BIJBELVERKLARING, XXI, DEK» *   D E B IJ B E L, DOOR BEKNOPTE UITBREIDINGEN, EN OPHELDERENDE AENMERKINGEN, verklaerd; DOOR J. van NUYS KLINKENBERG, 4. l. m. theol. et phil. doctor , hoog-leeraer in ds h. godgeleerdheid en kerkelyke geschiedenis, aen het illustre atheneum , en predikant in de gemeente te amsterdam ;- mitsgaders lid VAN het zeeuwsch genootschap der wetenschappen, te vlissingen. EEN-EN-TWINTIG S T E DEEL. te amsterdam, bt JOHANNES ALLART, M D C C X O. Met Privilegie van de Ed. Gr. Mvg. Hesren Statten van Holland en Westyritslani.  Met Adprobatie der Gecommitteerden van de Eerw. Klasfis van Amfterdam. den 2cfte December 1790,  INLEIDING TOT DE HANDELINGEN DER APOSTELEN. Het eerlle , het welk onze opmerking verdiend , is t. De naem van dit Boek. Het heet de handelingen der apostelen, omdat daerin de daden en lotgevallen der Apostelen, in het prediken van het Euangelie, en het grondvesten der Christelyke Kerk, onder Joden en Heidenen, nauwkeurig befchreven warden. De Hoofdperfonen van dit Gefchiedverhael zijn de apostelen. Het woord Jpostel beteekent, volgens zijnen oorfprong, in het «gemeen eenen gezant, die met eene volmacht wordt afgevaerdigd, om uit naem van zijnen zender, eenige zaken van aenbelang te verrichten. — Byzonder wordt deze naem , in de fchrivcen van her Nieuws Te^a- XXI. deei. [ A J  li INLEIDING. ment, gegeven aen zekere perfonen, welken onze gezegende Verlosfer geroepen heeft, om als zijne gezanten, door de prediking van het Euangelie, zijn Koningrijk in de waereld te grondvesten en uittebreiden. Zy waren twaelv in getal; vermoedelyk met opzicht tot het twaelvtal der Stammen van Israël. Toen de Heiland nog hier op aerde omwandelde had Hy LXX Discipelen, welken Hy voor zich henen zond, twee aen twee, naer de onderfcheidene plaetzen van het Joodfche land; werwaerds Hy zich begeven zou, om zijne komst aen te kondigen, Luc. X: i. Uit deze LXX Discipelen ver* koos Hy XII mannen, die met den eeretijtel van zijne Apostelen verwaerdigd werden. Zy waren 'simon toegenaemd petrus , andreas , de broeder van den eerstgemelden , jacobus de zoon van zebedeus, en zijn broeder joannes , philifpus, bartholomeüs, thomas, matth^us de gewezen Tollenaer , jacobus de zoon van alpheus , en zijn broeder iep.beus ook taddeus en judas genaemd, simon CananiteSi en judas toegenaemd Iskarioth. —• Deze XII mannen zond de Verlosfer uit, om in alle fteden van het Joodfche land te prediken, dat het Koningrijk der hemelen; dat is de bedeeling van genade en zaligheid, welke de messias, volgens de belovten der Propheter), verwerven zoude ; was naby gekomen. D-'ze prediking was derhal ven eene voorbereiding van het Euangelie, en  INLEIDING. m en diende om de Joden op te wekken, dat zy den Heer jesus, als den beloofden messias, eerbiedig ontvangen, en zijne leer gelovig aennemen zouden. Hy gavNhun het vermogen, om in zijnen naem kranken te genezen, duivelen uitte werpen, en andere verbafende wonderen te verrichten; ten einde de waerheid van hunne leer, en de Godlykheid hunner zending, als door zo vele onlochenbare geloovsbrieven, te verzegelen. Vergel. Match. X. Deze zending der Apostelen was voorlopig, en alleen bepaeld tot de Joden. Zy moesten zich voor als nog, over de Heidenen niet bekommeren, en daerom, wanneer zy door het land der Samaritanen henen trokken, zich in gene van hunne fteden ophouden, Matth. X: 5,0". De Heiland gav hun uitvoerig onderricht, hoe zy zich, in het volvoeren van deze voorlopige zending, te gedragen hadden; maer evenwel zo, dat Hy 'er tevens eenige bevelen tusfchenvoegde, welke op hunne tweede en algemene zending, na zijnen verzoenenden dood en Hemelvaert, betrekkelyk waren, Matth. X: 7 - 31. judas hkarioth, die zijnen Godlyken Meester zo fchandelyk verraden heeft,is uitgevallen; maer na dat de Verlosfer ten hemel gevaren was, is het XII tal der Apostelen wederom voltallig gemaekt, door de verkiezing van matthias, Hand. h Het ambt en de bediening van deze Apqsteiea XXI. deel. [A 2J  IV INLEIDING. was buitengewoon, zodat zy in die hoedanigheid, gene opvolgers gehad hebben. Hun werk was bepaeld tot de eerfte tijden van het Euangelie, en gefchïkt, om de grondvesten van christus Koningrijk , eerst onder de Joden , en daerna ook onder de Heidenen, te leggen. Op den laet- ften dag van zijn verblijv op de aerde, kort voor zijne hemelvaert; zeide de verrezene jesus tot hen : gy zult ontvangen de kracht van den Heiligen Geest, die over u komen zal, en gy zult mijne gelui' gen zijn, zo te Jerufalem, als in geheel Judea en Samaria, en tot aen het niterjle der aerde, Hand. I: 8. Deze belovte is ook blijkbaer vervuld , wanneer deze. XII mannen op den Pinxterdag, de buitengewone gaven van den Heiligen Geest; waervan zy reeds voorheen de beginfelen gekregen hadden, in vollen overvloed ontvangen hebben; en openlyk zijn aengefteld, tot de grondvesters van Christus Koningrijk, onder alle volken, Hand. II. Deze uitftorting van den Heiligen Geest was een onlochenbaer bewijs, voor de Godiyke zending der Apostelen. —— De waerheid van deze zeer merkwaerdige gebeurtenis heeft geen betoog nodig : eene verbafende menigte van Joden , die by gelegenheid van het Pinxterfeest, uit alle waerelddeelen te Jerufalem vergaderd waren, zijn getuigen geweest, dat die XII mannen, Galileers en onbefchaevde menfchen van oorfprong, oogenbhkkelyk werden bekwaem gemaekt; om over Gods  INLEID I N G. v Gods grote werken, in allerlei talen., op eene overtuigende wijs te fpreken. Deze gebeurtenis was zekerlyk een wonderwerk. Dit leert de natuur der zake zelve. Er is een lange tijd, en veel hoofdbreken nodig, om eene vreemde tael aen te leeren, en eene hebbelykheid te verkrijgen, om dezelve vaerdig te fpreken. De XII Apostelen waren onbefchaevde lieden, die hunne eigene moedertael zeer lomp uitfpraken, en derhal ven minst van alle gefchikt, om vreemde talen aen te leren, eninden juisten tongval uit te fpreken. Dezezüvde lieden evenwel begonden op het alleronverwachtst» niet in ééne, maer in alle vreemde talen, van welke zy nimmer gehoord hadden, over de meest verhevene zaken, als zeer geoefende redenaers te fpreken. Dit verfchij.nfei kan niet verklaerd worden, dan alleenlyk hieruit, dat God hun onmid* delyk het vermogen hebbe medegedeeld, om over de allergewichtigfte onderwerpen, in alle vreemde talen te redenen. Het wonderdadige van deze gebeurtenis is nog des te blijkbarer, daer de Apostelen tevens het vermogen ontvongen, om deze en andere wondergaven, door oplegging der handen , aen anderen mede te deelen. Dit wonderwerk was derhalven een onlochenbaer bewijs, voor de Godlyke zending der Apostelen, en den hemelfchen oorfprong van die leer, tot verkondiging van welke zy werden afgevaerdigd. Daerdoor werd de beiovte vervuld , welke de Hei- XXI. DEEL, [A3]  ti INLEIDING. land hun gedaen had; daerdoor betoonde de Heer jesus , dat Hy in den hemel verheerlykt was; ja daerdoor werden de Apostelen in het openbaer gevolmachtigd, en toegerust tot het volbrengen van het grote werk, het welk zy toenmaels aenvaerden zouden. Dit bewijs voor de Godlyke zending der Apostelen is des te aenmerkelyker, omdat het in 't openbaer, en als voor het oog van alle volken gegeven is. De vreemde Joden, die nevens de burgeren van Jerufalem, getuigen waren van dit verbaftnd wonderwerk, behoorden te huis, onder alle zoorten van volken, onder welken het nageflacht van jacob, door de Asfyrifche en Babylonifche wechvoering verfpreid waren. Na het eindigen der Godsdienstige plechtigheden van het Pinxterfeest, naer hunne woonplaetfen terug keerende; zijn zo vele hunner getuigen geweest van de wonderdadige toerusting der Apostelen , by alle volken , die onder den hemel waren. Daerenboven bracht dit wonderwerk zodanige uitwerkfelcn , by de Apostelen te weeg, welke zo vele nieuwe en openbare bewijzen waren, van hunne Godlyke zending. Van onbefchaevde GaliJeeis, by welke de wetenfchappen geheel onbekend waren, werden zy in een oogenblik, ter verbafing van alle de toehoreren, in welfprekende redenaren veranderd. Van bloohartige en vreesachtige lieden , werden zy onverfchrokken ver-  INLEIDING. vis verdedigers van dien jesus, welken de Joodfche Raed veroordeeld en gedood had ; en predikte n openlyk, dat Hy uit de doden opgewekt, de teloovde messias , en de Zoon van den gezegenden God was. Weinige dagen te voren hadden zy hunnen Meester, toen Hy gevangen werd, alle verlaten, en waren bloohartig wechgevloden; maer r,u verdedigden zy hem voor duizenden getuigen , met eene vrymoedigheid, welke geen weerga kerf, Zy deden kort daerna dezelvde verklaring, voor den groten Raed, en ontzagen zich niet om de Opperhoofden der Joden in het aengezicht te verwijten, dat zy den Vorst van het leven vermoord hadden , welken God uit de doden heeft opgewekt, Hand. UI: 13— Nog een ander uitwerkftl zag men, in den zonderlingen zegen van hunne prediking. Reeds op den eerften dag, dat zy hun werk beginnen, werden 'er 3000 Joden, tot het geloov in christus, ala den beloovden messias, te Jerufalem bekeerden gedoopt, Hand. II; de menigte der genen, die hunne prediking aen na* men, werd va,n dag tot dag groter; en zdvs waren 'er velen van de Priesters, die het geloov gehoorzaem werden , Hand» VI: 7« Zouden nu menfehen , die door God zeiven, van den hemel, onder wonderdadige teekenen, met buitengewone gaven werden toegerust, en de uitwerk ft len daervan zo duidelyk openbaer rnaek- XXI. deel. j [A  vin INLEIDING. ten , gene Godlyke zending gehad hebben , om die leer te prediken, welke zy voorftelden? Dan de zonderlinge zegen der prediking van de .Apostelen verdiend eene nadere opmerking. . Zo zonderling en fpoedig was de voortplanting van het Christend om , dat dezelve uit gene natuurlyke oorzaken kunne verklaerd worden. Wanneer men de toenmalige omftandigheden in overweging neemt, zou men het tegendeel verwacht hebben; dat namelyk de prediking van den gekruisten jesus genen opgang in de waereld maken kon de. De Joden konden niet anders dan nataurlyk afkeer ig zijn van de prediking der Apostelen. De leer van het Euangelie was vierkant ftrijdig, met hunne brginfelen. ■ ■■ ■ De gekruicigde jesus was hun tot eene ergernis. Zy befchouwden Hem, als den verachtelykften van alle menfchen, De verftandigften en aenzienlykften hunner Natie, hadden Hem aengezien voör eenen bedrieger, voor eenen duivelskunstenaer, ja voor eenen Godslasteraer: de grote Raed had Hem, als den zodanigen ter dood veroordeeld; en op hun verzoek, had de Romeinfche Stadhouder Hem laten krui- eigen. Zy Honden in dien waen, dat de be- loovde messias, als een aerdsch Vorst verfchijnen zou, met allen den luister van waereldfche Majefteit, om den throon van david te h.-ritellen, en he 1  INLEIDING. ix hen van het juk der Romeinfche overheerfching te bevrijden. Hoe ongerijmd moet het den Joden zijn voorgekomen , wanneer zy hoorden prediken, dat die gekruicigde jesus de beloovde messias en de Verlosfer van zondaren was? De Apostelen hadden derhalven alles tegen zich, en zy zouden genen opgang hoe genaemd hebben kunnen maken, indien God 'er zelvs niet, op eene buitengewone wijs was tusfchen gekomen, om kracht by te zetten aen hunne predikirg , en de Joden , tot het omhelfen van het Euangelie te bewegen; en deze buitengewone zegen is een kennelyk bewijs , voor de Godlyke zending der Apostelen. Dan behalven dit algemene, waren'er nog ettelyke byzonderheden in de leer der Apostelen , welke de Joden natuurlyker wijs van het Christendom moesten afkeerig maken. De Joden waren zeer verkleevd , aen hunnen vaderlyken Godsdienst. Zy verbeeldden zich dat alle de Godsdienstige plechtigheden , welke mose in zijne wet had voorgefchreven, van een altoosduurend gezach waren, en nimmer zouden worden afgefchaft. Maer de Apostelen beweerden opeiilyk, dat de befnijdenis, en andere Kerkpkchtige inftcllingen, als zijnde fcha-mwen en afbeeldt gen van toekomende dingen, met den dag der vervulling, geaeel hadden uitgediend. . De Joden hekhouwden zich als eene Natie, XXi. L'Eei. [A 5]  x INLEIDING, welke van God bovea alle andere bewoneren vatk den aerdboJ begunüigd werd; zy zagen de Heidenen met verachting aen, en verbeeldden zich, dat deze allen voor altoos, van de Godlyke gunst wa* ren uitgefloten. Maer de Apostelen leerden, dat alle onderfcheiding der volken , onder den dag der vervulling ophield ; dat de Joden niet meer by uitfluiting , de voorwerpen van Gods gunst waren, en dat in alle volken die God vreest en gerechtigheid werkt, Hem aengenaem zy. Welk een verbafende tegenftand, tegen de predik king der Apostelen! Indedaed 'er was eene buiten* gewone tusfehenkomst van God zei ven nodig „ om het Euangelie, over dezen tegenftand te doen zegepralen. By de Heidenen deden zich gene mindere hin-, derpalen op, tegen de voortplanting van het Eu-, ahgeliej en in weerwil van dit alles, maekte de prediking der Apostelen, binnen zeer korten tijd, eenen verbafenden opgang onder de Heidenen. Er was niets in de prediking der Apostelen, het welk de Heidenen bewegen kon, om de leer van het Euangelie aen te nemen. De gekruicigde jesus. moest hun natuurlyker wijs, tot eene dwaesheid wezen. Het voorftel dat een arme Jood a uit het; verachte Galilea oorfprongelyk, die, op het be* vel van den Romeinfchen Stadhouder te Jerufalem gekruicigd was, door zijnen dood de zonden verzoend had 3 en de oorzaek was van eene eeuwige za-  INLEIDING. xi zaligheid; moest hun ongerijmd voorkomen. . De Apostelen daerenboven yverden met al hun vermogen, tegen den afgodsdienst der Heidenen: zy leerden dat God, de oneindige Schepper aller dingen, niet woonde in Tempelen met handen gemaekt; zy Helden het voor als de grootfte ongerijmdheid, dat de Godheid gelijk zou zijn, aen goud , zilver of fteen, welke door menfchen kunst en bedenking, gefneden worden. — Men overwege daerenboven, dat de Joden by de Heidenen, in grote verachting waren; en dat derhalven de prediking van eenige menfchen, die Joden waren van oorfprong,natuurlyker wijs in alles ongefchikt was, om de Heidenen te bewtgen, dat zy hunne afgodery vaerwel zeggen; en in eenen gekruicigden, als den eenigen Verlosfer van zondaren, geloven zouden. Voeg 'er by, dat 'er in de leer van het Euangelie niets te vinden was, het welk Joden of Heidenen kon uitlokken, om den voorvaderlyken Godsdienst te laten varen, en het Christendom te omhelfen. —— Eer, voordeelen en vermaken,waren by de beljdenis van jesus naem, niet te halen. De Christenen waren de voorwerpen der verachting en vervolging, en zy onderwierpen zich aen de verplichting, om alle godloosheid en waereld» fchebegeerlykheden te verzaken. Met één woord, zy moesten alleen voor het volgend leven, hunne hoep op den gekruicigden jesus vestigen, en in XXI. deel,.  xii I N L E I D l N G. dit leven, met verzaking van alle tijdelyke behngen, de ellendigfte worden van alle menfchen. Wanneer men dit alles in behoorlyke overwe^ ging neemt, zal men erkennen moeten, dat 'er eene Godlyke tusfchenkomst nodig ware, om de leer van het Euangelie, (welke den Joden tot eene ergernis, en den Grieken tot eene dwaesheid was) by zulk eene ontelbare menigte van menfchen , van verfchillende gevoelens en zeden, met zo veel yver, en blymoedige onderwerping te doenaennemen; dat zy hunne rust, voordeden en vermaken , ja zelvs hun leven, daeraen opofferden. Voorts hebben de Apostelen hunne Godlyke zending blijkbaer bevestigd, door een aental van verbafende wonderen. Immers kan men, met genen den minften fchijn beweren, dat de verbafende verrichtingen der Apostelen, in listige bedriegeryen beftaen hebben: daer zy voor hunne roeping en inhuldiging, ongeoefende menfchen. waren , en de zodanigen zouden gebleven zijn; wanneer zy niet met buitengewone gaven , ver- waerdigd waren. Daerenboven zy deden da kennelykfte wonderen , niet in het heimelyke, maer in het openbaer; en in de tegenwoordigheid van vele aenfchouweren, van welke het meerder gedeelte ongelovig en hun vyandig was. —— Da Joodfche Raed, die de zaek, met alle mogelyke nauwkeurigheid^onderzocht, en de Apostelen zo gaerne had doen zwijgen, heefc hun nimmer eenig be-  INLEIDING. xiii bedrog verweten, maer met de zaek ten uïterften verlegen, moest men zich vergenoegen met hun te verbieden, dat zy niet meer van jesus fpreken zouden, vergel. Hind. IV: i6~, 17. simon deTovenaer, die door listige bedriegeryen, welke hy voor wonderen uitventte, de inwoners van Samaria, geduurende langen tijd begochelt had ; ontzette zich, toen hy de teekenen en grote krachten zag, welke door de Apostelen verricht werden , vergel. Hand. VIII. —. Om 'er nu niet eens by te voegen, dat de Apostelen gene voordeden zochten, en dat zy by liet ondergaen der wreedfte folteringen, nimmer iets van bedriegeryen ontdekt hebben ; of het welk de eer van hunne wonderen eenigszins benadeelen kon. Dit Twaelvtal der Apostelen is naderhand, met den groten paulus vermeerderd ; een man van grote geleerdheid, en die in zijne jeugd, aen den kwalyk begrepen Godsdienst der Joden, dermaten verkleevd was, dat hy de Christenen , op eene wreedaertige en onmenfchelyke wijs vervolgde; maer die op den weg naer Damascus, op het alleronverwachtst bekeerd, en tot het Apostelfchap geroepen werd. De zeer merkwaerdige roe¬ ping van dezen Apostel werd in dit Boek, omHandig verhaeld. ■Het is thans ons oogmerk niet, om over dezen paulus uitvoerig te handelen; dit zal voegzamer gefchieden, wanneer wy de verklaring van zijne XXI. deel.  xiv INLEIDING, brieven beginnen. Dan vermits deze man de hoofdperfoon is in dit Boek, voor zo ver de Gefchiedfchrijver het grootfte gedeelte van het zelve bedeed, om te verhalen wat paulus , ter voortplanting van het Euangelie verricht hebbe ; zal het niet ongepast zijn, dat wy ook de Godlyke zending van dezen Apostel, aen welken het Euangelie der voorhuit byzonder was toevertrouwd j vergel. Gal. II: 7, kortelyk betogen. Voor eerst beroepen wy ons , op den inhoud van de leer welke hy predikte, en waerin hy met de overige Apostelen, volkomen overeenftemde. Deze leer behelsde zeer gewichtige Verborgenheden, welke niemand van de Overften der waereld, volgens zijne eigene verklaring gekend had, 1 Cor. II: 8. Zy was vierkant ftrijdig met het onderwijs, het welk hy in zijne jongelingfchap, van Gamaliel ontvangen had , en met de begrippen der Pharizeeuwen, voor welke hy zo zeer geyverd had. Hoe kwam hy nu aen deze leer, en aen de kennis der verborgenheden, welke hy predikte? Zou hy de leer van het Euangelie, ook uit den mond der andere Apostelen, of van de zuiken, die de Apostelen hadden horen prediken , vernomen hebben ? Eer hy te Damascus kwam, had hy nimmer eenige gemeenfchap gehad met de Apostelen, of iemand der Ciiristenen; hy was hunne geflagen vyand en woedende vervolger. Zeivs na de ontmoeting, welke hy op den weg  INLEIDING. xv weg naer Damascus gehad had, begav hy zich niet in het gezelfchap der Apostelen ; maer hy vertrok naer Arabien, van daer keerde hy weder naer Damascus; en 'er verliepen niet minder dan drie jaren, eer hy te Jerufalem kwam , en de Apostelen begroette, Gal. I: 17, iB. Dit algemene wist hy, dat de Apostelen den gekruicigden jesus voorftelden , als den beloovden messias , maer van de byzonderheden hunner leer wist hy niets. Als een yverige Pharizeeuw , was hy zo, zeer verbitterd tegen jesus , zijne Apostelen en aenhangers, dat hy het voor zich veel te laeg oordeelde , om eenig onderzoek te doen , naer de ware leerbegrippen van deze lieden. Op het enkel horen van den naem der Apostelen, werd hy reeds zo woedende, dat hy ten eenemael buiten ftaet was, om hunne leer bedaerdelyk te overwegen. Misfchien had hy zelvs de Apostelen wel eens horen prediken, maer dan was het gefchied, met een boosaertig oogmerk, om iets te vinden, het welk hy tot hun nadeel verdraeien konde. In weerwil evenwel van dit alles, ftemde de leer van paulus volledig overeen, met die der andere Apostelen, die door hunnen Godlyken Meester zeiven, onmiddelyk onderwezen waren. Hoe kwam hy nu aen de kennis van die Godlyke geheimen , welke hem vleesch en bloed nimmer zouden geopenbaard hebben; indien hy niet onmiddelyk door jesus zeiven geroepen , en met eene XXL deel.  xvi INLEIDING. Godlyke Openbaring verwaerdigd was ? H. t Euangelie, het welk van hem verkondigd werd, was niet naer den mensch ; ook had hy het zelve niet van eenen mensch ontvangen, noch geleert, maer door de openbaring van jesus christus, Gal. I: n, 12. Wijders beroepen wy ons, op de gezegende uitwerkfelen van zijne prediking. Hy alleen had het Euangelie gepredikt, van Jerufalem en rondom, tot aen lllyricum toe; God werkte krachtig in hem onder de Heidenen, Rom. XV: 19. Gal. If: 8. Hy had duizenden van Heidenen overreed, om zich van de afgoden, tot den levenden God te bekeeren, en te geloven in jesus christus. — God onderfteunde hem , op eene buitengewone wijs, en maekte zijne pogingen, tegen alle menfchelyke uitzichten, by uitnemendheid voorfpoe- dig. Dit kan, geiijk wy zo even meer by- zonder hebben aengetoond, uit gene natuurlyke oorzaken verklaerd worden, en deze buitengewone tusfchenkomst van Gods alvermogen, is een kennelyk bewijs ook voor de Godlyke zending van dezen Apostel. De verbafende wonderen, welken paulus verricht heeft; verzegelen zijne Godlyke zending alierduidelykst. Men herinnere zich alleenlyk, dat hy te Troas eenen jongeling, die dood gevallen was, hebbe levendig gemaekt; en dat hy de buitengewone gaven van den heiligen geest, door opleg* ging der handen, aen anderen mededeelde, verg. Hand. XIX, XX. Voeg  INLEIDING; xvu Voeg 'er by i dat paulüs door de overige Apostelen , erkend en aengenömen zy j als een mede ambtgenoot van denzelvden rang, en van dezelvde waerdigheid, Gal. II: 7 -9. 2 Petr. III: 15. • De tijding dat hy, die de Christenen voorheen, op de allergeweldiglte wijs vervolgde, zelvs het Euangelie predikte, zal den Apostelen buiten allen tw.jffel zeer vreemd zijn voortgekomen: hun belang en de zaek van het Euangelie vorderden, dat zy nauwkeurig onderzoek deden, naer de oprechtheid van paulüs zo onverwachte bekeering; en indien zy van de waerheid zijner zending niet waren overtuigd geweest, zouden zy hem, voor hunnen Medeapostel, niet erkent en aengenömen hebben. Maer was paulüs ook een dweeper ? was de ganfche ontmoeting, welke hy zeide op den weg naer Damascus gehad te hebben, ook een uitwerkfel van zijne verhitte verbeelding ? — Neen! want deze dingen waren j in genen hoek gefchied, gelijk hy opmerkte, in zijne verantwoording voor den Koning agrippa, Hand. XXVI: 26; en zy maekten zeer veel gerucht te Damascus. Daerenboven 'er was een aental van getuigen by tegenwoordig; hy was door den Joodfchen Raed, voorzien met dienaren en de nodige manfchap , om hem tot het vervolgen der Cnristenen, de fterke hand te lenen. Zouden nu deze mannen , wanneer paulus zich verbeeld had, dingen te zien en te horen,' welke XXL deel. [B}  xviii INLEIDIN G. nooit gebeurd waren, hem niet in het aengezicht tegengefproken en verklaert hebben, dat hy krankzinnig ware? Dit zouden hun belang, hunne omftandigheden , hunne verkleevdheid aen den Joodfchen Raed , hun yver voor den Vaderlyken Godsdienst, en hunne woede tegen het Christendom gevorderd hebben. Ook is 'er in het karakter, in de leer, en in de lotgevallen van paulus niets te vinden, het welk eenigszïns naer eenen D weeper zwemen zoude. — Hy was niet trotsch, hy beroemde zich niet op zijne wijsheid, hy verhefte zich niet boven anderen ; maer hy bekende openhartig en ongedwongen, dat hy zich tegen den gezegen den jesus, grouwzaem vergrepen had; hy befchouwde zich, van wegen zijn vorig wangedrag, als een wangedrocht onder de menfchen ; en noemde zich den voornaemften der zondaren , aen welken barmhartigheid gefchied was, i Cor. XV: 8. i Tim. I: 15, I0*. De leer welke hy predikte, was niet minder dan verward , of vervuld roet tegenftrijdigheden. Nimmer fprak hy zich tegen in zo vele brieven, als hy op verfchillende tijden, aen onderfcheidene Gemeenten en perfonen, gefchreven heeft. In alle gevallen maekte hy niet alleen, een gezond verftand openbaer, maer het welk zelvs, door eene meer dan menfchelyke wijsheid, verlicht wa?. Het zamenftel van zijne leer en zedenkunde is, met zo veel orde, verband en duide- lyk-  INLEIDING. xix lykheid voorgedragen, dat elk die het zelve, maer met eene middelmatige aendacht overweegt; zijne mening verftaen kunne; en zijne leer, voor een getrouw woord, het welk alle aenneming waerdig is, erkennen moet. Hy had eene byzondere hoogachting, voor mose en de Propheten; hy beroept zich op hunne fchrivten, en beyverde zich om aentetonen, dat zijne leer met dezelven volkomen overeenftemde. Hy zeide niets, buiten het gene de Propheten en mose gefproken hebben, dat gefchieden zoude, Hand. XXVI: 22. Zijn karakter was allerbeminnelykst. Wel verre van eenige ftuursheid, en partyfchap tegen hen, die in gevoelens van hem verfchilden ,te tonen ;maekte hy zijne befcheidenheid aen allen menfchen openbaer; hy verbood het verketteren en verdoemen, Rom. XIV: 3-13; hy fchikte zich naer de zwakheden van anderen, en was ongemeen toegeevlyk, Rom. XIV: 21. Zelvs is hy allen alles geworden, 1 Cor. IX: 22. Is dit alles niet juist het tegenovergelïelde van eenen D weeper ? Dit zy voor ditmael, genoeg van de Apostelen. ——- Nu worden de handelingen , dat is, de daden en bedrijven der apostelen, benevens hunne lotgevallen, in het prediken van het Euangelie, eerst onder de Joden, en daerna onder de Heidenen, in dit Boek befchreven. De Kerkvaders noemden het ook, de Gefchiedenis XXI. deel. [B 2J  sk INLEIDING. der Handelingen (a), of het Boek van de Handelingen der Apostelen (b) , of de Gedenk/chrivten der Apostelen (c). II. De Schrijver van dit Boek. lücas , die het Euangelie heeft opgeftelt, is ook de Schrijver van de handelingen der ■ apostelen. Dit is allerblijkbaerst, uit de voorreden van dit Boek , Kap. I: i, alwaer de Schrijver getuigt, dat hy deze Handelingen der Apostelen, als een vervolg op zijn Euangelie hebbe te boek geftelt. Nu is 'er geen twijffel aen, of lucas is de Schrijver van het Euangelie, en gevolgelyk ook vart deze handelingen der apostelen. Voeg 'er by, dat de fchrijvftïjl in dit boek, met die van lucas in zijn Euangelie, kennelyk overeenftemme. Over dezen lucas hebben wy, in onze inleiding tot zijn Euangelie , breedvoerig gefproken , en genoegzaém aengetoond; dat hy een Jood Van oorIprong geweest zy ; voornamelyk omdat hy den Apostel paulus, op zo vele reifen, en zelvs te Jerufalem vergezeld heeft, zonder dat de Joden daerover immermeer gevallen zijn. Volgens het gevoelen der oudheid (j), was hy te Antio- chien (a) THeodoretus Heerst. Fab. L. I. c. 21, (i>) epiphakius Haref. 30.- (c) heihsius Arijiarchus Sacer. c. 9. (d) eusebius Hifi. Ecclef. L. III. c. 4,  INLEIDING. xxi chien in Sjrien geboren. Van zijn beroep was hy een Medicijnmeester, vergel, Coll. IV: 14, en 'er is geen fchijnbaer bewijs, dat die lucas de Geneesheer, een ander perfoon geweest zy, onderfcheiden van lucas, den Schrijver van het Euangelie , en van deze handelingen der apostelen. Dan of hy dezelvde man zy, die Hand. Xill: 1. lucius van Cyrenen geheten wordt, hebben wy in de inleiding tot zijn Euangelie, onbeflist gelaten. Thans zullen wy deze zaek wat nader onderzoeken. Dat lucas en lucias dezelvde naem zy, heeft geen betoog nodig. —- Trouwens onze lucas wordt, door paulus zei ven lucius genaemd, Rom. XVI: 21: want toen de Apostel zijnen Briev aen de Romeinen , uit Corinthen fchreev, had hy lucas by zich, en deed de groetenis uit naem van dezen zijnen reisgenoot. Het is waer de Apostel noemt onzen Gefchiedfchrijver op andere plaetzen, niet lucius maer lucas, Coll. IV: 14. 2 Tim. IV: 11. Philem. vs. 24. Maer paulus noemt ook eenen en denzelvden man , dan epaphroditus, BUL II: 25. IV: 18 , en dan epaphras, Coll. I: 7. IV: 12. —r-«- Dat nu die lucius, welken wy Hand, XIII: 1. ontmoeten , dezelvde perfoon zy met onzen lucas, mogen wy daeruit befluïten; dat wy lucius onder de Propheten en Leeraren der Gemeente te Antiochien ontmoeten; «n lucas,, die het Euangelie en de handelingen der. apcsteXXI. DtEr. 3]  xxir inleiding: ien befchreven heeft, vergezelde de Apostel op zijnen tweeden tocht, uit Antiochien; want in zijn verhael van paulus verrichtingen , op dien tweeden tocht, voegt hy zich met dien Apostel te zamen, en fpreekt in den eerften perfoon van wy en ons, Hand. XVI: 10. Dan hy fchijnt te Philippi gelaten te zijn, voor eenigen tijd, om de Gemeente aldaer te verfterken: want van pauitjs vertrek uit Philippi, fpreekt hy in den derden perfoon , Kap. XVI: 40. Op den derden tocht van den Apostel uit Antiochien, waervan het verhael Kap. XVIII: 23 begint, ontmoeten wy wederom onzen lucas , die hem als zijn reisgenoot , tot Rome toe vergezeld heeft, Hand. XXVII, XXVIII. Het is waer, volgens het getuigenis der Oadheid, was onze lucas te Antiochien geboren, en lucius , welken wy Hand. XIII: 1. ontmoeten, was geboortig van Cyrenen. Dan dit getuige¬ nis rust alleenlyk , op de berichten van eusebius., (e) en iiieronymus (ƒ). lucas was met paulus van Antiochien vertrokken , en vervolgens een beftendig reisgenoot van dien Apostel geweest. Daerdoor zal eusebius op de gedachten gekomen zijn, dat lucas geboortig was van Antiochien, en hierünymus heeft dit begrip tvan hem overgenomen. (o tifa. Ealef. I. III. c. 4. (ƒ) De Script. Ecclef. c. 7.  INLEIDING. xxizj lïien. m^mmm orïgenes daerentegen hield lucius van Cyrenen, voor denzeivden perfoon met lugas, den Schrijver van het Euangelie, en van dit Boek (g). lucas was derhalven dezelve met lucius van Cy renen, welken wy Hand. XIII: i. ontmoeten; en dit fchijnt de reden te zijn, dat men in zijne beide boeken, eenige fpreekwijzen vind, welke by andere Griekfcha Schrijveren niet voorkomen; zullende deze aen den inwoneren van Cyrene eigen, en in andere landen niet gebruikelyk geweest zijn (h). Dat nu lucas die het Euangelie, het welk op zijnen naem gaet, heeft opgeftelt; de Schrijver zy van de handelingen der apostelen , heefc geen betoog nodig. Daer aen is nimmer getwijlfelt. Dit boek is blijkens de voorreden, een vervolg van het Euangelie , ook is het, aen denzelvden theophilus opgedragen. Over dezen theophilus hebben wy, in onze inleiding tot het Euangelie , breedvoerig gehandeld , en , na de verfchillende gevoelens onderzocht te hebben , verklaert niet te weten , wie theophilus geweest zy. ——- Alleenlyk kwam het ons vermoedelyk voor, dat theophilus veel van jesus, zijne leer en daden gehoord hebbende; zijn verlangen aen lucas hebbe te kennen gegeven, om (g) Comment. ad Rom. XVI.. (&) heum-an. Over het N. T. VI Deel. p. & XXI. deel. [B 4] .  ■wy INLEIDINQ. van die dingen zekere berichten te hebben; en lucas daerdoor bewogen zy, de zaken van nieuws nauwkeurig te onderzoeken , en in gefchrivt te Hellen. Denkelyk zal die zeïvde theophilus ook een gegrond bericht verlangt hebben, omtrent de rntrkwaerdige daden, welke de Apostelen, by de eerde grondvesting der Christen Eerk verricht hadden ; zodat lucas daerdoor wierd opgewekt pm deze handelingen der apostelen , als een tweede deel van zijn Gêfchiedverhael, of vervolg op zijn Euangelie, te boek te Hellen.' IIL Over den tijd en de plaets, wanneer en waer lucas de handelingen der apostelen gefihreven heeft. Wanneer men het begin van dit Boek vergelykt, met het Hot van het Euangelie, wordt het zeer waerfcbijnlyk, dat het tweede Boek, zo niet onmiddelyk op het eerfle, (j) althans niet lang na het zelve gefchreven zy. In het Euangelie Kap. XXIV: 36-53. fpreekt lucas, op zulk eene wijs over de yerfchijningen van den opgewekten Heiland, dat men dénken zou, dat Hy , Qp'denzelvden.dag van zijne opftandïng,aenHonds ten hemel gevaren was. Maer uit de veronderHelling, dat de handelingen der apostelen niet lang na het Euangelie gefchreVen zij'n, laet zich dtze zaek gemakkelyk verklaren. (z) uufflyrAN Harmonie der Euangelien I Deel, p. 252-—  INLEIDING, xxv ren. Te weten, in het flot van zijn eerite Boek, ftelde lujas de gebeurde zaken, omtrent de opftanding, en de verfchijningen van den verrefenen Heiland, maer in het algemeen neder; omdat hy voornemens was, dit alles binnen kort, in zijn tweede Boek, met opzicht tot de omftandigheden van tijd en plaets, meer by zonder en onderfcheïden voor te dragen. Nu heeft lucas onzes erachtens, het eerst van alle de Euangelisten gefchreven. Althans uit de orde,, in welke wy de Euangelien gerangfchikt vinden, zou men zeer verkeerdelyk befluiten, dat lucas, na mattileus en marcus gefchreven hebbe; want deze orde is, in onderfcheidene Handfchrtvxen verfchillende. In het Codex Cantabriganfu een zeer oud Handfchrivt, het welk theodorus' eeza in het jaer 1581 aen de Academie te Cambridge gefchorien heeft (£), vind men deze volgorder joannes , öaïth2evs , lucas en marcus. In andere Handfehrivten gaen mattmus en joannes voor, en dan volgen lucas en marcus (/). Trouwens de Foorreden of opdracht van lucas Euangelie , Kap. I: 1-4 fchijnt ons te leeien , dat lucas het eerst van alle de Euangelisten gefchreven hebbe. Velen hadden reeds ter hand genomen , de Levensbyzonderneden van den Heiland (•*) michaelis Inleid, tot het T. I Deel, p. 947—. O) fasjucius Bibiioth. Grac. Tam. III. p. 173. XXI. d'.el. r b 5 ]  xxvi INLEIDING. ie befchrijven ; maer die opfttüen waren zo gebrekkig en onnauwkeurig, dat theophilus zich op. dezelven niet verlaten konde. Nu bedoeld hy door die velen, die onnauwkeurige berichten hadden opgefteltj zekerlyk niet MATTHiEüs en marcus, die maer een tweetal uitmaken, en door de leiding van den Geest der onfeilbaerheid, gefchreven heb-, ben; maer die valfche en verdichte Euangelien, welke toen reeds een aenmerkelyk getal uitmaek* ten (tb). Ook laet het zich, uit de veronderllelling, dat lucas het eerst van alle de Euangelisten gefchreven hebbe, gemakkelyk verklaren, waerom matth&us en marcus verfcheidene merkwaardige byzonderheden, welken lucas uitvoerig heeft aen». geteekent, met ftilz wijgen zijn vooiby gegaen («),. Maer hoe veel tijd 'er verlopen zy , tusfchen het fchrijven van het Euangelie, en het opflellen van de handelingen der apostelen ; kan met gene zekerheid' bepaeld worden. —-— De Gefchied «. fchrijver tlndigd zijn tweede Boek, met de twee», jarige gevangenis van den Apostel paulus te Pvo» me , zonder eenig verder bericht te geven van zijne volgende lotgevallen, paulus , zo wordt het Gefchied verhael bedoren, Kap. XXVJ.II; 30, 31, bleev twee gehele jaren, in zijne' eigene gelu irde woning, en ontving alle die tot hem kwamen, predikende- he£ (m) XVIII Deel inleiding p. xlviii. (n) XVIII Deel inleidih» p. cvii, cvm.  INLEIDING. xxvu het Koningrijk van God, en lerende van den Heer jesus christus , met alle vrymoedigheid onverhinderd. Dit Boek heeft derhalven geen flot; midden in het verhael van paulus gevangenis, breekt de Schrijver af. Wy befluiten 'er uit, dat de dood hem verhindert hebbe, verder voorttegaen. Of men moet het zo begrijpen , dat hy dit Boek, toen paulus reeds twee jaren lang was gevangen geweest, geëindigd en afgezonden hebbe; omdat hy het niet voegzaem oordeelde, theophilus langer te laten wachten , tot dat de zaek van den Apostel zou befiischt zijn. 'Hieruit volgt nu van zelvs,dat lucas de hande. lingen der apostelen te Rome gefchreven hebbe, toen paulus aldaer reeds twee jaren had gevangen geweest. Hy was mei: den Apostel, te Rome gekomen , Kap. XXVIII, en hy bleev hem , ter zijner vertroosting be:ftendig by , vergel. Coll. IV: 9, 14. Phil. Ii 25, 2<5. II: 24. Philem. vs. 10-13, 221 24- IV. Over den inhoud van de handelingen der apostelen. De inhoud van dit Boek is geheel Gefchiedkundig. Het behelst een omftandig bericht, van de daden en lotgevallen der Apostelen, in de predïking van het Euangelie, eerst onder de Joden, en daerna ook onder de Heidenen. XXI. DEEL.  sxv-m INLEIDING. Evenwel befehrijvt hy niet het leven en de da, den van alle de Apostelen. Na een algemeen ver*, hael, omtrent de inhuldiging en bekwaemmaking der Apostelen, tot hunne gewichtige en zeer verhevene bediening, bepaelt hy zich voornamelyk tot petrus en paulus ; en wel allerbyzonderst tot den laetften. Nog meer bepaeld, befehrijvt hy zulke verrichtingen van den Apostel paulus , welke gebeurd zijn geduurende dien tijd, dat hy zelvs in eigen perfoon, de*en Apostel op zijne reifen vergezelt heeft. Hy had 'er voornamelyk twee redenen voor ; deels omdat hy van de laetfitgemelde gebeurtenisfen zelvs ooggetuige was geweest, zo dat hy daer^ van de beste en zekerfte berichten geven konde; deels ook, omdat theophilus deze gebeurtenisfen beter onderzoeken kon; dan wanneer de Gefchied» fchrijver verhaeld had het gene, door de andere Apostelen, ter uitbreiding van het Euangelie, in verre afgelegene gewesten verricht was (o). Dat ondertusfehen lucas de Handelingen van alle de Apostelen niet in. de byzonderheden, maer allermeest die van paulus befchreven hebbe; maekt dit werk geenszins gebrekkig. Het was geheel niet nodig, dat alle de bedrijven van eiken Apostel, in alle de byzonderheden wierden aengetee-. kend. (o) hartman Iluisbijbek Over de handelingen der apostelen p. 3.  I N L E I D I N Gi xxix kend. lucas verhaelt in het algemeen, hoe alle de Apostelen, tot hun gewichtig ambt openlyk aengefteld, en bekwaem gemaekt zijn. Daerna be* paelt hy zich byzonder tot petrus , aen welken de prediking van het Euangelie, vooral onder de Joden was aenbevolen. Vervolgens werd paulus geröepen; deze arbeidde het meest onder de Heidenen , in die landftreken, welke niet zeer verre van het Joodfche land gelegen waren, lucas bepaelt zich daerom tot de bedrijven van dien Apos~ tel, en wel allermeest tot die, welke in zijne tegenwoordigheid , waren voorgevallen. — De overige Apostelen waren allerwegen verfpreid ; had lucas de Handelingen van alle deze willen aenteekenen , zou hy eenige Boekdeelen hebben moeten fchrijven; maer een klein gefchrivt was veel meer gefchikt, voor allerlei zoort van Lezeren. Voeg 'er by , dat lucas die paulus vergezelde, langs de gewone wegen gene kennis hebben konde, van de bedrijven der overige Apostelen , die het Euangelie in ver afgelegene gewesten verkondigden. V. Het oogmerk van lucas , in het befchrijven van de handelingen der apostelen. De Gefchiedfchrijver wilde theophilus een bericht ter hand Hellen, omtrent de eerfte grondvesting en uitbreiding van christus Koningrijk; XXI. deel.  xxx INLEIDING. door de prediking der Apostelen, het welk even als zijn Euangelie , uit echte befcheiden was opgemaekt, en waerop die aenzienlyke man zich volkomen verlaten konde; en tevens om dit zeer merkwaerdiggefchiedverhael, ten algemenen nutte, aen de waereld mede te deelen. Hy bepaelt zich gelijk wy gezegd hebben, meer byzonder tot de prediking van het Euangelie onder de Heidenen, door den Apostel paulüs; misfchien omdat hy wilde aentonen, dat de Heidenen niet langer, van de Godlyke gunst waren uitgefloten; maer ook geroepen wierden, om deel te hebben, aen de zegeningen van den messias. Immers dit ftuk werd door de Joden betwist, toen lucas de handelingen der apostelen te boek ftelde; en de aenleiding, by welke paulus gevangelyk naer Rome gebracht was, beftond hierin, dat hy ook den Heidenen het Euangelie verkondigd had, gelijk uitvoerig verhaeld wordt, Kap. XXI— XXVIII. (p). VI. Over de fchrijvwijs van lucas, in dit zijn tweede Boek. Deze is even als in zijn Euangelie, geheel gefchiedkundig. Hy verhaelt de gebeurtenisfen in die (p) michaelis Inleiding Ut het iV. T. II Deil. p. 410, 411.  INLEIDING. xxxï die orde , in welke zy zijn voorgevallen. —— Dit was wederom recht gefchikt, om theophilus een nauwkeurig en onderfcheiden bericht van zaken te geven. Over het algemeen fchrijvt hy veel beter Grieksch, dan men in de meeste boeken van' het Nieuwe Testament aentreftj hoewel hy evenwel niet alle Hebraïsmen, of Hebreeuwfche fpreekma- nieren vermijd heeft (q). Wanneer hy de reis befehrijvt, welken hy met paulus , te fcheep naer Rome gedaen heeft, bediend hy zich van zekere kunstwoorden en zeemans fpreekwijzen, welke voor ons duister zijn. Deze zal hy van de fchepelingen , gehoort en geleert hebben. VII. De Geloovwaerdigheid van dit Gefchiedverhael. Aen de waerheid der gefchiedenisfen, welken lucas, in dit Boek befchreven heeft, kan men re- delyker wijs niet twijffelen By de meeste en de aenmerkelykfte voorvallen, is hy zelvs in eigen perfoon , als ooggetuige tegenwoordig geweest. In deze byzonderheid, is dit tweede Boek van het Euangelie, geheel onderfcheiden. Zijn Euangelie fchreev hy niet uit eigene kennis, maer alleenlyk na een behoorlyk onderzoek van zaken, (?) MICHAEUS 1. C. p. 412 — XXI. deel.  sxxn INLEIDING. 7,0 als zy hem, met alle de grónden van zeker^ heid, door de zodanigen waren overgeleverd, die oor- en ooggetuigen geweest waren van de dingen , welken hy geboekt heeft. Dan dit Boek Helde hy wel öp, voor een goed deel uit berichten, welke hy van anderen ontvangen had; maef een zeer aenmerkelyk gedeelte fchreev hy, uit zijne eigene kennis, vermits hy paulus, geduurende eenen geruimen tijd, op zijne reifen verge^ zelt heeft, en by vele der meest aenmerkelyke gebeurtenisfen , welken hy heeft aengeteekent, in eigen perfoon is tegenwoordig geweest. Wat de andere voorvallen aengaet, van welken hy zelvs geen ooggetuige geweest is; deze heeft hy van zijne tijd en geloovsgenoten, die ook den Heiligen Geest hadden , kunnen weten. —-*-» Daerenboven verhaelt hy zulke gebeurtenisfen , welke in het openbaer waren voorgevallen, in de tegenwoordigheid van vele getuigen ^ en meestal van menfchen , die jesus en zijne zaek vyandig waren. Uit dien hoofde zou het, voor den Gefchiedfehrijver onmogelyk geweest zijn, om iets te verdichten, omdat het bedrog aenftonds zou ontdekt zijn, door duizenden van menfchen, die volgens zijn verhael, wetenfehap hebben moesten van de gebeurtenisfen, welken hy geboekt heeft; Voeg 'er by, dat hy dit Boek , even als zijn Euangelie, aen theophilus, eenen zeer bekenden maiï  INLEIDING. xxxm man van groot aenzien, hebbe opgedragen. Ook deze byzonderheid, bevestigt zeer de onbetwistbare geloovwaerdigheid van dit Gefchiedverhael. VIII. De Godlyke oorfprong van de handelingen der apostelen. Dit Boek is een vervolg of tweede deel, van lucas Euangelie. Heeft hy nu het Euangelie, op aenblafing van den heiligen geest gefchreven, gelijk wy voorheen betoogt hebben (r); dan kan men ook , aen den Godlyken oorfprong van de Handelingen der apostelen, niet twijfFelen. lucas was een medearbeider van de Apostelen, byzonaer van paulüs , en als de zodanige , heeft hy ook buitengewone gaven ontvangen. Ook is het Godlyk gezach van dit Boek, nimmer betwist, en van de vroegfte tijden des Christendoms af, altoos voor Godlyk geëerbiedigd. — De marcioniten zijn de eenigfte geweest, die dit Boek, met verfcheidene Brieven der Apostelen, verworpen hebben (j). Dan dit is alleenlyk daer uit voortgekomen, dat hunne dwalingen in deze Schrivten, kennelyk werden tegengefproken. Zy fielden namelyk, eenen goeden God,die niet alleen de hemelen gemaekt, maer ook verfcheidene an- (»•) XIX Deel. inleiding p. xcvi, xcvn. {s) tertullianus contra marc. 1. IV: c. "jfi XXI. deel. £.C}  Kxxiv INLEIDING. dere Godheden voortgebracht hadde ; dat deze waereld , door eenen minderen God gefchapen was, dien zy den Rechtvaerdigen noemden. Uit den laetstgemelden waren volgens hunne begrippen, de zielen der menfchen voortgevloeid: deze zou de godlofen ftraffen, en hy was het ook, die den Joden de wet had voorgefchreven. Om deze reden hadden de Christenen, met het Oude Testament niets te doen. jesus zou alleen in fchijn, een hiensch geweest zijn : de voorzeggingen der Propheten, als oorfprongelyk van den Rechtvaerdu gen God, zouden op den Heiland in het geheel niet pasfen (j). Behalven deze dwaelgeesten, is 'er nimmer iemand geweest onder de Christenen, die aen het Gcdlyk gezach van de handelingen der apostelen getwijffelt heeft, athanasius , die omtrent het jaer 370 geflorven is, telt de handelingen der apostelen uitdrukkelyk onder de Godlyke fchrivten, welke door de Vaderen, in den Canon gebracht zijn (a); en ruffinus Ouderling van Aquilea , die een weinig later gebloeid heeft, fprekende van de Boeken, welke, volgens de overleveringen der Vaderen gdoovd werden, door in- ge- (t) irenjïus adv. Haref. L. II. c. x, 38. tertullianus tont. Maraonitas L. I. c. 15, L. IV. c. 34. L. III. c, ir. IRENffiUS I. C. L. I. C. 24. («) EpijL 39. ) Saturn. L. II. c. 4. (?) SCHUTTE I. C. p. 130—134. (f) Antiq. Jud. L. XVII. c. 8. (O SCHUTTE I. C. p. I3«_ XXI. deel. [C 5]  xm INLEIDING. anderen weg, naer hun Vaderland : de raedple» ging der Joodfche Schriftgeleerden, over de pheta der geboorte van den messus, en het vluchten van den Heiland naer Egypte, het welk alles voor den Bethlehemraer kindermoord is voorgevallen, in aenmerking neemt; zal de Verlosfer, in den nacht tusfchen 17 en 18 November, geboren zijn (t). D2 Heiland werd gedoopt, toen hy omtrent 30, jaren oud was, dat is ruim 30 jaren, Luc. 111; 23: want de Wet had bepaelt, dat een Leeraer boven de 30 jaren oud moest zijn, eer hy zijn ambt open* lyk aenvaerdde, Num. IV; 23, 47. 1 Kron» XXIII: 3. Dit gefchiedde in het I5dejaer, der regeering van Keizer tiberius, Luc. III; 1; zijnde het jaer 403 2 na de fchepping der waereld, of het 2 8ne van de gewone Christèlyke Jaertelling. Nu zijn 'er vijf Paeschfeesten verlopen , tusfchen 's Heilands Doop, en zijnen kruisdood. Gevolgelyk is Hy in zijn 3^e jaer, zijnde het 33^ van de gewone Jaertelling, gekruicigd. Dan deeze Helling, dat 'er tusfchen 's Heilands Doop en zijne kruiciging, vijf Paeschfeesten verlopen zijn, diend wat nader betoogd te worden. Het eerfte Paeschfeest na 's Heilands doop, viel in op den 18 April van het jaer 29. («). Op dit Paesch- (j) SCHUTTE I. C. p. I3S — O) SCHUTTE I. C. p. 232-234, 244, 245-  INLEIDING. xliii Paeschfeest was het, dat de Heiland voor de eerftemael, de kooplieden en wisfelaers uit den Tempel dreev, Joh. II: 13-23. — Van het tweede Paeschfeest, in het jaer 30, fpreekt joannes Kap. V: x. —■— Het derde Paeschfeest, het welk de Heiland gevierd heeft, zedert dat Hy zijne openbare bediening aenvaerd had, ontmoeten wy Kap. VI: 4. Dit viel in het jaer 3 r der gewone telling. Op het laetfte Paeschfeest, waervan joannes melding maekt Kap. Xi: 55, 56. XII: 1. XliT: i-—, is de Verlosfer gekruicigd. Dit was ondertusfchen niet het vierde, maer het vijfde Paeschfeest, nadat de Heiland zijne openbare bediening aenvaerd had; want Hy is niet in het jaer 32 maer in het jaer 33 gekruicigd. Derhal ven is 'er, geduurende den tijd van 's Heilands openbare bediening, nog een Paeschfeest gevierd, van het welk de Euangelisten gene uitdrukkelyke melding maken. De Heer schutte, meent 'er nog één te vinden, Job. IV: 45- (?). Dan de bewijzen fchijnen ons niet duidelyk, noch beflisfehend genoeg. Maer dat de Heiland in het jaer 33 gekruicigd zy, zijnde het iode jaer der regeering van Keizer tiberius, bewijst men uit ftarrekundige gronden. christus weten wy, is op vrydag gekruicigd, wanneer het Pafcha, des donderdags avonds,' (v) 1. c. p. 545—248. XXI. deel.  smv INLEIDING. eenen aenvang genomen had. Derhalven was het donderdag den i4den van Nifan , volle Maen. Maer 'er is geen jaer, het welk hier in aenmerking komen kan, in het welk hetPafcha, of de volle Maen inviel op donderdag, dan het gemelde jaer 33 der gewone Jaertelling, het iode der regeering van Keizer tiberius (y). —- Voeg 'er by, dat de zonsverduistering van welke phlegon van Tralies melding maekt, en die in het iQde jaer der regeering van Keizer tiberius voorviel; die wonderdadige duisternis is, welke by de kruiciging van den Verlosfer, heeft plaets gehad (s). Men vergelyke onze Verhandeling, over dit onderwerp, .geplaetst in de Nederlandfche Bibliotheek anno 1774 (y). Ten derden dage na zijnen dood, is de Heiland opgewekt, en 10 dagen later ten Hemel gevaren. Dit gefchiedde in het zelvde jaer 32 , en daermede neemt het verhael van lucas , in de handelingen der apostelen, eenen aenvang Kap. I: i-ik Twee jaren zat paulus te Rome gevangen, era daermede eindigd deze gefchiedenis, Kap. XX VII1> Derhalven moeten wy nog onderzoeken, wanneer paulus bekeerd is, en wanneer het tweede jaer van zijne gevangenis geëindigd waSo Het (w) SCHUTTE 1. C. p. 232—. (x) VAN ALPHEN ByldgSTl tot DANIËL P. 427— SCHUTTE. I. c. p. 250— (y) I Deel. II St.  INLEIDING. xt? Het oudfte en gemeenfte gevoelen ïs, dat paulus bekeerd zy, in het 35fte jaer der gewone Jaertelling, het derde na 's Heilands Hemelvaert. ——» Zo veel is zeker, dat paulus, naer Rome zy opgezonden , in het eerfte jaer van Keizer nero , zijnde het S5Rs der gewone Jaertelling. porcius festus volgde op felix, in het Stadhouderfchap van Judaea. felix lag deze waerdigheid neder, en werd naer Rome opontboden , in het eerfte jaer van Keizer nero. Trouwens hy werd, door de voorfpraek van zijnen broeder pallas , die een zeer byzondere gunsteling was van Keizer nero, van de welverdiende ftraf bevrijd (z). Nu verloor pallas de gunst van- en zijnen invloed op den Keizer nero , voor het einde van het jaer 55 (a). Gevolgelyk is festus niet later dan in het 55fte jaer, als Stadhouder in Judsea gekomen (£). ■» De opzending van paulus naer Rome gefchiedde, tegen het najaer van 55; want hy overwinterde te Melite, Kap. XXVIII: 11-14. In het voorjaer van 56 kwam hy te Rome, en bleev 'er twee volle jaren gevangen, tot het jaer 58, Kap. XXVIII: 30, De handelingen der apostelen behelzen derhalven , eene gefchiedenis van 25 jaren , beginnende met de Hemelvaert van den Heiland, in O) josephus Antiq. Jad. L. XX. c. 7. («) tacitus Anaal. L. XII: c. 14. O) van alphen Voorbereidf. tot den II Briev aen den Cör. p/» 12, 57—, XXI. deel.  xlvi INLEIDING. het jaer 33, en eindigende met het jaer 58, toen paulus twee jaren, te Rome was in banden geweest. Van pauius bekeering, tot de eerfte Kerkvergadering te Jerufalem , zijn 14 jaren verlopen, Gal. II: 1, of wel zo dat het i4dejaer begonnen was (c). Na de Jerufalemfche Kerkvergade¬ ring , heeft paulus in de bediening van het Euangelie , gereist door Syrien , Afien, Macedonien en Griekenland. Te Corinthen bleev hy anderhalv jaer, en eindelyk nam hy de reis naer Jerufalem aen , om het Feest by te wonen, Hand. XVIII: 21, 22. Aen dit tijdvak mag men drie jaren geven; anderhalv jaer voor het verblijv te Corinthen , Hand. XVIII: 11, en even zo veel tijd voor de heen en weder reis (i), of eenige maenden minder (e). Volgens deze rekening werd paulus in het jaer 35 bekeerd. In het begin van het jaer 49, werd de Jerufalemfche Kerkvergadering gehouden, en in het jaer 51, woonde hy het Feest te Jerufalem by, nadat hy verfcheidene plaetzen bezocht; en zich anderhalv jaer te Corinthus had opgehouden. Na het eindigen van dit Feest; ging de Apostel wederom op reis, door Palestina, Syrien, Galatien , (c) schutte over daniels Jaerweken II Deel. p. 134— ( d ) van alphen Prolog, in Epistolam ad Galatas p. 25. (e) schutte ever,daniels Jaerweken II Deel. p. 143—  INLEIDING. xlvii tien, en kwam eindelyk te Ephefen, Hand. XIX: I. voor deze reis mag men omtrent een halv jaer ftellen. Volgens deze veronderftelling,kwam paulus in het najaer van 51, te Ephefus. . Daer bleev hy driejaren, tot het laetse van 54, Hand. XX: 31. Vervolgens reisde hy, door Macedonien naer Griekenland, Hand. XX: 1, 2. Daer vertoevde hy drie maenden , Hand. XX: 3 , en keerde weder naer Macedonien. Deze drie maenden en tijd, welken hy tot de gemelde reifen hefteed heeft, brengen ons tot de lente van het jaer 55. Op het volgende Pirxterfeest, werd hy te jerufalem gevangen, Hand. XXI. Uit al het beredeneerde mogen wy befluiten , dat paulus in het jaer 35 bekeerd, en in het jaer* 55 te Jerufalem in de gevangenis, op den burcht Antoma geplaetst zy; van. waer hy tegen het najaer , naer Rome is opgezonden, om zich voor den Keizer nero, op welken hy zich beroepen had, te verantwoorden. Dat paulus in het jaer 35, en wel in het laetst van dat jaer bekeerd zy, heeft de zeer geleerde schutte uitvoerig aengetoont; uit het gezicht, waerin de Apostel werd opgetrokken, tot den derden hemel, 2 Cor. Xlf; 1—. uj£ het ge_ bied van aretas , over Damascus; . uit de drie eerfte vervolgingen der Christenen; uit den toeftand der zaken, in Syrien en Palestina, onder het Stadhouderfchap van yitelhus ,• ~ XXI. deel.  xlvjh INLEIDING. uit het oproer van theudas; —en uit het Hogepriesterfchap van annas (ƒ). Op deze gelegde gronden bouwen wy de vtil* 4 gende TIJDTAFEL DER VOORNAEMSTE GEBEURTENISSEN j welke in de HANDELINGEN der APOSTELEN beschreven zijn. In het jaer 4000, na de fchepping der waereld, tusfchen den 17 en 18 November, werd de Heiland der waereld geboren. Den 1 January van het jaer 4004 j na de fchepping der waereld, en derhalven 3 jaren en i \ maend na de geboorte van christus , begint het eerfte jaer van onze gemene Christen - Jaertelling. Deze Jaertelling zullen wy volgen , als algemeen aengenomen. Gewone Christen-Jaertelling. 33 Op het Paeschfeest werd de Heiland ge» kruicigd , op vrydag. Zondag morgert ftond Hy op uit de doden, eii 40 dagen" daer- (ƒ) Over danielS Jaerweken p. 107—-2405  INLEIDING. xLi! Gewone Christen-Jaertelling. 33 idaerna Is Hy ten herhei gevaren, Kap. li 9-12. Kort daëróp werd MatthTas , in de plaets van judas, tot het Apostelfchap verkozen; Kap. I: 13— Op het Pinxtèrfeest werden de Apostel len, met de buitengewone gaven van den heiligen geest vervuld, Kap. II: 1-13. By deze gelegenheid, deed petrus eene zeer merkwaerdige redenvoering , ter wederlegging van den laster der fpottereri* en betoogde tevens dat dè gekruicigde . jesus, de beloovde messiAs zy; mét dat gevolg, dat 3000 Joden Hem hulde deden, Kap. II: 14-4U 34 petrus en joannes gehafên eenèn kreu= pelen Bedelaer , door een wonderwerk. —' By deze gelegenheid vergaderde 'er eene zeer grote menigte van Joden; en petrus predikte hun de opftanding van CHRfsTÜSj' Kap. III. Eenigen vari de Overften. der Joden, daer" over zeer te onvrede, plaetften de Apostelen in de gevangenis. -—- Des anderen' daegs vergaderde de grote Raed , voor welken zich de Apostelen vera'ntwoorddén j t (zo dat zy losgelaten wlérdèn j mètlasé,» b'ïïi  % inleiding; Gewone Christen - Jaertelling. 34 van jesus en zijne opftanding, niet meer te fpreken, Kap. IV. ananias en saphira werden om hunne bedriegery, wonderdadig geftraft, Kap. V: i -ir. 35 De Apostelen doen vele wonderdadige genefingen, en de Gemeente des Heeren werd van dag tot dag, aenmerkelyk uitgebreid , Kap. V: 12-16'. Dit verbitterde de Joodfche Overheden dermate, dat de Apostelen op nieuws, in de gevangenis gezet wierden; maer zy werden 'er wonderdadig uit verlost. Zy verant* woordden zich mannelyk voor den Groten Raed; zodat zy op het voorftel van gamali el , wierden losgelaten ; met vernieuwden last, om niet meer van jesus en zijne opftanding, te fpreken, Kap. V: 17-41. Kort.daernaontftond 'er een gemor,tusfchen de Griekfche en Hebreeuwfche Christenen , over het bedeelen der weduwen. —« By die gelegenheid werden 'er zeven Diaconen, in de Jerufalemfche Gemeente aen gefteld. ■■ stephanus een van deze Dia* conen, twistte met eenige buitenlandfche Joden, over de zaek van jesus ; en toen zy zagen, dat zy zijne buitengewone wijsheid nies  INLEIDING. u Gewone Christen*Jaertelling. 35 [niet wederftaen konden, vervoerde hen de nijdigheid, om hem als eenen lasteraer van mose en den Tempel, te befchuldigen. Zy trokken hem voor den groten Raed, Kap. VI. Maer stephanus hield eene uitmuntende redenvoeriHg, om zich te ver-; antwoorden , Kap. VII: i - 53. —^ De vroede der leden van den groten Raed, ver* hinderde hem verder voorttegaenj en het ging zo ver, dat hy ter Stad uitgeileept, en gefteenigd werd, Kap. VJI: 54-60. De Marteldood van stephanus veroor* zaekte eene zware vervolging, en deze baende den weg, dat de Christenen Jerufalem verlieten, en allerwegen verfpreid werden, Kap. VIII: 1-4. By die gelegenheid predikte phiuppus te Samaria. ——- Ook bekeerde hy den kamerling van Candace, de Koningin der iEthiopiers, Kap. VIII: 5-40. Kort daerna werd paulüs bekeerd, en tot het Apostelfchap geroepen, Kap. IX: i-zr» 36-39 Driejaren lang reisde paulus van Damascus naer Arabien, heen en weder, tot dat hy, wanneer hem te Damascus lagen gelegd waren,het naer Jerufalem ontvluchtte, Kap. IX: 22-34, vergel. Gal. I: 17, 18. 39 petrus predikte te Lydda, en deed 'e* XXI. deel» [D ij  hit INLEIDING; Gewone Christen-Jaertelling. 36-39 een wonderwerk , Kap. IX: 32-35. —*—> Te Joppe wekte hy eene dode op, Kap. IX: 36-43. 40 cornelius de Romeinfche Hopman, werd, door den Apostel petrus bekeerd, Kap. X. Deze cornelius was de eerfte der Heidenen , die het Euangelie omhelsde, petrus gav daerom bericht, van dit merkwaerdig geval, aen de broederen te Jerufalem, Kap. XI: r-18. Middelerwijl gingen de Christenen, die door de vervolging , ter gelegenheid van stephanus marteldood, verftrooid waren, het land door, en reisden naer Cyprus, en Antiochien; predikende aldaer het Euangelie aen de Joden, met dat gevolg, dat velen geloovden, Kap. XI: 19-21. barnabas ging het land door, tot Antio' chien, en reisde vervolgens naer Tarfen, om paulus op te zoeken. Ook bracht hy hem naer Antiochien, en aldaer werden de belyders van jesus naem, voor de eerftemael Christenen geheten, Kap. XI: 22-26. 4! Er kwamen eenige Propheten van Jerufalem , naer Antiochien. Onder deze was een zekere agabus , die eenen zwaren en algemenen hongersnood voorfpelde. Dit (bewoog de Christenen te Antiochien, eene in-  INLEIDING, lui Gewone Christen - Jaertelling. 41 'inzameling van lievdegivten te dooi, ten behoeve der arme broederen te Jerufalem, Kap. XI: 27-29. 43 De gemelde lievdegivten, werden door barnabas en paulus , naer Jerufalem overgebracht, Kap. XI: 30. 44 herodes agrippa I. werd Koning van Judcea en Samaria. Om zich by de onger lovige Joden te veraengenamen, richtte hy eene geweldige vervolging aen, tegen de Christenen; en liet jacobus den broeder van joannes , onthalzen. Ook zette hy petrus in de gevangenis, maer deze werd 'er wonderdadig uit verlost, Kap. XII: 1- 19a. De Koning had in den zin, den Tyriers en Sidoniers, den oorlog aen te doen, maer hy zag van dit voornemen af, toen zy hem, door hunne gezanten, om den vrede verzochten, Kap XII; 19'', 20: by die gelegenheid , werd. de gemelde Koning om zijne onvergelyke trotschheid , blijkbaer geftraft, Kap» XII: i9b-24. Na den dood van herodes agrippa 1, werd Judsea wederom in een wingewest veranderd , en caspius fastus als Stadhouder, derwaerds gezonden, jojsephüs Antiq, \Jud. 1. XIX: c. 9. XXIa deel. [D 3^  ut INLEIDING.1 Gewone Christen - Jaertelling. 45 barnabas en paulüs keerden van Jerufalem, naer Antiochien terug; joannes toegenaemd marcus , met zich nemenden , Kap. XII: 25. barnabas en paulus, werden door den heiligen geest uitgezonden. —— Eerst begaven zy zich naer Seleucie , eene Stad ivan Syrië, aen de Middellandfche zee; en voeren van daer, over naer het eiland Cyprus. Zy predikten het Euangelie te Salamis, en vervolgens ook te Paphos. In de laetstgemelde Stad, floeg paulus eenen bedrieger , die zijne pogingen tegenflond , met blindheid, Kap. XIII: i-ia. 46 Van cxprus ftak paulus, over naer het vaste land van Aiia. Te Pergen in Pamphylien,fcheidde zich joannes van hem af8 en keerde weder naer Jerufalem. Te Antiochien in Pifidien, gekomen zijnde, ging hy in de Synagoge der Joden, en deed 'er j eene zeer merkwaerdige reden voering. Zijne prediking had eenen blijkbaren invloed , vooral op de Heidenen, Dit verbitterde de ongelovige Joden dermaten , dat paulus en barnabas raedzaem vonden, zich naer Iconien te begeven, Kap. XIII: I3-52. 47 Te Iconien predikten zy, roet merkbare vrucht.  INLEIDING. gewone Christen • Jaertelling. 47 (vrucht. Dan de ongelovige Joden no.od= Izaekten hen, den wijk te nemen naer Lyflren. Daer deden zy een wonderwerk, in het genezen van eenen kreupelen. Van daer reisden zy naer Derben, en vervolgens weder over Lystren en Iconien, naer Antiochien , in Piüdien. Wijders gingen zy naer Pamphylien, en voeren van Attalien, eene Stad van dat landfchap aen de Middellandfche zee,naer Antiochien in Syrien, Kap. XIV. Te Antiochien in Syrien, oïitftond een gefchil, over de noodzalcelykheid der be« fnijdenis, en de onderhouding van moses, wet; waerop eenige Christenen, die uit Judesa gekomen waren , yverig aendrongen. Over deze zaek werden paulus en barnabas , met eenige anderen naer Jerufalem gezonden , alwaer dezelve in eene Kerkvergadering, beflischtwerd,Kap. XV: i-2i. paulïss en barnabas, brengen het befluit der gemelde Kerkvergadering, naer Antiochien over, en prediken aldaer het Euangelie, Kap. XV: 23-35. 49 Er ontltond eenig misverftand, tusfchen paulus en barnabas, zodat zy zich van elkanderen fcheidden. De laetfte fcheepte XXI. deel. 43  m INLEIDING, Gewone Christen-Jaertelling. 49 met joannes marcus, naer Cyprus af; en paulus reisde met silas, door Syrien en Ch licien, Kap. XV: 36-41. Te Lystren nam paulus eenen jongeling, met name timotheus tot zijnen metgezel ; en reisde met hem door Phrygien en Galatien, tot Troas toe, Kap. XVi: 1-8. Door eene Godlyke Openbaring vermaend zijnde, vertrok paulus naer Macedonien. Te Philippi bekeerde hy lydia, en in de gevangenis gezet zijnde, werd hy wonderdadig verlost, Kap. XVI: 9-40., Van daer reisde hy door Amphipolis en Apollonia, naer Thesfalonica; maer de vervolging der ongelovige Joden, noodzaekte hem zich naer Bereen te begeven j en toen hy ook daer niet veilig was, reisde hy naer Athenen. In de laetstgemelde Stad, predikte hy jesus en de opftanding op den Areopagus, Kap. XVII. 50 Vervolgens kwam de Apostel te Corinthen , aiwaer hy op eiken Sabbath in de Synagoge predikende, Joden en Grieken tot het geloov bewogen heeft. Hy bleey 'er één jaer cn zea maenden, Kap. XVIII° t -éxï Onder het Stadhoudeïfchap, van 941110., A<:haie • werf paulus door de ongeil  INLEIDING. Lvit fewone Christen-Jaertelling. 50 lovige Joden voor den Rechtbank gelleept, Kap. XVIII: 12-17. $X Wijders reisde hy door klein Afia naer Ephefen, Kap. XVIII: ;8j enkortdaerna naer Jerufalem, Kap. XVIII: 19-21. Van Jerufalem ging hy naer Antiochien, en doorreisde vervolgens het land van Galatien enPhrygien, Kap. XVIII: 22, 23. In dien tusfchentijd kwam apollos , een man van grote welfprekenheid, te Ephefus, wetende toenmaels alleenlyk de leer van joannes den Dooper. Maer nader onderricht zijnde , vertrok hy naer Achaje, en predikte den Joden dat jesus de messias was, Kap. XVIII: 24-28. Terwijl apollos te Corinthen was, kwam paulus te Ephefen, alwaer hy aen eenige leerlingen van apollos, de gaven van den heiligen geest mededeelde. Drie maenden lang, predikte hy aldaer het Euangelie inde Synagoge, Kap. XIX: 1-9*. 52 Van daer verdreven, handelde hy dagelyksch in de fchool van eenen zekeren 53 Tyrannus. Dit deed hy twee jaren lang , en verrichte 'er vele wonderen met een allergewenscht gevolg, Kap. XJX: 9b-2o. 54 Een fchromelyk oproer, door demetrius Jden Zilverfmit te, Ephefus, verwekt, gav ^XL DEELo £D 5j  ltïii INLEIDING, Gewone Christen - Jaertelling. 54 aenleiding dat de Apostel naer Macedonië^ vertrok, Kap. XIX: 21 • 40. 55 Macedonien doorreist hebbende, kwam hy in Griekenland, en bracht 'er drie maenden door, Kap. XX; 1-3. Van daer keerde hy weder naer Macedonien, Van Philippi voer hy met lucas. naer Troas, alwaer hy eenen doden opwekte. Van daer reisde hy te fcheep, met voornemen om tegen het Paeschfeest te Jerufalem te wezen. Te Mitilenen ge* komen zijnde , ontbood hy de opzieneren der Ephefifche Gemeente by zich; tot wel= ken hy eene merkwaerdige reden, hield , Kap. XX: 4-38». De fcheepsreis verder voortzettende, landde hy ten Iaetften te Ceefareen, Kap* XXI: 1-14. Van Ceefareen reisde hy naer Jerufalem, Kap. XXI: 15-1.7- Op den Pinxterdag, ging hy met vier mannen, eene gelovte gedaen hebbende, in den Tempel, om zijne gaven te laten offeren, Kap, XXI: 18-3,0. Eenige Joden van Afia zagen hem in den Tempel, en zich verbeeldende, dat hy eenen Heiden in dat Heiligdom gebracht had; verwekten zy een vervaerljk op?oer. Dit  INLEIDING. lis Gewone Christen-Jaertelling. 55 |Dit gav aenleiding, dat claudius lysias, de Overfte der Jerufalemmer bezetting , hem gevangen nam, en op den burcht An« tonia plaetfte, Kap. XXI: 27-36. De trappen opklimmende, deed hy met verlov van den gemelden Overften , eene redenvoering tot het volk, om zijn gedrag te verdedigen. Dit verbitterde de ongelovige Joden nog meer. De Overfte kwam daerom tot een fcherper onderzoek, om te vernemen, wat toch wel zijne misdaed wezen mogt; maer vernemende, dat de gevangene een Romeinsch Burger was, hield hy daervan af, Kap. XXI: 37— XXII: 29. lysias ontbood de leden van den Joodfchen Raed, om de zaek nader te onderzoeken ; en paulus verantwoordde zich in hunne tegenwoordigheid. Hierdoor ont* flond een hevige twist, tusfchen de PharïI zeeuwen en Sadduceeuwen; zodat de Over* fte het raedzaem oordeelde, om den Apostel weder in de legerplaets te brengen , Kap. XXII: 30— XXIII: n. Het ontdekken van eenen verraderlyken toeleg, op het leven van den Apostel, bewoog den Overfte om hem naer Coefarea, aen den Stadhouder felix over te zenden, Kap. XXIII: 12-33. XXI. DEEL»  l* INLEIDING, Gewone Christen- Jaertelling* SS Vijf dagen daerna, verfchenen de leden van den groten Raed, voor den gemelden Stadhouder, en brachten zware befchuldigingen tegen paulus in. Dan hy verdedigde zich manneiyk, Kap. XXIV: 1-23. Niet lang daerna, liet felix de Stadhouder , den gevangenen paulus voor zich brengén, in de tegenwoordigheid van zijne Gemalin drusilla ; welke eene Jodin was. Maer de reden van paulus, maekte hem verlegen. —— felix naer Rome opontboden , liet hy paulus in de gevangenis, Kap. XXIV: 24.-27. Toen festus de nieuwe Stadhouder, zijne intrede deed te Jerufalem, drongen de leden van den groten Raed 'er fterk op aen, dat de gevangene aen hun zou worden uitgeleverd. Maer de Landvoogd ont. bood hen, voor zijnen Rechterftoel te Csefarea. —— Zy verfchenen, en brachten zware befchuldigingen in tegen paulus ; maer hy verantwoordde zich zeer treffelyk. —— De Stadhouder deed hem daerop den voorflag, om zich voor het Sanhedrin te Jerufalem, te verdedigen; maer hy beriep zich op den Keizer, Kip. XXV: 1-11. Kort daerop kwam Koning herodes agrippa II, te C^fareen , om festus met het  INLEIDING. lxi Gewone Christen* Jaertelling. 55 het aenvaerden van de Landvoogdy, geluk te wenfchen. —— Hy verklaerde 2ijne begeerte , om paulus te horen. Deze werd voortgebracht, en deed eene uitmuntende verantwoording: waerop de Koning verklaerde, dat de gevangene kon losgelaten worden; zo hy zich niet op den Keizer beroepen had, Kap. XXV: 12— XXVI: 32, Vervolgens werd paulus te fcheep naer Rome opgezonden. Na eene langduurigen en zeer verdrietige fcheepsvaert , (brandde hy op het eiland Maltha, Kap. XXVII. 56 Op dit eiland heeft hy overwinterd , en voer in het voorjaer naer Italien. Te Puteolen aengeland zijnde, werd hy naer Rome geleid, Kap. XXVIII: 1-15. Te Rome woonde hy op zich zeiven i wordende door eenen Soldaet bewaerd, ' Kap. XXVII: 16. Hy predikte den Joden die tot hem kwamen , het Euangelie; by velen met een gewenscht gevolg, Kap. XXVIII: 17-29. 57,58 In deze zijne gevangenis, bleev de Apostel twee volle jaren, Kap. XXVIII: 30, 31. XXI. DEEL.  lxii INLEIDING» VERDEELIN G. I. Vooraf gaet eene inleiding , door welke de Gefchiedfchrijver dit zijn tweede Boek, als een vervolg aen het Euangelie vasthecht; en tevens een nader bericht geevt van 's Heilands Hemelvaert ; waervan hy in het flot van zijn Euangelie, met een kort woord had melding gemaekt, Kap. I. Eerst geevt lucas, den korten inhoud op van zijn eerfte Boek; waervan dit het vervolg, of het tweede deel uitmaekt, vs. i, 2. 3, Daerop geevt hy een omftandig bericht, van het gene de Heiland geduurende de 40 dagen, welke Hy na zijne opftanding op aerde gebleven is, gedaen heeft; en van zijne hemelvaert, vs. 3-14- A. Van 's Heilands verrichtingen, geduurende die 40 dagen, fpreekt hy vs. 3-8. B. Van zijne Hemelvaert, vs. 9-18. A. De Hemelvaert zelve, vinden wy vs. 9, en B. De boodfchap der Engelen daeromtrent, vs. 10, 11. C. Van de bedrijven der Apostelen, totdat zy de buitengewone gaven van den Heiligen Geest ontvingen , vs. 12- 26. A. Zy keerden weder naer Jerufalem, en volhardden in het gebed, vs. 12-14. B. Zy verkozen eenen nieuwen Apostel, in de plaets  INLEIDING, txni plaets van den grouwzamen judas ; dïe ver» woedde handen aen zich zeiven geflagen had, vs. ij - %6. ÏI. Na de inleiding , begint lucas zijn gefchied. kundig verhael, van het gene de Apostelen, in het oprichten en uitbreiden van christus Koningrijk, eerst onder de Joden, en daerna onder de Heidenen , verricht en ondervonden hebben, Kap. II—XX VIII. Vooraf bericht hy hoe de Apostelen, volgens 's Heilands belovte, tot hunne gewichtige ambt* bediening, met de buitengewone gaven van den heiligen geest, zijn bekwaem gemaekt, Kap. II: i - 21. A. De uititorting van den heiligen geest op de Apostelen, vinden wy vs. 1-4, en B. Het uitwerkfel daervan, - vs. 5-21. A. Het meerder deel der omftanderen ftond verbaesd, niet wetende, wat zy'er van denken zouden, vs. 5-12. B. Anderen dreven den fpot met het werk van den heiligen geest ; en dit gav petrus aenleiding, tot het houden van eene zeer merk waerdige reden voering, vs. 13-21. *. De fpotterny zelve vinden wy vs. 13. 0. De redenvoering van Apostel petrus, vs. 14-21. a. Nadat hy den boosaertigen laster der fpotteren wederlegd had, vs. 14, 15. XXI. deel.  l%iv INLEIDING: b. Betoogde hy uit de Godfpraek van joel $ dat de uitftörting van den heiligen geest reeds overlang, voorfpeld ware,vs. 16-21. 3. De Apostelen, door de buitengewone gaveh van den heiligen geest, tot hunne hoogwichtige bediening bekwaem gemaektj hebben het Koningrijk van christus gegrondvest, eerst onder de Joden, en daerna onder de Heidenen , Kap. II: 22— XXVIII: 31. A. Eerst onder de Joden, Kap. II: 22— VIII: 4b. Ai Zy begonnen hun werk te Jerufalem, Kap. II: 22— V: 4.2. «. De eerfte Leerreden van petrus had zulk een gezegend uitwerkfel, dat 'er 3000 bewogen wierden, om het geloov in jesus te belijden, Kap. II: 22-47. a. De Leerreden zelve vinden wy Kap. II: 22-36. g. Vooraf gaet eene minzame aenfpraek, en opwekking totaendacht, vs. 22a. 6, Daerop volgt de Leerreden zelve $ v*. 221'- 36. 1. Eerst ftelt hy den Heer jesüs voor, als dien groten Leeraer, welken mo£e beloovd had , vs. 22b. 2. Daerna teekent hy het wangedrag der Joden , omtrent dien verhevenen per- ■ foon , vs. 23. 3* Vervolgens fpreekt hy van 's Heilands t verhoging, vs. 24-36. Van*  INLEIDING. ïxv **» Van zijne opwekking uit de doden 3 vs. 24-32. /. De zaek zelve, fielt hy voor, vé; 24, en //. Betoogt dezelve, vs. 25-32. f. Uit de voorzegging van david j vs. 25-31. ff. Uit het getuigenis der génen, dié Hem na zijne opftanding t gezien heb** ben, vs. 32. i . Hy voegt 'er 's Heilands verheerly.? king aen 's vaders rechtehand, by, vfc 33-36. b. Deze Leerreden van Apostel petrüs , had1' zeer gezegende uitwerkfelen, vs. 37.47 fl. Het eerfte uitwerkfel, beftönd in eene fterke aendoening, over het voörftel vari petrus , vs. 37. ö. Hierop volgde het getrouw bëftuur varl den Apostel, aen deze bekommerde Jo-' den, vs. 38-41; 1. Hy wees hun den rechten Weg aen j om behouden te worden, vs. 38. 2. Vervolgens ruimde hy de zwarigheden uit den weg, welke in hunne gemoederen konden opkomen * vs; 39.' 3. Hy voegde 'er nog eenige vermamV gen by, met dat gevolg • dat Zeer velerf Ahïi deel.' £g j|  im INLEIDING. tot het geloov bewogen, en gedoopt wierden , vs. 40, 41. ï. lucas voegt 'er eene aenteekening by,, omtrent de bloeiende gefteldheid, der eerfte Christen Gemeente, vs. 42-47. 0. Apostel petrus hield eene tweede Leerre* den te Jerufalem, welke lucas befehrijvt; met de aenleiding tot-, en de gevolgen Van dezelve, Kap. III: i«— IV: 31. i» De aenleiding tot deze Leerreden, vinden wy Kap. III: i-ioj zijnde de wonderdadige genezing van eenen wel bekenden be« delaer; die kreupel was van zijne geboorte af aen. a. De gelegenheid tot dit wonderwerk wordt ons opgegeven, vs. 1 - 3. 1. Zo ten opzichte van petrus en joannes, vs. 1. a. Als met betrekking tot den kreupel . geboornen , vs. 2, 3. 6, Het wonderwerk zelve vinden wy, vs. 4-10. 1. De toerusting vs. 4, 5, beftond, —. In het gedrag der Apostelen, omtrent den kreupelen, vs. 4. — —. In de beantwoording daervan, door den bedelaer, vs. 5, s. Hierop volgde de uitoeifening van het wonderwerk zelve, vs. 6-10.  INLEIDING. txvit —. De genefing van den kreupelen,vinden wy vs. 6, 7, en ——. De uitwerkfelen daervan, vs 8-10. b. By het verrichten van dit wonderwerk, deed Apostel petrus eene zeer> merkwaerdige redenvoering, Kap. Uk 11-26. d. De nadere aenleiding daertoe, vinden wy Kap. III: 11. en &♦ De redenvoering van petrus zelve,' vs. 12-26. 1. Hier wijst hy, eerst de oorzaek van het gemelde wonderwerk aen, vs. 12-16. —. Ontkennender wijs leert hy, dat dit wonderwerk, niet door de kracht van hem of zijnen Medeapostel, verricht ware , vs. 12. ——. Stelligerwijs jfchrijvt.hy dit Wonder-; werk toe, aen het vermogen van christus; ten blijke dat Hy waerlyk uit de doden zy opgeftaen , vs. 13-16. /♦ Eerst verkondigd hy de opftanding van christus, vs. 13-15; en //♦ Daernaeigent hy de genezing van den kreupelen bedelaer, aen de kracht van dien opgewekten christus toe, vs. 16. ü. Apostel petrus voegde 'er eene gemoedelyke vermaning aen de Joden by; dat zy de vergeving van hunne fchreeuwende misdaden, langs den weg van boet* XXI. deel. 2 2  Lxviir INLEIDING. vaerdigheid zoeken mogten, by den Vader der barmhartigheid, vs. 17-26. —. petrus laet eenige bemoedigende aenmerkingen voorafgaen, om de harten van zijne toehoreren des te meer voor te bereiden, vs. 17, 18. /, De eerfte voorbereidende aenmerking beftond hierin, dat hunne mishandelingen, omtrent den gezegenden jesus, niet uit opzettelyke boosheid; maer uit onkunde, omtrent de verhevene waerdigheid van zijn' perfoon, waren voortgekomen , vs. 17. //♦ De tweede aenmerking was ingericht, om de vleefchelyke vooroordeelen, met welke zy tegen jesus waren ingenomen, uit hunne gemoederen wech te nemen, vs. 18. ——•. Daerop volgt de vermaning zelve , vs. iqe. —. Welke wijders,door ettelyke drangredenen wordt aengebonden, vs. iob-26. /. De eerfte is ontleend uit de komst van de tijden der verkoeling, vs ig\ //. De tweede uit de zending van christus, vs. 20, 21. ///, De derde uit de rampzalige gevolgen, welke de Joden te wachten hadden , wanneer zy voortgingen, met jesus  INLEIDING. lxix jesus en zijn Euangelie te verfmaden, vs. 22*24. ////. De laetfte van de onderfcheidënc weldaden, welken God aen het Joodfche volk bewezen had, vs. 25, 26. r. Het uitwerkfel van deze redenvoering wordt ons aen ge wezen, Kap. IV. fi. Dit uitwerkfel was zeer onderfcheiden. Velen van petrus toehoreren, werden bewogen tot het geloov, maer de Hoofden van het volk, dermaten verbitterd, dat zy de Apostelen in den Kerker plaetften, vs. 1 - 4. Ö. Des anderen daegs, vergaderde de grote 1 Raed, en de Apostelen werden in het verhoor gebracht, vs. 5-31. 1. De Voorzitter vraegde, door wat kracht, of door welken naem, zy den kreupelen genezen hadden: dat is, van wien zy het vermogen en het bevel ontvangen hadden, om die genezing te verrichten , vs. 5 - 7. 2. Hierop antwoordde petrus, met eenen betamelyken eerbied, en tevens met eene gepaste vrymoedigheid j dat dit wonderwerk gefchied ware, door de kracht van den opge wekten jesus., den eenigen Zaligmaker van zondaren, vs, 8-12. —. Eerst verklaerde hy, dat het ge= XXI. deel, _ £E 3]  i%x inleiding: melde wonderwerk verricht ware, door het alvermogen van den opgewekten jesus , vs. 8-10. . Daerna predikte hy dien jesus, aen den Joodfchen Raed; als den beloov» den Messias, en den eenigen Zaligmaker, vs. ii, 12. 3. Vs. 13-22. verhaelt lucas, de verdere handelingen van den Groten Raed; door welke de Oudften van Israël, duidelyk deden blijken, dat zy de opftanding van christus niet konden tegenfpreken. — Vs. 13, 14. vinden wy de verlegenheid van den Joodfchen Raed, met deze zaek. «—Zy gelastten den Apostelen, om niet meer van jesus en zijne opftan» ding te fpreken, vs. 15-22. Wy onderfcheiden 'er vier byzonderheden in, /. Het buitenftaen der Apostelen, vs. 15. //. De raedpleging van het Sanhedrin, vs. 16, 17. ///. Het uitfpreken van het vonnis a vs. 18, en ////♦ De tegenbetuiging der Apostelen, vs. 19-22. 4. Vs. 23-31. verhaelt de Euangelistj hoe de Apostelen tot de hunnen zijn we.-  INLEIDING. exxi wedergekeerd, en met ernst gebeden hebben. —. Het wederkeren der Apostelen yin., den wy vs. 23. -. . Hun ernftig gebed, vs. 24.30. en De blijkbare verhoring van het zelve , vs. 3 r* 3?. Hierop laet de Euangelist eene teekening volgen , van het voorbeeldig en lievderijk gedrag der eerile Christenen; offchoon 'er reeds kaf onder dit koorn vermengd ware, Kap. IV: 32—. V: 11. a. De gemelde teekening vinden wy Kap, IV: 32-37» b, Maer evenwei 'er was reeds kaf onder dit koorn vermengd, Kap. V: i-ii. 0* ananias en zijne Echtgenoot, maekten zich aen een grouwzaem misbedrijv fchuldig , vs. 1, 2. en 3j. Werden daerover wonderdadig gefkafta, vs. 3 -11, 1. De wonderdadige ftrafbenening vin-s den wy vs. 3-10. —. Over ananias , vs. 3-6. —. Over zijne echtgenoot, vs. 7-10. 2. Het uitwerkfel daervan op de menigte, vs. 11. & De Apostelen, werden door den Joodfchen XXI. deel. [E 4J  lxxiï INLEIDING» Raed, in de gevangenis gezet, maer daeruït wonderdadig verlost, vs. 12-42. a. De aenleiding daertoe, was de ongemene opgang welken de Apostelen maekten, met hunne leer en wonderen. Daerdoor ontftak de nijd der Joodfche Overheden, vs. 12-17, l. Zy werden in de gevangenis gezet, en wonderdadig verlost: waerop zy zich voor den Groten Raed, mannelyk verantwoordden, vs. 18-42. 8. Het gevangen nemen der Apostelen 1 vinden wy vs. 18, en Hunne wonderdadige verlosGng uit de gevangenis, vs. 19-25. 1. Zy wierden door eenen Engel verlost» en begaven zich aenftonds naer den Tempel, om te prediken, vs. 19-21. 2. Hiervan kreeg de Grote Raed fpoedig bericht, vs. 22-25. De Apostelen verantwoordden zich zeer treffelyk, voorden Joodfchen Raed, vs. 26-42. x. De aenleiding was, dat zy, voor het Sanhedrin gebracht wierden, vs. 26. fii De mannelyke verantwoording zelve vinden wy vs. 27-42. De Voorzitter, ondervraegde hen, ft ïft, lli " Hierop  INLEIDING. mm ——. Hierop antwoordden de Apostelen , met eene gepaste vrymoedigheid, dat zy, getuigen zijnde van jesus opftanding, en de gaven van den heiligen geest ontvangen hebbende; niet konden nalaten daervan te fpreken vs. '29-32. — . Het verder gedrag van den Joodfchen Raed wordt vs. 33.42. verhaeld. /, Over het algemeen beraedflaegden zy, om de Apostelen te doden, vs. 33. //. gamaliel verzette zich , tegen dit voornemen, vs. 34-39. ///. De Apostelen werden gegeesfeld, onder een vernieuwd bevel, om van Jesus te zwijgen; maer volhardden onder dit alles in het prediken, vs. 40-42. B. De Apostelen predikten vervolgens in Judaea, Samaria en Galilea, Kap. VI- x-~ VIH: 40 «. By gelegenheid van eene zware vervolging, hebben de Apostelen Jerufalem verlaten , Kap. VI: 1— VIII: 4. a. De aenleiding daertoe, was de marteldood van stephanus, den eerften Christen Bloedgetuigen, Kap. VI: 1— VII: 60. XXI, seel, £E 5]  $xxiv INLEIDING, 3, Deze stephanus,werd by den Joodfchea Raed aengeklaegd, als een lasteraer van $iosE en den T£etnpe\, Rap. VI: i -15. 1. stephanus., werd met zes andere god», vruchtige mannen, tot Diaconen ae»« gefield , Kap. VI: 1 - 7, — De aenleiding daertoe, de morring der Griekfchen tegen de Hebreeuwen, vinden wy vs,. 1. '■?-—. De aenftelling van stephanus en - zijne ambtgenoten, tot Diaconen, vs. 2 - 6, en —>. De toeneming der Jerufalemfche Gemeente, welke daerop volgde, vs. 7. 2. stephanus , werd by den Joodfchen Raed, zwaer befchuldigd, vs. 8-15. —» De aenleiding daertoe, was eene redentwist van stephanus, met zommige. vreemde Joden, vs. 8-10. y 11, '. Dit maekte deze lieden zo verhit», terd, dat zy. den uitmuntenden man, door valfche getuigen by den Groten Raed; van lasterlyke woorden tegen ^iose. en den Tempel , lieten befchuldi» gen , vs, 11-15», & stephanus. deed eene zeer merkwaerdige redenvoering, om zich tegen zijne beschuldigers te verantwoordenKap. VII: 3-55- t- Hy  I N L E I DING. lxxv 1. Hy wierd door den Hogepriester, gerechtelyk ondervraegd, vs. i. 2. Op deze gerechtelyke ondervraging; verantwoordde stephanus zich mannelyk , vs. 2-53. —. Hy begon, met eene zeer vriendelyke en eerbiedige aenfpraek, vs. 2a. —. Daerop volgde de verantwoording zelve, vs. 2b-53. /♦ Hy bewees, uit ettelyke merkwaerdige gebeurtenisfen, dat 'er om de Godlyke gunst te erlangen, en een ervgenaem der belovten te zijn; noch Tempel, noch onderhouding van moses wet nodig zy, vs. 2b-5o. f. De eerfte gebeurtenis welke hy herinnerde , was die van abraham 9 vs. 2b - g\ +. Eerst fprak hy, van abrahams, roeping uit zijn Vaderland, vs. ab, 3« 4I. Daerna verhaelt hy, hoe abraham Gods bevel, om zijn Vaderland te verlaten, zonder tegen fpreken gehoorzaemd hebbe, vs. 4, 4U' Wijders befchrijvt hy het wedervaren van den Aertsvader ia Kanaan , vs. 5-8*. t. God gav hem gene vaste goede* XXI. deel.  txxvi INLEIDING. ren, in het land zijner vreemdelingfchap , vs. 5*. i\. Maer Hy beloovde hem evenwel , dat zijne nazaten het ganfche land Kanaan ervelyk bezitten zouden , vs. 5b- 7. God Helde de befnijdenis in,, vs. 8". ff. Vervolgens fpreekt stephanus , van isaag, jacob, en de twaelv Patriarchen , vs. 8b. fff. Wijders redeneerd stephanus , uit Gods zeer byzondere voorzorg, omtrent joseph, vs. 9-16. L Hy herinnerde zijnen toehoreren de vernedering van joseph, vs. 9. |L Daerna fprak hy van josephs zonderlinge verhoging; vooral ten aenzien der gevolgen, voor jacob en zijn huis, vs. 10-16. t. De verhoging van joseph zelve, vinden wy vs. 10. ft. Deze verhoging bracht zeer veel voordeel toe, aen jacob, en zijn huis, vs. n-16. +. De aenleiding daertoe was een zeer zware hongersnood; die volgens josephs voorzegging, allerwegen ontftond, vs. 11. De  INLEIDING. lxxvii ++. De voordeelige gevolgen van josephs verhoging, voor jacob en zijn huisgezin, vinden wy vs. 12-16'. §. jacob zond zijne zonen ée'n en andermael naer Egypten , om koern té kopen; en by de tweede reis, maekte joseph zich aen zijne broederen bekend , vs. 12, 13. 5§. Dit baende den weg, dat jacob en, zijn huisgezin, zich met 'er woon , naer Egypten begaven, vs. 14-16. *. jacob maekte de nodige fchikkingen, om zijn geflacht naer Egypten over te brengen , vs. 14. **. jacob begav zich, met zijn ganfche huisgezin naer Egypten; alwaer hy, met alle de Patriarchen geftorven is, vs. 15, 16*. fftt- Een vierde bewijs, ter wederlegging van den laster zijner vyanden, ontleende stephanus; uit de verbafende vermenigvuldiging, en onmenfchelylce verdrukking der Israëliten in Egypten, vs. 17-19. XXI. deel.  Lxxviu INLEIDING. L De zeer zonderlinge vermenigvuldiging van abrahams zaed, in Egypten, vinden wy vs. 17. en 4J, De geweldige mishandelingen, welke hun in dat zelvde land, wer-, den aengedaen, vs. 18, 19. ïtttf' Vs. 20-41. fpreekt stephanus, ter wederlegging van den laster zijner vyanden, zeer uitvoerig en met eene byzondere hoogachting van mose: om de leden van het Sanhedrin, en alle zijne toehoreren te doen opmerken , dat hy valfchelyk befchuldigd was, als een lasteraer van dien gro' ten Propheet. Men kan het leven van mose , die 120 jaren bereikt had, zeer voegzaem verdeelen, in drié gelyke tijdperken , elk van 40 jaren. |. De eerfte 40 jaren , bracht hy door aen het hov van den EgyptifchenKoning;alwaer hy op eene zeer merkwaerdige wijs, uit het water getogen zijnde, vorstelyk opgevoed; en tot de hoogfte eerambten verheven werd, vs. 20-22. In zijne tedere jeugd, werd hy op eene zeer merkwaerdige wijs, by het leven bewaerd, vs. 20, 21, en Ver-  INLEIDING. lxxïx #. Vervolgens, aen het hov van den Egyptifchen Koning, vorstelyk opgevoed , vs. 22. |L Geduurende de 40 volgende jaren, verkeerde mose als balling, in het land der Midianiten, vs* 23-29. %. stephanus herinnerde zijnen toehoreren, hoe mose alle aerdfche voorrechten , aen het hov van pharao, verlaten hebbe j om de zaek van zijne onderdrukte broederen op zich te nemen, vs. 23. %%% De Redenaer voegde'er by,dat mose door zijne broederen verworpen, en daerdoor genoodzaekt werd ; 0m als een balling om te zwerven, vs. 24-29. + De aenleidingtot deze vlucht, was tweederlei, vs. 24-28. 5. De eerfte vinden wy vs.' 24 , 25. §$. De tweede en nadere, vs. 26-28. + +. Daerop volgde de ballingfchap zelve, vs. 29. \\\. Geduurende het derde tijdvak van zijn leven, is mose de leidsman van Israël geweest, op hunne reis XXI. deel.  Lxxx INLEIDING. uit Egypten , naer het gezegend Kanaan, vs. 30-41. t. stephanus herinnerde zijnen toehoreren, hoe mose van den hogen God zeiven, door eene onrniddelyke aenfpraek geroepen zy, om Israël uit de geweldige dienstbaerheid van Egypten te verlosfen, en naer Kanaan henen te leiden, vs. 30-35. +. De heer verfcheen aen mose, om hem tot Israëls Verlosfer, op eene plechtige wijs, te volmachtigen, vs. 30-34. g. Het gene mose gezien heeft, vinden wy vs. 30, en §J. Het gene hy gehoord heeft, vs. 31-34. ++. Hieruit trok stephanus dit wettig befluit; dat mose door God zeiven, tot Israëls Verlosfer, ftatelyk geroepen zy,vs. 35* tt. stephanus voegde 'er by; dat mose het volk van Israël, door eene zeldzame aeneenfchakeling van verbafende wonderen , uit de dienstbaerheid van Egypten, verlost heeft, vs. 36, en Ut. Dat hy de komst van den Mes^  INLÉIDINd. i&ffi sus, als dien gróten Leeraer der" gerechtigheid; by wiens openbaring, zijn gezach eén einde nemen! zoude; voorfpeld hebbel vs. 37. Utt. Eindelyk fteldehy zijnen toehoreren voor: hoe mose de wetten\ welke hy op Sïnai onmiddelyK van God ontvangen had '% aen Israël voorfchreev; en hoe die onbuigzame Natie zich ten zelfden tijd j aen dé plompfte zoort van-afgodery fchuldig maekte \ vs. 38-41. ftfttt* Vs. 42,43. fpreekt stephanus, van! de geduchte ftraffen, met welken God de afgodery der Israe'liten, gewroken heeft. 4. Hy fielde' de rè'chtvaerdige flraf van Israëls afgodery, voor vW 42*, eri \\. Beriep zich ten betoge daervan, op het Prophetisch woord,' vs.' 42b> 43- ftftfff. Eindelyk bewijst stephanus, dat hy gene lasterlyké wóórden tegen den Tempel gefprokèn had 9( vs* 44:5'o.- -Ju' Hy érkèat dVt.de Tabernakel18»  ïxxxir INLEIDING. volgens Gods ultdrukkelyk voorfchrivt, zy opgericht, vs. 44, 45. Hy herinnerde zijnen toehoreren, dat salomo onder de Godlyke goedkeuring, den Tempel gebouwd hadde, vs. 46-49. t. Koning david verlangde, om eenen vasten en onbeweegbaren Tempel te bouwen; maer het werd hem niet vergund, vs. 46. tt. salomo bouwde den Tempel, vs. 47. ttt. Maer zulk een Tempel was voor den heer , en zijnen dienst niet noodzakelyk, vs. 48 - 50. Dit ber toogt stephanus met twee bewijzen. +. Het eerfte is ontleend , uit Gods oneindige natuur, en alomtegenwoordigheid, vs. 48". en + +. Het ander uit de Godfpraek van jesaia , vu 42b - 50. //. Vervolgens ging de Redenaer ter toepasüng over: waerin hy den leden van den Groten Raed der Joden, onder het oog bracht; dat zy en hunne Vaders zelve, aen dat gene ichuldig ftonden, het welk zy hem te laste lei-  INLEIDING, üxxnt leiden ; door lasterlyke daden te be» drijven, tegen mose en andere heilige mannen, zo wel als tegen de Wet zelve, vs. 51-53» t. Deze Redenvöering had den Marteldood van stephanus, ten gevolge, vs. 54-60. x. De woede zijner vyanden, verhinderde hem verder voorttegaen, vs. 54. 2. Hy werd met een zeer zeldzaem gezicht, tfc'r zijner bemoediging, verwaerdigd, vs. 55, 56. —. Het zeldzaem gezicht zelve, vinden wy vs. 55. -—. Daerdoor was sTephanüs dermaten verrukt, dat hy niet kbn'nalaten, daer* van te fpreken , vs. 56. 3. Daerop volgde de marteldood Van dezen eerften Bloedgetuigen, vs. 57.60. b. Uit den marteldood van stephanus, ontiïond eene zware vervolging; en dat gav; aenleiding, dat de Apostelen Jerufalem verlaten hebben, Kap. Vilt: 1.4. a. Van deze vervolging, fpreekt iucas vs; i-3» en Ö. Van de daerop gevolgde verftrooijing der Apostelen, en andere Christenen, vs. 4. ft De Apostelen predikten het Euangelie to Samaria , en in het land der FhiMijnen, Kap. VIII: 5-40. XXI. deel. £$• £2  lxxxiv INLEIDING. a. Het Euangelie werd in Samaria gepre* dikt, vs. 5-25. a. Eerst door philippus alleen, vs. 5-13. 1. Zijne prediking zelve,vinden wy vs, 5. 2. De vrucht van zijne prediking, wordt befchreven, vs. 6-13. -—. In het algemeen, vs. 6-8. —1— In het by zonder , met opzicht tot eenen zekeren simon, vs. 9-13. 6, Het werk van philippus, werd door de Apostelen bevestigd, vs. 14-25. 1. petrus en joannes, kwamen te Samaria, vs. 14. 2. Het gene zy daer verrichtten, vinden wy vs. 15-24' —. Zy deelden den Heiligen Geest, aen de Gemeente mede, vs. 15 -17. Lm . Zy wederftonden, den meermalen gemelden simon, vs. 18-24. 3. Het gene zy, in hun wederkeren verrichtten j wordt aengeteekend vs. 25. h. Ook werd het Euangelie door philippus, in het land der Philiftijnen gepredikt, vs. 26-40. a. Hy bekeerde eenen iEthiopiè'r, op den weg tusfchen Jerufalem en Gaza, vs. 26-38. li Hy werd daertoe aengefpoord, door eene Openbaring, vs. 26. 2. Da  INLEIDING. lxxxv s. De verrichting van philippus, vinden wy vs. 27-38. —• De aenleiding tot het werk, wordt ons aengeteekend, vs. 27, 28. ■——. philippus tradt met den Moorman, in onderhandeling; en maekte hem tot eenen Christen, vs. 29-39. /♦ De Euangelist onderwees hem , vs, 29-35. //. Hy doopte den Kamerling, vs. 36-38. ft. Hy werd den JEtheopiër, op eene wonderdadige wijs onttrokken, vs. 39, 40. 1. Het wonderdadig vertrek van philip. pus, vinden wy vs. 39, en 2. Zijn verder wedervaren, vs. 40, B. Kap. IX-XXVIII. verhaelt lucas, hoe de Euangelieleer door de Apostelen, ook onder de Heidenen zy uitgebreid. A. De voorbereiding daertoe, wordt gemaekt door de bekeering, en roeping van saulus. Eerst verhaelt daerom de Euangelist, 'hoe saulus tot eenen Apostel- geroepen zy; en die heerlyke bediening werkelyk aenvaerd hebbe, Kap. IX: 1-30. ft, De roeping van saulus, tot- en zijne bevestiging in het Apostelambt, vinden wy vs. i-i9a. 0. Zijne roeping wordt verhaeld vs. 1-9. a. Vooraf gset eene befchrijving vajn zjjnq, XXI. deel. [F 3^  lsuxvi INLEIDING; natuurlyke vyandfchap, tegen het Euangelie, vs. i, 2. Hy werd op het alleronverwachtst, in zijne woede gefluit, vs. 3 - 9. 1, De middelen van welke de-»eer zich bediende, tot de bekeering en roeping van saulus; vinden wy vs, 3-6. —, Het eene middel was zichtbaer, vf, 3, —. Het andere middel was hoorbaer, vs. 4-6, 2. De uïtwerkfelen van deze dingen, op saulus en zijne reisgenoten; vinden wy vs. 7-9. —. Op het gezelfchap van saulus , vs, 7, Op saulus zeWen, vs, 8, 9. i, saulus. werd in het Apostelampt beves« tigd, vs, xo-i9i>, 0, De heer gav eenen zekeren ananias last, om saulus het gezicht te her Hellen,, vs. 1 o -16. 1. Dit bevel vinden wy.vs, jo-12. 2. Omdat ananias zwarigheid maekte, werd dit bevel nader aengebonden, vs* 13-16. ananias dus nader bemoedigd, volbracht het bevel van den verhoogden Heiland, vs. 17 • 19% 1. De uitvoering van den last zei ven % vinden wy vt, 17,, ea ?. Het  INLEIDING. ixxxvïï 2. Het gevolg daer van, vs. 18, iq*. $. Vervolgens verhaelt de Euangelist, hoe saulus de Apostolifche bediening, aenvaerd ' hebbe, vs. i9b-so. g. Hy begon zijn werk aenftonds te Damast cus, vs. 19^-22. b. Het gene saulus verder te Damascus wedervaren is, vinden wy vs. 23-25. c. Het gene sajjlw* wijders te Jerufalem verricht, en ondervonden heeft; wprdt aengeteekend vs-. 26-30. $, Wijders geevt de Euangelist een omflandig bericht, omtrent de uitbreiding van het Euangelie,onder de Heidenen, Kap. IX: 31— XXVI1L e. Eerst door ?etrus , Kap. IX: 31— XI: I81». o. Vooraf geevt lucas: eene algemene befchrijving., van den gezegenden. bloeiflaet der Gemeente, in het Joodfche land, Kap^ ' IX: 31. Ver volgens,.worden de verrichtingen van den Apostel eetrus, opgegeven', Kap. IX. 32— XI: 18. a. Hy verrichte te Lydda, een aenmerkelyk wonderwerk, Kap. IX: 32-35. 1. Zijne asnkomst te Lydda, vinden wy vs. 32. 2. Het wonderwerk het welk hy aldaec verrichtte, vs. 33, 34, en XXL deel. [F 4}  pxxvm I NLEIDING. 3 Het uitwerkfel daervan, vs. 35. p. Tejoppe, deed hy ook een verbazend wonderwerk, vs. 36-43. 1. Het wonderwerk zelve, wordt befchreven vs, 36-41. 2. Het uitwerkfel van dit wonderwerk, vinden wy vs. 42, 43. C. Te Csefareen , bracht petrus eenen Romeinfchen Hoofdman , tot het geloov; en deze is de eerfte Heiden geweest, die tot het Christendom bekeerd werd, Kap. X: I— XI: 18. ï. De bekeering van dezen Hoofdman , wordt zeer omftandig befchreven, Kap. X. °—. De Hoofdman door eene Godlyke Openbaring aengefpoord, zond naer Jöppe, en verzogt petrus by hem te komen ; ten einde hem het Euangelie te prediken, Kap. X: 1-23. /. De Hoofdman werd door eene OpenB baring aengefpoord , om petrus tot zich te ontbieden, vs. 1-8. f. Vooraf gaet, eene befchryving van den gemelden perfoon, en zijn beminnelyk karakter, vs. 1, 2. ff. Hy kreeg eene Godlyke Openba» ring, om petrus te ontbieden, vs.' 3.-6, en " fff. Zond  INLEIDING, rxxxix ttt- Zond aenflonds tot den Apostel, vs. 7, 8. //♦ petrus kreeg ook een Godlyk bevel, om aen het verzoek van cornelius te voldoen, vs, 9.23. f. Dat Godlyk bevel, wordt zeer uitvoerig aengeteekend, vs. 9-20. 4. De omftandigheden van tijd en plaets, vinden wy vs. 9, 10,-en jj. Het Godlyk bevel zelvs, vs. 11-20. Het wierd petrus bekend gemaekt : 4. door een zeer merkwaerdig gezicht, vs. 11-16; en vermits de Apostel, de mening van dit gezicht niet begreep; #. wierd 'er door eene ingeving van den Geest, eene nadere verklaring bygevoegd, vs. 17-20. ff. De Apostel gehoorzaemde dit Godlyk bevel, en vertrok met de afgezondenen van cornelius, vs. 21-23. . petrus kwam tot cornelius , predikte hem het Euangelie,en bekeerde hem tot het geloov, vs. 24-48. /. De Apostel werd door cornelius en de zijnen, eerbiedig ontvangen, vs, 24-27. //♦ petrus predikte dezen Hoofdman, en die. by hem vergaderd waren, het %%L deel» ' £F  j& INLEIDING. Euangelie, met een gezegend gevolg ^ vs. 28-48. f. Vooraf gaven de Apostel en de Hoofdanaa.^ elkanderea bericht vai| de Openbaringen,met welken zy ver» waerdigd warea, vs,. 28-33, ff. Vervolgens predikte petrus hee Euangelie,, vs, 34-48, \. De prediking zelve, vinden wy, vs. 34-43' % De Apostel verklaerde , dat nu alle onderfcheid van volk en volk^ was wechgenomen, vs. 34, 35. Hy betuigde: dat jesus uit de do-, den was opgeftaen, en verhoogd, tot eenen Richter over allen , vs» 36-42. Hy bewees: dat jesus de Zalig», maker van zondaren, ware, ys. 4 3^ 44. De gevolgen van petrus. Euangelieprediking;,, worden ons aengewee» zen , vs, 44-48. & cornelius ontving met zijn gezel» fchap, de buitengewone gaven vai| den heiligen geest, vso, 44-46. Daerop werden zy gedoopt, vs4 47 > 48. 3. De uitwerkfelen der bekeering van, Cqr,neuuss vinden wy- Kap. XI: 1 -18. ym. Het  INLEIDING. xcx »». Het kwam de Christenen te Jerufalem, die uit de Joden waren,zo vreemd voor; dat petrus zich met de Heide* nen had ingelaten, dat zy daer over by zijn wederkeeren, met hem twistten, vs. 1-3. •w-w. petros verdedigde zijn gehouden gei „ drag, tot volle overtuiging, vs. 4-18. /♦ Zijne verdediging zelve , vinden wy vs. 9! - \6. Hy veshaelde: f% Hoe hy deze zaek op eene Godlyke Openbaring, ondernomen had, vs. 4-14, •f-f. Hoe de buitengewone gaven van den Heiligen Geest, onder zijne prediking, aen de Heidenen waren medegedeeld, ys. 15-17. //♦ Door deze verdediging van'petrus a werden de- anderen bewogen, om zijn gedrag goed te keuren , vs* 18, 0 Wijders verhaelt lucas,, hoe het Euangelie door paulus en barnabas gepredikt zy, Kap. XI: 19-— XV: 35. 4. Eerst te Antiochien, eene Stad in Syrien, Kap, XI: 19— XII: 24. 8, barnabas aldaer gekomen zijnde , verfterkte de Discipelen die toen voor het eerst, Christenen genaemd wierden, Kap, XI: 19.-26. Ml deel,  xcii INLEIDING. r» De aenleiding daertoe, vinden wy vs. 19 - 2r. 2. barnabas wierd door de Jerufalemfche Gemeente , naer Antiochien gezonden, om aldaer het Euangelie te prediken: het welk hy eerst alleen, en vervolgens in gezelfchap van paulus ; met een uitnemend gevolg verrichtte, vs. 22- 36". —. Eerst predikte hy alleen te Antio: chien, vs. 22-24.. —. Vervolgens,een geb^l jaer met paulus te zamen; en toen werden de belijders van jesus naem , voor de eerfte mael, christenen geheten, vs. 25, 26*. 6, Terwijl de Gemeente des heeren, te Antiochien, onder den dienst van paulus én barnabas , kennelyk bloeide; geraekten de Christenen in Judsea, in zeer grote zwarigheden, Kap. XI: 27— XII: 24. 1. De eerfte was een zeer zware hongersnood, voornamelyk in Judsea, Kap. XI: 27-30. —. Deze hongersnood, werd door eenen Propheet te Antiochien , voorfpeld , Kap. XI: 27, 28. •——. Om de behoevtige Christenen in Judsea, te gemoet te komen , werden 'er te Antiochien, eenige lievdegaven verzameld; en door paulus en bar- na"5,  INLEIDING. xem nabas , naer Jerufalem gezonden , vs. 29, 30. i. De andere zwarigheid, was eene geweldige vervolging , welke de Koning herodes agrippa aenrichtte, Kap. XII: 1 -24. —. Dez'e vervolging wordt befchreven*" vs. 1-19. /♦ In het gemeen vs. r. //, Meer in het by zonder, vs. 2-19. f. Ten aenzien van den Apostel taco* bus, die gedood werd, vs. 2. ff. Met opzicht tot den Apostel petrus, vs. 3-19. |. Hy wierd in de gevangenis gezet, vs. 3-5*. Vooraf, werd de beweegreden opgegeven , welke den Koning hero^ des daertoe aenzette, vs. 3. 44. Daerna werd de gevangenis van den Apostel, zelve befchreven, vs. 4, 5a. 44- Dan , petrus werd wonderdadig verlost, vs. 5b-i9. 4. De wonderdadige verlosfing zelve, vinden wy vs. 5b-io. +. De Gemeente bad voor den Apostel, vs. 5b. XXI. deel.  Klv INLEIDING. ++. Dit gebed werd blijkbaer verhoord, vs. 6-10. %\. De gevolgen van deze wonderdadige verlosfing, worden aengeteekend, vs. ii-19. +. Ten aenzïen van ktrus , vs. 11-17. g. Hy dankte God hartelyk, voor zijne verlosfing, vs. 11. g§. Hy maekte Gods grote daden, aen den Christenen bekend; die het in het eerst niet geloven wilden, vs. 12-17*. §§§• Hy vluchtte uit Jerufalem, omdat hy zich aldaer, niet veilig achtte, vs. i7b. ++. De gevolgen van petrus wonderdadige verlosfing, by de Krijgsknechten, en den Koning herooesj vinden wy vs. 18, 19. g. By de Krijgsknechten, vs. 18. gg. By den Koning herodes, vs. 19; ——'. herodes die de gemelde vervolging had aen gericht, werd zichtbaer en voorbeeldig geflraft, vs. 20-24. /♦ De gelegenheid tot zijnen rampzaligen dood, vinden wy vs. 20-22, en //♦ Zijn treurig uiteinde zelvs, vs. 23. De-  INLEIDING» xcv ///. Deze geduchte ftraf van den trotfchen herodes, had een heuchlyk gsvolg, voor Gods Gemeente, vs. 24. h. Vervolgens hebben paulus en barnabas, op vele plaetfen van klein Aüa, gepredikt, Kap. XII: 25— XV: 35. & Hunne zending tot dezen tocht, vinden wy Kap. XII: 25— XIII: 30. z. Zy keerden van hunnen uitflap naer Jerufalem, te Antiochien weder , Kap» XII: 25. 2. Zy werden door de Gemeente aldaer,1 op Gods bevel, naer klein Afien gezonden,. Kap. XIII; 1.3. &, Het gene paulus en barnabas, op dezen tocht verricht hebben, werd omilandig in de merkwaerdige byzonderheden aengeteekend, Kap. XIII: 4— XV: 35. 1. Op het eiland Cyprus, Kap. XIII: 4-12. 1—. Hunne reis derwaerds, vinden wy vs. 4, en " • Hunne verrichtingen aldaer , vs. 5-12. /♦ Te Salamis predikten zy, in de Synagoge der Joden, vs. 5. //♦ TePaphos, vs. 6-12. f. Hunne aenkomst aldaer, befchrijvt fcucA* vs. 6", en XXI. deel.  xevt I N L E I D I N Gi ■ff. De zeer merkwaerdige britmoeting| welke zy hadden, vs. 6b-i2. 4. Een zeker Tovenaer verzette zich vuilaertig tegen hunne pogingen* vs. 6b-8. 4|. Dan hy werd door eena*-wonder« dadige ftrafj befchaemd gemaektl vs. p-ii. 444' Dit had ten gevolge; dat de RomeinfcheStadhouder tot het geloovf bewogen werd, vs. 12. t. De Euangeliepredikers , begaven zich vah Cyprus, naer Antiochien, in Pifidien $ Kap. XIII: 13-49. —; Hunne reis derwaerds^ vindèn vrf vs. 13, 14a, en —. Hunne verrichtingen aldaer , vs. i4b-52- /, paulus deed eene zeer merkwaerdige redenvoering in de Synagoge, vs; i4b-43<- f. De aenleiding daertoe , wordt ontf aengeteekend, vs. i4b, 15. ff. Hierop volgt de redenvoering zel-j ve, vs. 16-43. 4. Hy begon met eene zeer gepaste aenfpraek, vs. 16. 44- De redenvoering zelve, vs. 17-41:»' behelst drie hoofddeelen: Éérst  INLEIDING: acvn £. Eerst toonde de Apostel den Joden aen, die thans in de Synagoge vergaderd waren, hoe God van tijd" tot tijd, en langs verfchillende trappen , den weg gebaent had om zijne gr-ote belovtej rakende de komst van den messias , te vervullen», vs. ï7 - 25»' 4.. Hy begon met de aenneming van Israël, tot het volk van Gods" byzonder eigendom, en hunne verlosfing uit Egyptens dienstbaerheid, vs. 17-19. Wijders fprak hy van den tijd der Richteren, vs. 20. i *++. Daerna van de Koningen saue, en davld, vs. 21, 22. Eindelyk bracht hy hun ondef het oog, dat zy het voorrecht genoten , van te leven onder den dag der vervulling, vs. 23-25. i%. In het tweede deel dezer reden* voering, betoogde de Apostel, dat debelovte, welke de getrouwe God omtrent den messias gedaen had; nu werkelyk en voJ komen in jesus van Nazareth, vervuld ware, vs* 26-37,, +• Hy begon dit Huk, met eena nieuwe aenfpraek aen zijne toeho» reren, vs. 26. XXI. deel. [G]  xcvm inleiding; + +. Daerop volgde, het gemelde betoog zelvs, vs. 27-37. §. Eerst leerde hy in het algemeen , dat den Heer jesus al dat gene was overgekomen ; het welk de Propheten van den messias,voorfpeld hadden, vs. 27. §§. Deze algemene Helling breid de AposteU in de byzonderheden , nadèr uit, vs. 28-31. Dat jesus onfchuldig ter dood veroordeeld zy, vs. 28. ,,, Dat Hy is begraven, vs. 29. ,„. Dat Hy uit de doden is op- geftaen, vs. 30, en „„. Dat deze zijne Opftanding, door vele getuigen bevestigd zy, vs. 31. Het gene de Apostel tot dus ver gefteld had, gaet hy vervolgens betogen, vs. 32-37. ,. De algemene, Helling , dat jesus de beloovde messias zy, dringt hy nader aen, vs. 32. ,,. Hierop volgen de bewijzen, ter bevestiging van de voorgeftelde byzonderheden, vs. 33-37. Dit  INLEIDING. jas* *. Dat jesus onfchuldig gedood was, betoogd hy vs» 3 3,, **. Dat jesus, uit de doden zy opgeftaen, wordt be» toogd, vs. 34-37» tftt, Het eejfte bewij's is ontleend uit JeC LV; 3, vs. 34, en 33. Het tweede uit PC XVI: 10, vs. 35-37. fft. In het derde deel dezer redenvoering , Helde de Apostel den Heer jesus voor, als den alge. noegzamen, en gewilligen Zalig» maker van verlorene zondaren. vs. 38-41. +. Dit voorftel zelve vinden wy vs. 38, 39, en •f-i-. Den naderen aendrang daervan, vs. 40, 41. fff. Deze redenvoering had zeer verfchillende uitwerkfelen, vs. 42, 43, //. Acht dagen later, hield paulus eene tweede redenvoering, vs. 44-49, f. Deze Leerreden zelye, yihden wy vs. 44. ft- De uitwerkfels, waren by deze grote vergadering, van zulk eene yer» XXI. pbïl, £G s ]  c INLËÏDINGJ fchillende denkenswijs, zeer onder* fcheiden, vs. 45-49' L Het grootfte gros der Joden en Joden genoten, verhardde zich dermaten in het ongeloov; dat de Apostelen befloten , zich van nu af, met het Euangelie der verzoening , tot de Heidenen te wenden, vs. 45-47» By de Heidenen had de Leerreden van paulus veel betere uitwerkfelen , vs. 48» 49» 3. Van Antiochien in Pifidien begaven zich paulus en barnabas , naer Iconien, Kap. XIII: 50— XIV: ö. —. De aenleiding daertoe , vinden wy Kap. XIII: 50 • 52rnrnrnm.. De verrichtingen van paulus en barnabas, te Iconien, worden befchreven* Kap. XIV: 1-6*. /. Hier predikten zy met dit gevolg, dat vele Joden en Heidenen geloovden , vs. l« //♦ Maer de ongelovige Joden verwekten , een fchromelyk oproer j het welk aenleiding gav, dat de Kruisgezanten den wijk namen, naer de andere fte» den van Lycaonien, vs. 2 - 6. De —. VV-J.A>-"<."»«j~"  INLEIDING, cj 4. De verrichtingen, en het wedervaren van paulus en barnabas , in twee andere Heden van Lycaonien, vinden wy Kap. XIV: 9-20. «*—. TeL-ystren^ vs. 7-203. /. Eerst werden hunne verrichtingen befchreven, vs. 7-10, beftaende f. In het prediken van het Euangelie, vs. 7, en %p In het doen van een zeer merkwaerdig wonderwerk, vs. 8 -10. //♦ Daerna, wordt het wedervaren der Apostelen verhaeld, vs. 15 -20». ■j:. De uitwerking yan dit wonderwerk, op de gemoederen der inwc. neren van Lystren, beftond daeiin, dat zy paulus, en barnabas , voor Godheden aenzagen, vs. n, 12. ft.'Deze Heidenen wilden den Kruis?-: gezante^, Godsdienstige eer bewijzen , vs, 13. f-ff. Dan zy wezen deze hulde van de hand, en deden eene gepaste redenvoering, vs. 14-20*. 4. Zy wezen dezehulde van de hand, vs. 14. 44, Zy deden eene zeer gepaste re-, denvoering, vs, i5-2oa. XXI. deel, £G 3] »  mi ïtfLËIDING. f* De redenvoerïng zelve, vinder! wy vs. 15-17. U. De uitwerkfels dezer redenvoering , werden aen gewezen , vs. 18-20». Van Lystren, kwamen de Apostelen te Derben, vs. 2ob. 5. Eindelyk namen de Kruisgezanten, de te rug reis aen, naer Antiochien in Syrien, door alle de voorheen bezochte plaetzen, Kap. XIV: 21— XV: 35. —. De te rug reis der Apostelen, naer het Syriesch Antiochien, van waer zy gezonden waren; vinden wy Kap. XIV: 21 -2Ó. /. Eerst reisden Zy terug van Derben, naer de drie fteden Lystren, Iconien, en Antiochien in Pifidien, vs. 21-23. f. Deze te rug reis zelve, vinden wy vs. ar, en ff. De verrichtingen der Apostelen , in de gemelde fteden, vs. 22, 23. //. Vervolgens, namen de Apostelen hunne verdere te rug reis aen, naer het Syrisch Antiochien, vs. 24-26. ——.De vei richtingen van paulus en barnabas , in het Syrisch Antiochien, worden ons befchreven, Kap. XIV: S7— XV: 35. Zy  INLEIDING. cm /. Zy deden verflag van hun werk, en bleven 'er eenen geruimen tijd, Kap. XIV: 27, 28. //. Er werd een grote twist beflischt, in de Gemeente te Antiochien in Sy« rien, ontftaen, Kap. XV: 1-35. f. De twist zelve wordt ons befchreven , vs. 1, 2a. 4. De aenleiding vinden wy, vs. 1, en ■ 44. De twist zelve, vs. 2*. f|. De beflisfching van dien twist, wordt verhaeld, vs. 2b-35. 4. De Gemeente van Antiochien zond paulus en barnabas, in gezantfchap naer Jerufalem; om de gedachten der Apostelen en Ouderlingen aldaer, over dat gefchil in te nemen, Kap. XV: 2b-5. 44- De twistvraeg werd te Jerufalem beflischt, vs 6-35. 4. Daertoe werd eene bepaling gemaekt, vs. 6- 29. +» De handelingen over deze zaek, worden befchreven, vs. 6-21. §. De vergadering der Apostelen en Ouderlingen, werd gefpannen, vs. 6. XXI. deel, [G 43  iav INLEIDING. §§. De handelingen van deze ver* gadering, vinden wy vs. 7-21. *. De onredelykheid van den eisch der Joodsgezinde Christenen, die de bekeerde Heidenen ook aen de beihijdenis en de plechtigheden van moses wet onderwerpen wilden ; werd aengeweze.n, vs. 7-12, Zo door petrus, vs, 7- II. „. Als door paulus en barna* bas, vs. 12. **. Hetbefluit werdopgemaekt, vs. 13-21. Apostel jacobus betoogde: dat het voorftel van petrus, met het Prophetisch woord, overéénftemde, vs. 13-18, en „. Wees daerop aen, wat 'er thans te doen ware, vs. 19-31, De uitfpraek der vergadering, vinden wy, vs, 22-29. Er werd vastgefteld, *. Dat 'er een gezantfchap naer Anticchien, zou afgevaerdigd worden, vs. 22, en **. Dat men de uitfpraek der Vergadering, fchrivtelyk zoude mede geven, vs. 23-29, • De?e ji  INLEIDING. cv Deze bepaling werd overgebracht, naer Antiochien, vs. 30-35. +. Eerst, wordt de zaek op zich zelve voorgefteld, vs. 30-3». *+. Daerna, wordt het gevolg aengewezen, vs. 33-35, p. paulus deed vervolgens,alleen eenen tochti in de landen der Heidenen, Kap. XV: 36— XVIII: 22. Deze tocht begon, en eindigde weder te Antiochien, in Syrien, tv. paulus maelcte fchikking, om wederom met barnabas te reifen 5 maer dit voornemen werd verydeld, vs. 36-40. h. paulus nam zonder barnabas, de reif aen» naer verfcheidene plaetzen van klein Afia, Kap. XV: 41— XVIII: 22, a. Hy zette zijne reis voort, tot aen Corinthus toe, Kap, XV: 41— XVIII: 17, i. Eerst, reisde hy, te land in Afia, tot Troas toe, Kap, XV: 41—. XVI: 8. mm,, £erst, trok hy, door Syrien en Cüicien , Kap. XV: 41, mm-mm. Vervolgens trok hy, door Derben en Lystren , beide lieden in Lycaonien , Kap. XVI: 1-5, /, Hier nam hy timotheus , na dat hy hem had laten befnijden , mede tOfc «enen reisgenoot, vs. r- 3. XX?ï. deel, £G 5]  cw INLEIDING. //♦ En berichtte, den Christenen uit de Heidenen, wat 'er te Jerufalem, ten hunnen aenzien, omtrent de befnijde* nis en andere plechtigheden van moses wet, was vastgefteld, vs. 4, 5. ———. Wijders trok hy door tot Troasi vs. 6-8. - 2. Van Troas begav zich de Apostel» met zijn gezelfchap te fcheep naer Europa, reifende tot Corinthen toe, Kap' XVI: 9— XVIII: 17. —-. De aenleiding tot dezen overtocht naer Europa, vinden wy vs. 9, 10. ———. Hierop wordt de reis door Europa, en het gene op dezelve is voorgevallen, omftandig befchreven, Kap. XVI: n—: XVIII: 17. /♦ Eerst kwamen zy te Philippi, Kap. XVI: 11-40. f. Hunne reis derwaerds, vinden wy, vs. 11, 12. ff. Hunne verrichtingen te Philippi, worden omftandig aengeteekend, vs. 13-40. |. Eene zekere lydia , werd door hunneprediking, bekeerd,vs. 13-15. .J.L De Apostel geraekte kort daerna, 1 in grote ongelegenheid, vs. 16-40. 