TAFEREEL van NATUUR en KONST*   TAFEREEL VAN NATUUR en KONST, behelzende, . by eene algemeene landbeschryving en beknopte historie der verscheiden volken, alle de voornaamste byzonderheden die in de bekende waereld, met betrekking tot de natuurlyke historie , den godsdienst , de staatkunde , de weetensciiappen, konsten, koophandel, enz. voorkomen. Grootdeels naar bet Engslfche gevolgd. Tweede Deel. Te AMSTERDAM, By PIETER MEIJER, op den Dam. MDCCLXIX.   TAFEREEL VAN NATUUR en KONST. A s I A. p e r s i ë. OVERBLYFSELS DER OUDHEID. De voornaamfte overblyffels der oudheid in Perfiè' zyn de berugte puinhoopen van Perfepolis, eene flad, die de verblyfplaats der oude Pcriifche koningen geweest is, en voor geene ftad der waereid in luister en pragt behoefde te wyken. Haare rykdommen blyken uit den grooten buit , welken Alexanders foldaaten maakten, toen hy ze ingenomen, en' ter plonderinge ovcrgegeeven had, om wraak te neemen over de verwoestingen, welke de Perfiaanen hadden aangerigt , in menigvuldige fteden van Griekenland; en uit den fchat, welken hy zelf in handen kreeg, die honderd en twintig duizend talenten gouds en zilvers II. Deel. A be-  2 Tafereel van Natuur en Konst. bedroeg. Het koningklyk paleis was zulk een fchoon en pragtig geoouw, dat men mooglyk nooit iets voortreflyker gezien heeft. Het Hond op' eenen rotsagtigen heuvel, en befloeg vyftig gemetten gronds; zynde, volgens Diodorus Siculus, omringd geweest met drie muuren, welker eerfte zestien kubieten, de tweede twee.en-dertig, en de derde zestig kubieten hoog was , allen gemaakt van marmerHeen. Het paleis zelf was van ccne vierkante gedaante, en had aan weêrzyde koperen poorten. De zaaien en vertrekken van hetzelve waren ongemeen ruim en hoog; de muuren waren vcrfierd niet fraai fnywerk, waarvan nog liet een en ander overig is, om van den ouden luister getuige te draagen; en de cederen-houten daken glinftcrden van goud, zilver, ivoor en andere kostbaarc bouwftoffen. Des kouings troon was van louter goud, Opgefierd met paerlen en kostbaare fteencn, en de huislieraaden waren bóven alle befchryving kostbaar; de bedfleden waren van baar goud, bezet met edele gefleenten, en alies was naar evenredigheid kostclyk. De luister van dit paleis was Cgter de oorzaak van deszelfs verwoestinge; want op een groot gastmaal , het welk Alexander daar aangelegd . ' I had,  Persie'. Overblyfs. der Oudheid. 3 had, liet hy zich door Thaïs, de Athccnfche hoer, beduiden, dat het verbranden van zulk een fchoon paleis, cene van zyne grootfte verrigtingen zyn zoude: door wyn verhit zynde, Hemde hy dit gcreedelyk toe; en ftak het zelf met eene toortfe in brand. Dus werd dit trotsch gebouw, te gelyk met de flad, die geduurende veele jaaren de zetel der Perfiaanfche oppervorsten geweest was, fchielyk in eenen puinhoop veranderd, die omtrent dertig mylen ten noorden van Shiras nog te zien is, en teekens draagt van zyne oude grootschheid. De verhevene zuilen, die nog ftaande gebleeven zyn, tooncn de hoogte der ngeftorte daken; en de trappen bewyzen dat de vertrekken , welke men langs dezelve beklom , veel voortreffelyker waren dan d;e in onze hedendaagfche paleizen gevonden worden. Deeze ftaatelyke overblyffels vertoonen zich als eene foort van amphithcater; omliggende bergen maaken eene halve maan, als waare het om die te omvatten; zy liggen in eene fchoone vlakte, die zich twee mylen in de breedte, en byna veertig mylen in delangte uitlïrekt. De muuren van dit pragtig gebouw zyn aan drie kanten nog ftaande gebleeven. De voormuur ftrekt zich zes honderd treden A 2 van  4 Tafereel van Natcus en Konst. van het noorden naar het zuiden, en drie honderd en negentig van het oosten naar het westen uit; het ftaat aan den voet van eenenberg , die oudtyds den naam van den konings-berg had, daar men op klimt tusfchen eenige gebrokene rotfen , agter welken her. fchynt dat ecttyds eenige andere gebouwen, geftaan hebben- Het bovenfte van dit gebouw vertoont aart het oog eene zoldering van vierhonderd treden, zich uitftrekkende van het midden dcs> voormuurs tot aan den berg ; en langs drie zyden van deezen muur, is een plaveifel van ïwee fteenen naast eikanderen ,zyndc agt voeten breed; de hoogte van den muur is op fommige plaatfen vier-en-twintig voeten. De fteenen van den muur zyn zwart , harder dan marmer ; fommigen zyn fraai gepolyst, en eenigen van zulk eene ongemeene grootte dat men bezwaarlyk kan begrypen, hoe zulke verbaazende brokken in de hoogte gebragt zyn. De voornaam ftc trap is tusfchen het midden van den voormuur , en het noord einde van het gebouw geplaatst. De opgang beftaat uit  Persië'. Overblyfs. der Oudheid. 5 •.uit twee trappen, die van onderen twee-enveertig voeten van eikanderen af zyn , de -treden zyn maar vier duimen hoog en veertien breed; daar zyn vyf-en-vyftig treden aan de Jioord-zyde , en drie en-vyftig aan de zuid. zyde j en verfcheidene andere zyn 'er onder den grond, die door verloop van tyd zyn bedekt geworden, zo wel als een gedeelte van den muur, die aan den voorgevel een-enveertig voeten en elf duimen hoog is. Onder deeze twee vleugels van trappen , is een enkele vleugel , die zich een-en-vyftig voeten en vier duimen van den eenen naaiden anderen uitftrekt; van daar verwyderen de twee vleugels zich van eikanderen , en .naderen eikanderen weêr aan het middelpunt op eenen gelyken afftand van boven; boven deeze vleugels is eene vlakte, geplaveid met groote fteenen, en een andere enkele vleugel van trappen, vyf-en-zeventig voeten breed, die overeenkomt met. dien van onderen, en opleidt naar de groote deur van het gebouw. Deeze vleugel van trappen heeft een zeer fchoon en zonderling uitwerkfel , overeenkomftig met de andere pragtige overblyffelca ■van het gebouw. A 3 De  6 Taferfei, van Natuur en Konst. De bovenfte trappen opklimmende , ziet men , op den afftand vair twee-en-veertig voeten van den voormuur, twee groote portaalen , en even zo veelc kolommen. Aan den binnenkant is, aan weêrzyde , op eene foort van pilaster, een groot beeld in bas-relief uitgehouwen , het welk eenige overeenkomst met den Sphynx heeft, leder beeld is twee-en.twintig voeten van den voorften tot den agterften voet, en veertien en eenen halven voet hoog. De aangezigten deczer dieren zyn gebroken , en hunne ligchaamen zeer befchadigd, maar het geen alleraanmerklykst is, is .dat de borsten en het voorde gedeelte buiten de pilasters uitfteoken. Het is inderdaad onmooglyk te wecten wat deeze dus gefchondenc figuuren verbeelden moesten. Boven op de pilasters ftaan letters, welke men om haare kleinheid en hoogte by geene mooglykheid onderfcheiden kan. De twee kolommen, die zich tusfchen de portaalen verwonen , zyn minst van allen befchadigd , inzonderheid wat derzelver kapitcelen, en andere fieraaden der bovenfte declen betreft ; maar de voetftukken zyn geheel met aarde overdekt. Zy zyn vyftien voeten in den  Persië- Overblyfs. der Oudheid. 7 den omtrek , en hebben eene hoogte van vicr-eiwyftig voeten. Op eenen afftand van tvvee-en-vyftig voeten zuidwaards van het gemelde portaal, is een groote waterbak uit eenen ftcen gehouwen, die twintig voeten lang, zeventien voeten en vyf duimen breed, en drie en eenen halvcn voet boven den grond verbeven is. Zuidwaards van de reeds befchreevene portaalen voortgaande , ziet men twee andere vleugcis van trappen , die naar de voorigen .gelyken , en welker eene naar het oosten en de andere naar het westen ftrekt. Op de bovenfte zyde is de muur verfierd met lofwerk , en met de afbeelding van eenen leeuw , die eenen fticr verfcheurt , in bns-rclicf, veel racer dan lcevensgrootte. Van hier flrekt zich een muur, ter langtc van vyf-èn-veertig voeten uit, buiten het onderfte gedeelte van den trap, en daar is eene tusfchenwydtê van zeven-en-zestig voeten, naar den westelyken voormuur uitgeftrekt , welke met de voorgaande overeenkomt , en drie ryen beelden heeft over eikanderen , met eenen leeuw, die eenen ezel verfcheurt , welke eenen hoorn boA 4 ven  8 Tafereel van Natuur en Konst. ven den kop heeft ; tusfchen deeze dieren en de ryen beelden is een vierkant vak, met letteren gevuld, waarvan de bovenden geheel uitgegaan zyn. Aan de andere zyde van den trap zyn drie ryen kleine beelden; maar van die in de bovenfte ry zyn nu alleenïyk de halve onderlyven zigtbaar: deeze beelden zyn , maar twee voeten en negen duimen hoog; en de muur, die vyf voeten en drie duimen hoog is, heeft eene uitgeftrektheid van agt-en-ncgentig voeten. Wanneer men den laatst befchreeven trap opklimt, komt men in eene openc vlakte, die met groote fteenen geplaveid is , en wier breedte gelyk is aan den afftand des traps van de eerde kolommen , bevattende de ruimte van twee-en-twintig voetenen twee duimen. Deeze kolommen zyn in twee ryen, elk uit zes pilaaren bedaande, gefchikt, maar niet een derzclven is geheel gebleeven. Op den afftand van zeventig voeten en twee duimen, -waren eertyds zes ryen andere pilaaren , zynde 'er in iedere ry zes. Deeze zes-en-dertig pilaaren donden ook twee-en-twintig vöeten en twee duimen van eikanderen af; maar zeven derzelven zyn nu maar geheel j alle de voet-  Persie. Overblyfs. der Oudheid. 9 voetftukken van de anderen zyn egter ftaande gebleeven. ■ Op den afftand van zeventig voeten en agt duimen west-waards van deeze ryen kolommen, naar den voormuur van den trap, waren nog twaalf kolommen in twee ryen, zynde in iedere zes , waarvan 'er niet meer dan vyf overgebleeven zyn: de grond is bedekt met ftukken van kolommen, en met fieraaden, die tot derzelver kapiteelen behoorden ; tusfchen dezelven zyn ftukken van afbeeldingen , vertoonende knielende kameelen. Op den top van eene deezer kolommen zyn ook kameelen in de zelfde geftalte afgebeeld. Naar het oosten voortgaande ziet men verfcheidene overblyffels van portaalen, gangen en venfters : de portaalen zyn aan den binnenkant met afbeeldingen verfierd: deeze puinhoopen ftrekken zich negentig fchreeden van' het oosten naar het westen , en honderd en vyf-en-twintig van het noorden naar het zuiden uit ; en hebben zestig fchreeden afftands van de kolommen en van den berg. In het midden dier puinhoopen is de grond bedekt met zes-en-zeventig gebrokene 1 koA 5 lom-  io Tafereel van Natuur en Konst. lommen, van welken negentien haare friezen nog behouden hebben. Zy zyn, behalven de grondvlakten en kapiteelen , uit vier ftukken 'gemaakt. Op den afftand van honderd en agttien voeten van deeze kolommen zuidwaards , is een gebouw dat boven de rest der puinhoopen uitfteekt , omdat het op eenen heuvel Haat. De voormuur, welke aan dien kant vyf voeten en zeven duimen hoog is, beftaat uit eene enkele ry fteenen, van welken fommigen agt voeten breed zyn , en de muur flrekt zich van het oosten naar het westen ter langte van honderd en dertien voeten uit, maar heeft geene afbeeldingen of andere fieraaden. In het midden van den voormuur zyn egter de overblyffels van eenen dubbelen trap, aan wiens zyden verfcheidene beelden zyn ; de rest van het gebouw beftond voornaamelyk uit groote en kleine portaalen,. en- is geheel .gefloopt. Het grootfte van deeze portaalen is vyf voeten wyd , en vyf voe. ten en twee duimen hoog. Onder anderen zyn 'er twee portaalen aan het noorden , waarin drie nisfen of venfiers zyn. Onder deeze portaalen zyn de beelden van eenen man en twee vrouwen, van de knié'n af opwaards, want de beenen zyn met aarde bedekt: onder  Persië. Oveublyfs. der Oudheid, i i der de andere poort is het beeld van eenen man, die. eenen leeuw by de maanen houdt. Aan het zuiden is een portaal en vier opene vakken, zynde iedere derzelven vyf voeten en negen duimen wyd, en elf hoog : derzelver diepte is gelyk aan die der groote portaalen. Op de twee zyden van deeze poort is het beeld van eenen man uitgehouwen, die iets, het welk naar eene kroon gelykt , op zyn hoofd heeft. Hy is verzeld van twee vrouwen, welker eene een fcherm boven zyn hoofd houdt. Aan den binnenkant zyn drie nisfen , bezet met oude Perllaanfche letteren. Naar het westen zyn twee andere poorten, die niet overdekt zyn; in eene derzelven is de afbeelding van eenen mart, die tegen eenen (lier vegt; met zyne flinkerhand grypt hy eenen hoorn, welken' het beest voor op den kop heeft, tcrwyl hy het met de regter eenen ponjaard in den buik fteekt. Aan de andere zyde is een man afgebeeld, die den hoorn met zyne regter hand grypt , en het beest met zyn llinker doorfteckt. Het tweede portaal vertoont eenen man, die een ge- vleu-  iz Tafereel van Natuur en Konst. vleugeld dier, het welk eenen hoorn op het voorhoofd heeft, op gclyke wyze vasthoudt. : Agter dit gebouw zyn de puinhoopen van een ander, het welk agt-en-dertig voeten langer is. Het heeft ook Hisfen en venfters, welker eerften uit enkele fteenen zyn uitgehouwen. Een weinig zuidwaards is een dubbele vleugel van trappen, door muuren van een gefeheiden, verfierd met kleine beelden en lofwerk: vertier naar het zuiden zyn onderaardfche gangen , welke voorkomen als overblyffels van eene waterleidinge ; nog verder zuidwaards zyn de overblyffels van een ander gebouw, het welk zich van het noorden naar het zuiden honderd en zestig., en van het oosten naar het westen honderd en een-en-negentig voeten ukftrekt. Tien portaalen , die tot hetzelve behooren, zyn nog zigtbaar, met zeven venfters ëti veertig omheinde vakken, die certyds van kamers voorzien ■waren. Ia het midden zyn de voetftukken van zes-endertig kolommen, in zes ryen, en de grond is bedekt met groote fteenen, ónder welke waterleidingen geweest zyn. öudstyds ftond ten westen van het reeds ge-  Persiï. Overblyfs. der Oudheid. 13 gemolde, een ander gebouw. Op de puinhoopen van den muur, die nog omtrent tweevoeten boven den vloer verheven is, zyn de afbeeldingen van mannen , draagende ieder eene lans, uitgehouwen. De grond, binnen deczen muur bcflooten, bevat eene mecnigte ronde fteenen, die de voetftukken van kolommen waren. Aan de oostzyde van deeze puinhoopen zyn de overblyffels van eenen fraaijen trap , die zestig voeten lang is , en naar dien van den voormuur gelykt: maar fchoon de meesten der trappen door den tydvervallen zyn, is egter de muur, die de twee vleugels van een fcheidt, nog agt voeten hoog, en verfierd met letteren en beelden , die byna leevensgrootte zyn. Tusfchen dit gebouw en het andere Iaastgemelde waren certyds kolommen gefield: onder deeze puinhoopen zyn vier portaalen, van welken ieder aan den binnenkant verfierd is met het beeld van eenen man en twee vrouwen, die een fcherm boven zyn hoofd houden. Een weinig ten noorden van deeze twee laatfte gebouwen zyn twee portaalen , met derzelver pilasters; op een derzelven zyn een man, en twee vrouwen afgebeeld, welker ce-  H Tafereel van Natddr en Kcnst. eene ecu fdrerm boven zyn hoofd houdt. Boven deeze vrouwen is een klein beeld met vleugelen,-die naar den kant van de galierye zyn uitgebreid. Boven het tweede beeld zit een man op eenen ftoel, met een ftaf in zyne hand, en een ander, zyne hand op den ftoel houdende, Haat agrer hem. Een klein beeld daar boven houdt eenen cirkel in de flinker, en wyst naar iets met de regter. Onder-dit portaal zyn drie ryen beelden, welke alle hunne handen opgeheven hebben; en boven den derden pilaster, die nog /taande gebleeven is, houdt eene vrouw een fcherm over het hoofd van eenen man. De grond is ook met ftukken van kolommen en' andere oudheden bedekt. Van hier gaat men naar de laatfte puinhoopen der gebouwen op deft berg. Aan de zuid-zyde zyn twee portaalen, en onder ieder derzelven zit een man op eenen ftoel, met eenen ftok in zyn regterhand , en in zyne flinker eene foort van vaas. Agter hem-is een ander beeld, het welk iets op het hoofd heeft, gelykende naar den ftaart van een zeepaard, en een linnen kleed in de regterhand houdt. Beneden zyn ryen beelden met  Pers i e. Ovehelyfs der Oudheid. 15 met opgehevene handen, zyn de 'er vier in de cerile, en vyf in iedere van de twee andere ryen. Boven dezen zyn verfcheidene ryen lofwerks, «eiker onderfte met kleine leeuwen, en de bovenfte met osfen doormengd is: boven die ficraaden is een klein gevleu7 geld beeid, het welk in de flinkerhand iets houdt, dat naar een klein glas gelykt , en eenen wenk met de regter geeft. Deeze portaalen zyn met verfcheidene andere beelden verfierd, welker.befchryving te langwylig vallen zoude. Naby den berg zyn twee oude graflieden van de koningen, eene ten noorden, en eene - ten zuiden; beiden zyn zy uit de rotfe uitgehouwen , en beiden voortreflyke overblyffels der oudheid. Dcrzelver voormuurcu zyn bedekt met beelden en andere fieraaden, de gedaante van beiden is byna de zelfde, en dus zullen wy met eene befchryvinge der noordelyke. kunnen volftaan. Dat gedeelte der grafftede, waarop de beelden uitgehouwen zyn, is veertig voeten breed; de hoogte is byna golyk aan de breedte van onderen, en de rots ürekt zich aan weêrzyde zestig fchreeden ver uit. Beneden is eene ry van vier  l<5 Tafereel van Natuur en Konst. vier kolommen, op wier kapiteelen het bovenwerk rust. Ieder dier kapiteelen beitaat uit twee osfen-koppen ^ tot aan de borst toe; en de voorfte pooten dér osfen liggen op den' top van iedere kolomme geboogen. De poort, die van fieraaden omringd is-, is tusfchen twee deezer kolommen in het midden geplaatst, maar thans byna altyd gefloten. Boven de' kolommen zyn de kornisfen en friezen verfierd met agttien kleine leeuwen in bas-relief, negen aan weêrzydc , naderende elkanderen omtrent het midden , alwaar een klein ficraad is , gelykende naar eene vaas. Boven de leeuwen zyn twee ryen beelden, byna leevensgrootte, veertien in iedere ry, Welke zich gewapend en met opgeheevene handen vertoonen , als of zy de gebouwen boven zich wilden onderfchraagen ; en aan de zyde is een Beraad, het welk eenige overeenkomst heeft met eenen pilaar , met het hoofd van een dier , dat maar eenen hoorn heeft. Daar boven is een ander kroon-fieraad met lofwerk. Aan de flinker zyde, daar de muur voornitfieekt , zyn drie ryen nisïën boven eikanderen, van welken iedere twee beelden, met temen gewapend, bevat, en drie anderen aan de zyde, op de zelfde wy-  Persie "Overblyfs. der Oudheid, i 7 wyze gewapend. Daar zyn 'er ook twee aan de regter zyde, wier (linkerhanden aan hunne baarden, en de regter op hun ligchaam geplaatst zyn. Naast aan dezelven zyn drie andere beelden in eene gelyke geltalte als die aan de andere zyde. Een weinig naar onderen, als mede tusfchen deeze beelden, en een (ieraad, het welk op eenigen afftand naar eenen ronden pilaar gelykt, is een ander beeld, aan weêrzyde, doch merklyk vervallen. Drie treeden naar boven ftaat een beeld, het welk het voorkomen van eenen koning heeft , wyzende met zyne regterhand naar eenig ding, en houdende eenen boog in zyne flinker: voor hem ftaat een altaar waarop geofferd wordt, en de afbeelding vertoont den ryzcnden rook. Daar boven ziet men de maan ; en men zegt dat 'er eertyds eene zon agter het beeld was, maar van dezelve is nu niets te zien. In het midden en boven alles vertoont zich een klein raadzel-beeld , hoedaanig een ook in veele andere deelen der gebouwen te zien is. Twee mylen van deeze puinhoopen af, is eene plaats, Noxi Rustan genaamd, alwaar vier graftomben van luiden van aanzien onder de II Deel. B ou-  i8 Tafereel van Natuur en Kqnst. oude Perfiaanen zyn, zeer veel overeenkomst hebbende met de graflieden van Perfepolis, behalven dat zy veel hooger in de rotfe gehouwen zyn. Deeze plaats heeft haarennaani naar zekeren Rustan, wiens beeld daar is uitgehouwen, om zyne geheugenis te vereeuwigen. Men zegt dat hy een magtig vorst van eene verbaazende grootte geweest is; want men geeft voor dat hy veertig kubietcn lang was , en volgens fommigc belachlyke overleveringen zoude hy elfhonderd en dat tien jaaren geleefd hebben. De tomben hennen haare grondvlakten agf> ■ tien voeten boven de oppervlakte van den be^ ftraaten weg, en verheffen zich omtrent viermaal zo hoog; de rots is tweemaal zo hoog als de graftomben, welke in het midden zestig voeten breed zyn. Onder iedere grafftede is een byzonder tafercel, gevuld met groote heelden; en op twee van deeze tafercelen, zyn eenige trekken van roenfehen , die te paard zittende vegtcn. Tusfchen de graftom ben zyn drie andere tafereelen, vervuld met beelden, onder welken een man te paard is, •voorgegaan door twee anderen , en gevolgd van eenen derden , die genoegzaam onzief- baar  •Persiè'. Overblyfs. der Oudheid. 