en de Klasre der Kreefren geplaatst, met deeze omlchryving: Kreeft, die het Rngfchdd glad, den Snuit zonder tandjes, en de eene punt van deSeUven langer heeft. Cancer macrourus, Thorace levi, Roftro mtegerrimo, Manuum Pollice longiore. Linn. Faun. Snee. 2038. Squüla marina Batava. Bas ter Ultfp. S'P-rh L*7- r;3- fi i-4- Gron. Zoop*. 985. Se«. Kan. III. T. 21.fi 8. Roes. Inf. Tab. 63. ƒ. i, 2. Zo zeker het is, dat Aristoteles eene der vier Soorten van Squilla, in 't Grieksch Crangin genoemd heeft; zo onzeker is het, welke daardoor van hem gemeend zy. Van hun roepen of gefchreeuw zou mén het niet, op eene eigentlyke wyze, kinnen afleiden: dewyl geen foort van die Infekten, myris vrtJetens eenig geluid maakt. Het middelde duk der Bladertjes van de Staart was, volgens hem, in de Crangon breed, en in de Squilla gibba fcherp. Dus zou men veeleer de laatde voor onze Garnaalen moeten houden in welke dat middelduk fpitzer fchynt te zyn , dan in de Steurkrabben. Bellonius , ondertusfehen, be> fchryft de Crangones of Crangincs zodaanig, dat men 'er geen' anderen door verdaan kan datfenze Zee-Gamn* len, dieals'twaare, vier Hoornen op den Kon hebben, van byna gelyke langtc, naar hy zich uitdrukt. Deeze  GARNAAL. GARNAAL, ■ f915 ze werden, in Italië, zo Alt5rovandüs getuigt, Co.mwerugia en Sparnochia; te Rome, gemeenlyk, Parnoch'a; in de zuidelyke deelen van Frxikrjk Carumote of IMgpuMn\ doch te Bordtaux Squilles genoemd. In Engeland behooren zy onder de Pr.iwns, of Shrhnps, hpedaanig men de gepelde of gekookte Garnaalen of Gar,wten aldaar tytelt. Te Danls'g, aan de Oostzee, roemt men, volgens Klein, de voorgaande Soort Crnbbenie, en deeze Sandkrabben, wordende dezelven aldaar niet gegeeten, maar in menigte, tot lok-aas der Visfchen, opgezameld: hoewel zyne Sctdlla cinered, doch geen' andere fchynt te zyn dan onzbZe'e Garnaal. Dit Infekt', zo omftandig door den Heer Baster befchreeven en afgebeeld zynde, zal men hier van de Gehalte, die iedereen bekend is, niet fpreekenN Alleen merk ik aan, dat het wel twee lange Sprieten, die uit een' menigte van Leedjes beftaan , maar geen zo lange Baardjes heeft als de Steurkrabben, wier Snuit van vooren als met zes Haaiujes-is voprzien. Behalve de Armen en Baarden, die als Hoornen uitileekcn, hebben zy, op ieder zyde van den Kop, tweè plette deelen met een punt aan 't end, welke haar ook van de Steurkrabben onderfcheideu. De Schaaren vertocnen zich ftomp, cn hebben byna dergelyk een maakzel in 't klein , als die der OostirJifche Rotskrabben. . Roesel geeft daar van een fterk vergrootte afbeelding, 't Getal der eigentlyke Pooten is" vier paar om te locpen, en vyf paar Zwempooten. De Staart heeft, als gezegd is, in Jt midden een fpits puntig Blaadje. Op ■t midden van de Rug en aan de Oogen zyn, zo ons de Heer Baster aanwyst, ook ftekeltjes : doch van de Tceldee'en, waar door de Mannetjes en Wyfjes van elkander kunnen onderfcheiden worden, en die men met bet Mikroskoop waarneemen kon, geeft zyn Ed. geen afbeelding. De Garnaalen moeten een zonderling Geitel inwendig hebben; dewyl 'er, volgens -hem, in de Maag twee Tanden zyn, en zulks zouden zy gemeen hebben met de Kreeften. Onze Garnaalen geéven gelegenheid tot zeer fraaije waarneemingen met het Mikroskoop. Schoon haar, zo wel als "de andere Infekten , de roode kleur in de omloopende Vogten ontbreekt, kan men doch in haaje Buitenleden en Staarten den Omloop der Dierlyke Vogten niet alleen naar genoegen waarneemen: maar met Leeuwenhoek zien, dat de Bolletjes niet platagtig eyrond zyn, gelyk in de Visfchen, maar rond en nagenoeg van gelyke grootte als die in 't Bloed der Menfchen en Viervoetige Dieren. In de Herfst kan men ook in de Maag van een' Garnaal verfcheiderlei Hoorntjes en Schulpjes , die naauwlyks de grootte van een Zandje hebben, waarneemen, en de bruine Schaal van een grootc Garnaal met het Vergrootglas beziende, vindt men die zeer aart.ig getekend. De Garnaalen. vallen in de Zuiderzee kleiner dan in de Noordzee, welke bruiner zyn, en door't kooken 7.0 rood niet worden, als de onze. Zou dit ook het verfchil kunnen maaken, dat aanleiding aan Linn-tus gegeeven hadt, om, in zyne befchryving der Sweedfche Dieren, een' Garnaal met het gedoomde Rug' fchild , welke in de Laplandfche Zee overvloedig voorkomt, van de andereu te onderfcheiden ? Onder de grooten die men vangt, zyn altoos kleintjes, en dit maakt het waarfcbynlyk, dat deeze Infekten niet alleen in 't voorjaar, maar b-, na het geheele jaar door, voorttce'en: te meer, dewyl men de Wyfjes der ZeeGar. taaien altoos in de zomer, met Eyeren of Kuit tusfehen dé Pooten vindt. Dit-heeft, egter, in die uit dé'Zuiderzee niet zedaanig plaats: ten minfte valt het zo niet in 't oóg. Aangaande de Garnaalen, aan de Kust van Nborwee* gen, zegt Pontoppidans, dat het een' kleiner Soort van Krabben is, met eene graauwe Schaal, welk zich digt aan 't landt onthoudt, zo dat men ze gemakkelyk met^de hand kan opnoemen. Zy worden 'er, alleenlyk, tot lokaas der Visfchen, aan dén Hoek gebruikt, Hy verbee'dt zich dat deeze, gelykerwys meer andere dergelyke langzaam kruipende Zeedieren, voornaamlyk tot voedzel voor de Botten, en meer andere Platvisfehen, die altoos langs den grond kruipen, en zich meest op de zandige Oevers onthouden, gefchapen zyn. Op fommige plaatzen, zegt Bellonius , komen Crajigones voor, die een' fpah, en daar over lang zyn; bet welk zekerlyk beter pasfen zou op de Westindijche Rivler-Garnanlen, van Suriname afkomftig, en zulke zullen het misfehien zyn, door welken de Beef-Aal om 't leeven gebragt wordt, die anders ook kleine Krabbetjes eet. Men heeft waarneemingen waar uitzonde blyken, dat de Garnaalen fomtyds even als de Mosfelen en Oesters, iets nadceligs kunnen by zich hebben, dat aan 's Menfchen gezondheid fchaadt. In het IVDeel van de Uitgez. Vcrh. U. 475, vindt men ten deezen aanziene, het volgende bericht van eenen Amfteldamfchen Geneesheer. Gehaald wordende, in 't Iaatfte van de Maand Augustus 1759, by twee Patiënten, die 's avonds te vooren Garnaalen met eenen Booterbam gegeeten en Koffy met zoete melk daar op gedronken hadden, zynde 's nagts in. eene groote benaauwtheid vervallen', met fterk' braaken en blcedigen afgang: bevond de eene te liggen in koud, klem zweet, met eene zeer moeijelyke adenhaaling, zonder naauwlyks eenige beweegïng in den Pols te kunnen bemerken, zo dat zy alsin doodsgevaar fcheen: de andere, ook over zwaare benaauwdhéid- klaagende, had eenen rasfen Pols en lag in zagt zweet: beiden gingen zy nog al bloedig af. *s Daags daar aan vond men ze een weinig beter en op den vierden dag, door 't gebruik der Geneesmiddelen byna herfteld. De tweede Patiënt was toen reeds op den been, maar de cerfte bevond zich nog zeer zwak en genoodzaakt het bed te houden, vervellende over het geheele Ligh'aam, zo dat 'er gantfche lappen van haare Voeten afvielen. Nog was 'er eene Schoonmaakiter die een zuigend Kind had, welke, benevens de gemelde Perfconen , het zelvde gegeeten en gedronken hebbende, ook, zo wel als'haar Kind, gelyke toevallen kreeg: de anderen in.'t zelvde huis, die geene Garnaalen maar wel eenen Boterham gegeeten, en insgelyks Koffy met melk gedronken hadden, zyn gezond geblèeyen. Men heeft aangemerkt, voegt 'er de Schryver by, dat de Garnaalen het zy door de hitte en droogte van deezen zomer, of uit eene andere oirzaak witter of bleeker van kleur, en zo fris niet, of weeker en flapper van zelvftandigheid zyn geweest, dan in andere jaaren. GARNAALEtf-MOES, zie HARDKELK fi. iji G g g 2 GAK-  ioi6 GARS. GAS. GAS, GAST. GARPENBERGER STEEN, zie ROTSTEEN u. 19. • GARS, betekent het zelvde als Gras, dan men vindt het egter weinig gebruikt. De Heer B. Huydecopfr zegt in zyne Aant. op Melis Stoke, III. B. vs. 91. „ Gars en Giw is even goed; gelyk ors en (w, tenfe» en treden, enz." Stén nfeufoen [are/ afé toren cn (Ccn fïucii ccijicn lip rriricrr itstg, Maarlakt ƒ. 32. ƒ 566. GAS, betekent eene J^ifc of Straat: zulks blykt uit Hoogstraaten Zelvjlandlge Ndamwèprden, en het daar by gevoegde van den Pleer Ger. Outhof; wordende de volgende bewyzen daar toe aangev oerd. ,, Mits „ dat de Koning deeze Gas infloeg, Hooft in Hetirik „ den Gr. bladz. 108. Hy maakte daar een Straatdeur, „ die zy de verraaders Gas noemden. Hooft in de His,, tor. der Med. zeggende ook in 't veelvuldig getal, wat grimmclen de gassen, in zyne klagte op L. Re,, aals vertrek. Doch eigentlyk is dit woord Hoog„ duitsch, voor Platca, Ficus, 0«>rr-\i: / totiï*. Gelyk „ ook turcf; ik ©««fin/ Vicatim, en Q&$ffcttmtfetïr/ Vi„ comagister, ï©p&ruet#ter. En by de Hoogduitfchen „ is dit woord zo wel als in het Nederduitsch „ Vrouwelyk, ctuc (&atfU. &ilarft" GAS , is eene uitdrukking door van Helmond gefmeed , om eenen onzichtbaar en en faniengepakten damp mede te betekenen, die uit fommige zelvftandigheden opftygd; by voorbeeld, uit zoete daadelyk gistende lighaamen, uit gloeijende Kooien, brandende Zwavel, Ammom'akzout, waar op men alkaünifche vogten of Vitriolisch zuur giet, enz. Ook heeft van Helmont nog onder den naam van Gas begreepen, deuitwaasfemingen in diepe onderaardfche holen voortgebragt, zo als de galeryen of gangen der Myngroeven, of van fommige holen, fpelonken of kloven in den grond uitwaasfemende; de gewaande geest der minetaaie wateren; de bedwelmende en verdikkende reuken ; in een woord alle de dampen op welken de Heer Hales proeven heeft te werk gcftcld, die bygebragt worden in zyn uitgegeeven Boek, gctyteld de laStatique des Fégetaux, chap. VI. en in het aanhangzel welke agter dat werk wordt gevonden. Sommige Scbrvvers hadden te vooren die Dampen Spiritus fylvestres, dat is wilde Geesten genaamd. Dewyl wy geene algemeene benaaming hebben om die zelvftandigheden mede te betekenen, zal het gemakkelyk zyn die van Gas te behouden , en onder dien geflachtnaam alle de onzichtbaare en ineengepakte Dampen mede te betekenen, welke in ftaat zyn om de lucht vast te maaken, derzelvcr veerkragt te vernietigen; of om chymisch te fprceken, die op te losfen, en welke door Dieren ingeademt zynde, inzonderheid aan de werking van derzetver Longen tot zulk eenen trap hinderlyk zyn, dat zy fomtyds fchielyk verftikken; voorts de vlam uitblusfchen, zich altoos door eenen min of meerderen "tinkende reuk ontdekken, en veeltyds de Oogen zo fterk prikkelen, dat 'er traanen uit gewrongen worden. De bekende Dampen welke alle die uitwerkzelen voortbrengen, zyn, behalven die waar van reeds gefprooken is, de damp der wasch- en andere Kaarfen, brandende Lampen, dat is de rook der bjagd^iid^ ofte- agtige zelvftandigheden; vooi t s alle Cc brandende zelvflandigbeden uit het groeijende en dierlyke Ryk; die der rottende lighaamen; de vlugge muieraale zuuren, en de vlugge alkalis, inzonderheid die welke door' Kalk aangezet zyn. De Heer Hales heeft gedagt, dat het verfchynzel van de vefftikking der Dieien, aan niets anders dan aan een gevolg van de ftremming der lucht, of van het verlies van derzelver veerkragt moest worden tocgefchreeven; 't geen wil zeggen, dat een Dier dooiden Blikfein getroffen, of in eene door Gas vari'wyn of kooien pefmetté dampkring geplaatst, ftierf om „ reden; dat de veerkragt der lucht, eensklaps ophou„ dende, de Longen in een deed zakken; *t welk vol„ doende is om eene fchielyke dood te veroirzaaken." Statique des Vègetaux. Deeze uitlegging fchoon zeer inneemende door derzelver eenvoudigheid, fchynt niet volkomen voldoende tezyn , om alle de omftandigheden overeen ts b:engen, welke dat verfchynzel verzeilen: het toomt ons voor, dat de volgende overweeging voldoende is, om ons te beletten van die toe te laaten. Alle foorten van Gas brengen in de opene lucht verdikking voort, fchoon derzelver werking in dat geval min kragtig zy op de Dieren, dan wel, indien zy die in beflooten plaatzen inademen : hoe kan men nu bevatten, dat de Dampkring welke onmiddel /k een Dier omiingt, ophoudende of vernlefd zynde, die niet terftond dooide naby zynde lucht wordt herfteld? Kan men begrypen , dat een Dier verflikt zoude zyn, om dat men voor zynen mond en neusgaten eene foort van pomp zoute plaatzen, die op eiken oogenblik zo veel cubifche voeten lucht zoude verzwelgen, als men zal willen vermderdellen? Ik geloove dat de Heer Ronelle de :ei de is geweest, die dit gevoelen van Hales opentlyk vederlegd beeft. Alle foorten van Gas zyn nog zeer onbekende we:ens voor ons: wy hebben tot nog toe enkel óp eene voldoende wyze de bygebragte geftacht-hoeaanlgheJen waargenoomen; en waarfchynlyk zal derzelver mbedudngbaare hoedaanigheid, nog lang onze ondèrloekingen daar omtrent te leur dellen. Van Helmont heeft ook nog den naam van Gas aan [en Leevens-Geest gegeeven, voorts aan eene gewaanleBallem tegens de verrotting beftand, enz. maar het s ten deezen aanzfene, zo als men handtastelyk ziet, legts eene verbloemde uitdrukking. GAST, heeft van ouds eigentlyk betekend eene Vreemdeling, als uit de oude Brieven, Keuren en an!c:c blyken, openbaar is. Hiér van afkomftrg het roord Gastrecht, dat is her Recht der Vreemdelingen; en iet woord Gasthuis, do plaats eigentlyk voor 't verblyf er Vreemdelingen gefchikt. 't Geen ook de Grieken p de zelvde wyze met het woord %t-*«Xu,, dat is igentlyk eene plaats, waar in Vreemdelingen naar ' en eisch onthaald wierden, uitdrukten. Zelvs wierd ij engere beteckenis door Gatfverftaan, eere Uit'andi;e of Vreemdeling, die verder als tien mylcn buiten et rechtsgebied woonde. Ook verftond men door Gasten wel ingezetenen van ene Stad, geene Burgers zynde, zo als blykt uit Kiiaan, die van het woord Gast zegt: „ Extraneus, p(regrimis, qui longlus decem mlliarMs extra ditiqnèm • habitat BpJfaqtQr oppidi, qui civis non est. jjfetf^  GASTDING. GASTMAAL. GASTVRYIIEID, qast. Oui quotodie, quavisfeptimana de wie in urbem, " 'de're^ïolie in revianen proficiscttnr: neque m u'Ja cwita* te amm Ö5 &&» habitat". Zie ook Wachter en Haltiiaus in Glosfar. op het woord «tf, GASTDING betekent Gatogeding, zynde een Rechtsgeding dat men voor G«i?n dat is Vreemdelingen houdt: en wanneer eene der beidenDingsluiden eene Vreen» deling is, dat is, die daar geen maalftede houdt ot inwooning heeft, en zy malkanderen voor het vecht dagen, alsdan moet zodaanig Geding gaan voor het beding tusfehen twee Poorters; hier van daan dat men zen- Gastding fait voorPorrterding; zie H. rrs Groot Meid. tot de HM. Rechtsgel. I. Boek, 13e D. als mede Merula Manier van Proced. I. Deel, hl. 453 - druk SBMI78-K GASPELDOORN, zie BREM n. 12. GASTMAAL. Dit woord is famcngefteld uit Gast en maal, van het eerste hebben wy hier boven de betekenis gegeeven; het werkwoord maat, beteekent onder andere ook, eene beurt, omkeer, of omwentelende- afdeeling van tyd, als blykt in één maal, twee maar, enz. Dus beteekent eetmaal den dagelyks wederkeerenden en omwentelenden tyd, tot het eeten gefchikt, anders etmaal. En dus kan Gastmaal zekeren tyd beteekenen, tot het onthaalen van Vrienden beflemd, in well en de senoodigde Gasten hun maal houden. Ook. wel zekere tydbeurt, terwyl de Gcstmaalen onder fommigen al van ouds by beurten omgingen, als men kan opmaaken uit Job I. vs. 4. daar verhaald wordt, dat de Zoonen van Jobmaaltyden maakten, een ieder op «grien dag en ^ GASTVRYHEID , beteekent in veele opzichten het zelvde als Herbergzaamheid, de geneigtheid om Vreemdelingen wei te onthaalen , en dien van dienst te zyn; het is 't zelvde dat van de Latynen door Hotpitahtas wordt uitgedrukt; zie het geen wy hier over gezegd hebben in ons Woordenboek, op het Artykel HERBERGZAAMHEID'. Alleen voegen wy hier by as aanmerking van den Heere van Effen, overgenoomen uit zynen Hollandfchen Spectator, daar hy eenevereelykinf maakt, tusfehen de behandeling die de Vreemdelingen ondergaan in het doorreizen van Frankryk en Engeland enz. Zie hier de eigen woorden van die Zedefchryver. . . , In het doorreizen vair twee nabunrige Koningry- ken, befpeurt men een zeer merkwaardig onderfcheid, 'r in de behandelingen die men byde twee Natiën ont" moet. Onder de eerfte, vind men dierbaare over" blyfzelen van de oude Gastvryheid, die van 't gan" fche Menschdom als een eenig huisgezin fcheen te " maaken. Zo dra iemant die 'er fatzoenlyk uitziet " by dezelve te voorfchyn komt, zou men zeggen , dat ieder lid van 't volk,.een byzonderen last had '' van hoogerhand, om de eer van den ganfehen Land' aart omtrent den Vreemdeling waar te necmen. " leder voorkomt hem met alle mooglyke belecfthe- den, bied hem zyn' dienst aan, en zulks niet als een " bloot compliment, maar uit eene oprechte gulharV tigheid; ieder zal hem met raad en daad byltaan,. en " niet zelden zyne eige zaaken daar laaten , om hem ',' te-recht te helpen, en alle gelegenheden van ver" maak te verfchaffen. Men onderzoekt niet, of hy '' edel, ryk, of aanzienlyk zy, indien hy verdraagly- }.e zeden heeft,, is hst alles wel. Hy is overal wel- GASSENDISTEN. 1917 , kom, en zo- dra hy maar eens in een fatzoenlyk huis , kennis heeft gemaakt, kan hy, zo 't hem lust, al, le dagen, zonder gevraagt te zyn, zich aldaar aan , tafel plaatzen; en hoe meer, en hoe vryer hy 'er , zich van bedient, hoe meer genoegen hy aan den , Heer van 't huis zal veroirzaaken. Hy vind als een , nieuw vriend in elk, dien hy in zo een Huisgezin , ontmoet', en wel baast is hy in twintig familien op , dezelvden voet van broederlyke gemeenzaamheid, , De bloote naam van Vreemdeling, behelst by dit , aanvallig Volk een voorrecht, dat overal erkend , en geëerbied wordt, 't Zelve opent voor des Rei, zigers leerzugt, alle Boekzaa'en en Kunstkabinet, ten, en ontgrendelt voor zyne nieuwsgierigheid do , geheimfte Vertrekken der Vorftelyke Paleizen eir , Lusthoven. Geen Ambtenaar zou hem dit vermaal; , durven verkoopen, zonder gevaar te loopen, van , zyns Meesters gunst, en zyne bediening te verlie, zen. Op Koninglyke Feesten zelv', waar in dc , grootften van 't Ryk alleen deel mogen hebben , zal hem niet zelden een' plaats , aan aanzieniyke , Landzaten geweigert, met de vriendlyklte heusheid , wöïden toegedaan. In het ander Ryk in tegendeel , , fchynt eene Vreemdeling ieder in den weg, behal, ven de genen, by wien hy zyn geld verteert; hy , wordt overal met ftuurschheid en zelv' met verach, ting, en met den nek aangezien. Waar-hy ook zy, ne nieuwsgierigheid tragt te voldoen, de hand moet , geduurig naar de zak, en 't gezicht van alles, dae , zyn keurig oog behaagen kan, wordt hem ten duur, de verhuurt. „ 't Is my van harten leet rondborstig te moeten , bekennen, dat eene Vreemdeling in de meeste onzer, Steden, niet veel vriendlyker onthaal ontmoet! Hy , zal juist in t wezen onzer Eandgenooten geen trot, fe verfmaading vinden; doch hy befpeurt 'er in ee, ne koele agterhoudendheid, die bykans op zyn lust , tot vermaak, dezelvde onaangenaame uitwerking , doet. Geen gemeene of byzondere gebouwen vaa , aanzien, geen pragtige Landhuizen of ze ftrekken , hem tot een toorn van Danaë, en kunnen alleen door. , goud geopent worden; doch 't geen hem het meest , aanflootlyk, en ongerymd voorkomt,, voornament, lyk in geval hy van de berchreevegastlievende Land, aart is, bedaat in het laaghartig gebruik, 't welk , de'gewoonte aan onze aanmerking ontrekt, endoor» , 't welke zo inboorlingen als vreemden, geparstwor, den, willen ze niet voor karig en onbefchaaftdoor, gaan, zo dikwils als ze zelvs op eene vriendelyke , maal tyd vergast zyn geweest, hunne verteering ry„ kelyk in het uitgaan te betaalen". G ASSENDISTEN, is de naam welke aan die generajverd gegeeven , welke de gevoelens ten aanzien van de Wysbegeerte enz. van den beroemden Petrus Gas5f.ndus aankleefden. Desze Man wiens grondige kenlis van de Wis-en Starrekunde, gepaard ging met d& Inneemendfte Welfpreekendheid, en behalve dat beIreeven was in alle de deelen van weezenlykeGeleerdleid, en in de befchaafde Letteren, bekleedde waardigheid van Kanunnik te Digna, en naderhand die' i7an Hoogleeraar in de Wiskunde te Parys. Hy zag; fcret eerfte leevenslicht te Chanterfier een vlek nabyZ%na,'\n het jaar 1592. Een leevendig en doordringend) veiftand, een gelukkig geheugen, eene z.ugt om alles G g g 3 te  iHt C ASSENDISTEN. tc leercn, kondigden zynen Ouderen aan, dat hy to •er van hun gedacht zoude kunnen verdiekken. Mei di oog groote zorg voor zyne opvoeding, enzynevor deringen waren buiten gemeen. Door een Proces t Parys geroepen, maakte hy zich aanzienlyke vrienden als onder anderen de Vair, den Kardinaal de Riche lieu en den Kardinaal van Lyons. Het was door di gunst van deezen, dat hy in 1645 eenen Lcerftoel on de Mathefis te onderwyzen, in het Koninglyk Collegic bekwam. Cartesius veranderde ten dien 'tyde de ge daante der Wysbegeerte; hy opende eene nieuwe loop haane. Gassendi betrad die nevens hem; hy tasttf deeze zyne Befpiegelingen aan, en behaalde den roen van de Wysgeeren, in zynen tyd, in Cartefiaanen en ii Gasfendisten te verdeden. De beide Tegendreever; verfchilden hemelsbreedte in hunne gevoelens. Cartesius door zyne verbeelding vervoert , wierp eer ]eerfte!zei van 'Wysbegeerte op, eveneens als men eene Rn man famenftelt. Gassekdi die eene verhevene en uitgeftrekte letterkunde bezat, daar by eene openbaare vyand was, van al 't geen eenigen zweem van nieuwigheid aankleefde, was buitengemeen ten voor- deeie van de Ouden ingenoomen. In den'jaare 162',. reeds, tastte hy met veel moeds en fchranderheids Aristoteles, cn de geheele bende der Uitleggeren diens Wysgeers aan; maar de haat en nyd, welken hy door deeze ftoute onderneeming, zich van allo kanten op den hals laadde, cn de zagtheid van zvr.cn inborst, die- hem wars maakte van allen twist en oncenighcid, bewoogen hem om'er van af te zién, en eene onderneeming te ftaaken, die, door het weder1'preekcn der heerfchende vooroirdeelen , zo gefchikt was om de driften der Geleerden te ontbranden. Derhalven zagen flegts twee Boeken van 't werk, 't geen hy tegen de Aristoteliaanen had opgefteid, en tot tytel voerde: Exercitationum paradoxicarum adverfus Aristoteles L'.br. VII. in quibus praecipua totius Peripateticis doctxinae fundmnenta exeutiuntur, opiniones vero, nut KOM out ex vetustloribus obfoletce, ftabillnntur, het licht: de vyf werigen werden in de geboorte gefmoord. Hy fchreéf ook tegen Fludd, en dien Chymist wederleggende, wederleide hy tevens de Broeders van het Roozenkmis; deezen zynen arbeid fcheenen de Aristotel'aanen met f.unftige oogen aan te zien. Na verfcheide val- fche en harsfenfebimmige ftelzels van Wysbegeerte 0verhoop geworpen te hebben, werd hy te raade om iets bondjgers, en dat meer voldeed, in plaats tegeeven: en in het volvoeren van dit oogmerk, ging hy met alle omzichtigheid en bedagtzaamhejd voort. Hy prees onder anderen aan, en volgde zelve dat verftandig fpoor van Wysgeerige nafpeuring , op 't welke men, met langzaame en befchroomde fchreeden, van de voorwerpen der zinnen tot redenkaveling voortgaat, en tot de waarheid komt door ondervindingen eene aanhoudende en oplettende waarneeming van de wetten der Natuure,- of, om dit met andere woorden int te drukken, Gassendi (loegdien voorzichtigen weg in, welke door een naauwkeurig letten op de verfchynzelen, veranderingen en beweegingen der natuurlyke werelt, ons allengskens opleidt tot algemeene beginzels, en eenen vasten grondflag oplevert tot redelyk onderzoek. In het volgen van deeze handelwyze bediende hy zich voornaamlyk van het behulp der Wiskunde, vast verzekerd, dat betoog en Beterheid de ga: sendis ten. vrugten waren van die naauwkeurige Weetenfcban, welke het ontwyflélbaarst licht over alles verfpreidr. Hy nam zynen toevlugt niet tot de Eovennatuurkunde, welke hy vaaren liet, om dar, zyns achtens, bet grootfte gedeelte baarer regelen en bepaalingen, te onvast waren om eenen rechtfehaapenen Onderzoeker, met liefde tot de waarheid bezield, te voldoen. Gassendi die voor Cartesius de AristotcHaar.en en . Chym-sten beftreeden had, en hem gelyk was in Verftand, doch in Geleerdheid verre overtrof, en in de Wiskundige Wcetenfchappen op 't heerlykst uitmuntte, was aan 't hoofd der tegenftanderen zyrjer leer. Deeze gedagtc tegenftreever. kantte zich eer:,t aan tegen de Bovennatuurkundige beginzels, op welke het geheele gebouw der Carufiaa/fche Wysbegeerte rustte. Vervolgens deed hy nog eenen ftap vérder, en fteldc, in de plaats van het ftelzel der Natuurkunde van Cartesius, een ander, 't welk niet weinig zweemde na: r de Nntuuilyke Wysbegeerte van Ei-icurus , fchoon veel bondiger, naauwkeuriger, beftaanbaarder en volmaakter : niet gegrond zynde op de bedrieglyke begogelingen der verbeeldinge, maar op het getuigenis der zinnen cn de gewysden der Proefondervindinge; zie ten deezen aanzlene, inzonderheid zyne Disquifu ' tio Metaph. feu Dubitation.es £? Inflanüte adverfus Cartefii Metaphyfica&Responfa, uitgegeeven in het derde Deel, zyner Werken, W. 283 Deeze nieuwe en fchran- dere Waarneemer der Natuure , had niet veele Navolgers : het getal der Leerlingen van Cartesius was veel grooter. Doch liet geen hy te kort fchootin getal, werd ryklyk vergoed door de verdienften en achting der zodaanigen, die zyn Wysgeerig ftelzel omhelsden; hy werd gevolgd door eenigen der voomaamfte Mannen in Europa, door Perfoonen, op hef voortrèffelykst boven anderen uitfteekende in onvermoeide beoeffening en uitgeftrekte kennis, zo van de Natuurlyke Wysbegeerte, als van de Wiskunde. Men nier* ke hier op, dat hy in zyn eigen Vaderland, maar weinig aanhangers vond; doch onder de Engelfchen, die zich ten deezen tyde zeer bcvlytigden in de Natuuren Wiskundige Wcetenfchappen, omhelsden een zeer groot getal zyn ftelzel van Wysbegeerte. Ja, zelv die voortreffelyke Wysgeeren en Godgeleerden, als Whichcot, Gale, Cudwortii en More, die Horbes, (wiens leer nader aan de beginzels van Gassendi, dan aan het ftelzel van Cartesius kwam,) beftreeden, en de oude Plattmifche Wysbegeerte deeden herleeven, om daar door de Malmesburifchen Wysgccr te beter te keer te gaan en ten onder te brengen(tellen zy Gassendi en Plato in den ze!vden rang, en verdaarden de gevoelens des laatstgemelden zu'lker wyze, dat ze geheel en al met de beginzelen des eerstrenoemden overeenftemden. Zie de Voorrede voor de Latynfche vertaaling van Cudworth's Inteüeüual fys- ' em, benevens de aanmerkingen door den Heere MosrEiji daar by gevoegd. Gassendi meer of min de gevoelens van Epicurus oegedaan, maakte zich vyanden en zelvs gevaarlyke yanderi. Niettegendaande de zuiverheid zyner ze- ' en, en zyne naauwgezetde eerlykheid, durfde men lem over zyne Godsdienftige gevoelens aanranden; iaat die l:waa Jaartige en valsch verzonnene anntyginen , duiten op de lasteraars zelve te rug. De d weeper -loRiNus fchroom.de niet om te voorfpellen, dat hy on-  GAULEN. GAULEN. 1919 onv'eilbaar in het Iaitfte van Augustus des jaars 1650 zoude fterven, en nimmer was zyne gezondheid be ter, dan geduurende de loop van dat jaar. Hy ftierf eerst zes jaaren daar na in 1656, vier- en- zestigJaa? ren oud zynde. De doorluchtige voorilander der Fraaije Letteren, de Heer Montmor, die hem geduurende zyn leeven lang huisvesting by hem had gegeeven, liet na zynen dood zyne Werken verzamelen. Men drukte dien in het jaar 163S te Lyons in VI. Deelen in folio, waarby wierd gevoegd , het leeven van Gassen- di door Sor3iere. Franciscus Bernier, eene vermaarde Franfche Geneesheer, heeft eennaauwkeurig Kort Begrip gegeeven van de Wysbegeerte van G.v-sendi, in een werk tot tytel voerende: Abregé ds la Philofophie de Gassendi, mede te Lyons gedrukt in den jaare 1684, in-VIH. Deelen in 12mQ. Dit Kort Begrip, zal den Leezer een duidelyker denkbeeld geeven van zyne Wysbegeerte, dan de Werken van Gassendi zeiven, waar in zyne mèenrng dikmaals op eene dubbelzinnige wyze wordt uitgedrukt, en die, daar en boven, met eene overtollige Geleerdheid zynoverlaaden. Het leeven van Gassendi, door Bougerelle, eenen Priester van het Oratorio, met veel naauwkeurigheids gefchreeven, zag het licht te Parys, in 't jaar 1737, in i2"i°. Zie hier over BibliotheqneFrmir pife, Toni. XXVII. Part. 2. pag. 353- GAULEN, verftaat men de Inwooners vanöudGaZ- lien door. Die welke naauwkeurig na de afleiding van dit woord gezogt hebben, hebben niets anders gewrogt, dan hunnen tyd en arbeid nutteloos te verfpil'len. De eene laat deeze afleiding van het Grieksch daalen, eene andere van het Cimbersch, daar eene derde die in het oud Bretons denkt te vinden. CluvErïüs is zo verre gekomen, van zich zeiven te overtuigen, dat Gallus van het Celtifche Gallen afftamt, het welk men nog in 't Hoogduitsch zegt, en dat men gÖattcrt fchryft, het welk wandelen of reizen beteekent; en daar op veronderftelt hy, dat men dien naam aan de Gdulen gaf in den tyd dat zy uit hun land trokken, en zich van een gedeelte van Gennanie, van Italië, en van Griekenland meester maakten. Jül. Gesar minder geleerd dan Cluverius, zegt eenvoudig, qui ipforum lin- gua Csïtze, nestra Gal li appellantur. Dan zonder ons bier verder over in te laaten, willen wy liever uit eenen oudheidkundigen Schryver in weinige woorden van die tyden fpreeken, in welke de oude Inwooners van Ga'.lie en Gennanie, hunne Godsdienftige vergaderingen gehouden hebben. Het is vooreerst, eene vaste waarheid, dat alle de Godsdienftige vergaderingen der Celten, by nagt gehouden werden. Julius Gesar, van de Gaulen fpreekende, zegt; ,, dat zy allen voorgaven uit den Vader Dis ge-„ fprooten te zyn, en zeiden dat zy dat van hunne „ Druïden geleerd hadden. Hierom is het, dat zy den „ tyd naar het getal der nagten en niet naar dat der dagen rekenden, tellende hunne geboortedagen, „ hunne maanden en jaaren, op zulk eene wyze, dat de ,, dag altyd op den nagt volgde". Zonder hier te onderzoeken wie deeze Vader Dis geweest zy, aan welken de Celten den oirfprong van hetmenschlyk Geflacht hebben toegefchreeven , zal het genoeg zyn aan te merken, dat de Gaulen den nagt aan den God, dien zy voor den Schepper der Menfchen hielden, toeheiligden , en dat zy om deeze reden, den tyd naar het ge- tal der nagten en niet naar dat der dagen rekenden. Tacitus getuigt het zelvde van deGermaanen. „ De ,, Germa'anen rekenen niet het getal der dagen, gelyk „ wy, maar de nagten. Die manier houden zy in het „ tekenen van inftellinge en van verding. Zy achten „ dat de nagt voor den dag gaat". Dewyl de nagt tot den dienst der Goden gefchikt was, gaf men deezen den voorrang voor den dag: en dewyl men voor de burgerlyke vergaderingen, die by de vrye Volkeren zeer menigvuldig waren, gemeenlyk offerde, werden zy doorgaans in den nagt gehouden. De Salifche wet ftelt ook, dat men eenen Slaaf-die van eenige misdaad befchuldigt wordt, binnen den tyd van agt nagten voor het Ge; echt moet brengen. Uit Tacitus blykt-ten allerklaarften , dat de Inwooners van Gennanie den nagt altyd verkoozen hebben, om hunne plegtige Feesten te vieren, om hunne Lofzangen te zingen , en alle da pligten, welke tot den uitwendigen Godsdienst behoor en, te volbrengen. Locenius heeft, in zyne Sweedfche Oudheden aangetoond , dat deeze gewoonte van alle Noordfebe Volkeren werd aangenomen', en men kan niet twyffelen, of zy heeft in oude tyden door gansch Europa ingang gevonden. Straro merkt aan, „ dat de Celtiberiërs, en de Volkeren, die aandenoor„ delyke grenzen hunner landftreeke woonden, den ,, nagt, waar in het volle Maan was, uitkoozen om ,, hunnen God zonder naam te dienen, en dat zy,ge„ duurende dien nagt, met hunne Huisgenooten buï,, ten de poorten danften en zich vermaakten". De Thraeiër's vierden ook het feest van hunnen Cotys of Sarazius by nagt. Te Rome was het een oud gebruik, dat de fteedfche Juffers hunne Godsdienstpligten gingen oeffenen in het begin van de Lente, cp eenen dag Règifugium genoemd, in het bosch vmAricia. De gewoonte eischte, dat zy zich by nagt derwaards begaven, en dat alle getrouwde Vrouwen aan Diana eenen brandenden Fakkel bragten. Macrobius merkt ook aan, dat de Aborigenes, wanneer zy aan hunnen God Dis offerden, brandende kaarfen op de Altaaren (telden. Schoon de Celten gemeenlyk hunne Godsdienstige veigaderingen hielden, wanneer het ligtc Maan was, bragten zy egter allen, hunne kaarfen of brandende toortfen met zich, welke zy voor den boom-, de beek of den fleen, die het voorwerp was van hunne Godsdienftige eerbewyzingen, plaatften. Men beeft reden om te denken, dat cle Gaulen en Germaancn, na dat cle Christelyke Godsdienst in Gennanie was ingevoerd, by deeze dwaaling volhardden, dewyl 'er nog een groot getal van wetten, waar in dezelve veroirdeeld wordt, te vinden is. Het is moeilyk te raaden, waarom de Celten by nagt hunne Godsdienftige plegtigheden verrichten. Vergaderingen , by nagt gehouden , hebben iets vreemds en gevaarlyks in zich, en pasfen alleenlyk aan Menfchen, die de vrye oefFening van hunnen Godsdienst geweigert is. Deeze gewoonte moet hun ook ten uiterften lastig gevallig zyn, dewyl zy in de open lucht en ver van hunne woonplaatfen, hunne byeenkomilera hielden, en dus verpligt waren, om in den nagt ver te loopen, en den zeiven onderden blaauwen hemel doorte brengen. Ik beken, dat ik bezwaarlyk k-m begrypen, hoe zulk een ongemeen gebruik by de Celten ingang heeft kunnen vinden, en geduurende eene lange reeks van eeuwen ftand houden, dewyl ik in hunnen Gods-  1020 GAULEN. gaura; Godsdienst niets gevonden heb, Waar op deeze gewoonte gegrond is. Julius Gesar zegt wel, dat de Gaulen meenden dat zy uit den God Dis gefprooten waren, en dat zy om deeze reden hunne tyden rekenden naar het getal der nagten, en niet naar dat der dagen. Maar het is ontwyffelbaar, dat Julius Gesar den D:s der Grieken en Romeinen van dien der Gaulen, niet behoorlyk onderfcheiden heeft. De Romeinen offerden by nagt aan Pluto en andere Godheden, die in het ryk dór dl ïsternisfe regeerden; maar de Dis of Teut der Geulen, was het Opperde Wezen, dat de werelt en de Menfchen gefchaapen had: men plaatste hem inde Valhatta, dat is in de woonplaatfe van glorie en geluk. Doch waarom, zal men vraagen, werd hem de nagt en niet de dag toegehetligd? Ik moet bekennen dat zulks my onbekend is, ten minden dat ik 'er niets met zekerheid van kan zeggen. Wanneer men overweegt, dat deeze vreemde gewoonte eertyds aan alle Europifche Volkeren gemeen geweest is, zo geeft deeze overweeging aanleiding om te denken , dat zy by allen denzelvden oirfprong had. Plet komt my (om op deezen grond myne gisfingen voor teftellen) aanneemlyk voor. r. Dat dit gebruik uit de leeyenswyze der Celtifclte Volkeren gefprooten is: deeze waren Herders, die, dewyl zy by dag hunne Schaapen niet verlaaten konden , by nagt hunne onderlinge byeenkomften moesten houden. 2. Doch 't geen het meest heeft toegebragt om deeze gewoonte te doen ftand grypen, was myns oirdeels, de volgende byzonderheid; de Vergaderingen, by'nagt gehouden, waren ganftig voor de Wicbelaryen en Tc-ver-plegtlgheden, welke het wezen van den Godsdienst der Celten uitmaakten-. Indien zy de eenzaamheid en ftiïte gezogt hadden, om de Godheid zonder eenige verwyderinge van gedagten en in eene volmaakte ruste te dienen, zouden zy lofwaardig geweest zyn. Maar zy hielden hunne Godsdienftige vergaderingen ver van Steden cn Vlekken, in eenziame en onbewoonde plaatfen.op dat de werking der Godheid door geene uitwendige oirzaak mogt verhindert worden; zy koozen den nagt om hunne Goden te dienen om dat zy zich inbeelden, dat de tyd , waarin de Natuur als in ruste was, de gevoeglykfte was om de ftem der Goden te hooren , cn de tekens, welke zy aan het menschlyk Geflacht gaven, op te merken. De Toveraars verrigten hunne plegtigheden ook meest by nagt, dewyl dan eene ontftelde inbeelding . de Menfchen doet gelooven dat zy Spookten en verfchynze's zien, die, zo ras als de dag aanbreekt, verdwynen. Het blykt niet dat de Celten de maanden en jaaren in weeken verdeelden, of dat zy cencn dag van icdc; e week tot den dienst hunner Goden fchikten; maar het is zeker, dat zy gemeenlyk by dc ligte Maan hunne openbaare en plegtiac byeenkomften hielden. Dc Celtiberiërs en de Volkeren . die in het Noorden aan hunne landftreeke grensden, vergaderden by nagt, wanneer het volle Maan was, om eenen God zender naam te dienen, gelyk wy reeds uit Stram geleerd hebben. ,, Zy komen byeen, zegt Tacitus, ten zy „ eenig onverwagt voorval zulks verhindere, op vast„ gefielde dagen, wanneer het nieuwe of volle Maan is; zy oir deelden dat die tyd de allergunftige is om ,, over zaaken te handelen." Het Godendom de dagen van nieuwe of volle Maan toewydenoe, meenden zy dat deeze de gevoeglykfte waren om zaaken van belang ter uitvoer te brengen, dewyl de Godheid, door den dienst en fmeekingen haarer Aanbidderen ingenomen , op eene byzondere wyze de beftiering over hunne raadflagen op zich nam. Behalven de gemeene byeenkomften, welke de Celten op zekere dagen der Maane hielden, hadden zy ook nog plegtige Peesten, die alle jaaren in het zelvde jaargety weder kwamen. Tacitus fpreekt van een Feest, het welk van veele vreugdebedryven verzeld ging, en door deGermaanen ter eere van de Aarde gevierd werd. Plet beftond in de plegtigheid van zyn Huwlyk met Odin, dat is te zeggen in de gedagtenis der voortbrenginge des Heelals. Zy hadden daar en boven het Feest, het welk de Thraciers Cobltia en Bandidia noemden , naar den naam der Goden , tot welker eere het was ingefteld: het jaarlyksch Feest, het welk de Inwoonders van Gevaudan drie dagen na eikanderen op den Berg Helenus vierden: en eindelyk hetFeest, 't welk de Anglo-Saxen inde maand van April ter eere van de Godinne Eostar of Eostre hadden ingefteld. Het plegtigfte van alle Feesten was dat, 't welk men in het begin van de Lente vierde, en waar by zich ganfche Volkeren door hunne afgezondenen vereenigden, om over de belangen van den Staat te raadpleegen. Het werd in het algemeen door alle Scythifche en Celtifche Volkeren waargenomen. De Vreemdelingen noemden het met reden het Veld van Mars, het zy, om dat bet gewydwas aan den God Teut of Odin, die volgens het gevoelen van deeze Volkeren het bellier had over den Oorlog; het zy om dat men in die byeenkomfte gemeenlyk raadpleegde , waar men geduurende den loop van het jaar den Oorlog zou voeren. Anderen hebben het den naam van het Veld van Mey gegeeven, om dat de vergadering in die maand gehouden werd. Uit ontelbaare getuigenisfen der oude Schryveren blykt, dat men op dit Feest gewoon was Menfchen op te offeren. Het is gemaklyk te begrypen, dat'er behalven de Feesten, die door het ganfche Land der Celten gevierd werden, andere waren, welke men maar alleenlyk in fommige Landftreeken vierde. Ten deezen aanziene was het met de Celten even eens als met alle andere Volkeren gelegen. Ieder Wingewest, ja iedere Stad vond in de voorvallen, die haar in het byzonder betroffen, beweegredenen tot byzondere plegtigheden. GAURA is de naam door den Heer Linkeus aan een Planten-Geflacht gegeeven, onder de Klasfe der O&andriei of Agtmannige Heesters gerangfchïkt. , De byzondere Kenmerken daar van beflaan, in eene vierdeèlige Kelk, die pypagtig is; eene vierWadige Bloem, r.aardc bovenzyde zich verheffende; de Vrugt een vierhoekige Noot, met één Zaad. Daar is maar ééne Soort van, we'ke den bynaara van tweejaartge draagt. Gaura. Linn. Syfl. Nat. XII. Gen. 465. p. 204. Veg. XIII. Gen. 470. p'. 296. Amoen. Acid. IJL p- 26. AS. Stockh. 1756. p. 222. T. 8. Lyfimachia Chamcenerio Jimllls Fioridana, Foiiis nigris punSis Capfulis ö*c. Pluk. Amalth. 139. T. 428./. 2. DU Heester , het welk in Vkginie en Pevfylvanie groeit, kweekte Linïubus uit overgezonden Zaaden te Upfal, in het tweedejaar verhief de Steng, die on- ge-  GAWAIRTHI. GAZELLE. 1021 gevaar eenen vinger dik was, zich byka'ns tot viet' ellen hoogte, fchietende vervolgens Takken uit, welke zich om hoog in kleine Takjes verdeelden. De Bladen, daar de Steel en Takken rykelyk mede bezet waren, hadden omtrent de langte en breedte van eens Menfchen vinger, zynde lancetvormig, aan beide enden fpits, kaal zonder glans, aan den rand eenigzins uitgeglipt. Aan 't einde van de Takken kwamen Bloemtrosjes voort, van roode Bloemen, wier Blaadjes allen op waards waren gekeerd, daande boven de agt Meeldraadjes en den Styl, zynde dezelven allen nederwaarts geboogen, en de Stempel in vieren gedeeld. De Vrugt was klein, vierhoekig, aan beide einden fpits. 't Gewas bloeide zeer laat in den Heifst, eene eigenfehap veele Amerikaanfche Planten gemeen, gelyk men dit onder anderen in de Virginifche Asters waarneemt. GAWAIRTHI is eigentlyk een Maf. Gott. woord, het welk, (zeggen de Schryvers van de Taalkundige Mengelingen onder de Zinfpreuk Lingutg Patrijs excolendje amore,) voorkomt, het zelvde te zyn met het Al.&i'ivo.teütI tuta fecuritas, byHALTAUsen Scherzius in Glosf. Med. aevi Germ. h. voc. te vinden, want waar zo eene veiligheid plaats heeft, is ook vrede. JBatt is in het Ang. Sax. het zelvde als pat! urn, fesdus. Wy hebben nog iöaertnicf. IJterae asfertoriie, litene rei veniitce. by Kiliaan in Etymol. 't is zo veel als een teeken, waar door beweezen wordt, dat 'er een paüuui tusfehen twee lieden is gemaakt; waar door het eigendom van eene zaak aan eenen anderen wordt afgedaan. i©cr is paiïum fcedus, by Wachter in Glosf.Genn. k.v. Datlb is by RunoLrn Jonas in Ditlionariol. Is}, pag. 129. gevoegd agter zyne Grammatica , jucunda quics Allen dammen zy af van 't M. G. ï&aröiatl cufiodire. Angl. Sax. VOcJitiian-Sau/ euftodire, curare; adminijlrare, vigilare. Nederd. toaa'Cil/ hjarrbcn, vetuf. Cufiodire, fervart i curare to.ltt'Cil/ veruf. ohfervars cf in officia tenere, zie Kiliaan h. v. In de betekenis daar het A-S =ü3acre in voorkomt, fchynt het, dat men ons veranderd woord cliewcn-C/ het welk men by Melis Stoke, R-nnk. B. VIII■ in init. vindt, ook moetneemen, naarnelyk voor getrouw, want de Krygslieden hadden immers trouw gezwooren aan Jonker Willem , welken hy hun verzoekt te houden. Op dat de uitlegging van dit woord te klaarder blyke, zie hier zyne woorden %l4t aïöttïï mm «TanchöfCv löiüeni tjebet genomen ïïact / teat hi héét babe 3to:t n\\tn fobcn. JlKai toort tc raöe ©at' hl ficm o?lof fou&t gjjeuen ain banfcen al fijn kbni. in bcö: at bat men (jent riet ^igafÏKmo:iof7 cn hier/ ÏOat jl (buten fijn ghewerre U&acrt bat mtnnic «rffb uerre/ ©at bc u'anöcn quaincn niet here/ 3T>at fi trethen raocijtcn t* tocre ctoat vindt men by X. Deel. Scherzius in Glosf. med. atv. Germ. h. v. door"fidelis verklaard. Kiliaan heeft gijetoccrirtfj / firmis , duralilis. In den zin van fidelis, rrrtrouto/ leest men ook gewand) in den Spieo. Passion. Fol. 104. en HS. alwaar van St. Liurens gezegd wordt, dat hy boven andere Martelaaren iets zonderlings heeft, om zyne gewarige en geopenbaarde jnartelie, dat is-, getrouwe en bekende; mant om gemand) hier \ oor teflar venis te neemen, fchynt het, dat niet iets zonderlings zoude geweest zyn voor St. Laurens. En in deezen zin , moeten ook de twee door Huydecoper en Strickerus en uit het Fragmentum de belle Karoi. Magn. bygebragte plaatzen, verdaan worden. GAZKLLE is de naam van een viervoetig herkaauwend Dier, onder het Geflacht der Geiten behoorende. Sommigen willen 'er ook de Griekfcbe naam Aitilopc of Anthelope aan toefchryven, en de Franfche Acidemisten hebben beweerd, dat door Gazelle, Strepfikeros en Dorcas, by de Ouden, een en het zelvde Dier beteekend weide. Eenigen zeivs brengen het Mushisdier tot de Gazellen, doch dit maakt een byzonder Gedacht in deezen Rang uit. De Heer Jou. Burman, Frofesfor Botanicus te Amfieldam, heeft aan den Heer Houttuyn, uit zyne keurlyke Verzameling van Afrikaanfche Dieren, de afbeelding in deszelvs Natuurlyke Hiflorie geplaatst medegedeeld , wy hebben die daar na laaten aftekenen, en is te zien óp onze Plaat XIV. Fig. Dit Dier wordt by omfchryving genaamd, Geit met ronde, zeer regte en lange Hoornen, die aan 't ondereinde geringd zyn. Capra Cornüus teretibus reÜisfimis, hafi annulatis. Linn. Syfi. Nat. VI. Gazella Indica, Cornibus recHs longisfimis nigris, prope Caput tantum annulatis. Raj. Quadrup. 79. Dee/e Beesten , hoe vreemd ook in Europa, kunnen in de Diergaarden worden aangefokt. ,, Ik heb ge„ zien, (zegt de Heer Bradley, in zyne Almanak der „ Landlieden,) dat de Gazellen in Engeland vooitteel,, den, gelyk de Geiten, zynde even'lang van Dragt. „ 't Heugt my, dat de Koningin Anna een Mannetje ,, en Wyfje hadt, die Jongen voortbragten te Ken„ fmgton. Dewyl deeze Beesten maar ééva -jaar oud ,, waren, zo wierp bet Wylje degts twee Jongen; doch op een andere plaats heb ik 'er vier van ééne „ Dragt. gezien. Het enkele verfchil tusfehen de „ Ploor'nen der Gazellen en die der Geiten is, dat de „ eerden regt zyn, de anderen krom, doch beiden „ geringd. Men zou de Gazellen in dit Ryk zeer ge„ makkelyk voortplanten kunnen, indien men degts' in acht nam, van haar in 't eerst zorgvuldig te be,,• fchutten voor de koude; want vervolgens zouden „ zy, van Gedacht tot Geflacht, zich meer en meer „ gewennen aan ons Klimaat, en op 't laatst 'er zo ,, we! tegen kunnen als de Geiten.'' Ply tragt dit te bevestigen door het voorbeeld der Boomen en Planten, die, uit andere Gewesten in Engeland overgebragt en aldaar van 't gewonnen Zaad voortgeteeld zynde, hand over hand in daat gedeld worden om dc koude te ■ verdraagen : doch dit gaat zo ver niet, dat zy even veel tegen vorst zouden kunnen als de Planten van dit klimaat. Alen vondt, wel is waar, nog onlangs op eene Lustplaats te Beddington, twee uuren gaans bezuiden Londen, Oranjeboomen , die meer dan honderd jaaren in de vaste gror.d gedaan hadden;maar H h h djfc  1522" GAZELLE. geringde en kncbbelagtige Hoornen betel ene. Ee Arabieren, zegt hy, hebben dit Dier Algazel geheeten , en befehryft de Lighaamsgeftalte dus. In gedaante en grootte gelykt zy byzonder naar een Rhee. Het Haair is kort, van boven vaal, onderaan den Buik en aan de Borst, wit. De Pooten zyn lang en dun: de Staart omtrent een voet lang, en zwartagtig: de Ooren zeer groot, van binnen met eenige ftreepen van wit Haair. De Doornen, die het Beest vyftien duimen lang heeft, zyn zwart en overdwais geringd tot op de helft.der Iangte; het overige is glad en effen: zy zyn niet volkomen regt, maar omtrent in't midden een weinig buitenwaards geboogen, en verder naderen zy elkander, gelyk de Armen van een' Lier: hebbende aan den wortel een bosje Haair, dat langer is dan op 't overige van 't Lyf. Men vindt dit Beest in Afrika. Deeze foort van Gazellen fchynt het geweest tezvn, waar van de Franfche Acadcrmsten 'er vyf ontleed hebben , en waar van zy de inwendige deelen aldus befchryven. Het Net was met een hard , roodagtig Vet voorzien en het lag niet los op de Darmen, maar omwondt deze!ven tot agteren toe, alwaar bet in fommige'n weder opftéeg tot aan het onderfle van de MaagHet dolkswys Kiaahbecn was viermaal zo groot, als het naar evenredigheid is in andere Dieren, hebbende de breedte van anderhalf ch; lm. De Lever was in figuur aan die van den Mensch gelyk , doch haaro zelvfhndighcid beftondt uit een famenhooping van Kliertjes, niet grooter dan Plennipzaad, en bleeker dan het gene dezelven famenvoegde, 't welk hoogrood was van kleur. Zy vertoonden zich of zy ieder een gaatje hadden, van wegen een klein rood Spleetje, in haar midden, dat, wanneer menze drukte, Bloed uit. gaf. Men oirdeelde, egter, dat dit een ongefteldheid konde zyn; dewyl, in eene d'eezer Gazellen, de Lever als gewoonlyk werdt gevonden, zonder eenige zichtbaare Kliertjes; doch hunne regelmaatige zeshoekige figuur gaf aanleiding om te denken, dat zy alleenlyk door ziekte .uitgezet, niet geformeerd waren; zo dat het denkbeeld van Mai.pighiüs, dat de Lever uit Kliertjes is famengefteld, hier door bevestigd fcheen te worden. Nicttegenftaande dit Beest zo wel herkaauwt als het andere Vee, vondt men in de Gazelienmaar tweeMaagen, die door een aanmerkelyke naauwte van elkander gefcheiden waren, niet alleen, maar door een foort van Klapvlies als afgetlooten. Ook vondt men in derzelver wanden , alle die verfchiliendheden, welken de vier Maagen der herkaauwende Dieren gewoonlyk onderfcheiden. De eerste en grootfte, die het voedzel onmiddelyk uit de Zwelgpyp ontvangt, was boven zeer wyd en breed, Ioopende van onderen puntig toe, en van binnen met twee zodaanige Vliezen op elkander, als gewoonlyk de twee eerfte Maagen, welken men de Pens en Muts noemt, bekleeden. Deeze Vliezen lieten zich gemakkelyk van één fcheiden , en dat geïe, 't welk de holligheid onmiddelyk ontkleed, vertoond* zich fluweeiagtig, gelyk de Donsrok der Darnen; het andere, dat onder dit lag, was in een meligte hokjes verdeeld, gelyk een Paruiken-Netje,wel;er randen als met kleine greintjes of korreltjes fcheeien gezoomd te zyn. Eoven aan deeze greote, was de loorgang naar de tweede Maag, gelykende naar het Tor- zelven werden s' winters met huizen of tenten tegen de koude befchut. Eveneens zou het mooglyk met de Gazellen zyn; die men in Italië zeer dikwils in de Diergaarden van voornaame lieden vindt, doch indenoordelyke Landen zyn zy zeldzaam. Bellonius heeft als eene byzonderheid aangeteekend, dat hy op 't Kasteel van Kairo in Egypte tamme Gazellen gezien had, die gevangen waren in dorre drooge Landftreeken. Hy voegt 'er by, dat zy van vcoren hoog zyn, van agteren laag, op de wyze der Ha* zen, en zeer fnel loopen door de Gebergten, klimmende veel vlugger op dan zy 'er af daalen: dat zy op 't vlakke Land met een' (helle vaart loopen, houdende de Ooren regtop, als een Hert; datzy bleeten als de Geiten, doch geen Baard hebben, en dat de Hoornen der Mannetjes grooter dan die der Wyfjes zyn; ja dat dezelven geheel regt zyn zouden, indien zy niet aan 't end een weinig omgekromd waren , zynde langer dan die van een Gems en haifmaanswyzegefatzocneerd. De geftaltedeezer Hoornen is een' zaak, die, ten opzicht van de Gazellen, veel verwarring veroirzaakt heeft. Men vindt, elders, een Hoorn befchreeven en afgebeeld, die van den Heer Sciielhammer onder den naam van Hoorn des Befoars-Bok vereerd was ; zynde byna regt, omtrent aan 't midden toe geringd, gelykende naar een Mufiek-Inftrument der Italiaanen, dat Cornetto genoemd wordt; harden ftyf, vanbinnen hol, weegende agt oneen cn twee drachmen. Doch men merkt daar nevens aan, dat Olearius de Hoornen van den Befoar-Bok van onderen byna tot boven toe knobbelig en drie of viermaal flangswyze geboogen afbeeld: omtrent gelyk de gedaante is der Hoornen, die aan den Strepfikeros toegefchreeven worden, en buiten twyffel behoort de gemelde Hoorn niet tot den Befoar-Bok, maar tot de eigentlyke Gazelle. Ik heb, zegt de Pleer Houttuyn, twee zodaanige regte Hoornen, te famen en digt aan elkander op een ftuk van 't Bekkeneel vast zittende, onlangs gezien. Ten opzicht van de Lighaamsgeftalte Aeezex Gazelle r zegt de Heer Brisson, dat zy Hoornen heeft van omtrent drie voeten lang, zwart, regt, en aan den wortel alleen met uitpuilende Ringen omgeven, voor 't overige effen en glad. De Staart zou ongevaar een voet lang zyn; de Vagt aschgraauw of grys van kleur. De hoogte is, zegt hy, van 't bovenfte van de Rug tot aan den grond, twee en een halven voet; doch het is haastniet tebegrypen, hoe hy de Eland van Kolee dan tot deeze foort brengt; daar dezelve, volgens deezen Schryver, gewoonlyk vyf voeten hoog is en de zwaarte heeft van omtrent vier honderd ponden. De Gazelle onthoudt zich in Oostindie, en fchynt dat Dier te zyn, van de langte en regtbeid van welks Hoornen, Bontius fpieekt. De Heer Brisson, die deeze genoemd hadt de ïhdiaanfche, geeft ons nog een'andere op, welke hy op zich zelv' Gazelle noemt, en meent de Strepfikeros te zyn der Ouden. De Hoornen inderdaad van die, welke door de Franfche Academisten is afgebeeld, kernen zeer na aan de figuur, welke men meent dat de Ouden daar mede bedoeld hebben ; gelyk die onder den naam van CapraStrepfikeros, door Johnston Tab. XXIV, zeer wel vertoond wordt: hoewel fommigen meenen, dat dit, enkel maar, a's on den Draaibank gedraaide of  GEALIEERDEN. GEARRESTEERDE, GEBAAR. IS? 3 Portier van de menfchelyke Maag, waar in een zaks* wys Vlies, maakende dat niets, 't welk in de tweede Maag gekomen ware, weder te rug kon gaan in de eerde Maag. Het Vlies van de tweede was geplooid, vis de Eoekpens in andere Beesten en zeer rood,doch. het volgende gedeelte, naast aan den Darm, had nagenoeg' de inwendige gedaante van de Agterpens of Lob, en eindigdein het Portier. In het Mannetje, egter, van deeze Gazellen, vondt men liet voorgemelde Klapvlies tusfehen de twee Maagen niet; noch de netswyze hokjes in het onderleggende Vlies. Daar was een zeer kennelyke Galblaas in deeze Beesten, die de Herten in 't geheel niet hebben. . Inde Borst, vondt men de volgende byzonderheden. De Long had vier lobben aan de regter, en twee aan de flinker zyde. Het Hart was langen puntig; hebbende in de grootfte vier en een half duim langte, twee en een half duim breedte. Het Hartezakje was onmiddelyk aan 't Borstbeen en Middelrift gehegt met twee fterke Banden; zynde de punt van 't Plart naar het dolkswys Kraakbeen gekeerd. DeKersfenen hadden maar weinig flingeringen en niet dan flaauwe indrukkingen, zynde in tweeën verdeeld op de plaats, van den Zeisfen. ■ De twee bovenfle holligheden hadden, aan 't vóorfte gedeelte van'tdoorfchyncnde Middelfchot, gemeeufchap met elkander door een klein gaatje. De Oogbol had een duim middellyn , en het. Hoornvlies was langwerpig rond; het Druivenvlies had de kleur van groen. Paarlemoer. Omtrent het gebruik der Gazellen, vind ik niets byzonders aangeteekend. Volgens Bkadley zou haar vleesch niet alleen eetbaar, maar zelvs lekkerder dan dan der Darmherten zyn. Zy eeten, zohy aanmerkt, ook de.drooge Bladen van Tabak, en worden 'er, ziek zynde, door geneezen. In veel opzichten komen zy met de Gelten overeen, zelvs in de manier van voortteeling. Zy hebben een' foort van boosaartigheid, die ze voor andere Beesten, ook voor die van hun eigen Geflacht, gevaarlyk maakt; dewyl zy veel kwaad kunnen doen met hunne groote lange Hoornen, weiken de Wyfjes kleiner hebben dan de Mannetjes. GEALIEERDEN zyn Vorften of Staaten , die zich vereenigen en verbinden ter onderlinge befcherming en verdediging, of om gezamenderhand eenen algemeencn vyand aan te tasten. Gealieerden komen daar in met Geconfedereerden overeen, dat zy beide zich te famen vereenigen tot hunne onderlinge befcherming; het is de duurzaamheid alleen, die 'er het onderfcheid van bepaalt, dewyl eeneConfederatie doorgaans voor langer tyd wordt gemaakt, dan eene Ali«ntie. GEARRESTEERDE, verftaat men eenen zodaanïgen perfoon door, die het zy om eenig delict door den Rechter, of wel om fchuïden op verzoek van zyren Schddeifcher, het zy in zynen perfoon, ofwel in zyne goederen gearresteerd, dat is vastgehouden, of in bewaaring gefteld wordt. Het is in praktyk van rechten eene algemeen aangenoomen regel, dat Arrest, jurisdictie fundeert, en dus eene Gearresteerde verpligt is de judicatuure te volgen, en te recht te flaan, op die plaats, en onder dat Rechtsgebied, alwaar hy door zyne Partye is gearresteerd geworden. Ook is het volkomen rechtens, en ftiookt ten eenemaaleu met de HoIIaiidfche wyze van fechtsplceging, dat eene Gearresteerde ter zaake yan Givile fchulden in gyzeüng gefteld zynde, en aldrar wegens zyne onvermogendheid om zyne Crediteuren te betaalen, van het Beneficie van Cesfie gebruik maakende, t'e;ftond.relaxatie en ontflag uit zyne detentie bekomt, ingevolge Refol. van de Heer en Staaten van Holland en Westfriesland, de dato den 23 Septemh, 1688. Zie Gr. Placaatb. IV. Deel, bi. 4Ö3. - GEBAAR, is eigentlyk alle uiterlyke beweeging, die men begrypen kan onder cle naamen van houding,mynen , of gelaat. Het kan derhal ven als eene tweede Spraak aangemerkt worden, en Gebaaren onophoud'elyk door een te werpen, zonder dat die eenen zekeren zi-n uitmaaken, is de zelvde ongerymdheid, als niets betekenende woorden door malkanderen te rabbelen. Deeze waarheid kan nietgenoeg ingeboezemd worden aan allen., die genoodzaakt zyn in het publyk te fpjeeken. Vry geestig heeft de Zedemeester der Kerhelyken in eéne zyner Vertoogen , de onbehoorlyke Gebaardenvan fommige Leeraars gegispt, en dewyl deeze zelvde gebreken ten aanzien van de Gebaarmaaking op den predikffoel, by veele onzer Predikanten nog al befpeurd worden, kan het niet ondienstig zyn, de bedenkingen van deeze Zedefchryver over die materie, hier eene plaats te geeven. „ Ik heb Leeraaren gevonden, (zegt hy) die door ,, al te ftyf, of, gelyk zy meenen, zedig te zyn; alle ,, bevalligheden van de Predikatie wegneemen , cn ,, hunne woorden met geen de minfte hartelykhe'd ,, verzeilen. Ik moet natuurlyk vermoeden, dat de ,, zulke met grooten angst enbenaauwtheidprediken, ,, die de Predikatie opzeggen met een' verlegenheid, „ als1 Kinderen die bekommert zyn , en hun opge„ geeven les niet zonder haperen kunnen opzeggen. „ Deeze gedagten, dunkt my, zyn niet ongegrond; ,, want als men iemant met eene natuurlyke vryheid „ hoort fpreeken, dan vind men, dat het lighaamvan „ den Spreeker in eene natuurlyke beweeging is, en ,, het aangezicht ftaat na den aart der ftoffe, die men „ verhandelt, of bedrukt, of vrolyk, of vrymoedig, ,, of met verwondering. Het is ongemeen tegenftry,, dig, als een'Leeraar blyde zaaken verhandelt, en „ ftaat daar by met eene tronie, daar men debenaauwt„ heid uit leezen kan, of dat hy treurige zaaken met ,, eene meesmuilende tronie oppert; het geeft gewis„ fe b'yke'n, dat hy de woorden, die hy fpreekt, met „ geenen leevendigen indruk op zich zeiven uit, „ en zich meer pynigt, om de beftuurde woorden te ,, zeggen, dan de zaaken duidelyk, en teffens yve„ rig, voor te draagen. Zulk foort van Leeraaren ,, hebbe ik gevonden, die zelv' geen vinger of hand „ verroerden; zy keerden zich niet tot het een ofan-. „ der-end der Kerke, maar fcheenen enkel meteenen „ voor hun zittenden Toehoorder te deen te hebben; „ de ftem was altyd ééntoonig, als of men van verre „ een' klok hoorde luiden; en, het geen het zeld,, -zaamfte was, met geflooten oogen,- die men niet te„ zien kreeg, dan by het voorleezen van een' Text, ,, wanneer men ze evenwel maar ha'f geopent zag. , „ Die een weinig meer leevendigheid bezitten, feby'„ nen maar éénen arm en ééne hand tot hunnen dienst te hebben, tërwyl de flinker, of in de zak fteekt, ,, of by de borst, of op den Bybel vast gefpykert ' H oh a „ fchynt  102* GEBAAR. ,; fchynt te zyn." De beweegingen, die ze ondertus,, fchen met de eene handmaaken, zyn zo wonder- Iyk , dat het geheel niet met de ftofte overeen„ komt. De eene ftaat als of hy beezig ware geld te „ fchieten ; de andere, als of hy een waaijer had; een derde, als of'er hout te klooven was; een vierde fchynt met de vingers op een Klavecimbel te ipce„ ten; een vyfde houdt zich met beide handen vast; „ als of hy geftadig in vreeze ftond van omver tc zul- lön vallen; waar van het eene zo wel als het ande- re eene aanwenst is. „ Anderen vallen in een tweede buitenfpoorigheid ; „ en wat de eerften te weinig doen, doen deezen te ,, veel. Alle oogenblikken jaageu ze de kort byzit,, tende Toehoorders , eenen l'chrik op 'tlyf, dat ze ,, bang zyn, zo daadlyk den Dominé met denPredik„ ftoel taamelyk onzagt op 't hoofd te zuilen krygen. „ Dan fchynen ze de Keteltrommen te zullen ftaat; „ en, zo de Predikftoel wat ruim is, fchynen ze van ,, de eenezyde geftadig naar de andere te wandelen; „ dan kloppen ze dat het davert; dan zwaai] en ze met ,, de groote Neusdoeken, dan fchynen ze optefprin„ gen, en Bybel en Lesfenaar van boven neder te ,, zullen werpen. Het misbaar is fomtyds nog zeld,, zaamer; zy fpuwen over den Predikftoel op dedigt ,, byzittende Ouderlingen, Diaconen en Voorzanger, „ zonder aanzien van perfoon , en wringen zich in ,, verfcheide bogteu; zelv' hebbe ik driftige Redenaars ,, gezien, die met vinsten in Toepasfingen fcheenen ,, te dreigen. Het is ook bekend, hoekwaalykdoorgaans dieGebaarden met de zaaken, die ze verhandclen, overeenftemmen. Zy fteekendehandomhoog ,, als zy bezig zyn de Nietigheid der Aarde af te fchet„ zen, en, fpreekende van den Hemel, wyzen ze om „ laag. By Vermaaningcn Haan zede handen en armen „ uit malkander, als of ze iets by de vaam te meeten „ hadden, cn komen ze tot de Beftraffinge, danllian „ ze het een gat na het andere in dc lucht. „ Wy vergelyken hier tegen de betaamelykeen wel,, gepaste Gebaarden, die wy zeer dikwils in welee„ oeffende en bekwaame Preiikanten hebben gezien, „ en ftellen dezelve tot een voorbeeld voor anderen, ,, om goede Gebaarden te leeren. Wanneer zy op den „ Stoel kwamen , maakten ze geen misbaar, hetihui„ ten van den Neus, ruifchen, fpuwen, c'nmoer'an„ dere voorbereidselen, hadden ze beneden reeds ,r gedaan, om voor 'toog van een' Gemeente niet met allerhande Handgebaar op te treeden. Zy ftonden zedig en deftig zonder gemaaktheid, de Neusdoek ,,-werd niet dan by noodzaaklykheid uitgehaalt; zy ,, keerden zich bedaard van de eene zyde naar de an,, dere, om tot de ginsche Gemeente te fpreeken; zy ,, gebruikten beide handen, om hunne beweegingen ,, te tnaaken, ftonden regt overend, cn niet meer dan ,, halfwege over den Predikftoel heenen liggende; „ nooit hoorde ik hen op den Predikftoel kloppen, ,, of het moest eens wezen om eenige flaapers uit den „ dut op te wekken. Wanneer ze den nadruk der „ voorgeftelde zaak met eenige uiterlykheid bekragti„ gen moesten, maakten ze nooit groote omftandig„ heden. Hunne handen zag ik nooit als twee hoo„ rens boven de hoofden uitfteeken. Zy ftonden met ,, open oogen, vrymoedig, en fchikten de trekken „ van 't gezicht naar de ftofFe waar over zy fpraaken. GEBED. „ Zy verwis fel den zo dikwils van toon, als ze eere „ nieuwe zinfeheiding aanvingen, en wisten de ften » naar het ge«''Rt lier zaak te lasten -klimmen of dra„ len, om alle oogenblikken eene nieuwe aahdagE in „ deToehoorderentevervekke.il. Op.den behoor-, „ lyken tyd maakten ze eenige ruimere tusfehenpoo,, zingen, om den eenvoudigen Toehoorder zo veel „ te meer te deen bevatten, dat ze eenen ftap verder „ in het redenceren gingen. In het Gebed vond men „ zebehoorlyk zedig, zonder grimasfen, zonder ver-„ draaijmgen der oogen, ook zonder eens de hoof„ den zo diep agter over in de nek te werpen. ,, De middelen , om zul! e Gebaarden aan te nemen ,-, beftaan gedeeltelyk, in flegts de Natuur te volgen. ,, Andere, die de Natuur met geene behoorlyke vry,, moedigheid en onbedwongenheid voorzien heeft,i „ moeten door konst die bekwaamheid zoeken hiagtlg „ te worden; en vermits op Academiën, hetgeen te. „ beklaagen is, weinig gelegenheid voor een'Rede„ naar is, om goede uiterlykbeden te leeren, zo is „ nodig, dat men zodaanige Predikanten dikwi's zie' „ en hooie. die daaromtrent voor hunne Tochoor„ ceren bevallig zyn. Een ding is ondertusfehen den„ jongen Predikanten of Proponenten vlytig aan ie „ raaden, datzy, in andere na tebootfen, het troc„ de van bet kwaade Jee: en fchiften, om de gebrc„ ken met mede op te volgen; want ik heb 't meer „ dan eens gehoon, dat lieden van eene vaardige uit„ ft>raak zich aangewend hadden, om op den Predik ftoel door den reus te fpreel en, om dat hun Profesfor, dien zy hoog waardeerden, zulks deedt; of • „ dat ze volmondig, en met kort afgebrokëne ivoor„ den by horten en ftooten fpraaken, om dat dee-eof „ geene aanzicnlyke Predikant in een voornaame Stad ,, zulks deedt". , ■ GEBAARDE EVENE, zie HAVFP v R GEBAKERD KINDJE, zie MAANHCORENS 11. 32. - GEBANDEERDE AÏUINSCHIL, zieKINKHOO- \ IvbiNS n. 2. GEBANDEERDE MOOR, zie STEKELHOORENi n. a. GEBED he-eek-ent in deszelv-s uitgebreidfte aannee mmg, alle zodaanige reden of gefprek , door het wel- , ke wy ons onmiddelyk naar God wendende, aan hem ie gevoelens uitdrukken die ons bezielen, voortvloeiende uit het geen wy weeten dat hy zeiven is en de strekkingen die wy tot hem hebben; en zulks hetzy at de mond door de fpraak alleen uitdrukke het reen lc ziel gevoelt; het zy dat de zie! alleen door verzuchïngen zich daar mede bezig houde, zonder daar toe voorden te gebruiken. -Ontwyffeibaar is het Gebed de verhevenfte van alJe le Godsdienstpligten, doch het is te gelyk die, Wrar -an de Menfchen in 't algemeen de verw'ardfte denk.eelden hebben, en waar van zy zich, ingevölacvan ie verkeerde begrippen, allerile?ts kwyten. By het rootfie getal, wordt het Gebed aangezien als ceren nddel om zynen nood, zyne begeerte, by Goo beend temaaken, en omhein, door dit gefneek', rot armhartigheid en ontferming te beweegen , en over : naaien om hun het verzogte toe te ftaaa Dee [enfehen maaken zich' van het ofïbegiypeiyl .ndige Wezen, een denkbeeld dat niet \ ee vah j    gebed; gebed. 1525 van dat'van eenen Vorst of Grooten , vol van burg-. moe.V-, en wiens gunstbewyzen op geene andere wy/.e; kunnen verkregen' worden, dan door hein oni deze!-; ven met aanhondc.r.le verzoeken lastig te vallen; óf van eenèn wrce.len Rechter, die niets anders, bedoelt dan zulken die, in 't minste maar, misdaan hebben, op de hardde wys te draden,' ten zy men door een aanhoudend gejammer en gefchrei zyn hart weets te vermurwen, en hem, als ondanks. hem zeiven,; tot' medelyden te bedwingen. Verkeerde, en Gon dnteeeide denkbee'den ! niet minder bngsrymd dan'de: ge lagte van zulken , die'ineenen, dat de geheele pligt • van 't Gebed in 't opzeggen van zekere woorden bedaat,- en-dat-het voortbrengen van. famraige klanken in daat is Gons te belnagen, en 't Opperwezen te bevee'gen om hen in zyne gonst aan te neemen. Het jr-n dit foort van Bidders, die bidden. e:i niet onU\rr.g'n, om Bat zy kwalyk bidden: Laat ons tragtea onzen , Leézer op-dit gewigtig onderwerp, juiste begrippen tegeeven. Goo is de Schepper, de Onderhouder, en. de Re-' geer der van het Hee'ïl. Hy is het die 't uit het niet beeft te -voorfchyn- gebragt. Hy is het die door zynen. onophoudelyken en onbegrypelyken invloed alles in dién töedand houdt waar 'in het wezen moet. Hy is. het eindelyk, die alles tot zekere eindens heeft voorhefchikt, en die zorg draagt dat die eindens ftiptelyk worden vervuld. Alles dan wat wy hebben,.al ons i geluk, hebben wy van Gon ontvangen•,• en alle die voordeden, at dat geluk dat ons nog zal te beurt vallen, moet ons van de Godheid zyn toegedagt. Deeze erkentenis maakt den grond uit van een rede'yk bidden. „Ach! dat ik gelukkig wierde! dat alle rampen „ van my afgekeerd, dat alle zegeningen my toege,, wezen wierden ! 'Maar dit hangt af van den wil van,, God, en de befchikking die hy in de werelt ge,, maakt heeft. Ach! dat het Gons dan behaagde my „ gelukkig te maaken! " Zie daar waar in het Gebed eigentlyk bedaat. 't Zou dwaas wezen , door midJel van 't Gebed Gov> van zyne begeertens te willen onderrichten; wat zegge ik, 't zou dwaas wezen! hetzou Godslasterlyk zyn, en een ontkennen van zyne Alweetendheid infhitcn. 't Zou dwaas zyn, Gon door ons gekerm, door ons fchieijen , door ons berouw, door onze goede beloften , te willen beweegen tot medelyden, tot inwilliging van onze wenfehen. Neen , Gon is geen Mensch , dat d. if.en by hem plaats zou hebben. Al wat hy doet, is Ge echtigheid en Waarheid. Gy zult door uw gekerm hem niet van zyne .voorneemens afbrengen, voorneemens zo onveranderlyk als zyne natuur zelve. Dit kan- nooit de uitwerking zyn van het Gebed. Gon heeft alles van eeuwigheid voorzien. God heeftalles van eeuwigheid bedeld; geene verandering kan 'er in z-yne béfïaiten plaats hebben, want hy kon niets beduiten of het moest het beste zyn, en het beste kan niet verbeterd worden; en God alles in eens in zyn verdand bevattende, kan geen andere.denkbeelden krygen. Het Gebed is dan niets anders dan eene erkentenis, dat God de Geever is van alle goed, in wiens handen alleen ons geheele lot is, gepaard met een vuurig verlangen om van dien volmaakten oirfprong alles goeds ons geluk met vreugde en dankbaarheid jte onvangen. Tiet Gebed h een pligt. Wv ffflitós rtytr gdiou 'en' God te erkennen voor den oirfprong aller dingen', en den Regeerder van *t Ilee'a'. Wy zyn verpligt hem lief te hebben als 'van wien al ons geluk, al ons genoegen voortvloeit. Wy zyn verpligt hem in diebetre' kiug dikmaals en met aandoeningen van vreugde te befchouwen. Al was 'er dan geen het minde voordcel van 't Gebed te -wagten , zoude nogthands onze pligt 'er ons toe roepen. Maar, zo God opi ons Gebed det order der zaaken niet verfchikt, wat vrugt hebben wy dan van 't Gebed? 'Zo wy geeuen grond hebben van te hoopen, dat het geen wy van God affmeeken ons op ons Gebed zal gefchonken worden, wat voordeel hebben wy 'er van ? Zeker is het, dat op ons Gebed de order der dingen niet zal verandert worden; egter hebben wy reden, om, gegrond op deGoddelyke Openbaaring, te verwasten, dat een Gebed, gedaan gelyk 't behoort, verhoord, en ons het afgebedene gefchonken worden zal: 11'lt, en u zal gep ■ e-en worden, is eene taal die hondcrdm?alen in de Heilige Schrift herhaald wordt; En wat reden is 'er om niet te denken , dat God, bedooten hebbende , den Vroomen wel te doen , en allen zegen te doen erlangen, van de eers'e iuftelling der orde van de natuur af, dezelve dus gefchikt heeft, dat den Godvrugtigen, wiens Gebed, zo wel als de toezending van het gene hy begeert, in de aaneenfchake'ingder gebeurtenisfen behoort, die zegeningen te beurt vallen zouden, om de welken hy de Godheid zo yverig en oprecht zou aanroepen? In zulk een licht befchouwd, is het Gebed niet de natuurlyke oirzaak van het goede, maar het goede is nogthands een ge-, volg van het Gebed, gelyk alle die draffeu cn belooningen, welke niet uit haar eigenen aart noodzaaklyk uit de daaderi voortvloeijen , gevolgen der ondeugd of der deugd zyn. Al zo weinig dan als 'er iets ongslooflyks in ligt, dat God de orde der dingen, den loop der natuur, zo bedeld zou hebben, dat den deugdzaamen, zo al niet in dit, ten minsten in het volgende leeven, alle zegen en voorfpoed moest toekomen, zo ligt 'er niets vreemds in de ftelling,dat de löopder natuur door de alwyze Godheid aldus geschikt is,dat den waaren Bidder de vervulling zyner v. enfchen te beurt vallen za'. En dit is het dat ons cle Heilige Schrift, op vee'e plaatzen, belooft, 't Is waar, de reden alleen ontdekte ons dit zo duidelyk niet, en a-1 wat zy ons op dit duk voordelt, zyn loutere waarfchynlykheden, ja fomtyds maar alleen mooglykheden.- • —.v ; ..! {& r;eiL. IdA^a .aè „ Dit erkennen wy gaarne; en wy trekken 'er eenbewys voor de uitmuntendheid der Openbaaring boven de Reden uit, als den Mensch eene allertroostlykde verzekering geevende van zyne gelukzaligheid, eene verzekering, welke alleen bekwaam is om dat betrouwen op God voort te brengen , het we'k zo een voortreffelyk deel is van den volmaakden Godsdienst. Men werpt te- vergeefs tegen, dat deeze belofïev ■aan de ware Bidders gedaan, veel'tyds onvervuld blyft. Hoe veele geloovigeen heilige Bidders heeft men niet gezien, welken te vergeefs van den Hemel de ontheffing hunner drukkende rampen hebben afgefmeekt? Wy erkennen, dat de vervullingen van 't Gebed eens Geloovigen niet altyd zyn Gebed vo'gt: maar dit :rm uitzonderingen van den rëgej-., voor de welk-■ H h h 3 de reden alleen ontdekte ons dit zo duidelyk niet, en al  I02Ö GEBED. de gegtóndfte redenen beeft, het ?.y let alpemeeni wel zy n der Schepping, het zy het byzondere voordeel des Bidders, de vervulling zyner' wenfehen verhinderen. De deugdzaamfte, de heiligde Mensch zelvs, is dikwils in het geval, dat men tot hun zeggen kan , gy weet niet waarom gy bidt. Zo dra men van 't algeueene in t bidden afwykt; zo dra men, behalven hei geluk hier en hiernamaals, en behalven deugd, iets byzonders van God verzoekt, verlangt men veel' tyds iets dat on» fchaadeiyk zou wezen. Zo dan de Godheid den deugdzaamen Mensch alles loedond waarom hy bad, zoude dit hem veeityds ten uiterften nadeeüg wezen; en God zou ophouden hem gundig te zyn indien hy altyd zyn Gebed verhoorde. IDoch dit belet niet dat, wanneer het nog met het welzyn van 't Heelal, nog met het byzonder voordeel van den Godvrugtigen Bidder ftrydt, God altyd zyne Gebeden verhoort. Deeze aanmerking wyst ons ook aan, welken de goederen zyn die wy van den Hemel moeten begeeren. Het zyn alleen zulken die ons nimmer dan voordeelig wezen kunnen, die wy zonder voorwaarde begeeren mogen. Dus kunnen wy gerust de Godheid fineeken, dat zy ons wys, deugdzaam, en godzalig maakc, daar wy weeten dat dit vereischtens zyn noodzaaklyk voor ons geluk. De overige goede;en, die wy wel. begeeren, om dat zy ons gefchikt fchynen tot ons vergenoegen veel toe te brengen, moeten wy alleen onder deeze voorwaarden begeeren, zo zy tot ons geluk ftrekken. In deezen rang moeten wy'byna alle aardfche voordeelen ftelien, ja de Gelee;dheid zelve kan ons fomtyds nadeeligzyn, vooral wanneer zy niet met .nedrigheid van geest gepaard gaat. De Gezondheid, zonder de welke wy naauwlyks in dit leeven gelukkig zyn kunnen, is zelvs menigen ten opzichte van zyn algemeen welzyn nadeelig geweest, daar fommigen het aan hunne Ziektens cn zwakheden te danken hebben gehad, dat zy een wys, een deugdzaam , een hemelsgezind hart verkregen hebben. De Heidenen waren alreeds van deeze waarheden overtuigd. Socrat.es bad den Hemel, dat hem alle die goederen mogten gefchonken worden die Gon wist dat hem gelukkig zouden maa' en. al had hy'er niet om gebeden, en alle die onthouden, die 'hem niet waarlyk nuttig waren, al had hy 'er zelvs om gebeden. ,, Laat het aan de Goden over, (zei Jövwte» „ lis) te bep.aalen wat ons voordeelig zy, want zy „ zulien u die dingen voor de aangenaamden geeven „ die de gefchiktften zyn. Den Mensch beminnen „ zy meer dan hy zich ze!ven doet. Gedreven door eene neiging der Z;el en door eene blinde en krag„ tïge begeerte wenfehen wy naar het Huwelyk , en „ de geboorte van Kinderen : maar de Goden weeten «> hoedaanig onze Kinderen, hóëdaanig onze Vrouw „ zal wezen. Om nogthands iets te kunnen wenfehen, „ op dat gy reden hebben ihnogt Offeranden te doen , „ zo bid, dat gy eene gezonde Ziel in een gezond L'g,, haan bezitten moogt." Eene gezonde Ziel in een gezond ■ Lighatm, zie daar een voordeel dat wy veiliglyk van den Hemel morren affmeeken. ( ■ Maar al hadden wy geenen grond in 't geheel om te verwagten , dat het geen wy van den Hemel afbidden , | ons zal worden toegedaan", beeft het Gebed dit voor- | deel, en breigt ons dee^e vrugt aan, dat het dient 1 CEBEDv om onze liefde tot God te vergrootén. De liefde tót God bedaat in de genocglyke befchouvying van 't Opperwezen, als den oirfprong alles goeds. Deeze be* fchouwirg nu is in 't Gebed allerleevendigst. Wanneer wyons met onze vuurige wenfehen Jtlemejwaards keeren, en onzen geest met aandagt, ontzag, en den dlepden eerbied, tot het oneindige, onbegrypelyke Wezen verheffen, van .hetwelk al ons geluk, al cm heil afkomt, kan het niet anders zyn, of de getroffene Ziel, welker, aandoeningen door de woorden die' zy fpreekt, door de zugtingen die zy uitboezemt, nog verdubbeld worden, moet op de leevendigfte wys zich getroffen voelen, en de kragtiglie beweegingen \an liefde en eerbied ontwaar, worden. Deeze aandoeningen , dikwüs herhaald, maaken diepe fpooren in 'het brein. Het denkbeeld van de goede Godheid wordt ons dus gemeenzaam; faetikomt bygevolg geduuriglyk als van zelv' zich aan onzen geest vertoonen. buu worden wy gewoon in alles op God te zien, hem geduuriglyk met genoegen te befchbuwen, hem' met vreugde voor oen oirfprong onzes geluks te e; kennen, het welk eigenlyk dat is, waar in het dai.ken beftaafc Dus krygen.wy eene hebhelykhcid. v?n a'tyd, zelvs, In't midden onzer bezigheden, zelvs in 't rrddden on-' zer geoirloofde vermaaken^ God te bidden en te danken , en dus alles ter eere Gods te doen. Men bemerkt uit niyne redeneeringen, dat ik tot het bidden niet voldrekt liet gebruik van woorden ver-, eifche. Neen, de erkentenis van God als geever van alle goed, maakt het eigenlyke van 't bidden uit; egter is het gebruik van woorden nuttig om onze aandagt op te wekken, cn de-aandoeningen van onze Ziel te verleevendigen. Deeze aandoeningen zyn allerzoetst, aller verhevens:. De Ziel als ten Hemel opgeheven , als de Godheid van naby befchouwende, als met het ligt vr-n haare Heerlykheid omfcheenen, vol van blydichap, van hoop, van betrouwen, als zeker van haar gelul; ' gevoelt in die oogenblikken de kragtigfte verrukkingen , en den hcerlykften voorfmaak" van eene hemelfche gelukzaligheids Eene tweede vrugt van het Gebed, is eene verdubbeling onzer poogingen ter verkryginge van het geen waarom wy gebeden hebben. Een Mensch, datfinj een zeker goed bidden zal, met dien iever, en die oprechtheid, welken tot een goed Gebed bebooren, moet door en door overtuigd zyn van de nuttigheid van dat goed, en bygevolg eene hevige begeerte baar het zelve hebben, welke nog dcor het bidden zelv' vermeerderd worden zal. Deeze begeerte nu moet natuurlyker wyze eene pooging voortbrengen om zulk een goed te verhrygen. Een man ziet dat wysheid, deugd, geloof, godzaligheid, verdachter s zyn tot het geluk ; hy begeert de zeiyen opregtelyk; hy keert zyne zugtingen JTemelwaards; na deeze aandoeningen, moet hy zyne poogingen aanwenden; eene begeerte, wanneer zy eenen zekeren trap van leevendigheid verkregen heeft, brengt natuurlyk pooginaen roort ter vervulling dier begeerte. Dus dient het lebed dien man, om hem aan te zetten van al te doen Wt in zyn vermoopen is ter verkiyging -yner wenchingen; en dus werkt hy van zynen kant, om dus c fpreeken met de Voorzienigheid t'zamen, welke iereid is. zyne poógingen te zegenen. Men  GEBED. GEBED. Ï027 Men ziet hier uit welke de vereischte gelreldhe'eri zyn om wel te bidden. In de eerfte plaats moet 'er eene overtuiging zyn, dat God de geever alles goeds is, en dat zyne Voorzienigheid alles regeert. Die tot God komt moet gelooven dap hy is, en een belooner is dogenen die hem zoeken. Het betrouwen op God is een tweede vereischte., zonder.dit kan een Gebed niet wel de nodige leevendigheid hebben, en die zoete aandoening van hoop,' welke de Ziel zo lieflyk ftreelt. En ten. laatften, het moet in oprechtheid zyn dat wy bidden! Er zyn Menfchen, die maar flaauwlyk de goe ieren begeeren waarom zy bidden; ja daar zyn 'er die bidden om deugd, om heiligheid, en die het fmerten zou indien zy hun verzoek verwierven. Zy die om iets bidden, tot het welk teverkrygen zyallehunne poogingen niet aanwenden, zyn in dit geval; want hier uit blykt dat hunne begeerte niet oprecht is. Sommige egter houden het voor eenen pligt God dagelyks te bidden, dat hy hun zynen Heiligen Geest geeven en de bekeeringe ten leeven fchenke; en, in plaats van te arbeiden om hunne driften te bedwingen , om hunne begeertens op die dingen te vestigen welken boven zyn, gaan zy gerust in hunne zonden voort, en trekken iederen dag de knoopen naamver toe die hén aan de ongerechtigheid verbinden, denkende al te hebben gedaan wat zy behoeven te doen, wanneer zy om iets gebeden hebben, om 't welk te verkrygen, zy gene moeite ter werelt willen aanwenden, en wanneer zy zelvs, met alle hunne kragten, arbeiden, om de uitwerking van hun Gebed te dwarsboomen.' Het zyn deeze Menfchen die diep in hunnen geest dit gezegde behoorde in te drukken, dat het Gebed des Godloozen den Heere een gruwel is. Wy befluiten dit Artikel met de zo uitmuntende les, die de Godvrugtigen Gellert ter betrachting van dee?en Christen pligt, aan de by hem1 ftudeerende Jeugd geeft. ,, De Godsdienst beveelt een geduurig Gebed, als „ een heilzaam middel ter deugd; en reeds heeft de „ reden lichts genoeg, om dc voortreflykheid van dit „ middel in te zien en aan te pryzen. ,, Zy, die het Gebed gering achten ,• moeten des„ zelvs waarde weinig kennen. Ons, dagelyks, in „ eenige oogenblikken van Aalteen afzondering, met „ het uitgeftrekt verlangen van een eerbiedig hart tot ,, God te vervoegen; onze gedagten op dat oneindig „ Wezen te vestigen; onze denkbeelden van alle ,, vreemde voorftellingen te zuiveren; hem., als de „ bron van alle goede gaven, om zegen en genade „ aan te roepen; zyne weldaaden tc erkennen, en 'er „ hem met aandoening voor te verheerlyken; onze ,, gebreken en zwakheden in het licht van Gods al„ weetenheid, en in onze aanfpraak aan idat oneinv dig Opperweezen, te ontdekken en te belyden, en de vergeeving • derzelven, in den geloove, af ,, te fmeeken en te- verwerven : welke bezigheid ,, kan eerwaardiger en gefchikter zyn om de deugd ,, van den zwakken Mensch te befchermen en te „ verfterken ? Het is waar, God heeft ons Gebed „ niet nodig. Hy kent de verborgenfte wenfehen ,, van ons hart, zonder datwy ze hem door woorden „ behoeven te ontdekken. Hy is genegen om ons gev Lukkig te maaken, zonder-dat hy eerst daar toe, door ons Gebed, behoeft overgehaald te worden. ,, Hy is en blyft God, ook zonder ons Gebed. Maar ,, de Mensch heeft het Gebed nodig; zyn deugd leeft, ,, als ik zo fpreeken mag, van het Gebed. Het is een ,, middel om ons in wysheid en deugd te doen toenee,, men, en van deezen kant moeten wy hier het Gebedbe,,. fchouwen. Het is.waar, wy winnen reeds veel in „ onze Zielen door de befchouwing van de Goddely,, ke eigenfehappen; maar deeze befchouwing heeft „ -'dieper indruk op onzen geest, wanneer wy 'er het. ,, Gebed zelv' mede vereenigen. ,, Wie kan in waarheid bidden, zonder zich zelvcn „ en zyn inwendigfte gepeinzen te onderzoeken ? En dit zelvsonderzoek is van dat, het geen wy te voo,, ren aangepreezen, in Jierkte en nadruk, merkelyk ,, onderfcheiden. Wy behandelen ons zeiven, byeen' algemeenebeproeving, gaarne eenzydig, en viever* ;, ons, uit hoofde van eenige geringe gehoorzaamheid ,, of enkele goede bedry ven, reeds deugdzaam te wee„ zen. Het is de gewoonte der eigenliefde onze ge„ breken te bedekken-of te verkleinen, wanneer wy „ ons zeiven te recht Hellen. Maar onzen geest op „ God gevestigd te houden, vry van aardfche voor„ (tellingen en ontrustende begeerten, in een plegcig „ onderhoud met den Oneindigen, die alles weet, die „ op ons harte ziet, die door geen fchyn verblind, ,, door geen ydelen klank bewogen wordt; zich op „ deeze wyze te onderzoeken, moet onbetwistbaar ,, meerder oprechtheid by die beproeving, meerder ,, zelvskennis, meerder berouw over onze misdagen ,, werken. Deeze beproeving verfterkt onzen oot- moed, en bevestigt ons in de heilzaamfte voornee„ mens van gehoorzaamheid. Is, derhal ven, het Ge„ bed voor ons niet een zegen ? „ Wie, zich den pligt v.vi 't bidden fcliaamt, „ Die fcimc.mt zitk ooi; Gods vriend te v.'czai. „ Wie kan in waarheid bidden, zonder tevens het „ beeld der Goddelyke volmaaktheden in zynen gee--t „ te vernieuwen? En zal de voorfteiling van Gods „ goedertierenheid, wysheid, heiligheid en almagt, „ daar wy ons in den gebede, zoplegtig, in Gods te„ genwoordigheid, mede bezig houden, niet veel „ dieper indruk op onzen geest maaken, dan een al„ gemeen gedenken aan de Godheid? Zullen deeze „ overweegingen, die het Gebed gedeettelyk voorön„ derilelt, gedeeltelyk doet gebooren worden, niet ,, de aandoening van eerbied en liefde, van dankbaar^ „, held en vertrouwen jegens God ontfteeken, veriee,, vendigen en verfterken? En zyn deeze aandoenin„ gen niet de hoogde dëugd, en de bronnen van alle „ gehoorzaamheid? Het Gebed is, derhalven, een „ zegen voor onze deugd, en verwarmt, gelyk de „ Zon , het goede zaad in onze harten. Verder , hoe „ konnen wy ook om de aanhoudende genade en lief„ de van den almagtigen Vader bidden, en egter het „ voorneemen koesteren om dat gene na te laaten, „ waar door wy ons deeze genade konnen waardig „ maaken ? E'mdelyk, is het wel mooglyk dat Men,, fchen, die dagelyks hunne onwaardigheid, hun on„ vermogen, hunne misdagen voor God belyden, 'er „ berouw van hebben, en om de vergeeving derzelven„ fmeeken, dat deeze Menfchen zich nog immer door „ den hoogmoed zouden laaten beheerfchen, nog im„ mer zonder ootmoed blyven'/en zonder liefde je- )> gens  ioï8 GEBED. „ gens de leden van het gezin van dien God, dien zy allen als hunnen algemeenen Vader en Weldoener aanbidden? „ Laat de fpitsvindige bediller nog zo veel tegen de „ noodsaaklykheid van het Gebed inbrengen; het een„ youdigfte vernuft, door den Godsdienst verlicht, ,., erkent het als een heilzaam en noodzaaklyk middel ,-, om ter deugd te geraaken, en in dezelve toe te nce„ men. Ja, myne dierbaaifte Vrienden! zo lang wy „ deezen pligt in oprechtheid des harten oefenen, zo „ lang konnen wy ook van onze deugd veel gods, ,, en Van onzen God alles hóe-pen. Hoe meerder wy „ van het Gebed afkeerig worden , boe gemeenzaaraer „ wy met de ondeugd worden. Het geweten doet ons ,, onze misdryven gevoelen, en wy fchuwen ons voor ,, het oog van hem, die alle onrecht verbied. Wy „ wenfehen heimelyk dat hy ons niet moge bemer„ ken, en onttrekken ons, op eene kinderagtige wy- ze, aan zyn gezicht; even als of hy ons niet meer „ gevaar wierd, wanneer wy met onzen geest cn ons „ Gebed niet tot hem genaaken. Zelvs maar een half Gebed, als ik zo fpreeken mag, zal zelden een hart ,, geheel van de deugd laaten afvallen. Ik beroep my ,, hier, in de plaats van alle bewyzen, gcrusteiyk op „ onze ondétvitiding. Welke dagen hebben wy op „ <'e ligtvaardigfte, de ydelfte, de drafuaardigde wy- -ze, en welke op het bedaebtzaamde en nuttigde „ döorgebragt? Die dagen, waar op wy des morgens „ vroeg, of in andere dille oogenblikken, aan Gon, onzen Schepper en Vader, in den gehele, met de diepfte onderwerping dachten , ons zeiven onze „ plig'en leevendig voor oogen hielden, hem onzen „ yver met woorden betuigden, hem tot getuige van „ onze onrechte voomeems aanriepen, en-zynen vcr,, mogenden bvdand ootmoedig en met vertrouwen ,, fmeekten? of, die dagen, waar op wy deezen pligt ,, geheel verwaarloosden? ,, Ik weet het, rayn Ileeren! gy kent deeze regelen „ der waare wysheid, mooglyk, zo goed als ik: zy „ liggen allen in het gebied van dereden en den Gods„ dienst duidelyk voor ons gezicht ontdekt, cn bet ., valt niet moeijelyk om ze gewaar te worden. Maar deeze regelen in de oeffening toe te pasfen, dit, „ myne waardde Vrienden! is dc boogde wysheid, „ en even tot deeze oeffening wilde ik u gaarne aan„ fpooren en opleiden, en my daar toe van dat ver„ trouwen trachten te bedienen, waar mede gy my „ zo gundlg verëert, en my het zelve verder waar», dig maaken. Handelt dagelyks naar dc regelen die ik u heden, en federt eebïgen tyd, heb voorge„ draagen; en gy zult ondervinden hoe heilzaam zy „ zyn. Ik ken de minden onder u lieden van nabyi „ en na weinig jaaren zie ik, mooglyk, niemant van „ u allen, en dan wel nimmer in dit leeven weder" » Maar gylieden behoort egter allen, met my, tot dat ,, groote gezin van God, waar van my den we'dand „ en het geluk zo zeer ter harte gaat, cn waar aan ik „ op alle mooglyke wyzen zoek van nut te wezen. „ Ach! mogt ik toch deezen pligt, ook in dit uur, ,, met verdand en nadruk vervuld, cn voor de deugd ». ook maar één enkelen jongen navo'ger aangewon- nen, of, ten minde- n; der tot haar gebiagt heb„ ben; hoe gelukk:g zou mv rekenen! Zou deeze i énkele daad niet reeds m. to:.nsch leeven waardig GEBERGD. ,, weezen? Ja; ik, dierbaare Jongelingen! ik zal naar „ alle menfcbelyk aanzien, welhaast, en veel eerder „ dan gy, het Schouwtoneel deezes leevens verlaaten; ,, maar in weinig jaaren (want wat toch zyn dertig en „ vyfu'g vlugtlge leevensjaaren,) zal ons de eeuwig,, heid allen weder byëen brengen. Dan zal het voor ,, ons uitgemaakt weezen, hoe gelukkig hy is die in „ zyn vroege jeugd zich reeds beyverde, met Gods ,, hulpe , deugdzaam te zyn, of, ten minden, om „ het te worden , indien hy bet nog -niet was. Daar ,, zal my, mooglyk, nog wel iemant van u allen dank ,, zeggen , gelyk ik den Vriend hoop dank te zeggen, „ die my op het pad der wysheid geleidde. „ Daar /pelt (ach ! wilde God dit geeven!') „ S/y Ikp een Jongling tegemoet, .. En roepti, Ocluk! gy 'licht'];,yn leeren, ifyit ziel door uwe zorg ! efioed.' „ ö Cud.' wat kan meer iU/'SfcHap trekken , „ Dan aan 't verderf een ziel te onttrekken." GEBERGD, beteekent het zelvde als Geborgen, naarnelyk zich zeiven of eenen anderen uit eenig gevaar gered, cok het eene of andere in btwaaring gekomen. Men vindt hetby verfcheidenc onzer Nieuwe Schryveren. Hooft Nederl. Hifi. B. IV. bl. 138. Kops had genoegh te doen, dat hy, met voorfiandt eenigher eerlyke perfoonen, zyn lyf berghof. B. VI. bl. 218. de geenen, die zich op de hoogte rxbirdjidiadden. Voorts vindt men meer dan tienmaalén by deezen Hidoriefchryver, hcrr&c/ rrrhcrr.ö/ in den zin van fervare, cufiodire. Eenmaal ontmoet men in 't gantfehc werk g&Ogpb/ naamentlyk B. XX. bl. 901. van den Hertog van ASJou: 's Hertoghen lyk gebraght met trejfelyke flaatfy tot Paris, werd naa 't plceghen der kerkzeedcu, ten laatfien tot Sant Denis, in de gref kelder zyner voorouwdren, ntuogjfjctl. Brandt in het leeven van den Admiraal de Ruiter bl. 3. hebbende haar i'effte pandt uit den vuure rrcuentht. En weder 't rttbcrgöê kind. J. Voli.eniiove Heerl. der Rechtv. bl, 29. Ntê, "alleen met zyn hulsgezin in 's werelts ondergang tjeberfjt. Dies Orpheus, zoet van zang, ik mijn gcbcrgor noem. J. Six in Meden Aft. II. bl. 19. Loth werdtZ&KUltvnn God uit Sodoms brant en zwavel. J. Six van Chandelier Poezy bl. 621. Zie ook Vondels Cebr. Aft. II. Scen. 2. Aft. IV.Scen. h Peter en Pauw. Aft. IE Scen. r. Elektra aan 't begin.' Altacrgcheim. B. I. bl. 34. Poczy L D. bl. 77. 224.. 290. 326. enz. R. Anslo, Poezy bl. 45. A. Pels, Dicktk, van Horat. aan 't einde. Emfi. en boen. Mengelfiofen II. Deel, bl. 23. enz. Ondertusfchen heb ik dit, zegt de Heer Huydecoper , by geen der Ouden tot nog toe aangemerkt: fchoon ik, dat ook zeldzaam is, by hen in het Inperf. vinde beide 230HT/ en SJSergoc. 't eerde overal; bet tweede by Phillips Ruyciirock MS. 1486. fol. 26. ende hy, vallende van den poerde, ÜtttffïK hem in eenbosfeage: maar nog op 't zelvde blad: int boschkin, daer die Kevfir hem rxüc.vn: Jiadde; niet genrrfit in den Delfi'chen Bybel 1477. Genef. llhvs. ?,.foe hevels •/ ;J adam en fijn wijf van des heren gods aenfchyn. doch Jofua II. w.4. van Rachab: Ende twyfnam die mannen er.ii.\0,s fc: in deL-gende van Mar. Magd. fol. 117. d. end&ïsmty bc hem onder die mantel, zo fckreeven naderhand cok Hooit, in Henrlk bl. 21. die van G„ *SM bl-jvfl^i-t, ..... fchtide Gereformeerden. In de Medicis hl. 182." JLaümis UciT.ljÖC Zich in de Sacr'fly. En  GEBEURTENIS. GEBOORTE. En UCrgjhbeit op die klip dry halve jaren Oefent Huyghens Sneld. XIV. 4. Jk zwyg dan hoe Thesfaelje eens ondervloeide, of hoe Deukalion zich bergbe. Poot Gedicht. L D. bl 3 3 7Hy haalt dan 't geen zyn zorge eerst berg.be in vaste Steden. Fr. Halma Vredezang, vs. 53. Doch wederom van ©erbergbc weet ik geen voorbeeld, zegt de Heer Huydecoper, dan alleen by de Vertaalers van den Bybel, Genes. III. vs. 8. Ende zy hoorden de Jlemme des Heeren Godts, wandelende in den hof, aan den wint des dasghs: doe bfrbcrgbf. fich Adam enz. Jon. VIII. vs. 59. Maar Jefus berberghbc hem enz. Jon. XII. vs. 35. Deze dingen fprak Jefus, ende weggaande bct'bcrfih> bc hy hem van haar enz. Hier voegt de Hr. T. van Lejlyveld in eene aanteekening by, dat niet alleen in deeze drie aangehaalde plaatzen, maar overal in den geheelen Staaten Bybel, men het imperf. bcrbergfjbe nooit anders vindt; doch het preteritum overal bcrbcu; gen/ behalven alleen, by verzinning, Josua II. vs. 4. feerfnrgt. De Heer Huydecoper heeft nog deeze voorbeelden van bcrbcrrtbe aangeteekend: Openb. VI. vs. 15. Ms. 1431. Ende die-coninghen ende die prlncen der aerden ende voerflen ende rike ende flarcke ende alle knechte ende vrye berbcrgfjeben hem in fpelumken. Profeclus Ms. B. II. c. 73. fol. 119. b. ghelyc als die traghe knecht die fijns heren ghelt bcrberghcbc. Doch ook deeze van bcrbo^ gen: Materie der Sonde MS. fo. 5. a. dat in hem bethalJffccnw&r. MS. 1431. Handel, der Apost. XX. vs. ij.want ik en brrbarcf) mi niet. Profeclus. MS. B. II. c. 76. fo. 22. a. dat neghien dine en is van den meesten totten minflen, dat bcrbojgtjti' is fijnre wysheit. Otfridus de aangehaalde plaats van Joh. VIII. vs. 59. uitdrukkende, B, III. c. 18. vs. 145. heeft sjcbarg: by Luteier leest men faetoarg. Wy oirdeelen, zegt de Hr. Huydecoper, dat 25:racn/ 23o?g/ «£5ebojgen / en zo ook met het voorvoegzei ©cr/ het rechte woord zy: waar in men ziet dat de Heeren Moonen Spraakk.pt 217. en ten Kate II. Deel, bl. 112. ook mede overeenkomen, dewyl ze geen gewag maaken van bfffibt; maar alleen van bc.23. GEBEURTENIS. Al het gene 'er in de werelt gefchiedt of voorvalt, hoe gering ook, zyn Gebeurtenisfen. ■ Hoe duister, hoe ingewikkeld vertoont zich veelvuldig de weg des Hemels in gevallen en Gebeur-, tenisfen, daar de deugd en onfchuld verdrukt en gemarteld , den eerloosten Schelm doet voorfpoedig zyn en zegepraalen : ja wy ontmoeten Gebeurtenisfen in de Jaarboeken van het Menschdom, die ons byna zouden doen twyfFelen aan de waarheid der wel bekragtiglte gefchiedenisfen. Wy kunnen niet gelooven, dat zulke daaden immer zouden gepleegd zyn door Inwooners deezer Aarde, en door Schepzelen met ons van dezelvde natuure: wy zouden in verzoeking komen, om te denken, dat wy de Gedenkfchriften der Helle la- " zen, welker Inwooners gezegd worden, een altoos- 1 duurend vermaak te fcheppen, in het plagen van el- 1 kanderen, en van allen die binnen hun bereik zyn. , De overeenbrenging van de toelaating zulker Gebemte- ; nisfen, met onze denkbeelden van oneindige Magt en Goedheid , hoe bezwaarlyk ook , is eene natuurlyke pooging voor den Mensch, en heeft dit vertoon van ] X. Deel. dingen het verltand der Wysgeeren Van alle eeuwen bezig gehouden; terwyl in het oog des Christens, deeze fchynbaare verwarringen tot een bykoomend bewys ftrekken voor eenen toekomenden Staat, waar in de wegen van God met de Kinderen der Menfchen ten vollen zullen gerechtvaardigd worden. GEBLADERDE CCADE, zie CICADEN, n. 6. GEBONDELD PYPKORAAL, zie PYPEORAALEN n. 4. GEBOORTE betekent ter werelt te komen, de uitgang der Vrugt uit 's Moeders Lighaam. Ook wordt Geboorte in den zin van aanzienlyk genoomen; eene Man van Geioorte is zodaanig eene perfoon, die tot den adelftand behoort, of uit andere aanzienelyke voorvaderen is gefprooten. Dit woord in den eerstgemelden zin genoomen, zyn de Geboortenis in Rechten beflaanbaar, of Tydige, of Vroegtydige, of Laate. Eene Tydige Geboorte is, die ten einde van den negende Maand der zwangerheid invalt. ■ Eene Vroegtydige, die plaats grypt in de zevende of agtfte Maand. Eene Laate die op het einde van de tiende Maand voorvalt. De bewyzen eener Tydige Geboorte, worden inzonderheid ontleend uit de Kenmerken eener voldraagen Vrugt, daar in beftaande, dat het Kind by deszelvs leboorte, voor het minst, éénen voet en zes duimen ang, en zes ponden zwaar zy; dat deszelvs Navelheng meer dik dan dun is; dat het or.midlyk na de leboone, zyne plaatsverandering, door een fchreiend geluid te kennen geeft, dat alle deszelvs Ledenaaten welgeiteld zyn, en het deeze vryelyk beweeren kan; dat het zyne opene Oogen, naar alle zyden ïeenen wendt, dat het de Pis, en dc flof des Afgangs, net of zonder behulp der Konst uitwerpt; dat het, an de Borst der Moeder gelegd, meer of min fterke loogingen tot zuiging aanwendt; dat eindelyk deszelvs Dpperbuid , Nagelen en Hoofdhaairen, volkoomen :yn, en de breedte van deszelvs Ploofd, vier, de engte vyf, en de uitgellrekheid des Aangezichts, vyf m eenen halven duim, na genoeg berekend, uitmaaen. —— Die eener P'roegtydige, berusten geheellyk p het agterblyven der Maandelykfche zuiveringen, onder eenige zieklyke oirzaak, geduurende niet meer an zeven of agt Maanden; op de van elders bekende oogte der zwelling van den Buik der Vrouw, kort oor de verlosfing, tot aan den Navel, of tusfehen eeze en het onderlle einde des Borstsbeens; op de rootte, welgefteldheid, en kragten des Kinds, niet eer veel minder, dan die van een tydig gebooren; p de grootte der Nageboorte, en de dikte der Navelreng, beide niet veel van die eener voldraagen Vrugt erfchillende; gelyk ook het Kind dood zynde, op e overéénkomst van deszelvs Beengeftel,,althands 1 genoeg, met die eener Vrugt van negen Maanden. De bewyzen eener Laate Geboorte, zyn ten besin genoomen, niet meer dan waarfchynlyk, om dat ;zelve voornaamlyk gegrond zyn op de agterblyving ;r Maandftonden, ftaande den tyd van de Maanden; 3zekere ongefteldheden der Kraamvrouw, doorgaans s kenmerken befchouwd der Zwangerheid, en van lar, wel beweezen, in deezen zelvden tyd waargenomen, op de volkoomenheid van het Lighaam des inds in alle zyne deelen; en eindelyk, op de van tyd Ii i tot  193» GEBOORTE. GEBOORTE, tot tyd gebeurde veranderingen aan den Mond derLyfmoeder, indien daar omtrent eenig onderzoek heeft plaats gehad, en men een getrouw berigt daar van bekoomen kan. Hier boven hebben wy onder de in Rechten beftaanbaare Geboortens ook die gefield, welke ten einde van de tiende Maand invallen. Wy moeten hier omtrent thands nu nog aanmerken , dat wy zulks doen, niet flegts in navolging van de Lex FI. Digestorum de his, qui fuis &c. maar ook, om dat zeer getrouwe waarneemingen de mooglykheid deezer Geboortens, op eene overtuigende wyze bevestigen. Het veiheelen eenes ongeoirloofden Minnehandels, het verkrygen eener aanzienlyke Erftenisfe, en verfchelden meer of min gewigtige beweegredenen, bepaalen fomwylen eene gehuwde Vrouw, tot bet ontkennen of verdichten der Geboorte van zeker Kind uit haaren fchoot, terwyl zy, in het eerfte geval al, in liet laatfte niet, daar van de waare Moeder is. Dit gefielde geeft in Rechten natuurlyk aanleiding tot de vraag: ,, is de Geboorte van zeker Kind, uit deeze ,, of eene onderitelde Moeder, al of niet weezen- lyfc." Men kan ter beantwoording deezer vraag, en ter beflisfing van het gepleegd bedrog, met veel zekerheid eene ontkennende Geboorte van een Kind, uit zekere bepaalde Moeder vastftellen, als men by de laatfte, de kenmerken befpeurt eener kortelings voorgaande Verlosfing,- beftaande hoofdzaaklyk hier in: dat de Vrouw in gefchil, geduurende den tyd van zeven, agt, of negen Maanden, zich in de gewoone omftandigheden bevonden heeft der zwangerheid, en een deezer tydperken, eerst onlangs ten einde geloopen is; wanneer derzelver uiterlyke Teeldeelen, dik, flap, en zagt zyn, en de Schede merkelyk verwyd is; als de Mond der Lyfmoeder flap , zagt, dik, fponsagtig, en eenigzins geopend, zich aanbiedt; wanneer de Borsten vol zog, de Tepels dik en verheven', en de Tepelkringen met veele, kleine verhevenheden bezet zyn; als de Buik breed, zagt, hangende en rimpelig is,- wanneer de Kraamzuiveringen nog aanhouden, de Vrouw eenen zekeren byzonderen reuk van zich afgeeft, en de zogenaamde Naween , of als nog aanhouden, of zedert eenen korten tyd zyn opgehouden; als eindelyk, de Vrouw dood zynde, de Lyfmoeder verdikt, en aanmerkelyk vergroot bevonden wordt, zonder dat men zulks, aan eenig ander plaatslyk, en onfchuldig gebrek, kan toelchryven: voorts, ten aanzien van het Kind, de Navelftreng nog niet afgevallen , de Navel nietgeflooten is, en alle deelen en werkingen van het zelve, duidelyke blyken draagen van een pas begonnen leeven. De Tegenwerping, welke men ten deezen op-zigtè kan aanvoeren, dat naarnelyk, door deeze kenmerken, wel eene onlangs gebeurde Verlosfing van de Vrouw, en eene dergelyke Geboorte van het Kind, bewee:en wordt,- maar dat dezelve geenzins een hewys influiten, voor de Geboorte van dit of dat Kind, uit deeze, of gene Moeder, de omftandigheden aan weêrzyden gelyk ftaande, behoort niet tot de zaak des Genees- of Heelmeester, en moet hy, als men deszelvs oplosfing van hem vordert, beleefdelyk van dc hand wyzen. EmeFerdigte Gehorte, kan inen met geene mindere zekerheid ftcllen dat plaats heeft, als by de voorgewende 'Moeder, geene verfchynzelen hoe genaamd, eener Verlosfing befpeurd worden; of, als deeze verfchynzelen, zo 'er eenige mogten gevonden worden, geheel niet overeenkomen met den blykbaaren ouderdom van het onderitelde Kind; en wanneer daarenboven die zelvde Moeder, welbeweezen onvrugtbaar, of de zogenaamde Vader, onvermoogend is, onverfphillig ook uit hoofde van welke oirzaake. Zie ONVERMOOGEN. Het fchynt zekerlyk eenigzints twyffelagtig, of men de Geboorte uit eene Vrouw, meer dan vyftig of zestig jaaren oud, onder de möoglvke. dan onmooglyke Geboortens, ftellen moet. Verfcheidene Schryvers van een algemeen erkend gezag, verklaaren zich voor het eerfte, en onder anderen de gezamentlykeLéden, ^an de Koninghke Academie der -Heelkunde te Parys, Heelmeetters allen , welke wy het volleedigfte vertrouwen fchuldig zyn. In een voorkomend gefchil van dien aart, dei halven, zal het voorzigtig zyn, zien daar tegen niet te fterk te verzetten. De vraag welke in de Rechtsgeleerde Geneeskunde kan voorkomen: ,, of, naarnelyk de Geboorte van een ,, Kind; één, of meer Maanden, na die \ an een an„ der Kind, uit eene en dezèlvde' Moeder, zonder „ dat deeze, ftaande den gahtfehen loop haare.rZwan„ gei beid, met haai e Man, gemeen fchapgehadt heeft, ,, wettig is?" kan men hoe moeijelvk oc-k inden eerften opflag moge toefchynen, geruste'yk op eene ont kennende wyze beantwoorden • dewvf tw.ee Kinderen op de geftclde wyze niet kunnen gebborén worden, zonder dat 'er eene Overbevrugvng plaats 'heeft, waar toe aan de zydedes wettigen Maris, ondeifteld wordt, geene gelegenheid gegeeyéri te zyn' en die derhalven, eene andere, dat is, eene onwettige Byflaap, te kennen geeft. Gelyk men egter bier tegen kan inbrengen, de onmooglykheid der Orerbermgting, door verfcheidene Schryvers beweerd ; zo is zulks des 'niet onar.ngezien, meer dan voldoende bewee?en dóór eenen Plinius, eenen Grauel, eenen Eiseman eenen Haller, en veele anderen inderdaad zo oplettende, als beroemde, Natuur- en Geneeskundigen. Men befluite dus veilig dat de Overbevrugtïng, fchoon zeer zeldzaam egter fomtyds plaats vindt, en dat zy beftaat in de bezwangering eener reeds zwangere Vrouw, ingevolge van eenen Byflaap, geoeffend eenen zekeren tyd na eene vcorige, dat is na die welke tot de eerfte bezwangering gelegenheid gegeeven heeft. GEBOOB.TEDAG, wordt zodaanige dagen genaamd, waar op iemants geboorte verjaart, of wel de jaarlykfche wederkomst van den dag van iemants komst in de werelt. Dat reeds in zeer vroege tyden het houden van plegtige Maaltyden en vrolyke gasteryen op de Geboortedagen voornamentlyk onder de Koningen en Grooten, niet alleen in de Oosterfche, maar ook in de Wester fche Landen in gebruik zy geweest, getuigen de ge■ fchiedenisfen; zulks blykt onder anderen ook ten overvloede , in het pragtige Gastmaal door Farao Koning van Egypte; gegeeven in den tyd dat Joseph zynen gevangenen was, ingevolge het gefchiedverhaal van Moses by Gen. XL. vs. 10. Het zelvde wordt ook bevestigd door Herodotus, en dat zulks niet al- leen  GEBOORTEDAG. leen <*e't is een' pligt der Ouderen. Zy vertoont zich zonder de wyze hoe zy werkt. Zy is ongeregeld, daarom moet zy aan orde gewend, op edele voorwerpen gericht, en nu aangezet, dan weder gematigd worden. Wanneer men dit verzuimt, dan heeft men geen recht om over de Natuursgefteltenis te klaagen , als de leevendigheid van dezelve, eerst in moedwil en ligtvaardigheid, en daar uit eindelyk in eene daadelyke en volftrekte boosheid ontaart. De Menfchen, die zeer ziniyk en vaardig zyn, om ontfchuldigingen en uitvlugten voor hunne misdryven te vinden , dewyl ze lust hebben om de zeiven op nieuw te begaan , zyn doorgaans zeer gereed , om de vrywilligfte wandaaden, aan welken zy zich met groot overleg hebben overgegceven, aan hunne Natuursgefteldheid toe te fchryven. Om derzelver fchuld te verminderen, trachten zy ons te overreeden, dat zy geene vrye handelingen zyn. maar natuurlyke Gebreken, van welken zy tegen bunnen wil verrast worden. Dus wordt dikwils een lang overlegde wraak , die men egter de verachtelyke benaaming van wraak niet gegeeven wil hebben , met eene vuurige natuursgefteltenis verontfchuldigt. Men is door zyn' toorn overvallen geworden; men heeft niet altoos het vermogen om zich te maatigen , men kon zich zo fchielyk niettegen zyn natuurlyk gebrek wapenen, op het oogenblik dat het getergd werd. Dus fpreektmen, ongeacht men diegenen, aan welken men zich wil wreeken , inkoelen bloede verwond, en het zwaard langzaam en voorbedagt opheft, waarmee men de wonden Haat. Op even de zelvde wyze zoekt men Ondeugden te verontfchuldigen, die men zo dikwils bedreven heeft, dat men baar juk niet zogemaklyk kan afwerpen; men ontziet zich riet kwaade heblykheden, vcor Gebreken der Natuurstrefeldheid te houden. Maar men behoeft geen' zeer feberpziende oogen te hebben, omvrywillige Wandaaden van febichtige overylingen der Natuur te onderfcheiden. En gefield, de uitfpoorigheden van een' Mensch fpruiten uit zekere Gebreken in zyne Natuursgefteldheid; dan zyn ze daarom nietminder ftrafi.-aar, dewyl het s'Menfchen pligt is, over zyne natuur de wacht te houden , en, wanneer zy zich aan de heerfchappy der reden wil onttrekken , haar in gehoorzaamheid te houden. Atysïs gloriezugtig genoeg, om te begeeren dathy voor een' Mensch wordt gehouden , dien de natuur eene byzonder begaafdheid tot lustigheid en fcherts gefchonken heeft. Maar dewyl hy inderdaad geene der eigenfehappen bezit, die een Mensch moet hebben, welke een gezelfcbap door zyne fchertzeryen zal vervrolyken, zo hoopt hy voor zinryk- en fchrander aangezien te worden, wanneer hy agterklapt. Zyn tong vergiftigt de onfchuldigfte handelingen, en hy verbeeld zich gefchertst te hebben, wanneer hy ge- finaad  GEBREKEN. GEBREKEN. iïnaad heeft. Dewyl hy zich naar de werelt fchikt, die altyd geneigt is om boosheid voor verftand te houden, en eene verongelyking, die iemants verdiensten wordt aangedaan, voor eene fyne fpotterny te verklaaren, zo heeft hy geen vrees te hebben, dat zy hem den lof van een' gaauwen Geest te zyn weigeren zal. Doch wanneer fomtyds de deugden tegen zyne aanvallen door een' recbtfchaapen' Man befchermd worden; wanneer hem zyne onbillykheid onder het oog wordt gebragt, en hy 2-ich in gevaar ziet om den roem van een' vernuftigen Spotter te zyn te verliezen , en den naam van een' verachtelyken Lasteraar te verkrygen; dan zoekt hy zyne fchaade te ontwyken , door zyne Ieevendige gemoedsgefteltenis de fchuld te geeven. Het is myn Gebrek, zegt hy, dat ik my fomtyds door myn vernuft laat vervoeren, en al te lustig wordt. Men moet het a'an myne Natuursgefteldheid wyten, wier leevendigheid te groot is, dan dat ze niet t* eenigen tyde de grenzen die ik haar ftel overfchryden zoude. Welk een bedrieger is ATrs, die eene Ondeugd, welke uit een ydel en tevens boosaartig hart voortkomt, voor een Gebrek der Natuur wil gehouden hebben ! De Gebreken der Natuursgefteltenis zyn derhalven geene rechtvaardigingen, voor Ondeugden en ultfpoopighedëtt, die uit dezelve haaren oirfprong hebben; de v' "er middelen zyn om haar tegen te gaan, en, zo men haar al niet al geheel kan verdelgen, ten minden haar het geweld over onze reden kan ontrukken. Het is moeijelyk; daar wordt eene onpartydige befchouwing van het innerlyke onzes hartsgefteis toe vereiscbt; men moet kloekmoedig genoeg zyn om 'er op te blyven ftaan; en wanneer men 't 'er niet naar behooren gefield Hnd, zyn eer daar in te ftellen dat men nog bekwaam is, om over zich zeiven te bloozen. Een Mensch, die de Gebreken zyner Natuursgefteltenis met zulke oogen befchouwt, heeft ze reeds half overwonnen. Daar zyn verfcheide wegen om zich heer en meester over zyn natuurlyke Gebreklykheden te maaken, en haar te dwingen, dat zy of geen, of maar zelden invloed op onze daaden hebben. Men wint veel, wanneer men met eene edele zorgvuldigheid de voorwerpen ontvlied, die men weet dat onze heerfchende Hartstogten gaande maaken. Dergelyke voorwerpen zyn gelyk aan ongezonde en vergiftigde ftreeken, in welken men zich niet moet waagen, wanneer men niet befmet wil Worden. De driften, die anders zo vreeslyk waren, telkens wanneer haar gelegenheid wierd gegeeven om zich tedoengelden, gelyken dan naar ledige vyanden, die door eene aanhoudende rust onbekwaam tot ftryden worden. De groote konst van overwinnen, beftaat dikwils maar daar in, dat men zyn vyand in werkeloosheid houd, en alle gelegenheid tot ftaan vermyd. Gelyk 'er zulk eene gelukkige Natuursgefteltenis niet beftaat, die van alle onvolmaaktheden bevryd is; zo is 'er ook in eenig Mensch geene zo bedorvene, dat 'er niets goeds aan te vinden is. Deeze akkers onzer Ziele moeten door de reden bebouwd en toegemaakt worden. Ge'yk de kwaade neigingen van ons hart verzwakt worden, door haar alle voorwerpen, op welken zy werken, te onttrekken, zo worden in tegendeel de goede geneigdheden door eene beftendige oeffening verfterkt. Dit heet zyne onderdaanen in tyd van vrede ten oorloge toerusten; men kan als dan heropen gelukkig te zullen zyn; men kan ligtelyk eens met uit- of inheemfche vyanden te ftryden krygen. De Deugd maakt de Menfchen altoos bemrnnelyk; niemant verheft zy egter meer, dan die geen' wiens Natuursgefteltenis zo onvolkomen, en wiens ziel met zo veele kwaade neigingen vervuld was, dat hy tot een' Ondeugd fcheen gebooren te zyn; doch die, door zyne onvermoeide vlyt, eenen Socrates wordt. Ten aanzien van het tweede: hoe het naarnelyk komt. dat men de Menfchen meest verbittert, wanneer men hen hunne Gebreken doet kennen, om zich in 't vervolg tegen dezelven te wagten, hebbe ik lang gezogt, zegt zekere voornaame Zedefchryver, om die dwaaze verbittering uit te roeijen. Hoe heilzaam zoude het zyn wilde ieder zyn' misflagen hooren ? hoe ligt zoude het zyn, meenig Mensch voor fchaade en fchande te bewaaren? maar, helaas! 't is met de Waarheid en Lieden die dezelve fpreeken, heden zo gelegen, dat men billyk vraagea mag, waar is Waarheid? en waar zyn haare Voorftanders ? Hoe dikwils zien wy Lieden, die, genoegzaam zonder eenig onderzoek, aan alles wat men hen voorhoudt hun zegel hangen, en nimmer tegenfpreeken, tot Eerambten geraaken, of tot Leden van aanzienlyke Vergaderingen verkiezen, terwyl Mannen die rondborftig, belangeloos en oprecht hunne meening uiten, alom als gevaarlyke en haatlyke Menfchen worden urtgeflooten ? hoe dikwils ziet men in de famenleeving Menfchen om geene andere reden haaten, dan om dat zy de Gebreken hunner Medemenfchen op deeze of gene Wyze durven aautoon'en? ik heb braave gezellige Lieden uit uitgeleezene Gezelfchappen zien weeren, alleen, om dat zy eenige Lieden daar van wel eens by gelegenheid hadden tegengefprooken. Ieder weet hoe het fpreeken der waarheid , wanneer die onze Gebreken betreft, verveelt. Hoe groote vriendfehap tusfehen twee Menfchen ook heerscht; zo dra de een den anderen een Gebrek aanwyst, onmidlyk verkeert fomtyds' de vriendfehap in een'doodelyken haat. Daar tegen heeft men meermaalen gezien, dat'er geen veiliger middel is, om de gunst van een nydig Mensch te winnen, dan wanneer men hem ftreelt en in zyne boosaartigheid fterkt. De Menfchen kunnen dan geen tegenfpraak lyden, veel minder dulden dat men hen hunne Gebreken aantoont; want door 't eerfte waanen zy dat men hen voor onkundig houdt, door hunne (tellingen niet goed te keuren: door 't laatfte werpt men zich op tot een' vyand der Menfchen, door hen aan. hun zeiven haatelyk te maaken. Dit alles leert ons de ondervinding. Waar uit ontftaat toch die afkeerigheid, die bitterheid in ons, tegen hen, die ons onze feilen onder de oogen brengen? waarom hooren wy zo ongaarne onze Gebreken? Ik verbeelde my de oirzaak dier dwaaze gemelykheid in onze manier van Opvoeding te vinden. -De overgroote liefde, die de Ouders in 't gemeen hunne Kinderen toedragen in de allereerfte jaaren , verblindt ongevoelig derzelver oogen om de kinderlyke Gebreken te zien. Men ftreelt fomtyds de Kinderen in hunne kwaade nukken; begeeren zy iets 't gene hun geweigerd wordt, ftraks tragten zy'het door dwang te verkrygen; Vaderen Moeder, verre van 'er Klik 2 zich  Ï94Ö GEBREKEN. GEBREKEN. zich tegen aan te kanten, bewilligen het gene hui Kroost hen, -fomtyds tot deszelvs fchaade, afdwingt ,, kinderen doen als kinderen" heet het, en „ wj „ zyn ook jong geweest", voegt men 'er gemeenly! by. Ondertusfchen de jaaren van onderfcbeid geko men zynde, ondervindt men veelal de bittere uitwerk zeis dier dwaaze toegeevendheid, men beklaagt ziel den raad van den wyzen Koning te hebben in dei wind geflagen, „ dat men, naamentlyk, de roede de „ kastydinge aan de Jeugd niet fpaaren moet." Doch ik wil my alleen bepaalen om van zulke Ge breken te handelen, die men juist geene ftrafbaare On deugden noemt; die men door gewoonte heeft inge zoogen; die men fchier dagelyks, by alle gelegenhe den, onweetende begaat. Hoe veel de gevoelens ver mogen, die ons in de tedere jeugd worden ingeboe zemd, blykt by alle Volkeren. Men flaa ieders Hand vastige aankleeving aan zynen Godsdienst gade, mer zal wel haast bevinden, welk eene verbaazende uitwerking de indrukzels, van het gene ons vroeg geleerd wordt, veroirzaaken. Een Maltheler Ridder, gezwooren vyand en bevegter der B'arbaaren, zou,te Tunis of Tripoli opgevoed in de wet van Mahomeïh, zekerlyk uit overtuiging der Mahomethaanfche LeerfteHingen , de Christenen met dezelvde woede vervolgen, waar mede hy nu, uit overtuiging der Christelyke Waarheden , de Barbaaren vervolgt. Ieder Volk, ieder Gezindheid noemt de wyze op welke dezelven onderweezen zyn, om hun eeuwig heil te bevorderen , de eenige weg om een eeuwig geluk te vinden. Ten bewyze hier van dient, dat men zulken, die in andere opzichten vernuftige Mannen, fchrandere Geesten waren, de dwaaste en ongerymdfle Godsdienften heeft zien belyden; en ontdaan 'er wel heviger twisten, zelvs onder bezadigde lieden, dan wanneer men iemant wil overtuigen dat zyn Godsdienst ongerymd is? Gelyk wydoot opvoeding aan onzen Gods¬ dienst gewennen, en denzelven voor onfeilbaar houden, zo gewennen wy ook aan de zeden, die men ons van jongs af aan infeherpt; ieder Volk houdt zyne Zeden voor de besten: zo ook met de Georuiken die 'er onder,de Volken heerfchen; de Chineezen belachgen de Hollanders over hunne manier van kleeding, en de Hollanders befpotten de Chineezen wegens hunne tuiten en wonderlyke knevels: het heugt my, dat ik in Amerika de vryagie van een' Wildeman gezien heb, waar mede ik en myne togtgenooten elkander niet weinig vermaakten, terwyl de Wilden, zo wy aan hunne gebaarden bemerkten, zichten onzen koste vermaakten over onze houding, kleederen en Europefche gebaardens. Wy zien uit dit alles duidelyk, de uitwerking van de opvoeding, en dat ieder dat gene, 't welk hem vroeg wordt ingeprent, onwrikbaar navolgt en aankleeft in hooger jaaren. Geivk nu ieder Volk zyne Gewoontens door de opvoeding heeft ingezoogen, en ze voor billyk aanziet, zo gewent zich ook ieder Mensch in 't byzonder aan eene zekere wyze van denken. Hoe vernuftiger zyne jeugd bedierd is geworden, met hoe verdandiger Geesten hy heeft omgegaan , hoe meer geregelder denkbeelden men in hem befpeuren zal; ik fpreek over het grootst getal van 't Menschdom. Zelden denkt een onopgevoed Schepfel befchaafd en geregeld, en Menfchen die onbefchaafd en ongeregeld denken, zyn onbekwaam tot verftandige handelingen en groote verrichtingen. De groote uitwerkzelen der aan ons in onze jeugd ingeprente denkbeelden aangetoond hebbende, blykt de nuttigheid der verftandige opvoeding van zelve. De verveelende feilen der me-.:stej Menfchen , heeft men waarlyk voor bet grootite gedeelte toe te fchryven, aan de wyze waar van men zich bedient heeft om hen op te voeden. Geen Gebrek is algemeener dan de onverzadelyke zugt om gelyk te hebben; deeze zugt beheerscht alle Menfchen. Ik heb drie deelen der Werelt gezien, maar nimmer één' Sterveling gevonden, die zyne berispers bedankte, veel minder van zyne vernuftige hekelaars goed fprak. De opvoeding die veeier myner Landgenocten hunne Kinderen geeven, heeft meermaalen myne verwondering naar zich getrokken , en is dagelyks een voorwerp myner befpiegehng. Naauwlyks is een Kind gebooren , of Vader en Moeder gevoelen eene boven gewoone blydfchap, over de verfchyning der Huwelyksvrugt. Deeze blydfchap is loflyk en natuurlyk; maar ze behoorde zo verre niet te gaan, dat ze aangroeit met de jaaren der Kinderen , ondanks hunne Gebreken. De liefde die men doorgaans zyn Kroost toedraagt, gaat zo verre dat zy, gelyk ik gezegd heb, onze oogen verblindt voor deszelvs feilen; alles wat onze Kinderen willen willen wy ook , alles wat zy begeeren wordt ben ingewilligd; verlichten zv iets, wy zien 'er altoos het pryzenswaaidige van,' en zelden het verachtelyke; ze'den vinden wy reden om hen te bedraden, en byna alle oogenblikken om hen te pryzen. Ons Hart, van natuur met zich zeiven ingenomen, draagt reeds de denkbeelden, die het koestert, gelyke liefde toe, als de Ouders hunne Kinderen. Deeze eigenliefde, ons van natuur eigen, niet wordende tegengegaan, maar onophoudelyk geftreeld, moet natuurlyker wyze tot eene verbaazende hoogte deigeren. Wy zyn boven dien van natuur eerzugtig; gewoon zynde van jongs af aan niets dan loftuitingen te hooren; gewoon zynde de afgod te zyn van hen, die ons hebben voortgebragt; en tot een' regel van welleevendheid aangenoomen hebbende, om vooral, zo 't eenigzins mooglyk is, eens anders zotheden te pryzen in zyn byzyn ; en eerzugtig boven dit alles, zeg ik, moet de afkeerigheid tegen hen, die minder onbeneveld zyn opgetogen, en eene andereregel van welleevendheid hebben aangenoomen dan wy, en zich dierhalven durven onderwinden ons aan ons zeiven te ontdekken wanneer wy dwaalen, immers natuurlyker wyze volgen. Beide de Sexen toonen klaarlyk eene begeerte naar lof, zy hooren gaarne hun welgemaaktheid en hun verftand pryzen: voornaamlyk hooren de Dames gaarne dat ze fchoon en bevallig zyn; wie zou zich durven onderdaan, om eene Dame, hoe Ieelyk en tevens ingebeeld op 't geen zy niet bezit, te oht- ' heffen van haare dwaaling? zulk een Mensch zou zich alom den naam van Lompen op den hals haaien. . Wat wonder nu dat men, opgevoed metgundigedenkbeelden van zich zeiven , en daar in door de zogenaamde lieden van welleevendheid dagelyks gekoesterd, gewoon is om Menfchen, die ons onze feilen toonen', en, wanneer wy die niet willen hooren, ons dezelven opentlyk durven aanwyzen, voor onbefchofte Schepzels te houden? wat wonder dat wy de berispers  GEBREKEN. GECOMBINEERD COLLEGIE. GECOMM. io4r pers onzer ongerymdheden voor lastige, kribbige muggezifters houden? en wee hen die onze zotbeden belachlyk maaken, door dezelven fcherzende aan te toonen. Deeze komen 'er genadig af zo zy met den naam van Lasteraar vry komen. Blind voor waarheden die ons niet gunftig zyn, bemoeit men zich niet om die te weerleggen; neen : mm moet hetfchoppeuvan tenen Ezel kunnen dulden, zonder 'er zich aan te Jlooren, is gewoonlyk de verfchooning der zulken, wier feilen , of verregaande zotheden onweerlegbaar beweezen worden. Dit zyn, myns bedunkens, de gevolgen der dwaaze toegeevendheid omtrent ons Kroost, in de jaaren waar in het zelve geen kragt bezit om over zich zei ven te oirdeelen, of zich zei ven tegen te gaan. ,, Maar indien de Mensch, (door te groote toegeevendheid altoos in zyne begrippen gekoesterd, en ,, altoos den vryen teugel gevierd wordende,) in ry,, per ja aren altoos vordert om zo vee! geftree'd te ,, worden als in de tedere jaaren; zo het menschlyk ,, Hart, (nimmer te keer gegaan door tegenfpraak, ,, en dus ongewoon aan dezeive,) zyne eigen denk,, beelden, hoe dwaas, boven die van anderen fchat; „ zal dan de Mensch in zyne jeugd, in alles wat hy „ wil gedwarsboomd, en geduurig tegengefprooken ,, wordende, niet tot een' Vitter, of haatlyken Haair„ kloover aangroeijen?" Dit zal men mooglyk vraagen. Doch 't is zeer licht te beantwoorden. Ik heb niet gezegd dat men de jeugd in alle haare neigingen moet dwarsboomen, en niets aan dezelve toegeeven; neen: men tragte derzelver kwaade neigingen te breidelen, door vernuftige tegenmiddelen, gefchikt naar de jaaren en gefteldheid der Kinderen, men betoome de eigenzinnigheid eer dezelve te diepe wortelen fchiet; men leide op eene verftandige wyze de geaartheid van ons teder Kroost; men gewenne het trnpsgewyze aan denken, mentoetze, by de vermeerdering der jaaren, deszelvs denkbeelden; men toone bet zelve de goede gedagten die het voedt, en waarom men die goed noemt; men Helle het tevens de ongerymdheden, die het koestert, duidelyk voor, en meteen waarom het ongerymdheden zyn; in 't kort, men leere de Kinderen vroeg zich aan vernuftige tegenfpraak gewennen, op dat ze oud geworden zynde, niet met zich zeiven ingenooroen, anderen ten- fpot verftrekken door hunne verwaandheid; op dat ze leeren en denken mogen, dat 'er buiten hen vernuftige Menfchen zyn, en dat de fchranderfte dwaalen kan. Men vertelle onze jonge Dochteren, zo dra zeflegts eenig begrip hebben, niet dat ze mooi zyn; men leere haar niet, eer ze eenig begrip van zich zeiven, haaren grooten Schepper, en de verpligting die ze haare Ouderen verfchuldigd zyn, op wat wyze zy behaagen moeten; hoe zy de oogen der Jongelingen tot zich trekken kunnen, hoe zy zonder bloozen zich godlyk fchoon moeten laaten noemen; hoe zy onbefchaamd de wellustigfte, fomtyds de beestagtigfte gezegdens moeten aanhooren, dezelven voor geestige équivoques aanneemen, en beantwoorden; dit nakomende, verbeelde ik my meer vernuftige wezens onder de bevalligfte helft des Menschdoms te zullen zien aangroeijen, en minder Schepzels met zich zei ven ingenoomen. De Vrouwen zullen leeren denken; zy zulten begrypen dat ze Menfchen zyn, tot een' booger oogmerk gefchaapen, dan om mannely;.e Harten aan zich te onderwerpen; zy zullen niet van toorne gloeijen tegen hem, die rondborftig genoeg is, om meer haa ■ re Deugd en Verftand te roemen dan haare poezele Handen en aanloklyke Oogen; in 't kort, zy zullen Pronkftukken der Natuur zyn. Men vertelle onze Jongelingen, niet dat ze Verftandig zyn, maar dat ze bekwaamheid hebben om Verftandig te worden; dat ze niet in de werelt gekomen zyn om altyd gelyk te hebben; dat ze om wyze Mannen te worden vernuftige berispingen moeten ondergaan; dat ze dwaalen kunnen; dat alle vernuftige Wezens vóór hen, door de leeringen en verbeteringen van wyzer Lieden dan zy, den naam van vernuftige Wezens verkreegen hebben; dat niemantmet de Geleerdheidt gebooren wordt; dat dezelve met moeite en zweet wordt verworven; dat Mannen van Geleerdheid fomtyds kunnen dwaalen; dat het niet raadzaam is, alles wat in onze gedagten ontftaat, terftond aan het papier te vertrouwen; en dat zy hunne tegenfpreekers hooren moeten, derzelver tegenwerpingen overweegen, dezelve op eene befcheidene wyze weerleggen, of dezelven goedvindende, daar mede voordeel tragten te doen, door daar uit te leeren. Dit nakomende, verbeelde ik my zagtmoedige Leeraars, eerwaardige Navolgers van hunnen grooten Meester te zien opgroeijen tot heil der Menfchen. Ik verbeelde my als dan geene heethoofdige Rechtsgeleerden, hunne rechtsgedingen al fcheldende of fchimpende te hooren volvoeren; maar Mannen van een onbeneveld oirdeel, het recht op eene befcheidene wyze te hooren verdeedigen. Ik verbeelde my onder de Dichteren en verdere Konftenaaren geene verwaande Domooien te zullen aantreffen , maar Lieden die hunne Gebreken willen hooren; Menfchen die de fpreuk van Cato, Non nefcire pudor; fed difcere nolle, zullen eeren; en, dezelve by alle gelegenheden r'ndagtig zynde, zich zullen tragten te verbeteren, en geene fchande ftellen in 't belyden van misflagen. In 't kort, ik verbeelde my, dat zo de Ouders hunne Kinderen met meer verftand en minder zogenaamde liefde wilden leiden, meer bezadigde Verftanden, meer Liefhebbers der Waarheid en meer goede Menfchen te zullen aantreffen. Ik geef hen ten befluite de waaragtige fpreuk van den wyzen Koning ten voorfchrift: „ Leert den Jongen de eerfte beginzelen naar den „ eisch zyns wegs; op dat hy, oud geworden zynde, ,, daar niet van afwyke." GEBRILDE KAPEL , zie NAGT-KAPELLEN n' GEBULTE KANARY , zie VLEUGELHOORENS n. 24. GECOMBINEERD COLLEGIE, worden de Gedeputeerde Staaten in Gelderland genaamd, wanneer zy uit de drie Kwartieren gezamentlyk vergaderen, ten einde over zaaken de Provincie in het algemeen betreffende , te raadpleegen ; houdende 'anderzints de Gedeputeerden uit ieder Kwartier afzonderlyke vergaderingen; zie GEDEPUTEERDE STAATEN. GECOMMITTEERDEN, warden alle die genen K k k 3 ge-  1942 GECOMMITTEERDEN ad CAUSAS. GECOMMITTEERDEN ter" FINANTIE. genaamd, wence int eenig ingnaam ot Collegie tc bet bekleeden en waarneemen van eenigen Commisfie van hoedaanigen aart ook mag zyn, worden gedeipi cieerd en benoemd. GECOMMITTEERDEN ad CAUSAS, worde: in de Provincie van Gelderland zodaanige Staatslede: genaamd, welke uit de drie Kwartieren worden gc committeerd, om alle zaaken die den Landdagen be treffen , in orde te fchikken en te beilieren. Dit Col legie komt in veele opzichten overeen, met dat, be welk men gewoon is in Friesland het Mindergetal ti noemen; zie MINDERGETAL. In het jaar 1595, werden deeze Gecommitteerden' eerst ingefteld, ten getale van twaalf; dan in 't jaa 1600, werd dit getal tot op agttien vermeerderd. Se dert zyn ze eenen geruimen tyd, afgefchaft gebleeven doch, ingevolge herhaalde Staatsbefluiten van de jaa ren 17ro, 1712 en 1713, wederom ingevoerd, al: van ouds. Zie J. Schrassert Codex Geiro. Zutph. Tit «JUeoep. «fastfap g. 1. bl. 193. Thands beftaat dit Collegie nog uit agttien Leden nafflentlyk uit éénen Dh-etleur en zes Gedeputeerden at Cattfas, uit ieder Kwartier, hier onder den DireSeu bégréeperi, waar van drie uit de Ridderfchap en dri< uit de Steden. De waardigheid van Dlreclet.rs, word: doorgaans bekleed, door den Burggrafcv' des Ryks vat Nymegen, benevens de Landdrosten van Zutphen en dt Veiuwe, ieder voor hun Kwartier; doch, in derzelver afwezigheid, door denoudften uit deRidderfchap des Kwartiers van den afwezcnden DireUeur, waargenomen. Enkele voorbeelden heeft men maar, dat'ei andere Heeren tot DlreBeurs zyn verkooren; zie Landd. Recesf. van den 10 Febr. 1591. De Dlretleurs verkoren zynde, neemen hunne plaatzen, en doen vervolgens de Lastbrieven der Stede-gezanten leezen , door de Secretaria-fea der drie Hoofdlieden. Pfier na benoemt ieder Kwartier zyneze= Gecommitteerden ad Caufas, zynde gemeenlyk uit het Kwartier van Nymegen, behalven den Burggraav, de twee oudfle Riddërmaafigen, de oudfte regeerende Burgemeester van Nymegen, ééne Burgemeester van Tiel en ééne van Bommel.; uit het Kwartier van Zutphen, behalven den Landdrost, de Scholtus binnen en buiten Zutphen, de oudfte Riddermaatige, de twee oudfte regeerende Burgemeestérs der Stad Zutphen, en ééne Burgemeester uit ééne der vier kleineSteden, metnaameDaw/w/r, Deutichem, Lnchem en Grol, by beurten; en uit het Kwartier van Velnwe, behalven den Landdrost, de Richter van Veluwen Zoom, de oudfte Riddermaatige, de oudfte Burgemeester van Arnhem en twee Burgemeesters uit de kleine Steden des Felttwfche Kwartiers hy beurten , het ééne jaar twee uit Harderwyk en Hittem, en het ander twee uit IVagemngen en Èlburg. Deeze agttien Gecommitteerden ad Caufas plaatzen zich vervolgens aan eene lange tafel, gemeenlyk 's Landfchaps Tafel genoemd, op deeze wyze: de Burggraav des Ryks van Nymegen, tot DlreBeur verk ooren zynde, en zich in 't midden der twee andere DireUrurs, aan *t hooger einde van de tafel, geplaatst hebbende, totdat de Lastbrieven geleezen "en Gecommitteerden benoemd zyn; ftaan de D'reBeurs vervolgens a'le diie op, en de Gecommitteerden, onder welken zy ook gemeenlyk behooren, neemen dan eerst plaats. De Burggraav des Ryks van Nymegen bekleedt de waardigheid van Voorzitter , en plaatst zich boven aan 't hoog einde der tafel: de twee andere Ridder maatigen uit het Nymeegsch Kwartier, zitten aan zvne regter- en linkerhand, in hunnen rang. De Gecommitteerde uit de Stad Nymegen zit ter regterhand van den tweeden in rang uit de Ridderfchap, en die van de Stad Bommel, zit ter regterhand van den Gecommitteerden uit de Stad Nymegen. De Burggraav dus drie Gecommitteerden aan zyne regter- en twee aan zyne linkerhand hebbende, volgen 'er voorts, aan zyne linkerhand, drie Gecommitteerden uit de Ridderfchap des Graavfchap Zutphen, en de Gecommitteerde uit eene eer vier kleine Steden des Zutphcnfchen Kwartiers. Op gelyke wyze, volgen, ter linkerhand van den Burggraav, de drie Gecommitteerden uit de Ridderfchap des Feluwfchen Kwartiers, zittende den Landdrost van Vtluwe in 't midden, en aan zyne regterhand de Gecommitteerde uit de Stad Arnhem, en twee Gecommitteerden uit de andere Veïuwfche Steden. De Ministers deezer Vergaderinge, zynde de drie oudfte Secretarislén der drie Hoofdlieden, Raadfecretarien genoemd, zitten aan eene byzondere tafel, die, ter linkerband van den Burggraav', geplaatst is. De Leden dus gezeten zynde, wordt 'er gemeenlyk door eenen Afgevaardigden ter Generaliteit, uit het Kwartier, alwaar de Landdag gehouden wordt, verflag van 's Lands zaaken gedaan. In de Lente gefchiedt dit verflag door eenen Afgevaardigden uit de Ridderfchap, en in den Herfst, door eenen Afgevaardigden uit de Steden. Alle voordellen aan deeze Vergadering moeten fchriftelyk gedaan worden. De punten van overweegingen , worden allen op nommers gebragt, en, het ééne na het andere, voorgefteld. Zaaken van klein belang worden door de Gecommitteerden ad Caufas terftond aan de tafel afgedaan; doch gewigtige zaaken door de Kwartieren overgenomen, om daar over afzondeilyn te raadplegen. Zie verder op LANDDAG. GECOMMITTEERDEN ter FINANTIE, is de naam van een Staats-Collegie in de Provincie van Utrecht, dat den volgenden oirfprong heeft. Ten tyde naarnelyk van Keizer Karel den V. en Koning Fixips den II., hebben Holland en Utrecht, die, in 't jaar 1534, onder eenen Stadhouder gebragt waren, ook eene gemcene Rekenkamer gehad, die, totin den tyd der beroerten, in 's Hage gezeeten heeft; doch te gelyk met het Hof van Holland naar Utrecht fchynt geweeken te zyn. Maar de vereeniging van Holland en Utrecht onder eenen Stadhouder, heeft niet langer geduurd, dan tot in 't jaar 1583. Toen ftelden de Staaten 's Lands van Utrecht eenen afzonderlyken Stadhouder aan, onttrekkende te gelyk bet bewind o\ er hunne Geldmiddelen aan de gemeene Rekenkamer, zeiven het bellier daar van op zich neemende. Doch by de oprechting van het Collegie der Gedeputeerde Staaten , werdt het werk der Finantien aan het zelve toevertrouwd, 'twelk, totin 'tjaar 1657, onder bewind van het zelve gebleven is. In November vandit jaar, werdt het Collegie der Gecommitteerden ter Finantie, waar van wy fpreeken, of, gelyk het toen genoemd werdt, de Provinciaale Rekenkamer eer^t opgerecht De Inftruclie voor dezelve, voordeGecommitteerden en Commis ter Finantie, en voor de Ontvangers en andere Comptabien, werdt den 17 November v«fc*i  GECOMMITTEERDEN ter FINANTIE. GECOMMITTEERDEN ter FINANTIE. 1943 gefield; doch zy is, in Iaater tyd, in eenige opzichten, veranderd. Het Collegie, waar van wy fpreeken, beftaat uit een Prefident en drie Leden. De Prefident is altoos een der Gedeputeerde Staaten , die den zeiven, uit ieder der drie Leden, by beurten, Coinraisfie verleenen. De Leden worden door de Staaten aangehold, op de benoeming van ieder der drie Leden van den Staat. Voorts is dit Collegie een' Gommis toegevoegd, die, federt het jaar 1742, den tytel van Secretaris voert; welke den tegenwoordige!] Cummis, by eene Refolutie der Staaten van den 14de» September des.gemelden jaars, buiten last van den Lande, en zonder iemants benadeelinge, vergund is. Het Collegie vergadert op Dingsdag, Woensdag, Donderdag en Vrydag, voor den middag van negen tot elf uuren, behalven in de Vacantien, die dezelvde zyn als die der Gedeputeerde Staaten. De voornaamfte bezigheden der Gecommitteerden ter Finantie beftaan in het hooren en fluiten van Rekeningen , het gemeene Land betreffende, waar onder ook die van den Lekkendyk bovendams begreepen is; in het geeven van Berichten, zo aan de Staaten als aan derzelver Gedeputeerden, en in hetinftellen van Rapporten op zaaken die met de Kamer .van Finantie commisforiaal gemaakt, en aldaar onderzogt zyn: welke Rapporten ter Vergaderinge der Staaten moeten worden ingebragt. Voorts moeten zy goede acht geeven, op alle de voorkomende zaaken, de Finantie betreffende. Zy zyn verpligt, jaarlyks, onderzoek te doen, of zulken, die eenige remésften of kwytfcheldingen van de Staaten bekomen hebben, ook in ftaat geraakt zyn om 't geene zy ten achteren zyn, tc voldoen. Van de misbruiken in 's Lands Finantie, welken zy ontdekken, moeten zy den Gedeputeerden Staaten kennis geeven. De gewoonlyke wedde van ieder Gecommitteerde is, by Refolutie van den 16 December des jaars 1663, bepaald op duizend guldens 's jaars, drie guldens Prefentie-geld voor de tegenwoordig zynde Leden.op ieder byeenkomst, en, een gulden daarenboven voor den Prefilent uit de Gedeputeerden. In de plaats van Leges, zyn ieder Lid honderd guldens "s jaars, benevens eenige andere emolumenten, toegelegd. Het ambt van Commis der Finantie en Rekenkamer, wordt voor een der gewigtigften en werkzaamften van de Provincie gehouden. In 't afzyn van den Secretaris van Staat, neemt hy de Staatsvergaderingen enBefoignes waar. Hy moet aantekening houden, van de Provinciaale inkomften en uitgaaven ; de Balance maaken op de rekeningen, dezelven effenen en, volgens befluit der Gecommitteerden, apostilleeren. Hy ontvangt de Maandflaaten der byzondere Ontvangers^ en Rentmeesters. Hy houdt aantekening van de Subfidien, die van het eene Comptoir aan het andere gegeeven worden; en van de Remisfien en Ordonnantiën van affchryving. Hy maakt den maandelykfchen ontvangst van 's Lands Comptoiren op, en levert 'er een ftaat van aan de Gedeputeerde Staaten. Hy ziet de Rekeningen na, en fiatteert dezelven op advys der Gecommitteerden. Hy ftèlt het advys op de Zetcedullen der Dorpen, en brengt zeden Gedeputeerden Staaten ter goedkeuringe over. Hy ontvangt de Restant-cedil'sn van de Ontvangers en Rentmeesters, en geeft 'er hun dubbelden van te rug. Hy bewaart de paritien en Borgtogtcn, houdt bock van de lappen der gedaane Geldnegotiatien, en belast 'er de Ontvangers voor. Hy is verpligt de manuaalen voor de Ontvangers en Uitmaaners eigenhandig uit te fchryven. Verfcheiden' andere bezigheden, tot dit ambt behoorende, worden opgeteld in de Inft.rucr.ie, die den 31 January des jaars 1688 vastgefteld is. Ook wordt hem daar by eene jaarlykfche wedde van dertien honderd guldens toegelegd. InflruElie voor de Heeren Gecommitteerden en Commit ter Finantien, de dato den 17 Novemb. 1657. 1. Dat den Commis een boeck fal maken, in'twelk hy pertinentlyk fal aanteekenen, alle de petitiën, gedaan tot lasten van deefe Provincie, federt den jaare 2. Dat hy daar tegens fal brengen alle de partyen, by defelve daar op betaalt, distingueerende alle de petitiën , en de betaalingen daar op gedaan, elck na zyn natuure. 3-. Dathy tot dien eynde fal nafien alle onfe Memoriaalboeken , daar inne geregistreert ftaan alle de Ordonnantiën van betaalingen, van wegen defe Provincie gedaan, federt den jaare.. ..... brengende alle de betaalingen op ieder post, fulks dat behoort. 4. Dat de betaalingen voor de Generaliteyt, fonder praealable petitiën, als fyn van Gasthuifen , doortochten van Soldaten, en drergelyke, mede achter malkanderen te boek gebracht fnllen worden.. 5. Dat de betaalingen gedaan van defe Provincie in het particulier, mede onder feekere generaale hoofden te boeck gebracht fullen worden. 6. Dat gemelde Gecommitteerden door haren Commis fullen doen maken, fommieren ftaat uit elck van de Ontfangers ende Rentmeesters reekeningen, vanheurlieder ordinaris ontfang en uytgaven, en defelve, foo veel doeniyk, balanceeren. 7. Dat de gemelde Gecommitteerden, ofte den Commis, met de refpeftrve Ontfangers pertinente reekening houden fal, uytr de over te leveren lappen, van 't geene alle twee maanden ontfangen, en. uytgegeven fal wefen, met diftinclie altyd, als vooren. 8. En fpecialyk van de posten aan de Panders overgelevert, omme van dezelve Panders alle twee maanden, haare overgeleverde lappen mede te boek geftelty ende van hare diligentie geoirdeelt te worden, ende daar en boven defelve foo menigmaal te ontbieden, als fy 't goedvinden fullen; ende in cas van wandevoiren, fulks de Pleeren Gedeputeerden te rappor- 9. Dat by Haar Ed; Mog. gecommitteert fullen worden drie perfoonen, uyt ende van wegen ieder Lid een, die, 't gene den voorfchreeven Commis te boek gebragt fal hebben, fullen confereeren tegen de memoriaalen, mitsgaders tegen de overgeleverde lappen, van de Ontfangers, en Panders, en van de manquemen ten en defecten derfel ver, en van veertien dagen tot veertien dagen, gehouden fullen fyn, fonder eenige intermisfie, aan de Heeren Ordinaris Gedeputeerden pertinentlyk rapport te doen, omme 5yHaarEd.Mog.. expeditie, ende effect! ve ordre jegens defelve beraamt te worden. 10 En alfoo eenige floten van Rekeningen nog open ftaan.  1044 GECOMMITTEERDEN ter FINANTIE. ftarn, en vee!e apostillen in defelve nog ongefuyvert fyn, fullen de voorfchreeve Gecommitteerden met den Commis ten eerfte dezelve reekeningen oveifien, de Rendanten, hare Borgen, ofte heurlieder Erfgenamen, porren tot fuyvering van de .floten, mitsgaders van de loqeaturs en quitancien, ende andere apostillen, te haren lasten in de voorfchreeven reekeningen nog openftaande, ende daar toe een peremtoirsn tyd te prailigeeren, ende de gebreekigen aan onfe Ordinaris Gedeputeerden bekent te maken, die defelve by executie, of anderfints, daar toe fullen conftringeeren. 11. Dat pertinente aanteekeninge fal worden gehouden, wanneer ieder Gecommitteerde gecompa>eert en hoe veel uuren hy gevaceert ende gebefoigneert lal hebben, om ter naaster Befchryvinge op derzelver traétement gedisponeert te worden, fulks men bevinden fal te behooren. 12. Dat deze Gecommitteerden bemerkende, eenige fouten, of abuyfen van Pachters, of hare Bomen als ook eenige nalatigheid en andere disordre gep'eegt omtrentdeFinantien , daarvan kennisfe fullen hebben te geeven aan de Heeren Ordinaris Gedeputeerden, om by defelve daar inne voorfien te worden, fulks men bevinden fal te behooren. 13. Gelyk mede gemelde Gecommitteerden, ondervindende nodig te fyn , dat defe Inftruaie geredresfeert , of geampheert werde, fy lieden Haar Ed. Mog of derfelver Gedeputeerden , tydelyk daar van notificatie doen fullen. 14' Dat gemelde Gecommitteerden, foo menigmaal zyhecen tot de voorfcheeven befoignes der Finantie gecommitteert worden , gehouden fullen zyn in de Vergadering der Heeren Gedeputeerden écd te doen dat fy cle voorfchreeve Inftruótie aireede gemaakt, en nog te maaken , ernfiig, en yverig fullen nakomen, en effeftuelyk m 't werk {tellen, en dat fy fulks niet en lullen nalaten , om hef noch om leed , om fwagerfchap om giften , noch 0111 geenderhande faken. ' 15. Dat den Commis, by't aanvangen van fyn Ambt mede gelyken ééd fal doen. r<5. En alfoo den perfoon daar toe te authorifeeren fal moeten bequaam, diligent, ende hem öo-de faken van Finantie wel verftaande, datmen totverkiefina van dien, ende executie van alle 't geene voorfchreeve ftaat, authoriTeert by defen de Pleeren Ordinaris Ge deputeerden, fonder overftetnming. Alles by provifie &c. Nader Commisfie voor den Commis voor HanrEd Mot? Finantie, gearrefteerd den 31 Januar. iö8g. 1. Den Commis fal altyd ter Kamere prasfent moe ten wefen, geduurende de Vergaderinge, ende de be foignes van Haar Ed. Mog. derfelver Ordinaris Gedeputeerden mitsgaders van de Gecommitteerden ter Fmaatie ende Rekenkamer, en fig buyten confent van de Heeren Ordinaris Gedeputeerden, ofte derfelver Prefident in der tyd, mitsgaders van de Heeren Ge comm-.tteeu.en ter Finantie, niet mogen abrenteeren 2 En fal gehouden fyn des voor- ende pamiddatrs een half uur, voor het aangaan van de Vergadering m de Kamer te fyn, om als dan te prepareeren Bndê gereet te maken die faken, die fulléi. moeten dienen ende dewelke hem by de kraste Vergadering gSn' necruyu voor te brengen, op dat dc Heeren SSK GECOMMITTEERDEN ter FINANTIE. teerden met des te meer faciliteyt mogen befoigneeren 3. Geduurende welke befoignes hv fig niet fal mogen onderwinden, eenige andere faken te doen, of elders mede te amufeeren , ten ware hem fulks fpecialyk by de Heeren Gecommitteerden gelast wierd. 4- Sal mede gehouden fyn de manualen van de Ontfangers van de Generaale Middelen, met fyn evgen hand te fchryven, op het falaris tot nog toe daar van genoten; Rillende hem het falaris van die manuaalen die bevonden mogten worden met fyn eygen band niet geichreeven te zyn, in reekening niet werden gevalideert en goedgedaan. 5- Sal mede niet vermogen eenige reekeningen, cnartres , of papieren met fig na huys te neemen, ende alfulks het dubbleeren, of collationeeren vanderefpeftive reekeningen, gehouden fyn in de Kamer te doen. 6. Mitsgaders beforgen, dat alle de papieren en de chartres, foo tot de Kamer van Finantie, als die van de reekemnge behoorende, en wel fpecialyk de reekeningen , ende de refpeétive bewyfen, ende acquiten daar toe relatief, wel en in goede ordre ende voorts van alle verderf werden bewaart ende eeconferveert. fa 7. Den Commis fal niet vermogen te fyn in ymands anders eed, ofte dienst, ofte eenige andere officie te bekleeden. 8. Den Commis fal voortaan alle de verpachtingen van Haar Ed Mog. Gecommitteerden, alleen by woonen, ende daar voor genieten de leges by den Commis voor defen daar van genoten. 9. Item, fal gehouden wefen een pertinent Register te houden, ende in1 de boeken van de verpachtingen der Generaale Middelen , de Pachters en hare Bor-en over ieder jaar pertinentlyk aan te teekenen, ende daar in, als van ouds, continueeren; ende wel letten dat de Pachters en Borgen by het aanteêkenen van hare Kamen voor de bank prefent komen 10 Den Commis fal tot fyn jaarlyks traétement, boven de leges van de voorfchreeve verpachtingen, en het fchryven van de manuaalen &c. genieten de femme van_ dertien hondert guldens, en daar toe nog het ordinaris Leg- en Wyngeld, mitsgaders het Rys- cn Uambaugeid, als mede het gene in de refpeftive reekeringen voor het voeren van de penné/mitsgaders het vergelyken, ende nieuwe jaar, tot nog toe jaar! lyks1 ten behoeven van den Commis is gepasfeert, des fal by niet vermogen, in eenigervoegenl te decla-ee ren, ofte letwes anders, als voorfchreeve is te Z nieten. •' 11. Ende fullen hier mede cesfeeren de ordinaris en extraordmaris tractementen, hem by onfe Re ^oeae wa2rde derzelven , op fe ven,Szoaudenkeunnen ipleegen De l6n Sr^Ttaatswyze vergaderd zynde, niet ?lng rot dertidu zend Guldens , ten ware zulks, om uiiug zy tot honderd duizend dee d wterdt: in welk gevaLJ gmts_ ?e?io?Cg!"£^S verzoekende, O* If ITT Deel bl o*. Voorts draagen zy zorg, dat ' dfsiéden welken-ïyftëwen op t Land hebben vejJo-t desvvelen, alle aaren, behoorlyke verantwoordt doen Sedert het verknopen van verre de mee e Domeinen van Holland, en het daar °P ge^olgcU erfiet een van de Rekenkamer der Graavlykheids Dometigen van de Gemnmtteer4e »SvS-d3e Byeenkomst beleggen, moet 'er aan alle Leden, hemden Haage zyn, vooraf kennis van gegeeven worlen. De Edelen en Afgevaardigden der Steden hébengten allen tyde, vryen toegang tot het Collegie Ier Gecommitteerde Raaden. De bezigheden der Geco.nutteerde Raaden worden omftandiger gemeld in de erfcheiden' Berichtfchriften, aan hun gegeeven. De erfte Inftructie voor de Gecommitteerde Randen is van en 22 January i590, en vervat zes en veertig Artielen. De tweede Inftructie voor de Gecommitteerde .aadems van den 28 Septemb. 1623, en de derde, in et ftehen van dit Artikel meest gevolgd, alwaar egter sdert eenige Artikelen, uitlaatere Refolutien, bygeoegd zyn van den 4 0,tober 1670. Men vindt ze 1 t Groot Placaatb. III. Deel, bl. 92 enz. De Gecomuteerde Raaden hebben zei ven een Reglement, voor un Collegie beraamd, gedagtekend den 17 May 1700, ! vinden m 't Groot Flacaatb. IK Deel, bl. 151. De Gecommitteerde Raaden moeten van de bekwaamïn en aanzienlykften van den Lande zyn. Zy mogen kanderen, in Bloedverwantfchap, niet tot in den erden graad beltaan, 't zy die zwagerfchap duure met. Jje Leden der Gecommitteerde Raaden worden Collegie toegelaaten, op eenen Geloofsbrief der eden, we ken hen afvaardigen. Voor de eerfte reiafgevaardigd wordende, doen zy den ééd van zuirrng, in handen van den eerften prefideerenden Raad. ' bezweeren hunBerichtrchrift, verklaaren den Stoa1 van Holland getrouw te zullen zyn, en alleen ten :nst te zullen ftaan, zonder van iemant anders ongelooide gefchenken te ontvangen. Ook belooven , geen deel te zullen neemen of houden, in eenige Tpagtingen van 's Lands middelen, of in den inl oop nger Waaien, welken aan 't Land geleverd worden,  GECOMMITTEERDE RAADEN. GECOMMITTEERDE RAADEN". 1949 Jen, noch zich met het verkoopen van Ordonnantiën, ten iaste van den Lande, tezullen bemoeijen. De Wedde van den Gecommitteerden Raad uit de Edelen beloopt zeventien honderd guldens in 'tjaar , behalven drie honderd guldens voor Huishuur. De Gecommitteerden vit de Steden genieten 's jaars twaalfhonderd guldens ieder, en gelyke drie honderd guldens voor Huishuur; doch beiderlei Gecommitteerden misfen deeze Huishuur, m geval zy niet in den Haag*?, of ter plaatze daar het Collegieby een komt, hunne'vaste woonplaats verkiezen. De Gecommitteerde uit de Edelen , buiten Holland in Commisfie reizende; genoot eertyds zes guldens twaalf ftuivers 's daags, en deGecommkteerden der Steden vier guldens zestien ftuivers zonder, buiten de Wagen-en Scheepsvragten,' den Lande iets voor Reiskosten te mogen in rekening brengen. Doch hier in is verandering gemaakt. De Vergaderingen der Gecommitteerde Raaden worden dagelyks gehouden, de Zon-en Feestdagen uitgenomen; doch alleen des voormiddags, behalven m byzondere gelegendheden, wanneer de byeenkomften duuren , zo lang de zaak het eischt. Des dingsdag en des woensdags 's morgens , de tyden van Vacantie voor de Hooge Gerechtshoven alleenlyk uitgenomen, zitten de Gecommitteerde Raaden tot het hooren van Pleitgedingen Eens ter maand, naamlyk den tweeden maandagen elke maand ."vergaderen zy, zo veel doeniyk ZV ïh vollen getale; wanneer de Gecommitteerden over de byzondere Comptoiren verflag van de Maandftaaten der zeiven doen. Ook wordt dan onderzoek gedaan op het Comptoir en den Maandftaat van den Ontvanger Generaal. De twee Collegien van Gecommitteerde Raaden in Zuid-én in Noord-Holland zyn gewoon, jaarlyks, omtrent de maand November, door hunne Gemagtigden met Afgevaardigden ter Vergadering van Holland, te handelen over de buitengewoone Lasten ra den ftaat van Oorlog voor het volgend jaar. In de sewoonlyke byeenkomften der Gecommitteerde Raaden van Zuidholland doet elk, die iets voor te ftellen heeft, zynen voorflag. De eerst tegenwoordig zynde Heer leest de Brieven en Verzoekfchriften. Men befluit met de meerderheid in 't Collegie vergaderd. De gewigtigfte zaaken, den Lande in t gemeen betreffende worden afgedaan, en daar na de zaaken van Kwartieren, Steden en Dorpen. In geval'er eenige zaaken voorkomen, dieeenen der Gecommitteerde Raaden, of deszelvs Vrienden, tot fn den vierden graad, aangaan moet hy zich, terwyl' 'er over geraadpleegd ot beflooten wordt, uit de Vergadering houden De Gecommitteerde Raaden voeren den Tytel van Edele Mogende Heeren. In de ondertekening van ftukken aan der Staaten Vergadering gericht, noemen zy zich, Hunner Edele Groot Mogend. Gecommitteerde Raaden. In ftukken, niet aan de Staaten gericht, voeren zy, in 't hoofd', deezen naam: De Gecommitteerde Raaden van de Staaten van Holland en Westvriesland; dien de Gecommitteerde Raaden in 't Noorder-Kwartier ook gebruiken : alleenlyk'er dit byvoegzel, totonderfcheidmg, agterplaatzende: in Westvriesland en den Noorder-Kwartiere. Doch de Bevelen aan 't Krygsvolk worden by Gecomteerde Raaden uirgegeeven, op den naam der Heeren Staaten, ter relatie van de Gecommitteerde Raaden. In de Vonnisfen ftellen ze ook: doende recht uit den naam,, en van wegen de hooggemelde Heeren Staaten enz. De Secretaris- der Staaten, die de Vergadering der Gecommitteerde bywoont, en zyn geftoelte, ter zyde van de Tafel der Gecommitteerde Raaden, heeft, houdt aantekening van alle de Refolutien derzelven , en vaa alle Ordonnantiën van betaaling en andere Depefchen, op de Verzoekfchriften, Afreekeningen, Declaratien, of 't Boekje van de Verfehyndagen der Compagnien, ook tekent hy dezelven, na dat ze in de Finantie van Holland geregistreerd zyn. Voorts houdt hy eenen netten Lyst van de Refolutien Comrnisforiaal en beflooten Onderhandelingen, op welken de naamen der daar toe benoemde Heeren vermeld ftaan. De dag op welken zy verflag van 't verhandelde doen, wordt 'er insgelyks by aangetekend: op dat men ten allen tyde, zou konnen zien, welke Heeren uit den Hagezyn , en van welke zaaken men verflag gedaan hebbe. Zie Gr. Placaatb. III. Deel, bladz. 93 enz. IV. Deel, bl. 152. Collegie van Gecommitteerde Raaden van de Staaten van Holland m het Noorder-Kwartier. Dit Collegie is zyn begin verfchuldigd aan een Befluit, by de Steden van 't Noorder-Kwartier, volgens raad van Willem den I, op den 23 Juny des jaars 1573., genomen, om ieder een Lid uit de Vioedfchap naar Hoorn te zenden, die aldaar hun- verblyf houden zouden, en de dagelykfche voorvallen, den Oorlog betreffende, afdoen. Haarlem federt den Spaanfchen in handen gevallen , en bet Noorder-Kwanïer, daar door geheel van het Zuid'er-Kwaitier afgefclieïden zynde, werdt, door de Steden van het Zuider-Kwartier , den 22 December des gemelden jaars, insgelyks by raade van Willem den L, beflooten,- „ dat ieder ,, Stad haare Vroedfchap zou fchryven, om drie per- foonen te benoemen, uit welken de Gouverneur, „ Diderik Sonoy, en de Cömmisfarisfen van den ,, Prins, eenen noemen zouden, mits dat, teneinde ,, van drie maanden , uit de zeven , die dus gekooren ,, zouden zyn, wederom drie zouden uitgaan, voor „ anderen, die van nieuws aankwamen." Van de'ezen tyd af, is het Collegie van Gecommitteerde Raaden geduurig geweest. Ondertusfchen meende men, in het Noorder Kwartier, dat die van het Zuider-Kwartier, onder de hand, arbeidden, om het Collegie te doen affchaffen. Men verwierf dan, van den Prince van Oranje, eene fchriftelyke belofte, gedagtekend den iS November des jaars 1583, behelzende; ,, dat zyne „ Doorluchtigheid die van den Noorder-Kwttrtiere zou „ handhaaven, in het bezit van het Collegie, geduu„ rende den Oorlog, om op 's Lands zaaken acht te ,, geeven, en inzonderheid om te benaarftigen de in„ vordering van Penningen, fpruitende uit de gene„. raale Middelen van Confumptie en Convooijen." Men ziet, hier uit, dat het Collegie toen oo<. deConvooigelden ontving, waar toe, naderhand,, een Collegie ter Admiraliteit in 't Noorder-Kwartier werdt gemagtigd. In den zomer des jaars 1599, vertrok het Collegie, ter oirzaake van de Pest, uit Hoorn naai Alkmaar ; doch kwam, na verloop van zes of zeven maanden , te Hoorn te rug. Die van Alkmaar deeden , in 't jaar 1601, wel eenige weer om het Collegie in hunne Stad te krygep} doch Hoorn toonde,, daarentegen, aan, dat het, van de eerfte oprichting af„ by hen- geweest was; zo dat Alkmaar vrugtelooze- poogingen deedt. Ook is het Collegie, federt, altoos ts Hoorn gebleven.- HU De,,  1950 GECOMMITTEERDE RAADEN. GECOMMITTEERDE RAADEN. De Inftructie voor de Gecommitteerde Raaden in 't NorrdKwartier, komt genoegzaam overeen met die voor de Gecomm'tteerde Raaden in den Haage, waarom het onnodig zal zyn, dat wy 'er hier den korten inhoud van mededeelen. Zy vervat zes- en- dertig Artikelen. Wanneer zy eerst ingefteld werd is niet klaar gebleeken; doch vermoedelyk is zulks gefchied, op of omtrent den zelvden tyd, toen de eerste Inftructie voor de 'Gecommitteerden Raaden in den Haage, gegeeven werd, 't welk op den 22 January des jaars 1590 gefchied is. Het voornaamfte ouderfcheid deitwee Inftructien, ontftaat uit het aanzien van het Zuider-Kwartier, boven het Noorder-Kwartier. De Wedde, by voorbeeld, der GecommiiteerdeRaaden'm 'tNoorder-Kwartier is, by de Inftructie , op niet meer dan twee guldens s'daags gefteid. Ook mogen deezen, buiten goedvinden der Staaten , niet meer dan zes duizend guldens, ten laste van den Lande van Westvriesland en 't Noorder-Kwartier , opneemen; daar de Gecommitteerde Raaden in-den Haage, volgens hunne Inftructie, tot dertig duizend guldens gaan mogen. In gewigtige gelegenheden , en onder anderen ook over 't aanftellen van eenen Secretaris , worden de Steden van Westvriesland en 'tNoorder-Kwartier, alsdan vertoouende de Staaten van den zei ven Lande, nog tegenwoordig, door Gecommitteerde Raaden buitengewoon, befchreeven. Zy houden haare vergaderingen te Hoorn, in het zelvde vertrek, alwaar de Gecommitteerde Raaden gewoonlyk byeen komen. De Steden van- Westvrieüand en 't Noorder-Kwartier, hebben op den 11 February des jaars 1718, Staatswyze vergaderd zynde, eene Inftructie voor den Secretaris der Gecommitteerde Raaden opgefteld, uit twee- en-twintig Articulen beftaande. De Secretaris legt, by 't aanvaarden van zvn Ambt, den ééd van getrouwheid af nan de Mngijlraaten der Steden van Westvriesland en 't Noorder-Kwartier, reprefenteerende de Staaten van den zeiven Lande en aan de Gecommitteerde Raaden. Op den loop der Rol'e, en het beieggen van zaaken ter beflisfing van Gecommitteerde Raaden itaande, hebben deezen, op den 6 July des jaars 1725, een omftandigReglement gemaakt. Het Comptoir der Finantie van 't Noorder-Kwartier te Hoorn, 't welk onder 't opzicht der Gecommitteerde Raaden ftaat, wordt waargenoomen door den Secretaris als Commies der Finantie, die eenige Klerken onder zich heeft. Zyne Inftructie, die twee-en-twintig Articulen! vervat, is op den 23 February des jaars 1718 gearresteerd. Men heeft ook een Kamer ter Auditie van .r' Lands Rekeningen in Westvriesland en 't Noorder-Kwartier, beftaande uit zeven Rekenmeesters, een'- uit ieder Stad. Zy wordt te Hoorn gehouden. Alles wordt 'er, omtrent op gelyke wyze, als in de Rekenkamer van Holland in den Haage, behandelt. De Commisfie der Gecommitteerde Raaden en der Rekenmeesteren is voor twee jaaren. Voor 't fcheiden der gewoonlyke Vergaderingen, befluiten Gecommitteerde Raaden, tegen welken tyd, zy wederom zullen vergaderen; 't welk, doorgaans, na verloop van twee, drie, vier, of fomtyds vyf weeken gefchied. Ieder byeenkomst duurt gemeenlyk drie dagen. De Gecommitteerde Raaden geeven kennis van den tyd hunner Vergadeiinge aan de Rekenmeesters, die dan, tegen den zelvden tyd, Vergadering beleggen. Qver zaa¬ ken van belang, worden de Gecommitteerde Raaden fomtyds buitengewoon befchreeven. Collegie van Gecommitteerde Raaden in Zeeland. Voor de oprichting van dit Collegie in genoemde Provincie, vindt men gewag gemaakt van Gouverneur en Raaden; wier aanzien zo groot geworden was, dat zy zelvs in Rang voor de Leden van de Staaten, in de Notulen van den 2 September des jaars 1577, genoemd ftaan. Oirfpronglyk fchynt hun alleen 'de zoig der Krygszaaken aanbevoolen geweest te zyn; doch naderhand, in de Nederlandfche Beroerten, fchynen zy uitgebreider Commisfie van Prins Willem den I. verkreegen te hebben; maar buiten kennis en tegen wil der Staaten; gelyk zulks uit de Inftructie der Afgezondenen van de Staaten aan dien Prins blykt; zie Notulenvan Zeeland van April 1578. Deeze aanwasfende magt naïever en ongenoegen by de Steden verwekkende, heeft zich de Stad Middelburg daar allereerst tegen gekant; waar uit voortgekomen zyn de Raadplegingen, 0111 een Raad van Staaten voor deeze Provincie op te richten, gelyk dan ook in de maand May des jaars 1^78, het Collegie der Gecommitteerde Raaden van Zeeland is ingefteld; volgens de Inftructie, die toen op den naam van Prins Willem den I. is vastgefteld; by welke hun ook gegeeven is 't beleid der zaaken van de Admiraliteit, en, uitkragte van welke, zy ook de bezigheden der naderhand opgeregte Rekenkamer waar genoomen hebben, alles op eene wedde van twee guldens s'daags. Doch, de Staaten tegenwoordig zyn de, hieldt hun magt op. De Regeering federt, zo door het plegtig afzweeren des Konings van Spanje van den jaare 1581, als door den dood van Prins Willem dek I. in den jaare 1584, en andere aanmerkelyke voorvallen, zeer veranderd zynde, is daar na op den 13 October des jaars 1586, eene andere Inftructie voo'r de Gecommitteerde Raaden by de Staaten gemaakt en vastgefteld. By deeze werd bepaald dat het zelve Collegie zoude beftaan uit zeven Leden, te weeten éénen Gecommitteerden van den Eersten Edelen, en éénen uit ieder der zes (temmende Steden van Zeeland. Dan, naardien, federt den dood van Koning Willem den III. van Groot-Brittanje, de Eerste Edele nergens meer in Zeeland erkend is, beftond het Collegie van dien tyd af alleen in de zes Gecommitteerden der (temmende Steden, 't geen in 1748 door de aanftellinge des Prinfen van Oranje tot Eersten Edelen, weder opliet oud getal van zeven gebragt is. Voorts dat hunne Commisfie duuren zoude tot de te huisroepinge van de Leden , in wier naame zy zitting hebben. Dat zy moeten ftaan ter goeder naame en faame, in Staatszaaken bedreven, den waaien Christelyken Godsdienst toegedaan, den Staaten aangenaam zyn, en den anderen niet beftaande tot in den vierden graad van Bloedverwantfehap of aangehuwde Maagfchap; doch daar van is door de Staaten meermaalen ontflag verleend. Plet werk der Gecommitteerde Raaden beftaat in de gewoone beftieringe van alle zaaken van Politie en Militie, in afwezenheid der Staaten, mitsgaders in het beleid der Financiën van Zeeland; alles nogthands onder eenige voorbehoudingen en bepaalingen , waar aan de Heeren Raaden verbonden zyn, en verpligt, niet alleen kennis te geeven van,'maar ook te laaten aan  GECOMMITTEERDE RAADEN. aari der Staaten beftier verfcheideu' zaaken; als allepainüen van Belastingen of Confent, daar uit Belastingen moeten voortvloeiien , met andere hooge Regdiën en zaaken, daar van afhangende, op welke de Raad srehouden is de Staaten te-befchry ven , met toezendinge der Point.ni, waar over gehandeld zal moeten worden; zynde het gewoone werk van den Raad de diaglykTché behandelingen van alle de Middelen der o-emeene zaake, ter vermeerderinge van 't inkomen en befpaaringe van 't uitgeeven der zelve. De Raad heeft voorheen ook gehad het onderzoek en opneèmeft van de Rekeningen der Rekenpligtigen : maar door de menigvuldige bezigheden, zich daar toe niet langer hebbende konnen verledigen, is in 't eerste aan eenige buïtengewoone Gemagtigden van de Staaten, en daarna aan 't Collegie van de'Rekenkamer zelve, dat werk op^edraagen en aanbevolen. Aangaande de Verpagtingen hebben de Staaten op den 9 January des jaars 1506 daar over verfcheiden' beftellingen gemaakt :' want In 't Eiland Wakheren moeten de Gemeene Middelen verpagt worden door Gemagtigden uit de drie Walcherfche Steden, en éénen Gemagtigden uit Zierikzee. Binnen Zierikzee, met de daar aankleevende Plaatzen, door Gemagtigden uit de Magiftraat dier Stad met byvoeginge van éénen uit Middelburg, éénen uit Goes, en éénen uit Tholen. Binnen Gocs, door de Gemagtigden uit de Magiftraat aldaar, nevens die van Tholen, Vlisfingen en Veere, elk één. Binnen Meien, door Gemagtigden der Regeering van die Stad en der Steden Zierikzee en Goes, elk één. Deeze Commisüen worden door de Staaten, die tot het draagen der Confenten van deeze Gemeene Middelen altyd moeten befchreven worden, gefterkt. Belangende de byzondere Verpagtingen van Landeryen, Molens enz. zo de Domeinen als aangetekende (geannoteerde) Goederen betreffende, is goedgevonden die te doengefchieden ter maauinge van de Rentmeesteren, door eenige f doorgaans twee) Cömmisfarisfen uit de Gecommitteerde Raaden, met hulpe en ten overftaan van eenige uit de Magiftraaten der Steden, zitting hebbende m de Staaten dier Kwartieren : maar de Verpagting der Gemeene Zaaks Tienden wordt in Walcheren gedaan door Cömmisfarisfen uit de drie Steden aldaar. Binnen Zierikzee door Gemagtigden van Goes. Binnen Gom door Gemagtigden van Middelburg. Binnen Tfiolen door Gemagtigden van de Magiftraat aldaar, alles ten overftaan der Rentmeesteren in hunne Kwartieren; doch het uitzetten der Biljetten, het leggen der Dagen, en 't befchryven der Steden en Rentmeesteren is aan de Gecommitteerde Raaden gefteld. De Gecommitteerde Raaden flaan ook de Ordonnantiën ter betaahnge van Traktementen, vermogen ook by mam ere van vrywillige Gifte (gratuiteit) en Vereeringe, iemant iets buitengewoons, waaromtrent by de Staaten geen bepaaling gemaakt is, toe te leggen ; doch zy mogen geenzins toeftaan eenige nieuwe of verhoogde Tractementen , Jaargelden of kwytfchelding van AUien of uitftaande "Schulden den Lande toebehoorende; ook geen uitgift van Erfpagt, veel min verkooping van eenige 's Lands Middelen of Goederen. Zy mogen ook'geen Ordonnantiën verleehen, zonder uitdrukkinge der redenen van Schuld', op dat de deugdelykheid der behandeling zoude konnen worden nagefpoord. Voorts is hun vertrouwd de toezigt, dat al- GECOMMITTEERDEIRAADEN. 1951 ; 's Lands Gerechtigheden wel mogen bewaard woren : dat de provincie in 't gemeen, nog geen Kwarieren derzelve in 't byzonder, eenigen overlast lyen: en, hoewel zy geen befte! hebben over eenige aaken , de Justitie en Politie aangaande en ftaandeter e'ftnisfè van eenige Steden of Leden van de Staaten; Is gehouden zynde dezelve te verzenden daar 't beloort, zo hebben zy nogthands een groot Gezag enurisdi&ie, als eerst de kennis en Rechtspleeging van aaken, welken oudtyds by den Burggraave en Leenriannen van Zeeland,, als Pares Curice plagten afgehanleld te worden; want, in vroeger tyden, hadden Burg;raav en Leenmannen de Hooge Vierfchaar van alle kajs- en Lyfftrafbaare zaaken over het ganfche Graavyke Rechtsgebied, zelvs binnen de Steden, die men ot hunne overkomst en zitdagen moest uitftellen; naar naderhand is de Crimineele judicature by Privilege aan de Graavlyke Steden en Vazallen in diervoegen Vergund, dat de kennis van den Burggraave, ten deejen opzigte, overal heeft opgehouden: maar de kenlis van Leenen, en al wat daar van afhangt, is aan len Raade , in ftede des Burggraavs, overgebragt. Doch deeze Rechtspleeging over Leenzaaken, zelvs ter eerfter Aanleg, is, by nader overeenkomst, den Heeren Gecommitteerde Raaden onttrokken, en aan het Hof Provinciaal, als het gemeene Leenhof van Holland en Zeeland overgegeeven. Over Gefchillen ter zaake der Middelen van Confumptie, Belastingen ter zaake van den Oorlog, als mede van de aangeteekende en verbeurd verklaarde Goederen, wordt by den Raad, als laatften Rechter van 't Beroep van Schepenen, Vonnis gewezen by Arrest. Zonder dat den Gerechtshoven dienaangaande eenige Rechtspleeging toege'aaten zy. Nog hebben de Gecommitteerde Raaden van Zeeland het beftier over de Vlaamfche Kwartieren van Axel, Neuze en Biervliet, met de Landen daar van afhangende, gelyk ook over Lillo en Liefkenshoek, onder den naam van Committimus der Staaten van Zeeland of derzelver Gecommitteerde diaaden: wordende in die plaatzeri de gemeene Middelen en Inkomftén uit de Domeinen door hun geheeven, en de Bediendens daar toe aangefteld, ook de Krygsambten in de Steden vergeeven, nevens andere Voorrechten meer. Nog moeten wy aanteekenen, dat het ganfche beftier over het Committimus ophieldt, toen zich Frankryk in de maanden April en May des jaars 1747 van gansch StaatsFlaanderen meester gemaakt hadt. De Gecommitteerde Raaden verleenen, in afwezen der Staaten, by voorvallende gelegenheden, ook Patenten aan het Krygsvolk in de Grensfteden van Zeeland, om 't zelve te doen trekken, daar 's Lands dienst zulks meest vordert; zie A>of. van Zeel. van den 19 April 1647. Hun is ook toegeftaan, dat zy in Holland zynde, mogen verfchynen ter Vergaderinge van de Algemeene Staaten , naar 't voorbeeld der Gecommitteerde Raaden van Holland; Not. van Zeel. van den 30 Jm- 1674. Ver" fcherden' Ambten zyn ook ter hunner begeevinge gefteld, doch de Steden hebben, ieder in den haare, foiiimige derzelve haaren Gecommitteerdèn Raad weder onttrokken, en ter haarer eigener begeevinge gehouden. De Wedde der Pleeren Gecommitteerde Raaden is jaarlyks een honderd ponden vlaams, behalven het trauement, dat zy als Raaden ter Admiraliteit, welk Ambt zy op Commisfie der Staaten Generaal beklee- den,  iosi GEDAAGDE. den, genieten, en de vrye wooning in '« Lands IIiüzTnge In de Abtdye. Deeze Raad wordt bediend door den Raadpenfionaris en Secretaris van 't Land ; doende de eerfte de Voorflelling, en wordende by den laatften de Notulen van 't verhandelde gehouden. De gewoone Vergaderdagen van dit Collegie zyn wel maandag en donderdag, en voor dc Rechtzaaken vrydag, voormiddag, maar de bezigheden zulks eeuigzins vorderende, komthetzelveookopdeanderedagen te famen. DeGecommitteerde Raaden van Zeeland voeren den tytel van Edele Mogende Heeren. GEDAAGDE wordt in de praktyk van rechten eene zodaanige genoemd, die door iemant in rechten aangefprooken zynde, zich tegens den Eifcher of Klaager aankant, en daarom ook den naam van Verweerder draagt, in het Latyn Reus. Of dat op't zelvde uitkoomt, eenen die ter requifitie van zyne Partye behoorlyk en op eene wettige wyze aangefprooken , gedagvaard en geroepen wordt, en den Aanlegger die tegens hem eene Actie inftitueert, in rechten tegengaat; ingevolge den text en 't voorfchrift van §. 3. Infielt, de perpet. temporalib. acl., als mede ingevolge de bepaaling vervat in L. 3. ff. de Probat. en van L. 5- £f Jeqq. Cod. de Edendo. Voorts dient, dat eene Gedaagde tegens zynen wille en dank in Rechten kan betrokken worden, uitwyzens L. interftlpulantem 83. 5- fifikhum 1. ff. de V. O. waar mede ook inftemt, Rosisach Procesf. Judic. C'V. Tit. 12. mm. 4. Driederlei perfoonen maaken het Judicium of de Rechtspleeging uit, en zonder de aanwezigheid wan deeze drie, kan 'er met gecne mooglykheid worden gelitiscontesteerd : deeze drie beftaan, %tno'. in den Rechter; 2^'. in den Eifcher; en 300. in den Ver- 1 weerder of Gedaagden, alle deezen moeten gezament- ; lyk concurreeren , tot de volvoering van eene Rechts- ; jileeging: Hic ob'.tur notandum et tam est, quod perfome 1 qtne J-idicium confthuunt, fint vel prïncipales; atque vel ju- 1 dicajit, ut Judex, Arbiter &c.; vellitigant, ut Aèlor& ] Reus. vid. L. inter Litigantes 62. ff. de Judic.; zie ook 1 Middellant, by Vroman. de Foro Competent. Lib. II. t Cap. 2. num. ï. in notis. Eene Gedaagde als behoorende 1 tot de drie gemelde Perfoonen welke het onderwerp ( der Rechtspleeging uitmaakt, is egter niet verpligt, 2 anders dan op formeele en gerechtelyke Dagvaardinge en dus hunnen weg door de oppervlakte van den grond - vorderende, komen zy te voorfchyn als vlugge inwoonders der lucht , en , herwaards en deiwaards zweevende waar 't ben behaagt, fchynen zy , door hun brommende zang, hun genoegen te verkondieen van thands in ftaat te zyn, om, met eene gelykegreetigbeid, de bladen en vrugten te vernielen, als zy te vooren de wortels en veze'en deeden van iedere Plant of Room, waar cp zy verkoozen aan te vallen. GEDAGTEN is een woord het welk in verfchillende beteekenisfen wordt genoomen, zo door de Wvs geeren, als door het gros der Menfchen, in de redeneerkundige boeken , en in de gewoone discourfen der zamenleeving. In den eeiften opflag heeft het eene zeer uitgeftrekte beteckeins, waar men in 't algemeen medeaanduidt den werkenden of Iydenden toeftand der Ziele welke iets ontwaar wordt, het zy haar zeiven en haare verfchfHende bepaalingen, het zy de onderwerpen buiten haar beftaande betreffende. Het is in dien zin dat men zegt, dat de Gedagten tot de Ziele behoort en niet tot de otoffe, dat de Ziele een denkend wezen is Het is in dien zin dat men gezegt heeft, dat het wezen der Ziele tn de Gtuagten beftaat. Daar kan geene Gedagten by eenig Wezen plaats vinden, dan die zyne beftaanbaarbeid gevoelt, die de verschillende foeftanden waar in hy zich bevindt onderfcheidt. Het is die bewustheid van zich zeiven welke de grond en bafis der hoedaanigheid van denken uitmaakt. Nog kan men het woord Gedagten algemeen bepaalen te zyn, de afbeelding van de eene of andere zaak in den Geest, en de uitdrukking is de afbeelding van de j-edagten door de fpraak. In de Rederykkonst moeten de Gedaaten befchouwd vorden, als tweeërlei foort van hoedaanigheden bezitende: de eene worden logifche of redeneerkundi"e gei laamd, om dat het de reden en het gezonde verftand s welke die eifchen; de anderen zyn de hoedaanigheden 1954 GEDAANTEVERWISSELING dirDIERI van haar, byzonderlyk de Water-Haagdis, zo c Wils, dat zulks om de twee of drie weeken voorvi en alle de ioorten van Spinnekoppen , Krabben Kreeften, wier uitwendige bedekzel fcbulpagtig zy en om die reden geen affcheiding van deelen toela. als zo verbonden zynde dat 'er geene loozing van lai zaamerhand, als die van Haairen en Veders, omtrt plaats kan hebben, werpen hunne be.iekzels ganfcl lyk af op zekere tyden van het jaar, wanneer de i tuur hen gedienstiglyk van zodaanig eene toevoeg van vogten voorziet, die, door eene foort van ü Waasfemmg door de poriën, een nieuw gewaad ond Jiet oude doen voortkomen. Laat ons nu overgaan tot die Dieren, welker C daar.teveranderingvolkomener en onderfcheideneris; < welken door hunne Ouders aan 't eene element ovt gegeeven, of in 't volle bezit van het dierlyk leevi onder de eene geftalte verfchynende, naderhand eei andere en zeer verfchillende gedaante aanncemen c hun voedzel bezigheid en vermaak in een ander ( zeer verfchillend element vinden. • Van deezen brengen fommigen hun eersten leefty in de aarde, anderen in het water door. De inwooi ders van het laatstgenoemde element vergenoegen zie met de aarde tot hun verblyf te maaken in hunnen vo naakter ftaat; terwyl die, welken eerst op de aard kruipen, wanneer zy meer tot volkomenheid ger; af zyn, doorgaans de lucht bet gewest vinden , waar hun vei toonen6 g ^ ftMt iS bekwaa»hedenti Dewyl ons oogmerk hier niet verder (trekt dan on SA™ ecne gemeene eigenfehap, te bandelen b yft ons nog overig een voorbeeld van iedere foori bytebrengen. De Kikmrsch is bet meen algemeen be kende voorbeeld van de eerfte foort,- het E™ dezelve gelegd cn gevoed zynde in 't water, breng een klein en leevend Dier voort; deszelvs li d.aam isva eene byna klootfche gedaante, en fchynt' va geen .andere leden voorzien te zyn dan een dunnen v£! t.genftaart,_ we ke dient om het lighaam te ftuuren en vrygezvvmd m het water te doen beweege, " an we k verblyf het Dier als dan volftrektelyk beP d geduurende zo lang het in deeze geftdte voïi rd' nogthands beginnen, na verloop vin eenïlentvd' deine Leden en Voeten zichtbaar te woS o, der het ruime vel van dit kleine Schepzel, we ken allen" daar door heendringende , het z^lve eem één dan een tweede en zo verder tot vier voeten doefverkrS gen; laatste yk zich ontflaande van zynefi^ gevindfn Staart die het tot heden van zo veel nut en nood zaak ykheid ,s geweest, begeeft het zich, als hèt e'eSZT IS ^°°Tr Wie>-dt"" verachten'] op Landdier verandert envolkomen viervoetig zelvdën .™h „ ' Tft onbepaa'd over dien éaante opgeworpen wat Zyne voon§e S^- en v^rlm^S6ft aD*!re G^'^anderi,g de KM , Cne e,™ttot het andere, van ars r^r^ van eene. welke by de t m .. ' ? " c bvz0"der  GEDAGTEN. GEDAGTEN. ï95> den van den (maak, om dat het de finaak is die'er vonnis over velt. De eerden zyn de zelvrtandigheid van de Redevoering, en de laatfteu maaken 'er de verfiertng van uit. ; De Gedagten maaken eigenlyk het wezen en de ziel van eene Redevoeringe uit; want de uitfpraak is niets anders dan de uitwendige opfchik. Het is derhalven nodig datbeginzel, waar op Cicero en Quintilianus zeer lang hebben Uil gedaan, niet te vergeeten,maar, volgens de les der gemelde Meesteren, altyd te bedenken, dat de woorden alleen gemaakt zyn voor de zaaken, datzy, op zyn best genoomen, gefchikt zyn om onze Gedagten in een gunflig en bevallig licht voor te draagen; en dat de uitgekipfle en fierlykde uitdrukkingen! wanneer zy van zin ontbloot zyn, niet hooger moeten gefchat worden, dan ydele en niets beteekenende klanken. In tegendeel behoort men veel werks te maaken van juiste Gedagten en bondige redenen fchoon zy alle van fieraad ontbloot zyn, om dat de waarheid op zich zelve, in welke gedaante zy zich ook vertoonen moge, achtenswaardig is. Een' Redenaar moet, om kort te gaan, wel niet zorgeloos zyn omtrent zyne woorden, maar voornaamlyk letten op zyne zaaken. Men moet aanmerken dat de Gedagten, met welken goede Schryvers hunne redenen verfieren , eenvoudig, natuurlyk en zeer verdaanbaar zyn ; dat zy niet gemaakt of gezogt zyn om met vernuft te pronken , maar natuurlyk uit de verhandelde doffe gebooren worden, waar van zy zo onaffcheidbaar fchynen, dat men niet ziet hoe de zaaken anders zouden hebben kunnen gezegd worden , en dat elk zich in daat vindt om zich eveneens uit te drukken. Een voorbeeld zal deeze onze aanmerkingen duidelyker maaken. Gevegt der Horatien en Curiatien. De befchryving van dit Gevegt is ongetwyffeld eene der fraaifte plaatzen, welke in Tiïus Livius gevonden worden, en best gefchikt om te toonen, hoe men een verhaal door natuurlyke en vernuftige Gedagten kan verderen. Om de konst en fraaiheid der gemelde befchryving te befpeuren, heeft men dezelve degts tot een eenvoudig verhaal te brengen , zo dat men wel geene der weezenlyke omdandigheden overfla, maar die egter van alle fieraad ontbloote. Om de 'vergelyking van dit eenvoudig verhaal met het breedvoerige 'bericht van Trrus Livius gemaklyk te maaken, zullen wy het in twaalf byzondere deelen onderfcheiden. i. ,, Het verbond gefiooten zynde, neemen de drie Romeinfche, en de drie Albaanfche Gebroeders, vol" gens de gemaakse vastdelling, de wapenen op. " 2. „ Terftond verfchynen zy in het midden der „ twee Legers. 3. „ De'.elven ftonden voor de Legerplaats in orde ,, gefchaard, om het Schouwfpel, al hunne aandagt daar op gevestigd houdende. 4. „ Het teeken tot den aanval wordt gegeeven ; en „ de drie paar Jongelingen vangen den geweldigen „ ftryd aan. 5. „ Zy vegten eenen tydlang met gelyke kans. De drie Albaaners worden gewond, en twee van de Ro- „ meinen vallen zieltoogende op eikanderen. 6. „ De eerstgemelden omringen den overgeblee- ,, ven Romein, die by geluk ongewond was. Om zich uit dien kring te redden zet hy het op een vlug„ ten, vastftellende dat zy hem zouden volgen, en „ aan hunne wonden omkomen. 7. ,, Toen hy op eenigen afftand van de plaatze, ,, daar men het gevegt begonnen had, gekomen was, „ zag hy om, en ontdekte dat twee zyner vyanden „ hem van verre volgden, terwyl de derde zeer naby ,, hem was. Zich toen omkeerende, viel hy den laat„ den met groot geweld op het lyf, en ontnam hem ,, het leeven. 8. ,, Vervolgens haast hy zich tot den tweeden, ,, dien hy mede van kant maakt. 9. „ Dus was 'er van iedere party maar een overge,, bleeven; doch fchoon het getal der dryderen gelyk ,, was, waren zy gansch ongelyk in krsgtem 10. „ De Romein reeds zegepraal ende, zeide: Twee ,, myner vyanden heb ik aan de fchimmen van mijnen Broe„ deren opgeofferd; de derde zal ik aan myn Vaderland op,, offeren, op rtaRotne over Albanië heerfchenmoge. Ver„ volgens fteekt hy hem de hartader af, en berooft ,, hem van zyne wapenen. ' 11. De Romeinen verwelkomen Horatius met ,, blydfcbap en gelukwenfchingen. 12. „ Vervolgens worden de gefneuvelden van weer,, zyde begraaven ". Óm dit verhaal uit te breiden, en het met alle de Ge-, dagten en afbeeldingen , die des Leezers aandagt gaande houden, hem leevendig treffen, en hem de ganfche zaak zo vertoonen dat hy zulk eene klaare verbeelding van dezelve hebbe, als of hy alles met zyne eigene oogen aanfchouwde, te verderen (Vaar in hec weezen van de Welfpreekendheid eigenlyk gelegen is) moet men alleenlyk de Natuur raadpleegen , de beweegingen der Hartstogten gadeflaan, en overweegert wat in de harten der Horatien, der Curiatien, der Romeinen en der Albaneren heeft moeten omgaan, en iedere omftandigheid met zulke leevendige, maar tevens met zulke natuurlyke trekken afmaaien, dat de Leezer zich Verbeelde den ftryd te zien. Dit is het dat Titus Livius op eene verwonderenswaardige wyze gedaan heeft. ï'. „ Het verbond gefiooten zynde, neemen de drie ,, Romeinfche en de drie Albaanfche gebroeders, vol,, gens de gemaakte vastftelling, de wapenen op. 2. ,, Beide de partyen werden door de hunnen aan,, gemoegdigd. Men herinnerde beide hoe vaderlyke „' Goden , Vaderland, Ouders, Medeburgers en Krygs,, knegten, de oogen op hunne'wapenen en dapper. „ heid gevestigd hielden. De Kampvegters, reeds. „ moedig van aart, en nog meer gemoedigd door de ,, fterke aanfpooringen, verfchynen in het midden vaa „ de twee Legers ". Natuurlyk was het dat iedere party de hunnen aanmoedigde," en voorftelde hoe het ganfche Vaderland zyn' aandagt op den ftryd gevestigd hield. Deeze Gedagte is zeer fraai, en wordt nog fraaijer door de wyze, op welke wy haar vinden voorgedraagen. Eene langer aanfpooring zoude koud en leevensloos -zyn. Op het leezen der laatste woorden verbeeld men zich de grootmoedige Stryders, met zichtbaare tekenen van eene edele en waare dapperheid op hun gelaat, in het midden der twee Legers te zien verfchynen. 3. „ Beide de Legers ftonden voor de Legerplaats M m m 2 5. ia  1956 GEDAGTEN. „ in flagorde gefchaard, wel beveiligd tegen alle g „ vaar, maar gansch niet vry van ongerustheid, d „ wyl het van de dapperheid en het goed geluk v: „ zo weinige lieden afhing, welke der twee volkere „ de overhand behouden zoude. Vol van gedagten < „ twyffelmoedig, houdt ieder Krygsman op het onaa „ genaam fchouwfpel het oog gellagen". Zeer g past is hier deeze Gedagte, wel beveiligd tegen alle g vaar, miar gansch niet vry van ongerustheid, waar v; de Historiefchryver ook reden geeft, floe fterk fchi deren de woorden: vol van gedagten en twyffelmoedig. 4. „ Het teeken tot den aanval wordt gegeevene „ de drie jongelingen vangen den geweldigen ftr> „ aan, met zo veel moeds als magtige Legers zuil „ zouden kunnen doen. Geen van allen denken 2 ,, aan het gevaar, waar voor zy bloot {lam; maar a „ len denken zy hoe de vryheid of flaverny van hu „ Vaderland eeniglyk afhangt van hun overwinninc ,, ofnederlaage. Zo ras als deaanfchouwers hunglii „ ilerend geweer zien blinken, en deszelvs geklikkla hooren, worden aller harten van verbaasdheid e „ ontfteltenisfe bevangen; en zonder dat men nog re „ den had om van den eenen of anderen kant iets t ,, hoopen of te vree^en, ftonden de twee Legers 01: „ beweeglyk en fpraakeloos". Men kan het denk beeld, het welk Titus Livius ons hier vandeKamr vegteren geeft, by geene mooglykheid leevendigerc voortreffelyker maaken. De drie Gebroeders ware: van de eene en andere zyde,als ganfche Legers aan r merken, en hadden ook zo veel moeds. Öngevoelr voor hun eigen gevaar, hielden zy zich alleen bezf met aan het noodlot van hun Vaderland te denken' het welk eeniglyk van hunne dapperheid afhing. Dee ze Gedagten zyn waarlyk groot, en op de waarheid ge grond. Maar kan men het volgende Ieezen , zonde (even als de aanfehouwers van den ftryd) van fchril en verbaasdheid bevangen te worden ? Hier zyn d< uitdrukkingen gansch en al dichterlyk; en men moe aanmerken dat die dichterlyke uitdrukkingen , waai van een Historiefchryver of Redenaar niet dan fpaar zaamelyk gebruik moet maaken,door de grootheid var het onderwerp, en door de noodzaaklykheid om de verhevenheid der vertooninge door die der woorden teevenaaren, vereischt werden. Dat fomber en droevig ftilzwygen, waar in de Legers twyffelmoedig en beweegingloos ftonden , veranderde wel haast in een bly gejuich van de zyde der Albaneren, toen zy twee der Horatien dood ter aarde zrgen vallen. Van den anderen kant bleeven de Romeinen zonder hoope, en worftelden daarenboven met groote ongerustheid. Verlegen, en beevende voor dien der Horatien, die alleen overgebleeven was om tegen drie te ftryden, ftelden zy zich niets anders dan zyn gevaar voor oogen. Moest dit niet natuurlyk de gefteltenis der beide Legers zyn, na de nederlaag der twee Romeinen; en is het Tafereel, hetwelk Titus Livius ons van dezelve gegeeven heeft, niet naar de natuur gefchilderd? 5. „ Toen zy handgemeen geworden waren, ver„ fchaften niet flegts de beweegingen hunner lighaa„ men en wapenen een opmerkelyk fchouwfpel, maar „ men zag ook de wonden en het bloed. De twee „ Romeinen vielen, na dat de drie Albaners gekwetst „ waren, zieltoogende cp eikanderen neder. Het gan- GEDACTEN. ;- „ fche Albaanfche Leger juichde op hunnen val,- de ;- „ Romeinjche benden waren zonder hoop, maar niet n zonder ongerustheid, wanneer zy het oog lloegen -1 „ op hunnen eenen Held, die van de drie Curatiën n ,, omringd was ". Ik zal het overige gedeelte van dit verhaal bybren- - gen, zonder daar genoegzaam eene aanmerking op te - maaken, met oogmerk om eene verveelende langwy1 ligherd te myden. Ik moet den Leezer alleenlvk be- - richten, dat de voornaamfte fchoonheid van hét verhaal zo wel als die van deeze ganfche Historie, vol- 1 gens de verftandige aanmerking van Cicero, beftaat 1 in de verwonderenswaardige verfcheidenheid, die'er s overal m heerscht, en tevens in de verfcheidene beT weegingen van vreeze, ongerustheid, hoope, wan■ hoope, blydfchap en fmarten, veroirzaakt door de 1 chielyke veranderingen en onvoorziene lotverwi'fe- - lmgen, die de aandagt, telkens door eene aangenaame verrasdnge opwekken, en den geest des Leezers, tot ► op het laatste toe in twyffel houden, zo dat die 011- r zekerheid zelve, hem een ongelooflyk vermaak verfchaft, vooral dewyl het verhaal met een gewigti"- cn ! zonderling voorval eindigt. Hetzalgemaklykzyndeeze beginzels op al het volgende toe te pasfen. 6. „ By geluk was hy ongewond, en, fchoon hy te- . „ gen zyne drie vereenigde beftryders niet beltand „ was, had hy meer kragten dan ieder van zyne par„ tyen ; om hen dan te verdeelen, begaf hy zich op „ de vlugt, vastftellende dat zy hem zo lang zouden „ volgen, tot dat gebrek aan kragten hen deed be„ zwyken. 7- „ Reeds was hy vry ver van de plaatfe, daar het „ gevegt eerst begonnen was, verwyderd, toen hy „ omziende, merkte, dat twee zyner tegenftrevereiï " ii0p. eenen vry groten afftand volgden, maar „ dat de derde hem kort op de hielen was. Zich toen „ omkeerende, viel hy op den laatsten met groot eeweid aan. Toen het Albaanfche Leger de Curiafén „ toeriep, dat zy hunnen Broeder zouden helpen, viel „ Horatius, zynen eenen vyand reeds geveld beb„ oende, den tweeden aan. 8. ,, Toen juichden de Romeinen op eene wyze die „ met de aandoeningen van blydfchap, uit de onver„ hoopte oyerwinningegebooren, overeen kwamen, „ hunnen Krygsman toe, die zich vast haaste om den „ ftryd ten einde te brengen. Eer dan de derde, die „ niet ver meer van hem afwas, hem had kunnen in„ haaien had hyook den tweeden der CuraHingeveld. 0. „ Nu was zo het fcheen van weèrzyden de kans „ gelyk, maar de overgeblevenen was geenzins ge„ lyk in moed en kragt. De eerste was door zyn on" p*™ !lShaam> en door zyne reeds tweemaal be„ haalde overwinning tot den ftryd tegen den derden „ gemoedigd, daar de andere, verzwakt doorzynebe„ komene wonde, zyn afgefolterd lighaam na zich „ fleepte; daar hy, reeds byna overwonnen door de „ nederlaage zyner Broederen, tegen eenen zegepraa„ lenden vyand ftryden, en zich eener worftelinge „ die men eigenlyk geenen ftryd mag noemen eetroosten moest. b 10. „ T)e Romein riep al juichende uit: Ik heb twee „ myner vyanden aan de fchimmen myner Broederen olweof" V j iU rden Zal ik am ns>n Vaderland opofferen, ot> „ dat de Romeinen over de Albaners heerfchen mogen. Dus „ fpree-  GEDAGTEN". .GEDAGTEN. 1057 fpreekende ftak hy Curatius , die zyne Wapens flaait' welyks draagen kon, de hartaar af, en beroofde hem> „ van zyne wapenrustinge. 11. ,, De Romeinen ontmoetten Horaïtus met gejuich en gelukwenfchingcn , en betoonden eene 11 blydfchap, evenredig aan het gevaar, het weitt hy ge„ loopen had om den ftryd te verliezen. 12. „ Na dit alles fchfkten de Romeinen en Albaniè'rs„ zich om hunne doodeu te begraaven, maar niet met ,, dezelvde gefchiktheid des gemoeds; dewyl de eers„ ten hun gebied uitgebreid, de laatsten zich aan de „ magt hunner vyanden onderworpen zagen". Ik Weet niet of iets beter gefchikt is om den fmaak tot het leezen en navolgen van goede Schryveren te vormen dan dergelyke plaatzen, welke men, om zich te oeffenen, met groote vrugt van haare fieraad en ontblooten, en tot eenvoudige voorftellen brengen kan, gelyk wy hier door een voorbeeld getoond hebben. Dus leert men de konst om fraaije Gedagten te vinden, en die uit te drukken. Wy oirdeelen het niet ongevoeglyk hier nog eenige aanmerkingen, en voorbeelden, uit Latynfche en Nederduitfche Schryveren getrokken, by te voegen, * De waarheid is ongetwyfFeld de eerste en voornaamfte hoedaanigheid, welke in alle Gedagten, omdiewezenlyk fraai te maaken, moet plaats hebben. De foboonfte Gedagten, of liever die fchoonst fchynen, zyn van geene waardye altoos, wanneer dit hoofdlleraad'eraan ontbreekt. De Gedagten zyn afbeeldingen der zaaken, even als de woorden afbeeldingen der Gedagten zyn. Denken is, over het algemeen genomen, niets anders dan by zich zeiven eene fchildery maaken van eenig voorwerp, het welk of alleen door het verftand begreepen wordt, of ook de uiterlyke zinnen aandoet. Afbeeldingen nu in Schilderyen zyn niet naar waarheid, ten zy ze met de natuur der dingen overeen komen; zo dat eene gedagte waar is, wanneer zy de dingen getrouwlyk afbeeldt; en valsch, wanneer zy die anders vertoont dan zy wezenlyk zyn. Eene volkomene overeenkomst der Gedagten met de natuur der dingen, is eigenlyk dat geen, waarin- derzelver juistheid gelegen is. Gelyk men den naam van net geeft aan kleederen, die wel aan het lighaam pasfen, en gansch en al gefchikt zyn naar den man, die ze draagen moet, zo- zyn de Gedagten juist en net, wanneer zy volmaaktelyk met de dingen, welke zy vertoonen moeten, overeenkomen; zo dat eene jttiste gedagte, eigenlyk gefprooken, eene gedagte is, die in alle opzichten, en van welken kant men haar ook befchouwd, waar is, Wy hebben 'er een uitmuntend voorbeeld van in het Latynfche Byfchrift van Ausonius op Dido, hel welk niet ongelukkig in onze taaie is overgezet. Oir het te verftaan, moet men zich te binnen brengen wal de Historiefchryvers en Dichters wegens Dido vernaaien , te weeten dat zy zich, na dat Sicheus was om gebragt geworden, met alle haare fchatten in Afrm veiliglyk nederzette; en, na dat Eneas haar verlaa ten had, zich zelve om het leeven bragt. Het Byfchrift luidt dus: Infelix Dido, nulll iene nupta marito; Uoc persunie, fugis;.lioc fugiente, peris» In de Poëzy van J. Vollenhove , Uadz. 620, vinlen wy het op de volgende wyze overgezet: ïtarnpzitnlge Dido, door ved ongevals berucht, Uw min is, Ma wat man gy trout, van ramp bevrucht. Gy vlucht, als d'ecrite l'iicclt; gy lneelt als d'andeie vlucht. Men moet zich egter geenzins verbeelden, dat zulte nette herhaalingen, volftrekte vereifchten zyn tot ie juistheid der Gedagten. Tot dezelve is zoveel fpeelinge niet nodig; het is genoeg, dat eene gedagte met de waarheid overeenkomftig zy, en dat'er niets, van welken kant zy ook befchouwd worde, in doorftraale, dat tegen dezelve aanloopt. Plutarciius, die een zeer groot vernuft bezat, be rispt de bekende gedagte van zekeren Historie:chryver, wegens den brand van den Tempel te Efeze , welke gedagte vervat is in de woorden:,, Men moet ,, zich niet verwonderen dat depragtige Tempel - aan Diana toegewyd, in den nagt , waar in Alexand^r ,, ter werelt kwam, is afgebrand, Dewyl de Godin by de verlosfing van Olyiwpia wilde tegenwoor,, dig zyn, had zy geen tyds genoeg om den brand te ,, blusfen". Het is te verwonderen dat Cicero, die meest altyd weloirdeelt, deeze gedagte bevallig vindt. Maar het is nog meer te verwonderen, dat Plutarchus, die deftige berisper, hier zynegewoone deftigheid uit het oog verliest, door te zeggen, dat deeze gedagte zo- koud is, dat zy genoegzaam zoude geweest zyn om den brand te blusfen. Quintilianus belacht met recht zekere Redenaars, die, onder de zogenaamde fraaiheden , welke zy voortbragten, gewoon waren, te zeggen : dat groote rivieren van haaren oirfprong af bevaarbaar zyn, dat goede beamen, zo ras als zy inweezenkomen, vrttgtengeeven. Dergelyke vergelykingen, die ten tyde van Quintiliakus -fterk in zwang gingen, zyn wel gefchikt om onoplettende Leezers in te neemen: maar zo ras als men ze onderzoekt, wordt derzelver valschheid ten klaarften ontdekt, Om goede en bevallige Gedagten voort te brengen, is het niet genoeg.dat 'er niets valsch in dezelven plaats hebbe. Waare Gedagten zyn niet zelden veel te algemeen , en Cicero prees CaAssusin het byzonder, om dat hy verftandige, waare en nieuwe Gedagten voorftelde. Behalven de waarheid, die den geest voldoet , is 'er dus nog iets nodig, het geen het hart treft en raakt. De waarheid is ten aanzien van de Gedagten juist dat gene, het welk de grondvesten ten aanzien van een gebouw zyn : zy fchraagt en onderfteunt dezelven; doch het is niet genoeg om den bouwkundigen te voldoen, dat men flegts een hegt en fterk gebouw maake. Behalven hegtheid, eicht men in geftigten grootschheid, bevalligheid en fmaak; en deezen eisclit men ook in de Gedagten, waar over wy handelen. De gefteltenis der Menfchen maakt het noodzaaklyk der waarheid zulk een' fieraad toe te voegen, Eenige voorbeelden zullen myne meening duidelyker De doodfpaart niemant, is eene gedagte, die welwaar, maar tevens eenvoudig, en zeer gemeen is; omhaar, eenige verhevenheid en nieuwheid by te zetten , hebben de Dichters de wyze, waar op PIoratius dezelve voordraagt, verfcheidelyk nagevolgt. De plaats in zyne werken is bekend,, waar in hy zegt,- M m va. 3 Dc  1958 GEDAGTEN. De bleeke dood ontziet geen fcliam'le hutton fcn klopt aan 'i vorstlyk hof. Een Haaltje of twee, waar in onze Dichters de/ dagte van den Latynfchen Poëet hebben uitgedruk zal den Leezer ongetwyfFeld behaagen. Alles is dan onlief! cndigh In de wisfel-alligheit Vüii ons aerdryk, (leeds eHendi»h, Rykdom, croonen, majefteit Eu op een gehoopte gaven Der a'zeegnciKle natuur Worden op een' fprong begraven Met haer' luider, koet van duur. Al wat leven heeft, is fterflyk: Ai wat pryl;t en praeit, bederflyk. A. Woonen Poezy bluJz. 420. Ten lesten zien wy fctaer dat deugt noch reine zeden De drafje doot wceiflaen. Leeft vroom , gy zult eens vroom ten grave, langs de b-e Van Aüriana, treden. H. K. Poois Gedichten II. D. Ü, 310. De wyze yan zeggen des Latynfchen Dichters, i ortgetwyffeld leevendig en kragtig, en de Leezer be grypt Iigtelyk, dat de plaats uit den laatften der Hol iaiuhcheDichteien fraaijer en natuurlvker is, dan die welke wy uit den eersten hebben aangehaald Maar bovenal word eener Redevoeringe, of eenir anderftuk, verhevenheid bygezet door .grootfche Gedagten, die aan den geest geene andere dan grootfche zaaken vertoonen. De verhevenheid van eene eedaste is juist dat geen, het welk eenen leezer of toehoorder verrukt, mids dat dezelve overeenkomftig zy met het onderwerp. Want het is een alge.neene regel , nat men «enken moet op eene wyze, die gefchikt is naar de Hof waar, over men handelt, en niets is ontedelyket, dan zich in een geval van weinig aanbelang van grootfche Gedfigtm te bedienen. Hst zoude zelvs nog draaglyker zyn llegts middelmaatige Gedagten te pas te brengen in een onderwerp, welks natuur verhevene toeliet en vorderde. „ Gy hebt" (zeide de Romeinfehe Redenaar tot Cmsar) „ gy hebt niets grooter van het geluk ontvan„ gen, dan de magt om eene groote menigte Men„ fcbeii te behouden, en niets beter van de natuur, ,, dan de geneigdheid om het te doen." En zie hier hoe de Historiefchryver Vellejus Patsrculus van den Redenaar gefprooken heeft. „ Hy is zyne verhe„ venheid aan zich zeiven alleen verpliet geweest; en „ zyn groot vernuft was oirzaak, dat de-overwonnene „ volkeren de Romeinen niet zo zeer in vernuft over„ troffen als;de Romeinen hen in dapperheid te boven i gInSfn' 0 Noch Srootrcher zyn de denkbeelden van den ouden Skneca , wanneer hy zegt: „ Cicero was het „ eemgfte vernuttonder de^,H„y^,hetwelkingroot" bied " geW£eSt iS dC &00tbeld van hu" geCicero zegt op eene zeer voortreffelyke wyze wegens C*sa» dat het onnodig was de Gaulen door de Apen, de Dw.tfchers door den Rhyn te beteugelen,- ; lat, wanneer de hoogfte bergen vlak, en de «üepfte , .vieren droog gemaakt waren , Italië nog niets zoude 1 e vreezen hebben: en dat de fchoone daaden, de chutten dan de bolwerken, W3ar van het door de nauur was voorzien geworden. 1 GEDAGTEN. Na dat Pompejus, Trioanes Koning Van Armenië overwonnen hadt, dulde hy niet dat die Vorst voor hmn neerknielde, maar zette hem de kroon weder op ■ het hoofd. „ Hy beafflelde hem (zegt ValekiusMaxi„ mus) in zynen voorigen ftaat, oirdeelende dat hf* „ niet minder fchoon was Koningen te maaken, 'dan hen te overwinnen." Gevoeglyk achten wy het hier de uitmuntende vertaaling eer Nagtgedagcen van denHeere Yomvo onzen Leezeren aan te piyzen, als een werk, waarin een onuiiputbaare voorraad van grootfche en verhevei e denkbeelden te vinden is, gelyk wy door eenige weinige voorbeelden zullen aantoonen. Op bladzydeS en 9 van het Ijle Deel, drukt by, door net flaan cier klokke opgeleid 0111 aan de fnelheid des tyds te denken , zich op de volgende wyze uit • De „ klok haat Óen. Wy bemerken den tyd alleenlyk „ door zyn verlies, f Is dan wysfelyk van den Mensch „ gebanac-d, hem eene tong te geeven. Dit plegtig » geluid tieft my, als of een Engel geiprook'en had. „ Hoor ik wel, zo is bet de doodklok van myne ver„ loopene urnen. Waar zyn zy? By de jaaren voor „ den Zondvloed. Dit is de leuze dat ik my moet „ haasten; en hoe veel is 'er nog te verrichten ? My„ ne hoop en vrees fpringen met verbaasdheid op, „ en zien over oen bekrompen oever van het leeven „ naar beneden, en waar in? in den gronde- „ Joozen -argrond; m eene geduchte eeuwigheid; hoe „ zekerlyk de myne!" Niet minder verheven zyn de Gedagten, welke op bladzyde 29 voorkomen, waar hy uit de befchouwingc van den ongelukkigen ftaat der Menfchen op deeze aarde de noodzaaklykbeid om goedertierenheid en medelyden te oeffenen afleidt. Dus uit hy zich > ,, Deeze aarde is eene getrouwe kaart van den , Mensch. Even zo na grenzen de vermaaken van , hunne trotfche meesters aan het wyd uitgeftrekt , ryk der elende, alwaar hooggaande rampen op ons , aanbruisfchen, luidruchtige kwellingen huilen , ver, giftigde driften , byten, verfcheurende plaagen on, ze edelfte deelen aanvallen, en het dreigend graf , zyn kaaken wyd open fpert, om ons te verilindèn. ,, Wie ben ik dan dat ik over my zei ven treur? In , den ouderdom, zowel als de kindschheid, berust al1 Ie onze hoop in de hulp van anderen, om ons goedertieren te leeren zyn; dat is de eerfte en laatfte lesfe der natuur aan het Menschdom. Een hart met zich zeiven ingenomen, verdient zyne kwelling , maar een' edelmoediger lyder verheft zich terwyl hy nederzinkt; en eene bewustheid van deugd , verzagt de folterendfte pyn." Dergelyke Gedagten hebben eene overtuigende kragt in ch, neemen ons oirdeel om zo te fpreeken gevangen , 1 verwekken gevoelige aandoeningen in onzen geest' Ziet daar eene foort van Gèdetgten, die, door haare aarblykelykheid, toeftemming tot zich trekken, tér Tl 7.j, door haare nieuwheid en ongewoonheid v«rMjdenng gaande maaken. Wv zullen thands van de vadige Gedagten fpreeken, die even fterk verraden treffen als de verlievene. De laars tgemelden mént ook met recht den naam van bevallig diaat-.cn ar het is de bevalligheid niet, die derzelver'kenrk uitmaakt, Zy behaagen om dat het grootfche, 'het  GEDAGTEN.- het geen zy in zich hebben, den geest altyd bekoort, daar de eerstgemelden alleealyk door het aangenaame, het welk 'er in te vinden is, behaagen. Het geen 'er behaaglyk in is, komt overeen met dat zagte, bevallige en tedere, het welk door Horatius en Virgi lius onder den naam van molle atque facetum gegreezen wordt, en beftaat in iets dat men zeer bezwaarlyk kan bepaalen, en op meer dan eene wyze te pas brengen. De gejykenisfen, afgenomen van fierlyke en aangenaame voorwerpen, verfchaffen bevallige Gedagten; even als die, welke van verhevene voorwerpen worden afgenomen, de Gedagten verhevenheid byzetten. Men leeze de fraaije uitweiding, welke men het Ijle Hiel der-Nagtgedagten van den Heere Youkg, bladzyde iio. over de Bloemen vindt. ,, Gy koninglyke Leliën, (zegt hy)engy, rykbe„ maald volk, hetgeen in de velden woont, en een ,, geurig leeven leid! gy, die in den ochtenden avond,, daauw uwe fchoonheden baad, en de ftraalen der zonne indrinkt! die uwe kaaken een blos rnede-„ deeld , welke die van alle fchoonen (de myne uit- gezonderd) verre overtreft ! gy groeide vrolyker ,, op, eerzuchtig om door haare hand geplukt te wor„ den, die menigwerf uwe geuren verzamelde, een recht gefchikte wierook voor zulk eene onbefmette „ ziel, die in ongekreukte vreugd bloeide. Gy be„ minnelyke vluchtelingen! gedacht, zo kortftondig „ als het Menfehelyke! gy lacht voor den Mensch; „ waarom lacht gyook niet om denMensch? Gy deelt ,, met hem in fnelheid van vergaan, maar geenzins in beftendigheid van fmart." Vernuftigé verfieringen zyn zo wel van eene groote ■kragt in profe als in vaerzen. Voor den geest zyn zy veele aangenaame fchouwfpeelen, die lieden van verftand altyd behaagen. Plinius de jonge, Cornelius Tacitus door zyn voorbeeld opwekkende, om zelvs wanneer hy op de jagt was zich te oeffenen, zeide, dat lighaamoefleningen den geest leevendig maaken; dat de bosfehen, de eenzaamheid, de ftilte zelve, welke in zekere gevallen by de jagt moet plaats hebben , zeer behulpzaam zyn om wel te denken; en dat hy eindelyk, indien hy altyd fchryftuig by zich had, zoude ondervinden, dat Minf.rva niet minder in de bosfehen en op de bergen woont dan Diana : ziet daar eene kleine verïïering in twee woorden. Plinius had in den beginne gezegd, dat hy, eene jagt bywoonende, waarin men drie wilde Zwynen in de netten ving,by denetten zat met zyn fchryfgereedfchap in dehand, al wat hem goeds in den zin kwam overweegende en aanteekenende, op dat hy, wanneer hy met ledige handen mogt wederkeeren, ten minden zyn Zakboekje mogt vol hebben. Deeze Gedagten is zekerlyk vry bevallig, maar nog is 'er grooter bevalligheid gelegen 'mdeGedagte, dat Minerva zo wel een bewoonfter der Bo=rchen is als Diana, en dat men haar, zo wel als de Jagtgödfö, op bergen en in dalen vinden kan. • De bevalligheid van eene Gedagte, vooral van zulk eene, die twee onderfcheidene zinnen heeft, komt ÉÖoffeaans' voort uit de tegenftellingen; want die fiènuï, welke fchynt te ontkennen hetgeen zy bevest' , en in den eerftenopdag zich zelve tegenfpreekt, is ongemeen fraai. Sophocles zegt, dat de gefchenken van vyanden geene gefebenken zyn, en dat eene GEDAGTEN. 1059 Orïmenfche'yke moeder geene moeder is.- By Seneca Ieezen wy dat een groote daat eene groote flaverny is. Tacitus getuigt dat men fomtyds ailerleye laagheden en dwaaze daaden begaat om te heerfchen. Horatius fpreckt van eene zinnelooze wysheid, van eene bezige luiheid, en eene tweedragtige eendragt. Zeker Schryver heeft gezegt, dat de Koningen flaaven op den' troon; dat de ziel en lighaam twee .vyanden zyn, die eikanderen niet kunnen verlaaten, en twee vrienden, die eikanderen niet kunnen dulden. Hier toe behoort ook de fraaije plaats uit den Brief van den Heer P. C. Hooft, waarin hy, aan den Heere H. de Groot, ter gelegenheid van deszelvs verheffing tot Afgezant aan de Koninginne van Sweeden fchryvende, zegt te twyffelen, of hy hem met het ambt, of het ambt met hem zou geluk wenfehen. Ündertusfchen moet men niet gelooven dat eene Gedagte bevallig zyn kan , wanneer 'er niets dan eene enkele woordfpeling plaats in heeft,- zeer dikwils maakt de enkele natuurlykheid 'er al de bevalligheid van uit, Die bevalligheid bedaat in ik weet niet welk eenen eenvoudigen , maar tevens geestigen en redelyken draai, die even aangenaam is als de houding van eenen verdandigen Landman, of van een vernuftig Kind. Daar is eene derde foort van Gedagten, welke by de bevalligheid ook netheid en aartigheid voegt, of liever, welker bevalligheid, fchoonheid en waarde alleen door derzelver netheid veroirzaakt wordt. Men mag zeggen dateenenetteGfrfr^-te, het fchoonfte voortbrenrrzei is van het menfchelyk vernuft; en ten aanzien van nette Gedagten in gefebriften kan men, onzes oirdeels, eveneens redekavelen, als over de netheid in de werken der natuure. De netfte zyn die, waar aan het der natuure behaagt in bet klein te werken, en welker dof, de oogen byna ontfnappende, maal t dat men twyftelt of zy een oogmerk hebbe om haare behendigheid te vertoonen of te verbergen, zodaanig is een welgefchaapen Infekt, het welk (volgens de Schryvers der Natuurlyke Historie) meer verwondering verdient, naar maate het minder onder het berei i van het bloote oog valt. Wy mogen zeggen dat tot eene Gedagte , waarin netheid plaats heeft, behoort dat zy in weinige woorden begreepen zy, en dat men grooter denkbeeld wegens haare fchoonheid opvatte, naar maate men haar met meer aandagts befchouwe. In den eerden opflag fchynt het dat zy haaren zin verbergt, op dat men dien met opmerkinge uitvorfche; of ten minden dott zy ons de denkbeelden , die zy-bevat, van verre zien," om ons het genoegen te gunnen van die, wanneer wy vernuft bezitten, duidelyk te onderfcheiden. Want gelyk men goede oogen moet hebben, en die zelvs door Konstwerktuigen verfterken, om de fchoonde werken der natuure naar behooren te befchouwen, zo kunnen geene andere dan lieden van een doordringend en fchrander vernuft, den ganfehen zin van eene nette Gedagte ontdekken. Die kleine verborgenheid is (om zo tè fpreeken) de ziel van de netheid der Gedagten, zo dat eene wyze van denken, waar van men in den eerden opdag alles door ziet, eigenlyk gefprooken niet net of aartig kan noemen. Hier uit kan men opmaaken, dat deeze netheid niet weinig tot het verheevene of bevallige toebrengt. Eenige voorbeelden zullen de zaak duidelyker maaken, Pi.i-  1960 GEDAGTEN. Plinius , de Lofredenaar, zeide tot zynen Vorst. die den eertyte' van Vader des Vaderlands lang geweigerd had, en denzelven niet wilde ontvangen voor dal hy dien meende verdiend te hebben: ,, Gy zyt de ee „ nigfte, die verdient hebt, Vader des Vaderlands « „ zyn, eer gy het geworden zyt." De Rivier, die Egypte door haare geregelde overftroomingen vrugtbaar maakte, op zekeren tyd niei buiten haare oevers gevloeid zynde, zond Trajanus overvloed van Koorn, tot onderhoud der noodïyden de meenigte. Plinius, deeze daad verheffende, zeide : „ nooit heeft de Nyl overvloediger tot eer dei „ Romeinen gevloeid." De zelvde Schryver zegt, ter gelegenheid der intreede van Trajanus binnen Rome; „ Eenige zeiden, „ na u gezien te hebben, dat zy lang genoeg geleefd „ hadden; anderen, dat zy nog langer moesten lee- ven." Veel aartïgheids is 'er in de gedagte van Virgilius, wegens de onvoorzigtigbeid of zwakheid van Orpheus , die, zyne Vrouw uit het onderaardfche ryk wederhaalende, omkeek, en haar in het zelvde oogenblik verloor. „ Hy werd door dwaaze, doch verl'choonhre drift bedreven „ Maar Piuto ftfaft zyn liefde, en weet van geen. ve-geven."' Geen minder aartigheids is "er ook in den lof, dien Cicero aan C/esar geeft, zeggende: „ Gy zyt ge„ woon niets anders te vergeeten dan verongelvkin„ gen." ö " Behalven de aartigheid der Gedagten, die uit derzelver vernuftigen draai voortkomt, is 'er eene die uit de gevoelens van het hart fpruit, en waarin aandoeningen van genegenheid meer deel hebben dan het vernuft. Dus zegt Catullus, ter gelegenheid van den dood van zynen broeder, dien hy tederlyk beminde: : „ ó Broeder! my zo waard, ia waardcr dan liet Kat, " £ ""■gmyn oog u nooit aan myne zyde aanfchouweh, „ Gy blyft myn hart, myn üc-fde, in eeuwigheid behouen." Een ander Dichter, Tibullus naarnelyk, van iemant, die hem zeer dierbaar was, fpreekende, drukt zich op de volgende wyze uit: „ De ftilfte en onbezogtfte ftreeken „ Maakte uw gezelfchap my een aangenaam verblyf." Niet ongevoeglyk oordeelen wy hier ook plaats te geeven aan bet fraaije Puntdichtje aan den Slaap, het ,welk in de Proeven van DichtoefFeningen door L. F. en A. P. S. bladz. 347 gevonden wordt: „ Kom zachte flaap, myn lyden is te groot- „ Voldoe myn' wensch, wil my verlichting geeven „ Cy, dien men noemt den broeder van de dood „ Wordt dus voor my de vader van het leven." Zeer verflandig en geestig is de volgende aanmerking van Vader Bouhours over dit onderwerp het aanigste (zegt hy) dat in de Gedagten en uitdrukking* pat Schryveren, die met zeer groote juistheid en aartigheid gejehreeven hebben, plaats heeft, gaat verkoren, wanneer men het m eene andere taaie wil overzetten, genoegzaam eveneens als de geest van fterke dranken, wanneer men dien van het eene vat in het andere overgiet. Wy moeten hier nog over eene foort van Gedagten handelen, welke by Schryvers van de beste tvden weinig bekend zyn, en niet eer in gebruik begonnen te komen., voor dat de welfpreekendheid aan het verval- GEDAGTEN. len was. Zy beftaan in korte, leevendlge, en fchitterende uitdrukkingen, die bovenal behaagen door zekeren vernuftigen draai, welke door zyne nieuwheid geestigheid en ongewoonheid de aandagt opwekt. Seneca heeft zeer veel toegebragt om dien verkeerden lmaak te Rome in te voeren; en ten tyde van Qüinti- ■ ltanus was dezelve zo algemeen geworden, dat de Redenaars zich als door eene wet verbonden achtte, om iederen volzin met eene fchitterende gedagren te beiluiton, welkegewoonte zelden miste de toejuiching van het gemeen tot zich te trekken. De aanmerkingen van Quintilianus over dit on- derwerp, zyn ongetwyfFeld zeer verilandig. Hy ver- oirdeelt die foort vmGedagtcn niet geheel, dewyl zy zyns bedunkens, eener redevoeringe nu en dan vuur' leeven en bevalligheid kunnen byzetten, maar keurt alleenlyk derzelver misbruik af, beftaande daarin, dat men 'er zich te dikwils van bedient, en 'er mede pronkt. Hy wil dat men ze aanmerke als de oogen van eene redevoeringe, en bedenke dat de oogen niet over het ganfche lighaam behooren verfpreid te zyn Hy mag wel lyden dat men by de fchryfwyze der Ou'. den eene nieuwe bevalligheid voege, gelyk men by hunne leevenswyze gevoegd heeft, maar wil dat men ook in dit geval buitenfpoorigheid vermyde, zeggende , dat de oude eenvoudigheid hooger te achten is dan de nieuwe vrypostigheid. En waarlyk , wanneer die Gedagten in eene al te groote meenigte voorkomen, dan doen zy eikanderen onderling nadeel, even als boomen , die tedigt by eikanderen geplant zyn. Zy verwekken dezelvde duisterheid en verwarring in eene redevoering, als de al te groote meenigte van beelden in eene fchilderye. Dewyl voor het overige die Gedagten, welker fchoonheid daarin bellaar dat zy kort en leevendig zyn , niet aan clkanderen hangen , en op zich zeiven eenen volkomen zin maaken, fpruit daar uit voort, dat de redeneering dikwils zonder eenig verband is, en uit enkele brokken beftaat, veel meer dan uit leden, die een geheel uitmaaken. Zulk eene fa-menftelling nu fchynt gansch en al te ftryden tegen de goede orde, welke in een vertoog behoort te heerfchen. Men mag met even veel rechts zeggen, dat die Gedagten minder naar eene fchitterende vlam gelyken , dan naar zodaanige vonken, die met den rook naar boven vliegen en uitgaan. Wanneer men zich eindelyk te veel bezig houdt met zulke Gedagten opeen te ftapelen, dan wordt men minler net in fmaak en verkiezinge; en het kan niet anlers zyn, of onder eene groote meenigte van Gedagten; moeten 'er veele gevonden worden, die koud" underachtig en belachlyk zyn. Elk, die flegtseen weinig in Seneca geleezen heeft tal ligtelyk begrypen, dat wy hier hem in het waarè I ;arakter van zyne werken befebreeven vinden. Quin- 1 riLiANus wyst zulks in eene andere plaatze duidelyk J lan, waar in hy, na de verdiensten en de geleertbeid 'an dien grooten man recht gedaan, en erkend te heb- ] ien, dat men in deszelvs fchriften veele fraaiie Gedag- j en en vei Handige grondregels, ter verbetering der I eden, vinden kan, aanmerkt, dat Sbnbca's febryf- J .wze ver van de waare welfpreekendheid afwyfct en ': es te gevaarlyker is, om ook anderen van dezelve te I oen afwykeu, om. dat zy vol is van bevallige fouten 1  GEDAGTEN. welke men naauwlyks kan naiaaten goed te keuren. Het zoude f voegt hy 'er by) te wenfehen geweest zyn te-zuife een fchoon vernuft, volmaaktelyk gefchikt om in de waare welfpreekendheid uit te mrortetf^zmverer fmaak en juister oirdeel gehad hadde; dat hy minder met alle zyne voortbrengzelen ware ingenomen geweest, en beter keuze gedaan hadde; dan zoude het gewigt der zaaken, welke hy verhandelt, door eene opeenftapeling van beuzelagtige Gedagten niet veel van zyne kragt verlooren hebben; dan zoude hy zo veele fpreekwyzen niet gebruikt hebben, die m het eerst,' als blyken van een fchitterend vernuft, behaagen , maar by nader onderzoek koud en kinderagtig bevonden worden. Wy zullen eenige plaatzen uit de Schriften van den wemelden Wysgeer bybrengen, en dus onze Leezers in ftaat ftellen om zynen fchryftrant te zien. 1, Samenfpra%k tusfehen Demaratus en Xerxes. Toen Xerxes befloot Griekenland den oorlog aan te doen, bevlytigde elk zich om de trotschheid van " dien Vorst; die niet bedagt op welk eene brooze " magt hy fteunde, te voeden. De een zeide dat de oorlogsverklaaring alleen den Grieken fchrik ver" wekken zoude, en dat zy op het eerfte gerugt van " *s Konings aankomst zouden vlugten. Een ander " verzekerde, dat Griekenland door zulk eene magt niet " flegts overwonnen, maar gansch en al omgekeerd " zoude worden; dat het meer te vreezen ftond dat " men ledige en verwoeste fteden , en groote wil" dernisfen, van vlugtende vyanden verlaaten, vin" den en geene gelegenheid hebben zoude om zich " van'de ontzaglykfte krygsmagt te bedienen. Van " eenen anderen kant boezemde men hem in, dat de " gï tegrypt dat mn ^deel op u behaald heeft, reeds overwonnen zyn. Dergelyke ptintfpreuken zyn minder hinderlyk, wanneer men ze op zich ze ven ieest, maar wanneer een werk 'ei vol van is, valt het moeilyk eenen tydlang in hetzelve met leezenaan te houden. Gansch anders is het 'e legen met den ft/1 van Cicero en Lnuus, va , Welken men nooit vermoeid wordt. Daarenboven kan men zich van zulk eenen afgebrooken ftyi nooit be dienen » eene Redevoering, die gefchikt Ji Z tot hoorders te onderrechten ofte treffen; en uit dien hoofde komt dezelve nimmer te pas in de welfcree" kendheid, welke der Pleitzaale of den Predikftoel eï- Somtyds vind men ook by Cicero derpelyke puntfpreuken, die zyne volzinnen op eene korte en let vend.ge wyze doen eindigen; maar by wee zich vat die bevalligheden altyd met omzichtigheid entiar zaamheid te bedienen; by hem zyn ty het zoSex Rede, waarom zy niet verkwistend of in alteioo eene maate behooren gebruikt te worden ,, Hoe klein (dus uit zich de «Mektfche Redenaar ,, m het vyfde Boek van zyne mtulaLfihe ,£2"' „ hoe klein, komt ons onze Demosthenes vóór ffi „ neer hy zegt dat by met groot vermaak hoorde hoe j ,, een vrouwtje, dat bezig was met water te draagen „ eene andere >n het oor luisterde: zie daar dienS „ ten De.mosthf.nes. Welk eene laagheid! En hoe ,, Maai hy had geleerd tot anderen te fpreeken en f fprak weinig tot zich zeiven." Deeze gedane heef veel overeenkomst met die van Seneca: È bekTaa P ^waardig „ eene natie, waarin niemant gevonden weid d '» 4© i 'tolueen irarti, \ oora na dat er o-pfrirn/-, s van eene ontelbaare menigte van gaande t ko" : men-  GEDAGTEN. GEDAGTEN. mende, die alle wegen en toegangen vervullen. Maar wat beteekend toch de woorden : men moet een l nencl in Int hart, niet in de voorzaale zoeken? Ik zie 'er wel eene tegenftelling in, doch ook niets anders, en dc moet verklaaren, dat ik de meening der uitdrukkingen be/.wharlyk begrypen kan. Wy oirdeelen het niet ongevoeglyk, onzen Leezeren hier het oirdeel, het welk de verdandige vader Bounouas over Seneca geveld heeft, onder het oog te brengen. „ Onder alle vernuftige Schryvers (zegt hy) is Seneca de man, die minst van alle zyne Gedostenmet de voorfchriften van het gezond verftand )) weet te doen famenftemmen. Hy wil altyd behaagen, en is zo bang dat eene Gedagte, welke op zich " zelve fraai is, geen doel zal treffen, dat hy die in ', alle de gezigtpunten, waarin men haar zoude kun'' nen befchouwen, voordraagt, en haar, door alleri, leye fiefaaden, bevalligheid poogt by te zetten; zo „ dat men van hem mag zeggen, het geen zyn vader van eenen Redenaar, die hun tydgenoot was, " gezegd heeft: Dezelvde aanmerkingen telken; herhaa" lende, en die op verfcheidene wyze voordrargende, be" derft 'hy zyne fraaije Gedagten. Niet te vre ie met iets " eens wel gezegd te hebben, maakt hy dat hy het kwalyk " gez°> hoek, Ouatst. Juris publ. Lib. II. 18. ƒ>. 316, 31-. „■ Voorts, delt hy vast, dat Hoos reeets en de Groot ,' ,, ja Oldenbarnevsld zelv', naauwlyks om eenige ande„ re reden, veroirdeeld zyn, dan om den raad, dien zy de „ Staaten of den by zonderen Mag:jlraaten gegeeven hadden, ., of om de uitvoering van 't gen - hun, door de Staaten of „ -MagifiraaUn, gelast was, alles zonder eenige kwaade „ trouwe: 't welk ook olrzaak geweest is, dat men, na „ meer dan veertig jaaren verloops, de Wethouderfchap van „ Leiden en Rotterdam, door den Hoogen Raade, heeft „ zien veroirdeelen, om den Erfgenaamen van Hoger„ beets en de Groot betaaling1 te doen der Wedden, ,, die men deezen Penftonarisfen nog fchuldig was. Ook „ zou den Erfgenaamen des Advocaats eenige vergoeding „ gedaan zyn. Op eene andere plaats, handelende „ van het eerfte Lid der Utrechtfche vereeniging, „ waar in gezeid werdt dat, in gefchillen tusfehen by„ zondere Gewesten, Steden of Leden, de andere Gewes„ ten, Steden of Leden zich niet zullen fteeken, dan tot „ bemiddeling; zo lang partyen zieIVt recht onderwerpen ; „ heeft hy zelvs, duidelyk, te verftaan gegeeven, dat men, zyns oir-deels, in den jaare 1619, tigèn dit „ punt is aangegaan, alzo de Gevangenen niet alleen niet „ weigerden; maar zelvs emftelyk begeerden, dat men hen, „ voor hunnen gewoonlyken Rechter , te recht ftelde: waar „ op hy deeze woorden volgen laat: zo gy weeten wilt, „ met wat recht dan de gemagtigde Rechters der algemeene „ Staaten, over deeze zaak, geoirdeeld hebben; moet gy „ ervarener luiden nadpleegen: ik ben niet in ftaat, em't „ v. te zeggen. Elders, zegt hy, dat al wat, in dejaa„ ren 1618 én 1619, tegen Barnevei.d, Hogerbeets " en DE Gr00t gedaan en geweezen is, op geen ander » recht fteunt, dan op 't gene de Rechter gezeid wordt ti „ wyzen ook dan, wanneer hy onrechtvaarfia-lyk vonnist. „ Ten befluite, *t ganfche gefchil over de recht,, vaardigheid of onrechtvaardigheid der vonnisfen, » van welken wy fpreeken, hangt af van dit ander, „ of den algemèenéö Staaten de Opperde magt toe„ komt, over dc Vereenigde Gewesten, dan of de „ Staaten van elk Gewest, binnen elk Gewest, de „ oppende magt hebben, wat niet aan 't Bondgenoot„ fchap afgedaan is. 't Laatde is nu 't gemeen ge„ voelen; en 't was ook 't gevoelen van Oldenbar„ neveld en van hun , die 't met hem hielden. 'tEer„ fte werdt, door Prinfe Maurits en door veele an„ deren, ftaande gehouden. En wy hebben, by eene „ andere gelegenheid, aangemerkt, datditduk, ook „ in vroeger' tyd, niet eveneens begreepen geweest ,, is; waarom het niet vreemd fchynen moet, dat „ men, deswege, ook in den tyd, waar van wy han„ delen, verfchillende gedagten hadt. Maar hier uit „ moest ook een verfchjllénd oirdeel volgen, over't „ gedrag der befchuldigden. Zo den Algemeenen „ Staaten de Opperde magt töekwamé , waren zy, „ zekerlyk, fchuldig, om dat zy zich dikwils gekant „ had-  GEDENKPENNINGEN, , • att i,Pfiniren der Algemeene Staaten, rer p-'-V-^^tcgeev^v'at g zufVe^^ " KfflSlKS dit verfchülend begriR ge U Advocaat had t, ac" ^'.°p als hy, naar fo.n- vs „ over de opperde magt heoog, a.s > * "l f welf^S denfenfcrnaderhand, k< „ roe» p/flgt: welk zeggen, uwi _■ ■ b£J. d ïïïïs SSi —— j ten' • • . Alt KPftpr de Oudheid haare geheugenis d lykheid toegewyd, ah. wel deAjra ^ c; £ ds egter ingevolge b^ «J . de zes. en ze. , Patin Jtt. ^«T^f lenKo dS verfchoole Ge- ^ . beid uitmunt t. öia. j Uk ge- ^7&BK ?n in Scheidene taaien en groor- jmdeieetme, en in Hedendaagfehe verdeeld Wat de 0«tfe» aanbelangt, door ^Btat Mj le de zodaanigen, welke voor de derde of negende eeuwe na Christus Geboorte gemunt zyn zynde dee e verfchillende tydftippen den fmaak der liefhebberen, daar by gezet, ziejo3 W. 3- mits eenigen de oude P«»# doe" SS na Keizer Gaixienus , anderen weder met ConstTnt.n oen Grooten,. en eindelyk ook ande- GEDEN KPENNIN G EN. met Augustus gebvnaamd Aucustulus, mitsftaauzyne flappe regeering het Westerfche Keizenyk nietigd wierd. a ^ )oor die der Middeleemve verftaan de Liefhebbei en de Penningen, welke voor omtrent driehonderd p„ tot de hier toe bovengemelde tydftippen door 3otten, Hunnen, Wenden, Franken en andere Volzyn geOagen; wier plomp en onbetchaafd maakde barbaaischheid dier eeuwen genoeg te kennen 'ft zulks zy niet bevatten, 't gene het oog kan du'tigen, en daarom weinig geacht, en flegts alu vergaderd worden, om de opvolging der Vorsten 1 die tyden te kunnen opmaaken, Jit'dee^e twee voorgaande befchryvingen volgt , de zulken Hedendaagfehe genaamd worden , welzedert ruim drie honderd jaaren herwaarts door onderfcheidene Volken van Europa, en deze.\de ■efchaapene neiging, naar 't voorbeeld der Oadeii maakt zyn, om den lof hunner Helden zo van wanen als letteren te vereeuwigen, en de dierbaare heugenis van de wonderwaardigfte Staatsgevallen ins Lands, op eene zo aangenaame wyze voor de akorrielingen te bewaaren. Hoewel het munten der Oude Penningen een teeken n de Hoogfte Oppermagt was, en diens volgens dat t door de Keizeiêu, Vorsten en door de Steden onjj opzicht dier hooge Overigheid alleen is verrigt ■wordén, zo is'tin tegendeel zeker, dat de Htedep- Igjeke Penningen wel meest door de byzonaere Konmaars gemaakt worden; en waarom de Liefhebbers it Ovde Penningen veeltyds geene of zeer geringe achïwe voor dezelven, hoewel ten onrecht, hebben, rant men ..an aan deeze Gedenkftukken ten minfte »en minder geloof dan aan de byzondere Hiftonemryvers, welke ten tyde der voorgevallene zaaken eleefd en gefchreeven hebben , toeftaan. Onder welen zo men geenen moest gelooven dan die op last er Hooge Overigheid gefchreeven hebben, zeer wei-en zouden worden gevonden, en gevonden zynde oa welniger in alles geloofd worden: dewyl deeze looffche Papegaaijen veeltyds niet meer hebben gelapt dat is gefchreeven, dan het gene hunne Meesers hen geleerd en gewild hadden, dat van het Geneen zoude geweeten worden. Doch wat hier van zy, dewyl de Hedendaagjche tttUriepenningentot driegantsch verfchillende einden genaakt zyn7 zo worden zy ook door de kenners, yoiïens den aart van ieder, in Gedenk-, Tover- en Legpenningen verdeeld. De eerften, waar'van wy alleen 111 dit Artikel zullen fpreeken, worden Gedenkpenningen genaamd, om. dat zy alleen ter gedagtenis van eene befaamde zaak, of ook tot onfterfelyken lof van eenige Doorluchtige Perfoonen, en tot geen ander oogmerk of gebruik gemaakt zyn. Het is dan op deeze foort van Penningen dat men ziet de zo nu zo' dan voorgevallene Zee- en Veldflagen, de ondernomene Belegeringen, de intreden, de Krooningen, de Inhuldïngen, de Lykftaatfien de Huwelyken en getroffene Verbonden der Vorsten- veele Mannen beroemd zo om hunne ge.eerdheid als krygsdeugd, gelyk ook verfcheidene Vrouwen der byzondere doorluchtige Stamhuizen , veele Imbtenaaren zo in de Kerk als den Staat, midsgadcrs de onderfcheidene Kerkdienften, Ridderordens, ftichN n n 3 ' . "  J 966 GEDENKTEKEN. tingen van Kerken, Paleizen en andere zwaarlyvi Gebouwen, veelerhande Plegtigbeden , en met ei woord alics afgebeeld, 't gene zo wel tot den Sta als den Godsdienst zyne betrekking heeft. En gelyk deeze onderfcheidene GuPnkpcnmngen dot verfcheidene Vorsten en Volken gemaakt zyn , 5 worden zy na dezelven ook in verfcheidene foorter dat is m die der Oosterfche en Duiffcbe Keizerei gelyk ook in die der Koningen van Frarikryb, Spa.fi Portugal, Engeland, Schotland, Denemarken, Zreeedei Muskovien, Poolen, Bohemen, Pluigarie, Napels, Sic lie enz. midsgaders in die der mindere Vorsten,'Vry Staaten, Vorstendommen, Edele Stamhuizen, en bt roemde Mannen en Vrouwen verdeeld. , Ten aanzien van de Nederlandfiche Gedfhkpehntngeh bezitten wy eene keurige aaneengerchakelde gefchic denis, met de afbeeldingen daar van verrykt, in d werken van de Heeren Frans van Mieris en Gerari van Loon. Het eerfie dat drie Deelen in Folio beflaat bevat de Uiftorie der Nederlandfche Vorsten, uit dt Huizen van Beyeren, Bourgonje en Oostenryk, welke, feJert de regeering van Aï.uert Graav van' Holland. ciat is federt het jaar 1404 tot den dood van Keizei Karel den vyfden, die in 1558 voorviel, het hoog gezag aldaar gevoerd hebben: niet alleen uit de géJootwaardigfte Schryvers en echtfte bewysftukken dier tyden famengefteld, maar ook met meer dan duizend Gedenkpenningen gederkt en opgehelderd. Het tweed: uit vier Deelen in Folio beftaande, bevat de befchryving en afbeelding der Nederkndfiche IPIloriepennngen; of een beknopt verhaal van *t r-ene federt de overdracht der Pleerrchapnye van Kei-er Karel den vyfden in het jaar 155,-, tot na het fluiten van den Utrechtichen vrede, naamentlyk tot den jaare 1716, 111 de zeventien Nederlandfche Gewesten is voorgevallen. Behalven deezen is men nog aan de kundigheid en nyvren arbeid van den Heer Korveus van Alkemade, een werk vérféntïdlgn-, waar in de goude en zilvere gangbiare Penningen der Granven en Graavinnen van Holland; in derzelver echten ftand en waare wegens vertoond en behandeld worden, en het welk met eene korte befchryvinge der Priufelyke Leevensbedryven is opgehelderd, mede in Folio- beginnende met het regeeringsbedier van Dirk den i rn het jaar 898, die vier en twintig jaaren daar na' dat is in 922, in t Graivlyk bewind over Holland, .door. Koning Karel de Ee/ivmdïge bevestigd wierd' tot op den laatften Hollandfchen Graav Philippus den dls 'n het jaar 1581 door de Verèehigde' Gewesten, 0111 zyne onlydelyke tyrannie en verbreeking van 's Lands Wetten en Voorrechten, die hy "elvs be zwooren hadde, verklaard wierd vervallen te wezen Va? gerechtïgheden-op deeze Landen. Ziè 00,: LFGPKNNINGEN, MEDAILJES, MUNTEN en TOVERPENNINGEN. J ' GEDENKTEKEN, in het Latyn Pifonumentun noemt men m 't algemeen alle zodaanige Beeldhouwers en Bouwkondenaars werk, dat voorbefchikt is om het aandenken van beroemde Mannen, en gebeurtenisfen, tot bet Nagedacht over te brengen,- hier tpe behooren Graftomben, Pyramiden, Eereboogen, en meer andere gedichten van dien aart. De eerfte Gedenktekenen welke door Menfchen handen zyn opgericht, beitonden fkgts uit op een gefta- ; GEDENKTEKEN. 5 rek,e fleenen' in een veld, om het -eheu- -n gen van eene overwinning voor de ve getelheld e * bewaaren, dan eens op eene begraafplaat!