4. De aenleiding daertoe, was dat  INLEIDING. cviï hy eenen waerzeggende geest uitdreev, uit eene dienstmaegd, vs. 16-19. ft Dit baende den weg, dat hy met sius, in de gevangenis geworpen wierd, vs. 20-24. ttU paulus en silas , werden door een wonderwerk, uit deze gevangenis verlost, vs. 25-40. +. De wonderdadige verlosfing zelve, vinden wy vs. 25, 26, en ++. De gevolgen daervan, vs. 27-40. §. De Cipier werd met zijn ganfche huisgezin, tot het geloov in christus, bekeerd, vs. 27*34- ,5§. De Apostel werd plechtig, uit de gevangenis geleid, vs- 35-39- 55§. paulus verliet met zijn gezel fchap, de Stad Philippi, vs. 40. //♦ Vervolgens begav hy zich, met zijn reisgezelfchap , naer Thesfalonica, Kap. XVII: 1-9. t- De reis derwaerds wordt ons be; fchreven, vs. tl tt- Het werk, en het wedervaren der XXL deel, 1  cm inleiding; Kruisgezanten te Thesfaloni.ca, wordfc aengeteekend , vs. a - 9. 4. paulus predikte het Euangelie def1 verzoening, aen de Joden, vs. 2, 3, 44. De uitwerking van deze prediking, was zeer onderfcheiden, vs». 4-9* 4. Zommige Joden en Jodengeno? ten, werden tot het geloov bewo* gen , vs, 444. Maer de meesten der Joden, verhardden zich in het on geloov j zelvs ging de verbittering zo ver, dat zy tot openbaer geweld overfloegen,zodanig dat zy den Apos», tel noodzaekten, om hunne Stad te verlaten , vs. 5-9. De ongelovige Joden verwekten een fchrömelyk oproer, om paulvs en sims van kant te maken , vs. 5 • 8. +. Dan y God zorgde voor zijne dienaren, vs. 9. i//, paulus kwam met zijne reisgenot ten, teBereen, vs. 10-14. f. Zy vertrokken van Thesfalonka naer Bereen, vs, io\ ■ff. Hun werk en wedervaren te Bereen a wordt befchreven, vs, 10^14, Van  INLEIDING. cis |. Van hun werk, geevt Lucas een zeer kort verflag, vs. iob. Ij. Hun wedervaren was zeer onder* fcheiden , vs. 11-14. 4. Eerst hadden zy eene zeer aenge* name ontmoeting, en eene gezegende vrucht op hunnen arbeid, vs. 11, 12. 44. Maer het genoegen der Kruisge* zanten, was van genen langen duur* Er ontilond wederom eene beroer* [ te, welke het noodzakelyk maekte , dat zy de Stad verlieten , v». . 1314. ////♦ paulus reisde naer Athenen, vi. 15-34- f. De aenkomst van den Apostel te Athenen, vinden wy, vs. 15. ff. De verrichtingen, en het wedervaren van paulus te Athenen, worden ons befchreven, vs. 16-34. 4. Hy predikte, in de Synagoge der Joden, en op de markt, voor allen die hem ontmpetten, vs. 16, 17. 4. De aenleiding vinden wy, vs. 16. 44. De prediking van Paulus , wordt ons befchreven, vs. ij. 44« Dan hy ontmoette aenftondi,' XXI. DEEt»  ex INLEIDING. eenen zeer groten en gevaerlykea tegenftand, vs. 18-34. $. Deze tegenftand wordt ons befchreven, vs. I8-31» De Apostef geraekte met Hei» denfcheWij>geeren,in een twistgeding, vs. 18. *+. Dit twistgeding gav aenleiding , dat hy voor het Gericht betrokken wierd, vs. 19-31. §. Hy werd naer het gericht ge« bracht, vs. 19-21. "r lucas ftelt deze gebeurtenis voor, vs. 19, 20, en „. Voegt 'er eene aenmerking by, vs. 21. §§. De Apostel hield [eene zeer merkwaerdige reden voering, vs. 22-31. ,. Hy begon met eene gepaste aenfpraek, en nadrukkelyke inleiding, vs. 22, 23. i,. Hierop volgde de reden voering zelve, vs. 24-31. Zy behelst twee hoofddeelen. *. In het eerfte deel, verkondigde hy hun den onbekenden god nader: voorname»  INLEIDING. cxi , melyk door eene bondige wederlegging, van eene driederlei dwaling; welke onder de Heidenen, byzonder onder de Atheners heerschte, vs. 24-29. HK. Eerst gav hy eene befchrijving van dat verheven Opperwezen ; het welk hy verkondigde: zijnde die befchrijving, tevens de grondflag van zijne ganfche wederlegging, vs. 24*. 33- Daerna wederlegt hy, de drie voorname dwalingen der Heidenen , byzonder der Atheners, vs. , 24b-29. AA. Dat God in Tempelen woonde, vs. 24b. BB. Dat God voordeel had, van den eerdienst der menfchen,vs. 25-28, AA. Eerst ontkent hy de gemelde dwaling, vs. 25*. J3J3. Daerna wederlegt hy dezelve, vs. 25^28. XXL deel!  csr INLEIDING* ff«. In het gemeen g vs. 25b. {3/3. Hy voegt 'er meer byzondere bewijzen by, vs. 26-28. aa. De redenkundige bewijzen, vinden wy vs. 26- 28a. ga* Dat God door den eerdienst der menfchen, niet bevoordeeld word jbewijst paulus: eerst daer uit, dat Hy de Schepper en Verzorger is, van alle menfchen, vs. 26. 16. Het tweede bewijs is genomen , uit Gods verhevene oogmerken, in zijne wegen en handelingen, met het menschdom , vs. 27. CC. Het laetfle- bewijs is ontleend uit onze volftrekte afhan:  INLEIDING. cxiii hangelykheïd van God, vs. 28a. ik. Na deze redenkundige bewijzen , beroept zich de Apostel op het getuigenis der Heidenfche Dichteren, vs, 38b. CC. De derde dwaling, welke paulus wederlegt , is de Afgodsdienst, vs. 29. •*. In het tweede deel van zijne redenvoering, het welk lserftellig is , predikte de Apostel het geloov en de bekeering, vs. 30, 31. KK. Eerst verklaerde hy, dat het nu de wel aengename tijd ware, in welken God ook de Heidenen , met zijne genade bezoeken wilde, vs. 30. 33. Daerop , verkondigde hy het algemeen oordeel, vs. 3r. 4. Het uitwerkfel van paulus pogingen, vinden wy vs. 32-34, XXI. deel. [H3  txiv I N L E I D I N G. >*-. By de rneesten, waren zy zon* dér vrucht, vs. 32, 33. Evenwel, zijne redenvoering had eenig nut gedaen, vs. 34. /////♦ paulus reisde naer Corinthen, Kap. XVlIi; 1-17. f. De aenkomst aldaer, vinden wy vs. 1. jf. De verrichtingen, en het wederva* ren van den Apostel te Corinthen , worden verhaeld vs. 2:17. 4. Hy hield zijn verblijv, ten huize van eenen zekeren Jood, aquila genaemd, vs. 2, 3. 44. De verrichtingen van den Apos» tel, in den dienst van het Euangelie, vinden wy vs. 4*17. 4. Hy leerde in de _ Synagoge der Joden, vs. 4, 5. 44. Vervolgens wendde hy zich tot de Heidenen, vs. 6-17. 4. De aenleiding was, de boosaertige tegenftand der ongelovige Joden, vs. 6. ++. De prediking van paulus aen de Heidenen , had beter gevolg , vs. 7-Ï1. §. Hy bekeerde 'er velen }vs. 7, 8. §$■ Hy werd door eene Openbaring ver-  INLEIDING. cvt vermaend, om in het prediken te volharden, vs. 9, io, en §§§. Bleev daerom anderhalv jaer, te Corinthen, vs. ït* * + +■. Ten laetften evenwel, openbaerden de ongelovige Joden, hunne boosaertigheid ; zodat zy den Apostel by den Stadhouder aenklaegden, vs. 12-17. §. De Joden beklaegden den Apostel , by den Romeinfchen Stadhouder , als eenen gevaerlyken verleider, vs. 12, 13. §§• Maer deze onderneming , had geen kwaed gevolg voor hem, en zijne leer, vs, 14.-17. ,. De Stadhouder liet zich aen de gemelde befchuldiging, niet gelegen leggen, vs. 14-16, en „. De Overfte hunner Synagoge, werd onder oogluiking van den Stadhouder, mishandeld, vs. 17. li. Van Corinthen reisde paulus te rug, naer Antiochien, vs. 18-22. x. Zijn vertrek van Corinthen, vinden wy vs. 18*. 2. Zijne te rug komst naer Antiochien * wordt befchreven vs. i8'>-22» XXL deel. [H 2]  cxvl INLEIDING. —. Hy begav zich te water naer Ephêfen, vs. i8b- 20, en <——. Van Ephefen naer Caefareen, vs. 2n ■.— . Vervolgens ging hy te land, over Jerufalem naer Antiochien, vs. 22. & Van Antiochien deed paulus, eenen tweeden tocht ^ door de landen van Galatien en Phrygien, naer Ephefen, Kap. XVIII: 23— XIX: 40. tt. Hy reisde door de landen van Galatien en Phrygien, Kap. XVIII: 23-28. q. Deze reis zelve, vinden wy vs, 23. fi, Middelerwijl dat paulus bezig was, met deze reis te doen , kwam 'er een zekere apollos te Ephefen; die voor den Apos* tel den weg baende ; om het Euangelie aldaer, met des te meerdere vrucht te prediken, vs. 24-28. 1. Deze apollos, werd in zijn perfoon en verrichtingen, te Ephefen, befchreven, vs. 24-26". 2. Vervolgens, begav hy zich naer Corinthen , en deed 'er veel dienst aen het Koningrijk van christus , vs. 27, 28. b. Nadat paulus de landen van Galatien en Phrygien, had doorgereist, kwam hy te Ephefen, Kap. XiX: 1-40. a. Zijr.e aenkomst te Ephefen, vinden wy vs. iaj en Zij-  ï N U I D I N a %, Zijne verrichtingen aldaer, vs. ib-4p„ 1. Hy doopte 'er eenigen, die alleen mee den Doop van joannes den Boetgezant a gedoopt waren; en deelde hun de buitengewone gaven van den heiligen geest, mede, vs. 1S7. •—•. Deze verrichting, wordt ons befchre» ven, vs. ib-o\, en y&e-vi Het getal van deze lieden , wordt ons aengewezen, vs. 7. 2. Vervolgens, predikke hy: openlyk het, Euangelie, vs. 8,-20, rr- De prediking zelve, vinden wy vs, 8-12. /. Eerst in de Synagoge, vs. 8. //, Daerna in het fchooL van zekeren tyrannus, vs. 9, io. ///, Onder deze prediking, deed hy verbazende wonderen, vs. 111 12. —. De vrucht van des Apostels prediking, wordt ons befchreven, vs. i.?-2o. /, Hy had eene zonderlinge, ontmoeting x met eenige Duivelhezwerers, vs. 13 - i.8. Deze lieden ondernamen in jesus naem, duivelen uit te werpen , vs.. *3, H. ft», Maer, de uitfiag was voor hun, se XXi deel, LH 3J  cxyïh INLEIDING. fmadelyk, en voor het Euangelie by uitnemertheid voordeelig, vs. 15-19, //, paulus zag eene zeer overvloedige vrucht, op zijne prediking, vs. 20. -——. In weerwil der gezegende vrucht zijner prediking, geraekte de Apostel in zeer grote verlegenheid, vs. 21 - 40. /, Hy was voornemens, door Macedonieri, en Achajen naer Jerufalem, en vervolgens naer Rome te reizen, vs» 21, 22, //, Maer eer hy Ephefen verliet, geraekte hy aldaer, in grote ongelegenheid, vs. 23-40, f. Er ontftond een allergevaerlykst op roer, vs. 23-34. |. Dit oproer werd in het gemeen voorgefteld, vs. 23. |L Vervolgens, wordt het in de aen* leiding, en byzondere omftandigheden, nader befchreven, vs. 24-34.. ■ff. Dit oproer werd gelukkig gedempt, zodat den Apostel geen leed wierd aengedaen, vs. 35-40, 9. Ten laetilen reisde de Apostel, met zijn gezelfchap van Ephefen, door verfcheidene plaeifen naer Jerufalem $ en kwam ook ein*' deljk te Rome, Kap, XX-XXVIIÏ, De  INLEIDING. cxi* a. De reis naer Jerufalem wordt omftandig befchreven, Kap. XX: i— XXI: 17. 8. Eerst reisde, de Apostel, door MacedoI nien, tot in Griekenland, Kap. XX: 1, 2. $k Uit Griekenland, keerde hy weder naer Macedonien, en nam van daer, de reis aen naer Jerufalem, Kap. XX: 3— XXL' 27. 1 1. Hy keerde weder naer Macedonien, vs. 3. 2. Vervolgens reisde hy van daer, naer Jerufalem, Kap. XX: 4— XX i: 17. —-. Zijne reisgenoten die hem tot in Afia vergezelden, gingen vast vooruit tot aen Troas , om hem aldaer in te wachten. Middelerwijl ging de Apos^ tel naer Philippi, Kap. XX: 4, 5. S*-*» Van Philippi begav hy zich, naer Jerufalem, Kap. XX: 6— XXI: 17. /. Eerst nam hy de reis te fcheep, tot aen Ptolomais, Kap. XX: <5— XXF: 7, . f- Van Philippi op Troas, Kap. XX: 6-13. 4. Zijne aenkomst te Troas wordt be«, fchreven, vs. 6. 4|. Zijne verrichtingen aldaer, worden aengeteekend, vs. 7-12. 4^ Hy hield eene lange redenvoeXXL DEEL-. [H 4]  exx INLEIDING. ring, voorde verzamelde menigte der Christenen, vs. 7, 8, en 44- Deed een verbafend wonderwerk ^ in het opwekken van eenen doden, vs. 9-1». 444» Van Troas, ging hy te voet naer Asfon, vs. 13. ff. Verder ging de reis te fcheep, naer Meliten, Kap. XX: 14-38. 4.. Eerst befehrijvt lucas deze rei» zelve, vs. 14, 15. 44. Daerna geevt hy een omftandig bericht, van het gene paulus aldaer, verricht heeft, vs. 16-38. 4. Hy ontbood de opzieners der Gemeente van Ephefen , by hem, vs. rfe, 17, en 44. Nam van hen een zeer aendoenlykaffcheid, vs. 18-38. +. De affcheidsreden zelve,vinden wy, vs. 18-35. J. Hy ftelde hun, zijn eigen voorbeeld van yver en getrouwheid, in de bediening, ter naer vol ging voor, vs. 18 ■ 20. §§. Hy voorfpelde hun het leed, het welk hem te Jerufalem zon overkomen, vs. 21 - 24. Hy  INLEIDING. cxxi i 555' Hy vermaende hen, om acht te geven, op het belang der Ge* meente, en te waken tegen de verleiders, vs. 25-31. $§55' Hy wekte hen nog eens op, 1 om zijne voerltappen naer te wandelen, vs. 32-35. +*. Hy eindigde, met een plech« tig gebed, vs. 36, en Nam een zeer aendoenlyk affcheid, vs. 37, 38. ttt* Van Meliten, zette de Apostel zijne, fcheepsreis voort j naer Syrien en kwam te Tyrus, Kap. XXI: 1-4. |. De fcheepsreis zelve , tot Tyrus toe, wordt befchreven, vs. 1-3. 44. De verrichting van den Apostel te Tyrus, wordt aengeteekead, vs. 4. tttt' Van Tyrus reisde de Apostel wederom te fcheep , naer Ptolamais ft Kap. XXI: 5-7. 4. Het vertrek van Tytug, vinden wy> v8, 5> 6, en 44. De aenkomst te Ptolemais, vs 7, //♦ Van Ptolemais reisde paulus , met zijn gezelfchap, te land naer Jerufakm, Kap. XXI: 8-17. XXI. de si, [H 5}  em INL. ElDI.NCk f. Eerst begaven*'zy zich naer C®fa». reen , vs. 8-14. |. Hunne aenkomst te Csefareen,wordt befchreven, vs, 8, 9, benevens 44» De zeer merkwaerdige ontmoet ting, welke zy aldaer gehad heb-, ben, vs. 10-14. ft. Van Caefareen, ging de Apostel met zijn gezelfchap , naer Jerufalem, vs„ ■ ' I5~i?. ■ -r 4. Deze reis naer Jerufalem, wordt befchreven, vs. 15, 16, en 44- De aenkomst aldaer, vs. 17. h Het gene den Apostel te Jerufalem, beje-, gend is., wordt zeer dmftandig befchreven , Kap. XXI: 18— XXViiL 9, Kap. XXI: .18- 26. verhaelt de Euangelist , wat paulus met den Apostel jACOsusa en de Leeraren der Jerufalemfche Gemeente, verhandeld hebbe. t. paulus, begav zich naer het huls van den Apostel jacobus, alwaer de Leeraers der Jerufalemfche Gemeente, vergaderd waren, vs, jg. 3. Het gene in die vergadering is voorgevallen ,. verhaelt de Gefchiedfchrljver , vs. 19 - 26, w.. Eeyst gav paulus bericht van den blijkbaren zegen, welken God op zij-. nen  INLEIDING. cxxhï iien dienst onder de Heidenen, gegeven had, vs. 19. •»■-—. Dit bericht droeg de goedkeuring der vergadering wech, en werd, mee eenen gepasten raed aen paulus, achtervolgd , vs. 20-26", Men gav paulus, eenig verflag van de Gemeente te Jerufalem , en hoe zeer hy by dezelve in verdenking geraekte, vs. 20, 21. //, Men gav hem daerom eenen vriendelyken raed, vs. 22-26". % De raed zelve wordt opgegeven a vs. 22-25. \. Men ftelde dezen raed niet alleen voor, vs. 22^24, maer .J4. Men nam ook eenè bedenking wech, welke daertegen in het gemoed van paulus, zou kunnen opkomen, vs. 25. tt- De Apostel volgde dezen raed op, vs. 26. % Dan daerdoor geraekte hy in banden a Kap. XXI: 27— XXVIII: Si. i\ De aenleiding daertoe, vinden wy, Kap. XXI: 27-30». en s. De gevangenneming zelve, Kap. XXI; 30''- 3 ö. —•.. Eerst van de Joden, vs. 30b. XXI deel.  cxxiy INLEIDING,; mmj» *, Daerna van de Romeinen, vs. 31-3&; 3. De gevolgen van des Apostels gevan-, genneming, worden zeer uitvoerig aen-, geteekend ,Kap, XXI: 37-r XXVIII: 31,—% PAUius verantwoordde zich, voor het volk, Kap. XXI: 37— XXII: 29. /♦ Hy verzoekt van claudius lysias. vryheid, om zich voor de menigte, te verantwoorden, Kap. XXI: 37-39, //. Dit verzoek werd toegeftaen, vs. 40. /•//. De verantwoording van, den Apostel, vooi het Joodfche volk, wordt agngeteekend, Kap. XXII: 1 - 29. f. De verantwoording zelve, vinden wy, vs. i -21. 4, Vooraf gaet eene gepaste voorre-, den, by welke lucas eene aentee-» kening gevoegd heeft, vs, 1, 2. |. De voorreden ontmoeten wya vs, 1, en 44. De aenteekening van lucas % vs.' 2, 44» in de redenvoering zelve ,■ vs, 3- 21.. 4- Verh.aelt hy eerst zijne opvoe» ding en levenswijs, eer hy tot het Christendom bekeerd werd s vs- 3-5, 44. Daema geevt. hy bericht, van lijne  INLEIDING. cxxv zijne zeer merkwaerdige bekeering , tot het Christendom, v». +. Eerst fpreekt hy van de zonderlinge gebeurtenis, welkeaenleiding gav, dat hy van gevoelens veranderde, vs. 6-n. + +. Vervolgens van zijne bekeering zelve, vs. 12-16. 444, Wijders verhaelt hy, hoe hy gezonden ware, om onder de Heidenen te prediken, vs. 17-21. tf. Dan de Apostel werd door het volk, in zijne redenvoering gefluit, en door den Romeinfchen Overften, claudius lvsias, nader onderZocht , vs. 22-29. |. Hy werd door de woede van het volk , gefluit, vs. 22, 23. 44. De Overfte der Jerufalemfche bezetting, wilde de zaek nader onderzoeken, vs. 24-29. 4. Hy was voornemens, doorgeesfeling, tot een fcherp onderzoek over te gaen, vs. 24. 4t. Maer hierin werd de Apostel verfchoond , vermits hy een Roomach burger was, vs. 25-29/ ——. paulus verantwoordde zich, voer XXL deel.  cxxvi INLEIDING. den groten Raed der Joden, Kap. XXII: 30— XXIII: 10. /♦ De aenleiding daertoe, vinden wy» Kap. XXII: 30. //. De verantwoording van den Apostel , voor den groten Raed der Joden, wordt befchreven, Kap. XXIII: 1 -10. t. Hy begon zijne redenvoering, maer werd , door de onbefuisdheid van den Hogepriester, gefluit, vs. 1-5. tf. De Apostel ziende, dat hy met eene regelmatige verantwoording, niet zou kunnen vorderen, zocht hy de Pharizeeuwen op zijne zijde te krijgen , vs. 6-9. tft- Hier door ontftond zulk een grote tweedracht, dat de Overfte vrezen^ de, dat de Apostel zou verfcheurd Worden, hem weder naer de hoofd" wacht brengen liet, vs. 10. paulus verantwoordde zich , voor de Romeinfche Stadhouders, Kap. XXIII: 11— XXVIII: 31. /♦ Eerst voor felix, Kap. XXIII: 10— XXIV: 17. f. De Apostel werd door eene Openbaring , bemoedigd, Kap. XXIII: 11. en Werd  INLEIDING. exxvtó ff. Werd daerop, naer Csefareen gevoerd , om zich voor den Romeinfchen Stadhouder , te verantwoorden, Kap. XXIII: 12— XXIV: 27. |. Eene ontdekte; zamenzweering tegen zijn leven, maekte, dat deze verzending verhaest wierd, Kap. XXIII: 12-22. 4. De zamenzweering vinden wy, vs. ia -15, en 44- De ontdekking daervan, vs. 16-22. 44« paulus werd naer Ccefareen vervoerd , om zich voor den Landvoogd felix , te verantwoorden , Kap. XXIII: 23— XXIV: f27. 4. De vervoering van den Apostel, naer Csefareen, wordt befchreven, Kap. XXIII: 23-33. +. De Overfte der Romeinfche bezetting te Jerufalem, zond den Apostel, vergezeld van eenige krijgsknechten naer Casfareen; en fchreev eenen briev aen den Stadhouder felix, om hem eenigt bericht te geven; zo omtrent de gevangenneming van paulus, als de oorzaek van zijne verzending, vs. 23-30. XXI. DEEL.  «XWSI INLEIDING. 5. De verzending van den Apostel vinden wy, vs. 23, 24, en §§. Den briev van den Overften, vs. 25-30. ++. Na eene nacht op reis te hebben doorgebracht; kwam paulus te Caefareen, vs. 31 - 33. Ü. Te Caefareen gekomen zijnde , verantwoordde zich de Apostel voor den Landvoogd felix , Kap. XXIII: 34— XXIV: 27. -K De Stadhouder beloovde hem te zullen horen, zo dra de leden van den Joodfchen Raed , als zijne befchuldigers, zouden gekomen zijn, Kap. XXIII: 34, 35. ++. De verantwoording van den Apostel, voor den Landvoogd felix , met het gevolg daervan; werd omftandig befchreven, Kap. XXIV. §. De.verantwoording zelve werd aengeteekend, vs. 1-21. *. Zijne befchuldigers brachten eerst hunne bezwaren in, vs; 1-9. ,. De vierfchaer wordt zeer plechtig in het paleis van den Landvoogd, gefpannen, vs. 1,2». De  INLEIDING. cxxix tftf. De befchuldigers verfchenen , met hunnen Advocaet tertullus , om het woord te voeren, vs. i. 33. De gevangene werd ook voor den Stadhouder, gebracht, vs. aa. „. tertullus Helde de bezwaren van den Joodfchen Raed, voor, vs. 2b-914 Hy begon met eene vleiende inleiding, om de gunst van den Stadhouder te onderkruipen , vs. 2h - 4. 33» Vervolgens ging hy over, tot de bezwaren van den Joodfchen Raed, tegen paulus, vs. 5-9. AA. De bezwaren welke tertullus voorbracht, vinden wy vs. 5-8. AA. De misdaden welken hy paulus toedichtte, vs. 5,6a, waren twee. ««. De Apostel was volgens hem, een allerfchadelykst menich, vs.j,en XXI. DEEL. [IJ  cxxx INLEIDING. (S|3. Een ontheiliger van den Tempel, vs. 6a. BB, Wijders beklaegde hy zich over lysias , den Overften der Jerufalemfche bezetting, vs. 6b - 8. BB. Deze befchuldigingen, werden door de leden van den Groten Raed der Joden , gretig toegeftemd, vs. 9. **. paulus verdedigde zich , tegen deze hatelyke befchuldigingen, Kap. XXIV: 10-21. ,. Hy kreeg daertoe verlov van den Stadhouder, vs. ioa. „. Hy verantwoordde zich vrymoedig, en op eene zeer gepaste wijs, vs. IOb-2I. NK# Hy begon,met eene eenvouwige aenfpraek, waerin hy reden gav van zijne vryrooedigheid, vs. iob. 33, Op deze aenfpraek, volgde de mannelyke verantwoording van den Apostel, vs. 11-21. Op  inleiding: cxxïi AA. Op de eerfte befchuldiging van oproer, antwoordde hy vs. h-13. tertullüs had gezegd, dat hy oproer onder de Joden verwekte j door de gehele Waereld. Dan hy betoogd het tegendeel , uit zijn gehouden ge* drag. AA. Zo te Jerufalem, vs* 11, 12. BB. Als op andere plaetzen, vs. 13; B b. Qp het tweede bezwaér,' dat hy een fcheurmakef was, antwoord de Apostelt vs. 14-16. AA. Hy erkende openhartig, dat hy van dien weg was, welken zijne vyai> den eene Secle noemden, •vs. 14». B B. Maer hy betoogde j dat daerin gene ftrafwaerdige misdaed gelegen ware, vs. I4b-iö. ««. In het algemeent vs. < i4b» aSXI» DEEL. [I 2 j  cxxxn INLEIDING. 0j3. Meer byzonder verklaerde hy: dat by in de drie hoofdzaken van den Godsdienst, geloov ,hoop en lievde; met alle weldenkende Joden overeenftemde, vs. 14a-16". aa. Ten aenzien van het geloov, vs. 14a. bb. Met opzicht tot de hoop, vs. 15. cc. Met betrekking tot de lievde , vs. 16. CC. Tegen de derde befchuldiging , dat hy getracht had den Tempel te verontreinigen ; verdedigd zich de Apostel, vs. 17-si. A A. Eerst toont hy, dat dezelve ftrijdig was met het oogmerk, waertoe hy te • Jerufalem en in den Tempel gekomen was, vs. 17. BB. De Apostel voegt 'er eene tweede aenmerking by, dat de befchuldiging van  INLEIDING. CX3C3CHI van tertullus blijkbaer ftrijdig was, met de ondervinding van allen, die hem in den Tempel gezien hadden , vs. 18. CC. Hierby kwam nog eene derde aenmerking, dat 'er gene ooggetuigen wierden voortgebracht ; die de voorgewende verontheiliging van den Tempel, zouden gezien hebben, vs. 19. DD. Eindelyk, indien de Apostel den Tempel had trachten te verontreinigen, dan had de Joodfche Raed hem daerover , als over eene hoofdbefchuldiging,moeten onderhouden ; maer dit was niet gefchied. Deze was zijne vierde aenmerking, ter wederlegging van den gemelden laster, vs. 20, 2r. §§. Het gevolg van paulus verantwoording, befehrijvt lucas, vs. XXI. DEEL. £l 33  cmxw INLEIDING. *. De beflisfchïng der zaek zei-' ve, wordt tot nader befcheid . uitgefteld, vs. 22. **. Meer byzonder had deze verantwoording, merkwaerdige gevolgen voor den Apostel, vs. 2 3 - 27. ,. Hy kreeg verligting van gevangenis, en meerdere vryheid, vs. 23. „. Ook diende de handelwijs., welke de Stadhouder vervolgens in dit geval hield, zeer ter rechtvaerdiging van den Apostel, vs. 24.-27» //* paulus verantwoordde zich, voor den Romeinfchen Landvoogd porcius jtesius. Deze verantwoording, met de gevolgen daervan, wordt omftandig befchreven, Kap. XXV: i— XXVIII: 31. f. De voorbereidende omftandigheden van deze verantwoording, vinden wy, Kap. XXV: 1-5. \. Kort nadat de nieuwe Landvoogd in Jud933 gekomen was, begav hy gich naer Jerufalem ^ vs, i.  INLEIDING. cxxxv 44, By die gelegenheid , deden de Hogepriester en andere aenzienlyke Joden, .een verzoek aen den Stadhouder, omtrent den gevangenen paulus, het welk van de hand gewezen werd, vs. 2 - 54. Zy verzochten, dat paulus naer Jerufalem mogt overgebracht worden ; met voornemen om hem onder den weg, te laten vermoorden , vs. 2, 3. 44. Maer de Stadhouder antwoordde : dat hy zich eerlang naer Caefareen begeven zoude, en dat de befchuldigers van den gevangenen aldaer verfchijnen konden; om tegen hem gehoord te worr den , vs. 4, 5. ff. De verantwoording van den Apostel , voor den nieuwen Landvoogd festus , vinden wy, vs. 6 - 8. fff. Het gevolg van des Apostels verantwoording was, dat hy, zich op den Keizer beroepen hebbende, naer Romen gezonden wierd, Kap. XXV: 9— XXV11I: 31. 4. Op den voorflag van den Stad* XXI. deel. [I 4]  cxmi INLEIDING. houder aen den Apostel, 0f hy te Jerufalem , door den groten Raed wilde geoordeeld worden; beriep hy zich op den Keizer, Kap. XXV: 9-12. 4. Dezen voorflag van den Stadhouder, vinden wy, vs. 9. 4*. paulus verwierp dezen voorflag, en beriep zich op den Keizer, vs.10-12. 4|. Uit kracht van des Apostels beroep, op den Keizer, werd hy naer Romen verzonden, Kap. XXV: 13— XXVIII: 31. 4. Vooraf verantwoordde paulus zich nog, voor den Koning agrippa, Kap. XXV: 13— XXVI: 32. +. De aenleiding daertoe, wordt omftandig aengeteekend, Kap. XXV: 13-37. § Koning agrippa kwam te Ca?fareen, om festus, met het aenvaerden der Landvoogdy, geluk te wenfchen, vs. 13. §§. De Landvoogd gav Koning herodes agrippa , een uitvoerig bericht, omtrent den gevangenen paulus, vs. 14-21. Zo  INLEIDING, cxxxvn *. Zo van het gene omtrent hem, te Jerufalem, vs. 14-16. *■*. Als te Csefareen was voorgevallen , vs. 17-21. De Koning agrippa betuigde zijn verlangen, om den gevangenen eens te zien en te hovs. 22. §555- paulus werd, voor agrippa gebracht, vs. 23-27. *. Er waren verfcheidene lieden van den eerflen rang by tegenwoordig, zodat de vergadering , voor welke de Apostel fpreken zoude, ongemeen luisterrijk ware, vs. **. De Landvoogd deed eene korte aenfpraek, waerin hy reden gav, waerom hy den gevangenen, voor deze aenzienlyke vergadering gebracht hadde, vs. 24-27. + +. De verantwoording van den Apostel , voor den Koning agrippa , werd befchreven, Kap, XXVI. XXL deel, [1 5]  cxxxvhi INLEIDING. g. De verantwoording zelve, vinden wy vs. 1-23. *. Nadat de Apostel vryheid gekregen had , om zich te verantwoorden , begon hy met eene zeer gepaste aenfpraek , vs. 1-3. **. Op deze inleiding, volgde het lichaem der redenvoering , vs. 4-24. ,. Eerst deed hy een verhael van zijn leven en gedrag toen hy, in zijnen onbekeerden lïaet, onder de Joden verkeerde, en zeer verkleevd was, aen de leerbegrippen der Pharizeeuwen ; welke hem nu, tot "eene misdaed, gerekend werden , vs. 4-8. KN. Het verhael van zijn leven en gedrag, in zijnen onbekeerden flaet, vinden wy, vs. 4, 5. 33. Thans werd de leer der Pharizeeuwen, omtrent het volgend leven, hem tot eene  INLEIDING, cxxxw eene misdaed gerekend, vs. 6-8. „. Daerna deed de Apostel eene openhartige belydenis, dat hy voorheen, in eenen onberedeneerden yver voor den Joodfchen Godsdienst, doldrivtig gewoed had, tegen de Christenen, vs. 9-ir, Nlt. Hy ftelde het beginfel voor, uit het welk zijne woede was voortgekomen, vs. 9, en 53. Sprak onbewimpeld van de wreedheden, welken hy den Christenen had aengedaen, vs. io, ii. AA. Zo binnen Jerufalem, vs. io, na. B B. Als in de buitenlandfche Steden, vs. iib. iw Wijders gav de Apostel een kort, maer zakelyk bericht, van de buitengewone wijs, op welke hy tot het Christendom bekeert, en tot het Aposr telfchap geroepen wasj ten XXJ^ deel,  cxl INLEIDING. betoge, dat hy niet andera gepredikt hadde, dan het gene hem in een hemelsch gezicht, door eene Godlyke Openbaring bevolen was, vs. 12-18. Ntf. Vooraf deelde hy de voorbereidende omftandigheden van tijd, plaets en aenleiding mede, vs. 12. 33. Daeróp liet hy de zeer merkwaerdige gebeurtenis zijner verandering volgen, vs. 13-18. AA. Eerst verhaelde hy, hoe hy op eene gansch buitengewone wijs, tot het Christendom bekeerd was, vs. 13-1(5*. AA. Hy begon met een bericht, van het gene hy gezien had, vs. 13. BB. Daerna fprak hy van het gene hy gehoort had, vs. 14- i6\ Hy hoorde drie onderfcheidene aenr fpraken. ««. De eerfte vinden wy vs. 14. De  INLEIDING. cxli 00. De tweede vs. 15. yy, De derde vs. i6a. BB. Wijders verhaelde hy, hoe de Heiland hem onmiddelyk tot het Apostelfchap geroepen had, vs. i6b-i8. AA. In het gemeen vs. i6\ . B B. Meer byzonder , vs. 17, 18. „„. Eindelyk verhaelde de Apostel , hoe hy deze Godlyke roeping aenftonds en gewillig gehoorzaemd had, vs. 19-23. KK. Hy had het Godlyk bevel aenftonds gehoorzaemt, vs. 19, 20. AA. Dit flelde hy in het gemeen voor, vs. 19. BB. Meer byzonder vs. 20. AA. Met opzicht tot de plaetfen, in welken hy gepredikt had, vs. 20a. BB, Ten aenzien van den inhoud zijner prediking, vs. 20b. XXI. deel:  cxtïi INLEIDING. 33- De Joden hadden hem daerom gegrepen, en gepoogt om te brengen, vs. 21. Sa. Ten laetften befloot de Apostel zijne redenvoering $ met aen te merken, dat hy door den Godlyken byftand was bewaerd gebleven : en dat hy het nog tot zijne lust en eer rekende, en altoos zou blijven rekenen, om de leer van het Euangelie aen allerlei foorten van menfchen te prediken, vs. 22% 11. De uitwerkfelen van deze zeer merkwaerdige redenvoering worden aengeteekend,vs. 24-32, *. Op den Romeinfchen Landvoogd porcius festus,vs. 24-27. ,. Het oordeel van den Stadhouder , over deze verantwoording des Apostels, vinden wy vs. 24. „. Het antwoord van paulus, vs. 25-27. KK. In het gemeen vs. 25. Meer  INLEIDING, cxllu 33. Meer byzonder, beriep hy zich op den Koning agrippa , als eenen man, die meerdere keamis had van deze dingen;, en gaerne erkennen zoadedat hy niets ongerijmds gefproken had, vs. 26, 27. 1 **. Het uitwerkfel van des Apostels verantwoording, op den Koning agrippa , wordt befchreven, vs. 28., 39. ,. De Koning verklaerde, dat hy door paulus woorden getroffen ware, vs. 28. „. Daerop antwoordde de Apostel zeer gepast, vs. 29. ***. De uitwerking van deze redenvoering, op het overige gezelfchap, vinden wy vs. 30-32. De algemene uitfpraek van alle de toehoreren, vs. 30, 31, en „. De meer byzondere verklaring van den Koning herodes agrippa, vs. 32. XXI. deel.  cxliy INLEIDING. %\. De reis van paulus, die zich op den Keizer beroepen had, naer Romen, met zijne asnkorast en verblijv aldaer ; werd uitvoerig befchreven, Kap. XXVII, XXVIII. " +. Zijne reis van Caefareen naer Romen, vinden wy Kap. XX.V1I: ï— XXV11I: 15. J. Deze reis was zeer rampfpoedig, en ging gepaerd metfchipbreuk aen het eiland Maltha , Kap. XXVII. *. Eerst voer de Apostel met zijn gezelfchap , van Caefareen tot het eiland Creta, nu Kandia genaemd, vs. 1-8. ,. Vooraf worden de omftan- digheden vermeld, vs. i. „. Daerop volgt het bericht, van dit gedeelte der reize, zelve, vs. 2-8. KK. Men voer van Caefareen ; tot in klein AQen, vs. 25-5. AA. Het vertrek van Ctefareen , vinden wy vs. 2. B B. Van Caefareen, ging de fcheepsreis tot in klein AQen, vs. 3-5. Eerst  INLEIDING: ÉXtt? AA. Eerst tot Zidon, v?. 3* B B. Van Zidon, werd de reis voortgezet, tot in klein Afien, vs. 4, 5. 53. Uk kleinAfien, werd de reis vervolgd, tot het ei« land Creta; nu Kandia genaemd, vs. 6-8. * f*. De reis werd door fchipbreuk afgebroken, vs. 9 - 44* ,. Het vervolg der reize wordt befchreven, vs. 9-19. Hier vinden wy K K. Het overleg, hoe de reis verder te doen, vs. 9-12. Dit overleg beftond: AA. In een voorftel van PAULUS, VS. 9, IO. BB. Het welk genen ingang vind, vs. 11, 12. 33. Dan dit overleg mislukte, tegen alle verwachting van het fcheepsvolk , vs. 13-19. AA. Men kwam in eene zeer grote ongelegenheid, vs. 13-15XXI. deel; [K]  «XLVI INLEIDING; BB. In deze ongelegenheid, nam men alle middelen van behoudenis, by de hand , vs. 16-19. AA. Men verzekerde zich van den boot, vs. 16, 17*. BB. En deed al wat men kon , om het fchip ware het mogelyk, te behouden, vs. i7b-i9. Eindelyk werd de reis door fchipbreuk, afgebroken , vs. 20-44. Ntf. paulus zag dit ongeval vooruit, vs. 20-26. A A. Het fcheepsvolk verloor alle hoop, vs. 20 BB. paulus in het byzonder, ' voorfpelde de fchipbreuk met alle de omftandigheden, vs. 21 - 26. AA. Hy voorfpelde de aenflaende uitkomst, vs. 21 , 22. B B. Dit wist hy uit eene Godlyke Openbaring , vs. 2S:> 24. Op  INLEIDING. cxmt CC. Op dezen grond, vestigde de Apostel zijne aen-> moedïging, vs. 25, 26. 33 Hierop volgde' de fchip-breuk zelve, vs. 27-44. » AA. De naefte aenleiding daertoe, vinden wy vs,' 27^38. A-A. De gelegenheid welke de fchipbreuk deed vermoeden , wordt aengetee-j kend vs. 27-29. De voorzorg van paulus , tot behoud der fchepelingen , wordt befchreven, vs. 30-38, 4*. Eerst zorgde hy , da* de fchepelingen binnen boord bleven, vs, 30-32. 00. Vervolgens zorgde hy voor de landing, vs. 33-38.. aa. Hy vermaende tot het nodig middel, en ging met zijn eigen voorbeeld voor, vs.^ 33-35. 0 0, De vermaning zelve, vinden wy vs. 33, 34, XXL deel, [K 2]  mvm INLEIDING. Öö, Hy ging zelvs voor, vs. 35hb. De zorg van den Apostel, had een goed gevolg, vs. 3Ö-38. BB. Na dit alles volgde d« fchipbreuk, vs. 39-44. AA. Men deed zijn best , om het fchip aen land te brengen, vs. 39, 40. BB. De uitllag was, dat het fchip verging, maer de manfchap werd behouden, vs. 41-44. «ft. Het fchip werd verloren, vs. 41. 00. Het leven van alle de fchepelingen werd behouden, vs. 42-44, aa. Het leven van paulus, en van de andere gevangenen, kwam in groot gevaer, vs. 42. ib. Maer deze zwarigheid, werd gunftig afgewend, vs. 43, 44. §§. Het vervolg van des Apostels reis,  INLEIDING, exux reis, van het eiland Mahha alwaar hy fchipbreuk geleden had, tot Romen wordt befchreven , Kap. XXVIII: 1-15. *. Het verblijv, en de ontmoetingen van paulus , en zijne reisgenoten op dat eiland, vinr den wy vs. 1 -10. Zy werden van de in woneren , vriendelyk ontvangen, vs. „. Wat paulus in het byzonder betreft, vs, 3-10. K K. By een zeker toeval, kregen de inwoners zeer verhevene gedachten van den Apostel, vs. 3-6". 33. Op de landhoeve van eenen aenzienlyken man, deed paulus een wonderwerk, het welk ten gevolge had, dat vele kranken tot hem kwamen , om genefen te worden j en dat hem en zijne reisgenoten , zeer veel eer wierd aengedaen, vs. 7-10. ' **. De verdere reis van paulus XXI. deel. £K 3]  «l INLEIDING. en zijne lotgenoten, naer Romen , worde befchreven a vs. u-15. Zy bedienden zich van een Akxandrijnsch fchip, het welk in'de haven van Maltba, o verwinterd had,vs. 11, „. In zee geileken zjjade , deden zy verfcheidene plaetzen aen, vf. 12-15. +. De aenkomst, en het wedervaren van paulus te Romen, wordt befchreven, vs. 16-31. §. De gevangenen werden in handen, van den Overflen des legers gefield; maer paulus. kreeg vryheid, om op zich zeiven te wonen, vf. 16. 55. De bezigheid van pXulus , geduurende zijne gevangenis, wordt befchreven, vs. 17-31. *. Hy riep de voornaemften der Joden, tot zich, en fprak tot hen, vs. 17-22. ,. Hy verhaelde hun, by welk eene gelegenheid, hy ge vangel yk naerRo<"en, was opgezonden, vs. 17-20. Het  INLEIDING. cti ,,. Het antwoord der Joden, vinden wy, vs. 21, 22. **. Vervölgehs, predikte paulus het Euangelie , geduurende zijn tweejarig verblijv binnen Romen , vs. 23-31. ,. Eerst aen de Joden , met een verfchillend gevolg, vs. 23 - 29. „ Daerna aen allen, die tot " hem kwamen, vs. 30, 31. £ sa tj/['«TuV3 kav ,\ XXI. VttLl  cm INLEIDING. IX. Uitlegkundige Schrivten over de handelingen der APOSTELEN. j. plevier, over de handelingen der apostelen, IV Deden in 40. g. van leeuwen, over de handelingen der apos = telen, IIDeelen in 40. h. BRutNiNG , over de handelingen der apostelen, in 40. p. van iimburch, over de handelingen der apostelen, in 4°. Amfterdam den 15de December 1790. J. van Nuys Klinkenberg.' DRUKFEIL. pag. 6 regel 17 van boven flaet minister, men lefe duister.  HANDELINGEN DER HEILIGE APOSTELEN, BESCHREVEN DOOR L Ü C A S. XXI. DML.   D E HANDELINGEN DER HEILIGE APOSTELEN, BESCHREVEN DOOR LUCAS. HET I. KAPITTEL, T)ït Kapittel kan men aenmerken ,. als eene inleiding, door welke lucas dit zijn tweede Boek, als een vervolg , aen zijn Euangelie vasthecht, en tevens een nader bericht geevt van 's Heilands Hemelvaert, waervan hy, in het flot van zijn Euangelie, Kap. XXIV: 50-53- met een kort woord had melding gemaekt. L Vooraf geevt hy den korten inhoud op van zijn eerfte Boek, waervan dit het vervolg, of het tweede deel uitmaekt, vs. 1, 2. II. Daerop geevt hy een omftandiger bericht van het gene de Heiland, geduurende de 40 dagen, welke Hy na zijne opftanding op aerde gebleven is, gedaen heeft, en van zijne Hemelvaert, vs. 3-14* XXI. DEEL. 1 A »  4 HANDELINGEN. I. N. Van >s Heilands verrichtingen, geduurende 'die 4o dagen, fpreekt hy vs. 3-8. en 3. Van zijne Hemelvaart, vs. 9-18. A. De Hemelvaert*zelvé vinden wy vs. 9 en B De boodfchap der Engelen daeromtrent, vs. i0 „ 3. Van de bedrijven der Apostelen, tot dat zy de buiten gewone gaven van den Heiligen Geest ontvingen \an Zk0Ze" eenen nieUWen Ap0StCl' in de ^ van den. grouwzamen Judas, die verwoede handen aen zich zeiven geflagen had , fa 2(J_ I. Het Eerfte Boeck, (bekend onder den naem va» dat de Godlyke Jesus, de aenbiddelyke ffithrer ™, 7? Christen Godsdienst, geduurende S^S^S menfchen, begonnen heeft beyde te doen enJ t leeren, immers van het voornaemfte én meest meLvaerdi.f ,et welk die hemelfche Leeraer gefProke„ en veS^T «r*lV \ P Gn aIt00S Sede^waerdigen daeh in V/elcken hy, na het voleindigen van zijn werk hfr brf aerde, wederom in den hemel opgenomen is L Z U? door dj, invloed van den He^n Geelt', £j£& gaven Hy in overvloedige maet gezalvd was, aen de A™1 telen, dié hy tot zijne beLdige jJZn ^ ' eerfte grondvesters van zijn Koningrijk, uytvXen had de, (*) bevelen haddè gegeven, oJZ^cnt t ». vertrek uit de waereld * te verdichten hadden ^ >4 3- (0 Aen welcke hy ooclt, om hen van de waerheid SS Wj** des te -eer te verzekeren, na dat hlZ leden hadde, hemfelven levendigh Vertoon!Sneeft, met (<0 Mare. i6: in. Luc n ei t T,™ . t t,, Oj Mare. 1* 30: ^%J6 , gygfc W ».  HANDELINGEN. L 5 met vele gewiiTe kenteeckenen, dat Hy waerlyk kevde» veertien dagen langh, zijnde van haer, op onderfchei dene'tijden, dikwerv gefien, ende fprekende van de dingen die het Koninckrijcke Godts aengaen , het welk zy eerlang,, als zijne gezanten, onder de menfchen, tonden op te richten. 4. ( Yqdosfer zich, met zijné Apostelen, uit Galilea naer, Jerufalem begeven hebbe. Liever evenwel. zouden wy ..denken , • dat JJy zijne Apostelen vooruitgezonden hebbe , en binnen Jerufalem, in zeker huis, hef welk Hy hun had aengewezen, op" den 40fteB dag na zijne opftanding, by hen gekomen zy. 5 (ƒ) Want Joannes de Boetgezant,, zo vervolgde de Heiland tot zijne Apostelen te. fpreken, doopte wel met water , (g) maer gy fult met dè gaven, van den HeyHgen Geeil gedoopt en als zeer overvloedig overftort worden,, niet iange na defe dagen. Deze belovte zal binnen korten vervuld worde;}; daerop. kunt gy gerust, ftasd maken. Cd") Luc. i+t 48. 49- (O Job. 26. en<) öf de jCre' ende Vergel. 14. Defe alle waren eendrachtelick volherdende. m grote» yver en ingefpannenheid , in 't bidden ende fmeecken met de Godvruchtige vrouwen, welke den ïfciland int Gahlea gevolgd waren, toen Hy naer Jerufalem png Pm gldaer het laetfte Paeschfeest te vieren en gekruimd te woïden ende onder die Godsdienstig gezelfchap ook afar» de moeder Jefu, ende met deze waren jSbrPederen °f hl0sdve™™™> vergel! 1"^ ? d6felve tien welke tui, fthon s Heilands Hemelvaert, en de uitftorting van den Heiïlgen Geest verlopen zyn, ftont Petrus op in 't m dden J! tn^' Kend£ fpraCk: ^ ™ "^Vd" jas een fchare by een van ontrent hondert en cwin-' «Igh perfoonen.) 111 10. Mannen, die my thans hoort, en mijne gelievde broeders; zrjt, m alleen uit hoofde van onze gemeenfehap tóyke 9fkomst uit Israël, maer ook van wegen het geloo» *n onzen nu verhoogden Meester, defe Schrift moeft yervult worden , (,) wdcke ^ £ ™e£ gekende door den mout Davids voorfegt feeft van den grouwzamen booswicht Judas, (r) die de Ieydsman t^l^i^^^^ ïft 23. joh, ,ï?>  HANDELINGEN. I. 9 geweeft is der gene die Jefum vingen, en Hem, door fenen verraderlykenkus, heeft aengewezen. 17. Niemand moet zich ergeren, over het rampzalig lot Van dezen man. Hy heeft het rechtvaerdig verdiend , ea isijne misdaed was des te groter , naermate hy met uitnernender voorrechten yerwaerdigd was. (j) Want hy wa3 met ons, die door onzen Godlyken Meester, tot de hoge waardigheid van het Apostelfchap, verkozen waren, als onze Ambtgenoot gerekent, ende hadde het lot en den rang defer verhevene bedieninge verkregen. 18. Defe rampzalige dan heeft verworven eenen acker , of gelegenheid gegeven , dat 'er eenen akker gekocht en verkregen wierd, tot eene begraevplaets der vreemdelingen, door den loon der ongerechtigheyt, welken hy van de Overpriesteren bedongen had, tot eenen bloedprijs, om. zijnen wejdadigen Meester in hunne handen over te leveren, (f) ende voorwaerts over gevallen zijnde is midden opgehorften s ende alle fijne ingewanden zijn uytgeftort. Er is die menen, dat Judas den akker des pottenbakkers vergel. Matth. XXVII: 7, 8. verkregen hebbe, voorzover hy aldaer begraven is. Maer het is. in de Heilige Schrivt eene zeer gewone fpreekwijs, dat iemand gezegd wordt iets te doen, wanneer hy daertoe gelegenheid geevt, verg. Gen. XLII: 38. ï Kon. XIV: 16. Rom. XIV: 15. 1 Co.r. VII: 16. In dezen zin zouden wy het ook liever opvatten, zodat Judas, door zijn gïpuwzaem yerraed, gelegenheid gegeven heeft, dat de akker des pottenbakkers, tot eene begraevplaets voor de vreemdelingen gekocht, en de akker des blo'cds gerraemd zy, vergel. vs. 19. Het fchromelyk uiteinde van den verrader befehrijvt lucai op deze wijs: vootwaerds overgevallen zijnde is midden opgeborsten, en alle zijne ingewanden zijn uitgejlort. matth#us zegt, dat hy zich zeiven verwurgd hebbe, Kap. XXVII: 5. Het een en ander laet zich zeer wel overeen brengen, wanneer men (.0 Matth. 10: 4. Mare. 3: 19. Luc. 6: 16. (O 2 Sam. 17: 23. Matth. e7: 5. XXI. DEEL. A 5  io HANDELINGEN, li de zaek zo begrijpt, dat judas zich verhangen hebbe, dat de ftrop gebroken zy, dat hy daerdoor voorover geftort zy met dat gevolg, dat hy barstte, en alie zijne ingewanden mtgeftort wierden. — Dan het Griekfche woord, by mattiüeüs door verwurgen overgezet, wordt zomtijds in het algemeen voor eenen geweldigen dood genomen, mattmus zal dan in het algemeen verhalen, dat judas, in eene woedende wanhoop, geweldige handen aen zich zeiven geflagen hebbe, terwijl lucas de nadere omftandigheden van dit akelig voorval meer byzonder opgeevt. 10. Ende het fchromelyk geval is zeer fpoedig bekent geworden allen die te Jerufalem woonen, alfo dat die acker , die voor den bloedprijs, welken de verrader bedongen had, gekocht is, door de ingezetenen van Jerufalem, m de Syrifche fpraek, welke haer eygen landtale is, (v) genoemt wort Akeldama, dat is, een acker des bloets. Veelal houdt men vs. 19. voor eene tusfchenrede of aenreekening van den Gefchiedfchrijver. Maer wy voor ons zien gene redenen, waerom de Apostel petrus zelvs deze woorden niet zou gefproken hebben. Het geval was reeds meer dan zes weken geleden , en kon dei halven aen allen ingezetenen van Jerufalem overlang bekend wezen. 20. Dit rampzalig uiteinde van onzen onwaerdigen ambtgenoot was door de Propheten duidelyk voorfpeld. Want daer ftaet gefchreven in 't Boeck der Pfalmen, f>) Sijne woonftede worde woeft, ende daer en zy niemant, die in defelve woone. (y) Ende, Een ander neme fijn Opfienders.ampt De woorden, welke petrus hier aenhaelt, zijn te vinden Pf. LXIX: 26. CIX: 8. Zijve woonjleit worde woest gelaten, en darr zy r.lemand, die in dezthe wone. Deze woorden vinden wy Pf. LXIX: 26, wat de hoofdzaek betreft; maer met dit onderfcheid, dat 'er van meer dan één perfoon gefproken worde: hun paleis zy verwoest, in hunne Uvten zy geen inwoner. — De Spreker in dit OO Maith.. 27 8. r.0 i 3.  HANDELINGEN. L iï dit Zangfluk is de messias , klagende over het meest duldeloos lijden, het welk Hy, als Borg van zondaren, ondergaen moest; byzonder toen Hy aen het Kruishout hing, en zo den laetflen adem zoude uitblaffen, verg. XI Deel, p. 155. — Nadat de ftervende Heiland zijnen Vader gefmeekt had, om eene luisterrijke verlosfing uit zijn lijden vs. 2-22, voorfpelt Hy de geduchte oordeelen, met welke zijne vyanden zouden geflraft worden, vs. 23-24. Vermits nu judas onder deze vyanden van den Heiland behoorde, en één der voomaemften was , mogt petrus de aengehaelde woorden op dien grouwzamen booswicht toepasfen. Een ander neme zijn opzieners ambt. Deze woorden ontmoeten wy Pf. CIX: 8. — Onzes erachtens, heeft david in dat Lied het oog op den messias, voerende den lijdenden Middelaer fprekende in, vergel. XI Deel. p. 384- — De vyanden, over welke de messias de Godlyke wraek afvordert, zijn in het gemeen de hardnekkige Joden, die Hem zulk een bitter lijden hadden aengedaen, maer in het byzonder fpreekt Hy van den Verrader judas. De Vloekfpraken moeten te gelijk als Voorzeggingen befchouwd worden. Nu past petrus de aengehaelde woorden eigenaertig toe op judas , voorzover zijn rampzalig uiteinde het Apostelambt voor matthkus deed openvallen. 21. (z) Het is dan noodigh, dat van de mannen, die gemeenzaem met ons, en met onzen verhoogden Meester, omgegaen hebben alle den tijt, in wekken de Heere Jefus onder ons in- ende uytgegaen is, 22. Beginnende van den Doop Joannis, toen Hy het Leeraerambt openlyk aenvaerdde, tot den dagh toe in weicken hy (a) van ons in den hemel opgenomen is één derfelve tot het Apostelambt, in de plaets van judas verkozen, en met ons getuyge worde fijner opibndinge, door welke Hy krachtig bewezen is Gods Zoon, en de beloovde messias te wezen. 23. (&) Ende alten, die 'er tegenwoordig waren, keurden dit voorftel van Petrus eenparig goed; fy fteldender (X) Hand. 61 3. (a) Hand. 1: 9- C*J Hand- 65 eXXI. DEEL.  *s> HANDELINGEN. I. twee voor, te weten Jofeph genaemt Barfabas, dit, toegenaemt was Juflus, ende Matthiam, beide man. tien die beroemd waren, van wegen hunnen yver voor den Heer jesus en zijne zaek. 24. Ende fy baden dat God hun den rechten man wilde aemvijzen , ende feyden , Gy Heere , (c) gy kenner der herten en der heimelijke overleggingen van allen, wijlt van defe twee éénen aen, dien gy uyt° Verkoren hebt, om het hoogwaerdig anib.t van Aposte.l tq bekleden. 25. Om te ontfangen het lot defer, hedieninge ende Apoftelfchaps, daer van Judas fchandelyk afgeweken en rechtmatig vervallen is, dat hy, door middel van eenen wanhopigen zelvsmoord , henen ginge in lijn eygen plaetfe, naer die rampzalige ftrafplaets * welke voot, zulken grouwzamen booswicht voegde. 26. Ende fy wierpen na het gebed hare loten, oPl <3at de Voorzienigheid hun. den bedoelden man mogt' aenwijzen, ende het lot viel op Matthiam, ende hy wiert met gemeyne toellemminge tot de .ejf Apoftelen "ala i* twaelvde gekoren. ♦ HET II. K A P I T T E E. de Inleiding Kap. I, begint lucas zijn gefchicdkundig verhael van het gene de Apostelen , in het oprichten en uitbreiden van christus Koningrijk, eerst onder de Joden,.en daerna onder de Heidenen, verricht en ondervonden hebben, Kap. II—XXVIIL I, Vooraf bericht hy, hoe de Apostelen, volgens 's Heilands belovte , tot hunne gewichtige ambtsbediening , met de bui- (0 « Sam. 16: 7. 1 Clir. 28: 9. ende 19: 17. pr. 7. 10. Ter. 11: 20. •nde 17: 10. ende ao: u. Hand. 15: ï. Openb. k 23.  HANDELINGEN. 11 13 buitengewone gaven van den heiligen geest zijn bekwaem gemaekt, Kap. II: i-zi. Jt, De uitftorting van den heiligen geest op de Apostelen vinden wy vs. i - 4, en Het uitwerkfel daervan, vs. 5-21. A. Het meerderdeel der omftanderen ftond verbaesd, niet wetende wat zy 'er van denken zouden , vs. S-12. Jj. Anderen dreven deii fpot 'met het werk van den heiligen geest, en dit gav petrus aenleiding tot het houden van eene zeer merkwaerdige redenvoering, vs. 13-21. A. De fpottemy vinden wy vs*. 13. 8. De redenvoering van petrus vs. 14-21; tt. Nadat hy den boosaertigen laster der fpotteren wederlegd had, vs. 14, 15. < (3. Betoogt hy, uit de Godfpraek van joel , dat de uitftorting van den heiligen geest reeds overlang voorfpéld ware, vs. ió-21. 1. Ende als de dagh (a) des Pinckfter[/f dat het fpreken in vreemde talen een Godlyk wonderwerk Ware. Trouwens, die dronken zijn , zijn des nachts dronken , 1 Thesf. V: 7, en daerom zou niemand, die niet onder dé eerloze lieden wilde geteld worden, reeds zo Vroeg in deri ttiorgenflond dronken zijn, voöïal niet op eenen hogen, Feestdag, wanneer de Joden gewoon waren zich tot de derde uur , of gelijk (wy zeggen tot 's morgens ten negeii Uur, van fpijs en drank te onthouden. Uit vs. 14. hebben zommigen willen befiüitén j dat dö Apostelen in hunne eigene moedertael gefproken hebben eri dat het den tochoreren zo voorkwam, als óf elk hen in zijn* eigene moedertael hoorde fpreken , zodat het Wonderwerk zou gefchied zijn niet aen de Apostelen maer aen de toëhoreren. De redenvoering, zegt men, welke petrus deed vs. 14-21. werd in de gewone tandtael der Joden üïtgefproken, deze verftonden alle de toehorers, ook de vreemdelingen, die de landtael der Joden niet kenden ; derhaivefi hebben de Apostelen ook over Gods groote werken , vs» if» in hunne eigene moedertael gefproken , en het kwam den vreemdelingen door een wonderwerk zo voor, als of zy elfc hunne eigene tael hoorden; Maer volgens dit begrip; wordën d6 wönderwèrfcêti zc-fc XXI. D£E£. B 2  ao HANDELINGEN. IL der noodzake vermenigvuldigd. Het was veel eenvouwlger dat de Apostelen de gaev van menigerlei talen ontvingen, dan dat 'er een wonderwerk gefchiedde aen elk der toehoreren, hoofd voor hoofd. De ééne Apostel fprak tot des Perfianen in het Perfiaensch , daerna een ander tot de Romeinen in het Latijn , vervolgens een derde tot de Arabiers in het Arabisch, enz. Dan alle de toehorers verftonden evenwel de redenvoe» ring, welke petrus vs. 14-21. tot de menigte hield, in de gewone landtael der Joden. Dit laet zich gemakkelyk begrijpen. -— De burgers van Jerufalem, en de inwoners van Judea, kenden alleenlyk hunne landtael , zijnde het Syrisch Hebreeuwsch; maer de vreemde Joden, die onder de Heidenen verfpreid waren , kenden daerenboven elk de tael van het volk, onder het welk zy verkeerden. Wanneer de laetften te huis waren, fpraken zy de tael van het land, in het welk zy woonden; maer, wanneer zy op de hoge Feesten te Jerufalem waren, fpraken zy de gewone Joodfche tael , en zonder dit zouden zy aldaer niet hebben kunnen te recht komen. De redenvoering derhalven van petrus , in het Syrisch- Hebreeuwsch uitgefproken, was voor allen, zo vreemdelingen als inlanders, zeer verftaenbaer. 16. Maer Petrus vergenoegde zich niet met den gemelden laster" der fpotteren te wederleggen; hy toonde vervolgens aen, dat in dit wonderdadig verfchijnfel blijkbaer vervuld ware, het gene de Propheet Joel omtrent de dagen van den messias voorfpeld had; dit is het, zo vervolgde de Apostel , dat gefproken is door den Propheet Joel, Kap. II: 28-32. ■Over deze Godfpraek van joel hebben wy nader gehandeld XVI Deel p. 429. — Voor tegenwoordig zullen wy daerom, met eene beknopte Uitbreiding volftaen kunnen. De Apostel petrus past deze Voorzegging, met eenige verandering en verklaring, op de uitftorting van den Heiligen Geest toe. 17. (e) Ende het fal zijn in de laetite dagen, in den C Rem. iqi ii, TI. De  HANDELINGEN. II. 23 ». Dt Apostelen, door de buitengewone gaven van den. Heiligen Geest tot hunne hoogwichtige bediening bekwaemgemaekt , hebben het Koningrijk van christus g'.grondvest, eerst onder de Joden , en daerna onier de Htidenen , Kap. II: 21— XXVIII: 31. fc. Eerst onder de Joien, Kap. II: 22— VIII: 40. A. Zy begonnen hun werk te Jerufalem , Kap. II: 2a— V: 42. A. De eerfte Leerreden van petrus had zulk een ge. zegend uitwerkfel , dat 'er 3000 Joden bewogen ■werden, om het geloov in jesus te belijden, Kap. II: 22-4.7. «. De Lierreden zelve vinden wy, vs. 22-36. a. Vooraf gaet eene minzame aerfpraek en op. wekking tot aenlacht, vs. 22a. I. Daerop volgt de Leerreden zelve, vs. 22b-36". g. Eent ftelt hy den Heer jesus voor , als dien grooten Leeraer, welken mose beloovtt had, vs. 22b. 64 Daerna tetkent hy het wangedrag der Joden, omtrent dien verhevenen perfoon. vs. 23. f. Vervolgens fpreekt hy van 's Heilands ver» hoging, vs. 24-36. 1. Van zijne opwekking uit den dooden 9 vs. 24-32. —. De zoek zelve fielt hy voor , vs. 24. en ■ Betoogt deeelve, vs. 25-32. /. Uit de voorzegging van david, Ij. Uit het getuigenis der genen, die Hem na zijne opftanding gezien hebben, vs. 32. 2. Hy voegt 'er's Heilands verheerlijking asn 's Vaders recktehand by, vs. 33 - 36. Deze redenvoering van den Apostel petrus volgde wet onmiddelyk op de voorgaende , welke vs.. 14-21. befchra» XAl. DEEL. B 4  24 HANDELINGEN. II. ven is; mier evenwel zy fc van eenen geheel anderen inhoud. De eerfte diende , om den boosaertigen laster der fpotteren, die de Apostelen voor dronkaerts hadden uitgekreeten, te wederleggen, maer deze was ingericht, om de menigte te doen opmerken , dat die jesus , welken zy zo fmadelyk verworpen en gekruicigd hadden, de beloovde messias zy. 22. Gy Ifraëlitifche mannen, die uit onzen pemeenfchappelyken Vader Jacob oorfprongelyk zijt, hoört defe woorden, welke ik vervolgens zal voorflellen , met aendacht en belangueming, gelijk het gewicht der zake vordert: Kent toch den gezegenden Jefum den Nazarener eenen man van Gode onder ulieden gezonden, die zich, als den beloovden messias betoont en openbaer gemaekt heeft 45. XXI. DEEL»  48 HANDELINGEN. II. De belovte des Heiligen Geestes beteekent de belovte, aens gaende het zenden van den heiligen geest, en de uitftorting van zijne gaven. Deze belovte, dat is de vervulling van deze belovte, heeft de gezegende jesus van zijnen Vader or.tvangen , nadat Hy verhoogd was. Trouwens de macht, om over den heiligen geest en zijne gaven te befchikken , maekte een zeer aenmerkelyk gedeelte uit van 's Middelaers heerlykheid, verg. Pf. LXVIII: 19. Joh. VII: 38, 39. De verhoogde jesus, zegt petrus, beeft dit uitgeftort dat gy tm ziet en hoort. — Door het gene de menigte zag, be^ doelt hy de vuurige tongen, welke zich nog op de Apostelen vertoonden, en door het gene men hoorde, heeft hy het oog o.p de vreemde talen, welke zy fpraken. 34. Deze verhoging van den gekruicigden jesus aen 's Var ders rechtehand , en het gevolg daervan, de uitftorting vaa den Heiligen Geest, is een overtuigend bewijs, dat Hy de beloovde messias zy. Dit is allerblijkbaerst uit her woord der Voorzegging. Want David en is niet opgevaren in de hemelen: maer hy fegt, (v) De Heere heeft gefproken tot mijnen Heere, Sic aen mijne rech■ter\_hant], 35 Tot dat ick uwe vyanden fal gefett hebben tot een voetbanck uwer voeten. De Apostel beroept zich hier. op Pf. CX: tl — Dat ver] heven Zangftuk behelst een lovdicht , ter eere van eenen zeer uitmuntenden Perfoon , welken david. zijnen heer noemt , vermeldende de Koninglyke waerdigheid van dezen Heer, de menigte en volvaerdigheid van zijne onderdanen, zijn eeuwig Priesterdom, naer de ordening van melchisedek , en de onderbrenging van alle zijne vyanden. Dat nu die uitmuntende Perfoon, welken david zijnen Heer noemt, de messias zy, duldt gene tegenfpraek, omdat david niemand had onder de ftervelingen, die boven hem verheven was. — Waerfchijnlyk heeft de Prophetifche Geest de gedachten van den Dichter, by gelegenheid dat hy, met zijne befpiegelingen , omtrent zijn Koningrijk verkeerde , zo als het onder de 00 Pi'. 110: 1. iCor. 15: 75. Ephef. 1: 20. Hebr. 11 13.  HANDELINGEN. IL «9 de nabuurige volken was uitgebreid, hoger opgeheven, ter befchouwing van den messias en zijn geestelyk Koningrijk. Vergel. XI Deel. p. 395 > 396. In de aengehaelde woorden verklaert de Dichter, dat jehovah tot zijntn Heer dit aenmerkelyk gezegde gefproken had, zit aen mijne rechtehand, dat is, geniet eene onnadenkelyke heerlykheid, en heersch als Koning, tot dat ik uwt vyanden zal gezet hebben tot eene voetbank uwer voeten. — Maer wie was nu die uitmuntende Perfoon, die zo uitermaten zou verhoogd worden? zekerlyk niet david zelvs: want david , gelijk petrus zegt , is niet opgevaren in de hemelen. Trouwens dat david zich zeiven niet bedoeld had, was ook daeruit genoegzaem kenbaer, dat hy den uitnemenden Perfoon , van welken hy fpreekt, zijnen Heer noeme. 36. So were dan fekerlick het gantfche huys Jfraëls,. dat Godt hem tot eenen Heere ende Christum gemaeckt heeft, [namelick"] defen Jefum dien gy gekruyft hebt. De bewoordingen van eenen Heer en Christus drukken zulk eenen Perfoon uit, die als Heer het recht heeft van te regeeren , en tevens de beloovde messias is. Tot zulken Heer en Christus gematkt te worden geevt te kennen, tot zulken verhevenen Perfoon aengefteld, en als zodanig, voor het oog der ganfche waereld, openlyk verklaerd te worden. Tot zulken Heer en christus hai God dien jesus gemaekt, welken de Joden gekruicigd haiden, en dat wel , volgens hec verband van zaken, door zijne opwekking uit de doden, en verhoging aen 's Vaders rechtehand , waervan de uitftorting des Heiligen Geestes een gevolg en een bewijs was. — Trouwens was de gekruicigde jesus niet opgewekt en verhoogd, dan zou het gebleken zijn, dat Hy een bedrieger en een godslasteraer ware. Maer nu had God de fchande van jesus kruis vo komen uitgewischt, Hem voor zijnen zoon erkend, en gerechtigd verklaerd ; om , als Heer en christus , van nu voortaen de Kerk en de ganfche waereld te beftuuren. Dit moest het ganfche huis van IsraSl zekerlyk weten. Alle de toehorers, welke petrus voor zijn aengezicht had, niet alleen de burgers van Jerufalem, die de voornaemfte oorzaXXI. DfiEt.  30 HANDELINGEN. II. ken van jesus dood waren, en van welke zommigen met htt .werk van den heïligen geest den fpot gedreven hadden, maer ook de vreemdelingen uit alle gewesten, van welke 'er velen, op het Paeschfeest, in 's Heilands dood hadden inge. ftemd; deze alle moesten nu weten, en dat niet Hechts met eene blote kennisneming, maer ook met zulk een uitwerkfel als de waerdigheid van dien uitmuntenden Perfoon en d« fhoodheid van hun wangedrag vorderde; dit weten moest gepaerd gaen met fchaemte, verootmoediging en berouw en achtervolgd worden met eene gelovige omhelfing van dien 'aenbiddelyken Perfoon, welken zy zo fmadelyk mishandeld hadden; zy moesten weten , en in gehoorzaemheid des geloovs erkennen, dat God dien jesus, welken zy gekruisigd hadden, ia den gezegden zin, tot eenen Heer en chrjstus gematkt hadde. & Deze Leerreden van petrus had zeer gezegende uitwcrkfelen, »• 37-47. a. Hit eerfte uitwerkfel beftond in eene Jlerke aendoening, over het voordel van petrus, vs. 37. 37. (>)_Ende als fy [dit] hoorden, wierden fy verflagen in het herte , ende feyden tot Petrum ende de andere Apoftelen, (y) Wat fullen wy doen! mannen broeders? * Velen werden, door het voorftel van petrus, zeer gevoelig getroffen: als zy dit hoorden , werden zy verflagen in het han. — Mogelyk werden ook zommigen der fpotteren getroffen, maer waerfchijnlyk zullen de meesten geweest zijn uit de vreemdelingen, die geheel verbaesd waren, over het gene zy hoorden en zagen, en niet wisten wat zy 'er van denken moesten, vs. 5-12. Zo veel weten wy uit vs. 41, met zekerheid, dat zy eene zeer grote menigte uitmaekten. Zy werden verflagen in het hatt. Het geevt, volgens de kracht van het oorfprongelyke, te kennen, dat zy, door de redenvoering van petrus, als door een tweefnijdend fcherp zwaerd, in hunne harten als doorftoken, gewond, en zeer ge« GO Z»ch. 11? W. Luc. 3, ic Hind. 91 6. ft) Hand. 161 ,0.  HANDELINGEN. lh $1 gevoelig getroffen wierden. Trouwens de Apostel had betoogd , dat die jesus , welken zy gekruicigd hadden, de beloovde messias zy, de Heer van Koning david , die uit de doden opgewekt, en aen Gods rechtehand uitermaten zeer verhoogd was; hy had hun, uit de Godfpraek van joel , aengetoond, dat 'er een grote en vreesfelyke dag des oordeels kort op handen ware, van welken zy alleen ontkomen zouden , die den naem des heeeen aenriepen. — Dit ganfche voorftel, en elk een byzonder gedeelte daervan, was, door de bewerking van den heiligen geest, van die gezegende uitwerking, dat hunne harten zeer gevoelig getroffen wierden. Zy werden verlegen , diep befchaemd \ en' hartelyk bedroevd. De aendoening bepaelde zich niet flechts tot de hartstochten, maer zy drong door, tot de innigfte bewegingen der zielen. Zy zeiden, in deze verlegenheid, tot petrus en de arden Apostelen, wat zullen wy doen, mannen broeders ? Een voorftel , het welk kort en afgebroken is. Trouwens het gemoed was zodanig aengedaen, en het hart zo verkropt, dat ay niets anders konden uitbrengen. Het is , als of zy zei„ den: ,, Mannen broeders, wy zien uit uw voorftel, hoe „ deerlyk wy ons omtrent den messias vergrepen hebben, „ en welke geduchte ftraffen wy deswegens te wachten heb}, ben; maer welken weg zullen wy inflaen, om onze fchuld e, te verzoenen, en van de ftraf welke wy verdiend hebben, „ ontheven te worden ? Dient ons van uwen wijzen raed: „ Wat zullen wy doen, om den toekomenden toorn te ont„ vlieden, en behouden te worden ? " y. Hierop volgde het getrouw bejluur van den Apostel ctn deze bekommerde Joden, vs. 38-41. «. Hy wees hun den rechten wtg aen , om behouden te worden, vs. 38. 38. Ende Petras feyde tot haer, Bekeert u, ende een yegelick van u werde gedoopt in den name Jefu Chrifti, tot vergevinge der fonden: ende gy fult de gave des Heyligen Geefts ontfangen. XXI. DEEL.  3» HANDELINGEN. II. De eisch van petrus is tweeledig, bekeert u, en een iege* iykvan u worde gedoopt in den naem van jesus christu;, tot vergeving der zonden. De Bekeering, welke de Apostel hier vordert, moeten wy ©ns zo voorftellen, als de gefteldheid der genen, aen welken hy dezen raed gav , vorderde. — Tot dus ver waren zy verblind door zeer verkeerde vooroordeelen , omtrent den gezegenden jesus. Vervuld met vleefchelyke gedachten omtrent het aerdfche Koningrijk, het welk zy zich verbeeldden dat de messias zou oprichten , hadden zy zich grotelyks geërgerd aen 's Heilands geringe afkomst en levenswijs. Zy hadden Hem befchouwd als eenen bedrieger en Godslasteraer , die den kruisdood rechtvaerdig verdiend had. Wanneer petrus derhalven van hun de bekeering vorderde, wilde hy, (i) dat zy afftand doen zouden van de vleefchelyke vooroordeelen, welke zy tegen den Heiland hadden opgevat; (2) dat zy zich met fchaemte en berouw, over het vermoorden van den messias , voor God zouden verootmoedigen; (3) . dat zy door het geloov, tot den gekruicigden jesus , als den eenigen en algenoegzamen Verlosfer, komen zouden; en (4) dat zy zich aen Hem, als hunnen Koning, gehoorzaem onderwerpen zouden. Een Ugelyk van hen moest gedoopt worden in den naem, flat is niet alleen op het bevel, maer ook tot den eerdienst van jesus christus. Daerdoor moeten zy betonen, dat zy afftand deden van hunne vleefchelyke vooroordeelen , dat zy jesus eerbiedigden, als den waren messias, en den'zaligmaker van zondaren. De Apostel voegt 'er by, tot vergeving der zorden. Men kan deze woorden betrekkelyk maken, beide tot het bekeeren, en gedoopt werden, en dan wil petrus dit zeggen: „ Mannen Broeders, die zo bezwaerd zijt over uwe zonden; s, wilt gy daervan ontheven worden, ik zal u den rechten „ weg aenwijzen; legt uwe vleefchelyke vooroordeelen, om„ trent den messias, ten eenemael af; wendt u in het geloov „ tot Hem, en laet u, ten blijke van het belang, het welk gy „ fielt in Hem en zijnen dienst, in zijnen naem dopen; „ dan zal de bekeering, uit kracht van zijne verdienften, de ver-  HANDELINGEN. II. 33 „ vergeving der zonden ten gevolge hebben, en de Doop „ zal u dienen, tot een zegel en een onderpand daervan." Ter nadere aenmoediging, voegde petrus 'er deze belovte by: en gy zult de gaiv van den Heiligen Geest ontvangen. — Men denke niet alleen aen de gewone gaven van den Heiligen Geest, welke zy, ter verwekking van een levendig geioov, en van euangelifche heiligmaking, nodig hadden, maer ook aen buitengewone gaven, zo veel hunne roeping en betrekking vorderde. b. .Vervolgens ruimt petrus de zwarigheden uit den •wegiwlit in hunne gemoederen konden opkomen, vs. 3 9. c. Hy voegt 'er nog eenige vermaningen by, met dat gevolg, dat velen tot het geloov bewogen en gedoopt witrden, vs. 40, 41. 39. Want u komt de belofte toe, ende uwen (z) kinderen , ende allen (a)'die daer verre zijn , foo vele als 'er de Heere onfe Godt toe roepen fal. Door deze belovte wordt de gaev van den Heiligen Geest bedoeld, welke door joel den Propheet beloovd was. — Omtrent deze belovte kon eene driederlei zwarigheid ont» ftaen, in de harten der ontroerde Joden, of die belovte wel zulken raekte , die zich aen het vermoorden van den Messias hadden fchuldig gemaekt, of hunne kinders, over welke zy, by het vorderen van 's Heilands kruisdood, den vloek hadden ingeroepen, wel in die belovte. deelen konden, en of de Jodengenoten , die Heidenen van oorfprong waren, zich ook deze belovte konden toeëigenen ? De eerfte zwarigheid neemt petrus wech, met deze woorden,, u komt de lelane to>. \ de tweede, wanneer hy zegt, en uwen kinderen; en, ter opruiming van de derde bedenking, voegt hy 'ei by, zo velen a's 'er de Heer onze God, door de ftem namelyk van het Euangelie , toe roepen zal. Dit alles lag ook met dè daed in de gemelde Voorzegging van joel. Deze beloovt de uitftorting van den Heiligen Geest aen deze driederlei voorwerpen; (1) aan het toenmalig (é) loël 2', 1 (e) Eph, 2: 13. XXI. DEEL, C  3$ HANDELINGEN. Ii. geflacht der joden ; want deze behoorden tot de kinderen van Zion, en de Voorzegging ziet op de eerfte dagen van het Euangelie; (2) aen hunne kinderen : want de Propheet fpreekt uitdrukkelyk van hunne zonen en dochteren; (3) aen die verre waren : want joel maekt ook melding van de dienstknechten en dienstmaegden. 40. Ende met veel meer andere woorden betuygde hy in het brede, hoe noodzakelyk en heilzaem het ware, dat zy zich bekeerden, en in den naem van jesus christus gedoopt wierden. Hy fprak , vol yvervuur des Geestes, met allen ernst en afindrang , ende hy vermaende[ ftf\, feggende , Wort behouden van dit verkeert geflachte. Door dit verkeerd geflacht verftaet hy dat gedeelte van zijne toehoreren, uit welker gelaet en houding hy zal hebben opgemerkt , dat zijne redenvoering by hen gene uitwerking had, onder welke de burgers van Jerufalem het grootfte gedeelte zullen uitgemaekt hebben. Van dit verkeerd geflacht moesten zy, die in hunne harten verflagen waren, behouden wor~ dm, dat is den weg van geloov en bekeering inflaen, langs welken zy vergeving van zonden en de zaligheid erlangea Xonien. 41. Die dan fijn woort geerne aennamen, zich aem zijne vermaning, in gehoorzaemheid des geloovs, met blijdfchap onderwierpen, wierden gedoopt, waerfchijnlyk buiten Jerufalem , in eene nabuurige fontein , ende daer wierden op dien dagh [tot haer}, die belydenis deden van het geloov in jesus naem , tot de eerfte Christen Gemeente, toegedaen ontrent drie duyfent zielen. d. lucas voegt 'er eene teek'.ning by van de bloeiende gefteldheid der eerfte Christen Gemeente , vs. 42 - 47. 42. Ende fy, die de eerftelingen der Christen Kerk uitmaekten, waren volherdende in de leere der ApofteIcii, naerdien zy hunne prediking, niet alleen in het openbaer, maer ook in de byzondere huizen, gezettelyk bywooir den , om op te wasfen in de genade en in de kennis van on-  HANDELINGEN. II. 3y onzen Heer en Zaligmaker, ende zy \olhardden in de gemeynfchap , of lievdadigheid jegens de armen, verg. Rom. XV: 26. 2 Cor. VIII: 4. IX: 13. Hebr. XIII: 16, ende in de brekinge des broots, by het dikwijls vieren van het Heilig Avondmael , ende in de gebeden, zo in de getneenfchappelyke vergaderingen, als in de byzondere byeen* komften, 43. Ende, hoe weerloos ook in zich zelve, waren zy beftand tegen hunne vyanden : want een vreefe en verfchrikking quam , door Gods byzondere Voorzienigheid, over alle ziele, zodat niemand den eerften Christenen eenig leed aendede. De herinnering van het gene by jesus leven, dood, en opftanding was voorgevallen; het wonder* werk op den Pinxterdag; de fpoedige toebrenging van omtrent 3000 perfonen tot het geloov in christus ; de eenvouwigheid, heiligheid, en lievderijke eensgezindheid der eerft* Christenen ; dit alles zaem genomen, maekte dezen anders ge» heel weerlofen hoop zeer geducht voor hunne vyanden; hiet kwam by, dat God zelvs zijne vrees leide op hunne tegenftanders. Hier toe waren ook de wonderen en teekeneft dienstbaer, welke door de Apostelen, als zo vele kennelykê bewijzen van hunne Godlyke zending, by voorkomende gelegenheden verricht werden : ende (Z>) vele wonderen ende teeckenen gefchiedden door de Apoftelen. 44. (c) Ende 'er heerschte, by de eerfte Christenen, eene onderlinge milddadigheid omtrent de behoeftigen ; want alle die geloofden, zo de Apostelen, als de nieuwê bekeerlingen, waren geduurig by een, in de algemene er* ■ byzondere vergaderingen, tot onderlinge ftichting, ende zy hadden alle dingen gemeyn. 45. Ende fy verkochten \Jiare~\ goederen ende have , (d) ende verdeelden defelve aen allen, nae dat elck van nooden hadde. Men moet dit zo niet verftaen, als of elk alle zijne bezittingen en have verkocht, en de penningen onder de attnëö C&) Mare. 16: 17. Hand. 5: 12. (c) Deut. 15! 4. Hand. 4: ge» (<0 M' 58: 7. Hand. 4t 35» XXI. DEEL. C £  36 HANDELINGEN. II. uitdeelde , zodat 'er eene gemeenfehap van goederen zott plaets gehad hebben. Daeruit zou een aental van wanordens zijn voortgekomen, en zulk eene Maetfchappy zou op den duur niet hebben kunnen beftaen. —- Trouwens lucas zegt niet, dat de eerfte Christenen alles, wat zy hadden, verkochten en uitdeelden, maer flechts dat zy hunne have en goederen verkochten, en dezelve verdeelden, naetmale elk van noden had, zo dat 'er gene volftrekte gelykheid, of gemeenfehap van goederen plaets hadde. Men kan het bericht van lucas tweezins opvatten; of dat de eerfte Christenen dat gedeelte van hunne roerende en onroerende goederen, het welk zy misfen konden, verkochtenj en den prijs daervan onder de behoevtigen uitdeelden.; of dat zy in gemeenfehap leevden, wel niet van bezitting, maer alleen van gebruik , het gene eenigermate fchijnt bevestigd te worden, door het zeggen van petrus tot ananias, Kap. V: 4. Deze handelwijs der eerfte. Christenen was derhalven aenmerkelyk onderfcheiden van de gemeenfehap der goederen , welke by de Esfeërs en Pythagoristen plaets had. Er waren ook byzondere redenen, waerom de eerfte Christenen op deze wijs te werk gingen.*— Deze nieuwe bekeerlingen , zo 'er al Jerufalemmers onder geweest zijn, zul-> len meerendeels uit behoevtige lieden beftaen hebben, verg. Rom. XV: 26; maer het grootfte gedeelte beftond uit vreemdelingen , die, wanneer zy te Jerufalem bleven, byzonderen onderftand nodig hadden. Hier kwam nog by, dat niet alleen de Heiland , maer ook Apostel petrus , uit de Godfpraek van joel, de aennadering van Jerufalems verwoesting voorfpeld hadden, wanneer de Joodfche aerde met den ban zou geflageu worden. Deze overdenking kan de eerfte Christenen bewogen hebben, om gene aerdfche voordeelen meer te zoeken, maer zich van het overtollige te ontdoen, om daervan, in dezen tijd van nood, hunne arme broederen te verkwikken. Deze milddadige lievde der eerfte Christenen , omtrent de behoevtigen, werkte krachtig mede, om de nieuw geplante gemeente ftaende te houden. 46. Ende zy allen waren eensgezind, niet alleen in het  HANDELINGEN. II. 37 behartigen van elkanders uitwendige bejangen, maer ook in het Godsdienstige, dagelicks, niet alleen op den Sabbath en andere Feestdagen, maer ook op andere tijden, byzonder van het morgen- en avondgebed ( e) eendrachtelick, zonder dat iemand zich onttrok, en met een eensgezind gemoed, in den Tempel volherdende, ende niet minder waren zy vereenigd in de byzondere byeenkomfteu : want van huys tot huys broot brekende, aten fy te famen met yerheuginge ende eenvoudigheyt des herten: De uitdrukking braai breken wijst ons wederom naer de bediening van het Avondmael , waervan de breking des broods een meest wezenlyk gedeelte uitmaekt. Dit gefchiedde dagclyks. Zo waren de eerfte Christenen gewoon, door ■het dagelyks gebruik van het Avondmael, gedachtenis te vieren van 's Heilands verzoenenden dood, ter -verfterking van het geloov, en aenwakkering van onderlinge lievde'. Deze gewoonte, bleev zo lang ftand houden, als de eerfte yver en lievde duurde. Men vond 'er, zelvs nog in het midden der III Eeuw., duidelyke voetftappen van, vooral in de Westerfche Kerk. Maer toen de eerfte lievde verflauwde , verflapte ook deze fovwaerdige gewoonte, byzonder in het Oosten. Men begon het Avondmael maer eens in de week te houden., vervoigens maer ééns in de maend, en eindelyk flechts by gelegenheid van Feesttijden. Men hvak ï?et brnod, in de bediening van het Avondmael' yon fait t* A«fx, Het aental der Christenen was te groot, om deze heilige plechtigheid in één en het zelvde huis te verrichten. Zy verdeelden zich daerom in verfcheidene huizen. — Ook fc'ii.rit de uitdrukking van huis tot 'huis aen te n-tjacn, dat v/ de huizen verwisfelden, zodat zy het Avondmael , dan eens in het ééne , en dan in het andere hujs. vierden. g 47. Ende preien Godt, ende hadden genade by htt gantfehc volck, niet by de Overften en Hoofden, maer by b« gemeen, onder welke 'er velen waren, die den eerften Christenen, wegens hun voorbeeldig gedrag, eene uii- (e} Hand. i: 14, ende, aoi 7* XXI. CEEL. C 3  38 HANDELINGEN. II. Banende hoogachting toedroegen, (ƒ) Ende de Heere dede dagelicks tot de gemeynte die faligh wierden. De Leerredenen en wonderwerken der Apostelen, als meda de gefprekken der andere Christenen, waren, onder de bewerking des Geestes, van dat gezegend gevolg, dat'er, behalven deze 3000, nog vele anderen tot de gemeente wierden toegevoegd , en dat wel dagelyks, zodat 'er geen dag voorbyging, of 'er kwamen nieuwe bekeerlingen, die waerachtig geloovden en zalig wierden. HET III. KAPITTEL. B. Apostel petrus hield eene tweede Leerreden te Jerufalem , welke lucas befehrijvt, met de aenleiding tot en de gevolgen van dezelve, Kap. III: 1— IV: 31. ü. De aenleiding tot deze Leerreden vinden wy Kap. III: i -10, zijnde de wonderdadige genezing van eenen welbekenden bedelaer, die kreupel was van zijne geboorte af aen. ■. De gelegenheid tot dit wonderwerk wordt ons op' gegeven, vs. 1-3. 3. Zo ten opzichte van petrus en joah- MES , VS. I. fi. Als met betrekking tot den kreupel geborenen , vs. 2, 3. I. pEtrus nu ende Joannes gingen , op zekeren dag, te famen op nae den Tempel, ontrent de ure des gebedts, omtrent den tijd van het Avondoffer, wanneer de Priester met het reukwerk in het Heilige inging, zijnde de negende [ure], volgens onze rekening, * het zy dat zy rakelings nevens hem Joh. 9: 8. XXI. DSEI» C 4  40 HANDELINGEN. II. benen gingen, zodat hy nadere gelegenheid had om hen van naby te zien. ' b. Het wonderwerk zelvs vinden wy, vs. 4-10. 3, De toerusting , vs. 4, 5. bejiond 1. In het gedrag der Apostelen omtrent den krtu- pslen, vs. 4. en 2. Ia de beantwoording daervan deor den be- delaer, vs. 5. 4. Ende Petrus lïerck op hem fiende, met Joanne, feyde, Siet op ons. petrus zag met ingefpannen aendacht op dezen mensch, zo deed ook joannes, het zy dat petrus met joannes hebbe «fgefproken , om dezen ellendigen tot nut te zijn, het zy dat joannes, wanneer hy zag, dat petrus zo fterk op dezen kreupelen ftaroogde,. zijn voorbeeld volgde»-— Het zeggen van petrus tot dezen ellendeling, zie op ons, diende, om hem te verwittigen, dat hy iets, en wel iets wezenlyks, van de Apostelen ontvangen zoude, het welk hem anderen niet geven konden. 5. Ende hy hieldt [de oogen] op haer, verwachtende dat hy yet van haer foude ontfangen. # De man had gene gedachte op zijne genezing. Men kan in zijn beftaen niets anders bemerken, dan een bloot verlangen , om uit de handen van petrus eene aelmoes te ontvangen. fi. Hierop volgde de uiteeffening van het wonderwerk zelve, vs. 6-IQ. 1. De genezing van den kreupelen vinden wy vs. 6, 7. en 2. De uitwerkfelen daervan, vs. 8-10. 6. Ende Petrus feyde, Silver ende gout en hebbe ick niet, zodat gy van my gene lichamelyke gaven te wachten hebt; maer 't gene ick. hebbe dat geve ick  HANDELINGEN. III. 4* u, (O In den name Jefu Chrifti des Nazareners, •ftaet op ende wandelt. petrus had geen zilver en goud. Hy gedroeg zich derhalven , in zijne hoedanigheid van Apostel, naer het bevel van zijnen Godlyken Meester, Matth. X: 9- Mare VI: 8; ten ware zijn zeggen met deze bepaling moete verftaen worden, dat hy maer eenige koperen munt had van geringe waerdy, welke voor den kreupelen weinig baten konde. Maer mag men denken, de eerfte Christenen'verkochten hun goed, om het aen de armen uit te deelen, Kap. II: 45, en brachten de penningen aen de voeten der Apostelen, Kap, IV: 34; gevolgelyk had petrus zilver en goud in overvloed, om uit te deelen. Dan die overgaev der goederen aen de Apostelen gefchiedde ten nutte der bekeerlingen, tot welke deze kreupele nog niet behoorde; ook was de bedeeling toen ter tijd nog niet in de handen der Apostelen; en al ware dit zo geweest, dan nog zou petrus zich met dat goed niet be.zwae.id hebben, wanneer hy in den Tempel ging- De Apostel liet 'er op volgen, het gene ik heb, dat geev ik u. Hy gav daerdoor in het gemeen te kennen, dat hy iets hadde om te geven, Trouwens hy had van den Heer de macht ontvangen, om kranken te genezen, Matth. X: 8, Mare, XVI: 18. Maer hy liet den kreupelen in liet onze-* kere, over het gene hy te geven had. — Terwijl nu de kreupele zijne aendacht vestigde op petrus en joannes , bemerkende dat hy gene aelmoes te wachten, hadde, maer dat hy evenwel eenige gaev ontvangen zoude, liet petrus een wonderdoend bevel volgen: in den naem van jesus den Nazaten r, flat op en wandel. Hy gav 'er door te kennen, dat de kreupele op het uitdrukkelyk bevel, en door de almachtige kracht van den gezegenden jesus , wonderdadig zou genezen worden. 7. Ende hem grijpende by de rechterhant, rechtede [hem] Op, ende middelerwijl werkte de-heer zelvs wonderdadig: want terftont wierden fijne voeten ende enckelen valt. O) Hand. 4: io. XXI. DEEL. C 5 v  4a HANDELINGEN. UT. 8. Ende hy opfpringende ftont ende wandelde, ende gingh met haèr in dat deel van den Tempel, het welk Salomons voorhov genaemd werd, vergel. vs. n, wandelende ende fpringende, ende lovende Godt, naerdien zijn hart geheel vervuld was met dankbare blijdfchap. O. Ende alle het volck, het welk, by gelegenheid van het avondoffer, in het gemelde voorhov was, fagh hem met verbafing wandelen ende Godt loven. 10, Ende het wonderwerk was buiten alle bedenking? want fy kenden hem alle dat hy die was, die om een aelmoelTe gefeten hadde aen de Schoone poorte des Tempels : ende fy wierden vervult met; verbaeftheyt ende ontfettinge, over het gene dafc hem gefchiet was. 0, Na het verrichten van dit wonderwerk, deed petrus eene zin merkwaerdige redenvoering, Kap. III: ii— IV: 4. a. De nadere aenleiding daertoe vinden wy Kap. III: 11. 11. Ende als de kreupele, die zo. wonderdadig ge» font gemaeckt was, [ aen ] Petrum ende Joannem vafl hieldt, by de hand of by hunne klederen , om hen aen, te wijzen als zijne weldoeners , en teekenen te geven van zijne dankbare erkentenis, liep alle het volck gefament]ick tot haer in het voorhof, 't welck Salomons [voorhof] genaemt wort, verbaeft zijnde. salomons voorhov was eene opene plaets, welke den Tempel omringde, en buiten het voorhov der Priesteren omging , zijnde door salomo gebouwd, door het ophogen en aenvullen der fchuinte van den Tempelberg, waerdoor des» zelvs vlakte verder werd uitgebreid. Dit was, van het ganfche Tempelgevaerte, het eenige of voorname , het welk in de Babylonifche verwoesting nog was behouden gebleven, —— Al wat thans in den Tempel was , vloeide derwaerds te zamen, Mogelyk werden de Priesters, zich fchikkende tot da berejding van het avondoffer, wc.1 alleen gelaten, en hieruit vloeide vermoeddjik voort, dat de Priesters, de Hoofdman.  HANDELINGEN. III. 43 mn des Tempels «o de Sadduceeuwen tot hen kwamen, Kap. IV: i. t, In de reitnvoering van ïjjtrus, vs. 12-20. fl, Wijst hy eerst de oorzaek van het gemelde wonderwerk aen-, vs. 12-16. j. Ontktnnender wijs leert hy, dat dit wonderwerk niet, door de kracht van hem of zijnen Medeapostel, verricht ware, vs. 12. 2. Stelligerwijs fchrijvt hy dit wonderwerk toe, aen' het vermogen van christus , ten blijke dat Hy waerlyk uit de doden zy opgeftaen, vs. 13-16. 12. Ende Petrus [dat] fiende, dat het volk in grote menigte zamenliep, en met een fterk gedrang om hem en Joannes vergaderde , zeer verbaesd over de wonderdadige genezing, en alle even nieuwsgierig, om de perfonen van naby te zien, door welke dit wonderwerk verricht was, hield het voor een teeken, dat hunne harten voorbereid waren , om het zaed van het Euangelie te - ontvangen. Hy antwoordde daerom tot het volck, en het woord opvattende , richtte hy zijne tael tot de vergaderde menigte. Hy begon met eene aenfpraek, welke den Joden ongemeen aengenaem, en recht gefchikt was , om hunne toegenegenheid te winnen. Gy Ifraëlitifche mannen, zeide hy, wat verwondert gy u over dit? hoe kunt gy zo verbaesd zijn, over de genezing van dezen kreupelen ? Het is waer , dit verfchijnfel is gewrocht door eene onmiddelyke tusfchenkom^t van het Godlyk Alvermogen ; maer 'er zijn onlangs veel groter wonderen onder uliedeu gefchied; by de kruiciging van christus , toen de zon op den vollen middag verduisterde , de fteenrotfen fcheurden , en de aerde beevde ; als mede by de uitftorting van den Heiligen Geest. Gy hadt reeds overlang behoren op te merken, dat God mee het Euangelie medewerke , door wonderen en teekenen. ofte wat fiet gy [foo] fterek en ftaroogende op ons, als of wy door onfe eygene kracht ofte Godtfalig- XXI. ï>eêl.  44 HANDELINGEN. I1E heyt delen hadden doen wandelen? Gy geevt ons eene. eer, welke ons niet toekomt, er is niets byzonders aen ons te zien; wy zijn nietige en zondige menfchen, even als gy. lieden. Verbeeldt u niet, dat wy van ons zei ven het ve> mogen bezitten om wonderen te doen, of dat God ons, op, eene buitengewone wijs begunstig?, ter vergelding van onze heiligheid. Niets, minder dan dit. Wy zijn flechts middelen en werktuigen; de eer van dit verbazend gewrocht komt alleen Gode en. zijnen gezegenden Zoon toe, 3. Stelligerwijs Jchrijvt petrus dit. wonderwerk aen christu^ toe, vs. 13-16. ~—, Eerst verkondigt hy det opftanding. van christus , vs. 13-15. en Daerna eigent hy de genezing van den kreupelen bede.. latrx aen de kracht van dien opgewekten cHRiSTua, vs. 16. 13, De Godt Abrahams, ende Ifaacs, ende Jacobs , de Godt onfer gemelde Aertsvaderen, die zet zonderling door Hem begunftigd werden, heeft fijn kjnt, zijnen veelgelievden Zoon Jefiim verheerlickt, en met. eene onnadenkelyke heerlykheid bekroond; wanneer Hy Hem rut de doden opgewekt, ten hemel ingevoerd, en aen zijno rechtehand uitermaten zeer verhoogd heeft.. Ook heeft GocJ; Hem, door de wonderdadige genezing van dezen kreupelen „ verheenykt; voorzover Hy daerdoor een allerdujdelykst be-„ wijs gegeven heeft, dat die. jesus, welken wy verkondigen, zijn eigen Zoon zy, en de messias, die aen uwe Stamvaderen, Abraham, Ifaac en Jacob, belooyd was. Zo heeft Goti dien jesus verheerlykt, wejeken gy overgelevert hebt» voorzover de leden van den Groten Raed Hem in de handen van den Romeinfchen Stadhouder gefield hebben, meü verzoek om Hem, / als eenen kwae.ddoener, ter dood te brengen, ende hebt hem verloochent (d) voor het aen-. geficht Pifcui, als hy oordeelde dat men [Wj foude, C^) Matth. a?» 20. Mare, 15: n. Luc. sj: iS. Joh. 18: 40»  HANDELINGEN. III. 45 loslaten, wanneer uwe Opperhoofden beweerden, dat Hy Cen oproermaker was, die den Roomfchen Keizer naer de kroon ftak. 14 Maer gy hebt den Heyligen ende Recht- Veerdigen verloochent, die geheel zuiver was van alle zedelyke befmetting, en geheel onfchuldig aen die misdaden, Welke Hem door zijne vyanden werden aengewreven, ende hebt begeert dat u de beruchte Barabbas, een man, die een dootflager was, foude gefchoncken en losgelaten worden: 15. Ende den Vorfl: of heirvoerer des levens, die, als waerachtig God, de kracht van het onvergangelyk leven in zich zeiven-bezit > ëh de algenoegzame bron is van alle leven en zaligheid, hebt gy gedoodet, voorzover gy Pilatus met een woest getier gedwongen hebt, om Hem ter kruisdood over te geven , welcken Godt opgeweckt heeft uyt den dooden, ten betoge dat Hy niet alleen'onfchuldig gedood, maer ook in vollen nadruk Gods eeuwige Zoon zy: (e) waer van wy Apostelen, die 40 dagen lang, liadat Hy verrezen was, met Hem verkeerd hebben , ge« tuygen zijn. 16, Ende door het geloove in fijnen name heeft fijn naem defen bedelaer gefterekt, dien gy fiet ende kent: ende het geloove dat door hem is, heeft hem defe volmaeckte gefontheyt gegeven, in uwer aller tegenwoordigheyt. Zijn naem is de naem van den opgewekten jesus, en het is bekend , dat iemands naem zeer gemeenzaem voor zijn perfoon genomen worde. Dan de naem van jesus fchijnt hier meer byzonder dat gene te beteekenen, het welk Hem eenen naem doet hebben boven alle namen ; die macht namelyk' welke Hy, als Gods Zoon, van zich zeiven bezit,en, als verhoogde Middelaer, van zijnen Vader ontvangen heeft. Ds naem van jesus beteekent meermalen zij?i vermogen , vergel. Kap. IV: 10, ,, Door het geloov in zijnen naem, dat is, door „ het vertrouwen op zijne allesvermogende kracht ; heeft (2) Hand. 1: 8. ende 2: 3a. XXI. PEEL.  46 HANDELINGEN. III. „ zijn naem,, dat is, de kracht van den opgewekten jesüs > „ dezen kreupelen gefierkt en genezen, dien gy ziet en kent • „ als iemand die kreupel geweest is, van zijne geboorte af „ aen; en het geloov, het welk door Htm is, waervan chris" „ tüs het voorwerp en de werkmeester is, heeft, als een „ middel en werktuig, hem deze volmaekte gezondheid gegeven, „ in uwer aller tegenwoordigheid." Het hier bedoelde geloov is het wondergeloov, of het onwankelbaer vertrouwen op jesus wonderdoend Alvermogen. Niet als of zulk een geloov eenigen invloed 'hadde op de wonderen zelve; maer het was een vereischte in zulken perfoon, ten behoeve van welken een wonderwerk verricht werd. — Maer wiens wondergeloov wordt hier bedoeld ? van den kreupelen, of van de Apostelen ? Zekerlyk van de laetften. De ellendeling had tot nog toe gene de minfte kennis van jesus, als den verhoogden Middelaer. Hy verwachtte alleenlyk, dat de Apostelen hem eene aelmoes geven zouden, en dacht nergens minder aen, dan aen zijne genezing, vergel. vs. 3, 4. Hier wordt het wondergeloov van petrus en joannes bedoeld. Zy hadden, met verborgene verzuchtingen, emftig gebeden om de wonderdadige genezing van den kreupelen , in dat vaste vertrouwen, dat het werkelyk gefchieden zoude. Zy hadden nu een geloov, fterk genoeg om bergen te verzetten, Matth. XVII: 20. Deze wonderdadige genezing van den kreupelen was gevolgelyk een overtuigend bewijs voor jesus opftanding. Hier werd buiten allen twijffel een waerachtig wonderwerk verricht. Iemand, die kreupel en lam geboren is, door hem eenvouwig aen te zien en by de hand te vatten, oogenblikkelyk te doen wandelen, is zekerlyk een gewrocht, het welk alle gefchapene krachten onvergelykelyk te boven gaet. Nu verklaerden de Apostelen, dat die jesus , welken de Joden gedood hadden, was opgeftaen, en dit getuigenis werd van God zeiven, door een onlochenbaer wonderwerk, bevestigd. 6, Ai**.  HANDELINGEN. III. 47 fi» Apostel petrus votgt 'er eene gemoedclyke vermaning aen de Joden by, dat zy de vergeving van hunne fchreeuwende misdaden, langs den w. g' van boetvaetdigheid, zoeken mogten, by den Vader der barmhartigheid, vs. 17-26. X. De Apostel laet eenige bemoedigende azmneriv.gen vooraf' gaen, om de harten van zijne toehtrersn des te moer voor te bereiden, vs. 17, 18. —. De eerfte voorbereidende aenmerking bejlond hierin, dat hunne mishandelingen, omtrtnt tien gezegenden jesus, niet uit opzettelyke boosheid, maer uit onkunde, omtrent de verhevene waerdigktid van zijn perfoon , waren voortgekomen , vs. 17. 11 De tweede aenmerking wss ingericht, om de vleefchelyke vooroordeelen, met welke zy tegen jesus waren ingenomen, uit hunr.e gemoederen wech te nemen , vs. 18. 2. Daerop volgt de vermaning zelve , vs. 19a, 3. Welke vervolgens, door ettüyke drangredenen, werdt om¬ gebonden, vs. 19b-26. 17. Ende nu, mijne broeders naer hetvleesch, welken ik eene teerhartige lievde toedraeg, ik wil u, door het vertonen van de zwaerheid uwer zonden, niet verder ontroeren. Hoe zeer gy u, op eene hemeltergende wijs, tegerr Gods eigenen Zoon bezondigd hebt ; ick weet' evenwel, dat gy 't niet uit opzettelyke boosheid, maer door onwetentheyt gedaen hebt, gelijck als oock uwe Overfte: Gy hebt dien verhevenen perfoon, welken God uit de doden heeft opgewekt, en door wiens wonderdoend Alvermogen wy dezen kreupelen genezen hebben, niet gekend, als den Heer der heerlykheid, en den Vorst des levens. Gy hebt in goeden ernst gedacht, dat Hy een bedrieger was. Uwe Overften en Opperhoofden hebben ook, door vleefchelyke vooroordeelen verblind, gedwaeld, toen zy u aenhitften, om op de kruiciging van den gezegenden jesus aen te dringen, vergel. 1 Cor. II: 8. XXI. DEEL.  48 HANDELINGEN. III. Deze aenmerking was recht gefchikt , om de ontroerde joden te bemoedigen, en huil ohder het oog te brengen, dat 'er hoop ware op eene genadige vergeving. Toen zy het getuigeni9 van jesus opftanding, door een onlochenbaer wonderwerk , bevestigd zagen, en zich daerby hoorden herinneren , hoe grouwzaem zy dien jesus mishandeld hadden, werden zy dermaten ontroerd en verlegen, dat zy tot wanhoop begonden over te flaen , vrezende, dat zy oogenblikkei}k zouden vernield worden. — lucas heeft wel deze byzonderheid .niet aengeteekend, maer zijn verhael is kort, en de omftandigheden moeten, uit het beloop van zaken, worden aengevuld. — petrus wilde daerom hunne gemoederen langzaém voorbereiden, voor het aenbod van genade, door hun onder het oog te brengen, dat zy uit onwetendheid gezondigd hadden. Dit verminderde eenigermate htmne fchuld, maer evenwel het nam dezelve geenszins wech; hunne onwetendheid was niets minder dan verfchoonbaer , Joh, XV: 22. 18. Maer Godt heeft alfoo vervult, 't gene hy (ƒ) door den mont aller fijner Propheten te vooren verkondigt hadde, dat de Chriftus lijden foude. Hy, die het bewind voert over alle dingen, heeft de zaken, in den weg van zijne Voorzienigheid, zodanig beftuurd, dat al het lijden, het welk van den messias voorfpeld was, den heiligen en rechtvaerdigen jesus , die de beloovde messias is, werkelyk zy overgekomen. Deze tweede aenmerking van den Apostel diende , om zijnen toehoreren onder het oog te brengen , (i) dat die jesus, welken zy, door de handen der onrechtvaerdigen, aen het kruis gehecht hadden, de ware messias zy; (2) dat God hunne boosheid tot een weldadig einde beftuurd had, om den messias al dat lijden te doen overkomen, het welk Hy, volgens de voorzeggingen der Propheten, als plaetsvervangende Borg van zondaren, ondergaen moest, om eene eeuwige ge. reehtigheid aen te brengen; (3) dat het lijden en de vernedering, van jesus, waeraen zy zich zo zeer geërgerd hadden, gene (f) Je'- 5°« • ende 53: 5. Luc. 24: 27.  H A N D E L I N G E N. III. 49 gene reden altoos geweest ware , om Hem te verwerpen; (4) dat 'er ook voor hun, hoe zwaer zy zich bezondigd hadden, hoop ware op vergeving, door die volmaekte verzoening, welke christus heeft te weeg gebracht. Hierop volgt de vermaning zelve vs. 19», met de drangredenen„ waermede zy wordt omgebonden. _-. De eerjle is ontleend uit de komst van de tijden der verkoeling , vs. 19b. --. De tweede uit de zending van christus , vs. 20, 21. - De derde uit de rampzalige gevolgen, welke de Joden te wachten hadden, wanneer zy voortgingen, met jesui en zijn Euangelie te versmaden , vs. 22-24. »«••., De laetfte van de onderscheidende weldaden, welke God am het Joodfche volk bewezen had , vs. 25» zö' 19. (g) Betert u dan, ende bekeert u, op dat uwe fonden mogen uytgewifcht worden: wanneer de tijden der verkoelinge fullen gekomen zijn, van het aengeficht des Heeren, In de vermaning zelve, zijn de uitdrukkingen, betert u en bekeert u, van nadruk. — Het eerfte woord beteren zegt eigenlyk tot nadenken komen, en het ander weder te keren van eenen verkeerden weg. Het laetfte is een gevolg van het eerfte. Zal iemand van eenen verkeerden weg wederkeren , dan moet hy eerst tot nadenken komen, en opmerken dat hy dwale. — De zamenv,oeging van beide deze woorden is recht gefchikt, om den waren aert der bekeering uit te drukken. Meer: byzonder werd 'er, in ons geval, van de Joden gevorderd; (1 ) dat zy de zonde van den Mesfiasmoord, in haren grouwzamen aert, recht kenden; (2) dat zy daerover een fmertelyk berouw hadden; (3) dat zy, door hec geloov, de toevlucht namen tot Gods barmhartigheid in' (g) T-hnd. 2: 38. XKI. DSEÜt ' D  50 HANDELINGEN. IlL cJhristüs , (4) dat zy van gezindheid omtrent den Heer jisus veranderden, en hun gedrag verbeterden. — Opdat uwe zond.n mogen uitgewischt worden. Het woord uitwisfchen zegt eigenlyk iets heilrijken, zodat' 'er niets meer van te zien zy* De LXX gebruiken het zeer dikwijls voor de vergeving dei* zonden , waerdoor de fchuld zo geheel wordt uitgewischt, dat 'er gene nagedachtenis meer van overblijve, Pf. LI: 11. Jef. XLIII: 25. enz. Het zy 'er gezinfpeeld worde op het uitdoen van eene fchuld in een rekenboek , het zy op da wettifche wasfchingen ; zo veel is zeker , dat de Apostel eene volledige vergeving bedoele van alle de zonden der Joden, byzonder ook van die hemeltergende misdaed, aen welke zy zich, in het vermoorden van den Vorst des levens, hadden fchuldig gemaekt. De eerfte drangreden vs. iob, heeft vry wat opheldering nodig: wanneer de tijden der verkoeling zullen gekomen zijn van het .aengezicht des heeren. Wat bedoelt de Apostel , door de tijden der verkoeling van het aengezicht des heeren? Tijden van verkoeling zijn dagen Van verademing en verfrisfchingi Men herinnere zich de brandende en afmattende hitte, welke 'er in de Oosterfche landen op het midden van den dag plaets heeft, en hoe zeer die hitte den Propheet jona benaeuwde, Jon. IV: 8. Aldaer is niets aengenamer dan eene verkoeling , wanneer -de lucht door eenen verfrisfchenden wind bewogen, of wanneer het aerdrijk des avond3 door den dauw bevochtigd wordt. '"Hiervan daen is de fpreekwijs ontleend. — Zinbeeldig zijn tijien der verkoeling zulke dagen, in welke men, na het doorflaen van groots gevaren en ellenden, tot rust en kalmte komt. In dezen zin gebruiken ook de LXX het woord verkoeling , pharao zag dat 'er ademing of verkoeling was, toen de plaeg der vorfchen was wechgenomen , Exod. VIII: 15. De Sabbath moest by Israël gevierd worden , onder andere f opdat de vreemdeling adem fcheppen mogt, dat is, eene uitfpanning genieten na al zijnen afmattenden arbeid , Exod. XXIII: 12. — Met één woord, tijden vat verkoeling zijn zulke tij» d*n , in welke swa.re fjnerten en ellenden, welke den monsch als  HANDELINGEN. III. 51 als eene brandende hitte afmatten, opgefchort of wechgenomen worden. Het aengezicht des heeren is hier eene befchrijving van hitte, tegen^welke de verkoeling is overgefteld. Te weten, het aengezicht d?s heeren beteekent hier, gelijk meermalen, de hitte van Gods gramfchap , vergel. Pf. xxxiv: 17. en paulus fpreekt, in dezelvde zamenftelling als hier, van het eeuwig verderv van het aengezicht des heeren , 2 Thesf. ju q. Tijden der verkoeling derhalven, van het aergezicht des heeren, zijn zulke dagen, in welke de heer, nadat Hy geduchte blijken van zijne ontftoken gramfchap gegeven heeft, kalmte en verademing verfchaft. In den zakelijken zin, bedoelt de Apostel de opfchorting der verwoefting van Stad en Tempel door de Romeinen. Te weten, des heeren toornig aengezicht was tegen de Jo-, den gekeerd , het vuur van zijne gramfchap was geweldig ontftoken, wegens de heerfchende onkunde en vervalfching in den Godsdienst, als mede over vele grouwelen , met welke zy God in'het aengezicht getergd hadden. Het oordeel was reeds begonnen, zy waren al onder de overheerfching der Romeinen , joannes de Doper had reeds gezegd, dat de bijl gelegd ware aen den wortel van den boom , Matth. iii: 10. ■ Maer jongstleden hadden zy de maet der ongerechtigheid volkomen vervuld, toen zy den messias gekruicigd, en den Vorst des levens gedood hadden. Daerdoor hadden zy het vuur der Godlyke gramfchap allergeweldigst ontftoken. — Maer evenwel, 'er zouden nog tijden van verkoeling wezen , de heer zou het uitvoeren van het ftrafvonnis nog eeuigen tijd uitftellen. Geduurende dien tijd, zou het nog een dag van verademing wezen. De heer zou het oordeel der verwoefting nog wat opfchorten in zijne langmoedigheid. Dit was nu het heden der Godlyke verdraegzaemheid , de tijd van hunne bezoeking, gelijk de Heer jesus zich uitdrukt, Luc. xix: 42, AA- Maer hoe komt nu het voorftel van deze dingen, by des Apostels vermaning te pas : wanneer d* tijden der verkoeling zullen gekomen zijn van het aengezicht des heeren. -— Hec deelwoord gekomen kan zo wet in den voorledenen, al« in XXI. deel. D a  53 HANDELINGEN. HL den toekomenden tijd, genomen wprden. Alles hangt af van de beteekenis van het voorzetfel êsrw? mi , het- welk de Onzen door wanneer overbrengen, Zommigen vertalen het met erasmus , door naerdien , aengezien , zodat de mening deze zy: „ betert u en bekeert u, naerdien de tijden der ver,, koeling gekomen zijn van het aengezicht aes heeren , neemt „ dezen tijd van Gods langmoedigheid in acht, eerlang zal „ het te laet zijn, hoe zeer ons volk, door het vermoorden „ van den messias , eene geheele verwerping rechtvaerdig „ verdiend hebbe, zo vergunt de heer, in zijne langmoe„ digheid, nog eenen tijd van kalmte en verademing , be„ dient "er u van en bekeert u<" —, Maer het gemelde voorzetfel beteekent altoos opdat, zo by de LXX als in het Nieuwe Testament, Luc. II: 35. Matth. VI: 5. Hand. XV: 17. By deze gewone beteekenis moeten wy daerom blijven, opdat de tijden der verko ling komen mogen van het aengezicht des heeren. Het is dan als of de Apostel dus redeneerde 1 „ zoekt de vergeving van alle uwe zonden , ook van den grouwzamen Mesfiasmoord , langs den weg van eene ge„ lovige boetvaerdigheid, by den Vader der ontferming, op„ dat het oordeel der verwoefting niet aenftonds over onze „ Natie kome , en da heer ons volk nog eenen tijd van „ verademing en kalmte vergunnen moge , eer Hy kome en de aerde met den ban fiV' ao. Ende hy gefonden fal hebben Jefum Chriftum, die u te vooren gepredickt is: Volgens de gelegde gronden , moeten ook deze woorden wenfchender wijs worden opgevat, en opdat de heer aeraden moge jesus christus, die u te vooren gepredikt is. jesus CHRisTus was den Joden te voren gepredikt, door de Propheten namenlyk , voorzover zy de komst van- den messias, met alle zijne verrichtingen en lijdingen, om langs dien weg eene eeuwige gerechtigheid asn te brengen , allerduidelykst voorfpeld hadden , vergel. vs. 18. — Deze herinnering diende om de Joden te doen opmerken, dat zy deze prediking der Propheten, op eene onverantwoordelijke wijs, veronachtzaemd hadden ; zodat het een kennelyk bewijs der Godlyke ontferming ware, dat hun dezelvde messias, als werft-  HANDELINGEN. Hl. 53 kelyk verfchenen , wederom op nieuws gepredikt wierd 3 als mede om hun onder het oog te brengen, dat zy gene redenen altoos hadden, om zich aen jesus lijden en vernedering . te ergeren, naerdien de Propheten dit alles van den messias te voren verkondigd hadden. Maer welk eene zenüng van jesus chrisuus wordt hier. bedoeld? Wy voegen ons hy de zulken, die denken aen eene'zending van christus door het Euangelie. Het Euan, gelie wordt meermalen gezegd tot menfchen gezonden te worden , Hand. X: tf. XIII: 26. en jesus christus wordt gezonden, wanneer Hy, met alle zijne fchatten en gaven, 111 het Euangelie wordt voorgefteld. Dat nu Apostel petrus hier de uitdrukking van zenden in dien zin gebruike, blijkt, duidelyk genoeg uit vs. 26. Nu is de Heer christus na zijne opwekking tot de Joden gezonden , niet 111 perfoon ,. vermits Hy aen niemand hunner verfchenen is ; maer m de 'prediking van het Euangelie. Men zou 'er nog kunnen byvoeren, dat deze zending van jesus christus meer byzonder plae°ts hebbe, wanneer de gaven van den Heiligen Geest in de wedergeboorte gefghonken worden , dan komt christus zelvs woning maken in, de harten van zondaren, ■ Vertaelt men nu de woorden van vs. 20. en opdat ds He» u zende jesus christus , die u te voren gepredikt is , dan is de zaek deze: de prediking van petrus zou ten gevolge hebben , dat jesus christus nog eenigen tijd, door hél Euangelie, tot de, Joden gezonden wierd. Hoe zeer deze Natie zich , door het vermoorden van den messias , op de allergrouwzaemfte wijs bezondigd hadde, behaegde het even, wel den langmoedigen God, aen dat weerbarftig volk, de verzoening in jesus naem te laten aenbieden , om hun als het ware de maet vol te meten, en te beproeven, of 'er nog verbeteren aen ware. Maer , wanneer zy zich tegen deze laetfte lievdepoging aenkantten, zou het Euangelie tot de Heidenen overgebracht, en zy geheel verworpen worden, vergel. Kap. XIII: 46. — Dit was wederom eene zeer gepaste drangreden voor petrus toehoreren , om den dag der genade iu acht te nemen, gm zich te beteren en ta bekeeren. XXI. DEEL, D 3  54 HANDELINGEN. III. By deze drangreden voegt de Apostel eene zeer gepaste aenmerking , vs.' 21. Te weten, de zending van jésus christus vs. af. vermeld , moest geenzins in eenen lichamelyken zin worden opgevat. De toehorers van petrus moesten zich niet verbeelden , dat de opgewekte en verheerlykte christus nog eens lichamelyk uit den hemel komen zou , om zich onder hen te vertonen. De zending van christus was eene geestelyke zending door het Euangelie. De Apostel laet 'er daarom op volgen : 21. Welcken de hemel moet ontfangen tot de tijden der weder - oprechtinge aller dingen, die Godt gefproken heeft door den mont aller fijner heylige Propheten van [alle] eeuwe. Welken de hemel moit ontvangen. — De zamenftelling der oorfprongelyke woorden is van dien aert, dat men dezelve tweezins kunne opvatten, of op deze wijs: „ welke chrisw tus den hemel moet ontvangen , innemen en tot zijne „ verblijvplaets hebben, of op deze wijs; „ welken chris» „ tus de hemel ontvangen en tot eener inwoner hebben >y moet." Dan het inaekt, in den zakelyken zin, geen wezenlyk onderfcheid. De mening is blijkbaer deze : dat christus naer zijne menfchelyke natuur niet meer op do aerde zy, maer den hemel tot zijne woonplaets hebbe. — Dan , het woordje moet verdient nog onze opmerking. „ Het is nodig en betamelyk , wil petrus zeggen , dat ,, christus den hemel tot zijne woonplaets hebbe." Trouwens, de Verlosfer moest niet alleen lijden, maer ook verheerlijkt worden, en deze heerlykheid kon Hy op de aerde niet bezitten. christus moet in den hemel blijven, tot de tijden der wederoprichting van alle dingen , welke God gefproken heeft door den mmd aller zijner heilige Propheten van aUe eeuwe. Wat bedoelt de Apostel door de wederoprichting van alle dingen ? — Het Griekfche wooïd, door wederoprichting vertaeld, komt in het Nieuwe Testament nergens anders voor. De LXX nemen het werkwoord in den zin van volmaken of voltooien, Job VJ.II: 6. en tot deze beteekenis worden wy als van zêIys geleid, door de volgende woorden van alle dim-  HANDELINGEN. III. 55 dingen welke Goi gefproken heeft , door den mond aller heiligt Propheten van alle eeuwe , dat is van de vroegfte tijden der waereld af. petrus bedoelt, met één woord, de voltooi]ing, de volkomene vervulling van alle die dingen , welke God door de Propheten, van de vroegfte tijden , gefproken en yoorfneld heeft. „ Verftaet my zo niet, wil hy zeggen, als of* jesus christus nog eens lichamelyk uit den hemel zou gezonden worden, om zich aen u te vertonen; niets min"„ der dan dit, Hy is ten hemel opgevaren, en de hemel moet Hem ter zalige verblijvplaets verflrekken , tot dat alle dingen, welke God door den mond van alle zijne Pro'[ pheten voorfpeld heeft, volkomen zullen vervuld zijn." 22. Wanneer gy u langer tegen jesus en zijn Euangelie verhardt, hebt gy de meest geduchte oordeelen te wachten. Want lvlofes heeft tot de vaderen gefegt, (K) De Heere uwe Godt fal u eenen Propheet verwecken uyt uwe broederen gelijck my; dien fult gy hooren, in alles wat hy tot u fpreken fal. 23. Ende het fal gefchieden , dat alle ziele die defen Propheet niet en fal gehoort hebben, tiytgeroeyt fal worden uyt den volcke. De Apostel beroept zich hier op eene zeer merkwaerdige Voorzegging van den groten mose , Deut. XVIII: 15 , ioZy behelst drie hoofdbyzonderheden. tt. Eene belovte omtrent de komst van eenen groten Propheet, @. de verplichting om dien Propheet te gehoorzamen, en y de geduchte ftraffen, welke den genen bedreigd worden, die dezen Propheet verwerpen zouden. 0. Dus luidt de belovte: de heer uwe God zal u eenen Propheet verwekken uit uwe broederen, gelijk my. Een Propheet, weten wy , is een man, die van God gezonden wordt, om zijnes namens tot het volk te fpreken, en die met buitengewone openbaringen verwaerdigd wordt, om toekomende dingen te voorzeggen. „ Eenen „ Propheet, zegt mose tot Israël, zal de heer uwe God a, CA) Deut. iS: 15, 18, 19. Job. M 46. Hand. 7: $7. XXI DEEL. D 4  5<5 HANDELINGEN. III. „ dat is ten uwen nutte verwekken , in de waereld zen„ den , en met de nodige gaven toerusten , om onder „ ulieden de Propheti'fche bediening waer te nemen. „ Hy zal voortkomen uit uwe broederen , uit uw eigen „ volk., en uw broeder zijn naer het vleesch. Dezen v Propheet zal de heer zenden als my, Hy zal my in „ alle opzichten gelijk jzijn, en veelzins overtreffen." Maer wie is de hier bedoelde Propheet? Buiten allen twijffel niemand anders dan de messus. —- Dit blijkt, om nu gene andere bewijzen aen te halen, allerduide' lykst uit den inhoud zelve. Er wordt een Propheet beloovd , die aen mose zou gelijk wezen. Derhalven kan josua , jeremia of een ander Propheet van het Oude Testament niet bedoeld worden : want deze konden mose op verre na niet evenaren. God openbaerde zich aen mose niet op de gewone wijs , door dromen en gezichten; maer Hy fprak onmiddelyk met hem van aengezicht tot aangezicht, gelijk een man fpreekt met zijnen vriend, Num. XII.