19 baar geworden is; daar zyn ook eenige beelden in de tusfcbenruimte tusfchen de twee laatfle werken, en drie onder het derde, van welken twee eikanderen de handen toereiken, flet eene derzelven is eene vrouw, en beiden zyn zy half onder de aarde begraaven. Deeze graftomben hebben eene uitgebreidheid van tweehonderd en tagtig fchreden, en op eenen afftand van zestig fchreden van de eerfte, is een, klein vierkant gebouw. Het beeld van eenen man te paard tusfchen de twee graftomben en in het midden der vierde nisfe, heeft zyn hair, naar onze gewoonte opgetooid, met eene kroon op het hoofd, en met eene fpitfe bonet daar boven uitfteekende. Hy is op de Romeinfche wyze gekleed , en heeft een groot zwaard op zyne zyde, welks gevest hy met de flinker hand vasthoudt, terwyl hy de regter aan eenen perfoon, die voor hem ftaat , aanbiedt; het derde beeld, het welk mede op de Romeinfche wyze gekleed is, opent de hand gelyk een fmeekende. Drie halfbegraavene beelden vertoonen zich aan de zyde van de derde graftombe, en twee B 2 der-  20 Tafereel van Natuur en Konst. derzelven hebben hunne handen in eene foort van eenen cirkel geplaatst. Het middelde, het welk te paard zit, vertoont Rustan in Romeinfche kleedinge; hy heeft ook eene bollet op, en een hoofdfieraad, gelykende naar eene kroon; zyn hair hangt los; hy heeft.eenen langen baard , en houdt zyne hand aan het gevest van zynen degen. Voor hem is het beeld van eene vrouwe, met hangende hairen en eene kroon, gekleed gelyk eene Pallas , en een gedeelte van haar gewaad , met haare flinkerhand ophoudende. Het derde beeld vertoont eenen krygsman, die eenen krans op zyn hoofd heeft , en zyne flinkerhand aan het gevest van zyn zwaard flaat. Eindelyk ziet men eenige onvolkomene beelden te paard. Die allen zyn in dc rotfe uitgehouwen. Aan den westelyken kant van deezen berg, op eenen afftand van tweehonderd fchreden, zyn twee tafereelen met beelden , mede in de rotfe uitgehouwen; Dat aan de flinkerzyde vertoont twee mannen te- paard, welker eene eenen cirkel grypt, dien de andere heeft los gelaaten. Het blykt dat de graftombe, welke men zegt dat die van Noxi Rustan geweest  Persië. Overelyfs. der Oudheid, 21 wccst is, de zelfde is, die door Darius Hy» flafpes is opgerigt, omdat zy met de befchryvinge, welke Ctefias , in zyne historie van Perfiè' , en Diodorus Siculus ons daarvan gegeeven hebben, volmaaktelyk overeenkomt. OMWENTELINGEN EN ANDERE MERWAARDIGE VOORVALLEN. Perfiè' maakte een gedeelte uit van deeerfte monarchye , het ryk van Asfyrië genaamd, waarvan men zegt dat Nimrod, of zyn zoon Bclus of Baal, omtrent tweehonderd jaarei na den zondvloed, de grondlegger geweest is, en de tyd die federd de oprigting van het Asfyriseh ryk, tot aan de regeering van Sardanapalus, den laatften der koningen van dien Ham, verloopen is, wordt gemeenlyk gefchat op veertien honderd en vyftig jaaren. Sardanapalus wordt befchreeven als alle zyne voorzaaten in verwyfdheid, zugt tot weelde en lafhartigheid overtroffen te hebben; waardoor Arbaces, bevelhebber van Medië', werd .aangezet om eene famenzweering tegen hem te fmeeden. Zig met Belefis , bevelhebber B 3 van  S2 Tafereel van Natudr en 'Konst. behield Arbaees de heerfchappyen van Medië en Perfië. Beloehus, of Phul, aanvaardde het gebied van van Babylonië of Chaldea. Thilgamus , of mm», de tweede, regeerde in Ninivé, en de aangrenzende provintiën : en de andere famenzweerers heerschten in de overige deelen van het Asfyrisch ryk, en werden onafhangklyke vorsten. Beloehus of Belefis was de zelfde als Nabonasfar , van wiens regeering de berugte ftarrekundige tydkring, naar hem de jaartelling van Nabonasfar genaamd, eenen aanvang nam. In de fchriftuur draagt hy den naam van Balladan ; hy regeerde twaalf jaaren , en wierd door zynen zoon Merodach Balladan opgevolgd. Deeze was de vorst, die gezanten aan koning Iliskia zond,. om hem wegens zyne herltelling geluk te wenfehen. Na hem regeerden 'er verfcheidene andere koningen te Baby Ion, welker historie ons geheel onbeB 4 kend  ■ 24 Tafereel van Natuur en Konst. kend is. Maar de eerfle koning van Ninivé m den ondergang der Asfyrifehe monarchyë was Ninus de tweede, Tig,ath Pikzei. ^ manui, aan wien Achaz, koning van Juda, door de kon,ngen van Syrië ên Ifraël aLe vallen zynde , een groot gedeelte van de fchatten des tempels zond, welke by geroofd had omzynevriendfebapenbyitandte koo. Pen be oovende tevens dat hy van hem af, worden, en hem fehattingbetaalen De ko„lngvanNin;vé>zu]k eM gelegenheid vindende, om Asfyrië en Paleftma by zyn ryk te voegen, nam het voorflel gereedelykaan;enmeteen talryk leger naar dien kant trekkende, verfloeg hy Rczin, koning van Syrië, bemagtigde de ftad Damascus, en maakte een einde van het koningkryk, hetwelk aldaar door de Syriërs was opgengt : vandaar trok hy tegen Phacea , en veroverde alles wat aan de overzyde der fordaane tot het koningkryk van Ilhiël behoorde Maar hy deed Aehaz zyne befcherming en' byfland duur betaa/en , hem zulke groote gcldfommen afperfende, dat hy tot derzei ver betaalinge niet fle^ts genoodzaakt was, om van  Persië. Staatsverander. enz. 25 van zyne eigene fchatten af te ftaan , maar ook al het goud en zilver, dat in den tempel overig was, daartoe te gebruiken. Dus diende dit verbond alleenlyk om het koninkgryk van Juda'uit te putten, en de magtige koningen van Ninivé in deszelfs nabuurfchap te brengen. Toen Sabachus, de Ethiopiër, die in de fchriftuure So genoemd wordt, zich meester van Egypte gemaakt had, ging Hofea , koning van Ifraël, met hem een verbond aan, hoopende door dat middel het Asfyrifehe juk te zullen affchudden. Tot dat einde onttrok hy zich der gehoorzaamheid van Salmanafar, koning van Ninivé, weigerende hem langer fchatting te betaalen , of de gewoone gefchenken te doen. Hierop trok Salmanafar hem met een magtig leger tegen, en floot hem, na al het vlakke land te ondergebragt te hebben, op in Samarië, daar hy hem drie jaaren lang belegerd hield; na het einde van welken tyd hy de Had innam , Hofea met ketenen belaadde, en, geduurende zyne overige dagen, gevangen zette, terwyl hy het volk gevangklyk wegvoerde , en naar Medië overbragt. Dus werd het koningkryk van Israël, of dat van de tien ftammen, in het 325Qfte jaar  26 Tafereel van Natodr en Komt. der waereld , of driehonderd vyftig jaaren • nadat het van het ryk van Juda gefcheidcn Was, vernietigd. Salmanafar, na eene regeering van veertien jaaren, overlecden zynde, werd opgevolgd van zynen zoon Sennacherib, ook Sargon in de fchriftuure genaamd. Zo ras als deeze vorst den troon beklom, eischte hy op nieuw de fchatting, welke zyn vader van Hiskia ontvangen had; en op deszelfs -weigering verklaarde hy hem den oorlog, en viel met een ralryk leger in Judea. Koning Hiskia, wenfbhende op allerleie voorwaarden vrede te maaken, zond , om den Asfyrifchen koningte bevredigen, hem de fehatten van den tempel en zyne eigene: niettegcnftaande dit alles zette Sennacherib den oorlog voort , en bemagtig-de alle de iterke plaatfen van' Judea, uitgezonderd Jeruzalem, het welk mede op' het punt ftond van te ondergebragt te worden. In dit tydsgewrigt trok Sennacherib, hoorende dat Tirhakah, koning van Ethiopië, en de koning van Epypte in aantogt waren, om Jeruzalem te ontzetten, die vereenigde vorsten te gemoet, en keerde , na hen overwonnen te hebben, weder om Jeruzalem te belegeren: maar  Persi'e. Staatsverander. enz. 27 maar in eenen nagt fneuvelden 185000 mannen van zyn leger, door het zwaard van ee-> nen verderf-engel, waarna de Asfyrifehe koning genoodzaakt was met het ellendig overfchot van zyn leger, met fchaamte en fchrik belaaden, naar zyn eigen land tekeeren. Kort na dien tyd fmeedden zyne twee oudfte zoons eene famenzweering tegen hem, en vermoordden hem in den tempel van zyne godheid Nisroch, in het 3323de jaar der waereld. De twee oudfte zoons van Sennacherib, na deezen vadermoord genoodzaakt , om naar Armenië te vlugten, lieten het koningryk aan Efarhaddon , hunnen jongften broeder; en het koninglyk geflagt van Babyion uitgeftorven zynde , was 'er eene tusfehenregeering van agt jaaren veel onlusten en verwarringen, waarmede Efarhaddon zyn voordeel deed, en zich meester van Babyion maakte. Syrië en Palestina weder met het Asfyrisch ryk vcreenigd hebbende, kwam hy in het land van Ifraël, en voerde alle de inwooners gevanglyk weg, uitgezonderd eenige weinigen, die de vervolging ontweeken; en opdat het land geene wildernis worden mogt, zond hy] volkplantingen van afgodifche volken , genomen uit de  28 Tafereel van Natuur en Konst. de Janden aan de overzyde van den Eufraat orn Sainarië te bewoonen. Hy veriloeg oofc Manasfe, koning va„ Judea, we)ken * °°k vangen „a,n, en geboeid naar Babyion zond-aar deeze kreeg naderhand zyne vryhe* weder, en keerde „aar Jeruzalem. Efarhaddon werd, na eene regeering van van dert,en over de Babyloniërs, opgevolgd van zynen zoon Saosduehinus, die indefehrif t«ure Nebuchodonofor genoemd wordt w f naam gemeen ,vas aan de koningen van" Babyion ; en om hem van de overigen te on derfeheiden, „oemde men hem Nebucl od " -for den eerden. Zyn zoon Saracus y^ hem oPjtegen welken Nabopolasfar, bevel wekte en ach i» het jaar der waerold 3378 -n Babyion meester maakte, waarover L een-en-twmtig Jaaren regeerde; toen met Cyaxares, koning der Meeden, een verbad aangaande, vereenigdenzy hunne krygsma. en namen de dad Ninivé dormenderbld m zynde konmg Saraeus, geduurende de bele genng,omgebragt. Ninivé werd-geheel ver. *lgd, en de dad Babyion werd nu de hoofd- dad  PersiË. StaftTsvERander. enz. 29 ftad van het Asfyrifehe ryk, waarvan Nabopolasfar in den jaare 33^5 als oppervorst erkend werd. Eenige nabuurige vorsten , ongerust over het aangroeijend vermoogen van Nabopolasfar , traden met eikanderen in verbond tegen hem en zynen bondgenoot Cyaxares. Aan het hoofd van deeze vcreenigde vorsten was Necho , koning van Egypte , die Syrië en Paleltina te onderbragt , en naar den Eufraattrok: waarop Nabopolasfar, nu oud geworden zyndc, zynen zoon Nebuchadnezzar deel aan de regeeringe gaf, en hem aan het hoofd van een ontzaglyk leger zond, om zich tegen Necho aan te kanten. Deeze vorst verfloeg Nechoos leger naby den Eufraat; en naar Syrië en Paleftina trekkende, voegde hy die provintiën by zyne heerfchappyen. Hy kwam ook in Judea, belegerde en bemagtigde Jeruzalem, en liet koning jehojakim gevangen neemen, met oogmerk om hem naar Babyion te vervoeren : maar door deszelfs neêrflagtigheid geraakt zynde , herftelde hy hem op zynen troon, in het jaar der waereld 3398. Eene groote meenigte van Jooden,en onder anderen eenige kinderen uit het ko- ningk-  '30 Tafereel van Natuur en Konst. -ningklyk geflagt, werden gevangjyk naar Babyion gevoerd, weiwaards ook de fchatten van des konings paleis, en de gewyde vaten uit den tempel gezonden werden. In het jaar der waereld 3399 ftierfNabopolazzar, koning van Babyion, na een-en-twintig jaaren geregeerd te hebben, en op de tyding wegens zyn overlyden, vertrok zyn zoon Nebuchadnezzar naar Babyion. In het vierde jaar van zyne regeeringe had hy eenen droom, welke hem groote ontfteltenis baarde, fchoon 'hy zich denzelvcn niet kon herinneren ; waarop hy de wyzen en waarzeggers van zyn koningryk raad vroeg , willende dat zy hem de beduidenis van zynen droom zouden bekend maaken. Zy antwoordden allen dat het boven het bereik van hunne konst ging den droom zeiven te raaden; cn dat alles wat zy doen konden was hem dien uit te leggen, wanneer hy dien eerst aan hun bekend maakte; waar op de koning, in geweldige woede vervallende, hen allen ter dood veroordeelde. Daniël , een gevangen Joodsch jongeling, met drie van zyne medgezellen, mede, als onder de wyzen behoorende , ter dood gevonnisd zynde , verzogt toegang tot den ko-  Persie. Staatsverander. enz. 3t koning , en ontdekte hem den inhoud van zynen droom. Hierdoor werd Nebuchadnezzar overtuigd dat de God van Ifraël de hoogfte Godheid was, en hy bevorderde Daniël tot de aanzienlykfle ampten in het koningkryk. Dcwyl ondertusfchen Jehojakim , koning der Joodcn, tegen den koning van Babyion oproerig geworden was, ontftond 'er een oorlog, in welke de koning der Jooden fneuvelde, wordende opgevolgd van zynen zoon Jechonias, die door de Asfyrifehe veldheeren in Jeruzalem belegerd werd, totdat Nebuchadnezzar zelf in het leger kwam, die kort daarna de ftad te onderbragt, de fchatten uit den tempel en het koningklyk paleis roofde, en die naar Babyion zond, te gelyk met alle de overgcbleevcne gouden vaten, welke Salomon had laaten maaken, om in den tempel gebruikt te worden. Hy voerde ook eene groote meenigte gevangenen weg,onder welken Jechonias, deszelfs moeder en vrouwen, nevens de voornaamfte amptenaaren en grooten van zyn koningkryk zich bevonden, en plaatftc Mattania, ook Zedekia genaamd, den oom  32 Tafereel van Natuur en Konst. oom van Jechonias, op den troon van Juda, in het jaar der waereld 3405. Zedekia mede den eed van getrouwheid, welken hy aan Nebuchadnezzar gedaan had, verbroken, en een verbond met den koninvan Egypte aangegaan hebbende , belegerde Nebuchadnezzar Jeruzalem, verfloeg de Egyp tenaars.die tot deszelfs ontzet in aantogt waren, en nam de ftad, na eene belegering van twaalf maanden, ftormenderhand in; waarop eene vreeslyke flagting volgde. De twee zoonen van Zedekia werden, op last des konings van Asfyrië, in huns vaders tegenwoordig, heid omgebragt, benevens alle de edelen en grooten van Juda. Zedekia zeiven werden beide de oogen uitgeftoken ; waarna hy, in ketenen geklonken, naar Babyion gevoerd,en daar, zo lang zyn leeven duurde, in naau'we gevangenisfe gehouden werd. De ftad en tempel werden verbrand, en derzelver muuren allen gefloopt. . Nebuchadnezzar trok in het een-en-twintigfte jaar van zyne regeeringe, en in het vierde , na de verwoesting van Jeruzalem, weder naar Syrië, en belegerde Tyrus , het welk  Persië.' Merkwaard. Voouvaix. 33 welk een beleg van dertien jaaren uithardde, wanneer de inwooners , tot het uiterfte ger bragt zynde, zich met het grootfle gedeelte hunner bezittingen , op een nabuurig eiland begaven, eene halve myl van het ftrand, alwaar zy eene nieuwe ftad ftigtten , welker naam en glorie de geheugenis van de oude uitwischten , die van toen af een enkel vlek werd, den naam van het oude Tyrus behoudende. Nebuchadnezzar bemagtigde Egypte, het welk kort daarna oproerig werd, en toen die vorst alle zyne veroveringen voleindigd had, en in eenen ftaat van ruste was, flocg hy de laatfte hand aan het verfieren van Babyion. Terwyl Nebuchadnezzar in het jaar der waereld 3435 > wanneer 'er niets aan zyn geluk' feneen te ontbrecken , op zyn paleis wandelde, en zich hoogmoediglyk over de fchoonheid en pragt zyner gebouwen verwonderde, verliet hem zyn verftand; hy werd van de menfehen verdrecven, en at gras gcly k de osfen : zyn ligchaam was nat van den dauw des hemels; zyn hair groeide gelyk de vederen der arenden, en zyne nagels gelyk de ktaauwen der vogelen: maar na verloop van zeven jaaren, 11. Deel. C kreeg  34- Tafereel van Natuur en Konst. kreeg hy het gebruik van zyn verftand weder, zag zich op zynen troon herfteld, en werd grooter en magtiger dan hy te vooren geweest was. Van waare dankbaarheid vervuld, deed hy door zyn gantfche gebied plegtigLyk afkondigen welke verbaazende en wonderbaare dingen God aan zynen perfoon gewrogt had: hy ftierf een jaar na zyne herflelling, hebbende drie-en-veertig jaaren geregeerd , gerekend federd den dood van zynen vader. Nebuchadnezzar werd opgevolgd door zynen zoon Evil Mcrodach, die na eene regeering van twee jaaren vermoord werd, en opgevolgd door Neriglisfar , zyn zusters man, eenen der famenzwcerderen, in het jaar der waereld 3444. Deeze vorst maakte, na zyne komst tot de kroon groote toebercidfels ten oorloge tegen Cyaxarcs, koning van Medie, die zynen neef Cyrus, koning van Pen fië, ontbood om hem te helpen. Ondertusfchen werd Neriglisfar opgevolgd door zynen zoonLaborofoanchot, die maar negen maanden regeerde; en in den jaare 3449 opgevolgd werd door Labynit ofNabonid, die in de fchriftuure Belzazar genoemd, en gehouden wordt voor den zoon van Evil Merodach , by zyn vrouw Nitocris. ötf  Persi'è. Merkwaard. Voorvale. 35 Onder de regeering van Belzazar, omtrent het jaar der waereld 3466, werd Babyion ingenomen , de koning omgebragt, en een einde van dit ryk gemaakt door Cyaxarcs, koning der Meeden, en Cyrus, koning der Perfen, nadat zy Crezus, koning van Lydiè', en veldheer der Asfyrifehe en Lydifche legers, overwonnen en gevangen genomen hadden. Babyion hield eenige jaaren daarna op eene koningklyke ftad te zyn dewyl de koningen van Perfiè' liever verkoozen te Suza, Ecbatana , Perfepolis , of in eenige andere plaatfe hun verblyf te houden. Toen Cyrus en Cyaxares de heerfchappyen, welke zy veroverden , twee jaaren lang te famen geregeerd hadden , ftierf Cyaxares, waarop Cyrus het oppergebied over Mediè en Perfiè door erfregt, en over Asfyriè door behaalde overwinningen verkreeg ; en alles droeg van dien tyd af den naam van het Perfisch ryk, waarvan Cyrus voorden grondlegger gehouden wordt. Zyn oom Cyaxares, welken hy opvolgde, wordt in de fchriftuure Darius de Mediër genoemd. Het ryk werd door Cyrus in honderd en twintig prokntiën of landfehappen verdeeld, en ieder C 2 land-  36 Tafereel van Natuur en Konst, landvoogd was verpHgt om van zyne beflieringe aan drie groote (laatsdienaareu reken, fchap te geeven. Deeze Itaatsdienaars hielden hun verblyf altyd aan het hof, en onder dezelven was de profeet Daniël, die de ondergang van het Asfyrisch ryk, en de hertelling der Jooden voorfpelde,. de voornaamfle. In het eerfte jaar der regeeringe van Cyrus eindigde het zeventigfte van de Babylonifche gcvangenisfe, en toen liet hy dat berugtc gebod uitgaan, waardoor de Jooden vryheid kreegen, om naar jerufalem weder te keeren. Ten zelfden tyde gaf hy den Jooden alle de vaten van den tempel des Heeren weder, welke Nebuchadnezzar uit Jeruzalem vervoerd, en in den tempel van zynen god Baal geplaatst had. Kort daarna vertrokken de Jooden, onder het geleide van Zerobabel, «aar hun eigen vaderland. In het jaar der waercld 3475 ftierf Cyras fn het zeventigfte jaar zyns ouderdoms, dertig jaaren nadat hy tot veldheer over dePcrliaanfche krygsmagt was aangefteld , negen na het inneemen van Babyion, en zeven na den dood van zynen oom Cyaxares, wanneer hy alleen opperheer van het Perfisch ryk werd. Hy  Perste. Merkwaard. Voorvall. 37 Hy liet twee zoonen na, Cambyi'es en '1'anaoxares, benoemde Cambyi'es tot zynen opvolger, en fchonk Tanaoxares verfcheidene aanzicnlyke provintiën. Cambyfes deed in het vierde jaar van zyneregeeringe eenen aanval op Egypte , op de tyding dat Amalis, koning van dat land , zich onafhangklyk van het Asfyrisch ryk wildé maaken. In deezen tyd ftierf Amafis, en werd opgevolgd door zynen zoon Pfammetictis, die zyn geluk tegen de Perfiaancn in eenen algemeenen veldflag beproefde: maar verflaagen en gevangen genomen zynde.werd hy door den overwinnaar met groote beleefdheid behandeld en op zynen troon herfteld ; doch wanneer hy zich nog eens onafhangklyk poogde te maaken., gaf Cambyfes in den jaare 3480 last om hem ter dood te brengen, en belloot eenen inval in Ethiopië te doen; in welken krygstogt hy een groot gedeelte van zyn leger door hongersnood en andere tegenfpoeden verloor, en genoodzaakt was te wyken. Omtrent den zelfden tyd kreeg hy berigt , wegens het "verlies van een leger, het welk hy naarLybië' gezonden had, en dat door eenen dwaHwind vernield werd., die de zanden in de Lybifche woesrynen tot zulk eene hoogte opdreef, C 3 dat  38 Tafereel van Natuur en Konst. dat het gantfche leger door dezelven bedekt werd en omkwam. Deeze mislukkingen maakten zulk eenen indruk op Cambyfes, dat hy zinneloos werd. Hy gedroeg zich op eene wreedaartige wyze tegen de Egyptenaars en zyne andere onderdaanen , en nog wreedaartiger tegen zyne bloedverwanten. Hy werd zo nydig op zynen broeder Tanaoxares, of Smerdis, dat hy Jast gaf om hem ter dood te brengen. Zyne zuster Meroë, met welke hy getrouwd was, hem hierover beflraffende, deed hy haar mede van kant helpen , en beval verfcheidene van zyne hofbedienden leevend te begraven. Cambyfes, ondertusfehen, door Syrië naar Babyion kecrende, kreeg tyding dat zyn broeder Smerdis zich meester van den troon gemaakt had. Deeze Smerdis was een bedrieger, die zich by het volk voor des konings broeder, welke omgebragt was, uitgaf. De koning bepaalde zich derhalven , om zynen togt naar Babyion te verbaasten, en viel, te paard fiygende, op zyn zwaard, het welk by toeval uit de fcheede was; hierdoor kreeg hy eene doodelyke wond in zyne dye, aan welke  Peusié: Merkwaard. Voorvaix. 39 le hy kort daarna ftierf in het jaar der waereld 3482. Smerdis, die het ryk bemagtigd had, was de zoon van eenen der Magi , bevelhebber van Babyion, en geleek zeer wel naar den vermoorden Smerdis, in gedaante beide en in jaaren; zodat hy het volk gemaklyk -kon misleiden , en hetzelve gereed vond, om hem na den dood van Cambyfes voor hunnen opperheer te erkennen ■ maar dewyl hy zich in het paleis verborgen poogde te'houden, en 'er zelden eenen voet buiten zette, of duldde dat de adel hem naderde opdat het bedrog niet ontdekt mogt worden, vatten de grooten een vermoeden op, dat hy de vorst, die hy voorgaf te zyn, weezenlyk niet was; en hiervan kort daarna overtuigd zynde, beflooten zy hem het hoofd af te houwen. Darius Hyftafpes, een der famenzweerderen, middel vindende om in het paleis te komen, maakte hem in den jaarc 3483 van kant , en werd onmiddelyk tot keizer verkozen : om zich in deeze verkreegene bezittinge te vestigen, trouwde hy met Atosfe, de zuster en vrouw van Cambyfes, en met Ariftona, eene dogter van Cyrus. C 4 Da-  is een hinde,.; tegen het voortzetten van de eerfte. En de wyl fy: geene kennis hebben van de teeken" kun e ,„ p rpe6,efj ofvande n vanligt enfchaduwe.zynlumnefchilderye, doorgaans fa eenen verkeerden fmaak , ten zyze bloemen of lofwerken fchiideren. Byna nooit gebruiken zy oliverw, en hunne kle ' m> hebben veel voordeels boven de „ze door derzei ver helderheid en luister.  