^T eenen Men che te eeien. De Bybelgelchiedenis leven ons o IT 'r a^ yocïbTldsn °P van ^odaanlgeSS • I '^CenflA;iltSVf'ei'jACÜB' "'^ereizenaarP^. " Tu J T' fia,l,e'?de e» "è flegts een voorbeeld uit de H. Bladeren . na dat hy ei over gfeftraft was, ter gedagtenis hier , tl- - 3^*lcht Na verloop van tyd heat hec vernnftjrapB^ze die ruuw famengehoopte G toefen» verbeterd en verfraait, en ten laatften • h de V. erkman fomtyds tot zodaahigea' trap van vS SffiÖSffi ' 2>i£ Zkh W beroemde" helt gemaakt door de fchoonheid van zyn werk, als dc daad of de perfoon, welker aandenken hy door zy- ZlSef: BiKfSS £ °m het S^eujen van fe toewaaien. De Stad was zodaanig vuietbaar in Stlchiealundige Gedenktekenen, dat overal, zegt c1CF- tleT^f^T^' i?6'? °P ëaaMMfoA voorval len wandelde; maar alle deeze dingen zyn door den SShf ï -oudfte Gedenkteken:* zo a|s de Pyramiden. de Pylaaren, fa zelvs eenvoudige inuuren, op welke men Infcripticn, het zy in fteen of koper uitgehouwen las, hunnen oirfnrorg V^-VheChll'ngd- ,N;et^ei^aartiger onderbede? Vo.k het welk zoekt cm de deugd te eeren en gedaane dienften te vergelden, dan toevlugt te neemer tot het middel der Gedenktekenen; en 'er het getal l an te vermeerderen Dat men zich eene Stad verbee'dde waar van alle de marktplaatzen , alle de wandelingen, zo wel binnen de kririg van derzelver muuren als in de nabuurfchap met SeWoorti^e Gedenktekenen verperd waren, alwaar men de verdienden van ieder eenen achtenswaardigen Burger deed kennen die z ctj voldoende genoeg zoude onderfcheiden hebben, om een waardig onderwerp van het aandenken der Nakomehngfchap te worden: het valt niet bezwaarlyk te bevatten, hoe veele voordeelen uit de oprichting van zodaanige Gedef tekenen zouden voorvloeiien. Men heeft m der daad reden om zich te verwonderen, dat zulk een eenvoudig middel om de gaven en deugden op de urgtdaad.gde wyze aan te moedigen, met aan het ge:igt der Menfchen die hunner Voorouderen te ver- too-  GEDEPUTEERDE-N. GEDEPUTEERDE STAATEN. ioó? toonen, welke den meesten roem in de verfchillende klasfen van 's Menfchen deugdzaame.bedryven heeft verworven, zo fpaarzaam te werk gefield worden. Dit verzuim flrekt tot een volledig bewys, hoe weinig men zich gelegen kmc liggen, o;n de Mjnf.kcn tot kundigheden en deugden op te leiden en aan te fpooren. Men is voldaan met o.p de begraafplaatzen die'weinig bezogt worden, geringe Gedenktekenen ter eere van fommige Overledenen op te richten, en de mirkt en andere openbaare plaatzen, die men dagelyks in meenigte met vermaak bezoekt, zyn van die verfierfelen ontbloot, en vertoonen niets dat in ftaat is, om in de harten derBurgers eenige der geneigtheden te doen ontvonken, die hun nuttig voor het Vaderland zouden kunnen maaken. De pryzenswaardige gewoonte egter om Standbeelden , Gedenktekenen, Grafnaalden en wat dies meer is , ter eere van afgeftorvene Vorsten en andere voornaams Perfoonen, die 't zy te water of ten lande, hun dierbaar leeven voor het Vaderland hebben opgeofferd op te rechten, heeft zedert den aanvang der ftichting van ons Gemeenebest, onder onzeLandgeuooten plaats gehad, gelyk hier van zo veele heerlyke Graftomben , in veele onzer Stelen geplaatst, klaare en duidelyke bewyzen opleveren; doch aan de verdienden der geleerdheid is, helaas! in ons Vaderland fteeds weinig achting betoond. Behalvenhetmetaateftandbeeldvoor den geleerden Erasmus, te Ritterdam, 't Gedenkteken van den beroemden Bokrhaave in de St. Fieters Kerk te Leiden, en het eenvoudig doch voortreffelykGede/ri:teken, ter eere van den verhevene» Dichter Joost van den Voxdel te Amjleldainin de Nieiiwe Kerk opgericht, weeten wy naauwlyks, dat 'er in ons Gemeenebest voor befaamde Letterhelden, welke zy voortgebragt heeft, immer eenig Gedenkteken plaats vergund zy : willende wy voor geene Gedenktekenen van dien aart gehouden hebben, opfchriften van Grafzarken, als welke, met den voet vertreeden wordende, den alverflindenden tyd zeldzaam verduuren konnen; noch van geene verdorde Cypresfen, die door den eenen of anderen Dichter fomtyds in maatelooze vaarzen, op de Grafzarken van de beroemdfte voorftanders der Geleerdheid geftrooid worden. Geheel anders was het hier mede in oud Griekenland gelegen. Te Athene ftond op eene der openbaare wandelplaatzen , die overdekte gaandery, welke in 't Grieksch Stoa wierd genaamd, alwaar Zenó zyne wysbegeerte leeraarde, die 'er de naam van Stoycynfche door bekwam. Hier zag men eene menigte tafereelen, waar on de uitmuntende daaden der doorluchtigfte Burgers, en de verdienften van geleerde Mannen, op afgebeeld en gefchetst waren. Niets gemakkelyker dan aan alle onze wandelplaatzen, verfierfelen van gelykfoortigen aart te verleenen, welke teffens tot kweekfchoolen van deugden vaderlandsliefde zouden verftrekken. GEDEPUTEERDEN, beteekent in het algemeen zodaanig perfoon of perfoonen, die uit het midden van eenig Collegie of Vergadering worden benoemd, om eenige zaak of zaaken tot het beftier van zodaanig Collegie of Vergadering behoorende, waar te neemen en uit te oeffenen; of wel, om in eene hoogere Vergadering de ftem van hun Collegie uit te brengen. In het laatfte geval, worden zy doorgaans Afgevaardigden genoemd; zo als om een voorbeeld te berde te bren¬ gen, de Gedeputeerden uit de Magiftraaten en Vroedfcbapp.en ter Staatsvergaderingen. GEDEPUTEERDE STAATEN, zyn die Collegien in de Provinciën van Gelderland, Utrecht, Friesland., Ovcrysfel, Stad en Lande, en het Landfchap Drenthe, welke men in Hollanden Zeeland, de Collegien van Gecommitteerde Raaden gewoon is te noemen; koonende derzelver funcfaen en bezigheden ook- in veele opzichten daar mede overeen. Tut beter verftand zullen wv aan onze Leezers eene befchryving, van ieder dier Coliegien in ons Gemeenebest zo naauwkeurig als wy het van de meesten hebben kunnen bekoomen, mededeelen; en ten aanzien van Hollanden Zeeland, zie men het Artikel GECOMMITTEERDE RAADEN. Gedeputeerde Staaten in de Provincie van Gelderland. Gelyk bekend is, hebben de drie Kwartieren van Gelderland, beftaande uit dat van Nymegen, dat van de Graavfchap Zutphen, en dat van de Velnwe , elk hunne byzondere huishouding, rechten en gewoontens; en zyn, ten dien opzichte en vooral in 't ftuk der Geldmiddelen , onafhangkelyk van eikanderen, en zelvs van het Hof Provinciaal en de Vergadering der afgevaardigde Staaten. Hierom houdt elk Kwartier zyne byzondere Kwartier dagen , op welken alles verhandeld wordt, wat de Geldmiddelen van elk Kwartier betreft. De drie Hoofdlieden met naame Nymegen, Zutphen en Arnhem, hebben het recht om eenen Kwartiersdagte befchryven, zo dikwils zy zulks goedvinden, op welken de Ridderfchap benevens de Stedengezanten des Kwartiers verfchynen. De Kwartiersdagen worden alleen in de genoemde Steden gehouden. De Afgevaardigden op de Kwartiersdagen, voeren den naam van Staaten der byzondere. Kwartieren. Men verkiest, uit dezelven, in ieder Kwartier, zes Perzronen, drie uit de Ridderfchap en drie uit de Steden, die Gedeputeerde Staaten genoemd worden. Wannéér zy over zaaken de Provincie in 't algemeen betreffende, byeenkomen , worden zy het Gecombineerd Collegie genoemd, en zitten gewoonlyk binnen Arnhem; behalven als zy geduurende de Landfchaps-Vergaderinge byeenkomen, in welken gevalle zy zitten, daar de Landdag is. Doch als zy over Kwartierlyke zaaken vergaderen, houden zy hunne zittingen, in de Hoofdftad van elk Kwartier. Hunne bezigheid beftaat, in het doen der Verpachtingen van de gemeene Middelen des Kwartiers; ook bezorgen zy den ontvangst der Middelen, welke ingezameld moeten worden; voorts zitten zy als Rechters over alle frauden of verkortingen van de Middelen des Kwartiers, ten platten Lande voorvallende. De Rechtsoeffening over zaaken van Geldmiddelen wordt door de Steden, ook wel, voor zekeren tyd, aan de Gedeputeerde Staaten verbleven. Plet Hof Provinciaal is gemagtigd , om te onderzoeken, of eene zaak de Geldmiddelen betreft of niet, en indien ja, gelast, dezelve aan Gedeputeerde Staaten te wyzen; indien neen,, zelv' recht daar in te doen; zie Landd. Recesf. van den 30 April 1712. en Joh. Sciirassert Codex Gelro Zutphanicus Tit. jPnuntiC g. IV. bl. 183Ook geeven dc Gedeputeerde Stapten Ordonnantiën tot betaal ing der Wedden, Jaargelden, Militaire Soldyen enz. op de Ontvangers. De Ritmeesters van de Cavallerye en de Capiteins van het Voetvolk', benevens J *. de  i968 GEDEPUTEERDE STAATEN. GEDEPUTEERDE STAATEN. de mindere Officieren van beiden, moeten den éëd voor Gedeputeerde Staaten komen afleggen. De Gedeputeerde zyn fomtyds langer, fomtyds korter in deeze Commisfie, pleegende zulks voor het jaar i'748, gemeenlyk onderling en by overéénkomst geregeld te worden, doch hangende zedert dien tyd zulks alleen van het goedvinden der Etfftadhouder af. In het Kwartier van Nymegen, plegen de Leden deezer Vergaderingen by Ridderfchap en Steden verkooren te worden, drie uit de Ridderfchap en drie uit de Steden. In de verkiezing volgt doorgaans den Erfftadhouder nog deezen voet. De eene drie jaaren wordt 'er ééne Edddermaatige uit het Ryk van Nythegen, ééne uit het Ambt van Nederbetuwe, en ééne uk de Ambten van Tieler- of Bommelerwaard, in den Kwartiere verfchreeven zynde, benoemd, en de volgende ■drie jaaren, gelyke drie Leden, uit.de Ambten van Overbetuwe, Maas en Waal, en Ticier- of Bommelerwaard by beurten. De drie andere Leden van dit Collegie worden altoos benoemd, ééne uit de Magijlraat van Nymegen, ééne uit-de Magiftraat van Thlel, cn eene uit de Magijlraat van Bommel. De voorzitting in dit Collegie gaat beurtelings rond, by de week tusfehen de zes Leien. Dit Collegie van Gedeputeerde Siaoien, wordt bed end door éénen Secretaris, écnen Commis, en éénen Clercq. liet maakt gebruik , op gelyke wyze als het Kwartier, van het geheim Zegel der Stad Nymegen. Uit de Staaten des Graavfcliaps Zutphen, worden insgelyks drie Heeren uit de Ridderfchap en drie uit de Steden gemagtigd, welken bet Collegie der Gedeputeerde Staaten des Graavfcliaps Zutphen uitmaaken. De oudfte Heer uit de Rjdderfchap zit voor in dit Collegie. Doch als de Landdrost Gedeputeerde is, zit hy altoos voor, al is hy fchoon de jongfte van de Ridtiermaatigen. Dit Collegie vergadert gewoonlyk ieder maand op den eerften maandag van de maand, en vervolgen hunne Vergaderingen doorgaans, alle de dagen van die week, tot zaturdag ingefloten. Het Co"egie der Gedeputeerde Staaten yan hel Kwartier van de Fe 'lmve, is genoegzaam op de zelvde wyze iogerigt, zo dat dit geenenadere omfchryving behoeft; alleen merken wy aan, dat de Stad Arnhem altoos ten minften éénen , en op het vyfde jaar twee Gecommitteerden daar in heeft. Gedeputeerde .Staaten van Utrecht. Dit Collegie is voor den tyd der beroerte in de zestiende eeuwe, niet bekend geweest. Zo dra in dien tyd, 's Lands Staaten de hooge Regeering aanvaard hadden; ftelden ze eenige Leden hunner Vergaderinge aan , tot het waarneemen der dagelyks voorvallende zaaken; 't welk het beginzel aan het Collegie der Gedeputeerde Staaten heeft gegeeven: de juiste tyd deezer aanftellinge is niet aan te wyzen, zynde de eeifte aanteekeningen der Gcde[ntteerden, zo verward gehouden, dat men niet zien kan, of iet in de Vergadering der Staaten, of in die der Gedeputeerden verhandeld of beflooten is. In den Spaanfehen Oorlog was men ook gewoon, eenige Leden der Staaten, die naast by de hand waren, te befchryven om de zaaken Staatswyze af te doen. Zy droegen den naam van Binnen-Staaten. Doch, 't byeenroepen derzelven werd, by eene Refolntie van den agtften November des jaars 1020 afgekeurd, en is zedert ook in onbruik gebleeven; zie Utr, Piacaatb. 1. Deel, bl. 325. Twyffelagtig is het of het eerfte Lid de vergadering der Gedeputeerden in den beginne wel hebbe bygewoond. Het is bekend, hoe bezwaarlykde Geestelykheid rot het tekenen der Unie van 't jaar 1579 bewoogen geworden is , tot zo ver, dat zy, die tekenden, vooraf heimelyk tegen hunne tekening fchynen geprotesteerd te hebben-; 't welk men kan befluïten , uit Matth. dc Fundat.L. Fat. EccleJ. p. 143, 144. Men kan dus niet wel vermoeien, dat zy zich hebben willen moeijen met, of dat men hen toege'aaten heeft by vergaderingen, waarin gehandeld werd, onder anderen, over 't gene ingevolge deezer Unie gefchiedèn moest. Naderhand toen men het eerfte Lid' zogt af te fchaffen, en zelvs op den 4 April 1582, werkeiyk voor eenen tyd affchafte, beeft het ook geene dagelykfche vergaderingen konnen bywoonen. De kleine Steden, immers de drie laafden, hebben ook niet dan laat begonnen afgevaardigden te zenden in de Gedeputeerde Staaten. Omtrent den jaare 1590 toen de Staat der Regeerfnge in de Veréerdgde Provinciën alomme op eenen beftendiger voet gebragt werd, heeft men ook begonnen werkzaam te zyn, aan eene Inftruélie voor het Collegie der Gedeputeerde Staaten, die eindelyk den 10 en i i July des jaars 1593, eerst vastgedeld werd, en naderhand met verfcheidene Ampliatien is gerenoveerd, op den 4 Maart 1686. zynde van deezen inhoud. 1. In den eerden, zal een yder Lid van Staten vier goede gequaüficeerde perfoonen nomineeren, alsfé de Geeügeerdens vier, die van de Ridderfchappe vier, ende gelyck getal van de Stad en Steden. 2. Welke voorfchreeven Gedeputeerden op alle voorvallende zaken, die Staten en het gemeyne Land betreffende, fullen communiceren, adviferen, ende refolveeren in manieren , ende op reftriccien, hier na volgende. 3. Alsfe te weten, dat fy in zaken van grooter importantie, ende die van eenige confequentie zyn, en tenderen fouden mogen tot eenig intrest van ymand, merckelyck van de Leden van Staten, niet eyntelyck fullen mogen refolveren, ofte arresteren, dan zullen alle zaken alleen prepareren, en hare meininge en advis by gefchrift dellen, en daar op die Staten doen befchryven, met pertinente verklaringe van de gelegentheid van de zake, of overfendinge van de copyen dienende tot de zake, daar op befchryvinge gedaan word, ten einde die Staten, zoo veel mogelyk is van de zaken geinftrueert mogen wefen , ende ten dagvaart gerefolveert komen, om als dan uyterlyk op alles gedisponeert te worden, foo die Staaten raadfaam vinden fullen. 4. Ende aangaande die zaken vankleinder importantie, als onder anderen van Supplicatien en Requesten, die henluyden in den naam van de Staten geprefenteert fullen worden, de Staten en het gemeyne Land aangaande, zullen zy daar inne eynteh'ck refolveren mogen, zoo zy tot meesten welvaart van den Lande bevinden zullen te behooren. 5. Zuilen oock mogen ontfangen en openen alle Brieven, die van buyten aan de Staten van den Lande van Utrecht gcfonden worden , en dezelve beantwoorden , naar haarluyder goedduncken, by zoo verre die zaken van geenderbande groote importantie zyn. 6. Zullen oock Cömmisfarisfen, d\e van andere Landen, ofte Steden aan de voorfchreeve Staten gefon- den  GEDEPUTEERDE STAATEN". GEDEPUTEERDE STAATEN. 1969 den worJen, mogen hooren, ende dezelve antwoord geven, indien die zaken van gelyke van geen groote importantie zyn, en geen vertreck lyden, mogen, an-, dors zullen dezelve rapporteren aan de Staten, ter eerder Vergaderinge, ofte dezelve daarop doen befchryven, met pertinente verklaringe van de gelegentheyd van de zaken, in manieren voorfchreeven. 7. Ende zal daan ter discretie van de Gedeputeerden, wat zaken van grooter importantie zyn, en daar geneBefchryvinge op van noden is. 8. Welverdaande, dat zyluyden hareAdvifen, Refolutien en Apostillen, in zaken van kleynder importantie en confequentie, pertinentelyken by Gefchrifte doen dellen, en registreren zullen in een Register, ofte Prothocolle, dat in de Staten Kamer berusten zal, daar toe die Gedeputeerden van de Staten, die op de Befchryving compareren, toegang zullen mogen hebben,\n den wat by de Gedeputeerden gerefolveert en gedaan is, ten eynde fyluyden van alles wetenfchap zullen mogen hebben, en in den haren rapport doen, zoo verve hun dat goeddunkt. 9. Zullen ook mogen disponeren op de zaken, beroerende de executie van de middelen, die airede ingewilligt zyn, ofte als noch ingewilligt mogen worden, tot furnisfement van alle contributien met het gene daar aan kleeft; insgelycks de zaken, dc Ontfangers betredende, om die te ontbieden, en te ordonneren, het gene henluyden .goeddunken zal, zo tot furnisfement van de penningen , die zy henlieden ordonneren zullen op te brengen ofte te betalen, als tot vorderinge van haar rekeningen. 10. Item, zullen gehouden wefen, die inninge van de Staten penningen, en die zaken van de Comptoiren , zoo veel mogelyk, te avanceren, ende die floten van de gedane Rekeningen, Loquateurs, Debetquitantien, ende alle andere gebreken, op dezelve rekeningen geannoteert, te doen fuyveren. 11. Zullen ook gehouden wefen alle Refolutien, die by de Staten, Staatsgewyze befchreeven, ende vergadert zynde, genomen en gefloten zullen worden , te executeren door hun zeiven, ofte door anderen ; die hun 't gelieft, en goeddunken zal, zonder andere commisfien van Staten te verwachten, ten ware dat de Staten op de voorfchreven Vergaderingen ymanden fpecialyk tot de executie van henluyder Refolutie committeerden. 12. Ende om alle confufie van zaken te evïteren, énde die Gedeputeerden van de menigvuldigheyd der felver zaken, foo veel mogelyck is, te verlichten, en fullen egeene kennisfe nemen van zaken van Juditie en Politie, die Staten, ende het gemeene Land niet aangaande, maar fullen dezelve renvoyeren aan de Ordinaris Juditie, ofte die van den Hove van Utrecht, foo verre hun die kennisfe daar van, volgende hare Indruftie, competeert. 13. En voorts, omme die zaken van de Staten te vorderen , fullen die Gedeputeerden , achtervolgende dere Ordonnantie, befoigneren vier dagen ter weeke, alsfe de= dingsdags, woensdag, donderdagen vrydag, omme bequamelyck die andere dagen, elcks de zyne rapport te mogen doen van 't gene by henluyden gebefoigneert is. 14. Op welke dagen zy luyden gehouden zullen zyn te befoigneren, van tien tot twaalf uuren, na die za- X. D2EL ken des vereisfchen zullen, en fal den Prrcddent met den Secretaris gehouden zyn, aldaar eerst, ende laatst in de Kamere van Staten te wezen. 15. Ende zal men op faturdagen , fondagen , en maandagen, niet vermogen Vergaderinge van Gedeputeerden te leggen, nochte iets in eenige particuliere zaken disponeren, ofte refölveien, ten zy in zaken , die geene uytdel konnen lyden, ende den dienst van 'c Land haast vereyste. 16. En fullen de Leden der Vergaderinge gehouden zyn, foo veel doeniyk, aldaar prefent te wezen. 17. Sullen niet vermogen eenige Requesten te lefen, veelmin iets te refolveren, ten zy de Vergaderinge ten minden vyf perfoonen derck, ende daar ouder uyt yder Lid een prefent zyn, ten ware op verfoeck van confent ende aggreatie tot refignatie van eenige Prebenden , ofte Vicaryen, waar op uyt yder Lid maar een Heer prefent zynde, zal mogen worden gedisponeert, alfoo de Geinteresfeerden in den tyd merkelyck aangelegen foude konnen fyn : ende wat by henlieden, achtervolgende die macht hun in defen gegeven, alfoo gedaan ende gedooten word, fal bundig wefen, ende gehouden worden, als of zy alle prefent waren geweest. 18. Item, fal by beurten ende touren onder de Leden, alle week eenen nieuwen Prrefident wefen, die alle zaken fal proponeren, ende in deliberatie dellen, ende na dat die zaken in genere gediscoureert ende gedebatteert zullen zyn , de demmen omvragen , ende met de meeste derfelver, te rekenen na de Leden van de Staten, fal concluderen, fonder dat ymand in 't refolveren ofte opineren fal mogen fpreken , ofte andere interrumperen, dan by den Prsfident. gevraagt zynde, ofte met oorlof van den fel ven. 19. Welverdaande, dat den Prafident voor de eerde weeke wefen fal uyt de Geëligeerden, daar na van de Ridderfchappe, ende dan uyt de Stad en Steden, en foo voorts alle weeke veranderen. 20. Item, fal in 't opineren van yder Lidmaat van de Staten, maar een t' eenemaal mogen fpreken, en fo eenige contrarie van defen deeden, die fal den Praj< fident fiientium imponeren. 21. Item, fal den Prrefident neerdige toezigt nemen , dat alle Refolutien by de Gedeputeerden genomen , pertinentelyk by den Secretaris in Gefchrifte geftelt, en terdond daar naar voor het fcheyden van de Gedeputeerden, opgelefen worden, al eer defelve te regidreren ende uyt te geven. 22. Indien die Refolutien vereysfchen, eenige wydere extenfie by gefchrifte gedaan te worden, 't zy van Misfiven , Antwoorden, Indruótien, Commisden, Obligatien, Ordonnantiën van betalinge, ende diergelyke A£ten van kleynder importantie, ofte confequentie, die voor het fcheyden van het Collegie, niet geëxtendeert fullen konnen worden, fullen dezelve, alvorens men die fal mogen uytgeven, gevifiteert worden, by het volle Collegie, die men daar toe op nieuws doen laden ende vergaderen fal, het fy voor ofte na de middag, naar die zaken vertrek lyden mogen. 23. En om alle Refolutien wel by gefchrirte te dellen , fal den Secretaris dadelyk in de Kamer blyveri, ende als daar eenige zaken in deliberatie gede t worden, fcherpelyk toehooren na de opinie;-. 1 O 0 o  197° GEDEPUTEERDE STAATEN". deputeerden, ten eynde hy die verdaan mag, ende die namen van de Gedeputeerde,i, die in eenige deliberatien en conclufien piefent geweest hebben, aanteykenen, en In fyn Register infereren. 24. En ten eynde die Gedeputeerden haarlieder rapport, te beter een yegelyk aan den fyn en fullen mogen doen, frlmen, vermits die menigvuldigheyd van de zaken en Refolutien daar op gevolgt, aïle weken, voor't veranderen van den Praeflden, alle Refolutien' in die weke genomen, doen refumeren, en in 't volle Collegie van nieuws doen onlefen. 25. Item, fal dien Prefident wel neerfteJvck toelicht nemen, dat alle zaken met die beste ordre, des mogelyck is, by een yegelyck in fyn refpect beleyd, geëxpedieert, en geéxecuteert mogen worden ,' en daar toe by het Collegie doen committeren den genen , die na gelegentheyd van de zaken, en bequaamst daar toe bevonden fal worden. 26. En ten eynde die executien, en Refolutien van de Gedeputeerden niet verachtert en worden, is geordonneert, dat in gevalle gebeurde, dat eenige hun onwillig maakten eenige Commisfie te accepteren, dat die Prrefident met de Gedeputeerden denfelven by alle gevoegelycke middelen daar toe induceren fullen, ende in gevalle van weygeringe ofre excufe, foo verre dezelve niet pregnant gekeurt en werden, fullen die daar toe conftringeren , als wefende een zake , den dienst en de gemeene welvaart van het Land betreffende; en dit met alfuike poene, als die zake vereysfchen fal, ende by het Collegie gedecerneert fal worden. 27. Ende fal niemant in de voorfchreeve Vergaderinge compareren, fonder te hebben Commisfie van den Staat, in wiens naam hy compareert. 28. De Gedeputeerden fullen niet vermogen aan ymand te geven eenige Gagien, ofte defelve augmenteeren. 29. Dat voortaan by de Heeren Ordinaris Gedeputeerden van de Staten, gene Ordonnantiën van betaling op eenige Ontfanger, Rentmeester, ofte andere fullen worden verleent, anders, als dewelcke op expresfe Refolutie van de Staten zyn gefundeert, gelyck ook by de Heeren Auditeurs van Rekeningen, géne andere posten fullen mogen worden gepasfeert, als geveriiieert met Ordonnantiën, gequalificeert als vooren, ofte fal alle het felfde voor nul en van onwaarde gehouden, ende gerepeteert worden van die gene, die foodanige Ordonnantiën hebben verleent, of posten ; in Rekeninge gepasfeert, ofte prefent fynde, niet nominatim daar tegens geprotefleert. j 30. Dat oock by de Heeren Gedeputeerden voornoemt 1 generhande Remisfien, ofte quytfcheldinge van Pacht 1 van 's Lands middelen, ofte van Landeryen, behoorende tot de Domainen, ofte eenige Conventen, ftaan- 1 de ter directie van de famentlycke Leden van de Sta- r ten, gedaan fal mogen worden, ofte fal het felve me- r de voor nul gehouden worden, en gerepeteeert van die genen , die defelve quytfcheldinge hebben ge- c daan , ofte prefent fynde, niet geprotefleert, als vooren. 3J- Dat mede de genie!te Heeren Gedeputeerden gene furcheance fullen mogen verlenen , ten fy om feer C pregnante redenen, en niet fonder alvorens daar op d gehad te hebben advis van de Ontfangers, Rentmees- v GEDEPUTEERDE STAATEN. ters, of Panders, die het felve aangaat, en in allen gevalle niet langer, dan eens voor den tyd van twee of drie weken , ofte dat anders foodanige verfoecken, fonder furcheantie te verleenen, gerenvoyeert, of gerefer veert fullen-worden tot de naaste Befchryvinge. 32. Ars eenige zaken voorkomen, rakende ymands' vrienden, die met den anderen als germains ftaan, ofte nader, 't in maagfehap, ofte bloede, dezelve gehouden fullen wefen in foodanigen gevalle die tyd, geduurende de Deliberatien dien" aangaande, van de Vergaderinge fig te abfenteren, omme aan de andere Heeren hare vrye Deliberatien te laten, en dit üyrgèfondert in zaken, concernerende het begeven van 'eenig Ampt, ofte Officie. 33. Sullen niet vermogen te verleenen eenige Octroijen, maar de verfoecken, daar toe (bekkende, gehouden zyn te renvoyeren aan de Vergaderinge van de Heeren Staten. 34. Mede niet in materie van Revifie vermogen te verleenen eenig mandement met furcheantie, ten zy de fententie, by die van den Hove gewefen, inhoude een notoirlyck irreparabel gravamen, in redenen en rechten gefundeert, als in zaken van trouwen, iniurien en diergelycke. 35. En vermits tot noch toe de Vacantien van de Heeren Gedeputeerden niet naar behooren zyn gereghleert, zoo is goedgevonden dezelve vast te ftellen, ris volgt. 36. Die ontrent Kersmisfe fal ingaan , Thomasïvond, en expireren den eerften dingsdag na DrieKoningen. . Vacantie van Paasfchen , Pal inwon d, en eyndigen beloken Paasch-dingsdag. . Die van Pinxteren, van Pinxter-avond tot den derden lingsdag daaraan volgende. En de Vacantie van niddelfomer, met den eerften Augusti tot den derden lingsdag in defelve maand. 37. Oock ingevalle binnen den tyd van de voorfchreeve vacantien eenige Landszaken opquamen, die poedige Refolutie vereysten, en den dienst van 't reeneen daar aan gelegen lag, fullen de Heeren Cedepu-.erden, fpecialyck daar toe geroepen zynde, Vermeen te vergaderen, omme napradtyk, en ingenomen dvis van de Kamere van Financie, en den geinteres;erden Ontfanger, by provifie daar op tedisponeeren. 38. De Gedeputeerden fullen niet vermogen te geeen eenige vrydom van fchattinge, ofte impofitien, tn wie het ook foude mogen wefen. 39. Oock niet eenige Schout-Ambten, aan de Doeynen fpectcerende, aan eenige Pleeren te verpachn, en aan geene andere langer, dan voor den ordiiris tyd van drie jaaren. 40. Mede geene verpachtingen van "g Lands midden uyt de hand vergunnen aan ymant, maar defelve iblicquelyck verpachten aan den genen, daar voor sest biedende. 41. Oock gene Landeryen, langer, dan voor fes, 'te ten langften feven jaren. 42. Noch gene Thienden, maar defelve jaarlyks by veylinge publicquelyck verpachten. 43. Ende alle die gene, die eenige Ambten, ofte Beien bekomen, fullen gehouden blyven, alvorens Commisfie te ligten, te presteren den Eed van fuyringe, by Haar Ed. Mog. dien aangaande gearrefleert. r " 44.  GEDEPUTEERDE STAATEN. 41 De Hoeren Gedeputeerden te famen , ofte befonde- fullen gehouden wefen haar te reguleren, achtervolgende defe laftruétie, aangaande hare Befoignes gemaakt, en noch te maken. 45. Ende ten eynde een yegelyk van de Staten ende Gedeputeerden mag weten, en dagelycks voor oogen hebben zyne Last en Commisfie, en waar na zy hun zullen moeten reguleren, fal men defe Ordonnantie, ofte Inftrutr.ie openbaarlyck uythangen, ten eynde die gene, die acces in de Staten Kamer hebben, kennisfe daar van nemen mogen. Aldus gerefumeert, en op nieuws gearrefteert t'Utrecht op den 4 Martii 1686. Volgens de eerstgemelde Inftructie, naarnelyk die van ï593, beftonden de Gedeputeerde Staaten uit negen Leden, drie wagens de vyf Kapittelen, drie wegens de Ridderfchap, en drie wegens de Stad en Steden. Doch in den jaare 1610, wierd dit getal reeds ingevolge uitfpraak van den Raad van Staate op twaalf gebragt; naarnelyk vier uit de Geëligeerden, vier uit de Ridderfchap en vier uit de Stad en Steden; te weeten twee uit Utrecht, ééne uit Amersfoort, en het vierde uit de drie andere Steden by beurten,- zie Utr. Placaatb. 1. D. bl. 191- De Stad Utrecht heeft reeds in 't jaar 1598, beflooten, dat de twee regeerende Burgemeesters akoos in de Gedeputeerde Staaten verfchynen zouden, zonder daar toe byzondere Commisfie te behoeven. De Stad Amersfoort vaardigt daar toe gemeenlyk eenen Oud Burgemeester af. De Steden Rheenen, JVyk en Montfoort magtigen, by beurten, om't vierendeel jaars, eenen Heer der Pvegeennge, beginnende met primo January, zo dat eene der drie Steden, in een loopend jaar, voor vast twee beurten heeft De Gedeputeerde Staaten hebben ieder Commisfie van het Lid, waar van zy afgevaardigd zyn. De Afgevaardigden zitten, volgens dezelvde beurtorde, week om week, voor, zo dat in twaalf weeken , de Geë'igeerden en de Ridderfchap ieder viermaalen voorzitten", de Stad Utrecht tweemaalen, de Stad Amersfoort eens, en eene der drie andere Steden ook eens. Ingevolge Refolutie van den 6 Decemb. 1709, mogen seene vader en zoon te gelyk in dit Collegie zitten. Ook zyn de Afgevaardigden tot deeze Vergadering verpligt, alvoorens daar fesiie te neemen, den ééd van corrupteele te doen, ingevolge de Refolutie van den 30 JuIv 1710; zie Utr. Placaatb. I. D. bl. 326. ' De Gnl'puteerden houden hunne byeenkomften in de ^ewoone vergaderplaats der Staaten. Zy zitten aldaar aan eene lange tafel voor den fchoorfteen; met den rug naar welken in 't midden derzelven de Prefident zit, in eenen armftoel. De twee oudfte Heeren Geëligeerden zitten aan zyne regterhand, en de twee anderen tegen over deezen. De vier Edelen zitten regt over den Prefident, aan wiens linkerzyde de beide regeerende Burgemeesters der Stad Utrecht hunne plaatzen hebben; en tegen over deezen, de twee Gedeputeerden der andere Steden. Ter linkerzyde van den Prefident, aan 't einde van de tafel zit de Secretaris van Staat, die ten zelvden tyde Secretaris van de Gedeputeerde Staaten is. Dit Collegie Vergadert het gantiche jaar door, behalven ten tyde der vacantie, die dezelvde is als voor het Hof Provinciaal, gewoonlyk dmgsdags en vrydags voor den middag, ten half elf uuren,doch wanneer°'er intusfehen iets van belang voorvalt, GEDEPUTEERDE STAATEN. t97i -orden ze door den Prefident ten allen tyde, geconoceerd. . Door den Prefident worden alle Akten van Comusfien, Misfiven, Publicatien, en't gene'er verder . 1 de week van zyne voorzitting, voorvalt, getekend. ,0 de vergadering, na gedaane omvraag, goedvindt snige commisforiaal te maaken, benoemt hy ce GeDinmitteerden. De Prefident leest de ingeleverde equesten; waarna hy 'er omvraage over doet, en iet de meerderheid concludeert. De Appoinclemen:n worden alleen door den Secretaris getekend. Bydien'er eenige Militie in de Provincie komt, of daar oor trekt, wordt, op vertooning van hun Patent, ttache verleend van de Provincie of Provinciaal Pa■nt ingerigt op den naam der Staaten, doch door en Prefident van de Gedeputeerden getekend, die de lilitie, vervolgens op 't inkomen in de Provincie, 1 den ééd neemt. Wanneer hy by diergelyke of anere gelegenheid, daar zyne tegenwoordigheid verischt wordt, afwezig is, wordt zyne plaats op de olgende wyze vervuld. Ingeval de Prefident uit de leëligeerden afwezig is, door den Prefident, die weens dit Lid laatst afgegaan is: is de Prefident der Edesnafwezig, doordenHeer, die in rang op hem volgt: o die van de Stad niet tegenwoordig is, door deft nderen Burgemeester: zo die van Amersfoort ontreekt, door den eerften, en zo die van de andere .teden afwezig is, door den tweeden Burgemeester 'an Utrecht. De Gedeputeerde Staaten mogen by abfentie der Staaen, mandamenten van Revilie verleenen en Notarisèn maaken: 't welk beide op naam der Staaten ge* chiedt. Ook ftellen zy de Adjunften in Revifie. Ale verdere voorvallende zaaken, die tot de Vergadefng der Staaten behooren, worden, wanneer dezelen niet vergaderd zyn, tot de Vergadering der Gedeuteerde Staaten gebragt, die ze of afdoen, of aan de Itaaten wyzen; in welk geval, fy fomtyds as zaaken 11e tot de Vergadering der Staaten behooren , vooraf 111 rereedheid, en met hunne aanmerkingen ter Staats'ergaderinge overbrengen. Naar den aart der voor•omende zaaken, neemen ze ook fomtyds, 't gövoeen van de FinantiekamSr of van het Hof Provinciaal n en befluiten daar na, of de zaak ter Vergaderinge Ier Staaten behoort gebragt, of door hen afgedaan te vorden. Zy doen de gewoonlyke befchryvmgen der kaaten, en 't ftaat aan hun, te oirdeelen, ofenwanieer de Staaten buitengewoon behooren befchreeven e worden. Zy doen alle Refolutien, die Staatswyze *enoomen zyn , ter uitvoeringe brengen. Voorts wordt -ene der Gedeputeerden gecommitteerd in de Klasficaale Vergaderinge der Provincie, om te zitten over het >xamen peremptoir of laatfte onderzoek der Proponenten welk aldaar gefchiedt. Zy bemoeijen zich met gene zaaken van Justitie en Politie, die den Staaten of het gemeene Land niet aangaan, maar gefchillen over 's Lands impost en belastingen, die, zo veel het platte Land betreft, ter eerfter inftantie, en mede Steden by appél voor het Collegie der Gedeputeerde Staaten komen, worden aldaar bepleit en afgedaan; dan van hunne vonnisfen vak ter laatfter inftantie heroën op 'ê Lands Staaten: en, in geval van zulk een appél/wordt de zaak in de Vergaderkamer der Staa- ^ O 0 0 2 te"  1 ro7i GEDEPUTEERDE STAATEN. ten met opene deuren bepleit, en finaal afgedaan. De Gedeputeerde Staaten ftellen ook orde op het invorderen van s Lands penningen, moetende de ExplolÜurs, weeklyks, eenen Staat opleveren van 't gene op de drie Comptoiren van Je gemeene middelen, en op dat van t klem Zegel, van Schouten, Collecteurs, Pachters of andere comptabelen ontvangen is. In geval s Lands penningen by executie moeten ingevorderd worden, gefchiedt 'er eerst verkooping van de roerende, daarna van de vaste goederen; welke laatften ten overftaan van eenen Commisfaris uit de Gedeputeer; de Staatm verkogt worden. Voorts zit eene Heer uit ne Gedeputeerden', by beurte van ieder Lid, den tyd van een jaar, voor in der Staaten finantie, wordende de beurt van het derde Lid altoos door den eerften regeerenden Burgemeester der Stad Utrecht waargenoomen. Zes Heeren uit de Gedeputeerden zyn tot het waarneemen van der Staaten Zegelkamer gecommitteerd. De Gedeputeerde Staaten woonen ook , in vollen getalle, het openen der Muntbusfe by. Ook ftaan Gecommitteerden uit dit Collegie over het verpachten der Tiènden, die voortyds aan de Conventen van : i. L atilus , Oosthoek en de Kartlmifcrs, aan de gabemficeerderen en aan de Memorie-goederen te Mont- '< foort hebben toebehoord, en zedert, ten behoeve ven 1 't gemeene Land , bekeerd geworden zyn. Toen t s Lands gemeene Middelen nog verpacht werden, ge- t femedde zulks ook ten overftaan van Gecomraittcer- f den uit de Gedeputeerde Staaten; 't welk nu geene plaats c meer beeft. Dit Collegie heeft ook het recht van 6 Scnouw over eenige wegen en zandpaden. Voorts d ftellen zy eenige Ambtenaars en bedienden aan die d tot de Staaten-Kamer, het Plof Provinciaal en dé Ze- d gelkamer behooren ; of van het doen der verfcheidene ï Schouwen en van de invordering van 's Lands gemee- g ne middelen afhangen. Doch de Ambten tot de Gee«- g telvke Goederen behoorende, de Viearven, en min- l dere Krygsambten , die voorheen ter begeevinge aan d het Collegie der Gedeputeerde Staaten ftonden, en tour- d beurten uitmaakten, worden tegenwoordig allen door te tien Heer Erfftadhouder begeeven. e< Gedeputeerde Staaten van Friesland. Jf Reeds is 'er zedert het jaar i$22, in Friesland eene dc Staats Commisfie bekend geweest by den naam van Ge- oi deputeerde Staaten; doch deszelvs vermogen was ten te tyde der Landsheeren zeer bepaald, en ft/rekte zich da alleen uit tot de bezorging van 's Lands vryheden en tei voorrechten; dan ten deezen aanziene kan men ze- ru gen, dat hun gezag ook vry groot was, dewyl door de dit Collegie twelk toen ten tyde uit zes Leden be- 7l ftond, alle zwarigheden op den Landdag voorkoomen- bv de, en over de billykheid en onbillykheid daar van de, Wierd overwogen, en beoirdeeld; dat, by hen voor M recht werd aangezien , b'eef vastgefteld, en het ande- Fr re verworpen. Op eenen Landdag, in December ied 1542 en January 1543 gehouden, deed dit Colleaie top een algemeen Protest tegens alle de door 's Lands t Staaten ^publiceerde Placaaten , in zo verre die lyk ffrydig waren tegens de verdragen met Keizer K a- li *E ,V D,E/ nr *™Sewn 5 zie Schotanus, Knk end ^UereldlGefched. van Friesland, bladz. 67 9. laten nV tyde van Pjuups den II. ^ die College hé fPSu GEDEPUTEERDE STAATEN. voornaamfte bolwerk , tegens de fnoode mzigten van het opaanschgez.nü Hof, en andere Ambtenaren van dien vervolgzuchtigen Kening;. Sc. 01 aals ib. Uadl Uil 111 a Y°°T dicn WBpwlige tyd was dit Collegie reeds ,n den jaare ISSfj riet afeen veu.-cnn, K T™'5 in fvfl f? «Miep ger lommen , da o met alleen op iel» hield op de bezwoo.ene voo£ echten en Privilegiën des Lands, nuarzichd,ai te bmen ook met kragt en manmoedig, tegen de ingefloopene misbruiken, en onrechtmaatige onderneemingen der vyanden dorst verzetten, en niet heldenmoed te Reer gaan. Het liep egter tot in het Jaar r 577 aan, dat dit College op den raad van Prins \\ rLuya den I, op eenen het zelve met den toenmaahgur Stadhouder l/la,n vergaderen zoude, om kennijre neemen van >s Ënda Wetten en Vryheden, endiemetüle magt te be c er Sehellenrf "Uan; dsP^eat!e van Gent Sn uTtvoei helpen brengen, en vooits alles te beveelen en ftatueeren, dat dienftig bevonden zoude worden tot bevordering van 's Lands welvaaren en vryheid e derVverofrS W^,4* Gedeputeerde laten wieï den xeider geyolmagt.gd, om behalven andere publyke zaaken deDyken, Wegen, Waterlosfingen ,V ar- en art ";einr T «*» °**«> Va" tigen aait, wel te bezorgen en naauwkeurig gade te ftaan; voorts acht te geeven op de Officieren6, en ve deis op alles wat tot de Hoogheid des Lands e den d an hfm vf 1*^ W*m de Sta^ou- |er aan hem voorkomende zaaken van gewigt niet Jurfde afdoen, verleenden de Staaten aan hun, e <2 deputeerden magt, zich daar omtrent te voegen aan den Raad van Staaten, de Staaten Generaal, ofaaneen? en Bondgenoot, ten einde iemant of eenigen m0 ten e, °iehT0rdCn t0t af'düeninSe v*° zodaanigTereeSl rdeï voorwaarde, at zulks zonder bekortinge van 's Land- ser-echtiffhT feS^: Ook ftond het aaf di%dept eeiae Staaten v y, 0m m zaaken van aanbelang en dieen ver vooruitzicht hadden, uit ieder Grietenve èl K^ft/ffi**"'* des ™o&% eren V ™' ? W te roePe" cn te doen verheien. Vooits had ieder van dit Collegie vrvheid n mgevalle van ziekteeenen anderen infynéS ver ,ezen ; het welk kragt had tot den naasten L & Op net einde van den jaariykfchen Landdag moes g SeGv?rSö hun;,e Comn,iffien den g geeven., waai na of meuue Leden gekoren of i Lastbneven der voorgaanden verlengd w e den en nog geene Gedeputeerden aanflelden nm°,eiWit dee2ei' "'«cllinge beftond hoofdzaak, r, om een permanent Collegie te hebben, d t met gt genoeg bekleed was, om te kunnen raadpleegen beflu ten; bet: veelhoofdig lighaam der Staaten ee fins in te binden, en deszelvseezae in een w«i '-amte vertoonen: en wel in^rkeZ^' dien ■  GEDEPUTEERDE STAATEN". GEDEPUTEERDE STAATEN. 1973 «Ken weg het Spa-anschgezind- Hof, en met een, Piet ge'.ag dt» Koning* te verzwakken, en ware het mooglyk aan banden te leggen. Het geen bv de eerde oprfgfing van het Collegie der Gedeputeerde Staaten, éenigzins ruw en onbefchaafd was , werd, vier jaaren [Safer door 's Lands Staaten beter geregeld, men koos op den Landdag van den 15 Febr. 1581. agt Gedeputeerden, naarnelyk zes uit de zogenaamde drie Goè'n of Landkwartieren beneevens twee uit de Steden, en deeze wierden met eene veel breeder Commisfie en Inftructie voorzien; welke men woordelyk geboekt vindt by Schotanus Hist. bl. 875 en by Winszmius Kronyk bl. 851- Ook gat" Prins Willem pe L toen ten tyde in Frieshnd zynde, eene Ordonnantie op 't ftuk van de Justitie, Politie en 't be'eid van den Oorlog, in 't licht, gedagtekend den 5 en -6 April 1581, zie Friesch Piacaat-en Charterb. IF-Deel, hl. 241 eni. waar in eenige zaaken, het Collegie der Heeren Gedeputeerde betreffende, werden vastgefteld. Veel volkomener en uitgebreider egter was de Inftructie, van den 15 April 1591. door 's Lands Staaten geformeerd, beftaande in drie- en dertig artikelen • die egter naderhand op verfcheidene tyden,. en onder anderen op den 4 April 1600 en 16 Maait ■io"ii, rn veele opzichten is veranderd, vermeerderd, .en door bvvoeging van nieuwe aitikelen , uitgebreid geworden. Tot onden igtinge van weetgierige Leezers, achten wy het nuttig laatstgemelde Inflructie hier woordelyk om derzelver merkwaardigheid te plaatzen. InJlrutFie voor de Gedeputeerde Staaten van Friesland, de dato den 16 Maart 16II. 1. In den eerften zullen de. Gedeputeerden gehouden zyn, de tegenwoordige Gereformeerde Religie temainteneeren, en te handhavenen, ende dezelve te continueeren zonder eenige veranderinge, en daarom vooral re^uard ende forge te draagen voor de geheele Kerke onzes Vaderlands, zo wel als voor dat geheele Corpus van dien: waar door wy verftaan de Klasfen en Synoden, als ook de voornaamffe Leden van deeze .Kerken ; waar onder begreepen zyn de Diennaren desWoords, de Ouderlingen , Bedienaars der Armen, ende allen Officieren elk met zyne eigen vergadering; op dat alle de voorgemelde deelen ende vergaderineen van de Kerke, naar de Leere des Apostels, eerlyk cn "ordentlyk onderhouden mogen worden , ten einde in en door dezelve voorfchreeven alle beide Univerfalen en le voornaamfte particuliere veiTche;dene verzamelingen der Keiken overal in Landen en Steden onzes Vaderlands, de Kerkelvke discipline, ja een geheele een fragtige ftichtelyke en kerkelyke Christelyke politie des-te regter in fwang gebragt, ende vast onderholden weHe Ende om zulks na behooren te volbrengen, geeven wy onze Gedeputeerden last, authoriteit ende magt, als in naame en van wegen de Staaten onzer Lan Vchappe van Friesland, zynde Voedderheeren, Opperft'e Bouwmeesters, naast God, van de Kerke Gons, by 'handen te neemen en te gebruiken de a"evbekwaamde: hulpe ende middelen, daar toe diendia ende nodig, volgende het exempel van andere Christelyke; Gedeformeerde Overlieden en Kerken by dee-e gelukzalige tyden, als zynde Palts, Sw'tzerland', Franknk, Eneslond, Schotland en Poolen en andere meer. les raar haare wysheid dirigeeren en te fchikken tot e beste dichting, 0341 gelegentheid onzes tegeuoordigen tyds, Volks en Landfchappe, alhier by is zelvs, ieder Dorp zyne gerechtigheid, belangen; de dispodtie en adminiftratie van hunne Leengoeïrén. Oidonneerende tot dien fine de Heeren Gedetteerden geene Predikanten , dewelke Landfchaps hunnen geweest zyn, uit deProvintie te laaten trek311, zonder expresfe coufent van de Staaten van den ande , 2. Dienvolgende de voorfchreeve Gedeputeerden met :n Welgebooven Heer Wilhelm Lodewyk Graav an Nasfau &c. Gouverneur en Capitein Generaal in riesland, of in af.vezen van denzei ven Heere, op 't loedigde ter eerder gelegentheid gehouden zyn af te oen en te repareeren 't geen by iemant, tegen? de 'raftaaten, Privilegiën, Vryheden , loflyke Ordonantien, Costumen, Aften ende Rechten , by de Landchappe verkregen, zo wel in 't generaal als particuier is geftatueert, ende als nog gedaan ende geftatuert mag worden: mits dezelve Traftaaten, Privileien, loflyke Costumen , Ordonnantiën , Aften en hechten, in. haar loflyken ftaat (lellende, cn op alle ilaatzen, daar het nodig zal wezen, befebermende. 3. Zullen ook de Gedeputeerden alle Refolutien der ^andsdagen getrouwelyk bewaaren , ende alle de-.ele, zonder eenig aanfehouw van perfoonen, disf.mira.tie of verdrag, daadelyk in train brengen. Interdieeiende onze Gedeputeerden wel ei ndelyk ende expres"elyk ietwes tegens de/elvige te attenteeren. 4. In zulks doende met den welgemelden Heere Gouverneur, ofte in zyn afwezen, met deGedeputeerien van de andere Leden, raaden, advifeeren ende duiten op alle voorvallende zaaken , waar door de gemeene welvaart en de vryheid gevordert en wel bewaart zullen mogen worden: uitgezondert alleen de zaaken van Civile en Crimineele Justitie, dewelke gedaan en gedecideert zullen worden by den Gouverneur en den Provinciaalen Raad, ende Nedeneebters ïefpeftive'yk alleene, daar voor men een ieder goed recht zal laaten wedervaaren zo naar rechten.. 5. Invoegen dat de Gedeputeerden niet en zullen-vermogen den loop der Civile en Crimineele Justitie beletten nog de hand te fluiten, nog gedogen belet te worden; dan met doenlyke middelen procureeren en beneerftigen, datdezelve haaren loop hebben mag ende geëd'eftueert worden. 6. Worden ook de Gedeputeerden van dè voorfchreeven Goën belast, het recht van de Landfchappe , belangende de Domeinen , 't Bildt Accyfen ende anderzints, te defendeeren naar behooren. 7. Als ook de resten van de Kloostergoederen, als ordinaris omdagen, zonder aanfehouw van perfoonen, in te vorderen. 8. Ook den Procureur Generaal te belasten-, om te procedeeren tot confiscatie en invorderinge van de goederen ende opkomften van de vyanden onzes Vaderlands ,- zonder eenige disfimulatie of verdrag,, on:.me mede geömployeert te worden ten fine als vooren. 0. Dat alle Requesten, daar op dispofitie en rp tillen vallen, eerst collegialiter ge'eezen, en by gemeene advifen ofte neecte Stemmen by den Secretaris, hard al'eene geapo^tillcert, ende niet by de Gede'Luteerden gefchreeven zullen worden;, ende die Or-'en0 0 0 3; rian-  1974 gedeputeerde staaten". nantien, bedraagende over de vyftïg ponden, by Preeƒ'dii Collegü hand geparagrapheert zullen worden. En wordt den Secretaris , bevoolen hem ftadig in 't Collegie te houden en zich te laaten vinden, zonder hem daar uit te mogen abfenteeren zonder verlof van de Heeren Gedeputeerden. 10. Van gelyken zullen de Ged-pmeerden van de Goen, onderhouden en doen onderhouden goede policie over het ganfche Landfchap, ende de Officieren van dien, en kennis neemen van alle zaaken, concerneerend het welvaaren van 't gemeene Vaderland, of eenig aandeel van dien, als te weeten, Dyken, Dammen, Wegen, Wateren, Sluizen, Zylen, fampt ook Benefkiaale goederen den platten Lande concerneerende; zonder dat zy de Gedeputeerden van de Steden in 't communicecren of advifeeren van dezelve, eenigzins zullen mogen toelaaten, ofte als diensvolgens eenige Commisfie bedienen: uitgezonden in zaaken van Dykagieh ende Sluifen, daar eenige Steden mede toe gerechtigt zyn , ende anders geene. Des dat expres fe verdaan wordt, dat alle Dispofitien , by gemelde Gedeputeerden in voorfchreeven zaaken van Dyken, Dimmen, Wegen, Wateren, Slirtferr, Zyleo, 'fampt de Beneflciaale goederen ten platten Lande, by provifie zullen wezen executabel. n. Als ook te bezorgen, dat voortaan alle GnVsIieden, op voorgaande behoorlyke nominatie der Ingezetenen, by denStadhóuder en de Gedeputeerden, ende geene Grietslieden ende Secretarisfen, by provifie in vaceerende Grietenyen gecommitteert ende geftelt worden. 12. Welke vaceerende Grietenyen, naar ouder gc.woonte, by den naasten Grietman zullen bedient worden , ter tyd, dat op voorgaande nominatie der Ingezetenen als voorfchreeven (die binnen zes wecken ten langften zal moeten gefchielen) een ander geordineert zal zyn by den Gouverneur en de Gedepiiteèrden, ten platten Lande alleen; zonder dat de Gedeputeerden, by de Steden geordonneert, daar over zullen'moren com- \ municeeren, advifeeren ofte ftemmen, volgens den f inhoud van den tienden Artikel. \ 13. Dat ook de Gedeputeerden inzonderheid tteerftig reguard zullen nemen op alle abuifen van de Griets- f lieden, en ook alfe andere Officiers, omme dezelve c na genomene informatie, na gelegentheid der zaake! c geftraft te worden; ende ook, indien de gelegentheid r der zaaken het vereischt, daadelyk, zonder eenige t conventie, te casfeeren, en verzorgen dat, op voor- l gaande nominatie der Ingezetenen, uit de drie uitee- n zette perfoonen, by de voorfchreeven Ingezetenen f een ander by den gemelden Heere Stadhouder ende z Gedeputeerden verkooren zynde, dezelve van behoor- * Iyke Commisfie, op naam van de Staaten van Friesland, daadelyk als vooren voorzien mag worden. e, 14- Zullen ook onze Gedeputeerden alle Grietslieden S Secretarisfen Bvzitters, ofte hunne Gecommitteerd I teerden , ordonneeren , de Rekening van Patroons, H Leem en Beneficiaale goederen; (zo dezelve ad pias eau- G Jas behooren geémnloyeert te worden) gratis en ver- vc fS f< -an e" ni[iten; Selyk ook de Ontfangers v£ ende Admimftrateurs hunne bediening, zonder iets be daar voor te genieten, zullen doen: aHeene ontvan- er gende hunre experfen en uitgelegdé penningen. S 15. Ende daar benevens ook fcherpelyk te doenia- gedëputeërde staaten. terdiceeren dat voortaan iemant, van wat ftaat of conditie hy zy, eenige geftoolen of geroofde goefleren zal mogen koopen, verkoopen, gebruiken of uit den Lande voeren, by arbitrale correctie, exempt de goederen die by de Gedeputeerden prys ende geconfisceert verklaart zullen worden. 16. Zullen mede onze Gedeputeerden zich op behoorlyke tyd vervoegen op 't Collegie, en gelyk wederom afgaan. ij. Dat de Gedeputeerden fteeds peifoonelyk in *t Collegie tot bevordering der Landszaaken, gerief van partyen die voor hun te doen hebben, gehouden zullen zyn te compareeren; zonder buiten 's Lands te mogen in.Commisfie verreifen: tot welke Commisfien zy Gedeputeerden gehouden worden andere gequalificeerde Perfoonen te committeert»] buiten hun Collegie, door dewelke zy dezelve zaaken zullen laaten bedienen : ten einde de Landszaaken door hunne abfentie niet en worden veragtert, en ook partyen die voor hun te doen hebben, niet en worden belet. Doch zo zy Gedeputeerden eenige zaaken met zyne Genade, ofte Staaten van Stad en Ommelanden binnen Groningen hadden te comnmniceeren', wordt het zelve hun alleen toegelaaten. 18. By gebreke van eigen prefentie, ofte hunne ab"entie zullen naar advenant van dien tyd afin hun garie gekort worden ; daar af de Secretaris gehouden zal üyn particulier register te houden onder zyn eede, :11de by de Ordonnantie van hunne gagie overleveen. 19. Zullen mede onze Gedeputeerden geen Commisfie nogen exerceeien in eenige Herbergen, dan op 't "ollegie ofte binnen hunne Huizen. 20. Ende by zo verre iemant van de Gedeputeerden eraaken mogte te verfterven, zullen als dan de Gedeuteerden uitfehryvinge doen aan alle Grietenyen van un Goo , waar uit de verftorvene gedeputeert is eweest, om by de Volmagten der Grietenye gefalentlyk, by de meeste Stemmen, een ander gequaliceert perfoon, in des verftorvenen plaatze, verkoo:n te worden. 21. En indien de Gedeputeerden in eenige zaaken vaarigheid mogten vinden, die ze niet op hun wil:n neemen, dat ze als dan gehouden zullen zyn uit 3 Grietenyen te doen verfamelen, een of twee Volachten, die, na gelegentheid der zaaken, by de Interenen gecommitteert zullen worden, ten einde :zelve zaak met goede ende meerder eendragt beleid ag worden; dewelke gecompareert zynde, ad illum Üum, zullen continueeren en verblyven, ter tyd de ak waarom ze verfchreven zyn, afgedaan zal wesp j 22. Item, zo verre de nood mogte vereisfehen, nige aanneeminge van Heiren, ofteverhooginge van hattinge, meer als op de ordinaire Landsdag fs ifrmm, kooping of verkooping van Landen ofte ii'-ungen, te doen, dat als dan de voorfchreeven ieputeerden prascife zullen gehouden zyn, uit de srfchreeven Grietenyen en Steden de voorfchree1 Volmachten te convoceeren, ende daarenboven undende nodig te zyn, magt hebber? de convocatie le uitfehryvinge te doen aan alle Staaten ende Vol:hten deezer Landfchappe in 't generaal. 3. Ende fchoon daar geene hoogwigtige en zwaare zaa-  GEDEPUTEERDE STAATEN, zaaken mogten voorvallen , zullen de Gedeputeerden gehouden wezen, alle jaaren, ten langften in de maand November, ofte in 't begin van de volgende maand December, na gelegentheid des tyds, ende fchoon de Gouverneur abfent mogte zyn, eene gemeene Landsdag uit te fchryven, of dat by gebreke van dien, van niet en onwaarde gehouden zal worden al het geen üa dato van dien, by hen gedaan ende gerefolveert zal worden; ten zy zaake de hooge nood des vyands het contrarie was vereisfehende. 24. Authorifeerende voorts hunne Gedeputeerden, in alle gewigtige zaaken, wanneer zulks de nood zal vorderen, en die hier niet kan afgedaan worden, bekwaame en getrouwe Legaten te zenden op alle oorden en plaatzen buiten het Land van Friesland, daar het nodig, en ten dienste van de Landfchappe oirbaarlyk bevonden zal worden: welke Gezanten of Gecommitteerden zullen wezen buiten het Collegie der Heeren Gedeputeerden, en dat op vyf Daalders 's daags, waar onder de Dienaars en de vragten zullen zyn begreepen; en in zaaken binnens 's Lands, zullen mogen Gecommitteerden uitzenden , uit hun Collegie, zozy ten dienste van den Lande oirbaarlykst zullen bevinden, en dat op vyf Caroli guldens 's daags, waar onder de Dienaars en vragten mede begrepen zyn. En wordt de Gedeputeerden belast, om met de Heeren Gecommitteerden in den Haage goede correspondentie te houden, ten einde het Landfchap in geen merkelyke fchaade, ter verzuimenisfe van dien, geraakt te vervallen. 25. Ordonneeren en beveelen onze Gedeputeerden, om van nu voortaan wel fcherpelyk en ftrictelyk te onderhouden de Refolutie van den Landsdag, Anno 1590 den 10 April, op 't fuik van de Monstering en Krygsdiscipline genomen; des dat het verleenen van Paspoorten zal gefchieden met weeten van deHoplieden, in *t derde Artikel verhaalt. En dat in afwezen van zyne Genade, de Paspoorten by de Heeren Gedeputeerden alleen zullen verleent worden : en de ftraffe in den vierden Artikel met de koorde geftraft worden, verandert worde tot Gysfelen; en dat ook een Aanbrenger van de Fraudateurs, in plaatze van 24 Carolie guldens, zal verhoogt worden tot de fomma van 500 Carolie guldens. Gelasten daar benevens onze Gedeputeerden, om den inhoud dies te doen publiceeren,' en mede daar van overfchryving te doen aan de PIoplïeden en Monster-Commisfaris, ten eindeniemantreden van onweetenheid hebbe voor te wenden. 26. Verbiedende wel expresfelyk de Gedeputeerden, te advifeeren en refolveeren in zwaare zaaken, dan ten minsten vier uit den platten Lande in 't Collegie fterk en zelvs prefent zynde; en ook geene Ordonnantiën boven vyftig Carolie guldens te pasfeeren, by pcene van zulks voor ongoed geacht te worden, ten zy dezelve ten minsten by vier handen uit den platten Lande getekent zullen zyn. Welke ondertekening der Ordonnantiën, zo wel die niet excedeeren de vyftig Carolie guldens als die te boven gaande, alleenlyk in 't Collegie gefchieden zal, zonder elders daar 't Collegium niet gehouden wordt. Zo ook eenige Ordonnantiën, ten contrarie des Landfchaps Refolutien, by de gemelde Heeren Gedeputeerden gepasfeert mogten worden, zullen dezelve Ordonnantiën, of betaalinge van dien, komen tot laste der Heeren, wiens handen GEDEPUTEERDE STAATEN. i9?5 onder zodaanige Ordonnantiën getekent ftaan, eri dezelve uit haar eigen goederen betaalen, in welken gevalle de Gedeputeerden gecommitteerd worden tot het ambt van Rekenmeesters, hier'vooren geweest, met gelyke magt en bevel te bedienen , houdende door hun Secretaris of deszelvigen Klerken goede Contrarolle van alle Ordonnantiën, fampt alle Propynender Kiooster-Meijerlieden, komende van de overdragtder. Landen. Wordende alzo de Ontfanger Jan Hendriks gelast, geene overtekening van 's Landfchaps Meijer1 leden te doen, ten zy het woord Registrata benevens de Apostille, eerst daar op getekent ware; mits daar tegen gehouden wezende, de rekening met de fpeciücatie en de floten van dien, over te leveren in handen van de Gecommitteerden tot de Rekening. 27. Dat dè voornoemde Gedeputeerden alle Compofitien, Verhuuringen, Verpachting,, Verkooping van *s Landfchaps Landen en Goederen, gehouden zullen zyn aan de Rekenkamer haare befoignes daar af over te leveren , binnen drie of vier weeken ten langften. 28. Zullen de Gedeputeerden den parthyen vergeefs dienen in alles, mits nogthands jaarlyks naar advenant van den tyd voor hunne gagie genietende de fomma van 600 Carolie guldens boven de Huizinge, welke Huizinge getaxeertis op ico Carolie guldens. Doch dat partyen, wanneer zy op Dykagien en andere oorden gerequrreert worden, gehouden zyn haar kosten te betaalen; des dat het zelve falaris, eri voorts alle kosten van 't Collegie, ook de gagien van de Boden, en verdiensten buiten en binnen's Lands, getogen zal worden uit het Comptoir van Jan Hendriks, als Ontvanger van de Geestelyke goederen. 29. Van gelyken wordt den Gedeputeerden gelast , geen Turf aan eenige perfoonen, anders als die gene die zulks by de Volmachten gegunt is, 't zy by Refolutie, Apostille of anderzints, toe te ftaan: en alzo in 't uitdeelen van Turf aan de Steden, ook ongeregeltheid wordt gepleegt, verftaan de Volmachten, dat de Steden van de Landfchappe geen Turf zullen ontvangen, anders als wanneer eenige Soldaaten binnen de Steden in guarnifoen leggen. 30. Geevende den voorfchreeven Gedeputeerden expresfe last en bevel, omme met denwelgemeldenHeere Gouverneur, of, in zyn afwezen, met de Gedeputeerden van de andere Leden, alleen defatto, en zonder eenig vertoog te restaureeren en weder op te regten de vervallene discipline: byzonder teprocureeren dat de twee Ordonnantiën van zyne Excellentie en de Generaale Staaten op 't ftuk van den Krygshandel, zo voor het Voet-als Paardevolk, gemaakt, en alhier gepubliceert; fampt de vyfde Artikel van de Refolutie op de doortocht des Krygsvolks, by de Volmachten eertyds beraamt, in alle poin&en effectueelyk onderhouden worden. jti Beveelende hunne Gedeputeerden goede Krygsdiscipline met den welgemelden Heere Gouverneur, of in deszelvs abfentie, alleen, in alle Schanfen, zo wel buiten deeze Landfchappe, als daar binnen gelegen, te doen onderhouden; en ten dien einde alle onbekwaame Hoplieden en Bevelhebbers, met asfiftentie en advys als vooren, t'zamen of alleenig des Gouverneurs, afftellen : en zullen onze Gedeputeerden de voorfchreeve Hoplieden, en andere hooge ambten en beveelen bedienende, voortaan geene Tractemen- ten  i97ö GEDEPUTEERDE STAATEN, ten of Gagieri laaten volgen, die buiten haarliederadvys en bewilliginge geitelt zyn, en namaals geftelt zullen worden: we'ke Hoplieden en Bevelhebberen met hunne onderhebbende Compagnien gehouden zullen zyn , hun te laaten gebruiken tot diensteen befcherming der Landen, op alle oorden en plaatzen, alwaar hun zulks by den Gouverneur en Gedeputeerde Staaten, geordonneeid zal wezen. 32. Met authorifatie om te neemen en te doen neemen goede informatie van alle de gene die by de Krygslieden of Soldaaten gevangen, getravaiüéert, ten onbillyken gerantfoeneert, of anderzints onbehoorlyk geaétioneert en befchaadigt zyn, of namaals befdhaadigt zullen mogen worden ; boven de voorgaande Ordonnantiën, en de vyfde Artikel; conftringeerende dezelve tot behoorlyke refufie van dien aan cle geledeerde partyen, en te procureeren dat dezelve geftraft worden, als zy ter onderhoudinge van goede Krygsdiscipline, zullen bevinden te behooren. 33. Alzo de Volmachten hun verzekert houden , dat de Guarnifoenen doorgaans door bevel van zyne Genade alleen, en niet met advys der Heeren Gedeputeerden, verlegt en verandert worden, en de Volmachten verftaan dezelve.verlegging van Guarnifoenen te wezen een principaal poinct van deRegeeringe der Landfchappe, zo ordonneeren zy Volmachten hunne Gedeputeerden voortaan niet meer toe te laaten, dat eenige verlegging van Guarnifoenen gefcbiedde, damnet expresfe bewilliging en advys van de Gedeputeerden; ten einde de eene Compagnie boven de andere, in 't verleggen of uittrekken voor den vyanl, nieten werde bezwaart, maar ook daar in goede gelykheid gehouden werde; en meerder de voorziening te doen, dat deezer Landfchappe Compagnien in wintertyd , zo veel mooglyk, niet buiten de Provincie gelaaten, maar binnen de Steden gebragt mogen worden; ten'ware de nood anders mogte vereisfehen. 34. Zullen mede zyne Genade en onze Gedeputeerden, zoveel aangaat de Politie, bezetting en bewaaring van deSchanfen in .de Ommelanden, BeUingwoldingerland, en andere, zowel binnen- als buitenlandfche Schanfen, met het geen daar aan dependeert, gehouden wezen hun te reguleeren na de Refolutien, by de Heeren Volmachten , den 17 November 1598, deezen aangaande genomen of gemaakt. 35. Alzo de Volmachten dagelyks ontvangen zwaare klagten van het menigvuldig uitioopen en gaan van de Soldaaten te landwaarts loopende, zo uit Schanfen ais Steden, aandoende den Huisman groot verdriet onkosten en overlast; zo ordonneeren zy Volmachten hunne Gedeputeerden, daar inne alzulke voorzieninge te doen, dat de Hoplieden en Bevelhebbers, by prene van casfatie van hun ftaat, ftrengelyk, zondérdis•fïmulatie te executeeren, bevolen werde, hunne Soldaaten in de Guarnifoenen te houden; ten einde de Huisman, hunne zwaare fchattinge betaalende, van het uitioopen en gaarden der Soldaaten, niet gekwek, i en onaemolesteerd blyve. ' , 36. Dat de Soldaaten, ook in Guar.nifoen leggen- : de, bevoolen worde, bv nagt en on tyden, by kïok- \ klippinge en brandtckem'nge, uit bun Guarnifoenen ofbezettin.ee, zo we' uit de Stelen als Steenhuizen 1 en Kerken te vallen, tot behulp en asfiftentie der In- 1 gezetenen ten platten Lande. 1 GEDEPUTEERDE STAATEN. 37- Alzo de Volmachten bevinden, dat de zaaken van Krj'gshandel het meercnueel der hooge Ambten werden bedient by vreemde en uitheemfcfe, die geene inbooiüngen deezes lands, Friezen zyn, daaïom zy Volmachten \ ei ftaan, dat de Gedeputeerden in tyds behoorden voorzien te hebben, ten einde de inboboorene, wel geaffectioneerde tot het Vaderland , mede Krygslieden zynde, daar mede hunne goede hoope om vei betert te worden, en goede comagie niet en werde benomen: zo ordonneeren zy Volmachten hunne Gedeputeerden, voortaan de voorzieninge te doen, dat men de Ingezetenen voor Uitheemfche, in alle hooge Ambten te bedienen, prajfereere; ten einde het Landfchap, door de verzuimenisfe der Gedeputeerden, dien aangaande, in geenen nadeele en geraake. Dat onder de Uitheemfchen niet vérftaan zullen worden welke door hunne langduurige getrouwe diensten bevordermge gemeriteerd hebben; belasten mede dat dc Appoincleerden , welke haare gezondheid niet in 's l.ands dienst voor den vyand verloien hebben, \ an de Rolle zullen worden afgedaan; uitgezonden dat ieder Kapiteins oudfte zoon het hunne goed gedaan zal worden: wel \erftaande, dat de gene die eenige diensten pretendeeren te doen, zullen continueeren , en do andere Appoinftcerde en Asfiftenten in gelyken getale onder de Compagnien verdeeld zullen worden, zonder de eene Compagnie boven de andere te be. zwaaien: wel verftaande, dat de Appoinfteerde zullen begrepen zyn onder het getal der Koppen, die den Kapitein van de Compagnie befteltis, zonder het getal met de Geappoinctcerde te excedeeren. 38. Zullen de voorfchreeven Gedeputeerden de voorzieninge doen, en de Schryvers daar toe houden, dat de Hoplieden of Schryvers alle twee maanden, debetaalmgen die by hun ontvangen zullen zyn, onder de Soldaaten uitdeden ; of by gebreke van dien zullen de Gedeputeerden hun geen ordonnantie mogen pasfeeren voor en aleer de Schryvers goed befcheid gebragt zullen hebben, dat de twee laatfte maanden betaaling aan de Compagnien uitgekeert zyn : het welk alleen te ver ■ ftaan is van de Compagnien, binnens Lands in Guarnifocn leggende. 39. Dat de Soldaaten, leggende op de Havens en in de binnenlandfche Schanfen, allen Ingezetenen hunne goederen zonder tol en fchattinge laaten pasfeeren by poene van casfatie van hunne officien, en reftitutie' vm de fchaade, volgens de voorgaande Refolutie. 40. Zullen ook onze Gedeputeerden gene van onze Rekenkamer of Ontvangers gebieden betaalinge tedocn /an de Ordonnantiën, 't zy ordinaris of extraordina•is, geene uitgezonden, (vermits de Staaten hunne lentemeesters of Ontvangers gelast hebben dezelve Ordonnantiën niet te betaalen) ten ware dezelve by Ic Rekenmeesters gereglfixeert, en van hunnen Seïetaris ter zyden getekent waren met het woord Re■istrata, by poene van dezelve niet te zullen valideecn; verbieden ook synv.e Gedeputeerden geene Ordon.antien te pasfeeren van fchulden die zes jaar en laner onbetaald hebben gegaan, zonder voorwetten en onfent van de Staaten van den Lande: en ind e jj; eede eenige Ordonnantiën op alzulke fchi.ldcn geasfeett mogten wezen, zal die betaaling gehouden1 •orden tot de naaste byeenkomst der Heeren Staat >n. 41-  GEDEPUTEERDE STAATEN. GEDEPUTEERDE STAATEN. 1977 41. Zullen ook onze Gedeputeerden gehouden wezen,'per vlees, alle twee maanden het boek van den Ontvanger Generaal te vifiteeren, en gene Asfignatien van wegenS de Compagnien van den voornoemden Ontvanger laaten uitgaan zonder hun kennisfe en voorweeten ; ten einde goede gelykheid gehouden, en in 't asfigneeren de eene Grietenye boven anderen niet Bezwaart worde. 42. Gelyk ook mede de Gedeputeerden voorfchreeven gelast wordt, Jarig Gerrits geene afrekeninge van de Compagnien te laaten doen , ten zy twee of drie zelvs mede daar over befoigueeren. 43. Ten laatden zullen onze Gedeputeerden in 't begin der Landsdag aan de Landen of hunne Gecommitteerden van hun bewind en administratie behoorlyke blyken'en aanwyzing doen, waar en tot wat einde, en aan wien de penningen, der Landfchappe geëmplooifeert en bekeert mogen wezen; en zullen gehouden zyn in 't einde van den naastvolgenden Landdag, hun Commisfie te refigneeren; doch niet eerder, dan de nieuwe' verkiezing van de Gedeputeerden gedaan, en op de nieuwe Geëligeerden behoorlyk Commisfie zal zyn gepasfeert. . Voorts kunnen de voornaamfte bezigheden der Heeren Gedeputeerde Staaten hoofdzaaklyk tot de volgende gebragt worden. 1. De bezorging van 's Lands fron- tie en en betaaling van 't Krygsvolk. ■ 2. Het ppzigt over Lands penningen, zo van ontvang als uitgave. . 3. Het uitvoeren van 's Lands befluiten , nopens den Staat en den Godsdienst. 4. De bezorging van de Landfchaps V/erken en Gebouwen. ^_ 5. Het begeeven van veele Ambten, en 't verleenen van Commisfien tot dezelven. Plet lust ons de Hiltoriefchryver Foecke Sjoerds volgende, dit wat nader te ontleden. H \yat het eerfte betreft, het geen eigentlyk alles bevat dat de be/.orging van 's Lands veiligheid ten doele heeft; behoort het befteeden en doen oprnaaken van dé noodige Vestingwerken, naar gelegenheid van zaaken, en-overeenkornftig de Befluittn van 's Lands Staaten', het verzorgen van 's Lands Magazyn met Ammunitie van Oorlog binnen de Provincie: van Friesmi en in de Vestingen, daar toe behoorsr.de. Voorts houden zy het oog op het Krygsvolk ter repartitie van de Provincie (taande, waar over zy ook voonnaals bezorgden dat de Monftering gefchiedde; 'r. zy door Afgevaardigden uit hunner midden, of wel door Cömmisfarisfen die door de Staaten zeiven wiörden benoemd. Teaenswoordig is hun werk om zorge te draagen, dat 'emelde Krygsvolk behoorlyk betaald worde, waar toe zy by tyds de nodige Ordonnantiën verleenen ; voo/deezen behoorde ook aan het Collegie der Gedeputeerde Staaten het begeeven van veele militaire Ambten, als mede het geeven van Patenten, tot het verleggen der Guarnifoenen, doch het esne en andere is in den jaare 1748 aan den Heere Erfttadhoudcr opgedragen. Zy moeten ten allen tyde waaken voor 's Lands ruste , en , in voorkomende gelegenheden , fpoedig order' ftellen tegens vyandelyke invallen ten tyde van Oorlog, tegens Verraad, Muitery, Oproer, mishandeling van 's Lands goederen en gebouwen; om hetwelk voor te komen, zy magt hebben, alle Ingezetenen, in tyd van nood te gebruiken; en om het welk te ftraffen, de Mïsdaadigers die zich fchuldig ge- X. Deei. maakt hebben, in rechten worden vervolgt, 'tzydobr 's Lands Advocaat en Fiscaal, of door den Procureur Generaal, om, of door het Collegie, of door het Hof (naar den aart van zaaken) te werden geftraft. Zy houden een ftaat van het Krygsvolk, op deeze Repartitie (taande, volgens den welken zy t'elkens debetaalinge.be' zorgen; 't geen vervolgens deeze Provincie in de Generaliteits lasten, op den gemêehen Staat van Oorlog wordt te goede gedaan. Van gelyken wordt in 't Collegie aantekening gehouden van alle 's Lands krygsbehoeften en voorraad van Oorlog, en op het gebrekkige voorzieninge gedaan. Wyders behoort hier toe, de bezorging van Dyken, Sluizen, Zylen en andere foort van Werken, tegens bet geweld der Zee moetende onderhouden worden; en waar toe de verbondene Gontributién van Landen of Steden, in gevalle van nalaatigheid, door het College'konnen bedwongen worden, en de nodige orders dien aangaande worden vastgefteld; (taande egter ter uitfpraak van het Hof, de gefchillen , die aangaande dit (tuk tusfehen eene en andere contribuëerende Landen, Grietenyen of Steden mogen ontdaan, als kwestien de mea cif tuo. De zorg, welke den Heeren Gedeputeerde Staaten, nopens de Geldmiddelen, der Provincie, is aanbevoolen, beftaat in de invordering van alle ingewilligde Lar.dslasten, het houden van een netten daat van alle 's Lands fchulden, Renten en Gelden; het beflisfen van gefchillen over de Gemeene middelen voorvallende, mitsgaders het vervolgen in rechte van allen, die zich aan het bekorten van 's Lands Inkomden fchuldig maaken; en eindelyk hst hefteden van de Landfchaps penningen, daar hst nodig en dienftig is. De invordering van 's Lands middelen gefchied, onder 't opzicht der Heeren Gedeputeerden; wat de Fioreen en Speciën belangt, door de Dorps- an Grietenye Ontvangers, ten platten Lande; en door de Magiftraatsbedienden in de Steden : de Imposten, zo op binnenlandfche als op inkomende Waaren, mitsgaders andere belastingen, worden door daar toe aangedelde Collecteurs en impostmejsttt-s ingezamelt; dewelke de ingezamelde penningen weder aan de Generaale Collecteurs der dtftricte.n overbrengen : en beide, zo generaale Ontvangers als Collecteurs, leveren de ingekomene Geldfommen in de vier Algemeene LandsComptoiren. De Landsmiddeleu, zo van Speciën als Confumptien wierden voormaals by wege van verpachting ingevordert; wanneer de Heeren Gedeputeerden jaarlyks, of ook korter of langer door hunne Cömmisfarisfen de gemelde Middelen aan de hoogtstbiedende, *'tzy over de geheele Provincie'of over zekere gedeelten (gaarleggingen) verpachteden ; 't welke dikwils geen "kleine ongemakken voor de Provincie veroirzaaktc, zo wegens bet te kort komen van fommige Pachtenaaren, als uit hoofde van veele knevelaryen, die de goede Ingezetenen, wegens voorgewende fraudes, dikwils moesten ondergaan; terwyl %veder andarren, die fomtyds met de Pachtenaaren of hunne Bedienden heulden, hun fortuin wisten te maaken door menigvuldige Sluikeryen, en daar door niet zo zeer het gemeene Land verkorteden, als ze wel den Koophandel en Neeringen vergiftigden. Het een en ander gaf den Gedeputeerden onophoudelyke moeite en bezigheid , en veroirzaakte onder de Ingezetenen, voorat den handeldryvenden, een geftadig gemor. Sommige P p p Mid-  1078 GEDEPUTEERDE STAATEN. Middelen werden voor de eene helft verpacht, blyvende de andere helft voor rekening van het Land: waar over van Lands wegen zekere Adminiftratears waren aangefteld, om het belang der Provincie, aangaande de gemelde Middelen, voor te ftaan: in welk gevalle de gepleegde Sluikeiyen , zo wel nadeelig voor 's Lands Casfa, als bederflyk voor den Pachter waren; zonder dat men genoegzaam raad wist om dat kwaad te weeren. De wyze van 's Lands middelen by wege van verpachting in te vorderen, is zo oud als de vrye Staat der Provincie, en heeft reeds al van ouds her hier te lande plaats gehad. Dit heeft geduurt tot den jaare 1748, wanneer's Lands Staaten, op aandrang van de Ingezetenen, dit gebruik hebben afgefteld. Niet lang daar na de Imposten weder in train gebragt zynde, heeft men ieder Landskwartier (de Steden daar onder begrepen) twee Commifen, en over het geheele Land een Hoofd-Commis, aangeftelt; dewelke door een aantal van Haven- en binnenlandfche Chergers of Opzigters, tegens de benadeelinge van 's Lands middelen waaken; blyvende nog, als voorheen, de inzameling der penningen alleen by de Col. Jecteurs. Het Collegie der Heeren Gedeputeerden is zedert van veele moeite ontlast; en men heeft by ervaatipg geleert, dat de opbreng der Impofitien doorgaans hooger is geweest dan voorbeen, zynde egter deeze manier van invorderinge den Ingezetenen Veel draaglyker, en aan minder moeite en kwellingen onderhevig. De fluikeryen en benadeelingen van 's Lands middelen, blyven evenwel der recbtfpraak der Heeren Gedeputeerden onderworpen. Ook hebben ze magt om alle Ontvangers, Collecteurs en anderen, die zich aan het inhouden van 's Lands penningen, het niet behoorlyk te boek brengen der aangegeevene posten enz. door parate Executie, Arrest, of ook met Lyfftraffen te doen vervolgen. Ook draagen zy zorg, dat geene Ontvangers de penningen langer dan behoorlyk onder zich behouden; zynde ten dien einde alle Onvangers verpligt, ieder driemaanden eene ftaat van zvn Comptoir, over te leveren aan het Collegie der Heeren Gedeputeerden, waar in vertoont wordt de ontvang en uitgaaf die zy zedert hunne laatfte rekening hebben gehad. De Colleclboeken, jaarlyks wordende uitgegeeven, moeten door een der Leden van 't Collegie vertekent worden, en de Leverancier der boeken zend, zes weeken na dat de boeken verzonden zyn, een lyst van alle de uitgegeevene boeken, inhoudende het formaat, getal, en de plaats werwaards dezelve verzonden zyn. Ook moeten alle de Collefteurs, ten einde van 't jaar, hunne boeken overgeeven, om aan het Collegie overgezonden, en voor Cömmisfarisfen van hetzelve Collegie en de Rekenkamer, afgerekent te worden. Wordende vervolgens alles, zo van Leverancie der boeken en papieren, als hetgeen door de Collefteurs te boek gebragt is, voor de Cömmisfarisfen der Heeren Gedeputeerden verantwoord: die ook'ten alJen tyde toegang hebben tot 's Lands Rekenkamer, om de ingeleverde Rekeningen na te zien: hebbende teffens magt om allen, die eenig bewind van 's Lands penningen hebben, tot hunnen pligt te houden, en de nalaatigen , naar vereisch van zaaken , te doen ftraffen. Voorts houden zy een netten ftaat van alle de Lasten en Inkomflen des Lands, om daar uit jaarlyks op den gewoonen Landsdag ?oor de Staaten open | GEDEPUTEERDE STAATEN. te leggen, waar, en tot wat eindens de opgenoomene en ingewilligde penningen bekeert zyn. Eindelyk mogen de Heeren Gedeputeerden geene beletzelen toebrengen nopens de invorderinge van 's Lands penningen, ot toelaaten dat dezelve niet behoorlyk, volgens de Ordonnantie worden ingevordert, noch ook eenige Surcheances (opfcbortinge) van executie verleenen, maar moeten de wetten, cMen aangaande gemaakt, fliptelyk nakomen en ter uitvoeringe ftellen. Js Lands Middelen, door en onder het opzigt der Heeren Gedeputeerde Staaten behoorlyk ingevordert zyn-i de, is mede hun werk om zorge te draagen dat dezelve, wel beftiert en tot de nodige gebruiken aangelegt en uitgetelt worden. Zy bezoreen dat bet aan-i ceel wegens deeze Provincie tot de algemeene Lasten van de Generaliteit, van tyd tot tyd, betaalt worde, liet Krygsvolk, ter deezer repartitie ftaande, zo Of-1 ficieren als Gemeenen , worden door het uitgecven van de nodige Ordonnantiën, op 's Lands Comptoi-i ren gewezen en ontvangen, aldaar door hunne S0H1I citeurs of Gemagtigden , betaald; gelyk mede de stpposnBeerden, die egter nu hunne betaaling direct be-' komen van den Ontvanger Generaal van de Floreen-' ren the: voorts allen die op eene of andere wvze, in dien1 rang gefteld zyn. Allen die eenig geld aan den; Lande verdient, of te goeie hebben, van leverancien' of ande. zins; zo medealle civile Ambtenaars in 's Lands, dienst zynoe, of door het Land moetende betaald wor den, ontvangen op diergelyke wyze hun geld. Hieri zyn egter van uitgezonderd, de Traktementen van de: Heeren Raaden 's Hofs van Friesland, die op hunnl eigene quitantien, naar dat zy voor de eerstemaal hun-, ne Cominisfien aan den Rentmeester der Domeinen vertoond hebben, hunne betaaling ontvangen. Ook; worden de Executeurs die eenen Gevangen hebben o-vergebragt, gelyk mede 's Hofs Boden en alle anderl Dienaars en Suppoosten van den Hove,op Ordonnan- ■ tien van" het Hof betaald; zo als ook de rekeningen . der genen, die iets op order van het Hof verriet ofi gelevert hebben. Alle Ordonnantiën tot betaalingei moeten door een, twee of meer Leden van 't Collel gie, vertekent, en daar na ter Rekenkamer geregis-i treert worden. De vertekening gefchied door eérl Heer, op eene Ordonnantie van 20 guldens ; door? twee, op een Ordonnantie van 40; door drie, opeen 1 van 60; door vier, op een van 80; en door vyf Hee- ■ ren op een van roo guldens en meer, tot de hoog- ■ le fommen toe. Waar na zodaanige Ordonnantiën , ' net de vereischte blyken dat ze behoorlyk geregisreerd zyn, ten Comptoire van 's Lands Ontvangers veroond, daar op de geëiscbte betaalingen gedaan wor- < len. Geene Penningen worden zonder Ordonnantie I utgeteld, uitgezondert Renthen en Intresfen, dewel-'j eop vertooninge van Lyfrentbebrieven, Obligatien ;! it loonder deezes worden voldaan, en fommige Amb-d enaars, op vertooning van hunne Commisfie. De 1 Ontvangers, niet op de gezeide wyze betaald of eeig geld uitgeteld hebbende, worden zodaanige pos-' en in hunne Rekeningen nier goed gekent. De Ge- : eputeerde Staaten mogen de Jaarwedden van 's Lands .mbtenaaren niet verhoogen, noch ook nieuwe Ambsn toeftaan. Het een of ander van dien aart het Col-1 gie der Gedeputeerden voorkomende, word door het ïlve ter vergaderinge der Staaten van Friesland voor- gedraa-1  GEDEPUTEERDE STAATEN. gedtiftgep., en niet dan op eenen Landsdag daar' over ^DeiHeeren 'Gedeputeerden moeten zorgvuldig uitvoeren het geen door 's Lands Staaten beflooten, en hen Sbevoleïi wordt; ook zorge draagen , dat der Staaten beveelen door anderen worden nagekomen, zo veel de Gerechtigheden, Vryheden, Voorrechten en Verplichtingen van en aan den Lande betreft; blyvende nogthands de behandelinge der civile en crimineele Tustitie, het Hof Provinciaal aanbevoolen. De Gedeputeerden moeten nopens het geen hen Staatswegen op"elegt is, op den Landsdag verantwoorden, en aanwyzen het geen door hen gedaan is. Zy mogen niemant ontflaan van hunne verpligtingen , om eenige Placaaten, Ordonnantiën of andere beflu.ten, door de Snuiten gemaakt, te gehoorzaamen; maar eenige zaaken, waar aan de Provincie gelegen is, en den welft md van den Lande betreft, voorkomende, mogen zv Ijl afwezigheid van de Staaten, order ftellen, en alzulke befluiten neemen en publiceercn, als nodig zvo; uitgezonden omtrent zodaanige zaaken, welken tot'het Admiraliteïts-Collegie, of eenige andere raadspleegingen behooren, of die door de Staaten byzonderlyk aan zich behouden zyn. In zaaier/ van gewrgt fchryven ze een buitengewoonen Landsdag uit; ook worden de gewoone Landsdagen door het Collegie uitsefchreeven. . , . Omtrent den Godsdienst wordt ook inzonderheid de oplettenheid der Heeren Gedeputeerd™ gevordat. Zy draagen zorg dat de Placaaten en vastftellingen dien aangaande gemaakt, worden gehoorzaamt; dat de leere der Hervormde Kerke, overeenkomftig de regels bet Dortfche Synode, gehandhaaft, en de ftrydige gevoelens en leeringen, binnen de Kerk zichopdoenÜ*»- tegengegaan en gedempt worden , moetende allefelSlSvïrpdSrlngen en Kerkelyken de fterke hand bieden, en, naar vermogen, beletten het: verfpreiden van allerhande dwaalleenngen by gefchrifte of anderzins, 't zy door 't verbieden en onderdrukken van fchaadelyke en verderflyke Boeken en Gefchniten of door het afftellen van onregtzinnige Leeraaren', nadat, door de Kerkelyken behoorlyk daar omtrent te werk gegaan is. Zy bezorgen dat de Kerkelvke perfoonen by hunnen pligt gehouden worden, weereiide, zo veel mooglyk, alle factiën, partydigheden, ongegronde veroirdeelingen, en alles wat tot nadeel van de openbaare ruste der Kerke ftrekkenkan. Ten dien einde worden jaarlyks twee Heeren uit het CMevte der Gedeputeerden gecommitteerd tot het bywoonen der Synoden in deeze Provincie, die, als Commisfarien Politiek, de Kerkvergadering bywoonen, en naauwkeurig toezien dat alles ordentelyk behandeld werde. Geene buitengewoone voorftellmgen mogen aldaar gedaan of in omvraage gebragt worden, dan met goedkeuring van deeze Afgevaardigden, noch geene Kerkelyke wetten zyn van eenige verbindende kragt, voor dat dezelven door 's Lands Staaten goed gekeurt en door Hun Ed. Mog. gezag bekragtigt zyn zodaanige nieuwe wetten op de Synoden , door df Kerkelyken wordende voorgefteld, en met meerder heid van ftemmen goedgekeurt zynde, worden doo: de Heeren Commisfarien Politiek ter tafel van het Colle gie der Heeren Gedeputeerden gebragt, aldaar onder zogt, en vervolgens, zo 't zaaken van belang zyn GEDEPUTEERDE STAATEN. 1979 aan dc vergaderinge der Staaten van de Provincie vooigefteld, alwaar dan het befluit wordt opgemaakt. Op een anderen voet wordt gehandelt omtrent de verfchiilen over beroepingen of dimisfien van Predikanten, die eindelyk na de Sententie Synodaal, by appel, door 's Lands Staaten worden afgedaan. Wyders ontvangen de Heeren Commitfarien Politiek op de Kerkvergaderingen de dankzeggingen voor de ingewilligde Penningen der Heeren Staaten tot het onderhoud van Predikanten, die uit 's Lands Casfa betaald worden; benevens het geld dat door Hun Ed. Mog. jaarlyks gefchikt wordt tot onderhoud van de Weduwen der overleedene Leeraaren: waar omtrent ten zeiven tyde door het Svnode alle jaaren op nieuw de goedgunstigheid der Heeren Staaten verzogt wordt. Den Heeren Gedeputeerden is wyders aanbevoolen de bezorging van 's Lands Werken en Gebouwen, waar toe behooren het Collegie, met het geen daar aan behoort; het Landfchaps Tucht-, Werk- en Gevangenhuis ; wyders de Provinciaale Zeewerken, Zylen , Bruggen , Vaarten en wat dies meer is. Al het welk door Afgevaardigden uit het Collegie der Heeren Gedeputeerden, zo ten aanzien van het aanleggen van nieuwe, als het herftellen van oude, doorgaans by openbaare veiünge aan de minstaanneemenden wordt aanbefteed; en zulks weleer ten overftaan van een Heer uit's Lands Rekenkamer; doch dit is tegenwoordig buiten gebruik. De tyd, by de befteedinge, tot voltrekkinge van het aanbefteede, bepaald, veiftreeken zynde, gefchied door dezelve Heeren, de opneeminge; en goed bevonden wordende, verleenen de Heeren Gedeputeerden Or« donnantien op den Ontvanger van het daar toe gefchikte Comptoir, welke Ordonnantiën behoorlyk ter Secretarye der Rekenkamer geregistreerd zynde, ontvangen de Aanneemers en Leveranciers hunne betaa- lii-igen- , , . Aangaande de begeevinge van veele Ambten is de magt van het Collegie der Heeren Gedeputeerden vry uitgeftrekt: de Gedeputeerden mogen naarnelyk wel geene nieuwe Ambten invoeren, noch eenige jaarlykfche Pennoenen of vermeerdering van Jaarwedden inftetlen, behoorende zulks alleen'den Staaten van den Lande; doch zy hebben egter het recht van begeevinge van zeer veele politieke Bedieningen en Amb-ten.0 Een Grietenye, door verfterf of anderzins, vacant geworden zynde, hebben de Gedebuteerde Staaten het recht van uitfehryvinge tot ftemminge of benoeminge van drie perfoonen; uitdewelken het Collegie, of de Gedeputeerden der Landen van ouds de verkiezinTevan eenen Grietman deeden, gelyk mede de aanftellinge van een* Grietman op het Blldt den Gedeputeerden benevens den Stadhouder toebehoorde; doch federt den jaare 1748 >s het een en ander den Heere Erffladhouder alleen opgedraagen. Geevende nogthands de Heeren Gedeputeerden aan den verkoozenen Grietman zynen Lastbrief, en neemen hem onder ééde 't geen ook plaats heeft omtrent veele andere Ambtenaaren fchoon die door den Stadhouder worden asneefteld De Ambten , by de Gedeputeerde Staaten wordende vergeeven, zyn of dezulken die ter begeeSge ftaan van 't geheele Collegie, of die by tourbeurten onder de Leden verdeelt zyn. Tot de eerste foort behooren 's Lands Pistool- of Roermaaker, de Landfchaps en Academie Drukker, 's Lands Operap p p 2, tem >  iqöo ufijjLi'u 1 ijjü,üUJi STAATEN. te.ir, Zieketrooster, de Opzigterfche der Vrouwen, ei den Voorzanger in't Landfchaps Tuchthuis, de Op zigter van de Ruiterswagt; het ftellen en onderhou den van 't Uurwerk in de Academie Kerk te Franeker Voorieezer in de Franfche Kerken te Leeuwarden ei Fraueker, gelyk mede de Organist en Koster in de ge melde Kerk te Leeuwarden; de Organist en Voorlce zer in de Academie Kerk; de Cbirurgus Anatomicu en de Exercitie Meester te Fraueker; Opzigters val de Munmke- en Schoterzylen; de Rentemeester vai 't Jagt van den Heere Erfftadhouder, en de Amanu enfis van de Heeren Curatoren der Academie. De Ambten, by de Heeren Gedeputeerden volgen; tourheurteu begeeven wordende, zyn tweederlei, o zulken die twee honderd guldens en daar boven aai Jaarwedde opbrengen, behoorende tot de zogenaam de groote tour; of die beneden twee honderd gulden; zyn, dewelke tot de kleine tour behooren. Onderdi eersten zyn begreepen, de Commies van dc Finantien . de drie Klerken van het Collegae, de Klerk van de Finautic-kamer, de Klerk in den Hage, alwaar voormaals twee Klerken gehouden wierden, doch welke pon tegenwoordig door een perfoon bedient wordt. De twee Kamerboden van 't Collegie, de Tonnemeester, 's Lands Advocaat Fiscaal , voorbeen by twee perfoonen bedent; de Landfchaps Bouwmeester, en de Historie-Schryver ; de Subftituit Procureur C eneraal; de tien ordinaire Boden, de Keurmeestervart Goud en Zilver, en die van het Tin; de Ytigmeester van Maaten en Gewigten, de Ammunitie Meester, de Medicus van 't Tuchthuis, de Buitenvoogden met de Secretaris, die voorheen te zamen vyf perfoonen uitmaakten; doch op drie moeten uitfterven, warinëeï de jongfte het ambt van Secretaris zal moeten waarneemen. De Buitenmoeders van het Tuchthuis; de Cipier en de Medicus van t Blokhuis of Landfchaps Gevangenhuis; de Secretaris en Bibliothecarius van s Lands Hooge School; de Muntemeester, Stempelfnyder en de Wardein van de Munte; dezes extraordinaire Boden; de Opzigter dér Friefche Frontieren , de Landfchaps-Deiuwaarders, en de Bakenmeesters. Tot de kleine tour behooren, de Deurwaarder der Domeinen, de Esfaieur van de Munte, 's Landfchaps Landmeeter, de Opzigter van Turf en Hout, de Ytiger van de Schepen, de Uitrekenaar der Qórrjésgetden de Zylvesters van deZylen teMakkwn, Dokkum, Unejumerzyl, O'Jwolder- en Munnikezyl; de Opzigters van 't Collonelsdiep, van de Kaap op Schiermonnikoog, ▼an de Harlinger en Mdkkumer-werken, en by de Maklepolle. De Ytigmeester van de Tichel- enKalkwerken, de Opzigter van Bier- en Zoutvaten, 's Landfchaps Roeijer, en de Opzigter van de Zoutzakken, Wyn-, Brandewyn- en andere vaten van heete Wateïen. Voorheen behoorde ook hier toe de benoeming en verdeeling der Haven- en andere Chergers; doch federt de aanftelling der Commifen van 's Lands Middelen, worden alle Chergers door de zeven Commifen aangefteld, en de plaatzen van hun verblyf aangewezen. . De Ambtenaars, door de Heeren Gedeputeerden aangefte.d, ontvangen van het Collegie de nodige Benchtfehriften en Lastbrieven; welke laatfte ook'plaats heeft omtrent veele andere bedieningen, te veel om GEDEPUTEERDE STAATEN. hier opgenoemt te worden. Ook moeten de meeste Ambtenaars den ééd afleggen in handen der Heeren Gedeputeerden, als de Heeren van 't Hof, de Grietslieden en Secretarisfen der Grietenyen, Advokaat Fiskaal van den Landfchappe, voorheen ook de Leden 1 van het nu geabrogeerde Krvgsgereehte, de Majoor binnen Leeuwarden, de Ammimitlemeester, de Curatoren van 's Lands Academie, de Bibliothecarius aldaar, Notarien in deeze Piovincie, 's Lands Postmeester, Tonnemeester, Bakermeesters, Bouwmeester, Muntemeester, Historiefchryver, Landmeeter, benevens ne Chergers en Opzigters, tot beveiliging der Middelen aangeftelt ; de Voogden van 's Landfchaps Tuchthuis, er* yeele andere onder ééd ftaande perfoonen in 's Lands 'dienst zynde. Wyders is bet werk der Heeren Gedeputeerden, de venchdlen over Remmingen, hen voorkomende, te rechten; en op ieder Stem en Dorp, aan partyen te zeggen, tot wiens voordeel de Stem of het Dorp is bevonden. De Griet.-.!ie len inlastig zynde, in'tverkiezen van een' Secretaris uit een gedom.'neert di ietal, is 't de pligt van de Gédeputéerderi, om, ra den bepaalden tyd, uitfehryvinge rot ftemminge te doen, tot het ni.-.ar.en van eene nomin-.tie, en om daar uit een tot Secretaris te verkiezen. In zaaken van Kern het vere schre getaj van zeven Raaden uit het Hr f, wegens Blocdvei wantfehap of om andere redenen, niet konnende gevoi.deu worde:-,, moeten do over >eblcevene Raaden, met den Stadhouder en twee Heeren Gedeputeerden , daar toe by bet Collegie gecommitteerd eene benoeming doen van een driedubbeld ge- > tal we ervaarene inlandfche Rechtsgeleerden, en daar uitby lootmge, den Raad zo veele perfoonen toevoegen, als tot vt-rvullmge van het vereischte zevental nodig zyn; d:e ook, ten overftaan van den Stadhouder en de Afgevaardigden uit het Collegie, den ééd moeten doen. Iemant zich by de uitfpraak, nopens het gemelde Revys bezwaart vindende, doet aan het Collegie der Heeren Gedeputeerden, binnen zes maanden na de uitfpraak van de laatfte Sententie, verzoek tot het groot Revys; wanneer de Heeren Gedeputeerden, op den naam van 's Lands Staaten, binnen drie maanden kiezen en byeen doen roepen , zes geleerde en hekwaame Rècbtsgeieerden : zvnde drie'binn'enlanders, en one buitenlanders. Dee/.e op 't Land lchapshuis, in de kamer van 't Mindergetal vergadert zynde, doen aldaar den ééd in banden'van den Cbmmisfarfs uit bet Collegie, waar bv ook derzelver Secretaris, als Commisfaris tegenwoordig is; moetende alvoorens de verzoeker van het groot Revys, ter Secretarye der HrerenGedeputeerdsnverzekeren eene fomma van wftien honderd guldens, om daar uit de kosten te hoeden, die over het Revys mogen vallen • waar voor nogthands de Afgevaardigden uit 't Collegie niets te vorderen hebben : wordende daar uit ook de Boden der Heeren Gedeputeerden voor hunne reizen, volgens de MyJge'den betaald. De He-eren Gedeputeerden worden gemeenlyk, zo reel die der drie Landskwarferen aangaat, om de drie aaren verandert, volgens de fchikkingen van het zogenaamd Almanak der Ambulatoire Ambten. Ditambt >p*t Kwartier der Steden vallende, wordt door den >tadhouder willekeurig op de Heeren uirde Steden televen. Allen ontleenenze hun gezag van de Ed.Mog. Hee-  GEDEPUTEERDE STAATEN. GEDEPUTEERDE STAATEN. 1981 Heeren Staaten; en zyn verpligt, by hunne aanftellmge, den behoorlyken ééd te doen in handen van de Ed'. Mog. Heeren Gecommitteerde Staaten tot het Mindergetal, omalle'sLandsM'ddelen , naar vei mogen te zullen handhavenen. In den jaare 1584. luidde de ééd der Heeren Gedeputeerden, (behalven het byzondere nopens de afzweeringe van den Koning van Spanr) „ omme de eere, prceëminentie, privilegiën en „ digniteit, zo van de Gemieerde Provinciën in t „ gemeen, als van Friesiaid in 't byzonder, tegens '', een iegelyk te bandhavenen en befchermen. Alle j narticuliere Correspondentie, het zy met deGoé'n', \- Grietenyen, Steden, ofte Leeden van dien, te renun„ cieeren en af te leggen, en fimpelyk in alle hunne „ raadflagen voor oogen te hebben de eere Gods , het „ beste en mee;te nut van de gemeene zaake, en het „ gehee!e Landfchap van Friesland. Zonder ook aan„ fchouw te neemen op hunne eige, of hunner vrien,-, den en bloedverwanten particuliere baat, gunst of profyt; nog iet te handelen uit private pasfien en affectie, of in eenigerleya manier te particularifeeren. En niet te ontdokken of reveleeren de- Com„ municatien, Raadflagen en Refolutien, anders dan „ de gene, die van het Collegie toegelaaten mogten „ wezen. Alles volgens hunne Commisfie." De. Gedeputeerden zyn altoos Leden van den Staat, en compareeren, als ze niet Collegialiter vergadert zyn, mede op den Landsdag; ook ontvangen ze by hunne aauftallinge, geene Lastbrieven; doch werden door twee-Leden uit de Staaten, plegtig ingeleid in hunne beiieninge, aan welken zy ook, ten einde van den beftemden tyd, hun ambt we Ier overgeeven; 't geen gewoonlyk op den grooten Landsdag gefchied. De Jaarwedde der Heeren Gedeputeerden wierd in den jaare 1584 gefield op vyf honderd guldens ieder; werdende toen de°vermeerdering dier traftementen gefield ter goedvinden van den Stadhouder. Tegenwoordig is hunne Jaarwedde ieder 800'guldens, met nog 330 guldens wegens Armegeld, Turfgeld, Toortsgeld, en Sleefchat. "Hen wordt daarenboven gegeeven r8oc guldens aan prrefentiegeld; waar van de pra-feuteHeeren profiteeren, 't geen denabfenten, wegens hunne afweezigbeid uit de Vergaderinge, wordt afgekort. Zy vergaderen gemeenlyk alledrie weeken, ook wel langer of korter, naar gelegenheid van zaaken; doch in tyden van gewigtige bezigheden, of als de toeftand des Lands het veieischt, moeten ze eene onafgebrokene zitting houden'. De plaats hunner byëenkomfte is, federt langen tyd, altoos binnen Leeuwarden, en is daar toe gefchikt een zeer aanzienlyk Huis, ftaande op de Tweebaksmarkt, dat, on deszelvs gebruik, den naam van het Collegie bekomen heeft, zynde voorzien met verfcheide fraaije vertrekken, alwaar ook de Heeren van de Rekenkamer hunne byëenkomst hebben, als mede de Kamer der Financien. De Heeren Gede puteerden zyn niet verbonden om hun beftendig verblyf binnen Leeuwarden te houden. Zv hebben egter aldaar iede' een' wooning, alwaar ze, op d© tyden hunner Vergadering, te vinden zyn. De Brieven van buiten inkomende, of als 'er zaaken aan het Collegie te berichten zyn, worden gezonden aan den Secretaris der Heeren Gedeputeerden, of aan den Voorzittenden Hee-e van 't Collegie; op wiens bevel ook a"e buitengewoone Byeenkomften, befchreeven worden. De voorzitting is by beurten onder dc Leden verdeelt, en verwhfelt alle veertien dagen. In de Vergadering doet de Yoorzitte.iden lieer de vooiitelüngen aangaande de zaaken die overwogen moeten worden, neemt de Stemmen op, en maakt daar uit het befluit, 't geen door meerderheid van de Leden gevoteert is. De vooi.geltelde ftukken afgehandelt zynde , vraagt de Voorzitter of ook iemant der Heeren iets ter Vergadering heeft voor te dragen? Indien ja, zo wordt daar over op dezelvde wyze geraadpleegt, en de befluiten opgemaakt, werdende al het beflotene behoorlyk te boek geftelt, en vervolgens ter uitvoer gebragt. Alle Verzoekfchriften, aan de Heeren Gedeputeerden wordende aangeboden, moeten ftaande de Vergaderinge gcIeezen, en de befcheiden daar op, door den Voorzitter, benevens den Secretaris , ter Ordonnantie van-'t Collegie, vertekent worden. Zy mogen op geenerleye wyzeretrakteeren of vernietigen, 'tgeen by hunne Voorgangers is vastge'lelt; maar moeten zodaanige' zaaken op dewelke eenige aanmerking tot veianderinge vallen , op den Landsdag brengen. Ook mag door niemant ge ppelleert worden van de dispofitien der, Heeren Gedeputeerden, 'dan aan de Staaten dé:. Lands: ge'yk mede geene zaaken, de Politie betreffende, anders dan voor het Collegie mogen gebragt worden. Eenige Leien van't Collegie binnenland .ene Cp ;»....->hen waarneemende, trokken we'ëer s daags vier gulden; en voor de buirenlandfche ieder dag zes guldens'; cle Verkeringen., Scheeps- of Wagenvrag'en daar onder begrepen zynde: de vacatiën van de Commisfarien uitliet Collegie, zyn nu hooger, en wel, zo ik meen, zeven gulden *s daags, boven al'e kosten. Doch vol geris Staafsbefluit van den 1 Oétober 1623, mogen de Heeren Gedeputeerden geenerhande buitenlandfche Commisfien exerceeren, ook moeten ze zien onthouden van de befteedinge en opneeininge der Fortificatiewerken buiten de Provincie. Zy moeten alle befluiten en fchfkkingen , door 's Lands Staaten gemaakt, ftrjkteIyk agtervolgei'; zonder daar in eenige verai deürgen ts mogen marden, als op niéuwe bewilliging van de Staaten. De Heeren Gede'meerden iets aan de Staaten van den Lande hebbende voor te dragen, moet zulks door Leden uit het Collegie gedaan worden.; werdende het .zelve arders niet by den Staat aangenomen. Alle ObUgatien van 'Losfe- en Lyfrenten, ten laste van den Lande gepasfeert. moeten door den Voorzittenden Heer, en den Secretaris in 't Collegie worden vertekent, en, na zulks, door'den Prefident en Secretaris van de Rekenkamer'geregistreert worden. Ingevalle 'er eenige zaaken in het Collegie voorkomen, waar qyer eenig Gerechte of Magiftraat de Rechtfpraak vermeent te moeren hebben, ftaat daar van de decifie aan den Heere Erfftadhouder. Eindelyk mag niemant der Heeren Gedeputeerden advifeeren of Hemmen over eenige zaaken, die hen perftmee! of hunne vrienden in den zesden graad betreffen . of waar by de elve eenig belang hebben; maar moeten zich,, geduurende dé raadsp'egingen over zodaanige zaaken, uit de Vergaderinge begeven. De Heeren Gedeputeerden voeren den Tytel van Edele Mogende Heeren.' In ftukken, aan de' Verr. 'enng dèr Sta-'ten gericht, noemen ze zich; Üw Ed gendens Gechputeerde Staaten. Aan het hoofd ra:, alle N otificatie,!, Publicatien en andere openbaare Ha - , P p P 3; ' ftaan  i9*2 GEDEPUTEERDE STAATEN. Haan den Naam en de Tytels van den Erfftadhouder, mitsgaders de Gedeputeerde Staaten van Friesland. In Qommisfien en beveelen, door de Gedeputeerden, op den naam der Pleeren wordende uitgegeeven, wordt gefield, ter relatie van de Gedeputeerde Staaten. Ook Hellen de Heeren Gedeputeerden in hunne Vonnisfen : doende recht uit den naam, en van wegen de Heeren Staaten der Landfchappe van Friesland. Het Ambt van Secretaris der Ed. Mog. Heeren Gedeputeerden , voorheeu wordende begeeven by de Heeren Staaten deezer Provincie, doch tegenwoordig ftaande ter begeevinge van den Erfftadhouder, is zeergewigtig, en vereischt een perfoon van beproefde kundigheid in zaaken de Regeeringe en het belang der Provincie betreffende. Hy moet altoos de eerfte zyn in de vergaderinge, en de laatfte in 't fcheiden; ook, na dat hy het Gebed gedaan heeft, fteeds in de Raadkamer blyven , om , wat hem van den Heer Voorzitter wordt ter hand gefteld, voor te leezen. De Conclufie door den Voorzitter opgemaakt zynde, moet de Secretaris daar op naauw acht geven, om die wel aan te tekenen. Hy moet alle afgedaane Verzoekfchriften en andere afvaardigingen, aan den Voorzittenden Heer, verzegelt ter hand Hellen, om getekent te worden , en die weder te rugge ontvangen hebbende, mede vertekenen en behoorlyk uitgeven. Alle Refolutien, Dispofitien en Apostillen, in het Collegie, by meerderheid van ftemmen genomen en opgemaakt zynde, moeten door den Secretaris aangetekent en te boek gebragt worden, geduurende de Vergaderinge , zonder daar na iets te veranderen of te vernietigen. Hy moet, uit last van den voorzittenden, of prafenten Heer Gedeputeerde, befchryvinge doen tot eene Vergadering, zo dikwils zuiks wordt vereischt. Zyn pligt is om van alle Refolutien, die in"t Collegie genomen worden, aantekening te'houden, met uitdrukki'tfge van jaar, maand en dag; ook by refumptie aan de Vergaderinge voorleezen bet geen beflooten is, voor dat daar na andere handelingen begonnen worden: zonder dat by buiten zodaanige refumptie, eenige copiën van het gebefoigncerde moge laaten uitgaan; ten ware hem anders mogte worden belast. Alle Refolutien, Apostillen, Misfiven, Credentien en andere Depêches moeten door hem, zo, en niet anders gefchreev en en geftelt worden, als by 't Collegie befloten is; zonder tot iemants voordeel te veranderen of fchikken. Hy vermag geenerhande befcheiden of afvaardigingen laaten uitgaan zonder behoorlyke vertekening van den voorzittenden Heer van 't Collegie, of zo veelen als daar toe vereischt worden, benevens zyne eigene vertekening,- laatende de Zegels en Inftrumenten berusten ter Secretarye ten dienHe en tot vereisch van den Heer Prefident. De Brieven, by hem van buiten ontvangen, moet hy ongeopent aan den Voorzitter of de tegenwoordige Heeren, overleveren, of verzegelt toezenden, zonderdezelve Brieven, of ook iets anders, ter Vergadering voor te dragen; maar zulks alles door den Voorzittenden Heer laaten doen : mogende egter de nodige berichten en ad ifen, op hetgeen hem afgevraagt wordt, der Vergaderinge voordragen. Hy moet alle Commisfien , Inflruftien, Oftroijen , Placaaten, Ordonnantiën , en andere Hukken van aangelegenheid, in de daar toe gefchikte boeken registreereu, in order hoa- GEDEPUTEEEDE STAATEtf. den en bewaaren. Hy vermag, geene andere gaveft of belooningen, nopens profytelyf.e Depêches, ontvangen, als hem door de Staaten des Lands of uitdrukkelyke Ordonnantiën, zyn toegelegt, en'in zaaken, den gemeenen Staat, of deeze Provincie, betreffende, niets opflellen. Inzonderheid moet hy, buiten uitdrukkelyken last van't Collegie, geene Correspondentie houden met andere Heeren, Mogentheden of Steden, aangaande de zaaken, waar aan den Staat, of deeze Provincie gelegen is. Wyders moet hy zyn van de waare Gereformeerde Religie, aan het Land getrouw, cn zich eerbiedig gedraagen jegens de Hooge Regeeringe van het zelve. Hy mag niet op den Landsdag verfchynen als Lid van den Staat, en geenzins geduurende of na zyne bedieninge openbaaren, het geen hém van 's Lands zaaken of geheimen der Regeeringe bewust is; gelyk mede niet, wat 'er ooit, geduurende zyne bedieninge, tusfehen de Leden van het Collegie, is voorgevallen, aangaande de zaaken aldaar verhandelt. Hy moet zorge dragen voor de naauwkeurige bewaaring van het Secreet Refolutieboek; het zelve aan niemant, «ian aan de Leden der Vergaderinge, vertoonen, of zonder derzelver verlof toegang daar toe verleenen. Hy mag zich zonder toeflemming van den Heer Voorzitter, niet buiten de Provincie begeeven, en, geduurende den tyd dat de Heeren in de Stad zyn, altoos by der hand wezen; doch de Vergadering gefcheiden zynde, mag hy buiten de Stad gaan. Hy moet geene Boeken of Papieren zonder uitdrukkelyk verlof, aan iemant buiten het Collegie, uitgeeven of vertoonen; en confent daar toe hebbende, van de uitgegeevene Hukken, behoorlyk recipis en bewys vorderen. Zyn pligt is, niet al leen alle Hukken en papieren in goede order te houden , maar ook, zo veel mooglyk, zich bevlytigen, dat alles, tot het Collegie behoorende, bewaart, en het vermiste te recht gebragt werde. Hy mag geene Ordonnantiën doen fchryven, zonder last van de meerderheid van Stemmen en andere nodige vereischtens. Ook mag hy zich, tegen het goedvinden van de Heeren Gedeputeerden, in geene Commisfien tragten in te dringen. Geduurende de raadpleegingen in het Col i legie, mag hy niet tusfehen fpreeken, dan wanneer hy gevraagt wordt, om in eenige zaaken, door zyn' advis, en het bybrengen van de daar toe behoorende Hukken, de Vergaderinge te dienen. De Jaarwedde van den Secretaris, is, volgens Staatsbefiuit van den 14 April 1584* geftelt op 450 guldens; doch is tegenwoordig even als die der Heeren Gedeputeerden, behalven het Prsfentiegeld. Hy geniet daarenboven 500 guldens voor het doen der Propofitie, op den grooten Landsdag, en beeft nog andere profyten en emolumenten zo wegens Commisfie-gelden, Appoinélementen als anderzins. Ten dienfte van 't Collegie en deszelvs Secretaris ftaan drie Klerken ter Secretarye, die den naam van Commifen voeren, werdende, döor de Heeren Gedeputeerden, vooral hun leeven, aangefteld, ieder op een Jaarwedde- van poo guldens. Hun werk is, de Boeken , Stukken en Papieren, tot de Secretarye behoorende, benevens den Secretaris, in goede order te houden, en dezelve geëischt werdende, terftond te' voorfchyn te brengen: zich, ten tyde der Vergaderinge, altoos gereed en by de hand te houden; het Register der Refolutien, van de eene Vergaderinge to:  GEDEPUTEERDE STAATEN". GEDEPUTEERDE STAATEN. 1983 tot dc andere, op order van den Secretaris, ia t net 1 te dubbleeren; alle andere Depêches af te fchryven, , en alle Befluiten, betreffende de. Rekenkamer, aan dezelve mede te deelen'. Door hen moet de Secretaris alle Depêches laaten doen, en, ten dien einde, hen de fleutels en vryen" toegang tot de Secretarye laaten, om de Gedeputeerden ten allen tyde te konnen dienen, en de Ingezetenen te gerieven met Copjen, Extracten authentyk, en alle Depêches in 't net te ftellen. Voor alle profyten van Commisfien, van Sententien, Requesten, en wydere vervallen, geniet de Secretaris een derde, en de Klerken tweederdendeeien. Doch het geen de Klerken, wegens eenige reizen in Commisfie ontvangen, werdt hun alleen gelanten. De Secretaris de Klerken gebruikende, moet daar in gelykheid houden, en hen niet verhinderen in 't geen hen, door de Heeren Gedeputeerden; wordt toe"-evoegt of belast ten dienfte van het Land te verrichten.. Alles, wat hen, uit kragte van hunne bedieninge, toebehoort, mitsgaders alle-voordeden , vervallen en buitengewoone profyten, moeten hen door den Secretaris alleen gelaaten worden; moetende zy, voor het overige, den Secretaris rn de waarneeminge van de Secretarye, ten dienfte van het Collegie, allezins byftaan, en de beveelen der Heeren Gedeputeerdenopvolgen: doende daar op, by den aanvang hunner bedieninge, den ééd aan handen van den fleer Prefident van het Collegie. Wyders behooren ten dienfte van het Collegie, twee Kamerboden, werdende mede door het zelve aangeftelt, en onder ééde genomen. Hun pligt is, fteeds by der hand in 't Collegie te zyn,. zo dikwils de Heeren Gedeputeerden Vergaderen, of als 'er eenige byeenkomst is. Zy moeten zich voor de deuren van de Raad- en Rekenkamer houden, om altoos gereed en ten dienfte te zyn. Zy mogen, ftaande de Vergaderinge, niet binnen komen zonder eerst aan te kloppen , en binnen getreden zynde , moeten zy eerbiedig aanhooren en opvolgen het geen hen bevoolen wordt. Zy moeten in de Raad- ën Rekenkamer, en in de Kamer der Finantie, vuur aan leggen, kaarfen en andere behoeftens bezorgen ; mogende egter niets aanroeren of afneemen van het geen op de tafels gevonaen wordt, dan op bevel van den Heer Prefident. Zy moeten een naauwkeurig ftilzwygen waarneemen nopens alles wat 'er in de Kamers omgaat, of hun bevoolen wordt; ook niets van hetgeen hen ter hand gefield wordt aan iemant laaten zien of overgeeven, dan aan den genen aan wien hen zulks belast is, veel min voor zich behouden eenige ftukken, die hen om te beftellen, ter hand gefield worden. Zy moeten zich onthouden van het fchryven van eenige Dispofitien, Copyen, Authentifatien, Ordonnantiën, Requesten of diergelyke ftukken, betrekkelyk tot eene der Kameren van 't Collegie. Ook mogen ze geen Boeken, Papieren of eenige andere ftukken door den Secretaris en de Klerken behandelt wordende, doprfnuffelen, verplaatzen, l'ervrcetl of elde kend maaken, noch ook dc Klerken ccnig belet doen. Zy mogen voor zich gccic opilellcn inleveren voor eenige'fchryfloonen, affcriTyven van Papieren, enz. ook zich geheel daar v;n onthotiJen, fcV>on hen zulks door de Secretarie-i '.110:'. bcvr..V«n worden. Zy mngen niet meerder vorderen van ieder Ordonnantie an zes ftuivers; doch dezelve het Collegie betreflène, of eenige behoeftige perfoonen, hebben ze daar oor niets tecisfehen: moetende nogthands ieder een, onder uitflel, aan zyne toebehoorende Papieren halen. Zy mogen van geene Leveranciers, Arbeiders f iemant, wie het ook zy, eenig genot, gaven of efchenken neemen, noch iemant meer laaten optceenen dan hem, (zo veel hun bekent is) -wettig toeehoort. Zy moeien niet alleen de Hooge llegeerine des Lands,- maar ook allen, die op 't Collegie verchynen, of aldaar te doen hebben , deftig, cebiedig :n naar hun ftaat, bejegenen; den Heeren Gedeputeer'en, Heeren.van de Rekenkamer, en derzelver Secrearien , gehoorzaamen , en naauwkeurig opvolgen liet reen hen wordt aanbevoolen. Alles onder p'.cgtigen :éde; „ om, in alle naarftigheid en getrouwigheld, , waar te neemen de beveelen, hen door alle de Ka, mers wordende gegeeven, die gehoorzaam op te , volgen; de Sollicitanten behoorlyk te gerieven, , niemant bezwaaren, den meestèn dienfte van het , Land, en de beste menagie te bevorderen, zich in , alles en overal gedrnagende, als goede en getrouwe , Kamerbolen toebehoort." Wyders ftaan ten dienfte der Heeren Gedeputeerden, ;n de Kamers van 't Collegie, vier Deurwaar.'ets, benevens tien oTdinaris, en zes extraordinaris Boden. Van welke ordinaris Boden altoos één in den Hage zyn verblyf heeft, ten dienfte van de Heeren uit deeze Provincie, in de Generaliteits Vergaderingen zitting hebbende. Om 's Lands Recht te vorderen en te bewaaren, is, ten dienfte van de Heeren Gedeputeerden een A'vocaat en Fiscaal Generaal; wordende mede by 't Collegie aangeftelt en onder ééde genomen. Dit gewigtig Ambt wierd voorbeen door twee perfoonen bedient; doch is, volgens Staatsbefluit van den 23 September 17.13 byëengevoegt, op een Jaarwedde van 600 guldens, behalven veele andere profyten , by voorvallende gelegenheden opkomende. Als Advocaat van den Lande moet hy alle Civile zaaken, die, wegens den Landfchappe, voor den Hovemoeten dienen, op de voegzaamfte wyze beleiden en waarneemen, proccdeerende dien aangaande zo als, naar vereisch van zaaken, behoort gedaan te werden; moetende ook van al het geen, in dien opzigte voorvalt, aan het Collegie der Heeren Gedeputeerden kennis geeven, en daaromtrent deszelvs orders en welmeeninge veiftaan en agtervolgen. Als Fiscaal Generaal is hy verpligt, het recht van den Landfchappe, zo omtrent 's Lands middelen, als alle andere zaaken van dien aart, te bewaaren; de Ordonnantiën, Placaaten en Refolutien, tot befcherminge van 's Lands middelen en andere Gerechtigheden , geëmaneert en geftelt, voorftaan, in zo verre den Heeren Gedeputeerden de Rechtfpraak daar over toekomt: procedeerende tegens de Overtreders zo het behoort. Zyn ambt is mede te waaken tegen alle verbolene Conventiculen of byëenkomften, 't zy onder fchyn van Godsdienftige oefleningen, buiten kennis of goedkeuring van den Kerkenraad, als anderzins: moetende alzulke ongeoirloofde vergudci ingen, zo veel tot zyne kennis zullen komen, naar vermogen, tegen gaan, procedeerende tegens allen en een iege lyk, die zich in zulke byëenkomften laaten vinden: of die hunne Huizen, Schuuren of andere plaatzen daar  I 1984 GEDEPUTEERDE STAATEN. daar toe mogen leenen. Opk is den Fiscaal aanbevoolen de opzigt over aüe's Landfchaps Landeryen, Veenen, Dyken, Dammen, Zvlen, Bruggen, Tillen, Paalwerk, en 't geen daar toe behoort; moetende zyne actie aanftellen tegens allen, die die Gerechtigheid vin den Lande, nopens aPe de gemelde zaaken, zouden mogen benadeelen of verkorten. Eindelyk is zyn Ambt, als Fiscaal van het Jagtgerichte, alle oveitreders van de Wetten en Placaaten, op 't ftuk van de Jagt, met den aankleve van dien, gemaakt, te recht te Rellen voor het Jagtgerichte, en tegens de/.elven, nopens allerleye misdaaden, ter zaake van de Jagt, of daar toe behoorende, gep'eegt, (voor zo verre de de zaaken niets Crimineels behelzen) zodaanige eisch en conclufie te neemen, als de zaaken mogen vorderen: zonder ook over eenige misbruiken of ovei tredingen eenig verdrag met de overtreders te mogen maaken, als ten overftaan, en met goedkeuringe van twee Gecommitteerden uit het Jagtgerichte. Genietende de fiscaal van deeze, en alle andere boeten, den Lande aangaande, een derde gedeelte, als hy de calange doet; doch anders heeft hy een derde van het geen den Lande toekomt, en dus een negende van de boete. Gedeputeerde Staaten van Overysfel. Men vindt by Revïcs in zyfie Daver.tr. ilhiftr. pag. 399. opgetekend, dat Ridderfchap en Steden, onder het beftier van KtVA, fomtyds genoodzaakt waren alleen door een klein getal van Afgevaardigden te raadpleegen, uit vrees van den Landvoogd te mishaagen , die met geen goed oog befchouwde dat liet gantfche Ij faam der Staaten vergaderde Dit moet aan de willekeurige beginzelen van dien wreeden Spanjaart toege cbreeven worden, die ongetwyfFe'd de klem van het regecringsbeftier in weinige handen zogt te brengen, nadien de meenigte zich niet zo gemaklyk door invloed laat bellieren: dan door andeie beweegredenen wierden de Staaten gedreven, wanneer zy in den jaare 1577, met den Graave VAtf Rênxenbeiig in onderhandeling zynde over de aanvaarding van het Stadhouderfchap, van denzei ven be iongen, dat hy naar ouder gewoonte, den raad der Drosten en der Gedeputeerden van de Landfchap en Steden, en niet dien van uitheemfchen, in zyne regeeringe zoude gebruiken. In den volgende jaare werd ook, met 'er daad enne Deputatie van verfcheidene perzoonen, zo uit de Ridderfchap als uit de Steden, gemaakt, om in aller naame alle voorvallende Krygs- en andere noodige Landszaaken af te doen, met byvoeging, dat alles, wat deezen mogten befluiten , door de Staaten van waarde zoude gehouden worden, ingevolge Ref. van R. en St. van den 26 Augty 1587. Naar alle waarfchynlykheid zyn het die,. van welke men genoemde Refol. van den 25 Sept. 1578 en <, May 1579. gemeld vindt, dat zy de punten in orde bragten, waar over de raadpleeging der Staaten zoude dienen te loopen. In het jaar 1580, kort voor den fchendigen afval van Rennen, berg, benoemden de Staaten eere diergelyke Commisfie, beftaande uit- de Drosten van Zalland en VolJekhovh, nevens zes andere Leden, een uit ieder Kwartier van de Ridderfchap en een uit ieder der drie Hoofdfteden, Deventer, Camper, en Zwolle, om alle : voorvallende zaaken te befchikken en over gewigtigen 1 GEDEPUTEERDE STAATEN. Ridderfchap en Steden te befchryven. Zie Rpfol van den 18 Maart 1500. Gemelde Commisfie fchynt niet langer m ftand geb'eeven te zyn, dan tot in Bloeimaand des jaars 1582. want töen werd, om de onkosten en gevaaren van de Landdagen, zo veel mooglyk voor te komen, befloten, dat alle brieven aan de Staaten gerigt, by de Stad waar zy aankwamen, met de daar woonende Edelen overwogen, en voorts met derzelver bedenkingen, ten gelyken einde overgezonden worden, op dat daar op ee-dragtelyk een beiluit konde worden genoomen. Elke Stad moest eenige Gedeputeerden ftellen, om van de dus behandelde zaaken aanteei;et, tyd af tot cp het jaar 1501 m de Staatsregisrèrs gó«n<- melding meer van deeze zaak gemaakt; en het liep r.an toe in het jaar 1590 'dat 'er een Berigtfchrift vèel uitvoeriger dan het ontwerp van 1583- boven gemeld, werd goedgekeurd; men benoemde toen cok by voorraad voor den tyd van drie maanden, zes Gedeputeerden benevens den Griffier welke verpligt werd eenen Kier* te houden, en wien men zo » eel bezoldlng toeterde als aan ieder der Gedeputeerden; ook befloot men, dat de Magiftraat van elke Stad eene bekwaame plaats voor het Collegie zoude bezorgen, en tevens aan bet zelve, zo veel nodig, de hand bieden, ten einde deszelvs gezag te fierken en deszelvs befluiten te doen uitvoeren Refol. 26 en 27 Juny T593- Op den negenden Augustus des zelvden jaars leiden de benoemde Gedeputeerden den eéd af, en hielden hunne eerfte zitting binnen Zwolle, op den twintigften van de zelvde maand Refol. 9 Jid. 1593. Uit het aangevoerde blykt, dat, welke tydelyke fchikkingen ook vroeger, wanneer deomftandigheden zulks veieifchten, mogen beraamd zyn, de eerde indelling egter van dit Collegie van Gedeputeerde Staaten, het welke tot heden voortduurt, in dit tydspunt moet gezogt worden. Veele inrigtingen dit Collegie betreffendè, zyn van tyd tot tyd veranderd, tot dat alles ten laatften op dien vasten voet gekomen is, welke nu zedert eene reeks van jaaren heeft ftand gehouden. Hier toe behoort een beftuit, in 'tjaar 1603 genoomen, dat de G'depmecrde Staaten een geheel jaar zouden aanblyven en m elke Stad een half jaar moeten zitten, Refol iq Maart 1603. Dit halfjaar werd niet lang daar na in een geheel veranderd, met byvoeging, dat ten miniton Ine der Gedeputeerden onafgebroken vergaderinge zouden noeten houden. Ook verftond men ten zelvden da-e lat wanneer de Staat des Lands in 't vervolg mogtè toe-  GEDEPUTEERDE STAATEN. GEDEPUTEERDE STAATEN. 1085 toelaafen, dat het Collegie, zonder gevaar, elders dan in de Hoofdlieden gevestigd wierden, het zelve ook na voorgaand befluit der Staaten, naar eene andere bekwaame plaats verlegd zoude mogen worden. Refol. van den ï^Febr. 1605. Zulk een betluit is evenwel in 't toekomende nimmer weder in aanmerking gekomen ; ,, en in der daad," zegt de naauwkeurige Schryver van de Tegenwoordige Staat van Overysfel, I. Deel, bladz. „ is ook niets gevoeglyker dan de tegen,, woordige gewoonte, volgens welke het Collegie „ het geheele jaar in die Stad blyft, waar ook de ,, Staaten vergaderen; dewyl het reeds omflags ge„ noeg in heeft, de boeken en papieren, tot de Grif,, fie behoorende, jaarlyks één maal van de ééne naar ,, de andere Stad te verbrengen. Dit fchynt ook maar ,, weinig jaaren laater, het begrip der Edelen geweest ,, te zyn , wanneer zy gerugfteund door de Afgevaar- „ digden van Zwolle, tott oofö; betoamnge ban. aller* „ Iep lantfcïjap£ ïïcmstcmi cnöc pampprcn / oair mcbe „ be;elbc bn jacrhcr Jtaaffport Kortten ncöi.ëtrafjicrt entte „ btrmtètct / alfë nicöc tot tjernfif ban ben 3fngefctcncn / ,, voorfloegen, het Collegie vooreerst, zonder tyds ,, bepaalingen , binnen de gemelde Stad te doen hou,, den. In den jaare 1622, waren verre de meeste ,, Leden van oirdeel, dat de Gedeputeerden in ieder ,, Stad beurtelings ettelyke jaaren behoorden te bly,, ven : doch van al dit, zo wel als van den laater en ,, meer bepaalden voorflag van de Stad Deventer, om ,, het Collegie van drie tot drie jaaren te laaten rond„ gaan, is nimmer iets gekomen." Na kortelyk aan onze Leezers het gefchiedkundige ten aanzien van de oprigting van het Collegie der Gedeputeerde Staaten in Overysfel te hebben medegedeeld , eischt nu onze taak om aan te wyzen, waar in de verrigtingen van dit Collegie beftaan, en ten deeze aanziene kunnen wy niet beter doen dan het jongde Berigtfehrift of Inftructie, zynde van den agtllen Maart 1708, hierte laaten volgen , na alvoorens aangcmcikt te hebben , dat de oudfte Inftructie, naarnelyk die van den jaare 1593, waarvan boven is gefpróoken, ftand heeft gehouden tot in't midden van de volgende eeuw; zynde in het jaar 1657 eene nieuwe Inftructie voor de Gedeputeerden Staatengearrefteerd en ingevoerd, welke merkelyk geampiieerd is door de laatstgenomene die hier volgt. L'flru&le voor het Collegie der Ordinaris Gedeputeerden, gearrefteerd den 8 Maart 1708. 1. Eerftelyk dat het Collegium tot minden koste dezer Provincie beftaan zal in 't getal van zes perfonen, drie uit de Ridderfchap, en drie uit de Steden, welke by de refpeétive Leden genomineerd ende na approbatie van Ridderfchap en Steden, of by abfentie, van de Heeren Ordinaris Gedeputeerden, gecommitteerd zullen worden. . 2. In het zelve Collegie zullen te gelyk niet mogen zitten Vaderen Zoon, noch twee Broeders, zo aangebooren als aangehouwd; maar ten tyde van haare re peftive Commisfien aan malkanderen komende te trouwen, zullen daar in mogen continueeren zodaanige tyd als van de driejaarige'Commisfie nog overig is, en niet wederom van nieuws mogen gecontinueerd worden. 3. Dit Collegie zal ten minften vergaderen alle zes X. Deel. weeken, en geduurende die Vergaderinge dagelyks drie uuren voor en drie uuren na den middag befoigneeien, ofte zo veel meer of min als de dienst van de Provincie zal vereifchen; in diervoegen dat de abfente Gedeputeerden geene daggelden zullen mogen trekken , gelyk ook niet de prajfenten geduurende de Landdagen en Klaringen, als op zodaamge dagen, dat dezelve effectivelyk vergaderen ; welke vergaderingen dan nog zo veele mogelyk zullen worden gemenageerd , ende voornamelyk bezorgd, dat daar door geene belemmering worde gegeeven aan de befoignes van Ridderfchap en Steden. 4. De Gedeputeerden zullen niet mogen befoigneeren, als ten minden met vier prauenten, twee uit de Ridderfchap en twee uit de Steden. 5. Zullen niet mogen eenige Refolutien neemen, ten zy de zaak alvorens in deliberatie geleid, omgevraagd , en by dé meeste Stemmen goedgevonden zy. 6. Zullen geen Refolutienuitgegeeven worden, ten zy dezelve den volgenden dag gerefumeerd en te boes gebragt zyn. •7. En zullen generalyk geen Misfiven, Acten, Refolutien of Placaaten afgezonden of uitgegeeven worden, als by den Prsefident .geparapheerd en by den Griffier onderteekend. 8. Het Praefidentfchap zal van weeke tot weeke veranderen by tourbeurten tusfehen de Gedeputeerden uit de Ridderfchap en uit de Steden. 9. De Pradident zal altoos den eerden dag van de Ordinaris Vergaderinge, naar het gebed en aanroeping van Gods heiligen Naam, deze geamplieerde Inftructie van woord tot woord doen Ieezen, eer en bevoorens tot eenige andere befoignes te treden. 10. Zullen geen extraordinaire Vergadering mogen leggen, als met inthimatie van alle de prasfente Gedeputeerden. 11. En zo wanneer eenige zaaken voorkomen, eenige Gedeputeerden hakende, directelyk of indireételyk , zo in hunne perfonen, als van hunne vrienden en magen, tot volle Neven incluis, zullen dezelve geduurende de'deliberatien en refolutien op dezelve zaaken zich uit de Vergadering moeten abfenteeren. 12. De Gedeputeerden zullen die Gereformeerde Religie in alles voorllaan , doen planten enpropagetren, en yveren dat ten platten Lande geene andere Kerkendienaars toegelaaten worden. 13. En zullen fpeciaalyk daar op Ietten, dat des Lands Hoogheid, Vryheid, Privilegiën en Gerechtigheden, Costumen, Tractaaten en Contracten werden geconferveerd en onderhouden , zonder nogthands dien aangaande iets te mogen doen in prasjudicie van Privilegiën en Gerechtigheden van Leden en Steden van dien. 14. Zullen zorge draagen, dat de Domeinen en Goederen van de Provincie geconferveerd en behoorlyk geadminiftreerd, mitsgaders de gemeene middelen van Confumptie volgens de geëmaneerde Placaaten openbaarlyk aan de meestbiedende verpacht worden. 15. Ook goede correspondentie houden met de Heeren Staaten Generaal, Collegien van de Generaliteit, en de geünieerde Provinciën in het byzonder. 16. Dezelve Gecommitteerden zullen magt hebben, en ook geholden wezen, al het gene zo by Ridderfchap en Steden gearrefteerd en veraffcheidet wordt, Q_ q q het  1986 GEDEPUTEERDE STAATEN. CEDEPUTEERDESTAATEN. het zy van fchattingen, contributien of anderzints den gemeenen Staat en Regeeringe deezer Provincie, ofte eenige particuliere perfoonen of zaaken aangaande, met allen vlyt te executeeren. 17. Daar benefFens alle Scholten en Richters daar toe holden, dat zy haar van wegen die Staaten van Overysfel, boven den gewoonlyken ééd, dien zy aan haare refpeótive Landdrosten fchuldig zyn te doen, ééd zullen doen haar Ed. holt en trouw te wezen, buiten ordonnantiën van de Landfchap geen inpofitien , exactien, fchattingen, wagendienften , pioniergelden, noch andere rustkiue ofte feudale lasten te doen ofte uit te zetten, geene prrecarien te vorderen, geene vryzitters te holden, noch ook eenige vryenge van perfonen ofte goederen, van wat oualiteit die ook wezen mogten, te doen ofte gefiaden, zonder evenswel dat hier door iemant in zyn goed hebbende recht zal wezen gepraejudiceerd, eenen iederen onvertogen Landrecht te adminiftreeren, en niemant boven recht te bezwaren. 18. Zullende over alle zaaken, qucestien en verfchillen voor haar Edele vallende ter oirzaak van 's Lands inkomften , middelen en lasten, gehouden we/.en eenen iegelyk justiïien te doen, gelyk na recht, reden, placaaten, ordonnantiën, en in goeder confcientie zullen bevinden te behooren, zonder hun anders 't Stuk van ordinaris justitie of andere Rechteren competeerende te onderwinden. 19. Zullen geauctorifeerd en gehouden wezen goede opzigt te neemen, ten einde de gemeene Middelen , by de Staaten geconfenteerd en nog te confcnteeren, wel behoorlyk en ter regter tyd, en zo veel doeniyk op eenen gelyken en eenpaarigen voet in alle Kwartieren, Steden en Dorpen van Overysfel verpachted, geinnet, gecollecteerd en geëxecuteeid werden, in gevolge van de Confenten daar toe gedragen en nog te dragen, de Ordonnantiën daar toe gemaakt en nog te maaken. 20. Zullen die Ontvangers tweemaal, en Rentemeesters en andere Comptabelen eens des jaars ten minften daar toe houden, dat zy pertinenten ftaat van haaren ontvang overgeeven, met fpecifkatie van den ontvang en uitgave. 21. Zullen ook bezorgen, dat eene pertinente lyste van de Verpondingen en Contributien, als mede van alle andere uit en ommezettingen, met de conditiën en voorwaarden van de Kerfpefen ten platten Lande (indien eenige foorten van Middelen niet opentlyk te verpachten, maar de Kerfpelcn aan te fchryven naar dezen by Ridderfchap en Steden goedgevonden mogte worden) onder haar berusten om te dienen tot narigtinge. 22. Zullen geene remisfie of kwytfcbeldinge mogen doen van Landsmiddelen, anders als uit kragte en in conformiteit van de Refolutien van Ridderfchap en Steden daar over geëmaneerd, doch om gewigtige redenen mogen verleenen furcheance van executie tot de naaste vergaderinge van Ridderfchap en Steden, zonder langer. 23. Na gelyken zullen alle Rentmeesters, Ontvangers en Comptabilen. alle jaar prrecifelyk haare rekeningen doen zuiveren, dezelve leezen examineeren en (luiten, in abfentie van Rendant, en voorts onder zich doen berusten , en daar van aan Ridderfchap en 1 S.eden rapport doen. 24. Zullen alle jaaren voor de ordinaris Landdags vergaderinge eenen pertinenten ftaat hebben te maaken, en ter vergaderinge over te leveren, van des Landes inkomften, fchulden en wedeifchulden, met verklaaring van den Haat der laatst gedaane vei pachtingen, en fpecifkatie van hoe veel een ieder Stad, K er lp el en Dorp gedaan, en wat veranderinge, vermeerderinge ofte verminde! inge in het voorige jaar daar inne gevallen, als mede hoe veel een ieder Middel fommieilyk dat jaar gedaan heeft. 25. Insgelyks van des Landes ordinaris en extraordinaris Lasten, met pertinente fpecifkatie hoe veeie ietier foorte van Lasten bedraagt, mitsgaders eei en fommairen ftaat van de gedaane rekeningen der Rentmeesters en Ontvangers. 26. Zullen ook tegen den ordinaris Landdag een bondige belbigne op het papier brengen, en daar by Haar Ed.. Mog. van advüe dienen, hoe-en op wat manieren deHnancien van tyd tot tyd te redresfeeren en te verbeteren, tot meesten dienst van den Lar.de en het minde bezwaar van de goece Ingezetenen, en inzonderheid ontlastinge van den Armen. 27. Zullen voorts goede zorge dtagen, dat alle Pachteis, Collecteurs, Ontvangers en Rentmeesters, na proportie van haaren ontvang, goede cautie Hellen. 28. Dat ook de Ontvangers, Rentemeesters en andere Comptabilen haaren lasten inftructie, zo in het ontvangen en uitgeeven van haare penningen, als in andere poincten nakomen ; en zullen tegen de Contraventeurs behoorlyk procedeeren. * 29- De Gedeputeerden zullen zorge dragen, dat goede Krygsdiscipüne onderholden weide, fpeciaalyk dat de Compagnien, ftaande ter repartitie van deeze Provincie, zo veele doeniyk compleet, wel gewapend, en promptelyken en piaecifelyken zo veel doeniyk betaald werden, volgens het flot van de Monfter-rolle en anders niet, dat ook geen Wagtmeesters, Kwartiermeesters, Corporaals of andere mindere Officiers, en generaalyk mede geen Ruiters of 6'oldaaten plaatzen verkogt, dat de Monfleringe derzelve volgens het concept Placaat van Haar Hoog Mog. op de groote Vergaderinge 1651. gedaan mogen worden, met authorifatie, omme de Compagnien binnen het resfort raXi deeze Provincie Guarnifoen houdende, ofte ter ■epartitie van deeze Provincie ftaande, te mogen monteren, ende dclinqueerende Officierenen Soldaaten e mogen dispen leeren van haare bedieninge tot de raaste Vergaderinge van Staaten. 30. Ook beletten dat van dezelve geene fouten, ex-, ctien en andere disordren werden gep'eegd. tot beiwaarnlsfe van de Ingezetenen van den Lande. 31. Insgelyks zullen dezelve zo veel doeniyk bevorderen , dat de Steden en Forten van deeze Provin:ie na gelegenheid van tyd met behoorlyk Guarnifoen oorzien, en binnen dezelve goede provifie en vooraad moge wezen van kruid, loot, lonten, gefchut, raptenen en andere munitie en inftrumenten van oor3ge, van dewélke haar Ed. zullen bezorgen, d t alios ter Griffie een behoorlyk Inventaris werde be■aard, om van dien ftaat der defenfie gerust te kunen zyn. 32. Zullen geene paaijen , appoincteme^ten , trafteenten en pennoenen aan iemant mogen geeven, noch  GEDEPUTEERDE STAATEN. nochte ook die jegenswoordige paaljen, tractementen en pennoenen komende te vaceeren, weder vergeeven; noch ook geene beneficiën ad Studia conferee- 1 a\ Zullen ook voortaan niet boven de fomme van vyf en twintig Car. guldens vergeven, en zulks ook niet anders als met eenpaarigheid van ftemmen. ai Zullen ook geen Ordonnantiën mogen pasfeeren voor die genen die in Landszaaken geweest en gebefoigneerd hebben, ten zy dezelve gefundeerd zyn op voorgaande Refolutien van Ridderfchap en Steden, de kosten, reizen en vacatiën by declaratie sefpecificeerd en behoorlyk ondertekend zyn. 35. Alle Ordonnantiën zullen ten miniTen by vier Gedeputeerden, twee uit de Ridderfchap en twee uit de Steden, worden ondertekend, wanneer dezelve boven de honderd guldens zyn, en wanneer dezelve onder de honderd guldens zyn, van den Praïfident of aanwezenden Gedeputeerden alleen, en door den Griffier gecontrafigneerd. . , , „ ■ 36. Op zaaken van gewigt, daar deeze Provincie last of fchaade van komen zoude mogen, of die den generaalen Staat en Regeeringe aangaan , zullen Haar Ed Mog. Ridderfchap en Steden, na den olden gebruik door den Landdrosten doen convoceeren, met overzendinge van de poinéten van uitfehryvinge. 37. Alle jaaren voor die te doene verpachtmge van 's Lands middelen een ordinaris Landdag doen uitfchrwen, formeerende daar toe, ten overftaan van den'Drost van Salland, of in abfentie die daar naastvolgende prajfente Drost, zodane poincten van uitfehryvinge als den dienst van den Lande zal komen te vereifchen. n$ De gemelde Gedeputeerden zullen zorge dragen , dat de Steden van Hasfelt en Stesnwyk, in 't Huk van befchryvinge ofte convocatie van de Staaten deezer Provincie over materie van Vrede of Oorlog, veranderinge van Landrechten en 't opftellen van nieuwe Schattingen of Contributien, werde geconferveerd en gemaintineerd by zodaanige gerechtigheden, als henluiden dien aangaande van ouds ende agtervolgende haare Privilegiën zyn competeerende, en zulks de gemelde twee Steden over zodaanige materiën doen verfchryven, om daar over haare deliberatien en refolutien ter vergaderinge van Haar Ed. Mog. in te brengen, op dat in het formeeren van de Landlchaps conclufièen recesfen, daar op moge worden gelet naar behooren. , 39. Zullen ook de Heeren Staaten rapport doen van het importantlte van haare befoignes, en inzonderheid wanneer de zaaken van hooggedagte Staaten haar aanbevolen , niet punctueelyk zouden naargekomen en terexecife gefield zyn, met allegatien van de oirzaaken van 'dien, ten einde daar op nader voorzien werde. , , . 40. Zullen hebben te bezorgen, dat van t gene by de Gedeputeerden ter Genera"- ^. ofte and«MW van tyd tot tyd raakendc de gemeene Rcgccrini; ovcrgclc ireeven ofte gezonden wordt, am de Léden cn Steden behoorlyk gecommuniceerd 'die ïb e 1 .f •• weSfchec de, dat daar over vergadering der Staaten geconvoceerd) en overgezonden worde. ai. DezelveGedeputeerdtnmxvg&fcn haare Suppoos ten, zullen geen part ofte deel mogen hebben in eeah GEDEPUTEERDE STAATEN. 1987 ge Domeinen, Landeryen ofte Goederen, zo van wegen de Provincie verpacht ofte anderzins uitgegeeven worden, nochte in eenige werken zo van wegen het Land beftedet, nochte in eenige Imposten of andere Gemeene middelen, nochte in eenige Leverantie van zaaken die tot profyt en dienst van de gemeene zaaken worden geleverd, noch door baar zeiven, haare Huisvrouwen, Kinderen, of iemant anders directelyk of indireételyk, geene giften, gaven of gefchenken, by Keyzerlyke rechten verboden, mogen ontvangen, genieten ofte profiteeren van iemant die zy weeten aan dit Collegie iets te doen te hebben, en dat zo wel voor als naar dat die zaak in haar Vergaderinge afgedaan zal zyn, alles op poene die bevonden zullen worden contrarie het gene voorfchreeven of eenig poinct van dien gedaan te hebben, zullen worden gedeporteerd van haaren ftaat, en wezen infaam en inhabil om eenig ambt ofte officie te bedienen, en vorders fubject te zyn zodane amende en arbitraal e Con eétien als naar exigentie van zaaken bevonden zal worden te behooren. 42. De voorfchreeven Gecommitteerden zullen voor het aanvaarden van haare bedieningen, zich by ééde zuiveren, dat zy om denzelven dienst te bekomen, niet en hebben gegeeven ofte beloofd, geld nochte gelds waardye, ofte iets anders hoedaanig het ook zoude mogen zyn, nochte te zullen geeven ofte belooven, directelyk ofte indirectelyk, alles nogthands ingevolge van het Reglement op de Regeeringe deezer Provincie vastgefteld; en voorts belooven en zweeren te wezen gehouw en getrouw de Staaten van Overysfel, renuncieerende byééde van alle particuliere correspondentien , voor zo veel dezelve den gemeenen beste mogten wezen hinderlyk, en zonder aanzien te neemen op de Leden en Steden uit dewelke zy gekoren, ofte iemant anders, Godes eere en 't gemeet.e beste van de Provincie zullen voor oogen hebben; en dat zy niet en zullen openbaaren, die communicatien, deliberatien, refolutien, die fecreet behooren te verblyven. Dat zy niet en zullen wezen ten dienfte van iemant anders, nochte ontvangen ofte genieten eenige penfioenen : en voorts zich naar haare Inftructie en die verdere Refolutien van Haar Ed. Mog. pracifelyk zullen reguleeren, en wyders doen dat goede en getrouwe Gedeputeerden gehouden zyn te doen. Tot illucidatie van Artikel 11. van bovenftaande Inftructie dient, dat dezelve blykbaar gegrond is, op 't Overysfclsch Landrecht I. Deel, Tit. 17. art. 5. en daar uit licht kan ontvangen. Het zelve laat in het fluk van beleeringe van Procesfen toe (dat is van 't vonnis geeven) de Advocaaten te wraaken: vuor eerst, Die tre fahc fcïbs inchc mag aeiigaen ertoe baar bn fenben te tame ucn of te berliejcii; ten anderen, bic een ttclnhe fahe ïjcr> ben / in recht ïjangen enöc hcöicncn/ „ het welke" (zegt de oirdeelkundige Schryver van de Tcgenswoorckge Staat van Overysfel I. Deel, bladz. 455-) niet onvoeg- lyk op het hier voorkomende indireüelyk kan toege" past worden; en verder," bic een ban'be garden iu rt Inertie tit ban tonfanguinsteit of affiniteit beftaat / „ waar uit blykt, dat ter deezer plaatze door volle Nee- " ven ook aangehuwden te verftaan zyn." Het hier voor 't Collegie der Gedeputeerde Staaten uitdruklelvk vastgeftelde, wordt mede in acht genoomen ter Q q q » Ver-  1988 GEDEPUTEERDEN te VELDE. Vergaderinge van Ridderfchap en Steden. Zie -nog over het opftaan der Gedeputeerden, hier boven Art. ii. van de trijïrttStie. Op ArtikH 22. van de bovenftaande lnftruaie is naderhand ingevo'ge Rfelutie van Ridderfchap tn StedeH van den 9 en 10 Oüober 1725. ve. ftaan : dat tegen de „ executien van de generaale Ontvangers op de goe„ deren van de fnbalterne Ontvangers, en van de fu„ balterne Ontvangers op de goederen van den Eige„ naar of Debiteur geen furcheance of uitfiel, zelvs „ met van de Ordinaris Heeren Gedeputeerden verleend „ zal mogen worden, en zelvs ook niet van-Ridder,, fcbap en Steden, als met ecnpaarigheid van ftem„ men; zullende by extraordinaris toeval van inunda„ tien, of ander diergelyk fataal ongeluk, daar van „ door de Ordinaris Heeren Gedeput e. den aan Ridder„ fehap en Steden ter eerfter Vergaderinge kennis ge„ geeven worden , om daar op by Haar Ed. Mog. „ na bevindinge aanftonds gedisponeerd te worden." Ten aanzien van Art. 23. is by Rfolutle van Ridderfchap en Steden van den 18 Juiy 1707. gekist: ,, dat de „ lnftruaie der Comptabilen jaarlyks voor h'et doen ,, der rekeningen aan dezelven zouden worden voor„ gelee/en, met ernftige vermaaningen om zich daar „ naar ftiptelyk te gedragen. Nng moeten wy ten aanziene van bovenftaande lnftruaie berigten. dat de eerfte Gedeputeerden, die op het zelve den céd afleiden, zulks deelen, ,, onder ,, voorbehoud, dat de 12, 23, 29, 31 en 34 Arti„ kels fano fenfu, en zo veele na gevoeglyk'beid en „ gelegenheid van tyd en zaaken kan geleideden, mede nakoomen zouden : " en dat Ridderfchap en Steden by die gelegenheid verilonden, dat dezelve voorbehouding in 't vervolg fteeds plaats zouden grypen, ingevolge Refolutie van den 21 April 1708. De aanftelling der Leden van dit Collegie, pleeg in Stadhouderlooze tyden door Ridderfchap en Steden te gefchieden , doch ingevolge het Regeerings Reglement van het jaar 1675* het welk in 1748 weder in trein is gebragt, door den Erfftadhouder, uit eenen voorflag van vier perfoonen uit de Quartieren door de Ridderfchap, en uit de drie Hoofdlieden door Burgemeesteren, Schepenen en Raaden te nomineeren , doch dat bet aan den Erfftadhouder zal vryfhan , met voorbygaan van deezen voorflag of nominatie ,' eenen anderen tot die Commisfie te verkiezen, zo zyne goeden raad gedragen zal. Ten aanzien van het Collegie der Gedeputeerde Staaten van de Provincie Stad en Lande, en het Landfchap Drenthe, ziene men het Art. STAATEN GEDEPUTEERDEN te VELDE, worden zodaanige Afgevaardigden naar het Leger door verftaan, die met de Legerhoofden de Krygsoperatien overlegt, en verders met dezelven beraamt, wat tot meeste nut en dienst van den Lande kan verftrekken. Uit de hier volgende lnftruaie, zal men zich een volkomen denkbeeld kunnen vormen, waar in eigentlyk de bezigheid en phgt van zodaanige Afgevaardigden beftaat, die do., r Hun Hoog Mogenden worden benoemd en aangefteld. Jnflrutlie voor de Heeren Gededeputeerden te Velde r van den 15 Maart 1706. 1. De voornoemde Heeren Gedeputeerden zullen in , het uitvoeren deezer Commisfie alleen voor oogen j GEDEPUTEERDEN te VELDE. hebben en betrachten den dienst van den Staat der Vereenigde Nederla. den in het algemeen, zonder meer te refieaeeren op het voordeel, nochte op"de zekerheid van cie eene Provincie als de andere. 2. Zullen zich regulieren na de Refolutien en Orders, die haar van tyd tot tyd door haar Ploogh. Mog zuilen toegezonden werden, en bezorgen, dat de Generaals perfoonen en verdere Officieren dezelve, voor zo veel haar aangaat, executeeren met behoorlyke exactitude. 3. Zullen bewaaren de hoogheid en het refpea van den Staat, niet alleen met opzicht tot deszelvs eigen Generaals en Militie, maar inzonderheid met opzicht tot den Capitein Generaal van de Legers van haare Maiefteit de Koninginne van Groot-Brittannien en zyne onderhebbende Troupes, wanneer die zich in het Leger bevinden, en met hetzelve geconjungeertzyn 4. Zullen goede correspondentie houden met denzelven Capitein Generaal, ende met hem overleg-en en na mgenoomen advis van den commandeerenden Generaal van de Troupes van den Staat, we!ke eevoegt zyn, of gevoegt zullen werden by het Leger recommandeert werdende door den gemelden Capi' tem Generaal , en met denzelven befluiten alle het geen de Krygs-operatien, de fubfiftentie en de con'ervat.e van wederzydfche Troupes, en de bevorderinge van den gemeenen dienst van hoogstgedagte haare Majefteit en van deezen Staat betreft. 5. De gemelde Heeren Gedeputeerden zullen goede correspondentie houden met de Generaals van den Staat, en byzonuer met den Heere van Ouwerkerck, \ eldmaarfchalk van de Troupes van den Staat, of me den genen die in zyne abfentiè zal commandeeren de jroupes weke gevoegt zyn, of gevoegt zullen werden by het I ener, gerommandeert werdende door den gemeen Cn v.».v Generaal, de confideratien en «fani var, den gemelden Heere van Ouwerkekck of van den Generaal in deszelvs abfentiè commandeeren^ de, inneemen over alle zaaken van gewigt, en hem in de uitvoeringe van zyn last asfifteeren met raad en daad 6. Werdende voorts gelaaten aan het oirdeel en de voorzigrigneid van haar Heeren Gedeputeerden te Velde het advis in te neemen, of te doen inneemen door' P6neraa! r den Staat> van zodaanige Seneraals, als zy met deszelvs overleg zullen nut en jodig vinden, na gelegenheid van tyd en zaaken, onier fpeciaale aanzegginge van .écretesfe, op den ééd re zaaken zulks vereisfehende. ' 7. Edoch zullen zich, zo veel eenigzins doenbaar s, onzyd.g houden in het inneemen der fentimenten ran de mindere Generaals, en dezelve ingenoomen ebbende daar over afzondeWyk debbe.eeren en Ie conclufie fecreet houden tot de uitvoeringe toè 8. Zullen den eerften Generaal mogen dispenfeeren 'an het inneemen van het advis der fnbalterne Geneaals zo verre, en zo wanneer zy het zullen nodig inden voor den dienst. ö 9- In cas van yerfcheidentheid van fentiment tuschen den gemelden Capitein Generaal en den Heere an Ouwerkerck, of den Generaal, die in deszelvs blentie zal commandeeren de Troupes van den Staat 1 een gecombineert Leger, -zullen zy arbeiden om 5nzelven te brengen in het fentiment, welk zy na Jhouden overleg met den Capitein Generaal, en in- ge-  GEDEPUTEERDEN te VELDE. GEDEPUTEERDEN te VELDE. 19?9 genomen advis van zodaanige Generaais van den Staat, als zy zullen goedvinden, daar over te hooren, met den dienst en met de zekerheid van de gemeene zaake zullen oirdeelen meest overeen te komen ;> en niet konnende dezelve brengen tot dat fentiment, zullen zy zodaanige orders geeven aan den Heere van Ouwerkerck, of aan den Generaal, welke zal commandeeren in deszelvs abientie, als zy zullen vinden te behooren, mits gaande daar in met alle moöglyke befcheidenheid, wel overweegende het gewigt en het gevolg der zaake, en geevende van alles aanftonds kennisfe aan den Griffier van haar Hoog Mog. Vergaderinge. 10. Zullen door alle bekwaame middelen tragten te conferveeren een goed verftand, zo tusfehen haar en den gemelden Capitein Generaal, als tusfehen wederzydfche Generaals en Troupes, en yoor te komen of weg te neemen alle wantrouw en kwestfie. 11. Zullen brengen ter deliberatie van haar Hoog Mog. alle zaaken van gewigt, zo wanneer den tyd het lyden kan, en de zaaken zyn van die .natuure , dat daar op hier gerefolveert kan werden, en zullen distinótelyk overfchryven, niet alleen alle confideratien , op de zaaken vallende, maar ook de advyfen van de rerpecr.ive Generaals , die daar over gehoort zullen zyn. 12. Zullen de hand daar aan houden, dat de Generaals, Officieren en.de Troupes van den Staat in het gecombineerde Leger hebben en behouden de rang, welke haar toekomt, en dat dezelve in alle Detachementen en andere voorvallen getracleert werden op den voet van den voorleden Oorlog. 13. Zo wanneer 'er behalven het gecombineerde Leger, of een notabel Corps mogt geformeert werden , en geftelt onder het commandement van, een' Generaal van den Staat, zullen zy niet alleen met denzelven houden goede correspondentie (gelyk boven ge/egt is) maar ook inneemen deszelvs confideratien en advis op alle zaaken van gewigt, wanneer den tyd het lyden kan, en ten dien einde, als het bekwaamst gefchieden kan, een of meer uit haar getal deputeeren , om mondeling overleg met denzelven te pleegen. 14. En zullen vervolgens door den eerften Generaal van den Staat aan hem doen zenden zodaanige orders als zy zullen vinden te behooren, na gehouden concert met den gemelden Capitein Generaal, en het ingenoomen advis van den commandeerenden Generaal van de Troupes van den Staat, of ook wel zonder te conferteeren met den gemelden Capitein Generaal, zo zy by voorvallende gelegenheid zouden ongeraaden vinden, om zonderlinge redenen, raakende der Landen dienst, met denzelven te conferteeren, in zodaanigen gevalle alleen inneemende het advys van den commandeerenden Generaal van de Troupes van den Staat, en van zodaanige andere Generaals, als zy nut en nodig zullen oirdeelen in te neemen, het zy door den eerften Generaal. 15. Zullen bezorgen, dat aan de Gouverneurs en andere Officieren tydige advertentie gegeeven werden van alles, daar van dezelve zullen moeten kennisfe hebben, om in haar aanbevoolen post te betragten den dienst en de fecuriteit van den Staat. 16". Zullen bevoegt zyn, om de Generaals-perfoo- nen niet alleen te vermaanen en te fommeeren op den ééd, in het rtuk haarer bedieninge gedaan, tot net geeven van haar advis, zorder iets anders voor oogen te hebben, in het geeven van hetzelve, a's enke ;.k en alleen den dienst van den Staat, maar ook om in zaaken van het hoogst gewigt haar af te neemen den ééd by haar gedaan. 17. De Heeren Gedeputeerden te Velde zullen haar werk maaken van het gezag van den Generaal te ftyven door het haaie. 18. Zul'en dienvolgende geen orders geeven directelyk aan de mindere Generaals, ofte aan de Troupes, het zy die gedetacheert zyn van het Leger of niet, maar alle de orders doen pasfeeren door het kanaal van den eeiften Generaal. 19. Zullen geen klagten aanneemen van Generaals of van minder Officieren, immers daar op niet disponeeren , het zy ten prindpaalen , of by provifie, maar dezelve renvoyeeren aan den eerften Generaal, om daar op te letten, en de zaaken af te doen door zyne autboriteit, of door den Krygsraad, na gelegenheid derzelver, uitgezonden, zo baar klagten mogten voorkomen, daar by den dienst ofte hoogheid van den Staat zonderling geinteresfeert zyn, in welken gevalle zy daar op zullen onderzoek doen, en vervolgens dezelve brengen ter kennisfe van Haar Hoog Mog. 20. Zullen toezien, en (des noods zynde) bezor? gen, dat goede orde en Krygsdiscipline gehouden werde in het Leger, en voor al dat de wandevoiren , we'ke zouden mogen begaan werden by eenige Militaire, zonder onderfcheid van rang noch conditie, geftrr-ft werden volgens de Placaaten en Orders van het Land, zonder oogluikinge of uitftel. 21. Item, dat geene excesfen van roof, plunderinge, brand, noch andere begaan werden, niet alleen op den Bodem van den Staat, of van deszelvs Geallieerden, maar zelvs niet in Kwartieren, zittende onder contributie van den Staat, en dat geprocedeert werde naar rigeur van de Placaaten tegens d;e genen, die dicgelyke excesfen zouden mogen begaan. 22. Zullen met dat inzigt aanftonds na het formeeren van het Leger convoceeren al'e de Generaals, zo van de Militie van den Staat, als van de overgenomen Troupes, mitsgaders den Preftient van den Krygsraad, en den Fiscaal van de Generaliteit, en aan haar uit den naam var: haar Hoog Mog. bekend maaken derzelver misnoegen over de desorders, excesfen en mishagen in de voorige campagne begaan, zo tegen de voorige Refolutien en Regiementen op het ft uk van fubordinatie en Krygsdiscipline, als tegens de loffelyke praktyk "an voorige Oorlogen op hetftukder marches, campementen, fourageeringe, en wat des meer is, daar benevens aan de zelve infinueerende, dat de err.fidge meeninge, bevel en verwagtinge van Haar Hoog Mog.' is, dat ieder in zyn post na zyn niterfte vermogen zich bevlytigen zal, om te obferveeren, en te doen obferveeren het Reglement, by haar Hoog Mog. opnieuws gearrefteert, en alle verdere Militaire orders; daar by voegende, dat zy Heeren Gedeputeerden fpeci.aalyk gelast en gezint zvn te doen procedeeren na de uiterfte rigeur van de Placaaten, zonder aanzien van perfoonen, tegens alle en een icgelyk van de Overtreeders, door den Rechter daar toe competent. 23. Zullen ook naauwkeurig acht geeven, dat alle q q q. 3. 'de  1990 GEDEPUTEERDEN te VELDE. GEDEPUTEERDEN TE VELDE. de gene, die tegens de gefielde orders en wetten komen te delinqueeren, ten fpoedigften te recht geftelt, en naar rigeur van de wet geftraft werden; en bevindende dat die gene, die gehouden zyn de Delinquanten te aftioneeren en te recht te ftellen, daar omtrent in gebreeke blyven, zullen dezelve over haare nalaatlgheid zelvs doen aaaklaagen en ftraffen na behooren. 24. En zullen fpeciaalyk urgeeren en aanhouden, dat de drie en dertigfte en vier en dertifte Articulen van het Generaale Reglement, fpreekende van het asfifteeren van den Fiscaal van de Generaliteit in de Krygsraaden van de overgenomen Troupes, haare eigene Judicature hebbende, en van het acces aan den zeiven Fiscaal te geeven tot de crimineele Rollen, Sententieboeken en andere Registers, de Militaire Justitie raakende, van gemelde Troupes, in train gebragt en geobferveert mogen werden. 25. De Heeren Gedeputeerden zullen mede aanftonds na baar inkomst in het Leger, haar doen informeeren van Regiment tot Regiment, of alle Officieren daar by prefent zyn, en vervolgens zonder oogluikinge voor den Krygsraad doen procedeeren tegens de ab~ fenten tot casfatie, om wat reden ze ook mogen abfentzyn, het zy van indispofitie, emplooi in de Frontieren , titulaire acte of andere, ten zy zy voorzien zyn met_ een behoorlyk verlof, en daar van leveren een Cópie authentyk in handen van den eerften Generaal met het aangaan van de campagne. 26. Zullen inzonderheid mede letten , Jat de Officieren haare Compagnien behoorlyk compleet en gewapent houden, en zullen ten dien einde niet alleen van tyd tot tyd de Militie doen monfteren, zo menigmaal als zy bet zullen nodig vinden het zy zelvs, of door Cömmisfarisfen van de Monfteringe, welke den Raad van Staate daartoe zal zenden in het Leger; maar zullen inzonderheid aan zich menigmaal doen exhibeeren de Lvsten van de fterkte der Regimenten, en bevindende eenige merkelyke verminderinge, voor zich doen brengen de Regimentsboeken , en dezelve, of door de Generaals van de Ruiterye of van de Infanterye refpeftive, naauwkeurig onderzoek doen van de vermindering, en bezorgen, zo daar omtrent eenig wandevoir gedaan is, dat tegens de Officieren, welke zy zullen vinden gemankeert te hebben haar devoir omtrent het compleet houden der Compagnien, te recht gefteld werden voorden Krygsraad, en tegens dezelven geprocedeert naar rigeur van de Placaaten, op bet ftuk van de Monfteringe geëmaneert, zullen 'insgelyks doen informeeren met alle omzigtigheid, of de Onder-Officieren en gemeene Ruiters en Soldaaten haare volle Leeninge ontvangen, volgens de orde van het Land, en daar in faut bevindende, haar Hoog ; Mog. en den Raad van Staate daar van te adverteeren. 27. Zullen bezorgen, dat geen Officieren zich ah- i fenteeren uit het Leger, als met behoorlyk verlof, en ] om noodzaaklyke oirzaaken, doch zullen het geeven van verlooven geheel en al laafen aan den Generaal, r welke zal mogen aan minder Officieren, tot Collonel- a len incluis, verlof geeven , zonder onderfcheid , maar c aan hooger Officieren niet, als met apprebatie van de t Heeren Gedeputeerden te Velde. 28. Zullen het oog daar op houden, dat de Regie- g inenten omtrent het ftuk van de Sauvegardes na behooren werden nagekomen, en eenige excesfen bevindende, de Generaals vermaanen, om zich precifeiyk te houden aan de Articulen, daar omtrent in het generaal Reglement tot redres- van de desorders van liet Leger gearrelleert. 29. En zal het voorfchreeve Reglement aan gemelde Heeren Gedeputeerden ter hand geftelt worden, om aan de executie van dien de hand te houden. 30. Zullen voorts bevoegtzyn, om na ingenomen advis van den eerften Generaal van den Staat in het Leger, de nodige Militie, het zy van deezen Staat of van hoogstgêdagte haare Majefteit, als daar toe geen Militie van den Staat gebruikt kan werden, zonder verachteringe van dienst, te doen trekken in de Steden of Forten, welke met beleg of bombardeeringe gedreigt, en zo fcbielyk moeten van meerder Guarnifoen voorzien werden, dat den tyd niet toelaat daar over te fchryven aan Haar Hoog Mog, en te houden de gewoone orde, vervat in de Inftructie op het ftuk van Patenten. 31. Voorts zullen eenige Patenten met open naam aan de gemelde Heeren Gedeputeerden mede gegeeven werden, om daarop te konnen trekken eenige Regimenten uit de Frontieren, welke leggen in de nabuurfchap van het Leger, of immers daar door gedekt werden , zo wanneer zy, na ingenomen advis als boven, zullen oirdeelen, dat het gefchieden kan met evident nut der gemeene zaak, en zonder dezelve Frontieren in gevaar te ftellen, mits dat geen Regimenten zullen mogen getrokken weiden uit de Hemmende Provinciën, als op een Provinciaal Patent, volgens de orde van het Land. 32. By abfentiè of andere ongelegenheid van eenige van de Heeren Gedeputeerden, zullen de prefenten niet alleen mogen conferteeren met den gemelden Capitein Generaal, maar ook refolveeren en disponeeren op alles dat by Inftructie geftelt isfhaarer dispofitie, mits zynde in het laatfte geval niet onder het getal van vyf, wanneer de Deputatie te Velde gereguleert is op negen, en niet onder het getal van drie, wanneer die gereguleert is op vyf Perfoonen. 33. De gemelde Heeren Gedeputeerden, of iemant van hen, zullen niet vermogen zich te abfenteeien .rit bet Leger, zonder voorkennisfe of confent van ïaar Hoog Mog. 34. Al het geen vermogens deeze Inftructie of den ïaderen lasten authorifatie, welke Haar Hoog Mog. tonden goedvinden te geven aan gemelde Heeren Gedeputeerden, zynde gerefolveert en beflooten by Ie meerderheid van Prefenten, zal, zonder tegenpreeken , naargekomen en geëxecuteert werden bv Hen. 35. Zullen doen houden goed Register van baae Deliberatien, Refolutien en Orders, en daar van 11e veertien dagen zenden Copie aan Haar Hoog /log. ■ 36. En zullen boven dien gehouden wezen, met leen alle ordinaris Postdagen, maar zo menigmnl s daar toe bekwaame gelegenheid wezen zal, ofte 2n dienst van het Land het zal vereisfehen, adverfhtre te geeven van alle voorvallende zaaken. 37. En dewyl het fucces der Krygsoperatien ten -ooten deele afhangt van de fecretesfe, zullen zy voor-  GEDIENSTIG. GEDIENSTIGE LEUGEN, GEDIENSTIGE LEUGEN. iyyi vooral bedagt zvn, zodaanig te-menageeren en te doen menageeren, welke fee;etesfe vereisfeben, dat dezelve tot niema-nts kennisfe mogen komen, als daar het behoort. . • 38. Haar Hoog Mog. referveeren aan zich niet alleen de explicatie deezer Inftru&ie, in cas van duisterheid, maar ook daar by en af te doen, na dat zy zullen vinden te behooren voor den dienst van den Lande. Aldus gedaan en gearreffeert ter Vergaderinge van de Hoog Mog. Heeren Startten Generaal der Vereenigde Nderlanden in den Hage, den vyftienden Maart zeventien honderd en zes. GEDICHTEN, zie DICHTKONST. GEDIENSTIG, ih het Latyn OJficiofus, betekent heusch, beleefd, verpligtende, bereidvaardigheid om dienst te bewvzen; door eene Gedienftige imborst verHaat men diensvolgens iemant van eenen weideenden aart, die altoos bereid is om zynen evemnensch van dienst te Jzyn. Gedienftige Menfchen zyn dierbaare leden voor de zamenleeving. GEDIENSTIGEN LEUGEN, in het Latyn Mendachim officiofum, wordt in't algemeen zodaanige Leugen door begreepen, die om best wille gefchiedt; dat is, om eem'g kwaad voor te komen, of wel eenig goed te bewerken. De Zedekundigen zyn 1 niet eens omtrent de geoirlbofdheid van den zogenaamden Gedienftïgen Ltugen. De meeste-Godgeleerden en veele anderen bewceren, dat het in geen geval, wat een voordeel 'er ook door bereikt, wat 'een nadeel 'er ook door voorgekomen zou worden, geoirlofd is, anders dan overeenkomftig. met de waarheid te fpreeken, en verklaaren hem, die om zyn leeven of dat van een' ander te redden , eenen bloeddorftigen geweldenaar door eene onwaarheid verleid', voor een' Leugenaar. Zy brengen verfcheidene redenen voor hun gevoelen by, waar van de voornaamften hier op- uitkomen. „ De fpraak is het natuurlyke- middel om onze denkbeelden mede te" deelen; dat middel te doen dienen om anderen om" trent onze denkbeelden te misleiden,. is te hande" len tegens de natuur. Anderen hebben recht op " de waarheid; hen te bedriegen, is hun recht te '.' verkorten, 't Is een boon, eene verongelyking, misleid te worden; de misleiding is dan ongeoir'l Ioofd. Men mag geen kwaad doen, op dat het goe" de 'er uit voortkome. Door eene- onwaarheid te " zeggen eenig voordeel voor ons- of' anderen te zoe" ken, is het kwaade te doen, op dat 'er 't goede-uit "volgt. Door eene onwaarheid te zeggen eenigna?' deel voor ons of anderen te willen voorkomen', is *' niet te vertrouwen op de Voorzienigheid, 't is zo ',' veel als of een Krygsman in 't gevaar zyn' post ver*' liet om zyn leeven te bergen. Schoon al de onwaar■' heid voor bet tegenwoordige geen nadeel fchynt te kunnen voortbrengen, kan zy het nogthands in 't ' toekomende doen.. Wy kunnen nooit weeten, wat " 'er door de aaneenfchakeling der gebeurtenisfen de '', gevolgen van kunnen zyn.. Eindelyk, zo'er in 't " fpreeken' der onwaarheid, als fpreeken van onwaar" heid, zonder opzicht tot de goede of kwaade inzig". ten der fpreekers, geene zedelyke ongeooirlofdheid " gelegen is, hoe' komt het dan, dat God geene onv» arbeid' fpreeken kan?"' Anderen, integendeel, en zo niet dc voornaamde, ten minften zeer voornaft me Wysgeeren, zyn van een ander gevoelen. Wy zullen 'laar van alleen Grotius , (de fure Belll g> Pacis. L. TH. c. ï. f 14- ƒ??•)■> Puteenuorf. (Droit de la Nature cjf des Gens. Liv. IV. ch. i- ff 15. ö" ƒ"''•>'•) Heineccius, {Element. JuHs Nat. &> Gent. L. L ff 2ca.) Baumeister (Philoftjih. moral. ff ito.) en Woi.ff (Zedenkunde ff 985, enz. en Jure Nat. Tom. IIP c. 2.) noemen. Deezen maaken een onderfcheid tusfehen den Leugen, en het fpreeken van onwaarheid. Woi.ff zelvs zegt uitdruklyk : Wanneer men door onwaare woorden geen Mensch fchaade toevoegt, maar wel zich zeiven voordeel, dan is het geen Leugen, maar alleen eene geveinsdheid. Dhswegen, naar dien wy ons best moeten bevorderen, zo veel wy kunnen kan dat ook door geveinsde woorden gefchieden. wanneer zry aan geen Mensch fcliaade toebrengen. Insgelyks , naardien ik verpligt ben om alle fchaade van anderen af te keeren, maar ik vinde dat zulks zonder nadeel van iemant door onwaare woorden kan gefchieden, mag ik dat door onwaare woorden doen. Somwylen is 't g»o( men het gebruik van alle middelen weg. Men kan niet weeten; wat het gevolg van eene gefprookene ■, onwaarheid zyn zal, zy kan met den tyd kwaade 5, uitweriizelen voortbrengen; dit kan ook de waarheid 3, doen, en dan moet men in 't geheel niet fpreeken. f, Wy moeten in de werelt te werk gaan volgens de „ grootfte v/aarfchynlykheid; volftrekte, wiskundige „ zekerheid hebben wy genoegzaam nooit. Gon kan 3, geene onwaarheid fpreeken. 't Is waar, om dat God „ het niet willen kan. Tot welk einde zou God on„ waarheid fpreeken? Het zou moeten zyn tot het „ best der Menlchen. 't Zou moeten zyn, om hun ■.„ eene vallche opeubaaring te geeven, die hun ten „ beste ftrekte. Maar hoe zou het mooglyk zyn dat „ God den Mensch tot zyn voordeel bedriegen zou''' „ Zou dat niet een gebrek in de famenfteliing der we„ relt, en gevolglyk in de Godlyke Wysheid onder„ ftellen? Behalven dat, indien God den Mensch „ ooit misleed, al ware het ten zyne voordeele zou„ de de grond om op God, als de Bronwel' aller „ waarheid zelvs te betrouwen, weggenomen zyn." Wy zullen dit ftuk hier niet verder vervolgen; de C;dienftigeLeugenzy ongeoirloofd of geoirloofd , dat is zeker, en voor een onbetwistbaare waarheid in de Zedenkunde en de werelt aangenomen, dat het fpreeken van onwaarheid zonder noodzaaklykheid en nut met geoirloofd is. Zelvs is de naam van Leugenaar een zo eerloos oplchrift, dat een man daar mede gebrandmerkt, het voorwerp is van de algemeene verachting. Niet, dat daarom de leugens en de onwaarheden zeldzaam in de werelt zyn. Niet alleen inzichten van haat, nyd, wraakzugt, niet alleen inzigten van eigenbelang, maar zelvs ydelheid, fnapagtigheid en eene ingebeelde aartigheid, maaken de Leugen en onwaarheden in de famenleeving zeer gemeen. Niemant hoezeer hy.het voor eenen hoon neemen zoude, voor een* Leugenaar te worden aangezien, hoe gereed ook, om met den degen of het pistool te bewyzen dat by geen Leugenaar is, of liever voor geen leugenaar wil verklaard worden, niemant, hoe groot een Leugenaar hy inderdaad ook is, befchouwt zich zeiven daarom als eenen Eerloozen , maar hy befchouwt allen als zodaanigen, die zich Leugenaars laaten noemen. De meeste Menfchen denken op dit ftuk gelyk omtrent meest alle andere misdaaden , zv meenen alles te mogen doen, maar willen niet hebben, dat het hun verweten worde. Julia is met Florio in de naauwfte verbindtenis; beiden bëfchpuwen zy hunne gemeenfchap met die infchiklykheid, welke elk voor : zyne zoetfte ondeugden heeft; maar Julia zou geene ■ wraak te wreed achten, om aan hem of haar te oeffe- , nen, die de onhefchéfdenhéid hebben zou, haaren j man zyne hoornen te doen bemerken, en Florio zou \ gereed ftaan op hem al het geweld zyner woede' te i doen vallen, die zyne huisvrouw den verkeerden r dienst doen zou, van haar zyne ontrouw bekend te c maaken. In 't algemeen befchouwt men de misdaa- I GEDIENSTIGE LEUGEN. den, en het liegen inzonderheid, in 't zelve ligt als de Lacedemoniers de Dievery deeden; 't was een'eer te ftee.en, mus men het zo behendig deede, dat men niet betrapt werd' ' De zedelykheid van den pligt om de waarheid te fpreeken is, als op een foort van ftüzwygende overeenkomst gegrond waar door zich elk verbonden heeft, de waarheid te fpreeken. Zonder deeze flilzwygende overeenkomst was alle vertrouwen uit de M^atfchappy gebannen, en de Maatfchappy zelvekon niet langer in ftand b'yven. Maar, gelyk by alle Uilzwygende overeenkomrten, zyn hier ook eenige ftüzwygende uitzonderingen, in den welken men de waarheid niet verwagt nog vergt. Gelyk het geld, zo worden de woorden ook genomen naar het gebruik Men neemt ze in de gevallen, die in de overeenkomst begrepen zyn, naar de letter, in de uitzonderingen, naar het gebruik. Niemant zal een' Acteur, die, voor Agamemkon .peelende, als AgameM«on fp-eekt en doet, voor eenen Leugenaar houden, al zo weinig als men daarom van eene Actrice gelooven zal d-t zy eene tweede Lucretia is, om dat zy op bet töneel zich liever doorfteekt, dan eenigen aanflag op harre eer te dulden. Daar zyn perfoonen, daar zyn omftandigheden, van de welken, en in de welken , men noch de flipte waarheid v erwagt nog eischt. Wy zullen hier van eenige voorbeelden by brengen De Vrouwen, vooral jonge Meisjes, komen hier het eerst in aanmerking. Men weet, dat 'er zaaken zyn, waaromtrent men niet fliptelyk gelooven kan ook neemt .nen mdat opzicht haare verzekeringen naar be gebruik. N.emant zal gelooven, dat eeif Meisje naar waarheid fpreekt, wanneer zy zegt zelvs wan neer zy zweert, dat het haar 9nverilill^fg, Vryer te hebben of niet,- dewyl een ieder weet, dat een Meisje boven de twaalf of veertien iaarèn kwaa lyk onverfchillig op dat ftuk wezen kan in dit "eval verflaat men bet neen van 't Meisje als een ia haare ontkenningen zyn bekentenisfen. Maar daar' zyn ook gevallen, waar in men meerder moet verfban door de gezegden der Vrouwen, dan de woorden, fliptelyk genomen, in Lebben. Wanneer eene Vrouw met een zeker vermaak van een' Man fpreekt zvn wï, i' ?i6d hTT' vooral fchoonheid, bevalligheid, en kleeding pryst, befluit genist, i, weerwil dat de woorden niets anders dan eene bloote goedkeuring bevatten , dat zy op dien Man 'en min len een weinig, en misfehien zonder dat zy zelve 'V nerkt, verliefd is. y 1 Vryers worden ook altyd in dien zin verftaan hoe vel fomtyds niet van hunne Liefften. Een Vrver no?C' f° het MeisJ'e niet re^s op zyn figuur of geld ernefd is, zyne Scboone door zoete woorden winicn. Hy moet dan zoete woo.den fpreeken Vv noet vleijen. Maar voor een Mensch, en des 'te meer qor eene Vrouw, daar de Vrouwen doch in alles -e cehger zyn, is niets zoeter, dan zyne voln.aaktheen te hooren rce.ren. Een Vrver moet dan zvre choone tot aan de wolken verheffen, hv moer nir-c lootlyks verliefd zyn, maar van liefde flen-en- hv .< et niet alleen beminnen , hy moet aanbidden Vve Schoone moet niet alleen bekoorlyk zyn, zv moet me hen elfche fchoonheid Lezitten , zy moet "t-e ngehn zjn, cm dat op aarde niets by Laar in fchcon- heid  GEDIENSTIGE LEUGEN. GEDIERTE. heid haaien kan. En dit heeft niet alleen plaats, wanneer de Minnaar het op den perfoon, maar ook als hy 't op het geld gemunt heeft, niet alleen als het Meisje eene Venus, maar ook als zy een Gedrogt is. Maar het zyn de Vryers niet flegts, van dewelken men de flipte waarheid niet yenvagt, de taal der galanterie verbant alle Hipte en koele uitdrukkingen. Op Asfemblées , Concerts, Saletten, in de Loges, aan de Toiletten, en vooral in een téteatéte, moet men de verklaaringen der Mans niet naar de letter verdaan. Onder flraf van voor onbefchaafd verklaard te worden, mag geen Man aan eenige Vrouw eene onaangenaame waarheid zeggen, of haar op eene koele en onverfchillige wyze behandelen. Zo dra een galant Man zich kapt en kleedt voor het gezelfchap eener Dame, moet hy reeds, niet flaauwelyk goedvinden het geen zy doen of zeggen zal; hy moet reeds gecharmeerd zyn van haar perfoon, haare kanten, linten, kapfel en kleederen, van haar houding, lachgen, fpreeken , hoesten , niezen, ftüzwygen , van haare zotheden en haar kwaadfpreeken zelvs. De grootfte lafheid moet meteen luid gefchater van goedkeuring ontvangen worden, elke aanmerking moet admirabel, elke laffe nuttigheid een trait d'efprit wezen. Niemant ondertusfehen neemt dit alles voor gangbaare munt, of het moest de Schoone zelve zyn, aan de welke zich deeze douceurs adresfeeren. Eindelyk , eener Vrouw te zweeren, haar eeuwig te zullen liefhebben, moet -onder deeze voorwaarde verdaan worden, als zy eeuwig beminnelyk.blyft. Van de Hovelingen en Grooten zoude ik zekerlyk in dit opzicht veel zeggen kunnen, indien ik de eer en 't ongeluk had, veel met die Heeren verkeerd te hebben. Dit weet ik 'er van, dat wanneer zy u belooven u te zullen helpen, dit deeze voorwaarde veronderdelt;- mits het met hun belang overeenkome, en dat den Vorst goeden raad te geven, is hem volgens hunne byzondere belangen en inzigten te raaden. De Dichters pleegen zich ook flerker uit te drukken, dan men hen verdaan,moet. Geen'Soldaat, geen' Tamboer, komt in een gedicht, te voorfchyn, of hy is een' Held, geene Vrouw of zy is eene He'lena, geen' Veldheer of hy is een' Alexander, geen' Vorst of hy is een' Trajaan, geene Princes of zy is eene Godin, geene verbrande en lompe Melkmeid of zy is eene GALATnéE, geen' Boerenkinkel of hy.iseen' Damon, geen' Schoolvos of hy is een' Cicero, geen' Wysneus of hy is een' Socrates , geen Dorp of het is een' pragtige Stad, geene hut of het is een landhuis, geen landhuis of het is een paleis, geen modderige floot of het is een vloed, die met den Eufraat en den Ganges om den voorrang ftrydt, geen kreupel Paard of het is een Bucephalus, geen regenbui of het is een onweer, dat de ftranden met fcbipbreukelingen bedekt, en de bergen op hunne gronddennen doet waggelen. Het zyn de winden niet die jEneas over zee dryven, die zyne vloot vernielen; 't is het hemelryk in binnenlandfche krygen verdeeld; 't is Juno die tegen, 't is Venus die voor de Trojaanen drydt. Moet men eene overleedene fchoonheid bezingen, 't is niet eene heete koorts, eene teering, die haar heeft weggerukt, 't is Jui'yn zelv', die verliefd op haare X. Deel. aantreklykheden, haar, ten fpyte der minnenydige Jl:,\), en aller aardfche.minnaars, geroofd heeft. Het zelve zeggen wy van de Lofredenaars. Als men de pen opvat, of den kan fel betreedt, om te pryzen, denkt men, niet genoeg te konnen pryzen. De lof des Helds, met al de kragt der welfpreekendheid uitgemeeten, wordt de lof des Redenaars zeiven. Wie zou dan kunnen wederftaan aan den lust om zyne kragten te betoonen, in zo ver als mooglyk is, de loftuitingen te brengen? En wat kwaad is het, de paaien der waarheid te overfchreeden? De leezer of toehoorder zegt, het is eene Lofreden, de Redenaar fchryft of fpreekt wel, om de waarheid denkt niemant. De Beloften en Eeden der Menfchen zelvs worden niet anders ontvangen en verdaan. Wanneer ik naar een land ga om my te verryken, maar my niet verryken kan dan door den koophandel, en nogthands by myn' aandelling belooven en zweeren moet, geenen handel te zullen dryven, beloof ik alleen, het niet te grof te zullen maaken; want zy, die my aandellen en dien ééd doen doen, weeten wel, dat ik ga om handel te dry ven. En zo is het ook met alle Ambtenaars, die hunne Indruclien bezweeren, het welk altyd wordt verdaan, in zo verre die Inftrutlien in gebruik zyn. De Verbonden der Vorsten worden ook doorgaans in dien zin genomen, dat men belooft 'er zich aan te houden, indien men 'er zyn belang by vindt. En zouden die Heeren dat zonder reden doen? Een. Vorst is immers verpligt, het voordeel van zyn volk te zoeken; hy mag dan geen verbond aangaan, dat zyn volk fchaadelyk zou kunnen zyn. Een voor het volk nadeelig verbond zou van zelv', ipfo jure, nietig zyn, en derhalven niet verbinden. Niemant twyffelt of de Schryfziekte, fcribendi cacoëthes, geeft den mees ten Schryveren de pen in de hand.Maar leest men de Voorredens der meeste boeken, zelden was de Schryver voorneemens voor het publiek te werken; hy hadt alleen bedoelt, zich eene bezigheid, of eenigen vriend een onderricht of eene uitfpanning te verzorgen, maar het aanhoudend verzoek van veele vrienden heeft hem, na lang tegen fpartelen, eindelyk bewoogen, zyn werk in 't ligt te geeven. De verzekeringen van Winkeliers, die dagelyks hunne waaien met verlies uitkoopen, en des niet te min fchatryk '-orden, moet men ook op deeze lyst brengen. Wanneer ik my voorgedeld had, honderd guldens voor een duk te krygen, en ik maak 'er maar negen en negentig van , zo verlies ik eene gulde, niet in waarheid , maar in myne verbeelding; en zo kan ik alle dagen vérliezen, en nogthands kapitaalen winnen. OrMERKER. GEDIERTE. Onder het woord Gedierte bevat men dat uitgeftrekte Ryk der Natuur, waar onder alles wat adem heeft ontvangen behoort, dus in de eerfte plaats de Mensch,. dat pronkjuweel van den Goddelyken Schepper, vervolgens al wat bezielt is, tot de minfte der gekorveneDiertjes toe, in welkers voortbrenging zyne Almagt niet minder doorftraalt dan in alle zyne andere Schepzelen. O! talryk heir van leevendige Schepzelen! wonderbaarlyk gewemel van bezielde 'wezens! hoe groot is uw verfchil? hoe zeldzaam uw t'famenftel? hoe R r r by-  1994 GEDIERTE. GEDIERTE. byzonder is uwe huishouding, en hoe raadzelagtig'de oirzaak van bet beftaan van veelen onder u? gewisfelyk, gy bewyst de Almagt van eenen Opperheer, gy geeft getuigenis van eenen onuitputtelyken rykdom des Scheppers, gy verheerlykt de onbegrypelykegoedheid van een' Goddelyk wezen, en gy dóet alle waanwyzen verftominen, die het beftaan deezer werelt aan. een noodlot of blind geval toefchryven. Waar verfchynt toch de natuur in grooter pragt? waar ftraalt meer orde, overleg, gegronde reden, konst of wysheid uit, dan in dit uitgebreide Ryk van Creatuureu, die alle naar byzondere wetten leeven, iets gevoelen, vreugde of leed genieten , maatregelen tot hun onderhoud beraamen , op hunne verdediging bedacht zyn, en zo veele merkwaardigheden aan ons gezicht vertoonen, dat wy ftofte genoeg vinden, omons met nuttigheid in hunne befchouwinge te verlustigen, en 'er lesfen uit op te maaken, omtrent welker opvolginge wy niet behoorden onverfchillig te zyn.- Het is veel te vermeten van het Menfchelyk Geflacht dit wonderbaare Ryk der Dieren met zo veel verachtinge aan te zien , als doorgaans te gefchieden pleegt, daar de Mensch zo onnoemelyk veele Voordeelen uit het zelve trekt, ja ook zonder het zelve niet zoude kunnen beftaan. Het is veel te verwaand voor een Mensch , zich zo onbarmhertig jegens het zelve te gedragen, daar het Dier veel onfchuldiger dan hy ze.lv' is. Het is onverantwoordelyk dit Ryk der Dieren aan de onbezuisde en dertele driften van ongeregelde begeerten op te- offeren, en het alleenlyk aan te zien, als of bet beftemd ware, om der Menfchen wille, aan allen bedenkelyken jammer onderworpen te worden. Neen ! laat ons des Scheppers oogmerk en goedheid in het Ryk der Dieren uitvorfchen, zo zullen wy gansch andere regelen en vry betere pligten voor ons ontdekken. Heeft de Schepper zyne ontelbaar- en byna onnaarganglyk menigerlei Schepzelen, uit een'zekere vooruitgeftelde noodzaaklykheid, berustende in de mooglykheid der natuurlyke dingen, voor den dag gebragt, zo dat het, (als het waare) hem niet doeniyk was,, een Paard, eenen O'lypbant, eenen Walvis, een Dagdiertje, of diergelyke, anders te fcbenpen, dan wy ze nu voor oogen zien ? en heefc dus de mooglykheid der dingen hem als bepaald, zulke en geene andere Dieren te fcheppen ? of hy is veel eer de oirzaak van de mooglykheid der Schepzelen ? ik meen het laatfte is waar, en het eerfte valsch. Men kan zich niets als op zich zeiven mooglyk voorftellen, dan alleen door God, die de wezentlyke oirzaak van de mooglykheidder dingen is. En is deeze ftelling, gelyk wy naar alle regelen van vernuft vertrouwen, ontwyfTèlbaar, zo is 'er geen Dier in de werelt, of het is'er daarom, om dat de alvermogende Schepper het gewild heeft, en door zyn'wil deszelvs mooglykheid, maar door de daad deszelvs werkelykheid en beftaan veroirzaakt. Opzettelyk was dus des Scheppers gewrogt in het bevrugten der natuur, en opzettelyk was zyne almogende werking, waar door hy de beftanddeelen der natuur bekwaam maakte, om in zekere evenredigheden, t'famenvoegingen, voortftuwingen, of dier- gelyk iets voor te brengen, het gene wy een D-r noemen. 'Er wordt zekerlyk in de natuur naar lesteen gewerkt, maar deeze regels vloeiien uit de mbog lykheid haarer beweeginge, en deeze alleen uit den wille van het Opperwezen voort. Dus is het geftel van een' Walvisch, hoewel fpruitende uit zyn eigen Ey of Zaad, dat werktuigkundig in de natuur ontwikkeld wordt, egter een door Gods voorzienigheid en wille bepaald geftel, het geen ook zonder Gods wille niet anders in de werelt verfchynen kan. 'Er is dus geen Dier door enkel geval eener werkende natuur:. maar door den bepaalden wil des Scheppers, en deeze is nooit zonder oogmerken, die volmaakt en onverbeterlyk zyn. Bvgevolg leeft 'er geene creatuur zonder de heerlykfte einden, en een iegelyk derzelve is om byzondere en voldoende reden gefchaapen.. Opklimmende tot het onderzoek der einden en oirzaaken, waarom- dit ontelbaare Ryk der Dieren voortgebragt is , zo-is 'er met geenerlei verftand, hoe doordringend ook het zelve zy, voor ons Menfchen iets anders op te maaken, dan dat enkel de mededeelzaame godheid des Scheppers, gepaart met een heilig welbehaagen om zyne Almagt en Wysheid heerlyk te too nen, de beweeggrond van het voortbrengen der Die ren zy. De med^deelzaame Goedheid is dus oirzaak, dat zy 'er zyn. De Almagt is oirzaak, dat zy zo menigerlei en zo menigvuldig zyn; en de Wysheid des Scheppers geeft de reden, waarom zy zo verfchillende gevormt, . en met byzondere neigingen voorzien zyn. Even deeze beweeggronden zyn te gelyk ook de einden en het doe! hunner Scheppinge. Zy zullen vatbaar zvn voor het gevoel van eènige geneuglykheden, welke hun Gods mededeelzaame Goedheid gunt. Zy zullen den Menfche dienen tot erkentenisfe van Gods uitgeftrekte Almagt en gadelooze Wysheid. Indien dit gefchied, wordt door bet Gedierte ook het doel der Scheppinge bereikt; zo niet, en'ingevalleMenfchen het Gedierte tot andere einden aanwenden, zo wordt het fchepzel misbruikt. Wy vinden dan drie gewigtige zaaken, om by het aanlchouwen van het Ryk der Dieren te overweegen : namentlyk Gods Wysheid, Almagt en Goedheid, leder ftuk is m ftaat, om ons byzondere pligten in te boezemen, en ons tot gedagten op te leiden, die niet dagelyks en in de gemeene wandeling in het brein der Menfchen vallen. Wel aan, laat ons ze ieder afzonderlyk overwcègen. Verrukkende zyn de bewyzen van Gods Wysheid, die ons rn het Ryk der Dieren open gelegt worden. Hunne onderfcheide gedaante, grootte, en maakzel' van den Olyphant af tot de Kaasmyt toe, van den Walvisch tot de azyn Aal, of van den Struisvogel tot aan de kleinfte Vliege, pleiten ieder om ftryd voorde eere van een oneindig verftand. Het is geenzins te vergeefs, bet is niet onnut, het is ook geen noodlot, of geval, dat een Rhinoceros 'er anders uitzien moet dan een' Dromedaris, dat een' Zeeleeuw grooter is dan een' Kruishaay, of dat een' Meduzenhoofd meer Ledemaaten en Voeten of Armen heeft dan een' tiloedegel. Laat het zyn, dat het lighaamelvke deel aller deezer Dieren zynen oirfprong uit eene grondftof van dezelve hoedaanigheid neeme, of dat hunne ftoiTelyk- heid  GEDIERTE. heid tot een eenig element kan opgelost worden s zo dat de beginzelen van den Zeehond, even dezelvde als van een Kameel zyn, beftaande misfcbien i,n eem'^e aarddeeltjes, vermengd met een zout, zwavel, Vettigheid, en vogten; ja laat het zyn, dat dus het verba "ende onderfcheid der Dieren toegefchreeven worden aan de menigvuldigheid hunner grondftofjes, die telkens in grooter aantal en onder verlchillende omftandigheden door de natuur t'famengezet zynde, ieder keer zo noodwendig een ander lighaam of t' famenftel moeten voor den dag brengen, als een ïegelyke omzetting van mindere of meerdere letteren ook een ander fchrift en andere woorden veroirzaakt; wat zal toch hier uit volgen? kan ook dit eene rechtmaatige oirzaak zyn, om de opzettelyke wysheid van God voor by te gaan, en het geheele gewrocht van alle Dieren te houden voor eene noodzaaklyke ontwikkeling van eene blinde natuur? geenzins! want m gevalle 'er tot de voortbrenging van het Gedierte nooit iets meer kwame, dan een natuurlyke ontwikkeling, wat zoude dan zekerder zyn als een voortbrengzel van enkel wanfchaapene, onbeftaanbaire en onformelyke klompen, die zo veel van konftig vervaardigde Dieren verfchillen, als een uitgefchudde letterkas eens Boekdrukkers van eene fierlyke redevoering? edoch het is billyk, dat ik den fchakel deezer fluitreden nader ontrouwe. Zo wel als uit eene regel van letteren, gefchikt om eenige woorden en zaaken uit te drukken, een zeker verftand, (hoe volmaakt of onvolmaakt ook zulks zy,) doorftraald, het geen men den geert van de letter noemt, en zo gewis als eene tuigwerkelyke verzetting van letteren zonder beftek, enkel verwarringe, en onverftaanb'aar is, en deezen geest niet voortbrengen kan: zo zeker is het ook, dat de tegenwoordige t' famenvoeging der grondftoffen van alle Dieren een zeker werkend verftand openbaart, hetgeen nooit uit.eene bloote tuigwerkelyke ontwikkeling van de grondftoüe te verwagten was. 'Er heerscht dus een geest van wysheid in de grootte, in het verfchil, in de evenredigheid en in de bouworder der Dieren, van welke wy ons niet wederhouden kunnen, overtuigt te zyn, wanneer wy het Ryk der Dieren maar met eenige oplettenheid befchouwen. Immers om maar iets weinigs te zeggen, waarom zyn eenige Dieren met Longen voorzien, andere niet? waarom hebben eenige maar één en de andere meer Maagen ? waarom zyn de Watervogels met Vliezen tusfehen de Klaauwen voorzien, en andere niet? waarom hebben eenige gevleugelde Infekten ftof, of k'eine Vedertjes op hunne Vleugelen, en andere niet? waarom brengen eenige hunne Tongen leevendig ter werelt, en andere niet? is het niet om dat zulks de leevenswyze, de huishouding en het element van iegelyk Dier alzo vereischt? en is dit niet eene fchikking van een diepziend verftand? eene fchikking die men te vergeefs van eene bloote tuigwerkelyke ontwikkeling der natuur verwagt? Zo min dan de gedaanten der Dieren toevallig ontftaan zyn, even zo min zyn hunne Ledemaaten , naar den ordentelyken loop, iets toevalligs. De Schepper hadt reden, om het Kameel met eenen hoogen bult, den Olyphant met eenen fnuit, den Zeehond met zo veele regels tanden, en dus een iegelyk Dier met zyne eigene noodzaaklyke ledemaaten te fcheppen, zon- GEDIERTE. 1905 Ier welke het zelve dan ook in der daad onvolmaakt :yfi zoude. Te recht leert ons dan het uitgebreidde Ryk der Dieren de grootheid ran Gods Wysheid kennen. Wy den uit hunne gefteltenis, dat de fchikkinge hunner edemaaten, de grootte van hun lighaam, de menigte hunner leden, en het getal hunner zintuigen altoostot zekere einden is beraamt, en dat die einden nooit beter, dan door deeze wyze maatregelen hadden kunnen bereikt worden. Wanneer men dan met recht alleen fraai kan noemen, wat zo gevormt is, dat het ian een beftemd einde voldoet, zo is alle het Gedierte fraai in zynen aart, en een Surinaamfche Spin zo fier[yk a's een Parkietje. En fchoon hetMenfchelyk oog hedendaags meer door het befchouwen van het laatfte "eftreeld wordt, dan van .heteerfte, zo heeft dit niets anders dan de gewoonte, Sof vooroirdeel, of tegenzin tot oirzaak, en is een teken van Menfehelyke zwakheid. Met foortgelyke zwakheden ontmoeten meer Menfchen de Goddelyke Wydreid in andere gevallen, en fchynen geen de minfte zwarigheid te maaken, met een meesteragtig gezag veele dingen af te keuren, welke die Oppèrfte Wysheid egter als zeer gepaste zaaken goedgevonden heeft. Zy verordineerde by voorbeeld dat" het fchikkelyk, nuttig en nodig ware, dat een' Hond twee Oorlappen droege; maar dit begrypen lieden van een' keurigen fmaak gansch anders, zy fnyden ze af, en berispen daardoor den Schepper, als of die iets onbehebbelyks verordineerd hadde: zy wenden voor, dat zulks veel fraaijer ftaat; maar of hier wel iets anders dan een weeldrige en verdorvene eigenzin tot oirzaak kan aangegeeven worden, daar aan twyffele ik grootelyks. Ik voor my vinde een Dier, dat geene misgeboorte is, en voorzien met alle ledemaaten, die de Wysheid des Scheppers aan het zelve verordineerd heeft, veel fierlyker en fraaijer te zyn, dan wanneer hetzelve befnoeit en verknoeit uit de handen van eigenzinnige Menfchen komt. 'Er kunnen zekerlyk reden van noodzaaklykbeid zyn, die in fommige gevallen veroorloven, den loop der natuur in het voortbrengen van eenige ledemaaten der Dieren, (inzonderheid indien ze gediochtelyk zyn, en daar door zelve den eensgemelden regel overtreeden,) te fluiten; maar of de Mensch daar door een recht hebbe, dit altoos, en zo dikwils hem dat van een verkeerden fmaak ingegeeven wordt, aan Dieren te oeffenen? zulks is een andere vraag. Hoe veele onweetende Menfchen zien dus meenig Schepzel met eene verontwaardiginge aan, waar door zy in der daad niet anders doen, dan Gods groote Wysheid onverftandig te 'bedillen, daar in tegendeel een iegelyk Dier in ftaat is, hun van Gods heerlykheid te' overtuigen, en ze in de grootfte verwondering te brengen. Tot de befchouwinge van Gods Almagt overgaande, die zo kennelyk in het Ryk der Dieren te zien is, kunnen wy niet anders dan hunne menigerlei foorten, hun groot getal, en de beknopte wyze, op welke ze onderhouden worden , met verbaazen overweegen. Wy zien, dat een iegelyk Dier van een gedacht of foort zyne byzondere wezenstrekken en t' famenftel heeft, verfchillende van andere Dieren. De voortteeling der Dieren leert ons erkennen , dat die eerfte trekken reeds in het Ey opgeflooten leggen, waar uit R r r 2 net  IOQÖ GEDIERTE. het Dier, het zy in of buiten de Moeder, voortgekomen is. Dus zien wy dat de beftanddeeJen ieder afzonder!yk gefchaapen zyn, en dat niet alleen die van een Dier, maar ook die van alle deszelvs nakomelingen of aframmelingen, in den beginne in een voor ens onzienlyk punt zyn opgeflooten geweest, en zich van eeuw tot eeuw ontwikkelen, waar toe "een natuur als natuur, maar eene almagtige Werking,in ftaat is. Ondertusfchen over deeze Óntwikkelinge der'afftammehngen en hun talryk heir denkeade, zo zal men hun getal of voor oneindig of voor eindig moe en verkl aaren. Oneindig kan dit getal niet zyn , dewyl het ftrydig is dat eene eindige en bepaalde hoeveelheid oneindige deelen zoude kunnen hebben : byeevolg is het getal eindig. Van zelv' volgt dan ook, dat deeze ontwikkeling der afftammelingen uit de voorzaten ter eener of andere tyd een einde zal neemen. Dat is het Gedierte zal eens ophouden voort te teelen , en 'er zullen geene Spruiten zyn, ten zy het dan de'Almagt behaagen moge , of reeds behaagd hebbe , door' eene fcheppende kragt, een magazyn van nieuwe wezenstrekken voor de volgende voortplantinge in de voorgaande beftanddeelen te leggen. Men necme in d:t groote geheimenis een gevoelen aan, welk bebaagb/k is , zo vloeit toch uit deeze befchouwinge van het Gedierte altyd voort, dat eene enkele ontwikkeling der natuur, de allerminfte oirzaak van het beftaan der Dieren niet is, maar dat veel eerder een bepaalde wil des Scheppers (die alle Dieren, zo wel als alle haairen onzes Hoofds, geteld heeft) hunne tegenwoordigheid, zo wel ten aanzien van hun groot getal, als ook ten opzichte van hunne menigerlei foorten, veroirzaa- 1 ke. Met een woord, ieder Dier is in de werelt beftemd door Gods Wysheid, en in het beftaan geroepen door zyne Almagt. Is dit aldus, wat reden hebben dan de Menfchen \ om buiten noodzaaklykheid, en zonder eenig nut uit , weelde, Dieren om hals te brengen, en ze te dooden, , als of zy de onafhanglyke Heeren van dezelve waren ? , wy weeten wel dat den Mensch de heerfcbappy over f de Dieren tot zekere einden vergunt is, en dat zy het i recht hebben zich van eenigen te voeden, eenigen tot e andere nutte dienden op te offeren , eenigen die hun , fchaade doen en in den weg zyn , uit te roeijen, zich u tegens eenige van welke ze gevaar te wagten hebben a te verdeedigen, want daarom is het Gedierte onder- worpen aan de ydelheid, en het eene leeft van het h andere: maar om een Dier, dat in zyn vergenoegen u Zit, dat den Menfche noch tot voedzel noch tot ee- 1 mg ander nut verftrekken kan, dat geen leed doet of Si fchaade veroirzaakt, enkel uit een moedwillig tyd- tl verdryf, of uit eene gadelooze ongevoeligheid, uit 1 zyn beftaan en uit het leeven te rukken, is onzes bedunkens zo veel, als trots aan Gons Almagt te bie- J den , die wil, dat het Dier 'er zy, en die geen wet g gefticht heeft, waar uit wy zulk eene handelwyze w rechtvaardigen kunnen? Is niet de beknopte wyze, waar door Gons Almagt S het meeste Gedierte onderhoud, reeds zo befteld dat n iegelyk Dier geen zonderling lang leeven voeren kan, °o om dat het eene gelykzaam van het andere leeft? wat «ie reden hebben wy althands dit korte perk buiten nood- be zaaklykheid te verkorten? Ik zie by voorbeeld een fd Spin in eenen Tuin, die niemant in den weg zit, met en CEDIERTE. het grootfte vermaak aan, hoe ze haar konftig weef- omt're rf? 'f,"'" ** '0t den anderen' e* ™ den °V!!egl'°0,e HGCStCrS 'm de'^etkuncle, ooeieid. Ik weet, dit Schepzel is de verganglyk heid onderworpen, en loopt gevaar, waar hit nodhir is, verftoort en gedood /worden, en^eïnielll r^ïJT'' dit.zrel,v'te doen' indien zulks'de om fend^heden vere.sfcben; maar het fpyt my wanneer dit Dier uit menfchelyken moedwil, zonder veinuftiSflS f' d°°ree"en tog verpletterd, en dus van fj".f nef e,Seluken vergenoegen op eenmaal beroofd voiut. ik kan met inzien, dat dit tot welbehaagen van den Schepper verftrekken kan, zo min als tot nut! van den daader en ik geloove in dit en foortgehke gevallen eene ftelling te opperen, die niet vollVckt bel gchelyk is. Heeft iemant lust, dit voor eene zonderbaare naauwgezetheid aan te zien, of het voor een T^7Ym WeSk temPerament te houden du kan ik draagen.- maar zulks wederlegt deeze ftelling niet, dat namentlyk geen Mensch recht hebbe om het gene Gods Almagt gewrocht heeft, zonder or' °J°ofde en van God zelv' vergunde reden, en dus alleen maar uit medml, buiten noodzaaklykheid, en zonder de nunfte nuttigheid, uit den weg te ruimen of te verdelgen. Mooglyk dient het tot meerder overtuiginge van de rechtmatigheid der geopperde ftelling, wanneer wy ene korte overweeging van het eerfte oogmerk aanle len, waarom de Schepper het Gedierte fchiep. Was Te w a'a T Zyne eadelooze goedheid te bewyzen ? Iha rbpMhetinn ■' °m c™™™ "aar maate hunner 'atbaaihe.d gelukkig te maaken? wat reden was 'er mmer geweest, hun vatbaar voor de bevindinge van lefen leed te maaken, ze met Hartstogten van vreug" e en treurigheid te bezielen, indien de'schepper geen eimaak hadde, hun weldaaden te bewyzen Men oeme het by de Dieren een ingefchaape drift, of ee verleg or noe men wille, dat zy op hunne verdcdiing bedagt zyn dat zy den nood tragten te ontworden , en desgelyks; het is toch altemaal een bewys, it Gon geen lust aan hunnen jammer heeft, waar dié migzins kan vermyd worden. Ja zelvs befpeurdmen en Eéd edmeei' °T"!fg' en meei voorfteüing van ;f en leed, dan men denken zoude. Immers wie heeft n de Gemzen op de hooge. Alpen geleerd, fchild SR' fte"en ; .Tan"eer ^^epsgewy e op de igraasde hoogten weiden, om voor de jaagers zeker zyn? of wie heeft aan de Paarden en Runderen fn Noorweegfche gebergten geleerd, des nachts krinn onder elkander te fluiten , om met vereende fter' aan Wolven en Beeren het fpits te bieden? zyn dit ene bewyzen van den kant der Dieren, hoe gaarne hun leeven behouden? geeft niet een iegelyk Vee noeg blyken van zyn lyden en pynelyk gevoel, door t gekerm en zugten? of zoude het , wanneer een »nd diegeflagen zynde, begint te huilen,zc'vee" r als het werktuiglyk geluid van een Orgel, indien n op een klavier drukt? ik meen de zaak is te klaar lange daar over te twisten. Een iegelvk Dier zei t il™?1"61"'-? n°et' terwvl het zynen nood J fng ™n' 2ldialleen metz«Sten en wortelen elpen. Maar om des jammers wille is het nier gelapen. Het zal in tegendeel zo veel mooglyk is :o verre deeze onvolmaaktheid zulks voor eer ie . ge  GEDING. GEDRAG. GEDRAG. 1997 gelyk Dier toelaat, bevinding van dat genoegen hebben, waar voor het vatbaar is. Het zal zich vermaaken en tierig zyn. Dit is het welbehaagen des Scheppers. Dat komt met zyne nooit volpreezen eigenfchappen en beerlyke oogmerken meest overeen. Geheel anders denkt de wreede en onbarmhartige Mensch. Hoe veel Dieren worden 'er uit enkel moedwil getergd, geplaagd, gep/nigd? hoe veel lastdrartgende of arbeidzaame Dieren worden tot arbeid boven maate gevergd, mishandeld en geflaagen, zo dat hun ganfche leeven, gelyk het Paard eens dagloonersgenoegzaam niets anders dan een fcbakei van jammerlyke bevindingen is? hoe dikwils moet het Vee de gierigheid van den eigenaar ontgelden, en zich van het eenigfie vergenoegen, om na den arbeid verzadigt te worden, berooft zien? wat vergenoegen kan toch een Vorst met deszelvs Hovelingen hebben aan het zugten en aan het angstzweet van een Hert, dat op een per force jagt dood gezweept wordt, zonder dat 'er eenig nut voo? Menfchefl uit ontftaat? immers hoe zeer ook myn oor dooreen zoet gezang van een iieffelyken Vink geftreeld wordt, nooit zoude ik dat vergenoegen verlangen of begeeren, ten koste van deszelvs oogen, om dit onfchuldig Diertje, buiten eenige noodzaaklykheid, tot eene beilendige blindheid en duisternis te doemen , en het van alle vergenoegen te berooven, het geen aan het zelve door den Schepper gefchonken was. Nooit kon het my behaagen aan eenig Dier, dat om der Menfchen wille en tot eene zekere nuttigheid moet opgeofferd worden, eenen langzaamen marteldood aan te doen. Ik vinde het onredelyk, en een zondige wellust te zyn , zich te verheugen in het jammeren van een ander fchepzel. Is 'tniet te vreezen , dat de goeddoende Schepper, die het roepen der Raaven verhaat, en gewisfelyk ook het ontydige jammeren of zugten der creatuure kent, deeze dertelheid eens op zulker lieden rekening zetten, en van hun vergenoegen zo veel uitftryken zal, als zy moedwillig verdriet en plaage aan andere Schepzelen hebben veroirzaakt? GEDING, betekent eene Pleit, eene twistzaake welke door middel van goede Mannen of Rechters, wordt beflist en uitgewezen. Veele voorbeelden ontmoet men voornaamentlykvan de middeleeuwe, dat het woord Geding voor Pleit wordt gebruikt; inzonderheid by de Kronykfchryver Melis Stoke, als onder anderen B. IV. 78. En makeden menlek groot ghedinghe Ook leest men in Vondels Bruilof'td. Daar Deling 'l geding alleen aan my verbleef. GEDOORNDE GLEDITSIA, zie GLEDITSIA ft. 21. GEDRAG, betekent het beftier dat men ten aanzien van zyne daaden en handelingen in acht neemt, betrekkelyk tot het doel, het welk men zich heeft voorgefteld. Indien de handelingen op deugd en reden zyn gegrondvest, is het Gedrag goed; doch indien zy daar tegens aan druisfehen, is het Gedrag kwaad en ongeregeld. Het is klaarblykelyk dat het maar alleen op eene inwendige en geenzints zedekundige kragt aankoomt, het doel moet goed en eerlyk, of oneerlyk en dus kwaad zyn; waar uit volgt, dat hst Gedrag door eene inwendige kragt beftierd, kwaad kan zyn, niet tegenftaande het voorgenoomen doel goed zy, en goed kan zyn, fchoon het doel kwaad is. Het lust ons om de aangelegenheid van een recht gefchikt Gedrag in dit leeven , uit eenen Engelfchen Zedefchryver overgenoomen, aan onze Leezers te fchetzen. De rol des leevens is eeneernftige en geen boenende rol. Geen rang van Wezens, inzonderheid van redelykeWezens, kreeg'tbeftaan enkel vermaakshalven; maar om eene nutte plaats te bekleeden, en aan eenig gewigtig oogmerk, in Jt uitgeftrekt Stelzel van den goeddaadigen Schepper te beantwoorden. Het is, over zulks, baarblyklyk't belang, de wysheid, en de volmaaking van elk redemagtig Schepzel, oplettend te zyn in de pligten van den.ftaat, waar toe hy gefchikt i's, te volbrengen; en 't is hier in, dat hy zyn roem moet ftellen, en dat in 't einde, op zyne gelukzaligheid zal uitioopen. Nademaal Jonge lieden het vooruitzigt hebben, fchoon het zeer twyffelagtig en onzeker is, om eenen aanmerkelyken trap van jaaren te bereiken, moeten zy het voor een ftuk van veel gewigts houden, vroegtyds zodaanig eenen leefkoers in te Haan, als eigenaartig ftrekt om hun het leeven, 't zy kort of tang van duur, aangenaam en troostlyk te maaken. Wanneer iemant, op eene behoorlyke wyze, en voegelyk aan zynen ftaat, op het toneel der werelt verfchynt, vordert hy eene groote fchreede tot zyn volgend geluk; terwyl, integendeel, één verkeerde ftap, in den eerften aanvang, ouherdoenlyk is en zeer ongelukkig kan uitioopen.. De Menfchen vestigen een naauwmerkend oog op 't Gedrag van iemant, die zyn leevensrol begint te fpeelen, en naarmaate hy zich in de eerfte to'neelen wel kwyt, of dezelve liegt uitvoert, oirdeelen zy over zyn geheele volgende Gedrag. Bovenal moeten Menfchen, in openbaare bedieningen gefteld, overweegen, datzy, inden beginne, met-de kwaadaartigheid en nyd veeier mededingeren en tegenftanderen zullen te worftelen hebben; entevens bedenken, hoe 'er eene groote maate-van fchranderheid en doorzigt vereischt wordt, om de ontwerpen der zodaanigen, die 't van hun belang rekenen zich te bedienen van hunne misflagen, te vcrydelen. Ter bereikinge van dit einde is het ten hoogften nodig, zich hebbelyk eigen te maaken om voor uit te zien, en rechtmaatig te oirdeelen over de gevolgen zyner daaden, om daar door de ongelukken te vermyden , waar toe veelen door voorbaarigheid vervallen , en het doel te treffen, 'twelk een verftandig en deugdzaam Man zich behoort voor te ftellen. 't Is blykbaar voor elk, hoe gering ook van verftand, dat 'er eene gefchikheid of ongefchiktheid, eene voeglykheid of onvoeglykheid tusfehen de dingen ten opzichte van elkander plaats hebbe, welke niet verandert, of men moet ftellen, dat de dingen zelve of de omftandigheden veranderen. Een bedagtzaam vooruitzicht beftaat in bet kennen en waarneemen van deeze voeglykheid des Gedrags, overeenkomende met de tyden en omftandigheden, en waarfchynelyke gevolgen , naar de onderfcheidene uitwerkingen daar uit voortvloeijende; en, gelyk alle andere bekwaamheden der ziele, is dit eene gave der Natuure , in ongelyke maate aan onderfcheidene Perfoonen gefchonken. R r r 3 Eeni-  1908 GEDRAG. GEDRAG. Eenigen geeven, bykans van hunne vroegfte kindsheid af, blyken van fchranderheid en bedaarde opmerking; terwyl anderen nimmer tot rypheid van vooruitzigt komen, en, in weerwil van de ondervinding veeier jaaren, tot het einde huns leevens toe, kinders blyven. Nogthands kan deeze bekwaamheid by de minst bedeelde zeer aangekweekt en vermeerderd worden, indien men ze flegts konne overhaalen om eenige opmerking en aandagt toe te brengen, of om meer naar Rede dan naar Drift te luisteren. Indien wy dit leeven hier op aarde aanmerken als een'ftaat van beproeving, is alles gefchikt gelyk 't behoort. Wy treeden dit leeven in met Zielen geheel zonder denkbeelden, neigingen, of bebbelykbeden. Binnen kort beginnen zekere Neigingen zeer fterk in ons te werken, en deeze zyn nodig om ons te rugge te houden van het geen ons zou kunnen fchaaden, en aan te zetten om te zoeken, 't geen kan dienen om onze lighaamen in ftand te houden; deeze Neigingen gaan de Rede voor, die zich zo fchielyk niet openbaart. In verder gevorderden leeftyd worden wy bekwaam om over onze daaden te redekavelen, en derzelver gevolgen te bezeilen; en, ingevolge hier van, redekavelen wy, doorgaans , vry rechtmaatig omtrent goed en kwaad, wanneer de drift ons niet verblindt of misleidt. Als wy de bloeyendfte en fterkfte dagen onzes leevens bereiken, vertoonen wy ons op zeer onderfcheidene toneelen: en dit is de tyd waar in wy de deugd moeten betragten, en dezelve ons hebbelyker wyze eigen maaken, tegen ontelbaare aanvallen, die ons van alle kanten omringen, en ons bewaaren om niet verrast en in verzoeking gebragt te worden; of, zo wy, daar in gebragt, bezwyken, door de nadeelige gevolgen onzer onoplettendheid en verkeerdheid, ons laaten beweegen om te bedagtzaamer op onzen pligt te letten, de deugd trouwhartiger aan te kleeven, en fterker afkeer op te vatten van de misdryven , waar door wy die ongemakken ons op den halze haalden. Vermaak en Smerte, Gezondheid en Ziekte, Voorfpoed en Tegenfpoed, Beiooning en Straffe, zyn, \ dikwils, na eenen geruimen tyd der bedryven, de na- ■, tuurlvke, of ten minften , de doorgaande gevolgen van i ons Gedrag: een fchikking, ftrekkende om ons te doen 'i befluiten, dat 'er eene wyd uitgeftrekte eenpaarigheid ■ heerscht in 't ganfche zedeiyke ■beftuur des Aller- i koogsten, en dat het geen wy hier flegts in eene i flaauwe fchetze befchouwen, in eenen toekomenden | ftaat, ons volmaakt zal ontdekt worden; en dat het t niet alleen zo zal, maar zo moet en niet anders kan ( wezen. Wanneer wy de natuurlyke tegen elkander overge- c ftelde ftrekkinge en uitwerkzels van Deugd en Ondeugd j befchouwen, wy zullen voldoende reden vinden, om t vast te ftellen, dat de eerstgemelde aangenaam en wel- l gevallig is aan den goedgunftigen Maaker onzer natuure, en dat de laatstgemelde, in tegendeel, hem t mishaagt. De natuurlyke gevolgen van Maatigbeid 2 evn Gezondheid, langheid van dagen, en een volko- I mener genot van de onfchuldige vermaaken deezes d leevens. De Dronkenfchap, Brasfery, en Ontugt, e hebben ziekten, pyn, walging, teleurftelüng, en' v een ontydigen Dood tot rampzalige gezellinnen. Al- v gemeene Goedwilligheid, Rechtvaardigheid en Liefde, doen ons de genegenheid van anderen verwerven, maaken ons leeven voorfpoedig, en vervullen onze Ziel met ftreeiende aandoeningen van rust, vrede en vergenoeging. Kwaadaartigheid, Onrecht en Eigenbaat verwekken, m tegendeel, de verachting en den haat onzer Mcdemenlchea tegens ons, en wapenen de ftraflende hand der Rechtvaardigheid onder befebaafde volken. Wanneer wy zeggen, dat zodaanig een uitwerkzel natuurlyk uit dus eene oirzaak hervoortkomt, verftaanwy daar door, dat het gefchiedt, door eene Godlyke befebikking. Want wat natuurlyk is, is alleen zo, om dat de Rechtheid zulks vordert. By aldien nu onze Lighaamsgefteltenisfe derwyze gevormd is, dat Maatigbeid den welftand daar van bevordert, en dat eene onmaatige opvolging der lusten (trekt om dezelve in wanorde te brengen en te verzwakken; by aldien onze Zielsgefteltenisfe, en onze Schikking tot den ftaat der famenleevingsdeugden dielen, om algemeen geluk te doen gebooren worden, m dit alles volgens de gefteltenisfe en den loop der Natuure; by aletien, zeg ik, deeze dingen zodaanig :yn , wie is dan dermaate verblind, dat hy, in dit ales, Gons zedelyk beftuur, in deeze werelt reeds 'ast gefield, niet befchouwe, en hoe 'tzelve ter vol- naaktheid nadere? Op dat wy, nogthands, loor eenen aanhoudenden voorfpoed, gemak en aardsch ;eluk, niet zouden vervoerd worden tot de verwaaene trotschheid om ons zeiven als heeren en meessrs der Natuure aan te merken, of ons zeiven geheel n al te hegten aan deezen verganglyken ftaat der dillen , zyn wy geplaatst in eene fchool van beproeving, m tot gehoorzaamheid en onderwerping bewoogen te ronden. Een al te gereed verkreegen geluk, eene nafgebrookene aaneenfchakelinge van heil en voor- < loed, is voor ons in geenen deele, gefchikt, gelyk ; over blykt uit bet geen wy dikmaal zien gebeuren, -anneer de overvloed aanhoudende den Mensch omngt, en met zegeningen overlaadt; de beenen van ' aar weinigen zyn fterk genoeg, om de weelde te kunen draagen. De dwaasheden door ftaatzugtige Voren begaan; de buitenfpoorigheden waar aan de Edein en voorfpoedige Bewooners van Gemeenebesten ch van tyd tot tyd, fchuldig maaken; en de noodittige omkeering van geheele Volken, wanneer zy in toppunt van grootheid en welvaart waren opgeïegen, toonen ons de volftrekte noodzaaklykheid des genfpoedsom ons tot opmerkzaamheid te beweegen, is de broosheid onzer natuure en de onvastheid van izen ftand te binnen te brengen, en ons te doen beroken, dat wy onder het beftuur ftaan van eenen Opipheer; die verheffen kan of vernederen, flaan of meezen, beloonen of ftraffen, gelyk hy 't dienftigst lürt. En, ten einde wy 't gezigt van onzen pligt nimmer t ons oog zouden verliezen, en *t buiten onze magt u wezen, onkunde voor te wenden , en ook dearmrtige verontfchuldiging van onbedagtzaamheid te -en zwygen, is het geweten, die altoos wakkere en trouwe Pligtsvermaander, ons gefchonken, die buisst in de Ziel, om fteeds gereed en by de band te :zen, tot het beoirdeelen van onze eigene hoedaanig- he  GEDRAG. GEDRAG. 199'J heden en bedryven, en om ons te ontrusten door verwyten en knaagingen, wanneer wy kwaad doen. Geene Ziel zo bot en ongevoelig, of zy gevoelt fomwylen eenige ongerustheden en kwellingen. • Niet alleen maant de Ziel van binnen ons tot onzen pligt aan; maar elk voorwerp in de natuur buiten ons geeft ons zedeleeringen. Stormwinden , donder en blixem van boven ; overftroomingen en aardbevingen van beneden; het zwaard, de honger, de- pest in onze fteden; ziekten en pynen in onze eigene lighaamen , of in die onzer naastbeftaanden en bloedverwanten, de Dood, die 'er duizenden aan onze regte en flinke hand doet vallen; wat zyn deeze alle anders dan wel ontzaglyke-, doch tevens minzaame waarfchuwingen van eenen tederen en medelydenden Vader des Menschdoms, die zich genegen en gereed betoont om aan zyne achtelooze en kortzichtige Schepzelen alle mooglyke voordeelen te fchenken, om hun tot deugd en geluk op te voeren, in zo verre het beltaan kan met hunne rrahiur als vry werkende wezens, met hunne gefteltenisfè in esn ftaat van beproeving, en met het groot algemeen ftelzel, 't welk billyk, onveranderlyk en eenpaarig moet wezen? Dus blykt het middagklaar, dat het tegenwoordig leeven tot een ftaat van beproeving verordend, en zeer bekwaam is ter bereiking van dat oogmerk. En de daadlyke verdorvenheid van veele zedelykwerkende Wezens bewystniet meer, dat deeze ftaat niet oirfpronglyk beftemd is om de Menfchen ter deugd op te leiden, en daar toe welgefchikt is; dan het groot getal van misdragten in de Natuurlyke werelt aantoont, dat de zaaden niet in 't algemeen gefchikt zyn om Dieren en Planten hervoort te brengen. De Natuurkundigen toonen ons, dat 'er, in fommige gevallen, millioenen van zaaden verlooren gaan tegen één dat tot rypheid komt. En even gelyk wy vastftellen,. dat elk zaadje van een plant, of elk dierlyk eytje tot het voortbrengen van eene eigenaartige vrugt bekwaam was, zo mogen wy ook befluiten, dat elk zedelyk werkend Wezen in ftaat gefield is om de gelukzalige heid te bereiken. Het groot verfchil beftaat hier in, -dat in de natuurlyke werelt ontelbaare misdragten voortkomen volgens den algemeenen loop der natuure,- daar zy in de zedelyke werelt herkomftïgzyn , uit eene heillooze verkeerdheid, en het doen eener kwaade keuze. En, waarlyk,. welk een proefftaat voor vrywerkende Wezens kan men begrypen zonder de veronderftelling, dat zy 'er zich kwaalyk in kunnen gedraagen? Niets anders dan eene volftrekte bepaaling van de vryheid des Schepzels, welke gantsch onbeftaanbaar is met de natuur van vrye werkzaamheid en van een ftaat der beproeving, kon beletten dat zy, in veele gevallen, verkeerd handelen; maar de algoede Schepper heeft het buiten de magt gefield van den ftoutften en vermetelftenzyner Schepzelen, om zyne rechtvaardigheid te kunnen bedillen. Want, indien hy elk verantwoordelvk Wezen de gelegenheid gefchonken hebbe om gelukzalig te kunnen worden; indien hy hem op den weg derwaards geplaatst heeft, en gereed is om hem in zyne poogingen tot gelukzaligheid te onderfteunen, heeft hy 't zelvde gedaan, wat zyne oogmerken aanbelangt, als of hy elk op zich zeiven dezelve gefchonken hadt. Immers hy, die my den weg aanwyst om'eene bezitting te verkrygen, of eenig geluksgoed deezes leevens te genieten; en my byftaatin myne poogingen om het magtig te worden, hy is 't, wien ik verpligt ben voDr alles wat ik, ingevolge van zynen raad, en door middel van zyne befchermiug en byftand, verkreeg. Elk weet, dat ten opzichte van den tegenwoordigen ftaat des leevens, het toekomend leeven niet in aanmerking genomen zynde, het zeer bezwaarlyk valle, de leevensrol te volfpeelen,. zonder eenigen noodlottigen misflag, die 't zelve kan verbitteren en ongelukkig maaken. '■— Het is twyffelagtig, of een eerstgebooren kind den gevaarlyken tyd der jeugdige jaaren zal door komen, zonder door onvoorzigtigheid ' en onbedagtzaamheid, of de verleiding van kwaad gezelfchap, tot zulk een' dwaazen ftap vervoerd te wc rden,. als hem, met de daad, belet om immer een waardig en nuttig lid der Maatfchappye te zyn. Nogthands zien wy altoos de geboorte eens Kinds aan als een voorwerp van vreugde en blydfchap-, niet van droefheid of jammer;- en deontydigedood van een' jongeling, als een ftoffe van klagten,-: dewyl wy bedenken, dat het in elks magt ftaat zich behoorlyk te gedraagen, en wy hoopen, dat zulks zal gefchieden. De Krygsman is genoeg bewust van het gevaar des ftryds, een gevaar, 't geen hy niet kan ontwyken , egter reikhalst hy na het gevegt, en treedt met vrolykheid den roeiu te gemoet. Waarom zou de Mensch dan denken bard behandeld te wezen, door op eene post geplaatst re zyn, waar hem fomtyds gevaaren ontmoeten; dÓ7h waar op hy tevens zeer weinig acht op zich zeiven moet geeven, indien hy geheel mislukke? Maar indien ik geen geluk verkoos, alleen verkryglyk langs den weg van gevaar en onrust; maar liever, door vadzige-luiheid, op die voorwaarde niet wilde.beftaan, zou daar uit volgen , dat de oneindige oirzaak des beftaans my-niet zou mogen noodzaaken, in fpyt van myne tegenftreevihg en domheid, een leeven te doen leiden, 't geen hy voor my gefchikt en noodzaaklyk oirdeelt ter bereiking van zyne groote oogmerken ? Men heeft gevraagd, waarom de weldaadige Oirfprong van ons wezen, zulk een kragtdaadig werkend ftelzel in de zedelyke werelt niet gevolgd hebbe als in de natuurlyke, door onze Zielen zulk eene fterke en onwederftaanbaare neiging ter deugd in te drukken, als daadlyk diende om 't algemeen geluk van 't geheele Menschlyk geflacht te bevorderen? Het ant¬ woord is gereed, dat hy de gehoorzaamheid van vrywerkende Wezens eischte, die uit eigen beweeging, uit eigen verkiezing, handelden. Zich voor te ftellen, door inwendige trekkingen, werktuiglyk, vrywerkende Wezens tot het beminnen en betragten der deugd over te haaien, loopt aan tegen de natuur van Gons oogmerk; dewyl 'er niet vereischt wordt,, dat' de Menfchen in zeker perk als werktuigen zich laaten omvoeren; maar dat zy, op eene redelyke. wyze, eene vuurige liefde tot, en eene hebbelyko najaaging van het goede zich eigen maaken. Dit wyst uit, dat? werktuiglyke middelen alleen tot dat einde ongefchikt' zyii: zy kunnen, gelyk de ondervindinguitwyst, nuttige hulpmiddels wezen ; redelyke middelen worden 'er noodwendig vereischt, om op redelyke natuuren te werken. En wy moeten altoos wel in 't oog houden, dat, gelyk de onbezielde werelt gemaakt is, om, op eene  ~ooo GEDULD eene werktuiglyke wyze, aan de Godlyke oogmerker te beantwoorden, zo ook de zedelyke Wezens, zul len zy voldoen aan de einden, die God zich voorftelde, zulks moeten doen op eene wyze, overeenkom ftig met hunne natuure, dat is, op eene redelyke, vrye en gewillige wyze. De vereischte medewerking van zedelyk werkende Wezens, van welk een' ftaat of rang ook, of hunne overeenkomst met het groot oogmerk van den algemeenen Opperbeftuurder, welke degrondflag uitmaakt van algemeene overeenftemming, volmaaktheid en geluk door de geheele Schepping, beftaat in overeenkomftig te handelen met de waarheid, rechtheid, en voeglykheid van hunnen byzonderen ftaat, ('t zy ze een Iroogen of laagen trap onder de Wezens bekleeden, 't zy ze in een' ftaat van beproeving of belooning zich bevinden,) in alle gevallen of omftandigheden, die hun zeiven, hun medefchepzelen, of hunnen Schepper betreffen. Welk zedelyk werkend Wezen in 't algemeen en naauwkeurig deezen regel waarneemt, bezit dat karafter, 't welk alle redelyke Wezens goed noemen, en is welgevallig in de oogen van den Opperften Rechter over recht en goedheid des harten; en 't is zo noodzaaklyk, dat elk zodaanig Wezen in 't einde gelukkig moet zyn, als dat de dingen zyn 't geen ze zyn, en dat volmaakte Wysheid'en Goedheid rechtmaatig moeten handelen in 't beftuur tier werelt. To fuppliant yirtue notBing is denier!, For blesfings ever waie on virliwns deeds ; And, thaugh a iate, -a [are reward fucceeds. Slaa 't oog op hun, die zuiver van gebreken, En deugdzaam ej-h , gewis, of traag, of fhel, Zal hun gglak met vreugde 't hoofd opfteeken, En vesten hun in 't lang verhoopte wel. GEDULD, in het Latyn Patientia, is een vermogen om zyne hartstochten in tegenfpoed door verftandige voorftellingen te bedwingen; ofwel die deugd, Welke ons bekwaam maakt, om den toeftand waar in wy ons bevinden, van welk eenen aart ook, benevens al het gene ons door de Goddelyke Voorzienigheid wordt toegefchikt, met dat inwendige gevoel, die geneigtheden der ziele, en zodaanig uitwendig gedrag te verdragen, als het Opperwezen met recht van ons kan eisfehen, en voorts het reden gebruik van ons vergt; dat wil zeggen, met eene vaste overtuiging dat ons niets overkomt dan door toelaating of voorbefchikking van de Voorzienigheid; met eene i vaste verzekering, dat al het gene ons treft, boe ftry- < dig zulks ook zy met onze begeertens, nogthands aan j den eenen kant overeenkomftig is met de heilige wil i of toelaating van het zalig Opperwezen, en aan d' an- c dere kant zeer gefchikt en dienftig om onze waare be- i langens te bevorderen; met een volkomen vertrou- a wen, dat de altoos voldoende God, ons de kragt zal c' fchenken, om onze fmerten en droeffenisfen te kun- d nen doorftaan, of dat hy die van ons zal verwyderen ; / eindelyk, dat hy 'er het fmertelyke van, ten bekwaa- v men tyde zal leenigen; verders-ons zorgvuldig wag- b tende voor de minfte klagten en murmureeringen te- g gens het Opperwezen; van alle beweeging van haat n en wraakzugt tegens de bewerkers van onze kwaaien d en tegenfpoeden; van alle verkeerde en onbezonnene u redeneeringen dis wy zouden kunnen uiten, in hoop h GEDULD. van onzen toeftand beter te maaken • rm rl<* lyden na d6!1 wille Gods, W^Ki^JE wen Schepper, beveelende met weldoen, i PeiTiv ^ Het is door dergelyke en meer gelykfoortige bedrv ven, dat deeze deugd gekenfehetst wordt De rede! nen nu die ons moeten overhaalen om denzelven te beoeffenen; vloe.jen voort. t. Uit de befchouwing van de natuur van God en onze betrekkingen tot h^ern 2. Uit de voordeden welke die deugd fan ons zeï ven verfchaft, gepaard met het nutter ?egenfp0e- Ellphaz eene der vrienden van Tob, merkt aan dn- aai'Oejpnu, Job. v. vs. o. maar dat God uit krast van het fouvereine recht en gezag dat hy over oïs heeft en naar welgevallen met ons kan uitoeffenen, i gevoi™ zynen wil zulks aan ons bedeelt en uitreikt He !s deeze befchouwing, welke den Koninglvken D ebter in alle weaerweerd.gheden en rampen "welke hem L egen! den, oeed introepen, Ik hebbe gezwegen en den mond met opengedaan, om in klagten /munSZeZS'St bersten, omdat, « God gy het hebt gedaan, Ps.xxxix? 3Lfa En "faIleen dat' ™" dfar te boven beS digde zulks hem nog tot zodaanigen trap, dat hy de onderwerping zo verre liet gaan, als genoegzaam met mooglykheid konde gefchiedt, 'öJffgï* Heere pryzen geduurende myn leeven, en hoedaanig ook myne gefteldheid zy, ik zal mynen God Ppahnln°en terwyl ik nog ben, Ps. cxlvl vs. 2. Hyoverdik dikwils de meenigte van weldaaden, daar God hem mede had overlaaden, en had hy 'er zo vee° goed™ van ontvangen was het immers zeer rechtmaatig dat hy zich met nedrigheid onderwierp aan ded"oeffïnt fen , die uit de zelvde bron voortvloeiden, en hem fomtyds aanrandden ? Op de oneindige wysheid van den alleen oppermagtigen Beftierer der gebeurtenisfen zyne aandagt vestigende, was hy int algemeen overtuigd, dat er ten aanzien van alle zyne bedeelin-en eene volmaakte overeenftemming plaats vindt, en dat Dp den jongften dag, wanneer wy zyn aangezicht in ge■echt:gheid zullen aanjchouwtn, Ps. xvii vs ie by een vergaderd, het Utrechtsch Kapittel genaamd werden, het hoogfte bewind over 't Sticht te hebben. Elk Collegie, of Kapittel hadt zynen Proost, Deken en andere beambten, door welken de goederen van elk Kapittel, afzonderlyk, beftierd werden. Ook hadt elk Kapittel, zo wel als elke Proost zynen Officiaal, die 't recht en de belangens van het Kapittel en den Proost bezorgden; vide Mattii. ad Aionym. Uitraj. De* d'c. p. Onder de Proosten of Aartsdiakens, hadt die van\ S. Jan alleen hoog rechtsgebied in de Landen, welken aan deeze Proostdye behoorden. Met het toeneemen van den rykdom der Utrechtfche Kerken rees ' het aanzien der Kanonniken zo zeer, dat verfcheiden Vorsten en Grooten zich onder dezelven lieten aantekenen. Ook droegen de Proosten en Dekens, ten te- ' ken hunner waardigheid, in navolging der Bisfchop- , pen, een gouden kruis op de borst; vide C. P Hoinck JPan Papendr. Pra^f. Praepof.&Decan.Catal. in Tom. III. ', jtnnal. P. I. p. 124. De vyf Kapittelen hielden hunne vergaderingen elk afzonderlyk, in of aan de Kerke van elk Kapittel; doch het algemeen Kapittel werdt ' in het groot Kapittelhuis der S. Maartens of Domkerke, " gehouden, alwaar, toen nu ook de Edelen, de Stad " Utrecht en de andere Steden de Staatsvergaderingen " Juelpen uitmaaken , de drie Staaten des Geftichts plagten " ■by een te komen. De vyf Kapittelen zonden tot dit * algemeen Kapittel ieder zo veele Leden af, als zy goedvonden; doch in *tgemeen den Deken en de.twee ," -oudfte Kanonniken. Doch het aanzien der Kapittelen verminderde fterk, na de overdragt van 't weieltlyk gebied aan Keizer Karel den V., die Proosten, De- " *ens en andere ambtenaars aanftelde, en ter naauwer 'if Bood toeliet dat de Kapittelen afzonderlyk byeenkwapen. Doch na de veranderijig der Regeering en 't de GEELIGEERDEN. invoeren der Iïervorminge, ten tyde van Filips fes II., werden de Kanonniken, die den Roomfchcn Godsdienst nogb.evcn aankleeven, van de Utrechtfche Burgeiye, ol van een groot gedeelte derzelve, met den nek aangezien. Men begeerde, in 't jaar 1580, dat de Raad der S tad Utrecht Me Vergaderingen der Geestelykheid deedt ophouden; men vorderde zelvs na 't afzweeren van Filips den II., dat de eerfte Staat of het Lid der Geestelykheid mogt worden vernietigt Men merkte aan dat de Geestelykheid nergens in „ de Vereenigde Gewesten eenig deel aan de Regee„ ring hadt; dat de eerfte Staat meest uitRoomschge„ zinnen beftondt, die tot de Spaanfche Regeering neigden; en dat, naar de Goddelvke en Mehfchelyke wetten ook geene burgerlyke Regeering voeg,, de aan de Geestelykheid.- De Raad der Stad bewill.gde, by voorraad m de.begeerte der Bunie.ve; doch verfchoonde zich deswege by Willem den 1. Pi infe van, (W, die de nadere uitfpraak over di ftuk fchynt verbleven te hebben aan den nieuwlings opgerechten Landraad aan deeze zyde der Maaze, welke tnands te Utrecht zat: en deeze verklaarde, op den 4 April des jaars 1582 „ dat, by voorraad, en tot dat „ anders by den Prmfe van Orange zou worden ver„ ftaan, de vyf Collegien, die men Geestelyken plagt „ te noemen, met meer Capitulariter, over zaaken, „ s Lands Regeering betreffende, zouden mogen vc-„ gaderen; maar zich alleenlyk met de befliering hun„ ner goederen moeifeh; dat, door den Raad der Stad „ Utrecht, rut alle de vyf Collegien, zouden worden benoemd nen of twaalf Perfoonen, goede Patriot„ ten, die den Hervormden Godsdienst beleeden óf ' ^n»f^-»eged«ö8; waar uit, by de Riddcr' d^J?J%Jr*$? f.fF'Mg"rd of gekooren wcr, tien, die het derde Lid oer Staaten rtpre&nteereu of ' liïs rden: dat deeze o£SS^i- , als Geesreiyken maar als wereltlyken zouden wor, den aangemerkt, en dat zy zelvs afftand zouden ' verT^? ^ teir*'. te" mmflen i ó , vene, gelyk het naderhand verklaart werdt dat , zy met by ééde verbonden waren aan dentais o Paufelyken ftoel; Utr. Placaatb. I. Deel U iS< ïnnPrZ' i pi" k™"2-V™ Spmje vcrz^ende, zouden moeten belooven, ,n ft ftemmen en befluiten, ceniglyk Gods eer en 's Lands welvaart te zullen be oogen. Dat hun de punten , waarop de Staaten befchreeven werden, zouden worden toegezonden 0D dat zy'er afzonderlyk op mogten raadpfeegen- b? meerderheid van ftemmen befluiten, en hun behuit er Staats vergaderinge inbrengen, zonder 'er ie aan hunne byzondere Kapittelen van te mogen S de te LU' h6t fe'de eV^e Lid vertoonende, ter Staatsvergadermge ftemmen zouden naar oudergewoonte. Dat hunne befluiten, ter StaTtsvergadennge ingebragt, de zelvde kragt hebbe? r-ver^ad rd°fzZvyndan * ®^. c£5R tei veigaderd zynde, waren voortgebragt Dat eindelyk, de Ridderfchap en Steden?uk f^e £ eageerden drie Perfoonen kiezen zouden om ne. vens de Gedeputeerden der twee ande e I eden dagelyks byeen te komen." Utr. Placaatb L'D pf. ïtad'ïrV65 La1ndl'aads ^ Ridderfchap en ètad Utrecht zynde goedgekeurd, benoemde de Vroed-  GEELIGEERDEN. GEELIGEERDEN. 2005 Vroedicbap of Raad van Utrecht tien Perfoonen, waar uit, door 'de Ridderfchap en de vier andere Steden van 'tScicht, niet zes, gelyk betaamd was, maar zeTen, misfchien op dat zy eikanderen zouden konnen overftemmen, verkooren .werden. En deezen-zeven waren de eerften, die, onder den naam van Geêligeerden, al 't gezag verkregen, in zaaken 's Lands.Regeering betreffende, welk de vyf Collegien dar Geestelykheid oudtyds gehad hadden. De verkiezing gefchieddeop den zesden April des gemelden jaar.s-isS?, en werdt, onaangezien de Burgery van Utrecht nog al bleef woelen om den eerften 'Staat te doen vernietigen, op den veertienden- July, door zyne Vorstelyke Doorluchtigheid, den Prinfe van Orange, bekrag-t-igd. Zie Boa. Ned. Oorl. II. D. bl. 317. . Doch 't leedt niet langer dan tot in 't jaar 1586, toen hier in van nieuws verandering kwam. Leicester, die voor ieverig Gereformeerd gaan wilde, en de Burgerhoplieden van Utrecht op zyne hand hadt, bragt ligtelyk te wege, of zag ten minfte niet ongaarne, dat zy op nieuws verzogten, dat de Geêligeerden in de plaatfe der Geestelykheid afgefchaft werden, en de eerfte Staat vernietigd; - zie Bor. als boven bl. 775. De Stad ftondt hun verzoek toe, op den een en twmr tigften November. . Doch de Ridderfchap ftemde het beflutt der Stad vierkant tegen, en bjeef vergadering houden met de Geêligeerden; zie Utr. Placaatb. I Deel, bl. 188. De Graav van Nieuwenaar, die thands Stadhouder van Utrecht was, deedt zyn best, om den gereezen twist te- middelen. Men handelde, ten zelvden einde, met den Graave van Leicester , die toen in Engeland was; doch eer de uitflag deezer handelinge geweeten kon worden, troffen de Ridderfchap. Staden Steden, door bemiddeling van den Graave vai Nieuwenaar, een verdrag, welk den dertienden Fe bruary des jaars 1587 bekragtigd werdt. Volgens he zelve ,, zou de Graav van Nieuwenaar als Stadhou „ der, in de plaats der voorige zeven, vyf Gei'ii „ geerden kiezen, uit ieder Collegie één , die het eer „ fte Lid verbeelden zouden, en.met de Ridderfchat „ en Steden de Vergadering der Staaten helpen uit „ maaken." zieUcr. P/ar. ib.bl. 188. Doch in October des jaars 1588, werdt dit Verdrag wederom vernie tigd, en verklaard, dat men zich, in 't kiezen de Geêligeerden, houden zou aan de uitfpraak des Land taads van den jaare 1582. zieUtr. Plac. tb. bl. 189. He Lid der Geêligeerden werdt dan wederom herfteld, ei bleef in den zelvden ftaat, tot in het jaar 1618. De Col legien der Geestelykheid hadden nu geen deel altoo meer aan de Regeering, en werden alleenlyk fomtyd befchreeven over zaaken van belastinge; by welke gE legenheid men vindt, dat zy, nu en dan, eenige vei geeffche poogingen hebben aangewend, om wedei om, als van ouds, in andere zaaken van Regeeringe gekend te worden. Refol. Utr. en 10 Jan. 1590. nApr 1591- Prins Maürits, in 't jaar 15-90, Stadhouder va Utrecht geworden zynde, hadt, in 't het jaar 1610 doen vastftellen, dat de Geêligeerden, ingevolge va de uitfpraak des Landraads," die toen ook door de Raad van Staate bekragtigd werdt, verkooren zynde door zyne Doorluchtigheid zouden moeten worde goedgekeurd. Doch ter gelegenheid van de verande ring der Regeeringe te Utrecht, in 't jaar 1618, g< fchil onder de-Leden ontdaan zynde over het vermeerdéren van' 't eerde Lid, welk. aan de uitfpraak van. den Prinfe verbleeven werdt, verklaarde zyne Doorluchtigheid, den: twaalfden Augustus: „ dat het Lid --der Geêl'geehlen voortaan zou blyven befuairuit een „ even groot getal van Eddellieden-cn Burgers, ta ,, weeten, vier van ieder, ten ware men, naderhand,, „ ger.aaden mogt vinden, dit getal met nog.eenigen,, „ ter zyner uitfpraake-, te vermeerderen.. Dat, zo ,, een Edelman ftierf,' of het Lid verliet,, zyne plaats. ,, met een' Edelman vervuld zou worden : en zo zulks „ een' Burger gebeurde, zou 'er een' Burger in zyne: „ plaats worden gefield. Dat de benoeming- van een „ dubbel getal ftaan zooi aan- Burgermeesteren en. „ Vroedfchappen van Utrecht,, de verkiezing, aan de? „ Ridderfchap en kleine Steden , en de goedkeuring „ aan-den Stadhouder." Zie Utr. Placaatb. I: D. bl. 193Prins Maurits maakte, federt, onder verklaaring dat zulks niemant in zyne gerechtigheid benadeelen zou,, eene buitengewoene verandering, in de Geêligeerden,, twee perfoonen ontflaande en twee, anderen in derzelver plaats aanftellende. Ook werdt in 't jaar 1633,, Joan Albrecht Graav van Solms, op aanpryzing; van Prinfe Freorik Henrik, onaangezien hy inKrygsdienst was, tot Geêligeerden Raad aangefteld,. insgelyks onder verklaaring ,, dat het in geen gevolg ggr „ trokken zou worden, en men het voortaan, als ,', eene Wet zou aanmerken, dat geene Krygsliedcn„ in een der Leden van den Staat zouden worden aan„ genomen." Utr. Plac. ib. bl. 179, 203. Doch, deeze en diergelyke buitengewoone veranderingen uitgenomen, is het Lid der Geêligeerden gebleeven op den. voet, waarop het, in 't jaar 1618, gebragt was, tot dat, in 't jaar 1674, door zyne Hoogheid Willek pen III., eene groote verandering in de ganfche Regeering der Provincie gemaakt, en omtrent het Lid der Geêligeerden in 't byzonder beraamd werdt :^ „ dat zy , drie agtereenvolgende jaaren zouden dienen, dat ',, zy drie maanden, voor het einde deezer drie jaa', ren, kennis van het eindigen hunner bedieninge' -, zouden moeten geeven aan den Stadhouder, die ', hen, of voor nog drie jaaren in dienst zou mogen £ laaten, of anderen in hunne plaats, of in die der ,', overleedenen aanftellen, te kiezen uit het ganfche Lighaam der Proosten, Dekens en Kanonniken der l, vyf Kapittelen, zonder eenige voorafgaande nomi„ natie van iemant. Dat de Geêligeerden egter volle „ vyf en twintig jaaren oud zouden moeten zyn, en „ belydenis doen van den Hervormden Godsdienst, „ en dat vier van hun Edellieden, en vier anderen ,, Burgers zouden moeten wezen." Zie 't Regiem, van 1674, in 't Utr. Placaatb. I. D. bl. 170. Aan deeze fchikking heeft men zich gehouden, tot na den dood van Willem den III., Koning van Groot-Brittannie en 1 Stadhouder van Utrecht. Toen werdt, op den twin* tigften April des jaars 1702-, vastgefteld: „ dat men „ zich, in 't ftellen der Regeeringe, en in 1 begee„ ven der Ambten houden zou aan de voet, die, van 't jaar 1651 tot het jaar 1672. hadt plaats gevon„ den. Utr. Placaatb. L D. bl. 178." Dit heeft geduurd, tot op de verkiezing van zyne Hoogheid, Willem den IV., tot Stadhouder, in 't jaar 1747; wanneer het Reglement vandèn jaare 1674 wederom ingevoerd is; en federt dien tyd zo als heden nog gea " ' S" s s 3 fchiedt  2,-CÓ GEELVINK. GEELZUGT. GEELZUGT. fchièdt de aanftelling der Geêligeerden, op gelyke ïfj ze, als ten tyde van Willem den III. ' GEEL LISCH, zie IRIS n. 10. GEEL OKER, zie OKERS n. i. GEELVINK, is de naam van een Vogeltje, 'hel welk by de Heer Linnjeus, de vierde Soort van hei Gedacht der Geelgorfen uitmaakt; in het Latyn draagt het den naam van Citrinella, en wordt omfchreeven : -Geelgors, met de Staartpennen zwartagtig, de twee buitenften, aan den binnenkant, met eene fcherpe witte ■vlak getekend. Emberyza ReStricibtis nigricantibns, extimis ■duabus latere interiore maculd albd acuti. Linn. Faun. Suec. 205. Emberyza'flava. Gesn..^v. 653. Will. Om. 106. T. 40. Rat. Av. 93. «. 2. Alb. Av. I. p. 63. T. 66. I.uteae alterum genus. Aldr. Orn. Miliaria.lutea. Eaiscfi. Av. II. T. 5. ƒ. 2. Deeze Vogel, zegt de Tïeer TÏouttuyn, ïchynt verward te worden met den Groenling; dewyl de Franfchen hem ook Verdier, de Duitfchers ©rtmchrtg/ de Sweeden ©roounrt noemen; doch hy is 'er wel van te onderfcheiden door zyne geelheid, weshalven hy ook ASolS-Hmmer geheten wordt, in 'tEngelsch Tellow Hammer. Hier ten lande noemt men hem ook wel Haverkneu. Hy maakt zyn nest in de velden en by zomer aast hy op de Rupfen van de Kool. Men vindt hem in Sweeden zeer menigvuldig. . Dit Vogeltje dat de grootte van eene Mosch heeft, is van boven zwartagtig, rosagtig en wit-grys bont; van onderen geel; aan de Bor=t bleek kastanie bruin, igeel en olyfkleur bont; het heeft den Kop geel, met bruine vlakken; eenen bruinen .band agter de Oo^ende twee buitenfte Staartpennen wederzyds met eene febuinfe witte Vlak getekend; den Rek bruin, de Pooten geelagtig. GEELZUGT. De Geelzugt oók we! de Gektwt of de Geele genaamt, by de Geneeskundigen voorkomende onder de naamen van Iclerus, afkomftig van het Gneksch /«rij, dat is Viverra een Fret, welks oogen byna even zo gekleurd zyn, als die der GéeMgti&ni of van <,7/P«s, eene zekere geele Vogel, Uterus genoemt, of zo als anderen willen ï*7iMS; voorts lüeritia, Morbus Regius, Amigo, Fellisaue fuffufio, Morbus arquatus vel arcuatus, Heus IBerodes, Melqfêerus vel Me- ■ Imchlorus-, is eene ziekte die zich 't eerst aan het wit : der Oogen ontdekt, hetgeen geel wordt. De gant- \ fene huid neemt vervolgens eene geele kleur aan. De 1 1 is(e is ook faffraanverwig, en deelt dus de zelvde kleur aan wit linnen mede. Ook is 'er nog een t ander foort van deeze kwaal, de zwarte Geelzwt ge- r •naamd. ü 43 De naaste oirzaak van de Geelzugt, 'is de verftop- c ping der Gal. De afgelegener of toevalliger oirzaa- E ken zyn de beeten van vergiftige Dieren, als Ad- s ders, dolle Honden, enz.; hetGal-kolyk, opftvging % hevige driften en gemoeds-beweegingen, als fchrik' toorn enz.; fomtyds ook wordt deeze kwaal veroir- b zaakt door fterke Purgatien of Braakmiddelen. Som- d wylen ontftaat zy uit hardnekkige Koortfen, of ook ac we uit het ontydig opftoppen derzelven, door famen- m trekkende middelen. Kinderen worden 'er door aan- ki getast wanneer zy den zwarten drek (Menconium) met Ie beheei en al kwyt raaken. Zwangere Vrouwen zyn V( veeltyds aan deeze kwaal onderworpen. Ook is de- Bi zelve dikwils een toeval, in verfcheidenërlei foort m • van koortfen. Het vatten van koude, het opftoppen van gewoone ontlastingen, gelyk der Stonden, bloedende Aambeyen , Fontenellen, enz. fleept dikwi's :de Geelzugt na zich. In dep beginne klaagt de 'Lyder over groote vermoeitheid, en heeft afkeer van allerlei foort van beweeging. Zyne huid is droog, en gemeenlyk gevoelt hy eene foort van jeukende of prikkelende nyn, over het geheele iJighaam. iDe afgang is witagtig of kleiverwig, en de Pis zo als hier boven opgemerkt is, hoog geel; wanneer ''er in die Pis glinfterende deelen 'befpeurd worden, alsdan geneest de Geelzugt bezwaarlyk en wordt doorgaans eene hardnekkige ziekte. J3e ademhaahngis moeijelyk, en de Lyder klaagt over eene ■ongewoone zwaarte of drukking op de borst. 'Er is ^eeiie verhitting in de Neusgaten, eenen bitteren fmftik in den Mond, bezwaardheid der Maag, »a he. gebruik van voedzel, walging, braaking en windzugtveeltyds fchynen alle voorwerpen den Lyder toe geel te zyn. ' ' 'Wanneer de Lyder "jong en deeze ziekte van geene andere kwaaien verzeld is, is dezelve zelden gevaarlyk: doch wanneer die oude Lieden aantast, langduurig is, by herhaaling wederkomt en met water of met imldagtige toevallen gepaard gaat, is zy meest altoos doodelyk. De zwarte Geelzugt is veel gevaarlyker dan de geele. Wat den Leefregel in deeze ziekte betreft; de fpyze moet verkoelende, ligt en bevogtigende zyn, beftaande voornaamelyk in rype vrugten en malfche moeskruiden, als gekookte of gebraadene appelen, geftoofde of geconfyte pjumen, fpinagie, pcrcelein, geftoofde kropfalade, en diergelyke. Kalfs of hoendernat met wittebrood daar in , is mede zeer goed. De drank zy karnemelk, wei met honig gezoet, of afkookzel van verkoelende en openende Kruiden, als heemswortel met zoethout enz. De Lyder moet zo veele beweeging neemen, als hy maar uitftaan kan, het zy met te Paard of in een Bytuig te ryden; het wandelen, loopen ja zelvs fprinien zyn mede goed; onderfteld dat de Lyder zulks ;onder pyn verdragen kunne, en 'er zich geene tekelen van ontfteeking opdoen. Verfcheidene Lyders :yn , na het vrugteloos gebruik van veelerlei Geleesmiddelen, door het doen eener lange rcize geleezen. Verlustigingen zyn insgelyks van groot nut tegen e Geelzugt. Deeze kwaal ontftaat veeltyds uit een roefgeestig, mildzugtig geftel, gepaard met eene zit3nde leevenswyze. Alles derhalven wat gefchikt is, m den omloop der vogten te bevorderen en het ge' loed te verlustigen, gelyk dansfen , lachgen, zinen , enz. kan niet dan van zeer goede uitwerking yn. Geneesmiddelen. Indien de Lyder jong is, van een ioedryk geftel en over pyn in de regter zyde, en in :n omtrek der Lever klaagt, zal het nodig zyn hem er te laaten. Vervolgens moet men hem'een Braakiddel geeven, en het zelve, zo de kwaal hardnekg is, een-'en andermaal herbaaien. Geene midde1 zyn in de Geelzugt, inzonderheid wanneer dezel1 niet met ontfteeking verzeld is, van meer nut dan aakmiddelen. Eene halve dragma poeder van Ipeuanha is voor eenen volwasfenen eene genoegzaame gif-  {JEELZUGT." GEERST.