- a-8. Daer Hond geen Propheet meer op in Israël, gelijk m,ose, Deut. XXXIV: 10-12. Om deze ïelvde reden vervalt ook het begrip der hedendaegfche Joden, volgens het welk hier geen byzonder Propheet, maer eene opvolging van Propheten zou bedoeld worden, in dezen zin: „ de heer zal zorg dragen, dat 'er na my „ altoos Propheten wezen zullen ," behalven dat het meermalen gebeurd is, dat "er geen Propheet was onder Israël. Eene fchijnbare bedenking is 'er evenwel, welke uit het verband der Godfprake ontleend wordt, Deut. XVIII: 9-14. bad mose de Israëliten gewaerfchouwd tegen de waerzeggers, duivelskonftenaers en andere bygelovigheden der heidenen. Om deze waerfchouwing aen te binden , zegt men, beloovt hy eenen groten Propheet; maer deze belovte kon gene drangreden wezen, wanneer de messias bedoeld wordt , die eerst na vele eeuwen verfchijnen zoude. — Dan , deze belovte ftaet op zich zelve , en heeft geen verband met de gemelde waerfchouwing, welke vs. 14. geëindigd. is. Wil men evenwel een ver- bsnd  HANDELINGEN. III. 57 band zoeken, dan ligt het hierin, dat 'er voor Israël, die met Gods nadere openbaringen verwaerdigd werden , en de belovte hadden van den messias, niets onverantwoordelyker wezen zou , dan de bygelovigheden der blind» heidenen naer te volgen. Dat nu deze belovte in den gezegenden jesus blijkbaer vervuld zy, mogen wy thans als bekend veronderftellen. (3. De verplichting, om dien groten Propheet te gehoorzamen , wordt .dus voorgefteld : dien zult gy horen in alles vat Hy tot u fpreken zal. — Het horen heeft hier de beteekenis van gehoorzamen , vergel. Pf. LXXXI: 14* Wanneer die grote Propheet onder u verfchijnen zal, „ wil mose zeggen , zult gy verplicht wezen zijne leer „ aendachtig en eerbiedig aen te horen, en de lesfen, „ welke Hy u voorfchrijvt, blymoedig te gehoorza„ men." — Trouwens', dit vordert de natuur der zake zelve, wanneer een Propheet door verbazende wonderen, en het voorzeggen van toekomende zaken , onlochenbare bewijzen geevt, dat hy van God gezonden zy, en uit Gods naem fpreke, moet men alle de woorden, welke hy fpreekt, aenmerken als of zy door God zeiven gefproken waren. Maer nu heeft de Heer jesus de allerduidelykfte ■ blijken van zijne Godlyke zending gegeven. Gevolgelyk waren de Joden verplicht Hem te horen, zijne leer te geloven en zijne voorfchrivten te gehoorzamen, toen Hy onder hen verkeerde en predikte. Dan, dit is het nog niet alles. De Heer jesus verklaerde uitdrukkelyk dat Hy Gods Zoon ware, Hy ftaevde het met wonderen, en God zelvs bevestigde dit getuigenis , Matth. III: 17, Hy fprak derhalven op zijn eigen gezach, en zijne woorden waren de woorden van den levendigen God zeiven. . y. Er worden zeer geduchte ftraffen bedreigd aen de genen , die dezen Propheet verwerpen zouden , vs. 23. tiet zal gefchieden dat alle ziel, dat is, elk en een ie„ gelyk, wie hy ook wezen moge, vergel. Gen. XII: 5. „ Lev. II: r. die dezen Propheet niet zal gehoird hebben , „ die de leer van den messias , welke Hy in eigen per„ foon en dcor zijne gezanten zal prediken, niet eerbieXXI. BEtL. D 5  58 HANDELINGEN, lïl. „ dig aenhoort, en zijnen raed niet gehoorzaemt, maer dezen groten Propheet fmadelyk verwerpt, en zich hardnekkig tegen zijne bevelen aenkant, uitgeroeid zal „ warden uit den volke.'' By mose Deut. XVIII: 19. zegt de heer eenyouwig, ven dien zal ik het toeken , dat is, ik zal hem naer verdienden ftraffen. De fpreekwijs is ontleend van eenen Richter, die alle vlijt aenwendt,- om de misdaden, welke 'er gepleegd worden, nauwkeurig te onderzoeken, ten einde dezelve, ter affchrikking van anderen, gcftrengclyk te ftraffen, —• petrus verklaert "het nader , door uitgeroeid te v/orden uit aen voike. Deze fpreekwijs is zeer gemeen in de fchrivten van het Oude Testament, elk een nazaet van abraham, die niet befneden was, werd als een fchender van Gods verbond uit zijn volk uitgeroeid , Gen. XVII: 14. Ondertusfchen zijn 'er de Uitleggers gansch niet eens over, waerin eigenlyk deze ftraf beftaen hebbe. Voor het naest zouden wy denken aen eene uitfluiting uit Gods verbond, met Israël opgericht, gepaerd met kennelyke blijken van Gods geduchte gramfchap. Zo word? het verklaerd, Ezech. XIII: 9. Zoortgelyk eene bedreiging wordt ook in het Nieuwe Testament gedaen, aen al-len die den gezegenden jesus verwerpen, Joh. VIII: 24, XII: 48. Hebr. XII: 25. — De uitkomst heeft het ook bevestigd. Toen de Joden , in weerwil van alle waerfchouwingen en vermaningen, zich in het ongeloov verhardden , en dezen groten Propheet bleven verfmaden , zijn zy, by de verwoefting van Stad en Tempel, uit alle de voorrechten van Gods verbond verftoten. Deze Godfpraek van .mose was derhalven zeer gepasï tot het oogmerk van tetbus , om zijne vermaning tot betering en bekeering, vs. I0a, nader aen te dringen. — Wijders beroept hy zich op de voorzeggingen van andere Propheten, vs, 24. S4.. Ende oock alle de Propheten van Samuel aen, ende die daer na [gtvolgt zijn], foo vele als 'er hebb-n gefproken, die hebben oock defe.dagen te vooren verkondigt. Wat  HANDELINGEN. III. 59 Wat bedoelt de Apostel door de se dagen? Zommigen denken aen de tijden der verkoeling van het aengezicht des heeren, van welke vs. iob- gefproken is, aen die dagen van kalmte en verademing, welke de heer aen de Joden, na het vermoorden van den messias, in zijne langmoedigheid vergund heeft , eer het oordeel der geheele verwerping over die hardnekkige'Natie werd uitgeoefl'end. Zo veel is waer, dat die dagen door de Propheten te voren verkondigd zijn , voorzover zy voorfpeld hebben , dat de Joden , na dat zy den Vorst des levens gedood hadden , nog eenigen tijd zouden verfchoond, en met het aenbod van genade verwaerdigd worden , Jer. II: 3. IX: 1. Voor het naest evenwel fchijnt ons het verband van zaken te bepalen tot die dagen, in welke de heer zijne gramfchap zou uitoefenen , over het niet horen van den groten Propheet, en het ongelovig verwerpen van den messias. Deze dagen hebben alle de Propheten , van samuel aen, en die dasrna gevolgd zijn , zo velen als 'er hebben gefproken , ook te voren verkondigd. — Men moet dit zo niet opvatten , dat alle de Propheten, hoofd voor hoofd, de gemelde dagen voorfpeld hebben ; maer dat deze voorzegging gedaen zy door de Propheten in het gemeen, jesaias voorfpelde, dat de ongelovige Joden, die zich tegen christus, Cii dc uitbreiding van zijn Euangelie aenkantten, zouden uitgeroeid worden , Kap. XXIX: 20. en maleachi befehrijvt den tijd der gemelde uitroeijing , als eenen dag die komt brandende als een oven , Kap. IV: 1. — Maer , waerom fpreekt de Apostel van samuel met name , en dan van- de Propheten, die na hem gevolgd zijn ?' Heeft dan ook samuel deze dagen der uitroeijing van de hardnekkige Joden voorfpeld ? Zo begrijpen het zommigen , menende dat petrus het oog hebbe op 1 Sam. XII: 14, 15- of op 1 Sam. II; 31. of op 2 Sam. VII: 12-16- Maer dit alles is op zijn allerminst ongemeen ver gezocht en zeer gedrongen. Onzes ■ erachtens is de zaek eenvouwig deze , dat ook vele dér volgende Propheten na mose , de uitroeijing der hardnekkige Joden voorfpsld hebben, en dat samuel aen het hoofd van 'deze volgend; Propheten geplaetst worde, omdat hy de XXI. DSEL.  6o HANDELINGEN, IJ eerfte na mose geweest is , welken God tot eenen Propheet heeft aengefteld, gedurende zijn ganfche leven lang. Voeg "er by , dat deze beide , mose en samuel , niet alleen Propheten geweest zijn ; maer tevens Regenten van het volk in Gods plaets, gelijk zy daerom ook, als Gods getrouwe dienaers, en gemeenzame Vrienden worden zamen* gevoegd, Jer. XV: i. De laetfte drangreden tot bekeering ontleent de Apostel van de uitnemende zegeningen , met welke de Joden tot nog toe, boven alle andere volken, begunftigd werden, vs. 25 , 26. Deze zegeningen brengt hy tot drie hoofdbyzonderheden, (1) dat zy leerlingen der Propheten waren , vs. 2Sa, (2) dat zy ervgenamen waren van Gods verbond, vs. 3Sb, (3) dat God zijnen Zoon tot hun gezonden had, in de prediking van het Euangelie, vs. 26. 25. Gylieden zijt kinderen of leerlingen der Propheten , Vergel. 2 Kon. II: 3, 5. voorzover de fchrivten, van die heilige mannen onderfcheiden zijn , en openlyk in de Synagogen worden voorgelezen ; dit voorrecht, met het welk gy boven alle andere volken verwaerdigd zijt , moet u tot boetvaerdighaid aenfporen , ende gy zijt kinderen des verbonts , of gy zijt in het verbond begrepen , de zegeningen, welke God aen Abrahim beloovd heeft, zijn uwe zegeningen, wanneer gy dezelve gelovig aenneemt. In zo ver zijt gy kinderen des verbonds, 't welck Godt met, onfe vaderen opgerecht heeft, feggende tot Abraham , (i) Ende in uwen zade fullen alle geilachter* der aerde gefegent worden. 26. Hoe zeer gy het verdorven hebt, geniet gy nog het uitnemend voorrecht, dat christus, in de prediking van hee Euangelie, tot u gezonden worde. Godt opgeweckt hebbende fijn kint Jefum, ten betoge dat Hy waerlyk die gene zy , voor welken Hy zich had uitgegeven , namelyk Gods eigen Zoon, vergel. Rom. I: 4, heeft denfelven, in de prediking van het Euangelie, vergel. vs. 20, eerft tot u ge- ' fonden, mee dat weldadig oogmerk, dat hy ulieden fe- CO Gen. 22: 18. Gal. 3; 8.  HANDELINGEN. III. öi genen foude , door de toepasfing van alle die geestelyke zegeningen, welke christus , door zijnen verzoenenden dood, verworven heeft, daer in of liever mits dat hy een yegelick [van u] afkeere van uwe boofheden, byzonder dat gy een gevoelig berouw hebt over den Mesiiasmoord , die boosheid by uitnemendheid , geloovt in christus , en dusdoende een recht gebruik maekt van het Euangelie, waermede gy verwaerdigd wordt, voor dat het tot de heidenen gezonden worde-. HET IV. KAPITTEL. ty. Het uitwerkfel van deze reienvoering wordt ons atngewtztnl Kap. IV: i-31. b. Het uitwerkfel was zeer onderfcheiden. Velen vim petrus toehoreren werden bewogen tot het geloov , maer de Hoofden van Jut volk werden dermaten verbitterd, dat zy de Apostelen in den kerker plaetjlen , vs. 1- 4, ï. üNde terwijle fy, te weten Petrus en Joannes, in het voorhov van den Tempel tot het volck fpraken, quamen daer over tot haer de Priefters» die met het avondoffer bezig waren, ende de Hooftman des Tempels, die het bevel voerde over de wakende Lè= viten , ende 'er voegden zich zommigen van de Saddu* Geen by. . ■ ' . 2. Seer t'onvreden zijnde, om dat ly het volck dingen leerden, welke hun zeer tegen de borst waren, ende verkondigden in Jefu, welken zy onlangs ter dood veroordeeld hadden, de opftandinge uyt den dooden, bewerende, dat de gekruiste jesus lèevde, én dat allen, die in Hem geloven , door zijne kracht, tot zaligheid zullen worden opgewekt. 3. Ende floegen de handen aen haer, ais waren zy XXI. DEEL.  6* HANDELINGEN. IV. ftrafwaerdige misdadigers, ende fettedenfe in bewaringe tot den anderen dagh , wanneer men den groten Raed beroepen en hen verhoren zoude. Want het was nu reeds avont geworden. 4. Ende vele \an de gene die het woort van Petrus prediking gehoort hadden, geloofden: ende het getal der mannen , die jesus voor den messias eerbiedigden, Wiert ontrent vijf duyfent, zijnde daerondcr die genen begrepen, die door de eerfte Leerreden van den Apostel bekeerd waren. 6. Des anderen daegs vergaderde de Grote Raed, en de Apostelen vierden in het verhoor gebracht, vs. 5-31. JJ, De Voorzitter vraegde, door wat kracht, of door welken naem, zy den kreupelen genezen hadden, dat is, van •wien zy het vermogen en het bevel ontvangen hadden, om die genezing te verrichten, vs. 5-7. 5. Ende het gefchiedde' des anderen daegs, dat hare Overfte, ende Ouderlingen ende Schriftgeleerde, uitmakende den Groten Raed der Joden, te Jerufalem vergaderden: 6. Ende de oude Annas de gewezen Hoogepriefter, ende zijn Schoonzoon Cajaphas, die thans deze waerdigheid bekleedde, ende Joannes, ende Alexander, mannen van veel gezach en aenzien, ende foo vele daer van het Hoogepriefterlick geflachte en medeleden van het Sanhedrin waren. 7. Ende als fyfe in het midden van hunne vergaderplaets geftelt hadden, vraegden fy, door den mond van den Voorzitter, (a) Door wat kracht, ofte door wat name hebt gylieden dit gedaen ? Wie heeft u bevel en het vermogen gegeven , om den kreupelen bedelaer te genezen ? («) Exod. 2: 14. Mtttb. si: «3. Hand. 7: 27. Ü, Hitrep  HANDELINGEN. IV. 63 g|. Hierop antwoordde petrus , met eenen betamüyken eerbied . eft tevens met eene gepaste vrymotdigheid, dat dit wonderwerk gt* fchied ware, door de kracht van den opgewekten christus, den eenigen Zaligmaker van zondaren, vs. 8-12. ï. Eerst verklaerde hy , dat het gemelde wonderwerk ver» richt ware, door het Alvermogen van den opgewekten christus , vs. 8 -10. S. Daerna predikte hy jesus van Nazareth, aen den Jood* fchen Raed , als den beloovden messias en eenigen Zaligmaker, vs. 11, 12. 8. Doe feyde Petrus, vervult zijnde met den Heyligen Geeft, tot haer, met eenen betamelyken eerbied , en tevens met eene gepaste vrymoedigheid , dat dit wonderwerk door de kracht van den opgewekten jesus Verricht ware. Thans bezat hy eene grote maet der buitengewone gaven van den Heiligen Geest. Op den Pinxterdag Waren alle de Apostelen met deze gaven befchonken, welke altoos by hen bleven, en hen in ftaet fielden, om over jesus en zijne zaek te fpreken, met eene vaerdigheid en kracht van Overtuiging, welke nimmer weergae had. Maer thans kreeg Petrus eene byzondere aenfporing, en eene buitengewone kracht van den Heiligen Geest, om zich te verantwoorden» De Heilige Geest, die altoos in de harten der Apostelen woonde, vertoonde nu zijnen invloed op eene meer byzondere wijs. Trouwens de Heer jesus had zijnen Apostelen beloovd, dat hun, wanneer zy voor de Rechtbank ftonden, -zon ingegeven worden wat zy fpreken moesten, Luc. XXI: 12-15. Hy zeide tot de leden van het zeer aenzienlyk Sanhedrin, met allen eerbied : Gy Overfte des volcks, die .onze gebiedende Overheden , en als de Staten zijt van het Joodfche Gemenebest, ende gy Ouderlingen Ifraëls, zeer eerwaerdige mannen, acn welke men, zo van wegens uwe uitmuntende kundigheden, als van wegens uwen verhetenen rang, alle onderdanigheid bewijzen moet. 9. Wy hebben niets ftrafwaerdigs begaen. Zelvs de vraeg XXI. DEEL.  64 HANDELINGEN. IV. Tan den achtbaren Voorzitter veronderftelt reeds , dat wy gene kwaeddoeners zijn. Alfo wy heden rechtelick onderfocht worden, niet over eenig wanbedrijv, maer over de weldaet en het lievdewerk aen een kranck menfche [gefchiet], waer door hy gefont geworden is: Het kan ons immers niet ten kwade geduid worden, dat wy goed doen aen eenen ellendigen. En om nader op de voorgeftelde vraeg te antwoorden, 10. So zy u allen kenliek , ende den gantfchen Vokke Ifraëls, wat 'er van de zaek zy. Wy maken gene de minfte zwarigheid , om ronduit voor alle de leden van deze luisterrijke Vergadering te verklaren, door wat kracht en door welken naem wy den kreupelen genezen hebben. Ook zal het ons aengenaem zijn, wanneer deze zaek aen de ganfche Natie bekend wordt; dat door den name, en het onbeperkt Alvermogen Jefu Chrifti des Nazareners, dien gy gekruyft hebt, welcken Godt van den dooden heeft opgeweckt, door hem [/egge ick] ftaet defe bedelaer, die kreupel was van zijne geboorte, hier voor u gefont. De man, aen welken het wonderwerk verricht was, ftond in perfoon voor den Joodfchen Raed. Zo drae hy genezen was, loovde hy God in het openbaer, Kap. DJ: 8; en 'er is geen twijffel aen, of hy zal zijne hoogachting en dankbaerheid aen de Apostelen, als de werktuigen van zijne herftelling, plechtig betuigd hebben. Om deze reden zal de Hoofdman der Tempels hem, te gelijk met de Apostelen, iri bewaring gefield hebben. Indedaed deze genezing was een onlochenbaer bewijs voor de waerheid van jesus opftanding, welke de Apostelen verkondigden. Iemand die kreupel geboren is, met een enkel woord fprekens, oogenblikkelyk te genezen, was buiten allen twijffel een waerachtig wonderwerk. Dit erkenden de Oudften van Israël zelve vs. 16, en dat een wonderwerk een onbetwistbaer bewijs zy, voor de waerheid van iemands getuigenis , heeft geen betoog nodig. 11. Defe opgewekte jesus is de fteen, die van' n  HANDELINGEN. IV. 65 u (b) de bouwlieden veracht is, welcke tot een hooft des hoecks geworden is. De Apostel beroept zich op Pf. CXVIII: 22. — Het redenbeleid in dat zangftuk is zeer moeilyk. Er is, die den gehelen Pfalm op den messias toepasfelyk maken ; maer 'er zijn vs. 1-21. vele byzonderheden, welke in het geheel nieft voegen in den mond van den messias. Kou by voorbeeld de messias , die, als Borg van zondaren, den verzoenenden dood noodzakelyk ondergaen moest, vs. 18 zeggen, di heek heeft my wel hard gekastijd, ma:r Hy heeft my ter dood niet overgegeven? — Het komt my tot nog toe vry waerfchijnlyjc voor, dat Koning hiskia, na zijne verlosfing uit de handen van sanherib, en zijne herftelling uit eene dodelyke krankheid , dit zangftuk vervaerdigd hebbe. — Zo veel is althans zeker, dat 'er vs. 22 en vervolgens, van den messias en zijne verhoging gefproken worde, vergel. Matth. XXI: 9, 42. XXIII: 39- 1 Petr. II: 4, 7. De fteen, welken de bouwlieden verworpen hadden, is tot een hoofd des hoeks geworden. — Zommigen der latere Joden verklaren deze woorden uit eene gebeurtenis, welke , by het bouwen van salomons Tempel, zou plaets gehad hebben, dat namelyk de bouwlieden eenen zekeren fteen, die nergens fcheen te fchikken, verachtelyk hadden wechgeworpen, tot dat men ten laetften ontdekte , dat dezelve zeer bekwaem ware , om tot eenen hoekfteen te dienen. Dan dergelyke beuzelingen verdienen gene aendacht. — Om de letterlyke teekening wel te verftaen, moeten wy ons metfelaers verbeelden , die bezig zijn om een gebouw op te trekken. Onder alle de ftenen, welke hun in handen komen, vinden zy 'er éénen, welken zy geheel ongsfchikt oordeelen. Zy werpen hem daerom met verachting onder de puin wech ; maer nadat het gebouw voltrokken is, zien zy tot hunne grote verwondering, dat die wechgeworpen fteen, toteenen cierlyken hoek- en kroonfteen, boven aen den top van het gebouw ge- tb) Pf. 118: 22. Jet 28! 16. M*tth. »i: 42. Mare. ia! 'o. IVhc. aos 17. Rom. 9: 33, 1 Petr. si 7. XXI. DEEL, l|  66 HANDELINGEN IV S^i^f" wiehem daer Deze teekening vertoont ons eigenaertig de verwerpin* van den messias, door de Oudflen van Israël, en zijne ver hoging door de rechtehand van zijnen Vader, by zijne on wekking e„ verheerlyking. - De Apostel beroept zich op deze Godfpraek, ten bewijze dat jesus de messias zy " r^mJrE3ÜSrWil ^ ZGggen' " deJleen' Van weIken Pf. * , , ; gefproken *°rdt. * ™ «» welke als geestelvke „ bouMn, het gebouw van Gods Kerk behoort op te trek„ ken, veracht, en op de allerfmadelykfte wijs verworpen is " TlZtlki\d001 ZiJne °Pftandi"g e" verhoging, tot een " ff 1 ! ' t0t Cenen Cierlyke" hoekfteen Sarden is. „ Zodoende hebt gylieden aen den gezegenden jesus vervuld het gene Pf. CXVIII. van den messias voorfpeld is.» rJ2'^ E?dedf e" is in geenen ande- ren. Die gekruiagde en opgewekte jesus is de beloovde messias, de eenige Zaligmaker van verlorene zondaren en bmten Hem verwacht gy te vergeevsch eenen anderen 'mes«as. Want daer en is oock onder den heme] geen andere naem of perfoon, die onder de menfchen gegeven, bekend gemaekt en voorgeileld is, door wekken wy,moeten faligh worden. In dit voorftel lag duidelyk opgefloten , dat jesus ook machtig en gewillig ware, om de Oudflen van Israël die zijne vyanden en moordenaers waren, zalig te maken- en naer alle waerfchijnlykheid, zou de Apostel dit ftuk nader op hen hebben toegepast, wanneer hy niet in zijne reden gefluit was, door het bevel om buiten te ftaen, vs. ij, (O Matth. n 21. Hand. to: «. i Tim. »: 5. É. Vs.  HANDELINGEN. IV. 67 {. Vs. 13-22. verhaelt lucas de verdere handelingen ven den ' Groten Raed, door welke de Oudflen van Israël duidelyk deden blijken, dat zy de opftanding van christus niet konden tegerfpreken. 1. Vs. 13-14. vinden wy de verlegenheid van den Jood¬ fchen Raed met deze zaek. 13. Sy nu fiende de vrymoedigheyt Petri ende Toannis f die zich niet ontzagen , om den leden van den achtbaren Raed in het aengezicht te zeggen, dat God dien jesus, welken zy gekruicigd hadden, uit de doden had opgewekt; ende daerenboven vernemende dat fy ongeleerde ende flechte menfchen waren, lieden van eenen lagen ftand, die gene befchaevde opvoeding genoten, en zich nimmer op wetenfchappen toegelegd hadden, verwonderden haer, ende kenden haer dat fy met Jefu geweeft waren. Er waren eenigen in den Raed, die hen in perfoon kenden, en anderen hadden van den Hoofdman des Tempels gehoord, dat zy tot die menfchen behoorden, die jesus vergezeld hadden. • „ 14 Ende fiende den menfche by haer ttaen die eenefen was, en hadden fy niet daer tegen te fegfen , zy wisten niet, wat zy den Apostelen zouden antwoorden, en zagen eikanderen met verlegenheid aen. 2. Zy gelastten den Apostelen, om niet mier van jesus en ' zijne opftanding te fpreken, vs. 15-22. Wy onderfcheiden 'er vier byzonderheden in ; _. Het buiten ftaen der Apostelen, vs. 15; De raedpleging van het Sanhedrin, vs. 16, I7« Het uitfpreken van het vonnis, vs, 18» en _„„_. De tegenbetuiging der Apostelen, vs. 19-22. 15 Ende haer, nevens den kreupelen, geboden hebbende uyt te gaen buyten den Raet, overleyden fy raet malkanderen, zy brachten verfcheidene gedachten XXI. DEEL. E »  68 HANDELINGEN. IV. te zameu,. elk zeide zijn gevoelen, en ten lgetften maektfi de Voorzitter het befluit op, 16. Seggende, (d) Wat fullen wy defe menfchen doen? Want dat 'er een bekent teecken door haer gefchiet zy, is openbaer allen die te Jerufalem woo* nen, ende wy èn konnen 't niet loochenen, 17. Maer op dat het niet meer ende meer oncler het volck verfpreydt en worde, laet ons haer fcherpeliek dreygen, dat fy niet meer tot eenigh menfche in delen naem en fpreken. 8. Ende als fyfe geroepen hadden, feyden fy haer aen , dat fy gantfchelick niet en fouden fpreken , noch leeren , in den name Jefu. Elk der leden van het Sanhedrin iprak naer zijne byzondere denkwijs en karakter, lucas geevt alleenlyk de voornaemfte hoofdfom der verfchillende advijfen op, en het be^ fluit, het welk de Voorzitter daeruit heeft opgemaekt. Alle de leden des Raeds waren van oordeel, dat het zeer ontijdig ware, om den Apostelen eenige flraf aen te doen. Het was te Jerufalem algemeen bekend, dat zy een onlochenbaer wonderwerk verricht hadden , en hoe zou men menfchen , die hunne leer met kennelyke wonderwerken ftaevden, als valfche Propheten kunnen ftraffen ? hoe zou men, aen zulk eene handelwijs, eenigen fchijn van recht kunnen byzetten ? Men befloot daerom, dat men de Apostelen moest loslaten , maer hun onder zware bedreigingen vetbieden , om meer van jesus en zijne opftanding te fpreken. Zelvs moesten zy zijnen naem niet noemen, noch in het geheim, noch in het openbaer, noch binnens huis, noch daer buiten. Er zou nauwkeurig acht gegeven worden op hunne woorden en daden en, wanneer zy dit bevel overtraden, zouden zy, als verftorers van de openbare rust, en als valfehe Propheten, naer bevind van zaken geftraft worden, met geesfeling, met den ban, en des noods met den dood zeiven. Laten wy, by ■ dit gedrag van den Joodfchen Raed, een weinig ftilflaen. — Zy openbaren hier allerduidelykst hunne yer- CO Joh. 11: 47,  HANDELINGEN. IV. 69 verlegenheid, hunne hardnekkige boosheid, en hunne kwalyk geplaetfte ftaetkunde. X. Hunne verlegenheid. Zy zeiden , wat zullen wy deze menfchen doM? — Een weldenkend Rechter is nooit verlegen, wanneer de, zaek zelve, welke aen eenen gedaegden wordt te laste gelegd, genoegzaem bewezen is. Het gebeurt meermalen, dat'het, uit gebrek van voldoende bewijzen , zeer moeilyk zy te beflisfen , of iemand aen eene zekere misdaed waerlyk fcbuldig zy. Maer dit was hier het geval niet. De Apostelen waren gevangen, omdat zy eenen kreupelen wonderdadig genezen, en verklaerd hadden, dat dit gefchied ware door de kracht van den opt. gewekten jesus. De gebeurtenis zelve behoevde niet bewezen te worden. De vraeg was derhalven eenvouwig, of het bewijzen van eene weldaed aen eenen ellendigen hen ftraffchuldig maekte , en of jesus' waerlyk was opgeftaen. Het eerfte kwam niet in bedenking, en het tweede was eene zaek van gebeurtenis, welke, niet door fijnufo geplozen redeneringen, maer door getuigenisfen moest beflist worden. Hadden nu de leden van den Raed willen recht doen , dan hadden zy naer een genoegzaem getal van onwraekbare getuigenisfen moeten vragen , die verklaerden dat zy den opgewekten jesus gezien hadden. Maer zy wisten zeer wel, dat zy alsdan met de zaek nog veel meer zouden verlegen, worden. %. Hunne hardnekkige boosaertigheid. Zy erkennen zelve, dat 'er een bekend teektn, dat is, een zeer merkwaerdig ei\ onbetwistbaer wonderwerk, door de Apostelen gefchied ware, dat het openbaer -ware allen, die te Jerufalem wonen, en dat zy h-t niet konden lochevn vs. 16. Dit önlocbenbaer wonderwerk was een duidelyk bewijs voor de opftanding van christus. Zy'hadden derhalven alle mogelyke gronden van zekerheid-, om te geloven , dat de gekruicigde christus uit de doden was opgeftaen. Maer in weerwil van dit alles, verhardden zy zich., in het. ongeloov. 3. Ook was hunne ftaetkunde zeer kwalyk geplaetst. — Hun befluit was listig. De hoofdzaek, welke zy bedoelden, XXL DEEL. E 3  70 HANDELINGEN IV verwekken Fr n f , °pr0er onder het vo!* Svl Hno ' deriialV£n "iets anders «verig, dan a ZV v;n ^ bed'Wn, zo bevreesd te ï ken, den* PCT end£ J°annes antwoordende fey- konden zw g'eV OpV^T^T ^ tms alleen g^n woofd vs' ^ f ^ ^ en Joannes beide. ^tru^oaJ ™ ^ PeÜ"US klaerde Toanne, ^7 antW00ldde ee«t; en daerna verde. Vllï ï ZÜnen «verecniten. oe Zy openbaerden hunne befcheidenheid, en verklaerden laten het aen'uw efeJewSn & "*ï »■ * ^ Godt, uliedenmeer te hooren dan G^h" v00r bevelen rnet Gods gebod wf^^ïï^^' " ^ 20. Want wy en konnen niet laten te inreken 't SeSfM fde g^ort hebben! £ &n » u xmuue zaek, en de leden van den Raed kon dea het niet teeenforeken n^P« r i tfeheid zo JrT' °nde"^fchen was hunne boosaert«tad zo groot, dat zy gene zwarigheid zouden gemaekt CO Biad. sta» ' h6b"  HANDELINGEN. IV. 71 hebben, om hen, even als hunnen meester, om hals te brengen. Maer dit durvden zy niet ondernemen, om het volk Tiiet tot oproer te verwekken. 21. Maer fy dreygdenfe nogh meer, ende lietenfe gaen, niets vindende hoe fyfe ftraffen fouden, (ƒ) om des volcks wille, en uit vrees voor oproer onder de menigte: want fy verheerlickten alle Godt over het gene (g) dat 'er gefchiet was. Trouwens de genezing van den kreupelen was een onbetwistbaer wonderwerk. 22. Want de menfche was meer dan veertigh jaren oudt, aen wel eken dit wonderdadig teecken der genefinge gefchiet was. Ö. Vs. 23-31. verhaelt de Euangelist, hoe de Apostelen tot de hunnen zijn wedergekeerd, en met hen emjlig geleden hebben. I. Hst wederkeren der Apostelen vinden wy vs. 23. a. Hun emjlig gebed, vs. 24-30. en 3. De blijkbare verhoring daervan, vs. 31. 23. Ende fy lofgelaten, en, onder de gemelde bedreigingen , op vrye voeten gefield zijnde (h) quamen tot den haren , tot de verblijvplaets der overige Apostelen, die zich thans binnen Jerufalem bevonden, of wel tot het gezelfchap van die 120 perfonen, van welke Kap. I: 15. gefproken is; ende zy verkondigden al wat de Overpriefters ende de Ouderlingen tot haer gefegt hadden. 24. Ende als defe [dat] hoorden, namen zy gezamenlyk de toevlucht tot het gebed, hieven fy eendrach•telick , met één hart en ééne ziel, [ hare ] ftemme al biddende op tot Godt. Petrus zal overluid gebeden, alle de overigen zullen zich daermede in hunne harten vereenigd, ende daerop elk, met eene verheven flem, Amen gezegd hebben. Dit gebed begon met eene gepaste aenfpraek, vs. 24h, daerna deden zy eene aendoenlyke voordracht van de zorgelyke omftandigheden, in welke zy verkeerden, vs. 25-28 , en voegden 'er eene zeer ernftige fine. (ƒ) Hand. 5! s6. (f) Hand. 3: 7, 8. (A) Hand. ia: ia, XXI. DEEL. E 4  ?a HANDELINGEN. IV. king by, orn des heeren byitaud, vs. 29, 30. Zy feyden' oppermachtige Heere der ganfche waereld, van welken dé Joodfche Overheden, met alle gefchapene wezens, in alle opzichten geheel afhangelyk zijn, gy zijt de Godt, die gemaeckt hebt het gansch Geheelal, den hemel, ende de aerde, ende de zee, ende alle dingen die'in defelve zijn Gy, die een onbeperkt Alvermogen bezit, om ook de harten der VoriTen te neigen als waterbeken, werwaerds Gy wilt. 25. Die door den mont Davids uwes knechts gefegt hebt (i) Waerom woeden de Heydenen , ende hebben de volcken ydele dingen bedacht ? 26 De Koningen der aerde zijn [te famen) opgeftaen, ende de Overfte zijn by een vergadert tegen den Heere, ende tegen fijnen Gefalfden. Deze voorzegging, welke David Pf. ü: 1, 2. gedaen heeft, omtrent de zinlofc woede van Joden en Heidenen, tegen den Heer jesus en zijn Koningrijk, wordt nu blijkbaer vervuld. 27- (*) Want in der waerheyt zijn vergadert tegen uw heyligh kint Jefum , welcken gy gefalft hebt beyde Herodes ende Pontius Pilatus, niet de Heydenen ende de volcken Ifraè'ls: 28. Om te doen al wat uwe hant ende uwe raet te vooren bepaelt hadde dat gefchieden foude. Dat de aengehaelde iple p&tal een kenneIyk uitzkht heb_ be, op den messias en zijn Koningrijk, mogen wy nu, als bekend en algemeen aengenomen, veronderitellen. Verfcheidene uitdrukkingen zijn al te fterk, dan dat men dezelve op Koning david zoude kunnen toepasfen. Deze heeft nimmer de heidenen gehad tot zijn ervdeel en de einden der aerde tot zijne bezitting, vs. 8. Ook worden 'er vs. 'ra voor des heeren gezalvden, zulke daden van Godsdienstige hulde gee.scht, welke noch david, noch de machtigfte Koning op aerde, zou kunnen vorderen en vs. 7. wordt de messias befchreven, als Gods zelvswezige Zoon, die van den Vader gegenereerd is. Goi CO Pftlm*,. (*) Matth. 3. M„c.I4m. lu... ,,,3. joh.III4V.  HANDELINGEN. IV. 73 God had, door den mond van david zijnen knecht, gezegd. Deze uitdrukking geevt allerduidelykst te kennen, dat david , 'in het gemelde, zangftuk , op Godlyke ingeving gefproken hebbe, zodat zijne woorden moeten worden aengemerkt, als de woorden van den God der waerheid zeiven. Trouwens de Geest des heeren heeft door hem gefproken , en Gods reden is op zijne tong geweest, 2 Sam. XXIII: 2 david. heet hier de knecht des heeren , voornamelyk omdat hy, als Propheet, Gods raed bekend maekte , en als Koning , in. 's heeren naem, over Israël regeerde. God had door den mond van david gezegd: waerom woe-, den de heidenen, en hebben de volken ydele dingen bedacht? De heidenen worden van de volken, dat is, de twaelv gedachten Israëls, onderfcheiden. Deze woedden, dat is, volgens het Hebreeuwsch, zy fpraken, als woeste en ontembare menfchen, dreigende woorden, en pleegden allerlei geweld. Het Griekfche woord , waervan lucas zich bedient, zegt eigenlyk foortgelyk een getier te maken, als het briesfchen dei- padden. Zy bedachten ydetheid, dat is, zy fmeedden vruchtelofo ontwerpen, welke allerverdervelykst waren. — De Koninglyke Propheet fchildert derhalven eenen tijd, op welken hei-, denen en Joden, hoe zeer in beginfelen verfchillende, zouden zamenfpannen, om list en geweld te gebruiken. Maer tegen wien waren hunne boosaertige pogingen ingericht? Dit vinden wy vs. 26: de Koningen der atrde zijn te zaten opgeftaen, en de Overjien zijn by één vergaderd, tegen dm heer th tegen zijnen Gezalvden. — De Koningen der aerde zijn de gebiedende Vorften, zo van Joden als van Heidenen, eis de Over(ien hunne hoge ambtenaers, zo in den Raed als ka het krijgswezen. Deze ftonden op en vergaderden zich ; zy vereenigden hunne pogingen , en beraedflaegden te zamen, over de beste middelen, om zich te verzetten tegen den heer in tegen zijnen Gezalvden. Des heeren Gezalvde is buiten allen twijffel de messias, en die zich tegen den messias acnkant, verzet zich tegen den heer zeiven. — david voorfpelt derhalven, dat'er eens een tijd komen zou, in welken de Opperhoofden van Joden en Heidenen zich vereenigen XXi. DEEL. E 5  74 HANDELINGEN. IV. zouden, om zich met geweld, tegen den messias , en de uitbreiding van .zijn Koningrijk aen te kanten. Deze voorzegging werd nu blijkbaer vervuld vs. 27: want in der warheii enz. — Zy fpreken hier, over de woedende bedreigingen van den Joodfchen Raed, met influiting van het onmenfchelyk geweld, het welk Joden en heidenen gepleegd hadden , omtrent den gezegenden perfoon van den messias zeiven. Trouwens de bedreigingen van den Joodfchen Raed, aen petrus en joannes gedaen , met al het gene de heidenen en Joden nog in het vervolg ondernemen zouden, om den voortgang van christus Koningrijk te fluiten, was niets anders, dan het vervolg van hunne vyandige pogingen, tegen Gods heilig kind jesus , welken Hy gezalvd had. Dan in dit alles, waren de vyanden van christus Koningrijk niets anders, dan uitvoerers van Gods verborgenen raed, tm te doen al wat Gods hand en raed te voren bepaeld had, dat gefchieden zoude. — Hier vinden wy een allerduidelykst bewijs voor die gewichtige waerheid, dat God alle daden der menfchen, in zijn eeuwig befluit, onveranderlyk bepaeld hebbe» Om dit bewijs te ontwijken, heeft men willen beweren, dat de xvoorden van vs. 28. tot den Heer jesus moeten betrekkelyk gemaekt worden , cp deze wijs: uw heilig kir.d jesus, •welken gy gezalvd hebt, om te doen al wat uwe hand enz. Dan deze opvatting is zo blijkbaer flrijdig met de zamenftelling der oorfprongelyke woorden, dat zy gene nadere wederlegging nodig hebbe. De vyanden van Gods gezalvden waren vergaderd, om te doen enz. — Gods hand beteekent zeer gemeenzaem zijn onbeperkt Alvermogen, maer terwijl Gods hand en raei ter dezer plaets worden zamengevoegd, hebben wy te denken aen die afteekening van toekomende gebeurtenisfen , welke God, als het ware met zijne havA, in zijnen eeuwigen raei gemaekt heeft. De vyanden van Gods gezalvden waren aen de uitvoering van dit ontwerp dienstbaer. — Deze overdenking was zeer gefchikt, ter bemoediging der Apostelen, Hoe Joden en heidenen ook woeden mogten, tegen *de eerfte (lichters van het Christendom, en de uitbreiding van jesus Koningrijk, zy zouden evenwel niets meer kun-  HANDELINGEN. IV. 75 kunnen doen, dat God bepaeld had; zy waren flechts uitvoerers van Gods raed, en in alles aen zijne beftuuring onderworpen. De Apostelen fmeekten om den Geest der vrymoedigheid, vs. 29, en dat het Euangelie, door blijkbare wonderen, mogt bevestigd worden, vs. 30. 29. Ende nu [dan], Heere, fiet op hare dreygingen, en verydel dezelve, zo veel met uwen eeuwigen jaed , en wijze oogmerken beftaen kan , ende geeft ons uwen dienftknechten met alle vrymotdigheyt uw woort te fpreken. Laet uw vrymoedige Geest ons onderfteunen , opdat wy van de prediking des Euangeliums niet sfgefchrikt worden, maer rustig voortgaen in ons werk, en getiouw zijn in onzen plicht. 30. (0 Daer in, dat gy uwe hant uytftrec''et, en uw onbeperkt Alvermogen uitoeffent , tot genefinge van allerlei kranken , ende dat teeckenen ende wonderen gefchieden door den naem en de kracht van uw heyligh kint Jefus, opdat de ganfche waereld overtuigd worde , dat Hy waerlyk uit de doden zy opgeftacn. 31. Ende dit gebed werd kennelyk verhoord: want als fy gebeden hadden, wiert de plaetfe, in welcke fy vergadert waren, (m) beweegt. Ende fy wierden alle vervult met den Heyligen Geeft, ende fpraken het woort Godts met vrymoedigheyt. De plaets, in welke zy vergaderd waren, werd bewogen. — Men denke aen eene aerdbeving of fchudding, veroorzaekt door eenen geweldigen wind , zoortgelyken als 'er op het Pinxterfeest vernomen werd. Zulke verfchijnfelen vallen meermalen voorin de natuur, maer dan verfpreiden zy zich op eenen aenmerkelyken afftand. In ons geval hebben wy derhalven te denken aen eene wonderdadige beweging , daer de Gefchiedfchrijver uitdrukkelyk zegt, dat bepaeldelyk die plaets, alwaer de Apostelen vergaderd waren, bewogen wierd. De zaek zal deze geweest zijn, op het zelvde oogenblik dat (/ Mare. 16 17. («O Hand. 16: 2*, XXI. DEEL.  ?<5 HANDELINGEN. IV. de Apostelen hun gebed, met een eendrachtig Amen, beiloten hadden , gevoelden zy eene zeer aenmerkelyke hewe» ging, het vertrek fchudde, en al wat 'er in was ftond te trillen. — Maer, waertoe diende dit wonderwerk ? Deze bovennatuurlyke beweging was een teeken van Gods by-; zondere tegenwoordigheid , en eene verzekering , dat het gebed der Apostelen verhoord ware. Dit was ongemeen gefchikt om hunne verflagene harten op te beuren , en he-.j te bemoedigen tegen allen den geweldigen tegenftand , wel? ken zy, in de uitbreiding van christus Koningrijk, ontmoeten zouden. Daerenboven was deze bovennatuurlyke beweging een kennelyk bewijs van het Godlyk Alvermogen , waerdoor zy, over alje vyandelyke pogingen, souden zege. pralen. Ook ondervonden de Apostelen aenftonds de duidelykfte blijken van Gods aliesvermogenden byftand. — Zy werden alle vervult nut den Heiligen G*«f. Op den Pinxterdag hack den zy reeds de buitengewone gaven van den Heiligen Geest fn vollen overvloed ontvangen , Kap. H: 4. en de Geest bleev altoos by hen , Joh. XV: 26. Voor lipt naest zonden wy daerom denken , dat 'er wederom eenig zichtbaer teeken der nederdaling van den Heiligen Geest gezien zy , foortgelyk als op den Pinxterdag, om de Apostelen daerdoor te verzekeren, dat de Heilige Geest altoos by hen blijven zoude. — Zy fpraken het woord van God met vrymoedigheii. D'jt geevt niet alleen te kennen , dat zy thans , tot onderlinge ftichting en vertroosting, over Gods woord vrymoedig gefproken hebben; maer dat zy ook in het vervolg, het Euangelie openlyk en onbefchroomd gepredikt hebben, zonder zich door de bedreigingen van het Sanhedrin te laten affchrikken» vergel. vs. 33. • C. Hierop  HANDELINGEN. IV. 7? C. Hierop het de Euangelist eene teekening volgen, van het voor. ' beeldig en lievderijk gedrag der eerfte Christenen, offchom 'er reeds kaf onder dit koorn vermengd ware , Kap. IV: 32.*-*- V: 1-lift. De gemelde teekening vinden tvy, Kap. IV: 32-37» 32. Ende der menigte van de gene die geloofden was één («) herte ende [één] ziele, zodat 'er de vol* maektfte eensgezindheid en de hartelykfte lievde plaets hadde, 'er heerschte eene volkomen overeenftemming in denkwijs en neigingen ; elk befchouwde de belangen van eenen anderen \ als zijne eigene : ende niemant en feyde dat yet van 't gene hy hadde , fijn eygen ware , maer alle dingen waren haer gemeyn. Niemand bezat zijne goederen alleen voor zich zeiven , maer de één had voör den anderen alles over. De eerfte Christenen maekten van de byzondere bezittingen een algemeen gebruik. Deze handelwijs is gene eigenlyk gezegde gemeenfehap van goederen geweest, gelijk de Esfeërs en de Leerlingen van pyThagoras onderhielden , die alle hunne bezittingen in eene algemene kas brachten , en daervan met eikanderen in gemeenfehap leevden. Trouwens, lucas zegt niet, dat ieder Christen zijne vaste goederen tot geld maekte, en dat de penningen in handen van zekere beftuurers gefteld wicr^ den , om elk dagelyks zijn deel uit te reiken ; maer integendeel dat de rijken bezitters bleven van hunne goederen, Éodat het aen hunne willekeur ftond j of en hoe vele vastigheden zy vérkopen, of en hoe veel van de kooppenningen zy tot onderhoud der "armen geven wilden , Kap. V: 2 - 4. Alle dingen waren alleen in zo ver gemeen, als vermogende lieden hunne goederen niet fleehts voor zich zei* Ven bezaten; maer daervan, met eene milde hand j tot de be* hoevten der armen mededeelden. Er waren, in dezen tijd, byzondere redenen voor zulk eene handelwijs. Zeer velen van de nieuwbekeerden wa« («1 Hand. zi 44. I Pïtr. 3: 8. XXI. DEEL.  78 HANDELINGEN. IV. ren vreemdelingen, die elders te huis hoorden; zy bleven nu langer te Jerufalem, dan zy anders zouden gedaen hebben , om, door de leer der Apostelen, nader in hun geloov gefterkt te worden. Dit vorderde buitengewone onkosten , welke voor onvermogenden ondraeglyk waren.' Van hunne ongelovige broederen naer het vleesch hadden zy genen onderttand te wachten. Wat wonder derhalven, dat de lievde hunne vermogende broederen aenfpoorde, om de armen te onderfteunen, en daertoe, zo het nood was, eenige van hunne vaste goederen te verkopen. Deze handelwijs der eerfte Christenen is niet van langen duur geweest , en kon ook niet lang ftand houden. In ïauxus tijd was het reeds de gewoonte, dat men, op eiken eerflen dag der weke , de lievdegivten tot onderhoud der armen, by wijs van inzameling vergaderde, i Cor. XVI: 2. I Tim. V: 16. Al fpoedig was men genoodzaekt eene andere fchikking te maken , op het onderhoud der armen , Hand. VI: 1. en de Jerufalemfche Gemeente zelve verviel fpoedig tot armoede , zodat zy onderftand van anderen nodig hadden, Hand. XI: 29. 33 Ende de Apoftelen gaven met groote kracht, niet alleen met eenen groten yver , maer ook met eenen krachtipen en overtuigenden invloed, op de gemoederen der menfchen, getuygeniiTe van de opftandinge des Hee-. ren 'efu, als zijnde de meest wezenlyke grondilag van het ganfche christendom: ende daer was groote genade over haer alle. De laetfte uitdrukking kan men verftaen van de gunst en hoogachting, met welke de Apostelen door het volk vereerd werden, vergel. Kap. V: 13. Het volk bewees den Apostelen eenen zeer byzonderen eerbied , als menfchen die door verbazende wonderen betoonden, dat zy van God gezonden waren, om de waereld te verlichten. — Dan, het woord genaie wordt doorgaens genomen voor Gods genade , en de blijken van zijne onderfcheidende gunst in christus. Wy zouden daerom liever denken , dat lucas het oog hebbe op den milden overvloed van genadegaven , welke den Apostelen kennelyk werden medegedeeld , of op de heer- fchap-  HANDELINGEN. IV. 79 fchappyvoerende invloeden van Gods Geest, met welke hunne prediking gepaerd ging, om zielen in te winnen voor hunnen Godlyken Meester. Dit vs. 33. heeft geen het minfte verband, noch met het voorgaende, noch met het volgende ; en daerom komt het ons zeer vermoedelyk voor, dat deze woorden, door onoplettendheid van den eenen of anderen affchrijver, verplaetsc zijn. Immers, wanneer men dezelve invoegt tusfchen vs. 31 en 32, hangt alles ongemeen wel tezamen, en het redenbeleid loopt zeer geleidelyk af. 34. Want daer en was oock niemant onder haer die gebreck hadde. Er waren wel velen, vooral onder de vreemdelingen, die in bekrompene omftandigheden verkeerden, en voor welken de kosten van een langduurig verblijv te Jerufalem ondraeglyk waren. Onder de burgers van deze Stad , die in christus geloovden, waren ook minvermogende lieden; maer evenwel, hunne vermogende broeders voorzagen in hunne behoevten met eene milde hand; zodat elk het nodige had niet alleen, maer ook het verkwikkelyke. Want foo vele als 'er befkters waren van landen ofte huyfen, die verkochten fy, ende brachten den prijs der verkochte [goederen], ende leyden [dien] aen de voeten der Apoftelen. Zodat zy de penningen, aen de macht en het beftuur der Apostelen, geheel onderwierpen. 35. (0) Ende aen een yegelick wiert uytgedeelc nae dat elck van noode hadde. Er had gevolgelyk gene eigenlyk gezegde gemeenfehap van goederen plaets. Allen ontvingen niet even veel, maer elk kreeg zo veel als hy nodig had. Zommigen moesten geheel onderhouden worden, anderen hadden nog wel iets, maer niet genoeg, zodat zy flechts minderen of meerderen onderftand nodig hadden. De uitdeeling gefchiedde door de Apostelen , die zich gene moeite ontzagen om te zorgen, zo wel voor de aerdfche , als geestelyke belangen der eerfte Christenen. Naderhand evenwel, zijn 'er op dit ftuk andere fchikkingeu g«. C 0 ) Jef. 58! 7XXI. DEEL.  8o HANDELINGEN. IV. ftaêkt; toen de Apostelen, door de beftuuring der lievdegaven , al te zeer belemmerd werden in den dienst van het Euangelie , zijn 'er bepaelde perfonen aengefteld , om het opzicht te hebben over het onderhoud der armen. Dit is de eerfte oorfprong geweest van het ambt der Diaconen, vergel. Kap. VI. 36. Ende zelvs zag men deze lievdadigheid omtrent de eerfte Christenen, onder de Leviten en andere lieden, van welke men het althans geheel niet zou verwacht hebben. Hiertoe behoorde by voorbeeld een zeer wel bekende jofes , van de Apoftelen toegenaemt Ba-nabas, ('c welck is, overgefett zijnde, een ione der vertroostinge,) een Levijt, van geboorte uy: Cypren, 37. Alfo hy eenen acker hadde, verkocht [dien], ende bracht het geit ten behoeve der nooddruftigen , ende leyde het aen de voeten der Apoftelen, onderwerpende het zelve aen hunne macht en beftuuring. HET V. KAPITTEL. 0. Maer evenwel 'er was reeds kaf onder dk koom vermengd , vs. 1 -11. ananias en zijne echtgenoot maikten zich am een grouwzaem misdrijv fchuldig , vs. 1, 2. b. Maer zy werden daerover wonderdadig gejlraft, vs. 3 -11. $, De wonderdadige Jlrafoeffening vinden wy, vs. 3-1 o. 1. Over ananias, vj. 3-9. 2. Over zijne ecktgeneot, vs. 7-10. en ft. Het uitwerkfel daervan op de menigte, vs. II. 1. tr^Nde een feker man met name Ananias, met Sapphira fijn wijf, verkocht een have: een gedeelte' van zijne vaste goederen, zijnde een ftuk lands, vergel. vs. 3. 2. Ënde hy wendde veer , dat hy de gehele fom der koop-  HANDELINGEN. V. 8ï kooppenningen ten behoeve der arme Christenen befteedde, maer ondertusfchen onttrock hy van den prijs, oock meC medeweten fijns wijfs: ende bracht Hechts een feker deel, ende leyde [dat] aen de voeten der Apoftelen, vergel. Kap. IV: 34- 3. Ende Petrus feyde, Anania, waerom heefc de fatan uw herce vervult en als het ware geheel ingenomen, dat gy den Heyligen Geeft, die in ons woont en ons beftuurt, liegen foudet ende Hem pogen te bedriegen, door te ontt ecken van den prijs des lants, onder voorwendfel, dat gy de gehele fom der kooppenningen hebt aengebracht ? 4. Het land was uw eigendom, en het ftond geheel aen u, om 'er mede te handelen naer uw goeddunken. Gy kondet het verkopen of niet, en verkocht zijnde, zo veel van de kooppenningen aen den armen geven, als u behaegde. So het ftuk lands onverkocht gebleven ware, en bleef het niet uwe ? ende verkocht zijnde, en was het niet in uwe macht, om met de penningen te handelen, naer uw welgevallen ? Maer dit is eene grouwzame misdaed, dat gy den Heiligen Geest, die in ons woont en ons beftuurt, hebt zoeken te bedriegen, door een gedeelte der kooppenningen terug te houden, en de vertoning te maken als" of gy de gehele fom gegeven hebt. Wat is 't onverfchoonbaer, dat gy defe fchandelyke daet, zo hoogst beledigende voor den Alwetenden Geest; in uw herte hebt voorgenomen? Gy en hebt den menfchen niet alleen gelogen» maer ook Gode, en den Alwetenden zoeken te bedriegen. 5. Ende Ananias defe woorden hoorrnde viel roerloos ter aerde neder, ende gaf oogenblikkelyk' den geeft» Ende daer quam groote vreefe, niet alleen over de om- (ladders, die by deze wonderdadige ftrafoeffening tegenwoordig waren, maer ook over alle die dit merkwaerdig geval hoorden. 6. Ende de jongelingen, de jeugdige mansperfonen, die in deze vergadering tegenwoordig waren, volgens het bevel van Petrus, opftaende fchickten hem toe , ontwonden hem met een linnen laken, ende droegen \JlWi] uyt, ende begroeven [hein]* XXI. deel, E  82 HANDELINGEN. V. 7. Ende het was ontrent drie uren daer na, dat oock fijn wijf daer in de vergadering inquam, niet wetende wat 'er gefchiet was: verwachtende, dat zy over hare lievdadigheid grotelyks zou geprezen worden. 8. Ende Petrus antwoordde haer, Segt my, hebt gylieden het lant voor foo veel verkocht? noemende de fom van penningen, welke Ananias had aengebracht; en hebt gy alles tot onderhoud der armen gefchikt ? Ende fy feyde, Ja, voor foo veel, als gy noemt, heeft mijn man, met mijne bewilliging, den akker verkocht, opdat wy het alles tot onderhoud der armen zouden uitdeelen , zonder daervan iets terug te houden. 9. Ende Petrus feyde tot haer, Wat is 't dat gy onder u hebt over een geftemt te verfoecken den Geeft des Heeren, en eene proev te nemen, of gy Gods alwetenden Geest, die in ons woont, zoudt kunnen bedriegen ? uw man is reeds wonderdadig geftraft. Zodanig zal ook uwe vergelding wezen. Siet de voeten der gene die uwen man begraven hebben zijn voor de deure, ende fullen u uytdragen. 10. Ende fy viel, zodrae Petrus deze woorden gefproken had, terftont neder voor fijne voeten, ende gaf den geeft. Ende de gemelde jongelingen ingekomen zijnde vondenfe doot, ende droegen^] uyt, ende begroevenfyè] by haren man. ir. Ende daer quam groote vreefe over de geheele gemeynte, die by deze aendoenlyke gebeurtenis tegenwoordig was, ende over alle die dit merkwaerdig geval hoorden. Deze wonderdadige ilrafoeffening verdient eene nadere opmerking. De ftraf, zeggen de Deïsten, was te zwaer, naer evenredigheid van de misdaed. Wanneer men hen hoort, beflond de gehele zaek alleenlyk daerin, dat zy, uit een lievderijk beginfel, een ftuk lands verkocht hebbende, om eene vrywillige aelmoes aen hunne verarmde medechristenen uit te reiken , niet al het geld gaven, het welk van den akker gekomen was. Maer dusdoende fielt men het geval voor, in eene  HANDELINGEN. V. 83 eene gansch zeer verkeerde gedaente. — ananias en saphira waren zekerlyk niet verplicht, om iets van hunne vaste goederen te verkopen, en om de ganfche fom der kooppenningen geheel en onverdeeld aen de Apostelen, tot onderhoud der armen, ter hand te Hellen. Het ftond'aen hun, om het ftuk lands al of niet te verkopen, en het hing van hun af, of zy al het geld, of een gedeelte, of niet met al, ten behoeve der armen wilden wechgeven. Maer hunne affchuwelyke misdaed beftond in fchandelyken hoogmoed , en verfoeilyke geveinsdheid. Zy wilden den naem hebben, en de vertoning maken , als of zy het lovwaerdig voorbeeld der' lievderijke Christenen naervolgden, en eene aenzienlyke bezitting, tot onderhoud van hunne verarmde broederen, afftonden. Zy wilden de Apostelen en de ganfche gemeente der Christenen in den waen brengen, dat zy de gehele fom der kooppenningen , ten nutte der behoevtigen, overgaven , terwijl zy in het heimelyke een gedeelte daervan terug hielden. Eene vein* fery, welke des te affchuwelyker was, omdat zy eene beproeving van Gods alwetenden Geest in zich behelsde. Zy wisten, dat de Apostelen den Heiligen Geest ontvangen hadden, en evenwel namen zy de proev, cf zy God den Heiligen Geest, die in de Apostelen woonde en fprak, op eene listige wijs bedriegen konden. Zy hadden zich derhalven, niet alleen tegen de Apostelen, maer ook onmiddelyk tegen den Heiligen Geest bezondigd. Deze misdaed, welke in haren eigenen aert allerverfoeilykst, en eene zichtbare ftraf waerdig was, werd nog aenmerkelyk verzwaerd , door de omftandigheden van tijd , plaets en gelegenheid. — Befchouwen wy den tijd. Het was niet lang, nadat de Heilige Geest, op zulk eene luisterrijke wijs, over de Apostelen was uitgeftort. Het was op eenen tijd, dat de leer van het Euangelie, en de Godlyke zending der Apostelen, door verbafende wonderen bevestigd werd; da» de^erfte grondflagen van christus Koningrijk gelegd werden, en dat de lievderijke Geest van den verhoogden Verlosfer zich openbaer maekte, in het gedrag van allen, die zijnen naem 'beleden. — Wat de plaets aengaet, de misdaed werd gepleegd, in de tegenwoordigheid der vergaderde menigte?» XXI. DEEL. F %  84 HANDELINGEN. V. Het kon niet anders, of het bedrog moest fpoedig kefibaer worden. Zulk een wangedrag was derhalven recht gefcbikt, om velen der genen , die nieuws bekeerd waren, grotelyks te ergeren, en om anderen van het Christendom afkeerig te maken. — De gelegenheid, by wefte de misdaed gepleegd werd , was ook eene verzwarende omftandigheid ; alle de nieuw bekeerde Christenen beyverden zich om ftrijd, om,met eene voorbeeldige zelvsverlochening, hunne bezittingen, terr~ dienfte van hunne verarmde broederen, gewillig af te ftaen. Maer, door het wangedrag van ananias en saphira , werd de luister der uitmuntende deugden van de eerfte Christenen grotelyks bezwalkt. De ftraf moest gevolgelyk, uit hoofde der omftandigheden, ook des te zwarer wezen. Indien deze misdaed niet, op eene zichtbare en buitengewone wijs, geftraft was, zou dezelve , voor de uitbreiding van het Christendom, zeer nadeelige gevolgen gehad hebben. Welke fchadelyke indrukken zou de veinfery van deze menfchen op de eerfte Christenen gehad hebben, wanneer men gezien had, dat men den Heiligen Geest ftraffeloos liegen konde? dit zou eenen gereden weg gebaend hebben, tot het plegen van allerlei bedrog en huichelary. Het welzijn derhalven, en de uitbreiding van hèt ontluikend Christendom vórderde eene voorbeeldige ftraf, op zulke grouwzame misdaden. Dusdoende moest de eer van den Heiligen Geest, weike openlyk gehoond was, verdeedigd, en zy, die zich in het vervolg by het heilig genoot» fchap der eerfte Christenen voegen zouden, van alle bedrog cn geveinsdheid afgefchrikt worden. Maer betaemde het wel aen petrus, om zulk eene geftrenge ftraf uit te oeffenen? beantwoordde deze handelwijs aen den lievderijken aert van het Euangelie , het welk hy verkondigde ? — Dan men moet deze ftrafoeffening geenszins aen petrus zeiven toefchrijven. Hy was niets meer , dan. een enkel werktuig, en het was de ftraffende hand van den Almachtigen, welke deze geveinsde bedriegers oogenblikkelyk wechraepte. -ei-rus deed niets anders, dan hen ernftig. en met eenen buitengewonen nadruk te beftraffen ; en uit de omftandigheden fchijaei. wy te mogen befluiten, dat de ftraf . van  HANDELINGEN. V. 8 5 y*n ananias , 20 wel den Apostel als 'alle de Christenen, die 'er tegenwoordig waren, als eene onverwachte en verbafende gebeurtenis, verfchrikt hebbe. Maer het werd hem door eene Openbaring bekend gemaekt, dat saphira, die aea dezelvde misdaed fchuldig ftond , een foortgelyk lot ondergaen zoude. Daerenboven was deze geduchte ftrafoeffening een kennelyk bewijs, voor de Godlyke zending der Apostelen. — Hier gefchiedde buiten allen twijffel- een verbalend wonderwerk. In den plotfelingen dood van deze geveinsde menfchen, was de onmiddelyke tusfchenkomst van het Godlyk Alvermogen allerzichtbaerst. Het is niets buitengewoons , dat iemand, vooral door eenen geweldigen fchrik, fchielyk worde wechgerukt; en het is ligtelyk te begrijpen, dat 'er een zeer grote fchrik op ananias gevallen zy, toen hy bemerkte, dat zijn bedrog ontdekt-ware, en door petrus op eenen ontzachlyken toon beftraft werd. Maer ■, vermits dit 'zelvde lot, korten tijd daerna, zijne huisvrouw is overgekomen, die met hem aen dezelvde misdaed fchuldig ftond-, is 'er geen twijffel aen , of God.is 'er zelvs, met zijn onbeperkt Alvermogen, op eene buitengewone wijs tusfchen beide gekomen, om het gezach der Apostelen te handhaven. Twee zulke fchielyke ftervgevallen, kort achter één, in de gemelde omftandigheden, kon men uit gene natuurlyke oorzaken afleiden. Voeg 'er by-, dat petrus deze ftraf aen saphira hebbe aengekondigd. — Was nu deze ontzettende ftrafoeffening een onbetwistbaar. wonderwerk, dan was zy ook een openbaer bewijs, voor de, Godlyke zending van petrus en zij-ne Medeapostelen. Trouwens men zag 'er ook aenftonds een gewenscht gevolg van. Er kwam eene grote vrees over de gemeente, en over allen, die dit voorval hoorden, vs. ir. De eerfte Christenen werden daerdoor bevestigd, in hunnen eerbied voor ae Apostelen; en het was 'er wei zo verre, van daen , dat deze verbafende gebeurtenis den loop van het Euangelie ftremde, of de menfchen affchrikte, om zich by de. nieuwgeplante gemeente der Christenen te voegen, dat zy veel eer, door drt kennelyk- bewijs der Godlyke zending van de Apostelen, beXXI. DEEL. F -3  8<5 HANDELINGEN. V. wogen werden, om het Christendom te omhellen, en desïelvs belangen te bevorderen. D. De Apostelen werden, door den Joodjehen Raed, in de gevangenis gezet, moer daeruü wonderdadig verlost, vs. 12-42. m. D« aenleiding daertoe was ongemene opgang, welken dt Apostelen maekten, met hunne leer en wonderen. Daerdoor ontflak de nijd der Joodfche Overheden, vs, 12-17. (3. Zy werden in de'gevangenis gezet, en wonderdadig verlost, waerop zy zich, voor den Groten Raed, mannelyk verantwoordden, vs. 18-42. a. Hit gevangen nemen der Apostelen vinden wy vs. 18. 12. (a) Ende door de handen der Apoftelen gefchiedden vele teeckenen ende wonderen in het openbaer onder het volck: Ende fy waren alle eendrach» telick, met eene volkomen eensgezindheid, in het voorhof Salomons. Vergel. Kap. III: n. 15. Ende van de andere, die nog afkeerig waren van het Christendom , en durfde niemant fich by haer en haren aenhang voegen , om mede deel te hebben aen de lievdegaven, maer al het volck hieldtfe in grootachtinge, en had eenen ongemenen eerbied voor de Apostelen, en het rampzalig uiteinde van de wonderdadige ftrafoeffening over ananias en sapiiiea fchrikte de winzuchtigen af om zich geveinsdelyk by de Gemeente te voegen. 14. Ende daer wier dender dagelyks meer ende meer, tot het genootfehap der beminnelyke Christenen toegedaen , die den Heere geloofden. Er werden niet Hechts deze en die bewogen, om het Euangelie gelovig te omhelfen, en openlyk te belijden, maer gehele menigten beyde van mannen ende van vrouwen. 15. Alfo dat fy de krancke uytdroegen op de ftraten, ende leyden op bedden ende beddekens, op dat als Petrus qu m , oock maer de fchaduwe yemapt van haer befchaduwen mochte. 16. Ende t» Mare. 16.' 17. Hand. z: 43.  HANDELINGEN. V. 8? 16. Ende oock de menigte uyt de omliggende fteden quam gefamentlick te Jerulalem, brengende krancke, (b) ende die van onreyne geeften gequelt waren: welcke alle genefen wierden. De zeer fpoedige voortplanting van het Christendom, door de prediking der Apostelen, vs. 14. was zekerlyk eene verbalende gebeurtenis , en een onlochenbaer bewijs voor da Godlyke zending van deszelvs eerfte grondvesters. Uit natuurlyke oorzaken, kon dit verfchijnfel met gene mogelykheid worden afgele& Wanneer men de toenmalige omftandigheden van tijden ^1 zaken in aenmerking neemt, zou men juist het tegendeel verwacht, en niets anders vermoed hebben , dan dat de Apostelen, met de prediking van den gekruisten jesus , genen opgang altoos maken zouden. — De Joden waren, uit hoofde van hunne beginfelen, natüurlyker wijs 'afkerig van de leer, welke de Apostelen verkondigden. Een gekruiste Verlosfer was hun tot eene. ergernis. Het Euangelie beval het geloov in eenen messias, welken zy befchouwden als cjenen bedrieger, als eenen Godslasteraer, en ddn veracbtften aller menfchen. Zy wisten , dat hunne Leeraers , en de Opperhoofden van hun volk dien jesus, welken de Apostelen als. den eenigen Zaligmaker voorftelden, voor eenen oproermaker hielden, en, als een uitvaegfel van het menschdom, door de handen der Romeinen gekruicigd hadden. Kon men nu natüurlyker wijs verwachten, dat de leer der Apostelen eenigen opgang maken zou? Er was niets, het welk de Joden kon uitlokken, om hunnen voorvaderlyken Godsdienst vaerwel te zeggen; zy haelden zich den haet,. en binnen korten tijd, de vervolgingen van hunne Overhe-. den op den hals.. • De baetzucht, zegt het ongeloov, was by velen de drijvveer , om het Euangelie aen te nemen; de armen werden rijkeryk bedeeld*, het uitzicht op tijdelyk voordeel en een gemakkelyk leven, zal 'er velen uit het geringfte zoort van volk bewogen hebben , om zich by de Christenen te voegen Maer deze inrichting was integendeel gefchikt, OJH {20 Mare. 16: 17. Hand. 8: 7. ende 16: 18. ende 19: 12. XXI. DEEL. E 4  83 HANDELINGEN. V. rijke en aenzienlyke lieden van het Christendom terug te houden , en men bedriegt zich geweldig, wanneer men zich verbeeldt, dat de Apostelen alle arme menfchen, en luie lediggangers, die zich aenboden, geredelyk aennamen. Wanneer men het voorbeeldig gedrag der eerfte Christenen gadellaet, zal men geredelyk bemerken, dat zy niets minder, dan uit ■het flechtfte zoort van volk beftonden, noch het Christendom, uit zulke verachtelyke beginfelen, hadden aengenomen. Wy mogen uit dit alles befmiten , dat de zo ongemeen fpoedige voortplanting van het Christendfcm, door eene buitengewone Godlyke medewerking veroorÉaekt zy, en dat deze medewerking een kennelyk bewijs zy, voor de Godlyke zending der Apostelen. Men bracht de kranken in grote menigte tot de Apostelen , en men verlangde maer, dat flecbts de fchaduw van petrus de zieken mogt befchaduwen, vs. 15. Deze menfchen betoonden daerdoor, dat zy het geloov der wonderen hadden, een fterk vertrouwen, dat de kranken wonderdadig zouden genezen worden. Voorts fchrijvt lijcas de genezing niet toe aen de fchaduw van petrus , maer hy verhaelt eenvouwig, dal, deze menfchen zulk een groot vertrouwen hadden , op de wonderkracht der Apostelen, dat zy de kranken reeds zo goed a's genezen rekenden, wanneer zy maer in de fchaduw van petrus komen mogten. 17. Ende de toenmalige Hoogepriefter front op in groten yver, om den voortgang der leere van de Apostelen te fluiten, ende zo deden ook alle die met hem in den Raed waren , (welcke was de feéte der Sadduceen, die do opftanding der doden ontkenden, en daerom niet dulden konden , dat de opftanding van jesus gepredikt wierd) ende vernemende, dat de Apostelen zulken groten opgang maekten, wierden zy vervult met nijdigheyt. • 8. Ende floegen hare handen, door hunne dienaren , aen de Apoftelen , ende fettedenfe in de gemeyne gevanckenilTe, in welke de ftrafwaerdigfte boosdoeners geplaetst werden.  HANDELINGEN. V. 89 6. Wijders verhaelt lucas de wonderdadige verlosfing der Jposter len uit hunne gevangenis, vs. 19-253. Zy werden door eenen Engel verlost, en begaven zich 'aenftonds natr den Tempel om te prediken, vs. 19-21. fi. H;er van kreeg de Grote Raei fpoedig bericht, vs. 22-25. 10 (c) Maer deze geweldadige poging was geheel vruchteloos: want de Engel des Heeren, die door den verhoogden Middelaer, ter verlosfing van de Apostelen, was afgevaardigd, opende des nachts de deuren der gevanckenilTe , ende leyddefe uyt, ende feyde, 20 Gaet henen , ende ftaet vrymoedig, ende fpreeckt openlyk in den Tempel tot het volck alle de woorden defes levens, zo ras de poorten geopend zijn, en het volk vergaderd is, . 21. Als fy nu [dit] bevel gehoort hadden, gingen fy tegen den morgenftont in den Tempel, ende leerden het volk openlyk. Maer de Hoogepriefter, ende dia met hem waren, in de gewone vergaderplaets gekomen zijnde riepen den Raet te famen, ende alle de Oudtfte der kinderen Ifraëls, om te beraedflagen, hoe men verder met de Apostelen handelen zou, ende zy fonden dienaers nae den kercker, om haer te halen. 22. Doch als de dienaers daer quamen, en vonden fy haer, tot hunne grote verwondering, in de gevanckenilTe niet, zonder te ontdekken, langs welken weg zy ontkomen waren, maer zy keerden onverrichter zaek, tot den Groten Raed wederom, ende boodfchapten [dit] hun wedervaren. 2-? Séggende, Wy vonden wel den kercker met alle verfekertheyt toegefloten , ende de wachters buyten ftaende voor de deuren, maer als wy {die] geopcnt hadden, en vonden wy memant daer binnen. (O Hand. «1 7. ende 16: s6. XXI. DEEL. F 5  9 HANDELINGEN V «-en hoorden , wierden fy tw^ffdmoedieh over" haer met wetende wat zy Ln denken zouden en wat doch die worden foude. Wac Raed5' '^ fiSST* 'T t0t de lGden va» den Groten ttaeci, ende boodfchapte haer, fejr vs. 27-42. 1. De Voorzitter endervraegde hen, vs. 27, 28. 27. Ende als fy haer gebracht hadden , fielden fyfe voor den Raet: ende de Hoogepriefter vraegde haer, ende feyde, 28. t» Hebben wy u niet ernftelick aengefegt, (<0 Mattb. at: 26. Hand. 4; ai. (O Hand' 4! 18. XXL DEEL.  9* HANDELINGEN. V. dat gy in defen name van jesus niet en fbudet Ieeren? ende liet, gy hebt, in de plaets van ons bevel te gehoor, «men, met defe uwe leere Jerufalem vervult, zodat ieder een daervan den mondvol hebbe, ende gy wilt het bloet defes menfchen over. ons brengen. Gylieden wilt ons door het opgeruide grauw laten vermoorden, onder voorgeven , dat wy eenen onfchuldigen , die. uit de doden arou zijn opgeitaen, hebben laten kruicigen, - 3. Hierop, antwoordden de Apostelen , met eene gepaste vrymoedig, beid, dat zy getuigen zijnde van jesus opjlanding, en de gaven van den Heiligen Geest, ontvangen hebbende, niet konden nalaten dairvan, te /preken., vs. 29.-34, 39. Maer Petrus ende de Apoftelen antwoordden, ende leyden, (ƒ) Men moet Gode meer ger hoorfaem zijn dan den menfchen, wanneer beider geboden tegen elkander inlopen. 30. (g) De Godt onfer; vaderen heeft Jefum opgeweckt, welcken gy, op de fchandelykfte "wijs, omgebracht en vermoora hebt, (h) hangende fkeml aen het. hout. 31. Defen heeft Godt door fijne rechter!" tal (O verhoogt [>*} eenen. Vorft ende Saligmaker, om Jfrael gelegenheid te geven tot bekeeringe, ende hun, langs den weg van gelovige boetvaerdigheid,, vergevinge der fonden te verlenen. 32. Ende wy zijn (k) fijne getuygen.van defé woorden en zaken , ende oock de Heylise Gee/lwelcken Godt (/; gegeven heeft, niet alleen aen ons, maer ook aen allen den genen die hem gehoorfaem Zijn, getuigt door onzen mond van deze dingen. iyiUi^L4l%9\ Hand. 3: 15. (A) Dcurer. »: z3. Hand. 3. Set  HANDELINGEN. V. n g. Het verder gedrag van den Joodfchen Raed wordt vs. 33-4.2. verhaeld. • -. Qvtr het algemeen bsraedjlaegden zy, om de Apostelen te do len, vs. 33. ta» gam alibi, verzette zich tegen dit voornemen, vs. 34- 39- m_— De Apostelen werden gegeesfeld, onder een wr* nieuwd bevel, om van jesus se zwijgen, moer volhardden onder dit alles, in het prediken , vs. 40 - 42. 33. Als fy nu [dit] manneiyk antwoord der Apostelen hoorden, berftede haer [ft herté] als het ware van fpijt, zy knersten op hunne tanden, ende fy hielden raet om haer te dooden. 34. Maer een feker beroemd Pharileus, die veel gematigder was, ftont op in den Raet, met name Gamaliè'1, een Leeraer der wet, die openbaer onderwijs gav in zaken van den Godsdienst, in weerde gehouden by al het volck. ende geboodt dat men de Apoftelen een weynigh foude doen buyten [ftaen] , opdat hy zijne mening, aen de overige leden van den Raed, vryelyk kon voordragen, 35. Ende feyde tot haer, Gy Ifraëliufche mannen , aen welken God het beftuur over ons volk heeft toevertrouwd, fiet voor u wat gy doen fult, aengaende defe menfchen , en gaet met bedachtzaemheid te werk. 36. Het is meermalen gebeurd, dat 'er lieden opftonden, ■ die ongemene toejuiching onder het volk verkregen, en welker aenzien binnen korten gedaeld is. (m) Want voor defe dagen, eenigen tijd geleden, ftont Theudas op. Hy kwam met eenen groten ophef te voorfchijn, feggende dat hy wat groots , een zeer opmerkelyk perfoon was, dien een getal van ontrent vief hondert mannen aenhingh : welcke evenwel aeer fpoedig door de Romeinen Cm) Hand. 21: 38e XXI. DEEL.  94 HANDELINGEN. V. is omgebracht, ende alle die hem gehoor gaven, en zich door hem bedriegen lieten, zijn verftroyt, ende tot met geworden. * 37 Na hem ftont op Judas Galileus, of de Gaula- mter m de dagen der laetfte befchrijvinge, ende maeckte veel volcks afvalligh achter hem , het gemeen tot opftand bewegende, ende defe is oock vergaen, ende alle die hem gehoor gwen, eu zich door hem verleiden lieten, zijn verftroyt geworden. 38. Ende nu fegge ick ulieden, dat wy, uit die gemelde gebeurtenisfen, een befluit mogen afleiden, tot het tegenwoordig geval. Handelt toch bedachtzaem, houdt af van defe menfchen, doet hun geen geweld aen ende laetfe onverhinderd {gaen] en geworden: („) Want indien defe raet, of deze onderneming, welke zy te werk ftellen, ofte dit werck , het welk zy verrichten , uyt menfchen en een enkel menfchelyk bedrog is, fo fal het zeer fpoedig gebroken, en hunne gehele aen'hang, even als die van den gemelden Theudas en Judas, geheel verftrooid worden. 39. Maer indien het werk, het welk zy verrichten, Uyt Godt is, op Gods bevel en door Gods macht gefchiedt, fo en kont gy dat niet breken en verhinderen. Daerom oordeel ik het raedzaem , deze lieden ongemoeid te laten gaen, en aftewachten, wat 'er verder van hunne onderneming worden zal, op dat gy niet miffchien van achteren gevonden en wort oock (0) tegen Godt te ftrijden, en Gods werk te willen wederftreven. Doorgaens prijst men dit advijs van gamaliel als zeer verftandig en Iovwaerdig. — Maer hy was een yverige Pharizeeuw, en uit dit beginfel alleen , was hy, onzes erachtens, gematigder dan de Sadduceeuwen, omdat de Apostelen, in de leer der opftanding van de doden, met hem overeenftemden. Zommigen menen zelvs / dat hyeeen heimelyk aenhanger van jesus geweest zy, even als kicodemus, joseph van end"z3iP9r: 3°* £' IO' Matth' »* CO Hud. 9, 5.  HANDELINGEN. V. 95 van Arimathea en anderen. Maer er is geen de minfte grond voor dit begrip, en de Joden zeggen , dat hy zich naderhand , als eenen bitteren vyand tegen het Christendom gedragen hebbe. Hy zal zich dan, alleenlyk uit partyfchap, tegen den bitteren yver der Sadduceeuwen , hebben willen verzetten. Maer 'er is, tegen zijne woorden, eene bedenking van aengelegenheid , dat hy van den opftand, door theudas verwekt, fpreke als van een geval, het welk voor dien tijd had plaets gehad, daer het eerst ettelyke jaren daerna gebeurd is, volgens het verhael van josephus /intiq Jui. 1. XX. c. 2. — Dan wy voegen ons by hen, die menen, dat gamaliel en josephus van twee onderfcheidene bedriegers fpreken, die beiden den naem van theudas droegen, te meer,, omdat gamaliel zijnen theudas eenen aenhang van omtrent 400 mannen toefchrijvt, maer josephus fpreekt van eenen bedrieger , die eene geweldige menigte van volk oprokkende. Of misfchien heeft josephus in den naem gedwaeld. Van den opftand, door judas galileus , of den gauloniTer, maekt ook josephus melding Anvq. Jud. L XVIII. c. 1. 40. Ende de raedgeving van Gamaliel had vry wat fchijn. Zy vond ook ingang by de overige leden van den Groten Raed der Joden. Immers fy gaven herh gehoor: ende volgden zijnen raed • want als fy de Apoftelen tot haer geroepen hadden, geeffelden fy [defelve] , door hunne dienaren. Deze geesfeling gefchiedde, in de tegenwoordigheid der richteren, opdat de bepaling, welke Mofe daerby had voorgefchreven, Deut. XXV: 2, 3 > wierd in acht genomen, ende geboden [haer] nogmaels op het ernftigfte, datfe niet en fouden fpreken in den name Jefu: ende Hetenfe daerop gaen. 41. De Apostelen lieten zich, door deze mishandeling, niet affchrikken of mismoedig maken. Sy dan gingen blymoedig henen van het aengeücht des Raets, (p) verblijde (ƒ>) Matth. 5: iz. XXI. DEEL.  pö HANDELINGEN. V; zijnde dat fy waren weerdigh geacht geweeft om fijns naems wille fmaetheyt te lijden. 42. Ende offchoonfy, voor het toekomende , niets be. ters te^ verwachten hadden , en hielden zy niet op alle dage in den Tempel, ende by de huyfen te leeren, ende Jefum, als den Chriftum en beloovden messias , die uit de doden was opgewekt, te verkondigen. EET VI. KAPITTEL. B. De Apostelen predikten vervolgens in Judcea, Samaria en Galilea , Kap. VI: 1— VIII: 40. A. By gelegenheid van eene zware vervolging, hebben dt Apostelen Jerufalem verlaten, Kap. V: 1— VIII: 4. «. De aenleiding daertoe was de marteldood van stephanus, den eerften blotdgetuige , Kap. VI: 1— VIII: 60. M. Deze stephanus werd , by den Joodfchen Raedt aengeklaegd als een lasteraer Van Mofe en den Tempel, Kap. VI: 1-15. Q, stephanus werd, met 6 andere godvruchtige man' run, tot Diaconen aengefleld, Kap. VI: 1-7. I. De aenleiding daertoe, de morring der Griek' fchen tegen de Hebreeuwen, vinden wy vs. r. &. De aenjïelling van stephanus, en zijne ambtgenoten , tot Diaconen, vs. 2-6, en 5. De toeneming der Jerufalemfche gemeente, welke daerop volgde, vs. 7. 1. J^Nde in defelve dagen, kort na de voorheen gemelde gebeurtenisfen, als de difcipelen en belijders van het Christendom geduurig vermenigvuldigden , zodat zy een zeer aenmerkelyk getal uitmaekten , ontftont 'er eene klachte, en een murmureeringe der Grieckfche tegen de Hebreen, om dat hare we- du-  HANDELINGEN. \I. 9? duwen in de dagelickfche bedieninge verfuymc wierden. De Gemeente der Christenen, welke nu grotelyks in getal was toegenomen , beftond deels uit Hebreeuwen , deels uit Griekjehen. De eerfte waren inlandfche Joden , die in Palestina geboren en woonachtig waren , en die het SyrischHebreeuwsch fpraken. De Griekjehen waren vreemde Joden, die onder de Heidenen woonden, en meerendeels Grieksc-h fpraken. Tot de laetfte zoort behoorden ook de Jodengenoten, of heidenen van oorfprong, die den Joodfchen Godsdienst hadden aengenomen. De Christenen uit de Griekfchen, dat is uit de vreemde Joden en de Jodengenoten, waren te onvrede op hunne medebroeders , die in het Joodfche land woonachtig waren. De oorzaek van het ongenoegen was daerin gelegen, dat de weduwen der eerstgemelden in de dagel^Jche bediening verzuimd wierden. Er gefchiedde dagelyks eene uitdeeling der Hevdegaven aen arme leden der gemeente ; maer de behoevtige weduwen der Griekfchen of buitenlanders werden verzuimd en voorbygegaen. — Dit was de fchuld der Apostelen niet. Deze hadden wel de ontvangst en uitdeeling der lievdegaven op zich genomen; maer, van wegens de fteeds toenemende menigte, waren zy niet in ftaet om dit werk, zonder verzuim van de prediking des woords, behoorlyk waer te nemen , vergel. vs. 2. Zy hadden daerom vertrouwde lieden tot hunne medehelpers aengenomen. Denkelyk' hadden zy daertoe Hebreeuwen of inlanders verkoren , byzonder de zulken , die vaste goederen, ten behoeve der noodlijdenden , verkocht hadden. Deze medehelpers trokken hunne landgenoten voor de vreemdelingen , en dit maekte dat de arme weduwen der Griekfchen zo veel niet verzorgd wierden. Hier kwam nog by, dat zy de omftandigheden van hunne landgenoten beter kenden. De Griekfchen verbeeldden zich , dat de meerdere bezorgdheid, voor da behoevtige weduwen der inlanders, uit partijfchap voortfproot. Zy brachten daerom hunne klachten tot de Apostelen, en verzochten hen, zo het fchijnt, om XXI. DEEL. G  98 HANDELINGEN. Vl. de zorg voor de uitdeeling der lievdegivten wederom geheel op zich te nemen. 2. Ende de twaelve wendden aenftonds alle pogingen aen, om het misnoegen uit den weg te ruimen. Zy riepen daerom de menigte der difcipelen tot haer, ende feyden, (a) Het en is niet behoorlick en voegt in het geheel niet; dat wy, dis geroepen zijn om het Euangelie te verkondigen, de prediking van het woort GodtS nalaten, ende de tafelen der armen dienen, door nauwkeurig toe te zien, dat elk, naer gelang van zijnen byzonderen nood, bedeeld worde. Wanneer wy ons met dit omflachtig werk bekommeren wilden, zouden wy daerdoor te veel tijd verzuimen , om het Euangelie te prediken. Die zorg dient daerom aen anderen te worden aenbevolen , welke de Gemeente zelvs kan voorftellen. 3. (b) Siet dan om, broeders, nae feven mannen uyt u, die [goet] getuygenilTe hebben van hunns braevheid , vol van buitengewone gaven des Heyligen Geefts ende der wijfheyt, welcke wy mogen Hellen over defe noodige fake 4. Maer wy Apostelen , van dezen taek ontflagen , fullen volherden, en met alle onze vermogens werkzaem zijn in den gebede, ende in de bedieninge des woorts. 5. Ende dit woort behaegde alle de menigte : ende fy verkoren, tot beftuurers en uitdeelers der lievdegaven, Scephanum, eenen man (c) vol des geloofs ende des Heyligen Geefts, die door zijn wondergeloov, en andere buitengewone gaven , boven anderen uitmuntte vergel. vs. 8, (d) ende Philippum, die ook naderhand' door zijne leer en wonderwerken, zeer beroemd geworden is • vergel. Kap. VIII: 5, 26, 40, ende Prochorum, end» Nicanorem , ende Timonem, ende Parmenam, ende Nicolaum, eenen Jodengenoot van Antiochien. 6. Welcke fy {e) voor de Apoftelen fielden: ende fa) Exod. ïSi: 17. f}) Deut. 1; 1 Hand. n a<. ende 16. 2. I Tim, 3: 7. (c) Hand. 11: a4, Uj Hand. m l 10 Hand. II 23, v y •  HANDELINGEN. VL 99 ende [defe] , als fy gebeden hadden , (ƒ) leyden haer de handen op. Op deze wijs, werden de eerfte Diaconen tot dit hun ambt plechtig ingewijd. ■ 7. (g) Ende vermits nu de Apostelen zich alleen en geheel bezig hielden met het Euangelie te prediken, en de voorheen gemelde klachte geheel was wechgeruimd, werd de Christelyke leer zeer aenmerkelyk uitgebreid; het woort Godts wies, ende het getal der difcipelen vermenigvuldigde te Jerufalem feer: ende, het gene zeer veel opmerking verdient, zelvs een groote fchare der Priefteren wiert den geloove, dat is de leer des geloovs, waertegen zy voorheen zo zeer waren ingenomen, gehoorfaem. De bediening van deze eerfte Diaconen te Jerufalem duurde Hechts zo lang, als de gemeente aldaer by eikanderen bleev. Na den marteldood van stephanus werd die gemeente verftrooid , en toen hielden zich de Diaconen bezig met de prediking van het Euangelie. Naderhand werden 'er, by elk eene gevestigde gemeente, Diaconen aengefteld, PhiL I: 1. 1 Tim. III: 8. — Dan, offchoon de Diaconen te Jerufalem zich vooral bezig hielden , met het bezorgen der armen, namen zy evenwel elk eene gepaste gelegenheid waer, om de leer van het Euangelie uittebreiden en voort te planten , gelijk ons dadelyk uit het voorbeeld van stephanus blijken zal. 6, stephanus werd by den Joodfchen Raed zwoer befchuldigi, vs. 8-15- 1. De aenleiding daertoe was eene redentwist van stepha¬ nus , met zommige vreemde Joden, vs. 8-10. 2. Dit maekte deze lieden zo verbitterd, dat zy den uitnam' ttnden man, door valfche getuigen, by den groten Raed, van ksterlyke woorden lieten bifchuldigen , vs. 11 -15- 8. Ende Stephanus vol wondergeloofs ende buiten (f) Hand. 8s 17. ende 13: 3. » Tim. At 14. ende 5: s*» * Ti»» Zl 6. ( g) Hand. 191 20. XXI. DEEL. G *  keo HANDELINGEN. VL gewone krachts , waervan hy zeer merkwaerdige blijken gav- want hy dede vele wonderen ende groote teeckenen onder het volck. 9. Ende daer ftonden op, fornmige die waren van de Synagoge, genaemt der Libertinen , ende der Cyreneers, ende der Alexandrinen , ende der gene die van Cilicia ende Afia waren, ende twifteden met Stephano t Het fchijnt, dat stephanus zelvs tot de Griekfchen, of buitenlandfche Joden behoorde, en dat hy byzonder gearbeid hebbe , aen de bekeering der vreemde Joden , die jaerlyks, op de hoge Feesten, te Jerufalem kwamen. Althans , volgens deze veronderftelling is het "ligtelyk te begrijpen, dat de buitenlandfche Joden, die Grieksch fpraken, met hem begonden te redentwisten. Immers zommige buitenlanders ftonden tegen hem op, die •waren van de Synagoge, genaemi der Libtttinen enz. Er was binnen Jerufalem een groot getal van Synagogen, lucas fpreekt wel van de Synagoge in het enkelvouwige getal, maer bet is van zelvs allerblijkbaerst, dat de Libertinen, Cyreneers , Alexandriners enz. elk eene afzonderlyke Synagoge gehad hebben , zodat 'er zo vele Synagogen bedoeld worden , als 'er namen genoemd zijn. — Aen deze Synagogen, welke tot her uitoefTenen van den Godsdienst dienden, waren fcholen verbonden, in welke de jeugd onderwezen werd, vooral te Jerufalem , alwaer de hoofdzetel was van den Joodfchen Godsdienst, om bekwame Leeraers aen te kweken. De Euangelist fpreekt hier van Synagogen en fcholen, in welkfc de buitenlandfche Joden, die Grieksch fpraken,'onderwezen werden. De Libertinen waren kinderen van Joden, die uit de dienstbaerheid waren vrygelaten, boedanigen 'er te Rome vele woonden, tacitus Annal. h II. c. 85. Cyreneers waren kinders van Joden, die hun verblijv hadden' «e Cyrene. Alexandrinen waren kinders van Joden, die in Egypte en voornamelyk te Alexandrien woonden. Tot de hinderen der vreemde Joden, die van Cilkia waren, behoorde paulus , die uit de hoofdflad van dat landfchap geboortig was. A/ii is hier Afia Proconfularis , zijnde Ephefus de hoofdrad van dat landfchap, verg. Kap. Ih 9. De  HANDELINGEN. VI. wt De leerlingen uit deze fcholen twistten met stephanus, «ekerlyk by gelegenheid, dat hy hen tot het geloov in christus zocht te bewegen. De leer van het Euangelie was hè; onderwerp van deze redentwist. Zy zullen zich van fpitsvindige tegenwerpingen bediend hebben , om stephanus te, befchamen, en zijne leer te wederleggen. 10. (h) Ende deze poging was geheel vruchteloos; want fy en konden niet wederftaen de wijfheyt, de kraeht van overtuiging, ende den Geeft, door welcken hy fprack. Zijne bewijsgronden waren zo duidelyk en krachtig, dat zy 'er niets tegen wisten in te brengen. Dit maekte. hen zo woedend,, dat zy hem, door het verdraeien van zijne gezegdens, zochten te verderven. rï. (f) Doe maeckten fy mannen uyt , die feyden en allerwegen uitilrooiden , dat Stephanus lasterlyke woorden tegen Mofe, ja tegen den hogen God zeiven had uitsproken, zeggende: Wy hebben hem hooren fpreken lafterlicke woorden tegen Mofem ende Godt. 12. Ende fy. beroerden het volck, ende de Ouderlingen ende de Schriftgeleerde: ende [hem] aer>vallende grepen fy hem, ende leydden [hem] voor. den Raet. 13. Ende, om hunne befchuldiging meer nadruk by te zetten', ftelden zy valfche getuygen, die, feyden , Defe menfche en houdt niet op lafterlicke woorden, te fpreken tegen den Tempel, defe heylige plaetfe, ende de wet. 14. Want wy hebben hem hooren feggen, dat defe Jefus de Nazarener," die voor eenigen tijd gekruicigd is, uit de doden zy opgeftaen, dat by den Tempel, defe heilige plaetfe fal verbreken, ende [dat'] hy de zeden, Godsdienstige gewoonten en plechtigheden veranderen fal, die ons Mofes overgelevert heeft. 15. Ende alle die in den Raet faten, de oogen op hem houdende, om te vernemen, of: hy van kleur (A) Exod. 4! i*« J«t 545- «7- Euc, MM5* CO Mauh. & 52' XXI. DEEL. O 3  joa HANDELINGEN. VL veranderen en ontfteltenis vertonen zoude, fagen fijn aengefichte als het aengeficht eenes Engels De leden van den Groten Raed zagen zijn aengezicht, als het atpgczicht van eenen Engel. Zommigen denken, dat 'er zich, door een wonderwerk, een buitengewone glans op het aengezicht van stephanus vertoonde, zoortgelyk als 'er zich op het gelaet der Engelen, by hunne verfchijning, pleegde te vertonen, of als 'er wel eer van moses aengezicht afftraelde. Maer wanneer 'er een wonderwerk gefchied was, óm de onfchuld van stephanus aen te tonen, had hy zich «tSt behoeven te verantwoorden. De Hebreeuwen waren gewoon, al wat voortreflelyk is, engelachtig te noemen, jacos vergeleek het aengezicht van esau , van wegen zijne vriendelykheid, by dat van eenen Engel, Gen. XXXIII: 10. Vergel. i Sam. XXIX: o Onzes erachtens was de zaek dezè; stephanus ftond voor den Raed, valfchelyk befchuldigd, maer hy vertoonde een gelaet, waerop de vrymoedig■heid, de gerustheid van het geweten, en eene innemende vriendelykheid te lezen was; in zo ver vos zijn aengezicht, als ha aengezicht van eenen Engel HET VII. KAPITTEL. *. stephanus deed eene zeer merkwaerdige redenvoering, om zich tegen zijne hefchuldigers, voor den Joodfchen Raed te verantwoorden , Kap. VII: 1 - 53. a. Hy werd door den Hogepriester gerichtelyk ondervraegd, vs. j. I. JTNde de toenmalige Hoogepriefter feyde, als Voorzitter van het Sanhedrin , tot Stephanus, Zijn dan defe dingen alfoo? Nadat het Joodfche Gemenebest, door de wapenen der Maccabeeuwen , van het geweld der Syriers verlost en in vry  HANDELINGEN. VIL 103 vryheid gefield was, hebben zich de Priesters uit het huis der Asmoneen het hoogfte gezach, tot vernedering van davids huis, aengematigd, en hiervan daen is het, dat wy de Hogepriesters veeltijds ontmoeten , als Voorzitters van het Sanhedrin, of het hoogfte gerichtshov der Joden. stephanus was, door valfche getuigen befchuldigd, dat hy lasterlyke woorden tegen mose , en tegen God zeiven gefproken had.. Hy zou, volgens hun voorgeven, beweerd hebben» dat de gekruiste jesus , die uit de doden was opgeftaen , den Tempel verwoesten zou , en den plechtigen Godsdienst van moses wet affchaffen , vergel. Kap. VI: .9-14. De Hogepriester vertoonde zich als eenen prijs- waerdigen Richter , die niemand onverhoord veroor deelen wilde, maer aen den befchuldigden alle mogelyke gelegenheid geven, om zich te verdedigen. Maer het was enkel • fcbijn van billykheid. Hy had stephanus reeds by zich zeiven veroordeeld; de beste verantwoording zou den man niet baten kunnen; hy had openlyk van den opgewekten christus gefproken, en dit was genoeg' om hem te veroordeelen. Kort te voren had de Joodfche Raed geboden, dat niemand, meer zou fpreken of leren in den naem van jesus , vergel.. Kap. V: 4°- Jj, Op deze gerichtelyte ondervraging, verantwoordde steehahus zich manneiyk , vs. 2-53. 1. Hy begon met eene zeer vriendelyke aenfpraek , vs. 2\ a. Daerop volgde de verantwoording eelve, vs. ab-S3. Hy bewees,, uit ettelyke merkwaerdige gebeurtenisfen, dat 'er, om de Godlyke gunst te erlangen, en een ervgenaem der beloften te zijn, noch Tempel, noch onderhouding van moses wet nodig zy, vs. 2b-50. f. De eerfte gebeurtenis, welke hy herinnerde, was dfc van abraham, VS. 2b - 8a. ■j-. Eerst fpreekt hy van abrahams roeping , vit zijn Vaderland , vs. 2b, 3. Tot nader verftand van deze redenvoering, hebben wy vooraf het een en ander aen te merken. XXL deel. G 4  104 HANDELINGEN. VII. A. Dat men deze redenvoering niet moet befchouwen, als een verhael van de merkwaerdigfte gebeurtenisfen, welke onder het Joodfche volk , van de vroegfte tijden, zijn voorgevallen; maer stephanus bepaelt zich alleenlyk tot zulke zaken , welke tot zijn oogmerk meest dienstbaer waren. B. Dit oogmerk kunnen wy Jigtelyk opmaken, uit de omftandigheden , in welke de Redenaer verkeerde. Hy had geleerd, dat de Tempel zou verwoest, en de wet van mose afgefchaft worden; en, om deze leer werd hy befchuldigd , als een lasteraer van den Tempel en van moses wet. Om nu dezen laster te wederleggen, bewijst hy, uit ettelyke merkwaerdige gebeurtenisfen, welke 'er, zedert de oprichting van Gods Verbond , tot het bouwen van den Tempel door s^lomo , waren voorgevallen , dat 'er, om de Godlyke gunst te erlangen, en een ervgenaem der belovte te zijn , noch Tempel noch onderhouding van moses wet nodig zy. Hieruit moest van zelvs blijken, dat men zijne leer, omtrent de verwoesting van den Tempel , en de affchaffing van moses wet, niet voor lasterlyke woorden konde uitkrijten. De waerneming van den plechtigen Godsdienst in den Tempel, en de onderhouding van moses wet, moesten befchouwd worden , als willekeurige inzettingen, welke flechts voor eenen tijd duftren zouden, en niet noodzakelyk waren, om de Godlyke gunst te erlangen. C. stephanus begint met de roeping van abraham, omdat God, van dien tijd af aen, eene byzondere betrekking tot Israël had aengenomen. Te voren was 'er in het geheel geen onderfcheid geweest, tusfchen volk en volk. D. De eerfte Bloedgetuige heeft deze redenvoering niet ten sinde gebracht; maer hy werd 'er in geftuit, en, door de woede der Joden , verhinderd verder voort te gaen. Op de gerichtelyke ondervraging van den Hogepriester vs. i, antwoordde stephanus, 'in eene zeer merkwaerdige redenvoering. 2. Ende hy fevde tot den Voorzitter en de overige  HANDELINGEN. VII. 105 leden van den Groten Raed der Joden, Gy mannen broeders ende vaders, hooret toe, met de vereischte aendacht. Ik zal ronduit en openlyk verklaren, wat ik, zo omtrent den Tempel, als. den .Mofaifchen Godsdienst, gevoele en geleerd hebbe. Daertoe zal ik de zaek, uit den grond ophalen. Vergunt my daerom uwe aendacht; hoort my, met aflegging van alle partijfchap en vooroordeelen; en dat dan de ganfche waereld oordeele, of ik den Tempel en moses wet gelasterd hebbe. Het verhoor van Stephanus gefchiedde met opene deuren, en 'er was eene zeer grote menigte van Joden by tegenwoordig, vergel. vs. 57, 5.8- Onder dezen waren 'er velen, die hem een vyandig hart toedroegen, en niets meer dan zijnen dood verlangden. Stephanus evenwel gedroeg zich, als een rechtgeaert navolger van den Heiland. Hy had zijne vyanden liev , en noemde hen alle Broeders; maer den Hogepriester, en de qverige leden van het Sanhedrin noemde hy meer byzonder Vaders, om den eerbied aen te tonen, welken hy den Oudflen van zijn. volk toedroeg. Na deze minzame en zeer gepaste aenfpraek, begon hy zijne redenvoering. De Godt der heerlickheyt, of de heerlyke God, die in zich zeiven hoogst ge7 lukzali'g is, eene ontzachlyke Majefteit bezit, en daerom vaft alle redelyke wezens nooit genoeg kan verheerlykt warden; die oneindig heerlyke God, verfcheen in de Schechina, het luisterrijk teeken van Gods byzondere tegenwoordigheid, aen onfen vader Abraham \_nogh~] zijnde in Mefopotamia, eer hy woonde in Charran: Door de benaming van den God dsr heerlykheid wilde stephanus zijne toehoreren al aenftonds doen opmerken , dat hy,wel verre van een Godslasteraer te zijn, met hun den eenigen en waren God diende, en dat zijn hart vervuld ware, met levendige befeffen van den diepften eerbied voor Hem, die hoger is dan alle de hogen. God verfcheen aen abraham , neg zijnde in Mefopotamia. Dit was een landfehap, gelegen tusfchen de twee grote rivieren , den Tigris en den Euphraet. Daervandaen heet het ook M'fopotamh, zeggende zo veel, als midden tusfchen de rivieren, abraham was geboden en woonachtig in dit XXI. DEEL. G 5  io6 HANDELINGEN. VII. landfchap Mefopotamia, byzonder in de Stad Ur. —- Hice verfcheen hem de God der heerlykheid , eer hy woonde in Chevron. Dit Charran was eene andere ftad van Mefopotamia , op den weg naer Kanaan, digt by het zelve gelegen. Toen de beroemde Aertsvader, op Gods bevel, zijn Vaderland verlaten had, trok hy door tot Charran; maer hy vond zich genoodzaekt, aldaer eenigen tijd te wonen , en zijn verblijv te houden, vs. 4. — stephanus voegt 'er by, eer hy woonde in Charran, om zijnen toehoreren te herinneren, dat de heer den Aertsvader in Mefopotamia verfchenen zy, en dat hy nimmer zijne Vaderftad zou verlaten hebben, en naer Charran getrokken zijn, indien het niet geweest was, uit kracht van Gods bevel. Het geboorteland derhalven van abraham was zeer afgo» disch. Men diende 'er de Zon, de Maen, en de Starren, byzonder het vuur, als eene afbeelding van de Zon; en dit was ook de reden, dat zijne geboorteftad Ur of het vuur genaemd werd. Vergel. Jof. XXIV: 2, 3, 3. Ende de heer feyde uit de Schechina tot hem, (a) Gaet uyt UW lant; verlaet uw Vaderland voor altoos, ende gae uyt uw' maegfchap, neem voor eeuwig affcheid van uwe bloedverwanten, van uwe Ouderen, Broederen en Zusteren, en van allen die u dierbaer zijn, ten zy dat eenigen van hen vrywillig met u mede trekken; ende komt in een lant dat ick u wijlen fal. Voor als nog hebt gy niet nodig te weten, welk een land ik bedoel; laet dit u genoeg zijn, dat Ik, de heer van al het gefchapene, u beve'e, uw Vaderland, bloedverwanten, vrienden en bezittingen te verlaten, en u zonder uitftel op reis te begeven; in het vervolg zal Ik u nader bericht geven, van de oogmerken , welke ik met u voorheb. De heer had 'er wijze redenen voor, om abraham het land niet bekend te maken , werwaerds hy zich begeven moest, opdat hy namelyk, door eene vergelykingte maken, tusfchen dat land en het zijne, niet twijffelmoedig worden mogt. Had hy de uitnemende vruchtbaerheid van Kanaan ge- («5 Gen. 12: 1.  HANDELINGEN. VII. 107 gekend, hy zou zulk een fterk bewijs van zijn vertrouwen op den heer niet gegeven , en zijn geloov met vleefchelyke inzichten bezoeteld hebben. God riep abraham , om hem tot zijnen byzonderen vriend aen te nemen, als hy nog woonde in Mefopotamia. Maer op die plaets en in dien tijd, was de Tempel en moses wet nog onbekend. Derhalven was deze herinnering • zeer gefchikt, tot het oogmerk van stephanus, en om te betogen, dat men, om Gods byzondere gunst te erlangen, noch Tempel noch onderhouding van moses wet nodig hebbe. ff. Daema verhaelt stephanus , hoe abraham Gods bevtl, om zijn Vaderland te verlaten, gthoorzaemd hebbe, vs. 4. 4. Doe, onmiddelyk nadat de God der heerlykheid, in de Schechina, aen Abraham verfchenen was, met bevel om zijn Vaderland te verlaten , en zich te begeven naer een vreemd land, het welk hem niet genoemd was; toen gingh hy uyt zijn geboorteland Mefopotamia, het welk naderhand het lant der Chaldeen geworden is. Zijne landeryen en vaste goederen, met alle de voorouderlyke bezittingen, liet hy aen zijnen Broeder Nahor over; alleenlyk nam hy zijne kudden en bedienden mede, om uit de veefokkery zijn beftaen te vinden. Hy begav zich op weg, en reisde westwaerds aen, niet wetende waer hy belanden zoude; endé naby Kanaan gekomen zijnde , woonde hy in Charran, en bleev 'er vijf jaren, tot dat zijn oude Vader Terah geftoryen was, Gen. XI: 31, 32. Te weten, Abraham werd op deze reis vergezeld, niet alleen door zijne echtgenote Sarai, maer ook door Loth , den zoon van zijnen overledenen Broeder Harau , en zelvs door zijnen ouden Vader. De toenemende zwakheid van dezen Grijsaert noodzaekte hem, te Charran te vertoeven. Ende van daer, na dat fijn vader geftorven was, bracht hy, die alle dingen beftuurt, hem over in dit lant, daer gy nu in woonet. XXI. DEEL.  io8 HANDELINGEN. VR ttt- Wijitts befehrijvt dt Redenatr het wedervaren van abhahai« in Kanaan, vs. 5=8*. |. Gti gav hem gene vaste goederen in het land sijnev vreemdelingfchop , vs. 5*. Ij.. God beloovde hem evenwel, dat zijne nazaten het ganfcht, land Kanaan ervelyk bezitten zouden, vs. 5 - 7b. 5- Ende hy en gaf hem geen erfdeel , of eigendom, jnelyke bezitting in het felve, oock niet eenen voetItap : (b) ende, toen zijne Echtgenote Sarai geftorven was, moest hy van Ephron, eenen Hethiter , eenen akker met eene fjjelonk kopen , tot eene ervelyke begraevplaets voor hem en zijn huisgezin, Gen. XXIII. God deed hem evenwel zeer grote belovten. Hy beloofde dat hy hem 't felve land. Kanaan tot een befittinge geven foude, ende fijnen zade. na hem. Dit gefchiedde allereerst, ia de nabuurfchap van Sichem, by de eikenbosfehen van More. Hy had al eenigen tijd in Kanaan voortgereisd, zonder iets te weten van de oogmerken, welke God. met hem voorhad; maer aen de evengemelde plaets werd hy op nieuws met een? Godlyke aenfpraek verwaerdigd; toen kreeg hy nadere opening van zaken, en God. beloovde hem het land.Kanaan, tot eene ervelyke bezitting voor hem. en zijn nageflacht, Gen. XII: 7- Naderhand werd deze belovte meer ontwik' keld en omftandiger voorgedragen, Gen. XIII: es. XV: 18. Abraham verliet zich op deze Godlyke belovte., en da'erin , openbaerd? hy de uitnemende kracht van zijn geloov:. want hy ontving deze toezegging, als hy [nogh] geen kint en hadde, noch, volgens den gewonen loop der natuur, kinderen verwachten konde; zijne echtgenoot was onvruchtbaer, cn hy kon, natüurlyker wijs, niets anders vooruitzien, dan kinderloos te zullen fterven. 6 Ende Godt fprack aliöo, vergel. Gen. XV: 13, (c) dat fijn toekomend zaet vreemdelingb, zijn foude, m een vreemt lant, ende [dat] fy, de vreemdelingen, on- f O Gen. ir. 7. enït ijs ,3. (e) Gencf. 15: 13.  HANDELINGEN. VIL 109 onder welke zijn nagedacht ftond te verkeeren, het fouden dienftbaer maken, als verachte flaven, tot lage diensten 1 gebruiken, ende door allerleie verdrukkingen, qualick handelen (d) vier hondert jaren. Deze 400 jaren moeten niet alleen tot de verdrukking betrekkelyk gemaekt worden , maer ook tot de vreemdelingschap en de dienstbaerheid. Deze drie dingen moesten alle te zamen gebeuren , geduurende dat bepaelde tijdsbeftek, ' zodat 'er nog vier eeuwen verlopen moesten, eer abrahams nakomelingen in de ervelyke bezitting van Kanaan aoudsn gefteld worden. Deze Voorzegging is ook allerduidelykst vervuld. A. Eerst zijn de nazaten van abraham vreemdelingen geweest in een vreemd land , zo in Kanaan als in Egypte, abraham, isaac, en jacob , weiden blijkbaer gezegend. Zy waren zeer vermogende lieden, welker rijkdom in hun vee gelegen was. Maer zy hadden gene vaste goederen in Kanaan. De onbebouwde heiden ftonden voor hun open, en zy togen met hunne horden, van de ééne plaets naer de andere , op zoortgelyk eene wijs als nog, ten huidigen dage, by de zwervende Arabiers gebruikelyk is. Ten laetften gaven de zonderlinge lotgevallen van joseph aenleiding, dat jacob met zijn huisgezin, beftaende toen uit 75 zielen, naer Egypte aftoog. jacob noemde daerom zijnen leevtijd de dagen der jaren van zijn vreemdelingfchap, en voegde'er by, dat ook zijne vaders hunne dagen in vreemdelingfchap hadden doorgebracht , Gen^ XLVII: 9- Egypte was byzonder het land van hunne vreemdelingfchap; zy hadden wel in Kanaan rondgezworven , zonder ervdeel te bezitten, maer het was hun evenwel tot een eigendom beloovd. Dan Egypte zou nimmer hunne bezitting worden; daer fprak men eene tael, welke zy niet verftonden, Pf. LXXXI: 6. 8. Vervolgens zijn abrahams nazaten dienstbaer gemaekt in Egypte. Toen joseph geftorven was, kwam 'er een, ( vooral ten aenzien der gevolgen, voor jacob en zijn huis , vs. 10-16. j. De verhoging van joseph zelve vinden wy vs. 10. ; . 10. Ende God verlofte hem uyt alle fijne verdruc kingen. Jofeph kwam in vele benauwdheden. De Midianitifche kooplieden brachten hem, in Egypte, als eenen flaev ter markt. Hy geraekte, als lijveigen, in de handen van Po« tiphar , den Kapitein van 's Konings lijvwacht. Maer de heer verloste hem uit deze verdikking, en gav den jongeling zo veel gunst te vinden by zijnen meester, dat de2e allft ■ zijne zaken, zelvs zijne uitgaven en ontvangften, aen hem toevertrouwde. Dan eerlang geraekte Jofeph in eene nieuw* verdrukking; de fchoonheid van zijn gelaet en geftalte gav aenleiding , dat de Gemalin van zijnen Meester hem tot ontucht aenzocht. Dan, in dit oogenblik van betoverende verzoeking, openbaerde hy de fterkte van zijne deugd, op eene wijs, welke alle eeuwen bewonderen moeten, en hy ontwrong zich met geweld uit de armen van eene laegden. kende overfpeelfter. Evenwel bracht hem de boosaertige lastering van die wulpfche vrouw in de gevangenis, waerin hy verfcheidene jaren moest doorbrengen. Maer dé heer verloste hem ook uit deze verdrukking. Binnen korten tijd won hy zodanig de gunst van den Stokbewarer, dat hy fpoedig meerder vryheid kreeg, dan de andere gevangenen, toe dat zijne bekwaemheid, om dromen te verklaren, den weg baende, dat hy uit . den kerker ontflagen» en aen het ho¥ van den Koning geplaetst wierd. Zo blijkbaer was God mt hem, ende gaf hem genade ende wijfheyt voor Pharao den Koningh van Egypten. God begivtigde hein met eene meer dan menfchelyke wijsheid, en beftüürdö de zaek zodanig, dat hy door zijne wijsheid de guiist vaft Pharao verwierv, verre boven alle de edelen van Egypten» XXL deei» H a  ti6 HANDELINGEN. VIL Deze wijsheid betoonde joseph, in het verklaren van Prephetifche' dromen, door welke God oudtijds gewoon was, toekomende zaken bekend te maken. Hy gav 'er eene zonderlinge proev van in zijnen kerker. Twee Staetsgevangenen , Hovelingen en Ambtenaers van den eerften rang j droomden beide eenen zeer opmerkelyken droom. Jofeph verklaerde deze dromen, en de uitkomst beantwoordde in alles aen het gene hy voorzegd had. Twee jaren later had ook de Koning eenen zonderlingen droom , die hem geweldig ontroerde, en niemand der Hovelingen was in ftaet, om de geheimzinnige beduidenis aen te wijzen. Jofeph werd daerom ontboden, die uit den droom van Pharao deze voorzegging afleidde, dat. 'er, -geduurende de zeven eerfte jaren, eene buitengewone vruchtbaerheid zou plaets hebben , en dat daerop zeven jaren van fchaersheid ftonden te volgen, die eenen algemenen hongersnood zouden veroorzaken. Hy ■ voegde 'er dezen verftandigen raed by, dat 'er iemand diende benoemd te worden, om het vijfde deel der voortbrengfelen van de vruchtbare jaren, in de voorraedfehuuren te verzamelen , ten einde het volk daervan leven konde, geduurende de zeven jaren der fchaersheid, Gen. XLI. Pharao vereerde Jofeph met zijne byzondere gunst, ende hy (ra) ftelde hem tot een Overfte over Egypten, ende fijn geheel huys. De Egyptifche Monarch maekte Jofeph tot zijnen Opperften-Staetsdienaer , die het bewind had over alle de andere Ambtenaren, zo hogere als lagere. Elk zou verplicht zijn, om zijne bevelen, zonder eenig tegenfpreken te gehoorzamen, en niemand zou zich, zonder medeweten en goedkeuring van den Onderkoning, verftouten, om iets te ondernemen, het welk meerderen of minderen invloed had op het Rijk en deszelvs beftuuring. Tot deze hoge waer^ digheid werd Jofeph op eene zeer plechtige wijs ingehuldigd, Gen. XLI: 41-— (O Gen. 41: 40. ||. Deze  HANDELINGEN, VIL u? ,1 Deze verhoging van joseph bracht zeer veel voordeel toe, aen jacob en zijn huis, vs. ii -16. i De aenleiding daertoe was een zware hongersnood die vorens josephs voorzegging, allerwegen vntftond, VS. ii. , W0Ï Ende daer quam een hongersnoot ove? te hon ersnood had ook plaets in Chanaar, end,£en£ ontftond grooterbenaeuwtheyt: e» vonden geen (pijfe, «7 ^^^ren va„ Kanaan, zochten het zelve te vergeevs = op de akkeren vau * in in hunne ledige voorraedfchuuren. God had 'er wijze redenen voor om jacob *ezin zo wel te benauwen, als andere volken. Hy wilde, fa„ dezen weg, het geloov van jaco, beproeven, en zijne Srt zonen'rechtvaerdig ftraffen over den byzonder over hunne onmenfchelyke hande möen omtren tosebh hunnen broeder.' Maer voornamelyk beTende zch de heer van dezen hongersnood, om. Jaco* en ztn ed naer Egypte over te voeren, alwae, zy, vo]1 voor-eaing aen abraham gedaen, vele jaren moe?X™eS4oot voorbereid worden, om. het vol, van Gods byzonder eigendom uit te maken, ü De voordeelige gevolgen van josephs verhoging voor jaco, f en zijn huisgezin, vinden wy vs. 12-16. 5. jacob zond zijne zonen een- en andermei naer Egypte \l koorn te kopen, en by de tweede reis maekte zich aen zijne broederen bekend, vs. 12, 13.. (,) Maer als Jacob hoorde dat in EgYPteJ* door Mze gingen van den Ouderkoning, eeu cio!Gene^4« .54. pfti» W ^ Cf)G^4%rH XXI DEEL. . H §  ïi8 HANDELINGEN. VIL VQQrraed van koorn was, het welk men aldaer kopen kon; fondt hy onfe vaders eerfimael uyt, en gav hun geld mede, om granen te kopen, een aental ezelen, om de vracht te dragen, eh bedienden, om de ezelen te drijven. Alleenlyk hield hy zijnen jong/ten zoon Benjamin by zich, omdat by hem by uitnemendheid beminde, en vreesde, dat hem ïoortgelyk een onheil mogt bejegenen, als hy meende dat zjjnen gelievden Jofeph was overgekomen. Zijne zonen kwamen in Egypte, en kochten 'er koorn. Zy werden voor Jofeph gebracht, maer zy kenden hem niet, van wegens den luister, die hem omringde. Hy verbergde zich voor hun, en handelde hen hardelyk. Ook gelastte hy, dat zy wederkomende, om nieuwen voorraed van granen op te doen, hunnenjonguen broeder moesten medebrengen, en daervoor moest Simeon als gyzelaer blijven. 13 (q) Ende de voorraed liep fpoedig ten einde. Het was nodig, dat 'er eene tweede reis gedaen wierd. Jacob vond zich genoodzaekt, zijnen jonglTen zoon, zijnen dierbaren Benjamin mede te geven. De tocht werd ten and©, renmale ondernomen , en in de tweede [reyfel wiert Jofeph fijnen broederen bekent Wanneer Jacobs zo. nen tot den Onderkoning van Egypte gekomen waren, liet hy hen, door zijnen hovmeester, in zijn Paleis brengen, en eenen prachtigen maeltijd voor hen toebereiden. Dit maekte hen zeer bekommerd; zy vreesden, dat men hen, onder den fchijn van vriendfchap, tot flaven maken wilde! Dan , na vele- voorbereidende omftandigheden , verklaerde de Onderkoning, dat hy Jofeph ware. By deze gelegenheid kreeg de Koning der Egyptenaren ook kennis van Jofephs oorfprong; ende het geilachte Jofephs wiert Pharaoni Openbaer. Jofeph zelvs had het niet nodig geoordeeld, eenige opening omtrent zijne afkomst te geven , maer nu* maekte hy zijn geflacht aen den Egyptifchen Alleenheerfcher bekend, hoe hy oorfprongelyk was uit dien Abraham, aen welken één der vorige Pharaoos zo vele gunsten bewe! aen had, en langs welke vreemde wegen God hem naer , Egyp- (f) C*n. 45» *.  HANDELINGEN. VIL 119 Egypten geleid had, om een werktuig te zijn ter behoudepfs van de Egyptenaren en andere volken, geduurende d«o zevenjarigen hongersnood. t«. Dit baer.de den weg,, dat jacob en zijn huisgezin zich, met 'er woon, naer Egypte begaven, vs. 14-16. % joseph maekte de nodige Schikkingen, om zijn geflacht r.aer Egypten over te brengen, vs. 14. ** iacob begav zich, met zijn ganfche huisgezin, naer Egypte, alwaer hy, met alle de Patriarchen, gejtorven is , vs. 15, 16. 14 Ende Tofeph fondt zijne broederen henen. Hunne lastdieren werden met granen beladen, en aen elk zijner broederen liet hy een kostbaer kleed, tot een gefchenk ter hand nellen, naer de wijs der Egyptenaren, tot een teekea van zijne byzondere gunst; maer Benjamin, zijn volle broe, der kreeg vijf zulke eereklederen , en daerenboven nog 300 fikkelen zilvers. Jofeph gelastte zijne broederen, dat; zy zijnen ouden Vader een uitvoerig bericht geven zouden van alle de eer, welke hy in Egypten genoot; ende van den hogen rang, welken hy aldaer bekleedde. Ook ontboodt hy fijnen ouden vader Jacob, ende alk fijn geflachte, \be(laende~\ in vijf en tfeventigh zielen. Met voorkennis en toeferaming van den Koning, liet hy zijnen, grijfen Vader verzoeken, om met zijn ganfche huisgezin in Egypten over te komen, met aenbieding, dat hy hem rijkelyk onderhouden zou, geduurende de vijf jaren van den hongersnood , die nog volgen moesten, en dat hy hem eene grasrijke woonplaets zou aenwijzen, ongemeen gefchikt voor li]n talrijk vee. Hy gav zijnen broederen wagenen en paerden mede, om den ouden man, met de vrouwen en lund* ren, gemakkelyk over te voeren. , _ Zijn geflacht, beftaende in 7<5 zielen., — Dit wordt es bygevoegd, om aen te wijzen, dat jacobs geflacht m Egypten door Gods merkwaerdigen zegen, van een zee; klem getal, tot meer dan twee millioenen zielen tnsngk twee eeuwen, vermenigvuldigd zy. XXI. BSÏL. H 4  120 handelingen. VII. Dan, hier ontmoeten wy eene zeer aenmerkelyke fchijnflrijdigheid, met het verhael van mose , die alle de zielen, welke uit jacob waren voortgekomen, berekent op 66, en met inflnitjng van jacob zeiven, met joseph en zijne beide zonen op 70 zielen, Gen. XLVI: 26, 27. — De zaek is onzes erachtens eenvouwig deze : stephawus fpreekt van jacqbs geflacht met een grondwoord , het welk niet alleen afftammelingen beteekent; maer ook allen , die aen iemand vermaegfchapt zijn. Gevolgelyk hebben wy ook te denken aen de wijven van jacob, en die van zijne zonen, joseph en zijne beide zonen zijn onder de 75 zielen; van welke stephanus melding maekt, niet begrepen j deze waren reeds .in Egypten; en de heilige Redenaer fpreekt hier van zielen, welke door joseph naer Egypte ontboden zijn. Er waren reeds verfcheidenen van tacobs wijven en die zijner zonen geftorven, zodat het ganfche geflacht; dat is het ganfche huisgezin en de gehele maegfchap van jacob, toen hy door joseph naer Egypten ontboden werd , 75 zielen uitmaekte. 15. (r) Ende Jacob, het bericht van zijne zonen gehoord hebbende, begav zich op reis, quam af in Egypten,-zag zijnen zoon Jofeph in alle zijne heerlykheid, en zette zich met 'er woon neder , in de grasrijke landftreek Gofen. Langs dezen weg, werd Abrahams zaed naer Egypten overgebracht , om 'er ruim twee eeuwen te wonen ende te, vermenigvuldigen, omdat het hun in Kanaan, in het midden der oude inwoneren , eerlang aen de nodige ruimte zou ontbroken hebben. In Egypten (j) ftierf Jacob, hy felve, ende vervolgens zijne zonen, onfe vaders, de één na den andererj. 16. (t) Ende fy wierden evenwel niet in Egypten, maer in Kanaan, in het familiegrav ter aerde befteld. Hunne lijken werden uit Egypten •- overgebracht nae Sichem, ende gelegt in het graf (v) 't welck Abraham gekocht hadde voor een fomme geks, van de fonen Emmors [des vaders] Sichem. Hier CO Gen. 46: 5. CO Gen, 40: 33. (*) Gen. 50: 13. Exod. 13: 19. Jcf. 24: ji. . (jO Genef. ay. 16. •  HANDELINGEN. VJI. isi Hier ontmoeten wy wederom eene aenmerkelyke fchijnftrijdigheid, met het verhael van mose, die zegt, dat jacob niet te Sichem, maer in de fpelonk Machpela begraven zy, Gen L. I3 De eenvouwigfte oplosfmg van deze zwarigheid Vchijnt ons de volgende te zijn, datzy, te weten jAcob en zijne zonen, gedeeltelyk zijn overgebracht naer Sichem en gedeeltelyk gelegd in het grav van abraham. TACoB'is zekerlyk by abraham, in de fpelonk Machpela begraven, en dat de beenders van joseph te Sichem geplaetst zijn, weten wy uit Jof. XXIV: 32- Deze herinnering der lotgevallen van joseph vs. 9-16. was zeer gefchikt tot het oogmerk van stephanus. — joseph was, in Egypten, een deelgenoot van Gods byzondere gunst in zo ver zelvs, dat hy tot de hoogfte waerdjgheid verheven wierd. Maer toen was de Tempel, en de wet van mose nog onbekend. Kon 'er nu wel krachtiger bewijs worden voorgefteld, om te betogen, dat men een vriend en gunstgenoot van den Allerhoogften wezen kunne, zonder de onderhouding van moses wet in den Tempel? — Daerenboven maekt stephanus eene zeer uitvoerige melding van joseph en zijne gefchiedenis, om den leden van den Groten Raed der Joden onder het oog te brengen, hoe veel hunne bitterheid, wraekzucht, en bloeddorst, in het vervolgen van jesus en zijne leerlingen, verfchilde van josephs zachtmoedigheid, die het leed, hem aengedaen, niet gewroken, maer met uitnemende weldaden vergolden heeft. — Eindelyk het verhael van josephs voorfpoed in Egypten , en jacobs verhuizing naer dat land, diende stephanus tot een zeer krachtig bewijs , ter wederlegging van de algemene volksdwaling der Joden , dat de belovte der genade aen Kanaan, den Tempel, en moses wet W3ren vastgehecht. 1 1 XXI. DEEL. , H S  m HANDELINGEN. VIL ff ff* Een vierde bewijs, ter wederlegging van den laster zijne? vyanden , ontleende stephanus uit de verbazende vermenigvulding, en onmenjchelyke verdrukking der Is-, raêliten in Egypten, vs. 17-19. ■f. De zeer zonderlinge vermenigvuldiging van abrahams zaed in Egypten, vinden wy vs. 17, en •ff. De geweldige mishandelingen, welke hun, in dat Zelvde land, werden aengedaen, vs. 18, 19. 17. Maer als nu de tijt der belofte, die Godt aen Abraham meermalen gedaen , en ten laetilen op eene allerplechtigfte wijs gefworen hadde , dat namelyk zijn zaed op eene verbalende wijs zou. vermenigvuldigd worden, en de poorten zijner vyanden ervelyk bezitten, Gen. XXII: 16-18; als de tijd der vervulling van deze belovte genaeck» te, (a?) wies het volck, op eene verbalende wijs, ende vermenigvuldigde in Egypten: De heer had den tijd der belovte bepaeld op 400 jaren» Gen. XV: 13-16. Deze 400 jaren namen eenen aenvang met de geboorte van isaac , en zouden eindigen met dea uittocht der Israëliten naer Kanaan, om het zelve ervelyk te bezitten. Toen jacob met zijn ganfche geflacht naer Egypten verhuisde, 'waren 'er reeds 190 jaren, en by den dood van joseph, die 71 jaren na zijnen Vader jacob leevde, reeds 261 jaren verlopen; en, toen alle de Patriarchens volgens vs.. 16., den weg van alle vleesch gegaen waren, Tchoot de gemelde tijd al kort op handen* , Het volk van Israël vermenigvuldigde in Egypten ,. op eene zeer verbafende wijs. — Kort na de aenkomst van jacob in Egypten, zag men 'er reeds de beginfelen van. Gen, XLVII: 27. Maer, na den dood van joseph, en alle de Patriarchen, zag men de blijkbare vervulling van deze be» lovte in vollen nadruk , Exod. I: 6,7.— Trouwens, toen jacob naer Egypten verhuisde , beftond zijn ganfcho huisgezin in 75 zielen, vs, 14, en ruim twee ecuwen later» by (») K-tod. i: 7. Pfal» W,i 54.  HANDELINGEN. VII. 1*5 by den uittocht der Israëliten naer Kanaan, maekten zy een heirleger uit van 600000 ftrijdbare mannen , die 'met de vrouwen, kinders en grijsaerts, op tusfchen de twee en drie mUlioenen zielen moeten gerekend worden. Deze vermenigvuldiging der Israëliten duurde. 