Persi'e. Wett. Gew. Ovebl. enz. 73 Zy munten uit in allerleie oefeningen, die vlugheid en ftcrkte vcrcifchen. Ryke jonge luiden leeren het fchermen en paardryden; Het worftelen is onder hen zeer algemeen. Aanzienlyke Heden en voornaame heercn onderhouden troepen van worftelaaren tot hun vermaak. In alle provintiën is eene groote mee:igte fpringcvs, koordedanfers en googchelaars, welke by het onkundig gemeen voor tooveraaren dooorgaan. Hunne uitfpanningen beflaan in het fpeelen op het triktrakbord, op het fchaakbord, en in eenige andere fpelen, welke zy van de Turken geleerd hebben : maar volgens de wetten van hunnen godsdienst, ftaat het hun nimmer vry in deeze uitfpanningen eenig geld te waagen. De Mohammedaanfche godsdienst is in Perfië de heerfchende, fchoon de Perfen en Tur, ken egter in veele opzigtcn van eikanderen verfchillen. Men weet dat Mohammed, by de inftelling van zynen godsdienst, Abubeker , met wiens dogter hy getrouwd was; Aly, die zyn fchoonzoon was; Omar en Othman tot zyne medeftanders had. Na zynen dood betwistten de twee eerften eikanderen den roem van hem op te volgen. Abubekcr E 5 bc~  74 Tafereel van Natuur en Konst. behaalde den overhand over zynen mededinger, en nam de hoedanigheid van kalif, dat is van ftedehouder van den profeet, aan, terwyl Aiy fteeds eenen fterken aanhang'bleef behouden. Abubeker leefde maar drie jaaren daarna , en Omar , onder wiens regeering Perfië in de magt der Arabieren viel, volgde hem op. Othman, die in de plaatfe van Omar iwam, werd na verloop van elf jaaren vermoord, waarop Aiy, in den jaare 655, door leide de partyen voor kalif erkend werd. Geduurende de regeering van Omar had het gemeen in den Alkoran veele duistere plaat* fen gevonden, over welke hy zo wel als Aiy geraadpleegd geworden was. Uit hunne verfchillende uitleggingen waren twee gezindheden ontdaan, welker eene Sunne en de andere Chia genoemd werd. De laatstgenoemde is voornaamelyk door Perfië verfpreid, terwyl de andere den godsdienst van de Turken, van deMogollcn, en van het grootlte gedeelte der Mufulmanfche volkeren uitmaakt. De Chias houden Aiy voor den wettigen opvolger van Mohammed, en Omar, Othman en Abubeker voor bedriegers , welker naamen zy niet zonder beeven booren kunnen. De Sunnisten noemen Aiy nooit zonder veront- waar-  Persie.Wett.Gew.Overl.enz. 75 waardiging. In de burgerlykc rcgccring weet mc„ zyn voordeel te doen met deeze verfcheidoaheid van gevoelens. In alle oorlogen, welke het hof van Perfië tegen c.e lurken voert, wordt den foldaaten ingeboezemd dat zy de vyanden van Aiy te beftryden hebben, en dat zy de belooning, der martelaaren toegezegd , vcrwagtcn moogen ; de geesteiyken blyven niet in gebreke van dit vuur aan te ftooken, niet zo zeer uit eene begeerte om het algemeen wclzyn te bevorderen , als wel uit eene zugt om hunnen aanhang ftaandc te houden. By deeze gelegenheid ziet men nog de zelfde woede hccrfchcn, die onze ligtgeloovige vooroudersin de kruistogten bezielde. De Turken worden door den zelfden geest gedreeven, en beide de partyen verbeelden zich dat zy meer van God en zynen profeet bemind worden „aar maate zy meer vyanden doen fneuvelen. Veele andere ftukken zyn 'cr, waarin , fchoon zy van weinig belang zyn , de Turken en Perfiaanen verfchillen. De Turken beweeren, by voorbeeld, dat het vrydags-gebed in het openbaar gefchieden moet, waarom de groote heer niet in gebreke blyft van zich ten dien dage in de moskee te vervoegen. De Perfiaanen denken dat zulks niet noodig is, en d-t elk in het byzonder bidden kan, zodat de  ?6 Tafereel van Natuur en Konst. de koning en grooten van Perfië maar zelden m de moskeen gaan. De eerstgenoemde,, benspen ook in de Perfiaanen dat zy hunne voeten niet geheel wasfchen, dat zy hunnen baard affnyden , dat zy eenen puntfgcn in plaatfe van eenen ronden tulband draagen, en groene klederen hebben, welke kleur alleen aan Mohammed geheiligd is, en van gecnc anderen dan van zyne aframmelingen mag gedraagcn worden. In Perfië viert men eene groote meenigte van feesten, ter gedagtenisfe van Mohammed en zyne nakomelingen. Een der voornaam&en is het feest, ingefteld ter ecre van Hasfan en Hosfein, beiden zoons van Aiy, die den marteldood voor de gezindheid huns vaders geleeden hebben. Onder de geestelyken zyn verfcheidene ampten en waardigheden. Voor de regeering van Abbas was de kerke * Jyke Haat aan eenen opperpriester , SedreMoukonfat genaamd , onderworpen ■ maar die vorst vernietigde dit ampt, onverdeelde de verrigtioge;, aan hetzelve verknogt, onder twee amptenaaren, van welken de eene het befticr had over de koninglyke moskeen, en de goederen, dié door de vorften aan  Persië. Wett.Gew.Overl.enz. 77 aan de tempelen gefchonken worden; daar de andere het opzigt had over de overige moskeen , en de goederen, welke byzondere luiden geeven. Deeze twee kerkvoogden trouwen doorgaans aan juffers van koninglyken bloede. De derde geestelyke waardigheid is die van opziener over de wet. De kade is ook een geestelyk regter, die over uiterde willen, huwelyksverbintenisfen en ogtfcheidingen vonnist. Het aropt van mufti is de vierde waardigheid. Het is egter hier zo aanzienlyk niet als in Turkyë, alwaar hy de opperde bediering over de zaaken van den godsdienst heeft. In Perfië bedaan zyne vcrrigtingen in eenige moeilyke plaatfcn van den alkoran op te helderen ; ook zyn zyne uitfpraaken de regels, naar welken de overheden vonnisfen. Alle deeze Mohammedaanfche geestelyken hebben hunnen byzonderen regtbank, en neemen kennis van alle zaaken, die voor denzelven gebragt worden , het zy kerkelyke, het zy burgerlyke; zodat zy genoegzaam de opperde regters zyn. Om zich i'n dit gezag daande te houden, zeggen zy dat de opperde  78 Tafereel van Natuur en Konst. fte en wetgeevende magt, volgens goddelyk regt, aan niemand anders dan aan eenen profeet toebehoort; dat God zyn volk ten allen tyde door heilige mannen heeft laaten beltieren , en dat waereldlykc regtcrs dit regt den geestelyken met geweld ontnomen hebben. Alle de kerkelyke goederen worden bcftierd' door de twee opperpriesters, van welken wy gefproken hebben, en worden voor heilig gehouden , zodat de vorst 'er over befchikken, nog eenige belastingen 'er op leggen kan. De berugtc fhah Nadir agtte zich egter niet aan deeze wet verbonden. Na zyne"verovering beroofde hy de tempels van Lspahan en derzelver bedienden van het grootlte gedeelte hunner inkomftcn. Behalvcn de twee voornaame gezindheden van Chia en Sunne, die de Mohammcdaanen verdeden, zyn 'er anderen, die minder talryk zyn , en welker leden naauwlyks over iets anders dan over woorden twisten. De Soufifche, de Sabeefche, de Joodfche, de Chris, telyke en dePerllaanfchegodsdienllen worden allen nog in Perlie gevonden. Vol-  PEimË.WETT.GEW. OVERX. ENZ. 79 Volgens het gemeende gevoelen zag Arahië den godsdienst der Soufiërs gebooren omtrent 825 jaaren voor onze jaartelling. Men meent dat zekere Abonfaid 'er de indeller van geweest is. Zyne leerlingen werden, men weet niet om welke reden, Soufis genoemd* waarvan de gczindhèid haaren naam ontleent. Zv erkennen in bet heelal maar een onzigtbaar en oneindig Weezen, van welk alles wat beftaat eene uitvlocijing is, zodat hun God genoegzaam overeenkomt met dien van Spinoza. Zy hebben verfcheidene tyden van vasten, welken zy zeer naauwgezet onderhouden, geduurig met gebeden bezig zynde, niet dan weinige uuren flaapendc, en maar om de vier en-twintig uuren eenig voedfel gebruikende. Na zulk eene onthouding worden zy geestdryvers, en danfen, eikanderen in groote meenigte by de hand houdende , in het rond. De mymering, in welke zy na zulk eene geweldige beweeging vervallen , geeven zy den naam van geestverrukkinge, geduurende welke zy voorwenden inwendige gemeenfehap met God te hebben. Voor het overige zyn zy zeer verdraagzaam, en oordeelen dat her oogmerk van den waaren godsdienst voornaamelyk is de rust in de mensch-  8o Tafereel van Natuur en Konst. lyke famenleèvinge te bevorderen. Om geene openbaare wanorde te veroorzaaken, nee men zy de plegtigheden waar , die in den alkoran zyn voorgefcbreeven, fchoon zy allecnlyk eenen verbloemden zin in denzelven erkennen. Hun grondregel is alle menfehen als kinden van eenen gemeenen vader, en als onderdaanen van den zelfden vorst aan te merken. Men gelooft dat de godsdienst der Sabeërs, Wiens infteller onbekend is, de oudfte der waereld, en uit Cbaldea oorfpronglyk is. Zy, die denzelven bclyden, worden door de Perfiaanen Sabis genoemd. Men noemt hen ook Christenen van St. Jan , omdat zy Joannes den dooper voor hunnen eerfien apostel erkennen. Hun godsdienst beftaat uit een famenmengfel van afgoderye met leeringe uit ' deMofaifche en Christëlyke openbaaringen, gevoegd by eenige droomen, die uit den alkoran , en de boeken van Manes ontleend zyn. Het boek, het welk alle hunne leerftukken bevat , noemen zy • divan. In hetzelve vindt men dat God ligchaamelyk is, en eenen zoon heeft, Gabriël genaamd; dat de engelen en duivelen ook ligchaamen hebben, trouwen, en  Persie'. Wett.Gew. Overl.enz. 8r en huns gelyken voortteelen , en ontelbaare andere ongerymdheden. Deeze Christenen erkennen Jezus Christus niet voor goddelyk, maar houden hem flegts voor eenen heilig, en eenen profeet van den eerden rang. Jaarlyks moeten zy zich door hunne priefteren laaten doopen , en by die gelegenheid is 'er een plegtig feest, het welk vyf dagen duurt. Nog den Zoon, nog den Heiligen Geest kennende, worden zy gedoopt in den naam van God alleen, gelyk zy beweeren dat Joannes gedaan heeft. De voornaamfle plegtigheid van dcezen godsdienst, beftaat in het offeren van eene henne, waartoe de priesters alleen geregtigd zyn. Zy begeeven zich in hun priesterlyk gewaad naaiden oever van eene rivier. De offeraar 'neemt de hen, keert zich naar het oosten, wascht het offer, en fteekt het de keel af, terwyl hy de oogen naar den hemel flaat, en zegt: dit vlcesch reinige allen, die 'er van eeten zullen: vervolgens wordt het aan de byftandercn omgedeeld. Jaarlyks wordt 'er ook een ram geofferd. Zy zyn, zo wel als de Jooden, zeer naauwgezet in het uitkiezen van hun voedfel, en eeten nooit vleesch, ten zy van dieren, II. Deel. -F wel-  82 Tafereel van Natuur en Konst. wefke zy zeiven gefJagt hebben. Zy hebben I geene andere feestdagen dan den zondag, het I feest van Joannes den dooper , van Zacha- I rias, van Elizabeth, en dat plegtig feest van ]| den Doop, waarvan wy gefproken hebben. Hunne vastendagen zyn zo geftreng en zo 1 menigvuldig niet als by de Griekfche Chris- j tenen. De geestelykheid by de Christenen j van St. Jan ', beflaat uit priesters en bisfchop- j pen, welke waardigheden erflyk , en alleen II aan eenige byzondcre familiën, met uitflui- 1 tinge van alle anderen , verknogt zyn. De 9 kerkelyken trouwen om opvolgers in hun ge- II flagt te hebben; maar indien zy eene juffer II trouwen, Avelke geen maagd is, kunnen hun- II ne kinderen niet tot de heilige bediening ko- 4 men. De huweh ksplegtigheden onder de Sa- beërs verdienen ook eene byzondere opmer- 1 king. De ouders van den bruidegom gaan, j verzeld van eenen priester, naar de bruid, en II doen haar zweeren dat zy maagd is. De vrouw van den priester geeft haar vervolgens II een bezoek , en brengt haar getuigenis in. Alles gunftig bevonden zynde, wordt zy met baaien bruidegom aan den oever van eene ri, j vier gebragt, in welke zy beiden gedoopt j worden. Na het verrigten van deeze plegtig- I heid, I  Persië. Wett. Gew. Overl. enz. 83 heid, geleid de priester de verloofden _ naar het huis van den bruidegom. Vyftig fchreeden van het zelve afzynde, neemt deeze zyne bruid by de hand, en geleidt haar tot voor zyne deur; vervolgens brengt hy haar naaide plaats, daar hy haar by de hand genomen heeft, en doet zulks tot zevenmaal toe, waar na zy beiden in huis gaan. De priester doet hen naast eikanderen nederzitten, en brengt hunne hoofden by een, onder het uitfpreeken van lange, gebeden. Vervolgens doet hy onderzoek naar het gelukkig oogenblik, ter voltrekkinge des huwelyks ; hy geeft het den verloofden te kennen, en zendt hen weg om hun voordeel te doen met zyne voorfpellinge. Na deeze verrigtingen begeeven de gehuwden zich naar den bisfehop, voor welken de man zweert, dat hy zyne vrouw maagd bevonden heeft , waarna deeze hen nogmaals doopt, zyn zegel aan hun huwelyk hangt, en hun de ringen aan de vingers doet. Wanneer de vrouw eenen valfchen eed gedaan heeft, en de man haar by den bisfehop niet voor maagd erkent, wordt het huwelyk door deezen niet bckragtigd, en men leeft dan met den fchandelyken naam van geene deugdzaanic vrouw te hebben. Zy moogen niet trouF 2 wen  84 Tafereel van Natuur en Konst. wen buiten hunne eigene ftammen: de wet ftaat de veelwyvery toe , maar de egtfcheidingen zyn onder hen verbooden. De Sabeërs verkiezen doorgaans hunne woonplaatfen naby de rivieren, en iecven in eenen gerusten en afgezonderden ftaat. Zy, die belydenis van den Joodfchen godsdienst doen , gelooven dat zy afftammen van die oude Hebreen , die door de Asfyriërs, omtrent zeshonderd jaaren voor onze jaartelling , naar Medië en Babylonië vervoerd werden. Dit volk is in Perfië zo wel als overal ongelukkig. Eenigen hunner zyn makelaars, anderen wynkoopers, artfen, kwakzalvers of ftarrekykers. In het midden der voorgaande eeuwc , verlieten de Jooden van Mazanderan, gehoord hebbende datZabathei Levi zich in Turkyë voor den Mesfias uitgaf, hunne huizen, ftaakten allen arbeid , en weigerden fchatting te bctaalen , omdat hun vertösfer gekomen was. De bevelhebber van die provintic, daar zy in groote meenigte waren, bekommerde zich niet wegens doezen opftand, maar verzekerde den ovcrftcn der fynagooge, dat hy hen , indien de Mesfias in den tyd van drie maanden niet aan het hoofd eens legers van driemaal honderd- dui-  Persie" Wett. Gew. Overl. enz. 85 duizend mannen verfcheen, tot het betaalen eener aanmerkelyke geldboete , boven de gewoone fchatting , zoude noodzaaken ; en dewyl de Mesfias niet verfcheen, betaalden de Jooden boete en fchatting, en hervatten hunne bezigheden. Het getal der Christenen is in Perfië'veel grooter dan dat der Jooden, en de meesten behooren tot de Griekfche kerk. Men vindt 'er ook Proteftanten, waarvan fommigen met de Engell'chen en Hollanderen kerkgemeenfchap houden, terwyl anderen in de hoedaanigheid van arbeiders aan het hof zyn. De Jefuieten en Capucyners hebben ook, onder de regeering van fhah Nadir en zyne voorzaaten, leerlingen gemaakt-; maar na zynen dood heerschten 'er zulke groote onlusten in dat ryk, dat men niets met zekerheid wegens den ftaat des Christendoms in Perlië vernomen heeft. De Mohammedaanfchc wet verpligt elk tot het huwelyk, en de ongehuwde ftaat wordt door dezelve als ftrydig met de natuur, en tegen het oogmerk van den Schepper aangekant, aangemerkt. Dus kunnen de Perfiaanen F 3 niet  86 Tafereel van Natuur en Konst. niet begrypen, hoe de Christenen gelofte van eene geduurige onthouding kunnen doen. Wanneer een Perfiaan eenige genegenheid voor de vrouwen laat blyken , trouwt men -hem uit, of geeft men hem eene byzit. De Perfiaanen gaan driederleië verbintenisfen met de vrouwen aan. Zy neemen 'er fommigen tot zekeren prys te huur, en de voorwaarde wordt geteekend in tegenwoordigheid van den regter , die dezelve eene verpligtende kragt byzet. Anderen koopen zy, om 'er byzitten van te maaken, en met eenigen trouwen zy. Te Ifpahan wordt een bevalüg meisje verhuurd voor tweehonderd of tweehonderd-en-vyftig guldens in het jaar , en heeft geene vryheid om den man, die haar gehuurd heeft , voor het uiteinde van dien tyd te verlaaten, daar hy in tegendeel regt heeft, om haar eerder weg te zenden, mids dat hy de bedongene fom betaale. De gckogte meestcresfcn hebben een afgezonderd vertrek, en meiden om haar op te pasfcn. Wanneer zy moeders worden, houden zy op flaavinnen te zyn. Haare kinderen hebben het zelfde regt tot de opvolging des vaders als die van wettige vrouwen. De toeftemming der ouderen , wordt in Perfië tot de voltrekking van een  ; Persië. Wett. Gew. Overl. enz. 87 een huwelyk niet vereischt. Het oudfte kind erft twee derde dcelen van de nablyvende goederen , en de rest wordt onder de andere kinderen verdeeld, krygende de meisjes de helft minder dan de jongens. De meerderjaarigheid der zooncn is bepaald op dertien jaaren en een dag, en die der dochteren op negen jaaren. De godsdienst geeft hun vryhcid om vier wettige vrouwen te neemen, maar het is zeer zeldzaam meer dan eene te trouwen, eensdeels, omdat zy veel van onderhoud kosten, anderdeels, omdat 'er veele krakeelen uit te vreezen ftaan. De vrouwen brengen geene andere huwlyksgift dan eenige juweelen en meubelen. De man belooft haar eene zekere fomme gelds, by wyze van eene jaarlykfche gifte, welke zy mag eifchen , wanneer zy verftootcn wordt. De verloofden zien elkander niet voor de voltrekking des huwelyks. De lykplegtigheden zyn onder de Perfiaa^ nen zeer aanmerklyk. Wanneer een zieke ligt te zieltoogen, ontfteekt men rondom het huis, en op het daartoe behoorende voorplein, verfcheidene kleine lampjes, die den buuren F 4 cn  88 Tafereel van Natuur en Konst. en voorbygangeren ten teeken zyn , dat zy God voor den itervenden moeten bidden, by welken ook gebeden worden uitgeftort. Men brengt hem vervolgens naar de plaats, in welke hy gewoon was de gebeden, door de wet voorgefchreeven, te doen , en legt hem op den rug, met het aangezigt en de voeten naar Mekka. Heeft hy den laatften mik gegeeven, dan toonen de omitanders hunne droefheid', door op de borst te kloppen, en meer andere* teekenen van rouwe te bedryven. Ondertusfchen geeft men den kady kennis, wegens het fterfgeval, en verzoekt verlof om het lyk te begraaven. Vervolgens wascht men het verfcheidene maaien; legt het ten eerften in eene doodkist, en brengt het naar de begraafplaats. Iets byzonders wegens de Iyken in Perfië is, dat zy, na verloop van negen of tien uuren na het overlyden, zeer dik worden, het geen Chardin aan de droogte der lugt toefehryft. De begraavenisfen worden zonder pragt volvoerd. Een enkele mollah , van eenige vrienden en huisgenooten des overleedenen verzeld, maaken het gantfche geleide uit. De Mufulmannen hebben zeer veel eerbieds voor ge-  Persië. Wett. Gew. Overl. enz. 89 geftorvenen. Luiden van den eerden rang ftygen van hun paard, waaneer zy eene begraavenis ontmoeten, en volgen tot aan de begraafplaats. Het rouwbedryf duurt veertig dagen, waarvan men de agt eerden in de alleruiterde droefheid doorbrengt. Men fluit zich in zyn huis op , draagt een gefchcurd kleed van grove wol, en doet nagt en dag niet anders dan zugten. Men zoude geene fpys gebruiken, indien zy niet door de buuren werd aangebragt. Op den negenden dag gaat men naar het bad, neemt nieuwe klederen en legt bezoeken af. De droefheid en de uitwendige teekens van dezelve, neemen ongevoeliglyk af tot aan den veertigden dag, wanneer de rouw uit is. Men gaat egter jaarlyks op zekeren dag op het graf van den overlcedenen bidden. Eer wy dit hoofdduk befluiten, agten wy het gevoeglyk, iets wegens de regeering van Perfië, en de zaaken daartoe behoorende, te zeggen. Ten tyde van Cyrus , waaren de Perfiaanen reeds tot eenen flaat gebragt, die weinig van flaavernyë verfchilde, en de eer, welke zy hunnen koningen beweezen, kwam de aanbidding zeer naby. Zy donden toen, F 5 en  oo Tafereel van Natuur en Konst. en ftaan nog heden volftrektlyk onder eene eenhoofdige regeering. Het bevel van den vörst is eene onherroepelyke en onweer, flaanbaare wet, die over de goederen en het leeven van de grootfte hoeren des ryks, zo wel als over die van den geringften zyncrllaavcn, bcfchikt. De vorsten van koninglyken bloede worden hier op eene wyze, hunner hooge geboorte onwaardig, opgevoed, en leiden een afgezonderd leeven, onder de vrou. wen en flaaven. Zonder in het byzondcr over de Itaatsamptenaaren, over de bedienden van het ferrail, en de fchoonheden, die hetzelve bevolken, te fpreeken, agten wy het genoeg te zeggen , dat de bevelhebbers van ieder provintie verbonden zyn, om de dogters, die door haare bevalligheden uitmunten, te zoeken, en die aan hunnen meester te zenden. Geen huisgezin is 'er, welk het zich niet tot eer reekent, zulk eene dogter te bezitten , dewyl zy dikwyls de oorzaak is, dat haare ouders begunftigd en tot hooge waardigheden bevorderd worden, inzonderheid, wanneer zy zo gelukkig is van den vorst liefde in te boezemen, en van eenen prins te bevallen. 1" ■' . De  Peesie. Wett. Gew. OvERL.ENz.9t De byzondcrc beftiering der provintiën ftaat aan -voote heercn, die reekenfcbap moeten geeven aan andere amptenaaren, welke mede door het hof zyn aangefteld, zodat de bevelhebbers „iets kwaads tegen hunnen meester bedryven,nog het gemeen door knevelaaryen onderdrukken kunnen. De oppervorst heeft geene raadsvergadering , en zyne uitfpraak heeft de kragt van eene wet. Men kent m dit ryk geene lange pleitgedingen, dewyl de zwaarfte gefchillen doorgaans, door het houden van eenen of twee regtdagen, beflist worden Advokaaten en prokureurs zyn 'er onbekend, en het ftaat elk vry voor zyn'eigen regt te fpreeken. Zulke fchielyke uitfpraaken loopenegterdikwylsuit op een onbillyk vonnis het welk de rvkfte der partyen door zyn geld bewerkt. Schoon door oude wetten de doodftraf is vaftgefteld tegen allen, die, als regters, gefchenken ontvangen of, als pleiters, geeven,^ de begeerlykheid fterker dan de wet Een fchuldeifchcr heeft zeer veel regts op zyne fchuldenaars. Hy mag hen in hun bm gevangen houden, hen zelfflaan, mids dac hy hen niet wonde, hen door de ftad fleepen , en hunne goederen , vrouwen en kinderen verkoopen. De getuigenisfen zyn  92 Tafereel van Natuur en Konst. zyn, volgens het Perfiaanfche regt, van groote *ragt: maar de getuigen zyn vceJaJ ^ OWWyk om te knopen als de regters. By l~ brek van getuigenisfen worden de partyen tot" het doen van eenen eed toegelaaten. Vonnisten over halszaak™ worden niet ge veld, ten zy door de waereldlyke overheid De geestelyken kunnen gecne andere rtraffen opleggen dan ftokflagen en geldboeten De koning is de eenigrte, die misdaadigen ter dood kan veroordcelen. In Perfië zyn geene openbaare gevangenisfen , en niemand voert er den titel van beul, waaruit blykt dat de wetten zagt, en de misdaadcn zeldzaam zyn Chardin heeft in den tyd van tien jaaren, wel' ken hy in dat ryk doorbragr, niet meer dan een' man by openbaaren vonniste zien fier ven. De krygsmagt van dit groote ryk is nietgefchikt naar deszelfs uitgebreidheid of mast. Men kan van ae kwaade orde, welke in het fcrygsbeftier van deezen ftaat heerschte, oor deelen, uit bet getuigenis van Chardin, die ons verhaalt dat Abbas de Ilde, in den jaare ió66, eene algemeene monfteriag van zyne troe-  Persië. Wett. Gew. Overl. enz. 93 troepen doende, ontdekte dat mén de zelfde foldaaten tot twaalf maaien toe deed te voorfchyn komen. Een foldaat heeft hier, in tyd van vrede, maar tweemaal in het jaar te monfleren, en wordt, nadat zyne wapenen onderzogt zyn, weder naar huis gezonden. De Perfiaanen weeten niet van verfchanilngen op te werpen; wanneer zy in oorlog zyn, flaan zy hun leger in eene voordeelige plaatfe neder, totdat zy gelegenheid vinden om den vyand, zonder iets te waagen, aan te tasten. Schoon Perfië tusfchen twee groote zeeën, eene aan het zuiden en eene aan het noorden, gelegen is, beitaat cgtcr de gantfche zecmagt der Pcrfiaar.cn in eenige vaartuigen , die dienen om de vreemde fchepen welke in hunne havens komen ankeren , te bezoeken , en derzclver Iaading over te neemen. De koophandel is hier in zulk een aanzien, dat de grootfte heeren en de koning zelf zich niet fchaamen denzelven te oeffenen. Zy houden zich echter niet op met eenige daartoe betrekkelyke bezigheden, maar laaten de uitvoering van alles op hunne gevolmagtigden aankomen. De wyze , op welke de koop gellooten wordt,  94 Tafereel van Natuur en 'Konst. wordt, is merkwaardig genoeg om hier gemeld te worden. De kooper en verkooper houden eikanderen by de regterhand, welke zy met hunnen neusdoek of mantel bedekken, en zonder met elkander te fpreeken, zonder zelfs hun gezigt te verdraaijen, handelen zy door de enkele beweeginge hunner vingeren. De top van den vinger beduidt een, de geboogen vinger vyf, de uitgeftrekte vinger tien, de uitgeftrekte hand honderd, en de geflootene hand duizend. De voornaamftc koopmanfchappen beftaan in zyde, geiten-en kemels-vellen, gedroogde en ingelegde vrugten van allerleië foort, paarden, leer, matten, door hun geweevene ftoffen, allerlei gommen en geneezende kruiden. De Perfiaanen zeggen , dat hetgemaklyk hande.'cn is met alle volkeren van Europa, behalven met de Hollandereir, welken men, wegens hunne voorzichtigheid, bezwaarlyk tot ' goed vertrouwen kan brengen. Uit alles wat wy wegens Perfië gezegd hebben, blykt genoegzaam, dat deszelfs bewooners verntifts en bekwaamheden genoeg bezitten,om zich in allerleië konften en wee. • ten-  „Persie, Wett. Gew. Overl. enz. 95 tenfchappcn te oeffenen. Doch tevens blykt dat hunne zugt tot vermaaken, hunne weelde zeer groot is; zonder zig over het voorleedene te kwellen, of over het toekomende te ontrusten, zoeken zy rykdommen, ter bevorderinge van tegenwoordig genoegen. Vyanden van arbeid , en driftige beminnaars van wellust , leeven zy zonder eenige bezigheden, en vinden de hoogfte voldoening in ledigheid. Deeze wyze van denken is oorzaak", dat zy zeer qnverfcbillig zyn ten opzigte van glorie, en weinig gefchikt tot het ondergaan der moeijelykheden van den oorlog, fchoon men hun egter geene lafhartigheid kan te last leggen. Geen volk is 'er, het welk geftraakzaamer, en van aanvalhger karakter is. Zy zyn zeer beleefd jegens de vreemdelingen, en herbergzaam voor alle menfehen. Daarenboven zyn zy de verdraagzaamften van alle Oofterlingen. Zy dulden dat zulken, die den Mohammedaanfchen godsdienst hebben aangenomen, dien, wanneer het hun goeddunkt, weder afzweeren. De gebeden van alle menfehen agten zy even goed en aangenaam by God. In hunne ziekten maaken zy geene zwaarigheden tot de offerhanden van vreemde godsdienften toc- vlugt  oö Tafereel van Natuur en Konst. vlugt te neemen, en de vrees voor den dood maakt hen bygeloovig. De verdraagzaamheid vindt egter geene plaats' by de geestelykheid, welke, volgens het getuigenis van Chardin, zeer bitter is tegen allen, die haare begrippen niet zyn toegedaan. Deeze vreedzaame Perfiaanen Huiven zelden in gramfchap op , en flaan eikanderen nooit. Wanneer zy toornig zyn, bepaalen zy zich om zulken, tegen 'welken hun misnoegen gaande is, de allcrlompfte onbeleefdheden te zeggen; maar den naam van God misbruiken zy nimmer. Zy hooren met verwonderinge dat een Europeer, in de vervoeringen van zyne drift, dien gewyden naam ontëert. In hunnen gemeenzaamcn omgang, fpreeken zy dikwyls van God, om zyne volmaaktheden te verheffen. Zy Hellen den naam des AllerhoogHen aan het hoofd van alle hunne brieven, en beginnen niets zonder hem aan te roepen. Men moet egter erkennen dat zulks veeltyds geen gevolg is van waare godvrugt; want de Perfiaanen zyn veelal onopregt. Hun zedig voorkomen dient dikwyls om bedrieglyke oogmerken te bereiken. Wanneer men hen wel leert kennen, vindt men niet  Persië. Wett. Gew. Overt.enz. 97 niet zelden in hun menfehen die vreemdelingen, door een befchaafd gedrag, door eene uitwendige naauwgezetheid , inneemen ; luiden , die allerleië kwaade hoedanigheden onder den dekmantel van geveinsdheid verbergen. II. Dejsl. G I N-  INDIË. ALGEMEEN BERIGT WEGENS HETZELVE. ÏDie groote landftreek, nu doorgaans bekend onder den naam van Indië en de Óost-Indiën , is gelegen tusfchen de zes-en-zestig en honderd negen graaden óoster langte, en tusfchen de één en veertig graaden noorder breedte. Zy grenst ten noorden aan Taitaryë , ten oosten aan China en de Chineefche zee, ten zuiden aan de zelfde zee en den Indifchen oceaan , en ten westen aan den Indifchen oceaan en Perfië. Zy beftaat uit twee algemeene verdeelingen, naamelyk Indië binnen en Indië buiten den Ganges. Indië binnen den Ganges, ook Indoftan, of het ryk van den Grooten Mogol genaamd, is een fchier-eiland in den Indifchen oceaan, gelegen aan de west-zyde van den Ganges. Het beftaat uit vyf groote verdeelingcn. r. Uit de zuid-oostelyke kust, gelegen aan de baai van Bengalen, dc kust van Coromandel genaamd ,  Indië'. Algemeen Berict. 99 naamd , welke de provintiën Madura, Tan* jour, Bisnagar , Golconda en Orexa bevat, zynde ieder deezer provintiën genaamd naar derzelver hoofdftad. 2. Uit de zuid-westlyke kust van Indië, gemcenlyk de kust van Malabar genaamd, die de provintie Decan of Vifapour, met haare hoofdftad van den zelfden naam, en de provintie Cambaya of Gufarat, welker hoofdftad Suratte is, bevat. 3, Uit de noord-oostlyke verdeelinge van Indië, bevattende de provintie Bengalen, aan den mond van den Ganges, en de provintiën der bergen van Naugracut, waarin eigenlyk Bengalen is, welker voornaamfte fteden zyn Caücut, een eigendom der Franfchen; Fort William, Huegly en Dacad, bezittingen der Engelfchen; en Malda , een eigendom der Hollanderen ; de provintiën Naugracut , Jefuat, Patna, Nechal, Gor en Rotas, zo genoemd naar de hoofdlieden. 4. Uit de noordwestelyke verdeeling , op de grenzen van Perfië en aan de rivier den Indus, beftaande uit de provintie Soret, welker hoofdftad Jaganal is; uit de provintiën Jesfèlmere, Tata, Bücknor, Muitan, Haican en Cabul , allen zo genoemd naar haare hoofdlieden. 5. Uit de middelde verdeeling, bevattende de proG 2 vin-  ioo Tafereel van Natuur en Konst. vintte Candish , welker hoofdftad is Medipour ; nevens de provintiën Chitor , Berar, Ratipor , Narvar , Gualeor , Agra , Delly, Lahor, Hendowns, Cafthnere, Jengapour en Asnier, allen zo genoemd naar haare hoofdlieden. Deeze verdeeling van Indië bevat ook aan de zeekust verfcheidene verfchanfte plaatfen, bezittingen en kantooren, den Engelfphen , Franfchen , Portugeezen, Hollanderen en Deenen toebehoorende. Indië buiten den Ganges , is mede een fchier-eiland, in den Indifchen oceaan, gelegen aan de oost-zyde van de rivier den Ganges, en onderfcheiden in de vier volgende groote verdeelingen. i. Aan het noord-westen het koningryk van Acham, welks hoofdftad Chamdara is; en de koningryken van Ava en Aracan, beiden zo genoemd naar hunne hoofdlieden. 2. Aan het zuid-westen de koningryken van Pegu , Martaban , Siam en Malacca, ieder van welken den naam zyner hoofdftad draagt. 3. Aan het noord-oosten het koningkryk van Tonquin , welks hoofdftad Cachao is; en het koningkryk van Laos, waarvan de hoofdftad Lanchang is. 4. Aan het zuid-oosten het koningkryk van Cochin Chi-  Indië. Algemeen Beiugt. ioi 'China, welks hoofdftad Thoanoa is; het koningkryk van Cambodia, draagende den naam van zyne hoofdftad;. en het koningkryk van Chiampa, welks hoofdftad Padram is. De bergen van Indië zyn menigvuldig. Die van Cancafus fcheiden het van UsbekschTartaryë, en die van Naugracut van de Tartaaren van Thibet. De bergen van Balagate, die genoegzaam de gantfche langte van Indië binnen den Ganges doorloopen , van het noorden naar het zuiden, zyn zo hoog dat zy de vaste winden en " regenbuien , gemcenlyk moufons genaamd , fluiten ; beginnende de regenbuien op de Malabaarfche kust , eene maand vroeger dan op de oostelyke kust van Coromandei. Daar zyn ook bergen, die van het noorden naar het zuiden loopen, door de gantfche langte van Indië buiten den Gan- ■ De voornaamftc rivieren van Indië zyn. s. De Indus, waarvan het land waarfchynlyk zynen naam heeft, en die in de noorde» lyke bergen zynen oorfprong hebbende, zuidwaards loopt, en, de westlyke grenspaal des lands maakende , in den Indifchen oceaan G 3 " valt,  102 Tafereel van Natuur en Konst. valt, door verfcheidene kanaalen beneeden Tatu, na in zynen loop den Attock, eene rivjer welke men voor den Hydafpes der ouden houdt, ingenomen te hebben. 2. De Ganges, die, in de zelfde noordelyke bergen zynen oorfprong hebbende, zuid-oost-waards loopt, en na eenen loop van drie duizend mylen , door verfcheidene kanaalen, in de baai van Bengalen valt. 3. De Jemmina, die van het noorden naar het zuiden loopt, door Delly en Agra, en in den Ganges valt. 4. De Guenga, die in de Balagatefche bergen haaren oorfprong heeft, van het westen naar het oosten loopt, en in de baai van Bengalen valt, en 5. De Christina, die mede in de Balagatefche bergen haaren oorfprong heeft, en, oostwaards loopende , ook in de baai van Bengalen valt. De lugt van deeze groote landltreek, die zich van een tot veertig graaden breedte, door eene meenigte van verfchillende lugtftreeken uitflrekt, moet in de zuidelyke provintiën noodwendtglyk anders zyn dan in de noordelyke : de noordelyke en middelandfche provintiën van Indië hebben eene fchoone heldere en gemaatigde lugt, terwyl de zuide- iy-  Indië' Algemeen Berigt. 103 jvke provintiën door eene nette gekweld worden die ondraaglyk zyn zoude , indien de landen, die in de verzengde lugtftrcek liggen niet door de moufons verkoeld en vcrfrischt werden. Men' heeft opgemerkt dat deeze regelmaatige winden, op de kust van Indië, zes maanden agtereen uit de eene, en Zes maanden uit de andere ftrcek waaijen. Van April naamelyk tot October, of daarom, trent, waaijen zy uit het zuid-westen , en van OSober tot April uit het noord-oosten, nu en dan flegts een ftreek of twee aanweêrzyde verfchillende. De verandering van deeze ftrydige winden, die het opbreeken van de moufons genoemd wordt, gaat doorgaans verzeld van geweldige ftormen of orkaanen , welker gelyken wy zeer zelden in het doot ons bewoonde waerelddeel ondervinden, en die het bevaaren van de Indifche zeeën m dien tyd van het jaar zeer gevaarlyk maaken. Behalven deeze vaste winden , heeft men 'er ook land-en zee-koeltjes, die eens in de twaalf uuren veranderen, uitgezonderd wanneer de moufons geweldig zyn ; want dan wyken de koeltjes voor de ftormen; en het zyn deeze zeelugtjes, die by uitftek verfnsfchend zyn voor de zuidelyke deelen van InG 4 dië'  io4 Tafereel van Natuur en Konst. dié'. Geduurende den regen.tyd , die verfcheidene maanden aanhoudt, zyn de wolken, die de hemelen verduisteren, zo dik, dat de bewooners deezer landen de zon met zien kunnen. In het ander gedeelte des jaars hebben zy eenen zuiveren en helderen hemel, blyven vry van flormen en orkaanen, en hebben zulk fchoon weer als onze lugtftreek ons zelden verfchaft. De boomen en planten blyven 'er altyd groen, en men ziet 'er het gantfche jaar door rype vrugten en bloeifems van de eene of andere foort, zodat het gezigt, de reuk en de fmaak in de aangenaame tuinen geftadig voldaan worden. Dewyl wy van de 'moufons fpreeken, kan het niet ongevoeglyk geoordeeld worden, de reden van dat ongewoon verfchynfel na te fpooren. De oorzaak nu van deeze op vaste tyden waaijende winden , berust in den loop der zonne, in de eene helft des jaars ten noorden, en in de andere ten zuiden van den equator. Tervvyl zy door de zes noordelyke teekencn van de ecliptica gaat , worden de groote landen van Arabic, Perfië, Indië en China heet gemaakt , en eene groote mee, pigte van zonnefiraalen wordt naar den omge-  Indik. Algemeen Bertgt. 105 gelegen dampkring terug gekaatst, waardoor dezel e in zo verre verdund wordt, dat hy zyn evenwigt verliest; om dit te herftellen, moet de lugt, uit de koele ftreeken, noodwendiglyk naar deezen toefchieten, en dus de moufons in de eerfte zes maanden veroorzaaken.geduurendc welken tyd men in deeze landen de grootlte hette heeft, in de andere zes maanden moet de gefteltenis der lugt de moufons uit eene tegenovergettelde Itreek doen waaijen, Ter vcrklaaringe van een ander verfchynfel van de algemeenc pasfaat-winden , naamelyk die niet veranderen, gelyk de moufons, maar fteeds uit de zelfde ftreek waaijen, moeten wy aanmerken dat hette , de lugt verdunnende, haar in fommige plaatfen Jigter maakt dan zy in andere is, en dat koude haar zwaarcr maakt, door haar te verdikken. Hierom is het dat de lugt, in de verzengde lugtltrcek , meer verdund zynde door de ftraalen der zonnc, veel ligter is dan in andere deelen van den dampkring, en vooral in de deelen der aarde , welke boven den equator zyn. Dewyl nu de deelen, welke meest verdund zyn , geduuriglyk naar het G 5 wes-  ioó" Tafereel van Natuur en Konst. westen fehieten, uit hoofde van de dageiykfche omwentelinge der aarde, zo voigt dar die deelen der lugt, welke aan de west-zyde van het punt der grootlte verdunninge liggen , en voortgaan om hetzelve te ontmoeten, minder beweeging hebben dan de deelen aan de oost-zyde van het gemelde punt, die hetzelve volgen ; en derhalven zoude de beweeging van de oostelyke lugt fterker zyn dan die van de westelyke, en dus eenen geduurigen oosten wind verwekken, indien dit het gantfche uitwerkfel waare van die verdunninge. Maar dewyl alle deelen van den dampkring merklyk verdund zyn boven den equator, en die omtrent de poolen merklyk verdikt zyn door de ongemeene koude, zo vloeit deeze zwaarer lugt van iedere pool geftaadiglyk naar den equator, om het evenwigt, door de verdunninge en de ligtheid van de lugt boven deeze ftreeken vernietigd, te herftellen. Dewyl het dus met de zaak gelegen is , kan men gemaklyk begrypen, dat door eene famenftellinge van de twee rigtingen der lugt uit het oosten en noorden , een geftaadige noord-oosten wind, in het noordelyke waerelddeel, zal voortgebragt worden, daar de rigtingen uit het oosten en zuiden , eenen ge-  Indië. Algemeen Berigt. io? geftaadigen zuid-oosten wind, in het zuidelyk waerelddeel, veroorzaaken, tot op zekeren afftand aan weêrzyde van den equator. Deeze veronderfteiling vinden wy bewaarheid in de algemeene pasfaat-winden, die telkens uit het noord- en zuid-oosten , tot op omtrent dertig graaden aan weêrzyde van de linie, waaijen, daar de deelen boven de opene zee Zyn , en niet aangedaan worden door de weeromkaatfinge der zonneflraalen , van de heet gemaakte oppervlakte der landen : want in dat geval trekt de lugt, boven de zee koeler zynde, in de landen, gelyk op de kust van Guinee, en in meer andere deelen van de verzengde lugtftrecke (*). Uit (») De lieer Cl.ire heldert dit in zyne beweeginge der vloeirtoffen , door de volgende proeve , zeer aartig op. Laat in liet midden van eene wyde kom of een vat met water, eene water-plaat , met warm water gevuld, geplaatst worden; dan heeft men de vertooning van den oceaan en van een eiland , verdunnende de lugt boven hetzelve. Blaas vervolgens eene kaars, boven het koude water gehouden, uit, en de rook, die boven de warme plaat zal ryzen , zal den loop der lugt uit de zee naar het land tooneu. Indien het water gewarmd, en de plaat met koud water gevuld wordt, zal het tegenovergeftelde gebeuren.  io8 Tafereel van Natuur en Konst. ■ Uit het geen tótdusver gezegd is , mag men met reden beiluiten , dat, dewyl zulk een groot gedeelte van den dampkring, als boven f verze"Sds lugtftreek, en de deelen, die daar omtrent zyn, ligt, in zulk eene geduu «ge werkinge en beurtelingfche beweeginge m deeze werkingen zich in eene veerkragti ge vloeiftofte, gelyk men weet dat de lugt is" zee- ver moeten uitftrekken, en , op eene verfcb.dent.e wyze, uitwerkfels van gelyken aart voortbrengen; waardoor de lugt op alle andere breedten meer of min beroerd worden en eene geduurige po0ging hcbben J »ch m verfchillende rigtingen te beweegen, Baarde gelegenheid der landen, de graaden van hette en koude, den toefïand van heuvelen, dalen enz. behalven het geen uitgewerkt wordt., door de opklimminge en losbarftinge van vernevelingen, door de uitbarftinge van onderaardfche lugt, en veele andere oorzaaken. Du kan ons een algemeen denkbeeld geeven, wegens den oorfprong der verandcrlyke winden , welken men in veele deelen vaö Europa zelfs ondervindt , en in welken met de minde regelmatigheid te ontdekken is. Zeeluiden vinden de winden niet veran dcrlyk in de Stille, in de Atlantifche of in de Ethio-  Indië. Algemeen Berigt. 109 Ethiopifche zee, voor dat zy omtrent dertig graaden van den equator, of de linie af zyn. NATUURLYKE ZELDZAAMHEDEN. DIEREN. De Olifant, het grootlte van alle viervoetige dieren, verdient in allerleië opzigten onze opmerking, en is een inboorling van Indië. Hy behoort tot het geflagt van dien rang van viervoetigen , welke Linneus vragtbeesten noemt, wier kenmerken zyn, dat de tanden weinig in getal, en op eene onregelmaatige wyze gefchikt zyn; en dikwyls verfchillen zy zeer veel van eikanderen in gedaante en grootte. De foortelyke kenmerken van den Olifant zyn, dat hy geene voortanden in den mond heeft ; dat de bovenfte hondstanden zeer lang zyn; dat het voorfte gedeelte van den kop van eenen langen en beweegbaaren fnuit voorzien is; en dat de mammen twee in getal, en aan de borst geplaatst zyn. Van dit zonderling geflagt , is niet meer dan eene foort, naamelyk de Olifant, wiens grootte  iio Tafereel van Natuur en Konst. te alleen, al had hy geen ander onderfchei dend kenmerk, genoegzaam zyn zoude om hem van alle andere viervoetige dieren te' doen onderkennen. Maar behaiven deeze zyn .'er in eenen opflag wonderbaare byzonderheden in hem te ontdekken. Volgroeid zynde, is hy van zeventien tot twintig voeten hoog, van den grond af tot aan het bo ventte van den rug toe, welke zes of zeven voeten breed, en fomtyds wat bultig is. De Olifant is rond en dik van ïyf, heeft eenen broeden korten kop, en eenen korten hals; zyn ffitlft is lang en hangt genoegzaam tot op den grond neder; zyn bek is klein en naauw, en in denzelven zyn twee lange flagtandén, voortkomende uit de bovenkaak, zynde 'er een aan weéYzyden van den fnuit: daarenboven zyn 'er in iedere kaak vier fterke baktanden. Hy heeft kleine doordringende oogen, groote platte ooren, en eenen langen Haart' Zyne pooten zyn rond en dik, en fchraagen zyne groote zwaarte als zo veele zuilen; zyne voeten zyn kort, en de voorvoeten breeder en ronder dan de agterltê; ieder derzelven is voorzien van vier hoefklaauwen : doorgaans is hy donker van kleur cf zwart; maar 'er zyn ook  Ijsdi'e. Natuurl. Zeldzaamh. iii éok witte Olifanten, dié zo gemeen niet zyn als de anderen. De fnuit van den Olifant is van zulk een maakfel, dat hy dien uitbreiden of intrekken, opligten of laatén hangen, en naar genoegen draaijen kan; fomtyds maakt hy dien van eene holronde, fomtyds van eene bolronde gedaante ; nu vouwt hy dien famen, dan breidt hy hém uit, en draait hem dikwyls met eene verbaazende fnelheid naar alle kanten rond. Door middel van deezen fnuit, neemt hy zyne fpys en drank , en brengt die in zynen mond; door denzelven neemt hy ook zwaare lasten op, en maakt 'er by alle gelegenheden gebruik van als van eene hand (*); ook dient hy (•) Het is inderdaad wonderlyk om te zien, hoe gezwind de Olifant zynen fnuit beweegt, aangemerkt dezelve zes of zeven voeteii lang, en daar hy begint drie of meer voeten in zynen omtrek is, fchoon hy Vandaar tot aan zyn einde dunner wordt. De kortheid van des Olifants hals wordt vergoed, door de langte van deezen fnuit, welke dr. Derham zegt dat zo wonderlyk gefchikt, zo fraai gemaakt, en zo gepast is om dooi- dat logge fchepfel, naar de verfchillende gelegenheden, bewoogen te worden , dat hy 'er duidelyke blyken van de wysheid des Scheppers in ontdekt.  h2 Tafereel van Natuur en Konst. hy hem om te ruiken en adem te haaien. De fnuit is ook van zonderling nut voor het wyf je van den Olifant, in het opvoeden van de jongen ; want het is zeer merkwaardig dat de oude zichzelve zuigt, en,, door middel van den fnuit, de melk in den mond van het jong brengt. Hierin kunnen wy de wyze fchifckmg van den Schepper der natuure ontdek ken; want dewyl de tepels van dit dier omtrent de borst geplaatst zyn, en niet by de agterpooten, gelyk die der paarden, koeijen en andere viervoetige dieren, zo kan de jonge Olifant de moeder niet zuigen, omdat de mond onder de fnuit is; en om die reden zyn de tepels zo gefchikt, dat zy door den mond der moeder kunnen bereikt worden, die dus kan zorgen om haar kroost te voeden. De baktanden van den Olifant zyn, in de boven-en onderkaak beiden, zo dik dat zy den mond naauw maaken; ook behoeft dezelve niet wyder te zyn, dewyl de kragt der baktanden groot genoeg is , om de fPys in m eens dermaate te verbryzelen, dat zy in den mond met heen en weder behoeft bewoogen te worden, om verder klein gemaalen te zyn,  Indik. Natourl. Zeldzaamh. iij zyn , gelyk andere dieren gewoon zyn té 'doen ; de tong is daarom klein, kort en rond , niet dun en plat, gelyk die van eenen os, en heeft eene gladde oppervlakte. Wat de flag. tanden van den Olifant betreft, die eigenlyk zyn, het geen wy ivoor noemen , dezclven zyn in den man grooter dan in het wyfje; fommigen zyn zeven of agt voeten lang, en weegen honderd, honderd en veertig of honderd en vyftig ponden ; Tavernier verhaalt ons, dat 'er in de Indien deurposten van gemaakt worden; en men zegt dat de inwooners van het koningryk Laos, 'er heiningen rondom hunne tuinen van maaken. De zelfde reiziger verzekert dat de Olifanten van Ccylon geene ilagtanden hebben , behalven den eerden, welken het wyfje ter waereld brengt; en dit fchynt door den heere Knox bevestigd te worden, die, in zyn berigt wegens dat eiland, zegt, dat weinige Olifanten aldaar flagtanden hebben , en althans geene anderen dan de mannen. De historie berigt ons dat de Olifanten by de ouden in den oorlog in gebruik waren, en zo zyn zy nog by veelen der Indiaanfche II. Deel. H vor-  H4 Tafereel van Natuur en Konst. vorflen (*). Men verhaalde Tavernier dat de groote Mogol drie of vier duizend Oli- fan- (*) Dewyl dit dier zeer groot en fterk is, heeft het fomtyds eene ysfelyke verwoesting onder vyanden op het (lagveld gemaakt; maar of 'er ooit een van zulk eene grootte geweest zy, dat hy twec-en-denig ftrydende mannen, behalven eenen man , die het bevel over hen voerde , op zynen rug droeg , gelyk wy I Macchab. VI. 37. verhaald vinden, is ie:s, het geen men met veel reden in twyffel trekt. Wanrfchynlyker is het, gelyk eenige geleerden mannen hebben aangemerkt, dat in den tekst eenige misflag >s ingefioopen ; want fchoon Philoftratus fpreekt van tien of vyfiicn lndiaauen , vegtende met fchigten in kasteelen op de ruggen van Olifanten; en fchoon Paulus Vineta zegt, dat men op de Gingerifehe eilanden houten kasteelen op de raggen der Olifanten heeft, die vyftien of twintig mannen bevatten, komen egter deeze berigten aan Bochart, en aan allen die in dit geval bevoegde rcgtei'S zyn, als loutere verdigtfels voor. Wy willen liever, met den hecre Blair, het 2eggen van Heliodorus gelooven , die ons verhaalt, dat de toorens op de ruggen der Olifanten zes vegtende mannen , die aan weêrzyde fchigten uitwierpen, bevatten; of het geen Cadamus» tus getuigt, naamelyk , dat de toorens drie of vict' krygsluiden inhielden ; welke berigten genoegzaam overeenkomen met het geen Aelianus over dit onderwerp zégt, en met de gewoone hoogte cn grootte van fce< dier.  Indië. Natuorl. Zeldzaamh. 