- 2037 gift'e; men fpoale het zelve door, mét flappe. QSmtj le-thee of met laauw water.. Ingelyks moet de Lyder, door middel van zagte buikzuiveringen, fteeds open lyf houden: fpaanfche zeep in genoegzaame-boeveelheid genoomen, beantwoordt aan dit oogmerk zeer wel men neeme van< dezelve eenen geruimen tyd lang, van eene halve tot eene heele once dagelyks; Dan dewyl men weinige Lyders eene zo groote.hoeveelheid zeep kan doen injwelgen, neemt men gemeenlyk Pillen uit fpaanfche zeep, aki en rhabarbar famengelteld, waar mede in kleine giften, het zelvdeoogmerkbereikt wordt. Dee? ze Pillen bereidt men op de volgende wyze: men neemt poeder van SuccotorynfcJte aloë en van beste rhab'arber van elks een half loot, en eene once fpaanfche zeep : men ftoote dezelve te.zamen met een weinig fyroop, tot die dikte-, dat men ze bekwaamlyk tot Billen maaken kan, deeze van gewoonegrootte gemaakt zynde; neeme men van dezelven, twee of driemaal' des daags, ieder reize:vyf of zes. Hier mede moet eenen tyd lang aangehouden, en derzelver hoeveelheid fteeds gefchikt worden naar hunne uitwerking; dc Lyder moet ten minden een paar ftoelgangen 's daags hebben. Het is ook zeer goed in deeze kwaal, den omtrek der Maag en Lever, 's morgens en 's avonds, telkens een kwartier-uurs, met eene warme hand of wollenlap tewryven, en vervolgens wollen lappen, in warmen azyn en oly gedoopt en uitgedrukt, op de gewreevene deelen te leggen ; dit middel is dikwils van veel nut, doch nog veel beter is het, den Lyder tot aan de borst toe in warm water te doen zitten. Dit behoort hy van tyd tot tyd te doen, en-zo lange in het zelve te. blyvetf, als'zyne kragten het maar toelaaten. Men raadt tot geneezing der Geelzugt veele vuile dingen aan, gelyk Luizen, P.isfebedden, enz..Dan deeze doen gemeenlyk meer kwaad dan goed, wyl men 'er zich gemeenlyk geheel op verlaat, en het gebruik van veel gefchikter Middelen verzuimt; daar en boren gebruikt men die zelden in genoegzaame hoeveelheid, om eenige uitwerking te doen. Plet Gemeen verwagt doorgaans van deeze foort van Middelen eene allervaardigfte en onmiddelyke hulp, en houdt derhalven zeer zelden met derzelver gebruik aan. Braaken buikzuiverende Middelen, ftooving en beweeging, zyn meesraltoos al wat 'er tot geneezing eener enkele Geelzugt vereischt wordt, en wanneer die ziekte van waterzugt, van knoest-gezwellen in de Lever, of andere fleepende- kwaaien verzeld gaat , is 'er naauwJyk eenig Middel, om dezelve grondig te geneezen. Men fchryft ontallig veele Kruiden als geneesmiddelen deezer kwaal voor. De Schryver der Medicina Britannica, telt 'er meer dan honderd op. Dit komt bier van, dat deeze Ziekte veeltyds zich zelve geneest; in welk geval, aan het geringfte Middel de geneezing toegefchreeven wordt. Somtyds doet in eene hardnekkige Geelzugt een afkookzel van hennip-zaad eene uïtfteekende goedé uitwerking. Van dit Zaad kooke men vier oneen op twee mingelen goed bier, en menge 'er witte broodzuiker naar goedvinden onder; van dit afkookzel gebruike men alle morgens eene halve pint, en boude daar mede agt of negen dagen aan. De fmeltendc PVynjleen is mede een zeer goed'Middel in de Geelzugt; men neeme alle morgens en avondem eene drachma derzelven, in eenen kop thee of dergelyken : zo daar geene ontlastinge door veroirzaakf. wordt, moet men de gifte vergrooten:- Dan dewyl deeze ziekte zo ais wy hier boven gezien hebben, veelerleie oirzaaken heeft , en dus ook op -vei fchillende.- wyzen behoort behandeld te worden, zo is het niet raadzaam, buiten kennis eens Gencess heers- veele Middelen te gebruiken. Zelden ook isdeeze kwaal zo ras gevaarlyk, of 'er is- altoos tyd,. fchoon men ook buiten of op eene kleine plaats woo-ne, om eenen nabuurigen Geneesheer: te ontbieden.. Spaanfche zeep en Cremor tartari kan men meest altoos veilig gebruiken.. Kleine. Kinderen die met de Geelzugt gekweld zyn', doe men de fpaanfclie zeep in depap gebruiken,, en wanneer die geene ontlasting gèf noeg veroirzaakt', geeve men hun. van tyd tot tyd; een weinig Jyroop van rhabarber:- Ten Hotte 'dient aangemerkt, dat Lieden die aan deGeelzugt' onderworpen zyn, zo veel hun mooglyk is beweeging moeten neemen, en inzonderheid zig wagten van alle verhittende en faamentrekkende fpyzen. en dranken. Men zie verder over deeze ziekte;. dedoorwrogte Verhandelingen van de Heeren A. J.' 's Graeuwen , P. z. en J. T. van de Wynpersse , geplaatst in het XII Deel der Handelingen van het Geneeskundig Geimdjchap y onder de Zinfpreuk Cervandis Civibus. GEELSMETJE , zie PORCELEINHOORENS ' ' GEELZAND, zie ZANDEN n; i. GEERST, ook van veele Heers, Hirs, gemeenlyker Gierst genaamd; in het Latyn Müüm quafi Millium, zegt de-Heer Munting in zyne Befchryving der Aordgewasfen, fol. 765:, om dat ze door haare vrugtbaarheid duizend Koornen in plaats van ééne of honderd voortbrengt; in'tHoogduitsch, Jjinfc/ -^irfcnof-^irfl; in 't Fransch Millet; in 't Engelsch Mil; en in 't Italiaansch Migllo; is eene foort van Graangewas, door den Heer Linnüius onder het Geflacht van het Panik geplaatst, het welk onder de Klasfcder Driemannige Grasplanten is gerangfehikt. Deeze Kruidkundige omfchryft het: Panik, met eene losfe flappe Pluim, en ruige Scheedebladen; de Kafjes gefpitst, peezig. Panicula laxa fldccida, Foiiis vaginis hirtis, Glumis mucrenatis, nervefis. Linn. Spec. Plant. 23. Hort. ClifF. Upf. Mat. Med. 34. Roy. Lugdb. 55. Dalib. Par. 22. MiHum Semine luteo £f albo. C. Bauh. Pin. 26. Theatr. 502. De Geerst is afkomftig uit de Indie, en wordt daar men ze veel zaait, byzonderlyk in de zuidelyke deelen van Europa met voordeel ingezamelt. Zy fchiet eenen rietagtigen Stengel, meer dan vyf voeten hoog, dieals wollig is, bekleed met breede Bladen, en geeft aan" den top eene losfe Pluim , neerwaards omgebogen, mee paarschagtige.Bloempjes; waarop Zaad volgt', dat de' Pluim geelagtig maakt.. Dit Zaad, ieder eenen bekend",. ziet uit den goudgeelen en witten, doch'men heeft ook Geerstmet zwart Zaad. Het is in gebruik tot fpyze, maar.' geeft een droog, hard voedzel, ten zy het wel bereid' zy. Te Venetië bakt men 'er Koeken van, die nog warnr zynde-moeten gegeeten worden j zo dat het gemee-  200S GEERST. meene Volk op de ftraaten roept: al heet de Koeken, al heet? zegt Lorre, ■ want koud geworden zyn ze taay en byna oneetbaar. Wat de Cultuur, eigenfchappen, benevens verfcheidene fpysbereidingen uit de Geerst vervaardigt betreft, ziene men in ons Woordenboek, II. Deel, bl. 806, 807. daar wy alleen inzonderheid wat de Cultuur aangaat by zullen voegen, 't geen de Vertaalers van de Nieuwe wyze van Landbouw, by manier van aanteekening op dat werk 'er van hebben gezegt. „ Zie bier (zeggen zy) kortelyk-de wyze, hoe wy „ de gewoonte hebben van de Geerst te behandelen. ,, Wy zaaijen dezelve in het laast van April of het be» gin van May, naar dat het Saifoen gunftig is, in „ cen'losfen, muilen, welgemesten grond, zo yl als „ mooglyk is, liefst op bedden, om 'er van alle kan.., ten by te kunnen komen, en de noodige grondroe„ ringen te doen ; maar dan moet men het Zaad met ,, veel asch of zand vermengen, om .dat het anders „ niet dun genoeg geftrooit kan worden. Als het •»> twee, drie of vier duim uit den grond is, naar dat „ dc noodzaaklykheid het eischt, wieden wy bet, en ,, herhaalen dit, ais 't noodig is, ten tweeden', of ,, zelvs ten derdenmaale; omdat deeze Plant, eerst „ lang klein blyvende, en veel vaag nodig hebbende, „ daarenboven door de Natuur gefchikt zynde, om .„ kragtig uit te doelen, door het onkruid ten uiterfcen ,, zou benadeeld worden. Na dit wieden laat ik de .., paden der bedden rondom omJp5tten, en herhaale » *t "0S tweemaal op the tyden", als in onze beginzeis van den Nieuwen Landbouw wordt aangeweezen. Wy fnyden het afin het najaar, als het Zaad „ ryp is, dat zich ligtelyk aanwyst, maar wy fnyden bet ten minden twee of driemaalen, neemende tel,, ken alleen die trosfen weg, die haare volkomene j, rypte hebben, en laatende de andere nog zes, tien of veertien dagen zitten,- die afgefueede trosfen ':„ werp ik op een digte Solder neder. Zo dezelve „ niet digt genoeg is, moet men eerst een laken, of ,, ander kleed daar over fpreiden. Ik werp 'er het ,, andere by, naar maate het van de Stengen koomt, „ en als ik het alles heb, laat ik het liggen, tot dat ,, ik bevinde, dat het ter deeg droog is, en doe 'er „ dan flegts met dunne ftokjes op kloppen en in „ roeren, waar door het Zaad genoegzaam uitvalt. ,, Het Zaad vergaderd en gezuiverd zynde , zyn „ 'er verfcheide middelen, om'er den bast af te kry., gen; maar geen beter, dan het naar een Pelmolen •„ te zenden. „ Het gebruik van de Geerst is genoeg bekend. Men : „ kan 'er inderdaad lekkernyen van bereiden, en ik I „ erinnere my daar eens eene Taart van gegeeten te 1 hebben, daar men niet anders, dat 't geen onze < „ Tracftant uit zyn eigen grond gehaald hadt, in wil- 3 „ de brengen, en welke des niet tegenftaande onver- •« „ gelykelyk lekker was. Het zoude inderdaad, ge- j y looveik, der moeite waardig zyn, deezen teelt fter- j „ ker door te zetten, maar dan moet men zyn toevlugt ii onvermydelyk tot den nieuwen Landbouw neemen; r „ thands kan men van ecu koffykop vol Zaad, een {. ,, Mud van twintig op een'Last in cogflen, dan zou p „ men 'er waarfcbynlyk twee vari bekoomen. Het is C i, ongepeld een uitmuntend voeder voor de Duiven, C GEERSTGRAS. „ om dat zy'er we! van vaaren, en 'er door verpligt „ worden op het hok te blyven, en 'er hunne mest ,, te laaten. GEERSTGRAS, in het Latyn Millmn, is de naam van een Rruid-Geflacht, onder de Klasfe der BriemdnMge Grasplanten gerangfehikt. De naam van Geerstgras % er door den Heere Houttuyn aan gegeeven, om dat het m gedalte naar Geerst gelvkt. De Bloemen maaken eene verfpreide Aair of Pluim. Het onderfcheidt zich door eenen tweekleppigen éénbloemigen Kelk, cue de Klepjes byna gelyk heeft, met een zeer kort Blommetje en penfeelagtige Stempels. In dit Geflacht komen ue zes volgende Soorten voor. r. Kaaps Geemgros. Millmn Capenfe. Geerstgras, met eene haatnge Pluim en gefpitfte Kelken, wier Blommetje een krom endelings Baardie hebben. Müium Pcmcida capillan,-Calycibus acuminatis, corymb. Arsta ter* minalicurva. Linn. Syft. Nat. XII. Gen. 70. Vest XIIT p. 93- Mant. 185. T f De Halmen van deeze Kaapfe foort, zyn eene handbreed hoog , glad en teder; de Bladen fmal, van onderen met verfpreide Haairtfes, aan den Keel gebaard De Pluim naar alle kanten verfpreid, heeft Steeltjes byna dunner als haair, en de Kelk beflaat uit eyronde buikge, gefpitfte Klepjes, die gelyk van langte zyn! Het Zaad is zo lang als de Kelk. 2. Gejllppeld Gecrstgrc.s. Müium primitatum. Geerstgrasfmtt eene Pluim van enkelde Takjes en overhoe^fe dubbelde éébzydige Bloemen. Müium Pmie Kornis flmplicisfimis, Flor. ui. geminis fecundis. Linn Speel Plant. 5. Amoen. Acad. V. p. 332. Dit Geersgras koomt onder de jamakaife Planten ?oort; doch onzeker om welke reden het eeMneÜ rt-ordt gebynaamd. 6J " 3. NeetdraagendGeersigras. MiliumLendigerum. Geerstrras, met eene byna geaairde Pluim en gebaarde Bicenen. MiLum.PaniculaJubfpicata, Flcrihusarflatis. Linn. ipec. Plant. 4. Sciireb. Gram. p. 14. T. 23 f 3 Aeros Is ventricoja. Gouan. Hort. T. 1. Gramn feminumar■enfr, Pamc. pyramidnli. Raj. Hij}. 1288. Gramcn iellaeum Mor. Wjt.lII. p 182. S. 8. 7'. 3. ƒ. 12. Magn Monfp. 297. Gramcn Alofecuro accedens Rc. Pt ukn Hm. 177- F. 33. ƒ. 6. ^ Dit Gras aan de kust van Maldbar op de Stranten I roeijende, volgens de Heer Kosnig, beeft gladde pdaande Halmen, van eenen voet langte en Imcetormige op den kant gehaairde Bladen.- terwyl de cheeden, die de Halmen van onderen influiten ook .ughaairig zyn. Vier éenzydige losfe Trosjes uit et opperfte van den Stengel, maaken de Pluim'rit' I ïftaande in overhoekfe Bloemen. Plet grootfte Kelk- I epje is eyrond, drieribbig , fpits, platagtig, zagt i digtop de kanten gehaaird; bet andere 'lancctvor ïg, korter, naakt. Het buitenfte Bloemblaadje heeft :n regt Eind-baardje. Het Zaad met de gehee'e loem afvallende, heeft iets dat naar eene Wee-h :s veemt. b 4. Uitgefpreid Geerstgres. Milhim efufwn. Geerst grot' St gepluimde, verfpreide, ongebaarde Bloemen. MiHl Floribus panieulatis dfperfis muticis. Linn. Sp. Plant. ■ u Suec. 55, 61. Daub. Par. 23. Gort. Belg. 19 :.e. Prov. -.83- Müium Giumis diphyllis. Lenn. tHa V. ff- 27. Gramenjylratkum Panicula'miliaceafparfa. C. Baui.  GEERSTKNEU. Bauh. Pin. 8- Tneatr. Mfc Moris. S. 8. ?! S- f IOfciiEUCi.z. Gram. i& Hall. ffdv. M 1525- bramen M'tiaceum. Lob. J& 3- : „ < Dist-cetropt Geerstgras. Müium confertum. Geerst„ras, met gepluimde digt getropte Bloemen. Ato» Floribus paniculatis confertis. Linn. %c. Plant. ft. Lw^fr. 57. Mill. Difï, iV. 4/Mr/a. Sciieuchz. Gran». 154- Lob. /c. 4. Het eerfte van deeze twee hier en daar door geheel Europa voorkomende, wordt Hirsgras of Ziadgras, 111 't Nederduitsch geheeten. By ons groeit het op verfcheidene plaatzen, in de hooylanden, in bosichagien en aan de wegen. Het heeft dikwils Halmen van drie of vier voeten hoogte, cn.Bladen van eenen pink breed De Pluim is zeer dunnetjes uitgefpreid en daar door verfchilt het inzonderheid van liet andere, dat volgens den Heer Haller, eene loutere verfcheidenheid daar van is, in de Bosfehen van Switzerland groeijende, maar ook veel grooter' valt. Dit, zegt hy, heeft Halmen van twee ellen, en Bladen tot zeven liniën breed, met meerder en digter getropte Bloemen. Lobel fchynt dit laatfte aangewezen te hebben, onder den naam van groot Water-Gras met h-eede Hirs-Aiirem aanmerkende, dat het Halmen heeft van vier of vyf voeten hoogte, en Bladen van eenen vinger breed, anderhalve of twee cubrten lang. Gemaaid zynde, zegt hy, is het Hirs-Gras een uitmuntend voeder voor de Beesten. 6. Haveragtig Geerstgras. 'Milium paradoxum. Geerstgras, met gepluimde Bloemen, die gebaard zyn. MiMm Floribus paniculatis ariftatis. Gouan. Monfp. p. 38. Sciireb. Gram. T. 28. f. 2. Agrostis paradoxa. Linn. Spec. Plant. 3. Agrostis Panicula patente fcpe. Ger. Prov. p.'si. Agrostis Racemis ternatis pendulis. Scop. Cara. 186. Agrostis Flosculis ariftatis gemellis, altero fterili, terinmaliijus ternatis. Sauv. Monfp. 45- Dit Gras is bevoorens door den Heer Linnjeus, met den zelvden bynaam tot het Geflacht van het Struisgras betrokken geweest. Plet groeit in de zuidclyke deelen van Europa en wordt, deswegen, Provencailsch gepluimd Havergras, met Zaad als van Akeleyen, door fommigen , getyteld. Anderen hebben meest gelet op'de gebaarde Bloempjes, die als in de Haver eene yle Pluim famenftellen, op lange haairagtig dunne Steeltjes. De Heer Scopoli, door wien het ook in Kamiolie werd .gevonden, noemt het Agrostis met drievoudige hangende Trosfen en gebaarde Aairen, het Baardje lang én gegolfd. Schreber, die het zelve ook afbeeldt, zegt, dat de Halmen drie voeten hoog zyn, ofhooger, dun en glad, opftaande, de Bladen breed, glad en fpits, met lange Bladfcheeden, de Aairtjès éénbloemig. Het Zaad, in de Bloemblaadjes vast beflooten, is langwerpig, byna rolrond, glanzig Zwart. GEERSTKNEU of Geelvink, in het Latyn Emberiza ook Hortu'.ana, is de naam van een Vogeltje, wel eer door den Heer Linnveus in de Fauna Suecica 1746. p. -78. n. 208. tot het gezin van de Vinken t'huis gebragt. „ Of dit nu die zelvde foort zy, welke by „ Olina Uccelliera , pag. 32. niet den vermaarden ,, naam van /' Ortolano genoemd ftaat, en welke, wan„ neer ze in daar toe gefchikte mestkooijen vetge' maakt is', tot zeer hooge pryzen voor de tafelen £ der grootfte erirykfts PetConaa djen verkogt wordt, X. Deel. GEERSTKNEU. 2009 „ kan ik nóg niet op my neemen te verzekeren (zegt ,, de Heer Nozeman), om dat het my toefchynt, dat 'er verfcheidenheden van deeze foort van Geerstvo„ gelen gevonden worden, die alle Hortulanen gehee„ ten , en alle aan my nog niet genoeg bekend »'zyn." 1 Men vindteene fraaije Afbeelding van dit Vogeltje in het kostbaare Werk van den opgenoemden Heer Nozeman, die 'er verder van zegt: „ Men vindt bet „ in Holland noch in alle jaaren, noch overvloedig „ veel; zo dat een oud Vinker in dienst van eener ,, myne nabeftaanden eenige van deeze Vogelen, in „ den jaare 1756, by Monfter onder het open Net ge,, flagen hebbende, dezelve als vry zeldzaam binnen „ bragt, met fterke verzekering, dat zy de Vogel t„ jens waren, welke men in Brabant en elders Örfa„ laanen noemde. Omtrent dien zelvden tyd werden „ 'er op andere plaatzen daar omftreeks verfcheidene ,, van deeze Soort gevangen, die, in vlugten en „ kooitjens gezet, hun noodlot niet lang overleefden, „ zynde onhandelbaar wild en fchuw. Sedert dien „ tyd zag ik ze niet weer, voor dat my deeze tegen„ woordige met hun Nest en Eyeren, uit het Kwar,, tier van Oosterhout in de Baronie van Breda werden „ aangebragt, met goed berigt, dat men ze ook aan ,, de met houtgewas begroeide plaatzen in de Majo„ rye van 's Hertogenbosch vry gemeenzaam, in den zo„ mer ontmoet." Befchryving. De Bek deezer Vogelen is vry dikr kort, met even lange Nebben, die aan de randen naar eikanderen toe gebogen ftaan. De Neusgaten zyn geplaatst in eene met Vedertjens overdekte holte op de Bovennebbe. De Ondernebbe is aan de benedenzyde tot omtrent de helft op haare langte van eengedeeld door een Tusfchenvlies, het welk met geele Vedertjens bekleed is. Van den hoek der gaaping' af tot onder de Neusgaten op de Bovennebbe, en tot aan den wortel der Bovennebbe, is eene eeltagtige omzooming. Op de Keel volgt hier aan, by de Mannen eene verdere heldergeele plek , dewelke men voor het onderfcheidentst kenteken mag houden hunner Sexe; want voor al het overige zyn de Wyfjes eveneens getekend, uitgenomen dat zy op haare Koppen zo donker niet zyn als de Mannetjes. De Oogleden zyn geel. De Ondernebbe heeft eene hoekig neerhangende bultigheid, welke den Vogel zeer kennelyk maakt. De Hals is uit den geelen met bruine ftriempjes afgezet, en zo is ook de Borst, uitgenoomen dat op dezelve de fpatten grooter zyn. De Dyen zyn uit den ligtgraauwen, en de Aarsvederen hebben dezelvde kleur. De Nek en Rug zyn donker met bruin geplekt, maar de Vederen van het Vlei kdek zyn helderer bruin gezoomd. De Schagten der Slag en Beftierpennen zyn zwart, gelyk'tPluimagie derzelve mede zwart is, doch op den fmalften kant eenigzins geel geboord. De Stuit is bruin. De derde Slagpen begint op haare breedfte zyde een zeer fmal wit randje te vertoonen : op de vierde wordt dat witte randje wat grooter, op de vyfde nog meer, en zo gaat dit wit, by elke verdere Pen toeneemende, al breèder en breeder voort. De Vogel heeft twaalf Beftlerpennen, welke twee middenfte de kortfte en fmalfte zynde te weeg brengen, dat de Staart een weinig gevorkt is. De Beftierpennen zyn aldus onderfcheidelyk geteekend; Pen 1 T 11 en.  2010 GEERSTKOORTS. en 2 (aan weerszoden) hebben een zeer fmal en hel der witte piek, met'dit onderfcheid-, dat 'er'op d« tweede merkelyk meerder en tefFens donkerer zwart dan op de eerfte overblyft. Pen 3 , 4/5, zyn zwart, Üitgen'domén op haare buitenkanten, daar zy iets Bruin hebben. Pen 6 heeft op .dien zelvden kant meerdei •van dat bruin, en hetzelve loopt ook om den top dei Pen heenen tot op den breedften kant; zy is voor 'i overige zwart. De Pooten hebben eene vleesch'kieur, gelyk ook de Vingers en Nagelen. De Nagel van den Agtervinger is de grootfte. Huishouding enz. Deeze Hortulaanen broeden ieder jaar tweemaalen. Zy bouwen hunne Nesten , gemeenlyk kort by den grond, by de aftuiningen, en tusfehen de benedenfte takjens der heggen. Plet Nest beftaat uit hooi en zagt gefnazelte, zonder inmengzel van haair, wolle of vedertjens, en de Eyeren zyn fiaauw paarsch met fyne bruine fpatjes. Elk broed is van drie tot vyf Eyeren. Men maakt deeze Vogelen ongelooflyk vet met geerst, in mestkooijen, die flegts weinig lichts in laaten, en hun alle uitzicht naar 't veld en naar geboomte beneemen, en die voorzien zyn van eenen kleinen en openen waterloop van helder en geduurig verversebt wordende water. 'Er worden 'er gemest tot de zwaarte van tusfehen de drie en vier oneen gewigts. Men moet geene de minfte ftoornis in de mestkooijen aanrechten, en 'er zonder de Vogelen met de handen daar uit te haaien, telkens by enkelen en door middel van een fchotje, zo' veel van de overige afzonderen als men 'er nodig heeft; vliegende zv zich anders dood. GKKRTSKOORNTJE, zie VOLUTJTEN n. n. GEERSTKOORTS, in het Latyn Fêbris miliaria, ontleent den naam van de kleine puistjes of bladertjes, die zich op de huid des zieken van grootte en gedaante zeer veel gelykenis op Geerst-korrels hebben. Deeze Puistjes zyn nu rood, dan wit, fomtyds van die twee koleuren faamgemengd. Het geheele lighaam is met deeze Puistjes fcfmwylen overdekt; doch gemeenlyk vind men ze meest op die plaatzen, waar men het fterkst zweet, gelyk Op de Borst, de Rug, enz. en zagt zweeten of de uitwaasfeming der huid, bevordert deezen uitllag grootlyks: doch wanneer de huid droog is, wordt die uitflag pynlyker en tellens gevaarlyker. Somtyds is deeze eene oirfpronglyke ziekte; doch j meermaalen is zy flegts de toeval eener andere kwaaie ; \ als der Kinderziekte; der Mazelen; van heete- Rot- \ of Zenuw-koortfen, enz. in alle deeze gevallen is ze ' gemeenlyk het uitwerkzel, van te zeer verhittende leef wyze of Geneesmiddelen. De Geerstkoorts tast gemeenlyk ledige, flymagtige of 1 zwakke lieden aan , ook zyn jonge en bejaarde lieden aan / dezelve, meer dan die in den bloei of in de kragt huns c leevens zyn, onderworpen. Ook worden'er de Vrouwen meer dan de Mans door aangetast; die genen inzonderheid welke teder zyn, een gemakkelyk leeven / leiden, weinig beweeging neemen en meest altoos v binnens huis blyven , flappe en veel waterag- a tige dranken gebruiken. Zodaanige Vrouwen loo- fl pen m het Kraambed groot gevaar van deeze ziekte, en worden niet zelden door dezelve weg gerukt. n De Geerst-koorts wordt fomtyds veroirzaakt door 'he- w vige driften en aandoeningen des gemoeds, als door je GEERSTKOORTS. aSfttW4 vecI Pe™. enz. E?K?r «eti&jkën ,; zw,,..'^ Ontlastingen \ flappe leevcnswyze, regenagtigè jaaipetydcn het on maatig gebruik van verdelende waterag "ge en onm "^eu, 5e,y» P™ii, Kersfeny KonLmmers, Meloenen en diergelyke. Door het gebru fc vari onzuiver water, en bedorven koorn, enz! Ook h* ?Pft9PPen v™. gewoone'ontlastingen, ge!vit fontanellen, fétons, opene zweeren van bloedende aam beyen by de Mans, en der m.andelykfche zuiveri, gen by Vrouwen, en wat dies meer'i- - 5 "Deeze Ziekte, is by 'Kraamvrouwen veelal het uitwerksel van hardlyvigheid, geduurende tófil vr »ter?en ^ 7™ htt °nmaa"g f^ruik van Wvpe z™%reVro, r%°nge,0nde *aM> ™ar in z^ z« angei f Vrouwen dikwils te buiten gaan. Edoch de V^üwen d^T^ " ma e" lediS ZodïniS Viouwen, üie, geduurende haare zwangerheid Voor' naamlyk, een zittend leeven leiden en teffens zwaare iW?é^^^n^ f» hetkraambed deeze ziekte welke voor Vrouwen van fatzoen of voor die welke binnenshuis zittende beroepen diwv'en altoos zeer gevaar yk , niet zelden doodlyk is. Doch onder Vrouwen die werkzaam of arbeidende zyn op het land leeven , of genoegzaame beweeging buitenshuis neemen, is cieeze ziekte zeer weinig\éf end van utfla™^"' a"e die f^te" *P* van uitflag veizeld zyn, gemeenlyk met eene ligte huivering, die gevolgd wordt van hitte, vérlwlkin? bezwymmg, zugten, een zwakken doch (nellen SS) S^ïffl^WV0* *ïa# benaauwdhefd en dW Borst De Lyder is zeer onrustig en fomtjds ylhoofdig; de tong is wit, de banden beeven en de handpalmen zyn brandend heet; by Kraamvrouwen verdwynt gemeenlyk bet zog, en de andere ontlastingen worden opgeftont. nn?p6r gfvoe,tee,]e \i$#4*,of fteekende pyn ondei de huid waar na eene ontelbaar e menigte Heine, roode of witte Puistjes te voorfebyn komen Hier op verminderen gemeenlyk de toevallen, de pol worat voller en zagter, de huid vogtiger, en in de voortgang der ziekte begint het zweet des yder , een >yzonderen flank als die van Duivels drek te doen gevaar worden; de grootfte benaauwdheid der Borst en leerflagtigheidgaan over, en degewoonlyke ontlastin- fz^n! £'? W*f*«* Omtrenïden zesden •f ze\ enden dag na het uitbreeken, beginnen de Puist3s te droogen en af te vallen, waar door eene zeer istige jeukte der huid veroirzaakt wordt Het is met mooglyk den tyd, wanneer, die Puis;n te voorfchyn komen of weder afvallen, naauweung te bepaalen. Wanneer in deezen uitflag de eris der ziekte beftaat, komen zy gemeenlyk den derden f vierden dag uit; doch wanneer zy toevalligTs erfchynen ze ten allen tyde der ziekte Somtyds komt en verdwynt deeze uitflag beurtelings }S dit gebeurt is de ziekte niet zonder fevaar; doe aimeer de Puisten eensklaps verdwynen, zonder we- » gróót? y" tC k°'men' iS hCt gCVaar ten uiterBy Kraamvrouwen zyn de Puistjes in het eerst geeenlyk met klaar water vervuld en wit, vervolgens' rSSgi6 S6el; f0ffityds zynze met roode p"isc- TA  GEERSTKOORTS. In alle foorten van Koorts die met uitflag verzeld «at moet men inzonderheid zorge draagen tegen het fchielyk inflaan der Puisten'; in tegendeel ajles aanwendende om dezelven te doen ryp worden. Ter bereiking van dit oogmerk dient men fteeds den lyder in zodaanige' getemperdheid te houden, dat de'uitflag noch te fterk uitgedreeven worde, noch te fchielyk verdwyhe. Spyze en drank'die hygebruikt, moeten maatig-voedende en teffens hartfterkende, nooit zwaar te verteeren of verhittende zyn. De kamer des zieken moet gemaatigd warm gehouden en 'hy nook met dek overlaaden worden. Boven al moet hy ftd en blymocdig gehouden worden. Niets dryft zo zeker den uitflag naar binnen, als angstvalligheid, of vreeze voor gevaar. De fpyze. des lyders moet beftaan in flap hoendernat met broöd, "gekookte gok,' brood pap, enz. waar onder men, als zich de lyder zwak bevindt, een paar lepels vol Wyn doen mag', ook een weinig Zout en een weinig Suiker. Goede gebraadene of gekookte Appelen en andere rype vrugten, die zuiverende teffens en verkoelende' zyn, mag hy vryelyk ecten. De Drank moet gefchikt zyn na de gefteldheid des lyders; indien hy redelyk by kragten en goedsmoeds is, moet men hem flappe dranken geeven, gelyk flap brood water, aftrekzei van citroen-kruid, of het volgend afkookzel. Men neeme twee oneen gefchaafde hertshoornen dezelvde hoeveelheid fal-faparille, en kooke het te faam, op twee mengelen water: dit afkookzel doorgezyfd zynde, doe men 'er een weinig witte Juiker by.en laate het den zieken tot zyn, gewoonen drank gebruiken. '1 Wanneer de lyder zwak is en droefgeestig, en de uitflag niet naar behooren uitkomen wil, moet hy kragtiger dranken met IVyn en met Jap uit Citroenen of Oranje-appelen vermengd, gebruiken. Deeze dranken, manke, men, naar den toeftand des lyders het vereischt, fterker of flapper. De Geerst-koorts helt fomtyds tot verrotting over; in d;t geval moet men des lyders kragten onderfteunen met kragtige hartfterkingen, waar onder zuuren «emengd zyn; zo de geneigtheid tot verrotting de Sverhand neemt, moet men zich van de Kina bedienen Wanneer de ziekte naar het hoofd Haat, moet men.buikzuiverende en verzagtende Klisteeren aan- W Wanneer de fpyze en drank des lyders behoorlyk geregeld zyn, zullen 'er voor het overige in deeze ziekte lelden veele Geneesmiddelen te pasfe komen. Wanneer egter de uitflag niet naar behooren uitkomt, en de geesten,des lyders neergeflagen worden, moet men hem met hartfterkingen en het leggen van blaartrekkende pleisters te hulpe komen. De bekwaamde hartfterking in dit geval is goede Wyn, in des lyders fpyze ,zo wel als in zynen drank gemengd; doet zich geneigdheid tot verrotting op, gelyk dikwils gebeurd, moet men van de Kina en zuuren in Wyn gemengd, gebruik maaken. Sommigen raaden het gebruik aan van blaartrekkende pleisters, geduurende den geheelen loop der ziekte; wanneer de lyder flaauwgeestig is, de uitflag beurtlings komt en verdwynt, is het nodig geduurig eene ■aanprikkeling te onderhouden, en zulks kan door een enkele plebtertrek genoegzaam te wege gebragt wor- GEERSTKOORTS. 2011 len. Doch wanneer de Pols zeer zwak wordt, de Puisten geheel inflaan, en de ziekte het hoofd fterk ïantast, moet men verfcheidene dier Pleisters, op de jevoeligfte deelen des lighaams, als aan de binnenzyle der beenen, dyen, enz. leggen. Aderlaatingen zyn zelden in deeze ziekte nodig, veeltyds zyn ze zelvs fchaadelyk, wyl ze den lyder verzwakken én flaauwgeestig maaken. Dus moet men nooit van dezelven gebruik maaken, ten zy op aanraling eens kundigen Geneesheer's. Dit melden wy te meer; wyl het veelal dc gewoonte is, Kraamvrouwen iie door deeze ziekte aangetast worden, door adei laatingén en andere ontlastingen even eens te behandelen, als of de kwaal ten hoogften ontfteekend ware. Deeze behandeling egter is gemeenlyk met gevaar verzeld, en zelden kunnen de lyders merklyke ontlastingen uitftaan; deeze ziekte fchynt veel meer van een rottenden ——- dan van eeii ontfteekenden aart te zyn. Hoewel deeze ziekte, in het Kraambed veeltyds ontftaat, uit eenen te zeer verhittenden Leefregel, zoude het egter gevaarlyk zy, denzelven eensklaps te verminderen en tot het gebruik van verkoelende en zwaare ontlastingen over te gaan. Veel veiliger is het onderfteunen van des.-ftyders kragten en het bevorderen der natuurlyke ontlastingen , die geen gevaar loopen den Zieken te verzwakken en de kwaal te verergeren. Indien de ziekte fleepend blyft, of de herflelling langzaam volgt, raaden wy het gebruik aan der Kina, welke men gebruiken kan in zelvflandigheid , op Wyn of op Water getrokken , naar het de Lyder verkiest. Voorts vereischt deeze, even gelyk alle Koortfen die met uitflag verzeld zyn, zagte Buikzuiveringen, welker 'gebruik men nooit , zo dra de Koorts afgegaan is , en de kragten des Lyders het toelaaten , verzuimen moet. De beste behoedmiddelen tegen dit foort van Koortfen zyn, zuivere drooge lucht en gezond voedzel. Zwangere Vrouwen dienen zich voor hardlyvigheid te wagten; dagelyks zo veel beweeging te neemen als haar doeniyk is; het gebruik van onrype flegte vrugten en andere ongezonde dingen te vermyden, en wanneer zy in het Kraambedde zyn fteeds een verkoelenden Leefregel te houden. Wy befluiten dit Artikel met de volgende waarneeming. In de maanden November en December 1735. heerfchte 'er te Straatsburg eene befmettelyke Geerstkoorts: uit de gefchiedenis dier ziekte blykt, hoe nuttig een getemperde leefregel is in deeze kwaal, en teffens dat het niet altoos de Geneesheeren zyn, die bet eerst de regte wyze van behandeling en geneezing der kwaaien ontdekken. Deeze koorts regte vreesfelyke verwoestingen aan, zelvs onder de fterkfte en anderzins gezondfte lieden. Alle aangewende Geneesmiddelen waren te vergeefs. Zy werden eensklaps door huivering, geeuwen, lustloosheid en pyn in den rug aangetast, welke van eene geweldige hitte gevolgd werden , die gepaard ging met fchielyk verlies van kragten en eetlust. Op den zevenden of negenden dag kwam een uitflag, zeer naar vloo-beeten gelykende te voorfchyn, met groote benaauwdheid, ylhoofdigheid, onrustigheid enopfpringen in het bed. 4 T 11 2. Het  201* GEERVLIETSCHE TOL. ÜEERVLIETSCHE TOL. Het aderlaten was doodelyk. In deezen ongefükkigen toeftand van zaaken, zette zekere Vrouw eenen zieken, welken zy oppaste, een klysteer van regen-water en ongezoutens boter, en gaf tot gewoonen drank, een mengelen put-water, waar in zy een half pint zwaare wyn, het Jap van een citroen, en zes oneen broodzuiker zagtelyk liet kooken. Dit middel was van zeer gewenschten uitflag, niet alleen by deezen, maar by verre de meeste zieken, dien men 'er gebruik van deed GEERSTVINK, zie GEERSTKNEU. GEERTEN MINNE , zie. SINT GEERTEN MINNE. GEERVLIETSCHE TOL, is de naam van eenen zeer beroemden Graavlyken Tol, welke van oude tyden in Geervliet, dat met recht onder de oudfte Steedjes deezer Landen mag geteld worden, geheeten werd. In eenen Brief van het Jaar 1195, wordt 'er van deezen Tol gefprooken; zie Mieris Charterb. I.Dcel, bl. 129. Bekend zyn ook de oneenigheden, die, omtrent het einde der twaalfde eeuwe daar over met de Vlaamingen gereezen waren. Niet tegenftaande deeze Tol langen tyd te Geervliet geheven zy geworden, moet men egter opmerken; dat dezelve daar ter plaatze alleen niet gevordert wierde. AI van ouds waren 'er verfcheiden Wagten aangelegd, die alle.onder deezen Tot behoorden. Zulks gefebiedde voornaamlyk by het verloopen der ftroomen, wyl de Schippers en Kooplieden daar door gelegenheid ontfingen, om de Tollen, langs verkeerde wegen, te ontwyken. Tegen dergelyke ondernemingen , en bepaaldelyk met betrekking tot deezen Tol, zogten de Graaven dikwerf by byzondere wetten te waaken. Aanmerkelyk zyn ten dien einde de onuitgegeeven Ordonnantiën op de Tollen van Hertog Philips van Bourgondien, van den vierden July des jaars 1456, van Maximiliaan en Philips van Oostenryk van den drie en twïntigften Augustus des jaars 1492, en van Maximiliaan en Karel van Oostenryk van den vieren twintigften January 1511 of 1512, waar van de affchriften in eene Kas op de Weeskamer bewaard worden. Om die reden verleende Hertog Jan van Beyeren; by eenen Brief van den negen en twintigften Augustus des jaars 1421, aan de Tollenaaren van deezen Tol, vryheid, om eene Wagt te mogen plaatzen te Zwartewaal, zo op het water als op het land. In de bekende Tol-Ordonnantie van Keizer Karel den V, van het jaar 1518, wordt'er niet alleen van de Tol van Geervliet, maar ook van zyne Wagten gefprooken. Van tyd tot tyd, naar maate de Rivieren haaren loop veranderden, is het getal deezer Wagten vermeerderd, zo dat ze, thands ter tyd, reeds tot zestien aangewasfen zyn. In laater* tyd is de voornaame Ontvangst van deezen Tol naar Dordrecht, daar het Hoofdcomptoir nu gehouden wordt, overgebragt: doch, wanneer zulks gefchied zy, durven wy niet bepaalen. Wy weeten uit echte Brieven van het jaar 1478 en 1481, bewaard wordende in de Hollandfche Domeinkamer, dat 'er, toen ter tyd, reeds binnen de Stad Dordrecht op den Riedyk een Tolhuis geweest zy, het welk ftrekte tot eene Wagt van den Geervlietfchen Tol. Maar mooglyk zal iemant vraagen, werden 'er dan, daar ter Stede, twee byzondere Tollen geheeven, wyl 'er, in oude Brieven, zo dikwerf van dien Dordrechtfchen Tol gefprooken wordt, en wel in onderfcheiding van den Geervlietfchen Tol? doch hier op antwoorden wy, dat het ons toefchyne, dat deeze Tollen alleen in naam onderfcheiden worden , en dat de Tol, die in Dordrecht geheeven werd, behoord hebbe en eene Wagt geweest zy van den Geervlietfchen Tol. Dit meenen wy te kunnen opmaaken, deels uit de zo even aangehaalde Brieven van het jaar 1478 en 1481, deels, uit het verzwygen van eenen byzonderen Dordrechtfchen Tol, waar van in ftukken van laater' tyd geen gewag gemaakt wordt. De Ordonnantiën op de Tollen van het jaar 1518, waar in alle de Graavlyke Tollen worden opgeteld, fpreekt 'er ook niet van. Waarfchynlyk, dat toen ter tyd, wanneer het Hoofdcomptoir van den Geervlietfchen Tol. in Dordrecht gelegd is, de naam van den Dordrechtfchen Tol vergeeten, en in dien van den Geervlietfchen verandert zy. Dit meenen wy met zekerheid te mogen befluiten uit eene oude Ordonnantie en Voorwaarde, waar naar, op den 17 February des jaars 1551, dees Tol verpagt is geworden: want dus ftaat "er in het Opfchrift, Ordonnantie Voorwaarden ende Conditiën daar op Boudewyn van Drenchweert Rentemeester Generaal van Zuythollant van 's Keyfers wee gen verpachten fal fyne Majejleits Tollens van Geervliet, Dordrecht , met allen anderen hueren wachten ende toebehoeren voor den tyd van drie jaeren lanck , enz. Doch wanneer zulks gefchied zy, kunnen wy niet naauwkeurig bepaalen, wyl ons geene byzondere aantekeningen zyn voorgekomen, welken dit aanwyzen. Naar alle waarfchynlykheid gebeurde zulks in het laatfte des zestiende eeuwe, wanneer de Rivier de Bornesfe verlandde. Door deeze Rivier, ftroomende weleer tusfehenGwvliet en Heenvlict, plag men voortyds uit Braband, Vlaanderen, Zeelanden andere westwaards geleegen Landen naar Holland te vaaren. Uit eene Sententie van Keizer Karel den V, van den twee en twintigften Augustus des jaars 1541, is het blykbaar, dat die Rivier, toen ter tyd, nog met veele groote Schepen bevaaren wierde. Ook heeft de naarftige Wouter van Goudhoeven, in zyne Hollandfche Kronyk, welke te Dordrecht in bet jaar 1620 allereerst het licht zag, aangetekend, dat tachtig jaaren te vooren, 't geen met het jaar 1540 genoegzaam overéénftemt, de Bornisfe voor Geervliet nog zo breed ware, als de Merwcde, tusfehen de Stad en Papendrecht. Ja, uit de zo even aangehaalde Ordonnantie, gedagtekend den zeventienden February des jaars 1551, blykt het allerzekerst, dat 'er toen nog een Tolhuis te Geervliet geweest zy, wyl de Pagter verpligt wordt, om, tot onderhoud daar van, jaarlyks eene fomma van zestig ponden, zonder korting van zyne pagt, te moeten uitreiken. Dan toen ter tyd, ten minften kort daar na, werd het Hoofdcomptoir van den Geervlietfchen Tol reeds binnen Dordrecht gehouden. Eene Inftructie voor den Dortfchen Penfionaris Mr. Cornelis van Hoogelande, van den zevenen twintigften May des jaars 1556, waar by de Regeerders van die Stad hem last geeven, om aan zyne Koninglyke Majefteit klagtig te vallen over den Pagter van den Geervlietfchen Tol, welke] gelyk zy zich uitdrukken, binnen de Stad geheven werdt, ftelt zulks buiten bedenking. Mooglyk dat de Bornisfe toen reeds meer' of min' begon te verhanden, 't geen langzamerhand, gelyk doorgaans, toeneemende, eindelyk yan eene geheele verdrooging gevolgd werd. Dit  GEESSELAARS. Dit laatfte geurde omtrent het emdèJer, zestiende Su4 In e£; Oarooi van den . vierden May des iaa s 1*59 ", waar by die van Geervliet vryhe.d krygen om hunne Haven te mogen diepen, word gezegd, dat KSè noch pasfelyke diepte heeft; maar in een O ?rooi, vier jaaren daar na gegeeven aan die van AB«* Li enlVestenryk, en gedagtekend den negen efltwnv tigften July des. jaars 1508, eest men reeds dai die ÈJvkr geheelycken verlandet ende toegegroeyt was,juias dat d'felve geen fcheyfloot tusfehen den lande van Putten entmst^ek In Ichte vlekken Niet tegenftaar, e ■ deeze .Geervlietfche Tol van ouds tot het Graavfchap van Holland behoord hebbe, vindt men egtei eene Sententie van den Grooten Raad van Mechelen, van den elfden October des jaars 1504, waar by dezelve aan de Graavlykheid van Zeeland wordt toegekend. Welhgt is dit de reden, dat de Schepen die in Zeeland: veitold hebben, op deezen.Tol vryheid van lollen be nie en ; daar de vertollingen te Haarlem, Gouda g Corvelem alle Hollandfchen, gedaan, geen Schip-, Ss of Kooplieden van de Geervlietfche ™f d-elê dweepagtige tuchtoeffeninge der Geesfelaare vinden fel Edm. Maitene , in zyne Voyage Lttterati d delx lenedmus, Tom. TLp. tó& jaar mede d Leezer kan vergelyken Muratorii Antiamt. Itah de Godheid te ver zo „en, kwam volmaakt overéén met de God dienfti^ herinnen, welke in deeze eeuw de overhand hadder en&de geestdryvende Geesfelaars deeden, m t volvo ren van dit buitenfpoorig bedryf, niets meer dan d zv de onderrigdngen der Monniken, en mzonderhe van de P.edelordens, opvolgden. Hiér door verwie ven zy niet alleen de achting en eerbied van 't geme 11 Volk' maar ook van de Overheden en werden v: -dien ontzien, uit hoofde van hunne buitengemeei heiligheid en deugd. Hunne aanhang, behield, e ter die hooge maate van achting niet beftendi. GEESSELAARS.. 2013 want, fchoon de eeifte Geesfelaars zeer voorb'eefdlyk waren in zeden, vervoegde'er zich-, gelyk't natuu — lyk gaat, met den tyd, liegt volk onder, vervuld met de dwaaste en godlooste gevoelens. Te deezer oir-zaake oirdeelden de-Keizers en Paufen het raadzaam', een einde te maaken aan deeze Godsdienftige krank-' zinnigheid, door alle dusdaanige Geesfeling ftrydig te; keuren met cle Goddelyke wet, ,en .fchaadelyk voorr de eeuwige belangen der Zielen;-. Daii niet tegenffaande-deeze heifzaame maatregelen,, welke ook geduurende eene reeks van jaaren ter be- teugeling van deeze Dweepers met eenen gewenschten uitflag bekroond wierden, kwamen de Geesfelaars •■ omtrent het midden- der veertiende eeuwe, wanneer/ Duitschland en verfcheidene anderedeelen van Europa, door veelvuldige' onheilen zich gedrukt voelden, op nieuw ten voorfchyn, en veroirzaakte overal rond;, zwervende-, groote-ftoorenisfsn., Deeze nieuwe foei- felaars ,, wier geestdryvery- Menfchfen. van .allerleien rang, fexe en ouderdom, befmette, waren veel fnooder dan de ouden.-. Zy fielden niet alleen,, dat God tot genadebetooning kon bewoogen worden, door da-; zodaanigen, die* vrywillig deeze. ftrafoeffening zich aandeeden? maar beweerden en planten ook andere: Hellingen voort, .die grootlyks tot fmaad van den Godsdienst ftrekten.. Zy hielden, onder anderen din< gen, ftaande; ,, dat de Geesfeling van gelyke kragt was als de Doop en andere Sacramenten; dat men ■ " daar door van Gon vergiffenis van alle zonden kon '', verwerven, zonder de verdienften van Christus-: ■ " dat de oude Wet van Christus wel haast zou afga-, " febaft en eene nieuwe Wet, den Dcop des B'.oeds " welke door Geesfelflagen moest toegediend worden^, ',' beveelende, in'ftede gefield worden"; zy dreeven verfcheidene andere begrippen van dien zelvden aart. Waar op Clemens de VII, vervloekingen over de Geesfelaars- uitdonderde,' en veelen hunner, op "verfcheidene plaatzen, op bevel der Inquifiteuren verbrand werden. Men vond het, egter, even bezwaarlyk hen uit te roeijen, als het geweest was andere Aanhangen van zwervende Geesdryvers te onderdrukken. Vid. Steph. Baluzii Vitce Pentific. Aveniens. Tom. I. p.160, 316, 310- Êf Miscellaneor. Tom. Lp. 50. Ant.Matth. Analeè. Vet. cevi. Tom. I. p. 50. Tom. III. p. z$r. Tom. ■ IV. p. 145- Hë-rm. Gygts Flores temponim, p.- 139. De aanhang der Geesfelaars, welke nimmer in 't geheel was uitgedoofd geworden, rrrar als 't waare 1 fmeulende gebleeven , ontftak op nieuw in de vyftien- 1 de eeuwe in volle vlam > en rigtte veele onrust aan in 2 Duitschland, byzonder in Thuringen en Neder-Saxen. '. Doch deeze Geestdryvers verfcbilden aanmerkelyk van de oude Ketters hier boven befchreeven, en onder - dien zelvden naam, gelyk wy gezien hebben, in de 2 Gefchiedenisfen bekend, die by ganfche hoopen ver• fcheidene Landen, als wilde Menfchen doorliepen. :- De Geesfelaars van dit tydperk, verwierpen met alleen t den Doop en het Avondmaal, maar ook allen opend 'baaren Eerdienst, en fielden hunne eenige hoop van -- Zaligheid in 't Geloof en in 't Geesfelen, waar nevens •- zy eenige zeldzaame Leerftellingen voegden, wegens n den Boozen Geest, en andere ftukkèn, welken wy, in e de gedenk fchriften dier tyden, met geene genoegzaa, me duidelykheid vermeld vinden. Conradus Schmidt •• was, in-Thuringen, het hoofd deezes aanhangs; hy ' T tt 3 werd>  2014 GEEST. werd, m den jaare 1414, met eene menigte zyne navolgeren ten vuure gedoemd, door Hendrik Scho neveld, die ten deezen tyde, in Duitschland, he ambt van Inqmfiteur uitoeffende, en zynen naam be ragt maakte, door zynen heftigen yver in het uitroeijen der Kettery. Nicolaus Schaden werd te Duellen burg verbrand, om dat hy tot deeze aanhang behoorde. Bertholdus Schade geraakte, in den jaare 1481, te Halberftad in hegtenis; doch ontkwam de doodftraffe, waarfchynlyk door het afzweeren zyner gevoelens : en wy vinden, in de gedenkfchriften van deeze ongelukkige tyden, eene groote Iyst van Geesfelaaren, door de Duitfche Inquifiteuren ter vlamme verweezen. Zie meer over deezen aanhang van Geestdryvers in Excerpta Monachi Pirnenfis, in Jo. Burch. Menicenii Scriptor, rerum Germanic. Tom. II. p. 1521. Chronicon Monafter. m Ant. Mattrki Analett. vet. cevi. Tom. V. p. 71. Chronicon Magdeb. in Meibomii Scriptor, rerum German. Tom. II. p. 362. Enkel -hebben wy hier nog'by te voegen, dat uit de zestien Geloofs-Artikelen, van deezen Aanhang aangenoomen, die in gefchrift gebragt werden door eenen zekeren Inquifiteur uit Brandenburg in den jaare 1410, en welke Conradus Schmidt, uit de papieren van Walkeried zoude hebben overgenoomen , wy een vry naauwkeurig denkbeeld van de Leer der GeesJelaars kunnen vormen, die hoofdzaaklyk hier op uitkoomt: Dat de gevoelens, van de Roomfche Kerk aangenoomen, raakende de krrgt der Sacramenten, de vlammen van het Pagemiur, het bidden voor de Dooden, en vrfchHaene andere ftukken, ten eenemaale valsch en ongegrond zyn; en dat een iegelyk , die den inhoud van de Gehofsleuze oer Apostelen gelooft, dikmaais het Gebed onzes Heeren .en het Ave Maria bidt, en op zekere tyden zyn lighaam gtftrengelyk geesfelt, als eene vrywilligeftrafre zy w be'^'L^f-T-T* eeuwige Zaligheld zal verkrygen. GEESI, in het Latyn heeft verfcheidene betekenisfen, die wy meerendeels in ons WoordenboekII Deel, bladz. 807, enz. hebbenaangeweezen In dit Artuel willen wy het woord Geest alleen befchouwen in die betrekking, daar het voor eene hoedaamgheid van 's Menfchen vernuft en verftand wordt genoomen, cn dan moeten wy met den uitmuntenden van Effen toeftemmen, dat men dc nette betekenis van dat woord voor eene zielshoedaanigbeid genoomen zeer■zeden bemerkt; om reden dat 'er verfchillende denkbeelden aan gehegt worden, die men ■ doorgaans verwaarloost te ontwarren Dan geeft men den naam van Geest a'an de fchrander- ! hc-.d dan aan de netheid der redeneering, dTaande fraaiheid der inbeelding; en in dien laatften zin wordt de Geest dikwils, zonder grovelyk te dwaalen, tegen over de bondigheid van oirdeel gefteld. Deezedrie hoedanigheden worden vereischt om eenen Geest te maaken x die regt groot en fraai is; en daar uit is lirt te begrypen , hoe zeldzaam de Geesten van den eerften rang l moeten zyn. a a Onder de Schryvers van vernuftige werken, vindt \ men er veelen die eene fraaije en ruime inbeelding \ hebben, en wiens Geest leevendig en fchrander ismaar weinig zyn 'er die door behulp van eene juiste d. rede, de gevaarlyke fraaiheid van hun vernuft wel h weeten te gebruiken en de ellendigfte kleinigheden , me. met da verhevenfte fraaiheden mengen, f J GEEST. ftan°di"flshf?Lf.Si.n'nSe ^ der ^r^cn die zo verïtandig als fieilyk zyn, behooren, myns oirdeels Pascal, fontenelle, la BrüYERE en la MoTTF Bv kans niets gaat 'er mank in de werken diergroote 'm£ bTeen^ Vinden of elJ * !f met een "Pgevvc-rpen woord is maar 1e?nlP.en°de die niet ter degebefchaafd geene afli jn tl " -elene P!omPe bedrogredenen, Ifïe-nef hnnS lzwrufheid, geene valfcbe gedagte of ge.ne hoogdraavende wartaal in ontdekken. -eL0emdENhebE Z^V* ^ Schryvers die ik ftv zvn. TS m de netheid e» fraaiheid van perioden lr.v! T f° weI «Roozen , en zyne ne geda'ten t&mdS£* zyn oirdeel zeker is, enzyZ&inZf 6n fllkkere"de zyn. Alles Wat men Sap°,i daTTyTe3TcllT ft** ^r^™» b6" -de gemaaktheid verva*? Gwt heeft> en fc°«yds Het is met den tytel van Man van vernuft bvna oonin endtlt^ * ^iJ^SfSiL £ groötë^Ma ^S^zW^t ^ ^ zeldzaam en gf^^dÏ^SSef2 weinig geacht. Desgelyks gaf men den naam van GeZ tTbeïtTie?wTe'nigeMenfchen' en ^ %«öS te beuit viel was m groot aanzien ; tegenswoordi* 1S niets gemeener en ongeachter. ■ Menhoortovèrl van Geest fpreeken, elk beeft Geest, e dai°4ere moorden we te verkiezen; en, by lieden van eenen roeden fmaak opgetrokken zynde zegt zy al te me :raaije dingen die haar by geval te binneVfchTeten naar ,emant die door de flikkerende uitwen I gl e d 'an haar vernuft heen kan zien, vindt het fchr a , ■n van gezond verftand en reden misgedecld; en fchoon :y den genen , by wie bet niet dieper is dan by haar -elven, mtsfe.dt; die fchranderder zyn en wat meer '/ecten , achten haaren Geest niet grooter dan van laare verwonderaars. De ernftigebetragtingenvan Clitophon, zyn eenie verzamelingen van vaarzen en de MercunGoh - et Theatre Itahen. Hy ls vol van de onbollige fpreei loliger en boertiger dan die Man; hy alleen kan ee; antsch gezelMap vermaaken. Kan men dien arcif4n Detfemaaker den naam van Man van Geest weigerend iens gezicht alleen elk doet fchateren van Iaschen ? y zal in een onbekend gezelfchap komen, en hon.Klrinmasfen en postuuren maaken, en hetgantfche 5rfchi tusfehen Domisiquk e„ h^ J dft dée e ft StS t0neC! eCTe rechte Cato W eïdat . hyfpee de, zyne mom hem eer diende, om eene a-baare fchaa.nte te verbergen, dan om het gelaat van n aangezicht te fchikken, naar de boertigh id -an ne gebaarden en redenen Wat aardige Man, en hoe aangenaam van Geest is Heei Snuffelaar; daar gaat niets om in Stad of weet het op zyn duim. Hy zal u alle omftdndighen verhaalen van Doris en Ismene over haare adelm, en u alle viswyfs fcheldwoerden herhaalen, die zy  GEEST. GEESTDRY VER Y, «015 zy elkander na het hoofd geworpen hebben, om de doorluchtigheid van haar bloed aan te toonen, dat" zich natuurlyker wyze door haar hart moest verfpreid hebben. Indien de Boomen van een Bosch klappen konden, zouden zy de verliefde wandelingen van LysrooR en Artamise niet netter nog omftandiger kunnen vernaaien: en indien Mynheer Snuffelaar zelve door zyne fchielyke vertooning de tedere vermaaklykheden dier Gelieven geftoord hadde, zou hy hunne verwondering en verlegendheid niet beter kunnen afmaaien. Kan men zo aangenaam eenen verteller in de gezelfchappen misfen? en is het niet redelyk, dat men hem de doffe ftilzwygendheid vergeeve, waar toe de fchfaalheid van zynen Geest hem noodzaakt, zo dra hy al het nieuws verhaald heeft, dat hy van de lasterlyke historie van den tyd weet? Philologus fchynt tot eene fteun der gezelfchappen gebooren: hy heeft met veele moeite de konst geleerd, van lang over de minfte beuzeling te kunnen fpreeken. Zo dikwils als het hem gebeurt eene zotternye af te geeven, zo zelden gebeurt het dat hy niets in te brengen heeft; en hy tart den grootften zwyger den vloed van zyn'gekakel te fluiten , al fchoon hy hem maar met woorden van eene lettergreep antwoordde, die dikwils van een goed uitwerkzel geweest zyn, om de onvermoeidfte fnappers den mond te fnoeren. Begint men te redeneeren over eene zaak, hy meent dat zyne bewyzen kragtigst zyn om dat hy fterk fchreeuwt; hy woelt, maakt allerlei gebaarden en geeft door zyn gelaat te kennen, dat hyiets fyns zegt: als men hem ziet fpreeken , zou men zeggen dat hy wel fpreekt, en veele Menfchen oirdeelen 'er van naar het gezigt. Maar alle fraaije Geesten van onzen tyd zyn zo onverdraaglyk lastig niet als Aristus, fchoon hy zekerlyk een fraai vernuft hebbe, en zeer net redeneere. Hy is de geesfel der famenleeving; men fchrikt als hy in een gezelfchap komt; hy komt 'er altoos verzeld van zyn overvliegend verftand, waar mede hy anderen die zo veel niet weeten, ongenaadig op het lyfvalt. Geene grol wordt'er geopend, die hy niet te keer gaat met alle zyne wysheid, geene kwinkflag wordt 'er gezegd, wiens valfche gedagte hy niet ten toon ftelt. Maar hy wordt dra genoodzaakt alleen te praaten, of te vertrekken om alle monden die hy gefnoerd heeft weder tyd te geeven van open te gaan; want de kragt zyner redeneering bedwelmt en verftomt een gantsch gezelfchap. Dat is het nog niet al; de lastigheid zyner berisping gaat fteeds verzeld met de fcherpfte befpotting, en hy ontziet noch de eenvoudigheid van den eenen , noch de goede hoedaanigheid van den anderen , noch de vriendfehap die hem eene derde betoont. Aristus is gebooren om uit te munten, en zyne naam moet overal Koning weezen, al zouhy zyne eenigfte vriend zyn, en de geheele famenleeving niet de minfte zoetigheid voor hem hebben. Maar is het mooglyk dat eene Man die zo wel redeneert, de buitenfpoorigbeid van zyn gedrag niet eens bemerkt? zal hy den luister van zynen Geest nimmer maatigen en verdraaglyk maaken voor anderen? weet hy niet dat de Mensch alleen leeft voor het Menfchelyk geflacht, en dat niets onze achting verdient, dan voor zo verre het betrekkelyk is met'het geluk, het nut en genóeglykheid 'der famenleeving, welke wy moeten tragten te behaagen, zo wel uit pligt als uit belang? De Hemel fchenkt ons geeneongemeene gaven, op dat zy zullen dienen om ons haatelyk te maaken, en indien het wezentlyk merk van een' overvliegenden Geest is lastig en ondraaglyk te zyn, zou de zotheid met goedaartigheid verzeld, onze achting Oneindig beter verdienen dan het verhevenfte overtrefteufte vernuft. GEESTDRYVERS, zie GEESTDRY VER Y. GEESTDRYVËRY, in het Latyn Famtismus, is eene ondeugd naverwant aan de Dweepery, en zo wel als deeze eene volflagene vyand van den waaren Godsdienst. Het befef dat de Godheid fomtyds zich aan de Menfchen openbaart, en hun Hemelfche ingeevingen fchenkt, is de grondllag der Geestdryvery , zo wel als van allen geopenbaarden Godsdienst. Wanneer Menfchen, diegunftiglyk genoeg van hunne verdienften denken, om zich voor byzondere voorwerpen van Gods liefde te houden , in zich, terwyl zy bezig zyn met hunne Godsdienftige oeffeningen, zekere leevendige en aangenaame beweegingen ontwaar worden, houden zy die dikwils voor onmiddelyke inwerkingen van den Heiligen Geest, 'die hen van zyne meeningen onderricht, in alle waarheid leidt,- cn aan hunnen geest getuigenis geeft, dat zy kinderen Gods zyn. In dat geval is 'er geene Dwepery, die by de hunne haaien kan. Een' gewoone Dweper gevoelt zekere aandryvingen, hy befchouwt ze als vermaaningen van zyn gewecten, dat hem zynen pligt voor oogen houdt. Maar in fommige omftandigheden, vooral wanneer zyne Dwepery den hoogften trap nog niet bereikt heeft, ftaat hy wel eens een' oogenblik ftil, en twyffelt of hy zich ook bedriegt, inzonderheid wanneer de daad, die hy gaat onderneemen, wreed of gewigtig is. Maar de Geestdryver twyffelt niet, onderzoekt niet; God heeft gefprooken , hy moet gehoorzaamen, by kan niet dwaalen. En beveelt dan de gewaande ingeeving de gruwelykfte daad, beveelt zy hem, Koningen te vermoorden, Staaten om te keeren, het bloed der Menfchen te doen ftroomen; beveelt zy hem, of liever beveelen zyne lusten, beveelt zyne verdorvenheid, alle de wetten van eer en kuischheid te fchenden , beveelt eene onberedeneerde 'dapperheid, als een-woedend dier, op wel gefchaarde drommen aan te vallen, en in eenen onvermydbaaren dood te loopen; de Geestdryver fammelt geen oogenblik, hy is bereid tot alles, en, zich verzekerd houdende dat hy God gehoorzaamt, twyffelt hy ook niet, of zyne daaden zullen hem den Hemel openen. Voorbeelden van zulke Geestdryvers leveren de Gefchiedenisfen, helaas! in al te groote menigte op, dan dat het nodig zyn zoude, 'er eenigen aan te haaien. Wil men egter eenige aller doorflaandfte blyken van de jammerlyke blindheid, welke de Geestdryvery op 's Menfchen verftand kan werpen, men doorloope inzonderheid de Gefchiedenisfen van de zestiende en zeventiende eeuwen. Daar zal men zien, eenen hoop Geestdryvers, uit de heffe des volks, binnen MunJler t'famengevloeid , die Stad het zwaard in de vuist bemagtigende, daar het gewaande Kmingryk van Sion oprichtende, de gruwelykfte wreedheden pleegende, de wapenen van magtige Vorsten tartende, zonder gegronde hoop van overwinning of uitkomst een gewei» dig beleg doorftaan.de, wonderen van dapperheid of lie-  GEESTELYKEN, GEESTELYKEN. li-ever van woéde bedryvende, en eindelyk in de zelve onzinnigheid omkomende. Daar zal men zien, honderd duizend" Landlieden, in-Duitschland, byzonderlyk in Thuringen en Zwaben, wel, 't is waar, mishandeld, en in de rechten der Menschheid verkort, maar zonder de minfte gegronde hoop van eenen goeden uitflag, door de beloften vm-Geestdryvers misleid, de wapenen tegen hunne meesters-opvattende, en ;zich wanhoopende in ftukken hatende hakken. Daar .-zal men zien een Volk, dat beftierd .door Geestdryvers ■ of bedriegers,-die voorwenden door den Geest gedreven te worden., zynen Koning van den troon fchopt, ••en op 't fchavot 'voert, '-om de volftrekte magt in de ibanden van den Gpperbedrieger;.Ci>omwel te ftellen. Daar zalmen zien, een Volk, -mis fchien-het zagtaarttigfte en beminnelykfte van den aardbodem, ten deele door Geestdryvery, voor 't.grooter gedeelte door Dwe- ■ pery vervoerd, zyne handen in 't bloed zyner Medeburgeren wasfchende, en op eenen nagt zo veele gru• welen bedryvende, dat veele eeuwen van deugden dien hoon niet kunnen uitwisfchen, noch den ParysJchen moord doen vergeeten. Daar zult gy zien. een -ander Volk, wel minder befchaafd, wel minder ge-acht, het zelve voorbeeld volgende, en een geheel Koningryk in 't bloed zyner .Landgenooten of Na•verwanten begraavende. Maar behalven de gruwelen waar toe de Dwepery «en de Geestdryvery den Mensch vervoeren, zyn zy vy•'anden van den Godsdienst, door dien zy de gronden •van den Godsdienst ondermynen. De ^Godsdienst ■eischt in den Mensch geloof en liefde voor God., maar -hy eischt dat, als van Menfchen, -dat is redelyke we•zens. De Godsdienst wil dan, dat wy op .goede gronden gelooven; dat wy God beminnen, om dat wy hem als beminnelyk kennen. Hy wil dan dat wy onze reden gebruiken. De Christely-ke Godsdienst inzonderheid eischt eene redelyke overtuiging. Maar de Dwe•pery en de Geestdryvery fluiten de reden buiten, verwerpen de reden. De Dwepery gaat te werk, niet ,op een duidelyk gezigt van haaren pligt, maar alleen -door het eerfte leevendige denkbeeld weggerukt. De Geestdryvery pleegt geenen raad met de reden of de •openbaaring, zy zelve is haar eene openbaaring, en ■ieder leevendig denkbeeld is voor den Geestdryver ee-ne Goddelyke openbaaring.. GEESTEL YKEN, verftaat men in 't algemeen die •klasfe van Menfchen door in alie Godsdienst gezind.heden, die bevoegd zyn, om aan de leden der Maatfchappye waar toe zy behooren, den Godsdienst te -onderwyzcn, en de plegtigheden daar toe vereischt, waar te neemen en uit te voeren. Een ieder, die flegts met eenige aandagt op den ■ftaat van den Gedsdienst, in wat land van de werelt -ook, gelet heeft, weet, dat by verre de meeste Men•fchen de Godsdienst niets anders is, dan dat geen, •wat hen de Geestelyken geleerd hebben. Wat de Geestelyken zeggen-, wordt door het Volk gelooft, den -mee-ten tyd alleen maar, omdat deGeestelyken het zeggen. Dit heeft plaats, niet alleen by de domfte Voliken, niet alleen by wilde Heidenen, by onbefchaafde Mabometaanen , maar zelvs by de Christenen, en -daar, niet alleen by zulke Gezintens, waar een vry onderzoek of verboden is, of door de omftandigheden verhinderd wordt, maat zelvs by zulken, waar de Geestclykcn-ech vry-onderzoekniet flegts veroirloven maar zelvs aanbeveelen. Het gros der menfchen onder die Gezintens heeft of den tyd, of de gelegenheid, of den lust niet, om zich te doen onderwyzen Het gemeen denkt om den Godsdienst niet om dat het te veel te doen heeft met zynen daaglykfchen arbeid, om dat het te veel aan de zinnen verflaafd is en onder zich geene voorbeelden genoeg ziet, welken ihet aanzetten om onderwys te zoeken. En wanneer ihet al zich wil doen onderwyzen, is het wel gedwongen, zich ten dien einde tot' de Geestelyken te vervoeigen. Om zich zeiven in den Godsdienst te onderwyzen, worden veel te uitgebreidde en te veel verfchil■ lende kundigheden gevorderd; men moet eenige beginzels van Wysbegeerte en Zedenkunde hebben •-en waar worden die gevonden, dan by lieden van eene befchaafuere opvoeding. .Zelvs is zulk eene opvoeding zelden die van de meeste jonge lieden van rang; zeer weinige Ouders hebben gezonde bezetten genoeg van het geen tot eene goede opvoeding behoort om hunne kinderen iets anders te doen leeren dan het welk zy befchouwen als dienflig, om hen hunne fortuin in de werelt te doen maaken. Menfchen nu, onbekwaam om uit hunne eigene oogen te zien , hebben volftrekt de leiding van anderen in het onder wys •van den Godsdienst nodig,- en tot wie zullen zy. zich gevoeglyker wenden, dan tot de zulken, van de welken men vermoeden moet, dat zy de beste bezeffeu van Godsdienst hebben, dat is tot de Geestelyken, wier iphgt het is, den Godsdienst grondig te kennen. Genoegzaam dan alle Menfchen hebben hunne Godsdientftige denkbeelden der Geestelyken bevangen, en naar dat de Geestelyken hun onderwys hebben ingerigt, zyn de denkbeelden van de Leeken. 't Is waar, een 'ieder behoudt onder het onderwys der Geestelyken, hét gebruik van zyn oirdeel; maar hoe maakt men 'er gei bruik van ? Voorwaar weinigen doen iets anders, dan hun geheugen te oeffenen; de meesten leeren den ■Godsdienst, zo als zy de Taaien leeren; zy zeggen na, wat hun Voorgezegd wordt,.doen hun best' om het te onthouden, en gelooven het, fomtyds louter op het gezag hunner Leeraaren, fomtyds ten dee'e op dat gezag en ten deele door een' foort van overtuiging, die ligtlyk voort te brengen is, wanneer men de zaaken flegts van eenen kant, en uit het zelvde oogpunt befchouwt. Dit is de reden, dat zo veele duizenden in der verfcheidene 'Gezintens der Christenen in hunne Belydenis over zo menigvuldige punten , zonder eenig verfchil, overeenftemmen, daar men, wierden die ftukken uit verfcheidene oogpunten befchouwd, zeggen zoude, dat de befluiten, en gei volglyk de begrippen, zeer verfchillend vallen moesten: maar dit gefchiedt niet. Die Luthersch opgebragt wordt, gelooft alles wat de Lutherfche Kerk relooft; die in de Hervormde Leer orderweezen wordt, neemt alles aan, wat de Hervormden leeren , en dat zonder een eenig punt uit te zonderen. Zo is men Roomsch , Hervormd , Luthersch , Arminiaanscb , Sociniaansch, naar dat men Leeraars gehad heeft. Dit alles heeft, wy bekennen het, eenige uitzonleringen ; maar die uitzonderingen zyn zeer weilig. Alleen een zeer gering getal van édele verluften verheft zich boven het gros des Volks; en geïoorte, opvoeding, party, vaderland, uitzigten, al- tèi  GEESTELYKE. GEESTEL YKE. soi i les voor de waarheid verachtende, volgen zy bun eigen oirdeel. Zulke rechte onderzoekers leezen alles wat voor en tegen den Godsdienst in 't algemeen, en alles wat voor en tegen deeze en geene Gezinte gezegd is: zy overdenken, befchouwen alles uit alle bedenklyke oogpunten; en, zonder zich te ftooren aan naamen, of te fchrikken voor de yslyke bedreigingen eener eeuwige verdoemenis, met de welken veele Geestelyken niet minder dan met redenen voor hunne party fchermen, gelooven zy wat hun gelooflyk voorkomt, verwerpen wat hun verwerplyk fchynt, en fchorten hun oirdeel op, wanneer zy geenen genoegzaamen grond zien om hunne toeftemming te geeven of te weigeren. Maar is dit zo, hangt de Godsdienst van het Volk louter af van het geen de Geestelyken leeraaren , zo is het, in de eerfte plaats, eene zaak van 't grootfte belang, dat het Volk achting voor de Geestelyken hebbe, en, in de tweede plaats, dat de Geestelyken zeiven rechte denkbeelden hebben van den Godsdienst. Zonder het eerfte geraakt het Volk allen Godsdienst kwyt, en zonder het tweede veraart de Godsdienst des Volks in louter Bygeloof. Indien het Volk geene achting Voor zyne Geestelyken heeft, zal het geen geloof liaan aan het geen de Geestelyken leeren, het zal fpotten met hun onderwys. Dit fchynen veelen onzer hedendaagfehe Apostelen van 't ongeloof zeer wel te begrypen, en om die reden maaken zy boven al hun werk van de Godgeleerden, zo veel zy kunnen, in verachting te brengen. Alle die fprookjes van domme, gierige heerschzugtige Geestelyken, van bedriegeryen door de Priesters gepleegd, welken zo roeklooslyk veeltyds op de rekening der Geestelyken in 't algemeen gezet worden, dienen tot niets anders, dan om de Geestelyken in veraclv ting te brengen. Om die reden is het eene zaak van 't grootfte gewigt voor den Godsdienst, dat de Godgeleerden, hunne achting onder 't Volk weeten te bewaaren, en zich noch om hunne onbekwaamheid, noch om hunne onkunde, noch om de geringheid van hunnen ftand, noch om hun kwaad gedrag, doen verachten. Het domme graauw is ten opzichte van de bekwaamheid en de kundigheden der Geestelykeiuligt te voldoen; het valt gemaklyk, iets meer te weeten, dan zulken die niets weeten; en gevolglyk valt het gemaklyk , in 't oirdeel van zulke onweetenden voor geleerden te gaan: maar daar zyn meest altyd onder het Volk nog al eenige lieden, die iets meer weeten, en die ligtlyk de onbekwaamheid en onkunde eens onweetenden Godgeleerden ontdekken, en niet nalaaten, de verachting, welke zy voor zulk een Man voeden , rugtbaar en meer of min algemeen te maaken. Willen dan de Geestelyken hunne achting ftaande houden, zy moeten zorg draagen, ten minften meerder kundigheden te bezitten dan het'grooter getal hunner best onderweezene en opgevoede Leeken. Ook moeten zy niet om de geringheid van hunnen ftand aan verachting bloot gefield zyn. Een Geestelyke van een armoedig en gering voorkomen, doet flegte gedagten vormen van zyne natuurlyke en verkregene bekwaamheden. Men kan zich bezwaarlyk verbeelden, dat een gering en armoedig Man den lust en de gelegenheid gehad kan hebben van zynen geest grondig te oeffenen. Daar by, de achting welke men voor zulk een' Man misX. Deel. fchien nog al hebben zoude, wordt vermindert door het denkbeeld dat men tevens van zyne geringheid heeft. Dit is juist wel niet zeer redeiyk; maar gelyk de Menfchen gemeenlyk denken, kunnen zy naauwlyks achting voor een Mensch voeden zonder zekeren uiteriyken zwier in zyn perfoon of ftand te befpeuren. De uiterlyke laagheid belet by de meesten de achting. 'De Geestelyken dan moeten niet in eenen ftaat van are daar wandelen "S^SnDE, is dat gedeelte der Wysbegeerte het welk handelt van alle Geesten van God van le Engelen, van de Zielen der Menfchen, en die der andere Dieren: uitleggende hunne deugden, eigenfchappen, volmaaktheden, werkingen, oirfprong, en dUGEEST°van'mINDERER, in het Latyn Spirlm Mindert is de naam van een Geneesmiddel waar van de beroemde Hoogleeraar Herm. Boerhaavein Elem. Chem 3rS «. Proces/. 108. het eerst de bereiding hééft' oi^egeeven, en daar van de nuttigheid met verhei den lof aangepreezen. De Bereiding daar van wordt ter gemelde'plaatze, oP deeze wyze voorge- fChl'eGdet"oP zeer zuiver vlug Alcalisch Zout, of op deszelvs Geest, in eene wyde fchoone glazen lies, S/kieine gedeelten*, zeer goeden llerken C^ ' Ln. Schud de fles, en mengt alles er deeg, tot " dat 'ér geen opbruisfching meer gefchied, laat alles '; yarm worden, en mengt 'er wederom iets van he Zout, of iets van den Geest onder 5 en zo ei ',; niet de minfte kookiug meer befpeurd word zo is de verzaadiging (Snuratio) getroffen H ei: doo ' bekoomt men een vogt indien de bewerking naar ; behooren is gefchied uit een Z«^efcanu=, i> mengefteld, van een vlug aadm en alcal da tzicj niet gemaklyk tot een vast zout laat b.cngen, en eèn van de doordfingendfte Geneesmiddelen vei- " fCDit vogt is niet alleen het doordringendfte van alle die een Mensch ingegeeven worden, maar " werkt teffens ook zonder de minfte fcherpte: en " door een zoute en de bederving verhinderende ei- cenfchap, belet het op eene uitneemende wyze de " rottinge der vogten; dus word 'er geen beter ope" Sd, verdunnend middel gevonden, ten einde de uitwaasfeming en ontlasting van het zweet en_ de ' pis te bevorderen. Uitwendig op de wyze van een " ftooving aangelegt, is het boven alles verdryvende " en losmaakende : inzonderheid in Oogziektens wanneer in 't hoornvlies ofin het wateragtige vogt, " èenige du^terheid ontftaat, indien het naar behoo" ren als eene ftooving daar voor gebruikt wordt Misfchien is dit het allerfynfte van alle Jamengejlel^ de en éènzydige zouten, en kan met veel recht ammo- niacus Worden genoemd." Niet -tegenftaande deeze voortreffelyke aanpryzing van den grooten Boerhaave, is deeze Geest egter luttel in gebruik geraakt dan voor ruim veertig jaaren, door eenige beroemde Geneesheeren m Schotland , waar onder de Heer Minderer, die het gebruik dam van inzonderheid voortzettende, het om die 1 eden den naam van Spiritus Minderen heeft bekomen. De eerfte Apotheek waar in het onder dien naam wordt befchreeven, is dePharmacopreaEdinburgenfts, zynde het voorfchrift daar van als volgt. „ Neemt eenige hoeveelheid vlur zout van Sil Armo-nac, giet daar ov „ gedeeitens op, de fles telkens fchuddende, zo veel , geest vm azyn, als genoeg is, dat is, tot dat 'er , geen' gisting meer van voorkomt. _ Het zout, 't welk deeze Spiritus m zich bevat, ïs een fterk zweetmiddel, en bezit, in een' hooge ,' trap, alle koortsdryvende en openende kragt van l deSalia neutra. De Dofis is van het vlugge Zout van , tien tot twintig greinen." _ Deszelvs nuttig gebruis wordt dooi Dr. Joi» Glerk n eenen brief van hem aan zynen Ins aaneeoreezen. „ Ten aanzien van de Spmu m^ deZ^tdie nimmer in grooter hoeveelheid als een half once tot eene dofis. Wanneer men e pis moet afdryven, geeve ik ^^ggjgj tweemaal daags, gemengt met ge/kejoevee neg , Syrup. de Althéa , en vinde dat het zelden veut, Doch in eene Waterzugt, maak ik dooibaansgebrui" van het Julapium diurctkum Pharmaoop. Paup. " Ed nb waar by legts het Sal fuecini voege te " wee en als ik verzekert ben dat het opregt goed is i: Te bekomen. Wanneer ik georui e om te doen uitwaasfemen, zo doe ,k ei altyd een kleine hoeveelheid Sal cornuCer» by,, f™™* neer een fterke zweeting nodig is, gelyk m rheumaSS zleVens, zo gebruike ik het cu-nPharm. Paup. Edinb., twee lepels vo , elk uur " of andeXlf uur, tot dat het zweet uitkomt het * tlyTS^ëenL:pro re nota, als de warme dunne fogten die de Patiënt drilniet JÉW^ Ct zweeten te doen aanhouaen. Op deeze wyze " ïebbe ik in den tyd van vier- en twintig uuien twee on een Splrittis, met tien f^^^J^ order ingegeeven. In plaatzelyke OntileeMngen, " zo doe dal wel wat meeïspir.mj by , zo dat het " wat zuurder fmaake: ja in Pleunsien en ontflee" Sgen van de Long, zo gebruik dezelve met ge" Ivke avantiteit Acetum Sqnillaicwn vermengd. " Volgens het getuigenis van kundige Geneesheeren is let "ebruik van den Geest van Minderer buitenge- meerheflzaam in de zo W^lffi^ A~ Herfstmaanden, hier ten lande dikwils lteik legee JenWan eer de koortzen in deeze Z.ektens verhef: fen en de Patiënten nog in de koude zyn, zo worden ïy dTkSl. ellendig geplaagd met fter^ggg»< veeltyds met, veeltyds zonder braakingen *«zeW, wanneer, als niet kunnen overgeeven, dikwils doo delyke bénauwtheden aan 't hart ontftaan H er voor is dienftig de Patiënten allen quamer ot anen na uu met'wat thee of anderen drank te doen geb u ken één of twee vingerhoedjes vol van de Sp lighaam op te wee 'en fn 2Waa"e Van het Snirte%hooS raïaa: GEHEEL-AL. ftelle bttSS,%k h *r?1** ongelooflyke altoos He^freV^ieS «ÏÏfr*? Verhevene ! de alle einden der WeTri? h? \ e,,Ig ls' en die over gen altoos aan de elf van 5Ï^Swndte^ welke geene klaare £kbeelden SW ben, wat de Wysgeeien. ondpf VM d7 gene heb" mogten vraagen of dan ^ 'W- begrJ'Pen' groot is als men W ? W6re,t ln der daad zo ik het hiér an oone £* fpT*kt? 20 wil oirdeelen , of bi!ft4 i~ n f "S fk ZeW' ,5aten bevatten. En dft h£Tll\ÏT»\uM™ grootte te klaaren , wanneer wyPdén ïheeKüfi! T" dingen in de volgendei fteïe"£ ,^ J Tnhanfi der ftelyk den inhé/d van S^aS^^ 01 eei" ivaar in wv 7pch»„ r>> '-ulJ1Jciteizei overweegen, iekken fi5SX£&^S^ Maan, Mars, yl?rt„ ™l™'P'!us> de '**de met de ^yne r,/ Moancn welkTplaneeten ?^ ? ;ene kringen om de Zon beween w ,B^*r"ö?,fr 'olgens de wydte vtS bunXSfaJJtT™^ d,éöSreiken afftand" te befchryven n en e£aT°' °m deetftok heeft ^gono^^ZzTM^faTT e Astronomisten gebruiken i 1 °k' d,e t beter begrip in deeze orde gefteld~ Ik heb2e lerlÏÏded Degrootfteaf- De middelfte De klein ftand^ande afftand. ^ ve diameters. Van Saturnus 244000 „..^ Mw cqooo 115ooo g7000i — ^nus 3Hlt W. M«r«n-W 3300o . 600a 37 53Ee-  GEHEEL AL" 15EHEEL-A£, 2C2i Begeeren wy den afftand liever in Duitfche Mylen'; lan behoeven wy denzelven flegts met 860 te multifticeeren, als by voorbeeld, de kleinfte afftand der £onne is 21626 halve Aard-diameters, deeze hu met Ï60 vermeerderd, zal men bevinden dat de Zvn [85983-60 Duitfche mylen van onze wconplaats de darde is afgeleegen, wanneer zy het naaste by ons is. En hoe groot is de afftand van SaturnusAilet, welke dch onlangs in de. gedagten van fommige -Franfche: istronomisten verlooren hadden ; doch een Brons-.vykfche Obfervator heeft hem tot zyn geluk noch niet. .vit het oog gemist, maar hem van zynen gewaanden: andergang bevryd. En hoe loflyk heeft deeze hier in gedaan! nademaal de gryze Saturnieten ten uiterften-:e beklagen zouden zyn geweest, indien zy uit het' Ryk der daadlykheid verdreven waren. En hoe zou: leeze ondergang toch gefchied .zyn? want dat hy zich. zelv' aan de Zon zou ontdoken hebben, is onmooglyk , vermits zyn afftand van dezelve te ver is. Off zou hy ook door den vreeslyken ftaart van eene Komeet in zynen voorigen CAa&zyn geworpen?. ■ - Jammer is het, dat niet een' Whiston zulks ontdek-, te , wiens verbeelding een fchepfter der. Komeeten 1 was , en ze derhalven pLaatfte :•,, waar hy het goed. vond: Zó ver kunnen fomtyds groote Geesten dwaalen. Doch op dat ik.niet verder van myn oogmerk afwyke, zo willen wy, vermits, wy iii de .gemaakte: fchikking de 'grootte van den afftand der Planeeten ons ook verder in die ruimte begeeven, die den loop des Aardbodems vervat. Een' groote Wolf fchryft in zyne Natuurkunde zeer voortreflyk , hoe men de grootte der ruimte, die den loop der Aarde befluit, dat is den omtrek, in welken zich de Aarde om de Zon beweegt, in ftaat is te bepaal en: welke ruimte moet worden aangezien, als een kogel, wiens diameter a2000 maal zo groot is, als de Aarde. Men kan het, zegt hy, daaruit het best afneemen, wanneer wy de ruimte, die den loop der Aarde om de Zon beftaat, met de Aarde vergelyken. Het is uit de Géömetrie bekend, dat zich de kogels tegen elkander, gelyk de cubyken van den diameter gedraagen. Nu is de diameter der Aarde, en de diameter van den loopkring derzelve 22000 maal zo groot als de Aarde. Men kan het, zegt hy, daar uit het beste afneemen, wanneer wy de ruimte , die den loop der Aarde om óe Zon beflaat, met de Aarde vergelyken : Plet is uit de Geometrie bekend, dat zich de kogels tegen elkander gelyk de cubyken van den diameter gedraagen. Nu is de diameter der Aarde, en de diameter van den loopkring derzelve 22000, derhalven is de ruimte , dien deeze loopkring omvat 10648000000000 of ic billioenen en 648000 millioenen maal grooter dan de Aarde; waar uit tevens blykt, welk een klein gedeelte de Aarde flegts van die ruimte beflaat, die rondsom tusfehen haar en de Zon is, waar in zy zich beweegt. Eu het is zeker, dat wy nog te weinig opgeeven; vermits wy de middelde wydte der Zon voor den halven diameter van den Aardloop neemen, gelyk in zulke rekeningen gebruiklyk is , waar in de waarfchynlykheid plaats vind. Hoe groot is niet voor¬ eerst de geheele ruimte van alle de Planeeten onze; Zonneftelzels? Neemen wy nu de middelfte grootte in acht, dan zullen wy bevinden, dat zulk eene ruimte de grootte van onze Aarde 15, 235, 2i8: dat is den tyd van eenen polflag,. zulk eene groote 375000000000, dat is-, ry trillioenen , B$$2T8 bl!' ioenen , 875000 millioenen overtreft. En zpjw-y len gebeelen inhoud in cubifche mylen neemen . lan zat 'er, indien wy dit getal met 266256 Bnd.fi-aliceeren , deeze grootte uitkomen , te weeten : 40564-58436882000000000000 of 4- quadrillioenen,.56415^ trillioenen; 436882 billioenen cubifche mylen ,,waaïv van elk een groote Duitfche myl lang, een myl'dïk,. sen myl breed en- een myl'hoog is. Ja:indien-eindelyk een fterveling. ook de ruimte der Dwaalftarren wilde bepaalen , 'P geen egter enkel op - gtsfingen zou fteunen ,. die naauwlyks eenige wautfebynlykheid voor zich- zouden- hebben, al wilde h'y:maar. de Starren der, eerfte-grootte neemen, (welke insgelyks Zonnen zyn,. en hunne Planeeten onr-zich hebben) en ftellen r dat. elke.-. Star, van. dèe eerfte grootte, die 'er 13 - in getal zyn, een evenredige ruimte met:ons Zonneftelzel bevat, dan zouden v/y bevinden , dat zich. de grootte-der ruimte van die 13- vaste Starren omtrent tot op- 53' vigintiöctilioenen zou uitftrekken. Doch -wie kan deeze; grootte begrypen; welke nogthands naauwlyks het tierrdui zendfte gedeelte, der geheele ruimte , van het Geheelal is; en daar ons reeds eene vigintiöctillioen onbegryplyk- is ,.~als welke uit 1 en 168 nullen be- ttaat? Om 'er. eyenwef een klein begrip van ■■ te-krygen, wil ik ze door eenen daar toe aangenomen Meetftok eenigzins verklaaren; en ons ten dien einde eenen -Berg voordellen,. welke uit een vigintiöctillioen zandkorrels-,beftaat;: wy willen ftellen , dat het mooglyk zou zyn,. om alle-feconden , dat is den tyd van eenen poïflag,. zulk eene groote masfa als onze Aarde is, van deeze zandkorrels weg te brengenden dit alle feconden,of in het 3 60 ofte gedeelte van een uur, of het 2354, 600, dat is het 2 millioenen, 354,6oofte gedeelte van een jaar, en evenwel zou men 267733608, dat is 267 millioenen, 733 duizend 608 jaaren nodig hebben, om één éénige vigintiöctillioen weg te brengen , waarvan 'er byna- 53 de groote der ruimte van de 13 vaste Starren der eerfte grootte uitmaaken. Wie dan wil de grootte van het Geheel-al bepaalen? Myn geest verliest zich in deeze oneindige wydte, en de vermogens van myne ziel verdwynen , zo haast ik my in deeze ontzaglyke ruimte begeeve. Wykt weg , hoogmoedige gedagten, gy die denkt, dat dit alles enkel om uwen wil is gefchaapen. -« Hoe zeer vervallen by zulk eene kennis de belaglyke denkbeelden der Oudheid : want wie zou zich toch by deeze verligte tyden, den Hemel als een' van kristal gegooten, en met gouden nagelen befpykerden fpiegel verbeelden, zonder tot fpot van anderen te ftrekken? Zulk een fober begrip hadden de Ouden van het geheele Wereldrond. En wy, die ons een verhevener denkbeeld kunnen beroemen , eeren nogthands een Wezen , wiens almagt de Aarde gefchaapen , wiens wysheid het Geheel-al bereid, en den Hemel door zyn verftand uitgebreid heeft, nimmer met zo veel iéver , als de onweetenheid der Ouden de Schepzelen vereerde. Welk eene wysheid en grootheid uwer Almagt , oneindige-Schepper! ziet men in het wonderbaar gebouw der werelt! Welke geest is in ftaat om U naar , waarde te pryzen, daar hy met alle eindige geesten Vvv 3 moet  GEHEEL-AL. moet uitroepen : Heer, uwe heerlykheld is onnafpenr- ~ Ingenomen van verbaasdheid, verliest zien de geest in het Ryk der oneindigheid, waarin hy vindt, dat zyn doorzigt te zwak is, om uwe volmaaktheid in haare grootte te kennen, gelyk een Kind, dat niet in ftaat is , om de oogmerken zyns Vaders te bevroeden, welke nogthands zyne welvaart bedoelen. Even zoondoorgrondelyk, myn God, zyn ons de handelwyzen van Uwen wil, ja. naauwlvks vindt zien de Geest van een' Mensch zelv' meer"in deeze zo onnafpeurlyke ruimte, welke alle deeze werelden bevat waar van een*. Parcal zegt: ,, bei is een on.„ eindige omtrek, -waar .van het middelpunt o\eral, V en„de Z00m nerSen5 iê" '-Gelyk als de kleinheid oer Dieren, die wy door de Vergrootglazen ontdekken , ons onbegrypelyk is , - voor zo ver wy ons als 't ware tusfehen twee oneindige dingen bevinden, name:;,-!; het eene in aanzien der grootte en het andere 10 aanzien der kleinte , waar zich onze verbeeldingskragt 111 beide verliest. Leert naar deeze begrippen oirdeelen, gy hoogmoedige dwaazehü die u verftout om van den Ailcrhoogften te begeeren, dat Hy de geheele werelt tot uw afzonderlyk voordeel alleen inrichten en regeeren zoude. Oirdeclt uit hei: reheel, hoe weinig of niets deMajeftefc des Almagtigén zou verliezen, offchoon gy, met u geheel geflacht, te gionde ging. Zou wel het verlies van alle menfehelyU fchepzelen te famen voor den Allerhoogilen zynte befpeuren ? En indien by: ons nog onderhoud en bemint, zo gefchiedt uit alleen daarom, wyl hy oneindig IS , en zyne.goedheid zich uitllrekt over alle i ichepaeten , ja voor den Worm zo wel als voor den < Seraphim zorgt. Dit was de érfit Stelregel. « De tweede is die, welke de grootte van de Zon en i de 1 «neeten verklaart. De Zon als de Koningin van c n.ui itelzel, is het, wier diameter tegen den diame- t ter der Aarde is te rekenen ais 152 tegen 1 volgens de 1 re enmg der nieuwe Astronomisten. Daar nu de dia- 2 1: 'ter der Aarde 1720 Duitfche Mvlen groot wordt r getekend, zo volgt, dat de diameter van de Zon, die r 132 maal grooter is, 261440 Duitfche Mylen be- f .loopt, welke ieder twintig duizend voeten groot is c «mdus zou zyne lengte zyn 5228800000; ik zeg, vyf du.zend twee honderd agt en twintig millioenen, en agtmaal honderd duizend voeten; naar welke regelen " de omtrek aer Zon is 823503 Duitfche mylen , of 16470000000; dat is, zestien duizend Vier honderd " zeventig millioenen voeten. Hoe gegrond denkt men " niet by zulk eene kennis aan de woorden van een' Moses, als hyzegt: God Jchiep een groot licht, 't w°lk " den dag regeert. " Nu volgen de nog overige zes Planeeten, wier groot- « te de volgende tafel aantoont; hebbende my 'hierin naar het gevoelen van den grooten Huigens gefchikt " welke den Aarddiameter op 1720 Duitfche mylen be- " paalt; dus is 1 ". " GEHEEL-AL.. Hieruit ziet men de overeenkomst der Planeeten tegen de Aarde, en welke grooter of kleiner als dezelve zyn, ■ 1 dus is Mercurius i7| maal kleiner als de Aarde. Mars - - 7« maai . Venus - - 21 maal grooter als de Aarde. '.Juplter 10397 maal . . Saturntts 3378 maal . ■■En dit was de tweede Stelregel. Ten derden, hoe groot ook deeze lighaamen zyn ' hoe ver ook derzelver afftand van de Zon is, zo i's nogthands derzelver beweeging onbegrypelyk fnel welke onöphoudelyk door de twee van Gon daartegen1 gefielde kragten, naarnelyk de ryzende en de daalende krngt, in hunne loopkringen voortrennen, zonder voor de roovende Komeeten van eenen Whiston te vreezen ; en welken omloop om de Zon zy in het volgende tydbeftek verrichten , als Inden tyd van Jaaren. Dagen. Uuren. Minuten. M ■ 365- 5- 49- Mercunus -- „ 37. 2^ * Mars . - . 3'2I| 23; °; - " - 224. 16. 40. Jutoter . n. 3I7. I4. Saturnus - 29. 174. 4. U ®e ^ 'Duitfche mylen. Diameter der Aarde - .. - I72o. van Mercur'.us - - 658. • van Mars ... J:50. ' van Venus ... 2253. '— van Jupiter • - • 37527. > van Seituruus - • 2^800. Wie verbaast niet over de fchielvke beweeging van zulke groote Lighaamen ! Hoe wvs heeft God het Weheel-al verordineerd < En boe ver ftrekt zich de voorzienigheid des Allerhoogilen i Hoe kan toch dc ïnJmnde, den Menfchen het vergenoegen misgunnen, iet welke men in 't befchouwen van zulke vertakken, le voorwerpen vindt? Ja, erkent men niet reeds uit le enkele Zon alleen den Schepper? Is het wel moogyk, dat een Mensch zo vermetel kan zyn , om by tulk een overheerlyk en verhaazeiid licht den Schep* >er te ontkennen, en zich zonder eenige gegronde edenen een blind lotgeval te verbeelden ? Zeer 'choon drukt zich een Stöisch Wysseer by Cicero mitrent zulke Dwaazen uit, als by'zegt : ,, Wat , kan 'er toch duidelyker en overtuigender'zyn, dan dat wy , wanneer wy den Hemel aanzien en de be, melfche Lighaamen betragten, moeten opmaaken , oat'er eene Godheid, en een voortreffelykst Wezen is, van wien alle deeze dingen geregeerd worden. Een alomtegenwoordig almagtig God, waar aan niemant kan twyffelen, zonder ook te t'wy Helen of'er wel eene Zon is, die ons befchynt, of njet"' Deeze Wysgeer gaat vervolgens 'nog erder, en zegt op eene andere plaats ; ,, De vierde en wel de voornaamfte reden is de evenredigheid yan de beweeging en den omloop der bemeVche Lighaamen, de onderfcheidene wvze, de nuttigheid, de pragt en fchikking van de Zon, de Ivlaan en de Starren: welke, indien men ze flegts maar met het oog befchouwt, genoeg zvn 0111 te bewyzen, dat zy niet by geval zyn ontftaan. Zou wel iemant, een kondig werktuig ziende, kunnen of mogen denken , dat zulks van ze've alzo ontftaan en door geen' meesters handen gewrogt ware ? immers neen! Hoe veel te meer zal en moet men dan van zulke groote beweegingen en veranderingen,  geheel-al;.. fa *afl de orde van zo vee'.e verbaazende konsc" tuisen, waaraan, geduurende zo veele Eeuwen, " niets heeft ontbrooken, volftrektelyk zeggen, dat " zulke groote beweegingen in de Natuur door een " wys Wezen beftierd worden". —- Waar na hy vervolgens aldus redeneert : „ Derha ven, zegt hy , heeft 'er aan den Hemel geen nootlottig of blind i " -eval, geene verwarring noch verandering, maar. " énkel orde , waarheid , . wysheid en ftandvastig" heid plaats. Wie zich deswegen kan verbeelden, dat deeze verwonderenswaardige orde in de na»' melfche Lighaamen, derzelver geregelden en ver„ wonderenswaardigen omloop , waar door alles wordt 'verkregen, waardoor fteeds het beste, van het „ moogtyke ontftaat, zonder een hoogst verftand gefdiied • van dien moet en kan men onfeilbaar. " vastftellen, dat hy zelv' geen..verftand noch door-: zigt bezit". Dus dagt een Heiden : en zou zich dan wel een Christen mogen fchaamen, om even alzo te denken? Ik zegge: neen. —— Zy da-ten, ons tot fchande, veeltyds veel vernevener dan wy. Dit was de derde Stelling.-. Ten vierden leert ons de grootte der Planeeten befluiten, dat zy tot iets anders zyn beftemd, dan tot fieraad van den nagt, en.dat het mooglyk is dat zv ook bewoonde Lighaamen zyn: want terwyl zy alle eigenfehappen met onze Aarde gemeen hebben, zo moeten zy ook van dezelve foort zyn, nadien•cr niets in de geheele werelt is, 't welk met zyn genoegzaame rede heeft, waarom het is: t geen deWvsgeeren Principium'rationisJufficientis noemen, vermits nu onze Aarde een duister lighaam is t welk zvn licht van de Zon ontvangt, gelyk de andere Planeeten, waarom zouden zy dan ook niet tot hetS vde óógmerk zyn beftemd, gelyk onze Planeet. En of hier iemant mogt vraagen: of die dan door even zulke fchepzelen worden bewoond, als wy zyn'' zo antwoorden wy, dat, hoewel wy niet weeten, hoe de Bewoonders aldaar zyn gefield,, het genoeg voor „ns is dat wy met alle waarfchynlykheid kunnen opmaakén, dst zy bewoond worden. Wanneer men by voorbeeld, iemant vroeg: hoe 'er de rur,fche Keizer uitziet, en zulk een ons antwoordde: dat hy hem nooit gezien had, en daarom geloofde dat er seen Türkfcheri Keizer in de werelt was; zouden wy dien niet te recht voor een' zot uitfchelden>. Ja hiei km ik met den grooten Huigens oirdeelen, wanneer hv in zyne Cosmotheorie zegt ,• „ Wanneer gy een opeefneedenen Hond en in denzelven eene long, "lever hart, maag en gedaante hadt gezien, dan " zoud gy immers daar uit terftond opmaakén, dat " niet alleen in al de Honden, maar ook m de Os" fen , Schaapen en verdere Dieren , die uiterlyk " eene gelykheid met de gedaante der Honden heb" beu, even dusdaanige Ingewanden zyn te vindend " Of indien gy in eene Planeet waart geweest, en de " Huishouding aldaar had befchouwd, zoudt gy niet " zonder bedenken oirdeelen, dat het in de overige " Planeeten even dus gefteld was ? Nu behoeft gy " niet te wenfehen om in eene Planeet te komen, " w?nt gy zyt 'er reeds in , en wel in zulk eene, die " midden tusfehen de andere Planeeten aan den He" mei praalt". Dus verre Huigens. Zou 'er nu nog wel iemant twyffelen, dat er met seheel-al;.. Heen meer Aardklooten-, maar dat het ook Planeet,--'yn , van redeiyi.e cn redcnlooze Schepzelen: beloond ? waarop de redelyke wezens even het zelve, an ons tot verheerlyking van hunnen God denken, rli wy van hen befluiten; ja, mooglyk wordt onzs lirde, op het zelve tydftip dat wy aan hen gedenken , an hen insgelyks als een fieraad hunner nagten beftiouwt; ermisfehien be-eeren ook- hunne Gelccren, ter; zeiver tyd dat wy over hunne bevolkingen wisten, onze aanweezenheid op deeze Planeet/. En waarom zouden wy toch de. overige Planeeten et recht ontzeggen, dat nochthands van onze Aarde rordt beweerd? De- Maan heeft- bergen en daalen, SeëèÜ en Rivieren, even als onze Aarde; en waarom ou ze dan ook geene Schepzelen hebben die hnnen Schepper looixlen, en zo ook de Planeeten? Zou lhier defluitiede van Huigens geen plaats vinden, ranneer hy-van onze Maan aldus fchryft „ Zou ,..men kunnen gelooven, dat zulk een' grooten Kloot , alleen daarom is gefchaapen, om.ons by nagt een , weinig te verlichten, of om Ebbe en Vloed , te \ veroirzaaken? Zou 'er niemant op aanweezig zyn, ,. die dat heerlyk gezigt genoot, hoe zich naarnelyk , onze Aarde om zich zelve wentek'," en dan Europa ,.. en Africa, dan Afia, en dan wederom America vertoont; dan met een vol,dan wederom met een half ' licht verfchynt? Ik heb wel geen bewys bier voor, \ zo dat ik uit geene overéénkomst een onfeilbaar ge, volg kan afleiden : maar het fchynt nogthands veel , waarfchynlyker te zyn, dat'er wegens de voortref- lykheid van dit Lighaam ook iets op deszelvs op\ pervlakte moet omgaan, iets groeijeir en leeven , ,.het mag.dair gefteld en van al het onze onderfchei* den zyn; hoe het wil. Misfcbieh kan daar iets an, ders als ons water, het leeven der Planten en Die', ren onderhouden! Mooglyk kan aldaar een weinig vogt in de aarde, welke zo veel vogt als de onze \ niet naar zich trekt,' genoeg zyn voor de Zonne, ftraalen, om.'er een Daauw uit op te haaien,-die ,,. bekwaam is om Boomeh en Planten te onderhou, den. Op deeze gedagten is reeds een' Plutarchus. ,, gevallen, gelyk ik in zyn boek over het aangezicht „ van de Maan bemerke. Ja zelvs by ons, zou flegts de opperfte vlakte der zee, en wel eene dunne ,' huid daar van (zonder zulk eene diepte als zéthands heeft) toereikende zyn, om de Aarde vogt genoeg , te verfchaffen , indien de warmte van de Zon baar , optrekken, en flegts in een Daauw, maar niet in , Regen veranderen mogt". Zou dit nu niet voldoende genoeg zyn, om iemant te overtuigen, dat ook de mdere Planeeten , door de wysheid des Allerhóoglen , tot het zelvde oogmerk zyn verordineerd, als waar toe onze Aarde gefchaapen wierdt. Hoewel 'er nu al fommigen zyn, die zelvs de Bewoonders der andere Planeeten hebben befchreeven: zo zyn het nogthands enkel gisfingen, waar van men zich niets met grond belooven mag. De Heer Heigens fielt wel dat de Bewoonders van Saturnus Reuzen moeten zyn; en geeft, om dit te bewyzen, de volgende fluitredenen op : „ Vooreerst, zegt hy , ontvangt Saturnus, wegens zynen grooten afftand, " zeer weinig licht van de Zon , en zyne Maanen " nevens de kring die hem omgeeft, zyn niet toerei,'' kende om alles te befchyaen. Ten tweeden,,wanneer " [* i ■ V'". ' het  2024 GEHEEL-AL. 99 het eSter in hem duister is, dan moet de Star in de „ oogen der Satumkten groot zyn ; en eene groote „ Star in het oog voorönderilelt, dat het oog zelv' „ groot is. Nu zou het immers ten derden kwaalyk „ voegen, wanneer men een groot oog in een klein „ lighaam plaatfte ; zo dat de Satumkten volftrekt een „ zeer groot lighaam moeten hebben, en bygevolg ,, Reuzen zyn". .Hoe regelmaatig ook deeze fluitredenenzyn, zo blyft de zaak nogthands onbeweezen; vermits alle de bewyzen .daar van'.op enkel gisfmgen en geene ondervindingen -gegrond zyn. Intusfchen zyn de gedagten van Huigens de aartigften van de werelt, en zyne fcherpzinnigheid 2011 alleen te beklaagen zyn, indien, dezelve'verkeerd waren ; zy blyven zelvs zo lang waarfchynlyk., tot dat zich iemant •opdoet, die tot eene reize naar .'■Saturnus overging •Welke ongeloofiyke dingen zou ons een zodaanige niet vernaaien , wanneer hy daar op wederom onze .Aarde kwam betreeden.: want in Mercurius zou hy naar deeze redenen, zulke kleine Menfchen ontmoeten , welke zelvs de Dwergen, waar van .een' Aristoteles gewaagt, in kleinheid verre overtroffen • doch of zy zich ook van Geitenhokken in den Oorlog tegen de Kraanvogels als van Paarden bedienen, gelyk Aristoteles van de Traciers verdicht , iaat ik op zyn plaats berusten; terwyl inzonderheid de eerften nonmet beweezen zyn. , Maar kunnen hier uit ook geene tegenwerpingen tegen de bewooning der andere Planeeten worden gemaakt. Dan, zou het God als den wysten, ahiwgtigften en voimaakften Geest'niet mooglyk zyn geweest; de bewoonders der andere Planeeten, volgens de van'hem gemaakte fchikking ook hunne lighaaTaen te fcheppen ? Waarom niet ? Want zou hy, die het geheele wereltrond verordineert en regeert; zou die maar alleen onze Aarde, als een fchouwtoneel van redelyke Schepzelen hebben mtgekoozen: en zouden ook niet de andere Planeeten van hem daar toe beftemd zyn? Misfcbien zyn zy van volmaakte Geesten bewoond. Misfchien dat hy ze tot zynen lof bevolkt heeft. Dit -kon hy doen ? Wat wonder derhalven dat zyne wysheid zulks ook gewild heeit? Of hy het egter heeft gedaan, dat weet myn vernuft niet. Dit was de vierde Stelling. Nu komen wy ten vyfden op de zogenaamde vaste Starren, wier getal voor ons onmooglyk te bepaalen is : egter hebben zy de eer dat men ze voor Zon;*» erkent, terwyl men zulks met alle recht van baar bewyzen kan. Want vermids zy baar eigen licht hebben , en haare plaats tegen elkander nooit veranderen gelyk als onze Zonnen; zo moeten zy insgelyks Zonnen zyn. Wy hebben uit hoofde van de gelykvormig. : heid, die wy in alle de werken der Scheppinge be- : fpeuren, ook biflyk reden om te befluiten, dat ieder : vaste Star eene orde of menigte van Planeeten om zich 1 heeft, die zich 0111 haar beweegen, even gelyk onze i Zon: en alhoewel ook eenigen hier deeze tegenwer- 1 ping mogten maaken , dat onze Zon eene zo verbaa- t zende grootte heeft, en de vaste Starren daarentegen \ zo klein zyn, zo vervalt deeze tegenwerping reeds £ van zelve: terwyl een ieder bekend is, dat het voor- r. werp, hoe verder deszelfs afftand is, zich ook des e te meer verkleint, en de naaste vaste Star van onze z Aarde. 276Ö4.maal verder af is, dan de Zon; op wel- b *en afftandj zo zy geene Zon was, wy haar niet eens d GEHEEL-AL. met gewapende oogen befpeuren zouden.: Ta' konde men aldaar onze Zon befchouwen , zy zou ons in de" ' zelvde grootte verfchynen, als eene zodaanige Star by ons. . Op deezen grond redekavelt de reeds dikwerf aangehaalde groote Geleerde, in zyne Cosmotheorie Lib. II. pag. 133. „ Verbeelden wy ons, dat ' ■„ wy in de lucht zo verre van de.Zon af ftonden, als w Tl V£U? raste Starren af zyn., zo zouden wy tus„ fcheii beiden geen onderfcheid bemerken. Wy „ zonden zelve niet een éénige Planeet gewaar wor* den , wyl of haar licht te klein, of wyl al haar „ fchynze met het helder fchynend punt van de Zon I ., gemengd worden. Indien wy nu daar ftonden, zou„ den wy denken dat alle deeze vaste Starren en Zon„ nen van eenerlei wezen en natuur waren: en zo wv „ er een van naderby hadden befchouwd, zouden wy „ met twyffelen, dat men ook dezelvde verbeelding „ van de anderen hebben moet. Nadien wy nu doo? „ Gods goedheid eene derzelven, naarnelyk de Zon „ zo naby ons bevinden, dat wy zes kleine klooten „ om haar heen zien draaijen, en om deeze wederom „ andere nog kleinere : zouden wy daar uit dan niet „ het befluit opmaakén, en het voor zeer waarfchyr. „ lyk houden, dat niet onze Zon vóór alle overigen „ alléén zulke wagters om zich heeft; of iets boven „ andere Starren vooruit geniet; zo ook niet dat de „ Zon zich alléén om haare As heen wentelt- maar ,, veeleer dat bet zelvde omtrent alle overige foortge,, lyke vaste Starren plaats moet hebben". Hoe verbazend vermeerdert zich het getal van werelden en ïoe veel bewoonders moeten daar niet zyn die de vonderen des Ahnagtigen eerbiedigen. Dus begrypt nen, wat de Man, naar Gons hait,DAviD zegt, wanleer hy zingt: Alle helderfchynende Starren hoven den Heere. Hier moeten u looven alle uwe Schepzelen En ner roept de waare Wysgeer, verbaasd over uwe ;rootheid„ uit: Heer! welke majefteit befpeurt mvti ;eest in uwe werken. Welke pragt openbaart zich an myne ziel! Wat is toch onze Aarde tegen het gelede -Uitfpanzel ? een flip, een ondeelbaar {linieraar van een Seneka met recht redekavelt; wanneer iy van onze Aarde fchryft: Is dat die kleine flip 'dl, 0 veele volken met vuur en zwaard onder zich verdeelen 9 hoe belagchlyk zyn toch de bekromke grenzen der Steh-e- ngenl Dit was' de vyfde Stelregel. Thands gaan wy ten zesden tot die foorten van Star m over, wier zichtbaarheid het Gemeen doet ver ihnkken, maar den Wysgeeren een zonderling verenoegen verwekt,- ik meen de zogenaamde Wonirflarren, (zonder de menigvuldige naamen , die men aar gegeeven heeft, op te noemen) naar de bekende benaammg Komeeten genoemd. De oudheid hoe eed zy ook van de Komeeten gefchreeven heeft ld er nogthands een zeer flegt denkbeeld van • ant deeze beweerde dat ze geene van het begin ïfchaapene lighaamen waren, maar enkel uit dam. m beftonder, ; welke derhalven zeer verganglyk aren: Ja_! zelvs een' groote Hevelius was met dit voelen ingenomen , terwyl hy uit de overéénkomst 2t de Zonnevlakken wilde opmaakén, dat ze inslyks uit verwaasfemingen beftaan. Hy beroent :h ten dien einde op veele waarneemmr-en welke ' in zyne Cosmetographie breedvoerig befchrvft • boe 1 kan famengaan, laat ik myne Leezërs zel¬ ve  GEHEEL-AL. GEHEEL-AL. .202.5 •cn oirdeelen- verraids de Zonnevlakken in de AtES Dampkring van de Zon, haar beftaan ebben; de Komeete,n%ar en tegen haaren gcregeluen ophouden, en in haaren afftand veel verder dan S* SfÏÏ de Zo, verwyderd zyn. Nog meer erwyl «hïgen onze y*ir jes beftaat, moet de Lucht tot haaren oirfprong dienen. Uit de kantige deeltjes, die het derde Élement '• uitmaaken, en welke tot de beweeging onbekwaamer ' zyn, waren de Aarde, de Planeeten en Komeeten ont- j iprooten. Doch de Lucht, of het tweede Element, be- i weegde zich in eene zeer fnelle draaijing, waarvan i de Zon het middelpunt was, en vermids de Planeeten i in deezen draaikring van de hemelfche ftoffe fchier ( zwemmen , zo waren zy genoodzaakt, met dezelve om ; -de Zon heen te loopen: dusdaanige draaikring beweeg- [ de zich niet alleen om onze Zon, maar ook om ieder ^ raste Star; en wyl hy geene ledige plaats in de werelt t gedoogte, zo ftelde hy dat zich deeze verfchillende i draaikringen aan elkander drukten, en op die plaat- { ■zen, waar zy elkander aanraakten , plat wierden. Be- t weegde zich nu aan het einde van eenen aangrenzen- \ ■den draaikring eene Planeet, dan bad deeze vooraf on- t mooglyk kunnen weeten dat haare draaijing van de 1 onze plat gedrukt ware geworden, waar door het dan- z gebeurde, dat zy het ongeluk had , om in onzen Zon- ( nekring te komen , in welken zy zich genoodzaakt S vond met de andere Planeeten om de Zon heen te loo- d pen. Een dusdaanige nieuwe Planeet uit de andere d werelt wierd in de onze eene Komeet genoemd. Ti Zo fraai philofopheert een' Cartesius, maar hoe fraai zou zyne Philofophie dan niet zyn, warneer het in de natuur aldus gefteld was? Het is intusfeheu te duchten dat, indien iemant de draaikring van Cartesius in 't brein mogt komen , hy aldaar een vreeslyk onheil veroirzaaken, en eèn zodaanige nimmer van zyne duizeling bevryd worden zou; ja, ik geloof dat Cartesius zelv' nooit heeft geloofd , wat hy andereu daar van verhaalt, maar denke.dat by dit natuurkundig verdichtzel enkel en alleen om deszelvs byzondere gedagten heeft opgetekend; want op welke gronden kon hy befluiten, dat de werelt eerst een ruuwe kristallen klomp geweest zy , dat Gons almagt denzelven naderband zou verbryzeld hebben, en dat daar uit ver. volgens de drie Elementen zyn ontftaan. Wil men my tegenwerpen, dat hy dit flegts als eene Philofophrfché Hypothelis verklaarde, zo moet men , alhoewel zulks ook wierde aangenomen , nogthands in ftaat zyn om van de zaak een denkbeeld te vormen ; hoe duidelyker nu de gemaakte denkbeelden zyn, hoe waarfchynlyker de Hypothefis zelve wordt: kan men 'er egter ontegenfpreekJyke gronden tegen vinden , dan verkrygt zy nooit eenigen graad van waarfchynlykheid, en blyft derhalven in der daad valsch. Ik zal eenige hem tegenfpreekende gronden aannaaien , en het vervolgens aan het oirdeel van eenen ieder overlaaten , of hy hem zyne toeftemtrfïftg geeven of weigeren wil. Ik heb verhaald boe :en Cartesius voorgaf, dat de- werelt uit Elemen. \en beftaat wier oirfprong uit een kristal ontftaan .s, en derhalven ook kristallen eigenfehappen bevitten ; maar wie toch zal in ftaat zyn , te begiylen , dat zulk eene oneindige veelheid van ligbaanen uit driederleije foorten van deeltjes zouden mnnen worden afgeleid , en die daarenboven van ;Sne ftoffe , en flegts in gedaante onderfcheiden :yn. Kan het wel mooglyk . weezen , dat door de nengelmg van 'deeze deeltjes en door de werking, ngencht naar de wetten van hunne beweeging, zo eel millioenen lighaamen in de drie Ryken der et water hebben kunnen blyven ftaan, indien zy ïeds geheel en al vaardig ware geweest; en 70 zy » overal even dik ware geweest, dan zou haare >iging, om tot- het middelpunt der Aarde door te tingen van alle kanten, eene even fterke drukking ebben veroirzaakt, en dan, weaens de ondoordringïarheid der ftoffe, het eene gedeelte het ander niet ïbben kunnen ontwyken: doch dit zegt juist Be-rit met, maar wel dat het. allengs ontftaan zy. Dus  GEHEEL-AL. GEHEEL-AL; 'Dus is het ook niet zeer gemakketyk te gelooven, dat 'er vóór den Zondvloed geene Bergen op Aa.uc zouden geweest zvn , daar nogthands dezetven , gelyk de beroemde DsarAM in zyne heilige Natuurkunde aantoont, een meïigvuldig nut toebrengen , onder welk hy den oirfprong der Bronnen, als een van de' voornaamfte nuttigheden , opgeeft.. Het groot nut dan dat ons de Bergen geeven, beftaat,. zo als Ray wel zegt, ook daar in ,, dat ze ons eene bekwaameplaats ter wooning verfchaffen , dat ze ons befcher' men voor de koude guure Noord- en Noordöoste 5' winden, en daarentegen maaken dat de warme cn " koesterende Zonneftraalen op ons terug kaatzen , " waar door onze wooningen des winters niet alleen '' aangenaamer worden , maar ook gras,, kruiden , ,] vrugtbaare boomen en allerlei gewasfen veel ',' fchielyker voortkomen, en de vrugten, zo'in den zomer als in den herfst, beter ryp worden'' Byaldien 'er nu geene Bergen waren, dan vervielen aile deeze nuttigheden. Vermids 'er nu geene Bergen, bv het ontftaan van Burnet's aardfchorfen, hebben kunnen gebooren worden , en zy nogthandt werkelyk aanweezig zyn, zo is het zeker, dat zy reeds by het begin der werelt moeten gefchapen zyn, wyl zone er de Bergen geen water op de Aarde had kunnen huisvesten; en was 'er geen water op de Aarde geweest, dan had 'er ook onmooglyk regen kunnen vallen , als welke van de opklimmende waterügtige dampen zynen oir'prong verkrygt. En zou niet zonder water de Aardbodem eene eeuwige woesteny zyn gebleeven^ waarvan zouden de Menfchen, dc Dieren en Planten toch'beftaan hebben? wil men alonderftellen dat door eene aardbeeving, op fommige plaatzen, het onderaardfche opwaards zou geworpen zyn , en dat by den Zondvloed, eene algemeene aardbeeving ook eene algemeene overftrooming veroirzaakt heeft, zo als Burnet beweert: dan zouden deeze reedenen nogthands niet voldoende genoeg zyn, om de zaak zelve waarrchynlyk te maaken. Ik voor my ben met den kundigen Kruger van één gevoelen, welke het volgende daar tegen ftelt, want hy zegt : „ Het is zeker, dat - -'er tegenwoordig niet te veel water op de Aarde " zy, wyl wy anders geen regen genoeg zouden heb" ben. Indien 'er nu vóór'den Zondvloed minder " water geweest is: dan zou het aan eene genoegzaa" me menigte regen, om het land te bèvogtigen, ont" broken hebben, en de Aarde dus vóór den Zondvloed merkelyk onvolkomener zyn geweest,dan te" genwoordig, 't geen noch te denken , noch met " het verhaal van Moses overeen te brengen is". Welk-eene dwaasheid! is het niet te denken, dat de Aarde door den Zondvloed, welke God tot zyne ftrafoirdeelen verkoos , haare volkomenheid behouden heeft. Hoe gevaarlyk, ja, hoe verfoeijelyk zouden niet deeze denkbeelden zyn, nadien de wysheid van den grooten Schepper 'er door verkleind wierd. Doch ik geloof ook niet, dat Burnet zulks in dat opzicht geoirdeeld, maar flegts de kwaade gevolgen , die daar uit ontftaan kunnen, niet genoeg overwogen heeft. By dit alles moet men egter toeftaan, dat Burnet gelyk heeft, wanneer hy ftelt, dat de Aardbol weleer eene vloeibaare uit aarde en water gemengde klomp geweest zy; dan, offchoon het andere ongegrond is, zo blyft zyne' Theorie nogthands eeii geestig verdicht- zei, 't welk toch eenige graaden van waarfchynlykhcid meer bezit, dan bet gevoelen van Cartesius. Eindelyk wil ik ook nog den derden aanhaalen, en wy \u'l!en hooren wat deeze vertelt. Guili.iam Whiston, een ge'eerd en beroemd Engelander , van welken eene febrandere Heyn het fcheppend ambt, om naamlyk Komeeten te maaken, geleerd heeft, heeft ons in zyn boek, Theoria Telluris nova gefyteld , alle hoofdveranderingen van de Aarde , uit de weleer zo akelige Komeetleere verftaanbaar poogen te maaken. Deeze Whiston was bet met Burnet in zó verre eens, dat de formeering der rAarde ,. een bloote verandering derzelve, in den tegenwoordigen toeftand geweest zy. Zy was, naamlyk voorheen, een' woeste Baaijert geweest , welke zich , zonder om haare As te draaijen, in omtrent een jaar om de Zon bewcegde. Zes zulke jaaren waren 'er nodig geweest, om uit zulk eenen verwarden klomp eene zodaanige Planeet te vormen, gelyk wy haar nu befchouwen. In het eerde jaar zou de Aarde eene uitgebrande Komeet hebben verbeeld, en alzo woest en ledig geweest zyn; wyl egter de zwaaide deeltjes van haaren Dampkring naaide kern van de Komeet gezakt waren , zo zou zy met water omgeeven, en de Lucht gevolglyk zodaanig van dampen gezuiverd zyn, dat de Zon de Aarde verlichten kon, offchoon zy nog wegens den nevel in den Dampkring zelv niet altoos kan gezien worden , gelyk blykt, wanneer de Lucht betrokken is. In 't tweede jaar liet hy nog eenige dampen rederwaards zakken, maar egter flegts zó veel, dat men door de overgebleevene dampen de Starren nog niet zien kon. In 'het derde jaar zou zich het water, dat op Aarde gevallen was, naar de laagfte plaatzen hebben begee ven, en daar door zouden de natuurlyke dyken en dammen ontdaan zyn; want hy geloofde dat de groote Oceaan zynen oirfprong eerst by den Zondvloed gekregen heeft. Voorts, toen de Zon door de opge klaarde Lucht bet Aardryk heeft befcheenen , toen waren de Planten, Kruiden en de verdere gewasfen daar uit voortgekomen. De voornaamfte ftelling van Whiston was, dat de Aarde uit eene Komeet ontdaan zy. Hier zou ik wel eerst het leerdellige van de Komeeten dienen te verklaaren , ware het niet dat den aait van dit werk mede brengt dat iedere byzondere ftof op zyn eigenaartige naam werde verhandelt,- zie KOMEET. Dat intusfeben eene Komeet eene vuurige Planeet is, kon wel eene waarfchynlyke vooronderftelling zyn , maar of ze te bewyzen zy, dat zal ik daar laaten. Want waar van daan of waar door zou toch de lengte van den ftaart voortkomen, zonder eens aan de terugkeering van de Zon te denken. Ware eene Planeet geheel ontftooken , dan zou immers haar' Dampkring, wegens de groote hitte, in eene ongemeen groote ruimte uitgebreid worden; en wie zal gelooven, dat het uitfpanzel den diameter van de Planeet oneindig verre overtreffen zou , welke gefteldheid nogthands de, ftaart der Komeeten in vergelyking met den kern heeft»Verder, zouden 'er niet door deeze uitfpannirg onnoemlyk veel wateragtige dampen in den Dampkring zyn opgeftegen, en denzelven ondoorzigtig gemaakt hebben? nu zyn de kleinfte Starren door den ftaait van eene Komeet zichtbaar, maar dan zou 'er een on- door-  20j2 GEHEEL-AL. ondoorzichtige Dampkring plaats vinden. Wie kan dit gelooven, zonder een ongezond brein te openbaaren? ja, wilde men al toeftaan, dat de Aarde van de Schepping af eene Komeet ware geweest, en alzo ook in eene lange en fmalle Ellipfis (in zich zelv loopende kromme linie) heeft omgeloopen, in wier brandpunt de Zon ge-veest zy, welke haar by haare aannadering ontftooken had ; maar door welke oirzaaken zou toch die lange en fmalle Ellipfiicbe baan in eene 'kortere en breedcrc veranderd zyn? misfehien door een wonderwerk. Op deeze wyze behoeven wy de Aarde maar terftond op die plaats te ftellen, waar zy werkelyk is; want waartoe dient het, dezelve eerfte tot eene Komeet te maaken ? en op deeze wyze blykt immers duidelyk, dat Whiston's verhaal aangaande het ontftaan der Aarde, insgelyks voor niets anders dan voor een geestig verdichtzel kan gehouden worden. De veiligfte weg derhalven, dien wy weeten , heeft ons de Schrift geopenbaart, en deeze leert ons dat God de werelt uit niets gefchaapen heeft : op welke wyze zulks gefchied zy, of hoe het daar by is toegegaan, kan ons vernuft niet ontdekken, als welk veel te ftomp is, om de verborgenheden van den oneindigen Veroirzaaker na te fpooren. Waarom zou de Aarde ook niet door een wonderwerk van de Almigt zvn gefchapen, daar immers de Schepping van het Geh'e'el-dl uit niets , een onnitfpreeklyk wonderwerk was; of het zelve nu uit eenen mengelklomp is ontftaan, welken God toch alvoorens uit niets moet géfchapen hebben, dan of de mengelklomp zelv dit niets beteekene, Iaat ik op zyn plaats gefteld. Maar hoe aangenaam moet niet dit gezicht der Aarde voor den eerften Mensch geweest zyn? want welk een luisterryk toneel befchouwde niet zyn verhevendenkende geest, terwyl hy, met oogen van wysheid, de ryken der gefchapene dingen begluurde. Hier was het Land waar eene beftendige ftille rust had geregeerd; waar de Libanonfche Cederen hunne kruinen opwaards flaaken , en waar de. toppen der Dennen zich tot in de v olken verhieven verre af van het geraas der vreeslyke Oceaanen, daar, waar alleen het zagt murmelend vlieten -der kri'stallyne Beeken werd gehoord, welke langs het, als diamanten fmaragd , fpelende gras flingeren, verzeld van den balfemieken adem des lieflyken Sephyrus. Hemelfcbe welluidende klanken vervulden de lucht , en van het verrukkend gezang der bekoorlyke Philomeelen, verbaasde het oör. ó! Welk een groots fchouwtoneell toen het vuur van de Zon het Aardryk de eerfte reis verwarmde, en deeze baaie fchatten, vol bevalligheid, aanbood! De Mensch zag zich als een Regent der Aarde van den Schepper verordineerd, hy gaf de Dieren naamen, en bewaarde den Hof. Zyn geest overdagt de geheele Schepping,en zyne onfterfelyke ziel hield zich geftadig in den lof van den grooten Jehovaii bezig; naar het beeld des Scheppers gefchaapen, genoot hy den zegen der beloofde velden met dankbaarheid. : Maar welk een verfebrik- lyk, welk een ontroerend.uur beleefde hy tevens! Hy < viel. Hy, het elelftc fehepze!, de Mensch overtrad de geboden des Heeren , hy kwetfle de majefleit van i den goedertieren Schepper en zie • E fa < beefde van .dien val, hy had Gods verbond verbroo- < ten; een eeuwige vloek trof nu de Aarde; zy werd i .GEHEEL-AL. de dorre rotzen gelyk; met angst bebouwde hy het veld. . Nu kometi wy tot de groote verandering des Aardbodems, naamlyk tot de overftrooming derzelve of den Zondvloed. Moses zegt dat de ganfche Aardbodem met water overftroomd geweest is. Uit de ratuur is dit zeker onmooglyk te bewyzen , en daarom behoort men by deszelvs verklaaring enkel op de almagt des Scheppers het oog te vestigen. „ Een onbegrypelyk „ ftuk is voor den Mensch, zegt de geleerde Kor„ mam de algemeene Zondvloed, indien de Schrift „ ons daar van geen verflag deede. Hoe is het te „ gelooven, dat Noacii uit alle foorten van wilde, „ van zo veel duizend hem onbekende Dieren, cén „ paar in zyn Schip heeft kunnen cpneemen? Hoe „ komt het, dat hy onder zo veel duizend foorten ,, van Dieren niet een éénig paar in zyn Schip gekre„ gen heeft, dat naderhand onvrugtbaar geweest is? „ wat zou de Goddelyke eer, almagt en gerechtigheid' „ daar door verliezen , indien wv met onze aan zich „ zel v overgelaatene rede beweerden , dat de Vloed „ welke men voor eenen algemeenen Zondvloed uit9 Seeic> byzonder geweest is, en zich misfehien flegts „ over een of eenige Landen uiigeftrekt beeft? eenezo» daamge byzondere Zondvloed komt het vernuft wel „ gelooflyk voor, doch eene algemeene daarentegen„ zo niet onmooglyk, nogthands ten hoogden onwaar„ chynlyk . Een' fchranderen Whiston koste het, we is waar, weinig moeite om dit uit natuurlyke oirzaaken af te leiden , terwyl hy daar eene Komeet plaatfte, waar zy het eerst in ftaat zou zyn om dit te kunnen bewerken. Zyne bekwaamheid ging zelvs zo verre, dat by de zo veel fchrik verwekkende Komeet, lie in 't jaar 1680 verfcheen, daar toe gebruiken konje; ja dit deed hy met zo veel ernst; dat ik denke, lat hy byna zelv' geloofd heeft, dat bet waar zy jjy iet de Aarde en die Komeet zeer na aan elkander konen , ten einde de Aarde door baaien ftaart been rekken kon, welke met wateragtige dampen was op;evuld, van welke dampen onze Dampkring hem zo -eel ontnoomen had, dat 'er een regen van 40 dagen oor ontdaan was. Verder legt hy ons nog eene tweee werking voor, naamlyk, de aantrekkingskragt van ie Zondvloedskomeet; hier door laat hy de Aarde taneen fplyten, op dat het onderaardfche water kon loorbreeken, en zulks zogt hy, volgens de Newtonaanfche Theorie van de Ebbe en Vloed, te bewy-' en. Het wonderlykde is eigenlyk dit, dat hy zyne [omeet zo fchielyk van de Aarde Iaat ontflippen, dat e geen' tyd heeft 0111 haar, tot drafle, na zich te rekken, en ze als een kleiner lighaam, volgens de aste wetten der beweeging, voor een trawant te unnen medevoeren. Ik durf zyn vertelzel, offchoon et vry geestig is, nogthands geene groote waarfchynfkfiaid toefchryven , het mogt my eens gaan als dien Vysgeer, die de Starren begluurde, en daar door 1 de gragt viel. Ik wil daarom liever het akelig diouwtoneel van dien algemeenen Zondvloed, met eibied befchouwen. Schiik'telyk J ja fchrikkelyk overvielen de Vloe211 het zondig Geflacht der Menfchen! de rechtlardigheid des Allerhoogften opende de venderen ïs Hemels; en zie daar , ftroomen, ontzaglyke ftrooen van water vielen op de Aarde neder,- de akelige  GEHEEL-AL. CEHEEL-AL» lige diepten gaven ganfche Rivieren op, en he* angftig gefchreeuw van millioenen Schepzelen verdoofden bet gehoor voor derzelver bruisfehen; Welk een deerlyk fchouwfpel! reeds ftond het water tot aan de toppen der Bergen, werwaards de Menfchen waren gevlugt, en vreeslyk brulde de Donder boven de hoofden der Zondaaren. Ysfelyke golven, ontroerende vloeden rukten Bergen vol Menfchen naar beneden , naar beneden in den naaren nagt der verfchrikkelyke Eeuwigheid. De ganfche Schepping zidderde van de jammerklagten der beevende Zondaars en der kermende Vrygeesten , welke het vervaarlyk gehuil der ftormende winden vergrootte. Eene treurige duisternis bedekte den Aardbodem, en eene algemeene verwoesting heerschte op denzelven. Zelvs de hoogfte Bergen wierden met water bedekt, en het laatfte overfchot der wanhoopende Zondaars gelyk ftof daar van gefpoeld. Dus ftrafte de ftrenge Gerechtigheid van den beledigden God, de ongehoorzaams bewoonders der Aarde. Rampzalige Schep¬ zelen! waarom tergde gy de goedheid des Scheppers alzo! Dolle fpotters! dagt gy op de Bergen zyn gewette zwaard te ontwyken? Uive ongerechtigheden hadden zyne Majefteit te lang getergd. Om uwe zonden ftrafte hy de Aarde met zulke ysfelyke ftraffen. Zyne goedheid egter , zyne eeuwige goedheid behield nog eenige weinige Rechtvaardigen , en zyne oneindige barmhartigheid wendde deeze ftrafte wederom van de Aarde af. Het water verdroogde, en, gelyk eene nieuw geformeerde Aarde , bragt het Land wederom zyne vrugten voort. . De tweede Vader der Menfchen ging uit de Arke: hy offerde den Heere; van lof, prys, eer en dankbaarheid vloeide zyne lippen over,- hy vond verhooring by God. Welk eene gunst weder- vaart my , ö Allerhoogfle ! daar uwe grondelooze barmhartigheid myn fmeeken zo genadig verhoort! Dus riep No ach, toen hy den Regenboog, dien majeftueuzen Boog, de eerfte reis aanfehouwde; hy zag hem, door de ftraalen van de Zon in de zwartwaterige wolken gefchilderd, tot een teken des ver- bonds tot een eeuwig onderpand, dat geen Zondvloed voortaan de Aarde meer verdelgen zou. Luisterryk, ja pragtig ftond toen die fpeelende Boog voor het eerst aan den donkeren Horizon, met blinkende kleuren, gefchakerd. Dus leert ons de hooge Openbaaring haaren inhoud eerbiedigen ; zy leid ons tot het volmaakfte Wezen , welks ftrenge Gerechtigheid de wrevelen ysfelyk ftraft, en welks Barmhartigheid de braaven verfchoont. Zo denkt de vroome Wysgeer, wanneer hy, aangedaan van eenen heiligen iever, de werken der Almagt befchouwt; hy eerbiedigt het Opperwezen in het ftraffen zo zeer, als in het oeffenen van genade. Eindelyk komen wy tot den ondergang der Aarde, welke altoos een gewigtig voorwerp in de oogen der Wvsgeeren geweest is. Eenigen wilden haar eeuwig laaten voortduuren ; anderen lieten haar door eene Komeet wederom in eenen mengelklomp veranderen. Hoe zeer zy egter hier in dwaalen, kan elk verftandige bezeffen. Nadien 'er reeds zo veel van den ondergang der werelt gefchreeven is, acht ik het onnodig, om hier wederom te herhaalen, 't geen zo dil wi's daar van gezegd is. Ik verkies daarom liever, X- Deel. onzen meergedagten Burnet nog eens aan te haaien, welken ik terftond myne toeftemming zou geeven , indien ik 'er geene zo groote zwaarigheden in vond. ,, Wanneer wy , zegt hy , van den ondergang der ,, werelt redeneeren, moet elk weeten dat men daar „ door geenzins het uitgeftrekt Heel-nl, niet den bo,, venften Hemel 'aan het Wereldrond , niet de verre ,, afftaande Starren, maar deeze benedenwerelt, die „ onder de Maan is , met haar toebehooren , ver,, ftaan". En verder : ,, Gelykerwys by den Zond„ vloed de ftoffe des Aardryks, of de ftoffe onder de „ Maan niet vernietigd is, maar alleen derzelver ge„ daante en famenvoegïng, nevens het grootfte ge,, deelte der leevenden: alzo zal ook by den toeko,, menden ondergang geenzins hst ftof en de materie, ,, tot niets worden, gelyk zich fommige Godgeleer., den , onkundig in de Wysbegeerte , verbeelden ,, maar naar het zeggen van den Apostel, zal eigen* ,, lyk alleen de forin, de gedaante en de verdeeling s, deezer werelt vergaan, de Elementen, het famen- voegzel des Hemels en der Aarde, en hun weder,, zyds toebehooren of werken van hitte fmelten; eg„ ter zullen de grondftukken, dat, waar uit de lig* ,, haamen zyn voortgebragt, altoos overblyven, en ,, door geen geweld, hoe groot ook, verteerd wor,, den". Het best is, dat Burnet evenwel de natuurlyke kragten met de almagt des Allerhoogften vereenigt: wanneer hy de natuur, enkel door de almagt van het oneindig Wezen, zulks doet ter uitvoer brengen. Hoe fraai hy van den ondergang der Aarde philofopheert, zo belagchelyk is nogthands zyne gedagte , wanneer hy de nieuwe Aarde op eene glazen fchors wederom afbeeld. Zo veele als 'er tot nog toe in deeze ftoffe gewroet hebben, vonden onoplosfelyke zwarigheden, en die daar in het verfte gingen , vervielen eindelyk in de grootfte ongerymtheden. Doch laat ons hier van afftappen, en liever wederom tot ernftige overdenkingen wenden. Zie, de werelt vergaat, de Hemelen zullen door het vuur verteerd worden,en cle Elementen van hitte Verfmelten. Wee ja wee den Zondaar, den onbekeerden Zondaar! De Heerfcher komt, en wel om te oirdeelen. ó ! Welk een verbaazend gezicht! Een verteerend vuur gaat uit zyne neus, en een brullende donder uit zynen mond. Zidderend, ja zidderend ftaat de troep moedwilligen te wagten op hun lot. De zwarte nagt der eeuwigheid, der verfchrikkelykfte eeuwigheid, zweeft hen boven 't hoofd. Te vergeefs wenfehen zy hunne volflagene vernietiging,' vrugteloos verlangen zy dat de Bergen hen bedekken mogen. Reeds fpreekt de Rechter den vloek, den eeuwigen vloek over hen uit, die hen eeuwig kwellen , eeuwig folteren zal. ö Ysfelyke eeuwigheid voor den Zondaar , waar onbedenkelyke angstvalligheden hem geftadrg omgeeven zullen. « Maar welk een zalig aanfehouwen ; welk eene onuitfpreekelyke vreugde voor de Deugdzaamen ! blydfchap, ja eeuwige blydfchap bezielt hen allerwegen; zy worden weggevoerd tot het getal der Heiligen,den God des Heils te gemoet. Luisterryk treden zy daar heenen, omhangen met het kleed der onfchuld, in de nimmereindigende Heerlykbeid. Van verre weêigalmen de lieflyke Liederen der heme'fche Cherubynen, vervangen met de welluidende Pfaim-  GEHEIM. GEHEIM". gezangen der heilige Seraphs. — Alle Geesten des Hemelsftemmende zoetfte melodyen, in veréénigde chooren, en de Uitverkoornen roepen geduurlg: Heilig, Heilig, Heilig is God de Heer, de Almagtige, die was, die is en die komt; ja, die leeft van eeuwigheid toeeeuwigheid, Halkltqah, Zie ook AARDE, CHAOS, SCHEPPING, en WERELT. GEHEELE VERSTERVING, zie VERSTERVING. GEPIEIM is ieder zodaanige zaak die wy aan iemant hebben toevertrouwd of eene andere aan ons, met inzigt om op geenerlei wyze geopenbaard en wereltJuindig gemaakt te worden. De_-Romeinen maakten eene Godheid van het Geheim, onder den naam van Tacita; de navolgers van Pythagoras eene deugd, en wy maaken 'er eenen pligt van, welkers waarneeming eenen voornaamen tak van de eerlykheid uitmaakt. Lycurgus hield de deugd om een Geheim te bewaaren voor zo gewigtig in de Staatkunde , en zo zeer llrookende met zyne manlyke inftellingen, dat dezelve een hoofdgedeelte was van de ftrenge Spartaanfche opvoeding. Wanneer eene Jongeling, fchryft Plutarciius , ter plaatze, waar de openbaare maaltyden gehouden wierden, intrad, zeide de oudfte die 'er tegenwoordig was, op de deur wyzende: laat niets van 't geen hier gefprooken is daar uit gaan. In dit opzicht kante Lycurgus , even als in andere gedeelten zyner wegeevinge, zich aan tegen de overhellende neigingen der Menfehelyke Natuur: want de Jeugd wier losheid nog niet beteugeld is door ondervinding, wier openhartigheid door geen achterdenken bepaald wordt, is gereed om alles aan een ieder mede te deelen. Zulke onvoegzaame ontdekkingen doen ons, egter, wanneer wy verder in't leeven vorderen , en deel krygen in handelingen van aangelegenheid, beledigingen pleegen , en ongelegenheden daar uit herkomftig leeren ons voorzichtigheid. Nogthands zyn 'er dien dit zwak altoos byblyft, en die niet geneezen worden, zelvs door 't geen hun karafter of hun belang lyden moet. Zodaanige Perfoonen zullen, door eene hun eigenaartige bovenmaatige goedaartigheid , door een onbeperkt verlangen om anderen te voldoen, door eene zugt om fpoedig iemants vriendfebap te verwerven, alle hunne kundigheid van de werelt, met zo veel nadeels opgedaan, verzaaken , al hunne verbintenisfen verbreeken , en, in 't einde, zich van allen verlaaten en met den nek aangezien vinden. Daar wordt geene blyk van ons vertrouwen met meer vermaak by onze vrienden ontvangen, dan dat van hen een Geheim in bewaaring te geeven, maar tevens is 'er geene zaak waar van ligter misbruik wordt gemaakt. Vertrouwelingen, in't algemeen, zyn gelyk fnaphaanen, van welken de haan zo dra niet is overhaald en den vuurfteen zich ontlast heeft, of de laading barstuit, en de llag daar van wordt terftond door den weerklank gevolgd. Zich gelukkig achtende om dat zy het vertrouwen van een' vriend zyn waardig gekeurd, zyn ze ongeduldig, om het belang dat daar in voor hen gelegen is, zulks openbaar te maaken aan een' ander; tot dat, van tusfehen hen en hun vriend, en hun vriends vriend, de geheele zaak eerlang bekend is aan allen die vrienden genoemd worden. Het Geheim wordt als door aanraaking verrast, en breekt, gelyk de elektrifche ftoffe, uit ieder fchakel van de keten, byna op bet zelvde oogenblik. Dus zal morgen de geheele Amfteldamfche Beurs met gedruis vervuld zyn , over het geen gister in den Haarlemmer Hout iemant in't oor wierd gefluisterd; en binnen een week zullen de ftraaten vervuld zyn met het vergryp eener aanzienlyke Vrouwe, door de vuile monden.der Nieuwsvertellers uitgebazuind, fchoon 'er tegenwoordig nog geen leevend fchepzel van weet, dan haar' Minnaar en Kamenier. Dewyl de gaaf van ftilzwygendheid van zo veel gewigt is in de famenleeving, en de onderlinge verkeering zonder dezelve onmooglyk kan onderhouden worden , is het zeer te beklaagen dat deeze fchaadelyke zwakheid zo algemeen in zwang gaat. Men mag zo wel water gieten in een tregter of in een zeef, en vérwagten dat het 'er in blyven zal, als eenig van zyne belangen aan zulk een'doorzygenden Vriend mede te deelen. Het is aanmerklyk, dat de foort van Menfchen , die op deeze wyze de bekwaamheid van zich in te houden hebben verlooren, met de hevigfte begeerte vervuld zyn om kundigheid te verkrygen van zaaken, in welken zulks minst is te billyken. Wanneer zy vertrouwd zyn geworden met dingen die van geen groot belang zyn, zullen deezen zeer ligtelyk, in weinige uuren, door anderen, van grooter aangelegenheid, geheel uit hunne gedagten zyn uitgewischt: maar indien hen iets wordt mede gedeeld met eene ernftige houding, een zagte ftem, en alle de gebaaren van iemant die de gevolgen vreest, welken het ruchtbaar worden daar van zal voortbrengen ; indien de deur gefiooten, en alle omzigtigheid gebruikt wordt om niet overvallen te worden ; hoe plegtig zy dan ook geheimhouding mogen belooven , en wat goed voorneemen zy 'er toe hebben, drukt het gewigt dat op hun gemoed ligt zo vervaarlyk heftig, dat het zekerlyk hun' tong in beweeging zal brengen. Deeze breuk van 't vertrouwen, zo algemeen in de famenleeving, is mooglyk grootdeels aan onze opvoeding te wyten. De eerfte les die onzen Zoonen en onze Dochters geleerd worden, dient om hen langtongen en klikfpaanen te maaken; zy worden omgekogt om alle de kleinigheden, die in de beneden vertrekken omgaan, Papa en Mama, boven op de zaal, aan te brengen, en een pop of paardje is doorgaans de aanmoediging van eene neiging, die ten minften door een' geesfeling behoorde geftraft te worden. Zo dra de Kinderen maar eenigzins verftaanbaar het nieuws, dat zy in keuken of kelder opraapen, kunnen uitftamelen, worden zy gepreezen, om hun verftand: indien de Koetzier betrapt wordt, in 't voorbygaan de Keukenmeid een zoen geevende , of de Huisknegt ftoeijende met de Kamenier, ftraks vliegt kleine Kootje of Betje met het nieuws heen; de Ouders verliezen zich in verwondering over de uitfteekeede vernuftigheid van het aartig Schepzeltje , en beloonen zulk een blyk van verftand met een kus en een klontje zuiker. Een' neiging tot Geheimhouding ontmoet geen beter aanmoediging in de Schooien. De Mademoifelles van de Kostkinderen leeren de jonge Juffer een goed meisje te zyn , en haar alles te vertellen wat zy weet: indien, derhalven, een Juffertje ongelukkig ontdekt wordt, terwyl zy in een hoek bezig is een  ■ GEHEIM. een taauwen appel te kaauwen ; indien zy- betrapt Wordt terwyl zy de letters uit een anders mérkdoek oaiapt, vliegt de 'Snapfter terftond been , en maakt den voortogt van de rest te krygen, door, in :t neen gaan , uit te fchreeuwen wat zy gaat aanbrengen' en de verftandige Matroon ftrykt haar, na t «iten vap haare verklikkende boodfchap , onder de jrin haar tevens zeggende, dat zy een zoet Jufleitje ;s 'en elk haar zal liefhebben. Het gedrag dat 'er omtrent onze Jongelingen word gehouden, is even ongervmd In de meeste van onze Schooien wordt, wanneer een jonge op het eene of ander boeveftukje betrapt wordt, het befchuldigen van een medepligtigen, gêlyk voor de rechtbank, de voorwaarde van vergiffenis gemaakt. My valt een Jonge in gedagten, mgewikkeld in een aanflag tot het befteelen van een Boomgaard, die ongelukkig in een Appelboom wierd gevangen genomen, en onder een fterke wagt, van den Boc&r en zvn' Melkmeid, naar het huis van den Meester wierd gebragt. Op zyne yolftrekte weigering van zyn medepligtigen te ontdekken, ondernam de Pedasoog hem door geesfelflagen van zyn getrouwheid af te brengen ; maar onmooglyk vindende het geheim hem uit den hals te geesfelen, verklaarde hy hem voor een hardnekkigen guit, en zond hem met dat getuigenis naar zyn' Vader, die den knaap vertelde dat hy zich zeiven bedorven had, en dat hy hem zou onterven om dat hy zyn .Schoolmakkers niet verraaden had. Ik beken openhartig 'er niet op gefteld te zyn, dat men onze Jongens door flagen dwingt verraaders te worden, maar veel meer behaagen vind in het verzoek vanULYssES, die, naar Trooije vertrekkende, de opzienders, dien de zorg over Telemachus was aanbevoolen bad, dat zy boven alle dingen, zyn' Zoon rechtvaardigheid, oprechtheid, getrouwheid, en het bewaaren van een Geheim zouden leeren. De ondervinding moet elk voorzien hebben met voorbeelden van vertrouwelingen, op welken geen ftaat is te maaken, en van vrienden die niet vertrouwd kunnen worden; maar weinigen hebben mooglyk dit karakter zo veel opmerking waardig geacht, dat zy de verfcheiden graaden hebben waargenomen , waar m het zelve kan worden verdeeld, en de verfchillende wyzen op welken Geheimen worden overgebragt. Dirk Getrouw is een zeer zonderling flag van Geheinverteller. Eenige bewustheid van zyn pligt hebbende aarzelt hy eenigzins om dien te fchenden. Indien hy zich verbind,om nooit een woord van zekere zaak te reppen, moet hy deeze beloften ftiptelyk nakomen; maar dan heeft hy de behendigheid, om door eenehoofdknikking, een regttydig fchurken, of door een gepast gelagch zo veel te kennen te geeven, als anderen metuitgedrukte woorden kunnen melden. In *t kort, het is moeijelyk te beflisfcn, of men zich meer verwonderen moet , over zyn ftandvastigheid van een Geheim niet te melden, of over zyn vernuftigheid in het zelve te kunnen ontdekken. Hy is zo uitmuntend in twyffelagtige fpreekwyzen , als in 't voortbrengen van dubbelzinnigheden, en zyn omgang beftaat voornaamlyk uit gebrookene fpreekwyzen; als: jk weet Bk kon indien ik wilde tzo ik lust tot fpreeken had daar zyn 'er Hier houd hy doorgaans op,en laat aan zyne toehoorder , wettige gevolgen uit deeze afgekapte aanduidin- GEHEIM. gen op- te maaken. Door behoorlyke aanmoediging kan men egter op hem verkrygen dat by het flot van zyne lippen neemt, en dan overftroomt hy u oogenbliklyk met een geheelen vloed van heimelyke voorvallen , die zo veel heftiger vloeit , naar maate zy langer opgeftopt is geweest. De arme Curistiaan Welmeenend, hoe aanhoudend in 't overtreden der wet van ftilzwygèndheid, is eer te beklaagen dan te beftraffen. Hem een Geheim te vertrouwen, is even zo veel als hem zyn' eetlust tebeneemen, zyn' rust te verbreeken, en hem, voor een tyd, van alle vermaak te berooven. Hy fchriht, gelyk iemant die op reis is, en al zyn bezitting by zich heeft, wanneer men naar hem toekomt, vermoedende oogenbliklyk dat men een fchelmachtig voorneemen heeft, om hem van zynen fchat te berooven. Indien hy uitgaat, is 't om op eene ftille plaats te wandelen, waar hy minst gevaar loopt van te zullen aangevallen worden. In huis zynde, zondert hy zich van 't gezin af, wandelt zyn' kamer op en neder, en heeft geen anderen troost, dan mompelende in zich zelvén te herhaalen , het geen hy verlangt der werelt bekend te maaken; en hy zou zich met vermaak tot de bediening van Omroeper vernederen, indien hy er vryheid door kon bekomen, van zyn Geheim door de Stad uit te fchreeuwen. Ten uiterften vermoeid door hot torfchen van den last, befluit hy nogthands eindelyk om 'er niet langer onder gebukt te gaan, maar ftelt hem in bewaaring van den eerften vriend dien hy ontmoet, keerende tot zyn'Vrouw weder met een vrolyk gelaat; en geheel herfteld van zyne onpaslykheid. . . Lodewyk Achteloos is mooglyk niet kwaader in zyne oogmerkenmaar lang zó onfchuldig met. Vertrouw hem een' zaak van het uiterst gewigt,aan wier ' Geheimblyving uw geluk en welvaaren verknogt zyn; hy hoort u naauwlyks met de helft der vereischte oplettendheid aan, neuriënde een begunftigde deun, en verzeilende dit met een. vin.gertrommelmg op de tafel. Zo dra uw verhaal geëindigd is, of misfehien wel m 't midden daar van, vraagt hy u uw gevoelen over het gevest van zyn degen; vloekt pp zyn fnyder, dat hy hem in een rok van fnuif kleur heeft geftooken, in plaatze van pómpadour;en verlaat u fchielyk om een verkooping te gaan bywoonen; waar hy zo dra met gekomen is , of hy verbreid zyn verkregen kundfchap met een ftem zo luid als die van den AfiJager; even als was hy willens om zyn nieuws aan den meestbiedenden over te geeven; en wanneer gy hem befchuldigt u valfchelyk behandeld te hebben, toont hy 'er leedweezen over , maar had de minfte gedagten niet dat het zulk een Geheim was. Beklaaglyk is het intusfehen dat van deeze gefchetfte voorbeelden zo veele origineelen worden gevonden, daar wezentlyk de Geheimhouding gerustheid en achting met zich mede voert. Geheimhouding is even nodiPMn het Kabinet als in het Koopcomptoir, in de redering van eenen Staat als in het beftuur van een Hukaezin De voordeden van deeze Deugd verftooJln fch, even als die van veele andere_zaaken op het allerblvkbaarfte, wanneer zy afwezig is. GebieK aa, Geheiinhouding gaat altoos van gevaar en wantrouwen vergezeld. "Door de Geheimen van eenen andeS te openbaaren, maakt iemant zicfa de werelt en  265» GEHENNA, vyand, door zyne eigene te ontdekken, zfch de werelt ten meester. Geheimhouding , omringt door tegenkanting en belaagt van alle zyden , moet fteeds op de wagt weezen. Eenige bezitten zulk eenen uitvorfchenden aart, dat zy, langs alle wegen en door allerlei ftreeken, de Geheimen tragten te ontdekken op zulk eene wyze, en in . zodaanige omftandigheden, dat het den meesten hinder en nadeel baart. Anderen vermoeijen zich om ontwaar te worden, 't geen onze pligt of ons belang ons leeren te verbergen; ten einde zy, door bedreiging van het te zullen ontdekken , ons onder bedwang houden ; of hun onderrigt voor eene belooning méde deelen aan anderen , die. 'er voordeel van kunnen trekken., Eene der gevaarlykfte indringers tot uwe Geheimen is-eene Vrouw; met fchoonheid gewapend, valt zy ons aan door haare bekoorlykheden. Niet beftand tegen de betoverende Verleidfter , laaten wy toe dat haare brandende nieuwsgierigheid in onze hartsgeheimen leeft. Van hier worden Geheimen van het grootfte aanbelang; Geheimen, aan welke het lot van Ge- ftachten en Volken hangt, eener Vrouwe toevertrouwd, ■ en, naardemaal het byna een wonder zou weezen, indien eene Vrouw een Geheim bewaarde : worden hier door de huislyke- en volksrampen vermenigvuldigd. Dan van alle vyanden der Geheimhoudinge, is 'er geene onwederftaanbaarder dan de dronkenfchap. Deeze , den Mensch van zyne bekwaamheden beroovende , beneemt hem desgelyks zyn karacter; het onderfcheid tusfehen den openhartigen en achterhoudenden gaat verlooren; zy worden, onder dien hcilloozen invloed, meest allen langtongen. In de daad , Geheimhouding vordert, even als elk bedryf waar in voorzigtigheid onze leidsvrouw moet weezen, eene bedaardheid des gemoeds, welke de dronkenfchap verdryft; deeze loopt desgelyks gevaar in uitbandige vreugd, in de opwelling van woede, en de vervoering van toorn. Deeze zyn alle tegenftanders, welke de Geheimhouding moet vlieden of wederftaan; doch 'er zyn anderen met welken zy een verdrag moet fluiten. Schoon een Geheim een der heiligde panden is, welke ons kunnen worden toevertrouwd; een pand, 't geen wy om voor- of nadeel niet mogen verraaden, moet het nogthands by eenige gelegenheden , als de behoudenis onzes Lands, onzes Godsdiensts, of van onzen Naasten, de ontdekking vordert, voor hooger pligt wyken. Doch, om hier door niet in ongelegenheid gebragt te worden , zal ieder verftandig Man, nimmer, het onvoorwaardelyk Geheimhouden aanneemen. GEHENNA is eene. uitdrukking van de Heilige Schrift, welke aan de Oirdeelkundigen veele ftoffe tot oeffening heeft verfchaft; het is afkomftig van het ïlebreeuwfcbe Gehinnon, dat is het dal of de valleie van Hinnon: deeze valleie was in de nabuurfchap van Je.fufalem gelegen, waar door de zuider grenspaale van , Benjamin heenen fchoot. Eusnaius zegt, dat het ten i oosten van Jemfalsm lag; maar de eerw. Calmf.t verzekert, dat het buiten tegenfpraak is, dat het ten zui- ( den, en langs de beek Kedron liep. In deeze valleie < was eene plaats Tophet genaamd, daar de Jooden hun- < ne Kinderen ter eere van den verdichten God Mo- ; loch offerden en aan de vlammen overgaaven. Om j een afgryzen over deeze plaats en die vervloekte by- < GEHEUGEN. geloovigheid in te boezemen, maakte Koning Josias 'er eene vuilnispoel van, waar in men alle de onrei■ nigheden der Stad, doode krengen en lyken die het begraaven onwaardig geacht wierden, wierp; en om den hoop van die geftadig aangevoerde vuilnis te verteeren , wierd 'er onophoudelyk vuur geftookt. Alle die- denkbeelden nu tot het woord Gchenna overbrengende, zoude bet éene fpelonkoï kuil betekenen, opgevuld met verachtelyke en ftinkende doffen, door een Vuur dat men niet uitbluscht wordende verteerd; en door eene leenfpreukige- wyze van fpreeken , heeft men dit willen gebruiken om de plaats te betekenen daar de Godloozen in eeuwigheid hun verblyf zullen hebben. GEHEUGEN is dat vermogen waar door wy in ftaat zyn , om onze denkbeelden te herinneren , te verleevendigen en te vernieuwen. Wat een verbaazend en ontelbaar getal van denkbeelden worden in het Geheugen bewaard en weggelegd, tot dat wy begeerig zyn dezelve weder te befchouwen! wie zoude dezelve kunnen opnoemen? hoe veele folianten zouden wy niet kunnen vullen, met alleen de byzondere denkbeelden die ons Geheugen uitlevert, te befchryven? waar van veele zo gereed voor onzen Geest ftaan, dat al fpreekende, al denkende, het eene denkbeeld het andere zo onmiddelyk en fchielyk volgt, als of ze aan malkanderen onaffcheidelyk verknogt waren, en het eene het andere voorttrok. Quce enim volumina non fenberentur, a viro memoriapraeftante, fi omnia, quorum meminisfet, perva, magna, litteris confignam? zegt een geleerd Man. En wie moet dan niet de. verbaazende Goedheid en Wysheid van den Schepper hier over groot maaken. Dit Geheugen is nogthands zo uitgebreid en duurzaam niet, dat alle de denkbeelden die wy van der jeugd af aan ontvangen hebben, in het zelve bewaard en aanftonds herinnerd kunnen worden. Allengskens worden de denkbeelden flaauwer en duisterder • ze verliezen hunne klaarheid, worden door den tyd'uitgewischt en ten eenemaale vergeeten. Dit fchynt in den eerften opflag eene onvolmaaktheid, en dwaaze en vermetele Menfchen die de dingen maar oppervlakkig befchouwen, verbeelden zich dikwils in zodaanige gevallen, dat zy dat gebrek zouden voorgekomen en verbeterd hebben, hadden zy de fcheppende magt gehad. Maar verre is het daar van daan, dat de bepaaldheid van 't Geheugen een gebrek zoude zyn, nademaal in de omftandigheden waar in wy in de werelt leeven, het ten hoogften nuttig is, en een blyk van Gods verhevene wysheid en goedertierene zorg voor het Menschdom, dat hy het Geheugen zodaanig gefchaapen heeft, dat de denkbeelden allengskens verdwynen. Ons leeven, 't welk met veelvuldige oirzaaken van droefheid en verdriet zo wel als vreugde en vermaak vermengd is, en misfehien meer ftof tot droefheid dan vreugde zou uitleveren, indien 'er geen toekomend leeven te verkrygen was; ons leeven zeg ik, zoude ten uiterften beklaaglyk wezen, indien de onaangenaame en droevige denkbeelden, altyd zo leevendigen indruk in onzen Geest behielden, als zy by de eerfte verkryging veroirzaaken. Hadden wy altvd zo klaar een gezigt, zo fterk eene verbeelding van de grootheid van ons verlies, wanneer onze gehefde Ouders, onse teder beminde Echtgenoot of onze lieve  GEHEUGEN". GEHEUGEN". 2037 ve Kinderen, door den dood ons ontrukt tra-den, of iemant van wien al onze welvaart, en geluk afhangt, ons ylings begeeft. Was het denkbeeld van de fmart over 't verlies van eenen getrouwen en ongeveinsden Boezemvriend over eenige andere rampen, die ons zwaar treffen; altyd zo leevendig voor onzen Geest, als wanneer alle die gevallen eerst gebeuren , en, als men zegt, nog versck in 't Geheugen zyn. Hoe beklaaglyk, hoe betreurenswaardig zoude onze ftaat zyn? Wie befpeurt derhalven niet de wysheid en goedheid van God , in ons Geheugen gepast te maaken naar de omftandigheden waar in wy zyn, en door het gedüurig flyten der denkbeelden, de fchielyk ontftelde geesten allengskens tot bedaardheid te brengen, en bekwaam te maaken tot nieuwe aandoeningen van vermaak en vergenoeging. Nog verder blykt Gods wysheid en goedheid in het Geheugen, wanneer wy in aanmerking neemen , dat fchoon de denkbeelden geduurig flyten en flaauwer worden, het nogthands in ons vermogen is, zodaanige zaaken die wy noodzaaklyk oirdeelen te moeten onthouden, door oeffening en geduurige herinnering zodaanig in den Geest te drukken, dat het byna onmooglyk wordt dezelve te vergeeten. Het hangt van ons doorgaans, zo niet altyd af, welke zaaken wy willen onthouden, welke vergeeten: zyn de denkbeelden ons aangenaam en nuttig, wy behoeven dezelven maar door geduurige herinnering in den Geest in te prenten, en zy zullen daar in blyven. Zyn bet denkbeelden van droefheid en ellende, of zyn de voorige denkbeelden ons niet langer aangenaam of nut, wy behoeven dezelve maar te laaten vaaren, niet op dezelven te peinzen, en ze zullen met den tyd van zelv' flyten. Zo wonderlyk is alles tot's Menfchen voordeel gegeeven! Aanmerkingen over de verfcheidene middelen, dien men aangewend heeft om het Geheugen te onderfchraagen en te helpen. De kennis der middelen, welke dienen om het Geheugen te volmaaken, wordt de kunst der Geheugenisfe genoemd. In 't algemeen fpreekt men van vier onderfcheidene middelen, r. Het gebruiken van zulke middelen, die geacht worden dienftig te zyn om de Hersfenen te verfterken. 2. Het maaken van zekere figuuren en afbeeldzels, die een zaak dieper in 't Geheugen prenten. 3. Het fmeeden van zekere kunstwoorden, welke ons het geleerde gereed in 't Geheugen herroepen. 4. Het redekunftig fchikken der denkbeelden, door elk zo te plaatzen, dat zy in eene natuurlyke orde uit elkander voortvloeijen. r. Wat het eerfte hulpmiddel betreft, het gebruiken van zulke middelen, welke men acht dat dienftig zyn, om de Hersfenen te verfterken. —— Niemant trekt in twvffel of een wel geregeld gedrag is_ gefchikt om het Geheugen te verfterken , gelyk de ondervinding ons ook leert dat overdaadig eeten en drinken, en 't buitenfpoorige genot van vleeschlyke vermaaken 't Geheugen verzwakt. Maar wat aangaat het gebruik van zekere poeders, van tabak, van pleisters aan de flaapen des hoofds, van dranken, baden, fterk ruikende dingen, alle deeze en dergelyke moeten met recht verdagt gehouden worden: dewyl de ervaarenis ge- Dond heeft, dat derzelver gebruik eer fchaadelyk dan oordeelig geweest is: Daniël Hetnsius en anderen, ie hun toevlugttot dusdaanige middelen namen , vonen in 't einde hun Geheugen dermaate verzwakt of ehee! verdweenen, dat zy hunne eigene naamen en ie hunner huisgenooten zich niet konden herinneen. 3. Anderen hebben zich ter verfterking van 't Ge- teugen bediend van figuuren en afbeeldzels. Men veet dat wy een ding gemaklyker onthouden, wanleer 't zelve, door middel onzer zintuigen, een dieier indruk op de Ziel maakt. Dit gaf zeker gelegenïeid om gebruik van tekenen der zaaken te maaken, :n de Kinderen de letters van hetA, B, C, en de 'oornaamfte gewyde en ongewyde gefchiedenisferr loor figuuren te leeren. Ook hebben fommige Scbryers, zeer met dit ftuk ingenoomen, zich bevlytigd >m deeze leer door tekenen tot de Philofophifcbe veetenfchappen over te brengen. Winckelman, een DuitfcheT, heeft de Logica van Aristoteles in prent/erbeeldingen in 't licht gegeeven. De Tytel van dit )oek is: Logica memorativa, cujus beneficia compendium Logica Peripatetici brevisfimi temporis fpatio memorlce man ■ lari potest. De Redenkunsr bepaald hy op deeze wyiq : Aristoteles wordt verbeeld diep in gedagten zittende, dit duidt aan dat de Redenkunst, voor eene bekwaamheid der Ziele, en niet van 't lighaam moet geacht worden: hy houdt een fleutel in zyne rechterhand, om te kennen te geeven dat de Redenkunst geeae weetenfchap, maar een fleutel der weeten fchappen is; en in de Uinkerhand een hamer, om te toonen dat le Redenkunst eene werktuiglyke hebbelykheid is; en aindelyk heeft hy voor zich een fttikje zuiver en een Jukje valsch goud , om te doen zien , dat het oogmerk der Redenkunde is, waar van valsch te onderfcheiden. Dewyl het vast gaat dat onze verbeeldingskragt het Geheugen zeer te ftade komt, kunnen wy deeze gewoonte van beeldtenisfen.te gebruiken niet volkomen achter den bank werpen; doch men hebbe zorg te draagen dat de figuuren niets buitenfpoorigs en kinderachtigs behelzen, noch op dingen toegepast worden , die geen afbeelden toelaaten. Ten deezen aanziene heeft men op veelerlei wyzen misgetast. Eenigen poogden te vergeefs alle zedekundige en bovennatuurkundige onderwerpen door beelden af te tekenen : 't welk ongerymd is, naardemaal deeze zo veele ophelderingen vereisfchen , dat het werk der Geheugenisfe, wel verre van 'er door verligt, verzwaard wordt. Anderen vervaardigden zulke ongepaste en belagchlykeaf beeidzels, dat zy; in ftede van de weetenfchap aangenaam te doen worden, een weerzin daar tegen verwekten. Dat zy derhalven, die hunne Rede beginnen te gebruiken , van deeze kunstjes aflaaten, en "door behulp van 't oirdeel 't Geheugen tragten te onderfchraagen. 3. Het zelvde mag bykans gezegd worden van.het derde middel,'t ImnüigGeheugen genoemd. -Sommigen ftellen voor dat men de verbeelding van een huis of ftad moet maaken , en in de onderfcheidene deelen daar van , de zaaken of denkbeelden plaatzen , die men begeert te onderhouden. Anderen kiezen , in plaats van een huis of ftad, zekere heesten, wier beginletters het Iatynfche A, B, C, uitmaaken: zy verdeelen elk lid van ieder deezer beesten in vyf deeYyy 3 len;  GEHEUGEN. GEHEUGEN. len'; waar aan'zy denkbeelden hegten, 't welk hun 150 onderfcheidene plaatzen oplevert, gefchikt voor zo veele denkbeelden, als zy begrypen daar aan verbonden te wezen. Nog anderen neemen zekere woorden of verzen te baat, by voorbeeld, om zich de naameu van Alexander, Romülus, Mercurius en Orpheus te herinneren, voegen zy de eerfte letters famen,- die het woord Armo uitleveren. Men mag hier omtrent aanmerken , dat alle deeze kunstwoorden , verzen en dergelyke, ons voorkomen als moeijelyker om te onthouden dan de zaaken zelve, om welke te gemaklyker te herinneren zy gefchikt zyn. 4. De lledenkunst verfghaft ons de zekerfte middelen om het Geheugen te volmaakcn. Hoe klaarder en onderfcheidener denkbeeld wy van eene zaak hebben, hoe gemaklyker wy het zullen onthouden, en des nodig ons voor de gedagten brengen. Is 'er eene groote menigte van denkbeelden, men fchikke die in eene natuurlyke orde, zo dat uit het voornaamfte de mindere als gevolgen voortvloeijen, en hier by kan men ook het volgende met veel vrugts in acht neemen ; dat men, by voorbeeld, iets opftellende om het naderhand van buiten te leeren, zorg draage, om het onderfcheiden op 't papier te brengen, en door zekere afdeden de deelën van elkander te fcheiden; en altoos een nieuwen zin met een Hoofdletter te beginnen. Dit wordt een plaatslyk Geheugen genoemd; en dan is eene ftille afgefcheidene plaats, of wel het bed le gefchiktst , om het dus bewerkte in 't Geheugen te pi enten. In de fchriften der oude Grieken en Romeinen vinden wy menigmaal gewag gemaakt, van deeze kunst om het Geheugen te onderdennen. Cicero fchryft ze toe aan Simonides. Deeze Philofooph, in Thesfalie zynde, was by Scopas ter maaltyd genodigd: en de ga ten allen aan tafel zynde, verzogten twee Jongelingen SwoNipES buiten op de plaats te mogen 'fpreeken. Simonides was naauwlyks by hun gekomen , of de eetzaal , waar in alle de anderen gebleeven waren , Hortte in , en verpletterde ze allen. Wanneer de Vrienden der ongelukkig omgekomenen hen wilden begraaven, vonden zy ze dermaate misvormd, dat ze niet van elkander konden onderkend worden. Toen herinnerde Simonides zich de plaatzen waar elk gezeten hadt, en noemde ze den een na den ander op, 't welk , gelyk Cicero aanmerkt, hun leerde dat orde 't Voornaamfte middel is om het Geheugen te helpen. Aanmerkingen over het Geheugen der Dieren. Overgenoomen uit Dr. Beattie's DiJJertations Moral and Critical. Onloochenbaar is het, dat veele Dieren Geheugen hezitten. Wy ontdekken, dat jonge Honden zo wel als Kinderen, zich gebrand hebbende, het vuur vermyden; dat Paarden, Osfen, Honden, en verfcheide andere Dieren niet alleen, door ondervinding hunne kennis uitgebreid , maar ook van den Mensch verfcheide kimden en hebbelykheden -geleerd hebben, door welken zy hem te ftade komen, in den oorlog, op de jagt; in den landbouw en tot andere einden. Dc meester, deezer Dieren kennen hunne huisyenooten en oppasfers; ja Honden en Paarden leeren, op het hooren van eenige woorden , zekere dingen te -doen. • De Brakken gehoorzaamen de ftem des Jaegers, en zetten, op zyn bevel, het Wild na, of'laaten 'ervan af: een Paard, in den kryg gewend, kent riet alleen de dem zyns Ruiters, maar ook den flag des trommels, en het dceken der trompet; even zo zyn Jagtpaarden afgerigt op het openen van de jagt, en het geluid der jagthoorens. Geiten, Schaapenen Osfen, en zelvs dc Hoenders, komen 's avonds, uit eigen beweegiug, t'huis; papegaaijen leeren woorden gefchikt fpreeken, en de Zingvogeltjes deuntjes fluiten: de Bycn keeren, van verfcheide mylen vliegens, (gelyk de Natuurkenners verzekeren, ) elk na zyn eigen korf weder; het blykt niet dat zy in een andere trekken , fchoon 'er verfcheide naast elkander ftaan. Leeuwen fpaaren hunne .oppasfers, fchoon zy ieder ander, die hun naby kwam, zouden verflinden : Duiven komen in 't hok, waar zy gevoed worden: en men wil dat de Olyphant eene maat van herinnering bezie, die het redelyke zeer naby komt. 1 Ik zou hier kunnen fpreeken van den Hond van Ulysses, die zynen meester, na eene afweezigheid van twintig jaaren, kende: want de gefchiedenis is waarfchynlyk, fchoon ze niet waar moge weezen: even als die Aulus Gellius verklaart van Akdroclus en zyn Leeuw, die, wcderzydfche gunstbetooningen van elkander in de woestynen van Africa ontvangen hebbende, hunne kennis vernieuwden, als zy in het Dierenperk, te Rome, elkander ontmoetten, en vervolgens medgezellen bleeven. Dat de Visfchen geheugen bezitten valt geen twyffel aan, indien wy gelooven 't geen Plinius in zyne Natuurlyke Hiftorie, Bernier in zyn verhaal van Indostan, en Martialis in eenige zyner Puntdichten vermelden van Visfchen in vyvers gehouden, die geleerd hadden,als zy elk by hun' naam geroepen wierden , boven te komen om gevoed te worden. Of Schaalvisfchen , Slekken en Wormen, en andere dergelyke Dieren, ten eenigen tyd blyk van Geheugenis gegeeven hebben, kan ik niet bepaalen. Zie Plinius, Hijl. Nat. X. 80. Martial. IV. 30. X. 30. In eenige byzonderheden , nodig tot het Ieevensonderhoud der Dieren, fchynt het Inftinct de noodzaaklykheid van 'tGehevgen te voorkomen. Jonge Byen haaien, by de eerfte proeve, Honing uit de bloemen, en maaken de Honingraaten, met zo veel kunde als de oudfte; het zelvde mogen wy aanmerken ten opzigte van de Vogelen in het vervaardigen hunner nesten; en van de Dieren, in 't algemeen, die, volwasfen, de ftem en leevenswyze aanneemen, door de Natuur die foort toegefchikt. Eenige nieuwe Schryvers willen, dat de Vogels bet zingen van de ouden leeren, dat een Leeuwrik, by voorbeeld, die nooit den zang van een Leeuwrik hoorde, dien nimmer zou zingen. Doch dit gevoelen kan ik niet omhelzen; dewyl de ondervinding my tot een ander befluit brengt, fchoon ik toeftaa, dat veele Dieren het vermogen hebben om de dem van eene andere foort na te bootzen. Indien dit gevoelen doorging, dan leert een Vogel zyn zang even als een Mensch zyne Moederfpraake, door dezelve te hooren: en zou,gevolglyk, de zang van eiken Vogel op zich zeiven bykans zo veel verfchillen, als de fpraaken der Menfchen : de Leeuwrikken in Frankryk zouden een zeker foort  GEHEUGEN". foort van Zang, die in. W« een ander, die in fe-g* tttni een derde hebben. Ik zou byna even ras gelooven dat een Hond, die nooit eenige andere ftem boorde dan die van een Mensch of een Varken, niet zou blaffen; maar fpreeken, of knorren. D" Menfchen leeren , door ondervinding-, wat ge* fchikt is tot -fpys en drank. De Beesten fchynen zulks, door inftinct, te weeten. De Zeeman, die op een onbewoond Eiland aankomt, zal, voorzigtig te wcik grande geene onbekende vrugten eeteur dan waar. fan de Vogels gepikt hebben. Honden en andere Dieren kan de Mensch, door zyne groote kunde toebereid' vergif doen inzwelgen; maar laat men ze aan zich zei ven over, zy loopen zelden gevaar, van iets p-hadelyks te neemen, fchoon zy fomtyds te veel gebruiken van 't geen goed is. Eenige deezer Schepzelen worden, ingevalle van ongefteltemsfe, door inftinct , gedreeven tot het zoeken en gebruiken van t gefchïkfte middel ter geneezinge. Zonder Gehmgen zouden de Dieren onbekwaam zyn om iets te leeren : en gevolglyk zou derzelver kragt, fnelheid en andere hoedaanigheden, grootendeels nutteloos voor den Mensch worden. En zou het natuurlyk inftinct hun niet genoegzaam befchermen tegen cle eevaaren, aan welke zy blootgefteld zyn, zo uit hoofde van *t kwaad , 't geen zy elkander kunnen aandoen, of van onbezielde dingen lyden. 't Geheugen is, ooit voor de Dieren, als voor ons, een bron van genoegen Voor een gedeelte moet hier aan worden toegefchreeven, 't genoegen , 't geen veele Dieren fchepcen in 't gezelfchap hunner foortgenooten , in de vriendlyke bejegening der Menfchen en in de zorg voor hun kroost: fchoon, in het laatfte geval, hunne genegenheid en kennis niet langer duurt dan nodig is, tot de opvoeding der Jongen. —— Maar zulke geneugten als wy fcheppen, uit het denkbeeld van ontkomen gevaar, overwonnen tegenftribbeling, of een voorheen genooten vermaak, fchynt byzonder ei«ren aan de redelyke Natuur, en niet te vallen binnen den kring der mindere Schepzelen : om dezelve te veroirzaaken, is niet alleen Geheugen, maar tevens bewustheid en herdenking, nodig. De Dieren worden grootendeels, of geheel, ingenomen door het tegenwoordige: hun Geheugen is veeleer eene noodzaaklyke en oo^enbliklyke opwelling, dan een uit eigen beweegmg verwekte'feu vrywillige daad. De verlegenheid, die een Hond betoont over het misfen zyns Meesters, van die eene Koe laat blyken over het derven van haar Kalf en een Paard over het wegzyn van het Paard waar'mede hy gewoon is in 't gareel te loopen, is misfehien , fchoon dezelve eenigen tyd moge dimren , niet meer dan eene ongemaklykheid, ontftaande uit eene tegenwoordige behoefte. Wy kunnen bezwaarlvk veronderftellen, dat 'er dan in het Dier iets omgaat gelyk aan 't geen wy in ons zeiven ontwaar worden wanneer het denkbeeld van een vertrokken vriend ons'voor den geest zweeft.. Met één woord ik vind geen genoegzaamen grond om te gelooven, dat zy bekwaam zyn tot daadlyke herinnering: want deeze fluit 'het vermogen in, om te letten op de gedagten van iemands eigen geest, en het in orde fchikken van dezelve; een vermogen, 't welk de Dieren, of geheel met, of 'zeer gebrekkig bezitten. GEHEUGEN. 2C39 Laat ik , egter , niet te Heilig weezen in dit te beweeren. . Eenigen der febranderfte Dieren, als Paarden, Pionden, Vosfen en Olyphanten, hebben fomtyds faamengeftelde werkzaamheden verrigt, die bedenking fchynen te vorderen , en een volmaakter gebruik van het Geheugen, dan ik, tot hier toe, erkend heb dat zy bezitten. 'Er zyn voorbeelden, dat een Kuiter, van zyn Paard gevallen in een diepe rivier , door het zelve gered is, daar het met zyn tanden de kleederen vatte, en den anders omgekomenen loevende aan land bragt. ■ Vergun my hier een geval te verhaalen van een'PIond, 't welk nergens geboekt is, en niet veele jaaren gcleeden, weinig mylen van Jberdeeti, voorviel. Een Heer ging de Dee dwars over, wanneer dezelve digt bevroozen lag, het ys bezweek in 't midden der riviere, en hy zonk; doch bleef rusten op zyn fnaphaan , dwars over de opening gefchooven. Een Hond, hem verzeilende, liep, na verfcheide vrugtlooze poogingen, om zyn Heer te verlosfen, na een digtbygelegen Dorp, en hieidt de kleederen vast van den eerften Man, dien hy ontmoette: deeze ontzette daar over, en wilde zich van den hem aanvattenden Hond ontdaan; doch de Hond zag hem aan met een oog zo vol beduidenis, en zo goedaartig, en poogde hem met een zo zagt geweld mede te voeren, dat hy begon te denken 'er mogt iets zeldzaams in 't geval weezen : hy liet zich door den Hond geleiden, die hem by den Pleer bragt, nog tydig genoeg om hem te helpen. Was hier niet beide Geheugen en Herdenking, geleid door ondervinding, en 't geen wy, in een Mensch, niet zouden twyffelen goed verftand te noemen ? Neen, Iaat ons liever zeg"en dat 'er eene tusfehenkomst des Hemel plaats had, dien het goeddagt dit Dier te gebruiken als een werktuig tot verlosfing deezes ongelukkigen. Het geval was zo ongemeen, dat niemant zulks uit de bekende vermogens van een Hond zou verwagt hebben: en ik weet niet of deeze Hond ooit, in eenig ander geval, blyk gave van meer dan gemeene fchranderheid. Aristoteles wil, en 't wordt over 't algemeen geloofd, dat de Dieren droomen. Lucretius befchryft de gebrekkige poogingen om te blaffen en te loopen van de Hondent terwyl zy flaapen; en vcronderftelt, overeenkomftig bet algemeen aangenoomen gevoelen, dat het de uitwerkzels zyn van droomen: en dat die Dieren zich als dan verbeelden het Wild na te zetten, of 'er op aan te vallen. Maar 't zy dit wezenlyk het geval zy, of dat het toegefchreeven moet worden aan eene werktuiglyke beweeging der fpieren,dezelve hebbelyk eigen geworden, kunnen wy met geene zekerheid bepaalen. Kleine Kinderen lagchen in den flaap. Ik hebbe welmeenende Vrouwtjes hooren aanmerken, dat de Zuigeling als dan begunftigd wordt met eenig Hemelsch gezigt; (of gelyk men dit in Holland wel eens uitdrukt , dat het Kind van den Hemel droomt.) maar dat een onnozel wicht Hemelfche gezigten of droomen zou hebben , eer het denkbeelden heeft; is iets volftrekt onbeftaanbaars. Die beweeging in 't gelaat is, hoogstwaarfchynlyk, het uitwerk» zei niet van denken ; maar van eenig ligbaamelyk gevoel , of enkel een ras voorbygaande faamentrekking of uitzetting der fpieren. Geen lagebjes zyn gevalllger. De Voorzienigheid befchikt ze als eene foort fe van  234o GEHOOR. GEHOORKRUID. van ftille taal om onze liefde op te wekken: even al het fehreijen dient om ons medelyden gaande te maa Ken, en onze befcherming te eisfchen. 't Geheugen gaat, in fommige Dieren, gepaard me omftandigheden, welke wy niet kunnen oplosfen. Watneer een Paard, een Os, of een Geit, uit eigen be weeging, uit de weide t'huis komt , baart zulks gee wonder, 't is een uitwerkzel van 't Geheugen in al! opzichten, gelyk aan 't geen wy in ons zelvcn onder vinden. Maar wanneer een Bye, wier oogen , ui hoofde van derzelver rondheid, geen voet voorwaard kan zien, na wyd omgezworven te hebben , t'hui komt; of wanneer een Hond, dertig mvien ver in ee; mand gedraagen door een' Landftreek, "welke hy nim mer zag, een week daarna tot zyne voorgaande vei blyfplaats wederkeert , (waar van ik een voorbed weet,) wat moeten wy dan zeggen,, dai dat de reuk deezer Dieren , of eenig ander ons onbe kend vermogen, voor hun Geheugen voorleedene ge waarwordingen herroept, op eene wyze waar van w ons geen begrip kunnen vormen. In de daad, daa' bevattende vermogens zyn, verfchillende van, of fyn der dan, die wy bezitten,.is het redelyk te denken dat 'er ook wyzen van herinnering, even onbevatte lyk voor ons, gevonden worden. In Byen, in Hou den, en eenige andere Dieren, fchynen vermogens te huisvesten van dien aart als de reuk, die de onze in fynheid zo verre overtreffen, als de ontdekkingen?, welke wy door het fcherpstziende vergrootglas doen'j die van het bloote oog te boven gaan. Hoe veel minder, nogthands, is, niet tcgendaande al het behulp van 't inftinct en van fcherper zintuigen, het Geheugen van het fchranderst Dier dan dat van redelyke wezens! De ongelykheid is by- kans oneindig. Veele der redenlooze Dieren zyn niet vatbaar voor eenige leering; , hoe bepaald moet de kring hunner herdenking weezen! de leerzaamfle zelve bereiken wel haast het toppunt hunner vorderinge, en de kuniten , of liever de hebbelykheden die zy kunnen aanleeren, of die de Mensch door tyd en vlyt 'er weet in te drukken, zyn zeer weinig. Geheel ontbloot van weetenfchap en het vermogen van befpiegeling, zyn ze ook gebrekkig in het wedervoorllellen; en zonder dit, weeten wy , betekent ons Geheugen weinig. Alle Dieren fchynen onbekwaam, om zelvs de minfte aaneenfchakeling van gedagten te volgen; of te letten op een eenig di'Dg,"'t geen de zinnen niet aandoet. GEHOOR is eene der vyf dierlyke zintuigen , het welk wy in ons Woordenboek II. Deel, bladz! 825 hebben befchreeven , en onze Leezers daar heen w'yzen GEHOOItKRUiD, in het Grieksch Hedyotis, is dé naam van een Planten Gedacht, onder de 'Klasfe der Tetandrla of viermannige Kruiden germ-igfchlkt. De kenmerken zyn, de Bloem éénbladig, trechteragtig: eene vierdeelige Kelk; een tweehokkig of dub- 'beld Zaadhuisje, dat aan de punt gaapt. Daar zyn drie foorten van, die alle in Oost-indie te huis hooren. r. Heesteragtig Gehoorkruid. Hedyotis fruticofa. Ge^oorkruid , met lancetvormige gedeelde Bladen , de J3!oemtrosfen aan 't einde als uit Kroontjes faamenge:£teld. Hedyotis Foiiis lanceolatis petiolatis Linxï. GEHOORZAAMHEID". Syst iNat. XII. Gen. n8. p. 115. Veg.XHI.p.ns. Vl.^eyl. Amoen. Acad. I. ƒ>. 392. Valerianella Folüs nervojis acutis. Burm. Zeyl. 227. T. 107. Onder de Ceylor.jlhe Planten geeft de Heer I. B' amannus de afbeelding van deeze foort, welke door Hermannus eene Boom, met Duizendfchoon - Bladen genoemd was. Het Gewas, in de daad, komt zeer daar mede overeen. Gezegde Hoogleeraar noemde het eene Valerianella met fpitfe fterk geribde Bladen • de Blommetjes op de toppen der Stengen, als Kroontjes wyze. 2. MoerasfigGehoorkniid. Hedyotis aurkularia. Gehoorkruid, met lancetvormige eyronde Bladen en gekranste Bloemen. Hedyotis'Foiiis lanceolato-ovatis Floribus verttcillatis. Linn. Flor. Zeyl. 64. Mat. Med. 47. Amoen. Acad L p. 391. Valerianella pahtfiris. Folüs nervofis oblongis be. Burm. Zeyl. 227. T. 108. ƒ. 1. Al/me affinit 1 Lanta Indica Flore candido. Comm. Murigutu. Hort. Mal. X.p. 63. T. 32. Mentlia Zeylanica aquatica inodora latifolia. Herm. Zeyl. 35. Aurkularia. Dal. Pharm. 160. Door den zelvden Burmannus is dit Kruid afgebeeld en befchreeven, onder den naam van Valerianella der Moerasfen, met geribde langwerpige Bladen de Blommetjes aan de Knoopen der Stengen in de Oxels der Bladen vergaderd. Wegens het Zaadhuisje fchynt deeze, zo wel als de voorgaande, tot.de ' Varianellaas betrokken te zyn. Hermannus noemde ze breedbladh Ceylonsch Pulegium, dat in 't water groeit, zonder reuk. De geftalte deed haar derhalven zo zeer niet van de Kruifemunt verfcbillen, of men hield ze voor eene foort daar van, wanneer zy 'voorgefteld werd als een Geneesmiddel tegen de Doofheid, onder den naam van Aurkularia. De Engelfchen hebben het om die reden, Earwort, de Duitfchers Ofmipflcmfie/ geheeten. Hoe weinig zekerheid men daar ook van heeft, en hoe onwaarfchynlyk dit Kruid voor een algemeen middel tegen de Doofheid te houden zy voert doch bet geheele Gedacht daar van den naam: want Hedyotis, een Grieksch woord, betekent iets dat het Gehoor of de Ooren ftreelt. 3. Kruidig Gehoorhuid. Hedyotis herbacea. Gehoorkruid met liniaal lancetvormige Bladen, eene kruidige gegadelde Steng en dubbelde Bloemfteeltjes. Hedyotis Foiiis llneari-lanceolatis, Caule herbaceo dkhotomo, Pedunculis geminis. Linn. Fl, Zeyl. 65. Dit Kruid ook op Ceylon groeijende, heeft de Steng maareenen halven voet hoog; de Bladen ongeaderd en naauwlyks gedeeld; twee Bloemfteeltjes ieder met ééne Bloem, in elke mik der Takjes. De B'oem is trc-chteragtig, waar door het van deOldenlandiaas verichilt. GEHOORZAAMHEID in het Latyn Obedientia, betekend de onderwerping van iemant aan een ander zyne wik: de bevelen en geneigtheden van eeren anderen opvo.gen en nakomen In ieder wel geregelden Maat is de Gehoorzaamheid aan eene wettige OveWsr he.d, eene onvermvdelyke pligt van de ingezetenen of Omierdaanen. Te weigeren aan zvne Overheden te gehoorzaamrn is van de voordeden der Maarfcha». pye afftand te doen, de goede orde orderfte te'boven te werpen, ia het is de regeeringloosheid zoeken in te yoeren. Het Volk met aan hunne Vorsten of Over heden te gehoorzaamen, doen niet anders dan zich aan nm  uEUUORZENUW. GEHOORZ1EKTENS. de gezonde reden en aan de wetten te onderwerpen, teffens het welweczen der Maatfchappye bevorderende' Geene dan Dwingelanden kunnen in Haat zyn, oni onbehoorlyke dingen te gebieden; met zulks te doen overfchreeden zy de paaien van een wettig gczx, zo wel 's morgens vroeg als 's avonds, heb ik eeni. ,„ ge van deeze hieiomzwervende Vogelen gedood". Voor Kenmerken ter onderfcheidinge kan men neemen , niet alleenlyk de meergemeldde Borfielhaalren, Van dewelken deeze Vogel voorzien is, om des te geWisfer de Infekten te vangen, maar ook zyne bykans even lange Staartpennen, en (daar wel op acht gegeeven moet worden , ) den zaagswyze ingefneeden binnenrand der mïddenfte Nagelen; welke hein dient, om zich op de grootere Takken des te vaster geklemd te kunnen houden. De overige Karakters komen met die der Zwaluwen overéén. Befchryving. Naar reden van het Ey, is de Kop van ideezen Vogel vry groot. De Bek is zeer klein, zwart, aan beide de Nebben voorovergeboogen , dun en te« der, plat gedrukt in de breedte, maakende, opengefperd, eene zeer wyde gaaping, die toegang geeft tot eenen nog onvergelyk wyderen Keel, zo dat 'er de grootfte Torren, zelvs vliegende Herten, door kunnen. •Op de zyden van de bovenfte Nebbe ftaan zwarte en jflevige Borftelhaairen: in 'c Gehemelte des Beks is eene lange Spleet; daar beneden nog eene kortere en hreedere, aan welker grond eene dwarsftaande rey , Volgt van fnazelige Byhangzelen: alle welke toeftel 1 den Vogel dient om zyn Aas des te vaster in verzeke- ( ring te houden. De buizen der Neusgaten ftaan niet 1 buitenwaards uit, zo als in de Amerlkaanfchefoort; de , Oorgaten zyn wyd; de Oogen, die zwart zyn, heb- , ben eene ongemeene grootte , gelyk de meeste der ] Nagtvogelen; de Pooten zyn ruig, zwartagtig aan de 1 Vingeren, welker middenften tweemaalen zo lang zyn j als die op zyden ftaan; de Nagels zyn zwart : die, met welke de Middenvingers gewapend zyn, hebben aan 2 hun binnenkant een ingezaagd Bvbangzel, gelyk de e Reigers;, de Staart, die omtrent vyf duimen lang is, g heeit tien Pennen, allen byna even lang, zeer buigbaar en zagt. Van den Bek af tot aan den Staart is de Vogel zes duimen lang. Van boven is hy grys gefpikkeld of gevlekt uit den witten, bruinen en zwarten, golfswyze, en zeer fyn, eenigzins in ds manier als fommige bruine Motten en Nagtviinders; onder deeze kient zyn eenige kleine zwartere en lange vlekjens gel pat. Op het aschgraauw Agterhoofd zyn deeze zwarte vlekjens in 't middenst gedeelte der Vedertjens ; op de Vlerken loopt 'er door dit gefpikkelde wat meer bruin, zwart en roskleurigs; de Rug, by de Schouderen, is 't donkerst; de Vlerkdekvederen zyn bleeker, gelyk ook de Staartpennen, die hier en daar met zwarte dwarsftrcepjens getekend zyn ; de Lorst do Zyden , en de Buik hebben over het geheel eene hgtere aschgraauwe, uit bruin en ros gewolkte kleur, met zwartere golfjens. Dc Geitenmelkers zyn wyd en zyd verfpreid , en n onthands nergens overvloedig. Zy onthouden zich in, of trekken althands door bykans alle Landftreeken van ons vaste land, van Zweeden en nog Noorderlyker Gewesten af, tot in Griekenland en Afrika aan den eenen, en tot Indië, en ongetwyffeld veel verder, aan den anderen kant. In ons Gemeenebest ontmoet men ze niet alleen m de Gelderfihe en Overysfplfche Bosfehen maar ook m Holland, langs den Duinkant in het Hout. Zy leggen hunne twee Eijeren in de digte Bosfchaadien op eenig dor blad, boven op den grond, en broeden ze, zonder eenigen anderen merkel.yken toeftel van Nest. Deeze Eijeren zyn in den grond wit, met donkerer wolkjens gedekt, eh met zwartere plekjens dra' op als marmer getekend. Dit broeden op de bloote aarde beett den Italiaanen de gelegendheid gegeeven om den Vogel Coraterra te noemen. Het Mannetje is' van het Wyfje onderfcheiden door eene witte vlek omtrent op 't midden van de tweede en derde Slagpen! en door de witte punten aan de eerfte en tweede Staartpen. Op den grond zittende, nuttigen deeze Vogeltl'ens ook Zaaden van deeze en geene Planten; Willughbey heeft ze zo wel als Infekten in hunne Magen gevonden Opmerkelyk is het, dat de Tong deezes Vogels (klein, gaaf en zeer fpits,) aan 't Gehemelte ijast^gehegt zit, en dat het Bekkeneel doorfchynen- Het faifoen, waar in men deeze Vogels meest ziet »hegen, is de Herfst; in 't algemeen hebben zy bykans de vlugt van eene Houtfnep, en de houding van :enen Steenuil: fomtyds ftellen zy de Jaagers zeer te eur;dan zy hebben eene zonderlinge gewoonte hun byzonder eigen: honderd keeren, agter een, vliegen :y rondsom eenen grooten bladerloozen Boom met lene zeer ongeregelde en fneile vlugt, van tyd tot tyd Iryken zy neder, als om op hun' prooy aan te vallen :n verheffen zich weder even fchielyk. Buiten tw'yfel maaken zy in deezer voege, jagt op de Infekten, ie rondsom deeze foort van Boomen zich onthoulen; doch zeer zelden kan men ze, alsdan, onder et fchot Krygen; nadert men, zy vliegen op 't 00enbhk weg, en de plaats, waar zy heene vliegen, is iet te vinden. Dewyl deeze Vogels , met opgefparden Bek , eh eer ftprk, vliegen, begrypt men ligt, dat de lucht, euuurig 111 en uitgaande, tegen de zyden van de wy8lapende Keel groote kragt oeftent, 't welk een ge- fubr  OEITENOOG. GE1TENOOG. ao4s fncr verwekt, gelyk aan dat van een fpinnewiel: dit gefnor hoort men altoos zo lang als zy vliegen, dewyl het een uitwerkzel daar van is, en het verandert naar maate, van dé fnelheid der vlugt, die de lucht met meer of min gewelds, ter opgezetter Strot, infnort. Van hier draagt deeze Vogel, in eenige ftreeken van Engeland ', den naam van PVhcilbird. Doch is het wel waarheid, dat dit geluid in 't algemeen, gehouden wordt voor een kwaad fpellend teken, gelyk Belon, Klein, en die deezen hebben uitgefchice- ven, melden? Zou dit geen misdag zyn, ont- ftaande uit eenen anderen, die den Geitenmelker met den Kerk- oHLyk-Uil verwart ? Wat hier van zyn moge, wanneer zy zitten, laaten zy hunne weezenlyke ftem hooren, beftaande in een klaagend geluid, drie of vier keeren herhaald; men weet niet zeker of zy het nooit vliegende laaten hooren.- Zelden zitten zy op de takken te roesten, en wanneer zy het doen, wil men, dat ze niet dwars op den tak, maar in de langte, gaan zitten. Zy beminnen de eenzaamheid; den meesten tyd vindt men ze alleen, dikwils maar twee by elkander, fchoon men ze ook, doch zeer zeldzaam, by tien of twaalf te gelyk aantreft. GE1TENOOG, in het Latyn JEgilops, is de naam van een Kruid-Gedacht, onder de .Klasfe der Veelwyvige Grasplanten gerangfehikt. — De naam JEgilopsb&Sr kend eene zekere Oogkwaal Traanfiftel genaamd, tot wier geneezing dit Kruid oudtyds aangepreezen werd. JEgilops Tritici folio fanat JEgilopes; in Hordco nafcilur. Plin. Hijl. Nat. XXV. Cap. 93. Men was omtrent die benaaming egter zo onzeker, dat deDraviken Dolik ook JEgilops genoemd zyn geweest. Men heeft dien naam zelvs aan eenen Eikeboom, anders Gereis genaamd', gegeeven. Dioscorides beeft ongetwyfFeld dit Kruid bedoeld, daar hy zegt: JEgilops Folia tritici habet, mot liora, in fummo capite Semina bina vel term, rubra, qUilus Ariftce, velut Capïllacece exeunt. Libr. IV. Cap. 134. De Kenmerken aan dit Planten-Geflacht byzonder éigen, beftaan in eene byna driebloemige Kelk, een kraakbeenig Kafje zynde, en een Bloemkafje met drie Baardjes gekroond, zo wel in de tweedachtige als mannelyke of onvrugtbaare Bloempjes, waar van de eerfte drie Meeldraadjes hebben en twee Stylen. en ieder een enkeld Zaad, dat eenigermaate naar Gerst zweemt, weshalve dit Kruid Orzo falvatico by de Italiaanen genoemd wordt, of Grano falvatico, dat is wilde Gerst of •wild Koorn, bv de Franfchen Coguiole, by de Duitfchers Qa.afrv'ï&icob of gjcmC-Hfoald) / dat is vreemde Dravik- Men vindt de zes volgende Soorten van dit Gedacht opgetekend. i. Rondaairig Geitenoog. JEgilops ovata. Geitenoog, met eene gebaarde Aair en alle Kelken driebaardig. JEgilops Spica ariftata Calycibus omnibus trlarijlatis. Linn. Syjl. Nat. XII. Gen. n 50. Veg. XIII p. 761. Gouan. Monfp. 515. Ger. Prov. 108. JEgilops Spica ovata, Arijlis breviore. Hort. Upft 301. Dalib. Par. 304. .JEgilops. RoY. Lugdbat. 72. Dod. Pempt. 73. Cam. Epit. 928./. 2. Festuca altera Capk. duris. C. Bauh. Pin. 10. Theatr. 151. Gramen Spicai. dur. £? crasf. Locujlis Spica- brevi. Tournf. Injl. 519- Scheuchz. Gram. 11. In Palie komt deeze aan de kanten der Akkerlanden, in de maanden May en July menigvuldig voor, fchryft Scheuchzer, en by Rome ziet men ze dikwils in May, ten minde eene.fpan hoog. Bauhinus had ze, in Languedok en Provence, onder de Tarw en rtnvet, M« de zandige zoomen der AkKsien, menigmaal eenen voet hoog gezien ,• doch in de Tuinen van Duitschland gezaaid, bereikte zy wel anderhalven voet hoogte. De Bladen waren zagter en kleiner, dan die van 't ander Koorn, maar 't Zaad verfchilde weinig van Gerst, dan dat het kleiner was en wat breeder, drie by elkanderen in een Blaasje of Kafje, dat veele Baardjes uitgaf.- Of het kwaad deed onder de Tarw of Gerst, was nog onzeker. 2. Gejlaart Geitenoog. JEgilopscaudata. Geitenoog, met eene gebaarde Aair en alle Kelken tweebaardig. JEgilops fpica ariftata , Calycibus omnibus biarijlatis. Linn. Spcc. Plant. 2. Gramen Crethum, Spica gracili in duas aristas longisf. £f afperas abeunte. Tournf. Cor. 29. Op 't Eiland Kandia moet, door den beroemden Tournefort , dit Soort waargenomen zyn , dat hy KretischGress noemt, met eene fchraale Aair, die in twee zeer lange en ruuwe Baardjes uitloopt. Men vindt aangemerkt, dat alle Kafjes, uitgenomen het laatfte, tweetandig zyn. 3. Langaamg Geitenoog. JEgilops triuncialis. Geitenoog, met een gebaarde Aair, de onderfte Kelken tweebaardig. JEgilops fpica ariftata, Cal. inferiorilus bi-ariftatis. Linn. Spec. Plant. 4. Mant. 501. Schreb. Gram. T. 10. Gouan. Monfp. 515. Ger. Prov. 188. Testuca altera. Cap. duris , Spica trlunciali. C. Bauii. Pin. 10. Gramen Spiedt, dur, £f crasf. Locujlis, Spica longisfima. Tournf. Inft. 519. Scheuchz. Gram. In de Zuidelyke deelen van Europa, Italië en Riem Afie, in Languedok en Provence, als ook omdreeks Parys, is deeze Soort gevonden, die aldaar aan wegen, op akkers en in dorre gronden groeit. Men kan ze derhalven ook zeer wel in de middeldeelen van Duitschland en de Nederlanden aankweeken. Zy heeft eenen overblyvenden vezeügen Wortel, en fchiet verfcheidene Halmen, met taamelyk breede eenigzins ruuwe. Bladen , en eene Aair van ten minfte drie duimen langte.»' Dezelve is famengefteld uit verfcheide dikke Bloemknoppen met lange Baardjes, zich eveneens vertoonende als gehoornde Infekten. Ieder Knop bevat drie Bloempjes, als boven gemeld-, het ééne ManneIyk, de twee onderden beiden Tweedachtig, zo dat 'er doorgaans maar twee Zaaden of Koorntjes aanrypen in ieder Kelk. 4. RappigGeitenoog. JEgilops fquarrofa. Geitenoog, met eene elsvormige Aair, die langer is dan de Baardjes. JEgilops Spica fubulata, Arijlislongiore. L,ins. Spec. Plant. 3. In de Levant is de groeiplaats van deeze, volgens den beroemden Tournefort, zegt Linnmus. 5. Omgekromd Geitenoog. JEgilops incurvata. Geitenoog, met eene elsvormige ongebaarde gladde omgekromde Aair en éénbloemige Kelken. JEgilops Spica jubulatu mutica leevi incurva, Calycibus unftoris. Linn. Spec. Plant. 5. Nardus Spica fubulata difticha. Roy. Lugdb 58. Gramen Loliaceum Spicis articulojis ereüis Tournf, lift. Scheuchz. Gram 43. Gramen Myuros erectum minimum Arundinacettm. Bocc Muf. 70. T. 59. In de Moerasfen aan de Zeekust van Spanje en Italië is deeze'waargenoomen, die de Aair dr. adagtig, naauwlyks dikker dan de Halm es rond hee~<-, A naar die van het Borftelgras gelykende: de Ke!k ïi Z z z 3 twee-  2046 GEK. tweekleppig eri verdeeld , en de Bloemkelkjes zyn daar nit.ic fl-rydig. 6. Verhoogd Geitenoog. Mgiiaps exaltata. Geitenoog, met draadagtige ongebaarde Aairen , die getnild zyn. JEgilops Spicis filiformibus muticis corymbojis, Linn. Mant. 575- Dit zonderlinge Gewas groeit aan de Kust van Malabar, zo als de Heer Linnjeus aantekent, aan de graften of flooten der Landen. Het heeft de Halmen eens mans langte hoog, regt opftaande, glad geftreept en taay, met Knieties en twee of drie Bladen, van omtrent eenen voet langte. Aan de top van den Halm li ee e Tuil van elsvormige Aairen, omtrent eenen vinger lang , veel naar die van 't voorige gelykende: maar de Kelk is eenkleppig, doorgaans tweebloemig;het buitenfte Bloemmetie mannelyk, het binnenfte tweeflagtig. De Bloemkelkjes zyn korter, dan de Kelk niet daar mede ftrydig; de Meeldraadjes drie in getal, hebben paarfche Knopjes: de Styl is tweedeelig, ruig. GEITENPOOT, zie GER ARDS KRUID. GEITEfNJWILG, zie W1LGENBOOMEN, n. 2?,. GEK: betekent in 't algemeen zinneloos, van zyne redelyke zielsvermogens beroofd; doch wy neemen het hier in eenen byzonderen zin, voor al wat ftrvdig is met de redelykheid, en het is dus aan het woord VerJlandlg tegen overgefteld. In eene der Vertoogen van den Geestigen Denker, vindt men niet onaartig aangemerkt, dat van alle gaaven , het Menschdom gefchonken , geene gaaf met eene gelyker hand, en tot aller genoegen, verdeeld was dan die van het Verftand. Elk is wys in zyne eigene oogen, elk laat zich op die gifte veel voorftaan. ■ Ik moet toeftemmen , dat 'er onder de oude Filofoophen 't eene en andere Wyshoofd geweest is, ' dat bet zich tot roem rekende, door veel oefenen tot vermindering van kundigheden gekomen te wezen ; dat bef eedt, door veele nafpeurïngen gevonden te hebben niets te weeten: maar die greinige Koppen waren het fpoor des verftands misfehien zo wel byster als dat der ze len,en 't was mooglyk eene valfche nedrigheid, die hun lecc en dergelvke betuigingen in den mond lag. Doch dit uit te pluizen laat ik over aan de Hartekenners van die oude knaapen. Myn gevoelen is lang geweest en is nog , dat de algemeene ftem des Menschdóms, verre te achten is boven het zeggen van deezen of geenen dier zo lang beroemde Mannen , volgens die ftem nu is elk voor zich zeiven verftandig, en wel te vrede met het deel dier gaave hem gefchonken : men moet niet in de werelt verkeerd of altoos met toegeflooten oogen en digt geflopte ooren geloopen hebben, als men -hiervan onkundig is, en dit ontflaat my van voorbeelden op te haaien, anderzins onder Menfchen van allerlei rangen ftaat, in overvloed te vinden. Doch is het eene eigenfehap van de meeste waarheden, dat ze kunnen omgekeerd worden; of, om my netter uit te drukken, dat het tegenovergeftelde niet min ftreek houdt als men het ter toetfe brengt, zo zal het boven aangemerkte, wegens de algemeenheid van het Verftand, kraniger fteun krygen, door de overWee-ng, dat de Menfchen zo gereed als zv Verftand aan zich zeiven toefchryven, even gereed Dwaasheid en Gekheid hunnen Medemenfchen ten laste leggen. GEK. Wat nu is aïgemeener? zyn uwe ooren n'etwel moede geworden van de onophoudelyk herhaalde uitdrukkingen: dat is een Gek, een Gek in folio , een driedubbele Gek, wat of die Zotskap zich wel verheelt; kan men het zotter bedenken? en hondert fpreekwyzen van dien aart meer. Gewis dit is uw geval zo wel als 't myne geweest. En deeze twee Hellingen, dat een ieder reeds rn zyn eigen oogen wys is, terwyl anderen hem Gekken fchynen, werken elkander wonderlyk in de hand, elk oogenblik bekragtigt de een den ander. Ieder daad, welke Sapiens verrigt, en zvn voorbeeld is dat der meeste Menfchen, juicht hy toe, en bevestigt hem in bet denkbeeld, dat hv zich reeds voor lang van zyn Verftand vormde; laat hy het oog vallen op de ver- > rigtmgen van zyns Naasten, zyn Verftand ontdekt hem Gekheaen by Gekheden, en elk deezer Gekheden te kunnen ontdekken, is een'toegevoegd bewys van de uitmuntenheid zyns Verftands. Hoe zouden de Menfchen zo dwaas kunnen handelen, indien ze een grein Verftands bezaten? Maar welk eene wondere verwarring, Sapiens doet morgen 't geen hy gisteren in Gloriosus afkeurde, en waarom hy hem voor een Grootfchen Gek uitmaakte , hy handelt even als zyne Buuren, en is op zyne beurt, Gek in hunne oogen. Dit kan , evenwel , onmooglyk aankomen, of de woorden Verftand en Gekheid moeten enkele klanken zyn, die, naar iemant ze op zich zeiven, of zynen naasten toepast, van betekenis veranderen. Dit ondervind men dagelyks in veele gevallen , en bet is wel de moeite waard 'er eenige van zodaanigen aart hier eene plaatze te gunnen. Naauwlyks is het drie maanden geleeden, dat de Heer P*** zich, geldshalven, gelyk al de wereltoirdeelde, aan een oud vel verhing, (eene fierlyke fpreekwys om een ongelyk Huwelyk uit te drukken,) hy oirdeelde dat hy zeer Verftandig handelde, en het beste middel te baat nam, om zyn bezwaarde boedel van fchulden te ontlasten , en voorts als een Heer van fatzoen te kunnen leeven. Myn Neef R*** fprak 'er in 't breede over, en maalde, met de fterkfte trekken, de Gekheid van dus eene verbintenis. Zyne Vrouw overleedt kort daar na, en hy verkeert nu wel na geene oude ryke Besmaar eene der leel?kfte Juffrouwen van de Stad, bekend voor een kwnadaartïg fcbepzel, en daarom'van niemant ooit aangezogt: hy zal waarfchynlyk flaagen , en is zeer ingenomen met zyn voorneemen. 't Zyn Gekken, die naar fchoonheid zien; 't zyn Gekken,die geloof flaan aan de algemeene praatjes. Een Man van Verftand weet wel raad, om, zo 'er iet aan mogt we- ' zen, zulks te vei beteren, en, zoniet, de wegen om 'er geen overlast van te hebben, zyn bekend en gereed genoeg. Hy waagt de kans, en doet het als een Verftandig Man. De Heer P*** lacht hem uit als een Gek, d.e zich in 't gevaar begeeft van zyn leeven lang een Huisplaag binden de ftylen te haaien, bv zich zeiven bewust dat hv groote kans ftaat 0111 wel draa van zyne zestig janrige Vrouw verlost, en volgens het dierbaar en beminnelvk Testament, geheel ten zynen voordeele, bezitter van haare goederen te worden. Een Kruidenier, in mvn buurt, heeft zvn' eeniVen zoon op de latynfche School laaten gaan, en vervol-  GEK. GEK. 2047 volgens na de Academie gezonden, om hem tot Predikant te laaten lhideereo. De Student lispt vry merkel vk is trotsch van aart, en heeft reeds verfcheide blykeii van zyne oploopenheid in de laage Schooien gegeeven. Vader hoort het lispen gaarne, het zet een bevalligheid en zagtheid by aan iemant r die m het openbaar fpreekt; dit, wel verre van een hinderpaal in zyne bevorderingen te zullen wezen * zal veel eer daar toe medewerken. Trotschheid kan' hy in zyn zoon niet zien; iemant, die, naar.maate van zyne jaaren, zo zeer uitmunt en dus gepreezen wordt, kan niet wel nalaaten zich daar op iets te laaten voorftaan; en een Predikant zonder moed is een arme bloed. —- Zyn' zoon is kregel van aart, en geen Kat om zonder handfchoenen aangetast te worden , dit zal althands niet hinderen, deeze hoedaanigheid belooft een dapper voorvegter der rechtzinnigheid, een ïeverig verdeediger van de Kerkelyke Rechten. Uwe keus voor uw' zoon is verftandig van dien kant als gy ze beziet; en gy zoudt geene betere hebben kunnen doen, het fortuin van den jongen Heer is gemaakt. Gy verheugt u in het vooruitzigt van hem op eene der aanzienlylcfte ftandplaatzen te zien : misfehien wordt hy wel tot de Profesforaale waardigheid verheven.^ Maar hoe byster verfchillen uwe gedagten van die, welke de meesten uwer kennisfen vormen, en fchoon ze 'er zich allen niet over uitbaten, gelyk uwe oude vriend K***, denken zy het niet minder. Hy fprak my onlangs en beklaagde uwe Gekheid, zich op deeze wyze uitdrukkende: . Van welk eene Dwaasheid wordt myn vriend , • uw buurman, gereeden , dat hy dien Jongen ma de Hooge School zendt om Predikant te worden, 't Is " Gek van welken kant gy het befchouwt. De jonge knaap is zo grootsch, hy meent reeds ieder te wys " te wezen , en zal dus nooit wys worden: hy kan " niets verdraagen, en legt met een ieder, die hem " tegenfpreekt, terftond over hoop; zyn lispen zul,', len de Boeren niet hooren zonder te zeggen, Do- miné kan de letters van het A B niet uitfpreeken. Myn vriend heeft geene vermogende vrienden om zyn ,j zoon voort te helpen, 't Is uitgemaakt, hy blyft, Proponent wordende, Proponent ad vitam., Ploe veel " wyzer hadt hy gedaan met hem in zyn eigen zaaken ,' op te trekken: maar de Ouders zyn meest blind en eek in de keuze van het Beroep hunner kinderen! " ■>?■ Gy zegt de waarheid, vriend K***, zoude Kruidenier op dit laatfte voorftel antwoorden en by zich zeiven denken , uw eigen gedrag levert 'er een voorbeeld van op: want nog maar eenige weeken geleeden, een buurpraatje met hem houdende, viel ons gefprek op de Heer K****, en myn Buurman kon zich niet genoeg verwonderen, dat die Heer zyn oudften zoon, die van de Natuur gevormd fcheen om een ' der eerfte Meesters in de Teken- en Schilderkunst te worden, als gedwongen hadt, om, van den vroegen morgen tot den laaten avond op een druk Koopcomptoir te zitten, zonder eenigen tyd over te hebben voor het beoeffenen dier kunften, waar door hy een groot en beroemd Man zou hebben kunnen worden. Kortom de Heer K**** was by hem, in dat ftuk, een dwingende Gek. Trossilus ontmoette my in de voorleeden week. Onder anderen viel ons gefprek op Delicatus. Hy was een Gek: en het bewys werdt dus kort en bondig opgemaakt. „ Een Man van verftand kleedt zich,dat „ hy toegang hebbe by lieden van fatzoen, en boven „ al by de Jufferfchap, dit is het leeven van het lee„ ven. Heeft hy geen overvloed van penningen, hy „ zal het uit zyn Iyf fpaaren om het van buiten te be„ ter te voorzien. Ik behoef voor u niet te veinzen , „ gy ^eet myne omftandigheden. Ik eet dikwils in „ een Gaarkeuken, in plaats van in een Ordinaris, en „ dit haalt my genoeg uit om altoos proper voor den „ dag te komen: maar Delicatus, hoe ongehavend „ is zyn Paruik, hoe oud zyn Rok, wat ziet 'er alles „ elendig uit. Ik kan niet nalaaten om dien Lekkeren „ Gek te Iagchen". Naauwlyks had ik my van hem ontflagen, en was in een andere ftraat gekomen, of Delicatus fchoot my op zyde, uit een Ordinaris komende. Ik geraakte met hem in de praat; hy roemde den heerlyken maal tyd zo even gehouden, dat was alles wat een Mensch kon wenfehen,die hun lyf geen goed deeden, waren Gekken. In het verfchiet voor een dwarsftraat ziet hy Trossilus voorbygaan. „Daar ,, gaat, was zyn woord, Trossilus, gy kent hem, ,, by heeft deezen middag weer een fchraale pot ge,, hadt, in een afgeleegen kelder , of een der gering„ fte Gaarkeukens: dat pronkend Gckje doet dagelyksch „ zyn maag geweld aan , om proper gekleed te zyn. ,, Ik heb het aan een beter end vast". Onder eene geheel andere foort van Menfchen heb ik het zelvde aangetroffen. De Geleerden, de letteroeffenende Lieden zyn ook in hun eigen oog verftandig, en kunnen dikmaal niet dan Gekheid in anderen zien, fchoon een' derde befchouwer van beiden , in elk een mengzel van verftand en gekheid ontdekt ,en klaar befpeurt dat zy maar enkel verfchillen in 't gebruik dier naamen, volgens de toepasfing op zich *zel- ven of op anderen. Ik houd verkeering met een groot liefhebber der Wiskunde ; hy is geheel met zyne ftudie ingenomen, en geen Mensch kan by hem een verftandig Mensch wezen , of hy moet ten minften hoogachting voor de wiskundige weetenfehappen koesteren. Hoe bedreven zy anders mogen zyn in de Godgeleerdheid, in de Taaien of in de Oudheden, durven zy maar eenige kleinachting laaten blyken voor zyne geliefde weetenfchap, 't zyn godgeleerde-, taaien oudheid - ziftende Gekken, en zy beftempelen hem met den naam van een wiskunftige Gek, die zynen tyd verkwist met lynen, cirkels, getallen, en het oplosfen van vraagftukken, welke geen nut ter werelt doen. Laatst trof ik in een gezelfchap een jong Student aan, die zich geheel der Metaphylica fcheen geheiligd te hebben: zyne lippen openden zich bykans niet dan om Metaphyïifche Orakelen te fpreeken, en door toverwoorden , elk der bywezenden te verbaazen: voor geen andere ftudie hadt hy eenige achting, zy mogten de voorwerpen wezen , waar mede laage vernuften , kinderagtige zielen, dat in zyn mond het zelvde als Gekken wilde zeggen, zich bezig hielden, elk Mensch van goeden en vasten finaak , doch ze waren 'er weinig, moest hem toeftemmen, dat de Metaphyfica bet uiterfte toppunt was van 't menschlyk vermogen. Een ander in het gezelfchap liep zeer hoog met de Natuurkunde ; en fprak van de nutheid de Proefneemende boven de denkbeeldige Philofophie: het duurde niet lang of de jonge en vuurige Metaphyficus, vergeleek het  2048 GEKKEN GEZELSCHAP. GEKLEMDE BREUKEN". het doen der Proeven by kinderfpel, en de vobfftan- der der Natuurkunde de geheele Metaphyfica by het bouwen van kasteelen in de lucht. Na lang over en veer getwist te hebben, bleeven zy, elk zo als zy geweest waren , wys in hun eigen oogen, en-Gek in elkanders. Even zo is het ook gelegen in ftukken van enkele lief hebbery. Myn oudfte Broeder heeft naasde hedendaagfehe mode een kabinet Vogelen, netjes, gefchikt naar t famenftel van den grooten Linn/eus, hy oirdeelt verftandig gehandeld te hebben in deeze keuze van een vbofwerp tot uitfpanning. Ik betwist bet hem niet; maar kan geenzins dulden, dat hy myn jongde:; Broeder , die op de Romcinfche Penningkunde gevallen is, voor een Gek aanziet, verliefd op de befchimmelde oudheid. Ik zou hier nog veele voorbeelden kunnen byvoegen van Vrouwen, die op dezelvde wyze te werk gaan, en met geen minder drift alles in zich zeiven Verftandig en in anderen Gek keuren. Een myner Tantes is hier in uitgeleerd, geen Huwelyk gefchiedt 'er onder haare bekenden of zy weet 'er een dit aan ; en zy komt uit n iemants huis of heeft.iets te zeggen op de kinderen of het huishouden ; niets ontflipt haar opmerkend ■en verftandig oog, of't moest wezen dat ze zich zelve niet zag; althands my is van haare tydgenooten verhaalt, dat ze in haare jeugd twee gekke Huwelyken gedaan beeft; dat door eene malle opvoeding haar eenige Zoon naar een warmer gewen gevaaien is, en dat t'haarent alles overhoop ligt weet ik. Dan aan de ouderdom kan men het eenigzins toegeeven, het ftaat de jonge Juffrouw B * * * * veel lee'yker, dat ze baare Nigt voor Gek uitmaakt, om dat ze zich niet naar de nieuwfte zwier wil laaten kappen, en het zelvde von- ; nis velt over eene andere jonge Juffrouw, om dat ze i het kerkgaan boven een plaifierreisje Helde; maar wie < kan twyffelen of zy is in 't oog van haare Nigt en dier i andere juffrouw eene Gekkin. ' GEKARTELDE PEN, zie KINKHOORENS n. \ 84- ( GEKETTINGDPYPKORAAL, zie PYPKORAA- 1 ■LEN n. -2. 1 GEKKEN GEZELSCHAP is de naam van eene ge- t wezene Ridderorde, welke in het jaar 1381 op.'Sk r ^Cumbertus dag, by Adolf Graav van-Kleef, en nog vyf- I en- dertig groote Heeren en Ridderen is ingevoerd, v •om daar mede de zonderlinge gemeenzaamheid en lief- t de, die zy zich onderling toedroegen, te betekenen, a 'Zy namen aan tot een blazoen eene Gekskap van zil- ■ver, goude bellen, geele kousfen, zwarte fchoenen, v en eeren gulden fchotel vol fruit; hun kleed was met v eenen Gek of Nar van zilver beftikt. Tl De Brief van de inftelling deezer Orde bragt mede, o dat zy eenmaalen in 't jaar, op zondag naarnelyk van fi St. Michiei, binnen dc Stad Kleef zouden byoen ka- n men: dat ze dien dag allen ernst en deftigheid afge- S legd hebbende, zich op het gekkelykfte moesten ge- g< dragen, en zulks byprene van zekereboeten, ten behoeve van den armen te verbeuren. Zy moesten op ki dien tyd ook eenen Koning en zes Raadsheeren kie- d< zen. Was 'er eenige onmin tusfehen fommige leden zc •van dit Gezelfchap ontftaan, het moest alvoorens eer ne ■zy vergaderden, door het Hof op eene minnelyke wy- zy ze beflist zyn, .qok. was 'ei bepaald dat men voor de de afgeftorvene Leden zoude bidd-n, offeren enz. Den Brief behelzende de "inftellinge deezer zonderlinge Ridder-Orden , is in zyn geheel te vinden by Th. de Rouk Nederlandfche Heraut. GEKKEN ROOS, zie HfBISCUS n. k GEKLEMDE .BREUKEN, ih 't Latyn Hernia intarcerata. Alle Breuken welke oninbrengbaar zyn uit hoofde eener onevenredigheid tusfehen haaren omtrek {volumen) en den ingang van den Breukzak, of van de opening-door welke deeze en de Ingewanden zvn uitgewecken, dragen den naam van Geklemde of.Beklemds Breuken. De oirzaaken deezer onevenredigheid, zyn fomwylen betrekiyk tot de uitgevallen Deelen zelve, fomwylen tot den Breukzak, en veelmaalen tot den Ring der Büikfpieren-, of tot alle andere openingen, welke tot de voortkomst der Breuk gelegenheid hebben gegeeren. 0 Tot de eerfte deezer oirzaaken behooren , eene verharding van het Net in den hals des Breakzaks in het geval eener Na- of van eene Darmnetbreuk; eene omfhngering van dit vlies, om den uitgevallen Darm in de laatfte omftandigheid; eenig doorgezwolgen onverteerbaar lighaam; zich ophoudende in het uitgewee. ken gedeelte van den Darmbuis; eene toevallige ont-' Iteeking van dit, of van het Net, de Blaas, of welk mder Deel in de Breuk ook begreenen is; eene opvulling van den Darm met ylgewordén lucht, of verrarde drekftof; gelyk ook de vorming of ophouding, /m eenen Steen, in het verlangde deel des Pisblaas, 11 het geval eener Blaas- of Blaas- en Darmbreuk 1 rot de tweede moet men betrekken, de verengingen verharding van den hals des Breukzaks op ééne of neer plaatzen, en buiten of binnen de Buiksholte; ;elyk ook de verbreeking van deezen Zak door uitvendig geweld, in het eene of andere gedeelte zyner litgeftrektheid, met uitvalling van een gedeelte dolheide, door deeze opening. Tot de laatfte tinnen gebragt worden, eene te kleine ruimte van en Ring der Buikfpieren, en in vergelyking van de loeveelheid der Ingewanden welke daar door plotze-. ings, en met geweld worden uitgeperst; de veerkragIge vernaauwing van deezen Ring na voergaande uitekkmg, door de uitgevallen en buiten gebleeven )eelen; eene toevallige ontfteeking der Peesvezelen 'elke'dien Ring famenftellen; en eindelyk, eenetoe•ekking des meergemelden Rings, door eene krampnige inkorting der uitwendige fchuinze Buikfpier. Als eene zeer byzondere en zeldzaame oirzaak an beklemming most men aanmerken, de losmaaking dier ernaauwing van den Koker des Buikvlies by Kindein, welke zich bevind onmiddelyk boven den Bvbal; E van bet onderfte gedeelte des Schederoks van den reng der Zaadvaten, by Volwasfene. Een gedeelte lamelyk der Breuk , hier door gedrongen in den :hedenrok des Bals, heeft men ééns daar in beklemd wonden. Kenmerken. De kenmerken der Geklemde Breuken, innen in algemeene en byzondere onderfcheiden worn. De eerfte befpeurt men by alle deeze Breuken nder onderfcheid; de laatfte alleen by dee/e of ge- : derzelver by uitftek. De algemeene kenmerken 11 inzonderheid pyn, zo in de Breuk zeh e als in Q Buik; zwelling, eerst van gene, naderhand ook van  GEKLEMDE BREUKEN, GEKLEMDE BREUKEN. m^f van dcczc; aanhoudende Walgingen of Braakingen; dikmaal" hervatte aanvallen van Kik; onpphoudelyke benaauiVtheid, flaaploosheid en woeling; ont'fteeken'agtige Koorts, met eenen kleinen en ingetrokken Pols; gelyk ook en vooral, wanneer de Ziekte tot het 'hoogst geklommen is, klam zweet, koude ledemaaten, en eene kleine benaauwde ademhaaling. Somwvlen zelvs gaat in "deeze laatfte omflandigheid de Tlreuk van zelvs binnen, verdwynt alle pyn, en bevindt zich de Lyder in fchynbaare gunftige omftandigheden, terwyl nogthands zyne dood zeker, en kort ' aanftaande is. De byzondere Kenmerken zyn even zo verfchillende, als het verfchil is der Deelen in de 'Breuk begreepen. Wy zullen flegts de voornaamfte daar van aanwyzen. Eene Geklemde Netbreuk, die altoos van minder dringende toevallen, vergezeld gaat, dun Geklemde Darm'breuken, is in 't algemeen niet zeer pynelyk, weinig gel p arm en , en zonder belemmering van den Stoelgang of Pisloozing. ' Somwyfen egter, en vooral wan- * neer de Breuk wersch is, wordt de gantfchc Buik zo pynlyk, dat de geringfte aanraaking onverdraaglyk is voor den Lyder. In ditgeval ook ,' befpeurt men doorgaans -Walgingen en Braakingen inzonderheid na 'het gebruik van voedzelen; en de Zieke is koortzig, woelend, onderhevig aan alterley- krampsgtige Toevallen, en onophoudelyk verpligt tot eene'voorover- ' kromming van het Lighaam. In eene Geklemde Darmbreuk, is de Pyn fcherp, de •Ipanning aanzienlyk, de Braaking aanhoudenden van • eenen-geelagtigen aart, de Koorts hevig, de Buikpyn 'leevendig, en de ontlasting van'de ftof des afgangs-, •langs den natuurlyken weg, veelal onmooglyk. Ik ■zegge, veelal onmooglyk, om dat in het geval, wanneer •uit eene zakswyze verlenging van eene der zyden des Darmsbuis de Breuk is te wcege gebragt, deeze ont- "lasting niet wordt - afgebrooken dan in het uiterfte tydperk der Ziekte , wanneer de ganfche Darmbuis sich bevindt in eenen ftaat van ontfteeking;-en zulks ■alleen gemeenzaam is in het eerfte. De Drekbraaking door veele als een ander kenmerk deezer Breuken ep- - gegeeven, is van gelyken niet zo zeer eigen aan het zelvde geval, dan aan het eerfte, en-wordt hierom met ftilzwygen voorbygegaan. Wanneer een gedeelte van het Net in den Darm- , buis, in eene Geklemde Breuk begreepen zyn; vfndt men gemengde Kenmerken, dat is te zeggen, gedeeltelyk die welke aan eene- Geklemd' Netbreuk, en gedeelt'elyk die aan eene Geklemde Darmbreuk , hier boven befchreeven eigenaartig zyn, en is de opvolging 'der toevallen meer of min langzaam, naar maate dat een kleiner of grooter gedeelte der Darmen in de Breuk beflooten is. Wanneer in eene Blaasbreuk beklemming plaats heeft, wordt de Pis in het uitgeweeken gedeelte van de Blaas opgehouden, de Blaas zelve vervalt in ontfteeking, en hier van ontfpruiten Pisopftopping met alle derzelver gevolgen. Deeze derhalven inzonderheid moet men als de kenmerken dier béklemming aanmerken. AHe Geklemde Breuken zyn gevaarlyk, de eene egter is zulks meerder dan de andere. De gevaarlykfte van allen zyn de verfche en kleine Darmbreuken, vooral wanneer dezel> e by jonge, fterke en bloedryke Menfchen plaats prvpen. X. Deel. Behandeling. Omtrent de behandeling die 'er ten tanzien van Geklemde Breuken moet worden te werk gefield, kan men geene algemeene regelen vastftellen., laar het zeker is, dat dezelve bepaald wordt door de ftrzaa'ken zelvs der klemming-, en de blykbaare omftanh'gheden in dewelke zich de uitgeweekene Deelen jevinden. De volgende byzonderheden, moeten ten iee?en opzichte vooral in acht genoomen worden. Wanneer de -beklemming afhangt van eene krampaga'ge inkorting der uitwendige fchuinze Buikfpier, een geval, dat inzonderheid door -eene beurtelingfe vermindering en vermeerdering der byzynde toevallen gekend wordt, is het Heulfap fret voornaamfte hulpmiddel. Men bediene zich naarnelyk van het zelve m kleine doch dikmaalen herhaalde giften inwendig; m uitwendig, onder enkel weekmaakende Pappen-, Dver de Breuk en Buik aangelegd, terwyl men tevens gebruik maakt van kleine, laauwe, weekmaakende Darmfpuitingen. In Beklemmingen, veroirzaakt door ophooping en verharding van drekftof in het uitgevallen gedeelte des Darmbuis, befpeurt men veelmaalen verbaazende uitwerkingen van het Engelsch Purgeerzout, opgelost in water, en van tyd tot tyd gegeeven in zulk eene hoeveelheid als de Maag best verdraagen kan. Weekmaakende Pappen op de Breuk aangelegd, en het inblaazen van Pabaksrook door den Endeldarm, zyn in dit geval ins;elyks voordeelig. Eene ongewoone zwaarte en hardheid der Breuk, hardlyvigheid, voor en aleer dezelve pynelyk wordt, gelyk ook de traage voortkomst en aanwas van alle toevallen,moet men als zo veele foort van onderfcheidende verfchynzelen deezer -Beklemming aanmerken. De foort van Beklemming, welke veroirzaakt wordt door eene toevallige ontfteeking van de Breuk of de Buikkring, draagt alle kenmerken der ontfteeking, beftaande uit eene roode, brandende, gefpannen zwelling van het aangedaane deel, meestal verzeld van eenen vermeerderden omloop'; dat is te zeggen, van eene heete koortsagtige beweeging des "Bloeds door het gantfcheVaatgeftel; en deeze ontfteeking befpeurt men 't meest by kleine en verfche Breuken van den Darmbuis; by dezulke, welke langen tyd door eenen Breukband binnengehouden zynde, uitwyken; gelyk ook, in het geval van uiterlyke beleedigingen op de Breuk zelve toegepast. In deeze omflandigheid, die buitengemeen gevaarlyk is, dienen herhaalde Aderlaatingen, verkoelende en weekmaakende KIisteeren, Pappen van denzeivden aart, op den Buik zo wel als op'de Breuk aangelegd; Bloedzuigers, geplaatst op de laatfte, en ih den omtrek des Spïerings , en het herhaald gebruik van drooge Koppen in de Lenden en op het Heiligbeen. Als de B:klemming inzonderheid afhangt van ylgemaakte lucht in de uitgeweeken Darm beflooten; een geval, dat-door de zeer groote fpanning, veerkragt, en luchtgolving der Breuk, ten tyde van'het beproeven der inbrenging, wordt aangeweezen; moet men vooral gebruik maaken, van dikmaal hervatte berpren-" ■gingen met koud water, van dergelyke aanflagen, van het aanleggen van ys of fneeuw, zulks mooglyk zynde; en in 't algemeen, van alles wat in ftaat is, öm de voorgemelde lucht te -verdikken ,. en de veerkragt des Darms te herftellen. Eene enkele Aderlaating in Aaaa het  GEKNEUSDE WONDEN. het geval van bloedrykheid, jeugd of zeer groote Ieevenskragten; weekmaakende, doch naauwlyks warme, Darmfpuitingen, van tyd tot tyd hervat, en het gebruik van een pynftilleivd en windbreekend Mengzel, famengefteld uit Kruis- en Muntwater, vier oneen; vloeibaar Heulfap van Sydenham , twintig druppelen ; mineraal pynjiillend vogt van Hofman, eene dragma, hier van alle vyf of zes minuten eene lepel vol gegeeven, en daar mede zo lang aangehouden, dat alle toevallen geweeken zyn. Indien in elk der gefielde gevallen, de aangeweezen hulpmiddelen van geene uitwerking altoos zyn, en de byzynde toevallen meer toe dan afneemen, wórdt de konstbewerking orivermydbaar, als geene andere omftandigheden dezelve verbieden. GEKNEUSDE WONDEN, in 't Latyn Vulnerce tontufa, zyn het uitwerkze! van vallen, (laan, ftooten, fmyten; in 't algemeen, der geweldige toepasfihg van een zwaar, hard en ftomp werktuig,op eenig gedeelte van ons lighaam. Eene gekneusde wonde onderftelt kneufing (contufïo); dat is eene famendrukking, of verbreeking der zagte deelen, met ftilftand der vogten in de Vaten, of uitftorting derzelver in de Vakjes van het Celswyze Weefzel. De eerfte foort van Kneuzing, kan opklimmen van het gevoel eener ligte pyn, tot den graad van verfterving; de laatfte, van eene zeer geringe bloedvlak, tot eene volftrekte vermorfeling. Kenmerken. Elk deezer foorten heeft haare eigene kenmerken, welken zeer nodig zyn te onderfcheiden. ■ In die der eerfte foort, naarnelyk, blyft de kleur der Bekleedzelen dezelvde als natuurlyk; 'er is of geheel geene, of althands zeer weinig zwelling; ende Lyder klaagt flegts over eene doove Pyn in het aangedaane deel, en onvermogen in de beweeging. . In de tweede foort zyn de pynen doorgaans leevendiger, de huid is miskleurig, en'er vertoont zich eene loodverwige, of blaauwroode zwelling, in alle gevallen evenreedig aan de hoegrootheid zei veder Kneu. zing. Eene Gekneusde Wonde, op zich zelvs befchouwd, verfchilt zeer weinig van eene Gefneedene. Al het gevaar, het welk dezelve influit, is afhanglyk van den trap der byzynde Kneuzing, en den aart der Deelen , welken deeze inneemt. Geneeswyze. Wat de behandeling deezer Wondenbetrett; deeze is in verfcheiden gevallen verfchillende en betrekkelyk, of tot de Wonde zelvs, of tot de nevensgaande Kneuzing . De Wonde wordt in ah le gevallen verbonden,met zagte en eenigzins balfem agtige Dragtmiddelen. Als ze te klein is om ontlasting te geeven aan het uitgeftorte bloed, of zeer zenuwagtige Deelen inneemt, moet ze verwyd worden door eene infnyding. Zo dra, eindelyk, als ze in den ftaat gefteld is eener eenvoudige Wonde, kan men ze op dezelvde wyze geneezen als deeze. De behandeling deiKneuzing, fluit de herftelling in der verlooren veerkragt van de famengedrukte Vaten; en de oplosfing, of o-.t'asting der gestagneerde of uitgeftorte Vogten'. . Men voldoet aan het ee-fte oogmerk, door het Dje' by aanhoadenheid te ftoovèn niet rovden wyn en" het mmoüak-zout; aan het tweede, door een mengzel van gelyke. deelen ogyn, water en brandewyn, met hV " zelvde zout bjdesld, of met den Geest fan Minderer GELAAT. GELAATEN, verflnpt met water; en aan het derde, door het opfny- den der verzameling, of de verwyding van de Wonde. Het uitdryvend Verband van Theden, als het deel zulks toelaat, en het aanwenden der algemeene, ontlastende, en verdunnende Geneesmiddelen, begunftigen zeer de oplosfing. Die foort van Kneuzing, we'ke een gantsch Deel doet verfterven; gelyk ook de geheele vermorfeling van één der Ledemaaten, erkent geene andere geneezing dan de Afzetting. De verbryzeling der Ge- wrigten, is in het zelvde geval met de voorige, en kan op geene andere wyze gered worden. GEKWETSTE MAJESTEIT; zie MISDAAD vak GEKWETSTE MAJESTEIT. GELAAT betekent het zelvde als Aangezicht, Wezen; zie AANGEZICHT. GELAATEN betekent (zegt de Heer Huydecoper. in zyne Proeve van Taal- en Dichtkunde, II. D. bl. 540) een uitwendig gebaar dat zeer dikwils verfchilt van den inwendigen ftand des gemoeds; en hier van noemen wy het Aangezicht des Menfchen zelvs Gelaat; welk woord eigenlyk paste op allerlei uitwendige gedaante. Den Gulden Troen 1386. fol. 15. b. in aüta tottocnbighcn 0)jüircrcc cnöc Gelaat. Ed. de Deene Wan Fabulen, MS. 1567. fab. 93. Onder deughdclycl: gliclaet Scrroyledickwils bedrogh en quaet. H. de Groot, Inleid, tct de Holl. Rechtsg. I. 5. U. 15. van oudts plagt men in defe landen liet huwelick te voltrecken fonder veel gelaets. En hier van wederom , Gelaaten, Gelaatenheid, zich gelaaten ftellen, draagen, enz.; alle woorden, nu in eenen goeden zin gebruikelyk! betekenende niet alleen eene uiterlyke bedaardheid en ftilheid , maar ook eene inwendige ftilheid des Gemoeds, die men nodig heeft, om zo wel het bittera deezes leevens met Iydzaamheid te ontvangen, als het I zoete met maatigheid te gebruiken: deeze fpieekwyzen worden egter zelden gebezigd met betrekking op de Lydzaamheid. Gezine Brit, op het XIX. Zinneb, van A. HouaRAKEN; Gelaatenheid in rouw en fmart Te toonen, past een deugdzaam hart. Moonen, Spraakk. bl. 54, lydzaem en gelaeten. Fr. vaS Hoogsteaaten, Peg. Pelgr. I. 8. bl. 37. dies droeg ik ' my gelaeten. Vondel, Herfch. van Ovid. IX. B. vs. 68. En op dat gy u hier gelaeten itme ftelt. Poot, Ged. I. D. in de Fabel van den tammen Leeuw, ft. 353- Zyn wil en u-enk weirdreef ik nimmermeer Door wrevelmoed, ïaaer ftelle my Gelaeten. Hooft , in de Medicis , by'teind: hy ftelt zich gelaa\ghen overboodigh om te gchoorzaamen, daar geen' weder- . tribbeling baaten mogt. Gelaaten word ook voor veinzen gebruikt. Vondel 'leifch. Ovid. IX. B. v. zooi. enz. —— toen haar d arbeit kwam bezwaeren Komt ze eene dochter, haér beminde vrucht, te baeren. Doch zonder kennis van den v.ider: zv gclaet Eu yemst^ het is een zoon, en bergt ze voor 's mans haet. Iooft, in Henrik bl. 4. ende vermoedende dat 'er iets dmilde, gelaat zich oft hy dier partjegunst tocdroege. rederode in Roddr. en Alf. Aft. r. Veel ei nnen mecsreilycf; als vrienden luier ghetahyt. Voor d'ooghojl van de gheen, die zy van herren br>rer. GE.  GELAATKUNDE. GELAATKUNDE. 205 ? GELAATKUNDE, ook Phyfionomie genaamd, word d;e Weetenfchap door beteekend, welke leeraart, om uit 's Menfchen Gelaat, of Wezenstrekken, deszelvs aart, inborst en hartstochten te leeren kennen. ——In het uitmuntend Boek van Jesus Siracii, Kap XIX. vs. 27, 28. vindt men reeds fpooren van deeze Weetenfchap, in de woorden: Een Mensch, wordt aan 't etiz'cht gekend, en eene verftandige v;ordt aan de ontmoeting' zyns Amgezichts gekend. De kleeding des Mans, en het lagebsn der Tanden, en de tong der Menfchen verkondigen wat hy voor eene is. De Napolitaanfche Edel¬ man Porta, die omtrent het einde van de zestiende, en het begin van de zeventiende eeuw geleefd heeft, een Man van uitmuntende geleerdheid, fchreef een zeldzaam Boek over deeze Konst, dat wel verdient geleezen te worden; en in onzen leeftyd heeft de beroemde Lavater, een fchoon werk in vier deelen, met eene menigte Plaaten verfiert, over de Phyfionomie of Gelaatkunde, in 't licht gegeeven, het welk ook zeer Fraai' uitgevoerd, in het Nederduitsch is gedrukt, en aan de beoeffenaars van deeze Weetenfchap een ruim veld van befpiegelende en beoeffenende proeven aanbiedt. T De eerwaarde Martinet waarfchouwt zynen Leerling, dat men in 't beoeffenen deezer Konst moet voorzichtig zyn : „ Iemants Gelaat (zegt zyn Eerw.) kan eenen goeden zagten inborst uitduiden, maar hy * kan, intusfehen door de verleiding byster bedor" ven zyn geworden; integendeel, zyne Wezenstrek" ken zullen, volgens de regels der Konst, 11 zeggen , dat een ander trotsch, wreed, toornig of we.. " lustig is; doch een zodaanig Man kan, door de ge" nade van God, zulke bcoze driften verwonnen heb" ben: in de beide gevallen kan men zich dan bedrie" gen. Maar (vervolgt hy) zo iemant niet meer be" dorven, of een ander niet deugdzaamer geworden " is; dan zegt u het Gelaat, gelyk het zelve altyd zegt, welke de aangebooren' heerfchende Plarts- 11 tochten in een' zodaanigen Man zyn". Het geen wy verder over deeze Weetenfchap aan onze Leezers hebben mede te dee'en, fpaaren wy om reden tot het Art. PHYSIONOMIE, en zullen hier ter plaatze flegts nog eenige weinige aanmerkingen over de Gelaatkunde by voegen, ontleend uit ADialogue on Friendfchip and Society. Ik heb dikwils gedagt, (zegt deeze Schryver) dat de Phyfionomie , die ons, uit het Gelaat en de Wezenstrekken, over den Mensch doet oirdeelen, allervermaaklykst en nuttigst zou weezen, wanneer wy, met wat meer zekerheids, konden afgaan, op die trekken, als kenmerken van de inwendige gefteltenis des harten. Het gaat, ondertusfehen vast, dat zy niet zelden den verftandigen en aandoenlyken Man alleen aanduiden; maar dat wy ook dikwils de geheime gefteltenis des Gemoeds daar uit leeren. Alexander floeg een naauwkeurig oog op het Gelaat zyns Genee'heers; na dat hy gedronken hadt van den drank, dien men wilde dat ter zyner vergiftiging bereid was. Het Gelaat, iemant byzonder eigen, zal hem onderfcheiden van duizend anderen , die hem anders, in veele opzichten, gelyken. Dikwils heb ikoverwoogen waar in het beftondt, en ontdekt dat het niet gelegen was in het voorhoofd of de oogen alleen, noch ook in de regelmaatigheid en kieschheid der trekken, (wezens van deeze foort hebben doorgaans het n.in.q.uitdruklyke,) noch mede in de kleur; maar in iets 011befchryf baars uit dit alles hervoortkomende{of liever in iets van dit alles onderfcheiden. Het Gelaat verfchilt, in verfchillende leevensftanden , zonder dat zulks voortkomt door ouderdom of verval; maar alleen ontftaat uit de gefteltenis des Gemoeds. Een Schilder maalde txvee keeren het Pourtrait van eene Juffrouw, eens op haar zestiende en eens op haar zes en dertigfte jaar: de eerfte reis vertoonde zy de gulle openhartigheid zelve, en hadt een ongemaakte lagch op 't weezen; en de tweede Keer was haar wenkbraauw ingetrokken, haare oogen gaven . eene lastige leevendigheid te kennen, en haar lagch was een lagch van verfmaading: beide de Pourtraiten waren juist getroffen, en de verandering in het Karacter gekomen, was keurlyk in 't laatfte uitgedrukt. De naauwlettenheid op 'tKaracter, en de Wezenstrekken daar aan beantwoordende, maakt het groot onderfcheid tusfehen de werkftukken van groote en gemeene Kunftenaars, zo in Schilder- als in Beeldhouwkunde: boven al ten opzichte van de laatfte, waar in 't gebrek aan kleuren een grooter verhevenheid van kunst fchynt aan te duiden. Het moet, in den eerften opflag, onmooglyk voorkomen in fteen gevoeligheid te prenten; doch dat het mooglyk is, toonen de Standbeelden der Ouden, en een Roubillac beeft, onder de Hedendaagfchen , daar in uitgemunt, dat hy, in zyne verwonderlyke Kunstftukken, de tedere zo wel als de fterke en vervaarlyke driften heeft weeten te leggen. Deeze, op zekeren tyd, door een' Vriend, gevraagd : „ hoe hy, in fteen zulke zagte en tedere trekken kon uitdrukken ? " gaf zedig ten antwoord: " zy zitten allen in 't marmer , ik doe niets meer „ dan dat ik ze 'er uithak." Indien de beoeffening van de Gelaatkunde ons tot de Zielkunde opleidt, zal ze ons, gelyk Montagne Heffend zegt : „ het groote beeld van onze moeder Na- tuur in haare volle majefteit toonen; en wy zul- len in het Gelaat die algemeene en beftendige ver" fcheidenheid Ieezen , welke een zo ruim en aan- genaam veld ter befpiegeling oplevert." — Elk Mensch heeft-zyn Karacfer in zyn Gelaat; doch om 't zelve te kennen moeten wy op de Gelaatkunde af. gerigt wezen. De gemaakte veranderingen» cn geT veinsde trekken, die anderen bedriegen, en gebezigd worden om onkunde, dwaasheid en ondeugd te vermommen, zyn terftond openbaar, als men de Gelaatkunde verftaat. Eenigen hebben geoirdeeld dat deeze kennis een Inft'incf, der Natuure was; doch het is veel waarfchynlyker eene kennis verkreegen door naauwlettend waarneemen. Doch wat hier van ook zyn.moge, het lydt geen twvffel of dezelve verfchaft ons ontelbaare vermaaken, door de verfcheidenheid van gefteftenisfen, die ons eiken dag, ja ieder uur, voor oogen komen. _ Ook kunnen wy 'er niet weinig nuts van trekken. Eene byzondere nutheid beftaat hier in, dat iemant, in de Gelaatkunde ervaaren, gemaklyk met allerlei Menfchen konne omgaan, en, zo hy het verkieze, zich naar alle verfchillende Karaders fchikken: doch,zal hv hier in gelukkig flaagen, zo is 't nodig, dat hy, by veel waarneemens , eene buigzaamheid van aart. bezitte. Kundigen in dit ftuk fcheppen zo veel genoe-: A.aaa % gen  16$»- GELAATKüNDÊ. in - Ie Mnduidi"g dés Otaifr, wanneer Sn ^ i- ronb,edr,eS!yken (baat-is, als anderen uit JL„ , genprek en tèr^ gemeene waaineemers Echt flaan °P ee" doordringend oog, of eene Sü w if T***StTek' k«nnen zy door den fluijer, die het hart fcheen te zullen bedekken, heen drin- tJ^?T 7Y ZÊk,er V0G™amlyk over 't Gelaat moeten oirdeelen., als bet in een bedaarden en natuur* l»n« 'Si. Za' het' nogthands van veel aanbe- l^LWeZeVei;.het °°S °P te "aan, in meer dan gemeene omftandigheden. 't Is verwonderhyk te zien, . welk eene ^verandering één enkel oogenblik in de ziel re weege brengt, als het eene gewigtigé omftandigheid deezes leevens betreft. Men verhaalt, dat, wanneer Monimia aan Mithridates haare liefde tot Xiphares ontdekte , de verandering zyns Gelaats haar terltond overtuigde van haar eigen ongeluk in het verderf van Xiphares. Het Gelaat in bedaardheid zelve, draagt voor den bedreeven Gelaatkundigen eenige merktekens van het Aaractei, t geen iemant, in zekere omftandigheden zal aanneemen; hy zal oirdeelen op welk eene wyze ne ziel dan zal aangedaan worden, en dit opmaakén len ligt ' Wannear het voor alIe onkundigen verboo- Deeze kennis brengt ons tot een recht gezigt van ?e Menichelyke Natuur, en gelykt naar die weinige nekwaame Gefchiedfchryvers, die het goede en kwaade, in alle Karafters onder een gemengd, veréénigen,-'t welk-volftrekt noodzaaklyk is om ze naar eisch op te maaken. De Mensch is een famcngefteld wezen; doch wy befchouwen hem doorgaans verkeerd: ■ dewyl wy het meestentyds uit één oogpunt doen. Ik kan niet nalaaten te denken of veel ongelegenheden, die ons, in onze verbintenisfen in dit leeven overkomen, en bovenal die vitzugtige geaartheid, waar aan -veelen bot vieren,' moet eenigermaate toegefchreeven worden aan de onbedreevenheid in de Go laatkmde. Ze is, buiten tegenfpraak, van de grootfte nuthetd, ten aanziene der verbintenisfen, en het oirdeelen over bet karacrer van anderen. 1 Was deeze kunde, die Zophirius, op het aanfehouwen des Gelaats van Socrates, rechtmaatig desdt oirdeelen, dat deeze Wysgeer van eene wellustige geaartheid was. Artobazanes, Gezant dar Parthen, het Gelaat van &ylla m opmerking neemende, borst uit in deeze woorden • „ Ik verwonder my, dat een Romein het „ kan dulden iemant boven zich te erkennen i " En indien Cicero over Qesar geoirdeeld hadt uit zynGetaat, (in ftede van uit zyn verwyfde kleeding gelyk C.-esar over Cassius en Doiabella) zou hy nimmer, volgens zyne eigene bekentenis, na den Pharfalirchen ftag, de party van Pompejus tegen hem gekoozen hebben. Gevraagd zynde, hoe't bykwam dat hy omtrent C/esar hadt misgetast, betuigde hy voluit : „ Zyne „ kleeding bedroog my: want wanneer ik zag dat zyn „ tabbaart aan de kanten met franje en kwasten was, „ dat zyn haair, in golvende krullen langs zyn rug „ zwierde, terwyl hy uit vree-^e van het in wanorde „ te zullen krygen, met zyn éénen vinger het hoofd „ krabde; kon ik niet denken, dat iemant vandttsdaa„ mg een voorkomen, moeds genoeg zou hebben tot GELD, „ eene zo ftoute onderneeming." Dan, de tekens van de kleedine en ü^v»A,ir»». a««i-JLa moeten nooit vermengd worden met de Gelaatlmid»'ze zyn louter toevallige en bykomende omftandigheden, en geene vaste kenmerken van iemands karacrer en ftrekken zelden , zo immer , tot regels om daar volgens de gefteltenis des harten te beoirdeelen GELALABQOM, zie KOR AALBOOM. n. 2 - GELD is eene. uitdrukking waar van men zich int algemeen bedient, om alle gangbaare Muntfpècien mede-te betekenen, uit welke ftoffe, het zy goud, zilver, koper enz. ook mogen zyn vervaardigd Het Geld zegt de- Heer van Loon, (Heiend. „ Fennmgh, bl. 1.) zyn zekere ftukken metaal, of alte» mets.c°k wel van andere ftoffen, volgens derzei-„ ver inwendige waarde en onderfcheiden gewigt " «^or de Hooge Overigheid, naar de wyze van ie„ ders land gemerkt, om in 't koopen en andere han„ delingen, volgens de ftilzwygendetoeftemming der „ Zonken, tot eene tegenwaarde der verhandelde zaa„ ken te verftrekken." In den beginne toen de onaf hangkelyke Sónvereïn van het Gelicelal, den Mensch tot eenen Heer en Bezitter van den Aardkloot maakte, was het Metaal eene verborgen fchat, die toenmaals onnut en van geene dienst voor het Schepzel was , dewyl-de-eerfte Mensch bet tot niets gebruiken konde. Zyn Kroost zat m de gemeenfehap van goederen; en de eerfte Nakomelingen bezaten dit werelts goed met elkandeIfh ?ï0tne? mderlinê gebruik. Dan het Menfche yk Geflacht vermeerderende, werd, dewyl een iegelyk het zelvde recht tot alles bezat, het getal der nodige en bruikbaare zaaken te klein om eenen iegelyk daar mede te gerieven De twist zoude een envermydelyk gevolg deezer fchaarsheid der dingen bv eene zo groote en foelie volkplanting, geworden 'zyn, indien men 111 de eerfte-tydee zich niet door den geest van mfchikkelykheid had laaten bellieren. Dus diende de eene den anderen, en zy verzagen zich op eere meaedeelzaame wyze onder eikanderen, van alles wat zy nodig hadden. De Menfchenliefde heerschte no* te veel, en-de eenvoudigheid, ten aanzien der aarcffche goederen was te groot, om juist naauwkeurig alles op het fynfte tegen eikanderen op te weegen en na te rekenen Dan dit was egter van korten duur! de hebzugt, het geweld, en bedrog, bekroopen de menfehelyke gemoederen ; en dit maakte eenen ieder onwillig, om iets aan zynen Medemensen te geeven of voor hem iets te doen , ten zy daar voor een naauwkeurig tegenwigt ontvangende. Voeg hier by, dat hoe groot en uitgebreid iemants byzondere bezittinook was hy egter alles niet bezat; en dus genoodzaakt , wilde hy iets bekomen waar aan hy gebrek had, en t gene van eenen anderen wierd bezeten iets van t zyne daar voor te geeven.; en aldus sefch.edde eer daar nog Geld was, de oudfte inkoop bv runen en mangelen, zie Jobert kennisfe der Geder.kp. Lv Ef" ^,bmik voorwaar, 't welke by het oS dekken der Westmdien bv verfcheide Volken no* in zwang ging en ingevolge het getuigenis van de geloofwaardigfte Reizigers by fommïge Natiën nog buiden ten dage plaats vindt. Dan hoe gérieftV k deeze handel in de befpiegelingook moge Voor! men wierd dezelve egter in de uitvoering, in alle djelen iet vol-  GËLD2 GELD. 4053 voldoende bevonden, en konde dus in zyn-geheel niét Ie lange ftand grvpen: de redenen hier van waren dat „ weerkeen* een ieder 'niet van alle zodaanige goederen h voorzien was, die zyne Evennaasten behoefde; oa» v bv was de omflag ook te groot, om fommige goederen fi tegens andere goederen te zetten, zonder eene bcpaa, lino te hebben, waar naar men derzelver. waarde b& ri rekenen konde. Zulks- had ten gevolge,- dat men naar £ een middel omzag om dit te hulp te komen, en geen» 1, beter- noch'gefchiktcr deed zich hier toe op, dan een. v, evenredig gelyk gewigt uit te-vinden, dat geduurzaam.- n in de behandeling, beknopt van omflag, en teffens ook 1 vUfram en van veele waarde was, om daar tegen alle tt nndere goederen en verdienften in de werelt, naar het a gewigt en naar het getal te kunnen berekenen, en ziet Ie inbeelding der Menfchen viel van ouds af op de J zogenaamde edele Metaalen , als het Goud en Zilver l zulks was onbetwistbaar eene vrywillige keuze; dewyl • Koper of Papier, gelyk de laatere tyden leeren , of t zelvs Koraalen, Zeehoorentjes, of maar , ets waar aan de J mènfche'vke verbeelding, naar gelegenheid van rege- j ryk land entyd, eenigen prys of waarde heeft gebegt , van "evke kragt en uitwerking is, wanneer zulks , mlarfan het oogmerk beantwoordt, om iets dat ban- , TZaTln beknopt is, in vermogen te hebben , waar ; voor men grooter en uitgebreider zaaken, ten allen tvdeh mastte kan worden. In vroegere tyden plag men het goud en zilver flegts ten ruwften toe te wee"en want de menigte, die men daar van m de toenmaals bewoonde landen had, vereischte geene ftrenge Waling Dan eindelyk dit ook in handel en wandel te lastig vallende , en- de uitbreiding der Volkeren meer en meer vereifchende om dit metaal wat beter tp raadete houden, vond men goed, zekere-gewigten in voorraad te maaken, en die te beftempelen , om ze on het eerfte gezicht terftond naar haare waarde te kennen, zonder daar toe eene pynlyke, en voor veel eenvoudigen ondoenlyke lekening noodig te hébhen Ten laatften ,: wanneer ook het bedrog valfche Stempels leerde gebruiken, begon het de zorg der Regenten en der Vorsten te worden, om tot verhoeding van wanorde, twist en fchaade-hunner Onderdaanen, welven het metaal re munten, en tot merk van echtheid, en van zuivere ftoffe en eerlyk-gewigt, hun wapen en hun borstbeeld daar op te prenten. Zie daar kortelyk Smi oirfprong van het Geld: het is een geconcentreerd °„' Jn het gene men anders in groote en wydlooftukken bezitten konde, dat gemakshalve uitgedagt, en tot verligtinge der t'famenleevinge in trein ^Wanneer het gemuntte Geld nu al begon in zwang te gaan, was het egrer by onze Voorvaderen nog zodaanig fchaars, dat men niet in ftaat was om alle de f,hulden met gereed Geld te betaalen, en hier door was men genoodzaakt, om goederen inzonderheid het Vee voor Geld te gebruiken. Ingevolge hier van beha rade het den Romeinfchen Wetgeever Publikqia, de Geld gebrek hebbende Schuldenaaren te verphgten van hun agterwezen met Osfen en Schaapen té voldoen • zie Plutarch. in vita Publicols. wordende toenmaals tien Schaapen even zo veel als eene Os in de verruiling waardig gefchat; zie v. Loon Hedend. Penningkunde, bl z. Ja zelvs vond zulks ook plaats in bet boeten van misdauden; by Tacitus de mmb.Gem. jst'men: Livïoribus delectis, pro moüo poenarum, equon .pecoramque numero convicti mulctantur- Liutur ettam micidium certo annentorum ac pecorum numero. En- hier n is het ook dat men in het III. Deel der Oude Frieste Wetten §. ié", bepaald vindt: <©at alft $mm arfjtti ara faö nut hiarn fpa to heten-/ dat alle Friejen hun ide {boete] met hun vee moeten betaalen. Waarfchynk is het, dat de prys, van het geen men in betaaïg gaf, by tauxatie bepaald wierd , ten ware de larde daar van by de wet bepaald was, waar van ;n verfcheidene voorbeelden aantreft. Lf.x Saxon. 't. XIX. §. 1 en 2. Solidus est duplex, umis habet duos nnisfes, quod est bos anniculus XII menftum, vel bvis cvm ■no. Alter folidus III tremisfes, id est bos XVI menfiim. 'éx Ripuarior. 27*.'XXXVI. g. 11. Si quis Weregeldum Ivere debet, bovem cornutum videntem &.fiMmjroémis folidis tribuat, vaccam cornutam videntem & Janani pro 10Jolido tribuat, equum videntem Samm pro Jex fohdis ■ibuat, equam videntem fjf fanam pro tribus folidis tribuat,: •atam cumfcoligo pro feptem folidis tribuat, fpatam abjqut-■oligo pro tribus folidis tribuat, bruniam bonam pro duode; im'folidis tribuat, heimum cum directe pro fex Jolidis trimt, hainlergas bonas pro fex folidis tribuat, Jcutv.m cum rncea pro duobus folidis tribuat, acceptorem non domiturn ro tribus folidis tribuat, commorfum gruarimn pro fex Joh'is tribuat, acceptorem mutatum pro ducdecim folidis tribuat. Af aar by nog gevoegd kan worden het Capit. Sa::on. de mM 797. cap. uit. Naar maate het Geld verme- ligvuldigde, is die gewoonte afgenoomen. In het dieselt Charterboek I. Deel,bl. 250. vindt men nog eenen doopbrief van agt pondemaaten Land, in het jaar noo verkogt, ieder pondemaate feu allctoa QWte mem the trimöcf rcpDe jciö/ aaö tïin tirabcï nocïjlih [jennfia. Voor elf groote mark de derde part m ge¬ reed geld, en de twee parten in goed hoornvee. Zie Oude Friesfche Wetten, bl. 91. „ ~ - , , . Ook zyn 'er oudtyds veele andere ftoffen m de plaats van metaalen Geld gebezigd, zo als by voorbeeld, gebakken fteen en gefchilderd hout; zie Jobert kenn. wr Gedenkp. bl. 28. als mede gemerkt osfeleder, welk lederen Geld zeer oud is, en ingevolge het getuigenis van Seneca de Benefic. lib. V. cap. 14. de uitvinding daar van aan de Lacedemoniers moet worden toegefchreeven; willende Plato in dialogo Eryxia, dat het by de Carthaginenzers ter grootte van eenen Stater op deeze wys gemaakt wierd, naarnelyk zy hegten verfcheidene zeer dunne velletjes met die netheid op elkanderen , dat iemant in die konst niet ervaaren, het konde namaaken, deeze wierden vervolgens bellempeld, voor Geld gebruikt, en die voor de rykfte gefchat , welke het grootfte getal deezer beftempelde lederen fehyfjes bezat: Willem Rubiques getuigt m zyn Reisbefchr. bl. 101. dat de Rusfen zekere gefpikkelde en gryze ftukjes leder, nog in zynen tyd voor Geld gebruikten. En dewyl de Gauloizen of oude Franken eertyds ook lederen Geld gebruikt hebben, zo beweert eene hunner Schiyveren met naame Boute* roue dat het woord Pecunia, 't welk zo veel als Veepenningen betekent, van hunne gemerkte Iedere Geldllukken zo'.'de herkomftig zyn: te meer daar Cassiodorus Lih VII. Cap. 32. getuigt, dat al het Geld voorheen van leder zoude geweest, en des van het Vee zynen naam ontleenende, door de Gauloizen in metaal zedert verandert is. Aaaa 3  SC54 GELDT. En hoewel ingevolge het getuigenis van den Kerkvader Augustinus de doc.tr. CJir.ist, Cap. I. quant. 3. „ al,, les wat de Mensch op aarde bezit en alles waar van ,, hy eigenaar is, als eene flaaf, vat, boom, hoef, „ het Vee en wat hy dies meer heeft op den tegen„ woordigen voet Geld genaamd wordt, om dat alle „ rvkdom der Ouden, ■dien zy bezaten, in -Vee be,, (fond"; zo zyn egter by de meeste befchaaf'dere Volken in laateren tyd de Metaalen, te weeten goud, zilver en koper daar voor aangenomen, als zynde vry behendiger, minder bederving onderworpen, en, om iet van te maaken en te gieten, aan ieder ten nutte. Men vindt reeds van Tubalkain die volgens Hubkers Geflachtk. taf. iï in de zevende voortteeling van Adam afftamt,..aangetekend, dat hy eene Werkmeester ivas van allerhande koper en yzerwerk, Gen. IV. w. 22. In voege de zodaanigen al vroeg ryk genaamd wierden, welke veelen van die Metaalen bezaten. :En dus vindt men van Abraham gemeld , dat hy ryk was in goud en zilver. Gen. XIII. vs. 2. Welke Metaalen, hoewel aldus vroegtyds ontdekt, egter niet aanftonds tot Geldjlukkeu gemunt, maar volgens het in zwang zynde gewigt, waar van Josethus Hift.