18. Tot dat een ander Koningh opftont, van dien Pharao, die Jofeph zo uitnemend verhoogd had, in perfoon, hoedanigheden en denkwijs geheel onderfcheiden, die Jofeph niet gekent en hadde, en niet meer dacht4 aen de uitnemende dienften welke Jofeph aen het Koningrijk bewezen had. 19. Onder de regering van dien Koning, namen de zaken der Israëliten eenen geheel anderen keer. Hy behandelde heh als eeir toomloze dwingeland , en was fteeds op middelen bedacht, om den zonderlingen aenwas van dat volk te fluiten. Eerst bediende hy zich van list, en naderhand van geweld. Defe gebruyckte in den beginne ' liftigheyt tegen ons gedachte , Exod. I; 9, 10. Hy riep zijne Rijksgroten en Staetsdienaers te zamen , om te beraedflagen, hoe men de verbazende vermenigvuldiging der Israëliten best zoude voorkomen. Zijn oogmerk was niet om 'dit volk uit te roeien, het welk voor den Staet veelzins nuttig was, Maer hy wilde het verzwakken , opdat het niet te machtig worden mogt. Zy konden hunne verwachting , dat zy Egyptenland ter eeniger tijd verlaten en Kanaan innemen zouden , niet geheim houden ; de Koning vreesde daerom , dat zy zich eens van eene gepaste gelegenheid bedienen zouden, om zich met 's lands vyanden te vereenigen en naer Kanaan op te trekken; en evenwel, hy wilde zulk een aenmerkelyk getal van onderdanen niet verliezen , van welke het Rijk gewoon was zo vele fchattingen en dienften te trekken. Er werd daerom in den geheimen raed beflolen, dat men dit volk ongemerkt ver. zwakken zoüde. Er werden hun zware fchattingen opgelegd om hen te verarmen, waerdoor zy zouden verhinderd worden, om vroegtijdige huwelyken aen te gaen , en buiten ftaet te zijn om een huisgezin te 'onderhouden. Ook zette men het volk aen de openbare werken, in het maken XXJ. DEEL.  iH HANDELINGEN. VII. van muren, torens en graften, aen nieuwe voorraedfteden.; opdat hun de lust vergaen mogt om aen eene verhuizing te denken; met één woord, om hen arm en moedeloos te maken. Maer deze listige maetregelen voldeden niet aen het oogmerk. Door den Godlyken zegen, vermeerderde het volk nog van dag tot dag, Exod. I: n, 12. Toe» list niet baten kon, nam de Koning toevlucht tot geweld, ende hy handelde qualick met onfe vaderen. Hy behandelde hen als flaven en lijveigenen, hy dwong hen, met eene onmenfchelyke wreedheid, tot eenen zeer zwaren arbeid, en maekte hun het leven bitter door eene harde flaverny , Exod. I: 13 , I4. Dan < ook door deze harde dienstbaerheid, kon Pharao zijn oogmerk niet bereiken, om Israël te verzwakken; zy bleven even vruchtbaer , en namen fteeds toe in menigte. Hy nam daerom nog al wreder middelen by de hand , zelvs de zodanige , van welke de menfchelykheid een afgrijzen heeft. Eerst oeffende hy deze wreedheid uit op eene meer bedekte wijs, hy ontbood de . opperfte der Hebreeuwfche vr'oedvrouwen ten hove, en gav haer bevel van te zorgen , dat alle de zonen der Israëliten in de geboorte gedood wierdea. Langs dezen weg , zou niet alleen alle aenwas van die Natie verhinderd worden j maer de Israëliten zouden ook eerlang gebrek hebben aen weerbare manfchap, en hunne dochters zouden gènoodzaekt zijn , om zich met de Egyptenaren te vermengen. Maer de vroedvrouwen konden van zich niet verkrijgen, om dit onmenfchelyk bevel te gehoorzamen, en de heer gav de barende vrouwen der Israëliten zulk eene byzondere fterkte , dat zy gene vreemde, hulp nodig hadden , Exod.- I: 15-22. Eindelyk ging de onmenfchelyke wreedheid van Pharao , omtrent- onze Vaders alle verbeelding te boven , fo datfe hare jonge kinderen moefren wechwerpen ' op dat fy met en fouden voortteelen. Wanneer men de laetfte woorden van stephanus ver. gelykt met die van mose, Exod. III: 22.' zal men ras bemerken , dat de Israëliten niet verplicht werden, om zelvs hunne jonge kinderen in den Nijl en deszeh/s verfchillen4s takken te werpen ; trouwens , eene moeder zou liever den  HANDELINGEN. VII. ia5 den wreedften dood fterven, dan in zover de menfchejykhetd uit te fchudden. Maer de Koning gelastte aen alle de Egyptenaren , om de jonggeborene zonen der Israëliten uit de armen der moederen wech te rukken , en in den Nijl te werpen. Denkelyk zal hy daertoe eenige wreedaerts hebben aengefteld. In dit gebod openbaerde pharao meer wreedheid dan rechtvaerdigheid , het was recht gefchikt , om de verbazende menigte van jacobs nageflacht aen het muiten te brengen, ten einde het juk der onverdragelyke dwingelandy met geweld af te fchudden. Deze ongehoorde aenwas der Israëliten in Egypte, niettegenftaende alle listige en geweldige maetregelen, was een kennelyk bewijs der vervulling van Gods belovte, aen abraham gedaen. Maer toen ter tijd, was de Tempel en moses wet nog onbekend. Gevolgelyk heeft men , om een ervgenaem van Gods belovten te zijn, de onderhouding van moses wet in den Tempel geenzins nodig. De leer derhalven van stephanus , dat de Tempel zou verwoest en moses 'wet afgefchaft worden , behelsde niets minder dan lasterlyke woorden. Hf//. Vs. 20- 41. fpreekt stephanus, ter wederlegging van den laster zijner vyanden , zeer uitvoerig en met eene byzondere hoogachting van mose , om de leden van het Sanhedrin, en alle zijne toehoreren, te doen opmerken, dat hy valfchelyk befchuldigd was, als een lasteraer van dien groten Propheet. Men kan het leven van mose , die 120 jaren bereikt heeft, zeer voegzaera verdeden in drie gelyke tijdperken, elk van 40 jaren. XXI. deel;  U6 HANDELINGEN. VIL f. De eer/ie 40 jaren bracht hy door aen het hov van den Egyptifchen Koning, alwaer hy, op eene zeer merkwaerdige wijs uit het water getogen zijnde, vorjielyk opgevoed, en tot de hoogfte eerambten verheven werd, vs. 20-22. L In zijne tedere jeugd, werd hy op eene merkwaerdige wijs by het leven bewaerd, vs. 20, 21. en li". Vervolgens aen het hov van den Egyptifchen Koning vorjielyk opgevoed, vs. 22. 20- (y) In welcken tijt der zware verdrukking*'van de Israëliten, de grote Mofes , die beroemde Wetgever van ons volk, wiert geboren, ende was uytnemende of Code fchoon. Niet alleen in zijn gelaet, maer ook in zijne ganfche geftalte vertoonde zich eene uitnemende en verrukkelyke fchoonheid. Men kon uit zijne gelaetststrek* ken duidelyk zien, dat dit kind iets groots, iets buitengewoons beloovde. De ouders merkten deze zonderlinge fchoonheid aen als een voorteeken, dat hy, in den weg der Voorzienigheid, tot grote dingen gefchikt ware. Laet ik wat uitvoeriger fpreken over dezen groten Mofe : welcke drie maenden opgevoedt wiert in het huys fijns Vaders. Om hem aen de uitvoering van 's Konings cnmenfchelyk bevel te onttrekken, verbergden de teerhartige ouders dat veelbelovend kindeken, in een der binnenver. trekken van hunne woning , opdat de voorbygangers hem aen het gefchrei niet ontdekken zouden. Maer langer dan drie maenden durvden zy het niet wagen, omdat het geluid van een fchreiend kind, wanneer het ouder wordt, zich vry ver horen laet. 21. Ende als hy wechgeworpen was, nam hem de dochter Pharaos op. De ouders vonden zich genoodzaakt , om het veelbelovend kindeken , uit kracht van 's Konings bloedplakaet, wech te werpen. Maer het moederlyk hart bedacht eenen vernuftigen vond, Exod. II; 3, (r) Exoil. a: 2, ende 6: 19. Num. aös 59. 1 Chron, ass 13. Heb., 111 aj.  HANDELINGEN. VII. 12? 3, 4. Zy maekte een fchuitje van papierriet, het welk zy tegen het indringen van het water belijmde. Zy plaetfto den zuigeling in dit fcheepje , en bracht het zelve op de rivier tusfchen de biezen , hopende dat zich iemand over het fchone kind ontfermen mogt. De Egyptifche Rijksprinces begav zich, op dien zelvden dag, vergezeld van hare Staetsdames, naer den Nijl , aen welken de Koninglyke lusttuinen uitkwamen, om zich te baden. Zy zag het biezen kistje liggen , en het zelve hebbende laten ophalen , zag zy 'er met verwondering en ontroering een zoonken in, van eene meer dan gemene fchoonheid. Zy beiloot het zelve onder hare befcherming aen te nemen, ende voedde hem voor haerfelven op tot eenen fone , Exod. II: 5-10. josephus zegt, dat deze Princes, thermisthis genaemd, fchoon jaren gehuwd , gene kinderen hadde , en daerom mose tot haren zoon aengenomen hebbe. phijlo de Jood voegt 'er deze byzonderheid by, dat zy zich zwanger veinsde , opdat niemand anders denken zou, dan dat mose haer eigen zoon ware; en wanneer men dit verhael vergelykt met het zeggen van paulus, Hebr. XI: 24. fchijnt men 'er uit te mogen beiluiten , dat zy wezenlyk voor gehad hebbe , om mose voor haren zoon uit te geven. — Evenwel werd hy niet aenftonds in het Koninglyk Paleis gebracht, de Godlyke Voorzienigheid befchikte het zodanig, dat hy door 2ijne eigene moeder gezoogd wierd. 2 2. Ende toen Mofes door zijne moeder gezoogd, en zo groot geworden was, dat hy van de hand lopen konde, werd hy ten hove gebracht en vorftelyk, opgevoed. Aldaer wiert hy onderwefen in alle wijfheyt der Egyptenaren, die in dezen tijd zeer beroemd waren van wegen de kunilen en geleerdheid , vergel. 1 Kon. IV: 30. Jef. XIX: 11 , 12. Vermits Mofe met uitmuntende vermogens begivtigd was, maekte hy meer dan gemene vorderingen. Ondertusfchen droeg de Voorzienigheid zorg, dat hy, het zy door zijne ouderen , het zy door iemand uit de Hebreeuwen, in den Godsdienst der vaderen onder- wezen wierd; ende was macbtigh in woorden, hy XXI. DEEL.  128 HANDELINGEN. VIL had het vermogen om bondig en cierlyk te fpreken, ende hy was ook machtig in wercken. zodat hy, tot mannetyke,aren gekomen zijnde , zeer gewichtige daden verricht hebbe. mose was zwaer van mond en tong, Exod. IV: 10. dan iemand kan zeer wel bedreven zijn in de regelen der redeneerkunde en welfprekendheid , en daervan een goed gebruik maken, offchoon hy, uit hoofde van een natuurlyk gebrek, zwaer van tael zy. Eene reden kan cierlyk en overredende zijn, offchoon zy door eene ftamelende tong worde voorgefteld. ff. Geduurende de 40 volgende jaren , verkeerde mose als kalling in het land der Midianiten , vs, 23-29. Wanneer hy den ouderdom van 40 jaren bereikt had , deed hy, op aenblazing van den Godlyken Geest, dien grootmoedigen ftap, dat hy het Koninglyk hov van Egypten verliet , met alle de ■ eer en voordeelen, welke hy aldaer gemeten konde, en vervoegde zich by zijne verdrukte broe-' deren , om hunne zaek op zich te nemen. Door eene buitengewone en Godlyke aendrivt, verfloeg hy eenen Egyptifchen Ambtman, die eenen Hebreër wreedaertig mishandelde. Daerdoor wilde hy het Joodfche volk de leus geren, dat hy van God geroepen ware, om hen uit de 11averny te verlosfen. Dan , hy werd van zijn volk fmadelyk verworpen , en genoodzaekt om naer Midian te vluchten , alwaer hy 40 jaren in ballingfchap doorbracht. 4. stephanus herinnerde zijnen toehoreren, hoe mose alle aerdfche voorrechten, aen het hov van pharao , verlaten hebbe , om de zaek van zijne onderdrukte broederen op zich te nemen, vs. 23. 23. (2) Als hem nu de tijt van veertigh jaren vervult was, gav hy eene zonderlinge proev van grootmoedig- Cz) Exod. a: n.  HANDELINGEN. VII. i*9 digheid Door eene Godlyke aenblaling, quam [hem] in fiin herte fijne broeders de kinderen Ifraëls te befoecken Hy verliet het Koninglyk hov , en vervoegde zich in Gofen, by zijne verdrukte broederen, om hunne zaek op zich te nemen , Hebr. XI: 24, 25. Welk eene grootmoedigheid! Welk eene belangelofe opoffering van de meest bekoorlyke dingen! 11. De Redenaer voegde 'er by, hoe mose door zijne broederen verworpen, en daerdoor genoodzaekt wierd, om als balling om te zwerven , vs. 24 - 29. %. De aenleiding tot deze vlucht was tweederlei, vs. 24-28. g. De eerfte vinden wy vs. 24, 25. §§. De tweede en nadere , vs. 26 - 28. ft. Daerop volgde de ballingfchap zelve, vs. 29. 21. (a) Ende fiende eenen uit zijne broederen, die onrecht leedt, en, hoe yverig hy ook werkte, door eenen Egyptifchen Ambtenaer, tegen alle recht en reden, uit enkele wreedheid mishandeld werd, befchermde hy neml, ende wreeckte den genen dien overlait gefchiedde, ende verüoegh den Egyptenaer, met een zwaerd of eenig ander wapentuig. 25. Ende hy meynde dat fijne broeders foudea verftaen , dat Godt door fijne hant haer verloffin- ge geven foude. Hy dacht dat zijne broeders het verben van den Egyptenaer zouden aenmerken, als een teeken dat hy van God gezonden was, om hen uit die geweldige dienstbaerheid, onder welke zy zuchtten, te verlos feu: maer fy en hebben 't niet verftaen, zjr merkten Gods hand en weg niet op. Door eene Iangc.uur.ge. flaverny, was hun geest, gelijk het gemeenlyk gaet, zodanig neergedrukt , dat zy wanhopig geworden waren , en niet eens aen verlosfing dachten. mose wordt door de Deisten, wegens dit geval, zeer te onrecht als een raoordenaer ten toon gefteld, die den (a) Exod. 2: It. XXI. DEEL. 1  130 handelingen, vil Egyptenaer verradelyk heeft om het leven gebracht. Deze daed laet zich uit de omftandigheden volkomen rechtvaerdigem — (i) Hy handhaevde de rechten der menschheid en van een vry volk. jacobs nazaten waren als eene vrye volkplanting in Egypten gekomen, en de toenmalige Koning had hun vergund , om als een afgezonderd volk in Gozen te leven. Maer thans werden zy als flaven mishandeld, mose zag eenen van zijne broederen, op de wreedaertigftê wijs, verdrukken, wat wonder, dat de lievde tot zijn volk hem aenfpoorde, om den mishandelden Israëliet te befchermen. — Het is waer, hy verfloeg den Egyptenaer. (2) Maer alle de omftandigheden zijn niet aengeteekend, en bet kan zeer wel zijn, dat de Egyptenaer met zulk eene woede op den Hebreër aenviel, dat mose den laetften niet redden konde, zonder den eerften van kant te maken. Althans, 'er is geen twijffel aen, of mose, die zo beroemd is van zijne zachtmoedigheid , zal eerst den Egyptenaer ernftig vermaend en gewaerfchouwd hebben. (3) Voeg 'er by, dat 'er voor de Israëliten, aen het hov en by de Overheid , geen recht te bekomen ware. — (4) Maer eindelyk en voornamenlyk , mose had in dit geval eene buitengewone en Godlyke opwekking, om cjen verdrukten broeder, door het verftaen van den Egyptenaer, te befchermen, en hy Wilde daerdoor aen zijn volk de leus geven , dat hy van God geroepen ware, om hen uit de flaverny te verlosfen. Dit ligt duidelyk in de woorden van stephanus , vs. 25. 26. (b) Ende den volgenden dsgh, na het verftaen van den Egyptifchen -Ambtman , vond hy twee van zijne broederen, die twistten en eikanderen affloegen, Exod. II: 13- By die gelegenheid wiert hy van haer gefien , daer fy vochten, ende hy dronghfe tot vrede. Hy bediende zich van beweeglyke redenen , om de verhitte gemoederen tot bedaren te brengen , feggende onder andere : Mannen, gy zijt broeders, door eenen byzonderen band verknocht; naerdien gy uit onzen gemeenfchappelyken vader Jacob oorfprongelyk zijt. Gy zijt lotgenoten., O) Exod. at ij.  HANDELINGEN, VIL rst ; gelykelyk deelende in de mishandelingen der Egyptenaren > en daerom nog meer verplicht om eikanderen te onderfteu" I nen; waerom doet gy malkanderen ongelijck? 27. linde deze vredelievende poging had dien uitflag 1 niet, welken Mofe met reden verwachten mogt: want de I ééne, die fijnen naeften ongelijck dede , bleev hard, nekkig , en bejegende Mofe met fcbampere woorden zeer i fmadelyk. Hy verftiet hem, feggende , welk een geI zach matigt gy 11 aen, wat hebt gy u met onze zaken te « bekommeren ? (c) Wie heeft u tot een O ver de ende 3 Rechter over ons geftelt , om onze gefchillen te beI flisfen? 28. Het is hoog tijd , dat gy in uwe verwaende en | moorddadige ondernemingen gefluit wordt. Wilt gy my. I [pockj ombrengen , gelijckerwijs gy gifteren den I Egyptenaer omgebracht hebt? Beproev het eens, en 1 ik zal u doen ondervinden, dat gy aen my uwen maa | gevonden hebt. 29. Ende Mofes vluchtte op dat woort , en die i| boosaertige verwijting, welke hem de twistende Hebreër, in . I hevige onfluimigheid , had toegeduuwd. Hy bemerkte dat 1 het verflaen van den Egyptenaer reeds ruchtbaer geworden I ware. Ook kwam deze zaek ter ooren van den Koning, i Mofe oordeelde het daerom raedzaem het Rijk te verlaten,, ij ende hy wiert een vreemdelingh in het lant Ma» I diam, daer hy twee fonen gewan, Gerzom en E Eliezer. Madiam of Midiam lag in het fteenachtig Arabien , grenl aende ten Zuiden aen de Roode Zee. Derwaerds vluchtte mose , en verkeerde aldaer als vreemdeling , omdat dit land naby Egypten gelegen was; zodat hy daer eene gefchikte gelegenheid had, om naer den toeftand van zijne broederen te vernemen , en dadelyk gereed te zijn om zich, zodra God hem nader riep, als Israëls verlosfer te openbaren. (O Exod. *: 14. Msttb, si» sj. Hand, 4: 7' eBde 7? **• 1 XXI. DEK» ï *  13* HANDELINGEN. VIL fff. Geduurende het derde tijdvak van zijn leven, is mose de leidsman Van Israël geweest, op hunne reis uit Egypten naer het gezegend Kanaan, vs. 30-41. L stephanus herinnerde zijnen toehoreren, hoe mose van den hogen God zeiven , door eene onmiddelyke aenfpraek, geroepen zy , om Israël uit de geweldige dienstbaerheid van Ègpten te verlosfen, en naer het gezegend Kanaan heen te leiden, vs. 30-35. \. De heer verfcheen aen mose , om hem tot Israëls Verltsfer, op eene plechtige wijs, te volmachtigen, vs. 30-34. ff. Het gene mose gezien heeft, vs. 30. en SS- Het gene hy gehoort heeft, vs 31-34. 30. (d) Ende als de veemgh jaren van Mofes baï- lingfchap vervult waren , en hy den ouderdom van 80 jaren bereikt had, verfcheen hem de Engel des Heeren , Gods eeuwige Zoon zelvs, vergel. vs. 35. in de woeftijne des bergs fcina, in de opene weiden, welke t rondom dien beroemden berg gelegen waren ; terwijl hy bezig was met de fchapen van zijnen fchoonvader Jethro te hoeden , in een vlammigh vyer des üoornenbofchs, het welk niet verteerd werd. De heer vertoonde zich in het vlamm.g vuur van een doornenbosch, het welk niet verteerd werd, om mose te verzekeren, dat de Egyptenaers zijne onderdrukte broederen niet geheel verteren zouden. — Het doornenbosch vertoonde het volk van Israël, die veracht waren in de ooo-en der Egyptenaren , even gelijk de doornen de geringfte zijn onder de ftruikgewasfen. Daerenboven mogten ook de Israëliten, van wegen hun weerbarftig karakter, wel by Hekelachtige doornen vergeleken worden, Ezech. H: 6. — Het v'uur waerin het doornenbosch brandde, was eene eigenaertige afteekening van de ellenden en verdrukkingen , welke den Israëliten in Egypten werden aengedaen. — Het niet verCeren van het brandende braemboscü betekende, dat de 1 Is- CO Swi, St *,  HANDELINGEN. VIT, »SS Jsraêlicen , hoe geweldig ook door pharao en zijn volk onderdrukt , evenwel niet zouden kunnen worden uitgeroeid. Eindelyk de heer zelvs was in het midden vai» het vuur, ten vertoge van Gods gunftige tegenwoordigheid onder de verdrukte Israëliten , als de ' almachtige oorzaek van hunne bewaring en aenftaende verlosfing. \ 31. Mofes nu [dat] fiende , dat het doornenbosch aen de Westzijde van den berg Sina'i in ligten iaeifen vlam-, me ftond, en hoe hevig de brand ware, evenwel/'niet verteerde , verwonderde hem over het Gerichte, te meer, omdat hy iemand in eene menfchelyke gedaente zag ftaen, in het midden van het brandend kreupelbosch: ende als hy derwaerts gingh om [dat] zonderlinge verfchijnfel van naby te beüen, fo gefchiedde een (temme des Heeren tot hem. Hy hoorde den perfoon, die zich in het midden van her vuur vertoonde , met eene menfchelyke en zeer verftaenbare ftem tot hem 'fpreken. Hier vinden wy een allerduidelykst bewijs , dat deze Engel des heeren de waerachtige God zelvs geweest zy. mose noept Hem uitdrukkelyk den jehovah , Exod. III: 4. Hy befehrijvt zich als den God- van abraham , isaac erj, jacob, vs. 32. en mose wenscht aen joseph, in zijnen laetften zegen, de goedgunftigheid van den genen toe, die iii het bjaembosch woonde, Deut. XXXIII: 16. — Deze Engel was de tweede Perfoon in de aenbiddelyke Godheid, die van zijnen eeuwigen Vader gezonden , en meermalen genaemd wordt de Engel des Verbonds, de Engel van Gods' Aengezicht, de Engel iu wiens binnenfte Gods naem is, de. Vorst van het heir des heeren. — Deze Godlyke Perfoon' fprak tot mose. 32. [Seggende], (e) Tck ben de Godt3 de almachtige en weldadige Begunftiger uwer vaderen, de Godt Abrahams , ende de Godt Ifaacs, ende de Goot! Jacobs. Ende Mofes wiert feer beevende, de ontroering van zijn gemoed was zo groot, dat alle de leden van zijn lichaem. trilden, ende hy en durfde [het^ (V) Esod. 3: 6. Matth. 22:3a. Hebr. lij 16, XXI. DEEL. I 3  134 HANDELINGEN. VIL brandend braemboseh niet bellen , omdat de heer hm gebood op eenen afftand te blijven, Exod. III: 4, 5. 33 Ende de Heere, die uit het vuur van het brandend doornenbosch bezig was met Mofe te fpreken, feyde tot hem, (ƒ) Ontbindt de fchoenen of zolen van uwe voeten, om daerdoor uwen diepen eerbied te vertonen ; want de plaetfe , in welcke gy ftaet, is heyligh lant, van wegens mijne meer byzondere tegenwoordigheid. 34.. Ick hebbe merckelick of ziende geilen , met eene byzondere opmerkzaemheid, medelijden en een toegenegen voornemen gezien, de onmenfchelyke mifhandeUnge mijns volcks dat in ügypten is, ende ick heu.be haer fuehten gehoort, ende ben nedergekomen , om buitengewone dingen te verrichten , en haer daer uyt te verloffen : ende nu komt herwaerts , maek u gereed om mijn bevel zonder tegenfpreken te gehoorzamen, en ick fal u nae h'gypten fenden, als een werktuig in mijne hand, ter verlosfing van mijn volk Israël uit die geweldige dienstbaerheid , onder welke zy zo lang gezuchtd en gekermt hebben. $ Hieruit trok stephanus dit wettig lefluit, dat mose doet God zeiven tot Israëls Verlosfer ftatelyk geroepen zy, vj.35. 35. Defen Mofem, welcken fy voor den zodanige» als hy waerlyk was , niet erkend, maer fmadelyk verloochent en verworpen hadden , feggende, Wie heeft u tot een Overfte ende Rechter geftelt ? vergel. vs. 26-28. Het gene deze eene Hebreër deed, mag aen het ganfche volk worden toegefchreven, omdat 'er niemand was. onder zijne broederen die opmerkte, dat Mofe, van God geroepen ware om Israël te verlosfen; defen Mofe, die zo veel goeds gedaen had aen zijne onderdrukte broederen, die om hunnentwil zo veel had opgeofferd, en door hunne ondankbare; verfmading ge.noodzae.kt was geweest, 40 jaren lans <ƒ) jof. §t 15. /  HANDELINGEN. VII. i?s lang in ballingfchap om te zwerven, dezen [fegge ick,'] heeft Godt tot eenen Overften ende VerloiTer ge-' fonden door de hant en onmiddelyke aenftelling -des Verbonds - Engels, die hem verfchenen was in den brandenden doornenbofch, }L stephanus voegde 'erby, dat mose ket volk van Israël, door eene zeldzame aeneenfchakeling van verbazende wonderen , uit de dienstbaerheid van Egypte verlost hebbe , vs. 36. en fff, Dat hy de komst van den messias, als dien groten Leeraer der gerechtigheid, by wiens openbaring zijn gezach een einde nemen zou, voorfpeld hebbe, -is. 37. ■ff ff. Eindelyk ftelde hy zijnen toekoreren voor, hoe mose de wetten, welke hy op Sinai onmiddelyk van God ontvangen had, aen Israël voorfchreev, en hoe die onbuigzame Natie zich, ten zelvden tijde, aen dt} plompfte foort van afgodery fchuldig maekte, vs. 38-41. 36. (g) Defe heeft haer uytgeleydt, doende «3oor de Godlyke kracht verbazende wonderen' ende teeckenen in 't lant van Egypten, ende in de roode zee , (/z) ende in de woeftijne , veertigh jaren : want zo lang hebben de Israëliten, tot eene rechtvaerdige; ftraf van hunne hardnekkigheid, in de woeftijne omgezworven , zodat 'er niemand der volwasfenen, die uit Egypten, waren uitgetogen, behalven alleenlyk Jofua en Caleb, in Kanaan zijn aengekomen, Num. XIV. 37. Defe is de Mofes , die de komst van den. messias , dien groten Leeraer der gerechtigheid, zo duidelyk voorfpeld , en tot de kinderen lfraëls gefegt heeft, (i) De Heere uwe Godt fal u eenen Propheet verwecken uyt uwe broederen, gelijck my : (fc) dien fulc gy hooren. (ff) Exod. 7. 8.9.10. 11. 13. 14-capp. (*) Exod. J<5 *• Deuter* i!3. CO Deut. 18: 15,18. Joh. Ii 46. Hand. 3 22. ik) M«th. 17: 5. XXI. DEEL. I 4  i3<5 HANDELINGEN. VII.' Over deze aengehaelde Godfpraek hebben wy reeds gehandeld, by Kap. III: 22, 23. 38. (/) Defe zelvde Mofe, is 't die in de vergaderinge [des vslcks], ten overftaen van alle de Israëliten, die oor- en ooggetuigen waren van al het gebeurde, in de woeftijne van den berg Sinai, was (m) met den Engel des verbonds, die tot hem fprack op den top van den bergh Sina, ende [met] onfe vaderen : welcke de levendige woorden ontfingh , om ons [dié] te geven. Door de levendige woorden hebben wy de Wet der X Geboden te veiftaen, welke God aen mose heeft bekend gemaekt , om dezelve aen Israël vóór te fchrijven ; zy worden levendige woorden genaemd, geenzins omdat men, docr het onderhouden daervan , het eeuwig leven verdienen konde, vergel. Gal. Illr 21. maer , omdat zy door den levendigen God zeiven , niet in eenen droom of in een gezicht, maer met eene levendige item, tot mose gefproken werden. 39. Den wekken Mofe, hoe blijkbaer ook van God gezonden , onfe vaders niet en wilden gehoorfaem zijn, maer zy weigerden dezen hunnen Overften de verfchuldigde -onderwerping. Zy verwierpen [hem], zy erkenden zijn gezach niet, en kantten zich tegen hem aen , met een boosaertig opaet, ende keerden met hare herten [weder] nae Egypten , voor zover zy lust kregen om de afgodery, welke zy in Egypten van de landzaten geleerd hadden, te hervatten. 40. Zy rustten niet, voor dat 'er een verfoeityke afgod was opgericht. Seggende tot Aaron, terwijl Mofe op den berg was , («) Maeckt ons zichtbare goden, die voor ons henen gaen , en voor onze aengezkhten gedragen worden ,. om ons den weg naer Kanaan aen te wijzen , gelijk de Priesters in Egypten de afbeeldingen der Goden vooruitdragen, wanneer de Koning met zijn heir te velde trekt, Want [wat] defen Mofes [aetigaet], die (O Eiod". fpj S, O) Gal. 3! 19. («) Exod. 3is  HANDELINGEN. VII. 137 die ons uyt het lant van Egypten geleydt heeft, wy en weten niet wat hem gefchiet is. Zedert vele dagen hebben wy niets van hem gehoord , misfchien is hy door het vuur in de wolk, of op eene andere wijs omgekomen. Althans , hy zal nimmer wederkeren. Aaron had genen moed genoeg om hunnen onbezuisden aendrang te wederftaen , hy vorderde hunne gouden verderfden, en liet 'er een afgodsbeeld van gieten. 41. Ende fy maeckten een kalf in die dagen, in naervolging der Egyptenaren , die te Memphis eenen ftier dienden , onder den naem van Apis, in welken zy meenden, dat de ziel van Ofiris was overgegaen , ende zy brachten offerhande tot den grouwzamen afgodt, ende verheugden haer in de wercken harer handen, zy aten en dronken het overfchot van hunne danköfferen, en verzadigd zijnde, maekten zy reien, danfende en zingende by beurten, gelijk by de Egyptenaren de gewoonte was. Deze uitvoerige herinnering omtrent mose vs. 20-41. was by uitnemendheid zeer gefchikt tot het oogmerk van den heiligen Redenaer. Hy fprak met alle blijken van eerbied over dien Propheet, en by erkende zijn gezach, als Overfte en Wetgever van Israël. Hoe kennefyk werd daerdoor de befchuldiging zijner vyanden wederlegd, dat hy een Iasteraer van mose en zijne wet wezen zoude. Ook kwam de Voorzegging van mose vs. 36. recht ter fnede; hy hadde komst van den messias voorfpeld, als dien grootften aller Leeraren, welken men moest gehoorzamen. Derhalven kon de eerbied voor jesus, dien groten Propheet, zeer wel gepaerd gaen met de hoogachting voor mose. Zelvs lag 'er , in deze Voorzegging, by gevolgtrekking opgefloten , dat het gezach van moses wet , met de Openbaring van den messias , een einde nemen zoude. — Hy erkende mose , als den Wetgever van Israël , die de levendige woorden op Sinai onmiddelyk van God zeiven ontvangen had , vs. 38, en hy befehrijvt het verwerpen van dien groten man, ars eene grouwzame wederfpannigheid, vs. 39- 41. XXI. DPEL. I 5  138 HANDELINGEN. VIL IIIIII» V*> 42? 43- fpreekt stephanus van de geduchte flrofc fen , met welke God de afgodery der Israëliten gewro^ ken had, \. Hy flelde de rechtvaerdige ftraf van Israëls afgodery voor, VS, 42a , 67j jf. Beriep zich, ten hetoge daervan , op het Prophetisch woord , vs. 42b, 43. 42. Ende Godt keerde [fa] , ende gaf haep over, dat fy den heyre des hemels dienden, gelijck gefchreven is in het Boeck der Propheten, (0) Hebt gy oock flacht • offeren, ende offerhanden my opgeoftert, veertigh jaren in de woeftijne , gy huys lfraëls ? 43- Cp) Ja gy hebt opgenomen den tabernakel Molochs, ende het gefternte uwes godts Remphan» de afbeeldingen die gy gemaeckt hebt om die te aenbidden : ende ick fal u overvoeren op gene [zijde] van Babylonien. God keerde (zich). Eigenlyk ftaet 'er God keerde, dat is, Hy keerde zijne gunst en genegenheid van Israël af. De Al», lerhoogfte had dit volk in zijne byzondere gunst, en onder ïijne onmiddelyke befcherming aengenomen , maer nu verkeerde Hy hun in eenen vyand. — Trouwens deze handelwijs was hoogst rechtvaerdig. In weerwil der kennelykfte blijken van de Godlyke gunst, en van hunne plechtige betui-. ging, dat zy den heer onverdeeld dienen zouden, waren zy met hunne harten wedergekeerd naer Egypte ; zy hunkerden naer de vorige afgodery, welke zy van de Egyptenaren hadden overgenomen, vs. 39. Wat wonder dan, dat de Allerhoogfte, door zulk een grouwzaem wangedrag, hoogst beledigd, zijne gunst van zulk een ondankbaer volk afkeerde? — De Israëliten fmaekten ook al zeer fpoedig de bittere vruchten van hunne boosheid, en van Gods billyke verontwacïdiglng , Exod, XXXII , XXXIII. Het ging zo ver, (o) Atiios v ix. (*) Amcs jj a6, ij.  HANDELINGEN. VU. S39 rsr, dat de heer aen mose voorftelde, Hy wilde gansch. Israël verteeren, cn hem tot een groot volk maken. De krachtige voorbidding van mose vermocht zo veel, dat het volk gefpaerd wierd, maer evenwel onder deze bedreiging, dat de1 heer , offchoon de ftraf op moses .voorbidding was uitgefteld, ten dage zijnes bezoekens, over het volk zijne zonden bezoeken zoude. Ondertusfchen weigerde de heek, om met Israël, in de vuur- en wolkkolom naer Kanaan te trekken, willende daertoe eenen Engel zenden. Maer op de voorbidding van mose , beloovde Hy, dat zijn aengezicht met hen gaen zoude. Omtrent dezen afkeer des heeren van het afgodisch Israël , en de fchromelyke blijken daervan, zegt stephanus eenvouwig, God keerde, omdat hy dit alles, als by zijne toehoreren genoegzaem bekend, veronderflellen mogt. God gav hen over, dat zy het heir des hemels dienden. — Het heir des hemels te dienen is Godsdienstige hulde te bewijzen aen de Zon, Maen, en Starren, welke, om derzelver orde en cierlyke vertoning, zeer gemeenzaem het heir des: hemels genaemd worden. — Daertoe gav God Israël over. De heer is meermalen gewoon, zonden met zonden te ftraffen , dat is, bofe menfchen aen zich zeiven, en de hardigheid van hunne harten over te geven, zodat zy van kwaed tot erger vervallen, en hoe langs zo bofer worden. Even zo ging het ook met Israël. Tot eene rechtvaerdige ftraf van hunne grouwzame afgodery, met het gouden kalv, gav de heer hen aen zich zeiven, en de boosheid hunner harten over, zodat zy zich by aenhoudendheid, en hoe langs zo meer aen de afgodery verilaevden. De zaek zelve is, uit de gefchiedenis van Israël, genoeg bekend, en het was eerst door- de Babylonifche gevangenis, dat dit onbuigzaem volk, van hunne rafende zucht tot den dienst der afgoden, genezen werd, — Ondertusfchen moet men deze uitdrukking zo niet opvatten, dat God de Israëliten aendreev tot afgodery, en zelvs de oorzaek was van dit kwaed. Maer God gav hen over aen de bofe neigingen van hunne harten, en Hy onthield hun, tot eene billyke ftrafoeffening van hun vor'g wangedrag, zijnen wederlioudenden invloed, welke Hy zeker- ■XXI. DEEL.  i4o HANDELINGEN. VIL lyk aen moetwillige zondaren niet verlchuldigd is, vergelr Jér. XVI: 13. stephanus beriep zich op het Prophetisch woord , vs, 4.^b, 43- — Hy noemde den naem niet van den Propheet, welken hy bedoelde, en zeide in het algemeen, gelijk gefchreven is in het baek der Eropluten, omdat hy gehoord werd van mannen, die in de Heilige Schrivten genoeg ervaren wa^ ren, om aenftonds te weten, welken Propheet hy bedoelde, Hy had namelyk het oog op Amos V: 2.5-27. Ondertusfchen is 'er een kennelyk verfcbil, tusfchen de woorden van 'den Propheet amos zeiven, en de aenhaling van stephanus, Te weten, de. E.edenaer haelde de. gemelde Godfpraek aen, volgens de Griekfche Vertaling d.er LXX., maer evenwel zo, dat hy 'er het een en ander ter verklaring byvoegde. He; is derhalven meer eene zakelyke, dan woordelyke aenhaling. Wy onderfcheiden 'er twee hoofdbyzonderheden int ■(1) Eene befchrijving van Israëls grouwzame afgodery, v* 42'', 43% en (2) eene bedreiging van het fchromelyk oordeel, het welk zy daerdoor rechtvaerdig verdiend hadden, vs. 43b. I. Ten aenzien van het eerfte, is het -f. Vraegsgewijs vs. 4215. jjeht gy ^ jlachtSfferen ett effeianden my opgeofferd, veertig jaren in de woestijne, gy huis Israëls? — Hy, die hier het woord voert, is de God der Goden , de jehovah , vergel. Amos V: 27- — De aenfpraek is aen het huis van Israël, dat is aen de nakomelingen van jacob , die , zedert de fcheuring onder den tomelofen dwingeland rehabeam, het Rijk der X ftammen uitmaekten. De heer is hier bezig, om den zorglofen Israëliten van dien tijd onder het oog te brengen, dat zy te vergeevsch hun vertrouwen ftelden , op offeranden en andere uitwendige Gods.dienstverrichtingen, in welke het hart geen deel had, en dat dit alles Hem, die harten en nieren beproevt, toteenen grouwel ware, vs. 22-24. Daerop nu volgt deze vraeg, hebt gy ook JlachtSfferen enz. — Onder de»  HANDELINGEN, VII. 141 den naem van Jlachtöfferen en offeranden, hebben wy te denken aen alle de verfchillende zoorten van offeranden , welke tot den plechtigen en fchaduwachtigen eerdienst der oude huishouding behoorden. Trouwens by amos wordt ook gefproken van fpijsöfferen De veertig jaren in de woestijne zijn die 40 jaren, welke de Israëliten op hunne reis, uit Egypten naer het land Kanaan , in de wildernisfen van Arabien hebben doorgebracht. Het vraegsgewijs voorftel fluit kennelyk eene fterka ontkenning in zich. — Veelal vat men het zo op, als of de heer hier eene verwijting deed, dat de Israëliten, geduurende hunne veertigjarige omzwerving door de woestijne , den plechtigen offerdienst uit ongodsdienstigheid verzuimd hadden. Maer mose , die zo vele proeven opgeevt van de hardnekkigheid der Israëliten, maekt nergens eenige melding van zodanig een verzuim'in den offerdienst. Voeg 'er by, dat de Isxaëliten in amos dagen, aen zulk een verzuim, gefield dat het by hunne Voorvaderen had plaets gehad, nog gene fchuld zouden gehad hebben. — Onzes erachtens, wil de heer dit te kennen geven, dat de gewone offerdienst , geduurende de veertigjarige omzwerving ■der Israëliten door de woestijne, was opgefchort, omdat men genen genoegzamen voorraed had van vee, voor de flachtöfferen, noch koorn teelen kon voor de fpijsöfferen , als of de heer zeide: „ heb ik flacht, „ fpijs-, en andere offeranden van uwe handen geëischt, „ toen gy door de woestijne hebt omgedwaeld ? immers neen, toen was de gewone offerdienst opgefchort." Hieruit konden de Israëliten in amos dagen leren, dat de heer geen welgevallen hebbe in offeranden, op zich zelve aengemerkt; en dat zy derhalven hun vertrouwen te vergeevsch vestigden op uiterlyke Godsdienstverrichtingen. ■-J-4- Stellenderwijs zegt de heer, vs. 43". Ja gy hebt opgenomen enz. — Gemeenlyk vat men deze woorden op, als eene verwijtende befchrijving van de afgodery, XXI. DEEL.  HANDELINGEN. VII. aen welke zich de oude Israëliten, in de woestijntn ran Arabien, hadden fchuldig gemaekt. Maer hoe zou zulk een verwijt te pas komen, by de tijdgenoten van amos, die gene fchuld hadden aen, noch aenfprakelyk waren voor het wangedrag van hunne Vaderen ? Voeg 'er by, dat de Propheet vs. 27. het Israël van zijnen tijd. bedreigt met de gevangelyke wechvoering naer Asfyrien, als eene rechtvaerdige ftraf van hun eigen wangedrag. Gevolgelyk heeft hy het oog op de grouwzame afgoderyen, niet welke hunne vroege voorvaders bedreven hadden, maer aen welke zy.. zelve fchuldig ftonden. Ook is 'er geen bewijs ter waereld, dat de oude Israëliten, na de zonde met het gouden kalv, zulke verfoeilyke afgoderyen in de woestijne gepleegd hebben, als hier befchreven worden. — Onzes erachtens wordt 'er daerom gezien, op die affchuwe]yke zoorten van afgodery, welke by Israël, in amos dagen zo algemeen waren. Onze Overzetters zouden derhalven Amos V: 26. beter, in den tegenwoordige» tijd vertaeld hebben , gy draegt enz. stephanus heeft, in naervolging der LXX. Ja gy hebt opgenomen-enz. §. Gy hebt opgenomen, liever gy neemt op, of draegt, den tabernakel Molochs. — Moloch was een' afgod der Heidenen , byzonder der Ammoniten, van welke wyin de Heilige Schrivt zeer dikwijls melding gemaekt vinden. Het oorfprongelyk woord beteekent eenen Koning. Onder dezen naem, werd de Zon, zelvs met de grouwzaemfte menfchen offeren, en het verbranden van kinderen geëerd. De blinde Heidenen befchouwden de Zon, als den Moloch of Koning, en de Maen, als de Melecheth of Koningin des hemels, Jer. VII: 18. XLIV: .16, 17. — De Tabernakel van Moloch was eene draegbare tent, in welke het beeld der Zonne, op plechtige feestdagen, by wijs van procesfien of omgangen, werd rondgedragen, om door de verdwaesde menigte, met hand kusfen, hoofd- en kniebuigingen, en andere afgodi. fche eerbewijzingen, gediend te worden. $i- En  HANDELINGEN. VII. 143 J$. En het gefiarnte uwes Gods Remphan. —— By amos ftaet, den Kyun, uwe beelden, de ftar van uwen God. Dit noemt stephanus , in naervolging der LXX, het gejïarnte uwes Gods Remphan. — Het allerwaerfchijnlykfte is ons voorgekomen , dat de LXX. den Kyun hebben aengezien, voor dien zelvden afgod, die by de Egyptenaren, voor welke hunne vertaling allereerst dienen moest, Remphan genaemd werd. — Voorts blijkt het uit amos woorden, de ftar uwes Gods, dat 'er door Kyun of Remphan eene ftar bedoeld worde, denkelyk de Planeet Saturnus, die nog ten huidigen dage in het Oosten Kyun genaemd wordt. —- Er werd bygevoegd: de afbeeldingen, welke gy gemaekt hebt, om die aen te bidden. Men denke aen veelerlei afbeeldingen , welke'de verdwaesde Israè'liten gemaekt hadden, niet alleen van de Zon en van de Planeet Saturnus, maer ook van andere ftarren , in naervolging van de blinde Heidenen, om dezelve aen te bidden. Dat nu de Israëliten zich, in amos dagen en vervolgens , aen deze grouwzame afgoderyen hebben fchuldig gemaekt, is ten vollen bekend uit de gefchiedenis, vergel. 2 Kon. XVII: 16,17. XXIII: 5. % De bedreiging vinden wy vs. .43b. ik zal u overvoeren op gene zijde enz. Dit overvoeren veronderftelt den geweldigen inval van machtige vyanden, in het Rijk van Israël, die hen uit hun Vaderland verdrijven, en naer een vreemd land vervoeren zouden. Het was namelyk in dien tijd de gewoonte , dat een zegepralend Vorst, wanneer by zijne vyanden overwonnen had, dezelve, als eene valkplanting, overvoerde naer zulke ftreken van zijne heerfchappy, • welke min bewoond waren. Op deze wijs zou de heer , in den weg zijner Voorzienigheid, de afgodifche Israëliten uit Kanaan verdrijven , en naer een vreemd land overvoeren, op gene zijde van Babylonien, naer Asfyriea namelyk, Medien en Perfien. Dit ook werkelyk gefchikt, 2 Kon. XVIII: 10, 11. XXL DK£L.  144 HANDELINGEN. VII. Hier is wederom een blijkbaer onderfcheid, tusfchen amos en stephanus. By amos is het verre boven Damascus, de hoofdftad van Syrien. Maer stephanus zeide, ter nadere verklaring, aen gene zijde van Babylonien. Indien de Israëliten maer tot in Babylonien gevoerd waren, zouden zy reeds verre boven Damascus verdreven zijn, maer omdat 'er een land bedoeld werd, nog veel verder afgelegen dan Babylonien, geevt stephanus 'er deze nadere verklaring van, aen gene zijde van Babylonien. De aengehaelde Godfpraek van amos was zeer gefchikt, tot het oogmerk van stephanus, ten betogs namelyk, dat de fchaduwachtige offerdienst, volgens moses wet, niet noodzakelyk ware. ///////« Eindelyk bewijst stephanus, dat hy gene lasterlyke woorden tegen den Tempel gefproken had, vs. 44 - 50.' f. Hy erkent, dat de Tabernakel, volgens Gods uitdrukkelyk voorfchrivt, zy opgericht, vs. 44, 45. 44.. De Tabernakel der getuygeniiTe, dus genaemd, niet alleen omdat dezelve een getuigenis was, dat God onder Israël woonde, maer voornamelyk omdat de Wettafels, welke een getuigenis of eene verklaring van Gods wil behelsden, in de Verbonds-ark bewaerd werden, Exod. XXXVIII: 21. Num. I: 50, 53; dit draegbaer Heiligdom was onder onfe vaderen in de woeftijne, die het telkens medevoerden, zo menigmalen zy .van legerplaets veranderden, gelijck geordineert hadde hy die tot Mofem , geduurende zijn veertigdaegsch verblijv op den top van Sinai, feyde, dat hy denfelven zeer nauwkeurig maken foude (q) nae de af beeldinge die hy gefien. hadde. ' 45. (r) Welcken oock onfe vaders ontfangen hebbende, met Jefu gebracht hebben in 't [lant~\ dat de Heydenen befaten, die Godt verdreven heeft van het aengellcht onfer vaderen, tot de dagen Davids toe, Wel- (?) Exod. 35: 40. Hebr. 8: 5. (r) J°f. 3: *4.  HANDELINGEN. VII. H5 Welken onze Vaders ontvangen hebbende. Behoudt men deze vertaling , dan v/il stephanus dit zeggen , dat de vroege Voorvaders van het Joodfche volk den Tabernakel, als een draegbaer Heiligdom, uit de hand van 'mose , als uit de hand van God zeiven, ontvangen en aengenomen hebben. Maer deze opvatting is blijkbaer ftrijdig met de gefchiedenis, daer'er niets bekender is, dan dat die Voorvaders van het Joodfche volk, die den Tabernakel uit de hand van mose ontvangen hebben, alle in de woestijne geftorven zijn, josua en caleb alleenlyk uitgezonderd; gevolgelyk hebben zy dit Heiligdom niet kunnen overbrengen in het land Kanaan. —« Eene aenmerking der Taelkenners zal een aengenaem licht over deze plaets verfpreiden, en het ganfche voorftel volkomen ophelderen. Het woord ontvangen hebbende beteekent elders iemand op te volgen. Zo gebruikt het onze lucas , Kap. XXIV: 27. Ook is deze beteekenis, zo by de LXX, als by uitheemfche Schryveren, zeer gewoon, stephanus fpreekt dan van die Vaders, die opvolgers geweest zijn van hen, in welker tijd de Tabernakel, onder het opzicht van mose gefticht was, en welke alle, behalven josua en caleb, in de woestijne gevallen zijn. Men vertale het daerom op deze wijs, welken Tabernakel onze Vaders, de opvolgers van hun, die uit Egypten getogen waren , na eene veertigjarige omzwerving door de woestijne, met jesus , of josua den zoon van nun , gebracht hebben in '6 land Kanaan , dat de afgodifche Heidenen eertijds bezaten, die God, door zijnen almachtigen arm, verdreven heeft van het aengezicht onzer Vaderen. Aldaer is de Tabernakel gebleven tot de dagen van David toe. Trouwens allereerst werd dezelve geplaetst te Gilgal, van daer werd zy overgebracht naer Silo, in de Stam van Ephraim, en bleev 'er omtrent 300 jaren; vervolgens werd dit Heiligdom te Nob geplaetst, en eindelyk te Gibeon. Op de laetstgemelde plaets bleev de Tabernakel, zo lang de Koning davio leevde. XXI. DEEX. K  I4Ó HANDELINGEN. VIL ff. stephanus herinnerde zijnen toehoreren, dat Salomo, ondeH* de Godlyke goedkeuring , cfen Tempel te Jerufalem gebouwd had, vs. 46-49. |. Koning David verlangde, om eenen vasten en onbeweegbaren Tempel te bouwen , maer het werd Item niet Vergund, vs. 46. 46. (s) Dewelcke Koning David, voor Godt gena» de en byzondere gunst gevonden heeft, ende (t) begeert heeft te vinden een woonftede voor den Godc Jacobs. Deze man naer Gods hart verlangde niet a'leen, maer hy verzocht ook, dat hy de eer genieten mogt, om eenen onbeweegbaren Tempel, tot eene vaste woning, voor het zichtbaer teeken van Gods byzondere tegenwoordigheid te bouwen; dan de heer liet hem boodfchappen, dat hem deze eer niet vergund ware, maer dat zijn zoon Salomo den Tempel bouwen zou, 1 Kron. XVII: 2-14. ||. salomo bouwde den Tempel, vs. 47. Jij. Maer zulk een Tempel was voor den heer en zijnen dienst niet noodzakelyk, vs. 4.8 - 50. Dit betoogt stephanus met twee bewijzen. +. Het eerfte is ontleend uit Gods oneindige natuur en alomtegenwoordigheid, vs. 48a. en tf. Het ander uit de Godfpraek van jesaia, vs. 48b-5o. 47. (v) Ende Salomon bouwde hem, in de plaets van den draegbaren Tabernakel, een huys, eene vaste en onbeweegbare woning, welke op Moria, één der toppen van den berg Zion , gegrondvest was. Dit prachtig gebouw, gefchikt tot den plechtigen eerdienst van Israëls God, had, ten aenzien der vertrekken, zeer veel overeenkomst met den Tabernakel, maer het was in zijne uitgeftrektheid veel groter, en, ten aenzien van de inrichting, bouwftoffen, en vercierfelen, veel kostbarer. Deze O'i 1 Sara. i6- 1. Pfaltn 891 n. Hand. t?t 42. (<) 1 Sam. 7: a. I Chron. 17: z. Pialra 13a; 5. (.rj 1 Kon. 6: i» 1 Catun» 17: ü,  HANDELINGEN. VII. 147 Deze herinnering was wederom zeer gepast, tot het oogmerk van stephanus. — De Tempel werd niet aenftonds gebouwd , zodrae de Israëliten in Kanaan gekomen wSren, maer eerst ten tijde van salomo > 480 jaren na den uittocht uit Egypten. Gevolgelyk had God zulk een vast en prachtig gebouw tot zijnen dienst niet nodig. Daerenboven deze Tempel ftond maer 430 jaren , en is door nebucadkezar verwoest. 48- (x) Maer de Allerhoogfle en woont niet in Tempelen met handen gemaeckt. De ware God, die hoger is dan alle de hogen, en oneindig verheven boven alle gefchapene wezens, woont niet, en kan niet befloten worden binnen Tempelen, hoe groot en prachtig zy ook wezen mogen. De Godheid is onafmeetbaer, zodat zy nergens kunne in- of uitgefloten worden ; derhalven had God dert Tempel van Salomo, tot zijne inwoning en dienst, geenszins nodig. Dit heeft Salomo zelvs wonder wel begrepen» Daerom zeide hy, by de plechtige inwijding van zijnen Tempel: waerlyk zou God op aerde wonen ? ziet de hemelen , ja ds hemel der hemelen zou U niet begrijpen, hoe veel te minder dit huis, het welk ik gebouwd heb, 1 Kon. VIII: 27. Gods regenwoordigheid kan niet bepaeld worden tot zekere plaet» fen, gelijck de Propheet fegt, 49. (y) De hemel is my een throon , ende de aerde een voetbanck mijner voeten. Hoedanigh huys fult gy my bouwen ? fegt de Heere : ofte, welcke is de plaetfe mijner rufte ? De hier bedoelde Propheet is jesaia, en wy vinden de aengehaelde Godfpraek Kap. LXVI: 1,2. — In het vorige had de Propheet voorfpeld, dat de Joden, om hun hardnekkig ongeloov , by de verwoesting van Stad en Tempel, zouden verworpen worden, maer evenwel 20, dat zy,. in het laetst der dagen, wederom in de Godlyke gunst ftonden herfteld te worden , van Kap. LXIII: 7. tot Kap. LXV: 25. Maer hier tegen kon men deze bedenking maken , dat de (.*) iKon. 8: 1?. Hand. 17; 94. CïO *Chton. < |3> Jrf» 66, U Matth. 5: 34. ende 23; »2» XXI. DEEfc. K %  H8 HANDELINGEN, VIL Tempel en Tempeldienst, volgens de Godlyke belovte , eeuwig duuren zou, en zich beroepen op Pf. CXXXII: 13, 14. Ter oplosfïng nu van deze bedenking , voert de Propheet den heer zeiven (prekende in, verklarende dat de gemelde belovte alleenlyk betrekkelyk zy, tot den tijd der oude huishouding , om de menschwording van den messias af te beelden , en dat derhalven de Tempel en Tempeldienst, onder dei! dag van het Euangelie, wanneer het tegenbeeld der fchaduwen gekomen was, voor altoos zou hebben uitgediend. Ten aenzien van den Tempel vervolgt daerom de Propheet: aïzezegt de heer, de hemel enz; De hemel is mijn throon, en de aerde een voetbank mijner voeten. —— De fpreekwijs is ontleend van Koningen, die op prachtige thronen zitten, en kostbare voetbanken hebben; in het byzonder is de toefpeling op de Godlyke inwoning in den Tempel te Jerufalem. God was, in het Heilige der Heiligen, op eene byzondere wijs tegenwoordig; daer zat de Aller hoogfte, als op eenen throon, tusfchen de vleugelen der Cherubs, boven de Verbonds - ark, en het Verzoendekfel was de voetbank zijner voeten, vergel. Pf. XCIX: 1, 5. In deze toefpeling nu wil de heer te kennen geven , dat zijne fchaduwachtige inwoning in den Tempel, onder den dag der vervulling, gene plaets meer hebbe, zodat Hy nu eene gelyke betrekking hebbe tot alle genachten der volken. In het byzonder was het Gods Zoon, die oudtijds zijne fchaduwachtige woning had in den Tempel , tot een voorfpel van zijne menschwording. Maer nu , onder den dag van het Nieuwe Testament, is de hemel zijn throon, voorzover Hy onnadenkelyk verhoogd , en gezeten is aen Gods rechtehand; en de aerde, de ganfche aerde, is de voetbank zijner voeten, voorzover Hy het bewind voert over, en zijn Koningrijk uitbreidt onder alle de volken. Hoedanig huis zult gy my bouwen ? zegt de heer ; of welke is de plaets mijner ruste ? Dat is , „ oudtijds was ik, op M eene byzondere wijs , in den Tempel tegenwoordig; Ik had „ mijnen throon tusfchen de vleugelen der Cherubs , eu „ het verzoendekfel was de voethank mijner voeten; maer „ nu heeft mijne byzondere betrekking tot den Tempel, en „ het  HANDELINGEN. VII. 149 ' het Joodfche volk, een einde genomen. Nu zijn de blij,, ken van mijne byzondere gunst niet bepaeld tot Palesti,, na. Nu zal ik mijne Kerk uitbreiden onder alle vol-, „ ken, tot dat eens de ganfche aerde vol worde van mijne „ heerlykheid. Mijne byzondere tegenwoordigheid en plech„ tige eerdienst is nu niet meer gebonden aen Jerufalem en, „ den Tempel; waeróm zou dan, na het verwoesten van „ den Tempel, een huis ter mijner inwoning gebouwd wor„ den ? en. welk eene plaets zou ik met het. teeken van „ mijne byzondere tegenwoordigheid vereeren?" 50. (z) En heeft niet mijne hant alle defe dingen , den hemel en de aerde, het gansch Geheelal, en alle eindige, wezens, uit niet gemaeckt en voortgebracht? Derhalven heb Ik, de oneindige Bouwmeester aller dingen, diq by ieder deel dgr fchepping tegenwoordig ben, geen hout, fteen, goud en zilver, hoe kunstig ook tot e.en prachtig gebouw zaemgevoegd, tot mijne, inwoning nodig, Deze Gqdfpraek bewees regelrecht de ftelling van stejha^ Kus, dat de Tempel en Tempeldienst niets minder dan volftrekt nodig waren, en dat hy derhalven God en den Tempel niet gelasterd had, door te beweren,, dat. de Tempel zou ver,* woest, en, moses wqt afgefchaft worden, Vervolgens ging de Redenaer ter toepasfing over, waenr^ hy den leden van den Groten Raed der Jode» onder het oog bracht, dat zy en hunne Vaders zelve aen dat gene fchuldig ftonden, het welk zy hem te laste leiden, door las* ierlyke daden te. bedrijven, tegen mqse en andere heilige mannen, zo. wel als tegen de wet. zelve, vs, 51-53, 51. (&) Gy hartneckige ende onbefnedene van, herten ende ooren, gy wederftaet altijt den Heyligen Geeft, gelijck uwe vaders, [alfooj oock gy. stephanus bediende zich van eene ernftige en verwijtende, aenfpraek : gy. hardnekkigen en onbefnedenen van harten en ('*) nen. 1 1. entte 2: 4. C<0 Nehetn. 9: 16, \j. Jerem. 6* »o». XXI. DEEL. K 3  15© HANDELINGEN. VIL «oren, — Toen hy zijne verantwoording begon , ademde zijne befcheidene aenfpraek niets anders, dan lievde en eerbied voor zijne Richteren, vs. 2 ; maer nu verandert hy geheel en al van toon, zich bedienende van harde en gansch onaengename woorden. Wat was toch de reden van deze verandering? lucas zegt het niet uitdrukkelyk, maer het laet zich, uit de omftandigheden, zeer gemakkelyk afleiden. — stephanus had, onder het betogen van zijne onfchuld, allerduidelykst bemerkt, dat zijne redenvoering genen den minften invloed maekte op hunne verftokte harten; hy had gezien, dat hunne oogen vervuld waren met nijd en bitterheid, zodat men befioten had, om hem, wat hy ook ter verontfchuldiging zeggen mogt, ftellig te veroordeelen. Zommigen der Richteren begonden reeds onder elkander te mompelen; zy zouden hem zo in de reden gevallen zijn, en geboden hebben ftil te zwijgen. Zy derhalven, die zijne Richters behoorden te zijn, waren zijne vyanden en vervolgers geworden. -— Daerenboven deze beftraffing kwam niet voort uit een verbitterd gemoed, maer zy ging gepaerd met lievde. stephanus verlangde niets meer dan hen te verbeteren; dit bleek allerduidelykst by zijn uiteinde, vs. 60. Hy noemt hen hardnekkigen. De uitdrukking is ontleend van ongetemde dieren, byzonder van weelderige paerden, die naer toom noch gebit luisteren, stephanus teekent derhalven de Joodfche Overheden, als menfchen, die verftokt en onwillig waren, om zich aen het juk der Godlyke geboden te onderwerpen, en in alle ongerechtigheid breideloos voortgingen. Deze hardnekkigheid was , van de vroegfte rijden, het nationael karakter der Joden, Exod. XXXII: 9. — Hy voegt 'er by, gy onbefnedenen van harten en ooren. Zy hadden wel het uitwendig teeken der befnijdenis in hun vlecsch. Daerop droegen zy hunnen roem , dat zy Gods volk, en abrahams kinderen waren. Maer zy waren, met dit alles , onbefneden van harten; hunne zielen waren verveeld , door de dikke voorhuid van verblindheid , ongeloov, en averechtfche neigingen. Zy waren onbefneden van men} hunne verftanden waren zodanig bezet, met de voorhuid van vleefchelyke vooroordeelen, dat zy even *o wei-  HANDELINGEN. VII. 15S weinig acht floegen op Gods raed en bevel, als of zy geheel doov waren. Trouwens dat hy de waerheid fprak, betoogde de Rede, naer, uit het hardnekkig gedrag van hunne Vaderen , het welk zy zo onbezonnen naervolgden, vs. 5ib, 52, en hy voegde 'er nog een tweede hewijs by, hier in beftaende, dat ?y de Godlyke wet, welke zy door den dienst der Engelen ontvangen hadden, niet onderhielden, vs. 53. Gy wederftaet altijd den Heiligen Geest, gelijk uwe Vaders, alzo ook gy, Het woord wederftaen is van nadruk, en be- teekent eigenlyk, zich met geweld tegen iemand verzetten, pm hem te dwarsbomen, en zijne voornemens te verydelen. — Men denke hier aen den heiligen geest ; niet zo als Hy, door heerfchappyvoerende genade, in het hart van eenen zondaer werkt, wanneer Hy het geloov en de bekeering te weeg brengt; maer zo als Hy fpreekt, in en door de dienaren van het Euangelie. De Joden van stephanus dagen weder/tonden den heiligen geest, voorzover zy zich, vyandig aenkantten tegen de dienaren des woords , welke, de heilige geest hun toezond, om den rechten weg aen te wijzen; zodat zy deze pogingen'van den Heiligen Geest, niet alleen in zich zeiven, maer ook in anderen verydelden. r Dat dit de mening zy van stephanus , blijkt allerduidelykst uit vs. 52, alwaer hy fpreekt van het vervolgen, der Propheten, door welke de Heilige Geest gefproken had. Zo hadden zy zich gedragen, niet alleen omtrent joannes den Doper, maer ook omtrent den Heer jesus zeiven, en zijne Apostelen. Op dit zelvde oogenblik waren zy bezig, om den heiligen geest , door welken stephanus fprak, te wederftaen en te verfmaden. — Hier in volgden zy het voetfpoor van hunne hardnekkige Voorvaderen; daerom voegt 'er de Redenaer by, gelijk uwe Vaders, alzo ook gy. Dan cin te doen blijken , dat dezö verwijting gene valfche b.efchul-. diging ware, beroept hy zich op bekende daedzaken,. vs. 52, 5.2. Wien van de Propheten en hebben uwe vaders niet vervolgt? Immers is 'er bykans geen Propheet geweest, die uwe Vaders beftrafte, waerfchouwde, en veu maende, of hy werd gefmaed en mishandeld; ende fy heb* XXI. DEEL. K 4  ija HANDELINGEN. VIK ben zelvs gedoodt de gene die te vooren verkondigt hebben de kotnlle des beloovden Veilosfers , dien Rechtveerdigen by uitnemendheid, die nimmer eenige zonde begaen heeft, van welcken gylieden nu verraders ende moorders geworden zijt, voorzover gy alle listen en lagen hebt in het werk gefield, om dien gezegenden perfoon van kant te maken, en Hem ten laetften door Pilatus hebt laten kruicigen. 53. (b) Gy die de wet. ontfangen hebt door beftellingen der Engelen, ende en hebt[/e] niet gehouden. Wat zegt de uitdrukking, door de bejlelling der Engelen? Deze woorden zijn vry duister, en worden zeer verfchillendlyk qpgevat. Men denkt onderfcheiden, en over de Engelen, en over het woord bejlelling. Zommigen denken, dat hier, onder den naem van Engelen, de Propheten en Leeraers van het Joodfche volk bedoeld worden, die Gods Engelen en gezanten waren. Volgens dit begrip wil stephanus zeggen, dat mose en andere Propheten, die als Leeraers tot het Joodfche volk gezonden waren, de Wet verklaerd, en op derzelver betrachting ernflig aengedrongen hebben. — Maer dat wy hier aen die verhevene wezens te denken hebben , welke by uitnemendheid Engelen genaemd werden, blijkt allerduidelykst, zo uit de gefchiedenis der Wetgeving , als uit andere gelykluidende Bijbelplaetfen. Vergel. Gal. III: 19. Het woord bejlelling zegt eigenlyk iets, het welk in orde gefchikt is, en wordt daerom gebruikt van een heirleger, het wfelk in orde gefchaerd is, 1 Maccab. VI: 35. Hier uit hebben anderen aenleiding genomen, om de woorden van stephanus zo op te vatten „ gylieden hebt de Wet ontvan„ gen, ten overflaen en in de tegenwoordigheid der Enge„ len, die den heer, Is een welgeordend heirleger, omringden , wanneer Hy op Sinai zijne Wet bekend maekte." Maer zonden de Engelen eenvouwig omflanders en aenfehouwers van de Wetgeving geweest zijn, om de plechtigheid te verCO ï*Od. IJt ttiie g. Joh. ft trj. Gal. 3; 19, Htbr. 25 2'  HANDELINGEN. VII. 155 vergroten ? Dit fchijnt niet te ftroken met het zeggen van paulus , Gal. III: 19- Hebr. II: 2. Uit dit alles zaemgenomen, menen wy te mogen befluiten , dat de Engelen by de Wetgeving zijn werkzaem geweest. Zy zullen het geluid veroorzaekt hebben, het welk zeer veel gelykheid had met dat der bafuinen. Zy zullen de afteekening, welke de heer van den Tabernakel, en alle deszelvs gereedfehappen vertoond had , aen dien Godsman herinnerd hebben, om dezelve des te dieper in zijn geheugen in te prenten. Zy zullen de ftenen Wettafelen, welke God met zijnen eigenen vinger befchreven had, aen mose overhandigd hebben. — Dit alles fchijnt paulus te bedoelen, Gal. III: 19. Hoe zeer nu waren de Joden verplicht geweest, om deze wet nauwkeurig te gehoorzamen? Maer, wel verre daervan, zy kaddenze niet gehouden. Door hunne hardnekkigheid hadden zy de Godlyke Wet allerfchandelykst overtreden. Van de Wetgeving af aen, tot op dezen dag toe, was die ontembare Natie , over het geheel genomen, breidelloos voortgegaen in allerlei grouwelen. —- Zy deden derhalven juist dat gene , waervan zy den vromen stephanus befchuldigden ; zy lasterden mose en de Propheten , zy waren verachters van de Wet. c. Deze redenvoering had den Marteldood van stephanus ten gevolge, vs. 54-60. 54. Stephanus was voornemens, om zijnen toehoreren onder het oog te brengen , hoe zy Gods geduchte oordeelen rechtvaerdig verdiend hadden, en hen, uit aenmerking daervan , gemoedelyk op te wekken , tot het geloov in dien Rechtvaerdigen , van welken zy verraders en moordenaers geworden waren. Maer de woede zijner vyanden verhinderde hem , om verder voort te gaen. Als fy nu dit verwijt van hunne hardnekkigheid hoorden , berfteden hare herten van fpijt, ende werden als het ware doorfneden. Hunne gemoederen werden van één gereten door gramfchap en razerny. Het was, als of de woorden van XXI. DEEL. K J  I5H. HANDELINGEN. VII. Stephanus hunne zielen doorzaegd hadden. Dit betoonden zy ook met gebaerden, fy knerften de tanden tegen hem, even als woedende dieren, die hunne tanden laten zien, en op eikanderen flaen. 6, stephanus werd met een zeldzaem gezicht, ter zijner bemoediging, verwaerdigd, vs. 55, 56. 1. Het zeldzaem gezicht zelve, vinden wy vs. 55. 2. Daerdoor was stephanus dermaten verrukt, dat hy niet kon nalaten daervan te fpreken, vs. 56. 55. Maer hy vol zijnde des Heyligen Geefts , ende de oogen houdende nae den hemel, fagh de heerlickheyt Godts, endejefum, ftaende ter rech* tei[hant] Godts. Hy was vol van den -Heiligen Geest. — Men denke aen de gaven en de invloeden van den Heiligen Geest, byzonder aen een fterk geloov , eene levendige hoop , eene inwendige bemoediging, eene heilige ftoutmoedigheid en onverfchrokkenheid van ziel, in het midden der meest dreigende gevaren. Toen stephanus tot Diacon verko2en werd , was hy reeds vol van geloov en den Heiligen Geest, Kap. VI: 5. Wanneer hy, in de Synagoge , de waerheid van het Christendom tegen deszelvs vyanden verdedigde, kon niemand zijne wijsheid wederftaen, noch den Geest, door welken hy fprak, Kap. VI: 10. Maer nu hy binnen korten de waerheid van het Euangelie met zijn bloed verzegelen zou, werden hem de gaven van den Heiligen. Geest in nog groteren overvloed gefchonken : ten einde hem in ftaet te ftellen, om den wreedften Marteldood manmoedig onder de oogen t€ zien. Hy hielt de oogen naer den liemel. Volgens de kracht van het grondwoord , hy fiaroogde naer den hemel, door de venfters namelyk van dat vertrek, ahvaer de Joodfche Raed vergaderd was. De Geest uit de hoogte deed hem , met een vast en onbeweegbaer gezicht, al ftaroogende naer den hemel zien. — Hy betoonde 'er mede , dat hy in dezen jarigen nood zijne hulp verwachtte, alleen van den hogen God  HANDELINGEN, VII. 155 ©od, dis in den hemel woont; dat hy bereid was om de waereld met alle hare ydelheden te verlaten , en naer den hemel verlangde , als naer een beter Vaderland , dat hy ftaroogde op den hemel, als op die plaets, alwaer hem de eerekroon was opgehangen. Dit opheffen van zijn oog en hart naer den hemel gav aenleiding, dat hy met een zeer zeldzaem gezicht verwaerdigd wierd. Hy zag de heerlykheid Gods , het zichtbaer teeken van Gods byzondere tegenwoordigheid in den hemel, beftaende in eenen fchitterenden glans, zo onnadenkelyk luisterrijk, dat 'er het licht der zonne ten eenemael by verduisteren zoude, paulus noemt het de Majefteit, den throon van God, en een ontoegangbaer licht, Hebr. I: 3. VIII: 1. 1 Tim. VI: 16. De hemelen werden hem geopend, vs. 56. even als by den Doop van onzen Verlosfer. Er vertoonde zich eene gaping in het azuuren hemel gewelv, waerop anders het menfchelyk gezicht eindigt , en door deze gaping, zag hy, als door een venfter, de heerlykheid van God. — Ook zag hy jesus den verhoogden Middelaer, Jlaende aen Gods rechtehand. Dit zeldzaem gezicht was ongemeen gefchikt, om stephanus te bemoedigen. Hy genoot daerdoor eenen voorfmaek van de zaligheid , welke hy eerlang genieten zou. Daerdoor werd hy krachtdadig gefterkt in zijn geloov. Hy had de eer van jesus verdedigd, nu zag hy Hem bekroond met eeuwige heerlykheid. — De Heer jesus wordt anders gezegd , te zitten aen Gods rechtehand ; maer stephanus zag Hem ftaen, om af te beelden, dat de verhoogde Verlosfer gereed ware, om zijne ziel, zodra zy het gefolterd lichaem verlaten had, in zijne handen te ontvangen, en om hem de kroon des levens toe te reiken. 56. Ende hy feyde , Siet , ick fie de hemelen geopent, ende den Sone des menfchen ftaende ter rechter[/z««t] Godts. Gylieden , die van Richters mijne vyanden geworden zijt, moogt mijne verantwoording befpotten, en, door bitteren nijd vervoerd, tegen my de tanden knersfen, ik wordt met een hemelsch gezicht verwaerdigd, XXI. DEEL,  156 HANDELINGEN. VIL en zie mijnen verheerlykten, Verlosfer gereed, ftaen, om my te verfterken tegen alle uwe woede. Ter eere van zijnen mem en ter bevestiging van het Euangelie , zal ik den wreedften marteldood manmoedig onder de oogen zien. Ik ben gereed om de waereld te verlaten, wel verzekerd, dat, ik in de heerlykheid van mijnen heer zal ingaen, waertoe my reeds, de hemelen ggopend zijn. Maer heeft stephanus den Heer jesus werkejyk gezien., aen de rechtehand der Godlyke Majefteit, of is hem dit alles flechts vertoond in eene verrukking van zinnen? lucas fpreekt hier ftellig, daerentegen wanneer hy het gezicht van petrus verhaelt, voegt hy 'er by, dat de vertoning gefchiedde in eene verrukking van zinnen , vs. 10. Wy begrijpen het daerom op de eerfte. wijs. — Het is waer4 'er is een ouafmeetbare afftand tusfchen ons en den derden, hemel. Maer, hoe zeer kan ons gezicht door kunstwerktuigen verllerkt worden, en zou het dan voor de Godlyke Almacht niet mogelyk zijn, om door een wonderwerk tg weeg te brengen, dat stephanus zien konde tot iu der* 'derden hemel? f. Daerop volgde de Marteldood van dezen eerflen Bloed-, getuige, vs. 57-60- 57. Maer fy, de ganfche menigte, de leden van den Raed, de befchuldigers , de omftanders en zelvs de dienaers , roepende met grooter ftemme , fchreeuwden met een ysfelyk getier , als of zy bezeten waren door den helfchen geest. Zelvs flopten zy hare ooren, als of hunne ziel een afgrijzen had van de Godslasteringen, wel ke Stephanus naer hun voorgeven üitbraekte; zodat zy dezelve niet langer horen konde, ende zy vielen in razende drivt eendrachtelick op hem aen : als een eenig man , om hunnen moed aen hem te koelen, zonder dat iemand zich tegen hunne woede verzette. 58. (c) Ende zy wierpen hem ter ftadt uyt, en¬ de Ce) i Kon. 21: 13. Luc. 4: 29.  HANDELINGEN. VII. 157 de fteenigden [kent] als eenen Godslasteraer : (d) ende de gciuygen of befchuldigers moesten den eerftea fteen werpen , en om des te vaerdiger te zijn , leyden hare kleederen , mantels en bovenrokken af, en plaetften dezelve aen de voeten eens welbekenden jongelings , genaemt Saulus, om dezelve te bewaren. 59 Ende fy fteenigden Stephanum , aenroepende, ende leggende, (e) Heere Jefu, ontfangt mijnen gee;t in uwe lievdearmen , en breng dezelve in de zalige - rust over. 60. = nde vallende op de knien , niet alleen om zich biddende voor zijnen Koning te verootmoedigen, maer ook omdat zijne krachten begonden te bezwijken, onder eene hagelbui van ftenen, riep hy met grooter ftemme , om zijnen yver te betonen, en om van zijne vyanden, ter hunner befchaming, gehoord te worden; (ƒ) Heere, en r. kent haer defe fonde niet toe , vergeld hun niet naer de grouwzame mishandelingen, welke zy my onfchuldigen aendoen. Ende als hy dat gefegt, en voor zijne vyanden, uit een hart vol lievde , gefmeekt hadde ontfLep hy en ftierv welgemoed. Zo werd de eerfte Martelaer , niet by form van rechtspleging , en op een richterlyk vonnis, maer in een oproer omgebracht, het welk, uit hoofde van de afwezigheid des Landvoogds, des te gemakkelyker gefchieden kon. fd) Hand. 2z: zO. («) PC gi: f. Luc. a$s 46. Mttlh. 5. 44. Luc. 23: 34. 1 Cor, 4; ia. XXI. DEEL»  iS8 HANDELINGEN. Vilt HET VIII. KAPITTEL. 0. Uit den Marteldood van stephanus, mflend eene zware vervolging, en dit gav aenleiding, dat de Apostelen Je* rufalem verlaten hebben, Kap. VIII: i 4. a. V%n deze vervolging fpreekt lucas , vs. 1 - 3. en i. Van de daerop gevolgde verflrooijing der Apostelen en andere Christenen, vs. 4. I. p^Nde (a) Saulus, die niet alleen by bet fleem* gen van Stephanus tegenwoordig was , maer ook de kleederen der genen die hem fteenigden, bewaerd had, Kap. vil: 58. xxii: 20. hadde mede een welbehagen aen fijne doot, keurende het vermoorden van Stephanus met woorden , gebaerden en daden goed, vergel. Kap. XXII: 20. Ende daer wiert te dien dage een groote vervolginge tegen de gemeynte, der belijders van het Euangelie die te Jerufalem was. Er was een voornaem hoofd en voorftander omgebracht, en daerdoor werd de boosheid ftouter, zodat het geweld openlyk uitbrak. Dit was wel eene zware beproeving voor de eerfte leden der Christen Kerk; maer tevens een aenbiddelyke weg, om het Euangelie uit te breiden: (b) ende fy wierden alle verftroyt door de landen van Judea ende Samaria, behalven de Apoftelen. Er werd ten dien dage eene grote vervolging tegen de Gemeente , welke te Jerufalem was. — Offchoon men de uitdrukking ten dien dage wel in de ruimte nemen moge , voor dien tijd, mag men evenwel den aenvang dezer ver. volging rekenen, van dien dag dat stephanus gedood werd. — Van dien dag af werd 'er eene grote vervolging, dat is, woordelyké'' fmaed en dadelyke belediging, om de leer (O Hand. 22: 20. ( i} Hand. ut ip.  HANDELINGEN. VIII. 159 leer en de zaek van jesus. Nu de vyanden der waerheid eenmael hunne handen met bloed bevlekt hadden, en zagen dat zy niet gefluit wierden, floeg men voort tot de uiterfte woede. Alle de Christenen -werden verftrooid. Zommigen werden mishandeld en gedood, anderen werden buiten Jerufalem geworpen ; maer de meesten namen tijdig de vlucht. Zy werden verftrooid door de landen van Judea en Samaria, vervolgens ook in Galilea, Kap. IX: 31. -8 welke drie delen het Joodfche land onderfcheiden werd. Alleenlyk bleven de Apostelen binnen Jerufalem. Hierin is een merkwaerdig blijk der Godlyke Voorzienigheid, het zy dat men de Apostelen niet durvde aenvallen, het zy dat zy de lagen wisten te ontwijken. Althans, hun verblijv te Jerufalem was hoogst noodzakelyk, zo om het Euangelie aldaer uit te breiden , als om eenige weinige verborgene Discipelen te verfterken. Immers, naderhand waren 'er te Jerufalem nog Discipelen , Kap. IX: 26". Maer, mag men vragen , wat is 'er geworden van die 120 perfonen , onder welke ook maria de moeder des heeren , en maria magdalena geweest zijn , waervan wy lezen Kap. I: u, 15- lucas geevt 'er ons geen het minfte bericht van. De Kardinael baronius Annal. ad Annum 35, beweert dat lazarus , maria magdalena , joseph van Ar'imathea en anderen , door de Joden in een fchip zonder roer geplaetst zijn, en te Marfeille aengekomen. 2. Ende evenwel waren 'er [eenige'] welmeenenden , die voor het lijk van Stephanus zorgden. Deze Godtvruchtige mannen droegen het mishandelde lichaem van Stephanum te famen [ten grave], (c) ende maeckten met de toenmaels gebruikelyke plechtigheden grooten rouwe over hem. Maer hoe komt het by, dat lucas de begravenis van stephanus niet onmiddelyk na zijnen dood verhaelt, Kap. VII: 60. De reden zou deze kunnen zijn , dat hy niet op dien zelvden dag, op welken hy gefteenigd was, begra- de) Gen. 33! 2. ende 50: 10. 2 San. 3: 3'« XXI, D££U  löo HANDELINGEN. VIII.' ven zy; maer dat toen de eerfte vervolging der Christenen hebbe plaets gehad, en dat het lijk van stephanus zo lang onbegraven gelegen hebbe. Hoe durvden die Godvruchtige f mannen deze begravenis, en dat met zo veel plechtigheid ondernemen ? De evengemelde baronius heeft, uit eenen briev van zekeren lucianus, aengeteekend, dat stephanus buiten de Noord-Poort gefteenigd zy, en dat zijn lijk op last van den Joodfchen Raed was wechgeworpen , om door het wild gedierte verfcheurd te worden ; maer dat het dagen en nachten ongefchonden gebleven zy , tot dat gamaliel, door medelijden bewogen, eenige Godvruchtige mannen zond , die het lijk by nacht 20 mijlen van Jerufalem vervoerden, en na een plechtig rouwbedrijv van 70 dagen op zijne kosten begraven hebben- 3. Ende de voorheen gemelde (d) Saulus verwoeftede de gemeynte. Hy deed de belijders van jesus naem allerlei geweld en mishandelingen aen, gaende in de huyfen, om de verborgene aenhangers van jesus naem op te fporen : ende door eenige gerichtsdienaers vergezeld , treckende mannen ende vrouwen met geweld uit hunne huizen, leverdefe over in de gevanckeniffe. 4. Sy dan nu die verftroyt waren (e) gingen alle delen van [het Joodfche lant] door, ende verkondjgden hetsWoort van het Euangelie. B. De Apostelen predikten het Euangelie in Samaria, en in het land der Philijlijnen, vs. 5 - 40. tl. Het Euangelie werd in Samaria gepredikt, vs. 5-23. a. Eerst door philippus alleen, vs. 5-15. 3 Zijne prediking zelve vinden wy vs. 5. b De vrucht van philippus prediking wordt bi/ fchreven vs. 6-13. 1. In het algemeen vs.'6-ü. 2. In het byzonder met opzicht tut eenen ze¬ keren simon, -vs. 9-13. 5. En- Cd) Hand. g: 1. ende 12: 4. ende 261 9. 1 Cor. 15; 9. Cal. 1: 13. I Tim. 1: 13. C.O Matth. ie: 23. Hand. m 19.  HANDELINGEN. VIII. iói 5. Ende Philippus quam af in de ftadt van Samaria , ende predickte haer Chriftum. Onder de Apostelen was ook een philippus, Kap. I: 13. Dan, de hier bedoelde perfoon behoorde niet tot de Apostelen, die niet verftrooid waren, vs. 1. maer tot de eerfte Diaconen, Kap. VI: 5- Hy was een Euangelist, die naderhand zijn verblijv had te Cajfareen , alwaer hy met vier dochteren woonde, Kap. XXI: 8. — Maer, waerom befehrijvt dan lucas deze bedrijven van dezen man, die geen Apostel was, meer dan die van anderen? Men mag antwoorden , dat zijne gevallen van eenen zonderlingen aert waren. ' Voeg 'er by , dat zijne bedrijven in de handelingen der' Apostelen zelvs waren ingefloten, en dat hy verwaerdigd wierd, om gronden te leggen, op welke de Apostelen verder gebouwd hebben. Samaria was thans het tweede of middenfte' deel van Kanaan , liggende tusfchen Judea aen de Zuid- en Galilea aen de Noordzijde , bevattende de ervdeelen van Ephraim de halve ftam van Manasfe. Dit Landfchap was omtrent vierkant, hebbende nauwlyks van 13 tot 15 uuren lengte en breedte. In dit Landfchap waren verfcheidene fteden en vlekken, vergel. 1 Kon. XIII: 32- 2 Kon. XXIII: 24. Het wordt Samaria genaemd, naer de hoofdftad, gefticht op eenen berg welken omri kocht van semer , 1 Kon. XVI: 24. en daervan daen Samaria geheten. Samaria was veeltijds de hoofdftad van bet Rijk der X ftammen. Maer , toen de. Israëliten door salmanasser, naer Asfyrien gevoerd werden, 2 Kon. XVII: 4-6. XVIII: 9-n. bleven 'er maer weinigen van het geringfte foort overig , die ook nog later, ten tijde van manasse , door ezar haddon vervoerd wierden. In de plaets van deze werden 'er andere volkplantingen gebracht , beftaende uit een mengelmoes van verfcheidene volken, 2 Kon. XVII: 24. De laetften waren afgodifche Heidenen , maer om de onheilen, door de leeuwen veroorzaekt, te ontgaen , namen zy den dienst van den waren God over, doch in vermenXXI. DEEL. L  i6i HANDELINGEN. VIII. ging met de afgoden, 2 Kon. XVII: 25-33. Hunne Godsdienst was derhalven in den grond Heidensch, maer dezelve had iets van het Jodendom; en zy, die Israëliten waren van oorfprongj werden mede met de afgodery befmet. — Geen wonder' derhalven , dat de, Joden verwijderd waren van de Samaritanen ; vooral, nadat deze eenen afzonderlyken Tempel op Gerizim gefticht hadden, Joh. IV: 20. Zy waren het met de Joden wel eens, in de verwachting van den messias, als dien Propheet, welken mose beloovd had,'Joh. IV: 25. maer het verfchil was voornamelyk over de plaets der aenbidding. Schoon de Heiland Samaria wel eens ter loops had aengedaen , gelastte Hy evenwel zijne Leerlingen, dat zy noch tot de Heidenen , noch tot de Samaritanen gaen zouden , Matth. X: 5, 6~. Maer op den dag van zijne hemelvaert gav Hy hun bevel, om getuigen te zijn van zijne opftanding , eerst te Jerufalem, voorts in Judea en Samaria, en vervolgens tot aen de uiterfte einde der aerde, Kap. I: 8.' philippus begav zich naer het Landfchap Samaria , en wel bepaeldelyk naer de hoofdftad van denzelven naem. Daer predikte hy christus , als den beloovden messias , het zy dat hy zich in de gewone plaets van hunne Godsdienstige byeenkomst vervoegd hebbe, het zy dat hy andere gelegenheden , by welke het volk te zamen kwam , hebbe waergenomen. 6. Ende de fcharen hoorden niet alleen de prediking van Philippus met toegenegenheid, maer zy hielden haer ook eendrachtelick aen 't gene van Philippo gefegt wiert, zodat Christus door hen erkend , beleden en geloovd wierd; dewijle fy hem overtuigende woorden hoorden fpreken , ende met verbazing fagen de teeckenen die hy dede, als zo vele onlochenbare bewijzen van zijne Godlyke zending. 7- (f) Want van vele die onreyne geeften hadden , gingen [defelve] op bevel van Philippus uyt, roe- * CO'Mare, 161 17. Hand. 5: iö. ende iC: tlL ende ij> 11.  HANDELINGEN. VIII. ït3j poepende mee grooter ftemme; ende vele geraeckte ende kreupele wierden door hem wonderdadig genefen. 8. Ende daer wiert groote blijtfehap in die ftadt, over het ontvangen van het Euangelie , en de gezegende vruchten van deszelvs prediking. 9. Ende een feker man, met name Simon, was te vooren, eer Philippus in Samaria aenkwam, in de gemelde ftadt plegende (g) toov.rye, ende verruckende de linnen des volcks van Samaria, feggende Van hemfelven, dat hy wat groots was. josephus vermeldt, ten tijde van den Stadhouder ïelix , Van eenen vriend van hem, die simon heette, en zich voor eeneia tovenaer uitgav. Indien deze dezelvde geweest zy met simon, die hier voorkomt, was hy een Jood uit Cyprui geboortig, josephus Antiq. Jud. 1. XX. c. 5. Hy pleegde tovery of hy toverde. Hy handelde als een Magus, gelijk 'er eigenlyk ftaet. — De benaming van Magus kan in eenen goeden en in eenen kwaden zin genomen worden. By de Oosterlingen plagt men Magi tft noemen, die by de Grieken SoCfot heten , en men bedoelde 'er Wijsgeeren door, die zich op de kennis der natuurlyke wetenfehappen toeleiden, Matth* II: 1/ De Oosterlingen waren gewoon, hunne Wijsbegeerte met vele verborgene en bedekte woorden voor te Hellen , en dezelve geheel raedzelachtig te behandelen. Hiervan daen brachö men tot de Magie allerlei bedekte handelingen, welke door natuurlyke oorzaken verricht, maer ook evenwel zo heimelyk geoeffend werden, dat zy de minkundigen verbaesdem — Ten kwade wordt ook deze 'benaming gebruikt Van gochelaers, die, door bedrieglyke kunstgrepen, dingen deden, welke de krachten der natuur fchenen te bovën té gaen. — Tot de laetfte foort behoorde de hier gemelde simon. Hy deed zonderlinge, en voor de minkundigen onbegrij* pelyke dingen. Daerdoor verrukte hy de zinnen des' ve\U » (g~) Hand. 131 6» XXI. DEÏL, L &  fcó*4 H A N D EL INGEN. VUL zodat zy zeer ontzet, en door verbazing als buiten zich zelve gebracht waren. —— Daer kwam nog by , dat hy van hem zeiven zeide dat hy wat groots was , dat hy of meerder was dan een mensch , of meerder vermocht dan andere menfchen. Zommigen menen , dat hy zich uitgav voor den christus ; maer dit is geheel onwaerfchijnelyk, naerdien hy vs. 13. voorkomt, als gelovende aen het Euangelie en den naem van jesus christus. Ook is 'er geen grond voor om te beweren, dat deze simon , reeds voor de komst van philippus te Samaria , die Godslasterlyke leerftukken zou gedreven hebben , welke zommige Oudvaders op zijne rekening gefield hebben , als dat hy zich uitgav voor de groote kracht, die in Samaria als Vader, in Judea als Zoon, en onder de andere volken als de Heilige Geest verfchenen was; of dat hy als Vader de Wet op Sinai gegeven had, als Zoon in het vleesch geopenbaerd, en als de Heilige Geest, in de gedaente van vuurige tongen , op de Apostelen gekomen was. — Dit algemene ftaet vast, dat hy zich uitgav voor eenen zeer verhevenen perfoon , en dit zijn voorgeven door zogenaemde toveryen bevestigde. 10. Deze bedrieger maekte eenen verbazenden opgang, onder de inwoueren van Samaria. Welcken fy alle aenhingen van den kleynen tot den grooten , feggende, Defe is de groote kracht Godts. Het is niet gemakkelyk te beflisfen , welke begrippen de Samaritanen van Gods grote kracht gemaekt hebben. Het blijkt niet, dat zy simon als eenen God befchouwd hebben , maer wel als eenen man, welken God met een gansch zeer buitengewoon vermogen begivtigd had. 11. Ende fy hingen hem aen met den grootften eerbied, om dat hy eenen langen tijt met tooveryen hare finnen verruckt en hen door zijne heimelyke kunstgrepen verbaesd hadde. 12. Maer doe fy Philippo geloofden, die het Euangelium van het Koninckrijcke Godts, ende [van] de zaligheid door den name Jefu Chriiti verkondigde, wierden fy gedoopt beyde mannen ende vrou-  HANDELINGEN. VIII. 165 vrouwen. Toen zagen zy niet. alleen af van hunnen voorigen Godsdienst, maer ook van den eerb.ied voor Simon, zodat zijn aenhang geheel verliep. 13. Ende Simon, ziende dat hy zijns toejuiching en aenhang verloren had, volgde thans de menigte. Hy geloofde oock felve dat Philippus eene zending had van hoger hand , en dat jesus was de christus. ^ Van deze waerheid deed hy belijdenis, ende gedoopt zijnde bleef geduerigh by Philippum, om zijne prediking te horen en zijne wonderwerken van naby te befchouwen : en^e fiende de teeckenen ende groote krachten, die daer gefchiedden, ontfettede hy hem. simon was dan overtuigd van de waerheid des Euange» liums, en ftemde dezelve uitwendig toe ; maer de rechts grond ontbrak hem, de. prediking van philippus had genen invloed op de verbetering van zijn hart.. b. Het werk van philippus werd door de Apostelen bevestigd, vs. 14-25. 3. petrus en joannes kwamen te Samaria, vs. 14. fi. Het gene zy daer verrichtten , vinden wy vs. 15- 24. 1. 'Zy deelden den Heiligen Geest aen de Gemeente, mede, vs. 15-17- 2. Zy wederfionden den meermalen gemelden simon, jfs. 18-24. (. Het gene zy in hun wederkeren verrichtten 3 word% vs. 25. aengeteekend. 14. Als nu de Apoftelen die, by de voorheen gemelde verftrooijing, vergel. vs. 4. te Jerufalem waren,, hoorden dat eene grote menigte der inwoneren van Samaria het woort Godts, het welk hun dopr Philippus gepredikt was , aengenomen hadde, oordeelden zy he,t van hunnen plicht, en het belang der zake van christus , om Philippus te, onderfteunen. Daerom fonden fy tot, haer Petrum ende Joannem. 15. Dewelcke binnen de Stad Samaria, afgekomen zijnde baden voor haer, die de prediking van, Pbilippna XXI. DEEL. L 3 •  166 HANDELINGEN. VUL gelovig hadden aengenomen, dat fy de buitengewone g* ven van den Heyligen Geeft ontfangen mochten, en daerdoor ook dienstbaer worden om velen tot 's heeren gemeenfehap toe te brengen. 16. (Want hy en was, met zijne buitengewone gaven , nogh op niemant van haer gevallen, maer fy waren alleenlick gedoopt in den name des Heeren Jefu.) 17. (h) Doe leyden fy de handen op haer, ende fy ontfingen de buitengewone gaven van den Heyligen Geeft. Zodoende werd de bediening van Philippus nadrukkelyk bevestigd , en het werd tevens openbaer, dat de Apostelen, door hunnen Godlyken Meester, in nog verhevener ftand geplaetst waren dan Philippus. 18. Ende als Simon fagh, dat door de oplegginge van de handen der Apoftelen de Heylige Geeft, ia zijne buitengewone gaven gegeven wiert, kwam hein dit niet minder opmerkelyk voor, dan de wonderen, welke hy door Philippus had- zien verrichten. Wenfchende. het zelve vermogen te bezitten, om of des te meer wat grootsch te vertonen, of om merkelyken winst te doen en zijne geïedene fchade te. vergoeden; fo boodt hy haer geit aen, om daerdoor het vermogen te kopen van buitengewone gaven, door oplegging der handen, aen anderen mede te deelen. Nu openbaerde hy allerduidelykst, dat zijn hart niet reranderd of verbeterd ware. 19. Seggende, Geeft my oock defe macht, en dit zonderling vermogen, het welk ik u zie uitoeffenen, op dat fo wien ick de handen oplegge, hy de buitengewone gaven van den Heyligen Geeft ontfange De handelwijs van zulken, die ambten en waerdigheden in Gods Kerk zoeken machtig te worden, om 'er gewin mede te doen, wordt, naer den naem van dezen man, Simonie genaemd, ZQ. Maer Petms, door eenen heiligen yver ontftoken, fey- fK) Hsnd. 6t 6, en.de 13' 3. ende 19! <5« 1 Tim. 4» 14. ende 5:21. a ïlm, 1. <$.  H A N D E L 1 N G E N. VIII. 167 feyde tot hem, Uw geit zy met u ten verderve, (i) om dat gy gemeynt hebt dat de gave Godts door geit verkregen wort. petrus floeg hst aenbod van dezen man volftrektelyk af, en om zijn geld aen te nemen en om zijne begeerte te voldoen. Hy verklaerde hem zijnen rampzaligen ftaet, dat zijn geld, in plaets van hem tot eenen zegen te wezen, het middel was, het welk hem in het verderv zou nederftorten. — Trouwens , de bedeeling van den Heiligen Geest was het werk niet - van de. Apostelen, maer van God zei- . ven. simon maekte zich derhalven zeer onbetamelyke denkbeelden van den hogen God , als of Hy het gene Hy uit enkele genade gav, door geld zou laten verkrijgen, 21. Gy en hebt vervolgde Petrus, geen deel noch lot in dit woort: want uw herte en is niet recht voor Godt. Dit woord is het Euangelie, het welk de genade en zaligheid in christus , by wijs van belovte voorftelt. Zy, die dit woord der belovte door het geloov omhelzen, verkrijgen een deel aen christus , en de vergeving der zonden in Hem. Dusdoende hebben zy een lot, waerdoor zy in hope Z3tig zijn , anders genaemd een deel der ervenis, Coll. I: 12. —- Van dat voorrecht was simon nog verftoken, hy had geen deel aen de vergeving der zonden, en geen uitzicht op de zaligheid, hy lag nog in zijnen natuurIfaet onder de zonden en den vloek. Eene harde tael voorwaer , en dat' tot eenen gedoopten belijder van het Euangelie, die zijnen uitwendigen handel als tovenaer naliet, en zich hield by philippus, om hem geduurig te horen. Maer petrus geevt 'er reden van, zeggende: uw hart is niet recht voor God. Om een deelgenoot der beloovde zegeningen van het Euangelie, te wezen, moet het hart veranderd zijn; maer simon was nog dezelvde, geheel onverbeterd, en had het met zijn aenbod, voor God ?o hoogst beledigend, nog erger gemaekt. 22. Bekeert u dan van uwen verkeerden weg, cq (n MfHlH. 10: 8. XXI. DEEL. L 4  168 HANDELINGEN. VIII. byzonder van defe uwe boofheyt, datgy het vermogen, om de gaven van den Heiligen Geest, door oplegging der handen, mede te deelen, met geld wilt kopen , ende bidt Godt ernftig om genade , of mifichien u defe boze overlegginge uwes onverbeterden herten vergeven wierde. ■23. Want ick fie dat gy zijt in eene gantfch bittere galle, ende t'famenknoopinge der ongerechtigheyt. Het is een akelig beeld van simon , het welk petrus affchildert. — Hy befehrijvt hem als eene gansch bittere gal of gal der bitterheid. Dit vertoont het walgelyke en het fchandelyke der gefteldheid van zijn hart, als zijnde enkele boosheid. —— Eene zamenknoping der ongerechtigheid, Is eene aenëenfchakeling van boze {lukken, de overlegging van zijn hart was met velerlei ftrikken en knopen toebereid , om zijn ontwerp listig uit te voeren. Onze vertaling heeft, gy zijt in eene gansch bittere gal en zamenknoping der ongerechtigheid, dat is, gy zijt in een opzettelyk en geheel zondig beftaen. Maer eigenlyk ftaet 'er, gy zijt tot eene gansch bittere gal, enz. dat is, zijn doelwit en poging ftrekte daertoe, om boosheid te plegen, op eene bedekte wijs, onder de vertoning van Godsdienftigheid, in zover dat hy, zich naer den tijd fchikkende, wel den ftroom gevolgd was in het aenkleven van philippus , maer tevens zijne fchade zocht in te halen , door de bedeeling des Geestes tot zijne fnode en winzuchtige oogmerken te gebruiken. Petrus zag, zo door de gaev der onderfcheiding van de geesten , als uit zijne woorden , wat 'er in het hart van simon omging. 24. Doch dit woord van Petrus trof zijn hart. Simon antwoordende feyde tot Petrus, Joannes, en Philippus, (£) Bidt gylieden, die Gods byzondere gunstgenoten zijt, voor my tot den Heere, op dat niets over my en kome van 't gene gy gefegt hebt. Of (*3 Num. ilt 7,  HANDELINGEN. VIII. 169 Of de Apostelen aen dit verzoek voldaen hebben, en was 'er verder van simon geworden zy, heeft lucas niet aengeteekend. 25. Sy dan nu, Petrus en Joannes, als fy het WOorC des Heeren betuygt ende gefproken en hun werk te Samaria verricht hadden, keerden wederom nae Jerufalem , ende zich nog eenigen tijd op het platte land ophoudende, verkondigden zy het Euangeliuin [tri] vele vlecken der Samaritanen. £. Ook werd het Euangelie, door philippus, in het land der Philiftijnen gepredikt, vs. 26-40. a. Hy bekeerde eenen JEthiopier , op den weg tusfchen, Jerufalem en Gaza , vs. 26-38. fl, Hy werd daertoe aengefpoord door eene openbaring , vs. 26. 26. Ende een Engel des Heeren, in eene zichtbare gedaente verfchenen, fprack tot Philippum, feggende, Staet op, ende gaet henen tegen het zuyden, of het zuiderdeel des lands , op den wegh die van Je^ rufalem afdaelt nae Gaza, welcke woelt is. Gaza was eene der vijf fteden van de Philiftijnen, gelegen aen de Middellandfche zee, zuidwaerds naer den kant van Egypten. — Naer het bericht der Landbefchrijveren, ging men van Jerufalem naer Gaza langs twee wegen ; de een liep meer naer het zuidwesten, door Eleutheropolis, en de ander naer het zuidoosten, door Bethlehem. Gaza lag aen het hegin eener woestijne. — Er wordt bygevoegd, welke •woest is. Men kan dit brengen, of tot Gaza, of tot den weg naer Gaza. Die het eerfte verkiezen, hebben zich veel werk gegeven, om aen te tonen, dat Gaza woest kon heten, voorzover het onbemuurd was. Dan wy denken liever, dat lucas, door deze omfchrijving, den bedoelden weg nader wil aenwijzen, als die geheel eenzaem was, en door eene onbewoonde woestijne henen liep. Dit diende derhalven, ter beproeving van philippus geloov , die niet kon doorzien, waertce het dienen zoude, XXI. DEEL. L J  17& HANDELINGEN. VIII. dat hy uit eene zeer volkrijke ftad, naer eenen eenzame» weg in de woestijne verzonden wierd. ft. De verrichting van philippus vinden wy vs. 27-38. 1. De aenleiding tot zijn werk wordt ons aengeteekend, vs. 27, 28. 117. Ende Philippus gehoorzaemde aenftonds het Godlyk bevel; hy ilont op ende gingh henen, naer dien weg» welke hem door den Engel was aengewezen; ende, liet 'er gebeurde iets, het welk Philippus niet had kunnen verwachten , een Moorman of Ethiopiër, zijnde een gefneden Kamerlingh, [ende] een machtigh heer, zijnde een onderhorig Vorst van Candace, de Koninginne der Mooren , die over alle haren fchat was, (/) welcke was gekomen om aen te bidden te Jerufalem: candace was de Koningin der Moren of ./Ethiopiers. Men ienke evenwel niet aen het ganfche iEthiopien, het welk een zeer uitgeftrekt land was, verdeeld in vele Rijken, maer aen een gedeelte daervan, en wel bepaeldelyk, wanneer men ' het getuigenis van eusebius volgt, aen dat gedeelte daervan, het welk Meroë heette, en, volgens de oude Landbefchrij, vers, een groot eiland van iEthiopien was, ten zuiden van Egypten, gevormd door de rivieren den Nijl en Astabora, thans guejuebe genaemd. — De Koninginnen van Meroë, welke van augustus tot vespasianus geregeerd hebben, droegen den algemenen naem van candace, naer het getuigenis , niet alleen van steabo en deon, maer ook van pliwius , die candace fchrijvt, en wil dat de Koninginnen van dat land, zedert vele jaren zo geheten wierden. De hier vermelde Edelman was haer Schatbewarer , dit} ■ êver allen haren fchat was, zodat hy een groot bewind aen het Hov had, en een der eerfte Vorsten was. Hy was gekomen , om aen ts bidden te Jerufalem, Hy was derhalven een Jodengenoot, en had de Godfpraek van jesaJas by zich, vergel, vs. 30. Hy was naer Jerufalem gereisd , 1 CO J0'1' 's: 20.  HANDELINGEN. VIII. 17Ï ïeisd, om aen te bidden; het zy dat hy den heer eene vry. willige offerande had toegebracht; het zy dat hy een des hoge Feesten had bygewoond. 28- Ende hy keerde, nadat hy zijne Godsdienstoefening verricht had, naer zijn land wederom, ende daertoe nam hy den weg over Gaza, naerdien hy, langs den Wesleroever der Middellandfche zee, reizen moest naer Egypten , en vervolgens naer iEthiopien (thans Abysfinien gejnaemd). Toen Philippus dezen Edelman ontmoette, fat hy op fijnen wagen , ende las den Propheet Efaiam, maer zonder recht te verftaen, wat hy las. '2. philippus trad met den Moorman in onderhandeling , en maekte hem tot eenen Christen, vs. 29 - 39. —. philippus onderwees hem, vs. 29-35. 29. Ende de Geeft feyde tot Philippum, door eene inwendige aenfpraek, Gaet toe, ende voegt u by defen wagen. 30. Ende Philippus liep toe , ende hoorde hem den Propheet Efaiam overluid lefen , ende feyde, Ver ftaet gy oock 't gene gy leeft ? 31. Ende hy feyde , Hoe foude ick doch konnen, fo my niet yemant en onderrecht. Hy erkende zijne ongeoefFenheid, in het rechte verftand van het Prothetisch woord, het zy dat hy eerst een nieuwling was, die nog maer weinig kennis had van den Godsdienst; het zy dat hy van de Joodfche Leeraren, die zelve den fleutel der kennis verloren hadden, onderwezen was. Althans hy erkende het diepzinnige van het Prophetifche woord, en verklaerde zich buiten ftaet, om tot het rechte verftand der mening van deze Godfpraek door te dringen, indien hy niet eenen geoeffenden wegwijzer had , die hem onderrichtte. Ende hy badt Philippum, dat hy op den wagen foude komen, ende by hem fitten, veronderftellende, zo uit de vraeg van Philippus , als uit zijne gehele houding, dat hy bekwaem en gewillig was, om hem te onderwijzen. XXI. om.  17* HANDELINGEN. VUL 32. (?«) Ende de plaetfe der Schrifture, die hy las, was defe, Hy is gelijck een fchaep ter 11 ach* tin ge geleydt: ende gelijck een lam ftemmeloos is voor dien die hec fcheert, alfoo en doet hy fijnen rn.ont niet open. 33. In fijne vernederinge is fijn oordeel wechge? nomen: enae wie fal fijn geilachte verhalen? wans fijn leven wort van der aerde wechgenomen Deze woorden komen wel zakelyk voor Jef. LUI: 7, 8-, maer zy worden hier aengehaeld , volgens de Criekfche ver? taling der LXX. Er wordt in deze Godfpraek gehandeld van eenen perfoon, die, in zijn zachtmoedig lijden vertoond wordê, zijnde de gelykenis ontleend van lammeren of fchapen, die, wanneer zy ter flachting geleid, of door de fcherers van de. wol beroovd worden, niet fchreeuwen, maer zich naêr welgevallen laten behandelen. Wijders wordt die zelvde perfoon, in zijne uitnemende heerlykheid, welke op die vernedering volgen zou, eigenaertig afgeteekend. 34. Ende de Kamerlingh vatte het woo,rd op. Hy antwoordde Philippo, ende feyde, Ick bidde u on, derricht my; wie is het onderwerp van deze, Voorzegging? van wien fegt de Propheet dit ? Van hemfejven, ofte van yemant anders ? 35. Ende Philippus dede fijnen mont open, ende beginnende van die felve Schrift, (n) verkondigde hem Jefum,. Hy vertoonde den Kamerling, hoe deze Godfpraek , in alle de byzonderheden, in jesus blijkbaer vervuld ware, en betoogde vervolgens., dat deze jesus de beloovde Verlosfer van zondaren ware. — —. philippus doopte den Kamerling, vs. 36-38-. 36. Ende alfo fy over wegh reyfden, en over den inhoud van het Euangelie zamenfpraken, quamen fy aen een feker water: ende de Kamerlingh feyde, Siet daer O) Jef. 53: -. (j?) Luc. jji 45.  HANDELINGEN. VUL 173 daer water : (0) wat verhindert my gedoopt te worden ? Men heeft zich moeite gegeven om te onderzoeken, welk een water hier bedoeld worde. Dan dit doet weinig of niets ter zake. Kanaan was een land van waterbeken en rivieren, Deut. VILT: 7. Maer wy weten, niet, hoe ver de Kamerling reeds op zijnen weg gevorderd ware ; voor het naest zouden wy denken, dat hy reeds in het land der oude Philiftijnen , in de nabuurfchap van Gaza gekomen was, te meer omdat aldaer verfcheidene ftromen waren, welke zich in de Middellandfche zee ontlastten. De Kamerling zeide: zie daer water, wat verhindert my gedoopt te worden ? — Het verhael van lucas is ongemeen kort, zodat hy alleen de hoofdfommen der zaken aenteekene, en de mindere omftandigheden, welke men ligtelyk kan aenvullen, aen de overdenking van zijne lezeren overlate. Het wijst zich van zelvs, dat philippus ook de leer van den Heiligen Doop aen den Kamerling hebbe voorgefteld. Hy zal hem bericht hebben, hoe de Heer christus bevolen had, dat alle, die zijnen naem belijden, door den Doop, der gemeenfehap van zijne Kerk moeten ingelijvd, en dat daerdoor de belovten van het Euangelie verzegeld worden, op zoortgelyk eene wijs, als de befnijdenis oulings eene inlijving in de Joodfche Kerk was, en een zegel der Godlyke belovten, aen Israël gedaen. — De Kamerling zeide, met eenen uitroep van blijdfehap, zie daer water; zodrae hy water zag, was hy zeer verheugd, en betuigde aenftonds zijn verlangen om gedoopt te worden, zeggende, wat verhindert my gedoopt te worden? Misfchien viel het oog van 'den Kamerling op dit water, juist op dien tijd, dat philippus bezig was, om over de inftelling van den Doop te fpreken. „ Daer zie ik wa„ ter, zal hy gezegd hebben , tot mijne grote blijdfehap, „ eenen ftroom van water, en derhalven eene gefchikte ge- legenheid. Ik verlang om gedoopt te worden, en daer„ door te betuigen, dat ik de leer van het Euangelie aen„ neem, en een naervolger ben van jesus den gekruisten.'* (O Hand. 10: 47, XXI. DEEL.  274 HANDELINGEN. VUL 37. Ende by deze gelegenheid deed hy, op de nader* ondervraging van Philippus, eene zeer treffelyke belydenis { want Philippus feyde, indien gy van gantfeher herten gelooft, fo is 't geoorloft. Ende hy antwoordende feyde, Ick geloove dat Jefus Chriftus de Sons Godts is. . Het komt in bedenking, of vs. 37. wel echt zy, omdat het in. zommige affchrivten, als mede in de oude Syrifche overzetting, niet gevonden wordt, crotius en anderen hebben het daerom, als een vreemd byvoegfel, aengemerkt. Dan terwijl het woordelyk in andere oude Overzettingen voorkomt , en het kenbaer is, uit de aenhalingen van irenajus , tertullianus, cyprianus , hieronymus en augustinus, dat het moet geftaen hebben in de Handfchrivteu, van welke zich die Kerkvaders bedienden, kunnen wy voor ons aen de echtheid niet twijffelen. Hier komt nog by, dat een Affchrijver dit vers ligtelyk kon overflaen, zonder den misflag te bemerken, omdat 'er tusfchen vs. 36 en 38. evenwel een voegzame zamenhang bleev , en wanneer zodanig een misflag eens begaen was , werd zy door alle de volgende affchrijveren naergevolgd. philippus zeide, indien gy van ganfcher harte geloovt, zeis het geoorloovd. Zy die beweren willen, dat de Sacramenten iemands perfoneel aendeel aen het heil van den Middelaer verzegelen, en daerom alleen van ware begenadigde menfchen mogen en moeten gebruikt worden, menen in deze woorden een zeer krachtig bewijs voor hun gevoelen te vinden. Fan harte te geloven, zeggen zy, beteekent den Heer jesus , door een zaligmakend en hartreinigend geloov, aen te nemen, en zulk een geloov vorderde philippus in den Kamerling, zou het geoorloovd zijn hem te dopen. Dan, hoe zeer wy erkennen, dat niemand, zonder een hartreinigend geloov, de Sacramenten tot eenen wezenlyken zegen gebruiken kunne, komt ons het gemelde begrip geheel onaenneembaer voor. De Heer christus en zijne Apostelen hebben ons nergens geleerd, dat wy vooraf onderzoek moeten doen, naer den inweniigen zielsftaet der menfchen, eer wy hun de Sacra- toen-  HANDELINGEN. VIII. 175 aenten toedienen ; en hoe zal onze Kerkenordening met zulk een begrip beftaen kunnen, daer de Leeraers verplicht zijn, alle menfchen, die de waerheden van het Euangelie belijden, en onergerlyk zijn in den wandel, tot de Sacramenten toe te laten? In de eerfte Christen Kerk vorderde men van de Dopelingen eene korte geloovsbelydenis , en eene verklaring , dat zy zich onthouden zoaden van die ergerlyke dingen, welke by de Heidenen in zwang waren. Ook kun! nen wy niet zien , hoe men den Kinderdoop kan ftaende houden, wanneer men beweert, dat het niet geoorloovd zy iemand te dopen, ten zy hy het zaligmakend geloov ontvangen hebbe. philippus zelvs kan van die gedachten niet geweest zijn; hoe zou hy anders sijion den tovenaer gedoopt hebben, die een deugniet was van den eerften rang, wat zijn inwendig beftaen aengaet, vergel. ve. 13-21. fhilip■ ïus doopte allen die belydenis deden, cat zy de leer van het Euangelie, welke hy verkondigd had, geloovden en toeftemden, vergel. vs. 12.— De uitdrukking van ganfcher liarte zegt, in den gewonen ftijl der Heilige Schrivten, oprecht, ongeveinsd , welmenend. Het is als of rijiLiprus zeide, „ gy hebt daer zo even verklaerd, dat gy, door mijne onder„ wijzing, van de waerheid des Euangeliums volkomen „ overtuigd zijt, en begeert daerom gedoopt te worden ; indien deze uwe belydenis oprecht is , indien gy mijne „ leer van harte en met eene volkomen overtuiging geloovt , dan is het my, volgens den last van den Heer I „ christus , geoorloofd u te dopen." Hierop deed de Kamerling eene zeer treffelyke belijde| nis , zeggende: ik geloov dat jesus christus de Zoon van > God zy. — Dit antwoord levert ons een nieuw bewijs op, 1 dat philippus hem niet gevraegd hebbe naer het inwendig grondbeftaen van zijn hart, of hy indedaed de zaligmakende genade van het hartreinigend geloov ontvangen had. De Kamerling antwoordt niet: ik ben in mijn gemoed overreed, dat ik het zaligmakend geloov bezitte, en deel hebbe aen alle de fchatten van chris" us; maer hy doet eenvouwig eene openhartige belijdenis van de Euangeliewaerheden , welke hy met volle overtuiging geloovde, zeggende ik geloov 3 dat . XXI. DEEL,  1?6 HANDELINGEN. VIII. jesus, • christus de Zoon van God is. Niet alleen de aert der lievde, welke altoos het beste denkt en hoopt, maer ook de blijdfehap, met welke de Kamerling vervolgens voortreisde, vs. 39, gebieden ons te vertrouwen, dat hy den Heer jesus roor zich zeiven, met een zaligmakend geloov, als zijnen Verlosfer zal omhelsd hebben; maer in deze belydenis fpreekt hy alleenlyk van de waerhedeu, welke hy geloovde. Het kan zijn, dat de Kamerling de gevoelens van zijn hart uitvoeriger hebbe voorgedragen, en dat lucas daervan alleenlyk den hoofdzakelyken inhoud opgeve. Hoe het wezen moge, deze korte belydenis is ongemeen zaekrijk,' wanneer wy daertoe alles brengen, wat 'er in de natuurlyke beteekenis der woorden ligt opgefloten. Hy verklaerde 'er drie zaken mede, (i) dat jesus de christus, of de beloovde messias ware. (2) Dat jesus de Verlosfer zy van zondaren : want, in den veelbeteekenenden naem christus , liggen alle de volgende waerheden opgefloten, dat Hy, door God den Vader, van eeuwigheid tot het Middelaerswerk verordineerd, en daertoe, naer zijne menfchelyke natuur, door den Heiligen Geest bekwaem gemaekt zy, dat Hy in de waereld gekomen zy, om als Propheet het menschcfom te verlichten, om als Priester de reinigmaking der zonden te weeg te brengen, en om als Koning zijn volk te regeeren en te befchermen. Alle deze waerheden beleed de Kamerling, wanneer hy zeide, ik geloov dat jesus is de christus. (3) Hy voegt 'er by de Zoon van God. Men kan niet ontkennen, dat de naem van Gods Zoon, ten tijde der eerfte openbaring van het Euangelie, by de Joden eenvouwig den messias heteekeude. Toen nathanael verklaren wilde, dat hy jesus voor den messias erkende, zeide hy Rabbi, gy zijt de Zoon van God, gy zijt de Koning van 4Israël, Joh. I: 50. De leer der Drieëenheid , en dat de beloovde messias Gods Zoon zou zijn, was duidelyk geopenbaerd, in de fchrivten van het Oude Testament; david noemde den messias uitdrukkelyk Gods Zoon en zijnen Heer, Pf. II: 7. CX: r. Maer door de onkunde der' Schriftgeleerden, fchijnt deze gewichtige waerheid in latere tijden verdonkerd te zijn. De Heer jesus had deze leer duidelyk voorgefteld, en zich  HANDELINGEN. VltL 17? zich openlyk uitgegeven voor Gods Zoon, in den allerei* genlykften zin, Joh. V: 23. X: 30. en 'er is geen twijffel aen, of de Kamerling beleed met deze woorden, dat jesus niet alleen de messias , maer ook Gods Zeon zy. Trouwens deze leer is de grondftag van het ganfche Euangelie, zonder welke de meest aengelegene waerheden niet kunnen verftaen worden. Daerenboven philippus had hem Üé inftelling van den Doop verklaerd, welke, zonder de léer van de Drieëenheid, en van jesus Godlyk Zoonfchap,« niet kan begrepen worden. 38 Ende de Kamerling werd-, na het afleggen van dè gemelde belydenis, gedoopt; hy geboodt zijnen voerman, 'terwijl zy al nader by den ftroom waren, den wagen iliile te houden: ende fy daelden beyde af in het water» fo Philippus als de Kamerlingh, het gene zeer gevoeglyk gefchieden kon, omdat de rivieren doorgaens aén den oever , die al glooiende afloopt , minder diepte hebben , ende hy, te weten Philippus, doopte hem, namelyk den Kamerling. Deze Doop werd derhalven door indompeling bediend-. De Kamerling ging met philippus in het water j en knieldé daerop neder, zodat het water hun ongeveer tot aen de borst kwam; daerop dompelde philippus zijn hoofd, ééns of driemalen , onder het water, by het uitfpreken van de woorden der Inftelling of zoortgelyke, welke daermede in den zakelyken zin overéénftemden. Er is immers geen twijffel aen -, of philippus heeft den Kamerling door indompeling gedoopt; en het is zeer oneigen te veronderftellen, dat zy beide in het water zouden gegaén zijn, enkel opdat philippus een weinig water in zijne hand zou nemen-, om den Kamerling daermede eenvouwig te befprengen. Zulk een aenzienlyk en vermogend man had buiten allen twijffel eenigé vaten met water onder zijne reisgereedfch'appen, om door zulk een woest land te trekken , gelijk nog ten huidigétl dage in het Oosten gebruikelyk is. Indien philippus der-» halven den Kamerling alleen door befprenging gedoopt had, zouden zy in het geheel niet nodig gehad hebben, in den ftroom af te g'aem XXI. CEËT-. M  i78 HANDELINGEN. VIII. Wanneer men in aenmerking neemt, hoe gemeen het baden in de warme gewesten van het Oosten ware , zal men, zich niet verwonderen , dat de Doop oulings gemeenlyk door indompeling bediend wierd; maer hieruit vloeit geenszins voort, dat de .indompeling ïioodzakelyk zy, gelijk de gehele Griekfche Kerk, tot op den huidigen dag , ftaende houdt, christus heeft eenvouwig bevolen te dopen, zonder nadere bepaling , en het woord dopen beteekent meermalen eene enkele afwasfching, Luc. XI: 38. Ook'is het in de zaek het zelvde, of het hoofd een weinig onder het water gedompeld, dan of het aengezicht met water befprengd en overgoten worde. y. rniLirrus werd den JÊthiopier, op eene wonderdadige wijs, onttrokketi , vs. 39, 40. 0, Het wonderdadig vertrek van philippus vinden wy vs. 39, en \X, Zijn verder wedervaren , vs. 40. 39. Ende doe fy uyt het water waren opgekomen , en zich weder op het land begeven hadden , terwijl de Kamerling zich gereed maekte, om weder op zijn rytuig te flappen, en niets anders verwachtte, dan dat zijn Leermeester hem ten minften tot Gaza vergezellen, en met zijn nader onderwijs vereeren zoude, nam de Geeft des Heeren Philippum wonderdadig wech, uit het gezelfchap van den Kamerling, die hem nimmer weder gezien heeft; ende de Kamerlingh en fagh hem niet meer: want of nochtans vergel. 1 Cor. IV: 4. Phil. III: 20, hy reyfde fijnen wegh met blijtfehap, God dankende, dat hem de vertroostende leer der zaligheid tot volle overtuiging was voorgefteld. De Geest des Heeren nam philippus wech. Eigenlyk ftaet 'er , rukte hem wech. Misfchien werd hy een fluk wegs door de lucht heen gevoerd, hoedanig iets omtrent eeniga Propheten fchijnt gebeurd te zijn, 1 Kon. XVIII: 12. Ezech. III: 14. Hoe het zy, 'er is zekerlyk iets meer gebeurd, 4an dat philippus enkel eene 'Godlyke aendrivt geveelde, om  HANDELINGEN, VIII. 17* om fchielyk wech te lopen ; de natuurlyke beteekenis de*? -.voorden geevt allerduidelykst te kennen , dat fhilïppijs , door eene wonderdadige wechrukking, uit het gezicht Vaft den Kamerling, zeer fpoedig en onverwacht verwijderd SSy» Dit wonderwerk diende, om de blijdfehap van den Kamer*, ïing te vermeerderen, voorzover hy het zelve aenmerkte* als een onfeilbaer bewijs der Godlyke zending van philippus*. Het Alexandrijnf6he en andere oude affchrivten voegen 'eï: by, dat de Heilige Geest viel op den Kamerling. Indien deze lezing echt is, heeft de Kamerling, na zijnen Doop, de buitengewone gaven van den Heiligen Geest ontvangen; eri dit zou zeer veel kracht byzetten aen de oude overlevering,, dat hy in iEthiopien eene zeer bloeiende gemeente geplant hebbe. Althans deze zaek wordt bevestigd door ihenjebs, CYRILLUS , HIERONYMUS , en EUSliLIUS Hifi. Ecclef. k II.' c. ïv 40. Maer Philippus wiert gevonden te Azoten, anders genaemd Asdod, eene Stad in het land der oude Philiftijnen , in de nabuurfchap van Gaza. Nadat Philippus, op eene wonderdadige wijs, uit het gezicht van den Kamerling was wechgerukt, was hy, langs den gewonen weg, op Godlyke aendrivt, naer Asdod gegaen, Aldaer werd hy gevonden ; de Christenen van Samaria, niet wetende waer hun geestelyke Vader gebleven was , hadden eenigen uitge^ zonden, om te vernemen, of men iets van hem ontdekken konde. Ten laetften vonden zy hem te Asdod, ende [*? lant1, doorgaende, verkondigde hy het Euangelium [in] alle fteden, tot dat hy tot Cefareen quam. Dy liet zich evenwel niet bewegen, om naer Samaria weder Vd keren, maer, op het bevel van den Heiligen Geest, doorreisde hy het land rondom Asdod gelegen, en predikte chris* tus in alle fteden, tot aen Casfarea toe, zijnde eene Stad aen de Middellandfche zee, door Herodes gebouwd, en dus ge^ naemd naer Csfar Augustus. Aldaer heeft zich Pb met de woon nedergezet, vergel. Kap. XXI: 8» XXL cceu U i  m HANDELINGEN. IX. HET IX. KAPITTEL. 3, Kap. IX—XXVHI. verhaelt lucas , hoe de Euangelieleer door de Apostelen, ook onder de Heidenen, zy uitgebreid. A. De voorbereiding daertoe werd gemaekt, door de bekeering en roeping van saulus. Eerst verhaelt daerom de Euangelist, hoe saulus tot eenen Apostel geroepen zy, en die heerlyke bediening werkelyk aenvaerd hebbe, Kap. IX: i - 30. tl. De roeping van saulus tot, en zijne bevestiging in het Apostelambt, vinden wy vs. 1-191. a- Zijne roeping wordt verhaeld , vs. 1 - 9. fl. Vooraf gaet eene befchrijving van zijne natuurlyke vyandfchap tegen het Euangelie, vs. 1, 1. 