115 fanten hield; maar de oppasfer verzekerde hem, dat hy 'et'niet meer dan vyfhonderd had , die gebruikt werden om vrouwen en tenten te draagcn , en tagtig of negentig , waarvan hy zich in den oorlog bediende. Dit is waarlyk een groot getal van tamme Olifanten, en wy moogen 'er uit befluiten dat 'er eene groote meenigte van wilde in zyn gebied is ; behalven die , welke in andere deelen van de Indien, en inzonderheid in het koningryk van Pegu zyn, daar wy leczen dat 'er, by eene jagt, vierduizend gevangen werden ; maar wy oordeelen dat in dit berigt we? eenige afflag plaats mag hebben. Het natuurlyk voedfel der Olifanten is gras, en wanneer dat ontbreekt, graaven zy met hunne flagtandcn wortels uit. Zy zyn zeer fchcrp van reuk, waardoor zy hun voedfel ligtelyk vinden en fchadelyke kruiden myden kunnen. Tam zynde eeten zy hooi, haver, garst en ander voeder, gelyk paarden en osfen: zy zyn gewillig om fchoon water te drinken , fchoon hunne natuurlyke genegenheid ftrekt naar water , het welk modderig is. Zy drinken zeer veel, en zuigen het op, door middel van den fnuit, waaruit zy het in H 2 den  h6 Tafereel van Natuur en Konst. den mond orengen. Het blykt dat men gewoon geweest is hun geestryke vogten te geeven , wanneer zy ten ftryde gingen, om hen dronken en woedende te maaken Men zegt dat dë Olifanten zeer oud worden ; dat zy fomtyds honderd-en-twintig, tweehonderd , ja driehonderd jaaren bereiken; zelfs zyn 'er fommigen, die beweeren dat zy tot den ouderdom van vyfhonderd jaaren leeven, en dat zy, tweehonderd jaaren oud zynde, in volle flerkte en kragt zyn. Eenigen van deeze berigten gaan alle waarfchynlykheid te boven, fchoon wy de Ianglcevendheid van dit dier niet in twyffel trekken. Tavernier, die door Indië reisde , zegt dat hy nooit net kon te weeten komen hoe lang de Olifant leefde, maar dat een der .oppasfers hem gezegd had zeer wel te weeten, dat zekere Olifant in zyns vaders, grootvaders en overgrootvaders bewaaringe geweest was, welken tyd hy maatiglyk fchat niet minder dan honderd en-twintig of honderd-en-dertig jaaren geweest te zyn. De heer Blair erkent dat de Olifant doogaans hoog van jaaren wordt, (*) Zie i Macehab. VI.  Indië'. Natuurl. Zeldzaamh. 117 wordt, fchoon hy een dier is, het welk voor verfcheidene ongemakken bloot ftaat. Wat de wyze van des Olifantsvoortteelinge betreft, elk erkent dat hy een fchepfel van ongemeene ingetoogenhcid is, en zich nooit ■in iemands tegenwoord gheid vermengt. De tyd, wanneer zy zich beginnen te vermengen , is ook onzeker, fchoon men uit hunnen gewoonen leeftyd gist , dat veelen het niet doen voor het twintigfte jaar huns ouderdoms; maar eénigen ftellen dat het vroeger gefchiedt. Men is het ook niet eens wegens den tyd., geduurende welken zy draage.i, en daar is geen middel om zulks te weeten, dan door op te merken, wanneer zy zich van den.koppel' afzonderen; want de man en het wyfje gaan alleen, wanneer zy zich willen vermengen , en keeren niet weder voordat het wyfje bezwangerd is. Eenigen hebben uit hunne ongemeene grootte beflooten, dat zy negen, jaaren lang draagen, anderen ftellen 'er zes., en anderen twee voor: maar het is waarfchynlykst, dat de tyd hunner dragt vyftien of zestien maanden is, indien wy moogen oordeelen, uit liet geen wy in andere dieren, naar evenredigheid van derzelver grootte en leefH 3 tyd  Ii8 Tafereel van Natuur en Konst. tyd tot de hunnen , opmerken. Eenigen zeggen dat zy om de drie jaaren, anderen dat zy maar eens in hun gantfche leeven baaren; maar dit laatfte gevoelen is geheel onwaarfcbyidyk,ter oorzaake van de groote meenigte deezer dieren in Afië en Africa. Men verhaalt dat zy maar een jong tcffens ter waereld brengen, het welk omtrent zo groot is als een kalf; welke grootte wel fchynt te ftrooken met het zeggen van Tavernier, die ons berigt, dat, wanneer de koopluiden de Olifanten te koop brengen, de kinderen over derzelver ruggen loopen, het geen niet wel zyn kan, indien zy hooger waren. Volgens den zelfden fchryver, vermengt de min zich nooit met het wyfje, nadat hy gevangen is,• maar fomtyds -wordt hy overvallen van eene geile woede, of liever, gelyk anderen denken, van eene foort van dolheid, bekend door het vloeijen van zeker vogt , niet ongelyk aan olie, uit de kaaken, welk toeval weder van zelf overgaat. De heer Knox zegt dat de vrouwelyke Olifanten, de jongen van anderen zo wel als haare eigene zoogen; maar hoe oud de jonge Olifant zyn moet eer hy de mam verlaat, is niet gemaklyk te bepaalen. De  Indië Natüürl. Zeldzaamh. 119 De Olifant draagt groote zorg voor zyne jongen, en wil liever zyn eigen leeven verHe en dan hen zien omkomen. Deeze dieren gaan altyd in koppels, en zetten de grootften vooruit: wanneer zy eene rivier moeten overtrekken, neemen zy de jongen op hunne flagtanden, en ftrengelen hunnen fnuit om derzelver middel." Wanneer zy op hunnen weg eenen Olifant dood vinden liggen, bedekken zy het lyk met takken van boomen, met gras, of met het geen zy krygen kunnen ; wanneer 'er een gewond is , draagen zy zorg voor denzelven, brengen hem voedfel, en loopen te famen om hem voor den jaager te beveiligen. De Olifanten worden op de volgende wyze gevangen. Men maakt diepe kuilen, en bedekt die met takken, gras en andere dingen. Schoon dezelven fomtyds door deeze dieren, welke zeer fchrander zyn, ontdekt worden, vallen zy 'er egter dikwyls in. 7y, die het gevaar ontkomen, zyn naderhand zeer wantrouwend, en breeken veelal met hunnen fnuit eenen tak van den eenen of anderen boom , doende geenen ftap zonder met denzelven te onderzoeken, of 'er ook ergens een bedriegelyke H 4 ku5)  ï2o Tafereel van Natuur en Konst. kuil onder den grond is. Eene andere wyze om hen te vangen, waarvan men in het koningryk van Pegu gebruikt maakt, is eene groote meenigte van houten paaien in den grond te liaan, op zodaanigen afftand van elkanderen , dat zy een mensch , maar geen Olifant doorlaaten. Dan worden eenige tamme vrouwelyke Olifanten in de bosfchen gelaaten, om de mannen te lokken, die, haar volgende, in de afgepaalde plaats gebragt, en daar gevangen worden. Somtyds ftelt de koning van Pegu eene groote meenigte menfehen te werk om een gantsch boseh, waarin de Olifanten leeven, af te fchutten, en die allen in eene kleine ruimte te famen te dryven , waarna hy 'er zodaanigen uitkipt, in welken by zin heeft, en de overigen laat Ioopen. Indien de vernaaien der fchryveren wegens de wyze, om. de Olifanten tam te maaken, waar zyn , dan verfchaffen zy verbaazende blyken van hunne natuurlyke fchranderheid. Nadat zy gevangen zyn, worden zy eerst in zulk eene riaauwe ruimte opgeflooten, dat zy naauwlyks plaats hebben om te ftaan, terwyl hunne voorfte pooten en ilagtanden aan elkan- dc-  Indië. Natuukl. Zeldzaamh. 121 deren gebonden worden. Vervolgens klimmen 'er de oppasfers op, flaan hen met knodfen, ftooten hen met hunne hielen, en dreigen dat zy hen vermoorden zullen, indien zy zich niet ltil houden; want zy gclooven dat de Olifanten hunne taal verftaan. Tevens doen zy beloften van hen, wanneer zy zich bedaard houden , wel te zullen handelen , en hun fpys en drank in overvloed te geeven. Wanneer zy deeze tugt ondergaan hebben, wordt ieder wilde Olifant tusfchen twee tampen geplaatst, en daar gehouden, totdat hy even handelbaar geworden is. Tavernier verhaalt ons, dat hy eens twee wilde Olifanten tusfchen twee tamme zag liaan: dat rondom dezelven zes mannen ftonden, ieder met eenen halve piek in dc hand, en eene brandende toortfe, aan het einde van den piek vastgemaakt ; dat deezen tegen de Olifanten fpraaken, en hun hooi , ftukken bruine fuiker, en ryst in water gekookt, met eenige korrelen peper te eeten gaven. Indien de wilde Olifanten weigerden te doen , gelyk hun bevolen werd, gaven deeze luiden aan de tamme Olifanten tcekens, dat zy hen bcftraffen moesten, het geen zy deeden, door hen met hunne flagtanden op den kop te liaan, H 5 tot-  122 Tafereel van Natuur en Konst. totdat zy de arme beesten gehoorzaa nbeid geLerd hadden. Men zegt da deeze nardelwyzen krag.ig genoeg zyn om de jonge Olifanten te temmen, maar dat de ouden harder moeten behandeld worden ; dat zy die met fchigten wonden, en zonder voed fel lasten , totdat zy half dood zyn , door welk middel zy tam en handelbaar worden. Aelianus zegt, dat, wanneer alle andere middelen kragteloos bevonden zyn, de oude Olifanten, door het fpeelen op zeker muziek-tuig, waarin zy groot behaagen fcheppen, getemd worden. Wat hier ook van zyn mooge, men erkent in het algemeen, dat de Olifanten zeer leerzaame dieren zyn, en de fchryvers verhaalen vreemde dingen wegens dezeïven ; als dat zy naar een fluit danfen en maat houden, dat zy huppelen, fpringen, bloemen verzamelen en ftrooijen, met een roer en p-'ek, gelyk een foldaat, omgaan, en eene meenigte van vreemde potfen m de fchouwfpelen aanrigten. Sommigen geeven zelfs voor dat men hen heeft Ieercn fchryven en de menschlyke fpraak verftaan ; maar men kan weinig op berigten van 4eezen aart vertrouwen. De historie verfehaft ons verfcheidene voorbed-  Indië. Natourx. Zeldzaamh. 123 beelden wegens de liefde , getrouwheid en dankbaarheid van den Olifant, die zeer verbaazend zyn. Aelianus verhaalt, dat , toen Porus, koning van Indië, door Alexander den grooten overwonnen werd , men hem door verfcheidene fchigten gewond zag , die de Olifant, op welken hy reed, met zynen fnuit uit zyn ligchaam haalde; en dat hy, befpeurende dat zyn meester door het verlies van bloed ftaauw werd, zich langzaamerhand nederboog, totdat hy plat op den grond viel, opdat de vorst zonder gevaar mogt afftygen. Athenacus maakt gewag van des Olifants dankbaarheid jegens eene vrouw, die hem eenigen dienst gedaan had, en gewoon was haar kind, toen het nog zeer jong was, by hem te leggen: want toen de moeder ftierf, had de Olifant zulk eene genegenheid voor het kind opgevat, dat hy groot misnoegen toonde , wanneer het uit 'zyn gezigt genomen werd , en geen voedfel gebruiken wilde, ten waare de min het kind in de wieg tusfchen zyne pooten lag, wanneer hy zeer fmaaklyk at. Wanneer het kind Hiep, joeg hy de vliegen met zynen fnuit weg, en wanneer het fchreide, wiegde hy het, totdat het in flaap was. Maar  124 Tafereel van Natuur en Konst. Maar gelyk de Olifanten aanmerkjyfc zyn om hunne liefde en dankbaarheid, Haan zy ook ligtelyk over tot gramfchap en wraak. zugt; de tamften behouden zelfs iets van hunne natuurlyke woestheid, die zich vertoont wanneer zy getergd worden. Glycas verhaalt dat zekere Olifant, naar eene fchouwplaats ■ gelcd wordende, onder het voortgaan eenen oppasfcr van wilde beesten op de markt-plaats zag zitten, welken hy , zich herinnerende, dat die oppas/er hem, omtrent tien jaaren geleeden, juist in die zelfde plaatfe met een zwaard geflagen had, in drift fchielyk van kant maakte. Acosta fchryft dat een foldaat van Cochin, eene ftad op de kust van Malabar , eenen Olifant met eene noot gooide i waar op het beest die opnam en verborgen' hield; dat de Olifant, eenige dagen daarna, den foldaat ziende vqorbygaan , de noot in deszeifs aangezigt wierp, met een groot geweld voortfprijjgende en danfende. Een ander foldaat in dezelfde ftad wilde, wanneer hy eenen Olifant met zynen oppasfer ontmoette, hen niet Jaaten voorbygaan, waarop de oppasfer over de verongelyking aan den Olifant klaagde, die, den foldaat eenigen tyd daarna aan den kant der rivier, welke door * die  Indik. Natcurl. Zeldzaamh. 125 die ftad loopt, ziende, haastiglyk naar hem toe fchoot, hem met zynen fnuit opligtte, en verfcheidene maaien in de rivier dompelde , waarna hy hem uit het water trok, en liet leggen, om door de aanfehouweren uitgclagchen te worden. De Rhinoceros, die ook tot de vragtbeesten behoort, is mede een inboorling van Indië. De gellagt-onderfcheidende karakters van dit dier zyn, dat het elf tanden vooraan in iedere kaak heeft; daar zyn geene hondstanden: de neus pronkt met eenen enkelen of dubbelen hoorn. De Rhinoceros komt onder alle viervoetige dieren in grootte naast aan den olifant, maar is egter ten dien opzigte aan denzelven niet gelyk. Het ligchaam is wel genoegzaam van den zelfden omtrek, maar de pooten zyn veel korter. Een volwasfen Rhinoceros is veertien voeten hoog van den grond af tot aan het bovenfte gedeelte van zynen rug toe; en de pooten zyn zo ongemeen kort, dat hy, niettegenftaande zyne hoogte, met den buik byna aan den grond komt: de kop is zeer groot en langwerpig; de ooren zyn breed en lang, en gelyken eenigszins naar die van een varken; de oogen ' zyn  126 Tafereel van Natuur en Konst. zyn zeer klein, en Haan niet, gelyk die van andere dieren, in het bovenfte gedeelte van het hoofd, maar hebben flegts eenen kleinen afftand van het bovenfte van den fnuit, by wiens einde een hoorn van eene kegelagtige gedaante ftaat, die zeer fterk is. Hy wordt omtrent twee en eenen hal ven voet lang, en is een weinig naar agteren gekromd; hy is zwart van kleur, en van eene zeer harde en vaste zelfftandigheid: de hals is kort en dik; het ligchaam rond en ongemeen zwaar ; dé de pooten zyn dik en lomp; de voeten zyn breed , en verdeeld in klaauwen ; de ftaart is kort, en voorzien van eenige lange en zeer dikke hairen j^jje kleur van het fchcpfel is taauagtig geel; de huid is ongemeen dik en hard ; en wel in zo verre dat het fchepfel zich niet gemaklyk zoude kunnen omkeeren, had niet de natuur eene foort van leden en plooijen in denzelven gemaakt, door welker middel het dier zich, fchoon met groote loomheid , beweegt ; gemeenlyk zoekt het die ftreeken , welke verst van de menfehen af zyn; het eet allerleië gewasfen, en is, even als de olifant, zo wel een inboorling van Africa als van Alië. De  Indië. Natuurl. Zeldzaamh. 127 De Rhinoceros met eenen dubbelen hoorn, heeft zeer veel overeenkomst met den voorgemelden. Op het bovenfte gedeelte van de neus groeit een hoorn, gelyk aan dien van de eerfte foort; en even agter denzelven groeit een andere van gelyke gedaante, maar kleiner. Men zegt dat de olifant en de Rhinoceros eikanderen zulk eenen haat toedraagen, dat de een den anderen zelden ontmoet,zonder dat 'er een gevegt voorvalt, waarin de Rhinoceros zyn best doet om des olifant? buik met zynen hoorn te doorbooren; maar indien hy in zyne pooging. mist, is de olifant hem te fterk met zyne llagtanden en fnuit. In verfcheidene deelen der Indien , maar vooral in het koningkryk Golconda, is eene zekere foort van Bokken, in welker maagen een (teen, die eene geneezende kragt heeft, en de Bezoar genaamd wordt, groeit; hy beftaat uit verfcheidene fchillen of rokken, gelyk een uijen, en men zegt dat hy het vermogen heeft om vergif kragteloos te maaken. Deeze fteenen zyn van onderfcheidene gedaanten en grootten ; eenigen gelyken naar eene nier of eene Turkfche boon ; anderen zyn rond, langwerpig en van eene onregel- maa-  128 Tafereel van Natuur en Konst. roaatige figuur. De knoppen van zeker plantgewas, waarop het dier aast, worden fomtyds in het midden derzelven gevonden, en veronderfteld de grond te zyn , waarop zy gevormd worden. Zy beftaan uit eene groenagtige of olyfkleurde zclfftandighcid, gefchakeerd met witte ftreepcn, die over het ligChaam van den fteen loopen, en wanneer zy tusfchen de tanden gebroken worden, blyft 'er eene zagte lymagtige fioffe aan hangen, die eenige kleur aan het fpcekfel geeft. ' Hoe grooter de Heen is hoe kostbaarer hy geooroordeeld wordt , terwyl deszelfs prys fïygt gelyk die der diamanten. Maar misfchien is hy door zyne zeldzaamheid, en door de zonderlinge wyze , op welke hy gevormd is, meer dan door zyne weezcnlyke waardyè' in agtinge gebragt. Veele omitandigheden loopen famen om de geneezende kragten van den Bezoar te doen in twyffel trekken , onder welken ook behoort geteld te worden de onzekerheid , waarin men is van den regten Bezoar te hebben, wordende hy veeltyds vervalscht (*) , zelfs , naar men zegt , in de In- (*) Daar zyn drie manieren om te beproeven of de Bezoar ook vervalscht zy. De eerfte is dat men hem drie  Inmë. Natuürl. Zeldzaamh. 129 Indien ; om thans niet te fpreeken van de groote meenigte Bezoar-fteenen, die in Europa, in navolginge van den waaren Oosterfchen, gemaakt worden. Daarenboven maakt de onmaatige prys, dien men 'er gemcenlyk voor betaalen moet, dat men dit gences.middel in veelvuldige gevallen niet gevoeglyk lang genoeg , en in eene genoegzaame maate kan gebruiken, om te bepaalen of de kragten, die men 'er aan toefchryft, weezenlyk of ingebeeld zyn; en zonder zulk .eene proefis het egter niet wel mooglyk om "er met juistheid of zekerheid over te redekavelen. Evenwel begint de agting voor deezen fteen nu te daalen, en veele bekwaame geneesheeren verwerpen hem geheel, als van geene nuttigheid of kragt altoos zynde. Bedril.' of vier uuren lang in laauw water houde. Indien het water niet geverwd wordt, of de Bezoar niets van zyn gewigt verliest, dan is hy egt; eene tweede manier is dat men 'er met een heet yzer in (leekt, en ■wanneer de hette 'er blaaren in doet trekken, is het een bewys dat hy vervalscht is. Eene derde wyze is, dat men hem over een papier, met leevendige kalk of itryt beftreeken, wryve; indien hy in 't eerfte geval eene geelagtige, en in het laatfte eene groene verw afgeeft, is zulks een teeken van zyne zuiverheid. II. Deel. I  *3° Tafereel van Natcur en Konst. Behalven den bovengemelden Bezoar, is 'ér eene andere foort , die Zwyns-of VarkensBezoar genoemd, en in de galblaas van een varken in de Oost-Indiën gevonden wordt. In gedaante en grootte gelykt by eene hazelnoot, fchoon hy onregelmaatigér is; gemeenIyk is hy wit, en heeft iets uit den blaauwen; by is glad en glinllerend ,en men fchat hem tienmaal zyn gewigt in goud waardig. De Indiaanen fchryven aan deezen Bezoar onbepaalde, kragten toe; maar waardeeren hem voornaamelyk, omdat hy een onfeilbaar middel is tegen eene ziekte, waarvoor zy bloot fiaan, en die onder hen niet minder gevaarlyk is dan de pest in Europa. Daar zyn ook Bezoars van yzer-varkens of meerkatten , die naar het zeggen van fommigen in de galblaazen deezer dieren gevonden Worden; maar Ta vernier, die dezelven MaIaccafche fteenen noemt, zegt dat ze uit de hoofden der genoemde dieren genomen zyn, en by de inwooneren van Malacca zo hoog geagt worden , dat zy ze nooit afflaan dan om ze als gefchenken te geeven, aan afgezanten en aan de grootfte vorsten. Maar niettegenftaande deeze onderfcheidingen , gely- ken  Ijsdiê. Natuure. Zeldzaamh. 131 ken egter deeze drie foorten van Bezoars, in gedaante , kleur en eigentfchappen , zo wel naar eikanderen, dat het meer dan waarfchynlyk is dat zy de zelfde fteenen zyn, onder verfchillende benaamingen. Wat den westerfchen Bezoar betreft, deeze wordt uit de maag van een Americaansch dier genomen, en is ligtelyk van den oosterfchen te onderfcheiden, dewyl hy bleekervan kleur is. Daar worden ook Bezoars in de maagen van fommige koeijen gevonden, die wel grooter dan die der bokken, maar ook minder in agtinge zyn. In Tonquin, Cochin-China, en andere deelen van Tartaryè',is een Bok van eene andere lbort, of een Hart, zynde daar, volgens fommigen, zeer gemeen, waardoor ons dat fterk reukwerk, Muskus genaamd, verfchaft wordt, welks wording verfcheidene gefchillen en gillingen veroorzaakt heeft. Muskus is eene vette en balfemagtige zelfftandigheid, niet ongelyk aan geronnen bloed , zwartagtig of roeftig van kleur, bitter van fmaak en fterk van reuk. Zy wordt gevonden in eenen zak of in een gezwel van het dier. Sommigen I a be-  132 Tafereel van Natuur en Konst. bewceren dat zy een etteragtig en onzuiver vogt is, in den zak verzameld; en dat het dier zelf, het welk zeer geil van aart is, den zak doet fcheuren, door zynen buik tegen fteenen en boomen te wryven , en dus het vogt, dat 'er in is, ontlast,het welk door de lugt en zonne tot die zelfltandigheid r welke wy Muskus noemen, verdikt wordt. Anderen willen dat de Muskus niet geloosd wordt door eenige fcheuring in den zak, maar dat zy van zelfs uit eene opening vloeit, welke de natuur tot dat einde gefchikt heeft. Sommigen houden ftaandc, dat de inwooners, na het dier op de jagt gevangen te hebben, den zak affnyden en de Muskus in de zonne droogen, waarna zy die weder'in blaazcn doen om ze te verzenden. Men vindt 'er die van gevoelen zyn dat Muskus bloed is, het welk , buiten de vaten geloopen zynde, zich tot gezwellen zet, die, in kleine zakjes famengeloopen, uitgefneeden worden , en de Muskus verfchaflën. Dale bepaalt wegens deeze zaak niets volftrektelyk, maar houdt de Muskus voor bloed, het welk verfcheidene veranderingen ondergaan heeft, en in geenen deele door menschlyke kunst afgefcheiden en verzameld is. De koopluiden hebben egter ee-  Indië. Natuurx. Zeldzaamh. 133 eene bedrieglyke manier om bloed, vollenen andere deelen van het dier by de Muskus te voegen, en met dit mengfel vullen zy blaazen, en verkoopen het als waare en onvervalschte Muskus. Het bedrog is egter ligtelyk te ontdekken: want indien de Muskus, gebrand wordende, uitwaasfemt, wordt zy voor onvervalschte gehouden ; maar indien 'er iets, naar eene kool gelykende, overblyft, is zy vervalscht. Muskus is voor de reukwerk-maakers en konfituriers van zeer veel gebruik, fchoon nu niet van zo veel als in voorige jaaren. Onlangs heeft men bevonden dat zy een uitmuntend geneesmiddel is in zenuw-ziekten , en vooral in ftuiptrekkingcn, en met veel vrugts heeft men de Muskus gebruikt in koortfen, om den flaap te bevorderen. De Civet-kat, een dier, het welk ons de Civet verfchaft, is een inbooreling van de Oost-Indiën, en tevens van Africa en America. Zy is eene foort van wilde Kat, niet zeer ongelyk aan onze tamme, uitgezonderd dat haar kop meer overeenkomst heeft men dien van eenen vos ; haar huid is gevlekt, haare klaauwen zyn minder gevaarlyk, en zy I 3 maakr  134 Tafereel van Natuur en Konst. maakt een ander geluid. De Civet, welke dit dier verfchaft, is een balfemagtige zelfftandigheid, hebbende de vastheid van honig of boter, en eenen zeer liefiyken en aangenaamen reuk. Zy beftaat noch uit het zaad, noch uit het niervet, noch uit het zweet(*)» noch uit de zaad-deelen van het dier, gelyk fommigen ons willen doen gelooven, maar is eene geloosde ftof, die 'door de natuure afgezonderd en verzameld is in eenen kleinen zak, van eene klieragtige zelfftandigheid, die zyne plaats heeft onder den ftaart, tusfchen den aars en de fchaamdeelen. De Nederlanders, die zich in de Indien hebben neergezet, brengen eene aanmerklyke meenigte van deeze fchepfelen aan, en verfchaffen in ver- fchei- (*) Eer men eenige Civet-katten in Europa gezien had, of opgemerkt hoe de Civet verzameld werd,was het gemeen gevoelen, gegrond op het verhaal der reizigers, dat zy het zweet van het dier was, uitgeborflen, wanneer men het woedend gemaakt had. Hierom floot men het fchepfel in eene yzeren kooi, en verzamelde , na het lang geflaagen te hebben , met eene fpons door de traliën van de kooi, het zweet, door de woede uitgeborsten, en dit oordeelde men de Civet te zyn: maar de ondervinding heeft ons mi beter geleer?