*$ud. Lib. I. Cap. 2. wil, dat Kaïn de eerfte uitvinder zoude geweest zyn, aan den verkooper ter voldoeninge der gekogte zaaken ter hand zyn gefteld geworden. Dus getuigen ons de Heilige Bladen, dat Abraham luisterende naar Ephron hem toewoog het Geld, daar hy van gefprooken had voor de ooren van de zoonen Hets, vier honderd Sikelen Zilvers onder den Koopman gangbaar, Genes. XXIII. vs. 16. Van welk Gewigt, na dat by de-Hebreeuwen het Geldmunten in zwang geraakt was, 'zekere hunner Geldftukken, ter zwaarte van dat Gewigt, zelvs Sikels genaamd zyn. Even gelyk door de Grieken, die in"t begin zich ook van gewoogene metaalbrokken bediend hebben; een hunner Geldftukken eene Drachma genaamd is , om dat na het metaalweegen ophield , het de zwaarte van een Attisch pond had", 't gene zy eene Drachma noemden, vid. Lamy apparat. Bibl. cap. XIV. pag. 116. Dat de Romeinen in den beginne zich van toegewoogene kopere brokken bediend hebben , is buiten tegenfpraak, en blykt uit den L ierzanger Hoïutius , daar hy zegt in Ep-fl. lib. II. ep. 2. vs. 158 Si proprium efl, quod quis libra mercatus £f aere eft. Dus wierden de Romeinfche Krygsknegten, die op eene bepaalde foldy dienden , Stipendarii en de foldy Stipendium genaamd, zynde zo veel ahWaaggelders en 1 Waaggeld, ter oirzaake zy met toegewoogene metaalbrokken ;n den beginne betaald wierden. Vid. Liv. lib. XXVIII. cap. 25.$ Plin. lib. XXXIII. cap. 3. Ja het : is van dit metaalweegen, dat de Romeinen, na de ge- t merkte Geldftukken by hen namaals waren ingevoerd dezelve ook As, Dupondius, Denarius of Seflertius, naar 1 de onderfcheidene Gewigten van denzelvden naam 1 zyn genaamd geworden; zo hebben ook de Britten in t den beginne kopere en yzere Staaven ter zwaarte van t zeker bepaald Gewigt, in de plaatze van Geld gebrnikt, % gelyk men by Jol. Cjesar de bello Gallico lib. F. cap. 7. e vindt aangetekend , en van welk metaalweegen nog thands zekere Geldftukken Ponden-Sterlings genaamd z worden; welke Geldftukken, volgens Jon. Hcbnek. v Staatk. Hijl. IID. 2 St. bl. 512, het eerst door Koning d Henrik den III, die in "t midden der dertiende eeuw leefde, zouden gemaakt, en onder den bynaam van Sterling alleen bekend zyn, naar den toenmaals daar op gertempelden Spreeuw, dien men in de Latynfche Spraak Sturnus, en in de oude Saxifche Staar noemt. Dat in het Franfche: ryk ook nog zeer lange het metaalweegen in gebruik is geweest, blykt-uit eene vet van Pepin, in 't zesde jaar zyner regeering gegeeven, door welke derzelver overtreders worden verwezen, „ in de boete van tien ponden fyn Gouds en twintig ,. ponden Zilvers aan de Koningïyke Schatkamer te „ betaalen." Dans un vieux regiflre de Mr. du Thou eotté fol. 201. 'Dus weet men insgelyks boe Karel de kaale, -om deingevallen Noormannen, welke alles, na 't veroveren van Hamburg, en het afloopen van Friesland, zyne landen omtrent de Seine te vuur en te zwaard verwoestten, die te doen verlaaten, hen genoodzaakt was zeven duizend ponden Zilvers te geeven. Daniël, Hifi. de Franco, Tom. II. pag. 34. Het is ook fan dit metaalweegen, dat in Frankryk de Guldens Limes genaamd zyn, om dat ieder de zwaarte had van iet Gewigt van dien naam, 't gene in 't metaalweegen ot de tyden van Eii.ips den I. is in gebruik geweest; IcleBlanc, des Monn. de Franc e , pag. 150. Des;elyks ook de Franc, door Koning Johan in 't jaar 360. na zyne te rugkomst uit Engeland gemaakt, devyl zy een Franc, dat is de zwaarte van een pond 'ransch Gewdgts bevattede. Ook is het zeker, dat het metaalweegen by onze foorouders is in gebruik geweest, het gene genoegaam uit hunnen ouden en cms althands nog bygebleeen fchryfftyl is af te meeten. Want behalven het oven aangehaalde woord van Waard- of'Waaggeldevs, 3 leest men nog veelmaals van Baare Gelds, 't gene aar van ruuwe ongemunte brokken en Staaven metaals in verftaan worden. In andere plaatzen weer van onden van veertig Grooten het ftuk; zynde deeze belaling daar by gefteld 0111 een Hollandsch van een. 'laamsch Pond te onderfcheiden ; mids die Iandaart >k zyn onderfcheiden Gewigts had. Invoege een rok metaal van hun Gewigt een Pond Vlaamsch, of, n dat het zesmaal grooter dan het onze was, een ond Groot genaamd wordt. Even gelyk by ons als nog : Duit van Deutske, zynde een Gewigt van twee Aa:n: en een Grootje van 'Gros, bet agtfte gedeelte van :n Once Gewigts hunnen naam behouden hebben, ie Mieris , Bsfchop. Munten van'Utr. fol. 10. Plet komt Dk hier van daan, dat men als nog zegt in comptamen dde betaalen, te weeten van het Fransch woord Comp~ % tellen; en beteekent diensvolgens zo veel als de huid in Tel- en niet Weegbaar-Geld te voldoen; hoeel men daar door althands eene gereede betaaling rftaat. Door welke Volken, en in welke Landfchappen en den het eerfte Geld gemunt is, zyn het de Geleerden et ééns, maar is hun gevoelen op dat ftuk verfebein. Eenigen willen, dat door Noach, als in wien gelyk alle de voorgaande Konflen behouden en beard waren, EcclesUst. XLIV. vs. 19, ook het rfte.Geldmunten, de Maaten en Gewigten zouden uitzonden , en onder dien van zyn Geflacht eer zy h weer over de droog geworde werelt wyd en zyd 1 een verfpreidden, aanftonds ingevoerd zyn; en rhalven dat het eerfte Geld door Magoc zynen Klein-,  Geld. kleinzoon, die Stamvader èëf ïcyten geweest" is, zoude gemunt zyn, van wiedde Heidenen hunnen Promotheus gemaakt hebben", welken zy verdichten, dat hy het vuur van den Piemel bekomen had, ter oirzaake hy de konst bezeten heeft van het Koper, Yzer en andere Metaalen te- fmelten, en door middel van het vuur daar van verfcheidene Vaten, de noodwendige Werktuigen- en andere dingen te maaken. En zekerlyk dat by de- Jooden, en hunne naastgelegene Volken , het gebruik van Geld al in zeer vroege tyden is bekend geweest, wordt door de Heilige Bladen bevestigd : want die getuigen dat Abimelech, welke in de twesëntwigfte eeuwe na de fchepping , te Gerar eene Stad in 'tfteenagtig Arabic", heerschte, duizend Zilverlingen aan Abraham voor eenen fluijer, om het aangezicht van Sara te dekken , gegeeven heeft, Genes. XX. vs. 16. Ja, men bezit nog verfcheidene Geldftuk' ken der Jooden; maar dewyl die geenzints het merkteken van zo gryze oudheid bezitten, zullen wy 'er verder niet van gewaagen. Zie Bouteroue des Monum. de Frame, fol. 18, 19, &c. ' De Chineezen beroemen zich ook, dat by nen nee Geldmunten al in zeer vroege tyden zou zyn bekend geweest: want men vindt by hunne Gefchiedlchryvers aangetekend, hoe eertyds hunne Keizer PIoungtins niet alleen de uitvinder van veelerhande konden en weeten fchappen geweest is , maar dat hy , om den Koophandel op eenen bekwaamen voet te kunnen dryven, meer dan derdehalf duizend jaaren voor 's Hollands geboorte het munten van kopere Geldftukken zoude hebben uitgevonden; zie Nieuhof, befchr. van China, fol. 174. Dan, dewyl de oude Hiftonen dier Chinèefche Keizers met fabelen opgevuld zyn, kan men hier geenen den minften ftaat op maaken. Herodotus, in Hifi. lib. I. cap. 94, wil, dat die van tydië het eerfte Goud- en Zilvergeld zouden geflagen hebben, welk getuigenis de geleerde Spanheim door eenen Penning, welke hy in zyn werk de prafi.tzf ufu Numfmat. Duf. I. fok 18 befchryft en afbeeldt, zoekt te bevestigen. .f - De Heer Goeree geeft in zyne Joodfche Oudheden I Deel, fol. 82. de eer der eerfte Geldmuntinge aan de Pheniciers, ter oirzaake van hunnen ouden en alom befaamden Scheepsvaart en wyduitgefpreiden Koophandel, als welken zy, by aldien het Geld by hen onbekend geweest ware', niet wel zouden hebben kunnen dr OrTéenen vasteren grondflag mogten de Asfirifche Volkeren zich dien roem toeëigenen, by aldien men od het bekende Graffchrift van Semiramis , welke Vorftin op het einde der dertigfte eeuwe overleed, konde ftaat maaken; zie Plutarchus inApopht.pag. 323. Pollux, lib. IX, wil,dat Phido de Argiver;Strano lib IX, integendeel dat die van Elen zynde eene nakomeling van Temsnus en zeer vermogende in zynen tyd, het Geldmunten aan den zynen het eerfte geleerd heeft. . ,. Anderen weder geeven den Perfifche Koningen die eer. en het is van Darius Notus, dat men by de oude Schryvers gemeld vindt , hoe hy zekere Geldftunlen deed ftaan', die des maakers naam ontleenden en wié'- vier duizend ftaande de regeering van den jongen Cyrus zynen zoon, de waarde van tien Talenten zilvers uitmaakten. gelö, 4055 Niet tegenftaande-reeds zo veele Volken om de eer er eerfte Geldmuntinge dingen, zo getuigt Stra30 in e fchriften van Ephorus , daar en boven nog gevonen te hebben', dat door zekeren Phido, welke omrent de tweeëndertigfte eeuwe na de Schepping ge:efd heeft, in 't eyland Aègina het eerfte Zilvergeld oude-gemerkt zyn. Even gelyk Plutarchus invita Thefei 5. 8. van deecn Held fchryft, dat die drie eeuwen vroeger, by iet inftellen der burgerlyke wetten te Atheneii, dat alaar zoude gedaan hebben. Zo dat men uit de gezamentlyke getuigenisfen van 0 veele oude Schryveren bet befluit kan opmaakén, at het Geldmunten door verfcheidene Vorften, by de erfcheidene Volken van het Ooste, als waar omtrent e werelt het eerfte bevolkt is, in verfcheidene tyden iok is in gebruik gebragt; doch welken van allen nu e eerften geweest zyn, zal, zo om de hooge oudheid n het gebrek der Schryveren van zb oude tyden, niet ;emakketyk te ontdekken zyn. ' Hoe het ook zy, het oudfte Geld, t gene men met •olie zekerheid van zo veele onderfcheidene Volken Is nog bezit, is een klein koperen Geldftukje, 't gene n de Penningkasfe van den Koning van Pnilsftn ge-onden wordt; zie Beger. Thef. Brand. vol. III. fol. 4. Deeze Penning voert op de eene zyde den naam van len Macedonifchen Koning Amyntas. Te weeten len eerften van dien naam, dien Herodotus lib.VIII. ■ap. 139, en Justinus lib. VII. cap. 2. willen, dat de :esde, doch Eusebius Chron. pag. 127. in tegendeel, dat naar de negende Koning van dat Ryk geweest is, zulks iit zonderling Geldftuk ten tyde van Cyrus en Camby.. us, beiden Koningen van Perfis, en dus over de vyfïonderdvyftig jaaren voor de geboorte onzes Heilands zonde gemunt zyn; zie Spakheim de proeft, fjf ufu Nunifm. fol. 17. Want wat de Geldftukken van Amyntas len II, die de Grootvader van Alexander den grooten geweest is, aanbelangt, die zyn allen van een vry befchaafder maakzel, en ftrekken des tot bewys dat het voorgaande Geldftuk door den eerften Koning van dien naam gemunt is. Ten aanzien van de Geldmunten der Romeinen, wil Plinius lib. XXXIII. cap. 3. dat onder Servius Tullius, zesden Koning der Romeinen, welke in het jaar honderdzesënzeventig.na de bouwing van Rome begon te heerfchen, het eerfte Kopergeld zoude gemunt zyn ; een merkwaardig overblyfzel daar van wordt als nog gevonden in de vermaarde Penningkasfe der Abtdye van Sente Genoveva te Parys, weegende vyf Romcinfche ponden, by hen As genaamd. Dit zeldzaam Geldftuk, mids het in de plaats van het Vee.by de oude verruiling gebruikelyk , in den handel was ingevoerd , is dierhalven op de eene en andere zyde met eenen Stier beftempeld , zulks die Geldftukken om de opgeftelde verbeeldenis van een zodaanig Pecus (verftaa hier door Fee) Pecunia, dat is zo veel als Veepenningen zyn genaamd, en volgens de Gewigtsverdeeling by bet metaalweegen eertyds gebruikelyk, daar en hoven ook nog gemunt geworden. Zie Plin. lib. XXXIII- cap. 3. Wat nu bet Romeinfche Geldgewigt aanbelangt, leert ons de oudheidkundige B. de Montfaucon in Antiq. expliq. Supplem. Fm. III. fol. 93 dat op de vol. gende wyze was verdeeld. i ï. Pond  •I..Pond -bevatfede XH. Oneen; I. Onze weer VIII. Drachmen of Grosfen : .1. Drachme LIL Scrupels of Deniers; ,1. Scaipel 'XXIV. Grein ;■ invoege 576 Greinen een. Pond Roomsen Gewigts uitmaakten. Gelyk nu het eerfte Geld der Romeinen alleen koper was, en waar van hunne Schatkamer den naam van Mrarium, zedert altyd-nog behouden heeft, zie S. Pmsci'Le.wxan 'antpq. tónt. I. fol. 4.1 ; zo volgt daar uit,-mids 'er veeltyds zeer groote Geldfommen .moesten betaald worden, dat ook,. even, gelyk thands in' Zweden,-dis ftukken van. eene zeer ongemeen e zwaarte en grootte geweest , zulks dit zwaar Gewigt oirzaak gegee,ven heeft, dat die. Geld/lukken met recht Asgrave genaamd zyn' Pitisc. ut fupr. fol. 48. Deeze zwaare Geldjhkken nu waren of van een geheel pond, 't gene zy een As noemden; of van een half pond, Semis genaamd ; of van een derde , dat de naam van .Trien; droeg; of van een vierde, door den naam van Qiiadrans bekend; of van een zesde, by hen Sextant .genaamd; of eindelyk alleen uiteen twaalfde gedeelte van een pond beftaande, 't gene zy den naam van JSlips .uncialis gaven. Van welke onderfcheidene zwaare kopere Geldftukken, niet tegen'ftaande zy in den aanvang van den Romeinfchen ftaat gemunt zyn, nog verfcheidene in der liefhebberen Penningkasfen, en vooral in die van den Maarfchalk van Estrf.es, in ■Fraukryk gevonden worden, en waar van men de Afbeeldzels vindt-in de Hedendaagfehe Penningkunde van den Heer G. van Loon, -h'.adz. 16, enz.; uit welk uitmuntend werk wy ook een gedeelte van het bovenftaande ontleend hebben , en verders zodaanige onzer Leezers -naar toe wyzen, die een omftandiger berigt verlangen. .Wy zullen dit Artikel befluiten met eenige bedenkingen aan te voeren, over het groote nut en diénst dat het Geld den Menfche toebrengt. De gedagten over dat onderwerp van den geléèr.den en vernuftigen Dr. -Cockrurn in het II. Deel van zyne Ejjay concerning the Nature of Chrijllan Fiitb, pag. 88, zyn van deezen inhoud : „ Wanneer het ,5,.gebruik van 't Geld begon, was dit een wonderbaare „ vond om de naaiftigheid en vlyt der Menfchen te .»» beloonen cn op te fcherpen, dat zy hun werk en „ koophandel zeker, gemakkelyk en fpoedig dreeven; v om ieder een te verpligten, dat hy al zyn vermogen „ en verfcheide bekwaamheden ten gemeenen nutte te ., kost lei, en om elk aan te zetten, dat hy de vrugt „ en 't voordeel van zynen arbeid zonder eenig na„ deel van zyn eigen zeiven gemeen maakte. Gierig„ heid, oi-een ongeregelde liefde tot het Geld, is ze„ kerlyk zondig, zy is de wortel van veel kwaads en „ moet van ons verre geweerd worden; maar't'^e„ brink van hei'Geld is zeer nodig, en brengt menïa> „ vuldige voordeden .mede. -Daar VGWd heden ten „ dage met 111 zwang is, daar deszelvs gebruik tot nog „ toe niet ingevoerd is, worden geene konften of wee„ tenfchappengehandhaaft.-enniet een van-al dieoef„ feningen opgewakkerd, die- ü.Menfchen geest be.„ fchaaven, en de ongemakken van ons leeven ver„ zopten. De Menfchen leeven daar ia 't wilde heen „ als de Dieren - niemant denkt om eenig ding, dan „ om eeten, drinken, en dierge'yke natuur; hunne ..„ gedagten gaan niet hoogeï en verder dan-alleen om (JELÖï, „ -'t leeven en den adem te onderhouden ; even als 1de „ Dieren gaan zy den ganfeheu dag uit,, en begeeven „ zich van d'eene plaats naar de andere, alleen om hun kost te zoeken. Wat men ook. ónderflellen a, mag, 'dat volgen zou, zo elk Mensch door eene by„ zondere-edelmoedigheid en regte liefde enkel wierd „ gedreven ; 't is niet te min zo als de Menfchen voor „ het tegenwoordig in 't algemeen beftaan,. ten uiter„ fte noodzaaklyk, dat'er zeker foort,:en middel van ,, handel én wisfeling is, gelyk die van 'iGeld, om .„ de Menfchen nuttiglyk en dienftig voor eikanderen te maaken. „ Het Goud nu en 't'Zilver zyn, om bühne zeld„zaamheid, wonderlyk bekwaam .en gefchikt tot dat „ gebruik van wisfeling boven allerlei andere waren, „ of om'er Geld van te flaan; daar, integendeel, was „ Goud en Zilver zo gemeen, en gemakkelyk te be„ komen als ftroo,' ftoppels, zand en fteen, het even „ nutteloos voor den koophandel ah deeze zouden „ zyn." Zeker Schryver merkt te recht aan, 'dat' het niet het Geld is, 't welk men als den eigenlyken rykdom van een (Staat moet befchouwen. Waar toe dient in derdaad het Geld? om de ui'twisfelingen gemaklyker te maaken. Maar het maakt die niet gemaklyker, dan om dat wy daar aan eene zekere'waarde hegten, welke waarde grooter of-kleiner is , naar maate de begeerde metaalen gemeerrer zyn. Het Geld is flegts een teken van kóopwaaren; "het doet derhalven niets tot de zaak, of wy die kóopwaaren of derzelver waarde, met een grooter of kleiner ftukje Goud of Zilver uitdrukken. Lycurgus vergunde den Spartaanen niet dan eene yzeren Munt, om dat hy wilde, dat zy arm waren; en wy, die ryk willen-zyn, zouden dwaaslyk het zilver wel zo. gemeen begeeren als bet yzer. De Spartaanen waren, uit hoofde van hun -Yzergeld, niet arm, en wy zyn met ons vermeerd zilver-niet ryk. Indien wy honderdmaal minder zilver hadden, zouden wy flegts één Gulden behoeven te draagen,daar wy nu honderd draagen moeten. Minder Geld zou derhalven de uitwisfeling gemaklyker .maaken, en ons bygevolg verryken; gelyk wy aan den anderen'kant de klompen zilver zodaanig zouden kunnen opboopen, dat de verwisfeling, door de menigte van dit metaal, even onjemaklyk wierdt, ais die-met Yzergeld te Spana, in welk geval wy daar door even arm zouden zyn. Span'e is naar geheel ftrydige grondbeginzelen heftierd reworden. Laat ons zien welk eene uitwerking dit jehad hebbe. 'Toen de Spanjaarden zich in bet bezit van de fchaten .der Nieuwe Werelt zagen, hadden zy de onnozelleid van te denken, dat zy ryk waren; maar zy waenhet flegts voor een oogenblik. Ik heb gezegd, dat bet Geld maar een teken van vaarde is-; en dat die waarde grooter of kleiner wordt iaar maate het meer of min fchaars is. In het eerte geval koopt men derhalven voor weinig Geld veel, n m het laatfte voor veel Geld weinig. Nu, het Geld ras allerwege fchaars, toen de Spanjaarden zich eenslaps in het bezit van millioenen zagen Zy fchefien derhalven in 't eerfte ryk-genoeg, om' geheel nropa, m zekeren zin , te kunnen koopen; maar, aar maate zy het goud en zilver , ter vervulling an wezenlyke of ingebeelde behoefte, in andere landen  GELDBOETEN, GELDERSCIIEROOS. GELDLEENING. den overftotteJen, deeden zy den prys van ai le Kóopwaaren ftygen; en deeze moesten wel baast m dezelvde evenredigheid duurder worden, als de Metaalen in hoeveelheid waren toegenomen. Deeze gclykheid dit waterpas, waar door de Spanjaarden net even ryk wierden, als zy te vooren geweest waren, en even ryk als andere Volkeren, wierdt zeer vervroegd door de onderneemingen .van Karel de V, en van zyn zoon Philippus; want dezelve deeden ben meer dan twee duizend millioenen Livres door dc werelt verfnreiden. .Piiilitpus b-e II zegt in zyn Testament , dat zyne ontwerpen hem meer dan zes honderd millioenen Ducaaten aan buitengewoonc uitgaaven gekost hadden. Dit Testament is in de Memorien van Sullt. Ik weet egter niet of het een egt ftuk zy. Maar ik meen, op 't voorbeeld van kundige Franfche Schryvers, niets te waagen met de Staatkundige, of liever Onftaatkundige verkillingen deezer Vorsten op ten minftcn twee 'duizend millioenen Livres te begrooten. Het gevolg hier van was, en moest zyn, dat de. prys van alles, in 't verloop van een'eeuw, viermaal verdubbelde. , „. _ ■ De fchatten van de nieuwe werelt, naar Spanje overgebragt, deeden de weelde toeneemen. Zy werkte een ander, een grooter, kwaad uit; zy verdoofden de nyverheid, de kloekheid, en hadden een doodelyken invloed op'de handwerken, van welken aart die ook wezen mogten. De reden vertoont zich zeer Eemaklyk. Naardien het Geld in Spanje geraeener was dan elders, was daar alles duurder, om dat alle arbeidslonen hooger waren. Men wilde derhalven liever van den Vreemdeling, die, nog minder Metaal hebbende, dezelvde dingen beter koop leverde, koocen dan zyne eigen Landgenooten duur betaalen. De Handwerkslieden kregen derhalven gebrek aan werk, verlieten bet Ryk, en de Manufaktuuren vervielen geheel en al. j.; i , Het goud en zilver vloeide derhalven flegts door Spatie heen, zonder daar te kunnen blyven. Men heeft waargenomen , dat Ier, federt de ontdekking van Amerika in 1492, tot in 1595, meer dan vier duizend millioenen zyn-ingevoerd; en, met al het tafelzilver en alles wat 'er verder van goud of zilver .gemaakt was, daar onder begreepen, bleeven 'er geen twee honderd millioenen in het Ryk. Op 't einde van de zestiende eeuw, was derhalven het Koningryk van Spanje een der minst ryke Staaten. 't Is waar , daar vloeiden dagelyks nieuwe fchatten naar toe; doch zy bleeven ook even fchielyk daar uit vloeiien, om dat het Geld noodzaaklyk overgaat, daar het de waare rykdommen vindt, dat is te zeggen, die dingen, die des leevens behoeften vervullen , of deszelvs aangenaamheden vermeerderen kunnen; dingen, die men verteert, en hervoort brengt, 0111 op nieuws verteerd te worden. Daar moest zelvs van jaar tot jaar meer Geld uit Spanje vloeijen; want .naar maate het gemeener wierdt, deeden zy zelve de Kóopwaaren in prvs verhoogen. In der daad-, fchoon federt 1505 het eene jaar door het andere twaalf of vyftien millioenen waren ingevoerd, waren 'er In 1724 geen honderd millioenen .over; en nog moest men, om deze1 ve te vinden, alle de rykdommen der Kerke mede tekenen, „ _ GELDBOETEN worden doorgaans totftraften van Z. Deel, zodaanige misdaaden opgelegt, welke niet onder de lyfftraffelyken zyn gerangfehikt. Door fommï- gc wétten worden egter, ingevolge het zo bekende Latynfehe fprcekwoord qui ven hatet in are, hun in felle, die genen welke niet in ftaat zyn de opgelegde Geldboeten te betaalen, aan den lyve geftraft. Een voorbeeld daar van .tot ftaaving van het aangevoerde, uit eene van onze Vaderiandfche Wetboeken ontleend, zal voldoen. In dc Lnnds-Ordonnantie van Friesland Boek II. Tit. ir. art. 3. word geftatueerd: ,, Wie Overfpel of Echtbreuk begaat, zal voor poe,, ne betaalen, duizend Goudgulden .enz.; en in cas ,, van onvermogentheid om de voorfehr..poene te be„ taaien, openbaarlyk worden gegeesfelt." De Heer Montesquieu (Efprlt des Lolx L'v. VI. cliap. 18.) zegt: dat onze Voorouders de Germaanen , geene andere dan Gcldjlrajf'en toelieten. Die oorlogzugfigcen vrye Menfchen waren van begrip, dat hun bloed niet anders, dan met de wapenen in den vuist, mogt geftort worden. .De Japonneezen in tegendeel, verwerpen alle Poorten van .Geldjlraffen, onder voorwendzel, dat ryke lieden, langs deezen weg,.zich aan de ftraffen niet zouden bekreunen maar zouden dan.de ryke lieden geen gevaar ftellen in het verliezen van hunne goederen? kunnen dan de Geldboetens niet geëvenredigd worden naar de bezittingen.? en eindelyk, kan men dan de eerloosheid niet by deeze ftraffen voegen.? Een wys Wetgeever kiest de waare middelmaat: hy ftelt op alles geene Geldboeten; hy ftraft .niet.alles aan den lyve. GELDERS CHE ROOS, in het Latyn Opulus, is denaam die aan eenen Heester wordt gegeeven, welke fraaije witte Bloemen voortbrengt, en tot het Geflacht van de Fioma's behoort. Zie 'er de befchryving van in ons Woordenboek VII. Deel, 'bl. 3874. GELDLEEN ING. Geen Maatfchappy, hoe eenvoudig ingericht, kan zonder eenigerhande foort van koophandel beftaan; maar wanneer de handel in eene Maatfchappy uitgebreid en volmaakt vry is, verwekt dezelve een algemeene naarftigheid, waar door de rykdommen, onder alle klasfen van Ingezetenen, noodwendig .vermeerderen. Door "Rykdommen verftaat men bezittingen in geld of .rentebrieven, in landgoederen .en andere eigendommen, in kóopwaaren, of leevensmiddelen. Het Geld is het teken der waardy van iemants bezittingen , en men kan zonder het zelve geen Koophandel dryven, Schepen uitrusten, Manufactuuren en Fabryken voortzetten, noch vaste eigendommen aankoopen. Zo haast nu iemant dit een of ander begeert te doen, en hem het daar toe benoodigde Geld ontbreekt, dan is het klaar dat hy zulks huuren moet, zo als hy alle andere dingen huurt, welke hy gebruiken wij , doch zelve niet bezit. Het eenig onderfcheid is hier alleen, dat men genoegzaam alle andere zaaken naar welgevallen huuren of koopen kan., doch daar tegen "het gemunt Geld. 't welk de koopprys van alle foorten van goederen is, we' gehuurd, maar niet gekogt kan worden. Deeze daad noemt men eene Geldleenkg, 'het zy dezelve gefchied door kóopwaaren, vaste goederen of andere effecten tot onderpand te geeven, of by een eenvoudig bnreerlvk Contract; het laatfte volgens mondelyke of e 1 Bbbb fchrif-  1 GELDLEENING. fchriftelyke belofte, om. Het Geld dat men aldus ontvangt, binnen zekeren bepaalden tyd te rug te geeven. In beide gevallen is men gewoon van dit Geld-zekere huur of intrest te betaalen. Het is de bepaaling van die Intrest, welke de Geldleeningen fomtyds tot. een voorwerp van wetgeeving en der Staatkunde hebben gemaakt, en , vooral in deeze: handeldryvende; eeuwen, de grootfte opmerking.verdient,, ten einde geen voet te geeven aan het woekerenvan gierige en fchraapzugtige Menfchen. Door het woekeren verftaat men gemeenlyk het neemen" van buitenfpoorig hooge huur of intrest van het uitgeleende'Geld.. ,, 't Is zeker een pryslyke daad (zegt Montesqui„ eu) wanneer men aan een ander Geld leent zonder „ intrest,, maar men begrypt egter klaar, dat dit iets „ is, 't welk wel door den Godsdienst aangeraaden, „ maar nimmer door de wet kan bevoolen worden." .. . . . De reden hier voor zal aanftonds blyken. In de Mofaifche wetten, door God zelve aan het Joodfche Volk gegeeven, word het neemen van intrest verboden, 't welk zedert aan de Opperhoofden der Roomfche: Kerke waarfchynlyk aanleiding heeft gegeeven, om zulks op onderfcheiden tyden insgelyks te doen. Het zou nogthands onredelyk zyn, de Joodfche wetten op onze tyden en zeden te willen toepasfen, en daarom het neemen van redelyke intresfen te veroirdeelen: want, behalven dat men in deezen over 't algemeen zou kunnen aanmerken, dat de Mofaifche Staats- en Bürgerwetten geene de minfte verbindende kragt in -onze tegenwoordige Burgermaatfcbappyen hebben,, dient men ook daar benevens in 't oog te houden , dat het Opperwezen zekere foort van gelykheid van goederen by het Joodfche Volk invoeren en doen ftand houden, - of ten minften eene al te groote ongelykheid van rykdommen beletten wilde y als onder anderen blykt, uit 't geen elk Jubeljaar moest gefchieden. Zie Seldeni Jus naturce fee. mentem Hebriecrum, Lib. VI. C. 9 £f 10. Cün.ïüs Republyk der Hebreen, I. Boek enz. Het neemen van intrest werd ook fomwylen by de Romeinen verboden, om reden dat de woeker aldaar zo gemeen was geworden , dat het Volk daar over zeer dikwils met reden zich beklaagde, en 'er zelvs de verregaandfte oproerigheden door-ontftonden. Hadden de Patriciërs, die de grootfte woekeraars waren, het meeste gezag in handen , dan wierd gemeenlyk het neemen van zwaare intresfen door de wetten goedgekeurd; doch het tegendeel had altoos plaats, zo haast het Gemeen in den Staat de overhand gekreegen hadt. Na dat het Roomfche Volk een groot gedeelte van de Oppermagt aan zich had getrokken, lagen deszelvs Overheden 'er zich op toe, om het te vleijen, en zodaanige wetten voor het zelve te maaken, als meest naar de fmaak des gemeenen Volks waren. Hier door kwam het, dat men fomwylen de Schuldeisfchers beval, om de intresfen welke zy alreeds ontvangen hadden, van de hoofdfom welke men haar fchuldig was gebleeven, af te trekken; op andere tyden verminderde men de intresfen, om welke te betaalen, zich de Schuldenaaren by contraft verbonden hadden; en fom'-yds verbood men zelvs geheel en al het neemen van intresfen. Men nam ook wel eens het rechtsfaedwang, 't welk door middel van het bezetten van GELDLEENING. het lighaam van den Schuldenaar geoeffend wierd, weg , en zo menigmaal een Gemeentsman de gunst van het Roomfche Volk verwerven wilde, bragt hy gemeenlyk de affchaftrng en vernietiging der fchulden op het tapyt, als een zeker middel om het zelve te , behaagen. Deeze geduurige veranderingen , met opzicht tof de zekerheid dér Geldlèèniftgeri', hadden zeer nadeelige . gevolgen, en in plaats van daar door het woekeren te beletten, gaven zy aan het zelve eindelyk te Romen een foort van burgerrecht. Want de ryke Patriciërs ziende, dat het Volk waar van zv veel Geld genooten hadden, hunnen Wctgeevcr en Rechter was geworden , Helde van toen af aan geen vertrouwen meer in eenïgerhande befchreeven contracten. Het Volk, dat zich hier door in 't geval van eenen Schuldenaar bevond, die zyn crediet verloeren heeft, ondernam ook met meer om de Ryken anders, dan onder aanbod van groote voordeelen, om Geld aan te fpreeken; te meer^om dat, daar de wetten tegen de woeker ilegts alleen van tyd tot tyd werkten, en geen duurzaam beftaan hadden, de klagten van het Volk zonder ophoii- . den waren, en de Geldfchieters altyd in bekommering bragten. Dit had ten gevolge, dat byna alle eerlyke middelen om Geld te fchieten en op te neemen, of om Geldleeningen te doen, uit Romen werd gebannen, en zich door eene fchrikkelyke woeker vestigde, welke altyd bedreigd wierd, doch altyd het hoofd weder boven ftak. . Om hier van een voorbeeld by te-" brengen, verhaalt ons Cicero, dat men in'zynen tyd : te Romen het Geld tegen vier- en- dertig ten honderd 's jaars, en in de Wingewesten tegen agt- en- veertig ten honderd fchoot. Waar op die Redenaar zeer . waarfcbynlyk zal gedoeld hebben, wanneer by in zyn boek de Officiis, lib. II. §. 25. verhaalt: „ dat Cato „ eens gevraagd' zynde, welke foort van bezigheid „ t meeste voordeel aanbrengt? antwoorde: goede „ Veefokkery. Welke daar op volgde?" mid- „ delmaatige Veefokkery. Wat in de derde " PA,aftS!' flegte Veefokkery. Ten vierden? „ Akkerbouw. Doch wat komt'er dan, vroeg „ den ander, van 't henen van Geld tegen hooge in„ tresfen, 't welk Cato met deeze vraag beantwoor* „ de: tot welke klasfe behoort het beurfefnyden?" Men moet nogthands niet denken, dat het in Romen met de Geldleeningen altoos op dien fchandelyken voet gegaan is. De eerfte Romeinen hadden geene wetten om de hoogte van de intresfen, of woeker, welke woorden by hun een zelfde zaak betekenden , te bepaalen. In den twist, welke hier over tusfehen de Plebejers en Patriciërs voorviel, en zelvs in 't oproer van den Heiligen Berg, beriep men zich aan den éélen kant op niets anders, dan op de goede trouw, en lan de andere zyde op de geftrengheid der contracen, ten blyke dat 'er toen nog geene byzondere weten daar omtrent waren vastgefteld. Het is dienvolgens zeer waarfcbynlyk, dat men ch hier in gedroeg naar de willekeurige contracten, velke geregeld wierden naar omflandigheid van tylen of liever naar de gierigheid der Geldfchieters , :n ae behoeftigheid der Geldlecnders. Denkelyk was * le meest gewoóne intrest van twaalf ten honderd in iet jaar, 0111 reden, dat in de oude Romeinfche taal iet intrest vaji zes ten honderd genaamd word halve in- I  GELDLEEN iljFQ» tarnt» en van drie ten honderd, een vierde intrest (Ulum Jhnisfis, ulcnies, ojmlrantcs enz ); dien volgende was de- volle intrest twaalf ten topdad. - Vraag* iemant, hoe men by een Volk, dat byna geheel zonder Koophandel was, zulke zwaare intrest heeft kunnen invoeren? dan beantwoord MontesJKo die vraag in diervoegen: „ De Roomfche Burger (zegt hy) was zeer dikwils genoodzaakt, om " zonder befolding in den-oorlog te dienen, en werd aldus ook dikwils in de noodzaaklykheid gebragt, " om Geld te leen op te neemen, waar van hy, om reden dat hy niet zelden gelukkige Veldtochten " deedt die hem groote voordeden aanbragten, zeer gemaklyk die hooge iijtrest kon betaalen." Dit ziet men klaar in de twisten, welke hier over ontftonden: men ontveinsde daar aan de ééne zyde de fchraapzugt der Geldfchieters niet, maar men hieldt tevens traande dat die'zich hier over bedaagden, de afgeperste intrekt vry wel betaalen konden, indien zy flegts minne leevenswyze naar maate van hun vermogen hadden willen inrichten. , Men maakte dienvolgens geene andere dan zodaanige wetten, welke alleen op de voorhanden zynde toedragt van zaaken betrekking hadden. Men beval by voorbeeld, dat lieden die in den oorlog dienst wilden neemen, door hunne Schuldeisfchers niet vervolgd zouden worden; dat, die om hunne fchulden fn boeiien zaten, zouden worden los gelaaten; dat men de behoeftigfte derzelve, op eene voordeehge wyze, m de Volkplantingen zoude plaatzen, en zelvs lprait men nu en dan ten dien einde 's Lands Schatkist aan. Het Volk Helde zich met de verzagting der tegenwoordige verdrukkingen te vrede, en daar het.geene voorziening voor het vervolg eischte, droeg de 'Raad ook wel zorge, om het hier in niet voor te ko- Tacitus zegt, in het zesde doek zyner Jam-hoeken, dat de wet der Twaalf Tafelen den intrest bepaalde op één ten honderd in het jaar. Dan men ziet klaar dat hy zich hier vergist heeft, en een andere wret, waar van wy zo aanftonds fpreeken zullen, voor de wet der Twaalf Tafelen heeft genomen. Want indien dit reeds by de wet der Twaalf Tafelen was bepaald geweest, waarom zou men zich dan, in de verfchillen welke zedert dien tyd, tusfehen de Schuldenaars en Schuldeisfchers, ontftonden, niet van dat gezag bediend hebben? Men vindt nergens eenige voctftappen, dat die wetten iets bepaalden ten aanzien der intresfen van Geldleeningen, en men behoeft maar_weinig ervaarenheid in de Romeinfche gefchiedenisfen te hebben, om te zien , dat dergelyke wet onmooglyk het werk der Tienmannen konde zyn. De wet Liclnia, gemaakt in 't jaar 388 na de (lichting van Romen, dus vyf en- tagentig jaaren na de wet der Twaalf Tafelen, beval dat men van de hoofdfom die fommen zoude aftrekken , welke voor intresfen reeds betaald waren, en dat het overige in drie gelyke termynen moest afbetaald worden. Tien jaaren laater, of In 't jaar 398 na de bouwing van Romen, maakten de Gemeentsmannen Duellius en Menenius eene wet, by welke de intresfen op één ten honderl in het jaar wierd vastgefteld. Dit is die wet, welke Tacitus met de wet der Twaalf Tafelen verward, en ook de eerfte welke immer by de Ro- GELDLEENÏNG.- meinen gemaakt is, om de hoogte van de intresfen te bepaalen. Tien jaaren daar na werd dezélve tot op de helft verminderd, en vervolgens'de intrest geheel afgefebaft, 't welk volgens fommige Schryvers gebeurd is in 't jaar 413 na de bouwing van Romen. 'Het ging met deeze even als met alle zodaanige wetten , in welke de Wetgeever tot buitenfpoorigheid overflaat. Men vondt, namentlyk, eene menigte van middelen uit, om dezelve te ontduiken, en was derhalven geduurig genoodzaakt van nieuwe wetten te maaken, ten einde de oude te bekragtigen, te verbeteren, of te maatigen. Dan eens liet men de wet nopens de'Geldleeningen vaaren , om het oude gebruik te volgen, dan weder zag'men van het oude gebruik af, om zich naar de wetten te gedraagen. Maar deeze'geduurige weiffelingen vermeerderden de zwaarigbeden, in ftcde van dezelve te verminderen , want wanneer iemant eene.Geidleening wilde doen , dan vondt hy zyne grootfte zwaarigheid daar tegen, -zelvs in die wet, welke ten zynen behoeve gemaakt was,en zy had derhalven zo wel de genen welke zy se hulp moest komen , als welken zy veroirdeelde , tegen zich. Dit ondervond de Prcetor Sempronius Asellus; want wanneer deeze de Schuldenaaren , toen het Volk klaagde dat men, volgens het oude gebruik, woeker had genomen, vryheid gaf, overeenkomftig de wet te bandelen , werd hy door de Geldfchieters dood geflagen, om'dat hy.hun eene al te ftrenge en zeer nadeelige wet in het geheugen bragt, waar aan zy zich niet langer onderwerpen wilden, te meer om dat zy zeer onredelyk was Na dat het Urnen van Geld op interest, te Rome by eene wet was verboden, dagt men allerlei middelen, uit, om dezelve te ontduiken. En dewyl de Bondgcnooten. zynde die Volkeren van het eigentlyke Jtalicn, welke zich uitftrekten tot.aan den Arnus en de Rulico-, niet als Romeinfche Wingewesten beftuurd wierden, en by gevolg niet aan de Burgerwetten der Romeinen waren onderworpen, zogt men, in gevallen van Geldleening, den een of ander Latyn of Bondgenoot op, die zynen naam daar toe leende , en de vertooning maakte als of hy de Geldfchieter was. De wet had dus niet anders gedaan , dan dat zy de Geldfchieters aan eene ydele formaliteit onderwierp, zonder daar door het Volk te verligten. Het laatfte beklaagde zich over dit bedrog, en de Gemeentsman Marcis Semprouius liet, in het jaar 561, naa de (lichting van Romen, op bet gezag van den Raad, een Plebisciet uitgaan , waar in bevolen wierd, dat, in het ftuk van Geldleeningen, de wetten, welke het leenen van Geld op intresfen tusfehen twee Romeinfche Burgers verbooden ook plaats zouden hebben tusfehen eenen Romeinfehen Burger en een Latyn of Bondgenoot. Doch toen men , ingevolge hier van , niet langer Geld leenen noch opneemen konde, onder denaam van eenen Bondgenoot, bedagt men om iemant uit een der Wingewesten te neemen, die zyn naam daar toe leende, 't welk men altoos zonder moeite, tegen eene geringe belooning, kon verkrygen. .'• Men had aldus, tegen dit inkrmpzel, al wederom eene nieuwe wet nodig. Gabinius die berugte wet maakende, welke gefchikt was, ten einde de kuiperven en omkoopingen by het ftemgeeven den bodem in te Haan, moest natuurlyk in het denkbeeld vallen, Bbbb i dat  £060 GELDLEENING. GELDLEENING. «lat hst beste middel om tot zyn oogmerk te geraaken, daar in beftond, dat hy den Geldleender alle moed en lust benam. Hy begreep, dat deeze twee zaaken natuurlyk met elkander verbonden waren ; want de woeker rees altoos in die tyden, wanneer 'er verkiezingen gedaan moesten worden, alzo men dan Geld nodig had, ten einde de ftemmen te koopcn; Be wet Gablnia verboodt dienvolgens ook, het leenen vtul Geld tusfehen de Ingezetenen van de Wingewesten en de Burgers van Romen. Dewylondertusfcfien de laatften byna al het Geld der toen bekende-werelt in hadden hadden, zo moesten alle die van haar iets leenen wilden, hun daar toe door grove woeker verleiden, om hier door het gevaar- van de geheele hoofdfom te kunnen verliezen, uit de-oogen der febraapzugt te doen verdwynen. Gelyk men nu te Romen zeer vermogende lfeden had', welke de Overheden bevreesd wisten te maaken en de wetten te doen zwygen, waren deeze ook te onbefchroomder, om , ongeacht bet verbod daar tegen, Geld uit te leenen, en te onbefebaamder, om door de verregaandfte woeker hunne gierigheid te voeden: dit was oirzaak, dat de Wingewesten, ieder Op haar beurt, door elk een diecredlet te Romen had,, uitgeplunderd en geplukt wierden. Elk Stadhouder gaf, by deszelvs komfte in het aan hem toevertrouwde Wingewest, zyn Edict uit, waar by hy de intrest op zodaanige hoogte bepaalde als hem goed dagt; aldus leende de fchraapzugt haare hand aan dé wetgcevende magt, en deeze wederom haare hulp aan de fchraapzugt der Romeinen. Cicero bepaalde, in zyn Edift, de intresfen van alle Geldleeningen op één ten honderd 's maands, met intresfen van intresfen na het einde van het jaar. Dan hier door werd de woeker niet gefluit; want men vindt hi de brieven, door dien Raadsheer aan Atticus ge-febreeven , aangetekend , „ dat Pompejus aan den' „ Koning Ariobarsenes zeshonderd Talenten gefchooten hebbende, zich drie-en-dertig Attifche' „ Talenten, voor iedere dertig dagen, aan intresfen ,, liet betaalen." „ Brutus leende," 'volgens den evengenoemden Auteur , „ aan die van Salamis, onder geborgde naamen, tegen vier ten honderd in de maand, en verkreeg ten dien einde twee Raadsbefluiten: in het eerfte wierd gezegd, dat men dee., ze Geldleening niet zou aanmerken als eene indragt „ tegen de wet, en dat de Stadhouder van Sicilien von„ nisfen zoude,overeenkomftig met de voorwaarden, „ welke in het handfehrift van die van Salamis ge- „ fchreeven warend' Dit zy genoeg om aan1 te toonen, dat de Roomfche wetten tegen dc woeker veel minder de affchaffing dan de vermeerdering van dezelve uitwerkten. De zaaken van neering en koophandel moeten altyd voort blyven gaan; en een Staat is vertooren, zo dra daar alles, uit gebrek aan Geld, fn werkeloosheid vervalt. De nyverheid der Ingezetenen, of, gelyk in onze Republiek, een uitgeftrekte koophandel, is deszelvs behoud; doch om aan den koophandel eenen wyde uitgeftrektheid'te geeven, en de'elve gelegenheid te verfchaffen om voordeeüg voovteezet te kunnen worden, is het noodzaaklyk dat het Geld eer. prys hebbe, maar die prys moet van weinig be'ang wezen. Een Koopman die zag, dat kern het Geld meer aan intresfen zou kosten, dan hy in zynen handel mee het zelve kan winnen, zou niets onderneemen : maar indien het Geld geheel geen prys hadde, zou niemant het zyne willen uitleenen, en dus zou de Koopman al wederom geen zaaken van aanbelang onderneemen kunnen. Dtis zyn zo wel geheel geene, als te hooge intresfen een bederf van den koophandel. Mahomet, die de Geldlecni?igen op intrest, met den woeker verwarde, verboodt in zyne wetten, dat men nooit, in eenig geval, In niet eene omftandigheid, van welken aart die zyn moge, intresfen voor het leenen van Gelei neemen mag. Thands- gebeurd het zelvde in deMaliometaanfche landen, wat men eertyds by de Romeinen zag uitoeffenen, toen men daar fomwylen gelyke. wetten maakte: de woeker wordt namentlyk al'groöte: en grooter, naar1 maate men geftrenger is in-het verbieden en beletten van dezelve. De Geldfchieters weeten zich niet anders fchaadeloos te-ftellen tegen het gevaar van aangehaald te zullen worden , dan door de woeker te vermeerderen, naar evenredigheid van Het gevaar van de hoofdfom te ■zullen verliezen.' Te hooge intresfen fchrikken daar tegen den Koopman van groote onderneemingen af, wanneer hy zich, alleen door Geldleeningen, daar toe in ftaat 'kan ftellen; en veele die door middel van den koophandel' ryk geworden zyn, willen, wanneer zy hooge intresfen bedingen kunnen, veel liever Renteniers- werden, en hun Geld op zekere intresfen uitzetten,, dan het zelve langer in den koophandel befteeden, om daar mede altoos onzekere winften te behaaleu. Zedert men die verderflyke Geldleeningen op de bezittingen der Planters in de Colonien van onze Republiek, byzonder te Sitrinamen en in de B'erbice, tegen d^n intrest van zes ten honderd begonnen heeft, is, onder ons, het getal der Renteniers zeer merkelyk vermeerderd, en, by gevolg,- ook de koophandel n-^r evenredlgbèid'vermhiderd. Overal, v;aar het leenen van Geld op in¬ trest volkomen vry, r.n aan geene verbiedende wetten onderworpen is, e;n daar by gemaatigd'blyft, word de koophandel aan. de eene kant door geene ftrengevcorfchriften verwoest, en men' zal 'er aan derf anderen kant niets van dien vrcesfelyken woeker hooren, welke by de Mabometaanen in-gebruik is, en die mei; weleer den Romeinen afperffe. Het bewaaren van Geld is altoos eene last, waar fn. zeer weinige behaagen fcheppen, 't zy tft vrees ora het zelve--door onvoorziene toeva',',en van brand als anders kwyt te raaken, of om dat het vooruitzicht 'op winst hun aanzet daar vay, een nuttig gebruik te maaken'. Waar nu bet Geld, in een door vlyt en naarftigheid ryk geworden land zo overvloedig is, dat men , gelyk in ons Gemeenebest, het'zelvc niet al te famen aanleggen kan tot het koopen van Huizen, Landgoederen, onz., of tot het aanleggen van Fabrieken, daar zullen veele trachten het hunne uit te leenen, bet zy a/an den Staat zelve of aan vreemde Mogendheden , door in derfelver Geldleeningen deel te neemen, ofzy zullen het in handen van hunne Medeburgeren ver. trouwen , wanneer beide partyen voordeel 'aar uit trekken kunnen. 'Er is een zeer groot onder- fcheid tusfehen deeze tv ee gebruiken die men van het zelve maakt: het eerde is in veele opzichten frbaadelvk , gelvk wy in het volgende Artikel ovei e GELDM'DOELEN zuilen ar.tooien, inzonderheid om dat, door hét geauung wegzenden van groote lommen  GELDLEENING, GELDMIDDELEN. 2061 n, zyn voor het a'gemeen wclzyti gevaarlyk. De oekeiaars zuigen den Burger uit, en berooven hem n zyne kragten, om door vlyt en arbeid voor 't lemeenewelzyn nuttig te worden.- Het is vergeefs ar tegen eenige wetten te maaken', gelyk wy uit het iorheeld der Romeinen en Manometaanen reeds ge;n hebben,nadien allewetten ter bepaaling van den trest, aan de vermeerdering van woeker en de liraapzugt voedzel geeven. Wil de Ovserhëid in eeg land een kragtlg middel aanwenden, om.dewoe-' rr te ftuiteh', eh het Geld op eene maatige intrest te engeir, dan moet zyden intrest door geene wetten :paalen, want dit zou d.szeh'de fch'aadelykeuitwerking ;bben, als of zy de prys van eenigerhande Koopmantap door uwangwetten bepaalen wilde : doch Iaat; lar de ondemeeiningen van Koophandel,- Fabfyken, :heepvaart, Landbouw enz., op alle mooglyke wyze mmoedigen r laat zy aan den Burger gelegenheid vermaffen, om een rykelyk beftaan te vinden, zyne naarigheid onderftéunen, en aan leegloopers geene aal-' roesfen maar arbeid geeven, als dan zullen de intres:n van zelve'vallen. Alzo de Geldleeningen, die een Staaf by particuliere ilirgeren'doet,meer eigentlyk töt déFinancie behooen, znllen wy daar over in het naastvolgend Artikel an de GELDMIDDELEN handelen ; en wat de geriv'digeerdé Geldleeningen aanbetreft, wyzen wy den .eezer naar het woord LOMBARD. . GELDMIDDELEN. Financiën. De Financie, zegt ie beroemde'Raynal, is de grootfte geesfel voor be- chaafde Natiën., Hy bedoelt hier mede niet zo seer de Geldmiddelen van den Staat zelve, als wel inzonderheid het fchaadélyk misbruik dat daar van, voord. in deeze tegenwoordige eeuw, gemaakt word. Intusfehen is 's Lands Schatkist, of de Geldmiddelen met. al 't geen daar toe 'behoord, het waarachtig en onver-, vreemdbaar eigendom eeu's geheelen Volks, of van eene Natie, en moeten altoos worden aangewend ter beveiliging van het Volk,, of'om de lasten van het Land ts onderfchraagen ^ maar nimmer vveg gefchonken of tot andere einden .gebezigd worden, op dat men niet genoodzaakt zy,te eeniger tyd het Volk met grooter lasten te bezwaaren, danhét .in .redelykheid draa- ^M^kende in de vroegfte tyden geene andere Geldmiddelen voor het onderhoud der Vorften , of om den kryg te voeren, dan diè voortkwamen uit hunne eigen of aan het Ryk behoorende Domeinen. Allé weïgebooren Mannen en vrye Mansperfoonen waren flegts: gehouden, in plaats van Schattingen op te brengen, de van tyd tot tyd geboodene Heirvaarten in perfoon, en-op haar eigen kosten, by te woonen. De Slaaven en Lyfeigenen waren daar van uitgezonderd, ter oirzaake dat alleen aan Vrye lieden , en met aan de Dienstbaaren, hét behandelen der wapenen werd toegelaaten. Tenvvl dus de eerften, ter befc'ermrnge van vrouwen, kinderen en hunne goederen te velde trokken bleeven de laatften van den krygsdienst verfchoonr' ten einde de Landeryen te bearbeiden, en allerlei huisïyke of flaaffche arbeid te verrichten. Dan vermits veele van dee-e niet ter Heirvaart trekkende Lvfeigenen, niet al'een Geld maar ook Landeryen m eigendom bezien . waar voor zy ze'-ere [aarlykfehS cM betaalden,of eeniaé flaaffche d;ènffen aan b, - -e 1 E^bbb 3 Hee- men buiten 's Lands, de circulatie'van het Geld ver- d< hinderd word: het laatfte is daar tegen aan den Staat VA zeer voordeellg, alzo daar door de Manufaftuureir en vi Fabryken vermeerderen, de koophandel en ieheepvaaif al uitgebreider worden, en veele, door Geld van vreem- d; den op te neemen, in ftaat gefteld worden om groote v en nuttige onderneemingen te doen, waar toe hun- Z\ ne eigen kapitaalen niet toereiken, en van welke zy, il uit gebrek aan geiegendheid om Geldleeningen te doen, fc noodwendig zouden moeten afzien. ■ n Hoe beter deeze onderneemingen gelukken, boe k meer winden de Koophandel, Scheepvaart, Fabryken b enz. aanbrengen, naar evenredigheid vermeerdert het b Geld en de omloop van het zelve, en by gevolg zul- n len de intresfen' van het Geld verminderen , nadien' f de -intresfen altoos gecvenredigd zyn, aan het gebrek 1 of de overvloed dat daar van werkelyk vóór handen s is- Het Geld kan in deezen opzichte befchouwd wor- s den als eene foort van Koopmanfcriap: wanneer van., { eenigerhande Koopmanfchap groote voorraad is, ,en- { weinige Koopers tot dezelve zyn, dan daaltmood- r wendig de marktprys, en deeze ryst daar. tegen, wan- j neer voor dezelve groote navraage en~ weinig'voorraad is. Overvloed van Geld brengt -derhalven, als ; een noodwendig gevolg, hervallen der intresfen me- : de: dit gaat zo zeker, dat men uit eene vergelyking der intresfen, welke dé eene of andere tyd by eene- ■ zelvde Natie• voor Geldleeningen betaald word, vry naa beftemmen kan, hoe veel dezelve in dien tnsfehentvd,- iri rvkdom en voorfpbed af of toegenomen heeh. Dé overeenkomften, welke-byzondere Perfoonen in deezen-opzichte met eikanderen maaken, worden altyd ingericht naar die evenredigheid, te weeten naar. maate 'er overvloed of fchaarsheid is van Geld: Roe bvervloediger het zelve is, des, te gemaklyker kan men het ook tot eenen maatigen intrest bekomen, cn ieder is dan wel te vreden, als hy zyn Geld maar met eenig voordeel plaatzen kan. ïoen de Spanjaarden Amerika ontdekt en veroverddradden, daalden de gewoone intresfen eensklaps op de nelft van t geen zy te vooren waren. Dit moest noodzaaklyk volgen, om dat men eensklaps eene magtige hoeveelheid van Geld in Europa bragt. Wel dra waren.'er veel Menfchen die overvloed van het. zelve,, en. veel - minder die het nodig hadden als te vooren; het gevolg hiet van 'was, dat de.prys van alfe dingen vermeerder, de doch die. van hét Geld verminderde, en zy die het hunne ter leen wilden uitgeeven , waren verpligt, de huur daar van, dat is te zeggen den intrest xm hun Geld , te verminderen. Zedert is dezelve nooit weder rot haare vroegere hoogte gefteigerd, om dat de hoeveelheid daar van jaarlyks m Europa vermeerderd'. Zie GELD. In Poolen, Rusland, en meer andere landen, waar de nyverheid niet algemeen en het Geld maar in weinige handen is, blyft nog heden de intrest hoog, en het is daar niets ongemeens, dat men van particuliere Gclilemingentwee ten honderd 's maands neemt, mits goede onderpand gewende, en zonder onder«and ftvgt fomwylen den woeker tof vvf ten honderd 's maands , waar van men in die Ryken dagelyks voorbeelden ziet. Zolaanige woeker ,s zeer na & voor den Staat; want alle.rykdommen die.n.e j ö < .Tj r -t-^.Ouayb&rd ve-rkrsegen wor doQï nyverheia en aiw."'1"1''"^ UtZ V  GELDMIDDELEN. GELDMIDDELEN. IJ-eren bewyzen moesten, en den oorlog dienyolgejij cok-ter beveiliging en bcfcherming van,hunne perfoonen en goederen gevoerd wierd, zo werd, alreeds in overoude tyden , op derzelver Goederen zekere buitengewöone belastingen gelegd, invoegen ieder Stad, Dorp, of Buurt, naar het getal van.de daar in zich onthoudende Lyfeigenen, eene bepaalde (omme .Gelds jaarlyks aan den Souverein moeste opbrengen. Hier uit wierden eensdeels de oorlogslasten, by Bede door den Vorst of Vryhèer geeischt, en door de :WeIgebooren Mannen ingewilligd, goed gemaakt, en ten anderen oök de nodige penningen gevonden, welke tot het betaalen, zo van de lasten der gemeene Buurte, als van de Hofdienden, Zweepgeldcn, Bodding-en, Vroonfchilden, Cynzen, Iloendergelden , of hoe die anders genaamd mogten worden, jaarlyks vereischt wierden, zie BEDEN, en verder op de meeste hier opgenoemde woorden. Dit gefebiedde eerst inzonderheid, na.a dat der Lyfeigenen dienden vooraf in Geldgeevingen waren veranderd geworden. Die belasting werd dienvolgens in 't eerst maar alleen op de Lyfeigenen of het uitfebot des Volks gelegd, waarom dezelve in het vervolg, en tot héden toe, de naam van fchot behouden heeft , waar uit de fpreekwyze voortkomt: zyn fchot en lot betaalen; zie SCHOT. Deeze Schotbel.asting Lleef altoos op zulke goedaren , die daar niede eens bezwaard waren , al Vielen dezelve ook naderhand aan vrye Lieden of Welgebooren Mannen in eigendom toe, en wierden nimmer weder afgefchaft. 'Dit middel, gevoegd by de inkomden der Domeingoederen, zekere Tolrechten, Verbeurdverklaaringen 'enz., benevens de Beden, waar Van wy op bet woord BEDEN gewag gemaakt hebben, maakten in die eenvoudige tyden het eenig inkomen uit der •Vorften en Landsheereri, behalven 't.geen zy met rooven en planderen, in vreemd of vyands land, tot zich ramen. Men zal hier uit ligt befluiten, dat zy toen -ïiog geene Financiers of Beftuurders der Geldmiddelen nodig hadden , welker kunst hedendaagsch van zo groote noodzaaklykheid en uitgedrektheid is geworden. Karel de I, bygenaamd de Stoute, begon, na het ■voorbeeld van andere Vorden, ook in deeze Gewesten, eerst van allen het aanwerven en" onderhouden van vaste Krygsbenden, 't welk in den jaare 1470, met fchoorvoetende bewilliging der Staaten gefchiedde. Een tyd lang te vooren hadden niet alleen Welgebooren Mannen , maar zelvs geheele Dorpen, door daar voor Geld aan de Bailjuwen te geevën ,' van het ■ter Heirvaart trekken zich begonnen vry te koopen. Dit wierd gemeenlyk gedeld voor ieder perfoon ,op vyf grooten daags, welk Geld de Bailjuwen aan des Graaven Schatmeester overhandigden, ten einde het zelve, by het doen der jaarlykfche.ïcekeningen, in zynen ontvangst aan den Graave te verantwoorden. 'Dit gebruik in.eenen tyd begonnen , 'wanneer 'men het 'Krygsvolk op vaste roldybegon in dienst te neemen; is zedert hand Over hand in zo verre toegenomen, dat de Vorden de zo zeer'in gebruik geweest zynde Heirvaarten allengs meer en meer agrerlieten, ja dezelve eindelyk geheel affchaften, cn zich in hunne oorlogen alleen van de in vaste foldy genomere man fchappen bedienden. Dan in plaats van de lasten des oorlogs, in perfoon, gelyk tot hier toe .te draagen, gaf ziilks overqude tyden , op derzelver Goederen zekere bui- ter ne-Komicge van de daar tce nodig zynde Gelden; aanleiding tot het noodwendig invoeren van zeer veele. en drukkende, Belastingen op alierlei goederen en eetwaaren; alzo men de rust des lands nu niet langer zonder vaste Krygsknegten, die vaste Krygsknegten met zonder foldy,-cn die foldy niet zonder het invoeren van de gemelde Belastingen, *kon verkrygen. By het geen wy hier voor, op het woord BELAS1 IN GEN aheeds gezegd hebben, is nog aan te merken , dat het eerde voorbeeld om eene altoosduurende Belasting m deeze Gewesten in te voeren, voorden tyd van Karel de I aheeds gegeeven was, door zynen vader Philips de I, die by 't leeven van Iacora van Bei teren , te weeten in 't jaar 1426, een hevig misnoegen tegen de Kennemers opgevat hebbende, ben, nevens het verhes van alle hunne Handvesten en Vryheden: in eene boete verwees van vier grooten's jaars voor elke Haarddede; en dit kan als den eerden oirfprong van het Haarddedegeld, of de belastinge op Schoordeenen bier te lande aangemerkt worden. Zo eenvoudig als de inkomden, belastingen en de rechten van den Vorst, ten aanzien der vrye lieden, tot hier toe geweest waren, als bedaande alleen in de vrugt van eigen Goederen, Geldboeten, geringe Tol» len, vrye. Giften,,of zogenaamde Beden, en bet leveren van paarden en wagens, wanneer zyne Ambtenaaren, ten diende van het algemeen uitgezonden , het land.doortrokken , zo ingewikkeld en buiten fpoorig w.ierden zy naderhand, toen men den Vorst eenmaal voet gegeeven had, om de Ingezetenen,met lasten tc bezwaaren. Deeze maaken tegenwoordig het aanmerkelykde gedeelte uit der..Financien of Geldmiddelen van den Staat. Dezelve zyn'in alle Landen zeer merkelyk vermeerderd, en bet beduur der Geldmiddelen daar door oneindig ingewikkelder geworden, zedert, geiyk Montesquieu dit noemt , .„ eene nieuwe ziekte door Europa „ zich veiTpreid, en onze Vorden aangetast heeft, „ om namentlyk een onmaatig getal Krygsknegten of „ Oorlogsvlooten in dienst te willen'houden. Deeze „ ziekte (vervolgd die beroemde Schryver) is aan ver„ heffingen onderworpen, .en uit haaren aart nood„ zaaklyk befmettelyk; want zo dra de eene Staat zyn ,, Krygsvolk vermeerderd, aanftonds volgen hem aile de anderen, invoegen men in de daad daar by niets „ anders wint, dan dat men elkandéren bederft, lef„der Monarch houdt thands een Leger op de been,'t „ welk zo magtig en uitgebreid, is, als of alle zyne ,, Staaten in gevaar waren van oogenblikkelyk uitge- roeid te zullen worden. Men noemt zodaanige wa„ opening van alle tegen alle, een Staat van vrede; en „ zy is, wel ingezien, de voornaame oirzaak van bet „ evenWigt tusfehen de hedendaagfehe Mogendbe„ den, om dat zy juist bet gefchiktfte middef is, oh „ de grootfte vermogens geheel de lendenen te kraa„ ken. Ook heeft Europa zich hier door zodaanig be,', dorven, dat, indien byzondere Menfchen zich in hunne Geldmiddelen in zodaanige omdandigheden be„ vonden, als waar in de drie rykde Mogendheden van dit gedeelte der werelt zyn, zy dan broods ge,,, brek zouden hebben. Zy zyn arm met alle de'Scbat,, ten en den Koophandel der geheele werelt, en wel dra zullen zy, die toch eei/groote menigte Soldaa1) ten willen hebben, niets anders overhouden dan Sol-  GELDMIDDELEN. „ Soldaaten, en zich in het zelvde geval bevinden " waar in de Tartaaren zyn." De grootfte Vorftcn (vervolgd die Schryver; zyn niet alleen 'er zelv' zeer opgefteld , om van kleinere " Vorften hulpbenden over te neemen ; maar zy leg" gen zich daar'en boven toe, om van alle kanten 'l verbintenisfen tekoopen, dat is te zeggen, om al„ tyd hun Geld te vcrfpillen."' ; _ Het gevolg van zodaanige omftanuigheden ïseene , önophoudelyke verzwaaring der Belastingen. Men £ rekent thands -niet meer op zyne'inkomften, maar ,\ men voert thands den oorlog met de hoofdfom-—— iets, 't welk voor het toekomende den weg tot her,: ftel geheel affnydt. Het is in onze dagen niet meer , vreemd, dat men Staaten, in het midden van den „' vrede, hunne fondfen met hypotheecquen ziet beh zwaaien, en, om zich inden grond te boorcn, zo„ daanige middelen ziet gebruiken , welke zy buiten„ gewo'one noemen, en in de daad wel eens zo bui„. tengewoon zyn, dat de losbandigfte ligtmis werk „_zou hebben, om< zodaanige Geldmiddelen in zyn ei„ gen verwarde-zaaken uit te denken." Zie Geest der „ Wetten, Boek XIII. Hoofdjl. i?. ' Dewyl het mooglyk is,, dat fommige Leezers deeze aanhaaling uit Montesquieu wat al te ftreng vinden, te meer, alzo die Schryver voor zynegezegdens geene bewyzen heeft aangevoert, zullen wy dat gebrek tragten te vervullen, door, u\t de financieele gelchiedenis van Engeland het nodige alhier te plaatzen: wy verkiezen daar toe de hiftorie van het BritfcheRyk, niet zo zeer om dat het zelve meer dan eene andere Mogendheid, het middel heeft weeten te vinden om zyne Geldmiddelen in eenen allerwanhoopigften ftaat te brengen, want 'er zyn ook andere Landen iri Europa, waar de Belastingen byna even opgehoopt, eii het financieele van den Staat even flegt gefteld is; maar enkel, om dat die van Engeland beter bekend geworden, en'onlangs in een zeer helder daglicht geplaatst zyn, door het uitmuntend werk, genaamd Hiftory of the public Revenue of the Britisch Empire, by John Sinclair Esqr., gedrukt te Londen in 1785, en 't welk, voor zo veel ons bekend is, tot heden toe in de Nederduitfche taal niet is overgebragt. Deeze Schryver toondt aan, dat van de be.cende 1efolutie, door de Nederlandfche Natie, ten voordeele van haaren Stadhouder Willem den III., in den jaare 1688 in Engeland bewerkt, tot het einde van 1784 toe, dus in nog geen volle eeuw, de inkomften c? Geldmiddelen van dat ryk zyn aangegroeid , van twee millioenen, tot ruim vyftien millioenen ponden Sterlings 's jaars, en om een volkomen denkbeeld te geeven van de verbaazende vorderingen die daar m van tyd tot tyd gemaakt zyn, doorloopt hy deszelvs geheele gefchiedenis, in onderfcheiden tydvakken verdeeld, waar van wy hier ter plaatze een beknopt uittrekzel zullen mede deelen. Wy gaan het eerjie tydperk, zynde dat der oude Britten , als alleen op bloote gisfingen uitkomende, met ftilzwygen voorby Het tweede over den tyd? geduurende dewelke Brittamiien onder de overheerfchinge der Bomeinen zugtte, toond de Schryver aan , dat de Belastingen aldaar , even als in de andere Wingewesten van het.Roomfche Ryk, gedeeltelyk in veldviugten, en gedeeltelyk in Geld'opgebragt wierden. GELDMIDDELEN. 206' §?, <"ie .ie lakten op de eerfte wyze betaalden,waren ;e:i rodzaakt ten naasten by een tiende te leveren van le voortbrengzelen des Aardryks en van al het Vee. iet tweede' gefchiedde door zeer hooge inkoomende é uitgaande rechten te leggen op alle kóopwaaren, in voorts eenr zwaare belasting op alle goederen die ipentFyk verkogt wierden; de eigenaars der Mynen noesten een gedeelte hunner voordeden aan de Regeeing opbrengen ; ieder Brit betaalde een aanzienlyk Hoofdgeld; en 'er waren onderfcheiden rechten geëgd op Testamenten, Slaaven, Huizen, Haardfteden :n eene menigte andere zaaken, van welke het gezanentlyke- provenue onbekend is. Het derde tydperk, zynde dat der Saxen, welke op le Romeinen volgde , en Engeland meer dan zesbonlerd jaaren overbeerschten, was byzonder vrugtbaar :n allerlei knevelaaryen. Ieder land-eigenaar betaalde ran zyne goederen een drievoudige Belasting, bekend by de naam van Trinoda necesfttas. Het eerjie gedeelte daar van, door de Si.wn genaamd Heeregeld, was beftemd ter verdeediging der Ingezetenen tegen haare vyanden; de twe'ede, genaamd Burgbote, om Sterkten en Vestingen aan te leggen; en de derde, Brigbote genaamd , ter verbetering van de Bruggen. Koning Etiielred , door de vyandlyke inval der Deeneii in het nauw gebragt, kogt van dezelven in het jaar 991 een fchandelyke ftilftand van wapenen, voor 10000 Ponden Sterling, gelyk ftaande, naar de tegenwoordige waardy der Geldfpecien, met 300,000 Ponden. Om dit Geld te vinden, bezwaarde by alle Landeryen met'een' nieuwe tax, onder denaam van Danegeld; de voornaamfte inkomften des Konings kwamen nogthands voort uit de Geldboeten, die men onder febyn van vergoeding \*oor begaane misdryven, van alle Onderdaanen , naar maate van hunnen rang en rykdommen, afperfte. Haare opbrengst bedroeg in 't jaar 1018, onder de regeering van Koning Canutus , 83000 Saxifche Ponden, zynde, na de toenmaalige fchaarsheid der Geldfpecien, byna evenredig met twee en een halve millioen Ponden Sterling, hedendaagfehe munt. . Tot hier toe ontftonden de Financien of inkomften der Kroone: 1. uit het provenue der Koninglyke Domeinen, als Landeryen, Bosfehen, en Goud- en Zilver-mynen ; 2. uit voordeelige prairogativen, als het Muntrecht , het Schotgeld, Cynfen,'Accys op Koopmanfchappen, Leenverhcffingen, Confiscatien, het toeëigenen van ontdekte verborgen Schatten, van geftolen Goederen, zelvs wanneer zy door den Dief in zyne vlugt waren agtergelaaten , van verdwaald Vee, van geftrandde Schepen met derzelver laadingen, met nog veele andere prairogativen van dien aart; 3. Vrywillige Contributien: dan dewyl deeze laatften zeer wisfelvallig waren, nam den Staat zyne toevlugt tot een veel zekerder en duurzaamer middel, te weeten eene Schatting op alle voortbrengzelen der Natuur, op Menfchen, en byzonder op de Jooden, op de Haardfteden, en met één woord op alle eigendommen :'er waren toen in Engeland reeds gemeene Landsmiddelen, Tollen en Accynfen. Het blykt hier uit, dat 'er hedendaags byna geener hande foort van Belasting of van Impost in Engeland bekend is, waar van men, tot op bet einde der Saxifche regeeringe , geene voorbeelden gezien hadt, hoewel die toen minder drukkende, en ook in zo veele  206+ GELDMIDDELEN. GELDMIDDELEN. gen die tic minfte inbreuk deeden &?4e Magnd dart*. of het groot Charter van Engeland,..en lei werd geenerhande belastmg.gevorderd, ten,Zy het Parlement, te vooren daar m gekend was, .enhet dezelve goedgekeurd hadde. Onder de regeering van Hendrik de IV,vermeerderde het provenue der Tollen zeer aanmerkelyk, zo. uit hoofde des toeneemenden Koonhandelf, als van eene-verhooging.op de inkomende .en uitgaande Rechten, en men leide.-eene tax op alle .pufciyke Ambten, Pennoenen en Oftrooien , welke door den Koning uitgedeeld wierden. Het huis der Gemeente bepaalde in die dagen de Kroons inkomften, en wilde tot tweemaal- toe aan Henome den IV uit de puh\yke.Geldmiddelen niet meer dan zes duizend .Ponden tot zyn eigen, gebruik toeleggen. De Subfidien die.daarenboventoegeftaan waren, werden ten dienfte van .het Algemeen beftemd, en het-Parlement zelv.e benoemde zyne eigen Schatmeesters , die aan haar van den ontvangst en uitgaven verantwoording ■moesten, doen. In het twaalfde jaar der regeering van Hendrik den IV bedroeg zyn geheel inkomen flegts 48000 Ponden 's jaars, .waar onder begreepen was de impost op de wol, en de tiende der Geestelykheid. Het inkoomen van deszelvs zoon .en opvolger Hendrik den V bedroeg, in 'tjaar 143-3, volgens ee.ne berekening daar van, toen aan het'.Par-lement gedaan, 766+3-Ponden, en hy bragt dezelve, teneinde zyner regaering, op ten hoogden 80000 Ponden ■'s jaars, zynde evenredig aan 500000 Ponden van onzen- tyd. Eduard.de IV ontwierp het eerfte plan tot het oprichten van Posteryen, dat. onder Richard de ,111 wierd voltooid, en , . eenige,jaaren laater, niet minder,een aanzienlyke tak der.Financiën,.als van algemeene nuttigheid geworden,is. De Koningen van. het Huis -van Tudor geeven .aanleiding tot het zevende tydperk. Kort. na de komst van Hendrik den VII tot den Troon, wierd het Pondgeld, benevens het Lastgeld, -aan hem voor zyn geheel leeven toegeftaan , en de Tollen wierde roede een vaste tak der Koninglyke inkomften. Deeze Vorst riefroette zyne regeering, en inzonderheid de laatfte aaren van dezelve, doorde ftioodfte knevelaryen en ifpersfingen. Onder zyne volftrekt willekeurige heer"chappy., vielen de-bezittingen des Volks-menigmaal :en prooi aan de driften des Souvereins, en de fchraapsugt -zyner Ministers. Het verkoopen van Octrooien :n Voorrechten , het floofdgeld , de Leenheerlyke usrogativen , -het .invorderen van alle Eerftelingcn :n Tienden, de knevelaryen door zynen Minister de kardinaal Wolsey uitgedagt, het vervalfchen der Munte, •Geldleeningen , vry willige. Giften , de opïeffing, eerst der kleine, en naderhand .der groote Goosters, het plunderen der Geestelykheid, en veee andere foortgelyke bedryyen., ftelrie hem in ftaat , Izo'hy'daarenboven byzonder .gierig was, en veel ninder verteerde dan zyne Voorzaaten, om by zynea ood de aanmerkelyke fom van één millioen en 800000 'onden fterling in Geld na.te laaten, ftaande in gericht gelyk met twee m.i-Uioenen 750000 Ponden , och in waardy met ten minden agt miftioenèa heden- lagfche Ponden fterling Deeze febat werd. :>or zvnen zoon en -opvolger Hendrik dfn VIII wel •a verkwist; de Geldm'dd'len der Kroone geraakten , jder zyn beftuur, fpoedig weder in het uiterfte verval, le onderscheidene takken, als tegenwoordig, niet ver .deeld -waren. Het-vierde, tydperk begint me de ■ regeering van Willem de I. , Plertog van -Nor jnandyen , bygenaamd de. Veroveraar. ..Onder de nieu we Geldmiddelen van deezen Vorst uitgedagt, war.er .begreepen het . uivoeren van ..een vast fysthema var Leen regeering, bet opmaakén van, een algemeen Schatting-register of Cadaster door het ganfche Koningryk, ,en het vastftcllen van een Financie of Schatkamer . naar het model van dat in Normmulyen. De inkom.ften der Kroone win Engeland, ontftaande toen: .1. uit den opbrengst der Koninglyke Domeinen; 2. uil vrywillige Giften; 3. uit gewoone of algemeene BeJastingen ; 4. uit .gedwongen en tyrannifche afpersfingen: .beliepen, volgens Odericus Vitalis , die in .het negende jaar naa de regeering van den genoem.den Willem de I. gebooren wierd, liet-ééne jaar .door het ander gereekend, op 400000 Ponden *s jaars., .'t welk met omtrent negen of tien millioenen Pon.dcn van onzen , tyd .eveniedig ftaat. Zyne opvolgers Willem de 11., Hendf.ik.de I en Steven, konden (geene vermeerdering van inkomen te weeg brengen, .en men gedoogde niet langer de ..geweldige afpers..fingen, waar door de Koninglyke inkomften toen zeer ,merkc!yk. afuanien. De Financieele weetenfchap .rnaakete in hunnen tyd weinig vordering,en men begreep .zélvV, dat een Koning geen andere Geldmiddelen mogte heften, dan.uit zyne eigen Domeinen, en wat de Leenheerlyke prrcrogativen opbragteu. YietlDanegeld .alleen bleef ftand houden,; doch hoewel bet zelve „inzonderheid ter beveiliging des Koophandels werd «aangewend, droeg nogthands de Natie die belasting xnet zo veel ongeduld, dat zy alle haare Monarchen w.elke dezelve durfden invorderen, voor Tyrannen ,en Verdrukkers fcbold. De minfte belasting, van welken aart dje ook was, verwekte toen-even groo,te klagten en gefebreeuw , ,als nu-veroirzaakt wor)den door dje ondraaglyke last der zeer vermenigvuldigde Imposten, waar mede het;Britfche Ryk tegenwoordig overlaaden is. Het volgend of vyfde tydperk bevat de regeering der Koningen uit het buis van Plantagenet, geduurende dewelke men zeer byzondere vorderingen.-maak«te in de kunst van de Financiën of Geldmiddelen xe vermeerderen. Men begreep onder anderen de noodzaaklykheid, om de Heirvaarten, of verplichting tot den Krvgsdienst,-voor aanmerkelyke.onderftandèn in gereed Geldt.e verwisfelen. ,'Er wierden voorts Belastingen geJegd,zo wel op de-perfoonen -zelve,als-hunne eigendommen; de Tollen wierden een aanzienlyke tak der.pub!yi-e inkomften. .-Onder-veele andere foorten v.r.n nieuwe lasten, werd. ook de Geestelykheid gedwongen .haar aandeel in dezelve te moeten opbrengen, zender dat men daar.toe de goedkeuring yan.den •Paus nodig hadt. Het zesde tydperk bevat maar omtrent 8t5- jaaren,, te weeten. geduuiende de oorlogen tusfehen de Huizen van York. en .Lancaster. Deeze twee Vorstelvke fïuizèn, ?beidé van gelyke ring, toen out het bezit der Kroon twistenden-noodzaakte hen zulks, om beurtelings alle poogingen te doen, ten einde de gunst des Volks te winnen,, en dienvolgens de grootde in■ irbikke'ykbeid nopens deszelvs rechten.en vrvbedon te gebruiken. Thands zaj> men geene onderneemiu- 1  ce Li; M.DDEL.EÏ*. i~J, e- dl.: maakte delven op nieuw af hanglyk .van kat Parlement. i •*' •'' ' Be regeering van EnüARD den VI was opmerkelyt we;ens de als toen genomen proev.e, om een Hoofdgeld op de Schaapen te leggen, wordende teder Schaap dat in byzondere weiden werd gevoed, op drie duivers, ei in de gemeene weiden op anderhalve ftuiver getaxeerd; dan deeze Belasting fcheen aan dc- Natie zo drukkende, en ontmoette uit dien Hoofd* zo veeje zwaarighedc:. dat zy een fpoedig einde npm. Te zeiver tyd begon men ook het gebruik van Geldleeningen op het vaste land in te voeren , 't^wclk meeu'gefchiedde.te stitwerptn en in andere Nederlandfche Steden, als de eenige die toen-in ftaat waren om aanzienlyke fommen te verfchafFen: men betaalde daar voor-een intrest van veertien ten honderd 's jaars. De G;tdmidkkn en Koninglyke Domeinen vielen ten prooi aan de fchraapzugt der Ministers van deezen jongen Koning, die, by zyn overlyden eene fchuld naliet van meer, dan 240,000 Ponden. Maria verkreeg, even als Hendrik j,: Vil, voor haar leeven lang de inkomften van het Pond- en Lastgeld. Hu-ms verhaalt, dat de Financien van Eigeland, onder de regeering der genoemde Koningin, over de .300,000 Ponden opbragten; doch hy heeft zich hier in merkelyk vergist, nadien dezelve in het twaalfde jaar der regeering van Koningin Elisabeth, nog niet hooger beliepen dan 188,197 Ponden, daar onder niet ■begreepen de inkomften der Koninglyke Domeinen, en die van het Hertogdom Lancaster. Hoewel de uitgaven van Elisabeth zeer aanmerkeiyki en daar tegen haare vaste inkomften gansch niet Buitengewoon waren, wilden nogthands haare hoogmoed , en de zugt om de Koninglyke waardigheid en onafhanglykheid op te houden, niet gedoogen dat zy, zonder de hoogde noodzaaklykheid, eenige Subfidien van het Parlement eischte. liet geheele beloop dei aan haar toegedaane Gelden, geduurende eene regee ' ring van vyf. en- veertig jaaren, bedroeg flegts ter naasten by twee millioenen en 800,000 Ponden, b) gevolg, het ééne jaar door het ander gerekend, maai even 62,000 Ponden 's jaars. Dan 't geen hier doo; ta kort kwam aan de noodwendige uitgaven tot onderhoud van aanzienlyke Vlooten en Legers , wist zj zeer wel te vergoeden door onwettige knevelaryen ten lasten haarer Onderdaanen. Zy vorderde van haa re Afhangelingen, alleen voor Nieuw-jaars-giften ter waarde van meer dan 600,000 Kroonen; aan di Roomschgezinden en Non-conformisten verkogt z1 het recht van onbelemmerde Go.lsdienstoefiening, welk haar boven de 100,000 Kroonen 's jaars opbragt zy dwong ryke lieden 0111 groote Geldfommen, waa voor zy geenerhande intrest betaalde, aan haar te lee nen, en dreigde alle die zulks weigerden te doen met eene harde gevangenis; maar zy wist haare Schai kist boven al te vullen door het recht voor te wei den op zekere Monopoliën van Koophandel, welke ten grooten nadeele van het Algemeen, zeer aanzier lyke winden aan de Kroon Opbragten. Het agtjle tydperk heeft ten onderwerpe de regef ring van de Koningen uit het Huis van Stuart, t< aan de revolutie in 1688. De buisfelyke en perfone le uitgaaven van Jacobus den I overtroffen altoos z ne vasre inkomften, byzonder in 't jaar 1610, tot x- Deel. geldmiddelen- dezelve ruim 8'i.,oool Ponden '•; jjars meer, doch in 1617 flegts 36,6:7 Ponden meer beliepen dan zyi.e, vaste inkomften. De laatstgenoemde:ontftonden uit de onbrengst der Koninglyke Domeinen, zyne Leenheerlyke voorrecb.ren en onderftandgelden , de Tollen , bet verleenen van Voorrechten en Octrooien, bet verkoopen van Tytels en Waardigheden, Monopoliën, Geldleeningen , vrywil.ige: Giften, Geld door de Hollanders gegeeven, Ver.lofgeht om te mogen visfchen , en het inkomen van Geldboeten. Deszelvs; gewoone inkomften bedroegen in de cefte veertien jaaren zyner regeering, in't geheel 4.50,863 Ponden, en de buitengewooue in dien zelve» tyd ontvangen , twee millioenen en 200,000 Ponden: alle deeze gewoone en bnitengewoone Middelen mogten 's jaars op 600,000 Ponden gefchat worden, doch daar van ging by de inzameling gemeenlyk zo veel verlooren, dat ze niet veel boven de 500,000 's jaars-opbragten. De perfoneele uitgaven van Karel den I waren zeer aanzienlyk, alzo hy vier- en- twintig Koninglyke Paleizen met veel pragt onderhield: dan dewyl cok de toeir.naaüge buitenlandfche en binnenlandfche Oorlogen , de Geldmiddelen van den Staat genoegzaam geheel, uitputteden, gaf dje Monarch zich over aan zulke baitenfpoorige knevelaryen, welke in de ondergang van zich zelve, en in eenen fchandelyken dood eindigden. Zyne inkomden van het-jaar 1637 tot 1641 toe, beliepen, door elkander gerekend, jaarlyks 895,819 Ponden, van welke byna een vierde gedeelte, of 210,493 voortkwamen uit eene belasting op de Schepen , en andere "onwettige afpersfingen. Toen het tusfehen hem en het Parlement tot eenen openbaaren oorlog was uitgeboiften , ontmoette hy de grootfte zwaarigheden met opzicht tot de Geldmiddelen-, ter betaalinge van zyne Krygslieden. Het voornaamfte en rykfte gedeelte van bet Koningryk had zich gevoegd aan de zyde des Parlements, en de Koning wist ten laatften geen ander Geld aan te fchaffen, dan door de Kroons-Juweelen te verpanden , liet zilverwerk der twee Univerflteiten, 't welk deeze hem zeer edelmoedig hadden toegezonden , te -verfmelten , en in Muntfpecien te veranderen; en om., naar het voorbeeld.zyner tegenpar-ty, in de diflriften welke zyn gezag erkenden, Quoti latten en Accys te heften. Hy werd nogthands. hoofdzaaklyk geholpen door de vrywillige contributien zyner aanhangers, en .men verhaalt dat de Marqr.is van Worcestlr -alleen hem 100,000 Ponden gaf, terwyl-de Ma-rqifts van tfowcastle alle zyne bezittingen voor de zaak des Konings opofferde. Onder zyne regeering namen de bekende Petitiën tot de Subfidien hunnen- aanvang; en zedert daar van eene wettige verordening is gemaakt, hebben de oude gebruiken, om by wyze van Beden, viywiilige Giften en gedwongen Leeningen , Ge'd aan te fchaffen, in Engeland voor altoos een einde.gene* - men. ■ , Onder de Gemeenebest-regcering, die op de gewelf • dige dood van Karel de I volgde, overtroffen de publyke uitgaven verre weg die van..alle vroegere regce. ringen. De Geldmiddelen vloeiden .voort uit vrywiilige : Contributien, een-belasting op de Landeryen , een ■ weeklykfche impost op het Gemaal, de Accys, de Tol- - len, de Posteryen, de Leenheerlyke Voorrechten, 1 verlof om Wyn en fterke Drank te verkoopen, AmbtCe cc Eel"  5o6(ï GELDMIDDELEN,- GELDMIDDELEN'. geloen, de inkomst der Koninglyke Domeinen en van ■de Kerkelyke Goederen, of het verkoopen van dezelve, het plunderen van de Royalisten, en onderfcheiden knevelaaryen. De Quotifatien, zo rcëele. als perfoneele , bragten naar tydsomftandigheden op , vari 35,oco tot 120^000 Ponden Sterling 's maands. Deeze Quotifatien. wierden zo. erf heffelyk , en in alle opzichten zo veel beter bevonden dan de oude manier om Subfidien te ligten, dat-men dezelve altoos naderhand, onder de naam van Land-tax aangehouden heeft, etf zy maaken in Engeland' nog tegenwoordig écu der beste takken uit van de publyke Geldmiddelen. Het geregeld en vast inkomen van Engeland, geduurende het bewind van Cromwel, bedroeg ten naasten by één millioen 517,274 Ponden Sterling's jaars, waar by Schotland voegde 143,652 , en Ierland 207,790, dus te famen één. millioen 868,719 Ponden : doch wanneer men alle buitengewoone afpersfingen en knevelaaryen daar by konde rekenen, zouden zy een ongelooflyke fom bedraagen.. Men verzekerd in eene Verhandeling , in 1647 gedrukt, dat de toenmaalige Regeering, binnen do tyd van vier jaaren, zéventien millioenen 378,100 Ponden 's jaars ópgebragt: de Schryver van het zelve geeft ons een vrynaauwdteurige Iyst van het Geld in Engeland geligt, tusfehen den 3 November 1640 en den 5 November 1659, 'twelk, volgens de authenticqüe Aften, drie-en-tagtig millioenen 331,193 Ponden Sterling heeft bedraagen.. Cromwel had 60,000 Ponden 's jaars aan Correspondentie-geld nodig; en hoewel hy zeer maatig leefde, liet hy nogthands, by zyn overlyden, eene fchuld na van twee millioenen 474,290 Ponden, welke betaald wierd naa de herftelling van Karel den. II, alzo dezelve hoofdzaaklyk beftond in de. agterltallige fchulden aan het Leger en de Zeemagt. Karel den II was zeer verkwistend, behalven in de drie laatfte jaaren zyner regeering, geduurende dewelke hy middel vond, om, zonder byftand des ParJements, zyne uitgaaven goed te maaken.- Deszelvs oorlogen met onze Nederlandfche Republiek , zyne geduiïrige Krygstoerustingen tegen Frankryk, maar boven al zynen verkwistenden aart, bragten de Gtldmiddelcn van Engeland in een zeer vervallene ftaat. De middelen om zodaanige kosten goed te maaken , heftenden : 1. In vaste inkomften, te weeten de Tollen,. Accyfen en Haardfteue- of Schoorfteen-geld; 2.111 buitengewoone bewillingen des Par Iements, als het Hoofdgeld, verhobging van Accys, de Subfidien, Land-tax of Grondfchattingen, Perfoneele Belastingen, en Gezegeld Papier; 3. Onderfcheiden buitengewoone hulpmiddelen , waar onder het verkoopen der Domeinen, is verkoop van Duinkerken, de fluiting van de Excherjuer, een pennoen van Frankryk, het plunderen en berooven der Hollanders , diverfe knevelaaryen aan ; zyne eigen Ouderdaanen gepleegd, de voordeden der Munte, het verlof om te mogen Visfchen , nieuwe belastingen op de Geestelyken enz. De Heer Sin- , cl air toond aan, dat Karel de II, geduurende zyne ■ regeering, in allen ontvangen heeft drie-en-veertig mil- ( 'i oen en 983,394 Pteiden, maak ende, het ééne jaar door 1 ïlkander gerekend, omtrent één millioen en agtmaal ( londerd duizend Ponden Sterling 's jaars. r j.vcoBUS de II. bragt, doorfcyn willekeurig gedrag, L :o veel te weeg, dat hem, voor zyn leeven lang, ee 1 v inkomen van twee millioenen 's jaars toegelegd wierd, hoewel het geheel inkomen van Engeland, ten tyde der komfte van het huis van Stuart tot de troon, niet meer dan 500,000 Ponden Sterling bedroeg. Eeneverbaazende vermeerdering in de daad! wanneer men in aanmerking neemt, dat het genoemde Huis niet langer dan zes-en-tagtig jaaren op den troon gezeten heeft. In dien tusfehentyd werden verfcheiden geheel nieuwe takken van Financien ingevoerd, waar onder de als nog beftaande zeer drukkende Accys op zeer veela Goederen, Koopmanfchappen , Leevensmiddelen , het Gezegeld Papier , de Posteryen , de maandelykfche Quotifatien enz., waar tegen wederom, andere, die men als nutteloos of drukkende-aanzag , afgefchaft wierdem. Wat men in 't byzonder Subfidien noemde , verdween, Lu het geheele famenftel van Leenheerlyke afpersfingen, Huwclyksrechten, vrywiilige Giften en gedwongen'Geldleeningen,werd toen.voor altoos vernietigd. Het is niet mooglyk om de vermeerdering der Geldmiddelen van Engeland, zedert het begin der regeering van Willem den III'tot deezen tyd toe, met eenige naauwkeurigheid na te gaan, zonder fn groote wydloopigheden te vervallen. De oorlogzugtige geaartheid van dien Vorst, en zyne. onverzoenlyke haat tegen Frankryk, welke tot de ganfche Natie en alle zyne Opvolgers overfloeg, gaf aanleiding tot die menigvuldige zeer kostbaars oorlogen, waar door het Britfche Ministerie in'de noodzaaklykheid is gekomen, cm alle mooglyke Geldmiddelen uit te vinden, en de Natie van tyd tot tyd met zulke lasten te bezwaaren, dat 'er tegenwoordig in Engeland nauwlyks niets meer is waar öp geene belasting is gelegd, dan alleen de lucht die men inademt: zelvs-het vermaakelyke daglicht, zo verkwikkelyk voor den Mensch, is 'er bezwaard, door middel van het. Venftergeld , 't welk in aanzienlyke huizen tot een aanmerkclyke hoogte oploopt. De Heer Sinclair , die alles zeer' nauwkeurig onderzoekt , toont aan, dat, naar evenredigheid der vermeerdering van de publyke inkomften tot de verdryving van Jacobus de II toe, deeze inkomften in den jaare 1774 niet meer moesten bedraagen hebben dan drie en een halve millioen, en in 1784, Schotland daar onder begreepen , op zyn hoogst vier millioenen Ponden, waar tej;en men thands veertien of vyftien millioenen rekent. Dit overfchot van ruim tien millioenen is juistzo veel joven het vermogen der Natie om beflendig op te mengen ; en ftrekt derhalven enkel om de Naüonaale "chuld alle jaaren tien millioenen Ponden Sterling te .'«meerderen, 'twelk, volgens deeze Schryver, zonler de gepaste maatregelen te neemen, waar van wy lier na fpreeken zullen, vroeg of Iaat moet uitioopen, )p eene algemeene Nationaale Bankbreuk, of op eene illerbuitenfpoorigfte verdrukking ten aanzien van de jezamentlyke Ingezetenen. Daar de voordeden der Munte een aanmerkelyk geleelte der Geldmiddelen van eenen Staat uitmaaken , iifl.eh wy hier ter plaatze uit het genoemde werk aanoonen , hoe veele waardy aan Muntfpecien onder fo uiliga Regeeringen in Engeland geflagen zyn. Deeze is nbekend voor de regeering van Koningin Elisaffrifl doch in de vyf-en-vcei tig jaaren die zy bet Ryk eftuurd heeft, werd aldaar geflagen voor de waard.e an 5;5i3;7i7P.ii Sch. j|pen. On-  GELDMIDDELEN. Öndef Ucolvs dk li . .v ^.^^oopL^Scko.p*». n-,d-r 'K-\rkl db 1 cn Crohïwel onbescnd. OndcrIUREr.df.il. . . . 7,899,433 P- o Sch o pen. Yv,t de fchulden van E^hnd betreft. Denorik u-l ^H' die in 1272 overleed, it de eerfte Monarcu rewcest, van wiens fchulden in de gefcbiedcmsfen lenig gewag word gemaakt: die van hem en al ie zyne oovolaers, voor den tyd van 450 jaaren, waren egter zo pcring dat 'er in- den jaare 1702,' toen Willem L m overleed, van dezelve niet meer waren gebleeVcn ckri de zeer geringe lom van io,gQ7 Ponnen. In »7»j b>' bei overlyden van Willem den iU bedroeg de Nationaale fchuld van Engeland een wei mg boven dc tien millioenen. , In 1714, toen Koningin Anna overleed, was dezelve reeds geklommen tot vier-en-vyftig millioenen •145,363 Ponden, waar van de jaarlykfche intrest beliep'drie millioenen.3=51,358 Ponden. Dezelve verminderden onder Georc den I-, by zynen dood behoefde de Natie maar een intrest te bekaaien van twee millioenen e 17,555 Ponden s jaars. Op het einde van den oorlog, n 1 755 begonnen, en in I?62 geeindigt, was de Nationaale fchuld reeds -ebragt tot honderd zes-en-veertig millioenen 602,844 , doende aan jaarlykfche intresfen vier millioenen 840,821 Ponden. . , , , Tusfehen de jaaren 176a en 17?5 verminderde dezelve tien millioenen 739,793 Penden van de hoofdfom, doende een intrest van 400,000 Ponden. In 1784 was zy, volgens dc opgave van den Heer SiocLAiR,door den verderfiyken Amerikaan fche.n oorlog opgeklommen tot de verbaazende hoofdfom van tweehonderd zes-en-veertig millioenen , 222,392, of ruim tweeduizend zeven honderd en agt millioenen Hollandfche Guldens, welker jaarlykfche intrest beliep op negen millioenen I43,9L3 Ponden of ruim honderd millioenen Hollandfche Guldens! Dan wy vinden een bericht uit Londen, in dato den 18 November 1786, geplaatst in de Raarlemjche Courant, N». 140, van het genoemde jaar, waar in gezegd word : „ De Nationaale fchuld van dit Koningryk, zo als zy met het " uiteinde van dit jaar 1786 ftaat, bedraagt de enorme fom van twee honderd veertig millioenen 18b " duizend 848 Ponden Sterling, vyf fchellingen en twee pen., en de jaarlykfche intrest daar van ne;! gen millioenen, 536 duizend en 26 Ponden , vier fchellingen en zeven pen.": het welk dus in een van beide opgaven, aangezien de onevenredigheid in de beftemde intrest, noodzaaklyk abuficf moet wezen. Men verbeeldde zich de rykdom en 't vermogen van eenen Staat, die zyne GeIdmiddelen,jaarlyks honderd milloenen Guldens kan afneemen,zonder daar van het minfte nut te trekken, waar van, zo men wil, een derde gedeelte naar buiten 's lands moet gezonden worden, ter voldoening aan de intresfen van zulke Vreemdelingen , die hun Geld ten dienfte van die Staat hebben opgefchoten, en van welke by gevolg ten hoogften twee derde in den boezem zyner eigen Ingezetenen wederkeert! Deeze honderd millioenen 's jaars zyn een wezentlyke belasting op het Nakomelingschap, welke men daar mede niet had behoeven te bezwaaren, indien de Britfche Regeering ten allen tyde flegts zorge had gedraagen, of, om alle zulke kostbaare oorlogen te vermyden (want die fchulden GELDMIDDELEN. 5K36 ' zvn altoos in tvden var, oorlog geKCoitracleerd^of oir de buitengewoone kosten waar toe zy- aanleidinggsven, telkens met gercede penningen te betaalen, zonder tofGeldnegotiaticn haare toevlugt te neemen. Bit laitfle kon zekerlyk niet gefchieden, zonder dat men als .dan zeer zwaare buitengewoone belastingen geheven hadde; dan die hadden.flegts een' korten .tyd beftaan , en zouden telkens met het einde van den oor lo" op'-ehonden hebben, waar tegen de aldus gecontraheerde fchulden. tot zulke altoos duurende en niet minder zeer zwaare lasten aanleiding geeft, waar onder her ganfche Rvk eindelyk zal moeten weg zinken, alzo die, by elke' n-'euwe oorlóg waar toe tkgtbmd befluit, telkens zeer mcrkelvk vermeerderen moeten. Ten einde, in de buitengewoone kosten van eene Natie te voorzien , hebben vroegere Staatkundigen flegts vier bekwaame fysthema's kunnen uitvinden, te wecten: 1. Het verzamelen, in vredenstyd, van eene wel voorziene Nationaale Kas, om daar uit, wanneer de nood .zulks vereischte, de oorlogskosten goed te maaken. 2. Om het benoodigde Geld altoos maar voor één jaar te.ligten, door middel van buitengewoone Belastingen. 3. Door de rykfte Ingezetenen tot het leenen van aanzienlyke Geldfommen, tegen een zeer maatige intrest, te n'oodzaaken. 4. Door, op het algemeen Nationaal crediet, vrywiilige Geldleeningen op te neemen. Dit laatfte is zekerlyk het gefchikt- fte en redelykfte middel, mits het op eenen betaamlyken voet gefchiedde, en niet tot zulke buitenfpoorigheden aanleiding geeft, als thands uit het verderflyk fystbema van Engeland voortkomen , om namentlyk Geldleeningen op Geldleeningen te hoopen, en die zelvs te moeten uitfehryven, ten einde flegts de intresfen der geborgde kapitaalen af te losfen. Plet is zeker dat eenen Staat, even als particulieren , in tyden van de uiterlle noodzaaklykheid, wel eens befluiten moet tot het aangaan van fchaadelyke contracten ; doch in zulke gevallen behoorde de Staat, volgens het ontwerp van den Heer Sinclair , zich niet Fanger dan voor vyf, of ten hoogften zeven jaaren wegens de bepaalde intrest te verbinden, en wanneer de Schuldeisfchers zo veele jaaren de voordeden daar van getrokken hadden, moert de Staat vryheid hebben om het Kapitaal af te losfen, indien het middel vond om Geld tot een laager intrest op te neemen : voorts diende 'er een vaste Kasfa te zyn, alleen beftemd ter aflosfinge van fchulden , welke met behoorde af te hangen van het onzeker overfchot der jaarlykfche revenuen, maar van tyd tot tyd aangevuld moest worden met bet provenue van eene aanzienlyke, duurzaame en vrugtbaare belasting, ingericht naar het veimogen der Natie, en het beloop der fchulden , welke zy aangegaan heeft. Hier toe wilde hy, fa de eerfte plaats, een wet gebragt hébben, waar by isèeti hj zy inboorling of vreemdeling, die m Engeland eenigerhande eigendom bezit, genoodzaakt worde, om, bv zvn affterven, ten minften een halfjaar van de revenuen zyner goederen, aan de Natie naar te laaten: ^een Testament zou van kragt mogen zyn, zonder dat zodaanig legaat daar in deugdelyk uitgedrukt was, en men moest een gantsch jaar van de revenuen der genen eisfchen,die ab intcflato overlyden. In de wcede plaats zou men alle mooglyke middelen uitdenken, om heden die geene zeer naastbeftaande Bloedvrienden hebCccc a ben'  ar; 6 8 'GELDMIDDELEN: GELDMIDDELEN. ben, aan te moedigen, dat zy hunne rniTaatenfchap, het zy geheel, .of voor een groot gedeelte, aan de Natie testateerden. Men behoorde- ook daar en boven goede voorzorg te neemen , dat- bet geleende Geld zuinig bedeed, en niet ten voordeele. der Ministers sn hunner gunde! ingen nutteloos verkwist worde. Dit denkbeeld drookt volkomen.,met dat van Moxtesquieu , die van .begrip- is, dat elke Staat-eene Schatkist nodig heeft,, ten einde daar door in onvoorziene toevallen* de Natie, te gemoet te.komen, en haar door geene:-onnatuurlyke belastingen te bezwaaren. Om dezelvde reden beweert ook de genoemde Schryver, dat de.opeen gehoopte Nationaale fchulden boogst verderflyk zyn, en wel om deeze redenen: vooreerst, cm dat wanneer Vreemdelingen voor een groot gedeelte de Schuldeisfchers zyn, zy alsdan jaarlyks een aanmerkelyke. fom gereed Geld voor intresfen van die Natie trekken en het land uitbrengen. Ten tweeden, by eene Natie; welke.dus altyd fchuldig is, moet natuurlyk de wisfel zeer laag en nadeelig'zyn. Ten derden, de zwaare belastingen welke men genoodzaakt is te heffen, om-die intresfen te betaalen, doen groot nadeel aan de Fabrieken en Handwerken, en maaken de werkende hand duur. Ten vierden, ontneemt men hier door de wezentlyke inkomden van den Staat, aan de genen die naardig en werkza-m zyn , en men fchenkt dië aan ledigloopers; dat is te zeggen, men geeft de middelen welke dienen kunnen om de werkzaamheid te'bevorderen, in handen van- lieden, die niet werken, (te wceten de Renteniers) en maakt aan die gene welke werken, den arbeid bezwaarlyk . Op deeze aanmerking van Montesqcieu (zegt een onbekende) kan men waarlyk zyne aandagt niet te' derk vestigen. ..Menigwerf heb ik hooren zeggen cn hcrhaalen, dat 'er geene zwaarigheid in het vermeer, deren van de Nationaale fchulden is, indien men maar fondfen genoeg weet te vinden, om de intresfen te betaalen. Men haalt hier toe Engeland tot een voorbeeld aan. Ik zal iiefst ru'er befiisfen, of deeze Staatkunde, welke men aan ATj^fte/teefchryft, een voorbeeld is, 't welk verdiend nagevolgd te worden. Ik Zal alleen by het gezegde van den Heere MontesquiKonog voegen, dat, geiyk de vermeerdering van Nationaale fchulden, ook noodwendig eene vermeerdering van Belastingen ten gevolge -moet hebben , even daar door van zelve de middelen van bedaan, en de manier van leeven duurder en lastiger moeten worden. En ik Iaat de geheelè werelt oirdeelen, of dit niet door den tyd een doodlyk verval moet veroirzaaken, in alles, wat zyne betrekking-tot de Fabrieken en Handwerken heeft, en in alle die natuurlyke-voortbrengzelen van den grond, welke, ter bewerking dc werkende hand nodig hebben. Dan, offchoon men zekerlyk niet onbezonnen moet te werk gaan in het opneemen van Gelden en het vermeerderen der Nationaale fchulden, kunnen 'er e-ter veele gevallen gebeuren, waar in die werking voor eenen Staat allernuttigst is; cn men moet vooral by het overweegen der Geldmiddelen die grondregelen niet verwerpen, welke byzondere Menfchen in hun huishouden in 't oog moeten houden, met die grondregelen welke men in'dé beduuring der Geldmiddelen van eenen Staat moet volgen, geiyk de groote Montes*tfwu zelve, die maar al ts dikwils .-net eik-muren verward heeft. Dezelve verfchillen in de daad hé. meisbreedte. Immers een Particulier-is menigmaal, door gebrek van genoegzaame penningen genoodzaakt, om van de best beiekende ontwerpen af te zien ; doch eene Regeering kan geen onvergeefiyker fout begaan, dan wanneer zy, enkel om hst gebrek van Geld, van een anders- nuttig ontwerp afziet. Alles hangt hier by, dikwils van het oogenbük af. Eene gedelde. oaderueeming ten voordeele van den Koophandel, Zeevaart enz., zou,- by voorbeeld , op dit oogenbük de allerheerlykde gevolgen kunnen, hebben, en de. welvaart van de Natie op een onwrikbaaren voet (tellen, daar intusfehen het verzuim van die.gelegendheid aan eene andere Natie het voordeel zou kunnen geeven, om zich in dien tak te vestigen, en de eerstgenoemde 'Natie daar-van, voor altyd, te verdeeken. Zal dan eene Regeering het voorbeeld van eenen Particulier volgen, en, om' het gebrek aan Geld, van die onderneeming, die zo veele wel berekende voordcelen belooft, afzien? verre daar van daan: een verdandige Regeering.zal tusfehen de grondregels van het huishouden van eenen Particulier, en dat van eenen Staat, drt allerwezendlykst onderfcheid maaken, dat een Particulier zyne verteeringen naar zyne inkomden moet regelen , daar- fn tegendeel een' Staat zyne inkomften naar zyne verteeringen en behoeften moet bepaalen. Aldus moet een bekwaam Financier, eerst eene naau-wkeurige-berekening van de behoeften van den Staat maaken, en daar na zyne Belastingen inrichten. De reden van dit onderfcheid is handtastelyk. Want, vooreerst, het Geld 't welk een'Paiticulier verteerd, is hy voor altoos kwyt, .daar-in tegendeel het Geld, 't welk een'Staat uitgeeft, oogenblikkelyk zich door den Staat-verfpreidt', en ongevoelig-van zelve daar in■ wederkeert. Ten tweeden, de middelen van eenen Particulier,-om aan Geld te go raaken, zyn bepaald; die van eenen Staat integendeezyn onbepaald en onuitputbaar. Ten derden, de-mees.te uitgaaven van eenen Particulier drekken om zich gemak, vermaak,..aangenaamheden enz. te bezorgen; daar in tegendeel de meeste uitgaaven van een-en Staat drekken, om den Staat te bevestigen, en- voordeden, beveiliging,-vermogen, en overvloed voor de Ingezetenen te verkrygen. Het is dus met eenen Staat niet even eens gelegen als met byzondere Menfchen. Een' Staat-boort zich nimmer in den grond, wanneer hy juist zo vee! uitgeeft, als hy ontvangt; in tegendeel", het is fomtyds-voordeelig, dat hy zich, om wel beredeneerde uitgaaven , in fchulden deeke. Men merkt over het algemeen aan, dat de rykfte -Natiën de meeste fchulden hebben; ja, dat geene andere, dan ryke Natiën, fcbnldea hebben. De onder¬ vinding leert, dat Frankryk, Engeland en Holland, fchoon altyd diep in de-fchulden zittende, egter al bet voor- deel van den wisfel met andere Natiën genieten. Wat-is 'er aan gelegen, dat een Staat drie, vier, cf vyf ten honderd aan intresfen van een geborgd Kapitaal moet betaalen, indien hy daar door den omloop van het Geld kan vermeerderen, en den Ingezetenen gclegendheid verfebaffen, om met dat Geld tien, twintig cn meer ten honderd te winnen Alle zodaanige fchulden welke een' Staat maakt, om het Volk, in tyd van oorlog, voor zwaardere belastingen te bewaaren, om, in tyd van vrede, de Naarftigheid, de Koop-  •GELDMIDDELEN?.- Sbophandel, de Fabrieken aan te moedigen, aiie io- 1 laanige fchulden zyn heilzaam. Zy vermeerderen ds 1 velvaart van de Natie, en ftellen dezelve rykelyk in ] baat', om de door intresfen vermeerderendeBelastia- i ;en 'op te brengen. " Het zyn derhalven-niet de toeneemende nchuluen , •an eenen Staat, waar over men de?zélvs Bcftuurde- 1 en mag berispen; maar wel, wanneer deeze buiten >oodzaak vermeerdeid , en de opgebragte Gelden . twaalyk hefteed, of fcbandelyk verkwist-worden. • Dan indien door• aanhoudende oorlogen en andere' : jnve'rmydelyke rampen, de fchulden-tot die hoogte zyn geklommen, dat zy niet anders dan als een ondt'aaglyke last befchouwd kunnen worden, waar onder* den Staat eindelyk bezwyken moet, dan zyn 'er Dok wederom middelen voor handen, om hem, of geheel of'ten minften voor een gedeelte daar uit te redden.- Men moet hier by in aanmerking neemen, dat 'er altoos zekere evenredigheid behoord te zyn tusfehen den Staat als Schuldeisfcher, en den Staat ab Schuldenaar befchouwt. Hy kan tot in het oneindige Schuldeisfcher zyn , maar nietdan tot eene zekere hoogte Schuldenaar worden; en zo dra men die hoogte te boven gaat-, dan verdwynt de tytel van Schuld* efsfcherr «.' „«. r* Indien zodaanige Staat 'dan nog eenig crediet heeft over gehouden , kan hy zich van dat middel bedienen 't welk men wel eens in Engeland, hoewel tot nog'toe met weinig vrugt, By de hand genomen heeft; ' dat js te zeggen, hy moet zich meester maaken van eene zeer groote menigte Geldfpecien, om aan aHo zvne Schuldeisfchers, de volkomen betaaling aan te Bieden, ten ware zy zich met minder intresfen vergenoegen wilden. Want,' wel ingezien,-zyn het de byzondere Geldfchieters, welke de hoogte der intresfen bepaalen-, wanneer een* Staat Geld moet opneemen maar wanneer een' Staat wil of kan aflosfem, dan kan hy zelve" de intresfen-bepaalen. 'Er is "een twyffel of verre de meeste Schuldeisfchers', zulten- in het laatfte gedeelte van deezen voorflag genoegen neemen, te meer, om dat dergelyke aanbieding alleen, zeer bekwaam is het wankelend crediet der Natie op nieuw te vestigen. Om echter de Geldmiddelen weder'op eenen behoorIvken voet te brengen, dat is om de nodige evenredigheid tusfehen de uitgaven en het inkomen van den Staat te-herftellen, is het niet genoeg'dat men flegts i'e 'intresfen vermindere. Het voordeel, 't welk deeze-vermindering aanbrengt, moet dan aangelegd'worden tot zodaanig fonds van aflosfing, als waar van hier vooren reeds gefprooken is, om daar uit jaarlyks een- gedeelte van de hoofdlommen af te betaalen- dit is eene kunstgreep, welke des te-zekerder werkt, om dat door.de geduurige vermindering van hoofdfommen en intrest , deszelvs gelukkige uitflag dagelyks meer gronden van zekerheid verkrygt. • Wanneer het crediet van eene Natie eenigzins aan '1 wankelen is', levert dit eene reden te meer op, oir zich met yvet op een fonds van aflosfing toe teleggen. aangezien het verlooren vertrouwen zich aanftonds we der herfteld, zo dra men flegts met zekerheid weet dai 'er een zodaanig fonds aangelegd is. Is die Staat een' Republiek, welkersregeeringsvorn natuurlyk mede brengt, dat mea d«ar ontwerpen vai GELDMIDDELEN. 2069 ng uitzicht maaken kan» dan kan de hoofdfom, wel2 tot zodaanig fonds van aflosfing nodig is, klein zyn. i eene Monarchie, moet deeze hoofdfom, omverbeiden redenen, veel grooter wezen. De inrichting daar van moet zodaanig zyn, dat alle ürgers van dien Staat de last der inrichting van dit mds helpen draagen, om dat zy ook allen de last van Lands fchulden op bunnen bals helpen. De fchuldisfeber van den Staat moet zelvs, door de fommen , fel-ke1 hy daar aan toebrengt, voor een gedeolte zich' elve betaalen. 'Er zyn'vief'fooïten van Menfchen , welks 'de fchulen van'den Staat betaalen : 1. De eigenaars van Lan* eryen; '2.'Die gene, welke hunne fchrander heid be* teeden in den Koophandel; 3. De Kunftenaars, Afleiders en Handwerkers; en 4. de Renteniers, of die -an de renten van den Staat leeven. Van deeze der föoften fchynt, in gevalle van nood, de laatften ninst van allen te moeten ontzien worden , om dat leeze in den Staat eene geheel lydelyke ftand is ; ter,vyl in tegendeel de Staat, door het werkzaam vermogen der drie overigen onderfebraagd wordt. Maar deIvyl men hier ook niet te veel kan drukken, zonder hét openbaar vertrouwen, in de waagfcbaal te ftellen ; is het nodig dat de Staat aan deezen ftand eene byzon> lere befcherming verleene, en zorg draage dat nimmer dat gedeelte der Natie, 't welk fcfiulddraagende is, eenige voordeden boven het fchuldeisfchcndegeniete. Menfchen die in de Staatkunde niet zeer ervaaren zyn , vallen zeer ligt op het denkbeeld, om de Geld* middelen, of publyke revenuen van eenen Staat, als den thermometer aan te zien, welke de hoogte-van deszelvs welvaart aankondigt; zodaanig, dat met de vermeerdering van inkomften ook de magt van eenen Staat natuurlyk rvzen, en met derzelver-vermindering even natuurlyk daalen moet. Doch dit is geenzins hst geval; in tecendeel, de inkomften' of Geldmiddelen kannen in een' Staat zeer merkelyk toeneemen', terwyl deszelvs magt vermindert, of op'dezelvde hoogte blyit. Het komt 'er niet 'op'aan', of de inkomften zeer aanzienlyk of gering zyn; of de algeméene Schatkist altoos een' menigte van geredde penningen in voorraad heeft, of dat hy millioenen; fchuldig is: doch deszelvs magt beftaat vcfornamentlyk "daa'r in , dat hy ten allen tyde hulpmiddelen' heeft, om'te gelegener tyd in al.fc zyne behoeften te voorzien'; dat de Geldmiddelen, ten nutte van het algeméén behoorlyk aangewend worden', en dat zich dé Staat, vooral ten kosten van de Ingezetenen, niet verryke. Hier om is het altoos eene hoogst gevaarlyke en verkeerde Staatkunde, wanneer eene regeering zich inlaat in Koophandel of fabryken , en daar mede monopolie dryft. —>— Een' Staat als Staat moet noch ryk noch arm zyn; de'Ingezetenen moeten den Staat niet verryken , en den Staat moet de Ingezetenen niet verarmen. De Staat heett nogthands behoeften; doch de leden van denzehen z%n verplicht , om, ieder'in evenredigheid van zyn vermogen . in die behoeften te draagen. De Staat móet derhalven, als Staat, zyne eigen behoeften niet betaalen ; dit moeten de leden' doen , dus beeft do Staat niet nodig ryk te wezen. Het zyn deszelvs gczamentlyke leden, die de lasten moeten draagen, t.e Burgers namentlyk, welke ryk, dat is te zeggen m evglredi-ftjéid WfelvWnd moeten wezen, om aan de ' 0 Cc cc 3 hc  GELDMIDDELEN. GELDMIDDELEN*. behoeften van den Staat te kunnen voldoen. Een'Staat, a's Staat, heeft derhalven geene eigentïyke Schatkist nodig, waar in onnoemlyke lommen vrugteloos op elkander geftapeld leggen. Een zeer eenvoudig voorbeeld zal dit ten vollen ophelderen; Elke Staat moet befcboinvd worden als een zeer groot Huisgezin. Hy, die dit huishouden beltuurd, moet, als een verftandig Huisvader, telkens in ieder jaar eene berekening maaken, tot wat hoogte de gewoone en noodzaaklyke behoeften van dat groot huishouden over een geheel jaar zullen uitioopen; en,gelyk een zo uitgebreid huishouden, uit zynen aart, aan eene menigte toevallige behoeften blootgefteld is , welken menigmaal zo fchielyk opkomen, dat niemant dezelve heeft kunnen voorzien., zo moet zodaanige Beftuurder, in zyne berekening, eene min of meer op ondervinding gegronde, en naar de uitgebreidheid en omftandigheden van den Staat geëvenredigde aanmerkelykc fom voor onvoorziene toevallen vast ftellen : deeze lommen by elkander opgetrokken, maaken dus de behoeften van den Staat voor een geheel jaar uit. Hier van moet vervolgens afgetrokken worden, het gene aan den Staat, wegens zyne Domeinen enz., inkomt, terwyl het gene daar aan verder ontbreekt, onder den naam van Belastingen, over de leden van dien Staat moet worden geflagen, egter in diervoegen, dat die fomme niet in eens op het einde van 't jaar, maar het geheele jaar door, van tyd tot tyd ingebragt word. Zo dra nu de Ingezetenen van eenen Staat over het algemeen zo welvaarende zyn, dat zy die geheele fom, welke , naa aftrek van de inkomften der Domeinen enz., tot vervulling van alle de behoeften van den Staat nodig is, op hun gemak, en zonder dat daar door eenige ftanden onderdrukt worden , kunnen betaalen, dan is zulk eenen Staat ryk genoeg, en beeft ook niet meer nodig, dewyl by zeer buitengewoone toevalligheden, in welkpn blyken'mogt, dat door een famenIoop van onvoorziene gebeurtenisfen , de fom, welke men voor onvoorziene toevallen berekend had, te laag genomen was, zulks altyd door buitengewoone middelen, het zy door eene vermeerdering van belastingen voor eenigen tyd, het zy door Geldleeningen enz. kan verholpen worden. Langs deezen weg blyft al het Geld, 't welk jaarlyks aan den Staat inkomt , in eenen geduurzaamen omloop , want het gaat uit de handen der Ingezetenen in die van de beftuurders van den Staat, en van daar keert het telkens weder in de handen van de Ingezetenen. Men ftelle nu hier tegen, dat men eenen Staat ryk wil maaken dat is te zeggen, dat men denzelven eenen eigently- < ken Schatkist wil bezorgen , in welke onnoemlyke . fchatten op één geftapeld worden. Het is zeker, dat ' dit by veele Financiers zo zeer geliefkoosd denkbeeld 1 door vry fchynbaare gronden, welke egter, wel ingezien , meest op vooroirdeelen ter neder komen , i word ftaande gehouden, waar tegen wy flegts twee j zeer voornaame argumenten van den Heer van Bul- i feld zullen aanvoeren. i Het is, in de eerfte plaats, uitgemaakt zeker, zegt i die Staatkundige, dat al het Geld, 't welk in zodaa- c nige Schatkist op één geftapeld word, eene doode en I werkelooze fom is. Het moet 'er al zeer elendig c uitzien, indien een byzonder lid van de Maatfchap- f py, met ieder honderd Guldens, welke hy gebrui- v ken kan, niet ten a'ilerminllen drie Guldens in een jaar kan winnen. Dus verliezen de gezamentlyke Ingezetenen , -van iedere -millioen Guldens, welke op deeze wyze in de Schatkist van den Staat opgefloten is, jaarlyks -eene fom van dertigduizend Guldens, welke zy, indien dat Geld in den omloop geble-evcn was, op het minst daar mede zouden gewonnen hebben. Indien men nu hier den jaarlykicbeii aanwas van zodaanige Schatkist, -en den evenredigen voortgang der winstverdervingen by berekent, dan moet de verzameling van zulk eenen Schatkist, binnen weinige jaaren zo eene aanmerkelyke fchaade veroirzaaken, dat de alleruitgebreidfte buitenlandfche handel, hoe voordeelig de balans ook anders ftaan moge, nimmer bekwaam zy om dat verlies goed te maaken. Dit niet alleen, maar het is, in de tweede plaats, niet minder waarachtig, dat, hoe onnoemlyk ryk eene zodaanige Schatkist ook worden moge, dezelve echter door duizend toevallige omftandigheden, tot den bodem toe kan uitgeput worden, terwyl in tegendeel bet vermogen der byzondere Ingezetenen, zo lang de Regeering 'er zich op toelegd om haar de middelen tot welvaart van alle kanten te doen toevloeijen, onuitputbaar is. Had Saxen zodaanige Schatkist bezeten, lan zou dezelve, in den loop van deeze eeuw, tot tweemaal toe reeds uitgeput geweest zyn. Het gebrek lan dezelve is haar behoud geweest. Zie hier over verder Bielfeld, Injlit. Polit. Tom. I. Chap. 10. §. 13. De heffing van Belastingen is, in de tegenwooriige gefteldheid van zaaken , eene kunst, eene ftudie ;>p zich zelve geworden. Men erkent, zegt Montesjuieu, by ons zodaanigen Minister, die de Geldmidlelen of 's Lands inkomften op eene verftandige wyze vect aan te leggen, niet meer voor een groot Man. Srcen ! een groot Minister moet tegenwoordig een Vlan van uitvindingen zyn , welke raad weet om zogeïaamde huismiddelen aan te wyzen. Het is zeker, dat, in de meeste Staaten, de jaarlykche uitgaven, door het onderhoud van een talryk Leer, het aanleggen en onderhoud van fterke verdcc[igbaare-Vestingen, groote Penfioenen, by fommige :en uitgebreide Zeemagt enz. enz., tot eene buitenpoorige hoogte zyn gereezen, en 'er in b-uitengewooe omftandigheden wel dikwils zogenaamde huismidlelen kunnen nodig zyn , om de inkomften aan de uitaven evenredig te maaken. 'Er is derhalven geen aak, welke met meerder beleid en voorzichtigheid loet behandeld worden, dan het werk der Geldmldde•si en Belastingen. Edoch de eigentïyke oirfprong erzelve, en de middelen die aangewend moeten woren om ze evenredig te maaken aan de vermogens der ngezetenen, zyn zeer eenvoudig, gelyk wy hier zo ort als mooglyk is zullen betoogen. Wat derzelver oirfprong aanbetreft, ligt dezelve opeflooten in den aart van alle Burger-maatfchappyen. fet fpreekt van zelve , dat zodaanige Maatfchappy loet beftuurd worden, dat haare Beftuurders dc magt oeten hebben, 0111 dat gene, 't welk zy tot welzyn in die Maatfchappy nodig oirdeelen, ten uitvoer te jen brengen, cn dat ten dien einde alle leden der [aatfehappy zeker vertrouwen moeten ftellen in die men welke haar beftuuren. Zo haast nu eene Maathappy van Menfchen, welke zich, ter bevordering n hunne onderlinge veiligheid en vermeerdering van ge-  geldmiddelen; kkuk, met elkander vcresnigd hebben-, fsmeogefteld ft verkrygt zy van dat oogenbük af aan een zeer groote'menigte, behoefte. Om van deeze flegts een algemeen denkbeeld te geeven , zuilen wy eenige der voornaamften daar van opnoemen. Zy moet beftuurd vorden:. by gevolg moet een na haare grootheid geëvenredigd getal haarer leden 'er zich van der jeugd af aan op toe leggen om in alle. takken, welke tot het openbaar beft-ur behooren, bekwaam gemaakt te worden; en na dat deeze die bekwaamheid verkreegen hebben , en. tot het beftuur in de eene of andere tak geroepen zyn ,. moeten zy zich geheel en al aan de bevordering aer belangen aan die Maatfchappy overgeeven. In de tweede plaats, moeten de bevelen van de Bejluurderen ten uitvoer eebragt worden: by gevolg moet al weder een ander gedeelte der leden van die Maatfchappy hunnen eeheelen tyd aan de uitvoering van die bevelen opofferen. Ten derden : zy moet befchennd en tegen alle binnen- 'en buitenlands geweld verdeedigd worden: by gevolg moei: zich nog een behoorlyk aantal Leden tot dat einde afzonderen, en 'er moeten boven dien behoorlyke Vestingwerken aangelegd , of Schepen en Gereedfchappen ter verdeediging aangefchaft worden. _ Eindelyk moet zy, in de vierde plaats, gelukkig wor** smaakt: by gevolg moet aan de Ingezetenen geie-endheid verfchaft worden; h Om de jeugd eene behoorlyke opvoeding, en kundigheid in die dingen te bezorgen, welke de aangenaamheden en het geluk van dit leeven grootelyks bevorderen kunnen : hier toe behooren de openbaare Schooien, de Academiën enz.; Om hunnen Godsdienst te oeffenen, en hier toe behooren Kerken en andere Godsdienftige Geftichten, onenbaare Leeraars enz.; 3- Om hunne Neenng en Koophandel zo in het groot als klein te aryven; hier toe behooren bekwaame wegen , navens, bmnenlanctfche kanaalen, en 't geen verder tot bevordering van de bloei en welvaart der Maatfchappy vereischt wordt- Wanneer men nu onderfteld, gelyk dit waarlyk plaats heeft dat ieder Lid van eene Burger-maatfchappy zich wel üitdrukkelyk, hoe wel ftilzwygend, verbonden heeft om het zyne te draagen in de bevordering van de algemeene veiligheid en het algemeen geluk , dan moet hv ook tot alle opgenoemde zaaken zyn behoorlyk aandeel onvermydelyk toebrengen. Ieder Lid van de Maatfchappy heeft nogthands ook zyne eigene behoeften, welke hy door zorg en vlyt voor zich zelve aanfehaften moet. Doch indien alle bovengemeldeI eden namentlyk de Beftuurdèrs, de Uitvinders van de bevelen der Beftuurdèrs, de Befchermers van den Staat de Leeraars en Onderwyzers van de Jeugd enz., zonder eenige belooning hunnen gaheelen tyd aan dia zaaken befteeden moesten, waar toe zy verordend zyn , dan zou niet alleen niemant zich daar toe verleedigen willen maar ook zou de geheele natuurlyke orde der Maatfchappy daar door ten onderften boven geraaken. Want die genen, welke nagt en dag tot welzyn van de algemeene Maatfchappy moeten arbeiden, waren dan genoodzaakt hunne eigen byzondere behoeften onver.zor^d te laaten, en zouden dus zelve de ongelukkigftr-nb zyn, terwyl in tegendeel de overigen, welke de voordeden van dien arbeid op hun gemak genooten, in 't geheel niet voldoen zouden aan derzelver verplichting , om hun behoorlyk aandeel in de bev-orde- geldmiddelen. 1011 ring van de algemeene veiligheid en "t geluk te draa«er, Een van deeze twee zaaken moet der¬ halven gebeuren: of alle Leden van de Maatfchappy moeten te zamen alles doen, zy moeten allen beftuuren, allen uitvoerders van de bevelen zyn, allen befchermen, allen aan de fortificatiën arbeiden, op dc febcpen dienen enz.; of de genen, welke aan alle deeze- dingen niets doen , moeten, ter vergoeling van den arbeid hunner medeleden, en het verlies van dien tyd, welke deeze tot verzorging van hunne eigen behoeften hadden kunnen en moeten befteeden,op hunne beurt de verzorging der behoeften van die voor de Maatfchappy zo nuttig werkende Leden, voor hunne rekening neemen. Dan, daar het eerfte eene volftrekte onmooglykhsid in zich bevat, zo volgt van zelve, dat 'er niets overblyft dan het laatfte. Gelyk nu deeze verzorging der behoeften van de alzo voor de algemeene Maatfchappy werkende Leden best in Geld kan berekend worden, zo is het eenvou. digfte en natuurlykfte middel, 't welk men hier in kan bezigen, dat ieder Lid van deeze Maatfchappy een behoorlyk aandeel in Geld opbrenge, 't welk, na de behoeften van de Maatfchappy geëvenredigd wordende, de Beftuurderen in ftaat fteld' om aan dezelve te voldoen.. Dit is, in weinige woorden , de grond van alle Belastingen, en de reden waarom eenen Staat, zonder Geldmiddelen niet kan beftaan. Het volgt daar uit van zelve, dat het invoeren van Belastingen, cn het nuttig befteeden van de alzo verkreegen Penningen, een voornaam gedeelte-van de beftuuring in eene Maatfchappy uitmaaken. Het kan dienvolgens alleen het werk zyn van de Regeering, om *t even of dezelve in eene Maatfchappy despotiek, monarchaal, aristocratisch of democratisch zy, om de Belastingen te bepaalen, en over de Geldmiddelen te befchikken , welke eerfte ook altoos goedwillig zullen worden opgebragt, zo lang de gezamentlyke Leden in haare Beftuurderen het vertrouwen ftellen, dat zy de laatfte niet tot hun eigen byzonder voordeel, maar ter bevordering van het algemeene welzyn der Maatfchappy aanwenden, waar tegen het minfte mistrouwen in dezelve, niet dan murmureeringen by het opbrengen van dé lasten, en eindelyk burgerlyke twist en oproeren kan veroirzaaken, 0111 welke voor te komen, men ten aanzien van de Geldmiddelen deeze regelen behoort in acht te neemen. 1. Eene Regeering, die de Belastingen, welke door ieder der Leden van de Maatfchappy zal worden opgebragt, wil bepaalen, moet, hoedanig de regeeringsvorm ook zy, nimmer uit het oog verliezen, dat^de Belastingen eigentlyk. dat gene zyn, 'tweik, over het geheel genomen, alle de Leden van de Maatfchappy toebrengen, tot bevordering van hunne onderlinge veiligheid en geluk. 2. Moet zodaanige Regeering, alvoorens tot ue bepaaling der Belastingen over te gaan, alle de behoeften van de Maatfchappy grondig kennen, dezelve met de tegenwoordige, en, zo veel uit waarfchynlyke omftandigheden met goede gronden kan gegist worden, met de toekomende, zo binnen als buitenlandfche be. trekkingen van den Staat vergelyken, en daar uit een verftandig befluit opmaakén, welke behoeften de fpcedigfift voorzorg vereisfehen > welke wederom eeivg  iéfi GELDMIDDELEN. uitflpl kunnen toelaaten, welke daar en tegen enkel v denkbeeldig zyn, of op verkeerde gronden gebouwd, I* en daarom afgefchaft dienden te worden. k 3. De Regeering moet ook alvoorens ra.ldpleegen n mét de vermogens van .alle Standen in de Maatfchap- c* pv , egter wel in"t oog houdende, dat eene al te \ groote nieuwsgierigheid in dit ftuk , niet anders'dan de 1 heillooste gevolgen i;an hebben. Hier by is ook 1 nog op te merken, dat over het algemeen maar twee 1 Standen kunnen geacht worden in eene Maatfchappy t te zyn; namentlyk, die der Eigenaars van Landeryen, , en die van de Loonwerkers. De eerfta Stand kan , als , men de zaak wel inziet, alleen de Belastingen betaa- : len, om dat, welk eene Belasting men ook op den tweeden Stand leage,zv toch dezelve nimmer betaald: nien fegge hun op wat men wil, zy zullen, naar maate van de vermeerdering der Belastingen., hunnen loon öf hunne winden vermeerderen; en boe men het ook ainlcgge, .zullen zv die lasten flegts alleen voor .den Land-pigenaar verfchieten, en dezelve .altyd m hun loon berekenen. Een Land, het welk uitgebreid en vrugtbaar genoeg is , moet derhalven dc naarftigheid ninjmer belasten'; in kleiner Landen is men 'er wel t^e genoodzaakt, doch daar moet men evenwel altoos dien algemeenen regel in 't oog houden, .dat alle Belasting op de naardigheid de werkende hand duurder maakt! dat, hoe duurder de werkende hand is, ook daar door het Volk des te minder in ftaat zy, om tepen andere Volken, waar men beter koop arbeidt, te kunnen markten ; dat dus de duurte van de werkende Land een allerwezentlykst beletzel is tot de medewerking in den algemeenen Koophandel van de werelt;en dat een Volk, 't welk i-n dien algemeenen handel niet kan mededingen , of, om de duurte zyner werkende . handen , veele buitenlands bewerkte waar en beter koop l an krygen dan zyne eigen inlandfche zyn, noodzaaklyk tot armoede moet vervallen en te gronde gaan. Men moet evenwel hier omtrent eenig onderfcheid rnaaken in zodaanige Landen, welke voornamentlyk van den buitenlandfcben of zogenaamden commisfreh'andel beftaan, en die het groot geheim kennen, van door hunnen handel, om zo te fpreeken, alle Vólkeren, met welke zy handelen, in haare Belastingen te doen betaalen. Dan zelvs hier in moet, vooral in Óeeze tyden , nu byna alle Vorden hunne vooroirdeelen tegen den Koophandel afgelegd hebben , met de uiterfte omzichtigheid te werk gegaan , en voor al gezorgd worden, dat de opgelegde Belastingen den Koophelen in de mededinging tegen andere Volken niet benadeel en. 4. Moet zo eene Regeering op eene voorzichtige wyze, en vooral zonder iemant tot de opvolging van haare begrippen te willen dwingen, aan de Maatfchappy alle mooglyke wegen en middelen aa.nwyzen , om haare welvaart uit te breiden, alle w.ezehtlyke hulp ten dien einde verleenen , en alle redelyke verzoeken , welke daar toe ftrekken kunnen, toeftaan, ten einde langs deezen weg alle Standen, door de ondervinding van het waar genot, 't welke zy van bet betailen der .Belastingen hebben, tot eene blymoedige Opbrenging van dezelve aan te-moedigen. ' 5. Moet de Regeering ook daar beneven alle moogJyke middelen uitdenken, om dc manier van het in- GCLDMIDDELEN". rderen van die Be'astingen , voor de Leden van de latfcbappygemakkelyk,- en vooral niet lastig te-maan. De teririyh der "betaaiing behoort, zó veel maar xiglyk is, naar'bet gemak der Leden ingericht, en ar by dien tyd in *t oog gehouden te worden, op eiken de meeste Leden best by kas kunnen zyn. immer moeten ook de Leden aan knevelaavyen en ishandelingen van de Invorderaars der Belastingen ootgefteld worden. De wetten nopens dezelve,moen duidelyk, klaar en aan geene dubbelzinnigheden nderhevig zyn;de ftraffen moeten ook aan de natuur er wisdaaden geëvenredigd , nimmer willekeurig , immer despotiek wezen-; de manier van rechtpleeing moet kort zyn,en tot de minstmooglyke uitvlugm en uitheften aanleiding kunnen geeven. 6. De Domeinen en andere-Eigendommen van den taat, weiker inkomften altoos een goed gedeelte van eszelvs Geldmiddelen uitmaaken , moeten eerlyk en met o veel wysheid en.grondige kennis van zaaken betuur'd worden, dat zy de Belastingen, zo veel maar mmer mooglyk is, kunnen helpen verligten. 7. De Regeering moet van de Geldmiddelen, of van le aldus in de'Belastingen verkreegen Penningen, een luttig en zo -veel mooglyk in 't oog loopend gebruik naaken, op dat daar doo'r bet vertrouwen op de Redering toeneeme, en een ieder verzekerd zy , dat by tynë Belastingen ten-algemeenen nutte be taaie. Een il te zorgvuldige geheimhouding omtrenr het aanwen5en der Geldmiddelen baart zeer natuurlyk wantrouven; 'hier om moet eene weldenkende Regeering alle laarë zaaken eerlyk en zonder bedrog uitvoeren; want 10 dra het Volk eenmaal-een begrip krygt, dat het 3m 'den tuin geleid, en in beguicheiing gehouden ,vord, dan vervalt op bet zelve oogefiblik alle verrouwen op de Regeering, waar door ook de best ingerichte 'Maatfchappy op den oever haares ver der f6 word gefleept. 8. Moet de Regeering zorge draagen, dat, tot de invordering der Belastingen, de gemaatigdfte en eerIvkfte lieden gebezigd worden, die in de behandeling van hunne eigen zaaken voor goede huishouders bekend zyn, en tevens, dat van de inkomften en uitgaven allernauwkeurigst boek gehouden, en alles, zonder eenige de minfte toegeevenheid , verantwoord worde. 9. Eindelyk moet de Regeering zeer kiesch zyn m het -onderfcheiden van de zaaken, waar op zy de Belastingen wil leggen. 'De eerfte regel hier in is, dat men zo veel mooglyk zorg draage , dat ieder naar evenredigheid even veel betaale ; mits egter de zaaken van de eerfte noodzaaklykheid niet al te zwaar belast, en ook de werkende hand niet te zeer gedrukt worde. De onderwerpen van weelde komen hier vooral in aanmerking, inzonderheid van zodaanige weelde, die gevaarlyke gevolgen hebben kan , welke vroeg of laat, de ondergang van een Volk naar zich fleepen moet., en die nooit beter kan geftuit worden, dan door dat foort van behoeften, welke tot zodaanige weelde behooren , ten zwaarden te belasten. Voor het overige moet men aan de wyze voorzorg der Beftuurderen overlaaten , om de verdere Be'astingen , naar maate van de inwendige gefteldheid des lands, en van deszeivs inwoonderen, als ook van toevallige omftandig- be-  'GELDMIDDELEN. GELDMIDDELEN. 2073 heden, "zodaanig te regelen, als met het algemeene welzyn best zal inftemmen. 'Er is ook weinig aan gelegen , of daar in fommige Burgers zyn, die naar evenredigheid der anderen niet genoeg betaalen ; hunne grootere welvaart keert toch altyd weder indenfehoot der algemeene Maatfchappy, daar in 'tegendeel, wanneer fommigen te zwaar belast zyn, hunne ondergang altyd op het hoofd van het Volk ter neder komt. Indien eenen Staat zyne inkomften van den welvaart van deszelvs Ingezetenen doet afhangen, zal dezelve daar door wel dra tot het hoogfte toppunt van voorfpoed ryzen. Doch wanneer eenen Staat, door ongefchikte en ongeövenredigde Belastingen , zyne Ingezetenen voor een groot gedeelte uitmergeld, word de nyverheid verdooft, de algemeene welvaart gaat te gronde, armoede neemt derzelver plaats in, en de Geldmiddelen van zodaanigen worden door de eerfte fchok; die de Maatfchappy overkomt, onherftelbaar uitgeput. De rechten op de Kóopwaaren worden doorgaans < hy alle handeldryvende Volkeren het minfte gevoed, om dat men dezelve niet in die fmaak invordert, als de overige Belastingen, en zeer gemaklyk op- zodaanige wyze kunnen (ingericht worden, dat het Volk byna niet eens gevoelt dat het dezelven betaald. Hierom is het van 't uiterfte belang, dat men die rechten van den Verkooper, maar niet van den Kooper mvordere. De eerfte weet zeer wel, dat hy die voor zich zelve niet betaald, en hy die de waaren koopt, en in den grond eigentlyk den genen is die de rechten betaald, verward dezelve met de koopprys zyner waaren. ., Men neeme, by voorbeeld, twee Staaten, weiKe beide zeer zwaare Belastingen op de Wyn, Bieren Sterke Dranken gelegd hebben. In de eene betaald de Wynkooper, de Brouwer en Brander alleen alle die lasten, en in de andere worden dezelve zonder onderfcheid betaald door de genen die de Wyn en Dranken confumeeren. In de eerfte gevoelt niemant de zwaarte van dien last; het voornaamfte bezwaar beftaat als dan daar in,dat de Brouwer en Brander noodwendig vermogender lieden moeten zyn, ten einde bekwaam te wezen óm de vereischte penningen ten allen tyde voor te fchieten, of misfehien even daarom een weinig grooter winften moeten neemen , dat egter over 't algemeen van geen aanbelang zal wezen; in het ander worden gelyke lasten als ten uiterfte drukkende aangezien. In de eerfte gevoelt de Burger de vTvheid , waar in hy zich waant te bevinden , van geene lasten te betaalen; doch In het laatfte doet hy niet dan klaagen over de noodzaaklykheid van dien last te moeten draagen. Met opzicht tot de inkomende en uitgaande rechten, behoort men ook nog in het oog te houden, dat men zeer groot onderfcheid moet maaken, tusfehen Kóopwaaren van de eerfte, tweede en derde noodzaaklykheid. Tot de eerfte foort behooren alle die eetwaaren, welke van buiten aangebragt worden, om dat ons eigen land dezelve niet opleverd, doch die by het armfte gedeelte der Nat'e even zo wel tot eene noodzaaklyke behoefte zyn geworden , als by het rykfte; en ook vervolgens alle die voortbrengzelen der natuur, welke de ruuwe ftoffen in onze Fabryken uit. maaken, als Wolle. Zyde. Katoen enz. De tweede foort bevat die Kóopwaaren, welke het armfte' X. Deel. gedeelte der Natie niet, of maar zeer weinig, gebruikt; doch aan een meer onderfcheiden foort van Burgers noodzaaklyk zyn geworden, of, door weder buiten 's Lands vertierd te worden, aan onzen Koophandel voedzel ver fchaffen ; als by Voorbeeld, de gewoone Wynen, Speceryen, Koffy, Thee, Zuiker; de voortbrengzelen van onze Volkplantingen, en duizend dergelyke zaaken. - Onder de derde foort kar» men alle die Kóopwaaren plaatzen, welke enkel tot de weelde en 'wellust behooren, als daar zyn zeldzaame en uitgezogte fyne Wynen, ryke Stoffen, fyne Kanten, Jnweelen, kostbaar? Huisraaden enz. De Heer van BiëlfeLd , wiens Inflitutions ToUtiqnes wy hier vóór reeds aangehaald hebben, wil, dat men, om de inkomende rechten op de eerfte foort te bepaalen, moet berekenen, hoe vee! dezelve aan het Land zouden hebben opgebragt, indien zy binnen het zelve, op zodaanige Landeryen gegroeid waren, van. welke de gewoone Belastingen betaald worden; dat men vervolgens, van die alzo berekende fom, de kosten aftrekke, die op de vervoering, de commisfie enz. geloopen zyn, en-dat dan de zuiver verfchillende fom de waare Belasting behelsd, welke men op die Goederen kan leggen. — Van de tweede foort wil hy berekend hebben, wat dezelve zouden hebben opgebragt,' niet alleen wanneer zy in het Land gegroeid, maar tevens, 'wanneer zy binnen *s Lands bewerkt,en tot hunne tegenwoordige modificatie gebragt waren, met aftrek wederom der kosten van vervoering enz. Eindelyk op de derde foon wil hy dezelvde berekening gemaakt hebben, als op de twee eerften; doch zonder eenigen aftrek van kosten, hoegenaamd, en naar maate van dien,de Belastingen op dezelve te betaalen. Deeze gronden draagen zekerlyk de Kenmerken van de uiterfte billykheid, alleen zou men hiér op kunnen aanmerken, dat gelyk hy onder de Kóopwaaren van de eerfte noodzaaklykheid alle de beho/eften van de werkende hand brengt, het mooglyk nog beter zoude zyn , en nog meer ter bevordering van de mededinging medewerken, indien daar van ook konde worden afgetrokken de Belastingen, welke op dezelven reeds betaald zyn in het Land, waar zy gegroeid waren , of nog liever, indien zy geheel vry van alle Belasting konden inkomen. Want zo dra,'boven de Belastingen, welke decz.e Goederen reeds in het Land, waar zy gegroeid 7,yn, betaald hebben, ook nog de inkomende rechten in bet Land waar zy bewerkt zullen worden, moeten worden betaald;terwyl dezelve reeds Var. vervoering enz. Geld gekost hebben, dan wordt dit eene last temeer, welke, alles voor het overige gelyk gefteld, de mededinging tusfehen het Land waar zy bewerkt worden, en het Land waar zy gegroeid zyn, indien in beide Landen de bewerking gefchieden kan , genoegzaam onmooglyk maakt. Men ziet uit dit alles, welk eene voorzichtigheid, men , by het invoeren der Belastingen , in acht moet neemen, en het is alleen het'misbruik van dezelven en der publieke Geldmiddelen, die haar tot een' gëêsfe! der Volkeren gemaakt hebben. Zeker beroemd Schryver heeft de gefchielenis daar Van in een beknopte fchets famengeyoeg.1, 't welk wy niet kunnen nalaaten hier ter plaatze in te lüfcnëi . De Belasting zegt Raynal., kan.ger-óemd worden, de opoffering van een gedaerte des eigendems, nn Dddd de  . 3 yyL ClïïsD'.vrlKDEl.Eu\-. ,• • bcvc't'.bhvR van bcï.a^d^r r il:q'xr l¥^' rXi\^ j»c Au eene iliatTche nedi, WéUjfl Yovxer-on (Behningen m r; jc .cn hc!>beo;dow>*Kdc üat'.Wn geene e:gü:iu«wmen v: bc-ittcn , cn daverden die '.c; i.n;ven hebben. ■- ec ..ifaa) wanneer eér.eNatic ecrdg eigendom tjezilb die | g{ Jyrv.iaren ".vaardig is; wanneer haar geluk beftendigen ranzlcnlvk genoeg is om 'Regeeving^kosten.te v.ereis- bi (eden ; wanneer zy Bezittingen, Koophandel en Ryk- Z dommei heeft, in flaac om- de beaeerlykhekLhaarer , u arms, hcer<=chzügtige.,- of • roof--en plundprzieke Na- ti 'huuren pp te wekken; dan heeft zy, ter beveiliging , nl haarer Grenzen of Rrovincicfi,.'.ter.-verdeedjging haa-1 h rer Scheepvaart, of .ter handhaavinge haarerJnfteüiTi- h gen , Krvgsbenden en een, inkomen nodig. ■ Met is • rechtvaardig en onvermydelyk, dat de Burgers, die d op de een of andere wyze ten- algemeenen. beste onlee-. dig zyn, door alle de andere Standen van het Bond- v "enootfehap onderhouden worden. g b 'Er zyn tyden en landen geweest,.in welks eene ze- v kere uitge'ftrektheid gronds wierd uitgezonderd, ter z goedmaakinge der algemeene kosten van- pet Staatkun- h dig lighaam. De Wethouderfehap zulke uitgebveide j bezittingen niet ten voordeele kunnende-aanleggen, was genoodzaakt de zorge daar over te vertrouwen aan c Oozieners, die dezelve verwaarloosden, of de inkom- ■ y ftên daar van aan zich toeeigenden. Dit. gebrek bragt v nog grooter onheilen mede. • De .byzondere eigendom r des Konings was te aanzienlyk geduurende;de vrede, • \ o¥ was niet toereikende in tyden van oorlog. In het { eerfte geval wierd de vryheid van het Gemeenebest on- j derdrukt, door het Opperhoofd van den.Staat; en in g het tweede geval door de Vreemdelingen. Men heeft t derhalven toevlugt moeten neemen tot de Belastingen 1 der Burgeren. ' In de vroegfte tyden waren deeze middelen niet zeer r_ aanmerkelyk. De befolding was toen niet anders dan ] eene enkele fchaftvergoeding, welke door den-Staat t aan den genen wierd gedaan, die, om den Staat te die- 3 nen, de zorge voor eigen onderhoud , geduurende ee- j nigen tyd, ter zyde fielden. De voornaamfte beloor.ing beftoiid in dat ftrcelende gevoel, ontftaande uit j het inwendig bewust zyn van onze eigen deugd , en on het gezicht der hulde, welke haar door andereMcnfchen werd toegebragt. Deeze redelyke rykdom- \ men waren de grootfte fchatten der opkomende Maat-, fchappyen ; het was eene foort van gangbaare munt, welke 'het ,'in de itaatkundige zo wel als zedelyke orde, van belang was dat zy niet vervalscht wierde. De eer bekleedde niet minder de plaat-s van Belastingen in de fchoone dagen yafi Griekenland, dan in de onkomende Maatfchappyen. Zy, die het Vaderland dienden, oirdeelden zich niet gerechtigd om het op te eeten. De Belasting door Aristides op gansch G™ttmlmd gelegd, om den oorlog, tegen Perftën te voeren, was zo gemaa'tigd, dat derzelver opbrengers haar noemde het gelukkig lot van Griekenland, — Welk een tyd, welk een land, daar de Belastingen het geluk der Onderdaane 1 uitmaakten ! De Romeinen fnelden ter heerfchappye, zonder byfcans eenigen ónder ftand van de zyde van 's Lands Kasfe De dienst van den Lande wierdt met afzien van alïe' eigenbelang 'verricht, zelvs na dat.de.zeden fce lorven waren. ' Onder de Leehregeering hadden'er geene Belastin- >eL b L b G te ;;e'.13m:d;;:- u plagt*. Waar zou rjien die gebeft li ebben V de jnsch en de aarde waren -het êfgènJimt! geworden n alles ovcrheerfciiende Mce;tcrs. 'Kr va- toen. ne zaakiyke, zo wel als peid'eoulyke, -fiaaverny injVioeJldiDiii 1 itfjyti bvüh ivo) nsSr.iiwrvifï I Toen de dageraad over Europa begon te ontluiken, cl Jen zich de Natiën-met haare veiligheid onleedig. ■ y bragten vrywülig Belastingen op, om binnen-en tlandfche vyanden te betcuge'en; efoöb deeze Belasi igen waren gemaatigd, om dat de Vonden- noch gee- eigendunkelyke magt. genoeg bezaten, om ze naar ït goeddunken hunner grilligheden ,-of ten voordeele .inner eerzngt, aan .te wenden. De Nieuwe Werelt of Amerika, wierd ontdekt, en veróveringsdrift maakte zich meester van alle Volsn. Deeze geest van grootwordinge kon zich niet sreenigen met de langdraadigc befluiten der Volksver-, ideringen;. en het gelukte de Oppervorften, zonder eele moeite, zich meer rechten aan te maatigen, dan f tot dus toe genooten hadden. Het heffen van Be-stingen was de gewigtigfte hunner overweldigingen. ^ gevob-ten hier van zyn de heillooste geweest. Men heeft niet gefchroomd hetzegel der Slavernyep bet voorhoofu der Menfchen te drukken, door. .hun. oof-i onder eene Belasting te leggen. Is 'er, behalen de vernedering, iets eigendunkelyker dan dusda- ig eene Belasting? —. • zal men dezelve Op vry-- ■uilige toeftemming grondvesten? Maar '.er zouJus-:hen den Monarch en de Onderdaanen een -zedelyk eweeten vereischt worden , welk hen wederzydsch an elkander verbond, door eene wederkeerige liefde ot het algemeene welzyn., of ten minften een openaar geweeten, welk hen over cn weder jegens elkaner gerust ftelde, door eene oprechte en wederkeerie' mededeeling hunner kundigheden en gevoelens, ylaar weik is.bet middel om dit openbaar geweeten in e voeren, dat tot een fakkel, een' gids en een' tpu;el zou verftrekken, in den loop der Rcgeeringsvornen i . . ' " Zal men doordringen in het heiligdom der Iluisgetinnen, in het geheime vertrek van den Burger, 0111 e1-ontdekken en aan den dag te brengen 't geen hy liet wil openbaar maaken; 't geen dikwils zyn belang s niet te doen openbaar worden? welk eene inquifi-, le! welk eene aanftootelyke geweldaadigheid! genonen.dat men bet vermogen, de middelen van ellen Burger leerde kennen ; veranderen niet deeze van het ééne jaar tot het andere, met de onzekere en wisfelval'lige voortbrengzelen der nyverheid ? neemen zy niet af met de vermenigvuldiging der Kinderen, met het verval van kragten, door ziekte , door ouderdom en arbeid ? verminderen niet de vermogens des Menschdoms, zo nutte als werkzaame, met de beurt-> wisfelingen, welke de tyd baart in alles, 't geen van de natuur en het gehfk afhangt? - ■ ... de perfoonlyke Belasting is derhalven een overlast, elk Mensch in 't byzonder drukkende, zonder eenig nut voor 't algemeen. Het Hoofdgeld is eene knellende fiaaverny voor den Mensch, zonder voordeel voor den Staat. Na dat men zich deeze Belasting had veroftloofd, die het bewys van overheefchinge is, of altbanls, vroeg of laat, daar heenen leidt, is men over -eflayen ■ tot de verteeringen. De Vorften bebben de'-> fchynvertoond van deeze nieuwe Belasting als eenigermaa- " " 1 te  CLLDAiiDDELËN- - ca vvv i'hV te befchouwen, dewyl der/'civer hoeveÈle d -H anet v«n de kosten, welke iéder Burgerhaar SmdeTkan vermeerderen of vermindereu, nair gllge ^n zyne vermogens en fmaak, dis meestal .rln-vr kvnst-gemaakt zvn. - • ■ - • , Doch het toppunt der wreedheid is, wanneer de ■ toJSjS gelégd zyn op 'de volftrekt nodigfte keen^ duel en. De Mensch had het recht om te be£ oor dat 'er eenige Maatfchappyelyke wetten waren vastgefteld. Heeft hy, door het.invoeren. van vetten, dat recht verloeren ? de vrugten der aar c • aa,i de fchamele Gemeente boveh' haare waarde te veiKoonen , is zo veel als haar dezelve te ontrooven; het tofezel haarer beftaanlykheid word ondermynd, wanneer aan hst Volk, door de Belasting, de natuurlyke nvdaJlen om dezelve te onderhouden, ontnomen woriên Door'dè lyftocht des behoeftigen te bezwaaren, beneemt hem de Staat de kragten nevens het leevensvoedzel. Van eenen Behoeftigen maakt hy een bedehar ' v " eenen-Arbeider een Lediggangcr; van een n Ongelukkigen een Deugeniet; met andere woorden, den Hongerigen brengt hy door elende oP het fcha- V°Indien de Belasting op de min noodzaaklyke leevensmfddelen gelegd word: wat al Menleken, voor Ie landbouw cn voor de kunften verleoren , worden dan gebruikt, niet om de' bolwerken des gebieds e ■be varen, maar, om in een'Koningryk, een oneindig Sal kleine bolwerken oP te werpen; om de poorten lèr Steden te bezetten; om de groote wegen en de kanaaleu tn- Koophandel te belemmeren; om de keide koornzolders en magazynen te doorzoeken welk een Staat van oorlog tusfehen den Vorst en het -Volk 'tusfehen den Burger en den Burger! wat al getnn*cmsfen , galeijen' en galgen voor een menigte onI^hfkki-en die tot bedrog,-lluikhanderen mü.ïznët S^SCqS *** de onrechtvaardigheid der fchattinavorderende wetten! . De be-eerlykheid der Oppervorften ,is, van de Lee•verismi'ddelen, overgeflaagen tot de Koopgoederen, we ke Staaten over en weder verkoopen. Onverzadem Dwingelanden, zult gy dan nimmer begrypen dat indien gy Belastingen legt op het.geen uw Voll den UitlandeVaanbiedt, hy tot minder prys van ande re Natiën zal koopen? en al ware het dat uwe Onder daanen de eenige eigenaars- waren der bezwaarde goe ■ deren zal het hun toch nimmer gelukken, om de we te ftellen • dewyl 'er als dan minder trek zoude zyn en de overvloed hem zou noo'dzaaken om de prys ti 'verminderen, ten einde Koopefs te mogen vinden. £ Op geen redelyker 'grondilag rust de Belasting 01 •de Lopmanfcbappen, Welke uw Ryk van deszelv Nabuuren ontvangt. Derzelver prys bepaald zynd door het mededingen van andere Volken zui en uw Onderdaanen alteen de rechten daar van betaalen moe teil Misfehien tfal deeze prysvermeerdering oer ui ■landfcbe goederen derzelver gebruik doen verminde •ten' Maar indien men minder aan u ventoopt, z; .men bok minder van u koopen. De- Koophand. seeft-Öaïi naar evenredigheid van 't geen dezelv ontvangt. In cle daad, by is niet anders dan eene ve ruiling van waarde tegen waarde. Gy kunt u, de b-dven itegen den loop dee/.er verruilingen met aa kanten, zonder den prys uwer eigen voortbrengzels • -&E LD M'l'DD ELlrlÖr. :2c7i ; doen da-Ien, docr'd.erzerver vertier te vermiudc- CHet zy gy be'astingen legt op uitlandfche-of op uw km Koopgoederen, de nyverheid uwer Onderdaaïlh zal 'er noodzaaklyk door lyden. 'Er zullen min3er middelen zyn om deeze te betaalen, en minder mverar^side fto'ffen om hen aan 't werk te houaen. Ni?f gelang de hoeveelheid der jaariykiche vuort,re""zelen verminderd, zal de fomme van den aibeid nsgèiyks afneemen. Dan zullen alle wetten, «elke ry tegen de bbedehrv moogt vastftellen, onvermoo'ende zyn' dewyl de Mensch in de noodzaaklykheid s om te leeven van 't geen hem gegeeven word, wanieer hy niet kan leeven van 't geen hy wint. Maar welke is dan de Belasting, die best gefchikt is om de algemeene belangen met dc rechten der Burgeren overeen te brengen? -.Het is de Belasting op den Grond. Eene Belasting is eene uitgave, die alle ja?ren wederkomt voor hem die daar mede bezwaard is. ' 'Er kan dan geene Belasting gelegd worden dan óp een jaarlyks 'inkomen; want een jaarlyks inkomen alleen kan eene jaarlykfche uitgave diaagen. Maar 'er is geen jaarlyks inkomen 'dan van Landeryen. De Landeryen alleen vergoeden ieder jaar het verfchot, welk op dezelve gedaan word, en geeven daar en bo^-en alleen-cên voordeel, waar over befchikkmg kan gemaakt worden. Zedert lang heeft men deeze "ewichtigé waarheid beginnen te vermoeden. Geoelfende verftandeii-zullen ten eenige dage dezelve betoogen; en de regeering welke baar tot een vaste grondfiag haarer Geldmiddelen legt, zal noodwendig opklimmen tot een trap van voorfpoed, dus lang aan alle Natien en aan alle eeuwen onbekend. Misfehien is 'er, op dit oogenbük, geen Volk m Europa, welks toeftand-deeze groote verandering ver:0;rlóofd. Overal zyn de Belastingen zo zwaar, oe 'uitgaven zo menigvuldig, de behoeften zo dringende; o'veral is 's Lands Kasfc zo zeer met fchulden bezwaard, dat men met eene fpoedige om.venteling in het heffen van 's Lands inkomften, het vertrouwen en het geluk der Burgeren onfeilbaar zou krenken. Doch eene verliclve en vooruitziende Staatkunde zal, met langzaame en afgemeeten fchreden, na een zo heilzaam doelwit ftreeven. Met moed en voorzichtigheid zal zy alle hinderpaalen uit den weg ruimen, welke de voor■oirdeelen, de onkunde, de byzondere belangen Kunnen ftellen tegen een ontwerp, welks voordeelen ons grooter toefchynen , dan dat zy kunnen overrekend worden. ..,-„. - Op dat niets de voordeelen deezer heilzaame nieuwigheid vermindere, moeten alle Landeryen, zonder onderfcheid, bezwaard worden. -Hèt algemeen geai.c is" een openbaare fchatkist, in welke ieder Burger zyne fchattingen , zyne dienstbetoonm'gen , zyne bekwaamheden moet nederleggen. Het zou het toppunt der 'laagheden en der dwaasheid zyn, de onderlchei•din-en welke men van zyne Voorouderen heeft geërfd te doen gelden, om zich aan de lasten der famenleeving te ontrekken. Alle voorrang, welke met ten Mgemeenen voordeele zou gedyen , zou verderflyk 7vn • hy kan niet rechtvaardig zyn , dan in' zo verre dezelve eene plechtige verbindtenis is, om zyne goederen en leeven meer byzonderlyk aan den dienst van i het Vaderland toe te wyden pddd 2  207(5 GELDMIDDELEN, Indien, in onze dagen, de Landeryen voor deeerstemaal bezwaard wierden, zou men dan niet onvermydelyk van oirdeel zyn, dat de Belasting evenredig zyn moest aan de. uitgebreidheid en vrugtbaarheid der bezittingen? Zou iemant zyne bedieningen, zyne gedaane dienden, zyne waardigheden durven melden, om zich te onttrekken aan de fchattingen,.welks 's Lands oirbaar vordert? Wat toch hebben de. Belastingen gemeen met de rangen, de tytels en waardigheden? Zy liggen alleenlyk op de inkomften; en deeze inkomften behooren aan den. Staat, zo dra zy toe deszelvs verdeediging nodig zyn, Ondertusfchen is het niet genoeg dat de belasting rechtvaardig verdeeld is-; zy moet daar en boven evenredig zyn aan de behoeften der Regeeringe, en deeze zyn niet altoos even groot. Over al, en in alle eeuwen,, vordert de oorlog, grooter uitgaven dan de vrede. De. aloude Volken bragten tot dezelve, het hunne toe,, door fpaarzaamheid in vreedzaame tyden. Zedert de voordeelen van den omloop van het geld, en de beginzels der nyverbeid beter ontwikkeld zyn, heeft men het middel, om dus de metaalen op een té ftapelen, afgefchaft. Met reden, heeft men het middel van buitengewoone belastingen de voorkeus gegeeven. leder Staat die. zich van. dezelve niet bediende, zou, ter ver vertraaginge van zynen ondergang, zich genoodzaakt zien tot de middelen toevlugt te nemen, die te Conftantinopolen gebr.uiklyk zyn. De Sultan die alles vermag, behalven. zyne Geldmiddelen en wettige inkomften te vermeerderen, is genoodzaakt het Ryk over te geeven aan de knevelaaryen zyner Ambtenaaren, om vervolgens hen zelve van hunne plunderingen te berooven. Zie Rayn.al JVysgeerige en Staatkundige gefchiedenis , VIL Deel, boek 19. Het verwondert ons, dat deeze fchrandereSchryver niets meld van de Belastingen op enkele behoeften van weelde, waar uit men toch zonder fchaade, zelvs tot groot voordeel der Ingezetenen van veele landen, een aanmerkelyke tak van de publieke Geldmiddelen konde maaken. — Het openbaar Crediet, is hedendaagsch, naast de belastingen, wel het voornaamfte onderwerp derzelven, waar over wy den genoemden Auteur nog.maals zullen hooren fpreeken., In 't algemeen (zegt hy) is,. het geen crediet ge.naamd word, niets anders dan. een. uitftel van betaaJmg.. Het crediet onderftelt derhalven het dubbel vertrouwen; te weeten een vertrouwen in den perfoon die het nodig heeft, en een vertrouwen in deszelvs vermogens. Het eerfte is het noodzaaklykfte. Het gebeurd te dikwils,dat een eerloos fchuldenaarzyne ver■fcindtenisfen verraade, fchoon hy gelds genoegbezitte om ze na te komen, of zynemiddelen door een onnauwkeurig en onmaatiggedragverfpille. Maar een verftandig en rechtvaardig Man,, kan, door welingerichte onder.neemingen, de middelen verzamelen ofvergoeden, welke hem ter wederbetaaling zouden ontbroken hebbenHet oogmerk van den Koophandel js de verkeering,; maar voor dat de Koopman fchappen komen op de plaatze daar zy verbruikt moeten worden , verloopt 'er dik- • wils- een aanmerkelyke tyd, en 'er moeten, ter ver- ] voering,van dezelve groote kosten gedaan worden.'. Stel < daar en-boven, dat de Handelaar zyne inkoopen doen j moet mer gereed, ge'd, en de. Koophandel zal nood- 1 wen lig kwynen. De-' verkooper* kooners sullen \ GELDMIDDELEN Efifff Hier uit Js het «edfct ontftaa» fcheiufn « « nn?5* hf byzonder en openbaar crediet is dit onderfcheid, dat bet laatfte het crediet is van eeneNaa 'u rfl?gtSéen een'S' lighaam uitmaakende; het eerfte heeft den winst, en het ander de uitgave ten doelwit Hier tut volgt, dat voor Kooplieden het crediet een bron van rykdom, en voorde wethouderfchapeen oirzaak is van verarming*, dewyl. het haar alleenlyk het vermogen bezorgt om zich te-bederven. Een'Staat che geld opneemt, vervreemd een gedeelte van zyn inkomen voor een kapitaal dat door hem verfpild wordt. Na deeze geldleeningen. is hy derhalven armer, dan hy ' was voor dit bedryfv üft «SffSf vf'de fchaarsheid van goud en zilver, kenden de aloude Regeeringsvormen hergebruik van het openbaar crediet niet, zelvsniet in het tydftipder gevaarlykfte omftandigheden.. Geduurende den vrede werdt 'er een kas geformeerd, welke in tvden van beroerten wierd geopend. Het geld, dat als dan wederom onder de Menfchen kwam, wekte de- nyverheid op, en dit verligte in zekere maaten de onvermydelyke Oorlogsrampen. Zedert de ontdekking der Nieuwe werelt het goud en zilver algemeener heeft gemaakt, hebben ook de Regeerderen zich doorgaans ingelaaten in onderneemingen , boven het bereik van de vermogens der Natiën,-welke zy regeerden; en zy hebben niet gefchroomd de toekomende gedachten met fchulden te bezwaaren, welke het niet geoirloofd was te maaken. Deeze keten van onderdrukking is uitgerekt; zy moet onze laatfte nakomelingen binden, en ille volken en alle eeuwen drukken. Het gebruik van bet openbaar crediet, hoewel verderflykvoor alle Staaten, is egter voor alle niet in dezelvde maat verderflyk. Eene Natie die veele ryke voortbrengzelen heeft, wier geheele inkomen zuiver is, welke altoos haare verbindtenisfen heeft geëerbieligd, die door geene veroverzugt word beheerscht, he haar zelve regeert zulk eene Natie zal be¬ er koop geld vinden-, dan een Ryk welks grond niet rrugtbaar is, 'twelk met fchulden is bezwaard, 'twelk ;rooter dingen onderneemt dan bet kan uitvoeren , 't velk zyne fchuldenaars heeft misleid, of t welk onIer eene eigendunkelyke regeering zugt. De geldchieter,. die, met opzicht tot de intresfen , noodzaakyk de wet zal dellen, zal altoos derzelver drengheid egelen naar het gevaar welk bv zal moeten loopen. ran hier dat een Volk, welks Geldmiddelen in wanorde yn., fpoedig tot dediepde onheilen zal vervallen, door et- openbaar crediet;. doch ook de best ingerichte reeeringsvorm zal daar in insgelyks den eindpaal van ynen voorfpoed vinden.. Maar, vraagen fommige Staatkundige reekenmees;rs, is het niet voordeelig voor eene Staat, het geld an andere Natiën in zynen boezem te doen vloeijen ï In brengen niet de publieke geldnegotiat-en dit heilzaam ttwerkzel voort? Men lokt ongetwyfFeld, langs deern weg, het geld der uitlanderen binnen bet Ryk, ïlyk men het eveneens van hun verkrygen zou, door m of meer Provinciën van het zelve aan hun te irkoopen. Misfehien zou het zelvs minder dwaas of denloos zyn, hun den grond te leveren, dan die ajïnlyk voor hun te beplanten.. Doch,  GELDMIDDELEN* GELDMIDDELEN.. «077 Doch., indien den Staat alleenlyk van zyne Onderdaanen geld opnam, zou men. de nationaale inkomften, niet aan vreemdelingen behoeven ts geeven. NeenA. maar het Gemeenebest zstt nogthands veele zyner Ier den ontzenuwen, om weinige, leden van. het zelve vet tè maaken- Moeten nier de Belastingen vermeerderd, v/orden, naar gelang, van de intresten, welke men beitaaien moet, en van de hoofdibmmen welke afgelegd; moeten worden ? Zullen niet de. eigenaars van, Landeryen, de Landbouwers,, zullen niet alIeBurgers zich. altoos meer bezwaard vinden, indien men regelregt en op eenmaal de foinmen van hun gevorderd hadde, die door de Regeering zyn opgenomen?' —— Neen! want door den Staat in fchulden te fteeken, is de toeftand der Burgeren juist dezelvde geworden, als of deeze ter voorzetting van hunne hutshouding geld hadden opgenomen, in. ftede van hunne uitgaven te bezuinigen, om in toevallige uitgaven te voorzien. Maar de menigvuldige Obligatien,, de gevolgen der ge'dopneemingen, door de Regeering gedaan., vermeerderen de hoeveelheid der in zwang gaande rykdommen, geeven eene grooter uitgebreidheid'aan den handel, en maaken daar door alle verrichtingen gemak-, lyk. Verblinde Menfchen! wilt gy het geheele gebrek uwer Staatkunde zien?' Laat zy zo. verre gaan.afs zy kan; overlaadt die. met de te betaal'ene intresfen,. en brengt hem dus in de noodzaaklykheid om: alle. de Belastingen te verhoogen:. gy zult. zien, dat gy met alle uwe in zwang gaande rykdommen, welhaast geene rykdommen genoeg zult over hebben,, voor. uwe.verteeringen en, voor den Koophandel. Het geld ,, en de papieren die het geld verbeelden, hebben geen loop van zich zelve, en zonder dè beweegraderen die. hen in beweeging brengen. Alle deeze onderfcheiden tekens zyn geene afhealdzels, dan.naar gelange van de in- en verkoopen.. Overdekt,, zo gy wilt,. geheel Europa met goud'; indien het geene Koopmanfchappenih den handel heeft, zal al dit goud werkeloos zyn.. Vermenigvuldig flegts dè. verhandelbaare. goederen, en be? lenmert u niet met tekens ;het vertrouwen ende nood-zaaklykheid zullen ze zonder u wel weeten in te voeren.. Wagt u. bovenal dezelve; te vermenigvuldigen door 'midleien,.diedë hoeveelheid,uwer hervoortkomende voortbrengzelen, noodzaaklyk zouden verminderen.. De gewoonte van het openbaar crediet, zegt men, fieldt nogthands eene. Mogendheid in ftaat. om aan andere. Mogendheden, de wet te ftellen. Maar zal men dan nimmer beginnen in te zien, dat, dit hulpmiddel aan alle Natiën gemeen is ?.' Indien het een foort van geb'aanden weg.zy,. van-welken gy u kunt bedienen em uwen. vyand. te vernederen, zal hy zich'dan niet insgelyks bedienen kunnen, om u te vernederen? Zal het crediet van twee. vyandige Vólken niét evenredig zyn aan hunne wederzydfche rykdommen?'en zullen zy zich beide niét bedorven'vinden, zonder over en weder andère- voordeelen tè hebben genoten dan welke zy, buiten en behalven allegeldopneeming, zonden genooten hebben-? ' Wanneer ik Mónarchién en Heerfchappyen elkander ziebevegten en tegen elkander woeden, temidden hunne fchulden , van hunne .openbare fondfen en verpande; Inkomden,. zie ik,, dunkt my, zegt een wysgeerig Schryver, Menfchen,,die in een po-'celèinwinkel met dokken vegten. Het zou egter ligtvaardïgheid zyn te., willen, be? weeren-, dat's Lands welzyn-,. fn geenerfei omftandigheid kan vorderen „ de vervreemding van esn gedeelte, der algemeene inkomften.. De Tooneelen die. de; aards beroerenr zyn. van, 20. verfchillendeji aart,, de Heer/; fchappyen zyn aan zo vreemde omwenteling^ hlootgefteld, het veld der Gebeur.tenisfen. is zo uitgebreid, de Staatkunde treft met zo verbaazende dagen, dat het. der Menfehelyke wysheid niet gegeeven 1$. alles, te voor-zien, alles te overreekenen. Maar iüihet tegenwoordige geval is het. 't daadlyk gedrag der wetb.au> derfchap, 'twelkons onleedig houdt-, en niet eene wondervolle omflandigheid.,. die waarfchynlyk nimmer plaats zal hebben. Ieder Staat, die van den verderfelyken weg der, Geldopneemingen niet zal worden afgetrokken, doorde zo even aangehaalde bedenkingen,, delftzyn eigen-, graf De gereede gelegendheid om veel Geld tevenste negotieëren,.vervoert ligt eene Regeering tot allerlei foorten van onrechtvaardige, ligtzinnige en kost* baare: onderneemingen;, die gemakkelykhejd,z,aj, hem, het toekomende geluk voor een oogenblikkeJyke luis-, ter doen verpanden, en het tegenwoordigs- voor hst; toekomende verfpillen. De eene Geldopneeming zal: de andere mede brengen, en om de laatfte te veihaas,ten „ zal men; de intrest, meer en meer v.ergroo.tejamoeten. Deeze. wanorde zal de vrugt des arbeids in- ejaftge: weinige niets doende handen doen komen. De gereede gelegendheid om te genieten, zander iets te-doen.,, zal-alle ryke Lieden, en roet deeze alls ondeugendeMenfchen naar eene.-Hoofdftad lokken. De verleiding om in 's- Lands fchulden aandeel te.willen hebben,xai; meer en meer veld winnen ;.want. zo dra- men-kanraaafcjen zonder zaaijen,. geeft ieder,, die daar. toe,ryk gs-noeg is,..zich over aan een foort.van handel,, welketevens voordeelig. en gemakkelyk is.. Da. Eigenaars-en; Handelaars willen alle Renteniers-worden:. en het is-, zeker dat Nederland niet he.t-bonderde-gedeeJte.zy.ner,tegenwoordige Renteniers, en by gevolg een vertaaazend aantal vermogende Kooplieden en Fabrikeursrneer- zou hebben, indien niet degemakkelykhejd omhet Geld in binnen- en buitenlandfche Geldleeningen, voordeelig te plaatzen,., zo veelclngezetenen *an den. Koophandel ,JFabrieken en nyverheid had afgetrokken. De.Koophandel niet alleen, maar ook de Scheepvaart en Landbouw lyden,hier door geweldig; en dewyl dfi; Staat altoos kwaalyk verteerd,,'t geen dezelve kwaalyk heeft verkreegen, vermeerdert, hy da Belastingen om de intresfen te betaalen, die. naar gelang zyner fchulden aangroeijer. Dus worden alle de, werkzaame en vrugtbaare klasfen der.famenlëevinge beroofd en uitgeput, door de niets doende en on-vrugtbaare klasfe.der Renteniers. Da vermeerdering der Belastingen doet de,prys der leevensmiddelen ,en door dit middel dien der nyverheid, toeneemen. Als dan neemt.de verteering af , dewyl de verzending ophoudt zo dra de Kóopwaaren te duur zyn,. om bet tegen den naaryver van andere .Natiën te kunnen uithouden. De.onmagt, waar in zich den Saaat bevindt, om zyne verbintenisfen te kunnen volbrengen, noodzaakt, denzelven eindelyk zich daar van te moeten bevryden: dóór.- een middel,. dat zo wel' het- verderflykfte is voorde- vryheid der Burgeren, als doodlyk voor de mag5„, het. aanzien de..achtbaarheid van den.Souvcrein-;. te Dddd'3 v ee-  20-3 'GELDMIDDELEN, weeten, door eene bankbreuke, welke op eene geweldige wyze de Schuldvorderaars berooft, na alvoorens al hun gereed Geld, door woekerende intresfen, tot zich gelokt te hebben ; die den Monarch ontëert, door het fchenden van de plechtigfte verbintenisfen, die de eeden van den Vorst en de rechten der Onderdaanen verraadt, die den veiligften grondflag van alle Regeeringen, het openbaar vertrouwen, onherftelbaar den bodem inflaat. ~ Zodaanig is het einde van al te verre getrokken Geldopneemingen; men oirdeele hier uit over haar beginzel. Hoe fchaadelyk het voor eenen Staat zy, zich met buitenfpoorige fchulden te overlaaden, is het egter nog fchaadelyker, wanneer deszelvs Ingezetenen te veel aandeel neemen in de buitenlandfche Geldleeningen. Een groot gedeelte onzer Nederlandfche Burgeren bezit tegenwoordig byna geen ander inkomen,dan de intresfen die zy uit hunne, in de buitenlandfche Negotiatien geplaatfte kapitaalen, ontfangen. Zy, die het al te buitenfpoorig deel neemen in dezelve, verdeedigen, zeggen met eenige fchyn van waarheid,dat zulks aan veele Ingezetenen van de Republiek groote inkomften te weeg brengt, en dat de hooge intresfen die zy daar van genieten, zeer veel toebrengen om de rykdom van de Republiek over 't algemeen te vermeerderen. Dan om hier op niet te antwoorden, dat de aldus geplaatfte Kapitaalen voor onzen eigen Koophandel onvermydelyk verlooren zyn; doch wanneer zy tot eigen Handel en Fabrieken binnen 's Lands gebleeven waren, als dan oneindig grooter voordeelen konden aanbrengen, moet hier by vooral in 't oog gehouden worden , dat men zyne, zo openbaare als heimelyke vyanden aldus de wapenen in handen geeft, waar mede zy de welvaart van onze Republiek beftryden kunnen, en hen tevens de middelen verfcbaft,om de Koophandel en Zeevaart, als de eenige fteunpilaaren van dezelve, te ondermynen. Het overgroot aandeel, dat veele onzer Ingezetenen in de buitenlandfche , vooral in de Engelfche Negotiatien , genomen hebben , geeft het kommerlykfte vooruitzicht voor de toekomende welvaart van deeze Staat, als zynde zekerlyk de voornaamfte oirzaak, waarom, door veelen onder ons, het belang van Engeland verre boven de bloei en welvaart van hun eigen Vaderland gewaardeerd word, alzo men ten aanzien der meeste Menfchen met het grootfte recht zeggen mag, dat, waar zy hunnen fchat geplaatst hebben, daar is ook hun hart. Men onderfteld gemeenlyk, dat de Ingezetenen deezer Republiek, ten minften veertig, of, volgens fommige Berekenaars, over de zestig millioenen Ponden Sterling, zynde omtrent zes honderd en zestig millioenen Guldens, voor hun aandeel in de Engelfche Fondfen hebben, welke verbaazende fchat geheel en al voor het Vaderland zou verlooren zyn, in gevalle Engeland een bankbreuk maakte, of ophield met het betaalen der intreden, waar van een van beide, nogthands, volgens bet gevoelen der onzydigfte Staatkundigen , te eeniger tyd , uit hoofde der by elke oorlog en veele andere ge'egendheden fteeds toeneemende fchulden van dat Ryk, onvermydelyk fchynt, te zullen moeten gebeuren. Doch wy keeren na deeze uitflap weder tot de Be hstingen , 'als het voornaamfte gedeelte der Geldmiddelen van den Staat, en is het zeer blykbaar uit al het gene tot hier toe gezegd is, dat het Einantiewezeniiies- GELDMIDDELEN, rendeels, zo niet geheel, afhangt van eene talrykg bevolking, en van de rykdommen of jaarlykfche winHen der Ingezetenen , het zy uit den Landbouw , Koophandel , of Fabrieken voortkomende. Eene Regeering kan derhalven niet te veel zorgen, om, door alle mooglyke middelen, de bevolking van den Staat te vermeerderen , de Landbouw te verbeteren, de Koophandel, Scheepvaart en Fabrieken aan te moedigen. Want zo deeze kwynen, en dat de Geldmiddelen nogthands dezelvde toevoer vereisfehen,. of de Belastingen ongeëvenredigd zyn aan de behaalde winden der Ingezetenen , dan moeten de laatften noodwendig tot armoede vervallen , en al het gewigt der algemeene behoeften valt als dan byna geheel op de fchouderen der genen , die ryk genoeg zyn om hun aandeel tot dezelve op te brengen. Wil men ze egter , met geweld, ook den verarmenden Burger afpersfen, dan word deeze daar door genoodzaakt zyn Vaderland te verlaaten , om elders brood te zoeken; doch het verlies van een aanzienlyk getal nyvere of arbeidzaame Ingezetenen is het grootfte verlies dat eenen Staat ooit kan ondergaan , nadien daar uit, in de eerfte plaats eene zeer merkelyke verzwakking in de kragten van de Maatfchappy voortkomt, en in de tweede plaats eene evenredige verhooging van Belastingen, aangezien dat gedeelte der fchattingen,'t welk de uitgewekenen zouden gedragen hebben , nu ook door de ingebleevenen, behalven hun eigen natuurlyk aandeel in dezelve, moet gedragen worden. Men vraage, of het den Staat voordeeliger zy, dat 's Lands inkomften worden verpagt, of by collefte ingezameld? het kan fomtyds nuttig zyn,dat men eene nieuw ingevoerde Belasting, eerst voor eenigen tyd verpagte. 'Er is een zekere kunst, 'er zyn uitvindingen, om het duiken te beletten, welke de Pagters door hun belang leeren kennen , en op welke dè Collecteurs , als daar by minder belang hebbende , 'misfehien hooit gedagt zouden hebben. Doch wanneer het fysthema, volgens 't welk zo eene Belasting moet geheven worden, eenmaal door de Pagters tot ftand gebragt is, kan men naderhand veilig de verpagting affchaffen, en de Collecte invoeren. De laatfte is veel meer overeenkomftig met den aart eener Republiek: door dit middel befpaart men voor den Staat de 'onnoemlyke winflen der Pagters; men onthoudt daar door aan het Volk de mistroostige vertooning van lieden, die, van niets, in zeer korten tyd ryk worden; het Geld, 't welk uit de Belastingen voortkomt, gaat als dan door zeer weinige handen, het komt byna regelregt in de publieke Schatkist, en keert uit dezelve veel fpoediger tot het Volk te rug. De Collecte beveiligd boven dien, zo wel de Regeering als bet Volk, voor een menigte van drukkende wetten, reglementen, overlast en knevelaaryen, welke in de onbefcheiden gierigheid der Pagters baaien oirfprong neemen. 'Er zyn alleen zekere kleine Belastingen , gelyk Weggeld, Bruggeld, Pasfagiegeld en diergelyke, wélke bet voordeeliger is te Verpagten, dan by wyze van Collcftc in te zamelen , wanneer die niet zo vee! op'brengen, dat men daar uit een vertrouwd Ambtenaar naar re 'elv.kbeid betaalen kan. De Geldmiddelen van onze Republiek neemen haare oirfprong uit yeelerlei impofitien en contributien , u-aar van eenige zyn Reè'cle, welke voortkomen uit vastigbc-  SÉSI hit waarsr. die ;;;o»fumeerd «wdea, pi Hffi and-reVnen^ oirza..ke,i. Dc aart en groot- held d"entingen, zvn, in de onderfcheiden : Provinciën, en zelvs in de districten en fteden eener zelvde' Provincie, zeer merkelyk onderfcheiden, waar door hst byna ondoenlvk word daar van een algemeen denkbeeld te geeven, zonder in groote wydloopighedé'ri te' treeden. Wy zullen nogthands beproeven om daar van, in dit Ar'tvkel, ecu beknopte fchets me ,e te deelen, waar by den Leezer in gedagten gelieve te hou len, dat wy hier alleen fpreeken van de Lands ot Provinciaale Imposten, zonder van de byzondere bcedèTvke Imposten of Belastingen , als welke te zeer onderfcheiden zyn, om hier flegts even aan te flippen, het m-ifte gewag te maaken. . . De R-ëie, of Grcndfchattingen, worden m weinige d„r Provinciën Vcrpagt maar meestal Gecollecteerd en aan de re^peftive Ontfangers betaald. vf'fr * zvn, in alle Provinciën over 't algemeen : i.-Oe■Verponding. .2. De Alienatien vfin Goederen. 3- Het Co.tó- 'ffi Verponding \s gemeenlyk onderfcheiden in eene ordinaris en extraordinarii. Verponding, waar van de eerftè in wden van vrede of oorlog altoos gelyk geneven u-or.1 van alle huizen, gebouwen, molens, hoven, boomgaarden , landeryen, tiendens, cn alle andere Vaste cederen. In alle drie Kwartieren van Geldnïand word dezelve 'gcligt van de zuivere opbrc-rst dier goederen , na aftrek van de particuliere Ambts'- en Dorpslasten', en wel ten aanzien van de hui'en tegens den oden , en ten aanzien der andere goederen tegens den 6den penning, volgens de Quohieren daar van in den jaare 1650 geformeerd. De extraordiriaris Verponding, in tyden van noodzaaklykheid mecrmaalen geheven, beflaat fomwylen in éen vierde,dne aetfte, een halve, vyf agtfle, of nog meerdere verhooging, .wordende, naar omflandigheid van zaaien, min of meer verligt,"of ook wel opgeheven. Tot de Alienatien behooren alle verkoopingen, vermangelingen en verpandingen van onroerende goederen, zo leenen als allodiaale, gelyk mede van neeilykheden, tienden, tuinen, erfpachten, uitgangen, fiedifheden en rentverfchry vingen, het zy in gem, vrugten, of diergelyke beftaande, waarvan de reële of grondfehatting bekend is in het kwartier van Nymeren, onder de naam van den 20, 40 en 8cften penning, om dat aldaar, by elke vrywiilige verkooping, vcrmanae'ing, verpanding en alienatie van voorlcnreeven goederen,, telker overdragt, van de kooppennm gen, hooggelden, rantfoengelden , fpeldegelden. vereeringen en diergelyken, mitsgaders gelag en trekgelden, betaald word door inheemfche, dat is_ van Inwooueren van de zeven geünieerde Provinciën, liet landfehap Drenthe, resfort van de Generaliteit, en die, ingevolge concordaaten, als Gelderfche Ingezetenen moeten worden behandeld, denken, endoor uitheemfchen den zoften penning; by gericntelyke verkoop'ugen door inheemfchen den Sollen, en dooi uitheemfchen den 4oflen penning; doch ingevalle die goederen door Gods-of Armehuizen, Diakonien er diergelyke worden veralieneerd, als dan flegts de he'ti van'dien impost: in het Graavfchap Zutphen en Kwartier van Veluwe, word daar van betaald, wan GELDMIDDELEN: crue veralie-atie yryw'lüg poé-tic.1., vin h.hcenic den sollen, doch van uitheemfchen den 25ft.cn nning, en by executie, of het iifonen van verwonn goederen,'flegts den 1 boften pcnr.ing van inneem•icn, en van uitheemfchen den yoften penning. De derde reële of grondfehatting in Gelderland, is de, oost op de Collateraals fuccesfien, waar aan onde: heg zyn alle voornoemde vasjegoederen, mitsgaders 'e \f5r en lyfrcnte-biieven, ftaande op een van de. vartiers-comptoiren , Steden , Ambten , Dorpen , ilders, Communiteiten en Collegien, als mede alle DÜgatien , Renten of Schuldbrieven op onoerengoederen van particulieren gevestigd, van vrat :un of natuur dezelve zyn, betaalende in het Kifar■r van Nymegen , voor irdieemfchen den softcr. , ith voor uitheemfchen den 1 jden penning ; in 't raarfchap Zutphen van inlreemfchen den seften, cn theemrck.en den asften penning; en in 'L Kivartier m Veluwe voor inheemfchen den 4often, en voor uitsemfchen den 2cften penning; doch aankomende van erfoonen , iemant verder als in den vierden graad •ftaande , als dan voor inheemfchen den 2often , 1 voor uitheemfchen den loden penning. Zie meer ier over op het Art. COLLATERAAL, bladz. 8'<5S nz- De Perfeaeele Belastingen, welke in Gelderland, voor et grootfte gedeelte alle in het openbaar Verpagjj -orden, zyn aldaar bekend onder denaam van G.ne-ude Middelen, waaronder behooren, in de gezamentJl e drie Kwartieren : 1. Wynen. — 2. Bieren. _ l. Azyn. — 4. Gemaal. — 5. Beestiaal. —. 6. Zout. _ Zeep. — 8. Oor- of Paardegeld. — 9. Hoofdgeld. — ;'o. Bezaaide Landen.— ir. Brandewyn en Gedisteeerde Wateren. — 12. Kcorngeld. — 13 Tabak. In de Kwartieren van Nymegen en de Veluwe, betaald nen daar en boven ook het Haardftedengeld , het \mbtgeld, het Pasfagiegeld en de Belasting op het Hein Zegel, waar van het eerfte in het Graavfchap Zutphen ook geheven, het-tweede aldaar onbekend, het lerde ten behoeve van particulieren geheven word, jti het vierde in onbruik geraakt, is. Daar en boven getaald men in hei-Kwartier van Nymegen alleen , zekere rechten, onder de naam van Bakkers en Tappers neeringen, als ook Schaapengcld ;in de Veluwe alleen,de Moutcys en ontgronding van Gelderfche Veenen. De impost op de Brandewyn, Gebrande Wateren en Meede word in Gelderland by forme van Monopolie geheven. In de Kwartieren van Zutphen en Veluwe worden rechten van de waag geheven; doch in dat van Nymerren niet. Voor 't overige is den opbrengst der Belastingen in de drie Kwartieren meestal verfchillende, terwyl ook de Steden eenige byzondere en ten haaren eigen behoeve verpacht wordende Imposten hebben. De Gemeene Middelen, welke in de Provincie Holland worden ingezameld, zyn verdeeld in befchreeven Middelen en onbefchreeven Middelen. De eerfte zyn alleen de zodaanigen, die door middel van befchryving, by naauwkeurige quotifatie, conform de Ordonnantiën , zonder eenige de minfte compofitie geheven worden. Dezelve zyn agt in getal, te weeten : U Hoorngeld. - 2. Paardegeld. - 3. Koehouders-zout. — 4. De Bezaaide Landen. — 5- Heeren en Redemptie-geld. - 6. Koffy- en Thee-geld. ~ 7. Karosfen-geld. r 8. De Confumptie van Tabak. -  2o3« GELDMIDDELEN. De onbvfchreevni Middelen zyn die Belastingen, wéll op de eet- en drinkwaaren, brand- en bouwftoffei als mede op de Commercie gelegd zyn, en by dagi h'kfehe'Collecte, zo in de Steden als ten Platten Lai de, zonder eenige admediatien; doch op de conftnie der Provincie meestal by ■compe-iïtien op een dere worden ingevorderd , te weeten : 9. Brandhout. • 10. Fruiten. — n. Boter. — 12. Gedrukte Papierë' — t$; ■Confumptie-zout. —< -14. Inkomend en Doo - pasfeerend Zout. —< 15. Confumptie-zeep. — 16. E Tonne Zeep a 4 Huivers. — 17. De Waag.— 18. D ronde Maat. — 19. Inkomende Graanen. — 20. G< maal.— 21. Beestiaal. — 22. Binnengebrouwen Bi( ren. — 23. Buitengebrouwen Bieren. — 24. Wynen Meede en Azyn. — 25. Brandewynen. — i'6. Grov Waaren, waar onder'Lood, allerlei Steenen , Kal en Tras. — 26. Zalm en Steur.— 28. Veer-en'Pas fagiegeld. — 29. Inkomende Tabak. — 30. Inkomend Pypen. — 31. Turf en Kooien.— 32. De ontgrem ding en doorvaart van Turf. — 33. Het Klein of Col leftive .Zegel, by de voorengemelde middelen wei kende. Tot de onbefchreeven Middelen in 'Holland, behoorei nog wyders: 34. De Tienden. — 35. Alienatien vai Goederen. — 36. Collateraale Succesiie. — 37. Huis en Haardfledèn-geld. — 3-8. Landeryen. — 39. De4oft< en Softe penning op de verkoop van groote en kleine Vaartuigen en Sclieepsgereedfchappen, met al derzei ver ftaande-en loopende wand, gefchut en verder toe behooren. — 40. De Ambtgelden , zynde | korting, in de vier eerfte jaaren van de Tractementen der Ambt. tenaaren. — 41. De roefte en ioefte penning op de Ambten, Obligatien , Los- en Lyfrenten. — 42.Rec"h< van Trouwen -en Begraaven. — 43. En eindelyk een Impost op de ongefundeerde Procesfen. De ordinaris Belasting op de Tienden is de vyfde penning wan het geen zy by publieke verkooping, zo aan pagt en randieenpenningen, als trekgelden jaarlyks opbrengen; en de extraordinaris Belasting op dezelve is één en een halve vyfde penning, .genaamd de 100 en aoofte .penning; dus in 't geheel de helft van *t geen dezelve jaarlyks rendeeren. Voor de Anemtie van 'Goedereji, zo roerende als onroerende, waar van nogthands uitgezonderd zyn Aarden Veldgewasfen, Tienden, Paarden, Osfen en ander Vee, word in Holland betaald de 4oftepenning en tiende verhooging, dus 2 en drie vierde per Cent. Voor de Collateraale Succesfie word aldaar geheven, rk icde penning en 10de verhooging van alle effecten , xvelke aan iemant'in Collateraale linien aankomen, by inflitutie, legaat of andere maakingen, hoe Dok genaamd, welke de verkryger ai intestato niet zouie hebben bekomen, of van de meerdere .portie welke by daar in bekomt, boven de portie, welke ab intestato zoude hebben moeten erven : als ook wanneer den /erkryger den overledenen verder dan in den vierden r/aad, na de civiele wetten gerekend, beftaat. Voorts le r.sde penning en-jode verhooging van het geen nan en vrouw, geene gemeene kinderen nalaa.tende, 'an elkander 'komen te acquireeren. En-eindelyk eten :often penning en icde verbooging in alle andere gealleo, en de Succesfie in opklimmende linie. Zie COLLATERAAL, bladz. 884. enz. Het ëigenïlyfce Haardfteden-geld word in Holland 'GELDMIDDELEN. » biet geheven. Dan in den jaare 1732 is aldaar een , n|euw Quohier van de huizen gemaakt, en het Huisgeld of Verponding gefteld op den iaden penning van de ■ nuure of waar op zy in huure jaarlyks waardig ge1 taxeerd zyn. Daar en boven word 'er geheven een - extraordinaris Verponding, zynde een twaalfde penning - van het geen de buizen, ten'tyde van bet maal en van • voorfchreeven Quohier, geoirdeeld zyn aanjaariyk- - 'che huure waardig'te wezen. | Voor de Verponding op de Landeryen word betaald een ■ ordinaris Verponding, en een Scofte penning, zynde • een halve extraordinaris Verponding. Schoon alle bovenftaande Impofitien in Holland geheel voor het Gemeene Land geheven worden, ver- ■ mtnderd nogthands het montant derzelven merkeiyl: door de uitgaven, vermits, behalven de kosten der Collecte die voor'het Land een groot bezwaar opleveren, de randfoenen, die wel voor 't Gemeene Land geheven worden, egter niet in 's Lands Kasfe komen , rnaar beftemd zyn voor onderhoud van Predikanten, Arme-comptoiren enz. Ook worden by de Heeren Maaten van Holland veele gratificatiën aan diverfe Fabryken en Traiicquen, zedert de introductie der Gemeene Middelen verleend; als mede jaarlyks aan de-respective Molenaars eenige douceurs gegeeven, welke vry important zyn, en jaarlyks toeneemen. In de Provincie Zeeland zyn de navolgende Belastïn- §e'!',i a SJS* de Wynen- ~ 2- Brandewyn en Gedistilleerde Wateren. - 3. Rook-tabak. - 4. Bier 5. Azyn. - 6. Gemaal.- 7. Zeep. - 8. Zout.9. Boter.- 10. Beestiaal. - n. Turf, Kooien en Brandhout - I2. De Waag. - l3. Hoorngeld en Bezaaide Gemeten. - NB. De eigentïyke impost on- 1 der de naam van Hoorngeld, is in Zeeland afgefchaft, en word nu in derzelver plaats geheven 12 ftuivers per Geniet Land, van alle Landen, zo bezaaid als onbezaaid, Weilanden en Bosfehen enz. 14 Veer- en Pasfagie-geld. - 15. Ambtgeld.- Klein Zegel. - 17. Dienstbodengëld. - 18. Karos-, Wagen- en Paardegeld. - 19. De Tienden. - 20. Dyk en Schoveltingen. - 2r. Alienatien van onroerende Goederen. - 22. Collateraal. - 23. Huis- en .Haarftedengcld. — 24. Landeryen. . **et Koffy-en Theegeld is, zedert etrelyke jaaren, in Zeeland opgeheven , zynde te vooren de Ordonnantie daar omtrent geweest op den voet als in Holland. ;—- Van de Tienden word daar betaald , voor ordinaire en extraordinaire ioofte 'en 2oofte penning, 42 per Cent van de jaarlykfche huur of pagt, en worden zodaanige Tienden, die niet publiek verhuurd worden, jaarlyks door de Gerechten, waar onder zy gelegen zyn, getaxeerd. Van de Alienatien van onroerende 'Goederen word betaald de 4ofte penning, maar by decreet verkogt zynde de Softe penning, welk laatfte ook word 'betaald van alle roerende goederen , veldvrugten, meubelen, beestiaalen enz., wanneer die publiek verkogt worden.' Het Collateraal is zeer zwaar in Zeeland, als zynde daar aan onderhevig alle roerende en onroerende Goederen, het zy binnen of buiten de Provincie gelegen, Leenen en eigen Ambagtén, Tienden, Molens, Éffpagten , Los- en Lyfrenten, Faaihrjeveni, contante Penningen, Actiën enz. Meebetaald e an erfTenisfen, die uit 'faveur oïby tëstantehVgèbeurd worden, den  GELDMIDDELEN, GELDMIDDELEN. den roden penning. Ouders ervende van kinderen, .of-man van vrouw, betaalen den r sden penning; geiyk ook alle die verder zyn in Collatcuaa'e linie dan broeders en zusters, oomen en moeijen, en derzelver descendenten.. De laatstgenoemden betaalen flegts den 2cften penning, welke ook over 't algemeen betaald word, door alle die, in Collateraale linie, den overledenen verder beftaan dan den vierden graad inclufief , en ,ab intestato erven, of zo veel hem by te.tament ab intestato zoude competeeren; maar boven dien ervende, betaalen zy van het meerdere den ioden penning.. Zie COLLATERAAL, bladz. 888..enz. Het Haardjleden-geld word thands in Zeeland niet geheven , maar de Huisfchattinge word betaald naar rato van één of meer ordinaire en extraordinaire penningen , waar van door de. oudheid van tyd de propofitie in vergetenheid geraakt is. Dit middel word geheven by redemptie., waar op de Steden en het Platte Land zyn aangeflagén. By voorbeeld: Middelburg, welke Stad men misfehien kan rekenen op 4000 huizen, betaald aan den Lande jaarlyks voor Huisfchatting ..... . . ƒ43200:0:0 Zierikzee,. 1500 huizen 5 7000:0:0 Goes, 1000 huizen . = 6000:0:0 Tholen . . . ■ . . . e 1500:0:0 Vlisfingen . . ... . . « 12000:0:0 Veere . s 5900:0:0 Doch de twee laatfte Steden hebben eenigen afflag, Voorts betaald ieder Dorp ook zyne redemptie, naar rato van deszelvs groote, zynde egter meer dan vicrmaalen zo groot als dit middel in de Provincie Holland, geevende een Boeren Hofftede gemeenlyk van twaalf tot twintig Guldens, ook dikwils meerder; fommige Heeren Huizen, ten Platten Lande geeven jaarlyks .50 a 60 Guldens. Ook zyn onder deeze Hulsfchattingi de Molens niet begreepen, welke boven dien 18 per Cent betaalen van.het geen zy aan den Eigenaar, of in huur opbrengen. De Landeryen betaalen in Zeeland voor enkele en dubbele.roofte penning, ordinair . . . ƒ 1: 6:8 Voor extraordinair 51:4:0 Voor fubfidie aan de CalamiterfePolders 5 o: 6:0 Te famen van een Gemet . • . .. . ƒ2:16:0 Of naar de Hollandfche rekening per morgen ƒ 5:13:0, zonder onderfcheid van flegte,of goede Landen, en behalven de voorbeen gemelde 12'ft. per Gemet in plaats van Hoorngeld. Alleenlyk zyn 'er eenige Polders , die 8 ft. in het ordinair per Gemet minder betaalen. Boven deeze Lasten betaalen de Boomgaarden nog ƒ2:5:0 het Gemet Boomgaard gefchot. Voegt men hier by de Waterpenningen, die ongelyk zyn; doch in fommige Polderen, gelyk by voorbeeld in geheel Walcheren, f 3:6:0 per Gemet, en in andere tot ƒ4: en ƒ 5.; bedraagen , dan moet men toeftaan dat deeze Belasting excesfief is, te meer, daar dezelve geheven word van zeer veele Landen, die zo veel in pagt niet opbrengen,en waar van de Eigenaars gaarne zouden willen afftand doen, indien van 's Lands wege zulks niet belet wierde. In Zuid-Beveland word boven dien nog drie duivers per Gemet betaald, voor het onderhoud der wegen. De Imposten welke in de Provincie van Utrecht ten behoeve van 't Gemeene Land geheven worden, zyn: X. Deel. ï. O] de Wyn. - 2. Brandewyn en Gedisteleu;dc Wateren. - 3. Tabak/.-. 4.., Bier. - 5. Brouwer; Gemaal, - 6. Azyn. - 7. Gemaal. - 8. Zeep. -'9, Zout. - ro. Boter. - n. Beestiaal of Slagery.— 12. Turf en Kooien.. — . 13. Koffy en Thee. - 14. Waag. — 15. Fruiten. — .16..Hoorngeld. — .17. Veer,■en, Pasftigie-geld. - 18. Ambtgeld. - 19..Klein Zegel.— 20. Dienstboden-geld.— 2i.Paarden-geld. — 22. Bezaaide Landen. — 23. Grove Waaren. — 24. Tienden. — 25. Alienatien van Goederen. — 26. Collateraale Succesfie. — 27. Huis- en Haardfteden-geld. — 28. Landeryen. In deeze Provincie zyn de Impost op de Alienatien van Goederen en Collateraale Succesfien genoegzaam dezelvde als in Holland, Zie COLLATERAAL, bladz. 891- Voor Huis- en Flaardfleden-geld word in de Steden van het Sticht betaald, van elke.Haardftede drie Guldens, en van elke Kamer dertig Stuivers , welk laatfte .nogthands dubbeld , of twee maal word betaald. Deeze Belasting loopt dienvolgens zeer hoog, gelyk hier uit blykt, dat men op.de Dorpen van ordinaire . Huizen doorgaans betaald. Voor twee Haardfteden ƒ 6:0:0 Enkeld Huisgeld 5 4:0:0 Dubbeld Huisgeld 54:0:0 Billet en Zegel = o: 8 :0 temen ƒ 14: 8 :o . Van bet geringde Daglooners-huisje : Voor eene Haardftede ƒ1:10 :0 Enkeld Huisgeld . 0:0 Dubbeld Huisgeld «1:0:0 3'ta.LiQO eiX , Iiow'.bkjaad' tAjvrjKJ ' 0» V"',i V 1 famen ƒ3 : io:;o Een Bouwhuis betaald in deezer voegen van/i4:o:p tot ƒ 76:10:0 en meer; en onder de Heeien Huizen zyn 'er , die jaarlyks over de honderd Guldens aan. Huis- en Haardfteden-geld opbrengen. Wegens de Landeryen word, voor ieder morgen betaald zeker Oudfchild-geld,. het welk verfchillend is in de onderfcheiden Gerechten, als mede ten aanzien der Landen onder een en 't ze]vde.Gerecht, gele gen, en men weet nu niet meer wat voet.by de regu? leering van bet zelve is gehouden: daar. erj.'boyen word nog van elke morgen betaald 20, Stuivers Reëcle, en 15 Stuivers Perfoneele Belasting, bedraagende met het voornoemde Oudfchild-geld, naar de gelegenheid der Landeryen , van ƒ 2:16; o tot ƒ ro :.2 : q jaarlyks van ieder morgen. Hier is wyders nog op te merken,dat in deeze.Provincie, de meeste Perfooneele Belastingen , ■ ten Platten Lande,niet geheven worden naar de hoeveelheid der. confumptie,maar by wyze van eene zeer maatige quotifatie, om welke reden de bewoonders van.het Flat? te Land ongelyk veel minder betaalen dan die der Steden, waar van het der moeite waardig is eenige voor.» beelden by te brengen. Men onderfteld op goede gronden., in de Provincie» Utrecht 37,500 Opgezetenen van het Platte Land., welke over het.geheel in het Middel van de Wynen en Bitren jaarlyks omtrent ƒ 40,000 opbrengen, daar hgtzeU ve in de Stad Utrecht alleen, 'tusfchen..de ƒ 1.50.h> Eeee ƒ 160,000.  GELDMIDDELEN. GELDMIDDELEN, ƒ 160,000 jaarlyks berekend word.. De Zeep brengt binnen Utrecht op omtrent ƒ I 5,000, en te Amersfoort omtrent ƒ 2200; doch over het geheele Platte Land jaarlyks nog geene/5000. Plet zelvde heeft ook plaats met het Gemaal, het Zout, de Boter, het Geflacht, de Turf, Koffy en Thee enz. Daar tegen betaald men op het Platte Land zeker middel, genaamd Logies-geld; en in het Sticht worden verfcheiden Imposten geheven die in Holland onbekend zyn, gelyk de Vis-accyns; het uitgaande Beestiaal; de iooile penning van de vette Beesten; Kramery en Hoppefchepel, Tol- en Weg-geld, Huidaccyns en het zogenaamde Ketelgruit.. In de Provincie Friesland worden de navolgende Imposten ten behoeve van het Gemeene Land geheven, als: 1. Op de Wyn.— 2. Brandewyn en Gedisteleerde Wateren. - 3. Tabak. - 4. Bier. — 5. Brouwers Gemaal. — 6. Azyn. — 7. Gemaal. — 8. Zeep.— 9- Zout. — 10. Boter. — tï. Beestiaal. — 12. Turf en Brandhout. — 13. Koffy en Thee.- 14. Waag.— 15. Fruiten. — 16. Hoorngeld.— 17. Veeren Pasfagie-geld. — 18. Ambt- of Officie-gelden. — 19Klein Zegel.— 20. Familie-of Hoofd gelden. — 21. Paardengeld. — 22. Bezaaide Landen. — 23. Havenfpecien of grove Waaren. — 24. Lood..— 25. Alienatien van Goederen. — 16. Collateraale Succesfie. — 27. Reëel- en Schoorfteen geld. — 28. Floreenen. Hét Hoofd- of Familie-geld is in Friesland byna van gelyke aart als in Holland en Utrecht het Heeren-, Redemptie- en Dienstboden-geld ; doch in de eerstgenoemde Provincie vry hooger aangeflagén, dan in de twee laatstgenoemden. Terwyl daar tegen voor de Alienatien en Collateraale Succesflen minder dan in Holland en Utrecht betaald word. Zie COLLATERAAL, bl. 895. En wederom het Reëel en Schoorileengeld in Friesland ongelyk veel hooger aanloopt, dan in eenige der andere Provinciën. Het geen in Friesland de Floreenen word genaamd, heeft zekere overeenkomst, met de Verpondingen die in andere Provinciën geheven worden : dit middel brengt aldaar op 121,930 zogenaamde Lands Floreenen, ieder Floreen gerekend tegen zes Guldens, zes Huivers, 't welk gecalculeerd over 170,702 morgen lands, op welke Friesland gefchat word, voor ieder morgen, door elkander gerekend, eene Belasting maakt van/ 4:10:0; hier by gevoegd het Reëel, waar mede de losfe landen, onder geen Bouw- of Boeren-huizen wordende gebruikt, bezwaard zyn, en voorts het Reëel, dat wegens de landen onder de Bouw- en Bóeren-huizen wordende gebruikt, 'ten behoeve van 't Gemeene Land word voldaan welke twee posten famen over de geheele Provincie jaarlyks rende.eren omtrent ƒ 400,000: o: o, dan bedraagt zulks wederom ƒ 2:7:0 voor elke morgen, welke dus ieder aan den Lande betaalen ƒ 6:17: o 's jaars voor Grondfehatting. Tot onderhoud van de gemeene Zeedyken, Paaien Aardwerken, word nog boven dien ieder Lands Floreen, met een merkelyke fomma ten laste der Ingezetenen, verhoogd, 't welk in fommige districten van Friesland, op ieder Floreen, wel tot vyf a zes Guldens ,. en meer, fteigert. De rechten op de. Koo'en en Tienden zyn in de laatst genoemde Provincie onbe.: end. In Overysfel word op de volgende zaaken een Impost geheven ten behoeve van 't Gemeene Land: fc. Wynen. — 2. Brandewyn en Gedisteleerde Wateren, by wyze van Monopolie. — 3. Tabak. — 4. Bieren. — 5. Azyn. - 6. Gemaal. - 7- Geflacht. - 8. De Waag. — 9. Hoorngeld. — 10. Pasfagiegeld. — 11. Officiegeld. - 12. Dienstbodengeld. — 13. Paardengeld.14. Bezaaide Landen. — 15. Alienatien. — 16. Collateraale Succesfie. — 1 7. Vuurfledengeld. — 18. Verponding. — 19. Contributie. — 20. Hoofdgeld. — 21, Reliqua. De inzameling deezer Belastingen gefchied op de navolgende wyze : het Officie geld word onmiddelbaar aan de Provinciaale Ontvangers door de Officianten betaald; de Verponding, Contributie en Vuurfledengeld worden by Collecte ingevorderd, terwyl de lommen, waar op de respective districten en lieden in dezelve middelen zyn aangeflagén , buiten kosten der Provincie aan de Generaale Comptoiren betaald worden ; doch alle de overige, worden publiek aan de eerstmynenden verpagt. Omtrent de Alknatie "is aan te merken, dat van de onroerende Goederen in Overysfel niets betaald word; van de roerende Goederen daar tegen, waar onder begreepen zyn alle Erfpagten , Tiendens , onlosbaare Renten, Thinfen en -Uitgangen, welke door een Rentheffer niet kunnen opgezegd worden , ook Vasfalagien, Wind- en Water-molens, als mede Landen die om turf daar uit te graaven, worden veralieneeid, onaangezien het eigendom van de ondergrond aan den Verkooper verblyft, word by elke verkooping, vermangeling, overgifte onder de leevendigen , overdeeninge in betaaling van fchuld, en andere diergelykeContracten, betaald, van de koop of waardy van dien,, by de inheemfche Contractanten den soften penning met de halve verhooging, en by de uitheemfchen den 2 5flen penning met de halve verhooging, dus 3 en 6 per Cento respectivelyk : doch van veikoopingen , die.by decreet of executie gefchieden , van inheemfchtaflegts den iooflén, en van uitheemfchen den scllen penning. Voor de Collateraale Succesfie word betaald, van alle Goederen , welke iemant, het zy ab intcflat-o , uit kragte van huwelykfcbé voorwaarden, maagfeheidtn of testamenten, van een broeder of zuster aankomen de 4ofle penning met de halve verbooging, en van vrienden, in verdere graaden beftaande, by de inheemfchen den 3often penning met de halve verhooging, en by de uitheemfchen generaalyk den 2cflen penning met de halve verhooging. dus 3J per Cento,. 5 per Cento , en 71 per Cento respectivelyk. Zie COLLATERAAL, W. 901. Voor het Vuurfteden-geld word betaald: van ieder Haardftede, Oven, Eest, Smits en Daave diie Guldens. Dit middel word in Overysfel betaald fomtyds met een halve verhooging, en fomtyds dubbeld: daar en boven zyn ten Platten Lande veele Ivd/en met Contributie, welke in den jaaie 1578 is gefteld op zes per Cent van de huure; ook zyn daar verfcheiflen huizen, zo in de Steden als ten Platten Linde, die het Vuur* Heden ge'd van agt tot vvfr'c VuurHeoer betaalen! De Verponding en C- 'trièutiè is óvér al'e La den in die Provincie niet egaal, overt; effende deeze Impost \er-  GELDMIDDELEN. verre de hei'fte der inkomden van fommige, terwyl andere minder zyn belast: maar men kan veilig zeggen, dat van dc opkomften van alle Landen, door malkander gerekend, in Overysfel betaald word ten minden ƒ 4.2 : o : 0 van ieier honderd Giiidens , 't welk byna 34 i.er Cent meer is als in Holland, alwaar van d:einkomden der Landen flegts ƒ8:6:0 ten honderd word betaald. Het Hoofdgeld bedraagt van ieder perfoon, boven de 17 jaaren oud,'s iaars ƒ 1:16:0 het Dienstboden-geld daar onder niet gerekend. Dit Hoofdgeld, en dc Reliqua , welk laatfte een Impost is van ieder Schaap, Varken of Byekorf vanéén duiver en nu, met de halve verhooging, van één en een halve duiver 's jaars, is voor de geringe huislieden een zeer zwaare Belasting. Daar tegen word in Overysfel geene Impost ten behoeve van het Gemeene Land geheven op het Brandhout, de Fruiten, Boter , gedrukte Papieren, Zout en Zeep, de ronde Maat, inkomende Graanen, grove Waaren, Turf en Kooien, Karosfengeld, Kof fy- en Thee-geld, Tienden enz., welke meerendeels wel eer met Provinciaale Imposten zyn bezwaard geweest; doch die naderhand zyn afgefchaft, om dat de opbrengt derzelven zo gering was, dat het voordeel, 't welk de Provincie daar van trok, niet kan op weegen de last van de vexatien der Pagtefs, waar aan de Ingezetenen uit dien hoofde donden blootgedeld: eenige zyn nogthands met dedelyke of particuliere Imposten bezwaard. In de Provincie Groningen worden de nagenoemde Imposten, ten behoeve van het Gemeene Land, geheven, als; 1. Op de Wynen.— 2. Brandewyn en Gedisteleerde Wateren. — 3. Tabak. — 4. Bieren. 5. Azyn. — 6. Gemaal. — 7. Zeep. — 8. Zout. — 9. Boter.— 10. Beestiaal. — 11. Turf. — 12. Koffy en Thee. - 13. Waag. — 14- Fruiten.- 15. Hoorngeld. — 16. Pasfagiegeld. — 17. Ambtgeld. — 18. Klein Zegel. — 19. Dienstbodengeld. — 20. Karosfen- en Paarden-geld. — 21. Bezaaide Landen. — 22. Grove Waaren. — 23. Tienden. — 24. Alienatien.— 25. Collateraal.— 26. Huis-en Haarddeden-geld. — 27. Landeryen. Omtrent de Tienden is aan te merken, dat dezelve in de Provincie Groningen reeds lange ten behoeve van het Gemeene Land verkogt, en dus naauwlyks meer bekend zyn, waar om dat middel thands niet meer geheven word. Voor de Alienatie word, met opzicht tot de roerende Goederen, even als in Friesland en Overysfel, niets betaald; doch van de onroerende word, in alle gevallen, den soften penning, of 2 per Cento van de waardy, geheven. Voor het Collateraal word in de Provincie Groningen op de geheele nalaatenfchap, tot lyfsbehooren incluis, en zo wel van erffenisfen in opklimmende als Colla'teraale linien, betaald, van Ingezetenenden 3oden, en vreemden of uitheemfchen den 2oden penning. — Het Huisgeld word aldaar gerekend tegen één vyfde van de huurpenningen,van welke drukkende last geene andere huizen bevryd zyn, dan die aan Diaconien behooren, en door Diaconie-menfchen bewoond worden. Voor het Haardfteden-geld word betaald, jaarlyks van ieder Haardftede, vyf Guldens;doch van alle Bakkers Ovens, Smisfen en Stooven, het dubbeld, of tien Gulden 's jaars. GELDMIDDELEN. De last die op alle Landeryen 'in deeze Provincie gelegd is, word thands Verponding genaamd; doch was in voorige tyden bekend by denaam yan Jaartalen,. welke zo gering waren, dat zy, by ds eet de bepaaling der Verpondingen, in driemaanden viermaal hooger genomen wierden , als eertyds de Jaartaxen in twaalf maanden bedroegen. Naderhand, en wel tegen het midden der voorige eeuw, ■wierdend\e-VerpmtöP, gen bepaald op een vyfde'gedeelte der Landhuuien , zo als dezelve nog ftaan: zy werden toen maar eens in 't jaar geheven, maar de nood vorderde ras, dat die heffingen éérst verdubbeld, en wyders in zo verre vermeerderd wierden, dat dezelve tot zesmaal toe m één jaar wierden ingevorderd, welke invordering nu voortduurt als een ordinaire last, me: eene zestigite verhooging by ieder Verpond ng, onder de naam van Paardegeld. Alle Landen' zyii m deezen niet even hoog bezwaard, maar dè bepaaling van dèeze last, in den beginne,naar mtfate van derzelver deugd gedaan,beeft altoos blyven ftand houden. De boogie tax is tien ,' andere zes, ook fommige flegts vier Huivers,van ieder Gras, of eens zo veel van het Morgen, zo dat ieder Morgen, in de zes Verpondingen betaald, de minfte ƒ2:8:0, de hoogfte ƒ 6:0: o 's jaars, en boven dien nog eene verhooging van de 133fte penning van hst Kapitaal, of de één vierde penbing der Landhuuren, naar de ordres van den Lande te betaalen tot onderhoud van de Dyken ;behalven nog het Post-, Paal- en Steenwerk , dat alleen met geene honderd duizend Guldens jaarlyks kan onderhouden worden. De Provincie Groningen heeft nog verfcheiden andere Belastingen, welke in de overige Gewesten onbekend zyn; als onder anderen het Neering-geld, waar door alle Ingezetenen, die eenig Ambaet of Koophandel doen, of in eenig Gilde zyn, daar voor aan het Gemeene Land jaarlyks betaalen ééne Gulden; de Belasting op alle fooften van manufactuure i, we!' e in Friesland insgelyks geheven word; de 400lle penning of goedfehatting, welke van ieder, boven 200 Guldens bezittende, driemaal in het jaar van alle zyne losfe en vaste goederen, effecten, kleede'-en, huiscieraaden en diergelyke word ingevorderd enz. De Leezer ziet uit al het bovenftaande, dat de belastingen waar uit de Geldmiddelen van den Staat in deeze Republiek voortkomen, in de onderftheiden. Provinciën zeer verfchillende zyn. Dit heeft zo wel plaats ten aanzien van de Reëele als Perfoneeïe Middelen, en zo ook met opzicht tot de inzameling derze'ven, waar omtrent ieder Provincie naar eigen goeddunken te werk gaat, zynde het voor het algemeene Bondgenoodfehap voldoende , wanneer flegts ieder Gelest zyn quota in de Geldmiddelen der Unie, op welke het, volgens de algemeene overeenkomst gefteld is, behoorlyk opbrengt, zonder dat zich de ééne Provincie met de andere in 't minfte bemoeid, ten aanzien van de hoedaanigheid der aldaar ingevoerde Belastingen, en op welke wyze dezelve ingevorderd worden. Tot een nader voorbee'd zullen wy hier nog aantoonen, welke verfchillende impost op de ordinaris Wynen,in ieder van de zeven Vereenigde Gewesten aan het Gemeene land betaald word, en Stads Imposten daar onder niet gereekend. In de Kwartieren van Nymegen en Veluwe betaald Eeee 2 dcn  so84 GELDMIDDELEN. GELDMIDDELEN. den Tapper, 'aan her. Gemeene " land , voor 'Impost van een Oxhoofd Franfche wyn, houdende zes Ankers ƒ18: o: c De Burger. . ... . ..512:0:0 In't Kwartier van Zutphen, van de Aam, houdende vier Ankers de Tappers ƒ16: — of van het Oxhoofd 524: o: o De Burger. . . ' 512:0:0 In Holland van de Aam, 'met de tiende verhooging ƒ ijt: iïro'; dus voor de Oxhoofd. . 33>iS: - De Burger 510:11: .4 . 515:16:14 . "Ir: Groningen van het Aam: De Tapper ƒ20:18.- o zynde van bet Ox- . hoofd 531: 7: o " Bé Büfger 519:14: o . . . . 529:11: o ■ Dan dit verfchil, hoewel tusfehen dé eene en ande;' re Provincie zeer groot, is nogthands veel grooter, met opzicht tot fómxntge andere foorten van.Imposten- , Wy hebben in dit geen gewag gemaakt van de inkomende en uitgaande rechten op allerlei Koopgoede"én, welke door en ten behoeve van de AdmiraliteitsQoliegien, tot^onderhoud der "Zeemagt enz. geheven w,orden; eensdeels, om dat de .groote verfcheidenheid dier rechten ons in veele wydloopigheden zoude brenger.; en ten anderen om dat het gedrukt Tarif derzelve, genoegzaam in ieders handen is. ..Een hedendaagsch Auteur, zynde de Italiaanfehe Graav Veri, Kamerheer .van zyne Keizerlyke Majefteit, mitsgaders Gebeime-Raad en Prefident van het Cbmmereie-Collegie te Miiaanen, geeft in zyne Meditazinni fulla Economia politice, de navolgende handleiding tot .eene heilzaame verbetering in de Geldmiddelen en. Belastingen van eenen Staat, welke wy alzo dit oirfpronglyk werk niet vertaald, en dienvolgens in onze Republiek weinig bekend is, hier ter plaatze zullen mededcelen . /Er zyn weinige Volken (zegt bv), by welke de 'Belastingen tot die eenvoudigheid reeds gebragt zyn, dat dezelve maar van twee' zaaken geheven worden^ te weeten van Vaste-Goederen , en van Kóopwaaren! 'PDe vraag is: op hoedaanig» wyze zou een bekwaam financle-Minister het moe en aanleggen, om dit veraarde kluwen va:: zo'-me.n'fgci ld'Belastingen, .Tollen, en Monopoliën,-die''eiken'"Staat in glje zyne'deelen 'doorkruisfen, cn'den'Burger in alle" zyne ondernee-" ' nJagetfielemmeui, uit dé waf te hemen? %jnooru 531: 7: o . 'Er zyn weinige Volken ("zegt bvV bv welke de " Dé reeds gevestigde Belastingen, 'welke het belahg. rykfle en tederfle gedeelte aan het Staatkundig lighaam zyn, kunnen nooit met overhaasting en geweld in een andere vorm gebragt worden. De ouderwetfche Financieele inrichtingen mogen nogthands te recht worden aangemerkt als gebouwen, die maar ruuw weg, of by Hukken en brokken opgemetzeldzyn, zonder dat eenig kundig bouwmeester het plan daar toe ontworpen had; of, als bouwvallige gevaartens, die'alleen met behulp van Hutten Baande blyven,: en gevaar loopen, wanneer men deeze eensklaps wilde wegrukken, noodwendig te moeten inHorten. De verbetering daar van eischt dienvolgens de uitneemendHe voorzichtigheid; men moet tot dat einde zeer bedaard en langzaam werken , en de zwakheid van 't gebouw veel meer met wel beraaden proeven, dan met-ftoute onderneemingen, tragten te verbeteren. Genomen dat een Minister'de Haat' def Geldmiddelen tot die eenvoudigheid wilde brengen, dat men geene andere Belastingen behield, dan de Impost op de Koopgoederen, en de Grondfehatting: welke zou dan den weg moeten zyn, langs welke hy met zekerheid, fl;p voor Hap, het doel van dat gelukkig voorneemen kan bereiken? Het eenige-middel hier 'toe, is, dat'hy," in de eerfte plaats, de minst voordeelige en meest gehaatte Imposten, die op een Boer vallen, geheel affchaft, en daar voor eene naar evenredigheid vermeerde Belasting op de vaste goederen legt.' Vervolgens zal hy alle gelykfooitige Belastingen ,' welke meerendeels de Kunftenaars, Handwerkers of Kooplieden treilen j :.ffchaffen, en in derzelver plaats, volgens eene zeer nauwkeurige-bereekening , zo veele vèrhooging op den Tarif der inkomende cn-uitgaandé Koopgoederen leggen, het zy over 't algemeen, of alleen fommige derzelver, die meest bekwaam zyn om-eene veihooging van rechten te kunnen draagen. 'Vervolgens zal hy, tot dit fysthéma telkens wederkeerende, de ééne buitengewoone Belasting voor, -de andere na, wegneemen', en 'tgene de Geldmiddelen van den Staat daardoor lyden mogten, door de vermeerdering van Grondfchattingen en verhooging van het Tarif tragten te wergoeden, Hier door zal hy van-tyd tot tyd'de gevolgen van deeze operatien kunnen ondervinden,' zonder ooit-'de publyke rust in gevaar te brengen, cp welker kosten nogthands cle al te aanmerkelyke Veranderingen in het vak der Geldmiddelen, dikwils zeer onvoorzicbtiglyk gewaagd word. — De Mensc'hheid kan niet dulden , dat men dé Ontleedkunde aan de lighaamen van leevendige Menfchen wyst. ' In de voorleeden'eeuw'heersebte overal eene valfóhe Staatkunde; de Natiën verzonken in armoede, en de Staaten in diepe fchulden, welke daar door die fterkte en kragt verlooren, welke zy niet dan-in buitenge-• meen gelukkige tyden'herwinnen kunnen. De kunst cm een Volk te regeeren, was toen de harbaarfche kunst, 'om het zelve op de bekwaamfte wyze dén voet cp den nek te zetten; de algemeene Zaaken wierden ' in het duistere behandeld, en van dezelve 'kwam niets meer ter Ooren van het Volk,' dan men ter noods oordeelde dat het zelve even weeten-mogt,- de waare ftaat deir bevolking, tsdes Koophandels, en dei- Geldmiddelen ;f inkomften, waren vreemde voor-werpen, -dip voor -het  1 GELEEDE. Het' meerderdeef der' Befruurderen zelve g'ehëef duis-' ter, of ten vollen onbekend waren, of, , op zyn best. genomen,-waren zymec eene digte flm'jervan geheim-; houding overdekt. Alle'die openbaare -bedieningen bekleedden, wierden tot veinzen gedwongen, en zy verdienden daar door des Volks mistrouwen 1 De Hemel zy gedankt! wy beleeven thands geheel andere tyden. De regeeringen in Eitopa arbeiden'-, als • om ftryd, om het kwaad, door de evengedagte vallche Staatkunde reeds veroirzaakt, weder uit den weg-te ruimen. -Men kent, en verklaart de kunst om een'Volk t» re^eeren, dee_zete zyn :' dat men het tof welvaart opleiden moet. De waarbeden door -fommige der verftandigfte vernuften verkondigd, zyn door gansch Europa reeds verfpreid; zy klimmen op tot voor den troon van weldaadige Regenten; het eleflrifche licht, deezer waarheden , welks -ftraalen naar alle kanten iiitfchieten, helderd meer en'meer die lang verwaarloosde voorwerpen op, welke tot het algemeene welzyn betrekking hebben. Zodaanige voorwerpen zyn voorzeker ons nadenken veel waardiger, dan de leere dier afgetrokken waarheden, de befpiegelmg van ue verfchyilfelen der natuur , "of der gel'chiedems van overoude tyden; deeze zyn nogthands de nauwe gren- zen, in welke men eertyds de heerfchappy dës-Mensch-■ Ivke'n verftands befpreken wilde. - Dewyl dit Artikel reeds vry lang geworden is, zullen wy den evengenoemden Auteur niet volgen, in ce middelen welke'hy voorfchryft, om ieder Burger in re^eeringszaaken, en boven' al met opzicht tot het beftuur der Geldmiddelen, kundiger te maaken, of de si-óote aangelegendheiddier weetenfchap uit zyn werk aan te toonen. Hy eindigt zyn' hoofdfom over dit onderwerp met deezezeer merkwaardige woorden: "Dat de "vermeerdering der daar toe vereischte kun" di'gheden, doch inzonderheid de bevordering van " het wysbegeerig onderzoek wegens zaaken van Fi" nanclen en' Koophandel, altoos de beste voorbereiding is, om in de Geldmiddelen van den Staat eene " heilzaame verbetering te onderneemen." ?5 GELDMUNTEN, zie GELD en MUNTEN. • 'GELDZUGT, zie GIERIGHEID. . ' GEl.EEDE of Geleide, zyn benaamitigen welke in oude ftukken voorkomen, -om daar mede de Tollen of Tolrechten te betekenen, welkenvoornaamlyk gevorderd worden voer het gebruik der gemeene Rivieren. Waarfchynlyk dat deeze benaaming afkomftig zy van het vry en zeker geleide, by de Latynen van laatere eeuwen Conduttus 'genaamd, 't geen de Vorsten en Grond-Heeren den Koopluiden en Schippers verleende wanneer ze derzelver onderhoorige Stroomen en ■ Rivieren, met'hunne Schepen bezogten. Ook komen de Tollenaars onder den naam van Geleeders en Geleiders voor; zie Mieris Charterboek, I. Deel, bl. 112 en til.'IE Deel, bl. 128 en'86o. LU^Deel, bl. 647In dien zin hebben we zulks waarfch^Pt op te vatten, wanneer 'er in'het vyf- en- veertigfteLid der Zeeuwfèhe Keitren , van Florens den Mombaar, gezegd wordt: &ao luie in ?2cdanb geleeden ban toogmannen neemt/ Óf eenicïr mi^ct" onrecht hort of m-ontrorre/ men fal ne houöen ober eme voteren. Mieri"' CHarterÏÏ.I. -Deel, li *ri* Hierom dat de oude Ordonnantie van den grooteVBr'abandfcheu, eertvds Lovenfchen Landtol, tot hajn-opfchrift "hebbe r ~<£5ït 15? b'ouöc seleede, *4tyer- t.'GELEERDE. tr>3Ïjf hart" 3ka&aitt>r recöchocrcTiDc / bat mm nemen Jat Kmtttt'btn paaien ban' SSKrtwnb te mater cn te inube/ ban ijnc-ïjhen n-an / bic ütuten De paaien ban S&^cbajibc nrccrciHg cnu im enebt prilricluh cn b?cbc!nfc boe? fcet ïmot barï 'JS.'auanet te geleeden. En wie twyffelt, of de rechten, welken de Admiraliteit van de inkomende goederen vordert, draagen hierom ook den.naam van Convoyen en'Convoygelden? Dan gelyk onder voorwendzei van dergelyk Geleede, de Ingezetenen deezer Landen,' door de Tolbedienden, meermaal „onbehoorlyk. gekweld werden, zo moesten de Vorsten, nu en dan middelen beraamen, om hen daartegen te beveiligen. Zeer aanmerklyk is in dit opzigt, het negen- en-twintigfte Artikel van eene" Privilegie , gegeeven door Prins Willem den I, aan die van Vlisfingen, op den tweeden 'Maart van het jaar 1574' en te vinden in dp.Gósturnen ,'Statuten , 'Privilegiën en Ordonnantiën der Stad Vlisfingen, waar van-wy de eigene woorden , als deeze geheele zaak in een helder daglicht Hellende, niet onvoegzaam .keuren, hier ter plaatze in te voegen : Sfr&ttl ban rrcHjcnen en ben Coninu'sS ban ben tol niet niopcn ijccfcfcn ofte afneemen eenige portie oft soben ban bi$th/ tjatiüch/ cestenS/ mijn/ fntijty ïjorttbers/ eyeren/ &e* hené/ of anbere fcojtrirban btmiaiflitn/ bic öarcnjcfcg binnen bcr boirf;. jétabt tot fnflenfattc ban ben 3"nscjcic* nen öe«ribe aencomen cnbc ocü?ocf)t toorbcn / enfce p.an< ijaaübe bè bos?f> ban ©fismnfjljcn aan cn& fcerforfit l)cb= ten ban toegcri-aï^ boren ontlaat tc roo?beri ban ^rrtrr tv* acne bic het tc boren fjcml. binnen be ^itabt ban 'Hntfecrpen rdjcnftht if / toeleft men neenmt &et geleyde, cnöe bHnelch'oiKjeffftiehrclijfftcti fouter oirbcn oft p«fijcen tah afgenomen hKWbty top ban torgen jijne boüfj. Jifciaj. en fo bede iu 011?"/ getchefcen in ueiegenber tnt/ t'l)ettrïic= hen ontfasStingc tc btèuoncercn nacr bcboiitn,. Zie ook van de-Wal, Handv. van Derdr. bl.-57. GELEERDE. Verftaat men. iemant door, die door oeffening meer dan gewoone kundigheden in eene of meerdere takken van-Weetenfchappen heeft , verkregen. Het voornaamfte -werk, de hoofdbezigheid,.-eens Geleerden is zyne Rede aan. te kweeken, om die van anderen, te verbeteren. Hier op loopt al zyne werkzaamheid uit, hier in ftelt hy al zyn.belang, dit is het eenig voorwerp der eerzugt, hem byzonder eigen, terwyl anderen zich toeleggen, nu op deeze, dan op geene onderwerpen, die hun beurtlings inneemen. Volyverig om zyne denkbeelden uit te breiden en te vermenigvuldigen, klimt hy tot de vroegfte eeuwen op_, en vervolgt zynen weg over de hier en daar verftrooide gedenkftukken der Oudheid; zoekende, langs dikwils bykans verfleete 'fpooren, de gedagten, de gevoelens der groote Mannen van alle eeuwen, op te zamelen. Hy verkeert met hun in hunne taal, en bedient 'er zich van om zyne eigene te verryken. Hy doorloopt de buitenlandfche Letterkunde, en brengt van daar waardige ftukken, tot het vergrooten van den fchat der Letterkunde zyns Vaderlands. Voorzien en begaafd met die gelukkige aandoenlykheid, diehem, inalles, metvuurigedrift, het fchoone en waare doet beminnen, laat hy het-den bekrompenen en bevooroirdeelden over, om te. vergeefsch alle bekwaamheden , alle karacters naar een en cezelvde maate af te-meeten. Hy heeft genot van de vrugtbaareen verhevene verfcheidenheid der Natuure, m Eeee 3 de  '203 5 GELEERDE. GELEERDE. de verfchillende middelen, welke zy haaren gunstgenooten verleent, om de Menfchen te behaagen, te verlichten en dienst te doen. Voor hun is liet boven al dat 'er niets verlooren gaat, 't welk goed en pryzenswaardig mag heeten. 't Is voor een oor als 't zyne, dat Virgilius zo veele bekoorlykheden plaatste in de welluidendheid zyner netgepaste vaarzen, 't Is voor een Rechter zo aandoenlyk, datRAciNE een'helderen ftraal van troost doet fchynen in tedere harten, dat Tacitus de ziel der Dwingelanden op 't diepst doorgneft. By hem vervoegt zich MontesQuieu, als hy voor deMenfchelykheid pleit, en Fenelon, wanneer by de Deugd op 't bekoorlykst vertoont. Voor hein is ieder waarheid eene aanwinst, elk meesterftuk eene bezitting. Gewoon om uit de bron van eigen overdenking te putten, en zich van de kundigheden zyner Medemenfchen te bedienen, is hy, ineen afgezonderd leeven, nietalleen, en geen vreemdeling in den ommegang. Tot welk werk hy zich zette, 't zy hy, met afgepaste llappen, voortgaa in Wiskundige befchouwingen; 'tzy hy, een hooger vlugt neemende, in de betoverende gewesten der Dichtkunde zweeve; 't zy hy 't hart in Toneeldukken roere, of in deGefchiedenisfen ondenvyze , hy zal, zyne fchattingen aan den Tempel der Kunden opbrengende, zyne Mededingers op den weg der eere niet zoeken te dwarsboomen, noch de gaven, die zy opofferen, tragten te verkleinen, door den prys der zynen te verheffen: hy zal zyn verbaasd oog niet afwenden van 't befchouwen der zegepraal, d.jior anderen behaald: de loftuitingen, door andsren verworven, klinken hem niet baatiyk in 't oor. En terwyl de middelbaare vernuften, zich ontrusten, door nyd zwellen, en zugten over alle vorderingen ? dewyl het perk om lof te behaalen, deeds in hun oog verkleint; ziet de rechtfcbaapen Geleerde, 't zelve met een wyddrekkender oog en vaster fchree•den doorloopende, daar altoos gelegenheid oin zich een gedenkteken op te richten. Eenige Leefregels voor Geleerden ter bewaaring hunner Gezondheid. Dewyl Lieden van ftudie noodzaaklyk veel t'huis moeten zyn, behoorden zy ruime en lugtige vertrekken tot Studeerkamers te kiezen. Dit zou niet alleen de kwaade gevolgen van bedootene lucht voorkomen , maar tevens de geesten opwekken, en een zeer gelukkigen invloed hebben zo wel op de ziel als op het lighaam. Men zegt, dat Euripides gewoon was in een' duisteren kelder te gaan om zyne Treurfpeelen op te ftellen; en van den Griekfchen redenaar Demosthenes wordt verhaald, dat hy tot zyne Letteroeffeningen eene plaats verkoos, waar hy niets hooren of zien kon. Behoudens het ontzag, voor zulke achtbaare naamen, kan ik hier in hunnen fmaak niet goedkeuren. Men kan zekerlyk in een fraai vertrek even bondig denken als in een akelig hol; en 'er zullen gelukkiger denkbeelden in den geest opkomen, waar de alverkwikkende draaien der zonne de lucht gezond maaken, dan op plaatzen, waar dezelve nimmer kunnen indringen. Die veel leezen of fchryven, moeten vooral wel op hunne houding letten. Best is bet, dat zy beurtiings ftaan en zitten, houdende hun lighaam altoos, z0 veel mooglyk , reet. Het di&eeren cn memorizeeren kas gevojeglyk ai wandelende gefchieden. 't is ongemeen nuttig dikwils iets overluid te leezen of op zeggen: hier door wordt niet alleen de long, maar byna het geheele lighaam geoeffend. Die derhalven in 't openbaar redevoeringen houden, hebben een weezeniyk voorrecht boven andere Geleerden, t Is wel waar, dat zy zich zomtyds nadeel doen door hunne ftem te veel af te vergen : maar dit is hun eigen fchuld. Die als een Martelaar alleen van 't bard fchreeuwen fterft, verdient ons medelyden niet. De morgen wordt van alle Geneeskundige Schryveren als de bekwaamfte tyd tot de Studie aangemerkt. Het is zo; maar de morgen is ook de bekwaamde tyd tot beweeging , om dat de maag ledig en het ganfche geftel door den flaap verkwikt is. De Geleerden mogten derhalven fomtyds wel een morgen tot wandelen, ryden of manlyke uitfpanningen buiten 's huis befteeden. Dit zou hen met meer lust en leevendigheid tot hunnen gewoonen arbeid doen wederkeeren , en van meer nut zyn, dan tweemaal die tyd, na dat de geesten door vermoeidheid uitgeput zyn. 't ls niet genoeg eene uitfpanning te neemen, wanneer men niet langer in ftaat is om te denken. Studeerende Perfoonen behoorden zulks als een gedeelte hunner bezigheid aan te merken, en zich in hunne uuren van vermaak zo min te laaten ftooren als in hunne ftudie. De Muzyk is een zeer heilzaam middel om den geest, door 't letterblokken vermoeid, weder te verleevendigen. 't Ware niet ondienftig, dat ieder Geleerde zo veel van deeze weetenfchap verftond, als nodig is, om zich na erndige overdenkingen te kunnen vermaaken, door het fpeelen van Melodiën, gefchikt tot opwekking, verkwikking en vervrolyking. 't Wordt de Geleerdheid wel eens verweeten, dat veelen, die zich daar op uitleggen, hunne toevlugt neemen tot het gebruik van derke dranken, om de gedagten, door 't dudeeren vermoeid, te verdrooijen. Dit kan in der daad helpen; maar 't is nogthands een wanhoopig middel, dat altoos groot nadeel doet. Wilden zulke Perfoonen, wanneer hun geest afgemat is, te Paard gaan zitten, en eenige uuren omryden, zy zouden 'er een kragtiger geneesmiddel aan hebben , dan aan eenige hartderkende artzeny uit de Apotheek, of aan alle derke dranken in de werelt. 't Is zeer te beklaagen, dat de Geleerden, wanneer zy gezond zyn , doorgaans op deeze dingen zo weinig acht geeven. Niets is algemeener, dan deerniswaardige voorwerpen, met Zenuwziekten behebt, te zien wandelen, ryden, baaden, in één woord alles doen, om de verloorene gezondheid weder te krygen : maar had iemant hun deeze dingen tot voorbehoedmiddelen aangepreezen , zyn raad zou, naar alle waarfcbynlykheid verfmaad of althands verwaarloosd zyn. Zo groot is de zwakheiden dwaasheid des menscbdoms , zo groot het gebrflBki vooruitzicht, zelvs by zulken, die wyzer behoorlen te wezen dan anderen. Wat den eetregel der Studeerenden betreft: ik zie niet, waarom zy zich zouden fpeenen van eenige foort van gezond voedzel, mits dat het met maate gebruikt wordt. Zy moeten egter fpaarzaam zyn in 't gebruik van zuure, windige, gardige fpyzen, en van alles wat zwaar te verteeren is. Hun avondmaal moet altyd gering wezen, en vroeg in den avond gehouden worden.  «ELEERDIIETD» GELEERDHEID, 1087 £en. Tot drank mor/en zy gebruiken water t goc 1 bier, dat niet te fterk is; wyn nut water gemengd, of zo het zuur hen hindert, water met een weinig brandewyn. Ik heb , ten aanzien van de lighaamsoeffeningen, iis voor Studeerenden best gefchikt zyn, nog aan te merken, dat ze, zo veel doeniyk, in de open lucht moeten gefchieden, en niet te lterk mogen wezen , naardien eene zwaare vermoeijing nooit raadzaam is» Dm allen deelen des lighaams werk te geeven, doet men best, nu eens de eene, dan eens de andere oeffening te kiezen. Het ryden te Paard of op een- wagen, het wandelen, het werken in een tuin, en het fpeelen van een of ander werklyk fpel, als by voorbeeld de Biljard, Kolfbaan, het Kegelen enz., zyn over 't geheel meest aan te pryzen. Het ;;e!>ruik van koude Baaden is insgelyks nuttig voor Lieden van ftudie. Dit kan eenigermaate de plaats van lighaatnsoeffenïng vervullen, en behoord niet verzuimd te worden van Perfoonen, wier geftel verflapt is, inzonderheid in het heete jaargetyde. De Studeerenden moeten zich, onmiddelyk na een ryklyken-maaltyd, aan geene lighaamsoeffening.noch ian hunne ftudie begeeven. GELEERDE HAAT, zie HAAT der GELEERDEN.. GELEERDHEID is eene hiftorffche Weetenfchap iran veelerhande zaaken , die men niet door eigene sverdenkingen, qjaar door mondelinge-of fchriftelyke anderrichtingen van anderen kan verkrygen. Dusdaaftg is de kennis van Taaien, Gewoonten,Oudheden, 3efchiedenisfen, Munten, enz.. De voortgang der Konften, Weeten fchappen en Ge'eerdheid, fchynt zich by graadén, westwaards heen te trekken; van Egypte kwamen zy in Griekenland, van Griekenland te. Rome, van Rome in 't Westen van Europa, ïn van daar onderftel ik dat zy zich naar Amerika wenien zullen. Wy vinden 'er weinige voetftappen meer ?an in het Oosten. De Grieken, di'emen voor haare >ewaarders zou houden, zyn dezelvde Grieken nog lie zy altoos waren, Homines contentionis cupidioresquam 'eritatis. Zy hebben alle de ondeugden, gebreeken in kwaade gewoontens hunner Voorvaderen behoulen; maar derzelver zugt voor 't algemeen en andere ïïtfteekende deugden zyn ze geheel kwyt geraakt. 3e Geestelykheid, die het werktuig der Geleerdheid iehoorde gaande te houden , is in zich zelve de bron Ier onkunde; alle hunne bekwaamheden hebben geen inder doelwit, dan om de Turken om te koopen, ten iinde eenen Patriarch te bederven,^ en eenen anderen :e verkiezen; zich van eenen Prediker tot eenen Bis[chop te verheffen; en voor een gemeen Bisdom een beter magtig te worden. Zy doen poogingen om het tetterlvk Grieksch aan te kweeken, maakende fommigen daar hun werk van, maar zy komen niet verder. Men vindt Spraakkonftenaars, Oordeelkundigen , Hi(toriefchryvers noch Wysgeeren onder hen. Zy hebben ook geene Schoolmeesters noch Onderwyzers, die behoorlyk tot onderrichting gefchikt zyn. Zy hebben eene foort van Academie aan den berg A*hol voor hunne Jongelingfchap opgerecht; maar dezelve zal mooalyk den Onderneemer van dat werk niet óver'eeven: hv zelve bezit niet meer dan de loutere beginzels der Weetenfchappen.. Zie daar de toeftand oer irsiterptieta m eene i.anuitreex, aaar eertyas ae Konften en Weetenfchappcn in vollen bloei ftonden. In fommige opzichten zou men het zelvde van Nieuw R'itne kunnen zeggen : dan liever als onze Leezers hier we'ïder by te bepaalen, verkiezen wy de vertaaling te plaatzen van le D'fcours fur le honlkür des Gens de Lettres, als hier inzonderheid wel te ftade komende. Bedenkingen over het vermaak dat de Geleerdheid haaren Beminnaaren verfchaft. 't Is door een edelen vlugt der gedagten, dat wy Dns verheffen boven de uiterlyke voorwerpen , die ons omringen, en tot onzen hemelfchen oirfprong opklimmen. Een Mensch, die denkt, verbetert zyne Zielsvermogens , volmaakt zyne rede , vermeerdert de grootfte voortreflykheid van zyfi natuur, verfiert zyn vernuft, het dierbaarfte gefchenk, 't welk hem de Hemel heeft mede gedeeld, verkrygt een wezenlyken zo wel als wenfchelyken roem, en, opent zich, door dit alles, een' zuivere bron van duurzaam genoegen. Die roem, in der daad, dat genoegen zyn geen enkele uitwerkzelen van een blind geval, het zyn gevolgen van een verheven gedrag, gevolgen welke geene anderen ten deele vallen, dan die zichdezelve waardig maaken. Niemant buiten deeze kan 'er naar ftaan,. zy verdeden zich niet, en behooren geheel en ai aan hen,. welke ze, om zo te fpreeken, gefchaapen hebben.. Zodaanig is de roem, zodaanig het vermaak der Geleerde Lieden; zy leeren in eenzaamheid, zy leeren afgezonderd, maar de zugt voor de Weetenfchappen, de liefde voor de Waarheid, die hen geheel bezielt, brengt hen geftadig, als 't ware, by malkander, en veréénigt hunne uitfpraaken, welke zy uit het hart zelvs van ver afgelegene Staaten en Ryken over voorkomende duisterheden geeven; de hoogachting, welke hen over en weder voor den anderen bezielt, het vermaak dat zy in malkanders onderrichtingen v inden, doet hen, in den boezem hunner afgezonderde eenzaamheid', een geregelden omgang met elkander onderhouden, welke niet dan ten gemeenen nutte ftrekken kan. Zy zyn het, welke dus het licht ontfteeken, dat den nagt der dwaalingen allengskens moet verdryven , terwyl zy den geest van Bygeloof en Dweepery verbannen, de woestheid der Natiën weeren, dezeden der Volkeren befchaaven, en den wegbaanen, om zo wel gewigHge ontdekkingen te doen, als groote onderneemingen uit te voeren f zy oeffenen dus eene heerfchappy over 't Menschdom , eene beerfchappy zo veel uitgeftrekter en wezenlyker, als dezelve niet over het Lighaam, maar over den Geest zeiven gaat, en zo veel beminlyker, als dezelve niets dan waarheid, rede, en het algemeen belang der ftervelingen ten doelwit heeft;ja ik zie hen over allewelgeftelde Zielen heerfchen,niet om misdaaden tebeoirdeelen, maar voor te komen, niet om de werelt te rechten, maar in ftilte te verlichten en fe verbeteren, Betuigt, betoont hen (lei velingen uwe diepe erkentenis, gy hebt alles aan hunnen welmeenenden iever te; danken, gy hebt hen de wezenlykfte voordeelen tedanken, die gy bezit; zy hebben den kring uwer kund;gbeden verwydt, zy hebben uwe denkbeelden opgeklaard, uwen Koophandel uitgebreid , uwe Fabri eken verbeterd, uwe Zeevaart volmaakt, en detve*  2088 GELEERDHEID. GELEERDHEID. dubbelde oogden zelvs, die u uwe welbewerkte Landeryen vérfcbaffen, hebt ge aan hunne onderrechtingm te danken; en', hébben zy de eerfte fpnngveeren der Natuur tot nog toe niet kunnen ontdekken, noch den fhujer van verborgenheden, waar in zich deeze algemeene moeder verkiest te bezwagtelen , kunnen yfeg neemen , zy hebben u dién fluijer ten minftên aangeweezen, zy hebben dien'met himne handen geraakt, en terwyl zy denzelven niet konden opligten, leerden ze u om van deeze onmooglyke onderneeming af te zien, en u zeiven met geene-dwaaze inbeeldingen te paaijen. Maar gy, ö edele Zielen! welke dus met bedaarden gee;t en afgepaste fchreeden voortgaat in den loopbaan der Wysbegeerte en Letterkunde, welke dagelyks nieuwen voorraad van nutte kundigheden inzamelt, met geen ander oogmerk, dan om ons met de vrugten van uwen arbeid te verryken, wat zyn de lauwerbladen, die uwe fchedels vercieren, liefelyk! zy vermeerderen ons vermaak en rust niet min dan uwen luister, en druipen nooit van Menfchen bloed. De beoeffening der Geleerdheid en Weetenfchappen is de edcllle, de belangelooste van alle oeffeningen ? het" past eene verwaande onkunde alleen , om hier den minden twyffel aan te daan, en eene gefteldheid van geest te wraaken, die zy even weinig kent, als zy 'er vatbaar voor is; De groote Alexander ziende dat de Wcetenfchappen , welke zyn' Leermeester Aristoteles hem mede gedeeld hadt, zich verfpreidden, en ook ter kertnis van anderen gekomen waren, bekende cp zvn zegekoets, dat hem nu niets meer overigbleef, 't welk hem van andere Menfchen onderfebeidde. Cmsak , boe ftaatzugtig hy ware, maakte meer werk van zyne overwinningen wel te befchryven, dan van ze te bebaalen , en was naaryveriger op den roem van Geleerdheid dan van Zegepraalen. Deeze moet gewisfelyk eene edele, eene voortredyke bezigheid wezen., riaardieh de grootfte Mannen zo veel werk maaken om hier in uit te munten. Maar wat verfchilt ons dc waardigheid, de voortrefiykheid, de roem zelvs der Letterkunde en Wysbegeerte? 't is het vermaak dat wy bedoelen, en zo de Geleerdheid ons geluk niet vermeerdert, wat baat ons dan derzelver beoeffening? . Laage verach- telyke vraagen! is zulk een welgevestigde, zulk eerie uitgeftrekte, zulk eene rechtmaatige roem af te fcheiden van een dreelend genoegen, 't welk haar onaffcheidelyk verzelt? Laaten wy dien roem erter daar laaten; laat 'er ons niet op aandringen by fchepzelen , welke mooglyk onvatbaar zyn °voor 't vermaak, 't welk 'er altoos mede gepaard is , laat ons de Geleerden zelve befchouwen ; maar laaten wy ze befchouwen van de allerongunftigfte zyde ; zo de Beoeffenaaren der Weetenfchappen hun geluk niet vonden in de bezigheid zelve , daar zy zich mede ophouden , zo de békoorlykheden der Studiën hen niet ópwakkerden en onderdeunden, hoe zouden zy toch be ftand zyn tegen zulk een aanhoudenden zo zwaaren a'rbe;d , die wel verre van hen te vervceien, hen niet zelden verlokt, om 'er hunne rust, hunne belangens, hunne voordeelen, hunne Waardfte uitfpanninge'n aan op te offeren] wat zoude ben vergoeding vérfcbaffen Voor de woede der nyd en lasterzugt, die zy zo dikmaal beiuureri moeten, en welke hen niet zelden tot in 't graf vervolgt? hoe zouden zy het gewigt der„te. genfpoeden , de knellende banden van een bekrompen ftaat, de ondankbaarheid der eeuwe, en de verachting van verwaande Slëgtboofdën, en vergulde Weetnieteu verdraagen? eene ingebeelde .roem onderdeunt hen! zal men my misfehien dwaaslyk antwoorden; neen, 't is geene ingebeelde roem, die op wezenlyke verdien, den rust; 't is geen valfcbe eer, die men ons bewyst, als wy onze Natuur volmaaken, 't is geen ontydige wierook, dien men ons toezwaait,' als wy ons boven de derflykheid verheffen; dit, dit is de.bron van bet genoegen, 't welk Boekoeffenaaren fmaaken; daar is een vermaak in hunne bezigheid eerder en vermogender dan de roem zelve, om dat het 'er de grondflag van is; een vermaak, 't welk uit de bewustheid onzer vorderingen zelve wordt gebooren ; .een vermaak, dat de ontdekking der waarheid verfchaft, en dit is het, 't welk hen deeds bekoort, deeds opwakkert, en het gemis van grootheid', fortuin, en zinlyke geneugtens rykelyk vervult. Ongelukkig waarlyk hy, die in zyne bezigheden de bron van zyn geluk niet vindt, hy zal nooit iets groots, nooit iets verhevens verrigten; de heerfchende neiging van ons harte moet ons trekken, de lust ons aanfpooren, en het bedryf zelve dus de aangenaamfte oogenblikken van ons leeven uitmaaken. Hoe groot is dan het geluk, 't welk de Geleerdheid en Weetenfchappen aanbrengen! Hoe zoude elk hen 't zelve benyden , zo het meer bekend was! maar neen , hoe zoude elk het zelve zoeken, zo*men 't immer hadt gefmaakt, en hoe zouden 'er de ftudiën by winnen! dit geluk te verlangen, is reeds de voorfmaak daar van te genieten, en wy behoeven dit verlangen alleenlyk op te wekken, om het geluk zelve te verbreiden Maar zullen wy ons vermeeten om het zelve te befchryven? neen ! maar wy zullen 'er iets van zeggen, wy zullen een klein gedeelte van het zelve met flaauwe trekken fchetzen, en onze Leezers zullen hét overige fmaaken, zo zy door het verlangen, dat wy hier door bedoelen op te wekken, aangenoopt, ooit be.» fluiten kunnen , om het met ernst te zoeken. Onder eene menigte voordeelen, welke ik zie, dat dë Liefhebbers van ftudie boven 't gros der fterveüngen genieten, zal ik 'er degts twee van aanroeren; —.' een Geleerde leeft vry in eene edele onaf hanglykbeid; een Geleerde fmaakt een zuiver en kommerloos genoegen in zyne bezigheid zelve; een genoegen aan bet gemeen geheel onbekend. Laat ons die beide onwaardeerbaare voordeelen met eene onpartydige hand in eene billyke weegfchaal leggen! i. De eerde aandoening, die de Mensch gewaar wordt, is die zyner vryheid; de Natuur, edelmoedig in de gewrogten , die zy voortbrengt, heeft geene redelyke fchepzels tot flaverny verordend. Dit onwaardeerbaar gefchenk van vryheid begint zich In onzen eerden daat van zwakheid al min of meer te vertoonen , het wordt zichtbaarder in onze kindsheid, en fchittert reeds in vollen luister in onze vroege jeugd; allengskens onder 't juk van wetten , van gewoonten en opvattingen geboogen, gewennen we ons pngevoe' lig aan de boeijens, daar men ons mede belast, wy doen meer, wy fmeeden ons zei ven gedeeltclyk onzê kluisters; onze eigen hartstogten ftaan te;, en o s on, en brengen ons onder haar geweld, dè'verwaandfiei^ be  GELEERDHEID. GELEERDHEID. £c8g beveelt , wy hooren haar, onze voldoening on.re rót, ons geluk hangt voortaan af van de achting onzer Melemenfchen, en wy verlaagen onze halzen onder ecu verguld juk, daar wy dezelve meenen door te veifteicn. Die ingefchaapene zugt egter voor vryheid enonathanglykheid breekt niet zelden op het onvenyagtfte door; zy is dan als een woedende Leeuw, die in zyne ketenen brult; maar haare verdubbelde en fteeds onvermoogende poogingen verzwakken haar geftaag, en beneemen haar eindelyk den moed geheel en al. Een Man van verftand tot deezen gelukkigen ouderdom gekomen, waar in de dageraad der rede flikkert, waar in'hy kan verkiezen met overleg en gevoel, waar in hy met den eerften opflag dien ftaat befchouwt, daar hy toe verordend is, ontflaat zich van alle flaafiche banden, è Vryheid! roept hy uit, leeven van myn leeven, zyt gy myne leidsvrouw, myn fteun, myn troost; gulde middelmaat, moeder van alle deugden en uitmuntende bekwaamheden, gy zyt het, die rk zoek, ik ontvliede eene knellende armoe, ik verwerp eene lastige grootheid, en neem myn toevlugt tot u alleen! ftraks voelt hy zich een nieuw, een ander Mensch; zyn geest verheft zich , hy denkt niet meer gelyk de rest der Stervelingen in de ketenen hunner begeerlykheden gekluisterd, hy vindt zich boven de grilligheden van het noodlot, boven de flagen der fortuin verheven, hy is, om zo te fpreeken, boven zich zeiven. Niets is 'er op Aarde, dat hy voor zyne Vryheid zou verwisfelen willen, niets dat het verlies van zyn tyd kan opweegen, van zyn tyd, dien dierbaaren fchat by geene andere fchatten te gelyken; hy verkoopt' of' verruilt dien fchat dan voor geene beuzelingen • hy maakt zyn gebruik van het kortftondig leeven' dat is te zeggen van alle de oogenblikken van ons voorbygaand beftaan; denken is het leeven zyner ziel, welke, even als een fakkel, hem aangenaamer licht' verfchaft op den weg djer waarheid en deugd, raar maate dezelve meerder voedzel ontvangt; hy vetfiert dan, om dit voedzel overvloedig te maaken, hy verfiert, hy volmaakt zyn geest. . . 't Is niet die God der duisternisfen, welke zich in eenzaame ftreeken, of in 't bygeloovig hart van eene domme menigte verbergt, welken hy zyne wierooken toezwaait, 't is die fchitterende, die aanminnige Godheid met lauwerbladen verfiert, 't is de Vader van he' Licht, van de nutte Xonften en Weetenfchappen, w:en hy zyne eerbiedigheid bewyst; hy geniet het tegenwoordige, terwyl hy het toekomende met een bedaarden geest befchouwt, ja de Wyzen jaagen geene ydele verfchynzels, geene dwaaze harfenfebimmen na; de wezenlyke waardy der uiterlyke voorwerpen kennende, is hunne hoop en vrees hunne blydfchap en droefenis evenredig met die waarde , en gevolgelyk altoos gemaatigd; boven de begochelingen der werelt verheven, haaken zy met geene drift naar beuzelingen fteeken zich in geene belachlyke gefchillen ,ftorten 'zich niet in dien draaikolk van lastige bezigheden, welke eikanderen geftadig volgen en aantrekken, als de golvende haaren eener ongeftuime zee; hunne be daarde en ftille geest ftreelt naar kennis , zoekt de waarheid , en betragt-de deugd , even vreemd van fchaadelyke vooroir deelen , als ongeregelde drifteh. Maar, ter wyl een' W/ze dus op eene verftandige X. Deel. manier gebruik maakt van zyne Vryheid, welke de groote fpringveer is van onzen redelyken geest, en zonder welke het onmooglyk is iets groots vooi't te brengen, is hy verre af van die trotfche onafhanglykheid, van die redelooze verwaandheid, die zich'boven de wetten rekent, cn de banden zoekt te verbreeken, welke het behoeftig Mensclidom tot onderlinge hulp verbinden; de ongebondenheid, die onze Ziel van 't fpoor der waarheid, en ons Hart van dat der deugd verleidt, is de Afgod van ontaarde Booswigten , maar is in de daad tegen eene billyke Vryheid aangekant , en heeft geene aanlokzelen voor een welgeaart gemoed. De wezenlyke, de rechte Vryheid befftat hier in , dat men alleen van zyne pligten afhangt, dat men zyn recht van Mensch en Burger handhaaft, en die grillige wetten verwerpt, welke de onkunde, de vooroirdeelen , het bygeloof of eene wettelooze heerschzugt ons onrechtmaatig zoeken op te leggen. De hand, die de Zanggodinnen is toegewyd, die den loop der Hemelfche Lighaamen tekent, en de geregelde verfchynzelen op den Aardbodem aanwyst, de hand, die ons onze pligten toont,moet volkomen vry zyn, om zyne edele bezigheid onbelemmerd te verrigten; vernuft en geest was nooit, en kan nooit zyn bet deel van eene flaaffche ziel; die grootfche trekken, die fchaduwingen van edelmoedigheid en rechtvaardigheid, van eene verftandige eigenliefde en medelyden, welke de fchilderyen der Vgjjjsgeeren zo veel luister byzetten, van wat beeldtenis, dan die hunner eige ziel, zouden zy die cntleenen ? maar deugd en volmaaktheid valt in geen laagen en kruipenden geest, en al wie de verhevenheid van" zyn oirfprong zo verre heeft vergeeten, dat hy zyne handen naar de boeijens toereikt;al wde zyn eige natuur dus vertreedt,is even onbekwaam voor eene edele wyze van fchryven, als voor verheve daaden. De Boekoeffenaar is flandvastig en rustig, als het de belangens der waarheid geldt; dit is de groote dienst, dit de fchatting, als 't ware, welke by aan 't Menschdom verfchuldigd acht te wezen; hy bliksemt de ondeugd met de eene hand, en recht met dc andere Altaaren op voor deugd en waarheid; alle de verontwaardiging eener gevoelige Ziel, toont hy den verwaaten Dwingelanden, maar verwerpt ook tevens het zinneloos geroep eener ongeruide menigte, en luistert alleen naar de bedaarde ftem eener verlïgte rede. Schoon alle Menfchen de dwaaling toevallen, fchoon elk de party van een heilloos Bygeloof omhelst, fchoon eene willekeurige Heerschzugt zich van haar ftaalen arm bedient, om dezelve te doen zegepraalen, hy tart egter die vereende kragten , om zyne ziel te kluisteren , zyne gedagten te dwingen, en zyn hart in flaverny te brengen; hy wil liever wyken voor de woede der Nyd; hy zal zyne Vervolgers tot in het diepst des Bosfehen ontvlieden , en verkiest, als 't wezen moet, den omgang der Tygers, boven dien van nog v/oedender fchepzelen , dc Menfchen; met dit alles egter verblindt eene redelooze wraakzugt nimmer zynen geest, nog vervult zyn hart met bitterheid tegen de oirzaaken van zyn ongenoegen; hy houdt (leeds in gedagten, dat die geweldigen en onrechtvaardige!! zyne Medemenfchen zyn, hy poogt hen,niet tegenftaande hunne ondankbaarheid, altoos van nut te wezen , hv verligt, hy onderricht hen, zo veel hykan, en ' Ff ff be-  zogo GELEERDHEID. GELEERDHEID. befteedt zyne laatfte oogenblikken ten voordeele van eene Maatfchappye, die hem uit haaren boezem verbannen heeft. Men verbeeldt zich de Geleerden dikwils als woeste Menfchenhaaters ; welke zich in hunne afzondering overgeeven aan het knaagend vermaak; om eene bittere gal over onze zwakheden uit te braaken ; onbillyke verbeelding ! 