1. T^Nde (a) Saulus blafende nogh dreygïnge ende moort tegen de difcipelen des Heeren , gingh tot den Hoogenpriefter, De man, aen welken God zijne genade, op zulk eene zonderlinge wijs, verheerlykt heeft, heette saulus. — Deze naem is van eene Hebreeuwfche afkomst ; en beteekent iemand, die begeerd of afgebeden is. Deeelve was by d» Joden in grote achting, en zeer gemeen onder die uit de Stam van benjamin, mogelyk wel, omdat de eerfte Koning van Israël dezen naem gedragen had. Eenigen tijd na dezen heeft saulus zijnen naem in dien van paulus veranderd. Met den laetstgemelden naem komt hy het eerst voor Kap. XIII: 9. Daerdoor vervallen twee begrippen van zommigen, over deze naemsverandering , deels dat deze Apostel van jongs af twee namen zou gehad hebben, die van saulus en van paulus , deels dat hy, met zijne oude vervolg» (a) Hand. 8: g. ende as 4. ende atf: 9. i Cor. 151 9. Gal. li ij. 1 Tim. ii li'  HANDELINGEN. IX, i8r volgzucht tegen de Christenen, ook zijnen ouden naem afgelegd hebbe: want hy heeft nog eenigen tijd, na zijne bekeering , den naem van saulus gedragen. — Ons komt het waerfchijnlykst voor, of dat de Stadhouder sergius paulus, door den dienst van dezen Apostel bekeerd zijnde, hem, ten bewijze van byzondere achting, zijnen naem paulus gegeven hebbe, of dat de Apostel zelvs zijnen Hebreeuwfchen naem saulus, in den Romeinfchen naem paulus veranderd hebbe, om zich daerdoor hy de Romeinen, en andere Heidenen, des te meer te veraengenamen, gelijk hy denkelyk daerom, voor alle zijne brieven aen de Gemeenten uit de Heidenen, den naem paulus in het opfchrivt gefield heeft, latende dien alleenlyk achter, wanneer hy fchreev aen de Hebreeuwen, Over zijne geboorte en opvoeding, behoevde hy zich geenszins te fchamen. — Hy was geboren te Tarfen, eene Stad van Cilicien, daer de koophandel, te gelijk met de kunsten en wetenfchappen, in groten bloei waren, — Hy was af komftig van Joodfche Ouderen, uit de Stam van benjamin, PM. UI: 5, zijnde tevens een Romeinsch burger, Kap. XXII: 28, het zy dat zijne voorouders het Romeinfche burgerrecht gekocht; het zy dat zy het, door verdienflen in den oorlog, verkregen hadden. — Naer de loffelyke gewoonte der Joden, hadden zijne Ouders hem, in zijne jeugdeen ambacht laten leren, Kap. XVIII: 3, alvorens hy, ter beoeffening der wetenfchappen, naer de Hogefchool te Jerufalem gezonden werd. Daer genoot hy het onderwijs van gamaliel, eenen yverigen Pharizeeuw, en deed 'er eenen fchat van geleerdheid op. Uit kracht zijner Pharizeeuwfche leerbegrippen , was hem het Euangelie eene ergernis en dwaesheid. In deze zijne blindheid, meende*hy vele wederpartijdige dingen te moeten doen, tegen de zaek en het volk van den gezegenden Verlosfer. Hy blies dreiging en moord tegen de Discipelen des llee-, mit De zinprent kan ontleend zijn, of van wilde bees-> ten, welke, wanneer zy den roov vervolgen en hittig naja^ gen , gewoon zijn te briefchen en te zwoegen, zodat zy vuup en vlam uit de neusgaten fchijnen te blafei^ of van, jagers, . die, onder het nazetten van hej wild, een geweldig geblat» 4 XXI. DEEL. M a  igs HANDELINGEN. IX, cu gehijg maken, of ook van woedende vyanden, die eene akelige kreet aenheffèn, tieren en dreigen, tot een teeken, dat zy voornemens zi/n aen het moorden en plunderen te gaen. Hoe het zy, lucas wil te kennen geven, dat saulus niet alleen de aenhangers van jesus verachtte en haette, hun verderv en ondergang wenschte , maer ook een vcrfoeilyk ppzet had, en maetregelen beraemde, om de belyders van hej: Euangelie, waer hy kon of mocht, uit te roeien en te Verdelgen, zodat zijne woede pael noch perk kende. Hy had zijnen mond vol van vervloeking en bitterheid. Het gene hy dreigde was niet gering; hy was niet te vrede met handen en gevangenis, maer hy fprak niet dan van doodflaen, hangen, branden,, cn ITenigen. — Hy had zich reeds laten Eten by den dood van stephanus , en al te voren meer gewoed , Kap. VIII: 3. XXVI: 10, n, en nog blies hy mosnl en dreiging. Schoon hy reeds vele maenden, tegen jesus ten zijn volk, gewoed had, en God allerwegen getuigenis, gav aen den dienst der Apostelen , het had genen invloed op het vyandig hart van saulus; hy had aen jesus en zijn volk eenen onverzoenbaren oorlog verklaerd. ' Het was hem niet genoeg, de Christenen verjaegd te heb,-, ben, m3er om hen zo veel mogelyk uit te roeien, ging hy tot den Hogepriester ; zijnde annas ,. de Schoonvader vaji CAJaphas, een oud vyand van jesus en zijn volk. 2. Ende Saulus begeerde briefen van voorfchrijving Van hem opdat hy, gefterkt door het gezach van het op-. j»erhoofd der Joodfche Kerk, in zijne ontwerpen niet mogt verhinderd worden , en tevens eenen dekmantel hebben, ter vqiTchoning van zijne onmenfchelyke wreedheid. Met deze brieven van voorfchrijving, wilde hy zich begeven nae Damrtfeum, de hoofdftad van Syrien, alwaer hy wist, dat vele. Christenen, uit Jerufalem verjaegd zijnde, eene wijk- en ' ibbyilplaets gezocht hadden , en dezelve vertonen aen de ' Synagogen op dat fo hy eenige, die van dien wegh waren , vonde , hy [defelve'] beyde mannen ende Vrouwe» foude gebonden brengen nae Jerufalem. Maer- de, Joodfche Synagoge had niets te zeggen in ee» t-nd der Heidenen, noch recht om paulus te volmachtigen, to?  HANDELINGEN. IX. 183 tot het vangen en vervolgen der Christenen. Dan de voorfchrijvingsbrieven zullen van dien aert geweest zijn , dst de Joodfche Synagoge daerdoor gelast wierd , hare goede dienften, by den Stadhouder van den Koning aretas $ aen te wenden, dat saulus in zijne ondernemingen niet mogt gefluit, maer onderfteund worden. Hy wilde, zo hy eenigen, die van den weg waren, vonde, dezelve gebonden brengen nae Jerufalem.—- Het fchijnt, dal lucas dc eigene woorden van saulus opgeve, van welke hy zich by den Hogepriester bediende, om de gemelde brieven van voorfchrijving te verzoeken. Hoe het zy, zijn oogmerk was om gevangen te nemen alle die van dien weg waren. Zo noemde hy de leer van het Euangelie, by verachting; allen die van dien bekenden en verachten weg waren, wil hy zeggen. Deze wilde hy zonder verfchoning, beide mannen en vrouwen, gevangelyk naer Jerufalem voeren, om aldaer voor het ganfche volk geftraft te worden , als boosdoeners. De Hogepriester , verblijd over het aenbod van saulus , zal hem zeer gaerne de verzochte brieven verleend hebben. Zodrae hy dezelve ontvangen had, maekte hy zich aenftonds tot den tocht gereed. Hy voorzag zich van eenige mannen, op welker trouw hy ftaet kon maken, en die voor bittere vyanden van jesus en zijne zaek bekend waren, als mede van goed geweer en al het nodige. ïl, saulus werd, op het alleronverwachtst , in zijne woede gefluit , vs. 3 - 9. . I. De. middelen, van welke de heer zich bediende, tot de bekeering en roeping van saulus , vinden wy vs. 3-6. —. Het eene middel was zichtbaer, vs. 3.- 3. (b) Ende als hy reyfde, is't gefchiet, dat hy naeby Damafcum quam", (c) ende hem omfcheen fnellick (d) een groot licht van den hemel , by het welk de glans der zonne verdoovde, op den vollen dag, vergel. Kap. XXII. XXVI. (V) H>nd. 11: 6. CO - Cor. 15'. S.caCor. i«a. (<0 HmiL 2<5:13» XXI. DEM.. M 4  m HANDELINGEN. IX; Het was derhalven een buitengewoon licht, van eenen ongemeen fchitterenden glans, nog veel helderer dan die der zonne. In het midden van dit lieht, was de verheerlykte jesus zelvs. tegenwoordig, *— — • Het ander middel was hoorbaer, vs. 4 - 6. 4. FnJe van fchrik ter aerden gevallen zijnde „ hoorde hy een ftemme die tot hem feyde, Saul, Saul, wat vervolgt gy my ? saulus heeft dan den Godlyken Spreker niet alleen gehoord , maer ook gezien. Dit blijkt allerduidelykst uit vs. 7» 17- en Kap. XXVI: 16. Trouwens het behoorde tot de vereischten van eenen Apostel, dat hy den Heer jesus gezien hadde, 1 Cor. IX: 1. XV: s, 7, 8. De woorden, welke de Heiland fprak, waren allernadrukkelykst, saul, saul, wat vervolgt gy my ? Hy fprak den vervolger aen met zijnen eigenen naem, op dat hy leren mogt, dat hy te doen had met den Alwetenden, die hem by name, als het hoofd der bende kende, en wel by verdubbeling, om hem des te gevoeliger te treffen. Het vraegsgewijs voorftel, wat vervolgt gy my ? behelst niet alleen eene verwijtende befchuldiging, maer het is ook eene tael, waerdoor de Heer jesus hem rekenfehap van zijn doen afëischt, en hem het ftrafwaerdige van zijn gedrag onder het oog brengt. 5 Ende hy feyde, Wie zijt gy, Heere? Sauluê fpreekt den verhevenen perfoon, die uit het midden van het glansrijk licht tot hem fprak, aen met den naem van Heer, uit voorzichtigheid en eerbied, zonder dat hy voor als nog den Spreker voor eenen Godlyken Perfoon eerbiedigde. Ende de Heere feyde, Ick ben Jefus dien gy vervolgt, (e) Het is u hart de verfenen tegen de pnckels te flaen. De heer zeide „ ik ben jesus dien gy vervolgt — Wanneer men Kap. XXVI; 15— vergelykt, zou het kunnen fehij- (#; Hantf, 5! 39, •  HANDELINGEN. IX. igj fchijnen als of de Heiland aenftonds , by de bekendmaking van zijn perfoon , den vervolger tot het Apostelambt geroepen hebbe. Maer dit is niet aenneembaer , omdat het veiliger is, het verhael van den nauwkeurigen lucas te volgen; terwijl paulus zich, in zijne verantwoording, niet zo zorgvuldig aen de rangfchikking der omftandigheden van 2ijne bekeering zal gebonden hebben ; daerenboven , zou saulus zo vele redenen niet gehad hebben, cm bevende en verbaesd te worden , wanneer de Heiland die bemoedigende tael aenftonds had laten volgen. — Vooreerst zal de Verlosfer dan niet meer geantwoord hebben , dan saulus gevraegd had. Dit antwoord was ook genoeg, om saulus te doen opmerken , dat zijn gedrag hoogst ftrafwaerdig was. Daerom voegt 'er de Heiland by: kt is u hard de verfenen tegen de prikkels, te Jlaen. De gelijkenis is ontleend van een wederfpanning jokdier, het welk voor den ploeg gefpannen en met fcherpe prikkels aengedreven wordt, maer achter uit tegen de prikkels aenflaet. Hiervan daen wordt de fpreekwijs overgebracht tot menfchen, die tegen bedreigingen en vermaningen moedwillig aendruisfchen , en zich daertegen verharden, Deut. XXXII: 15. i Sam. II; 29. Zo was het ook met saulus gelegen , hy had zich reeds eenen geruimen tijd tegen de prikkels, welke de heer ter zijner overtuiging en verbetering had aengelegd, in de prediking van .het Euangelie, en vele kenbare wonderen, moedwillig verhard. De Heiland waerfchouwt hem daerom, dat deze tegenftand tot zijn eigen verderv zou uitlopen , en dat hy, wilde hy nu nog langer voortgaen, de meest geduchte ftraffen te wachten had. 6. Ende dit ontzettend antwoord bracht Saulus tot inkeer , zodat hy ootmoedig verzocht om nadere onderrichting , hy beevende ende verbaeft zijnde , feyde Heere, (ƒ) wat wik gy dat ick doen fal ? Ende de Heere f feyde] tot hem , Staet op, ende gaet in de ftadt, ende u fal [aldaer] gefegt wor- (ƒ) Luc. 3: 10. Hand. ai 37. ende ifi: 30. XXI. DEEL. M 5  i8Ö HANDELINGEN. IX. den, wat gy doen moet. Dit was eene tael van ootmoedige raedgeving en volvaerdige onderwerping. Hy erkende dat hy blind en onwetend was, dat hy het onderricht van den Heiland ernftig begeerde , en dat hy beiüid was zich aen de bevelen van den Verlosfer te onderwerpen. De heer zeide tot hem , ftaet op. Dit was recht gefchikt tot bemoediging van saulus , die nog bevende op den grond lag ; hy zag 'er uit, dat jesus niet verfchenen was om hem te bederven, maer te behouden, en dat hem nu geen verder onheil wedervaren zoude. De Heiland voegt 'er by, gae naer de Stad, naer Damascus namelyk, in welker nabyheid deze dingen gebeurden , en u zal aldaer pezegd en omftandig bericht worden, wat gy doen moet. — Maer, waerom moest dit te Damascus gefchieden, en niet te jerufalem ? Om de Discipelen aldaer te bemoedigen, wanneer zy zien zouden , dat hun bitterfte vyand in zijne onmenfchelyke woede gefluit was, als mede, opdat paulus zijn dienstwerk niet ten eerften op de allergevaerlykfte plaets beginnen zoude. 2. De uitwerkfelen van deze dingen op saulus , en zijne reisgenoten , vinden wy , vs. 7 - 9. —. Op het gezelschap van saulus , vs. 7. 7. (g) Ende de mannen die. met hem over wegh reyfden, en hem vergezeld hadden, om zijne wrede ontwerpen te bevorderen , ftonden verbaeft , hoorende wel de ftemme, maer niemant fiende. Hier ontmoeten wy eene dubbele fchijnftrijdigheid , tusfchen dit verhael en Kap. XXII en XXVI. De eerfte is , dat de reisgenoten van saulus, volgens Kap. XXVI: 14. mede ter aerde gevallen zijn, en hier wordt gezegd dat zy ftonden. — Men mag denken, dat zy eerst van fchrik ter aerde gevallen , maer dat zy eer dan saulus wederom opgeftaen zijn; of men zou het ftaen kunnen nemen in de beteekenis van ftil zijn, zodat het ftaen te- (j *) Dxn. io! 7.  HANDELINGEN. IX. 187 tegen het voortgaen zy overgeftcld , gelijk Gen. XIX: 17. Lev. XIII: 37- De andere zwarigheid is van meerder aenbelang. Hier wordt van saulus reisgenoten gezegd, dat zy de ftem hoor■den maer volgens Kap. XXÜ: 9. hoorden zy de ftem niet des genen die met saul fprak. — Men kan het geval op deze wijs begrijpen , dat deze mannen de eerfte ftem van den den Heiland, saul , saul wat vervolgt gy my, niet gehoord hebben; omdat zy toen, door de zeer fchielyke omfchijning van het ongemeen glansrijk licht, als buiten zich zelve geweest zijn; maer dat zy eenigermaten tot bedaren gekomen zij.ide , de volgende woorden van den Heiland, ftae op en gae in de ftad, enz. verftaen hebben. De reisgenoten van saulus ftonden verbaesd , door het zien van het buitengewone licht, en, door het horen vau de tweede ftem, waren zy dermaten verfchrikt en verbaesd, dat zy als ftomme beelden'ftonden; te meer, omdat zy die tweede ftem wel hoorden , maer niemand zagen, die tot saulus fprak. Dusdoende wierden ook deze mannen afgeschrikt, van iets vyandigs tegen de Christenen te ondernemen. Zy moesten ook wat zien en horen , om bekwame getuigen te zijn van deze zeer merkwaerdige gebeurtenis. Op saulus zeiven, vs. 8, 9° 8. Ende Saulus ftont op van der aerde , eigenlyk hy werd opgericht , het zy door de mannen die by hem waren, en hem de hand boden, omdat zy bemerkten dat hy ■krachteloos was , het zy door de verborgene kracht van den Heiland , ende als hy fijne oogen open dede, welke hy uit hoofde van den onverdraeglyken glans van dat hemelsch licht gefloten had, en fagh hy niemant, maer hy was volkomen blind. Ende fy die hem vergezelden, hem by der hant leydende, brachten hem tot binnen Damafcum, in het huis van eenen zekeren Judas , vergel. vs. 11. 9. Ende hy was aldaer drie dagen dat hy niet sn fagh , zijnde ten eenemael blind s ende en ac niet, XXI. DEEL,  i83 HANDELINGEN. IJL' noch en dronck niet, zodanig zat hem nog de fchrik ii» zijne leden. Wy mogen uit Gal. I: n , 12. befluiteu , dat saulus ^ geduurende deze drie dagen , door onmiddelyke openbarin* gen, in de verborgenheden van het Euangelie cnderwe* zen zy. h. saulus werd in het Apostelambt bevestigd, vs. 10-19". g. De heer gav eenen zekeren ananias last, om sau-. lus het gezicht te her/lellen, vs. 10-16.. 1. Dit hevel vinden wy, vs. 10-12, » 10. Ende daer was een feker difcipel en aenhan- ger van jesus te Damafcus , een godvruchtig man , die ook by de Joden grote achting had, vergel. Kap. XXII: 12, met name Ananias: ende de Heere jesus feyde to£hem in een Gefichte, Anania. Ende hy feyde , Siet, [hier hen] ick , Heere, gereed om uwe bevelea te gehoorzamen. 11. Ende de Heere [feyde"} tot hem , Staet op9 begeev u uit uwe woning, ende gaet in de ftrate , welke van. wegen hare lijnregte (trekking., genaemt wordt de Rechte , ende vraegt in het huys Jude nae [eenen] met name Saulus, (A) van Taffen ; want; fiet hy bidt. Het is ligtelyk te begrijpen, wat saulus gebeden hebbe. Hy fmeekte niet alleen om vergeving van zijn hemeltergend wangedrag , maer voornamelyk om tot het werk van het Apostelfchap., waertoe hy nu geroepen was, bekwaem gemaekt te worden. is. Ende, zo vervolgde de Heer jesus van Saulus tot Ananias te fpreken, hy heeft in een Gefichte geilen, dat een man , met name Ananias , inquam ^ ende hem de hant opleyde, op dat hy wederom fiende Worde. (A) Hand. si: 39. ende 21; 3. 2. O in-  HANDELINGEN. IX, 189 2. Omdat ananias zwarigheid maekte , werd dit bevel nader aengebonden, vs. 13-16. 13. Ende Ananias antwoordde, Heere, ick hebbe uyt velen , zo door brieven als mondelyke berichten van vluchtelingen , gehoort van defen man , (f) hoe veel quaet hy uwe heylige in Jerufalem gedaen heeft : 14. Ende heeft hier macht van de O verpriesters, om te binden alle die uwen name aenroepen, wat zullen mijne vermaningen, by zulken bitteren vyand , baten kunnen? Men mag zich eenigzins verwonderen , dat ananias deze zwarigheid maekte , daer hy uit des heeren bevel duidelyk had kunnen bemerken , dat saulus geheel van denkwijs veranderd ware. Maer, zodra ananias den naem van saulus hoorde, en de heer hem gelastte tot dien bekenden en woedenden vyand der Christenen te gaen , zal hy dermaten verfchrikt zijn, dat hy als geheel buiten zich zeiven was, en het goede, het welk de heer van saulus getuigde, niet verftaen had. Hierby kwam zijne kleingelovigheid en vreesachtigheid , welke zich meermalen by de grootfte mannen geopenbaerd hebben, Exod. IV: 10-13. ï Sam. XVI: 1, 2. Jer. I: 6-8. ij. Maer de Heere kwam de zwakheid van dezen zijnen dienaer te gemoet, en feyde andermael tot hem, Gaet onbefchroomd en zonder verder uitflel henen, volbreng mijn bevel omtrent Saulus : (è) want defe is my een uytverkoren vat, om mijnen naem te dragen voor de Heydenen , ende de Koningen, ende de kinderen Jfraëls. Het oorfpronglyk woord, door een vat vertaeld, beteekent in het gemeen allerlei werktuig en gereedfchap. Leen- (i) Hand. 9- 1. I Cor. ijl 9. Gal, 1: 13. 1 Tim. 1: 13. (*) Hawd. 13: 9. ende 22-: 21. Rom. tl i. Gal. 1: 15. ende m 8. Ephef. 3: ». I Tim. a: 7. 2 Tim. It 11. XXI. DEEL.  i9o HANDELINGEN. IX. fpreukig wordt het genomen van menfchen, welke God tot zijnen dienst gebruikt, Jer. XXII: 28. Hof. VHfc 8. Rom, IX: 22 , 23. Byzonder mogen Leeraers vaten genaemd worden , ook van wegen de gaven, welke in hun gelegd zijn. — saülüs zou een vat zijn in het geestelyk huis des heeren , voorzover de Heiland hem tot een werktuig , in de uitbreiding van zijn Koningrijk, gebruiken, en met uitnemende gaven verwaerdigen zoude. Hy was een uitverkoren vat, of gelijk 'er eigenlyk ftaet : een vat der verkiezing. Het kan zeggen, dat hy van eeuwigheid was uitverkoren , niet alleen tot het geloov en de zaligheid; maer ook, om een uitmuntend werktuig te zijn in den dienst des heeren; als mede, dat de heer hem daertoe reeds werkelyk had begonnen aftezenden. Dan , het woord uitverkoren wordt meermalen genomen voor iets uitmuntends , het welk zeer voortreffelyk is in zijn zoort, en zo heeft saulus ook uitgemunt onder de Apostelen , als eene ftar van de eerfte grootte. Als zulk een uitverkoren vat, zou hy jesus naem , dat is, de leer van het Euangelie dragen. De zinprent fchijnt ontleend te zijn van een balfemvat, en de Euangelieleer, wordt vergeleken by eenen aengenamen en welriekenden balfem. saulus zou den lieffelyken reuk van het Euangelie, even als een balfemvat, door zijne prediking allerwegen verfpreiden, vergel. 2 Cor. h 14. II: 14-16. — Dusdoende zou hy den naem van jesus dragen voor de Heidenen , dat is allerlei volken, en ook voor Koningen, dat is allerleiOverheden; men denke aen den Koning agrippa, de Stadhouders sergius paulus , felix en festus , den Keizer mero , als mede voor de kinderen Israëls. — Onder dit werk zouden hem vele zwarigheden ontmoeten. 16. (/) Want, zo vervolgde de Heiland tot Ananias, ick fal hem, als in eene fchildery, toonen hoe veel hy lijden moet om mijnen naem.; (J) Hand. 21: u. 2 Cor. U: 23.  HANDELINGEN. IX. 191 h. ananias, dus nader bemoedigd, volbracht het bevel van den verhoogden Heiland, vs. 17- iq\ 1. De uitvoering van den last zeiven vinden wy, vs. 17. en 2. Het gevolg daervan, vs. 18, ïo?. j8, Vervolgens verhaelt de Euangelist, hoe saulus de Apostolifche bediening aenvaerd hebbe , vs. 19 > -30. «. Hy begon zijn werk aenftonds te Damascus, vs. i9b-22. 17. (in) Ende Ananias ging henen ende quam in het huys, alwaer Saulus zijn verblijv had: ende de handen op hem leggende , feyde hy, Saul, thans mijn gelievde broeder in christus , de Heere heeft my ge» fonden, [_namelick'\ die gezegende Jefus , die u verfchenen is op den wegh dien gy, met een boosaertig voornemen, herwaerds quaemt, op dat gy door zijne wonderdoende kracht weder fiende , ende met de buitengewone gaven van den Heyligen Geelt vervult foude t worden. 18. Ende terflont op het zelvde oogenblik, dat Ananias deze woorden fprak , vielen af van fijne oogen gelijck als fchellen, ende hy wiert terftont wederom fiende : ende hy bleev nog liggen op zijne knien , of met het aengezicht ter aerde nedergebogen, zo als Ananias hein gevonden had; maer deze bemoedigde en vermaende hem, om zich te laten dopen, Kap. XXII: 14-16. Vervolgens ftont hy op, ende wiert gedoopt. 19 Ende als hy fpijfe genomen hadde, wiert hy verfterekt Ende Saulus was fommige dagen by de difcip.len , die te Qamafcus waren. Ananias maekte hem bekend en leidde hem in , in alle gezelfchappeu der Christenen. Ook was deze ganfche gebeurtenis zeer fpoedig bekend door geheel Damascus, zodat elk begerig ware om Saulus te zien , en zijnen wonderweg te horen verMen. . («O Hand. 22! ia. XXI. Dkel,  soa HANDELINGEN* IX. 20, Ende hy predickte terftont, zodra zijn gezicht herfteld, en hy gedoopt was, Chriftum in de Synagogen, dat hy de Sone Go^ts is. Hy vreesde niet voor de zaek van jesus uit te komen, maer betoonde aenftonds den groten yver , die hem voor de zaek van zijnen nieuwen Heer bezielde. % r. Ende zijne prediking was in geest en kracht : want fy ontfetteden haer alle die het hoorden , zo vyandige Joden als aenhangers van jesus , ende feyden , En is defe niet de gene die te Jerufalem verftoor* de, mishandelde en tot den dood toe vervolgde , die de* fen naem van jesus aenriepen, en belijdenis deden van zijne leer, ende die daerom hier gekomen is , op dat hy defelve gebonden foude brengen tot de Overpriefters te Jerufalem ? Welk eene onbegrijpelyke verandering in de denk- en handelwijs van dezen man! 22. Doch Saulus, wat 'er ook van hem gedacht en gezegd wierd, wiert meer ende meer bekrachtigt. De vyandige Joden lasterden hem, maer hy werd hoe langs zo meer door de genade verfterkt , ende overtuygde de Joden die te Damafcus woonden , bewijfende dat • defe de Chriftus is. saulus overtuigde de Joden, die te Damascus woonden. Het Gïiekfche woord, hier door overtuigen vértaeld, is Kap. II: 6. door beroeren , en Kap. XIX: 32. door verwarren overgezet. Hierom verftaen zommigen het zo, dat saulus de Jodén verbijsterde, befchaemd maekte, in verwarring bracht en beroerde. Wy mogen denken , dat het saulus even eens gegaen hebbe als stephanus , tegen welken eenigen uit de vyandige Joden opftonden , om tegen hem te twisten over de leer, welke hy predikte. Zommïge Joden, die te Damnscus woonden, zullen saulus hebben tegengefproken, maer zy konden zijne wijsheid, en den Geest, door welken hy fprak , niet wederftaen. Hieruit ontftond eene grote beroering en verwarring. Zommigen zagen , dat zy door hunne Overften misleid waren.'en werden van de waerheid des Euangeliums overtuigd, anderen werden door de kracht van saulus bewijzen verftomd en befchaemd, anderen bleven hem vuilaertig tegenfpreken. *< Het  HANDELINGEN. IX. ioj b. Het gene saulus verder te Damascus wedervaren is, vinden wy vs. 23 - 25. 23. Ende te Damascus zag Saulus , reeds by eene merkwaerdige proeve de vervulling van het gene de Heiland hem getoond had, dat hy veel voor zijnen naem zou moeten lijden: want als vele dagen verlopen waren, fo hielden de Joden te famen raet om hem te dooden. 1 Het gene lucas hier verhaelt, gebeurde als vele dagen verlopen waren, en vs. 19- zegt hy, dat de Apostel flechts zommige dagen, dat is, eenen korten tijd by de Discipelen gebleven zy. '.— Dit fchijnt niet te ftroken, maer wy zullen meerder licht ontvangen uit het verhael van paulus zeiven , Gal. E 17. dat hy niet regelrecht van Damascus naer Jerufalem gegaen zy ; maer dat hy zich begav naer Arabien, wederkeerde naer Damascus, en eerst na verloop van drie jaren weder te Jerufalem gekomen zy. Wy mogen 'er uit befluiten, dat lucas hier fpreekt van het gene eerst drie jaren na de bekeering van saulus is voorgevallen. Kort na zijne bekeering en roeping begav hy zich naer Arabien, van tijd tot tijd kwam hy te Damascus , het welk thans mede tot de heerfchappy van aretas, den Arabifchen Koning, behoorde; maer, ten einde van deze drie jaren, vertoevde hy eenigen tijd binnen Damascus, en toen gebeurde het gene lucas ter dezer plaets heeft aengetcekend. Ter dier tijd hielden de ongelovige en vyandige Joden , welken het verdroot, dat saulus nu en dan 'te Damascus kwam prediken, te zamen raed om hem, op eene listige wijs, te doden, ten einde zy mogten voorkomen , dat niet alle de Joden te Damascus van den vaderlyken Godsdienst afvallig wierden. 24. Maer hare lage wiert Saulo bekent, het zy dat hy gewaerfchouwd werd door dezen of genen, die 1 van den moorddadigen aenflag wist, het zy door eene onmiddeJyke openbaring; (») ende Saulus ontkwam, in weerwil C n") 2 Cor. in 3*. XXI. BEBL. N  194 HANDELINGEN. IK. van alle de waekzaemheid zijner vyanden : want fy bswaerden de poorten , beyde des daegs ende des nachts, op dat fy hem dooden mochten, zy hadden den Stadhouder van den Kohing Aretas weten op hunne hand te krijgen, die de poorten en uitgangen der Stad door krijgsvolk bezet hield, 2 Cor. XI: 32. 25. Doch de difcipelen het gevaer vernemende, in het welk de Apostel verkeerde, namen hem des nachts, (0) ende lieten [hem] neder door den muer, [hem] aflatende in een mande, zy bedienden zich daertoe van een huis door eenen van hun bewoond, het welk op den Stadsmuur ftond en een venfter naer buiten had, 2 Cor. XI; 32. Zodoende werd het leven van Saulus beveiligd, die nog zo veel nut moest doen aen de belangen van christus Koningrijk. *. Het gene saulus wijders te Jerufalem verricht en on■ dervonden heeft, wordt vs. 26 - 30. aengeteekend. 26. (p) Saulus nu , na dat hy dit oogenfchijnelyk' gevaer te Damascus ontweken was , te Jerufalem gekomen zijnde, alwaer hy niets dan vervolgingen te wachten had , poogde hem by de difcipelen en gelovigen te voegen, om door hen ook in kennis by de Apostelen te geraken. Hy nam alle gelegenheden waer , wanneer hy maer Discipelen ontmoette, om hen aen te fpreken, en hun zijne wonderbare bekeering en roeping te verhalen , om zich in een vertrouwelyk verkeer met hen in te wikkelen: maer fy vreefden hem alle, en fchuwden hem als eenen bedrieger , niet geloovende dat hy , die voorheen zo geweldig tegen de Christenen gewoed had , een oprecht difcipel van jesus was. De Christenen te Jerufalem hadden een zeer ongunftig vermoeden tegen saulus. — Zy zullen gene zekere berichten van zijne bekeering ontvangen hebben , te minder, emdat 'er kort daerna een ..oorlog ontftaen was t tusfchen BECO Jof» *5« 1 Sam. 19: 12. C?) Hsndi 22S !7«  HANDELINGEN. IX» f$f t Merodes antipas en aretas , den Koning Van Arabien, J waerdoor de gemeenfehap tusfchen Jerufalem en Damascus | gefluit was. Zy hadden wel gehoord dat de reisgenoten | Van saulus onverrichter zake waren terug gekomen ; maer ij. mogelyk hadden zy niets vernomen j dan dat saulus op | feene ontzettende wijs in zijne woede gefluit was* zonder I dat zy eenig bericht hadden van saulus bekeering. Mis1 fchien hadden ook de Joodfche Overheden uitgeftrooid j dat 1 paulus zich maer in fchijn voor eenen aenhanger van jesus ] had uitgegeven , om zijnen flag tegen de Christenen waér |: te nemen. Mogelyk hebben ook de Discipelen gedacht , I dat saulus ■, indien hy waerlyk bekeerd was, zich ten eerI ften naer Jerufalem zou begeven hebben; daer zy nu zedert I drie jaren niets van hem vernomen hadden. 27. (4) Maer Barnabas handelde edelmoedig met Saulus. Deze beter bericht van zyné oprechte bekeering hebbende, en hem tot iich nemende , leydde [hem] tot de Apoftelen , Petrus en Jacobus , die thans alleen te Jerufalem waren ; terwijl de overige .elk hunnen weg getrokken waren , en het Euangelie alomme verkondigden-. Deze Barnabas deed den gemelden Apostelen een omftandig verhael van Saulus wedervaren : ende verhaelde haer hoe hy op den wegh den Heere gefien hadde , ende dat hy tot hem gefproken hadde, ende hoe hy te Damafcus vrymoedeüek gefproken hadde Iri 6 den name Jefu. 28. Ende zy erkenden hem voor hunnen medeambtgëhoot j hy was als zodanig met haer ingaende ende I üytgaende te Jerufalem : Petrus nam hem onder zijn I dakj en hy bleev aldaer 15 dagen; Gal. li 18. 29. Ende vrymoedelick fprekende in den frame 1 des Heeren Je(u , fprack hy oock ende hahdelde ! tegen de Grieckfche [Joden] , die, in de landen dér Heidenen geboren en woonachtig zijnde ; den Godsdienst ' in hunne Synagogen in de Griekfche tael oeffehden} vergeh 'k Kap. VI: ii Zy twistten met Saulus, en zochten de bewij- (f) Hand. 111 25. XXI. DÉÉL, N A  *9« HANDELINGEN. IX; sen te wederleggen , met welke hy betoogde dat jesus. de messias ware : maer vermits defe hem niet wederftaen konden , werden zy verbitterd en trachteden hem te dooden. 30. Doch de heer zorgde voor zijnen knecht , en waerfchouwde hem door eene openbaring , Kap. XXII: i& de broeders [dit] verflaende , geleydden hem tot Cefareen, het welk aen de Middellandfche Zee lag digt by Joppe, ende fonden hem van daer af de Zee over nae Tarfen. Dit was zijne geboorteplaets, daer hy, dusdoende, gelegenheid kreeg om het Euangelie van christus , aen zijne bloedverwanten en medeburgers, te verkondigen. B. Wijders geevt de Euangelist een omftandig bericht , omtrent de uitbreiding von het Euangelie onder de Heidenen , Kap. IX: 30— XXVIII. A. Eerst door petrus, Kap. IX: 31 X: 18. et. Vooraf geevt lucas eene algemene befchrijving, van den gezegenden bloeiftaet der gemeenten in het Joodfche land} Kap. IX: 31. JI. De gemeynten dan , welke by gelegenheid der verftrooijing van de Christenen , Kap. VIII: 1. door geheel Judeam , ende Galileam , ende Samariam geplant waren , hadden vrede , ende waren voor eenen tijd van alle vervolgingen bevrijd. De verandering en bekeering van Saulus, zulken voornamen vervolger, gav aenleiding tot de rust der Kerke ■ zommigen der vyanden werden daerdoor tot nadenken gebracht , en die verbitterd bleven zagen genen kans, om iets met goed gevolg tegen de belijders van jesus naem te ondernemen. Ook wierden de Gemeenten, door den dienst der Apostelen, en andere Euangeliepredikers, aenmerkelyk gefticht en opgebouwd: ende wandelende in de vreefe des Heeren, enae de vertrooftinge des HeyÜgen Geefts, wierden vermenigvuldigt zo in aenta! van belijders, als in fchitterende voorbeelden van godzaligheid. 0. Ver-  HANDELINGEN. IX. 19? p. Vervolgens worden de verrichtingen van den Apostel rETaes, opgegeven, Kap. IX: 32— XI: 18. 0. Hy verrichtte te Lydda een aenmerkelyk wonderwerk s Kap. IX: 32 -35. Z(/n» aenkomst te Lydda vinden wy vs. 32. tl. Het w.onderwerk, het welk hy aldaer verrichtte, vs, 33» 34- en £. Het uitwerkfel daervan, vs. 35. 32. Ende het gefchiedde als Petrus alomme dooi het Joodfche land doortrock, om de Gemeenten op te beui ren en te vertroosten, dat hy oock afquam tot de heylige die tot Lydda woonden. Lydda was eene Stad aen de Middellandfche Zee, nie. ver van Joppe- Nadat zy door den Joodfchen oorlog ver* woest was, heeft zy den naem van Diospolis gekregen. 33. Jtnde aldaer vondt hy een feker menfche, met name Eneas, die m;de belijdenis deed van het Euan« gelie, en acht jaren te bedde gelegen hadde, welcke was geraeckt en beroerd, zodat hy, door enkel menfchelyke. hulp., gehepl ongeneesbaer ware, 34.. Ende Petrus, met innerlyke ontferming over zijnen deerniswaerdige.n toeftand bewogen, feyde tot hem , Enea, Jelus Chriftus, de verheerlykte en Godlyke MÏddelaex, op wiens bevel ik tot u kom, maeckt u gefonE door zijn wonderdoend Alvermogen: ftaet op ende fpreydt ufelven [het bedde'}, en neemt daerdoor de proev of gy nief volkomen genezen zijt Ende hy ftont terftont op , qpdat zelvde oogenblik, zijnde volkomen gezond, 3.5. Ende fy fagen hem alle die te Lydda waren, ende insgelyks alle die te Serona woonden, zijnde eene vlakke landftreek in de nabuurfchap van Lydda en Joppe, dewelcke door dit wonderwerk van Petrus Godlyke zending overuiigd werden, en haer bekeerden tot den Heere. XXI. DEEt. { N 3  ?§a HANDELINGEN. IX, h. Te J°ppe deed hy ook een verba/end wonderwerk, vs. 36-4J, g. Het wonderwerk zelvs wordt befchreven, vs. 36-41. 36. Ende te Joppe, eene Stad aen de Middellandfche zee, was een fekere difcipelinne, die de leer van het Euangelie gelovig had aengenomen, met name Tabitha, •welcke in het Grieksch overgefett zijnde is gefegt Dorcas. Defe' was eene allerdeugdzaemfte Christinne, zijnde als het ware vol van en geduurig bezig in goede wercken, ende byzonder in milde aelmoelfen, die fy dede aen de behoevtigen. 37. Ende het gefchiedde in die dagen , dat fy kranck wiert ende tot droevheid van alle godvruchtigen fterf: ende als fyfe, volgens de gewoonte der Joden, gewaffchen hadden , leyden fy haer in de opperfale, zijnde het ruimfte vertrek van het huis, recht gefchikt voor die grote menigte van menfchen, die zamen kwamen, om over haer te wenen en rouw te bedrijven. 38. Ende alfa Lydda naeby Joppe was, de difcif pelen hoorende dat Petrus aldaer was, fonden twee mannen tot hem , biddende dat hy niet en foude vertoeven tot haer over te komen, zy hadden zo vele blijken gezien van het wondervermogen, door het welk de Apostelen verbalende dingen verrichtten, en hoopten, dat de waerdige Dorcas daerdoor uit de doden mogt worden opgewekt. 39. Ende Petrus, door eene verborgene roeping aengefpoord , was aenftonds gereed om aen dat verzoek te voldoen. Hy ftont op , verliet Lydda , ende gingh met haer; welcken fy, als hy daer gekomen was, in de opperfaje leydden: ende alle de weduwen, welke Tabitha door hare lievdegaven onderfteund had , ftonden by hem, weenende ende toonende de rocken ende kieeder-en die Dorcas gemaeckt hadde ,, als fy by haer- was, Zy kiaegden daerom aen Petrus de grootheid yan. haer verlies, dat haer die beminnelyke weldoenfter, die hm ©ndêtncjuden en gekleed had, ontvallen ware. -■' 40. Maer  HANDELINGEN. IX. 199 40. Maer Petrus, hebbende [haer] alle uytgedreven, opdat hv, door het gekerm en de rouwklachten, niet in zijn gebed verhinderd wierd, knielde in zijne eenzaemheid ootmoedig neder ende b3dt, den Heer jesus, dat het Hem, die zijne macht en goedheid in het opwekken van •doden meermalen verheerlykt had , behagen mogt, tot eer van zijnen naem, tot bevestiging der gelovigen, tot inwin-, ning van anderen, en tot vertroosting der behoevtigen, de ziel van Dorcas wederom in haer te doen komen ; ende hem, in vertrouwen van verhoring, keerende tot het dode lichaem feyde hy, met eene gebiedende ftem: Tabitha , ftaet op. Ende op dat zelvde oogenblik werd zy wederom levendig: want fy dede hare oogen open, ende Petrum gefien hebbende fat fy over eynde 41 Ende hy gaf haer de hant, ende rechttefe op , ende de heylige ende de weduwen geroepen hebbende , ftelde -hyfe levende voor [haer] , opdat deze alle getuigen van dit verbalend wonderwerk wezen mogten. Jl, Het uitwerkfel van dit wonderwerk vinden wy vs. 42, 43. 42. Ende [dit] onlochenbaer wondenverk wiert zeer fpoedig bekent door geheel Joppe, ende met het hoogfte recht aengemerkt als een overtuigend bewijs voor de Godlykheid der leere, welke Petrus verkondigde. Trouwens vele geloofden in den Heere. 43. Ende het gefchiedde dat hy vele dagen te Joppe bleef, om de gemeente des Heeren eenigen tijd te ftichten. Hy nam zijn intrek by eenen fekeren Simon a eenen lederbereyder. XX f. DEEL. N 4  *oo HANDELINGEN. X. hbt X. kapittel. c Te Cafarea bracht petrus eenen Romeinfchen Hopman tot het geloov, en deze is de eerfte Heiden geweest, die tot het Christendom bekeerd werd, Kap. X: i XI- 18 fl. De bekeering van dezen Hoofdman wordt zeer 'omftandig befchreven, Kap. X. i. De Hoofdman, door eene Godlyke Openbaring aengeJpoord, zond naer Joppe, en verzocht petrus by hem te komen, ten einde hem het Euangelie te prediken, vs. 1-23. -—■ De Hoofdman werd door eene Openbaring aengefpoord, om petrus tot zich te ontbieden, vs. 1-8. /. Vooraf gaet eene befchrijving van den gemelden perfoon en zijn beminnelyk karakter, vs. 1, 2. //. Hy kreeg eene Godlyke Openbaring, om petrus te ontbieden, vs. 3-6, en ///. Zond aenftonds tot den Apostel, vs. 7, g. I. 'pOt nog toe was het Euangelie alleenlyk aen de Joden gepredikt , onder welke het eenen zeer aenmerkelyken opgang gemaekt had. Maer ook de Heidenen moesten, vqlgens de Voorzeggingen der Propheten, mededeelen .n het heil van chkistus. Cornelius, een Romeinfche Bevelhebber, was de eerfte der Heidenen, die het Euangelie gehoorzaem werd. Ende daer was een feker man te Ceiareen , eene vermaerde Stad aen de Middellandfche zee door Herodes den Groten gebouwd, met name Cor- TenZ^Ï V^T, over hondert> u>>£ de bende genaemt de Jtahaenfche: • In Qefarea lag eene Romeinfche bezetting. Onder deze was ook eene bende, een Regiment zouden wy zeggen, welke geheel uit Italianen beftond; en daerom de ItaHaenfehe ge- naemd  HANDELINGEN. X. 201 naemd werd. cornelius was Capitein van eene Compagnie, beftaende uit 100 koppen , in dat Regiment. 2 Godtfaligh was deze Bevelhebber by uitnemendheid, ende vreefende Godt, met geheel fijn huys, ende. doende vele aelmoeffen aen het volck, ende Godt gedueriglick biddende Zommigen houden dezen cornelius voor eenen Jodengenoot der poorte, gelijk men fpreekt, eenen heiden van oorfprong, die den Joodfchen Godsdienst omhelsd had, maer zonder, zich te laten befnijden. Dan het fchijnt ons, uit het ganfche beloop van zaken, duidelyk genoeg te blijken , dat hy een heiden geweest zy, die niets gemeens had met den Joodfchen Godsdienst. Vs. 28. wordt hy geteld onder de vreemden, tot welke het eenen Joodfchen man ongeoorloovd was zich te voegen. De Christenen uit de Joden waren , by de bekeering van dezen cornelius , zeer verwonderd,, dat de gaev van den Heiligen Geest ook op de heidenen uitgeftort wierd, vs. 45. cornelius , zijne bloedverwanten, huisgenoten, en byzondere vrienden, aen welke petrus het Euangelie verkondigd had vs. 24, worden heidenen genaemd, Kap. XI: 1, 18. Deze heidenfche Hopman , die in de afgodery geboren en opgevoed was, diende den eenigen en waren God; hy was godzalig en Godvrezende , met zijn gehele huis, en alle zijne huisgenoten. Ook was hy zeer lievderijk , hy deed vele aelmoesfen aen het volk. — Maer hoe kwam een blinde Heiden tot zulk een Godsdienstig en lievderijk beftaen ? Door verkeering met de Christenen : want in die Stad, alwaer philippus het Euangelie gepredikt had, waren vele Christenen , vergel. Kap. VIII: 40. Hy was reeds van de ftomme afgoden bekeerd, en zo ver gekomen, dat hy den eenigen en waren God diende , met zijn ganfche huisgezin. De lievde, welke onder de Christenen heerschte, zal hem opgewekt hebben , om het voorbeeld van hunne weldadigheid naer te volgen. Maer omtrent den waren aert van het Euangelie was hy nog onkundig. — Hy bad geduuriglyk. Wat bad hy ? Dat hy in den Christen Godsdienst nader mogt on- XXI. DEEL. N 5  *©»' HANDELINGEN. X. «ierwezen worden , en vooral dat hy met zekerheid wete^ Piogt, of jesus indedaed van de doden was opgeftaen, van welke gebeurtenis het ganfche Christendom afhangt. ' Dit blijkt duidelyk uit vs. 4, 5, daer hem een Engel verzekerde, dat God zijn gebed verhoord had, en de verhoring van dat . gebed beftond hierin, dat petrus gefchikt werd, om hem, nopens de leer van het Euangelie, nadere onderrichting te geren. Ook begon petrus aenftonds zijn onderwijs, met de verzekering, dat de gekruicigde jesus van de doden was opgeftaen. 3. [Defe] fagh in een Gefichte klaerück ontrent de negende ure des daegs (volgens onze rekening omtrent drie uur na den middag) eenen Enge! Godts,in eene zeer luisterrijke gedaen te , welke een kennelyk bewijs was van zijne Godlyke zending, tot hem inkomen, ende tot heru, met eenen gansch zeer byzonderen nadruk feeeende, Corneli. öb 4 4. Ende hy zag dien Engel met verbaesdheid aen; de oogen ingefpannen op hem houdende ende feer bevreeft geworden zijnde, feyde Cornelius al bevende tot den Engel, Wat is 't, heere? wat is toch het oogmerk van uwe komst, en wat hebt gy my te berichten? Ende hy feyde tot hem, Uwe ge'Deden, om, nopens de leer van het Euangelie, en de opftanding van christus , nader onderricht te worden zijn gunstig verhoord, ende uwe aelmoeffen zijn, als de reuk van aengename offeranden, tot gedachteniffe opgekomen voor Godt. De fpreekwijs is ontleend van den opklimmenden rook en, geur der offeranden, vergel. Pf. CXLI: 2. Phil. IV: 18. Hebr. XIII: 16. — God gedacht aen de gebeden en aelmoesfen van cornelius. God wordt, volgens eene fpreekwijs van ons menfchen ontleend, gezegd zich de gebeden te herinneren, wanneer Hy dezelve, na eenigen tijd Van uitftel, gunstig ver,, hoort, vergel. Gen. VIII: 1. en 1 Sam. 1: 19. 5. Ende nu, zo vervolgde de Engel, God heeft eenen Apostel gefchikt, om u het Euangelie te prediken ;■ dezen hebt gy maer te ontbieden, en God zal zorgen dat hy kome; fendt  HANDELINGEN. X. 203 fendt daerom, hoe eer zo beter , eenige mannen nae joppe, ende ontbiedc Simon, die toegenaemt wort Petrus. 6. Defe ligt te huys by eenen Simon lederbereyder, die [fijn] huys heeft digt by de zee: defe fal u feggen wat gy doen moet, om wezenlyk gelukkig te worden. 7. Ende als de Engel, die tot Cornelium fprack, wechgegaen was , zond hy aenftonds naer den Apostel Petrus. Ten dien einde riep hy twee van fijne huysknechten, ende eenen Godtfaligen krijgsknecht van de gene die geduerigh by hem waren: 8- Ende als hy haer alles verhaelt hadde, wat de Engel tot hem gefproken had, fondt hyfe nae Joppe, om Petrus by zich te verzoeken. Hy bad drie bedienden, om Petrus daerdoor des te meerder achting en eerbied, te bewijzen. Maer mag men denken, 'er waren te Cefarea Christenen genoeg, die cornelius , omtrent den inhoud en de waerheid van het Euangelie, nader onderrichten konden, wat behoevde daertoe de Apostel petrus ontboden te worden? — corneltus was de eerfte uit de beidden, die het geloov gehoorzaem werd; deze gebeurtenis moest openlyk gefchieden, en met kenuelyke wonderen gepaerd gaen, op dat de Christenen wit de Joden overtuigd wierden, dat het heil van christus pok voor den heidenen gefchikt ware. De Joden verkeerden in die gedachten, dat alle volken, buiten de nakomelingen van jacob , van de Godlyke gunst voor altoos waren uitgefloten. — Dit is ook de reden , dat lucas de bekeering van dezen Romeinfchen Hopman zo omftandig ver-, haeld heeft. / XXI, DEEL.  »: 1. Co). ii ao. " XXI. D£EL. N O  sro HANDELINGEN. X' ftemael ook aen heidenen gepredikt. De hoofdfom van het Euangelie is jesus christus , als de eenige en algenoegzame Zaligmaker, Defe is, na zijne diepe vernedering, tot Kc* ning verheven, zodat hy een Heere zy van alle, die in Hem geloven, zo wel uit de heidenen als uit de Joden. 37- Gylieden , die , offchoon vreemdelingen , reeds lang in het Joodfche land verkeerd hadt, weet buiten allen twijffel de zo zeer merkwaerdige fake die gefchiet is door geheel Judeam, (m) beginnende van Galilea, na den Doop , welcken Joannes gepredickf heeft. Gy hebt zekerlyk wel gehoord van die wonderbare dingen, welke 'er, zedert dat Joannes de Boetgezant begon te dopen, in Galilea , en vervolgens in Judsa zijn voorgevallen. Ik meen de zaken 38. [Belangende'] Jefum van Nazareth , («) hoe hem Godt gefalft heeft met overvloedige gaven van den Heyligen Geeft, ende met kracht, om wonderen te doen, welcke [het gehele Joodfche lant] doorgegaen is, goet doende,, ende genefende alle die van den duyvel overweldigt waren : want Godt was met hem, en werkte door Hem verbafende wonderen, waervan aich het gerucht allerwegen verfpreid heeft. 39. Ende wy zijne Apostelen, tot welke ik mede behoor , zijn getuygen van al het gene hy gedaen heeft, beyde in alle plaetfen van het Jodifche lant ende te Jerufalem , deszelvs beroemde hoofdftad. Wy prediken den gezegenden jesus, die onophoudelyk bezig was, om goed te doen onder de Joden, welcken fy, die het beftuur van ons volk in handen hebben, door den Romeinfchen Stadhouder gedoodt hebben, [hem] hangende aen een hout, als of hy een verachtelyk boosdoener ware. 40. (0) Defen gekruisten jesus heeft Godt opgeweckt ten derden dage na zijnen dood, ende gegeven, dathy, door veelvuldige verfchijningcn na zijne op- ftan- O/O Jcf. 8: *j. ende qj r. Matth. 41 »2. More. 11 14, 38, 30. luc v 14. (»■> Pr. as: 8. JeC 6„ 1. Luc. 4: 18. (0) Mare. iSi 14. Luc. 24: 34. Joh. *9j i£. Hand, 2i ï^. 1 Cor. 15: 4, 5.  HANDELINGEN, X. ati ftanding, openbaer foude worden, als die uit de doden verrezen is. 41. Niet alle den volcke is Hy in het openbaer verfchenen , dit was niet nodig, en zou geen nut hebben aenge ■ bracht , maer den genoegzamen getuygen die daertoe van Godt te vooren verkoren waren, ons Apostelen [namelick] die met hem gemeenzaem verkeerd, ja zelvs verfcheidene malen gegeten ende gedroncken «hebben, na dat hy uyt den dooden opgeftaen was. 42. (j>) tënde Hy heeft ons geboden den volcke openlyk te prediken, ernftig in te fcherpen, ende te betuygen dat hy is de gene die (q) van Godt verordineert is, tot een Rechter van levende ende doode, gelijk Hy, nu met eene onnadenkelyke heerlykheid bekroond zijnde, eens op de wolken des hemels verfchijnen zal, ont alle kinderen der menfchen te oor,deelen. 43. (j) Defen gezegenden jesus , die de eenige en algenoegzame oorzaek is der eeuwige zaligheid, geven getuy,genifre alle de Propheten, (s) dat een yegelick die in hem gelooft,uit welkeen volk hy ook wezen moge, vergevinge der fonden ontfangen fal door fijnen name, en op grond van de volmaekte verzoening, welkö Hy heeft te weeg gebracht. Deze prediking van petrus \s zekerlyk uitvoeriger geweest, lucas heeft alleenlyk de hoofdfommen der zaken opgegeven , en denkelyk zou petrus 'er nog meer andere gewichtige zaken hebben bygevoegd, wanneer hy niet in zijne redenvoering gefluit was: want cornelius en zijne gezelfchap ontvingen de buitengewone gaven van den Heiligen Geest, ea begonden door deszelvs vermogen te fpreken. » (/>) Matth. 28: ig. Mare. ift": f5. Joh. 15: 'fi. (?) Hand. 171 il„ ff) Ge». 3: 15. enda 52t 18. ende 26! 4. ende 49: 10. Deuter. 18: 15. Pfalm isa: II. Jef. 4: 2. esde 71 14. ende 9! 5. ende *o: tö. Jer. 23: 5. ende 33': 14, 15. Ezech. 34: 33» ende 37: »4. Dan. Jt 24» Mich. 7: 20* C1J Hand. 15c 9. xxï. mm*; o»  ara HANDELINGEN» X. ff. De gevolgen van petrus Euangelieprediking worden om aengewezen , Wi 44 - 48-i j. cornelius ontving, met zijn gezelfchap, de buitenge' wone gaven van den Heiligen Geest, vs. 44 - 46. «14. Daerop werden zy gedoopt, vs. 47, 48. 44. (?) Als Petrus nogh defe en dergelyke woorden fprack, viel de Heylige Geeft, in deszelvs buitengewone gaven, op alle die by deze gelegenheid het woort hoorden. cornelius, en die met hem het Euangelie door petrus hoorden prediken, ontvingen de buitengewone gaven van den Heiligen Geest, op zoortgelyk eene wijs, als zy, op den Pinxterdag, aen de Apostelen waren medegedeeld. lucas zegt niet, dat de uitftorting van den Heiligen Geest met buitengewone teekenen gepaerd ging, maer onzes erachtens, ligt 'er evenwel in de uitdrukking, de Heilige Geest viel op hen , duidelyk genoeg opgefloten , dat de Heilige Geest niet alleen zeer onverwacht, maer ook op eene blijkbare wijs, op hen gekomen zy. Het is ook daervan daen, dat deze Heidenen over Gods grote werken, op de leiding van den Heiligen Geest, begonden te .fpreken, gelijk wy by vs. 43 veronderfteld hebben , vergel. vs. 46. Trouwens 'er was iets buitengewoons nodig, nu 'er voor de eerftemael heidenen tot het geloov in christus werden overgebracht, om het verouderde vooroordeel der Joden geheel wech te nemen, dat de Heidenen voor altoos van de Godlyke gunst waren uitgefloten. 45. Ende de geloovige die uyt de Befnijdeniffe of geborene Joden waren, fbo vele als 'er met Petro van Joppe waren gekomen, vergel. vs. 23, ontfetteden haer en vonden het ten eenemael onbegrijpelyk , dat de gave des Heyligen Geefts oock op de Heydenen uytgeftort Wiert. Ondertusfchen konden zy 'er niet aen twijffelen, 46. CO Hand. 81 17.  HANDELINGEN. X.' 213 46. (v J Want fy hoorden haer, op eenen verhevenen trant, en eene zeer oordeelkundige wijs, fpreken met [vreemde"] talen, welke zy te voren niet gekend hadden, ende Godt groot maken. Doe antwoordde Petrus, en, vatte het woord op, , richtende zijne aenfpraek tot de Christenen uit de Joden, die met hem van Joppe gekomen waren : 47. (a) Kan oock yemant het water weeren , dat defe niet gedoopt en fouden worden , welcke de puitengewone gaven van den Heyligen Geeft ontfangea hebben, op dezelve wijs gelijck als oock wy, die van natuure Joden zijn. Er is geen twijffel meer aen, of deze heidenen zijn tot de gemeenfehap van Christus Kerk overge* bracht, en daerom moeten zy derzelve, door den Doop wor^ den ingelijvd, 48. Ende hy beval dat fy fouden gedoopt worden in den name des Heeren. Doe baden fy hem dat hy eenige dagen by [haer] wilde blijven, om hen nader te onderwijzen en in het geloov te verfterken. Aen dit verzoek zal Petrus geredelyk voldaen hebben. betrus beval , d-at cornelius en die met hem waren, zouden gedoopt worden. Derhalven heeft de Apostel zelvs dien Doop niet bediend. Hy liet dezelve bedienen, door de Christenen uit de Joden, die met hem van Joppe gekoi men waren. — Wy leren 'er uit, dat elk een Christen, in de allereerfle dagen van het Euangelie, den Doop bediend hebbe. Trouwens alle de Christenen ontvingen toen ter tijd de buitengewone gaven van het Euangelie, en zy waren alle Leeraers, die het Euangelie verkondigden, verg. Kap, XVIII; 19. Deze bekeering van cornelius , eenen bekenden man van aenzien, als mede van zijne bloedverwanten en vrienden, die met hem tot de Italiaenfche bende behoorden, kon den Romeinen niet onbekend blijven , en daerom is het zeer waerfchijnlyk, dat deze voorbeelden velen der Romeinen be-< wogen hehben, om de leer van het Euangelie te onderzoe* (v"> Mare. xfis 17. Hand. c: 4., (?) Hand, 8: 36. ende Ui ij^ XXI. DEEL. O 3  Sï4 HANDELINGEN. X; ken en te ombelfen. Althans 'er was binnen korten eene grqte menigte der burgeren van Rome, die aen jesus hulde deden, Rom. I: 8, HET XI. KAPITTEL. fi. De uitwerkfelen der bekeering van cornelius vinden , wy Kap. XI: 1,18. J. Het kwam den Christenen te Jerufalem , die uit de Joden waren, zo vreemd voor, dat petrus zich met Heidenen had ingelaten, dat zy daerover, by zijn wederkeren, met hem twistten, vs. i- 3, 1. J)E Apoftelen nu, ende de Broeders uit dt) Joden, die in Judea waren, hebben met zeer veel bevreemding gehoort, dat oock de Heydenen het woort Godts aengenomen hadden Dit kwam hun geheel onbegrijpelyk voor, niet wetende dat de tijd reeds gekomen was, in welken God zijne genade ook aen andere volken verheerlyken wilde. Zy veroordeelden daerom het gedrag van Petrus. 2. Ende doe Petrus, nog eenigen tijd te Csefarea gebleven-, zijnde, op het verzoek van den bekeerden Cornelius en zijne vrienden , vergel. Kap. X: 48 , opgegaen was nae Jerufalem, twifteden tegen hem de gene die uyt de Befnijdemffe waren. Zy beftraften hem over zijn doen, en trachtten hem te beduiden, dat hy kwalyk gehandeld had. 3. Seggende, (a) Gy zijt te Caifarea, gelijk ons in het zekere bericht is, onbedachtzaem ingegaen tot mannen die de voorhuyt hebben, ende hebt met haer gegeten ; zelvs hebt gy aen onbefnedene Heidenen het Euangelie verkondigd, en hen gedoopt; hoe blijkbaer is dit ftrij- C«) Exod, «ji as, ende 34! <3, peuter, ?! a. Joh, i8j 28,  HANDELINGEN. XI. 215 ftcijdig met de wet van Mofe; gy hebt daerin zeer kwalyk gedaen, en ons met allen, die eerbied hebben voor Mofes wet, grote egjernis gegeven. 2, petrus verdedigde zijn gehouden gedrag, tot volle overtuU ging , vs. 4 -18. «■#. Zijne verdediging vinden wy vs. 4 16. Hy verhaelde /. Hoe hy deze zaek op eene Godlyke Openharing ondernomen had, vs. 4-14//. Hoe de buitengewone gaven van den Heiligen Geest, onder zijne prediking, aen de Heidenen waren medegedeeld, w. 15-17. ' «—Door deze verdediging van petrus, werden de ande* ren bewogen , om zijn gedrag goed te keuren 5 vs. 18. 4. Maer Petrus begreep, dat hy, om de Christenen uit de Joden te overtuigen dat hy wel gedaen had, niets anders nodig hadde, "dan de gefchiedenis der bekeering van Cornelius, in alle de omftandigheden te verhalen. Daerom een uitvoerig bericht van deze gebeurtenis beginnende verhaelde hy het haer vervolgens, feggende, 5 (b) Ick was ia de ftadt Joppe s op het platte dak van mijnen huiswaerd , omtrent den middag , biddende; ende fagh, terwijl de honger my prangde, in een vertreckinge van finnen een zeker merkwaerdig * pefichte , [namelick] een feker vat, gelijck een groot linnen laken. nederdalende, by de vier hoecken nedergelaten uyt den hemel, ende het gemelde werktuig quatn tot by my. 6. Op welck [laken] als ick, met ingefpannen aandacht, de oogen hieldt, fo merckte ic.-v. en te fagh de verfcheidene zoorten van viervoetige [dieren] der aerde, ende de wilde, ende de kruypende [dieren j , ende de vogelen des hemels. 7. Ende ick hoorde eene ftemme die tot my fey. (>) Hand. 10: 9» XXI. CEEL. O 4  216* HANDELINGEN. XI. de, Staet op Petre, flacht naer uw welgevallen, laet het vleesch gereed maken, ende eet, zonder onderfcheid te maken tusfchen rein of onrein. 8. Maer ick feyde, Ceenfins, Heere3, dit zal ik geheel niet ondernemen: want noyt en is (c) yet, dat gemeyn ofte onreyn was , in mijnen mont ingegaen, daervan heb ik my altoos zeer zorgvuldig gewacht. 9- Doch de ftemme antwoordde my ten tweeden mael uyt den hemel, Het gene Godt gereynigt en voor rein verklaerd heeft, door u vryheid te geven om 'er van te eten, en fult gy niet gemeyn maken. io. Ende dit gefchiedde tot driemael: ende alles wat my vertoond was wiert wederom opgetrocken in den hemel. n. Ende fiet ter felver [ure~] ftonden daer drie mannen voor het huys daer ick in was, die van Cefareen , door den Romeinfchen Hopman Cornelius, tot my afgefonden waren. 12. (d) Ende de Geeft feyde tot my, door eene verborgene infpraek, dat ick met haer gaen foude, niet twijffelende. Ende met my gingen oock defe fes broeders uit de Joden, die te Joppe woonachtig zijn, ende Wy zijn, te Caifarea gekomen zijnde, in des Romeinfchen mans huys , die ons ontboden had , onbefchroomd ingegaen. 13. Ende hy heeft ons verhaelt hoe hy eenen Engel gefien hadde, die in fijn huys ftont, ende tot hem feyde, Sendt mannen nae Joppe, ende ontbiedt Simon, die toegenaemt is Petrus: 14. Die woorden tot u fal fpreken, door welcke gy fult faligh worden, ende alle uw huys. 15. Ende'als ick begon te fpreken en eenige dingen gezegd had, de voornaemfte grondwaerheden van het Euangelie betreffende, viel de Heylige Geeft, met zijne buitengewone gaven, op eene zeer blijkbare wijs op haer, gelijck oock op ons in het begin, op den Pinxterdag' zoCO Ltv. 11» 4. Deut. 14: 7. (J) Hand. 10: 19, 20. ende 15: 7.  HANDELINGEN. XI. nf zodat zy aenftonds in allerlei vreemde talen, over de mees* aengelegene ftukken van den Godsdienst, begonden te fpreken. IÓ. Ende ick wiert by die gelegenheid gedachtigh aen het woort des Heeren, hoe hy feyde , (e) Joannes doopte wel met water, maer (ƒ) gylieden fult gedoopt worden met den Heyligen Geeft. Deze Voorzegging werd nu in deze Heidenen kennelyk vervuld, gelijk zy voorheen in ons, die uit de Joden zijn, is vervuld geworden. lucas had deze gebeurtenisfen reeds omftandig aengeteekend, Kap. X; hy had daerom volftaen kunnen, met eenvouwig te fchrijven, petrus verhaelde alle de omftandigheden der bekeering van cornelius , waerom herhaelt hy dan dit alles ten anderen male? Hy had 'er wijze redenen toe. Dusdoende kregen de Christenen uit de Joden, die dit zijn boeX lazen, aenleiding om deze merkwaerdige gebeurtenis nog eens te overdenken , opdat zy des te meer, van hun vooroordeel tegen de heidenen, mogten gezuiverd en overtuigd worden, dat het heil van christus verkrijgbaer zy voor eenen ieder, die geloovt, uit welk een volk hy ook wezen moge. *?• (§) indien dan Godt haer, die zondaers uit de heidenen zijn, evengelijcke gave van den Heiligen Geest gegeven heeft, als oock aen ons die Joden van oorfprong zijnde, in den Heere Je'um Chriftum gelooft hebben, wie was ick doch die Godt konde weeren en beletten, om zijne genade ook aen heidenen te fchenken ? lS« Ende als fy, die te voren de handelwijs van Petrus veroordeeld hadden, dit hoorden waren fy te vreden. Zy waren over het bericht van Petrus zeer voldaen, keurden zijn gedrag voor goed, prefen zijnen yver, ende verheerlickten Godt, met blymoedige dankzegging, feggende, So heeft dan Godt oock den Heydenen de bekeeringe gegeven ten leven, zodat 'er gene twijffeling ("O Matth. 3» li. Mare. i: 8. Luc. 3! irt. Joh. 1: zC>. Hand. ir 5. ende 2; 4. ende 19: 4. (ƒ) Jef. 44: 3. Joel 2! 28. (i') Hand. 15! 9. 1 XXI. DEEL. ' G 5  2i8 HANDELINGEN. XI. meer overig zy, of alle onderfcheid van volk en volk is voor altoos wechgenomen! £. Wijders verhaelt lucas , hoe het Eüangelie door paulus en barnabas gepredikt zy, Kap. XI: 19— XV: 35. U. Eerst te Antiochien, eene Stad in Syrien, Kap. XI: 19— XII: 24, a. barnabas aldaer gekomen zijnde, verfierkte da Discipelen, die toen voor het eerst christenen genaemd werden, Kap. XI: 19-26. fl. De aenleiding daertoe vinden wy vs. 19 (h) De gene nu die te Jerufalem het Euangelie) geloovd hadden, en allerwegen verftroyt waren door de verdruckinge , die over Stephanus, by gelegenheid vars zijnen marteldood, gefenüt was, vergel. Kap. VIII: 1-4, gingen [V lant t door. Zommigen hadden zich begeven tot het nabuurig Phenicien toe , ftrekkende langs den oever der Middellandfche zee tot aen Egypten, ende anderen waren gevlucht naer het eiland Cypren, ende nog anderen* naer Antiochien, eene zeer beroemde Stad in Syrien, tot niemant het woort des Euangeliums fprekende , dan alleen tot de Joden, vermits zy nog in dat vooroordeel ftonden, dat de onbefnedene heidenen, even als eertijds, toen de Joden het volk van Gods byzonder eigendom uitBiaekten , van Gods genade in christus waren uitgefloten. 20. Ende daer waren eenige Cyprilche ende Cyreneï'che mannen uyt haer, welcke afkomftig waren uit het eiland Cyprus, en uit het gewest Cyrene in Africa, Deze tot Antiochien ïn Syrien gekomen zijnde praken tot de (Jrieckfche heidenen, zo wel als tot de Joden, verkondigende den Heere Jefum, en de zaligheid , welke Hy verworven heeft. 2iN{£) Ende de hant des Heeren was met haer, zodat hunne prediking blijkbaer gezegend wierd; ende een groot (AJ Hand. 1 , <, O) Hand. 2: 4?. ende 5: 14.  HANDELINGEN. XI. 219 groot getal ook van Heidenen geloofde, ende bekeerde hem tot den Heere. De verftrooijing der Joden, die het Christendom hadden aengenomen , in de landen der Heidenen , gefchiedde by gelegenheid der verdrukking, welke op den marteldood van stephanus gevolgd is, vs. 19. vergel. Kap. VIII: 1-4. Onder deze verftrooielingen waren 'er eenigen, die naderhand het Euangelie te Antiochien aen de Heidenen predikten. Dit was vierkant ftrijdig met hunne natuurlyke vooroordeelen. Wy mogen 'er uit befluiten, dat deze lieden kennis gekregen hebben van het gene 'er omtrent cornelius te Caïfaren gebeurd was , en van de goedkeuring, welke de Apostelen en andere Christenen uit de Joden te Jerufalem, aen de handelwijs van petrus gegeven hadden , Kap. X: 1— XI: 18. — Het kan zijn , dat de Heidenen te Antiochien zelve verzocht hebben , om nadere onderrichting nopens jesus en zijne leer te ontvangen , gelijk paulus naderhand ondervond, Kap. XIII: 42, 48. Maer, zulk een verzoek zou geenzins genoeg geweest zijn, om het gemelde vooroordeel te overwinnen, indien de Christenen uit de Joden niet, langs eenen anderen weg, volkomen waren overtuigd geworden, dat alle onderfcheid tusfchen volk en volk geheel was wechgenomen. 0, barnabas werd, door de Jerufalemfche Gemeente, naer Antiochien gezonden om aldaer het Euangelie te prediken, het welk hy eerst alleen, en vervolgens in gezelfchap van paulus, met een uitnemend gevolg verrichtte, vs. 22-26. 1. Eerst predikte hy alleen te Antiochien, vs. 22-24. a. Vervolgens een geheel jaer met paulus te zamen, en toen werden de belijders van jesus naem, voor de eerfiemael, christenen genoemd, vs. 25, 26. 22. Ende het geruchte van haer, en den zeer gezegenden voortgang van het Euangelie onder de Heidet^f te Antiochien in Syrien , quam tot de ooren der gb~ rneynte die te Jerufalem was. Deze Christenen uit de Joden waren nu, door de verdediging van Petrus, ten vol- XXI. DEEL.  220 HANDELINGEN. XII. Jen verzekerd , dat ook de Heidenen tot de gemeenfehap van christus moesten geroepen worden: ende fy fonden daerom Barnabam uyt, dat hy ['f lant] doorginge tot Antiochien toe, ten einde hen die reeds geloovdea te verfterken, en anderen, die nog onbekeerd waren, door, Gods genade toe te brengen. 23. De welcke daer gekomen zijnde , ende da •genade Godts fiende, welke ook in vele Heidenen ver» heerlykt was, wiert hartelyk verblijdt, (k) ende vermaendefe alle, dat fy met een onveranderlyk voornemen des herten by den Heere fouden blijven, en. Hem, wat hun ook bejegenen mogt, beftendig aenkleven. 24. Tot dit werk werd Barnabas door de Jerufalemfche Gemeente naer Antiochien afgevaerdigd, hy was ook, naest de Apostelen , het best bekwaem om aen het oogmerk van deze reis te beantwoorden, Want hy Was een goet eg aeer voortreffelyk man , die boven anderen in gaven uit-, muntte, zijnde even als de Martelaer Stephanus, Kap. VI; 5. ende (/) vol des Heyligen Geefts, ende des geloofs. Hy verrichtte zijn werk te Antiochien met eenen blijkbaren zegen : ende daer wiert een groote fchare den Heere toegevoegt, welke geioovde. 25. (m) Ende Barnabas gingh uyt nae Tarfen om Sau!um , met welken hy te Jerufalem eene gemeenzame kennis gemaekt had Kap. IX: 27. op te foecken: ende als hy hem gevonden hadde , bracht hy hem tot Antiochien. Saulus werd ook door eene verborgene aen» drivt opgewekt, om Barnabas te vergezellen , en. in den dienst van het Euangelie te helpen, aö. Ende het is gefchiet dat fy een geheel jaer [t'famen] vergaderden in de gemeynte , ende een groote fchare leerden , beide van Joden en Heidenen j ende dat de difcipelen, de belijders van jesus en zijne leer , voor het eerft te Antiochien Chriftenen, ge- 'i)|emt wierden, een eernaem die hun de betrekking, wel- * k'"■■ " ' öege geduchte ftraf van den trotfchen herodes hai een heuchlyk gevolg voor Gods Gemeente, vs. 24, 25. 24. (A) Ende het woort Godts wies, ende vermenigvuldigde. Het woord Gods, dat is het Euangelie der zaligheid wies en vermenigvuldigde. Er wordt gezinfpeeld op den wasdom van zaed of planten. In eene goede aerde geplaetst, fchiet eene plant niet alleen nederwaerds wortelen, maer neemt ook toe in hoogte en uitgebreidheid, en brengt vruchten en zaed voort, het welk wederom in de aerde vallende, veroorzaekt, dat de planten vermenigvuldigd worden. Het woord van God wordt hier, gelijk meermalen, by. zaed vergeleken; de zaeiers zijn de verkondigers van het Euangelie, en de akkers, waerin dat zaed gezaeid wordt; zijn de harten der menfchen, die de prediking van Gods woord horen, verg. Matth. XIII. en Luc. VIII. Zegt nu de Gefchiedfchrijver, dat het woord van God te Jerufalem wies, het geevt volgens den aert der zinbeeldige fpreekwijs te kennen, dat het zaed van het Euangelie, het welk reeds , door de medewerkende en vruchtbaermakende genade van den Heiligen Geest, in veler harten wortelen gefchoten had, blijkbaer toenam , zodat de wasdom zich in aengename vruchten, het geloov en der bekeering waerdig, door allerlei Christelyke deugden openbaer maekte. — Ook vermenigvuldigde het woord Gods , zodat 'er dagelyks vele zondaers tot het geloov bewogen wierden, en- het aental der genen die zalig worden, allerduidelykst toenam. Indedaed eene allergewenschte gefleldheid in Gods gemeente te Jerufalem. De middelen, welke daertoe medewerkten, waren in den weg der Voorzienigheid, de volgende : ï. De marteldood van Apostel jacobus, die de zaek van den Verlosfer zo ftandvastig aengekleevd, en zijne bereidvaer; C*) M- 55! 11. Hand. 61 7, XXI. D&&U  a38 HANDELINGEN. XII. dige gewilligheid betoond had, om daervoor biymoedig te fterven. 2. De wonderdadige verlosfing van den Apostel petrus, waerdoor God, ter befchaming van de vyanden der waerheid., een allerkennelykst getuigenis gegeven had, dat Hy zich de zaek der Apostelen aentrok, offchoon hy tl eens voor eenen tijd zweeg , gelijk in het geval van jacobus. 3. Hier by kwam voornamelyk het ontzettend uiteinde van den Koning herodes agrippa, die de Christenen wredelyk vervolgd had. Hierdoor viel een fchrik op veler harten , die recht gefchikt was, om zondaren tot het geloov te bewegen, en de Christenen op te wekken, om voor de zaek en belangen van jesus uit te komen. — Voeg 'er by, dat de rampzalige dood van herodes eene aengename rust en kalmte voor Gods Kerk ten gevolge had. Nu verfchenen de Apostelen wederom in het openbaer, en predikten by alle gelegenheden; nu werd niemand door de vrees voor vervolging wederhouden, om der waerheid openlyk hulde te doen. (8. Vervolgens hebben barnabas en paulus , op vele plaetfen van klein Afia, gepredikt, Kap. XII: 25— XV: 35. «. Hunne zending tot dezen tocht vinden wy Kap. XII: 25— XIII: 30. 0. Zy keerden, van hunnen uitflap naer Jerufalem , naer Antiochien weder, Kap. XII: 25. 6, Zy werden door de Gemeente aldaer, op Gods bevel , naer klein Afia gezonden , Kap. XIII: 1-3. 35. Barnabas nu ende Saulus keerden wederom van Jerufalem , naer Antiochien in Syrien, als fy den dienft volbracht, en de verzamelde lievdegaven, voor de noodlydende broederen in Judsa, aen de Ouderlingen te Jerufalem ter hand gefield hadden, medegenomen hebbende oock Joannem, die to°genaemt wiert Marcus, zijnde de zoon van Maria en de Neev van Barnabas, Col. IV:  HANDELINGEN. XII. 239 IV: 10, om als ooggetuige , aen de Christenen te Antiochien dè gebeurtenisfen te verhalen, welke, zo ten aenzien ran de Apostelen Jacobus en Petrus te Jerufalem, als omtrent Koning Herodes Agrippa te Cajfarca, waren voorgevallen, als mede om den Apostelen, in het verkondigen van het Euangelie, dienstbaer te wezen. Het gene lucas hier voordraegt, heeft geen verband met de voorheen gemelde gebeurtenis van Koning herodeSj. Mefi had daerom deze woorden veel beter tot het eerfte vers van Kap. XIII gemaekt. HET XIII. KAPITTEL. 1. J£Nde daer waren (0) tot Antiochien, die vermaerde Stad van Syrien, in de Christelyke gemeynte die daer was, eenige Propheten, die de gaev hadden, om toekomende zaken te voorzeggen, vergel. Kap. XI: 27, ende Leeraers, die het volk, in de waerheden van het Euangelie onderwezen , namelick Barnabas, zijnde een Leviet, afkomftig uit Cyprus, die zijne goederen verkocht, en het geld, ten behoeve der armen, aen de Apostelen gegeven had, en die naderhand door de Jerufalemfche Gemeente naer Antiochien gezonden was, vergel. Kap. IV: 36, 37. XI: 22, ende Simeon genaemt Niger of de zwarte, ende Lucius van Cyrenen, ende Manahen , die met Herodes den Viervorft opgevoede was, ende Saulus de Apostel. Of deze lucas van Cyrenen dezelvde zy, met lucas den Schrijver van dit Boek, hebben wy in de inleiding uitvoeriger onderzocht. manahen is ons geheel onbekend, en wy ontmoeten hem nergens meer. Alleenlyk zegt de Euangelist, dat hy met .Herodes den Viervorst was opgevoed. Hieruit beiluiten zoja- («) Hand. 14: 25, XXI. DEEL.  84© HANDELINGEN. XIII. migeu, dat hy van eene zeer aenzienlyke afkomst geweest zy. Dan het oorfprongelyk woord beteekent meermalen iemand, die in zijne eerfte kindsheid aen dezelvde borsten gezogen heeft. Het zou daerom kunnen zijn, dat de moeder van dezen manahen de minne van herodes den Viervorst geweest was. 2. Ende als fy, op zekeren dag, den Heere gezamenlyk plechtig dienden, baden, ende vafteden, feyde de Heylige Geeft, door den mond van iemand der aen wezenden , die eene verborgene Openbaring ontvangen had, (£) Sondert my af, tot den dienst van het Euangelie, beyde Barnabam ende Saulum, tot het werek daer toe ickfe (c) geroepen hebbe, om het zelve in,klein Afia te volbrengen. 3. (d) Doe vafteden ende baden fy, als zy den volgenden dag wederom byéén gekomen waren, vuurig fmekende om eenen zegen, over de pogingen van Barnabas en Saulus, ter uitbreiding van christus Koningrijk , ende haer (e) de handen opgelegt hebbende, om hen tot -deze nieuwe zending plechtig in te wijden, lieten fyfe met zegenwen. fchen gaen. J. Het gene barnabas en Saulus op dezen tocht verricht hebben, wordt omftandig in de merkwaerdige byzonderheden aengeteekend , Kap. XIII: 4— XV: 35. IJ, Op het eiland -Cyprus , Kap. XIII: 4-12. 1. Hunne reis derwaerds vinden wy vs. 4. en 2. Hunne verrichtingen aldaer, vs. 5-12. —. Te Salamis predikten zy in de Synagoge der Joden , vs. 5. 4. Defe dan op de gezegde wijs uytgefonden zijnde van den Heyligen Geeft, quamen af tot Seleucien, eene Stad in Syrien, digt by de zeekust, aen den mond der ri- f i) Hand. y '5. ende 221 21. Rom. 1: >. Gal. i: 15. ende i: 8. Ephuf. 3: <{. 1 Tim. 2: 7. 2 Tim. 1: 11. (c) Matth. 9: 38. Rom. 10: i?. Hehr. 5: 4. Qd) Hand. 6: 6. »nde 8. 15. ende 19; 6. (e) Hand. 14: 26.  HANDELINGEN. XIII. 244 rivier Orontes. Door deze Stad trokken de Krijgsgezanten jfiechts henen, zonder aldaer het Euangelie te verkondigen j omdat zy'er van den Heiligen Geest geen bevel toe kregen^ ende van daer fcheepten fy af nae het eiland Cypren, in de Middellandfche zee gelegen. 5. Ende na volbrachten fcheepstocht op Cyprus ge* komen zijnde, wendden zy zich tot Salamis, de vermaarde hoofdftad van dat eiland , alwaer zeer velé Jodeii waren, in die Stad verkondigden fy het woort Godts in de Synagogen der Joden: ende fy hadden oock (ƒ) Joannem Marcum, die hen van Jerufalem vergezeld had, Kap. XII: 12, 25, tot eenen dienaer, om hun byftand te bieden , ook vooral in de prediking van het Euangelie^ *—. Te Paphos, vs. 6- lis /, Hunne aenkomst aldaer befehrijvt lucas , vs. 6". en Ij, De zeer merkwaerdige ontmoeting, welke zy hadden,- VS; 6b-12. f. Een zeker Tovenaer verzette zich vuilaertig tegen hunne pogingen, vs. 6''-8; ff. Dan hy werd,- door eene wonderdadige ftraf $ befchaemd gemaekt, vs. 9-11: fff. Dit had ten gevolge, dat de Romeinfche Stadg houder tot het geloov bewogen werd, vs. 12.- 6". Ènde als fy het gehele eylant Cyprus doórgegaen waren, van de Oostzijde, alwaer Salamis gelegen was, tot de Stad Paphos toe^ welke aen den Westkant lag, vonden fy (g) eenen fekeren tooveraer,- eenen Valfchen Propheet, eengn Jode, wiens name was Bar* Jefus. bar - jesus zegt zo veel, als den zoon van jesus' ,- gelijk BARTiM#:us, den zoon van timjeus. De Vader van dézéa bedrieger had dan jesus of josua geheten; ten' naem,- wèünf Jn dien tijd zeer gewoon was ónder de' Jodenv {ƒ") HanA iif 25, Qg') Handj S: 9. £rïdc iyi in j  S4» HANDELINGEN. XIII. Deze valfche Propheet had een groot aenzien op het eiland Cyprus. Welcke , als een byzondere gunsteling, zeer gemeenzaem was by den Stadthouder van het eiland Sergius Paulus, eenen verftandigen man. Defe, Barnabam ende Saulum tot hem geroepen hebbende, focht feer het woort Godts, het welk zy predikten, uit hunnen mond te hooren. sergius pauIus was Stadhouder, of gelijk wy zeggen, Gouverneur van het eiland Cyprus. Het oorfprongelyk woord, door Stadhouder vertaeld, beteekent eigenlyk eenen Proconful of Foorburgemeester, dat is, eenen Stadhouder, die te voren de Burgemeesterlyke waerdigheid bekleed had, of iemand, die door den Romeinfchen Raed naer een zeker gewest gezonden was, om aldaer het bewind te voeren, met Burgemeesterlyk gezach. Ondertusfchen was sergius paulus flechts Prcetor, of Bevelhebber van Cyprus. Dan de Bevelhebbers der Wingewesten werden meermalen, met den tijtel van Proconfules of Voorburgemeester vereerd , offchoon zy nimmer de Burgemeesterlyke waerdigheid bekleed hadden. lucas geevt dezen Stadhouder den lov, dat hy een verfiandig man was. Hy had een zeer fchrander verftand, en een doordringend oordeel, het welk hy, als Stadhouder, in het beftuar der zaken openbaer maekte. Maer meer byzonder zal hy zich van zijne fchranderheid bediend hebben, om de zaken van den Godsdienst te onderzoeken, bar-jesus zal hem hebben zoeken te bewegen, om den Joodfchen Godsdienst te omhelzen. Terwijl hy bezig was, om de gronden van den Joodfchen Godsdienst oordeelkundig te onderzoeken, vernam hy. dat''er nieuwe. Leeraers waren aengekomen, die eenen jesus van Nazareth predikten, als den messias , die door mose en de Propheten beloovd was. Hy was daerom zeer begeerig, om deze Leeraers te horen. 8. (h) Maer Elymas de tooveraer (want alfoo wort fijn naem overgefett) wederftont haer, foeckende den Stadrhouder van het geloove af te keeren. De valfche Propheet bar - jesus heet hier elymas de tove- raer. (fi) Exud. 7: ïi. 2 Tim. s-- s-  HANDELINGEN. XIII. H3 raer. — Men houdt het daervoor, dat elymas eene Arabt' fche benaming zy, zeggende zo veel als Magus of toveraeu Hy fchijnt derhalven in Arabien geboren of opgevoed te zijn. Hy had zich zeiven den naem van elymas gegeven, die in het Grieksch werd overgezet, door Magus of toveraer. — Over de benaming van Magus of toveraer, hebben wy Kap. VIII: 9. enz. gehandeld. 9. Doch Saulus (die oock Paulus [qenaemt is]) vervult met den Heyligen Geeft, ende de oogen op hem houdende , feyde, 10. O gy kint des duyvels, vol van alle bedrogh, ende van alle argliftigheyt, vyant van alle gerechtigheyt , fult gy niet ophouden te verkeeren dé rechte wegen des Heeren? 11. Ende nu fiet, de hant des Heeren [is] tegen u: ende gy fult blint zijn, ende de fonne niet fien voor eenen tijt. Ende van ftonden aen viel op hem. donckerheyt ende duyfterniffe: ende rontom gaende focht hy, die [hem] met de hant mochten ieyden. saulus zegt Lucas , die ook paulus' genaemd is. Hier komt de Apostel, wiens oorfprongelyke Hebreeuwfche naem saui» was, voor de eerftemael voor met den Romeinfchen naem paulus , en in het vervolg van dit gefchiedverhael heet hy altoos paulus. — Geduurende zijne verkeering dan, met den Stadhouder paulus sergius , moet dé Apostel zijnen naem veranderd hebben. — Hét kan zijndat hy nu uit eigene beweging, zijnen Joodfchen naem hebbe afgelegd , omdat hy nu zijnen dienst onder de Heidenen aenvaerdde; of misfchiea heeft de gemelde Stadhouder hem, omdat hy een Romeinsch burger was, dezen naem gegeven. Van nu af aen ontmoeten wy den Apostél, onder den naem van paulus. Ook heeft hy vervolgens altoos dert voorrang voor barnabas', vergel. Kap. XIII: 46, 50. XV: 2, 35» 3 Exod, w l, &ct  HANDELINGEN. XIII. 24? hy uitnemendheid gezegend. Dit is allerduidelykst gebleken, by hunne gansch zeer merkwaerdige verlosfing uit de dienstbaerheid der Egyptenaren: want als fy vreemdelingen waren en geweldig mishandeld werden, in 't lant van J5gypten , heeft Hy zich hunne zaek , welke, naer alle menfchelyke uitzichten, ten eenemael hopeloos was, gunftig aengetrokken , ende Hy heeftfëj met eenen hogen en almachtigen arm daer uyt geleydt. 18. (»0 Ende heeft ontrent den tijt van veertigh jaren hare ondeugende zeden verdragen in de woeftijne. Tot eene rechtvaerdige ftraf van hunne hardnekkigheid, moesten zy, veertig j%ren lang, door de woeftijjien en onbewoonde wildernisfen omzwerven ; maer evenwel , God verdelgde dit ondankbaer volk niet, Hy droeg hen in zijne langmoedigheid, en zorgde voor hun met die tederheid, met welke vader voor zijnen zoon zorgt, vergel. Deut. I: 31. XXXII: n. 19. Ende feven machtige volckeren , die de maet van hunne ongerechtigheid vervuld hadden , door zijnen machtigen en onwederftaenbaren arm , uytgeroeyt hebbende in het lant Chanaan , heeft haer in) door het lot het gezegend lant derfelve afgodifche volkeren uytgedeelt, om het ervelyk te bezitten. Zodoende heeft God Israël, als het volk van zijn byzonder eigendom , van alle andere Natiën der waereld afgezonderd, en met zijne nadere openbaring , onder vele andere blijken van zijne qnderfcheidende gunst, verwaerdigd, om den weg te banen tot de verfchijning van den beloovden messias, die uit ons volk moest voortkomen. 20. Ende daer na heeft Hy hen zeer zachtelyk beftuurd in Kanaan. Hy zelvs was de Koning van dit afgezonderd volk , zy maakten voorts een vry gemenebest uit, en alle overheerfching was hun onbekend : want ontrent vier hondert ende vijftigh jaren , gaf hy [Jiaer~\ (0) Richters tot op Samuel den Propheet, om hen Cm) Exod. 16: 35. Num. 14: 34, Pfalm 95: 10. f>) Tof. 14: («) Richt. 2: 16. ende 3; 9,. XXI. deel, Q; i  a5o HANDELINGEN. XIII. uit de handen van hunne vyanden te verlosfen, welken d§ heer nu en dan toeliet oin Israël, tot eene rechtvaerdigQ ftraf van hunne ongehoorzaemheid te overvallen, en te verdrukken. Omtrent 450 jaren gav God hun Richteren, tot op samuei» den Propheet, Hier ontmoeten wy eene aenmerkelyke zwarigheid in da Tijdrekening, daer 'er, tusfchen den uittocht van Israël uit Egypten , en het bouwen van salomons Tempel, in het geheel maer 480 jaren verlopen zijn, 1 Kon. VI: 1. Over den tijd, geduurende welken Israël door de Richteren beftuurd is , hebben wy voorheen met opzet gehan^ deld , V* deel Inleiding p. xxvin. — Voor tegenwoordig daerom maer met een enkel woord, othniel was de eerfte Richter , die Israël uit de dienstbaerheid van cuschan rischatuim verloste, -Richt. III: 9-11. Hy aenvaerdd© deze bediening , 40 jaren na het verdeelen van het land Kanaan onder de ftammen Israëls , in het jaer 2593 na de fchepping der waereld, en samuel de laetfte Richter, heeft zijn ambt nedergelegd in het jaer 2913, Gevolgelyk heeft het beftuur der Richteren, is alles niet langer geduurd dan 320 jaren. Maer paulus berekent het op 450 jaren. De zaek is deze. De uitdrukking daerna is niet betrekkelyk tot de verdeeling van Kanaan, maer tot de verlosfing van'Israël uit Egypten, waervan vs. 17. gefproken is , zodat des Apostels mening zy: daerna tot omtrent in het 4Softe jaer , na de verlosfing namelyk uit Egypte , gav God hun Richteren, tot op samuel den Propheet. — Nu is de uittocht uit Egypte voorgevallen in het jaer 2507 na de fchepping. — Daerenboven was het oogmerk van paulus , niet den tijd te bepalen, geduurende welken Israël door Richteren beftuurd is, maer alleen het getal van jaren, welke 'er verlopen zijn , van den uittocht uit Egypte tot op de Koninglyke regeering van david , die vs. 23. als de ftainvader van den Verlosfer wordt voorgefteld. Nu werd davio Koning te Hebron , in het jaer 2942. — Van Israëls uittocht uit Egypten derhalven in het jaer 2517 , tot dat bavid Koning wierd te Hebron in het jaer 2942 , zijn vér- let-  HANDELINGEN. XIII. 251 lopen 437 jaren , welke paulus met het ronde getal bepaelt op 4SO. 21. (p) Ende van doeri aen , dat Samuel het Richterambt tien jaren bekleed had , begon het ondankbaer volk te morren, en begeerden fy eenen Koningh naer de wijs der omliggende volken, ende Godt gaf haer (q) Saul den fone Kis, eenen man uyt de ftamme Benjamin, veertigh jaren. Deze veertig jaren moeten niet tot de Koninglyke regeering van .saul alleen betrekkelyk gemaekt worden , maer zy fluiten ook een gedeelte in van dien tijd, geduurende welken samuel de Propheet het Richterambt bediend heeft. samuel is 20 jaren lang Richter geweest, en saul is bykans 30 jaren Koning geweest. Maer toen samuel io jaren Richter geweest was, begonden de Israëliten te morren om eenen Koning, en dit gemor duurde 10 jaren, eer saul tot Koning werd aengefteld. De 40 jaren derhalven , van v/elke paulus fpreekt, begonnen met dien tijd op welken het gemelde gemor der Israëliten eenen aenvang nam, toen samuel het Richterambt 10 jaren had waergenomen. Hun gemor duurde 10 jaren eer saul Koning werd. Deze 10 jaren met de 30 jaren der regeering van dien Vorst, maken ie zamen 40 jaren. 22. Ende defen Saul, die het veelzins verdorven had afgefett hebbende , verweckte hy haer (?) David tot eenen Koningh : den welcken hy oock getuygeniffe gaf, ende feyde, (ƒ) Ick hebbe gevonden David den [fone] JelTe, eenen man nae mijn herte , die alle mijnen wille fal doen], en zich daerdoor by my zal veraengenamen. 23. Van defes Konings Davids zaet heeft Godt IfraëL nae de belofte, door den mond zijner Propheten zo duidelyk gedaen, op den bepaelden tijd verweckt den Saligmaker Jefum: want deze is de beloovde messias. Zo heeft de alleenwijze God van tijd tot tijd, en als traps- CP) l Sam. 81 5. Hof. 13: 11. O) 1 Sara. 9: 15. en ie 10: 1. Crj 1 Sam. 10: 1.2, , Sam. 13: 14. Halm 89a 21. Hand. 7: 45. XXI. DEEL,  252 HANDELINGEN. XIII. gewijze, den weg gebaend tot de openbaring van den mejssias. Hoe. veel gelukkiger zijn wy derhalven dan onzp vaders, wy die de gezegende dragen beleven mogen, in welke die grote belovte is vervuld geworden. De messias , de beloovde Zaligmaker van zondaren, is werkelyk geopenbaerd. 24. (?) Als Joannes de Doper, die gezonden was om Hem den weg te bereiden, eerft alle den volcke Ifraè'ls „ voor fijne aenkomfte, gepredickt hadde den Doop der bekeeringe, om daerdoor ons volk ^tot het gelovig ontvangen van den messias voor te bereiden. 25. Doch als Joannes den loop zijner bediening Vervulde , verklaerde hy uitdrukkelyk dat hy Hechts een dienaer was van den messias , die zich eerlang openbaren zoude. Daerom feyde hy tot de menigte , welke tot hem kwam , om door hem gedoopt te worden : vergist u niet in mijn perfoon. Wie meynt gylieden dat ick ben? (v) Ick en ben [de Chriftus] , de beloovde messias niet; maer fiet, hy komt na my , 2ijnde een perfoon van de hoogfte waerdigheid , (#). wien ick niet weerdigh en ben de allerlaegfte dienften te bewijzen , als daer is de fchoenen [fijner] voeten te ontbinden. \\.. In het tweede deel dezer redenvoering; betoogt de Apostel dat de belovte, welke de getrouwe God, omtrent den messias gedaen fiad, nu werkelyk en volkomen in jesus van Na- zareth vervuld ware, vs. 26-37. %. Hy begint dit ftuk met eene nieuwe aenfpraek , aen zijne toehoreren vs. 26. % f, Daerop volgt het gemelde betoog zelvs, vs. 27-37, $. Eerst leert hy in het algemeen, dat den Heer jesus al dat gene .zy overgekomen, het welk de Propheten van den messias voorfpeld hadden, vs. 27. 26. Mannen broeders , veelgelievde land- en volks- . ge- (O Matth. j: i. M»rc. i! a. Luc. j: s. Joh. 3: 83. (») Joh. 11 1». (.*) Matth. 3: 11.  HANDELINGEN. XIII. 253 genoten , die met my kinderen zijt van 't geflachte Abrahams , ende gy Jodengenoten die onder u den eenigen en waren Godt vreefen, vergel. vs. 16. (y) tOC u is hec woort defer faligheyt gefonden. De Apostel had zich, by den aenvang zijner Leerreden, reeds van foortgelyk eene aenfpraek bediend, vs. 16. maer hy herhaelt dezelve ter dezer plaets , omdat hy tot het tweede deel van zijne redenvoering overging , om daerdoor des te meer hunne toegenegenheid te gewinnen, en hunne aendacht van nieuws op te wekken. — Hy had even te voren vs. 23. gezegd, dat de gezegende jesus de beloovde messias ware, die uit davids zaed moest geboren worden. Nu ftond hy gereed, om vervolgens aen te tonen, hoe de Godfpraken der Propheten, in het' lijden en de verhoging van dezen uitmuntenden Perfoon, allerblijkbaerst vervuld waren. Het voorftel van deze dingen noemt hy het woord der zaligheid , omdat deze dingen eene onmiddelyke betrekking hebben op de zaligheid van zondaren. Tot « zegt hy , is het woord dezer zaligheid gezonden , dat is, „ deze gewichtige zaken , deze heuchlyke tijding, dat d» „ gezegende jesus de messias zy , welke God zo vele „ eeuwen laugsaen onze vaderen beloovd heeft, dat deze „ uitmuntende Perfoon werkelyk verfchenen zy, en de za„ ligheid voor zondaren verworven hebbe, maken wy ulie„ den bekend, en dat niet op eigen gezach; maer op uit„ drukkelyk bevel van den God onzer vaderen , die my „ en dezen mijnen Ambtgenoot barnabas tot u gezonden „ heeft, om tot ulieden de woorden dezer zaligheid t* „ fpreken." 27 Want of namelyk, vergel. Matth. III: 3. 'die te Jeru'alem woonen, de burgers van onze beroemde hoofdftad ende hare Overfte , de aenzienlyke lieden van den groten Raed , (2) defen gezegenden jesus door vleefcheJyke vooroordeelen verblind, niet voor den messias kennende , hebben oock de ftemmen der Propheten, (jO Matth. xo: 6. Hacd. 31 26. ende 13; 4$. (z) J«h, 16} 3, K»nd. 31 17. 1 cor. * 8. 1 Tim. u 13. J 3 XXL DEÊU  254- HANDELINGEN. XIII. die de lotgevallen van den messias zo duidelyk voorfpeld hebben, en welker fchrivten op elcken Sabbathf/fog^] allerwegen in de Synagogen gelefen worden , [hetn\ die volmaekt onfchuldig was, ter dood veroordeelende , allerkennelykst vervult : voorzover zy Hem al dat lijden hebben aengedaen , het welk de Propheten voorfpeld hadden, dat hy als de beloovde messias ondergaen moest. Deze algemene ftelling breidt de Apostel in de byzonderheden nader uit, vs. 28-31. Dat jesus onfchuldig ter dood veroordeeld zy, vs. 28. „. Dat Hy is begraven vs. 29. ,„. Dat Hy uit de doden is opgeftaen, vs. 30. en ,,„. Dat deze zijne opftanding door vele getuigen be~ vestigd is, vs. 31. 28. (a) Ende die gezegende jesus is onfchuldig ter dood veroordeeld. De Oudflen van ons volk waren niet in ftaet, om Hem eene misdaed, welke Hem des doods zou waerdig maken, met eenigen fchijn te last te leggen. Maer geen oorfake des doots vindende, hebben fy van Pilato den Romeinfchen Stadhouder, die toen alleen de macht had om halsrecht te oeffenen , begeert en met een oproerig gefchreeuw geëischt, dat hy foude gedoodt worden. De gemelde Landvoogd vond Hem volftrekt onfchuldig, en zou Hem aenftonds hebben losgelaten, hadden de doldriftige inwoners van Jerufalem , te gelijk met en op aendrang van onze Overheden , hem niet door een oproerig gefchreeuw en boosaertige bedreigingen gedrongen , om den heiligen jesus , tegen de kloppingen van zijn geweten aen, ter kruisdood over te geven. 29. Ende vervolgens is Hy begraven : want als fy , die zo zeer tegen Hem verbitterd waren, alles volbracht hadden dat van hem gefchreven was, als zy Hem allen dien hoon , alle die verachting, alle die fmerten, al dat duldeloos lijden aengedaen en veroorzaekt hadden, het welk (O Mattb. z:\ ao. Mare. 15:, 11. Luc. ty. 18. Joh. 19: 6.  HANDELINGEN. XIII. 255 welk de Propheten voorfpeld hadden , dat de messias ondergaen zoude; zodat 'er niets meer aen ontbrak , namen fy [hein] af van het hout, ende leyden [hem] in het graf. 's Heilands begravenis wordt hier aen de Joden en hunne Overften toegefchreven , voor zover zy 'er aenleiding roe gaven, en deze zaek goedkeurden. Zy gaven 'er aenleiding toe : want zy verzochten aen den Stadhouder, dat de lijken van den Heiland en de beide moordenaren, die met Hem gekruicigd waren, mogten wechgenomen worden, en niet op den Sabbatb blijven hangen, Joh. XIX: 31. Zy keurden ]esus begravenis goed: want zy begeerden van pilatus , dat het grav van jesus mogt bewaekt worden , Matth. XXVII: 62-66. en daerdoor meenden zy genoegzaem zeker te zijn, dat jesus Voorzeggingen, aengaende zijne opftanding, zelvs niet in fchijn zouden 'vervuld worden. 30. (b) Maer, hoe zeer de Joden en hunne Overheden verwachtten, dat het nu met jesus voor altoos gedaen ware, Godt heeft hem uyt de dooden opgeweckt. 31. (c) Welcke, ten büjke dat Hy vsraerlyk was opgeftaen , duidelyk gefien is geweeft, en dat gedaen en eenen aenmerkelyken tijd, vele dagen langh, en dat niet van eenen enkelen perfoon ; maer van alle de gene die met hem opgekomen waren van Galilea tot Jerufalem, byzonder zijne Apostelen, die fijne getuygen zijn by het volck, en ppenlyk verklaren, dat die zelvde jesus welken de leden van den Groten Raed onwetende vermoord hebben: door Gods almachtige kracht uit de doden zy opgewekt, ten onlochenbare bewijze dat Hy de beloovde messias zy, voor welken Hy zich zeiven had uitgegeven. O) Matth. 28? 6. Mare. 16: 6. Luc, 24: C. (c) Mare. iét 14. Joh. zo, 19. ende als 1. Hand. 1: 3. t Cor. ij: 5, XXI. DEEL.  25Ö HANDELINGEN. XIII. Het gene de Apostel tot^dus ver gefield had, gaet hy vervolgens betogen vs. 32- 37.» 1. De algemene fielling, dat jesus de beloovde messias zy, dringt hy nader aen, vs. 32. » 32. Ende wy verkondigen u (d) de grote belofte , betreffende de komst van den messias en het grote werk der verzoening, het welk Hy hier op aerde verrichten zoude, die van de vroegfte tijden af tot de vaderen gefchiet is , dat [namelicf] Godt defelve vervult heeft aen ons hare kinderen , als hy Jefum verweckt heeft. Wanneer gy de veelvuldige en herhaelde belovten , welke God omtrent den messias gedaen heeft, met behoorlyke aendacht gedeflaet; wanneer gy acht geevt op de bepalingen van dien tijd , de plaets , de wijs, op welke deze uitmuntende Perfoon komen zou , en de lotgevallen welke Hy ondergaen'moest, zult gy duidelyk bemerken , dat jesus van Nazareth die messias zy, en dat alle Gods belovten, omtrent den messias gedaen, volledig ver. vuld zij», toen Hy jesus verwekt heeft. De Uitleggers zijn het niet eens, wat de Apostel door het woord verwekken bedoele. — Zommigen verftaen het van 's Heilands opwekking uit de doden, anderen van zijne zending in de waereld als Middelaer. Het Griekfche woord op zich zelve aengemerkt is onbepaeld, en duldt beide deze opvattingen. Dan, het ftaet by ons vast, dat de Apostel het oog hebbe niet op 's Heilands opftanding, maer op zijne zending in de waereld als Middelaer. (1) Omdat het woord verwekken ook elders in dien zin genomen worde, Kap. tl: 30. III: 26. (2) Wanneer het van christus opftanding gebruikt wordt, vindt men 'er bygevoegd , uit de doden of iets diergelyks, het welk duidelyk aenwijst , dat 'er van de opftanding gefproken wordt, gelijk vs. 34. én vit fV) Gen. 3: 15. ende 22t 18. ende 16: 4. ende tt)\ to. Deut. ifc 2 Sam. 7': 12. Pf. 131: u. Jef. 4: 2. ende 7; 14. ende 9:5. lerem. 3|: 5. eade 33: 14, 15. Ezech. S4' »3« «B<»e 37» *4- ^a". 'J: a4» 254  HANDELINGEN. XIII. 257 Kap. II: 24, 32. (3) Het geheele beloop van zaken fchijnt deze opvatting te begunftigen: want God heeft de belovten , aen de vaderen gedaen, niet alleen daerin vervuld, dat Hy jesus uit de doden heeft opgewekt; maer ook dat Hy Hem in de Waereld gezonden, en by zijnen Doop tot zijn verhevene ambten openlyk heeft ingehuldigd. (4) Eindelyk de verwekking van jesus wordt vs. 34. van zijne opftanding blijkbaer «nderfïheiden. ,,. Hierop volgen de bewijzen , ter bevestiging van de voorgejlelde byzonderheden, vs. 33-37. De Apostel had vs. 27. niet alleen gezegd, dat den Heiland al dat gene zy overgekomen , wat de Propheten van den messias voorfpeld hadden; maer hy had ook de aendacht van zijne toehoreren tot vier byzonderheden bepaeld, dat jesus onfchuldig gedood was," vs. 28. dat Hy was begraven , vs. 29. dat Hy uit de doden was opgewekt, vs. 30. en dat zijne opftanding door vele getuigen bevestigd was , vs. 31. Deze byzonderheden wil paulus ,. zo veel het nodig was tot volle overtuiging, nader bevestigen. De tweede byzonderheid had zo zeer geen betoog- nodig, wanneer het evenwel vast ftond, dat jesus was opgeftaen, fprak het van zelvs dat Hy begraven ware. Het vierde konden zijne toehorers, te Jerufalem komende, uit den mond der Apostelen zelvs, en uit andere getuigen vernemen. Hy bepaelt zich daerom, in zijn nader betoog , tot de tweede en derde byzonderheid. *. Dat jesus onfchuldig gedood was ^betoogt hy vs. 33. Dit is eene zaek van zeer veel gewicht : want, had jesus zich aen ééne misdaed, des doods waerdig, fchuldig gemaekt dan had Hy met gene mogelykheid onze Middelaer kunnen wezen, en onze zonden verzoenen. 33. Gelijck oock in den tweeden Pfalm gefchreven ftaet , Gy zijt mijn Sone, heden hebbe ick u, gegenereert. Daer geevt God aen den ksssias dit merk» XXI. DEEL. R  258 HANDELINGEN. XIII. waerdig getuigenis, dat Hy zijn natuurlyke en eigen Zoon zy. Maer de Overheden van ons volk hebben den Heer jesus ■ als eenen Godslasteraer ter dood veroordeeld , omdat Hy zich voor Gods Zoon uitgegeven, en God zijnen eigen Vader genoemd had. Derhalven was deze befchuldiging geheel ongegrond , Hy is indedaed en in den eigenlyken zin Gods Zoon. **. Dat jesus uit de doden zy opgeftaen , wordt betoogd vs. 34-37+. Het eerfte bewijs is ontleend uit Jef. LV: 3. Vs. 34. en + +• Het tweede uit Pf. XVI: 10. vs. 35-37. 34. Ende dat hy hem uyt de dooden heeft op» geweckt, en Hem een onvergangelyk leven medegedeeld, alfo dat hy niet meer ,en fal tot verdervinge keeren, heeft hy aldus gefegt: Jef. LV: 3. (e) Ick fal ulieden de weldadigheden Davids geven die getrouwe zijn. In de aengehaelde Voorzegging , wordt God de Vader fprekende ingevoerd. Onder den naem van david hebben wy aen den messias te denken, die zeer dikwijls zinbeeldig david genaemd wordt, Jer. XXX: 9. Hof. III: J. De weldadigheden van david beteekenen alle die geestelyke en hemelfche zegeningen, welke de messias aen zijne gelovige onderdanen fchenken zoude; gewisfe en getrouwe weldadigheden geheten, omdat het in Gods eeuwigen en onveranderlyken Raed was vastgefteld , dat messias gelovige onderdanen bezitters van deze weldadigheden wezen zouden. Deze Voorzegging brengt de Apostel by, als een bewijs, dat jesus uit de doden is opgewekt, en nimmer wederom fterven zal. Trouwens, was de gekruiste Verlosfer altoos onder de macht van den dood gebleven , of kon Hy wederom flerven, dan was het onmogeiyk, dat Hy zijn volk in - het CO K. 55'. 3.  HANDELINGEN. XIII. 259 het genot der gewisfe weldadigheden van david , Hellen konde. Of zommigen onder zijne toehoreren de kracht van dit eerfte bewijs niet gevat hadden, voegt 'er de Apostel nog een tweede by, genomen uit Pf. XVI: 10. wanneer hy dus vervolgt : 35. Waerom hy oock in eenen anderen [Pfalm] of Text fegt, (ƒ) Gy en fult uwen Heyligen niec £0w]geven, om verdervinge te Hen. Deze Godfpraek is ook door petrus, tot^het zelvde oogmerk, bygebracht, Kap. II: 27-31. 36. (g) Want David, als hy in fijnen tijt den raet Godts gedient , aen het Godlyk oogmerk beantwoord en al dat gene gedaen hadde, wat God in Zijnen eeuwigen Raed bepaeld had, dat hy verrichten zoude, is ontflapen , ende is by fijne vaderen gelegt, en zijn grav is is onder ons volk nog bekend, vergel. Kap. II: 29. ende hy heeft wel degelyk verdervinge geilen. Gevolgelyk kan David zelvs die Heilige niet zijn, van welken in den gemelden Pfalm gefproken wordt. 37. Maer hy , welken wy nn verkondigen als den messias en den Zaligmaker der waereld, dien Godt opgeweckt heeft, en heeft geen verdervinge gefien : want Hy heeft niet lang genoeg in het grav gelegen, dat zijn lichaem meer of min verrotten konde, zijnde reeds ten derden dage opgewekt. Gevolgelyk is jesus van Nazareth, welken de Overheden van ons volk vermoord hebben, Hem hangende aen een hout, de messias en die Heilige, van welken Pf. XVI: gefproken is. (ƒ) Pf. 16; 10. Hand. tl ij. (g) 1 Kon. at 10. Hand. s: zgi XXI. DBEL. R *  s6o HANDELINGEN. XHL fff. In het derde deel dezer redenvoering, Jleïde de Apostel den Heer jesus voor, als den algenoegzamen en gewilligen Zaligmaker van verlorene zondaren, vs. 38-41. Dit voorftel zelve vinden wy vs. 38, 39. en Den naderen aendrang daervan, vs. 40, 41.' 38. So zy u dan bekent, mannen broeders, (//) dat door defen u vergevinge der fonden verkondigt wort. 39. (t) Ende [dat] van allen, daer van gy niet en kondet gerechtvterdigt worden door de wet Mofis , door defen (k) een yegelick die gelooft, gerechtveerdigt wort. De Apostel had zich van de minzame aenfpraek, mannen broeders, reeds tweemalen bediend, zo by den aenvang van zijne redenvoering , vs. 16. als by den overgang tot het tweede deel van dezelve, vs. 26. Thans herhaelt hy deze aenfpraek nog eens ten derdenmale, omdat hy tot het laetfte deel van zïjne leerreden overging , als mede om zijnen toehoreren de betrekking te herinneren, welke hy tot hun had als een geboren Jood; én hun te doen opmerken, dat zijne lesfen en vermaningen uit geen ander beginfel voortkwamen j dan uit dat van een tederlievend broederhart. De vergeving der zonden werd hun verkondigd, en als een blijde boodfchap, als eene allerheuchelykfte tijding van een oneindig aenbelang , uit Gods naem en op zijnen uitdrukkelyken last bekend gemaekt en aengeboden ; en dat wel door dezen, door dezen jesus namelyk, van welken de Apostel bezig was te fpreken, in welken God alle de belovten, welke Hy omtrent den messias gedaen had , volkomen en allerduidelykst vervuld had. Dit zalig Euangelie leidt hy , by wijs van een wettig gevolg, uit zijne vorige redenering af. Zo zy u dan lekend, Man- fh") Luc. 24: 47. 1 Job. 2: 12. CO Rom. 3; 28. end» 8: 3. Cal, 2: 16. Hebr. 71 ig. Rom. 10; 4.  HANDELINGEN. XIII. 261 plannen Eroeders , dat door Dezen u vergeving der zonden t/erkondigd word$. Het is als of hy zeide: ,, Mijne veel „, gelievde horers, mijne broeders naer het vleesch, welker eeuwige belangen ik op mijn hart draeg , het ftaet dan ,, vast, volgens het gene ik zo even beredeneerd heb, en „ neemt het daerom aen als eene waerheid , welke niet „ alleen van, het hoogfte. gewicht, maer ook van eene onbetwistbare zekerheid is ; dat gy door 'jesus christus , „ op grond van al. het. gene Hy gedaen en geleden heeft, „ vergeving van alle uwe. zonden erlangen kunt, en iu „ Gods zalige gunst herfte.ld worden." — Indedaed, deze gevolgtrekking was alleszins, zeer wettig en. verftaenbaen paulus had in het voorgaende, uit de Godfprakeu der Propheten betoogd., dat jbsus de messias ware. Maer was Hy de messias , dan moest. Hy ook de öorzaek van de vergeving der zonden wezen. Welke vleefchelyke denkbeelden het gros der Joden hebben mogt, omtrent den uiterlyken praef van de;i messias, in de lichamelyke verlosfing , welke Hy zou te weeg brengen ; de Propheten hadden geheel andere dingen v%n' den messias voorfpeld , en allerduidelykst geleerd, dat Hy dq Verlosfer van ' verlorene zon? daren wezen zou, en komen om de, ongerechtigheid te verzoenen , Dan. IX: 24. Ook waren de byzonderheden vs. 28-31. vermeld, zeer gefchikt om de Joden te overtuigen, dat zy gene vleefchelyke denkbeelden maken moesten, omtrent deq messias, en he,t_ oogmerk vaa zijne komst in da waereld. Hy was zonder oorzaek gedood , vs. 2.8. maer, waertoe zou God den messias onfchuldig hebben laten lijfden, indien liet niet was om voor de fchulden van zondaren te boeten?. Waerom. zou God. Hem opgewekt hebben, vs. 30. indien het niet was om zijnen gelovigen onderdanen de gewisfe weldadigheden yan. david te geven?, vergel, vs. 34. . $ Maer , opdat niemand der thans, vergaderde Joden denken mogt, dat de vergeving, welke de Apostel door den gekruiste!) en opgewekten jesus verkondigde , zich' maer alleen tot zekere zonden bepael.de , even gelijk zy ook door. moses wet niet van. alle zonden konden gerechrXXI. DEEL. R 3  sós HANDELINGEN. XIII. vaerdigd worden; zo verzekert paulus hun vervolgens, dat elk een gelovige', wie hy ook wezen mag , vergeving ontvange van alle zonden: ook zelvs van de zulke, van welke zy door moses wet gene fchaduwachtige verzoening erlangen konden, vs. 39. Door de wet van mose hebben wy te denken aen die Godsdienftige plechtigheden, welke mose op Godlyken last in zijne wet had voorgefchreven. — Door deze wet van mose en de plechtigheden, daerin voorgefchreven, kon niemand der Israëliten, in eenen eigenlyken zin, gerechtvoer' digd worden : want zy beftonden hoofdzakelyk in wasfchingen, en het plengen van dierenbloed ; maer eene uitwendige afwasfching van het lichaem kan de ziel niet reinigen, en het bloed van bokken en ftieren is zekerlyk ongenoegzaem , om de rechten van Gods gefchonden Majefteit te herftellen. De Apostel bedoelt derhalven eene fchaduwachtige rechtvaerdiging. Te weten, de Israëliten werden onder de Gudsregeering , door moses wet in zekeren zin en in zo ver gerechtvaerdigd , dat zy door het verrichten van zekere voorbeeldige plechtigheden, bevrijd werden van de lichamelyke ftraffen, en van de tijdelyke vloeken, welke God op de zonden bedreigd had. Een Jood , die zich aen deze of gene misdaed had fchuldig gemaekt, liet by voorbeeld , een lam of eenen ftier, door den Priester, tot. een fchuld- of zondoffer opofferen , en dan had hy niet meer te vrezen voor die lichamelyke ftraffen , welke God Lev. XXVI. en Deut. XXVIII. aen de overtrederen van zijne wet bedreigd had. Zulk eene fchaduwachtige verzoening ging niet altoos, en by alle Joden , gepaerd met de eigenlyk gezegde rechtvaerdiging, in de vierfchaer van den eeuwigen Richter: want deze uitwendige plechtigheden kon men zeer wel met een onboetvaerdig hart verrichten , en zonder eenig gelovig uitzien naer den beloovden messias. — Maer behalven dit, 'er waren verfcheidene zonden , van welke de Israëliten door moses wet niet konden gerechtvaerdigd worden. Hiertoe behoorden alle moedwillige zonden, Hebr. X: 28. afgodery, Godslastering, het fchenden van den Sabbath , de origehoorzaemheld van eenen hard-  HANDELINGEN. XIII. 26*3 hardnekkiger! zoon tegen zijne ouderen moetwillige doodflag , overfpel , het verwaerlozen van de befnijdenis en dergelyke. Maer geheel anders was bet gelegen met die rechtvaerdiging of vergeving der zonden, welke de Apostel verkondigde; en dat van alle zonden, zegt hy daerom, daervan gy niet kandet gerechtvaerdigd worden door de wet van mose. — Het onderhouden der fchaduwachtige plechtigheden van moses wet had alleenlyk eene bevrijding van lichamelyke ftraffen ten gevolge; maer jesus had eene volledige vergeving en herftelling in de Godlyke gunst te weeg gebracht. Door moses wet werd men alleenlyk in den gezegden zin van zekere bepaelde zonden gerechtvaerdigd ; maer door dezen jesus werd eene volkomene vergeving van alle zonden gefchonken, hoe groot en hemeltergend zy ook wezen mogten ; zodat 'er gene nagedachtenis van fchuld meer overig bleve. Van dit aenbod eener volkomene vergeving was niemand uitgefloten. Een iegelyk die geloovt, wie hy ook wezen mogt , werd in den gezegden zin van alle zijne zonden voor eens en eeuwig gerechtvaerdigd. Opdat nu dit minzaem aenbod eenen des te meerderen invloed op de harten van des Apostels toehoreren hebben zoude , bindt hy het zelve nader aen , door een vertoog van de zeer geduchte gevolgen, welke zy te wachten hadden, ingeval zy dit woord der verzoening, door een hardnekkig ongeloov, fmadelyk verwierpen, vs. 40, 41. . 40. Siet dan toe , en draegt zorg dat gy de vergeving , welke ik u verkondigd heb , niet door een hardnekkig ongeloov verwerpt, op dat over ulieden niet en kome het geduchte oordeel, 't gene gefegt is in de Propheten, Welken Propheet bedoelt de Apostel? Zommigen denken, dat hy het oog hebbe op twee plaetzen in de Schrivten der Propheten , en dat hy daerom van Propheten in het meervouwig getal fpreke, namelyk jef, XXVIII: 14. en Hab. 1: 5. Maer 'er is een groot en blijkbaer verfchil tusfchen de woorden , welken ?aulus vs. 41. aenhaelt , en tusfchea XXI. DEEL. R 4  2Ö4 HANDELINGEN. XIII. 'die welke wy Jef." XXVIII: 14. vinden. Wy oordeelen daerom, dat de Apostel alleen het oog hebbe op Hab. I: 5. en dat de uitdrukking in de Propheten hier, gelijk meermalen niets anders beteekene, dan in eenen der Propheten, of in het boek der Propheten, vergel. Joh. VI: 45. 41. (/) Siet, gy verachters, ende verwondert ' u, ende verdwijnt: want ick wercke een werck in uwe dagen, een werck 't welck gy niet en fult gelooven, fo het u yemant verhaelt. Dus luidt de aengehaelde Godfpraek van habakuk, Kap. I: 5. Ziet onder de Heidenen en aenjchouwt , en verwondert u , verwondert u : want ik werk een werk in ulieder dagen , het welk gy niet geloven zult, als het u verteld zal worden- . habakuk propheteerde in het laetst der regeering van Koning josias , of nog liever onder jojakim , in wiens vierde jaer de Chaldeeuwen onder nebucadnezar, den eerften inval in het Joodfche land gedaen hebben, en wel in het begin van zijne regeering, vergel. XVII deel Inleiding p. lxxxiii - lxxxix. — Na het opfchrivt vs. r, wendt hy zich tot den heer , met eene zeer nadrukkelyke klacht over het algemeen bederv der zonden, an de fteeds toenemende boosheid der kinderen van zijn volk, vs. 2-4. Daerop volgt het antwoord, het welk de heer hem door den Geest der Openbaring gegeven heeft, hierin beftaende: dat Hy eer» lang de hoogstgaende grouwelen der ondankbare Joden, op eene zeer geduchte wijs ftraffen zoude, door hen naer Babel gevangelyk wech te zenden. Dit oordeel wordt in het gemeen voorgefteld, vs. 5. en in de byzonderheden nader uitgebreid, vs. 6-11. Ziet onder de Heidenen en aenjchouwt, hebben de Onzen. Dan deze gewone lezing en vertaling heeft genen voegzamen zin. Welke Heidenen zouden 'er bedoeld worden ? waerom en tot wat einde moesten de Joden onder hen zien en aenichouwen? Op de gronden, welke wy, op voorlichting van den Hooggeleerden schröeder, XVII Deel. p. 269, 270, hebben voorgedragen, lezen wy liever in plaets van onder de Heidenen, met eene kleine verandering van eene letter in het (O Jef. tSj 14. Halak. 1: 5.  HANDELINGEN. XIII. 26*5 het oorfprongelyke, gy trouwlofe, lucas heeft in naervolging der LXX , gy verachters. — Het is dan als of de heer zeide : „ gy trouwlefe Joden, die my en mijnen dienst veracht „ en fchandelyk verlaten hebt ; ziet met aendacht op het ,, vreesfelyk oordeel, het welk eerlang over u komen zal „ en aenfchouwt het oplettende. Verwondert u op eene „ meer dan gemene wijs, ja verwondert « , en verdwijnt als „ het ware van verbaesdheid: want ik werk een werk in uwe „ dagen, ik ben reeds werkelyk bezig, om toebereidfelen te „ maken tot dat allerfchromelykst oordeel , een werk zo ,, groot, en een oordeel zo fchromelyk, dat gy het niet ge,, lo-en zult, zo het u iemand vertelt, en wanneer het u „ door den Propheet voorfpeld wordt." Deze Godfpraek nu brengt de Apostel eigenaertig by, om zijne toehoreren op te wekken , dat zy zorg mogten dragen van zich, door eene hardnekkige verfmading van het Euangelie, niet zoortgelyk een oordeel op den hals te halen , als de Propheet habakuk aen de Joden van zijnen tijd bedreigd had. fff. Deze Leerreden van den Apostel had zeer verschillende uit* werkfelen , vs. 42, 43. 42. Ende als de meeste Joden, met een woest gednüsch , uytgegaen waren uyt de Synagoge , naer hunne vleefchelyke wanbegrippen zeer geërgerd zijnde over de leer van Paulus, baden de Heydenen, die mede in de Synagogen gekomen waren , toen zich het gerucht verfpreid had , dat vreemdelingen met meer dan gemenen nadruk fpraken, dat tegen den naeften en eerstvolgenden Sabbath, vergel. vs. 44, haer defelve woorden fouden gefproken worden, zo veel genoegen vonden de heidenfche inwoneren van Antiochien, die tusfchen beide uit nieuwsgierigheid in de Synagoge gekomen waren , in het voorftel van Paulus, het welk den meesten Joden en Jodengenoten tot eene ergernis geweest was.' 43. Ende als de Synagoge gefcheyden was, gingen Paulus en Barnabas hunnes weegs naer het huis, in het XXI. DEEL. R J  m HANDELINGEN. XIII. welk zy hunnen intrek genomen hadden. Toen volgden vele van de Joden, ende van de Godtsdienflige Jo» dengenooten, die tot het geloov bewrocht waren, Paulum ende Barnabam, om blijken te geven van hunne hoogachting, welcke tot haer over den weg, en in het huis van hun verblijv fpraken, (m) ende haer vermaenden te blijven by de genade Godts, of de leer van het Euangelie , welke Gods genade, in christus aen zondaren voorftelt. — ——. Acht dagen later hield paulus eene tweede Leerreden 4 in de Synagoge te Antiochien, vs. 44-49, ft Deze leerreden zelve vinden wy vs. 44. 44. Ende op den naestvolgenden Sabbath, quam bynae de geheele ftadt te famen , om het woorc Godts te hooren. De Synagoge was zo vol en opgepropt met menfchen van allerlei levensftanden, dat men byna zou gezegd hebben, dat allé de inwoners van de gehele Stad waren zamengekomen, Paulus {lelde dezelvde zaken voora welke hy acht dagen te voren gefproken had, //. De uitwerk/els waren, by deze grote vergadering van zulk eene ver fchillende denkenswijs, zeer onderfcheiden, vs. 45-49.^ f. Het grootfle gros der Joden en Jodengenoten verhardde zich dermate in het ongeloov, dat de Apostelen befloten zich, van nu af, met het Euangelie der verzoening tot de Heidenen te wenden , vs. 45 - 47. 45. Doch de meeste Joden en Jodengenoten, die reeds op den vorigen Sabbath, door de woorden van Paulus, zo verbitterd waren , dat zy van boosaertigheid ter Synagoge, uitliepen , de fcharen, en den verbafenden toeloop van menfchen tot het gehoor van den Apostel fiende. wierden als geheel met nijdigheyt vervult. Het kwam hun onverdragelyk voor, dat de Apostel den gekruisten jesus, als de (ra) Hsod. ir *3. ende 14: u.  HANDELING EN. XIII. 267 de oorzaek der eeuwige zaligheid , ook aen de verachte heidenen voorftelden, en dat zijne leer, welke hun tot eene ergernis was , zo veel toejuiching vond. Deze nijdigheid openbaerden zy ook in hunne woorden, ende zy weder fpraken het gene van Paulo gefegt wiert. Zy ontkenden met alle macht, het gene de Apostel voorftelde, zy brachten op hunne wijs, verfcheidene tegenbedenkingen in; maer alles kwam voort uit enkele boosaertigheid. AI hun tegen fpreken beftond in fchelden en lasteren. Zy fchreeuwden luidkeels, wederfprekende ende lafterende. 46. Maer deze lage handelwijs bewoog de Kruisgezanten , om hun te verklaren, dat zy het voorrecht van het Euangelie verbeurd hadden. Paulus ende Barnabas werden door al dat fchelden en lasteren niet mismoedig. Zy bleven in een eftenbaer gemoed, en gingen even vrymoedig voort te fpreken, als zy begonnen hadden. Trouwens, wanneer zy zich, door het woest getier der ongelovige Joden, hadden laten affchrikken, zouden de Heidenen 'er uit hebben mogen befluiten , dat zy hunne zaek opgaven. Daerom vfymoedigheyt gebruyckende feyden zy («) Het was noodigh, en christus onze Godlyke Zender heeft het ons uitdrukkelyk bevolen, dat eerffc tot u Joden het woort Godts gefproken foude worden, vergel. Luc. XXIV: 47. Kap. I: 8. (o) doch naedemael gy het feive fmadelyk verftoot, en verklaert dat gy naer het Euangelie niet horen wilt, noch dulden dat het meer tot u gefproken worde, ende ufelven des eeuwigen levens niet weerdigh en oordeelt, voorzover gy u zelve met uwe daden veroordeelt, en tegen u zeiven getuigt, dat gy het voorrecht van het aenbod der vergeving verbeurd hebt; fiet, wy keeren ons tot de Heydenen. Men moet de laetfte woorden zo niet opvatten, als of de Apostelen voornemens waren, om van nu voortaen het Euangelie nooit meer aen de Joden te prediken : want zy (»0 Matth. ic: 6. Hand. gr 06. ende 13: 26. (0) Exod. 32: 30, jef. 55; 5. Matth. 3: 12. ende 21: 43. Rom. 10; 19. XXI. DEEL.  268 HANDELINGEN. XHI. hebben zich ook naderhand, overal waer zy kwamen, eerst tot de Joden gewend , vergel. Kap. XIV: i. XVII: i, 3. Maer zy verklaerden, dat zy, geduurende hun verblijv binnen Antiochien in pifidien, genen tijd meer verfpillen zouden met vergeeyfche pogingen , om de hardnekkige Joden aldaer tot het geloov in christus te bekeeren, maer zich opzettelyk toeleggen om de Heidenen te bekeeren. 47. Hierin handelden zy overeenkomftig Gods uitdruk,kelyken last. Want alfoo, voegde Paulus 'er daerom by ,, heeft ons de Heere geboden, [/eggende}, tot de? messias, (^) lek hebbe u geflelc tot een licht of Leeraer der Heydenen, pp dat gy foudt zijn tot faligheyt, tot aen het uyterfte der aerde. paulus had het uitdrukkelyk bevel van christus voor aich, maer hy beroept zich op eene oude Voorzegging, omdat hy deze zaek by ongelovige Joden, die jesus verwierpen, niet anders, dan uit de fchrivten der Propheten bewijzen konde. ff. By de Heidenen had de Leerreden van paulus veel beters uitwerkfelen , vs. 48 , 49. 