}.  Indië. Natuurl. Zeldzaamh. 135 feheidene landen van Europa Civet, die van tyd tot tyd uit den zak genomen wordt, wanneer dezelve vol is, en overvloediger is, naar „,aate het dier vet is. Men zegt dat zy de Civet-katten voeden met ryste-melk of pap , om dus-deeze ftoffe eene behoorlyke vastheid te bezorgen Civet wordt, even als de Muskus, voornaamelyk gebruikt door reukwerkers en konfituriers, zynde dezelve maar van genngen dienst in de geneeskunde. De bosfchen in fommige deelen der Indien zyn vol van Meerkatten, Aapen en Baviaa*en , die in ons land te wel bekend zyn, om , eene byzondere befchryving noodig te hebben. De Baviaan heeft een lang aangezigt, gelyk dat van eenen hond, hy is gemeenlyk zwart en hairagtig. heeft eenen ruigen huid, en zyne voeten zyn gewapend met zeer fterke nagelen. Hy bootst verfcheidene menschlyke daaden na, inzonderheid in zyn zitten en eeten, is van eenen zeer ondeugenden aart, en heet op vrouwen. Het dier,het welk eenige fchryvers den Mensch-tyger noemen, en onderfcheiden door eenen bos hair op den kop, en eenen anderen onder de kin, die naar eeten baard zweemt, is geen ander dan een I 4 gi'oo-  136 Tafereel van Natuur en Konst. groote Baviaan. De Meerkat heeft veel van de doorfleepcnheid der Baviaanen , is zeer boosaartig en ondeugend, en wonderlyk gezwind en bekwaam in het klimmen. Deeze fchepfels zyn van onderfcheidene foorten en grootten, naar de landen, in welken zy voortgebragt worden; maar die uit de Oost-Indien worden meest gezogt, omdat zy fchoon ge' vlekt zyn. De Aap is nog boosaartiger dan de meerkat, en veel moediger en wreeder, zodat hy zelfs eenen man te lyf durft, welken hy volmaaktelyk nabootst in verfcheidene van zyne venïgtingen. Daar zyn veele foorten van Aapen, als de Bcer-aap, de Vos-aap, en meer anderen , zo genoemd, omdat zy eenige overeenkomst met deeze dieren hebben. De heer Thevenot verhaalt ons dat hy te Balagate eenige Aapen, uit/Ceylon gebragt, gezien heeft, die niet grooter dan een vuist, en daarom zeer gewild waren. Zy hadden een plat voorhoofd, groote ronde oogen, die geel en helder waren, gelyk de oogen der katten; hun fnoet was zeer puntig, en de binnenkant hunner ooren geel: zy hadden geenen ftaart, en hun bair was gelyk dat van- andere Aapen. Toen hy  IND1E. NATÜURL. ZELDZAAMH. T37 by hen zag, ftonden zy op hunne agterfte pooten, en omhelsden eikanderen dikwyls, kykende fterk naar de omftanders, zonder eenige blyken van befchroomdheid te geeven. De zelfde reiziger zegt dat men te Balagate fchaapen zonder hoornen heeft, die zo fterk zyn, dat zy, getoomd en gezadeld zynde, kinderen van tien jaaren kunnen draagen. In de landftreek omtrent Suratte zyn bruine Buffels, zo groot als de grootfte osfen: fommigen derzelven zyn zeer moedig en kwaadaartig, zodat zy zelfs op menfehen aanvallen en die vertreeden; maar hunne hoornen zyn zo gekromd, dat zy 'er niet meê kunnen ftooten. Men zegt dat 'er fraaije Eekhoorntjes zyn, met zeer fchoone witte en zwarte vlekken; men heeft in fommige plaatfen veel overlast van groote Ratten en Muizen , die te fterk voor de katten zyn, dikwyls onder de huizen nestelen, en de opgehokte vogels verHinden. De Salamander , een gevlekt dier , van gedaante gelyk een hagedis, en berugt als I 5 ' *  138 Tafereel van Natuur en Konst. in het vuur te ieeven , is een inbooreling van Indië, fchoon niet in het byzonder aan dat land eigen. Wy hebben in de Philofophical Tranfaöions een verhaal dat een Salamander, die uit de Oost-Indien gebragt was, en door zekeren heer te Rome, Corvini genaamd, in het vuur geworpen werd, onmiddelyk begon te zwellen, en vervolgens eene groote hoeveelheid van eene dikke flymige ftoffe uitbraakte, waardoor het vuur werd uitgedoofd; tot de uitgedoofde kooien weergekeerd, bluschte hy die weder op de zelfde wyze zo ras zy begonnen te ontglimmen, en bewaarde dus zichzelven voor de kragt van het vuur, geduurende den tyd van twee uuren, waarna hy nog negen maanden leefde. Die heer hield den Salamander elf maanden lang, zonder eenig ander voedfel , dan het geen hy kreeg door de aarde , op welke hy uit de Indiën gebragt was, te likken, welke in het eerst met eene dikke vogtige ftoffe bedekt was, die naderhand opdroogde, maar in het vervolg door de pis van het dier weder bevogtigd werd. Nadat het dus elf maanden geleefd had, kreeg de eigenaar in den zin óm te beproeven hoe het op Italiaanfche aarde tieren zoude: maar de proef was doodelyk voor  Indik. Natuurl. Zeldzaamh. 139 voor den Salamander, die op den Europeefchcn grond niet langer dan drie dagen leefde. Onder de fchoonfte en merkwaardigfte foorten van het gevederd gefiagt, die in de OostIndiën te vinden zyn , mag de Paauw niet ongevoeglyk geteld worden, die, fchoon federd de twee laatfte eeuwen in Europa zeer gemeen zynde, egter uit Afië oorfpronglyk fchynt. Met reden wekt deeze vogel verwondering over de fchoonheid van zyne pluimaadje, die onder ons zo wel bekend is, dat wy het noodloos oordeelen, dezelve in 't byzonder te befchryven. De zwier van zynen kop, de bevalligheid van zyne gedaante, de fchitterende kleuren zyner vederen, de oogen van zynen Haart , het goud en azuur , dat overal uitblinkt, de krans van pluimen, welke hy zo pragter agter zich voert, en de oplettendheid , met welke hy zyne fieraaden voor de oogen der aanfehouweren verfpreidt, hebben een verruklyk nitwerkfel. De Paauw is zo wel bewust wegens de fchoonheid zyner vederen , dat hy die in het rond fchikt , om derzelver luider te vertoonen , en dan een zinnebeeld van den hoogmoed is. Maar niette-  i4o Tafereel van Natuur en Konst. tegenftaande al die uitwendige pragt heeft hy eene onaangenaame Item, welke zyn ge zellchap minder aangenaam maakt dan dat van andere vogelen , wier zang 0„s vermaakt, fchoon hunne kleeding minder fchoon en luisterryk is. De Pappegaai is een vogel, die menigvuldig m de hosfchen van de Oost-Indiën , en de warmfte deelen van America gevonden wordt. Daar zyn verfcheiden foorten van Pappegaaijen, verfchillende zo wel in grootte als in kleur. De Pappegaai heeft een groot hoofd, met eenen harden gekromden bek , wiens bovenfte gedeelte over het pnderfie uitfleekt, en van deezen maakt hy gebruik in het klimmen, houdende het een of ander met zynen bek, als met eenen haak, vast , en zo zyn hgchaam optrekkende, en zyne pooten vastzettende. De Pappegaai is de eenig/te vogel, en zelfs het eeniglte der bekende dieren, behalven de krokodil, die de bovenkaak beweegt, •welke in alle andere fchepfelen onbeweeglyk is. Zyne tong is breed, gelykende naar die van een mensch , wiens Item en fpraak hy keter dan eenige andere vogel nabootst, heb■bende tevens een uitmuntend geheugen, in zo  Indië. Natuürl. Zeldzaam». i"4t zo verre, dat, volgens het verhaal van geloofwaardige luiden, dr. Charleton, geneesheer van koning Karei den tweeden, eenen Pappegaai had, die een groot gedeelte van de misfe kon opzeggen, het welk hy geleerd had van eenen Portugeefehen priester, van wien hy gekogt was. De pooten der Pappegaaijen zyn van een zonderling maakfel. Hunne klaauwen ftaan niet drie voorwaards en een asterwaards, maar aan weêrzyde, gelyk die van den fpogt. De Pappegaaijen bereiken eenen hoogen ouderdom, maar dewyl zy in warme landen worden uitgebroeid , zyn zy zeer vatbaar voor de koude van onze winters. Niettegenflaande 'er zo veele verfcheidene foorten van Pappegaaijen zyn , dat de liefhebbers 'er meer dan honderd hebben opgemerkt, zullen wy alleenlyk twee of drie der merkwaardigfte foorten befchryven. De Parkiet , die uit de Oost-Indiën gebragt wordt, heeft omtrent de grootte van eenen leeuwrik, en eenen zeer krommen bek van eene graauwe kleur. Zyne pooten en voeten zyn aschgraauw; zyn ftaart fteekt agt of tien duimen verder dan de einden der vleugelen uit, de veeren zyn van eene bleeke roozen-kleur, en ein-  142 Tafereel van Natuur en k0nst> eindigen met een bevaliig blaauw of een mengfel van wit en groen. Zyn buik, kop hals en rug zyn van eene fchoone roede kleur' maar de vleugels zyn meest groen , door' mengd met roode veeren, zynde de eene helft aan weêrzyde met geel gefchakeerd; dit al les , door de zonne befcheenen wordende toont eene verfcheidenheid van fchitterende' kleuren, die naauwlyks door eenen fchilder kunnen getroffen worden. Deeze vogels nes telen op de hoogde boomen, en vliegen i„ troppen , maakende een groot geraas: doch zy leeren maar zeer weinig woorden fpree ken. . ^ De Parkiet, die door den heere Waller i„ de PhUofophical Tranfaflions befchreeven is is van eene gantsch andere foort, als hebben' de eenen korten hals, zwarte oogen, eenen krommen bek, graauwe pooten en voeten en eenen ftaart, die niet langer is dan dé vleugels, welker veeren naby de pennen van eene citroen-kleur zyn, waarna eene fchar Iaken-kleur volgt, vervolgens ziet men op fommigen dc.zelven een klein hYeekje groen en zwart, en aan de einden zyn zy groen Zyne borst en buik zyn van een fchoon hgt groen,  Indië. Natuürl. Zeldzaamh. 143 .groen, maar zyn rug en de veeren van zyne vleugelen zyn wat donkerer. Aan het uiterfte gedeelte zyner vleugelen zyn eenige korte blaauwe veeren, en verfcheidene aan zynen ftuit. Zyn bek is tot aan zyne oogen toe van eenen breeden fcharlaken cirkel omringd, die ook nederwaards tot aan de keel ftrekt; deeze cirkel is in het wyfje van eene bleeker kleur , zweemende naar oranje ; en dit is het eenigfte verfchil, het welk hy heeft opgemerkt. De heer Waller heeft onder het ontleeden van eenen deezer Parkieten opgemerkt, dat hy, behalven den gewoonen krop der vogelen nog twee kroppen had, waarvan de bovenfte alleen gefchikt was om het voedfel te ontvangen , het welk kanarie-zaad is. Dit komt vandaar weder in den mond , alwaar het herkaauwd wordt, zynde het te vooren flegts gefchild geworden; want dit dier herkaauwt even als de koe en andere viervoetige dieren (*). De wyze , op welke het kaauwt, (*) Het herkaauwen is iets, bet welk men meent dat in het byzonder eigen is aan viervoetige dieren, als osfen, fchaapen , harren énz. Maar behalven het geen  144 Tafereel van Natuur en Konst. kaaut, is de volgende: het onder/Ie gedeelte van den bek, het kortte zynde, fluit in het geen hier wegens den Parkiet is aangemerkt, hebben wy in de Phi/ofophica! Tranfaftions een merkwaardig voorbeeld van eenen herkaauwenden man, die te Bristol woonde. Hy begon zyne fpys over te kaauwen, binnen het vierde gedeelte eener uure na zyne maalty' den, indien hy 'er op gedronken had; niet gedronken hebbende, duurde het wat langer. Dit kaauwen duurde na eene volkomene maaltyd omtrent anderhalve uur , en wanneer hy terftond na den eeten te bed ging, kon hy niet fmpen, voordat de gewoone tyd der herkaauwinge vóorby was. De fpys fmaakte hem by deeze wederkeering nog beter dan toen zy eerst genuttigd werd. Brood, vleesch, kaas en drank waren, wederkeerende, genoegzaam van de zelfde kleur, als of zy in een vyzcl fataengemengd waren. Vleeschnat en andere lepelkost kwam eveneens weder in zynen mond als droog en vast voedfel. De fpys fcheen den man zwaar in de keel te liggen, totdat zy de tweede kaauwing ondergaan had, waarna zy zuiver weg ging; en altyd merkte hy op,' dat, wanneer hy verfcheidenheid van fpyzen at, de eerst gegeetene ook eerst wederkeerde. Indien deeze herkaauwing eenigen tyd ophield, voorfpelde zulks ziekte, en hy was niet gezond, voordat zy op nieuw ftand greep. Toen dr. Slare dit berigt gaf, was de man twintig jaaren oud, en was zo gefield geweest zo lang als hem heugde, Zyn vader her-  Indiè'. Natuurl. Zeldzaamh. T45 het bovenfte, of flaat tegen het gehemelte van den mond, welke voorzien is van twee ryen kleine uitfteekende puntjes , gelyk men in den mond der honden en paarden vindt. Deeze puntjes zyn niet zagt, maar hoornagtig, en maaken een gedeelte van het bovenlte van den bek: zodat de vogel, door de fcherpte van het onderlïe van den bek, en het einde van de tong tegen de puntjes, boven in den mond, te brengen, de zaaden, eerst in den krop bevogtigd , breekt, en tot eene pap maakt. De zelfde heer merkte op, dat de lugtpyp van deezen vogel van die der meeste anderen verfchilde , hebbende niet flegts een ftrottenhoofd van boven, gelyk men gemeenlyk ziet, maar nog een ander in de plaatfe daar zy in de borst komt, alwaar zy in twee takken verdeeld is. Misfchien is deeze toeftel, welke men zegt gemeen te zyn aan alle Parkieten, de oorzaak dat zy de menschlyke ftern zo wel kunnen nabootfen , en dewyl men aanmerkt dat Parkieten buikfpreekers zyn, mag men oordeeten dat zulks door behulp van het onderlïe ftrottenhoofd gefchied; want herkanviwde ook Comtyds, maar in verre na zo veel Biet als de zoon. II. Deel. K  146 Tafereel van Natuur en Konst. want wy moogen met reden (tellen dat alle buikfpreekers, door de natuur tot deeze bedriegery in ftaat gefteld worden (*). . De Maccao is een fchoone vogel, en de grootfte van alle de foorten van parkieten, zynde, van het uiterfte van den bek tot aan het einde van den ftaart, omtrent dertig duimen lang, en zyn ligchaam is gelyk aan dat van eene wel gemeste kapoen. Het hoofd, de hals, de borst, de buik, en een gedeelte van (*) Wy noemen buik'fpreekérs zulten die inwendig fprceken, bezittende eene byzondcre konstom woorden voort te brengen, zonder dat zy den mond openen, of ten minden zonder dat zy de lippen roeren, zodat het eenen byftander toefchynt dat de (tem van verre komt. Eenige jaaren geleeden vviis 'er een fmit te London, die dit vermogen in zo verre bezat, dat hy het eene oogenblik zyne ftern kon doen voortkomen, als of zy uit de kelder, en het andere, als of zy vm eene bovenkamer kwam; zodat hy dikwyls iemand van boven, en vervolgens van beneden ; nu van deezen dan van geenen kant toeriep, zonder dat hy van zyne plaats week, of in 't geheel fcheéri te fpreeken. Sommigen fchryven dit vermogen, het welk ongetwyffeld uit natuurlyke oorzaaken fpruit, toe aan de werking van eenen kwaaden geest.  Indië. Nattjurl. Zeldzaamh. 147 van de vleugelen en den ftaart van den haan, zyn van een fchoon fcharlaken rood; de* rug en het overig gedeelte van de vleugelen en den Haart, zyn van een kostbaar blaauw, en de bek is zo gekromd , dat hy net eenen halven cirkel maakt. Zyn ftaart is omtrent! agttien duimen lang, zyne pooten zyn kort en dik, en zyne klaauwen groot, zwart en zeer krom. De kleuren van de hennc zyn een weinig verfchillende; maar geen van beide heeft eenige andere verdienfte, dan die in de fchoonheid der vederen gelegen is; want zy vermaaken ons niet door hun gepraat, gelyk de kleiner parkieten. De Kroon-vogel , die uit de Oost-Indiën gebragt wordt, is een zeer fchoone vogel, zo groot als een kalkoen. Boven op zynen kop grocijen verfcheidene pyltjes of ftyltjes, hebbende kleine ronde balletjes op hunne toppen , niet ongelyk aan eene kroon, van eene geelagtige kleur. Zyn bek is bleek geel, kort, dik, fterk en een weinig gekromd, en even boven denzelven groeit eene kleine roode kam. Aan weêrzyde van zynen kop heeft hy eene roode vlek, en zyn ligchaam is bedekt met lange vederen , gelykende naar haften K 2 van  148 Tafereel van Natuur en Konst. van eene donker-groene kleur, hebbende eenen purperen weêrfchyn op den rug en aan de zyde: hy heeft eenige breede roode ftreepen op de vleugelen, en zyne dyen zyn geel. Hy heeft eenen langen hals en lange pooten, die van eene bleek-geele kleur zyn, en zyne klaauwen zyn zwart. De Vogel van Amadavat, zo genoemd, omdat hy by de Had van dien naam, in het Mogolfche gebied, gevonden wordt, heeft eenen rooden bek, in gedaante geiyk aan dien van eene goudvink. Zyn hals en rug zyn van eene donkere kleur, maar de veeren omtrent den fluit zyn fcharlaken, of hoog oranje. De pennen van de vleugelen, en die van den Haart zyn zwart, welke laatften omtrent anderhalven duim lang, en net twaalf in getal zyn. In fommigen van deeze vogelen is het bovenfte gedeelte van de borst fcharlaken rood, in anderen geheel zwart, gelyk ook het overig gedeelte van de borst en de gantfche buik is. De pooten en voeten zyn wit , en de klaauwen zeer lang, gelyk die der leeuwrikkcn, maar nog krommer. De Bengaalfche Spegt is een vogel, welke ver-  IndiëI Natuurl. Zeldzaamh. 149 ■verdient in aanmerkinge genomen te worden, om zyne fchoone kleuren en grootte. Hy is wat grooter dan de Spegten, welken men in Europa vindt. Boven op den kop is hy blaauw, en aan den hals en borst asch-graauw, met een mengfel van ligt bruin en rood. Zyne vleugels zyn blaauw, gelyk ook de dyen en buik. De rug en fluit zyn van eene groenagtige kleur: de Haart is donker blaauw by den fluit en aan het einde, maar bleek of helder blaauw in het midden. De pooten en voeten zyn van een geelagtig bruin , en de klaauwen zwart. De Jefuitfehe zendelingen berigten ons dat 'er in het koningkryk van Siam, zekere foort van vogelen is, welke op de boomen, met gantfche zwermen , vliegen, en zich van verre gelyk bloeifems vertoonen. Zy zyn klein, en hebben kuiven van witte veeren op den kop, rug en buik, die hen ongemeen fchoon maaken. Daar is ook een merkwaardig infekt, eene Vuurvlieg genaamd, die vier vleugels heeft van eene heldere vlam-kleur, waarvan 'er zich alleenlyk twee vertoonen , wanneer zy vliegt, en de twee anderen , wanneer zy in ruste is. De boomen aan de kanK 3 ten  150 Tafereel van Natuur en Konst. ten der rivieren zyn 'er genoegzaam mee bedekt, en by nagt vertoonen zy zich als zo veele ligten op de bladen. In Cochin-China zyn zekere vogels , die naar zwaluwen gelyken , en welker nesten onder de grootlte zeldzaamheden in de Indien moogen geteld worden , als eetbaar zynde , en door de inwooneren van dat land veel in faufen gebruikt wordende. Deeze vogels maaken hunne nesten tusfchen de rotfen aan den zeekant; dezelven zyn genoegzaam van de eigen gedaante als onze zwaluwen-nesten, en beftaan uit verfcheidene laagen op elkanderen : maar in plaatfe van klei of flyk,zyn zy famengelteld uit eene foort van gom of zeefchuim , gemengd met een vogt, het welk voortkomt uit de maag van den vogel; welk mengfel in de zonne hard, en genoegzaam doorfchynend wordt. De inwoonders gaaren deeze nesten in gevoeglyke jaargetyen op, Waarfchynlyk wanneer de vogels die verlaaten hebben, en gebruiken ze dikwyls op de volgende wyze. Wanneer zy de nesten in warm water gedompeld hebben, totdat zy zagtzyn, fcheuren zy die in Hukken , en mengen ze met kleine brokjes van genfing, een wortel van  Indië. Natourl. Zeldzaamh. 151 van eene plant, die befchreeven zal worden, wanneer wy van China fpreeken : vervolgens doppen zy dit mengfcl in den buik van een kuiken, het welk zy in eene digt gedekte pot opkooken , en den gantfchen nagt over het vuur laaten hangen. Des morgens eeten zy het kuiken, terwyl de genfmg en vogelnesten , zonder eenige andere toebereidfels, eene fmaaklyke faus maaken. Somtyds gebruiken zy die nesten als geneesmiddelen , om het zweeten te bevorderen , maar gemeenlyk mengen zy ze in hunne faufen, waarin zy een zeer aangenaamen geur geeven. Zy zyn zeer verderkend, maar voor fommige luiden is de fmaakzo aangenaam niet, fchoon Borri, een der Jefuietfche zendelingen , hun den lof geeft van eene allerlekkerde fpys te zyn; en Tavernier, die ze dikwyls at, oordeelde dat zy aan luiden van den hoogden rang verdienden vereerd te worden. In de provintie van Malvay, in het Mogolfche gebied, zyn twee foorten van Vleermuizen , de eene gelyk aan die, welke wy in Europa hebben, de andere zeer veel van dezelve onderfcheiden, welke wy by den heer Thevcnot befchreeven vinden , die gelegen-K 4 heid  152 Tafereel van Natuur en Konst. heid had om eene deezer Vledermuizen, door eenen van zyne vrienden uit liefhebberye bewaard , te zien. Zy is omtrent agt duimen lang, het ligchaam is rond, van gelyke uitgebreidheid als dat van eene eend, en bedekt met geelagtig hair, maar zy heeft geen hair op de ooren. Zy heeft eenen puntigen fnoet, en haar kop en oogen gelyken naar die van eene kat. Zy heeft geenen ftaart, maar onder de vleugelen zyn twee mammen, zo dik als een mans pink aan het einde. Haare pooten of armen, gelyk fommige die noemen, zyn vier in getal, en fcbynen aan de vleugelen vastgemaakt, die van den fchouder nederwaards langs de zyden aan het ligchaam gevoegd zyn. De vleugels , wanneer zy uitgeftrekt zyn, zyn , van het eene punt tot het andere, omtrent twee voeten lang, zeven of agt duimen breed, en beftaan uit een zwart vel, welk vry wat overeenkomst heeft met vogtig pergament. De twee voorpooten zyn negen of tien duimen lang; zy zyn met hair bedekt, en eindigen in vyf teenen of vingeren, die eene foort van hand maaken. Deeze vingers zyn zonder hair, hebben de zelfde leden als een menfehen vinger, en het dier maakt 'er gebruik van om zyne vleugels uitte fprci-  Indië. Natuurl. Zeldzaamh. 153 fpreiden, wanneer het genegen is om te vliegen. De agterpooten zyn maar zes duimen lang, hairagtig, en de voeten gelyken,als de anderen, vry wel naar een menfehen hand, behalven dat zy klaauwen in plaatfe van nagels hebben. Deeze Vleermuizen vliegen zeer hoog , en men ziet ze dikwyls met hunne klaauwen aan de toppen der boomen vastgehegt. Luiden, die haar geproefd hebben, zeggen dat zy zeer goed zyntotfpyze.niettegenflaande zy zeer ongevallig voor het oog zyn. By deeze Oost-Indifche dieren kunnen wy verfcheidene vergiftige Hangen voegen , inzonderheid eene van eene zilverkleur , die omtrent twaalf duimen lang is, en zich in het koningkryk van Siam onthoudt. Haare beet verwekt ftuiptrekkingen, die zich binnen eene uur tyds openbaaren, en den lyder, indien 'er niet fpoedig hulpmiddelen worden aangewend, onvermydelyk wegllcepen. Maar men berigt ons dat de inboorelingen een uitmuntend tegengif tegen dit vergif bezitten, het welk beftaat uit eenen door konst gemaakten fteen , die , op de wonde gelegd zynde , terftond aan dezelve blyft klecven, waarna de ftuiptrekkingen ophouden, de lyK 5 der  154 Tafereel van Natuur en Konst. der het gebruik van zyne zintuigen weder krygt, terwyl de fteen, na al het vergif uit de wonde gehaald te hebben, 'er van zelfs afvalt. Men vertelt dat deeze fteen , dus gebruikt zynde , vier-en-twintig uuren in vrouwen melk moet gelegd worden , waarna hy zyne kragt weder krygt, en gefchikt is om by eene andere gelegenheid op nieuw gebruikt te worden. GEWASSEN. Onder alle de gewasfen van Indië is 'er mfsfehïen geen van algemeener gebruik , of waarin meer koophandels gedrecven Wordt, dan de Peper, welke de vrugt is van eene plant of heester, die in overvloed groeit in Malabar, Malakka, en andere deelen van het vaste land, zo wel als op de eilanden. Deeze plant is zeer zwak, en behoort onder de kruipende planten, zodat zy aan de wortelen van zeer groote boomen gezet wordt , rondom welken zy zich windt, en gelyk hop opklimt. De bladen zyn gelyk aan die van klimop, maar zo groen niet; zy zyn fterk van reuken prikkelen op de tong. In de maand April draagt zy eene witte bloem , waarna de Peper te  Indië. Natüürl. Zeldzaamh. 