't zyn onvertzaagde Wysgeeren , welke eene onrustige menigte ontvlieden, om gelegenheid te hebben , van hunne heilzaame beftraffmgen, hunne geftrenge maar nuttige waarheden dezelve des.'te beter onder 't oog te brengen, 't is geene verwaandheid of nyd, maar Menschlievenheid, die hen doet fpreeken. De geest van een Geleerden is al te leevendig en werkzaam, om zonder voedzel te beftaan ; dezelve bepaalt zich niet in den naauwen kring van het tegenwoordige, 't welk voorby gaat; maar ftrekt zich uit in die oneindige tydperken, welke beroemde Schryvers hebben uitgeleverd , en pleegt het voorledene raad om zich in het toekomende voorzichtig te bellieren. Ik zie hen den verloopen tyd ftaroogende nakyken; ik zie hen de fpringveeren gade flaari, welkè de gedaante der grootfte Ryken veranderd hebben , de fchielyke omkeeringen bezigtigen, welke de grillige fortuin voor byzondere Menfchen, voor Vorften en Koningen ,ja voor gebeeje Landen , heeft uitgewerkt; de konftenaaryen der ftaatzugt ontmaskeren, en uit het geen gebeurd is, het gebeurlyke voorfpellen; alles bevestigt hen dan in hunne gelukkige beginzels, zy leeren de Menfchen in hunne waare gedaante kennen, zy beoirdeelen ze zonder drift, om dat zy ze zien', zo als zy waarlyk zyn, meer zwak, dan kwaadwillig, meer onrustig, dan woedend, wreed door belang, goedhartig uit neiging. Zy beginnen eerst met dezelve te vergeeven; maar zy doen meer, zy beklaagen, zy beminnen hen; hun hart gevoelt een edelmoedig medelyden; zy geeven een volkomen gehoor aan de wyze lesfen eener vriendelyke verdraagzaamheid , die deugd der Wysgeeren zo algemeen , zo hoog geroemd, en zo algemeen, zo grootelyks verwaarloosd, en zonder welke de Mensch egter meer een monfter of verllindend Dier, dan een Mensch gelykt. Hoe weinige overeenkomst is 'er tusfehen de Beminuaaren van nutte Wcetenfchappen, en die doffe Zielen te vinden, welke hunne nuttelooze uuren in eene werkelooze ledigheid doorbrengen, welken de Aarde vermoeid is te draagen, wier geheele leevensloop niets is dan een lange llaap of fluimering, en die eindelvk in de armen des Doods vallen, zonder ooit geleefd te hebben. Hoe verre zeg ik zyn de Beminnaaren der Weetenfchappen boven die verachtelyke fchepzclen verheven! zo het Gemeen niet altoos de vrugten ziet van hunnen arbeid, 't is menigmaalen, om dat zy in flilte de afzonderlyke ftukken van een groot gebouw verzamelen, Vaar van de fchoonheid uit de famen voeging van het rehee! moet voortkomen, en dat de veege Dood hen ontydig overvalt, eer zy dat geheel in order kunnen brengen, of de laatfte hand aan "hunnen arbeid leggen ; helaas! dan ziet men van agteren, hoe wél zy hunnen tyd hebben waargenomen, dan roept de werelt al fchreijende uit, hoe kon één Mensch zo veel werks verrigten*! Ongevoelig voor de valfche voordeelen en fchynDederen der onftandvastige fortuin , veracht hy haare vaaze grilligheden , befchouwt het gewoel dat de tervelingen ontrust, als uit eene verheve plaats; en irwyl hy zo weinig op gunden hoopt, als hy andeai zoekt in den weg te ftaan, is zyne verwagting senzins voor de winden of golven der wereltfche dsfelvalligbeden bloot gefteld; de edele grootsheid yner Ziel heeft een even fterken afkeer van de flink:he ftree'ken eener beimelyke kuipery, de laagheden ener verachtelyke vleizugt, en de beuzelingen van ekrompe geesten, die zich met klatergoud vermaaen. Ingenomen met, en fier op zyne Vryheid, is hy yk zonder fchatten, beroemd zonder eerambten, aanienlyk zonder waardigheden , en gelukkig zonder leijers. De werelt ond'ertusfchen nodigt hem, en zoekt hem n den draaikolk haarer dwaasheden te lokken. Eene nenigte Lediggangers, deelgenooten in de fchyngeicugtens eener vuige werkeloosheid , zouden zich jaarne van hem als een aangenaam onderhoud, als een bort van tydkorter, bedienen willen. De wellustigreid zou gaarne dien edelmoedigen Arend, gewoon iet oog alleen op de Zon der waarheid te vestigen, rit der hoogte op de Aarde doen nederdaalen, om de legekoets eener dartele Venus te verzeilen, maar hy veet zich buiten dien ftrik der wellust te houden, en /ermydt, door een edeler vlugt, de flaverny, die hem heigde; hy verwaardigt zich niet, om zich met alle die beuzelingen van hekrompe geesten,met diehoofdaezigheid van laage Zielen , met die lastige gebruiken , ;n willekeurige voorfchriften op te houden, welke Dnder de naamen van bon ton , beau monde, ffavoir virre, en dergelyken, hunne dwaaze betragters onder eene verachtelyke flaverny brengen; verre van afhanglyk te willen zyn van de grillen zo veeier beuzelende Dellen der groote werelt, baant by zich zeiven een weg , of liever volgt hy, in weerwil eener fchynbaare byzonderheid , het fpoor dat hem de rede aanwyst, en dat in 't eerst mooglyk belachlyk in de oogen van een dom gemeen, eindelyk niet nalaat achting en verwondering te baaren, hy glimlacht, op den zeiven wandelende, over de dwaasheid der aardwormen , hy befchouwt ze beneden hem met eene gulhartige vriendelykheid, en reikt ze menigmaal de hand,om hen voor verdere dwaalingen te bewaaren. De Grooten lachen hem niet zelden toe, zy nodigen hem zelvs , om getuige hunner heerlykbeid te zyn , en hun aanzien door zyne tegenwoordigheid te vermeerderen; maar hy vermydt hunnen omgang, en verbindt zich niet dan met zulke geesten, welke door dezelvde zugt voor de Weetenfchappen gedreeven , zyne onderrechting met even veel genoegen ontvangen , als hem de hunne mededeelen, en geene meerderheid of minderheid van rang erkennen , dan welke uit de meerdere of mindere bekwaamheden en vorde- . ringen wordt gebooren. Op zulk eene wyze leefde Horatius gemeenzaam met M.ïcekas , den eerften man van 't Roomfche Ryk; dus leefde hy vry,en kende geene afbanglykbeid. Dus febuwde die verheve geest, welke de Romeinfche ma. jefleit en luister zo nadruklyk wist te vertoonen, welke dc Vorften met meer waardigheid deedt fpreeken, dan zy ooit gefprooken hadden,en wiens diepe Staat- kun-  GELEERDHEID. GELEERDHEID. ■kunde, de Staatkundigen zelve verbaasde, dus fcniiwde de groote Gorneij.le, zeg ik, het Hof, en naderde niet dan met tegenzin tot een Staat, waar van hy de toegangen niet .flegts, maar ook de waare gefteld- : beid kende. Dus ging die doorluchtige Burger, de roem van zyn Vaderland, de onfterfiyke MontesQun--u, wiens naam met die van Koningen en Helden gepaard behoort te worden , na de wetten met een w^geerif oog befchouwd, de verfchillende ïndelhngcn der Volkeren als Philofooph beoirdeeld, en het Hout ontwerp van het Staatkundig belang aller Natiën gefchetst te hebben, niet die posten zoeken, daar zyne uitgeftrekte kennis hem toeriep : hy luisterde naaiden Geleerden, hy ondervroeg den eenvoudigen Herder, de bevalligheid en kragt veréénden zich in zyne rede, altoos verbeven, en altoos menfchelyk, tevens eenvoudig en diepzinnig, fcbrecf hy voor het gemeen zo wel, als hy geëerbied wierdt van de grootfte vernuften , welke allen naiever in zyne tegenwoordigneid ■aflagen, en door zyne overtreffende verdienden gedwongen wierden, hem die meerderheid te vergee•ven welke alle onderfcheid tusfehen hen voor zyn aangezigt wegnam, hen allen gelyk maakte m zyne tegenwoordigheid; die groote Man, zeg ik, zogt geene ambten die zyne verdienden hem recht gaven te eisfchen, maar vergenoegde zich met een middenmaatigen daat, om vry te blyven. Moet ik deeze voorbeelden met nog anderen vermeerderen? moet ik een lyst geeven van die verheve Zielen, welke door de fortuin vervolgd, maar vergenoegd in hunne af hanglykheid, een onwankelbaar gemoed delden tegen de.flagen,die hen van buiten raakten maar van binnen niet treffen konden. Zie daar de 'waare Heldenmoed, welke over de rampen zegepraalt en zich tegen het noodlot verhardt, en eene vrye armoede boven een flaaffchen luister kiest; vergeefs zogt de fortuin zich te wieeken over de gunftige onderfcheiding, welke de Natuur in hunne meerdere zielsvermogens gemaakt hadt, vergeefs overlaadde zy hen met tegenfpoeden, niets kon hen beweegen, hunne kiiiën voor dien blinden Afgod te buigen, of deszelvs gunst laaghartig af te bedelen. De Prins der Dichteren Homerus , de Godlyke Homerus leefde arm; maar vondt onuitputtelyke fchatten in den rykdom zyner verbeelding, en mets ontbrak aan zyn geluk; Lucretius, de Natuur peilende en doorwondende, vermaakt zich in eene vryheid en rustigheid, die zy hem onophoudelyk inboezemt,met haare wonderen; Juvenaal, met de nuttige hekelroede gewapend, verlustigt zich gedaag met het hcht te brengen in de verhoolende fchuilhoeken, daar zich de ondeugd en dwaasheid verbergen, en haar m haare waare gedaante te vertoonen. Lucanus durft de Vrvheid zingen aan het Hof van eenen Dwingeland! hv durft hem den eerenprys der Poë^y betwisten, en doet de volgende eeuwen verbaasd daan over zyne edele doutmoedigheid; hy gedraagt zich.als een moedig Ros, dat onwillig om het gebit te vatten, t welk men het in den mond zoekt te wringen, de aarde ftaat met een vryen voet, en met eene luidruchtige fierheid grinnikt; de afgryzelyke Nero veroirdeelt hem welhaast en geeft hem keus wegens de wyze van zyn dood; wat zie, wat hoor ik hier; terwyl het laauwe bloed uit zyne doorgefneede aderen vloeit,en hetbad- Zanggodin bezig, en acht het derven voor te gering ene zaak , om zich deswegen te verdaan. Wie moet ich niet verwonderen over het penceel van Tacitus , yn kragtigen fty!, zyne naauwkeurigheid, zyne ftere en tevens natuurlyke trekken ? hy fchildert de Dwingelanden; maar hy fchildert ze om ze te verpleten ; hy ontzwagtelt de haatelykheid hunner zwarte hielen, en delt ze in eene onuitwisbaare fchande by le Nakomelingfchap; ware hy niet vry geweest; hadlt ly niet op eene verheven wyze gedagt, ja ware zyn eest niet verheven boven de gewoone vrees der fter'elingen , hoe zoude hy den moed gehad hebben , om ie ysfelyke Hiftorie zyner eeuw te befchryven? Moet ik het bekende zeggen , van den geestigen ?HjEdrus nog verder bewyzen? Homo dotdus in/efemeer divitias habot; zo behoef ik met weinige woorden legts het geval van den Porlugeefchen Virgilius te gelden. Het noodlot werpt hem op een barbaarfche Kust, hy doet de Zanggodinnen derwaards komen, :iy houdt den degen in de eene hand, en draait zyn ier met de andere, hy vegt, en zingt tevens zyne overwinningen;de liefde tot het Vaderland roept hem 3-lndelyk terug; hy begeeft zich te fcheep, en wordt yan een allerysfelykst onweder overvallen; de dood vertoont zich reeds op 't akeligst, en begint met de hemelhooge golven haar moorddaadig feysfen in het fchip te liaan; elk is 'er op uit, om zyne fchatten te bergen, elk valt op het geen hy degts eene flaauwe hoop heeft van mooglyk te zullen behouden; wat is 't, daar deeze Lieveling der Zanggodinnen allereerst voor zorgt? voor zyn Dichtduk, de waarde vrugt van zyn arbeid; hy dort zich met het zelve in zee, en verdedigt het, terwyl hy het met eene hand na boven houdt, tegen het geweld der fchuimende golven, hy bereikt eindelyk al worflelende het vaste land , en roept, zyn gefchrift behouden ziende, met traanen van bl'ydfchap nit: 6 Noodlot, gy htbt my nias benomenl Zal ik ook van Tasso gewaagen? alle de ongeneugtens en knellingen , die het Menschdom pynigSA, vereenigen zich tegen hem, en verfcheurden zyne aandoenlyke Ziel; de wreede liefde dortte een brandend vergif in zyn teder hart;pp ieder dag zag hy de hoop, om zyn Lied tc eindigen, herbooren worden en derven • ieder dag verwagte hy uitkomst; en zag by zyne verwagting te leur gcdeld; ongelukkige fpeelpop van een grilziek fortuin vondt hy geen troost, dan m zich zelven; de vermogens zyner Ziele waren dooiden druk neèrgeflagen, en fcheenen als vernietigd ; doch het vermaak der Poëzy regtte ze weder op; dat vuur des leevens bezielde hem, en hieldt hem daande, tot op 't oogenbük, dat hy de onflerflykheid in- ^Moet ik eindelyk eenen Rabener bybrengen ? welke zyn huis en huisgeraaden, en kleederen en boeken, en fchriften zelvs ziet verbranden, zonder deswegen een traan te laaten , een zugt te loozen , zonder zelvs zyne gewoone bedaardheid of liever vrolykheid van geest te verliezen ! • Maar de gedeldheid dier dappere Zielen dygt boven 't bereik van het gemeen, de verwondering die zy baaren verbystert de verbeelding, en een koele glimlach' het vermoeden eener dwaaze ongevoeligheid wederhöudt hen, van de eerbewyzen, die zy gereed waFfff 2 rea  209* GELEERDHEID. GELEERDHEID* ren die- Helden te bewyzen; wel aan, laaten wy hen dan nog grootere voorbeelden opgeeven , of liever voorbeelden aan wyzen, daar zy nog fterker door getroffen worden ; dat men uit de opofferingen , die men aan de Weetenfchappen ziet doen, oirdeele, hoe verre dezelve een zugt voor Vryheid aan kweeken; men zie dan Vorften van hunne troonen nederdaalen, om zich van hunne ketenen te ontdaan, en den onweerftaanbanren dorst naar kennis en wysheid, die hen verteerde, onverhinderd te lesfchen. Heraclitus ftaat aan zyn' Broeder den troon van Ephtfen af, hy laat hem de lastige eer van het bewind, om het-zoet vermaak der Weetenfchappen te genieten , hy begraaft zich in de grafkelders zyner Voorouderen, hy leeft in den lande en fchaduwe des doods, in de afzonde, ring van een fombere eenzaamheid,'om zich met de verhevenfte.wysbegeerte bezig te houden, om onze geringheid, onze nietigheid indrukbaar te overpeinzen , traanen van een teder medelyden over het Menschdom vlieten uit zyne wysgeerige oogen, maar dat medelyden, die afzondering, die vryheid vervullen by hem het gemis van alle genengtens, endoen hem zyne eenzaamheid beminnen. De onfterflyKe Peter, de Schepper der Rusfen , die geest, wiens doordringend oog door geene duisterheden fcheen gefluit te worden, flapt eensklaps van zyn troon, vlugt als een blikfem, gaat de Ronften in alle Gewesten opzoeken, vat ze by de hand, en dwingt ze zich te begeeven, naar zyne verwonderde Staaten, die, zugtende onder 't juk van onkunde en barbaars, heid, zelvs geen denkbeeld kunnen maaken van de weldaad die hen beweezen wordt. ' Ciiristsa voelt onder 't purper de ydelheid van haar vermogen ; fteeds van laffe vleijers omringd , haakt zy naar denkende wezens; zy legt de Vorftelyke grootheid, en, wat nog verder gaat, de fierheid haarer Sexe af ten voordeele der Weetenfchappen; haare afftand verwondert het Heelal, zonder egter den wyzen de Groot te verwonderen; „ den Scepter neder„ Irggende, zeide hy, deedt zy niet anders dan der Wysbegeerte een fchuldigeti eerbied te bewyzen"; maar terwyl de Vorflen der Aarde als ge-vangen blyven in hunne Ryken, zie-ik deeze Vorftin, van edeier geest gedreevén, een groot gedeelte van Europa doorwandelen; zy gaat zich' over dé dierbaare overblyfzelen van het oude Rimê verwonderen , haar weetgierig oog vestigt zich op die meesterftukken , welke onzen geest, als tegen zynen dank, in verwondering en eerbied weg voeren, en haare driftige Ziel omhelst in deeze gezegende geboorteplaats der Studiën, alle weetenswaardige Konften tevens ; roemryk befluit, Christina! men zoude u anders in den drom der Vorften verlooren hebben , thands befchouwd men u in den rang der groote Mannen. Zoude het my vry ftaan, terwyl ik'my over deeze Koningin, welke door haare zugt tot Weetenfchappen , in weêrwil haarer grootheid, vry en gelukkig leefde, verwondere. my a's welmeenend Burger te verzetten tezen die barbaarfebe gewoonte, welke in de ionge Perfoonen van haare Sexe de dierbaare zaa. den der grootfte Zielsvermogens verflikt? waarom Zielen , die zo wel als die der Mannen ïelelvk zyn , niet op eene redelyke wyze opgevoed ? die waardige Gezellinnen van den Man, Gezellinnen, die gefchikt om de bitterheden van ons'leeven te verzagten, ona veelal bellieren, kunnen wy die zonder eene wreeda dwaasheid , een behoorlyk onderwys ontbeeren laaten ? zal- de onkunde haare bekoorlykheden vermeerderen? op wat grond berooven wy haar van 't voordeel-en geluk, dat de - Weetenfchappen verfchaffen? die Sexe, het fieraad der Aarde, verordend, om onze-vroege jeugd te bezorgen en op te voeden, moet die voor altoos tot beuzelingen veroirdeeld zyn ? en zouden wy zelve, zoude 'er onze opvoeding inzonderheid niet by winnen, zo-wy dezelve meer befchaaf. den, dat is te zeggen, kundiger en wyzer maakten? welk eene aangenaame bezigheid voor eene Moeder de eerfte zaaden van waarheid en deugd in dejonge en tedere gemoederen haarer lieve Kinderen te leggen! wat maaken haare woorden een zagt en tevens eendiepen indruk! wat zyn de pligten vrolyk en lieflyk, welke door haaren mond worden voorgefchi eeven! onrechtvaardig geflacht der Mannen, welke b^melfche gaven verwaarloosd gy lieden! waarom de zuivere gevoelens haarer aandoenlyle harten niet tot de regte voorwerpen geleid? waarom de buigzaame leevendigheid haarer verbeelding niet tot nuttipe zaaken gefchikt? waarom eindelyk haar, die eene Ziel hebben, tot uiterlyke dingen alleen, tot de enkele vermaaken van het lighaam bepaald? is dit een uitwerkzel van een blind vooroirdeel, of is 't een heimelyke naaryver dat zy ons-wel haast overtreffen zouden? Ik zoude my hier gaarne breeder over uit laaten, maar myn onderwerp roept my te rug; 't wordt tyd, om de zuivere en kiefche vermaaken te vertoonen , welke de Letteroeffenaaren boven de.restder Stervelingen fmaaken. Sommige Wysgeeren hebben het geluk onaf hanglyk poogen te maaken van alles, wat buiten ons is; zy wilden, dat de Mensch, in zich zeiven treedende, zyne eige gelukzaligheid vondt in zyn wezen, en een aangenaam genot hadt van zyne eige Zielsvermogens; dit fysthéma is geene harfenfehim, byaldien flegts de Mensch de inwendige betrekking niet verbreekt, welke tusfehen hem en de Natuur plaats heeft, byaldien hy de kieschheid van zyn inwendigen fmaak, en geestelyke aandoeningen, meer dan eene lighaamelyke wellust-, en grove dartelheid poogt aen te kweeken; ik verklaar my nader, zo hy de zuivere en verflandelyke vermaaken verkiest boven die, welke men altoos bejaagt, nooit regt geniet, cn ftraks verliest. In het eerfte foort van vermaaken vindt de geest zonder ophouden nieuwe aantrekiykheden; dit is eene aangen-aame bron , daar hy zonder ophouden uit putten kan; hy wordt 'er uit gelescht zonder walging, uit verzadigt zonder tegenzin ; het geen de wellust aangenaamst heeft, moet zy van den geest ontvangen; haare geneugtens zyn onfterflyk, gelyk als deeze; in grove Zielen, blyft het hart, in 't midden des gewoels , ledig van aandoeningen ; bet verkoelt, het kwynt;de verbeeldirg herkomt uit haare begocheling, 't verftand ontdekt zyne dwaaling, en de voorbvgaande wellust is niet anders, dan eene glinftererde Phosphorus, die licht, maar niet verwarmt, en ftraks verdwynt. Het beeldtenis van het waare Schoon, gelyk ook dat der Deugd, is in den grond onzer harten gegraveerd ; het is onze post alleen het zelve gedutuig te be-  GELEERDHEID*. GELEERDHEID. 2093 befchouwen, dit is het wezenlyk genot der Ziele; aas dus weeten geleerde-Lieden gemengelde bekoorlykhe* den te vinden, daar anderen niets dan eene droevige, en eenpaarige.kleur ontdekken. 't Is.door het inwendig gevoel alleen , dat de Mensch. kan gelukkig zyn,daar zyn geenflreelendevermaaken ,. zo zy niet uit de Ziel voortkomen; dit is Iret Godlyk gedeelte van ons wezen;, dit verlustigt zich met het geen ongenaakbaar- voor de.-zintuigen is.-; haare onbe-_ grypel.yke fyn heid dringt door alles heen , haare.gadeloQ/.e aandoeulykheid geeft- baar gelegenheid tot duizend geneugtens , welke, kruipende aardwormen niet kennen , en zy fchept den Geleerden eene menigte zuivere vermaaken, daar -zich -het dom Gemeen geen denkbeeld van kan maakeu; ógy, verbeeve .Geesten ! die deeze vermaaken kent, die weet, wat ik bedoel,. die dit fyn en kiesch gevoel bezit, u-behoef ik het zelve niet verder te. befchryven! alle omfchryvingen zyn laf, daar het op aanioeningen aankomt. De Weetenfchappen zyn een onuitputbaare oceaan voor. de Geleerden, daar zy zich wellustig in werpen, daar zy allerwegen eene volle verzadiging van geluk vinden, en wel van een geluk, dat nooit wroeging, nooit ongenoegen agterlaat: Ja onze Ziel, dus door oeffening en overdenking in ftaat gefteld, toont de-edelheid van zyn Godlyken oirfprong , en fchoon belaaden met de grove banden der.ftof, vliegt ze.egter de oneindigheid als te gemoet; en hoe zoude zy in het, verzamelen van nieu we - kundigheden , van nieuwe gevoelens geene onverbeeldelyke geneugte.,fmaaken? baar grootfte ge-, luk zal, dit leert ons de gezonde rede, dit leert.ons inzonderheid de Godlyke Openbaaring , haar grootst geluk hier namaals moet hier uit.gebooren worden, dat zy in het Boek der opperfte Wysheid zal mogen leezen, en hier ten deele kennende, als dan volmaaktelyk kennen. Het fpreekt ook van.zelve; is'er een zuiverder vermaak r, dan dat van-nieuwe waarheden te ontdekken? is.'er een wezenlyker genoegen, dan dat,..'c welk een leevendïg bezef van Schoonheid en Deugd verfchaft? 'is 'er een wenfehelyker. oogenbük , dan dat, waar. in een Geleerde.met onver.welkbaate lauwertakken wordt gekroond ? ik weet zelvs niet, hoe de Ziel op die.vervoeringen van vreugdeniet bezwykt? ik erinner my, 't .is de.hoop om nieuwe lauwers te verdienen, en dezelve, vreugd op nieuws te genieten , welke.haar onder deeze.aandoeningen, ftaande houdt.- Niets is vreemd voor eenen Beoeffenaar der Weetenfchappen : alles, wat de-geest der Menfchen gedagt heeft, fchildert zich voor zynen geest, zyn fmaak wordt 'er ruimer, en uitgeftrekter door, zyn verftand kragtiger, hy krygt eene gefchiktheid om alles.te kennen-; . hy vermaakt zich beurtlings met de diepzinnige redeneeringen der Bovennatuurkunde , de verheven voorfchriften der Zedekunde, de.onbetwistbaare waarheden der .Wiskunde.,, de aantrekkelyke fchilderyen der Gefchiedeuisfeh, de verlokkende behoorlykheden der Welfpreeken-heid', en boven al de verrukkende zoetigheid der Dichtkunst, de fraaifte.van alle Kunnen , met regt de taal dèr Goden gebeeten. Dus heeft eene eenzaame overdenking en boekoeffentnei welke zo naar en fomber voorkomt, aantreklykbelen, wélke deeze geesten alleen kennen, en die men genieten moet, om-'er-, zich een begrip van te maaken. Wat ontdekt.deluisterlyke.glans, welke een Geleerden in zyne .afzondering omringt-, aan hem niet al fchoonheden;.hoe.fnel vliegen zyne uuren weg?en mat welk een iever fpoedt hy zich om alles te-befchouwen, om dat de tyd hem altoos te kort valt; en dat hy rekent niets te .weeten,, zo lang hem nog iets te learen ftaat.. Hy heeft een weerzin voor alle vertooningen van pragt en weelde, hy vermaakt zich in die eenvoudigheid,- welke het kenmerk der waare grootheid is, 't zy in de Kunften,.'t zy.in de Zeden ; wat beeft hy de zwakke navolgingen eener bepaalde Kunst van nooden; zyn fchildery is het Schouwtoneel der Natuur zelve; 't is daar dat hy zyne beeldtenisfen zoekt, zyne kleuren leert mengen, zyne penceelen bereidt; alles wat groot-is, treft hem, alles wat fchoon is,ontvonkt hem, en niemant ftaroogt met .leevendiger aandagt of dieper verwondering op. de werken van.zynen Schepper; niemant aanfehouwt met naauwkeuriger oogen de pragt en luister van dit Heelal; hy groet dagelyks met nieuwe- vervoeringen het glansryk licht, 't welk ons zyne. tintelende ftraalen toezendt-; hy befchouwt alle.-nagten in het Azuur Gewelf die ontelbaare Zonnen , die .brandende Werelden, welke zich in eeneoneindige uitgebreidheid verliezende, ons niet dan als verligte.flippen voorkomen; hy verheft zich tot den oirfprong. van zo veel wonderen, en het gezang zyner Ziele is een eerbiedig ftilzwygen. Op andere, tyden houdt hy zich met de treFendf.s ftrydigheden, welke de aandagt van een denkend wezen opwekken,., bezig; zyn oog. merkt alles op, hy verwondert zich even eens over de fchitterende helderheid van een vrolyken en flillen dag, en over dé onweders,. welke op de. vleugelen der onrustige wolken worden aangevoerd; over de deftige kalmte der■ Natuur, welke zich als in 't digst der .Bosfehen fchynt te verfebuilen,en over het geklater de3Donders, welke, door een fchitterende Bükfem den Hemel van elkanderen ryt, om ons zyn vervaarlyk geloei des tenadruklyker te doen hooren; over een zagte B^ek of bedaarde Rivier, welke haare wateren al kronkelendein ftille; vrede wegvoert,-en over de loeiieBde golven der Zee, . welke. de fteile Kotzen met baar.glinfterend fchutm. bedekken; het pragtig: aanzien van een groot en trots Paleis, en de oude.overblyfzelen van omgevalfe Kolommen, door den knaagendentyd meest verteerd , houdt zyn' aandagt gelykelyk werkzaam. Gelukkig hy, die diis leevendig getroffen wordt; het Heelal is een geduurig wonderwerk voor zyne oogen; en 'levert vertooningen uit, welke, fchoon telkens voorkomende, altoos nieuw-blyven, om dat .ze altoos nieuwe fchoonheden aanbieden. Maar de duisterheid des nagts komt aan, hy neemt de wyk, laaten wy hem naar.deeze wykplaats volgen, alwaar de fchatten der fraaiftë-Weetenfchappen in orde zyn gefchaard ; wat.zie ik; hy, -den gebeelen dag reeds zo-ieverig bezig geweest zynde, onttrekt zich egter aan den flaap, en by het licht-van een waschkaars, dat.hem in deaangenaamftemvmeringenbrengt, gaat hy gemeenzaam om met die doorluchtige Dooden, die weldoende Wyzen der. oudheid, als Goden geëerd en bemind, die Helden-, welke de Hemel het Menschdom tot deszelvs roem en geluk tevens fchynt gegeeven te.hebben. Eindelyk valt hem in de ruime Ff ff 3 ge-  iooi GELEERDHEID. en , wélke hem een aangenaam gepeins voor dén --cc-Vbiengt, het boek uit de handen , een geest van inbUiazing vloeit in zyne Ziel , zvn verftand verhit , zyne verbeelding verlecvcndigr 7;ct,, een zoet geweld vermeestert zyne zinnen, •men zoude het een beginzel van rrcestdrvvery kunnen noemen, zo het niet alles door eene verligte rede wierdt beftuurd; in deeze allerV.-cnfchelykfte gefteldhcid nu vliegt by , op de vleugelen van een vuurig verlangen , hemelwaards, daar befchouwt, daar omhelst hy de deugd in haare volmaaktheid, hy wordt als vervoerd door achting en liefde t'hcrwaard's; ik zie zvn lachgend voorhoofd naar nnr h'óog' gekeerd; ik zie' tfaanen ■ van blydfchi? uit zvnë oogen biggelen; een edele zugt voor de be:angms van het Menschdom vervult zyn hart met eene IceVendïge tederheid, zvn bloed kookt in de aderen , de leevendigheid zvner dierlvke geesten brengt die zyner denkbeelden mede; nu fchildert by de voordeelen , en 't vermaak van redelyk tc denken en te handelen, mi febetst hv de zuivere gevoe'cus van MenschlieveHhetd cn Deugd met ounavo'gbairs trekken, nu blikfem bv as ondeugd en dw.ashed met eene onweèrftaanbaarc we'fpreekenbeld, nu ftelt hy mcenerllukken op, over welken de vo'gende eeuwen zich nog verwonderen zu'len; 't is ziel en leeven al wat hy fchryft, en op die hitte, welke hem verteeren zoude, zo zy aanhoudend ware, volgt eene alleraangemamfte kalnte, een gevoel al te licflyk, dan dat ik het befchryvéri zoude: by werpt een zedig oog'op't geen zyne vlugge pen heeft ontworpen, en geniet het vermaak, 't welk ik een ieder laat beoirdeelcn, boö aandoenlyk bet wezen moet, dat, naamlyk, van zich over zich zeiven te verwonderen. Ö Werelt! nooit heelt uwe fchitterende weelde aan uwe Lievelingen zulk een zuiver en wezenlyk genoegen verfchaft; die oppervlakkige , die logge geesten, welke de inee'te Stervelingen be'delen, welke zelvs veele Wann-gcleerden bedelen, kunner 'er zich geen denkbeeld van maa- Kati men zich thands nog verwonderen, over de zugt, welke ds Boek-oeiTenaaren voor de eenzaamheid hebben?' 't'is daar, dat de'Ziel denkt en leeft, en zich uitbreidt, de gelukkige gemaatigdheid maakt de rust van 't leeven uit; zy breidelt onze begeertens, zy ontdekt hem den oirfprong dier'wezénlyke goederen , welke de Natuur, als eene tedere moeder, onder ons bereik gefield heeft; de bedaardheid woont in den grond zyns harten, eene zagte eenpaarigheid heerscht 'daar; de tedere vriendfehap lacht hem toe; dat hardhartige Menfchen dezelve met verontwaardiging aanzien, hyacht, hv zoekt, hy vindt haar, om dat zyne mensenlieven* Ziel zich gewillig onder haare bpyééiëri TcTitkt-, hy begeert geen vleijer in zyn' vriend, nog een ilagtofïer V/ner grillige verkiezingen, raarrr eene Ziel, daar hy de zyne onbewimpeld voor kan •bloot leggen, een'hart, 'daar hy zvn hart in kan ifrtftorten, een Men«eh eln.leH:, wien hy, als een ander ik, kan befchouwen, Sn met wien hy, door eene belangcloozc verkeering, het'leeven eerst recht tot een leeven maaken kan; (jeetje (aage baatzngt mengt zich In bun omgang, hunne on'er'inge re lenen bedoelen niets dan leering, verneuk cn nut; hunne befchaafle en verftandige gefprek ken maaken zo wel het groot.t-genoegen van hun leeven uit, als zy de groot- frÈLEERDHEiD. :e eer aan 't Menschdom doen , onder 't we'kc de ,'aare vriendfehap zo zeldzaam te vinden is. • Terwvi de begeeriykheid de iiaaven der fortuin met en yzere Scepter regeert,gehoorzaamt een wyze niet an aan de zoete en vermogende ftem van het vcruft, aan die heerfchende fmaak voor de fraaije Konren , aan dat gelukkig gevoelen, 't welk, -zo dra men : eenmaal gefmaakt heeft, dagelyks vermeerdert; en angenaamer wordt, zyne Ziei, met de beste voor'chrifren der Zedekunde gevoed, neemt dagelyks in .raften toe, en wordt tevens bedaard, eenpaarig, en 'elyk, eindelyk , als ik het zeggen mag, aan die Luchtgeesten, welke het Heelal met bezadigde oogen be'chouwen en regeeren ; zodaanige was de Ziel van eeïen Fonteneille, dien Nestor, welke twee eeuwen leeft verlicht. Hy bemint die gelukkige orde, die ftandvastige harnonie , welke tusfehen de verfcheidene Wezens heer'chen moeten; ïrieer verlicht, wordt hy noodwendig leugdzaamer; ik zal u ten bewyze en getuige neemen, > gy, zo waardig om Koningen op te brengen, welke' le deugd onder zo beminlyke trekken wdst te fchildeen, die dezelve fchilderde naar uw eigën hart; edelnoedige Funelon, wat was uwe Ziel behoorlyk?wat vas uwe verbeelding leevendïg en flikkerende, en gy :gter nedrig en zedig; wat was uw hart gevoelig, en vat bleef gy egter vry van onze zwakheden ! in het nidden van een pragtig Hof verloor gy" egter de eenvoudigheid uwer Zedenniet: gelyk aan die gelukkige ri-' rier, welke de zuivérheid en zoetheid haarer watereri aehoudt in het midden der zee, zo vertoonde gy aan het Heelal dat zeldzaam en beminlyk Karacrer van eere allergrootfte meewaardigheid en menfchenliefdemet •ene allergeftrengfte deugd gepaard. En gy, onnavolgbare f* Fontaine ! wiens natuurlyke ftyl zo veel diepte van wysheid verborg; uw hart was zonder gal. Sj waart de zagtaartigfte der Menfchen, onder een Fris lommer gezeten, of leggende by 't geruisch eener natuurlyke fontein , lachte gy de Natuur en 't Menschdom toe, en de Natuur en 't Menschdom kroonden u om ftryd met haare dierbaarfte gefchenken. Zou men het geloofd hebben, zo ik-het niet reeds door voorbeelden hadt getoond, en verder ophelderde, dat de Beminnaar der Weetenfchappen boven de flagen van 't fortuin verheven is; en dat die rampen, welke 'de Ziel ontrusten en verfcheuren , zyne gerustheid niet veranderen; hy heeft een fchat in zich zeiven, welken de fortuin hem niet kan ontneemen , door een hemelsch vuur bezield en onderfteund, be hoeft hy zich zei ven flegts te kennen en te genieten, om gelukkig te zyn. Die Kancelier van Eftgélw.d, welke aan de verwonderde Weetenfchappen den -weg wees, dien zy hadden in te flaan, om de fpoc. dïg'fte -voortgangen te maaken , die onfterfelyke Bacon, uit zvr. hoogen rang vervallen, in eene duistere "gevangenis opgeflooten \ trooste zelve zyne vrienden , die rondom hem ftonden te weenen. „ Droogt, ,, zeide by, uwe traanen ; wat leet doen my deeze ke,, tenen? kunnen- zy myne Ziel boeijen? neen! die vliegt door deeze gewelven heen, die vaart in alle ,, plaatzen, flair zy wezen wil, die ziet het geen zy ,, verkiest te zien, en hoort het geen zy begeert te ,, hooren." Ziet eenen Huig de Groot, het grootfte licht van zyn  GELEERDHEID. GELEERDHEID. 2095 zyn Vaderland, de fikkei zyner eeuw;, de eer varr.'t Menschdom., voor zyne trouwe dienlten, in een wreeden kerker opgefio-Hen ? maar ziet hem tevens in die gevangenis niet llegts even vry blyven , maar zelvs even veel, en mooglyk meer genoegen fmaaken,, dmg hy in 't gewoel der weielt en Itaatsbedryven vondt;. de toegang voor zyne Zanggodinnen ftaat hem open, hy heeft boeken, hy heeft een Ziel die denken kan, en gevolglyk is hy gelukkig? de voortreffelyke fchriften in deezen kerker opgefteld bewyzen dit, geen trek van dwang, geen blyk.van een fmeulend vuur, geen fchyn van hartzeer en droefgeestigheid'vertoont zich in die fchriften, zelvs niet in die, waar in hy zich met rede van zyne vyanden beklaagt: om het belang dit zyn dierbaar Vaderland in zyne vryheid hadt, dat belaugn de overweeging van het nut des Menschdo.ms, roept hem' uit zyne gevangenis; hy bedient zich van eene wettige list, en komt weder te voorfchyn om de werelt te verlichten. In dergelyke akelige omftandigheden, onder de wreede vervolgingen van een verwasten Dwingeland is een Boek-oefFenaar altoos dezelvde. Thompson zich bevindende op een Schip door een geweldig onweder geteisterd, vergat het gevaar, dat nem dreigde; hybefchouwde als Poëet, als-een driftig liefhebber van de kunst,.-dien geweldigen klomp van zwarte wolken, daar het Firmament onder fcheen tebezwyken, dat akelige fomber, ft welk de droevige Natuur in den rouw fcheen te dompelen,. en die fchielyke flikkering van blikfemen, op den afgrond der golvende baaren te rug gekaatst; hy zag dit, en riep, in eene verrukking,-uit: „ ó onvergelyke vertooning! ó allerbeer,, lykst onweder"! Ovinius wordt uit het wellustig Rome naar de woestynen van Scythiê verbannen; eene wilde Natuur verfraait zich door zyne tegenwoordigheid, onbouwde Rotzcn herhaalen de harmonie van zyn gezangen, hy vertrouwt het verdriet zyner Ziel aan zyne zoetluidende lier,, en door eene vermogende toverkragt verdwynen zyne ongelukken, naar maate hy dezelve fchildert, hy liort zyne droefheid met welfpreekende vaarzen uit, en vindt zyne vertroosting in die welfpreekênde uitboezemingen;by fchept vermaak in zyne klagten, zyne kwellingen verliezen haare bitterheid, en hy fielt dus de onbuigzaame wraak te leur, van dien laaghartigen Keizer, van dien Octavius ,, welken man zo onwaardig den bynaam van Augustus geeft. ' Maar nog zwaarder onheilen en kwellingen torst een Beminnaar der Weetenfchappen zonder te bezwyken; de werkzaamheid van zynen geest verzwakt bykans altoos de werktuigen van zyn lighaam; hy verliest by gedeeltens de zintuigen, welke de'poorten zyn, daar onze denkbeelden door binnen komen, en zyne Ziel, welke met een enkelen draad verbonden fchynt, wordt leevendiger en helderder; terwyl een vuige Ledigganger, een' vyand der fraaije konften, op 't afgaan van zyn leeven, zich zeiven en anderen ten last is, en zvne gedagten op geene andere voorwerpen , dan een verveelenden tyd , en aannaderenden dood weet te vestigen; daar hy door dit ysfelyk fpook geluurig gedreeven , zich zeiven tragt te ontvlieden, zo vestigt een verlichte geest zyne befchouwingen op zyn voorgaande leeven, cn.vindt een wis-fen toevlugt ;n het Heiligdom.der Zanggodinnen en Wysbegeerte, daar beveiligt hy zich voor aile verveel ing, daar raapt hy de zoete vrugten zyner overdenkingen, daar bezaait hy den korten loopbaan van zyn vlugge leeven met liefelyke bloemen, en wel verre van te morren, belooft, verzekert hem zyn hart, vol van vertrouwen op den God der liefde, eene duurzaame, eene volmaakte vreugde in een toekomend leeven, dat hy gereed ftaat aan te vangen. Waart gy ongelukkig in uw ongeluk? A gy verhevenfte der Dichteren, door deftoutheid uwer bc'.chryvingen , en de grootsheid uwer gedagten? o Milton! een ondoordringbaare fluijer bedekte uw droevige oogappels, het aangenaame licht des Hemels was u ontzegt; maar het verftandelyk oog uwer Ziele zag duidelyk dat eeuwig licht, wiens fcheppende glans het gantsch Heelal uit den boezem der nietigheid te voorfchyn bragt; gy zaagt den lüfsterryken dag der Schepping ;gy zaagt de Aarde uit de handen der Almagt glippen, met kruiden verfierd, en in haare oirfpronglyke fchoonheid opgetooid; gy zaagt de Zon ontfteeken, en de glinfterende tent des Hemels opflaan; gy zaagt meer, het gelukkig ryk der onfchuld naamlyk, en gy fchilderde, de deftige fchoonheid van den eerften Vader, en de zedige bevalligheden zyner ktiisfche Gezeltin ; v/ie zou den vlugt uwer verbeeldingskragt beteugelen? gy trekt het Ryk van den verwarden C/v w docr,gv daalde neder in de brandende afgronden door de Goddelyke Gerechtigheid gegraaven; daar vertoonde gy ons de wederfpannige Geesten in het vuur neergeploft; hunne getekende voorhoofden droegen de blyken van den donder; in deeze plaatzen van afgryslykheid, deedt gy den Engel der duisternisfe fpreeken, waar op gy met een onverbeeldelyken vaart woderten Hemel klom; het oog uwer Ziele vestigt zich op den troon des Eeuwigleevenden, uwe pen doet hem fpreeken; gy waart getuige van dat vermetel gevegt,'twelk de Hel tegen den Hemel dorst aanvangen. De Hel braakte haar vuur, de Hemel flitfte zyne blikfemen, de overwinning tusfehen beide zweevende, fcheen eenige oogenblikken onbepaald , wat zyde te kiezen. Maar welk een verfchrikkelyk tydftip; de zegekoets van den Zoon des Almagtigen, (Leeft door de oneindige ruimtens, en klieft de verwarde klompen van den Girnëti de toortfen der wraak worden aangeftooken, een rist van donderflitzen neergeworpen, en het talloos getal der oproerige legioenen in den afgrond gefmakt; ö Milton! gy zaagt' hen in dien afgrond van wanhoop vallen, gy zaagt de toegangen tot den zeiven over hen (luiten , en gy, het oneindige met een opflag des oogs doorziende, hielde u by den Overwinnaar met den glans van duizend zonnen bekroond. Werkzaame Verbeeldingskragt! uwe vermaaken zyn onbegrypelyk! gy zyt de dierbaarfte bloem onzer aandoeningen , 't is uw fyn en licht vuur, 't welk Hemel en Aarde, en Zeeën en al met haare regte kleuren vertoont; gy zyt de bekoorfter, welke ons leeven door aangenaame beeldtenisfen verleevendigt; buiten u is de Mensch log, en geesteloos, en gy wyst het onderfcheid aan tusfehen Zielen die voor de fraaije kunften al of niet gefchikt zyn;de bondigfte redeneering is laf en fmaakeloos ("zo gy dezelve niet onderfteunt, en gy'. hebt zelvs- meer waarheden ontdekt; dan de rede zei- ve;  200ö «GELOOF. ve- g» eindelvk zvt het gundig fpiegelglns, waar in zich alle de voorwerpen der-Natuur fchilderen, verivenigvuldigen, verfraaijcn. 6 Liefde tot de fraaije kunftenl waarom ontvonkt rry aller harten niet ? de Stervelingen, dooruwe testen aandoenlykcr voor elkanders belangen geworden, zouden evenredig.gelukkiger zyn -Waarom .s 'er een and-ren ftryd op de Aarde dan die van eene loflyke naaryver? waarom ftelt deftaatzugt, in plaats van oe ' Aarde te verwoesten, haaren roem niet in de ondeugd te beftrvden? waarom in plaats van nuttelooze Landen eezogt.niet liever zyne kundigheden uitgebreid? Wat is by waarlyk groot, die ons door de grootere volmaaktheid van zyn geest bekoort, leert belLert^dan zoude het Heelal met eene eenpaange ftem dien gelukkigen Overwinnaar toejuichen, en het geluk van eene volk zou niet langer de elenden *an het andei na zich fleepen. , ó Zugt tot kennis? beminlyke hartstogt, zo gy alleen gebeerscht hadt in het hart van alle Stervelingen, zoude het dierbaar bloed onzer beste Burgers, in zo veele gevegten vergooten, nog in hunne edelmoedige aders vlieten. „ , , , , Doorluchtige Krvgshelden, welken de donderdes oorlogs op het bed van eer beeft neèrgeilagen, ik zal uwen dood niet befchrcijen ; uw bloed is voor t Vaderland geftort; maar [k zal aan uwe fchimmen de waardigfte offerhanden opdraagen; offerhanden, die WY u fchuldig zvn, het oprecht en ernftig beklag uwer Medeburgeren.' Helaas! terwyl gy voor ons ftiert, wendden wy onze droevige oogen naar dat toneel der flachtins, daar de woede en dood zegepraalden. Wie onzer deelde niet in uwe fmartenV wie onzer zugtte m-t op de ysfelyke befchouwing, daar Menfchen verpiiet waren malkanderen als woeste Tygers aan te tasten 9 vergeefse!) hieldt ons eene bedaarde Wysbegeerte haare redelyke lesfen voor ; vergeefsch vermaande zy de verdeelde volkeren, om het moordgeweer neer te leggën.om hunne gefchillen met rede te beflegten;de bulderende ftem der ftaatzugt verdoofde het klaagend Geroep der Menschlykheid en Wysbegeerte tevens; het Menfchenbloed vlood de beide wereldronden, en ten overmaat van rampen, die verderflyke, die moorddaad i-ge oorlog was onvermydelyk. ö Wonderen eener nuttelooze, fchoon achtenswaardige dapperheid! wat hebben zo veele moorden en jammeren eindelyk uitgewerkt? de donders vantBr/fom zwygen , de woede der wraakzugt is geftdd, de olyftak van den vrede met zo veel bloed befproeid, befchaduwt onze hoofden. Welk eene barbaarfche ■7iel zoude op dit zo lang gewenscht oogenblik met d'e heuchlyke ontroering, welke het kenmerk is van een Menfchélyk gemoed, gevoelen? rampzal.ee dervelingen! mag ik mvne blydfchap wél gelooven? uwe oo-en zvn dan eindelyk geopend! gy beloon voortaan als broeders te zullen leeven , gy legt het moordzwaard neder; weihaan zult ge uwe voonge woede zelvs met verwondering befchouwen; maar ach! dat eene vriendelyker drift, dat een tedere hartstogt u voo-taan beheerschte! dat het Menschdom door het beoeffenen der Weetenfchappen gelukkig leerde-wor- ^GELOOF. Wanneer de klaarheid van een voor- -GELOGF, ftel voorkomt van het getuigenis van ónderen, krygt zy den naam van 'Klaarheid of Getuigenis van Geloove ; en dit maakt een groot deel van onze kennisfe. ^Duizend dingen zyn 'er, welke wy gelooven alleenlyk on het gezag of gelooven van anderen, die Ier van ge'prooken of gefchreeven hebben. Door dit getuignis weeten wy dat"er een'Laiid is, 'het welk -Ch'ma heet, en dat 'er eene Man, Cicero genaamd, geweest is, die-te Rome / ?wvond heeft. De meeste bedryven des leevens worden door dit getuigenis beftierd : wy kennen, door het zelve, de Perfoonen en Wetten onzer tegenwoordige Regeeringe, onze Ouders en Maagen,-mitsgaders de dingen, die verre van ons in vreemde Landen gebeuren , of eertyds gebeurd zyn. Naar maate nu de Perfoonen, die ons van eenige_ zaak onderrechten, veelen of weinigen zyn, min of meer verftandig of kundig, en geloofwaardig, is ons Geloof vaster of wankélender, en'het Geloofde Voorftel is of zeker of twyffelagtig; maar in zaaken van Geloove, wordt eene overgroote waarfchynlykheid eene sedelyke zekerheid geheeten. 4 Geloof wordt, in 't algemeen, onderfcheiden in een Godlyk en Menfchélyk Geloof, nietten aanzien der Geloofde Voorflellen; maar ten opzichte van 't Getuigenis, op 't welke wy dezelven Gelooven. Als God ons iets openbaart, geeft dit ons het getuigenis van een Godlyk Geloof; maar als een Mensch ons ergens van onderricht, brengt het een Menfchélyk Geloof voort; het eene, gegrond zynde op 's Menfchen woord, gaat niet verder dan tot eene zedelyke zekerheid.; maar het andere gegrond zynde op Gods Woord, brengt eene volf rekte en onfeilbaar e zekerheid mede, voor zo verre wy den zin van dat Woord verftaan. Dit is eene overnatuurlyke zekerheid. De Voordellen, die wy op de klaarheid van een Menfchélyk Getuigenis'gelooven, worden verhaalen, befchryvingen, gefchiedenisfen enz. genaamd; maar die.op een Goddelyk Getuigenis gegrond zyn, worden Geopenbaarde Dingen geheeten; en, als zy van groot gewigt zyn in den Godsdienst, krygen zy den naam van Artikelen des Geloofs. De Mensch is altyd genegen om te Gelooven hetgeen hy wenscht waar te zyn. Deeze ftelling wordt doerde ondervinding op het ontegenzeglykst bevestigd. Men ziet het in die algemeene neiging der Menfchen, om zich, zelvs tegens alle waarfebynlykheid aan , ten hunnen fchynbaaren voordeele, doch gemeenlyk ter hunne ware fchaade, te bedriegen. Deeze, die, 't zy door eenen fanienloop van ongelukken, 't zy door eenen onverftandigen handel, 't zy door eene onvergeeflyke verfpilzugt, op den oever van zyn bederf gebragt is, en op 't gezigt van eenen geopenden afgrond voor zich en zyne kinderen zou moeten fchrikken, leelt gerust voort, vervolgt zynen dwaazen en bederfiyken handel, of ftort zich moedwillig in nieuwe elende, door het maaken van nieuwe verkwistingen, zich met de hoop vleijende op eene zeer twyffelagtige bevordering , of zeer onwaarfchynlyke erfenis. Gene , wiens kragten hem dagelyks begeeven , en wien eene doodlyke ziekte op den kant des grafs brengt; vleit zich nog met het heuglyke denkbeeld eener volkomene herdel ling, en, hoe weinig hoops hem zyn Geneesmeester ook geeve, hy houdt zyne opkomst voer niet  GELOOF. jiiet onmooglyk, en om dat zy niet onmooglyk is, en hy ze wenscht, komt zy hem zelvs niet onwaarfch/nlyk voor. 'c is deeze geneigdheid, weh;e de Menfchen, in 't alge.neen, zo dikwils de oogen (luit, en hun waare welzyn , hunne waare voimaaking doet verzuimen. Onze afgerigte verleiders van jeugd en onnozelheid weecen zich, ter beieiking hunner verfoeilyke oogmerken, van deeze zwakheid meesteriyk te bedienen,en eene onfchuldige Maagd, wier fchoonheid, onnozelheid, en bevalligheid, hun het gru velyke voorneemen inblaazen van haar te bederven , doorhaar eigenliefde zelvs boven de waarheid te vleijen, door haar verklaaringen, verzekeringen, beloften en ééden te doen, die, was zy niet genegen om het gene haar aangenaam is zonder onderzoex. te gelooven, zy begrypen moest, dat van alle onwaarfchynlykheid ontbloot waren, tot eenen val te brengen, die dikwils de eerfte ftap is tot een volkomen bederf. ,,. Hy zegt, hy zweert dat hy-my bemint, dat hy my eeu„ wig getrouw:zal blyven. Zyn geheele gedrag toont ,,, my, dat hy my waarlyk bemint, 't ls waar, onze ftaat is niet gelyk; hy is zo ver in rang boven my, dat het naauwlyks -waarfcbynlyk is , dat zyne inzig„ ten met my eerlyk kunnen zyn. Miar evenwel, hy „ is beminlyk : zou hy my zo godloos bedriegen ! U daar zyn meer voorbeelden van ongelyke Huwely- „ ken, ik bedt ook eenige bekojrlykheien." ■ En op deezen grond, die voor een onbevooroirdeeid .verftand niets zyn zoude, geeft de rampzalige fchoonheid zich over "aan alle de be veegingen van een hart, nog meer door zyne eigenliefde, dan de vleijeryen des verleiders bedroogen. Het is deeze geneigdheid ook voornaamlyk, die den Mensch de kennis van hem zeiven zo uneilyk maakt, en hem zo hinderlyk is in zyne volmaaking. Men overreedt zich ligtelyk, volmaaktheden in zich te zien, welden men niet bezit, om dat men den minften fchyn voor we;en!ykheid neemt: en zich verbeeldende volmaaktheden te bezitten, welken men mist, bevlytigt jnen zich niet om die te verkrygen. . Maar is het waar, dat de Mensch geneigd is alles te gelooven wat hem aangenaam is, het is niet minder waar, dat het verftand, her. gelooven 'of niet gelooven, niet van den wil,- maar wel het Geloof en de wti van het verftand afhangen. Dit is een beginzel der zielkunde, op de duidelyf.de ondervinding.gegrond. Wie kan gelooven het geen he.n oie;eloiftyk voorkomt? welke Gevangene, eerstdaags zyn doodvonnis verwagtende, kan zich overreden, dan hy in volle vryheid en zekerheid is? gelooven is voor waar te houden; en eene ftelling is waar, wanneer de denkbeelden, in de ftelling opgeflooten,, overeenkomen met de gefteldheld ■der zaak. Wanneer nu de ziel deeze overeenkomst ziet of meent te zien, gelooft zy de ftelling; of wil men een onderfcheid tusfehen geloof en zekerheid , wanneer de ziel dse^e overeenkomst duidelyk ziet, is zy zeker van de waarheid der ftelling; maar meent zy alleen deeze overeenkomst te zien, zo gelooft zy de ftelling. Dit maakt dat ongeloofinke dingen niet kunnen gelooft worden. Wanneer Jë geest eene tegenftrydig. heid meent te befpeuren tusfehen de denkbeelden , in een voorftel opgeflooten, en andere denkbeelden,kan hy dat voorde! niet gelooven. Het zelve beeft plaats, wanneer hy geene overeenkomst ontdekken kan tus- A. D£EIo GELOOF. top? fchen een voordel en het onderwerp. Het is dan te vergeefs, een Mensch te beveelen dat hy geloove, hem te dreigen, te ftraffen, als hyniet gelooft. Hetisdanook onmooglyk, voorftellen te gelooven die men niet verftaat. Wanneer men zich geene denkbeelden kan voordellen, is het onmooglyk eene overeenkomst- tusfehen die denkbeelden en anderen te vinden. Men kan dan wel zekere woorden nazeggen, en betuigen die te geloeven; zo lang men niet weet, wat die wooiden te kennen geeven, is het onmooglyk ze te gelooven, hoe zeer men ook zegge dat men ze gelooft, hoe zeer men' zich ook verzekerd houde dat men ze gelooft, hoe gereed men ook zy om 'er zich voor te laaten vervolgen, opdtiiten, verbranden: ik Geloof, maar ik weet niet'wat ik Geloof, is loutere onzin. Maar hoe kan men deeze twee waarheden overeenbrengen : de Mensch is geneigd om te gelooven het geenhem aangenaam is, en, het geloof hangt van 't verftand af? de zaak is te gewlgtig om geene opheldering te verdienen. Wanneer men over de waarheid van een voordel oirdeelen zal,moet men zien, of'er tusfehen de denkbeelden, in dat voordel opgedooten, en de denkbeelden , welker verband het wezen des onderwerps ukmaaken, eenige overeenkomst is. By voorbeeld, wanneer my gezegd wordt, dat de driehoeken van een' driehoek gelyk zyn aan twee regte boeken, moet ik, om dit voordel te gelooven, de drie hoeken van eenen driehoek vergelyken met twee regte hoeken, en dan ontdekken, dat de drie hoeken van den driehoekeven zo groot zyn, dat is te zeggen, even zo veel ruimte induiten , als twee regte hoeken. Om dit te doen, moet ik myne aandagt vestigen op alle die onderfcheidene hoeken. En dit voorbeeld kan ter opheldering en ten bewyze verdrekken van het geen wy zo even zeiden, dat, naamlyk, om een voordel te gelooven, men het voordel moet verdaan. Een Mensch , geheel onkundig van de Meetkunde, kan wel nazeggen, le drie hoeken van eenen driehoek zyn gelyk aan twee regte hoeken; doch het is onmooglyk dat hy het ge~ loovë. Maar hoe meer aandagt men aan een denkbeeld 2eeft, des te leevendiger wordt dat denkbeeld. De ondervinding bewyst, ten allerduidelykften, dit gcwigtige beginzel, der zielkunde. Wanneer men dan in ;enig voorftel, dat is te zeggen in eenig verband van ienkbeelden ,- zyne aandagt meer geeft aan zekere denkbeelden dan.aan anderen, worden die eerde denkbecllen veel leevendiger. Nu het is, wederom in gevot;e van een op de ondervinding gegrond beginzel, ze;er, dat aangenaame denkbeelden de aandagt der ziel ot zich trekken, dat gevolglyk die denkbeelden, door iet oeffenen der aandagt,eene grootere leevendigheid /erkrygen dan de overigen. Maar" de leevendigheid Ier denkbeelden bepaalt door haar zelve de aanuagt Ier ziele : hoe leevendiger dan de denkbeelden zyn, les te meer zyn zy het voorwerp van de befchouwin;en der zie'. Wanneer dan in eenig voordel eenige .angenaame denkbeelden komen, bepaalen die denkjeelden de aandagt der ziel tot zich, en trekken die f van de anderen. De ziel dan, haare aandagt voorlaamlyk vestigende op een vleijend denkbeeld, en de .nderen als verzuimende, vindt ligtelyk eenige overenkomst tusfehen dat denkbeeld en andere denkbeelen, en dseze overeenkomst bepaalt haar om te gcloaGggg ven.  GELOOF. itn By voorbeeld, in deeze gewigtige vraag, ben i ik een deugdzaam, of een ondeugend MenschV trék- , ken voornaamlyk de voor my vleijende denkbeelden ; mvner deugden de aandagt der ziel tot zich, eb myn ceest fchuwt, om zo te fpreeken, alle ongunitige voorlellen Ik zie dan, in 't onderzoek naar myne zedelyke volmaaktheid, myne onvolkomenheden met dan flaauwlvk, en myne volkomenheden in een luisterryk licht;en dit gezigt bepaalt my om my zeiven veel volmaakter te achten dan ik waarlyk ben. De liefde bedekt veele. zonden, is een waaragtig zeggen der Heilige Schrift, 't zy men daar door verdaat dat men geneigd is de gebreken en ondeugden van dezulken, welken men bemint te verbergen, óf, het geen hier eieenlyk te pas komt, dat men de gebreken en ondeugden zyner vrienden niet ziet. In der daad, even zo als onze volmaaktheden ons gezigt op haar alleen bepaalen, en van onze gebreken afwenden, zo fchynen ons de deugden en volmaaktheden van hum die wy beminnen, zo glansryk in het oog, dat wy op hunne gebreken en onvolmaaktheden met letten. ' Op deeze wyze brengen wy deeze twee waarheden over een, die zo tegenftrydig fchynen } de Mensch is Geneigd te gelooven het geene hem vleit; en het Geloof hangt af van het verftand. De Mensch kan niet s-elooven het gene hem niet geloofbaar voorkomt, maar zyne begeertens kunnen zyne aandagt op zekere denkbeelden vestigen, en haar andereu doen verwaarloozen, waar door die eerfte denkbeelden eene grootere leevendigheid dan de anderen verkrygen; en dit gebeurt veeltyds, wanneer zekere voorftellen boven anderen ons aangenaam zyn.' Wy gelooven het geen ons geloofbaar voorkomt, en het geene wy begeeren komt ons ligtelyk geloofbaar voor. Wy houden het voor eene uitgemaakte en gewigtige waarheid , dat de dwaaling in haar zelve niet ftrafbaar, en de dwaalende niet fchuldig is, om dat hy dwaalt. Maar de dwaaling kan den Mensch fchuldig maaken, wanneer zy van den wil afhanglyk is, gelyk gebeurt, wanneer met het onderzoek van gewigtige waarheden opzetlyk of roekelooslyk verzuimt, of wanneer men dwaalt ingevolge eener verkeerde en booze gemoedsgefteldheid, fchoon, om eigenlyk te fpreeken , de dwaalende in het eerfte geval meer fchuldig. is om het verzuimen van 't onderzoek, en in het tweede , om zyne kwaade gemoedsgefleldhèid : in beide gevallen is de dwaaling eerder een gevolg der misdaad , dan v/el de misdaad zelve. Een Mensch, geheel en al overgegeeven aan zyne histen, die geen. ander beginzel van handelen heeft dan zyne begeertens,die geen bedwang, aan zyne driften gegeeven, dulden kan : zulk een Mensch, geroepen om de bewyzen voor het beftaan van een Opperwezen te overwegen, wordt ligtelyk door zyne hartstogten verleid, om het oog af te wenden van alle die bewyzen, welken het beftaan van een Wezen buiten twyffel ftellen, het welk by de hoogde goedheiden 'wysheid ook de hoogde heiligheid voegt, en volgens zyne natuur noodwendig het kwaad draffen moet. Het denkbeeld van zulk een Wezen werpt zulk een bedwang op zyne daaden, doort zodaanig den loop zyner gedagten, daar hy ziet dat zyne leevenswys allerrampzaligst is, indien zulk een Wezen bedaat , dat bet hein onverd'faaglyk wordt, Hy gevoelt, dat hy zulk ■ "GÉLÖÖF. ên Wezen noodwendig zou riioeten haaten. In 'tegèn- ieel de bewyzen, of liever de fchynredenen, welken trekken om het bedaan van God te bedryden, trekken 'yne aandagt tot zich, om dat zy hem aahgenaamer wn dan de tegengedelden, en verbannen uit zynen -eest dè gronden, die hem, als hy vry dagt, zouden meten overtuigen , dat er een God is. Dus wordt ;üik een Mensch een Godlochenaar, om dat by venscht een Godverlochenaar te zyn. 1 Dc Christelyke Godsdienst bedreigt de verdoemens aan alle dezulken , welken dien Godsdienst uit joosheid, cm dat hy hunnen lusten tegen Was, zulien terworpen hebben. Gaat heen, zeide-de Zahgmaaker ot zyne Apostelen, onderwyst alle vblken, dezelven dooiende, en die gelooft zal hebben en gedoopt zal- zyn , zai zalig worden ;maar die niet gelooft zal hebben', zal verdoemd worden. Het is aanmerkenswaardig , dat hier de zaligheid belooft wordt, niet alleen aan hun die zullen gelooven, dat is te zeggen die' blootlyk overtuigd zullen worden, maar die ook gedoopt zullen zyn; dat wil zeggen, wier overtuiging eene openlykc belyder.ts zat hebben voortgebragt, waar door zulken worden mtgedooten, die, of uit liefde tot hun leeven, hunr.e goederen, hunne rust, of uit afkeer van een heilig feeven , gelyk als bun *t Euangélie opleggen zoude, het belyden en beleeven daar van Zouden agterlaaten. - Dê prediking van 't Euangélie, door de Apostelen zeiven gedaan, en mét herhaalde wonderwerken, voor 't oog der genen, aan dewelken zy predikten, bekragtigd te verwerpen, of die wel als waftr'tebefchouwen'; doch haar geen gezag over het gemoed geenen invloed op het gedrag te geeven, veronderdelt zUlR eene verdorvenheid, dat wy geene reden hebben ons te verwonderen, dat de Heiland zulke hardnekkige en zedelooze ongeloovigen met de verdoemenis bedreigt: maar deeze bedreiging raakt de zulken met, welken het Euangélie nooit is gepredikt geworden. Die zonder de wet gezondigt hebben, zullen zonder de wet geoirdeeld worden8 De Heidenen, die millioenen van Menfchen , wien nooit het Euangélie gepredikt werd, /.uilen dan niet verlooren gaan, om dat zy met gelooft hebben; fchoon zy waarfchynJyK nooit tot dien yerhevenen ftaat van geluk komen zullen, tot den' welken, het kleine getal van waare Geloovigcn alleen ™oiW febikt is. Maar dit ftrydt nog met' Gods goedheid, noch met zyne gerechtigheid. Indien hy van den woesten Amerikaan de kundigheden vorderde van den Christen' Wysgeer, zoude hy onrechtvaardig zyn : indien hy hem rampzalig maakte, om dat hy geen Christen is geweest, zoude hy wreed wezen : maar alle wezens kunnen niet even volmaakt, even gelukkig zyn. Wat is de Mosfel in vergelyking van den Cherub.. Alle Menfchen kunnen het zelve geluk niet verwerven De Pottebakker maakt allerlei Vaten: de Schepper van eene werelt, waar in alle de mooglyke wezens tot het beftaan komen , fchept wezens voor elke mooglyke plaats in die werelt. Om ze allen even gelukkig te maaken, zoude hy ze allen in 't niet hebben moeten laaten, dewyl eene werelt zonder verfcheidenheid niet mooglyk is. , Maar' wy, aan wie het Euangélie gepredikt wordt,, wy worden geroepen om het wel té onderzoeken, om de bewyzen voor deszelvs geloofwaardigheid zorgvuldig te weegen; fchoon ik evenwei niet gaarne het von-  GELOOFSBELYDENIS. 'GELOOFSBELYDENIS. aoa» tls der verdoemenis zoude uitfpreeken over eenen ongelukkigen, die, door de bedrogredenen des ongeloofs geflingerd , wel wenfebende te gelooven, en voorhet zedelyke naar de deugden der waare Godsvrugt ftreevende, in twyffel blyft hangen. Zoude het niet mooglyk zyn, dat zulk een oprechte en eerlyke twyffelaar, in een ander leeven de waarheid ziende van het gene hy in dit leeven flegts als twyffelagtig had befchouwd, ook dan de voordeelen van die kundigheden , in die omftandigheden tot zekerheden geworden, genoot ? dat 'er zulke eerlyke twyffelaars zyn, houden wy vóór zeker, hoewel wy over 't grooter getal onzer Ongeloovigen, zo gunftig een oirdeel niet durven te vellen. Mogten deezen eens tot kennis van hun zei ven komen, den grond hunner ongeloovigkeid ontdekken , en leevendig bezeffen, wat de gevolgen wezen zullen van een bedorven hart! GELOOFSBELYDENIS wordt eene opentlyke betuiging en omhelzing van Geloofs-artikelen eener Ker•kelyke gezindheid, van Welken aart ook, door verftaan; wordende iemant door zodaanige Geioofsbelydenis tot medelid van die gezindheid aangenoomen. tiet woord Geioofsbelydenis wordt ook voor den befchreevenen inhoud van de Geloofs-artikelen zeiven genoomen. Zie hier tot beter verftand, eenö korte Geioofsbelydenis van eenen Christen , beftaande uit zulke waarheden, die elk ter zaligheid, te weeten en te ■ gelooven van nooden heeft: dezelve is ontleend uit de Godgeleerdlmd van den Eerw. J. F. Stapfer. Ten einde naamelyk-jESus Christus zou kunnen ge houden worden voor de eenige en volkomen oirzaak der zaligheid, en voor 't waarachtig middel der Genade, zo moet de zondaar zyne eigen elende en doemwaardigheid erkennen, anderzins zou hy den Heiland niet van nooden hebben. Daarom overtuigt de H. Geest den Menfche, alvoorens, van de zonde, Jon. XVI. vs. 8. i. Dit deeden mede de Apostelen, inzonderheid Paulus, in den beginne van den brief aan de Romeinen, en Johannes , i Joh. BW. 8— 10. 2. Vermits Jesus Christus is, de eenigeën volkomen oirzaak der zaligheid des zonda'ars, zo moet de Mensch noodzaakelyk geheel onmagtig zyn, om aan Gods Gerechtigheid en Heiligheid voor zyne zonden te voldoen, en zich zelve te bevryden uit den elendigen toeftand, en van alle de droevige kwaaden, welke uit de zonde voortkomen. Des volgt dan ook, uit den eerften Geloofs-artikel, deeze waarheid : de Mensch is niet ' in ftaat, om aan Gods Gerechtigheid te voldoen; hy is gè- ■ heel onmagtig, om zich zelve van zyne elende te bevryden, Rom. VII. w. 24, 25. Kap. HÉ vs. 27. Kap. VIII. 3- 3. Op dat Jesus zou kunnen zyn, de eenige en volkomen oirzaak ónzer zaligheid, zo word daar toe vereischt, dat de Mensch niet alleen zich zelve verlochene, maar dit moet ook gefchieden omtrent alle bloote fchepzelen, by welken veele, tot nadeel hunner zaligheid, hulp zoeken, en aan hen toefchryven , 't gene zy alleen van Christus verwagten moeten. Weshalve ook dit Artikel , in de eerfte voornaame -waarheid van den Christelyken Godsdienst, vervat is: yZat buiten Jesus geen ander Heiland en Middelaar te zyn ■kan gezegd worden, Handl. IV. vs. 11, 12. 1 Tim. II. •vs. 5 . 4. De Heiland kan ook niet zyn de eenige eri volko¬ men oirzaak onzer zaligheid, indien wy dezelve, zo niet in 't geheel, evenwel ten deele, aan onze eigen verdienfte toefchryven: daarom moet ook alle eigen verdienst in 't v;erkdsrzaligheiduitgefiootenworden,RoM. III. vs. 24, 27. 5. Naardien de zondaar van natuure geheel onvolkomen is, en geene werkzaamheid tot het goede heeft, zo kan hy zyne handelingen ook niet fchikken tot verheerlykinge van God ; dus heeft dan de Mensch in zich niets goeds, 't geen den Heere zou hebben kunnen beweegen, zich zyner te ontfermen : daarom moet ook het gantfche Genadewerk alleen aan Gods Genade en Barmhartigheid, als de eerfte en eenige fontein van alle goed, toe gefchreeven worden. . 6. De verordening en daarftelling van een middel' der Genade zou niet nodig zyn geweest,indien niet, op dit kort en tydlyk leeven, een ander en eeuwig leeven volgde, waar in de Mensch de zaligheid, in den. volmaaktften zin, erlangen, en, tot eere van zynen Schepper en Heiland, leeven kan :' derhalve is ook dit '.en grond-artikel van 't Christelyk.' Geloof, dat, na dit Iconen, te verwagten is een ander leeven, waar in God ziek betoonen zal een Vergelder te zyn, Hebr. XI. vs. 6. 7. Het middel der Genade is voornaamelyk , daarom, noodzaakelyk, dewyl God, uit kragtc zyner wesentlyke Heiligheid, zynen oneindigen afkeer tegen Je zonde betoonen moet; en Hy, in gevolge zyner Gerechtigheid, de zonde en derzelver ftraffe niet anlers kwytfchelden kan, dan door middel van eene volkomen voldoening. Indien derhalve Christus zyn zou ;en volkomen Verlosfer; moest'hy voldoen aan den ;isch van Gods Gerechtigheid en Heiligheid. Hier lit volgt: dat bet leerftuk van Christus voldoening, :n van derzelver noodzaakelykheid, behoort tot de ;rond-artikelen van den Christelyken Godsdienst, en lus van alle Geloovigen moet gekend worden. 8. Indien den Mensch gebleeven ware in den ftaat der echtheid en-volkomenheid; dan zou hy, door de onlerboudinge der Wet, en door de verheerlykinge van :yhen Schepper en Weldoener, hebben kunnen geaaken tot eenen hoogeren trap van zaligheid en volnaaktheid;maar,vermits hy zyne vermogens en werkzaamheid tot het goede, door de zonde, verlooren ïeeft, zo kan hy, door dit middel, niet meer zalig vorden, maar hy heeft zyn recht tot de eeuwige zaigheid verwaarloosd. Het was derhalve noodzaakeyk ,dn.t Christus , als de volmaakte oirzaak van 'szondnars \aligheid, niet alleen voldeed aan ds ftrafte; maar dat Hy ok verwierf de Gerechtigheid en het leeven. 9. Doch om een volkomen Heiland te zyn, daar toe rord vereischt, niet alleen dat Hy het recht ter zaligeid verwerven moest; maar dat Hy ook het zelve aan en zondaar, door de werkinge van Geloof, Heiligïaaking en Wedergeboorte moest toeeigetien, en hem, indelyk , inbrengen in de eeuwige zaligheid. 10. Christus moet derhalve van den zondaar aangeomeu worden, als een volkomen Verlosfer. Dit gerhied door 't waar Geloof; daarom is ook bet leerftuk an de natuur van 't zaligmaakend Geloof en van deselvs noodzaakelykheid, met den grondflag onzer zagheid, onmiddelyk verbonden , en word derhalve in e Heilige Bladeren ook te meermaalen befchreeven Fs een grond-artikel, zodat, zonder denzelven, nierant zalig w%>raen''fan, en dat daar en tegen elk die Gggg 2 ge-  noé GELOOFSBELYDENIS. GELOOFSVERWISSELING. gelooft zalig kan worden. Joh. III. w. 36: Hand. XVI. vs. 31. Rom. X. vs. 9. Marc. XVI. vs. 16.' 11. Doch de Heiland kan onmooglyk, als 'de eenige en volkomen oirzaak onzer zaligheid -, aangenomen worden , zo Fly niet , als zulk een, gekend word: daarom is ook de noodzaakelykheid der kennisje van denzelven een Geloofs artikel, gelyk ook de Heilige Schrift Hem, als zulk eenen, omfchryft, Jes. LIIL vu ii. Joh.XVII. vs. 3. Rom. X. vs. 14. '* 12. Vermits Jesus-Christus is de eenige en volkomen oirzaak onzer zaligheid, zo volgt, dat de .Rechtvaardiging, of de genadige vergeeving van zonden, en de toeëigening van 't recht ten leeven, aan Hem alleen moet toegefchreeven worden: want wy worden om niet gerechtvaardigd, uit zyne genade,, door de verlosfin*, die in Christus Jesus is, Rom. III. vs. 24. 13. Zo nu onze Heiland zulk een groot werk, hoedaanig het gantfche werk der Genade is, uitvoeren zou; indien Hy, voor de oneindige ftraffe van zo veele millioenen fchepfelen, voldoen, en het vermogen hebben zou, om te verwerven een rantfoen van eene ■ oneindige waardigheid; zou Hy geestlyk dooden leevendig maaken , dezelven bevryden van de magt der duisternisfe; Hy moest zyn een Perfoon van eene oneindige waardigheid; Hy moest bezitten eene. Godlyke Almagt, zonder welke Hy dit werk onmooglyk zou hebben kunnen uitvoeren; Hy moest daarom waarachtig God zyn : derhalve kan ook niemant behoorlyk gelooven, Jesus Christus te zyn een volkomen Zaligmaaker, dan wie gelooft, dat Hy is de waarachtige God en het eeuwig leeven, 1 Joh. V. vs. 20. 14. Ten einde God zynen oneindigen afkeer tegen de zonde aan Hem zou kunnen bewyzen, en Hy dus uitdaan, de door de zonde verdiende draffe; zo moest Hy lyden en derven; Hy kon derhalve ook niet zyn onze Zaligmaaker, zo Hy niet de Menschlyke Natuur aangenomen had: derhalve behoort ook tot den grond van ons Christelyk Geloof, de groote verbotgentheid der Godzaligheid, God geopenbaart in 't vleesch, 1 Tim. III. vs. XVI. 15. Het voornaam oogmerk van 't geheele Genadewerk is, de verheerlyking van God, welke, door de zaligmaakinge des zondaars, op nieuws bekend gemaakt word. God kan nu, door zyne fchepzelen', op geen' andere wyze verheerlykt worden, dan wanneer zy alle hunne daaden fchikken naar zynen wille, en derzelver beweegredenen afleiden van Gods Volmaaktheden , en dus niet anders doen, dan 't geen recht is, waar in de waare Heiligmaaking bedaat: want vermits beide lighaam en ziel Godes zyn, zo moet Hy ook door beiden verheerlykt worden, 1 Cor. VI. vu 20. Dus behoort dan ook dit artikel tot den gronddag der Christelyke leere. 16. Dewyl het gantfche werk der Verlosfinge, benevens alle de plichten, waar toe de geopenbaarde Godsdienst ons verbindt , alleen door Gods befchreeven woordaan ons bekend gemaakt, en door'tzelve het Geloof verwekt word; zo ook alle weldaaden, die de Verlosfer voor ons verworven heeft, daar in voorgedeld worden, en wy de zekerheid daar van daar in bevestigd zien; zo volgt noodzaakelyk, dat het zelve, wegens zyne onfeilbaare kenmerken , als Godlyk, moet aangenomen, en dat ook de Heilige Bondzegels, zo als het Geloof aan Christus , als de eenige oirzaak SÜzér zaligheid, het vordert, moeten-gebruiktwox- leH. ■■- \ovjCc i! lOOb ,1:1 17, Wy zouden de geheele verborgendheid van 't werk der Genade niet.kunnen verdaan; wy zouden het onmooglyk kunnen begrypen, hoe God , voor den zondaar, eene voldoening zou kunnen eisfchen, en dezelve ook teffens volbrengen, en aan ons, zondaaren, toeëigenen, zo niet de Heilige Schrift,den fleutel der kennisfe deezer verborgendheid, aan ons gegeeven en geopenbaard had, dat in het eenig Godlyk Wezen is eene meerderheid van Perfoonen.- Dus moet dan ook het leerfluk van de Heilige Drieëenbeid in 't Godlyk Wezen aangemerkt worden te zyn eene waarheid, die voor ons heiligst Geloof noodzaaklyk ls»rde der ftoffe hebben hunne oirzaak. Hier in zyn le Philofoophen het eens; Vraagt men egter; wat is lie oirzaak ? dan verdeelen zy zich in twee hoofd"ekten. Het meerder gedeelte der ouden, als Trales, Asaximander, en andere van de vroegfte oudheid des verftands, zeiden : uit niets kan niets voortkomen; le werelt is derhalven niet gefchaapen, en haarnatuur lienvolgens eeuwig. Een lighaam kan door niets beïvoogen worden, dat geen lighaam is.. Om die reden s de beweeging iets innerlyk's of wezenlyks van de loffe, gelyk de vloeibaarheid van het water, ende hitte van het vuur. Deeze innerlyk en wezenlyk eeuwige beweeging der eeuwige ftoffe, heeft, dooreen oneindig tydverloop, den lighaamen eene oneindige menigte van onderfcheidene geftalten moeten geeven. Dewyl het oneindelyke alles begrypt, zo heeft ook de egenwoordige geftalte der werelt noodzaaklyk daar in begreepen moeten zyn. In dit ftelzel is de formeering Ier Elementen en der enkelvoudige dingen, de vermderingen die men in de geheele werelt gewaar ivordt, en kortom alle werkingen der beweeging; en deeze beweeging heeft haaren grond in de natuur der eeuwige ftoffe, die door zich zelve is het geene zy is. Overeenkomftig hier mede, is ook in de oogen der Materialisten Geluk en Noodlot een niets.. Andere verligter Philofoophen hebben gezegd: indien.'er een oneindiglyk verftandig Wezen is, dat de werelt met oogmerk gefchaapen heeft, dan is alles een gevolg van dat oogmerk. Doch wie anders dan zulk een verftandig Wezen heeft de verwonderenswaardige famenftelling der leevende dingen kunnen verrichten; le Vogels in de lucht, de Visfen in het water, en de Dieren op de aarde met leeven kunnen bezielen ? uit welke blyken zal men een oogmerk ontdekken, wanneer het niet in die van orde, evenredigheid en regelmaatigheid is? vindt men wel een eenig kunstwerk in 't welk deeze blyken zo voortreflyk uitblinken , als hier in de famenftelling van alle leevende dingen? wat kunstwerktuig kan by bet Menfchélyk lighaam in vergelyking komen?' nogthands is *t regelmaatige alleen niet, dat ons hier het oogmerk eens Scheppers kenbaar maakt, maar ook de beftendige opvolging derdin. gen van eenerleijen aart, de onophoudelyke voorftelling der Dieren van eenerleije fóort. Verheft men egter de oogen van den aardbodem ten Hemel; welk eene  GELUK» «e verwcmderlyke orde vertoont zich daar! wie heeft den loop van alle de Heraelfche lighaamen geregeld? wie verbind hen aan zulke eenftemmige en beftendige beweegingen.? wie houd hen in de onineetbaare wydte van eikanderen? wie belet hen in hunne onderfcheiden loopkringen aan elkander te raaken, in ftunken te ftooten, te ontvlammen, en een algemeenen brand in het wereltgebouw aan te rechten? de deelen van-een verbryzeld fchip, masten, planken, binten en roer, dry ven verftrooid in de zee; waarom verfpreidden zich niet op gelyke wyze de deelen der werelt, en dryven door de onmeetlyke ruimte rondom? waarom verfchynen de jaargetyden zo regehnaatig weder? de winter met zyn rym, de lente met haare bloemen, de ■zomer met zyn graan, de herfst met zyne vrugten? wie beveelt den dag den nacht op te volgen? wie den nacht den dag af te losfen? onmooglyk kan iets anders dan een verftandig Wezen van zo veel orde, van zo veel regelmaatigheid in alle deeze beweegingen, en van de ftandvastige gelykvormigheid in alle deeze afwisfelingen, de veroirzaaker zyn. Een eenige deezer regelmaatigheden zoude genoegzaam zyn om bewys en blyk van een oogmerk te geeven ; wat zal men dan tegen de wonderbaare overeenftemming van zo veele Zeggen? het zal niet mooglyk zyn ooit eenig oogmerk te ontdekken, wanneer het niet uit zulk eene menigte van juiste evenredigheden , uit zulk eene heerlyke overeenftemming, uit eene zo verbaazende verzameling van regelmaatigheden te onderkennen is. Uit dit alles befluit de waare Philofooph, dat de beweegingen in de werelt uit kragt van algemeene wetten gefchieden, en dat, dewyl alles een gevolg deezer wetten zyn moet, niet alleen een blind Geluk niets doet, maar ook dat een oneindig verftandig Vermogen alles regeert. En dewyl een oneindig Verftand in de verkiezing van de noodige middelen, ter volvoering van zyn oogmerk, niet kan feilen, zo erkent de waare Wysgeer dat alles goed, en overeenkomftig is met het hoogde einde, 't welk zich dat opperde Wezen heeft voorgedeld. Doch welk is dat hoogde einde? dit is het geen dat de verlichte Philofooph niet weet: hy ziet in de werken der Scheppinge het oogmerk dat 'er in voor oogen ligt, maar van het overige, in het doel des Scheppers verborgen, riet hy niets. . Waarom zyn wv Menfchen, van de wieg af, aan de fmartelykfte toevallen onderworpen? waaiom zyn wv ongelukkig, eer wy, volgens ons zwak natuurlyk licht geoirdeeld, ftrafbaar zyn? waarom bevinden booze Menfchen zich in welftand, goeden daar en tegen in wederwaardigheden ? nimmer kan de Philofophie alleen ons hier omtrent licht geeven. Van 't hoofdoogmerk van 's Allerhoogften wil, weet de Deïst niet meer dan de Materialist; en beiden niet meer dan het gemeene Volk. Zonder hulp der Openbaaringe is de allerwyste zo blind als de alleronweetendfte. Het licht des geloofs was noodzaaklyk om de duisternis des verftands te doen verdwynen. God heeft gefprooken: ftraks heeft de Mensch geleerd. De Christen weet niet blooHvk, met den Philofooph, dat nie's >'an een blind Geluk en Noodlot voortkomt; dat een verflavfta: Wezen aües regeert; hy weet meer; hy weet dat eene oneindig wyze Voorzienigheid alles naar oogmerken van billykheid en goedheid GELUK. 2 70? loet wenden. De waare Christen blyft zich niet by niddenoirzaaken ophouden; hy dygt tot de hoogde airzaak op. Hy ziet dat de fchepzelen geen ander geveld hebben dan de Schepper hen veneend, datzy liets zyn dan werktuigen, niets dan dienaaren zyner seveelen, niets, gelyk de Schriftuur het nitdrukt, lan de byl in de hand des genen die hakt. Deeze gedagten, dat alles werkingen eener Godlyke echtvsardigheid en goedheid zyn, verande:en inde rjogen eens Chn'stens de gedalte des aaidbudems. Hy Dcmerkt 'er geene wederwaardigheden, die ten onrechte geleeden worden. Alle :egenfpoeden zyn beIraffingen van misdryf of aanfpoonngen tot deugd. De Christen, die Natiën tegen Natiën gewapend ziet, erten't dat God volken wapent om volken te ftraffen. Niet alleen in oorlogen, in veldflagen, in de grootHe veranderingen, die Ryken verheffen , vernederen Df ganfchelyk omkeeren, erkent de Christen de hand eener rechtvaardige Godheid; maar hy erkent de elve in alle dingen. Laat eergierigheid, ftaatzugt, kunftenaaryen en onverwagte toevallen zich vereenigen, om een Christen, in hoogen rang gebooren , van zyne tuisterryke ftandplaats, den troon naby komende, te berooven; hy zal het verlies van zyn ambt aan de booze neigingen en listen van zyne mededingers noch aan een blind Noodlot toefchryven. Laat bedriegers en trouwloozen, of treurige toevallen een ryk gebooren Christen in armoede doen ftorten ; hy zal de bebedriegery noch ontrouw, veel minder een blind Noodlot het verliezen zyner goederen verwyten. Hy beoirdeelt dit geval in een veel verhevener licht. Hy fchryft zyne wederwaardigheid niet alleen eenen rechtvaardigen , maar tevens goedertieren God toe ; aan hem, die zelvs deezen , welken door hem gekastyd worden, bemint; die bezoekingen toezend als middelen om voldoening aan zynè gerechtigheid te geeven, maar tevens om zyne barmhartigheid te oeffenen middelen , die by Godloozen , welken overvloed van vreugde hebben , van geen uitwerking zyn. Terwyl deezen egter door haaren voorfpoed geftraft wordeii, wordt aan geenen welftand beieid door hunne wederwaardigheden. En wil by zich aan dezelven onderwerpen , waar toe hem geen vermogen ontbreeken zal, dan wordt een eeuwig heil de belooning van een kortftondig lyden. .... Van welk eene voortreflyke uitwerking is dit (gevoelen niet in het hart van een Christen! en welk een onderfcheid maakt het zelve niet tusfehen hem en andere Menfchen! Het gemeen is zo zwak dat zy aan Toeval, Noodlot of blind Geluk de berooving en het verliezen hunner goederen en achting toefchryven, en zy gelooven zich daar over te moeten bedroeven. De Wysgeer ziet deeze voorvallen als gevolgen van den algemeenen famenhang der dingen aan: zyn ze voorby, dan acht hy dat zich daar over te kwellen, een kwaad is dat geen nuttigheid in zich heeft. De Christen daar en tegen erkent 'er de band der Voorzienigheid in, die hem flaat tot zyn voordeel, en houdt zich verbonden de Godheid daar voor te dan- De blindheid van'tGemeen verhindert hen te zien, dat ongeduld de rampen verdubbelt, en de wonden vergroot; zy maaken zich bedroefd en verlegen zon6 * Hhhh 2 der  MO* GELUKSTAAT» GELUKSTAAT, der te merken hoe veel zy zelv' hun onheil vermeerderen. De doorzichtigheid des Wysgeers overtuigt hem dat de vermoeijingen van het Gemeen verftandeloos zyn; dat geduld het hulpmiddel is om het lyden te verzagten; en dat de eenige weg om de zege op de wederwaardigheden te behaalen, gelegen is in zich aan dezelven te onderwerpen. Dit begrypt-de Wysgeer weU doch hy onthoudt zich van het te doen: de wysgeer ige hoogmoed mag hier tegen zeggen wat hy wil: de aandoening maakt zich meester van zyne-redenkaveJing: de Mensch van den Wysgeer. Het gevoelen van een Christen verheft een Mensch boven zich zeiven., dewyl 't hem doet zien op een God die eeniglyk bedroeft om gelukkig te maaken. Dit vertroostende denkbeeld verwekt in zyn gemoed geduld en dankbaarheid. Deeze gedagte, die in den geest van een waar' Christen altoos heerfchende blyft , heeft zo veel inneemends, zo veel verrukkelyks in zich , dat zelvs.de folterende pynen naauwlyks gevoeld worden. En kan zulk een uitmuntend voorrecht geen indruk maaken . op het Gemeen of op den Wysgeer? Ongelukkige Menfchen ! wat helpt het eene Voorzienigheid te erkennen, wanneer gy dezelve vergeet ? _gy denkt, fpreekt en bandelt by alle gelegenheden, als of ze van u niet erkend wierdt. Ingebeelde Wyzen ! wat nut trekt gy van uwe wysJieid? zy vermindert uwe klagten, doch geenzins uw .lyden. Magtelooze Wysbegeerte! ydel geneesmiddel; waar is de troost in Onze ongevallen ? gy oeffent dwang aver onze fmarten ; doch heelt ze niet. Hemelfche Godsdienst!gy alleen doet ons verkwikking genieten in bitterheden; uwe belyders zyn de waare Wyzen, en zelvs gelukkig ih *t ongeluk. GELUKKIGEN BOOM, zieLOTBOOM, n. ii GELUKSTAAT, betekent eenen toeftand-van geneugtens, ontdaan van alle fmertelyke gewaarwordingen, en dus eenen ftaat van volmaakt geluk, die nimmer aanhoudende door Stervelingen op deeze werelt kan genooten worden, maar alleen voor de zalige Zielen in de eeuwigheid bewaard is. Byaldien het Geheèlal een werktuig van een' wyzen Geest is; dan kan deeze Geest by de Schepping van het zelve geen onmiddelbaar oogmerk op zich zeiven gehad hebben. Hy had niet nodig, een' proef van zyne Almagt te neemen, om te zien, hoe ver zyne kragten toereikten. De werelt was, zo gelyk zy zich in zyne eeuwige begrippen bevond, even zo fchoon; als toen zy tot haar daadlyk beftaan gekomen is; en in den onpeilbaaren afgrond van zyn Wezen, zyn veel beerlyker dingen opgeflooten, dan ooit te-voorfchyn zullen komen; want het is onmooglyk , dat de groote Stichter der Natuur-zyne eigene magt door de Schepping van eene reeks van Schepzelen zoude uitputten, die zo volmaakt waren, dat hy ze door geene andere daad van zynen aimagtigen Wil zou verbeteren kunnen. — Tusfehen het eindige en het oneindige i-s eene ontzaglyke ruimte,- welke in geene ontelbaare saven, kan worden opgevuld; waarom ook het voor' -k de van alle de werk en-des Scheppers zo wel, en zyne magt bet alleronvolmaakfte kan maakpoi eveh zo ligt nog overtroffen künnen. worden. Dit'heeft fommigen tot die gedagten gebrag*,W£lke ook juist niet onmooglyk zyn: dat de oneindige ruimte geftadig met nieuwe geboorten zwanger is, wier' jongere voortbrengzels altoos eene meerdere volmaaktheid verkrygen, dan de oudere. Doch, vermits dit niet tot myn tegenwoordig beftek behoort; zo wil ik alleenlyk aanmerken, dat deeze bedenking ontegenfpreeklyk bewyst, dat de ingebeelde werelden in het Goddelyk verftand , eenen ongelyk grooteren omtrek moeten hebben, welke meer verwisfelingen vervat, en.beerlyker is, dan ergens iets in de-.gefchapene; en. dat derhalven, wyl het niet-waarfchynlyk is, dat God eene werelt vol leevenlooze, hoewel onderfcheidene ftoffe, of eene werelt die enkel met Schepzelen bezet was, die niets beters waren, dan het Vee.is, zouden maaken ; zo is het ook het oogmerk., waar toe-hy zyne'redelyke Schepzelen heeft beftemd; de overweeging naamlyk zyner werken en de befchouwing van zyne almagt, gepaard met het vermogen om-'er gelukkig door te kunnen worden, waarom hy ze ook met bekwaamheid en begeerten heeft uitgerust. Hy zelv' kan van het enkel aanfebouwen zyner werken geen meer vergenoegen hebben, dan van het betoogen zyner eigene begrippen : intusfeben kunnen wy. nogthands verzekerd zyn,dat hy vermaak vind in het vergenoegen , dat Schepzelen genieten , die daar voor vatbaar zyn, en tot welkers verlustiging hy dit groote Schouwtoneel gefticht heeft. 1 Zegt dit niet nog meer, dan een enkel bewys van-onze-.onfteiflykheid'? de Mensch is, als men hem-ten opzichte.van zyne beproeving tot eenen gelukkigen ftaat in de.toekomende werelt befchouwd, een van de merkwaardigfte kenmerken der Godlyke. Wysheid. Scheiden wy hem af van alle betrekking, met de eeuwigheid: dan is hy de wonderlykfte Machine in 'tGeheelal, waar uit men onmooglyk wys kan-worden. Hy bezit de bekwaamheid, cm onnoemelyk meer weetenfchappen .te kunnen begrypen , dan hy ooit leeren kan, en- eene nimmer verzadigende nieuwsgierigheid, om de verborgene wegen der Natuur en der Voorzienigheid na te fpooren. Doch de werktuigen van^zyn tegenwoordig lighaamsgeftel zyn van die hoedaanigheid, dat zy veeleer de behoeftigheid van een gebrekkig lighaam, dan het verftand kunnen te hulp komen; en van de hand vol ftof, waar op hy ftaat, kan hy denkbeelden vormen, die de ontelbaare wrerelden vol licht betreffen, welke hem omgeeven, en die, hoewel ze op zich zelv' ontzaglyk groot zyn , nogthands, aan het wyd uitgeftrekte Firmament als kleine lichten flonkeren* Ja, wanneer hy zich na langen tyd en arbeid eenen bekrompen weg langs den fteilen berg der waarheid heeft gebaand, en met deernis de menigte kruipende Menfchen rondom zich befchouwt: dan glyd in een oogenbük zynen voet uit, en hy zinkt, hoe groot hy ook is, in ftof en asfehe. Indien ik ditnadenke, dan moet ik, in aanmerking van den Schepper deezer werelt, gelooven: dat 'er nog eenen anderen toeftand plaats moet hebben, in welken de Mensch ter befchouwinge bekwaamer zyn zal, om zich van her eene voorwerp tot bet andere, en van de eene werelt tot de anderete begeeven; en waar in by zulke zinnen en werktuigen zal hebben, dat hy de diepzinnigfte en verbaazendfte .ontdekkingen zal kunnen maaken. _— Hoe dringt niet zulk een geest,  GELUKSTAAT. - geest.- als .de geest vaneenen Ncwtom, midden dopï> ue duisternis heen ca , die jne/3 Menfchely'. verftand.' omgeeft, en fchynt als 't waaie tot eeiie.bovenraei.;fghqiyk foort .van Schepzelen te behoorenJ dit ruime', veld, dat wy be woonen, ftaat daar toe voor hem open . de algemeene wetten, waar na het zelve'geregeerd, wordt, fchynen hem ooit niet onbekend te zyn; en. terwyl hy met eene wysgeerigc verrukking Gods heerlyke werken gade flaat; ,zo is hy in ftaat, om zynen Schepper een' aandagtiger en tevens verftandiger G--'s- dienst te betoonen , dan .andere Menfchen. j—- Maar ach! hoe. bepaald zyn nogthands de grenzen, zelvs. van zulk een'uitfteekend verftand! en hoe duister is .het tegen de uitgeftrekte kennis van eenen Engel, of van eene ziel, die flegts kortelyk éérst'uit den kerker haars lighaams ontflagen is? ik voor my fterk myuen geest gaarne in de hoope van zyne toekomende grootte; het verheugt my, als ik ovetweege, dat ik, die.maar zo weinig'van de werken des Scheppers kenne, en met kleine en moeijefyke fchréeden over de oppervlakte van deezen Aardbol heen kruipe; eens, zo-geijyk de.fchielyke blikfem, met de fnelheid myner verbeeldingskrag't daar'heerién fpoeden , dé verborgene werkplaatzen der Natuur nagaan, en. in ftaat zyn zal,' om de Hemelfche Lighaamen in de fnelheid van hunnen omloop te evenaaren, ja, dat ik-de fchakclvolie •keten van gebeurtenisfen, zo in de natuurlyke als zedelyke. werelt insgelyks afzien, de verfcheidene ver.trekken der Schepping bezoeken; dal ik weeten zal, hos zy verfierd' en bewoond zyn; dat ik de orde, en de maate der grootte begrypen, .en, dé afgelegenheid der werelden, die ons-zonder orde voorkomt, en allen flegts in een' kring fchynen gefteld te zyn, inzien zal;' dat ik weeten zal, hoe de deelen van elk wereltgebouw, en deeze ■ wederom zelvs van eikanderen afhangen , waar uit de zo heerlyke harmonie van het Ge- heelal ontftaat. In dc-eeuwigheid-kan veel van dit alles gefchieden. Ik vinde het derhalven zeer nuttig, deeze .edele .eerzugt te koesteren; want, behalven de aangenaame verkwikking,d-ie de.ziel daar door gevoelt, fpoort zy my ook aan, om dé vermogens van mynen geest te verbeteren,- en ze overeenkomftig den rang te maaken, dien ik thands onder de redelyke Schepzelen hebbe, en de hoop, om te eenrge'r tyd tot een' nog verhevener ftaat te genaken. Het tweede en uiterfte oogmerk des Menfchen is de genieting zyns Scheppers, we'ke wensch'alle andere wenfehen te boven gaat. -De beste verbeeldingen , die.' wy ons van het -hoogfte Wezen maaken , zyn duister : vermits het zelve zyne Schepzelen, als'intwyf- ' fel laat, .terwyl het zich noch aan ben ontdekt noch verbergt. . 'De Vrygeest verftout zich deswegen om Gods aan wezenheid te ontkennen.; de .meesten noemen-zynen naam wel; doch in hunne harten waar'deeren zy nogthands elke nietige beuzeling boven de gunst van hunnen Schepper, en fpotten met den Gödvrugtigen, uit hoofde van zyne zeldzaarae keuze. — Zou 'er dan niet eens een tyd komen, waar in de Vrygeest zyn leerftelzel zal verydeld zien, en van dewaarheid', die hy haat, overtuigd worden;wanneer.de'verblinde Stervelingen de dwaasheid hunner poogingen b\:efren, en de verachte Wyzen, die de lesfen des Hémels hebben in acht-genomen, en de betoveringen der zinnen, .nevens de - bedrieger/en der. werelt, be- GELUKZALIGHEID. 2109 pot ,hebb«in4. voor, de ,opgen .huns Scheppers met de otaaakftè'yér.vu'Uiug'.hunner' wenfefien, 'ftaan zullen ? ' Y—• n'ü.gp tian'denkt hier v.'el het gemoed.aan hem , n.ond-ervnjd'eenigc.fj-.el voo'iby ftreevende blykefi zycr alomtegenwoordigheid; doch, in herzelde oogen!ik dat het denkt, hem te hebben, misleid bef voor-' l'ejó zyne verwagting, en zinkt'wederom in deszelvs '•e'öriglïeid. Voorwaar, daar moet neg eenen-volmaakten toeftand, om met de Hemelfche Wezens om-te aan , voor handen zyn! zyn niet de Geesten voor eee.tégenovefgéftelde bevinding vatbaar, 'alhoewel'zy n het lighaam zyn opgeflooten ? moeten de h< ogere vezens, om f.et geringe voorrecht van gezellige v. eens te zyn, die met eikanderen' omgaan, cn öb dat 'e een' van den anderen zou kunnen weeten, dan van runderen afhangen? wat zouden zy toch gedaan bebien als 'ér nooit eene ft'offè gefchaapen was? ik geloof net dat zy in eene eeuwige eenzaamheid geleefd zóu- len hebben Daar ml de onftoflélyke zelvllandigbe- len van een edeler foort zyn, zo moet hunnen nu nier ran omgang oneindig fchiclyker en vertrouwender :yn.' Deeze wyze van omgang noemen wy vijiones hiêleaimes , (bezeilende gezichten) door eerfe zinfpeeïng óp h'ct zien, welk hier in de vverelt het'middel ;an onze onderlinge kennis-aan eikanderen is: en op culk eéne wyze kan God zich zeiven tot een voorwerp eenet onmiddelbaare aanfehouwing by da Zalit ;er/r.iaal-en. Vermits hy dit na kan doen, zo is bet liet o.nw'aarfchynlyk, dat hy het ook in der daad zal ioen, en de omftandigheden, hoe hy het doet, altoos naar de zwakheid en geftetdheid van eindige gemoede-en inrichten. Zyne werken toonen maar zeer flaanw 'iet beeld van zyne volmaaktheden; zo dat wy daar loor flegts eene'zeer gebrekkige kennis van hem versrygen. Wie derhalven een recht denkbeeld van hem hebben zal, die moet hem zien,- gelyk hy is. En hoe is hy?'hy is een Wezen, dat geen Menfchélyk verHand noch ooit heeft kunnen begrypen; — zo veel kunnen wy egter van hem bezetten , dat hy een bronwel van onuitfpreeklyke .en oneindige-wellusten zyn moet. Alie gefebaapene Heerlykheid moet voor hem wyken en. verdwynen. Misfehien dat ik zo gelukkig zal zyn , om deeze werelt met derzelver heerlyke fchets in het Goddelyk verftand, volgens haar geheel verband te leeren kennen. Mooglyk zal ik het eerfte ontwerp van allé.die wyze befchik'kingen zien, die in zo veel honderd jaaren ter uitvoer zyn gebragt. ó Hoe wil-ik', wanneer ik nu dusdaanig zyne werken ontdekken en'.derzelver Maaker aanf'cbouwen zal, Hem te voetvallen, Hem aanbidden 1 en wanneer myn Lighaam van de onm'eetbaare ftoffe zal verflonden zyn , dan zal inyn geest in de oneindigheid der: Goddelyke volmaaktheden wegzinken. Dnn .zal myn afgefcheiden Geest,.. VÓör cle eeuwigheid bereid , voorzien van Wéerenlchappet), in die vergadering, wan? voor uw vynnd vreest, Bv 't Geestendom tot U der Géésten Vader flappen, Van 't zielverleidend zingenot, Van 't ongeheiligd vuur en 't last-ig vicesch ontflagen , O111 rustloos in den Geest te wagten 't'zalig.lot, Dat hy.van 't weinig overfc-hot Een gecsdyk lighaam uit uw vierfclin.'ir.weg zal draagen. ft ;nef!0?' w.vb-. : <1 1 -. . ,s:i YW».--- - GELUKZALIGHEID, betekent'genoegzaam fiet zeh.de .a's Gelukftaat. De Gelukzaligheid van een re- V...-M..a tt. . -niihh '3 ' ' de  GELUKZALIGHEID. Icht. Zó veele verborgene wegen van Gons Vooi* lenigheid, die ons, in dit leeven, verward en don» er toeftheenen, zullen aan ons ontdekt worden, zó' lat wy- Gods Wysheid'en Goedheid deswegen zullen nocten pryzen. Hoeveèle dingen zyn voor ons, >eide in het Ryk der Natuuren in dat der Genade, rerborgen geweest, die de dag van het aanftaande leeren klaar maaken zal. En tot den hoogften trap van ille deeze kennisfe zullen wy niet teffens, niet in ienen oogenbük , geraaken; neen! dezelve zal ook in le toekomende werelt vermeerderen en toeneemenr vy zullen: fteeds nieuwe werken der wysheid , magt ;n goedheid van den grooten God ontdekken : wy tullen ons niet geduurig met eene en dezelvde voorverpen bezig houden; neen! het toneel van Gods ftansryke werken zal fteeds veranderd worden, zo dat iet oog zich niet zal verzadigen met te zien, noch iet oor met te hooren, en wy dus geduurig nieuwe loffe van verwonderinge en vergenoegen hebben mojen. ;En hoe meer onze kennis omtrent de werken van 3oi> toeneemen zal, des te meer zullen wy ook Go» :elve kennen. Hoe veele diepten der oneindige Godïeid zyn hier voor ons verborgen; hoe gering zyn jnze begrippen van dezelve; en hoe veele dwaalinren, ten opzichte van God, omringen ons! Hoe meftgmaal meeten wy de Godlyke Volmaakheden af, by iie der Schepzelen! Ja, gelyk wy God, hier beneden, alleen zien als in eenen fpiegel, in het befchouwen zyner werken, en in eene duistere reden; zo zal Hy zich als dan onmiddelyk openbaaren en te kennen geeven ; want wy zullen hem zien van aangezicht tot aangezicht, I Cor. XIII: 12. Wy zullen 'hem zien gelyk hy is, i Joh. III: 2. En zo zullen dan de verheerlykte Geesten der volmaakte Rechtvaardigen kennen, 't geen het grootfte en voortreffelykfte is, in welker kennisfe alleen te vinden is een waar en beftendig vergenoegen, naamlyk God zelve, het wonderbaarste, het zaligfte, het goedertierendfte en oneindig Opperwezen, welk waardig is, van alle Schepzelen in Hemelen op Aarde aangebeden, bemind, gepreezen en verheerlykt te worden; en't geen, wegens de oneindigheid-zyner geheele uit» geftrektheid, in alle eeuwigheid fteeds iets nieuws van zich ontdekken en openbaaren zal. Menfchen, die hunne blydfchap en vergenoegen flegts zoeken in de ydelheden, in de begeerlykheid der oogen en des vleefches, of in de grootsheid deezes leevens, wier verftand, door de begeerlykheden deezer werelt, geheel verduisterd is, en die aan Gon en Godlyke zaaken geenen lust hebben, zullen naauwlyks begrypen, dat een groot gedeelte der toekomende Gelukzaligheid beftaan zal in eene leevendige kennisfe van Gon; zy zullen het naauwlyks begrypen, dat men vermaak en vergenoegen zoeken zal in de overweeginge van het gene, waar aan men hier, zo lange men in den ftaat der natuure leefde, nooit zonder verdriet en ongenoegen heeft konnen denken. Ik zou daarom niets zo zeer wenfehen, dan dat ik aan alle oriherboorene en onheilige Menfchen God zon konren vertoonen , dat'Hy zich met den glans zyner Godlyke Majefteit en Heerlykheid mogt openbaaren, ten einde de duistere nevel der zondige begeerlykheden verdreeven, en het hart vervuld mogt worden met de kennisIe ntè GELUKZALIGHEID. delyk Schepzël beftaat (zegt de Eerwaarde Staker in de Grondlegging m den waaren Godsdienst) in deszelvs Volmaaktheid; endeeze Volmaaktheid beftaat 'daar in, ' wanneer naamelvk al wat in den Menfche is, alle ver mogens des Lighaamsen der Ziele, ja ook alle uitwendi- : ge omftandigheden, waar in de Mensch.zich bevindt, en al het gene waar toe hy betrekking'heeft, zich daar heenen uitftrekt, dat 's Menfchen hoogde Gelukzaligheid bereikt en bevorderd wordt. _ De volmaaktheid nu des verftands, beftaat in de duidelykfte begrippen, en vertoouingen der dingen, welker kennis ftrekt tot verheerlykinge van God, en tot bevorderinge van onze Gelukzaligheid. God had deeze zichtbaare werelt gefchaapen, als een fpiegel zyner Volmaaktheden, Wysheid, Almagt en Goedheid. Doch dit doelwit kon niet bereikt worden, en deeze zichtbaare werelt kon geen fpiegel zyn van Gods Volmaaktheden, zo niet dezelve bewoond wierd door redelyke Schepzels, die God, uit zyne werken, kenden. De Mensch is derhalve onder anderen daarom gefchaapen en gedeld geworden tot een bewooner deezer Aarde; hy heeft het vermoogen om te denken, en , zo wel zich zelve, als de dingen die buiten hem zyn, aan zich duidelyk te vertegenwoordigen, daarom ontvangen, op dat hy God, uit ie befchouwinge der zichtbaare werelt, zou mogen 'kennen, en, uit deeze kennisfe, vergenoegen fcheppen; nademaal alle vergenoegen en alle Gelukzaligheid, welke wy genieten., ontftaat uit de vertegenwoordiginge van het goede. Hoe duidelyker nu onze begrippen zyn, hoe meerder waarheden wy weeten, dies te volmaakter is ook ons verftand, en dies te meerder wordt bereikt het oogmerk, waar toe wy dit vermogen ontvangen hebben. 'Weeten wy nu de gewigtigfte waarheden, waaraan ons het meeste gelegen is; dan ftrekt het tot ons vergenoegen, tot onze blydfchap en tot onze Gelukzaligheid. De volmaaktheid en Gelukzaligheid van ons verftand zal derhalve, in de toekomende werelt, hier in beftaan, dat het zelve zodaanig zal worden opgeheldert, dat wv den Schepper en Onderhouder aller dingen, den goedertierenen Heiland der werelt, het eeuwig en oneindig Opper-wezen, uit alle zyne weldaaden, naar alle zvn Volmaaktheden, zo verre het zelve tot zyne verheerlykinge, en tot onze Gelukzaligheid dient, volkomen leeren kennen. Men zal leeren kennen zo veele verbaazende werken van God, die voor ons, in dit leeven, deels verborgen zyn geweest, en deels, van wegens de naauwe paaien onzes verftands, tegen de Godlyke Volmaaktheden fcheenen te ftryden. Men zal 'eeren kennen de andere werelden, als zo veele verbaazende werken van Gods Wysheid, Almagt en Goedheid, die voor ons, in dit leeven, geheel onbekend en verborgen waren. De ontallyke foorten der redelyke bewoonders van de overige werelden, waar vanwv, hierbeneden, zo weinig weeten , zullen aan ons bekend worden, en ftrekken tot zo veele getuigen der oneindige Majedeft en Algenoegzaamheid van den grooten Schepper. Het onnagaan.baare'Ryk der Hemelfche Geesten, als het voortreffelvkde van alle her gefchaapene, zal aan ons openbaar worden; wy zulle- moefen erkennen, 'dat wy bier op aarde, gewoond hebben in duisterni«fe en elende; daar eerst zuilen wy vervuld worden met 'een waar en hemelsch  GELUKZALIGHEIDS fe van den grooten God, Ik bén verzekerd1, al het gene. zy tot hier toe . zo hoog gewaardeerd hebben , zou hen in het toekomende,, als verachtelyk en walgelyk, toefchynen; zy zouden verbaasd ftaan over hunne dwaasheid,, dat zy hier. toe-al hun inst en verge noegen alleenlyk in den verfdeilyken drek der zonde gezogt, en hunne oogen noch niét verheft hebben,. boven het aardfcbe, dat zy zich, door den ydelen , damp der begeerlykheden deezer werelt, hebben laaten verblinden. Gelyk hy, die gekomen is tot eenen zekeren ouderdom, waar in men de kinderlyke begrippen ter. zyde gelegd heeft", geen genoegen meer vindt in dé kinderfpellen, maar dezelve, met verachtinge aanziet; en gelyk een Man, die gewoon is verftandig te denken, veele dingen, waarin anderen hun vergenoegen zoeken, als dwaasheid aanmerkt; en gelyk een begenadigde; die zyne. gedagten verheft boven het aardfche, die zyn vermaak ftelt in-de overweeginge der gewigtigfte dingen, en de dwaaze .begeerlykheden deezer werelt veracht; alzo zal het gaan met den zulken, wiens hart geheel vervuld is met Hemelfche befpiegelingen; wiens gemoed verheven is boven het-ydele; die gekomen is tot eene waare, leevendige en alles doordringende kennisfe van het allérheerlykfte^ goedertierendfte en zal igfte Opperwezen ; zyn- ver ftand zal daar door geheel ingenomen en vervuld worden, zodat-hy, als kinderagtig, dwaas en ydél-, aanmerkt; het gene waar in hy te vooren zyn vergenoegen gefteld heeft. Wanneer wy, .in het-zalig Ryk der verheerlykte Geesten , God zien zullen, gelyk Hy is; wanneer wy zullen konnen inzien in de ondoorgrondelyke diepten der Godheid; wanneer wy Hem zien zullen van aangezicht tot aangezicht, en Hém kennen gelyk wy gekend zyn; wanneer wy zullen weeten en begrypen de lengte en de breedte, de diepte- en de hoogte zyner liefde, die alle verftand te boven gaat; wanneer wy komen zullen tot- zyne onmiddelyke gejneenfchap , en ingelaaten worden in het binnenfte heiligdom van den oneindigen God; wanneer wy met onze gedagten als weggezonken zullen zyn in de zaligheden van God, die hy van eeuwigheid tot eeuwig, heid in zich zelve geniet; wanneer wy flegts eenige ftraalen van zyne eeuwige en aanbiddenswaardige Majefteit leevendig en overtuigende kennen zullen; en wanneer wy de verbaazende werken zyner Wysheid, Almagt, Goedheid en Barmhartigheid, met verheerlykte oogen des verftands kennen, en ons daar over verwonderen zullen; dan zullen wy in deeze. werelt te rug zien met verachtinge,- wy zullen niet begrypen konnen, dat onze Ziel zo zeer verduisterd is geweest; dat wy ons, gelyk de kinderen, zo lange vermaakt hebben met zulke nietige en verganglyke dingen; wy zullen onze dwaasheid erkennen, en ons voor eeuwig en onuitfpreeklyk gelukkig achten, dat wy voor als nu gekomen zyn tot de waare kennisfe van den alleen zaligen God, en tot het hemelsch licht. ; En dus wordt het verftand van den verheerlykten Menfche bevrydt van alle dwaalinge; zo wordt bet zelve gebragt tot volmaaktheid; zo wordt bereikt het oogmerk, waar toe de Mensch gefchaapen wierd, zo worden Gods heerlyke Volmaaktheden en Werken aan de redelyke Ziele bekend gemaakt, en daar door de grond ge'egd tot bet vergenoegen en tot de Gelukzaligheid; zo wordt de Mensch eersteen alleszins-redeiyk GELUKZALIGHEID. aiu Schepzel, dat hy alle werken van God in derzelver verband en waar oogmerk, kennen kan. De.-jaaren deezes léevens zyn de jaaren- der:kindshei.d, in welke men eene zeer onvolkomenekennis heeft van zaaken, welke men niet inziet in derzelver verband en oogmerk ,_,maar waar in men altoos en alleen op het tegenwoordige ziet. Maar: hier namaals, dan zullen zyn de jaaren van eenen rypen ouderdom, wanneer men le dingen beoirdeelen zal.jiiet flegts naar den uitwendigen fchyn, naar het.gene in de zinnen valt; maar sok volgens derzelver betrekkinge en verband met de overige werken der Scheppinge, der Voorzienigheid, ;n van bet groote VerJosfings-werk.. Daar zal men 3ods heerlyke Volmaaktheden, die men bier, om zo e fpreeken, alleen by naame gekend heeft, in derzelver wezen en betrekkinge jegens elkander kennen; en vie God en zyne Volmaaktheden regt kent, die zal >ok, al wat van God komt, kennen, in deszelvs reg. en oirfprong, gefteldheid, orde en ,doeleinde. Henel. en Aarde zullen derhalve een geopend boek zyn, ivaar .in men de grootheid van derzelver Schepper meer a» meer zal konnen leeren. En dus zal dan de kennis ier verheerlykte ziele, van de boogftewysheid dee:er werelt, zo verre onderfcheiden zyn, als thands-de vysheid en kennis van den fchranderften Godgel eerlen en Wysgeer onderfcheiden is van de wysheid van ïen tweejaarig kind. Ontallyke zaaken, die wy hier, ils de onwrikbaarfte waarheden, meenen.te kennen,' sullen wy daar geheel anders bevinden ; wy zullen 3ver onze voorige onkunde moeten verbaasd ftaan: En daarom, het zy Prophetien, zy zullen te niete gedaan worden; het zy Taaien, zy zullen ophouden;- het zy Kenris, zy zal te niete gedaan worden. Want wy kennen ten leele,-en wy Propheteeren ten deele: doch wanneer het volmaakter zal gekomen zyn, dan zal, het geene ten deele Is, te niete gedaan worden, i Cor. XIII: vs. .9, 10. Meenig Godgeleerde zal verbaasd ftaan, wanneer :y zien zal, .over hoe veele nuttelooze dingen by hier vergeefs gezintwist heeft; wanneer hy erkennen zal, 10e verre hy gedwaald heeft, toen hy met anderen :en hevigverfchil begon, endenzulken lasterde, die .veigerden aan zyne verkeerde opvattinge toeflemming e geeven. Hoe veele zaaken. zal hy moeten afleeren, lie hy hier als eene vaste waarheid, geloofd heeft; m hoe veel hem daar en tegen bekend worden, waarieid te zyn, 't geen by hier voor eene dwaaiing hieldt. iy zal het ondervinden, dat zyne kennis, hier op arde, flegts ten deele geweest is. Hy zal het klaaryk zien, door hoe. veele vooroirdeelen hy zich hier leneden heeft laaten verleiden. Meenig Wysgeer zal ontdekken de ongegrondheid 'an het gene by hier, als onwrikbaar, meende beveezen te zyn: hy zal het ondervinden, hoe zelden vy hier, in de duisternisfe , den waaren grond en het erband der waarheden, als mede de waare oogmeren der dingen, ingezien hebben, dan eerst zal hy seren kennen de natuur der dingen , die hy hier ogt te doorgronden: hy zal verbaasd ftaan over dc mkunde, waar in hy tot hier toe geleefd heeft:-. Hoe gelukkig rekent zich meenig Godgeleerde, Vysgeer of Konftenaar, by het uitvinden eener waarleid of zaake die te vooren onbekend was!. Hoe groot noet dan zyn het vergenoegen, welk ontftaat, om lat men komt in het Ryk der waarheden, en men •Et-  -.ntdekkcn 'kan, al war tot een waar en eeuwig wel- ' va-aren dient. ï ' .. Met het rfeenè tot hier toe, aangaande de volmaaktheid van ons verftand in het toekomend leeven , door de Rede getoond is,'"demi. de H. Schrift overeen. Zy merkt de volkomeire kennis van God aan, als-een gedee'tc, of'veel meer als de fontein -van onze Gehtkzsr WhèB Zv zegt: TO » hetêhivïg-lttren,- M zy u.ken■m, deiteénigenwaarackigen «o» , fnjfisus'Christus, 'Li gezonden hebt, Joh. XVII: rr.-3. 'Deeze kennis heeft op 's Menfchen Ziele, zulk eene uitwerking, dat dezelve daar door geheel leevendig, verheugd, vergenoegd en Gelukzalig gemaakt wordt. Deeze zaligende kennis wordt mede genoemd, een t*róM*m \k% Gon'. Ik zal uw amgezkht in gereelmgheid aanjcheu4en Ps XVII vs. is- Die rein-van harte zyn, zullen Gon ig'eï i Mattii. V. w. -4- #3r Zvfc hyds, i Jon- Eli *?, f. Een wandelen in aanfchouwen, en niet meer door geloove, 1 Cor. V.vs. 7. GEI YKENIS , heeft plaats wanneer men dat gene waar van men fpreekt nevens iets anders ftelt, waar -toe het eenige betrekking, of waar mede het eenige gelykheid heeft, en overeenkomst of ge!ykheid m t bvzouder aanwyst. Bv Vnw'Ltus en andere Heldendichters vinden wy menigvuldige voorbeelden van zeer fraaije en kragtige ■ Gelykenisfen. Men leeze flegts hoe hy in het tweede boek van zyne Kneas, de wyze, waarop Pyrrhus zich vertoonde, toen het Hof van Priamus beftormd werd, befchreeven heeft. Men vindt deeze plaats in Vondels vertaalinge, bladz- 183nc Emfch'e Pvrrbus, blanck in 't harnas en met ftaêl Gcvapcnt in'de vuist, braveert ons tot voor t poQftaal-, Fn aan de poort van 't bof; gatat een flaèg sezwoilen Gevoed van giftig kruit, nu wederom , ten vollen Vervelt veel ieugluüeer te voorfchyn komt na .vorst Vn ï&jiè winterkou; na dat ze lang bemorst, In d' aarde kroop en doock, en als de zon aan t klimmen Ceraeckr haer' gladden rush kort intrekt, en lact glimmen, Zie* bseckart in de zon, daer zy de borst zoo jong IJitlteekende, vast duit met haer drykame tong. Op de volgende bladzyde.vergelykt hy de woede, met welke de Grieken alles omrukken, met het vernielende geweld van eenen Herken watervloed: Geen flerke waterlïroom , (Ha è/ck en.daaimen. breekt 2jch fchuimende aan 'cgevaert, dat zynen loop Ichut, wreeckt, * .. Ouatn oit geweldiger aenbnuslchen, over wallen Én velt en ackers heen, noch flèépfe vee en (tallen Geweldiger .met zich, in zynen vollen vaert. Genaste Gelykenisfen brengen ongemeen veel toe om eene reden fraaiheid en luister by te zetten; zy trekken den Leezer geduurende eenigen tyd af van het voornaamfte onderwerp, en vermaaken hem door nieuwe en treffende beeldtenisfen , om hem met des te meer' genoegen tot de groote zaak te doen wederkeeren. In-Gelykenisfen behoort men de-volgenae byzonder'heden in acht te neemen. _ 1 D' zaak, by de welke men iets vergelykt, moet m de muur aanweezi'g zyn, afgeweest zyn. De fchrandere Huydecoper heeft dit reeds aangetoond. „ De Gely■ kenis fzegt die achtbaare Heer) laat twee denkbee," den onvermengd of op zich, zelvs, beftaan, enve'r" toont ons alleen de overeenkomst, die 'er is tus" R-hen die twee, Nu is het zeker, dat men geene " Gelykrds kan-ontleenen .van iets dat nergens te vin- GELYICENL?; ) , den ïs: en dsc;J.alve'kan dc zee wel vergeleeken , worden by een* berg, nmr geenzlns by een water, berg.'" Proeve van Taal- en D'.chtk, vl. 593.' 'Gy zyt lezig eene zaak te befchryven , die gedenkt, dat uw Leezer-niet te klaar.zal bevat-ten, of.die ge door*2ne 'raaije Gelykenis licht en zwier wilt'by'zetten; maar roe kunt ge -dit. behoorlyk'verrichten, hoe kunt :ge uiste en-fraaije-nauuurlyke denkbeelden in uwen. Lee5©r verwekken, zo ge uwe Gelykenisfen- van geene klaare, bekende, natuurlyke dingen ontleent? Een Dichter voert zyn-Held langs .'de gladde zee in een pragtig fchip. Dit heeft hy met alle zwieren, die hy in een fchip kan brengen, opgetooid; dit zy zo heerlyk als het fchip, waar- mede Kleopatre weleer Antonius tegenvoer. Hy wil daarenboven , door eene zwierige gelykenis dit fchip heerlyker onbekender maaken; hy vergelykt bet by een', gouden'berg. Krygt ge nu een klaarder en natuurlyker denkbeeld-van dit fchip? Gy ként een berg'; .gy kent goud; deeze beide zyn afzonderlyk in de natuur; doch om eene Gelykenis te maaken moesten die twee denkbeelden vereenigd wezen', en dus vereenigd in de natuur aanweezend zyn. Schoon men zich van twee zaaken afzondérlyk een denkbeeld kan maaken, kan men het niet doen, zo men die twee vereenigd. Men kent vuur en bergen; doch als men •van Vuurbergen begon te fpreeken, zoude men zyn Leezer zaaken voordellen, waar van by geen denk' beeld hadde, en zo men 'er iets by geleek zou men ónverftaanbaar wezen. Men mag in .dagelykfche fpreekwyzen iemant gouden bergen belooven, doch men mag'er alzo min iets by vergelyken, als hy luchtkasteelen, die zich veele Menfchen bouwen. Een andere en geestige tegenwerping op deezen regel moeten wy oplosfen. ,, Indien al, wat wy nooit gezien hebben, en waar van door ons niet gehoord is, onbegrypelyk zy, dan moet men ook geen Faam, ,, als eene vliegende vrouw, geen Cupido, als een ,, gevleugeld wicht, en diergelyke dingen meer ver„ beelden; dan mag men Pegaas niet meer als een ge„ vleugeld Paard fchilderen, en hem de hengfte bron „ doen entfluiten." Als men op de woorden deezer tegenwerpinge naauwkeurig let, dan zalmen bevinden, dat zy niets tot het gefchil doen, en het weezenlyke van den regel des voortreffelyken Huydecopers niet raaken. Ik zal my wel wagten te ontken, nen, dat wy geene zaaken, die wy niet gehoord, niet gezien hebben, en die zelvs waarlyk in de natuur niet zyn, ook niet zouden mogen afbeelden. Men mag haar met zeer veel recht fchilderen, en de Poëzy, die haaren naam van verdichten draagt, toont hier haaren fchoonften zwier en geest. Maar heel wat anders is afbeelden en vergelyken; ja zelvs , men mag een aartig kind by Cupido, eene fchoone vrouw by Venus of Pandore vergelyken zonder tegen onzen Regel te zondigen. En waarom, Kunstgenooten? Te weeten 'er is een tyd geweest, wanneer men vast geloofde, dat'er een Cupido, eene Venus, Pandore, Faam, waarlyk aanweezend waren. Alles wat de Heidénfche Godgeleerdheid ons opgeeft, geheel de fabelkunde der Ouden onderdek, in Dichtdukken naar denfraaijen leest van Grieken en Romeinen gefchoeid, zaaken, weezens, die waarlyk aanweezend geweest, of nog, als de Dichter zingt, voor aanweezend gehouden worden. Men kan van alle de Goden en Wezens  GELY;Kr.NIS. BELYKENIS, jeens der oude Poëten in verzen fpreeken aU of zydtr varen, cn 'er dus andere zaaken by vergei/ken, Zo is het geepzins met gouden berge), en diergelyke zaaken gelegen. Men dient bier een goed onderfcheid te maaken om elkanderen wei te verdaan, en in geene ver warring jte raaken. Uit deezen eerden régel volgt, onzes olrdeel.s, natuurlyk deeze. tweede. ■2. De zaak,, die men vergelykt, dient minder bekend te v/ezen', ,fan dje by welke men haar vergelykt., , Ik "heli reeds gezegd, dat eene Gelykenis daar vooral toe dient, om eene rede, eene befchryving, op te helderen , om beteren netter denkbeelden van de zaak, die uien behandelt, te geéveh. Hierom ziet men de Godlyke Majefteit, de. Hemelfche huishouding in de gewyde fchriften vergeleekeu by bekende zaaken, gelyk dit ook de f)fcly,ers. navolgen. Hoor Hoegvliet: Hier zweeg d'Ahnagtige, en men hoorde een (lork gedruis Van lfe1Kf>OH ievcr door het (lodlyk heni-.'lhurs ; ■ ~— Niet ongelyk 't rumoev der voortgtwtree-ven winden Door digid bojfchen , en' door hooggeronto linden,Hii.'mui •,!\A9r*-Oen■ /laruv. dl. -B> Nu, maakt men zich . een 'denkbeeld, van. die ontzaglyke redenen der Hemelfche Perfonaadjen. Wanneer men deezen regel uit het oog verliest, dan verwekt men'in plaats van.klaarder denkbeelden, verwarde gedagten -; dan begint men, voor bevatbaare zaaken ,- wo.nderfpre.uken op het papier tè zetten. Men keere de Gelykenis van Hoogvliet flegts om. Een Dichter befchryft -de fomberheid van een bósch waar door de winden ruifchen. Die wil hy door eene Gelykenis ophelderen-,. en vergelykt haar by het geruisch in den Hemel, wanneer de Godlyke Eigenfehappen vergaderen, .en deelmeemen in de zaak van een' Godvruchtigen. Zulk een Gelykenis zou misfehien verheven fchynen, maar zy zou volftrekt onverdaanbaar zyn, en niemant zou 'ereenig denkbeeld van maaken. De bekende zaak zoude 'er zelvs door verduisterd worden. .Iets dat tegen allen goeden fmaak ftrydt en nimmer, kan goed gekeurd worden. Ik ken geen' Dichter, d>e door het maaken van Gelykenisfen de zaaken zo duister , en onze denkbeelden zo verward maakt, als Milton. Laaten wy het in een voorbeeld zien, daar hy ons een denkbeeld van zyne Hoofdperfonaadje, den Satan tragt te geeven. Hy vergelykt dien by de Reuzen Brtareus' en 'f vrHON-, gevreesde Monfters der Oudheid, en by den Leviathan', het vreeslykfte en grootfte van 'alle Gods Schepzelen, .die in den Oceaan.zwemmen: -' C in bulk as hupe As whom the fables name of monHrov.s ftzi•. , 'Jïtatt'vm~,,or carlhéorn, tltat warr'd 011 Jovt, Brlarcos br Typ&o'n, wlwm the den 1 By meient Tarfus ArW, 0- thr.t fid be/rst ' :- Leviathan, -vhlah Gm! of a!l fiis Wuris ' s , 'y I Creatcd hugest, that fv/im the.ocean jlream. l'aradlf 't lust. I., B. vs. 195. •Geen Mensch weet, hoe deeze Reuzen Briareus en X. Deel. TfSfUUft, noch boe die Leviathan 'er uitzien. _ Zy zyn weVwjarc wezens, of moeten 'er voor gelioudën worden, maar zy .zyn onbekend, en vergeefs vergelykt men 'er den Satan by. Men verbeeldt zich wei een Monfter, maar dat dénkbeeld is zeer verward, en niet bepaald op een zeker Monfter. In het voorbygaan moet ik aantekenen, dat het my onbegrypelyk voorkomt, waarom Milton den gevallen Satan hier zo leelyk, zo afichuwelyk afmaalt, daar'-hy in dit zelvde Boek, hem-nog eens befchryvende, een heel andere Schtlderye van hem maakt: tfe,'''at'ove tlie rest ' - : ..In'flrape, 'and geffure pnmdly emiae 't §tood like a iower; his form had yel pot lost AU her original brighlnefs; nor appear d< . iPefstiieh drch angft ruht'd, and, ike excefs ■ OfilorfobfCiifd. .' • ; «■ - ■ '.. I. Bï W..590.; 33d lly, bóven de rest in geftalte. en houding uitmuntend verhe* vn, fl'ondt a!s een (ooren. 'Zyn gedaante 'hadt noch al haar ■ aangefchaapen luister niet verloken. ' Hy' geleek niet minder dan een gevallen Aarts-engel, en het overvloedige van zyn glans was pas irï hem verduisterd. Hoe kan men .een Wezen, dat nog zulke zwieren heeft by Monfters ver. gelyken'? Men kan onmooglyk de ieelykheid van Bri,'Rr.us en Ttpjion, en den Leviathan met de fchoonheid van een' Aarts-engel, wiens glorié llegts verduisterd is, overeen biengen. Wy zouden meer voorbeelden van zulke Gelykenisfen kunnen aanhaalen uit Milton, doch wy vleijen ons, dat dit genoeg zal zyn om onze meening te verklaaren. 3. Het is niet nodig, dat de vergeleeken zaak met de natuurlyke volmaakt in alles overeeujtemt; maar eenige voornaame eigenfehappen, de onijlandigheden, zonder welke de natiiuHyke zaak niet weezen kan, belmoren in 'aamierkwg genomen tè worden. Wy zullen onze gedagten -door een Voorbeeld best ' verklaaren. Kristal, Paaiels,- Diamanten zyn natuurlyke voortbrengzels, die ieder kent. In deeze worden doorfchynendheid , helderheid, klaarheid vereischt. Zonder deeze eigenfehappen zyn Kristal, Paarels, Diamanten van geene waarde. By dee. ze kan een Dichter iets vergelyken; maar . niets dan het geen doorfchynend is. Deeze eigenfehappen zyn ook noodzaaklyk in een Beek'; zonder helderheid, klaarheid, is 'cr geen Beek. Indien men' 'er Honig by vergelykt, doet men het zelvde, als of men Wasch. by Kristal cn Slyk by Paarels vergeleek. 'Indien men deeze eigenfehappen verliest dan valt ósGelykenis, hoe ze ook wezen moge in duisterheid. Wy bekennen, dat alles niet volmaakt moet overeendemmen; maar elk, die Poëten leest, en eenigen Poëtifchen fmaak hééft, zal ondervinden , dat een Gelykenis naauwer luistert, dan -veelén denken, 't Is veelmaal gezegd, dat men alles in de Poëzy niet met eene wiskundige naauwkeurigheid moet behandelen. Niets is zekerer, en men moet Verzen Poëtisch toetzen. Dit is het beste middel om den fmaak te bevorderen. Daar zyn ook zekere zaaken in.de. Poëzy, waar over men zyne gedagten zo gemaklyk niet kan uiten, als men haar begrypt. Dit beeft in het geval dér Gelykenisfen plaats. Men merkt wel dat.'er iets hapert, dat 'er eemge'gebreken in eénë Gclykenisfe zyn, men merkt, dat alles niet wel plooit, maar moeijelyker dan men wel denkt, kan men de redén van het gebrek in een' Dichtkundi■ - - - .li i i • gen  ©KL Y/KENiS, gen fmaak zo klaar bewyzen, als men haar begrypt. Ieder zal dit ondervinden,. als hy de moeite gelieft te. neemen om de werken der Dichteren te toetzen, Zie hier eenige voorbeelden van Gelykenisfen, die, onzes oirdeels,. eenigzins haperen. Uit zulk een zee van wysheid ziet Men *t licht van myne leering k immenj: Gelyk de zon haar ftraalen fchiet, En verft de purpere oosterkimmen. Hoogvliet, Mengeld..bladz. 503.. Hier ontbreekt iets in de zaak, waar by het klimmend licht vergeleeken wordt. Men ziet het licht der wysheid uit zee klimmen. Hoe? gelyk de Zon haare ftraalen fchiet, en de Oosterkimmen ver wc. Nu hapert 'er iets, als ge een denkbeeld gaat maaken van dat klimmend licht. En waarom? de. Dichter moest het klimmend licht by de ryzende Zón vergeleeken hebben, niet by het fchieten van ftraalen, noch by het vertwen der Oosterkimmen. Dan had ge ftraks eene. volmaak», te overeenkomst. Lees: Uit zulk een zee van wysheid ziet Men't licht van myne leering klimmen ; Gelyk de zon haar ftraalen fchiet, Wanneer zy ryst aan de oosterkimmen.. Doch oneindig klaarder zou de Gelykenis. wezen, als men kon fchryven: Uit zulk een zee van wysheid ziet Men 't licht van myne leering klimmen; Gelyk uit Thetys wyd gebied, De zonne ryst aan de oosterkimmen. Nu is 'er eene overeenkomst tusfehen de vergeleeken en de natuurlyke zaak. Ryzen en klimmen; zee en het gebied van Thetys komen over een. „ De natuurlyke zaak, by welke iets vergeleeken „ wordt, kan. fomtyds eene duisterheid baaren, die 3, misftaat".. By den zelvden Dichter leest men: Hy f God) vult het menfchélyk verftandl Met kimden en met weetenfchappen ; Gelyk d'Eufraat zyn groenen rant, Met bergkristal en zilvren lappen. Bladz. 500. Komt dit Bergkristal,. een mineraal dat in Bergen groeit, aan de groene boorden van den Eufraat wel zeer te pas, en verwart het de denkbeelden niet ? Sic fata repenie Concidit. abruptisque obmutuit ore querelis... Hand f ecu s ac primo fraudatum lakte juyencua^, Cui trepidae vires, et folus ab ubere fanguis, Sen fera, feu duras avexit pa/lor ad aras, Nunc vallem fpoliata pareus, nunc fiumina queslu Nunc armenta moyet; yacuosque inlerrogat c.gros ■' Statius, Tkib. Lib. yil.ys, iCs.. Zo fpreektze en zygt ter neör, Verftomt, daer heure klagten in de kele (léken; Niet anders dan een vaerze, nis in de groene ftrekeuKen wreede harder of etn foifche wolf, verwoed Van honger, 't bevend jong, door haare melk gevoed,, Haer heeft ontrukt, nu dal, dan rtroomheur nood'gaat klagen, Bewegen land en vee, en naar 't verloren vragen. Deeze Gelykenis is zeer fraai. Den Dieren is het ei\ gen hunne ongerustheid te toonen, wanneer zy van nunne jongen, beroofd worden. Die het Latyn verftaan , kunnen hier over eene fchoone plaats en befchryving naarflaan in het, tweede Boek van LucreTius, de Niturd Rerum. Fraai doet Statius zulke koeijen. valei en ftrooin, en vee en'veld haar het verloo- GELYKENÏS, ren vraagen. In de Gelykenisfe egter is geene behoor* lyke overeenkomst tusfehen de vergeleeken en de na-, tuurlyke Perfoonen. Het verdommen en zwygen van de klaagende.EuRinicé wordt by het onrustig vraagen van eene koei vergeleeken.. Men zoude natuurh k debefchryving van eene. zwygende. koei, en geenzins van een' loeijende.en.ongeruste verwagten.. Somtyds ligt 'er, in de woorden eener Gelykenisfe zo zeer geene. vreemdigheid , maar om het denwbeeldj. dat men van de zaaken of Perfoonen maakt, is de.Ge? lykenis.niet fraai: Turn vero gemitus (neque eniin coelestia t'tngi Ora rtecet lacrymis) altos de corde pelitos Edidit, hand aliter, quam cum fpeSante juyenett Leiïentis vïtuli, dextrd Hbratus ab aure,. Tempora discusfit claro cara malleus i£iu. Ovid. Metamorp. . Lib. II. vs. 641*. 1 1 zo begint (want fchreijen voegt geen' Godt) Hy droef te jammer, en ot» haar rampzalig lot. Niet anders dan ee» koei , die 't zuigend kalf ziet wachten Voor d'opgc-heven byl, en hoort met volle krachten . Het treffen dat het ploft.. In deeze woorden is zo zeer geen' mistab; maarafe men zich eene bulkende koei voorftelt,.waar byAroL1.0's zugten vergeleeken worden, dan komt 'er in de Gelykenisfe eene onbetaamlykheid, die in geen* verheven ftyl voegt. Zugten , uit het diepst der borst ge? haald, kan men een God toefchryven; maar dien zugtenden God by eene koei , die uit het diepfte der borst zugten baalt,, dat is die fterk loeit ,., te vergelyken,. komt my in een' deftigen ftyl niet gevoeglyk voor. Inde Gelykenis van Statius komt die ongevoeglykheid niet. voor. Die verftandige Dichter doet de koei om hulp vraagen , en haaren nood klaagen en bedekt dus kunftig dat loeijen. In onze taaie maakt het woord koei zelvs eene laage gedagte. In de Latynfehe wordtde ongefchiktheid door het woord Juvenca verzagt. Wy hebben vaarzen in onze taaie, dat met bet Latynfehe Juvenca overeenkomt, en veel deftiger is dan koei. De Franfchen, die in het boertige en belachlyke alle Volkeren overtreffen , zingen hier nog eea toon hooger: Les Roit des Pnfteors, fnais Pafleurs nwins tranquiües; lis gouverneur fouvent des troüpcaux indociles, Et jut la foi des cbiens, qiti gardent leurs moalons lis goulent rarement la paix, que nous, gouions.. Roy, Eclog. I. Hier worden de Staatsdienaars niet flegts by Honden, en de goede Gemeente by Schaapen vergeleeken, maar Honden en Schaapen geroemd. Aartige blyken der Franfche befchaafdheid en welleevendheid'. Als een aanhangzel op deeze korte uitweiding over de Gelykenisfen,.zullen wy.nog iets aantekenen over dit vers: Op dat myn Vaarzen, als een beek van honig vloeijen. De Heeren Kunstgenooten van Dulces ante ermd* Mufae tragten te bewyzen , dat deeze. Geiykenis goed is, alleen om deeze reden, dat de Honig vloeibaar is. 't Is jammer , dat deeze vriendelyk en veiftandige Kunstgenooten alleen de vloeibaarheid van den Honig befchouwen, zonder op het voornaamfte punt van het gefchil, de beek van Honig, waar by de Dichter zyne verzen vergelykt, acht te flaan. Ik weet niemant, die ontkent dat de Honig vloeibaar is. Hy wordt: van a'le Natuurkundigen onder de vloeilloffen geplaatst; d.. h on-  GELYKENIS. •«.nder zaken, welken eéne taaiheid hebben, en het naaue aan de vaste lighaamen komen. „ Indumens ...evoeleen mill ioen maal fynder was , zegt de voortreifelyke Musschessroek , -zouden wy de taaije " vloeilïoffen, of maar-even gelmolten wasch, me" taal 'honig, nog voor waste lighaamen of.poeners \' boudeTvk (Nat'Jrk. L Deel, bladz. M*0 1" deOosérfehe Landen is de Honig klaarder, dunner dan by ons- doch hy is overal taai, lymig, troebel, ondoorfchynend, eene taaüe vloeiftof. Als de Honig dunner wordt, en deeze hoedaanigheden verliest,dan beaint hv te bederven, zuur te worden: Honig kan egTer gemaklyk van de Boomen druipen en vloeijen met -eene zagte beweeging, vooral by warm weer in eene heete lucht. Hierom zyn de Bybelfche fpreekwyzen : een land, vloeijende van melk en honig; de lippen der vreemde vrouwe druipen honigzeem, zeer fraai. Maar volgt hier nu uit, dat men eene beek van Honig kan maaken? volgt hier uit, dat men bv eene Honigbeek iets 'kan vergelyken. Een Dichter kan zeer wel zeggen: ep dat myne verzen als Honig vloeijen, om te wenfehen, -dat zyne'Gedichten zagt, lieflyk vloeijen. Maar heel war anders zegt men: op aat myne verzen als een .'eek van Honig vloeijen. Waarom is dit niet goed? i. om dat wy meenen aangetoond te hebben, dat men mets kan gelyken by iets,dat niet in de Natuur aanweezend is • Honigbeeken zyn 'er nergens, mag men 'er dan iets by vergelyken? 2. om het denkbeeld eener heek te hebben, moet 'er volftrekt eene klaarheid, doorfebynendheid , wezen. Neemt gy deeze weg , dan neemt gy de voornaamfte eigenfehap eener Beeke wee zonder welke zy niet kan beftaan, die haar van alle andere wateren onderfcheidt. Zo dra een water zo taai, troebel, lymig wordt, als de dunfte Honig, die immer op Hybla viel , dat is Van den hoogften graad der vloeibaarheid tot den minften overgaat, kunt gy onmooglyk zeggen dat dat water een' Beek is. Wanneer het water, zegt de Heer Lulofs , metaard" agtige ftoffen gemengd is , zo dat het water een ,, groot deel zyner vloeibaarheid daar door verlooien " heeft wordt het een Moeras genoemd." (jnl. tot de Aardryksk., bl 294.) De Honig heeft veele aardfche deelen, weinig vloeibaarheid, en is dus volmaakt gelyk aan een Moeras, veel verfchillende van eene Beek. Tot voordeel van deeze Beek fchynen egter eenige plaatzen uit de gewyde fchriften aangehaald te kunnen worden. Ik beken gaarne, dat ik geene Oosterfche taaien verftaa , en wil daarom niets oirdeelen over Jobs uitdrukkingen, dieniet flegts Stroomen, Rivieren, JBeeken van Honig, maar ook van Boter doet vloeijen. Ik geloof, dat men in geene Europifche taaien zulke fpreekwyzen moet gebruiken, en dat de Nederlandfche Dichters, wie ik beoirdeel, 'er zich voor behooren te wagten. Het onderfcheid der taaien is te groot. De Hebreeuwfchè fpraak, gewoonten, landgefteldheden zyn door den verren afftand der jaaren ons weinig bekend. Zoudt ge goedkeuren dat een Nederlandsch -Dichter, de bevalligheden zyner Meesteresfe zingende; haar Neus by een tooren, haare Borjlen by druiventrosTen vergeleek? hy zoude het egter met het gezag van den Hebreeuwfchen Dichter Salomön kunnen verdedigen, die zekerlyk in zyne taaie, naar de gelegenheid van zyn land, reden zal gehad hebben, waarom hy deeze Gelykenisfen maakt. Als men eene Bybelfche GELYKHEIDo *r>5 daats in verzen brengt, moet men zich dikwerf van )osterfche fpreekwyzen bedienen: daar zyn zy, fchoon ïoè- mnnder hoe beter, te dulden. Maar in vrye Geüchten moet -men N-ederdtiitsch fpreeken, naar den art van zyn land, en naar de reden en natuur van de aaken, die men behandelt. Ik wil dit verder aan de ipmerkzaame Lief hebberen onzer Vaderiandfche Dicht.unde overlaaten. Bvdr. ■GÜLYKHEiD. Hoewel alle Menfchen van natuur an elkander geiyk zyn , is het nogthands dwaasheid te ;eloovcn , dat dezelve tot een algemeene Gelykheid ieltemd zouden wezen. Om deeze fchynbaare tegentrydigheid op te helderen, dienen wy een wezentlyk mderfcheid te maaken tusfehen derzelver natuurlyke, edelyke en ftaatkundige gefteldheid. Wat on- :e natuurlyke gefteldheid betreft, is het zeker dat a> e Menfchen gelyk, en van een zelvde ftoffe gefchaalen zynde, ook alle in de volmaakfte Gelykheid met jpzicht tot eikanderen ftaan. 'Er is naamentlyk eene ratuurlyke overeenkomst in alle deelen des Menschyken Lighaams, wanneer die deelen door geene toevallige oirzaaken zyn veranderd of bedorven, op geyke wyze als zulks byelk byzonder geflacht van Dieren plaats heeft ,- want de geringe onderfcbeidmgen van groot en klein, van een weinig meer zwakte of ilerkte, van kleur of gedaante, maaken in het wezen van ons Lighaam geene wezentiyke ongclykheid: aldus zyn ook alle Menfchen op gelyke wyze (amengefteld uit Lighaam en Ziel, in welke beide aanmerkelyke modificatien kunnen plaats hebben, doch die niet te min, wat hun wezen aanbetreft, van eene zelvde natuur blyven. Alle hebben vaste deelen van gelyke ftoffe, alle dezelvde fchikking der ledemaaten, alle gelykfoortige inwendige deelen , in allen loopt het zelvde foort van bloed door de aderen, alle komen op gelyke wyze in de werelt, alle zyn aan dezelvde driften, hartstochten, behoeften, krankheden en eindelvk den dood onderworpen; zv alle moeren, na de ontbinding hunner deelen , tot ftof en aarde weder- Ziet daar de natuuTlyke Gelykheid van den Mensch-, invoegen hy uit de hand van zynen Schepper is voortTekomen. Niets is derhalven in deezen Staat ongerymder, dan het onderfcheid van Adel of Geboorte, en het daar uit fpruitende vooroirdeel, als of den eenen Mensch zuiverder en beter bloed in de aderen zoude fpeelen , dan andere zyner Natuurgenooten. Want wat is Adel of Geboorte anders, dan een aangemaatigd recht, 't welk eertyds door meerdere fterkte of zielsvermogens, doch hedendaags door gunst van Vorsten werd verkreegen. Doch welke Vorst bezat ooit het vermogen , om aan ons Lighaam, of aan onze Ziel voortreffelyker hoedaanigheden mede te deelen, dan deeze van de natuur ontvangen hebben? — Hy moge zyne gunftelingen met rykdommen, waardigden en eeretytels overhoopen, en op groote pergament-fchriften verklaaren, dat hy hen tot de hooglle rang en aanzien verheft; hy kan egter hunne natuur niet veranderen, want het ftaat aan God alleen, om het harte des Menfchen, indien Hy wil, te verbe- tG Hoewel nu de Gelykheid bet natuurlyk erfdeel der Menfchen is, nadien zy alle van éénen Stamvader, alle van Adam afkomftig zyn, beftaat nogthands deeIiü 2 ^*  2IIO GELYKHEID, GELYKHEID, ze Gelykheid niet in eene vernietiging der ondergefchiktheid, of'in eene volftrekte Zedelyke en Staatkundige Gelykheid. Wy zyn alle gelyke Menfchen, 'maar geenzins gelyke Leden van den Staat. Als Leden van den Staat moet zeer noodzaaklyk eene ondergeschiktheid en verfcheidenheid van rangen plaats hebben , op dat elk byzonder Lid der Maatfchappy in dat vak nuttig zy en tot het algemeene welzyn medewerke, waar in zyne geboorte, zyne hoedaanigheden, of het noodlot hem geplaatst heeft; egter komen alle natuurlyke voorrechten van den Mensch, zo wel den Bedelaar toe, als den Monarch , en de één moet zo wel het vermogen hebben over zyn perfoon, zyne goederen en huisgezin te befchikken, als den ander. De Menfchen zyn dus in het wezen der zaake gelyk, fchoon zy zeer verfchillende rollen op het toneel der werelt fpeelen. De uitdeeling deezer rollen hangt veel af van toevallige oirzaaken, en op de daar uit voortfpruitende ongelykheid, berust het geheel beftaan der Burger-maatlchappyen. ,, Was deeze Aarde (zegt de Heer de Voltaire , ,, met zyne gewoone geestigheid) 't gene zy fchynt te moeten zyn, dat is te zeggen,indien de Mensch „ 'er overal een gemakkelyk en zedelyk beftaan kon „ vinden, benevens eene Iuchtgedeldheid overeenko,, mende met zyne natuur, dan is het klaar, dat 'tden eenen Mensch onmooglyk zoude geweest zyn den anderen te onder te brengen. Dat deeze Aardbol , eene genoegzaame hoeveelheid heilzaame vrugten „ voortbrenge, en door een' lucht omringt worde, }, die geene ziektens veroirzaakt, of laat dè Mensch „ 'er geene andere woonftede nodig hebben als die „ der iviieen en riincien; aan zuilen oom de Gengis„ kans en Tamerlans geene andere knegten hebben „ als hunne kinderen, die eerlyk genoeg zyn zullen, „ om hen in hunnen ouderdom byftand en hulp te „ bieden". ,,-In deezen zo natuurlyken (laaf, waar in al het lt viervoetig Gedierte,alle de Vogelen en al het krui„ pend Vee leeft, zoude de Mensch met hun geluk,, kigzyn; de bewindsmagt zoude een hersfenfchim, „ eene ongerymdheid wezen , waar aan niemant den„ ken zoude; want waarom naar knegten te zoeken, „ daar gy geenen dienst nodig hebt? kreeg het „ iemant, met een tyrannisch hart en eenen vermo„ geuden arm, in 't hoofd, om zynen buurman van „ zwakker- geftel te onderdrukken ; de onderdrukte „ zou honderd mylen verre af zyn, eer de onderdruk- „ ker zyne maatrege.s genomen bad, om hem aan zyn „ gezag te onderwerpen. Waren alle Menfchen zon3, der behoeften, dan zouden zy noodzaaklyk gelyk „ zyn". De oirfprong der heerfchende ongelykheid laat zich gemaklyk oplosfen , en moet bovenal zo niet geheel in de natuurlyke of verkreegen behoeften van den Mensch gezogt worden. ■ „ Een talryk Huisge- „ zin (vervolgd den zo even genoemden Schryver) „ heeft eenen goeden grond bearbeid ; twee kleine Huisgezinnen bearbeiden in ce nabuurlchap een ,, ilegten onvrugtbaaren grond, dus moeten de twee „ arme Huisgezinnen het gegoede Huisgezin dienen, „ of het zelve den hals breeken, 'er hlyft geen ande,, re keft» o'-er. Een der behoeftige Huisgezinnen „ g. Ét zy.e:: arm het r-yke aanbieden , om bietod 'te „ hebben, het ander valt het ryke vyandig aan, maar „ word geflagefl. Het dienstbaare Huisgezin is dan „ de oirfprong der Dienstboden en Werklieden; bet „ geflagene Huisgezin is de oirfprong der Slaaven". „ Elk Mensch word daar en boven met eene vry „ fterke neiging tot gezag, tot rykdom , tot vermaak „ gebooren, en met veel trek tot luiheid: hy gevolg ,, zou elk Mensch gaarne het geld en de Vrouwen of „ Dogters van anderen willen hebben, hunnen mees,, ter zyn, hen na zyne eigenzinnigheid beftuuren of „ dwingen, en zelve niets wiiiendoen, of ten min,, ften niets, als 't geen aangenaam en vermaaklyk is, ,, verrichten. Gy ziet wel dat het met zulke fraaije „ geneigdheden alzo onmooglyk is, dat 'er eene vol,, maakte Gelykheid onder de Menfchen plaats hebben , ,, als bet onmooglyk is dat twee Predikers of Profes„ fors in de Godgeleerdheid niet jaloers op elkande,, ren zyn zouden". „ Het Menfchélyk geflacht, zo als het zelve is, „ kan ook niet beftaan , ten zy 'er een oneindig getal „ nuttige Menfchen zy , die niets bezitten. Want » voor zeker i een welgefteld Man zal zyne hoeve ,, niet verlaaten om uw land te beploegen, en zo gy „ een paar fchoenen nodig hebt,zal geen Burgemees„ ter die voor u maaken. De Gelykheid der Menfchen ,, is dan de natuun'ykfte zaak der'werelt, en te zeher ,, tyd de hersfcnfchimmiglle". i. Elk Mensch heeft in het binnenst van zyn hart „ het recht te gelooven, dat by geheel en volkomen „ gelyk is aan andeie Menfchen; daar uit volgt egter „ niet dat de Kok eens Kardinaals zyn Meester moet „ gebieden hem het middagmaal te bereiden; maar de ,, Kok kan zeggen: ik ben een Mensch, gelyk aan „ mynen Meester; by kwam, als ik, fehreijende ter „ werelt, hy moet derven, zo wel als ik, en tot dat t, het derfuur komt, zal hy met my dezelvde natuur,, lyke behoeften onderhevig zyn; gebeurd het dat de ,, Turken zich van Romen meester maaken , dat ik Kar,, dinaal word, en myn meester Kok, dan zal ik hem ,, in mynen dienst neemen. Deeze ganfche redevce. „ ring is redelyk en billyk; maar ondertusfehen, tot ,, dat de Turken Romen inneemen, en de Kok Kaï di„ naai word, moet :de Kok zynen plicht benachten, „ of de Menfehelyke Maatfchappy valt in duigen". „ Ten opzichte van een Mensch die noch Kok, „ nóch Kardinaal is, noch eeniee bedieninü- in rf™ Staat bekleed: ten opzichte van een byzonder Br». ,, ger die met niets te doen heeft, maar dien het leedt „ doet overal met eene houding van befcherming of van ,, verachting ontvangen te worden, die duidelyk be,, merkt dat verfcheiden groote Heeren niet meerder ,, kennis, niet meerder verftands, niet meerder deugds „ bezitten, dan hy zelvs, en dien het verdriet fom„ tyds in hunne zykamer te ftaan wagten: wat moet „ deeze doen ? beenen gaan ! ". . Dus ver¬ re de Heer Voltaire; wy gaan over om de zaak uit een ander oogpunt te befchouwen. De natuur van alle welingerichte Rnnri-r.mmtrr-h™. pyen eischt, dat in dezelve Overheden, Rechters en Ambtenaaren , zo in het Burgerlyke als Militaiie, moeten wezen: een algemeene Gelykheid van rang efa goederen is derhalven in zodaanige Maatfchappy vt '. ftrekt onmooglyk. De zedelvke en ftaaritm,,>;■„',= lytiteid, tot welke de Menfchen. in. dezelve bellend zyn,  GELYKHEID, GELYKHEID.. 2117 zyn, maakt de fchoonheid en-fterkte daar van uit, en ftrekt ter bevordering van het algemeene welzyn. Geen ftand heeft nogthands het recht, uit hoofde van zyne meerderheid de anderen te verachten , veel minder te verdrukken, want alie zyn aan te merken als zo veele fchakels aan de groote algemeene keten , welke de Maatfchappy famenbindt. Schoon de ééne fchakel hooger geplaatst is dan de andere, of tot een verhevener werk beftemd zy, houden zy egter daar door niet op van in het wezen der zaake van gelyken aart te zyn. Deeze ongelykheid van rang brengt ook , byna even onvermydelyk, eene ongelykheid van goederen en bezittingen voort. De Gelykheid, met opzicht tot dezelve, zou wel is waar eenigermaate beftaan kunnen in een land, waar de grond alles voortbrengt wat tot leevensonderhoud nodig is , waar men dienvolgens geene Koophandel kende noch behoefde, van waar de weelde der befchaafder Gewesten geheel verbannen was, en de wetten geene andere behoeften toelieten, dan die uit de voortbrengzelen des lands voldaan kunnen worden. Doch waar is zodaanig Gewest te vinden, dan misfehien by de nieuwfte en onbefchaafdlle Volkeren? Zodaanige Gelykheid' van goederen en bezittingen is nogthands" het doel geweest van fommige Grondleggers van Republieken by de ouden, gelyk Lycukgus en Romulus, die, om het zelve te bereiken, eene gelyke verdeeling van de landeryen onder hunne Burgers maakten. Her Opperwezen zelve,, by het oprechten van de Republiek der Hebreen, de landeryen in gelyke pof tien verdeefende, gaf tevens de allerfchoónfte middelen aan de band, om die Gelykheid zo veel mooglyk ftaande te houden, door de invoering der wetten nopens het Jubeljaar. Men leezeuitdit gezichtpunt Leviticus in het XXVfte Hoofdftuk, en men zal zich verbaazen over de uitmuntende fchoonheid van deeze- inrichting. "Zie ook Cunjeus in zyne Republiek der-Hebreen, I- Boek, ide en 6de Hoofdftuk. Een gelyke verdeeling van landeryen , overeenkomftig met het oogmerk der genoemde Wetgeevers, kon niet anders plaats hebben , dan by de grondlegging van eene nieuwe Republiek, of ook dan, wanneer de oude Regeringsvorm zodaanig-bedorven, en de gemoederen tot zo eene geneigdheid gebragt waren, dat de armen zich verplicbt rekenden tot dit hulpmiddel toevlucht te moeten neemen, en de Ryken. geene andere uitkomst zagen dan het zelve te gedoogen. Doch wanneer de Grondlegger van eene Republiek eene dergelyke vördeel ing maakt, en geene toereikende wetten geeft om dezelve ftaande te houden ,. dan maakt hy eene inrichting die flegts voorbygaande is; de ongelykheid zal' dan wel dra van die zyde inbreeken,, welke de wetten opengelaaten hebben, en dienvolgens zal de Republiek, wanneer zy op eene gelyke verdeeling van dien aart gegrondvest is, zeer ras in duigen moeten vallen. Mowtesqüif.u geeft in het vyfde Hoofdftuk van zyn vyfde Boek van de Geest der Wetten te. kennen , dat men, in dat geval, het huwelyksgoed der vrouwen; de vrywiilige gefchenken, de erfenisfen, de uiterfte willen, met'één woord alle-fobrten van verbindtenisfen , door de wetten zeer naauwkeurig moeste, regelen ; want indien het in eenen ftaat, alwaar de Gelykheid van bezittingen ais ten' gioaiwct was ingevoerd., aan een ieder vry ftond zyne goederen te geeven, aan wien.en zoals hy wilde, dan moest iedere byzondere wil her^oogmerk van die gronden telkens in verwarring brengen. Hier om, zegt hy onder anderen, was bet eene zeer goede wet, welke wilde, dat een vader die verfcheiden kinderen had, een uit dezelve moest kiezen, om zyn' erfgenaam te wezen, en dat hy de anderen-, door zodaanigen, die geene kinderen hadden , tot kinderen liet aanneemen; op dat het getal der Burgers, altyd, in evenredigheid zou kunnen blyven met de gemaakte portien der landeryen. Plato ontwierp een dergelyke wet, in zyn derde boek over de wetten. Men ziet alreeds met den eerften opflag van het oog , dat zodaanige fchikking eene onmooglyklieid eischt, nadien het zeker is, dat bet getal der kinderen , die als dan van hunne ouders geene erfportie zouden krygen, veel grooter wezen moet dan hét aantal van perfoonen die geene kinderen hebben; en waar uit zouden dan de overblyvenden verzorgd worden ? Hier toe kunnen maar twee voldoende midde- delen in aanmerking komen, namentlyk: r. dat men alle jaaren, of om de twee, drie of meer jaaren, naar maate de bevolking van den Staat vermeerderde of verminderde, een nieuwe en evenredige verdeel ing van alle landeryen maakte, waar uit egter de grootfte on» gelegendheden en verwarringen gebooren moesten worden; of 2. dat de Staat een zeer groot aantal landeryen aan zich behield, waar uit,, jaarlyks, dezulken die van hunne ouders of anderen niets geërfd hadden , in evenredigheid met alle de overige Burgeren , verzorgd wierden. Doch wie zou deeze lan¬ deryen bebouwen, zo lang dezelve aan den ganfehen Staat behoorden? zy moesten of door afhanglyke perfoonen bebouwd worden, en. dus al weder tot ongelykheid aanleiding geeven; of tot groot nadeel van den Staat onbebouwd blyven. Pjialeas van Chalcedonién, had, zo hy meende, een middel uitgedagt, om alle de bezittingen in eene Republiek gelyk te maaken , waar zy ongelyk waren. Hy wilde, dat de ryken huwlyksgoederen aan de armen zouden geeven; maar dezelve niet ontfangen, cn dat de armen geld zouden ontfangen voor hunne dogters , maar geen geld geeven. Het is egter niét bekend,dat 'er ooit een' Republiek geweest zy, welke zich naar zodaanige fchikking gevormd hebbe: ook zou dezelve den Burgeren onder zulke vefpticritihgën brengen, in welke de onderfcheidingen zo fterk in 't oog zouden loopen,. dat men dan zelvs de Gelykheid, die men wilde invoeren, haaten zoude. Hoe zeer, in eene Democratie,. de wezenlyke Gelykheid de-ziel van den Staat zy, is zy egter zo moeijehk vast te ftellen, dat eene al' te fterke naauwgezetbei'd in dit opzicht niet altyd nuttig,maar veeleer ten hoogften fchaadelyk zoude zyn- Het is derhalven genoeg, zegt Montesq-uiku ,dat men eene zekere tax ïhvoere, welke het onderfcheid tot eenezekere hoogte bepaald, en dan word het de zaak van byzondere wetten, om de verdere ongelykheden, om zo te fpreeken, te vereffenen, door bet opleggen van lasten aan de ryken, en het toeftaan van onderfteuningen aan de armen.. , Aldus maakte Solon, by de Lacedemoniers A'er onderfcheiden klasfen van Burgeren: dé eerfte belfond in zodaanige, welke vyfhonderd fchepels, zo ingraanén ftu 3: als  GELYKHEID. '-GELYKHEID. au iu auJcre vrugten aan inkomen hadden; de tweede in die gene, welke-driehonderd fchepels hadden, en één paard konden houden; de derde in die gene, welke tweehonderd fchepels hadden; -en de vierde in die gene, welke van hunner handen arbeid leefden, wordende voorts alle die tot ieder van dee/,e vier Klasfen van Burgeren behoorden, in rang, aanzien en voorrechten volmaakt gelyk gerekend. iZ ie Plutarchus in 't leeven van SoloN. In Monarchien en despoticke Staaten geeft zich niemant moeite,'om zelvs de fchyn van Gelykheid te behouden; men denkt daar niet eens om dezelve; ieder tracht daar de grootfte te worden , zelvs het geringde foort van volk heeft daar geene begeerte om groot te worden, dan alleen met oogmerk om den baas over mindere te ffeelen. Zy is mede een hersfenfehim m alle Aristocratiën;en het is dienvolgens alleen in kleine Democratifche Republieken, dat men iets, 'twelk naar Gelykheid zweemt, zoeken moet. De Democratie onderfteldt noodwendig zekere fooi t van Gelykheid tusfehen alle Burgeren, en nogthands is ook 'tusfehen deeze geene volftrekte Gelykheid, nadien 'er eene wezentlyke ongelykheid ontftaat uit de ■natuur van de Democratie zelve, en wat meer is, zélvs uit het beginzel van Gelykheid zeer noodwendig voortkomen moet. Men kan daar, 'by voorbeeld, zeer gemakkelyk voorzien, dat Menfchen die alen geheelen dag moeten werken om aan de kost te geraaken , geene regeeringsposten'kunnen waarneemen, nadien zy of daar toe onbekwaam zullen zyn niet alleen, maar ook door het behoorlyk waarneemen van dezelve, indien zy daar toe in ftaat mogten zyn, teveel verarmen zouden, alzo zy dan hunne eigen byzondere zaaken meer of min verwaarloozen moesten. Doch-een Burger, die, door het waarneemen van een regeeringsambt tot armoede vervalt, ftaat niet gelyk met zyne overige Medeburgers, doordien hy om hunner wil zich zelve benadeelt,cn zy alleen de vrugten daar van trekken; en wordt daar tegen dezelvde Man, door zynen noodzaaklyken arbeid genoodzaakt om fommige plichten van zyn regeeringsambt te verwaarloozen, dan benadeelt hy de overige Burgers, en maakt derzelve van flegter natuur dan hy zelve is. Dus js de invoering van een volftrekte Gelykheid, zo wel in een Democratifche Republiek een loutere hersfenfehim, als onder eene Aristocratifche of Monarchaale 'Regeering. De in deeze werelt heerfchende ongelykheid van rykdommen, ftaat en rang, is onder alle Regeeringsvormen, oneindig meer het werk van het wuft geval, dan van waare verdienst, voortfpruitende uit verhevener eigenfehappen, waar door den éénen Mensch boven den anderen in zedelyke vermogens onderfcheiden is. Schoon nu de lighaamlyke Gelykheid het natuurlyk erfdeel der Menfchen is,moet door dit woord egter niet verftaan worden eene ongerymde en onmooglyke Gelykheid, door welke de Kncgt en de Meester, de Magiftraatsperfoon en de Ambagtsman, de Pleiter en de Rechter, met eikanderen vermengt zouden worden; maar eene Gelykheid, volgens welke elk Burger alleen van de wetten afhanglyk is; eene Gelykheid die de vryheid der zwakken handhaaft tegen de dwinglandy en heerschzugt van die fterker zyn , zodaanig , dat de esrfte Bewindsman, zo wel als de geringde Burger, aan de zelvde wétten onderworpen is,dat-ook-demln- fte luwooner van een Siaat zo wel gehoord zal wór■den in 't gericht, als de aanzienlykfte-Rfcgenli.enheai het zelvde recht zafwedervaaren. -Hier in bedaat derhalven de Sta&tkmdigéGelykHèid., 'dat alle de Leden van-eenen zelvden Staat aan-dezelv^de verplichtingen zyn-onderworpen, 'en' bet-den >Wetgeever niet geoirloofd zy den eenen Burger eenen last op de fchouderen te leggen, van xwelke hy anderen bevryden zoude. Dat dienvolgens alle Burgeren -van -eenen Staat onder de zelvde wetten daan ; dat-onder hun geene rangen zyn, die het uitfluitend voorrecht hebben om tot de behandeling der openbaare zaaken-, of wat men anders wil, toegelaaten te worden;'dat de Regenten, in het Burgerlyke leeven, niet anders dan ais Burgers worden aangezien, en alleen, wanneer zy in de waarneeming van hunnen post zyn , als Regenten aangemerkt worden, om dat zy als dan gerekend worden den perfoon van alle de ondeelbaare Leden van den Staat te verbeelden. Men ziet uit dee¬ ze bepaaling der Staatkundige Gelykheid, -dat dezelve 'in geene andere Maatfchappy kan plaats hebben, dan alleen waar eene Democratifche'Regeeringsvorm is ingevoerd; hoewel zy in waarheid niets meereisebt, dan enkel -een goede en wel ingerichte Regeeringsvorm, welke de Ryken belet, om de genen die minder bezitten te -onderdrukken, en om die ambten, welke hun alleen als Rentmeesters van den Staat zyn toebetrouwd, niet tot hun eigen byzonder voordeel te misbruiken. Deeze laafde foort van Gelykheid, die de ziel is van elk Staatkundig Lighaam, en als de grond en band eener vrye Maatfchappy, vooral van een Gemeenebest aan te merken is, verkrygt meerder kragt of derkte, naar maate daar in de meest mooglyke Ge/yfc/zez'd in-magt en rykdommen plaats vindt. -Men zal doch gereedelyk bezeffen, dat indien 'er eene te groote ongelykheid in deeze beide opzichten-tusfehen de Burgeren heersebt, bet niet misfen kan of de fchaal der wetgeeving zal altoos aan de ééne zyde overflaan , en gevolgelyk de éénheid van het gezellig lighaam verbreeken , 't geen vroeg of laat deszelvs geheele ontflooping moet te weeg brengen. Hier om zegt de beroemde Mirabeau in zyne bedenkingen op Price's aanmerkingen over de gewichtigheid der Staatsomwenteling in Noord-Amerika, dat de noodlottige ongelykheid in eigendom, de bron is van alle elenden en euveldaaden, en het doodlykst vergif voor de vryheid en deugd, welke niet nalaat haare verwoestingen in eiken Staat te verfpreiden. Dan deeze ziekte, aan welke de meeste Staaten kwynen, is uit de omftandigheden die der Maatfchappy het aanwezen gaven, voortgefprooten, en het is in de hedendaagfehe gefteldheid der zaaken onmooglyk geworden, om dezelve daar van te geneezen. 'Er waren reeds, vergelykender wyze gefprooken, ryken en magtigen op den Aardbodem, eer de Menfchen het befluit namen , zich, door onderlinge uitdrukkelyke verdragen, in geregelde Maatfchappyen te vereenigen, en by gevolg werd de Staatkundige Gelykheid , oogenblikkelyk met dezelve reeds verbannen. Men twyffelt derhalven met reden, of een Staat, in welke een volmaakte 'Gelykheid van magt, aanzien en rykdommen plaats hadde, wel beftaan konde, veel min bloeijen zoude. Misfehien, zegt men, had zulks egter  SELYKÏÏEïD. GELYKHEID; ter gebeuren kunnen,. indien-men aanvanglyk, dat is,, by- de oprechting der Maatfchappyen, de. Wetten der. Natuur alleen in 't oog gehouden hadt, eu deeze het* eenig richtfnoer geweest-, waren, waar aan. de. Men-, féhen hun onderling gedrag, toetften 1. Maar, welke zyn de eigentïyke Wetten dér-Natuur? ——— het valt niet alleen, moeijelyk dezelve naauwkeurig te bepaalen,zo haast men de. Menfchen uit dem wilden en ongezelligen Staat, in den Staat van Maatfchappy en der gezellige Samenleeving overgebragt;. rflaar het is zel vs byna onmooglyk te.gelooven , dataile Menfchen tot eene algemeene Gelykheid beftemd zoudèuzyn. Zulks te-denken is een droom uit eene andere werelt. De algemeene ongelykheid , tot welken1 zy uit hunnen aart ichynen beltemd te zyn, maarujuist de fchoonheid uit van het verwonderenswaardig famen» ftel des Geheel-als, en ftrekt ter bevordering van het lèerftelzel der beste werelt, 't welk wy niet ontkennen kunnen best te ftrooken met de volmaakfte Wysheid van het aanbiddelyk Opperwezen. Alle (lauden ,. die op Jee-:e Aardbol na baare verscheidenheid geplaatst zyn, hebben, hunne byzondere en groote nuttigheid,. en men behoeft zich llegts de beKenae -faoei van ivrnKenius AoRiPPA te herinneren, om overtuigd te zyn, dat elk Lid eener Maatfchappy, van den vermogendtten af tot den geringflen toe, ieder naar zynen ftaat onderfchikt, dat is dienstbaar wezen moet aan het algemeen, en de Maatfchappy volftrekt niet beftaan konde, indien zy alle gelyke dienden daar aan verrichten wilden; Maar ongeacht de daar uit volgende zedelyke'en Staatkundige ongelykheid der Menfchen , heeft nogthands geen ftand derzelven het recht om een' anderen ftand te verachten, alzo hy anders zelve ophouden zoude een fchakel te zyn aan de groote algemeene keten, die de band van alle aardfche gelukzaligheden is. 'Er zyn Voorftanders van eene algemeene Gelykheid onder 't Menschdom, die beweeren,.dat het mooglyk Is.dezelve in te voeren, vast te ftellen en te onderhouden, indien men flegts de grondeigendommen kon-; de affchaffen, en het bezit desAardryks, volgens de oirfpronglyke fchikking der Natuur, onder't' Menschdom algemeen wilde maaken. Ziet hier hoe, fommige. van hun over bet eerfte beginzel der thands heerfchen-dè ongelykheid redekavelen : — Nimmer zoude eene onnatuurlyke en fchaadelyke ongelykheid van rang, {Vaat en rykdommen plaats gegreepen hebben , indien niet-, by de oprechting der Maatfchappyen, de meeste deezer verbindtenisfen met der haast waren aangegaan, zonder dat men na die-middelen hadde uitgezien, welke het Staatkundig lighaam, uit gelyke Leden beftaande, een vast en langduurig beftaan verzekeren konden. Om hier toe te geraaken, had men aan de zugt tot arbeidzaamheid en nyverheid, die, ingevolge der natuurlyke gefteldheid van den Mensch, of van zynen aart en inborst, by den een of ander zeer ongelyk is, behoorlyke-paaien moeten ftellen, opdat niemant, door zynen arbeidzaamen aart en heblust op te.volgen, meer rykdom verkrygen konde dan een ander-, en het grondeigendom moest algemeen gebleeven zyn.- Dan. deeze • voorzorg- verzuimd wordende, gebeurde, het, dat fommige Burgeren allengs meer grondgebied verkreegen , dan hunne Medeburgerer. Dc Ryken van de aldus verkreegen overmagt gebruik maakende, gaven aan de wetgeeving eene nieuwe gedaante, die alleen ten hunnen voordeele ftrekte, eu vestigden-, in het lighaam van. den Staat. eene ongeiviheidi- welke-geheel ftrydig is met de Natuurftaat van het Menschdoms. De. voornaamfte Grondbezitters fcheideden zich. allengs af van het overfchbt des Volks-, 'tïwelk maar geringe eigendommen laad, of, in den fchoot van zyn Vaderland, zonder eigen woonplaats leefde, 't welk zy als veracbtelyk befchouwden, en namen de eerenaam aan van Edelen, of.van voortreflykften des Lands. Door deeze ydele onderfcheiding vormde zich, twee onderfcheiden lighaamen in den Staat, dewelke wel in fchyn aan dezelvde wetten waren onderworpen, doch in de daad elkander vyan. dig waren. Men zag de rampfpoedige gevolgen hier van in die geweldige oorlogen, welke tusfehen beide partyen fpoedig ontvlamden , en niet eindigden dan met de. verdrukking en flaverny der Zwakften, in welke de Vermogendeu en daar door magtig gewordene, in de hoedaanigh'eid van Overwinnaars, hen door .het recht der verwinning nederftorteden. Hier uit kan men duidelyk leeren, (vervolgen zy) dat de gemeenfchap. van goederen , benevens eene algemeene Gelykheid de grondflag van elk Staatkundig lighaam behoorde te wezen, dat ook dezelve het eenig middel is om de ftrydigheden van belangens te vermyden, en die al te famen in de belangens van het Vaderland te vereenigen. Alle burgerlyke. inftellingen zullen dienvolgens te nader het beoogde doel, bet gemeene welzyn naamentlyk, bereiken, naar maate de Wetgeever zich meer heeft toegelegd om die zo gewenschte.Gelykheid, en daar uit voortkomende éénheid van belangen in de Maatfchappy in te. voeren.Men ontwikkelt dit nog nader met het voorbeeld van Lycurgus. . Deeze. vestigde zyn Gemeenebest op denzelvden grondflag, en verbande de,rykdom en ar. moede uit Sparta. De naam van Edelen , zo haatelyk in eiken vryen Staat, was-daar geheel onbekend, en de toegang tot alle waardigheden voor elk Man van verdienften voor elk Burger die zyn Vaderland beminde, open gefteld. Die,wyze Man vernietigde, om de banden dier groote, vereeniging vaster toe te baaien en byzondere verbindienisfen voor te komen, zelvs het onderfcheid van gedachten, door de algemeene Gelykheid in te ftellen. Elk Staatkundige, die de hoogfte volmaaktheid der Burgermaatfchappyen in het oog houdt, zal zodaanige fchikking, als eene vrugt van de diepstdenkende wysheid bewonderen, in plaats van dezelve te wraaken. Hier door waren ook dè neigingen, die in andere Staaten en harten der Burgers verdeelen , in de harten der Spartaners op het zelvde voorwerp vereenigd alle wierden door de liefde voor bet gemeene welzyn verflonden ■ en 't' Vaderland was de Godheid, waar aan zy all# hunne andere neigingen eenpaarig opofferden. De Staatsgedeldheid van Sparta, waar van de Gelykheid der Burgeren de waare grondflag was, fchynt derhl ven aan veelen een meesterftuk van 's Menfchen vernuft, en de eindpaal der Staatkundige- volkomer. heid te wezen, welke alle dieaan Volken wetten geeven , zo veel mooglyk is moeten trachten te genaaken.. De reden (zegt men, ) waarom onze tegenwoordige inftellingen meestal verkeerd zyn, is deeze, dat zv op de tegenovergeftelde beginzelen van Lycuugus deunen,  ÏI20 GELYKHEID. GELYKHEID. nen, en de fteeds toeneeniende ongelykheid bevorderen ; o ui dat zy in de Maatfchappy ftryd i ge belangens doen gebooren worden, en dus de bron zyn van eene altoosduurende vyandfchap tusfehen den eenen Burger en den ander. Wilde men de hedendaagfehe Maatfchappyen, tot die eenvoudigheid te rug brengen, welke aan het Staatkundig Lighaam vermogen en duur zaamheid verleent, dan zou men dezelve vooraf geheel vernietigen moeten. Dewyl egter het bloote denkbeeld van zodaanige vernietiging en geheele hervorming van lang gevestigde Burger-rnaatlcbappyen, eene loutere hersfenfehim zoude wezen , zo zullen wy, eer wy van dit tegenwoordig onderwerp afdappen, ook de Voorllanders der heerfchende ongelykheid hooren fpreeken. .. Men heeft tot heden toe (zeggen deezen) nog nooit duidelyk aangetoond, wat eigentlyk die Gelykheid is, welke de Natuur by het Menschdom heeft willen vestigen. Veriiaat men daar door eene gelyke. verdecliug van 't gene men geluksgoederen noemt, dan zyn haare werkingen daar mede ilrydig. Wel is waar, dat de Natuur haare rykdommen alle Menfchen aanbiedt, en dezelve aan niemant in 't byzonder heeft gefchonken; maar wy ontvangen nogthands van haare handen de hoedanigheden, die ons in ftaat ftellen, om dezelve in een grooter of kleiner maate te verkrygen. Het is. eveneens gelegen met de eere en het aanzien in de werelt; deeze behooren mede onder de gefchenken cler Natuur, aangezien zy de waardy daar aan gegeeven heeft, door enze harten met eigenliefde re vervullen , waar uit de naaryver, en het ftreelend genoegen der eere en aanzien voortkomen. Door deeze gefchenken, of ten minften de middelen om deelve te verkrygen, in zeer ongelyke maat uit te deelen, is zy zelve klaarbiyklyk afgeweeken van de algemeene Gelykheid in den gewoonen zin van dat woord; en de waare Gelykheid beftaat dienvolgens, overeenkomftig met de oogmerken der Natuur, alleen daar in, dat een iegelyk in dien rang geplaatst zy, voor welke zy hem heeft bekwaam gemaakt; dat een ieders lot overeenkomftig zy met. deszelvs bekwaamheden, en zyne bekwaamheden overeenkomftig met zyn gelukftaat. Schynen haare gaaven zeer ongelyk verdeeld te zyn, dan zal die ongelykheid verdwynen, wanneer wy de zaaken dieper onderzoeken, alzo wy dan bevinden, dat daar omtrent eene genoegzaame Gelykheid plaats kan hebben , zonder dat zy juist gelykfoortig behoeven te zyn. Zodaanig onderzoek zal ons meer gezond ver ftand in de genen doen opmerken , die minder verbeeldingskragt bezitten ; meer gegrond oirdeel by een minder fchitterend verftand; meer oprechtheid by minder loosheid; een grooter maat van ziels of lighaamskragten, meer vatbaarheid om eene kunst of weetenfchap te doorgronden, ook meer of minder gezondheid tevens, meerder of mindere hoedanigheden en ziels-of lighaamsvermogens van een andere fonrt. Aldus is 'er veel neer Gelykheid, -met opzicht tot de uitdeeling van de gaven der natuur, dan wel in den eerften opflag -fchynt, nadien, over 't algemeen genoomen, ieder Mensch door de een of andere hoedaanigheid fchaadeloos word gefteld, voor bet gebrek aan die natuurga.ven, welke anderen in een meerder maat bezitten. Het is daarenboven zeer waarfcbynlyk, dat de Voorzienigheid, door eene ongelyke -uitdeeling van talen¬ ten, ook de onderfcheiden rangen, welke tot bevestiging der Maatfchappyelyke famenleeving noodzaaklyk zyn, heeft willen vast ftellen. Door aan fommigen meer vernuft te fchenken, beflemde zv dezelven om anderen te onderrechten, en hen bet beste gebruik hunner vermogens by alle voorkomende gelegendbeden aan te wyzen; zy fchonk aan fommigen meer zièlenkragten , op dat deezen gebiedende, aan anderen meer lighaamskragten om de ontwerpen der eerften uit te voeren, en wederom aan anderen meerder doorzicht en bedaarder driften, op dat dezelven het recht en de gerechtigheid handhaaven zouden. Alles wyst derhalven aan, dat de Natuur de Rangen der Menfchen heeft willen onderfcheiden; maar men mag of kan daar uit niet befluiten, .dat izy derzelver oirfpronglyke Gelyk' heid heeft willen om verre ftooten. De hoedanigheden die in een' Regent vereischt worden, zyn niet dezelvde als die een,Kunftenaar nodig heeft;' nogthands heeft de Bouwmeester, onder wiens toezigt een volmaakt gebouw word opgericht, even goed zyn rang inde Maatfchappy, en zy vervullen op gelyke wyze den kring in welke de natuur-beiden geplaatst beeft. Met is dus even eens gefteld met alle rangen in de Maatfchappy; want indien een iegelyk in dat vak gefield word, 't welk overeenkomftig met de hoedaanigheden waar mede de natuur hem begunftigd heeft, dan zal ook iedereen zyne pligten vervullen met eene Gelykheid die zyne hoedaanigheden evenaaren. De gelukftaat, de eere en het aanzien dat ieder Lid van de Maatfchappy geniet, zullen dan in Gelykheid ftaan met dat gene waar toe de natuur hem beilemde. Men moet derhalven die Gelykheid, welke de grondflag behoorde te zyn van eene wel geregelde Maatfchappy, niet aanmerken als eene volftrekte Gelykheid, maar als eene Gelykheid die betrekkelyk is tot de hoedaanigheden van ieder afzonderlyk medelid; en deeze hoedaanigheden moesten noodwendig zeer onderfcheiden zyn,, op dat aan alle behoeften , waar aan de Maatfchappy onderworpen is, naar evenredigheid voldaan konde worden. Wy kennen geene hedendaagfehe befchaafde Maatfchappy, uit welke de oirfnronelvke Gelykheid. welke uitlegging men ook aan dat woord geeve, niet verban • nen zy. Deugd, verhand en alle andere natuurgaven, baanen in verfcheidene daar van z,eer zelden den weg tot aanzien en waardigheden; doortrapte loosheid, ondeugden, bedrog, en het vooroirdee! van eene zogenaamde aanzienlyker geboorte, openen daar tegen in fommige de deur tot dezelve. AlleGc- lykheid is dienvolgens uit den Burgerftaat verdweenen, en. de deugdzaame arme is het geftadige prooi zyr.er ryker cn vermogender Medeburceren, van dewe1! èh hy, in de meeste oorden mishandeld, beroofd en willekeurig uitgeplunderd wordt. Veelal heeftdeheerschzugt cn 't geweld, boven de Natuurwetten de over-, hand genomen, en de Mensch is hier en daar gc.kvrgen om het juk eener fchandelyke dienstbaarhei.1 te torsfen, voor welke de Natuur hem voorzeker ; ié éftemd beeft, nadien zy alle Menfchen gelyk, alle'volkomen vry gefchapen heeft. De al te groote Mg ; ':hepi van rangen , door de divinglandy ingevoerd, is de bron van ontelbaare kwaaien in de zamenlevin;. gr. orden: doch welk vernuftig Wetgeever zal ooit in ftaat zyn, de verdere voortgang van dit kwaad te ftuiren ? ' Was  GELYKHEID. "wriVriït mooglyk, dan zouden alle Leden eener Bur- l?mÏÏtfcïï?pr, geene uitgezonderd, gelykerwys gebonden zyn aan de daadlyke naarkoming en gehoor™mheid der vastgeftelde Wetten, en geen Mensch zou ergens in rang en aanzien hoog genoeg verheven Ivn dat hy dezelve ongeftraft durfde fchenden. De arme' voor alle geweld en overlast beveiligd, genoot dan de zelvde rechten als de ryke, en mogt door niemant ftraffeloos onderdrukt of benadeelt worden. Wat meer Gekheid in den Burgerftaat, zou, in dezelve, een volmaakte vereeniging van belangen, en een on'beoaald vertrouwen van het Volk op zyne Overheid verwekken; dit zou die flaaffche vrees en kruipende laasheid verbannen, welke aan de heerschzugt voedzel geeven. Het.geluk van alle Leden der Maatfchapnven op de gronden van billykheid en onderlinge Gehkhcld gevestigd , zou als dan een vrugtbaare bron •worden, waar uit een ryke oogst der beste zegeningen , van heil en welvaart voor het ganfche Menschdom voortvloeiden. Hoe zeer nu de al te groote ongelykheid van ftaat, ran» en rykdommen, een overvloedige bron is van fchroomlyke onheilen in de famenleeving, loopt nogthands elke Burger-maatfchappy, zelvs eene Deraocratifche Republiek, fchoon voor de meeste Gelykheidboven alle andere Regeeringsvormen vatbaar zynde, geen minder gevaar dm aan de fmertelykfte rampen blootgefteld te Vorden, wanneer men eenen geest van al te verre getrokken Gelykheid in dezelve wilde invoeren. Want wanneer een ieder gelyk wil ftaan met die gene welke hy gekoozen heeft om hem te regeeren, dan kan het Volk zelvs niet langer die magt verdraagen, waar in het eertyds vertrouwen ftelde. Het Volk wil dan alles door zich zeiven doen; dan wil het zelve, in nla-'s van den Raad, de zaaken overweegen en die ten uitvoer brengen, dat is, de Overheden en de Rechters van hun gezag berooven. ' Gebeurd dit, zegt Montesquieu, dan kan men laneer geene deugd in de Republiek hebben. Want zo dra het Volk het werk der Overheden doen wil, dan eerbiedigt men dezelve niet langer; en hebben de raadpleegingen van den Raad hun gewigt verlooren, dan heeft men geene eerbied meer voor de Raadsheeren en by gevolg 'ook niet meer voor de Grysaarts. Maa'r zo dra de eerbied voor de grysaarts weg geno men is hebben de Kinderen ook geene meer voor de Ouders-, dan hebben de Mans geene infchikkelykheid, de Meesters geene onderdaanigheid meer te wagten. Wel dra begint ieder fmaak in deeze losbandigheid te kryen- de'last van te gebieden, begint dan even zo zee? te' vermoeijen, als de last van te gehoorzaamen ; als dan ontdoet zich ieder van de onderwerping aan wien het ook moge wezen; dan gaan alle goede zeden verlooren; dan verdwynt de liefde voor de goede orde in een woord, dan is'er geene deugd meer. Ziét daar een reeks van zeer fchielyke gevolgen, volgens deezen beroemden Schryver, uit de te verre getrokken geest van Gelykheid voortkomende: daarhoe zeer dezelve niet alle uit eikanderen voortvloeijen, kan men echter, uit de ondervinding niet ontkennen , dat dezelve toch al zeer dikwils by elkander gevonden worden ; want de zwakheid van den Mensch brengt mede, dat hy fchielyk van den eenen misfiag tot den anderen overflaa. ■ X. Deel, . GELYKHEID.' %i2i XenöPiion geeft ons in zyn Gastmaal een zeer natuurlyke en wel getroffen fchildery van eene Republiek, in welke het Volk misbruik maakt van de Gelykheid. Ieder der Gasten geeft daar de redenen op, waarom hy met zynen ftaat te vreden is. ., Ik, zeide ,, Ciiamides, ben met mynen ftaat te vrede, uithoof,, de van myne armoede. Toen ik ryk was, was ik „ genoodzaakt myn hof te maaken by de lasteraars, „ als volkomen bewust, dat zy my oneindig meer ,, kwaad konden toebrengen, dan ik hun kon aan„ doen; de Republiek vergde telkens op nieuw, dat „ ik geld moest opbrengen, ik kon my daar van niet ,, onttrekken, noch afweezig blyven maar ze- „ dert dat ik arm geworden ben, heb ik gezag ge,, kreegen'. Niemand dreigt my, ik dreige ieder een, ,, ik kan na goedvinden gaan, of blyven. De ryken ,, zelvs ftaan reeds voor my van hunne plaatzen op, „ om my den rang te geeven: te vóoren was ik flaaf, „ nu ben ik een Koning: te vooren betaalde ik fchat,, tingen aan de.Republiek, thands onderhoudt dezel- ve my: ik ben nimmer bevreesd dat ik iets verlie„ zen kan, ik hoop altyd dat ik winnen zal." Dit ongeluk treft het Volk dan, (aldus vervolgd Montesqieu) wanneer zy, op welke het zelve vertrouwd, zich toeleggen om het zelve te bederven, en langs dien weg hun eigen bedorven hart te verbergen; wanneer deeze, om hunne ftaatzugt te bedekken, het volk onophoudelyk over deszelvs grootheid onderhouden; en, om hunne gierigheid te bewimpelen, alles aanwenden om het volk gierig te maaken. Het bederf zal dan zo wel by de bedervers, als by die genen die reeds bedorven zyn, hand over hand toenee. men. Want het is niet mooglyk dat men het volk veel toegeeft, zonder het zelve nog meer te ontneemen; maar wanneer men het zelve iets van zyne wezentlykfte rechten wil ontneemen, dan moet men den Staat ten onderften boven willen werpen. Hoe meerder voordeelen het Volk van zyne vryheid fchynt te genieten, des te nader is het gemeenlyk aan het oogenblik, om dezelve te verliezen. Langzaamerhand komen 'er verfcheiden Dwingelanden te voorfchyn, welke alle dezelvde gebreken hebben, die by eenen Dwingeland plaats hebben wel dra word dan het overfchot der Vryheid ondraaglyk. Een enkele Dwingeland maakt zich eindelyk meester van alles , en het Volk verliest tot zelvs de ingebeelde voordeelen toe, welke uit het bederf voortgefprooten waren. Eene Democratie moet zich derhalven voor twee uiterftens wagten; aan den eenen kant voor de geest van ongelykheid, welke haar tot eene Ariftocratifche of zelvs eenhoofdige Regeering kan doen overllaan, en aan de andere zyde voor den geest van eene al te verre getrokkene Gelykheid, welke baar tot het Despotismus kan brengen, gelyk het Despotismus van eehen door overheerfching eindigt. Wy befluiten dit artikel met deeze opmerkelyke woerden van Montesquieu, waar van wy in het zelve meermaalen gebruik gemaakt hebben. ,, Zo ver de Hemel van de aarde verwyderd is (zegt die ,, uitmuntende Schryver) zo veel verfchilt de waar„ achtige geest van Gelykheid, van eene al te ver ge,' trokkene Gelykheid. De eerfte beftaat niet daar in, ,, dat men maakt dat ieder een regeert; maar daar in, „ dat men zyne gelyken regeert, en aan zyne gelyken Kkkk „ ge-.  GEMAAKTHEID. „ gehoorzaamheid bewyst. De waarachtige geest van „ Gelykheid zoekt niet uit te werken, dat men geenen „ meester hebbe; zy wil alleen, dat men geenen an„ deren meester hebbe, dan zyns gelyken." „ In den ftaat der natuur worden de Menfchen „ wel alle aan eikanderen gelyk gebooren, maar in ,, dien ftaat kunnen zy niet blyven de Maat- „ fchappy doet hun dezelve verliezen, en zy worden „ niet anders, dan door de wetten, weder gelyk. „ Het onderfcheid tusfehen eene wel aangelegde en „ eene verkeerde Democratie beftaat daar in , dat men in de eerfte niet anders aan eikanderen ge„ lyk is , dan in de boedaanigheid van Burger; terM wyl men in de laatfte ook aan eikanderen in de hoe- daanigheid van Overheid, van Raadsheer, van Rech„ ter, van Vader, van Man, van Meester gelyk wil ,, De natuurlyke plaats der deugd is by vryheid , „, maar zy is even zeer van de al te ver getrokkene ,, vryheid, als van de flaverny verwyderd." Zie Geest der. Wetten, Boek VIII: Hoofdjl. III. GEMAAKTHEID is eene uitdrukking toepasfelyk op de uitwendige wyze van zich te gedragen , en heeft tot onderwerp de gedagten , de gevoelens, en de fmaak die men ten toon ftelt. De vernuftige Stef.le maakt in een der vertoogen van zynen Spectator, de volgende aanmerking : ,, dat eene uitmuntende Schoonbek! „.in een Vrouwsperfoon, in leelykheid ontaart, en dat een voortreffelyk Verftand in eenen Man, be,, fpottelyk wordt door de. bloote kragt der Gemaakt,,. heid". De Gemaaktheid is dikwils ook ftrydig met de oprechtheid, als dan ftrekt haar doelwit om te misleiden ; en wanneer zy zelvs met de waarheid al overeenftemt, mishaagt zy egter evenwel door de al te groote oplettenheid, om dat voordeel te doen blyken of opmerken. Indien iemant vraagde, wat my, onder alle trekken van een beminlyk Karakter, meest bekoort,zou ik gereedelyk antwoorden: de eenvoudigheid. Ik kan niet denken, dat dit eene byzondere verkiezing van my is; wyl ik heb gemerkt, dat het eenvoudige eene algemeene aantrekkelykheid heeft, welk zelvs op hen werkt, die 'er zeer agterlyk in zyn. Hoe komt het, derhalven , dat iedere foort van Gemaaktheid altoos gepaard gaat met eene zeer groote en blykbaare begeerte om de verwondering der werelt weg te draagen? dat elk, naar maate deeze begeerte fterk is, zich gedraagt op eene manier, die hem kragtdaadigst in zyn oogmerk te leur ftelt; dit is een merkwaardig verfchynzel in de zedelyke werelt, en verdient zekerlyk het onderzoek der Wysgeeren.. De Gemaaktheid wordt zo algemeen voor walgelyk erkend, dat ze onder de gebreken behoort, welke de oprechtfte boezemvrienden eikanderen niet ernftig onder 't oog durven brengen. Want aan een vriend te zeggen, dat zyn gedrag gemaakt is, wordt ligt even zo opgenomen, als of men hem zeide, dat zyn gedrag onaargenaam was;en dit verwyt kan niemant verdraagen. Laat bet my derhalven vry ftaan, als een algemeen vriendj zonder iemant te hoonen, allen, wier harten h "dm dat de hoogmoed hen met deeze of geene 'an Gemaaktheid befmet heeft, in te luisteren, I ! rit* nooit tot een middel om te behaagen ftrekt of £treK;csn kam-. GEMAAKTHEID. Duizendmaal heb ik gewenscht, Flirtill^ te du»v ven_ zeggen, dat de moeite,, die zy doer, om gedut;, ng m beweeging te zyn era geduurig te glimlachen, m myn oog naar geene jeugdige leevendigheid gelykr. Ik zie hoe lastig 't haar valt, en myn zenuwgeftel Iydt, als ik haar aanzie; zo dat het haar en my groot gemak' zou Kunnen verfchaffen, indien ik het durfde waagen haar te verzoeken om zich in myne tegenwoordigheid altoos aan haare natuurlyke kwyning en vadzigheid over te. geeven, welke.my veel aangenaamer zou wezen.. Gloriosa doet telkens, wanneer zy van een merkwaardig voorbeeld van edelmoedigheid- of weldaadigheid hoort, oneindige moeite om my door eene zeer zwierige redevoering te overtuigen, dat de verhaaldeliefdedaad gering is voor de grootheid van haare ziel; dat zy de helft van haar vermogen als eene beuzelag-tige gift voor een' waardig' vriend zou aanmerken; dat zy kever zelve de uiterfte fmart zou willen lyden, dan 'er een' medefchepzel, als was t een vreemdeling, in gedompeld zien; en dat bet haar meer werk kost, zich van de edelmoedigfte daaden te onthouden, dan 't den grootften gierigaart zou kosten, mededeelzaamheid te oeftenen. Ik verlang om haar te kennen te geeven, dat deeze verklaaringen niets anders in myn gemoed uitwerken, dan eene twyffeling, of zelvs 't gewoon aandeel van menschlievendheid en weldaadigheid haar niet ontbreekt,, welke, argwaan anders niet in my op* gekomen zou zyn. r Humanus , daar en tegen, behoefde zich zo niet te fchaamen wegens zyne teerhartigheid en goedheid , waar in al 't aangenaame van zyn Karakter beftaat, en welke by door zyne gemaakte ruuwheid en ongevoeligheid niet'verbergen kan.. Wees te vreden, goede Humanus! gy kunt den lof, dien gy zoekt,nooit verkrygen : niemant zal uw hart voor wreed en onaandoeniyk houden; wy allen erkennen u voor goedaartig en gevoelig;en 't is alleen hierom, dat wy al hetwalglyke van uwe. uiterlyk-aangenomene onbefchoftheid verdraagen. De arme jonge Saunter , gemerkt hebbende, dat die weinige lieden van rang en middelen, in wier gezelfchap hy komen mag, Speeldgrs en Ligtmisfen zyn, verbeeLdt zich, dat voor hem, om zich als een aanzientyk en ryk Man aan de werelt te vertoonen, niets noodzaaklyker. is dan de naam van Speelder en Ligtmis. Met dit oogmerk begaat hy eenige zotheden , eu geelt voor, dat hy 'er nog meer begaat. Hy ftoft uuren agtereen op hooge ■ weddenfehappen en ongebonden brasferyen, waar aan hy nooit fchuldig was. Maar geen Mensch gelooft hem: ieder een weet, dat de arme jongman fober genoeg leeven zou, indien hy 't voor iets aartigs hield; en niet tegenftaande de groote leevendigheid, met welken hy zynen al te toegeevenden -Vader befpot en dood wenscht, is 'er fterk vermoeden, dat hy niet geheel van alle natuurlyke aandoeningen ontbloot is, en dat hy zich inderdaad niet kwaalyk tegen den goeden Gryzaart gedraagt, zomen lit ééne artikel uitzondert, dat hy te veel van deszelvs geld verkwist. Laat my u overreeden Saunter om te seproeven, of gy de werelt, met weinige goede hoe- laanigheden, niet ruim zo veel voldoen kunt, als met ! ille de ftégte eigenfehappen, die gy aanneemt. Inleen gy vindt, dat het niet gelukt, kunt gy gemakke ly. j  OEM AAI.. CEMAAL. «123 'lyker ik den weg der ondeugd wederkeeren, dan gy tot dien der deugd zult kunnen komen, zo gy langer wagt, cn zo. gy.verftand genoeg hebt om t'eeniger tyd te zien, welk een vcrachtefyk fchepzel de Hoogmoed uw beeft doen worden. De tretfche gebaarden en fnorkeryen 'van een' ryk* Handwerksman-, die pas een Heer geworden is, zyn geen duidelyker tekens van een laagopgebragtMensch, dan de al te verregaande nedrigheid van Superba is van een onmaatigen hoogmoed. Terwyl zy zich in ai haar fpreeken vernedert, en haar gezelfchap zo verre boven zich verheft, dat zy zich naauwlyks waardig wil erkennen om 'er mede te verkeeren, laat zy haare hoogmoedige vernedering voelen op eene manier, die onaangenaamer is, dan de openbaarde aanmaatiging ■van meerderheid. Haar oogmerk is, de voorrechten, welke zy, ten minfte zo zy meent, boven anderen bezit, in 't fterkfte licht te (lellen, en dan aangezien te worden, als in haar zelve boven alle deeze voorrechten verheven, en verfierd met eene nedrigheid, die elks achting en verwondering- moet vermeerderen. Arme Vrouw, 't mislukt haar geheel. Haare fchynbaare nedrigheid maakt haar belachlyk en verachtlyk, terwyl haar weezenlyke hoogmoed ieders eigenliefde tegen haar wapent, en die omftandigheden gering doet achten, waar op men ziet dat zy haare verhevenheid grondt. Gelyk de Leugenaars dikwils indebefchaafdheïdder famenleeving, die het rondborfttg tegenfpreeken van eene zaak verbiedt, zulk een groot vertrouwen ftellen, dat zy de tastbaarfte onwaarheden durven uiten : dus verbeelden zich de Perfoonen, die ik befchreeven heb, op den zelvden grond, dat ieder een, met wien zy verkeeren, door hunne veinzerye misleid wordt. ' Een weinig betere gedagten omtrent de fchranderheid van anderen zouden hen eindelooze moeite uitwinnen. Een list kan wel fomtyds flaagen in 't bedriegen van den Perfoon, daar 't op gemunt is; maar een Man , wiens karakter vol kunftenary is , loopt byna altoos de geheele werelt in 't oog. Gemaakte houdingen, zeden of gevoelens in de famenleeving worden door 't geringde verftand ligtelyk gekend : elk noemt ze belachlyk. Eene der gemaakde Vrouwen, die ik ooit gekend heb, zeide my eens met eene zeer kwynende dem: „ gy weet, 't is beter dood dan ge„ maakt te zyn". Dus veroirdeelt elk een dat gene, waar door hy de verwondering denkt weg te draagen, en hoopt, tegen alle rede en waarfchynlykheid, de werelt te bedriegen door de zelvde kunftenaaryen,die hy zelv' zo ligtelyk in anderen onderfcheid en zo gereedlyk befpot. GEMAAL wordt eene der gemeene Landsmiddelen of Belastingen in ons Gemeenebest door verdaan, beftaande daar in, dat van allerleije foort van Graanen het welk naar den Molen wordt gezonden, om gemaalen, en daar door tot verfcheidene huishoudelyke gebruiken bekwaam gemaakt te worden, zekere impodtie aan den Lande moet worden betaald. Deeze impodtie, die aanmerkelyke fommen in 's Lands Kasfe bezorgt , is van alle Graanen niet even hoog, en wordt ook niet op eenen egaalen voet in alle de Provinciën van ons Gemeenebest geheven. De aart van ons werk eischt, dat wy aan onze Leezers verdag doen , op welk eene wyze dit middel in de onderfcheidene Pro- dricicn va» ens Gemeenebest wordt ingevorderd en >etaald. Gelderland. Gemaal met de halve Verhooging in het Kwartier va» Nymegen. Op het Gemaal met de halve Verhooging, van eenen lASt TarWe of Weit, tot agttien Malders gereekend • * ■ ■ ƒ45- : - : Van een Last Rogge 21- : - ; Van een Last Garst of Boonen, daar Brood ran gebakken wordt 15- : - : Van een Last Boekweit, die om te verbaken gemaalen wordt 10-10 - ; Wordende deeze Impost in de Steden verlagt, en ten Platten Lande onder den aanlag, volgens Calculatie in 1724 gemaakt, >egrecpen en geheven, van ieder Perfoon >oven de tien jaaren i-i5 - : En van vyf tot tien jaaren in bet jaar ' 0-18 • i ifi het Kwartier van Zutphen. Van eiken Last Tarwe en Masteluin . ƒ30- : . : De Last Rogge 14- : - : De Last Garst of Boonen, daar Brood van ge- >akken wordt 10- : - : De Last Boekweit öm te verbakken . 7- : - : Wat gemaalen wordt om te verbrouwen s vry. Van Brood, buiten de provincie inkomenIe, den dertienden penning, dus van het ïonderd 7-13-14^ Van eiken Last Meel, het zy van Tarwe, Masteluin-,logge, Garst, Mout, Boonen en diergelyke, dat buien de Provincie gebrooken, en binnen hec Graav"chap Zutphen om te verbakken ingebragt wordt, den impost als voorfchreeven. Alles boven den particulieren Impost van de Steden respe&ive op bet Gemaal gedeld, volgens Ordonnantie van den 20 April 1644. In het Kwartier van Veluwe. Van ieder Last Tarwe, volgens Ordonnantie van den iaare 1679, dat binnen het Kwartier en daarbuiten gemaalen en verbrooken wordt, om te verbakken . . . . . • ƒ30- : - : Van ieder Last Masteluin .... 30- : - : Van eiken Last Rogge ... . . 14- : - ; Van ieder Last Garst of Boonen, daar Brood van gebakken wordt . . . . . 10- : - : Van eiken Last Boekweit, dat om te verbreeken gemaalen wordt . . . . 7- : - : Van het Schepkoorn of Molfertkoorn, worden de Impost door de Mulders of andere , die het confumeeren , betaald. Van Brood, buiten de Provincie inkomende, moet worden betaald, den dertienden penning , boven alle lasten, welke daar op te vooren gedeld mogen wezen. Uit deeze bovendaande Notitie ziet men, dat in het Kwartier van Nymegen, het Gemaal de helft meerder is belast, dan in de beide andere Kwartieren van de Provincie Gelderland. Met reden zou men kunnen vraagen , welke is doch de oirzaak van zodaanige ongelyke belasting in een en het zelvde Gewest ? wy hebben die zoeken na te vorfchen, doch niet kunnen doorgronKkkk 2 «Leo*  2124 'gemaal; gemaal; den. Het zy genoeg , dat men meer ongelykheden van foortgelyken aar: in het Finantieele beftier van deeze Provincie aantreft, Holland. Deeze impost is niet alleen eene belasting op al het Graan dat binnen de Provincie van Holland gebrooken wordt; maar daar ook nog te boven, van alle drooge Speciën, uit Graanen vervaardigd, die binnen dezelvde Provincie worden ingevoerd, als mede op 't Meel, Brood, Befchuit, Koek en ander Gebak, dat van reeds verimposte Graanen gemaakt zynde, in andere Steden of Resforten, wordt ingebragt, voor zo verre deeze Jmpost niet verboden is. \Impost voor de Burgers. Van de Tarwe , Masteluin , Egyptlfche Garst, de Last /ioa-i8-i2 . Rogge, de Last 42- 7- : Van Ae'Garst oï Boonen, die gebakken worden, de Last 23- 2- : Van de Boekweit, de Last ... 8-5-8 De tiende Verhooging 'er onder gerekend. Impost voor de Commercie.' Van de 'Tarwe of Masteluin, ieder Last °. f 63-12- : ■ Van ieder Last Rogge .... 31-16- : Brouwers-Gemaal of Impost voor Fabriquanten Voor de Brouwers en Branders voor eenen Last Tarwe f ?>''•' '• Van eenen Last Rogge voor de'Brouwers . 1-10- : Voor eenen Last Garst of Boekweit naar Brouwers en Branders 1- : - ■ Ook kunnen de Brouwers volitaan met te betaalen ƒ 1-9-8 per Brouwte. [Inkomende Gemaal. Van al het Meel, Brood, Koek, Styfzel, Befcliuit en alle diergelyke Gebak, komende uit de Geünieerde Provinciën of het resfort van de Generaliteit, van ieder 100 fg ƒ 6-12- : Lange groote Deventer Koeken van de 100 2- : - : Van Hollandfchen Koek, van buiten de Provincie te rug komende, de 100 fg . . i-r8- 8 Van de Boekweit in eene der andere Provinciën of daar buiten geruit, van ieder Last 12-18- 8 Deeze belasting moet ook gevorderd worden, fchoon deeze Speciën de Provinciën doorpasfeeren. Voor de Styfzelmaakers van bet Graan, dat zy tot hét maaken van Styfzel verbezigen, de Last . /n-4- : Verhoogde Impost. Wanneer het Meel, Brood of Befchuit van de eene Stad naar de andere, of van het eene Distrift naar het andere vervoerd wordt, moet nog eens halve Impost betaald worden. Van de Koek, van het Platte Land in de Steden gebragt wordende, moet betaald worden van ieder roo W f 1-9-10 De tiende Verhooging is daar het behoord by deeze fpecificatie ingetrokken. Doch van deeze belasting is vry: de Groenlandfche Visfcherye; de groote Visfcherye, en de Yslandfche Visfcherye. Ook zyn nog vry: de Schepen aan de tykant, en de verzending als commercie naar de ITest-indien onder zekere prscautien ; als mede het gene tot Mesting wordt gebruikt. Zie hier nu nog tot beter verftand de Ordonnantie van dit middel van den 16 Novemb. 1749, waarin genoegzaam geene verandering is gemaakt. Ordonnantie, volgens dewelke by Collecte zal worden geheven den Impost op het Gemaal van het hard Koorn dat gebrooken zal werden, zo wel in de Steden als ten Platten Lande. Den 26 November 1 749. Begrooting van den Impost. r. Voor Impost van al het hard Koorn, dat in deeze Provincie gebrooken wordt, zal betaald worden als voor deezen van elk Last Tarwe . . ƒ95- 8- : Van elk Last Masteluin gelyke . . 95- 8- : Van elk Last Egyptifche Garst mede . 95- 8- : Van elk Last Roggein plaatze van ƒ 47-14-4 38-jo- : Van elk Last Garst, Gort van Haver, of van Garst, of Boonen, die gebakken worden, in plaatze van ƒ 21-4 - : . . . 21- : -: Van elk Last Boekweit, in plaatze van ƒ 9-16-8 . 7-io- 8 En dat zo wel van het Schepkoom als ander Koorn,alles meerder of minder kwantiteit naar advenant en de tiende verhooging daar en boven. Doch zullen de Styfzelmaakers in den Lande van Holland en West-Friesland ten reguarde van de Graanen die zy tot het maaken van Styfzel verbezigen, betaalen elf guldens vier Huivers op ieder Last; item zullen alle Brouwers en Brouwfters, mitsgaders Koornbran» dewyn-maakers of Rouwdookers van de Tarwe , per Last betaalen drie guldens, voor de Rogge ééne gulden en tien Huivers, en van Garst of Boekweit eenegulden, vry van de tiende verhooging, mits alle de Styfzelmaakers, Brouwers en Branders, en alle diergelyke , die tot hunne Traficq eenig Koorn gebruiken, by den ingang van deezen Impost, en in bet vervolg ook alle die gene die de voorfchreeve Traficq beginnen willen, voor den aanvang van dien onder ééde zullen belooven,dat zy den voorfchreeve Impost van alle het Koorn dat zy tot hunne Traficq gebruiken, op den voet van deeze Ordonnantie oprechtelyk aan den Lande zullen betaalen, zonder eenigzins het gemeene Land te fraudeeren, directelyk of indireftelyk ; welverdaande dat onder den voorfchreeve Impost Mout van Garst gemaakt, niet is begreepen; mits dat tot voorkoming van fraudes evenwel daar van aangeeving zal moeten worden gedaan, even als van andere Graanen, die gemaalen worden, gerequireert wordt, en daar van gehaalt een Billiet; doch zonder Zegel; en zullen de Gaarders of Collecteurs ter keuze van de Brouwers by de brouwte dezelve mogen afneemen van bet Koorn dat by haar wordt verbrouwen in plaatze van den Impost eene gulden negen duivers en agt penningen op ieder brouwte, zonder meer. 2. Van Boekweit, het zy in een van de Geünieerde Provinciën of daar buiten geruit, en in deeze Provin:ie gebragt wordende, zal voor elk Last (veertien Ooserfche Smaltonnen voor een Last gerekent) worden Detaald elf guldens en vyfden duivers, van elk Last Amer geruit tien guldens en twaalf duivers, en van mgerult zeven guldens twaalf duivers en agt pen- nin*  GEMAAL. GEMAAL. 211$ ningen, en van kleinder maate in elke ftad en vlekke na advenant. 3. Van Styfzel, Brood, Befchuit, Meel en Koeken, en diergelyk_gebak, zo wel van Boekweitemeel als andere, komende uit eenige van de Geünieerde Provinciën en het resfort van de Generaliteit, of van buiten deeze Landen voor zo veel het zelve omtrent de Boekweit is gepennitteert, binnen deeze Provincie, het zy of het gebragt wordt om te verkoopen,of zelvs te confumeeren in fteden, dorpen en fchepen, het zy om door de Provincie van Holland, of van daar naar elders verzonden te worden, zal de Collecteur ontvangen van de honderd ponden zes guldens; en van twee Lasten gebuilt Meel, van buiten als boven inkomende , zal betaald worden zo veel als van zes Lasten ongebuiltMeel, mede als vooren inkomende, des dat van de zogenaamde lange grove Deventer Koeken, en geen andere foorten, van de honderd ftuks niet meer weegendeals honderd vyf en zeventig ponden, zal betaald worden drie guldens tien ftuivers, de tiende Verhooging daar onder begreepen; doch zwaarder weegende naar advenant tegens drie guldens tien ftuivers van honderd vyf en zeventig pond, welken Impost men betaalen zal moeten ten allen tyden, en zulks zo wel op de Kermisfen en vrye Jaarmarkten , als op andere tyden , en wel voor en aleer het voorfchreeve Styfzel, Meel, Brood, Befchuit, Koeken, en diergelyk gebak zal mogen worden gelost of opgedaan, op de verbeurte van de boeten en ftraffen hier na tegens de Fraudateurs en Contraventeurs geftatueert. 4. Van zoete Koek en diergelyk gebak, geprepareert en gebakken van Meel, gekomen van gebrooken Koorn, van wat deeg of vorm dezelve zouden mogen wezen, wanneer dezelve van het Platte Land van deeze Pro vincie worden gebragt in de befloote Steden (den Hage daar onder begreepen) zal betaald worden eene gulden zeven ftuivers van de honderd ponden, en van meerder en minder kwantiteit naar advenant, en zullen alle de voorfchreeve Imposten mede betaald wor. den, met de tiende Verhooging daar en boven. Maar van het Graan, het welk ter Molen, wordt gebragt om gemaalen te worden tot voeding of mesting van Vee of tot Hondenbrood, zal geen Impost worden betaald ; doch niet te min daar van een gezegeltBilliet moeten zyn verkregen, houdende de quantiteit en kwaliteit van het voorfchreeve Graan, en dat het zelve tot voeding of mesting van Vee zal worden gemaalen, en daar by op het Bïlliet gefteld vrye; doch zal tot voorkoming van alle kwaade praktyken de Molenaar gehouden zyn te gedoogen, dat de Cbercher of Toeziender op de Molen, na dat het voorfchreeve Graan gebrooken of gemaalen, en in de zakken zal zyn afgemeeten of gewogen, het voorfchreeve Meel zal vermengen met zand of aarde, te weeten in ieder Schepel van het voorfchreeve Graan een zestiende gedeelte zand of aarde, op dat het zelve Meel alleen bekwaam blyve tot voeding of mesting van Vee of tot Hondenbrood; en zal de Molenaar, die zich daar tegens zoude mogen komen te oppofeeren, daar door telkens vervallen in eene boete van tweehonderd guldens, 5. Voorts zal niemant, wiehyzy, eenig Meel, Brood, Fxfchuit, Styfzel, of Koeken en diergelyk gebak, dat buiten de Geünieerde Provinciën, en buiten het Res¬ fort van de Generaliteit is gemaakt, gemaalen of gebiooken, noch ook eenige Gort of Grutten elders bui. ten deeze Provincie van gepelde Garst gemaalen of gemaakt, in deeze Provincie mogen inbrengen, op de verbeurte van het Meel, Brood, Befchuit, Styfzel, Koek, en diergelyk gebak; mitsgaders de Gort of Grutten, dewelke bevonden zal worden ingebragt te zyn, en een boete van tweeduizend guldens van een tot honderd ponden toe, en voorts van nog gelyke tweeduizend guldens telkens op ieder honderd ponden boven de eerfte honderd ponden , en dat den Inbrenger in cas van malverfatie daar en boven nog arbitralyk en na exigentie van zaaken aan den lyve zal worden geftraft; van gelyke zal ook niemant eenige-Slyfzel of Poeder van Aardappelen of Aardpeeren gemaakt, mogen inbrengen in deeze Provincie, en zullen de Styfzelmaakers binnen deeze Provincie woonendè, ook niet mogen maaken eenige Styfzel, of Poeder van Aardappelen, of Aardpeeren, alles op eene boete van zeshonderd guldens , en verbeurte van de Styfzel of Poeder tegens het voorfchreeve verbod van Aardappelen of Aardpeeren gemaakt of in deeze Provincie ingebragt, en zal ter executie van bet zelve verbod, het aan de Collecteurs van het Gemaal vry ftaan , om, geadfisteert volgens de generaale Ordonnantie, ten allen tyde in alle Huizen, Pakhuizen, Schuuren, Zolders, of Kelders , alwaar zy fufpicie hebben dat eenige Styfzel of Poeder van Aardappelen of Aardpeeren wordt gemaakt, alomme te doen naauwkeurig onderzoek en vifitatie, zonder dat daar jegens zal mogen worden gedaan eenige reflstentie, op eene boete van gelyke zeshonderd guldens. 6. Aangaande het Styfzel, Brood, Meel, Befchuit, Koeken, en diergelyk gebak, het welk uit de Provincie van Utrecht in Holland zal worden gebragt, waar beenen het van daar zoude mogen gaan, zo binnen als buiten deeze Provincie , het zelve zal voortaan aangegeeven moeten worden te Weesp aan den Gaarder, en aldaar gehaalt een Billiet, inhoudende de quantiteit en qualiteit van het voorfchreeve Styfzel, Brood, Meel, Befchuit, Koeken , en diergelyk gebak, en zullen aldaar aan den voorfchreeve Gaarder moeten worden betaald de respective Imposten gelyk vooren is gezegd, te weeten van Styfzel, Brood, Befchuit, en Meel, Boekweit daar onder begreepen, als mede van de Koeken, en diergelyk gebak, van de honderd ponden zes guldens, alles op een boete van zes honderd guldens, en verbeurte van bet gene niet aangegeeven zal zyn, zonder dat het voorfchreeve Styfzel, Brood, Meel, Befchuit, en diergelyk gebak, dooi'andere wegen of fluipgaten als alleen over Weesp in Holland zal mogen worden gebragt, op een boete van tweeduizend guldens, boven de verbeurte van het Styfzel, Brood, Befchuit, Meel, Koeken, of diergelyk gebak. En wordt de Gaarder binnen de voorfchreeve Stede, als mede van andere Steden en Plaatzen , geauthorifeert, die. genen die eenigStyfzel, Brood, Meel,JBefchuh, Koekeny of diergelyk gebak, uit de Provincie van.Utrecht in Holland brengen, het zy door andere wegen of fluipgaten, het zy zonder dat het zelve alvoorens aangegeeven, en daar van den Impost betaald is, te mogen aanhaalen , en tot adjudicatie van de respective boetens te contendeeren, zelvs buiten het resfort of district Kkkk 3 van.  2126 GEMAAL, ■GEMAAL. van zyn collecte: wordend; alle en e^n ieder van de Grutters en Koekbakker^ b nnen den Lande van Hollvul en West-Friesland mede geaurhori"eert, gelyk dezelve geauthorifeprt worden by deezen, om over alle cnntraventien netens den Collecteur bekeuringe te mogen doen; en ten einde alle frauden en .contraventien, die tegens dit Artikel zouden mogen worden ter bind genomen, te prevenieeren, zal, indien den Staat zulks nodig mogte achten, een Uitlegger worden gelegt voor de Eems, en op de Lek, ter plaatze daar de Provincie van Holland tegens de Provincie van Utrecht naast eindigt, en zal de Gaarder van het Gemaal aldaar d.pv op hebben een Toeziender, om te attrapeeren en aan te haaien het Styfzel, Brood, Befchuit, Meel,Koek, en diergelyk gebak, dat langs die pasfagie zouden mogen worden ingebragt. Dat van gelyken, ingevalle als vooren, zal worden gelegt een Uitlegger op de Rivier boven en omtrent Gorhichem, daar de Provincie van Holland naast confineert met de Provincie van Gelderland: en zullen die genen die eenige Styfzel, Brood, Meel, Befchuit, Koek, of diergelyk gebak, langs de voorfchreeve Rivier, of van die zyde in de Provincie van Holland willen inbrengen, gehouden zyn, het voorfchreeven Styfzel, Brood, Meel, Befchuit, Koek, en diergelyk gebak aan te geeven aan den Toeziender op den voorfchreeven Uitlegger boven G irinchem te ftellen, en wyders aan den Gaarder of Collecteur van het Gemaal te Gorinchem, en van hem te neemen een pertinent Biiliet, inhoudende de quantiteit en qualiteit van het voorfchreeve Styfzel, Brood, fflèei., Befchuit, Koek, en diergelyk gebak; en zal aan den voorfchreeve Collecteur van Gorinchem moeten worden betaald, te weeten van de honderd ponden Styfz -l zes guldens, en van de honderd ponden Brood, Bfelrait, Meel, (Boehveite Meel daar onder begreepen) als mede van de honderd ponden Koek en diergelyk Gebak zes guldens, alles op eene boete van zes honderd guldens, en verbeurte van het niet sangegeevene. 7. Voorts zal niemant, wien hy ook zy, eenig Meel, Brood, Befchuit, Styfzel, Koek; of diergelyk gebak, in eenige van de Geünieerde Provinciën of binnen bet resfort van de Generaliteit gemaakt, gemaalen of gebakken, uit dezelve Geünieerde Provinciën; of uit het voorfchreeve resfort van de Generaliteit binnen deeze Provincie mogen inbrengen door eenige andere wegen of pasfagien dan door de Kille, langs de Waal, langs de Lek en de Vegt, als mede over de Zuider-zee, op een' boete van tweeduizend guldens van een tot honderd ponden Meel, Brood, Befchuit, Styfzel, Koeken, of diergelyk gebak toe, en voorts van nog tweeduizend guldens telkens op ieder honderd ponden boven de eerRe honderd ponden, en daar en boven mede in cas van malverfatie arbitraalyk en na exigentie van zaaken , zelvs aan den lyve geftraft te worden. En zullen die genen die het Meel, .Brood, Befchuit, iStyfzel, Koek, en diergelyk gebak, uit de hooggemelde Provinciën of het resfort van de Generaliteit, langs de gepermitteerde pasfagien zullen willen vervoeren ma of in deeze Provincie, gehouden zvn op de eerfte Plaats'haarer aankomfte binnen deeze Provincie aan te geeven de quantite;t en qnaüteit van dien, en daarvan 4en Impost te betaalen zo als dezelve, ten aanzien van de voorfchreeve Speciën, hier boven by het derde AitUel van deeze Ordonnantie is geftatueert, op een boete van zeshonderd guldens, .en verbeurte van het niet aangegeevene. En worden de Collecteurs van het Gemaal, 'mitsgaders de Hoofd- en Overlieden van het Gilde van de Bakkers, Koekbakkers, Grutters, ;en de Styfzelmaakers binnen deeze Provincie, fpeciaalyk geauthorifeert die genen die eenige Styfzel, Brood, Befchuit, Meel, Koeken, of diergelyk gebak, uit eenige van de Geünieerde Provinciën of bet resfort van de Generaliteit in deeze Provincie brengen, het zy door ongepermitteerde wegen of pasfagien, bet zy zonder het zelve aivoorens aantegeeven en daar van den Impost hetaald te hebben, te mogen aannaaien en tot adjudicatie van de voorfchreeve respective boetens te contendeeren, zelvs buiten het resfort van de Collecte waar onder zy behooren. En zal ook niemant, wie het zy, die eenige Styfzel, Meel, Brood, Befchuit, Koek, of diergelyk gebak, van buiten uit eenige van de Geünieerde Provinciën of het resfort van de Generaliteit, binnen deeze Provincie inbrengt, of van de eene Plaats naar de andere vervoert, met de voorfchreeve Speciën ergens mogen vernagtcn zonder dezelve alvoorens te hebben aangegeeven aan den Gaarder of Collecteur van de Plaatze daar het zelve zal vernagten, mede op de verbeurte van de voorfchreeve Speciën. Laatftelyk zal ook niemant, wde hy zy, eenxgMeel of Brood van het Platte Land mogen brengen binnen de befloote Steden , den Haage daar onder begreepen, op een boete van tweeduizend guldens,en verbeurte van het ingebragte, en daar en boven in cas van malverfatie arbitraalyk als vooren geftraft te worden ; te appliceeren alle de voorfchreeve boeten volgens het generaal Placaat: blyvende den invoer van Koek en diergelyk gebak van het Platte in de beftoote Steden gepermitteert onder de belasting daar op by deeze Ordonnantie gelegt; welverftaande dat onder de voorenftaande probibitien niet begreepen zullen zyn de Schippers, die van eenige reizen buitenDuins zouden mogen t'huis komen, en eenig Meel, Brood, of Befchuit, dat voor haar provifie zoude mogen hebben gedient, met haar brengen, behoudelyk dat de voornoemde Schippers binnen den tyd van drie uuren na haar arrivement, of voor of binnen de Steden of Havenen van deeze Provincie, gehouden zullen zyn aan den Gaarder of Collecteur ter Plaatze van haar arrivement aan te geeven de quantiteit en qualiteit van het Meel, Brood of Befchuit, dat zy met haar zouden mogen hebben gebragt, ten ware zy in het doen van dezelve aangeevinge binnen den voorfchreeve tyd van drie uuren,door het fluiten der Boomen of andere wettige inconvenienten van weder, wind, of diergelyke zouden kunnen aantoonen daar in verhindert te zyn; en zullen zy niets van het voorfchreeve medegebragte Meel, Brood, of Befchuit mogen reppen, roeren, of losfen, zonder het zelve alvoorens aangegeeven, den Impost daar van betaald, en een behoorlyk Biiliet daar van gekregen te hebben, op een boete van zes honderd guldens, en verbeurte van bet voorfchreeve medegebragte Meel, Brood, of Befchuit; en zullen onder het gunt voorfchreeve is mede niet begreepen zyn de Rei-  GEMAAi. 2127 Reizigers, die eenig Brood in haar valife of reiszak zouden ïnogerr. hebben;- enten einde de voorfchreeve recherche niet des tc meerder exactitude zoudemogen gefchieden, worden mits deezen, boven.alifeandere die.de calange. mogen doen, ook fpeciaalyk geauthorifeert de Hoofd- en Overlieden van de Bakkers en Koekbakkers-Gildens in de refpective Steden, om de bekeuringe over de voorfchreeveverbeurte en boete te mogen doen. 8. Alle. de gene dewelke zoete Koek, en diergelyk Gebak, geprepareert, of gebakken van Meel, gekomen van gebrooken Koorn, van wat deeg of vorm dezelve zoude mogen zyn, zullen brengen van het platte Land van deeze Provincie in de befloote Steden aldaar, (den Haag daar onder begreepen) zullen gehouden zyn dezelve Koek, en diergelyk Gebak aan te geeven aan den Collecteur van het Gemaal over de Stad, alwaar dezeLve Koek, of diergelyk Gebak zul worden ingebragt, en te betaalen den Impost hier voor in het vierde Artikel daar op gefteld, op de verbeurte van de niet aangegeeve Koek, of diergelyk Gebalt-, en een boete van zes honderderd guldens op ieder zak,, vat, kist, koffer,-of waar in dezelve zoude mogen worden bevonden ; en zullen ook de Schippers en Voerlieden dezelve Koek, of diergelyk Gebak niet mogen losfen. of door andere laaten losfen uit haar Vaar- en Rytuigen, zonder dat daar van alvoorens behoorlyke aangeeving is gedaan, op gelyke boete van zes honderd guldens op ieder zak, vat, kist, of koffer met Koek, of diergelyk Gebak met zyn weeten ter contrarie gelost; en indien de Schipper of Voerman zoude willen voorgeeven zulks niet geweeten te hebben, zal hy gehouden zyn, des by den Collecteur of .Gaarder gerequireert wordende, zich onder ééde daar van te expurgeeren. Voorts zullen de Collecteurs in de Steden i op fufpicie van onbehoorlyke of kwaade aangeevinge, dezelve Koek, en diergelyk Gebak ten haaren kosten op de Waag in de Steden mogen laaten weegen, mits dat de aangeeving wel bevonden wordende, de Collecteurs gehouden zullen zyn te vergoeden de fchaaden door het weegen aan de Koeken, en diergelyk Gebak toegebragt, des noods ter arbitragie van Schepenen Cömmisfarisfen; wyders zal het zyn en blyven gepermitteert Koeken, en diergelyk Gebak uit de eene Stad te verzenden na eene andere Stad binnen deeze Province, (den Haag als vooren daar onder begreepen) en ook uit de Steden na het platte Land van deeze Provincie, zonder aan de . betaalinge van de voorfchreeve Impost fubject te zyn, behoudens nogthands , dat tot voorkoming van frauden ten opzichte van de Koek, en diergelyk Gebak wordende verzonden van de eene Stad na de andere, van den Collecteur van de Stad der verzendinge zal moeten worden gehaalt een Biiliet; inhoudende de quantiteit en qualiteit, de naam van wien, en aan wien, mitsgaders de Stad waar na toe dezelve Koek , en diergelyk Gehak zal worden verzonden, zo dat het zelve Biiliet ook onder weeg zal moeten blyven by dezelve Koek en diergelyk Gebak, die ook in de gedestilleerde Stad' niet zal mogen worden gelost of opgeflagen , als na lat het voorfchreeve Biiliet zal zyn vertoont aan den Col'ecteur-van de gedestilleerde Stad, en daar op voor of van wegen den zeiven Collecteur zal gefield iyu un wuuiu venuim, aucs op ue verDetirte van ae; elve Koek en diergelyk Gebak, eii boven dien op een boete van drie honderd guldens, ten lasten van een iegelyk die aan het geene voorfchreeven is zal contravenieeren; des zal onder het geene voorfchreeven is niet begreepen maar vry zyn een of twee Koeken, die ter confumtie worden verzonden, of ook eenig ander Gebak het geen tot vier ponden incluis ten dien einde zal worden verzonden. En om verder alle kwaade praktyk en voor te komen, zal de Koek uit de Steden onder de voorfchreeve precautien eens gekomen zynde op het platte Land, van daar niet weder in de Steden mogen worden gebragt , zo lang 'er ten platten Lande Koekbakkers zullen worden gevonden, als mits van dezelve Koek en diergelyk Gebak , ook betaald wordende den voorfchreeve Impost, van eene gulden zeven ftuivers van ieder honderd ponden, hier vooren op de Koek en diergelyk Gebak van het platte Land komende in da Steden gefteld, op de poenaliteiten aldaar tegens de Con traven teurs geflatueert. En ten einde het waare oogmerk in deeze niet worde geëludeert, zal alle het voorgemelde ook plaatze hebben ten tyde van de Kermisfen en Jaarmarkten in de Steden, met dit onderfcheid nogthands, dat op die tyden de voorfchreeve Impost van eene gulde zeven ftuivers op de honderd ponden Koek en diergelyk Gebak, van bet platte Land in een befloote Stad van deeze Provincie (den Haag daar onder begreepen) wordende ingebragt, niet zal worden betaald van de quantiteit die ais dan wordt ingebragt en aangegeeven, maar alleenlyk van de quantiteit geduurende'dezelve Kermisfen en Jaarmarkten verkogt, ten welken einde de Inbrengers en Verkoopers, by haar aankomst aan deh Collecteur van de Stad oprechtelyk zullen moeten aangeeven de quantiteit van hun ing'ebragte Koek, en daar van haaien een behoorlyk Biiliet, en voor hun vertrek aan den zeiven Collecteur opgeeven de quan* titeit door hun verkogt, en daar van den voorfchreeven Impost betaalen, op pcene van by weigering te zullen mogen worden aangehouden tot dien tyd toe, dat zy dezelve opgaave en behoorlyke betaalinge van den verfchuldigden Impost zullen hebben gedaan, en voorts behoudens aan den Collecteur in cas van fufpicie van een kwaade opgaave de faculteit om dezelve Koek, en diergelyk Gebak ten zynen kosten op de Waag .vederom te doen weegen; des zal de Collecteur, zo le opgaave behoorlyk zoude mogen worden bevonlen, moeten vergoeden de fchaade daar door eenig» :ins toegebragt, (des noods) ter arbitrage van Schennen Cömmisfarisfen, en ten reguarde van de Inmengers of Verkoopers zullen dezelve vervallen in :en boete van drie honderd guldens, indien ter conrarie de gedaane opgaave niet cosform de waarheid :oude mogen worden bevonden. En ten einde alle onbehoorlyke collufie tusfehen de Collecteurs en Koekbakkers ten platten Lande worde ;eweert, zal een Collecteur die op eenigerhande wy* ;e met de Koekbakkers ten platten Lande zal hebben recolludeert, om haar Koek en diergelyk Gebak te doen nkomen in de befloote Steden, (den Haag als vooren laar onder begreepen) zonder betaaling van den voor'chreeven Impost, daar door wezen vervallen in een )oete van zes honderd guldens, en daar en boven van de  2123 GEMAAL. GEMAAL; de Collecte worden geremoveert, boven de poene by het zevende Artikel van de generaale Ordonnantie tegens de compofitie van de Gaarders of Collecteurs geftatueert, cn zal de Koekbakker, met wien ten dien einde gecolludeert zal zyn, of die van eenige onbehoorlyke Billietten direct of indirect eenig gebruik zal hebben gemaakt, vervallen in een' boete van vier honderd guldens, boven de boete by de generaale Ordonnantie tegens de Fraudateurs geflatueerc. Hoe de Collecte zal gefchieden. o. In Ieder Stad, als mede ten platten Lande daar het nodig zal worden bevonden, zal woiden aangefteld een Gaarder of Collecteur, die het voorfchreeve Recht conform deeze Ordonnantie zal ontvangen en aan den Lande verantwoorden, en zullen aan dezelve in de groote Steden, daar het nodig is, gegeeven worden de nodige Adfiftenten of Boekhouders, die alle verpligt zullen wezen in alles getrouwelyk te handelen, en tegens alleSluikeryen en Contiaventicn zo veel mooglyk te vigileeren. 10. De voorfchreeve Gaarders en Collecteurs of derzelver Geauthorifeerdens zullen aanftonds by den Ingang van dit Middel, mits' behoorlyk volgens de generaale Ordonnantie geadfirteert, zich vervoegen by alle Bakkers, Koekbakkers, Grutters, Meelverkoopers, Brouwers, Branders, Styfzelmaakers, en alle andere, hoe genaamt, die eenige Neering en Hanteering doen , waar in zy gebrooken Koorn gebruiken of verbezigen, mitsgaders ook op alle de Molens onder de Stad en het Diftrict waar over zy zyn gefteld, behoorende, om op te fchryven en aan te tekenen zo het gebrooken Goed als het ongemaalen Graan, dat op de Moolens gevonden wordt, en zullen alle de Bakkers, Koekbakkers, Grutters, Méelverkoopers, Styfzelmaakers , Brouwers , en Branders, en alle andere diergelyke neeringdoende Lieden, hoe genaamt, verpligt wezen om aan den Gaarder of Collecteur oprechtelyk en naar waarheid op te geeven en aan te wyzen alle het gebrooken Goed, waar van het Koorn Impost fubject is volgens deeze Ordonnantie, en de Grutters mede de ongebrooken Boekweit, v/elke dezelve op haare zolders, in haare fchuurcn, pakhuizen, kelders, of elders in of buiten baare huizen hebben , mitsgaders alle het gebrooken of ongebrooken Graan dat zy ter Moolen of elders om gemaalen te worden gezonden hebben, zonder iets te verzwygen of agter te houden, op een boete van duizend guldens , en van hunne Neering en Traficq voor een jaar te worden geremoveert, en zullen alle dezelve gehouden zyn den Impost van het gebroken Goed, dat zy op dien tyd zouden mogen hebben, oprechtelyk en conform aan deeze Ordonnantie aan den Gaarder of Collecteur waar onder zy behooren te betaalen; en zullen de Molenaars ook van gelyke verpligt wezen om aan den Gaarder oprechtelyk op te geeven en aan te wyzen alle het gebrooken als ongebrooken Graan, dat zy ter Molen of elders, waar het ook zoude mogen wezen, hebben, met expresfie van de naamen van de Perfoonen , de qualiteit en woonplaats van dezelve, die het zelve toebehoort, of voor wiens rekening het zelve op haare Molens of elders, om gebrooken te worden , gekomen of gebragt is, mede op een boste vso duizend guldens en als Molenaars ge¬ removeert te worden, in cas zy eenig gebrooken of or„ gebrooken Goed komen te verzwygen; en zal den Impost daar van ook zonder eenig dilay aan den Gaarder of Collecteur betaald moeten worden door die gene dien het Goed toebehoort, fchoon geen neeringdoende perfoon zynde, op poene van daar toe paratelyk te zullen worden geëxecuteert. 11. En ten blyke of de voorfchreeve opgave en aanwyzinge ter goeder trouwe is gefchied, zo zal de Collecteur of Gaarder béhoprlyk geasfisteert, by de Bakkers en Molenaars en by alle neeringdoende lieden vooren in het tiende Artikel gemeld , gaan peilen, onderzoek en vifitatie doen zo dikwils hy nodig zal oirdeelen, ten welken einde hy acht zal geeven op de zulke, die, doordien zy ten collecte niet aangeeven , onder fupicie vallen van goed verftooken of verzweegen te hebben ; en by aldien by het doen van het voorfchreeve onderzoek, vifitatie, en peil iemant wordt overtuigt eenig goed verzweegen te hebben, zal dezehe verbeuren een' fomma van duizend guldens en van zyn neering gepriveert en ontzet worden voor altoos. 12. Boven de voorfchreeve Collecteurs zal by ieder Molen, zo in de Steden als ten Platten Lande,gefteld worden een Chercher of Toeziender, die ten allen tyde, tegens het pleegen van fluikeryen eh contraventien zal waaken en vigileeren, en zich zo ras de Molen, waar by hy gefteld is, begint te maaien , moeten begeeven by de Bak, en naauwkeurig toezien en aanteekening houden hoe vee! Koorn of Graan gemaalen wordt, en dat geen meerder Meel in ieder zak wordt gedaan als de juiste quantiteit van een zak, ten welken einde hy by de Bak zal moeten blyven zo lang de Molen maalt, en niet eer zich van daar mogen begeeven voor dat het gemaalen goed gezakt is, en zal dezelve Toeziender, boven het hem toegelegde loon, en zyn portie in de boete in cas hy eenige fraude of contraventie komt te ontdekken, en aan te brengen, ook nog genieten een premie van vyftig guldens voor ieder fraude, en vyf en twintig guldens voor ieder contraventie, zo dezelve gefondeert bevonden wordt; zullende dezelve Chercbers of Toezienders, in cas zy zich in deeze haare functie getrouw, en na behooren gedraagen , tot het waarneemen van Collecteurs worden gebruikt, en daar en tegen die gene, van dewelke men fufpicie heeft van eenige ontrouw of onachtzaamheid, van hun post worden geremoveert, en in cas dezelve van eenige collufie met den Molenaar , by wiens Molen hy gefield is , of met wie het anders zoude mogen wezen , of van eenige ontrouwigheid, hoe genaamt, zoude mogen kunnen worden overtuigt, zo zullen dezelve niet alleen van hun post worden geremoveert, maar anderen ten exempel met openbaare geesfeling en bannisfement geftraft worden. 13. Alle de gene die eenig goed ter Molen zenden om gebrooken of gemaalen te worden, zullen gehouden en verpligt wezen om het zelve oprechtelyk en na waarheid zo in qualiteit als quantiteit, als 'mede met expresfie, zo van den naam van den genen die het goed, dat ter Molen gezonden zal worden verimposü, als van de Molen daar het zal worden gemaalen of gebrooken, aan te geeven aan den Collefteur van dit middel, en daar van te beiaalen 's Lands  'GEMAAL; 's Lands volle gerechtigheid volgens deeze Ördonuantie, en daar van te haaien, een behoorlyk gezegelt 'Biiliet-, inhoudende liet gene voorfchreeve is en dat den Impost daar van is betaald, als mede den dag en datum van de aangeevinge; en zullen diegene die de gerequireerde aangeevinge niet gedaan, en daar van geen behoorlyk Biiliet genomen zullen hebben , verbeuren een boete van driehonderd guldens op ieder Zak, dewelke zy zonder de voorfchreeve aangeeving en betaaling van 's Lands recht,, en zonder •het voorfchreeve Biiliet ter Molen gezonden zullen hebben: en in cas zy bevonden zullen worden zulks willens en weetens te hebben gedaan om 's Lands Impost te fraudeeren, zullen zy daar en boven ook vervallen in de poene by de generaale Ordonnantie tegens de Fraudateurs geftatueert. 14. Dat wyders de Collecteurs van het Gemaal zullen worden geauthorifeert, zo als dezelve geauthor-ifeert worden by deezen, om in haar distrift, daar z.y zulks nodig zullen oirdeelen, Öpzienders te ftellen , om te vifiteeren alle fchepen, fchuken en wagens, mitsgaders om behoorlyk geaslisteert, volgens de generaale Ordonnantie, de pakken, vaten, 'tonnen, kisten, en koffers, te openen, zo dikmaals als zy eenigemerkelyke fufpicie van fraude in het voorfchreeve middel van het Gemaal zullen hebben , mits dat de voorfchreeve fchepen, fchuiten, en wagens niet zullen mogen worden opgehouden, of in allen gevalle niet langer als de noodzaaklykheid zulks zal vereisfchen, en dat,- zo wanneer bevonden zoude mogen worden geen fraude in de pakkinge gepleegt te zyn, de voorfchreeve Collecteurs gehouden zullen wezen te vergoeden de fchaaden en intresfen die door de voorfchreeve openïnge zouden worden geleeden, zo wanneer en zulks als het zelve by Schepenen Cömmisfarisfen, partyen gehoord, na gelegenheid van zaaken zal worden verftaari. Dat de Collecteurs van het Gemaal gequalificeert zullen worden, gelyk dezelve gequalificeert worden mits deezen, om op alle Molens,zo wel buiten als binnen het district, van haare collefte.en dus alomme binnen Holland en West-Friesland, alwaar zy zouden mogen vermeenen benadeelt te worden, behoorlyk onderzoek en vifitatie te doen, of ook eenig Graan of Meel op de voornoemde Molens mogte worden bevonden dat hun aangaat, en onder haar collecte t'huis behoort: blyvende mitsdien alle Molenaars gehouden aan de voornoemde Collecteurs, des begeerende, pertinente aanwyzinge te doen aan wie, en waar het Graan of Meel op haare Molens gevonden wordende, t'huis behoort: en, ingevalle eenig Molenaar hier in niet recht zoude mogen handelen, of verkeerde aanwyzinge of benaaminge doen of geeven, zal dezelve verbeuren een' boete van honderd guldens op ieder zak, waaromtrent hy een verkeerde benaaminge of aanwyzinge zoude mogen hebben gegeeven, en indien hy daar in bedrog zoude mogen hebben gepleegt, een boete van drie honderd guldens op ieder zak boven de boete by de generaale Ordonnantie tegens de Fraudateurs geftatueert en arbitraire correctie; gelyk ook in laatstgemelde poene en boete vervallen zullen die genen, die de voorfchreeve vifitatie zullen komen te weigeren of te beletten. 15. Een iegelyk Collecteur of Gaarder zo binnen de X. Djsjsl. GEMAAL.' 4129 Steden als ten Platten Lande, zal-den voorfchreeve Impo-1 ontvangen van alle Koorn dat binnen zynen bedryve gebrooken of gemaalen zal worden, het zy het ondur zyn bedryf -zal worden geconfumeert ofniet:en indien het zelve Meel irj andere Steden binnen de Pro. vincie vervoert wordt-; om aldaar geconfumeert of verbakken te -vorden , of bet Brood in de eene Stad gebakken , in een andere Stad vervoert wordt om aldaar geconfumeert te worden, zo zal de -Collecteur of Gaarder van die Stad of Plaats dan nog eens halven Impost laar van ontvangen. ■En zullen de -Huislieden haare Graanen alleen binnen ïaare dorpen en districten van dien mogen doen maaen, en haar Meel binnen haare dorpenen districten 7tm dien laaten verbakken, op een boete van driehonlerd guldens : des zullen de Huislieden ten Platten Lande, daar geen Molens in haar dorp of district van lien maaien, baar lieder Koorn te maaien mogen bren;en in de naaste plaatzen binnen den voorfchreeve -ande daar Koornmolens zyn, of in een van de naast leflooten Steden in denzelven Lande, mits betaal enIe alleenlyk eens den voorfchreeven vollen Impost aan len Collecteur van de plaats of district waar onder iet Kooom gemaalen zal worden, daar mede zy t'haaer woonftede zullen mogen volftaan.mits het Biiliet, en blyke dat 's Lands gerechtigheid ten volle daarvan s betaald, vertoonende aan den Collecteur aldaar zyne, zo als hier na breeder zal worden gemeld; voorts al zo wel van het Koorn van de dorpen of plaatzen aar geen Molens als daar Molens zyn,. van den Gaarer of Collecteur van de Stad of het distrift, alwaar of /aar onder gemaalen wordt, genomen moeten worden en Biiliet by hem getekent en gequalificeert als hier ooren Art. 13 breeder is gemeld. En zullen alle de Billietten, die zo volgens dit als olgens het dertiende Artikel van deeze Ordonnantie, an de Collecteurs of Gaarders van de Stad, Plaats, of Hstrift alwaar de aangeevinge gefchied zal zyn, zullen >ezen gehaalt, ten blyke dat de behoorlyke aangeeing gefchied, en 's Lands gerechtigheid daar van is etaald,zonder onderfcheid of het Graan in de Steden f ten Platten Lande gemaalen zal worden, by het oed dat ter Molen gebragt wordt moeten blyven, en ertoont worden aan den Chercher of Toeziender by e Molen gefteld, als mede aan den Molenaar,op een oete van twee honderd guldens; en zal de Molenaar et Biiliet ten halven moeten doorfcheuren en overeeven aan den Chercher of Toeziender, die het zels onder hem zal moeten bewaaren, ên restitueeren 111 den Collecteur of Gaarder, die het zelve zal heben uitgegeeven. En indien het Meel elders verbaken of geconfumeert zal worden, als in de Stad of on;r het distrift daar het aangegeeven of gemaalen zal ,-n, zo zal het ten halve doorgefcheurde Biiliet door en Molenaar moeten worden wedergegeeven aan die ïne die het Graan verimpost heeft, en het Meel zal illen inflaan, dewelke het zelve Biiliet als dan ook il moeten vertoonen en overleveren aan den Collecmr of Gaarder van het distrift, waar onder het Meel erbakken of geconfumeert zal worden, voor dat het elve Meel aldaar zal mogen worden ingeflagen, op ;n boete van twee honderd guldens als boven; en zal ;n Collefteur of Gaarder de alzo door hem ingetrokLlll ken  213» GEMAAL; GEMAAL, ken Billletten mede moeten bewaaren, en dezelve res- titueeren zo als hier vooren aan de Cherchers of.Toezienders is geordonneert. Wyders zullen de Collecteurs, of Gaarders van dt Steden, van' het geen zy ontvangen zullen van de Ingezetenen van de Dorpen of van het Platte Land,bui-ten haare collecte gelegen, gehouden wezen een register apart te.houden, en daar van alle. maanden zenden een copie aan den Collecteur, onder wiens collecte het voorfchreeve Meel gebakken of geconfumeert zal worden, tot deszelvs narichtinge. Niemant zal eenig Koorn buiten de Provincie van Holland en Wést-Friesland mogen doen maaien om aldaar gebrooken te .worden, en alzo gebrooken, of Brood en Befchuit daar van gebakken zynde , in de Provincie van Holland en West-Friesland mogen inbrengen of doen inbrengen, op de boete van driehonderd guldens, alles onvermindert de gerechtigheid van de Dwangmolens, die-men by deeze niet en verltaat te prasjudicieeren, Van het Brood, Befchuit en Meel, dat van de eene Plaats in de andere gevoert zal worden, om aldaar te worden verkogt of gelevert aan de fchepen, ter Koopvaardye, Visfcherye, Oorlog, of andere, zal ter plaatze daar het zelve aan de fchepen gelevert wordt, nog betaald worden den hal ven Impost, boven den vollen Impost betaald ter plaatze daa'r het zelve binnen den voorfchreeve Lande zal zyn gemaalen of gebakken , mitsgaders boven alle lasten die van te vooren ten behoeven van de Steden of Dorpen in hetparticulier daar op gefteld mogen zyn, uitgezonderd het geen blyft binnen het district van de Hoofdftad daar het zelve is gebrooken, bet welk' met eene betaaling van den vollen Impost zal mogen voldaan. De Bakkers van Warmer en Jlsp, en andere, Befchuit inbrengende in andere Stedenen Dorpen, zullen, zo wanneer de betaalinge van den Impost in de plaatze daar het Koorn is gebrooken geweest, by haar is gedaan , mogen voldaan , betaalende in de voorfchreeve Steden en Dorpen den halven Impost als voor deezen ; en die van den Platten Lande eenig Brood buiten de Provincie van Holland en WestFriesland in andere Provinciën zal vervoeren, zal van den voorfchreeven halven Impost vry zyn, mits dat hy het zelve als vooren aangeeven, en'te zyner wederkomst met wettige , attestatie doet blyken, dat het voorfchreeve Brood in andere van de Geünieerde .Provinciën is gebragt en vervoert. Geen Ventjaagers zullen eenig Meel, Boehmte-meel, Grutten , Brood of Befchuit binnen de Steden of ten Platten Lande, of op eenige rivieren , wateren, of vaar-. ten mogen venten of verkoopen, op de verbeurte van haare-fchepen _en het Meel, Boekweite-meel, Grutten, Brood of Befchuit dat daar in gevonden zal worden; mitsgaders een boete van driehonderd guldens ; welverftaande dat onder de Ventjaagers niet zullen zyn begreepen die gene, die het Befchuit by baar zelvs gebakken, en geen meerder waaren daar nevens, in de Steden of ten Platten Lande willen gaan verkoopen; behoudelyk dat zy met haar voorfchreeve Befchuit in geen Steden of Plaatzen zullen mogen veniagten, ten zv-zvüeden het zelve B-Jchuit den Gaarder of Collecteur zullen hebben aangegeeven, op de verbeurte van et voorfchreeve Befchuit•-, en daar en-boven een bos» 3. van honderd guldens. Zal mede geen Koorn uit de beflooten Steden gemaasn mogen worden op eenige Molens ten Platten Lan» ,e; welverdaande, dat daar onder niet zullen worden i.egreepen de Molens, die.buiten de.Steden tot geriei:' ran dezelve Steden zyn gedeld. Zal van gelyke door de Bakkers of Slyters, hoe dis Hogen worden genaamt, geen Brood ten Platten Lande. ;ebakken te koop gedraagen, gebragt, of gevent mo;en worden uit het eene Ambacht, daar beide Bakkers wn,.in het andere., op een boete, van tweehonderd midens by de Bakkers en Slyters te verbeuren, noch >ok by de Ingezetenen ten Platten Lande gehaalt of. »ekogt mogen worden als binnen het distrift van haarexdlecte of naastgelegen Ambachten, op een boete, van weehonderd guldens by de Bakkers, en honderd gullens by de Ingezetenen te verbeuren, zonder dat nog» thands hier mede zal worden vermindert de vryheid, ara uit de befloote Steden Brood ten Platten Lande, te mogen haaien of te koop te brengen, gelyk tot nog toe is gefchied, blyvende niet te min de Placaaten tegens het ventjaagen geëmaneert in haar geheel, indien verflande , dat de Ingezetenen van de Plaatzen of Ge-hugten daar geen Bakkers zyn haar provifie van Brood sullen mogen koopen en haaien , of doen koopen en haaien in een andere Plaatze onder denzelven ring van de Stad daar Bakkers zyn woonende. Het Brood, dat zo in de Steden als ten Platten Lande wordt verkogt, zal niet anders mogen worden verkogt als na de zettinge, die daar van by de respective Ste- den fuccesfivelyk, zo als hier na Artikel 27 wordt ge- ■ meld, zal worden gedaan; en zullen de Bakkers, zo' in de Steden als ten Platten Landè, die haar Brood on- • der de zetting verkoopen, vervallen in een boete van driehonderd guldens, behoudelyk dat het Brood aan de Godshuizen en Uitflyters van het Brood zal mogen . worden gelevert op de prys by de Magiftraat daar op fpeciaalyk gefteld, en die welke het onder die fpeciaaie 1 setting zullen komen te leveren, zullen vervallen in de: poene tegens het verkoopen van hetBrood onder dezet- ■ ting geftatueert; en zullen de Bakkers of Slyters, die r deezen contrarie komen te doen, daar en boven aan ge- ■ zien en gecondemneert moeten worden als Fraudateurs. Voorts zullen alle Bakkers, buiten de -Steden woon- ■ agtig, alhoewel onder de jurisdictie van dezelve Ste-• den , voortaan geconfidereert en gehouden worden als ! Bakkers haar ten Platten Lande onthoudende, en wor- ■ den de Hoofd- en Overlieden van het Bakkers Gilde: in de Steden mits deezen mede geauthorifeert, alle de 1 bekeuringen uit hoofde van dit Artikel te doen, zul», lende het verbeurde, en de boete komen te volgen aan 1 de voornoemde Overlieden, die de agterhaalingen of: calangien zullen komen te doen. 16. En op dat alle frauden omtrent de over zee vaarende fchepen te beter mogen worden verhoed, zal geen Meel, Brood of Befchuit, komende van buiten het I distrift van de collefte, daar dc fchepen zyn leggende, ,, aan eenige fchepen ter Koopvaardye, Visfcherye, Ooi-f log, of andere, in Holland en West-Friesland toegerust,! mogen gelevert, of in dezelve fchepen ontvangen wor- ;• den, dan bv kennisfe van den Gaarler of Collecteur,! in'wiens distrift de fchepen gelegen zyn, en zal daan van i  GEMAAL, GEMAAL- 9131 -Vin f»? dezelve Gaardeis of Collecteurs de voile Bnipost betaald, of by Biiliet bewcezen moeten worden, dat in eenige Steden van-Holland en West-Friesland den' vollen Impost volgens den inhoud van deeze Ordonnantie is betaald-,-cn,-de'voorfchreeve betaalinge of be gedaan wezeude , -zal 'aan den'voorfchreeve ■Gaarder of Collecteur nog eens hal ven-Impost betaald worden; des -zullen de Haringfchepen van den voorfchreeven hal ven Impost vry zyn, en zullen de Reeders van dezelve mogen voldaan; mits overbrengende bewys van de betaalinge van den vol ten Impost aan den Collecteur van de Plaatze daar het Meel gemaalen-, en Brood of Befchuit gebakken is, beneffeus de Certificatien van de Magiftraat haarer refidentie, dat zy Reekers in zulke Haringfchepen zyn, op de boete, zo iemant contrarie deezen Artikel bevonden mogte worden eenig Meel,Brood of Befchuit aan eenige der voorfchreeve fchepen gelevert te hebben , van zeshonderd guldens, boven de verbeurte van het Meel, Brood of Befchfiit; dus zal van het Brood, het welk aan de fchepen gebragt of nagevoert wordt uit de Steden daar dezelve fchepen t'huis hooren, of vanwaar dezelve uitgevaaren zyn , naar de Rheede of Plaatze alwaar dezelve ten vollen tot de voorfchreeve reize worden toegerust en gelaaden, fchoongenomen dat de Plaatzen of Rheede ïesforteert onder een ander district of collecte, als by exempel van Delft of Rotterdam, voor den Briel of op hellevoet/luis, en van Amfleldam in het Texel of daaromtrent , geene andere aangeevinge of betaalinge moeten worden gedaan als in de voorfchreeve respective Steden, van \vaar de fchepen afgevaaren, of waar dezelve t'huis hoorende zyn als vooren, in voege dat dit Artikel alleen te verdaan is van zodaanig Brood, het het welk na de fchepen gebragt wordt uit andere Steden of Plaatzen , dan daar de voorfchreeve fchepen t'huis hooren of afvaaren. Behoudelyk dat aan de Bakkers van het voorfchreeven Scheepshrood of Befchuit, zo wanneer zy by uitlevering of verkooping van het zelve Scheepsbcfchult of Brood zullen komen te bewyzen by een attestatie van den Schipper of Stuurman of ander aamvezend hoofd van het Schip, of zodaanige paspoort, waar door klaarlyk kan blyken, dat het voorfchreeven Befchuit en Brood uitgaat, en effectief aan de voorfchreeve fchepen gelevert is, om binnen dezelve fchepen geconfumeert te worden, door den Gaarder of Colleaeur van het Gemaal daar het zelve verimpost is, van den verhoogden of vermeerderden Impost, zonder contradictie restitutie zal worden gegeeven, zodaanig dat dieswegens van een Last Tarw of Masteluin niet meer zal worden betaald, als . ..... ƒ63-12- : En van een Last Rogge .... 