48. Als nu de Heydenen, die in grote menigte by deze Leerreden tegenwoordig waren, [dit} hoorden, dat deweg der verzoening ook voor hun open ftond, en deze lieden van nuvoortaen opzettelyk hun werk maken zouden, om hunne eeuwige belangen te bevorderen, verblijdden fy haer , ende prefen het woort des Heeren, den God des hemels hartelyk dankende, dat Hy hen met dit onfehatbaer voorrecht verwaerdigd had: ende daer geloofden foo vele als 'er, in het befluit der verkiezing, geordineert waren, tot het eeuwige leven. 49. Ende het woort des Heeren wert door het geheele lant van Pifidien uytgebreydt. De Apostelen niet alleen beyverden zich, om het Euangelie der zaligheid aen {p~) Jef. 4»: 6. ende 49! 6. Lnci as 3».  HANDELINGEN. XIII. 469 aen de heidenfche inwoneren van dit gewest bekend te maken, maer ook de nieuwbekeerden maekten 'er bun werk van, om het Euangelie aen hunne Landgenoten bekend en fmakelyk te maken. f. Fan Antiochien in Pifidien begaven zich paulus en barnabas 'naer Iconien, Kap. XIII: 50— XIF: 6. t. De aenleiding daertoe vinden-wy Kap. XIII: 50-52. 50. Maer de ongelovige Joden maeckten op de Godtsdienftige ende eerlickê of aenzienlyke vrouwen van heidenfche afkomst , welke den Joodfchen Godsdienst omhelsd hadden, en daervoor ongemeen yverden, endede Voornaemfte van de ftadt, die het openbaer gezach in handen hadden, (q) ènde verweckten vervolginge tegen Paul urn ende Barnabam, ende wierpenfe uyc hare lantpalen. 51. Doch fy fchuddeden het ftof van hare voeten af tegen defelve, volgens des Heilands vermaning, Matth. X: J4, ende quamen tot Iconien. 52. Ende de difcipelen te Antiochien, die het Euangelie gelovig hadden aengenomen, wierden vervult met blijtfchap ende met de buitengewone gaven van den Heyligen Geeft. Cf} s Tim. it 11, ' XXI. DEEL,  470 HANDELINGEN. XIV. HET XIV. KAPITTEL. 2. De verrichting van paulus en barnabas te Iconien wordt bi' fchreven , vs. i - 8—. Hier predikten zy, met dit gevolg, dat vele Joden en Heidenen geloovden , vs. i. ——— Maer de ongelovige Joden verwekten een fchromelyk oproer, het welk aenleiding gav, dat de Kruisgezanten de wijk namen naer de andere Jleden van Lycaonien , vs. 2- 6. 1. J^Nde het gefchiedde te Iconien, eene ftad van het landfchap Lycaonien , het welk ten NoordOosten Van Pifidien gelegen was, dat fy te famen gingen in de Synagoge der Joden, ende aen de zaemgevloeide menigte het Euangelie verkondigden , alwaer zy alfoo en met dien zegen fpraken, dat een groote menigte beyde van Joden ende Griecken geloofde. 2. Maer de Joden die het Euangelie ongehoorfaem waren, verweckten ende verbitterden de zielen der Heydenen tegen de broeders, zy brachten alle lasteringen by, welke zy gefchikt oordeelden, om de Heidenen tegen het Euangelie voor in te nemen, als of de Kruisgezanten menfchen waren, die, door het invoeren van eene nieuwe leer, de waereld in rep en roer Helden. 3. Evenwel werden deze yverige Euangeliedienaers niet mismoedig. Sy verkeerden dan [aldaerj eenen langen tijt, om winst te doen voor christus Koningrijk, en zulken, die reeds toegebracht waren, te verfterken, openlyk en vrymoedelick fprekende in den Heere, vertrouwende op den byftand van hunnen Godlyken Zender, (a) die door verbafende wonderwerken getuygeniffe gaf den WOOrde fij- (<0 Mare. 16: 2c. Hand. 19: 11. Hcbr. z: 4.  HANDELINGEN. XIV. 71a fijner genade, ende gaf, dat teeckenen ende wonderen gefchiedden door hare handen. 4. Ende de menigte der ftadt wiert verdeelt: ende fommige waren met de Joden, ende fommige met de Apoftelen. Iconien was eene heidenfche Stad, en het meerderdeel der inwoneren waren heidenen. Deze hadden zich in den beginne omtrent Paulus en Barnabas wel gedragen. De nijdige pogingen der ongelovige Joden vs. 2. hadden weinig gevolg, voornamelyk omdat zy de wonderen zagen, welk door hen verricht werden. Maer eenigen tijd daerna vernieuwden de boosaertige Joden hunne lasteringen tegen de Apostelen, om de gemoederen der heidenen van het Euangelie afkeerig te maken. Dit had eindelyk ten gevolge, dat de heidenfche inwoners van deze Stad in twee partyen verdeeld wierden. Zommigen gaven geloov aen de lasteringen der nijdige Joden, maer anderen, die het Euangelie geloovden, of ten minften door de wonderwerken, welke zy zagen, tot nadenken gebracht werden, namen het op voor de Apostelen. 5. Het bleev niet by die verdeeldheid, maer gelijk het gemeenlyk gaet, het vuur van tweedracht barstte eindelyk uit in een allerfchromelykst oproer , het welk des te gevaerlyker was , wijl Joden en Heidenen zich vereenigden. Dit oproer werd verwekt door de ongelovige Joden , die vreesden, dat de party der Apostelen, welke geduurig toenam, hun eerlang te machtig worden zoude. Zy wekten eerst hun eigen volk op, en vervolgens de heidenfche inwoneren , en trokken zaemvereenigd naer die plaets , alwaer Paulus en Earnabas zich bevonden, om hun niet alleen, met woorden en gebaerden, allerlei fmaedheid aen te doen, maer ook zelvs om hen, onder voorwendfel dat zy Godslasteraers waren, te fteenigen. Ende als daer zulk een oploop gefchiedde beyde van Heydenen ende van Joden, met hare Overfte aen het hoofd, om haer fmaetheyt aen te doen, ende te fteenigen, 6. Zijn fy, [alles] wel en bedaerdelyk overlegt hebbende, of gewaer wordende, dat de hollende menigte van voornemen was, om hen te fteenigen, omdat zy nog niet tot XXf. DEEL.  37» HANDELINGEN. XIV. den marteldood geroepen werden , in tijds gevlucht nae de andere fteden van Lycaonien , [_ namelick J Lyftren ende Derben , ende het omliggende lant, om aldaer het Euangelie te prediken. ft. De verrichtingen en het wedervaren van paulus en barnabas, in twee andere fteden Van Lycaonien , vinden wy vs. 7 - 20. i. Te Lyftre , vs. 7 - 20". —. Eerst worden hunne verrichtingen befchreven , vs. 7 -10, beftaende j. In het prediken van het Euangelie, vs. 7, en ff, In het doen van een zeer merkwaerdig wonderwerk, vs. 8 -10. 7. Ende, zodrae zy 'er te Lystre gelegenheid toe v'otiden, verkondigden zy aldaer het Euangelium Welke vrucht de Euangelieprediking te Lystre gehad hel» be, wordt ons niet aengeteekend. Dan vs. 20. wordt van Discipelen te Lystre gefproken, en daeruit mogen wy befluiten, dat de Euangelieprediking, immers het wonderwerk, het welk aldaer verricht werd, en de redenvoering, welke paulus by die gelegenheid gedaen heeft; niet ongezegend geweest zijn, te meer omdat ook te Lystre Ouderlingen verkozen werden, vs. 23. 8. Ende een feker man te Lyftren , fat (c) onmachtigh aen de voeten, zodat hy dezelve niet bewegen konde, kreupel zijnde van fijns moeders lijf, die noyt en hadde gewandelt. 9. Defe hoorde Paulum fpreken, in eene openbare plaets, alwaer hy zich had laten dragen, welcke Paulus de oogen zeer ingefpannen op hem houdende, om als het ware tot in zijne ziel door te zien , ende fiende dat hy een geloove der wonderen hadde om gefont te worden. 10. Seyde met grooter ftemme, Staet recht op uwe 11/) Matth. 10: 23. Hand. 8: ï, (c) Hand. 3! 2.  HANDELINGEN. XIV. %n uwe voeten, (d) Ende hy fprongh op, zo als Paulus dat wonderdadig bevel uitfprak , ende wandelde , ten blijke dat hy volkomen genezen was. Vervolgens wordt het wedervaren der Apostelen verhaeU, VS. 11-20". De uitwerking van dit wonderwerk, op de gemoederen der inwöneren van Lystre, bejhnd daerin, dat zy paulus en barnabas voor Godheden aenzagen , vs. ii, 12. 11. Ende de fcharen der heidenfche inwöneren fiende 't gene Paulus, in de wonderdadige genezing van disn Kreupelen, gedaen hadde, verhieven hare Hemmen, ende feyden, luidkeels fchreeuwende, in 't Lycaonifch, (e) De goden zijn den menfchen gelijck geworden, ende tot ons nedergekomen. 12. Ende fy noemden Barnabam Jupiter , ende Paulum Mercurius, om dat hy het woort voerde. De oudfte afgodery is waerfchijnlyk geweest de hulde en de eerdienst acn de hemelfche lichten , vervolgens werden menfchen , die zich door lovwaerdige daden hadden beroemd gemaekt, in den rang der Goden geplaetst, en als zodanige geëerd. Deze gewaende Goden maekten eene verbafende menigte uit. —■ De afgodifche inwoners van Lystre, zeer wel begrijpende , dat het gemelde wondeiwerk door geen menfchelyk vermogen konde uitgewerkt worden, kwamen op het vermoeden, dat paulus en barnabas Goden waren, in menfchelyke gedaente nedergedaeld. Jupiter was by de Grieken en Romeinen de opperfte der Go» den. Mercurius was by hen de bode der Goden, en, in eene andere betrekking, de God van den koophandel. In de Fabelleer der Heidenen, komen Jupiter en Mercurius meermalen'voor , als te zamen verfchijnende , de eerfte als de Heer , en de ander als de dienaer. Die van Lystre nu hielden barnabas voor Jupiter, en taulus voor Mercurius, die, als de dienaer van den eerften, het woord voerde. (ïT lef. 35: 6. (j) Hand. sti 5. XXI. DEEL. S  374 HANDELINGEN. XIV: //. Deze heidenen wilden den Kruisgezanten Godsdienstige eer bewijzen , ve. 13. 13. Ende de Priefter van Jupiter die voor hare ftadt was, als hy offen ende kranflen aen de voorpoorten gebracht hadde, wilde hy offeren met de fcbaren. De Heidenen waren gewoon, den eenen of den anderen der gewaende Goden, tot eenen byzonderen befcbermer en Schutsheer van hunne fteden , aen te nemen. Elk eene Stad had haren eigen God en befchermer. Zulk een gewaende God had zijnen Tempel, meestentijd by den ingang van de Stad. Nu was 'er te Lystre een Priester van Jupiter , die voor hare Stad was, zodat de inwoners Jupiter voor hunnen befchermer hadden aengenomen, die vooraen in de Stad zijnen Tempel had. Ook was 'er een Priester, dat is een Opperpriester, gefteld over de offeranden, welke aen dezen zogenaemden God werden toegebracht. Deze Opperpriester de toejuiching van het volk, aen, pauï.us en barnabas , vernomen hebbende , oordeelde het van 7ijnen plicht, aen deze gewaende Goden den gewonen eerdienst te bewijzen. Ten dien einde bracht hy, aen de voorpoorten van het huis, alwaer zich de Kruisgezanten onthielden , os/en en krans/en , dat is, volgens eene gewone fpreekwijs, gekranste of gekroonde osfen, osfen, welke , naer de gewoonte van dien tijd, voor de opoffering, met kransfen vercierd waren. Deze gekroonde osfen wilde hy , ter eere Van paulcs en barnabas, opofferen. f//t Dan zy wezen deze hulde van de hand, en deden eene gepaste redenvoering, vs. 14-20''. f. Zy wezen deze hulde van de hand, vs. 14. ff. Zy deden eene zeer gepaste redenvoering, vs. 15-20!. j. De redenvoering zelve vinden wy vs. 15-17. 14. Maer de Apoftelen, Barnabas ende Paulus, [dit] geroep dezer afgodifche heidenen hoorende, en de aen-  HANDELINGEN. XIV. 275 aenftalte van den Opperpriester ziende, om hun godsdienftige hulde te bewijzen, werdeu over deze dwaesheid zeer ontroerd en bedroevd. Ten blijke daervan fcheurden zy, naer de Joodfche gewoonte, hare kleederen, ende fprongen onder de fchare , om dezelve van dit Godbnteerend- voornemen terug te houden, roepende, zo hard zy konden: 15. Ende feggende, Mannen, (ƒ) waerom doet gy defe zo gansch zeer onbetamelyke dingen ? Wy zijn geenszins Goden , in menfchelyke gedaenten verfchenen, maer oock zwakke menfchen van gelijcke bewegingen en gemoedsaendoeningen als gy, ende wy hebben ook die behoevten, gebreken, en zwakheden, welke aen de menfchelyke natuur eigen zijn. Wy zijn hier gekomen, om u eene boodfchap van het alleruitcrfte gewicht te brengen. Daerom verkondigen en vermanen wy ulieden dat gy u foudt van defe ydele [dingen],- welke geen nut kunnen aenbrengen , van de iïomme afgoden, welke enkele ydelheid zijn, Jer. XIV: 22. bekeeren tot den levendigen Godt, die de Schepper is van het gansch Geheelal, (g) die gemaeckt heeft den hemel, ende de aerde, ende de zee, ende al 't gene in defelve is, om Hem, die alleen alle hulde waerdig is, oprechtelyk te dienen. 16. (h) Welcke in de voorledene tijden, toen Hy Israël alleen tot het volk van zijn byzonder eigendom had aengenomen, alle de Heydenen heeft laten wandelen in hare wegen, hun overlatende aen zich zeiven en hunne blindheid, zonder dat zy toenmaels met eene nadere Openbaring verwaerdigd werden. 17. (i) Hoewel hy nochtans hemfelven niet geheel aen de Heidenen onttrokken , noch zich onbetuygt gelaten en heeft. Hy heeft met hen zulke wegen ingeflagen, welke getuigen waren van zijne goedheid en gunstige voorCf.) Hand. 10: 26. Openb. 19: 10. ende 22: 9. Gen. 11 f. Pfalm 33: t\. ende 124; S. egde 146: 6. Openb. 14: 7. (4) Ff. 8lS «3. Rom. ii 19. XXI. DEEL. S *  a?<5 HANDELINGEN. XM zorg , goet doende van den hemel, aen alle volken, ons regen ende vruchtbare tijden gevende, vervullende onfe herten met fpijfe ende vrolickheyt, gevende niet alleen het nodige, maer ook het verkwikkelyke. Alle deze zegeningen hebt gy niet aen Jupiter, Ceres, Bac. chus of andere gewaende Godheden, maer aen den eenigen en waren God, den Schepper der ganfche waereld te danken. Welke drangredenen, om den-dwazen afgodsdiens t te Haken > en Hem alleen te eeren! IJ. De uitwerifelen dezer redenvoering worden vs. 18-20". aengewezen. 18. Ende dit feggende en wederhielden fy naeuw* licks de fcharen, dat fy haer niet en offerden, in plaets dat de afgodendienaers , door de gemelde redenvoering, van hun voornemen zouden worden afgetrokken, werd hunne drivt, om den Apostelen Godlyke hulde te bewijzen 1 nog des te heviger. Misfchien heeft de welfprekendheid , welke in Paulus redenvoering doorftraelde, en de yver, met welken hy dezelve voortbracht, hen in het vermoeden gefterkt, dat de Apostel Mercurius ware. Ook zullen de meesten , uit hoofde van het rumoer der fchare, en van hunne eigene onbedaerde gemoedsgefteldheid, van Paulus woorden weinig verftaen hebben. 19. Maer deze drivt om de Apostelen te vereeren, werd fpoedig in eene tegenovergeftelde veranderd : want daer, juist toen de Apostelen bezig waren, om.de afgodery der inwöneren van Lystre te verhinderen, overquamen 'er eenige ongelovige Joden van Antiochien ende Iconien, die oorzaken geweest waren, dat de Kruisgezanten de gemelde fteden hadden moeten ruimen , Kap. XIII: 50,1 XIV: 5,6. Zy waren bevreesd, dat de heidenfche inwoners van Lystre zich tot het geloov in jesus zouden laten bewegen , ende daerom overrededen zy de fcharen, door allerlei lasteringen tegen de Apostelen uit te braken, dat zy vewichtelyke deugnieten waren. De wispeltuurig» me-  HANDELINGEN. XIV. 4,77, menigte liet zich geheel omzetten , hunne onberedeneerde achting veranderde in woede , ende (£) zy fteenigden Paulum, ende fleepten [listri] buyten de ftadt, meynende dat hy dopt was. De woede hepaelde zich voornamelyk tot Paulus, op aenhitüng der ongelovige Joden, diQ het meest tegen hem verbitterd waren, omdat hy, van eenen yverigen vervolger der Christenen, hun voprit.ander ge*, worden was. 2. Van Lystre kwamen de Apostelen te Derhen, vs. 20?\ 20 Doch God zorgde voor Paulus, en redde hem uit dit oogenfchijnlyk doodsgevaer: want als hem de difcipelen , zijnde eenige weinigen, die te Lystre bekeerd waren , nadat de woedende menigte was afgetrokken, omringt hadden , om hem , wanneer 'er nog teekens van leven waren, alle ïftogelykè. hulp'toe te brengen, of, zo hy reeds geftorven was, zijn lichaem op eene eeriyke wijs te begraven, ftont hy, uit zijne bezwijming als ontwaekt zijnde, van den grond Op , ende tegen den avond quam hy heimelyk in de ftadt: ende des anderen daegs zeer vroeg gingh hy met Barnaba uyt riae Derben, mede eene Stad van Lycaonien , in de nabuurfchap van Lystre. J, Eindelyk namen, de Kruisgezanten de terugreis aen , naer AntiocMen in Syrien, door alle de voorheen bezochte plaetfen , Kap. XIV: 21— XV: 35I, De terugreis der Apostelen naer het Syrisch Antiochien, van waer zy gezonden waren, vinden wy vs. 21-26. , —. Eerst reisden zy terug van Derhen , naer de drisx fteden Lystre, Iconien en Antiochien in Pifidien, vs. 21 - 23. /. Deze terugreis zetve vinden wy vs. 21. en Jl„ De verrichtingen der Apostelen, in de gemelde, fteden , vs. 32, 23. 21. Ende als fy aen de inwöneren derfelve ftadï (4)2 Cor. 11: 25. XXI. DEEL. S 3  *7S- HANDELINGEN. XIV. Deben het Euangelium verkondigt, ende vele difcipelen gemaeckt hadden, die bmme leer gelovig aennamen, keerden fy weder nae Lyftren, ende Iconien ende Antiochien in Pifidien. Ditmael trokken zy niet verder dan Lycaonien en het omliggend land , omdat de Heilige Geest, die hen, door eene verborgene aendrijving op alle hunne tochten beftuurde, niet toeliet, dat zy het Euangelie thans dieper Iandwaerds in verbreiden zouden. Zy namen daerom de terugreis aen , trekkende. door dezelvde lieden, -om de jonge Christenen in het vqorbygaen te bevestigen. 22. Verfterckende de zielen der difcipelen , die aen veelerlei verzoekingen tot afval waren blootgefteld (l) lende] vermanende datfe fouden blijven in de leer en de belijdenis van het geloove. Zy wapenden ook deze jonge Christenen, tegen de woede en vervolging, (m) ende brachten hun onder het oog, dat wy door vele verdruckingen moeten ingaen in het Koninckrijcke Godts. Door de verdrukkingen worden allerlei vervolgingen bedoeld, welke men, om de zaek van christus, en de belijdenis van het Euangelie ondergaen moet. Thans was het een tijd van zulke verdrukkingen, daer de ongelovige Joden tegen jesus, en de belijders van zijn Euangelie, zeer verbitterd waren, paulus en barnabas hadden 'er, op dezen tocht de treurige ondervinding van gehad, en konden daerom met influitingvan zich zeiven zeggen, wy moeten door vele verdrukkmgen ingaen in Gods Koningrijk. — God had 'er wijze en weldadige redenen voor, om byzonder de eerfte Christenen door vele verdrukkingen, in Gods Koningrijk in te leiden' Dusdoende werden zy meer gefpeend van het aerdfche • daerdoor werd hun geloov op de proev gezet; hierdoor werd de loop van het Euangelie bevorderd , voor zo ver de kloekmoedigheid der eerfte Christenen, in het doorftaen der verdrukkingen, diende, zo tot befchaming der vyanden, als tot uitlokking van anderen. 23. Ende  HANDELINGEN. XIV, a?9 23. Ende als fy haer in elcke gemeynte, of van gtmeente tot gemeente, met opfleken der handen Ouderlingen verkoren hadden , gebeden hebbende met vallen, bevalen fyfe den Heere, in welcken fy gelooft hadden. Ouderlingen waren zulke mannen, die de Gemeenten, in der Apostelen afwezigheid , zouden (lichten , vermanen en vertroosten. Zulke Ouderlingen werden verkofen in de onderfcheidene gemeenten, in de eene gemeente meerder, in de andere minder, naer gelang der talrijkheid van de leden. Dit gefchiedde met het opfleken der handen. Het Griekfche woord beteekent zomtijds maer in het algemeen verkiezen, maer de oorfprong bepaelt ons eigenlyk tot zulk eene verkiefing, welke met de handen gefchiedde, het zy door aenraking, het zy door opfteking. — De zaek zal zich zo hebben toegedragen , dat de Apostelen , voor hun vertrek , de leden van elk eene Gemeente zamenriepen, om uit dezelve Ouderlingen te verkiezen, en dat zy daerop, door de Gemeente verzocht zijn, door het aenwijzen met de hand op die perfonen, welke zy, met de gaev van de onderfcheiding der geesten voorzien zijnde, de gefchiktfte oordeelden, tot Ouderlingen te flemmen, en dat daerop de leden der Gemeente, door het opfleken van of aenwijzen met de hand, die keus bevestigd hebben. Hoe hetzy, deze verkiefiug der Ouderlingen gefchiedde zeer plechtig, nadat zy gebeden hadden met vasten. Op het voorftel der Apostelen, werd 'er in elk eene Gemeente een .vastendag gehouden, en na dat vasten eendrachtig gebeden, dat God de harten neigen wilde , tot de verkiefing van zulke perfonen , die het' meest gefchikt waren , en hen , door eene ruime bedeeling der gaven van zijnen Geest, toï hunne gewichtige bediening bekwaem maken. Daerop namen de Apostelen een plechtig affcheid. Zy bevolen de Gemeente en hare Ouderlingen aen de lievds2org van den Heer jesus, in welken zy geloovd hadden, XXI. DEEL. S 4  s8o HANDELINGEN. XIV. ■" .' " '• Vervolgens namen de Apostelen hunne verdere terugreis aen, naer het Syrisch Antiochien, vs. 24-26. 24. Ende Pifidien doorgereyft hebbende , quamen fy weder in het Landfchap Pamphylien , gaende langs denzelvden weg, welken zy gekomen waren, vergel. Kap. XIII: 13, 14, verfterkende overal de jonge Christenen, die te voren door hunnen dienst bekeerd waren. 25. Ende als fy tot Pergen, eene Stad in Pamphylien, vergel. Kap. XIII: 13, eenigen tijd h t woort gefproken hadden, quamen fy, naer den zeekant gaende, if nae Attalien, zijnde eene zeeflad van Pamphylien. 26. Ende van daer fcheepten fy af, en voeren, tusfchen het vaste land en het eiland Cyprus henen, (k) nae Antiochien in Syrien, alwaer de Discipelen het eerst den naem van Christenen gekregen hebben, vergel. Kap. XI: 26, en van Wier fy . op bevel van den Heiligen Geest, om het Euangelie verder in de landen der Heidenen te prediken, afgezonden, en der genade Godts bevolen waren geweeft tot het werck dat fy thans op den gemelden tocht vuibracht hadden. Vergel. Kap. XIII: 1-3. a. De verrichtingen van paulus en rarnaeas , in het Syrisch Antiochien , worden ons befchreven , Kap. XIV: 27— XV: 35- mm. Zy deden verflag van hm werk, en hieven 'er eenen geruimen tijd , vs. 27, 28. 27. Ende daer gekomen zijnde, ende de gemeyn,te vergadert hebbende, verhaelden fy wat groote dingen Godt met haer gedaen hadde, ende dat hy den Heydenen de deure des geloofs geopent hadde, voorzover Hy den Heidenen niet alleen gelegenheid gegeven had, om het Euangelie te horen, maer ook alle hinderpalen, die als eene deur het hart voor het geloov toeiloten, door C5») Hand. l3! r.  HANDELINGEN. XIV. »8i ioor zijne heerfchappyvoerende genade, had uit den weg geruimd. De Moederkerk der Heidenen te Antiochien ontving de Apostelen met grote blijdfehap , en dankte God hartelyk voor den blijkbaren zegen, welke Hy op .hun werk verleend had. 28. Ende fy verkeerden aldaer geenen kleyner» tijt met de difcipelen , de leden der Antiochifche Gemeente, hare Leeraers, en Propheten, verg. Kap. XIII: 2, tot dat zy, ook daer hun werk verricht hebbende, naer Ja- rufalem wederkeerden. HET XV. KAPITTEL. •mm —. Er werd een grote twist beflist, in de gemeente te An* 1 tiochien in. Syrien, Kap. XV: 1-35. /, De twist zelve wordt ons befchreven , vs. 1, 2*. ■f. De aenleiding vinden wy vs. 1. en ff. De twist zelve , vs. 2'. jf. De bejlisfing van dien twist wordt verhaeld, vs. 2h-3S. f. De gemeente van Antiochien zond paulus en barnabas, in gezantfehap naer Jerufalem, om de gedachten der Apostelen en Ouderlingen aldaer, over het gefchil in te nemen, vs. 2b - 5. I. J^Nde 'er was eene nauwe gemeenfehapsoeffening, tusfchen de Christenen te Antiochien, en die in Judasa, vooral zedert de Hevdadigheid der Antiochiers, zeer gediend had, om de Gemeenten van Judaea in den jongften hongersnood te verkwikken, Kap. XI: 29, 30. Dit maekte, dat de leden der Gemeenten in Judaja zich van tijd tot tijd naer Antiochien begaven , het zy om hunne dankbaerheid voor de ontvangene weldaden te betuigen, het zy om nieuwe aelmoesfen in te zamelen, het zy voornamelyk ook om het hunne toe te brengen , tot den welftand de* Antiochifche XXI. DEEL. S 5  282 HANDELINGEN. XV. Gemeente. Althans fommige belijders van het Euangelie, die op zekeren tijd naer Antiochien afgekomen waren van judea, leerden de broederen, die niet Hechts uit Joden, maer meerendeels uit Heidenen beftonden, [/eggen' de,~] (a) Indien gy niet befneden en wort (b) nae de wijfe Ivlofis, fo en kont gy niet faligh worden, De leden der gemeenten in Judaia, die thans te Antiochien in Syrien gekomen waren, fpraken rechtftreeks tot da mbefnedene broederen, dat is de Christenen uit de Heidenen, en fielden hun de verplichting voor, om zich te laten befnijden. Zy zeiden, indien gy niet befneden wordt enz. Vol» gens hen derhalven was de befnijdenis, en de onderhouding van moses wet, zo noodzakelyk, dat niemand zonder dezek ve zou kunnen zalig worden. Zulk een voorftel was recht gefchikt, om paulus, bar^ kabas , en andere Leeraers , by de Antiochifche Gemeente ia minachting te brengen, en de Christenen uit de Heidenen te doen wankelen, omtrent de gronden van hunne za^ ligheid. 2. Paulus en Barnabas waren de voornaemfle Leeraers der Antiochifche Gemeente. Deze konden niet onverfchillig zijn, omtrent de ftellingen van vreemdelingen, welke niet konden nalaten de gemoederen der Christenen uit de Heidenen te verontrusten. Zy rekenden het daerom van hunnen plicht , zich- tegen zulke ftellingen te verzetjen. Dit gaf wederom aenleiding tot twistredenen, en onderfcheidene za-\ menfpraken , in welke elk zijn verfchillend gevoelen met bewijzen zocht te ftaven. Dit had ten gevolge, dat de gemoederen opgezet, en van eikanderen verwijderd wierden. Zulk eene gefteldheid van zaken was zeer nadeelig voor den loop van het Euangelie, en daerom was het hoogst noodzakelyk , dat 'er ten fpoedigften op middelen bedacht wierd , om de gemoederen tot rust en eensgezindheid ta brengen. Als 'er dan geen kleyne wederitant ende twifbinge gefchiedde by Paulus ende Barnabas tegen haer, die op de befnijdenis der Christenen uit de Heidenen aen- CO Ga!. 5; *. (J) Gen. t;« 10. Levit. ia- 3.  HANDELINGEN. XV. sgj aendrongen, fo hebben fy, de Leeraers en leden der Antiochifche Gemeente , geordineert (c) dat Paulus ende Barnabas, ende eenige andere uyt haer, fouden opgaen tot de Apoftelen ende Ouderlingen nae Jerufalem, over defe vrage. Tot die bezending werden paulüs en barnabas verkozen , „ als de voornaemlte yveraers tegen het begrip der Joodsgezinde Leeraren ,' en die van de Jerufalemfche Gemeente eerst waren afgezonden naer Antiochien. Er werden eenige- anderen uit de Antiochifche Gemeente bygevoegd. Onder deze fchijnt ook titus geweest te zijn, Gal. II: i, 3. Waerfchijnlyk zullen 'er ook eenigen der genen, die uit Judea gekomen waren, en de twistvraeg 'geopperd hadden, zijn medegetrokken. 3. De afreis van dit gezandfchap was zeer ftatelyk. Sy dan van de gemeynte uytgeleydt zijnde, onder harteiyke zegewenfchen , reyfden door Phenicien ende Samarien , verhalende de bekeeringe der Heydenen: ende deden alle den broederen groote blijtfchap aen. Het gezantfchap vertrok op uitdrukkelyken last der Antiochifche Gemeente , terwijl daerin tevens eene hogere hand werkte, even als by de zending van paulus en barkabas naer Antiochien. Deze gedachte heeft haren grond in het gene paulus zegt, Gal. II: 2. dat hy naer Jerufalem opging door eene openbaring. De gezanten reisden door Phomicien , dat is het Noordwestelyk deel van Palestina, het welk aen Syrien grensde, en door Samaria. Op dezen hunnen tocht, bezochten zy de Christenen uit de Joden, en verhaelden hun welke grote dingen de heer te Antiochien, Cyprus en verfcheidene plaetzen van Klein Afia, door de prediking van het Euangelie , onder de Heidenen gedaen had. Hierover verblijdden zich de Christenen uit de Joden , met dankzegging tot God. 4. Ende te Jerufalem gekomen zijnde , Wierfc^ Gi>!. 1: 1. XXI. DEEL.  484. HANDELINGEN XV. den fy, met blijdfehap en alle teekenen van achting, ont;^ fangen van de gemeynte, ende de Apoftelen, ende de Ouderlingen; ende fy verkondigden wat groote dingen Godt met haer gedaen hadde, en met welken blijkbaren zegen zy het Euangelie onder de Heidenen gepredikt hadden. 5. Maer [feyden fy~} daer zijn fommige opgeftaen, en hebben zich als Leeraers opgeworpen, van die van de fe&e der Pharifeen, die het Euangelie geloo-, vigh zijn geworden. Van dezen zijn 'er eenigen te Antiochien in Syrien gekomen , en hebben aldaer zeer grote onrust te weeg gebracht. Zy hebben nieuwe Hellingen voorgedragen , betreffende de. Christenen die uit de Heidenen bekeerd zijn: feggende, dat men haer moet befnijden, ende gebieden de plechtigheden van de wet Mofis te onderhouden. Dit is volgens hen zo volflrekï noodzakelyk, dat een Heiden, die het Euangelie geloovtjt anderszins niet kan zalig worden. ff. De twistvraeg werd te Antiochien geflist, vs. cj>35» L Daertoe werd eene bepaling gemaekt, vs. 6- 29. De handelingen over deze zaek worden befchreven vs. 6-21. J. De vergadering der Apostelen en Ouderlingen werd gefpannen, vs. 6. 6. Ende de Apoftelen ende de Ouderlingen ver»; gaderden, te famen om,, op defe fake te letten. Deze byeenkomst is zeer merkwaerdig. Zy beffond uit de Apostelen, het zy zy 'er alle tegenwoordig waren , behalven jacobus de'broeder van joannes, die door herodes, antipas den eerften onthalsd was , Kap. XII: 2. of Hechts zommigen der Apostelen , zo velen 'er zich thans binnen Jerufalem bevonden. Hierby kwamen de. Ouderlingen , de gewone Leeraers en Opzieners van de Jerufalemfche Ge-< meente. — Men mag deze byeenkomst de derde Kerkvergadering noemen. In de eerfte werd een Apostel , in de plaets van judas, aengefteld, en In de tweede werden de Diaconen verkozen, Kap. I: 15. VI: 2. SS-  HANDELINGEN. XV. §§. De handelingen van deze vergadering vinden wf vs. 1-11. *. De onredelykheid van den eisch der Joodsgezinde Christenen werd aengewezen vs. 7-12. +. Zo door petrus vs. 7-11+ +. Als door paulus en barnabas, vs. 12. 7. Ende als [daer over'] groote twiftinge gefchiedde, terwijl zy, die de noodzakelykheid der befnijdenis en der onderhouding van Mofes wet aenhingen , hun gevoelen uit de Pharizeeuwfche grondbeginfelen poogden te bewijzen , ftont Petrus op ende herinnerde , wat God hem omtrent de Heidenen geopenbaerd, en hoe hy zelvs omtrent de Heidenen gehandeld hadde. Petrus richtte zijne aenfpraek tot deze vergadering , en feyde tot haer Mannen broeders, (d) gy weet dat Godt van over langen tijt onder ons [my] verkoren, en my door eene openbaring bevel gegeven heeft , dat de Heydenen doof mijnen mont het woort des'Euangeliums fouden hooren, ende gelooven ' Dit gefchiedde, toen ik tot Cornelius den Romeinfchen Hopman geroepen werd, vergel. Kap. X. Ik weet derhalven van naby , hoedanig ; het met de zaek der Heidenen gelegen zy, en ben daerom het best in ftaet de Vergadering daeromtrent licht te geven. 8. Ende Godt, die, door zijne onbeperkte Alwetendheid, (e) de kenner der herten is, heeft haer een blijkbaer getuygeniffe gegeven, dat velen uit de Heidenen in waerheid geloovd hebben, haer gevende de buitengewone gaven van den Heyligen Geeft gelijck als oock ons, die uit de Joden zfjn. 9 (ƒ) Ende en heeft geen onderfcheyt gemaeckt cuiTchen ons Joden, ende haer Heidenen, gereynigt hebbende hare herten door het geloove : ICO Hand. 10: 20. ende n: ia. («) 1 Chr. 28; 9. ende sgt 17. «alm ■;: 10. Ter. li; 20, ends 17; 10. ende acj 12* f/) Hand. »oi 43, 44, &c XXI. DEEL.  m HANDELINGEN. XV. terwijl zy met woorden en daden betoonden, dat zy nieuwe en geheiligde menfchen waren. 10. Nu dan is de handelwijs van ulieden, die op de noodzakelykheid der befnijdenis en' der onderhouding van . Mofes wet, ten aenzien van dè Heidenen zo fterk aendringt, geheel verkeerd; zo ten opzichte van God, als met betrekking tot de Christenen uit de Heidenen : wat verfoeckt gy Godt, daer gy vordert dat God zich naer uwe Pharizeeuwfche grondbeginfelen en vooroordeelen fchikken zal ? Ook bezondigt gy u tegen uwe broederen uit -de Heidenen, daer gy u zo zeer beyvert, (g) om een jock op den hals der difcipelen te leggen, 't welk noch onfë vaders, noch wy en hebben konnen dragen ? De wet van moses was een jok , voor zover zy vele inoeilyke en kostbare plechtigheden vorderde. Dit jok was waerlyk verzwaerd , door de willekeurige inzettingen der Pharizeeuwen. Deze bonden lasten , welke zwaer waren , en kwalyk om te dragen, en leidden dezelve op de fchouderen der menfchen , Matth. XXIII: 4. Luc. XI: 46. — Dit jok hadden de vaders der Joden, zo min als zy zelve, kunnen dragen , en in alle de byzonderheden de wet van moses volkomen onderhouden. Hieruit nu vloeide van zelvs voort, dat de vaders, zo min als de Joden, die thans leevden, door de befnijdsnis en de onderhouding der wettifche plechtigheden waren zalig geworden. 11. (&) Maer wy gelooven door de genade des Heeren Jefu Chrifti faligh te worden , op fulcke wijfe als oock fy. De vraeg is, of petrus hier het oog hebbe op de eenzelvigheid van den weg der zaligheid, beide voor Joden en Heidenen, ,dan alleen voor de Joden, zo het tegenwoordig geflacht als hunne vadess? Die het op de eerfte wijs begrijpen , nemen de woorden van den Apostel in dezen zin • wy Joden geloven door de genade van den Heer jesus ciiris ■ tus zalig' te worden , op zulk eene wijs als ook zy , die Heidenen zijn van natuuie. Die het op de andere wijs ne- {g) Matth. 33: 4. (ft) Eph. z% 8. Tit. 3: 4, &c.  HANDELINGEN. XV. 287 nemen, vatten de woorden van petrus zo op, dat hy zeg* gen wil: wy Joden die thans leven, geloven door de genade yan den Heer jesus christus zalig te worden, op zulk eene wijs als ook zy, die onze voorvaders geweest zijn. — Wy zouden ons lievst by de laetfte voegen, omdat petrus , volgens dit begrip, de gronden van het gevoelen der Joodsgezinde Christenen duidelyk wederlegt. Zy beweerden, dat de befnijdenis en de onderhouding van moses wet aen hunne vaderen was voorgefchreven , als noodzakelyk tot de zaligheid , en daefuit trokken zy dit gevolg , dat de Christenen uit dé Heidenen mede moesten befneden worden en moses wet onderhouden. Nu waren de vaders der Joden niet zalig geworden, door de befnijdenis en de onderhouding der wettifche plechtigheden; maer de Apostelen en de overige Christenen uit de Joden , hoopten door de genade van jesus christus zalig te worden , op dezelvde wijs als hunne vaderen ; derhalven was de befnijdenis en de waerneming der fchaduwachtige plechtigheden niet nodig tot de zaligheid. 12. Ende alle de menigte fweegh ftil. Dit was de vrucht van Petrus vertoog, het welk eenen diepen indruk maekte op de ganfche vergadering. Daerdoor kregen Paulus en Barnabas gelegenheid , om een verhael te doen van de bekeering veler Heidenen, onder hunne Euangelieprediking, ende alle., die 'er tegenwoordig waren, hoorden Barnabam ende Paulum verhalen wat groote teeckenen ende wonderen Godt door haer onder de Heydenen gedaen hadde, en met welk eenen blijkbaren zegen zy het Euangelie verkondigd hadden, op hunne reis van Antiochien, zo op het eiland Cyprus, als in verfcheidene plaetzen van Klein Afia. Dit verhael moest elk overtuigen, dat het Euangelie onder de Heidenen door het geloov aengenomen, en door den heer zeiven met .teekenen en wonderen bevestigd was, zonder dat de befnijdenis en de onderhouding van Mofes wet gevorderd ware. XXI. DEELi  m HANDELINGEN. XV. **. Het befluit wordt opgemaekt vs. 13-21. +. Apostel jacobus betoogde, dat het voorflel van petrus met het Prophetisch woord overeenflemde, vs. 13-18. en 4.4-. Wees daerop aen wat 'er thans te doen ware, vs. 19-21. / 13. Ende na dat defe, Paulus namelyk en'Barnabas, hun verhael geëindigd hebbende , fwegen , antwoordde Jacobus , de zoon van Alphanis , die nevens Petrus en joannes geacht werd een pylaer te zijn , Gal. II: 9. feggende, Mannenbroeders, hoort my met de vereisch- te aendacht. 14. Simeon Petrus heeft zo even omftandig verhaelt hoe Godt eerft, dat is, alreeds de Heydenen, welke Hy voorheen in hunne wegen liet wandelen, heeft befocht met de blijken van zijne gunst , om ook uyt [haer] een volck aen te nemen ,voor fijnen name * en tot zijne eer. 15. Ende hier mede flemmen over een de woof* den der Propheten: gelijck in hunne gewijde boeken gefchreven is. Om kortheidshalve maer ééne plaets aen te halen, beroep ik my op. de Godfpraek van Amos, Kap. IX: 11, 12. 16. (i) Na defen fal ick wederkeeren , ende weder-opbouwen den tabernakel Davids, die vervallen is, ende 't gene daer van verbroken is weder-opbouwen, ende ick fal denfelven weder-oprechten : 17. Op dat de overblijvende menfchen den Hee* re foecken , ende alle de Heydenen , over welcke mijn naem aengeroepen is: fpreeckt de Heere, die dit alles doet. Dus luidt de bedoelde Voorzegging, naer den Chaldeeuwfohen Text: Te dien dage zal ik de vervallen hut van david in. O") Amos 9: 11, ia.  HANDELINGEN. XV. ii9 weder oprichten , en ik zal hare reten vertuinen , en wat aen haer afgebroken is weder oprichten, en zal ze bouwen als in de dagen van ouds, opdat zy ervelyk bezitten het overblijvfel van Edom, en alle de Heidenen die naer mijnen naem genoemd worden, fpreekt de heer die dit doet. Deze woorden behelzen een gedeelte van het laetfte Prophetifche gezicht , waerin amos vertoond wordt , hoe de heer den afgodsdienst onder Israël, op eene zeer vreesfelyke wijs zou uitroeien. — Het gezicht zelvs verbeeldde, hoe de heer de afgodery onder de Israëliten uitroeien, en het volk deswegens op eene zeer geduchte wijs ftraffen zoude , vs. i -10. Daerop volgt eene zeer heuchelyke belovte, omtrent de herftelling van Israël, in het laetst der dagen, vs. 11-15. Het voorwerp van deze belovte, is de vervallen hut van david. Onzes erachtens , is david hier de messias de tegeubeeldige david , vergel. Hof. III: 5. De hut van dezen david, welke vervallen was, dat is, het Koningrijk van den messias over Israël, het welk zeer vernederd was zou weder opgericht worden-, enz. voor zover het in het laetst der dagen , by de algemene bekeering van Israël in vollen luister zal herfteld worden. Dan zullen zy Kanaan ervelyk bezitten , en tevens het overblijvzel van Edom hunne oude vyanden, en met alle de Heidenen die naer Gods naem zuilen genoemd worden, en zich tot den heer bekeeren. In den eerften opflag , is 'er een zeer aenmerkelyk onderfcheid tusfchen deze Voorzegging zelve,' en de aenhaling daervan door den Apostel jacobus. — Volgens den laetften, zouden de overblijvende menfchen , zonder nadere bepaling uit welke geflachten , den heer zoeken, uamelyk in den tabernakel van david , die weder opgebouwd ftond te worden. Vervolgens wordt 'er gefproken van alle de Heidenen , over welke Gods naem is aengeroepen. —— Dit verfchil fpruit daeruit voort, dat de Griekfche vertaling der LXX, in de aenhaling van deze woorden, meermalen gevolgd is; evenwel zo, dat de zakelyke zin behouden zy. Ook benadeelt dit geenzins de kracht van jacobus bewijs ; want die algemene XXI. DEEL. T  gpo HANDELINGEN. XV. waerheid , dat de Heidenen ter eeniger tijd den heer zoeken zouden , lag in deze woorden allerduidelykst opgefloten. I&. Gode , voegde 'er Jacobus by , zijn alle fijne wercken van eeuwigheyt bekent. Offchoon deze uitfpraek in het algemeen toepasfelyk zy op alle Gods werken, zo in natuur als genade , heeft de Apostel bepaeldelyk het oog op het oprichten en uitbreiden des Koningrijks van den geestelyken david , als mede op de vereeniging der Edomiten en alle/de Heidenen, tot één volk onder de heerfchappy van den messias. -— Me de werken zijn Gode lekend van eeuwigheid, zo door zijne volftrèkte kennis, waerdoor niets van de mogelyke dingen voor Hem verborgen is, als door de bepaling van zijnen wil, in het onveranderlyk befluit. io Daerom oordeels ick , dus maekte Jacobus het befluit op, dat men de gene, die uyt de Heydenen haer tot Godt bekeeren, niet en beroere, noch hunne gemoederen verontruste.. 20. Maer haer fal aenfchrijven, dat fy haer onthouden (k) van de dingen die door de afgoden befmett zijn, ende (/) van hoererye , ende van het verftickte, ende (m) Van bloet. 2r. Want Mofes heeft 'er van ouden tijden in elcke ftadt die hem prediken, ende hy wort op elcken Sabbath in de Synagogen gelefen. De Christenen uit de Heidenen moesten zich alleenlyk van vier zaken onthouden, van de dingen welke door de afgoden befmet zijn, van koerery , van het verflikte en van Moed. — Zo veel is zeker, dat hy het oog hebbe op zulke dingen , aen welke de Heidenen, in hun Godsdienftig beftaen , voor hunne bekeering waren overgegeven, en welke in de gemeenfehap met de Joden volftrekt onbeftaenbaer waren. Die gemeenfehap had in dezen tijd nog plaets , naerdien de Christenen nog met dè Joden in de Synagoge ver- fk) Exod. »o: g. s Cor. 8: 1. ende ioj vi, CO » Theff. 4: 3. Cm) Gen. 9: 4.  HANDELINGEN. XV. *9I verkeerden. De eerfte opzettelyke afzondering gefchiedde naderhand te Ephefus, Kap. XIX: 9. Op dezen gelegden grond verftaenc. ?, io. Hand. sï 37. ende 9: 6. O) Joh, 3» 16,36. tnde C: 47. 1 Jol-,. 5: ik.  HANDELINGEN. XVI. 311 32. Ende fy fpraken tot heni, ter nadere onderrichting , het woort des Heeren uitvoerig, ende cok tot alle die in fijn huys waren. 33. Ende hy nam haer tot hem in defelve ure des nachts, tot een teeken van eerbied en lievde, ende wiefch [haer] van de flramen der wrede geesfeling; ende hy wiirt, nadat hy zijn geloov aen het Euangelie beieden had , terftont gedoopt, ende alle de fijne met hem. Of de andere gevangenen de prediking van paulus en silas mede gehoord , en tot het geloov in christus bekeerd zijn, wordt door lucas niet aengeteekend. 34. Ende hy brachtfe in een ander daertoe gefchikt vertrek van fijn huys , (q) ende fettede [haer] de tafel voor, om hen, die in den kerker maer gemeen voedfe! , misfchien flechts water en brood gehad hadden , op eenen goeden maeltijd te onthalen en te verkwikken; ende hy verheugde hem hartelyk, dat hy met al fijn huys aen Godt geloovigh geworden was. • De Apostelen werden plechtig uit de gevangenis geleid, vs. 35-39- 35. Ende als het dagh geworden was , fonden de Hooftmannen, die reeds bericht gekregen hadden van het gene* 'er in het gevangenhuis was voorgevallen , en daerop zeer vroeg vergaderd waren , de ftadtsdienaers tot den Cipier, feggende, Laet die menfchen los , welke gisteren gegeesfeld en in den kerker geplaetst zijn , naerdien het ons gebleken is dat zy onfchuldig zijn. 3 6. Ende de ftockwaerder boodfchapte defe woorden met grote blijdfehap aen Paulum , [feggende] , De Hooftmannen hebben gefonden , dat gy foudt losgelaten worden : Gaet dan nu veilig uyt, ende reyft onder Gods geleide henen in vrede. 37. Maer Paulus feyde tot haer, tot de Stadsdis- (^ Luc. 5: 29. ende 19: 6. XXI. DEEL. V 4  3'* HANDELINGEN. XVI. mron, die thans by den Cipier ftonden : Sy hebben OïiS die Romeynen zijn, onveroordeelt in 't openbaer gegeeflèlc, ende in de gevanckeniffe geworpen, endi werpenfe ons nu heymdick en in ftilte daer uyt, zonder dat wy openlyk in onze eer herfteld worden? Niet alfbo. Deze mishandeling kunnen wy niet dulden. Het is voor Romeinfche burgers onverdraeglyk , op zulk eene wijs, en dat onfchuldig, in het openbaer outeerd te worden. Daerom kunnen wy de gevangenis niet in ftilte verlaten : maer de Stads Overheden behoren ons voor den hoon , ons aengedaen, voldoening te geven, datfe felve komen, ende ons plechtig uytleyden , ten einde ieder één zien moge , dat wy onfchuldig zijn. 38. Ende de ftadtsdienaers boodfchapten defe woorden wederom den Hooftmannen: ende fy wierden bevreeft,en zy verfchrikten geweldig, hoorende dat fy Romeynen waren, vermits zy de voorrechten van Romeinfche burgeren gefchonden hadden. 39. Ende de Stads Overheden zonden eenigen uit hun midden naer de gevangenis, fy die gezonden waren, in het gevarjgenhuis komende baden haer, of gaven hun goede woorden, en zochten de handelingen van den Magiftraet, zo goed zy konden t te verontfchuldigen; vooral uit aenmerking dat zy niet geweten hadden, dat de Apostelen Romeinfche burgers waren. Deze afgezondenejeidden Paulus en Silas, tot eene plechtige verklaring, dat zy onfchuldig waren, uit de gevangenis, ende als fyfe uytgeleydt hadden (r) begeerden fy, datfe uyt de ftadt gaen fouden, vrezende dat 'er, zo de Apostelen wederom begonden te prediken, op nieuws beweging onder het volk ontftaen zoude. SM' paulus verliet met zijn gezelfchap de Stad Philippi, vs. 40. . 4°- Ende uytgegaen zijnde uyt de gevanckeniffe, gingen fy in tot Lydiam , welke op zulk eene merk- waer- (O Matth. %: 34,  HANDELINGEN. XVI. 3r3 waerdige wijs tot het geloov in christus bekeerd was, vs. 13-15- ende de broeders die het Euangelie omhelsd hadden , geilen en bezocht feebbende, vertroofteden fy defelve, en vermaenden hen op eene vriendelyke wijs tot ftandvastigheid in het geloov , ende daerna gingen zy [uyt de Jtadt], HET XVII. KAPITTEL. —• Vervolgens begav zich paulus met zijn reisgezelfchaf naer Thesjalonica, vs. 1 - 9. /, De reis derwaerds wordt ons befchreven vs. 1. I. Jjj^Nde Paulus en Silas werden, door eene verbor] gene leiding van den Heiligen Geest, gedreven, om zich met het Euangelie naer Thesialonica te begeven. Ten dien einde door Amphipolis ende Apollonia [haren] wegh genomen hebbende, quamen fy tot Thesfalonica, alwaer een Synagoge der Joden was. ■ Amphipolis was eene Stad van Macedonien , gelegen op een fchier eiland aen eene rivier , die Strymon genaemd wordt, elv uuren gaens van Philippi. Tegenwoordig is zy in de handen der Turken, en bekend onder den naem van Empoli. — Apollonia , dus genaemd naer den afgod Apoilo, lag insgelyks in Macedonien, maer wat nader aen Thesialonica, op den afftand van tien uuren. Of paulus, by het doorreizen van deze Steden, ook daer het Euangelie gepredikt hebbe, kunnen wy niet bepalen. Uit de bewoordingen; welke lucas gebruikt heeft, moeten wy befluiten dat de' Kruisgezanten 'er niet lang vertoevd hebben. Ondertusfchen is 'er geen twijffel aen, of paulus, die.zo zeer yverde voor de eer van zijnen Godlyken zender, zal aen alle menfchen , welke hy ontmoette, zo menigmalen het pas gav, de zaligheid in christus gepredikt hebben. Zy H 'amen te Thesjalonica. — Thcsfalonica was eene zeer XXI DEEL. V S  3H HANDELINGEN. XVil. vermacrde Stad in Macedonien, liggende genoegzaem in het middenpunt van dat Landfchap , aen eenen inham van de Egeefche Zee, door welke zy gemeenfehap had met de Middellandfche Zee. Haer ooi fprongelyke naem was Therma, maer door philippus, den vader van alexander den Groten, uitgebreid zijnde, werd zy Thesfalonica geheten, of ter eere van zijne dochter, de gemalin van cassakder, welke denzelvden naem had; of, gelijk anderen willen, ter gedachtenis van eene overwinning, op de TbesfaPiers behaeld. Door middel van den zeevaert en koophandel, nam zy van tijd tot tijd toe in aental van inwöneren, rijkdommen, prachtige gebouwen en vermaerdheid. — Deze volkrijke en handeldrijvende Stad was derhalven ongemeen gefchikt ter verbreiding van het Christendom, niet alleen door geheel Macedonien ; maer ook onder andere volken, die met de Thesfalonikers handelden en gemeenfehap oeffenden , gelijk ook in het vervolg gebleken is, vergel. i Thesf. I: 8. Ds inwoners van Thesfalonica waren oorfprongelyk Heidenen , maer, vooral uit hoofde van den koophandel, hadden 'er zich ook vele Joden gevestigd. Ter dezer tijd behoorde zy onder de heerfchappy der Romeinen , paulus amilius , de Romeinfche Burgemeester en Veldheer, had haer met gansch Macedonien veroverd, en de aengename gelegenheid van deze Stad maekte, dat de Romeinfche Landvoogden over Macedonien aldaer hun verblijv hadden. . Tegenwoordig heet zy Salonichi, en behoort onder de heerfchappy der Turken. Aldaer was eene Synagoge der Joden. Het kan zijn, dat 'er in de voorheen gemelde Steden gene Synagogen waren. Te Philippi hadden de Joden flechts een bedehuis, en dat buiten de Stad aen de Rivier, Kap. XVI: 13. want de Romeinfche Stadhouders gaven den Joden gene vryheid, om overal Synagogen te bouwen naer hun welgevallen. Te Thesfa'onica waren zeer vele Joden, en wanneer men den welvaert in aenmerking neemt, die uit den koophandel voortvloeide, kan men 'er niet aen twijffelen, of deze Synagoge was zeer groot en prachtig. //. Het  handelingen. xvii. 3ï$ Het werk en het wedervaren der Kruisgezanten te Tliss' falonica wordt aengetekend vs. 2-9. f. paulus predikte het Euangelie der verzoening aen de, Joden, vs. 2, 3. 2. Ende Paulus, gelijck hy gewoon was, zich met het Euangelie het eerst tot de Joden te wenden , vergel. Kap. XIII: 5, 14, 42- XIV: 1. XVI: 15. XVIII: 4, 19. gingh tot haer in hunne Synagoge, ende drie Sabbathen langh handelde hy met haer uyt de Schriften, Hy handelde met de Joden uit de Schrivten , dat is , hy redeneerde, ten aenhoren van eene grote fchaer der Joden, uit de Heilige Schrivten, welke by de Joden voor Godlyk erkend worden, om daeruit de waerheid van het Euangelie te betogen. — Dit deed hy drie Sabbathen lang. Drie Sabbathen achteréén predikte hy openlyk in de Synagoge der Joden, en 'er is geen twijffel aen , of hy zal ook op de werkdagen aen byzondere huizen winst hebben trachten te doen voor zijnen heer. Maer zou de Apostel dan niet langer, dan drie weken, te Thesfalonica vertoevd hebben? Hy is 'er zekerlyk langer gebleven : want hy nam aldaer zijn gewoon ambacht by de hand , 2 Thesf. III: 8. ook Lebben de Christenen van Philippi hem één- en andermael lievdegivten toegezonden , ter onderfteuning van de nooddruftigen te Thesfalonica, Phil. IV: 16. Voeg 'er by, dat 'er langer tijd nodig was , om zulk eene aenzienlyke Gemeente te flichten. lucas wil derhalven dit zeggen , dat tnuLus drie weken lang, op eiken Sabbath, onder de Joden in hunne Synagoge gepredikt hebbe ; en dat hy , weinig vrucht by de Joden befpeurende , zich vervolgens tot de Grieken gewend hebbe , tot dat hy door een oproer van daer verdreven weid. Drie Sabbathen dan achteréén, predikte paulus onder de Joden in hunne Synagoge, over de Schrivten van mose en de Propheten, 3. [Defelve] openende \ ende voor [oogen] Hellende, (a) dat de Chriftus moefte lijden ende op- (a~) PI. 12: 7. Matth. 161 ar. Luc. 24: 46. XXI. DELL.  3ïö handelingen. xvil flaen uyt den dopden , ende dat defe Jefus is de Chriftus, dien ick [feyde hy] ulieden verkondige. • Hy ging in zijne prediking tot de Joden dus te werk, Eerst betoogde hy, uit de Schrivten van mose en de Propheten , dat de messias, de beloovde Verlosfer van zondaren , lijden en fterven moest, en dat Hy daerna uit de doden zou opgewekt, en uitermaten zeer vehoogd worden. Daerna toonde hy aen, dat alles, wat de Propheten van den messias voorfpeld hadden, in den gezegenden jesus ver> vuld ware. Hy opende die waerheden uit de Schrivten. Hy ftelde zijnen toehoreren voor oogen, hy betoogde zo klaer en krachtig , dat men het als met zijne oogen zien konde, dat de messias moest lijden en uit de doden opftaen , en dat die jesus, welken hy verkondigde, de beloovde messias ware, ff. Be uitwerking van paulus prediking was zeer onderfcheiden , vs. 4-9. L Zommige Joden en Jodengenoten werden tot het geloov Bewogen, vs. 4. 4. (£) Ende fommige uyt haer, de geborene Joden namelyk , geloofden , of zy werden overreed, de vleefchelyke vooroordeelen, welke hun verftand en hart bezet hadden , werden verdreven, en zy weiden volkomen overtuigd, nopens de waerheid- van het Euangelie; ende zy wierden Paulo ende Sile toegevoegt, ende van Godtsdienftige Griecken een groote menigte, ende van de voorneemfle vrouwen niet weynige Zommigen. uit de geborene Joden weiden paulus en silas toegevoegd. 2j> leerden deze mannen in hunne waerde kennen , als menfchen, die hunne zielen voor den naem van den Heer jesus hadden overgegeven, als eerwaerdige Leeraers , die alles uit de zuiverfte beginfelen , aen de zaligi heid van hunne medemenfchen opofferden. Wat wonder dat zy paulus en silas wierden toegevoegd. Deze uitdruk*. king (J) Hand. 28: 24,  HANDELINGEN. XVII 31? king geevt niet alleen te kennen, dat zy den Kruisgezanten aenhingen en gejneenzaem met hen verkeerden , om door hunnen dienst in het geloov verfterkt te worden ; maer het oorfprongelyk woord heeft eenen byzondereu nadruk , en beteekent zulk eene toegeving , welke iemand als, eene ervenis by het lot te beurt valt ; het kan derhalven aenduiden, dat deze bekeerde Joden als eene aengename ervenis waren voor paulus en silas , die hen befchouwden als hunne geestelyke kinderen, als hunne blijdfehap, kroon en roem. Ook werd 'er van de Godsdienftige Grieken , een grote menigte bekeerd. Godsdienftige Grieken zijn Jodengenoten, Grieken of Heidenen van afkomst, die den Joodfchen Gods-^ dienst hadden aengenomen. Zy werden Godsdienftige genaemd, en door dien naem van de geborene Joden onderfcheiden, vs. 17. eigenlyk flaet 'er Godvrezende, omdat zy den God van Israël vreesden, en Hem, met verlochening der afgoden, als den eenigen en waren God eerbiedigden. Van deze was eene grote menigte. Van de Joden geloovden flechts zommigen, maer van de Jodengenoten eene grote menigte. Trouwens , men zou 'er ook eene zeer natuurlyke reden van geven kunnen , te weten, de vleefchelyke vooroordeelen , welke de Joden van den gekruisten jesus afkeelig maekten, waren veel dieper geworteld in de harten van deze, dan van de Jodengenoten. Niet alleen werden 'er van de geringften, maer ook van de edelen des volks bekeerd , van de voomaemfte vrouwen niet -weinige. Men denke aen vrouwen van rang en aenzien , welke mede in de Synagoge waren ; terwijl mogelyk de aenzienlykfte menfchen, trotfeher en afkeeriger zijiade, 2ich niet eens verwaerdigden om de prediking van paulus by te wonen, en het voorbeeld van deze aenzielyke vrouwen kon zeer veel invloed hebben op hare kinderen en huisgezinnen. 'XXI.' DEEL  3i8 HANDELINGEN. XVII. J|. Maer de meesten der Joden verhardden zich in het ongeloov, zelvs ging de verbittering zo ver, dat zy tot openbaer geweld overfloegen;- zodanig, dat zy den Aposs tel noodzaekten om hunne Stad te verlaten, vs. 5-9. %. Be ongelovige Joden verwekten een fchromelyk oproer, om paulüs en silas van kant te maken, vs. 5-8. 5. Maer de Joden die ongehoorfaem waren, die niet te overreden waren van de waerheid des Euangeliums, die jesus weigerden te eerbiedigen , en het oor en hart floten voor Paulus prediking; deels uit vooroordeelen tegen den gekruicigden Verlosfer, deels uit eene trotfche verbeelding van eigene gerechtigheid , deels uit vrees voor hunne tijdelyke belangen: deze ongelovige en hardnekkige Joden , [dit~] benijdènde, dat zo vele Jodengenoten en voorname vrouwen de prediking van Paulus geloovden , uit eenen kwalyk geplaetften yver voor hunnen vaderlyken Godsdienst, verwekten een allergevaerlykst oproer. Zy namen tot haer eenige boofe en ftoute mannen, uyt de mercktboeven, uit het geringfte zoort van menfchen, die, te lui zijnde om te werken, op de markten en volkrijkfte plaetfen van Thesfalonica, rondliepen, om te bedelen of geringe waren uitteventen; met één woord, het flechtfle fchuim van volk, het welk niets ontziet. Deze wisten zy, door leugenachtige inboezemingen, en door belovte van loon, op hunne zijde te krijgen. Door deze booswichten lieten zy een onzinnig en oproerig gefchreeuw, door alle de wijken der Stad, aenheffen, waerdoor elk ten huize uitliep, en al wat op de ftraet was achter hen verzameld werd , ende dusdoende maeckten zy, dat het volck te hoope liep, ende beroerden de ftadt: ende op het huys Jafons aenvallende, fochten fyfe tot het volck te brengen. jason was een welgezeten burger van Thesfalonica, en een Neev van paulus, die den Apostel en zijne reisgenoten in zijn huis herbergde , Rom. XVI: 21. De woedende menigte viel gewelddadig op het huis van dezen jason aen -met  HANDELINGEN. XVII. 319 met oogmerk om 'er de Kruisgezanten uit te halen, en door het grauw te laten ftenigen of verfcheuren. 6. Maer omdat zy ontfnapt waren , raekte de gemelde Jafon zelvs in gevaer van lijv en leven. Men rammeide de deur van zijn huis open , het tomeloze grauw rende zijne woning in, men doorzocht alle de vertrekken. Maer, hoe men .raesde , tierde en dreigde ; de Kruisgezanten werden niet gevonden , die of door eene achterdeur , of door het dak, of langs eenen anderen dergelyken weg, in een naburig huis gevlucht waren. Ende als fyfè niet en vonden , trocken fy Jafon ende eenige broeders, die zy ontmoetten, en van welke zy wisten, dat zy het Christendom omhelsd hadden, voor de Overfte der ftadt, roepende , (c) Defe , die de werek in roere hebben geftelt, en het onderfte boven gekeerd hebben, zijn oock hier gekomen. Deze beroers zwerven de gehele waereld door, zoekende niet alleen de openbare rust, maer zelvs die in de huisgezinnen te verftoren; zy beoogen door hun prediken niets anders, dan om alomme onder de ligtgelovige menigte eenen aenhang te maken, en de menfchen tegen hunne wettige Overheid op te ruien. Zy zijn derhalven hoogst gevaerlyk voor onze Stad. 7. Welcke Jafon evenwel in [fijn huys'] genomen heelt : ende alle defe doen tegen de geboden des Keyfers , (d) feggende dat 'er een ander Koningh IS, die over de gehele waereld regeert, [mmelick] eene Jefus. Eene befchuldiging, welke genen fchijn van waerheid had. 8. Ende1 fy beroerden de fchare, het beste gedeelte der burgsry van Thesfalonica was bevreesd , elk fchrikte voor de gevolgen van zulken geduchten opftand , ende zelvs worden de Overfte der ftadt, die'dit hoorden mede beroerd. Deze aenzienlyke mannen waren Grieken , zy begrepen daerom niet wat de woeste hoop met de gemelde befchuldigingen bedoelde. Zy vreesden, dat de gej- f <0 Hand. iG: i3. (rf; Luc. 23! z. Joh. lat u, XXJ. DEEX.  320 HANDELINGEN. XVII. hele Stad het onderfte boven geraken zoude , en vooral vreesden zy voor de gramfchap van den Keizer. God zorgde voor zijn. volk en dienaren, vs. 9. 9. Doch als fy van Jafon ende de andere vergeïioeginge ontfangen hadden , lieten fyfe gaen. De fpreekwijs vergenoeging te ontvangen, fchijnt van de Rechtsgeleerdheid ontleend te zijn, en te kennen te geven > den Richter gerust te ftellen ; vooral wordt het gebruiktvan iemand, die zich tot borg ftelt, dat een.befchuidigde , zodra hy gedaegd wordt ■, voor de rechtbank verfchijnen zal, of dat de boete, tot welke een befchuldigde verwezen is, door hem betaeld zal worden. *— Hoe het zy, de Stads Overheden ontvingen vergenoeging van jason en de andere broederen. De Overheden vernamen zo veel uit hen, dat zy in hunne verantwoording berustten. Denkelyk zal jason, door een eenvouwig vertoog van zaken, den Magiftraet onder het oog gebracht hebben, dat die mannen, die van buiten gekomen waren om jesus te prediken, Hem geen waereldsch Koningrijk toeeigenden ; zodat deN Romeinfche Mogendheid en de Stads Magiftraet niets te vrezen hadden , daer zy de gehoorzaemheid aen de Overheden , als eenen voornamen plicht, aen elk inboezemden. —— Het kan ook zijn , dat jason op de eene of andere wijs borgtocht gefield hebbe , wanneer zy bevonden werden in dit geval niet ter goeder trouw gehandeld te hebben. ««-« — —. paulus kwam met zijne reisgenoten te Bereen, w. 10-14. /. Zy vertrokken van Thesfalonica naer Bereen, vs. io1. ff. Hun werk en wedervaren te Bereen wordt befchreven vs. iob-i4. j. Van hun werk geevt lucas een zeer kort verJlag, vs. iob. 10. Zeer gaerne zouden de Christenen van Thesfalonica, de  HANDELINGEN. XVII. 3*1 de Kruisgezanten, ter verdere opbouwing van de nieuwgeftichte Gemeente, nog eenigen tijd by zich gehouden hebben. Echter begrepen zy, dat Paulus en Silas voor als nu te Thesfalonica niet veilig waren. De boosaertige pogingen der ongelovige Joden waren voor ditmael wel verijdeld, BM8I het wai ie vtczen, dat de onftuimige woede niet rus* ten zou; maer naer eene nieuwe gelegenheid zoeken, om huai boosaertig vootnemen te volvoeren.- Paulus en Silas waicn ook geneden cm de vervolging te ontwijken , daer God hen nog niet 1 iep tot den marteldood; maer nog ander wetk v— God heeft, befcheiden, dat is vastelyk bepaeld, en te voren verordineerd, de welgelegene tijden, in welke dit of dat gebeuren ffioetj men denke aen allerleie bepaelde tijden, wanneer elk een mensch zal geboren worden en fterven, wanneer een Koningrijk zal opkomen en ondergaen , wanneer zulk een volk, op zulk eene plaets van den aerdbodem, Wönen zal, en wanneer het van daer zal verdreven worden, verg, Deut, , XXXII: 8. Uit deze proeven van Gods allesbeftuurende Voorzienigheid volgt van zelvs, dat God algenoegzaem zy, zodat Hy den eerdienst der menfchen niet nodig hebbe. Trouwens is God de almachtige Schepper van alle menfchen, waer zy ook op den aerdbodem wonen mogen, en de onaf* hangelyke Beftuurer van hunne lotgevallen, dan heeft Hy te Voren kunnen beftaen en gelukkig wezen , eer Hy eenig mensch had voortgebracht ; en dan hebben alle menfchen alles, wat zy zijn, hebben en vermogen, alleen aen Godi beftuuring dank te weten, b b- Het tweede bewijs is genomen uit Gods verhevint oogmerken, in zijne wegen en handelingen met het menschdom , vs> 27; 27. God heeft het menfchelyk geflacht voortgebracht; éiï onderhoudt het zelve, Op dat fy den Heere van het gansch Geheelal fouden foeeken, om Hem te kennen en te e** kennen, of fy hem immers of ergens taften aentreffen* ende in zijne gunst vinden mochten* Evenwel hebben Velen der menfchen Hem niet gezocht ^ hoewel hy, met de bewijzen van zijne Voorzienigheid $ door welke Hy dett luis'ter zijner Volmaektheden kenbaer maekt, niet verre en is van een yegelick van ons. Heeft nu God de toen» fchen gemaektj en beweldadigt Hy hen op deze aerde, opdat fey Hem zoeken zouden, en door Hem gelukkig worden $ è*% XXL DEEL» Y  338 HANDELINGEN. XVIfc fpreekt het van zelvs, dat Hy algenoegzaem en hoogstgelukzalig zy , zodat Hy den eerdienst der menfchen tot zijn voordeel niet nodig hebbe. c c. Het derde bewijs is- ontleend uit onze voljirekte afhangelykheid van God , vs. 28a. 6 Ij. Na deze redenkundige bewijzen , beroept zich de Apostel op het getuigenis der Heidenfche Dichteren, vs. a8b. 28. Want in hem leven wy, ende bewegen ons, ende zijn wy: gelijck oock eenige van uwe Poëten gefegt hebben, Want wy zijn oock fijn geflachte. In God leven wy, en bewegen wy ons, en zijn wy. De Apostel wil met één woord zeggen, dat wy, geheel en in alle opzichten, van God afhangen. Hy had gene meer gepaste woorden kunnen uitdenken, om de geduurige afhangelykheid aller fchepfelen, in hun beftaen en werkingen, van den hogen God, als de eerfte en almachtige oorzaek aen té duiden. In Hem, dat is, door Hem leven wy, ten opzichte van de werkzaemheden onzer zielen; in Hem, dat is, door Hem bewegen wy ons, met betrekking tot onze lichamelyke werkzaemheden , en in Hem, dat is, door Hem zijn wy, met betrekking tot ons geheelc beftaen. Dit alles, ons leven, ons bewegen, en ons zijn, is in en door God, zodat wy niet door ons zelve beftaen en voortduuren , maer alleen door Gods machtige en weldadige 'Voorzienigheid, die ons leven en onze vermogens, zo naer lichaem als naer geest, telken oogenblik onderhoudt. Deze Helling vloeide onmiddelyk voort uit 't gene de Apostel vs. 25. gezegd had, dat God allen het leven, en den adem, en alle dingen geevt. Trouwens een fchepfel, het welk afhangelyk van eene almachtige Opperoorzaek beftaet, moet ook, in alle zijne werkzaemheden en bewegingen, van dezelvde Opperoorzaek volftrektelyk afhangen. Dit bewijs toont niet alleen aen, dat God niet verre zy van eenen iegelyk onzer, maer het diende voornamelyk ten betoge van des Apostels Helling, vs. 25 voorgedragen, dat God  HANDELINGEN. XVIÏ. SS0 God den eerdienst der menfchen tot zijne gelukzaligheid niet nodig hebbe, naerdien God niet van ons afhangt, maer wy oogenblikkelyk in ons beftaen en werkzaemheden , z© redelyke als lichamelyke, van Hem afhangen. Vervolgens beroept zich de Apostel op het getuigenis van eenige Dichters, die by de Atheners in grote achting waren; gelijk ook eenige van uwe Poëten gezegd hebben, want wy zijn ook zijn geflacht. — paulus was een man van grote geleerdheid, die ook de Heidenfche Poëten gelezen had, en hunne gezegdens tot zijn oogmerk wist toe te pasfen. De aengehaelde woorden komen ook, fchoon met eene kleine veran* dering , by de Dichteren cleanthes .en menandér voor* Evenwel fchijnt de Apostel voor het naest zijn oog fe hebben op den Dichter aratus > die zijn landgenoot was , en voor omtrent drie eeuwen gebloeid had. —— De bedoelde Woorden luiden dus, in een afgebroken vers van den gemeh den aratus : want wy zijn ook zijn geflacht. Dit zegt de Dichter van Jupiter , welken de Heidenen als den opperften God eerbiedigden , en paulus gebruikt deze zelvde Woorden zeer wijsfelyk tot zijn oogmerk, met betrekking tot den onbekenden god, den almachtigen Schepper en welda-digen Beftuurer van het gansch Geheelal. ,-, Wy menfchen > „ wil hy zeggen, zijn van God; ten aenzien van onze on„ ftoffelyké ziel, onmiddelyk afkomftig." Derhalven zijn wy van God in alles af hangelyk > en Hy behoevt onzen eer* dienst niet, om Hem te bevoordeelem t £, De derde dwaling, welke paulus wederlegt, ff de af 'godsdienst, vs. 29. 29. («) Wy dan zijnde Godts geflachte, 'en moe» ten niet meynen dat de Godtheyt gout, ofte filver» ofte fteen gelijck zy, welcke door menfchen konfte ende bedenckinge gefneden zijn. • De Apostel legt eene gewichtige waerheid , betreffende het geestelyk beftaen van het Opperwezen, tot eene» grond» («) Jef. 40: t8. XXI. DEEth Y Ü  34-0 HANDELINGEN. XVII. flag van zijne redeneering , wy dan zijnde Gods geflacht. Dé Heidenfche Dichters verftonden deze woorden alleenlyk van de zielen der menfchen, welke zy als een gedeelte der Godheid befchouwden, en daerom een ftuksken der Godheid noemden. — Nu redeneert paulus op dezen gelegden grondflag: want zijn de menfchen naer de ziel, welke een onftoffelyk geestelyk wezen is; onmiddelyk van God afkomftig, dan moet God ook een zuiver onftoffelyk wezen zijn. Maer is God een onftoffelyk geestelyk wezen, dan is ook de afgodsdienst de ongerijmdheid zelve; dan moeten wy niet menen , gelijk de Apostel vervolgt, .dat de Godheid goud, of zilver, of fteen gelijk zy, welke door menfchen kunst en bedenking gefneden zijn. De afgoden waren goud; zilver, en fteen, het werk van de handen der kunstwerkeren. Maer zulke beelden voor Godheden te houden , was de dwaesheid zelve: want dan zouden de Goden minder zijn dan de menfchen, die verftandige wezens zijn, en dan zou het fcbepfel de werkmeester zijn van zijnên Schepper. De ziel der menfchen, welke onmiddelyk van God afkomftig is( heeft niets gemeens met ftoffelyke en zichtbare dingen; hoe ongerijmd is het dan te beweren, dat de God, de Schepper van onze onftoffelyke en verftandige zielen, gelijk zou zijn aen goud, zilver, fteen, of andere reden- en leveulofe dingen! oj. In het tweede deel van Zijne redenvoering , het welk leerftellig is, predikte de Apostel het geloov en de bekeering , vs. 30, 31- Men denke niet, dat 'er eene gaping zy in deze redenvoering, omdat de Apostel het ftuk, het welk hy bezig was te behandelen, zo plotfelings afbreekt, au tot de bekeering ovsrgaet. Denkelyk verveelde het den Apostel zich langer op te houden, met de beuzelachtige begrippen der afgodifche Hei lenen, en daerom ging hy, zonder verdere omwegen, tot de hoofdzaek zelve over, om namelyk te antwoorden op de vraeg, welke hem vs. 20. was voorgefteld, welke vreemde en nieuwe dingen hy verkondigde ?  HANDELINGEN. XVIL 341 H Eerst verklacrde hy , dat het. nu de welaengename tij4 ware, in welken God. ook de Heidenen met zijne genade bezoeken wilde , vs. 30. 2 2, Daerop verkondigde hy het algemeen 001deel, vs, 31.. 30. Godt dan de tijden der onwetentheyt over,gelien hebbende, (o.) verkondigt nu allen menfchen stomme dat fy haer bekeeren. God dan de tijden der onwetendheid overgezien hebbende, —f De tijden der onwetendheid zijn die tijden, geduurende welks de Heidenen in eene diepe onwetendheid, omtrent God en, zijnen dienst, verkeerd hadden. Gp.d had het ganfche menschdorn, eerst in adam., en daerna in noach, rnet eene algemene Openbaring verwaerdigd. Maer dit licht hadden de Heidenen, door afgodery en bygelovigheid, zodanjg uitgebluscht, dat 'er niets, dan eenige. zeer kleine vonkskens, van ware overgebleven. Om voor te komen, dat de kennis en de dienst van den waren God niet. geheel van den aerdbodem verbannen wierd , heeft de keer het nageflacht van jacob van alle. andere, volken afgefcheiden , en met eene nadere. Openbaring verwaerdigd, Inmiddels, had God zich aen de Heidenen niet geheel onbetuigd gelaten ; maer zy hadden alle middelen, om God te. Ieren kennen, ten eenenrael veronachtzaemd, — Die tijden der onwetendheid had God overgezien; Hy had de Heidenen, in hunne blinde onwetendheid , langmpedig gedragen; en hen laten wandelen op dig dwaelwegen , welke, zy zich • zeiven moetwillig verkozen hadden. Maer nu was.de, tijd gekomen, dat God-de Heidenen met zijne genade bezoeken wilde. Hy verkondigde nu allen menfchen , yan welke volken en. natiën, zy ook wezen mogten, dlomme aen alle plaetfen, daer het Euangelie doordrong , dat zy zich bekeerden, namelyk van de afgoden, om den levendigen God te dienen, op zulk eene wijs, als het Euangelie voorfchrijvt. (0) Luc. 24: 47. XXI. DEEL. Y 3  34» HANDELINGEN. XVII.' Vervolgens predikte paulus het algemene oordeel, in den ketften dag der waereld, het zy om zijne vermaning tot bekeeiing aen te dringen , het zy om dit leerftuk te leggen tot eenen grond van de Euangelieprediking, welke hy zou hebben voorgefteld; wanneer hy niet door de fpotzucht van zommigen, en de lusteloosheid van anderen, was gefluit geworden. 31. Daerom, mannen van Athenen, moeten wy bekeerd worden van de dwaling onzes wegs, indien wy in den groten dag voor Gods gericht beftaen zullen, daerom dat hy eenen dagh, eenen ^zekeren bepaelden tijd geflelt heeft, op welcken _ hy alle inwöneren van den aerdbodem rechtveerdelick fal oordeelen, door eenen man, (p) dien hy [daer toe'} geordineert heeft, verfekeringe [daer van] doende aen allen, dewijle hy hem uyt de dooden opgeweckt heeft. Ds man, welken God geordineerd heeft, om den ganfchen aerdbodem rechtvaerdig te oordeelen, is jesus christus. De Apostel noemde dien Godlyken perfoon flechts eenen man, omdat hy het nog niet tijdig keurde, Hem in zijne hoge waerdigheid nader te befchrijven. Hy wilde den verblinden Atheners niet te veel te gelijk zeggen, maer hen flechts by deze gewichtige grondwaerheid bepalen. Daervan had God verzekering gedaen aen allen, dewyl Hy Hem uit de doden had opgewekt. Trouwens de opwekking van jesus uit de doden was de eerfte trap van zijne verhoging , en een kennelyk bewijs dat Hy het Richterambt bekleden zou, gelijk Hy zelvs verklaerd had, Joh. V: 22. Nu zou de Apostel verder zijn voortgegaen, om, op de gelegde gronden, het Euangelie der verzoening te prediken, maer hy werd geftoord, door de kwaed willigheid van zommigen, en de onverfchilligheid van anderen, zodat de vrucht van zijne prediking maer zeer gering ware. (10 Hand. 10 43. U. Het  HANDELINGEN. XVII. 343 |J.. Het uitwerkfel van paulus pogingen vinden wy vs. 32 - 34.. \. By de meesten waren zy zonder vrucht, vs. 32, 33. 32. Als fy nu de opftandinge der dooden hoorden , fpotteden fommige [daer mede]: ende fom» mige feyden , Wy fullen u wederom hier van hooren. De leer van de opftanding der doden werd, niet alleen by de Epicureërs en Stoïcijnen, maer ook by alle de Heidenen, voor een verdichtfel gehouden. Zodrae nu de mannen van Athenen het laetfte oordeel hoorden vermelden, bemerkten zy aenftonds, dat de Apostel een leven na dit leven, en eene opftanding der doden ftelde. Zommige fpotten daerom ; zy trachtten den Apostel, met fchimpende woorden en gebaerden, tot een voorwerp van algemene verguifing te ftellen. — Maer zommige anderen waren in den uiterlyken fchijn gematigder; te lusteloos om de gewichtige zaken, welke paulus voordroeg, behoorlyk te onderzoeken, geheten zy zich als of hun de tijd ontbrak, en dat zy hem, by nadere gelegenheid , wel eens wederom horen wilden, zeggende, wy zullen it wederom hiervan horen. 33. Ende alfoo is Paulus uyt het midden van haer en van den Areopagus wechgegaen, zonder vrucht gedaen te hebben by het meerderdeel van zijne toehoreren. Evenwel werd hem geen leed gedaen, hy ging ongemoeid zijnes wegs , zonder voor de vierfchaer getrokken te worden, Evenwel zijne redenvoering had eenig nut gedaen, vs, 34. 34. Doch 'er waren nochtans fommige, op welker gemoed zijne prediking eenen gewenschten indruk gemaekt had; deze mannen hingen hem aen, en vervoegden zich by hem, om zijn verder onderwijs te genieten, ende dit onderwijs was vervolgens van die vrucht, dat zy het Euangelie geloofden: onder welcke ook eenige leden van aenzien waren. Zodanig was oock Dionyfius Areopagita , XXI. deel. Y 4  344 HANDELINGEN. XVII.' ende een vrouwe met name Damaris, ende andere roet defelve. pïonysius , hier vermeld, had den toenaem van Areopagita. Hy fchijnt een Raedsheer geweest te zijn in het hoge Gerichtshov van Athenen, het welk op den Areopagus vergaderde. Verder weet men niets van dezen aenzienlyken man. Er gaen eenige fchrivten op zijnen naem; maer deze zijn kennelyk onecht, en in lateren tijd ondergefchoven, — damaris zal ook eene vrouw van rang en aenzien geweest zijn. MET XVIII. KAPITTEL. paulüs reisde naer Corinthus, Kap. XVlIh ï'-IT. f. Zijne aenkomst aldaer vinden wy vs, i. ï. jp'Nde na defen, nadat hy de evengemelde reden* voering, met eene zeer geringe vrucht, te Athenen gehouden had, fcheydde Paulus van Athenen , ende quam tot Corinthen. Corinthen was eene zeer vermaerde koopftad, gelegen op de landengte, welke Peloponefe, nu Morea genaemd, en Griekenland aeneenhecht. Aen de eene zijde had zy de Egeifche, en aen den anderen kant de Jonifche zee, zodat zy zeer gefchikt was tot den koophandel, beide in Afia en Europa, Daerdoor was haer vermogen en rijkdom grotelyks toegenomen. Da Romeinen hadden haer , om den fmaed hunnen gezanten aengedaen, jammerlyk verwoest, maer nadat julius caesar haer herbouwd had, was zy wederom tot eenen aenmerkelyken bloei gekomen. — De zeden der Heidenfche inwöneren waren diep verdorven. Vooral heerschten 'er "allerlei ontuchtigheden, in zo ver zelfs, dat zich over te geven- aen eene tomelofe wellust, by een fpreekwoord genoemd wierd, op zijn Corinthus te leven, //■ De  HANDELINGEN. XVlIi. 34S //. De verrichtingen en het wedervaren van paulus te Corinthen wordt verhaeld, vs. 2 17. \. Hy hield zijn verblijv ten huize van eenen zekeren Jood, aquila genaemd, vs. 2, 3. 2. Ende Paulus te Corinthen gekomen zijnde, vondt aldaer eenen fekeren Jode niet name (a) Aquila, van geboorte uyt PontUS, alwaer vele Joden woonden, Kap. II: 9, die uit zijn Vaderland naer Rome getrokken, en onlangs van ïtalien te Corinthus met 'er woon gekomen was, ende Prifcillam fijn wijf. Deze Jood had ïtalien moeten verlaten, (om dat de Keizer Claudius bevolen hadde , dat alle de Joden uyt Romen verwecken fouden.) Deze Aquila en Priscilla of Prisca, 2 Tim. IV: 19, waren vermogende lieden, vermits hy voor Paulus borg bleev, Rom. XVI: 3+, en een huis had, .groot genoeg, dat de Gemeente in het zelve hare vergadering houden konde,. 1 Cor. XVI: 19. Paulus nam zijn intrek by deze lieden , ende hy gingh tot haer: ' 3. Ende om dat hy van 't felve hantwerck was, bleef hy by haer, ende (b) wrocht: want fy waren tentenmakers van hantwerck. Keizer claudius had bevolen, dat alle^le Joden uit Rome vertrekken zouden, josephus heeft van deze gebeurtenis gene melding gemaekt, maer suetonius fpreekt 'er uitdiukkelyk van, in het leven van claudius c. 25, gevende 'er deze reden van het Keizerlyk bevel, dat de Joden, op aenhitfing van ciiRESTus, geduurig oproer verwekten. Hy noemt onzen Verlosfer chrestus, menende dat hy zo heette, omdat die naem zeer bekend was by de Romeinen. De Joden verwekten geduurig oproer te Rome. Te weten , velen van hun eerbiedigden den Heer jesus , voor den beloovden messias ; deze werden vsn hunne ongelovige broeders op allerlei wijzen mishandeld. Hieruit ontftonden by aenhoudendheid opfchud» (Vi Rom. irt: 3, 1 Cor. 16: 19. 2 Tim. 4« 19. (>) Hand. 20t 34. % Cor. 4: 12. 2 Cor, ( li 9. ende 12: 13. 1 TheflT. 2: 9, 2 TheflT. 31 8. XXL DEEL, y 5  34 ftaen opleverde, paulus had het handwerk van eenen ten» tenmaker of tapijtwever geleerd ; en om zich zeiven op eene eerlyke wijs te onderhouden, zonder anderen tot last; te wezen, werkte hy by aquila, jf. De verrichtingen van den Apostel, in den dienst van he% Euangelie, vinden wy vs. 4-17. \. Hy leerde in de Synagoge der Joden, vs. 4,5, 4. Ende hy handelde op elcken Sabbath in de Synagoge, ende heweegde [tot den geloove'] velen der Joden ende Griecken of Jodengenoten , die hem in de Synagoge hoorden prediken, Vs. 5, bericht ons de Gefchiedfchrijver, dat paulus eerst, na de aenkomst van silas en timotheus, aen de Joden be< tm'gd hebben, dat jesus de messias zy, Wy mogen 'er uit befluiten, dat hy in den beginne alleenlyk gehandeld hebbe, over de Godfpraken der Propheten, welke de komst van den messias voorfpeld hadden, even als te Antiochien in Pifidien» Kap. XIII; 16-22. Men had daerom de woorden, (tot den gelove) in onze Overzetting niet moeten inlasfchen. Het oorfprongelyk woord , door bewegen vertaeld, zegt hier op eene overtuigende wijs leren, paulus leerde de Joden en Jodengenoten te Corinthus, op eene overtuigende wijs, wat de Propheten vau den messus voorfpeld hadden, 5. Ende  HANDELINGEN. XVIII. 347 5. Ende als Silas ende Timotheus (c) van Macedonien afgekomen waren , en zich by hem gevoegd hadden, wiert Paulus door den Geeft op eene buitengewone wijs gedrongen, om de leer van het Euangelie ts prediken. Hy kwam daerom tot de hoofdzaek zelve, betuygende den Joden dat Jefus is de Chriflus. Jl. Vervolgens wendde ziek de Apostel tot de Heidenen, vs. 6-17. De aenleiding was de boosaertige tegenftand der ongelovige Joden, vs. 6. 6. Maer als fy zijne pogingen, door allerlei nietsbeduidende tegenwerpingen, wederftonden, ende, ziende dat zy daermede niet konden vorderen, den gezegenden jesus lafterden, (d) fchuddede hy, uit eenen heiligen yver, naer de gewoonte der Joden, het ftof van [fijne] kleederen af, ende feyde tot haer, Uw bloet [zy] op uw hooft, gy hebt zelve de fchuld van uw verderv, en gy zult de ftraf van uwe eigene boosaertigheid dragen moeten, lek heb alles gedaen, wat in mijn vermogen was, om uwe zielen te hehouden. Daerom ben ik reyn van uw bloed, en heb geen deel aen uw verderv, [ende] van nu voort fal ick tot de Heydenen van deze Stad henen gaen, vermits 'er aen u niets te doen is. De prediking van Paulus aen de Heidenen had beter gevolg , vs. 7-ii. ,. Hy bekeerde 'er velen , vs. 7, 8„. Hy werd door eene Openbaring vermaend, om in het prediken te volharden, vs. 9, 10, en Bleev daerom anderhalv jaer te Corinthus, vs. 11. 7. Ende hy verliet het huis van Aquila, om voor te komen, dat de ongelovige Joden dezen zijnen huiswaerd, die hun broeder was naer het vleesch, in ongelegenheid brachten; (O Hand. 171 15. («Q Mitth. I0I ,4. Ha„dê ,3, ^ XXI, Dl Et,  t*g HAN DE LINGEN» XVIEL van daer gegaen zijnde quam hy in het huys yai;, eenen [man] met name Juitus, die wel een heiden wit. van oorfprong, maer evenwel den waren Godt. diende, naerdien hy door de prediking van den Apostel b.ewogeu was , ora de afgodery vaerwel te zeggen. Deze. Justns , wiens huys paelde aen de Synagoge der Joden, had Paulus uit hoogachting verzocht, om by hem zijnen intrek te nemen. In dit huis predikte de Apostel voor allen, dje, hem kwamen horen , en daerdoor kregen de Joden , die dooi hem getroffen waren, eene zeer gemakkelyke gelegen^ heid, om van zijn verder onderwijs gebruik te maken- 8. Ende (e) Crifpus de Overfte der Synagoge bediende, zich van deze gelegenheid, om de prediking-van den Apostel met zijne, huisgenoten by te. wonen. Het gevolg daervan was, dat hy geloofde aen den Heere anet. geheel fijn huys, ende vele van de Corintheren, die Heidenen waren, [fom] met toegenegenheid hooiende geloofden., ende wierden gedoopt. 9. (ƒ) Ende deze bekeering van vele Heidenen , byzonder van Grispus, den Overften der Synagoge, verbitterde de ongelovige Joden zodanig, dat zy den Apostel naer het leven ftonden. Hy oordeelde het'daerom raedzaem Corinthus te verlaten., en zich naer elders te begeven , o'm te ber proeven, of hy daer meerderen winst voor zijnen Heer doerj.konde. Maer hy werd in eene Openbaring vermaend, 010 te Corinthus te blijven, en yverig voorttegaen in de prediking van het Euangelie , aen de inwöneren. van die Stad s. want de Heere feyde tot Paulum door een Gelichte .in der nacht, En zijt niet bevreefk, Voor de listen en het geweld der ongelovige Joden, die u naer het lgven ftaen, maer fpreeckt het. Euangelie. vrymogdig, by elk eene gepaste gelegenheid, ende en fwijgt niet uit bevreesdheid. 10. Want ick ben met U, om u, in mijne verborgene beftuuring, tegen alle kwaed te beveiligen, ende nieHiant welke boosaertige voornemens hy ook hebben moge., en fal [de hant] aen u leggen om u quaet te doen: u ' wan? {«) 1 Cor. ij 14. 00 Hmd. »J» «•  HANDELINGEN. XVIII. 34$ want ick hebbe veel volcks in defe ftadt, het welk nog moet worden toegebracht. 11. Ende hy onthieldt hem [aldaer] een jaer ende fes maenden, leerende onder haer het woort Godts * met dat gevolg, dat zeer velen tot het geloov in christus bewrocht werden. Ook zag hy, geduurende allen dien tijda de blijkbare vervulling van 's heeren- belovte, vermits 'es niemand was, die hem eenig leed toebracht. ^i:. Ten laetflen evenwel operibaerden de ongelovige Joden hunne boosaertigheid, zodat zy den Apostel by den Stadhouder aenklaegden , vs. 12-17. ,. De Joden verklaegden den Apostel, by den Romeinfchen Stadhouder, als eenen gevaarlyken verleider, vs. 12, 13. „. Maer deze onderneming had geen kwaed gevolg voor htm en zijne leer, vs. 14-17. J. De Stadhouder liet zich, aen de gemelde befchuldiging, niet gelegen leggen, vs. 14-16. en De Overfte hunner Synagoge werd, onder oogluiking van den Stadhouder, mishandeld, vs. 17. 12. Maer de aenkomst van eenen nieuwen Landvoogd gav den Joden aenleiding, om eene proev te nemen, of zy nu ook beter ilagen zouden in hun voornemen, om Paulus uit den weg te ruimen. De Stadhouders waren meermalen gewoon, by het aenvaerden der regeering, eenige gunsten te bewijzen aen de ingezetenen der wingewesten, om daer. door hunne toegenegenheid te gewinnen. Althans als eert gekere Gallio , waerfchijnlyk een ouder broeder van den bekenden Wijsgeer Seneca, Stadthouder van het Landfchap Achaja, waervan Corinthus de hoofdftad was, geworden, en aldaer aengekomen was, ftonden de ongelovige Joden, die eenen onverzoenbaren haet tegen den Apostel hadden opgevat, eendrachtelick tegen Paulum op ; zy grepen hem met geweld, ende brachten hem voor den Rechterftoel van den nieuwen Stadhouder: 13. Seggende , Defe man, machtigfte Landvoogd, welken wy tot u brengen, is een zeer gevaerlyke verleider,* XXI. DEEL.  350 HANDELINGEN. XVIII. zijne ondernemingen zijn van zeer verre en fchromelyke uitzichten, want hy raedt de menfchen aen, datfe Godt fouden dienen, op eene wijs, welke tegen de wet van Mofe vierkant- ftrijdig is. Hy zoekt vreemde nieuwigheden in onzen Godsdienst in te voeren , daerdoor verwekt hy onrust onder het volk. Hy heeft reeds eenen groten aenhang, en het is niet te berekenen, welke de gevolgen wezen zullen. Wy verzoeken daerom, dat hy naer verdienften met den dood moge geftraft worden. 14. Ende als Paulus [fijnen] mont foude open doen, om zijn gedrag te verdedigen, en te betogen, dat zijne leer met die van Mofe en de Propheten blijkbaer overeenftemde , viel hem de Stadhouder aenftonds in de rede. Zonder Paulus te willen horen over zaken , met welke hy meende niets te doen te hebben, feyde Gallio tot de Joden, wanneer de man iemand in zijn perfoon of goederen verongelykt, of eenige andere misdaed begaen had, welke volgens de Romeinfche wetten ftraf baer zijn, (g) So daer eenigh ongelijck, ofte quaet ftuck [begaen] ware, o Joden, fo foude ick met reden, en gelijk mijn plicht als Richter medebrengt; ulieden verdragen, uwe befchuldigingen geduldig aenhoren, een vonnis vellen, overeenkomftig de regelen van billykheid, en den man , wanneer hy het verdiend had, ter dood verwijzen. 15. Maer indien daer gefchil is over een woort of leerftuk van uwen Godsdienst, ende over namen, met welke een zeker Perfoon , die volgens dezen man uw Mesfias is, moet vereerd worden, ende [over] de wet die onder U is, en enkel zaken van uwen Godsdienst be* treft, fo fult gy felve toefien, en onderzoeken, of gy zijne leer behoort aen te nemen dan te verwerpen: want ick en wil over defe dingen , welke my niet raken , geen Rechter zijn. De Keizer vergunt u vryheid van Godsdienst, maer ik ben gezonden, om in burgerlyke en halsftraffelyke zaken het bewind te voeren. 16. Ende hy dreeffe wech van den Rechterftoel, (g) Hand. 25: 11.  HANDELINGEN. XV1IL 3jt gelastende hen om heen te gaen, en hem met zoortgelyke dingen niet verder lastig te vallen. Men befchouwt dezen gallio doorgaerjs • als eenen onverfchiligen man , die zich de zaken niet aentrok ; maer onzes erachtens, blijkt het uit alle de omftandigheden, dat hy van eenen edelmoedigen en zachten inborst ware, zodat hy zich niet mengen wilde in zaken, met welke hy niets te doen had. 1*7. Paulus werd dusdoende in vryheid gefield, en hem werd, volgens de belovte van zijnen Heer vs. 10, ook in dit geval, geen het minfte leed aengedaen. Maer alle de Griecken, die deze onderhandeling hadden bygewoond, bemerkten duidelyk, dat de ongelovige Joden ongelyk hadden , en door bitteren haet gedreven werden. Vooral waren zy verbitterd op Sosthenes, die, wanneer Crispus het Christendom had aengenomen, in zijne plaets Overfte der Synagoge geworden was. Hy had zich aen het hoofd der boosaertige Joden gefteld, en vele lasterlyke woorden tegen Paulus gefproken, welke zy wisten dat geheel' ongegrond waren. Zy namen daerom Softhenem den Overften der Synagoge, ende floegen [hent\ voor den Rechterfïoel: ende Gallio en trock hem geen van defe dingen aen. Hy liet Sosthenes afkloppen , omdat hy zich, by zijne befchuldiging van Paulus, eenige woorden had laten ontvallen, welke niet overeenkwamen met den eerbied, dien hy hem als Stadhouder verfchuldigd was. b. Fan Corinthen reisde paulüs terug naer Antiochien , vs. 18-22. fl. Zijn vertrek van Corinthen vinden wy vs. 18'. Ö. Zijne terugreis naer Antiochien wordt befchreven, ' vs. i8b- 22. 1. Hy begav zich te water naer Ephefen , vs. iS^ - 20. en 2. Fan Ephefen naer Ccefareen , vs. 21. 3. Fervolgens ging hy te land, over Jerufalem, naer Antiochien, vs. 22. 18- Ende als Paulus daer te Cerinthen nogh vele XXI. DEEL.  354 HANDËLINGÉN. XVffi. dagen gebleven was, nam hy affcheyt van de broederen , die door zijnen dienst tot het geloov. in chf.istus' bekeerd Waren, ende fcheepte van daer in, met voorna • men om nae Antiochien, de hoofdftad van Syrien te relfen, ende Prifcilla ende Aquila, by welke hy in het eerst zijn intrek genomen had , vergel. vs. 2, 3, gingen met hem, [fijn] hooft te Kenchreen (h) gefchoren hebbende; want hy hadde een gelofte [gedaen]. Cenchrèen was eëne kleine Stad, niet ver van Corinthen" gelegen, hebbende eene zeer bekwame zeehaven. paulus leerde uitdrukkelyk, dat de fchaduwachtige plechtigheden van moses wet hadden uitgediend ; maer waeroirt. onderwierp hy zich aen dezelve, latende zijn iioofd fcheören, omdat hy eene gelovte gedaen had ? —. Dan het is op zijn allerminst zeer twijffelachtig, of de Gefchiedfchrijvei hier fpreke van dert Apostel, dan van aquila; de oorfpron gelyke woorden kunnen zo wel tot den laetften, als tot den eerften gebracht worden. Wy voor ons voegen ons by de zulken, die het van aquila verftaem 19. Ende hy quam gelukkig te Ephefen aen, ende Aquila en Priscilla hadden den Apostel, op dezen fcheepstocht, vergezeld, omdat zy voornemens waren, zich binnen Ephefus neder te zetten; Hy Üetfe dan aldaer, toen hy Zijne reis vérder voortzette; maer evenwel, eer hy Ephefus verliet, gingh hy by de eerfte gelegenheid in de Synagoge , ende handelde met de Joden, om hen te overtuigen, dat jesus de messias zy. 20. Ende zommigen der Joden geioovden. Zy wensenten daerom , dat de-Apostel eenen geruimen tijd in hunne1 Stad vertoeven mogt, om hen in het geloov nader te verfterken. Maer daerin kon hy voor ditmael niet bewilligen , omdat hy het aennaderend Feest te Jerufalem wilde bywonen, en daerom, als fy baden dat hy langer by haer blijven foude, en bewilligde hy 't niet: 21. Maer hy nam, onder hartelyke zegeuwenfehen; affcheyt van haer, feggende, Ick moet gantfchelick heï (*) Nutn. ö: 18. Hand. lis tii  HANDELINGEN. XVIII. 353 het toekomende Paeschfeeft te Jerufalem houden. Dit zal my gelegenheid geven, om het Euangelie te predi, ken, aen eene grote menigte van buitenlandfche Joden, die alsdan binnen Jerufalem te zamen komen. Doch ick fal by eene nadere gelegenheid tot u wederkeeren, om aen uwe verdere opbouwing te arbeiden, ( i) fo Godt wil. Ende hy voer wech van hphefen. 12. Ende als hy in de haven te Cefareen was gekomen, gingh hy te land op [nae jerufalem'], ende de ge neynte aldaer gegroet hebbende, gi gh hy af nae Antiochien, de hoofdftad van Syrien. De woorden naer Jerujalem ftaen niet in den Text; evenwel is deze inlasfching zeer gepast. —- Het ontbreekt niet aen uitleggeren, die menen' dat paulus zijn voornemen, om te Jerufalem het Paeschfeest by te wonen , niet volbracht hebbe. Zy vertalen daerom vs. 22, zonder inlasfching, te Cafareen gekomen zijnde, ging hy op, door die Stad namelyk, ende Gemeente, aldaer te Casfarea, gegroet hebbende, ging hy af naer Antiochien. — Dan onzes erachtens, heeft paulus zich te land van Casfarea naer Jerufalem , en vervolgens naer Antiochien begeven, lucas heeft vs. 21. het voornemen van den Apostel vermeld, om naer Jerufalem te gaen. Maer was de Apostel ditmael niet te Jerufalem gekomen, en regelrecht .van Cafarea naer Antiochien gereisd, dan zou hy de omftandigheden, welke dit voornemen verhinderd hadden , niet met ftilzwijgen zijn voorbygegaen. Voeg'er by, dat het woord opgaen zeer gemeenzaem, voor het reifen naer Jerufalem, genomen worde. CO * Cor. 4: 19. Hebr. & 3. Jsc. 4" I5. XXI. mtu £  354- HANDELINGEN. XVI1L D. Van Antiochien deed paulus eenen. tweeden tocht, door ds landen van Galatien en Phrygien, naer Ephefen, Kap. XVIII: 23— XIX: 40et, Hy reisde door de landen van Galatien en Phrygien, vs. 23-18. a. Deze reis zelve vinden wy vs. 23. b. Middelerwijl, dat paulus bezig was, met deze reis te doen, kwam 'er een zekere Apollos te Ephefen, die voor den Apostel den weg baende, om het Euangelie aldaer met des te meerdere vrucht te prediken , vs. 24-28. Deze apollos wordt, in zijn perfoon en verrichtin* , gen, te Ephefen befchreven, vs. 24-26. ft. Vervolgens begav hy zich naer Corinthus , en deed 'er veel dienst aen het Koningrijk van christus , VS. 27, 28- £3. Ende als hy [aldaer], te Antiochien namelyk in Syrien, eenigen tijt geweeft, en de Christenen in het geloov verfterkt hadde, gingh hy van daer wech, ende doorreyfde vervolgens het lant van Galatien ende Phrygien, alwaer hy reeds te voren gepredikt had, verg. Kap. XVI: 6. verilerckende alle de difcipelen in het geloov. 24. Ende een feker Jode, met name (k) Apollos, van geboorte een Alexandriner uit Egypten, een welfprekende man, quam in dien tusfehentijd, dat Paulus de landen van Galatien en Phrygien doorreisde, te Ephefen. Hy was zeer bedreven in den Godsdienst, machtigh zijnde in de Schriften van Mofe en de Propheten. Te Alexandrien waren vele Joden, en onder deze zeer geleerde lieden. Tot de laetften behoorde ook apollos, en hy had daerenboven het natuurlyk vermogen, om zich, op eene duidelyke en aengename wijs, uit te drukken. 25. Defe was in den wegh des Heeren, in d» gronden 1 Cjt. li 12.  HANDELINGEN. XVilL 355- grondwaerheden van de Christelyke leer onderwefen: ende Vyerigh zijnde van geelte , om de gewichtige zaken» welke hem waren bekend gemaekt , aen anderen mede te deelen, fprack hy ende leerde neerftelick de faken des Heeren, predikende, dat jesus van Nazareth de be^ loovde messias zy, wetende alleenlick den Doop Joannis. Hy wist alleenlyk den Doop van joannes. — Wy mogen 'er uit befluiten, dat hy, door eenen Leerling van joannes den Doper, die zich, kort na den dood van zijnen Meester, haer Egypten begeven had} onderwezen was. Deze zal hem onderricht hebben, hoe en met wat oogmerk joannes doopte» hoe hy jesus van Nazareth voor den beloovden messias verklaerd had, en hoe jesus■, door het doen van verbalende wonderen , zijn Mesfiasfchap betoogd had. Misfchien behoorde apollos tot de Esfeërs, die in Egypten menigvuldig waren , en de hoge Feesten te Jerufalem niet bezóchtenAlthans hy wist alleenlyk den Doop van joannes ; en van die grote gebeurtenis, welke op het Pinxterfeest was voop gevallen, toen de Heiland met den Heiligen Geest doopte, had hy niets gehoord. 26. Ende defe begon vrymoedelick te fpreken in de Synagoge té Ephefus', betogende uit de fchrivten Vaii Mofe en de Propheten, dat die jesus van Nazareth» voor welken Joannes de Doper den weg bereid had, de belobvdé messias ware > ende als herti Aquila ende Prifcilla, die tnet Paulus van Corinthen gereisd, en zich té Ephefus nedergezet hadden, vergel. vs. 18, ip, in de Synagoge gehoorC hadden, namen fy hem tot haer, ende leyden hem den wegh Godts, in het zaligen vaii zondaren $ of dö leer van het Euangelie, befcheydelicker uyt, onderrichtende hem omtrent alle da byzonderheden van Jesus 'verzoenenden dood , en de -zegepralende verhoging ; vooral berichtten zy hem, dat de Apostelen met buitengewone gaVen verwaerdigd waren Welke zy by den Doop aen de Christenen mededeelden. 27. Ende als hy wilde nae Achajam, en byzohdus naer Corinthen, de hoofdftad van dat gewest,heitën reyfeÖ^ XXI. DifiL. % g  356 HANDELINGEN. XVIII. de broeders, die te Ephefen tot het geloov in christu* bekeerd waren, [hem'] vermaent hebbende, fehreven eenen briev van aenbeveling aen de difcipelen te Corinthus, dat fy hem, niet alleen als eenen Christen, maer cok als eenen waerdigen Leeraer van het Euangelie , met liefde en hoogachting ontfangen fouden. Met dezen briev van voorfchrijving begav zich Apollos naer Corinthen, welcke daer gekomen zijnde, (/) heeft hy veel nut en grote ftichting toegebracht den genen die geloofden door de heerfchappyvoerende genade van den Heiligen Geest. 28. Want hy overtuygde de Joden met grooten emft, en eenen vuurigen yver, in 't openbaer, van de waerheid des Euangeliums , bewijfende met bondige betoogredenen, door de Schriften van Mofe en de Propheten, in welke hy ongemeen bedreven was, vergel. vs. 24< dat Jefus de Chriftus de beloovde messias was. H B T XIX. KAPITTEL. (3. Nadat paulus de landen van Galatien en Phrygien had doetgereisd, kwam hy te Ephefus, vs. 1-40. c. Zijne aenkomst te Ephefus vinden wy vs. i3. en b. Zijne verrichtingen aldaer, vs. ib-40. fl. Hy doopte 'er eenigen, die alleen met den Doop van joannes den Boetgezant gedoopt waren , en deelde hun de buitengewone gaven van den Heiligen Geest mede, vs. ib-7. 1. Deze verrichting wordt ons befchreven, Vs. ib-6*< 2. En het getal van deze lieden wordt ons aenge- wezen i vs. 7. I. T^Nde 't gefchiedde terwijle de voorheen gemelde (a) Apollos te Corinthen bezig was, met (O 1 Coii st (5. O) ' Cor. 1: iat  HANDELINGEN. XIX. 357 jnsi vele Joden te overtuigen, dat de gekruicigde jesus de beloovde messias zy, vergel. Kap. XVIII: 28, dat Paulus de bovenfte deelen [des lants~] van Galatien en Phrygien, welke hoger lagen, vergel. vs. 23, doorreyft hebbende tot Ephefen quam: ende eenige difcipelen [aidacr~\ vindende, die den gezegenden jesus als den beloovden messias eerbiedigdei], 2. Seyde hy tot haer, Hebt gy de' buitengewone gaven yan den Heyligen Geeft ontfangen als gy gelooft hebt, dat jesus de beloovde messias zy ? £nde fy feyden tot hem, Wy en hebben felfs niet gehoort of daer weder een Heylige Geeft is. Wy weten wel, dat 'er oudtijds buitengewone gaven aen zommige Fjopheten gefchonken zijn, maer wy hebben 'er geen bericht van ontvangen , dat 'er ook nu zulke buitengewone gaven worden medegedeeld. 3. Ende hy feyde tot haer, Waer in of hoe zijt gy dan gedoopt? Ende fy feydea, in den Doop Joannis. Wy zijn gedoopt door eenen Leerling van Joannes den Boetgezant, dia ons predikte, dat jjes.us de beloovde messias zy. 4. Maer Paulus gav hun eene nadere onderrichting. Hy feyde hoofdzakelyk , Joannes heeft wel gedoopt (J)) den Doop der bekeeri&ge, leerende den Joden, dat zy ..ich bekeeren moesten, om zodoende hunne gemoederen, tot het betamelyk ontvangen van den messias , die na hem kwam, voor te bereiden, en alle, die zich. door. hem heten dopen, verklaerden daerdoor te geloven, dat de komst van den messias kort op handen ware. Zijne leei kwam wel, in de hoofdzaek, overeen met die van my en mijne Medeapostelen , maer zy verfchilt 'er van in de omftandigheden. Joannes predikte den messias , zo als. Hy zich eerlang ftcpd te openbaren, feggende tot het Joodfche volck van alle rangen en Handen, dat fy gelooven fouden in den genen die na hem quam., dat is, in Cnriffcum Jefum, O ) Matth. 3: 11. Mare. u 4. Luc. 31 16. Joh. u aö» Hand, 1} 5* ende 11: 16. XXI. DEEL. 2 3  S58 HANDELINGEN. XIX. Maer wy verkondigen , dat die beloovde Verlosfer reeds ■werkefyk gekomen zy, en alles verricht hebbe, wat ter verzoening van de zonden nodig is. 5. Ende die [hem] hoorden, en nu beter onderricht waren , begeerden gedoopt te worden in den naem vaa jesus , als den messias , die het werk der- verzoening volkomen volbracht had. Daerop wierden zy gedoopt in den rame des Heeren Jefu. 6. (c) Fnde als Paulus haer de handen opgelegt hadde , quam de Heylige Geeft met zijne buitengewone gaven op haer : ende fy fpraken aenftonds met '[vreemde'] talen. ende propheteerden, fprekende over Godlyke zaken, in eene zeer gepaste orde, en met kracht Tan overtuiging. 7. Ende alle defe waren ontrent twaelf mannen,1 Ö. Vervolgens predikte hy openlyk het Euangelie, vs. 8-20. 1. De prediking zelve vinden wy vs. 8-12. _. Eerst in de Synagoge , vs. 8. --. Daerna in de School van zekeren tyrannjs , vs. 9,10. «... Onder deze prediking deed hy verbafende wonderen, vs. ii, 12. 2. De vrucht van paulus prediking wordt ons befchreven* vs. 13-20, De Apostel had eene zonderlinge ontmoeting met eenige Duivelbezweerers , vs. 13-18. f. Deze lieden ondernamen , in jesus naem, duivelen uit te werpen, vs. 13, 14//. Maer de uitflag was voor hun zeer fmadelyk, en voor het Euangelie by uitnemendheid voordeelig „ vs. 15-19. 'mm. paulus zag eene zeer overvloedige vrucht op zijne ptgingen , vs. 20. 8. Ende hy gingh, by de eerfte'gelegenheid, in de Synagoge, ende fprack vrymoedelick '°t d« Jodon drie («) BoMt % 37» ectte tu if>  HANDELINGEN. XIX. 359 drie maenden langh [met haer] handelende, ende [haer] aenradende, of overtuigend voorftellende de fa> ken van het Koninckrijcke Godts, door te betogen, dat het Koningrijk van den messias gene waereldfche, maer eene geestelyke- heerfchappy zy. 9, (d) Maer als fommige Joden , door hunne vleefchelyke vooroordeelen omtrent een aerdsch Koningrijk, verhardt wierden, ende ongehoorfaem waren, quaec fprekende van den wegh en het Euangelie [des Heeren] voor de menigte, weeck hy van haer, duidelyk bemerkende , dat 'er aen hun niets te doen ware. Hy verliet daerom de Synagoge, ende fcheydde de difcipelen, die tot het geloov bewogen waren, van de hardnekkige Joden af, dagelicks handelende in de fchole van fekeren Tyrannus. De naem van Tyrannus, hoe hatelyk ook in deszelvs beteekenis , was gansch niet ongewoon , vergel. 2 Maccab, IV: 10. De hier bedoelde Tyrannus was Leeraer in eene zekere School. Van deze School, zijnde een ruim vertrek, het welk een groot getal van menfchen bevatten konde, bediende zich paulus, om het Euangelie te prediken- Hier kwamen hem zeer vele der inwöneren van Ephefus horen, niet alleen van de Joden, die reeds bekeerd waren, maer ook voornamelyk yan de heidenen. 1 o. Ende dit gefchiedde twee jaren langh, dat Paulus in de School van den gemelden Tyrannus predikte. Het gerucht van zijne prediking ging allerwegen uit, alfo dat alle die in Afia woonden, en van tijd tot tijd, uit hoofde van den koophandel of anderszins, te Ephefus kwamen, het woort des Heeren Jefu hoorden, beyde Joden ende Griecken. II. (e) Ende de Apostel bevestigde zijne leer met verbafende wonderen: want Godt dede ongewoonlicke krachten door de handen Pauli; 12 Alfo dat oock van fijn lijf op de krancke gedragen wierden de fweétdoecken ofte gordeldoec- («O 2 Tini. i: 15. (O Mare. 16; ao. Hand. 14: 3. XXI. DEEL. Z 4  S«o HANDELINGEN. XIX. ken, ende dat de fieckten van haer weecken, ende de boofe geeflen van haer uytvoeren. De zweetdoeken en gordeldoeken , van welke hier gefproken wordt, behoorden niet aen paulus , maer aen de lijderen, die van de eene of andere krankheid begeerden genefen te worden. — Deze zweet- en gordeldoeken der kranken werden tot den Apostel gebracht, met verzoek, datzy daermede zijn lichaem mogten aenraken, en dezelve daerna op de kranken leggen. Maer ging dan de wonderdoende kracht, uit het lichaem van paulus, over in de gemelde doeken, door middel van zijn zweet en uitwademing? Zodanig een denkbeeld is zekerlyk ongerijmd. — Men verbeelde zich de zaek op deze wijs. Het gerucht der wonderen, welke de Apostel verrichtte, had zich allerwegen verfpreid. De menigte had daerom 'voor hem eene byzondere hoogachting. Elk, die eenig ongeneesbaer ongemak had, begeerde door hem herfteld te worden. Voor zommigen was het ondoenlyk , in eigene perfoon tot paulus te komen ; zy zonden daerom hunne vrienden met zweet- en gordeldoeken, om daermede het lichaem van paujsus aen te raken; daerna werden dezelve naer de huizen der kranken gedragen, en op hunne lichamen gelegd. Het gevolg was, dat de ziekten weken, en de bofe geesten van hen uitvoeren. Het kan zijn, dat zommigen verbeeldden, dat 'er een zeker genezend vermogen, uit het lichaem van paulus, in de doeken en gordels overging; maer de meesten wilden door deze gebaerden te kennen geven, dat zy op zijn minst het wondergeloov bezaten, en paulus hielden voor eenen Godlyken gezant; wiens leer met verbafende wonderen bevestigd werd. Althans het behaegde Gode, in dit geval, de wonderdadige genezing van vele kranken te verbinden aen zekere uitwendige verrichtingen, waerdoor men zijn wondergeloov , en zijne hoogachting voor den Apostel te kennen gav. 13. Ende fommige van de omfwevende Joden, die het land allerwegen omzworven, zijnde [duyvel]hefweerdërs, die voorgaven dat zy door bezwering de duivelen uit de bezetenen verdrijven, en krankheden genezen kon-  HANDELINGEN. XIX. 361 Itonden , zodat zy by de ligtgelovige menigte niet alleen een groot aenzien,maer ook aenmerkelyke voordeelen verkregen; deze bedriegers, van welke Jofephus getuigt, dat 'er in zijnen tijd velen waren, hebben haer onderwonden h«t voorbeeld van Paulus naer te volgen, en den name des Heeren Jefu te noemen, over de gene die boofe geeften hadden: feggende tot de duivelen, Wy befweeren u by Jefum, dien Paulus predickt, dat gy uit de lijderen uitgaet. 14 \_Defe~] bedriegers nu waren fekere feven fonen van Sceva een Jooifchen Overpriefter, die dit deden. Hun Vader, Sceva genaemd, was een der Opperhoofden van de 24 Priesterordeningen geweest. 15. Maer hunne poging, waerdoor zy de hoogachting voor Paulus zochten te verminderen , door zich met hem gelijk te ftellen, was ten eenemael vruchteloos, en liep tot hunne fchande en fchade uit: want de boofe geeft, welken zy uit iemand trachtten uit te drijven, antwoordende feyde, door den mond van den ongelukkigen lijder, Jefum kenne ick zeer wel , die zulke verbafende proeven van zijne heerfchappy, over de ganfche macht der helle, gegeven heeft, ende omtrent Paulum weet' ick , dat God door hem eene grote menigte van wonderen verricht heeft; maer gylieden, wie zijt gy, dat gy onderneemt, om u e enig» macht over de duivelen aen te matigen? 16. Ende de menfche in welcken de boofe geeft was, werd door den duivel gefterkt, en overweldigde deze grootfprekende bedriegers, tot hunne befchaming. In woede fprongh hy op haer, ende haer meefter geworden zijnde kreegh de overhant tegen haer. Hy floeg hert erbarmelyk, en fcheurde hun de bovenklederen van het lijv, alfo dat fy naeckc ende gewondet uyt dat huys ontvloden, alwaer de bezetene woonde. 17 Ende dit gevolg van de onbedachtzame pogingen dezer bedriegers wiert binnen korten allen bekent, beyde Joden ende ■ riecken, die te Ephefen woonden : ende daer viel een vreefe over haer alle, al het volk werd verbaesd, 'er heerschte eene algemene ont- XXI. D££Ii. Z 5  363 HANDELINGEN. XIX. roering in die Stad, ende de naem des Heeren Jefu wiert groot gemaeckt, naerdien velen Hem als den waerachtigen God eerbiedigden, 18. (ƒ) Ende vele der gene die, door de prediking van Paulus , van de waerheid des Euangeliums overtuigd waren, en in jesus geloofden, quamen tot den Apostel, ootmoedig belijdende ende verkondigende hare kwade daden, aen welke zy zich voorheen .hadden fchuldig gemaekt, ten blijke van eene oprechte bekeering. 19. Vele oock der gene die ydele en voorgewendetovev[konfien] gepleegt hadden , beftaende in bezweer ringen, het voorzeggen van toekomende zaken, het uitfpreken van zekere onverftaenbare woorden, om ziekten te ver* drijven, het trekken van horoscopen, het vervaerdigen van amuletten of toverceduls; deze die hun beftaen gevonden hadden in dergelyke bygelovigheden, kregen en betuigden daervan eenen afkeer; zelvs brachten zy de boecken by een, in welke die gewaende toverkunsten geleerd werden» ende verbranddenlè in aller tegenwoordigheyt: ende berekenden de weerde derfelve, ende bevonden vijftigh duyfent filvere [penningen], belopende elv of twaelv duizend guldens. Eene aenmerkelyke opoffering, door welke zy blijkbaer de oprechtheid van hunne bekeering te kennen gaven. 20. (g) Alfoo, of zo aenmerkelyk wies het woort des Heeren met macht, ende nam de overhant over het bygeloov , het welk voorheen in de harten des Epheferen zo diep geworteld was. 3. In weerwil van de gezegende vrucht zijner prediking, ge* mekte de Apostel in zeer grote ongelegenheid, vs. 21-40. —. Hy was voornemens , door Macedonien en Achaje, naer Jerufalem, en vervolgens naer Rome te reifen, vs, 21, S2. li. (h) Ende als defe dingen volbracht waren, nam . (ƒ) Matth. 3: 6. (f) Jer. 55: 11. (A) Rom. 15: 15, Ca!, au,2,  HANDELINGEN. XIX. 303 jiam Paulus voor in den geeft, Macedonien ende Achajen doorgegaen hebbende, om de gemeenter , welke in die landen gefticht waren, in het geloov te verfterken, nae Jerufalem te reyfen: feggende, Na dat ick aldaer fal geweeft zijn, moet ick oock Pvomen fien. 22. Ende als hy nae Macedonien gefonden hadde twee van de gene die hem, als zijne medehelpers, in de prediking van het Euangelie dienden, [namelick] Timotheum ende Eraftum , bleef hy felve eenen tijt {Jangh~\ in Eph,efen, de hoofdftad van Afien. paulus befloot, door Macedonien en Achajen, naer Jerufalem te reifen. Dit befluit nam hy , op eene verborgene aendrbt van den Heiligen Geest. Deze is de beteekenis der uitdrukking, hy nam voor in den Geest. — Maer het ander voornemen, om, na het voleindigen van de gemelde reis, zich naer Rome te begeven, is op dien tijd niet ter uitvoer gebracht. Het was derhalven een enkel menfchelyk voornemen. De Apostel zond by voorraed twee van zijne medehelpers , timotheus en erastus , vooruit naer Macedonien, om hem aldaer te verwachten, en middelerwijl het Euangelie te verkondigen, timotheus hebben wy reeds ontmoet, Kap. XVI, XVII, en erastus zal ons in het vervolg nader kenbaer worden, Rom. XVI: 23. — Inmiddels bleev zich de Apostel nog eenigen tijd te Ephefus ophouden. mm—. Voordat de Apostel Ephefus verliet, geraekte hy aldaer in zeer grote ongelegenheid, vs. 23 - 40. f. Er ontftond een allergevaerlykst oproer, vs. 23- 34, f. Dit oproer wordt in het gemeen voor gefield, vs. 23. ff. Vervolgens wordt het, in de aenleiding, en byzondere omftandigheden , nader befchreven, vs. 24 - 34. 23. (£) Maer op dien felven tijt, dat Paulus fchikiingen maekte, om Ephefus te verlaten, geraekte hy ten Jaetften in groot gevaer van zijn leven. Toen ontftont Ci) 1 Cor. 1; 8, XXI. ESEEJL,  964 HANDELINGEN. XÏX. daer in diezelvde Stad , alwaer hy ruim twee jaren hei Euangelie, in rust en veiligheid, gepredikt had , geen kleyne beroerte, van 'wegen den wegh [dei Heeren], en de teer van het Euangelie. 24 Dit oproer ontftond uit eigenbelang der genen, die het verwekten. Want een zeer bekend burger van Ephe* fus, met name Demetrius, een filverfmit, die [kleyne] filvere tempelen van Diana maeekte , (é) bracht? dien van cbe konfie geen kleyn gewin toe. 25. Welcke hy t'famenvergadert hebbende, mej de hantwerckers van diergelijcke dingen, feyde hys Mannen, gy weet dat wy uyt dit gewin.onfe wef; vaert hebben i' 26. Ende gy fiet ende hoort, dat defe Paulus veel volck niet alleen van Ephefen , maer oock bynae van geheel Afien overredet ende afgekeert heeft feggende, dat het geen Goden en zijn, (/). die met handen gemaeckt worden. 27. Ende wy en zijn niet alleen in gevaer, dat .dit deel in verachtinge kome , maer dat oock de/ tempel van de groote godinne Diana als niet geach* fal worden, ende dat oock hare majeiteyt fal t'ondergaen, aen welcke gantfch Afien, ende de [ge* heele] werelt godtsdienft bewijft. paulus had, ruim twee jaren lyig, het Euangelie binneïj Ephefus , in rust en veiligheid gepredikt , en aldaer zeer veel winst gedaen voor zijnen Heer. De wonderen, welki hy verrichtte, hadden eene algemene verbaesdheid onder de inwöneren te weeg gebracht, vergel. vs. 17.j cm hy zelvs had zich eene algemene hoogachting verworven. Zelvs had hy zijne begunftigers onder lieden van den eerften rang, vergel. vs. 31, 35. Maer ten laetften ontftond 'er een fchromelyk oproer, waerin hy gevaer liep van zijn leven. De bron van dit oproer lag in het eigenbelang van eenen. zeer voornamen zilverfmit demetrius , die eene grote me? nigte menfchen aen het werk en aen den kost hielp. —» Do (*) Hard. itf: 16. (I) PC n3: 4. Jeren». 