155 te voorfchyn komt, in kleine trosfen, gelyk onze aalbeziën. Dezelve is in het eerst groen en wordt rood, naar maate zy ryp wordt,en eindelyk zwart, wanneer zy geheel ryp is, het welk plaats heeft in de maanden November en December. De trosfen worden dan afgefneeden, en veertien dagen lang op matten in de zonne gedroogd, totdat de Peper van de fteelen valt. Geduurendc dien tyd worden zy dikwyls omgekeerd, maar by nagt gedekt, om voor den daauw bewaard te blyven. Men zegt dat de plant geene vrugt draagt voor het derde jaar, wanneer zy zes of zeven ponden geeft; en in de twee volgende jaaren verfchaft zy genoegzaam eene gelykc hoeveelheid; maar vervolgens geeft zy meer en grootcr vrugtcn tot aan het .twaalfde jaar, wanneer zy niets meer voortbrengt, zodat men dan eene nieuwe plant zetten moet. In de Oost-Indien groeit eene andere foort . van Peper, die lange Peper genaamd wordt, uit hoofde van haare gedaante, welke gelyk is aan die van eenen kinder-vinger. Zy beftaat uit eene verzamelinge van vast aan een zittende beziën van eene bruinagtige kleur, uit den rooden van buiten, en uit den zwarten  156 Tafereel van Natuur en KoNst. ten van binnen. De piant, welke dezelve draagt, is gelyk aan die van gemeene Peper, raaaf haare bladen zyn kleiner en groener' en wat de vrugt zelve betreft, die is minder fcherp van fmaak dan de eerstgemelde. Zy wordt voornaamélyk gebruikt in de genees, kunde, en onder verfcheidene geneesmiddelen gemengd, inzonderheid onder-Venetiaanfche triakel. Schoon Ryst niet in het byzonder aan de Indien eigen is, agten wy het egter, dewyl zy een der voornaamife graanen m die landftreeke, ja door het gantfche oosten is, gevoeglyker dezelve hier dan in eenige andere plaatfe te melden: zy is het zaad van eene laage plant, groeit in trosfen, en eindigt met eenen baard , zynde in huisjes beflooten. Wanneer zy van den dop ontbloot wordt, vertoonen de korrels zich eirond, helder wit,' en als het waare doorfchynend. In de Indien dorfchen en bereiden de vrouwen al de Ryst, het welk een zeer moeilyke post is. Dit graangewas, het welk ten minden twee derde deelen des menschdoms tot voedfel dient, is ongetwyffeld zeer gezond; en niettegenfiaande men zegt dat veel Ryst te eeten fcha-  Indië. Natuurl. Zeldzaamh. 157 fchadelyk voor de oogen is en blindheid verwekt , ftellen de verftandigen dit gevoelen onder de gemeene dwaalingen (*). De Ananas of Pyn-appel, gelyk wy dien noemen om de overeenkomst, welke hy heeft met de kegelen van pyn-of fparreboomen, is eene allerfmaaklykfte vrugt , die van zelfs groeit in de warme deelen van de Oost-Indien , zo wel als in America. Zy is de vrugt van eene kruidige plant , die bladen heeft gelyk die van een aloë, en het bovenfte van de vrugt pronkt met een kroontje, als mede met eenen bondel bladeren. Het vleesch is vezelagtig, maar fmelt in den mond, en in hetzelve is de fyne fmaak van de perfik, kweepeer, (*) Men zegt ons dat dit gevoelen fteunt op eene Waarneeming, door welke aan zeeluiden gebleeken is dat vogels, uit America naar Jamaica overgevoerd, en geduurende de reis met Ryst gevoed , ligtelyk blind werden: maar niets is gemeener dan uitwerkfels aan verkeerde oorzaaken toe te fchryven; en waarfchynlyk fproot die blindheid uit eenige andere oorzaak, tot welke Ryst niet de mintte betrekking had. Want wy vinden niet dat de bcwooners dier landen , waarin Ryst by aanhoudendheid der menfehen voedfel is, ligter blind worden dan de Europeaanen.  Ij8 Tafereel van Natuur en Konst. peer, en muskadel verecm'gd. Men zegt dat de Indiaanen van het lap eenen wyn maaken, die genoegzaam gelyk is aan Malvezy-fek, en even fchielyk bedwelming verwekt. De vrugt wordt voor hartflerkend gehouden; zy is een goed middel tegen walging, vervrolykt den geest, en bevordert de waterloozing; maar zy is niet gefchikt voor zwangere vrouwen, als kunnende ligtelyk eene miskraam veroorzaaken. Men maakt van de Ananasfen , in de landen daar zy groeijen, eenen balfem ,welke ter berltellinge van zwakke geltellen van dienst bevonden wordt. Scderd de laatfte jaaren, heeft men groote moeite gedaan om die plant in Europa aan te kweeken; en dit is van zulk een goed gevolg geweest, dat nu, in verfcheidene landen, in de tuinen der liefhebberen, zeer fchoone vrugten van deeze foort voortgcteeld worden (*). Doorgaans heb. (*) De fdiryver van het Schouwtooneel der Natuure berigt ons dat de heer Ie Normand, eenige jaaren geleeden, aan den koning van Vrankryk twee fpruiten van eenen Pyn-appd gaf, met ernftig verzoek om dezelven aan te kweeken . fchoon zy genoegzaam dor waaren, en geene wortels altoos hadden; het hart egter goed zynde, groeiden zy, en fchoon men de vrugt niet tot be-  IndiË. Natuorl. Zeldzaamh. 159 •hebben zy de grootte van eenen kaatsbal, . maar fommigen zyn veel grooter. De Kokos-boom is een van de merkwaar| digfte en nuttigde voortbrengfelen der Indien. ; Deeze boom groeit regtop, zonder eenige takken tot naby den top, en krygt gemeenlyk de hoogte van dertig of veertig voeten. De bladeren, die zeer lang zyn, en in een punt eindigen , worden door de Indiaanen tot verfcheidene einden gebruikt, en onder anderen om 'er hunne huizen mede te dekken. Boven de bladen ryzen verfcheidene dengen, zo dik als een mans arm, en boven dit alles groeit een belioorlyke ryphëfd brengen kon , bragten egter da twee fpruiten in den jaare 1733 Pyn-appelen van eene verwonderlyke fchoonheid voort. De zorg, met welke zy opgepast werden, gevoegd by eenen zeer gunftigen herfst, bragt hen tot eene volkomene rypheid. De koning zelf proefde eenen derzelven in het laatst van December, en vond dien ongemeen fmaaklyk, en allen , aan welken zyne majefteit goedvond een gedeel¬ te van deeze vrugten te zenaen, umuiku .0 lyk dat zy ten vollen ryp waaren, een lekker fmeltend vlcesch hadden , aangenaam getemperd met een fyr» zuur, en dat zy zo ryk van geur waaren als eene aardbezie.  ioo Tafereel van Natuur en Konst. een groot uitgewas , het welk de gedaante heeft van eene kool, en by uitneemendheid lekker ,s, gaande onze beste kool in frnaak zeer ver te boven. Uit de zyden en uit het bovenfte van de kool fcbieten ook trosfen peulen, bevattende eenige kleine pitten, die m frnaak met onze okkernooten genoegzaam overeenkomen. Denootcn, die vrugten zyn van den Kokos-boom , hangen aan trosfen vier of vyf aan eikanderen, en zyn, wanneer zy haaren vollen groei hebben, zo groot als een menfehen-hóofd. Eer zy ryp zyn, bevatten zy een helder verkoelend water of melk die door den tyd tot vleesch verdikt, en een u.tneemend voedfel wordt. Zy veffchaft ook eene olie, die zo wel goed is om op de tafel als om in de lamp gebruikt te worden. Van de fchil der noot worden drinkfchaalen, lepels, en veele andere tafelgcreedfchappen gemaakt, en in het koningkryk Siam wordt zy gebruikt tot maatcn voor drooge en natte waaren. Uit den Kokos-boom trekken de fndiaanen zeker vogt, Suri genaamd , het welk van eenen aangenaamen fmaak is, en, even als wyn, bedwelming veroorzaakt. Het is vry zoet, wanneer het uittrekfej pas gemaakt is, maar wordt in korten tyd zuurder; en uit dit  Indie. Natuurt... Zeldzaamh. iöi dit vogt wordt een water of geest overgebaald, welke in het vuur, even als brandewyn, brandt. Süri denken wy dat het zelfde vogt is, het welk fommige fchryvcrs toddy noemen, waaruit de heer Lockyer ons verzekert dat zy den geest haaien, by ons Arrak genaamd , eene Indiaanfche benaaming voor alle fterke wateren (*> Het middel om de Suri te krygen, is, dat men eene infnyding maakt in den top van het zaadhuisje , het welk de bloemen of vrugten draagt, en dat men , omtrent vier duimen Iaager , eene fchuinfche infnyding in den bast maakt, uit welke het vogt in een vat, opgehangen om hetzelve te ontvangen , druipt. Het geen men in den morgen vergadert,is zoet en aangenaam, ja zelfs fmaaklyker dan de melk van de noot ; maar het geen men des avonds krygt (•) Goa en Batavië zyn de voornaarafte plaatfen voor de Arrak: die te Batavie gemaakt wordt, is van de fterkfte, maar die van Goa wordt voor de beste gehouden , om haaren byzonderen en aangenaamen frnaak, die toegefchreeven wordt aan de aarden vaten, waarin de geest te Goa getrokken wordt, daar men zich te Batavië tot dat einde bedient van koperen distilleerketels. II. Deel. L  1ö2 Tafereel van Natuur en Köns-t, krygt is zuuragtig: des anderen daags wordt het zuurer, en op den derden dag is het geheel zuur, en heeft geene zoetigheid altoos. Om van dit vogt azyn te maaken, zetten zy de vaten, die het ontvangen , onder kalk, en laaten die dus veertien dagen ftaan, waardoor eene geweldige gisting verwekt , veel fchuims opgeworpen , eene witagtige Hof naar den grond gedreeven, en dus de Suri in azyn veranderd wordt. Eene foort van fuiker, Jagra genaamd, wordt ook uit de Suribereid , door dezelve in eene genoegzaame hoeveelheid van kalk te zetten, om haar eene roode kleur te geeven. Het vogt wordt dan gekookt en geftaadig geroerd, totdat het dik wordt, waardoor eene roode fuiker voortkomt, welke zy wit maaken door herhaalde fmeltingcn en opkookingen. Wat de geneezende kragten van de Kokos betreft, men zegt dat de Suri van zeer grooten dienst is voor tecringagtige luiden , of voor zulken, die eenig ongemak in de nieren hebben , of met moeite hun water loozen. Het vogt, in de noot bevat,is goed om dorst te lesfeheu; het zuivert het bloed , is zeer voed*  Indië. Natuurl. Zeedzaamh. 163 voedzaam, en by uitneemciidheid nuttig om in galkoortfen gedronken te worden. Daar is eene merkwaardige foort vam palmboom , Areca genaamd , die gemeen is in Siam en andere deelen van de Indien. De ftam van deezen boom is regt opgaande, en zonder takken , gelyk die van den kokosboom ; zyne bladen groeijen op de zelfde wyze , en hy draagt eene vrugt, die een groen bekleedfel, en de grootte en gedaante heeft van een hoender-ei. Dit bekleedfel, of deeze bast, beftaat uit eene meenigte van fyne vezelen, die in de langte loopen , van den fteel tot aan den top, en onder hetzelve is de vrugt of noot bevat, die uitwendig eene bruinagtige kleur, en aan het einde de gedaante van eene nootemuskaat heeft, maar aan het andere einde platagtig is. Van binnen is zy wit en met purperen aderen gemarmerd, maar 'er is zeer weinig fmaaks aan. De Indiaanen kaauwen deeze noot, in een blad van waterpeper gewonden, en gemengd met kalk van verbrande fchulpen , welk mengfel zy zeggen dat een aangenaamen fmaak heeft, het tandvleesch verfterkt , en de verteering der fpyze bevordert. L 2 De  r8 Tafereel van Natuur en Konst. volg; fchierende de besten derzelven zeer veel te kort by de egte De Karbonkel is een zeer fraai gefteente, het <*) Dr. Wall fchynt een onfeilbaar middel gevonden te hebben om de Diamanten van .alle andere fteenen het zy nagemaakte, het zy natuurlyke , te onderfcheidcn Hy merkt aan dat een Diamant, in het donker zagtl.es gewreeven zynde, met den vinger, met wol zyde, of eenige andere diergelyke ftoffe, zich gantsch cn al helder vertoont. Indien de zon agttien'graaden benceden den horizon is, en iemand een baaijen of flanellen lapje, ftyf uitgerekt, tusfchen beide de handen houdt, op eenigen affland van het oog , terwyl een ander eenen Diamant fchielyk en vry hard over de andere zyde van dat lapje wryft, is het ligt veel leevendiger, en zeer aangenaam voor het oog van hem, die de ftof in handen heeft. M.iar het geen den doftor allerwonderlykst voorkomt is dat een Diamant, in de open lugt gelegd zynde, zonder gewreeven te zyn, genoegzaam het zelfde ligt van zich geeft, als of hy in een donker vertrek gewreeven waare. En indien men in ■de open lugt de hand of iets anders 'er over houdt, zodat hy geen ligt van boven ontvangen kan , zal hy geen ligt altoos van zich geeven. De doftor nam met alle,of met.de meefte andere edele gefteenten de proeve j maar kon dergeljke hoedaanlgheid in geen derzelven ontdekken , zodat deeze voor een onderfcheidend kenmerk ■»an den Diamant mag gehouden worden.  Indië. Natuurl. Zeldzaamh. itfo het welk, voor zo ver als nog bekend is, alleen in de Oost-Indiën, en dat maar zeer zelden , gevonden wordt. Deszelfs kleur is hoog rood , gelykcnde naar die van eene rype 'moerbezië , en verandert , daar zy op haar bleekst is, in een fterk fcharlaken , niet in het purper of violet van den robyn of granaat ; maar wanneer by tegen de zon gehouden wordt, verliest hy zyne hooge kleur, en krygt juist de kleur van brandende houtskool. Hy wordt gemeenlyk zuiver en zonder vlek gevonden, en is van eene hoekige gedaante, aan het eene einde dunner dan aan bet andere , eindigt aan hetzelve gelyk eene pyramide, en is daar van fchooner kleur dan aan het onderfte gedeelte van de kolom. Hy is van gelyke hardheid als de faffier, welke ten dien opzigte alleen wykt voor den Diamant ; hy verduurt het vuur zonder eenige verandering, zonder iets van zyne kleur te verliezen, of in het allerminst te verbleeken. Dit is door fommigen van onze juweliers ondervonden, die, geenen zin hebbende in de al te hooge kleur, hun best gedaan hebben om dezelve leevendiger, en meer treffend voor het gezigt te maaken, door 'er een gedeelte van weg te neemen , maar altyd zonder eenig gevolg. Vee-  190 Tafereel van Natuur en Konst. Veele fchryvers hebben den Karbonkel met den robyn vermengd , en bepaald dat ieder robyn , die zvvaarer is dan vier-en-twintig karaaten, eigenlyk een Karbonkel is ; maar deeze twee fteenen zyn weezenlyk van eikanderen onderfcheiden. Het geen wegens den Karbonkel verhaald wordt, dat hy naamelyk in het donker glinftert, en dat de koning van Pegu geen ander ligt gebruikt, dan dat van zynen Karbonkel, die eenen glans gelyk aan dien der zonne van zich geeft, is volftrektlyk valsch en bêlachlyk. De waare Robyn is, in zynen volmaakten ftaat, een zeer fchoon en kostbaar gefteente, en wordt alleenlyk in de Indien gevonden, zynde de voornaamfte mynen in het koningkryk van Pegu en op het eiland Ceylon. Zyne kleur is, in zeer verfchillende graaden, rood; maar heeft altyd meer of min van het purper. Hy is van verfcheidene grootte , maar de gemeenfte is als de knop van eene groote fpeid; fchoon 'er fomtyds gevonden worden, die agt of tien, ja zelfs twintig of dertig karaaten weegen; wy hebben zelfs be- rig-  Indië. Natuure. Zeldzaamh. 191 rigten wegens Robynen van meer dan honderd karaaten zwaar. Nooit is hy van eene hoekige gedaante, maar altyd van die eens kei-fteens, en doorgaans is hy op de oppervlakte zo zuiver en helder dat hy niet behoeft gefleepen te worden ; maar dikwyls wordt zyne waardy door vuile vlekken merkelyk verminderd. Onze juweliers onderfcheiden dit geftecnte in veele foorten, die zy met onderfcheidene naamen noemen, naar de verfcheidenheid der kleuren. Dus hebben zy, behalven den eenvoudigen Robyn , zo genaamd in zynen volmaaktften ftaat, den Spinel Robyn, den Balas Robyn, den Rots Robyn en de Rubacelle; maar deeze twee laatften behooren niet weezenlyk tot de foort van Robynen, zynde de eerfte eene fchoone foort van granaat, met een mengfel van blaauw en rood, en de laatfte een hiacint , hebbende eenen helderen geelen weêrfchyn. Men zegt dat de inwooners van Pegu de konst bezitten om de roodheid en luifter der Robynen te vermeerderen, door ze in het vuur te leggen, en eenen gepasten graad van hette te geeven. De Hiacint der ouden was een gefteente van eene purpere kleur uit den blaauwen , zyn-  192 Tafereel van Natuur en Konst. zynde weezenlyk eene foort van amethist; maar de hedendaagfche Hiacint is van eene roode kleur met een mengfel van geel; en fchoon hy zo groot van waardyë niet is als de andere roode/ gefteenten, zyn egter de beste foortcn van denzelven ongemeen fraai. Hy is van onderfcheidene grootte, van die van een hennepzaad tot die van eene nootemuskaat. Zyne gedaante is niet minder onbeftendig ; fomtyds wordt hy gevonden als een zeshoekige kolom, eindigende als eene piramide, en fomtyds in de gedaante van eenen rondagtigen of langwerpigen , maar gemeenlyk in die van eenen platagtigen kei-fteen. Dit gefteente wordt in verfcheidene deelen van Europa gevonden , maar de fchoonften zyn , gelyk alle andere kostbaare fteenen , voortbrengfels van de Indien. Wanneer hy van eene zuivere en heldere vlam-kleur is, welke hy in zynen volmaaktften ftaat heeft, noemen de juweliers hem Hyacimha la Bella: en zy onderfcheiden twee of drie andere foorten , waaraan zy verfchillende naamen geeven , naar derzelver onderfcheidene kleur van rood of geel. De Granaat, de Saffier , de Amethist en Opaal  Indië. Naiüürl. Zeldzaams. 193 Opaal worden, fchoon zy allen in de grootfte volmaaktheid in de Oost-Indiën vallen, ook in andere landen gevonden, waarom wy die hier niet in het byzonder befchry ven zullen;maar daar zyn twee of drie andere gefteenten, die voortbrengfels zyn der landen, welke wy nu befchouwen, en al te fchoon zyn om onzer opmerkinge te ontfnappen. De Esmarouten van Indië zyn ongetwyffeld fraaijer dan die van eenig ander gedeelte der waereld; maar dewyl zy zeldzaam , en thans alleenlyk in het koningryk van Cambaja te vinden zyn, worden 'er,federd de laatfte jaaren, zeer weinigen in Europa gebragt, komende de mecstcn, die door onze juweliers oosterfche Esmarouten genoemd worden, uit America. De Esmaraut wykt , in zynen zuiverlten Itaat, misfchien voor niet een der edele gefteenten in fchoonheid, hebbende eene heldere en uit de natuur gladde oppervlakte, van een zuiver en bevallig groen, zonder mengfel van eenige andere kleur. Men vindt ze van verfchillende grootte, maar doorgaans zeer klein, fchoon fommigen zo groot zyn als eene okkernoot. De berigten, welke wy hebben wegens eene gedenkzuil, eene tafel, en andere ftukken uit eenen enkelen Esmarout beftaanII. Deel. N de,  194 Tafereel van Natuur en Konst. de, zyn baarblyklyk valsch, zynde de fteenen jaspis of andere fteenen van eene groene kleur geweest (*). Dit gefteente is, even als de diamant, van eene verfchillende gedaante, fomtyds van eene rondagtige, en fomtyds van 'die van eene kolom; maar die van de eerstgenoemde gedaante, zyn altyd de hardfte en hclderfte. Deeze Esmarout verliest zyne kleur in het vuur, en wordt ononderfcheidbaar van den witten faffier, welken naam de juweliers geeven aan alle de harde gefteenten, wanneer zy zonder kleuren zyn. De Beril is een ander gefteente , voorkomende in verfcheidene deelen van Europa en America; maar die uit de Oost-Indiën komt, is ver de beste in fynheid van kleur en glans. Altyd heeft hy eene vry heldere en gladde op- pcr- ' (*) Een groot deel der dwaalingen en verkeerde begrippen wegens den Esmarout, is ten tyde van Plinius in de waereld ingeüoopen ; by denzelven vinden wy eene lange lyst van de verfchillende foorten van dit gefteente, waar onder baarblyklyk de jaspis, gekleurde kristallen enz. zyn , die hy voor Esmarouten houdt. Zelfs zyn heden de meesten dier fteenen, welke voor westerfche Esmarouten doorgaan, gekleurde kristallen, die uit de mynen van Duitschland gebragt worden.  Indië'. Natüurl. Zeldzaamh. i oppervlakte , en zyne kleur is blaauw , met groen gemengd, maakende juist bet geen wy zeegroen noemen, waarom dehedendaagfclien hem den naam van Aqua marina gegeeven hebben. In zynen fchoonflen ftaat komt hy den granaat in hardheid naby, en is eenfraaije fteen, fchoon thans niet van groote waardye. Hy wordt in onderfcheidene gedaanten en grootte gevonden, maar zelden zeer klein; doorgaans is hy zeshoekig, en eindigt piramieds-wyze. Zy liggen, in hoopen van twintig of meer, op de bewasfene voorhoeken van rotfen, in de fpleeten en fcheuren der bedden. Men zegt dat de Beril fomtyds in ftukken gevonden wordt , groot genoeg om 'er vaafen van te maaken, en dat 'er veele zulken in Cambaja , Pegu en Ceylon zyn; maar deeze berigten fpruiten zekerlykuit dergelyken misflag, als wy getoond hebben dat ten opzigte van den esmarout is ingefloopen. De Topaas der hedendaagfehen, die ongetwyffeld de Chryfoliet der ouden is, is, in zynen zuiverden en volmaaktften ftaat, een zeer fchoon en kostbaar gedeente; maar wordt zelden in dien ftaat gevonden, en is, minder N 2 vol-  i9q Tafereel van Natuur en Konst. volkomen zynde, van geringe waardyè'. De Topaazen van de Indien zyn de fchoonften in de gantfche waereld; maar zy zyn doorgaans klein , wordende zelden grooter gevonden dan de knop van eene groote fpeld, fchoon 'er nu en dan een voorkomt, die eenen halven duim middellyns heeft. De Topaas heeft altyd de gedaante van eenen kei-Heen , zynde rondagtig of langwerpig, gemcenlyk plat aan eene zyde; en de oppervlakte is ongelyk, maar by uitftek helder, en uit de natuur wel gepolyst, ten zy dezelve by toeval met eenige vuiligheid is befmet geworden. De fchoonfte Topaazen zyn van eene regte goud-kleur, maar men vindt 'er ook, die de kleur van faffraan, en andere, welke die van het bleekfte amber hebben. Zy zyn ten minft.cn zo luiste'rryk als eenig ander gefteente, behalven de diamant., en door het vuur van hunne kleur ontbloot zynde, gelyken zy zeer wel naar denzelven; maar de gemeenfte foorten van Topaazen zyn zonder glans en zwaar. Dit gefteente wordt gemaklyk nagemaakt, en daar zyn valfche Topaazen , die door het oog naauwlyks van de natuurlyke kunnen onderfcheiden worden; onze juwelicrs noemen ook dikwyls fteenen, die flegts gekleurde kristallen  Indtiï'. Naiuorl. Zeldzaamh. 