31-16- : yry van de tiende verhooginge. JPligt van de Molenaars en Bakkert, Gorters en Grutters. 17. En zal niemant, het zy Molenaar, Bakker, of haare Knegten, en alle andere, wie het zouden mogen zyn, eenige der voorfchreeven Graanen (Impost fchuldig zynde als boven) ter Molen zenden of brengen, binnen of buiten de Steden, waar het ook zoude mogen zyn, ten zy het zelve eerst verimpost is, en daar van verkreegen zy een Biiliet van den Collecteur of Gaarder, daar toe gerechtigd zynde, gequalificeert als hier boven Art. 13. is geordonneert i en zal het Koorn aï Graan, daar bet Biiliet van verkregen Is, teffens niet 'er daad moeien ter Molen gedaan word jii zonder dat by, aan , of omtrent de Molens, by ïeman ■meer Koorn zal mogen gebragt 'worden als yerlmp'osi •en in het Biiliet verhaalt is, alles op de verbeurte var het Koom, niet verimpost, en daar en boven een boe te van drie honderd guldens, zo wel te verbeuren b5 ' den genen die -daar omtrent-contrarie gedaan zal hebben , als by den Molenaar die het Gram of Koorn zon der het vereischte Biiliet -op, aan, of by zyn Moler zal hebben ontv?ngen.of toegelaaten dat hét aln^atgebragt wordt,en indien bevonden zoude moge vjrdc.i, dat de Chercher of Toeziender daar in eenigzins ge conniveert of gedult zoude mogen hebben , dat eeidj ■Graan of Koorn zonder het vereischte BilÜa c , «ra of op de Molen gebragt wierdt, zo zal dezelve 1 a. vervallen in gelyke boete van driehonderd guldens, er daar en boven van zyne bedieninge worden geremoveert Voorts zullen de vrye huizen ook gehouden wezer zich in alles te gedraagen na het gene zo by het der tiende Artikel, als hier vooren is gerequireert, zon der nogthands daar voor iets te betaalen, op de verbeurte van haare vrydommen. Niemant zal ook eenig Koorn ter Molen mogen zenden dan in zakken elk met een zienlyk merk van olie verwe van buiten getekent, op de verbeurte vaniedei ongemerkte zak, mitsgaders het Koorn in dezelve be vonden, en daar en boven een boete van honderd guldens ; en wordt verders alle Molenaars expresfelyl geordonneert het zelve Koom niet anders als in een al; boven gemerkte zak ter Molen te ontvangen-, -op d< verbeurte van gelyke honderd guldens. Gelyk mede in gelyke boeten zullen vervallen diï genen, welke eenig meerder Graan als de juiste maate. binnen ieder Stad of Plaatze gebruikelyk, in haare zakken gedaan hebbende, ter Molen zullen -hebben ge -zonden. Zullen ook geen Gorters of Grutters eenig Boehvei; of Grutten in haare Huizen, Grutteryen of Grutnio lens vermogen op- of in te fiaan, ten zy dezelve daar to£ van den Gaarder of Collecteur zullen hebben verkreegen een Loscedulle , inhoudende de naam van der Grutter of Gorter, als mede van den Schipper uit wiens fchip of fchuit de losfinge zal gefchieden, en den d_a§ en datum waar op; en zullen zonder uitftel na den in dag den verfchuldigden Impost aan den Collecteur ol Gaarder moeten betaalen van zo veel als zy als dan be vonden zullen worden ingedagen te hebben, op een boete van drie honderd guldens op ieder zak die zy contrarie deezes zullen komen in te ftaan.- De Brouwers, Bakkers, Styfzelmaakers, en Koornbrandewyn-branders, of Rouwftookers zullen gehouden zyn aan den Collecteur zulks begeerende ten ingang van de collecte op te geeven, de merken die zy voor de zakken zullen gebruiken , zonder daar in eenige verandering te maaken, anders als met de bewilliging van den Collecteur, op de boete van honderd guldens, en zullen de Molenaars of hunne beëedigde Knegts gehouden zyn het gemaalen Koorn van de Bakkers zelvs t'huis te brengen, zonder dat de Bakkers of iemant van hunnentwegen het zelve mogen doen: en zullen de voorfchreeve Molenaars of haare beëedigde Knegts gehouden zyn het Koorn, mitsgaders het Meel, dat zy op of van de Molen brengen, te la*.  GEMAAL» GEMAAL, den op wagens met open ladders, of platte open fchuiten daar men de fchuiten gebruikt, alles op de boete van tweehonderd guldens; en als zy eenig Meel tot de Bakkers zullen t'huis brengen, zullen gemelde Molenaars of haare beëedigde- Knegts gehouden zyn het zelve aan de Gherchers of Opzienders aan te geeven, met de quantiteit en qualiteit van dien, en tot wat Bakkers zy het zelve zullen brengen, omby de voorfchreeven Opzienders afgefchreeven te worden, en.zulks aleer het voorfchreeven Meel voorby de huiskens of zitplaatzen zal worden gebragt of ge.voert, op gelyke boete;. Wyders zal niemant, het zy Molenaars, Bakkers, haare Knegts, Burgers,of iemant anders,mogen draa- ten of voeren langs de llraaten eenig Meel of Koorn na en ondergang of voor-den opgang der Zonne, dan met fpeciaal confent van de Collecteurs, uitgezondert alleen de. Brouwers, aan wien zulks blyft gepermitteert, mitsgaders de Burgers voor zo veel zy eenig Meel in kleine quantiteit tot behoef van haare dagelykfche huishouding tot de Bakkers brengen om gebakken te worden, of van dezelve, of van de Kramers of Kaskoopers, ten behoeve als vooren, komen te haaien , op poene van de verbeurte van het Koorn of Meel, en daar en boven een boete van honderd guldens. Zullen ook de Molenaars, ter plaatze daar Schipmolens zyn, het Koorn dat zy des daags voor Malderloon verdient of gefchept zullen hebben,op de Molen niet mogen laaten vernagten, maar het zelve des avonds met hun moeten t'huis neemen , op poene en verbeurte van: het zelve Koorn, en daar en boven van honderd guldens t'elkens te verbeuren.. Ook zullen geen Bakkers noch Meelverkoopers malkanderen Meel mogen over doen, zonder confent van den Collecteur, en daar van verkreegen te hebben behoorlyk Biiliet doch zonder zegel, op een boete van honderd guldens. En zullen de Koorn-molènaars, tewceten dieRogge en Tanve maaien , geen Gruttenmeel of andere Gorten van Meel, hoedaanig die ook genaamt worden, mogen verkoopen, noch eenig Meel als alleenlyk van Rogge en Tarwe vermogen te-maaien, uitgezondert het mesting of voeding van Vee onder de precautien hier vooren Art. 4. vermeld, en het Brouwgoed, waar van hier na Art, 25 zal worden gemeld, alles op de verbeurte van zeshonderd guldens. 18. En op dat alle frauden te beter mogen worden geweert zo zullen alle Bakkers, Grutters In Meelverkoopers- by den aanvang van haare bedieninge en 2ZVerTJT' °P ,?odaaniSen dag als zy daar toe door den Collecteur zullen wezen geinfinueert, in handen van Schepenen Cömmisfarisfen ééd doen, dat het middel van het Gemaal direélelyk noch indiredelyk niet zullen fraudeeren, noch door den haaren doen fraudeeren , volgens het Formulier hier agter gevoelt Num, 1., op poene van zes guldens te verbeuren zo menigen dag zy haare - neering* doen, en in gebreke blyven, daar toe vermaant zynde als vooren en zal omtrent het afneemen van den voorfchreeven ééd ten re?uarde van de voorfchreeven Bakkers , Grutters en Meelverkoopers een eenpaarige voet gehouden en Tmden aenSniet anders als de andere geprocedeert ï^ltem zullen de Molenaars en fcaare Knegts by zullen fraudeeren, noch door den haaren doen fnm! "eeme" ty de Koornmolens,zo verbieden wy datgeen deeren , volgens het Formulier hier agter levolZ Koornbrandewyn-branders of Rouwftookers ten Plat- Generaale Ordonnantie tegens de-Fraudateurs geftatueert-,. cii^verhiaaic worcien meineecfig-, eerloos , en infaam.. Zullen niet alleen geen- Molenaars mede Bakkers noch Bakkers mede Molenaars mogen wezen, op de verbeurte van elkemaab dat een Molenaar zal hebben gebakken of een Bakker zelvs K-oom zal hebben gebrooken, van tweehonderd guldens: maar zullen ook geene Bakkers, haare Vrouwen, Kind of Kinderen, alleen of in compagnie eenig part,dèel of eigendom aan of in eenige Koornmolens mogen hebben of koopen , zo lange dezelve de Bakkers neeringe-zyn exerceeiende: en van gelyke zullen geene Molenaars, haareVrouwen, Kind of Kinderen alleen of in compagnie eenig part, deel of eigendom aan of in eenige-Bakkerye morren koonen of hehhen zr> bnjp -7„ n-/r>,!a„^-„ zen den aanvang van haare functie, en voorts jaarlyks op zodaanigen dag als zy daar toe door den Collecteur, zullen wezen geinfinueert, ééd doen in banden van Schepe» nen Cömmisfarisfen, volgens het Formulier hier agter onder Num. 2., dat zy, noch zelvs , noch door iemant van haar huisgezin, of andere, wie het ook zoude mogen zyn, in haare huizen, fchuuren-, werven, in. haare fchuiten, op haare wagens,of-anders-in geendei? manieren, eenig Koorn zullen opdoen , noch ontvangen of inneemen, of gedoogen dat zulks gefchied directelyk of indirectelyk, zonder Biiliet van den Collecteur of Gaarder van dén voorfchreeven Impost gequalificeert als Art. 13. is geprefcribeert;-en ingevalle. van weigeringe- van den voorfchreeven ééd te doen, ten verzoeke van den Collecteur of Gaarder als voorfchreeven is, zullen zy verbeuren alle daag na de voorfchreeve infinuatie, het zy zy maaien of-niet, zes guldens , gelyk zy lieden ook verbeuren zullen een boste van drie honderd guldens op ieder- zak telken reize als zy lieden contrarie aan haar- ééd hebben gedaan; en indien zy bevonden zullen worden daar inne willens en weetens of ter kwaader trouwe misdaan te hebben, zullen zy daar en boven vervallen in de poene by de Generaale Ordonnantie tegens de-Fraudateurs geftatueert-,. en^verklaart worden meineedig-, eerloos , en infaam.. Zullen niet alleen geen- Molenaars mede Bakkers noch Bakkers mede Molenaars mogen wezen, op de verbeurte van elkemaab dat een Molenaar zal hebben gebakken of een Bakker zelvs K-oom zal hebben gebrooken, van tweehonderd guldens: maar zullen ook geene Bakkers, haare Vrouwen, Kind of Kinderen, alleen of in compagnie eenig part,dèel of eigendom aan of in eenige Koornmolens mogen hebben of koopen , zo lange dezelve de Bakkers neeringe-zyn exerceeiende: en van gelyke zullen geene Molenaars, haareVrouwen, Kind of Kinderen alleen of in compagnie eenig part, deel of eigendom aan of in eenige-Bakkerye mogen koopen of hebben zo lange zy de Molenaars neeringe zyn exerceerende, alles directelyk of indireételyk, op poene van drie honderd guldèns, behoudelyk alleen dat het aan een meerderjaarige Zoon of Dochter, op haar zelve woonende, zal wezen gepermit> teert, om-voor haar eige rekening Koornmolens of Bakkerye, of een portie daar in temogen koopen , dat dezelve ter reqnifitie- van den Collecteur of Gaarder, als mede van deszelvs medè-Mölenaar of mede-Bakker des gerequireert onder ééde zal moeten verklaaren,' dat haare Vaders of Moeders geen part of deel daar in zyn hebbende, directelyk of indireftelyk. En aangezien deezen Impost veel wordtgefraudeert, doordien de Bakkers en Koornbrandewyn branders of Rouwftookers haare woonplaatzen ten Platten Lande neemen by de Koornmolens,zo verbieden wy datgeen Koornbrandewyn-branders of Rouwftookers ten Plat. ten Lande zullen mogen woonen, en dat geen Bakkers ten Platten Lande binnen de Dorpen op vyftig en buiten de Dorpen op hondèrd roeden naby eenige Koornmolens haar woonplaats van nu voortaan zullen mogen neemen, op poene van twee honderd guldens: en zo verre binnen de voorfchreeven bepaalinge eenige zich zouden mogen bevinden, zo zullen de Bakkers voorfchreeven binnen veertien dagen na den ingang van de collefte daar van aan den Collecteur kennisfe moeten geeven, op poene dat zy zullen moeten verhuizen  GEMAAL. 2133 ssn of haare neeringc verlaaten; welverftaande egter dat geen Bakker en Molenaar, in een. en het.zeLve.huiszal mogen woonen. op poeneals-. vooren. 20. Item zo- zullen alle: Brouwers-en Brouwfters,, mitsgaders Koornbrandewyn branders of Rouwftookers, en alle andere die-haar eigen Koorn maaien methaar eigen Molens, gehouden wezen-alle weeken, op den ééd bv haar ten aanvang van haare Brouw- of Stookneeringe, of ten ingang der collecte van den Impost op de B'eren, Brandewynen, en Gedisteleerde, Wateren respectivelyk gedaan,den Collecteur of Gaarder aan te geeven, hoe veel Tarwe of Rogge zy- die. week gemaalen zullen hebben , het zy gemengt of on-gemengt, gemout of ongemout, in wat Graanen of manieren het zy, daar van zy betaalen zullen zo veel als hier voor Art. i. by deeze-Ordonnantie is geftatueert, op poene van daarover paratelyk te zullen worden geëxecuteert, zulks zy ook met gelyken Impost mogen volftaan van het Brouwkoom op de Windmolen gebrooken. 2-i. En dewyl bevondèn is, dat de respective Molenaars.door het groot, en op fommige Plaatzen en Districten onnodig getal Molens hun behoorlyk beftaan niet kunnen vinden uit het Maalloon , zo als het zeU ve, hoewel niet alomme; op een eenpaarige voet is gereguleert, en het zelve tot zyn gevolg heeft gehad, dat dezelve ■ Molenaars door veele ftinkfche wegen en kwaade practyken het gemeene Land hebben tragten te verkorten, zó zal, zo tot voorkoming van dien, als ook om de-Ingezetenen door de verhoogirrg van het Maalloon-niét te bezwaaren , op het einde van ieder jaar aan ieder Molenaar, die ten opzichte van het gemeene Land in alles getrouw zich heeft gedraagen, en geen gegronde reden van fufpicie heeft gegeeven dat hy het gemeene Land heeft verkort, uit de kas van het gemeene Land gegeeven worden zodaanig douceur als nader zal worden gereguleert en gefixeert, Peiling hoe te doen. 22. De Collecteur of Gaarder, zal zo menigmaal als het hem goeddunken zal. geadfi'steert volgens de Generaale Ordonnantie-, op de Molens, mitsgaders in de huizinge en fchuuren van de Molenaars mogen onderzoeken en vifiteeren, zonder-dat de Molenaar of an1dere den Collecteur, Gaarder of hunne Gecommitteerde zullén mogen doen-eenig belet in het onderzoeken van de fraude en faute die zal mogen gecommitteert worden in dén voorfchreeven Impost, op de verbeurte van drie honderd guldens boven de arbitraire cori reftie na gelegenheid van zaaken,noch dezelve eenig-1 ziris kwaalyk toefpreeken, op dé verbeurte van vyftig guldens; en zullen de Molenaars de zakken ordentelyk moeten zetten om belcwaamlyk gefteld te worden, op een boete van tweehonderd guldens, en het gebrooken Graan gefepareert en apart (lellen van bet harde goed, op een boete van vyftig guldens voor ieder zak, die contrarie bevonden wordt gefteld te zyn, maar zullen dè Molenaars geduurende het doen van de Peil gehouden zyn de Molen te doen ftilftaan; en by faute of weigering-van dien verbeuren een boete van tweehonderd guldens. Zullen ook de'Molenaars van het Motflerkoorn den vollen Impost moeten betaalen , niettegenftaande te vooren daar van betaald zoude mogen wezen; gelyk medé geen. Molenaars eenig Meel of Koorn, baar eige toebehoorenda, ook niet op pretext, van-zogenaamd Sihoemeel of. Meel van.tusfehen de (leenen gehaalt, in haar huizen „fchuuren, keeien, molens, wagens, fchuiten of anders-zullen mogen hebben, zonder- dat het. zelve zal zyn. verimpost, en dat zulks door Biiliet. promptelyk zal blyken, op de poene van drie honderd guldens op ieder zak; boven de verbeurte van het Koom. of Meel en arbitraire correctie, Verbod tegens de Quaarenmolens,, 23. En zal niemant, van wat conditie, qualiteit, profesfie of neeringe by zoude mogen wezen, eenige Quaarens, Handmolens of andere.Inftrumenten, of eenig gedeelten van dien, d'ie:bekwaam zouden mogen zyn,of in het kort bekwaam gemaakt en geapproprieert zouden kunnen worden om eenig Koom, het zy hard. of week, in zyne. huizen, fchuuren, pakhuizen of andere beflooten plaatzen te kunnen verbreeken of maaien-, in dezelve zyne huizen,, fchuuren, pakhuizen>: of befloote plaatzen vermogen te hebben , te houden,of te gebruiken, op een poene van tweeduizend guldens, en ten eeuwigen dage gebannen te.worden uit. den Lande van Holland enWest-Friesland;en by zo vet-re iemant zoude willen allegeerendat alzulke Quaarensr. Handmolens of andere Inftrumenten buiten.zyn. kennisfe en voorweeten in de voorfchreeven huizen, fchuu-. ren, kelders,, pakhuizen of andere plaatzen verborgen, verfteekea, of gebragt zouden mogen zyn, zal ook alzulke al legatie van geen de minfte operatie we-, zen, ten ware- by de waarheid van dien klaarlyk, en den rechten genoeg zynde konde doen blyken, of by gebreke, van het gerequireerde bewys alle de Domestrequen van competente ouderdom wezende., te weeten die zestien jaaren zullen hebben bereikt en daar boven , hoofd voor hoofd- onder folemneele ééde zouden willen verklaaren, dat alzulke Quaarens, Handmolens of andere Inftrumenten , buiten haare kennisfe en voorweeten in de voorfchreeve haare huizen , fchuuren r kelders, pakhuizen of andere plaatzen, verborgen, verfteeken-, of gebragt zouden mogen zyn, e» dat zy daar van ten tyde van het agterhaalen van de voorfchreeven Quaarens, Handmolens of.andere.Inflru^ meuten geen kennisfe, immers geen drie dagen hadden gehad, en dat zy daar mede geen Koom (den Impost fubject) hadden gebrooken of gemaalen:des zullen die genen van de "voorfchreeven Domesticquen, die den voorfchreeven ééd niet zouden willen presteeren, gehouden worden aan de voorfchreeven zaakefchuldig te zyn, en vervolgens tegens dezelve worden gepro'cedeert, als tegens die genen die het voorfchreeven feit geperpetreert, ten minften daar toe zyne hulpe, raad, of asfistentiegegeeven zal hebben. En nademaal de dienst van den Staat fomwylen zoude mogen komen te veretsfehen, dat 's Lands Militie te velde zynde, zich van eenige Quaarens, Handmolens, of andere Inftrumenten zoude moeten bedienen, zo zullen die van de voorfchreeven Militie in deeze Provincie geen andere van de voorfchreeven Quaarens-; Handmolens, of andere Inftrumenten mogen invoeren of inbrengen, dan die getekent of gemerkt zullen zyn met het wapen van deeze Provincie^, van de Heeren Staaten van de andere respective Provinciën, of van de Generaliteit, en zullen binnen den tyd van driedaLlll 3 gen,  2't34' GEMAAL. ' GEMAAL gen,nn tfafctSy bannen deeze Provincie ingekomen zul-f lêri «y fi, de vodrfchreÈvéU; Quaarens, iFIaïidmolens aftidïre infhumenteii-moeten overleveren aan de Idee ren Burgermecsteren en Regeerders, -of die van den Gerechte 'van de Plaatze daar zyi-ngekdmen zullen zyn , op de verbeurte en itraffe als boven. .En zullen de Heeren Burgerineèsteren en' Regeerders, mitsgaders die van den Gerechte voornoemt, gehouden wezen aan die van de voorfchreeven Militie voor de voorfchreeve Quaarens, Handmolens, of andere Inftrumenten te doen redelyke vergoedinge na de waardy e van dezelve, en voorts dezelve tegens rembourfementvan hét gene daar voor gegeeven zal zyn , overleveren binnen den tyd van agt dagen daar na in handen van' de Heeren onze Gecommitteerde Raaden in de respec-, tive Quartieren, om by dezelve ih's Lands Magazyn gebragt en bewaart te worden. En alzo daar aan ten hoogfte is;gelegen, dat die gene die de voorfchreeven Quaarens, Handmolens,-?of andere Inflrumenten maakei^'o)' onder haar hebben , mogen worden ontdekt én te voorfchyn gebragt, zo wordt by deezen beloofd een premie van duizend guldens , voor alle die genen die zullen komen aan te wyzen, eenige buizen , pakhuizen, fchuuren, of eenige andere pfaatzen, daar Quaarens, 'Handmolens, of andere Inflrumenten, in hec geneel of ten deele zoude mogen worden gevonden , of ook eenige Perfoonen, die haar van dezelve Quaarens, Handmolens, of andere Inflrumenten zoude"mogen bedienen, zulks dat daar dooide fchuldige worden ontdekt, en in handen van de Juititie geraaken: en zal daar' en boven de naam van den Aanbrenger worden gefecreteerd, met toezegginge van volkome impuniteit, indien de voornoemde Aanbren. ger daar aan mede fchuldig en zulks in de voorfchreeven poene vervallen zoude mogen zyn : ook zullen dezelve -prsemiën onder belofte van fecretesfe en impuniteit plaats hebben en gepresteert worden in reguarde van Dienstbodens of andere Domesticquen die zulks tén reguai'de van haare Meesters, Vrouwen,en andere zullen komen te openbaaren zo nogthands dat de voorfchreeven prremie van wegens het gemeene Land zal worden verhaalt" en'betaald moeten worden uit de goederen van den fchuldigen dien van hetfeit overtuigt wordt, zo verre dezelve daar uit zonder prrejuditie van de Crëditeuren gevonden kan worden, •tb /«sihis eafe: oösEraeri 40 ttejloojj^aij t.-itbój* ff • particuliere verplichting van de Grutters, en Peil b,y dezelve. 14. Zullen niet te min de Grutters die haare Neetinge doen -met Gorf te maaien, en Boekweite Grutten te maaken, -.mitsgaders gepelde Garst tot Grutten tc breeken , in haare Huizen mogen hebben Molens., des dat het zelve niet zyn (alzo het verbod in het voorig Artikel gemeld: ook ten haaren opzichte plaats heeft) gjandmolens of Handqt^treris; doch zullende voorfebree ■ve Gruttets niet mogen hebben eenige^andere of meer .Steersen, dan die alleen bekwaam zyn om Haver tot ■Gort te maaken, den -Boekweit te rullen, en tot Grutten te-maaken, -mitsgaders om de gepelde Garst tot Grutten te breeken, noch zullen dezelve geen gepelde'-Garst tot Meel mogen maaken, .alles op-verbeurte van twee duizend guldens, en eeuwig gebannen te worden uit den Lande van Holland en West-Friesland: zullen ook de "Voorfchteev.en Grutters niet mogen hebben eenige har¬ de Vlfwi> of-Tcfl^ haare Huizen, • Schuur», of Pakhuizen, ftaande,inaan , of omtrent de plaatzen daar zy de voorfchreeven Molens zyn hebbende, Op de verbeurte van ;zes honderd- guldens,--en zullen de Voorfchieeven Grutters voor Zonnen opgang, -en na Zonnen ondergang, in -de maanden van April tot September beide incluis, - en'van de maand October tot Maart, mede beide incluis, voor ten vyf uuren des morgens en na negen uuren des avonds met mogen maaien, -of eenige Grutten maaken op.gelyke boete van zes honderd guldens: des zal het aan de Grutters, zo in de Steden als ten platten Lande, zyn gepermitteert, om, de nood zulks verêisfchende, ook temogen maaien op een tyd dewelke het volgens dit Artikel niet zoude wezen gepermitteert, doch niet anders dan na alvoorens daar toe geobtineert te. hebben een fchriftelyke Acte van admisfie van den Collecteur of Gaarder van het Gemaal; of, zo de Collecteur of Gaarder zulks buiten reden, zoude mogen weigeren , by fchriftelyke Acte van de Heeren Burgemeesteren der refpective Steden, of van de Schouten en Gerechten ten platten Lande , den Collecteur of Gaarder daar op alvooiens gehoord zynde: -en zal de Collecteur of Gaarder, zo menigmaal het hem goeddunken zal, geadfifteert volgens de Generaale Ordonnantie, de Huizinge, Scbuuren , en Pakhuizen van de voorfchreeve Grutters mogen onderzoeken en vifiteeren, zonder dat de Grutter of andere den Collecteur of Gaarder zullen mogen doen eenig-belet in het onderzoeken van de frauden en fauten, die. zouden mogen worden gecommitteert, op de verbeurte van drie honderd guldens, en daarenboven arbitralyk gecorrigeert te worden na gelegenheid van zaaken. -Particuliere verpligtinge van de Molenaars. 25. Geen Molenaars zullen vermogen te gelyk te maaien Pakgoed en Brouwgoed, en zullen derhalven de Molenaars die Bakgoed maaien, niet mogen maaien eelig Mout, het zy voor deBrouwers, Koornbrandewyn. jranders .of .Rouwftookers, op de, verbeurde van het Mout, en een boete van tweehonderd guldens, té verjeuren, zo wel by de Molenaar, die het voorfchree,'en Mout zal hebben gemaalen , of ontvangen om te naaien, als by de gene die het ter Molen zal hebben redaan ; en de Molenaars die Mout, hetzy voorBrou'vers of Branders , Koornbrandewyn-branders of Rou wlookers, maaien, zullen niet vermogen eenig Boekveit of ander. Graan, zonder dat het zelve met Mout genengt is, tot Mout te maaien, op de verbeurte van le Boekweit of ander Graan da.t zy, zonder met Mout lemengt te zyn, zullen hebben gemaalen, en een boeIe van tweehonderd guldens; en indien in eenige Stelen zo veel Brouwers, Koornbrandewyn-branders of Rouwftookers niet zouden mogen gevonden worden, die een Molenaar na behooren zouden kunnen onderlouden met het maaken van Mout, zo zullen in zodaanige gevallen en anders niet, de Magiltraaten van de Steden een Molen mogen asfigneeren, alwaar het voorchreeven Moutgoed zal moeten worden gemaalen, laaende den Molenaar van die Molen de vryheid om >ok Bakgoed te maaien, zonder dat de voorfchreeven Brouwers, Branders of Stookers van Brandewyn, Ge» lever en Gedisteleerde Wateren haar Moutgoed elders, an op die geasfigneerde Molen zullen mogen doen maa-  GEMAAL, GEMAAL. maaien, of dat eenige andere Molenaars eenig Moutgoed zullen■ mogen .maaien op de.verbeurtejen boeuals. vooren: zullen ooit fn cas van nood de.voorfchreevea Magiftraat van de-Steden eenige. van de.Molenaars,. die anders- Bakgoed maaien, zo lang-.de nood.duurt; mogen authorifeeren tot het maaien van Bmuwgoed, mits de Collecteur of Gaarder van het Gemaal daar van waarfchouwende-y en dat' de Voorfchreeven authoril'atie zal cesfeeren, zo haast de nood zal cesfeeren. 20". Geen Molenaars, zo vel' binnen de Steden als ten Platten Lande zullen de Rogge tweemaal mogen breeken voor. de.Broodbakkers , en voorts ook niet voor Zonnen opgang of na Zonnen ondergang.mogen maaien, Op een boete van driehonderd guldens; en zullen die gene die deeze contrarie.komen te doen, nog daar en boven aangezien en gecondemneert moeten worden als Fraudateurs: doch indien de nood zoude komen te vereisfcheu, dat ook by nagt-zoude moeten worden gemaalen, zo zal zulks egter niet mogen worden gedaan dan by fchriftelyke .-Acte en Admisfie van den Collecteur of. Gaarder'zulks buiten reden zoude mogen ^weigeren, by fchriftelyke Acte van de Heeren Burgermeesteren van de respective Steden, mitsgaders van de Schouten en Gerechten ten Platten Lande, den Collecteur of Gaarder daar op al voorens gehoord zynde; en zal voorts ook aan den Molenaar voor. Stuifmeel niet. mogen wórden gevalideert dan anderhalf pond op ieder Haagfche zak Me'èl, zo nogthands, dat de Molenaars niet zullen vermogen onder pretext van Stuifmeel iets voor haar uit de zakken te neemen of - te behouden, dat waarlyk in het maaien niet-verftooven zal zyn, op de boete van tweehonderd guldens, ,zo menigmaal bevonden zoude mogen worden contrarie gedaan te zyn. Particuliere' verpligtingen van de Brood- en Köek-. - bakkers. 27. De Bakkers en Slyters van Brood, daar die, volgens het negen-en-twintigflë Artikel van deeze Ordonnantie, zullen zyn geadmitteert, zullen gehouden zyn zich in het verkoopen vanZjróoriprecifelyk te gedraagen na de zettinge door Burgermeesteren van de Steden, item in Staat hebbende, den Haag daar onder begreepen, daar van te doen en bet-Brood te verkoopen ten pryze daar op zo voor de Steden als het Platte Land gefteld , zodaanig dat'een Roggebrood van twaalf ponden-gewigt ten Platten Lande vier duiten- minder telkens zal worden gezet als in de Hoofdlieden van de Quartieren, waar onder dezelve voor deezen, ten tyde der verpagtinge hebben behoord , waar onder het Platte Land • resfoi'teert, minder en meerder gewigt van Brood, na advenant; en dat het Tarwebrood van drie ponden gewigts , twee duiten minder ten Platten Lande zal worden gezet als in de voorfchreeven Hoofdlieden gefchied, op de verbeurte, de eerfte reize als eenig Bakker of Meelverkooper daar tegens zoude mogen hebben aangegaan, van tweehonderd guldens, en fufpenfie van zyne neeringe voor een jaar, en zulks andermaal doende, gelyke tweehonderd guldens, en daar en boven voor altoos van zyne neeringe. te worden geweert. Geen Broodbakkers zullen Koekbakkers, noch geen Koekbakkers Broodbakkers mogen wezen, op een boete van twee honderd guldens voor de eerftemaal, en voor de tweedemaal van vier honderd guldens, en ar? bitraira.correctie daarenboven; ook zullen geen Koekbakkeryen te platten, Landsi van nieuws mogen worden gedicht of .jegerecht j op een boete van drie honderd guld'eus,.en,de.KoekbaKkeryen die contrarie aaa deeze aldaar zouden mogen wezen gedicht ofaange. legt, zuilen daadl.yk moeten worden geamoveer.t, en dat de Koekbakkeryen ten platten Lande.moeten uit* fterven., 28. Geen Bakkers, haare Knegts of iemant anders a wit het zoude mogen wezen, zullen haar vervorderen eenige Zemelen of' ongemaale Rogge, als mede geen grof Meel of agterblyfzel van Grutten onder, het Brood te vermengen of te doen vermengen, het zelve.alzo geme ïgt zynde te bakken of te doen bakken; en zullen dezelve Bakkers gehouden zyn de uitgehuilde Zemelen-, ten allen tyde als daar toe zullen worden aangemaant aan den Collecteur van het Gemaal te laaten volgen en overleveren, en zullen dezelve Collecteurs benevens de Leverantien daar voor aan de Bakkers moeten betaalen, .zo veel als by Burgermeesteren en Regeerders van de Steden, na verhoor van de Overlieden van het Bakkers-Gilde en deh Collecteur zal worden vastge-, field. Wyders zullen geen Molenaars of.Knegts of iemant anders wie het zoude mogen wezen, vermogen eenige Zemelen te brengen , of te doen brengen in eenige Bakkers huizen, en zullen de Bakkers of haar Knegts, of iemant van haarentwegen ook niet. vermogen de voorfchreeven Zemelen in baare buizen te ontvangen of te laaten ontvangen-, op een poene ten reguardevan de voorfchreeven Bakkers van vyf honderd guldens te verbeuren voor de eerfte reize, en die fomma niet kunnende worden betaaid op pcene van bannisfement voor den tyd van drie jaaren, en voor de tweede reize op een boete van duizend guldens, en niet kunnende betaalen,. van uit denzelven Lande van Holland en ÏVêst-Friesland ten eeuwigen dage te zullen worden gebannen; en ten reguarde van de voorfchreeven Mo. lenaars, haare Knegts, mitsgaders de Knegts van de Bakkers en andere, op de verbeurte van twee honderd guldens, en niet kunnende betaalen op poene van arbitraire correctie. Zullen mede de Koekbakkers, haar Knegts of andere-niet vermogen de Zemelen te brengen of té doen brengen ten huize van de Bakkers, noch de Bakkers of haare Knegts dezelve van de Koekbakkers, haare Knegts of andere te ontvangen, op gelyke poene als ten reguardevan de Molenaars en haare-Knegts, mitsgaders de Bakkers en haare Knegts is geftatueert. En ten einde het voorfchreeven kwaad te beter geprevenieert en voorgekomen worde, zullen de Collecteurs van het Gemaal worden geauthorifeert, zo als dezelve geauthorifeert worden mits deezen, om behoorlyk geasflfteert of zelvs in Perfoon, of door haare Toezienders by haar daar toe aan te ftellen, en by Schepenen Cömmisfarisfen te beeédigen, tot al'en tyden, wanneer dezelve zulks nodig zullen oirdeelen, voornaamentlyk, wanneer zy zullen vermeenen dat de Bakkers met het vermengen van haare Zemelen of Rogge zullen bezig wezen, in de -huizen van de Bakkers te mogen vifjtèeren en onderzoek te doen, of jegens het gene voorfchreeven is zal wezen of worden gepecceert, en voorgegeeven wordende dat hetzelve zou  2i3<5 ■GEMAAL '•GEMAAL. zoude zyn Mesting of Hondenbrood, of daaromtrent is voldaan aan het gene hier vooren Art. 4. is.gerequireert. En zullen de Bakkers geen Boekweitemeel in haare huizen mogen hebben om dat te verkoopen, veel inin het zelve .mogen mengen onder Tarwe of Roggemeel, op de verbeurte van twee honderd guldens telKen reize als zy bevonden zullen worden contrarie gedaan te hebben. 29. Voorts zullen geen Slyters van Brood ten platten Lande worden geadmitteert tot het llyten van het voorfchreeven Brood, anders dan met confent van den Collecteur, op de boete van honderd guldens. 30. Die gene die by defraudatie (dat is willens en weetens, met opzet om den Impost te profiteeren en .die aan het Land te onttrekken) of door ongeoirloofde en by de Ordonnantie niet gepermitteerde compofitie het volle recht van het voorfchreeven Middel niet hebben betaald , zullen boven de poenen en boeten in deeze particuliere Ordonnantie uitgedrukt, mede vervallen in poenen en boeten begreepen in de Generaale Ordonnantie, op den opheeve van des gemeene Lands Middelen geëmaneert, welke Ordonnantie ten voorfchreeven einde alhier wordt gehouden voor geinfereert: doch zullen die gene die deeze Ordonnantie alleen contravenieeren zonder defraudatie, vervallen in de boeten en poenen in deeze Ordonnantie begreepen, en de boeten en prenen van de Generaale Ordonnantie niet onderworpen zyn. Zie (GENERAALE) ORDONNANTIE. 31. Van deezen Impost zal niemant vry noch exempt wezen, dan die in het elfde Artikel van het Generaal Piacaat ftaan begreepen, wel verftaande dat zy evenwel gehouden zullen zyn de aangeevinge daar van te laaten doen, en te haaien een ongezegelt Biiliet op de verbeurte van haare vrydommen. 32. Wanneer het de Collefteurs of Gaarders goeddunken zal, behoorlyk zynde geaslifteert volgens de .Generaale Ordonnantie, te gaan peilen of onderzoek te doen, zo op de Molens, als ten huize van de Meelverkoopers, Bakkers, en Grutters, zullen de Molenaars gehouden wezen niet alleen behoorlyke aanwyzinge te doen van ieder zak of party e Graan, het zy Tarwe, Rogge of Meel, maar ook op te geeven aan wie het zelve en ieder van dien in het particulier is toeitomende en behoorende : gelyk ook de Bakkers pertinente aanwyzinge zullen moeten doen, zo van het Meel dat zy by hun zyn hebbende, als van het Brood by haar aireede gebakken, en nog onder handen zynde, met verklaaringe of het voorfchreeven Meel haar of iemant anders, en aan wie het zelve is toebehoorende: en zal in de voorfchreeven peiünge worden gerekent ten aanzien van het albereids gebakken Brood, een Haagfche Zak tegens agt en twintig in het Last, Tarw uit de krop van de Zak ongebuilt op twee .honderd ponden Brood, en gebuilt zynde na advenant; de Rogge de Zak op honderd twee en negentig pon den Brood, alle andere Zakken en Maaien na proportie vair de voornoemde Haagfche Maat gereduceert. En zullen de Molenaars en alle neering doende lie den, die peil fubjeft zyn, gehouden wezen by haare abfentiè iemant t'huis te laaten die bekwaam is om de peil op te geeven, op een boete van uvee honderd guldens; zullen mede alle Molenaars en neeringdoen¬ de Lieden die peil ïübjeébzyn, indien zy in den peil eenige Zakken mee 'Zemelen of anoere ftoffen gevuit,' en waar op van boven eenig Meel gelegt is, komen op te geeven, op ieder Zak met andere ftoffen als Meel gevuit zynde, verbeuren diie honderd guldens boven de boete van de Generaale Ordonnantie; en wanneer iemant der gemelde neeiing doende Lieden -bo. ven de peil bevonden wordt, zal den zodaanigen boven de poenen in de Generaale Ordonnantie begreepen, vervallen in een boete van vier honderd guldens, en verbeurte van het geen boven de peil bevonden is: eu die gene die de voornoemde peiünge of onderzoek komen te weigeren of refifteeren, zullen vervallen in een boete van zes honderd guldens, boven de boete van de Generaale -Ordonnantie. 33. En zullen de Bakkers gehouden wezen tot -allen tyde het Brood, dat zy zo voor haar zelvs om uit te flyten als door andere komen te bakken, met een byzonder Merk te tekenen, op poene van geftraft te worden als Fraudateurs: en zullen de Collecteurs, by iemant eenige quantiteit Meel vindende, vermogen aan denzelven af te vorderen verklaaringe waar het zelve Meel is gemaalen ; en zullen die gene die weigerig zullen gevonden worden dezelve verklaaring te doen, geacht en gehouden worden als of zyüeden van .frauden in het zelve Middel waren geconvinceert. 34. Die van de Westindifche Compagnie is geconfenteert vrydom van deezen Impost van het Meel, dat -zy buiten den Lande binnen de Limiten van haar Octrooi zenden: en om te voorkomen alle frauden, wordt verftaan dat alle het Koorn dat by de voorfchreeven Westindifche Compagnie ter Molen wordt gedaan, zal .moeten betaalen den vollen Impost van hei Gemaal, en daar van worden gehaalt behoorlyk Biiliet aleer het zelve ter Molen gedaan zal mogen worden : doch alle het Meel dat by de refpective Kameren ter requifitie van Bewindhebberen by fchriftelyk Biiliet, ten minften by twee van dezelve getekent, aan den Collecteur zal worden aangegeeven, om ingefebeept en buiten 's Lands binnen de Limiten van haar Octrooi gevoert te worden, zal gedaan worden in dubbelde Smaltonnen, en met des Collecteurs teken gebrand, en zal van alle het zelve de betaalde Impost by den Colleéteur gereftitueert worden, het Meel te rekenen vyf en veertig honderd ponden voor het Last. Hoe de Hoofd- en andere Collecteurs zich zullen hebben te gedraagen. 35. Alle de refpeftive Hoofd-Colleftenrs gefteld in de Steden , ftem in Staat hebbende, den Haag daar onder begreepen, mitsgaders alle verdere Colleéteurs zullen zich in die haare Bedieninge met alle getrouwheid gedraagen, en tegens alle fraudes en contraventien met alle attentie vigileeren, en de fraudes en contraventien die zy komen te ontdekken, ten fpoedigften brengen ter kennisfe van den Officier daar het voorvalt, mitsgaders van den ContiaroIIeur over haar gefteid: en zullen voorts houden pertinente Registers en Boeken, en daar in aantekenen met den dag en datum alle de posten die haar aangegeeven zyn, mitsgaders door wie, en voorts het geld door haar ontvangen zo wegens de uitgegee^en Eillieten als van den Impost, ieder in eenaparfe colom, zo dat de Laterisfen van ieder Blad op ieder refpect afzonderlyk kunne»  . GE MAAL.' tien worden opgetrokken, en met expresfie- van de Naam eu Woonplaats van wie zy geld ontvangen hebben. 36. Zullen voorts de refpective Hoofd-1 cn andere Collecteurs geftadig met den anderen correspondeeren, zo wel de refpective Collecteurs in de Steden onderling, al-s die in de Steden met die op het platte Land, en telkens vifie en opening aan den anderen geeven van malkanders Boeken en Registers, om te ontdekken of ook eenige fraudes zouden mogen zyn gepleegt, en voorts in alles met den anderen gaan de . concert en communicatief, in het geen haar zoude mogen voorkomen dat tot verbetering van het zelve Middel zoude kunnen dienen , fchriftelyk bekend maaken aan den Contrarolleur over haar gefteld; en in cas de Collecteurs zouden mogen komen te ontdekken, dat door iemant onder haar eenige ontrouwigheid. of nalaatigheid zoude mogen wezen gepleegt , zullen dezelve gehouden zyn daar van ten fpoedigfte kennisfe te geeven aan de Gecommitteerde Raaden, mitsgaders aan den Contrarolleur over haar gefteld. 37. En op dat de voorfchreeven Collecte mag toegaan in behoorlyke orde, zullen de Hoofd-Collecteurs in de Steden, ftem in Staat hebbende, den Haag daar onder begreepen, hebben het opzicht, zo op de Collecteurs gefteld in de andere Steden en Dorpen, en van ieder der zelve alle maanden het door haar ontvangen geld overneemen en ontvangen na aftrek van hun Collectloon, ten waare haare ontvangst geen twee honderd guldens kwam te bedraagen , en zulks gedaan zynde, het geld zo van dezelve Collecteurs als door hen zelvs ontvangen, binnen veertien dagen na de expiratie van ieder maand, brengen op het Comptoir waar onder zy resforteeren, op poene dat zo wel de Hoofd- als andere Collecteurs, die daar omtrent in gebreeken mogten blyven, daar toe paratelyk zullen worden geëxecuteert; en zullen de Hoofd-Collecteurs daar van maandelyks overzenden een Staat aan den Contrarolleur. 38. De voorfchreeven Hoofd-Collecteurs in de Steden zullen, om zich van dit opzicht na behooren te acquiteeren, wanneer zy eenige ontrouwigheid of na. laatigheid van eenige Collecteurs onder haar gefteld, zouden mogen komen te ontdekken, gehouden zyn daar van ten fpoedigften kennisfe te geeven aan de Gecommitteerde Raaden. Gelyk ook dezelve Hoofd-Collecteurs, mitsgaders de verdere Collecteurs en Gaarders in het byzonder, gehouden zullen zyn alle oplettendheid te hebben op de Chercbers en Toezienders op de Koornmoolens, zo in de Steden als ten platten Lande gefteld, en goede toezigt te neemen dat de voorfchreeven Cherchers en Toezienders hun ééd en plicht, volgens haare Inftructie behoorlyk waarneemen en nakomen, en by zo verre zy daar in eenige faute of nalaatigheid ontdekken, het zelve ten fpoedigften en zonder eenige de minfte verfchooninge bekend te maaken aan onze Gecommitteerde Raaden van het Quartier waar onder dezelve behooren. 39. Alle de Collecteurs, en zulks zowel de HoofdCollecteurs als andere, zullen zo de gezegelde als ongezegelde Billieten die zy nodig hebben, ontvangen uit handen van den Opziender van het klein Zegel in de Stad waar onder zy behooren, er* daar van geeven X. Deel. GEMAAL. 2137 een behoorlykRecepis en ook zelvs aanteekening houden vanhet getal der EiUiettendiezy komen te ontvangen, met expiesfte van dag en datum en van dc groote van dien : en zullen voor den aanvang van ieder jaar aan den gemelden Opzien Ier van het Zegel opgeeven het getal der Billietten en de groote van dien, die zy zullen verrheïnen nodig te hebben, ten einde den Opziender het nodig getal by voorraad in gereedheid kan doen brengen. 40. De refpective Collecteurs .zullen haar ontvangen Billietten alle drie maanden moeten verantwoorden aan den voorfchreeven Opziender van het Zegel waar onder zy resforteeren, zo door in haar Boeken te toonen dat zy 's Lands gerechtigheid hebben ontvangen, als door te exhibeeren en te vertoonen de Billietten die zy overgehouden en niet uitgegeeven zouden mogen hebben, en zullen gevolglyk aan niemants* Lands gerechtigheid voor het Biiliet mogen crediteeeren, op poene dat het zelve ten haaren laste zal worden uit. getrokken. 41. De gemelde Collecteurs zullen buiten den Standpenning 'of Gouden-Ryder' geen goud mogen ontvangen, op poene dat zy het zelve in zilvergeld aan het gemeene Land zullen moeten verantwoorden. N°. 1. Formulier van den ééd te doen by de Bakkers, Grutters, en Meelvcrkoopcrs. Ik woonende beloove en zweere dat ik het Middel op het Gemaal in eenigerhande manieren , directelyk of indirectelyk, liet zal fraudeeren , noch gedoogen dat het zelve loor andere van myn Huisgezin zal worden gefrauleert, en dat ik punÈtueelyk my zal gedraagen na het zeren en twintigjle Artikel van de Ordonnantie op het Genaal, rankende het verkoopen van Brood volgens de zetting. Zo waarlyk helpe my God Almagtig. Het s;cene curfyf is alk-en ce Linten influeeren in den déd ,'ïii de Bakkers en Slyters van Brood. N°. % Formulier van den 'ééd te doen by de Koornmoolenaars en derzelver Knegts. k Koornmolenaar taande en gelegen te beloove en zwee- e, dat ik noch zelvs noch door iemant van myn Huis;ezin, of andere wie het ook zoude mogen zyn, op ïyn Molen, In myn Huis, Schuur, Werf, in myn ichuit, op myn Wagen of anders, in geenerhande maderen eenig Koorn of Graan, hoe het zelve ook geaamt zoude mogen zyn, zal opdoen noch ontvangen och inneemen, noch gedoogen dat zulks gefchied, irectelyk of indirectelyk, zonder daar by te.hebben n te bekomen een Biiliet van den Collecteur of Gaarer van den Impost op het Gemaal, inhoudende de uantiteit en qualiteit van het Koorn of Graan, met exresfie van den naam van die gene die het Goed ter dolen zendt, en voorts in alles zodaanig geconftituert als by het dertiende Artikel van de Ordonnantie p het Gemaal is geftatueert. Zo waarlyk helpe my God Almagtig. Ordonnantie, volgens dewelke by CollePte zal worden geheeven den Impost op het Gemaal ten platten Lande. Den 26 November 1749. I, De Collecteur zal den Impost ontvangen over alMmmjn le ï  •2!:3 GEMAAL. Ie Spoci^rs hciGemail fubject zo veel als voor dën Impost in de Steden over dezelve Speciën wordt ontvangen, en zich generaalyk in alles reguleeren na de Ordonnantie volgens dewelke den Impost van het Gemaal over de beflooten Steden gecollecteert wordt, voor zoveel dezelve by deezen niet fpeciaalyk worden gealtereert en verandert. 2. En dewyle tot de heffing van dén voorfchreeven Impost nodig zyn Quohieren, zo zullen de voorfchrteven Quohieren door den Collecteur worden geformeert, om van ieder Perfoon of Familie den Impost van hst Gemaal te ontvangen op zodaanigen wyze en maniere als by deeze Ordonnantie wordt ter neder gefteld. 3. Ieder Familie zal voor elk Hoofd dat in de voorfchreeven Quohieren als een Perfoon uitgetrokken is, ter confumptie gefteld worden op een agt en twintigfte gedeelte van een Last Koom , en zulks op een Haagfche Zak zo veel de Tarwe aangaat, en op een Zak°en een quart van een Zak ten reguarde van de Hegge- - 1 1 ■ 4. De Collecteur zal gehouden zyn aan ieder van de Huishouders, welkers Familien in de voorzeide Quohieren opgefchreevenzyn, tegeeven eengrootBilliet, op een Zegel van vier 'ftuivers, inhoudende de Nummer van Perfoonen die in dezelve Familien zullen wezen begreepen, mitsgaders ds quantiteit van het Koom waar op alzulke Familie zal zyn gefteld, zullende het de Ingezetenen vryftaan die confumptie te doen, het zy in Tarwe of Rogge alleen, of ook ten deele in Tarwe en ten deele in Rogge, in maniere als bet zelve groot Biiliet aan het einde deezes geinfereert komt mede -te brengen, zodaanig dat voor ieder heele Perfoon of Hoofd van tien jaaren en daar boven, indien zy alleen Tarw, .of wel ten deele Tarw en ten deele Rogge gebruiken, zal moeten worden betaald drie guldens vyfden ftuivers, en alleen Rogge confumeerende ©ene gulden zeventien ftuivers en veertien penningen, de. halve-Hoofden onder de tien tot vier jaaren incluis, gereekent twee voor een geheel Hoofd. En zal de Collecteur dezelve groote Billietten moeten uitgeeven binnen de eerfte zes weeken of uiterlyk twee maanden na het ingaan van de Collecte, en voorts van ieder jaar, op posne van honderd guldens te verbeuren op ieder Biiliet dat voor den voorfchreeven tyd van twee maanden niet uitgegeeven en omgebragt zal zyn; en zullen de Bakkers, zo lang die Quotifatie billietten niet zullen wezen geëxtradeert, gehouden zyn op haare Kerfftokken met het gewigt pertinentelyk aan te tekenen al het Brood, het welk zy middelerwylej.het zy Tarwe of Rogge, aan de Gequotifeerdens zullen hebben gelevert, zonder op het zelve Biiliet meerder of minder aanteekening te doen. als in effCcte-door den Gequotifeerden zal wezen gebaak, of wel Rogge in plaats van Tarwenbrood daar op te ftellen of doen ftellen ; en zullen de Bakkers binnen agt dagen na het bekomen van het groot Billïet- op het zelve oprechtelyk hebben aan te teekenen ea- over te draagen alle het Brood, het- zy Rogge of Tflpve,. het-welk by haar op de Kerfftok invoegen voorfchreeven zal zyn gefteld, . en daar in van tyd tot tyd tecontinueeren , allés opeen boete van twee hond(6fd ■: guldens, boven en behalven de boete van de Generaale Ordonnantie en fufpenfie. van- haar- Neering GEMAAL». voor zes maanden, en dat zy daarenboven geen a&'êzulien hebben gelevert, en op gelyke boete van twee honderd guldens-tegens■deGeqcotifeerdens, by aldien . zy haare Quotifatie billietten zouden weigerénaan te: neemen, dezelve aan den Bakker te leveren, of daar op aanteekening té laaten doen van al het Brood dat zy by denzelven-zullen komen te haaien, behalven dat henlieden geen affls-g zal ftrekken by liouidatie met den Collecteur te honden , het Ti-ood by dén Bakker gehaald, en invoegen voorfchreeven op haar Quotifatiebilliet niet aangetekent: en zal het den Gaarder of Collecteur vryftaan ten minften om de drie maanden vifie te neemen van de Quotifatiebillieten, op poene van by weigering van den Gequotifeerden of Bakker, onder wien het Quotifatiebilliet zoude mogen berusten, daar toe behoorlyk geinfinueert zynde, ittt verloop van agt dagen ten haaien koste by gyzeling te ■ worden geconftringeert. 5. De Collecteur zal geen van de GéquotifeerdeFamilien in het Biiliet van Quotifatie, dat hy haar zal t'huis zenden, hooger mogen ftellen als na de voorfchreeven proportie, op een boete van twee honderd' guldens, en zal de Collecteur of Gaarder, ontvangende de fomma waar op een Géquotifeerde is gefteld,. de Quitantie daar van moeten ftellen onder het voorfchreeven groot Biiliet; en ingevalle by het vermisfen van het voorfchreeven groot Biiliet of anderzins de voorfchreeven Quitantie apart zoude mogen worden gegeeven , zal in zulken gevalle de Collecteur of Gaarder in de voorfchreeven Quitantie moeten uitdrukken de oirzaak van de fchuld en de fom-ma waar mede dezelve zal wezen betaald , op poene van contrarie doende, te verbeuren een boete van honderd guldens, 6. Indien iemant zyn Koorn zelvs zal willen verbakken , en het zelve binnen het Diftrict van de Collectewaar onder hy behoort laaten maaien, zo zal hy, alvoorens bet zelve ter Molen te brengen, zich moe-, ten adresfeeren aan den Collecteur of Gaarder van het zelve Diftrict, en aldaar pertinente aangeevinge: doen van de qualiteit cn quantiteit van het Koorn dat hy genegen is ter Molen te zenden, met expresfie van . den naam van den Molenaar, dien het zelve om te; maaien gegeeven zal worden, en zal voorts by den Aangeever van bet zelve Koorn aan den voornoemdenCollecteur of Gaarder geëxhibeërt of overgelevertmoeten worden het voorfchreeven grootBilliet, als wanneer de voorfchreeven Collecteur eerst en alvoorens daar op zal aanteekenen de quantiteit en qualiteit van de voorfchreeven verimposte of aangebragte Par. tyen met denominatie by wat Molenaar het zelve gemaalen zal worden, en, het zelve gedaan wezende, aan den voorfchreeven Aangeever benevens de reftitutie van het voorfchreeven groot Biiliet te gelyk overleveren een klein Biiliet, inhoudende de qualiteit en quantiteit van het voorfchreeven Kaorn mitsgaders den • naam van den Aangeever, en van den Molenaar by wien het zelve ter Molen zal worden gebragt, als mede den dag en datum, waar op de aangeevinge is gefchied, en zal dé Aangeever dan verder met het Biiliet moeten bandelen als by het vyftiende Artikel van de Ordonnantie op het Gemaal is geordonneert, om het zelve aan den Molenaar te behandigen.. 7. En indien de.voorfchreeven Géquotifeerde des¬ zelvs-  GEMAAL. 2etvs Koorn wilde laaten maaien buiten hetDïftriSr. Vaft' de Collecte in de gevallen waar in 'zulks bv het iffi tiende Artikel van de Ordonnantie op het Gèihdal' is 'ge-'> permitteert, zo zal hy alvoorens hetzelve ter Molen' te brengen , zich moeten adresfeeren aan den Collecteur of Gaarder van de Plaatze daar hy het voorfchreeven Koorn zal laaten maaien, en aldaar pertinente aangeevinge doen van de quantiteit en qualiteit van het Koorn dat hy genegen is ter Molen te doen , met oprechte expresfie van den Molenaar, dién'het zelve om te maaien gegeeven zal worden, eh zal hy aan den Collecteur of Gaarder overleveren het voorfchreeven groot Biiliet, dewelke ais vooren daar dp zal moeten aanteekenen de quantiteit en qualiteit van het gene ter Melen gedaan zal worden, met denominatie by wat Molenaar het zelve gemaalen zal worden, alvoorens hy daar van een klein Biliiet zal vermoogen te geeven, op de boete van honderd guldens; en, de voorfchreeven aanteekening op het voorfchreeven Biiliet gedaan zynde, zal hy -nevens dien geeven een klein -Biiliet, van inhoud als hier vooren in het zesde A'tikel is geordonneert, om het Koorn daar mede ter Molen gebragt, en verder met het zelve Biliiet gedaan en gehandelt te worden als by het vyftiende Artikel van de Ordonnantie op het Gemaal is geftatueert; vel verftaande, dat de voorfchreeven Géquotifeerde benevens het voorfchreeven'klein'Biih'et, by den Molenaar ten halve doorgefcheurt, ook ;het groot Biliiet' aan den Collecteur of Gaarder van zyn Diftrict zal moeten vertoonen voor en aleer het Meel zal mogen worden opgedaan, welke Collecteur of Gaarder op het voornoemde groot Biliiet zal hebben te ftellen, vertoont, 'alles op de Verbeurte van het Meel en een 'boete van vyftig guldens. 8. Indien de Gequotifeerden, die zelvs bakken, de-quantiteit van het Koom, in haar groot Biiliet gemeld, opgehaalt zullen hebben, zo zullen dezelve, meeTder quantiteit moetende confumeeren, daar van een ordinair Biliiet moeten haaien en den Impost betaalen, en dien aangaande baar in alles gedraagen als by de Ordonnantie op het Gemaal in de Steden is geordonneert. o. Edoch indien iemant van de voorfchreeven Géquotifeerde Perfoonen geen genegentheid zoude mogen hebben om zyn Koorn zelvs te verbakken, maar ten Huize van de Bakkers het Brood, tot zyn confumptie nodig, wilde doen koopen, zo zal al zulke Ge-quotifeerde Perfoon geen Brood mogen haaien om te worden afgefchreeven op zyn Quotifatie of groot Bil- . liet, dan alleen binnen het Diftrict van de Collecte . waar onder hy behoord of in de daar naast aan gele- ; ge Ambachten, met dien verftande , dat het zelve i haaiende in de naastgelege Ambachten zo die buiten i het Diftrict van de Collecte , waar onder hy be-; 1 hoort, gelegen zoude zyn, niet anders-als met voor-I ] weeten van den Collecteur of Gaarder van zyn Di- ] ftrict, en voor zo veel dezelve Gequotifeerdens haar' : Brood zullen willen haaien in de naast bygelege Steden, zo zal zulks moeten gefchieden met kennisfe en ; voorweeten van den Collecteur van het 'Gemaal, zo i wel van zyn Diftrift als van de Stad daar hy Brood zal ] -doen haaien, en zal dezelve Géquotifeerde aan deii' l Bakker, alwaar hy ingevolge van het geene vooren I gezegt is, Brood vermag te haaien, zyn gre-c-t Biliiet i GEMAAL. ajgp overleveren, om daar op fuccesfivelyk by den'Bak; er zo veel Koom verimpost en ter Molen gebragt te wor. den, als den inhoude van het voorfchreeven groot Biliiet zal komen te bedraagen': én zal de Bakker, zo ten reguarde van het zelve groot Biliiet, en de maniere en forme van aangeevinge, als omtrent het gene daar aan verder dependeert, zich zodaanig gedraagen als hier vooren ten opzichte van de Perfoonen, haar tax zelvs verbakkeode, is geftatueert. - 10. En op dat de voorfchreeven Géquotifeerde Perfoonen met den Bakker over en ter zaake van het gehaalde Brood ten allen tyde bekwaamlyk zoude kunnen afre.' kenen, Zo zal de Géquotifeerde eenig Brood tot den Bakker haaiende, op deszelvs groot Biliiet doen ftellen of-by den Kerfftok aanteekenen-de ponden Brood, die hy gehaalt zal hebben, en zal de-Bakker in de afrekeninge aan den Gequotifeerden hebben aan te wyzen, dat door hem een Zak Koom ter Molen gebragt is, tegens zo veel! ponden Brood als ter plaatze, daar het Brood gehaalt is volgens het'Taxatiebilliet gerekent worden in een Zak te gaan, minder of meerder quantiteit na advenant, zullende de Géquotifeerde by gebreeke of onwilligheid van die aanwyzinge ongehouden zyn aan den Bakker betaalinge te doen; en zal de Géquotifeerde ook niet gehouden zyn aan den Bakker meer voor het Brood als de-ordinaire zetfinge te betaalen , noch de Bakker meerder of minder mogen eisfchen, op de boete in het vyftiende Artikel van de Ordonnantie op hei Gemaal daar tegens geftatueert. n. En ten einde een ieder zoude mogen weeten boe veel ponden Brood voor een Zak zullen wordengerekent, zo zal het zelve, volgens de Lyst, na gelegenheid'van iéder Plaats daar van te maaken, op het voorfchreeven'Biiliet moeten uitgedrukt worden, volgens het Concept aan het einde deezes geinfereWBlvIjrjaiqxo Ifö jbiow os . oalèbvrev oi nsimrs & 12. De Gequotifeerdens zullen in haat vermogen, behouden, om de voorfchreeven Bakker zo dikmaalen te vcrlaatcn als haar gelieft; wanneer zylieden het groot Biliiet zullen te rogge eisfcheir, en het zelve wederom aan zodaanig een ander Bakker overleveren als zy zullen gelieven te verkiezen, mits obferveerende het geen hier bevooreus in het negende Artikel is geordonneert. 13. En op dat de voorfchreeven Géquotifeerde te jemakkelyker van den Bakker zoude kunnen affcheilen , zo zal de Bakker niet meer te gelyk op ieder Biliet ter Molen mogen doen als één zak, en daar voor Brood aan den Gequotifeerden gelevert hebbende,geen Koorn op het zelve verder ter Molen mogen brengen, ils weder één zak, met confent van den. Gequotilëerlen, of zaLde 'Géquotifeerde, den Bakker verlaatenle, niet gehouden zyn aan den Bakker iets te betaaeu voor het geen het Koorn, doorden Bakker ter Moen gedaan, meerder zal bedraagen in 'quantiteit als de Vonden Brood, by den Gequotifeerden na dato-gehaalt, rullen komen te beloopen. 14. En op dat de Bakker het Meel, dat by hem ten lanvang van de collecte in aanpeil bevonden zal worlen , op de voorfchreeven Billietten zoude kunnen te >as brengen,^al de Collefteur gehoudën zyn het voor'chreeve Meel ten beloope van den aanpeil, waar van ïem den Impost by die gene, onder wien het gevon-;' isn wordt, uitgekeert zal woorden, te yerdeelen en Mess 2 aan  ,i4o GEMAAL. ' aan te tekenen op ieder van de voorfchreeven groote Billietten, zo als da Bakker het na zyn gerief zal hegeeven. i 15. Gelyk mede de voorfchreeven Collecteur gehouden zal zyn, zo nu en dan , als de Bakker daar om benodigt zal zyn, een zak Koom, die ter Molen gebragt wordt, te verdeelen, en op te tekenen op verfcheiden Billietten tot zodaanigen quantiteit op ieder, als de Bakker van noode zal hebben. ib. De Gequotifeerdens , die van den armen leeven en by uitdeelinge van Bropi onderhouden worden, zullen haar groot Biiliet ftellen in handen van de AaiiHoesfeniers, of die genen die haar fustcndeeren , die op hetzelve Biliiet zullen laaten maaien , en het Koorn ter Molen gedaan, daar op laaten aantekenen,..om ten beloope van het gene daar op gemaalen is aan de voorfchreeven Gequotifeerdens in afflag te (Lekken; doch de Gequotifeerdens die fubfidie van den armen genieten in gelden of andere fpecien, zullen hun met haare Billietten moeten reguleeren naar' het gene andere Gequotifeerdens gehouden zyn te doen. 17. En gelyk het de Gequotifeerdens zalvry (laan, om zo wel Rogge als Taryve alleen, en ook ten deele Rogge en ten deele Tarwe te confumeeren, zo-zullen dezelve van ieder-partye Rogge of Tarwe, die zy komen aan te geeven , den Impost daar op gefteld gehouden zyn te voldoen, en in. cas zy hun Brood byeen Bak-' ker haaien, zal op haar groot Biliiet duidelyk moeten worden genoteert hoe veel Rogge, of. hoe veel Tm-we-i Irood zy hebben geconfumeert,-en op dat niemant .vermeen e, dat hy van zynen tax" zal zyn ontflagen, 20 wanneer op het voorfchreeven groot Biliiet in het geheel geen Koom verimpost is, of minder verimpost is sis' de voorfchreeven tax of quotifatie komt te bedraagen , en alzo de finceere intentie van deeze Ordonnantie tragten te verydelen , zo wordt wel expresfelyk geftatueert, dat de voorfchreeven géquotifeerde Perfoonen ter expiratie van het jaar aan den Collefteur zullen moeten betaalen. den Impost van het geen derzelver tax meerder zal heloopen als.het gene volgens de aantekening op het grootBilliet bevonden zal worden ter Molen gebragt te zyn, en zal het zelve overfchot gerekend en betaald moeten worden volgens den Impost op de Tarwe, zo als dezelve by het eerfte Artikel van de Ordonnantie op het Gemaal is geftatueert en geüxeert. - 18. Met dien verftande nogthands, dat, zo wanneer bevonden mogte worden , dat de Familien,waar in ee-' ïiig Zeevaarende of Militeerende Perfoonen zyn befchreeven , ter expiratie van het jaar zo-veel Broodnietgullen hebben geconfumeert, en vervolgens zo veel Koom cp het .Biliiet van haare quotifatie niet ter Mo-. Jen gedaan zal zyn,als waar op dezelve waren gefield, zy lieden als dan een zes-en-vyftigfte gedeelte van een Last by den Collefteur in afflag zullen genieten van het geen op haar groot Biiliet nog open zal ftaan voor ieder Zeevaarend of Militeerend Perfoon , die dezelve met deugdelyke en legaale bewyzèn zullen weeten aan te wyzen, dat,, geduurende den loop van dat jaar, twee of meer maanden agter den anderen, zonder eenig interval, buiten het Land geweest zyn. ig. Gelyk mede aan de voorfchreeven Familien op ieder Perfoon, die binnen de zes maanden na het ingaan van het jaar met 'er woon buiten de Collecte, GEMAAL. waar onder zy behooren, komen te vertrekken of te overlyden , een zes-en-vyftigfte van een Last afllag door den Collecteur zal gegeeven worden op het gene ter expiratie van het jaar op het groot Billiet van de quotifatie nog'open zal zyn. 20. Die gene die door den Bakker op haar groot Biliiet haar'volkomen tax of quotifatie ter Molen gedaan zuilen- hebben , zullen voorts haar Brood by den Bakker haaien, op dezelve voet en wyze als zy ge^ woon. zyn en vermogen te doen, die gene die geen groot,-Biliiet van quotifatie of taxatie ontvangen. 21. De betaalinge van den Impost over het geen ter Molen,,gedaan wordt, zal by. de Gequotifeerdens of Bakkers moeten gefchieden volgens de Ordonnantie op het Gemaal: en indien het Koom ter Molen gebragt wordt, buiten collecte,zal dezelve betaalinge gefchieden aan de Collecteur of Gaarder van de Stad, Plaats of District, waar onder het Koom. volgens.de voorfchreeven Ordonnantie ter Molen gebragt mag woorden, des zal de Collecteur van de Plaats, alwaar hetzelve gemaalen wordt, gehouden zyn van het geene hy ontvangen zal op de Billietten van de Gequotifeerdens, buiten zyne collecte Woonagtig, te houden een register apart, en daar van alle maanden zenden copie aan den Collecteur, onder wiens District de voorfchreeven Gequotifeerdens woonagtig zyn, ten einde het geen de Gequotifeerdens dien conform betaald hebben, haar tot afflag op haar groot Biliiet zal kunnen ftrekken.::! i 3 Vivi irsr '*>biss£> 'Si ii>ödé)lod i" l> Ht f 22. Voorts zal niet alleen de Collecteur, maar ook een ieder die deezen aangaan mag, zich in alles moeten reguleeren na de Ordonnantie op het Gemaal gearresteert, en zulks ook in cas van fraude, contraventie, en compofitie alle de pcenen fubject blyven, die in de voorfchreeven Ordonnantie uitgedrukt zyn. 23. De Gaarder of Collecteur zal boven de verpligtingen de Gaarders opgelegt by de Ordonnantie op het Gemaal in de Steden, ook gehouden zyn na de expiratie van ieder jaar tot den ontvangst van den Impost op dit middel, te houden zitdagen, en dezelve te beginnen zo ras het faifoen.het zal toelaaten, uiterlyk in de maand April, en dezelve continueeren in de maanden May en Juny, en in ieder maand een dag in ieder Dorp, onder zyn collecte behoorende, en het geen hy op die gehouden zitdagen komt te ontvangen , wanneer het zelve bedraagt tweehonderd guldens en daar boven, voor den volgende te houden zitdag brengen of bezorgen öp bet Comptoir waar onder hy behoort, en daar van ook zenden een behoorlyken ftaat aan den Contrarolleur over de Collecteurs gefteld, op poene van daar toe paratelyk te zullen worden geëxecuteert; en zal de voorfchreeven Gaarder of Collecteur alle die genen, die op de voorfchreeven zitdagen het geene zy fchuldig zyn niet ten eenemaal hebben afbetaald, daar toe paratelyk executeeren, zo tydig, dat de executie voor de maand Augustus ten eenemaal zal kunnen wezen voltrokken, en hy in ftaat is om zyn Quohier te zuiveren voor de maand van September, op poene dat de posten, die hy met den eerften September niet ten vollen heeft ontvangen, en waar over hy geen uiterlyke executie heeft gedirigeert, ten zynen laste zullen worden uitgetrokken. Croot  gemaal; Groot B'lliet van het Gemaal ten Platten Lande, gearresteert by Haar Ed. Groot Mog. de Heeren Staaten van Holland en West-Friesland, op den 26 November 1749. N. N. Collecteur van het Gemaal en tiende verhooging over ingegaan primo January , infinueert en waarfchouwt by deezen . . . . . . . dat zyne Familie oprechtelyk zal hebben aan te geeven, zynde de Kinderen onder de vier jaaren hier van vry, en van vier tot tien jaaren halve Perfoonen , op poene dat die zyne Familie niet oprechtelyk zal hebben aangegeeven, zal verbeuren duizend guldens , en die gene die dezelve boete niet kunnen betaalen, zullen daar over aan den lyve worden geftraft. En alzo de Geinfinueerde zyn Familie heeft opgegeeven te beftaan in hee- ]e en halve Perfoonen , wordt dezelve Familie gefteld op de confumptie van . . . . . . Zakken Haags , zynde voor ieder Perfoon een Zak Tarwe Haags, of een Zaken een quart Rogge, en na proportie van de maat in het District van deeze collecte van gebruikelyk. Waar voor zal moeten worden betaald voor ieder heele Perfoon of Hoofd van tien jaaren en daar en boven, indien hy alleen Tarwe confirmeert, drie guldens vyftien ftuivers, en alleen Rogge confumeerende een gulden, zeventien ftuivers, veertien penningen, de halve Hoofden onder de tien tot vier jaaren incluis gerekent twee voor een geheel Hoofd; en is mitsdien de voorfchreeven Familie fchuldig de fomma van . , en ingevalle dezelve Familie ten deele Rogge en ten deele Tarwe gebruikt, zal de betaalinge moeten gedaan worden na advenant de Tarwe of Rogge zal worden geconfumeert en op het voorfchreeven Quotifatiebilliet gefteld, den Tarwe te rekenen tegens'honderd en vier guldens, agttien ftuivers, twaalf penningen, en de Rogge tegens twee-en-veertig guldens, zeven ftuivers het Last, de calculatie te maaken ter expiratie van het jaar, als wanneer zal kunnen blyken hoe veel Tarwe en hoe veel Rogge geconfumeert is. En by aldien de Géquotifeerde zyn tax, op het voorfchreeven Quotifatiebilliet gefteld, in het geheel óf ten deele niet aangegeeven óf gehaalt zbudd mógen hebben', zal hy nogthands zyne geheele Quotifatie tegens geheel Tarwe, ter fomma van drie guldens vyftien ftuivers voor ieder geheel Hoofd, en twee halve voor een geheel, in voegen voorfchreeven , zonder eenige de minfte kortinge moeten voldoen en betaalen, en, meerder van noden hebbende , het zelve moeten aangeeven en daar van den Impost betaalen. / Indien de Géquotifeerde zelvs niet bakt, zal hy telkens, wanneer hy Brood by den Bakker haalt, op zyn Quotifatiebilliet laaten aantekenen hoe veel ponden Brood, het zy Rogge of Tarwe, hy daar op gehaald heeft, te letten dat den Bakker gehouden is hem het Biiliet zodaanig wederom te geeven, dat tegens honderd twee-en-negentig ponden Rogge, of tweehonderd ponden Tarwebrood, die hy gehaald heeft, een 7.ak Koorn Haags gerekent wordt, en indien de berekening anders valt ter Plaatze of in het District daar het Koorn ter Molen is gedaan , zal dezelve berekening gefchieden na proportie van de Maat van bet zelve GEMAAL. ar4r District, minderen meerder quantiteit na advenant. En zal het den Collecteur of Gaarder vry ftaan ten minften om de drie maanden vifie te neemen van het Quotifatiebilliet, op poene van by weigeringe van den Gequotifeerden of Bakker, onder wien het Quotifatiebilliet zoude mogen berusten, daar toe behoorlyk geinfinueert zynde, na verloop van agt dagen ten haaren kosten by gyzelinge te worden geconftringeert. Wyders zal de Géquotifeerde verdagt zyn, dat geen Brood zal mogen haaien om te worden afgefchreeveu op zyn Quotifatiebilliet dan alleen binnen het District van de collecte, waar onder hy is gequotifeert, of in deszelvs naastgelegen Ambachten; doch alles met kennisfe en voorweeten van den Collecteur van zyn District, en voor zo veel dezelve zyn Brood zal willen haaien in de naast bygelegen Steden, niet anders als met kennisfe en voorweeten van den Collecteur, zo wel van zyn District als van de Stad, daar hy hst Brood zal baaien. Eindelyk zal de Géquotifeerde het recht van het zegel aanftonds by het ontvangen van het Biliiet moeten betaalen , en by weigering van dien daar toeparaatelyk. worden geëxecuteert. '■ Zeeland. In deeze Provincie wordt van Tarwe of Masteluin binnen de Steden gemaalen, van ieder Zak, weegende 126 Amfteldamsch gewigt betaald ƒ 2- : - r ' Ten platten Lande boven de quotifatie aan het einde van dit Art. te melden, gemaalen wordende 1-14- ï Van Roggen in de Steden . . . . 1- : - : Ten platten Lande r-i'5*'. Van eenen Zak Boekweit, Goesfche maat, die is van 37| in den Last . . . . :- 8- 8 Van Garst, Haver en Boonen . . . : - 8- 8 In de plaats van agt en eene halve ftuiver op den Goefchen Zak Garst, naderhand geïntroduceerd, eenebelasting van 15 ftuivers op den Goefchen, en van 14 ft. op den Middelburgfchen Zak Garjle Gort. Uitgezonderd, het gene ter mestinge van Vee wordt ge. maaien, het welk met een biljet van twee ftuivers van de geheele quantiteit, mag gemaalen worden. Behalven den bovengemelden Impost wordt betaald bet Biljetgeld van eenen Zak twee ftuivers, minder quantiteit naar advenant. Iemant mauwer Meel of zogenaamd Stuifmeel by de Molenaars koopende, moet den vollen Impost betaalen , fchoon dezelve reeds van te vooren van het Koom was hetaald. De Brouwers betaalen aan 't Gemaal van elke brouwte Bier . . ƒ 1- 5- ■ Brood en 'Meel van de eene naar de andere Stad binnen de. Provincie gevoerd, betaalt nog eens den vollen Impost. Geenerleije Koorn of Meel, gebakken of ongebakken , mag van buiten de Unie binnen de Provincie gebragt worden. Als het Brood, Tarw, Boekweit of ander Meel, gepelde Garst, Paarl-Garst, Rasfel en zagte ongedroogde Gekt, gemaakt van Garst of Boekweit, uit de geünieerde Provinciën of resfort van de Generaliteit ingebragt wordt, moet den agt dubbelen Impost betaalen. De M m m m 3 in-  ar 42 GEMAAL. invoer van Brood en Meel van het platte Land in de Steden, is geheel verboden. De zoete Koek of diergelyk Gebak uit eenige der geunicerde Provinciën of de Generaliteit ingevoerd wordende, betaalt van cle roo . . . ƒ fi- : - ; De zogenaamde grove Deventer Koek, van de iod (tuks , niet meer weegende dan 175 f$ 3-10- : De Tarwe nodig voor Styfzelmaakeryen betaalt geene Impost, maar alleen een Biljet van twee duivers, doch de Styfzel die uit de geünieerde Provinciën of de Generaliteit ingebragt wordt, betaalt van de 100 f$ . 1- : - : Het Meel, Bloem en Gort, 't geen met Zee-Schepen naar buiten 's Lands gezonden wordt, is vry van impost. AHe Opgezetenen ten platten Lande, hoofd voor hoofd, van twaalf jaaren oud, en daarboven, zyn gequotifeerd op eene comfumptie van derdehalven Zak ■jaarlyks, twee Einders van volkomen drie jaaren tot ■volkomen twaalf jaaren, by de opfchryvinge te rekenen ■voor eénen perfoon. Dus betaalt ieder hoofd ƒ 4- 5- : En wanneer boven deeze quotifatie van derdehalven Zak nog meerder Tarwe of Rogge naar den Molen gedaan wordt, moet daar van de volle Impost betaald worden. Wanneer iemant gequotifeerd zynde, in .plaats van Tarwe, Rogge naar den Molen doet, moet hy evenwel den taux voor Tarwe betaalen. Iemant derdehalven Zak jaarlyks niet confumeerende, moet evenwel de volle quotifatie voldoen. Van het Stuf- of Mouw er Meel, niet tegendaande ,daar reeds van betaald is, wordt door de Molenaars .de Impost nog eens voldaan. De Generaale Ordonnantie op het Gemaal in deeze Provincie, veelal met die van Holland overeenkomende, willen wy om in geene onnutte herhaaling te vervallen , liever onze Leezers daar na toe wyzen. Utrecht. Tarwe of Weit en Masteluin daar Weit onder is , het Mudde 4 gutd. 12 d. voor het zegel 7 d. te famen 4 guld. 19 d. dus de Last of 25 Mudden ƒ 123-15- : Rogge en Masteluin daar Rogge onder is, het Mudde 2 g. 3 ft. zegel 7 d. te famen 2 g. jo d. dus de Last 62-10- • De Koekebakkers betaalen voor het Mudde het zegel daar onder begreepen 3 g. 8 d. dus voor den Last . j . . . " g-- • . • Gerst, Boonen en Erweten, daar geene Weit of Rogge onder is, het Mudde 22 ft. daar onder het zegel begreepen dus voor den Last 27-10- • Eene Mud .ie Gerst tot Mesting of Beestenvoeder gemaalen ; . ■. . f ■ . _ g. . Een Mudde Boonen of Wikken tot hét zelvde gebruik . . . . [ » < ; - 6~ • Haver het Mudde 12 ft. dus.de Last . ik- :- \ Speld of Bolderik het Mudde daar onder het zégél begreepen a 7 ft. 1 g. 3 ft. dus voor den Last ... . . , . , 2g,I5. . Grutters Gemaal, Boekweit het Mudde 5 ft. dus het Last . f 6- <- • fiavcr het Mudde 1 ft. d,us de Last , 1- 5- j j GEMAAL. Rcvfd oï.grr.auwe gepelde Garst de Zak eene ftuiver dus de Last of 36 Zakken . . ï-kj. Van buiten inkomende gebrooken Gort het Mudde 15 ft. dus voor den Last . . 18-15-? Boekweiten Meel tot het grove Meel inclufive het Mudde 6 guld. dus de Last . 150- : - s Weiten-Meel de ico fg 2 g. 10 ft. dus de Last gerekend op 4500 f§ . . . ii2.io. : Rogge-Meel de 100 1 g- ro ft- dus de Last mede gerekend op 4500 fg . . 67-10- : Koek de 100 fft < . 6- • - * Grove Deventer Koek de 175 . ; , 3-10- • Koek die van het platte Land in de Steden ' gebragt wordt, de 100 f . . . . 4- • - . leder Tonne Befchuit . . . '. 2- • - • Niemant mag van buiten de vryheid van Stad en Steden, of uit de eene Stad naar de andere Steden der .Provincie, minder quantiteit Meel, dan vier Mudden teffens inflaan. De invoer van Brood van het platte Land binnen de Steden is verboden. De omflag van het Gemaal te.n ülatten Lande is zo na mooglyk, gereguleerd per hoofd cp 2 guld. 10 ft. 2 guld. s ft. ook op 2 guld. naarnelyk op fommige plaatzen wat hooger; op andere wat laager, .naar vei eisch en bevinding van omftandigheden. Brouwers Gemaal. Brouwers betaalen voor de Graanen tot hunne n-ering vereischt, van den Last Tarwe . ƒ 25- : - : Den Last Spelt. . . .... T-.e" Tt Mout of Haver .... 8-9-14* Boven den gemelden Impost betaalen de Brouwer! nog van ieder veertigde Vat, by bun gevaat wordende f.j'2-' Van ieder Vat, wegens den Impost^ ge- ' naamd Ketelgndt : - •-10 Te Utrecht betaalen zy daar en boven nog wegens Bieren, naar buiten de vryheid der Stad verzonden wordende van ieder Vat wegens zogenaamd Landteeken . . . ' ; . p- ; Van ieder Vat tusfehenweegs gebruikt wordende .... . r<- . Generaale Ordonnantie op den Impost van het Gemaal bin ■ nen de Stad Utrecht en vryheid van dien. T, Opdat de voorfchreeven 'sLands Middelen by Jen Pagter en 't Land volkomenlyk genooten , en ie frauden daar jegens werden geweert; zo wordt dien en eenen iegelyk (uitgezondert Brouwers, Gor:ers en Grutters) verboden eenige Molens, Queeren 3-fte andere Inftrumenten, daar men Koorn ofte Grae Bakke-s z Hen geen %mfn ,; B.-mn, on- d deir Koorn ge.neuQt, ter Molen mogea «naea, noch z GEMAAL. 2145 zullen de Molenaars het zelve ook niet mogen maaien, op poene van twaalf guldens by ieder te verbeuren , en 't zelve Koorn. 32. Zullen ook de Bakkers ten allen tyde Mes verzogt zynde) gehouden v ezen bv ééde te verklaaren dat zy den Pagter in het loopendé faifoen niet hebben verkort, of gedefraudeert: gelyk zy ook gehouden zuilen wezen te doen, ten uitgang van ieder faifoen, of ten langften binnen veertien dagen daar na, en zó iemant onwillig ware den voorfchreeven ééd te doen, zal verbeuren vyftig guldens, en veiders worden gecorngeert naar gelegenheid der zaaken, ter discretie van den Gerechte. 33- De Bakkers, Bakfters en Meel verkoopers, by of van wegen de Pagters verzogt zynde, zullen gehouden wezen te verklaaren, wie van de Molenaars zy lieden het Koorn, daar van zy Biljetten verzoeken,zullen doen maaien, en uit wiens huizinge het zelve Koorn gelaaden zal worden, op poene dat in cas van onwilligheid, die Pagters niet gehouden zullen zyn henlieden Biljetten te leveren, en indien zy onwaare verklaaringe bevonden worden gedaan te hebben, zullen eiken reize verbeuren vyf- en- twintig guldens, ten behoeve van de Pagters. 34- De Bakkers zullen geen Koorn ter Molen doen, als in haar eigen Zakken, die ten beiden zyden getekent zullen wezen, met haar eigen merk respective, met olieverw daar op gezet, ieder merk ten minften vyf duim lang, en breed een kwartier van een duim: en zullen ook de Molenaars zodaanig Koorn in geene mdere Zakken ter Molen mogen ontvangen, op poene van twaalf guldens by de Bakkers en Molenaars res5ective te verbeuren. 35. Van welke merken die Bakkers daadlyk elk een vederkleed op het Comptoir van het Gemaal zullen noeten leveren; voor en aleer zy eenig Koorn ter Moen zenden, op pcene van eiken ïeize te verbeuren by le Contraventeurs twaalf guldens. 36. Na den inhoud van de voorfchreeven twee Arikelen zullen alle Godshuizen haar mede hebben te eguleeren , op poene als in dezelve. 37. De Burgers en Inwoonders zullen mede geen loom ter Molen doen, dan in haar eigen gemerkte bakken , of daar op haar naam en toenaam getekent taan, op de verbeurte v?.n drie guldens. 38. En wordt hier mede geordonneert alle Brouwers, Bakkers, Grutters, Gorters en Meelverkooers, woonende in deeze Stad en devryheid van dien, at zylieden, en die van haare Familie, zo wanneer e Pagters ten haaien huize eeitige peiünge, of onder» oek doen, ('t welk zy of haare Collecteurs, zo dikrils zullen mogen doen, als het hun goed dunken zal) ertinentelyk en in fpecie zullen verklaaren, hoe veel Peel en Koom zy op de Molens, en hoe vee! Meel zy 1 haar huis hebben, onbegreepen een Mudde op ieer tien Mudden van elke foort, en op minder of meerer quantiteits naar advenant, op verbeurte van het crzweegen Meel, en vyf. en- twintig guldens daar en aven. 39. En zullen die gene daar péilinge gedaan wordt, shouden wezen de Pefl-cedülle of Annotatie, die voliis haare v?-klaaringe by de Pagters wordt gehou- 'i, te onder.eirenen, en dié niet fchryven kunnen, illen de Peü-cedul e rnet hun gewoonlyk handmerk ünnn on-  2H6 GEMAAL. GEMAAÏ* ondertekenen, nefFens een Stads Dienaar of Bode, dien de Pagters gehouden zullen wezen te asfumeexen, alles op de verbeurte van vyf- en- twintig guldens. 40. Doch in gevalle partyen met malkanderen, in dezelve peilinge niet overeenkwamen , zal het Meel in questie, ieder Mudde Weite-meel genomen tot 200 ponden gewigte, ieder Mudde Rcgge-mcel tot 180, ieder Mudde Boekweite-meel tot 170, en ieder Mudde Ment tot 90 ponden, ter begeerte van een van beiden gewogen moeten worden. 41. De Bakkers zullen gehouden zyn, goede en oprechte aanwyzinge te doen , van alle 't Brood dat zy lieden in haar huis hebben, op de verbeurte van 't verzweegen Brood, en vyf- en- twintig guldens daar en boven. 42. Met expresfen verftande, dat deeze en alle andere onderzoekingen niet zullen mogen gefchieden tot vexatie van iemant, maar alleen tot ontdekkinge van. frauden, en ten fine bet Land en de Pagters in haare geiechtigheid niet worden verkort, en indien de Heeren van den Gerechte oirdeelen dezelve onderzoekin,ge gedaan te zyn tot iemants overlastinge, zullen de Pagters in een geldboete gecondemneert, en daar en boven arbitraalyk gecorrigeert worden. 43. Interdiceerende voorts de Brouwers, Bakkers, Grutters, Gorters, Meelverkoopers, haare Huisvrouwen, Knegts en die van haare Familie, mitsgaders alle anderen, de Pagters of Collecteurs in het peilen of onderzoeken van de frauden, eenig beletzel of hinder te doen, veelmin henlieden in Jt ftuk van haare pagtinge of collefte te injurieeren, miszeggen of misdoen, met woorden of met werken , directelyk of indirectelyk, op de verbeurte van dertig guldens en arbitraale correctie. 44.. De Pagters en de haaren zullen vermogen, zo wanneer zy eenige frauden tot nadeel van haare pagtinge komen te ontdekken, het gedefraudeerde Meel ■of Koorn mede te neemen,, en op haar Comptoir aan te houden t'haaren perikel, en behoudens partyen haar actie en defenfie daar tegens : authorifeerende den Officier en zynen Subftituit, om de Pagters, des nood zynde, daar in te adlLteeren.. 4;, Ordonneerende alle die van 't Zakkedraagers Gilde, by den Pagter of den haaren verzogt zynde, zonder weigeringe mede re gaan , en te meeten of draagen het Koom, daar in de Pagters of de haaren fustinseren frauden ol fauten gefchied te zyn, op pcene van te verliezen haar Zak of Maate, of anderzints arbitraalyk gecorrigeert te worden,tot discretie van den . Gerechte. 46. Niemant zal mogen eenige Zemelen, 't zy van Weit of Rogge, te maaien of te doen maaten , op poene van vyf- en- twintig guldens by den Contraventeur te verbeuren, uitgezondert dat de respective Molenaars telkens een Schepel, of ten hoogften een half Mudde Zemelen mogen maaien, om de versch.gebilde fteenen haarer Molens fchoon te maaken. ij, De Rakkers wordt mede geordonneert, dat zy . cnopr Meel, andere lieden toebehoorende, in haar n zullen mogen hebben, dan zo veel dezelve reis wil en gebakken hebben, eu dat niet in "!r in Tobben pf andere vaten, en zullen 5- 1 s ten allen tyden., desv0tzogti.y1.de, aan de Pagters moeten verklaaren, wte zodaanig Mes2 is toebehoorende, op poene van vyf- en- twintig guldens, ieder reize te verbeuren. 48. De Huislieden, Schippers, Voerlieden, en alle anderen, die met Tweebak of Befchuit, Meel of gebakken Brood komen in de Vryheid van Utrecht, zullen gehouden wezen, alvoorens te losfen, of na befchreeven gedefigneerde Plaatzen te pasfeeren, item, voor zonnen ondergang, de Pagters of den haaren pertinentelyk aan te brengen die quantiteit van 't Befchuit» Brood en Meel die zy gelaaden hebben,, op poene van te verbeuren Schip, Wagen, Schuit, de Tonnen met Tweebak of Befchuit, en de Zakken met Meel die niet aangebragt zyn , of de waarde van dien, en daar en boven op ieder Tonne of Zak in de Chys vier- en- twin. tig, de Middelen tweehonderd, en den Impost vieren- twintig guldens, of anders gemulcteert te worden,, ter discretie van den Gerechte ; en zal de Meester voor de Knegt, en ieder voor die gene die hy te werk ftelt, moeten verantwoorden en betaalen. 49. Den voorfchreeven aanbreng zal men doen te Utrecht en in de Vryheid van dien aldus, te weeten, die gene die met haare Wagens, Karren, Schepen, Schuiten, de Tollefteeg, Catharynen- en de Wittenvrouwen-poort inkomen, in dezelve Poorten respèa- ■ tive, alwaar de Pagters Perfoonen zullen ftellen die : den voorfchreeven aanbreng waarneemen; item, die met Schepen , Schuiten, Wagens, Karren de Weeut: inkomen, aan de Lauwerechtfè-poort, aan het Huis-■ jen tot dien einde aldaar gemaakt, zonder dat iemant: met zyn Schepen , Schuiten, Wagens, Karren , voor- ■ by de voorfchreeven Plaatzen zal mogen pasfeeren ,, zonder alvoorens perfeéten aanbreng gedaan te heb-ben, en dat de Pagters (is't nood) gevifiteert zullen 1 'hebben, of het gene zylieden ingelaaden hebben, ook; accordeert met den aanbreng, op poene als in 't voorgaande Artikel. 50. En om zo veel mooglyk voor te komen, dat! niemant met Wagens, Karren, Schepen, Schuiten,, eenige der voorfchreeven Speciën doorbrenge, zonden dezelve aan te geeven, zo worden hier mede geautho». 'rifeert de Pagters, mitsgaders haarlieder Collecteurs} en Vennoten, om alle inkomende Schepen , Schuiten , Wagens,' Karren, daar op fufpicie valt, te vifiteeren-, -en de frauden te onderzoeken, zonder dat henlieden zulks by eenige Huislieden, Schippers, Voerlieden, derzelver Knegts, of iemant anders, zal mogen be-' let worden, of ter caufe van dien mogen worden geinjurieerd, miszegt of misdaan, directelyk of indirectelyk, met woorden of met werken, op poene van arbitraale correctie: behoudelyk, dat de voorfebr-eeveü: onderzoekinge niet zal mogen gefchieden tot vexatie! van iemant, breeder en op poene als hier voor ii. Artikel 42. 51. Item, zo iemant eenig Tonnemeel of ander Meel buiten de Stad gemaalen, wul opdoen of inflaan , zal; gehouden wezen de Pagters of haare Collecteurs voornoemt, het zelve alvoorens aan te brengen, en hun: -de gerechtigheid daar toe ftaande te betaalen, op dei verbeurte Van het zelve Meel, en op ieder Mudde vier.' en- twintig guldens in den EXchys, en andere Stoelen: na advenant. ' 52. Dat men van Styfzel, Brood, Bfclm't, Meel, eni Boekweke-m-eél daar onder begreepen, uit l-Fermer1, J iep, i:.et!  GLMAAI-' *,t ^ c-Vwtcn, en' andere Piaatzan Vata ffSSg Provincie van gebragt werdende be- !SS dc honderd ponden, drie gnldens Verif»:TtVèé el-expres fely-k dat gene van, de voorfchreev n'sdecibn uit'de -eUhreeveh Piaauen of PioÖ^m Holland,™ deeze Provincie van TSSjtt yWc ten zy dezelve Specren relpeftive al■v^StsSHen worde/aangegeeven ter plaatze daar ! H ., Ej Mog. goedvinden zullen, en aldaar te noc-S haaien een Bdjet, houdende de quahteiteii Entiteit van de voorfchreeven respect.ve Speciën, ï J^r'hetiald z dien worden, zonder dat het voor-: SreS n SI Vn,d of KM door andere wegen Fiffli^a*^»over de te defisneerenKp,af SKIP mogen- worden in deeze Provincie gebragt, rdetcenen caar by als dan te ftatueeren, met author^vüc op 'den genen, die men goedvinden zal, om de Co raventeurs en haare waaren, hier vooren gefpehceer te mogen aanhouden, en tegens henlieden e ^ÖI^d^/j^A^be. b£™nDe ^a^^e^e^ zullen geen ni!' SL? of tthift in bet Distrift van haarlieden Xngenï'oSn tengen. op pcene van ieder rerze ^verbeuren tweehonderd S^«; * %>. Van alle bet Srood en ik/i/zait, t went van t S4^- V verna"iinge in een ander werdt geeen District de' jeipad d en bragt, zal ft^flgySS^ betaald, alwaar 1 'Tnen I»P*-iïe^^ rif zénden öm gebröoken of gemaalen te worden. ef Vóórts zullen de Bakkers , buiten de poorten -;„Sde vSeïd van de Stad, gehouden zyn, ten allen, exerceeren,-en zo Zy dwnie b n dag ^tni^en^gters of haare Medeftandars JJ; of door andere, met niemant aangaande de voorfchreeven pagtinge mogen compofeerer1 of.accerdeeren, noch iemant daar van exuneereo"m h*.êl-ofdeé ietwes remitteeren, directe vk noen inui feaelvk • neèn maar gehouden zyn van ieder den vo &mst te exiaeeren en te ontvangen , zonder ietwes dam van te restitueeren, ondér wat pretext . zelve ok zoude mogen wezen, op pos^e van nullité, en tweXnJerd guVlens op ieder compofitie reimsfi1 of exemntie hv de Pagters te verben'en ten behoeve fan den Officier, die haar daar over zal calangeeren, I den Aanbrengèr elk' de helfte, en de gene die invoe'en woorfebreeven iets zullen hebben genooten, vvft:g guldens,- ten behoeve als vooren. Si. De Bakkers zullen voor haarlieder Familie en Gr.M'.AL. 114 jigen eefen ieder faifoen twee Mudden 'Weifröp Burrer Impost genieten, gelyk zulks henlieden respective 'an wegen die Stad Utrecht vergunt is,- doch dat gee.iè Bakkers dit voordeel zullen mogen genieten, dan He genen die ten minllen leii vollen verimpost eert Vïud-le Koorhs ter weeke , en dat de voorfchreeven /ryheid van-twee Mudden-by de voorfchreeven .Bakkers niet zal mogen genoten worden , dan eens t'elken litgang van den faifoene, zonder-die meer als eens re erzoeken, of van 't e'ené faifoen in 't ander te mogen aaten verloopen , tot voórkomingc van alle querelon >p poene dat de gene die bevonden zullen wordenconrarie deezes gedaan te hebben, voor dien tyd 't efteót leezer zullen'hebben verlooren, conform de Appoircemeriten van de Heeren Haar Ed. Mog. Ordinaris Geleputeerden , in dato den 12 Julv 1627. >J 59. De Fagters over de Stad Utrecht en de Vryheid ;an dien, zullen gehouden zyn haar beloofde Pagt-,' jenningen te betaalen alle wê'eke het twaalfde deel van le faifoen en van twaalf weeken, en alle weeken het zestiende deel-van 't faifoen van zestien weeken : en fe-Pagters over de vier Steden en derzelver VryheJen , alle maand het zesde part. 60. Zo wanneer bevonden wordt, dat iemant eentje poincten van deeze Ordonnantie gecontravenieert, of de contraventien gcasfisteert heeft, dezelve zullen eemuléteert worden de eerflemaal conform de Ordonnantie en de Artikelen, daar tegens zy hebben gepecceert; ten tweedemaal in 't dubbelt van dien; en zo iemant ten derdenmaal van frauden agter haalt wordt, dezelve zal geftraft worden aan den lyve, met banmsfetnent of anders ter discretie van den Gerechte. 61 En zullen voor de eerfte reize geftraft worden jan den lyve, met bannisfement of anders, ter discretie van den Gerechte, die gene die dc magt niet hebben de boeten te betaalen. 6n Te appliceeren alle de pecmn.eele boeten een derdendeel ten behoeve van den Officier, het tweede van den Pagter, en 't laatfte van den-Aanbrenger, uitgezondert daar anders is geftatueert. 6- Alle welke voorfchreeven poinften zullen worden'agtervolgt; en behouden niet te min myn Heeren de Staaten, en Haare Gedeputeerden, mitsgaders de Ma-iftraat der Stad Utrecht, aan haar de magt. om dee*tf Ordonnantie, indien ze questieus gemaakt wordt, te interpreteeren, ook dezelve te mogen veranderen, vermeerderen of verminderen, na haare discretie. ' Ordonnantie raakende den Impost van het Gemaal ten Platten Lande van Utrecht. 1 Bv den Pagter of zynen Collecteur, dien by gehouden is, in ieder Dorp by hem gepagt, te ftellen, zal ontvangen .- te weeten , By den Bakker; Van een Mudde Weit, iri praats van 8 fi-. . . * . ƒ; -10- 8 Opc-ezerc , van een Mudde Weit , in plaats van 3 ft- ■ • • ' • ' \ 5 " 4" Bakker-5 en Opgezetenen, van een Mudde -Rostre. pe-''rooken 2 guld. dus voor den Last . ƒ72-- • Doch tot brouwen gebrooken ieder Loopen ' ' '■ guld. 8 ft. is voor den Last . . $A o . Van ieder Loopen Rogge 1 guld. 2 ft', is an den Last Ieder Zak of anderhalf'Loöpen Mout, 'tot 39~12* temm gemaalen, 2 g. 18 ft. is dus per Last 65-12- t Ieder Zak of Mudde Rogge of Garst gemaan tot brouwen, en grof Meel of Grand tot brouen gebruikt 2 guld. I2 ft. dus het Last . 0,. . . Ieder Zak Boekweit tot brouwen, 2 suld 1 ~ dus de Last . - ■* „ • • • 5o- 8- ï Ie.  GEMAAL» ' Ieder Zak Haver tot brouwen, i guld. 16 ft. dus de Last 43» 4- : leder Zak Spelte tot brouwen, 1 guld. 3 ft. dus de Last 51-12- : Ieder Loopen Garst eens gemaalen tot Beestevoeder zes ftuivers, das voor den Last . 10-16- : Ieder Loopen Garst, twee of driemaal gemaalen tot Menfchen eeten 12 ft. dus de Last 21-12- : Moetende by de aangeevinge aanftonds verklaard worden, of eens dan meermaalen zal gemaalen worden , zodaanig te boek gebragt en op de Blanche aangeteekend worden. Van ieder Loopen fchoon Garjlen-Gort, om tot Meel gemaalen te worden eene gulden , dus van den Last ƒ 36- : - : Van ieder Loopen hard Koorn, als Wikken, Boonen en Haver tot voeder Beesten 6 ft. 8 penn. dus voor het Last .... 11-14- : leder Zak hard Koom tot brouwen 2 guld. 4 ft. dus de Last 52-16- : Ieder Loopen Haver tot Gort gemaakt 4 ft. 8 penn. dus voor den Last . . . 9-18- : leder Loopen Garst, tot Gort gemaalen of gepeld 6 ft. 8 penn. is voor den Last . 11-14- : Ieder Loopen Mankzaad eens gemaalen 7 ft. is voor den Last 12-12- : Doch twee of meermaalen gemaalen 18 ft. dus van den Last 34. 4. : Ieder Loopen Mankzaad voor Bakkers gemaalen 14 ft. is voor den Last . . 25- 4- .- Beftaande het Mankzaad uit drie deelen Rogge en een deel Haver, mits by den Molen in tegenwoordigheid van den Opzigter worde gemengd. Generaale Artikelen ten aanzien van het Gemaal in Friesland. ï. Niemant zal mogen meer Rogge- of Weitmolens aanbouwen, of Rogge- of Weit-Steenen op eenige Molens leggen, dan 'er voor den 1 Juny 1784 zyn geweest. 2. De Rogmolens die in een Jaar niet meer opbrengen dan vier honderd guldens, zullen worden afgebroken. 3. Die eenige Graanen naar den Molen willen brengen, moeten dezelve alvoorens aangeeven byden Collecteur ter plaatze hunner wooninge , tusfehen des Zons op- en ondergang, en van dezelve neemen eene blanche of cedul, behelzende den naam van hem, die bet aangeeft, voor wien het aangegeeven wordt, wat Graanen en in eene hoe groote quantiteit zyn aangegeeven, en den dag en uur der aangeevinge, moeteule den Impost daar by terftond aan den Collecteur be:aalen. 4. Waar na" het aangegeevene te gelyk en op eennaai moet worden naar den Molen gebragt, en ook vederom te gelyk, de geheele quantiteit gemaalen wnde, van den Molen afgebaa'd. Gelyk mede de geleele quantiteit, zo die heeft laaten bakken, op eennaai geheel, en niet by gedeeltens, van den Bakker fgehaftd moet worden. 5. De Aangeever zal de Graanen in eigenen perfoon loor zynen Bedienden of Gelastigden, en niet door en Molenaar of zynen Knegt, ten collecte moeten angeeven, maar wel den Molenaar of zynen Knegt GEMAAL. 2I4J) naar den Molen mogen laaten brengen, wordende dit laatfte aan de Bakkers, Brouwers en Stookers uitdrukkelyk gelast te doen. 6. De aangegeevene Graanen mogen niet naar den Molen worden gebragt, als in Zakken, gemerkt met de eerfte letters of vollen naam der genen, voor wien zyn aangegeeven, of derzelver gewoone merken bv verbeurte van Zak en Graan , en daar te boven' ten opzigte van Bakkers of Brouwers eene boete van 24 guldens op ieder Zak, die niet, of kwalyk is gemerkt 7. By bet naar den Molen brengen van de Graanen', het welke voor Zons ondergang gefchieden moet, zal de cedulle of blanche van aangeevinge moeten worden overhandigd aan den Contrarolleur by den Molen om door denzelven in zyne contrarolle aangetekend en bewaard te worden. 8. Die eenige Graanen naar den Molen, onder den Molen, binnen des Molenaars huis, ftal, fchuur zakhuis of dergelyke gebouwen, omtrent den Molen ftaande brengt, zonder die aangegeeven, en daar van eene blanche of cedulle gehaald en vertoond te hebben, vervalt in de boete op fraude gefteld. 9. Waar in mede vervalt, die door overmaat meerder Graanen m de Zakken doet, dan aangegeeven heeft. Om het welk te ontdekken den Commis en Opzigters de vryheid wordt gelaaten, de Graanen op een kleed te ftorten, en dezelve in tegenwoordigheid van den Brenger na te meeten. 10. En fchoon de Collecteurs in het gemeen gelast zyn, alle aangeevingen in het vervolg te boek te brengen, worden daar van egter uitgezonderd de collectboeken in de Steden,die zo moeten verdeeld zyn , dat de Graanen, naar ieder Molen gebragt, apart by elkander worden geboekt, en daar by en op de blanche de naam van den Molen aangetekend. 11. Geene Molenaars, noch hunne Knegts of iemant van hun Huisgezin of in hunnen dienst'zynde voor allen dewelken de Molenaar moet verantwoorden, zal of zullen, met of buiten zyne keRnisfe eenige Graanen naar den Molen, onder den Molen 'Molenaars huis, fchuur, ftal, zakhuis of ander gebouw, omtrent den Molen ftaande, ontvangen, voor en aleer hun daar van des Collecteurs cedulle is vertoond en zo wanneer meer dan eenmaal op het zelvde cedulle Graanen aanneemen of maaien, zullen ze vervallen in eene boete van zes honderd guldens voor de eerfte reize, en voor de tweede reize, boven de voldoeninge van dezelvde boete, nog arbkralyk worden gecorrigeerd. 6 12. Zo eene Molenaar, Bakker of Brouwer de Graanen die hy naar den Molen wil brengen, verwerkt of verbrengt, voor dat eene cedulle van aangeevinge ieeft bekomen, zal die op ieder Zak verbeuren de ïoete van 150 Guldens. 13 Het Meel zal niet alleen by de maat maar ook jy het gewigt mogen worden verkogt. Doch geene Molenaar mag Weiten-, Boekweiten- of Roggenmeel vertoopen. öö 14 Zo eenige Molenaar by het ondergaan van de Nfitatie en pegelinge, of by het ontdekken van fraule, feitelyke refiftentie doet, of ook frauduleuslvk by lagt en ontyden Graanen op of van den Molen brengt; al dezelve vervallen in de boete van vyftien honerd guldens, of ih cas van onvermogen met b*nnis- Nnnu 3 pe^  4T5o G2MAAL. fement in het Tolhuis,-of wel daar eh ¥o?eh met opentaajegeesfelmge worden geftraft', naar-eXigentie van zaaken. ic: Memanr, behalven de Stookers en Brouwers, mag gsmengtie Graant n naar den Molen brengen maar een ieder zal die apart moeten houden . en eerst by den Molen in tegenwooidigheid van de Opzigters mogen te famen Horten , of'anders den Impost betaalen naar het meest bezwaarde Graan; 16. De Brouwers zullen niet meer of min in ieder Zak. die naar den Molen brengen, mogen c-oen -dan anderhalf Loopen, en de Bakkers en Stookeis. meer of minder dan eene Loopen, doch in beide StelliiigWTVCTiniet meer of minder dan eene halve Mudde. 17. Geene Gortmaakers mogen Weit, Mout of Rog ge maaien , en daar tegen mogen geene Molenaars. Boekweit Op, hunne Windmolens maaien ,- als alleen voor Brouwers tot het brouwen van zoet Bier, des de brouwers als- dan geene mengingé doen, als in tegenwoordigheid van de Opzigters. « 18. De Molenaars em Moutinaakers mogen geene Zwynen of andere Beesten mesten, en de Brouwers mogen in het gehcelgeene Garst tot Beesten veeder, noch Mankzaad 'laaten maaien, gebruiken noch in huis hebben, by prene van verbeurte der 'Beesten, en eene boete van 75 guldens-op ieder Beest. 19. Aan de Bakkers wordt vel frrengelyk verboden eenige geheele of ongemaalene Rogge 'onder bet Deeg te vermengen. Veel min mn Strelen te deen maaien, en dezelve, nóch grof Meel, Grand en verder Gortmaakers afval, in het Deeg te verwerken, of daarvan meer dan een half vierendeel Loopen in huis te heb ben. Denzelven wordt mede verboden meer dan een gat of opening in den Oven -te hebben, buiten het ademgat by 's Lands Ordonnantie gerequireerd. ■ zo. De Bakkers, en by bun afwezen hunne Vrouwen of Knegten, moeien wanneer flair toe door'denCommis of Opzigters verzogt worden , verklaaren , hoe veel cn welke foort van Meel, Tweebakken en Brood in hunne huizen is; gelyk mede, of het hun zelvs dan anderen, waar voor bakken , en aan wien bet toebehoort, anderzins hetzelve in hun bywezen meeten: ook het Brood daar van gebakken, met een byzonder merk tekenen. 21. De Slyters van Brood en Meel zullen mede, wan-* neer in het peilen gevraagd wordt, éene cedulle moeten vertoonen van den Bakker of Gortmaaker , - van wien zy bet Brood of Meel hebben, inhoudende het getal der Broeden en de quantiteit van het Meel, by hen tell ens ontvangen. 22. Uit eenen Loopen Rogge mag niet meer dan zestien Broeden, ieder van elf ponden gebakken worden. • tsbai qo eib las , rfrm 23. Particulieren, gewoon-zynde in hunne buizen' Brood,voor eigen gebruik te bakken zvn, ge'yk de Bakkers, de pegelinge onderworpen, die alleen doö'r de opzigters zonder adfiftentie van eenen Gerechtsdienaar, moet gefchieden. 24. Eene Bakker te geiyk Molenaa-- zynde, (voor hoedaanige in alle gevallen ook gehouden zul'en worden die gene, welke hunne Kakkeiy of Molen aan eenen anderen hebben overgedaan, zo maar die l-'ai ker of Mo'cnaar ééne dier amhagten hv of omtrent den Molen blyft exerceeren) maa geen Brood bakken, als GEMA'AL, s morgens-ria vyf en 's avonds voor «even inrr*, "hy pcene-Van 7 5 guldens.. .... Rcglsnicnfcp 'den "Jtvcer van gemaalen Weit cn Rogge »y zonder betaaling van Impojiüe. ■ Het is aan alle Ingezetenen deezei Provincie gepermitteerd om gemaalene Weit en Rogge, zomer befaa- . li;,ge van Lasten uit te voeren, 01.der. de volgende, bepaalmgen. ïats aj ■ - . 1. Dat de gene die- gemaalene Weit en Rogge begeert ntt te-voeren , dezelve als naar gewoonte.- is8i moetert aangeeven, doch zonder betaalinge van eenigen. lm* p*Ojt,nn .'tö-^^tO nco-;':": ffiooj isfa'i -V 2. Dat de JPTeit of Rogge, gemaalen zynde, aanftonds in.pretentie der.Opzigters zal moeten gewogen" worden , en het bevondene gewigt by den Collecteur, als vooreh, aangegeeven. • öat de Cohecteur den Koopman'zal -moeten debiteeren voor het bevondelie getal ponden vair bet gemaalene-Gr aan, alles in een apart kapittel. 4. Dat by den uitvoer van het gemaalene Graan, op de-Haven weder in pretentie, der-Opzigters zal gewo-; gen, en her btvondene gewigt aan denzelven Collecteur aangegeeven worden, om;6p het credit van den Koop man. geboekt, te worden, als boven. : 5. Dat van het weegen geen Lands nóch Stadrecht, zal worded betaald,, doch .aan de Bedienden terWaaae- en Opzigters ter plaatze van het -'Gemaal 4 pennin-, gen, en ter plaatze van den uitvoer wederom 4 penningen van de 100 ponden. 6. Dat de Koopman jaarlyks op primo May met den Col'ecfeur zal moeten liqukteeren, en den vollen Impost betaalen van het gene hy niet volledig conform de lyst aantoont te hebben uitgevoerd, ieder 125 ponden:gemaalen Graan op 2 guldens gerekend. 7. ' Dat de Koopman, in deezen fraudeerende, zal vervallen in eene boete van 1000"guldens, boven dit confiscatie ingevolge 's Lands lyst. 8. "D'ar 's Lands Bedienden omtrent hef gemaalene en ongemaalene Graan, alroos pegelirge en vifitatie zullen mogen doen, en de Koopman verpligt zyn het peilen toe te laaten. Onderfcheid van Molens. Geéne Pelmolens, die op eene jaarlykfche taux ftaanV möaen eenige Weit, Rogge of Mout maaien, noch van Gort- of Meelfteenen v oorzien zyn. Op de Rogge- en Weitmolens mogen geene Gbrtfleefteenen z/n Op de Rorge- en Weitmolens, op welke den 1 May 1'7 S7 Pel (leenen waren, mogen Pelfteenen blvven liggen, maar op de zulke, waar op ten zelvden dage geene Pelfteenen zyn geweest, mogen in bet toekomende nooit Pelfteenen gelegd worden. 1 Op de Oiy , Hout- en Eckmelens mogen m 't geheel geene Pél- of Mee'ifeenen zyn. Die eenige Hand of Quarenmolens, groot of k'eln, of eerdeerhande inltrumenten tot bet maa en var Graawn bek-vaam heeft vervalt in eene boete van dei tien honderd guldens of .arbitraire ftraf, naar exigentie van zaaken. En geniet de Ontdekker en Aanbrenger duizend guldens tot e ne premie, zo de De'inq . ; r in handen van de Juftitie geraakt en van 't feit oven d wordt Zie  .GEMAAL, GEMAAL, 2151 • 2?e verders over liet raiddel van 't Garnaal In de?ic Vincie van Friesland, de. Artksls PELMOLENS en STOOKERYEN. Inftructie in liet partkulier voor' de Opzigters van ht Gemaal. De Opzigters by de Molens geplaatst, zullen, ge iyk andere, tegens alle loonen van fraudes waaken, en in alles de ordres van den Hoofd Commis en de Cammifem van het distrift naauwkeurig nakomen en ■volbrengen. 1 d 2. Zy moeten zich geftadig op hunne posten laaten ■vinden, en van daar niet begeeven, dan met voorgaand confent van den Commis, en in het byzonder naauwe acht geeven op bet gene op en van den Molen gaat, en of het zeiveten collecte is aangegeeven. 3. En uit dien hoofde vorderen de. blanches of cedullen van aangeevinge, .welke eene van hun, die de functie van Contrarolleur :waarneemt, zal te boek ■brengen, en nevens de gedaane aanteekening't elkens opfchryveh, wanneer de Graanen gebroken weder van de Molen gaan.. 4. Dezelve zullen des avonds met Zons ondergang te famen den peil der gebrooken en ongebrooken Graanen op den Molen doen, en na zulks.de Molen wel fluiten , dat niemant buiten hunne kennisfe na dien tyd op den Molen kan komen , laatende den fleutel van het tweede flot aan den Molenaar, ten einde hy gerust moge zyn, dat niemant buiten zyn weeten op den Molen gaat. ■ 5. Dezelve zullen des morgens met het opgaan van de Zon den Molen weder met den Molenaar openen, èn den peil op nieuw opneemen, en nazien of met dien van den voorigen avond accordeert, waarom zy flen gedaanen peil 'z elksns moeten te boek brengen. ' 6. Dezelven moeten derhalve den Molen altyd tusfehen des Zons ondergang en opgang gefiooten houden, ten ware, wegens groote en langduurige ftilte bf andere wettige redenen, de Officier of Magiftraat der plaatze aan den Molenaar op zyn verzoek buiten gewoone perraisfie tot maaien verleende, wanneer zy eich op hunne posten moeten houden. I 7. Zo zy denken, dat door overmaat in de Zakken gefraudeert worde, zullen zy de Graanen nameeten in by wezen van hem., die'dezelven brengt. : 8. Deeze Opzigters den peil doende by eenen Molenaar of by eenen Bakker, of by eenen Molenaar die te gelyk bakt, als mede by eenen Molenaar of Bakker, die zynen Molen of Bakkery aan eenen anderen heeft verhuurd, of op eenige andere wyze overgedaan , zullen zo veel geloof verdienen, als of die peil gefchiedde met eenen Dorprechter of Gerechtsdienaar. 9 Dezelve zullen alle vier jaaren worden verplaatst , het -,y zy maaien of niet, zes car. guld. 1 -. De Panters of de zeiver Co''ecteurs zullen ge 'h tulen zyn, abe half jaaren voorrchr. ééd van de Moleiaars en derze'ver Knegten af te vorderen, bv prt -ne an tien guldens voor elke maand die verzuimd wordt do&i de Pagters of Collecteurs te betaalen. r2. By tlldien de Molenaar of zyne Knegt, bevon. den mogte worden tegens deezen ééd aangegaan te zyn, zal denzelven vervallen wezen in eene boete van 100 car. guld., en zal nog daar te boven zonder eenige "genade onder de Molen gegeesfelü, en -uit Stad en Lande gebannen worden. 13. De Molenaars-zullen goen Bakkers noch Moltmaakers, noch Bakkers geene Molenaars mogen wezen, en zullen twintig Roeden van den anderen moeten woonen en flaapen, by poene van -vyftig guldens by den Molenaar en Bakker hoofd voor hoofd te verbeuren. 14. Geene Molenaars noch Cherchers zullen Beesten of Varkens mogen mesten, zullende in cas van contraventie verbeuren 25 car. guldens. 15. Niemant zal nieuwe Koorn-Molens ten platten Lande mogen zetten, by verbeurte van den nieuw-opgerigten Molen-, en daar te boven nog eene geldboeto van eén honderd car. guldens. 16. Aan eenen ieder wordt geinterdiceert, om eenige Rosmolen aan zyn huis te mogen hebben, daar men eenig Koom het zy hard of week mede maaien ot Breeken kan, by de boete van 50 car. guldens. 17. Niemant zal ook in zyn huis eenen Gortmolen mogen hebben, ten zy hy die den Collecteur of Pagter hebbe aangegeeven, om by denzelven opgetekend te worden, en onder voorwaarde dat op de voorfchr. Molens niet anders als Gort zal gemaalen worden, by de boete van vyftig car. guldens. 18. Die Pagter is van deezen Impost, zal die noch in 't geheel noch ten deele, directelyk of indirectelyk mogen overdoen aan de Molenaars, by pcene van *één honderd car. guldens , zo wel by de Molenaars als Pagters. 19. De Pagter zal by het aanvaarden en expheeren van zyne pagt, de vryheid hebben op alle Molens te gaan , om het gemaalen van het ongemaalen 'Koorn te-mogen afpeilen, ten einde hy en de voorgaande, benevens den nieuw aankomenden Pagter respectivelyk nag geraaken t'zynder gerechtigheid. Welverftaande dat de Brouwers ten uitgang van den Pagter, geene grootere quantiteit gemaalen Mout zullen-mogen hebben, als tot eene Brouwte nodig is; en ingevalle meer gemaalen Mout by iemant bevonden mogte worden, zal de nieuwe Pagter den Impost daar van genieten. 20. Geene Molenaar, of andere, zal den Collecteur , Pagter of derzelver Gecommitteerden hindei lyk zyn in 't onderzoeken van de faute en fraude, die zal mogen gepleegt zyn ten aanzien van voorfchr. Impost, noch dezelve eenigzints met kwaade woorden bejegenen : op verbeurte van 20 car. guldens , en daar te boven nog arbttraale correctie naar exigentie van zaaken. 21. Ten Platten Lande zullen tot beter onderzoek van frauden, de Cedullen waar by blykt dat den Impost van 't Gemaal is voldaan aan de Zakken vast gemaakt moeten worden; welke Cedullen na dat de Graanen gevifiteerd zyn, of in quantiteir-en -qualiteit met dezelve egaal worden bevonden, door de Cherchers ten Platten Lande, in het halve Provincie-wapen gefcheurd, en alzo aan de Zakken ter Molen gebragtzulle: "ioerfn worden, en zullen de Cherchers gehouden zyn., de "Cedullen, na dat de Graanen gemaalen zyn, en weder van den Molen worden gevoerd, Van de  GEMAAL. 3e Zakken af te neemen, o:n door de Pachters of derEclve-' Gecommitteerden afgehaald te konnen werden. ' ii Van den Impost op het Gemaal vastgefteld, zal vry zyn al het Mtel dat die van de Hr:st-ind:fthe Compagnie of andere particulieren, met ordre van die Comimnie, uit deeze Provincie zenden binnen de limiten be'neenen in haarlieder Octrooi: mits dat al het Koorn dit by die van de voorfchr. Compagnie ter Molen wordt gedaan, voor haar of anderen als boven aangegeven, aangetekend en een Biljet daar van gehaald zal worden, voor en aleer het zelve ter Molen zal •worden gebragt, en zullen eenen Bewindhebber benevens den Boekhouder van de Compagnie het zelve tekenen én aan den Collecteur van deeze Impost overWeren hoe veel Meel t'elken reize zal worden mtge'fehecp' om buiten lands binnen den voorfchr. limieten BMÓncfén te worden, zullende als dan het Meel gedaan worden in doublé Smaltonnen, gebrand met des 'pachters teken; en gerekent worden 4500 ponden Amfteldamsch Gewigt voor eenen Last. Dan aangaande al het ander Meel, dat op voorfchr. wyze niet wordt uitgevoerd , maar alhier geconfumeert of verhakt, daar van zullen die van voorfchr. Compagnie gehouden zyn den Impost te betaalen : tot welken einde zy ahe halt iaaren bv expiratie van de Pacht zullen afrekenen met den Collecteur van deeze Impost, en als dan de betaaling van dien moeten doen. 23 By ieder Molen in de Stad en ten Platten Lande ftaande, zal een Huis by de Provincie getimmerd en eene Chercher by de Heeren Gedeputeerden aangefteld en beéédigd worden op navolgende lnftruaie. Inftnme voor de Cherchers of Opzigters van de Molens in Stad en Lande. Des Cherchers ambt zal wezen, vlytig acht en opziet te neemen, ten einde geene frauden of contraventien tegens de Lysten, Ordonnantiën en Refolutien, op 't.Gemaal geftatueert en genomen, worden gep eegt. ^ ^ moeten woonen in het Logement door orde van de Heeren Staaten van Stad en Lande by de Molen getimmert. q En zal fteeds van den morgen tot den avond (ten zv de nood, daar onder daghuuren en andere verdienfle buitenshuis niet zullen worden gerekent) anders vereisfchende.in welken gevalle hy gehouden zal zyn een bekwaam Perfoon te fubftitueeren, om in zyn abfentiè alles waar te neemen , (met kennisfe van t Recht ter Plaatze, of nader approbatie van dien) by hui* moeten zyn, exempt Zondagen, Feestdagen en Bededazen, geduurende de Predicatien, ten welken tyde ook dè Molens ftille ftaan en gefiooten zullen moeten wezen, met een floten fleutel, den Chercher alleen toebehoorende, zullende niet te mm de Molenaar zyn flot daar by mogen hangen. 4 Zal voor eerst vlytig acht neemen , dat geene Graanen aan of op de Molen worden, gebragt ten zy hem werde gelevert een Cedulle van den Collefteur. e Zal voorts die zelve Cedulle met de Graanen confereeren of die zeiver in qualiteit en quantiteit conform zyn de Cedulle, en tot dien einde de Zakken moeen openen en de Graanen vifiteeren, ook in cas dit hv vermeent in die quantiteit abuis te zyn , deGroa£ op 't nieuwe te meeten. Tot welken einde hem I X. Deel. GEMAAL. 215?> een geykt Vordei en Spint by de Provincie gelevert zal worden. 6. Zal mede vlytig acht neemen dat geen Granen by Brouwers of Bakkers ter Molen werden gezonden, als in Zakken met haar eigene en geene meerdere merken getekent,dat mede geen Graanen voor der Zonnen opgang, of na der Zonnen ondergang op of van de Molen buiten fpeciaal confent van den Pachter Werden gebragt, tot welken einde hy gehouden zal wezen, des nachts die zelve Molen toe te fluiten en gefiooten te houden; zonder dat de Molenaars eenige losfe planken onder of elders aan de Molen zullen mogen hebben , by poene van vyf- en- twintig guldens eiker reize te verbeuren, exempt by tyd van noodwendige timmeringe, en ten ware zaake dat de Molenaar noodzaaklyk moeste maaien, in welken gevalle hy behoorlyk zal moeten opwagten. 7. Indien de Chercher bevindt dat tegens 't gene bovengefehreeven , en voorts tegens andere Artikelen van de Lysten en Ordonnantiën iets misdaan of geabufeert is , zal de Zakken met Graanen in zyn Huis , Rechthuis of Wedmans-huis doen brengen , en voorts in prefentie van den Wedman of Gerechts-dienaar of twee Getuigen doen vifiteeren en meeten, neemende van 't gene bevonden is, van die zelve attestatie. Ook zullen de Cherchers en Bewaarders van 't Rechthuis respective geduurende het pleit tusfehen den Pachter, en den genen zo vermeent wordt fraude of abuis gepleegt te hebben, niemant tot den Zakken acces mogen vergunnen als ter prefentie van 't Gerichte of beide partyen, zullen in cas het contrarium mogte gefchieden, en daar over de eene of de andere partye klagtig vallen, daar voor worden aangezien en moeten respondeeren. 8. Zal den Pachter van 't Gemaal zo dikwils het denzelven believen zal, moeten vertoonen en overleveren alle de Cedullen van de Graanen zo ter Molen zyn gezonden, en voorts denzelven openinge deen van de frauden en mifufen tot zyner kennisfe gekomen, zonder iets daar van te verzwygen. 9. Zal mede gehouden zyn (des verzogt) den Advocaat van de Provincie, den Ontvanger van de Provincie Breuken en den Breukpachter, van alle frauden, contraventien en mifufen openinge tedoen,vifieencopye te geeven,ten welken einde hy gehouden zal zyn, een boek te houden, en in het zelve pertinentelyk op te tekenen alle frauden , contraventien en mifufen, met expresfie van de naamen van de de Contraventeurs, dag en tyd van het begaane feit. 10. Om welke zynen dienst getrouwiglyk en oprechtelvk te verwaaren hy gehouden zal wezen , na ontvangene commisfie in handen van de Heeren Gedeputeerden te presteeren navolgende ééd. „ Ik beloove en zweere dat ik vlytig acht en opzigt 'zal neemen, dat in 't Gemaal geen frauden , contra" ventien en mifufen gepleegt worden, zo by de In" gezetenen als by den Molenaar, en 't gene tot my" ne kennisfe mag komen, daadlyk te openbaaren , en " my in alles te reguleeren na deeze myne inftructie, " ook voorts my te draagen,als een goed en getrouw " Chercher en Opzigter eget en gebeurt.- Zo waar " Ti De Pachters zullen zyn gehouden alle halve jaaren den Chercher deeze bovengefchreeven ééd te doen O 0 0 0 ver-  ai54 GEMAAL. GEMAAL. vernieuwen voor den Rechter ter Plaatzen, in agtervolginge het zevende Artikel hier vooren van de Molenaars fpreekende. 12. Voor welke zynen dienst de Chercher jaarlyks (boven de vrye wooninge) zal hebben te genieten honderddertig car. guldens, of een Ryksdaalder des weeks, half by de Provincie en half by den Pachter van 't Gemaal te betaalen. 13. Zullen de Heeren Gedeputeerden, met kennisfe der Pachters, de Cherchers mogen verplaatzen zo dikwils en daar bet Haar Ed. goeddunken zal. 14. De Chercher bevonden zynde tegens deeze Inflruclie gedaan, en zyn ééd contravenieert te hebben, zal zonder genade onder de Molen gegeesfelt, en uit Stad' en Lande verbannen worden. 15. Geen Chercher zal zyn dienst mogen verlaaten, zonder die zelve drie maanden te vooren aan de Heeren Gedeputeerden op te zeggen, ten einde in tyds een ander in zyn plaatze werde gefurrogeert, by arbitraale flraffe. 16. Niemant zal den Chercher met woorden of werken leedeeren , verhinderen of kwaalyk bejegenen , maar ter contrarie alle hulp en bevorderinge doen, op die boete van driehonderd guldens, te betaalen by den fchuldigen, of by den genen zo denzelven weeten en niet openbaaren, te appliceeren een derde part tot profyt van den Richter ter Plaatze, een derde part voor den Aanbrenger, en een derde part voor de Provincie en Chercher- half en half. En op gelyke poenen te appliceeren als vooren, wordt verboden het fpolieeren en befchadigen, van die Provincie-huizen tot wooning van de Cherchers gefield. Welke huizen die Cherchers na deezen op haar kosten dak, venfter, en doordigt zullen moeten onderhouden en weder leveren. Ordonnantie omtrent de aangeeving en het inhaalen van Brood by de Bakkers in Veendam, Wildervank en de Pekel-A , van den 2 7 fanuar. 1690. ï. De Bakkers van Veendam, Wildervank en Pekel-A, zullen geene Rogge van eenige Perfoonen buiten de gemelde Plaatzen woonende, mogen aanneemen, om Brooden daar voor in de phats te leveren,by pcene van het Placaat, of één honderd car. guld. zo wel by den Bakker, als den genen die de Rogge op zodaanige voorwaarde aan defi Bakker zendt, te verbeuren. ■ 2. De Bakkers op voornoemde plaatzen, zullen zo wel voor zich zelvs als voor particulieren geene Brooden minder van gewigt als van 6 of 12 ponden mogen bakken , by verbeurte van 25 car. guld. ieder Brood. 3. Gemelde Bakkers zullen geen deeg van grof Brood, zo voor zich zelvs als voor particulieren, in de Oven mogen fchieten, alvoorens het zelve op de beide einden en in het midden met een teken, zo tot dien einde aan ieder Bakker zal worden ter hand gefield, gemerkt zy; zodaanig-dat het voldoende gezien kan worden; by poene van 25 car. guldens van ieder ftuk deeg dat niet zodaanig is gemerkt, te verbeuren. 4. Van gemelde merken zal een' contramerk by de Frovincie en de respect! ve Pachtenaaren verblyven, ten «inde de gepleegd wordende frauden des te beter te kannen onderzoeken. £ Indien het mogt gebeuren, clat eenig Brood in de . telde Vrydomen, buiten dezelven wordt bevon. den, 't zy aangefneden of niet aangefneden , (uitgezonderd alleen by eenen Schipper, die in eene der gemelde Vrydommen zyne. laading van Turf of anders heeft ingenomen, die. ten hoogften boven een onaangefneden een aangefneden Brood zal mogen hebben, en aan hem vry zal ftaan tot zyne provifie mede te neemen) zo zal den genen,, by wien het zei va wordt bevonden, zonder eenige de minfte conniventie verbeurd hebben eene fomma van 25 car. guldens van ieder Brood, als vooren; en de Bakker, met wiens merk zodaanig Brood is getekend, zal verpligt zyn onder ééde te verklaaren, dat hy niet heeft geweeten, dat gemelde Brood buiten de gementioneerde vrye plaatzen zoude vervoerd worden, en daar te boven,.dat noch direünoch indireü met zodaanige Perfoonen, by wien gemelde Brood wordt gevonden, eenigen handel heeft gedreeven, of gémelde Brood aan hen verkogt of door eeneh anderen laaten verkoopen, by pcene van 25 car. guldens voor ieder Brood door den Bakker teverbeuren, ingevalle hy mogt weigeragtig zyn zodaanigen ééd alsopgenoemd te prasfleeren, of zo men hem van zodaanige fraude konde overtuigen. 6. Ten einde ook zodaanige frauden dies te beter ontdekt mogen worden, zal het aan een iegelyk, wie het ook zoude mogen zyn, vry ftaan en geoirloofd zyn, om. alle zodaanige Brooden,. die buiten gemelde Vrydommen naar de eene of andere plaats van deeze Provincie, het zy met wagens, karren of anderzints werden vervoerd, te mogen aanhaalen , en tot zyn ei¬ gen vouruecL ie oenouaen; zo evenwel, dat den genendie zodaanige Brooden heeft aangehouden,daar van aan den Collecteur der plaatze zal moeten bekendmaakinge doen, en daar voor boven dien tot eene vereering genieten eene fomma van twes Daalders, door den Pachter te betaalen. 7.. Indien 'er mogte bevonden worden, dat de eene of andere Bakker, het merk van eenen andaren mogt hebben gebruikt, zal dezelve behalven eene geldboe» te van één honderd car. guldens, nog daar te boven aan den lyve worden geftraft. 8. Doordien ook is bevonden, dat de arbeiders, die in deeze Provincie komen Turf graaven, bovenal van deeze fluikeryen gebruik maaken, zo zullen die in gemelde frauden bevonden wordende , in geval van infolventie om de boete te kunnen betaalen, in het Frovinciaale Tuchthuis voor zekeren tyd worden gebannen, en zodaanige Perfoonen, waar by zy de flaap. plaats gehad hebben, en zulks niet hebben bekend gemaakt, vervallen in dezelvde boete.. 9. Om ook de frauden, die uit het Landfchap Drenthe met het inbrengen van grof of klein Brood in deeze Provincie, zo veel mooglyk is te keer te gaan, zal ieder Perfoon , in deeze Provincie woonagtig, en van zodaanige fraude overtuigd wordende, eene gelyke pcene als boven bepaald van ieder Brood moeten betaalen , en in geval van infolventie, arbitraalyk anderen ten voorbedde worden geftraft; alle welke breuken zullen komen tot profyt van de Pachtenaaren van'tGcmaal in den tyd. 10. Alle Collecteuren in gezeide Vryheden worden gelast, goede zorge te draagen dat het voorfchreeven e naar behooren werde agtervolgd, en op den handelen wandel der Bakkers, zo onder haar Cölleft gehooren , vlytig te letten, of dezelve tydlyks ook meerder quan- tb  GEMAEL. GEMARA. GEMBER. GEMBER. tiyj titeit Brooden bakken, als aan hunne Mengslieden konnen verllyten, -en daar van aan het Collegie der Heeren Gedeputeerden bekentmaaking te doen : waar voor zv naar gelegenheid van de zaaken eene vereeringe zullen hebben te genieten ; en in cas bevonden mogte worden dat eene der gemelde Colleéteuren hier in naiaatig mogte blyven, zal dezelve arbitraalyk, 't zy by casfatie of anderzins, geftraft worden, enz. GEMAEL, betekent eenen der beide Echtgenooten, en wordt zo wel in 't vrouwelyke als mannelyke gebruikt. Vondel gebruikt het meermaalen voor Huis. vrouwen, by voorbeeld : Zy maelde ook Antigoon, die niet ontzagii te ftryen Met luuiters gemael ■ Ovid. Herfch. VI. vs. u8» ■jnpyirs gemael, zoo flreng, wert moe van my te plaegben Mee nieuwe toghtea. ■ 1b. IX. rs. cSd. Wat maekt Jupyns gemael, de brnilofsleit-fter, hier? Waerom ftapt Hymen naer dees bruiloft met zyn vier, Dewyl geen bruidegom de fchoone brnit zal trouwen, Die lange wenscate om eens dien blyden dag teaanfehouwen. lb. vs. 108a. Dit 's 't eenigh datze met gebein, voor haeren man En zich, by Jupiters gemael, verwerven kan. Die niet begeert dat zy voor dien verdronken fmeeke, En liaere onzuiv're hant ten outer ftrekkc en fmeeke. li. XI. vs. 766. Jupyn, ontvanckt door Cypi'is ftrael, Voort walghde van zyn eegemael. Vond. PalamccL bl. 33. Zoo zal zyn moeder oock, Frins Frederix gemicel, Die 't hart van onzen Helt kan kneden met haer tael, De rotzen raurven, ■ — Vond. Poezy l. bl 140. '«rtanb uf min friunbina / min Gemahela, anbe hum. Willeramus bl. 34 ; het welk de Vertaaler van dat werk, door Merula 1598. uitgegeeven, aldus vertolkt : ftaet op myn vriendinne, myne gemael, huisvrouy/e ende koomt. Dat het woord Gemael doorgaans in het mannelyke Geflacht wordt gebruikt, 'is zo algemeen bekend, dat het ons de moeite befpaart om voorbeelden tot ftaa-ying daar van aan te voeren. GEMALIN, zie GEMAEL. GEMARA wordt dat gedeelte van den Talmud genaamd, het welk in deszelvs verklaaring beftaat. Rab» bi Jochanan wordt voor den Opfteller van de Gemara "ehouden , die met de Misnah de Jerufalemfche Talmud uitleverde. Toen zich namaals de Jooden in Perfie onthielden, ftelde Rabbi Ase hun eene andere Gemara op, die zy nevens den Misnah den Babilonifchen Talmud noemen. De Gemara die uit bedurven Chaldeeuwsch beftaat, en zeer verward van ftyl is, kan van weinige Jooden verftaan worden. Zie ook TALMUD. 1 GEMBER of Gengber is de naam van een uitheemscn : Kruid-Gewas, door den Heer Linntcus en andere ; Kruidkundigen onder het Geflacht der Amomi geplaatst, - behoorende tot de rangfehikking derMonandria of Een- - tnannige Kruiden. De Latynfche naam is Zingiber, het ■ •welk afkomftig fchynt te zyn van het Arabisch woord Zengebil. By iedere Natie in de Oostindie heeft het genoegzaam, eenen byzonderen naam. De Malabaaren noemen ze Infche óf Jwigi, de Maleijers Ahya, de JavaanenD/Wiy, die van Ternate Goraka. Amonuvi Seapo nudo, Spied ovatd. Linn. Syjl. Nat. XII. Gen. 2. p. 50. Veg. XIII. p- 49. Zingiber majus. Rumph. Amb. V. p. 1 56. T. 66. f. 1. Brown. jam. 119. Lijchi. Plort. Malab. XI. p. 21. T. 12. Volgens RuMrnius heeft men in Oostindie ééne groote en ééne kleine Gember-Plant, waar van de eerfte, ten aanzien van den Wortel, in witte en roode onderfcheiden wordt; maar het Gewas is eveneens. Het groeit by de drie voeten hoog, met drie of vier regte, ronde, kruidagtige Steelen, waar fmalle Bladen beurtelings aan zyn, Baar die van Riet gelykende, eenen halven voet lang, eenen vinger breed, glad, eu ■overlangs -met fyne Aderen geftreept. Aan. de witte zyn zy wat korter en regt groen, aan de roode langer en donker groen; in beiden fpeceryagtig van reuk en fmaak. De Wortelen zyn knobbelagtig. gelyk men dit aan de Gember , welke in de winkelen verkogt wordt, genoegzaam kan zien. Die van de roode foort hebben ze wat dikker en meer geknopt, van buiten roodagtig, zynde zo fcherp niet van fmaak als die der witte'Gember. Wanneer men de Plant een jaar of langer ongemoeid laat ftaan, dan geeft zy tot den Wortel byzondere Steelen uit, van ongevaar eenen voet hoog, met een Kolf of Knodsje aan 't einde, dat eene handbreed lang is en naauwlyks eenen duim dik, uit groote Schubben famengevoegd , die groen blyven, doch met geeiagtige kanten in de witte foort. Tusfehen deeze Schubben komen de Bloempjes uit, als een geopend Helmpje van drie uitwendige en ook zo veele inwendige Blaadjes gemaakt. De eerstgemelden -zyn witagtig en fmal, maakende als een Helmpje over de Bloem, en de onderften als twee Hoorentjes. • De Bloem waar van 'er maar twee of drie te gelyk voortkomen, heeft eenen fpeceryagtigen reuk, naar dien van Gember trekkende. Het geheele Knodsje, gedrukt zynde, geeft een welriekend vogt uit. In Oostindie wordt de tamme Gember veelvuldig in Tuinen aangekweekt, daar men dan de beste Wortelen affteekt om te konfyten, en de overige droogt, Zy groeit op alle de Eilanden der Indifche IVateren , tot aan China toe, menigvuldig, doch de roode foort zeldzaam en weinig dan op de Molukkifche Eilanden; alwaar de Gember zo wel in 't Gebergte groeijen wil als aan 't Strand, dat zy elders fchynt te beminnen. De beste witte foort, nogthands, valt in Malabar en Bengale aan de vaste kust van Afie. Arabie of Ethiopië zal mooglyk haar vaderland zyn, van waar men dit Gewas door geheel Oostindie heeft voortgeteeld : want eertyds plag men al de Gember te haaien van de Kusten der roode Zee, zo Garcias verhaalt. Het valt nog heden in Guinea, en is door de Spanjaarden overgebragt in Mexiko en op de Westindifche Eilanden, van waar men hedendaags de meeste drooge Gember bekoomt, die zelvs beter dan de Oostindifche geacht wordt. Den verfchen Gember-Wortel houden de Indiaanen voor een uitmuntend middel tegen Kolykpynen, opftoppingen van Winden en Buikloop die uit koude is ontftaan. Zy gebruiken zo wel de Wortels als de Bladen, groen zynde, tot geregten en toefpyzen, eetende die met olie, azyn en zout,- als Salade. De fyte Gember is, de geheele werelt door als een Hart'fterkend middel beroemd. De drocge Wortels ftrekkf.n Oooo 2  2J S6 GEMBER-STEENEN. GEMEENEBEST, GEMEENEBEST, in de Geneeskunde tot verdunning van flymerige, taaije Vogten; tot opwekking van de traage beweeging der vaste Deelen, en dus tot verfterking zo wel van de Hersfenen als van de Ingewanden. Uitwendig worden zy aangepreezen tot het doen verdaan van koude Gezwellen, als ook tot verdryving van de Schurft. Zy komen ook in veele famengeftelde Winkelmiddelen. In de famenleeving verftrekt de Gember tot eene onkostbaare Specery. Zie verder over de Eige?fchappen van den Gember, en op welk eene wyze die wordt gekonfyt en tot andere gebruiken bereid, in ons Woordenboek, II. Deel, bladz. 844. GEMBER-KORAAL, zie MADREPOREN n. 31. GEMBER-STEENEN is eene foort van Verfteening, dus genaamd om dat die zelv natuurlyk naar den Gember-Wortel gelykt. De Heer Houttuyn denkt grond te hebben om die tot de Tufjleenen te betrekken, bezittende zyn Ed. daar eene foort van, waar van de afheeldïng op onze Plaat XIV. Fig. 4. naar de zyne gevolgd, geplaatst is. Dezelve is uit Voigtland afkomftig, uit kalkagtige Kley famengefteld, en behoort tot de gefigureerde Steenen, die aldaar menigvuldig voorkomen, vid. Aü. Phyf. Med. Fol. VIL p. 281. Bruckmann heeft een geheel Hoofdftuk van deezen GemberJleen, die hy wil uit zandkorreltjes, door eene lymige ftoffe, waarfcbynlyk Kley famengegroeid te zyn. In de zwart Spanjer Steenbmik voor Weenen had hy daar van eene menigte in grof zand liggende aangetroffen. Thef. J'ubi. Duc. Brunsv. p. 122. Tab. 23. fig. 5. De figuur derzelve, hoewel naar Gember-Wortels gelykende, is zeer onbepaald, zegt de Heer Houttuyn Nat. Iliji. 1II. Deel, Stuk 2. bl. 352. GEMEENEBEST, oïReptibliek, in het Latyn Respullica. Aldus noemt men in het Staatsrecht een onaf" hanglyke Burgermaatfchappy, welker Regeeringsvorm het tegenovergeftelde is van eene monarchaale of éénhoofdige Regeering. In de laatfte regeert flegts één perfoon , het zy in naam of in de daad, daar tegen heeft ïn eene Republiek het gezamentlyke Volk , of ten minften zeker aantal der voornaamften uit het Volk, de geheele Souvereine magt in handen. Het woord Gemeenebest neemt daar uit zynen oirfprong, dat in zodaanigen Staat het algemeene best, of het gcn-eeie welzyn des geheelen Volks, de hoogfte wet moet zyn, welke op geenerhande wyze aan de zinnelykheden, het eigenbelang, noch aan de heerschzugt van één of weijiige perfoonen mag worden opgeofferd, gelyk nogthands in eene Monarchie byna altoos plaats heeft, nadien het gezamentlyke Volk de eenige lastdragende party in dezelve is, en tegen den Vorst en zyne voornaamfte Ambtenaaren gerekend, gemeenlyk als niets geteld word. De Republikeinfche of Gemeenebest-Regeering fchynt in oude tyden byzonder eigen geweest te zyn aan de Bewoonderen van Europa, en haar begin genoomen te hebben met de vestiging der Steden. Voor dat de Romeinen alle de Republieken vernield en in haare Wingewesten ingezwolgen hadden , had men byna nergens in Griekenland, Italien , Gallie , Spanjen of Duitschland eenen Koning. Afrika zelve was aan de groote Republiek van Cartltago onderworpen. Klein AftSn was doorzaaid met Griekfche volkplantingen; en men moest tot in Ptrfien toe reizen ,om eene éénhoofdige Regeering te vinden. Pe meeste ésiztiRepu- blieken waren in derzelver oirfprong, niets adders da» vrye Steden, welker Burgeren hunne vryheid en onafhanglykheid, tegen de aanflagen van heerschzugtige Medeburgeren, door billyke wetten poogden te beveiligen. Dusdaanige regeeringsvorm wordt veelal ingevoerd en vastgefteld naar de voorfchriften van den een' of anderen Wetgeever, die, om zyne deugden en fchranderheid, zo veel vertrouwen by het volk gewonnen had, dat het zynen raad gewillig opvolgde. Zulke Wetgeevers waren , te Sparta Lycurgus , in Athenen Solon , en in Syracufa Timaleon. Andere Gemeenebesten ontftonden uit het verdryven en ten onder brengen van vroegere Dwingelanden ; nadien dikwils een volk, de verdrukking zyner Monarchen moede , het juk der flaverny met de wapenen in de vuist afwierp, en een' Gemeenebest-regeering inftelde , gelyk te Rrmen gefchiedde na de verdryving en verftooting van Tarquinius, in Zwitzerland na de afwerping van het Oostenrykfche juk, in onze Vereenigde Nederlanden na de afzweering van Philips de tweede , en in Noord-Amerika, na aldaar de Koning en het Parlement vmGroot-Brhtannien vervallen verklaard waren van hun gezag, en fouvereiniteit over de thands vereenigde Gewesten. Men onderfcheid de Gemeenebesten in Democratifche of Volksregeeringen, Aristocratijche of Regeering van de Voornaamften, en Aristo-Democratifche, welke uit de beide eerstgenoemden famengefteld is. In de eerfte, namentlyk een Democratisch Gemeenebest, is de oppeifte of wetgeevende magt in den .boezem des geheelen volks, verbleeven , en het zelve vertrouwd deuitvoerende magt alleen aan zeker aantal leden van de Maatfchappy, die, door eene, algemeene en vrye verkiezing van het gezamentlyke volk, flegts voor eenen bepaalden tyd daar toe aangefteld zyn. Waar derhalven het geheele volk met eikanderen in een lighaam vergaderd zynde, de aanftetl ing zyner Regenten en fouvereine oppermagt in handen heeft, daar is de Regeeringsvorm Democratisch. Zodaanig Gemeenebest vereischt, in de eerfte plaats, een klein grondgebied, en eene Maatfchappy die niet zeer volkryk is, nadien het anders onmooglyk zoude zyn , dat het ganfche volk , op gezette tyden , algemeene vergaderingen konde houden, of ieder byzonder Burger zyn behoorlyk aandeel aan de wetgeevende Magt, op eene geregelde wyze, konde uitoeffenen. Het vereischt ook, in de-tweede plaats, tusfehen de Burgeren eene vry algemeene gelykheid van rang en middelen, ten einde daar door zo veel mooglyk te beletten, dat den éénen niet uitfteekender in mogt en aanzien worde, dan den anderen. Dit laatfte werd van Lycurgus inzonderheid bedoeld (offchoon de van hem ingevoerde Regeeringsvorm niet volftrekt Democratisch kan genoemd worden) toen hy onder andere inftellingen beval, dat de Spartaanen hunne akkers onder alle Burgeren in gelyke portien zouden verdeelen, op dat niemant reden mogte hebben over armoede te klaagen; en voorts wilde, dat zy zulks mede omtrent hunne andere goederen in 't werk zouden ftellen; gelyk hy ook, om aan de weelde en overdaad geen' voedzel te geeven, alle onnodige kunften en handwerken uit de Republiek verbande, en den Burgeren verpligte om allen in 't openbaar te fpyzen. fcycussvs bedoelde bier mede niet alleen de gelykheid  GEMEENEBEST. GEMEENEBEST. 4157 heid fn rang en middelen, onder de vrye leden van den Staat, te behouden , maar ook zyne overige inftellingen (Irekten meerendeels daar heeren, om de F*atriotfche-deugd, of de waare Vaderlandsliefde, in hunne harten aan te kweeken. Dit gelukte den wetgeever; en hier aan is inzonderheid alleen toe te fchryven, dat de vryheid, veele eeuwen agtereen, in het . Spar taan sch Gemeenebest bloeide. Verfcheiden andere Gemeenebesten waren mede aanvanglyk zodaanig ingericht, en wy bewonderen nog heden, in hunne tot ons overgebragte gefchiedenisfen,. hoe dezelve, van de geringfte beginzelen af, zeer fpoedig tot een' groote hoogte van vermogen en luister zyn opgeklommen. Zo lang het Patriotismus nevens de waare vryheid in dezelven heerschte, zag men hunne Steden met eene verbaazende menigte van Burgeren vervuld, die dapper, grootmoedig en oprechte beminnaars van hun Vaderland waren, en waar van veele om hunne edele daaden een onfterflyke naam hebben naargelaaten. Het geluk en de roem die zy deelachtig wierden, was een natuurlyk gevolg van de algemeene gelykheid en vryheid, welke, als de ziel der Democratifche Conftitutie van hun Cemeenebest moeten aangemerkt worden. Zodaanige Conftitutie is ook met de daad boven alle andere ftaatkundige inrichtingen te fchatten, na_dien dezelve meest inftemt met de natuurftaat en aangebooren waardigheid der Menfchen. By een deugdzaam en edelmoedig Volk, dat meester is van zyne driften , 't welk weinige gebreken en nog minder de menigvuldige behoeften der weelde kent, kan echter alleen eene volftrekte Democratie op den duur plaats hebben. Deeze Regeeringsvorm wordt daar tegen geheel onmooglyk, wanneer eene allengs ingevoerde en fteeds toeneemende. ongelykheid van rang en middelen den oirfprongtyken ftaat der natuur geheel om verre heeft geworpen, en daar uit het eigenbelang met alle deszelvs heillooze gevolgen, als heerschzugt, gierigheid , weelde , en meer andere ondeugden onder 't Menschdom zyn gebooren. Zo haast deeze ondeugden in eene Maatfchappy de overhand neemen , is ook eene volftrekte Volksregeering de fchaadelykfte van alle ftaatkundige inftellingen; gelyk bevestigd wordt door de gefchredenis van eenige aloude Staaten, in welke zy wel eens, voor eenen tyd, heeft plaats gehad,doch die altoos uit gebrek aan de nodige voorzorg om de oirfpronglyke gelykheid te bewaaren, of deeze, gefchonden zynde, te herftellen, zeer ras blootgefteld wierden aan de doodlykfte partyfehappen en vyand.lykheden tusfehen Burger en Burger. Deeze ontftonden gemeenlyk uit de kuiperyen van fommige der rykften en aanzien lykften, welke naar een uitfteekender ge. zag ftreefden, en dus aanleiding gaven tot de fpoorlooste verwarringen en de fchrikbaarendfte ongerech. ragheden. En wanneer, in meer of min uitgebreide Staaten, ooit Volksregeeringen zyn geweest, door welke niet te eeniger tyd de verregaandfte fchandtooBeelen zyn geopend, moet zulks inzonderheid.aan eene algemeene armoede en zuiverheid van zeden worden toegefchreeven. Want nadien de algemeene armoede weinig of geen voedzel aan de eigenbaat kan verfchaften , zo verdroogt dezelve de voornaamfte bron, waar uit de heerschzugt en andere gevaarlyke driften ïn de gemoederen der Burgeren komen opwellen. Het z-yn uit dien hoofde alleen zeer kleine en gsntsch niet ryke Maatfchappyen, in welke een volmaakte Volksregeering op den duur heeft kunnen plaats hebben; en onder de hedendaagfehe Republfeken verdienen alleen de drie armfte en minst bevolkte Cantons van Zwitserland, te weeten Uri, Setpweitz, en- Unttrvalden, de naam van Democratifche G meert- besten. — Wie begeerig is een vry naauwkeurig verflag te leezen , hoe de Regeeringsvorm-, op da gronden eener ftaatkundige gelykheid fleunende, afdaar is ingericht , kan bet ze!ven vinden in d'Albon, Verhandelingen over de gefchiedenis, regceringswyze , zeden enz. van eenige Natiën van Europa; gedruTOt te Anjlelaam 1785, //. Deel, bladz. 4-9 en volgende. Wy hebben de voornaamfte eigenfehappen , benevens de voortreffelykheid eener gemaatigde Volksregeering , als ook de middelen , waar door dezelve nuttig en duurzaam worden kan, in het Artikel DEMOCRATIE , omftandig aangewezen ; en toonden daar by laan , dat de ware grondflagen van dezelve zyn, deugd, fpaarzaamheid, zuiverheid van zeden, en algemeene vaderlandsliefde. Zonder deeze hoedanigheden kan geen Democratisch Gemeenebest beftaan ; het gaat by mangel van dezelven wel dra te gronde, en indien als dan, op de puinhoopen der burgerlyke vryheid, geen troon voor eene despotieke alleen?heerfching wordt opgerisht, ontaart hy ten minften in eene Aristocratie, zynde de tweede foort van G«meenebest-re geeringen. Dit gefchied, wanneer de Perfoonen waar aan de uitvoerende magt,of het algemeen bewind, in de naam des geheelen Volks was toevertrouwd , ophouden enkel de Gevolmagtigden des Volks te zyn, en zich zo veel gezag hebben aangemaatigd, dat zy de wetgeeving eigendunke'yk inrichten, en in de vastgeftelde Conftitutie, of de grondwetten van den Staat, merkelyke verandering kunnen maaken, zonder daar over met het gezamentlyke Volk te raadpleegen. De. Aristocratie is in den hoogften graad gevestigd, wanneer d'a waardigheden en eerambten onder zeker aantal familien als het ware erflyk worden, de Regenten zich zelve onderling verkiezen ,en het Volk by derzelver aanftelling niets te zeggen heeft. De wetten, die als dan gemaakt worden, geeven niet langer-de algemeene wil des Volks te kennen,, maar verkondigen alleen de wil van een klein aantal Leden uit de Maatfchappy, ten aanzien van dewelken alle overige leden niets anders zyn dan de onderdaanen in eene éénhoofdige regee* ring-zyn, ten aanzien van hunnen Vorst. „ De. beste Aristocratie (zegt Montesquieu) is-, „ waar dat gedeelte van 't Volk, 't welk geen deel' aan de regeering heeft, zo gering en zo arm is", ,, dat het regeerende gedeelte geen- het minfte belang ,,. kan hebben om het zelve te onderdrukken. „ Hoe nader eene Aristocratie aan de Democratie ko„ me, des te volmaakter is zy, en hoe meer overeen,, komst zy met eene Monarchie kryge,. dss te onvol- „ maakter wordt dezelve. De onvolmaakfte „ van allen is, wanneer dat gedeelte van't Volk, 't „ welk gehoorzaamt, onder de burgerlyke flaverny is ,, van dat gedeelte van 't welk regeert". Behalven dat de onderfcheiding of al te groote ongelykheid tusfehen Burger en Burger zeer onaangenaam is,. gaat de Aristocratie ook daar en boven verzeld van eene groote ongélegendheid, die van dezelOooo 3. ve  2158 GEMEENEBEST. ve onaficheidelyk is. De aanzienlyken maaken dakr een lighaam uit, 't welk door .deszelvs voorrechten en niet minder om zyn byzonder belang, het Volk in teugel houdt. Dan>zo gemakkelyk als dit door geftrenge handhaaving'der wetten , ten aanzien van liet Volk gefchiedt, zo moeilyk is het weder, dat het lighaam der Regenten zich zelve beteugele. „ Het is (zegt de „ ovengenoemde 'Schryver) -roet de natuur van deeze regeeringsvorm zodaanig gelegen, dat het veeltyds , fchynt, als of dezelve fommige lieden aan de magt ' der wetten onderwerpt, en te gelyk daar van weder „ ontflaat. De voornaame bronnen uit welke de ongeregeldheden in Aristocratifche Staaten voort- komen, zyn, in de eerfte plaats, de groote onge,,, lykheid tusfehen die gene die regeeren, en die gene die geregeerd worden ; en, in de tweede plaats, de ongelykheid tusfehen de onderfcheiden leden zel, ve , welke het lighaam van de Regeering uitmaaken. ,, Uit'deeze twee bronnen ryst de haat en nyd, welke ,, de wetten moeten voorkomen, of ten minften be,, teugelen. De eerfte ongelykheid heeft voornament,, lyk dan plaats, wanneer zich de aanzienlykften nit- muntende voordeelen, ten nadeeleen verfmaading „ van het Volk, aanmaatigen,- de tweede, wanneer „ de Burgers, ten aanzien van de belastingen, van ftegter natuur geoirdeêld worden te zyn, dan de „ aanzienlyken. Dit laatfte gebeurd op vierder- lei wyze: i. wanneer de aanzienlyken zich het voor- recht aanmaatigen, van in dezelve niet te draagen; 2. wanneer zy kunstgreepen gebruiken, om dezelve „ te ontduiken , gelyk zulks in verfcheiden hedendaag„ fche Aristocratien plaats heeft, hoewel 'er niets is ..„ dat den Staat meer verzwakt; 3. wanneer zy belastin- gen invoeren, onder voorwendzel van daar mede .,, de traftementen te betaalen van die bedieningen, ..'•* welke zy zelve bekleeden;en eindelyk, 4. wanneer ,, zy het Volk cynsbaar msaken , en dat gene, 't welk ,, zy het Volk laaten opbrengen, onder eikanderen verdeelen. Het laatfte geval is zeldzaam : een Aris- toermie is cp die wyze de ondraaglykfte van alle re,.s, geeringsvormen". De regeering'van een enkel'Mensch is niet minder haatelyk,dan zodaanige regeering van weinige bevoorrechte genachten. Een Alleenheerfcher kan fchrander, menschlievend en rechtvaardig zyn; doch wanneer hy zulks niet is, valt zyne geweldenaary en onrechtvaardigheid meerendeels op de genen die hem -van zeer naby omringen; de grootfte hoop des Volks lydt fomwylen véél, door de fchaadelyke gevolgen zy:ner buitenfpoorigheden, maar egter niet zo veel, als :zy, die dagelyks onder bet oog van den Vorst verkeerren, en men heeft zelvs voorbeelden gezien, dat fom; mige Monarchaale Dwingelanden van het Volk wierden aangebeden, om dat zy zulke Ambtenaaren ftreng ftrafte, welke hunne onderdaanen moedwillig plaagden 1 of verdrukten. Maar tot wien zal het Volk toevltigt 'neemen., -wanneer de willekeurige magt verdeeld is onder veele hoofden, die famengefpannen hebben om elkander in hunne ongerechtigheden by te ftaan? -—-— laat ons de rampzalige toeftand der Burgeren, onder zodaanige Regeering, met het voorbeeld van Venetien Ophélderérij in welke 'Republiek een volftrekt Aristo— fve T een Man van -burgerlyke af komst hoope hébben om aldaar zynen ftaat te verbeteren, ongeacht alle verdienften die hy bezitten moge; waar tegen nogthands- de minfte onderdaan van een'- Monarch de hoop mag koesteren, dat zyne verdienften aan hem den weg tot eereambten baanen zullen. — De geheele wetgeevende en uitvoerende magt, het recht om alle ftaats-ambten en waardigheden te begeeven en te vervullen; in een woord, alle ftaatkundige en burgerlyke voorrechten, van welken aart - en- matuur-die zyn, berusten, te Venetien, alleen by de leden van eenen altoos blyvenden Raad, en by de Perfoonen-die aan hun vermaagfehapt zyn, dat is-te zeggen, by zeker aantal Menfchen , die zich , van ouds her, van adel rekenen, en op welken het regeeringsambt,door het erfrecht, zonder aanzien van verftand, deugd of verdienften , van den vader op den zoon overgaat. Deeze gebooren leden van den Raad, beftuuren na hun eigen willekeur een Volk,-dat zugt onder een altoosduurend juk van flavernye, 't welk te'harder en te zwaarder is, om dat de enkele wil en grilligheden van zeer veele Regeerderen zyne wetten zyn, en deeze'Regeerders., om hun onwettig gezag ftaande te houden , zich van veel ftrenger dwangmiddelen bedienen moeten,dan eene Despötieke Turkfche-Regeering zei ve. Getuige hier van zyn de Inquifiteurs van Staat, het Gerechtshof van Tienen, en de open Leeuwenmuilen voor het paleis van St. Marcus geplaatst. In deeze mag een ieder, die iets tot nadeel zyner Medeburgeren weet, en zulks aan 'de Inquifiteurs bekend wil maaken, zyne heimelyke befchuldigingen, ongetekend , in gefchrift nederleggen , waar op vry dikwils, zonder verder onderzoek, een gedugte ftraïfi volgt. , Hoe akelig is het lot der Ingezetenen van zódaanige 'Republiek, in welke ook de deugdzaainfte i brger alle oogenblikken gevaar loopt, van hehneiyk aangeklaagd, en, zonder zyne aanklaagers te kennen, zonder dat men zich verwaardigt duchtige bewyzen van zyne fchuld te eisfehen, naar het eigendunkelyk goedvinden zyner Rechters, geftraft worden! alwaar een zelvde Overheid de willekeurige Wetgeever, de willekeurige Uitvoerder van de wetten, en de willekeurige Uitlegger van dezelven is ! het is- derhalven geen wonder, dat ieder Venetiaan, van den Doge af tot den geringften Onderdaan toe , zo misnoegd is over zynen ftaat, dat de zulken, die naby de grenzen van het Turkfche Ryk woonen, elke gelegenheid , die ben voorkomt om een opftand te verwekken , greetig omhelzen, als veel liever verkiezende te leeven onder de magt der Mufulmannen, dan de rampzalige flagtoffers van de dwinglandy hunner erflyke Aristocratifche Règeeringe te blyven.—• Men leeze flegts de gefchiedenis en regeeringswyze -van die Republiek, en befchouwe de verdrukking waar  GEMEENEBEST. GEMEENEBEST. waar onder de Ingezetenen-bèftendig zngten, om overtuigd te zyn , da'; dezelve , met geen de minfte grond, een waar Gemeenebest, dat is te zeggen, een' Maatfchappy waar in het algemeene welzyn de.hoogfte wet is,, kan genoemd worden. AHe Aristocratifche Regeeringen zyn nogthands zo haatlyk niet als de Venetiaanfche; zelvs is het mooglyk een Aristocratie zodaanig in te rigten,dat de- Staat ■uitwendig voor zyne. vyanden geducht blyve, inwendig bloeiie, en de Burger eene redelyke vryheid daar 'in geniete, welke, egter, even als in eene monarchie, altoos op zeer zeer losfe fcbroeven ftaat; Dit gefchied namentlyk, wanneer de wetgeevende magt van de uitvoerende magt zeer duidelyk is onderfcheiden , de laatfte aan de eerfte volkomen ondergefchikt blyve, het gezag van ieder afzonderlyk collegie van regeering door biilyke wetten bepaald worde, wanneer de wetten naar behooren gehandhaafd worden, en het ééne collegie van Regeeringe het ander, behoorlyk in teugel houde: als dan gelykt zodaanige Aristocratie na eene Monarchie, waar in veele Monarchen heer'fchen, die zo lange goed regeeren [zullen , als zy de vastgeftelde wetten naauwkeurig opvolgen. Maar wanneer deeze menigte van heerfchers zich niet langer aan de wetten bekreunen , of den Staat naar eigen zinnelykheid beftuuren willen , dan veranderd zodaanige. Aristocratie in eenen Despotieken Staat, waar over veele der aanzienlykfte Burgeren als despotieke Vorften heerfchen. ,,. In zo een geval (zegt Montesquieu) is 'er geene „ Republiek, dan ten opzigte van de aanzienlyken, en ook maar alleen onder de aanzienlyken. Het lig„ haam van de genen die regeeren, bevindt zich dan „ in eenen republi.keinfchen ftaat, terwyl het lighaam ,,. van de genen die geregeerd worden, zich in eenen „ despotieken'ftaat bevindt, en hier door wordt de „ gedrochtelykfte vereeniging.gemaakt,die uit teden„ ken is". „ De Aristocratie wordt bedorven (vervolgt de even ,,. aangehaalde Schryver) zo dra de magt der aanzien- lyken willekeurig wordt; en de hoogfte trap van be- derf heeft dan plaats, wanneer zy de Regeering on- der zich erflyk verklaaren.. Bevinden zy zich als „ dan weinig in getal, des te grooter is dan ook hun „ vermogen, doch des te gevaarlyker tevens hunnen „ ftaat. Is hun getal groot, dan is hunne magt min,, der, maar hunne zekerheid daar en tegen te groo- ter, invoegen de magt t'elkens grooter, doch daar „ tegen hunne zekerheid t'elkens kleiner wordt, tot ,, dat eindelyk één zich tot Despoot opwerpt, en „ den hoogften trap van magt, tevens en van gevaar, „ in zynen perfoon vereenigt". „ Een Ariftocratie kan egter haar grondbeginzel in alI le derzelver kragt bewaaren, indien de wetten zo„ daanjg ingericht zyn, dat zy den aanzienlyken meer „ de gevaaren en moeitens, dan wel de aangenaamhe- i „ den van het regeeren, doen ondervinden". Dit grondbeginzel , door de groote Montesquieu : hier bedoeld, is de ftaatkundige deugd, of het zogenaamde Patriotismus, dat is een edele zugt om het algemeen belang'der Maatfchappy, boven het byzonder i belang van zich zelve, of van één of weinige leden int de Maatfchappy, te bevorderen. Zo haast deeze deugd, het zy ih een Ariftócratisch of Democratisch Gemeenebest, verwaarloosd wordt, en het eigenbelang de plaats van het Patriotismus inneemt, gaat het zelve, hoe-voortreflyk zyne regeeringsvorm ook anders ingericht zy ras te.gronde, en verandert, zo niet in . naam, egter. met de daad, in eenen Despotieken ftaat. . Daar nu de volftrekte Volksregeering,. in eene Maatfchappy. uit. welke de gelykheid van middelen reedsverbannen is, en nog veel meer de al te groote magt der Regenten in eene Ariftocratie, de evengcnoemde beide regeeringsvormen geheel-ongefchikt maaken, om het geluk eener groote en volkryke Maatfchappy te bewerken, zo fchiet 'er, ten einde een wel ingericht Gemeenebest te vormen, niets anders over, dan eene gefchikte vermenging der voornaamfte goedeeigenfchappen, welke tot ieder afzonderlyk behooren, waar uit dan het derde foort, of een Arifto-Democratisch Gemeenebest ontftaat. Tot deeze Klasfe behooren de meeste hedendaagfehe Republieken in Europa, inzonderheid byna alle Zwitzerfche Cantons , en zeer veele Duitfche Ryksfteden, als ook de dertien vereenigde Republieken van Noord-Amerika, en in 't algemeen alle Gemeenebesten? , in welke de Overheden door-het ganfche of een gedeelte des Volks verkooren , . en dit-laatfte ook ■ fomwylen over gewigtige Staatsaangelegendheden geraadpleegt wordt,.. Hunne Regeeringsvormen zyn nogthands in zekere opzichten zeer merkelyk van elkander- onderfcheiden ;. nadien fommige meer vaa het Democratifche.,- andere daartegen meer van het Ariftocratifche. in zich bevatten. De beste .van zodaanige Regeeringsvormen , zyn de zulken , welker Conftitutie op de gelykheid der Democratie geves- . dgd zyn, en die in haare Regeering alle kragten der Ariftocratie bezitten, doch welke laatfte op zodaanige wyze is beteugeld, dat zo min het Volk van zyne Overheid onderdrukt kan worden, als dat de één Regent den ander zoude kunnen overheerfchen. Wy verftaan door de gelykheid der Democratie: i. dat alle Leden van de Maatfchappy, zo wel de voornaamfte Regent, als de geringde ambtelooze Burger, .. op gelyke wyze aan de algemeene wetten gebonden zyn, en de eerfte, zo weinig als de laatfte, dezelve mgeftraft moge overtreden ; 2. dat de Regeeringsimbten, als ook de verdere waardigheden in den Staat, n geene byzondere geflachten erflyk zyn, maar dat ieier Burger, die ter waarneeming van dezelven deverdschte eigenfehappen en hoedaanigheden bezit, ook ;elyk recht hebbe, om, zonder aanzien van geboorte >f rykdommen, de hoogfte- waardigheden te bekleelen ; en 3. dat de Leden der Regeerings-Collegien limmer toegelaaten worde hunne eigen Medeleden teerkiezen, maar dat zulks door het Volk of deszelvs Jevolmagtigden gefchiedde. Het Volk behoort daar !ri boven, even als in eene volftrekte Democratie, e magt aan zich te behouden, om ten allen tyde zoaanige wetten te verwerpen, of te doen vernietigen, relke-met het algemeene welzyn, als de hoogfte wet 1 eene Republiek, ftryden. Het Democratifche van eene Arijlo-democratifche Re* eeringsvorm vereischt derhalve deeze vier grondwetin. i. Dat de Overheden flegts voor een bepaalden yd , en nimmer voor hun leeven, worden aangefteld, eel weiniger hunne bediening erflyk moge zyn, en iy derzelver verkiezing minder gelet worde, cp rykdom  3.1 60 GEMEENEBEST, GEMEENEBEST. dom en hooge geboorte, dan op verftand, deugd en j andere goede hoedaanigheden. 2. Dat het Volk zyne ; eigen Overheden aanftelle, het zy middelbaar zelve, ] ofdöor zeker aantal Gevolmagtigden uit deszelvs midden , by elke verkiezing daar toe te benoemen. 3. Dat'de Maatfchappy fteeds de magt beboude, om haare Beftuurderen reken fchap en verantwoording van hun bewind te doen afleggen. En 4. Dat,het Volk . zyne Beftuurderen, die de wetten moetwillig overtreden, de hun aanvertrouwde magt, tot nadeel van het algemeen, misbruiken, of zich op eenigerhande wyze 'aan ongetrouwheid in het waarneemen hunner ambten fchuldig maaken, en zulks luce merediana bewezen zy, ook kan afzetten, en andere in derzelver plaats benoemen ; want de zekerheid dat het gezamentlyke Volk zodaanig recht moge uitoeffenen, is bvna alleen toereikend om den Regent binnen de behoorlyke paaien te houden, en het is zelvs nodig, dat het Volk daar van zo weinig als mooglyk zy gebruik maal;e. Voor het overige moet het Volk, even rds in eene Ariftocratie, het algemeen en dagelyksch beftuur over de algemeene zaaken aan zyne Regenten geheel en volkomen ovei laaten, hun eerbiedigen en gehoorzaamen, zo lang zich deeze als waardige Vertegenwoordigers gedragen, en de van haar uitgevaar, dif-de wetten en bevelen niet met het gemeen belang ftryden. Deeze billyke onderwerping aan het gezag der Overheden geeft luister aan de Maatfchappy, welke ■daar door, zonder tyranniek te zyn, alle kragt eener volftrekte Ariftocratie behouden kan. Het is by alle fchrandere Staatkundigen een uitgemaakte zaak, dat de eigentïyke grondwetten, of de Conftitutie naar welke een Staat zal geregeerd worden , berusten moeten op de toeftemming des gezamentlyken Volks, of van het talrykfte cn aanzienlykfte gedeelte der leden van de Burgermaatfchappy, en dat- overal waar deeze regel niet in acht genoomen word, eene geweldige overheerfching plaatst heeft. . in deeze toeftemming des Volks berust de waare geest van vryheid , gelyk alle willekeurig opgedrongen wetten zo veele kenmerken zyn, dat het gezamentlyke Volk in den ftaat van flaverny is weggezonken. Een Volk kan derhalven Ln zekere opzichten vry zyn, dat is eenig aandeel in de wetgeeving -hebben, -onder eene Monarchaale Regeeiing., en zyne geheele vryheid in een' Republiek verlooren hebben, gelyk blykt uit het voorbeeld van Engeland en Venetic. In 'Engeland kunnen geene wetten eenige kragt verkrygen, dan die in het Parlement goedgekeurd zyn, door de meerderheid van de Gevolmagtigden de3 Volks, welk laatfte onderfteld word zyne eigen toeftemming als dan daar aan gegeeven te hebben. Dit heeft plaats niet alleen met opzicht tot de grondwetten, maar ook tot de dagelykfche wetten., en het toeftaan van belastingen : en de Britten zouden uit dien hoofde een volkomen vry Volk genaamd mogen worden, indien niet de kuiperyen van het Hof en van fommige byzondere Ingezetenen, weel meer invloed hadden by de verkiezing van de Gevolmagtigden des Volks, dan de deugden .en verdienften der genen die daar toe verkoren worden. Maar dewyl ook deeze Gevolmagtigden van het Britfche Volk, geene inftructien van het Volk zelve ontvangen, naar welker inhoud zy , by voorkokende gelegendheden , ftemiuea moeten, dewyl zy :ene'rekenfchap of verantwoording van hun gedrag in haare Committenten behoeven af te leggen, en et Volk ze'vs geen recht hoegenaamd aan zich beouden, heefc, om zyne kwaaiyk handelende Gevolïagtigden van het bewind te ontzetten, en tusfehen yds de gegeeven vol magt weder in te trekken, zo.betaat de Engelfche vryheid, wat het wezen derzelve anbelangt), -flegts -in fchyu, en de aldaar gevestigde "onftitufie is dn de -daad een bepaalde Monarchie , velke door de Ariftocratie beteugeld word, hebbende iet Volk geen verder aandeel aan de Regeering, dan lat het door een aantal van omtrent zes honderd zyner ,'ertegenwoordigers, by het lighaam der wetgeevenie magt gereprefenteerd word, maar welke vertegenwoordigers nogthands, ten opzichte der volksbelangen, willikeurig handelen mogen. Dan hoe gering Dok dit aandeel des Britfchen volks aan de wetgeeving zy, is nogthands de onderftel de vrye verkiezing van deszelvs Reprefentanten (afgefcheiden van de kuiperyen, omkoopingen en cabaalem, welke daar by plaats hebben) een-blyk van zeker foort van vryheid, weike in veele Republieken niet gevonden word, en waar van, vooral in Venetien, gelyk in alle andere Ariftocratlilke Gemeenebesten, zelvs geen fc'hyn of fchaduwe te 'vinden is. De Republieken hebben altoos hunne ge-vaarlykfte vyanden in haaren eigen boezem. Men heeft opgemerkt, dat alle Gemeenebesten aanvanglyk wel beftuurd wierden, omdat zy in haare oirfpronglyke Conftitutie een redelyk inmengzel van het Democratifche had. den. Zo haast daar tegen de voornaamfte grondregelen eener Democratie uit het oog verlooren worden, het welk gemeenlyk gebeurd wanneer een Republiek zekere.trap van hoogte en voorfpoed bereikt heeft, dan ontaart haare Regeeringsvorm, het gebouw waar op de vrye Conftitutie gevestigd was, valt in duigen, en de vroegere Gemeenebest-regeering verandert in eene Monarchie, in eene Ariftocratie, of in eene vermenging van die beide Regeefingen. De voornaamfte oirzaak hier van is eenvoudig deeze: dat zo dra eenige Burgeren rykdommen genoeg verkreegen hebben , om een goed aantal haarer behoeftiger Medeburgeren, door de hoop op voordeel daar toe uitgelokt, in hunne ontwerpen te doen deel neemen, 'er onder deeze altoos Menfchen genoeg zyn zullen, welke voor de genen die door hunne fchatten en bezittingen zekere overmagt verkreegen hebben, den weg tot een uit.fteekend gezag, of zelvs tot den Troon, zullen baanen. Het voorbeeld van pragt en weelde, de gewoone vrugten van groote rykdommen, is derhalven het eerfte en hoogfte kwaad in een Gemeenebest; want bet vernietigd allengs de oude zedigheid en volksgewoonten; het maakt elk met zynen ftaat te onvreden, en verwekt in de Maatfchappy, door aan duizenden nieuwe behoeften 'hei aanwezen te geeven, een aanmerkelyke .gisting, welke dikwils in haare getoeele ontflooping eindigt. Wanrzo'haast is niet de weelde en .losbandigheid van zeden tot die hoogte geklommen, dat dezelve niet langer beteugeld kunnen woiden, of de Staatkundige deugd, het Patriotismus naamentlyk verdwynt; ieder ftreeft alsdan afzonderlyk naar eere en voordeel; omkoopingen en verraad worden alge- ' meen, de Magtigen verdrukken de minder aanzienly.ken; de heerschzugt van fommigen klimt ten hoogften top;  GhEMÈÏ N E B EST. &EMEENEBEST. 2i-6ï ftgp; de-wetten en de heiligde Volksrechten worden opentlyk gefchonden, en het Staatsbeftuur word een chaos van verwarring. De natuur eener republtkeinfch; Conftitutie Iaat ook nimmer toe, dat men daar in zo fpoedig tot een befluit kome, als in monarchaale Staaten. Aan de eerde ontbreekt derhalven die veerkragt, welke de.geheele fterkte van de laatften uitmaakt, en dit is de voornaamfte reden, waarom veele ftaatkundige Schryvers aan éénhoofdige Regeeringen den voorrang toekennen. Doch, behalven dat de traagheid van delibereeren in de Republieken, meer overleg, bedaardheid, en dienvolgens ook meer vastigheid aan de gcnomene beiluiten geeft, zyn 'er in elke monarchaale Staat een oneindig aantal andere gebreken, welke die van eene Gemeenebest-regeering rykelyk kunnen opweegen. . Het grootfte gebrek waar aan veele Republieken onderworpen zyn, is. dat dikwils het gezag aan de on« derfcheiden Regeerings - Collegien en hooge Ambtenaaren toevertrouwd,door geene zeer duidelyke voorfchriften genoeg bepaald wordt, waar door aan dezelven maar al te veele gelegendheid wordt aangeboden, om de grenzen van hun gezag te overtreden. Hier uit ontftaan de meeste verwarringen, binnenlandfche oneenvgheden, en de verregaande vyandfehappen tusfehen invidueele Leden van den Staat, waar van men inde Gemeenebesten oneindig meer voorbeelden ziet, dan onder monarchaale Regeeringen. Men vindt ook in de daad geen vorm van Regeeringe, die aan meer inwendige gefchillen en veranderingen onderworpen is, of in welke de dagelykfche wetten, zelvs de grondwetten, die het eigentïyke wezen van den Staat uitmaaken, minder beftendig, of aan meerder verfchillende uitleggingen onderhevig zyn, dan in zulke Gemeenebesten , alwaar het even genoemde verzuim plaats heeft. . Het is 'er nogthands zeer verre af, dat deeze en meer foortgelyke gebreken, het natuurlyk gevolg zouden wezen van eene Gemeenebest-regeering, of dat de- 'zelve in de daad gebrekkig zy. . ó Neen! zy is, wel ingericht zynde , van alle Regeeringsvormen zekerlyk de beste, en alle tegenftrydigheden , verwarringen en omwentelingen, waar door een' Republiek fomtyds op den oever van haaren ondergang gefleept wordt, neemt enkel daar uit zynen oirfprong, dat 'er te veele Regenten zyn, welke tragten hun afzonderlyk belang-, boven het gemeen belang van den Staat te doen gelden; Regenten, welker gezag door de wetten niet genoeg bepaald is; die, om de aanzienlyke rang welke zy bekleedcn, zich alles veroirloven durven, en-, gelyk despotieke Heerfchers, zich boven de wetten verheven achten; Regenten, welke niet afhanglyk genoeg zyn van het volk dat zy vertegenwoordigen , en waar onder maar al te dikwils gevonden worden, die hunne grootheid trachten te vermeerderen, door geduurige par.tyfchappen aan te ftooken, . Zulke partyfehappen zyn derhalven in elke vrye Staat, in elk aanzle.rlyk Gemeenebest, geen zeldzaam verfchynzel. . De Burger lydt, geduurende dezelve, veel van de ongeregeldheden, van de vyandfehappen, •van de wraakzugt, waar toe zy dikwils aanleiding gee•ven: doch dit komt in geene vergelyking met de byna gltoosdiiurende verdrukking, waar aan men inéénhoofX. Deel. dige Staaten onvermydelyk is blootgefteld. Zy brengen in de Conftitutie eener vrye Republiek dikwils het zelvde voordeel aan, dat de ftormen en onweders in de natuurlyke gefteldheid der lucht aanbrengen, om ze namentlyk van de befmettende eu ongezonde dee-. -len, welke door eene langduurige ftilte te weeg ge-, bragt worden, te zuiveren, en het befmettend verderf dat daar in ligt opgefioten , te verdryven. De verftandige Republikein getroost zich veel liever zulke voorbygaande ongemakken , welke zyne vryheid bevestigen, te ondergaan, dan zich aan de geruste fiaaverny eener éénhoofdige Regeeringe te onderwerpen. Want eene waare Gemeenebest-llegeering heeft, ongeacht haare gebreken, waar van ook, even als alle andere menfehelyke infteilingen, niet ééne regeeringsvorm bevryd kan blyven,iets zo bekoorlyksvoor een edele ziel, dat zy zich, in foortgelyke wederwaardigheden, zeer ligt met het denkbeeld troost, dat ee. e onrustige vryjiefd duizendmaalcn haer is, dan eene geruste fiaaverny. Maar om deeze vryheid te behouden, en met een de vrugtbaarfte bron van oneenigheden uit den Staat te weeren , is het nodig, dat de voornaamfte zorg der Beftuurdejen van een Gemeenebest daar heenen ftreKke, om door zeer naauwkeurige bepaalingen van ieders gezag en invloed,zodaanig evenwigt te vestigen tusfehen alle leden van den Staat, waar door nadruklyk kan belet worden, dat geene derzelven bun aanvertrouwd gezag, boven de paaien van redelykheid, kunnen uitbreiden, of eenig aanzienlyk Burger teveel invloed op de Krygsmagt en tevens in den Raad verkryge, en zich dienvolgens, ten nadeele des volks, bedienen kan.van het uitfteekend gezag, dat hem, alleen ten algemeenen nutte, was toevertrouwd. Het verwaarloozen van zodaanige voorzorg, en de verbreeking van het hoog nodige evenwigt tusfehen de leden der wetgeevende en der uitvoerende magt, loopt altoos uit op de ondergang der onwaardeerbaare vryheid , en men zal uit weinige voorbeelden zien, dat alle Gemeenebesten, welke dat gevaar niet verhoed hebben, wel dra hunne vryheid kwyt geraakt zyn. De gefchiedenis van Griekenland leert ons, dat A-henen, dit beroemd Gemeenebest, daar door tweemaal aan het eigendunkelyk gezag onderworpen wierd ,• eerst van dertig Dwingelanden, en vervolgens vanPisiSTRAtus alleen. Het gezamentlyke volk had het verlies van deszelvs vryheid, en de daar uit voortkomende onheilen, alleen te wyten aan deszelvs lafhartigheid, als hebbende goedwillig toegelaaten, dat fommige leden van den Raad veel te groot gezag verkreegen, en zich dienvolgens te hoog boven hunne medeleden verheften. Het volk van Syracufa, en -de bewooners van Sicïlien, waren even zo onvoorzigtig geweest, en ondergingen ook daarom een gelyk lot, het eerfte onder den Tyran Dionvsius Agathocles, de laatfte onder Hië- ron. De meeste oude Republieken gingen op gelyke wyze, vroeg of laat, te gronde; en de gefchiedenis van Rome is eene aaneenfchakeling van onheilen , alle uit gelyke onbedagtzaamheid voortgefprooten. Het volk, van het juk der Koningen bevryd, ftelde zyne pas herwonnen vryheid in handen van den Raad, welke aan Moëuus en Manlius al te veel wierook, wegens Pp pp hun-  ii ei GEMEENEBEST. GEMEENEBEST. hunne aan het Gemeenebest betoonde dienden, toezwaaijende , daar door de heerschzugt deezer beide Mannen ontvonkte, en hun een uitfteekend gezag deed verkrygen, dat haar in Dwingelanden hervormde. De Romeinen met moeite van dit gevaar verlost, wierden wederom onderworpen aan de grilligheden van tien leden uit den Raad, welke meer in aanzien zynde dan hunne medeleden , het opperde gezag, onder de naam van Decemnrs of Tienmannen , overweldigden. Afgemat onder het zwaare juk deezer tienvoudige Dwingelanden, ftonden zy eindelyk tegen dezelven op, en herftelden zich in het bezit hunner vryheid. Maar men zag dit volk wel dra weder in dezelvde dwaaling vervallen, door dien het op nieuw veel te uitfteekend gezag aan fommige Veldoverften verleende, die wezentlyke dienden aan het Gemeenebest beweezen hadden. Stlla bediende zich hier van, en verkreeg voor vyf jaaren de zo gewichtige post van Dictator, welke naderhand Cjesar, om aan zyne onbegrensde ftaatzugt te voldoen, voor zyn ganfche leeven magtig wist te worden. Van dat zelvde oogenblik af aan ging ook de Romeinfche vryheid voor altoos verlooren,en op haare puinhoopen verhief zich', onder de ydele naam van een Gemeenebest, dat toen in de daad niet meerbcftond, een volftrekte alleenheerfcbing. De dood van Cjesar \Terfchafte, wel is waar, aan de Romeinen een zeer gunftige gelegendheid, om het juk der ilaaffcbe onderwerping af te fchudden, en zich in alle haare rechten fe herftellen , 't welk zy ook bewerkt zouden hebben, hadden zy flegts genoegzaame voorzorg gebruikt, om te beletten dat Augustus niet te magtig was geworden; doch zy verlooren deeze noodige voorzorg nogmaals uit het oog," en de fchrandere Augustus wist fcich zo behendig te bedienen van de goedwilligheid des Raads en des Volks, dat hy daar door de grond leide tot eene Monarchie, welke beheerscht is geworden door een reeks van Dwingelanden, die aan het moedige en eertyds zo vrye Roomfche Volk eene aaneenfchakeling van rampen berokkenden , welke niet ophielden, dan tevens met de geheele vernietiging dier Monarchie zelve. De Republiek Venetien, die al zedert de zesde eeuw ónzer hedendaagfehe tydrekening haar beftaan gehad heeft, was ook in de eerfte tyden een vry Gemeenebest, in 't welk dc Opper'magt by het gezamentlyke volk beruste, doch waar van de uitoeffening toevertrouwd was aan de zorge van zekere Overheden , die door het Volk zelve jaarlyks daar toe aangefteld wierden. Een Edelman, Peter Gradenigo genaamd, door de dankbaarheid des Volks te veel gezag verkreegen hebbende, beloonde deszelvs yver voor zyn Perfoon daar mede, dat hy in 't jaar 1298 de vroegere Volksregeering geheel affchafte, en invoerde, dat de Edelen van Venetien alleen in den Raad verkiesbaar zouden zyn. Dit was naauwlyks gefchied, of de Raad eigende aan zich de geheele wetgeevende magt, en beroofde het Volk van zyne vroegere invloed en vryheid, welke het, zedert dat ongelukkig tydftip, nimmer kon herwinnen. Het Gemeenebest van Florence veroirzaakte, op gelyke wyze, deszelvs eigen ondergang, door eerst aan Cosr.ros de Methcis de gelegendheid aan te bieden, --Ttzyn' byzonder gezag zeer mcrkelyk te vergrooten, Sa $étf Dwingeland te worden. Het'Volk deeze heer. fchappy wel dra moede, beging een' andere foort vafc onbedagtzaamheid, die nog veel erger gevolgen had; want het eischte, zonder vooraf in de middelen te hebben voorzien om hem daar toe te dwingen, dat hy van zyn aangemaatigd gezag zou afftand doen , waar door zy hem, tot zyne eigen veiligheid,noodzaakten, zich tot een willekeurig alleenheerfchcr op te werpen, zo als ook zyne nazaaten , tot heden toe geblee- ven zyn. Hoe veele foortgelyke voorbeelden zouden ons meer andere oude en hedendaagfehe ftaaten kunnen opleveren, die, van vrye Gemeenebesten, in despoüeke heerfebappyen veranderd zyn; doch hunne tegenwoordige fiaaverny alieen aan de onbedagtzaamheid en al te groote toegeeflykheid des Volks te wyten hebbent Het blyft dienvolgens een vaste grondregel voor alle Gemeenebesten, die haare vryheid behouden willen, dat het gezag van elk aanzienlyk medelid zodaanig bepaald zy, dat hv nimmer te magtig worde, of vermogend zy om het nodige evenwicht tusfehen alle leden van den Staat te verbreeken. Want welke uitmuntende dienften iemant aan de Maatfchappy bewezen heb. be; met welk gelukkig gevolg de bedryven der aanzïenïykfte Burgeren ook zyn bekroond geworden moet nogthands de dankbaarheid deswegens, de paa-len van gemaatigdheid nooit te boven gaan, of nimmer aan dezelven zo veel gezag verleend worden, dat zy vergeeten kunnen enkel Burgers van een' Gemeenebest te wezen. Zonder deeze verftandige voorzorg loopt elke Staat gevaar, om wel dra van zyne vryheid. beroofd te worden.. Men onderfcheid de Gemeenebesten ook nog in enkelde en vereenigde Republieken. De eerfte zyn ftaatkundige lighaamen die volkomen op zich zelve ftaan , gelyk Venetien, Genua, Ragufa enz.; de laatfte daar tegen zyn, gelyk Montesquieu dezelven noemt, een' Maatfchappy van Maatfchappyen, dat is een verbond, waar door verfcheiden ftaatkundige lighaamen zich onderling vereenigen, om met elkander Leden en Burgeren van eenen veel grooteren Staat te worden; gelyk de Zv.'itzerfche Cantons, de vereenigde Nederlanden, de vereenigde Staaten van Noord-Amerika enz., welke famengefteld zyn uit veele kleiner Gemeenebesten, die zich tot hunne onderlinge befcherming en verdeediging zeer naauw verbonden hebben. Een vereenigd Gemeenebest, aldus uit veele kleine Staaten famengefteld, bezit oneindig meer inwendige kragt, dan een andere Staat of Gemeenebest van dezelvde omtrek en volkrykheid, want het geniet alle voordeelen van kleine Maatfchappyen, zonder aan de ongemakken van eenen al te uitgebreiden Staat blootgefteld te zyn. Wanneer ieder gedeelte van het zelve wel beftuurd wordt, en geene inwendige verdeeldheden het gebouw van zyne magt ondermynen en vernielen, zal het eeuwen lang beftaan kunnen. Onderneemt iemant om zodaanig Gemeenebest, door list, aan zyne oppermagt te onderwerpen, dan zal het hem ten minften zeer moeijelyk vallen, ieder afzonderlyk gedeelte daar van in zyn belang te winnen. Maakt hy zich ia eenige der Staaten van het Bondgenootfchap te magtig, dan zullen de overigen daar door opgewekt worden, om zorgvuld'ger op hunne hoede te zyn. Had hy reeds een of mier derzelven, met geweld, onder zyne magt gebragt, en dat de overigen nog eenig-i waar-  GEMEENEBEST. •Wie oP hunne viyheid ftellen, dan kunnen deeze .hem altoos met die kragten tegen te gaan, welke zy behouden hadden , en daar mede den Gewelde•naar beteugelen, . ■ Komt 'er in een deezer vereenigde Gemeenebesten een onlrand, dan zyn de overigen in ftaat om die te dempen. Sluipen in eenige derzelven, door den tyd grove raïsftagen in, dan kunnen de overige, die hunne -conftitutie zuiver houden, dezelve wederom geneezen Ontftaat tusfehen eenige der Bondgenooten hevige twist en oneenigheden, dan zullen de overige, ter bevrediging gewillig de hand leenen, en, om dat hun eigen belang daar van afhangt, gaarne een onderlinge verzoening tragten te bewerken. Zodaanig Gemenebest kan zelvs aan de eene zyde te gronde gaan , zonder daar van aan de andere zyde eenig letzel te gevoelen. Men kan ook de aangegaane vereenigmg verBreeken, en dan blyft elk van deeze Gemeenebesten we-der een fouvereine Staat op zich zelve. . ■ . Het -is niet nodig dat zodaanige Staaten, welke zich , ■*ot hunne onderlinge befcherming, vereenigen willen, juist even groot en even vermogende benoeven te zyn. Van de Zwitzerfche Cantons is de Rcpubb.es $crne alleen, ruim zo magtig, als de helft der oveneen te famen genomen. In het bondgenootfehap der vereenigde Nederlanden is de Provincie Hollana magtiger *n ryker,. daii de zes overige Provinoen by elkander. Ook behoeft de Regeeringsvorm van alle byzondere leden des bondgenootfehaps niet op eenen gelyken voet ingericht te zyn. Dit blykt volkomen, zo int de inwendige gefteldheid van Zwitzerland, als dei- Aedcrlandfche Provinciën, en der Staaten van Aoora-Amerika, . in welke.niet alleen de groote deelen des bondgenootfehaps, maar ook wederom de kleiner deelen, waar uit de groote famengefteld zyn, zeer onderfcheiden Receeiingvormen hebben. Egter is het nodig dat zy alle ïeuublikeinsch zyn, of eene Gemeenebest-Regeermg hebben en geene éénhoofdige Staaten of Monarchien m het bondgenootfehap dulden ; aangezien deeze twee zeer verfchillende foorten van Regeeringsvormen , in eene vereenigde Republiek, niet, dan op eene gedwon- gene en onnatuurlyke wyze, beftaan kunnen. — Wy vinden derhalven in de gefchiedenis van Romen, dat zo dra de Vejers eenen Koning over zich hadden aangefteld, alle de kleine Toscaanfche Republieken hun verlieten. Ook was in Griekenland alles verlooren , zo .dra de Macedonifche Koningen eene plaats kreegen onder de Amphiüionen. Men zoude hier tegen kunnen inbrengen, dat de vereenigde Republiek van Duitschland zich ftaande houd, fchoon zy famengefteld 'is uit vrye Ryksfteden, die, gelyk Hamburg, Brem», Frankfort, Nurenbergenz., in de daad Republieken zyn, en voor het overige uit verfcheiden groote en kleine Staaten, die onderworpen zyn aan de opp.ermagt van fouvereine Vorften. Montesquieu zegt de.reden hier van te zyn, om dat zy een hoofd heeft, de Keizer namentlyk, die in fommige opzichten de Overheid van het verbond, en in andere opzichten de Vorst over bet zelve is. Doch men behoeft de inwendige gefteldbeid van het Duitfche Ryk, de zeer verfchillende belangens der leden van Bet zelve, hunne geduurige vyandfehappen en b'.nnenlandfche oorlogen, als mede de allia-ntien, die ieder lid van het zelve afzonderlyk, met vreemde Mogend. .GEMEEN GEVOEL. «53 lieden, ter bevordering zyner byzondere belangen, fluit, en welke dikwils regtftreeks tegen elkander inloonen, flegts in te zien, om overtuigd te zyn, dat het'Duitfche bondgenootlYnsp wel eene vereenigmg is van veele Staaten, doch e\gent\yk geene vereenigde Republiek, in den waren zin van dat woord kan genaamd worden. Is de onderlinge eendracht het voornaamfte bolwerk ter beveiliging van elk Gemeenebest , dan is de eendracht ook vooral noodzaaklyk ter behoudenis van eene vereenigde Republiek: hier om is de zinfpreuk van het bondgenootfehap onzer zeven vereenigde Provin. cien deeze: Concordia res parvce crefcunt, discordla dilabuntur. GEMEENE GIPS, zie GIPSEN, n. r. GEMEEN GEVOEL. Hier verfta ik door dat gene, het welk de Latynen door fenfus communis, del'ranfchen door fens commun,m de Engelfchen door common fenfe uitdrukken: naarnelyk die algemeene beginfels, die 's Menfchen ziele ingefchaapen , by alle Menfchen van gezonde harsfenen , hen over dezelve zaaken het zelve oirdeel doen vellen. By voorbeeld, daar is niemant die deeze waarheden niet toeftaat, zo dra hy ze verftaan heeft, tweemaal twee is vier, een geheel is grooter als elk zwer deelen , een ding kan niet te gelyk zyn en niet zyn, cd wat is heft eenen genocgzaamen grond waarom het isJgelyk het is, en diergelyken. • Dit algemeene Gevoel, dit natuurlyke verftand, is eene gaaf, welke de natuur allen Menfchen, allen Volken fchenkt. Daar van beroofd te zyn, is onzinnig te wezen, is gek te zyn. Het is eigenlyk niet anders dan de kragt onzer ziel, waar door zy zich denkbeelden voorfteld, die fzamen vergelykt, de overeenkomften ziet die 'er onder de denkbeelden zyn , daar uit van hunne betrekkingen oirdeelt, en een befluit over de waarheid of valschheid van een voorftel opmaakt. Wanneer de ziel dit voorftel, tweemaal twee is vier, met voor waar verklaart, doet zy niet anders dan te zien, dat het denkbeeld van tweemaal twee éénheden het zelve is als dat van vier éénheden,en dit ziet zy door haare ingefchaapene kragt zelve , welke haar met toelaat, anders te zien. , De zielen van alle Menfcnen vellen het zelvde oirdeel, zien de zelvde waarheid, omdat eene Menfehelyke ziel, uit haaren aart, geen ander oirdeel vellen, geene waarheid anders zien kan. Dit t gezag der. genen die 'er de. gronden van kennen , zyn aangenomen, zonder te weeten waarom. Een Europisch Matroos heeft duizenden van denkbeelden , die de Hottentot niet bezit, en op die duizenden van denkbeelden past hy zyne beginzels van natuurlyk verftand toe. Dus fchynt hy meer natuurlyke vermogens te hebben dan de Hottentot. 'Ook heeft hy eene menigte van waarheden aangenomen, die hy te pas brengt, opvolgt, en welken hem.juist doen oirdeelen, en verftandig handelen,, waarheden, die, den Hottentot onbekend zynde, geenen invloed op zyne wyze van denken en handelen hebben kunnen. Dit' zelve is het ook waarom veele lieden, welken de Natuur zeer maatiglyk van den kant der geestvermogens bedeeld heeft, doch die egter door een-aangenomen uiterlyke van werelt, opvoeding, beginzels, en zelvs door op gezag van anderen-omhelsde ftellingen, het gebreklyke van hun-verftand verbergen, en fchynen in 't geheel niet misdeeld te zyn.. De oeffening van 't natuurlyk verftand, gedaan naar zekere regels, is eigenlyk 'de geleerde oeffening van 't zelve, en deeze dient om de toepasfing der, algemeene beginzels op de byzondere voorkomende gevallen vaardig en juist te maaken. Dit is-de kunftige-Redeneerkunde, welke leert waarheden te bewyzen, bedrogredenen te ontdekken, en het verftand gewent na te fpeuren, waarom het gelooft of niet gelooft. In een woord, de geleerde oeffening■ van 't verftand is gefchikt om het tot den hoogften trap van volmaaktheid te brengen. Men oirdeelt in 't gemeen zeer ligtvaardiglyk over de-vermogens der Menfchen. Deezen kent men veel, genen weinig verftands toe, en dat dikwils na dat men dé Menfchen een uur gezien heeft. -Het geen wy zeiden, dat opvoeding cn werelt dikwils ■ de plaats vervullen van natuurlyke vermogens, moet reeds de ongegrondheid doen zien van zulk een oirdeelen,-en een dwaas, die de kunst geleerd heeft-van door ftilzwygen " zyne dwaasheid te verbergen, vooral als hy eenige uiterlykheden heeft om in derzelver-plaats te ftellen, en om voor hem te doen fpreeken,. gaat dikwils voor een man van middelmaatige vermogens, daar hy-naar waarheid verdienen zoude, op. eenen veel laageren trap gefteld te worden. De kragt van het natuurlyk verftand, blykt voornaamlyk hy woeste Volken, waar weinig of geene weetenfchappen zyn , en die genoegzaam niets hebben dat geleend is, maar by welken alles wat zy bezitten uit hun binnenfte is getrokken. Lieden in eene befchaafde Maatfchappy opgebragt ,-hoe weinig zy ook hun verftand volmaakt hebben, bezitten teveel, datzy, zonder het te weeten of te willen , by toeval van anderen ontleend hebben. Men moet, om het natuurlyke verftand' eenigzins te leeren kennen, by Volken gaan, die onder eene niet al te.ongunftige luchtftrcek GEMEEN GEVOEL. 2165 ebooren, sn eenen ftaat van woestheid leeven,. en aauwlyks meer befchaafdheids bezitten , dan volftrekt oodzaaklyk is om in maatfchappy te leeven. Daar kan aen. de kragten van 't natuurlyke verftand eenigzins ecren kennen; doch niet volkomen , dewyl deeze Tolken nog veel geleends bezitten, dat hun, reeds iver veela eeuwen, werd overgeleverd, en nu wel eer verbasterd, maar nog niet geheel verlooren is, naarheden, en beginzels, die zy nooit zouden nebben ;unnen uitvinden. ik heb by geval eenige fpreuken gevonden, die biyen van een goed geoeffend natuurlyk verftand draaien, en we! juist om hun.zeiven niet verdienen zoulen hier ir.gelascht te worden, indien zy niet gevonlen wierden in een boek van het hoogfte gewigt yoor lle.de liefhebbers der Noordfche Oudheden: ik meeie de Edda, een werk in de twaalfde.eeuw in Tsland ;efchreeven, kort na de invoering.van den Christel.y(tn Godsdienst aldaar, en gefchikt om de oude. Golenhiftorien der Kelten, onze voorouders,, voor de vergetelheid te bewaaren.. De Kelten waren voor het meeste gedeelte, en de Scandinaviers inzonderheid, aog in den tyd van het fchryven der En/ia, in dien laat,, waar in het natuurlyks verftand het best gekend tan worden. Men zal uit bet volgende Haaltje zien, boe veel overeenkomst onze Noordfche voorouders in hunne wyze van denken en zich uit te drukken ,met de Oosterlingen hadden. Maar misfehien, en waarfcbynlyk, is deeze overeenkomst algemeen te vinden onder alle Volken, die nog, in eenen. geringen ftaat van befehaafdhei-d leeven, zonder geheel woest te zyn. Zie hier eenigen van deeze verftandige fpreuken : „ Daar is op reis geen zekerder vriend dan-eene „ groote voorzigtigheid. De vogel der vergetelheid zingt voor de dronk,, aarts, en ontrooft hun hunne ziek ,, De dwaas verbeeld zich, altyd te. zullen leeven ,, als hy zich voorden kryg wagt, maar als de -fpies„ fen hem fpaaren , zal hem de ouderdom niet ontzien. „ De gulzigaart eet zich zeiven den dood. ,, Bemin uwe vrienden, en de vrienden-uwer vrien„ den, maar.begunftig den vyand uws vriends niet. ,, Toen ik jong was dwaalde ik alleen in de werelt; „ ik dagt- ryk geworden te,:zyn toen ik een gezel gevonden b;.d. Een doet. vermaak aan een ander „ Mensch. . . „ Dat-de Mensch met- gemaatigdheid - wys zy,.en „ niet meer voorzigtigheid hebbe dan nodig zy." Dat „ hy niet zoeke zyn aanftaand' lotte weeten, indien ,, hy gerust flaapen wil. „ Sta vroeg op, indien gy ryk wilt worden, of een „ vyand overwinnen. De wolf die liggen blyft be> ,, komt geenen buit, en de ftaapende-man geene over„ winning. ,, Men verzoekt my op• verfcheiden' gastmaalen, „ wanneer ik maar een gering ontbyt nodig heb. Hy „ is myn getrouwe vriend die my een brood geeft, „ wanneer hy 'er twee heeft.. „ De rykdommen gaan voorby als bet wenken van „ een oog, zy zyn de onftandvastigften der vrienden. ,, Kudden van vee komen om-, bloedverwanten fter,,_ven ,. vrienden zyn niet onfteiflyk , gy zelv' zult ,, fterven. Maar ik ken een ding dat niet fterft, dat ,,;is het oirdeel, dat men over de dooden velt. Pppp 3 Daar ,, aarts, en ontrooft hun hunne ziek  Mr* G F.MEENSCIIAPSDEEL. GEM. van GOED. GEMEENSCHAP van -GOEDEREN. „ Daar is geene wreedere ziekte dan niet voldaan te „ zyn niet zyn lot. „ Weet, dat als gy een'vriend hebt, gy hem-dik„ wils bezoeken moet. De weg bewast met ruigte, ,, de boomen verftoppcn hem welhaast, indien men 'er niet geftadig doorgaat. ' „ Zyt nooit de eerfte om-de Vriendfehap af te bree„ ken. De droefheid verteert het hart van hem, die ■ „ niemant heeft om raad te pieegen dan zich zeiven. „ Hebt nooit drie woorden van twist'met den on„ deugenden. De goede geeft dikwils toe, wanneer „ de kwaade zich vertoornt-en hoogmoedig maakt". GEMEENZAAMHEID, zie FAMILIARITEIT. GEMEENSCHAPSDEELING, wordt het recht door verftaan, dat iemant die met eenen anderen iets gemeens of onverdeeld bezit heeft, om daar van ten allen tyden fcheiding te mogen vraagen , ingevolge L. ï'4- 'ff. proSocio; zie ook H. de Groot, Inleid. Hl. Boek, 28 -Deel. Overysf. Landrecht, II. Deel, Tit. 14. li 3—9- GEMEENSCHAP .van GOEDEREN , betekent wanneer twee of meer Perfoonen Goederen te famen hebben, die zy ongedeeld en in gemeenfehap houden. Gt'neenfcJfap van Goederen, ten aanzien van huwelyk, wordt al het geen van wederzydfebe Ecbtgenooten, ten huwelyk is aangebragt, of ftaande huwelyk by hen verkreegen, ónder den anderen met evengelyk recht bezeten; dit is, uitgezonderd in Friesland, in de Avderlanden genoegzaam als een gemeen Landrecbtaangenoomen. Vide H.ue Gk-oot, Inleid. -Lib. Ïll.-Cap. 22. g. 10. Hüber, Hed. -Reclitsgel. I. B. 3 Cap. n. 33 en 35. Zodaanige Gemeenfehap van Goederen wordt begreepen • •op tweederlei wyze ingevoerd te worden; als 1. Wanneer de Echtgenooten zonder Huwelykfehe Voorwaarden te maaken, komen te trouwen, en ieder hunne eige ten huwelyk-aangebragte Goederen in Gemeenfehap bréngen. -Dusdaanige jlilzvvygende Gemecijfchap ■van Goederen is van die zelvde kragt en uitwerking, als of het zelve uitdrukkelyk geftipuleerd en bedongen was, waar van de text uitdrukkelyk is in L. 1. §. 1. en •L. 3. 5- i.ff- pro Socio. Zie ook A. Vinnius, ad pro irf pit. eod. num. 3. Grotius, Inl. Ld). II. Cap. h. num. 4. Neostad. de PaPl. antenupt. Obf. 9. in notis. Goris, adverf ar. tit. de Societat. Conjug. Cap. 1. als mede Handvestenvan Zuid-Holland, bl. 530. art. 5. -Deeze foort van jlilzv'ygemle Gemeenfehap van Goederen heeft mede plaats ten aanzien van zodaanige Goederen die in een Land zyn gelegen alwaar -zodaanige Gemeenfehap tusfehen Man en Vrouw, uit hoofde van byzondere Costume, niet kan beftaan. —■— 2. Wordt Gemeenfehap van Goe•deren gehouden tusfehen Man en Vrouw te zyn ingevoerd, ingevalle de Echtgenooten wel Huwelykfehe Voorwaarden hebben gemaakt , doch de Gemeenfehap van Goederen, niet expresfelyk daar by hebben uitgeflooten, zodaanig dat al het geen, waar over by Huwelykfehe Voorwaarde niet is gedisponeerd, begreepen wordt tusfehen de Conthoraalen gemeen te blyven. Zie Holl. Confult. Part. III. Conf. 19. n. 3. Zo dat het algemeen gevoelen der meeste en voornaamfte Rechtsgeleerden beftaat, dat wanneer de Gemeenfehap 'van Goederen by Huwelykfehe Voorwaarden niet fpeciaal is uitgeflooten, ;als dan alle de Goederen, die by den eenen of den anderen der Echtgenooten tenhuweiyk zyn aangebragt, ouder hen gemeen blyven; en by afflerven van eenen der Contrahenten, de lar.gstleevende van hen tot de helft van den gemeenen Boedel is gerechtigd, mits ook draagende de hellt van winst en verlies ftaande huwelyk gevallen: zie tot bevestiging hier vart, de Confultatie ven J. de la Mine en Corn. Hop in het Nederl. Advysb, de vermeerderde druk van 1781. /■ Deel, bl. 14 en 15, en in het. II. -Deel van dat zcivde werk , bl. '574— 57-6, die van de Advocaaten P. 'C1.0f.k, j. Cloek en H. 'Rog. -Doch dat Leengoederen en andere Fideicommisfaire .of verbonden Goederen, in geene Gemeenfehap tusfehen Echtgenoot-en komen, 'maar wel de vrugten en inkomften van dien, is een volftandig recht; en onder anderen met bondige redenen en allegatien geftaafd door den Rechtsgeleerden P. Bort, in zyn Tratt. van de Hollandfche Leenen, II. Deel, bl. 33. Zie ook Neost. de Pact. antenupt. Obj. ■14. Goris de Societate Conjug. -Coren'Conf. 25. num. 27. en ten laatften Mr. S. van Leeuwen Roomsch Hol.. Recht, Lib. IV. part. 23. n. 4. Hier in moet ook de reden gezogt worden , waaróm 'er zeldzaam of nimmer -Gemeenfehap van Goederen plaats vindt in Huwelyken van Vorften of andere groote Heeren, wier meeitc Goederen doorgaans uit Leengoederen beftaan. Oudtyds is het onder de Hollandfche Rechtsgeleerden een point van discusfie geweest, of in een tweede Huwelyk ■Gemeenfehap van Goederen tusfehen Echtgenooten konde plaats vinden; om reden, dat volgens de L. hac. Edict. 6. Cod. de fecumPNupt., met nadruk 'verboden is, aaiveene Weduwe of Wedmvenaar Voorkinderen hebbende, en in een tweede Huwelyk getreeden zynde, niet meer aan de tweede Echtgenoot te maaken of te geeven-dan een kindsportie. Dan behalven dat het verbod, in-die wet gevonden, enkel fchynt ten doele te hebben, om voor te komen, -dat Echtgenooten in een tweede Huwelyk eikanderen niet tot nadeel van de Voorkinderen, het zy door middel van Huwelykfehe Voorwaarden , Testament of eenige andere wyze van maaking zouden beneficeeren; zo begint men behalven dat heden ook van begrip te zyn , dat de Gemeenfehap van Goederen onder -Echtgenooten bedongen zynde, waar van ééne, of wel alle beide Voorkinderen hebben, niet regtftreeks ftrydig is, met de L. 6. Cod. de fecund. Nupt. niettegenftaande den eene meer goed ten Huwelyk heeft aangebragt, dan de andere: en dat ook, de rechtelyke en legaale Gemeenfehap tusfehen Manen Vrouw in een tweede Huwelyk, zo wel voordeel als nadeel aan Kinderen van het eerfte Bed kan toebrengen; en dat bygevolg, zulks onder bet voorfchreevene verbod van de aangehaalde wet niet begreepen gerekend kan worden; volgens Arg. L. y. ff. Famil. erciscund., zie hier over ook Peckius de Teflam. 'Conjug. Lib. II. Cap. uit. ra.-8. waar uit by gevolgtrekking moet verftaan worden, dat ook de Gemeenfehap van Goederen tusfehen Man en Vrouw in een tweede Huwelyk , onaangezien 'er Voorkinderen zyn, hier ten Lande volkomen van kragt is en ftand grypt, met zodaanige uitwerking, dat de langstleevende der,Echtgenooten buiten de helft van den gemeenen Boedel, hem uit kragte van de geïntroduceerde Gemeevfchap competeerende, daar te boven nog met een kindsportie by Testament mag worden gebenificeert. Zie Christin. Part. I. Decis 271. n. ti. 'Er zyn Rechtsgeleerden die willen, en tot deeze klasfe behoort onder anderen, Neostadius de Palt.  GEMEENSCHAP' van GOEDEREN. GEMEENSCHAP van GOEDEREN. 2:07 sntenupt. Obf. 4. dat de tLsi hac Edlü.. 6. Cod. de fccund. Itapt. niet voor de zestiende eeuwe in Holland in trein is gebragt: het gezag egter, op 't welk dit gezegde.berust, is myn's weetens tot nog toe nietgebteeken. Berust het zeggen van deezen Rechtsgeleerden op goede gronden, dan zou men met reden verlangen dat de wet konde aangetoond worden waar op deeze gevolgd is; zodaanig Mornaci-us ad Tit. Cod. de in ojfic. Teftam. verhaalt in Frankryk gefchied te zyn. Dan daar aJle de Hollandfche Rechtsgeleerden heden ten dage, deeze wet regtftreeks tot eene ba (Is voor hunne advyzen neemen, zo zou men het voor ongerymd moeten houden , zich daar tegen te willen aankanten. De Doctoren zeggen gemeenlyk, dat de Gemeenfehap der Goederen van Echtgenooten, volgens de Costumen zelv', tot nadeel van de Kinderen uit een eerfte Huwelyk gefprooten, ter wederlegging van de gemelde L. 6. verftrekt, egter onder deeze bepaaling, dat wanneer de Gemeenfehap vdn Goederen uitdrukkelyk is voorbedongen , deeze wet haare volkomene kragt en waarde behoudt, om dat, laaten zy 'er op volger:, den genen die een verdrag aangaat, veronderfteld' worde van het Costnmier recht afftand te doen, en tot het Roomfche recht zynen toevlugt te neemen, en dat derhalven, in gevolge dat recht, eene Echtgenoot niet meer dan zodaanig gedeelte toekomt , als hem , ingevolge meergemelde wet, wordt toegekend. Na dat de beroemde Huig de Groot in zyne Inleid', tot de Hollandfche Rechtsgel.. Boek II. Cap. 12. n. 5. dat gevoelen had omhelsd, is dit voetfpoor dra door andere Rechtsgeleerden gevolgd, en zelvs by de Gerechtshoven als een' algemeen Recht aangenoomen en goedgekeurd. Neostadius en Ooren omhelsden het, zo- als blykt uit die plaatzen, welke Groenewegen in zyne aanteekentngen over het aangevoerde van DEGROorbybrengt; la Groenewegen zelv' ad L. 6. Cod'. de fecund. Nupt. benevens S. van Leeuwen in zyne Cenf. For. Part. I. fcfft-, 4. Cup. 23. num. 9. en Roomsch Holl. Recht, Lib. ÏV. Part. 24. num. 8. fchynen dit gevoelen te adhsereeren .- ook is 'er veelmaalen op die gronden door ver. fcheidene- Hollandfche en andere Rechtsgeleerden geidviTêerd; zo als confteert uit de Hollandf. Confultatien 1. Deel, Confi 41 en 42. II. Deel, Conf. 80, 242 en joi. III. Deel, Conf. 62. en IV. Deel, Conf. 205 en ttf. Ook vindt men een Gewysde van den Hoogen Raad, in dato. den 22 December 1612, waar in dit gevoelen tot eene- bafïs van het geweezene vonnis .vordt gelegd, en om geene meerdere voorbeelden aan e- voeren, hangt eindelyk de Hoogleeraar j.. Voet zyn ?egel aan dit algemeen aangenoomen gevoelen , ad Tit. f. de R. N. num. 2 fjf 3. Dan tegens alle deeze aangevoerde bewyzen, vindt men eene gegronde wederegging van den beroemden C. van Binkersiioek in ïyhe voortreffelyke Verhandeling over Burgerl. Rechtzaaken, Boek TT. Cap. 2. bladz. 284 enz. die vervolgens in 't gemelde werk, Uadz. 293, over het onderwerp van Gemeenfehap van Goederen in een tweede Huwelyk plaats vindende, nog de volgende merkwaardige aantekening te berde brengt. „ Maar, (zegt die door kundige „ Rechtsgeleerde) wy moeten hier ook eene andere „ onnozele ftelling niet voorby gaan : onder de Schry„ vers, waar mede wy te doen hebben, worden 'er „ eenige gevonden die durven verzekeren, dat zelvs het maaken van Huwelykfehe Voorwaarden by tweo- „ dc Ifuwelyken , de Gemeenfehap van Goederen uitfluit, „ fchoon daar van in die Voorwaarden niets wordt „ gevonden. Ik heb nooit dwaazer gevoelen ontmoet: ,, indien men in der daad oirdeelt dat het menfchely-k „ tedrvf hier de oirzaak is, waai-om de Gemeenfehap ., ophoud; want wanneer 'er geen woord van de Ge„ meerfchap gerept is, wordt die zaak aan het gemee,, ne Recht overgelaaten. De Echtgenooten kunnen ,, gewis over de fuccesfie der Kindeien, en over ver„ fcheidene andere zaaken , die de Gtmecrfchap van ,, Goederen gantsch niet aangaan , een Contract maa,, ken. Indien men zegt, dat de enkelde Huwelyk,, fche Voorwaarden te weeg brengen dat de Gtmeen,, fchap van Goederen geoirdeeit wordt uitgeflooten te „ zyn, zegt men eene zeer ongerymde zaak, en wel,, ke, indien ze waar was, ook in de eerfte Huwely,, ken zou plaats hebben". De verdere waarneemingen, welke tot de Gemeenfchap van Goederen betrekking hebben, kan men ge, voeglyk onder de veertien volgende algemeene bepaalingen rangfehikken. - r. Dat hier ten Lande, zo door algemeen aangenoomene Costumen, als byzondere bepaalde Statuten,.Gemeenfehap van Goederen onder Echtelieden wordt ingevoerd, zonder dat het eenig onderfcheid maakt, of de zich in Huwelyk begeevende perfoonen , zyn Weduwenaar, Weduwe, of wel geene van beiden. — 2. Dat wanneer by Huwelykfehe Voorwaarden de Gemeenfehap van Goederen is.uitgeflooten, de Vrouw ter wederbekominge van haare aangebragte goederen, gerechtigd is tot het genot van de Privüe^ia doti jiiri fcriptia competer.tia. — 3. Dat wanneer by Huwelykfehe Voorwaarden de Gemeenfehap is uitge* Qooten onder de bygevoegde bepaaling, „ dat inger , valle het tluwelyk komt te fcheiden zonder Kinde. , ren, het zelve in contrarie geval gehouden wordt , voor geïntroduceerd te zyn , naarnelyk wanneer 'er , by het affterven van een der Conthoraalen,. Kind' , of Kinderen uit zodaanig Huwelyk mogten overbly, ven". — 4. Dat niet tegenftaande Echtelieden by iuwelykfche Voorwaarden Gemeenfehap van Goederen. lebbende geïntroduceerd, en dus daar niet van kunlende renuncieeren,-evenwel renuncientie van decon-[uesten tusfehen Man en Vrouw ftaande Huwelyk verreegen, plaats vindt. — 5. De Genveenfchap van Goe'eren, by Huwelykfehe Voorwaarden expresfelyk uiteflooten zynde, is het overal Costnmier, dat degoeeren van den eenen Echtgenoot voor de fchulden van. en anderen,voor het aangaan van 't Huwelyk gecon-raheerd, niet executabel of aanfpreekelyk zyn. — &. dfchoon de Gemeenfehap van Goederen by Huwelykslontraét wordt uitgeflooten,. zo blyft nogthands winstn verlies ftaande Huwelyk gevallen onder de Echtgeooten gemeen , ten ware geftipuleerd en bedongen.logte zyn, dat de Man de winst en het verlies alleen oude profiteeren en draagen. — 7. Iemants Biblioieek, als zynde een noodwendige vereischte van zye profesfie en waardigheid, wordt begreepen buiten kmeenfehap gebleeven te zyn en daar niet onder te beooren. —< 8. Wanneer aan de Bmid alvoorens het. luwelyk is voltrokken door den Bruidegom eenige uweelen of andere Kleinodiën gefchonken zyn, wordt ulks eenvoudig als een prefent aangemerkt, zo dat de iruid die, de GemeenfehapvanGoederen uitgeflooten zvne als zodaanig behoudt, en na disfolutie van 't Huwe-  $m 'GEMEENSCHAP van GOEDEREN. GEMEENSCHAP van GOEDEREN. welvk, nevens haare ingebragte goederen, als baar in eigendom toebehoorende, na zich mag neemen. — g. Gemeenfehap van Goederen tusfehen Man en Vrouwbegint niet voor dat liet Huwelyk is gefolemnifeerd en ingezegend; zo dat-de Bruid zonder.confent van den Bruidegom haare goederen ftaande de Huwelyksgeboden mag veralieneeren en bezwaaren. — 10. Ingevolge eenen bekenden regel kunnen de belanghebbende by Huwelykfehe Voorwaarden zo veel , en zo ■weinig als zy willen van de Statutaire Gemeenfehap afgaan.— n. Eene .univerfeele Gemeenfehap van alle de -goederen , begrypt-ook -Erffenisfen, 'Legaaten , Dona-tien , Gefchenken enz. egter geene particuliere Gemeenfehap van winst en-verlies. - 12. Onder Gemeenfehap van winst en verlies, zyn naar het gemeene gevoelen der Rechtsgeleerden, geene Gefchenken begreepen. - 13De Gemeenfehap by Huwelykfehe Voorwaarden bedon•gen tot nadeel der Voorkinderen, en tot nadeel van het recht geftatueerd by de wet hac ediüali, kan niet van waarde zyn ; maar geene Huwelykfehe Voorwaarden gemaakt zynde, wordt als dan door het Landrecht ■en de plaatzelyke Costume, Gemeenfehap van Goederen geïntroduceerd , zelvs tot nadeel van-de Voorkinderen -en in prejudicie van 't befchreeven recht. — 14. De jiilzwygende of'bedongene Gemeenfehap van Goederen Baande Huwelyk, houdt op, door overlyden,-en door disfolutie van 5t Huwelyk uit zaake van Overfpel; inhoedaanig laatfte geval, de fchuldige Echtgenoot de bedongene voordeelen -van Gemeenfehap noodwendig verliest. . Behalven de hier opgenoemde byzondere waarneemingen , vindt men by E. van Zurck in Codex Batavtis,Ttt. Gemeenschap van Goederen,-J. i.W. 450.in onmooglyk wordt ze voor dezulken, die in hunne wen* fchen dwaas te werk gaan: Twee Hoofdfoor» ten van dwaasheid zyn 'er, die men by de begeertens der Menfchen ontdekt De eerfte-befpeurt men by hen die alle hunne wenfehen flegts op één éénig doelwit vestigen, 't geen- zy doorgaans bereiken, endaar ook by blyven berusten. Dè andere vind men by zodaanigen, die over hunne-wenfehen in 'tgeheel geen paal noch perk ftellen. Waarom is Celsus zo ongerust en misnoegd? hy heeft immers een voordeelig ambt, dat hem weinigzorg en moeite kost. Dat is waar, en evenwel' denkt hy- nooi4 zonder misnoegen aan het zelvey ja allezy.* Q..qqq i »  2174 GEMOED-. GEMOED, nc bezigheid neem hy met verdriet wa*r. Hy-wordt op zyn woonplaats geëerd, maar by haat de eerbetuigingen zyner medeburgers , en vlied hunne minzaame ontmoetingen. Hy heeft braave en aangenaame vrienden ; maar zy poogen hem te vergeefs tot den omgang aan te moedigen: hunne bereidwilligheid, hiumevriendelyke dienstbetooningen zyn hem selvs onverdraagiyk. Zyne Gade is beminnenswaardig, en alle haare zorgen gaan op dat gene wat hem aangenaam zyn kan. Komt hy te buis, zy ontvangt hem met openc armen-, cn zyne kinderen lagchen hem met eene aanminnige tederheid toe. Celsue ontwikkelt zich met eene fpra'akelooze zugt uit de armen zyner gade, en flaat flegts een duisfer gezigt op zyne onnozele telgen. Zyfchrikken en -huilen uit vrees, van hunnen'vader beledigd tc hebben. Hy ziet dit wel, doch hy gaat, als of by zulks niet merkte, heenen endluit zich op zyne kamer, om in de eenzaamheid zyn ongelukje betreuren. Maar waar in beïlaat dan zyn ongeluk? enkel hier in :" de plaats die de Voorzienigheid tot zyn verblyf gefchikt beeft is hem te klein; by meent voor de groote werek gefchaapen te zyn, en hy wil van geen ander geluk hooren, dan van een zodaanig, waar byhy.de aanzienlyken der aarde tot getuigen hebben kan. Vermits hem dit nu ontbreekt, zo murmureert hy over het daadlyk geluk dat de Voorzienigheid hem had toegelegd. -Zyn ongeluk en de onrust van zyn Gemoed zyn derhalven gevolgen zyner dwaasheid. Op dezelvde wyze vergallen , veele Menfchen het vergenoegen van hun geheele-leeven , wanneer zy hun geluk in de verkryging van een' bepaalden wensch "-zoeken, zonder alvoorens zorgvuldig overwogen te hebben, of zy tot het zelve wel gerechtigd zyn. Ja zy allen ondermynen hun eigen geluk die zich vopr ongelukkig houden, zo hen niet uit of dat toevallig goed, eu in die maate wordt toegedeeld die zy begeeren. De deugd is het éénige goed, waar na men inzonderheid-en zonder bepaaling tragten moest, wyl men zonder haar niet gelukkig worden,noch ooit te veel deugd bezitten kan. In opzigt der toevallige goederen verzuimt men zynen pligt, zo dra men dezelve op eene andere wyze wenscht, dan dat men de Voorzienigheid bid om 'er ons eenige van- volgens haare eigene wysheid mede te deelen, en ons in ftaat te ftellen dat wy de medegedeelden rechtmaatig-gebruiken. Wie anders wenscht, bedoelt zyn wezenlyk geluk niet, maar houd zich op met droomen-,,- en wel met zulke, die zyn leeven onrustig maaken, wanneer ze niet naar zyn genoegen uitvallen. Dus kan noch hy gerust worden, die al zyn geluk in bet bezit van zeker perfoon ftelt, op welken hy geen' gegronden eisch kan maaken; noch hy, die naar groote fchatten haakt, terwyl een maatig inkomen genoegzaam tot alje behoeften zyn's leevens en meer is, dan by werkelyk verdient; noch ook die genen, die door zulke wegen zoekt groot te worden, -welke de Voorzienigheid voor hem niet gebaant heeft. Even dwaas gaan zy te werk die in hunne wenfehen en begeertens zonder bepaaling omzwerven. Deeze hebben van het geluk geen andere bevinding, dan enkel in de verbeelding die zy 'er zich van maaken, zo lang het nog afwezig is. Zo dra zy het bereiken . verliest het in hunne denkbeelden zyn wezen, en wordt voor hun hart tot niets. Deeze dwaaze» zyn dus on- ophoudelyk genoodzaakt, een nieuw ffèfók f» vó::'nnen en te zoeken. Hun leeven evenaart den ftaat va:i een' Mensch die een' roof vervolgt, welke geftadi.^ voor hem heen vliegt, en fteeds van hem gemist wordt^ wyl hy 'er geduurig flegts de fchaduw vair aangrypt'. Zy worden niet gerust,-zo lang zy.gelooven dit hun geluk hen nog ontbreekt, en zy kunnen niet gelukk-fè worden, wyl zy ieder voorweip flegts zo hoog achten als het .hen ontbreekt. Juvenbs klaagt elk een zyn ongeluk, wyl hy teR... leeven moet. „ Indien ik flegts uit diVverwchschte „ ftad was, hóe aangenaam zou 'ik leeven kunnen". Deeze taal heeft hy reeds op vier andere 'plaatzen gevoerd, waar hy zich te vooren heeft opgehouden, en alhoewel hy nog op twaalf anderen mogt komen, hy zal egter altoos zo fpreeken. Hy kan zelv'niet zeggen waarom by deeze plaatzen haat. Genoeg is het, dat bet hem daar nooit behaagt waar hy werkelyk is. Cliton leide zich eerst op de Godgeleerdheid toe; doch welhaast begon hy zich in dien ftaat voor ongelukkig te houden, wyl hy in denzelven te ingetogen leeven moest, weshalvcn by op de Rechtsgeleerdheid viel. Maar, nieuwe oirzaaken tot klaagen! hy kon het niet uitftaan, als hy overdagt hoe verdrietig het zyn moest, zyn leeven enkel met twistgedingen door te brengen. Hy wierd dan eindelyk een Arts en is het nog. Maar, hoe klaagt hy niet over zynen ftand ? de Patiënten zyn hem onverdraaglyk. Hoe gaarne wilde hy daar voor liefst den .Krygsdienst kiezen! ._ Ci.iton weet zelv' niet waar over hy klaagt. Hy kon dus alle Staaten doorloopen en nogthands°niet gerust worden; want hy acht niets voor geluk, dan wat hy niet bezit. Een ander foort van dw.aazen mist de rust des Gemoeds, door-de onverzadelykheid hunner begeerlykheden. Men geeve hen nog zo veel, zy zullen nogthands .altoos naar meer verlangen. Hoe jammerlyk klaagt de oude Euklio over zyn elendig leeven! elf gevaarlyke zeetochten heeft hy reeds doorgeftaan, en nu ziet hy zich genoodzaakt om in zynen hoogen ouderdom ook nog de twaalfde te onderneemen. Die arme man! is zyn vermogen dan zo gering, dat hy zyn leeven zo dikwerf in gevaar moet ftellen om iets te verkrygen ? niets minder. Hy is één van de rykften zyner ftad, en dat was hy reeds van zyne derde ■reize af. Wat noodzaakte hem dan het nog kleine overfchot zyner dagen aan nieuwe bezwaarnisfen bloot te ftellen ? de dwaaze begeerte naar nieuwe fchatten; want de oude verheugen hem niet meer. Hy vind dus geen vergenoegen in het daadlyk genot des rykdoms, maar wel in fchatten te vergaderen ; en deeze buitenfpoorige drift flingert hem nog meer heen en weder, dan de baaren der zee. Geen wonder dat Euki.io nimmer een gerust Gemoed verkrygt. Na een tagtigjaarig leeven zal hem de dood nog veel te vroeg komen , en zyne ziel zal als dan even zo onrustig en onbereid zyn, als of hy eerst heden had begonnen zyn geluk te zoeken. . Deeze en andere dusdaanige ongelukkige driften worden zeer dikwils door de opvoeding veroirzaakt. Men is onvoorzigtig genoeg om het jeugdig hart in plaats van de lesfen der wysheid, en de grondregelen der waare eere, zulke leeringen in te boezemen, die in der daad niets dan aanporringen der hartstogten  GEMOED. ten zyn. In plaats dat men dc jeugd zou aanzetten om de deugd en waare verdienfte wegens haare eigene fchoonheid te beminnen , Helt men hen flegts de belooningen aanlokkelyk voor, die van Menfchen op deugd en verdienften gefteld zyn. Hier door gewent men hen om enkel deeze belooningen te zoeken, en 'er mede te vrede te zyn wanneer zy dezelven bezit», ten, zonder zich te ftooren of dit bezit door deugd en verdienften zelve, of door bywegen verkregen is. Dit is het juiste middel om eerzuchtige en onverzaad- lyke Menfchen te vormen. • Ai.orczo heeft door zyne onverzaadlykeeerzucht, den haat van alle zyne medeburgers op zich gelaaden. Maar is het wel te verwonderen dat Alonzo zo eergierig is ? zyn Vader heeft hem nooit op eene andere wyze tot naarftigheid aangefpoord, dan door hem voor te ftellen dat hy in de werelt moest tragten groot te worden, en niet moest gelooven dat hy het in zyn' ftaat ver gebragt had, zo lang hy anderen in nog grooter eer en aanzien zag dan hy zelv' was. De dryfveders van alle zyne handelingen wierden dus de grootheid van zynen ftaat, geen ander geluk kent hy. Wanneer hy nu fteeds naar hooger eerambten haakt, wanneer hem het zien op iemant die naast hem in aanzien leeft, verontrust, wanneer hy dezulken vervolgt, die zyne eerzuchtige begeerten hinderlyk konden zyn, dan volgt hy enkel de grondflellingen die zyne jeugd zyn ingeprent. Hoe kan AloNzo, dus doende, een gerust Gemoed verkrygen ? Door een' zelvdeonvoorzigtigheid, worden veeltyds van de Vaders of Leermeesters de voorfchriften tot opheldering des verftands, met de laage kunstgreepender gierigheid en der hebzugt gepaard. Men wil voor de verkwisting waarfchouwen, en men maakt van de aanftaande mooglyke behoeften des leevens zulk eene vervaarlyke befchryving, dat de jongeling die geen verkwister zou worden, tot de volflagene denkingswyze van eenen Harpaks wordt gebragt, Men wil hem in de beroepsverrichtingeu naarftig maaken, en men maakt hem enkel voor de zoetigheden van den rykdom gevoelig; hy leert zelvs geen ander geluk kennen als den rykdom, en door een natuurlyk gevolg fchynen hem alle middelen en wegen om ryk te worden goed te zyn , by aldien hy ze flegts een glimp van rechtvaardigheid kan geeven. Onmooglyk, kunnen zulke Gemoederen de rust deelachtig worden,-want noch de angftige zorg om hunne goederen te bewaaren, noch de tomelooze drift om de hand naar nieuwe en vreemde fchatten uit te ftrekken, laat ze rusten. Zelvs de goedheid des Scheppers, die de natuur met zulke ryke gefchenken heeft begiftigd, ftrekt hen tot kwelling; want zy begeeren alles wat zy zien, te bezitten. Het moet ben verdrietig vallen daaglyks nieuwe fchatten in het Geheelal te zien, die hun eigendom niet zyn. Alle deeze Menfchen beletten zich zelve de Gemoedsrust. Nog anderen zyn 'er dien ze ontbreekt, en die zich evenwel zelve niet ongelukkig hebben gemaakt. Ziekten en ongemakken, die men zelv' niet • veroirzaakt heeft, het ongeluk van beminde Perfoo- i nen en honderd andere toevallen meer, die fommigen ; eerst door eigene ondervinding leeren kennen , kunnen : ook een' vriend der deugd treffen. En wie kan hem : beftraffen wanneer hy onder zulke lasten'zugt? Gon ; GEMOED. 5I75 zelv' wftdc niet dat hy ongevoelig zou zyn; hy moet derhalven zyne fmarten voelen, en zyn Gemoed moet daar by lyden. Zyn de traanen van den teêrhartigén Damon onbetaamlyk? hy had in de bekoorlyke Zemire de beminnenswaardigfte, de edelmoedigfte vriendin gevonden. Zyn geluk en alle vreugde van zyn hart bad hy haaff te danken. Na dat hy nu alle zwaarighedehhad overwonnen, die zyne nadere verbintenis met haar beletten; terwyl hy zich met de aangenaamfte verbeeldingkittelt, om naamlyk haare edelmoedige tederheid daar door te vergelden, dat hy met haar als zyne gade zyn geheel geluk wil deelen; nu moet hy zien dat ze van de felfte fmarten overvallen, en haare geneezing onmooglyk is. Thands zit hy voor haar ziekbedde, en ziet dat zy zich geweld aan doet, om haarepynen voor zyn medelydend oog te verbergen; hy moet zelvs dat ;ene wat voor zyne liefde het ontaartfte is , hy moet haaren dood wenfehen, wyl hy ziet dat haaré ongemakken op geen andere wyze kunnen worden weg genomen. Wie kan de grievende foltering befchryven iie zyn hart gevoelt wie zyne aandoening be- uspen? Even zo billyk zyn de traanen van veele andere onrel'ukkigem De Godsdienst zelve fpreekt van de lyiende deugd. De Deugdbeminnaar lyd dikwerf in zyn ïigen perfoon; en nog meermaalen en veel gevaarlvker n de perfoonen die hy bemint; want een braaf Genoed valt het ongeluk van zynen vriend, of zyne gade, iltoos fmartelyker dan zyn eigen. Egter verdient de Deugdbeminnaar de rust des Ge- noeds. De Voorzienigheid kan niet genegen zyn om. tyn ongeluk zo zeer te vergrooten, dat het hem een rerust hart weigeren zou. Zy wil het ook niet; maar :y heeft hem veel eer den weg gebaand, om de rust des ;eestes midden in zyne rampen te vinden;en die vind iy, zo dra hy de oogmerken nagaat, die de Schepper >y zyn ongeluk heeft. Welhaast ontdekt hy 'er de dyken eener oneindige goedheid in, die door dat ge1e, wat hy onder het gevoel der fmarten ongelukkig loemde , zyn hart verbeteren, zyne voorzichtigheid', vaakzaam maaken , en zyne deugd vergrooten wil. loe zwak wordt als dan de kragt der fmarten f hoe nvermogend worden ze als dan om de ziel voor al30s uit haare rust te verzetten !de deugdzaame fchuwf e niet meer, maar hy ziet ze aan als heilzaame mid. elen tot zyne aanftaande gelukzaligheid, Zelvs et hartzeer dat hy over het lyden van beminde per)onen gevoelt, verliest door deeze overweeging des-;lvs fterkte. Men kan den genen niet ongelukkig rhten , die een bitter geneesmiddel moet gebruiken ,-. anneer men weet, dat het een middel tot zyne herelling kan worden; zo kan ook de deugdzaame ee2 behoorlyke kloekmoedigheid verkrygen , zo dra. y bezeft dat de rampen zyner vrienden werktuigen m eene aanftaande gelukzaligheid zyn, -welke hen eeuwigheid niet verlaaten noch begeeven zal. De deugdzaame kan alzo de Gemoedsrust verkrygenr >or hem is ze van de Voorzienigheid beftemd. Maar! goedheid der Voorzienigheid heeft hier nog gee: paaien; zy laat ook die genen, die hun ongeluk dve hebben veroirzaakt, eenen weg tot de rust der ele open; zy kunnen insgelyks gerust worden, zo■ de deugd volgen willen. Zo dra hun geweeten--  217ö gemoed, GEMOED. geftild-i-s, Zo dra zy met den Schepper verzoend ZJffl^ begint 'er in hun hart eene aangenaame kalmte op te°daageu. .Zy hebben als dan het zelvde recht met die genen die reeds vóór hen deugdzaam waren. Hunne fmarten houden op ftraffen te zyn ; .zy worden tot heilzaame beproevingen, tot middelen om hun geluk te bevorderen. Zelvs de herinnering aan hunne voorige mistreden wordt hen van nut, wyl ze ben de waakzaamheid aanbeveelt, eene eigenfehap die de deugd onontbeerlyk is. Deeze overdenking dat Gon naamlyk uit het ongeluk van den deugdzaamen zyn aanftaande geluk wil doen voortkomen, is niet flegts het eenige middel, om de rust des gecstes by het ondervinden van fmarten cn wederwaardigheden te verkrygen, maar zy wordt daar door nog des te dierbaarder, wyl ze de menfehelyke natuur geenen dwang oplegt, gelyk de leerftellingen van fommige trotfche Philofoophen. Zyduldin onze harten alles wat in zyne bevindingen wezenlyk is. Zy verbied ons het gevoel niet; zy vergunt ons ieder zaak voor dat, wat ze werkelyk is., en fmarten voor fmarten te houden. Zy laat Gns alle onze teerhartigheid en zelvs het recht der traanen ; maar zy verhindert ons in de treurigheid weg te zinken, zy doet ons onze oogen opwaards heffen, die.t.e vooren enkel op bet tegenwoordig ongeluk gevestigd waren, en Leid ze op het volgende geluk; dat nog maar op een korten afftand van ons verwyderd is. Zo leid zy ons als eene getrouwe gezelh'nne door ons ongeluk heenen, en onderfteunt ons wanneer wy bezwyken willen.' Een Gemoed dat deezen byftand geniet, kan zich ligt te vrede ftellen. — Hy, die door eenen mceije- Ivken weg naar eene plaats gaat, waar hy zyn geluk onfeilbaar zal genieten, ondervindt de lastigheden van den weg wel, maar de verbeelding van het geluk dat Lem tegenfnplt, vervult zyne inborst met zulk een aangenaam voorgevoel , dat hy de tegenwoordige verdrietlykheden weinig acht en dikwils geheel vergeet. Dit is die gelukkige vergeetenheid der zorgen, die zo na aan de deugd verknogt is, en zonder dezelven niet kan verkregen worden. Zy maakt den Mensch oneindig gelukkiger., dan hy in den ftaat eener volflagene zorgeloosheid zou zyn, indien dezelve mooglyk ware. God geeft,eenen deugdzaamen niet alleen het vermogen, om zyne ziel midden onder de aanvallen van het ongeluk gerust te ftellen, maar hy laat hem daarby nog duizend foorten van vergenoegens genieten die een ander onbekend zyn. Ieder ftaat, .elke omflandigheid moet hem ftof tot vergenoegen aanbieden , en dc dikfte muuren van den kerker kunrjen zyne xust niet tegenhouden. Hy. 'iiv leeft altoos wel te vretlen, Ily juicht, wanneer de werelt zucht, lS tïMs fcl'oon aru-dfche rykdom vlugt. Zvn glorie klimt in tegenheden, Béfcbohvi't hy's Hoogden Albeltuur In al de Fchepsfen, daar natuur ■<5ods wisheid , goedheid , magl vermeld met duizend monden, Of let hy op den weg des lieiis, zyn vreugde en lust, y.o ^U die door 't geloof in Christus word gevonden 'r Bevordert zyne lust. Men verhaalt van een' Franfchen Staatsdienaar, dat in de Bastille zyn tydverdryf is geweest, om eenige naalden op den grond te ftrooijen, en ze zorgvuldig rederöffl óp te zoeken. Dit foort van tydverdryf"wordt rel is waar van veele beoirdeelaars voor laf en kinIerachtig gehouden, en ik zou bet ook niemant aanraalen : doch ik kan nog niet zien waarom een oriberisielyk tydverdryf door kleinigheden, een' Mensch alsdan jefpottelyk zou maaken, wranneer het voor hem het lénige mooglyke tydverdryf van allen is. Doch de wyze en deugdzaame twee onaffchei- lelyke karakters vindt zelvs in de droevigfte jmftandigheden verhevene vermaaken. De fchoonhelen der Natuur kunnen nooit geheel en-al voor hem rerborgen worden, zy verrukken hem, zo dikwils hy ie befchouwt. De befchouwdng der werelt vermaakt lyne ziel, die overal trekken der oneindige wysheid antdekt, waar de dwaas en de deugniet alleen de donsere wolken des ongeluks en der onzekerheid zien kan. Maar alsdan klimt zyne blydfchap -het hoogst, wanleer hy bevindt dat geen ongeluk hem in't volbrengen ?yner pligten hinderen kan. Een' goede raad die hy zynen naasten geeft, een' nuttige dienst die hy hem jewyst, vervult zyn Gemoed met de vreugde der onIchuld en des genisten geweetens; en deeze vreugde ivordt nog aanmerkelyk vergroot, wanneer hy door het waarneemen van zynen pligt, aan het gelukzyner vrienden werken kan. Ik kan van my niet verkrygen om den wyzen Socraebs ongelukkig te achten, wanneer ik hem in zyne gevangenis befchouwe. Hy ziet zynen dood voor oogen, eenen dood dien by niet verdient had., eenen dood .die hem wegens een leeven wierd toegewezen, welk de grootfte belooningen waardig was. Socrates ziet hem komen en blyft gerust. Hy dankt-het Opperwezen , 'twelk een ander Heiden nooit zo goed'gekend had, hy dankt de Voorzienigheid dat ze hem voor de wezenlyke bitterheid des doods., voor de oyertuiging van dezelve verdiend te hebben, bewaard beeft. En hoe befteed hy zyne laatfte oogenblikken? Hy laat zyne vrienden .tot hem komen; hy pryst ben ie voortreffelykheid der deugd aan ; en de laatfte woorden die zyne tong kan uitftamelen, fpreekt hy nog tot hunne verbetering, tot hun wezenlyk geluk. Hoe welgemoed moest zyn geest zyn, die, met zulke gedagten vervuld, de laatfte febreeden tot de eeuwigheid doen kon! Wie ziet .nog in hem dien ongelukkigen, dien vervolgden ftetveling? zyne laatfte poogingen zyn gelyk verrichtingen van een-en weldoenden Engel, sn de laatfte vreugde zyner ziele, alvoorens zy .het lighaam verlaat, evenaart de vreugde der reine geesten, wanneer zy hunnen byftand aan zwakker deelen Ier fchepping betoonen mogen. Deeze Gemoedsrust en deeze vreugde moeten nog oneindig treffelyker zyn., wanneer zy in het hart van eenen Christen huisvesten, die dat gene met eene volkomene overtuiging weet, wat Socrates flegts hoppen kon. Voor hem doet zich in de vervulling zyner pligten nog meer vergenoegen op, wyl hy tot nakoming derzelven, veel nuttiger er uitmuntender voorfchriften heeft, dan de bloote voor fchriften der rede. Hy lagt, wanneer hy -/iet hoe zich zyne vyanden beyveren om hem te benadeelen, weelende dat zy ze'vs ' tegen hunnen -vil, werktuigen van zyn ge luk zyn. H/.j dankt zynen God voor de beproevingen d;e h< toezend; hy overweegt in haar het nuttige i tere'er zyne ziel door; ds ègwbygaande  C EMOEDE. GEMQEDSBE WEEDINGEN. -zy hem in den beginne konden veroirzaaken, zyn gering, hy kan ze haast-vergeeten. Geen wrange droefheid zal hem iioaneloos doen klaagen, ■Nooit fpat zyn blydfchap uit, al lireelt hem maakende. 5. Deeze laatfte verdeelt zich in inwoonende Genade en in daadelyke Genade. De inwoonende Genade is die, welke in de ziel huisvest, als eene aanhangende, vaste en volftandige hoedaanigheid, ten zy dat de doodzonde die 'er uit verjaage; zy wordt onderdeeld in heihgmaakende of rechtveerdigmaakende Genade, het zyn ingeftorte deugden en gaven van den Heiligen Geest. De heiligmaakende of rechtveerdigmaakende Genade, is die, waar door de Mensch uitdrukkelyk rechtvaardig, wordt, of de rechtvaardigheid als een af beeldzel ontvangt : deeze uitdrukking is van Aristoteles zyne wysbegeerte ontleend. De daadelyke Genade is die, welke by wyze van han. deling of voorbygaande beweeging gegund wordt om 2emge byzondere goede daad te verrichten, zo als by /oorbeeld, deeze of gene verzoeking te wederftaan, ,iE of dat gebod te vervullen enz. Ten aanzien- van -alle de twisten onder de Godgeèerden , over het leerftuk der Genade ontftaan, is het dl'een de daadelyke die 'er 't onderwerp van uitmaakt. 6. Deeze daadelyke Genade verdeelt zich in Genade•an het verfland en in Genade van den wil: de Genade van het 'erfland is eene' inwendige verlustiging van het verland .- de Genade van den wil is eene onberaadene en onniddelyke Genade, die God ten aanzien van de wille>ewerkt. De daadelyke Genade, verbindt, ten minften edert de zonde van Adam , die twee hoedaanigheden iit oirzaak van de duisterheden , waar mede bet vcrtand beneveld is, en welke eisfeben, dat het verlicht rarde.als mede uit de zwakheid, diedezonde van den erften Mensch in den wil heeft te wege gebragt en ie eene hulpe van boven nodig heeft om hem tot'het oede te doen overhellen. Deeze onderfcheiding veronderftelt, zo als men ziet e, welke men: bepaald heeft tusfehen het verftand en ia wil, en welke-in eenige opzichten betrekkei vk- is, 7.- De  GENADE. fi De daadelyke Genade, voor zo vee! ?.y deeze b©b de hoedaanigheden bevat , verdeelt of onderfcheid zich in werkende en medewerkende, in voorafgaande en opvolgende, en in wezen zynde en helpende Genade; uitdrukkingen, welke de Theologanten verfchillende verklaaren, ingevolge de verfchillende leerftelzels die zy over de Genade omhelzen. Men kan zeggen, dat de werkende en in wezen zynde Genade, in den grond de zelvde zaak is; en haar bepaalen te zyn eene fnelkomende verduistering van het verftand en eene onberaadene beweeging van den wil, die God in ons, zonder ons toedoen, werkt, opdat wy het bovennatuurlyk goed mogen willen en doen; van 's gelyken is de medewerkende, opvolgende en helpende Genade in den grond hef zelvde, en men bepaalt die te zyn, eene bovennatuurlyke invloed, door welke God als 't ware met ons handelt, om alle en een ieder der bovennatuurlyke en vrye handelingen in de orde der zaligmaaking voort te brengen. 8. De werkende of in wezen zynde Genade, verdeelt zich in werkende en voldoenende Genade. De werkende Genade is die, welke gewisfelyk en onwederftaanbaar de toeftemming van den wil voortbrengt, en waar aan die wille nimmer wederftreeft, fchoon zy eene wezentlyke magt bezit om haar te wederftaan. De voldoenende Genade is die, welke aan den wil toereikende kragten mededeelt om het goede te doen ; doch waarvan egter de wil altoos geen gebruik maakt; De Genade, derzelver werking, noodzaaklykheid, overeenftemming met de vryheid van den Mensch, ondoorgrondelyke geheimen zynde voor onze zwakke reden, is het in geenen deele te verwonderen, dat men over dit leerftuk zo veele verfchillende gevoelens heeft zien te voorfchyn komen ; de voornaamfte zyn aan de eene kant die der Pelagiaanen, der halve-Pelagiaanen, der Arminiaanen of Remonflranten, der Molinisten, der Congruïsten enz. en van de andere zyde, de Voorftanders der Predestinatie of eeuwige Voorbefchikking, de Wiclefiten, de Lutheraanen, de geftrenge Calvinisten of Gomaristen, de Jansenisten, de navolgers van den Kerkvader Augustyn , de Thomisten enz.. Het verfchil tusfehen de Verdeedigers van die afzonderlyke gevoelens , beeft inzonderheid de noodzaaklykheid en kragtdaadige uitwerking der. Genade ten doele. De Pelagiaanen en halve-Pelagiaanen, omhelzen eenftrydig gevoelen met alle de andere gezindheden over dit leerftuk,-de eerften weigerende om eenigerlei foort van inwendige Genade te erkennen, en deezen de noodzaaklykheid der Genade tot een begin- van geloof en werken ontkennende. Ingevolge de begrippen der Theologanten, die zedert de bekende Bulle-van Paus Innocentius de X, tegens hét boek van Janseniüs , Misfchop van Iperen , gefchreeven hebben , heeft de Kerkvader Aügustinus zich niet gekant tegens die Ketters , dan alleen om hen te verpligten die noodzaaklykheid te erkennen, welke:zy ontkenden: met in te willigen, dat zulks het voornaame doelwit van Aügustinus is geweest, moet men teffens toeftemmen dat hy allengskens ook, de kragtdaadige uitwerking der Genade op eene kragtdaadige. wyze verdeedigt: datzonder twyffel de halve-Pelagiaanen de noodzaaklykheid der Genade, tot een beginzel van geloof en werkzaamheid ontkennende-, daar te boven nog van gedagten GENADE; 2l8i waren, dat die gene, welke zy toelieten, aan verandering onderworpen was; en dat Aügustinus dit gevoelen wederftreeft. De RoomschgezindeGeloofsbelydenisfeleeraart, dat de inwendige Genade de wille vooraf gaat, en dat zy diensvolgens onontbeerlyk is tot een aanvang van geloof en het doen van werken, en dat de Mensch zonder baar ten eenenmaale onbekwaam is in de uitoeffe-ning der zaligheid. De Pelagiaanen en halve-Pelagiaanen aan eene zyde gefteld, zyn de verdeedigers der andere gevoelens inzonderheid verdeeld over de kragtdaadige uitwerkingvan de Genade. De Roomschgezinde gevoelens over dit onderwerp,' zyn i. dat 'er kragtdaadige werkende Genadens zyn , waar door God in 'ftaat is, om zonder krenking van de vryheid over het menfehelyke hart te zegepraalen. s. Dar 'er voldoenende Genademiddelen zyn waar aan de Mensch fomtyds wederftreeft. Dan, men twist op eene hevige-wyze over de vraag waar uit de kragtdaadige werking van de Genade voortvloeit; is het uit de toeftemming van den wil, ofwel uit de kragtdaadige werking door zich zelve? het is tot deeze beide gevoelens dat men de menigte, welke de Theologanten over dit leerftuk verdeelen, moet bepaalen. De voornaamfte leerftelzels over dit onderwerp zyn die der Thomisten, der Augustiniaanen, der Congruïsten, der Molinisten, en die van Tiiomassinus. . De-Thomisten beweeren, dat men de kragtdaadige werking der Genade; van Gods almagt, en van het fouvereine gezag, dat hy over 'sMenfchen wil voert,moet afleiden; zy bepaalen die te zyn-, tent Genade, welke van aart uit de vrye toeftemming des wils voortfpruit, en die bewilliging bemerkt, met op eene natuurlyke wyze den wil by de daad te voegen, zonder daarom aan de vryheid hinderlyk te zyn of die te vernielen : volgens hun is zy volftrekt nodig om te werken, in welk eenen toeftand men den Mensch ook befchouwe-; voor den zonden val, by wege van af banglykheid; en dooide zwakheid die dc wil van den Mensch door die zonde heeft befmet: zy noemen het ook phyjïfche voorbeweeging of medewerking {promotion phyjlquej. De Augustiniaanen willen,dat de kragtdaadigheiddeiwerking van de Genade haaren oirfprong ontleent uit de kragt van eene volkomen overwinnende genoegte,. welke door haaren- aart de goedkeuring van den wil vervoert en tot zich trekt: volgens hun, is de kragtdaadige werkende Genade die, welke op eene phyfifche wyze uit den wil voorkomt, maar die 'er de goedkeuring van door geen ander middel-bemerkt, als door eene zedelyke voorbeweeging. Zy zyn verdeeld over derzelver noodzaaklykheid, willende de eene dat voor ieder bovennatuurlyke en verdienftige handeling,'er eene door zich zelve kragtdaadige werkende Genade behoeve; de anderen, zo als de Kardinaal Norris, onderfcheiden de moeijelyke werken van de gemakkelyke werken, en eisfehen tot de eerstgenoemde enkel eene door baar zelve kragtdaadig werkende Genade, en voer de andere eene voldoenende of toereikende Genade. De Congruïsten, aan wier hoofd zich Suarez en Vasquez bevinden , die het leerftelzel van Molina hebben tragten te verzagten, gelooven, dat de kragt daa■lige werking der Genade Voortfpruit uit de voordeelipe' vereeniging van alle de omftandigheden waar in. zy is Rrrr 3 ' "toe-  2l8* GENADE. -ÜENADE. toegedaan. In dit leeiftelzel, voorziet Gon op welk ■ eenen tyd, aan welke plaats, en in welke omftandigheden de wille geneigd zal zyn om in de Genade toe te ftemmen of niet toe te ftemmen, en door enkele goedheid plaatst hy dien in het gunftige oogenbük: volgens hun , verfchilt de kragtdaadige v;erkende Genade en de rokkenende Genade niet wezentlyk van malkandeien; maar alleen, doordien de omftandigheden in aanmerking genoomen , de kragtdaadig' werkende Genade eene grootere weldaad is, als de voldoenende Genade : by:na op de zelvde wyze als het gefcbenk'van eenen degen aan iemant altoos een gefchenk blyft, het zy zulks in vredens- of oorlogstyd is gefchied; intusfchen betrekkelyk tot deeze laatfte omflandigheid, - daar de degen tot grooter- nut verftrekt in oorlog dan vredenstyd, zo is het gefchenk dat-men 'er van-doet, dierbaarder of van grootere waarde in de eene omflandigheid als in de andere. De Molinisten denken , dat de kragtdaadige 'werking der Genade voortvloeit, uit de toeftemming van den wil, -dat God onverfchillig aan allen de zelvde Genade bewyzende, aan de beflisfing van den menfchelyken wil overlaat, om die door zyne toeftemming kragtdaadig werkende te maaken, of wel kragteloos door zyne weigering; zo dat, om eigenaartig te fpreeken, zy geene kragtdaadig werkende Genade door zich zelve , of het geen de andere- Theologanten gratiam per fe ab intrinfeco cjficaccm noemen, erkennen. Thomassinus in Dog. Theolog. t. III. trdtt. 4.-c.1?. doet de kragtdaadige werking der Genade beftaan, in eene verzameling van verfcheidene zo inwendige als uitwendige bovennatuurlyke hulpmiddelen, welke zodaa.nig den wil aandringen., dat zy onfeilbaar deszelvs goedkeuring bekomen ; op eene wyze egter, dat ieder van die hulpmiddelen afzonderlyk genomen van zyn ^uitwerking kan beroofd worden , en'er zelvs dikwils van beroofd is door weerftreevigheid van den wil; maar te zamen genomen tasten zy dien zo kragtdaadig aan, dat zy 'er overwinnaars van blyven , met denzelven niet op eene phyfique maar zedekundige wyze, te voorbepaaien. Luther beweerde, dat de Genade met zo veel gezag op den wil van den Mensch werkte, dat hem zelvs .de magt niet wierd gelaaten om die te wederftreeven. Calvinus heeft zich in zyne-Inflit. Christ.l.III.cap. 23. tot-eene taak gefteld, om te bewyzen, dat de wille van God in alle dingen , en zelvs in onze willen eene onvermydelyke noodzaaklykheid voortbrengt. Ingevolge Luther en Calvinus , is die noodzaaklykheid niet phyfisch, algemeen, onveranderlyk, wezentlyk,maar eenebetrekkelyke, veranderlyke, envoorbygaande noodzaaklykheid. Calvin. 'Injl. Lib. III. cap. 1. n. ri 12. 