10: 3,  HANDELINGEN; XIX. $$5 De zogenaemde Godin Diana was de befchermfter van Ephe* fus, en werd aldaer van de heidenen, als de voornaemfte van alle de gewaende Godheden, eerbiedig gediend. Men had binnen deze Stad eenen Tempel , ter haren eere ge» bouwd, zokostbaeren prachtig, dat dezelve als een wonder van de waereld befchouwd wierd. De gemelde demetrius nu liet niet alleen gouden en zilveren beelden van Diana vervaerdigen , maer ook kunstige afbeeldingen van haren Tempel in het klein. Daertoe had hy eene grote menigte^van m#nfchen in het werk, niet alleen zilverfmits, maer ook kunstdraeiers en beeldhouwers , die onder zijn opzicht veel geld voor zich zeiven, en nog meer voor hem wonnen. Trouwens van deze afbeeldingen had hy eenen zeer Herken aftrek; zy werden niet alleen van de inwöneren en vreemdelingen te Ephefus gretig gekocht; maer ook naer andere plaetzen , alwaer Diana in ongemene achting was, in zeer grote menigte verzonden. Maer hoe meer het Euangelie veld won, hoe meer do achting voor Diana afnam» Naer die zelvde maet verminderde ook de aftrek der gemelde beeldtenisfen, dusdoende ook de winst van demetrius. — Uit beginfel riep hy alle zijne werklieden , die een onmiddelyk belang hadden by het bloeien van zijnen handel, te zamen. Hy bracht hun onder het oog, hoe het vertier van hunne werkftukken van dag tot dag zeer aenmerkelyk verminderde , vermits paulus door zijne prediking overreedde, dat het de dwaesheid zelve ware , aen beelden Godsdienstige hulde te bewijzen. Hy vertoonde hun, hoe hunne kunstftukken, voorheen zo fterk getrokken, eerlang in eene algemene verachting, en zy tot den bedelzak zouden gebracht worden. Hy voegde 'er by, dat hy de meeste werklieden zou Moeten afdanken, en binnen korten genoodzaekt zijn, om van zijnen vervallen handel geheel afteftappen. Om hen nog meer tegen paulus te verbitteren, nam hy, behalven het eigenbelang, ook het bygeloov te baet, zeggende vs. 27, wy zijn alle niet alleen in gevaer, indien men langer aen paulus het oor leent, dat dit deel van koophandel, waervan mijne welvaert en ujieder beftaen geheel af- XXI. pëel.  366 HANDELINGEN. XDL hangt, in verachting kome, maer dat ook zelvs de Tempel van de grote Godinne Diana als niet geacht zal worden, en dat ook hare majefteit zal te ondergaen, aen welke gansch Afien en de gehele waereld Godsdienst bewijst. — Onder den naem van Diana werd de Maen bedoeld. Men fchreev aen haer het beftuur toe, over de vruchtbaerheid der aerde, de jacht ■, het kinderbaren, de reifigers enz. Daerom werd zy van alle heidenfche volken, in verfchillende hoedanigheden, Godsdienstig geëerd. In vele fteden had zy Tempelen, maer evenwel onder alle deze was 'er geen één, die in grootheid , pracht en kostbaerheid, aen haren Tempel te Ephefus kon evenaren. Deze redenen van demetrius waren zeer gefchikt, om zijne werklieden, die een' zeer aenmerkelyk getal uitmaekten , woedende te maken. Misfchien zal hy de Priesteren van Diana te hulp geroepen hebben, om zijne redenen nader aen te dringen. 28. Als fy nu [dit] hoorden wierden fy vol van toornigheyt. Zy liepen door alle de ftraten van de Stad herom, ende riepen, feggende, Groot is de Diana der Epheferen, om dusdoende, ware het mogelyk, de ach* ting voor die afgodin, en hare beeldtenisfen, wederom aen te wakkeren. Door dit gefchreeuw raekte ieder een op de been. 29. Ende de geheele ftadt wiert vol verwerrïnge : ende fy liepen met een fchrikverwekkend gedruyfch eendrachtelick nae de markt, alwaer de fchouw'* plaetfe en het Stadhuis waren s met haer weckende (m) Gajum ende Ariftarchum Macedoniers, Pauli medegezellen op de reyfe, welke zy onder den weg ontmoet hadden, om zich aen hun te wreken. 30. Ende als Paulus, die binnens huis was, uis eenen heiligen yver tot het volck wilde ingaen, om hun de dwaesheid van den afgodsdienst onder het oog te brengen, en lieten 't hem de difcipelen niet toe, zy vonden het niet raedzaem, dat de Apostel zich aen de woede eener ra- C»0 Hand. 20: 4. -ende 27: 2. Col. 41 10.  HANDELINGEN. XIX. 367 yafende menigte, welke thans voor gene redenen vatbaer was, en daerdoor aen een zeker doodsgevaer, zou blootftellen. 31. Ende fommige oock der Overfte van Afien, die hem vrienden en genegen waren, fonden heimelyk tot hem , ende baden dat hy hemfelven op de fchouwplaetfe niet en foude begeven, wel voorziende dat het volk hem aen hunne woede zoude opofferen. 32. Inmiddels was 'er op de markt een vreesfelyke op» Joop. De menigte was geheel woedende. Sy riepen dan [d' eene dit,~] de andere wat anders. De een fchreeuwde, dat Paulus en zijne metgezellen zonder uitftel moesten gedood worden , een ander, dat de Overheid over dezg zaek terftond ivergaderen moest,' en Diana in hare eer lier- ftellen. Want de vergaderinge was verwerret ,A endg 't meerdere [deel] en wiften niet eens, gelijk,het veel, tijds gaet by volksberoeringen, om wat oorfake fy t'fa* mengekomen waren. , 33. Ende de ongelovige Joden, die zeer tegen.paulus verbitterd waren vergel. vs. p, verblijdden zich over dit oproer, en mengden zich onder den woesten hoop. Zy zagen onder de menigte, eenen van hunne broederen naer het i yleesch, die het Euangelie gelovig omhelsd had, met name Alexander. Aen dezen wilden fy by voorraed hunnen moed koelen. Daerom deden de oproermakers dien Alexandrum uyt de fchare voortkomen, als iemand, die mede het zijne toebracht, om Diana in verachting te brengen , alfo hem de Joden uit haet en bitterheid voortftieten. Ende Alexander gewenckt hebbende met de hant, om ftilte en aendacht te verwekken, wilde by het volck verantwoordinge doen. 34. Maer als fy verftonden dat hy een Jode, en derhalven ook een tegenftander van de afgodery was, wert daer één ontzettende ftemme van allen, roepende ontrent twee uren langh, Groot is de Diana der f-pheferen. Maer mag men denken, hoe is het bygekomen, dat 'er nu eerst zodanig een oproer ontftond, daer de Apostel, reeds twee jaren lang, te Ephefus ongeftoord gepredikt had? De XXL MEL,  36g HANDELINGEN XIX; zaek was deze. paulus was raet wijsheid en voorzichtigheid te werk gegaen. Hy had zich niet in den Tempel van Diana begeven, om den afgodendienaren hunne dwaesheid te verwijten; hy had niet verachtelyk v;;n de gewaende Godin gefproken. Dit zou de gemoederen eer verbitterd, dan verbeterd hebben. Langs dezen weg zou hy de vrucht van zijne pogingen verydeld hebben. Hy had de afgodery niet openlyk aengetast, rflaer hare grondflagen heimelyk ondermijnd. Dusdoende had hy 'er duizenden van de afgoden, tot den levendigen God bekeerd, eer men 'er aen dacht. Ten laetfte.n begon het demetrius te bemerken, en toen de inkomften van zijnen koophandel aenmerkeiyk verminderden , vervoerde hem niet zo zeer de zucht voor de eer van Diana, als wel het lage eigenbelang, om de vrucht van faulus prediking te fluiten, en vermits hy daertoe geen beter middel wist, verwekte'by een allerfchromelykst oproer. fj. Dit oproer werd gelukkig gedempt, zodat den Apostel geen leed werd aengedaen , vs. 35 - 40. / 3$. Ende als de [StadtsIfchrijver de woedende fchare, nadat zy, door een woest gefchreeuw van twee uuren lang, zeer vermoeid was, door zijn gezach en met Vriendelyke woorden geftilt en tot bedaren gebracht hadde, om zijne redenvoering aen te horen, feyde hy, Gy mannen van Ephefen, wat menfche is 'er doch die niet en weet, dat de ftadt der Fpheferen zy de kerckbewaerfter van de groote godinne Diana, ende Van [het heelf\ dat uyt den hemel gevallen is ? De redenaer was de Stadsfchrijver. — Het Griekfche woord beteekent letterlyk eenen Schrijver of Secretaris, gelijk wy zeggen. Maer het blijkt, uit zijne redenvoering en het gevolg daervan, dat hy een man van meerder gezach geweest zy. De LXX gebruiken het oorfpronge'yk woord, voor de Egyptifche Ambtmannen , die over de Israëliten gefield waren, Exod. V: 6. Wy befluiten 'er uit, dat hy één der eerfte Magiftraetsperfonen geweest zy, die een zeer groot gezach had te Ephefen. — Althans hy was een man van grote be- kwaem*  HANDELINGEN. XIX. 3C9 kwaemheden. Er flraelt eene wijze voorzichtigheid door in zijne redenvoering. Hy brengt de woeste menigte met befcheidenheid onder het oog, dat hun gefchreeuw, waerdoor zy de ganfche Stad in rep en roer fielden, geheel onnodig en ontijdig ware; dat paulus en zijn metgezellen zich aen geen openbaer misdrijv hadden fchuldig gemaekt; dat de zaek in alle gevallen, zo 'er iets ten hunnen laste was, gerichtelyk moest onderzocht worden; en dat zy zich, door zulke oproerige bewegingen, aen de ftraffen der Romeinen zouden blootflellen. Hy bracht hun onder het oog, dat hun gefchreeuw geheeï onnodig en ontijdig ware, zeggende, gy mannen van Ephefen, wat mensch is 'er toch die niet weet, dat de Stad der Epheferen. Zy de Kerkbewaerfter van de grote Godinne Diana, ende van het beeld, het welk uit den hemel gevallen is Te Ephefe was de allerprachtigfte en meest vermaerde Tempel van Diana; in zo ver was die Stad de Kerkbewaerfter van die zogenaemde grote Godin. Ook was 'er te Ephefus een beeld van Diana, het welk, naer het zeggen van de Priesteren , uit den hemel gevallen was, en in haren Tempel bewaerd werd. De Heidenen vertoonden , gelijk hier, vele afgodsbeelden, van welke zy voorgaven, dat zy niet door menfchen handen gemaekt, maer uit den hemel gevallen waren. 36. Dewijle dan defe dingen, vervolgde de achtbare Magiflraetsperfoon, onwederfprekelick zijn , en door niemand in twijffel getrokken worden, f0 is 't behoorlick dat gy ftille zijt, ende niet onbedachts en doet. Het woest gefchreeuw, Groot is de Diana der Epheferen, is derhalven onnodig en ontijdig. Hy voegde 'er by, dat Paulus en zijne metgezellen zich aen geen openbaer misdrijv hadden fchuldig gemaekt. 37. Want gy hebt defe mannen, die de voorwerpen zijn van uwe woede, [hier], als flrafbare kwaeddoeners gebracht , die noch kerck-roovers en zijn , noch uwe godinne en lafteren ; zo 'er voor het overige iets, ten hunnen laste is, moet de zaek gerichtelyk onderzocht worden. ?8. Indien dan nu Demetrius, ende die met hem XXI. deel. Aa  370 HANDELINGEN. XIX. •van de konfte zijn, tegen yemant eenige fake heb* :ben, in welke zy menen verongelykt te zijn, behoren zy eenen gansch. anderen weg in te fiaen, dan oproer te ver-wekken. Er wordt immers recht en gerechtigheid gehandhaevd : want de rechtdagen worden op bepaelde tijden gehouden, ende daer zijn van tijd tot tijd Romeinfche 8tadthouders, op welken zy zich beroepen kunnen, die menen, dat de mindere Rechters geen billijk vonnis uitwijzen; laetfe daerom, die menen dat zy verongelykt worden', malkanderen verklagen daer het behoort. 30. Ende indien gy yet van andere dingen ver- .foeckt en voortedragen hebt; het welk betrekking heeft op het welzijn van den bufgerftaet, of op den Godsdienst, dat fal in een wettelicke vergaderinge, naer bevind van zaken, geflicht worden. 40. Ook kan dit oproer voor ons zeer nadeelige gevolgen hebben. Want wy ftaen in gevaer dat wy by den Keizer van oproer fullen verklaegt worden , om het gene op den [dagti] van heden is voorgevallen , alfo daer geen voldoende oorfake en is, waer door wy reden fullen konnen geven van defen oploop. Ende deze redenvoering was van een gewenscht gevolg; dit gefegt hebbende, liet hy de vergaderinge gaen. Elk keerde vreedzaem naer zijn huis en naer zijne zaken terug. -Zodoende werden Paulus en zijne metgezellen, uit dit dreigend doodsgevaer, gelukkig verlost. ~ HET  HANDELINGEN. XX. 371 HET XX. KAPITTEL. S. Ten laetften reisde de Apostel, met zijne gezelfchap, vaft Ephefus , door verfcheidene plaetfen naer Jerufalem, en kwam ook eindelyk -te Rome , K:\p. XX—-XXVIII. U. De reis naer Jerufalem wordt omftandig befchreven, Kap. XX: 1— XXI: 17. a. Eerst reisde hy door Macedonien, tot in Griekenland , Kap. XX: 1, 2. I. dat nu de gemelde oproer te Ephefen ge¬ lukkig gefluit was, Paulus de difcipelen, die te Ephefen het Euangelie omhelsd hadden , en eene zeer grote menigte uitmaekten , in hunne gewone vergacfcrplaets tot hem geroepen hebbende, vermaende hy hen op het érnftigst, om by het geloov te blijven, onder het uitboefemen van hartelyke zegenwenfchen, ende hen lievderijk gegroet hebbende verliet hy Ephefen , niet zo zeer uit vrees voor nieuwe opfchuddingen, als wel omdat hy reeds twee jaren lang binnen de Stad gepredikt had. Ook was zijn langer verblijv onnodig, omdat 'er reeds eene zeer grqte Gemeente gevestigd, en ettelyke bekwame mannen tot Leéra-. ren aengefteld waren, vergel. vs. 17. Trouwens al voor bet oproer, had de Apostel befloten, om Ephefus te verlaten, en twee van zijne medehelpers in'den dienst van het Euangelie, Timotheus en Erastus, naer Macedonien vooruitgezonden , om hem aldaer te verwachten, en middelerwijl het Euangelie te varkondigen , verhel. Kap. XIX: 21, 22. Hy Paulus («) gingh daerom uyt Ephefen , om by voorraed nae Macedonien te reyfen , ten einde de Gemeenten, welke in dat Landfchap, te Philippi, te Thes- O) 1 Tim. i! j. XXI. DEEL. Aa »  37* HANDELINGEN. XX^ falonica, en Bereën gefticht waren, in het geloov te verfterken. 2. Ende als hy die gemelde deelen en fteden van Macedoriien doorgereyft, de Gemeenten, welke aldaer geplant Waren, bezocht, ende haer met vele redenen vermaent hadde, dat zy by het geloov blijven zouden, en wandelen waerdig het Euangelie, quam hy in het eigenlyk gezegde Grieckenlant. Macedonien was mede een gedeelte van Griekenland, maer wanneer Griekenland, van Macedonien onderfcheiden werd, hebben wy te denken aen dat Griekenland , het welk uit ▼rye Gemenebesten beftond; de Peloponefus namelyk en de omliggende eilanden. h Uit Griekenland keerde de Apostel Weder naer Macedonien, en nam van daer de reis aen naer Jerufalem, Kap. XX: 3— XXI: i7. fl. De Apostel keerde weder naer Macedonien, vs- 3. 3. Ende als hy [aldaer] , op verfcheidene piaetzen van het eigenlyk gezegde Griekenland, drie maenden overgebracht hadde, niets onbeproevd latende, om winst te doen voor zijnen Heer, ende hem van de ongelovige Joden lagen gelegt wierden, als hy nae Syrien foude varen, met oogmerk om verder voort te reifen naer Jerufalem, fo wiert hy van finne weder te keeren door Macedonien. Hy had , of door eene Godlyke Openbaring, of door iemand, die van het geheim wist, vernomen, dat de ongelovige Joden hem zochten van kant te maken. De voorzichtigheid deed hem daerom befluiten, om eenen anderen weg te nemen, ten einde de boosaertige ontwerpen der hardnekkige Joden te verydelen. Hy keerde daerom by uaorracd naer Macedonien weder. 6. Ver-  HANDELINGEN. XX. 373 |(, Vervolgens reisde hy van daer naer Jerufalem , vs. 4-0» XXI: 17. i. Zijne reisgenoten, die hem tot in Afia vergezelden, gingen vast vooruit tot aen Troas, om hem aldaer in te wachten. Middelerwijl ging de Apostel naer Hhilippus, vs. 4, 3. 4. Ende hem vergefelfchapte, door het landfchap Macedonien, tot in het Voorburgemeesterlyk iVGen % waervan Ephefus de hoofdftad was, een zekere Sopater van Bereen, denkelyk dezelvde, die Rom. XVI: 21. Spfipater genoemd is ; ende tot zijne reisgenoten behoorden ook, van de Theffalonicenfen (&) Ariftarchus, die een medearbeider was, Philem. 24, en naderhand met Paulus ge* vangen werd, Coll. IV: 10, 11, ende Secundus; ende (f) Gajus van Derben, die door Paulus te Corinthen gedoopt was, r Cor. I: 14, ende (d) Timotheus, da lieveling van den Apostel, die van Lystre geboortig was, Kap. XVI: 1, ende van die van Afien (e) Tychjcus» een getrouwe, mededienstknecht in het werk des Heeren, Eph. VI: 21, 22. Coll. IV: 7, 8. 2 Tim. IV: 12.' Tit. III: 12 , ende (f) Trophimus, welken wy vervolgens te Jerufalem ontmoeten zullen, Kap. XXI: 29, en den Apostel ook op andere reizen vergezelde, tot dat hy te Mditen krank werd, 2 Tim. IV: 20- 5. Defe zes laetstgemeide voor. henen gegaen zijnde* wachteden ons tot Troas. Van Macedonien reisde Paulus, in gezelfchap van Sopater, tot ia Aften, vs,. 4'. Qpk was 'er de Schrijver van dit boek by; daerom zegt hy, die zes perfonen vs. 4''. ver. meld, gingen vast. vooruit naer Troas, eene Stad in klein Afien, vergel. Kap. XVI: 8., en wachtten qns aldaer, (b~) Hand. igt 29. ende 27: 2. Col. 41 ir>. ' (O Hand. 19: 29. % Cor. 1. 14. ■ O) Hand. 16: i. (O Eph? ö: tl. ColoiT. 4: 7. * Tim. ai-li. Tic. 3: li. (/J Hand, au 39, 'a Tim. 41 20. * XXI. deel. Aa.%  37+ HANDELINGEN. XX. 2-. Fan Philippus begav zich paulus naer Jerufalem, vs. 6—« XXI: ij. —. Eerst nam hy de' reis te fcheep tot aen Ptolunais , vs. 6— XXI: 7/. Fan Philippus op Troas , vs. 6-13. t- Zijne aenkomst te Troas wordt befchreven , vs. 6. |f. Zijne verrichtingen aldaer worden aengetsekend, . - vs. 7 -12. J.. Hy hield eene zeer lange redenvoerir.g voor de verzamelde menigte der Christenen, vs. 7, 8, en \\. Deed een verbafend wonderwerk, in het opwek- j ken van eenen doden , vs. 9-12. \\\. Fan Troas ging hy te voet naer Asfon, vs. 13. 6. Wy nu Paulus, Sopater van Bereen, en ik > wy fcheepten af van Philippis na de dagen der ongehe"velde [brooderi], op het Paeschfeest, zodat het thans in •liet Voorjaer was. Wy voeren voorby Samothracain, over den Hellefpont, ende quamen in vijf dagen by haer, die vast vooruitgegaen waren vs. 5, tot Troas, alwaer wy ons feven dagen onthielden. 7. Ende op den eerften [dagh] der weke, als de difcipelen , die te Troas het Euangelie omhelsd hadden, byeengekomen waren om broot te breken, en, in het Heilig Avondmael, gedachtenis te vieren, van 's Heilands verzoenenden dood, gelijk in de eerfte tijden telkens gefchiedde, handelde Paulus, die, geduurende zijn verblijv in deze Stad , reeds alle gelegenheden had waergenomen, om hen te onderwijzen en te vermanen, zeer uitvoerig met haer, lullende des anderen daegs verreyfen: ende hy ftreckte [fijne] reden uyt tot den middernacht. 8. Ende daer waren vele lichten en lampen in de Opperfale, daer fy vergadert waren. * 9. Ende een feker wel bekend jongelingh, met «name Eutychus, fat in de venfter, welke men had open gezet wegens de benauwdheid, veroorzaekt *door zuik eeas meeste van menfchen, en een groot getal van brandende  HANDELINGEN. XX. 375 dende lampen, ende met eenen diepen flaep overvallen zijnde, daer hy zeer vermoeid was van den arbeid , welken hy dien dag verricht had, en het reeds diep in den nacht geworden was, alfo Paulus lange \_tot haer] fprack, door den flaep nederftortende, viel van de derde folaeringe nederwaert, ende wiert doot op-genomen. Dit ongeluk. veroorzaekte eene algemene ontfteltenis. 10. Doch Paulus uit de opperzael naer beneden afgekomen zijnde (g) viel op hem, ende [hem] omvangende , feyde hy tot de omftanderen, En weeft niet beroert: want fijne ziele is reeds weder in hem. Dit was een verbafend wonder, zoortgelyk aen dat, het welk petrus omtrent dorcas verrichtte, Kap. IX: 40, — Er wordt door zommigen aen getwijffeld, of de jongeling werkelyk geftorven ware, dan of hy flechts in flauwte lag, en voor dood werd opgenomen. Dan het is, onzes erachtens, uit de omftandigheden klaer genoeg, dat de val voor den jongeling dodelyk geweest zy, en dat de Apostel hem door een wonderwerk hebbe opgewekt, eutychus viel van de derde verdieping plotfelings naer beneden ; lucas zegt uitdrukketyk, dat hy dood. wierd opgenomen, en dat zy den knecht levende brachten , zodat alle de Christenen bovenmaten vertroost waren vs. 12; en gefteld zijnde, de jongeling was niet dood geweest, door den vervaWlyken val was hy ten minften deerlyk gekwetst en in doodsgevaer; maer om iemand, die 20 zwaer gewond is, zo fpoedig volkomen te genezen, behoort ook een onlochenbaer wonderwerk. 1 (. Ende als hy, te weten Paulus, na het opwekken van den gemelden jongeling,.[weder] boven gegaen was, ende broot gebroken, ende [wat} gegeten hadde, om zich te verfterken, ende lange tot den dageraet toe met haer gefproken, en een zegenend affcheid genomen hadde, vertrock hy alfoo van Troas. 12. Ende fy brachten, liever hadden gebracht, den ge« ) 1 Ken. 17: ai. a Kon. 4: 34. ■ XXL deel. Aa 4  376 HANDELINGEN. XK2 melden knecht Eutychus, die wederom levende geworden was, naer de opperzale. De Christenen van Troas zagen den Apostel met droevheid vertrekken, ende evenwel waren zy boven maten vertrooft, zo door de opwekkende en bemoedigende redenvoering, welke de Apostel tot hen gehouden, als over het wonderwerk, het welk hy omtrent Eutychus verricht had. 13. Maer wy, die den Apostel op dezen tocht vergezelden, voor uyt nae het fchip gegaen zijnde, het welk ons naer Mileten zou overbrengen, voeren af nae Affon, eene zeeftad van Myfien, daer wy Paulum fouden innemen , om de reis gezamenlyk verder voort te zetten. Want hy hadde het alfoo bevolen, ende hy felve foude te VOete gaen, vermits het fchip te Asfon eenigen tijd zou blijven liggen. Van dezen tijd wilde de Apostel gebruik maken , om den Christenen, welke hy op den weg, tusfchen Troas en Asfon, ontmoeten zou, een woord van opwekking en vertroosting toe te fpreken. //. Verder ging de reis te fcheep naer MileDen, vs. 14-38. f. Eerst befehrijvt lucas de reis zelve, vs. 14, 15. 14. Ende als hy, te weten Paulus, hem te Affon by ons gevoegt hadde , namen wy hem in het fchip, ende afgeftoken zijnde quamen ivy tot Mitylenen, zijnde* eene vermaerde zeeftad op het eiland Lesbos, in de Egeefche zee of Archipel gelegen. i, de Gemeente van den Heer God, worden zamengevoegd. Daer uit blijkt, dat de affchrijvers zodanige exemplaren voor aich gehad hebben, in welke één der beide woorden, of XXI. fijL&u  382 HANDELINGEN. XX. Kufiou of 0£oy, op den kant: geftaeri heeft ter nadere verklaring. Maer nu is het veel aenmerkelyker, dat men het woord Qlov Gode , door Kvpioü des heeren , dan dat men het woord Kvpiov des heeren, door 'éiau Gods hebbe willen verklaren, nademael de fpreekwijs het bloed des heeren gene opheldering nodig had, daer het bekend was, dat dC fleer christus zijn bloed geftort had ; dan, vermits 'er oorfprongelyk gelezen wordt, tov ösov het bloed Gods, zal men het nodig geoordeeld hebben, 'er aen den kant Kupjov by te voegen , om aen te wijzen dat God , van welken paulus zegt, dat Hy zijne Gemeente door zijn eigen bloed verkregen heeft, christus de heer zy. Anders zou men de woorden van den Apostel dus verftaen kunnen, de Gemeente Gods des Vaders namelyk, welkt Hy, te weten christus , vei kregen heeft door zijn cigeit Bloed. — Volgens deze opvatting, zal paulus den naem van christus hebben uitgelaten, omdat hy verönderfielde, dat dé Leeraers van Ephefus ligtelyk begrijpen zouden,'dat hy, fprekende van Hem die zijn bloed voor de Gemeente geftort had, den Heer christus bedoelde. Althans, het is meermalen gebruikelyk, dat men den naem van eènen perfoon j die iets verricht, verzwijgt • wanneer het zich van zelvs wijst, wie de bedoelde perfoon zy. Wy beroepen ons, om maer ééne plaets aen te halen, óp i Joh. V: i<5. indieii iemand zijnen broeder ziet zondigen , een zonde niet tot Ifèn dood, die zal bidden en Hy zal het leven geven. Wie is het hu die het leven geven zal ? Hy wordt niet genoemd , maer het fpreekt van zelvs dat God bedoeld wordt, tot welken men gebeden heèft. — Neemt men de woorden van paulus in dezen zin, de heilige geest heeft u tot opzieners gejlteld, em de Gemeente van God den vader te weiden, welke Hy, tè Weten christus , door zijn eigen bloed verkregen heeft ; dan vinden wy hier een zeer duidelyk en beflisfend bewijs voor de leer der aehbiddelyke Drieé'enheid, daer alle drie de Godlyke Perfonen uitdrukkelyk genoemd, en van elkander onderfcheiden worden. 29. Hebt acht op u zeiven, en op de gehele kudde , zo fonk de Apostel tot. de Leeraren der Ephefifche Gemeente, en  HANDELINGEN. XX. €n voegde 'er eene drangreden by, genomen uit de zorgelyke tijdsomftandigbeden. Want , voegde hy 'er daerom by , dit weet' ick door eene Godlyke Openbaring • dat na mijn vertreck (p) fware wolven tot u inkomen fullen t die de kudde niet en fparen: 30. (q) Ende uyt u felve fullen mannen opftaen,. fprekende verkeerde dingen, om de difcipelen af te tree ken achter haer. 31. Daerom waeckt, ende gedenckt dat ick drie jar, n [langh} nacht ende dagh niet opgehouden en hebbe een yegelick met tranen te vermanen. Door de zware wolven, welke de kudde te Ephefus niet fparen zouden, vs. 29. verftaen wy lievst de vervolgers deiGemeente. Zulke Vórften, die het volk als dwingelanden " mishandelen, heten ook Ezech. XXII- 27..en Zeph. III: 3. verfcheurende wolven, paulus voorfpelt onzes erachtens, dat 'er wrede vervolgers zouden opftaen, die de leden deiGemeente van Ephefus zouden najagen, verdrukken en zelvs doden , gelijk wolven de fchapeh verfcheuren. Gemeeh- lyk denkt men aen valfche Leeraren. Het is waer , de Heiland noemt de valfche Leeraren zelvs wolven , Matth. VII: 15. maerHy vertoont hen als wolven, die met fchaepsvachten bedekt waren, en bedoelt zulke valfche Leeraers, die hunne verdervelyke ontwerpen, onder fchoonfehijnencte gedaenten , listig verbergen < en paulus fpreekt van zware ■wohin, die de kudde niet fparen, dat is, hun geweld onbe•wimpeld en ópenlyk plegen. Voeg 'er by, dat de'Apostel vs. 30. in onderfcheiding van de wolven , mannen noemt, fprekende verkeerde dingen. De Gemeente van Ephefus was in een dubbel gevaer, en daerom werd 'er eene meer dan gemene waekzaemheid van hunne opzieneren gevorderd. — Uitwendig zou zy -vervolgd worden door wrede menfchen , die zich allerlei geweld zouden veroorloven, vs. 29. Dit zou vele zwakke Christenen moedeloos maken, en zommigen tot den afval 1 JobA^g'. * '• ^ Pf*Im *1! IO' Ms:tb' «• Hand, 1: ,7. XXI. DEEU ■  38* HANDELINGEN. XX.' brengen. Hierby zou nog een inwendig kwaed komen. Uit de Gemeente zelve zouden mannen opftaen, en zich als Leeraers opwerpen, fprekende verkeerde dingen , waerdoor de waerheid verdraeid, en de leugen ia hare plaets gefield werd. Zy zouden eene valfche leer voorftellen , ftrijdig met de grondwaerheden van het Euangglie, en dezelve met list vereieren, om de Discipelen, dat is, de belijders van het Christendom aftetrekken, en te lokken achter zich, dat is met écu woord , om eenen groten aenhang te maken , door hunne valfche leer en bedrieglyke voorftellingen, vs. 30. Daerom, uit hoofde van dit dubbel gevaer, aen het welk de Gemeente te Ephefus zeker zouden worden blootgefteld, moesten hunne Leeraers waken en op hunne hoede zijn. Zy moesten yverig .arbeiden, en alle gepaste middelen by de hand nemen, zo om de Christenen tot lijdzaemheid en ftandvastigheid onder de . vervolgingen aen te moedigen als om hen te wapenen tegen de verleidende drangredenen der valfche Leeraren. — Ten dien einde fielt de Apostel hun zijn eigen voorbeeld ter naervolging voor: gejenkt dat ik drie jaren lang ,nacht en dag, niet opgehouden heb eenen iegelyk , tnet tranen van de tederfte lievdezorg voor het eeuwig behoud der menfchen, en van aendoening over de aennaderende verzoekingen. — paulus had met zijne handen gearbeid, om zijn beftaen te vinden, vs. 34. Dit maekte dat hy, zomtijds by dag verhinderd zijnde, den nacht had te bast genomen, om menfchen te vermanen, vooral zulken, die mede over dag aen hunnen arbeid verbonden waren. — Dit voorbeeld moesten de Leeraers der Gemeente te Ephefus zich ter hunner aenmoediging herinneren, het zelve naervolgen en gene moeite ontzien, om voor hunne kudde yverig te waken. paulus had te Ephefus, in den dienst van het Euangelie, onvermoeid gearbeid, drie jaren lang. Maer deze tijdsbepaling fchijnt kennelyk te ftrijden met Kap. XIX: 10. alwaer lucas den tijd van paulus prediking te Ephefus bepaelt op twee jaren. Die gefchiedfehrijver fpreekt, in de laetstgemelde plaets, alleenlyk van den tijd, geduurende welken de Apostel in de fchool van Tyrannus gepredikt heeft. Eerst  HANDELINGEN. XX. 385 fëerst had hy drie maenden lang in de Synagoge geleerd, vs. 8. Met het een en ander, had hy, tot in het derde jaer, te Ephefus in den dienst van het Euangelie gearbeid, en 'er is niets bekender , dan dat de Joden gewoon zijn, een gedeelte van den dag voor eenen gehelen dag te tekenen. 32. Ende nu, broeders, zo vervolgde de Apostel, die mijne Medearbeiders zijt in het werk des heeren, ick beveele u Gode en zijne getrouwe lievdezorg, ende ik vermaen u met allen dien ernst en aendrang, welke het gewicht der zake vordert, dat gy den woorde fijner genade , het Euangelie, waerin Gods genade wordt voorgefteld en aengeboden, in weerwil van alle vervolgingen > en van alle verdervelyke pogingen der valfche Leeraren, ftandvastig blijvt aenkleven. Ik beveel u al biddende aen de lievdezorg van God, die hoger zijnde dan alle de hogen, mach" tigh is ,om [V] en de Gemeente , welke ik te Ephefus geplant heb , in weerwil van allen listïgen en geweldigen, tegenftand, op te bouwen, ende om u een onwaerdeerbaer erfdeel van de eeuwige zaligheid te geven onder en met alle de geheyligde door het bloed en den Geest van christus. 33. De drijvveer van mijne onvermoeide pogingen was geen eigenbelang of winzucht, aen welke men, vooral in de kooplieden, gelijk Ephefus, zeer verkleevd is. (r) Ick en hebbe niemants filver, ofte gout, ofte kleedinge begeert. Volgt dit mijn voorbeeld, wacht u van de gelegenheid , en onderfcheidt u daerdoor van de valfche Leeraers , die uit het laeggeestig beginfel Van een verachtelyk eigenbelang werken. 34. Ende gy fclve weet dat (s) defe handen > welke ik thans uitfteek tot mijnen nootdruft, ende den, genen die met my waren, gedient hebben. Het gene ik en mijne reisgenoten tot ons matig onderhoud nodig hadden, hebben wy, door in een eerlyk beroep te CO 1 Cor. 9: 12. i Cor. ni 9. ende üi 13, (t) Hand» ilj J» i Cor. 4* i2. 1 Theff. « 9. 2 Xbeffi 3: 8. XXI. DBE£» Bfe  38r5 HANDELINGEN. XV. arbeiden , geduurende ons verblijv te Ephefus gewonnenSchoon ik het recht had, voor mijnen arbeid in den dienst van het Euangelie, onderhoud van de Gemeente te vorderen , heb ik verkozen met mijne handen te arbeiden , om den Christenen niet tot last te zijn, en een bewijs te geven , dat ik niets minder dan tijdelyk voordeel bedoele, verg. i Cor, IV: 12. IX: 12. 2 Cor. XI: 8. XII: 13. 1 Thesf. II: 9. 2 Thesf. III: 8, 0- 35. Ick hebbe u in allen met mijn eigen voorbeeld getoont, dat men alfoo arbeydende om zijn beftaen te vinden, gelijk ik gedaen heb, de fwacke , die buiten ftaet zijn , om zich zelve door hunnen eigenen arbeid te verzorgen ; moet opnemen en kan te hulp komen , ende ter aenmoediging, zo tot onvermoeide vlijt als mededeelzaemheid aen de nooddruftigen , gedencken aen de woorden des Heeren Jefu , dat hy gefegt heeft, Het is faliger , een veel groter voorrecht, te geven dan te ontfangen. Wy vinden nergens in de Ëuangelien , dat de Heiland immer woordelyk deze uitfpraek gedaen hebbe, het is zali farea , die paulus neer Jerufalem vergezelden ; met zich eenen zekeren mnason van Cyprus, eenen ouden Discipel, by welken paulus met zijn reisgezelfchap som te huis liggen. Dan is de mening deze , dat de Christenen van Csfarea den grijsaert mnason, geboortig van Cyprus, die misfchien reeds Cff) Matfb. 6: 10. Luc. m 2. cnie 22: 42.  HANDELINGEN. XXI. 395 reeds door de prediking van den Heiland zeiven was toegebracht, en die zich thans te Caefareen bevond, offchoon hy te Jerufalem woonde, als reisgezel mét zich namen, om by hem te herbergen. — Dan men kan het ook op de volgende wijs vertalen en inlasfchen , en met ons gingen ook zommige Discipelen van Cafarea, leidende ons tot eenen zekeren mnason van Cyprus, eenen ouden Discipel, by welken wy zouden te huis liggen- Dan wijst lucas de reden aen, waerom, die Christenen van Cfefarea paulus en zijn gezelfchap naer Jerufalem vergezelden, om hun namelyk by den gemelden mnason , die den Apostel in verfcheidene betrekkingen van dienst kon zijn , huisvesting te bezorgen. 17. Ende als wy te Jerufalem gekomen waren, ontfirigen ons de broeders, zo leden der Gemeente, als de Apostelen die daer waren, en de Ouderlingen blijdelick. Zy behandelden Paulus en zijne reisgenoten zeer lievderijk, en lieten hen toe in hunne vergaderingen. Het gene paulus te Jerufalem bejegend is, wordt zeer omflandig aengeteekend, Kap. XXI: 18— XXVIII. a. Vs. 18.-26. verhaelt de Euangelist, wat paulus, met den Apostel jacobus , en de Leeraren der Jerufalemfche Gemeente gehandeld hebbe. Q, Hy begav zich naer het huis van den Apostel jacobus , alwaer de Leeraers der Jerufalemfche Gemeente vergaderd waren , vs. 18. 18 Ende den volgenden [dagli], na zijne aenkomst binnen Jerufalem, gingh Paulus met ons in tot Jaco- bum , den zoon van Alphaeus, vergel. Kap. XV: 13, zijnde dènkelyk de eenigfte Apostel, die thans binnen Jerufalem tegenwoordig was. Hier was eene plechtige vergadering belegd van alle de opzieneren der Jerufalemfche Gemeente , aen welke Paulus verflag wilde doen van zijne verrichtingen, en met hen handelen over Hukken van het grootfte aenbelang'; ende alle de Ouderlingen waren, op het ontbod van Jacobus den Apostel, daer te zamen gekomen. XXf. DBEU  396 HANDELINGEN. XXL ÏU Het gene in die vergadering is voorgevallen, verhaelt de Gei Jchiedjehrijver , vs. 19-26. I. Eerst gav paulus bericht van den blijkbaren zegen ^ •welken God op zijnen dienst onder de- Heidenen gegeven had, vs. 19. 19". Ende als hyfè op eene zeer vr-iendelyke wijs ge* groet, en met zegenbede aengefproken hadde, verhaelde hy van ftuek tot fluck, wat Godt onder de Hey=i denen door fijnen dienft, niet alleen in klein Afien , maer ook in Griekenland., in verfcheidene fteden gedaea, hadde, zodat 'er eene zeer grote menigte, vooral uit de> Heidenen, door middel van zijne prediking toegebracht ware4 tot het getal der genen, die zullen zalig worden. Hy ver-, hadde, in alle de byzonderheden, de gefteldheid der Ge. meenten, welke hy bezocht; en het nut, het welk hy, onder den Godlyken zegen, gedaen had. S. Dit bericht droeg de goedkeuring der Vergadering wech, m •werd met eenen gepasten raed aen paulus achtervolgd x vs. 20 - 26. m~. Men gav paulus eenig verjlag van de Gemeente te Jerufalem, en hoe zeer hy by dezelve in verdenking geraekte , vs. 20, 21. 20. Ende fy [dat] bericht van Paulus gehoort hebbende , loofden den Heere gezamentlyk voor den uitnemende» zegen, welken Hy op de prediking van den Apostel verleend had; ende vervolgens feyden zy tot hemft Gy fiet, gelievde broeder en medeambtgenoot in het, werk des heeren , hoe vele duyfenden van Joden daer zijn die gelooven: ende fy zijn alle yveraers van de wet. Zy berichtten paulus, dat de prediking van het Euangelie, onder hen by de Joden, eenen uitgebreiden zegen had. Er waren vele duizenden, of, volgens de beteekenis van he.t, grondwoord, tienduizenden van Joden die geloven. Dit ftel- len  HANDELINGEN. XXL 307 ten zy paulus voor, als eene bekende zaek, gy ziet zeggen zy, hoe vele tien duizenden van Joden daer zijn, die geloven* Misfchien was het hem reeds, uit verfcheidene ontmoetingen, Welke hy, geduurende zijn kort verblijv te Jerufalem, gehad had, kenbaer geworden. Mogelyk had de een of ander der Leeraren hem daervan, by den aenvang zijner zamenkomst, een uitvoerig verflag gegeven. Althans zy veronderftellen de zaek zelve, als bekend genoeg. Zy geven den Apostel nader bericht■, omtrent het beftaen. van deze grote menigte der gelovigen; zy zijn alle yveraers ■san de wet. Zy waren zeer gezet op de nauwkeurige onderhouding der fchaduwachtige wetten, tot de minfte byzom derheden toe; en niet alleen dit, maer zy konden ook niet dulden, dat een ander daerom eenigszins nalatig ware. —» Dit was de denk- en handelwijs der nieuwbekeerde Joden, offchoon zy het Euangelie der vervulling hadden aengeno* men, bleven zy nog yveren voor de onderhouding van moses wet. Het fchijnt, dat jesus hun wel gepredikt was, als het einde en de vervuiler der Prophecyen , maer niet van de fchaduwwet; misfchien hebben jacobus en zijne medearbeiders de prediking van het laetfte ftuk, uit toegevendheid voor de Joden, en om hen des te beter te gewinnen, nog ontijdig geoordeeld. Trouwens, zo lang de Tempel nog niet verwoest was, had God nog niet openlyk verklaerd, dat de fchaduwachtige eerdienst was afgefchaft. fel. Ende gy zijt, by de bekeerde Joden, die nog blijven yveren voor de fchaduwwet, in merkelyke verdenking gekomen. Te weten, fy zijn aengaende u, door brieven en mondelinge gefprekken, van Afiatifche Joden bericht, dat gy alle de Joden, die onder de Heydenen zijn predikende in hunne Synsgoge, leert en aenfpoort om van Mofes wetten aftevallen, feggende dat fy de kinderen niet en fouden befnijden, noch nae de wijfen [der wet) wandelen. De zaek was derhalven deze: paulus zou den buitenlandfchen Joden, die het Christendom omhelsd hadden, beduid hebben , dat zy hunne kinderen niet langer moesten befnijden , noch de fchaduwachtige plechtigheden onderhouden. — XXI. DEEL.  3og HANDELINGEN. XXI; Wy vinden wel nergens aengéteekend, dat paulus deze leef' gepredikt hebbé. In lateren tijd kwam hy 'er openlyk voor uit, blijkens den briev aen de Gemeenten in Galatien. —. Maer gefteld, de Apostel had zo gefproken onder de buitenlandfche Joden, dan had hy hen nog geenszins geleerd vari üoses wet aftevallen. Dan had hy nog niets anders verklaerd dan de waerheid, dan dat dè fchaduwen hadden uitgediendómdat het lichaeiri daervan gekomen was, en in zö ver was zijne leer gene vernietiging, maer eene bevestiging vaii de wet. Dit hadden ook jacobus en zijne ambtgenoten zeer wel begrepen. Maer evenwel zy hielden het daervoor, en met reden , dat zulk een verkeerd vooroordeel tégen paulus veelligt zeer nadeelige gevolgen, voor de zaek van het Euangelie , hebben kon, en dat daerom dit vooroordeel moest wechgenomén wbrden. _ Men gav daerom den Apostel eenen vriendelyken raed; vs. 22 -16'. f. De raed zelve wordt opgegeven, vs. 22-25. \. Zy fielden dezen raed niet alleen voor, vs. Q.1-14, \\. Maer zy namen ook eene bedenking wech, welke daertegen in het gemoed van paulus 20a kunnen opkomen, vs. 25. 22. Wat is 'er dan [te doen], daer 'er zulkö nadeed lige berichten, aengaende uwe predikwijs, tot de Jerufalemfche Christenen gekomen zijn? welke middelen zullen wy i» het werk Hellen, om het onguhflig vooroordeel, het welk zy tegen u hebben opgevat, wech te nemen? Het is gantfcK noodigh dat de nienigte t'famenkome: want fy fullen hooren dat gy gekomen zijt. Uwe overkomst kan onmogelyk bedekt blyven; onze Christenen zullen uwe tegenwoordigheid binnen deze Stad ras vernemen, en hoe zullen wy u dan voor onaengenaemheden beveiligen? Wy zullen de ganfche Gemeente moeten zamenroepen, opdat gy u, ten overftaen van dezelve, voor ons verdedigt, en rekenfchap geevt van uwe verrichtingen; 23; Maer  HANDELINGEN. XX'i 399 23. Maer zulk eene algemene zamenroeping der ganfche Gemeente kan niet welvoeglyk gefchieden. Wy geven ü daerom eenen raed, waertoe zich thans eene ongezochte gelegenheid opdoet; en wy verzoeken vriendelyk, dat gy u denzelven laet welgevallen. Doet dan 't gene wy u fèggen en vriendbroederlyk raden. Wy hebben viei" mannen die een gelofte gedaen hebben. 24. Neemt defe tot u, ende heyligt u met haer, ende doet de onkoften nevens haer, op dat fy het hooft befcheeren mogen : ende alle mogen weten dat 'er niet en is aen 't gene daer van fy, aengaende u, bericht zijn; maer [dat] gy [alfoo] wandelt, dat gy oock felve de wet onderhoudt. Er waren vier mannen , die eene gelovte gedaen hadden, waerfchijnlyk van het Nazireerfchap , evenwel niet voor altoos, maer voor eenen zekeren tijd. De Joden zeggen, dat zulk een Nazireerfchap dertig dagen duurde, wanneer men' zich onthield van wijn en andere dingen, door de Wet nader bepaeld, Num. VI. — Deze vier mannen fchijnen zich by jacobus , en de overige Leeraren der Jerufalemfche Gemeente, vervoegd te hebben, om hun behulpzaem te zijn, in het dragen van de onkosten, welke vereischt werden, en vry aenmerkelyk waren, wanneer men, na het eindigen van dé dagen der gelovte, het hair liet affcheeren, het welk volgens de wet, op eene zeer plechtige wijs, met verfcheidene offeranden gefchieden moest. Deze onkosten te dragen was een byzonder blijk van Godsvrucht by de Joden. Dit was, zo zy dachten, eene allergefchiktfte gelegenheid voor paulus, om alle ongunftige vooroordeelen uit de gemoederen der bekeerde joden te Jerufalem, op eenmael geheel wech te nemen. Zy geven hem daerom vs. 24. dezen raed, dat hy zich by die vier mannen voegen zou; zich tot het Nazireerfchap afzonderen, opdat ieder een zien mogt, dat hy zich wel degelyk hield aen de wet van mose, en dat de gemelde berichten en vooroordeelen geheel ongegrond waren. 25. Doch 'er kon in het gemoed van Paulus geredelyk eene bedenking opkomejl, of zulk eene handelwijs ook ko» XXI. DEEL.  4oo HANDELINGEN. XXI. befchouwd worden, als flrijdig met zijne leer onder de Heidenen , en of dit, ter kennis van de bekeerde Joden komende , ook nadeelige gevolgen hebben zou. Jacobus en zijne Ambtgenoten herinnerden hem daerom het befluit, het welk deswegens voor eenige jaren, in de vergadering te Jelufalem genomen was, Kap. XV. Uit dit beginfel voegden zy 'er by, van de Heydenen die gelooven, Qi) hebben wy gefchreven ende goetgevonden, dat fy niet diergelijcks, als de fchaduwachtige wetten van Mofe vorderen, en fouden onderhouden, (i) dan dat fy haer, I om genen aenftoot te geven aen de Joden, in welker midden zy verkeeren, alleenlyk wachten van 't gene den afgoden geoffert is, ende (&) van bloet, ende van l verftickte, ende van hoererye. II, faulus volgde dezen raed op, vs. 26. 26. (/) Doe nam Paulus, die zich dezen vriendelyken raed, zonder de minfte tegenbedenking, liet welgevallen, de gemelde vier mannen met hem, ende den dagh daer aen met haer geheyligt zijnde, en zich volgens de wet. gereinigd hebbende, gingh hy in het voorhov van den Tempel, alwaer hy zich by de Priesteren vervoegde, ende verkondigde dat de dagen der heyliginge vervult waren of liever, dat hy de dagen der afzondering zou vervullen, '[blijvende daer] tot dat voor een yegelick van haer, van'de vier gemelde mannen, de offerhande opgeoffert was. De dagen der afzondering waren volgens de wet niet bepaeld, maer korter of langer naer ieders keus. Maer Paulus verklaerde den Priesteren, dat hy zou blijven, tot dat de dagen der gelovte van allen vervuld waren, en alle de offeranden , in welker onkosten hy mede dragen zoude , geheel vervuld waren. (ft) Hand. 15! 23» (O Exod. soi j. t Cor. 8: r» (*) Gen. 9: 4* CO Hand. 24: 6. h. Dt  HANDELINGEN; XXI. 401 h. De Apostel geraekte in handen, Kap. XXI: 27- XXVIII: 31. '3, De aenleiding daertoe vinden wy vs. 27-30'. Ü, De gevangenneming zelve , vs. 30b - 36. 1. Eerst van de Joden , vs. 30b. 2. Daerna van de Romeinen, vs: 31 -3<5. 27. Als nu de feveh dagen der afzondering van het Nazireerfchap, fouden voleyndigt worden * fagen hem de Joden van het Voorburgemeesterlyk Afien, in het - vdörhov van den Tempel, in gezelfchap van de meermalen gemelde vier mannen; welken zy niet kenden. Deze waren grotelyks geërgerd aen het gedrag van Paulus, ende daerom beroerden zy alle het Volck, het welk toen in de voorhoven van den Tempel was , ende zelvs fioegen zy de handen aen hem, hem grijpende. 28. Roepende, met een groot gefchieeuw; Gy IfraëÜtifche mannen, even als of het, op de bewaring van der Joden Godsdienst en voorrechten, aen kwam; kornet te hulpe, dat die huichelaer toch niet ontfnappe; Defe is de menfche die, wegens zijn fnood beftaen en verfoeilyk gedrag , ten aenzien van al wat heilig is; zo zeer bekend is, en buitenslands zo veel gerucht veroorzaekt heeft; hy is de man, die tegen het volck, ende de wet, ende defe allerheiligfte plaetfe alle [maft] overal leert, hy maekt 'er geduurig en onvermoeid zijn werk van, dm te beweerén; dat Israël niet meer met uitfluiting van de. Heidenen, het Volk van Gods byzonder eigendom zy, dat de wet van Mofe is afgefchaft, en dat de plechtige Godsdienst niet meer, aen den Tempel verbonden zy. Hy heeft zich derhalven vergrepen, niet alleen tegen ons volki maer ook tegen de Wet van Mofe en tegen den Tempel, deze allerkéiligfte plaetze. Wat moet van dit alles het gevolg wezen ? dat 'et gene Jodengenoten meer zullen aengeworven worden, en dat zelvs Velen uit ons volk , van Möfe en zijne Wet, zullen afvallen. Dit is het nog niet alles, ende boven dien heefc hy oock Griecken, onbefnedene Heidenen, in den Tempel, tri het voorhov der Israëliten gebracht, Ênde daerdoor heeft XXI* DEEL. • 6C  4oa HANDELINGEN. XXL hy defe heylige plaetfe, op eene allerfnoodfte wijs oniheyligt. 29. Want fy hadden te vooren (m) Trophimum den Ephefier, een heiden van geboorte, die gevolgelyk niet befneden was, met hem in de ftadt gefien, welcken fy meynden dat Paulus in den Tempel gebracht hadde. Zy verbeeldden zich, dat die- Trophimus één was van die vier mannen, welken Paulus thans by zich had. Wanneer wy ons nu herinneren , dat de Jerufalemfche Christenen zelve yveraers van de Wet waren, verg. vs. 20, en met welk een oog derhalven dezen, zo wel als het gros der Joodfche Natie , uit blindheid en onkunde , de tegen paulus ingebrachte befchuldiging befchouwden , zullen wy ligtelyk begrijpen kunnen, hoe de woede van allen, tegen hem is gaende geworden. 30. Ende de geheele ftadt quam in roere ; het gefchreeuw der Afiatifche Joden in den Tempel kwam weldrae ter ooren van anderen die 'er buiten waren, en verfpreidde zich binnen korten tijd, door geheel Jerufalem, het welk thans by gelegenheid van het Pinxterfeest, opgepropt was van menfchen, zodat de gehele Stad in rep en roer, en in de uiterfte wanorde geraekte. Een ieder vloog uit zijn huis, ende het volck liep, in eene verbafende menigte in alleryl te famen naer den Tempel. Zommigen vielen met grote woede, op den Apostel aen, ende fy grepen Paulum, ende trocken of fleepten hem buyten den Tempel, opdat deze heilige plaets niet door zijn bloed mogt verontreinigd worden ; ende terftont wierden de deuren, door de Leviten gefloten, om voor te komen, dat niemand der Heidenen onder dit oproer, in den Tempel komen mogt. Zodoende zag de Apostel vervuld het gene hem, zo door openbaringen van den Heiligen Geest, als door den mond van den Propheet Agabus voorfpeld was, vergel. vs. 10, n. 31. Men had den Apostel buiten den Tempel gefleept, met eenen toeleg, om hem af te maken. Ende als fy hem ti fuca* (ft) Hand. 20S 4. 2 Tim. 4! *•"  HANDELINGEN. XXI. 403 fochten te dooden, quam het geruchte, doormiddel van de wacht op den burcht Antonia, wel ras tot den Overften der bende, dat geheel Jerufatem in verwerringe was: Tot nader verftand van zaken, dienen wy kortelyk iets aen te merken, omtrent de burgerlyke gefteldheid der Joden in dien tijd. Zedert de verbanning van archelaus, voor ongeveer 45 jaren, waren zy onder de overheerfching der Romeinen. Thans was nero de Keizer der Romeinen. Hy ftelde Stadhouders of Landvoogden. die het hoogfte bewind van zaken, onder de Joden in handen hadden. Deze hadden hun gewoon verblijv te Ca:farea, en daer bevond zich thans felix, in die hoedanigheid. In verfcheidene fteden van het Joodfche land, lag eene bezetting van Romeinfche Krijgsknechten. Inzonderheid was 'er eene bezetting geplaetst, op den burcht Antonia, een Hot ten Noordwesten van den Tempel, gefticht door de Hasmonefche Vorsten, doch door herodes den Groten, vernieuwd en aenmerkelyk verbeterd , en door hem , ter eere van den Romeinfchen Veldheer marcus antonius , Antonia geheten. Dit flpt lag, op eene fteile rots van 50 ellen hoog, op de vier hoeken gefterkt, en zeer gefchikt, om de Joden te Jerufalem ia bedwang te houden. Thans ftond de bezetting, welke ten tijde der hoge Feesten fterker was, onder het bevel van den Overften claudius lysias, die. van het gemelde Hot, met zijne onderhebbende manfchap, een wakend oog kon hebben, op den Tempel en het gene 'er omging; daerenboven, had de burcht Antonia gemeenfehap met het voorhov van den Tempel, zo door middel van eenen weg, op geweivde bogen aengelegd, als door eenen onderaerdfehen gang. claudius lysias kreeg zeer fpoedig bericht Van het oproer. 32. Welcke terftont krijgsknechten ende Hooftmannen over hondert tot hem nam , zijnde een genoegzaem getal van gewapende manfchap, met derzelver bevelhebberen, ende hy liep, met zijne Soldaten af nae haeï toe, die het oproer verwekten, en Paulus zochten om té brengen. Sy nu den Overften ende de krijgskhech* XXI. D£££,. CC S  404- HANDELINGEN. XXI. ten fiende, hielden uit ontzach, voor de Romeinfche Soldaten , op van Paulum te flaen. Dit gav gelegenheid dat de Apostel, die fpoedig , door de woedende menigte zou zijn verfcheurd geworden, in de handen der Romeinen geraekte, en vryheid kreeg om zich te verantwoorden. 33. (k) Doe nu de rafende menigte eenigszins bedaerd, en op de aenkomst der gewapende manfchap, wat uit eikanderen geraekt was, naerderde de Overfte, ende greep hem , door zijne Soldaten uit de handen der Joden, het gene evenwel niet zonder geweld gefchiedde; ende daerop beval ny, dat men [hem] met twee ketenen foude binden: ende als dit gefchied was, vraegde hy wie hy was, ende wat kwaed hy gedaen hadde, dat de ganfche menigte zo zeer op hem was verbitterd geworden. 34. £nde dit onderzoek was ten eenemael vruchteloos: want, onder de fchare riep [d* eene dit,] d'andere wat anders, de meesten wisten niet eens, gelijk het, in zoortgelyke gevallen dikwijls gaet, wat 'er te doen ware. Doch de Overfte liet den Apostel middelerwijl in zekerheid brengen: want als hy de fekerheyt.niet en konde weten van wegen de beroerte, beval hy dat men hem in de legerplaetfe foude brengen. De woede tegen Paulus bracht hem natuur! yk op het vermoeden , dat hy zware misdaden bedreven had, en vermits hy daervan, door de beroerte van het volk, niets zekers ontdekken kon, liet hy hem by voorraed, in de legerplaets brengen. 3^. Ende dit kon niet, dan met veel moeite gefchieden, van wegen den geweldigen aendrang. Daerom als hy aen de trappen van het flot Antonia gekomen was, gebeurde het dat hy van de krijgsknechten gedragen wiert, vermits 'er gene gelegenheid was om behoorlyk te gaen, van wegen het gewelt der fchare, die al woedende op hem aendrong. 36. Want de menigte des volcks volgde al roepende, (0) Wech mei hem, daerdoor te kennen gevende, dat zy noch konden noch wilden rusten, voor dat by van kant was. t. Dt IX) Hand. au 11. (0) Luc. 2JJ iS. Joh. 19; 1$. Hand. 22: ft*.  HANDELINGEN. XXf. 405 (, Di gevolgen van des Apostels gevangneming, worden zeer uit' voerig aengeteekend, Kap. XXI: 37— XXVIII: 31. 1, paulus verantwoordde zich voor het volk, Kap. XXI: 37— XXII: ig. —. Hy verzoekt va»claudius lysias vryheid, om zich, voor de menigte te verantwoorden, vs. 37-39. 1 niiiin 1. Dit verzoek wordt toegejlaen , vs. 40. 37. Ende als Paulus, op de bovenfte trappen, by den ingang van het flot gekomen was, en [nuj zo in de legerplaetfe foude geleydt worden , feyde hy tot den Overften, met eene verwonderlyke bedaerdheid van geest, Is 't my geoorlofc tot u wat te fpreken ? linde hy feyde tot Paulus, die hem in goed Grieksch aenfprak, met verwondering, Kent gy Grieckfch ? • 38. Zijt gy dan niet de Egyptenaer , die voor defe dagen oproer verweckte, ende de vier duyfent moordcnaers nae de woeftijne uytleydde "? De Overfte had het oog op een geval, het welk in dien tijd zeer bekend was. —- josephus maekt 'er ook melding van Antiq. L XX. c. 7. en de Bello Jud. 1. XII. c. 13. Dan hy fchijnt zich zeiven eenigszins tegen te fpreken. —• De hoofdzaek is deze; een zeker Egyptenaer, vermoedelyk uit het hoge Egypten, daer de Griekfche tael niet bekend was, gav zich uit voor eenen Propheet, met oogmerk om Jerufalem te bemachtigen. Hy maekte eenen groten aenhang, die wel op 30000 beliep, welke hy om de woeftijne, naer den olijvberg leidde, in hoop van de Stad in te nemen. Dan hy werd, door den Romeinfchen Stadhouder felix zo wel ontvangen, dat zijn aenhang verftrooid, 400 mannen geflagen, en 200 gevangen gemaekt werdan, terwijl hy zelvs, door de vlucht ontkwam. Ondertusfchen fpreekt lucas van 4000 moordenaren , dat is, gewapende mannen. Dan men heeft wel in het oog' te houden, dat hy de woorden van den Romeinfchen Overften opgeve. Al had derhalven claudius lysias- 'hier in gedivaeld; en josarnus de waerheid gefproken, dan zou 'er noj niets XXI. DEEL- r ~ *J  4o6 HANDELINGEN. XXI. ten nadeele der gewijde gefchiedenis , uit afgeleid kunnen worden. Daerenboven wanneer wy meerder wisten , omtrent de omftandigheden, dan zou men de verfchillende berichten, wat de hoofdzaek betreft; beter kunnen overeenbrengen. — Het kan zijn , dat 'er maer 4000 gewapende mannen , by den Egyptenaer geweest zijn , van welke de Overfte fpreekt, en dat de menigte, welke zich van tijd tot tijd, by dezelve gevoegd heeft, naderhand zodanig zy aengegroeid, dat josephus dezelve op 30000 mannen mogt begroten. Althans daer de gemelde moordenaer ontkomen was, verkeerde de Romeinfche Overfte in het vermoeden, dat paulus dezelvde man was. Maer vermits hy zeer goed Grieksch fprak, begon lystas te twijffelen. 39. Maer Paulus maekte zich nader bekend. Hy feyde, Ick ben een Jodifch man, wat mijnen Godsdienst aengaet; en ten aenzien van mijne geboorte, ben ik afkomftig (p) van Tarfen, en derhalven een burger van geen onvermaerde ftadt in Cilicien : ende vervolgens verzocht hy vryheid, om de zaemgevloeide menigte, met opzicht tot zijn perfoon en gedrag, nader te mogen onderrichten. Hy voegde 'er daerom by, ick bidde U, laet my toe tot het volck te fpreken. 40. Ende de Overfte ftond zijn verzoek toe, om dusdoende ook voor zich zeiven, betere kennis van zaken te krijgen: als hy 't dan toegelaten hadde, Paulus ftaende op de trappen, zodat hy, van de gehele menigte kon gezien en gehoord worden, wenckte met de hant tot het volck , om ftilte en gehoor te krijgen : ende als daer groote ftilte geworden was, fprack hyfe aen in de Hebxeeufche of Syro Cbaldeeuwfche tale, welke toen ter tijd, in het Joodfche land gefproken werd, om het vooroordeel tegen de Grieken wech te nemen, en van allen verftaen ie worden. Hy begon eene treffelyke redenvoering, feggende, (j> Hand, 9: u, 30, HET f  HANDELINGEN. XXII. 4^7 HET XXII. KAPITTEL. @ m-m- De verantwoording van den Apostel, voor het Joodfclte volk, wordt aengeteekend vs. i - 29. f. De verantwoording zelve vinden wy vs. 1 21. f. Vooraf gaet eene gepaste voorreden,' by welke lucas eene aenteekening gevoegd heeft, vs. 1, 2. 4.. De voorreden ontmoeten wy vs. 1, en \\. De aenteekening van lucas , vs. 2. 1. A/TAnnen broeders ende vaders, hoort mijne X verantwoordinge, die [ick] tegenwoordelick tot u [doen fal). paulus fprak thans tot het Joodfche volk , het welk in eene verbafende menigte, voor het Hot Antonia vergaderd was. Onder den gemengden hoop, zag hy ook lieden van jjiren , zelvs Overheden van het volk. Hy noemde hen drerom niet alleen Mannen broeders, maer ook Vaders. Door djze vriendelyke aenfpraek, wilde hy hunne gramfchap eenigszins tot bedaren brengen; en om hen tot aendacht op te wekken, zeide hy, hoort mijne verantwoording, welke ik tegenwoordig tot u doen zal. — Elk werd daerdoor begerig om te vernemen, wat hy, ter verdediging van zijn perfoon en gedrag zou inbrengen. 2 (Als fy nu hoorden dat hy in de Hebreeufche, of Syro Chaldeeuwfche tale, wélke zy best verftonden, haer aenfpraek, hielden fy haer te meer ftiU Ende hy feyde,) XXI. df.el. Cc 4  4,8 HANDELINGEN. XXIf. tt- In de redenvoering zelve, vs. 3-21. L Verhaelt hy eerst zijr.e opvoeding en levenswijs, eer hy tot het Christendom bekeerd werd, vs. 3 - 5. 3. {a) Ick ben een Jodifch man van afkomst en Godsdienst, ende te Tarfen in Cilicien geboren. Het voornemen mijner Ouderen was, om my, tot een geleerden Rabbi op te leggen. Zy hebben my daerom al vroeg, naer de Hoge School van deze heilige Stad gezonden. By die gelegenheid ben ik opgevoedt in defe ftadt, aen de voeten des beroemden (b) Gamaliè'ls, welken ik tot mijnen Leermeester gehad heb. Onder het opzicht van dien Hooglecraer , die eene algemene hoogachting verworven had, ben ik onderwefen nae de befcheydenfte wijfe , of met de grootlie zorgvuldigheid, in de vóorfchrivten der va* derlicke wet, welke, behajveo de Wet van Mofe, nog vele andere inftellingen behelst; zijnde een yveraer voor de eere Godts, naer het inzien, het welk ik toenmaels had, zodat ik niet dulden kon, dat de vaderlyke Wet , in het minfte opzicht gefchond.en werd ; gelijckerwijs gy alle heden zijt: Ik ben de man, die zo zeer als iemand anders, voor de vaderlyke Wet, en tegen de Christenen geyvert heb. 4. (c) Die defen wegh, de leer namelyk van jesus, en de belijders van zijnen naem, vervolgt hebbe tot der doot, bindende ende in de gevanckeniifen overleverende beyde mannen ende vrouwen. Hoe meer Christenen ik in het lijden hielp, hoe meer ik my verbeeldde Gode eenen dienst te doen. 5. Gelijck my oock de toenmalige Hoogepriefter, die nog Leevt getuyge is, ende de geheele Raet der Ouderlingen: van dewelcke ick oock brieven van voorfchrijving en aenbeveling genomen hebbende, tot de Joden van de Synagoge te Damascus, onze broeders naer • het («) Hand. 9: II. ende tl: 39. 2 Cor. lis 22. (SJ Hand. 5: 34. (<0 Hand. g:3, ende 9: i. ende aöi 9. 1 Cor. 15: 9. Galat. 1: 13.  HANDELINGEN. XXII. 409 het vieesch, ben nae Damafcum gereyft, om oock de gene die daer waren, belijdenis doende van het geloov in jesus , gebonden te brengen nae Jerufalem, op dat fy , als -fchadelyke werktuigen voor onzen Godsdienst en Bmgeiilaet, geftraft fouden worden. Ij. Daerna geevt hy herklit van zijne zeer merhvaerdige bekeering tot het Christendom,> vs. 6-16i:. Eerst fpreekt hy van de zonderlinge gebeurtenis, welke, aenleiding gav, dat hy van gevoelens veranderde, vs. 6-n. fö. Vervolgens van zijne bekeering zelve, vs. 11-16. 6. (d) Maer het gefchiedde my, als ick, met het gemelde oogmerk reyfde, voorzien van de nodige manfchap, om my de behulpzame hand te bieden, ende Damafcum genaeckte, ontrent den middagh, dat (e) fnellick uyt den hemel een groot licht my rontom omfcbeen, bét welk den glans der helderfchijnende middagzon geheel verdoovde. 7. Ende ick viel van fchrik ter aerde, ende zy dia my vergezelden , vielen mede , dodelyk verfchrikt op den grond neder, vergel. Kap. XXVI: 14. Vervolgens zag ick iemand , bekleed met eene onnadenkelyke heerlykheid, in het midden van dat fchitterend licht, vergel. Kap. IX: 7, 17. Ook hoorde ik eene ftemme tot my feggende, Saul, Saul, wat .vervolgt gy my? 8. Ende ick kende voor als nog den verhevenen perfoon niet, die tot my fprak, uit het midden van het glansrijk licht. Daerom antwoordde ik , uit voorzichtigheid en eerbied, Wie zijc gy, Heere ? Ende hy feyde tot my, lek ben Jefus de Nazarener, welcken gy vervolgt. Uit Kap. XXVI: 15-18. fchijnt het, als of de Heiland hem aenftonds tot het Apostelambt geroepen hebbe, zodrae Hy zijn perfoon had bekend gemaekt. Dan paulus heeft zich , in zijne, verantwoording voor Koning agrippa Kap. (d~) Hand. 9: 3, («) 1 Cor. 15! 8- 2 Cor. 12: 2. XXI. DEEL. Cc 5  4io HANDELINGEN. XXII. XXVI, niet zo zorgvuldig, aen de rangfchikking der omftan* digheden van zijne bekeering verhonden. Trouwens wan* neer de Heiland hem aenftonds, onder zeer bemoedigende belovten, tot de hoge waerdigheid van het Apostelfchap geroepen had, zou paulus zo vele redenen niet gehad hebben, om van angst en fchrik te beven. — Uit vergelyking dan van paulus verhael, ter dezer plaets, met Kap. IX: 5, mogen wy befluiten, dat de verhoogde Middelaer voor diqnael, niet meer geantwoord hebbe, dan paulus gevraegd had. Op .de vraeg van paulus , wie zijt gy Heer ? antwoordde de Heiland, by voorraed eenvouwig, ik ben jesus de Nazarener* welken gy vervolgt. Volgens Hand. IX: 5, voegde 'er de Heiland by, het is u hard, de verzenen tegen de prikkels te jlaen. Deze fpreekwijs is ontleend van de prikkels, met welk een wederfpannig jokdier voor den ploeg gefpannen, wordt aengedreven; en geevt te kennen, dat zijn tegenftand tegen alle middelen, om hem van de waerheid des Euangeliums te overtuigen , tot zijn eigen verderv zou uitlopen, wanneer hy in zijnen onbefuisden yver, nog langer wilde voortgaen. 9 Ende die raet my waren, om mijne bloeddorstige Voornemens te onderfteunen, fagen wel het onbefchrijvlyk glansrijk licht, (ƒ) ende wierden feer bevreeft; maer de ftemme des genen die tot my fprack, en hoorden fy niet. Dit bericht fchijnt kennelyk te ftrijden, met het verhael van onzen Gefchiedfchrijver, Kap. IX: 7, dat paulus reisgenoten wel de ftem gehoord, maer niemand gezien hebben. — Dan de zaek was deze. Er gefchiedde eene tweederlei ftem tot paulus; door de eerfte maekte zich de Heiland bekend, en door de tweede, gelastte hem de verhoogde Middelaer, wat hy doen moest. De eerfte ftem hebben faulus reisgenoten niet gehoord. Door de fchielyke omfchijning van het ongemeen glansrijk licht, werden zy dermaten verfchrikt, dat zy geheel buiten zich zeiven waren, zodat zy niets hoorden. Maer eenigermaten tot bedaren gekomen, hoorden zy de if) Dan. is: 7.  HANDELINGEN. XXII. 411 de tweede ftem. — Middelerwijl zagen zy den verhoogden Middelaer niet, vergel. Kap..IX: 7. daer zy door het horen van de tweede ftem, op nieuws dermaten verfchrikten, dat zy ftonden als ftomme beelden zonder gewaerwording. 10. ünde door dit ontzettend antwoord tot nadenken gebracht zijnde , verzocht ick ootmoedig nadere onderrichting , omtrent het oogmerk van deze verbazende verfchijning. Ik feyde met eene bevende ftem, Heere wat fal ick doen? Ende de Heere feyde tot my ter mijner bemoediging, Staet op van den grond, waeruit ik bemerkte dat my geen verder onheil wedervaren zou, ende voegde 'er de heer by.- gaet henen nae Damafcum : ende aldaer fal met u uitvoerig gefproken worden , van al het gene dat u geordineert is te doen, vergel. Kap. IX: 6. 11. Toen ftond ik op van den grond, met behulp mijner reisgenoten die my de hand boden, omdat zy bemerkten dat ik krachteloos was. Ende als ick van wegen de heerlickheyt dellelven lichts, het welk my omfchenen was niet en fagh, fo dat ik volkomen blind was, wiert ick by de hant geleydt van de gene die met my waren, ende quam tot Damafcum, in het huis van zekeren Judas, vergel. Kap. IX: 11. Daer was ik drie dagen, zonder dat ik iemand zien konde, en de fchrik zat my zodanig in de leden, dat ik geduurende allen dien tijd, niet gegeten en gedronken heb, vergel. Kap. IX: 9. 12. (g) Ende een feker Ananias, een aenhanger van jesus , een Godtvruchtigh man nae de wet, [goei] getuygenifTe hebbende van en in grote achting pijnde, by alle de Joden die [daer] woonden. 13. Quam uit kracht van eene Openbaring, vergel. Kap. IX: 10-16. tot my ten huize van Judas , ende by [my] ftaende: feyde hy tot my op eenen zeer bemoedigenden toon, Saul, thans mijn gelievde broeder in christus, de gezegende jesus die u onder, den weg verfchenen is, heeft my tot u gezonden om u , door zijne wonder- (g~) Hand. 9: 17. XXI. DEEL.  4is HANDELINGEN. XXII. kracht van uwe blindheid te genezen ; wort dan weder fiende. Ende ter felver ure als hy dit woord gefproken had, wiert ick fiende op hem, nadat 'er als fchellen van mijne oogen gevallen waren. 14. Ende hy feyde vervolgens: De Godt onfer vaderen heeft u te vooren verordineert en beftemd, om fijnen wille te kennen, welken Hy omtrent de zaligheid van zondaren, door jesus christus in het Euangelie geopenbaerd heeft, endeden verhoogden Middelaer, dien Rechtveerdigen hy uitnemendheid te fien , ende de ftemme uyt fijnen mont te hooren. 15. Want gy fult hem getuyge zijn by alle menfchen, zo Joden als Heidenen, van 'c gene gy gefien ende gehoort hebt. 16. Ende nu , wat vertoeft gy? Blïjv niet langer op den grond liggen. Staet op, ende laet u doopen, ende uwe fonden afwalTchen, gelijk deze grote weldaed in den D.oop be.teekend en verzegeld wordt, aenroepende, en van ganfcher harten gelovende in den name des Heeren jesus , die u verfchenen is , verhel. Kap, H: 38. {4. Wijders verhaelt paulus hoe hy gezonden ware om. onder de Heidenen te prediken, vs. 17-21. 17. (h) Ende het gebeurde my, als ick na verloop van eenigen tijd te Jerufalem wedergekeert was, ende in den Tempel badt, dat ick in een vertreckinge van finnen was : en in eene Openbaring bevel kreeg, om in deze hoofdftad niet te prediken. 18. Ende het gebeurde in die vertrekking van zinnen, dat ick hem fagh, die my op den weg. naer Damascus: verfchenen was, ende dat hy toe my feyde, (ij spoedt. u, ende gaet in der haefte uyt Jerufalem: want fy en fullen uw' getuygenüTe van my, niet aennemen, en derhalven zoudt gy hier uwen tijd. nutteloos verflijten. 19. En- (S) Hand. 9' 28. CO Matth. l«: 34-  HANDELINGEN. XXIL 413 19. Ende ick feyde met eene eerbiedige vrymcediglieid, Heere laet bet my vergund worden , uw Euangelie binnen Jerufalem te prediken. De inwoners kennen my * fy weten (è) dat ick voorheen , een woedende vervolger der belijders van uwen naem geweest ben , zodat ik iii de gevanckeniffe wierp, ende in de Synagogen geeffelde die in u geloofden: 20. (/) Ende doe het bloet Stephani uwes getuygen vergoten wiert, [dat] ick daer oock by ftont s ende mede een welbehagen hadde in fijne doot , ende de kleederen bewaerde der gene die hem doodden. Wanneer ik derhalven den Jerufalemmers bericht gav, hoe ik van de waerheid des Euangeliums ben overtuigd geworden , meen ik te mogen hopen, dat velen in u geloven zullen. 21. Ende hy feyde tot my, gy bedriegt u, gehoorzaem mijn bevel. Gaet henen uit Jerufalem, elders heb ik werk voor u : («) want ick fal u verre tot den Heydenen affenden, om menfchen die de ftomme afgoden eeren, tot den levendigen God, en het geloov in mijnen naem, te bekeeren, //. Dan paulus, wordt door het volk in zijne redenvoering gefluit, en door den Romeinfchen Overften claudius lysias nader onderzocht, vs. 22-29. f. Hy wordt door de woede van het volk gefluit, vs. 22 , 23. 22. Paulus zou zijne lotgevallen, onder de Heidenen verder verhaelt en betoogt hebben , dat jesus de beloovde messias zy; maer hy werd door het volk gefluit. Sy hoorden hem nu tot dit woort toe, dat hy van zijne zending tot de Heidenen begon te fpreken; maer toen wilden de Joden niet langer naer hem hooren, ende fy verhieven hare ftemme , feggende met een woest getier. (*) Hand. au 4. (/) Hand. 7: 58. ende 8: 1. (m") Hand. 9: 15. ende 13: 2. Galat. 11 15. ende 2: 8. Ephef. 3: 3. I Tim. a; 7* s Tim. u II, " XXI. DEEL»  414 HANDELINGEN. XXII. •(») Wech van der aerde met fulck eenen: want het en is niet behoorlick dat hy leve. Ons volk zou een fchromelyk onrecht gefchieden, wanneer zulk een booswicht niet met den dood geftraft wierd. 23. Ende als fy riepen, ende de kleederen van haer fmeten, als wilden zy zich gereed maken , om geweldiger hand op hem aen te vallen, ende ftof in de lucht wierpen; ten einde dat alle die hier tegenwoordig waren, opgeroepen wierden, om Paulus het koste wat het wilde, van kant te maken; oordeelde de Overfte het nodig om hem te beveiligen. ff. De Romeinfche Overfte wilde de zaek nader onderzoeken, vs. 24-29. J. Hy was voornemens, door geesfeling tot een fcherper onderzoek over te gaen, vs. 24. ||. Maer hierin wordt de Apostel verfchaont, vermits hy een Roomsch Burger was, vs. 25-29. 24. So dra de verbazende menigte der zaemgevloeide Joden, zulk eene tomeloze woede openbaerden, beval de Overfte dat men hem in de legerplaetfe, binnen de burcht Antonia foude brengen , om hem voor het geweld van het volk te beveiligen. Maer evenwel, vermits de Joden zo zeer tegen hem verbitterd waren, dacht hy dat Paulus een groot misdadiger wezen moest, ende daerom feyde hy , dat men hem met geeffèlen onderfoecken foude, op dat hy verftaen mochte om wat oorfake fy alfoo over hem riepen. Het was namelyk niet alleen by de Romeinen, maer ook by andere volken, de gewoonte om de misdadigers op zulk eene wijs, tot belijdenis te noodzaken. 25 Ende alfo fy hem met de riemen uytreck- ten, gelijk men gewoon was, opdat de geesfelflagen des te groter fmerten zonden veroorzaken , feyde Paulus tot den Hooftman overhondert, die daer als Bevelhebber van (») Hand. au 36.  HANDELINGE N. XXII. 415 Van de Soldaten, welke de geésfeling verrichten zouden, by ftont, Is 't ulieden geoorloft eenen Romeynfchen menfche, ende [dien] onveroordeelt , tc geeüelen ? Volgens de wet van valerius , was het ongeoorloovd eenen Romeinfchen Burger te veroordelen, zonder zijne zaek onderzocht te hebben, en volgens die van porcius , mogten de Romeinfche Burgers niet gegeesfeld worden. Zeer bekend is het zeggen van cicero : „ Het is eene misdaed, „ eenen Romeinfchen Burger te binden, het is een fchelm„ ftuk hem te geesfelen, het ftaet gelijk aen eenen vader„ moord hem te doden , en hoe zal ik het noemen, hem „ te kruicigen!" — paulus beriep zich op zijn Roomsch Burgerrecht, om de geésfeling te ontwijken. Dit was geen lafhartigheid, ftrijdig met zijnen plicht, volgens welken hy altoos moest bereid zijn, om fmaedheid en mishandelingen voor de eer van jesus, en de belijdenis van zijnen naem te ondergaen; het ftondt hem niet alleen vry, maer zelvs was hy verplicht, om alle fmerten en fmaedheden te ontgaen , van welke hy wist, dat hy daerdoor aen de zaek van het Euangelie, geen het minfte voordeel'konde toebrengen. 26. Als nu de Hooftman over hondert [dat] hóórde, dat Paulus zich op zijn Romeinsch Burgerrecht beroepen had, gav hy den Soldaten bevel om de toebereidfelen tot de geésfeling te ftaken, en haeste zich om nadere beveelen van den Overften te vragen. Zonder uitftel gingh hy toe ende boodfchapte het den Overften , feggende, Siet wat gy te doen hebt, handel voorzichtig om den Romeinfchen Raed en het volk niet te beledigen: want defe menfche, welken gy my gelast hebt te laten geesfelen, is een Romeyn. 27. Ende de Overfte quam toe, ende feyde tot hem, Segt my de waerheid, zijt gy een Romeyn? ende hy feyde, Ja ik ben een Romeinsch Burger. 28. £nde de Overfte antwoordde, dit verwonderd my : Ick ben een Griek van aenzienlyke geboorte , eu hebbe dit burgerrecht voor een groote fomme [geks] Verkregen , en gy een geringe Jood , zijt ook eeu Rq- XXI. DEEL.  •4t6* HAND ELINGE N. XX.I. meinsch Burger. Ende Paulus feyde * Maer ick ben oock zelvs dat meer is, [eeti Romeinsch burger] geboren. Hoe paulus aen het Romeinfche Burgerrecht, het welk hy by zijne geboorte had overgeërfd, gekomen zy, kunne 1 wy niet bepalen. Zijne Voorouders kunnen dat Burgerrecht , op meer dan ééne Wijs verkregen hebben. Misfchien was iemand zijner Voorvaderen met dit voorrecht befchonken , ter beloning van zijne dapperheid in den krijgsdienst. Althans julIus ctesar , was met het uitdeelen van dit voorrecht, vry mild geweest. Ook wierd dat Burgerrecht meermalen, aen Joden gefchonken; josephus zelvs was een Romeinsch Burger. De Overfte verwonderde zich , dat paulus een geringe Jood, een Romeinsch Burger van geboorte ware. Evenwel geloovde hy het op zijn Woord, zonder verder onderzoek; trouwens , het was geheel niet te denken , dat iemand het ondernemen zoude, van dit voorrecht valfchelyk voor te wenden , naerdien zulk eene ftoutheid ten ftrengften zou geftraft worden. 29. Terftont dan lieten fy van hem af, die herh. dbor geésfeling fouden onderfocht, en tot bekentenis ge. dwongen hebben. Ende de Overfte wiert oock beVreett en zeer verfchrikt, doe hy verftont dat hy een Romeyn was, ende dat hy hem onbedachtzaem hadde gebonden , het welk ten eenemael ftrijdig was, met de roorrechten van eenen Romeinfchen Burger. Hy liet hem daerom zijne ketenen afdoen, en behandelde hem als eenen gevangenen van aenzien. 2. paulus verantwoordde zich voor den groten Raed der Je- ■ den, vs. 30— XXIII: 10. —i De aenleiding daertoe vinden wy vs. 30. 30. Ende de Overfte der Romeinfche bezetting té Jerufalem, des anderen [daegs], willende de fekerheyt weten, waerom hy van de Joden belchuldigt wiert, maeckte hem los van de banden, ende beval dat de Over-  HANDELINGEN. XXIf. 417 Gverprieffcers ende haer geheele Raet fouden komen : ■ ende Paulurh van de burcht Antonia afgebracht hebbende, ftelde hy [hem] voor haer De Overfte beval , dat de Overpriesters en hun gehele Raed zouden komen. Maer waer moesten zy komen ?. niet in hunne gewone vergaderplaet-s: want de Overften liet hun niet aenzeggen dat zy vergaderen moesten , en dat hy met den gevangenen by hen komen zoude; maer dat zy zouden komen\ Ook moest de, Joodfche Raed, niet in het flot Antonia komen : want de Overfte, heeft den gevangenen van dat flot afgebracht. Wy hellen daerom over om te vermoeden, dat de Overfte, de leden van den groten Raed in zijn huis onc. boden, en aldaer paulus voor hen gefteld hebbe. II E T XXIIJ. H A ? I T T E t, . De verantwoording van den Apostel voor den grote^ Raed der Joden, wordt befchreven vs. i -10. /. paulus begon zijne redenvoering, maer werd door de onbefuisdheid van den Hogepriester gefluit, vs. 1-5. frf. Ziende dat hy met eene regelmatige verantwoording , niet zou kunnen vorderen, zocht hy de Pharizeeuwen op zijne zijde te krijgen, vs. 6- 9, Hierdoor ontjiond zulk een grote tweedracht, dat de Qverjle vrezende, dat de Apostel zou verfcheurd worden , hem weder naer de Iwofdwacht brengen liet, vs. 10. ï. "C^Nde Paulus de oogen op de leden van den Joodfchen Raet houdende, en hen ten blijke van een goed geweten , het welk van geen kwaed bewust was, met eene befcheidene ftoutmoedigheid aenziende, feyde , Mannen broeders, (#) Ick hebbe, met alle goe-, (a) Hand. 24! 16", XXI. DEEL. Dd  4i8 HANDELINGEN. XXIIL de confcientie , voor zover ik altoos naer het licht van mijne overtuiging gehandeld heb, voor Godt en onder in. drukken van zijne alziende tegenwoordigheid , gewandelt tot op defen dagh. De uitdrukking met alle goede confcientie, moet men niet in den alletitrengften zin opvatten , als of hy nimmer zou gedwaeld en verkeerd gehandeld hebben. Niets minder dan dit. Voor zijne bekeering was hy één der voornaemöe zondaren, r Tim. I: 13, IS- na zijne roeping tot het Apostelfchap, was hy wel onfeübaer in de leer; maer voor het; overige, lag hy bloot voor dwalingen, en hoe heilig ook in 2tjnen wandel, was hy nog ver van de volmaektheid, Phil. III: 12, 13. Maer een goede confcientie is hier in het algemeen , eene overtuiging dat men wel doet. — Voor zijne bikeering , had hy door de Pharizeeuwfche vooroordeelen verblind , fchromelyk gedwaeld , vooral toen hy de Chris, tenen vervolgde; maer hy was onbeftraffelyk geweest, voU gens de rechtvaerdigheid welke in de wet is, Fhil. III: 6* hy had gehandeld uit eene goede confcientie, met eene overtuiging dat hy wel deed, en eene verbeelding dat hy Gode eenen dienst deed, vergel. Kap. XXVI: 9. — Zo had hy ook gehandeld na zijne bekeering tot op dezen dag j en van dien tijd af aen, was zijne overtuiging gegrond geweest. De Apostel wil dan met één woord zeggen, dat hy geen bedrieger of boosdoener ware, die zijn geweten verkrachtj maer dat hy altoos volgens het licht van zijne overtuiging gehandeld had. In dien zelvden zin fchrijvt hy , dat hy God diende met een rein geweten, 2 Tim. I: 3, en de we« derparüjdige dingen, welke hy tegen den naem van den gezegenden jesus gedaen had , waren niet uit opzettelyke? boosheid, maer uit onwetendheid voortgekomen , 1 Tim, 2, (b) Maer de Hoogepriefter Ananias, was reeds grootelyks geërgerd over dit begin van Paulus verantwoor-. ding, Daerom beval hy de gene die als dienaers by hem ftonden , dac fy hem op den monc fouden ftaen, Eï ib,) 1 Kon, aaj 54, Jet, zet 5, Joh, J?: az»  HANDELINGEN. XXIIL 419 Er is geen twijffel aen, of paulus zon trapsgewijs zija voortgegaen om zijn gedrag te verdedigen, byzonder daerin, dat hy gene Heidenen in het voorhov der Israëliten van den Tempel gebracht had : dat de vreemde Joden die by gelegenheid van het Pinxterfeest, uit Afien gekomen waren , hem ten onrechte by het volk hadden ten toon gefteld, als eenen man die tegen het volk, de wet en den Tempel overal leerde. Deze waren eigenlyk de zaken, welke hem te laste geiegd werden, vergel. Kap. XXI: 28. Deze befghuldiging had aenleiding gegeven, dat 'er een fchromelyk oproer verwekt, en dat hy in handen van den Overften der Romeinfche bezetting gekomen was , vergel. Kap. XXI: 29-40. Met één woord, hy zou zoortgelyk eene redenvoering, als stephanus weleer, gedaen en betoogd hebben , dat jesus van Nazareth, de beloovde messias en het einde der wet ware. — Maer de Hogepriester, nam de toevlucht tot geweld, en verhinderde hem verder voort te gaen. Maer paulus had nog zo weinige woorden gefproken , waero.ver was de Hogepriester geërgerd , en wat bewoog hem om den Apostel op den mond te laten flaen ? Misfchien fprak paulus, naer zijne gedachten met te veel vrymoedigheid, en met te weinig eerbied voor deze luisterrijke byeenkomst, van zijne onfchuld. Maer voor het naest was da Hogepriester daer over gebelgd, dat hy hem en de overige leden van den Raed, die eertijtelen niet gav welken hy verwacht had. — Te weten , toen stephanus zijne verantwoording begon, bediende hy zich van deze eerbiedige aenfpraek , gy mannen Broeders en vaders . Kap. VII: 2. Maer ïaulus had den eertijtel van vaders nagelaten. Trouwens, en dit houde men in het oog, hy ftond thans niet voor zijne Rechtereu. De zaek was nu in handen van den Overften der Romeinfche bezetting ; deze had de leden van den Joodfchen Raed in zijn huis ontboden, niet om den Apostel te yonnisfen , maer om te onderzoeken , wat hy volgens de Joodfche wetten mogt bedreven hebben , daer het volk zet zeer tegen hem verbitterd was; ten einde hem na dit verzoek zo te behandelen, ais hy naer, rechten zou menen tQ behoren. XXI. d.p:el< Dd 2  42» HANDELINGEN. XXIIL 3. Doe feyde Paulus, die deze mishandeling van den Hogepriester zeer euvel opnam , tot hem , Godt de rechtvaerdige Richter, zal deze mishandeling, zo blijkbaer ftrijdig met alle recht en billykheid , geenzins ongewroken laten. Hy fal u volgens de wet der wedervergelding, ter zijner tijd ook eens gevoelig flaen. Hoe onbetamelyk en onverdraeglyk is uwe woestheid , gy zijt gelijk aen een gewittede wandt, voor zover gy uitwendig eene fchoone vertoning maekt van Godsvrucht, daer uw hart van binnen zo grouwlyk is: (c) Sitt gy oock om my en mijn gedrag te oordeelen nae de wet, ten einde daervan aen den Romeinfchen Overften verilag te geven, ende beveelt gy tegen de wet dat men my fal flaen, daer het nog niet gebleken is, dat ik aen eenige misdaed fchuldig ben? zulk eene handelwijs is ftrijdig met alle recht en reden. 4 Lnde de dienaers van den Joodfchen Raed , die daer by ftonden feyden , Scheldt gy den Hoogenpriefter GodtS , het hoogwaerdig Opperhoofd van Israëls Kerkftaet ? 5. Ende Paulus bemerkende, dat hem de drivt te verre vervoert bad, feyde, Ick en wiffc niet, broeders, dat het de Hoogepriefter was. Anders zou ik hem niet, voor eenen gewitteden wand gefcholden j hebben : Want ik weet zeer wel , dat daer in de wet is gefchreven, (d) Den Overften uwes volcks en fult gy niet vloecken. Hier rijzen twee bedenkingen van aenbelang: hoe is het mogelyk dat paulus den Hogepriester niet gekent hebbe , en zo hy hem al niet gekent beeft , bezondigde hy zich evenwel niet tegen de regelen de? Christelyke zachtmoedigheid ? — Men heeft zich zeer veel moeite gegeven , en gansch verfchillende wegen ingeflagen , om deze bedenkingen op te losfehen. Dan wy zullen zeer kortelyk opgeven, hoe het ons is voorgekomen. A. Het is zeer mogelyk niet alleen, maer het is zelvs zeer naCO Deut. 17: 9. (<*) Exod. 22: ï8.  HANDELINGEN. XXIII. natuuriyk, dat paulus den Hogepriester niet kende. — Gefteld, dat ananias de wettige Hogepriester ware , dan is het uit hoofde zijner langduurige afwezenheid uit Jerufalem , ligtelyk te begrijpen , "dat paulus dezen man van aengezicht niet gekent hebbe. Aen zijne kleding , was de Hogepriester niet kenbaer : want buiten den plechtigen Tempeldienst, droeg hy gewone klederen , Ezech. XLIV: ip. Ook kon paulus den Hogepriester niet daer aen kennen, dat hy de plaets van den Voorzitter bekleedde : want, behalven dat het twijffelachtig is, of de Hogepriester altoos de Voorzitter was in den Joodfchen Raed, waren deszelvs leden in dit geval niet plechtig vergaderd; zy waren alleen ten huize van den Overften der Romeinfche'bezetting ontboden, om te onderzoeken wat paulus wel tegen de Joodfche wet mogt misdaen hebben, dat het • volk zo zeer tegen hem verbitterd was. Het was derhalven gene geregelde vergadering, de leden zullen onder eikanderen gezeten hebben, zonder den rang waer te nemen ; zodat het voor paulus onmogelyk ware , ok\ te weten wie de Voorzitter ware. Maer de gefchiedenis geevt nog meerder Jicht aen deze zaek. — Deze ananias was te voren Hogepriester geweest. Maer, by gelegenheid van zekere oproeren en geweldenaryen , tusfchen de Joden en Samaritanen was hy afgezet, en in boeien naer Rome opgezonden. Toen hy in zijn Vaderland wederkeerde, wierd de Hogepriesterlyke waerdigheid bekleed door jonathan , en deze vermoord zijnde, ftond die plaets eenigen tijd ledig, tot dat ismael door Koning herodes acrippa ii, werd aengefteld. Nu gebeurde de gevangenneming van paulus , juist op dien tijd dat het Hogepriester-ambt open ftond. Geduurende dien tijd , had ananias de ftoutheid , om zich de waerdigheid en de rechten van het Hogepriesterfchap aen te matigen, paulus wist derhalven niet, dat ananias Hogepriester was, en als zodanig moest geëerbiedigd worden ; maer wel dat hy een indringer was, die zich deze waerdigheid zonder recht aenmatigde. B. Maer handelde paulus met dit alles niet onbefcheiden, XXI. deel. Dd 3  4i» HANDELINGEN. XXIIL en ftrijdig met de voorfchrivten der Euangelifche zachtmoedigheid ? paulus wist zeer wel , dat hy volgens de Godlyke wee, de Overften van zijn volk niet vloekenmogt , vs. 5, Hy heeft derhalven tegen deze we: niet gezondigd. Trouwens, de dienaers die hem beilraft hadden , berusten in zijne verdediging. Hy zal dan ananias die misfchien aen het einde zat, of welligfc ergens ftond, voor eenen byzonderen perfoon hebben aengezien. Maer gefteld zijnde, paulus heeft ananias , welken hy niet als Hogenpriester kende, evenwel voor een lid van den groten Raed gehouden. Doch de Overfte der Romeinfche bezetting , had de leden van het Sanhedrin by zich ontboden , niet om als Richters een vonnis te vellen over den Apostel; maer eenvouwig om te onderzoeken , waerom de Joden zo zeer op hem verbitterd waren. — Daerenboven , paulus werd door den zich indringenden Hogepriester grotelyks beledigd , hy begon nauwlyks te fpreken, of hy werd op -den mond gefiagen. ananias verlochende derhalven , zelvs zijne aangematigde waerdigheid. Wat wonder dat de Apostel toornig werd , daer hem tegen alle wetten van recht en reden de gelegenheid benomen werd, om zich tegen de befchuldigingen van eene oproerige menigte , te verantwoorden. Hy was en bleev een mensch , aen menfchelyke drivten onderworpen , en hy was zeer gevoelig dat men hem die rechten door geweld ontnam, welke de natuur zelve aen eiken mensch toeftaet. —- Had hy op deze onverdraeglyke mishandeling ftil gezwegen , de Romeinfche Overfte zou het hebben kunnen aenmerken , als een bewijs dat zijn geweten hem veroordeelde. — Voeg 'er by, dat paulus de waerheid fprak: ananias was een gewittede wand, een affchuwelyke huichelaer, die rechtvaerdig verdient had , van God geflagen te " worden. Maer, mag men denken, paulus erkent zelvs in zijn antwoord , dat de drivt hem te verre vervoert hadde. - Hy ontkent niet dat hy gefcholden had, maer verontfchul- digd  HANDELINGEN. XXIII. 433 digd zich daer mede , dat hy den perfoon niet kende" Doch wy ftaen gaerne toe, dat paulus s hoe ver ook in de heiligheid gevorderd, zijne gebreken had-, dit erkent hy zelvs edelmoedig» Phil. III: 12, 13. wat 'Wonder, dat hem in eene rechtmatige gramfchap onder de allerverachtelykfte mishandeling, een onbedachtzaem woord ontvallen zy. 6. Ende Paulus wetende , dat het één deel der leden van den grotén Raed, die ten huize van den Romeinfchen Overften gekomen waren, was van de Sadduceen , ende het ander van de Pharifeen, en bemerkende, dat hem gene gelegenheid zou vergund worden om zich te verantwoorden, wendde hy het over êenen anderen boeg. Hy riep overluid in de tegenwoordigheid der leden van den Raet, Mannen broeders > (e) ick ben een Pharifeer, eens Pharifeers fone: ick worde over de hope op een toekomend leven , ende over de leer van dé opftandinge der dooden geoordeelt Door deze krijgslist zochte hy zich, by hen die van den Pharizeeuwfchen aenhang waren, te veraengenamen, en hen op zijne zijde tê krijgen. 7. Ende Paulus bereikte ook zijn oogmerk , want als hy dit gefproken hadde, ontflont daer tweedracht tuflchen de Pharifeen ende de Sadduceen ende de menigte wiert verdeelt. De opfchudding was geweldig. De haet, welken de Pharizéeuwen hadden tegen de Sadduceeuwen , maekte dat de eerfte j de party voor Paulus opnamen. 8. (ƒ) Want de Sadduceen feggeh dat 'er geen Opftandinge der doden te wachten en is, noch dat 'er één eenig Engel zy, bewerende dat de Engelen zo menigmael zy verfchenen, gefchapen zijn^ en daerna opgehouden hebben van te beftaen; noch zy geloven dat 'er een geeft , een onftoffelyk wezen buiten God zy, houdende de men- Co Hand. 24: ai. ende 26! 6. Phit 3: 5; (ƒ) Matth. mi £3* Luc. 20! 27. XXI. DEEL. Dd 4  4^4 HANDELINGEN. XXIII. fchelyke zielen voor zekere hoedanigheden van het lichaem > welke met dezelve fterven ; maer de Pharifeen belijden het , behalven de opftanding der doden , beyde dat 'er Engelen ; en dat de zielen der menfchen onftoffelyke wezens zijn , welke na den dood van het lichaem, eeuwig overblijven. 9. Ende daer gefchiedde een groot verward geroep , en een geweldig gefchreeuw: ende de Schriftgeleerde van de zijde der Pharifeen ftonden op', ende {treden ten voordeele van Paulus , feggende , wat die van den Sadduceeuwfchen aenhang, die alle heginfelen van zedenleer verwoest, ook beweren mogen, (g) Wy en vinden geen quaet in defen menfche: ende indien een afgefcheiden Geeft tot hem gefproken heeft, ofte een Engel, en laet ons tegen Godt niet ftrijden j maer horen wat den man van Gods wegen geopenbaerd is. 10. Ende als 'er groote tweedracht ontftaen was* wélke eerlang tot woede ftond over te flaen, de Overfte der Romeinfche bezetting, die in deze verwarde vergadering tegenwoordig was, vieefende , dat Paulus van haer verfcheurt mochte worden, geboodt dat het krijgsvolck, het welk voor zijn huis de wacht hield, foude afkomen , ende hem uyt het midden van haer wechrucken, ende in de legerplaetfe op het flot van Antonia , in veiligheid brengen. Dusdoende , bleev Claudius Lyfias even onzeker wat hy van Paulus, en de vei bil tering der Joden tegen hem denken moest. Dan , hier doet zich wederom eene nieuwe bedenking oip, niet min gewichtig dan de vorige. Zy is deze : was het niet eene listige en ongeoorloovde kunstgreep, van welke paulus zich bediende, om de leden van den Joodfchen Raed verdeeld te maken, ten einde zijn perfoon te redden> was dit beftaenbaer met de oprechtheid, maekte hy zich daerenboven niet fchuldig aen leugentael; daer immers de Iper van de opftanding der doden geenzins de zaek was , over welke hy geoordeeld werd ? — Ter beantwoording • - van (£) Hand. 451 35. snde *6 sU  HANDELINGEN. XXIII. 425 van deze fehijnbare bedenking, zullen wy kortelyk de volgende aenmerkingen mededeelen. A. De Apostel ftondt hier geenzins voor zijne Richteren. De leden van den Joodfchen Raed, gelijk wy reeds meermalen hebben opgemerkt, waren geenzins zamengeroepen tom de zaek van paulus te beoordeelen , en over hem feen vonnis uit te fpreken. De Overfte der Romeinfche bezetting wilde weten, wat toch wel de oorzaek wezen mogt, dat het Joodfche volk zo geweldig tegen hem ver• bitterd Ware, 1 Hy had in het algemeen begrepen, dat hy zich op de eene of andere wijs, tegen den Godsdienst en den Tempel, moest vergrepen hebben. Om hier omtrent nadere zekerheid te krijgen, had hy de leden van den Joodfchen Raed by zich ontboden, opdat'pAULus zich voor hen zou verantwoorden. Langs dezen weg, hoopte hy nader licht in deze zaek te krijgen. 8. De Apostel had al zeer fpoedig ontdekt, dat men hem gene gelegenheid vergunnen wilde, om zich wegens de zaek 'zelve,- welke aenleiding gegeven had tot de verbittering des Joodfchen volks, behoorlyk te verantwoorden. Wat nu gedaen V had hy, nadat hy op den mond geflagen was, en zich over deze mishandeling beklaegd had, geheel ftilgezwegen, dan had de Romeinfche Overfte natuurlyk moeten denken, dat hy een fnode booswicht ware, en dan zouden de leden van den Joodfchen Raed niet nagelaten hebben van hem de zwaerfte misdaden te laste te leggen. Hy wilde daerom den Overften doen opmerken, dat het beginfel van de woede der Joden, tegen zijn perfoon , niets anders ware dan bitterheid en haet; en zodra fprak hy niet van de opftanding der doden, of de eerfte voprftanders van den Godsdienst, openbaerden aenftcrtds hunne onderlinge partijdigheid. Deze handelwijs was derhalven recht gefchikt, om den Overften onder het oog te brengen, dat het minfte verfchil in Godsdienstige begrippen overgenoeg was> om iemand tot het voorwerp van den algemenen haet te maken, C. paulus fprak indedaed de waerheid. De Iser van de opXXI. DEfit. Dd 5  4»6 HANDELINGEN. XXIIL ftanding der doden, was in den grond de hoofdzaek, over Welke hy geoordeeld wierd, of immers had behoren geoordeeld te worden. De Opftanding van christus is de meest wezenlyke grondwaerheid van het Euangelie, en met de Opftanding van jesus , is de zalige opftanding der gelovi. gen, onaffcheidbaer verbonden. Indien christus niet is opgewekt, zo is onze prediking ydel, ep ydel is ook ons geloov , i Cor. XV: 14- Nu was de prediking van het Euangelie de oorzaek van der Joden verbittering tegen den Apostel, derhalven kon hy naer waerheid zeggen, dat hy, over de hoop en de opftanding der doden geoordeeld wierd. 3. paulus verantwoordde zich voor de Romeinfche Stadhouders, Kap. XXIII: 11— XXVIII: 31. —. Eerst voor felix, Kap. XXIII: 10— XXIV: 27. f. De Apostel werd, door eene Openharing bemoedigd , vs. 11. 11. (ti) Ende den volgenden nacht, nadat de Apostel wederom in het flot Antonia gebracht was, ftont de Heere jesus , in een gezicht by hem, om hem te bemoedigen , daer hy vreesde, dat de woede der Joden hem het leven, en daerdoor de gelegenheid, om de zaek van het Euangelie te bevorderen, ontnemen zoude, ende de verhoogde Middelaer feyde tot hem, Heht goeden moet, Paule; men zal u voor als nog, niet aen het leven komen, gy zult nog meerder gelegenheid hebben, om mijn Koningrijk , onder de Heidenen uit te breiden. Want gelijck gy te Jerufalem van my betuygt hebt, dat ik uit de doden opgewekt, en de Verlosfer van zondaren ben, alfoo moet gy oock te Romen, die machtige waereldftad, van my getuygen. C*, Hand. i8> 9.  HANDELINGEN. XXIIL 427 9 ff. Hy werd naer Cafarea gevoerd, om zich voor den Romein' Jchen Stadhouder te verantwoorden, Kap. XXIII: 11— XXIV: 27. f. Eene ontdekte zamenzwering , tegen zijn leven, maektè dat deze verzending verhaest wierd, Kap. XXIII: 12-22. \. De zamenzwering vinden wy vs. 12-15. en J4. De ontdekking daervan, vs. 16-22. 12. (i) Ende als het na den nacht, in welken de Apostel door den Heiland bemoedigd werd, dagh geworden was, maeckten fommige van de Joden, die het Sneest tegen hem verbitterd waren, een t'famenrottinge, ende een verfoeilyk eedgefpan : want zy vervloeckten haerfelven, feggende dat fy noch eten noch drincken en fouden, tot datfy Paulum, indien zy hem in hunne handen krijgen konden, fbuden gedoodt hebben. 13 Ende fy waren meer dan veertigh die defen affchuwelykeu eedt te famen gedaen hadden. 14. Dewelcke gingen tot eenige van de Overpriefters ende de Ouderlingen, by welke zy meest bekend waren , ende feyden, Wy hebben ons felven met vervloeckinge vervloeckt, niet te fullen nutten tot dat wy Paulum fullen gedoodt hebben. 15 Gy dan nu laet den Overften der Romeinfche bezetting weten , met de overige leden van den groten Raet, dat hy hem morgen tot u afbrenge, in uwe gewone vergaderplaets, als of gy naerder kenniffë foudet nemen van fijne faken. Er is geen twijffel aen, of de Overfte, die zeer begerig is om te weten, wat 'er eigenlyk van dien man en zijne zaek zy, zal in dit voorftel geredelyk bewilligen : ende wy zijn bereydt en hebben vastelyk voorgenomen, hem onder den weg, al werd hy door nog zo vele Soldaten gedekt, om te brengen, eer hy by [u~\ komt De leden van den groten Raed, die zulk een voorftel hadden behoren te verfoeien, en de zamenzwerer* CO Hand. 23: 21, »9, 30. XXI. D£EL.  428 HANDELINGEN. XXIIL aen den Overften aen te geven, om naer verdienften geftraft te worden, lieten zich dat grouwzaem ontwerp welgevallen, en verblijden 'er zich over. 16. Paulus had eene zuster, welke te Jerufalem woonde, en haer zoon kreeg bericht van dezen bloeddorstigen aenflag, tegen het leven van zijnen Oom. De vloekverwanten hadden hun ontwerp aen den eenen en den anderen, in vertrouwen medegedeeld, en zo doende kwam het, door het beftuur der Voorzienigheid, tot de ooren van dien Jongeling. Ende als Pauli fufters fone defe lage gehoort hadde, quam hy daer aen de burcht Antonia, ende verlov bekomen hebbende, om zijnen Oom te bezoeken, gingh hy in de legerplaetfe, ende boodfchapte het Paulo, wat 'er gaende was. 17. Ende Paulus, dit bericht ontvangen hebbende, riep tot hem één van de Hooftmannen over hondert, die thans de wacht hadden, ende feyde, Leydt defen jongeiingh henen tot den Overften: want hy heeft hem wat te boodfchappen, het welk van veel gewicht is. 18. Defe dan nam hem ende bracht [hem] tot den Overften, ende feyde: Paulus de gevangen heeft my tot hem geroepen, ende begeert dat ick defen jongelingh tot u foude brengen, die u wat van aengelegenheid heeft te feggen. 19. De Overfte , die een zeer vriendelyk man was, nu nam hem by der hant, ende bezijden in zijn vertrek gegaen zijnde vraegde hy, Wat is 't dat gy my hebt te boodfchappen ? 20. Ende hy feyde, De Joden zijn (k) over een gekomen om van u te begeeren , dat gy Paulum morgen foudet in den Raet afbrengen, als of fy yet van hem naerder fouden onderfoecken, kwanswijs om u nader kondfchap te geven. 2r. Doch en gelooft haer niet. Zy hebben een geheel ander en ailergrouwzaemst oogmerk. De Joden hebben tegen mijnen Oom, een allerverfoeüykst ontwerp gefmeedv Want 'ij Hand. 23: 12.  HANDELINGEN. XXIIL 429 Want meer dan veertigh mannen uyt haer, leggen hem lagen , welcke haerfelven met een vervloeckinge verbonden hebben noch te eten noch te drincken, tot dat fy hem fullen omgebracht hebben: ende fy zijn nu gereet, verwachtende de toefegginge van U , dat gy hem, naer de vergaderplaets van den Joodfchen Raed zult laten brengen, en dan zullen zy hem, onder den weg van kant maken. 22. De Overfte dan liet den jongelingh gaen , [heiri] gebiedende, En fegt niemant voort, dat gy my fulcks geopenbaert hebt. Hy wilde het voornemen van dat grouwzaém eedgefpan, door eene kennelyke fchikking verydelen. ff. paulus werd naer Cafarea vervoerd , om zich, voor den Landvoogd felix te verantwoorden,, Kap. XXIII: 23— XXIV: 27. \. De vervoering van den Apostel naer Ccefarea wordt befchreven , vs. 23 - 33. De Overfte der Romeinfche bezetting te Jerufalem, zond den Apostel, vergezeld van eenige krijgsknechten naer Ccefarea , en fchreev eenen briev aen den Stadhouder felix, om hem eenig bericht te geven, zo omtrent de gevangenneming van paulus , als -de oorzaek van zijne verzending, vs. 23- 30. +. De verzending van den Apostel vinden wy vs, 24, 24. en + +• Den briev van den Qverfien, vs. 25-30. 44- Na ééne nacht, op reis te hebben doorgebracht, kwam paulus te Cafarea, vs. 31-33. 23. Ende fekere twee van de Hooftmannen over hondert tot hem geroepen hebbende,. feyde hy, Maeckt twee hondert krijgsknechten gereet, op dat fy tot Cefareen trecken, ende tfeventigh ruyters, ende twee hondert fchutters, die zich van werpfchichten bedienen, tegen de derde ure des nachts. XXI. JJL£L.  43Q HANDELINGEN, XXIII. 24. Ende laetfe [/fl fchuldigers voor u te feggen 't gene fy tegen hem, hadden, opdat gy de zaek onderzoeken mogt. Vaert wej. Wy Ieren uit dezen briev, dat de Overfte den volgenden dag, aen den Joodfchen Raed bericht gegeven hebbe, nopens de verzending van den Apostel naer Caefarea, met bevel , dat zy zich mede derwaerds begeven zouden , om hunne befchuldigingen tegen paulus , voor. den Richterftoel van den Stadhouder in te brengen. Dan wy dienen dezen Romeinfchen Stadhouder felix wat meer van naby te kennen. Zijn naem was, volgens tacitus Annal. 1. V. c. g, antonius felix. Oorfprongelyk was hy een vrygelaten flaev van Keizer claudius , en langs verfchillende trappen, was hy, tot de hoge waerdigheid van Landvoogd over Judasa opgeklommen, tacitus 1. c. suetonius, in vita claudu c. 28. Volgens den laetstgemelden Gefchied, fchrijver, heeft hy drie Koninginnen, dat is, drie Princesfen van Koninglyken bloede, in huwelyk gehad. Eéne derzelver, welke ons in het vervolg ontmoeten zal, was drusilla, Voor het naes(, heeft hy de Landvoogdy over Judasa aenvaerd, in het vierde jaer van Keizer claudius, toen herobes ac-rippa II, als Koning der Joden , werd ingehuldigd, Hy had een wreedaertig en gierig karakter. Door Keizer nero werd hy van de Landvoogdy ontzet, waerop de Joden van Csfarea terftond eenigen naer Rome zonden, om hem, over zijn flecht beftuur te befchuldigen, maer door de voorfpraek van zijnen broeder pallas , die veel invloed had by den Keizer , ontweek hy de ftraf. josephus Antiq. Jud. I XX. c. 7, ' 31. De krijgsknechten dan deden, gelijck haer, door den Overften der Jerufalemfche bezetting bevolen was. Zy namen Paulum, onder hunne bedekking, voerden hem op lastbeesten, welke van afftand tot afftand befteld waren, vergel. vs. 24, ende brachten hem des nachts, pf den gantfcken nacht door voortreifende, om voor te komen , dat de Joden hen inhaelden, tot Antipatris. Des avonds om negen uur vertrokken zijnde, kwamen zy, nog vonr den morgeuftond te Antipatris, eene Stad, welke HeXXI. DEEL.  4$a HANDELINGEN. XXIIL yodes de Grote dus naer zijnen Vader genoemd had, liggende op den weg, tusfchen Jerufalem en Casfareen. 3 2. Zo ver vergezelde het voetvolk den Apostel. Ende des anderen daegs , latende de ruyters met hem, trecken, keerden fy wederom nae de legerplaetfé, volgens het bevel van den Overften, vermits hy hen te Jerufalem nodig had , om alle oproerigheid, voor te komen. Vat} Antipatris werd Paulus, alleenlyk dóór de Ruiters begeleid 33. Dewelcke als fy te Cefareen gekomen waren, ende den brief den Stadtjhouder overgeleverd hadden, hebben fy oock Paulum voor. hem geftelt. \\. Te Ccefareen gekomen zijnde, verantwoordde zich paulus, 'voorden Stadhouder felix, Kap. XXJII: 34-— XXIV: 27. \. De Stadhouder beloovde hem te zullen horen, zodra de leden van den Joodfchen Raed, als zijne befchuidigers, zouden, gekomen zy, vs. 34, 35. 34.. Ende de Stadthoüder [den brief] gelefen en bemerkt hebbende, dat Paulus een Romeinsch Burger was , fprak hem vriendelyk aen. Hy vraegde, uyt wat pro* vincie hy was, begeerende. by voorraad niets, meer van, hem te weten, ende verftaende dat hy van Cilicien was, 35. Seyde hy, Ick fal u hooren, als oock uwe befchuidigers hier fullen gekomen zijn. Ende hy beval dat hy in, het Rechthuys Herodjs foude bewaert worden. Dit rechthuis van herodes was een paleis, het welk hep rodes de Grote gebouwd heeft, toen hy de Stad Carfare.a ver, beterde. In dit paleis waren bewaerplaetfen voor aenzienJyke gevangenen, en als zodanig, werd paulus ook behandeld : want hy had veel vryheid , zodat zijne vrienden en Rekenden hem kwamen bezoeken, Kap. XXIV: 23. H E T  HANDELINGEN. XXIV. 43$ HET XXIV. KAPITTEL. ff. Be verantwoording van paulus voor den Stadhouder Selix, met het gevolg daervan , wordt omftandig befchreven, Kap. XXIV. *. Be verantwoording zelve wordt aengeteekend, vs. 1-21. §. Zijne befchuidigers brachten eerst hunne bezwaren in , vs. 1- 9. •f. De Vierfchaer werd zeer plechtig, in het paleis van den Landvoogd gefpannen, vs. 1, 2a. ,. Be befchuidigers verfchenen, met hunnen Adva- , caet tertullus , om het woord te voeren, vs. 1. „. Be gevangene werd ook , voor den Stadhouder gebracht, vs. 2a. + +. tertullus Jlelde de bezwaren van den Joodfchen Raed voor , vs. 2b - 9. ,. Hy begon met eene vleiende inleiding , om de gunst van den Stadhouder te onderkruipen, vs. 2b - 4. I. J^Nde vijf dagen daer na, dat Paulus naer Csfareen was overgebracht, quam (fl) de voorheen gemelde Hoogepriefter Ananias, of immers de man , die zich de rechten van de Hogepriesterlyke waerdigheid aenmatigde, vergel. vs. 1 - 5, van Jerufalem af met de Ouderlingen , en de overige leden van den groten Raed der Joden , het zy in vollen getale, het zy door afgevaerdigden, ende zy brachten met zich eenen fekeren voorfpraeck [genaemt"] Tertullus, dewelcke verfchenen voor den Stadthoüder tegen Paulum. Het was zekerlyk eene vernedering, voor de Oudflen van Israël, dat zy, op het bevel van den Overften der Jerufe- («) Hand. 23: i. XXI. BEEfco Ee  434 HANDELINGEN. XXIV. lemfcbe bezetting , voor den Stadhouder te Csfareen verfchijnen moesten , om tegen paulus gehoord te worden, vergel. Kap. XXIII: 30. Maer zy ftonden thans, onder de overheerfching der Romeinen. De haet en bitterheid tegen den Apostel, maekte dat velen deze reis met genoegen ondernamen. Ook wisten zy niet, wat lysias al mogt gefchreven en ontdekt hebben , tot bezwaer van den groten Raed. Zy hadden eenen zekeren voorfpraek by zich, genaemd tertullus. Uit zijnen Latijnfchen naem mogen wy beflui- ten, dat hy een Romein van afkomst waie. Mogelyk was hy met felix in Judasa gekomen, om den Joden als Advo' caat , voor den rechtbank van den Stadhouder te dienen. Oudtijds wist men by de Joden, van gene pleitbezorgers ia de rechtbanken, naerdien de twistende partyen zelvs voor het gericht verfchenen; maer nu zy een overheerd volk waren , moesten zy zich fchikken naer de Romeinfche wetten, volgens welke de zulken, die de tael en de rechten der Romeinen kundig waien, voor anderen het woord voerden. — Het oorfprongelyk woord, door voorfpraek vertaeld, beteekent eenen welfprekenden Redenaer , hoedanigen , by de Grieken en Romeinen gewoon waren, in de rechtsgedingen te pleiten. Deze tertullus was dan een Advocaet of Rechtsgeleerde, maer van het flechtfte zoort, die zich voor geld gebruiken liet, om de duisternis licht en het bittere zoet te noe- men. De Joodfche Overheden verlieten zich volkomen op zijne fchranderheid, en hy zou meenden zy, den Stadhouder zacht zo veel kunnen wijsmaken, dat hy paulus in hunne macht overgav, om hem naer hunne wetten te oordeelen. - 2. Paulus werd ook i voor den rechterftoel van den Stadhouder gebracht, om te horen, welke bezwaren de achtbar» Vaders van het Joodfche volk' tegen hem zouden inbrengen, Ende als hy geroepen was, begon Tertullus [hem] te befchuldigen. Hy begon zijn pleidooi tegen den gevangenen , het welk voornamelyk beftond in befchuldigingen, feggende, ^  HANDELINGEN* XXÏV. 435 3. Dat wy grooten vrede door u bekomen ende dat \yele] loflicke dienften defen volcke gefchieden door uwe voorfichtigheyt, machtigfte Felix, nemen wy gantfchelick ende overal met alle danck> baerheyt aen, 4. Maer op dat ick u niet lange op en houde^ ick bidde [«], dat gy ons, nae uwe befcheydenheyt, kortelick hoort. tertullus begon, met eene vleiende löffpraek van den? Stadhouder; en een verzoek om gunstige aendacht, vs. 3, 44 Hy fprak den Stadhouder aen, met zijnen eigenen naem felix , volgens de gewoonte der oude redenaren, en gav hem den eertijtel van machtigden. Dit woord is Luc. I: 3 ± door voortreffelyken vertaeld; ,, Machtigfte felix 1 wil hy ,, zeggen, die een groot vermogen, gezach en aenzien be- zit, en door uwe loffelyke verrichtingen 5 in alle gevat „ len betoont, dat gy een man zijt, die eenen fterken arnt ■„ hebt." Deze loffelyke verrichtingen meet tertullus ten breedIten uit, zeggende, dat de Joden groten vrede door hein beko' men hadden, en dat hun, door zijne voorzichtigheid, vele loffelyke diensten gefchiedden-. Eene laffe vleitael, alleenlyk ingericht , om de gunst van den Stadhouder te onderkruipen. Hy zegt , dat de Joden door hem , groten vrede bekomen hadden. — Dit was in zo Ver waer, als de Joden thans Vrede hebbende met de Romeinen, en de omliggende volken; door het ontzach voor de Romeinen, ftil en in orde gehouden werden. Ook was'er ter dezer tijd geen klagen, omtrent de binhenlandfche rust. felix had het land gezuivert van de rovers, die zedert 20 jareh, gewéldige verwoestingen hadden aengericht; hun opperhoofd eleazar gevangen i en naer Rome gezonden. Ook had hy zich loffelyk gekweten, by het ontflaen van oproerige bewegingen te Csfareen^ tusfchen de Joden en Syriers: wanneer de geheele Stad, in weerwil der pogingen van de Romeinfche bezetting, om deri opftand te dempen , in een bloedbad zou veranderd zijn; indien felix de gemoederen niet tot bedaren gebracht had $ door dezen voorflag > dat men van weerskanten dfe v?and&> XXI. deel, Eê ?  436 HANDELINGEN. XXIV* lykheden zou ftaken, en eenigen van de voornaCmften uaeï Rome zenden, om hunne zaek voor den Keizer te bepleiten» josephus Antiq. Jud. L XX. c. 6, 7, 6? de Bello Jud. 1. II. Cf li, 23. Daerenboven hield de Stadhouder een wakend oog op de valfche Propheten, en andere verftorers van de gemene rust , die onder voorweudfel van yver voor den Godsdienst, het volk tegen de Romeinen opruiden. Niet lang geleden had hy dien Egyptenaer, voor welken lysias den Apostel paulus aenzag, Kap. XXI: 38, verdreven en op de vlucht gejaegd. Wijders fprak tertullus van vele loffelyke diensten, welke de Stadhouder, aen het Joodfche volk gedaen had. Hy bedoelde de herftelling van vervallene zaken, zo in het Staets als in het Krijgswezen, en het handhaven van den Godsdienst, en andere vryheden. Dit alles , en wat 'er de Redenaer meer onder begreep, fchreev hy toe aen de voorzichtigheid, dat is, aen de wijsheid en het beleid van felix. — Hy gav den Stadhouder alleen de eer van dit alles; wy nemen het, zegt hy, ganfchelyk en overal met alle dankbaerheid aen. „ De „ ganfche Natie wil hy zeggen, machtigfte felix, is overal }i en ten hoogften voldaen over uw wijs beftuur, elk rekent zich ten uiterften verplicht, voor den voorfpoed en de „ voorrechten, welke wy onder uw Stadhouderlyk bewind, „- genieten mogen; het gehele volk wenscht, dat het nog „ lang onder uw gezach, een gerust leven leiden moge; en „ ik die thans de eer heb, om als de mond van de ganfche „ Natie, voor uwen Richterftoel te fpreken, vind my ge„' drongen, om u deswegen eene zeer plechtige dankzegging „ te doen." Dan deze loffpraek was vol van vleiery en geveinsdheid. — Schoongenomen tsrtullus had in alles de waerheid, en naer zijn hart gefproken, dan gedroeg hy zich nog niet als een eerlyk Advocaat; daer hy den Stadhouder honig om den mond fmeerde, met het verachtelyk oogmerk, om hem tegen den gevangenen, voor in te nemen. — Maer behalven dit, hy loog tegen zijn beter weten aen : want de vrede, in welken de Joden met de Romeinen ftonden, was voor hun «ene vernederende en verdrietige omftandigheid: indien zy kans  HANDELINGEN. XXIV. 437 kans gezien hadden, om het juk der Romeinfche overheer. fching aftefchudden, zouden zy het gaerne gedaen hebben. Had de Stadhouder iets gedaen om de oproeren te dempen ^ en de binnenlandfche rust te heriiellen, dan had hy nog niet gjeer gedaen, dan zijn plicht vorderde. Maer dit is hel; nog niet al; de Gefchiedfchrijvers josephus en tacitus, teekgnen dezen felix , als eenen man van een zeer flecht karakter, wiens bewind tot een geesfel was voor de wingewesten. Hy 'was gierig en wreedaertig, zodat hy, deunende op het aenzien van zijn Stadhouderschap/ en vooral op de gunst van zijnen broeder pallas by den Keizer nero ; zich. verbeeldde, dat hy allerlei fchendaden flraffeloos bedrijven mogt. tacitus befehrijvt hem als eenen man % die overgegeven was aen wreedheid en wellust , Anna). L XII. c. 54. Hifi. 1, V. c. g. zeer verbitterd op den Hogepriester jonatijan : dezen hem meer dan e.ens, over zijn kwaed beduur berispende , had hy verra.dejyk laten ombrengen, joseïhus, Antiq. Jud. 1. XX. c. s, 6. Zelvs. in het geval van paulus, openbaerds hy zijne inhaligheid:, want hy hiejd hem twee: jaren gevan.» gen, hoe zeer hy verzekerd was , dat hy gene m.isdaed bedreven had;,hopende, dat de Apostel hem geld bieden zoude, om zijne vryheid te.kopen, vergel. Kap. XXIV: 26, 2.7. Kortom,, het was. 'er zp ver van daen, dat de Joden ziek gen hem, verplicht rekenden, wegens loffelyke diensten, da,t zy hem, zodra hy door den Keizer nero, naer Rome openrboden werd, derwaerds volgden, om over hem. te klagen; en het zou hem den kop gekost hebben, indien hy niet, door den veel vermogenden invloed van zijnen broeder pallas cp den Keizer, vergiffenis gekregen had. Na deze vleiende voorreden, verzocht,tertullus om eea genegen oor, onder belovte , dat hy de kortheid, zou betrachten. „ Ik zou, wüde.de gewetenlpfe hukhelaer zeggen., neg „ lang kunnen redenen, wanneer ik, in het vermelden van „ uwe loywaerdjge daden, in het brede wilde uitweidenj j, maer ik zal my bekorten, om uw geduld niet te veel te „ vergen, en u, in andere gewichtige bezigheden te hin,- deren; ik verzoek daerom met allen behoorlyken eerbied, XXI. deel. " Ee 3  438 HANDELINGEN. XXIV. v dat gy my, fprekende uit naem der Oudflen van Israël, naer die befcheidenheid en goedwilligheid, welke uw bev minnelyk karakter ejgen zijn, aendachtig horen wilt." „. Vervolgens ging hy over, tot de bezwaren van den Joodfchen Raed, tegen paulus , w, 5* 7$ fct. De bezwaren, welke tertullus voortbracht, vindm 'wy vs. s - 8- AA. De misdaden, welke hy paulus toedicht, vs. S, 6b. ■ waren twee. AA,. De Apostel was een allerfchadelykst mensch, vs. s, en B B. Een ontheiliger van den Tempel, vs. 6". B B, Wijders beklaegt hy zich over lysias , den Overften. van de Jerufalemmer bezetting , vs. 6h - 8. 