'Luther de.Serv. Arbitr. fol. 434. In den grond is het leerftelzel der-Protestanten over de-Genade vry overeenkomftig met dat van de Thomisten, van de Augustiniaanen, en inzonderheid met dat van den Kerkvader Aügustinus. De Arminiaanen en fommige Lutheraanen hebben deeze geftrengheid in het leerftelzel van hun.me Meesters verzagt. De Arminiranen beweeren , even zo als de RoomschgeZinden, de noodzaaklykheid der kragtdaadig werkende Genade, in dien zin naarnelyk, dat die Genade nimmer aan deRechtveerdigen , dan alleen door hunne eigene l-huld, ontbreekt, dat zy, wanneer liet nodig is, -al¬ toos waare en wezentlyk voldoenende inwendige 'Onadens bezitten om de kragtdaadig werkende Genade aan te trekken, en dat zy die ook onveilbaar aantrekken, ingevalle die niet verworpen wordt; maar dat die in tegendeel veeltyds «onder uitwerking blyven, om dat in de plaats van '?er in te bewilligen, zo als men het zoude kunnen doen,; men 'er wederftand aan biedt. .'Janseniits en deszelvs Leerlingen gelooven, dat de kragtdaadig'werkende Genade, voortfpruit'uit eene onberadene hemelfche geneugte, dewelke in trappen van kragt, de trappen van de begeerlykheid tot zondigen, die-aan dezelve is tegengefteld, te boven ftreeft. Alle die verfchillende gevoelens, bepaalen zich, zo als wy reeds hebben aangemerkt, tot twee •leerftellingen, die vlak tegens eikanderen aanloopen, waar van het eene den vrj'enwil begunftigt, en het andere de magt van God;-en in elke van die twee byzondere klasfen, zyn de gevoelens dikwils enkel door ligte en byna niets te befpeurene fchakeeringen van eikanderen afgefcheiden. De halve'Pelagiaanen, ftelden ten minften wat- de goede werken betreft eene veranderende Gena. de, en die God toeftond na de wellustigheid geraadpleegt, en zyne toeftemming voorzien te' hebben : het is waar, zeggen de Theologanten, dat zy voorgaven, dat die voorgeziene toeftemming voor God eene beflisfende beweegreden was, $ene aandrang om die in te willigen; maar de Thomisten en andere Roomscbgezinde Theologanten , welke aanhangers zyn van de uit derzelver eigen aart beftaande kragtdaadig werkende Genade, verwyten altoos aan de Congruïsten en-Molinisten, dat zulks een natuurlyk-gevolg van hun gevoel is. De Molinisten en 'Congruïsten ftaan byna op den zelvden voet met malkanderen. iMolina heeft nimmer de overeenkomjïigheid van de Genade ontkend; en'Süarez met te zeggen , dat zy haare kragtdaadige werking uit de omftandigheden ontleent, kan egter niet ontkennen dat de toeftemming of weerftreeving van den wil, ten laatften einde bewerkt, dat de Genade kragtdaadig of niet kragtdaadig werkende zy : dit is de aanmerking van Tourneli, de gratia Christi, Tom. II. p. 674. Het gevoelen van P. Thomassinus kan ook met bet Molinismus of Congruïsmus overeen gebragt worden; want de zedelyke beweeging, welke uit de menigte der Genadens voortvloeit, is altoos van de toeftemming onderfcheiden, met welk eene kragt zy ook den wil aanport, en brengt de goedkeuring op geene natuurlyke wyze voort: het is dan altoos die zelvde goedkeuring-, welke de Genade kragtdaadig werkende zal maaken. De Roomfche Kerk laat zich weinig gelegen liggen aan de afgetrokkene gevoelens over de Genade; maar oplettende om het leerftuk van de vryheid te bewaaren, zonder het welk 'er geene Godsdienst noch Zedeleer is, veroirdeelt zy zodaanige uitdrukkingen welke die aanranden. Het valt bezwaarlyk te gelooven , dat eenige Godgeleerden van den Mensch een wezen heeft willen maaken, dat volftrekt van alle magt ontbloot is om te kunnen handelen, onbekwaam tot eenig goed of kwaad, de fpeelpop van Gods almacht, en naar welgevallen van het Opperwezen een vat van eer of een vat van oneer, eene uitverkorene of eene verdoemeling : maar hunne verkeerde en met de aangenomene fpreekmanier ftrydende uitdrukkingen, waren te veroirdeelen; en dat is het eigentlyk, 't geen de  genade; genadekruid; 2133 de zelvde Kerk de moeite, heelt genoomen om tegen te gaan, terwyl zy veel voorzichtiger zou hebben gehandeld, met aan alle de partyen, wier twisten in den grond niet anders dan op woorden, uitkwamen, ftilzwygen op te. leggen. , Behalven dat heeft men zo veel over deeze ftofte.: gefchreeven,.zonder'er eenige ophelderingaantegee». ven, dat wy met reden zouden vreezen, indien wy daaromtrent in eenige uitbreiding traden, met even. weinig nut onzen tyd te zullen fpillen: die'er lust toe beeft, kan de verfchillende gevoelens over dit Leerftuk, in de Werken van de voornaamfte Theologanten van de ftrydende denkbeelden leezen; de on"derzoekingen die zy hebben ondernomen, zeer dikwils beuzelagtig en van weinige waarde, verdienen geene plaats in een werk van deezen aart; - veel liever deelen wy aan onze Leezers mede, de bedenkingen van den Godvrugtigen J. Watts, over den tyd of dag der Genadé.. Sommige Gódgeleerden meenen dat men by den Dag der Genade, dien byzonderen tyd van 's Menfchen leeven te verftaan hebbe, waar in Gods Geest hem,, door overtuigingen en goede neigingen en gemoedsbeweegingen aangeprikkeld, leid en ftiert, om naar de Zaligheid te zoeken, te.jaagen en te ftryden, gee^vende hem, als dan, genoegzaame Genade ter bekeer inge, zo dat het, geduurende dien tyd, in zyne magt ftaat om behouden te worden , en de verleende Genadé kragtdaadig en van eene gelukkige uitwerking te maaken: maar dit alles wordt aan eenen zekeren, doch onbekenden dag bepaald en toegeëigend; en dat, wanneer iemant denzelven laat voorby gaan, zonder zich. te bekeeren, als dan zyne Zaligheid onmooglyk wordt.. Doch, laat ons eens veronderftellen, dat 'er in 't Euangélie een zeker getal van zonden of een zeker tydperk bepaald was, buiten welken God geene vergiffenis geliefde te fchenken; en dat 'er geen byzonder getal of nette tyd aan de Werelt opgegeeven, of betekend ware; als dan is het billyk te vreezen, dat dê meeste-Menfchen, eerst, genoopt zouden worden, tot het begaan van veele zonden, .uit hoope, enmet een vleijendé overreeding dat ze nooit dat tydftip bereiken, noch hunne zonden tot zulk een bepaald getal uitbreiden zouden; en vervolgens dat zy, als zy reeds eene beblykheid van zondigen verkregen hadden, door wanhoops, ligtelyk in dat bezef en gevoelen verfterkt konden worden, dat zy de maate hunner zonden reeds meer als vervuld, en dus den bepaalden tyd der Genade al lang doorgeloopen hadden en voorby waren, zo dat ze, naar gelang dat hunne bedorvene neigingen hen daar meer of min kragtigtoe. mogten noopen , ook min of meer gerust in hunnezonden zouden blyven volharden, en meenen dat ze das in Godloosheid zouden mogen blyven voortgaan; dewyl 'er (konden en zouden ze mooglyk zeggen) geene hoop altoos meer voor hun overig was. En dus zien we dat deeze Onderftelling,.die de zaak der Heiligheid 't meest fcheen te willen bevorderen, in der daad dezelve op losfe fchroeven zet, en haar in eenen wanhoopigen toeftand nederploft. Mynes acbtens,. kan men, wegens den Dag der Genade, het volgende aanmerken, en'er zo veel by verftaan, dat'er, in'sMenfchen.leeven, zekere byzondere tyden. en- gelegenheden zyn of voorkomen, in welken hy meer heils uit de inwendige Genademiddelen, of meer voordeels tot bevordering van 't beste zyner Ziele genieten kan, of wezenlyk trekt, dan wel op andere tyden; dat is, dathy, naamlyk kan hebben geduuriger gelegenheden om Gods Woord te hooren of te leezen en te.overdenken; en eene nuttiger of ftichtelyker bediening of prediking van 'e zelve hooren of genieten op dien tyd, dan wel op andere tyden; ne*vens beter gezelfchap, nadruklyker vermaaningen van goede Vrienden, en klaarder waarfchouwingen der Godlyke Voorzienigheid, als ook meer tyds en gemaks om te leezen, te overpeinzen en te bidden; of, indien alle deeze heilmiddelen, geduurende zyn ganfche leeven, hem al mogten gebeuren, dat 'er dan egter nog al tyden konnen zyn, in welken Gods Geest, door zyne gewoone werkingen, hem kragtiger van zonde overtuigt, en zyn geweeten tot inkeer, en tot pligtserkentenis en betrachting, voortftuuwt, terwyl deez'. hem Gods Woord met meer kragts in de ziele indrukt,, doch ook, van dag tot dag, wanneer deeze zyne werkingen een' hardnekkigen wederftand ontmoeten,, zwakker en flaauwer wordt; of fomtyds zelvs de dwaaze Ziel al ten eerften verlaat, dezelve aan baars ei» gene. verhardheid overlaat, en nimmer tot haar wederkeert. Maar hierom konnen we niet zeggen, dat GodsGeest hem, in de- voorgaande werkingen een volkomen en genoegzaam deel van inwendige bekeerende Genade gegeeven hebbe; dewyl dit zo onvoldoende en kragteloos in de-uitwerking gebleken is. Ook konnen wy niet zeggen , dat deeze Dag van Genade voor de zulken reeds voorby is, om dat GodsGeest, die een volftrekt gezag beeft, en ten overvloede magtig is, in Genade en Goedertierenheid, tot zulk- eenen Menfche wel eens wederkeeren kan. • Doch bet is een zeer goede beweegreden, welke men tegen Zondaaren , die tot het uitftellen van hunne bekeering. maar al te-dikwils genegen zyn, fomwyl met vrugt mag.aandringen, dat het eene ftoute, gevaarlyke, en Godtergende godloosheid en wederfpar.» nigheid is, den-invloed en de beweeging van den Heiligen Geest tewederftaan en uit te dooven; teneinde.hy, dus bedroefd en beledigd zynde, eens befluiten mogt om nimmer weder te rug te komen, en hun nooit wederom eene zo gunftige gelegenheid ter bekeeringe te fchenken , noch-hen ooit zo naby het Koningryk der Hemelen te brengen; en op dat God zei ve even als het zondig Israël, door Jeremia, hen niet eens laate bedreigen met eene volflagene Verbanning van voor zyn heilig Aangezichte : ó Volk, weieer myn Volk, doch nu niet langer, Hoe meer gy groeit in etiveltlaOn, hoe banger U treffen zal de geesfel van myn hand ! Waar wilt gy heen, verbysterd in het verftand ? Hoe lang zult gy myn lydzaamheid nog rekken? Vermeerder flegts uw fnoode gruwelvJekken; Maar wagt dan ook, dat ik u eeuwig van Myn Aai,gezichte, als ballingen, verban. ■ GENADEKRUID, in hët Latyn Gratiola, is de naam van een Planten-Geflacht onder de Klasfe der Diandria of Tweemannige Kruiden gerangfehikt. De Kenmerken zyn, eene onregelmaatigeBloem, met de Boventip omgeflagen; eene zevenbladige Kelk, de twee buitenfte Blaadjes uitgebreid; vier Meeldiaad jes, waar van twee onvrugtbaar, meteen tweehokkig Zaad  GENADEKRUID. GENADEKRUID. Zaadhuisje. '-■ ■■ . Daar-zyn in 't geheel zes foorten van, waar onder vyf uithcemfche. i. Gewoon Genadekruid. Gratiola officinaHs. Genadekruid, met lancetvormige zaagswys' getande Bladen en gedeelde Bloemen. Gratiola Folüs lanceolatis ferratis, Floribus pedv.nculatis. Linn. Syft. Nat XII. Gen. 29. p. 6. F'eg.XIIl.p. 60. Digitalis minimaGratiola dicla. Tournf. Injl. 165. Gratiola varioruin ■ sluthomm, Dod. Pempt. 362. Lob. Icon. 435. Gratiola Ceutaurioïdes. C. Balji. Pin. 279. Dit Kruid groeit niet alleen in'Frankryk, den F.lz-n in dc Zuidelykc deelen van Europa, maar ook in Duitschland op verfcheidene plaatzen. Men vindt het overvloedig in ens Land , by Gornkhem aan de Dyken, fchryft Commelyn. De naam is Gratiola, in 't Neerduitsch Gods Genade, 't welk ook -Genade-Kndd kan betekenen. Immers die naam is van eene voornaame uitwerking deczes Kruids, .in de Menfchen van byna onlydclyke pynen te verlosfen, afgeleid. De Franfchen noemen het ook Herbe au pauvrc Homme of arme Mensch Kruid, misfehien om dat het zo een goedkoop Burgeermiddel verfchaft: deDuitfchers ook wel GSdfe ttattt 'dat is Galkruid wegens de bitterheid. Volgens den Heer Haller heeft het eene regte, ronde, zeer takkige Steng, van eenen voet hoog, met ongedeelde gepaarde, fpits ovaale, fcherp getande Bladen of Blaadjes, brengende Bloemen uit derzelver Oxelen voort, op dénbloemige Steeltjes. De Kelkblaadjes zyn fpits lancctvermig; de Bloem is dunner, lang van Bypje, aan den Mond opwaards omgebogen, bleek, hebbende de Slippen paarsch, den Keel met eene geelachtige wolligheid bekleedOp fommige plaatzen in Switzerland, gelyk by Yver(M/i, tusfehen het meir en kafteel, groeit dit Kruid zo menigvuldig, dat veele weiden 'er engebr-uikbaar 'dooi zyn. Het 'bemint vogtige landsdouwen. "Dit Kruid behoort eigentlyk tot die hevige braaken purgeer-middelen, welke den naam van vergiften waarlyk verdienen , dewyl ze in ftaat zyn, om in eene kleine hoeveelheid defterkfts braakingen en ftoel gangen niet alleen, maar ook ontfteekingen, ver'ftervingen, ontvellingen, doorknaagingen enz. in de Maag en Darmen voort te brengen, en daar door de hevigfte en gevaarlykfte toevallen te veroirzaaken. Zie Hai.ler numcr. methodlca Stirp. Helvet, pag. 618. Gelyk egter alle deeze vergiften van eene zeer groote nuttigheid in'de'Geneeskunde zyn, wanneer hunne werking'door eene vermindering' der hoeveelheid, of het bymengen van andere middelen, of het toedienen aan Menfchen, welke door een zieklykc gefteldheid "zo ongevoelig zyn, dat de fcherpfte prikkels naauwlyks het vermogen hebben, eenige veranderinge op hun Lighaam voort te brengen, zodaanig gematigd wordt, dat zy ophouden vergiften te wezen; zo is ook de Gratiola, op zulk eene wyze gebruikt, een Geneesmiddel, wiens vermogens onze oplettenheid met recht .fchynen te verdienen. -Immers hebben ons de waarneemingen van verfchillende eeuwen geleerd, dat de Gratiola of het Genadekruid door een voorzichtig gebruik in fopmige gevallen als eer. allernuttigst braak-, buikzuiagrend, oplosfend- 'Verdunnend en pisdryvend middel, vooral in ongevoelige, waterachtige, koude, flymige geftelLen, in een aantal van Ziekten, waar zodaanig eene Geneeswyze vereischt wordt, de gr'ootfLc voordée!«rl kan aanbrengen. De venchiilende Schryvers, welkedeeze kragten door de ondervinding bevestigdhetïbeu gezien, zullen wy niet afzonderlyk aar.haaien; 't zal genoeg zyn ons hier te beroepen op de Ver handeling, welke de Heer J. Kostrzewski over deeze Plant heeft I in 't licht gegeeven, waar in niet alleen eenebefchry- I ving en afbeelding van dit Kruid, maar ook ee:.e verzameling van de genees-ki agten, welke de beste Schryvers in het zelve hebben waargenomen, gevonden f Wordt, en waar wit-men zien ka-n, hoe.de Gratiola in verfchillende foorten van-Waterzugt, Verftcppingen, I tusfehenpoozende Koortzen , Wormen en meer andere Ziekten, met het gelukkigst gevolg gebruikt zy, Düft deGratioIa, Vienn. 1775, zynde herdrukt in F. X. de Wasferbcrg Fasclcul. ^ Oper. Minor. Medicer. & Disf. I pag. 31-2. De proeven, welke-eenigen der Hedendaagfchen met deeze Plant genomen hebben, zyn ook van dien aart, dat ze derzelver nuttigheid niet weinig bevestigen. Kostrzewski verhaaltons den uitflag der proefneemingen, welke hy door-de Weenfche Geneesheeren in de hospitaalen aldaar heeft zien verrigten : twee Maniaci werden , -na andere middelen vrugteloos ge-bruikt te hebben, door 't poeijer'van de Gratiola, geduurende eenige dagen tot eene halve drachma gegeeven, volkomen geneezen: eene Jongeling die reeds ten tweedenmaale deeze droevige-ziekte had, endoor herhaalde aderlaatingen, purgeermiddelen, 't aanleggen van Spaanfche Vlieg-pleisters, 't langduurig gebruik van de Hyoscyamus, Helleboms en de befaamde Kamfer mixtuur, niet in 't minst gebeterd was, kreeg Ü door de Gratiola, eerst in extrakt-, daar na in poeijer, j daaglyks tot eene halve drachma gebruikt, zyne gezondheid en verftand in korte tyd weder. Alle deez^ 1 Lyders ontlasten eene groote menigte ftof door braa- j king en afgang, en hadden eene zeer fterke pisloo- j zing, zo lang zy .bet middel innaamen; men gaf ben I tefFiins Decoïï.-Grqmin., en 's. avonds een zagt flaapmiddel. Dezelvde Schryver geeft ook berigt van een zeker poeijer, dat te Weenen in 't St. Marcus Gasthuis in ge- j bruik is, en beftaat uit Extract. Gratiol. dr.j. Sacch. alb. J "Lap. Cancror. Ta dr. ij/3. Semin. Foenicid. dr. j. waar van men eerst driemaal daags tien greinen geeft, en langzamerhand tot twintig opklimt, zegt hy., dat tegen verfchillende venerifche ongemakken , als zweeren, been-bederf, witten-vloed, venusbuilen enz. met het gelukkigst gevolg gebruikt wordt, zelvs wanneer andere middelen vrugteloos zyn, en hy verhaalt twaall waarneemingen, om het zelve te bevestigen; waar uit teffens'blykt, dat dit middel walgingen, fterke afgangen, pisloozingen, zweetingen, en in fommige ooic . eene ligte kwyling voortbragt. De Heer Störck roemt ook zeer het nut van de Gratiola in de waterzucht, en getuigt, dat dan zelvs, wanneer alle andere buikzuiverende en pisdryvende middelen niets uitrich- I teden, deeze Plant van de grootfte werkzaamheid ge- . weest is: in die gevallen vooral, waar eene algemeene verfchyning der vogten plaats had, of de buiks-in» I gewanden met taaije, lymige ftoffen , bezet waren, was dit middel by uitftek nuttig; en hier uit blykt ook, ' I dat Kostrzewski onbepaald had gelaaten , dat men te j Weenen den wortel deezer Plant gewoonlyk gebruikte. \ Zie  GENADEKRUID. ■ GENADEKRUID. <:?5 Zie Storck Traeepta medico praïïica in ufum, Chirurgo- ■um caftrenfmm & rnralium , Vienn. i 777- F- ï-jMS- Dc jeroemde Stokholmfche Hoogleeraar Bergius fchryft, lat hy zich van de Gratiola in kleine giften met groot /oordeel bediende, en gewoon was poeijers voor te chryven, die beftonden uit Hb. Gratiol. gr. x. en Rad. Jentian. gr. v. die hy om de twee uuren liet gebruiken, /ooral in de telkens wederkomende Galkoortzen (Feia biliofce repullulanl.es,) en de derdendaagfe Najaarstoortzen. Drie deezer poeijers verwekten in volwasenen afgangen en braakingen. Zie Bergius Mater. Med. e Regno vegetabili fcfc Stockh. 1778- Tem. I. p. 26. n het Magazyn van Baldinger vinden wy ook een eval, dat het wormdryvend en oplosfend vermogen .er Gratiola.ten klaarden aantoont: een Jongetje van gt jaaren, dat aan eene allerhardnekkigfte derdendaagfe Koorts zukkelde en eenen harden gezwollen iuik had, raakte door 't gebruik van vyf greinen Hb. iratiol. eene menigte wormen kwyt; men hield met 't aiddel zo lang aan, tot dat 'er geeue wormen meer e voorfchyn kwamen, en toen hy negen-en-twintig leezer poeijers had ingenomen, bleef ook de koorts ;eheel weg. Zie Balding. Sïeuc.tf OTovttjivt fut Kcr-tjc/ j.S5/ 4 (Stief/ fclabj. 330. In eene byzondere Verhandeling over 't gebruik der Gratiola in uitwendige gebruiken , die wy by Delius (Adverf. argumenti Phyftco-Medki, Erlang. 1783- Fase. 3. Art. 11.) aantreffen, vindt men ook eenige waarneemingen omtrent de nuttigheid van het poeijer en vooral 't waterig extract in de opene zweeren der beenen, en in groote fistelachtige zweeren van 't aangezicht, waar uit blykt dat dit middel zeer veel toebragt om deeze gebreken te verminderen en weg te neemen. De Hoogleeraar Murray berigt ons, dat de beroemde Tissot zynen broeder A. Murray, Profesfor te Upfala, verhaald had, dat de verfche Bladen van de Gratiola gedampt en als een koek of pap aangelegd, een voortreffelyk oplosfend vermogen bezitten in de arthritis, rheumatismus en in die gezwellen, welke van een gedremd zog en geronnen bloed, by voorbeeld de ecchymofis voortkomen. Zie Murray in Apparat. Medkam. Vol. H. pag. 207. Deeze waarneemingen dan leereji dat de Gratiola of het Genadekruid een zeer vermogend braak-, buikzuiverend, oplosfend, ilym-verdunnend,. worm-dryvend middel is, het welk in eene hoeveelheid, naar den aart der ongemakken en de gedeldheid des lyders gefchikt, voorzichtig toegediend, in verfchillende ziekten van de grootde nuttigheid zyn kan; zo dat het waarlyk jammer is , dat de Gratiola een inlands Kruid, en dus van weinig waarde en altoos gemaklyk te bekomen, thands byna geheel in onbruik geraakt, zeldzaam in de hedendaagfe Praktyk gebezigd wordt. 2. Genadekruid van Monniers, Gratiola Monnieria. Genadekruid, met langwerpig ovaale Bladen, cénbloemige Steeltjes en eene kruipende Steng. Gratiola Foiiis ovati oblongis, Pedunculis unifloris, Caule repente. Linn. Amoen. Acad. IV p. 306- Monieria minima repens Êfc. Brown. Jam. 269. Monieria ramofa repens &c Ehret. Piel. T. 14. ƒ.2. Anagallis coeruïea &c S .oan. Jam. 87. Hijl. Lp. 203. T. 129. ƒ. 1. Jacq. Oif P. 1. 'F. 1. Op moerasfige plaatzen van't Eiland J-miika vond Sloane dit Kruidje, naar het Beekeboom gelykende, doch met eenzaame blaauwe Bloem, j in Je Oxelen. X. Deel. Het was Monnieria genaamd door BrcwJje en is door den vermaarden Ehret keurlyk afgetekend. De Heer Jacqvin vond het zelve op éts Dimingo, niet ver van Kaap Francais, en geeft'er eene afbeelding van, zo ais het in die Landen natuurlyk groeit, bedekkende aldaar den grond als Mos, by geheele velden.; doch het had niet dan fneeuwwitte Bloemen, de Blaadjes waren langwerpig eyrond, flomp en glad, zeer kort gedeald, tegen over eikanderen : de Kelk vyfbladig, de Bloem' éénbladig, in vyven gedeeld, met vier Meeldraadjes, twee lang, twee kort, allen met langwerpige opliggende Meelknopjes. De Styl was draadachtig, met eenen geknopten Stempel en wierd een tweehokkig Zaadhuisje met zeer kleine Zaadjes. - 3. Rondbladig Genadekniid, Gratiola roiundifolia, Genadekruid, met eyronde drieribbige Bladen. Gratiola Foiiis ovatis tr'mervïis. Linn. Mant. 174. Tsjanga-Puspam. Hort. Mal. IX. pag. 111.T. 57- Op zandige plaatzen inMalabar, groeit dit Kruidje, met Stengetjes van eenen vinger hoog, vierhoekig glad, om laagkruipende: de Blaadjes ongedeeld, gepaard, eyrond, ftomp glad, drieribbig, met een of twee 'flaauwe Tandjes: Bloemdeeltjes in de Oxelen, langer dan de Bladen: eenen vyfdeeligen Kelk; twee Meeldraadjes; een famengedrukt, rondachtig, tweehokkig Zaadhuisje. 4. Hyfopbladig Genadekniid, Gratiola Hysfopifolia. Genadekruid, met lancetvormige, eenigermaate gekartelde Blaadjes, die korter zyn dan de Leedjes van het Stengetje. Gratiola Folüs lanceolatis fubferratis, Articulo caulino brevioribus. Linn. Mant. 174. Gratiola Indica minor vera five Hysfopioides. Pluk. Alm. 180. T. 193. ƒ. 1. Dit op de Rystvelden by Tranquebar voorkomende, volgens D. Koenig, heeft een draadachtig regt Stengetje van eenen voet hoog, met Leedjes verfcheide. maaien langer dan de Bladen, die gepaard, ongedeeld, lancetswys' eyrond zyn en glad; de onderden met een of twee Tandjes. Het heeft Bloemdeeltjes in de Oxelen overhoeks veel langer dan de Blaadjes. De Kelk is zeer klein: het Bloempje veel grooter dan het Blad, fmoelagtig. . . . ' , « Vivinisch Genadekruid, Gratiola Virgimca. Genadekruid, met lancetvormige, dompe, eenigermaate getande' Bladen. Gratiola , Folüs lanceolatis obtufis &C. Gron Virg. 6- Linn. Mant 319- Tsjeria-Manga-Nari. Hart. Malab. IX. p. 165- T. 85- Pluk. Alm. 180. r.193. f 2- Deeze foort zoude op Malabar zo wel als in Virginit huisvesten. Het Malabarfche voert den naam van Tsjeria-Manga-Nari, zynde door Commelyn Indifche Veronica met blaauwe Bloemen en Gamander Bladen getyteld Het Virginifche heeft, volgens den Heer Clayton', eene pypachtige Bloem en eenen blyvenden Kelk' in zes fpitfe punten verdeeld, met een fmal tweebladig omwindzel van boven gekroond; zynde het Zaadhuisje eyrond en een weinig gefpitst. Hier van komt eene verandering voor met dnedeelige Bladen zegt Linn^us. _ . 6 Perumaansth Genadekniid. Gratiola Pertmana. Genadekruid,met byna ongedeelde Bloemen. Gratiola Floribtts Jubfesfüibas, Gratiola latiore folio, Flore albo. i euill. Peruv. III. T 17- .,. , . „ . . Pater Feuillee vond dit Kruidje, dat hy Gratiola met breeder Bladen en witte Bloemen, in de Landtaal HulSsss £!K?z  i lt§fii GENAEM.. GENEALOGIE. «ue, noemt, in de Gebergten van Chili, op afi graaiden Zuiderbreedte- De Bladen waren meer dan eenen duim lang en eenen hal ven duim breed, gepaard,, gekarteld, ongedeeld, zowel als de Bloemen, die uit', eenen vierpuntigen Kelk voortkwamen,, beftaande uit een Pypje van eenen halven duim lang, dat zich aan den mond, in vier hartvormige Slippen* verdeelde,, zynde wit met roode ftreepen ,' het Stampertje wierd eene tweehokkige Vrugt met kleine Zaadjes. Dit Gewas bitter van fmaak zynde gelyk het gewoone Genadekruid, had eene openende en purgeerende kragt, en werd van de Indiaanen in aftrekzei, tegen de wonnen gebruikt. GENADESTEEN, zie KEYSTEENEN n. 16. GENAEM betekende oudtyds het zelvde als nu aangenaam. ï Grooten, niet kon leezen noch fchryven; dat 'er op den gantfchen aardbodem geen familie document van de tiende eeuw is te vinden; dat de Spaanfche en Portugeesfche Adel natuurlyk ten deele van de Mooren en Maraanen, en misfehien van dc Jooden, afftamt, ten minften daar msde is vermengd; dat deïournooyfpelen van de uitvinding.der Mooren zyn, zo wel als de rotnanesque galanterie; dat 'm Duitschland de ondo Adel zo geacht en achtenswaardig i niet was als men wel denkt; dat verfcheidene van die Edellieden het kunstje verftonden om de Reizigers-op de groote wegen van het hunne te berooven, en dat zy fterke Kasteden hadden , die tot bewaarplaatzen van den gemaakten buit verftrekten; dat de Reizigers in hunne Litanien God baden dat hy hun mogt behoeden voor de ontmoeting van die Edellieden, waar van de naamen nog in die oude Litanien worden gevonden; dat dit gebruik ftand heeft gehouden tot in de vyftienda eeuw; dat de Magiftraaten der Steden toen ten tyde als de eeifteBurgers aangemerkt wierden; en dat eindelyk eene eenvoudige Land-Edelman , of een' Man van nog geringer geboorte, niet konde hoopen om zynen naam, zynen oirfprong en geflacht in de hedendaagfehe Genealogien opgetekent te vinden ; en nog minder in de gefchiedenis der-voorledene eeuwen, waar in de .Schryfkunst zo zeldzaam.wierd geoeffend, en waar in 'de Drukkunst het bewaaren van de geheugenis der geringe onderwerpen niet gemakkelyk maakte. Intusfchen willen de wetten, inflellingen en het ingevoerde gebruik , dat om uit den Adelftand in fommige Staatsvergaderingen, Militaire ordens en andere maatfchappyen als Jid aangenoomen te worden , men bewys van zyne kwartieren moet doen. Kwartier betekent eigentlyk ingevolge de uitdrukkingen van het blafoen een wapenfchild. Om in fommige dier Ordens eu Ge* noodfehappen aangenomen te worden, zyn 'er zestien nodig tot bewys van de Adeldom van vier opvolgende generatien. Het woord Kwartier in deeze betekenis, is afkomftig, van dat men oudtyds op de vier hoeken van eene grafftede de wapenfchilden van vader en moeder, grootvader en grootmoeder van den overleedenen plaatfte. In Flaanderen en in Duitschland ziet men graflieden, op welke agt, zestien, ja twee-en-dertig Kwartieren geplaatst zyn. Dam indien men de naauwkeurige en met de waarheid overeenkomende Genealogie van ieder geflacht in handen had, is het meer dan waarfchynlyk, dat geen Mensch uit oirzaak van zyne geboorte geacht of veracht zoude worden. Ter naauwer nood immers is 'er eene Bedelaar op ftraat die niet zou bevinden in eene regte linie van eenigen doorluebtigen Man af te daalen , of eene éénige Edelman , tot de hoogfte eerambten in Kerk of Staat verheven, die niet onder het groot aantal zvner Voorouders eene menigte Menfchen van de laagfte klasfen zou ontdekken. Veronderftel dat eeSsss 2 tiv> ilc: '.'.i-eede. onderwerp dat..tot deeze weetenfehep. Iclioovt, is de,Kennis der naamen, geboortedagen, de datuu'is.der huwetyken en aangagaane verhinteuisjen der Souvcreinen , der Xe rften en anoere doorluchtige Perfonaadjen, welke in deezen tyd regeeren .'of in de werelt gebieden. Dit ver-ftrekt tot een' an. der onderweip , 't weiK ik wel kan toeftemmen dar groot nut. kan hebben; maar egter geene verdienften aan het verftand verfchaft. Het is de zegepraal van het geheugen ; eu ieder die een klein genealogisch woordenboekje, of het Hijlorijche Gsographifcke Kunsten Reis-stlmanach van Holtrui>, in zyn zak heeft, is even ver gevorderd by de opening van zyn boekje, als d.en genen, die heeft kunnen goedvinden om 'er zyn geheugen mede'te beladen, dat hy ongetwyfFeld met wezentlyker zaaken had kunnen vermoeijen en bezig houden. Het derde onderwerp eindelyk, het welk eene Genealogist van profeslie ten doele moet hebben, is om de ' Genealogien der edele en luisterrykc Familien op te helderen , om eene optelling van voorouders te doen, die in eene geregelde orde tc rangfehikken afftammigen van vaders op zoons te fmeeden , geilachtboomen te planten, gaap in gen te vervullen, overeenkomilen in naamen te vinden, en voor 't laatst gi.sfingen in bewezéne waarheden te .herfcheppen. Dan uit dit alles vloeijen oriwederfpreeklyk de volgende aanmerkingen voort. De voorfpoed van het menfchélyk geflacht en de goede orde der famenleeving vordert onwederfpreekelyk, dat de Burgers van een Gewest in verfchillende klasfen moeten verdeeld zyn; dat 'er verfcheidenheid van Staaten in de werelt moeten zyn, en dat elke Staat, ingevolge den rang dien hy bekleedt, onderfcheiden en geëerbiedigd moet worden. Maar ten ■ aanzien van zyne afkomst eene belachgenswaardige hoofdigheid te voeden , zich van een ander flyk gekneed te achten als het overige van het Menschdom, tot zyne geboorte te bepaalen, al het gene de onderfcheiding tusfehen de Stervelingen bepaalt, zich te verbeelden dat eene verdiende enkel aan het geval toe te fchryven, en dat geen het minfte wezentlyk uitwerkzel heeft, moet zegevieren boven de waare verdienften der deugdzaame hoedaanigheden van den geest en van het hart, welke zeer wezentlyke en aanmerkelyke gevolgen bevat; en dat op deeze beguicheling, waar van verwaandheid en laagheid de waare bronnen zyn, zyne afkomst grondvesten, en zich te doen voortfpruiten uit groote Mannen, uit Helden, ja,zelvs uit Goden, in zyne wapenfchilden den donderenden Jupiter te plaatzen, en in zynen geftachtboom de naamen van C.bsar, van PoiirEjus, van Paleogus , van Charlemagne , van Roland, van ^Wittekind enz. Zulks is eene uitzinnigheid eigen "aan. particuliere perfoonen, die even gemeen ars belagchelyk zyn, en onder welke klasfe men niet ongevoeglyk kan rangfehikken het gevoelen van zeker lig^haam van Edelen, die in ons Gemeenebest, ja in on.ze dagen, zich met den verwaanden titel van gebooren .Regenten benoemen. De gefchiedenis waarfchouwt aan een ieder , die door de verwaantheid zo verre wordt vervoerd, van op de pu 'bei; zyner afkomst roem te draagen, dat de Otr'pr •ng 'ar alle bvzondere huizen'of familien, in .de duistérnisfen van de middeleeuwen als verzonken  ai88 GENEALOGIE. GENEESKUNST. ne Man van de eerfte qualiteit opgeblaazen door de: ydelen waan van zyne hooge geboorte,den gantfche: ftoet zyner Voorvaderen malkander opvolgende voo zich zag heen gaan, omtrent op dezelvde wyze al Virgilius aan Mmeus alle zyne nakomelingen doet be fchouwen; door welke verfchillende hartstochten zou de hy dan niet geflingerd worden, indien hy Krygs bevelhebbers en Veehoeders, Staatsministers en Hand werkslieden, Vorften en Galeyboeven, zich de eei den anderen, misfehien al zeer van naby, in het uit geftrekte tydvak van ruim vier duizend jaaren zag op volgen? met welk eene droefheid of vreugde zoud< zyn hart niet vervuld worden op het gezigt van alli die fpeelpoppen des fortuins, in zulk eene vreemds en gemengelde toerusting van bedelaarsvodden en pur per, werktuigen en fcepters, eeretekenen en fchand merken? welk eene geftadige eb en vloed van hoor. en vreeze, van vreugdeverrukkingen en kwellinger zoude hy niet ondergaan, naar maate zyne Genealogl zich fchitterende of duister vertoonde? maar Iaat dif Man van qualiteit zo trots op zyne Voorvaderen , to zich zelve keeren, en dat hy alle deeze beurtelingf( veranderingen met een wysgeerig oog befchouwe, zc zal hy 'er in 't geheel niet door aangedaan worden De gedachten der Stervelingen, beurtelings doorluchtig en verachtelyk, worden uitgewischt, vermenger zich door een, en verliezen zich even als de golver van eenen fnelvlietenden ftroom; niets kan de tyd t£ rug houden die alles naar hem fteept, ja zelvs het gene 't alleronbeweeglykfte fchynt, om het voor altoos in den eeuwigen nagt te dompelen. De Hebreen waren 'er degelyk op gefteld om hunne Genealogien te bewaaren, en men vindt nog ten huidigen dage in hunne gewyde boeken, aaneengefchakelde Genealogien van meer als drieduizend jaaren. Men ziet uit Esdras dat men niemant tot het priesterdom wilde toelaaten, die niet in ftaat ware eene naauwkeurige Genealogie van zyn geflacht te vertoonen. Op welk «ene plaats de Priesters zich ook mogten bevinden, i rouwden zy nimmer buiten hunnen ftam; ten dien einde hadden zy Genealogifche Tafeten, welke van tyd tot tyd vernieuwd wierden, en die zy zorg droegen in oorlog of andere algemeene rampen zorgvuldig te bewaaren. De Apostel Paulus veroirdeelt degemaaktheid om van de oude Genealogie kundig te zyn : wederftaat de dwaaze vraagen en gejlachtrekeningen Tit. III. vs. q. De Euangelisten Mattiieus en Lucas hebben de Genealogie van onzen Zaligmaaker Jesus Christus te boek gedeld, het welk zy van 't Koninglyk geflacht van David- doen afdammen, maar op eene verfchillende wyze. Mattiieus begint met Abraham, en verdeelt deeze gantfche Genealogie in drie klasfen, ieder van veertien generatien van Abraham tot op David , ftelt hy 'er veertien; van David tot op de wegvoering naar Sabel, veertien; en zedert de verlosfing van het Volk, het welk in vryheid wierd gefteld om, onder geleide van Zeroeabbl naar Jerufalem te rug te keeren, veertien generatien. Men vindt aangemerkt dat in deeze Genealogie door den Euangelist vier Koningen, van Ju-da worden uitgelaaten, naarnelyk OchosrAr Joas, Amasia en Joahim; de reden van deeze uitlaating- is volgens-het gevoelen van fommige Schriftverklaarders ,. dat wyl God het huwelyk van Joram wx de heilloos Aïhalu afgeCcJieuïd hebbende, en dóór'zyne Propheeten hebbende doen verkondigen; dat hy de zonde en misdaaden van dit Gezin tot in het vierde geflacht zoude wreeken, Mattheus gedagt heeft de Koningen uit dit fchandelyk huwelyk gefprooten, en die allen eenen geweldigen dood geftorven zyn, met ftilzwygen voorby te moeten gaan. Nog kan men aanmerken , dat hy flegts vier vrouwen in zyn geflachtregister opnoemt; naarnelyk Thamar, Rahab; : Ruth en Bathseba,- vreemden of zondaresfen, dm ons, zeggen de zelvde Godgeleerden, te leeren, dat 1 Jesus Christus uit arme en zondige Voorouders heb- bende willen voortkomen, door zyne nedrigheid, den hoogmoed en verwaandheid der Menfchen heeft wilren befchaamen, en mede om te toonen, dat het oog- i merk van zyne komst ook is geweest om van de Heidenen en Jooden maar een' Volk te maaken. De Euangelist Lucas telt in zyne Genealogie, zevenen- zeventig perfoonen op , daar onder God de Vader begreepen: des zoons Adams , des zoons Gods. Luc. 1H, vs. 33. Veelvuldig zyn de Schryvers die over de Genealogien van Keizers, Koningen , Vorften en andere luisterryke Geflachten hebben gefchreeven ; onder de voor» naamften hier van telt men inzonderheid, El.Reusneros, die een algemeen werk over de Genealogien heeft uitgegeeven; onder den tytel j OpusGenealogicum catholi- cum de praecipius Familns Mperatorum, Re gum, Principwn, allorumque Procerum, orbis Christiani, cum autlua- rto Geneaiogice Comitum, Baronum fjf Dynaftarum fcfe. Francof 1590, in folio; voorts Ph. Sr-ENERi theatrum NobiIitatis Europae. 2 Tom. Francof. 1631, in folio; en van den zelvden Schryver: Hifloria Infignhm illuftrium,feu opens Heraldici, Francof. 1680 , in folio. Vier wei-ken van den geleerden Jac. Wilh. Imhof,onder detytels: Exellenlium Familiarum in GalliaGenealogia JSPorimb. 1687. Regum, Pariumque, Magnce Britannice hifloria Genealogica Nor. 1690. Notitia S. Rom. Gennanici Imperii'procerum. Stutg. 1699. Hifloria Italice £? Hispanice Geneaiogica. Nor. 1701, alle in folio. Verlangt men verder eenen volledigen Naamlyst van genoegzaam alle de werken die over deeze weetenfchap hebben gehandeld, men vindt die zeer naauwkeurig, in het Naamregister van de uitgelezene Boekery, nagelaaten door den geleerden Heere Alex. Petau, in leeven Raadsheer in het Parlement van Parys, welke in het jaar 1722 in 's Hage is verkogt. Wat de Genealogien der Familien van ons Gemeenebest betrefc, is in onze dagen een werk in 't licht gekomen onder den tytel van Aielyk en aanzienlyk Wapenboek van de zeven Provinciën; waar by gevoegd zyn een groot aantal'Genealogien van voorname Adelyke enAunzienelyke Familien, uit veele oude /lukken in deeze order gebragt , door Av,r. Fêrwerda, Leeuw. 1760 r763 , 3 deelen, in folio. In dit werk vindt men een goed aantal Genealogien van Nederlandfche Adelyke en Patrice Familien, met derzelver gekleurde wapenfchilden : wenfchelyk ware het dat dit anderzints uitmuntende werk in veele opzichten naauwkeuriger was uitgevoerd-jammer is het ook, dat de wapens in het eerfte deel door eene onkundige hand zyn gefneden , en dat alle de wapens zeer flördig gekleurd zyn. GENEESHEER, zie GENEESKUNST. GENEESKUNST. Behalven het geen over deeze zo nuttige weetenfchap voor het Menschdom, in ons Wqos,vm3Qe,k, II. Deel, f, 830-, 840 is gezegd, m'- len,  GENEESKUNST. GENEESKUNST. 1129 len, vertrouwen wy, ome Leézers geenen ondienst doen hier het voornaamfte te plaarzen, van het geen het Inleidend Vertoog voor het IX. Deel van het Genoodfchap-, onder de zinfpreuk Cervandis Civibus, over dit onderwerp behelst. De noodzaaklykheid gepaard met de natuurlyke liefde tot het leeven en den afkeer van pynen en benaauwtheden , gaf den eerften oirfprong aan dè Ge.nees- en Heelkunst. Het medelyden, gegrond' op wederkeerig belang, noopte den yver meer en meer,om ze door dagelykfche oeffening en oplettendheid te verfterken. Zeker, de ziekten en kwaaien hebben ten minften dit zedelyk nut, dat zy de ruwheid van het menschdom verzagten-, en de wreedheid zelve dikwils tot reden brengen. De beide Kunften maakten toen , en nog lang daar na , maar één lighaam uit. Zelvs is het vry zeker, dat de Heelkunst wel het vooruaamfte deel geweest zy;' vermits in-die fobere en gemaatigde tyden, toen het Menschdom nog maar weinige fchreeden van den ftaat der Natuure verwyderd was, de inwendige Ziekten veel minder moeten geheerscht hebben; terwyl aan den anderen kant dejagt, de gevegten, zelvs de boertige vermaaken , niet zonder kwetfuuren, beenbreuken enz. kunnen voorgevallen zyn. Men bekwam dan wel haast vry bekwaarne Heelmeesters, gelyk van ouds uit Homerus af te neemen is! het blykt met een uit deezen alleroudften Dichter, in welk eene achting zy reeds ten zynen tyde ftonden en lang te vooren hadden geftaan.. Toen de Aziatifche pracht en weelde zich vervolgens door Griekenland verfpretdden , wierden deeze misbruiken welhaast gevolgd van een legioen Koortzen, Ontfteekingen, Verzweeringen,Beroerten,Pestkoolen;die als uit Pandoraas doos te voorfchyn kwamen. Hier tegen te voorzien; was een werk van een geheel anderen aart, dim de Heelkunftige verrichtingen , die meest al van werktuiglyke befchouwing afhangen, en welker befchouwing'zelve, ten minften in die; eeuwen, zeldèn tot afgelegene oirzaaken opklom. Men paste nogthands de bekende beginzelen der Heelkunst op de Geneeskunde toe; hoewel geenzins op die geregelde en beredeneerde manier, welke bet menfchélyk geflacht'nu aan onzen grooten Meester verfchuldigft is, en waar van wy vervolgens breeder zullen fpreeken. Men zogt, men vroeg, men raadpleegde, men beproefde alles; maar- zelden behield men het troede. Niet te min bekwam de Kunst van tyd'tot'tyd eenige vorderingen. Daar toe hielp niet weinig, dat zy, die van eene zwaare ziekte gebeterd waren, het ver haal en de befchryving daar van, benevens het vooren' nadeel der gebruikte middelen, in den Tempel ten toon fielden. Zie daar de wieg van deeze thands zo aanzienlyke Kunst. Dö nabeftaanden der zieken begaven zich eerlang naar'deirnaasten Tempel, om aldaar deeze. of geene befchryving te vinden, die met het tegenwoordige geval,overeenkomst hebben mogt. Men volgde gemeenlyk de maatregelen, welke men daar als gélukkig aangepreezen vond; doch een iegelyk begrypt dat 5ulks'by gebrek-van onderfcheiding veelal met een hachfflsen uitflag gefcbiedde. Somtyds bragt men ook de zieken z'efvs&aaar den Tempel ) wanneer de geneezing den Priesteren wierd aanbevolen; doch dit deed wederom den opgang van de kunst verachteren , naardien het aan den eenen kant niet zonder bygS ' loof gefchiedde, en voor het overige het bedrog hier uit maar al te veel aanleiding nam om de hoofdrol to fpeelen. Aristophanes , en Lucianus nog lang na hem, verfchaffen bier overvloedige getuigenisfen van. Op bet Eiland Cos hadden egter deeze zaaken een heel ander aanzien. Dit Eiland was aan Esculapius geheiligd , en zyn nageflacht bloeide daar in de uitere fte eere en achting. Hippocrates verfcheen. Hy was' mede uit dien ftam gefprooten, niet als een nazaat, maar juist als of de Goddelyke Stamvader zelv' in hem verreezen ware. Hy begreep welhaast de noodzaaklykheid om uit den ryken fchat van zo' veele alom verfpreide verhaalen en waarneemingen een welgefchikt geheel te vormen. Hy bezigde daar toe voor eerst den voorraad der Tempelen van Cos en Cnidos, alwaar de naauwkeuiigfte en getrouwde waarneemingen gevonden wierden; en reisde voorts door alle de omgelegene ftfeeken van Griekenland en Klein Azië, waar hy flegts denken kon iets goeds te zullen aantreffen. De' brand, die omtrent deezen tyd den Tempel van Cnidos: verteerde, heeft zyne gedagtenis bezwalkt met eenen valfehen blaam, als of hy, dien het aan geene middelen- ontbrak, om de allerzuiverfte glorie te behaalen ,zich aan zulk een misdryf zou fchuldig gemaakt hebben, om de kunstregelen, welke hy daar had gevenden , naderhand by uitfluiting in eigendom te bezitten. De verbaazende meerderheid van zyn verftand trok welhaast een groot getal der fchranderfte Geesten tot hem, om onder zyn geleide toe te treeden tot de nieuwe heiligdommen van eene 'Kunst, die men reeds als een doorluchtig gewrogt van zyne banden befchouwde,'Maar hy, zo zedig als eenvoudig, was van gevoelen dat hy, om geen onwaardig Meester te worden, ds Leerling van alle zyne- navolgers moest zyn, of, gelyk Socrates zich zou uitgedrukt hebben-, de Froedineester van hunne'denkbeelden; Langs deezen weg volvoerde hy dat groote werk, waar van in de Jaarboeken der werelt geene weergade gevonden wordt. Hy hieldt de minstkundigen onder zyn oog, en zond de bekwaamften' naar afgelegener gewesten, - om, zo veel mooglyk, van allekanten eert onmeeelyken voorraad van befchryvingen en waarneemingen op te doen. Daar uit" vormde hy een geregeld magazyn van Heilige waarheden en regelen, die naauwlyks eenige andere miswyzing onderhevig waren, dan dewelke men nog dagelyks ondervindt, en wel altoos ondervinden zal, in de verfcheidenheid van byzondere geftellen, of in het ongelyk beloop der Epidemifche Ziekten. Hoe eenvoudig is een welgefchikt gebouw ; hoe verward'zyn de bouwftoffen, zo lang'zy opgehoopt leggen, gelyk zy door het geval of door onbedagte werklieden zyn byeen gebragt: maar hoe groot móet de geest van den Bouwmeester zyn, die dit alles zal doen opklaaren, afmeeten, verdeelen, het overtollige affnyden, bet nodige'te pas brengen, en het aangenaame in de ruimfte maate daar mede paaren. Zodaanig was de geest van Hippocsates, die zonder voorbeeld uit" een mengelklomp van'duisternis-, doolingen, vooroirdeel en bygeloof, de allerbsminlykfte, de-overtuigendfte eenvoudigheid ,-wasr voor de grootSsss 3 f»  215 ■ •GENEESKUNST. lte Mannen zich 'in verwondering verliezen., heeft te voorfchyn gebragt. . Die .eenvoudigheid heerscht wel niet eenpaarig in alle zyne fchriften, maar in de beste zo fterk., dat veele geleerde M innen daarom een gedeelte van zyne werken voor onecht houden, fchoon . onze Boerhaave zich met die twyffelingen niet veel . opgehouden heeft. Kan men ook niet onderftellen dat Hippocrates by trappen daar toe is opgeklommen ? insgelyks wordt het ook van niemant ontkent, dat in dit famenfte! nog merkwaardige gebreken zyn; maar die moeten meest aan 's Mans leeftyd.geweeten worden; ■en 't is de eenvoudigheid van zyne werken zelve, die ons in (laat (lelt om ze gemaklyk te onderfcheiden van het waare, bet zuivere, het edele, waar onder zy anders ongenaakbaar zouden fchuil gaan. Men ontmoet by Hippocrates twee voornaame beginzelen, die, naar het fchynt, den grondflag van zyne praktyk uitmaaken. Het eerfte is : dat eigenlyk de Natuur, en niet de Geneesheer, de ziekten tot geneezing brengt; terwyl deeze laatfle alleenlyk verpligt is, indien hy kan, de beletzelen weg te neemen. Het tweede: dat de ■Geneesheer., die ongeneeslyke ziekten als zodaanig onderJcheidt, even groot is als hy, die de overige waarlyk geneest. Het eerfle bad de meeste betrekking'tot heete en kortftondige,het tweede tot langduurige en fleepende ziekten. En fchoon men nu in beiden zich niet naauw aan de letter moet bepaalen , niet te min is het zeker, dat deeze algemeene waarheden, veel zwaaren en fchaa-delyken arbeid affnydende, den koninglyken weg baanden, waar van de Nakomelingfchap zich nooit zonder merkelyk nadeel heeftverwyderd. 't Zal nietondienftig zyn, dat wy ons nog een oogenblik hier by ophouden. Zo dra men aan de Natuur het richtfnoer in de geneezing der Ziekten vertrouwde, en dc Artz alleenlyk als haar eerde dienaar wierdt aangemerkt, volgden daar uit onmiddelyk verfcheidene aanwyzingen, die over alle Ziekten in het algemeen een helder'licht verfpreidden; by voorbeeld: 1. terftond in den aanvang door bekwaame ontlastingen alle hinderpaalen weg te neemen. 2. In het verdere beloop de kragten des Lyders te fpaaren. 3. Ten deezen einde de toevallen te onderfcheiden van de hoofdzaak. 4. De beweegingen der Natuure, dat is de Koortzen,nu door verkoeling, dan door verwarmende middelen, op haare juiste maat te temperen. 5. De tyden van fcheiding waar te nee. men, wanneer inzonderheid de gelegenheid fchichtig is. 6. De wegen, langs welke de Natuur die fcheiding volbrengen wil, uit voorafgaande tekenen te leeren kennen, en dezelve op de gemaklykde wyze ten haaren diende te bereiden. 7. Vooral, de beweegingen welke de Natuur tot deeze fcheiding werkftelb'g maakt niet te duiten; fchoon dezelve, fomtyds naar bevinding eenigzins moeten gebreideld of aangefpoord worden. Zie hier hoe veele gewigtige lesfen in eeneenkele eenvoudige waarheid kunnen opgeflooten zyn. Zie hier het voornaamfte richtfnoer van onze Aderlaatingen, Braakmiddelen. Buikzuiveringen , verzagtende Bórstdranken , flveelende Rustmiddelen , zagte Zweetdryvincen. geuiige Verfterkingen, en wat dies meer is. Men voege hier de afleidingen by, door Mostert-pappen, Spaanfcbe-vliegen, of dikwils door nog heilzaa mer Voetbaden. Wat ontbreekt er tot de gelukkigde PraktyK in heete ziekten, mits dat de Geneesheer een man van oirdeel zy ? -GENEESKUNST. Hehandcre beginzel is van geen minder-int te» aan zien van fleepende ziekten en kwaaien, die of geve'gen zyn van voorafgaande heete ziekten, of oirfpronrlyk in de ingewanden, in de bekleedzelen, in het óebeente, of elders, zich hebben gevest. De Cvra ntldiativa, waar aan veele Lyders te danken hebben d't ■zy met hunne kwaaien een vry hoogen ouderdom be- : reiken, is bier uit gebooren. Een Geneesleer dia behoorlyk onderfcheid weet te maaken tusfehen' eeneeslyke en ongeneeslyke Kwaaien, zal nooit zynen * Lyder vrugteloos afmatten met fterke en gevaar lyk e middelen , die, eene zwaare fchudding in het verzwakt geftel verwekkende, het zelve daar en bovf 1 door overvloedige ontlastingen uitputten ; veel urn hem opofferen aan verre gezogte befpiegelingen,, d;e alleen haaren grondflag in eene leevendige verbeeldir? hebben, of die het aangemaatigd gezag van een onvoorzigtigen Waarneemer heeft ingevoerd. Hy zal in tegendeel den Lyder door een gemaatigden leefregel ' tragten te bewaaren, en maar fomtyds eenige toevallen te keer gaan, wanneer ze zyns oirdeels te hoog loopen. Voor het overige zal 't hem genoeg zyn aile gelegenheden af te fnyden., waar uit de Kwaal eem> nieuw voedzel zou kunnen fcheppen, by we»e vaiï lighaamlyke of gemoedelyke ontroeringen. Byzonder zal hy , op het voorbeeld van Ramazzini , bedagt zyn op de ongemakken die aan elk beroep als verknocht zyn, en dus met een enkel woord menigen braaven Kunftebaar behouden , die anders naar.de regelen 'had moeten vermoord worden. Aldus wordt de Teering dikwils, met de vrolykheid die haar natuurlyk is, lange jaaren draagende gehouden. Dus laat men Ontlastingen, waar aan de Natuur ' gewend is, begaan. Dus houdt men Kmssteezwellen die om de nabyheid van groote vaten of zwaare zenuwen niet mogen weggenomen worden, ja zelvs ver. zweerende Kankers, niet zelden zo lang op een gelyken. voet, tot dat de Lyder langs een anderen weg den onvermydelyken tol betaale. Men heeft wel eens gezegt, wanneer fleepende Ziekten niet wielden geneezen, dat de fout of by den Arts of by den Lyder fchuilen moest: by den eerften, dat hy kwaade maatregelen nam, of by den laatften, dat hy naar goede zich niet fchikte. Men wilde naarnelyk, daar zo veel tyd was om de zaak van alle kanten te befchouwen en te beproeven, dat het niet misfen konde, of onder veele vergeefs gebruikte middelen moest eindelyk het waare \ getroffen worden. Dit* was, op zyn best genomen, welgegrond ten opzichte van geneeslyke kwaaien; doch het rechte middel kon ook wel te laat gevonden worden , na dat het kwaad door veele verkeerde aanwyzingen getergd en verergerd ware. By den regel ex nocentibus & jurantibus dient men de waarfchuuwing yan HirpocRATES, experlmentum fallax, niet te ver. geeten; noch ook deeze andere, die van de Aderlaating m eene byzondere ziekte gezegt is, ni juvat occidlt. i Befpiegelt de eenvoudige Geneesheer nu voorts de ■ ganfche Kunst in haaren wyden omtrek, zo is "ene ' bedenking bekwaamer, om zynen lust tot hetnaarftig. fte onderzoek van zaaken aan te fpooren, dan deeze': dat het eene even groote zaak is ongeneeslyke ziekten te kennen, als anders te geneezen. De Natuur geneest indien zy kan: kan deeze niet, zo moet de Kunst tot haare verfterking aanwenden wat zykan; cito, tuto, & f  GENEESKUNST. GENEESKUNST.- siqi E? jucwide; maar tevens fat cao, ft fat bene: Hy vraagt dan eerst, wat kan ik; wat ontbreekt my? Straks leert hem de ondervinding, dat hy ongelooflyk veel vermag, door een vriendelyk gelaat, door eene minzaame vermaaning, door het openen van eene deur of venfter, door verfchooning van linnen, door de goede keuze van voedzel en aangenaamen drank, zelvs. door de toelaating van iets fchaadelyks-, waar aan de Lyder by geval gewend is. De Pedant zegt, heb ik daarom geftudeerd? is dat fcientifiek? de groote Mamantwoord, myn Vriend en Medebwger is behouden. Dus ziet hy dat veelal in heete Ziekten de maatregelen van eene welbegrepeue Cura palliativa voldoende zyn tot de volftrekte herftelling, mits dat men zich in de onderfcheiding der ziekten en toevallen weinig of niet vergisfe. Doch hieromtrent ontmoet hy een vërbaazenden .famenloop van verfcheidenheden, die in den eerften opflag zyn verftand te boven gaat. Evenwel, op den regten weg zynde, doet hy geen ftap zonder voordeel; en dus meer en meer aangemoedigd,. leert hy eindelyk zyn bedek in alles wat hem voorkomt met dezelvde gerustheid maaken, als de Wiskunftenaar, die door drie gegeevene punten, mits niet in een -regte lyn geplaatst, een cirkel weet te trekken; Moet 'er iets meer verricht worden, gelyk fomtyds in deepende ziekten plaats-heeft, of ook in heete, die, anderszins niet zeer gevaarlyk, door eenof ander geweldig toeval met een droevigen uitgang gedreigd worden; de voldoening van-het voorgemelde noopt hem aan om ook hier zynen aandacht in te. fpannen.. De vaste kennis, welke by reeds bezit, doet hem niet zelden ftout fchynen in het oog van onkundigen, fchoon hy altvd voorzichtig is; Hy gebruikt nu en dan uit nood fterke middelen, maar altoos met tegenzin; en dan verzagt hy gemeenlyk de onvermydelyke ongemakken, welke hy den Lyder heeft aangedaan,. met een ftreelend rustmiddel of door gepaste verpoozing. Hy ziet echter onophoudelyk om naar veiliger wegen, om verftoppingen te ontbinden, verzamelingen af te leiden en te ontlasten, flymen te verdunnen , fcherpe vogten te verbeteren, zwakke vezelen te fterken, en fterke te ontfpannen. Dus hebben de waare KunstoefFenaars, in plaats van vreemde Gommen en Balzems, de heilzaame uitwerking van Azyn en Honing ,van rype Vrugten, van' zoet Wei, Zuur'mg enWaterkersfe; en in plaatsvan heete Specerijen, de lieflyke Sailie en Rosmaryn leeren kennen , met de Munte, die. zo verwonderlyk de Braakzucht ftillen kan. Langs dee?en weg is men insgelyks van die geweldige drastica, welke by de Ouden huns ondanks in zwang gingen, tot het zagt gebruik van Rhabarber, Senne, Manna, Casna, en 2 amarinden overgegaan; en de Ipecacoanna, welk een afftand! heeft zich in plaats van den Helletorus aangebooden. Gemeenlyk fchryven de Geleerden het invoeren van deeze zagte Buikzuiveringen aan de Arabieren toe; hoewel Rhazes, dien'men dén Arabifchen Galenus mag noemen, in fommige gevallen al vry kragtige middelen toediende. Onder anderen genas hy, zegt Tiisn, de Heupjicht met Koloquint-klysteeren, dat 'er het ■bloed na volgde:. Waarfchynlyk "heeft hy,. die van oirdeel was, dat men geen Purgeermiddel moest geeven dan na voorafgaande. Braaking, veelal in deeze ontlasting weinig belang gefteld, en daarom die zagte middelen vervolgens maar fpeelendevoorgefchreeven; tot dat Avicekna, Ar.oucAsis, en anderen, hier uit een nieuw licht fcheppende, derzelver gebruik algemeener uitgeftrekt hebben. Men is den Arabieren insgelyks de Scheikunst verfchuldigd, waar van wy zo veel te liever fpreeken,om dat zy eene der fchoonde paaiden is aan de kroon van Boerhaave. Zy wisten reeds den bytenden Sublimaat te bereiden, en 't gaat vast, dat zy door deeze vermeerdering aan de Artzenykunde eenen vrugtbaaren tak hebben toegevoegd, waar door nu de drie Ryken der Natuur aan haaren fcepter onderworpen zyn. Een aanzienlyke ry van andere kimden wierd welhaast door de Scheikunst verrykt en in top gevyzeld; maar men kan billyk vraagen of de Geneeskunde, z-ints de tiende tot de agttiende eeuw, van haare ontdekkingen niet meer nadeel dan nut getrokken hebbe. De Arabifche School raakte welhaast in vergetelheid , om plaats te maaken voor de Salernitaanfche, die, in plaats van de Geneeskunst te verryken of te befcbaaven , haar een belachelyk aanzien gaf door de Leoninifche vaerzen waar in zy haare regelen ter gezondheid voordroeg.Zeker, de fmaak der Dichtkunst was 'ér ook in die dagen veel minder toe gefchikt, dan naderhand totdeSiphylis van Frakastorius, en thands tot de Varls vanden Hoogleeraar Coopmans. Een aanzienlyk getal nuttige vindingen, maar zonder verband, was niet genoegzaam in vergelding van duizend ongerymdheden en gedrochtelyke gevoelens,, welke door de Scheikunst, of liever door de overvliegende maar verwilderde vernuften van PAracelsus en Helmont, wierden ingevoerd. Dè belofte van een algemeen middel tegen alle ziekten, ja tegen de dood, (of voor altoos, of ten minden tot den uiterften ouderdom,) betoverde bet Menschdom door een valsch voorkomen van eenvoudigheid, bet welk in der.daad zynen oirfprong uit eene verwarde denkwyze had genomen. Deeze overvliegers bedroogen zich zei-ven door trotsheid , en hunnen ligtgeloovigen medemensch door de ydele vertooning van een gedroomd geluk, 'twelk misfehien, indien het ook wezenlyk beftond, bezwaarlyk den naam van geluk zou kunnen; draagen. ■'i Is niet onwaarfchynlyk dat de groote Boerhaave jdie de fchriften van deeze vermaarde Mannen, en meest alle hunne Aanhangers, eindig hadgeleezen, uit dien hoofde aanleiding genomen heeft, om de; Kunst, welke in zeer veele andere opzichten zyne; herdellende hand van nooden bad, evenwel eerst en bovenal van die zydé te hervormen. Hoe 't zy, wyhebben 't aan zynen onvermoeiden iever te danken, dat de Scheikunst thands het heerlykst licht over alle onze -Geneeskundige verrichtingen verfpreidt, met een invloed, die zo veel te grooter is, als haare paaien naauwer ingetrokken zyn. Wil men een treffend kontrast van duisterheid, verwarring en zwetzery, tegen klaare en zuivere eenvoudigheid; om dan te oirdeelen welke van beiden' de uitbreidinge van nutte Kunften best bevorderen, zal? Men leeze PHruppus Aureoi.us TheophrastüS Paracelsus Bombast ab Hohrkhejm, Baramira de origine morborum ex fale, fulfure & mercurio micro • co.mlcis, aan-de eene. zyde; en aan de-andere Her- mak.nus  2io2 GENEESKUNST. mannus-Borhaave, de Igne. Moet men niet verwonderd Baan, als men leest dat onze Erasmus, die geliefde Gunfteling der Natuur, den vriend Bombast noch over zyne gezondheid heeft kunnen raadpleegen ? Eer wy nu deeze afdeeling fluiten, zal het niet ondienftig zyn by de voorgemelde eenvoudigheid van HirrocRates , insgelyks het tegenbeeld te ftellen van een ouden Wysgeer, die wel geen Geneesheer was, maar niettemin als Natuurkundige by alle Geneesheeren grootelyks plag in aanmerking te komen;; te meer naardien ook zyn Vader'Nicomachus onder de Artfen van zynen tyd had uitgemunt. Wy bedoelen Aristoteles, dien wy nogthands in geenen deele met eenen Paracelsus vergelyken. Aristoteles had inderdaad alles wat tot een groot Man word vereischt, behalven dat eenvoudige, dat -aeri figilium. En 't is juist door dit gebrek, dat'hy, die zo-veele eeuwen bet Orakel der Wysgeeren geweest is, gelyk Hippocrates der Artfen, de werelt even blind gelaaten beeft als hy 2e had gevonden, • terwyl • aan den anderen kant de leeringen van Hippocrates fchier dagelyks ten aanwas \'an de Kunst gediend hebben, en nog dienen. De ingewikkelde en verwarde Philofophie van Aristoteles- was en bleef onvruchtbaar, tot aan D esc artes . . . neen tot Newton toe: de eenvoudige Geneeskunst van Hippocrates , zyne enkele Aphorismen, hebben geene eeuw, zelvs in de ruuwfte tyden, in weerwil van zo veele pneumMifche, epifynthetifche ,methodistifche fekten, laaten VGorby gaan, zonder aanleiding te geeven tot eenig voortreflyk-gefchrift, of tot eenige fchoone ontdekking. De fchilderachtige befchryvingen van zo veeleziekten, als men vindt by Aret/eus Cappadox , de gulde iesfen van den welfpreekenden Celsus, 'het beste dat men -by Galenus, by de Arabieren, by Forfstus, Lommius en zo veel-anderen ontmoet; dit alles is, zo niet van Hippocrates ontleend , ten minften uit zyne edele eenvoudigheid afgeleid en voortgefprooten. Maar, gelyk wy boven reeds aanmerkten, alles heeft op aarde zyn verloop; en hierom was het nodig.dat fer wederom in onze eeuw een Herfteller kwam. Men ieeze by genoeg bekende Schryvers, of liever bySvL=vius -zelv', v/at de SyhiaanfcAe Praktyk omtrent den aanvang deezer eeuwe was; men overweege vervolgens wat de 'Geneeskunst heden is. Men flaa dan eens de fchriften van den Baron van Swieten op; wy twyffe» len geenzins of het fterkfte vooroir.deel zal zich gevangen geeven, op het zien van zo veele voordeelen, éls eveneens afgeleid en gefprooten zyn uit de leerwyze van den grooten, den onfterflyken, den onnavolgbaajen, maar alleszins eenvoudigen Boerhaave. Gaat het nu vast, gelyk wy meenen ten overvloede tfe hebben bewezen, dat het juist deeze eenvoudigheid is, die ons de meeste denkbeelden verfchaft, en ■de fchoonfte gelegenheden-in de oeffening en uitbrei. ding der Geneeskunde aanbiedt; zo kan ons de bedenking, welke hier moet beantwoord worden, geene groote bekommering haaren. 't Staat geenzins te vree•zen.-dat de jonge Geneesheer, van deezen kant meer ■ gemak ontmoetende dan hy verwagten kon, tot on■verfchilligheid zal overflaan. De Kunst, die by te -vooren als eene ftuurfcbe Meesteres of trotfe Vorftin ■jieeft aangemerkt, zal nu in zyne ooaen-eene gemeensaame vriendin worden; maar die gemeenzaamheid zal -GENEESKUNST. nimmer fmaakeloos zyn, en hy zal om haare natuurlyke fchoonheid meer en meer op haar verlieven, zo dat hem de noodzaaklyke zorgen, die aan haaren dienst verknogt zyn, geenzins lastig-fchynen, maar veeleer eene aangenaame bezigheid vérfcbaffen. In die bezigheid, in die-zorgen zal hy nog zo veel moeite vinden, dat. hem't roemen vooreerst niet oirbaar wezen kan. Deeze moeite zal door geduurige aanmoedigingen allengs verminderen onder, den geregelden arbeid, maar zy zal-wel altoos zwaar genoeg zyn om een voorwerp van zynen aandagt te blyven. Eindelyk zal deeze weleer zo trotfe Meesteres, deeze naderhand zo gemeenzaame vriendin, hem opleiden tot de tedere gevoelens, die men heeft voor eene weldaadige en achtbaare moeder. Men verbeelde zich, ter ophèlderinge van het gezegde, het af beeldzei van den jongen- Geneesheer, uit eenige hoofdtrekken, die 't. ons lust hier by te voegen. Wy ftellen hem kundig van alles wat aan de Hooge Schooien met betrekking tot zyne kunst te leeren is: volkomen kundig, ft geen zelden- of nooit gebeurt. Albinüs, Ruisch, Morgagne ftaan in alles kevendig voor zyn geheugen, en hy zouLinnssus in den tuin zo vaardig beantwoorden, als..Boerhaave-in het Laboratorium: maar zyn gèliefd onderwerp is de kennis der Ziekten, de Pathologie. Hy verftaat zyn Gaubius volmaakt wel : hy weet u alle de ziekten uitvoerig te befchryven, haare afgelegene en aan Ie idende oirzaaken op te tellen, de tekenen en meest gewoone toevallen te melden, de voorteekenen van dood en leeven door alle tydpe-rken heen aan de hand te geeven : hy weet zo wel-Praktisch als Phyfiologisch van alle deeze onderwerpen te fpreeken. Hy verftaat ook het gebruik van Aderlaatiugen, Braaking, .Buik- l zuiveringen, SpaanfcheVliegen, Pynftillingen, Stoovingen en wat dies meer is. Kortom, al wat in boeken fteekt, -is in zyn hoofd beflooten. Zeg ons nu, gy oude ervaarene Podalier, diegrys geworden zyt onder den tabbaard, en deezen braaven jongeling zo gunftig onder uwe befcherming neemt; zeg ons wat gy boven hem bezit, wat hem ontbreekt om met u gelyk te ftaan? Gy zwygt, en wenkt ons met een goedaartigen lach, om ongemerkt hem benevens u-te-volgen naar den eerften Lyder, dien gy te famen zult bezoeken. Welaan! De Lyder klaagt zints drie dagen van pynen fpanning in den buik, meest rondom den navel, niet zonder-walging en benaauwdheden, met gefiooten lyf, en fterke koorts; de pols is na de tweede Aderlaating nog hard en fnel; de Amandelmelken worden terftond uitgebraakt, de Poeders van Salpeter, Kreefts-oogen, Koraalen, Camfer, enz. hebben niets verricht, de Klysteeren komen onverrigter zaake te rug, de Purgeermiddelen., per epicrafin genomen , hebben zo wel als de carminantiae de pyn vermeerderd,-ende pappen worden zelvs door baare zwaarte ondraaglyk op den gefoherden -Buik. „ Is dit een Heus, of eene begin. „ nende ,colica pictonumY Moet nu opium de facra an„ chora -zyn; of zal men de Klystee:-er -,0<- -rat ver„ fterken; by de hiera picra de trocliisci alhandal. voe,, gen? Wat dunkt myn Heer, van een Tabaks-klyf„ teer? immers is het een goede regel, duro nodo du- ■ ,, rus cuneus." Als het zo ve.tre gekomen is. txei it de oude Heer zag* I  'GENEESKUNST; 'GENEESKUNST. -.BagtelydJ na*r de bedftede, fteekt zyne hand onder den deïsten, gebiedt den Lyder moed te fcheppen, trekt ze na weinige oogenblikken te rugge; én zie daar den afmen e'endeling uit den open muil des doods verdost, kusfende de hand die hem behouden heeft. „ jonge Heer! het was eene hernia incarcerata." Maar, myn Heer, dan braaken ze immers eene bruine ftof, als dik van koffie; daar had ik wel om gedagt: ten mlnflen moet.dat alleen het ommtum maar uitgezakt zyn. G.arf.n- gzot zegt: „.Zeerwel, dat kan wel zyn; maar ,, die bruine ftof zou 'er zich wel haast bygevoegd ,, hebben, en dan had men misfehien tot eenegevaar,. lyke Operatie moeten overgaan. Men moet'', laat hy 'er op volgen , ,, we! alle tekenen van elke Ziekte ,, kennen, maar tevens in 't oog houden, dat ze zelden „ allen te famen in een geval vereenigd zyn. Som. „ tvds komen 'er ook eenige tusfehen beide., die naar ,, eene andere Ziekte zweemen,, maar in der daad flegts aan de idiofyncrafie zyn toe te fchryven. Daar „ is veel mis op, en men moet zyne Autheurs hier „ ..omtrent altyd cum grano falis verftaan. In allen ge- valle, waar doorgaans beproefde middelen niets af„ doen, dient men de hoofd indicatie nog wel eens zorgvuldig te onderzoeken, .eer men tot die gewel„ dige geleerdheid zyne toevlugt neeme. Wees voor „ al bedagt, om nooit van den Apotheker te verwag„ ten, 't geen gy verpligt zyt by den Chirurgyn te ,, zoeken". Wy bekennen dat dit.geval wat fterk gefchilderd is; maar wy hebben zulks met voordagt gedaan, en hier het meerdere voorgefteld, op dat een iegelyk daar bet mindere uit afleide, terwyl niemant ontkennen zal, dat jonge Geneesheeren, zelvs door hunne uitgebreide kennis, voor dusdaanige misllagen bloot ftaan. De vraag is hier alleenlyk, of deeze lesfen van eenvoudigheid den Jongeling, dien „wy ten voorbeeld ftellen, niet zullen overtuigen , in weerwil van zynegroote geleerdheid, dat zyne eerfte les nog maar begonnen is? indien hy dus zyne oogen opent, zal hy dien dag in zegening houden, en femper acerbum, femper honoratum noemen. Voortaan zal hy de ganfche Kunst in. het treffen der juiste aanwyzing ftellen,en dagelyks inet blydfchap ondervinden, dat hem, als deeze getroffen is, al het overige niet de minfte moeite kost.' Maar de moeite, die ook hier aan verknogt is, zal de Kunst een aanzien van verhevene eenvoudigheid byzetten.die haar in zyne oogen aanbiddelyk maakt. \Vy kennen geene fterkere aanmoediging voor eene edele inborst. Van de fteilte deezer verhevene Eenvoudigheid wilden wy nu gaarne den Leezer wat uitvoeriger denkbeeld geeven; doch al waren onze vermogens toereikende, gelyk wy geenzins denken, om zulks in een ryk tafreel te doen;wy zouden voor onkundigen nooit genoeg kunnen zeggen ; en 't zal den ervaarenen aan» genaamer zyn , flegts op wreinige voorbeelden het oog te flaan, welke wy eenigermaate naar de wyze der Ouden , van het hoofd beginnende, zullen aanroeren. Hoe klaar zyn de tekenen van eene Beroerte, hoe duister dikwils haare oirzaaken, en de aanwyzingen welke men daar uit haaien moet. Is het volbloedigheid? Schuilen 'er uitgeftorte vogten na een reeds ververgeetenen val of flag? Heeft eenig fcherp vocht, in gevolge van opgehoudene ontlastingen, zich in de X. Deel. hars lenen of harsfenvliezen geplaatst ? Zyn-de harstenen met wei of flym belaadeo? Hoe 't zy, de harde en fnelle pols eischt wel voor eerst eene ruime Aderlaating; maar die .pols zal den Lvder byblyven tot zyn laatften fnik, misfehien tot den laatften druppel bloéds.: dat is eigen aan een Beroerte. Vervolgens, Spaanfche Vliegen ? ja, die moeten fterk zyn., zo de revulfie iets betekenen zal; maar dan vermeerderen zy met een de beweeging der vaten , den harden en fnellen pols. Klysteerem? maar de Lyder is niet handelbaar. Wat gebeurt 'er na zo veele overweegingen? de Natuur geeft Braakjng, en het blykt dat de oirzaak, die w,y boven .zochten, zich in de Maag onthield. Wederkeérig: men zoekt gemeenlyk de oirzaak van betBraaken in de Maag, en het blykt fomtyds dat het zelve zyn beginzel alleenlyk had in eene fterke fchudding der Harsfenen. Vallende Ziekte, de fterkfte fchok , dien het harsfengeftel met alle zyne zenuwen ondergaat, is buiten twyffel meest oirfpronglyk uit de breinkasfe , maar wordt nogthands niet zelden veroirzaakt door wormen in den onderbuik, ja dikwils door eenige vreemdeaandoening in den kleinen vinger of teen, die, allengs opklimmende, nu en dan by afbinding' fchynt bedwongen te worden. Hoe fcherp moet het onderzoek niet zyn, eer men zal weeten of zy geneeslyk zy, of aan haar lot moet worden overgelaaten ? De Peripneumoiia is eene ontfteeking der Longen -. doch haar ontbreekeu twee tekenen, die anders van eene ontfteeking byna onaffcheidelyk zyn , naamlyk pyn, met een harden en fneüen -pols. De zelvftandigheid der Longen, gelyk trouwens van verfcheide. ne Ingewanden, fchynt voor pyn niet zeer vatbaar te zyn; en de verhinderde doorftraaling van het Bloed by ontfteekene Longen, veroirzaakt wel een fnellen, maar kleinen pols. Benaauwdheid gaat 'er altoos mede gepaard; maar dit toeval, benevens eenen kleinen en fnellen pols, heeft in veele andere zeer onderfcheidene gevallen plaats. Eene Aderlaating, daar 't hier op aankomt, zou in die gevallen doodelyk zyn,gelyk een Braakmiddel, hoe heilzaam elders, buiten tegenfpraak hier; naarnelyk, indien het waarlyk eene Peripneumonia is. Wel nu; de hitte, de droogte, de bloozende kleur;alles fchynt toch eene aderlaating aan te wyzen. Ja! maar de hitte is juist niet zeer groot, en de bejaarde Lyder geeft veele dikke taaije duimen op ; 't geval trektr zo wat naar eene Peripneumonia notha. Men kleze dan den veiligften weg, met Honingdranken, Spaanfche Vliegen, afleidende Klysteeren, Kermes, Camfer, enz. Goed...! evenwel blyft de vraag; verzuimen wy niets, indien wy geene aderlaating doen? of zou, eene aderlaating hem vermoorden ? Wy hebben de Keelziekten overgeflagen, om dat liet onmooglyk was van alle derzelver verfcheidenheden te fpreeken, daar zo veele epidemifche Ziekten zich eerst onder die gedaante vertoonen, en vervolgens of op eene Peripneumonia, of op heel iets anders, uitioopen. Maar hoe dikwils gebeurt het niet dat men, na vergeefs beproefde aderlaatin.gen, eene Keelziekte, die tot ftikkens toe gevorderd was, oogenbliklyk geneest, door de eenvoudige inftrooijing der flores falis ammoniaeiPDit middel,waar door,naar allen fchyn, voormaals de Walcherfche Keelboeren beroemd geworden zyn, befchaamt niet zelden de Bronchotomie\ doch het vereischt al mede een zorgvuldig oirdeel.. Tttt WJ  GENEESKUNST. GENEESKUNST: Wy vermenigvuldigen de zwaarighedcn niet,als wy aeggen dat ze met de eenvoudigfte en meest bekende ziekten nog al dikwils gepaard gaan. Zie daar eene Pleuris, Na twee of drie aderlaatingen, die t'elkens eenige verligting hebben toegebragt, verheffen zich de pynen op nieuw; misfehien wegens eene onvoorzichtigheid van den Lyder, of van zyne Oppasfers. De tekenen van eene aanftaande crifis, die gisteren vry gunftig waren, vertoonen zich nu in het water met een dun en hoogdryvend wolkje. De fluimen zyn nog taamlyk goed, maar evenwel bloediger, en fpaarzaamer dan te vooren: en, fchoon de pols nog vry vast is, de: Lyder is toch van geen bloedryk geftel; ook fchynen, ftellen we eens, de aderlaatingen gemeenlyk dit voorjaar zo wel niet gedraagen te worden,als doorgaans. Wat nu gedaan?zal men door verlies van bloed de crifis, die misfehien nog op te losfen was, gelegenheid geeven , om tot een empijema over te gaan. Wy hebben, het zy gezegd zonder iemants achting te krenken, voornaame Artfen in zodaanige gevallen eene deftige confultatie in een afgezonderd vertrek zien houden; niet zo zeer, om den Lyder te behouden, als om wederkeerig elkanders fatzoen en goeden naam te dekken, ingevalle-hy kwam te overlyden. De Eenvoudigheid is dan. wel Heil! doch laaten wy dit ftuk nog wat vervolgen.. Geene ziekte, vertoont zich duidelyker in haare onderfcheidene ti appen en febakeerigen , dan de Geelzucht. Haare eerfte aankomst laat zich duidelyk zien in het wit van de oogen. De geele en bruinachtige kleur verfpreidt zich- verder over het ganfche lighaam , met jeukte,, die meer en meer toeneemt, waar by zich een duizeligheid voegt, die den Lyder niet meer toelaat te gaan of te ftaan. Ondertusfchen wordt het water, dat eerst bruin was, ten naasten by zwart; de bleeke afgang wordt eerlang volkomen wit. De Waterzugt voegt zich hier by, en ftraks daar na klopt de dood reeds aan de deur. Zo duidelyk laat zich de Geelzucht onderfcheiden; maar zyn nu haare oirzaaken en aanwyzingen even kenbaar? haare zitplaats is de Lever; maar de oirzaak zit fomtyds in het Duodenum, en dan is dezelve, best te kennen en te overwinnen. Maar indien, de. galvoerende buizen door ontfteeking gefiooten,. of door fteentjes geflopt zyn? by ontfteeking is hét braaken.zeer gevaarlyk : zyn 'er fteenen, dan wordt het ter loozing vereischt. Braakzucht wordt ook uit ontfteeking gebooren, en eene taamelyke koorts kan zo we!' uit de pooging der Natuur, om zich van een vreemd lighaam te ontftaan, als uit ontfteeking gebooren- worden. Zo dat alles hier wederom in veele gevallen vry duister kan voorkomen: en waar zouden deeze befchouwingen een einde vinden, indien men ze vervolgde? De Hinkende galachtige ftof, die in veele ziekten van Beneden ontlast wordt; is dat bedorvene Gal, die gy verder met Rhaharber en Cremor ttrtari moet uitdryven ; of worden, de bedorvene vogten uit den omtrek van hst lighaam naar 't gedarmte gevoerd, om zich langs diem weg.te:ontlasten; en zoudt gy dan met uwe purgarde: evenveel kwaad dóen,, als of gy eene fcheurbuihige: bloeding door aderlaaten-wilde bedwingen? Wy gefoo.verri dat zulks maar al' te- dikwils gebeurt. Maar j zagt eau: ander-",, de. fchuld is dikwils-by den Arts ; hy mosstim den.beginne, een. Buakjniddél hebben gegee¬ ven , om de bron van dit bederf te dempen. Movend* principio move. „ Goed: 'er was ook braakzucht. Maar „ de Pokjes gaan om ; en verfcheide verfchynzelen ,, deeden hem gelooven, dat het met den Lyder die „ nooit gepokt heeft, daar op uit zou komen". Galenus heeft zeer fraai gezegd,, dat de kennis van ziekten met de Kruidkunde veel overeenkomst had; indeezen zin, dat men volwasfene Kruiden gemaklykonderfcheiden kan, maar dat 'er een allerkundigst oog wordt vereischt, om ze, als zy eerst uit den grond opfchieten, hunnen rechten naam te geeven. Zeer. toepaslyk op beginnende Ziekten: maar zou men wel durven denken dat het oirdeel over eene meer gevorderde Ziekte zo vast ging, als de kennis van een volwasfen Kruid? hoe twyffelachtig befchouwt men dikwils de ontroeringen der Natuure, wanneer zy eene crif.s werkftellig maakt? waar, en wanneer is de toe* gang voor de pasjio hysterica gefiooten, om haare bcdrieglyke rol te fpeelen?' want, fchoon de benaaming van dit toeval alleen het Vrouwelyk geflacht betreft, het Manlyke is aan de zaak zelve weinig minder onderworpen. Aldus is de Praktyk der Medicynen eene wyde zee vol blinde klippen ; daar men zich altoos, zo geene dikke duisternis, ten minften eene mistige lucht, verbeelden moet, en daar veele bedrieglyke dwaallichten zwerven , die nog dikwils de ervaaienheid zelve misleiden. Ook vertoonen zich de voorwerpen daar nooit in eene geregelde opvolging ; maar dwarsch en fchuins ,. 't achterst voor, 't onderst boven, zo 't maar vallen wil, juist als een Chaos. De Kunstoeffenaarmoet zich altoos kwyten met het befluit van een oogenbük, gelyk 'er de Lyder zich aan waagt. Op deeze wyze maakt hy 's morgens een beftek , dat hem, 's avonds of's anderendaags wederkomende, byna vergeeten is", ofwel averechts in 't geheugen legt. Geen wonder: by heeft in dien tusfehentyd ten minften vyftig ande-1 ren op dezelvde wyze bezocht; waar onder fomtyds weinigen zyn, die met deezen eenigen overeenkomst hebben, iïet veiligfte is gemeenlyk in den dagelykfehen wandel, zo men 'tniet verder weet te brengen, zich met deeze en eenige weinige andere vraagen , voor de groffte misvattingen te dekken. ,, Moet 'er eene adcr„ laating gefchieden? zo ja, hoe fterk? komt'er een ,, klysteer te pas? dit kan, al was het overtollig, zon„ der gevaar gefchieden, zo de Lyder te hanteeren is. „ Spaanfche Vliegen? al mede. Braaking? niet dan zeer „ omzigtig. Opium? indien 'er geene ontfteeking is. „ Laxeermiddelen? doorgaans niet kwaad. Kina? meest „ altoos veilig; en daar ze nut doet, kan ze nooit te „ fterk gebruikt worden. Mercurlus? dat heeft wel „ tyd tot nader onderzoek". Wy hebben een Geneesheer gekend, die gewoon was zyne vry fterke Praktyk veelal tot deezen Catechismus te bepaalenr en, door het gebruik hieromtrent zelden dooiende, over 't geheel met weinige kundigheden zeer gelukkig was» Maar hoe dikwils wordt men ook opzetlyk misleid; en wel zo,dat men zelvs geene agterdochtdurfttekennen geeven. Arme lieden, vooral in de Gasthuizen, verdichten fomtyds kwaaien en ongemakken, of haaien zich dezelve op den hals, cm-bet medelyden der vermogenden te winnen ,, en langs dien weg rykelyk aalmoesfén te verwerven. By anderen fchuilt. eene kwaal, dis men met r eene.-reden onderftellen kon; de vrouw  GENEESKUNST. GENEESKUNST. 4ifts |s door 'Jen man befmet, zonder eenig denkbeeld van ■baai- ongeluk te hebben; 't welk men haar ook, al komt men agter het geheim, niet geeven moet. Een johg meisje, fomtyds eene aanzienlyke juffer, klaagt vanopgehoudene ftonden, walging, opgeblazenheid, enz. De Geneesheer wend vrugteloos aan al wat in zyn vermogen is; maar valt welhaast op de gedachten, dat deeze ganfche ziekte bet gevolg is der overyhng van een ongelukkig oogenblik. Hy durft zich egter niet verklaaren, maar acht het genoeg de zaak wat verder aan den tyd te beveelen, tot dat de verdere voortgang het kluwen nader ontwinde. Hoe zou men 'hem befchuldigen, zo hy, op enkel vermoeden, de verontwaardiging van eene tedere Moeder tegen haar verwekte: maar hoe zou hy zidderen, zo by, al te welmeenende om argwaan te voeden, zich fchuldig •hadt gemaakt .\. misfehien aan een dubbelen moord ! Zo gewigtig zyn de vertwyffeld heden, waar aan ieder Arts elk oogenblik is blootgefleld. Zo nodig is het, beuzelachtige befpiegelingen van groote belangen , •daar leeven en dood aan hangt, te onderfcheiden; zo nuttig is de eenvoudigheid , om den weidenkenden daar toe op te leiden. Maar zo edel is met een de voldoening voormenschlievendheiden eerzucht, (men vergeeve 't ons dat wy van geen voordeel fpreeken,) als dit oogmerk bereikt wordt, en dagelyks met gelukkige gevolgen den zwaaren arbeid zegent. De jonge Geneesheer zal, zo dra hy dit begreepen heeft, eene fchifting in zyne kundigheden maaken, de nuttigde en noodzaaklykde in zulk eenen rang fchikken, als het gemeen beloop van zaaken medebrengt, eu al het overige op den vereisebten afftand plaatzen. Hyzal bevroeden dat de nuttigde meubele.fi in de ondeide verdieping zyn, cn dat men dc pronkzaal maar zelden bv gelegenheid bezoekt. Hy zal op deezen voet de Ziekten°niet meer dukswyze befchouwen, maar in drommen, ry aan ry, nu dus dan zo vereenigd of gefcheiden, eikanderen helpende, of tegen een gekant, en onder denzelvden naam geduurig wederom anders gemiddeld., en anders ingevlochten. Daar na zal hy zich als in een middelpunt plaatzen, van waar de famenloop van zo veel duizenderleije verfchynzelen, in andere oogen zo verward, in de zyne niet anders dan eene natuurlyke en vermaaklyke ontwinding fchynen zal. Wy gelooven niet, wel is waar, dat dit juiste ■middelpunt door een Sterveling op 't naauwfte kan gevonden worden. Men zwerft hier omtrent gemeenlyk , zo 't geoirloofd is eene uitdrukking van de Starrekundigen te ontleenen, in eene foort van excentriciteit; maar die ftaat altoos, op dat wy de vergelykihg in hunne taal vervolgen, in eene omgekeerde reden van de natuurlyke vermogens, vermenigvuldigd, met welbeftierde oplettendheid. Doch dat wy het eenvoudige, ook in de wyze van voordellen, niet uit het oog verliezen. Hy, die niet zeer verre van dit middelpunt verwyderd is, zal ook het genoegen hebben, dat hy minst bedroogen wordt, doo-r de vermommingen, waar onder nu deeze dan gene Z'ekte verfchuilt. Hy zal op zyn hoede zyn, dat geene bedrieglyke anderendaagfche Koorts, onder de 'gedaante van een genisten flaap, zynen Lyder van het leeven be' oove , dat geene aderlaating in eene Rotkoorts tot het laatfte olyfzel ftrekke, dat geen Jneurysma onder zyne oogen voor een Absces geopend wor¬ de. Ily zal, zo veel mooglyk, bcdagt zyn om den Kanker, of liever het Kn/jestgczwel , van andere verhardingen te onderfcheiden, op dat hy nooit den waaren Kanker in zyne fchuilhceker, terge, noch den gewaanden voor ongeneeslyk uitkryte. Heeft de Natuur hem met groote vermogens begaafd, hy zal de onfeilbaarheid na by komen.- is hy een middelbaar Mensch, hy zal wat minder wonderen doen ; maar niemant zal hem ooit van eenig verzuim befchuldigen, wee! min zich beklaagen van eenig onheil, dat door zyn toedoen v eroirzaakt is. Boven hebben wy gezien hoe de Ouden, eerst uit wydverfpreide,en voorts uit meer geregelde waarneemingen 'hunne Zisktekennis opmaakten, en insgelyks daar uit hunne Geneeswyze vry gelukkig afleidden, 't Is egter niet vreemd dat men zich met deeze enkel ondervindelyke manier geenzins te vreden hield. Reden te willen geeven van de verfchynzelen, die men gewaar wordt, is den Mensch natuurlyk eigen. Het groot getal der ongeneeslyke Ziekten gaf ook billyke aanleiding om alles dieper te onderzoeken, in hoope van iets meer te verrichten, indien men eenmaal tot de kennis der oirzaaken doordringen mogt. Felix, qui rerum potint cognoscere caufas. Hier toe was , in de eeijle plaats, de Ontleedkunde noodzaakelyk; maar deeze vond in het hardnekkigfte bygeloof, onverzetlyke hinderpaalen. Men moest zich dan gebrekkig behelpen met de ontleeding van Dieren, gelyk Democrites te Abdera reeds deed, toen hy door Hippocrates daar wierd bezocht; indien het anders waar is dat dit verhaal voor echt moet gehouden worde:-., 't geen veele Geleerden in twyffel trekken. Deeze Ontleedkunde fcheen wel eenig licht te geeven ; maar zy was geenzins voldoende, om dat men zelvs niet weeten kon hoe verre de overeenkomst der Dieren die men ontleedde, met den Mensch dien men niet ontleeden mogt, moest begreepen worden. Ook zou de ontleeding van menfehelyke lighaamen, behalven meerdere zekerheid nopens het gezond geftel,aan de Ziektekennis een heel ander licht bygezet hebben, door het onderzoek der deelen , welke in deeze of geene ziekte, waar aan de Lyder mogt overleeden zyn, 't meest waren aangedaan geweest. Doch om zulk eeronderzoek met vrugt te doen gefchieden, moet al een groot getal waarneemingen vooraf gaan, op dat men de uitwerkzelen der Ziekte niet in het doode lighaam voor haare oirzaaken aanzie. Hoe veel te meer moest om voorgemelde rédenen de ontleeding der Dieren, met toepasfing op den Mensch, voor de Ouden bedrieglyk zyn? zy was in der daad voor hun eene bron van valfche Hellingen, die, geduurig tegen de ondervinding aanloopende, alles in verwarring bragten. Wy moeten 't nader zien. Zy hadden geen denkbeeld van den omloop des Bloeds. By de ontleeding de aderen meest vervuld van bloed vindende, en de flagaderen ledig, befchouwden zy ook de aderen als de voornaamfte verblyfplaatzen van het zelve, zonder te begrypen dat de meerdere fievigheid der flagaderen, zich na den dood nog eenigzins te famen trekkende, het bloed van daar in de aderen bad gedrongen. Zy wisten egter ook, dat 'er bloed in de flagaderen van een leevend lighaam was. Doch dit kwam minder in aanmerking, en fcheen flegts te dieTttt 2 nen  2iyö geneeskunst;. nen als een vcermiddel voor de leevensgeesten, tot welker dienst de flagaderen voornaamelyk gefchikt fcheenen. Het bloed vloeide dan, dagt'men, uit de Lever, daar men ook meende dat het gemaakt wierd, naar alle deelen des hghaams; zonder dat men zich bekommerde waar het vervolgens bleef, en wat 'er van wierd; Sommigen begreepen egter nog eenige gemeenfehap tusfehen de aderen en flagaderen. Eraz-strati*s fte!de,dat het bloed van de eerde in de laatstgemelde kon overgaan, en dus oirzaak zyn van zwaare ziekten. Op zulk een voet kon zelvs de opening dar flagaderen, die-ten minden reeds voor Oribazius is bekend geweest, zwaare Ontdeekingen geneezen , zonder dat men in de kennis der dierlyke huishouding een flap nader aan de waarheid kwam; Met de klopping dér flagaderen was niemant veilegen; die fehreef men aan de uitzetting der geesten toe: zo deed ten minden de Pneumatifche Sekte. Met de-klapvliezen , die-in de aderen zo menigvuldig zyn, en geene andere doorftraaling dan naar het Hart toelaaten , zou men meer verlegen geweest zyn, had men de Ontleedkunst naauwkeurig genoeg geoeffend om daar een juist denkbeeld \ an te hebben. Het maakzel der Poortader, van het algemeen beloop der aderen zo zeer onderfcheiden, was inzonderheid bekwaam om de naauwkeurigfle waarneemers te misleiden. Deeze, uit een onnoemelyk getal van famenvloeijende Darmfcheüaderen voortgebragt,. gaat naauwlyks in de. Lever., of. verdeeld 'zich' daar op nieuw ;'n veele takken, die door de zelvftandigheid der Lever zich alom verfpreiden , te. fyn om in dien tyd iragefpoord te. worden. Niets was derhalven natuurlyker, dan dat-men haaren dienst vlak in hét omgekeerde begreep, en het bloed,in de Lever gemaakt, door rte aantrekking der milt, gelyk mede misfehien door de. af.kleinzing .der galle, gezuiverd, door deeze-ader naar de voornaamfte ingewanden van dén onderbuik verzond.' Dit eens gefteld zyndè, was ook niets gereder dan dat men het overig gedeelre dés b.'oeds naar Loven door dê.hoile-ader in het Hart, en vervolgens qui dataporta, deed vlieten. Eén iegelyk, die. thands den Omloop dés:-Moeds verftaat-, t-egrypt zonder moeite de verwarringen , welke uit het mi.sverftand der Ouden moesten ontdaan, zo.,dra. zy zich onderwonden de-natuurlyke verfchynzelen,. zo. wel. in den gezonden ftaat als in het beloop, dér ziekten, redenkundig te verklaaren.. Véelcverklaaringen ftrook'ten vry wel, en fcheenen daarom- onbetwistbaar ; veele andere liepen daar weder regehegt tegenaan, en wierpen alles om verre. Zy bevonden zich dus genoegzaam in dezelvde veriégGuhuid .als de Starrekundigen, zo lang men het ftelzel van■ Ptoeomf.us aankleefde, in het verklaaien van- da bewcegingen der Dwaalftarren. Harvjïjc's h'eeff de kleine werelt in zulk een helder lichtgedeld , ais.K^r^RN-tKus dé groote; en 't is al merkwaardig dat dèezé. beide, zo gewigtige ontdekkingen , waar van zo ■**e.e'e eeuwen zyn verdêeken geweest, in de registers dar. weerenfc'bappen naauwlyks eene enkele eeuw van ptk'andereo verwydérd zytv. Het wan»-: dan ..beter geweest dat men zich wedèronr cc';-.-e-verlaaterre eenvoudigheid van Hippocrates bej Ar-vcn had.i .Mïar dat is' het menfchélyk Geflacht niét ir-v - cle nazaaten, willen,, ook" ten kóste, van hun geneeskunst; eigen 'welzyn , altoos hunne voorouders te bover. gaan. Men fioeg verfchillende wegen in , en elk hield zich onverzetteiyk aan het zyi e: alles ging op onderftelüng door; en dus, boe-leevendiger verbeelding hoe breeder aar. hang. Erazistratus-, een naneef van Aristoteles, had reeds al zyn vernuft tegen Hippocratbs werkfteliig gemaakt, geiyk zyn oom gewoon was tegen Platc te doen: anderen deeden het zelvde wrederom tegen hem; niet om Hippocrates te verdeedigen, maar cm van Hiw'ocrates en Erazistratus beide te triumpheeren. Dus ontfiond 'er een vreemd gewoel van Sekten, die, als luchtverhevelingen , verfcheenen en verdweenen. Sommigen bleven nogthands een geiuimen tyd in hooge achting, tot groot nadeel van de Kunst. Van de Pneumatische hebben wy reeds gefprooken;- van de Epijynthetijüie is niets meer dan de naam «overgebleven ; van de Methodifche, die-'t langst geduurd heeft, zou niet veel meer bekend zyn,. zo Galenus door zyne wedeileggingen,, en Coelius Alrelian' s door zynen betoogtrant , dezelve niet vereeuwigd hadden. Men zal niet vei wonderd ftaan, dat deeze laatfte, twee honderd jaaren na Galenus, gelyk de Gelcoiden meenen, de Methodifche Sekte wederom heeft opgehaald; ook niet dat PrQ^Fp. ja-: pinus omtrent het begin der zeventiende eeuw, dien arbeid heeft hervat; mast,'ti moet- vreemd fchynen-dat Johan. Cotnrad A'mma»; nog- in het jaar 17c3-, ter verbetei inge der bedorvene- Praktyk-, eene nieuwe uitgaave van Coelius Aurelianvs heeft kunnen nodig achten. Men moet bekennen dat deeze Methodisten de eenvoudigheid zogten ; maar 't was 't waare niet. Zy bragten alles tot het flriclum en laxum; en de ziekten hadden, volgens hen , geene andere oirzaak, dan dat dê.vezelèn of te flap, of te ftyf gefpannen waren. Dit wederfprak zich zei ven dikwils ih eene zelvdeziel.te, daar de hevigheid der koorts teftyve, en- het zweet of de overvloedige afgang te flappe vezelen fcheen te. bewyzen. Zo ftond men elan in de behandeling verlegen •' en dit bewys t met een, hoe fchielyk de valfcbe eenvoudigheid moet va^t locpen , terwyl waare cn verlichte kennis met wisfe fchieeden haaren weg vervolgt.. Galenus waande de Methodisten tot zwvgen gebragt te hebben , en beroemde zich dat de Kunst, door Hippocrates ontwoipen, door hem haar toppunt-had bereikt, Hy vergeleek zich daarom, niet zeer zedig, by Keizer Trajaan, dié de vervailéne wegen van Italië had verbeterd en voltrokken. Wat had hy tot Hrrrocrates toegevoegd? Zekerlyk wei eenige nutte waarneemrwgen, mee^t misfehien ten aanzien van den-Pölsftag, daar Hiptocrates niet veel van fpreekt, maar ook wonderlyke grollen ; als onder anderen deeze fraaije les,,,, dat in gevalle een Geneesmiddel in den „ vierdên graad'verwarmende vereischt wordt, maar „ niet te bekomen is, in plaats van het zelve twee „ andere moeten gezogt worden, waar van het eene „ in den derJen, bet andere in den vyfden graad-wer,, warmt."' Rifum tencaiis Amidl' Het Mensch'dom heeft zeven hondérd jaaren rra Q\i lenus ter genadé van zulk eene-Kunstgedobberd; buiten tegenspraak veel'onge'ukkiger dan die Romeinen, daar Plinius van fpreekt, in de zes eerfte eeuwen van R me. Toen hebben de. Arabieren wederom,, waf goed;  GENEESKUNST: GENEESKUNST. 2157 goeds gedaan; doch meest, gelyk boven gemeld is, door het invoeren van zagter Buikzuiveringen; want van de Scheikunst heeft het Menfchélyk Geflacht, door de buitenfpoorig-heden van Paracelsus nog veel te lyden gehad, eer zy bekwaam was_ heilzaamevrugten voort te brengen. Helmont, die minder buitenfpoorig Was, heeft misfehien meer kwaads gedaan , door dien zyne redeneeringen nog eenig zweemzel van-gezond oirdeel met zich droegen. Langs deezen weg heeft de Scheikunst, zelvs in de-naast voorgaande eeuw, in Duitschland ten naasten by een onbepaald gebied behouden, zo wel in het verklaaren der Dierlyke huishoudinge, als in het verkiezen en bereiden der Geneesmiddelen. Men baalde genoegzaam alles uit liet Delfryk; de Plantgewasfen waren in vergetelheid geraakt: en, wil men een voorbeeld van het oirdeel over dezelve? Quercetanus zegt, „dat Krui- den die een roodagtig fap hebben, als Hypericwn, „ AndroJ'emon, enz.-het bloed zuiveren": juist om dezelvde-kleur worden zy by anderen bloedftelpende genoemd. Ook was, behalven onkunde en .verkeerdheid, het bygc'oot in net einde*der zestiende eeuwe rïog "20 fterk, dac men de enkele aanraakfng- van eene Koninglyke hand onfeilbaar oirdeelde- ter geneezinge van Kropgezwellen. Mén heeft breedvoerig getwist of dé Koningen van Frankryk, of van Engeland, by uitfluiting met dat vermogen begaafd waren.. Andreas Laurentius, onwaardig leerling-van Duretüs, -dien beroemden Hippocratifchen-uitlegger, Heeft over dat belachlyk onderwerp een geleerd boek gefchreeven. Wat moet men denken van zulke tyden?' Verfcheidene vreemde ziekten , welke zich omtrent die tyden door Ev-opa verfpreidden, bragten niet weinig toe om de verwarring te"vermeerderen. De Kinderziekte , naast afkomftig van de'Arabieren, die ze ook verftandig hadden befchreeven, bekragtigde egter eenigzins door verfcheidene verfchynzelen de gistingen, diemen in het algemeen over de natuur der ziektea had opgevat, als of'alles door Chemifche werkingen, by- opbruifching, affchuimmg, necrplofrmg, en wat dies meer is, wierd te wege gebragt. De Amerikaan) che Fokken, waar tegen men de Salsaparilla en hef Guajacum te zwak vondt, verfterkren het gezag van dekwik, en tevens alle merkuriaale bègripjpen. Het Koiiek -.an F Alm, te vooren reeds aan Paulüs Egtneta bekend, maar verfcherdétie eeuwen,-naar het fchynt, gezweegen hebbende, openbaarde zich'wederom met" flerken opgang omtrent 't jaar 1572, en vermeerderde ten minften de droevige noodzaaklykheid, om van zulke.Artzeii , als wy befchreeven hebben, hulp te fmeeken. Dus mede het Engelsch zweet; de-Poóljlke haair■/.echt, en herhaalde Pestz'ekten, die van tyd tot tyd met dubbele, woede zich vertoonden. De zaaken veranderden' merkeiyk van gedaante, na dat Harvejits den omloop van het Bloéd ontdekt en onwederfpreekelyk bewezen had. Men redeneerde op' nieuw, maar op vastergronden, met meer klaarheid, en met grooter voordeel. ' Men verklaarde veele duisterheden in de D'erlyke huishouding'; waar toe" insgelyks de nadere kennis der melk- en watervaten , in leevendige Diëten nagefpoord, benevens de ■'vinding van den Ch'ylbuis, omtrent dien zelvden tyd voorgevallen, nfet weinig hielp. Sommigen begreepen or.k het.nut van deeze ontdekking, om ten umiften alle ziekten, die met ontfteeking gepaard gingen, of daar uit gebooren waren,- beter te verftaan en te behandelen.. Maar anderen, niet zeer genegen tot nieuwigheden , kleefden nog geduurig het oud vooroirdeel aan; 'twelk, in veele andere opzichten fchaadelyk, a'lerfchaadely-kst-was ten aanzien van Omfteekingen en foortgelyke ziekten, vooral van Fokjes en meer andere zogenaamde kwaadaartige Koortzen, die men-door zweatdryvende en verhittende middelen veelal doodelytc maakte. En fchoon de beroemde Sydenham zich daar wel tegen had verzet, vooral nopens de Kinderpakjes, hy had zelvs in zyn Vaderland van Morton-en de zynen niet genoegzaam-kunnen tn'umpheeren.- In Afederland regeerde Sylvius , in Didtschland Stahl; terwyl de Franfchen en Italiaanenen uit verlegenheid wederom naar de-oude on'dervindelyke manier begonden om te zien; egter zo, dat zy den vervaarlyken omflag van Galenus boven de gemaklyke eenvoudigheid van Htppocrates verkoozen. Toen was. het. tyd da6 bet. arbefp'isgelend oog van Böe-r-haave door alle nevelen drong, om de verloorene eenvoudigheid in .te haaienbaar bewind-te ftaaven, en haare wegen af te perken, met eene zekerheid,' Qtiam nee' jiovis ira, nee igr.es, Nee patent ferrum, nee edax abolere vetufias. Bat heeft hy gedaan in zyne Aphorismen: een werk," waar van wy gelooven dat in geene taal, van welke' Kunst of Weetérifchap men fpreeke, de weêrgaê te vinden is, in rykdötn van bondige gedagten,-in juistheid van orde, kragt en klaarheid van zeggen-, -gemaklyke eenvoudigheid, na'drukkelyken ernst en verhevene bevalligheid -bök-nopP,-volledig-, en overvldeijende; wiskundig van redeneertrant, en fcbildei'achtig, om niet te zeggen Poëtisch, in alle befchryvingen: ja Poëtisch, in den zin van die waare en alleen groote-Dïcht'crs ,• dié mét een'enkel woord dfen" blrkfem zwaaijen', of'bet 'aardry k met vrede en Voorfpoetl' zegenen. - ó-'BoërhaAve'!'- hadt gy onder de Franfchen gebloeid , wat al wierook zouden zy nog ï dagelyksch toezwaaijen aan zulk een génie créatcufl Dé'eerftej de eenige Theorie-,-' die' het bewind over*" dé Kunst mag voeren , is te vinden in deeze Aphorismen.» Zy'verklaart niet ftukswyzedeezeof gene verfchynzelen, gelyk men te'-vooren gewoon ■ was' te 'doen'; neen; zy plaatst zich in dat middelpunt, waarvan wy hiér boVen 'hebben'gefprooken, en nwnftort'-V^dtai8 dat ganfche heir van ziekten en kwaaien, in zulk eene rangfehükking,' als gemaklykst valt Ivoor' éefi'opflag van het oog, en meest overeenkomt1 méC dé" aaneenfcbaakeling der oirzaaken, waar uit zy gebooren'worden.; DeeieTheofte béroepf zich óp 'geene endef Helling, maar'op vaste MerhanJfche en Hydraul'fche wetten , toegepastvop' het geftel, niet van een leevenloos werktuig", maar van ccn ademend eri gevoelig lighaam. Zy toetst haare~a!gemcéne regelen" aan zichtbaare en tastelyke ge-' waarw'ording, ëti veTzek'ert niets ten aanzien van "inwendige ziekten, dan Jt geen men eveneens nan'de uirwendige dee'en des lighaams verneemt; 'mits dat het daar en'boven bevestigd worde door de opening'Van Lyken, overal waar zulke ziekten daodelyk'geweest zyn. Zy verklaart met geer:e mindere 'omzichtigheid de geftelten'rvar! onze vochten fr'Acn gezondefc ftaat, T!11 3 eu  2 t OS GENEESKUNST. GENEESKUNST. zulks in die loome koortzen. wc'kc naderhand oit voeriger door Huxiiam befchreeven zvn? Geenzinsi wie verbeeldt' zich dan met eenig recht dat Eoerhaa ** daar zyne «tra antiphiogistica zou aanraaden? Op de Peripnêtnnonia notfPa zegt hy uitdrukkelyk, nopen: de Aderlaating, print» jv-'ore vifa, mox mb avm. Meri zie over de behandeling van 'Koortzen in het algèi meen (J. 609., daar wy wel gewaarfchouwt werden tfl zorgen, ne nimio mm difïpew lU.udi; maar ook m ante coQionem viotus torpeot Hindi. Men zie, wegens den rottigen ftaat der vochten, de aantekeningen ^van den beroemden van Swisten, op 5. 139^, alwaar van de kwaadaartigfte foort van Fokjes gehandeld werdt. Toen ie Heer van SMeten" nog onder her oog van zyneu jrooten Meester de Kunst oeffende, droeg hy reed= iP deszelvs raad, altoos de tinSura croci, zeer fterk gerokken, en door hem zeiv' ten dien einde bereid in ïyn.zak; om, daar de nood het eischte, in zod-anige omftandigheden, ftraks gereed te zyn. Men vindt in lezelvde aantekening ook eenen brief van Boer-jaave: ■eh', welks laatfte gedeelte, ten aanzien van'deeze' :yne gevoelens, geen twyffel overlaat. N«en; Boeeiaave heeft van alexipharmaca om geene andere reden ;o weinig gefprooken, dan om dat men 'er in zyne; lagen te veel van fprak, te fterk by zweer. Nu tot bet tweede punt. Bedriegen wy ons niet, zo s de Koorts in de inwendige Praktyk het aller moêije/kst te verklaaren; 't zy dat men fpreekt van haare lenigvuldige oirzaaken, 't zy dat men zo veelerleije ïcortzen, als 'er zyn tot eenig algemeen beginzel trachte: 3 brengen. Het zenuwgeftel, ja fomtyds de ziel zei-, e, fpeelt bier eene rol onder, die niet wel te bepaa- ■ IB, veel min te begrypen is, zo lang wy deszelvs ir- ■ erlyk beftaan niet nader kennen. Hier toe zal n'og,, rdien het ooit gebeurt, eene ontdekking vereischt' 'orden van oneindig greoter waarde dan die van Har- ■ ejus ; en dan zal 'er wederom een' Boerhaave moe-. ;n komen, om in de gezonde Theorie uw te vullen 't een haar thands ontbreekt, en tot zo verre wel altoos ntbreeken zal. Vergeefs hebben de grootfte Ontleeers met zo veel vlyt de Harsfenen doorfnv.ffeld, den irfprong der Zenuwen nagefpoord, alle doorgangen epeild, alle heuveltjes gemeeten, alle kamertjes beiied. Niemant weet iets te zeggen van 't geen hier ngaat. Men kan u niet eens reden geeven waarom 7, de voorwerpen, die omgekeerd in uwe oogen gehilderd ftaan , regtftandig ziet; noch ook , waarin gy met uwe beide oogen, die elk eene gelykefchil;ry op hun Netvlies ontvangen; maar een voorwerp jwaar wordt, zo lang zy niet fcheel zien. Kortom, er komt de verklaaring van Socrates , te weeten det tn niets-weet, inzonderheid te pas. Boerhaave beagt ten'opzichte juist de les van dien goddely ken Wys:er, en bepaalt zich omtrent alles, wat van deeze listere beginzelen afhangt, tot de enkele ondervinng; die, zyns oirdecls, alleen in den uitgeftrekten ï by Hippocrates aan te treffen is. En wie zou dat tdeel tegen fpreeken? 't is waardat zedert zyne da. n de waarneemingen nog merkelyk .vermenigvuldigt nu Men heeft Genoodfchappen ingefteld, Pryzen :gefchreeven , de gelegenheden om al wat nuttig leen wereltkundig te maaken aan de band gegeeven, aÜ-e onderlinge verft.-mdhcuHingen , fchier over j isch Europa, algemeen gemaakt. Met vmgt; met j &too- i eil derzelver ontaarding in ziekten , uit geene gedroomde, maar bewezencen onwrikbaare gronden der Scheikunst. Zy ftelt dus elke Weetenfchap of Kunst als op haaren hoefllag, en bepaalt den invloed die aan elk beginzel moet worden toegefebreeven. Zo worden alle wegen ter verwarringe afgefneeden ; zo wordt de waare eenvoudigheid bekragtigd, die hier zo heerlyk uitblinkt, dat buiten dit voorbeeld misfehien maar •twee kunnen genoemd worden, die het evenaaren: 'Newton over het Licht, en Boerhaave zelv'-over ha •Vuur. ' Wy voelen bier 't kan niet ontkend worden , dat .ons de verwondering over deezen grooten Man in eene foort van verrukking wegvoert, die ons', indien men hem te hoog kon pryzen, ligtelyk daar toe brengen zou. Maar de kundige en onbevooroirdeelde Leezer ftaa met onsftil, en bedenke zich, eer wy te famen verder gaan. Is het zo? hebben wy iets bezy. den de zuivere waarheid gezegd ? iets te fterk , te zwellende uitgedrukt . . . ? Helaas! neen; op verre na niet genoeg: zyne glorie moest met heel andere klanken uitgeboezemd worden, om met zyne verdienften in evenredigheid te ftaan. Wel nu dan; zo vraagen wy verder, of eenig Mensch, die een gezond oirdeel bezit, kan twyffelen welke maatregelen men, in de geneezing der ziekten, te wagten hebbe van hem, die al wat 'er betrekking toe heeft, onderzógt, ontwikkeld, gewoogen en gewikt had? Buiten alle tegenfpraak .de allerheilzaamfte en voorzichtigfte , die onder menfchélyk begrip kunnen vallen. En deeze zyn in der daad de maatregelen der Boerhaviaanjche Praktyk: gelukkig, zo wy ze maar wel verftaan en met oirdeel weeten te volgen. De lesfen van een groot Man, hoe klaar en duidelyk, hebben dit gemeenlyk, dat zy wat te veel in den leezer of toehoorder onderftellen. Ily doorziet alles: hoe kan by denken dat wy bier of daar eene zwarte ftip in 't Netvlies hebben ; hoe zal hy raaden, waar die ftip geplaatst is? 't Voornaamfte , dat men tegen deeze Praktyk gewoon is in te brengen , loopt op deeze twee" pun- , ten uit. 1. Dat Boerhaave, gewoon meest alles uit de ontfteeking-en haare gevolgen af te leiden., zyne cura antiphlogistica te verre uitftrekt, en dikwils kwaalyk toepast opf rottige en kwaadaartige Koonzen, die de natuur zo bedrieglyk overvallen, dat zy, als overftelpt, geen breidel, maar veeleer geduurige prikkelen van noden •hebbe, om zich te verweeren. Gelooft men dit ernftig? 2. Dat Boerhaave , te veel gezag toefchryvende 1 aan de overleveringen van Hippocrates, den Lyder : fomtyds in gevaar ftelt door het langwylig verwagten 1 van eene onzekere crifis, daar men de Koorts in herba 1 zou kunnen vernietigen. Op dit laatfte zullen wy antwoorden, na vooraf op 1 het eerfte aangemerkt te hebben, dat men flegts het < oog behoeft te flaan op de zorgvuldige verdeeling der 2 Koortzen by Boerhaave, om van het tegendeel over- c tuigd te worden. Waar toe die naauwkeurige tekenen j om defebris continuo, van eene ardens te onderfcheiden, e zo het niet was om het onderfcheid dat hier uit in de 1 behandeling volgde, aan te wyzen? Waar beveelt hy f ook aderlaatingen en koeldranken? veelal daar een e harde pols is, met hitte en dorst, enz. vindt men g  GENEESKUNST, . groote vrugt. Ons Vaderland in 't byzonder mag roemen op eene Sociëteit tot redding der Dmikelingen,. op eene andere Sociëteit van Correspondentie in "s Hage, onder den Heer van den Bosch , op al wat in deezen Ioflyk is. Maar wy vraagen zonder fchroom-, zo men de zaaken in 't groot "befchouwen wil, of onder alle die vorderingen wel eene enkele gevonden wordt,die Hippocrates , Sydenham, en Boerhaave logenftraft? Mooglyk zegt iemant; immers ja ten aanzien van de crifis, daar men hedtendaagsch veel minder van afhangt, dan in hunne dagen: en dus vinden wy ons gebragt tot het juiste punt, daar 't ganfche gefchil op draait. De zaak, wel ingezien zynde, zal hier op uitioopen, dat het gebruik van den Koortsbast wat minder in zyne uitgeftrektheid bekend was, dan wy het kennen. Dit beftaat in waarheid; Men zie, om hier van nader overtuigd te worden, hoe zorgvuldig de Heer van Swteten nog fpreekt van den Koortsbast in de Gangmna, ;en hoe veel ruimer hy eenige jaaren laater van deszelvs gebruik, gewaagt in de Gangraenee ■ rende Pakjes. Thands weet de minfte Baardfcheerder meer van deeze zaak, dan van Swieten wist toen hy over de Gangmna fchreef; maar hoe fraai zou het ondertusfchen een Baardfcheerder ftaan, de toenmaalige onkunde van zulk een' Man te befchimpen ,• en te lachgen, om dat in de proefneemingen, welke hy aanhaalt, de Koortsbast naar tot een half drachma, of op rt hoogst vier fcrupelen , om de vier uuren gegeeven was? volgens dat oirdeel zou Hannibal onze verachting verdienen, om dat hy, volgens Plutarchus , .de Alpen zo wat gebrekkig met azyn deed barften, die immers veel gereeder zouden gefprongen zyn, door een gepast mengzel van zeer bekende zaaken J'alpeter, zwavel, en houtkool. Maar zyn ook de vermogens van den Sast', om de Koortzen zonder afwachting van cr'fis te overwinnen, wel io groot als men voorgeeft? het zy ons geoirloofd «■ymoedig ons gevoelen voor te draagen. Wy gelooven ■, op taamelyke ondervinding, dat het vry wel geukt in Koortzen van het afloopende foort, die,by verlubbeling geduurig geworden zynde , onder de- geJaante van^eene 'cÖnWtia rcminem haaren loop vervoljen. Nogthands met deeze uitzondering,- dat 'er geeiÉ omftindigheid zy die naar een beginzel vanontfteedrig zweemt, gelyk maar al'te dikwils in zogenaamde Ismkeetiaanen- plaats vindt : maar voornaamlyk dan , vanneer men eenig verval van kragten heeft te vreeën. En al zyn ook in zulk een geval de eerfte- wegen n'et genoeg gezuiverd, al is-de tong vry zwart, zulksjehoorf ons niet af te fchrikken, dewyl men naderland gelegenheid zal vinden om dat gebrek te vervuren. Wy hebben zelvs, na eene dus afgefneedeneKoorts, \a Spromv zien komen zonder eenig kwaad gevolg. Zie mr'net weinige, dat wy, als dwergjes op de fchouleren van onzen reus geplaatst , verder meenen te lién dan hy : men herdenke hier aan Hannibal! Want in geduurige Koortzen, die met verfcheidene Iborfn van uitflag, niet critiek, gepaard gaan, gelooven wy dat de-bast gemeenlyk onvermogend is , en Jikwils wegens de groote giften, die hy vereischt, ien lyder zal benaauwen. Zy , die allerhoogst deszelvs gebruik de rottigfte Pakjes, met bedreiging van *angraneus bederf, aanpryzen, waarfchouwen ons egter tegen die omftandigheden, daar de borst bezet is. fc GENEESKUNST. 1109 Wy moeten niet ontveinzen dat fommige beroemde Geneesheeren, als onder anderen de Heer de Haen te Weenen, deszelvs gebruik ook in de kwaadaartigjle Petechiaalen hoog hebben opgevyzeid. Maar wat zal men zeggen van hooffche -Geneesheeren ? zy blyven «elden zo eenvoudig als de beminlyke van Swieten. i'en minften meenen wy dit, indien het aangenomen ivordt, veilig te mogen verklaaren voor iets byzoniers , 't welk misfehien in deeze of geene Epidemie .reeft plaats gehad, en wederom zal plaats hebben;$elyk 'er Komeeten geweest zyn , en wel eens Koneeten zullen wederkomen, Petrus Salius Diver;us getuigt van afloopende Pestkoortzen: misfehien zyn le Weener Petechiaalen ten naasten by van dat foort geweest, en dan kon de zaak door onze zo even voortitelde gedagten opgehelderd worden. Zekerlyk is 'er geen middel, dat zyn gebied over iet ganfche wyde veld der Geneeskunde zo verre 11 itfrekt als de Koortsbast. In afloopende en daar uit reboorene geduurige koortzen ,- periodifche pynen, tuipen , verftervingen , teering , waterzucht, ver. ammingen : in ,- of na welke ziekten komt hy niet e pas ? wat middel kan maar eenigzins zyne plaats >ekleeden? hoe zelden ontbreekt hem iets om de ge;eevene aanwyzing geheel te vervullen ? maar is 't liet waar , dat, in 't algemeen gefprooken, meet 11e hulp, die de Koortsbast van nooden heeft, zich sepaalt of tot een greintje opium, wat jlaalvylzel,con-' rajerva, eenige greinen fcilla, of tot een half drachna rhabarber, fal polychrest enz.? de halve uitgeftrektreid van dat gebied was in de dagen van Boerhaave flegts bekend; maar wy meenen klaar genoeg geoond te hebben, dat in die dagen de weg gebaand s, dien wy thands zo vrolyk en gerust betreeden. Vy verbeelden ons met een, de eenvoudigheid van' iet Boerhaviaanfche Systhema; indien men 't zo noemen al, niet alleen duidelyk aangeweezen , maar ook van 11e berisping vry gepleit te hebben. Ook dit, dat e Theorie van Boerhaave de beste-blyven zal, zo mg het menfchélyk Geflacht niet wordt gezegend iet nieuwe ontdekkingen , welke men by die van Iarvejus of Pecquet zal kunnen vergelyken; en dat, o lang 'er geen nieuw middel gëvondên wordt, dat wederom in een ander opzicht de voortreflykheid van en Koortsbast evenaart, zyne Praktyk wel zo lang de eilzaamfte, de verftandigfte en veiligfte zal blyven; iet gebreken, die geene-andere ergernis baaren dan rukfeilen in den Bybel. Hier zouden wy fchier meenen onze'taak afgedaan 3 hebben ,zo niet eene enkele aanmerking,ter aanbeeelingeder Eenvoudigheid, noggewigtig genoeg fcheen m dezelve hier te laaten volgen. Zy beftaat hier in, at eene eenvoudige denk- en handelwyte even bekwaam : om ons te beveiligen tegen den opgang van verdichtelen, of roekeloos beftemde ondervindingen, als om ns te fterken in de loflyke aankleeving aan waarheen , die den tyd verduuren. Sints vyf-en-twintig of derg jaaren , dat verfcheidene leden van het Genootdiap, onder de zinfpreuk Servandis Civibus, de Prakfk hebben geoeffend, erinneren zy zich veelerleije eneesmiddelen en kunstgreepen, die in de Genees- en helkunst van tyd tot tyd zyn ingevoerd, wydluchtig mgepreezen, en niet lang daar na afgefchaft. Wy ulien 'er geene lyst van* opmaakén; voor eerstom dat  :a*co' '•O&NEESXUNST- g dstc wy den Leezer.-niet ganrne zoutten vevvee'.en rdo'cb vbórnaamelyk om dat-wy niemant, hos genaamt, willen kwetzen. 't Zy genoeg dat wy de Ckui'i- noemen; een middel, 't wTelk voor een-ige jaaren zo vee! geruchts maakte, en nu byna-vergeeten wordt. - Bit Kruid, wiens nuttigheid in het uitwendig gebruik van -ouds bekend was, is reeds omtrent 't Jaaï iéoo, -door Re-, ksahlme, inwendig tegen -fomm»ge verhardingen -der Ingewanden gebruikt geweest, en-in onze dagen door den Heer Störcic-tegen-den Kanker aangepreezen; zie BOLLE KERVEL. -Deeze-ophef-was-zo-groot, dat het by geen Kanker bleef; men gaf welhaast voor, f c/hier alle fleepende ziekten, liet Venus-fmet niet uitgezonderd, met dedcuta te kunnen geneezen ;ja 't fcheelde weinig dat men de werelt met geene volkomene patwea geluk wenschte. Wat is 'er van geworden? ee ne chimaera in vacuo bombilians, zou. R-adrlais -zeggen. En langs welken weg is men zo fchielyk van die dccling te rugge gekomen? hoe anders dan door de eenvoudige denkwyze,die zints den laatften tyd van Boer haave zo algemeen is doorgedrongen? voor deezen was men gewoon, de middelen, waar van-men iets goeds verwagte, met grooten omflag van byvoegzelen te temperen., aan te zetten, te-verzagten, te bereiden , zo men 't noemde. Nu zet -men-voet -by 't ftuk, men laat' de .eenvoudige ondervinding getuigen; en de zaak is, om zo te fpreeken, op 't oogenblik beflbt. Hoewel het inwendig.gebruik van den meergemel den'Bast volftrekt onfchaadelyk is, i 'twelk men van dé Cicnia zo niet kan zeggen; egter moest-hy, om in zyne kragt'bekend te worden, veel meer zwaarigheden overwinnen, "dan de Cicuta, had ze maar half zo vpel gedaan als men w.enschte, zoude ontmoet hebben. De-eenige reden was, dat men , den-Bast in geene genoegzaame.hoeveelheid durvende gebruiken , de gebreken , 'welke hy niet genas, in hunnen -verderen aanwas, op zyne rekening'ftelde. Men had-zo dra de giften niet vergroot, of alle die vooroirdeelen waren in rook verdweenen. . Voorts, ontdekte men ook, dal hy, als het uitgedrukte zegel'der waarheid, op wei nïge uitzonderingen na, zonder hulp van buiten, zoni.jr bereiding of byvoegzel, alleenonvermengd, et: ongerept de gróötfte dienften deed. In waarheid, men.verfchoone deeze korte uit wei ding, geen middel kan eenvoudiger zyn; geen midde' verliest meer door de minfte kunstberéiding. Be Bas) ■ behoeft alleen geftooten te worden., om zyne uiterfte werking te verrichten. Slaan wy het oog op de wei nigefpeciflca, die buiten hem bekend zyn; het Hculja-i zelvs wordt .door den eenvoudigen Svdeniiam geoir deeld nog al door.-aromatifche geuren te kunnen verbeterd worden, cn zyn laudanum Uquldum is nu ten min ften reeds eene eeuw uit dien hoofde in achting ge bleeven. Naast opium, fomtyds boven hetzelve, hou den wy, onverminderd de achting van muskus en c'ui vekdrek, onder de antihysterica voor 't beste, het oleun animale Dlppelii. Maar dat is een kunstgewrocht vai langen en lastigen arbeid. Zo is mede de geest vai zee-zout, die byna onfeilbaar, den waterkanker geneest op zich zelve geen voortbreng'zël der Natuur. He ■kwikzilver, dat misfehien de grootfte wonderen doet moet egter verfcheidene -veranderingen, eer men 'e zich op verlaat, oudergaan,, en vereischt dan in he gebruik, de uiterfte omzichtigheid-, om niet pp he l C'E N E E S IvUN S Tl orrvoorzieiist veel erger,dan de kwaal te worden* .De zwavel, wel een zeer eenvoudig -middel, ei dat ook onder de fpecifica mag genoemd worden , is egter zwak , en moet nog. al vooraf in het helmglas opklimmen. Het raauwe .fpiesglas, op dat - wy dit nog by deeze optelling voegen, geneest, .indien -de maag het kan verdraagen , fommige gebreken van den huid: maar al het: overige, „dat men wan b et fpiesglas geniet, moet door de bereiding verkreegen worden. En 't waar' misfehien i te wenfehen, z.o men flegts oen taruerus emeticus met: het kermes mineraale uitzondert, dat deszelvs overige bereidzelen cane pejus £f aygue gefchuwd wierden; wat, men voor het inwendige ook zegge van het vitrum antimonii :ceratum,- en voor het uitwendige van het 'lutyrum antimonii; 't welkten minften, indien het alwaar is dat men dusdaanige dingen nodig beeft, zich door den lapis infemalis ruim.genocg laat opweegen. i Qm nu nog iets te zeggen van de meerdere eenvou-' digheid dan voormaals, in --Genees- en Heelkundige: maatregelen, behoeven wy de -lrenus-zlekte flegts aan i te roeren- Hoe yslyk was men weleer, ge woon veele: lyders tot ftikkens.toe te martelen, door eene wreede: kwylkuur, die met de dagelykfche ontlasting van veele Hinkende plasfen het vergif fcheen uit te dryven ; juist als of die flank, een louter» voortbrengzel van heti geneesmiddel, .bovenal de kwaadaartigheid der ziekte: bewees. Thands overwint men dien fmet zo gemaklyk , zo veilig, en meest overal zo zeker, dat daar uit het gevoelen fchynt gebooren te zyn,.als of de ziekte: in haar e;gen beftaan veel zagter eix.goedaartiger geworden ware. ■ Toen. de -Inenting der-Kinderziekte in ons Vaderland, begon veld te winnen, kwamen 'er Engelfche Kwak-: zalvers over, die ons wie weet wat al voorbereidingen: opdrongen : niet alleen aderlaatingen en purgatien . maar zelvs kwikmiddelen tot op den rand derkwylinee toe. Men heeft bun, wy bekennen het, uit eene on-: wederftaanbaare ligtgeloovigheid , die onze landaart gewoon is,, voor vreemdelingen te koesteren , te veel gehoor gegeever; maar de eenvoudige maatregelen, die men egter nog in die gevaarlyke dooling niet ver-: gat, bragten welhaast de verbysterde verftanden te recht. Nu laat men niets voorafgaan, zo het lighaam gezond is; maakt men wegens den ongezonden ftaat te veel zwarigheid, want kleinigheden komen ook in dee-i zen niet meer in aanmerking, men veikiest liever eere anderen tyd te verbeiden. Welk eene verfebrikkelyke ziekte is de Scheurbuik; en onder Kinderen deRachitis ot Engelfche ziekte, nog zelvs in de oogen van onzen grooten Meester. Wa; ziekte wordt thands eenvoudiger geneezen dan deeze door 'lepelbladen , zuuring, rype vrugten, en, zode vogten te veel verdund zyn , door mineraale zuurenl Wy zoeken voor een groot deel de oirzaak van da onderfcheid hier in, dat voorheen bykans alle kwaad fappigheid hier te lande voor Scheurbuik wierd gehou den, fchoon ze dikwils alleenlyk uit langduurige koort zen, met eene vervuilde maag en ligt verftopte in gewanden, oirfpronglyk was. Na dat men veelerleiji verbasteringen van dien aart door den Koortsbast heet leeren geneezen, is 'er naauwlyks eenige Scheurbuik die niet wykt voor de bovengemelde middelen; nocl Engelfche ziekte, die zich onder een .goed beftier, te gen den Bast, gepaaid met eenige yzerdeelen of eerd  GENEESMIDDEL... Tachcni.zansch Zout, hardnekkig; draagt. Eugalenus 'heeft een in den tyd voortreffelyk TraKtaat gefchreeven, 't- geen nu niet of naauwlyks Ieezenswaardig is,, dan om ons in deeze gevoelens te bevestigen. Is 'er hoop, dat wy langs de voorgeftelde wegen eenmaal zullen opklimmen tot de geneezing van zo veele kwaaien als uit Podagra, Jicht, fcrofuleuze en dmnkeragtige Vogten ontdaan? dat wy den Steen zuR™ ■iwerdeelen, of, nog wat wrsfer dan door llaikwater, deszelvs beginzelen in de Nieren wederftaan< dat wy de Vallende Ziekte in haaren zetel met voordeel zullen aantasten, van de Teering en andere erfgebreeen trlumoheeren.'en de zwaarfte Epidemifche ziekten ten minften eenigermaate beteugelen? Waarom geene hoop gekoesterd ? , ■ j a f Wy kunnen naauwlyks eindigen: zo ryk is de itor. Verfcheidene groote Wysgeeren, onder anderen de .Hoogleeraar Müssciienbroek., hebben geklaagd dat de • onderzoekers der Natuure gemeenlyk een al te wyd veld verkiezen, waar door het hun aan gelegenheid en tyd, ook wel aan vermogens,, ontbrak om hunne waarneemingen met de vereischte naauwkeungheid te volbrengen. Montagne heeft reeds in zynen tyd gezegd dat veelen, die maar het een of ander beekje wat nader kenden dan hunne Vrienden, ftraks de ganlcbe • Landouw, wilden befchryven. De Weetenfchappen -zullen zich dus wel wat ryker voordoen^ maar mee . eene opgeólaazene zwelling , die in kundige oogen eerst lastig, en eerlang belachlyk wordt._ Beter was het fchoon men de.gelegenheid, als ze zich aanbiedt, nimmer moet afwyzen, dat voor het overige, volgens den raad der ftraks gemelde Wysgeeren, een iegelyk zich tot eenig byzonder ftuk bepaalde, dat best onder ' zyn bereik viel of met zynen fmaak overeenkwam; om het zelve oirfpronglyk, uitvoerig, naauwkeurig, een"voudig en oprecht te onderzoeken, en zyne eerzucht ' hier mede voldaan te houden, al-gelukte 't hem flegts de kroon van onze heilzaamfteen verwonderenswaardigfte aller menfehelyke kunften met een enkel ju- " weekje te verryken. Zo, gelyk Pringle gedaan heelt over- de verrotting; Soulosser , die braave Soulosser, over het natuurlyk Piszout; Stinstra over den Roodenloop enz. ^Atri» • #-t? GENEESKUNDIG GENOODSCHAP, zie GENOODSCHAP. GENEESMIDDEL in het Latyn Medicamentum, noemt men alle zodaanige ftoffe van welk eenen aart. ook, dien de hoedaanigheid bezit om in het leevende Dier nuttige veranderingen te wege te brengen; dat wil zeggen, dienftig is om de gezondneid te hei-nellen, of.'er de ongefchiktheden van voor te komen, het zy met die inwendig te gebruiken, .of weL met die uitwendig aan te legaen. ^„„„tt Deeze verfchèidentheid van gebruikswyze, bepaalt de algemeene -verdeeling.der- Geneesmiddelen m uitwendige en in inwendige. Eenige Pharmacologisten hebben by deeze verdeeling een derde lid gevoegd;- zy hebben naarnelyk middelfoortige Geneesmiddelen erkend : maar men zal zien dat deeze laatfte onderscheiding overtollig is Want het-geen wezentlyk het onderfcheKl der inwendige en .uitwendige Geneesmiddelen bepaalt, is de verfchillende uitgeflrektbeid 'van derzelver werking. De inwendigen in de Maag-ontvangen, zynde,- en dus m ftaat gefield om door. rde-Cbyl inLhet .Bloed ove;- te Z,ïJi£e.v.;e. geneesmiddel; Xï&t gaan, en in alle de wegen die tot den omloop'dienen' door te diingen, dat is te zeggen , tot in de kleinft'e' buisjes en de mindere gedeeltens der vogten, zyn bekwaam om eene algemeene werking uit te oeffenen ,, en het gantfche werktuig onmiddelyk aan te doen. DèJ uitwendigen bepaalen zich gevoeglyk tot eene byzondere werking, op de uitwendige deelen, en zy verdienen in geenen deele den naam'van uitwendigen, dan waleneer derzelver werking zich niet verder uitftrekt; wanfindien men dóór de poriën van den buid\een Geneesmiddel inbrengt, het welk door dien weg ifi de wegenvan de circulatie doordringt', of alleen maar in hec: celagtig weefzel of de zelvftandigheid- der Ingewanden, of indien een aangelegd middel op de huid, opdat werktuig eene aandoening te wege brengt, het welk zich tot de geheele machine uitftrekt, of wel to5; eenig inwendig werktuig, als dan beeft zodaanig Ge-neesmiddel veel overeenkomst met het eigenaartige ken* merk der inwendige Geneesmiddelen.. Dus zyn de baden;, de wryvingen en de berookingen of beftrykingen met" 'kwikmiddelen, de blaartrekkende pleisters , de floo-vingen met bet aftrekzel van tabak welke braaking ofafgang verwekt, eigentlyk geene uitwendige Genetsmid-delen, of ten minften verdienen dien naam om geene.: andere oirzaak, dan om eene'omftandigheid van weinig belang wat derzelver aanlegging betreft.- Het zou' dus naauwkeuriger en met derzelver aart overeenkomftiger zyn , om dè Geneesmiddelen onder dit oogpunt, in algemeene en in uitwendige of piaatzelykt te onderfcheiden. Als dan zouden de Geneesmiddelen welke den naain van middelfoortige draagen, zich van zelven on-> der het eene of andere hoofd van déeze verdeeling; rangfehikken. Men heeft dusdaanig dié genen genoemd welke in de verfchillende holligheden van hete lighaam, die met uitwendige openingen zyn voorzien,, worden ingebragt, de lavementen, dé gorgelingens-. de infpuitingen in de febéede der baarmoeder, in den pisgang, in de neusgaten enz. waren middelfoortige Gé- neesmiddelen. Het U duidelyk te bevatten , -Jat wan- neer een Lavement, by voorbeeld, purgeert, doet braaken, eene flaapzuchtige aandoening verdiyft enz-'het een algemeen Geneesmiddel is, doch'wanneer het-in tegendeel niet andere uitwerkt dan verharde drekftoifen week te maaken, een zweer of gezwel van derzelver deelen te zuiveren, is het wezentlyk piaatzelyk-Een tweede verdeeling dér Geneesmiddelen is die ge--ne welke Gegrond is op derzelver- mechanifche werking' dat wil zeggen, afhangelyk van het gewigt, vao-a de masfa, van de poogirig, van de voortdry ving enz.;; en van derzelver phyfifche werking,- dat is te-zeggen, verborgene werking , en die chymisch' zal bevonden i worden te zyn, indien die nimmer openbaar-wordt,.. De mechanifche werking is gevoelig: by voorbeeld taai aanzien van de vloeijendekwik by eenen kronkeldarm * ingegeeven, ten einde eene doortocht in het verftoptei darmgeftel te verwekken, zo als ook in' dé:bindingena r de drooge wryvingen, het zuigen der kóppen, ene„. Dè verborgene werking is die van een purgeermiddel,,,. van een diureticum of pisdryvend middel , van een nar coticum of pynftillend middel van welk eenen aart cos £ enz het is die van een zeker vogt, .van eenig poerjeï,, van dusdaanig extraft enz. welke in het dienykelig-"haam -byzondere .en heilzaame uitwerkzelen voor-:-breBgt.,. dietdusdaanig-ander vogt; .diisdaaiigvanae*»  aïoa geneesmiddel; generaal; poeijer, dusdaanig ander extract, niet mechanisch ^ dat wil zeggen, niet van den zelvden aart met de voorige zynde, in ftaat is om voort te brengen. Deeze geheime werking is de eigentlyk genaamde medicinaale deugd: de lighaamen die werktuiglyk op het Dier werken, draagen ter naauwer nood, ja draagen voor het meerendeel zelvs den naam niet van Geneesmiddel, maar zyn en moeten verward worden in de algemeenfte orde der medicinaale hulpmiddelen. Ten tyde toe dat de Chymie tot eenen genoegzaamen trap van volmaaktheid zal zyn gefteigerd, om in ftaat te wezen het waare beginzel van werking in de Geneesmiddelen aan te toonen, hebben de Medici volftrekt geene andere bron van kundigheid ten aanzien van derzelver werking, als de empirifche waarneemingen. Oneindig groot is het aantal der Geneesmiddelen. ,,Het „ getal der dingen , zegt de geleerde J. Hovius , „ aan welke men eene geneezende kragt toegefchree„ ven heeft, is zo groot, dat niets byna voorkomt, „ 't geen niet t'eeniger tyd als dusdaanig gegeeven of aangepreezen is: Xenocrates vond zelv in alle „ deelen van 's Menfchen lighaam eene Artzenye: „ Galenus fchreef, dat geene boeken zouden ont- breeken, al wdlde iemant, zyn leeven lang, niets „ anders dan over de Geneesmiddelen leezen: deeze me„ nigte wierd nog grooter, wanneer men uit ieder „ ding door konftige bereidingen, en vermengingen „ van veelen, wederom anderen, van onderfcheide „ kragten, beloofde voort te brengen. Nicolaüs „ Myrepsis befchryft byna 4000 mengzels; Juncker ,, meer dan 5000, van de voorige meest verfchillen- de; Bateiis 900 nieuwe en eige vindingen. An„ dere wederom roemen, dat zy veele uitgevonden „ of verzonnen hebben. Als men nu by alle deeze voegt, de voorfchriften, die, zo men zegt, daa„ delyk aan de Lyders gegeeven worden, zal ligtelyk „ blyken, dat het getal der dingen, die immer met „ den naam van Geneesmiddelen gepronkt hebben, alle „ gisting te boven gaat. Maar deeze overvloed zelv' „ gaf gebrek van het verlangde, en nieuwe gelegen3, heid om dit aantal weder te vermeerderen : de „ meeste, wyl zy bevonden wierden niet meer dan „ den naam te bezitten , wierden door andere ver- worpen, die, te gelyk geneegen, om door nieuwe „ ontdekkingen zich beroemd te maaken, hunne uit„ vindingen preezen. En, gelvk men in veele voor„ vallen, wanneer vaste gronden ontbreeken, of ver„ acht worden, van het eene uiterfte tot het andere „ overgaat, zyn 'er geweest, die een Geneesmiddel te„ gen alle kwaaien voorgefteld hebben, daar andere „ alle Geneesmiddelen, als geheel verwierpen. ,, Eene bevinding zonder oogmerk of voorneemen „ ontdekte de eerfte Geneesmiddelen. (De Quina geeft „ hier van een voorbeeld, vid. C. Cald. de hered. tri„ bum m. 156. Geoffr. mat. med. Tom. I. p. 48.) En ,, de beproeving van 't geen dus gevonden was, in „ ziektens die eenige overeenkomst hadden met dien, „ in welke zy nuttig geweest waren, bevorderde de >( eerfte uitvinding. Zorgvuldige waarneemingen van „ alle omftandigheden; die in, en naar het gebruik in „ het zieke lighaam voorkwamen , wel vergeleeken m en overwoogen, bragten naderhand regels voort, », volgens weike de vermogens vtn een middel be- „ paald wierden." Zie Verh. van de Hott. Matttf. VI. Deel, bl. 788. enz. w GENERAAL, dat zo veel als Veldheer die het gebied over de Legers voert beteekent, wordt eene zodaanige Krygsman door verftaan, die het oppergezag over eene Armée voert, en dikwils niemant boven zich erkent, dan alleen den Souverein van het Land wiens Leger hy gebiedt, of Stadhouder van een Gemeenebest, indien 'er zodaanig eene magt in wezen is. Bjr de Grieken noemde men deezen Ambtenaar Polemachus, en het was te Athene altoos eene der Archonten. Te Rome onder de Gemeenebestregeering, waren het de Confuls, de Pretors of de Proconfuls, die het bevel over de Legers voerden, ingevolge de befluiten van den Raad; zy hadden eenen of meer Luitenant Generaals'onder hun: en fchoon de Ruitery een byzonder hoofd had, Magister equkum genaamd, was hy altoos aan de Confuls ondergefchikt. Wanneer 'er eene Dictator was, zo benoemde deeze eerfte Magiftraatsperfoon, den Generaal van de Cavalery, welke zy 11e bevelen liet ter uitvoer brengen, en hem als Luitenant diende; maar Juliüs Qesar vari het Dictators ambt, zich bediend hebbende, om in zynen perfoon de éénhoofdige regeering op nieuw in te voeren, vernietigde de bediening van Generaal der Cavalerye. _Nu vordert de aart van ons werk, dat wy i» eeniga uitbreiding treden, over de hoedaanigheden welke in eenen goeden Generaal vereischt worden. Wy kunnen niet beter doen dan den Marfcbalk van Saxen daar Dver te hooren. Ik vorme my een denkbeeld van eenen Generaal, zegt hy, dat niet hersfenfehimmig is: ik heb dusdaanige Mannen gezien. De eerfte van alle de hoedaanigheden is de dapperheid , zonder deeze maak ik weinig werk van de anderen, om dat zy onnut worden. De tweede is verftand: hy moet moedig en vrugtbaar zyn in uitvindingen. De derde is gezondheid. Hy moet het talent bezitten van fchielyke en wel berardene befluiten te neemen, de kunst verftaan om ie Menfchen te doorgronden, en zelven ondoorgronielyk voor hun zyn; de bekwaamheid hebben om zich :ot alles te leenen; de werkzaamheid en voortvaarendïeid gevoegd by de fneedige bevatting; de fchranderleid om by alle gelegentheden eene goede keuze te loen, voorts juistheid in zyn oirdeel. Hy moet zagtaartig, en nimmer knorrig of wrevelig :yn; de haat niet dan by naam kennen; zonder genade tranen, en wel inzonderheid die genen welke hem iet waardfte zyn; maar hy moet nimmer boos worden; iltoos bedroeft zyn zich in de noodzaaklykheid te beenden van de regels der Militaire discipline te moeen agtervolgen, en onophoudelyk het voorbeeld van VIanlius voor oogen hebben : uit zyne gedagten verjannen dat hy het is die ftraft, en zich zelven en anleren overreden , dat hy enkel de Militaire wetten moeffent. Met deeze hoedaanigheden zal hy zich loen beminnen, vreezen, en zonder twyffel gehoorzamen. Verders moet eene goede Generaal de konst verftaan, >m voor het beftaan van een Leger behoorlyk te zor;en, het zelve met onnut te vermoeijen maar zo veel loenlyk is fpaaren; zich zodaanig te legeren dat hy iet verplicht zy tegens zynen wil met den vyand handemeen te worden; zyne posten wel uit te kiezen, zy- na  GENERAAL. GENESIS. GENETHLIOLOGIA. GENET-K. 2203 ne benden verfcheidentlyk naar de gelegentheid die zich voordoet te fchikken, gebruik weeten te maaken van het gunftige oogenblik dat zich in de veldflagen opdoet, en het welk derzelver goede of kwaade uitflag beflist. Alles ten deezen aanziene op te noemen is ondoenlyk, en even verfcheiden als de plaatzen , omftandigheden en toevallen welke ze voortbrengen. Om die te hebben moet eene Generaal zich niet opzettelyk met iets byzonders in eenen veldflag bezig houden. Zyne oogen moeten overal zyn: het onderzoek der omliggende gelegentheden en die van zyne fchikking voor de Troepes, moet fnel wezen even als de vlugt van eenen Arend. Zyne befchikking moet kort en eenvoudig zyn, als of men zeide: de eerfte linie zal aanvallen, de tweede zal onderfieunen, ofwel, zodaanig Corps zal aanvallen en onderfieunen. De Generaals welke onder hem dienen, zouden vry bepaald van kundigheden moeten zyn, indien zy zodaanig bevel niet wisten ter uitvoer te brengen, en het vereischte aan hunne onderhebbende Manfchappen werkftellig te doen maaken. Een Generaal moet dan op den dag dat 'er eene batailje voorvalt, om zo te fpreeken niets doen: hy zal zo veel te beter op alles een aandachtig oog kunnen vestigen, zyn oirdeel onbelemmerder bewaaren , en beter in ftaat zyn, om van de gefteldheid waar in de vyand -zich geduurende den flag bevindt, gebruik te maaken ; en ziet hy dat de zynen het hier of daar te heet krygen, fnelt hy 'er ylings naar toe, de eerfte benden medeneemende dien hy ontmoet, en valt zonder zich te fpaaren op den vyand; dit doet de veldflagen winnen en beflist derzelver lot. Ik zegge niet hoe, of op welk eene wyze zulks moet gefchieden, om dat de verfcheidentheid der plaatzen, en die der gefteltheden welke de ftryd oplevert, zulks moeten betoogen : alles beftaat in het te kunnen zien en zyn voordeel daar mede te doen. Prins Eugeen bezat ten deezen aanziene, (welke het verhevenfte gedeelte van de oorlogskonst bevat, en die het meest een fchrander vernuft doet blyken ,) eene buitengemeene, ja genoegzaam volmaaakte kundigheid. Veel Generaals en Chefs bemoeijen zich op eenen dag van batailje met weinig anders, als om de Troepes ter deegen regt te doen marcheeren, of zy hunne distantien wel bewaaren, de vraagen te beantwoorden die hunne Adjudanten komen doen, die overal naar toe zenden, en onophoudelyk zelven gints en derwaarts te loopen: om kortte gaan, zy willen alles, terwyl zy intusfchen niets uitvoeren. Ik befchouwe de zodaanigen als Menfchen die het hoofd omloopt, en die niets meer zien, en die niets weeten te doen, als 't geen zy al hun leeven gedaan hebben, naarnelyk van in eene welgefchaarde orde de Krygsbenden te geleiden. Dan waar komt dit doch van daan ? Het fpruit Voort, om dat weinigen zich met het geen men de groote deelen van de oorlogskonst noem, bezig houden : de Officiers flyten hunnen leeftyd met de Soldaaten te doen exerceeren ; en gelooven , dat de konst des oorlogs, alleen in dat gedeelte beftaat. Wanneer zy het dan zo verre brengen om aan het hoofd van Legers geplaats te worden, is het geheel vreemd werk voor hun, en by gebrek van te weeten het geen zy moeten doen, doen zy het geen zy weeten. GENERAALE ORDONNANTIE, zie ORDONNANTIE. GENERAALE PROVOOST, zie PROVOOST GENERAAL. GENERALITEIT, zie STAATEN GENERAAL. ' GENESIS of Schepping, is het eerfte boek van den Bybel, en dus genaamd, om dat het met de gefchiedenis van de fchepping der werelt begint. Moses is 'er de Schryver van, zynde door hem na de afkondiging van de V/et opgefleld. Het bevat de gefchiedenis van de fchepping der werelt, de Geflachtlyst der Aartsvaderen, den Zondvloed, de lyst der afftammelingen van Noach tot op Abraham, het leeven van dien Aartsvader, dat van Jacob en van Joseph, en behelst de gefchiedenis van twee duizend drie honderd en negen- en- zestig jaaren. Het is thands in vyftig Hoofdftukken afgedeeld. Aan de Jooden ftaat het niet vry, om voor dat zy den ouderdom van dertig jaaren hebben vervuld, de eerfte Hoofdftukken van Genes. en die van Ezechiel te leezen. GENETHLIOLOGIA is de naam van eene weetenfchap welke een deel van de Astrologie bevat, en in de beuzelachtige gewaande konst beftaat, om door middel van het Gefternte, die met de geboorte, of, volgens anderen, met de ontvanging der menfchen vergelykende toekomftige dingen te voorfpellen. Deeze uitdrukking is famengefteld van twee Griekfcho woorden yiuS-xii, voortteeling, oirfprong, en Aoy«f, redevoering, discours. Zie hier in een bewys, hoe de zwakke Geest zich aan ydele befpiegelingen overgeevende, overeenkomften heeft gedagt te vinden, die nimmer in de natuur aanweezig zyn geweest, en evenwel heeft die dwaaling zo lange op den aardbodem geheerscht, dat naauwelyks in onze dagen Europa daar van ten eenenmaalen te rug gekomen is. GENET-KAT is de naam van een viervoetig Dier door den Heer Linn^us onder het Geflacht der Fretten geplaatst. De gemeene naam van dit Dier is by de Duitfchers (Sflittf-jSatJ / by de Sweeden ©c«man3-^) gelykt dezelve taamelyk naar onzen ,, Sweedjchen Geneverboom; maar, wat grooter gewor„ den zynde, krygt hy geheel andere Bladen. De „ Besfen komen, zo wel in figuur als inkleur, met „ die van onzen Sweedjchen overeen ; doch zyn ge„ meenlyk niet volkomen zo groot, offchoon deeze „ roode Genever de hoogte van een grooten Boom be„ reikt. Meest vindt men hem op hooge kanten van „ Rivieren, als ook op dorre Zandheijen, groeijen, „ even als onze Sweedjche Geneverboomen, en hy wordt „ daar bykans zo groot als de hoogfte Dennen. Op „ omtrent vier- en- twintig en een halven graad Noor„ der breedte, was de Noordelykfte plaats, daar ik „ hem wild heb aangetroffen; doch op een Eiland by „ de Stad Montreal, in Kanada, alwaar hy geplant was, „ wilde hy zeer wel voort. „ Onder alle foorten van Hout, aldaar vallende, „ werdt dit voor het duurzaamfte, en minst aan de „ verrotting onderhevig zynde, gehouden. Men ver„ beeldde zich, als een koevoet, te gelyk met een paal „ daar van in den grond geflagen werd, dat dit yzer „ eer verroesten zoude dan die paal vergaan. Op vee„ le plaatzen zyn 'er de hekken zo wel van gemaakt „ als de paaien. In Nieuw-jork heb ik taamelyk groo„ te jagten gezien, die daar van gebouwd waren, en „ tot dakfchindels is dit Hout ook voortreflyk; doch „ op plaatzen daar deeze roode Ceder niet zo over„ vloedig groeit, noch zo hoog wordt of zwaar van „ Stam; gelyk in Penjylvanie: neemt men daar toe het „ Hout van den zogenaamden witten Ceder, die tot „ de Cypresfen behoort, of van den Leevensboom in „ Kanada; maar dat van den rooden wordt duurzaamer „ geacht te zyn. Behalven de fchoone roode kleur, „ heeft dit Hout ook een zeer aangenaame reuk;doch „ beiden verliest het door veroudering. Hierom is „ het tot befchot der wanden en huizen, als tot ta„ fels en kasfen, niet zo dienftig, als men wel zou „ denken. „ Omftreeks Philadelphia vond ik gemeenlyk, aan „ de Buitenplaatzen der Lieden van vermogen, een „ Laan van zodaanige Boomen, die van den Heeren „ weg tot aan de voorpoort ftrekte. Men had 'er, „ door het afkappen van de onderfte Takken, een „ fraaije kroon aan gegeeven. Dit maakte des win„ ters, wanneer de Bladen van andere Boomen afge„ vallen waren, door derzelver blyvende groenheid, „ een bevallige vertooning. In 't groeijen is dit Ge„ boomte egter wat traag. Meest wordt het zelve, in „ 't wilde, door de Besfen, die de Vogels eeten , en „ waar van zy de Zaadkorrels, onbefchadigd,met den „ afgang loozen , voortgeplant. Om deszelvs aan„ kweeking te bevorderen, was in de Penfylvanifche ,, Almanach van r749 een bericht, daar toe ftrekken„ de, en aangaande de nuttigheid van dat Geboomte, „ ingelascht". Thands is, als een nieuwe foort, hier by gevoegd een Chineejche Geneverboom, die de Bladen uitgefpreid, welerzyds groen, digter dan in de overige foorten heeft; naauwlyks fteekende, aan den Stam drievoudig en viervoudig aan de Takken, In cie Koninglyke A-  £208 GENEVERBOOM, cademie-Tifln te Upfal bevond zich dezelve-, uit CMna afkomftig zynde. . 5 . 9. Savel- of Sevenboem, Juniperus Sabina. Geneverboom, met gepaarde regtopftaande afloopende Blaadies, de paaringen famengekast. Juniperus Foiiis. oppofitis ereüis iecurrentibus, oppofitionibus pyxidatis. Gouan. Monfp. 510. Juniperus Foiiis inferne adnatis, oppofitionibus concatenatis. Linn. Hort. Clif. 464- Hort, Upf. 299. Mat Med. A67i Royen. Lugdbat. 90. Gmel. Sib. I. ft. 183 Sabina .Fdio Cupreffi. C. Bauh. Pin. 4«7- Sabina..Dod. Pempt. 854. /8. Sabina Folio Tamafifci Diofcoridis. C. Bauii. Pin. 487. Met deeze niet al te duidelyke bepaaling, volgens den Heer Gouann, is de zeer bekende Savel- of Sevenboom thands voorgefteld, die te vooren door onzen LiNNffius genoemd was, Geneverboom met van .onderen aangegroeide Bladen, de tege.ioverftellingan famengefchakeld hebbende. Meu.wü, dat de.Latynfche.naam S.$bina, waar. van, behalve de onze, ook de Hoogdaitfche (Siöcnrjaum/ de Franfohe Savinier, én de Engelfcben Savin, hunnen oirfprong, hebben, van het land der Sabynen, alwaar dit Gewas veel groeide, afkomftig zou zvn. De natuurlyke groeiplaats, ftelt de HeerïLiNN.'eus,in Portugal,Italië,Siberië,de Oosterfche Landen,,en in 't byzonder op de Bergen Olympus en Ararat. Van den. Savelboom zyn door de Autbeuren twee foorten , de eene, met Bladen als die van den Cypresfebóom , de . andere als van den Tamarix opgegeeven. Men merkt.die,tegenwoordig als verfeheidenheden , en wel. misfehien .als Mannetje, en .Wyfje. aan.. De laatfte : is. de.gewoone. Sabina-der. Apotheeken ,. weike zeer zwaar van reuk is, laag en beesterachtig blyft. Men ziètze evenwel fomtyds de . hoogte van een Mensch overtreffen,. hoedaanig. Tournefort ook zegt, dat■ ciêzelve in de -valeijen der Alpen zoude.voortkomen'; dóch onder de Planten van Zwitzerland, vindt ik ze door den Heer Haller niet aangetekent.. De Katjesdaar van vergelykt hy by die van den Geneverboom, en de Vrugten; .op andere Stammen groeijende, by Ge-neverbesfen ,. zynde dezelven donker paars, vol met fcoekigc of knobbelige Pitten : „ Waar uit blykt, zegt hy-, dat dé.Sahiiu behoort tot bet Geflacht van Ce-l^.dtr, verfchillende van den Geneverboom .door dé'ge,,,'ftalte .haarer Bladen". 'De kundige Mun.ting hadt vier foorten van dit Gewas gekend : te weeten de laage Sevenboom, de Besfen iraagende, die met, blaauwe Besfen en .de Syrifche, die ook Vrugten droeg. . De drie laatften, derhalve, .zyn Wyfjes geweest, en deeze, zegt hy, waren veel tederer dan de eerfte foort, moetende 's winters, hoewel sietveel gebroeid, doch voor den vorst bezorgd worden t>c allerlaatste was, in 't jaar 1652, uit Zaad op Besomen, dat van Tripoli in' Syrië,- gezonden ware, e« maakte wel de fraauce Boompjes, met het Loof Hit deo-yaauwen zeer fchoon glanzig groen: maar.de^ttfen-fcadden, in deeze-Gewesten, geen Bloemen of Wugten -voortgebragt. De S'Venhoom met C-jprcsfebladen is, volgens Bello■jöjjs* een Boom van-aanzienlyke hoogte, en veel naar 'ètn famme--;.,Cypres-gelykende, met den Stam fomtyds jMj.dijcY.da'i een man-hém.met zyn arm nieükan omvatten."1 He'cflöut is.- gelyk dat van den Gmeverhoom^an Waas loodde B.öst Bi£tze-i. dik eaws: met Braden GENIE. «eer fchoon groen, als die:der Cypresfen, doch dig, ter van Loof. Zy fmaaken bitter, ruiken kruiderig met eenige harstachtigbeid. Aan de Takken komen zekere vleezige Vleugels, waar. in Besfen nestelen, als die van den Oxycedrus ,. in 't eerst-groen, maar ryp wordende blaauwachtig zwart. Hy had dezehen gevonden, op dé Bergen Tavrus, Arnrms en Olympus-,. in. klein Afié. De gemelde Tournefort, .door Armenië reizende, .vond dar. 'er, op de Bergen , Bosfehen waren van Sevenboomen, zo boog als Popelieiéfi. Zy hadden egter de Bladen , van, het zelvde geweefzel als die der Cypresfen, niet tegen elkander aangeplakt, maar uitgefpreid op zyde, en drie aan drie, als by verdiepingen, geplaatst. De fchubben van die Blaadjes waren een half kwartier duims lang, en liepen in., een ftekel uit, van boven bly groen meelachtig, van onderen uit den geelen ziende. Die Boomen waren altemaal belaaden met groene Vrugten., van een half duim middellyn. De beroemde Hoogleeraar Gmelin kreeg eenige Tak- jes van den Savelboom met Mannetjes Bloemen, als ock van den Wyfjes Savelboom-,'te jemscea in Siberië, w erwaar dg dezelven gebragt waren van de vesting Uden niet ver van het Baikulfe Meir, groeijende. dezelven . nog zes dagreizen zuidelyker, en dus in het binnen- ■ fte. van Afie. Die Takjes hadden de Bladen gepaard en kruiswyze gefchikt, zeer digt aangevoegd, maa-■ kende de Takjes vierhoekig. In dë gepen, die ou-. der waren,, gingen zy 'er een weinig af en gaapten; maar met een zéér fcherpen hoek. De Besfen wa-• ren blaauw, en byna rond van.figuur, fluitende een 1 witachtig fteentje in, dat ook rond was, en overlangs van de. eene. punt tot de andere uitgeproefd, .bevat- ■ tende een langwerpige. Pit. , Die van jeniscta beroo- ■ ken , met in brand ..geftooken Takjes van deezen Se- ■ venbcom, de vertrekken der zieken, wier kwaal zy aan de werking van den Duivel toefchryven, en, wan- ■ neer zulks niet helpt, dan wordt het.afkookzel door hun gebruikt.'. Ook doen. zy hunne Toveraars, die na vreeslyk-e lighaamsbeweegingen en fólteringen, en ysfelyk, gefchreeuw , als dood óp.dén grond nedervallen-, door- zulk eene berooking weder tot zich zeiras ïomen; waar van, buiten het Duivelbannen, een natuurlyke oirzaak kan zyn. , De Sevenboom,. naarnelyk, is', gelyk wy weeten, met een' menigte olie en een zeer Herken geest, van ee- ■ 11e-byzondere hoedaanigheid, bezwangerd. Hy werkt: 'kragtig op de watérlöozing, de maandftonden, en bevordert de verlosfing, als de baarensnood daar is. Ge- meenlyk wordt bet aftrekzei der Bladen daar toe ingegeeven, en' de gedistilleerde Olie is van geen minder kragt. Onder gepoeijerde kandy-fuiker mede tot: poeijer gebragt, en in de oogen geblaazen, neemt hy fomtyds de vlakken van het hoornvlies., of ook de: uitwasjes der heimelyke deelen, weg. Van een ander en fchandelyk gebruik of liever misbruik van het j Loof dés, Ssvenbooms, zal ik geen gewag maaken. Zie voorts het geen wy over de kweeking , kragt, gebruik en febaadelykheid van deeze Boom gezegd heb-.beu, in ons Woordenboek, VI. Deel, bl. 33 5(5. GENIE. . Dit woord,'.'t welk in de Ffapfche taal ! vernuft, fchranderheid, geestigheid, enz. betekent, js af-?} komftig van 't latynfebe woord Genius, dar is, aan-•gebooren .aart of eigenfehap, van-dea- Mensch; of vaart  GENLE; 'htgexofus, -verftandig of vernuftig. list zelve is thands tin de tneeste 'hedendaagfehe taaien, vry algemeen aan'genomen-, e:n daar door zekere uitmuntende talenten, •de vrugten van een natuurlyk of aangebooren verftand en oirdeel, of ook van zeker byzonder kunstvermogen aan ced.uidcn. Het woord Genie wordt derhalven in de Wysbegeerte, Letterkunde en Weetenfchappen , inzonderheid gebezigd, om daar mede die verheven bekwaamheden uit te drukken , welke de vrugten zyn van een uitgebreid verftand-, fterke verbeeldingskragt, en eene werkzaame ziel. — Alle Menfchen hebben, wel i« waar, van de Natuur het vermogen ontvangen, dat zy,door middel van de zintuigen,een'oneindige meepigte van denkbeelden kunnen opvangen: dan dit vermogen is by den eenen Mensch oneindig fterker en leevendiger, dan by den anderen , en van de manier en wyze op welke de ziel haare denkbeelden ontvangt, hangt ook de manier en wyze af, hoedaanig zy dezelve by voorkomende gelegendheden wederom te binden brengt, of daar van gebruik maake. De meeste Menfchen ondervinden geene zeer 1-eevendige aandoeningen , dan alleen door den daadlyken indruk dier voorwerpen, welke tot hunne behoeften, tot hunnen fmaak enz. onmiddelbaar betrekking hebben. Alles wat in haar de driften niet kan opwekken , of hunne gewoone leevenswyze niet onmiddelbaar betreft, wordt-, of van dezelven te naauwer -nood opgemerkt, of flegts één oogenblik gehoord en gezien, zonder gevoelt te worden, en voorts wederom uit het geheugen voor altoos uitgewischt' deeze zyn gevoellooze Menfchen; zy kunnen, ten hoogften genomen, een oppervlakkige kennis van weetenswaardige zaaken verkrygen, en zy zullen nooit om haar vernuft of 'Genie uitblinken. De Mensch van Genie is in tegendeel zodaanig een', wiens uitgebreider ziel door gewaarwordingen zeer ligt getroffen wordt, aan wien alles, wat in de natuur of kunst te ontdekken is , belangryk voorkomt, in wiens geheugen alle denkbeelden, die van buiten inkomen , als een kostelyke fchat opgelegd en bewaard worden. De fterkte van zyn' verbeeldingskragt ftelt hem in ftaat, om dezelve nog veel leevendiger in het geheugen te herroepen, dan hy die ontvangen had, en de eerfte aandoening die zy op zyne ziel maakten, by de herinnering nog veel fterker te gevoelen; aangezien met de eerfte denkbeelden naderhand veele andere zich verbonden hebben , welke zeer bekwaam zyn om het gevoel op te wekken. Wat meer is, het Genie, omringd van de voorwerpen waar mede bet zyn' aandacht bezig houdt, herinnert die niet flegts, maar ziet ze in de daad, en het bepaald zich niet alleen tot zien, maar wordt ook ten fterkflen daar van getroffen. De diepe indruk, die ze maaken, worden nimmer weder uitgewischt, maar in 'c geheugen fteeds leevendiger en fterker. Aldus ge- ; niet een Mensch van Genie., in de ftiite en fomberheid ■ van zyn ftudeerkamer , alleen door de verbeelding, 1 het gezigt der vermaaklykfte en vrugtbaarfte landsdou- < wen; daar hoort hy 'het geloei der winden, en ziet > alle akeligheden van eenen vreesfelyken orkaan; zyne ] werkende verbeeldingskragt fchetst hem eene woeden- ' de zee, of de lieflykfte tooneelen, met dezelvde ge- j makkelykheid; hy bevriest daar, als ware hy onder de < Uoorderpool, of verfmacht 'er van hitte, even als on- i X Deel. 1 GENIE. ;w C9„ derden -brandenden Evenaar, niet tegenfïaande hy al. dien tyd in eene al!ergemaati veranderd,, en beurtelings aangenoomen onder den naam van Daemons-, van Schimmen,. van Spaoken, van Huisgoden,. heeft ten laatften plaats gegeeven tot invoering van-de Tovergodinnen,. Aardmannetjes en der Sylphen of luchtbewoonders; hier uit befpeurt men de zonderlinge geduurzaame.voortplanting der bygeloovige. dwaalingen,. onder verfchillende. herfchep■pingen! maar-wy bepaalen ons tot de.eeuwen der oudheid-, en laaten bet gordyn over de onzen vallen.. De Geniums woonden .in de wyde uitgeftrektheid van het Luchtgewest, en in die gantfche ruimte welke het midden tusfeheniheinel-en aarde bevat; derzelver lighaamen beftonden uit luchtfloffe. Men befchouwde die vlugge Geesten als da Dienaaren der Goden,, die onmiddelyk door hun zelven het niet waardig keurden om zich met de befliering der werelt te bemoeijen, en egter die ook niet ten• eenetnaalen willende verwaarloozen, ds zorge daar van aan mindere, wezens toevertrouwden,. Zy waren door eenen algemeenen meester op den aardbodem gezondenwelke hun den post aanwees welken.zy geduurende dit leeven by de Menfchen naasten, waarneemen, als. jaede.de beflien'ngder Zleia. na Kunnen dpo&i. GENIUMi'. 2^ Die foort van mindere Godheden waren begaafd met de onfterfelykheid der Goden, en teffens ver Haafd aan de hartstochten der Menfchen; zy verheugden en bedroefden zich, ingevolge den toeftand der genen aanwien zy verbonden- waren.. De Geniums aan iederen byzonderen perfoon toege* wezen, oeffenden geen gelyk gezag, en de eene was magtiger-dan de andere; hier van dat eene Waarzeg, ger aan Marcus- Antonius tot antwoord gaf, dat by verftandig,.zoude handelen zich van Augustus te verwyderen, om dat zyn Genium voor, dien van Augustusbevreesd was.. Ook was men van gedagten, dat 'er eene goedé, eri eene kwaade Genium aan ieder Mensch verkleefd was» De goede Genium wierd gehouden allerleien voorfpoed en geluk te Bezorgen, daar in tegendeel de kwaade alle de groote ongelukken welke den Mensch overkwamen, veroirzaakte. Op deeze wyze hing her lot van isder Mensch af, van de meerderheid van gezag diede eene Genium over den anderen oeffende. Men bevat gemaklyk, dat de goede Genium boven maaten geliefkoosd en geëerd moeste worden. „ Zo dra wy ter „ werelt komen, zegt Servius de uitlegger van Vir. „ gilius ,, worden 'er twee Geniums afgezonden om „ ons te. verzeilen; de eene maant ons tot deugd aan, „. de andere vervoert ons tot het kwaade.; zy wo; den „. zeer te recht Geniums genaamd, om dat zy op het „.oogenblik der oirfprong van ieder Sterveling, cum „ unusquisqtte genitus fuerit by hem koomt , om over de » Menfchen opzicht te houden en hen tot na hunnen „ dood te.bewaaken; en als dan zyn wy Stervelingen „ voorbefchikt tot een beter leeven,. of wel veroir„ deeld tot een ongelukkiger beftaan.'-.' . De Romeinen gaven in hunne fpraak den naam van Geniums alleen aan die Geesten, welke de Mannen bewaarden;, en. de. naam.van Jjmons, aan de Be waargeesten dér Vrouwen. Behalven deezen waren- 'er nog eigene Geniums- van ieder plaats; de Geniums der Volkeren, de Geniums der Provinciën, de Geniums der Steden enz.,.die men de groote Geniums noemde. Dus was Plinius zyne aanmerking, zeer gegrond, dat 'er naarnelyk een vee!grooter aantal Godheden in het-luchtgewest moesten zyn, dan Menfchen op den aardbodem; Men aanbad-te Rome den algemeenen Genium, dat wil zeggen,, de befcherm-Godheid van het-Ryk ; niets is gemeender, dan deeze. inferiptie op de Gedenkpenningen te. vinden: Genius Pop. Rem. of Genio■ Pop. Rom. Na de vernietiging van het Gemeenebest, werkte de vleijery. uit,.dat men zwoer, by den Genium van den Keizer-, even als de -SIaaven zwoeren by dien van hunnen Meester,, en men deed eene foort van offerhande aan de Geniums der Caefars, even als aan ;de Godheid van wien zy hunne magt ontleenden. Ook bleef niemant in gebreke, om op zynen geboortedag aan zynen byzonderen Genium Offerhanden te doen. Die Offerhanden beftonden in bloemen , koeken en wyn ; daar wierd nimmer bloed toe geplengt, om dat het onrechtmaatig fcheen Offerbeesten te Aagten ter eere van den God,, die voorzitter van het leeven was en de grootfte vyand van. den dood. Toen de weelde wellustige nafpoorfngen had. ragp. voerd ', dagt men de reukwerken by. de. bloemen en den yrjp te moeten veegen; alle die.di'ngertop eensn  Grift GENIUM. GENOODSCHAR geboortedag Tykelyk te plengen, is in den ftyl van TI oiiAtius,zynen Genium bevredigen. ,, Men moet, zegt hy, zyn best doen om hém op deeze wyze te be3, vredigen , om dat die God ons ieder jaar waarfchou,, wende dat het leeven kort is, hy ons aanfpoore om „ 'er gebruik van te maaken, en hem door feesten en „ gastmaalen te eeren. Dat dan de Genium de „ eerbewyzingen die wy hem plegen, zelven kome „ bywoonen, roept Tibullus; dat zyne haairen met „ bloemtrosfen verfierd mogen zyn'; dat de zuiverfte ,, nardus langs zyne wangen vliete, dat hy verzadigd ,, zy met koeken; en dat men hem volle bekers met wyn infcbenke. Jpfe fuos adfit genius vifurus honores, Cui decorent JanSas mollia ferta comasy Mins puro difiillent tempora nardo; Atque J'atur Hbo fit madeatque mero. De Platanus was inzonderheid aan den Gfm'f.'mtoegewyd; men maakte hem kroonen van derzelver bladen en bloemen, en zyne Altaaren wierden'er mede opgetooit. Wat de afbeeldingen der Geniums betreft, weet men, dat de oudheid die zeer verfcheiden afbeeldde; dan eens onder de gedaante van Grysaards, fomtyds als gebaarde Mannen, en veeltyds als jonge gevleugelde ■Kinderen, ook wel onder de gedaante van Slangen ; ■op veele Medailjes is het eene naakende Mansperfoon , houdende in de eene hand een offerbeker dien hy naar een Altaar toereikt, en in de andere eene zweep. De Genium van het Romeinfche Volk was eene jonge Mansperfoon , ten halven met zynen mantel be'dekt, leunende met de eene hand op eene piek en in de andere den hoorn des overvloeds vasthoudende. X)e Geniums der Steden, die der Volkplantingen en ■provinciën, droegen eene torenkroon op het hoofd. Zie Vaillant Numism. Imperat. als mede SroN recherches d'Antiquit. Disf II. Ook vindt men veelvuldige graffchriften, waar in de Geniums voor de Schimmen der Overledenen zelden genoomen worden, het welk door de volgende aanhaaling uit Apuleus wordt beweezen. ,, De Geni„ um, zegt hy, is de ziel van de Mensch van de banden des ligbaams verlost en ontheven. Van die Ge„ niums draagen die genen welke by hun in de huizen „ woonen, en die minnelyk en vreedzaam zyn, den „ naam van gemeenzaame Geniums; daar in tegendeel „ die welke her- en derwaarts zwerven, op hunnen „ weg veelvuldige angftige fchrikken aan braave Men,, fchen verwekken, en wezentlyk kwaad aan de God„ loozen doen. Geniums draagen den naam van SchimGoden, en gemeener die vsea Spooken: dus ziet men dat de naam van Genium overging tot die van Schimmen en Spooken; ten laatften kwam die in algemeen „ gebruik, om 'er Huis-Goden, Kaboutermannetjes en „ Demons mede te beteekenen: maar inden oirfprong, „ was het eene koddige verbeelding der Wysgeeren, ,, om van hunnen Genium eene Godheid te hebben gemaakt, die men eerdienst moest bewyzen. De Grieken geloofden ook, (en zulks was een onveranderlyk hoofdpunt van hunnen Godsdienst), dat ieder Mensch eenen goeddoenden Genium had-, die van het oogenblik zyner geboorte af tot aan zynen dood toe, by alle zyne daaden tegenswoordig was, hem befeherm.de, en zorg droeg om. hem te bellieren: en ver¬ viel hy tot eenig misdryf; was volger/s hunne gedag.' ten, de oirzaak daar van, dat de goeddoendeGfircwm hem verlaaten had. Daar waaren 'er goeden en boelen, waakzaamen en luijen. Zie daar de oirfprong der Bewaar-Engelen. GENOEGEN, zie VERGENOEGEN. GENOODSCHAP. In ons Woordenboetc II. Deel bl. 840—849, hebben wy niet alleen eene opgaave gedaan, van de verfchillende Genoodfchappen in Europa, welke de bevordering van Konften en Weetenfchappen ten onderwerpe hebben, maar ook eene befchryving gegeeven, van het zo liefdaadig Gefticht onder den naam van Genoodfchap of Maatfchappye tot behoud van Drinkelingente Amfleldam, met zulk eenen gewenschten uitflag ondernomen. Dewyl 'er nu zedert die tyd eene niet minder nuttige onderneeming, fchoon van eenen anderen aart, in die zelvde Stad is tot ftand gebragt, onder den naam van GenéeskundigGenoodfchap, waar van de zinfpreuk is Servandis Civibus, zo eischt de aart van ons werk, dat wy hier eenig verflag van geeven. De edelmoedige Stichters van dit Genoodfchap, betuigen ons in het bericht aan het hoofd des eerften Deels van derzelver uitgegeevene Handelingen geplaatst, dat eene waare en welberedeneerde zucht voor den welvaart van het Menfchélyk Geflacht aanleiding heeft gegeeven, tot de oprichting van dit Geneeskundig Genoodfchap. Dat deeze zucht, in zich zelve fterk genoeg om edelmoedige Zielen te trekken, daarenboven onderfteund wierd door eenen allerloflykften naaryver voor de eer van ons dierbaar Vaderland. Men overwoog naarnelyk, dat de Geneeskunde, misfehien de nuttigfte van alle kunften, welke het verftand der Wyzen bezig houden, nog in deeze tegenwoordige eeuw wel grootelyks haare paaien had uitgezet, doch op zulk eene wyze dat zelvs daar uit veel duidelyker af te neemen ware, hoe groot haare onvolmaaktheden zyn, en wat wyde velden binnen haaren omtrek nog woest liggen. Men merkte niet zonder aandoening op, dat ons Vaderland, hoe vrugtbaar in edele verflanden, weinig of genoegzaam geen deel had in den roem der fraaifte ontdekkingen, waar meede de kunst zedert een groot getal van jaaren verrykt is. Men zogt met ongerustheid naar de oirzaaken van deeze nalaatigheid, welke zeekerlyk niet in het geftel van een weetgierig en allerwerkzaamst Volk, maar wel aan toevallige omftandigheden, en waarfchynlykst aan een onbedagt verzuim van zodaanige hulpmiddelen als by onzeNabuuren gebruikelyk zyn, moestentoegefchree» ven worden: en onder die hulpmiddelen, hield men de veelvuldige Genoodfchappen, welke in Franktyk, Engeland en Duitschland, zo vuurig behartigd worden, voor de allerkragtigften, om dat zy niet alleen tot een algemeene aanmoediging ftrekken, maar ook geleegenheid geeven, om de geringde waarneemingen, by aldien "dezelve flegts nuttig zyn, tot een algemeen gebruik te vervaardigen; en dus, ook zelvs by geval, tot gewigtige ontdekkingen den weg kunnen baanen. Men meende, op dat wy hier van flegts een enkel voorbeeld aanhaalen, op deeze wyze gemaklyk reden te kunnen geeven, hoe de Inënting in deeze laatfte jaaren, door de gelukkige pooging van Engelfche Geneesheeren, zo veel lichts ontvangen hebben, terwyl de onze, eenige weinigen uitgezonderd, al dit werk als onverfchillig hebben aangezien. Dit  öenot: fttt Gemdfclnp ftelt jaarlyks eene vraag voor, raa kende de. Genees- of Heel-kunst, welke tot genoegen beantwoord- zynde., het beste antwoord met eenen gouden Gedenkpenning ter waarde van tien Ducaatea beloond wordt,, en het naast daar aan volgende, met eene zilveren van gelyke-grootte. Beantwoorden kunnen in het Latyn, Fransch, of Nederduitsch .gefchreeven, aan den Boekverkooper Petrus Conradi' te Amfleldam toegezonden worden. De beide antwoorden, die den prys behaalen, worden op kosten van het Genoodfchap met der. Schryveren naam uitgegeeven; doch zo zy in het Latyn of Fransch gefchreeven zyn, worden zy ten nutte, van onze Vaderlanders alvoorens in de Nederduitfche taal overgebragt;: waarom ook onze Landgenooten door het Genoodfchap worden verzogt, geene andere dan hunne Moedertaal ten deezen einde te verkiezen. Een ieder die-na den prys dingt-, moet zyne Verhandeling enkel met een Devies tekenen, doch zynen naam en adres in een gezegeld briefje melden, geteekend met het zelvde Devies daar boven op. Alle briefjes, waar van de Verhandelingen niet bekroond worden, verbrandt men ongeopend. De Verhandelingen en Brieven moeten franco worden gezonden. HetGenoodfchap hoopendein ftaat te zullen zyn, om telkens eenige aanmerkingen en waarneemingen over de gewigtigfte takken der Praktyk, hier by te kunnen voegen; noodigt alle menschlievende Kuns.toeffenaars uit, om de byzonderheden, welke hun dagelyks voorkomen, geenzins te laaten verlooren gaan, maar dezelve aan het Genoodfchap meede te deelen, of ook het zelve met hunne Verhandelingen, indien deeze gegrond zyn op kennis en ondervinding, te vereeren: wordende niets hoe gering* indien het nuttig fchynt, verworpen; niets hoe fchitterende, indien nutteloos, aangenoomen. De loffelyke poogingen van dit Genoodfchap , zyn ook met eenen gewenschten uitflag bekroond, reeds XII Deelen van derzelver Handelingen door den Druk gemeen gemaakt,, in uitmuntende Stukken en Waarneemingen beftaande* geeven het aangenaame vooruitzicht, dat de zo nuttige Weetenfchappen, welke ten doele van dit Genoodfchap verftrekken, tot heil van het Menschdom, hoe langs hoe meer tot baaien meest mooglyken trap van volkomentheid zullen geraaken. GENOODSCHAP, zie MAATSCHAPPY". GENOT en Genieten, zyn woorden van eenerleye beteekenisfe, waar door het gebruik van deeze of geene zaak wordt begreepen. —— Het Genot is de algemeene bron, om onze begeertens te bevreedigen. De drift die als eene fakkel brandt, verflaauwt, en gaat uit onder 't Genot. De hongerige begeerte geraakt onder't zelve in,den flaap, de gloeijende wel- ; löst fprankelt en wordt-koud, en de onrustige, woe- : lende en tobbende ziel valt neder, en flaapt gerust i op het roozenbed haarer lusten. Onbegrypelyk voor j orrs, die het ondervinden; onbegryplyk, (zeg ik) verlaat ons, op het oogenblik des Genot's die groote t kragt, waar mede de worftèlende geest zich in de hevigheid der-drift boven zich zelven verheft, en alle binderpaalen als enkel ftof onder-de voeten-treedt. Het is eene fnelle Blixem, die eene- Dondervlaag van j een fcheidt,welke eenige uuren boven ons hoofd ge--l hangen heeft,. en die-jden .vei;liktenjdampjttinggna;ver» j ÖENOT. aai* fchcide heete dagen, in ééne minuut tempert. Be- fchotiw diei onzinnigen, die den wellust najaagt,, welken het Genot hem in 't ver fchiet wyst, hem toe. zegt, en niet te min fneller voor hem wegvliedt dan' hy dien onderbaaien kan; —.— welk' eene drift hem,; voortjaagt, hoe onbezuisd hy voortfnelt,.———• hoe zelvs de dood en het gevaar beuzelingen by.hemi zyn. Befcbouw hem,, daar zy hem onverwagt verbeidt, lagchend onder de oogen ziet; hoe hy zich geheel ademloos in haare armen werpt, .- hoe hy byna op *t zelvde oogenbük haar reeds moe-- de is; hoe onverfchillig hy haar aanziet; hoe afkeerig hy thands van haare aanlokzelen is.. Na< zyn alle bekoorlykheden krachteloos; de hevige- drift is verflaauwd;. ^ nu verftyft de wellustige: Minnaar in die armen, waar in hy altoos meende teontbranden; en, eene-niet verzadigende wellust tege-»nieten.- Maar hy begint wederom teontvonken. Geen prachtig gastmaal al belfond het uit meer dan honderd ge; rechten ftilt onzen honger langer, dan het tydftip der: verzaadiging en fpys verteering duurt. Het Genot gunt ons flegts tyd om nieuwe krachten te verzaamelen. Dedrift blyft,. en de zoetigheid van 't Genot behoudt zyn-: recht over onze befluiten.. De verzadiging is de flaapder begeerte, die haar de verlooren kracti'ten op n^euw" wederom fchenkt. De Ziel is gelyk eene Ambagtsman, die over eenen flegten tyd klaagt, wanneer hy niets; te doen heeft, en die het eene fchande.reekent,,deai tyd in ledigheid door te brengen. - By dit gefchetfte tafereel van het Genot en deszelvs; eigenaartige uitwerkzelen,. voegen wy nog flegts, dee* ze ontegenzeglyke en op ondervinding fteunendewaar*heid, dat al het geen wy misfen en-wenfehen,. on»? een wezentlyk goed toefch'ynt; omreden, datwy zo> lang wy dit goed derven, onvergenoegd zyn;-maarzo ras bekoomen wy 'er het Genot niet van, of wv bevinden, dat het de wyd uitgeftrekte begeerte der Ziele: niet vervullen, veel min verzaadigen kan; en, het: nieuwtje is 'er naauwlyks af, of het doet ons weinig aan, en wy haaken aanflónds naar iets anders, daar' wy al weer veel grooter verbeelding van hebben, dans het waarlyk verdient. Alles wat ons onverwagt tem ïoede overkomt ftreelt onze zinnen, en kittelt onzs; ;igenliefde,.maar zo dra zyn wy niet verzekerd dat-: aet ons niet ontgaan kan, of het Genot zelv' daar- van ,, reeft reeds veel van zyn vermaak verlooren. Ik laat: le beoirdeeling van dit gezegde, gaarne over aan alen, die immer iets in de Lotery getrokken hebben;; k twyffel 'er niet aan, of zy zullen gereedelyk toe— temmen, dat toen hun de maare wierd geboodfehapt,, if dat zy in de lysten laazen, dat 'er eene aanzienlyke-; irys op hun nommer getrokken was; hunne blydfchap) eet leevendiger, veel aandoenlyker, geweest isj dam 3en zy het geld, daar eigentlyk dezegen en het genots i beftond, by een Collecteur ontvangen hébben.. Dus zal by, om zich eens in. eenen Dichterlykena •ant uit te drukken, Foor wien de Schikgodinnen ' Niets dan goude draaden fpinnen ,. eftadig kwynen door 't verlangen naar het geen hy'ft oogfte fchat in de reeks zyner toekoomende zegeningen i, daarop, fpeelt.hy, met.zype.gedagten.zodaanig»; ftêite: trant uit te drukken, hoogfte fchat m de reeks zyner toekoomende zegenïn*-  #ii6 «ENtlAAH. flerkt voor uit, dat'hy al het mindere fchier ongevoe- . PI. 40. Deeze wordt Fïrginifche met Zeepkruids-Bladen en eene lange hlaauwe Bloem, van Catesby geheeten. Zy groeit 'er in flooten ruim anderhalven voet hoog, en heeft regtopftaande Stengen, met lange fpitfe gepaarde Bladen. 7, Ringbladige Gentiaan, Gentiam villofa, Gentiaan, met vyfdeelige, klokvormige, buikige Bloemen en ruige Bladen, Gentiana Corollis quinquefidis &c. Gentiana Flor. ventricofis, Campanulatis ereüis, quinquefidis, Folüs qblongis apuminatis leviter villojis. Gron. i45> 40. Deeze groeit ook in Firgini;. Zy heeft de Bladen Jangwerpig en gefpitst* de Bloemen van buiten geelachtig, van binnen geftreept. 8. Ongtjiengde Gentiaan. Gentiana dcdulis. Gentiam,' met eene vyfdeelige, klokvormige Bloem, langer dan de Steng. Gentiana Corollis quinquefidis &c. Gentiana Corollis cmpanulata &c. Linn. Hort. Cliff. 8i- Ro\: Lugdbat. 432. Hall. Helv. 417. Sauv. Monsp. 136. Gentiana alpina latifolia, £? angustifolia magno Flore. C. Raüh. Fin, 187- Prodr. 97. Thylacitis. Ren. Spec. 70. T. 68. Gentianella Helvet. Lob. Icon. 310. De Heer Haller betrekt tot deeze foort, deGetüianella Helvetii van Lobel , en de groote Voorjaars-Gentiaan van Clusius. Het is een Kruidje,.op fteenige plaatzen der Alpen in Switzérland, als ook op de Bergen van Oostenryk en de Pyreneen, overvloedig voorkomende. De Bladen, die lancetvormig zyn, maaken een Roosje op den grond, 't welk Bloemen uitgeeft, op enkelde Steeltjes, grooter zynde dan de geheele Plant, zegt Haller. Zy zyn klokvormig en hebben den Mond in vyven gefneeden, blaauw van kleur, der. keel geftippeld. De Stempels kroonen bet Zaadhuisje, dat groote ovaal e gefpitfte Zaaden bevat. 9. Amerikaanfche Gentiaan. Gentiaan exaltata. Gentiaan, met vyfdeelige, gekroonde, gekartelde Bloemen; de Bloemfteel zeer lang, gegaffeld aan 't einde. Gentiana Corollis quinquefidis &c. Centauretim minus maritimum^ anj» plo Flore caerulee. Plum. Spec. 3. Ic. 81. ƒ. 1. Deeze Amerikaanfche verfchilt van de andere foorten van dit Geflacht, en inzonderheid van de naast voor. gaanden, door eene hooge regt opftaande Steng, en door het Kroontje binnen de klokvormige Bloem „ die ook een Styltje beeft en de Zaadjes zyn zeer klein. 10. Voor jaars Gentiaan. Gentiana verna. Gentiana, met eene vyfdeelige tregterachtige Bloem, langer dan de Steng en getropte Stoelbladen die groot zyn. Gentiana Corollis quinquefida Infundibili formi&c.HALL*Helv.476. Gentiana Alpina verna major. C. Bauh> Pin. 188. Gentianella vema minor. Clus. Hifi. 315. Pann. 287. Lor. ic» 310. Med. Erkaila. Ren. Sp. 75. Z". 68- Op de hooge Gebergten van Europa komt deeze onder de anderen voor. Clusius heeft ze kleine VoerjatrrGentiaan getyteld. De figuur der Bloem» die uiteen lange Pyp, welke zich aan 't end als in vyf Blaadjes uitbreidt, beftaat, onderfcheidt ze genoegzaam van de agtfte foort,en de kortheid van den Steel of Steng, die maar twee duimen lang is, van de vyfde, welke zo wel Viola Calathiana fchynt genoemd te zyn» als deeze. Votgen-s Boep.haave behoort zy mede tot de Inlandfche. Planten van onze Nederlanden. Volgens Mrgindus gelykt zy meer naar eene Primula, en is naauwlyks bitter * hebbende een grooten ronden» uifgeholden Stempel, 11. Pyreneesch Gentiaan. Gentiana Pyrenaica. Gentiaan, met eene tiendeelige tregterachtige gelyke Bloem, welke de bultende Slippen ruuwer heeft. Gentiana Coreltit decemfida &c. Linn. Mant. 55< Deeze, die op de Pyreneefche Berge» groeit, gelykt wel eenigzints naar de voorgaande ; maar de Bloem heeft vyf buiten-Slippen, beurtlings met de anderen geplaatst, eu van onderen groen. De Bloem is anders blaauw, van hinnen en van buitem De Steng is liggende met opgeregte Takjes » ieder met ééne Bloem, zo lang als. het Takje.. De Bladen zyn fmal lancetvormig, 12. Naantjes Genthm, Gentiana pmU^ Gentiaan , met eene vyfdeelige, UegteracMge, eenigermaate saag- Yyyy we?  GENTIAAN. GENTIAAN. tandige Bloem, de Bladen lancetvormig liniaal. Gentiana Corollis quinquefida, infundibuli formi fubferrata i§c. Jacq. Vind. 215. Obferv. 11. p. 29. T. 49. Cam. Hort. T- i5-f *■ Deeze op de tippen van den Schneeberg by V/eenen groeijende,en door den Heer Jacquin afgebeeld, verschilt van de volgende weinig. 13. Beierfche Gentiaan. Gentiana Bavarica. Gentiaan , met eene vyfdeelige, tregterachtige, zaagswys getande ■Bloem, en eyronde ftompe Bladen. Gentiana Corollis quinquefidis &c. Gentiana Folüs ovatis &c. Hall. Helv. 476. Gentianella elegantisfima Bavarica. Cam. Hort. 65. T. 11. fi 2. Jacq. Obf Uil p. 19- T. 51- De Heer Jacquin heeft ook deeze afgebeeld, die reeds door Camhrarius, by de voorgaande, in plaat ■gebragt was. De Bladen zyn ftomp, niet fpits gelyk in de Voor]aars-Gentiaan, en de karteling der Bloemen ïs door den eerften we! uitgedrukt. Niet alleen in Bei'jeren, maar ook op de Switzerfche Alpen groeit deeze, hebbende een Steng van drieduimen hoog, volgens 'Haller, en geen roosje van Bladen maakende op den grond. De Bloemen, elk op een Stengetje, waren blaauw, in 't midden wit. 14. Goudkleurige Gentiaan. Gentiana aureo. Gentiaan, jnet vyfdeelige tregterachtige Bloemen, die zeer fpitfe punten hebben; den Keel ongebaard en ongepunt, de Takken tegens over eikanderen. Gentiana Corollis quinquefidis cifc Gentiana Alpina pwnila Flore aureo. Barr. Rar. p. 3- T 104. Deeze is afgebeeld door Barrelier, die dezelve gehad heeft van Bourgdoyfan, een fteedje misfehien in 't bergachtïgfte van Dauphiné, alwaar men een Bourdeaux vindt ; doch geenzins van de vermaarde ftad deezes naams aan de Zeekust van Frankryk, alwaar ook geen Bergen zyn, die den naam van Alpen voeren mogen, gelyk Linnkus zich fchynt verbeeld te hebben. Het groeit, volgens de befchryving, maar een vinger hoog, en heeft om laag een roosje van Bladen als der Myrten , maar die aan de Stengetjes zyn fmaller, allen bitter van fmaak. De Bloemen, als klokjes, waren geel of goudkleurig. Die door Solander op de Bergen van Noorsch Lapland is gevonden, had de Steng een fpan tang. 15. S ieeuw Gentiaan. Gentiana nivalis. Gentiaan, met vyfdeelige tregterachtige Bloemen, en éénbloemige overhoekfa Takken. Gentiana Corollis quinquefidis £fr. Linn. Fl. Suec. 204, 231. Fl. Lapp. 95. Gentiana huMllima &c. Hall. Helv. 475. T. j.f. 5. Gentiana Alpina estiva CentauHi minorisfolio. C. Bauii. Pin. 383. Oed.ZXwj. T. 17- Gentiana nivalis. Jacq. Vindob. .214. Gentiana fusax quinta. Clus. Pann. p. 290. Ic. 191. Barr. Ic. 103. ƒ 2. Dit is, wederom, een zeer klein Berg-Gentiaantje, voorkomende in Lapland, Zwitzerlav.d en op de toppen der Pyrenéen. Men vindt het zeer laage Gentiaan, met een takkige Steng en een zeer laage Bloempyp, van den Heer Haller genoemd, die het Kruidje in afbeelding gebragt heeft, onder den naam van allerkleinJie Gentiaan. Zyn Ed. betrekt 'er toe, die van Lobel dus getvteld, als ook dezelvde Gentiaan van Clusius of de vyfde der genen, welke die Kruidkenner verdwynenie genoemd heeft, dewyl de Wortel jaarlyks fterft. Ook brengt zyn Ed. hier t'huis, de voorgemelde van SARmsMgK} gïsfende, dat men by dien Autheur voor Aureo flore 2oU mogen leezen Azum, ast met ee» hemelschblaauwe Bloem : terwyl de Uitgeever zich verbeeldt, dat de goudgeele of geele kleur, uit wit, door 't droogen kon ontftaan zyn. De geftalte is omtrent als die der kleine Santorie, en verfchilt aanmerketyk van de gedagte afbeelding, door de fmalle Blaadjes. Het had de Stengetjes van één tot zes duim lang, ieder getopt met eene fchoon hemelschblaauwe Bloem. Hier op volgde een lang rolrond Zaadhuisje. Deeze of de kleine Voorjaars-Gentiaan, dagt Clusius, zou het kunnen zyn, welke Simlerus, in zyne Verhandeling over de Alpen, Jfrimmilftcn* gel genoemd heeft, misfehien wegens de hemelschblaauwe kleur: gelyk dezelve zyne agtfteGentiaan, IttStHi geheeten had. 16. Witer Gentiaan. Gentiana aqv.atka. Gentiana, met vyfdeelige tregterachtige Bloemen, de endelingfen ongefteeld; de Blaadjes met vliezige randen. GentianaCorollis quinquefidis &fc. Gentiana Folüs margine membranaceis. Linn. Amoen. Acad. II. p. 343. Gentiana humilisaquatica vema. Amm. Ruth. p. 4. T. 1. ƒ. 1. Deeze komt, onder den naam van laage Voorjaar! Water-Gentiaan, by Amman voor, in deszelvs befchryving der Rusfifcbe Planten. De oude Heer Gmeliïi had dezelve in Siberië waargenomen, zynde de Steng van bet Plantje naauwlyks twee duimen lang. Een aanmerkelyke gelykenis heeft het naar de voorgaande foort; doch het is maar zeer weinig bitter. 17. Blaaskelkige Gentiaan. Gentiamutriculofa. Gentiaan, met vyfdeelige trompetachtige Bloemen, de heiken plooiachtig gekield. Gentiana Corollis quinquefidis gff. Scop. Cam. 299. Gentiana Utricolis ventricofis C. Bauh. Pin. 188. Gentianella cosrulea cordata. Col. Ecph. iioi T. 2 2 r. Gentiana annua azureo Flore. Barr. Rar. 18. T. 48. £f 122./. 2. De uitzetting der Kelken, die zich als eene geplooid de broek of beurs vertoonen, geeft den bynaam aan deeze foort, groeijende op de Gebergten van Switzerland, Oostenryk en Italië. Het is een klein Plantje met blaauwe Bloemen. 18. Doorbladige Gentiaan. Gentiana exacoides. Gentiaan, met vyfdeelige trompetachtige Bloemen , de Kelken vliezig gekield, de Steng gegaffeld, de Bladen hartvormig. Gentiana Corollis quinquefidis £?<:. Centaurea perfoliatum. Burm. Afr. 208. T. 74. ƒ. 5. Centaurea luteun Fl. amplo. Pluk. Alm. 208. T. 275./. 4. Seb. Muf. I, T. 22.f. 1. Deeze Kaapfche, die de Kelken zeer bfaasachtig, en als met vliezige Wieken heeft, is door dén Heer J. Burmannus afgebeeld onder de Afrikaanfche Planten , en genoemd Doorbladige Santorie. Zy maakt een Plantje uit, van naauwlyks eenen vinger hoogte, met groote Bloemen, die geelachtig zyn van kleur. 19. Santorie. Gentiana Centaurium. Gentiaan, met vyfdeelige tregterachtige Bloemen, gegaffelde Stengen, en eenen enkelden Stamper. Gentiana Corollis quinquefidis £bintenis \  GEOFFROYA. GEOLE. GEORDENDEN. 2sai tenis; zy zouden even gereed eeten, en zich door 't huwelyk vereenigen , met de Christenen en Mooren, als met hunne Geloofsgenooten in China. Wanneer iemant van hun Volk, zelv*in die Landllreeken, waar zy volftrekt meester zyn, den Voorouderlyken Godsdienst Iaat vaaren, veronderftellen zy gansch liefderyk, dat het gefchiedt op aandrang van *t geweeten ; nimmer vervolgen zy den Afvalligen; alleen vermvden zy alle gemeenfehap met hem, en werpen hem, met een onherroepelyk befluit, van hem nooit weder aan te neemen , in den ftam, waar in hy gebooren werd; dit denken zy is ftrafs genoeg; verder zien zy de zodaanigen met medelvden aan; en even veel belangs (lellende in het zuiver bewaaren van hunne Belydenis, als toegeevenheid omtrent anderen gebruikende. GEOFFROYA is de naam van een Planten-Geflacht, onder de Klasfe der Diadelphia of Dubbelbroederige Boomen gerangfehikt. De Kenmerken daar van zyn: eene Kelk in vyven gedeeld; eene eyvormtge Pruim vrugt, meteenen platachcigen Kern of Steen. Daar is flegts eene foort tot dit Geflacht betrokken, voerende den bynaam van Gedoomde. Geoffroya fpinofa. Linn. Syst. Nat. XII. Gen. 878. p. 4Q0, Geoffrcea. Jacq. Amer. 28 Hifi. 207. 71 180. ƒ. 2. Geoffrma. Linn. Spec. Plant. II. p- 1043. Umari. Marcgr. Braf. 121.KAY.Hiff. 1518. Het is dè Heer Jacquin die aan dit Gewas ter nagedagtenisfè van den beroemden Geoffroy, door wien 20 een vermaard werk over deDroogeryen aan 't licht gegeeven is, den gemelden naam, dien hy egter Geoffrcea gefpeld had, toeëigend. Zvn Ed. had het zelve aan de zandige zeekust, by Karthagpia in de Spaanfche Westindien, waargenomen. De Boom is niet fraai, takkig, regtffiammig, twaalf voeten hoog. Aan den Stam en de dikke Takken , heeft het elsvormige Doornen , ongevaar eenen duim lang. De Bladen zyn gevind, met vyftien langwerpige, ftompe,gladde,effen randige vinblaadjes. Uit de oxels der Bladen koomen enkelde, digte. Trosfen voort, van drie of vier duimen lang, welke beftaan uit kort gedeelde vlinderachtige Bloemen,, van eene vuile oranjekleur, dieeenen leelyken dank wyd en zyd'verfpreidén. De Vrugt gelykt niet kwaalyk naar eenen Amandel in den Bolder, zynde ook met eene korte, fyne. wolligheid bekleed, van kleur uit den geelen groenachtig.. Zy heefteen zagt zoet Vleesch, dat walgelyk ruikt en geelachtig is, befmettende de handen met naauwlyks onuitwischbaare roestkleurige vlakken. De Steen, die witachtig is, bevat eene witte Pit, welke meelachtig is, en van «ene famentrekkendè fmaak. Zeldzaam is het aan een Gewas, dat eene vlinderachtige Bloem heeft, eene Pruimvrugt te ontmoeten, zegt dè Heer Houttuyn; en hiér uit blykt,. vervolgt zyn Ed., dat men van zulk een (lag.van Bloemen niet altoos, met zekerheid; eene Peul of Haauw verwagten of voorzeggen kan. GEOGRAPHIE, zie AARDBESCHRYVING. GEOLE is een ondüitsch woord, dat eigentlyk Gèvangenisfe betekent. J.' Scaliger in Manil. Lib. V.pag. 4.62, en Salmasius in Aug, pag. 437 zeggen: dat het woord Geole, afkomftig is van Cavea, waar van" men Cabia heeft gemaakt, en eindelyk Gabie, waar van dé Fjanfchen Geole en. Geolier; welk laatfte: woord Cipier betekent. Het geen de beide genoemde Geleerden in hunne gedagten ten deezen aanziene bevestigd, is, dat dit woord van het Griekfcbe woord Galeagra wordt afgeleid , en dat Cavea of Gabia eene Kooy of" Gevangenhuis zoude betekenen ; daar by heeft eene Kooy met een Gevangenhuis veele overeenkomst, vermits beiden tot opfluiting zo van Vogelen als Menfchen verftrekken : ook dienden de Kooijen oudtyds, voor Gevangenhuizen: Men leest in het leeven van Lqdbwyk den III., Hertog van Bourbon, door Doronville uitgegeeven , ter plaatze daar hy van de Kinderen van Petrus, toegenaamd den wreeden, fpreekt, welke door zynen broeder Hendrik, Koning van Castilien,- wierden gevangen gehouden: lesquels ils tenoit dans une cage de fer, £? il furent mis en leur age dè hult anf. Ook vindt men in de Gedenkfehriften van Phil. de CoMivirnes , op het leeven van Lodewyk den XI. aangetekend : „ dat die Koning zeer ftrenge Gevangenisfen „ had gemaakt, als Kooijen van yzer, of van hout met „, yzere banden en zwaare fluitingen, dat die agt voe„ ten breed waren , en eenen voet hooger als eene „ Mans lengte". Men behoeft ook niet verder dan naar Munfter te reizen, om de yzere Kooy te zien, waar in de zo beruchte en godloozedweeper Jan van Leiden Bokkelz. is opgeflooten geweest. Droit de Geolage betekent, het geen wy het recht'va» fluiten en ontfluiten noemen; ook wordt het fomtydsgenoomen ,.voor al het geen de Cipier van den Gevangenen , zo van kost en drank als anderzints heeft te; vorderen. Van Geole is ook de leenfpreuk Engeoler ,doox de Vagelaars ontleend, geevende te kennen, om door middel van eenen Vogel in eene Kooy opgeflooten, anderen door zyn gezang in het net te lokken. GEOMETRIE, zie WISKUNST. GEORDENDEN worden die genen in deRoomfcbs Kerk genaamd, welke tot Priesters of mindere kerkeyke waardigheden, als daar zyn Diakens, Önderdiaiens enz. worden gewyd, en het Sakrament der Ördg> ting ontvangen. Deeze Ordening gefchied door den Bisfchop,aIs het Hoofd der Kerke en van alle de Kerkelyken en zulks h tegenswoordigheid van de gantfche Gemeente: kan 2-ulks zyn, moet het in dé Hoofdkerk gefchieden ; dè :yd dien men tot deeze oeffening verkiest is de vasten, s daags voor den Zondag van 't lyden van Christus, )f van Paasfchen en de Quatertempers. Die zich tot de Klasfe der Geordendenmi begeeven', is verpligt in den ongehuwdèn ftaat te leeven, en moet" van een getuigfehrift zyner goede zeden enz. voorzien tyn. Men kondigt zyne geboden drie achtereenvol;ende Zondagen af, zo dat het laatfte gebod veertien lagen voor de Ordening wordt afgeleezen. De eerfte dechtigheid die de Geordende ondergaat, is de Kruin'cheering, dié, ingevolge de Ceremonie-boeken, de'erlocbening dér werelt betekent. Deeze Kruinfchee» ing, wil men, dat haaren oirfprong vindt in het N{ met de zenuw-zalve, die men in de E denburgfche Apotheek befchreeven vindt, fmeeren. Een der beste uitwendige middelen, is de EleHriciteit, deszelvs fchok moet men aan het aangetaste deel doen ontvangen ,en men dient zulks verfcheidene weeken lang, dagdvksch te herhaalen. Braakmiddelen zyn in dit foort van Geraaktheid zeer nuttig j en moeten mede by herhaaling gebruikt wor¬ den. Het opfnuiven van hoofd-verfterkende of zodaanige middelen, die den Lyder doen niezen, is mede zeer goed. Sommigen willen, dat het zeer goed zy , het aangetaste deel met brandnetels te wryven: dan dit fchynt in geenen opzichte boven het gebruik van blaartrekkende pleisters verkieslyk te-zyn. Zo> de tong aangetast is, moet de Lyder dikwils den mond fpoelen met Brandewyn en Mostaan, of een ftukje Suiker met geest van Lavendel bevogtigd , in den mond laaten fmelten. De wilde Valeriaan-wortel is mede in dit geval een zeer goed middel. Men kan dezelve famen met Salie-bloezem getrokken , of anders een half drachma van die wortel, tot poeder gemaakt, in een glas wyn , driemaal des daags gebruiken. Zo de Lyder de Valeriaan niet gebruiken kan, neeme hy vlug olieachtig zout, (fal volatile oleofum, ) geest van Lavendel en tinctuur van Castoreum, van elk3 een half once , meng 'ze te famen , en neeme drie of viermaal des daags, veertig of vyftig druppels van het zei va in een glas wyn. Van tyd tor tyd een lepel Mostaartzaad te neemen, is mede zeer goed. Insgelyks kan de Lyder Kaneel, Gengber , of andere verwarmende fpeceryen kaauwen. De beweeging is In de Geraaktheid of Verlamming van de alleruiterfte noodzaaklykheid; doch de Lydermoet zich zorgvuldig voor koude, nat en vochtige lucht wachten, altoos moet by flanellen onderhembden draagen, en zich, zo zyne omftandigheden zulk3 toelaaten , naar eene warmere luchtftreek begeeven. GERANIUM, zie OIJEVAARS-BEK.. GERARDIA is de naam van een uitheemsch Planten-Geflacht, onder de Klasfe der Didynamia of Tweemachtige Kruiden gerangfehikt. De Kelk is vyfdeelig;de Bloem heeft twee Lippen, waar van de onderftö driedeeüg met uitgerande Kwabben, de middelfte Kwab in tweeën gedeeld; het Zaadhuisje tweehokkig en gaapende in dit Geflacht, dat zo de Hoogleeraar J. Busmannus meldt, door Pater Plumier benoemd is-naar eenen Gerardus,. door wien , nu bykans tweehonderd jaaren geleeden , in 't Engelsen eene Hiftoria der Planten uitgegeeven werdt. Deeze naam kap thands met meer recht, zegt de Heer Houttitn, tot vereering ftrekken van den vermaarden Doktdtr Gerard, die kortlings de Planten van Provence regel» maatig heeft befchreeven. Het bevat de zes volgen» de foorten : r. Knobbelüge Gerardia. Gerardia tüberofa^ Gerardia d met byna eyronde, wollige, uitgegulpre Bladen, van langte als de Bloemfleelen. Gerardia Foiiis fubovatis tamentofis repandis longitudine Caulis. Linn. S"-cr-Jgo(tct / lat is wilde Vlier. De Kruidbefchryvers geeven 'er le volgende Latynfche naamen aan : JEgopodium Folüs Vaulinis fummis ternatis. Linn. Syst Nat. XII Gen. 365. »; 217. F~eg. XIII. Gen. 365. p. 217. Hort. Cliff. Roy. Lugdbat. 115. Flor. Suec. 247. 263. Gouan. Monp. 152. Ger. Prov. 256. Kram. Auftr. 8r. Weig. Pom. Rug. 57. Reig. Ged. 91. Rupp. jen. 225. Mapp. Plant. Alfat. 23. Vaill. Par. 13. D. Gort. Belg. 86. Angelicafylvestris minor, f Erratica. Casp. Bauii. pin. 155. Tournf. Injl. 313. Herba Gerardi. Dod. Pempt. 310. Podagraria. Hall. Helv. 427. Camerarius noemt te rechte dit Kruid, de Pest der Tuinen, als zynde een Onkruid dat men naauwlyksuitroeijen kan. Het groeit veel aan de haagen, in bosfehen en wildernisfen, aan de kanten der wegen en wallen, zo in onze Nederlanden, als in Frankryk, Engeland, Duitschland en de zuidelyke deelen van Europa, zynde zo gemeen niet in 't Noorden. De Wortelbladen zyn zo als gezegd is. Het fchiet eene gearmde Steng, van drie voeten hoog,met drievoudige Bladen en witte Kroonen, op lange Steelen, en draagt half eyronde Zaadjes. Het heeft eenige kruiderigheid, doch is egter in de Geneeskunde van geen gebruik. GERE, of «Mint/ zo als 't ook wel gefpeld wordt, zegt vry algemeen zo vee! als begeerte, of lust, of verlangen. Dit komt overeen met de gewoone fchryfwiyze der Ouden , die de voorzetzels meer aflieten: gelyk men gfjcrrn fchreef voor begheeren; zo fchreef men ook tfonncn/ ojfogfjeu/ ffribcn/ granen en dergelyken voor befionnen enz., zo ook menc voor ghemene, hiüt voor gheluut. Dan, dit bekend zynde, verdaat men noch niet het volgende; Doe trac hi tfwert met tween ringen En vaget fcone an fmen gfiere. Walewein, ƒ. 34.5. De betekenis van begeerte komt hier geheel niet ta dade ; 'er wordt gefprooken van iemant, die zyn zwaard aan zynen gfjere afveegt; dat beter flaat op een boord, eene vouw of plooi van zyn kleed, welke betekenis dit woord ook heeft; van waar wy nog geer voor eene plooi of vouw van een kleed gebruiken. Ook wordt het wel gebruikt voor 't geheele kleed; zo als blykt uit de oude overzettingen van den Bybel, zo leest men aldaar, Ezech. XVI. vs. 8, ick breydde myne rttjecren over u, waar voor men in eene andere vertaa- i ïing, te weeten van 't jaar 1477, duidelyker leest; ie ! fpreidde mijn cleet ouer di. GERECHT verdaat men in 't algemeen eene Rechtbank door,van welk eenen aart ook. Zie GERICHT. GERECHTELYKE GETUIGSCHRIFTEN. Door Gerechtelyke Getuigfchriften verdaat men in 't algemeen alle zodaanige Getuigfchriften door, welke in tegenwoordigheid of wel door het Gerecht worden genomen; dan in eenen byzonderen zin, is het eene fchrif. \ telyke verklaaring van eenen of meer Geneesheeren enHeelmeesters, aan den Rechter gegeeven op. uitdruk-» j kelyken last van denzelven, in gevallen welke beh.0.9- ; tm  OERECHTELYKE GETUIGSCHRIFTEN. ren toe de Genees-of Heelkunde, en het Burgerlyk» of Lyfftraffelyk Recht betreffen. Zie hier de vereischtens, welke, ingevolge de Heer D. van Oessciier, zodaanige Getuigfchriften moeten hebben. i. Dat ze in de heerfchende Taal van¬ her. Land , zonder inmengzel van eenige uit andere Taaien ontleende woorden, duidelyk, klaar, kort, en beleefdelyk gefchreeven zyn. 2. Dat men 'er in- voege den Naam, Ouderdom, en de Woonplaats van hem omtrent wien het zelve verkeert: den Naamen Kwaliteit des Rechters, van wien men het bevel tot onderzoek, ontvangen heeft: de plaats waar, en de tyd, wanneer, dit onderzoek gedaan is: de Naamen der genen, welke van Rechtswegen daar by tegensWoordig gewéést zyn : en de byzonderheden, daar by waargenoomen; voor zo veel naamlyk deeze, of regtftfeéks, of van ter zyden, eenige betrekkingen hebben tot den ftaat des gefchils. 3. Dat men in blykbaare gevallen een ftellig; in dubbelzinnige, een twyffelachtig Befluit uitbrenge; en altoos, zo veel de natuur der zaake, maar eenigzints toelaat, zich verkiaare' ten voordeele van den Beklaagden, inzonderheid in gefchillen tusfehen Gehuwden, en in gevallen welke het Lyfftraffelyk Recht betreffen. 4. En eindelyk : dat men ze eerbiedig ondertekend, verzegeld, en onder een behoorlyk adres, in handen ftelle, of doe ftellen van den Rechter. De byzondere vereischten, zyn voor geenerlei bepaalingen vatbaar, vermits dezelve even zeer verfchillen , als den aart der gevallen, welke ter beoirdeelinge van de Geneesheeren en Heelmeesters gefteld worden. Eene meer dan den gemeene beleezenbeid, een gezond oirdeel, eene groote ervaarenheid, eene geoeffenheid in het Schryven, en een naauw Geweeten, worden ten deezen opzichte, voornaamelyk gevorderd van de zyde des Berichtgeevers. Om egter, eenig licht te verfpreiden over dit Onderwerp, en niet alles over te laaten aan het eigenzelvs beftier van den jongen Heelmeester, die de ondervinding leeraart, dat hier in dikmaalen zich fchuldig maakt aan zeer merklyke, en voor de Kunst onteerende misflagen; zullen misfehien de volgende Voorbeelden , en de Aanmerkingen daar toe betrekkelyk, van eenigen dienst kunnen zyn. 1. Voorbeeld, radkende het ontuchtig leeven van een Vrouwsperfoon. De ondergetekende, vereerd door • met het onderzoek des gevals van , oud ....■> woonachtig hebben dit onderzoek gedaan met alle mooglyke naauwkeurigheid, en neemen ingevolge van dien de vryheid, om te berichten , dat bovengemelde zich waarlyk heeft fchuldig gemaakt aan een ontuchtig leeven, vermits zy daar by, alle Kenmerken gevonden hebben van eenen dikmaalen herhaalden Byflaap. Gegeeven in den des jaars .... 2. Voorb. wegens eene twijfelachtige Zwangerheid. Ingevolge de ordres van hebben de ondergetekenden geëxamineerd , oud .... ., X, Deel, GERE CHTEL YKE GETUIGSCHRIFTEN. 2225 woonachtig , en moeten betuigen, by haar geene beflisfende verfchynzelen befpeurd te hebben eener verdigte of wezentlyke Zwangerheid; weshalven zy eerbiedig, en met alle onderwerping, aan goeddunken, vermeenen , dat bovengemelde aan een verzekerd toezicht moet onderworpen worden , tot tyd en wyle dat de uiterfte wettelyke bepaaling der Zwangerheid verftreeken is. Gegeeven in &c. 3. Voorb. firekkende ter bevestiging eener Zwan¬ gerheid. Voor gelast tot het onderzoek Van hier ter ftede gevangen, hebben zy den . . deezer voldaan aan ... . ordres, en by dit onderzoek gevonden, dat voorgemelde zich waarfchynlyk bevind in de ... . Maand haarer Zwangerheid. Gegeeven in &c. 4. Voorb. firekkende tot getuigenis dat een Kind voldragen is. In voldoening aan de ordres van hebben de ondergetekenden geëxamineerd, het eerstgebooren Kind van en Echtelieden, woonachtig te , en neemen zy de vryheid van . . . . te berichten., dat zy dit Kind, voor zo veel men daar van by het leeven kan oirdeelen,als waarlyk voldragen aanmerken. Gegeeven in &c. 5. Voorb. betreffende een voorgewend eerstgeboo¬ ren Kind. De ondergefchreevenen , door bevolen het onderzoek van en van derzelver in Rechten voorgewend eerstgebooren Kind; verklaaren by deeze, dat zy dit onderzoek, heden den gedaan hebben, met alle zorgvuldigheid die het gewicht der zaake vordert; dat 'er noch by de eerftet noch by het laatfte, eenigerlei overeenftemmende, en beflisfende verfchynzelen befpeurd zyn; en wy dienshalven , ons verplicht vinden, om eerbiedig verfchooning te verzoeken, dat wy het gegeeven vraagftuk, niet op eene ftellige wyze, beantwoorden. Gegeeven in &c. 6. Vo orb. over de Ontwrigting van den Schouder. Op ordre van heeft de ondergetekende geëxamineerd den regter Arm van woonachtig te en denzelven in der daad gevonden in den ftaat van een volftrekt onvermogen tot de meeste noodzaaklyke beweegingen, uit hoofde eener veranderde, en thands geheel onherftelbaare Ontwrichting van de Schouder. Gegeeven in &c. 7. Voorb. Getuigenis wegens eene omribrengbaam Darmbreuk. Vereerd met ordres, tot het onderzoek van neemen de ondergetekenden de vryheid van te berichten, dat zy denzelven., na een aaauwkeurig examen, tot zyne gewoon» Zzzj be;  242Ö GERECHTELYKE GETUIGSCHRIFTEN. beroeps bezigheden geheel ongefchikt gevonden hebben, uit hoofde inzonderheid, eener zeer aanmerkelyke , en oninbrengbaare Darmbreuk. Gegeeven in &c. 8. Voorb. over het fchouwen van een dood Lighaam, in de regter Borst gewond. Op last van hebben de ondergetekenden ten zynen huize gefchouwd, het doo- de Lighaam van en daar aan ontdekt eene geftooken Wonde aan de regter zyde van de Borst, op de helft des afftands tusfehen het Borstbeen en de Rugwervelen, groot uitwendig en doorgaande tusfehen de tweede en derde Ribben tot diep in de zelvftandigheid der Long van dezelvde zyde, metkwetzing van derzelver voornaame Bloedvaten, en eene ±ecr groote uitftorting van Bloed in de Borstholte, weshalven zy zich verplicht bevinden, om .... te relateeren, dat zy deeze Wonde als volftrekt doodelyk aanmerken. Gegeeven in &c. <). Voorb. wegens eene gekneusde wonde aan Tiet Hoofd. De ondergetekende beeft by deezen de eer van . . "„.... kennisfe te geeven, dat door hem, deezen „ ten . . uuren, . . . oud , woon- Echtig , verbonden is van eene gekneusde wonde aan de regter zyde des Hoofck, met verbreeking van het Wandbeen, en alle tekenen van een beledigd Hersfengeftel, hem, zo men zegt, toegebragt door hier ter ftede in de woonachtig. Gegeeven in &c. Het hoofd van elk deezer Voorbeelden, door de eerfte geftippelde lyn aangeweezen, bevat inzonderheid de Tytel van hem, of hun, op wiens bevel het Getuigfchrift gegeeven wordt, en waar aan men het zelve moet ter h3nd ftellen. Edel Mogende Heeren! Wel Edel Geftrenge Heer! Edele Groot-Achtbaare Heeren! Edele Achtbaare Heeren! Wel Edele Heeren! en dergelyken, zyn in ons Land de meest gewoone deezer Ty^els. In ieder der ledige vakken van dezelvde Voorbeelden moet men invullen, in de eerfte plaats, UWelEd. UEd. Achtb. UEd. Groot Achtb. UWEdis., of iets anders , overeenkomftig mer de waardigheid, en den gewoonen Tytel van den Lastgeever: en vervolgens, den naam, den ouderdom, en de woonplaats van hem tot wien het Getnïgfchrift betreklyk is; gelyk ook den tyd wanneer het onderzoek gedaan is; de plaats waar toen het zelve verricht heeft; de ftad, en tyd' waar en •wanneer het Getuigfchrift gegeeven is ; de naam of .33'aamen van den Berichtgeever, of der Berichtgeevers, cn dergelyke. Alle Gerechtelyke Getuigfchriften, moeten naauwkeulig verzegeld in handen gefteld worden van den Rechter, op dat niemant anders derzelver inhoud kan te weeten komen. Het adres aan eenig Hof van Juftitie saoet zyn, Edel Mogende Heeren, Myne Heeren de Raa'£tn 's Hofs van ....... En om voorbeelden daar omtrent van Collegien in eene Stad te geeven, kiezen w$. Ainffeldark als dé voornaamfte ; aan den Hoofd-Qf- GERECHTELYKE HEELKUNDE'. 6'cier, aldaar moet het adres zyn, Wel Edelen Geftren* gen Heer, den Heere Hoofd Officier te Amfleldam: aan Burgemeesteren, Edele Groot Achtbaare Heeren, de Heeren Burgemeesteren &c.: aan Schepenen , Eiele Achtbaare Heeren, de Heeren Schepenen &c.: aan het Admiraliteits-Collegie, Edel Mogende Heeren, de Heeren Raaden.ter Admiralitet &c.: aan Bewindhebberen der Oost- en Westindifche Compagnien , Edele Achtbaare Heeren, de Heeren Bewindhebberen der Oost-of Westindifche Compagnie ter Kamer Amfleldam: en aan de Regenten der byzondere Gods- of Gasthuizen, Wel Edele Heeren, de Heeren Regenten van het Wees- of Gasthuis &c. Op plaatzen waar men aan gelyke Klasfen van Regenten gewoon is andere tytels te geeven, moet dit gebruik zorgvuldig in acht genomen worden. Het zelvde moet gefchieden omtrent de hoogere rangen van Regenten , hoedaanige deeze ook zyn mogen. GERECHTELYKE HEELKUNDE. Vee'e gevallen gebeuren 'er in de famenleeving, zegt de kundige Heelmeester Dav. van Gesscher , welke, daar ze het onderzoek vorderen van den Rechter, om door deeze beoirdeeld of geftraft te worden , van zulk eenen aart zyn, dat ze door de wetren alleen niet kunnen beflist worden, maar eene nevensgaande beoirdeeling vorderen van den Geneesheer of Heelmeester. De Weetenfchap, hier toe betrekkelyk, voor zo veel dezelve, meer een deel is der Heel- als Geneeskunde, geeft men den naam van Gerechtelyke Heelkunde. De beginzelen deezer, rusten op elk der deelen van de Heelkundige Weetenfchap in het byzonder; maar vooral op de Ontleedkunde, op de Natuurkundige befchouwing des Lighaams, en op de Ziektekundige Waarneemingen. Een Heelmeester derhalven, waar van de Rechter zich bediend tot het geeven van de des nodige verklaaringen, behoort eene meer dan gemeene kunde te hebben van ieder deezer deelen. Hy moet daar en boven, zal hy in alles voldoen aan het vertrouwen in hem gefteld,wel geoeffend zyn in de behandeling van het Ontleedmes ; een oirdeelkundig, zedig, en gemoedelyk Man zyn; en voor het minst, een algemeen denkbeeld van het Burgerlyk en Lyfftraflyk Recht hebben, gelyk ook van fommige deelen der Gei eeskunde. Men kan de ganfche Gerechtelyke Heelkunde , befchouwd van de zyde haarer Onderwerpen, gevoeglyk onderfcheiden in twee deelen. Het eerfte deel is betrekkelyk tot het Burgerlyk Recht; het tweede, tot bet Lyfftraflvk. Het Burgerlyk Recht, ftelt eene verzameling van wettelyke inftellingen en verordeningen, betreklyk, voor vo veel ons ontwerp aangaat, tot het behoud des J ee» vens en der Gezondheid, gelyk ook van den goeden naam van elk Lid der famenleeving; en der orde deir liefde , en het vertrouwen , welke in het gezellig leeven , dit woord in zyne ftrikfte betekenis genomen, behoort plaats te hebben. Het Lyfftraflyk Recht, befchouwd in overeenkomst met hetzelvde onderwerp, befluit de bepaa'ing en uitvoering , van lighaamlyke, 't zy flegts pynlyke, 1 zy loodftraffen , ingevolge van zekere, der Maatfchap->ye meer of min beleedigende, of vernielende euvel, kaden. Tot de Heelkundige- onderwerpen van het Burgeryk Recht, behooren in.zondei.heid de volgende vraag. ftuk-  GERECHTELYKE SCHOUWING. GERECHTELYKE SCHOUWING. 4*27 ffukken. Is een gegeeven Vrouwsperfoon , aJ *f niet in het geval eener Maagd ? Is eene gefielde Zwangerheid verdicht of wezenlyk? Hoe ver is eene Vrouw, welbewezen zwanger, in haare zwangerheid gevorderd'? Heeft eene Vrouw, daar mede befchuldigd al of niet, in het geval geweest der verlosfing, 't zy kort te vooren, 't zy eenigen tyd geleeden? Is ,eene kinderlooze Vrouw, aangeklaagd als onvruchtbaar, waarlyk zodaanig? Kan een Man, van onvermogen befchuldigd, al of niet, voldoen aan den plicht des huwelyks? Is van twee gegeeven Echtgenooten, rtén. derzelver in het geval eener onlangs verkreegen .venusziekte? Is zeker eerstgebooren Kind,al of niet, voldraagen?Behoort de geboorte eens gegeeven Kind, al dan niet, tot de in rechten beflaanbaare geboortens? Is de geboorte van zeker Kind, uit deeze of geene onderftel de Moeder, al of niet, wezenlyk? Is de geboorte van een Kind, één of meer maanden na die'van een ander Kind, uit eene en dezelvde Moeder , zonder dat deeze , ftaande den ganfchen loop .haarer zwangerheid, met haare Man gemeenfehap gehad heeft, wettig? Kan zeker ontydig gebooren Kind, al of niet, blyven leeven ? Behoort een gegeeven Kind, tot de manlyke of vrouwelyke kunne? Is zeker Kind, als een wanfchepzel befchouwd, waarlyk zodaanig? Is een Kind, in rechten gefteld en betwist, leevend gebooren te zyn, dusdaanig, al of niet, ter werelt gekomen? Is zekere gefielde Ziekte verdicht of wezenlyk? Is eene gegeevene Ziekte, al of niet, befmettet§yk 4-60- — Ook komt dit overeen met bet oude Alemannifche of Frankifche necht, alwaar men J. 1. leest: unb iflttt ctitm 6eif ara Sfobtet / fuuaj ber gcfetjet mtt iet metern tnengitt Mi ge&urcn/ baj mag ber minnet tait nit teibetrebcn: „ zo in een dorp eene Rechter is, wat hy vastftelt met het „ meerder getal der Boeien of Gebuuren (Rusticorum heeft de Latynfche overzetting), dat mag het min, der getal niet wederfpreeken." Dit zelvde had ingevolge hel Frankifche Recht, niet alleen plaats ten tanzien van Dorpen, maar ook in de Steden, zo als vy uit de volgende 2e J. ontwaar worden, alwaar be>aald wordt: ba? fe(6c regt fot man bezaten in ben ©tcben ; , dat zelvde recht zal men hebben in de Steden." Zie fur. Provinc. Allemann. Cap. 209. wn 35ojfgerivt / *» Jchilter. TJtef. antiq. Teuton Tom. II. pag. 124. Na verloop van tyd, hebben de Graaven zo zy voor wen, om best wille het getal der Rechters, zo wel 'n 't Burgerlyke als Halsftraffelyke, op zeker bepaald 'etal verminderd; welke die daar toe benoemd waren n de verplichting ftonden om ter Vierfchaar te verfchylen, en dat wel op veele plaatzen zonder eenige beooning of reiskosten ; doch op andere, wierd hun jaar voor eenen zekeren penning gefchonken, die den laam van Prefentie geld droeg; en, weder op andere ftaatzen , met naame, in de Hooge Vierfcbaaren , noot eenen Maaltyd, die de Ruwaard of Baljuw aan de Rechters, uit zyne boeten, gewoon was te geeven;sie Handvesten van Kennemerland, bladz. 286- Men vindt wederom fpooren van dit gebruik in het oude Provinciaale , Alemannifche of Frankifche Recht,. Sok de ©teabifdje @»icgel genaamd; want volgens denzelven moest de Rechter a quo, van welken tot eenen hoogeren beroepen wierd, zyne Boden zenden, bei (taande uit vrye, eerlyke Landzaaten, en zulks op.kosten van den Rechter; om, naarnelyk te gaan hooren,. Wie van beide Partyen zyne zaak zou winnen voor den feoogeien Rechter. Voor den oudheidlievenden Lee¬ zer zal het niet onaangenaam zyn, dat wy het oirfpronkelyke tot bevestiging van ons gezegde, hier eene plaatze geeven. Men leest in de genoemde wetten 5.3. ®ie fot ber SÜJsteï wtfesm. §. 4. gtetn Bcdjcr yot teint! fot man in ^teaüi geben mib b»b §. 5. ©ct ijeron futen ^tetnc fin / uub fes fueft. 6. Stïïan fol bcm -petten vict rijtt gf> bat/ rnibbem ftrebt Jttot un& icgtic&em pfaerbe/ viergarSe fa*' bera/ & taa «rib ic naft/ unb boetocö gcuttg/ cn men fol bi» pfaerb wm an beftafett/ uub finban tit/ ber pfaett juffen actbin ftn/ unb ber man aeft/ &c. dat is, ,, g. 3. Dee„ ze zal de Rechter op zyne kosten houden. §. 4. „ Twee bekers vol wyns zal men aan die twee Boden „ geeven, en Brood in overvloed. J. 5. Der Heeren „ Boden zullen twee in getal, en zes Knegten zyn» ,, §. 6. Men zal den Heeren vier gerechten of fchote„ telen met fpys (patina cibis referlce, volgens de La„ tynfche overzetting) geeven, en den Knegten twee,. ,, iederen dag en nagt, vier (mergitis havenm) handen „ vol havers, en hoois genoeg. Men zal der Paar,, den voorvoeten beflaan , en niet de agtervoeten : ,, daar zullen agt Paarden zyn, en agt Manmenfchen." Ingevolge J. 9. moest den Appellant indien hy kwam te fuccumbeeren, den Rechter a quo, de onkosten aan zyne Boden befteed, vergoeden, en daar te boven nog eene boete aan denzelven betaalen. Dan indien hy zegepraalde en het Proces won, moest dit volgens J. 10. door den Geappelleerden, of by deszelvs vooroverlyden door zyne Erfgenaamen gefchieden. Vide jus Prov. Alemannicum, alias fub nomine Speculi Süevici. Cap. 97. pag. 62. in Schilteri Thefaur. antiq. Teut. Tom. II. Onder anderen wierd zodaanige Gerechtsmaaltyd, ook; van ouds gegeeven, by den Baljuw van Westvoorn, aan zodaanige Mannen, die hem behulpzaam waren ons het recht uit te oeffenen. By welk gebruik Kareivan Oostenryk, in zyne groote Ordonnantie aan den» Lande van Voorn van den 3 Febr. 1519, geboekt by Alkemade en van der Schelling, Befchr. van de Stadi Briele en den Lande van Voorn. II. Deel, bl. 132. art. 2. gebood: bat bte 'Baljttto ban Westvoorn fal biucen op fort ouoe rretooente / alfoo fin ban oitö£ gcfjonDcn $ BttoecgT: öie JSJannen/ Die hem ijelpcii ratjt teen/ oie maaitca i& genen. By deeze Hooge Vierfchaar- en Gerechtsmaalen, dooi de Ruwaarden en Baljuwen aan hunne Leen- of Welgeboorene Mannen gegeeven, zou men niet ongepast kunnen voegen, die welke in fommige Heerlykheden ten huidrgen dage nog plaats vinden , en gegeevea worden aan het Gerecbt van zodaanig Diftrikt, Dorp of Gehugt, in het welke de Tiendverpachting , of verkooping der Tienden, ten overftaan van den Gerechte gefchiedt. ■ Deeze- Maaltyden , in de voorwaarden der Tiendverkoopingen,- doorgaans Gerechstmaalen genoemd, worden veeltyds bekostigd doos den Tiendheer; ten ware- in de gemelde voorwaardeis anders bedongen mogte zyn; zo als fomtyds uitdrukkelyk gefchiedt; men zie hier over v. d. Schellin» Hoïlandfck Tiendrecht, Kap. XLV. §>. 12. bl. 560. GERECHTSOEFFENING verftaat men de uitoeffening van het Recht door, zo wel in burgerlyke aiï lyfftraffelyke zaaken. Ten tvde der Graavlyke Regee* ring; over Holland, wierdt 'er bet Recht, in d'e Ste»» denl en1 vooral'" ten platten Lande,, difcwils ftegt geten*  2232 OERECHTSÖEFFENINS. handhaafd. En men behoeft niet te denken, dat het 'er, in de andere Provinciën beter mede gefteld zal zyn geweest. En fchoon de Gerechtsoeffening tegenwoordig nog niet vry van alle gebreken is, beeft men ze egter in verfcheidene opzichten, merkelyk verbeterd. Oudtyds maakten de Hollandfche Graaven byna alle de Wetten en Ordonnantiën , die de geheele Provincie betroffen : fchoon het egter waar is, dat de Staaten buiten de Graaven ook de magt hadden en daadelyk uitoeffenden om Wetten te maaken: hier van zou men verfcheidene voorbeelden kunnen aanvoeren; dan het zal voldoen, te melden, dat 'er nog een Placaat van Frr.rps den II voor handen is, gedagtekend den 2 Maart des jaars 1557, waar by's Lands Ingezetenen bevel krygen, om zich aan de Wetten die de Staaten maaken zouden, te onderwerpen. De Heer Corn. van Bynkershoek, die 'er gewag van maakt, wyst in zyne Qitcest. Juris pttbl. Lib. II. Cap. 1. p. 192. zynen Leeser tot het Repertorium van de Placaaten, berustende ter Griffie van den Hove van Holland, p. 91. B. Dan met dit al, (leidende Dykgraaven, Baljuwen en Schouten die van den Graave aangefteld waren, en zynen perfoon verbeeldden , met hulp van hunne Heemraaden, Mannen, Rechters en Schepenen, de byzondere Keuren en Ordonnantiën op, voor de Waterfchappen , platte Landen , Dorpen en Steden , over welken zy gefield waren. De Overtreders deezer Keuren werden, door de Baljuwen en Schouten, of aangeklaagd of verfchoond. De Goederen der Misdaadigen die 't Lyf verbeurd hadden, werden allen, ten behoeve van den Graave of zyne Schouten verbeurd verklaard: fchoon egter veele Steden en Dorpen in Holland, van tyd tot tyd, by de Graaven hebben weeten te verkrygen, dat zy deeze verbeurd verklaaring van alle de Goederen der genen, die 't Lyf verbeurd hadden, voor eene gerinse fomme konden afkoopen. Zie J. van Heemskerk Batav. Arcadia bl. 388 enz. druk van 1756. Over 't geweld en de knevelaryen van 's Graaven Baljuwen en Schouten, mogt men aan niemant dan aan den Graave zelven klaagen, die zynen Mannen liefst gelyk gaf. De Rechters zo wrel in de Steden als ten platten Lande, waren weinig in getal. Op de Dorpen was hier en daar eene Azing en eenige Rechters aangefteld, en eenige Schepenen in de Steden , die egter niet beraadflagen of ftemmen mogten, dan in de tegenwoordigheid van den Graav, Of van zynen Baljuw of Schout, zie AZING, BALJUW en SCHOUT. Deeze Rechters wilden ze anders hun Ambt behouden, moesten 's Graaven Baljuwen en Schouten naar de oogen zien, en de vonnisfen naar derzelver zin fchikken. In veele Dorpen miste men zelvs nog deeze Rechters. Men had 'er geen Schepensrecht maar een Buurrecht; zie BUURRECHT. Wanneer de Opgezetenen iets van eikanderen te vorderen hadden, riep de Schout of Azing eenige Dorpelingen of Buuren by een , die van de Dingplichtigen braaf befchonken werden, en, zonder beëedigd ffe worden, dat zy goed recht zouden doen, over 't Geding zaten. Deeze Rechtsgedingen duurden dikwils zo lang, dat de Dingplichtigen op zwaare kosten gejaagd werden. Zie GERECHTSMAALEN. Deeze en andere gebreken der oude Rechtsoeffening zyn, -ónder de tegenwoordige Staats- en Stadhouderlp» Regeeringswyze, geweerd. De Rechters behoe- GEREFORMEERDEN. ven nu geene Graavlyke Ambtenaars meer te ontsAen 1 noch om hunnen wille het recht te buigen. Op het fluk van de Rechtspleeging, zo ten platten Lande als in de Steden, is al in den jaare 1580 eene vee! beter Ordonnantie door de Staaten van Holland ingefteld. Da byzondere Provinciën, Overysfel alleen uitgezonderd, hebben hooge Gerechtshoven, op welken men zich, in alle burgerlyke gefchillen, die te vooren, zo wel als de lyfftraffelyken, door s Graaven luiden werden afgedaan, beroepen kart. Hier wordt het recht zonder aanzien van perfoonen, door ervaaren Mannen, gehandhaafd. De Rechters laaten zich niet omkoopen , en doen den vreemdelingen zo wel recht als den ingezetenen. Men fchikt zich, in het wyzen van Vonnisfen , naar de byzondere Rechten der Steden en Provinciën, naar de Placaaten der Staaten, en bet Room. fche Recht. De Rechters moeten hier flipt by blyven. Zy mogen eene Misdaadiger geen zwaarder ftraf opleggen, dan de wetten vorderen; noch hem tegen da wetten, genade bewyzen, om dat zulks eene daad van Opperfte Magt zoude zyn. Hierom is het, dat de Staaten van Holland,op den 27 September des jaars 1688, beflooten, niet te gedoogen, dat de Rechters de gewoonlyke fpreekwys, prafereerende Gratie voor rü geur van jiflitie in hunne vonnisfen zouden doen ftellen. Zie Groot Placaatb. III. Deel, bl. 85. De Verbeurdverklaringen van Goederen, zyn om het misbruik, dat 'er van gemaakt kan worden, t'eenemaal afgefchaft, en mogen nu om geene reden, zelvs inde meeste Provinciën niet om Misdaad van Gekwetfte Hoogheid of Hoog verraad gefchieden; zie CONF1S. CAT1E. Kortom, men heeft maar weinige Landen , daar het Recht zo ongefchonden gehandhaafd wordt, als in ons Gemeenebest. GEREFORMEERDEN, is de naam eener genoodfchappe van Christenen, wiens Geioofsbelydenis in het Nationaale Synode te Dordrecht, gehouden in de jaaren 1618 en 1619, nader bepaald,genoegzaam volkomen overeenftemt met de leere van den grooten Kerkhervormer Joh. Calvyn. Men zie wat wy daar over op het Artikel CALVINISTEN hebben gezegt, daar wy nog by zullen voegen. Dat ingevolge de leere der Gereformeerde Kerke, Chris, tus niet geftorven is voor alle Menfchen, maar alleen voor die genen , die daar toe verkooren zyn , kragtdaadig geroepen zyn, en Christus als de eenige en volkomen oirzaak der zaligheid, door een waar geloove aanneemen. Voorts, dat, fchoon het gantfche Geflacht der Menfchen in zich zelve nog als onverdeeld aangemerkt worde, vermits zy elkander van r.atuure gelyk zyn, zonder onderfcheid zich in een algemeen, bederf bevinden, en niemant, boven den anderen, eenig voorrecht heeft, of beter is dan de andere, God nogthands reeds vooraf een onderfcheid gemaakt heeft tusfehen de geheele menigte: Hy heeft hen gezien,, liggende in het verderf; Hy heeft beflooten aan fom." migen zyne Barmhartigheid te bewyzen ; Hy heeft voor hen gefchikt het middel der Genade in Christus Jesus; Hy heeft beflooten aan hen mede te deelen zyne kragtige werking der Genade, hen kragtdaadig te roepen, het Geloof in ben te werken, hen daar door, te rechtvaardigen, hen te heiligen, en, door het ge«' loove aan Jesus Christus, zalig te maaken: des zyn^ aan Christus niet alle overgegeeven om te verlosfen; der.  GEREFORMEERDEN. GEREFORMEERDEN. 2*33 derhalve heeft hy ook niet voor elk en eenen ieder, door zyn lyden en fterven, voldaan. Dee^e gedagte vestigt men op de volgende gronden: tot dien einde brengt men by, i. Zodaanige Schriftuurplaatzen, waar in de voldoening van Christus bepaald wordt alleen tot een zeker aantal: waar in Hy die genen , welke aan hem , óm te verlosfen, overgegeeven zyn, noemt zyne Schaapen, zyne Kerk,die Hy door zyn bloed gekogt heeft, zyn Volk, ja zyn Eigendom, Joh. X. vs. 15. Handl. XX. vs. 28. Ephes. V. vs. 25. Tit. II. vs. 14 i en Hy ook niet bidt voor allen, maar alleen voor die genen, die Hem door den Vader gegeeven zyn, Joh. XVII. vs. 9. • 2. Beroept men zich hier op, dat God naarnelyk geweeten heeft, dat veele het Euangelium niet zouden gelooven, maar die hem aangebodene Genade in den wind flaan ; dat de poogingen van Gods Genade te vergeefs zouden zyn, en dat zy dezelve, tot aan hun einde , hardnekkig zouden tegen ftaan; daarom zoude ook de verordening van het Middel, en de voldoening voor de zulken, nutteloos en te vergeefs geweest zyn: nu doet God nooit iet te vergeefs, noch iet dat niet genoegzaam zyn zou om zyn eindoogmerk te bereiken; daarom heeft Hy den Heiland ook alleen doen fterven voor de zodaanigen, van welken Hy geweeten heeft, dat zyne Genade haar oogmerk bereiken en niet te vergeefs aan hun zyn zou. Men zegt, naarnelyk , dat God een drieleedig oogmerk gehad heeft, waar toe Zyne -Zoon in de werelt gekomen is: Het eerfte is, om zyne •onuitfpreekelyke Menfchenliefde te openbaaren. Het tweede, o*n de Geloovigen te konnen zalig maaien. Het derde, op dat die genen, aan wien by zyne Genade aanbiedt,- doch die dezelve verachten, zonder verontfchuldiging zouden zyn. Belangende het eerfte oogmerk, zo houden het de Gereformeerden daar voor, dat de algemeene Verlosfing of Voldoening, ten opzichte van dezelven, vergeefs wezen zou, dewyl God het oogmerk der Openbaaringe zyner Menfchenliefde niet bereiken zou, naardien het geerie Barmhartigheid is, fchoon God ook de Zaligheid den zulken aanbiede, van welken hy reeds te vooren weet, dat zy veel te magteloos zyn om dezelve aan te neemen, en dat dus deeze aanbieding vrugteloos en te vergeefs wezen zal. Doch het tweede oogmerk bereikt God, door het heil der Uitverkorenenen Geloovigen, volkomen. En het derde oogmerk, naarnelyk, om den genen, welke verlooren gaan, alle verontfchuldiging te beneemen, wordt, naar de Leere der Gereformeerden, daar door volkomen bereikt, dat zy niet eens onderhouden de Wet der Natuure, die in hun harte gefchreeven is, en niet wandelen naar het licht der Rede; en het derhalven tot eene meer zwaare verdoemenis der Menfchen niet nodig geweest is, dat -Gods Zoon, ook voor de Verloorenen, zou lyden en fterven; dat zyne verdiende daarom algemeen zou moeten zyn, en dat zy eene genoegzaame Genade tot hunne bekeeringe ontvangen hebben ; dan zou daar uit noodzaakelyk moeten volgen, dat God, aan de meesten oirzaak en gelegenheid gegeeven hebben, dat zy dies te boozer, dies te verdoemelyker, en dies te elenriiger zyn geworden. 3. De derde grond waar op de Gereformeerden hunne sieening vestigen, is deeze; indien God Zynen Zoon X. Deel. aan alle en elke Menfchen, die ten allen tyde en aan alle plaatzen in de werelt geleefd hebben, toteenen. Verlosfer gefchonken had, en Hy dus wilde, dat alle en elke Menfchen het Middel der Genade deelachtig,, en, daardoor, zalig zouden worden; dan zou Hy hen ook gefchonken hebben de Middelen, om zich het zelve toe te eigenen: Hyzou, aan allen, zyne geopenbaarde Leere der Genade hebben gegeeven : Hy zou aan hen bekend gemaakt nebben, het eenig Middel der Genade, Jesus Christus met zyne dierbaare verdienfte: Hy zou hun zyn woord hebben doen verkondigen, en genade en vergeeving der zonden hebben laaten prediken: Hy zou hen gegeeven hebben, den Doop en het H. Avondmaal: Hy zou mede beflooten hebben om aan hen zulk eene groote maate van Genade mede te deelen, als, tot bunne bekeeringe en tot werkinge van Geloove, van noode zou zyn geweest. Nu is het eene bekende zaak, dat op het aard-rond ten allen tyden der werelt, geweest zyn zo veele Volken, die. de middelen der Zaligheid, het geopenbaarde woord der Genade, het woord der Verzoeninge, niet gehad hebben, en nog tot op deezen dag zyn 'er zo veele Volken, aan welken de Heiland der werelt nooit is bekend gemaakt geworden. Men kan derhalve niet anders, dan redelyk befluiten, dat de Genade der Roepinge en Uitnoodiginge tot het verworven Middel der Genade «ich even zo wyd uitftrekken, en zo algemeen wezen moet, als de Voldoening van den Heiland is; dewyl nu de ondervinding leert, de Genade der Roepinge op verre na niet algemeen te wezen, zo moet men befluiten, dat de verwerving van het Middel der Genade niet algemeen is. 4. De Gereformeerden vestigen, ten vierden, hunne meening hier op, dat men in God twee tegen eikanderen aanloopende Willen zou moeten ftellen, indien men aan de eene zyde, wilde ftellen, de Verlosfing, welke door Christus Jesus gefchied is, algemeen te zyn; en, aan de andere zyde, dat God nogtbands het lot van eiken Menfche, benevens zynen eeuwigen ondergang, of zaligheid, zou vastgefteld hebben. Men befluit deshal ve op de volgende wyze, die Wil van God, waar door Hy, voor de grondlegginge der werelt, beflooten heeft, de Menfchen, door 's Heilands lyden en fterven te verlosfen, is even dezelvde Wil, dien God gehad heeft ten tyde van 'sHeilands dood, toen Fly den raad van God, aangaande der Menfchen Verlosfinge, uitvoerde; want, 't gene, in den tyd, door den Wille van God gefchiedt, dat gefchiedt door even denzelvden Wille, waar door God alles, voorde tyden der werelt, beflooten heeft. God is, ten opzichte van zynen Wille, onveranderlyk : Hy heeft geenen anderen Wille, wanneer Hy iet befluit, dan wanneer Hy het zelve daadelyk uitvoert. Des heeft dan de Wil van God, ten tyde van Christus fterven , ten opzichte der Verlosfinge van 't Menfchélyk Geflachte, niet algemeen konnen wezen, dewyl God van eeuwigheid af beflooten heeft, dat alleen zalig zullen worden dezulken, die het Middel der Genade , door een waar Geloove , aanneemen. Reeds ten tyde van 's FIeilands fterven, heeft God beflooten deezen en dien Ongeloovigen te verdoemen, wegens zyne onboetvaardigheid; des heeft dan in God geene Wille plaats kunnen hebben, om deeze Onboetvaardigen, wier aanhoudend ongeloof God te Aaaaa voo-  2234 GERICHTEN. vooren gezien heeft, te verlosfen, en hunne zonden, des niet tegenftaande, door den dood zynes Zoons te laaten verzoenen ; want dan zouden wy twee tegen den anderen aanloopende Willen in God ftellen. 5. Ten wtfden, grondvesten zich de Gereformeerden hier' op, dat, ten tyde van Christus fterven, zedert den oirfprong van 't Menfchélyk Geftachte.reeds vier duizend jaaren verloopen waren, geduurende welken tyd de meesten den waaren God niet gekend hebben, maar zyn , hl hunne onboetvaardigheid , verlooren geraakt: vermits nu uit de Helle geene Verlosfing ts, zo, is het ongervmd, te willen zeggen, dat Christus ook voldaan zou hebben voor de toenmaals reeds Verdoemden; dat Hy het losgeld zou hebben betaald, en het recht ten leeven verworven voor de zulken , over welken het onherroepelyk vonnis niet uegts uugcfprooken, maar ook daadelyk voltrokken was. Dit ttxt is de Leere der Gereformeerde Kerke over de Voldoening van Christus. J. F. Stapper , Grondlegging tot den, waaren Godsdienst, Deel VIII. bladz. 85 enz. - Wat nu de overige Geloofftukken van de Gereformeerden betreft, zie men op de byzondere Artikelen, als onder anderen, DOOP, NAGTMAAL, SYNODE van DORDRECHT, enz. GERIBDE VENUS-DOUBLET, zie HART-DOUBLETTEN, n. 1. GERIBD KAPJE, zie PATELLEN n. rr. GERICHTEN, of Gerechten, verftaat men zodaanige Vergaderingen door, uit Mannen beftaande, welke met de hoedaanigheid van Rechters zyn bekleed, ten einde- de- twisten van den Man en zynen Naasten te beilegten,. enz.. ~ . Dat de Volksvergaderingen in de algemeene Gericnten (Comitia & Placita generalia) by ouds in het open veld,, ander den blooten hemel (fub dio) gehouden wierden, is eene- zaak, welke aan die genen, welke de oude wyze van Rechtsplegingen en Gebruiken hebben beoefiend, ten vollen bekend is.. Meest al gefchiedde zulks onder eenen- Eiken- of Lindenboom, en indien die 'er niet gevonden wierden, dan was men gewoon een Kruis,. Vaandel, of eenig ander teken op te richten , by het welk de menigte verzamelde. Al vroeg beeft men egter tot zulke Vergaderingen gebruik gemaakt van de Kerken, waar toe-waarfchynlyk de ongemakken, die de de eerstgemelde. wyze verzelden, gelegenheid zullen hebben geseeven, zoals men fchynt te:moeten opmaakén , uit het Capitul. prim. anni 8i9« aap. 14.. waar by door Ludovicus Pius het eene en andere- wordt afgekeurd, ih dee?e woorden Mallus tarnen neque in Ecclefia neque in atrio ejus habeatur. Minon-vero. placita Cómes, Jive intra fuam poteflatem , vel ubi •impecrarc potuerit, habeat, volumus utique , ut domus a Co••rnite in loco ubi mallum tenere debet conflruatur, ut propter Cfdorem Jolis pluviam publica utilitas non remaneat. Dat niet tegenftaande zulks het houden van de algemeene Gerichten, onder den blooten hemel, heeftftand behouden, en boven dien ook die gewoonte op veele plaatzen in het houden der byzondere Gerichten gevolgd is , blykt uit menigvuldige voorbeelden, die men- daar van by de Schryvers aantreft. Wy zullen daar van flegts eenige-, die onder ons gevonden zyn, mededeelen.. De.Vergaderingen by de Opflalboom,vmt: wm wy-op- dat Artikel zullen handelen, zyn aan elk hekend';, zie; QESTALBOOM. Dat Appéllen in Ut- GERST. recht voormaals wierden afgedaan onder den blooten hemel, op St. jans Kerkhof, onder de Linden, blykt uit Mattheus de Jure Glad. p. 669, en Obferv. ad Chron, Egmund. p- 218. Van vonnisfen in de Veluwe in Ge/» derland, geveld over zaaken van twee honderd daalders, en daar onder, viel beroep aan den Engelanderholt, omtrent drie uuren ten noorden van Arnhem, en die Appéllen wierden aldaar, voor den jaare 1620, onder den blooten hemel afgedaan; zie Tegensw. Staat van Gelderland, bl. 163. In de Stad Zutphen wierden de Leenzaaken uitgewezen onder den blaauwen hemel, omtrent St. Grenhof, onder een eyckelboom, naar het verhaal van Slichtenhorst, Geld. Gefchied: I. Boek, bl. 67- enz.; en worden de Appéllen in Leenzaaken,. tot op deezen huidigen dag, met veele plechtigheden in dat Gewest, in genoemde Stad , onderden blooten hemel behandeld en afgedaan. Zie Ned, jaarboeken, XIX. Deel, bl. 635. enz., als mede op LEEN- GERICHTE. Het houden van 't Gericht in de Kerken is ook nog lang in gebruik gebleeven, ook met naame in Friesland niet onbekend geweest; ten min. ften dat in den jaare 1487, het Gericht gehouden is in de Kerk van Menaldum, blykt uit het Friesch Charterboek, I. Deel, bl. 740, en hier van zal waarfchynlyk zyn overgebleeven, dat in die Provincie, de Volksvergaderingen (Convocatie der Stemdraagende Ingezetenen,) nog altyd in de Kerken gehouden worden, ingevolge 's Lands Ordonnantie, Boek IV. Tit. 9. Art. 62. Men zie verder over deeze ftof in het algemeen Keysi.er , Antiq. Celtic, p. 86. A. Mattheus Manud. ad Jus Canon, pag. 386. feqq.. Dreyer de ufu genuino jur. Angl. Sax. p. 146 ë? feq- en Buder de Judic. popul $eptentr. GERICHT SCHOLTUS , zie KRYGSGERICHTE. GERIMPELD OUD-WYF, zie KOUS-DOU¬ BLETTEN , n. 2. GEROPOGON, zie GRYSBAARD. GERST, in het Latyn Hordeum, is de naam van een Planten-Geflacht, onder de Klasfe der Driemannige Grasplanten gerangfehikt. De Kenmerken van dit Koom-Gewas zyn ; zydelingfe, tweekleppige, éénbloemige Kelken, drie by eikanderen, maakende gedagte drie Kelken met eikanderen een zesbladig Om. winzeldje uit. Daar zyn agt foorten van, waar van de drie laatften het zogenaamde Gerst-Gras uitmaaken.. 1. Gemeene Gerst. Hordeum vulgare. Gerst, met alle Bloempjes tweeflachtig en gebaard; twee ryen regter opftaande. Hordeum Flosculis omnibus hermaphroditis Aristatis, Ordinibus duobus ereüioribus. Linn. Syst. ATofir. XII. Gen. 98. Veg. XIII. p. 107. Gort. Belg. 30. Gouan. Monfp. 58. Seminibus corticatis. Mat. Med. 47. Hort. Cliff.. 24. Roy. Lugdbat. 69. Hordium Spica fubdisticha Cal. foliofo fetaceo &c. Hall. Helv. iV. 1533. /3. Hordeum Flosculis omnibus hermaphroditis, Seminibus decorcitatis. Hort. Ulf. 23. Hordeum nudum, Gymnocriton. J. Bauh. Hifi. II p. 430. Zeopyron vel Tritico-Speltum. C. Bauh. Theatr. 4123. V. Hordeum polystichum hybermm. C. Bauh. Fin. 11. Theatr. 438. Dit Koorn noemt men, naar den Latynfchen naam,. Hordeum, in 't Italiaanscb Orzo, in 't Fransch Orge;maar in 't Engelsch heet het Barley , in 't Spaansch Cerada, in t Hongaarsch Arpa, en in 't Hoogduitsch Q5erftctt.. Omtrent de natuurlyke groeiplaats fchynt: geene zekerheid te zyn j hoewel fommigen dieinSchot- land,  GERST. 'land, anderen in Rusland, of zelvsop 't Eiland Sicilië, Hellen. Diqscorides maakte maar van eenerlei Gerst gewag; doch Theophrastus fpreekt van der zei ver verfchillendheden naar 'c getal der ryen van Graantjes, in de Aair, twee, vier of zesvoudig. Die eerde en laatHe worden nog' al als byzondere foorten onderfchei■den. Wy fpreeken hier van die Gerst, welke de Koornt jes op vier ryen heeft, maar twee derzelven regter op'ftaande dan de anderen. Deeze wordt wederom gefchifr in Zomer- en Winter-Gerst, naar den zaaityd; hoewel de Iaatile veel zwaarder valt dan de andere. Ook is 'er van deeze eene verfcheidenheid, met gepelde Hoorntjes, zeldzaam in de Akkefs voorkomende, in Duitschland JPStmmel-GSerfïcn genaamd. De deel en der Vrugtmaaking van de Gerst zyn,door den Heer Baron de Gleichen naauwkeurig afgebeeld, op Tab. 27, van zyne in't licht gegeevene Obfervat. Microscop. De Heer Haller merkt aan , " dat deeze „ foort fri alle Bloemen, twee Kelk-Kafjes heeft, kor- ter dan het Blommetje , elsvormig , in een kort „ Baardje uitloopende. Het buitenfte Bloemkafje, zegt „ hy, is zeer hol, met de zyden famengeplooid, en „ de rug gehaaird, de tip eindigende in een Baardje „ van drie duimen langterhet binnenfte is ongebaard, „ de twee Bloemblaadjes zyn pluimachtig. Uitwaards, „ in de aanvoeging van het grootfte Kafje, is eene „ haairige Styl, zo lang als een derde van het Kafje, }, zynde een onvolmaakt Bloempje. 2. Zeszydige Gerst, Hordeum hexastichum. Gerst, met ^alle Bloempjes tweeflachtig en gebaard; de Zaaden op zes ryen egaal geplaatst. Hordeum Flosculis omnibus hertnaphroditis Aristatis, Seminibus fexfariam cequaliter pofitis. Linn. Hort. Upf. 23. Mill. Dicï. N. 6- Hordeum Spica polysticha Floribus omnibus hermaphroditis longe Aristatis, Hall. Helv. N. 1534. Hordeum Hexastichum pulclirum. J. Bauh. Hifi. II. p. 129. Hordeum pvlystichum vermtm& hybernum. C. Bauh. Theatr. 439. Hordeum. Lob. Ic. Zodaanige is de Gerst die men gemeenlyk zaait, ook wel genaamd Roode Gerst. Zy heeft de Aair dikker en zwaarder. De onderfte Bloemen zyn onvolmaakt; de overigen hebben den Kelk korter dan de Bloem, aan *t begin bladerig, aan 't end gebaard. Het buitenfte Bloemkafje geeft een ruuw Baardje uit, van twee duimen lang, het binnenfte is kort enlancetvormig. Twee pkrimachtige Bloemblaadjes zyn 'er, het derde heeft de gedaante van een Baardje, als in de voorige, zegt Haller. 3. Tweezydige Gerst. Hordeum distichum. Gerst, met zydelingfe Bloempjes mannelyk en ongebaard, de Zaaden hoekig en op eikanderen liggende. Hordeum Flosculis lateralibus masculis muticis, Seminibus angulatis imbricatis. Linn. Hort. Upf. 23. Mat. Med. p. 47. Gouan. Morjp. 58. Hordeum. Hall. Helv. N. 1535. Hordeum distichum. C. Bauh. Pin. 22. J. Bauh. Hifi. II. p. 429 £. Hordeum nudum, f. Seminibus decorticatis. Moris. T. 6. ƒ• Jf De zeldzaame byzonderheid, dat van de vier ryen Bloempjes , welken deeze foort zo wel als de eerfte heeft, twee uit onvrugtbaare beftaan; zo dat de Aaijen van deeze Gerst maar twee ryen van Zaaden hebben, en derhalve tweezydig zyn; onderfcheidt dezelve ten duidelykfte. Zy is fcbraalder en teerder, ook langer van gewas, wordende daarom kleine Gerst, of ook Zomer-Gerst geheeten; om dat zy niet dan in 't voor- GERST. s25- jaar gezaiïd wordt, en meest tot aas van Hoenders, Ganzen en ander Pluimgediert verftrekt, In 't HöoRduitsch noemt men ze deswegen "giMt-QSmt/ in Italië Scandella, in 't Fransch Pomette of Paumette. Hier toe behoort de zogenaamds bloote Gerst, dus niet zo zeer geheeten, om dat zy minder gebaard is, al wegens de bloote Graankorrels. Men noemt ze in 't Fransch Sukrion of Orge m, en uit deeze heeft de Heer Adanson, door 't zaaijen, verfcheide veranderingen ten opzicht van de Bloemdeelen bekomen, die egter niet beftend'ig waren, 4. Speltige Gerst. Hordeum Zeocriton. Gerst, met de zydelingfe Bloempjes mannelyk en ongebaard, de Zaaden hoekig; uitgebreid, met basten. Hordeum Flosculis lateralibus masculis muticis, Seminibus angularibus patentibus conicatis. Schreb. Gram. 125, T. 17. Hordeum distichum Spica lata compresfa breviore. Moris. Hifi. III.p. 206. Hordeum di&. Oryza Germanica. J. Bauh. Hifi. II. p. 429, Zeocriton f. Oryza Germanica. C. Bauh. Pin. 22. Th. 421. Mor. T. 6.f. 2. Zo weinig verfchilt deeze van de voorgaande, dat de Heer Haller ze daar toe betrokken heeft. Mea noemt ze Bxard-Gerst, om dat zy de Baardjes langer heeft dan de gemeene, naamelyk van vier tot zes duimen, zy heeft anders de Aair breeder, platter en korter; de Graankorrels digter op één gepakt, en eenigermaate hoekig. Voor 't overige komt zy, alzo de Korrels maar op twee ryen aanrypen, met de Tweezydige naast overeen : hoewel zy zes ryen heeft van Bloempjes; maar de overige misdragen. Dewyl zy na de Spelt zweemt, is 'er de naam van Zeo-Crithon, die tevens den Griekfchen naam van de Gerst influit, aan gegeeven. In Italië noemt men ze Duitfche Ryst, in Engeland Sprat-Barley, in Sweeden ©fyffetfOJtt / of ook QJhiiinfojrt; dewyl zy zich door haare plat gevederde Aairen alfins vederachtig vertoont. Deeze foort van Gerst Wordt beter dan de voorgaande geacht, om dat zy, ook in vetten grond, niet te fterk in ftroo fchiet, en zwaarer Korrels draagt; weshalve menze in Duitschland verkiest tot het Bierbrouwen. Men heeft 'er, zo in Engeland als in Frankryk, verfcheide proeven mede werkftellig gemaakt,en daar van eenen ryken Oogst bekomen. Doch zy vereischt eenen vrugtbaaren en wel toebereiden Akker; ook moet het Zaad, dat men tot zaaijen gebruiken wil, eerst van de kleine Korrels, die daar onder zyn , gezuiverd worden: daar en boven laat zy zich zeer moeiielyk pellen; zo dat het teelen van deeze Baard-Gerst meer tot liefhebbery, dan tot een wezentlyk en bettendig voordeel in deeze Landen dient. In Italië wordt iy op verfcheide plaatzen gebouwd. Van ouds is de Gerst onder de Israëliten bekend, en, ^elyk de Tarwe, tot leevensonderhoud gebruikt geweest, 't Land Kanaan, zegt Moses , was vrugtbaar in Tarw en Gerst- Tegenwoordig teelt menze in Egyp* :e, meest tot aas voor Hoenders en Paarden-voeder, segt Forskaöhl, die waarnam, dat'er doorgaans twintig Aairen voorkwamen op éénen Stoel, ftaande de Planten eene fpan van eikanderen. Men vindt in de Heilige Schrift temeermaalen van dat Koorn onder de Schatten des Lands, onder de Offerhanden en onder den voorraad, gewag gemaakt. Door Christus werden , met vyf Gerften-Brooden en twee Visfchen. vyfduizend Menfchen verzadigd. Daar Komt een Meel Aaaaa 2 van,.  2236 GERST. van, dat zoet van fmaak is, en waar van het Landvolk', in veele deelen van Europa, zyn brood bakt. Op d'eSwitzerfche Alpen en in de Noordelyke Landen, is dit zeer gemeen. Zulk Brood heeft alleenlyk dit gebrek, dat het te fchielyk droog wordt: doch overtreft nog oneindig het geen door de Laplanders, uit fchaarsheid, van Boombast wordt gemaakt. Ook geeft veel aanleiding tot de Gerstteeling in de Noordfche Landen , dat dit Koorn aldaar zo fchielyk aanrypt , kunnende dikwils in agt of negen weeken, na dat het gezaaid is , reeds gefneeden worden , zo Linkjeus verhaalt en zulks in het Noordelykfte van Europa: vid. Flora Lappen. Proleg. §. 29. Het Gerfte-Meel is ook tot Gebak en Bry, geen onbekwaam voedzel. De Varkens worden gemeenlyk in ons Gewest daar mede vet gemaakt. De Paarden worden in Spanje met Gerst gevoerd, even als by ons met Haver. Voorts dient zy tot aas voor Pluimgedierte, als gezegd is. Doch wel Jbe't voomaainfte gebruik van de Gerst hier te Lande, is om Mout te maakën tot het brouwen van Bier, dat ook bereid kan worden van ander Koorn. Zie de Aanmerkingen van den Heer Linnjeus over het Bier, in de Stockholm. Verhandel, van 1763, of XXV. Band,bladz. 58 In de Geneeskunde was, van ouds her, tot heete ziektens, niets gebruikelyker dan een Gerftsn-Drank, cfafkookzel van Gerst, om de kragten der Lyderen te behouden. Nog heden weet men , van hoe veel dienst bet zelve zy. Dun, verschBier, kan ook tot het zei vde einde (trekken. Boerhaave leerde, dat Bier kragti^er was dan Wyn; doch het zelve is, oud zynde, tevens koppiger. Vette, dikke Bieren zyn zeer voedzaam, als blykt uit de Brunswyker Mom, en dienen tot verfterlving van zwakke Geitellen Men heeft nu kortiings het weeklyks brouwen van versch Bier, op de Schepen, die lange reizen doen, het allernuttigfle tot voorkoming van Scheurbuik bevonden : de eerfte uitvinding daar van wordt aan den Heer Macbridge , Geneesheer en Chirurgyn te Dublin in ier/Wtoegefchreeven. ~Zis Alg. Vad. Letteroefeningen, II Deel, bladz. 559Van zuur Bier, wordt door eene nieuwe gisting, Azyn gemaakt.. Uitwendig is het Gerfle-Meel, in Pappen, «Kenfiig om Gezwellen te doen verflaan, of de Veretterïng te bevorderen. De Baardjes van dit Koorn zyn aTs, kleine Vlympjes, tot opening van de Adertjes der ©Btftooken Oogleden , volgens de uitvinding van Woolhouze , zo Haller aanmerkt, in gebruik geweest; doen volgens Heist.'R waren het de Baardjes van RoggenAairen. Zie zyne Inft. Chirurgicce. Cap. 52. de Scarifieatione Qculamm.. De. Gerst- Es, behalve andere kwaaien , wel' allermeest,, zo men aanmerkt, die, welke de Kanker gejioemd wordt, onderhevig. Mooglyk is het die, waar van Loekl de afbeelding geeft onder den naam van Brand der. Zomer-Gerfte, vertoonende eene zeer fchraale «n; als uitgeteerde Aair. Immers het is eene ongefteldJisid',, waar door de. vrugtmaakende deelen zodaanig worden aangedaan ,.dat de Aair geheel vlakkig of zwartachtig' wordt,, en dè Graankorrels niet dan Blaasjes zyn.,. met eene poeijerachtige (tof gevuld; In verfcheid'ensandere Planten heeft dit ook wel plaats, en zelvs Ie allerlei andër Koorn;. doch in de Gerst het allerdiepste;. Zie het Venoog- van den Heer Aimen, over èsu. stirzsM van. den: Kanker in 't Koorn. Uitga;. Verliand. GERST. VII. Deel, hl. 220 enz. Als ook Nieuwe Landbouw. III. Stuk, bladz. 36, enz. MedeD. de Gorter, Flor. Belg. Ed. II. pag. 347. Terwyl deeze vier foorten van Gerst zo weinig verfchülen , komt het de Heer Houttüyn bedenkelyk voor, of niet wel de eene, door verandering van grond of door het klimaat en faizoen, in de anderen overgaa; 't welk in der daad eene taak zou zyn , voor de Liefhebbers van den Landbouw wel waardig te onderzoeken. Wat de verdere eigenfehappen, gebruiken en kweeking van de Gerst betreft, is reeds verhandeld in ons Woordenboek, II. Deel, bladz. 857, enz , daar wy den weetgierigen Leezer naar toe wyzen. 5. Bolwortelige Gerst. Hordeum bulbofum. Gerst Gras, met alle Bloempjes vrügtbaar, drievoudig en gebaard., de Omwindzels borftelig, aan den voet kanthaairig, Hordeum Flosculis omnibus fertiiibus, ternis, Aristatis, Involucris fetaceis bofi ciliatis. Linn. Amo^n- Acad IV. p. 304. GramenSecalinumbulbofa Radice. Barr. Ic. 112. ƒ. 2. Scheuchz. Gr. 19. Gramen bulbofum ex Aleppo. C. Bauh. Pm. 2. Prodr. 4. Theatr. 21. Moris. Hifi. S, 8. T. 6. ƒ.7- In Italië en de Levant, inzonderheid by Aleppo, is dit Gras waargenomen, 't welk zich zeer duidelyk door zynen bolachtigen Wortel onderfebeidt. Het heeft eenen Helm van drie voeten hoogte, en eenen Aair,. byna als die van het Gerstachtig Gras onzer wegen en voetpaden. 6. Knoopige Gerst. Hordeum nodofwn. Gerst-Gras, met zydelingfe Bloempjes, onvrugtbaar,. ongebaard; de Omwindzeltjes borftelachtig , glad. Hordeum Flosculis lateralibus masculis muticis fcpe. Linn. Spec. Plant. 7. Gramen Myofuroides nodofwn. Raj. Angl. III. p. 197. T. 20, ƒ• 2- ' ' , Dit valt in Italië, zegtLiNN^us,en inEngeland, hebbende veel knoopige Wortels : het middelde Bloemtje is gebaard, en de Omwindzeltjes hebben paarfche Baardjes, langer dan de Bloempjes. 7. Muur-Gerst. Hordeum murinum. Gerst-Gras, met dèzydelingfe Bloempjes mannelyk en gebaard, de middelde Omwindzels kanthaairig. Hordeum Flosculis lateralibus masculis aristatis , Involucris intermediis ciliatis. Linn. Spec. Plant. 6- Gort. Belg. 30 Fl.Suec. 107, 113. Oed. Dan. T. 629. Jacq. Vind. 20 Gouan. M'onfp 58. Ger. Prov. 101. Scop Carn. 210. Roy. Lugdb. 69 Hor* d'eum Spica crasfa longe AristataCal. glumis Aristatis. Hall. Helv. N. 1530. Gramen Hordeaceum minus £f vulgare. C. Bauh. Pin. 9. Theatr. 134. Scheuchz. Gram. 14. Gramen. Secalinum vulgatisf. viarum Moris. Hifi. Si 8. T 6. ƒ• 4; Hordeum fpontaneum fpurium. Lob Ic. 30. 3. Gramen Spïcatum Secalinum minus. Tournf. Inft. Scheuchz. Grami 1.7. n. 3 GramenSpicaSecalina. C. Bauh.Prodr. 18. Hall. Helv. N. 1538. Zeer algemeen komt deeze , die Basterd-Gerst gcnoemd'wordt; op fteenige wegen, muuren en puinhoopen, waar van zy den bynaam heeft, door geheel Europa voor. Haller zegt, dat zy in Switzerlandgroeit aan de muuren der wegen. In Sweeden vondt onze Ridder ze op de wallen van Landskroon en andere Steden. In ons Holland is zy alom gemeen aan de kanten van ftraaten en puihige wegen : zo dat zy een harden grond' fchynf te beminnen; In Rusland vondt de Heer de GoKTEie deeze- Giasrfóort niet '„ die door haare Gerst-  GERST. Gerstachtige gedaante zeer bekend is, hebbende Halmen van een voet hoog en daar boven, als geknakt, |n bordelige Baardjes, waar door het van de echte Gerst verfcbilt, en daar van geene verbastering fchynt te y.yn, zo Haller aantekent, in welk vermoeden anderen gevallen waren. Sommige noemen ze ook wel Muizen-Koon. Een grooter Gras van dien aart, door C Bauhinus op 't Gebergte Wasfelfall gevonden, en doorgaans in de Bosfchen by Gottitigen voorkomende, zo de Heer Haller waarnam; groeide twee ellen of zes voeten hoog: maar deeze behoort tot het Koorn-Gras. Zie KOORN-GRAS. Of de kleine Basterd-Gerst van C. Bauhinus, die overal op drooge gronden voorkomt, eene verfcheidenheid , dan eene wezentlyk verfchillende foort, (waaraan fommigen-den bynaam van Rogachtige geeven, ) uitmaake, is onzeker. Door geheel Siberië, alwaar het by ons gemeens Gerst-Gras van dien aart niet fchynt te groeijen, was dit kleine, rogachtige, zeer gemeen, en onderfcheidde zich, zeer duidelyk, door zyne bruinxood, of fomtyds ook fchoon paarsch gebaarde Aairen. Zou dit dan ook kunnen zyn de Muur-Gerst, daar Plinius van fpreekt,en die hy noemt Herba phcenicea nabis Hordeum Murinum. Hifi. Nat. Ub. XXII. Cap. 65- Zie hier de befchryving door Gmelin Siber. l. p. 124, 125. De Blaasjes zyn veel kleiner dan in het kleins ge„ meene Gerst-Gras van Bauhinus, en de Aairen eindim gen om. laag nooit in het Katje. De zydelingfe „ Blaasjes zyn doorgaans zo fchraal en klein, dat zy niet dan by naauwkeurige befchouwing. als zodaanig, maar in de eerde opflag als Baardjes zyn; fomwylen naauwlyks zigtbaar, fomwylen vaneen half „ duim en langer, in welk geval die evenredigheid, der Baardjes onder eikanderen r plaats heeft, welk „, in de figuur van Vaillant keurlyk is uitgedrukt. 0 Altoos zien de Baardjes roodachtig;, doch fomwylen vallen zy, met de.geheele Blaasjes, fierlyk paarsch; „ gelyk Stellerus., omftreeks Irkut, waargenomen ,, heeft". In Switzerland heek de Heer Haller deeze rogachtige Basterd-Gerst aan de oevers van Rivieren,.en Bauhinus in Koornlanden- gevonden: doch zy is 'er zeldzaam, en de anderen zeer gemeeni De Bloempjes, welken Gmelin Blaasjes noemt,, heeft dezelve, zo hy aanmerkt, als ook de Baardjes korter en ruuwer, gelykende meer tweezydig, hoewel wezentlyk zeszydig zynde;zo dat dee^e mooglyk eerder eene verbastering ,van het.Gmf. of Rogge-Koorn zou fchynen, als degewoone Basterd Gerst der muuren of voetpaden. 8. Kwispel-Gerst. Hordeum jubatum. Gerst-Gras■> met de. Baardjes en bordelige Omwindsels uitermaatelang, Hordeum. Aristis Involucrisque Setaceis longisfimis. Linn. Spec. Plant. 8. Clymus crinitus. Schreb.G>vwj p. 15. T. 24. ƒ. 3. Gramen hordeaceum, Spica Aristis longisfimis circumvailata. Scheuchz. Gram. 20. Buxb. Cent. I. p. 33. T. 52. ƒ• 1. . Dit is het Levantfche Haairgras-vzn óen Heer Schre'Ber, 't welk de beroemde Sherard by. Smirna ontdekt" ieeft, zynde door- Scheuchzer genoemd Gerst-Gras, dat' de Aairen omringd Heeft met zeer lavge Baardjes. Dergelyli- Gras vondt Buxbaum: aan dën B'os.phorus en iir Geergièi Hét heeft' de gedaante-van dè Muur-Gerst , zo GERSTENGR. der OOGLED. GERSTVOG. 2237 even befchreeven, zegt Linnjeus, doch de Omwindzeis en Baardjes, viermaal langer dan de Aair, geeveii 'er een zonderling voorkomen aan. Men kan zulks in de afbeelding van Schreber befchouwen , die aanmerkt dat deeze foort, door niet meer dan twee Bloempjes op ieder Tand van de Graat te hebben, van de Gerst verfchillen zoude. GERSTENGRAAN der OOGLEDEN, in het La. tyn Horduolum, is de naam welken eene ziekte der Oogleden draagt, bedaande uit Gezwelletjes, welke een gedeelte.der Oogleden inneemen, en meerendeels uit eene verdopping der Meybomiaanfche Klierbuisjès voortkomen. De Heer D. van Gesscher onderfcheidt dit ongemak in drie foorten. Het eerfie foort, zegt zyn Ed., is Wet gemeen Gerflengraan, de Crithe der Grieken; een langwerpig onbei weeglyk Gezwelletje aan den rand der Oogleden,, vergezeld met jeukte, pyn, ontdeeking, of verzweering', na dat "men het aantreft in deeze of gene zyner verfchillende tydperken. Men vindt Menfchen die by uitdek aan het zelve onderhevig zyn, en by deezen? eindigt het doorgaans fpoediger dan by anderen. Da Ouden beproefden dëszelvs geneezing door verzagtenv de en ettermaakende hulpmiddelen, door warm brood' by voorbeeld, warme wasch, vygen, en de Gumm. fa.' napen, fri azyn opgelost. Als het zeer diep lag, en niét fchielyk genoeg doorbrak, fneden ze het open met een lancet, om eenen uitgang te geeven aan het ingaQooten vogt. Deeze behandeling wordt als nog voor ie beste, gehouden, en eischt althands geenerlei verandering. Aetius, fchynt het, dat dit kleine gebrek* laar Demosthenus, met den naam van Abfesfus Palpe*"irarum bedempeld heeft. Het tweede foort; is het HagelwysGerfiengraan, deCJm* 'eza, Ch'alazion , en Chalazozis der Grieken. Men verlaat hier door een hard,, beweeglyk, en doorfchy-iend Gezwelletjë, ter zelvdér plaatze; dat meermaal én eene. witte en melkachtige, doch ook fomwylerr;ene ftèenachtige dof in zich bevat, en in het Jaatd'ë ;eval, van Galenus Lithiafis genoemd wordt. Mettgeneest het zelve., als het uitwendig ligt, door den 3ytfteen, op eene voorzichtige, wyze aangebragt.; en nwendig geplaatst zynde, door dè wegfnyding., nav lat men alvoorens het Ooglid heeft omgekeerd;. Het derde foort, eindely.k, is het Waterblaas gelykend Jerftengraan, by Galenus , en P. Aegineta ,. Aquuia, >y Celsus Ftfica geheeten, en gelykelyk befchreeven ^ Is eene vermeerdering van vet in het bovende Oog-'id, dat is te zeggen, als een Lypoma. Wy verdaan* sr door een Gerfiengraan dat de gedaante heeft van eetfi Waterblaasje,.by Kinderen veelal met eene witte'dof,, naar by Bejaarden, met een helder water is opgevuld.'.. 3ikmaalën befpeurd men het zelve aan de zyde varfe en grooten Ooghoek', alwaar het doorgaans de groot-e heeft van eene erwt, en eene ligte Traanvloed verlirzaakt. Ten opzichte haarer. behandeling, verfch'ütt et niet van die der voorige foort; en fomwylen zehvs; eneest het gemaklyk, na dat men dëszelvs, top meK ene kléine fchaar heeft afgefneeden. GERSTGRAS, zie GERST, «.5, 6, 7 en g.- GERSTVOGEL, is dè naam van eenen Vogel daoK èw Heer Limbus' en andere NatuurbefchryVers onv er het GélTacht der Geelgorfen geplaatst 5, den. eersfc-  2233 gerstvogel; gemelde noemt hem Geelgnrs, dfe uit den gryzen zwart gevlakt is. Êrnbertea grifea nigro-maculata. Linn. Faun. Susc. 206. It. Scan. 292. T. 4. Emberiza alba. Gesn. ^v. 564. Rij. Av. 93- WlLL. 0)72. 195- T.lfO. Ai-b. yfr. II- p. 46. r.50. Olin. Jv. 50. Alaud® congener, Aldr. Om. Mïliarla cana. Frisch. ^v. T. 6-ƒ. 4. De Gerstvogel, by Aristoteles z^Xfffi in ^ La~ 'tyn Cenchramus, in 't Italiaansch Strillozzo , in 't Hoogduitsch (gcïSt-fammcr / in 't Engelsch Bunting, fö t Sweedsch tio.'n-incrha/ in *t Noorweegsch ïinotW/ in 't Fransch Terfe, en Prooijer, Preijrr of P»w;er geheeten, is eene Trekvogel, die vroeg in *t voorjaar overkomt; 't verwondert my, zegt de Heer de Moktbeillard, dat ze hem den naam van den Geelgnrs der Velden niet gegeeven hebben, dewyl hy in 't ichoone Taifoen dezelve niet verlaat. Hy maakt zyn nest in 'de Gerst- en Haverlanden, zelden vlak op den grond 'neder; doch drie of vier duimen daar boven, in het digtfte gewas, fterk genoeg om dat gebouw te draagen. .. Het Wyfje legt vier, vyf, en fomtyds zes, eijertjes; zo lang het broedt, verfchaft het Mannetje voedzel, en zich op den buitenkant eens booms nederzettende, herbaalt het, zonder ophouden, het onaangenaam gefchreeuw, tri, tri, tri, tiritz, dit duurt tot de maand Augustus: dit gezang is veel fchielyker en korter dan dat van den Geelgors. Men heeft opgemerkt, dat de Gerstvogel, zich van de grond opbeurende, om op een tak te gaan zitten, de pooten laat hangen, en dat zyne vleugels, in (lede van zich geregeld te beweegen, een trillende beweeging hebben, den Vogelen in den paartyd eigen. Op andere tyden, by voorbeeld in den Herfst, vliegt hy zeer wel, zeer vaardig, en zelvs vry hoog. De Jongen verlaaten het nest veel vroeger dan zy kunnen vliegen; zy fcheppen vermaak in door het gewas heen te huppelen; en het fchynt dat de Vader en Moeder het nest zo digt by den grond maaken, om den Kinderen dit genoegen te geeven, 't welk den zei ven niet zelden op 't leeven te ftaan komt, daar zy den jachthonden tot een lekker beetje dienen. Voorts blyven de Vader en Moeder een waakzaam oog op hun houden, en verfchafFen hun voedzel, tot zy in ftaat zyn om op eigen wieken te dryven: doch dikwils is hun zorg overboodig; want, wanneer men het nest nadert, ontdekken zy de plaats waar men het te zoeken hebbe; met eene houding, die de uiterfte ongerustheid aanduidt, daar boven zweevende. Wanneer het kleine gezin is opgewasfen, vallen zy, met groote benden, in de velden, waar de graanen, die 't laatst ingezameld worden, groeijen. Zy vertrekken een weinig laater dan de Zwaluwen, en het gebeurt zeldzaam dat 'er eenigen den winter over blyven; Gesneb. heeft 'er nogthands een in dat jaargetyde gekreegen. De Gerstvogel vliegt niet van tak op tak; maar zet zich neder op een der hoogfte en loshangende takken, »t zy van een boom, 't zy van kreupelhout, en hy zit niet, of hy vangt aan met zingen, houdt zich uuren lang op dezelvde plaats, herhaalende het verveelend tri, tri; eindelyk wegvliegende, knarst hy met den bek. ' Het Wyfje zingt mede, wanneer het de Jongen niet langer tg bezorgen heeft, doch niet, dan op een boom gezeten, en wanneer de zon op 't hoogst of niet ver- GERSTWURM. GESCHAARDE KAPELLEK. re van daar is: het zwygt voorts den geheelen dag, en doet wel: want het fiaat geen aangenaamer geluid dan het Mannetje; het is een weinig kleinder, en heeft bykans dezelvde Pluimadie. T)c Gerstvogels leeven van klein graan en wormpjes, die zy in de velden en weiden vinden. Deeze Vogels zyn door geheel Europa verfpreid, of liever, zy bezoeken geheel Europa, op hunne omzwervende reistochten. Olina beweert, dat ze te Rome, en daar omftreeks, in de grootfte menigte voorkomen. De Vogelaars bewaaren ze in kouwtjes, om in den Herfst tot Lokvogels te dienen; dewyl zy veelerhande kleine Vogeltjes weeten te lokken. De kouwtjes, waar in men ze bewaart, zyn lang en zonder ftokjesV buiten twyffel, om dat men, by bevinding, weet, dat ze niet genegen zyn, op die wyze te rusten. Op den Kop en het Lyf heeft de Gerstvogel eenemengeling van bruin en rood: den Hals en Oogkringen zyn helder rood; de Borst en 't geheele Onderlyf is bleek geel, met bruine vlekjes op de Borst en de zyden : de bovenfte dekveeren der vleugelen en de vleugelpennen zelve, als mede die van den fbaart; zyn bruin, met een min of meer helder rood geboord; de bek en de pooten zyn donker graauw. Het Wyfje is aan den fluit graauw, naar 't rosfe trekkende; zonder eenige vlekken; de bovendekvee» ren van den ftaart zyn van dezelvde kleur, met witte randen geboord; en, over *t algemeen, zyn de veeren , de ftaart en vleugelpennen met heldere kleuren aan de randen. De Bek deezer Vogelen is van eene opmerkenswaardige gedaante; de boven- en onderkant zyn beide beweegbaar, gelyk in de Ortolaanen; de randen fluiten in elkander, gelyk by de Geelgorsfeni dan het boven- en onderftuk komt niet in een regta lyn, maar met een hoek farren: elke kant van den benedenkaak heeft, op een derde van de langte, een' ftompen uitfteekenden hoek, die ontvangen wordt in een holte van den bovenkaak, welke daar aan beant. woordt: deeze bovenkaak is, naar evenredigheid, zwaarder en breeder dan by meest aile andere Vogelen. De langte van den Gerstvogel is zeven en een half duim. GERSTWURM is de benaaming welke door fommige Schryvers aan den Mol-Krekel wordt gegeeven, om dat zegt de Heer Frisch, dit Infekt de wortelen van het Graangewas en wel inzonderheid van de Gerst afknabbelt. Zie 'er de befchryving van in ons Woordenboek, IV. Deel, bladz. 2171. GERWE, zie DUIZENDBLAD n. 18. GESCHAARDE KAPELLEN, is de naam welken de Heer Houttuyn aan eene Bende van het Genacht der Nacht-Kapellen geeft. „ Bezwaarlyk, zegt die Natuurbefchryver, zal men ,, de toepasfing vinden van het Latynfche woord Pyra„ lis, dat oudtyds een vliegend Diertje beteekende, ,, het welk, zo Plinius verhaalt, uit het midden van ,, het vuur, in de Koper-Ovens van Cyprus voort,, kwam, en de grootte hadt van een groote Vlieg; „ vallende, na dat het een weinig gevloogen hadt, ,, dood neer. Waarfchynelyk zal dit Infekt daar eerst „ in gevloogen zyn, en, door den gloed gezengd, „ dus zyn leeven hebben moeten eindigen. Onder de ,, Muggen, immers, en zelvs onder de kleine Kapel„ letjes, is dit gemeen; dus, op het licht van eenen „ bran»  GESCHAARDE KAPELLEK. J$ brandenden Kaars of Fakkel toe te vliegen-, en zich „ daar in ter dood te kwetzen. Het fchynt mytoe, „ dat die van deeze Bende, deswegen, den naam in „ 't byzonder niet kunnen draagen van Lkhtmuggen. ,, Anderen zeggen, dat zy weerfchynende of glimmende „ genoemd worden, wegens haaren glans, die egter, ,, in veelen niet boven dien der Motten uitmunt. Dus ,, wordt de byriaam van Pyralis zelvs toegepast op de „ tweede foort vm St. Joris Vliegen- of Glim-wormen. ,, Ik heb aan die van deeze Bende,, om dat de Wieken „ famengevoegd, een fchaarswyze driehoekige figuur „ maaken, den naam van Gefchoarde Kapellen gegee,, ven". Agt foorten vindt men onder deeze Bende van Kapellen opgeteekend, waar van-wy hier de befchryving laaten volgen. 1. Gefchaarde Nacht-Kapel van het Meel. Phalana Pyralis farinalis. Gefchaarde Nacht-Kapel, met omgekromde Sprieten, de Wieken gepolyst bruinachtig, met bogtige (Ireepen die witachtig zyn, waar tusfcheneene zeegroene plek. Phalaena Pyralis recurvicornis, Alis pohytis fuscescentibus , Strigis repandis albidis, Area interjeüaglauca Linn. Syst. Nat. X. Faun. Suec. Ed. II. 134.8 Het Masker van deeze onthoudt zich in de Keulens, in het Meel, en komt daar in Sweeden dikwils voor, zegt Lijntn^us. Doktor Scopoli, had het ze've, in .Karniolie, ook in het Meel aangetroffen; zie Entomol. iCarniol. pag. 242. Het Uiltje is, volgens de afbeelding van C erk, zeer fraay 2. Grmnachtig Gefchaarde Nicht-Kapel Phalcena Pyralis glauciaalis. Gefchaarde Nicht-Kapel, met uitgeftrekte .Baardjes, die, te Tarnen gevoegd, een Snuitje maaken, idat langer d;in het Borstftuk is, hebbende de Wieken -aschgraauw . met roestkleurige (Ireepen Phalcena Pyralis recurvicornis, Alis glabris glaucis, Strygis duabusflavis onnuts remotisfimis. Linn. Syst. Nat. X. Faun. Suec. II. 1349- 3. Gefchaarde Nacht-Kapel met een Tromp. Phalcena muralis proboscidalis. Gefchaarde Nacht-Kapel, met uitgeflrekte Baardjes, die, te famen gevoegd, een Snuitje maaken, dat langer dan het Borstftuk is, hebbende de Wieken aschgraauw met roestkleurige ftveepen. Phaleena Piralis , Palpis frorre&is approximatis, Tliorace longiorilms. Alis cinereo grfeis, Strygis ferrugeneis. Lwa.Syst.. Nat- X Faun. Suec Ëdit. II 1341. Dit is vry grooter dan de voorgaande, en heeft geenen den minften weerfchyn of glans. In Karniolie vindt men het niet zelden. 4. Gefchaarde Nacht-Kapel met een Snuitje. PhaloinaPyralis rojlralis. Gefchaarde Nacht-Kapel, met uitgeftrekte Baardjes, die langer dan bet Borstftuk zyn; de Wieken gratuwachtïg, met twee hoekige flippen, endaar tusfchen eene zwarte ftreek. Phalcena Pyralis, Palpis porre&is approximatis, Thorace longioribus; Aiis fubgrifeis punüis duolvs muricatis, Striga interjeSta nigra. Raj. Inf. 214. N. 9. Roes. Inf. I Phal. IV. T. 6. Reaum. inf. 1. T. 18. ƒ• 1:6', Linn. Faun. Suec. Ed. IL 1347. Reaumur had de Rups niet ontdekt van dit Kapelletje, waar van hy den Snuit vergelykt by eenen Snippen-Bek. Hy toont aan , dat de omgekrulde Zuiger tusfchen de Baardjes, diedeezen Snuit famenftellen, verborgen zit.. Ieder Baardje, zegt hy, is een plat plaatje, met dergelyke. Schubbetjes als de Wieken bedekt,, zo aan de: buiten als aan dè bihnenzyde; Roesex, heeft GESCHAARDE KAPELLEN". 223:3. waargenomen, dat het komt van een aartig groen Rupsje, t welk men, in den zomer, overvloedig in de Hoppe vindt daar men het ligtelyk uit kan fchudden , en, dus op den grond gevallen, fpringen zy eenen langen tyd, met geweld. Menzalze , zegt hy altoos yeiftrooid, en nooit troepsgewyze by eikanderen aantreffen: desr dit ten onrechre, zegt de Heer Houttuyn, aan de Nacht-Kapelletjes van deeze Bende toe-gefchreeven xvordt.. Zie de Afbeelding 'er van' op Plaat XIV. Fig. 5. r 5. Gemgde Gefchaarde Nacht-Kapel. Phalcena Pymlis forjicahs. Gefchaarde Nacht-Kapel, die de Wieken bleek en glad heeft, met roestkleurige ffreepen fchuins buitenwaards en een fchrapje op de voorften. Phalcena Pyralts, Alis glabris pallidis, tineis fémgfmÜ' retrorfum obhquatis; Ltura anterioris. Linn. Faun. Suec. 880. Èdit. II. 1352- Reaum. InfpeSt I. T. 16. ƒ. 13, 14. De Wieken zyn, in het zittende Kapelletje, dakswyze famengevoegd, en maaken dus dat het zeer hoog gerugd is.. De Rups aast, volgens Reaumur, op deKool. r 6. Loodregte Gefchaarde Nacht-Kapel. Phalcena Pyralisverticahs. Gefchaarde Nacht-Kapel, die de Wieken gla'd en bleek, eenigermaate gebandeerd heeft, van onderen met bruin gegolfd. Phalcena Pyralis, AFs glabris pnUidisfuhfnsaatis, fubtusfusco undav.s. Linn. F in Suec 86-. Ed. II. 1353. Mm.Eur. Inf. T. 88 f. infima Roes.' Iif. I. Phal. 4. T. 4. Reaum. 'inf. II. T. 19.. f. 1 c„ Wu.ii. Pop. 24. T. 3. a 16. J 5 De Rups van deeze Nacht-Kapel, die geheel groen van kleur is,, behoord tot de Bladrollers welke op deBrandnetelen aazen. Zie de Afbeelding van de Kapel die 'er uit voortkomt, op Plaat XIV. Fig. 6. 7- Gefchoarde Nacht-Kapel van de vettigheid. PhalcenaPyralis pinguinalis. Gefchaarde Nacht-Kapel, die geenen Zuiger vertoont, hebbende de Sprieten omgekromd, de Wieken aschgraauwachug, op de kant eenigermaate zwart gebandeerd Phalcena Pyralis, elinguis recurvicornis, Alis cineratis costa nigfo fubfasciata. Linn. E'un. Suec. gi^. Edit. II. 1350. Roeland. Aït.Stcckh. 1-7<3p. p. 51 T. 2.. In Boter en andere vettigheid komt het Rupsje', dat deeze Kapel uitleevert, binnens huis in de Keuken,, dikwils voor; volgens de waarneeming van den Heer Rolander, die-het zelveomftandig heeftbefcIireeveHi, De Rups is kaal of baairloos , en zwartachtig van kleur.. 8. Gepurperde Gefchaarde Nacht Kapel. Phalcena P\ra~ lis purpuralis. Gefchaarde Nacht-Kapel, die dé Wierenbruin purperachtig, al te maal geelvlakkig heeft; P"/bIcena Pyralis, Alis fusco-purpurascentibus, omnibus luteo>maculatis. Linn. Syst. Nat. X. Faun. Suec. Ed. II. 1356Y Deeze onthoudt zich in deBosfchen en is zeer'klein; Boven en behalven de hier befcbreevene agrfoorten van Gefchaarde Nacht-Kapelletjes of Uiltjes, zyn in de befchryving der Sweediche Dieren nog vyf anderen aangeteekend: zo dat hef gefal der genen van deeza^ Bende, die men in Sweeden waargenomen heeft, thandsdertien is. Dr. Scopoli heeft'er, in Karniolie, vyfitien gevonden, die door hem tot de Pyralides zyn t' huisgebragt, de meeste van de gemelden verfchillende en anders getyteld. Geoffroy betrektze tot de NachtKapellen in ff algemeen, en fcheidtze dus geheel'af van de Motten of Mot-Uiltjes, daar hy, een byzonder Gèflacht van gemaakt heeft,.  2240 GESCHIEDENIS. GESCHIEDENIS, in het Latyn Bflorla. Eene waare Gefchiedenis behelst het getrouw verhaal van ze- ( toe dïit daaden of gebeurtenisfen, waar in alles g wat met opzicht tot dezelve eenige JpmerHfag ver- c dient, juist in diervoegen aangeteekend ftaat, al . zich de omftandigheden hebben toegedraagen. Worden eenfee van deeze weg gelaaten of verzweegen, dan is 1 het verhaal onnauwkeurig en gebrekkig; en worden % üoor den Schryver verminkt of veranderd dan w het verhaal valsch of logenachtig. Somtyds fchryf i of verhaalt iemant de Gefchiedenis eener zaake waai , van hy zelve ooggetuige is geweest, maai hy heeft hnarP omftandigheden uit een verkeerd oogpunt beflhouwd; " dat geva. is-zyn verhaal getrouw, zonder noethands nauwkeurig te wezen. De kennis en beoeffening der Gefchiedemsfenis één a-V edelfte en nuttigfte beoeffeningen van den Mensch. wv moeten daar onder niet verftaan die drooge en fchraaïe of oppervlakkige kennis, welke zich bepaald tot de uiterlyke fchors der daaden, en tot dagteekeninSn van merkwaardige gebeurtenisfen, zodaamg dat wy In enkel toeleggen om te weeten, wat zeker Mensch, door een' fómenloop van toevallige omftandigheden een groote naam verworven heeft, fchoon hy de werelt fchaadelyk was, in zynen leeftyd heeft verricht maar wy behooren ons inzonderheid in de GeSteK oeffenen van het Menfchelyk verftand, e óns de zeden, deugden en gebreken van geheeè Natiën, als mede, van flap tot ftap, derzei ver voiderlneeti n befchaafdheid en allerlei kunften en weeSchappen leert kennen; die de uitwerkzelen van der Menfchen driften en hartstochten naar waarheid affchüdert; die ons doet zien, welke yerbaazende rampen en onheilen de vooroirdeelen, het bygeloof, de onweetenheid, de heerschzugt en valfche zugt naar roem van eeuw tot eeuw voortgebragt hebben; die " ook daar beneven aanwyzing doet, van de voortgang ' der Menfchelyke kennis, in weerwil van de vreesfejvke fchokken daar aan toegebragt door geduurige en bloedige oorlogen, vervolgingen of de val en omkeering van zeer veele Staaten, Republieken en Moïiarchien. , De Gefchiedenisfen, voor zo verre wy daar onder de miste omftandigheden van voorgaande gebeurtenisfen verftaan, hebben geene vaste zekerheid verkreegen, dan zedert het laatfte gedeelte der vyftiende eeuw, na dat de allernuttigfte Drukkonst was uitgevonden. Byna alles wat ons de vroegere tyden aanbieden, (de ' Gewyde boeken alleen uitgezonderd) zyn vervuld met ' fabelen en onzekerheden, te midden van dewelke nogthands hier en daar, de echte waarheid meteen heldere slans doorfchitterd. Wy behooren derhal ven zorg' vuldig toe te zien, om niet alles wat de oudheid als sodaanig aanbiedt, voor waarheden aan te neemen. Want daar zelvs de wereltfche bedryven, die, als t ware onder ons oog gebeuren, dikwils met verdichtselen opgefierd, of geheel vervalscht, en veele omftandigheden van dezelve in een gansch verkeerd daglicht ten toon gefteld worden; zo kan men oirdeelen, «opens de geloofwaardigheid van ?eer veele Gefchiedenifen welke voor een menigte van eeuwen gebeurd zvnde', eerst by overleeveringe van mond tot mond voortgeplant, en niet dan zeer lang daar na, in geschrifte opgeteskend zyn. GESCHIEDENIS. Van dien aart is alles wat in oude en hedendaagfche efchiedboeken word verhaald, nopens de wereltfche ;beurtenisfen, welke voor den tyd des Trojaanfchen orlogs zouden voorgevallen zyn. Want uitgezonderd at gene, 't welk in de H. Schrift, aangaande de oirn-ong en lotgevallen des Menschdoms, en inzondereid des Joodfchen Volks is aangeteekend, is al't oveige, wat, voor het genoemde merkwaardig tydftip, 1 de overige deelen der werelt is gefchied, of in de lepte des tyds geheel weg gezonken en de gedagtenis aar van verlooren geraakt, of met de verborgenheden Ier Heidenfche fabel-leere zodaanig verwikkeld, of, ioor gebrek aan bewyzen, in diervoegen verminkt ;eworden, datwy, met opzicht tot dëszelvs geloofwaardigheid met geen de minfte fchyn van zekerheid, :en gepast oirdeel kunnen vellen. Hier onder behoo•en inzonderheid de fragmenten van Manethon over ie Egyptifche Oudheden, en het verhaal by Justinus, wegens het Keizerryk der Scythen; gelyk mede veele andere foortgelyke omftandigheden in de Gefchiedboeken van Herodotus en Diodorus Siculus, welke, even als de gedenkfehriften van China, zulken vreesfelyken uitfprong en verre afgeleegen tydperken aanwyzen, dat daar in, geene de minfte overeenkomst word gevonden met de tydrekenkunde, die ons in de II. Schrift is medegedeeld, maar van deeze laatfte zodaanig verfchillen, dat wy de eerfte noodwendig als fabelen aanmerken, en gevolgelyk geheel verwerpen moeten. De kennis der oude Gefchiedenisfen is echter niet geheel verwerpelyk; eensdeels, uit hoofde der nuttige lesfen die wy daar uit trekken kunnen; en ten anderen, om dat zy ook waarheden behelzen, die, van de daar mede vermengde fabelen zorgvuldig afgefcheiden zynde, ons, van de vroegere toeftand der wereltfche zaaken, een redelyk gegronde kennis geeven. Het is toch zeker, dat in de Oosterfche Landen, van overoude tyden af, een algemeene gewoonte heeft plaats gehad, volgens' welke de Priesters in elk Landfchap, het zy uit eigen beweeging, of op bevel van hunne regeering, de fchryvers en geduurige bewaarders der Gefchiedenisfen zyn geweest; behalven in China, alwaar f deeze last in 't byzonder aanbevoolen was, en nog heden aanbevoolen is aan zekere ambtenaaren van den Staat, die telkens, wanneer een' nieuwe Keizer den troon beklimt, van hem bevel ontvangen, omdemerkwaardigfte voorvallen, geduurende zyne regeering, , naauwkeurig aan te teekenen. In Ethiopien, E- ' gypten, Chaldea, Perfien, Syrien en Judea, was deeze zorg geheel toebetrouwd aan de Priesters, die daar van de boeken opftelden; dus mogen wy hier uit befluiten, dat, in die Landen, van overoude tyden af, | een groote menigte van zulke boeken voorhanden zyn geweest, waar uit de volgendeGefchiedfchryvers hun- : ne verhaalen meerendeels ontleend hebben. Hier van vinden wy zelvs een vry zeker bewys by Salomon, die van zynen tyd zegt, dat 'er van boeken te fchryven geen einde was; en wie maar let op de ftoffe en ftyl van Job , welk boek by veelen van nog ouder dagteekening word gehouden, dan de tyd waar in Moses j leefde; zal bezwaarlyk kunnen denken, dat dit fraaije werk gefchreeven zoude zyn in een Land, alwaar het diertyds aan boeken of geleerdheid, geheel zoude ont- j broken hebben. De  GESCHIEDENIS.. De Gefchiedentsfen zyn, in hunnen aart én-êógitiSTkeu, zeer onderfcheiden. De Historie van een byzonder Mensch, befchryfe dëszelvs deugden, ondeugden, en andere eigenfehappen, als ook de lotgevallen, welke zynen levensloop merkwaardig maaken: men geeft aan foortgelyke Gefchiedenisfen^ gemeenlyk de naam van Ieevensbefchryving, byzondere historie,ot'gedenkfehrif- ten. ■ De Gefchiedenis van zeker Volk of Natie, reert ons, in hoe verre en door hoedaanige middelen zj tot hunne oogmerken genaderd, en door welke misflagen zy daar in gemist hebben, om naamentlyk meerder magt, welvaart en grootheid te bereiken. —— Uit de lotgevallen van veele Volkeren te famen genomen, kan men de algemeene voordeelen opmerken, welke de burgerlyke inrichtingen san het Menschdom bezorgd, en de nadeelen welke zy aan het zelve te weeg gebragt hebben. Eindelyk bevat de Ge¬ fchiedenis der menschheid, of letterkundige Historie, alles, wat de Gefchiedenis van byzondere Menicben en geheele Volken, met opzicht tot hunne vorderingen in befchaafdheid, kunften, weetenfchappen.enz. merkwaardig aanbiedt. Voor wy overgaan tot de eigenfehappen van ieder .deezer in hunnen aart zeer onderfcheide foorten van Gefchiedenisfen, zullen wy hier eenige algemeene bedenkingen over dezelve, en over de verfchillende gevoelens daaromtrent, mede deelen. ,, Eene Ge- „ fchiedenis, (zegt zeker oudSchryver) behaagt altoos, „ op hoedaanige wyze die ook gefchreeven zy". Hoewel deeze wonderfpreuk van de oudheid afkomftig, en, als naar gewoonte, door veele hedendaagfche Schryvers herhaald geworden is, heeft men nogthands weinig grond, om dezelve voor waarheid aan te neemen. 'Er zyn buiten twyffel te veele- Leezers, die gansch niet kiesch zyn, wegens de behandeling van het onderverp, noch van den ftyl, maar alles wat flegts de naa.n draagt van eene Gefchiedenis, zeer greetig leezen. Dan deeze befchuldiging raakt enkel die koele en oppervlakkige gemoederen, welke zo zeer geen onderwys begeeren, als dat zy flegts de zelvverveeling zoeken te vermyden, en die, met opzicht tot de gebeurtenisfen van voorleeden tyden, dezelvde foort van nieuwsgierigheid bezitten, als de geringer klasfe des volks heeft, ten aanzien van 't gene in ons midden dagelyks gebeurd: beide (tellen 'er even weinig belang in, om de echte waarheid te onderzoeken, wanneer hen zulks de moeite zoude kosten, om zelv te moeten nadenken. Een waare of onwaare Gefchie- \ denis, wel of kwalyk gefchreeven, is dienvolgens het natuurlyk voedzel voor het verftand dier menigte, .; welke te nietig is om eigen overdenkingen voort te ' brengen, en teffens te hoogmoedig om zich enkel tot een dierlyk of groeijend leeven te bepaalen, maar, tot haar geluk, juist geene vyandin is van het leezen. — ' Men kan alleen ten hunnen opzichte zeggen, dat de , Gefchiedenis altoos behaagt, onder welke gedaante zy , zich ook vertoone; doch denkende Leezers zyn in , deezen ongelyk minder toegeevend, en hunne lees- , gierigheid kan enkel opgewekt worden, door'het be- , langryke en de nuttigheid der befchreeven onderwei"- , pen. 'Er zyn daar tegen wederom Menfchen van een' ge- ,'. •effend verftand, die alle historifche kennis geheel ,' verwerpen, en zich verbeelden dat eenebefpieeelen.de X. DSKL. GESCHIEDENIS.' iHX böVftlnatflflrknnde, of de nieuwe leerftelzels die zy uitgedacht hebben, aan haar, en aan'tganfche menschdom, iets leerde dat oneindig beter is. Mat.ebsahtche, verwierp in dëszelvs ftudien het leezen van al wat bepaald gefchiédkundig was, vreezende, dat deeze, naar zyn oirdeel geheel ydele en onvrugtbaare beezigheid, hem eenige oogenblikken van zyne diepzinnige befpiegelingen zoude aftrekken. En wat was de eigentlyke vrugt deezer laatften? Hy overreedde zich dat hy alles in God zag, en waande dat het Geheel-al enkel uit kleine, ronde draaibolletjes is fametigefteld. De zogenaamde Wysbegeerte is , by de mee ten die zich daar in oeffenen, veel minder begeerte tiaar wysheid, dan de zugt voor hunne eigen byzondere denkbeelden. „ Waar toe dient het (vroeg één van dat foort van Menfchen, die, alzo hunne begrippen zeer veel van de begrippen van anderen verfchillen, zich verbeelden dat zy daarom beter denken) „ waar toe dient het , of waar toe kan het dienen, dat men zyn hoofdl , breeke, met alle zotternyen, welke voor onzen tyd , gezegd en gedaan zyn ? Is het niet ongelukkig ge, noeg, de meenigte van zotternyen te moeten du!. den, die men dagelyks ziet en hoort, en waar van , fommige Schryvers eene ernftige beezigheid maaken , , dat zy dezelve zorgvuldig byëen zamelen en ter lee, zing aanpryzen i De Gefchiedenis, zegtgy, leertmy , de Menfchen kennen. Doch eenige oogenblikken , verkeering met dezelven, kunnen my veel beter en , fpoediger leeren wat ze zyn; en wanneer men het i ongeluk heeft gehad zulks uit eigen ondervinding , te leeren, zal men voorwaar weinig lust hebben, , om, met leezen, zich nog verder daar in te oefte, nen. Jk houde de Menfchen van alle eeuwen voor , 't geen zy waarlyk zyn, te weeten, zwak, bedriegi lyk en kwaadaartig, den een* den anderen geftadig; . verdrukkende, en die zich onderling misleiden; en , ik behoef geene langdraadige, verveelende boeken , te leezen, om my van deeze waarheid te overtuigen. De ondervinding leert my, dat ik deeze we, relt moet aanzien als een bosch, 't welk de fchuil, plaats is eener groote bende Gauwdieven; de Gt, fchiedenisfen verzekeren my, dat het dus in alle tyden is geweest: maar is nu deeze kennis niet zeer onderrechtende en troostryk?" ,,' Daar en boven (vervolgt deeze zwartgallige be:risper) hoe kan ik, zonder de gröotfie dwaasheid, de minfte ftaat maaken op de verhaalen, van 't geen voor mynen tyd is gebeurd? De onkunde, de domheid, de driften, het bygeloof, de vleizucht en de haat, zyn zo veele berookte glafen, waar door bykans alle Menfchen de daaden en gebeurtenisfen zien, die zy verhaalen. Duizenderlei voorvallen, die onder onze eigen oogen zyn gebeurd, zyn overdekt met donkere fchaduwen ; de wolk, die hrar verduisterd, fchynt geftadig grooter en donkerder te worden, naar maate die gebeurtenisfen van meer gewicht zyn, om dat als dan te meer Menfchen by het vervalfcben van dezelve hun belang hebben : overweegt dit, en zoekt dan nog de waarheid, in zaaken die uwe eigen oogen niet gezien hebben ! De hedendaagfche Gefchiedenis is, in deezsn opzichte, een altoosduurend en fpreekend getuige tegen de geloofwaardigheid der aloude Gefchiedenis. Bbbbb „ Ik  1242 GESCHIEDENIS. Ik voor my zie af van deeze kinderachtige fhldie : " God, de Natuur, en de kennis van'my zelve, zyn meer dan toereikende onderwerpen, om met der„ zeiver onderzoek myne geheele leeftyd op eene „ waardige wyze te befteeden. De Gefchiedenis des „ Hemels, die van een Plantgewas, of Infeft, zyn „ voor my van veel meer aanbelang, dan alle Griekfche en Romeinfcbe Jaarboeken". ,, En wat meer is (dus gaat deezen lasteraar der Gefchiedenis, altoos op denzelvden trant, voort) ,, indien 3t de Gefchiedenisfen, terwyl zy my de buitenfpoorigheden en de kwaadaartigheid der Menfchen in alle haare omftandigheden leeren, my ook flegts met „ dezelvde nauwkeurigheid.wilden onderrechten, wat „ dezelve goed en nuttig uitgevoerd hebben; indien „ ik daar in de voortgang derMenfchelyke kennis, de a, trappen langs welke de kunften en weetenfchappen „ tot volmaaktheid zyn opgeklommen, vond aange,, teekend: maar neen! ik vinde 'er niets van dit al„ les. Dit gedeelte der Gefchiedenis, de eenige die in waarheid oelangryk is, de eenige die de opmerk„ zaamheid des Wysgeers verdient, is juist wat de famenftellers der Gefchiedkundige verhaalen meest ver„ onachtzaamd hebben : onvermoeide vertellers van „ alles wat men uit hunne pen niet wil weeten, fchynen zy eene famenzweering onder elkander gemaakt „ te hebben, om juist dat gene te verzwygen, wat ,, men begeerig is te weeten. Z e hier *t geval zo als het waariyk is: een aantal Roofvogels vernielen „, zich onderling, en onderwyl fpinnen de Zydewor,,, men voor ons haar nuttig weefzel; wy genieten de vrugten van derzelver arbeid, zonder haar te kennen, want men zorgt alleen, om ons van de vyandlykheden tusfchen de Roofvogels te onderrichten: „ zy, die ons dezelve hebben nagelaaten, gelyken ,r Natuur-onderzoekers, die ons met vermaak een „ nauwkeurig verhaal mede deelen van de vyandlyk„, heden der Spinnen, welke zich onderling verflin „. den, maar intusfchen vergeeten ons de arbeidzaam„. heid te leeren kennen, waar mede die geduldige ^ diertjes hun kunftig weefzel famenftellen ". Dat wy ons haasten, om deezen hedendaagfchen Diogenes den mond te fnoeren-. 'Er is eenige waarheid in 't geen hy zegt, doch die is op eene bitfe en zeer buitenfpoorige wy/e voorgedraagen. De fchrandere- en gemaatigde Wysgeer leest de Gefchiedenisfen, ten: einde zich daar uit te overtuigen, dat het Menschdbm in alle eeuwen genoegzaam het zei vde is geweest,, eri de- voorleeden geflachten aan het tegenwoordige gefl'acht niets met reden te verwyten zouden hebben;: hy leest dezelve, om zich in zyne wederwaardigheden te.-troosten,, met de herinnering aan zo veele doorluchtige en eerbiedwaardige ongelukkigen, die hem ©p het tooneel deezer werelt zyn voorgegaan; om in de; Jaarboeken des Menscbdoms, de kostbaare, hoewel1 zeer zwakke en dun gezaaide,. fpooren op te zoe^ ken-, vam de'poogingen des Menschlyken verftands,. Beneffens dé veel duidelyker fpooren der menigvuldige.; geweldenaarijen, waar mede men, in alle tyden, zich; tegen zulke- heilzaame poogingen heeft aangekant. De; (gefchiedenisfen fchynen,. byna elk oogenblik,'d-ie woorden; M zyn geheugen te herroepen,, welke de MexiKaanem eertyds hunne Kinderen , terftond by haare ^hDoxta-,, toeriepen t: „.herinnert uy dat gy in deeze. GESCHIEDENIS- '„ werelt zyt gekomen om telyden; lydt derhalven; ,, en zwygt!" Het is in diervoegen dat de histo- rifche kundigheden hem onderwyzen, troosten, en op het hobbelig werelts-pad aanmoedigen. Hy vergeeft haar het twyffelachtige eri de onzekerneid welke daar in word aangetroffen, om dat zy dit gemeen heeft met alle andere Menfchelyke kundigheden , gelyk de duisterheden, die het famenftel des natuurlyken Geheelals bedekken, hem troosten, dat hy het famenflel der zedelyke werelt met geen meer duidelykheid kan inzien. Hy vergeeft haar wat zy te veel zeggen, alzo hy zulks gemakkelyk kan vergeeten; of blyven veele daaden van weinig belang, Welke hy door het leezen der Gefchiedenisfen in zyn geheugen by een gezameld heeft, aldaar huisvesten, dan poogt hy dezelve niet daar uit te bannen , gemerkt hy de kennis van aller zulke daaden befchouwt, als in zekere opzichten in de famenleeving noodzaaklyk geworden zynde, ten einde het meest gewoone onderwerp tot de dagelykfche gefprekken op te leveren. In plaats, derhal ven, dat de Wysgeer de Gefchiedenisfen verfmaaden zoude, is het inzonderheid de Wysgeer, voor wien zy waariyk nuttig zyn. Dan'er is in't byzonder nog ééne klasfe van Menfchen, voor welke de Gefchiedenisfen wel het mee-te belang hebben, te weeten de eerbiedwaardige doch ongelukkige klasfe der Vorften. Wy noemen deeze klasfe ongelukkig, alzo aan haar het onvermydelyk lot is opgelegd, om de Menfchen, wellen het hun zo roodzaakIyk is te kennen, nooit anders dan achter een be* drieglyk masker te mogen zien. Dj Gefchiedenis ver-' toond haar dezelve nogthands even als in eene fchildery, onder eene menfchelyke gedaante, en het afbeeldzei der Vaderen reept haar toe, dat zy zich voor derzelver Kinderen zorgvuldig in acht te neemen heb-* ben! Men word dienvolgens een weldoener der Vorften-, en dus ook van het ganfche Menschdom , 'twelk door de Vorften beftuurd wordt, wanneer men, onder het fchryven der Gefchiedenisfen, die eerbied nimmer uit het oog verliest, welke men aan de waarheid is verfchuldigd. Het is niet eens nodig aan te merken, dat de Historie-fchryver, zal hy aan zyn'plicht getrouw blyven, de waarheid op geenerhande wyze vervalfchen moge; doch men kan daar by voegen, dat'er flegts zeer weinige gevallen zyn, in welken hem geoirlofd is de waarheid te verzwygen. Men verweet de Heer deFleury, dat hy, in zyne Kerkelyke Gefchiedenis, zekere zaaken verhaalde, die gansch niet ftichteljk waren, en waar van de Ongeloovigen een misbiuik konden maaken, gelyk daar zyn de vervolgingen van de dweepery en het bygeloof in alle tyden onder het masker van eene Godsdienst uitgeoeffend, die dezelve veraffchuwd ,• als mede de aanwyzing van het zo menigvuldig misbruik des geestelyken gezags, ten einde een Volk tegen zyne wettige Overheid op te hitzen. „ Geene waarheid, (dus gaf Fleury even fchrander als oprecht ten antwoord) „ mag in de Gefchiedenispw „ verzweegen worden, om dat zy voor zekere klasfen; „ van Menfchen al te gevoelig of nadeelig is; ook „ kunnen die gebeurtenisfen, welke maar al te waar. „ zyn, niet beletten dat de Godsdienst insgelyks waar„ achtig blyve, alzo-eene waarheid nooit misbruikt „ kan worden, om; een andere wel gevestigde waar- „ heid  GESCHIEDENIS. GESCHIEDENIS. 2s« held om verre te ftooten". Zy bewyzen zelvs, had hy daar by kunnen voegen, hoe waarachtig de geopenbaarde Godsdienst is, nadien zy aan eene inwendige oirzaak van vernieling heeft kunnen tegenffand bieden, die nog gevaarlyker was dan de herhaalde aanvallen haarer opentlyke vervolgers; nadien de wreede vyanden der Godsdienst dezelve nimmer ultroeijen, en haare gevaarlyke vrienden, met al hunne verblindde en dwaaze yver, dezelve nimmer verftooren konden. Hier is de vraag: hoe zal een Gefchiedfchryver die zich niet laaghartig aanftellen, noch zich zelve in gevaar wil brengen, aan de ééne kant vermyden eene beleedigende waarheid openbaar te maaken, en aan de andere kant de fchande ontgaan, van dezelve te hebben verzweegen, wanneer haare openbaarmaaking waariyk nuttig is? Misfchien is het eenige gepast antwoord op deeze vraag, dat een Gefchiedfchryver, op ftraffe van wegens onwaarheden overtuigd, of ten minften verdagt gehouden te worden, nooit de Gefchiedenis van zynen tyd behoorde in 't licht te geeven, zo min als een Journaal fchryver de boeken die in zyn Vaderland gefchreeven zyn, kan beoirdeelen, zonder gevaar te Ioopen , van door zyne lofredenen of ftekelige fpotternijen, zich een' menigte vyanden op den hals te haaien. Een verftandig Gefchiedfchryver zal dienvolgens de daaden van zodaanige perfóonen, die door derzelver verheven rang of invloed, aan hunne Medemenfchen , naar welgevallen , veel goed of kwaad kunnen toebrengen , in ftilte beoirdeelen , zonder die te lasteren of te vleijen; dus houdt hy getrouwe aanteekening van derzelver deugden en gebreken, niet om die in hunnen leeftyd openbaar te maaken, maar ze voor het nakomelingfchap weg te leggen, dat daar over oirdeeleu moet, en hun recht doen wedervaaren. Eene Souverein, die, by zyne komlte tot den troon, bm laffe vleijers den mond te fnoeren , een verbod liet uitgaan, dat men de Gefchiedenis zyner bedryven, zo lang hy leefde, niet mogt uitgeeven, zou een verftandige daad verrichten : hv behoefde als dan niet te vreezen dat hy gevoelige waarheden zou moeten aanhooren, die men van hem kon of durfde zeggen; dat is, men zou zyne deugden of gebreken niet eerder openbaar maaken, dan wanneer men geene vrees voor wraake meer te dugten, of hei loon der vleizugt te hoopen, en boven dien de uitkomst zelve, ook de redelykheid of het fchaadelyke zyner ontwerpen bevestigd hadde. Het waare hierom te wenfchen, dat alle Geleerden zulke goede gedagten van de Vorften hadden, om zodaanig verbod, fchoon niet werkelyk gedaan, te onderftellen, en tefFens moeds genoeg om daar aan te geboorzaamen, als of dat verbod werkelyk gedaan ware. De Gefchiedkunde, de Vorften en Volkeren zouden, uit die voorzorge, al te famen ongemeene voordeelen trekken. ■ De klaarfte en gemaklykfte fcbryfwyze voor iemant, die niets anders dan de Gefchiedenis, dat is te zeggen, de eenvoudigfte waarheid wil te boek ftellen , is een verhaal by wyze van dagteekening. Door dit middel word de Gefchiedenis zeer merkelyk verkort, en behelst als dan zulke gebeurtenisfen die onbetwistbaar zyn, of liever de algemeene uitkomften dier gebeurtenisfen. Indien de Menfchen redelyk genoeg waren, cm uit de Gefchiedenis niets anders dan onderrichting te begeerer), zou men daar in alle kleine en belangelooze omftandigheden weglaaten, als welke altoos min 'of meer vervalscht worden door de Menfchelyke driften of dwaalingen; en men zou zich enkel tot de uitkomst der gebeurtenisfen bepaalen: doch der Menfchen onrustige nieuwsgierigheid begeert daar tegen de ontvouwing van elke byzondere omftandigheid, welke eene gebeurtenis verzeld hebben, en zy vinden maar al' te veele pennen die haar hier in ten dienfte ftaan, of hun werk daar van maaken om het Menschdom te misleiden. Toen men een Gefchiedfchryver van de laatfte eeuw, die als een leugenaar alom bekend ftond, verweet, dat hy in het verhaal van zekere gebeurtenis, de waarheid merkelyk vervalscht hadde, gaf deeze ten antwoord: ,, dat is zeer mooglyk; doch wat ligt 'er „ in allen gevalle aan gelegen? is de gebeurtenis ge„ lyk ik die verhaald heb, niet veel beter dan ze in ,, de daad toegegaan is?" Een ander moest een vermaarde belegering befchryven; dan dewyl de berichten welke hy dien aangaande te gemoete zag, wat lang uitbleeven, fchreef hy de Gefchiedenis van die belegering, deels uit het weinige dat hy daar van wist, en het overige uit zyne verbeelding: by ongeluk waren de omftandigheden welke hy te boek ftelde, ten minften zo belangryk als zy zich werkelyk •toegedragen hadden. Eindelyk kwamen de verwagta berichtfchriften aan: „het doet my leed, zeide by, ,, dat ik daar van geen gebruik kan maaken, want de ,, ganfche Belegering is reeds in gereedheid". ■ Men fchryft dikwils in deezer voegen eene Gefchiedenis, en de Nakomelingfchap gelooft dat zy daar door onderricht word. Hoe veele afgeftorven Vorften, welker karaktermen voorgeeft naar waarheid te fchetzen, even als of men gemeenzaam aan hun Hof verkeerd hadde, en welker Staatkunde men op gelyke manier ontwikkeld, als of men in derzelver geheime raad gezeten had, ■zouden, om het afbeeldzel dat men van hunne perfóonen en denkwyze in het licht gegeeven heeft, luidkeels moeten iagchen, wanneer zy in de werelt te rug keerden. By het fluiten der vreede van Utrecht, ontftond tusfchen de Engelfche Staatkundigen een hevige twist, willende fommige aantoonen dat de Koningin Anna gegronde reden had gehadt, om in dien vreede toe te ftemmen, terwyl anderen het tegendeel beweerden : ondertusfchen was zeker Hoogleeraar te Cambridge, die zich verbeelde daar door in dit gefchil gewichtig aandeel te neemen, onvermoeid beezig met het famenftellen van verhandelingen, waar in hy bewees, dat, ik weet niet welken Griekfchen Keizer, groot gelyk of ongelyk (welk van beiden is my vergeeten) gehad hadde, om met de Bulgaren eene vreede te fluiten. Zonder in 't minst te kort te doen aan de welverdiende eerbied en hoogachting die men aan de aloude Gefchiedfchryvers verfchuldigd is, kan men nogthands niet ontkennen, dat veele derzelven hunne Gefchiedenisfen meer als Reedenaars, dan als Wysgeeren, famengefteld hebben. De menigvuldige redevoeringen die men daar in aantreft, en welke meerendeels meesterftukken zyn van welfpreekenheid, moeten ons eenigermaaten overtuigen, dat eene vrugtbaare verbeelding maar al te dikwils derzelver pen beftuurde. Aan Bbbbb 2 deeze  GESCHIEDENIS. GESCHIEDENIS. deeze verleidende drift, om de Gefchiedenis Riet redevoeringen op te vullen, heeft zich ook den wyzen en welfpreekenden Tacitus , hoewel in een'minder graad dan veele anderen, fchuldig gemaakt, fchoon hy alle zyne voorgangers en tydgenooten in de Menschkunde overtrof, en, met .de meeste klem van woorden, zo wel de deugd als ondeugd, de dwingelandy als de vryheid, heeft afgefchilderd. Thands zoude men zelvs den besten Gefchiedfchryver indien hy zyn werk in dier voegen met lange redenvoeringen doormengen wilde, een waanwys Pedant noemen. Maar hoe zeer men dit gebrek aan de oude Gefchiedfchryvers verwyt, zal nogthsnds meenig een', die zich anders wel in acht zou neemen , in deezen hunne fchryfwyze naar te volgen, niet fchroomen ons geduürig »oor te preeken, dat de Ouden, in alle foorten van weetenfchappen, onze voorbeelden zyn, die. wy behooren na te volgen. Zodaanig Mensch fpreekt derhalven vari de groote vernuften der-oudheid, even als deeze van hunne Goden fpraken'; by zwaait hun de wierook toe van volkoomen toejuiching, maar wil hunne daaden geenzins navolgen; en terwyl hy haar buitenfpoorig pryst, zonder ze nogthands te willen gelyken, geniet hy het (tredend genoegen om zyne tydgenooten, en de eeuw waar in hy leeft, te berispen, terwyl hy tevens de voorzichtigheid gebruikt om derzelver fmaak te ftreelen, en dus op hunne goedkeuringe te hoopen. De Ouden hebben ons niet één voorbeeld nagelaa(fcn van eene beredeneerde Gefchiedenis, waar in de oirzaaken van den bloei en opkomst, of ondergang eu val der Staaten, onderzogt, aangetoond, en beweezen worden. Is het genoeg de naam van Moktes GESCHIEDENIS. iz^ de zich met rrugtelooze befpiegelingen onleedig te houden? Neen! dit wilde God niet, om dat zodaanige kennis tot de uitmuntende eigenfehap behoort van dien grooten Werkmeester, en het ten aanzien van den Mensch, aan wien het niet was opgelegd de onderfcheiden deelen met elkander te verbinden, de beweeging welke in de natuur alles vernield en wederom herfteld te regelen, noch aan eenig zaadje dëszelvs vrugtbaarmaakende en ontwikkelende kragt te geeven, volftrekt onnoodig was met dekennis der eigentlyke grondbeginzelen des leevens voorzien te worden. Het fchynt daar tegen geheel en al overeenkomftig met de grootheid, en zelvs met de goedheid van God, om de uitlegging van dit onoplosbaar raadzei alleen voor zich te behouden, en aan den Mensch geene andere zorgen over te laaten, dan om zyn leeven op de bekwaamde wyze te genieten, en dëszelvs grooten Weldoener, voor de aan hem beweezen weldaaden, oprecht te danken. De verhaalen van veele aandoenlyke gebeurtenisfen, zyn, in het Oude Testament, met gelyke eenvoudigheid behandeld, als de onderwerpen van een verhevener aart. Het leeven van Joseph, 't welk in dit vak der Gefchiedenisfen tot een voorbeeld dienen kan, is in allen opzichte voortreftelyk, uit hoofde van dëszelvs eenvoudige naïfheid, en der omftandigheden welke daar in ten toon gefpreid zyn. Deeze zyn in de daad waare fchoonheden, die door geener» hande poogingen der kunst overtroffen worden. Het zelvde karakter heerscht in de boeken van het Nieuwe Testament. De Schryvers van hetzelve, hebben zich, zo we! in hunne Gefchiedverhaalen, als Brieven, op niets minder toegelegd, dan eene uitgebreide kennis en geleerdheid aan te toonen; niets minder dan, door drogredenen of verre gehaalde bewyzen, op de waarheid der verhaalde gebeurtenisfen aan te dringen, of, door bygevoegde aanmerkingen., een fterker gevoel van waarheid, en van 't gewigt der verhandelde zaaken op te wekken; maar dezelvde Geest die hunne pennen beftuurde, moet ook, met opzicht tot den waarheidlievenden Leezer, de tolk en verklaarder hunner woorden zyn. Men ziet daar geene blyken van die angftige ongerustheid, welke meemg Schryver in zyne werken laat blyken, wanneer dëszelvs eigen oirdeel hem tot eenen leidsman dient, in de keuze en fchikking der gebeurtenisfen en omftandigheden ; doch alles draagt daar tegen de duidelykfte merktekens van eene onbefchroomde pen, die enkel waare gebeurtenisfen affchetst, om welke tegen de aanvallen van bet ongeloof te verdeedigen, niets meer dan het allereenvoudigst en minst opgefïerd verhaal nodig is. Wie kan , by voorbeeld ontkennen, dat een wonderbaar zeldzaam Kind, waar van de Profeeten voorzegd hadden, op de aangeweezea tyd te Bethlehem gebooren zy? 'Er komen Wyzen uit het Oosten, om het zelve aan te bidde». Zy vraagen Herodes waar dat Kind te vinden is ? Hy de verblyfplaats van het zelve, uit zyne eigen kennis niet kunnende aanwyzen, doet de Schriftgeleerden byeen komen, om van deezen te verneemen, wat de Profesten dienaangaande voorfpeld hadden. De Schriftgeleerden geeven aan Herodhs te kennen, dat dit Kind te Bethlehem moest gebooren worden; en de Wyzen befieevcn zich daar beenen. De achterdochtige Koning 6 Bbbbb 3 ovec  A2tf .GESCHIEDENIS. over dit zonderling geval ontrust, wagt te vergeefs op hunne te rugkomst, en zich daar in bedrogen vindende, legt hy de Godfpraaken des Hemels op zyne manier uit: hy vreest dat dit Kind hem te eenigen dage van zyne Kroon berooven zal, en befluit derhalven het te laaten dooden. Het zelve niet kennende, noch-eenig middel ziende om het met genoegzaame zekerheid te ontdekken, beveelt hy alle Kinderen in den omtrek van Bethlehem, die ten naasten by van gelyke ouderdom zyn, om hals te brengen, op dat het gevreesde en vervolgde Kind, in deeze algemeene moord, naar zyn begrip, onvermydelyk zoude moeten omkomen. Deeze nooit gehoorde en onmenfchelyke wreedheid, verwekt alom de bitterfte rouwklagten, welke door het ganfche Romeinfche Ryk weergalmden , en alle gemoederen met het billykfte afgryzen jegens den bloeddorftigen Tyran vervulden. Immers had de Gefchiedfchryver niet nodig, by de eenvoudige waarheid deezer gebeurtenis de minfte aanmerkingen te voegen, ten einde zyn verhaal daar door waarfchynlyker te maaken? Het tegendeel heeft plaats in byna alle andere befchreeven Gefchiedenisfen, alwaar zeer dikwils de kunst moet te baat genoomen worden, ten einde de gaapingen, ter plaatze daar de waarheid ontbreekt, met waarfchynlyke gistingen op te vullen, en een aaneengefchakeld geheel te kunnen maaken. De meeste Gefchiedfchryvers kunnen geen' énkele flap doen, zonder genoodzaakt te zyn om ge denkfchriften en memorien te raadpleegen, welker echtheid wederom fteunt op andere gedenkfchriften en memorien, die fomwylen geheel onwraakbaar, maar ook dikwils dubbelzinnig, duister en raadzelachtig zyn, en zich onderling fchynen tegen te fpreeken. In de Gewyde Gefchiedenis ziet men, dat de Schryver altoos al het nodige zonder bewyzen kan verhaalen , alzo deeze verhaalen niets hoegenaamd van de echte waarheid afwyken. Schoon de Gewyde Boeken, niet befchreeven zyn met oogmerk om andere Schryvers tot een voorfchrift te dienen, maar eenig en alleen om den Mensch zich zeiven te leeren kennen, hem te onderwyzen in zyne plichten, en het doel aan tetoonen, waar na hy, volgens de wyze oogmerken van God , beftendig met al zyne krachten ftreeven moet, is 'er nogthands niets volmaakter in het vak der Gefchiedenisfen. Zy is nauwkeurig, getrouw, waarachtig, eenvoudig, en ontbloot van alle drift: het is, met één woord, de waarheid zelve, die zich naakt en zonder kunstverfierzelen aan ons vertoond, en behelst, nevens de eerfte beginzelen, ook de uitlegging des waarachtigen Godsdiensts. Zy wyst de eerfte gronden der Natuurwetten in het helderst daglicht aan; zy wyst alle.Menfchen, van welken ftaat, rang, of ouderdom deeze zyn, de middelen aan, om een altoosduurend geluk deelachtig te kunnen worden; zy verdryft de fchaduwen van meer dan dertig eeuwen, in welke de werelt met duistere onzekerheden worftelde; zy geeft ons de leidraad in handen, waar mede wy ons uit het doolhof dier fabelachtige tyden kunnen redden; zy biedt ons de waare uitlegging aan van die kostbaare gedenktekenen, welker beteekenis het Menschdom reeds voor lang uit het geheugen verlooren hadde, fchoon het die altoos in bewaaring heeft gehad; eindelyk behelst dat Boek by «itneemendheid, de Gefchiedenis des Hemels en der GESCHIEDENIS, Aarde, benevens al 't geen daar in gevonden werd» Wat buiten het zelve ooit befchreeven is, zyn flegts, en herhaalingen van zaaken, en gebeurtenisfen die ons in de H. Schrift klaar en duidelyk genoeg aangetoond zyn, en voor het overige niets anders dan onzekerheden en dwaalingen, ofydele, en voor's Menfchen geluk, nuttelooze geleerdheid. De Kerkeiyke Gefchiedenis verfchilt van de Wereltlyke alleen uit hoofde van het eigenaartig onderwerp. Den Schryver die zodaanig werk onderneemt, moet, door zyne eigen inzichten en bekwaamheden, het waare van het valfche kunnen onderfcheiden, ten einde het eerfte aan zyne Leezers voor te draagen, en het laatfte te verwerpen. Dan daar hy een onderwerp behandelt, dat tot het Christendom zeer naauwe betrekking heeft, zo ligt hy, meer dan eenig ander Gefchiedfchryver, onder de noodwendige verplichting, om zyne verhaalen met dien geest van eenvoudigheid en oprechtheid te bezielen, welke overeenkomftig is met eene Godsdienst, die alles wat naar ydele praal en beuzelachtige fchynvertooningen zweemt, wel uitdrukkelyk verwerpt. De beroemde Mosheim heeft, dit eigenaartig karakter volmaakt getroffen , in zyne Kerkeiyke Gefchiedenis. Wanneer men deeze leest, verbeeldt men zich een verhaal voor oogen te hebben van eenen verftandigen en getrouwen ooggetuige opgefteld, die naar waarheid, ongeveinsd en onbevooroirdeeld, dat gene verhaalt wat hy gezien heeft, en wel op zodaanige wyze als het in de daad gebeurd is. Mosheims Latynfche ftyl heeft iets van dien luister en byzondere nadruk, welke in de Gewyde Bladeren zo overvloedig worden aangetroffen. Hy fpreekt van Gons oogmerken met achtbaarheid, en van dëszelvs Dienaaiei: met omzichtigheid; hy pryst of laakt nooit zonder oirzaak, maar alleen naar maate iemants daaden of gedrag hem het een of ander waardig maaken, ook ziet men, door zyn ganfche werk, het gezond vernuft, een verftandige Godsdienftighei.d, en een onrecht hart uitblinken. De Wereltlyke Gefchiedenis fchetst een tafereel van voorleeden eeuwen, 't welk, voor het oog der tegenwoordige en toekomende eeuwen, als in aantoondt, hoedaanige omwenteling in de ondermaanfche zaaken beftendig plaats gehad heeft, niet alleen ten aanzien van de opkomst en ondergang der Ryken en Staaten, maar ook met opzicht tot de zeden en gevoelens der Menfchen over 't algemeen; dat is, met één woord-, al wat van eenig belang op te merken is, in die fnelle doch ongevoelige tydsbeweeging, welke, in haare draaikring, alles medefleept, en de gedaante der aardfche zaaken van oogenblik tot oogenblik verandert. Men onderfcheidt dezelve in algemeene, en in byzondere Gefchiedenisfen. Een' algemeene Gefchiedenis, welke die naam verdienen zoude, behoorde eigentlyk te zyn eene Gefchiedenis des geheelen Menschdoms, zo als het zelve verfpreid is over den ganfchen aardbodem, en wel van het begin der werelt af; bevattende aldus de algemeene Historie van alle Volkeren , in alle eeuwen , tyden en plaatzen. Wy zeggen met voordacht de algemeene Historie, niet een historifche Kronyk, waar in flegts eenf» ge byzonderheden van dezelve ftaan aangeteekend; en kunnen derhalven niet ontveinzen, dat de uitvoering van zodaanig werk aan ohs volftrekt onmoogelyk toe- fchynt,  GESCHIEDENIS. GESCHIEDENIS. 4247 fpronglyke Maat te herftellen. De Keren der tweed© oirzaaken is famengefteld uit een menigte van fehakels, welke aan elkander zeer naauw verbonden zyn, zich onderling verbinden , en tot dat eerfte beginzel opklimmen, waar van de geheele Keten der gebeurte» nisfen haare oirfprong neemt. Uit de overweeging van deeze aaneenfchakeling der gebeurtenisfen, die zo wel met de gezonde Wysbegeerte inftemt, als met de geopenbaarde Godsdienst, ontleent de Heer Bossuet zyne verheven vlucht; en zich, als het ware in den boezem der Godheid geplaatst hebbende, befchouwt hy de Aarde en haare Bewoonderen: hy geeft acht op de voornaamfte beweegingen, waar door de laatfte tot de eigentlyke eindpaal, welke hun is aangeweezen, naderen, off zich daar van verwyderen. Het eerfte oogmerk van God was, den Mensch door zyne onfchuld en vryheid, gelukkig te maaken, doch deeze verydelde dit oogmerk, en wierd eenen flaaf door de zonde. Gods tweede oogmerk was, om hem van zyne flaaffcheboeijen te verlosfen, en weder te brengen op den weg der onfchuld en des geluks; het is tot dat verheven doeleinde, waar aan God alle omwentelingen des Mensch»doms ondergefchikt gemaakt heeft. In deeze fluitreden van de kundige Bossuet, zyn twee afdeelingen: de eerfte is, dat het Opperwezen eene Godsdienst heeft willen vastftellen, ten einde den Mensch door middel van dezelve, in zyne ver-Iooren rechten te herftellen : de tweede, dat God wil,dat tot dat einde groote omwentelingen in de Menfchelyke huishouding gebeuren zullen.. Een van deeze twee zaaken is zeker:: of 'èr is ondergefchiktheid tusfchen die twee Raadsbefluiten, of zy is 'er niet. Is dezelve aanwezig, dan verdient Het' ontwerp van den Heer Bossuet, die alle omwentelingen welke het Menfchelyk geflacht ondergaat, aan deinvoering eener bovennatuurlyke Godsdienst onderge*Ichikt maakt, in de daad onze hoogfte verwonderingWant gelyk men niet kan twyffelen, of alle de-genoemde omwentelingen, doelen op eindelyke oirzaa— alles gedaan heeft, en alles doet, tot verheerlySlng van zynen naam, dat is voor zich zelve; en alle gefchaapen wezens hunne volmaaktheid enkel ontleenen moeten uit derzelver daadlyke betrekkingen,. welke haar tot de kennis van hunnen Schepper opleidt. Aldus zyn de geduurige veranderingen aan welke het Menfchelyk geflacht is blootgefteld, altoos ondergefchikt aan de-wyze?oogmerken der Voorzienigheid;waarvan,.zedert de val van Adam, é.éh der.voornaamfïe- oogmerken is, om den Mensch,.door middel van de geopenbaarde-Godsdienst,, in dëszelvs eerfte-of oir-  M4f GESCHIEDENIS. ten voordeele van eene Godsdienftiga' gezindheid te pleiten, welke hy, met handtastelyke partydigheLd, Teel te buitenfpoorig boven anderen verheft. Sommige byzondere Gefchiedenisfen kunnen met de Daam van algemeen beftempeld worden, doch enkel in vergelyking van andere, welke veel minder uitgebreid zyn. De Gefchiedenis van een geheel Ryk, kan, by voorbeeld, ten opzichte van die eener Provincie, of die van eene Provincie ten aanzien eener Stad, hoewel altoos in een oneigentlyken zin, eene algemeene Gefchiedenis genaamd worden. Wy zullen het eigenaartig karakter der byzondere Gefchiedenisfen, een weinig laager, breeder ontvouwen , hier ter plaatze alleen aanmerkende, dat het onverfchillig is, of dezelve de historie van een geheel Ryk, of van eene Provincie, of van zekere Stad of Perfoon ten onderwerp hebbe, ten einde denaam van byzondere Gefchiedenis te verdienen. Dan de algemeene eigenfchap welke in eene goede historie onveranderlyk geëischt wordt, beftaat hier in , dat, behalven de waarheid, welke in alle gevallen allemoodzaaklykst is, zy ook boven al dienen moet, om den Leezer een gepast denkbeeld te geeven van de (laatkunde der Volkeren welke zy befchryft, als mede van derzelver heerfchende neigingen, driften en hartstochten; zy moet de betrekking tusfchen de oirzaaken en derzelver uitwerkingen nauwkeurig aanwyzen , en den Leezer onderrichten, wat aan ieder Natie, uit hoofde van haar karakter en regeeringsform byzonder eigen is. Men moet dienvolgens de J(taat-en Zedekunde, benevens het volks-karakter, of genie der Natie, onder de uitterlyke fchors van gebeurtenisfen, daar in ontwikkelen en ten toon fpreiden, en, zonder eenig ander fchynbaar oogmerk, dan flegts de gebeurtenisfen te verhaalen, of aaneengefchakelde tafereelen te leveren van gewigtige onderneemingen, die het verfhmd onderrechten, de harten zoeken te verbeteren, en gezonde zedelesfen voor te ftellen. ——— Dit was het eigentiyke oogmerk van Xenophon, Thucydides, Titus-L] vius, Tacitus , en meer anderen, alsmede van eenige hedendaagfche Historiefchryvers. Dikwyls bepaalen de Historiefchryvers hun ontwerp tot flegts één enkele gewigtige gebeurtenis, gelyk daar zyn de zamenzweering van Catilina, die van Walstzïn, de revolutie van Portugal, de belegering van Ostende, die van Duinkerken enz. Het is nodig deeze foort van Gefchiedenisfen met eene inleiding te beginnen , fcen einde den Leezer ongevoelig op het verhaal der bedoelde zaake te brengen. Een Helden-dichter heeft het verkreegen recht, om zich eensklaps in het midden te werpen van de zaak die hy verhaalen wil, of zelvs zeer naby haaf uiteinde te beginnen, mits hy, van tyd tot tyd, in gepaste en bevallige uitweidingen, den Leezer zulke voorafgaande omftandigheden leere kennen, welke hy onderfteldt dat aan denzelven onbekend zyn. Dan dit kan geenzins plaats hebben in eene Gefchiedenis, welke altoos verftandig en met afgeïïieeten fchreeden voortgaande, geene vryheden van dien aart veroirloofd; de tydrekenkunde is haar fakkel fn wegwyzer, die zy, ftap voor ftap, zeer nauwkeurig moet navolgen. 'Er zyn ook Gefchiedenisfen, die zich tot het leeven van een enkel Mensch bepaalen. Is deeze een be|osmd Vorst;, dan verfchaffen zyne daaden genoegzaa- GESCHIEDENIS, :e ftoffe tot een eigentiyke Gefchiedenis, gelyk daal yn de leevensbefchryvingen van Alexander, van jOdewyk den IX, van Karel d€n V, van Lodewyk >en XIV enz.; mits men zulke perfoonen nogthands neer op het tooneel brenge in hunne hoedaanigheid ils groote Krygs-Overften of Staats-Mannen, dan in lerzelver byzondere Ieevenswyze. Verhaalt men hunïe dagelykfche bedryven even zo uitvoerig, als der;elver behandeling van publieke zaaken, dan ontftaat laar uit wat men gewoon is meer eigentlyk eene lee'ensbefchryving te noemen. De oude Grieken en Romeinen waren zeer geneden om de leevens van beroemde Mannen te befchry/en. Hunne fchriften zyn gemeenlyk vol ontzag en erkentenis jegens de zodaanigen, die zich aan het Vaderland, of het ganfche Menschdom verdienftelyk genaakt hadden. En geen wonder! want hunne leevensuefebryving verwekte altoos een aangenaame herinnering van veele heldhaftige en deugdzaame bedryven , ivaar door zy aan derzelver tydgenooten, en ook aan het nakomelingfchap, oneindige voordeelen hadden toegebragt. » ■ ■ ,, Ik vatte de wapenen op (zegt ,, Cicero) om de roem van braave afgeftorven Help) den te verdeedigen, gelyk zy dezelve hebben op,, gevat, om het leeven en de bezittingen hunner ,, Medeburgeren te beveiligen". ■ ■ Het is niet alleen deeze herinnering, welke de historie eene byzondere waarde geeft; maar de gefchiedenis van derzelver daaden behelst ook tevens onrerganglyke lesfen en voorbeelden van deugd, voor toekomende gedachten. Maaken de fchüderyen'en ftandbeelden, welke enkel de uitterlyke gelaatstrekken van groote Mannen vertoonen, en veeltyds in de binnenkameren hunner nakomelingen zyn opgehangen of geplaatst, zodaanigen indruk op welgeftelde zielen, dat zy, alleen door de befchouwing daar van, als van zelve worden aangefpoord, om hunne deugden naar te volgen; hoe veel te meer moeten als dan de leevensbefebryvingen en lofredenen van die groote Mannen, welkede werelt die zy reeds verlaaten hebben tot een ileraad ftrekten, wanneer dezelve door meesterlyke pennen opgefteli zyn, de aandacht en yver tot naarvolging in alle welmeenenden opwekken, nadien deeze ons niet flegts de uitterlyke wezenstrekken en gedaante van het lighaam vertoonen, maar zelvs de zuivere trekken en gevoelens van deugdzaame gemoederen zeer leevendig affchilderen, die daar en boven, met weinige moeite, naar eigen welbehaagen vermenigvuldigt, in alle taaien overgebragt, en in alle Landen des Aardbodems geleezen kunnen worden. Cornelius Nepos, Plutarchus en Suetonius hebf ben deeze manier, om de leevens en lotgevallen van uitmuntende en beroemde Mannen tebefebryven, ver. re gefteld boven die gefcbiedverriaalen, welke menigmaal den Leezer, eer by tot het einde gekomen is, door eene laitige aaneenfchakeling van gelykfoortige gebeurtenisfen, afmatten en ongeduldig maaken. Zy fchiideren hunne Helden in alle omftandigheden van derzelver geheele leevensloop, en voldoen daar mede inzonderheid die Leezers, welke begeerig zyn den geheelen Mensch te leeren kennen. En wat kan ook de vreedzaarae Burger, de Geleerde, of de Staatsman, 'er behaaglyks in vinden, wanneer hy altoosKrygslieden voor oogtn heeft, die niets anders doca dm fe- ïeö  GESCHIEDENIS. GESCHIEDENIS. 42 4a #cn inneemen of verwoesten, veldflagcn leeveren, en a-m de van haar overwonnen Landen geene vreede fchenkon, dan na dat zy die byna geheel ontvolkt hebben? Zulke trekken zyn goed voor dat flag van Menfchen, die in veel gerucht maakende gebeurtenisfen behaagen fcheppen: maar voor de genen die de Mensch üieer byzonder wil leeren kennen, zyn de geringer beezigheden vanCESAR, Augustus, Hendrik deIV, Czaar Peter de groote, LodewyicdeXIV, en foortgelyke Vorften, oneindig treffender en aangenaamer, dan 't verhaal van veldflagen en overwinningen. De meeste Schryvers in dit vak, bepaalen zich gemeenlyk tot de daaden en lotgevallen van elk Mensch afzonderlyk; doch Plutarchus, van die gewoonte afwykende, ontwierp een veel uitgebreider en wysgeeriger plan, waar in hy ons de leevens van .beroemde Mannen, die in groote daaden en uitmuntende deugden, by verfchillende Volken, op onderfcheiden tyden hebben uitgeblonken, tegen elkander vergelykt. }5y hem verfchynt Cicero ter zyde van Demosthenes , Hannibal ter zyde van Scipio, en Alexander ter zyde van Qesar. De Leezer maakt beurtelings de vergelyking op, tusfchen den eenen ander, oirdeeltover de onderfcheiden trappen van waare deugd en heldenmoed, en befchouwd met vermaak de eigenaartige trekken, waar door groote en verheven zielen in alle 'tyden zyn kennelyk geweest. Veele oirdeelkun- digen geeven aan die Historiefchryver de voorrang boven alle anderen, uit hoofde van zyne vernuftige manier, om de bekwaamheden, deugden en gebreken zyner perfonaadjen met elkander te vergelyken, alzo hy van den Mensch geen bloote fchets levert, maar denzelven met de fterkfte en treflendfte kleuren, affchüdert. Deeze manier heeft zo veel vooruit boven alle andere fchryfwyzen, dat wy ons niet onthouden kunnen daar over eenige byzondere aanmerkingen hier by te voegen. Een der meest geachte Schryvers onder de Ouden, heeft te recht aangemerkt, dat de beknopte leevensbefchryving van een Man, die ingewikkeld geweest is in de voornaamfte lotgevallen van zyn Vaderland, niet alleen verfcheiden tooneelen opent, waar door wynu eens in hoop en vèrwagting, dan weder in verwondering, in blydfchap, droefheid, angst of vrees worden overgebragt, en die ons geduurig doen belang neemen in de uitkomst der dingen, welke reeds eeuwen voor onze geboorte beflist zyn; maar ook, dat zodaanige leevensbefchryving ons veel beter onderricht van de waare aart der zaaken, welke toen zyn voorgevallen, als mede van alle daar mede verzeld gaande omftandigheden, dan dikke boekdeelen van gefchiedverhaalen immer doen kunnen. Hier, zegt de fchrandere Middleton, zien wy, als met een opflag van het oog, menigmaal dat gene, het welke de Jaarboeken eener geheele eeuw. niet kunnen opleveren; wy vergaderen aldus, in 't wyde veld der Gefchiedenis, fpringende als het ware over de dorre plaatzen henen, de fchoonfte bloemen, en maaken ons meester van alles wat goed, voortreflyk en weetenswaardig in dezelve is. Het is onnoodig de waarheid van dit zeggen te bevestigen. Doch heeft deeze fchryfwyze, om haare groote verfcheidpnheid, zo veele bekoorlykheden; zo kan ook het leeven van één Man onze aandacht aldus opwekken, en ons verftand verfieren met X. Deel. kundigheden, die men elders te vergeefs zou zoeken: welke aangenaame en nuttige zullen ons dan niet worden aangeboden, wanneer een verftandig Schryver de leevens van twee groote Mannen tegen elkander vergelykt? Men wordt daar door niet flegts ondcrweezen in de Gefchiedenis van hunnen tyd, maar men ziet, met verwondering, het verbaazend onderfcheid in de zeden en manieren der byzondere Volken, en eerbiedigt met ontzag de onbegrypelyke gelykheid en overeenkomst van de deugd, welke haaren glans in alle eeuwen en in alle landen, hoe menigmaalen ook verfchoven en te rug gedreeven, beftendig behouden heeft. In 't nationaal karakter der onderfcheiden Volkeren, moge men zo veel verfchil ontdekken als men wil; mén mag een andere opvoeding, andere tucht, andere regeeringsform, ja andere belooningen en ftraffen by verfchillende Volken aantrëffen; meri erkent toch altoos, onder alle de uitterlyke inftellin» gen en plechtigheden, die zuivere trekken van deugd, waar door braave Mannen, fchoon door plaatsgefteld. heid en tusfehenkomst van tyd verre van elkander verwyderd, altyd zyn kennelyk geweesc. Aldus vergelykt men, met Plutarchus , den Mensch met den Mensch, en wordt op eene wyze, die vol is van aangenaamheid en onderwys, "gewaar., hoe den één den anderen hier, dé ander wederom den anderen daar , overtroffen heeft. Men vindt in den éénen die grootheid van ziel, dat toppunt van menfchelyke volmaaktheid, boven ',t welk wy ons vastelyk verbeelden, dat een fterveling zich byna niet meer verheffen kan; doch men vergelykt die met den anderen, en vindt zyn wederga. Dan fchynen wy den voorrang te geeven aan de daaden van den één, maar door de vergelyking begint derzelver luister weder te verflaauwen; wy kiezen party voor den ander, en eindigen doorgaans, zonder iets zekers dienaangaande te be-_ flisfen. Op dat de Leezer het verftandige oogmerk van Pyrtarchus beter zoa kunnen nagaan, achten wy hetnftt ondienftig, hier een korte'fchets, uit één dier leevens zelve getrokken, te laaten volgen, en verkiezen daar toe het eerfte dat wy in zyn werk ontmoeten. ■ ■ Hy begint met ons voor te ftellen het leeven van Theseus benevens dat van Romulus, en maakt tusfchen deeze de vergélyktng. De beide genoemde Mannen hadden alle hunne tydgenooten .verre overtroffen door helfdhaftige daaden, en veele. blyken nagelaaten van voorzichtigheid, gepaard met wysheid en beleid. Het geflacht van den één, zo wel als van den ander, was altoos verborgen gebleeven , 't welk aanleiding gaf dat zy beide voor kinderen der Goden wierden gehouden'. De één had het vermaarde Athenen, dien zetel der Griekfche gèleerdheïd en fchoole van leering, waar in de wysheicd gebooren, gevoed en opgewasfen is, met inwooneren voorzien, en haar de eerfte luister toègebrag't: de ander het nog vermaarder Romen, 't welk het gebied over de ganfche werelt is magtig geworden , gedicht. Het is natuurlyk, dat in de befchouwing der Gefchiedenis van zodaanige Mannen, die lieden opgebouwd, en de verftrooide Volken tot eene maatfehappy gebragt hebben, veele dingen voorkomen , waar in men een' aangenaame overeenkomst ontmoet, zo wel met opzicht tot hunne burgerlyke bedryven, als ftaatkundige oogmerken. Het is natuur' Ccccc tyk,  tijd GESCHIEDENIS. GESCHIEDENIS. ïyk, dat men hier onderweezen worde, niet alleen in de aanleidende oirzaaken van de opkomst en bloei van magtige Koningryken, maar dat men ook tevens verneemt, op welke gronden haare voornaamfte inftellingen, door de kunde en 't beleid' van derzelver bei'oemde Stichters, rusten. Het is eindelyk natuurlyk, hoe groot ook de overeenkomst in het oogmerk en de volbrenging van deeze gewichtige zaak fchynen moge, dat men, by eene nauwkeurige vergeiyking, gewaar worde het verfchil in de. geïartheid deezer Mannen,. en de byzonderheden van hun karakter. Daar de één , door een aangebooren ftoutmoedigheid en grootheid van ziel, welke alle gevaaren tart , de zulken die zich aan zyne zorgen hadden toevertrouwd, niet alleen voor uitheemsch geweld beveiligt, maar ook anderen aan hunne magt onderwerpt, zonder eenige bedoeiing van; eigen gezag of heerfchappy; tracht de ander,, alsÓverfte van eene ruuwe famengevloeide menigte, zyne.- macht geduurig tej vermeerderen, en zich daar door in ftaat te ftellen,. om zyne geduchte nabuuren te; wederftaan.. Hoewel Romulus zyne heerfchappy begonnen had, met niét meer dan vier duizend Man te.-voet en,drié honderd Ruiters, liét hy egter, by zyn! dood',, vyf- en-veertig, duizend wel geoeffende Sol•daaten en duizend Ruiters na. Zyne eerzugt was derhalven niet over weinige te gebieden , maar van vee» len voor Opperhoofd erkend te worden; en hier uit ziet men de juistheid' van de-reden,, welke Plutarchus bybrengt, waarom beiden, na hunne Koningryken: bevestigd te hebben , in. de ongenade en afgunst hunner; Onderdaanen gevallen zyn. Theseus, zegt de_ kundige.-Gefchiedfchryver, had zich al te gemeenzaam gedragen, en te veele-infehikkelykheid gebruikt, omde.'gunst, des Volks to winnen: Romulus daar tegen had'zichibovem zyne byeen gebragte menigte te veel verheven, en wilde derzelver onbepaalde Alleenheerfcher zym. Uit deeze twee tegenftrydige handelingen, zyn, beide op de:zelvde:klippen vervallen, en hebben èen voorbeeld naargelaaten, hoe alle. die genen, welke over anderen willen heerfchen en gebieden, zich van die.twee uitterflen,. als daar zyn een al te groote gemeenzaamheid en dwingelandy, nauwkeurig-te wagïon hebben , nademaal door het eerfte natuurlyk verachting-, en door. het laatfte haat en afkeer moet gebooren worden;. De. Schryver vergelykt-, in gelyke manier, tegen elkander de Gefchiedenisfen of het leeven van Lycurgus-en Numa Pompilius, Arist-ides en M. Cato,, Ximoleon. en Paulus iEtoixius, Alcibiades en CoSiqlanus, PELOPjDAS-en Marcellus, Phociqn en de jonge Cato enz.-, waar uit de eenigzins opmerkzaame iieszer zal;kunnen zien, hoe aangenaam en nuttig het jy ,, de leevens van groote Mannen met elkander ta. Vergelyken,. alzo. wy door dit middel best van allen cviderweezen worden, in die anders zomoeijelyke kennis- van, het Menfchelyk hart Wy ontdekken dus de dryfveeren, waar door groote zielen inalletyden ay,n bewoogen, ten einde die daaden te verrichten, qm,w£lke-zy een onfierflyke naam verworven hebben; «Bi, worden-tevens--, in die vergeiyking-gewaar, hoe jtaenigmaal een uitmuntende grootheid van ziel is beasvaikt geweest met fommige gebreken, welke men in fejiijger vernuften niet gedöogen zou;. Men leert het a^Êrwchdöra: kecnen naar zyne waarde;,, en de. deugd fchaften na Imre prys; men dringt door dè bekleedzelen, waar mede de fchynheiligheid bedekt is, he» nen, en rukt haar het bedrieglyk momaangezicht af;. men ziet daar tegen de eenvoudige trekken van deugd, die de kenmerken zyn van een onbevlekt gemoed, en. van een boven het overig Menschdom verheven fchepzel. Plutarchus had zich byzonder toegelegd op deeze menfehenkennis, en wilde, in zyne fchrifter;, de-Gefchiedenis van het ydel vermaak des gehoors, toe de daadlyke betrachting en het wezentlyk nuttig gebruik van dit leeven, afleiden. Hy is juist niet zeer nauwkeurig in hst verhaalen van bekende bedryven; dit wist hy was reeds door anderen voor hem met zeer veel lof verricht; maar hy was des te fcherpzinniger in het onderzoek van de oirzaaken der daaden en handelingen der Menfchen, dus was zyn oogmerk veel verhevener, en getrokken uit de zuiverfte bronnen van waare wysbegeerte. Hoe onderfcheiden is deeze Ieerryke fchryfwyze,. van de hedendaagfche manier om de Leevensbefcbryvingen, de zogenaamde geheime Memorien, en, byzonderheden van Vorften en vermaarde Mannen in 't licht te geeven. Hoe veele zyn daar onder, welke, of opgevuld zyn met onverdiende- loftuitingen,. door de pen van eigen belangzoekende vleizugt beftuuro', of waar in de waarheid, door de partydigheid zelve, zeer fchandelyk verkragt word! 'Er is nauwlyks een Souverein of aanzienlyk Staatsman overleeden, of het publyk wordt overftroomd met boeken, onder de naam van Gefchiedenisfen zyner bedryven, memorien, geheime byzonderheden, karakterfchets, Gefchiedenis van zyn leeven en daaden enz., waar in men gemeenlyk dat geen vergeefs zoekt, waar toe de Gefchiedenis «igentlyk moet dienen, te weeten de verlichting en verbetering des Menschdoms. Deeze dolheid, om aari het nakomelingfchap nuttelooze omftandigheden over te brengen, en de oogen der toekomende eeuwen op gemeene gebeurtenisfen gevestigd te houden, ontfpruit uit eene zwakheid, die de zulken zeer eigen is, welke het ongeluk hadden aan de publyke zaaken eenig deel te hebben: deeze befchouwen namentlyk dè zaaken waar mede zy zich bemoeiden, als dezwaarwigtigfte der werelt, en verbeelden zich, dat de nakomelingfchap dit alles met dezelvde oogen zal befchouwen. Meer andere beweegredenen geeven daar toe.menigvuldige aanleiding; en men kan gerust zeggen, dat onder de ontelbaare Leevensbefchryvingen van zuike Perfonaadjen, die om hunne deugden of ondeugden zich een naam verworven hebben, zeer weinige zyn die de naam van Gefchiedenis verdienen. Ook verzinken zy allengs, de een na den ander, in de diepfte vergetelheid, en de weinigen die daar van uitgezonderd bïyven, zyn de leevens van zuike Mannen,, welke-groote omwentelingen veroirzaakt hebben, of die door meesters in de kunst befchreeven zyndé-, gelyk de af beeldzeis, door voornaame kunftenaaren gefchilderd,. in de kabinetten der liefhebbers bewaard worden. Voor den tyd van Hehodotus, wierd dè Gefchiedenis by de Grieken niet als in vaerfen gefchreeven, welke gewoonte zy hadden overgenomen vandeEgyptenaaren, en deeze gewoonte-vindt men algemeen by alle.Volken in derzelver kindsheid, of onbefchaafden ftaat. Zjr was ook toen allèaias redelyk; alzo de Ge- fcliit'  GESCHIEDENIS- GESCHIEDENIS. aast fchiedenïs ten oogmerk hebbende, om de daaden van 'een klein getal groote Mannen, die het nakomelingfchap ten voorbedde behooren te ftrekken, in het geheugen te bewaaren, zulks, zo lang.de Drukkonst niet was uitgevonden, meest bekwaam door middel vin welluidende vaarfen kon gefchieden. En in dedaad, de Gefchiedenisfen op haar zelve befchouwd, zyn een foort van Heldendichten: zy kunnen ons een' groote verfcheidenheid van tooneelen leeveren, waar op beroemde Mannen zich vertoonen, die de mindere perfoonen, welke in 't rerfchiet (laan, als het waare doen verdwynen; de ontvouwing van het karakter der Helden, is de eigentiyke ontknooping van het toneelftuk. Laaten wy ons derhalven niet meer vergenoegen met enkele Gefchiedverhaalen, maar veeleer uit d« Historie die lesfen van voorzichtigheid en wysheid trekken, welke dezelve, wanneer zy wel befchreeven is, in zulk een' ryke maate opleevert. Het befchouwen der leevens van groote Mannen, en het kennen van hunne waare hoedaanigheden, aal ons dan oneindig voordeel aanbrengen, en ons tot het uitvoeren van voortreffelyke bedryven, op hun voorbeeld, aan» fpooren. Toen geene welgefchikte zedelcsfen de ruuwe en woeste Inwooners van het oude Griekenland konden beweegen, om hunne ongebondenheid te verlaaten, en zich in eene burgerlyke maatfchappy te begeeven, zong Orpheüs in Griekenland, gelyk Amphion te Jhebe, den lof van beroemde Helden en deugdzaame Mannen; zy bragten beide daar door de onbefchaafde menigte tot haare pligt, en hervormden de zeden des Volks. Toen de Lacedemoniers weeken in den ftryd, en zich aan die van Mesfene als overwonnenen wilden overgeeven, was het de Dichter TïRTiEUs, die door zyne vaarfen, waar in de lafhartigheid der vlugtelingen, en de onbezweeken moed hunner vaderen befchreeven wierd, hen den ftryd deedt hervatten, en als overwinnaars naar huis keeren. Toen in Gallien en de omliggende landen het gevoel voor waare dapperheid fcheen te verflaauwen, was het gezang der Barden, het welk de doorluchtige Krygsbedryven en roemryke overwinningen der oude Helden verhefte, het eenige middel om de kwynende gemoederen weder op te beuren, en daar in de oude Heldenmoed te doen 'herleeven. Buiten de eerbied derhalven, en de dankbaarheid, welke men aan het geheugen van ■wyze en braave Mannen verfchuldigd is, is ook de nuttigheid des voorbeelds van geen minder belang, om den roem van dappere en uitmuntende Mannen, die, met verachting van hun eigen voordeel, en der gevaaren die haar voor oogen zweefden, de vreede en het welzyn van hunne Medemenfchen bevorderd hebben, uit te breiden, en naar waarde te verheffen. De prikkels ter aanfpooring van deugd hebben hier een dubbelde kragt, en wy worden gedwongen dezelve te omhelzen; wy leeren eindelyk daar door, ook de goede karakters aan hunne natuurlyke trekken kennen , en doen 'er ons voordeel mede in het gemeene leeven. Wy gaan over tot de Letterkundige of Geleerde gefchiedenis, dat is de Historie der kunften en weetenfehappen, zynde die van het Menfchelyk vernuft, welke een eigenaartig tafereel van de oirfprong en voortgang der Menfchelyke kundigheden opleevert. De letterkundige Gefchiedenis leert ons dienvolgens, hoedaanig de elf- fprotsgyde voortgang, het verval, en de weder opkomst is geweest van alle kunften en weetenfehappen, zedert het begin der werelt tot op onzen tyd. Zy is, of algemeen, en vestigt als dan onze aandacht op da ganfche omtrek der Menfchelyke kennisfen; of byzon> der, handelende alleen over een afzonderlyke tak dec Weetenfehappen. Wanneer men van Menfchen fpreekt, fpreekt mea van met redelyk verftand begaafde wezens, en overal waar Menfchen woonen, is ook natuurlyk vernuft. Dit is zodaanig geweest van het begin der eeuwen af, en zal zo blyven, tot dat de werelt een einde neemt. De eerfte werkingen des Menschlyken verftands gaan alleen over zulke onderwerpen, die betrekking hebben tot zyn eigen behoud, en de tweede over onderwerpen , die in zyne behoeften voorzien kunnen. Za haast deeze twee doeleindens bereikt zyn, begint het verftand te redeneeren; het word wysgeerig zonder zulks te weeten en zonder het te willen zyn, want redeneering en ondervinding geleiden het ongevoelig tot de geleerdheid op. De eerfte Menfchen moesten zich, natuui Iyker wyze, alleen beezig houden met de uitvinding der middelen, waar door zy haar zelve, in de eerfte plaats, beveiligen konden tegen de drukkende hitte, of de ftrenge koude der onderfcheiden jaargetyden, tegen wilde beesten, en tegen andere Menfchen die toen byna even woest waren als de dieren ; en, in de tweede plaats, tot de uitvinding van zulke middelen, waar door zy in haare natuurlyke behoeften voorzien konden. Deeze is de reeden, waarom alle barbaarfche en onbefchaafde Volkeren, zodaa« nige die geduurig in oorlog zyn, en arme Natiën, welke aan de wezendlykfte zaaken tot hun dagelyks onderhoud gebrek hebben, altoos zyn en wezen zullen domme Volkeren, zonder kunften en weetenfehappen te beoeffenen. De eerfte Menfchen, van welker beftaan wy eeniga kennis hebben, wierden in Aften gebooren, 't geen wy, met opzicht tot onze plaatzelyke legging op dea Aardbodem, het Oosten noemen. Zy waren buiten twyffel begaafd met gelyke verftandelyke vermogens, als alle hunne nakomelingen. Zo dra deeze in hunne veiligheid en onderhoud voorzien hadden, gingen zy zeer natuurlyk over tot denken en overweegen, en zelvs de noodzaaklykheid moest hun wel dra yverig en arbeidzaam maaken. Wy moeten derhalven de eerfte oirfprong der kunften en weetenfehappen in het Oosten zoeken, als welk gedeelte des Aardbodems eerst van allen is bewoond geweest, en de Gefchiedenis bevestigd, wat het gezond vernuft aan ons te deezen opzichte voorfchryft. . Deeze leert ons de toeftand det geleerdheid kennen in het oud Arabien, in Egypten, Syrien, Babylonien, Perfien en by de Pkeniciers, aait welke laatften wy de uitvinding der Schryfkunst te danken hebben, welker land de wieg en bakermat fchynt geweest te zyn der meeste Kunften en Weetenfehappen, en van waar het Menfchelyk vernuft, in de vroegfte eeuwen, tot andere landen des bewoonden Aardbodems is doorgedrongen. De Gedenktekenen welke van die overoude tyden nog in wezen zyn gebleeven, waar onder inzonderheid de beroemde overblyfzelen van Palmyra, eene Stad van Syrien, naby de grenzen van woest Arabien gelegen, bewyzen genoegd ÖaÜie vrgegfte eeuw der Kunften en. Weetenfehappen Ccccc « geene  4252 GESCHIEDENIS. GESCHIEDENIS. geene kleinachtihg noch vergetelheid verdient, als jnede, dat men de fraaifte uitvindingen niet verfchulriigd is aan de Grieken , maar nog ongelyk ouder Volken, die in fommige fraaije kunften hebben uitgemunt, welke de Grieken zeer veele moeite hadden in volmaaktheid te kunnen evenaaren; zelvs toonen die overblyfzelèn aan, dat de laatstgenoemden aan hunne voortbrengzelen nimmer dat karakter van grootsheid en.bevallig voorkomen konden geeven, 't welke men in de werken dier veel ouder Volkeren opfpoort. Het is dienvolgens te vermoeden, dat Natiën, die-in de Bouwkunde zoverheven uitgemunt hebben, geenzins ongefchikt zullen geweest zyn in. andere Kunften en Weetenfehappen, waar van egter, door al te langduurig tydverloop,. de gedenktekenen zedert menigte van eeuwen zyn verdweenen. Het is eene grove dwaaling, te onderftellen, als of het klimaat en de luchtgefteldheid, zeer veele invloed heeft of hebben kan op het genie eener Natie ten aanzien, van de Weetenfehappen, hoewel zulks een byna algemeen aangenomen vooroirdeel is. Wy zouden het tegendeel zeerduidelyk kunnen betoogen, uit eene vergeiyking van de oude Oosterlingen, Grieken en Romeinen., met de hedendaagfehen. Dan dewyl ons zulks in te ruime wydloopigheden zoude doen uitweiden, zullen wy hier alleen aanmerken, dat vier voornaame oirzaaken of omftandigheden zeer fchaadeiyk zyn,. ja zelvs doodlyk voor de voortgang der Kunften en Weetenfehappen, en wanneer zy in eenigen graad zich. vereenigen, zeer ligt by een Volk, dat te vooren daar in uitmuntte, alle fmaak voor dezelve niet alleen kan verdooven,. maar zelvs ten eenemaale uitbluafchen.. De eerfta en voarnaamfte deezer vernielende om. fiandigheden,. is den oorlog. Volkeren die onophoudèlyk onder de wapenen zyn, altoos beezig met vechten en zich: onderling te. kwellen , hebben geene genoegzaame leedige tyd over, noch de vereischte moed, om zich op de ftudie en beoeffening der fraaije kunften toe te leggen. Zedert dat Afien altyd in de wapenen is geweest, na dat Philippus, Alexander en dëszelvs opvolgers, in hun hoofd gekreegen hadden om overwinnaars van de geheele.werelt te willen zyn; en zo ook. toen barbaarfche, en oorlogzuchtige Volkeren tot in Europa doordrongen-, en zich daar in nederzetteden, vervielen de Zanggodinnen, door het gedruis der wapenen in haare beezigheden gefloord, in eenen doffen flaap, of vlooden. weg. naar andere en vreedzaamer gewesten. De. tweede oirzaak is gebrek- een arm Volk moet zich te veel beezig houden met' zyne volftrekt noodzaaklyke behoeften,, dan dat het de tyd konde.ovex hebben-voor de ftudlei en de fraaifte vernuften zelve,. die>zich met het beste gevolg daar op wilden toeleggen-, zouden in hun Vaderland, zo min eenige naaryver opwekken, als belooningen aanmoedigingerlangen: men ziet daar- tegen in Engeland en JïöUand,, onder de fchaduwe van rykdommen en overvloed,, en te midden van eenen zeer uitgebreiden Stoop han del, de.kunften en weetenfehappen bloeijen. .„—- .De derde-oirzaak is een kwalyk begreepen , en tot bygeloof,. dweepery en tiranny- overgedreêven fioasdienst, boven welke niets doodlyker kan zyn Voo.^deiUitbreiding van het Menfchelyk vernuft; alle eeuwen en Volkeren leveren daar van de treffen dfte bewyzen, doch inzonderheid de Jaarboeken Tan het Gnekfche Keizerryk. Eindelyk beftaat de vier¬ de oirzaak van haar verval daar in, wanneer namentlyk een' opvolging van zotte, gevoellooze en" onverftandige Souvereinen , langen tyd aan een, over eene Natie heerfchen. De reden hier van zyn teklaarblyklyk, en de voorbeelden te haatlyk, dan dat wy dezelve hier ter plaatze zouden behoeven by te brengen. Man plaatze daar tegen een land, onder welke hamelftreek het ook zy, men doe daar ongeftoorde vreede heerfchen, men brenge er overvloed en rykdommen, men houde de Geenetykheid binnen de paaien van behoorlyke afhanglykheid en ontzag, men plaatze op den troon verftandige Vorften, of aan het roef van Maat kundige en braave Regenten, en men zal byna oogenb ikkelyk groote vernuften, voornaame meesters in allerlei kunften en weetenfehappen zien opkomen. Ziet daar de waare en zeer natuurlyke oirzaaken van de opkomst, de voortgang, of hét verval der kunften-, om welke te ontdekken, het niet nodig is toevhiat te moeten neemen tot verborgen oirzaaken, of tot' htt onderfcheid van klimaat en luchtftreeken. Men teldt gemeenlyk zes onderfcheiden eeuwen ia de Letterkundige Gefchiedenis, met opzicht tot de bloei der kunften en weetenfehappen De eerfte bevat de onbekende eeuwen waar van hier boven gefprooken is, toen zy, naar wy uit de overgebleven gedenkftukke» kunnen afneemen, byzonder in Afien gebloeid hebben. f:\ f. f De tweede eeuw nam zynen aanvang een geruimen tyd voor de regeering van Ph'uppus, Koning van Macedomen, en eindigde kort na de komfte van Alexander tot den troon. Griekenland bezat en beoeffenda toen de kunften en weetenfehappen, met uitfluiting van byna alle andere landen In dëszelvs boezem bloeide een' Plato, Aristoteles, Demosthenes, Pericles, Apelles, Phidias, Praxiteles, benevens een onnoemlyk aantal andere beroemde Geleerden en Kunftenaaren. De derde eeuw is die van Gesar en Augustus, welker aandenken onfterftyk is gemaakt, door Lucretius, Horatiüs, Virgilius, Ovidius, Cicero, Titus-Livius, Gesar, Varro, Vitruvius enz De vierde eeuw is die van Keizer Karel de groote, bekend by de naam van Charlemagne, welke Mo» narch , terwyl hy het Keizerryk in 't Westen berftelde, ook te gelyk de herftelder en vader was der lette» ren. Hy was een' Geleerde, voor zo veel men zulk» in die barbaarfche tyden wezen kon, fchreef boeken „ onder anderen een Grammatica of Spraakkunst in zyne taal, zogt het verftand van zyne natuurlyke onderdaanen niet alleen, maar ook der van hem overwonnen volkeren op te helderen, maakte fterrekundice warrneemingen, ftichte fchoolen'voor dê jeugd overal in zyne ftaaten, lokte, door allerlei belooningen en aanmoedigingen, de Geleerden uit andere • landen en onder anderen den beroemden Alcwn, uit Engeland naar Frankryk, deedt alle wetten en gebruiken dér m zyne heerfchappy onderworpen gewesten in gefchrift opfte!len , Jiet, terwyl hy aan tafel fpysde, zich de Gefc uedenrs der Koningen zyne voorzaaten , of eenig werk der Kerkvaderen,, voorleezen, hy zelve fchreef met eigen hand, de bekende Capitularia of wetten, instellingen en ordonnantiën, hy--verzamelde alle oudö, ge-  GESCHIEDENIS. gedichte», behelzende de dappere daaden der Getmaa■ nen en Gaülen of Franfchen, ten einde zich daar van • te bedienen in de Gefchiedenis welke hy voorgenomen had te fchryven , hy liét de Heilige Schrift in deHoogduitfche taal overzetten, en verrichte nog meer andere nuttige zaaken van dien aart, of liet dezelve op zyne kosten en bevel uitvoeren. Men kan wel niet ontkennen, dat die eeuw alle blyken draagt van de barbaarfche onkunde der tyden, op welke dezelve onmiddelbaar volgde, en van de oorlogen, waar door de regeering van Karel de groote onophoudelyk beroerd wierd; doch het zou echter, zonder de poogingen van dien grooten Vorst, met de geleerdheid geheel en al gedaan zyn geweest: hy verzamelde haare overblyfzelen , reddede dezelve van eene ganfche vernietiging, deed ter beveiliging daar van alles wat men in dat tydftip konde doen, en dat ook misfchien niemand buiten hem had kunnen verrichten. De vierde eeuw is-, die beftempeld wordt met de naam van Paus Leo X., in welk'tydftip een gedacht van Burgeren, te weeten der Medicis, verbaazende poogingen aanwendde, ten einde de kunften en weetenfehappen te herftellen, terwyl deeze wederkeerig tot de verheffing, grootheid en roem van dat geflacht, zeër veel toebragten. 'Er zyn zo veele bekwaame Schryvers en waariyk groote Mannen, die gezegd en beweerd hebben, dat de kunften en weetenfehappen, uit het Oosten, byzonder uit Griekenland en Konftantinopolen, na de verovering dier Stad door de Turken, naar de Westerfche Landen overgegaan zyn, en aldaar een' fchuilplaats gezogt hebben, dat het bykans eene vermetelheid zal fchynen , om deeze dwaaling te beftryden. En egter zag men nooit by eenig Volk meer dweepery, fterker bygeloof, grover onweetenheid en meer onbefchaafdhsid heerfchen, dan in het Oosterfche Keizerryk, ten tyde der verovering van Konjlantinopolen. ,, Een nuiw overgeloof (zegt Mon„ tesquuu) 't welk de geest even zeer verdrukt, als „ de Godsdienst denzei ven verheft, plaatfte alle deugd „ en alle vertrouwen der Menfchen in eene plompe „ eerbied voor de beelden ; "men zag zelvs Krygs-O,, verften de belegering eener Stad opbreeken, of een ,, Stad verliezen, ten einde rn 't bezit van eenig hei- „ lig overblyfzel te geraaken'. Wanneer ik (dus 3, vervolgd die Schryver) aan de diepe-onkunde denk, „ waar in deGriekfcha Geestelykbed de leeken dom„ pelde, kan ikmyniet onthouden de eerden te ver„ gelyken by die barbaarfche Scythen, waar van He „ rodotüs fpreekt, die hunne flaa'ven dé oogen uit „ ftaken, op dat zy door niets kondén afgetrokken „ worden, wanneer zy boter kerndin." ——— Hy voegt een weinig verder daar by: „ De drift om te „ zintwisten was by de Grieken zodaanig toegenoo„ men en aan dezelve natuurlyk geworden, dat toen „ Contacuzenes Konjlantinopolen veroverde., hy de „ Keizer Johankes, benevens de Keizerin Anna bee„ zig vondt' met eene Kerkvergadering, die tegen „ fommige vyanden der Munniken was ingericht; en „ wanneer Mahomét II. die Stad belegerde, kon hy „ daar door. geen einde maaken aan de Godgeleerde „ haat, want men dagt'er meer aan de Kerkvergadering, van Ftorewe, dan aan het Tmkfche ieger. " Men zegge nu. ter goeder.trouwe',.welke.hulp en nvftand de kunften en weetenfehrppea met mooglyk- ' GESCHIEDENI3. 225$. heid venvagten konden, van foortgefykeflegthoofdèTi? Welk reedelyk boek, dat door een verftandig Mensch kan geleezen worden, is 'er, uit het ganfche Oosterfche Keizerryk overgebleeven? Welk gedenkteken der fraaije kunften is daar van voor handen, of hoedaanig bewys derzelve, vindt men nog tegenswoordig teKon- ftantinopel, en in het Oosten? Waariyk, niets anders dan de groote Kerk van St. Sophia, welke de hoofd-kerk was van het Griekfche Ryk, zynde een lomp ongefchikt gebouw, opgeworpen zonder de minfte fmaak of bouwkunde, en tot fchande dier edelekunst. Voor 't overige geene ftandbeelden, geene' basrelieven, geene fchilderyen, geene gedichten, geen profa; met één woord, niets hoegenaamd is van het Oostersch Ryk tot ons overgekomen, dan watde duidelykfte blyken draagt van het verval, of liever va» de geheele vernietiging der kunften en weetenfehappen, m die barbaarfche en bygeloovige tyden. Hoe konden zy dan van daar in Europa overgeplant worden? Wel is waar, dat fommige Arabifche winumaakers omtrent dien tyd naar Italien kwamen, en zich voor groote Geleerden uitgaven; doch derzelver gefprekken en nagelaaten fchriften bewyzen, dat zy flegts zeer middelmaatige kennisfe bezaten. Ook bragten deeze de kunften en weetenfehappen niet uit Jfien naar Europa; : maar het waren Leo de X., Julius dè II., Cosmeo de Medicis, Karel deV., en meer andere Vorften, diedoor hunnen yver dezelve aldaar opwekten. De zesde eeuw eindelyk is die, welke begonnen is net de komst van dè drie groote herftelders der geleerdheid, Baco Verulamius, Galileus en DescakrES,_ even voor den aanvang van de zeventiende eeuw, ïn die tot onzen tyd voortduurt. Deeze is verrykt mat' de ontdekkingen van allé vroegere eeuwen, en heeft meindig meer uitgewerkt, dan de andere vyf eeuwen )f tydperken famengenomen. 'Het Menscblyk-verftand s , van toen af aan, door gansch Europa tot meer volkomenheid gebragt, en alle befchaafde Natiën doen lanhoudend de grootfte en gelukkigftè poogingen, ten ;inde de kunften en befchaafde weetenfehappen tJt lerzelver hoogfte trap van volmaaktheid te' brenge». De algemeene Gefchiedenis der weetenfehappen- mderricht- ons omftandïg, wat geduurende dè geme!le zes eeuwen, met opzicht tot dezelve, uitgevonden, ontdekt, en tot volmaaktheid is gebragt geworder). Behalven deeze algemeene tydperken, worden wy >ok, door middel van de Letterkundige Gefchiedenis, mderricht nopens de onderfcheiden revolutien, wel-;e de kunften en weetenfehappen in elk land, of by :Ike afzonderlyke Natie ondergaan hebben. Men ziet laar uit den oirfprong, de voortgang en tegenwoorÜge ft.-i.it derzelve in Italien, Spanje, Fr'ankryk, Engeznd, Duitschland, de Republiek der Vereenigde Neder- ■ mden, met één woord, in alle befchaafde landen van 'uropa, en zelvs in fommige andere wereltdeelén. Sr zyn een tamelyke menigte van algemeene letterkun- ■ ige Gefchiedenisfen in dé meeste' Europifche taaien ge« mreeven of vertaald, waar onder die van den Hoogleraar Stoll te Jena, welke haare nuttigheid heben , doch waar aan met dat alles nog zeer veel ontreekt, alzo daarin gemeenlyk veel meer gefprooken ord van de Auteurs', die over de onderfcheiden voorerpen. gefchreeven hebben, dan van de kunften efi eetenfciiappen; zelve, of 'van de vorderingen die -daar  GESCHIEDKUNDE. GESCHIEDKUNDE. in van tyd tot tyd gemaakt zyn. Een werk daar over in die:voegen gefchreeven, als men zulks mogt wenfchen en begeeren, zou eenen verbaazenden arbeid, als mede een byna onbepaalde geleerdheid, voortreffelyk oirdeel, zeer juist verftand, uitmuntende fmaak, en daar by ook vooral een volmaakte onzydigheid in den Schryver vereisfchen, die het zelve durfde onderneemen. Een byzondere letterkundige Gefchiedenis fieldt ons de beredeneerde Gefchiedenis voor oogen, van elke weetenfchap in 't byzonder, waar van de kennis volrtrekt nodig is voor ieder Mensch, die zich daar op met goed gevolg begeert toe te leggen, of 'er zyn beroep van te maaken. De Wysgeer moet noodzaaklyk de Gefchiedenis-der VVysbegeerte kennen, waar onder begreepen is, een nauwkeurig verflag van de onderfcheiden leerftelzelen welke in alle eeuwen uitgedacht zyn; de Godgeleerde behoort kennis te draagen van de verfcheide omwentelingen, welke de Godsdienst en Godgeleerde weetenfehappen ondergaan hebben; de Rechtsgeleerde kan geen flap doen, zonder geduurig van de uitlegging en waare toepasfing der Wetten af te dwaalen, indien hy van de Gefchiedenis der Rechtsgeleerdheid geen volmaakte kennis heeft; de Geneesheer behoort mede alles te weeten, wat, van de tyden van Esculaap af, tot heden toe, in zyne kunst ontdekt en voorgevallen js. in diervoegen is het eveneens met de zodaanigen, die eenige andere kunst of weetenfehap, tot hun beroep aangenoomen hebben. De Natuurlyke Gefchiedenis, wederom in onderfcheiden takken afgedeelt, is boven al van eene verbaazende uitgebreidheid ; dan dewyl dezelve bekend ftaat onder de naam van NATUURLYKE HISTORIE, zullen wy haare vereischtens op dat woord meer byzonder aantoonen. GESCHIEDKUNDE, is eene weetenfehap, welke ons van voorleedene gebeurtenisfen onderrecht, en tot een aangenaam onderhoud aan den geest verftrekt. Onze ziel eischt denkbeelden. Wanneer zy eene aaneengefchakelde meenigte van denkbeelden bezit, heeft zy vermaak, vooral als het haar weinig werks kost die denkbeelden te ontwikkelen, of, om duidelyker te fpreeken, indien zy zonder vennoeijens zich veele denkbeelden, die allen t' famen verbonden zyn, kan voordellen. Dit is de reden van 't vermaak dat wy vinden, wanneer men ons het eene of andere verhaalt; de geest krygt, zonder eenige andere pooging van zynen kant dan eene geringe aandacht, eene geheele fchakel van denkbeelden. Befchouw, hoe, om zo-te fpreeken, alle de ooren open gezet worden, wanneer eene gebeurtenis van gewigt, of ten minften waar in men gewigt fielt, verhaalt wordt; hoe ieder tracht na by den Verteller te komen, om zo veel te beter te hooren: wat eene ftilte 'er heerscht onder ■11e de omftanders! Maar eene Gefchiedenis is niet anders dan een befchreeven verhaal, het welk men door de oogen, in plaats van door de ooren, aan het verftand brengt. Een geringe maat van aandacht brengt voor den geest eene lange fchakel van denkbeelden. Men ziet de gewigtigfte voorvallen. Men ziet volken uit het niet verryzen, groot worden, afneemen, verdwynen. Men volgt Koningen, wyzen, overwinnaar,», van hunne geboorte, door hunne opvoeding, htrnne regeering, hunne wysheid, hunne overwinningen, plooï alle hunne daaden, tot in hun graf. Het hart van den Mensch wil gevoelen. Men vlotót in de Schouwburgen t'famen, om het vermaak te hebben van te fchreijen. Men ziet Zaïre, Alzire, Mïïrope, Andromache, Ifigenia, en wil ze wederzien, om dat men zich heeft aangedaan gevoeld. Dit zelve vermaak kan men in de Gefchiedenisfen vinden. Daar ontmoet men treffende toneelen, die 't hart aandoen, die traanen uit de oogen persfen. Ik ben Joseph; leeft myn vader nog? O! wat eene zielroerende vraag in deu mond van den eerften Staatsdienaar van Egypten! 't Is genoeg, myn zoon Jozeph leeft nog: ik zal gaan en hem zien, eer ik fterve. O! wat eene beweeglyke uitroeping in den mond eens tederhartigen en afgeleefden Vaders! Men yst voor de ondeugd, men bemint ds deugd; men bewondert den deugdzaamen, men wenscht de ondeugd geftraft, de deugd beloond te zien. Neem de Gefchiedboeken in de hand, en gy zult dit alles ondervinden. Gy zult yzen voor de wreedheden van eenen Herodes, eenen Tiberius, eenen Nero, ee* nen Domitiaan. Gy zult eenen Aeistides met be» wondering befchouwen, op verzoek van eenen Burger, die hem niet kent en niet kan fchryven, zelv zyn banvonnis fchryvende, allen aangedaanen hoon vergeevende om zyn Vaderland te dienen, en aan het algemeene welzyn zyn eigen belang, zynen roem, opofferende. Gy zult de Grieken bewonderen, niet zo zeer wanneer drie honderd Spartaanen het ontelbaarp heir van Xerxes 't hoofd bieden, en eenen onvermydelyken dood tarten; eene dweepzieke liefde voor 't Vaderland en naar roem, kan den Mensch boven hem zei ven vervoeren; maar veel meer de Athenienfers, die, wanneer Themistocles, om Athene het oppergezag over geheel Griekenland te bezorgen, Aristides voorflaat, de Vloot der Grieken, hunne Vrienden en Bondgenooten, heimlyk in brand te fteeken, eh Aristides van deezen voorflag het Volk kennis geeft, mef te zeggen: Niets is, voorwaar, voordeeliger voor Athene dan Themistocles ontwerp, maar ook niets is onrecht' vaardiger, op dat zeggen Themistoci.es verbieden zyn ontwerp uit te voeren. Wat een Volk, dat de rechtvaardigheid boven het belang ftelt! Gy zult, 't is waar, in de Gefchiedenisfen nu en dan de ondeugd der verdiende ftraffe zien ontfnappen, maar gemeenlyk zult gy de Neroos , de C»ligulaas, de Domitiaans, in hun bloed zien fmooren. Een Wysgeer ziet met een heiligen fchrik, de omwentelingen in de Natuurlyke Werelt: hy ziet de verganglykheid van al het gefchaapene. In de Gefchiedboeken ziet hy, met geene mindere aandoening, de omwentelingen in de zedelyke werelt. Hy ziet het trotfche Babel, hetmagtige Tyrus, het ontzaglyke Karthago, in 't ftof vernedert. Rome, gebouwd om de Dwinglander» der werelt te wezen, het trotfche Ror me, ziet hy van zynen magt beroofd, en de heerschzugtige Romeinen van den aardbodem verdweenen. Hy ziet, dat grootschheid, magt, heerlykheid, dat koningryken, wereltdeelén, verdwynen als een' fchaduw. Hf ziet nog meer, hy ziet dat de Mensch altyd Mensch geweest is; altyd door woeste driften geflingerd, altyd verdwaasd in zyne oogmerken, te leur gefield in zyne poogingen. Hy leert uit de ondervin» ding van veertig eeuwen zyn eigen hart kennen, en haak zyne lesfen by alle de volken. Dit vermaal., dje voordeel Kan ieder Measch uit da  GESCHIEDKUNDE, GESCHIEDKUNDE Qefchsedenisfeh trekken. Maar zy zyn onontheerlyk tot de beoeffening van verfcbeidene weetenfehappen , welken zonder de Gsfchiedkunde, niet dan ten uiterften gebreklyk zyn. Wat is een Godgeleerde, die onervaaren in de Gefchiedenisfen is? Het oude Testament 'is byna geheel gefchiedkundig, en 't is hem volftrekt Onmooglyk de gewyde Gefchiedenisfen en de Propheeten te verftaan, indien hy geene grondige kennis heeft van de Gefchiedenisfen dier tyden, en der volken, waar mede de Jooden in betrekking waren. Komt hy aan het nieuwe Testament, hy moet de Gefchiedenisfen der Jooden van die tyden, der Grieken en Romeinen kennen. Daar is meer: het is onmooglyk, de gezegden der Heilige Schryvers, die van den Zaligmaakerzelvs,. overal te-verftaan, ten zy men eene grondige kennis hebbe van de gewoontens, de gebruiken, en vooral van de begrippen, de wysbegeerte en godgeleerdheid der Jooden en der Grieken. Hield men dit wat meer in 't oog, kenden veele Uitleggers wat beter de begrippen van die tyden, men zoude den zin der Heilige Schryvers beter vatten, en niet zo dikwils zulke verkeerde toepasfingen van gezegden maaken; welken de onkunde geheel iets anders doet bedoelen, dan het oogmerk der Schryvers was. Dit is nogal niet genoeg: men moet ook de lotgevallen der Kerke weeten: men moet den opgang, den voortgang der dwaalingen en der Waarheden kennen, om met grond de eerften te kunnen wederleggen en de laatften verdeedigen. EeneRechtsgeleerde, heeft niet minder dekennis der Gefchiedenisfen nodig. Arbeidt hy om dat langdraadige Wetboek te leeren verftaan, dat hem fommigen als een byna bovenmenschlyk bewys van de wysheid der Romeinen aanpryzen, anderen als een mengelmoes van goede en dwaaze begrippen, van ftrydige beginzels en valfche grondregelen, ongefchikt voor onze zeden, verwerpen; doch het welk, hoe *t ook zy, zo lang wy het moeten volgen, altyd van eenen Rechtsgeleerden behoort verftaan te worden , 't is volftrekt nodig, dat hy de lotgevallen van 't Roomfche Gemeehebest, dat hy de zeden, de gebruiken, de wysgee? rige begrippen van recht en onrecht; dat hy zelvs de godsdienflige begrippen der Romeinen kenne. 't Is nodig, dat hy uit de omftandigheden,. als 't mooglyk is, weete op te maaken, wat aanleiding tot deeze en gene wet gegeeven hebbe, op dat hy veeleer den geest dan de letter der wet volge. Komt hy nader aan de hedendaagfche Rechtsgelserdheid, voor 't grootfte. gedeelte, ten minften in veele Landen, een mengelmoes van de wetten der Romeinen en van verfcheidene Noordfche Volken; hy moet uit de Gefchiedenisfen He Gaulen, de Germaanen, de Gbthen, de Longobarden, de Franken, de Burgondiers, de Saxen, de 'Sueuven kennen. Hy moet weeten, wat de begrippen en de gewoontens waren van die Vólken, wier begrippen en gewoontens nog invloed hebben op onze begrippen en op onze gewoontens, en den grond in zich bevatten van de meesten onzer wetten, voor zo Verre die niet uit het Roomfche Wetboek ontleend 'zyn. En dit alles,, behoeve ik niet te. zeggen,.dat "uit de Gefchiedboeken moet gehaa'd' worden.. De Gefchiedenisfen,.zyn de grondffag der Staatkunde. De befchouwihg en de ondervinding, -vn debronwelleln van alle onze kundigheden. De Sfaatkundige.kan. 'wel uit den aart der Burgeriyke Maatfchappy, en dé- b3tre.;kingen van het eene gezelfchap van Menfchen tot het andere, zekere beginzels vastftellen, en die als den grondflag zyner weetenfehap aanmerken : hy kan ook wel die beginzels in de beoeffening brengen f maar deeze beginzels zullen, en in hun zeiven zeer gebreklyk zyn, indien zy verftooken blyven van die? kundigheden welken de- ondervinding oplevert, erï fomtyds zullen zy zeiven valsch wezen, ftrydig met de ondervinding. Het is, voorzeker, een beginzeF; van Staatkunde, dat een Vorst het waare belang van zyn Volk moet beoogen. Maar hoe déerlyk zoud»een Staatkundige dikwils bedrogen uitkomen, indien hy, in zyne maatregels zich moetende fchikken naar het geen waarfchyneiyker wyze eene andere Mogendheid doen zal, dus redeneerde: „ Het belang van die „ Mogendheid eischt, dat zy deeze en geene andere „ party kieze, zy zal dan deeze en geene andere par„ ty kiezen? '*' De ondervinding ieert, dat de Vors3 ten niet zelden lynregt tegens het gene operilyk hunbelang en dat van hun Volk is, aan handelen. EeneStaathundige, die de Gefchiedenisfen kent, zal zich. nimmer op zulk een bedrieglyk beginzel geheel, verhaten. De Gefchiedboeken zyn van eene' onbetaalbaare- waarde voor eenen Staatkundigen, wanneer zy, meer dar* eene bloote lyst van daaden, meer dan een yslyk verhaal van moorden,. verraderyen, geleverde veldflageiv te geeven, met oirdeel in de geheime inzichten der werkers indringen, vooral indiende Schryvers gele* genheid gehadhebbenvan die inzichten onderricht te' worden. Maar al is dit voordeel den Schryver niet tebeurt gevallen ,-indien hy.overde.fchynbaareinzichten der Vorsten en Staatsdienaaren als over fchynbaare inzichten een verftandig oirdeel velt; indien hy het wyze en goede aantoond:, en het kwaade,. het onvoorzien.tige doet kennen; indien hy uit de onvermydlyks' gevolgen der daaden aanwyst, hoe en wanneer zulks daaden zyn na te volgen, zyn zyne aanmerkingen van een groot nut voor de zulken, welken zich op de honsi toeleggen van volken te regeeren. Thucydides, Tacitus, Thuanus, Grotius, Sarpi, Hume, Robertson, en nog eenige anderen, zyn handboeken voor alle jonge Vorsten, die zy onophoudelyk behoorden te leezen, te herleezen, te overdenken, en welken hun door de zulken, aan dewelken de onderrichting dier jonge Vorsten is aanbetrouwd, met de grootfte oplettendheid dienden te worden opgeheldert; Voor*al is het aene zaak van °c uiterfte gewigt, en die eene Gefchiedenis , inzonderheid voor den Staatkundigen 3 maar ook voor den Wysgeer, den Mensch in 't algemeen, van een nooit hoog genoeg-gepreezen nufmaakt, wanneer de kundige Schryver, dieniet min* der in de wysbegeerte, de Staatkunde, en alles wat daar toe betreklyk is, gelyk de koophandel,.de ge!d=. middelen, en diergelyken, als in de kennis der daa= den, welken het lighaam der Gefchiedenis matteen-, ervaaren is; zich bevlytigt, dezeden, de gebruiken, de wetten, de begrippen van elke eeuw te doen kennen, de voortgangen of het verval der Maatfchappj san te tekenen, en ons de Volken niet minder in hunnen innerlyken ftaat: van voorfp'oed en geluk; dan in 't uitetlyke:.van hunnen luister of hunne, vernadering :e vertoonen; Op deeze'wyze hebben eenige groote vernuften in deeze eeuw, dé Qèfcbisdenisfen begonnen ara  SM* GESCHIEDKUNDE, GESCHIEDKUNDE, te befchryven. Men heeft met recht den Heer Voltaire zyn menigvuldig gebrek van naauwkeurigheid, en niet zelden eene fchandelyke verzaaking van de waarheid verweeten; het fmert ons dien grooten Schryver van dee.se befchuldigingen niet te kunnen vryfpreeken; maar dit recht moet men hem egter doen , van te erkennen, dat zyne Proeve over de algemeene historie een meesterftuk voor de uitvinding, en een voorbeeld is, 't welk men hoopen moet, dat bekwaame navolgers vinden zal, en dat hy 'er reeds twee gevonden heeft, in de fchrandere Schryvers van'tLeevenvan Keizer Karel de V., en van de Historie van Engeland. Voor eenen Krygsman, zyn de Gefchiedenisfen ook van een allergrootst nut. Alle kundige Krygsheden, en die eene ftudie van hun beroep gemaakt hebben, zullen dit belyden. Prins Frederik Hendrik droeg altyd de werken van Gesar by zich, en Karel de XII. las Curtius dagelyks. De krygslisten der oudere en laatere Vefdheeren, hunne flag-ordens, hunne marfchen, hunne legeringen, hunne groote daaden, hunne rrrisflaagen, alles kan dienen tot onderwys eens Krygsmans. 't Is waar, de manier van oorlogen is zeer verandert, en verandert dagelyks. In de tyden van Cyrus, van Alexander, van Gesar, wierd alles met het korte geweer beflist, het zwaard en 'tfchild waren de wapenen, van welker gebruik de winst of het verlies eens veldflags afhing. De flinger en de boog werden wel gebruikt, doch dienden meest voor de ligtgewapenden. Sedert het uitvinden des buskruids vegtmen meer van verre, delluitery alleen uitgezon.dert, en tegenwoordig is het't Gefchut, dat byna alles beflist. Hy die het meeste Gefchut, en het best beftierde Gefchut heeft, is gemeenlyk overwinnaar. Maar jnet dit alles blyft de konst van den oorlog dezelve, jnen moet nog, even als voorheen, zyne Benden geilooten, en tot allerlei beweegingen vaardig houden, en dezelve zo fchikken, dat de eene de andere van pas byftand verleenen, en dat ieder Soldaat zyne wapenen gebruiken konne. Dit zyn de. algemeene beginzels, die reeds ten tyde van Sesostris, den grondilag uitmaakten van de konst des oorlogs. Dé Geschiedkunde is eene zo uitgeftrekte weetenIchap, dat, ten zy men 'er de eenige ftudie van zyn ganfche leeven van maaken wilde, het onmooglyk is, zich op alle haare deelen even vlytig toe te leggen. Een ieder behoort dan te kiezen, naar dat zyn hoofdoogmerk zich uitftrekt. De Godgeleerde moet zich op zulk een gedeelte, de Rechtsgeleerde op een ander toeleggen. Maar, wie hy ook zy, een ieder behoort de Gefchiedenis van'tVaderland te behartigen. Dit is vooral een onvermydlyke plicht voor den Staatkun. digen en den Regent. Doch om de Gefchiedenis van 't Vaderland met nut te leezen, moet men te gelyk eenig denkbeeld hebben van die dier volken, welken eenen voornaamen invloed op den ftaat des Vaderlands gehad hebben. Dit leidt ons onmiddelyk tot de hedendaagfche Gefchiedenis boven de oude. Wy verwerpen de ftudie der oude niet; 't is aangenaam, het dient zelvs tot beter verftand der nieuwe Gefchiedenis, de lotgevallen van't Menschdom, van dëszelvs oirfprong af, ten minften oppervlakkig te kennen; maar onze voornaamfts vlyt moet zich tot de nieuwe Gefchiedenis bepaalen, die over 't algemeen, en dezelve voordeer i«n aanbrengt als de oude, en, daar boven, in veele opzichten invloed hebben kan op ons gedrag, „ Da „ oude Gefchiedenis te behandelen." zegt een groot vernuft onzer eeuw; „ is, dunkt my, eenige waar,, beden en duizend leugens te verzamelen. ,, De oude: Gefchiedenis is misfchien niet anders nut„ tig, dan even als de fabelen, uit hoofde der groote „ gebeurtenisfen, die het geduurige onderwerp zyn „ van onze fchilderyen, onze dichtftukken, onze ge„ fprekken, en waar uit men zedenlesfen trekt. Men „ moet de verrichtingen van Alexander kennen, ge,, lyk men de moeijelyke daaden van Hercules kent. „ Ëindelyk, de oude Gefchiedenis is, myns bedunkens , „ ten opzichte der nieuwe, het geen de oudePennin„ gen zyn in vergeiyking met de loopende Munt; de „ eerften blyven in de kabinetten , de anderen wande„ len door de werelt in den omgang der Menfchen. ,, —— Ik zou, zegt hy op eene andere plaats, een1 „ Jongeling raaden, zich te vergenoegen met een op„ pervlakkig denkbeeld der oude tyden, en eene ern,, ftige beoeffening te beginnen met den tyd, dat de ,, Gefchiedenis waariyk van gewigt voor ons wordt: my ,, dunkt, dat is omtrent het einde der vyftiende eeuw. ,, De Drukkonst, toen uitgevonden , begint baarmin,, der onzeker ta maaken. Europa verandert van ge„ daante. De Turken, die zich in het zelve uitbrei,, den, verjaagen de fraaije letteren van Konjlantinopo„ len, welke in Italië blpeijen, zich in Frankryk ves,, tigen, Engeland, Duitschland en het Noorden gaan befchaaven. Een' nieuwe Godsdienst fcheidt de ,, helft van Europa af van 's Paufen gehoorzaamheid. ,, Een nieuw famenftel van Staatkunde wordt inge„ voerdt. Met behulp van 't compas zeilt men Afrika „ rond, en dryft met China gemaklyker handel, dan •„ van Parys op Madrid. Amerika wordt ontdekt: men „ overheert eene nieuwe werelt, en de onze wordt „ byna geheel verandert. De geheele Europifche Chris„ teiiheid wordt als een zeer groot Gemeenebest, waar ,, de fchaal van *t evenwigt beter bevestigd wordt, dan zy in Griekenland was. Eene geduurige ver,, ftandhouding verbindt alle haare deelen, in weer. 0 wil der oorlogen om den Godsdienst;"die nog versi nielender zyn. Dekonften, die de heerlykheid der jf ftaaten maaken, worden tot eene hoogte gebragt, waar van Griekenland of Rome nimmer een denkbeeld hadden. Zie daar de Gefchiedenis, die ieder behoort „ te weeten. Daar vindt men, noch harsfenfehim„ mige voorzeggingen, noch leugenachtige godfpraa„ ken, noch valfche wonderwerken, noch onzinnige ,, fabelen: alles is daar waarachtig: op eenige gerin* ,, ge byzonderheden na, waar omtrent zich alleen ,, kleine geesten wel bekommeren. Alles raakt ons, ,, alles is voor ons gefchikt; het zilver van onze ta,, fels, ons huisraad, onze behoeftens, onze nieuwe „ vermaaken, alles brengt ons dagelyks in de gedag. ,, ten, dat Amerika en de Oostindien, en gevolglyk al„ le de deelen der geheele werelt, zedert omtrent „ twee en eene halve eeuw, vereenigd zyn door de „ vlyt onzer vaderen. Wy kunnen geenen ftap doen, „ die ons de verandering, welke zedert in de werelt „ gekomen is, niet doet bemerken. Hier zyn het „ honderd fteden, welken den Pau» voorheen gehoor-; „ zaamden, en die vry geworden zyn. Daar heeft „ men voor eenen tyd alle de rechten van Duitschland s, vastgefteld. gier fojffie.ej;t zisJj iet fraaifte der Ge- ,, mee^  'ÖESCH1EDSCH8.YVER, jj meen ebes ten, op eenen grond, dien de zee eiken , dag dreigt te verzwelgen. Engeland vereenigt de ; waare vryheid met de Koninglyke magt. Reize ik in Duitschland, in Frankryk, in Spanje, ik ontmoete ; overal de voetftappen ■ van dien ouden twist, die tusfchen de huizen van Oostenryk en Bourbon heeft s plaats gehad, welke huizen door zo veele verbonJ5 den zyn vereenigd geweest, die allen verderflyke 5J oorlogen hebben voortgebragt. Daar is in Europa geen Mensch, op wiens geluk deeze veranderinge j geenen invloed hebben gehad, 't Staat wel, na dit ,, alles, zich beezig te houden met Mardokempad, „ en de byzondere gevallen uit te pluizen van den Per,, fiaan Kaijamarrat of van Sasaco Metophis. ■ „ Een Man, die ernftige beeiigheden heeft, houdt „ zich niet op met de fprookjes zyner minne te ver„ tellen". GESGHIEDSCHRYVER of Historiefchryver, wordt eene zodaanige genaamt, die gebeurde zaaken, van welk eenen aart ook, in eene aaneengefchakelde orde te boek brengt. Om eene goede Gefchiedenis te fchryven, moeten de regels aan Gefchiedfchryvers voorgefteld in acht worden genomen. Getrouwheid en oprechtheid zyn de voornaamfte plichten van deeze Schryvers. Het werk dat met recht, den naam van Gefchiedenis verdient, moet uit een aaneengefchakelde reeks van wezentlyke gebeurtenisfen beftaan, of ten minften uit gebeurtenisfen , die al het voorkomen van wezentlykheid hebben , overeenkomflig zekere regels, volgens welken wy ons omtrent voorleeden zaaken moeten te vreden houden. Een van deeze voornaame regels is het eenftemmig getuigenis van allen of van de meeste gelyktydige Schryvers , die gemeenlyk overeenkomen in het meden van openbaare gevallen, als, een veldflag, een overwinning, het inneemen eener Stad, het veroveren eener Provincie,het fterven van een Vorst, enz. Dingen, die onder het oog van een geheel volk gebeuren, mogen, dus bevestigd zynde, als ontwyffelbaare waarheden verhaald worden, en geen redelyk Mensch zal dezelven ooit ontkennen. Doch zodaanig is het niet geleegen met de byzonderheden en omftandigheden van deeze voorvallen, en met de heimelyke bfrfprongcn uit welken zy voortvloeiden : ten deezen opzichte is het geoirloofd in het ftuk van Gefchiedenis een twyffelaar te zyn. Weinige Schryvers van het geen in hunnen tyd voorviel zyn getuigen van de bedekte oogmerken van het kabinet geweest; Weinige hebben deel gehad in de handelingen van den Staat: zy verhaalden derhalven wat algemeen, in't openbaar of aan *t Hof, geze^t wierd; ook wel het geen lieden van een fchrander doorzicht zich verbeeldden ontdekt te hebben, 't welk alles zelden een gerroegzaamen grond kan uitmaaken, om zyn oirdeel over de oirzaaken eener gebeurtenis op te vestigen. ' Indien de Gefchiedfchryvers, die na hen de pen opvatten, geen betere gedenkfchriften hebben, zyn zy genoodzaakt om zich by de hunne te bepaalen, en hunne Staatkunde aan te neemen , ten zy 'er byzondere redenen zyn, om'er van af te gaan. Door zulke leidslieden te volgen, kunnen zy gebrekkelyk worden ten opzichte van de waarheid; doch buiten hun fchuld. hernam kan eene valschheid verhaalen zonder op te houden oprecht te weezen, wanneer het niet blykt X. DfiEL. GESCHIEDSCHRYVER. &4f eene vatschheid te zyn. Dit is alles wat van een Gefchiedfchryver gevergd kan worden, die een verhaal doet van het geen dat voor verfcheiden eeuwen gebeurd is. Het gemelde, wegens de wezentlyke oirzaaken der gebeurtenisfen, mag ook gezegd worden wegens de meesten van derzelver omftandigheden. Zien wy ooit onderfcheiden verbaden van gevechten of veldflagen, zelvs van zulken welken in onzen leeftyd zyn voorgevallen, die in alle byzonderheden met elkander overeenftemmen? Het tegendeel is waar, en men mag vrymoedig ftaande houden, dat 'er geen twee van gelyken inhoud gevonden worden, fchoon men onderftelde dat zy beiden door ooggetuigen gefchreeven waren. In zulk eene geleegen heid behoort de Gefchiedfchryver het verfchil der beide verhaalen in aanmerking te brengen, zonder het eene boven het andere te doe* gelden. Men kan niet ontkennen dat, wanneer een getrouvr G'fchiedfchryver in het geval is van een belegering ta moeten be cl/ bladz. 26 en verv. aant. 16. druk van 1782. Van de verzamelde Gefchreevene Rechten of Wetten; Ier Romeinen, onder den tytel van Corpus Juris, hebben 50 als men gemakkelyk zal begrypen, na de uitvinding der Drukkonst verfcheidene uitgaven het licht rezien; doch in fraai- en fierlykheid van letter muntf er geene, myns weetens uit, boven die, welke tot ytel voert: Corpus Juris Civilis, cum Notis Integris D. jOthofredi , opera en fiudit S. van Leeuwen , Amfi.ipud Blaeu £? Elzevier , 1663, in Folio. Ook heeft nen eenen druk, welke om de fraaiheid van dëszelvs' litvoering in achting is, in 9 Deelen, in oétavo, cum erpetuis Notis illustratum , AuBore Lud. Russardus 4ntv. apud Plantinum 1567. — Om tot een Hand- >oek te gebruiken, is 'er geene voegzaamer dan de' [ruk in 8vo van 1664, te Amfi. door den kundigen' 5oekhandelaar Blaeu in 't licht gegeeven, in welke1 litgave men verzekert, dat geene andere drukfout' vordt gevonden, dan alleen deeze lompe, pars fecundus,, li* men wil dat 'er opzettelyk door den Corrector M zou.-  325* GESCHUT. CEStACHT, goude gejaaten zyn, ten einde om te betoogen dat 'er niets dat volmaakt is, in het ondermaanfche wordt gevonden. Voorts zyn de uitgaven van 1681 en 1700, beiden te Anftsldam gedrukt, ook zeer naauwkeurig: in een woord, alle de drie laatfte opgenoemde drukken van dit werk, zyn buitengemeen fraai uitgevoerd, fchoon men egter moet bekennen, dat die van 1664 verre weg de kroon fpant boven de beide laatften. GESCHUT. Door dit woord verftaat men allerlei grof Schietgetuig, waar uit Kogels, Bomben, Granaaten, Druiven, Schroot enz. worden gefchooten, als met naame Kanonnen van allerlei kaliber, Mortieren, Houwitzers, Koehoorntjes, Draaibasfen en wat meer van dien aart mag uitgevonden zyn,om het Menfchelyke Geflacht te vernielen, en verwoestingen aan te rechten. Het zal voor fommigen onzer Leezers niet onaangenaam zyn, hier eene berekening te vinden uit de Natuurkunde van den Heer Desakgui.iers ontleend , welke de kragt betoogt, waar mede gewerkt worde op den Broek van een ftuk Gefchut, wanneer het eenen Kogel van 24 ($ fchiet. Volgens Mersennus geeft een vier-en-twintig Ponder, 6400 fê weegende, zynen Kogel een eenpaa'rige Snelheid van 600 Paryfche voeten in een fekunde, 't welk 640 engelfe voeten maakt. Laat dan 't gewigt van het Stuk genoemd worden =c= 6400 f§ , 't gewigt van den den Kogel —24 f&, en de eenpaarige fnelheid, die 'er het Kruid aan geeft, :=V S 640 voet in een fekunde, de fnelheid van het Stuk -=m. De gantfcheKragten van 't Stuk en den Kogel, gegeeven door dezelvde Kragt van't Kruid, zullen even gelyk zyn; derhalven is cu — b V.; gevolgelyk, 6400: 24 :: 640: 2, 4 S5«S de fnelheid van het Stuk Gefchut, indien het agteruit fprong op een volmaakt gladde wa-' terpas vlakte. Maar indien het Stuk niet te rug kan fpringen, zal de kragt van 't Kruid, alleen by wyze van drukking werkende, aan 't Stuk een fchok geeven met een kragt van 15630 = 6400 X 2, 4. Derhalven, wanneer een Stuk terugspringt, wordt een gedeelte van de kragt van 't Kruid hefteed, om het een fnelheid te geeven van 2, 4 voet in een fekunde, en 't overige gedeelte werkt op 't Stuk by wyze van drukking. ,Hoe veel de geheele drukking 15630 verminderd worde, wanneer het te rug fpringen is 2, 4 voet ih een fekunde, wordt dus gevonden: Dewyl de geheele drukking is tot haar gedeelte, gelyk de geheele fnelheid tot haar gedeelte, zullen de twee deelen zyn tot elkander, gelyk 640—2, 4 : is tot 2, 4; of gelyk 637, 6 : is tot 2, 4; of gelyk 796 : 3. Derhalven moet men 15630 in dezelvde evenredigheid verdeelen , maakende 797:3:: 15630—x:x; gevolgelyk 797+ 3(800):3:: 15630: *=: 57» ö; welke hoeveelheid, afgenomen van 15630, over Iaat eene drukking van 15572, 4, wanneer het Stuk vryelyk te rug fpringt. Maar dewyl de Bedding (Plat-form) voor 't Gefchut niet volmaakt glad is, en gemeenelyk naar achteren wat ryzende, zal het te rug fpringen van het Stuk, dat in dat geval moet ryzen, zo gering wezen, dat men ten naasten by de geheele kragt van 15630, wel mag neemen voor de kragt, die op het Stuk werkt, en op het geen 't belet te rug te fpringen. Maar dewyl het niet genoeg is, alleenlyk de ge wig.' ten en fnelheden van den Kogel en 't Stuk Gefchus met elkander te vergelyken (om dat de kragt die uitga* drukt wordt door het getal 15630, door eenig andeï getal uitgedrukt had konnen worden, gelyk ze uitgedrukt geweest zou.zyn door 184320, indien men genomen had 7680 duim in plaats Tan 640 voet in een fekunde voor de fnelheid van den Kogel) moeten wy toon en, wat voor een gewigt, uitgedrukt in getal van ponden op bet Stuk drukkende als een gewigt, dat 'er op- gelegd was, even gelyk zy aan de kragt, waar mede het Kruid het Stuk van binnen drukt, wanneer het den Kogel uitfchiet; 't welk dus gevonden wordt: Laaten. wy onderftellen, dat de lengte van het Stuk van binnen 12 voet is, en dat het Kruid, wanneer het door 't losbranden uitzet, den Kogel uitdryft niet een Snelheid, eenpaariglyk vermeld, zo dat de Kogel, wanneer hy buiten 't Stuk is; met een eenpaarige fnelheid 24 voet in den zelvden tyd beweege, dat het 11 voet bewoog in het Stuk door de verfnelde fnelheid. Dewyl dan de Kogel door die eenpaarige fnelheid 640 voet in een fekunde beweegt, verdoet hy maar 33 en | van een fekunde in 24 voet te beweegen, en 1 verdoet gevolgelyk maar in de lengte van den ■< 26j binnenkant van het Stuk door te loopen. En dewyl de fpaarziën, met verfnelde fnelheden doorgeloopen, zyn gelyk de Vierkanten van de tyden, zal " 1 12 2 2 o"2f| zyn: tot 1 Sekunde j; of 1 : tot 2c£l (- 7rr^ :: 12 voet tot 8532* voet, die de Kogel in een fekun. de gaan zouw met de verfnelde fnelheid, die hy in het Stuk had. Indien derhalven de zwaarte-kragt met een verfnelde kragt van 16 voet in een fekunde den Kogel een kragt geeft van 24 £8 gewigt; moet de werking van het Kruid, die in ftaat is, om hem in den zelvden tyd eene fnelheid te geeven van 8533* voet in een fekunde, hem een gantfe Kragt (Momentuin) geeven, of een Kragt tegen het Stuk Gefchut, die even gelyk is aan een gewigt van 12800 f8; om dat 16 voet is : tot 24 fë : : 8533! voet: 12800 ft, dewyl Werking en Tegenwerking even gelyk zyn. - Indien men eenig merkelyk te rug fpringen voor het Stuk fchikt, moet de uitwerking van de drukking van het Kruid verminderd worden volgens dezelvde evenredigheids rekening, als wy in de eerfte befchouwing de gantfe Kragt verminderden. GESCHUTBOOM, zie TROMPETBOOM. GESLACHT, Gezin, Familie, in het Latyn Famb lia, zyn alle woorden die wy hier in eene en dezelvde beteekenis neemen, en verftaan daar door de huishoudelyke Maatfchappy, welke de eerfte der bykoomende en natuurlyke ftanden van den Mensch uitmaakt. Want in der daad, een Geflacht is eene Burger Maatfchappy, doordeNatuur zelve opgericht: deeze Maatfchappy is het natuurlykfte en oudfte van allen : zy verftrekt tot fondament aan de nationaale Maatfchappy; want een Volk ofte Natie is niet anders, dan eene famengeftelde uit verfcheidene Geflachten. De Geflachten neemen eenen aanvang door het Huwelyk, en het is de Natuur zelve welke de Menfchen tot  GESLACHT. GESLACHT. 226y «ot die vereeniglng aantokkelt en uitnodigt; hieruit worden de Kinderen gebooren, die met de Geflachten te doen voortduuren, de Menfchelyke Maatfchappy in ftand houden, en de verliezen vergoeden, welke 'er de dood eiken dag in veroirzaakt. Wanneer men het woord Geflxht in eenen naauw beperkten zin neemt, is het enkel famengefteld, i. uit de Vader des gezins: 2. uit de Moeder des gezins; die volgens het byna overal eenpaarig aangenoomen gevoelen, tot het Geflacht van den Man overgaat: 3. en .uit de Kinderen , die om zo te fpreeken, uit de zelvftandigheid van hunnen gemeenfchappelyken Vader en Moeder voortgebragt zynde, ontegenzeggelyk tot het Geflacht of Gezin behooren. Maar wanneer men het woord Geflacht in eene ruimere beteekenis neemt, bevat men 'er alle de Naastbeftaanden onder; want alfchoon na den dood van den Vader des Geflachts, ieder Kind een byzonder Geflxht opricht, zo moeten echter alle die van eenen zelvden Stam afdaalen, en gevolgelyk uit een en het zelvde bloed voortfpruiten, als leden van een en het zelvde Geflacht aangemerkt wor'den. „ , Dewyl alle Menfchen in den kring van een Geflxht of Familie gebooren worden, en hunnen ftaat van de Natuur zelve ontleenen, volgt daaruit dat die ftaat, die hoedaanigheid, of toeftand der Menfchen, niet alleen hun niet kan benoomen worden, maar dat die ;hun zelvs deelgenoot maakt van de voordeden, van . de goederen, en van de voorrechten aan het Geflacht verknogt, waar uit zy zyn gefprootén:" intuslchen wordt de Familie-fland in de Maatfchappye verlooren door de vogelvryverklaaring (profcriptio), uit kragt van welke eene Mensch ter dood is veroirdeeld, en verVallen verklaard van alle burger-rechten. Het woord Geflacht of Familie wordt ook door de Katuurbefchryvers gebeezigd, om een-e zekere rangfchikking van Dieren, van Planten of van andere natuurlyke voortbrengzelen mede te beteekenen. Een Natuur-Géflacht van dien aart, bevat dan zodaanige -foortén, welke in derzelver voornaamfte Kenmerken ■ overeenkomen, en een groot aantal zelvftandigheden bevatten; maar die vereenigd zynde, om zo te fpreeken, een onderfcheidend Geflacht-Kenmerk hebben, hetwelk niet in die van eenig ander Geflacht wordt gevonden. Het is zeer gemeen geworden, om in de Natuurlyke Historie, de uitdrukkingen van Klasfe, Geflxht, Rangfchikking, Bende enz. te verwarren: doch thands is de 'zin van het woord Familie of Geflacht bepaald, en beteekent die uitgeftrekte rangfehikking van fchepzelen, ■van welke de Klasfen en Soorten ondergefchikte ken•merken opleeveren. Onder de Viervoetigen, komen ■de verfchillende foorten van fchepzelen met Nagels :voorzien in verfcheidene algemeene Kenmerken die zy tonderling gemeen hebben overeen; doch zy verfchililen van de andere genagelde Dieren, die byzondere of eigenaartige Kenmerken hebben, die dezelve ter •ohderfcheiding verftrêkken, dus plaatst men de Kat :en het Paard niet in een en het zelvde Geflacht. In de Ichtyologie heeft men insgelyks verfcheidene ■Geflachten van Visfcben, die volkomen in zekere algemeene Kenmerken met eikanderen overeenkomen, en van alle de andere Geflxhten door die zelvde Kenmerken onderfcheiden zyn. De Braasfem en Haring fchoon X. Deel, verfchillende van aart, kunnen ineen en het zelvde Geflacht geplaatst worden, om dat de eene en de andere algemeene Kenmerken hebben, die met malkanderen overeenkomen; maar van eenen anderen kant, zal niemant het in 't hoofd krygen, om den Haring en den Walvisch in een en het zelvde Geflacht te plaatzen. De rangfehikking der natuurlyke iighaamen in Geflachten is van een groot nutenwyd uïtgeftrektgebruik, wanneer naamelyk deeze verdeeling rechtmaatig is gefchied, en op goede gronden rust; maar ongetwyffeld is zy nadeelig, wanneer deeze vereischtens 'er aan ontbreeken, dewyl zy als dan niets anders dan dwaaling en verwarring voortbrengen. De verdeeling der Ryken in Geflachten, kunnen of konsttuiglyk of natuurlyk zyn. De Geflachten zyn konsttuiglyk by alle de oude Naturalisten; van dien aart zyn de onderfcheidingen en verdeelingen die zy van de Planten gemaakt hebben , met die te gronden op de geboorteplaats van die Planten , en op den tyd dat zy bloemen voortbrengen; of ten aanzien van de Dieren, over den tyd van derzelver dragt, hunne wyze om de jongen te werpen, hun voedzel en grootte; van dien aart zyn ook nog de algemeene verdeelingen, ontleend uit het wisfelvallig getal van zekere deelen der natuurlyke Iighaamen. De ongerymtheid der eerfte van deeze Ieerwyze is tastbaar, dewyl zy eene voorgaande kundigheid der onderwerpen vereischt, alvoorens die gezien te hebben. Wanneer eene onbekende Plant, een Dier, eene MynftofFe aan eene Natuurkundigen wordt ter hand gefteld, hoe kan hy door zich zei ven den'bloeityd van die Plant weeten, of wel op welk eene wyze het Dier zyne jongen werpt? Diensvolgens, is-het onmooglyk dat hy het tot zyn Geflacht kan brengen, of het onder de byzondere foorten van dat Geflacht ontdekken. Wat de laatstgemelde Ieerwyze aanbelangt, om naamelyk het Kenmerk van een Geflacht te bepaalen uit het wisfelvallig getal van zekere deelen, valt het gemakkelyk om de onvoldoenentheid daar van ten klaarften te betoogen; want, by voorbeeld, indien men ten aanzien van de Visfchen de zwemvinnen tot een richtfnoer neemt, zo zyn die vinnen wat het getal betreft niet altoos de zelvden, in de verfcheidene foorten, welke weezentlyk en eigentlyk tot een Geflacht behooren; dus heeft de Baars, de Kabeljaauw, en andere Visfchen van eene zelvde foort, meer of min zwemvinnen. Zie daar de dwaalingen , waar in men door konsttuiglyke en fystematifche leerwyzen vervalt. Maar de natuurlyke Geflachten, dat is die genen, waar van de Kenmerken uit de natuur der wezens ontleend worden, zyn geheel niet aan zodaanige zwaarigheden onderheevig. Hier hebben alle de foorten betrekking tot het zelvde Geflacht, en (temmen volkomen in derzelver" voornaamfte deelen overeen. De verfchillende wezens waar uit deeze Geflachten zyn famengefteld,/kunnên tot verfcheidene foorten bepaald worden: deeze kunnen vervolgens in hunne eigenaartige Klasfen gerangfehikt worden; en hoe kleinderhet getal der Klasfen zal zyn, hoe duidelyker en gemakkelyker ook het gantfche leerftelzel zal wezen. Die natuurlyke Geflachten moeten enkel gegrondvest zyn op wezentlyke Kenmerken; dus moet men die ten aanzien van de Viervoetige Dieren, ontleenen, uit Eeeee hst  2266 GE5LAGT. het maakzel van hunne Voeten en Tanden.; ten aanzien van de Vogelen, zal de gedaante of evenreedigheid van den Bek tot hun Kenmerk kunnen verftrekken ; in de Visfchen, zal de figuur van den Kop en de fchikking van den Staart zeer belangryk zyn, om dat deezen voor weezentlyke en beftendige Kenmerken kunnen gehouden worden. Om kort te gaan, na oneindig veele nafpooringen, fchynt het, dat de gantfche Dierlyke, Mineraale, groeijende en delfbaare Werelt, dusdaanig tot Geflachten, tot Klasfen en tot Soorten kan gebragt worden ; en door deeze hulpmiddelen zal het beoeffenen der Natuurlyke Historie, gemaklykeren regelmaat!ger worden. Ik beweere niet dat de leerftellingen van Hill, van Artedi, van Linneus, in het vervolg van tyd aan geene verbetering en het bereiken van meerdere volkomentheid onderheevig zyn. Maar ik geloove, dat zonder gelykfoortige leerftellingen, de Natuurlyke Historie nimmer iets anders zal wezen dan eene chaos en verwarring, eene ydele weetenfehap, zonder orde en zonder grondbeginzel, zo als zy het, naauwelyks nog maar eene halve eeuw geleeden, geweest is. GESLAGT of Beestiaal, noemt men eene der gemeene Landsmiddelen of Belastingen in ons Gemeenebest, het welk algemeen , doch in de eene Provincie zwaarder dan in de andere wordt geheeven, zodaanig men uit de hier volgende Reglementen en Ordonnantiën zal zien. Gelderland. Gejlagt of Beestiaal in het Kwartier van Nymegetu De Burger betaalt den twaalfden Penning van het geen het Slagtbeest gekost heeft. De Slager den agtfien Penning; doch van Kalveren het ftuk, 't zy groot of klein, vyf- en- twintig ftuivers. Wordende deeze Impost in de Steden verpacht, en ten platten Lande onder den aanflag, volgens bereeke- ning in 1724 gemaakt, bepreepen. Doch wordt hier te boven nog betaald voor Zoutgeld als volgt: By het flagten van eenen Os, 1 guld. 10 ftuiv. Van alle andere Slagtbeesten naar advenant, naamentlyk van eenen Stier, Koey of Vaars, twee jaaren oud, 1 guld. 2 ftuiv. 8 penn. Van alle andere Slagtbeesten, onder de twee jaaren , 9 ftuiv. Van een Varken, weegende 100 pond en daar boven, 9 ftuiv.: onder de 100 pond 6 ftuiv. De Vleeschhouwers moeten het zelvde betaalen van Vee, het welk by hun om te zouten voor provifie verkogt wordt. Doch het gene zy flagten om by het pond te verkoopen, en versch te gebruiken, is vry van deezen Impost. In het Kwartier van Zutphen. Van alle Osfen, Koeijen, Kalveren, Schaapen, Lammeren en Varkens, jong en oud, die geflaagen of geftooken, en in tonnen buiten deGraavfchapgebragt, ofte daar binnen geconfumeert worden , als mede van tonne-Vleesch en versch geflagen Spek, dat van buiten in de Graavfchap inkoijmt, is de Impost van den Kooppenning of waardy van dien, als volgt: Ten las- GESLAGT. te van den Slagter ofte Uitflyters, de agtfie Pennïns? dus van 10c guldems, 12 guld. 10 ftuiv. jfn' ten laste van den Burger en Ingezeeten, die niet flatt dan voor eige-e provifie, de twaalfde Penning dus van 100 guldei s, 8 guld. 6 ftuiv. 10 twee derde penning. Alles ïrgevolge Ordonnantie van den 20 April 1644- h Voorts nog aan Zoutgeld van eenen Os die geflagt wordt 1 guld. Waar onder mede begreepen die Osfen, welke in tonnen geflagen worden, om te febepe of anderzints vervoerd of verkogt te worden, welke gelyke Impost moeren betaalen, en van eenen halven, of eenen voet, naar advenant Van eenen Stier, St.er-Os, Koey of Veerfe, oud twee jaaren, 15 ftuiv. • j al'een mogt; ofte wanneer het Vee op publyke markten ., vordt verkogt. % Ingevolge Ordonnantie der Stad Utrecht van den 17 jfuly [716. wordt betaald de hondertfte penning of éénperCent, ran alle Osfen , Koeijen, en diergelyke vette Beesten, lie te Utrecht ter markte worden verkogt, ook van zolaanige vette Beesten, die de eene Burger of Inwooïer aan den anderen, zo in de Vryheid, als daar buien, in de weiden verkoopt, om in de Stad géconfuneert te worden; gelyk ook van die vette Beesten, jvelke door Buitenlieden aan Burgers en Inwooners Ier Stad of Vryheid komt te verkoopen, zonder onderfcheid, of dezelve wederom naar buiten gaan of niet, te betaalen by den eerften Kooper. Dee. ie Impost is in Admodiatie uitgegeeven, en komt daar van 78 per Cent aan het gemeeneLand, en 11 per Cent aan de Stad Utrecht. Voorts bepaalt de Ordonnantie derStad Utrecht van den 3 Otïober 1753. dat van Beesten, die binnen de Stad Utrecht of derzelver Vryheid verkogt, en voorts uit de Stads Vryheid gebragt worden ; insgelyks van Beesten, die buiten de Stad en Vryheid verkogt worden, te weeten aan deeze zyde van den Amersfoortfchen Berg, de Belt, Blaauw Kapel, Martensdyk, Zuylen, Bunnik, Vegten, Houten, Jutfaas, Vleuten, de Meern, zynde driftig ter markt te Utrecht, of door de Stad en Vryheid van dien pasfeerende, moet worden betaald van ieder Os, Koeije of Veerfe, vet zynde, zes ftuivers; mager wezen de, drie ftuivers; van ieder vet Kalf, Schaap, Lam, Varken, Keu of Baggel, twee ■ ftuivers; mager zynde, èène ftuiver. Deeze Im¬ post is insgelyks in Admodiatie uitgegeeven, en komt mede daar van 78 per Cent aan het gemeene Land, en 22 per Cent aan de Stad Utrecht. Friesland. Ordonnantie op het Geftngt of Beestiaal^, ingevolge de vernieuwde Lands Lyst van het jaar 1785. 1. Niemant zal mogen flagten of laaten flagten eenig Runderbeest, Schaap of Varken, voor en aleer hy dezelve heeft aangegeeven ten collecte van de plaatze daar het geflagt wordt, en 's Lands recht betaald als volgt: . 2. Van ieder goudgulden van den inkoop of pryfeering vier ftuivers en zes penningen. 3. Insgelyks van al het Vleesch, Reuzel en Spek van buiten inkoomende, het welke op de plaatze van den invoer aangegeeven en betaald moet worden. 4. Doch van elk kortflaart Schaap dertien ftuivers. Van een Lam, van Lichtmis af tot St. Jacob toe, zes ftuivers en een half. Van een Iangttaart Schaap, zes en een halve ftuiver. Van een Lam van Lichtmis af tot St. Jacob toe, drie ftuivers vier penningen. - Van een Kalf, tien dagen oud, zal geen Landsrecht worden betaald, doch ouder zynde, maar beneden de dertien weeken, zal daar van betaald worden een gulden twee ftuivers, en ouder zynde dan dertien weeken, zal als andere Runderen worden aangegeeven. —— Van een Speenvarken, zes en een halve ftuiver. Een eigenaar zyn Varken, dat zelvs gemest heeft den tyd van drie maanden, zullende flagten, zal kunnen volftaan met te betaalen, van een Spalling twee guldens tien ftuivers, en van een • oud  GESLAGT. 'oud Varken vier guldens tien ftuivers. lühirfi Doe de eigenaars zullen egter verplicht zyn, om daar va fpecifique aangeeving by den Collecteur te doen, e dezelve, zo het een Spalling is, niet eerder dan viei en- twintig uuren na de aangeeving mogen flagten, e by aldien de aangeeving niet wierde gedaan, of da een eigenaar een oud Varken voor een Spalling hebb aangegeeven, zo zal hy vervallen in eene boete vai honderd guldens; des deeze manier yan aangeeving zich niet verder uitftrekke, dan tot één Varken voo ieder Huisgezin in ieder jaar, van May tot May ge réekent, en dat, zo iemant meer dan één wil flagten de aangeeving van de meerdere gefchieddeconform he elfde Artikel. En zal een Varken voor Spallinj gereekent worden tot aan de eerfte Nieuwjaarsdag n de geboorte, en daar na voor een oud Varken. Di< meer dan één Varken mest, en die aangeeft, om zelvi te flagten, wordt gereekent de beste te hebben aange geeven op de gefixeerde twee en een tweede of viei en een tweede guldens, en de minfte op het uur ei: benaderinge. - 5. De Vleeschhouwers in de Steden en ten platten Lande, zullen by de aangeevinge onder éé.le (zo het gevergd wordt) moeten verklaaren den prys van de koop, en hoe lange die geleeden is, met benoeminge der naamen, toenaamen en woonplaatzen der genen, van wien zy de Beesten hebben gekogt. 6. Wanneer iemant meer dan één Beest te famen in .een koop koopt, en daar van één wil flagten, moet dezelve aangeeven, volgens het elfde Artikel, op het uur, met haair en teekens befchreeven. 7. Die een gekogt Beest langer dan drie weeken weidt of mest, zal de aangeevinge doen, niet naar de koop, maar volgens het elfde Artikel op het uur. 8- Zo het door de Commifen of Opzichters geëischt wordt, is een ieder, die één Beest verkoopt, gehouden, aan dezelve by zyne waarheid te verklaaren den prys van de koop, en hoe lange die geleeden is. 9. De Vleeschhouwers, eenig Vleesch van anderen koopende, moeten, als 't gevergd wordt, onder'ééde ■zeggen, van wien zy het hebben gekogt, en met een cedul bewyzen, waar het is aangegeeven. 10. Dezelve mogen geen Vleesch ter markt bren■gen, of moeten, als het verzogt wordt, aan de Com■mifen of Opzigters het cedul van aangeevinge vertoo■nen, en op de'markt over geeren. ir. Die een Beest, door hem zelvs gevoed, geweid, of buiten de Provincie gekogt, wil flagten, moet het zelve op ftal zetten of op binden, en, met haair en teekens befchreeven, aangeevén de gerechte _ waarde van 'dien , en daar naar betaalen; wanneer het ■Beest ten minften tweemaal vier- en- twintig uuren moet blyven ftaan, om door de Commifen,' Opzichters, -Collecteurs, of Gerechts-Dienaaren te kunnen gevifiteert worden. En zullen de Runderbeesten en Var- •kens binnen acht dagen, en de Schaapen en Lammeren binnen vier-en-twintig uuren na de aangeeving moeten geflagt worden, zonder onderfebeid, of zelvs ' geweid of gemest, dan buiten of binnen de Provincie ■ gekogt zyn. - 12. Op dezelvde wyze moet mede gehandeld worden mat vette Beesten, tusfchen Ouders en Einders, •-Broeders en Zusters , onderling verkogt. En ook als Hoornbeesten of Varkens te gelyk met Schaapen in •- X Düeju GESLAGT. 2273 één koop, of wanneer by het pond fmeer of reuzel worden verkogt. ' 13. Die twee, drie' of meer Beesten wil flagten, moet ieder apart op zyn prys aangeeven, en met haair en teekens befchryven, terwyl de Commifen, Collec"teurs, Opzigters eu Gerechts-Dienaaren het recht van benaderinge toekomt, op ieder Beest afzondêrlyk. 14. De Beesten, volgens voorenftaand elfde Artikel aangegeeven zynde, hebben de Commifen, de Collecteurs, de Opzigters, en de Gerechts-Dienaars het recht, om die Beesten binnen de twee etmaalen, na het uur der aangeevinge, te benaderen en tot zich te neemen voor de fomma, waar op die gepryfeerd en aangegeeven zyn, mits den prys verhoogende meteen tiende part, en zulks promptelyk betaalende. 15. Beesten, van zelvs ftervende of verongelukkende, blyven vry van deeze belastingen. 16. De Collecteur moet de aanteekeninge in het Colleétboek van vooren af aan beginnen, en de posten, zo als ze eikanderen by de aangeevinge volgen, plaatzen, zonder eenige tusfchen ruimte te laaten, by pcene van vyftig guldens. 17. Gelyk ter Collectboeke, zo moet ook op de uit te geerene cedullen worden gefteld den naam des Aangeevërs, den prys en uur der aangeevinge, met byvoeginge van den naam der plaatze des collefts; en zullen den prys, dag en uur der aangeevinge moeren worden gefchreeven met woorden en niet met cyffeis; by gebreke dies, zal de Collecteur voor ieder cedul, waar in hy cyffers (het jaar uitgezondert) en geene woorden gebruikt, verbeuren t'elkens drieCaroliguldens, welke boete in dit.geval, na voorafgaande orde van hetCollegie, zal moeten worden ingevordert voor de refpective Nedergerechten. 18. En zal geen Beest mogen worden geflagt, ten zy het cedulle van aangeevinge by de flagtinge prefent WPf"», w';t s)l . , Ttoev 19. 's Lands Commifen en Opzichters, mogen de Vleeschhouwers Huizen ten allen tyde vifiteeren, en ook wel de Huizen van anderen, wanneer fuspicie van fraude hebben. Reglement op het Tcn-vleesch. 20. Die gezouten en in Tonnen gepakt Vleesch uft/oert, zal eene premie genieten van'een Ryksdaalder .'an ieder Ton, weegende 220 ponden, een halveen y.iart Ton van 110 of $5 pondeu naar proportie, des lat geene andere Tonnen, dan van 220, noen 55 >ond worden geadmitteerd, en die volkomen vol ge. . :et zyn, zonder dat voor andere kwantiteiten eenige iremie plaats zal hebben, mits den uitvoer daar van >ehoorlyk en voldoende bewyze aan den Collecteur Ier plaatze van den uitvoer, die dezelve premie uit 't üolleft van 't Beestiaal zal betaalen. A. Die Rundvleesch in Tonnen wil pakken, met ogmerk, om na de beweezen uitvoer, eene premie e genieten, zal daar' toe geen Vleesch van Bullen, rove Osfen, zieke, magere.of gortige Beesten m^en gebruiken, maar dat van andere vette Beesten', ie ten minften op het vierde gras hebben gegaan, en ■an zulk een* waarde zyn,-dat de geivoone Lands Imost van ieder Beest niet minder, dan vyf Caroli gillens , bedraagt. Zullende de Slaagers t'elkens in eene oete van twintig Caroli guldens vervallen, indien zy Ff fff eea  ■227* GESLAGT. een Beest, gortig bevindende, daar van geene kennisfe aan den eigenaar hebben gegeeven. B. De eigenaars van zulke vette Beesten zullen dezelve ten Collecte moeten aangeeven, en den Impost daar van betaalen, alles even eens gelyk zulks in's Lands Lyst op het Beestiaal, aangaande het geflagte Rundvee, is bepaald; en boven dien gehouden zyn te verklaaren, dat zy voorneemens zyn, om het Vleesch van 't aangegeeven Beest of Beesten ten bovengemelden einde in Tonnen te pakken, en da%ar na moeten zy melden den naam des Perfoons, in'wiens huis de ilagting zal gefchieden. C. De inpakking zal worden gedaan in geheele, halve of quart Tonnen, zodaanig, dat de geheele Tonnen bevatten 220 ponden Vleesch, de halven enquarten naar evenredigheid; zullende de weeging, alleen met betaalinge der helftevan's Lands Waagrecht, door de Pakkers in het huis, alwaar de llagtinge is gefchied, worden gedaan. D. Tot de inpakking van dit Vleesch zullen geene Haaring, Olie, noch andere flegte Vaten of Tonnen mogen worden gebruikt, maar dezelve zullen van goed Eiken hout moeten worden gemaakt, welkers duigen ten minften drie vierde duim dikte hebben; voorts zal ieder bodem niet meer dan uit drie ftukken mogen zyn te famen gefteld; wyders zullen zy beneden vol, en van boven met vier en vier hoepen moeten zyn voorzien. , , , . , E. De inpakking zal moeten gefchieden door twee bekwaame Pakkers, die door de Officieren en Magiftraaten zullen worden aangefteld, en onder folemneelen ééde gebragt, datze dit Reglement, zo veel hun betreft, naauwkeurig zullen nakoomen, by poene, om in cas van overtreeding als Meinëedigen te worden geftraft, met authorifatie op voorfchreeven Gerechten in Grietenijen en Steden, om ieder in hun District zo veel Pakkers by voorraad aan te ftellen en te éédigen, als nodig achten. En wanneer het gebeurt, dat een geêedigde Pakker zelve Vleesch wil tonnen om uit te voeren, zal de inpakking door een ander geëedigd pakker moeten gefchieden. F. Deeze Pakkers zullen noch het jaar, de halsftukken, noch de einden der beenderen (zo als men hier gewoon is, de Beesten aan de balk te hangen) ter lengte van twee handbreedten mede in de Tonnen mogen zetten; en verplicht zyn, alle moeite aan te wenden, om te maaken, dat in ieder Ton evenveel best en minst Vleesch van het overige der zyden wordt gepakt, zonder toe te laaten, dat daaromtrent eenigede minfte uitzonderinge van beste ftukken wordt gedaan. G. Dezelve zullen het zetten in Tonnen, beneffens het 'zouten van dit Rundvleesch, tot genoegen van de eigenaars moeten doen, maar tot ieder geheele Ton niet minder dan elf maaten goed zout mogen gebruiken, en tot de halve en quart Tonnen naar evenredigen' Het Vleesch getont zynde, zullen de Tonnen of Ton ten minften drie dagen daar na in tegenwoordigheid der Pakkers worden toegekuipt, ten ware deezen bemerkten, dat 'er in de gedaaneinpakkingeverandering ware gemaakt, in welk geval zy verplicht zullen zyn, van het voorgevallene kennisfe te geeven aan den Commis van bet Dietrift, of aan de Chcrchers ter plaatze. GESLAGT. I. De Tonnen toegekuipt zynde, zullen nietweder mogen worden geopend, dan alleen in gevalle eenig sederf aan het Vleesch of Pekel wordt befpeurt, wanneer de opening zal mogen gefchieden in tegenwoordigheid van de Pakkers, of, by hun afweezen, ter jrefentie van de Dorprechters of Cherchers. K. Die anderfins de Tonnen opent, daar uit een of meer beste ftukken neemt, en dezelve in het geheel niet of met minder foort van Vleesch weder aanvult, ofte in 't gemeen in eenig ander Artikel van dit Reglement bedrog pleegt, zal vervallen in de boete van 150 guldens op ieder misdaad, en op ieder Ton, hec zy geheele, het zy halve, of quart Ton, boven de vergoedinge der fchaade, die daar door mogte zyn veroirzaakt; van welke boete de ontdekker en aanbrenger, hy zy Ingezeeten, hy zy Bmitengezeeten deezer Provincie, zonder onderfcheid. de helfte zal genieten, en de weder helfte by den Officier, die de calange doet, en de Armen ter plaatze worden gedeeld. L. De Eigenaars van het getonde Vleesch zullen aan de Pakkers, wegens hunne gedaane arbeid, voor ieder geheele Ton zes ftuivers, voor een halve Ton vier ftuivers, en voor een quart Ton drie ftuivers betaalen. M. Doch op dat door onverhoopte laage pryzen van de Runderbeesten, den Landfchappe geene fchaade worde toegebragt, zal niemant grooter fomma aan premie worden toegeftaan, dan de fomma van den betaalden Impost van zulk Rundvee wordt bevonden to bedraagen. N. En wordt op gelyke wyze mede aan die genen, die versch geflaagen en ingezouten Spek uitvoeren, geaccordeert de premie van vyftig ftuivers op de 220 ponden, halve Tonnen, quart Tonnen, en agtfte Tonnen, grootere en kleindere quantiteiten naar advenant, des niet minder dan 27 en een tweede pondefe bedraagende. overysse.l. Van alle Osfen, Koeijen, Kalveren, Schaapes, Lammeren, en Varkens, zo jong als oud, die geflaagen of geftooken worden, betaalen de Slagters van de negen guldens van de waardye, dertig ftuivers; en Particulieren die voor hunne eigene provifie flagten, van de waardye van twaalf guldens, dertig ftuivers. Hier by moet nog gevoegt worden ten aanzien van de Ingezetenen in de Steden, de Stedelyke Impost, bedraagende iets min of meer d?.n tien ftuivers van de twaalf guldens. Stad en Lande. In de Provincie van Groningen, wordt voor Impost van het Geflagt of Beestiaal betaald, van Osfen, Koeijen , Enters, en Kalveren de agtfte penning, of van agC guldens, ééne van de waarde of koopprys. Voorts voor een Schaap, twaalf ft. Een Lam, zes ftuiv. Een oud Varken, j guld. isft. > Een jong, 2 guld. 5 ft- Een zult" of fpeen-Var¬ ken , één guld. — Een Kalf voor Slagers ,15/. —— Deeze gemelde belastingen zyn alleen ten behoeve van het gemeene Land, wordende het Geflagt of Beestiaal in de Srad daar en boven gecollecteerd. Iemant zelvs geweid Vee flagtende, zal de pryfeering daar van door den Pachter fljoeten gefchieden, in-  GESLAGT. GESNEEDENE. laaien die met " de aangave van den eigenaar niet te vreeden is; wel te verftaan egter, dat de Pachter gehouden is, de door hem gepryfeerde Beesten voor den zelvden prys aan te neemen waar op hy die getaxeerd heeft, indien de eigenaar verkiest, hem die daar voor te willen laaten houden, en zulks op verbeurte van den Impost; zynde de Pachters ook verpligt zodaanig Beest of Beesten, één uur na de leverantie in goed gangbaar geld aan den eigenaar te be- taaien. Ingevalle de Pachter genoegen neemt in de aangave van den eigenaar, en daar op eene cedulle afgeeft, en het Beest daar op geflagt wordt, zal de Pachter in zodaanig geval, van zyn recht van pryfeering verftooken zyn. Indien ook eenige Vleeschhouwer of Particulier, onder ééde aanbiedt te verklaaren, dat hy den prys van Beesten zodaanig hebbe aangegeeven, als die waariyk door hem zyn gekogt, zal hy daar mede mogen volftaan, mits dat hy die binnen drie weeken ten langffen zal moeten flagten, by pcene dat hy anderfins aan de pryfeering van den Pachter zal onderworpen zyn. Ingevalle de Pachter of zyn Commis, met de aangeeving van den eigenaar niet te vreeden mogte zyn, zal hy in zodaanigen val, eene cedulle van de aangeevinge, met de uitdrukking van het uur dat die aangeeving is gefchied, moeten uitgeeven, en is als dan verplicht, om ten langften binnen den tyd van vier- entwintig uuren de pryfeering te komen doen; kunnende den eigenaar by gebreke hier van volftaan, op zyne gegeevene aangeeving te flagten. Met dit al, behoudt de Pachter zonder eenige verkorting zyne actie tegens notoire frauden. Ingevalle de Collecteur mogte weigeren eene cedulle van het aangegeeven Beest uit te geeven, zal den genen die het Beest wil laaten flagten, van zodaanige weigering het getuigenis mogen inneemen van de Wedinan, of wel van twee andere geloofwaardige Getuigen , welk getuigenis aan den Slagter voor eene cedul"le zal verftrekken, en het Beest vier- en- twintig uuren na de aangeevinge zal mogen flagten : ook zal zodaanigsn Collecteur, welke weigert om voorfchreeven cedulle te pasfeeren, vervallen zyn inde boete van vyf- en® twintig Caroli guldens, tot profyt van de Provincie. De Collecteur zal den agtften penning van het Geflagt mogen ontvangen, zo verre de limiten van zyne Collecte zich uitftrekken. En voor zo verre by den Huislieden eenige Beesten, 'tzy Osfen, Bullen , Koeijen, Varkens of Kalveren, in eens anders Pachters bedryve, alwaar de Ingezetenen te Lande geene huishoudinge hebben, zoude mogen werden gebragt om aldaar geflaagen te worden, en 't Vleesch daar van wederom in het voorfchreeven Pachters Kwartier worde gebragt, zo zullen de eigenaars daar van gehouden zyn den agtften penning te betaalen aan handen van den Collecteur van het Kwartier daar zodaanig. Beest zal worden geflaagen ofte geftooken, als mede aan den genen in wiens District zodaanig Vleesch of Spek zal worden gegeeten; eveneens als van allen ander Vleesch of Spek dat van buiten de Provincie in iemants bedryf wordt gebragt om geconfumeerd te worden. Doch ■wanneer eenige Huislieden ten platten Lande woonende , het zy in den flagttyd of daar buiten eenig Vleesch binnen de Stad Groningen kogten, om buiten gegeeten te worden , zullen ongehouden zyn om daar van den agtften penning te betaalen. Voorts zullen ook geene Burgers of Inwooners van de Stad Groningen hunlieden Beesten buiten op eenige Dorpen, daar zy geene huishouding hebben, mogen doen flaan of fteeken, om *t zelve geflaagen of gefteeken zynde binnen de voorfchreeven Stad te brengen, ten zy alvoorens daar van te betaalen den agtften penning, in handen van den Collecteur derzelve Stad, en zulks by verbeurte van het geflagte Beest; buiten en behalven nog den Pachter zyne gerechtigheid, in wiens bedryf't zelve zoude mogen werden geflaagen of geftooken. Ook zal de agtfte penning moeten betaald worden van Tonnevleesch en versch geflaagen Spek, dat van buiten de Stad en Ommelanden, daar wordt ingevoert en geconfumeert. Ook zal niemant zyn eigen geweid of aangevoed Beest, of zodaanig dat hy van buiten in de Provincie zal hebben doen brengen, mogen flaan ofte doen flaan , voor en al eer dat de Impost daar van aangegeeven en eene cedulle daar van gehaald is: alles by verbeurte van zodaanig Geflagt of Vee, en daar te boven nog vyf- en- twintig guldens voor eiken Beest. Niemant het zy Knokenhouwer of andere Ingezetenen zal vermogen eenige Beesten te flagten of te fteeken, voor en al eer hy in handen van den Magiftraat of Rechter ter Plaatze, in tegenswoordigheid; van den Pachter of Collecteur hebbe geprsftcerd den volgenden ééd, by pcene van vyf-en- twintig Caroli guldens ten aanzien van ieder Beest te verbeuren. ,, Ik Ioove en zweere dat ik geene Beesten zal flag„ ten of helpen flagten, ten zy ik eerst daar van ver■,, kreegen of gezien hebbe een Biljet, of my ander-: „ fints genoegzaam gebleeken is, dat het zelve Beest ,, aan den Collecteur behoorlyk is aangegeeven, e» ,, dezelve daar van gecontenteerd zy, of dat den genera „ die het Beest laat flagten, de Lyste op het flagten ,, gemaakt, hebbe vol gedaan". De Mennisten zullen mogen volftaan mits onderteekenende gelyke acte als boven. Dies zal de Magillraat of Rechter ter plaatze voor de éédes Leystinge, mitsgaders voor de acte daar van uitgegeeven, niet meer mogen genieten dan zes ftuivers, op pcene van vyftig Caroli guldens. De Pachters van deezen Impost ten platten Lande, zullen gehouden wezen by pcene van vyftig guldens te verbeuren, in ieder Kerïpel eene Collecteur, of zodaanigen anderen perfoon aan te ftellen, by wiera de Beesten aangegeeven en de Cedullen gepasfeert worden, dies dat die zelve ten platten Lande voor ieder Biljet of Cedulle zal genieten eenen halven ftuiver zonder meer. En zal de Pachter ten allen tyden mogen vifiteeren, die huizen van de Vleeschhouwers ofte Slagters; en ingevalle van eenigen bevonden fraude, procedeeren naar inhoud deezer Ordonnantie. GESNEEDENE en Gelubde, zyn woorden van eenerlei beteekenis, waar door men iemant verftaat, aan wie de Zaadballen zyn afgefneeden of benoemen. De Latynen noemen zodaanig ecsen Castratus, Spado, en de Grieken Eunuchus. De beneeming der Zaadballen, zo wel als de berooving van alle uitwendige Tetldeelen, kunnen geenen anderera oirfprong hebben dan de miu-yver, zegt de Heer be Buieon; deeze wreede, ontaarde en belachelyke opeFffff 2 ratien  i£75 GESNEEDENE. GESNEEDENE. ratien zyn door zwartgallige, dweepzieke geesten uitgevonden , die door eene laage afgunst tegens het Menfchelyke geflacht ontftooken, droevige en wreede wetten hebben voorgefchreeven, daar de berooving de deugd uitmaakt, en de verminking de verdiende. De Vdtfiaanen, eene feéte van Arabifche Ketters, (lelden het tot eenen Godsdienstpligt, om ingevolge het voorbeeld van den Kerkvader Okigines, zich zelve niet alleen tot de voortteeling onbekwaam te maaken, maar ook alle de genen die zy in handen kreegen, het zy goedwillig of met geweld, op dezelvde wyze te handelen. Vid. Epiphan. Hcerej. 58. Zie VALESIAANEN. Men kan niets zo vreemds of belnchgelyks over dit onderwerp uitdenken, dat niet reeds door de Menfchen is in 't werk gefield, daar toe vervoerd, of door min-yver of door bygeloof; de ontmanning is ook als eene flr.afoeffcning voor'zekere mjsdaacen opgelegt; hier in belfond de flraf van Qverfpei, by de Egyptena,aren. . Het gebruik van deeze operatie is zeer oud en algemeen verfpreid. Daar waren veele Gefneedenen by de Romeinen; met dit af, wierden evenwel ten tyde van Keizer Hadrianus zodaanige Heelmeesters, die zich tot het ontmannen der Romeinfche Jongens gebruiken Heten, met den dood geflraft ; L. IV. uit. ff. ad L. Corn. de Sicar. Zelv' deed men hen , die dezelve flegts op de Joodfche wyze befneeden, deeze ftraffe ondergaan ; Paulus recept. Sent. L. V. T. 22. (j. 3. Lamfe D'sfert. Uister. Jurid. de honore privileg. a jurib. Medicor. p. 12, 13.. De Keizers Constantyn en Justixiaan yerzetteden zich met de grootfte fïandvastigheid tegen die dolheid der Priesters van Cybele, waar door zy hunne uitwendige Teeldeelen affneeden, en fielden op dit wanbedryf even dezelvde flraf, als op eenen wezen tlyken moord; zie J. Hill. Laur. Withoe Disferiat'oa fur les Eunuques. Du'sb. 1756. Daar zyn verfcheidene foorten van Castratien. Die, welke alleen liet oogmerk hebben om de (tem beter te maaken, vergenoegen zich met de beide Zaadballen weg te fnyden; doch die welke met het wantrouwen zyn bezield, welke door den minyver wordt ingeboezemd, zouden hunne Vrouwen niet veilig rekenen, indien zy door Gefneedenen van deeze foort bewaard wierden: neen, zy willen geene anderen, dan de zodaanigen, aan wien alle de uitwendige Teeldeelen zyn henoomen. Intusfchen,, Tvelk eene onuitwischbaare fchande voor het Menschdom, vooral voor de Regeering van een Land, alwaar het byna opentlyk geduld wordt, dat men zyne baldaadige hand aan zyne Natuurgenooten flaat, om hen van de deelen ter voortteeling gefchikt moedwillig te berooven; welk eene laage gruweldaad is het onze Medemenfchen baldaadig te verminken , alleenlyk om in de Tempelchoorcn en op het Schouwtoneel eenige valfche flemmen te hooren gillen; fleramen, die nimmer aan het kiesch gehoor eenes waaren liefhebbers der Muzyk gevallen kunnen ; is het niet op zyn best befchouwd een belachgelyk zottenfpel de gevoelens der liefde op eenen kwylaenden toon te hooren uitboezemen, door ellendige Schepzels , die dezelven nimmer kunnen ondervinden, — de Gewyde Gezangen , door deeze rampzalige' .Slagtofjeis d« bsatóUClK opgezongen ^kunaenxinaiciog. lyk aan den weldoenden Vader en Onderhouder des Menschdoms, welgevallig zyn. De Roomfche Kerk fprak zederd lang den Ban uit over hen die dit misdryf pleegen, en intusfchen zingt de Gefneedene overal de Misfe en wordt daar voor rykelyk betaald; dit is voorzeker het middel niet, ons de geneïgtheid tot het in 't werk ftellen deezer konstbewerking uit te roeijen, ook grimmelt het in Rome en de andere groote Steden van Italiën, van deezemiddelflagtige wezens. In Italië bevinden zich byzondere lieden , geene Heelmeesters zynde, welke dit fchandelyk handwerk opentlyk en met veel roem beoeffenen, zo zelv', dat verfcheide te Napels op opentlyke uithangborden ten opfchrift hebben : hier Castreert men goed koop; zie Buldinger Sïïag^in fut Hctjt. 8.nder de Klasfe der Didynamia of Tweemagtige Kruiden erangfehikt. Dit Geflacht voert den tytel, naar die eroemde Mannen, in de Kruidkunde niet minder dan 1 de Dierenkunde onder den naam van Gesnerus be- end. De Kenmerken zyn; eene vyfdeelige Kelk p het vrugtbegin-zel zittende; eene omen wederom' ekroonde Bloem, en het Zaadhuisje daar onder groei- ;nde, dat tweehokkig is- Dit Geflacht bevat F ff ff 3' df  2i78 GESPIT. de drie volgende foorten , die In de West-tndiün of Zuid-Amerika te huis behooren. 1. Laage Gesneria. Gesneria humilis. Gesneria, met lancetvormige, zaagtandige ongefteelde Bladen, de Bloemfteelen takkig veelbloeteig. Gesneria Foliis lanceolatis crenatis. Linn. Syst. Nat. XII. Gen. 74.9. p. 40°. Veg. XIII. p- 463. Gesneria humilis Fioribus fiavescente. Plum. Gen. 27. Ic. 233. f. 2. Digitalis folio oblongo ferrato. Sloan. Jam. 60. Hifi. I. p. 162. T. 104./. 2. 2. Ongejleelde Gesneria. Gesneria acaulis. Gesneria, met lancetvormig-eyronde, zaagtandige byna gedeelde, aan 't einde getropte Bladen, de Bloemfteelen driebloemig, korter dan het Blad. Gesneria Foliis lanceolato-ovatis Jkrratis &c. Linn. Amoen. Acad. V. p. 400. Gesneria rupestris indivifa &c. Brown. Jam. 262. Rapunculo affmis anomala vasculifera &c. Sloan. utf. T. 102. ƒ. 1. 3. Wollige Gesneria. Gesneria tomentofa. Gesneria, met eyrond-lancetvormige gekartelde ruige Bladen, de Bloemfteelen zydelings, zeer lang en tuildraagende. Gesneria Foliis ovato-lanceolatis crenatis É?c. Linn. Hort. Cliff. 318. Jacq. Amer. 179. Gesneria eretla Foliis lanceoInto-rugofis hirfutis &c. Brown. Jam. 261. Gesneria am* plo Digitalis folio tomentofo. Plum. Gen. 27. Ic. 134. Het verlchil deezer foorten blykt nagenoeg uit de bepaalingen en bynaamen. De eerfte is geftengd; de tweede heeft de Takken als tegen de rotfen aangedrukt, met aan 't einde getropte Bladen: van de derde, welke de Heer Jacquin aan de zeekusten des eilands Kuba voorkwam, getuigt hy, dat het eene heesterachtige Plant is, met opftaande Stengen van twee, drie of vier voeten hoogte, die rond zyn, zelden takkig, broosch, verfcheidene uit den zelvden wortel. De Bladen zyn op de rug wollig, van boven ruuw, geaderd, lymerig en Hinkende, vyf duimen lang. Uit de Oxelen komen gemeene Bloemfteelen voort, van ongeveer eenen halven voet, aan 't einde eenen Tuil draagende van tien Bloemen, die lymerig, ftinkende, niet fraai, van buiten vuil groen, van binnen paarschachtig zyn. Het is eene eyronde Pyp, die aan 't einde zich tregterachtig -uitbreidt, in vyven gedeeld met ftompe Slippen, waar van de bovenfte hol en opftaande, de drie onderfte vlak zyn. Van de Meeldraadjes zyn twee langer, twee korter: het Zaadhuisje was platrondachtig, met den Kelk gekroond, en bevatte eene menigte Zaadjes zo fyn als zaagzel. Meest vond hy dit Gewas met zyne Wortelen in de fpleeten der rotfen ingeboord. Die van Plumier had de Bladen breeder, en kon derhalve eene verfcbeidenheid van deeze zyn. GESPIT beteekent het zelvde als geftoken. Vondel zegt hierom zeer wel in de onderftaande aanhaaling uit zyne Herfcheppingen van Ovidius I.Boek ys. 106. gefpit en niet gefpeet, gelyk men anders zegt; als, iemant aan den wand fpeeten, voor fpitten; en Kiliaan, fpeten met de fpelle affigere acicule. Dat fpitten beteekene allerlei fteeken met iets dat eene fpitfe en fcherpe punt heeft; en dat fpeeten bepaaldelyk zy aan het fpit, of, gelyk de Ouden zeiden, aan het fpet fteeken, hoopen wy op het Artikel SPITTEN ten klaarften te betoogen. dus de helt hem entlyk ging te keere, Het yzer in de keel kwam dryven, en al voort Ten vyant indron;», dat defpeer, gcfpitst op moert, Hem door den nek gefpit, goltuit wien. gp— GESTOOKEN WONDEN. GESTRENG. GESTEENTEN, zie STEENEN. GESTELSTEEN, zie ROTSSTEENEN n. 37. GESTENGD GANSERIK, zie GANS ERIK n. 2ï.' GESTERND GRAS, zie VINEERPLITUM n. 7. GESTERNTE, zie CONSTELLATIE en STERREN. GESTIPPELDE GANSERIK, zie GANSERIK n. 15. GESTOOKEN WONDEN, in het Latyn Fulnem punüa, noemt men zodaanige Wonden, welke het uitwerkzel zyn der treffing van eenen Degen, Mes, Priem, Glas, Doorn, en in 't algemeen , van alle fcherp gepunte, en meer of min harde Iighaamen. Deeze Wondea, alsze alleen de algemeene Bekleedfelen inneemen, zyn van weinig aanbelang; maar dieper gaande, en wanneer ze doordringen tot in eene der holligheden van het Lighaam, of een Pees, Peesachtig uitbreidzel, Zenuw, Slagader, en dergelyken beleedigen, hebbenze meest al zeer fchaadelyke gevolgen , en eisfehen alle de oplettenheid des Heelmeesters. De reden hier van, ligt ten opzichte der Zenuwen, in de gedeeltelyke fcheiding der Vezelen; en met betrekking tot de overige Deelen, in eene uitftorting van Vogten, en derzelver verhinderde, of geheel belette ontlasting naar buiten. Het verhinderen der uitftorting, door den invloed van het Bloed in het gekwetfte Deel te maatigen, is de eerfte aanwyzing ter geneezing, van alle deeze Wonden zonder onderfcheid. Men voldost aan dit oogmerk door de Aderlaating, Buikzuivering , eenen verkoelenden eetregel , rust van het beleedigde Deel of van het gantfche Lighaam, en vooral door het uitdryvend verband van Theden, als de Wond zich bevindt aan een der Ledemaaten. Beantwoorden deeze hulpmiddelen niet aan de verwagting, zo moet de Wond overal waar het zyn kan, door infnyding verwyd, het uitgeftorte Vogt ontlast, en de gekwetfte Deelen overeenkomttig hunnen byzonderen aart, behandeld worden. GESTOOLEN GOED, zie GOEDEREN. GESTRAALDE GNIDIA, zie GNIDIA n. 2. GESTRAALDE PATELLEN, zie PATELLEN n- 35- GESTRANDE GOEDEREN, zie STRANDEN en STRANDRECHT. GESTRENG, Geftrengheid. De gejlrengheid beteekent den meesten tyd het tegengeftelde van zagtheid of zagtmoedigheid, men zegt, by voorbeeld een geflreng Vorst, een gejirenge Overheid, een gejlreng Rechter of Vader, om daar mede zodaanigen Vorst, Overheid, Rechter of Vader aan te duiden, die, zonder juist wreed of onrechtvaardig te wezen , nogthands meer tot ftraffen, dan tot ontferming en kwytfcheiding geneegen is. Men zegt ook, in een zeer goeden zin, gejirenge deugd, gejirenge zeden, gejirenge naarkoming zyner plichten enz., om daardoor zekere hooge graad van deugdzaamheid, zedelykheid, en van plichtbetrachting uit te drukken. Dit zelfde woord word in nog meer andere opzichten gebeezigd; als een gejirenge opvoeding, een gejirenge tucht, een gejirenge Krygsdiscipline, een gejirenge orde van Geestelyken enz. Te groote gejlrengheid is zelden goed, of prysweer- dig.  GESTRENG. «ttg. Eene Koning moet zich aanmerken als de Vader van zyn Volk, en in deeze hoedaaraigheid van Vader word hy geacht te regeeren, te beloonen en te ftraffen; doch zo haast eene geest van dwingelandyehem, met opzicht tot zyne Onderdaanen, tot eene buitenfpoorige gejlrengheid aandryft, verdient hy niet langer de naam van Koning, en nog veel minder de eerenaam van Vader des Volks: hy wordt als dan een Tyran. Het is waar, dat fommige Volken, aan den dienst der Koningen gewoon, niet dan door een wel gevestigd gezag te leiden zyn; doch uit het misbruik van dit gezag, ontflaat dikwyls die gejlrengheid, welke het geluk des Volks geheel om verre floot. De beroemde Lord Chesterfield merkt dienvolgens te recht aan: ,, dat geen wild dier zo fel, geen fchuldige zo mis,, daadig is, als het fehepzel dat men eenen Souverein ,, noemt, het zy Koning, Sultan of Sophi, die zich ,, zelve, 't zy naar Godlyk of Menschlyk recht, be„ kleed fchat met eene volflrekte magt, om zyne me,, de-fchepzelen met de uiterfte gejlrengheid te behan- ,, delen." Zodaanige neiging tot gejlrengheid, ontaart zeer ligt in wreedheid, waarvan onze Voorvaderen de ondervinding hadden in Philips de II. die, uit hoofde van zyne gejirenge Godsdienst-yver, zich by zekere geleegenheid aldus uitdrukte: ,, Ik wil Iie„ ver geen Koning zyn, dan Ketters tot myne Onder,, daanen hebben; " en daar op beval, om alle die van de Roomfche Godsdienst afweeken, met de uiterfte gejlrengheid te vervolgen. Eene gejirenge Vorst beteekent de zodaanige, by welke geen gevoelig hart huisvest, die nimmer toe- ■ geevend is wegens kleine vergrypingen of zwakheden, maar altoos gemelyk zynde, en daarom geen vertrouwen in zyne Onderdaanen of Burgeren ftellende, dezelven alles ten kwaadften duidt, en hen eene vriendelyke oogwenk als eene byzondere gunst toereekent; die onderheetng is aan opvliegende gramfchap, en als dan van zyn gezag een fchandelyk misbruik maakt, ten einde voor kleine beleedigingen gejirenge wraak uit te oeffenen, of geringe misdryven zwaar te ftraffen. ■ Het zelvde kan men ook van eenen te gejlrengen Vader aanmerken. Koningen en Overheden, in de hoedaanigheid als Vaderen des Volks, behooren derhalven, even als een liefdenryk Vader, altoos meer tot zagtmoedigheid en mededoogen, als tot gejlrengheid te neigen; doch als Rechters befchouwd, moet hunne zagtmoedigheid en mededoogen binnen redelyke paaien blyven, op dat zy, in de handhaaving der wetten, de noodige gejlrengheid in 't oog kunnen houden , zonder welke geene regeering, noch goede orde in den Burgerftaat beftaan kan. Dan deeze gejlrengheid mag nimmer tot wreedheid overflaan; en de ftraffen, door den Rechter aan eenen misdaadigen opgelegd, moeten nooit tot dëszelvs eigen voordeel, maar enkel tot het algemeene nut ftrekken; zy moeten altoos geëvenredigd zyn naar de misdaad, en in alle overtreeders, zonder aanzien van perfoonen, op gelyke wyze worden uitgevoerd. Vooral moet de Rechter niet in toorn ftraffen, want voor een vergramd gemoed (zegt Cicero) is het «iet mooglyk een gelukkig midden te houden, tusfchen te zwaare en te geringe ftraffe. Hierom mag ook eene Rechter zo min te haastig zyn in het ftraffen , als te gejlreng in het beoirdeelen van de misdaaden; want hy GETAL, 2119 moet elke omftandigheid van het gepleegde misdryf wel everweegen, en wanneer het met de algemeene rust en de zekerheid van den Staat over een ce brengen is, behoort medelyden, barmhartigheid en vergeevinge de plaats te bekleeden van de uiterfte gejlrengheid, in het naarkomen van de ftrafwetten. Gelyk in alles gemaatigdbeid behoord te heerfchen, zo is het mede ten opzichte van de deugd: veele hebben een verkeerd denkbeeld van gejlrengheid met het betrachten van de deugd gepaard, invoegen zy geena deugd als deugd erkennen willen, dan die verzeld gaat van eene geheele verzaaking onzer natuurlykfte begeerten. Deeze Menfchen eisfchen van ons, dat wy de deugd veel eer zullen aanmerken als een' onaangenaame last, dan als een liefdenryk middel ter bereiking van een geneuglyk en gelukkig leeven. Hierom noemen zy een Mensch van gejirenge deugd den zodaanigen, die alle vermaaken van dit leeven, zelvs de onfchuldigfte tydkortingen, zoete vroolykheid en aangenaame verlustigingen, met afkeer befchouwt, en zich zelve, vrywillig, ter eere van de deugd, van alle aanlokkelykheden des leevens berooft. Dan daar in beftaat geenzins de waare deugd: deeze kent geene nuttelooze gejlrengheden en lighaamskwellingen; zy eischt geene verzaaking van onzondige geneugten, en het verwerpen van die eenvoudige vermaaken, welken duizenden voorwerpen der natuur onze zinnen aanbieden. Want waarom toch zou zy het Menschdom noodzaaken tot eene leevensregel, die wy zelve bekennen moeten flraf en berd te zyn, en regelrecht gekant tegen onze ingefchaapen neigingen? Eene Mensch is zelden gejlreng genoeg in het beoirdeelen van zyn eigen gedrag, fchoon hy de daaden en 't gedrag zyner mede-Menfchen meest altoos met te veel gejlrengheid beoirdeelt. Wy zien derhalven op onz,e eigen daaden met een oog van zagtmoedigheid neder; maar wanneer wy die van andere befchouwen, neemen wy het voorkoomen aan van een' geftrengen Rechter, die geneegen is de gantfche uitgeftrektheid der ftraffende wetten tegen den minften overtreeder te doen gelden, en wiens hart van mededoogen geheel vervreemd geworden is. GETAKTE BEZAAN-KNOOP, zie STEKELHO ORENS n. 56. GETAKTE LAZARUS-KLAP, zie LAZARUSKLAPPEN n. i. GETAKTE VAAZEN, zie VOLUUTEN n. 39. GETAKTE VYG, zie STEKELHOORENS n. 39.' GETAL of Getallen, beteekent gewoonlyk indeRekenkonst, eene byeenbrenging of famenvoeging van éénheden, of wel van zaaken uit eene en dezelvde foort beftaande. Het is onbetwistbaar zeker, dat de oirfprong der meest in 't gebruik zynde zaaken en konst, veeltyds het minfte bekend is, als by voorbeeld de herkomst Ier Cyfferwyze: vermids die genen, welke ze gebruiken, zich flegts met het gemak vergenoegen, 't gene hen die konst door 't gebruik toebrengt, zonder zich wegens derzelver oirfprong te bekommeren. Door de eerfte Menfchen, zyn niet alleen de Maaien, maar ook de Getallen, derzelver noodzaaklykheid in overweeging genoGmen, ftraks al uitgevonden : welscn, gelyk zy de grootte aller raeetbaare zaaken naar dl  GETAL.' GETAL. 'de grootte hunner Elleboogen , Voeten , Spannen, Duimen en andere deelen hunner (leeds voor de hand zynde Iighaamen uitdrukten, zo ook de eerfte telling naar 't getal hunner Vingeren zekerlyk zullen bepaald hebben , als zynde die de gereedite Cyffertafeltjes, welke de alzorgdraagende Natuur had aan de hand gegeeven. Dat nu de eerfte Menfchen op hunne Vingeren gecyfferd hebben, wordt door de gevolgen bewaarheid. Want hoe is 't anders mooglyk dat alle de onderfcheidene, en zo ver van den anderen afgeleegene Volken tot zelvs de Wilden in de West-indiin, fteeds hunne Getallen alom in tien verdeelen, dan om dat zy allen van eenen Stamvader afdaalen, welke naar 't getal zyner Vingeren, ook die bepaaling aldus in den beginne zal gedaan hebben. Dus getuigt ons de Reisbefchryver Robbert Harcourt in zyne Scheepstocht hl. 20. hoe de woeste Volken van Guijana hunne Getallen, door 't opfteeken hunner Vingeren tot tien toe, te kennen geeven : dan het Getal hooger loopende gingen zy tot de Teenen over, invoegen zy die dan, by voorbeeld door vyf- en- teen, zes- en- teen, dat is vyftien, zestien, en zo voorts alle de overige grootere Getallen uitdrukten. Welke eenvoudige teentelling by de oude Duitfchers zekerlyk ook zal zyn in 't gebruik geweest, dewyl die Volseien althands nog zo wel het woord teen als tien, door dat van jcf'Ctt uitdrukken. Op gelyke wyze hebben onze Voorouders als van de Duitfchers herkomftig, op hunne Vingeren gecyfferd, zulks de boertige Dichter G. van Fokkenburg in zyne Klinkdichten, bladz. 155. op die Vingertelling het oog hebbende, te recht aldus opzingt: In dees dénlcwasrdë tyd ftondt Mopzns met zyn vrou, En telden elk om thyd op 't yverigst op haar vihg'ren, Wanneer haar bonte koe, op 't laatst wel kalven zou. Heeft deeze Vingertelling plaats by de zo ver afgeleegene Noordfche Volkeren, zo behoeft zich niemani te verwonderen, dat die ook by de Perfiaanen in zeei oude tyden is in gebruik geweest; als welke zo naby die landen woonen, alwaar de werelt het eerfte be volkt, en des het tellen op de Vingeren, ook waarfchy nelyk het eerfte zal zyn uitgevonden. Want waarou was het anders dat men voorheen al den gunfteling Orontes, als hy in de ongenade van Koning Arta Xerxes gevallen was, by de vingeren van eenen dif cyfferde, vergeleek, dan om dat die naar 't welgeval len van den Teller , nu eens één, dan weer duizenc deelen; zie Plutarcïi. in Apopht. Even gelyk de Staat kundige Bokalyn, in tegendeel niet ontaartig aante kent , hoe in het Lanterluyfpel des Hofs het Laagi Zesje, door de gunst des Vorsts zynde troef gekeerd ' ftraks de andere zeer hoog getytelde Heeren in ranj voorby ft reeft. - ' Ja het tellen op de Vingeren is heden ten dage by d< Arabieren nog in gebruik, zo als de Heer Raven be : tuigt, van op deeze wys, voor de rekening der Oost Indifche MaatCchappye met die Volkeren verfcheiden maaien gehandeld te hebben. Want by openbaare vei iing iet, by voorbeeld, drieduizend Guldens kunnen de gelden, zo nadert die gene welke dat gedaane boi wil verhoogen den Veiier.en neemende dëszelvs rech terband , dekt die met eenen neusdoek en nyptdes Ver koopers drie eerfte vingeren te famen; tot een tekei .van de geftanddoening der drie eerfte uitgeloofde dui zend Guldens: waar op hy voorts nog, om te kentica te geeven dat hy het gedaane bod met een half duizend Guldens verhoogt, den vierden of volgenden Vinger in 't middelde lid neemt en dien toevouwt. Zo nu de Verkooper voor dien prys de geveilde koopmanfehap aan den Bieder gunt, geeft hy met de (linkerhand den palmflag op de onderlinge en nog met den neusdoek bedekt zynde handen : en dit alles op dat de Omftanders niet zouden weeten tot hoe hoogen prys de zaak verkogt is. Doch welke gewoonte vooral plaats heeft in 't koopen en verkoopen van Juweelen in 't Koningryk Pegu, ingevolge het verhaal dat daar van gevonden wordt in den Reistocht van Cis.' sar Fred. bladz. 50. Dat by de Romeinen het tellen op de Vingeren eertyds mede is in gebruik geweest, lydt geenetegenfpraak, als konnende genoegzaam door deeze dichtregel van O: vidius bevestigd worden. Seu quia tot digiti, per quos numerare folemus. Ovid. Fast. III. vs. 123. Of om dat 'er zo veele vingeren Z3n, op welken wy gewoon zyn te tellen, te weeten: de kleine Getallen op de Vingeren van de flinker, en de honderden op die van de rechterhand; en het is hierom dat Juvenalis Sat. VII. vs. 241. aldus opzingt: Felix nimirum, qui per tot fecula mortem Diftulit, atque juosjam dextra fuppntat annos. Gélukkig voorwaar, die den dood zo langen tytl ontdocketl is, cn dus liu zyne jaaren op zyne recluerharffl telt. Hierom wierd ook ingevolge het getuigenis van Plinius L'b. XXIV. Cap. 7. Janus veeltyds zodaanig door de Gilden verbeeld, dat de buiging zyner Vingeren het getal der dagen uitdrukten, uit welken het jaar beftond. En zekerlyk deeze Vingertelling was by die Volken in zo hooge achting, dat zy de Vingeren aan Minerva hebben toegewyd, ter oirzaake zy, gelyk Livius L;b. VII. 5- 7- wil, het cyfferen het eerfte zoude uitgevonden hebben. Het tellen en cyjferen op de Vingeren moet niemant als gering en verachtelyk voorkomen : want ik ben verzekerd dat, by aldien iemant zich benaarftigde om eenige vastgaande grondregels langs dien weg in de Cyfferkonst uit te vinden, hy veelen en wel zodaanigen zou kunnen ontdekken, die in den dagelykfehen ommegang , waar in men niet altyd de ley en grifSe aan de hand heeft, ons by uitneemendheid zouden .kunnen te ftade komen. By voorbeeld: hoe veelen zyn 'er niet die de zogenaamde Tafel van multiplicatio, of niet kunnen van buiten leeren of, zo zy die ooit van buiten wisten , weder hebben vergeeten, en in 't wultU pliceeren, zo 't boven de vyf loopt, zich ftraks belemmerd vinden. Tegens deeze zwarigheden zyn onze Vingeren de gereedfte hulpmiddelen. Om dit tebegrypen, dient men aan te merken, dat de multiplicatie gefchied met twee Getallen door den anderen te vergrooten: ik geef dan aan iedere hand een van die Getallen; en zo veel grooter als ieder van de aanbetrouwde Getallen dart vyf is, zo veele Vingeren buig ik van die hand neer cn ftraks kim men uit den toeftand zo der overeindftaande ais toegevouwe Vingeren de waare grootte der dnnr  GETAL, GETHYLLIS. •door eten anderen vermeerderde Getallen gewaar wor« den. Want ieder der toegeveuwde Wjgeren doet tien en der overeindftaande een, welke Iaatilen door den, anderen vermeerderd, met de voorgemelde tienen den inhoud van het begeerde Getal aan wyzen. Dus by voorbeeld om aan te toonen, dat zeven maal agt zes- envyftig is, geef ik aan myne flinker hand zeven, en dewyl in zeven twee meer dan vyf gevonden worden, buig ik voor die twee ook twee van:de vyf opftaande Vingeren neder. Voorts geef ik aan de rechter hand het Getal van agt, 't gene drie meer dan vyf bevat;, derhalven buig ik daar ook voor drie Fingeren neder; en bevinde gevolgelyk dat zo van de eene als andere hand .nu vyf Fingeren (ieder iz'ew.uitmaakende) zyn neergebogen en die te famen vyftig uitleveren. En om dat van de eene hand twee en van d'andere drie Vingeren (ieder een enkel getal beduidende) overeind flaan, zo vermeerder ik die door den anderen , als tweemaal drie is zes, welke zes met de vyftig der vyf geboogene Vingeren te famen zesenvyftig uitmaaken : het welk op de zelvde wyze in de geheele bovenhelft, die boven de vyf gaat, van de Multipiicatie-tafel plaats heeft. Zie over de verfchillende tekenen, waar mede men oudtyds en hedendaagse!: gewoon is de Getallen mede uit te drukken op CYFFERKONST, REKENPENNINGEN en TELMERKEN. In de Rekenkonst onderfcheidt men de Getallen in twee foorten naamelyk heele en gebrookene. liet kleinfle heel getal is de eenheid i; zo dat ieder enkel ding een genoemd wordt, niets wordt uitgedrukt door het teken5©. ——— Een getal van Eenheden, kleiner dan tien, wordt uitgedrukt door een enkel teeken, als 2, 5, 7, enz. maar tien Eenheden worden door het eerfte teeken 1, met eenen bygevoegden nul aan de rechter hand dus uitgedrukt, 10. En gelyk ééne Eenheid door eenen bygevoegden nul tien wordt, zo wordt.zy tienmaal 'tien of honderd door het byvoegen van twee nullen, 100. Een derde nul maakt tienmaal honderd of duizend, 1000; en zo vervolgens, gelyk in het onderstaande Tafeltje te zien is. 1 Een. 10 Tien. 100 Honderd. ' 1000 Duizend. 10000 Tien Duizend. 100000 Honderd Duizend. 1000000 Een Millioen. 10000000 Tien Millioenen. 100000000 Honderd Millioenen. iooooogooo Duizend Millioenen. Indien een Getal niet uit effen Tienen beftaat, dan wordt het Getal, 't welk overfchiet,achter de eenheid gevoegd; dus wordt voor zeventien gefchreeven 17. tweemaal tien of twintig wordt uitgedrukt door 2 met eenen o, to; dertig door 30; veertig door 40, enz. tot honderd toe. In de tusfchen-getallen wordt hetvereischte Getal in plaatze van den nul gezet. Dus fchryft men voor vyf- en- twintig, 2$; voor zeven- en dertig, 37, enz. Hier uit kunnen wy de regte manier van tellen leeren , of de wyze om het Getal der Grootheden, in eene gegeevene fomme begreepen uit te drukken, gelyk hier door het onderftaande Tafeltje van Tellingen ge-' toond wordt; X. Deel. o B' S o S- e, o =■ g a a tr. S a n 5-3 o 2§8£08qSa &gS£S.q8- 1 Een. o g=> o K 3 3 11 een- en- twintig. [21 5- • 55* a.' 321 drie hond. een- en- twintig. SS ' 8 4 3 2 1 vier duizend 3 honderd 21. 5'5' 5 4 3 2 1 54 duizend 3 honderd 21. 3.' 6543216 hond. 54 duiz. 3 hond. 21. §■'7654321 7 mill. 654 duiz. 321. • 87654321 87 mill. 654 duiz. 32r. 987654321 987 mill. 654 duiz. 321. Hier uit is klaar dat men , om eenig Getal uit te fpreeken, eerst op ieder teeken, en vervolgens op de plaatze waar het ftaat, letten moet, wanneer men, volgens de bygevoegde Tafel gemaklyk de waarde der fomme kan vinden. 850,943, by voorbeeld, fpreekt men op deeze wyze uit: 8 honderd, 50 duizend , 9 honderd 43 : 406528035 fpreekt men dus uit 406 millioenen, 528 duizend, 35. Gelyk eene Eenheid wanneer 'er eene nul wordt agter gevoegd, tienmaal zo groot wordt, zo wordt zy tienmaal zo,kléin wanneer men den nui voor fielt. o,i is een tiende f 00,1 is een honderdfte v van eene Eenheid. 000,1 is een duizendfte j Zo ook: 0,7 is zeven tienden. o,53 is 53 honderften. o,375 is 3 honderd, 75 duizendften. In dit geval ftaat de nul aan de flinker hand, door het teeken (,) afgefneeden, in de plaatze der eenheid, en toont, dat het Getal minder is dan een; dat het uit zulke deelen beftaat, van welke de eenheid 10 of 100 of duizend in zich behelst: deeze deëlen worden door de teekenen aan de regterhand van den comma uitgedrukt ; zy wordt tiendeelige breuken genoemd. Zie voorts in ons Woordenboek', F. Dsel, bl. 2967 enz. GETHYLLIS is de naam van een Planten-Geflacht, onder de Klasfe der Lelieachtige of Bolplantèn gerangfchïkt. De Kenmerken zyn, het getal der Meel¬ draadjes uit twaalf te'beftaan, en eenen enkelen Styl of Stamper; voorts eene zesdeelige Bloem, die uit een Bloemfcheedje voortkomt, en de geftaite der Crocusfen heeft ; maar met eene zesvoudige inplanting der Meeldraadjes en het vrugtbeginzel; dat een driehokkig Zaadhuisje wordt, onder de Bloem. Daar is maar eene foort van , algemeenlyk by de Kruidbefchryvers genaamd Gethyllis. Linn. Syst Nat. XII. Gen. s9o.H0rt.CHJf. 493. Burm.Flor. Cap. Prodr.13. Dit fchynt eene nieuwe Kaapfche Plant te zyn, alleenlyk in den Cliffbrtfchen Tuin gebloeid hebbende, en by weinig Autheuren bekend. Dezelve geleek zeer , zegt LriïNiEus , naar de Crocus of het Bulbocodium van Tournefort. ■ Zy had een Bolworteltje, met reëele liniaale Blaadjes , van eenen vinger lang. Aan de Wortel was, binnen de gemeene Scheede der Bladen, eene witte Bloemfcheede. De Bloem had het Pypjclanger dan de Bladen , eenen witten zoom en witte Meeldraadjes , met geelachtige Knopjes. De vrugt zat binnen de Bloemfcheede verhooien. GETROST KRISTOFFEL KRUID , zie KRISTOFUEL KRUID. Ggggg  REGISTER DER ARTIKELS, WELKE IN HET DERDE DEEL VAN DIT WOORDENBOEK VOORKOOMEN. E. E. Eau de Mcnies. Ebioniten. Echini. Echinieten. Echinodiscus. Echinometra. Echinophora.. Echynmna. Echt. Echtbreuk. Echtgenooten. Echtreglement. Echtfcheiding. Eclehijche Wysgeer* te. Ecthejis. Edeldistels. Edeldom. Edele Man. Edelen. Edele Jleenen. Edenburger Wond- balfem. Edelmoedigheid. Edia. EdiÜaale Citatie. Editie. Ee. Eed. Eekel. Eel. Eemer. Eempten. Eenblad. Eendebek. Eende-Kooijen. Eendekroos. Eenden-Luis. Eenden-Mo sjel. Eenden-Poot. Eenden Schulp. Eendracht. Eenhoorn-Visch. Eenkvorn. Een-Oode. Eenoogig-Verband. Eenransch. Eens zo veel. Eenvoudigheid. Eenvoudig Uitflag. Eenzaamheid.. Eer. Eer-Ambten. Eergierig. Eerlykheid. Eerlyk Man. Eerfte Edele. Eertitels. Eerwardig. Eerzucht. Eeten. Eetlust. Eetmaal. Eeuw. Eeuwig EdiSt. Eeuwigheid. Effect. Egaliteit. . Egelen. Egelknop.. Egelkolen. Egen. Egiptenaaren. Eglantier. Egoismus. Egoisten. Eheer. Ehretia. Eiceten. Eikebomn. Eigel. Eigenaar. Eigenbaat. Eigenbelang. Eigendom. Eigendoms verwagt. Eïgenerfden. Eigenliefde. Eigenpand. Eigenfehappen. Eigenzinnigheid.. Eikeboom. Eikel. Eikel Aakfter, Eilanden. Einde. Eindeloos. Eindens kennis. Eindoordeel. Eisch. Eifcher. Eifen. Eifenknip. Elceagnus. . El&ocarpus. Elate. Elaterium. Elatine. Elcefaiten. Eleatifche Wysbegeerte.EleUeur. Elettie. Eleclrieke Steen. Eleürometer.. Eletlrum. Eleünarie.. Elegie. Element-Steen. Eleo-Saccharum. Elephantiafis. Elephantopus. Elf en dertig. Elifeefche Velden. Elleboog. Ellifia, Elohi.. Elul. Elvers. Elymus. Elzeboom. Emancipatie. Emberiza. Emblema. Embuscade. Emendeeren.- Emeraude.. Emeril. Emetica. Emigranten.. Eminentie. Emmanuel. Emolument. Empetrum. Emphyteufts. Emutfie. Encratiten. Encriniet. Endeldarm, Endivie. Energumeni. Engagement. Engel. Engel des Vredes. Engelen groet. Engelsch Bytmiddel. Engelfche Aarde. Engelfche Pleister. Engel-Wortel. Enqueste. Enqueste Valetudi- nair. Enregistreeren. Enterinement. Entiquiten. Enthufiasmus. Er.thufiasten. Entomolithen. Entrochieten. Envoyé. Ephebi. Ephedra. Ephemerides. Ephoren. Epian. Epicuristen. Epidendrum. Epidromus. Epigaa. Epigramma. Epilepfia. Epilobium. Epilogus. Epimediwn. Epitaphium, Épithalamium. Equipagiemeester. Equifetum. Equiteit. Equivoque. Erfbroederfchappen. Erffenis. Erffenis aanvaarden.- Erffenis verhaten. Erfgenaamen. - Erfkufting. Erflaating. Erflyke zaaken. Erfpacht. Erffcheiding. Erf-Stadhouder. Erfftelling. Erfvereenigingen. Erfziektens. Erfzoen. Erfzonde. Ergernis. Eriaanfche Twist. Erica. Erigeron. Erinus. Erkentenis. Eruca. Ervaaren. Erven. Ervum- Erwt. Erwten. Erwten-Peultje. Erwte-Steenen. Erwtswyze-Beentjf, Efcarboucle. Esch. Eschdoorn. Efcheboom. Efchrahieten. Eskader. Eskadron. Espenboom. Espinck. Esfchenhüut. E-fc hen-kruid.  t Es/een, Eth. Ether. Ethnophroniaantn, Etkopsa. Ethulia. Etiolement. Etmaal. Etjloel. Etten. Etter. Etterbreuk. Etterdragten. Ettergezwellen. Ettergezwel van den grooten Ooghoek. Etter Navelbreuk. Etteroog. Etterpuist. Etymologie. Euangelia. Euangeliarium. Euangelie. Eumgelie. Euangelisten. Eubages. Eurhiten. Eudisten. Eudoxiaaneru Eudiometer. Eupho iia. Euphrifia. Eupfychiaanen. Eurus. Eujebiaanen. Eutychiaanen. Euvel. Evel. Evenknie. Eventueel. Evenvergelding. Evennaasten. EviBie, Evocatie. Evolutie. .Evolvulus. Evonymus. Ever. Everwortel. Ewa. ExaBien. Exarch. Excellentie. Exceptie. Exhequer. Exclufie. Excommunicatie. Excufatie. Executeur. Executie. Executoriaalen. Exegeten. Exemptie. Eserefis. E G I S T E Exhe.redatle. Exhibitie. Exocioniten, Exodus. Exoine. Exomologejis. Exorcisten. Exordium. Expedieeren. Expeditie. Expert. ExploiB. Exfangua. Extenjie. Exter. Exteroogen. Extinctie. Extispicien. ExtraB. Extraordinaris. Extraordinaris Gedeputeerden. Extraordinaris Procedeeren. . Va. cantien. Exue. Eyerboom. Eyerdier. Eyernestbreuk. Eyerplant. Eyloof. Eyronde gatbreuk. Ezelsdoorn. Ezels-Komkommers. Ezels Komyn. Ezels-Oogen. Ezelsoor. Ezelsreuk. Ezeltjes. F. F. Fabel Fabrieken. Fabuleus. FaBoor. FaBum. Fager-Gias. Fagara. Fagonia. Fagus. Faillisfement. Faifant. Fakir.- Falcidie portie. Falsch, Faljche Munter. Fajijieeren. Falfite'x. R » E R A Fameufe Libellen. Familiariteit. Familie. Familiedagen, Famme. Fanatici. Fanum. Farnoviaanen. Fasces. Fasti- Fatalia Appellationis. Faunalia. Favocinus. Faxfangh. Februarius. Feest. Feestbloem. Feestbrieven. Feest der Dooden, Peest der O. Feest der Roozen. Feest der Zotten. Feestoen. Felonie. Felouque. Fenegriek. Feralia. Ferdban. Ferd-Eed. Ferdloes. Ferien. Ferrandinen. Ferraria. Fefolieten. Festyn. Fetfa. Feudist. Feuillanten, Feuillantyneru Feuillea. FiBie. Fidalgos. Fideicommis. Fiekruid. Filofojle. Filqfiof. Filtreerjleen. Fimelen. Fimeltingh. Finantien. Finantiekamer. Fineering. Firman. Fisc. Fiskaal. Fistel Fistelkruid. Flag 'llantes. Flagellaria. Plas. Flauwte. Flibujliers. Flikkering. Fluit. Ggggg 2 R T I K E L Flutz. Fliues. Floreenrenthe. Floriniaanen. Fluitdiertje. Fiuitenboom. Fluweel-Aarde, Fluweelbloem. Fluweelgras. Fodrarii. Fondamentjleen. Fonteinkruid. Fonteinmos. Fontinaalen, Fontinalis. Fooytjes. Forclos. Fordel. Foreest. Forestier. Formaliteit. Formula Confenfus. Formulier. Fornakalen. Fomicatie. Forskaochlea. Fortuin. Fortunateiten, Fosfeide. Fouriers. Fouten. Fraai. Fragarici. Fragment. Framée. Frana. Franciscaanen. Franje-Rloem. Franje-Boom. Frankendaalder- Druif. Frankenia. Franfche Mylen, Fratricide. Franbrunnen. Fraticelli. Fraude. Frauduleufe Transporten.Fraxinus. Fredrikszout. Fret. Friefen. Frislen. Fritillaria. Fron. Frustratie. Fryllngetu Frytertje. Fuchfia. Fugalia. Fnlguritum. Fulvia. Fumaria. S, 8283 Fundatie. Fungieten. Furia. Furiën. Furnalia. Fufieten. Fust. Fuut. Fya. Fyn. Fynen. Fymeltingh. Fyndenisfe. Fynjlraal. Fyt. G. G. Ga. Gaag. Gaan. Gaap-Doubletten. Gaapers. Gaaren-Boom. Gaarkeuken. Gaarflakken. Gaasvliegen. Gaatmos. Gaay. Gabelle. Gabrieliten. Gad-FHes. Gagel. Gagien. Gajaniten. Gajate-Strutk. GajaBites. GalaB'ophores. GalaBopoeifia, GalaBopopoJia. GalaBofis. Galanga. Galant. Galanterie. Galant Heertje. Galanthus. Galantwortel. Galax. Galbanum. Galbanum Plant.. Galblaas, m Galblaas-Gezwel, Galeantropia. Galega. Galene. Galenia. Galenisch. Galenismus. Galenisten. Galeopfis,  Galeote.' Galeotert. Galery. Galey. Galeyboef. Galg. Gtligaan. Galileers. Gal-Infekten. Gaiioenen. Galioot. Galkoorts. Galkruid. Galles en Pomme* Galloglasfen. Gallon. Galon. Galop.. Galfleen- Gal-Tmwe-Struik- GalWespen. Galziekte. Gamander. Gamanderlyn. Gamiten. Ganglium. Gangitifche Nardus- Ganiterboom. Ganfebloemen. G.anfen Schulp. Ganfepoot. Ganferik. Ganfetrekken. Ganfevoet. Garand'. Garandeeren. Garantie. Garcinia. Garenboom. Garideiïa, Garnaal. Garnaaien-Moes. Garpenberger Jleen» Qars. Gas. Gas. Gasding. Gaspeldoorn. Gastmaal. Gastvryheid. Gasfendisten. Gaulen. Gaura. Gawairthii Gazelle. Giaaird klimkruid. Gealieerden. Gearrefteerde; Gebaar. Gebaard Ganfevoet. Gebaarde Evene. Gebakerd Kindje. Gebande Ajuirfchil. 4iebandas.rde Mcor. E G I S T E Gebed. Gebergd. Gebeurtenis. Gebladerde Cicade. Gebondeld Glim* kruid. GebondeldPypkorasL Geboorte. Geboortedag. Geborgene Goederen. Gebraden Peer. Gebrande Billen. Gebrandheden. Gebreide Kasket. Gebreken. Gebrilde Kapel. Gebulte Kanary. Gecombineerd CollegaGecommitteerden. Gecommitteerden ad cavfas. Gecommitteerden ter Finantie. Gecommitteerden ter Generaliteit. Gecommitteerde Raaden. Gedaagde. Gedaanteverandering der Planten Gedaanteverwisfe- ling der Dieren. Gedagten-. Gedeeltelyke verflerving. Gedelegeerde Rechters. Gedenkpenningen, Gedenkteken. Gedeputeerden. Gedeputeerde Staaten. Gedeputeerden te Velde. Gedichte?i. Gedienjiig. Gedienjlige Leugen. Gedierte. Geding. Gedrag. Gedoomde Gleditfia. Geduld. Geelboom. Geel Gom-Appelbocm Geele Kw'kjlaart. Geele Polypus. Geelgorfen. Geelkapje. Geelkruid. Geëligeerden. Geel LCsch. Geel Oker.. Geelvink. ft B I R A Geelzugt. Geelziektei Geerand. Geerst. Geerstgras. Geerstkneu. Geerstkoorntje. Geerstkoorts-. Geerstvink I Geerten Minne. Geervlietfchen Tol. Geesfelaars. Geest. Geestdryvers. Geestdryvery-, Geestelyke. Geestkunde: Geest vanMinderer. Geestverrukking. Gegaffeld Ganferik. Gegranuleerd Katje. Gehakkelde Aurelia^ Gehakkelde Pyl- Jlaart. Gehangenen. Geheelal. Geheele verflerving^ Geheim. Gehenna. Geheugen.. Gehoor. Geboorkruid: Gehoorzaamheid. Gehoorzenuw. Gehoorziektens. Geisberger-Steen.. Geitenbaard. Geitenbek. Geiten-Boompje. Gcitenkruid. Geitenmelker.- Geitenoog. ' Geitenpóop. Geitenwilg. Gek. Gekartelde Pen. Gekettingd Pypkoraal Gekken Gezelfchap. Gekken Roos. Geklemde Br uken. Gekneusde Wenden. Gekwetjia Majejhit.. Gelaat. Gelaaten. Gelaatkunde.. Gelalaboom. Geld. Geldboeten. Gelderfhe Roos. Geldlsening. Geldmiddelen. Geldmunten. Geldzugt. 5. T I K E L Geleeding. Geleeden. Geleedingsvogt. Geleerde. Geleerde Haat. Geleerdheid. Geloof. Gelo ofsverwisfeling. Geloovige. Gelubde. • Geluid. Geluk. Gelukkige Boom. Gelukflaat. Gelukzaligheid* Gelykenis. Gelykheid. Gemaaktheid. Gemaal. Getnaal: Gemalin. Gemara. ■ Gember. Gember-Koraal. Gember Steenen. Gemeenebest* Gemeene Gips. Gemeen Gevoeh Gemeenzaamheids Gemeenfcluipsdeeling. Gemeenfchap vanGoederen.Gemeentelieden, Gefneet. Gemelykheid. Gemoed. Gemoede. Gemoedsbewee gingen. Gemjem-Ballen. Genachten. Genade. Genadekruid. Genadejieen. Genaern. Genealogie. Geneesheer. Geneeskunst. Geneeskundig Genoodfchap. Geneesmiddel.. Generaals.. Generaale Ordonnantie. Generaale Provoost* Generaliteit. Genefis. Genethliologioi Genetkat. Geneverboom Genie-. Geniumi Genoegen. S. Genoodfchap, Genoodfchap, Genot. Gentiaan. Gentoos. Geodejia. Geoffroys. Geographie. Geole. Geometrie. Geordendent Gepluimd'Gras. Geraaktheid. Geraas. Geranium. Geraardskruid'. Gerardia. Gere. Gerecht. Gerechten. Gerechtelyke Getuigfchriften. GerechtHyke Heelkunde. Gerechtelyke Schou. wing. Gerechtigheid. Gerechtsmaalen. Gerechtsoeffening, Gereformeerden. Gerichten. Gerlcht-Scholtus.. Geropogpn. Gerst. Gerjiengraaan de* Oogleden. Gerstgras. Gerstvogel. Gerstwurm, Gerwe. Gefchiedenis. Gefchiedfkryven. Gefchiedkunde. Gefchenk. Gefcheurde. Wonden. Gefchooten Wonden. Gefchreeven Rechten.Gefchut.: Gefchiaboom. Geflicht. Geflagt. Gefmedene. Gesneria. Gef.it. Gefteentem Gejleijleen. Gefternte. Gejiookeif Wonden. Gefloolen Goed. G'Jlrande GoscLrex Geflr-ngheid. Getn^n.. Gethyllis. Br  By J. A. de ChalMot, Boek verkooper te Camper) is mede gedrukt, en alomme by de voornaamfte Boekverkoopers te bekoomen. 1 Verzameling van Placaaten, Resolutien en andere Authentyke Stukken enz. betrekking hebbende tos de "ernstige Gebeurtenissen in de Maand September 1787, en vervolgens in het Gemeenebest der Vtreenigde Nederlanden voorgevallen. Van dit zo zeer belangryk Werk voor alle de genen, welke maar de minfte graagte hebben om naauwkeurig onderricht te bekomen, van het gene 'er geduurende dat merkwaardig Tydftip tot heden toe in hun Vaderland is voorgevallen, ziet reeds VI Deelen in gr. 8vo. het licht; te famen eene ColleEtie bevattende van ruim Zes Honderd allermerkwaardigjle en belangrykfte Stukken, waar onder een groot aantal, die te vergeefs elders zullen worden gezogt; en welke te famen genoomen, een aanééngefchakeld verhaal opleeveren, van de zonderlinge Gebeurtenisfen in dit Tydvak voorgevallen. Het VII. Deel, waar mede dit Werk tot nu toa volleedig zal zyn, ftaat binnen weinige dagen het licht te zien. Om aan onze Leezers een oppervlak¬ kig denkbeeld van dit Werk te geeven, zo plaatzen wy hier de korte inhoud van een gering gedeelte der Stukken ,in de byzondere Deelen vervat. i. Deel. Alle de Stukken betrekking hebbende tot het gehandelde, van de.pmenfe Staaten in Friesland te Franeker vergadert. Omftandig Relaas van 't gene zo by 't aanhouden van Haare Koninglyke Hoog¬ heid Mevrouw de Princesfe van Orange en Nasfauw, op derzelver voorgenoomene Reize naar den Haag is voorgevallen; benevens de Misfive van het Defenfie-wezen te Woerden, aan üun Edele Groot Mogenden de Heeren Staaten van Holland over dit finguliere geval; als mede, de Memorien hier over van den Pruisfifchen Gezant Baron van Thulemeyer om fatisfactie, met de Refolutien over dit gewigtig poinfk door de Heeren Staaten van Holland genoomen; en het Declaratoir door de Heeren Gedeputeerden der Stad Enkhuizen by Hun Edele Groot Mogenden ingeleeverd, tendeerende, om aan Zyne Majefteit den Koning van Pruisfen twee voornaame Leden toe te zenden, ten einde aan Hoogstdenzelven, den waaren Staat van zaaken open te leggen, zo betrekkelyk de Republiek in 't gemeen, als de Provincie Holland in het byzonder. Misfive van Zyne Majefteit den Koning van Pruisfen, aan de Heeren Staaten van Overysfel, behelzende verzoek van vrye en onverhinderde doormarsch-enz. voor Zyne Majefteits Krygsvolk naar Holland: het Antwoord der Heeren Staaten van Overysfel op deeze Misfive; het Declaratoir hier over door de gezamentlyke Afgevaardigde.! l.ior de Schutteryen , Vry-Corpfen en Genoodfchappen van Wapenhandel in de Provincie van Overysfel te Z vol vergaderd, ter Vergadering van Ridderfchap en Steden overgeleverd. Plandelingen der Pruisfifche Husfaaren te Zwolle; het ontwapenen van de. Burgerye in die Stad enz. Memorien van 'eenige Edelen in Overysfel, behelzende Declaratoir, dat geen Vergadering, van Ridderfchap en Steden behoort plaats te hebben, zo lang de Pruisfifche Troepes zich in de Provincie van Overysfel bevinden enz. t*i Herftelling van den Heere Prince Erf-Stalhouder in alle dëszelvs Rechten en Privilegiën in de Provinciën van Holland en Overysfel. ■ Der/.elver komst benevens die van zyne Gemalinne in den Haag: Aan- fpraaken by die geleegen heid gedaan enz. Publicatien in veele Steden van de verfcheidene Provinciën van het Gemeenebest, waar by het draagen van Orange-verfierfelen, in fommigen word gepermitteerd, in veelen nangeraaden, en in weinigen bevoolen. Veele Publicatien, waar by alle de gelegaüzeerde'en andere Vrv-Corpfen en Exercrtie-Genóodfchappen, worden geanBulIeerd, vernietigd en buiten protectie gefteld. Refolutie, waar by alle de Officieren, welke aan Hunnen Eed. aan de Generaliteit gedaan , niet getrouw zvn gebleeven, worden gefuspendeerd, onverminderd zodaanige Actie., als den Fiscaal tegens dezelven Rat. Off. zoude kunnen en mogen inftitueeren. Refolutien wegens het evacueeren der Stad Utrecht en gevolgen daar van enz. Befiuit omtrent de Zee-Officieren die zich buiten de Admiraliteiten in dienst ■ van anderen hebben laaten gebruiken .enz. . Refolutien behelzende een order en voet aan.de Predikanten , hoedaanig voor de Hoogs en Subalterne Overheden, benevens het Erf-Stadhouderlyk-Huis, te bidder» ■ Veele Handelingen van de Gecommitteerden der Stad Amfteldam, met den Heere. Hertog van BrunS' wyk-L'menburg Verfcheidene Publicatien tegens de ongeiegeltheden van het Graauw in v.eele Hol- landlche Steden gepleegd.. Aacfpraaken van den Heere Petrus Camp.er en anderen enz.. II. Deel. Verfcheidene Stukken over de Satisfactie aan Mevrouw de Princesfe wegens het arrefteeren van Hoogstdezelve op haar voorgenoomen reize naar 'sHage, met de I.yst van de geremoveerde Perfoonen ta dier oirzaake. Verfcheidene Publicatien tegens herdoen van Infolentien met dreigen, flr.an, fcheldeh, het pleegen van geweld, en het bedryven van verregaande feitelykheden aan Perfoonen en Huizen. ■ ■ ■ Artikelen van Capitulatie, tusfchen den Regeerenden Hertog van Brunswyk-Limenburg en. de Gedeputeerden der Srad Amfteldam, als mede over het ontwapenen der Auxiliairen welke zich in die Stad bevonden. ——— ■ Declaratie van de Heeren Staaten van Utrecht, waar by verklaaren; dat zy eene vrye Staatsregeering met eenen Stadhouder houden voor de eenige waare Republicainfche Conftitutie. Verzoek van Amfteldap om eenige Troepes van den Staat in hunne Stad te mogen hebben. — Amnestie van de Heeren Staaten van ' Friesland. Stukken betrekkelyk het Detachement Franfche Kanonniers na herwaards gezonden. — Stukken raakende de Disfolutie- van den Burger Krygsraad te Amfteldam. Opgave te doen door de In- • gezeetenen' der Provincie van Utrecht die zich conform 's Lands we' ten hebben gedraa'jen, van de febaaden . en nadeelen die zv hebben geleeden. Aan de Gelderfche Brigade, Overysfelfche Jagers of Scherp- fchutters wordt de Stad van Utrecht ontzegt. Propofitie. door de Heeren van de. Ridderfchap van Overysfel, over de Ge-'cerert en Kanonnen welke door de Pruisfifche Troepes uit Overysfel zyn gevoerd. • Over de licentieufe en nrmftootelyke 'wyze van bidden voor de Perfoon van zyne Doorluchtige Hoogheid, en Formulier ten deezèn aanaene- voorgefchreeven. —■— Refolutie van de Heeren Staaten van Overysfel ten Ggggg 3 einde  einde de vriendnabuurlyke harmonie met de Provincie van Gelderland te herflellerj. ■■«»*«- QualificatJe Van de Heeren Staaten van Holland op zyne Doorluchtige Hoogheid om de Regeeringen in de Hollandfche Steden te veranueren. Rapport van de Heeren Gedeputeerden tot de Zeezaaken, omtrent de gewapende Vaartuigen op de Ztiider-Zeè. Disfolveering en vernietiging van veeie Burger-Sociëteiten, Genoodfchappen enz. Overneeming van gedresfeerde reguliere Duitfche Troepes in dienst van de Republiek. — ~, Verzoek om 3 a 4000 Man Pruisfifchen nog eenigen tyd in Holland te doen verblyven. Ontflag van Mr. Pieter Bleiswyk als Raadpenfionaris. Acte van Verbindtenis op den 8 Augustus 1786 te Amfteldam tusfchen veele Regenten geflooten, en Refolutie daar omtrent door de Heeren Staaten van Holland genoomen. Advys van den Hove van Holland, over de Adresfen van de Burger-Genoodfchappen, en het aanltellen van een Fiskaal in Overysfel om daar omtrent in die Provincie inquifitie te doen. Propo- fijtie ter Vergaderinge van de Heeren Staaten van Holland, over de Remotie van de Regenten in de Steden geen Stem in Staat hebbende. , Iets over den Ritmeester Timmerman. Indaaging van Perfoonen te Duisburg, welke onder 'de Gelderfche Brigade hebben-gediend enz. III. Deel. Nog iets over het Detachement Franfche Kanonniers herwaards gezonden. —— Refolutie ten aanzien van de Officieren welke zich aan overtreeding van den ééd aan de Generaliteit gedaan hebben fchuldig gemaakt. Propofitie van de Heeren van Gelderland, om eene tweede plaats in den Raad van Staaten. Propofitie van zyne Doorluchtige Hoogheid om eene generaale Amnestie te vevleenen. Verfcheidene ftukken over de verregaande plunderingen in 'sHertogenbosch, en Relaas wegens het ontwapenen en arre- fteeren van het Guarnifóen aldaar. Requesten van verfcheidene Gevlugten uit Hattem eu Elbuig aan de Heeren Staaten van Gelderland. Remotie van veele Regenten der Stad Amfteldam. Mi^li\evan Zyne Majefteit de Koning van Pruisfen aan de Heeren Staaten Generaal. Aanitelling van den Heere L. P. van de Spiegel tot Raadpenfionaris, en Aanfpraaken by die geleegen heid gedaan. Merkwaardig Protest van den Heer P. H. Queysen Gemeensman te Zwolle. Verfcheidene verzoeken, aanmaaningen en beveelen om Orange-verfierlelen te draagen. -Requesten van twee Weduwen aan de Heeren Staaten van Holland, wier Mannen in gepleegde oproer dood zynde gefchooten, met de Beenen aan de galg zyn gehangen. Mr. B. Blok word geremoveerd als Secretaris van Gecommitteerde Raaden in het Noorder-Kwartier. De Predikant Blank wordt de Stad Utrecht ontzegt. De Heer Erf-Stadhouder wordt geauthorifeert, tot het daadelyk ftraïten van Plunderingen door de Militairen gepleegd. Extract, int het Register der B.efolutien van dê Heeren Staaten van het Landfchap Drenthe, behelzende dispofkie op het geinfereerde Rapport der Heeren Drost en Gedeputeerden &c. op den Reces Landdag over de zaaken der vernietigde Genoodfchappen en Sociëteiten met den aahkleeve van dien, met eene meenigte Bylagen, behelzende de Handelingen van de Exercitie-Genoodfchappen en Burger-Sociëteiten in de Landfchap enz. Het voorgevallene met zekere Rustverftoorder Geert Jurgen Lögys genaamd. lnformatien genoomen tegens den Hoog Wel Geb. Dirk van der Wyk van de Klenke, beneevens het Diftum van het vonnis door de Crimineeje Vergadering over genoemde Dirk v. d. Wyk uitgefprooken, waar by den zeiven voor altoos uit de Landfchap wordt gebannen enz. IV. Deel. Remotie van de in dienst zynde Burger-Officieren te Amfteldam, en aanftelling van nieuwe in derzelver plaats op aanbeveeüng van den Heere Stadhouder. 1 Poinften van bezwaar, aan de Gecommit- teerdens van zyne Doorluchtige 'Hoogheid, door de Leden van de zich noemende oprechte Vaderlandjche Sociëteit te Rotterdam overgegeven, en dispofitvf daar omtrent. Uitvoerig Requesi. van den Generaal Major Alb. van R'yssel, waar by reclameert de aan hém toegezegde Protectie. Requesten van Jr. C. de Vos van Steenwyk tot den Havix'iiorst, aan de Heeren Staaten van het Landfchap Drenthe en aan zyne Doorl. Hoogheid, tot .herftelli'ng van :de aan hem -by politieke Refolutie benoomene Rent-ambt, en opzegging van Seife als Lid van Staat enz. Placaat van Amnestie, benevens verfcheidene andere dispofitiven van de Heeren'Staaten van 't Landfchap Drenthe. Ds. Marron, Kapellaan by den Hollandfchen Ambasfadeur te Parys wordt gefuspendeerd: reedeiren die daar toé aanleiding hebben gegeeven. Misfive van de Ge- zwoorene Gemeente der Siad Campen aan den Heere Prince Erf-Stadhouder, ten betooge van hunne wettig gedaane Keure, benevens de Misfive van zyne Doorluchtige Hoogheid aan Burgemeeneren en Raad van die Stad, ftrekkende teffens tot beantwoording van gedachte Misfive der Gezwoorene Gemeente. Refolutie van Hun Hoog Mogenden waar by aan den eerften Praïfideerende en drie mede-Raaden in den Leenhove van Braband wordt geinjungeerd zich te onthouden van alle Deliberatien en Befo'gnes, welke in gemelden Raade zouden gehouden worden over zaaken, welke tot de zogenaamde Patriottifche Genoodfchappen betrekking hebben, of relatie met de trotibles die in de laatfte tyden hebben plaats gevonden: benevens veele interes- fante Stukken hier toe behoorende. Alle de Stukken betrekkelyk de Suspenfie en Demisfie van Mr. Pieter Paulus als Raad en Advokaat-Fiskaal van 't Collegie tei Admiraliteit op de Maaze. Plan ter verbeeteringe van de Armee van den Staat door den Heere Erf-Stadhouder vöorgeflagen, benevens verfcheidene Stukken daar toe betrekking hebbende. Gedetailleerd Request van Mr. Bernardus Blok aan de Ed. Mog. Heeren Magiftraaren en Gedeputéerdèns van de Steden van West-Friesland en het Noorder-Kwartier, waar by zich beklaagd, dat men hem onverhoord uit zyne Posten als Secretaris van Gecommitteerde Raaden, en Commis der Finantien in West Friesland en het Noorder-Kwartier heeft gedimitteerd, en hem daar door zo wel als zyn onfchuldig Huisgezin, tot droevige Aagt-offers maakt van den iever en getrouwheid, met welke hy geduurende den loop zyner Bediening, zyne wettige Overheid ten allen tvden heeft tragten te gehoorzaamen , en dëszelvs gemanifesteerde oogmerken, naar zyn" gering vermogen, by te ftaan en te bevorderen enz. Met verfcheidene Stukken van zeer veel belang hier toe fpeéteerende. ——— Refolutie van de Heeren  ■ten Staaten van Holland, aangaande den Eéd «p de Conftitutie der Hooge Regeering en het Erf-Stadhouderfchap; als mede Placaat van Amnestie van Hun Ed. Groot Mogenden. Edictaale Citatie tegens verfcheidene geaufugeerde Perfoonen uit de Provincie van Friesland, voor de Cnaüneele Rolle van den Hove Provinciaal &c. V. Deel. Tweeleedig geëxtendeerd Rapport van Hun Ed. Mogenden de Heeren Gecommitteerde Raaden van West-Friesland en het Noorder-Kwartier; als r. over het verrichte by dat Collegie, ten aanzien eener Defenfie der Provincie van Holland zo te Water als te Lande enz. 2. Concerneert het gedrag der Meerderheid in Hun Ed. Mog. Collegie en de geweezen Minister Mr. Blok; benevens eene meenigte Bylagen , waar hy het Oproer te Hoorn, het demitteeren van Officieren, de verrichtingen der Exercitie-Genoodfchappen, die van het Vliegend Legertje, het arrefteeren van twee Zee-Kapiteinen; en veele andere voorgevallene zaaken in Noord-Holland in een helder daglicht worden gefteld. Adres van de drie Gecommitteerde Raaden in het Noorder-Kwartier, de Heeren Kloek, Verschuer en Wallendal aan Hun Ed. Groot Mogenden de Heeren Staaten van Holland, met betuiging, voor zo verre zy, of door te weinig doorzicht, of door te groot vertrouwen en toegeevendheid aan den Minister van het Collegie, den Secretaris Blok, mogten hebben gedwaalt, daar van te rug te willen komen, en in zo verre verfchooning vraagen : benevens een Declaratoir van Mr. B. Blok, geadftrueerd met Argumenten, benevens eene Refolutie van Gecommitteerde Raaden, ter wederlegging van de poiltiven in bovengemelde Adres aangevoerd. . Uitfchryving van den Algemeenen Dank-, Vast- en Bededag. Suspenfle van den Walfchen Predikant J. G. la Font in 's Hertogenbosch. Veele Publicatien van diverfen inhoud, waarvan fommige beveelende, anderen vermaanende, eenige verzoekender wyze zyn ingericht, om op den agtften Maart, zynde de Geboortedag van den Heere ErfStadhouder te illumineeren. Remotie en nieuwe aanftelling van Regenten te Haarlem; als mede Reglement voor de Schutterye van die Stad. ■ Amnestie en vergiffenis door de Heeren Staaten van Holland verleend aan zodaanige Ingezeetenen, welke zich door onkunde of misleiding hebben gemengd in deheroer- tens, welke tot omkeering van's Lands Conftitutie zyn ondernoomen &c. Sententie van den Hove Provinciaal van Gelderland, tegens 19 Burgers en lnwooners van Doesburg. ; Refolutie van de Ridderfchap der Provincie van Overysfel, waar by aan eenige Edelen de Sesfie ter Vergadering wordt ontzegt; benevens Misfive van die ontzette Heeren aan Hunne mede-Leden enz. Alle de Ambtenaaren van den Hove van Holland worden geinjungeerd, den bepaalden Eéd op de Conftitutie af te leggen. Publicatie' van de Heeren Staaten van Overysfel, waar by de Ingezeetenen worden aangeraaden en geordonneert, zichtbaare Orange-teekenen te draagen; en om redenen inde Publicatie vermeld, op den agtften Maart niet te illumineeren. Refolutie van de Heeren Staaten van Friesland, nopens den Eéd op de Conftitutie der Hooge Regeering en het Erf-Stadhouderfchap enz. Refolutie van de Heeren Staaten van Holland, ten aanzien van het verleenen van Douceurs aan de Militairen. r Misfive van de Heeren Staaten van het Landfchap Drenthe aan Hun Hoog Mogenden; waar in onder anderen aandringen, op de bevoegdheid, om' met dè overige Bondgenooten atquo jure, te deelen in de prerogativen en voorrechten aan het Bondgenood&har^serkripgt ^cp,-. f*l. | * ,y • - VI. .Deel. yttjmoadng van de Verponding te. Haarlem, tot goedmaaking der kosten welke vereischtgorden, om het Militaire CjLmrn;foen ;n (jie Staa van inkwartiering te voorzien. Requesten van geremo- veerde Regenten der Sted RettetJ*tT1) t«n eiade da Procedures voor daa Hav.e van Holland tegens hun ondernoomen, mogen worden gefurcheeid Remotie en nieuwe aanftelling van Regenten te Dordrecht.- Negotiatie van vyf Millioenen. Zonderling Request van de Leden der ürange Sociëteit te Deventer aan de-Gezwoorene Gemeente aldaar, en goedkeurend dispofityf daarop &c. Sententie van den Krygsraad te Leeuwarden, tegens den Faandrik J. v. D. Wyk. Dispofitie der Heeren Commisfarisfea van zyne Doorluchtige Hoogheid, over Ambten, Uitkecringen, Kostgeevingen enz. te Deventer. ——. Placaat van Amnestie te Deventer gepubliceerr. — Refolutie van de Heeren Staaten van Holland over het Plan ter verbeetering van de Armée van den Staat. . Misfive van de Heeren Staaten van Utrecht aan de Heeren Staaten van Holland over het achtergelaaten Kanon by de evacuatie van die Stad, en antwoord* daar op &c. Refolutie van Ridderfchap en Steden de Staaten van Overysfel, behelzende onder ad¬ deren het Formulier der Eéd welke door de Magiftraaten, Gezwooren Gemeentens met derzelver Ministers in de Kleine Steden , benevens alle de Provinciaale Ambtenaaren, voorts alle Predikantên of Kerkeiyke .Perfoonen van welke onderfcheiden Gezindheden die ook mogen zyn; Kosters, Voorzangers en Schoolmeesters; gelyk ook Advokaaten, Prokureurs of die voor eenige Rechtbank occupeeren; voorts alle zodaanige' anderen, die by Ridderfchap en Steden of de refpective Magiftraaten der Hoofd-Steden' in conformiteit van alle voorfchreeven Refolutien, fpeciaal van de voorflag by de Refolutie van de Heeren Staaten van Holland vervat, nader zoude begreepen worden, daar onder te moeten worden betrokken enz. Magiftraatsver- anderingen te Gorinchem, — in den Briel, — te Vlisfingen, — te Veere, — te Goes, — te Tholèn, — • te Zierikzee &c, door Commisfarisfen van den Heere Erf-Stadhouder. r Alle de Stukken, betrekkelyk' het hoog gereezene gefcbil, tusfchen Hun Edel Mog. de Heeren Burgemeesteren en Raad oud en nieuw,, fampt Taalmannen en Gezwoorene Gemeente in Groningen, en Jonkeren, Hovelingen en Volmachten tus-fchen de Eems en de Lauwers; betrekkelyk het fchenden van Territoir, door het zenden van gewapende' Manfchappen naar Appingadam, het Stapelrecht enz., benevens alle de Misfiven wederzyds aan Hun Hoog Mogenden gefchreeven met de antwoorden daar op, en verders veele belangryke Stukken daar toe betrekking; hebbende. Verhaal van het verhandelde in de Conferentien tusfchen Heeren Gecommitteerden der' Heeren Staaten des Furftendoms Gek e en Graavfcbaps Zutpheh'ren de Heeren Gecommitteerden van de' Staa>  oranten van Overysfel, in April 1788 te Arnhem gehouden, «ter opruiming der oneenfgheden, geduilrend» de laatfte ongelukkige tyden hebbende plaats gehad; en de klagten tegens Overysfelfche Ingezeetenen over het violeeren van het Gelderfche Territoir &c. — Aanfchr-yvinge vim den Heer Erf-Stadhouder, betrekkelyk de Manfchappen welke door den Krygsraad onfchuldig zyn verklaard, aan de plunderingen en disordiej ■ binnen 's Uertogenbosch voorgevallen &c. Tractaaten van Defenfive Alliantien tusfchen Zyne Majefteit den Koning "van Groot-Erittannien en Zyne Majefteit den Koning van Pruisfen, beide met deeze Republiek geilooten. —-— Iets ten aanzien van Ds. J. H. Nyhoff, door de Heeren Staaten van Overysfel goedgunftig ■ Emeritus verklaart, falvo honore £f emolumcntis. Interpretatie van het Placaat Van Amnestie door de Heeren Staaten van Holland verleend op den 15 February 1788. Aanftelling van nieuwe Burger Officieren te Rotterdam door Commisfarisfen van zyne Doorluchtige Hoogheid. Sententie van het Hof van Friesland tegens Hoyte Petzel. -—— Refolutie van de Heeren Staaten van Groningen en Ommelanden, over de Guarantie van het Erf-Stadhouderfchap. ——— Verregaande ongeregeltheden en moedwilligheden in" *s Gravenhage, en Placaat ter beteugeling daar van. — Sententien van den Hove van Gelderland, tegens.. H. van Westervelt , Burgemeester, benevens Gemeenslieden en Ingezeetenen der Stad Hattem. °ut fupra tegens J. H. Rauwenhoff Burgemeester, M. Sels Schepen, H. H. Vitringa Secretaris, en H. Hengeveld Gezwooren, alle der Stad Elburg. Verfcheidene Vonnisfen van de Gildens der Stad Deventer, tégéns fommige van hunne Gildebroeders., welke niet naar hun genoegen hebben gehandelt; benevens de' Refolutie van de Hoog Achtbaare Magiftraat der Stad Deventer, waar by de uitvoering dier Vonnisfen provifioneel worden gefurcheert. Refolutie van de Heeren Staaten 's Lands van Utrecht, over eene onderlinge Guarantie der tegenswoordige Conftitutie onder de Bondgenooten &c. Misfive van den Heere Profesfor F. A. van der Marck aan de Regeering der Stad Deventer, waar by kennis geeft dat tot Hoogleeraar in de Rechten te Steinfort is beroepen; verzoekende teffens de redenen te mogen weeten waarom is gefuspendeert, en urgeerende om fchaavergoeding wegens het plunderen en rooven zyner meubelen en victualiën &c. De Heeren Staaten van Zeeland, verklaaren de ftaat en qualiteit van Eerfte Edele erffelyk op de wettige Defchendenten van het Huis van Orange. Redenen welke den Eerwaarden Heer P. Cheval- lier, Predikant in de Walfche Gemeente der Stad Zwolle, gepermoveert hebben, om in den door Hun Ed. Hoog Achtb. gevorderden Eéd te difficulteeren, benevens de Refolutie van de Regeering der Stad Zwolle, waar by zyn Eerw. van dëszelvs Predik-ambt wordt verlaaten. Edidlaale Citatien voor de Crimineele Rolle van den Hove van Friesland; tegens den geaufugeerden Dr. H. Tuijshout en P. Fontein. -j Voorts nog eene meenigte andere Belangryke Stukken, te veelvuldig om hier te vermelden. Dit Stuk beflaat 54 Vel letterdruk a 1 ft. 12 penn. volgens conditie van Inteekening - - - - - - 4-14-8 Eene Plaat - - - - - - * - 6 - * 5- ' ' §