5. Het oogmerk van.Tertullus was, den Stadhouder t© heduiden, dat Paulus zich, tegen de1 wet der Joden vergrepen had; en daerom door hunnen Groten Raed, behoorde gevonnisd te worden. Want vervolgt hy , wy hebben defen man, welken Lyfias u heeft toegezonden, bevonden te zijn een pefte, een allerfchadelykst mensch, die in de maetfchappy niet hehoord geduld te worden, ende eenen die oproer verweckt onder alle de Joden doorde [gantfchd] werelt: ende eenen opperden voorftander van de fecle der Nazarenen. paulus was volgens tertullus , niet alleen zeer gevaerlyfe voor de zamenleving, maer ook een oproermaker, die oproer verwekte onder alle de Joden, door de ganfche waereld. Hy wil niet zeggen, dat paulus 'er zijn werk van maekte, oin de Joden tegen den Romeinfchen Keizer op te ruien, en dat hy de vpornaemfte oorzaek was van alle de oproeren , welke men zedert eenigen tijd, in het Joodfche land vernomen had, Znlk eene befchiüdjging kwam niet overeen, met het hoofdoogmerk yan den Voorfpraek, om namelyk den gevangenen, uit d§ handen van den Stadhouder te krijgen, en in die van Joodfchen Raed te brengen. Maer tertullus wilde 4ea landvoogd wijs maken, -2i. ,. Hy begon met eene eenvouwige aenfpraek, waerin hy reden gav van zijne vrymoedigheid, vs. iob« IO. Maer Paulus, die tot dus verre gezwegen had, moest ïich verdedigen, niet alleen om zijnen goeden naem, maer voornamelyk de eer van jesus, zijnen groten Meester, en van de Euangeliebediening , te handhaven. Evenwel moest hy wachten, tot dat de Stadhouder hem verlov gav, om te fpreken. Maer als hem de Stadthoüder, die reeds uit den briev van Lyfias, gunstige gedachten omtrent den Apostel gekregen , en de bitterheid van zijne partyen duidelyk bemerkt had; met zijne hand of met zijne oogen, gcwenckt hadde dathy foude fpreken, ten blijke, dat hy genegen was om zijne verdediging te horen, antwoordde Paulus , met eene gepaste vrymoedigheid. Dewijle ick weet' dat gy nu vele jaren over dit volck Rechter geweeft zijt, fo verantwoorde ick my felven met [des] te beteren moet. De aenfpraek met welke de Apostel begon, is zeer eenvouwig. Hy gebruikt gene vleiende eertijtelen , of hoogdravende woorden, om het gemoed van den Rechter voor in te nemen. Zulke hulpmiddelen heeft eene goede zaek niet nodig. De eenvouwigheid is het kenmerk der waerheid. — Hy was goeds moeds , en een gerust geweten bemoedigde hem meer, dan duizend vernuftige Voorfpraken. Dit geevt hy van ter zijde te kennen, zeggende tot den Stadhouder: dewijl ik weet, dat gy nu vele jaren over dit volk Rechter geweest zijt, zo verantwoorde ik my zeiven, met des te beteren moed. Trouwens, hy was in de gevangenis, door eene Openbaring van zijnen Godlyken Meester, krachtdadig bemoedigd, vergel. Kap. XXIII: n. Daerenboven gav hem dit nog des is meerderen moed, dat hy wist, en in aenmerking nam, hoe XXI. heel. Ee 5  44% HANDELINGEN. XXÏV. jelix. nu reeds vele jaren, ever het volk der Joden, Rechti?was geweest. — Gemeenlyk ftelt men, dat felix toen zeven jaren Landvoogd van Juda;a geweest was, en aldaer de ge-, rechtszaken behandeld had. Dit deed veel ter bemoediging; van den Apostel, in zijne veraatwoording. Dusdoende had; de Stadhouder vele kundigheden van rechtszaken verkregen „ en daerom mogt r-AULus verwachten, dat hy zich, door do listige {treken van eenen vleienden Advocaet, niet zoude laten, voorinnemen. Daerenboven kende de Landvoogd by onder^ vinding, het nationael karakter van de Joden; zodat hy zich, door een onftuimig geroep , niet zo gemakkelyk zou laten overdwarfchen. Voeg 'er by, dat felix eenige kennis kon gekregen hebben, van de godsdienstige gefchillen onder d« "loden, w. Op deze aenfpraek volgde de mannelyke verantwoording van den Apostel, w. n - 21, tertullus had drie byzondere punten van befchuldiging, tegen paulus ingebracht. De Apostel verantwoordde zich, omtrent dit alles van ftuk tot ftuk. De Voorfpraek van den Joodfchen Raed had hem befchuldigd van oproer, fcheurma, king, en ontheiliging des Tempels. K£« Op de eerfte befchuldiging van oproer-, antwoord de Apo& tel, vs. 11-13-. tertullus 'Imd gezegd, dat hy oproer, onder de Joden verwekte, door de gehele waereld. Ban hy betoogt het tegendeel, uit zijn gehouden gedrag. AA. Zo te Jerufalem, vs. 11, 12. BB. Als op andere plaetfen, vs. 13. 11. Alfo gy kont weten dat het niet meer dan twaelf dagen en zijn, van dat ick ben opgekomen om te aenbidden te Jerufalem < 12. fc) Ende fy en hebben my noch in den. Tem- ^>el (O Hand, 35: 8. ende 24: 17.  HANDELINGEN. XXIV. 443 pel gevonden tot yemant fprekende, ofte [eenige] %'famcnrottinge des volcks makende, noch in de Synagogen, noch in de ftadt: Eerst be.roept zich de Apostel op zijn gehouden gedrag te Jerufalem, „ Indien ik, wil hy tot den Stadhouder zeg„ gen: een oproermaker was, die den Kerk- of Burgerftaet „ had zoeken om te keeren, zou ik het te Jerufalem de „ hoofdftad van ons o volk , voornamelyk ondernomen heb,, ben. Maer de tijd, geduurende welken ik in die Stad ,, verkeerd heb, was daertoe veel te kort, ook ben ik 'er „ met een geheel ander oogmerk gekomen." — Maer twaelv dagen geleden, was de Apostel te Jerufalem gekomen. DJt kon de Landvoogd onderzoeken, wanneer hy het nodig oordeelde. Op den derden dag na zijne aenkomst, was jfAULus reeds in banden gekomen. Het was derhalven onmogelyk, dat hy in dezen korten tijd, «cn oproer zou gefmeed hebben. -—, Ook was hy te Jcrufaicnj niet heimelyk en ter fluip geweest, gelijk icmaad die met oproerige ontwerpen zwanger gaet; maer hy was dcrwacrds gegaen als een Godsdienftige Jood. Hy was opgekomen om te aenbidden te Jerufalem. Zijn oogir^erk was geureest, om he; Pinxterfeest te vieren, vergel. Kap. XX: 16. zijn verblijv te Jerufalem zou hem ook aenle:d;ng gegeven hebben, om den Joden het Euangelie te prediken ; dan daervan bcjiocvdc hy hier niet te fpreken. Van zulk eenen nu, die ter zake van den Godsdienst naer Jerufalem reist, en openlyk in den Tempel verfchijnt, was. het geenzins te vermoeden dat hy oproer on muitery verwekken wilde. De befchuldiging van tertullus was derhalven onbeftaenbaer. — Maer daerenboven, iemand die zwanger gaet met oproerige ontwerpen , maekt zamenrottingen , en zoekt voornamelyk op openbare plaetzen , volk aen zijn fnoqr te krijgen. Ten betoge dat hy geheel anders gehandeld had , beroept zich dq Apostel op de bewustheid van zijne partyen zelve, vs. 12. Zy hebben wy, noch in den Tempel gevonden tot iemand fprekende, of eenige Zamenr.otting des volks makende , noch in de Synagogen, noch op eenige andere openbare plaetzen in de Stad. XXI. Dl EL,  4H HANBELINGEN. XXIV, Eerst fpreekt hy yan den Tempel, daer had men hem, niet gegien met iemand fprekende , of zamenrotting des volks makende. -— Het ging in den Tempel, dikwijls zeer onëeji biedig toe, en men misbruikte denzelven , tot eene plaets om wat nieuws te horen, en te zeggen. Maer paulus had 'er altoos, met eerbied en! indrukken van Gods hoge tegen» woordigheid verkeert. Nimmer had hy met iemand ge,-> fprekken in den Tempel gehouden ,» en nog veel minder, zamenrottingen gemaekt. Dit zeide, by zijnen befchuldigerji in het aengezicht, zich beroepende op hunne wetenfchap. Ook had hy niets van 'dien aert gedaen in de Synagoge^. De. Synagogen, in welke wegens het Pinxterfeest een zeer grote toevloed van mepfchen was, waren de gefchikrüe en volgens josephus, de gewoonfte plaetzen, om oproer onder het volk te zaeien. paulus had. wet deze en gena Synagoge bezocht, maer, fchoon hy 'er als een. openbaer Leer? aer had mogen prediken , had hy voor dit mael, tot nie« mand. één enkel, woord gefproken, e.n nog veel minder zamenrotting gemaekt. Even weinig had hy zamenrotting gemaekt, op de mark» ten en andere, openbare plaetzen in, de Stad , alwaer het volk gewoon is zamen te komen. — Men had hem wel met trophimus den Ephefier , en den eenen of anderen der Ch.ris.tenen , zien gaen door de flxaten vaa. Jerufalem, vergel. Kap, XXI: 29. maer niemand had iets van hem ge? zien of gehoort , het welk eenigen den allerminften fchijn zou hebben van zamenrotting te maken , ot oproer te, verwekken. tertullus had den Apostel befchuldigd, dat by oproer zaeide onder alle de Joden door de ganfclte waereld-, vergel» vs., 5, Op dit bezwaer antwoordde hy zeer kortelyk, vs. 13. 13. Noch fy en konnen niet het minfte bewijfen, of in, het gezicht Jlellen , daer van fy öiy nu befchuli gen. Mijne vyanden liggen my te, laste , dat ik oproes onder de Joden verwekt heb, niet alleen te, Jerufalem , maer ook buiten 's lands op alle plaetzen , alwaer ik ge? weest ben. Doch dit alles wordt enkel- gezegd , zonder eenigen fchijn van bewijs, Maer befchuldigen is immers voor  HANDELINGEN. XXIV. 445 Voor eenen Romeinfchen Rechtbank niet genoeg. Laten zy het bewijzen indien zy kunnen, en. wanneer gy het nodi£ oordeelt, om de zaek te onderzoeken, en getuigenisfen in te winnen; zult gy bevinden, dat alles wat mijne partyen zeggen , leugentael en lastering zy. 3 3. Op het tweede bezwaer dat hy een fcheurmaker was , antwoord de Apostel vs. 14-16. AA. Hy erkende openhartig dat hy van dien weg was, welken zijne vyanden eene Secte noemden, vs. i4a. B B. Maer hy betoogde, dat daerin gene ftrafwaerdige misdaed gelegen ware, vs. I4b-i6.. ma. In het algemeen vs. i4b. (30. Meer byzonder verklaerde hy , dat hy in de drii hoofdzaken van den Godsdienst , geloov, hoop en lievde , met alle weldenkende Joden overeenfiemde , vs. I4c-i6. a a. Ten aenzien van het geloov vs. I4C. bb. Met opzicht tot de hoop, vs. 15. cc. Met betrekking tot de lievde, vs- 16. 14. Maer Tertullus heeft wijders gezegd, dat ik een opper/ie voorjlander ben van de Seiïe der Nazareneren, vergel. vs. 5. dit bekenne ick, hierin zeg ik het zelvde met anderen , voor u. Ik fchroom niet te belijden, en kom 'er sonder omwegen openlyk voor uit , dat ick nae dien wegh, welcken fy feóte noemen, den Godt der vaderen alfoo diene, geloovende alles dat in de wet, ende in de Propheten gefchreven is : Sprekende van dien weg, bedoelt de Apostel de leer van jesus , als den beloovden messias , en den Verlosfer van zondaren; omdat deze den eenigen weg aenwijst tot de ware en eeuwige gelukzaligheid. Hy kwam 'er voor uit dat hy van dien weg was, en deze leer omhelsde; maer hy liet het aen zijne plaets , of hy een opperfte voorjlander van dien weg genaemd mogt worden , gelijk tertullus zich had uitgedrukt. — Dezen weg noemden zijne vyanden eene fet}e, dat h een fcheurzieke party, welke zjch van den Godsdienst XXI. D£ Et,,  44Ó HANDELINGEN. XXIV. der vaderen affcheidde , en eenen, afzonderlyken aenhang niaekte. Dan de leer van het Euangelie was gene fefte, maer eene belangrijke waerheid, door God zeiven uit den hemel geopenbaerd, en met verbazende wonderen bevestigd. Trouwens, dat 'er gene ftrafwaerdige misdaed ingelegen ware, dat hy van dien wegwas, welke zijne vyanden eene fefte noemden ; betoogde de Apostel , door op te merken dat hy daer mede geenzins afweek van den vaderlyken Godsdienst. — eHy diende den God der vaderen, tertullus had den Stadhouder zoeken wijs te maken, dat paulus in den ouden en vastgeftelden Godsdienst der Joden , verandering maken wilde. Dit was by den Landvoogd eene ftrafwaerdige misdaed , daer de Romeinen de befcherming van den Joodfchen Godsdienst op zich genomen hadden ; oordeelende dat elk by zijnen vaderlyken Godsdienst blijven moest. Nu had paulus door het omhelzen van de leer des Euan-. geliums, den vaderlyken Godsdienst niet verlaten; naerdien het Euangelie wat het wezen der zaken betreft, met de leer van mose en de Propheten volkomen overeenftemt. Hy kon daerom met het hoogfte recht, en naer waerheid verklaren, dat hy den God der vaderen diende, en wel alzo gelijk het eenen echten Jood betaemt, die een Israëliet is in den geest. Maer byzonder verklaert paulus zijne overeenftemming, met alle Godvruchtige Joden in de drie hoofdzaken van den Godsdienst, geloov, hoop en lievde. Ten aenzien van het geloov, betuigde hy volmondig en oprechtelyk: ik geloov alles dat in de wet, en in de Propheten gefchreven is. —- Hy heeft het oog op alle de Godsdienftige waerheden, welke in de Schrivten van het Oude Testament worden voorgefteld , byzonder rakende de verlosfing van zondagen, door den beloovden messias; die nu werkelyk verfchenen was , en de reinigmaking der zonden doof zich zeiven te weeg gebracht had. Dit alles geloovde hy, en derhalven was hy een aenklever van de oude en beproevde leer der vaderen. Het is waer, hy was Van de fefte der Nazarenen. Hy was een Christen. Dan daerdoor week hy niet af van de leer  HANDELINGEN. XXlV. 447 leer der vaderen , maer hy bevestigde dezelve veeleer , vergel. Rom. III: 31. — Als Christen had hy wel eenige gevoelens, welke door de Joden van dien tijd niet geloovd, maer verworpen werden; byzonder ten aenzien der vervulling van de belovten der Propheten, omtrent den messias , en den gezegenden perfoon van jesus den Nazarener. Dan in dit alles week hy niet af van het gene, mose en de Propheten omtrent den messias voorfpeld hadden. De ongelovige Joden, verfchilden aenmerkelyk van hem in deze aengelegene Hukken, maer dit kwam voort uit hunne onkun. de en vleefchelyke vooroordeelen. 15. Hebbende hope op Godt, en op de vervulling van de grote en dierbare belovten die Hy gedaen heeft , ■welcke defe mijne befchuidigers oock felve verwach* ten, dat 'er een opftandinge der dooden weftn fal, beyde der rechtveerdige ende der onrechtveerdige» Misfchien was 'er onder de léden van den groten Raed, die thans als befchuidigers tegen paulus verfchenen waren, wel de een of ander Sadduceè'r, die de opftanding der doden niet geloovde: maer dit kwam zo zeer niet in aenmerking; dewijl de leer der opftanding by het meerder en beste deel der Natie , voor eene grondwaerheid van den Godsdienst gehouden werd. 1(5. (d) Ende mijn geloov en hoop gaen ook gepaerd, met vrees voor God en lievde jegens menfchen: want hier in oeffene ick my felve, om altijt een onergerlicke confcientie té hebben by Gödt ende de menfchen. Eene onergerlyke confcientie is een geweten , het welk genen aenftoot geevt aen anderen, noch ontvangt van anderen. — De confcientie i« or.ergeriyk vwr of hy God, in eenen dadelyken zin , u-t.r.ecr ir.c.-i y.U.h zorgvuldig wacht om God eenig misnoegen te geven, cn in cenen lijdelyken zin, wanneer men zich niet ftoot aen iets , ?iec welk in Gods woord of wegen voorkomt. — De confcientie is onergerlyk by of voor de menfchen , ia eenen dadelyken zin , C waSróW &XI. BBtfc G $  466 HANDELINGEN. XXV. de leden van het Joodfche Sanhedrin zo veel ophev van deze zaek gemaekt hebben. ***. Koning agrippa verklaerde zijn verlangen, om den gevan \ genen eens te zien en te horen, vs. 22. 22. Ende Agrippa feyde tot Feftum, Ick wilde oock felve dien menfche [wel] eens zien, en hooren fpreken. Ende de Landvoogd bewilligde daerin geredelyk, te meer omdat hy langs dezen weg, eenige nadere opheldering van zaken hoopte te erlangen, om 'er des te beter bericht van te geven aen den Keizer: hy feyde daerom tot Koning Agrippa, ik voldoe zeer gaerne aen uw verlangen, en zal geen uitftel nemen, Morgen fult gy hem hooren. *♦**. paulus werd voor agrippa gebracht, vs. 23 - tj. -f.. Er waren verfcheidene leden van den eerflen rang by tegenwoordig, zodat de vergadering, voor welke de Apostel fpreken zoude , ongemeen luisterrijk ware , vs. 23. 4- +. De Landvoogd deed eene korte aenfpraek, waerin hy reden gav, waerom hy den gevangenen, voor deze aenzienlyke vergadering gebracht had, vs. 24 - 27. 23. Des anderen daegs dan als Agrippa , in het Gerichtshov gekomen was, ende Bernice met groote pracht, en eenen zeer ftatelyken optocht, vergezeld van al hun gevolg; ende als fy ingegaen waren in het Rechthuys met de Overfte over duyfent, de eerfte bevelhebbers van de Romeinfche Krijgsmacht, ende de mannen van aenzien, die de voornaemfte der ftadt Cefareen waren, wiert Paulus door Fefti bevel [voort-'] gebracht, voor deze luisterrijke vergadering. 24. Ende Feftus feyde, Agrippa Koningh, ende gy aenzienlyke mannen, zo in het Krijgswezen als in den Burgerftaet, gy alle die met ons [hier] tegenwoordigh zijt} gy fiet dtfen gevangenen hier voor u ftaen, van welc-  HANDELINGEN. XXV. 46? welcken my de gantfche menigte der leden van den groten Raed der Joden , al aenftonds by het aenvaerden van de Landvoogdy, op eene dringende wijs, heeft aengefproken, beyde te Jerufalem, toen ik aldaer mijne geIoovsbrieven van den Keizer vertoonde, ende hier te Ca:farea, zodra ik de rechtszaken had ter hand genomen; roepende met een woest gefchreeuw, dat hy niet meer en behoort te leven. 25. Maer, toen ik naer befchuldigingen vroeg, kwam het alles uit op eenige Godsdienstige gefchillen : want tegen de bezwaren, dat hy den Tempel had pogen te ontheiligen, en overal oproer onder de Joden te verwekken, heeft de man zich zo volkomen verdedigd, dat zijn onfchuld in deze Hukken, my genoegzaem gebleken, is; ick dan bevonden hebbende (e) dat hy niet des doots weerdigh gedaen en hadde, ende dewijle hy oock felve hem op den Keyfer beroepen heeft, hebbe befloten hem tc fenden. 26. Van welcken ick niet fekers en hebbe aen den Heere den Keizer te fchrijven , vermits ik gene kennis heb van de Godsdienstige gefchillen der Joden; daerom hebbe ick hem voor ulieden voortgebracht, om hem te horen fpreken, ende meeft voor u, Koningh Agrippa, die den Joodfchen Godsdienst belijd, en daerora genoegzame kundigheden van die gefchillen hebben zult; op dat ick, na gedane onderfoeckinge meerder licht krijge in deze zaek , en wat hebbe aen den Keizer te fchrijven. 27. Want het dunckt my tegen reden en gansch onverftandig te zijn, eenen gevangenen naer Rome tot den Keizer te fenden, [ende] niet oock de befchuldingen die tegen hem zijn, in alle de byzonderheden, fchrivte: lyk te kennen te geven. (O Hand. 33: 9. ende 26: 31. XXI. DEEL, Gg 2  468 HANDELINGEN. XXVI. HET XXVL KAPITTEL. fö. De verantwoording van den Apostel, voor den Koning agrippa , wordt befchreven Kap. XXVI. *. De verantwoording zelve vinden wy vs. i - 23. .g.. Na dat de Apostel vryheid gekregen had, om Zich te verantwoorden, begon hy met eene zeer gepaste aenfpraek , vs. 1 - 3. ï. T^Nde Agrippa feyde tot Paulum , op eenen zeer befcheidenen toon: Het is U geoorloft voor Ufelvea te fpreken , en u tegen de befchuldigingen ■ van den groten Raed ingebracht, te verantwoorden. Doe ftreckte Paulus de bant uyt, zijnde dit de gewone houding der Redenaers, wanneer zy begonden te fpreken; om daer door hunnen ernst aen te duiden, als mede dat zy, van de vergadering ftilte en aendacht verwachtten, ende hy verantwoordde hem [aldus] , om de befchuldigingen, welken men tegen hem had ingebracht, te wederleggen. 2. Hy wendde zijne aenfpraek regelrecht tot den Koning Herodes Agrippa , omdat deze eigenlyk de man was , die zijne zaek nader onderzoeken zoude; terwijl Festus .en de overige aenzienlyke leden in dit geval , flechts omftanders waren. Ick achte, zo begon de heilige Redenaer, met eene gepaste vrymoedigheid, welke een gevolg was van zijn goed geweten , my felven geluckigh , o Koningh Agrippa, dat ick my heden voor u fal verantwoorden , van alles daer over ick van de Opperhoofden der Joden , voor den Landvoogd, onrechtvaerdig befchuldigt worde. Indedaed paulus kon zich gelukkig achten, met deze verantwoording. — Het is waer Koning agrippa was zijn bevoegde Richter niet, en al had die Vorst hem volkomen vrygefproken, liet zou hem niet gebaet hebben, daer hy zich toch  HANDELINGEN. XXVI. 4Ö9 toch op den Keizer beroepen had. Maer de Apostel zag op het nut, het welk der goede zaek van het Christendom zou worden aengebracht; wanneer een man als agrippa, hem onfchuldig keurde. Daerenboven had hy uit deze verantwoording, ook nut voor zijn eigen perfoon trekken kunnen; festus wist niet wat hy den Keizer, van den gevangenen fchrijven zou, en daerom was het hem aengenaem , dat agrippa den Apostel horen wilde, Kap. XXV: 26, 27: had nu deze Koning den Apostel onfchuldig verklaert, dan zou het bericht daervan , hem by den Keizer van ongemenen dienst geweest zijn. Voeg 'er by, dat het reeds op zich zelve voor paulus een geluk was, om zich voor agrippa te verantwoorden, daer hy tot dus verre niemand ontmoet had, die gefchikt was , om over zijne zaek te oordeelen. De Joodfche Raed, was met eenen bitteren haet tegen hem ingenomen; lysias de Krijgsoverfte, die hem aen de woede der Joden ontrukt had ; felix de vorige Stadhouder, die hem ten gevalle der Joden, in de gevangenis gelaten had; F£Stus de tegenwoordige Stadhouder; deze allen konden 'er niet over oordeelen, of paulus zich tegen de wet en den Godsdienst der Joden vergrepen had. Maer agrippa was in dit opzicht, een bevoegde Richter. 3. Allermeeft, voegde 'er daerom de Apostel by, dewijle ick weet', dat gy kennilTe hebt van alle gewoonten ende vragen , die onder de Joden zijn. Daerom bidde ick u dat gy my lanckmoedelick hoort. Alk de gewoonten zijn de plechtigheden van moses wet, en de Godsdienstige gebruikelykheden, welke onder de Joden plaets hadden. De vragen zijn de gefchilftukken, welke tusfchen de Geleerden der Joden betwist werden. — paulus wijt, dat agrippa kennis had van dit alles. — Het geilacht der Herodesfen was wel uit de' Edomiten oorfptongelyk; maer zy hadden reeds overlang den Joodfchen Godsdienst aengenomen. agrippa was in de leer der Joden opgevoed, ei had zich aen de Ho^efchool te Jerufalem, in allerlei wetenfchappen geoeffend. Men houd het zelvs daervoor, dat XXL DEEL. G g 3  470 HANDELINGEN. XXVI. de Romeinfche Keizer hem het beftuur over de heilige fchaf» ten, de regeering van den Tempel, en het recht der verkiezing van eenen Hogepriester had toevertrouwd. Althans de latere Joden geven hem, in hunne fchrivten dit getuigenis, dat hy zeer geoeffend was in den Godsdienst, en nauwgezet in het waernemen van deszelvs plechtigheden. De Apostel verzocht den Koning, dat hy hem langmoedig hoorde. Langmoedig zegt niet alleen met geduld en toegevenheid; ,paulus voorzag, dat zijne redenvoering eenigermate lang zou werden , omdat hy, over eenige byzonderheden van aenbelang, wat breder zou moeten uitwijden; en hy was al te zeer bedreven in de wetten der wellevenheid, om niet te weten, dat men de aendacht van Vorsten en aenzienlyke mannen, niet door nodelofe langwijligheid misbrui, leen moet. Hy gav daerom aen den Koning vooraf bericht, dat hy niet zo kort zou kunnen zijn, als hy anderszins wel wenschtc, met eerbiedig verzoek om geduld en toegevenheid. Deze inleiding was ongemeen gepast, om Agrippa en de overige leden van dit luisterrijk gezelfchap tot aendacht op tc wekken. — Maer maekte paulus zich niet fchuldig, aen eene lage en kruipende vleiery, om zich op eene ongeoorloovde wijs, in de gunst van agrippa 'in te wikkelen ? Neen waerlyk. De Apostel fprak zeer beleevd en eerbiedig; maer 'er is een zeer aenmerkelyk onderfcheid , tusfchen beleevdheid en vleiery. De eerfte wordt, door de wet van het Euangelie gevorderd, volgens welke onze befcheidenheid aen allen menfchen moet openbaer worden ; maer de laetfte is zeer verachtelyk. Waer zijn de blijken van laffe vleiery, i i deze ganfche redenvoering ? De Apostel geevt noch fchijn noch fchaduw , dat hy agrippa verzocht, om met zijnen veelvermogenden invloed op het Roomfche Hov, zijn voor» fpraek te zijn by den Keizer.  HANDELINGEN. XXVI. 47* o^-f. Op deze inleiding volgt het lichaem, der redenvoering, vs. 4-24. §. Eerst doet hy een verhael van zijn leven en gedrag, toen " hy in zijnen onbekeerden ftaet, onder de Joden verkeerde, en zeer verkleevd was, aen de leerbegrippen der PharizeeuTven, welke hem nu., tot eene misdaed gerekend werden , vs. 4-8» ,. Het verhael van zijn leven en. gedrag, in zijnen onbekeerden ftaet, vinden wy vs. 4, 5. 4. Mijn leven en gedrag dan van der jonckheye sen , het welcke van den beginne onder mijn volck te Jerufalem geweeft is; mijn levensgedrag , van den itijd mijner jongolingfcbap af, welke moet gerekend worden begonnen te zijn, toen; ik aen de Hogefchool te Jerufalem., onder mijn volk en landgenoten verkeerdeweten alle de Joden: Het zy my, o, Koning Agrippa vergund, ter we-, derlegging der befchuldigingen , welke de Joodfche Raed £egen my heeft ingebracht; een kort bericht te geven van mijn leven en mijne gedragingen. Daerdoor zult gy volkomen in. ftaet gefteld worden, om oyer mijne zaken te oordeelen. Van de dagen mijner jongelingfchap , aen de Hogefchool te Jerufalem, behoev ik niets te zeggen. Hoe ik my. toen. gedragen, en met welken yver. ik my, onder den beroemden Gamaliel gepeffend hebbe, is genoeg bekend, by alle mijne, land- en tijdgenoten; en niemand zal my befchuldigen kunnen, dat ik toen iets gevoelt of bedreven hebbe, het welk., me.t den eerbied voor Mofes Wet, en voor den. Tempel ftrijdig wezen zou, Van de dagen mijner jongelingfchap, af, was ik een yverig voorftander van de, leerbegrippen der Pharizeeuwen. Dit weten alle de Joden. 5. Als die van over lange my te vooren gekent hebben,, (indien fy 't wilden getuygen, daer zy nu zo. zeer tegen my verbitterd zijn, dat zy van deze zaek, uit. enkelen nijd ftilzwijgen) dat ick nae de befcheydenfte, de geftrengfte en nauwstgezette fecle van onfen Godts-. dienft, |alr] een Pharifeer geleeft hebbe, zijnde zeer, XXI. DEEL. Gg 4  4?a HANDELINGEN. XXVJ. nauw .gezet, in het waernemen van de Godsdienstige plechtigheden, zo die in Mofes wet geboden zijn, als die, welke zy willekeurig hebben ingefteld. „. Thans wordt de leer der Pharizeemven, omtrent het volgend leven, hem tot eene misdaed gerekend, vs. 6- 8. 6. Tot de leerbegrippen der Pharizeeuwen, aen welke ik van mijne jongelingfchap , zeer ben verkleevd geweest', behoord voornamelyk de leer van de opftanding der doden; het kan derhalven niet anders dan zeer vreemd voorkomen, dat het my thans tot eene misdaed wordt toegerekend, dat ik mijne hoop vestige op die belovte, welke God, pmtrent de opftanding der doden , aen de' Vaderen gedaen heeft. Ende evenwel, hoe ongerijmd het fchijnen moge, nu ffcae ick ende worde geoordeek over («) de hope, op de waerheid der belofte, die van Godt, omtrent de opftanding der doden, tot de vaderen gefchiet is: 7. Tot dewelcke belovte onfe twaelf gefiaebten gedueriglick nacht ende dagh [Godt] dienende verhopen te komen: over welcke hope ick, 0 Koningh Agrippa, van de Overheden der Joden, als ware het eene zeer zware misdaed, worde befchuldigt. Door de belovte Vs. 6. verftaet men veelal de grote be lovte omtrent den messias, en dan zou de Apostel willen zeggen: „ de grote zaek over welke ik, door de Joodfche „ Overheden, 'befchuldigd en veroordeeld werd, is in mijne „ prediking gelegen, waerdoor ik Joden en Heidenen zoek „ te overtuigen; dat'die grote belovte, op welke de Vaders ,, zo vele eeuwen gehoopt hebben , nu werkelyk vervuld „ zy, en dat die jesus van Nazareth, welken zy lieden ge„ kruicigt hebben, die beloovde messias is." Maer onzes eraebtens, bedoeld de Apostel de belovte, omtrent de opftanding der doden. Ut Om- O 3 Gen. 31 15. esde au 18. ende *«; 4. ende 10. Deut. 18»S. * Sarn. 7; ta. pf. ,SÏ. „. Jef. 4, d. eode ?l ,4.%ntie g ^  HANDELINGEN. XXVI. 473 it. Omdat paulus wanneer hy de grote belovte , omtrent de komst van den messias , bedoelt had , zich anders zou hebben uitgedrukt. Dan zou hy gezegd hebben , ik wordt geoordeelt niet over de hoop, maer over de vervulling der belovte : want dit was de zaek, welke door paulus gepredikt en van de Joden ontkent werd, dat de belovte omtrent den messias , in jesus werkelyk vervuld waie. jS. De leer der opftanding , kan in den allereigenlykften zin, de hoop der belovte genaemd worden: want de hoofd- • fom der belovte , welke God aen de vaderen gedaen had, was deze: dat Hy hun tot eenen God zou zijn, en met deze woorden, werden de voorrechten van het volgend leven bedoeld, Matth. XXII: 31, 32. 5* Onze opvatting wordt bevestigd, niet alleen door vs. 18. alwaer de Apostel duidelyk fpreekt van de opwekking der doden; maer ook voornamelyk daeruit, dat hy zo in zijne verantwoording voor den Joodfchen Raed, als vöor den Stadhouder felix, verklaert had ; dat de leer der opftanding de zaek ware , over welke hy geoordeeld en befchuldigd werd, vergel. Kap. XXIII: 6. XXIV: 21. Tot deze belovte , zegt de Apostel vs. 7. verhopen onze twaelv ge/lachten te komen , dat is, „ alle de nazaten van „ jacob uit de XII ftammen , zo velen 'er by den Gods,, dienst van mose gebleven zijn , Hellen dit tot het top„ punt van hunne wenfchen , verlangens en pogingen, dat ,, zy aen het geluk van het volgend leven mogen deel heb„ ben; dat de belovten welken God omtrent het eeuwig ,, leven aen de vaderen gedaen heeft, ook aen hun moge „'vervuld worden. Dit is de grote drijvveer van hunnen ,, ftandvastrgen yver in den Godsdienst, geduriglyk nacht en „ dag God dienende." — De Joden dienden God met offeranden, gebeden en het waernemen der fchaduwachtige plechtigheden , waerby velen naer de voorfchriyten der Phari. zeeuwen , nog eene menigte van menfchelyke inzettingen voegden. De uitdrukking nacht en dag , geevt de volftandigbeid der Joden in den Godsdienst te kennen,, hoe moei- XXI. üEJEL. Gg 5  474 HANDELINGEN. XXVI. lyk deszelvs voorfchrivten ook wezen mogten; nimmer wedden zy 'er moede van , nimmer werden zy 'er verdrietig pver. Het woord geduuriglyk, druk!; hunnen yver in den Godsdienst uit. —» Door dezen hunnen onvermoeiden yver in den. Godsdienst, meenden de Joden het eeuwig leven te verdienen. Dit was de, leer der Pharizeeuwen. In dit be^ grip ftond het grootfte gros der Natie. Maer, heeft paulus, de zaek niet in een verkeerd licht voorgefteld, en den Koning agrippa zoeken te misleiden ? De Joodfche Raed had hem by den Stadhouder van drie rraisdaden befchuldigd , dat hy de wet van mose verbrak K oproer onder het volk, verwekte, en gepoogt had den Tem-, pel te verontreinigen j maer paulus fpreekt niet van deze befchuldigingen, omdat hy dezelve zo volkomen wedcrlcgd had, dat de Landvoogd 'er óver voldaen was, vergel. Kap, XXV: 7,8.—- Dan, met dit alles zou men kunnen den-, ken ,, gav paulus. aen de zaek in gefchil eenen geheel au», deren draei. De Joodfche Raed was op hem verbitterd , niet omdat hy een voorftander was van de leer der opftanding ; maer omdat hy. beweerde , dat jesus uit de doden, was opgeftaen ; en zo had het ook de Landvoogd festus. begrepen, vergel. Kap. XXV: 19. plet is zo., maer, de opftanding van jesus is de grond van onze opftanding, 1 Cor. XV: 14- paulus werd derhalven, in zo ver over de hoop. der opftanding geoordeeld, als hy geleerd had, dat die hoop op de verrijzenis van. christus uit de doden , gegrondvest vvare, en dat het ontkennen'yan christus opwekking niets anders ware, dan de leer der opftanding te verwoesten. —. Men herinnere zich wijders, het gene wy by Kap. XXIII: 6. breder hebben aengeteekend. 8. Wat, vervolgde Paulus.- Woft het by ulieden, ongelooflick geooxdeek , dat Godt de dooden opweckt ? Men kan deze vraeg als eene ontkenning opvatten, ala of de Apostel zeide : „ Hoe, is het mogelyk , dat ik van ulieden, gy Pharizeeuwen: „ over de hoop op een vol„ gend leven , als over eene zware misdaed befchuldigd „ worde, 'er is immers niemand onder ulieden, of hy ge- „ loovd,  HANDELINGEN. XXVL 475 „ loovd, dat God de doden zal opwekken." Volgens dit begrip, zou deze uitroep uit paulus yver, en een vertrouwen op de duchtigheid van zijne zaek zijn voortgekomen, het welk in redenvoeringen meermalen gebruikelyk is. Maer, de Apostel richtte zijne aenfpraek alleen tot Koning agrippa, vs. 4, 5. en nu fpreekt hy van ulieden, ir* het meervouwige. —- De opftanding der doden, wordt by de Heidenen voor eene ongeloovbare zaek gehouden; de Stoifche en Epicureïfche Wijsgeeren te Athenen, dreven met paulus den fpot, zodra hy van dit ftuk begon te fpreken, Hand. XVII. Het is my daerom zo voorgekomen, dat de Romeinfche Krijgs-Overften , die by deze redenvoering tegenwoordig waren ; zodra zy van de opftanding der doden hoorden , eene fpottende houding aennamen, en dat de. yyerige paulus zich tot hen wendende, zeide: wat, wordt het by ulieden ongeloovbaer geoordeeld , dat Cod de doden opwekt ? |$. Wijders doei de Apostel eene openhartige belijdenis, dat hy. vtorheen in eenen onberedeneerden yver voor den Joodfchen Godsdienst, doldriftig gewoed had tegen de Christenen, vs. 9 - ri. ,. Hy' ftelde het beginfel voor, uit het welk zijn woede was voortgekomen, vs. 9. en „. Spreekt onbewimpeld van de wreedheden, welke hy dei. Christenen had aengedaen, vs.. 10, 11. Zo binnen Jerufalem, vs. 10, li*. 22. Als in de buitenlandfche Steden, vs. 1.1A 9. Er is Koning Agrippa een tijd geweest.,, dat ik zo zeer tegen het Christendom was ingenomen, als iemand wezen kan. Zelvs heeft de Godsdienst van den gezegenden jesus , nooit bitterer vyand en yveriger tegenftander gehad, dan in mijn perfoon. Ik kon den naem van jesus niet horen noemen, of mijn bloed begon reeds te koken; ik kon genen Christen zien zonder hem te vervloeken; ik dacht in goeden ernst, dat ik vesplicht ware om aen de aaek van jesus , zo veel nadeel toe te brengen als maer XXI. DEEL,  47é HANDELINGEN. XXVI. immers mogelyk was , en om den toenemenden voortgans van zijnen Godsdienst, met al mijn vermogen te fluiten j hierdoor verbeeldde ik my, zou ik Gode eenen dienst doen en een wezenlyk nut toebrengen, aen onzen Kerk- en Burgerftaet. De bron van deze vyandfchap tegen de Christenen , was gelegen in mijnen onberedeneerden yver voor den Joodfchen Godsdienst, en vooral in mijne verkleevdheid aen het leerftelfel der werkheilige Pharizeeuwen. (b) Ick meynde uit dat beginfel, waerlick by my fehen, dac ick tegen den name , de leer , den Godsdienst en de aenhangers van Jefu van Nazareth vele wederpartijdige dingen moefte doen; dat ik my met alle mijne macht tegen dien gezegenden Perfoon verzetten , en zijnen aenhang zo veel nadeel toebrengen moest, als maer immer mogelyk was. . 10. 't Welck ick oock werkelyk gedaen hebbe , eerst te Jerufalem alwaer een verbazend aental van Jcv den het welk nog van dag tot dag vermeerderde, de leer van 'jesus had aengenomen ; ende ick hebbe vele van de heylige , die het Euangelie omhelsd hadden , en in welker gedrag eene nauwgezette heiligheid doorftraelde, in de gevanckeniiTen gefloten. Nacht en dag was ik op. middelen bedacht om de Christenen uitteroeien , ik onderzocht langs allerlei listige wegen, waer de belijders van jesus naem woonden; en zodra ik ze ontdekt had, haelde ik hen met geweld uit hunne huizen, als waren zy misdadigers van den eerften rang : ik bond hen als uitvaegfels van hetmenschdom , ik lloot hen in kerkers en gevangenisfen ; ik ontzag niet, ik liet my noch door de plechtiglte betuigingen der mannen , dat zy van alle ftrafwaerdige misdaden onfchuldig waren , noch door de tranen van weerloze vrouwen vermurwen; zo menigmalen ik eenen Christen gevangen had, verblijdde ik my dat ik Gode , zo als ik my verbeeldde, eenen nieuwen dienst bewezen had; zelvs yverde ik zo fterk dat alle de gevangenisfen binnen korten vervuld waren met (O Hand. 8: 3. «nde 9: I. ende 22: 4. 1 Cor. 15: 9.. Gal. » 13. 1 Tim. !'• 13-  HANDELINGEN. XXVI. 47? toet. Christenen. Dit alles deed ik op het gezach van den joodfchen Raed, de macht van de Overpriefters ontfangen hebbende , die my daertoe eenen behoorlyken Jastbriev ter hand gefteld, en hunne dienaren bevolen hadden, om my zo menigmalen ik het vorderde, de rierke hand te lenen. Dan met banden en gevangenisfen, was ik niet eens te vrede , ik vervolgde de Christenen zelvs tot den dood toe: ende als fy omgebracht wierden, fbemde ick het toe. Behalven den Diacon stephanus , lezen wy nergens in de gewijde gefchiedenisfen , dat 'er ter dezer tijd van welken paulus fpreekt, iemand te Jerufalem om de belijdenis van het Christendom zy ter dood gebracht. Hierom zijn zommigen van oordeel , dat de Apostel hier alleenlyk het oog hebbe op de fteniging van stephanus , waer over hy ongemeen verblijd was , vergel. Kap. VIII: i. Maer hy fpreekt hier in het meervouwig getal , als zy omgebracht werden; wy fchijnen 'er uit te mogen befluiten, dat 'er verfcheidene burgers van Jerufalem , op de belijdenis van het Christendom met den dood geftraft zijn. Trouwens , de vervolging was toen zo heet en geweldig , dat de Christenen genoodzaekt waren Jerufalem te verlaten , en naer elders te vluchten, vergel. Kap. VIII: i - 4. paulus Jiemde hes toe , dat is , hy prees de handelwijs van den Joodfchen Raed, en verdedigde dezelve onder het volk, zo menigmalen 'er een vonnis des doods tegen Christenen geveld werd. Zelvs is het zeer mogelyk , dat hy met de doodvonnisfen welke de Joodfche Raed tegen de Christenen had uitgefproken, naer den Romeinfchen Landvoogd liep, om de goedkeu, ring en uitvoering te verzoeken. 11. Ende door alle de Synagogen hebbe ickfe dickmael geftraft. Ik liep de ééne Synagoge in en de andere uit, om zulke Joden op te zoeken, die meer of min verdacht waren van tot het Christendom over te hellen , zonder dat zy 'er als nog voor durvden uitkomen. De zodanigen, liet ik door de handen der Gerechtsdienaren ftraffen , met roeden geesfelen en zo lang pijnigen, tot dat zy XXI. DEEL.  478 HANDELINGEN. XXVI. verklaerden gene aenhangers van jesus te wezen, ende zelvs heb ik hen gedwongen te lafbren: 'ende boven maten tegen haer woedende , hebbe ickfe vervolgt oock tot in de buyten[lantfche] fteden. paulus had de Christenen gedwongen tot lasteren. Volgens zommigen , zou gamaliel een zeker Formulier gebed hebben opgefteld, in het welk de voortgang van jesus leer als eene zeer gevaerlyke kettery wordt afgebeden : dit Formuliergebed zou paulus zulke perfbnen hebben laten bidden , welke hy verdacht hield van heimelyk het Christendom te hegunftigen , en hen in zo ver gedwongen hebben te lasteren. — Maer deze veronderftelling is geheel ongegrond ; want hoe zouden dan de Apostelen, naderhand den Godsdienst in de Synagogen hebben kunnen bywonen, wanneer 'er een dergelyk Formuliergebed was in gebruik geweest. — De zaek was deze , wannéér paulus in de Synagoge zekere perfonen ontmoette, die eenigermate tot het Christendom fchenen over te hellen, liet hy hen eerst zo lang geesfelen en pijnigen , tot dat zy verklaerden by het Jodendom te blijven ; maer , hier mede was de woedende paulus nog niet te vreden, hy noodzaekte deze menfchen om jesus te lasteren, en te verklaren dat zy wel verre van in Hem te geloven , den Heiland hielden voor eenen bedrieger en valfchen Propheet. Dan de woede van paulus had zich niet bepaelt tot Jerufalem , maer zich ook uitgeftrekt tot de buitenlandfche Steden. Boven mate, zegt hy: tegen hen woedende, heb ik hen vervolgd , ook tot in de buitenlandfche Steden. — Zijne woede was boven mate, zy ging alle maet en verbeelding te boven ,v vergel. Gal. I: 13. De buitenlandfche Steden , zijn zulke fteden en plaetzen, welke buiten het Joodfche land gelegen waren. De vervolging welke met de fteniging van stephanus begonnen Was , had veroorzaekt dat de Christenen gevlucht w.iren tot in Phcenicien, Cypren en Antiochien toe, vergel. Kap. XI: 19. maer de doldrivtige paulus , vergenoegde zich niet met de Christenen uit Jerufalem te verdrijven; zy moesten naer zijne gedachten geheel van den aerd- bo-  HANDELINGEN. XXVI. 4-79 bodem worden uitgeroeid; hy rende daerom de arme vluchtelingen , zelvs buiten 's lands naer om hen te grijpen, naer Jerufalem te brengen en aldaer te doen ftraffen. Maer, waertoe diende dit verhael van zijne vorige woede tegen de Christenen? deels om den Koning agrippa te overtuigen , dat hy, althans voor zijne bekeering den Joden gene redenen gegeven had, om zo zeer tegen hem verbitterd te wezen; deels, om den Koning voor te bereiden tot de gefchiedenis van zijne bekeering , en hem dies te meer te doen opmerken, welke eene verbazende verandering Gods genade , in zijne denk- en handelwijs had te weeg gebracht. — Merk 'er in op, de oprechtheid en edelmoedigheid van paulus. Een ander zou die oude zonden verzwegen of verkleint hebben; maer de Apostel doet eene onbewimpelde belijdenis van zijne vorige woede, in alle de verzwarende omftandigheden. Lage zielen zoeken hare vorige misdaden te verkleinen , maer een edelmoedige geest, een waer Christen doet eene onbewimpelde belijdenis, zo menigmalen het pas geevt, opdat de grootheid der Godlyke genade des te klarer doorftrale. De Apostel geevt een kort, maer zaekrijk berickt van de buitengewone wijs, op welke hy tot het Christendom bekeerd en tot het Apostelschap geroepen was, ten betoge dat hy niets anders gepredikt had , dan het gene hem in een hemelsch gezicht, door eene Godlyke Openbaring bevolen was, vs. 12-18. ,. Vooraf deelt hy de voorbereidende omftandigheden mede, van tijd, plaets en aenleiding, vs. 12. 12. Waer over of ten welken einde oock , om namelyk de Christenen te vervolgen, als ick reeds verfcheidene fteden en plaetzen hebbende afgelopen , ten laetften nae Damafcum de hoofdftad van Syrien reyfde, alwaer my bericht was dat zich vele aenhangers van den gezegenden jesus ophielden; voorzien met eene volmacht ende behoorlyken laft, om de Christenen die ik ontmoette, gevangen naer Jerufalem te brengen; welcke [jck~\ van de XXI. DEEL.  48o HANDELINGEN. XXVL Overpriefhers ontvangen [hadde}, vergel. Kap. IX: i, r. Deze lastbrieven van het Sanhedrin, hielden aen den Chèf' den der Synagogen te Damascus , met bevel om zich b/ den Stadhouder van den Arabifchen Koning Aretas te vervoegen ; met verzoek dat ik de Christenen als gevaerlyke dvvaelgeesten v gebonden naer Jerufalem brengen mogt, om over hunne Godsdienftige begrippen geoordeeld te worden; Ook had my de grote Raed, de nodige manfchap mede gegeven. ,,. Hierop het dè Apostel, de zeer merkwaerdige gebeurtenis zijner verandering volgen, vs. 13-18. H fct. Eerst verhaelt hy, hoe hy op eene zeer buitengewone wijs tot het Christendom bekeerd was ; vs. 13-16". AA. Hy begint met een bericht van het gene hy gezien had, vs. 13. B B. Daerna fpreekt hy van het gene hy gehoord had, vs: i4-i6a. Hy hoorde drie onderfcheidene aenfpraken. ttei. De eerfte vinden wy vs. 14; fiü. De tweede vs. 15. jry De derde vs. i6a. 33. Wijders verhaelde hy, hoe de Heiland hem onmiddelyk tot het Apostelfchap geroepen had, vs. i6b-i8. AA. In het gemeen vs. i6b. BB. Meer byzonder vs. 17, 18. 13. Als ik digt by Damascus gekomen was. Sagh ickj o Koningh, in 't midden van den dagh of omtrent den middag, wanneer het licht op zijn fterkfte is, vergel; Kap. XXII: 6. op den wegh (c) een licht boven den glantz der fonne, een licht zo ongemeen helder eri glansrijk , dat deze offchoon het bykans op den middag ware, daerby feheen te verdoven. Dit licht zag ik op het alleronverwachtst, nederdalen van den hemel my ende de gene die met my reyfden omfchijnende : want oogenblikkelyb ftonden wy midden in dat glansrijk lichte (O Hand. 9: z»  p HANDELINGEN. XXVI. 481 licht, het welk ons van rondom omfcheen, vergel. Kap', 'XXII: 6. 14. Endè als wy alle van fchrik 'en 'ontfteltenis, ter aerde nedergevallen waren, hoorde ick eene fterrihie van iemand , tot my in mijne moedertael fprekende, ende feggende in de Hebreeuwfche. tale, Saul r Saul, wat vervolgt gy my, welk eene helfche woede vervoert u , om my in mijne aenhangeren zo. doldrivtig te vervolgen ?. Het is u hart uit wederfpannigheid, tegerf de .prickels de verfenen té ilaenj hoe meer gy tege.i dè Christenen woed, hoe meer gy u zeiven benadeelt, en alle uwe pogingen om den voortgang. van het Christendom te ftuiten , zullen ten eenemael vruchteloos wezen ; hoe meer gy de Christenen vervolgd, zo. veel te meer zulleri zy toenemen. -—.Deze ftem hebben mijne reisgenoten niet géhoort, vergel. Kap. XXII: g\< . 15. Ende ick zag eenen my toén nog onbekenden perfoon, in het midden van dat verbazend licht, vergel. Kap. IX: 0. Daerom feyde ik zeer éèrbiëdig: Wie zijt gy, Heere? Ende hy feyde, Ick ben die jesus van Nazareth, wélken gy tot dus vér, voor eenen bedrièger en godslasteraer gehouden hebt, en wien de Overheden van uw volk gekruicigt hebben. God heeft my uit dè doden - opgewekt, èn thans fta ik voor u, om u te overtuigen dat ik leve; ik ben die Jéfus dieh gy in mijne aenhangeren zo doldrivtig vervolgt. Toen zag ik hoe grouwzaem, ik my tegén dien gezegénden Perfoon vergrepen hadde. 1(5. Ik lag van fchrik nèdergevallennog 6'p den grond. Evenwel vraegde ik zeer eerbiedig, heer, wat wilt gy dat ik dóen zal? vergel.. Kap. IX: f5. XXII: 10.. Maer, de Heèr jesus antwoordde my, op eenen zeer bemoedigenden toon : recht u op, ende ftaet op uwe voeten. Ik ben ü verfchenen, niet alleen om u. van uwe dwaling te overtuigen , en u mijnen bitterften vyand, tot. éen toonbeeld van mijne ontferming te doen ftrekken; maer ook voornamelykom u aen te ftellen tot eenen dienaer van dien Godsdienst, waervan gy den voortgang met al uw vermogen, hebt trachten te ftuiten.' Wijders gelasttè de heer my naer Damascus door té ièiïëti'ï XXi. wel» H W  48ft HANDELINGEN. XXVI, en aldaer zijne nadere bevelen af te wachten, vergel. KapIX: 6. XXII: io. Want hier toe ben ick u verfchenen om u te ftellen tot een dienaer ende getuyge der dingen beyde die gy gefien hebt, ende ia welcke ick u [nsgh] fal verfchijnen: 17. Verloffende u van dit volck, ende [yan] de Heydenen, tot dewelcke ick u nu fende, 18. (d) Om hare oogen te openen, ende [haer] te bekeeren van de duyfterniffe tot het licht, ende [yan] de macht des fatans tot Godt; op dat fy ver* gevinge der fonden ontfangen , ende een erfdeel onder de geheyligde, door het geloove in my. .Heeft de Heer jesus, de woorden vs. i6b-i8. tot paulus gefproken, toen Hy hem op den weg naer Damascus in dat hemelsch gezicht verfchenen is ? Dit zou men uit het verhael van den Apostel, het welk wy thans voor ons hebben, in den eerfien opflag befluken. Maer, *er zijn nog twee andere verhalen van deze zelvde gebeurtenis , in welke de zaek gansch anders wordt voorgedragen , Kap. IX: 6. en XXII: 10. Volgens deze twee verhalen, hebben de laetfte woorden welken de Heiland tot paulus fprak , op den weg naer Damascus, een bevel behelst om naer die Stad te reizen, en aldaer nadere bevelen aftewachten. Toen paulus van ■ deri grond opftond, bemerkte hy, dat het fchitterend licht in het welk de Heiland hem verfchenen was, hem het gezicht benomen had, Zijne reisgenoten leidden hem daerom by da hand, naer Damascus. Na verloop van drie dagen , werd een zekere ananias tot hem gezonden , die zijn gezicht door oplegging der handen herftelde, en hem doopte ; ook werd hy met buitengewone gaVen vervuld. — Niet lang daerna verfcheen hem de Heer jesus nog eens , om hem onmiddelyk tot het Apostelambt te roepen; met byvoeging, dat hy dit ambt inzonderheid onder de Heidenen zou waernemen , en wel in de verst afgelegene gewesten , vergel. Kap. XXII: 17-21. — Nu vindsn wy hier vs. i(S',-i8. die we»r«  HANDELINGEN. XXVI. 483 woorden, welken de Heer jesus in de tweede verfchijning, tot paulus gefproken heeft; en de Apostel laet dezelve iri zijne redenvoering, voor Koning agrippa onmiddelyk Volgen op de woorden , welke hy by die eerfte verfchijning gehoord had ; om dien Vorst een kort en zakelyk bericht te geven, van de buitengewone wijs, op welke hy niet alleen tot het Christendom bekeert, maer ook tot het Apostelambt geroepen was. Het kwam toch maer op de zaek zelve aen; by de onderfcheidene omftandigheden van tijd en plaets , had agrippa zo zeer geen belang. Voeg 'er by, dat de wetten der wellevenheid in dit geval, van hem Vorderden z-eer kort te zijn , en niet in mindere byzonderheden langdradig uit te weiden. Hiertoe, zeide de Heiland, ben ik ü verfchenen, om u te) fkllen tot eenen dienaer en getuige der dingen , beide die gy gezien hebt, en in welke ik u nog zal verfchijnen. — In de ver* fchijning op den weg naer Damascus j had paulus reeds Hem gezien r en daerdoor was hy van de waerheid zijner opftanding , volkomen overtuigd geworden. — De Heiland zou hem nog meer verfchijnen, en dit is ook werkelyk gefchied , vergel. Kap. XIII: i j 2. XVI: 9» 10. XVIII: p4 XXIII: 11. 2 Cor. XII: 2-4. Het oogmerk van deze verfchijningen was, om hem onmiddelyk een Godlyk onderwijs te geven, in de leerftukken, en verborgenheden xvelke hy anderen moest prediken, vergel. Gal. I: 13. Het'was derhalven als of de Heiland zeide: „ Het oogmerk waertoe ik j, u verfchenen ben , is om u aen te ftellen, tot mijnen die- naer in de uitbreiding van mijn Koningrijk: om een ge„ tuige te zijn Van mijne opftanding , en van de heerlyk„ heid met welke ik door mijnen Vader bekleed ben; als ,, mede, om .de gewichtige verborgenheden van het Euange„ lie te prediken in welke ik u zelvs door nadere openba„ ringen, onmiddelyk onderwijzen zal." Zijne roeping tot het Apostelfchap, ftelt paulus meer byzonder voor, vs. 17, 18. A. De Heiland had hem eene zeer bemoedigende belovte XXI. DE£t» Hh 2  484 HANDELINGEN. XXVL van zijtien gunftHgen byftand gedaen , vs. 17". wannettr Hy 'cr byvoegde: verlosfemde u van dit volk , en van de Heidenen,. — Deze belovte veionderftelde allerduidelykst, dat de Apostel in den dienst van het Euangelie, zeer veel zou moeten lijden ; zo van zijn eigen volk als van de Heidenen. De Heiland had hem in een gezicht vertoont , hoe veel hy om zijnen naem zou moeten lijden» vergel. Kap. IX: 16. Maer Hy zou den Apostel verlos* jen, hem door zijnen byftand bewaren, en uit alle gevaren uitredden. Ook is deze belovte kenbaer vervuld, verg. Kap. IX: 23-45. 2-Cor» XI* 32. B. De Heiland had hem meer byzonder tot de Heidenen gezonden , zeggende vs. I7b. tot dewelke Heidenen ik u nu zende. — paulus heeft hier het oog op eene volgende Openbaring: want de byzondere last om het Euangelie onder de Heidenen te prediken, is hem eerst eenige jaren na zijne bekeering gegeven, Hy kreeg 'er bericht van, toen hy in den Tempel te Jerufalem in. eene verrukking van zinnen was, vergel. XXII: 17-21. — Uit kracht van deze zending was het ook, dat paulus zich meest en voornamelyk bezig hield, met het bekeeren der Heidenen, vergel. Gal. II: 7. C, De verhoogde Middelaer befchreev ook het gewichtig werk, hetwelk hy onder de Heidenen verrichten moest. Hy moest hunne oogen openen, en hen bekeeren van de duisternis tot het licht, en van de macht des Satans tot God. De oogen van alle menfchen, zijn van natuure in de zaken van den Godsdienst verblind, vergel. Eph, IV: 18. maer dit had by uitnemenheid plaets onder de Heidenen; zy waren door afgodery en bygeloov, geheel verblind. paulus werd gezonden om hunne oogen te openen , om hun den waren Godsdienst, den weg der verzoening en de naest aengelegene verborgenheden te openbaren; welke de vernuftigften der Wijsgeeren , door hunne eigene fchranderheid nimmermeer zouden hebben uitgevonden : en niet alleen dit, maer ook om de oogen van hunne ver/tanden, onder de medewerkende genade van den Hei* li-  HANDELINGEN. XXVI. 48S Kgen Geest, zodanig te verlichten, dat zy deze verborgenheden , met toepasfing op zieb zelve, op de rechte, •wijs befchouwden. De natuurlyke toeftand der Heidenen , ten aenzien van den Godsdienst, was enkel duisternis. Zy waren niet alleen geheel onkundig in de zaken van den Godsdienst, in zo. ver- zelvs, dat zy die eer welke den Oneindigen Schepper alleen toekomt, aen nietige fchepfelen gaven; maer zy maekten zich ook fehuldjg aen allerlei godloosheid , en aen de verfoeilykfte grouwelen, Rom. I: 22. — paulus moest hen daerom van de duisternis bekeeren tot het licht i hun opgehelderde denkbeelden van God en zijnen dienst, mededeejen , en hen. tot eenen heiligen, wandel opwekken s Alle menfchen zijn van nature onder de macht des Satans,, voor zo ver hy hunne zinnen verblind, en hen dermaten weet in te nemen, door de ydelheden van -deze waereld, dat het Euangelie genen invloed maekt op hunne gemoederen, 2 Cor. IV: 4. Epb. II; 2, 3., Maer de Heidenen waren in eenen, gansch zeer byzpnderen nadruk , onder de macht van dgn Satan; voor zover hy hen door de, bedriegeryen der Priesteren, aen de afgodery en het allerfchandelykst bygeloov verbonden hield,. Coll. I: 13. Maer paulus moest hen bekeeren tot God, door dp prediking van het Euangelie , onder de medewerkende genade, van den Heiligen Geest:. van de. afgodery te rug roepen , en bewegen om den levenden God , als eenen lievderijken Vader in chmstus, te dienen. D. Het oogmerk en het vruchtgevolg van paulus pogingen, ftelde de Heiland dus voor, vs. iü\ opdat zy vergeving der zonden ontvangen,, en, een ervdetl onder de gelieiligden., door het geloov in my. — Door dit ervdeel wordt het genot van Gods. zalige gunst, en. het eeuwig leven bedoeld. — De geheiligden , zijn de^ geroepene Heiligen uit de Joden. — Het geevt derhalven met één woord te kennen, dat.de Heidenen zo velen 'er geloovdpn, met de bekeerde Joden, in dezelvde geestelyke en. eeuwige voorrechten deelen, zouden. XXI. dsel. tth a  486 HANDELINGEN. XXVI. JS55- Mindelyk verhaelt de Apostel, hoe hy deze Godlyke roeping aenftonds en gewillig gehoorzaemd had, vs. 19-23. ■ 5. Hy had dit bevel aenftonds gehoorzaemd, vs. 19, 20, Jt Dit ftelt hy in het gemeen voor, vs. 19. 33. Meer byzonder vs. 20. AA. Met opzicht tot de plaetzen in welke hy gepredikt had, vs. 203. BB. Ten aenzien van den inhoud zijner prediking, VS. 20b. jo. Daerom, o Koningh Agrippa , en ben ick hst Godlyk bevel, het welk my in dat hemelfch Gefich$e op den weg naer Damascus , en vervolgens in nadere Openhar'mgen gegeven was, niet ongehoorfaem geweeft; rnaer hef gene de Heer jesus my van tijd tot tijd, in 'hejnelfche gezichten en door Godlyke Openbaringen, bevolen heeft; heb ik aenftonds zonder de minfte tegenkanting gewillig ter uitvoer gebracht. Ik heb allerwegen en openlyk getuigt, dat die jesus welken de Joden gekruicigt hebben , en ik zelvs als eenen bedrieger en Godslasteraer befchouwt had, uit de doden was opgewekt; dat ik Hem met mijne ejgene oogen gezien heb, dat Hy de beloovde messias is, en de Verlosfer van zondaren. 20. Ook heb ik geen uitftel genomen, om met vleesch en bloed raed te plegen, (e) Maer ik hebbe eerfb den genen die te Damafcus waren, gepredikt, ende my ten dien einde in de Synagoge der Joden begeven , betogende dM de gekruicigde jesus de beloovde messias zy , vergel. Kap. IX: 19-22. ende vervolgens ben ik met het Euangelie te Jerufalem gekomen: wijders heb ik in de voornaemfte plaetzen van 't geheele lant van Judea , het Euangelie der zaligheid onvermoeid voorgeftelt; ende eindelyk; nadat ik in een hemelsch gezicht een nader hevel ontvangen had, om my met het Euangelie tot de Heidenen te wenden, heb ik verfcheidene buitenlandfche gewesten en fteden dporge- reist, (e) Hand. 9: 19, 28. ende 22: 17, tl.  HANDELINGEN. XXVI. 48? ieist, en duizenden van afgodendienaars bewogen tot he% geloov in christus. Van toen af aen, heeft mijn Apostelt fchap onder de Heidenen zijn rechte begin genomen, en heb ik den Heydenen verkondigt dat fy haer fouden beteren, ende tot Godt bekeeren, wercken doende der bekeeringe weerdigh. Hier doet zich eene aenmerkelyke fchijnftrijdigheid op. paulus verhaelt den Koning agrippa, dat hy van Damascus aenftonds naer Jerufalem gegaen is; maer Gal. I: 17 > *8> fchrijvt hy dat hy niet aenftonds naer Jerufalem gegaen zy, maer naer Arahien, dat hy vervolgens te Damascus zy we-s dergekeerd , en zich eerst na verloop van drie jaren naer Jerufalem begeven hebbe. — Dan, het één laet zich met het andere zeer wel vereffenen, op deze wijs: dat taulus zich na zijne bekeering , maer eenen korten tijd binnen Damascus hebbe opgehouden , dat hy. van daer naer Arabien gegaen zy , na verloop van eenen geruimen tijd weder te Damascus kwam, en 'er zo lang gebleven zy, tot dat hy door de lagen der Joden die hem doden wilden, genoodzaekt wierd die Stad te verlaten , vergel. Kap. IX: 23-25 : dat hy zich toen, voor de eerfte mael na zijne bekeering naer Jerufalem begeven hebbe ; zodat 'er , tusfchen zijnen uittocht naer Damascus, om de Christenen aldaer te vervolgen , en tusfchen zijne terugkomst binnen Jerufalem, om zich aen de Apostelen als hunnen ambtgenoot yoor te ftellen, in alles dria jaren verlopen zijn. Van dit zijn verblijv in Arabien , fpreekt eaulus hier geen enkel woord, omdat het zijn oogmerk niet was, den Koning agrippa alle de byzonderheden van zijnen levensloop te verhalen ; maer alleen om hem een kort bericht te geven, van zijne verrichtingen in den dienst van het Euangelie. „. De Joden hadden hem daerom gegrepen en gepoogt om te brengen, vs. 21,. 1t. Om defer faken wille , omdat ik het bemelsch gezicht gehoorzaemt, en vooral omdat ik onder de Heide.» XXI. D5.EI*. Hh 4.  488 HANDELINGEN. XXVI. nen gepredikt had, hebben my de Joden (ƒ) ia*dén Tempel gegrepen, Toen ik voor de tweede mael te Je-' rnfalem gekomen was, had men my door de Stad zien wandelen met eenen man van Ephefus; by gelegenheid nu, dat, ik bezig was eene gelovte in den Tempel te betalen, gav n en voor, dat ik dien Ephefier in het voorhov der Israëliten gebracht; en daerdoor die heilige plaets verontreinigt had. Dit gerucht bracht de ganfche Stad. in rep en roer, en mfiekte de Joden zo woedende, dat zy my met een onbefuisd geweld uit den Tempel gefmeten , en als eenen gr.ouwzamen boosdoener gegrepen hebben; ende zelvs hebben zy my gepoogt om te brengen. Zy l^den het 'er or» tge, om my in dit oproer te vermoorden; gelijk ook wezenlyk zou gefchied zijn, als Claudius Lydias de Overfte der bezetting, niet met zijne manfchap toegefchoten en my op het flot gebracht had, vergel. Kap. XXI: 27-32. Eer ik in de legerplaets geleid werd , heb ik my" voor de zaemgevloeide menigte der Joden trachten te verantwoorden.': zy hoorden my eenigen tijd , maer , zodra begon ik niet te fpreken van mijne zending tot de Heidenen , of zy werden zo kwaedaertig , dat zy met een woest getier om mijner dood fchreeuwdgn, vergel. Kap. XXII: 21-23. „,. paulus bejloot zijne redenvoering met aen te merken, dal hy door den Godlyken byftand was bewaerd gebleven , fa dat hy het nog tot zijn lust en eer rekende, en altoos zou blijven rekenen, om de leer van het Euangelie aen allerlei zoon van menfchen te prediken, vs. 22, 23. 23. Dan hulpe van Godt verkregen hebbende : ftae ick tot op defen dagh. Hoe zeer de boosaertige Joden 'er op uit geweest zijn, ■ om my van kant te maken, tot op dezeiï dag dat ik de eer hebbe, my voor u o Koning Agrippa ! te verantwoorden , ben ik nog in wezen. Ook: heb ik. het aen den Godlyken byftand te danken , dat ik on- f/) Haoü. 21: 30.  HANDELINGEN. XXVI. 48$ •nder zo vele tegenkantingen niet moedeloos geworden ben:. want da boosaertige pogingen van mijne vyanden, hebben iny van bet Euangelie geenzins afgefchrikt. Ik blijv ftandyasug by die leer, en verlang nergens meer naer, dan gelegenheid te hebben om dezelve allerwegen te prediken bytuygende. op het allerernftigst allerlei zocrt van menfchen , beyde kleyn ende groot, ouden en jongen, edelen en verachten , rijken en armen , dat jesus dé messias en Verlosfer zy. Voorheen heb ik de leer van het Euangelie, met allen ernst en aendrang, aen allerlei zoort van menfchen gepredikt, en zo hoop ik ook in het vervolg te dpèn; wanneer het Gode behagen zal my uit deze banden te Haken. Deze zelvde. leer, machtigfte Agrippa, betuig ik thans ook voor u, en dit zeer luisterrijk gezelfchap. Ondertusfchen ftel ik gene nieuwe leer voor,, ik predik het Euangelie der vervulling .- niets feggende buyten het gene de Propheten ende Mofes, zo omtrent het oogmerk van messias komst, in de waereld., als omtrent de roeping dejr Heidenen, gefproken hebben dat gefchieden foude:, ■ ' 23 {Namelick'] dat de Chriftus , de beloovde mes-, sjas lijden moefte , gelijk Mofe en de Propheten zo duidelyk voorfpelt hebben, ende dat hy de eerfte uyt ce opfhandinge der dooden zijnde,' een licht van kennis en vertroosting, eerst in eigen perfoon en vervolgens door zijne Apostelen , foude verkondigen defen jjoodfehen volcke, ende ook den Heydenen; k Hoe kan. christus gezegd worden , de eerfte uit, de opftanding der doden ie zijn, daer 'er reeds te voren zo vele doden , ep door de oude Propheten, en door Hem zeiven waren opgewekt.? Op deze vraeg kan men onderfcheidenlyk antwoorden: (i) Dat christus de eerfte, dat is, de waerdigfte zy van allen, die uit de doden zijn opgewekt, (2) dat Hy de eerfte en eenigfte. zy, die. door, zijne eigene kracht is opgewekt, (3) dat christus de eerfte zy, die tot een onftervelyk leven werd opgewekt ; 'er zijn meer menfchen door een Godiyk wonderwerk opgewekt , dan dezen zijn andermael. geftorven ; maer , toen christus uit. de doden XXI. DEEL. Hh s  49© HANDELINGEN. XXVI. was opgewekt, had hy aenftcnds een onftervelyk lichaem j vergel. Rom. VI: 9. (4.) dat christus in zo ver de eerfte is, als zijne opftanding de grond is van de zalige opftanding der gelovigen, vergel. Rom. VI: 4» 5- **. De uitwetkfelen van deze zeer merkwaerdige redenveering ,' -werden aengeteekend vs. 24 - 32. 4.. Op den Stadhouder porcius festus, vs. 24-27. g. Het oordeel van den Stadhouder over deze verantding, vinden v/y v,s. 24. 24. Ende als hy defe dingen tot verantwoordm- ge fprack, viel hem de Landvoogd inde reden. Doe de Apostel nader in de byzonderheden betogen wilde, dat de leer welke hy verkondigde , met die van Mofe en de Propheten , in het wezen der zake volledig overeenftemde ; feyde Feftus met grooter ftemme, Gy raeft, Pauie; de groote geleertheyt brengt u tof raferye. De Landvoogd riep met groter ftemme, omdat paulus zwij». gen zoude, en alle de omftanders bemerken mogten dat het hem verveelde, om de verantwoording van den Aposte.1 langer aen te horen. — Deze handelwijs van festus is. zeer te berispen, niets is 'er billyker dan eenen gevangenen man, die zich tegen zijne befchuidigers verantwoord, vry te laten, uitfpreken; wanneer de verantwoording hem te lang viel „ had hy den Apostel kunnm gelasten, zich zo veel mogelyk te bekorten; maer, hem met een onftuimig gefchreeuw tot ftilzwijgen te noodzaken, was alleronbillykst. Daerenboven gedroeg zich de Landvoogd zeer onvriendelyk omtrent Koning agrippa , hy had de ganfche zaek aen dien Vorst overgelaten ; agrippa was de man tot welken de Apostel fprak, en festus kwam met de overige leden van dit luisterrijk gezelfchap, flechts als omftander voor: ac-rippa hoorde deze. verantwoording met grote toegenegenheid , en paulus had .reeds in het begin zijner redenvoering yerfchoning gevraegt, dat hy zo kort niet zou kunnen zijn , als hy anderszins wel wenschte , vs, 3. Wy mogen 'er uit befluiten , da$. festus een man geweest zy van een drjvti^ en onftuimig ka-  HANDELINGEN. XXVI. 491 karakter. — Maer, vooral hebben wy reden, om ons over deze handelwijs van den Landvoogd te beklagen, daer paulus was hy niet ontijdig gefluit, nog vele zaken van het uiterfte gewicht zou gezegd hebben. festus leidde den Apostel niet alleen het ftilzwijgen op, maer hy maekte het nog veel erger, zeggende met groter Itemme : gy raest paulus, de grote geleerdheid brengt u tot razemy. — Volgens zijn begrip en uitfpraek , zou paulus een man geweest zijn, die in de hersfenen gekrenkt was, en daerdoor raeskalde. Hy erkende dat paulus een man was van grote geleerdheid , ook wist hy dat paulus , den tijd in zijne gevangenis met lezen en fchrijven doorbracht; maer de Stadhouder verbeeldde zich , dat paulus de vermogens van zijnen geest, door geduurig letterblokken al te veel gevergd had,en daerdoor in zijn verftand gekrenkt was,zodat hy raeskalde, §J. Het antwoord van den Apostel, vinden wy vs. 25-27, fctfci. In het gemeen vs, 25, 25 Maer Paulus antwoordde met befcheidenheid en eerbied , hy feyde, Ick en rafe niet, machtigfte Fefte, gy bedriegt u. Er is in mijne ganfche redenvoering niets , het welk blijken dragen zou van eenen ontftelden geest, de dingen welken ik zeg, mogen u vreemd en onbegrijpelyk voorkomen ; maer, daerom moet ik niet geacht worden te raeskallen. In tegendeel , ick fpreke woorden van waerheyt, ende van een gefont verftant. De zaken welken ik voorftel, zijn in de daed gebeurd; en wanneer gy de moeite wildet nemen, om mijne leer behoorlyk te onderzoeken, zoud gy erkennen moeten , dat 'er niets ongerijmds in lïgge opgefloten; maer dat alles met de uitfpraken van het gezond verftand overeenftemt. 53. Meer byzonder, beriep zich paulus op den Koning agbtppa, als eenen man die meerder kennis had van deze dingen, en gaerne erkennen zoude, dat hy niets ongerijmds gefproken had, vs. 26, 27, XXI. DEEt,.  49% HANDELINGEN. XXVI. 2& Want de Koningh, die een Jood en zeer bedre». ven is in alles, wat tot den Joodfchen Godsdienst betrekking heeft, weet van defe dingen, en daerom houde iïc my verzekerd dat hy 'er gansch anders zal over oordeelen. Die Vorst heeft my vryheid gegeven om. my te verantwoorden, tot welcken ick oock vrymoedigheyt gebruyckende, mijn, hart recht uitfpreke: want ick en geloove niet dat hem yet van defe dingen, welken ik heb voorgefteld, verborgen is , (g) want dit en is in geenen hoeck gefchiet. De gebeurtenisfen zijn in het openbaer voorgevallen, zodat gy Heer Landvoogd, wanneer gy het goedvind, dezelve gemakkelyk kunt onderzoeken, en 'einiet langer onkundig van behoevt te wezen, dan gy verkiest. 27. De Koning gav met zijn gelaet en houding te kennen, dat het hem aengenaein wezen zoude, wanneer Paulus verder voortging. Dit gav hem wederom vrymoedigheid., om zich eerbiedig tot dien Vorst te wenden. Gelooft gy, zo vervolgde de Apostel, o Koningh Agrippa , de Propheten? houd gy het niet daer voor, dat hunne voor-, zeggingen van eenen Godlyken oorfprong zijn, en onfeilbaer moeten, vervuld- worden ? daervan ben, ik, volkomen verzekerd. Ick weet' dat gyfe gelooft. Deze vraeg wilde de Apostel, tot eenen grond van zijns verdere redenering leggen. Hy zou nu uitvoerig betoogc hebben, dat het gene de Propheten van den messias voorfpeld hadden, in jesus van Nazareth allerduidelykst vervuld, ware. Maer, de Koning, viel hem.in de.irede. + +• Het. uitwerkfel van des Apostels verantwoording op den. Koning AGRirpa , wordt befchreven vs. 28 , 29. J. De Koning verklaerde , dat hy door paulus woorden.. getroffen ware, vs- 28. J(J. Daerop antwoordde de Apostel zeer gepast, vs. 29. 28. Ende Paulus zoude nu uitvoerig betoogt hebben, dat zijn Euangelie met de voorzeggingen van Mofe en de Pro- (pO Job. 18: SG.  HANDELINGEN. XXVL m riophecen , volledig overeenftemde. Byzonder zou hy uit •de fchrivten der Propheten , die drie hoofdftellingen bewezen hebbens van welken hy zo even gefproken had: (vergel. vs. 23.) dat de messias zeer veel lijden moest, om de zonden te verzoenen, dat Hy uit de doden zou opftaen; ■en dat ook de Heidenen tot het licht van den waren Godsdienst moesten geroepen worden. Maer nu werd de Koning met de zaek verlegen, en vreesde dat de Apostel hem •zou vastzetten. Plet gene de Propheten voorfpelt hebben, dacht hy by zich zeiven, moet vervuld worden ; deze man wil zijne leer uit de fchrivten der Propheten bewijzen , hy weet zeer wel te fpreken, hy redeneert met zeer veel kracht en wijsheid; misfchien zal ik de gevolgen niet kunnen ontkennen, en wat zal ik hem dan antwoorden, wanneer hy vraegt wat ijc van zijn betoog oordeele. Agrippa dacht daerom, dat het best ware den Apostel in de reden te vallen , en zijn verder betoog aftebreken. Hy feyde tot Paulum t Gy beweegt my bynae een Chriften te worden. Deze woorden vah Koning agrippa , worden door de Uitleggers zeer verfchillend begrepen. Laten wy zijne ware mening kortelyk nafporen. et. Zou de Koning deze woorden al fpottende, en met eenen glimplach gefproken hebben , om daerdoor te kennen té geven; dat hy in paulus redenvoering geheel gene kracht van betoog gevonden had? Zo begrijpen het zommigent maer by ons is 'er geen twijffel aen, of de Koning heeft in goeden ernst gefproken; en dat blijkt uit het antwoord van den Apostel vs. 29. allerduidelykst, ft* Wat verftaet agrippa door eenen Christen ? -— Hy neemt zekerlyk deze benaming, niet in den fterkften nadruk voor eenen mensch, die door het geloov met christus vereenigd is, en deel heeft aen zijne zalving en gaven, agrippa was een Jood, en hy wist niet wat 'er tot het wezen van eenen waren Christen vereischt wordt; maer hy neemt dezen Haem in eene algemene beteekenis, XXI. DEEL,  494 HANDELINGEN. XXVI. voor iemand die de waerheid van het Christendom erkent, en geloovd, dat de beloovde messias in den perfoon van jesus van Nazareth, werkelyk geopenbaerd zy. De naem » Christenen had zijnen oorfprong van Antiochien , en was-nu vooreenigen tijd in gebruik gekomen, Kap. XI: 26. agrippa wist derhalven, dat zy die belijdenis deden van het Euangelie, dus genaemd wierden. y, Waer moet het woordeken byna geplaetst worden ? — Zommigen brengen het tot de benaming van Christen, op .„ deze wijs : gy beweegt my om een byna Christen te worden, dat is, „ gy haelt my over om een Christen te worden „ ten deele, hoewel ik voor het meerder deel Joodsch „ blijve." Dan ik heb my verwondeit, dat dit begrip zo vele voorftanderen gevonden heeft, daer het zo blijkbaer ftrijdig is met den grondtext, alwaer het byna tot het bewegen gebracht wordt. — Het is derhalven onzes erachtens, als of de Koning agrippa zeide: ,, uwe re„ denvoering verdient zeer veel aendacht, ik heb nooi' „ geweten, dat 'er zo veel ten voordee'e van het Chris„ tendom te zeggen was, ik heb altoos gedacht, dat de „ leer van jesus ftrijdig ware met die van mose en de „ Propheten: ik kan niet ontkennen dat gy my getroffen „ hebt, en dat gy my eenigermate overhaelt om een Christen te worden." Deze belijdenis van eenen Joodfchen Koning, verdient zeer veel opmerking. Laten wy 'er een weinig over nadenken, en wy zullen ras ontdekken, wat het ware gemoedsbeftaen van hem geweest zy. Hy was door paulus redenvoering getroffen . gevoelig getroffen. De kracht der waerheid werkte zodanig op zijn gemoed, dat hy het niet verbergen konde. Had hy het kunnen verzwijgen, hy zou het zekerlyk gedaen hebben. Met deze bekentenis verklaerde hy vry duidelyk, dat de Joden dwaelden omtrent de leer van mose en de Propheten. Het was voor eenen Joodfchen Koning al wat te zeggen, deze bekentenis te doen ten aenhoren van zulk • een luisterrijk gezelfchap. — Evenwel met dit alles, bleei-  HANDELINGEN. XXVI. 495 §leev hy een Jood, en de kracht der waerheid was niet diep genoeg in zijn hart doorgedrongen; om de oude vooroordeelen uit te roeien. Zelvs ging zijne zusht tot de waerheid niet zo ver , dat hy dezelve nader wilde onderzoeken; in plaets van paulus om verder onderricht te vragen, ftond hy op, als of hy voor de kracht der waerheid vreesde, vergel. vs, 30. Wy belluiten 'er uit , dat agrippa wel eenigermaten tot nadenken gekomen, en aen het twijffelen gebracht zy; maer dat hy deze goede indrukken , binnen kort door zijne vleefchelyke vooroordeelen , en waereldsgezindheid wederom verflikt hebbe. Er bleev niets van over, dan dat hy in het vervolg wat gunftiger dacht over de Christenen : want de Gefchiedfchrijvers berichten ons, dat hy de Christenen, na de verwoefting van Jerufalem, in zijne Staten vry en ongeftoord liet leren. 29. Ende Paulus feyde, o Koning Agrippa! uwe bekentenis ftrekt my tot genoegen en blijdfehap. Gy verklaert eenigermate bewogen te zijn, om eenen Christen te worden. Ach! dat het Gode believen mogt, den wensch van mijn hart te geven! dan zouden aile de«e aenzienlyke perfonen, met u niet eenigermate , maer in vollen nadruk Christenen zijn; dan zoud gy alle zo hartelyk in christus geloven, en daerin zulk eene onuitfpreekbare vertroosting vinden als ik doe: want het geloov in christus maekt my onnadenkelyk gelukkig, (k) Ick wenfehte wel van Godt, dat, ende bynae ende geheelick, niet alleen gy, maer oock alle deze aenzienlyke pe-rfoneu, die my heden hooren, foodanige wierden gelijck als ick ben, uytgenomen defe banden. Ik draeg deze banden wel geduldig , ter eere van mijrten Godlyken zender; maer evenwel wensch ik deze onaengename omftandigheid aen niemand toe. Dezen wensch, fprak Paulus uit met zo veel vuur en aendrang, dat alle de omftanders gevoelig getroffen wierdeh. (A) 1 Cor. 7: 7. XXI. DEEL.  é6 HANDELINGEN. XXVI. i + De uitwerking van deze redenvoering op Tiet overigt gezelfchap, vinden wy vs. 30-32. §. De algemene uitfpraek van alle de toehoreren , vs. 30, 3i- en §§. De meer byzondere verklaring van agrippa, vs. 32. ^ 30. Ende als hy dit gefegt hadde, ftorit de Kof ningh op uit den verhevenen zetel, op welken de Landvoogd hem als den aenzienlykftén perfoon , geplaetst had, Door dit opftaen gav hy te kennen j, dat hy dën Apostel niet langer horen wilde. De Koning antwoordde niet op den lievderijken wensch van den gevangenen, hy liet hen: ook niet voortgaen met fpreken, maer werd met de zaelc geheel verlegen. Hy durvde het nu niet verder laten komen, gevoelde dat hy getroffen was , ende zag dat het ganfche gezelfchap , de één meer, de ander minder was aengedaen. Hy vreesde, dat hy dè kracht van Paulus redeneering niet langer zou kunnen wederftaen, en óm vari de zaek afcekomen, ftond hy op. . Toen Agrippa was opgeftaen , kon de Stadthoüder, behoudens de regelen van befcheidenheid niet langer blijven zitten; te minder, omdat het ganfche verhoor op het byzonder verzoek van den Koning , en ten zijnen gevalle was aengelegd ; ende wijders ftond ook Bernice, de zuster van Agrippa op, ende dië niet haer gefeten waren: . 3 r. Ende aen eene zijde gegaen zijnde , of in eenen hoek van de zael of in een ander vertrek, fpraken fy over Paulus en zijne zaek, zonder dat hy het horen koude , in het heimelyke tot malkanderen. Elk zeide zijne gedachten over de verantwoording van den Apostel f en daerin ftemden zy alle overeen, dat hy geen ftrafwaerdig misdadiger ware.- feggende, (*') Defe menfche en doec niet des doots ofte der banden weerdigh. Zy oordeelden alleenlyk over de fchuld of onfchuld van Paulus* £>ver de waerheid der zeer gewichtige gebeurtenisfen, welke H («) Haiid. 23: 9. ende 95; igi  HANDELINGEN. XXVI. 497 hy als gronden van het Christendom had voorgefleld, over het gegronde of ongegronde van zijne leer, lieten zy zich in het geheel niet uit. Maer hierin waren zy het allen volkomen eens, dat 'er niets in zijn gedrag ware, waer door hy zou verdient hebben, om met den dood geftraft, of in de gevangenis geplaetst te worden. 32. Ende Agrippa feyde tot Feftum den Landvoogd, by wijs van een advijs of raedgeving, daer hy als Richter in deze zaek niets te zeggen had. Defe menfche heeft gene gevangenis of banden verdient: hy konde lofgelaten en op vrye voeten gefteld worden, indien hy hem op den Keyfer niet en hadde beroepen , daerdoor is de zaek niet meer in uwe handen, en hy kan door genen lageren Richter ontflagen worden. paulus werd vervolgens wedér in de gevangenis gebracht, en bleev 'er, tot dat hy naer Rome tot den Keizer werd opgezonden, wanneer de Landvoogd de uitfpraek van Koning agrippa, in zijnen berichtbriev liet invloeien. HET XXVII. KAPITTEL. \\. De reis van paulus , die zich op den Keizer beroepen had, naer Rome, met zijne aenkomst en verbiijv aldaer, werd uitvoerig befchreven, Kap. XXVII, XXVIII. \. Zijne reis van Cefareen naer Rome , vinden wy Kap. XXVII: 1— XXVIII: IS* Deze reis was zeer rampfpoedig, en ging gepaerd met fchipbreuk aen het eiland Maltha, Kap. XXVII. 4-, Eerst voer de Apostel met zijn gezelfchap, van Ccefareen tot het eiland Creta, nu Kandia genaemd , vs. 1-8. §. Vooraf werden de omftandigheden vermeld, vs. ï. T ucas de Schrijver van dit Boek, was onder de Reisgeno» *-J ten van paulus-, daerom fpreekt hy met inüuiting van i£ich zeiven, van wy en ons. XXI. DEEL. Ü  $og HANDELINGEN. XXVII. 1. Eride als het, nadat Paulus lang genoeg te Caefareen was gevangen geweest , en 'er zich eene bekwame gelegenheid opdeed , om hem naer Rome te verzenden, by den Landvoogd Porcius Festus, befloten was, dat wy nae ïtalien fouden afvaren, om verder naer Rome te reizen alwaer de Keizer zijnen zetel had: leverden fy welken de Stadhouder deze zaek had aenbevolen , Paulum ,' ende eenige andere gevangene over , aen en fielden hen onder het opzicht van eenen Hooftman over hondert, met name Julius , van de Keyferlicke bende of van de Keurbende, welke den naem droeg van Legio Augusta. De Kapitein Julius moest de gevangenen naer ïtalien overbrengen, en was daertoe voorzien van een genoegzaem getal Soldaten. Jg. Daer op volgt het bericht van dit gedeelte der reize zelve, vs. 2- 8. Men voer van Cafareen tot in klein Afien, vs. 2 - 5. tt tf. Het vertrek van Cafareen, vinden tvy vs. 2. 2. (a) Ende wy in een Adramyttenifch fchip, het welk in de haven van Caefareen gereed lag , gegaen zijnde, alfo wy de plaetfen langs Afien bevaren fou* den, voeren wy af: ende Ariffcarchus de Macedoniër van Theffalonica was met ons Men bediende zich van een Adramyttenisch Schip, dat is, een Schip het welk te Adramyttion in klein Afien, te huis behoorde , en thans in de haven van Caefareen bevracht Was. paulus had een goed gezelfchap. Echalven lucas den Schrijver van dit Boek , was 'er ook aristarchus de Macedoniër van Thesfalonica. Deze was reeds te voren met paulus geweest, vergel. Kap. XX: 4. en in het oproer te Ephefen had hy groot gevaer gelopen, vergel. Kap. XIX: 29. Hy was den Apostel gevolgd naer Caefareen, en zo wel als lucas by hem gebleven. Thans reisde hy met paulus naer Rome , daer hy met den Apostel in banden kwam , vergel. Coil. IV: 10, 11. Philem. vs. 24. 22- OO z Cor. 11: 25.  HANDELINGEN. XXVU. 499 33. Fan Ccefareen ging de fcheepsreis tot in klein Afien, vs. 3-5. AA. Eerst tot Zidon, vs. 3. 3. Ende des anderen [daegs] na ons vertrek van Caefareen, quamen wy aen te Sidon, de hoofdftad van Phcenicien, liggende aen de Middellandfche Zee, ten Noor den van Tyrus. Ende Julius zeer (b~) vriendelick met Paulo handelende, betoonde lievde en achting voor den Apostel te hebben, en gav hem veel vryheid. Zelvs liet hy [hem] toe tot de Christenen te Sidon, die onze byzondere vrienden waren, te gaen, om [van haer] mee eenen genoegzamen voorraed van verkwikkingen , beforgC te worden. BB. Fan Sidon werd de reis voortgezet tot in klein Apen, vs. 4., 5. 4. Ende van daer afgevaren zijnde, poogde het fcheepsvolk langs de kust van Afien te varen, bezuiden Cyprus. Dan daertoe was een Oostenwind nodig, vermits nu de wind tegen was, voeren wy onder of ten Noorden van het eiland Cypren henen , om dat de winden [ons] tegen waren. De wind was West, en daerom moesten wy langs Cilicien en Pamphylien henen varen, het welk den tocht langduuriger maekte. 5. Ende de zee die langs Cilicien ende Pamphylien is , doorgevaren zijnde , quamen wy aen tot Myra in Lycien. Lycien grensde aen het Westen van Pamphylien , hebbende ten Noorden het Voorburgemeesterlyk Afia. In dit Landfchap lag Myra, eene voorname Stad , door strabo J.imyra geheten. De Stad zelvs lag op eenen heuvel, een uur gaens van de Middellandfche Zee ; maer zy had eene haven aen den mond der rivier Limyrus-^ welke de Stad C ZO Hand. 24: 23. «nde 28: 16, XXI. DSSÜ. H %  500 HANDELINGEN, XXVlfc voorby ftroomde. — Tot hier toe, werden paulus en zijne reisgenoten gebracht met het Adramyttenlsch Schip, het welk hun nu niet verder dienen konde. „. Uit klein Afien werd de reis verder voortgezet, tot het eiland Creta; nu Kandia i vs. 6-Bi 6. Ende de meermalen gemelde Hooftman Julius t aldaer in de haven van Myra, een ander fchip gevonden hebbende, het welk voor eenigen tijd gekomen was van Alexandrien * de hoofdftad van Egypten , en dat nae ïtalien voer, dede ons met de overige gevangenen en met de Romeinfche Soldaten, in het felve overgaen. 7. Ende als wy vele dagen langfamelick voortvoeren, ende naeuwlicks tégen ;over Cnidus , eena Stad van klein Afien, op den Zuidwester hoek van het fchier eiland Doris gekomen waren, overmits het ons de wint niet toe en liet , om van de Afiatifche kust naer Griekenland te ftevenen, fo zetten wy het Zuidwaerds henen , en zo doende voeren wy onder het vermaerde eiland Creta henen tegen over of langs Salmone, eene voorftad aen de Oostkust van het gemelde eiland Creta. 8. Ende het felve Salmone naeuwlicks, en met veel moeite )  HANDELINGEN. XXVII. SOI 4. +. Fan Creta werd de reis verder voortgezet, maer doosfchipbreuk afgebroken, vs. 9- 44Het vervolg der reize werd befchreven, vs. 9-19, Hier vhiden wy: 3. Het overleg Iwe de reis verder te doen., vs. 9-1&. Dit overleg beflond;, In- een voorftel van paulus, vs. 9, ia. 33. Het welk genen ingang vQnd, vs, n -12, 9. Ende als 'er door geduurige tegenwinden, vele tijt zedert ons vertrek van Caefareen verloopen , ende de Vaert nu uit hoofde van de zware ftormen, welke men met den aennaderenden winter te wachten had, zeer forgelick geworden was, om dat oock de vaften van den groten Verzoendag nu voorby was, zodat het reeds Oclober was, verrnaendefe Paulus, dre by ondervinding wist wat. het^ te zeggen zy, fchipbreuk te lijden, vergel. 2 Cor. XI: 28. om op het ejland Qeta te overwinteren. 10. Ende hy deelde zijnen raed mede , zo aen den Hoofdman als aen de .Scheepsbevelhebbers. Hy feyde tot haer., Mannen, ick fle vooruit, dat de vaert, wanneer zy. in. dit ftormachtig jaergetijde wordt voortgezet, fal gefchieden met hinder, of tegenfpoed,, ende groote fchade niet alleen van de ladinge ende van het fchip , maer oock van ons. leven. Het was daerom, raedzamer , hier den winter, over te blijven. Dit dreigend gevaer zag de. Apostel, vopruit., niet alleen uil de, tijdsom* heid; maer ook uit de ondervinding welke hy op verfcheidene fcheepstochten , gehad had. Mogelyk had hy ook reeds aene algemene openbaring ontvangen, omtrent de aennaderendet onheilep. 11. Doch ae Schipper en de Stuurman, waren "van. aiv dere gedachten, en verklaerden zo veel gevaer niet te zien. Evenwel de Hooftman aen welken het beleid van deze.j tocht, door. den Landvoogd.Festus. was, toevertrouwd, ger loofde meer den flierman ende den fchipper, dart 't gene van. Paulo. gefegt wiert, oor.deelqn.de dat dq XXI. DEEL. li 3. a  502 HANDELINGEN. XXVII. Scheepsbevelhebbers in dit geval, meer kundigheid hadden dan de Apostel. 12. Ende alfo de haven in welke men zich thans bev»nd, ongelegen was om te overwinteren 3 vermits zy regelrecht voor de aenvallen van de Zee bloot lag, vondt het meerder [deel] van het Scheepsvolk, geraden oock van daer te varen en te beproeven, of fy eenigüns te Phenix konden aenkomen om te overwinteren, zijnde een andere en veiliger haven in het eiland Creta, ftreckende tegen het zuydwefien ende zich halvémaenswijze draeiende, tegen het noord weften j zodat de fcbepen aldaer eene veilige legplaets hadden. De raed van Paulus werd dan in zo ver opgevolgd, dat men op het eiland Creta zou overwinteren , maer met die verandering , dat men eene andere en veiliger haven zoeken zou. „. Dan dit overleg mislukte, tegen alle verwachting van het fclteepsvolk, vs. 13-19. Men kwam in eene zeer grote ongelegenheid, vs. 13,-15. > 13. Ende de gelegenheid fcheen zeer gunftig , om de haven van Phcenix te bereiken: want alfo de zuyde wint fachtelick waeyde , zodat zy Creta aen lager wal en geen nood hadden,, zo het fcheen om van het land af te ïaken j meynden fy haer voornemen verkregen te hebben, ende van Schoonehavens afgevaren zijnde zeylden fy dicht voorby , en langs het eiland Creta henen , hopende binnen kort, de gewenschte haven te bei eiken. 14. Maer niet lange daer na floegh zeer onverwachts, tegen het felve, tegen het fchip namelyk , een flormwint, genaemt Euroclydon. Onze Overzetters hebben het Griekfche woord Euroclyion onvertaeld gelaten, en op de kantteekening aengemerkt; dat 'er een Oostenwind bedoeld worde, die geweldige haren verwekt. De reden voor die opvatting, is in de samenftolling van het oorfprongelyk woord gelegen. Euf>f£ be-  HANDELINGEN. XXVII. 5®3 heteekent den Oostenwind, en kAuJwv eene golv of bare. —Dan de LXX , gebruiken het woord voor eenen Storm, en derhalven zegt Euroclydon zo veel als een ftorm uit het Oosten, een geweldige Oostenwind die als een Or-; caen uitbarst. Deze ftormen worden in de Middellandfche Zee Levanters genaemd. Zekerlyk heeft lucas den naem yan dezen ftorm, die by de Griekfche Schrijvers onbekend is, van het fcheepsvolk geleerd. 15. Ende als het fchip daer mede van het eiland Creta , wechgeruckt en Zeewaerds aengedreven wiert , ende hoe zeer men naer den wal Huurde, niet en konde tegen den geweldigen wint opzeylen, gaven wy het op, ende dreven henen op Gods genade. ïn deze ongelegenheid, nam men alle middelen van le* houdenis by de hand, vs. 16-19. AA. Men verzekerde zich van de boot, vs. 16, 173. BB. En deed al wat men kon, om het fchip ware het mogelyk te behouden, vs. 17^-19. 16. De boot was buiten het fchip, mogelyk omdat het fcheepsvolk dezelve nodig had, om te Phcenix zo zy meenden aen land te komen. Het belang vorderde, dat zy den, boot machtig wierden. Ende daertoe, deed zich eene gepaste gelegenheid op , want loopende onder een feker klein eylandeken , genaemc Clauda, (nu de Gozo van Candia) liggende ten Zuiden van het eiland , met oogmerk om dus eenigermate buiten de felfte woede van den ftorm, den boot binnen te krijgen, en konden wy naeuwlicks, en niet dan met zeer grote moeite, des boots machtigh, worden. 17. Den welcken opgehaelt hebbende, gebruyckten fy [alle] behulpfelen, om het fchip. voor het bariton te beveiligen. Het was zwaer met koorn beladen, en liep groot gevaer, om door het geweldig werken en flingeren, lek te worden en te zinken. Om dit te verhoeden, brachten zy fterke touwen onder de kiel, het fchip daer 1 mede ondergordende : ende nu was 'er nog een ander XXI. DEEL. Ii 4  504 HANDELINGEN. XXVIL gevaer , namelyk van te floten ; want alfo fy vreefden dat fy door den Oostelyken ftorm, eenen geweldigen voortgang makende , op de [droogte] Syrtis vervallen fouden , ftreken fy het zeyl waerdoor het fchip gene andere vaert maekte , dan voor zover het door den ftorm werd voortgeftuwd, ende wy dreven alfoo henen, geheel onzeker wat 'er van ons worden zoude. 18. Ende alfo- wy van 't onweder geweldelick geflingert. wierden, zodat het fchip door het gefchommel van de lading fcheen te zullen breken , deden fy des volgenden [daegs] eenen uytworp , om het fchip te verligten. Dan dit alles hielp nog niet. 19. Ende daerom werd 'er op den derden [dagh~\ nog een ander hulpmiddel, het welk ook het laetfte was, in Jt werk gefteld; doe wierpen wy alle, zo reizigers en fol- daten ais het fcheepsvolk, met onfe eygene handen des fchips gereetfchap uyt, zo veel men des noods nu> fen konde. 55. Eindelyk wordt deze reis door fchipbreuk afgebroken*, vs. 20-44. paulus zag dit ongeval vooruit, vs. 20-26. Ktf- Het fcheepsvolk verloor alle hoop^vs. 20. • 20. De kundigfte fcheepslieden, waren ten laetften geheel onzeker waer zy zich bevonden. In dien tijd, was het Compas nog onbekend. Men moest zich alleenlyk, naer den loop der Zonne en der Sterren regelen. Wanneer men derhalven verre van den wal verwijderd was, en de hemellichten niet gezien werden, was men geheel onzeker en ia de uiteifte verlegenheid. Ende dit was thans het gansch zeer zorgelyk geval, want als door de lucht, die geduurig met zware en zwarte wolken bezet was, noch fonne noch gefternten en verfchenen in vele dagen, ende daer. enboven geen kleyn , maer een allerverfchriklyks onwede'r [ons] druckte, en als geteel op ons lag, fo wiert [ons] voorts alle hope, van behouden te worden , naer alle menfchelyke uitzichten ten eenemael benomen. Wy  HANDELINGEN. XXVII. 505- Wy hadden niets anders te verwachten, dan dat het fchip het zy op ftranden of klippen, het zy door het geweld der baren, zoude verbrijzeld worden, 3 3 paulus in het hy zonder., voorfpelde de fchipbreuk met albe. de omftandigheden, vs. 21 - 26. AA. Hy voorfpelde de aenfiaende uitkomst, vs. 21, 22. 21. Ende ak men, deels uit hoofde van "We beangftigende, omftandigheden, deels uit hoofde van de veelvuldige bazigheden , noch last, noch gelegenheid gehad had om. voedfel te gebruiken; zodat men langen tijt fonder eteïl geweeft was, doe ftont Paulus, die zich te voren in een fut gebed tot God had bezig gehouden , welgemoed [op\ in 't midden van haer, ende feyde, O mannen , men behoorde my wel gehoor gegeven te hebben , ende van Creta niet afgevaren te zijn , ende dit bind er} ende defe fchade verhoedt te hebben. Deze berisping was zacht , en diende om hun te herinneren, dat hy eenen goeden raed gegeven had, gelijk nu de droevige ondervinding leerde; als mede om den weg te banen, dat zijn bemoedigend voorftel des. te meerderen ingang vinden mogt. 22. Doch als nu, vervolgde hy daerom, offchoon de nood op het hoogst gekomen is, en elk den dood fchijnt voor oogen t© zien, vermane ick ulieden goets moets en. bedaerd te zijn : want daer en fal geen verlies gefchieden van [yemants] leven onder u,, maer al leen van het fchip. BB, Dit wist de Apostel uit eene Godlyke Openbaring, vs. 23, 24. 23. Want defen^felven nacht heeft in een gezicht, by my geftaen een Engel Godts, wiens ick ben en geheel toebehoor, welcken oock ick diene, en als een Apostel in de prediking van het 'Euangelie, e'n als Christen XXI. DEEL. Ü J  SOÖ HANDELINGEN. XXVII. in het uitoeffenen van de plichten der Godzaligheid. Die Eugel heeft my uit Gods naem, eene zeer bemoedigende bood* fchap gebracht, by welke gy allen belang hebt, 24. Seggende, En vreeit niet, Paule; gy moet te Rome voor den Keyfer geftelc worden. Dit is in; Gods raed befloten en ook nodig, ten einde de zaek van het Euangelie meer bekend, en tevens ook gerechtvaerdigd worde. Derhalven hebt gy gene redenen om te vrezen , dat gy op zee zult omkomen: ende dit is het nog niet aL, fiet, Godt heeft u daerenboven gefchoncken alle die rnst u varen. Dezen zullen ook om uwen wil , behouden worden. CC. Op dezen grond vestigde de Apostel zijne aenmoediging, vs. 25, 26. 25. Daerom, vermits my deze Openbaring gedaen is s zijt goets moets, mannen: want ick geloove Gode, en verlaet my volkomen op de belovte van den Onfeilbaren, dat het alfoo zijn fal, gelijckerwijs het my ii\ het gemelde gezicht, door den Engel gefegt is. 26. Doch het fchip is wech, want wy moeten volgens het gene de Engel my verklaert heeft, op een fëkef. (e) eylant vervallen en ftranden. „. Hierop volgde de fchipbreuk zelve, vs. 27 - 44. De naeste aenleiding daertoe, vinden wy vs. 37-38. AA. De gelegenheid welke de fchipbreuk deed vermoeden , wordt aengeteekend vs. 27 - 29. 57. Als nu de veertiende nacht, nadat de ftorm, begonnen had, gekomen was, alfo wy in de Adriatifche zee herwaerts ende derwaerts gedreven wierden, welke zee was liggende tusfchen Griekenland ten Noordoosten, e» Sicilien ten Westen, ontrent het midden des nachts, vermoedden de fchiplieden, zo uit hot floten der golven (c) Hand. 28: 1.  HANDELINGEN. XXVII. 507 ven als uit de brandingen, welke door de ondiepten veroorzaekt worden, dat haer eenigh lant naerderde, 28. Daerom poogden zy den grond te peilen. Ende het dieploot uytgeworpen hebbende, vonden fy eene genoegzame diepte van twintigh vademen : ende een weynigh voortgevaren zijnde, wierpen fy wederom het dieploot uyt, ende .vonden vyftien vademen. Dit was in dien korten tijd, een aenmerkelyk verfchil van vijf vademen, en derhalven een bewijs dat zy fpoedig ftranden zouden. 29. Ende vreefende dat fy ergens op harde klipacbtige plaetfen vervallen mochten, wierpen fy vier anckers van het achterfchip uyt, om dusdoende de vaert te fluiten, ende wenfchten dat het dagh wierde, om van zich af te kunnen zien; en betere voorzorgen te kunnen gebruiken , naer de omftandigheid van tijd en zaken. EB. De voorzorg van paulus, tot behoud derfchepelingen, wordt befchreven vs. 30 - 38. AA- Eerst zorgde hy ,dat de fchepelingen binnen boord bleven , vs. 30 - 32, 30. Maer als de fchiplieden fochten uyt het fchip te vlieden , ende den boot nederlieten in de zee , onder den fchijn als of fy uyt het voorfchip de anckers fouden uytbrengen, latende dus het leven van *lle hunne reisgenoten in de waegfchael. 31. Seyde Paulus tot den Hooftman, ende tot de krijgsknechten, Indien defe in het fchip niet en blijven, maer met den boot ontvluchten, gelijk het heimelyk oogmerk is, gy en kont niet behouden worden. 32. Doe hieuwen de krijgsknechten, op bevel van Julius den Hoofdman, de touwen af van den boot die reeds buiten boord hing, ende lieten hem afvallen, zo- dat hy wechdreev. Nu was wel het verblijv der fcheepslieden aen boord verzekerd, maer ook tevens was het gevaer vergroot. Nu 'XXI. DEEL.  SzB HANDELINGEN. XXVII; was het middel wech om aen lapd te komen. Maer mep werd te gelijk genoodzaekt, om met alle. map te arbeiden^ ten einde het fchip. zo, na mogelyk aen lapd te brengen , én dan te siep hoe 'er af te. koipep. BB. paulus zorgde vervolgens voor de landing, vs. 33-38», Sta. Hy. vermaende tot het nodig middel , en ging mei zijn eigen voorbeeld voor, vs. 33-35» a a. De vermaning vinden wy vs. 33, 34h b. Hy ging zelvs voor vs. 33. 33. Ende ondertuffchen dat het dagh foude weiden , wanneer men zeer verlangde om te weten, waer men zich'bevond, vermaende Paulus [haer] alle die in b*t fchip waren , zo zijne reisgenoten als. den Hoofdman met zijne foldaten, en het fche.epsv.olk, dat fy, fquden fpijfe nemen, om gefterkt te zijn, tegen de ongemakken welke aenftaende waren, en bekwaem tot den arbeid die nog voor handen was, ende hy féyeie, Het is heden de veertiende dagh dat gy verwachtende blijft fonder eten5 ende niet en hebt genomen. Dit zeggen van paulus, is, aen,vele bedenkingen onderworpen. Zommigen befchouwen het als eene vergrotende maniejr van fpreke» > oordeelende het volftrekt oamoge-, lyk, dat een mensch zich veertien dagen lang. van voedfeL zou'kunnen onthouden., en blijven leven. Anderen, nemen, het.met bepaling, zodat niets, zeer weinig beteekenep zoude. Dan onzes erachtens , bedoelt de Apostel eenep gewonen ei} ge.regelden maeltijd. De, fcheepskok had, omdat, het fchip allergeweldigst werkte en füngerde, geduurende den hevigen ftorm, die nu veertien dagen had aengehouden, gene gelegenheid, gehad om eeten gereed te, maken. Er was derhalven geduurende allen dien tijd, geen geregelde maeltijd gehouden. Elk had maer het een en ander,, tot verfterking als terloops, gebruikt. Bit maekte, vooral daer men de nachten merendeels flapeloos doorgebracht, veel,gewerkt , en in eenen geduurigen angst verkeert had, dat, all§, de msmfchap zeer verzwakt w«* 34, Daer,-  HANDÈLINGÉ N. XXVII. 509 34. Daerom, vervolgde de Apostel, vermane ick u yriendelyk fpijfe te nemen, en daertoe geregeld'te gaen nederzitten : want dat dient tot uwer behoudinge, daerdoor moeten uwe lichamen verfterkt, en in ftaet gefteld worden, om de ongemakken welke nog vóór handen zijn, door te worftelen: want niemanden van u (d) en faï een hayr van den hoofde vallen. De verbloemde fpreekwijs , niemand van ü zal een haif van hst hoofd vallen, geevt te kennen, niemand zal het minfte leed hebben, of befchadigd worden aen zijn lichaem. ia» Er is die meenen, dat de toefpeling ontleend zy van de gewoonte der ouden, die wanneer zy in gevaer van fchip-> breuk waren, de gewoonte hadden van hun hoofdhair af ts fcheren. Maer , men vind dezen fpreektrant reeds by de Hebreeuwen, i Sam. XIV: 45. 2 Sam. XIV: n. 1 Kon. li 51, 52. Te weten by de Hebreeuwen, was een hoofdhair eene afbeelding van kleine en geringe zaken, vergel. Dan. III: 27. Matth. V: 36. Luc. XXI: 18. Zouden nu de reisgenoten van paulus, de krijgsknechten en de fcheepslieden alle behouden worden , zonder dat iemand in het minfte opzicht, aen zijn lichaem zou befchadigd worden; dan moesten zy ook voedfel nemen, om gehard te zijn tegen de ongemakken van den aenftaenden fchipbreuk, dan konden zy ook gerust en welgemoed eeten en drinken. 35. Ende als hy dit gefegt had, gav Paulus hun een gepast voorbeeld , ende als hy eenige bollen broot voor den dag gehaelt en genomen hadde, (e) danckte hy Godt in aller tegenwoordigheyt, niet alleen voor deze goede gaven , maer ook voor het gunftig uitzicht op behoudenis, ende ['f felve] brood naer de wijs van eenen huisvader, gebroken hebbende begon hy te eten, ten blijke dat hy genen ftaet maekte , voor als nog zijn leven te verliezen. Zijn voorbeeld moedigde alle de tochtgenoten aen. («O Matth. 10: 3* (') 1 Sam. 9? 13. Job. 6; 11. 1 Tim, 4: 3. XXI. BSSÜ-  jio HANDELINGEN. XXVII. |S|3. Deze zorg van den Apostel had een goed gevolg , vs. 36-38. 36. Ende fy alle goets moets geworden zijnde , namen oock felve fpijfe. 37. Wy waren nu in het fchip in alles twee hondert fes en tfeventigh zielen. 38. Ende als fy met fpijfe verfadigt en wel gefterkt Waren, fioegen zy rustig de handen aen het werk, om het fchip te doen rijzen, en dusdoende digter aen den wal te brengen; ten dien einde lichteden fy het fchip, verminderden deszelvs last, ende wierpen fy het koorn uyt in de zee , vermits de lading toch niet te behouden was. 33. Na dit alles volgde de fchipbreuk, vs. 39-44. AA. Men deed zijn best om het fchip aen land te brengen, vs. 39, 40. 39. Ende doe het dagh wiert, en kenden fy het lant niet, zy waren zo lang door wind en baren geflingerd, dat zy geheel onzeker waren, waer zy zich thans bevonden. De Alexandrynifchen deden dit land by andere gelegenheden wel aen, wanneer zy in de gewone havens inliepen; doch de plaets alwaer de fcheepslieden nu aenkwamen, was hun ongewoon en onbekend: maer fy merckten eenen fekeren inham die eenen oever hadde , tegen den welcken fy geraden vonden, fo fy konden, het fchip aen te fetten. Zy waren thans op de kust van Maltha. Dit eiland vertoont zich van rondom als hoog land. Evenwel zijn 'er verfcheidene baeien en kreken. Men zag eenen inham , aen welks zijden zich Iaeg land als een ftrand of oever vertoonde ; en derhalven deed 'er zich eenige hoop op, om aen land te komen. De Melkers tonen thans nog de plaets alwaer paulus is aengekomen , aen de Noordoostzijde van dat eiland, en noemen dezelve la eala de fan Paulo. Men  HANDELINGEN. XXVII. 511 Men vond geraden zo zy konden , het fchip tegen den gemelden oever, of het vlakke ftrand aen te zetten, om dusdoende, vermits de boot niet meer voor handen was, aen land te komen. 40. Ten dien einde maekten zy het fchip vlot Ende als fy de vier anckers welke achier uit het fchip geworpen waren, en het zelve geduurende den nacht gehouden hadden, opgehaelt of gekapt hadden , gaven fy [het fchip] de zee over, met eenen de roerbanden losmakende : ende het razeyl nae den wint opgehaelc hebbende, hielden fy het nae den oever toe. Om op de beste wijs te ftranden , maekten zy de roer' landen los. Geduurende den ganfehen ftorm had men de zeilen geftreken, op Gods genade gedreven, en het roer met touwen vastgezet. Maer, nu men het fchip op ftrand zetten wilde , kwam het roer weder te pas, om het naer den cever, welken men in het oog had, te houden. — Vervolgens hielden zy het razeil naer den wind. Ik heb gene kennis van de fcheepsgefteldheid der ouden , om te bepalen wat lucas met deze uitdrukking zeggen wil. De gedachten der Geleerden zijn hier over onderfcheiden. Velen denken, dat de grote mast gekapt was, vergel. vs. 19. en dat dan hier een fokkezeil bedoeld worde. Anderen denken aen een bezaenszeil. Dan dit alles veronderftelt, dat het een driemast fchip geweest zy. Maer dit is zeer twijffelachtig , en velen menen, dat de fchepen welke oudtijds de Middellandfche zee bevaerden, maer ééne mast voerden. Volgens dit begrip , was wel het fcheepsgereedfehap over boord geworpen, vergel. vs. 19. maer de mast was behouden , en nu werd de Ra met een groot zeil daer aen, op. geheischt. BB. De uitflag was dat het fchip wech was, maer de manfchap werd behouden, vs. 41-44. UK. Het fchip werd verloren, vs. 4.1. 41. (ƒ) Maer in plaets van op het lage ftrand te ko- (ƒ) 2 Cor. ui 25. XXI. DEEL.  5i2 HANDELINGEN. XXVII. men, vervielen zy ter zijde af op eenen gevaerlyken uithoek, vermits het fchip het welk nu ledig was , en door de branding geflingerd werd, zich niet ftuuren liet : want vervallende op een plaetfe die de zee- aen beyde zijden hadde , het zy op een punt van de baei of op eenen zandplaet, fetteden fy het fchip daef op en verzeilden het zelve: ende het voorfchïp teritond in den grond gezeild, en vaftfittende bleef onbeweegück , maer het achterfchip nog vlot zijnde, brack en werd aen ftukken geflagen van 't gewelt der baren. j£/3. Het leven van alle de fchepelingen wordt behouden, vs. 42-44. aa. Het leven van paulüs en van de andere gevangenen , kwam in groot gevaer , vt. 42. hb. Maer deze zwarigheid werd gunflig afgewend, vs. 43, 44- 42. De raetfiagh nu der krijgslieden was, dat de gevangene fouden dooden, op dat niemaht ontfwommen zijnde en foude ontvlieden , uit aenmerking dat zy aenfpralelyk waren voor de gevangenen , en voor dezelve moesten boeten. 43. Maer de Hooftman , willende Paulum voor welken hy eene byzondere achting had , behouden ; te meer, omdat hy zich des Apostels voorzegging herinnerde, belettede haer dat voornemen, ende beval dat de gene die fwemmen konden , haer eerft in zee fouden afwerpen, ende te lande komen: om middelen te zijn, dat ook anderen gered wierden. 44. Ende de andere , fommige op plancken of losfe Hukken hout, welke nog binnen boord waren, ende fommige op eenige [ jiucken] , die door het geweld der golven reeds van 't achter fchip waren afgefiagen. Ende alfoo is 'c gefchiet dat fy alle behouden aen 't lant gekomen zijn , zonder dat iemand verdronk of eenigzins befchadigd werd. Hf;T  HANDELINGEN. XXVIII. 513 HET XXVIII. KAPITTEL. **. Het vervolg van des Apostels reis ,• van het eiland Maltha,-alwaer hy fchipbreuk geleden had tot Romen, wordt befchreven vs. 1-15. Het verblijv en de ontmoetingen, van paülus en zijne reisgenoten, op dat eiland, vinden wy vs. 1 -10. J. Zy wierden van de inwoners vriendelyk ontvangen, fo. 1, 2. Jj. Wat paulus in het byzonder betreft, vs. 3-10. ,. By een zeker toeval, kregen de inwoners zeer verhevene gedachten van den Apostel, vs. 3 • 6. „. Op de landhoeve vam eenen aenzienlyken man, deed paulus een wonderwerk: het welk ten gevolge had, dat vele kranken tot hem kwamen om genezen te worden; en dat hem en zijne reisgenoten, zeer veel eer wierd aengedaen, vs. 7-10. I# TT^Nde als fy het dreigend doodsgevaer olltko» ' men waren, doe verflonden fy dat (0) het lant, het welk hun tot nog toe onbekend was , Milete of Maltha hiet. 2. Ende de ingezetenen van dat eiland , die digt aen het ftrand woonden , en wegens hunne onbefchaevdheid , (vooral hunne onkunde van de Griekfche en Latijnfche tael) Barbaren moeten genaemd worden; waren goedhartige en, medelijdende menfchen , die den natten en verkleumden fchipbreukelingen.'alle mogelyke dienften bewezen; om hun te drogen en te verwarmen. Zy bewefen ons geen gemeene vriendelickheyt , maer meer dan men van zulke onbefchaevde menfchen zou verwacht hebben : Want (*") Hatid. 27! 26. XXI. DEEL. Kk  §U HANDELINGEN. XXVM, oenen hoop hout aengedragen," en een groot Vyer ontffce» ken hebbende, namen fy ons alle in, om den regen die overquam, ende om de koude. Deze goedhartige ménfchên droegen vaii tijd tot tijd j meer hout byéén , om het vuur gaende te houden. 3. Ende als Paulus die mede handen aen het werk floeg > eenen hoop rijferen byeengeraept ende op het vyer geleyt hadde , quam, daer een adder uyt door de hitte, ende vattede fijne hant, zich om dezelve flingerende. Hierdoor geraekte hy in een oogenfehijnelyk doodsgevaer. 4. Ende als de Barbaren de vergivtige beefte fagen aen fijne hant hangen, en niets anders verwachten , dan dat hy wel dra zou opzwellen , of dood nedervallcn % feyden fy tot malkanderen, Defe menfche is gewiLTelick een dootilager, welcken de wrake niet en laet leven, daer hy uyt de zee ontkomen is. 5. Maer hy fchuddede het beeft af in het vyer, (b) ende en leedt niet quaets. Door dit wonderwerk wilde God dezen lieden doen opmerken, hoedanig een man de Apostel ware. 6. Ende fy verwachteden dat hy foude opfwellen, ofte terftont doot nedervallen. Maer als fy lange verwacht hadden, ende fagen dat geen onge* mack over hem en quam, wierden fy geheel van gedachten verandert, (c) ende feyden dat hy een godt was, die door zijn meer dan menfchelyk vermogen, de na* delige gevolgen van den dodelyken beet, verhinderde. 7. Ende hier ontrent defelve plaetfe hadde de voornaemfte van 't eylant met name Publius {fijne] lanthoeven ; die ons met alle de fchipbreukelingen op zijne hofftede ontfingh, ende drie dagen vriendelick herbergde, voorziende ons van voedfel en dekfel. 8. Ende het gefchiedde dat de vader yan den gemelden Publius, met (d) koortfen ende den röoden loop bevangen zijnde, te bedde lagh: tot den welc- kètt (?) M«rc. 16: 18, Luc. 10: tg. (c) Hand. 14: U. ( merekt, ende anderen wachten ons op by de Drieta* bernen: welcke Paulus fiende en fprekende, danckte hy Godt voor de uitbreiding van christus Koningrijk, ende greep éenen moet, uit aenmerking dat de Chris? , tenen die te Romen waren, alles wat in hun vermogen was souden toebrengen, om zijn lot dragelyk te maken. , $§. De aenkomst en het wedervaren van paulus te Romen, wordt befchreven vs. 16-31. ,. De gevangenen werden in handen van den Overflen des legers gefield, maer paulus kreeg vryheid, am op zich zeiven te wonen, vs. 16. 16. Ende doe wy te Romen gekomen waren, gaf  HANDELINGEN. XXVW. 517 gaf de Hooftman Julius alle de gevangene, welken hy van Casfareen had overgevoerd , over aen den Overften des legers, of den opperften Bevelhebber der Pratorifche wacht: (e) maer op de voorfpraek en aen beveling van den gemelden Julius, werd de Apostel gunftiger behandeld-, en van de gevangenis verfchoond: want Paulo wiert toegelaten een huis te huuren,. en op hemfeiven te woonen met den krijgsknecht die hem bewaerde, zijnde deze foldaet volgens de gewoonte der Romeinen , met eene lange en ligte keten aen den Apostel vastgemaekt. Dit uuekte zijne gevangenis zeer dragelyk. ,,. De bezigheid van faulus, geduurende zijne gevangenis» wordt befchreven vs. 17-31. ü ï?» Hy riep de voomaemfle Jaden tot zich, en fprak tot hen vs. 17-22. AA. Hy verhaelde hun, by welk eene gelegenheid, hy gevangelyk naer Romen was opgezonden, vs. 17-20. BB. Het antwoord der Joden , vinden wy vs. 11, 22. 17. Ende het gefchiedde riasdrie dagen, dat Paulus t'famenriep de gene die de voornaemlte der Joden waren, zijnde de Leeraers en voörftanders der Joden; der Synagoge, welke zy binnen of buiten'de Stad hadden; om hun verflag te doen van de oorzaek , om welke hy gevangelyk was opgezonden. Ende ak fy in zijne woning t'famengekomen waren, feyde hy tot haer, Mannen, mijne veelgelievde broeders naer het vleesch, (ƒ) lek die niets gedaen en hebbe tegen het Joodfche volck , of tegen hun Gemenebest, ofte tegen de vaderlicke gewoonte en Godsdienftige gebruiken , ben gebonden uyt Jerufalem overgelevert in de handen der Romeynen, by gelegenheid, dat zommigen uit onsvolk een oproer verwekt hadden. 18. Dewelcke my onderfocht hebbende, wilden (e) Hrrnd, 241 93, ende s7j 5. Qf) Hand, 42: 12. ende 25: S. XXI. cEtt. Kk 3  5iS HANDELINGEN, XXV ÏÜV £j«y] loslaten," om dat geeri fchult des doots in ihy en was. • ' 1 ' ' *» ' 19. Maer als de Overheden van de Joden \_fulcks~\ tegenfpraken, èh beweerden, dat ik'den Tempel had wielen verontreinigen, wiert ick genootfaecktmy op den Keyfer tè beroepen: [dvcK] niet als of ick 'yet hadi" de om mijn volck te befchuldigen. "Denkt daerom niet, dat ik de Joden van Jerufalem, 'by den Keizer zal aenklagfen; alleenlyk'zal ik aèhtonen dat ik' onfchuldig bén, opdat de uitfpraek van'' den' Landvoogd Bevestigd, en ik 'ontflageA worde. so. Om defe oorfake dan hebbe ick q by my geloeien om \u] te Tien, ênde' afen te fpreken, ten einde gy mogt weten,' dat ik noch een fchandvlek -van ons' vork'ben, noch iets tot hun bezwaer zal inbrengen :\g) want van wegen de hope Ifrafc'ls, de komst van den awEssïAS, en de leer der opftanding; ben ick met'defe keten omvangen. 21. Maer fy feyden tot hem , Wy en hebben wel vernomen , dat 'er in het' Joodfche land eene nieuwe' fefte is opgeftaen , welke beweert dat een zekere jesus , die onder de Landvoogdy van Pilatus, te'Jerufalem gekruicigd is , de beloovde en lang' verwachte messias wezen zoude ; maer wy hebben noch brieven u aengaende van Judea ontfangen: noch yemant van de broederren hier gekomen zijnde en heeft van u' yet quaets !gëboodfchapt, ofte gefproken, zodat wy van uwe za*en geheel onkundig zijn. ' ''' 22. Maer wy bemerken dat gy mede een Christen zijt, en daerom begeeren wy wel Van u te hooren wat gy gevoelt, en hoedanig uwe Godsdienftige begrippen zijn: want wat defe nieuwe fefte der Christenen aengaet2 ons is bekent, datfe overal tegengefproken wort. • (») Ha«<). 23: & CA) Gen. 3115. ende 22: 18. ende 36: 4. ende 49:10. Deut. 18: im a Sam. 7: 12. Pt. 132