197 Icn zyn , Topaazen. Tavcrnier maakt gewag van eenen Topaas, die den Grooten Mogol m eigendom toebehoort, 157 karaaten weegt, en 20300 1. ftcrling waardig is; dezelve is het fchoonfte gefteente van deeze foort, dat immer bekend was. Daar is nog overig dat wy een zeer zonderling en fraai gefteente befchryven, naame1-yk de Astcria of het Katten-oog, welks natuur die van den opaal zeer naby komt, als hebbende eene heldere kleur, die diep in den fteen fchynt te huisvesten, en rondom draait, wanneer hy in verfchillende rigtingen bewoogen wordt ; maar in alle andere opzigten verfchilt hy van den opaal, inzonderheid door zyn gebrek aan verfcheidenheid van kleuren, en door zyne meerdere hardheid. Hy heeft alleenlyk twee natuurlyke kleuren, naamelyk eene bleek bruine en eene witte; de bruine k de grondkleur, en de witte fpeelt 'er door gelyk eene vlek; maar in fommige fteenen, die meer van het witte hebben, vertoontzich , in plaatfe van deeze vlek, eene gantfche zyde altyd witter dan de andere. Behalven deeze natuurlyke kleuren , vindt men in dit gefteente veele toevallige, zynde fommige ftukken N 3 groen,  198 Tafereel van Natuur en Konst. groen, blaauw en geelagtig ; maar zy zyn om deeze mengelingen des te flegter, dewyl de inwendige glans zich door dezelven nooit zo klaar vertoont. Zy verfchillen zo veel niet in gedaante en grootte als veele andere gefteenten , wordende doorgaans gevonden van de grootte van eene erwt, tot die van eene Engelfche zesthalf, en van eene ronde gedaante , bolrond van boven, en plat van onderen. Zy zyn ongemeen hard, en uit de natuur glad van oppervlakte, zodat zy zelden gefleepen, maar in hunnen natuurlyken ftaat gedraagen worden. De Oost-Indiën en het eiland Borneo vefchaffen fraaije fteenen van deeze foort,- en zy worden ook menigvuldig in Europa en America gevonden. Wy zouden hier eene befchryving van den Agaat, Jafpis, Onyx en andere fteenen kunnen byvoegen ; maar dewyl de meesten derzelven ook in andere landen gevonden worden, behoeven zy in deeze plaatfe geene byzonderö voorwerpen van onze befchouwiiige te zyn. FRAAISTE KONSTEN, HANDWERKEN, ENZ. De fchoone Zyde , Chitfcn, Neteldoeken en  Indië. Konsten Handw., enz. 199 en andere lloffen, die uit de Oost-Indiën gebragt worden , verfchaffen een genoegzaam bewys wegens het vernuft der inboorelingen. Men zegt dat zy een patroon namaaken, of eene fchildery op het eerfte gezigt nafchilderen zullen, en wel zo dat het moeilyk zal vallen, het namaakfel van het oorfprongklyke te onderfcheiden. Op de kust van Cormandel worden de Chitfen en Katoenen met het penfeel gefchilderd; maar in de noordelyker deelen van Indië worden zy gedrukt; de kleuren zyn egter zeer duurzaam, en gaan door het wasfchen niet verlooren. In het inleggen met ivoor worden zy door geen volk overtroffen ; en zy kunnen niet geëvenaard worden in het maaken van zeer fchoon-verlakte kabinetten , en ander fraai houtwerk. Zy zyn ook merkwaardig om het maaken van rottingen met fraaijefchildpadde knoppen, en eene meenigte van andere aartigheden. De fchoonheid der Indiaanfche Chitfen is inzonderheid merkwaardig; en indien een ftuk gefcheurd is , hebben de Indiaancn de konst om het zo net weder famen te voegen, dat men de plaats, waar de fcheur geweest is , niet ontdekken kan. De Cambojaanen N 4 zy°  200 Tafereel van Natuur en Konst. zyn zeer ervaren in het maaken van witte Diemitten, en zy hebben uitneemende Tapyten, behalven zekere foort voor het gemeene volk, welke zy bancales noemen. Zy weeven ook, of maaken met de naaide, kostbaare Behang(els,en Bekleedfels voor de laage floelen, die de vrouwen van aanzien gebruiken , en voor de palanquins, of draagftoelen, van welke fommigen van ivoor en fchildpad gemaakt zyn, gelyk ook hunne fchaakbordcn en andere fpeeltafels. Zy maaken Kraaien, kleine Afgodjes, Armbanden, Paerelfnoeren en andere fnuifteryen, van een zeer helder kristal, het welk in hunne bergen gevonden wordt; en het bereiden van Indigo, maakt een vry aan» zienlyk gedeelte hunner bezigheden uit. De Indiaanfche goudfmeden zullen, fchoon hunne werktuigen zeer flegt zyn , een ftuk Europisch werk zeer wel namaaken ; maar hunne gemeene fmeden zyn gantsch geene konftige werkluiden. Zy maaken klokken, horologie'n , vuurroers , noch eenig ander werk van yzer of (taal, waarin veeren vcreischt worden; maar zy maaken Zwaarden, Ponjaarden, Sabels en ander Wapentuig. Het gebrek van klokken vervullen zy in de groote fte-  Indië. Konsten Handw., enz. 201 flcden, door middel van een vat met water, het welk door een klein gat in den bod-m in een ander vat loopt; en wanneer het uitgeloopen is, maakt een oppasfer, totdat einde aangeftcld , den tyd van den dag bekend, door op een metaalen bekken te kloppen. De inwooners van Cambaja zyn beroemd door het maaken van Bekers, Lepels, Hegten van mesfen enz. die allen van agaat , het welk zy in hunne rivieren vinden, gemaakt worden. Ook maaken zy fraaije Dekens, en zyn de beste Borduurdcrs in de waereld. In fommige deelen der Indien zyn zeer goede Scheeps-timmerluiden, die naar de wyze der Engelfchen bouwen. Zy bedienen zich voornaamelyk van een hard duurzaam hout, teak genaamd; en wanneer de planken geploegd, en in eikanderen gevoegd zyn, worden de zoomen zeer digt gemaakt met werk en zekere foort van pek, die dammer genaamd, en van de Maldivifche eilanden gebragt wordt. De kokos-boom verfchaft hun kabels en touwwerk (*), en hunne ankers en (*) De touwen worden van zekere wollige ftoffe, groeijende op de bianeirfte oppervlakte van de kokosN 5 n°ot»  202 Tafereel van Natuur en Konst. en kanonnen krygen zy uit Europa. Zy hebben eene foort van platboomde vaartuigen, Musfoulahs genaamd, welker zyden, vyf of zes voeten hoog zyn, zynde de planken zeer dun en met touwen famengevoegd, zodat zy gelyk bordpapier buigen, en geen gevaar loopen van tegen het ftrand in Hukken te ftooten. Deeze fchuiten worden door zes of agt mannen geroeid, en dienen om eene groote meenigte goederen te vervoeren. Zy hebben ook een vaartuig, Catamaran genaamd, waarin zy ankers, kanonnen en ander zwaar tuig overbrengen. Deezen beflaan alleenlyk uit drie of vier famengebondcne ftukken houts, worden meest gebruikt door visfchers , en zyn niet gefchikt voor goederen, die niet nat moogen worden, dewyl de minfle golf 'er over heen flaat; om de zelfde reden komen 'er zelden reizigers in, fchoon zy 'er zo veilig in zyn als in andere vaartuigen; en fommige luiden hebben in eene van deeze fchuiten honderd mylen ver langs de kust gezeild. Het geen de heer Thevenot verhaalt wegens de noot, gemaakt: ook zegt men ons dat de bladen van den boom den Indiaanen tot het vervaardigen van zeilen cienen.  Indië. Konsten Handw., enz. 203 dc behendigheid der Indiaanen, in het vangen van water-gevogelte, komt ons voor des leezers opmerking te verdienen. De vogelaars, zegt hy, zwemmen genoegzaam regt overeind, zodat zy alleenlyk hun hoofd boven water hebben, het welk zy bedekken met eenen pot vol gaten, door welker middel zy verfche lugt fcheppen en zien kunnen. Deeze pot is overal met vederen beftoken, om de wilde eenden en andere vogels te misleiden , zodat zy, wanneer de zwemmer naby komt,niet fchrikken. De vogelaar grypt hen vervolgens by eenen poot en trekt hen onder water; en de overigen , denkende dat hunne makkers flegts onder water duiken, zyn in het geheel niet verfchrikt, maar blyven omtrent de plaats zwemmen , totdat eindelyk de meesten hunner op gelyke wyze gevangen worden. De zelfde reiziger geeft een berigt wegens eenige ongemeene daaden van gaauwheid, door de Indiaanen verrigt, welke die dêr tuimelaaren en pofluur-maakeren van Europa zeer ver te boven gaan. De waarheid dier daaden kan niet in twyffel getrokken worden, dewy! onze fchryver zelf ooggetuige was van het  204. Tafereel van Natuur en Konst. het geen hy verhaalt, fchoon fommige dingen, die hy op hooren zeggen vertelt, verdagt moeten voorkomen; want, daar hy een man van groote opregtheid was, fchynt hy een weinig te ligtgeloovig geweest te zyn. In de provintie Doltobad, naby een vlek, Patoda genaamd, was een groote toevloed van volk, om de verrigtingen der pofluur-maakeren te zien, en de heer Thevenot werd op eene hoogte onder eenen boom geplaatst, vanwaar hy alles wat 'er gedaan werd, zeer gemaklyk zien kon. Hy denkt dat de fraaifte konsten vertoond werden door een meisje van dertien of veertien jaaren oud, het welk het gezelfchap,geduurende twee uuren en zelfs langer, vermaakte. Onder andere dingen kwam het volgende onzen fchryver zeer moeilyk voor : zy zat op den grond neder, houdende'in haaren mond een lang fcherpzwaard; met haare regter hand hield zy haaren flinker voet vast , en bragt dien tot aan haare borst, vervolgens aan haare flinker zyde, en, zonder denzelven los te laaten, boog zy haar hoofd onder haaren regter arm, en bragt tevens haaren voet langs haaren rug nederwaards , vervolgens geheel onder zich, en dat tot vier-of vyfmaal toe, zonder te rusten , zynde telkens in gevaar van  Indië. Konsten Handw. , enz. 205 van haaren arm of been met het zwaard te kwetfen. Daarna deed zy het zelfde met haare flinker hand en regter voet. Toen het meisje een weinig gerust had, werd 'er een gat van twee voeten diep in den grond gcgraaven , en met water gevuld , waarin een klein haakje of krammetje gegooid werd, het welk zy 'er moest uitnaaien , zonder het met haare handen aan te raaken. Tot dat einde plaatfte zy haaren voet aan de zyde van het gat, en boog zich agterover, totdat zy op haare handen rustte op de zelfde plaats, waar haar voet geftaan had. Vervolgens haare armen buigende, liet zy haar hoofd in het water zakken, om het haakje te krygen, het geen haar de eerfte maal miste; maar eene tweede pooging doende , en allcenlyk op haare flinker hand rustende, rigtte zy zich weder op met het haakje aan haare neus. Na dit alles zette een man het meisje op zyn hoofd, en liep met haar een goed eind wegs, zo hard als hy kon , voort, zonder dat zy in het minfle waggelde. Haar toen nederzettende, nam hy eenen grooten ronden aar-  206 Tafereel van Natuur en Konst. aarden pot, en zette dien op zyn hoofd met de opene zyde naar boven, en hy droeg het meisje, het welk zich op den pot geplaatst had, gelyk te vooren. Dit deed hy nog tweemaal , hebbende den pot eens het on derft e boven, en eens op zynen kant gezet. De man nam toen een bekken, en plaatfte hetzelve, met den bodem bovenwaards, op zyn hoofd; daarop zette hy den pot, en op denzelven het meisje, draagende haar even gerust en gemaklyk voort. Daarna plaatfte hy in het bekken een ftuk houts van omtrent eenen voet hoog, en zo dik als een mans arm, waarop hy het meisje regt op deed ftaan, terwyl hy met haar voortliep, gelyk te vooren. Somtyds Hond zy op eenen voet, houdende den anderen in haare hand, en fomtyds zat zy op het hout neder. Vervolgens bragt hy in het bekken vier houten pennen, die omtrent vier voeten hoog waaren, en dezelven in het vierkant plaatfende, ftelde hy op ieder pen een plankje van twee vingeren breed: op deezen bragt hy vier andere pennen met plankjes 'er op, 2odat 'er, als het waare, twee verdiepingen boven het bekken ftonden. De man droeg toen het meisje, het welk op die kleine plankjes ftond , met de zelfde gezwindheid  Indië. Openbaare Gebouwen. 207 held voort; en fchoon de wind hoog was, liet zy niet de minfte vrees blyken van te zullen vallen. MERWAARDIGSTE OPENBAARE GEBOUWEN. Door gantsch Indië en de heerfchappyen van den Mogol, zyn de Huizen in het algemeen , zelfs die van de voornaamfle dorpen, van hout of klei gebouwd, en met takken van palm-boomen gedekt ; maar de Huizen van ryke luiden, die in handeldryvende plaatfen of lieden woonen, zyn van fleen gebouwd, en met pannen gedekt, die egter zo wel niet gebrand, en zo duurzaam niet zyn als de onzen in Europa. In het algemeen maaken de Indiaanfche gebouwen eene geringe vertooning; alleenlyk zyn de Paleizen der vorsten, de Mohammedaanfche Moskeën, en de Tempels der heidenfche afgoden fraai en pragtig. Nogthans is het waar dat de bouwkunde deezer volkeren den Europeaanen vreemd voor- . komt, zynde dezelve niet gelyk aan die der ouden, welke wy navolgen, maar in eenen fmaak, die den oosterlingen in het byzondcr ei-  208 Tafereel van Natuur en Konst. eigen,en niet zonder fchoonheid en welvoeglykheid is. Het Paleis van den Grooten Mogol te Agra, de hoofdftad van zyn gebied, is, zo als het door Tavernier, Bernier, Thevenot en andere reizigers wordt opgegeeven, een zeer kostbaar en pragtig gebouw. Dit Palcis is, volgens Manouche , een Italiaan , die veertig jaaren te Agra woonde, en geneesheer van den Mogol was, eene citadelle , in de gedaante van eene wasfende maan,welker wallen met kanon beplant zyn. Het ftaat aan de rivier de Semana of Gemma, en is gebouwd van geylekten fteen , gelyk marmer, die, wanneer de zon 'er op fchynt, eene fraaije vertooning maakt, vooral wanneer hy op eenigen afftand gezien wordt. Het is in gragten Deflooten, en heeft rondom een wandel-plein, waardoor kanaalen van loopend water gegraaven zyn, en het welk voorzien is van groene laanen en lustpriëelen, die een bevallig tooneel verfchaffen. Thevenot zegt dat het Paleis beftaat uit drie hoven met galleryen rondom , die fchoon verguld en gefchjlderd, en hier en daar met gouden plaaten gedekt zyn. Onder de galleryen van het eerfte hof zyn drie ver- blyf-  Indië. Openeaare Gebouwen. 209 blyfplaatfen voor de Mogolfche lyfwagten; in Jiet tweede voor de voornaamfte bedienden; en het derde beftaat uit pragtige vertrekken voor den keizer en zyne vrouwen, die, naar de gewoonte der oosterfche vorsten, zeer talryk zyn. Binnen de muuren zyn ook vertrekken voor de mindere bedienden van het hof, en lange galleryen voor des keizers weeveryen van gouden, zilveren of zyden ftoffen, en voor zyne tapytwerkers, goudfmits en andere konftenaaren. Tusfchen het paleis en de rivier is een groot plein, waar de troepen in den krygshandel geoeffend worden , en de keizer zich fomtyds verlustigt met het zien van olifantsgevegten , of zodaanige andere vermaaklykheden, als hy goedvindt daar, of op het water, te doen aanregten. Hier zyn ook omtrent dertig Paleizen van vorsten en groote mannen, die tot het hof behooren, zynde allen van fteen gebouwd, en ftaande in de zelfde Iyn met dat van den Mogol: daarenboven zyn 'er veele kleiner Paleizen en andere fraaije gebouwen, die te famen aan de andere zyde van de rivier eene bekoorlyke vertooning verfchaffen. Wy moogen, om kort te gaan, over de ruimte en pragt van dit keizerlyk Paleis oordeelen uit het berigt van vaII, Deel, O der  21 o Tafereel van Natuur en Konst, der Tofi, die zegt dat het vier mylen in zynen omtrek bevat , en onder de wonderen der waereld verdient geteld te worden. Het paleis van den Mogol is geenszins het eenigftc fleraad van Agra ; want Thevenot berigt ons dat in die ftad eene groote- meenigte Moskeen is; dat 'er meer dan agthonderd Baden, en omtrent zestig pragtige Karavanferyen zyn, van welken fommigen beftaan uit zes ruime binnenpleinen, met galleryen rondom , en zeer geryflyke vertrekken voor de koopluiden. De pragtige Grafftedcn , die verfcheidene groote mannen in hun leeven voor zichzelven, of ter gcdagtenisfe hunner voorouderen , hebben opgeregt, brengen ook veel toe tot de fchoonheid van Agra; inzonderheid mag zulks gezegd worden wegens dat Praalgraf, het welk de keizer Jchan Guir deed maaken voor zynen vader Ecbar, gaande hetzelve alle praalgraven van den grooten heer in luister te boven. Maar dat, het welk de genoemde keizer voor eene van zyne begunftigde vrouwen opregtte , is nog verwonderenswaardiger, in zo verre dat Bernier oordeelt, dat het met meer regts onder de-wonderen der waereld verdient geteld te worden dan  Indie. Openbaare Gebouwen. 211 dan de Egyptifche pyramiden, of eenige andere konstftukken, welke onder dien naam doorgaan. Dit praalgraf werd door de beste bouwkundigen uit alle deelen der Indien opgemaakt , en men heeft 'er twintig jaaren over gewerkt, fchoon 'er eene groote meenigte handen aan bezig was. Het ftaat in eene plaatfe, die Secandra genoemd, en voor eene der voorlieden van Agra gehouden wordt. Uit de befchryvinge, welke de reizigers 'er van geeven, fchynt het een verbaazend gevaarte te zyn, ftaande in het midden van eenen grooten en fraaijen tuin, in welken , volgens Thevenot, alle de deelen van het praalgraf gefchikt zyn. Inzonderheid verwondert men zich over de fraaije tenten, de fchoone galleryen, en het verheven dakboven de tombe; over de juiste fchikking der pilaaren , over de boogen, die eene groote meenigte galleryen boven eikanderen.fchraa'gen, en over verfcheidene andere fraaiheden , al het welke toont dat de Indiaanen niet onervaren zyn in de bouwkunde; en dat hunne orden, fchoon die, gelyk wy reeds hebben aangemerkt, verfchillen van die der oude Grieken, niet zonder evenredigheid en pragt zyn. O a Hier  2 i2 Tafereel van Natuur en Konst. Hier wagt men met reden dat wy gewag zullen maaken wegens het Paleis van den Mogol te Dehli ofDelly, het welk fomtyds als de hoofdftad van zyn gebied wordt aangemerkt, dewyl de hofhouding dikwyls in die Had is, waar men koeler en gezonder lugt heeft dan te Agra. Dit Paleis is mede op de wyze van eene citadelle gebouwd, zynde, omtrent twee mylen in den omtrek, omringd van goede wallen met ronde toorens, op gefchikte afftanden , gedeeltelyk van tigchclfteen, en gedeeltelyk van gemeenen fteen gebouwd. Aan alle kanten, uitgezonderd aan die der riviere, welke de zelfde is, waaraan ook Agra ligt, heeft het eene met hardfteen omboorde gragt, en tevens zeer vermaaklyke tuinen. Aan den rivier-kant is, even als te Agra, een plein voor oefleningen in den wapenhandel, gevegten van wilde beesten, en dergelyke vermaaklykheden meer. Hier zyn verfcheidene. vertrekken voor konftenaaren, die door den keizer betaald worden , voor lyfwagten en bevelhebberen, die op de wagt zyn, en voor de groote mannen, welke het opzigt hebben over des vorsten huishoudinge. Thevenot maakt in het byzonder gewag van eene pragtige zaal met twee-en dertig mar£ 3 me-  ïndiè. Openbaars Gebouwen. 213 meren pilaaren , waarin de keizer dagclyks na den middag gehoor verleent aan alle, die by hem om regt verzoeken, 'terwyl alle zyne bedienden met hunne handen kruisling over clkanderen voor hem ftaan. De gemelde fchryver fpreekt ook van den berugten troon des Grooten Mogols, welke men zegt dat van louter goud is, en wiens vier voeten verfierd zyn roet groote diamanten, robynen en ander kostbaar gefteente.; maar hy geeft 'er geene befchryving van. Het gehemelte, boven den troon, is ook met diamanten bezet-; rondom hetzelve zyn franjen van paerlen, en boven het gehemelte is een pappegaai, wiens ftaart vol blaauwe faffieren en andere fleenen van verfchillende kleuren is, en die een groote robyn op de borst heeft, aan welken eene paerel, gelyk eene peer, hangt, die omtrent -vyftig karaaten weegt; zyn lyf is van goud met juweelen bezet. De twaalf' zuilen, die -het gehemelte fchraagen , zyn met veele ryen fyne paerlen omzet, en aan weêrzyde •van den troon zyn zonnefchermen van karmozyn fluweel , geborduurd met goud , en met franjen van paerlen omboord. Aan den troon ziet men eenen fabel, eene legerbyl, een fchild, eenen boog, en eenen pylkooker.vpl O 3 py-  214 Tafereel van Natuur en Konst. pylen hangen, zynde dit alles verfierd met kostbaare fteenen , in zo verre dat fommigen deezen troon, en de daar by behoorende fieraaden , twintig millioenen ponden fterling waardig gefchat hebben: maar het komt ons voor dat op dergelyke reekeningen weinig ftaats te maaken is. Men' kan niet weêrfpreeken dat de rykdommen en pragt der hofhoudinge van deezen oosterfchen monarch zeer groot zyn; en de heer Bernier meent dat het der moeite voor eenen vreemdeling wel waardig is, op het groote plein voor het paleis te zyn, om de hooge amptenaars, wanneer zy daar komen om den eenen of anderen pligt van hun ampt te verrigten, van alle kanten fraai gekleed en uitgedost, te zien aanryden op pragtig opgetooide paarden 'of olifanten, met hunne bedienden voor en agter zich; tcrwyl veeien hunner in kostbaare draagftoelen, met geborduurde kusfens agter den rug, door zes of agt mannen op de fchouderen gedraagen worden, onder het kaauwen van waterpeper , om hunnen adem zoet te maaken, daar een knegt hun een porceleinen of zilveren kwispedoor nadraagt, en een ander hen waait, en de vliegen van hun afweert met pappegaais-veeren. Wy  Indië. Openbaare Gebouwen. 215 Wy zouden hier veel meer wegens de pragt ,cn luister van den Grooten . Mogol kunnen byvoegen , wanneer hy gehoor verleent aan afgezanten, wanneer hy op de jagt gaat, en by verfcheidene andere gelegenheden; maar dat zoude ons te ver van ons onderwerp doen afdwaalen. De Mohammedaanen der Indien doen groote kosten aan hunne Moskeen, die doorgaans van hardfteen, en fomtyds van marmer gebouwd zyn; maar de muuren zyn zeer eenvoudig , en van binnen ziet men fchilderyen noch beelden. Zy zyn genoegzaam van de zelfde gedaante als die, welke wy te vooren , toen wy over het Turksch gebied handelden, befchreeven hebben , hebbende een rond dak en kleine hooge toorentjes, waarop de priesters klimmen, om bet volk tot het -gebed te verzamelen. Naauwlyks is 'er een Mohammedaan van eenigen rang , die zyne grafftede niet by zyn leeven opregt. Tot dat einde ommuuren zy een groot fiuk gronds, waarin zy eene waterkom maaken , en het welk zy met boomen en bloemen, gelyk eenen tuin, beplanten; hier-regten zy eene kleine moskee of eenen tempel op, plaatfende hun O 4- -graf  2i6 Tafereel van Natuur en Konst. graf naby denzelven. In fommigen dier tempelen houden zy telkens lampen brandende, en de priesters leezen 'er hunne wet, waarvoor zekere inkomften bepaald zyn. Sommige Tempels der Indiaanfche Heidenen zyn , gelyk wy reeds hebben aangemerkt, pragtige geftigten, zynde gebouwd van fteen, met hooge toorens , en goed uitgefneeden lystwerk; maar van binnen maaken zy eene naare vertooning, hebbende geen ander ligt dan het geen de lampen, die voor hunne afgoden branden , verfchaffen. De gedaanten deezer afgoden zyn zo verfchillcnd, en fommigen derzelven zyn zo affchuwlyk, dat het niet mooglyk is die te befchryven ; ook zyn de tempels, waarin zy geplaatst zyn, niet van eenerleie gedaante, maar eenigen zyn rond, eenigen langwerpig enz. Byna ieder koningryk en provincie in de Indien heeft byzondere godheden, en plaatst die in verfehillende foorten van gebouwen. De afgoden der Siammers zyn de pragtigften, en hunne telapoins of priesters zeer groot in getal. Zy woonen in kloosters, die met houten palisiaden omheind zyn, -en hunne kleine celletjes vertoonen zich gelyk zo veele tenten in een le-  Indië. Openbaare Gebouwen. 217 leger. In het midden der omheinde plaatfe ftaat de tempel, met verfcheidene pyramiden rondom denzelven, en eene groote meenigte van afgoden; want de Siammers hebben niet flegts, gelyk andere afgodendienaars van deeze landen, eenen oppergod , maar ook veele mindere godheden. De inkomsten van eenen deezer tempelen zegt men dat zo groot zyn, dat zy dagelyks van vyftien tot twintig-duizend pelgrims onderhoud verfchaffen. Onder deeze Heidenfche Tempels vinden wy van eenen te Golconda gewag gemaakt, die eene nis heeft,, beftaande uit eenen enkelen fteen van zulk eene verbaazende grootte, dat men vyf jaaren bezig geweest is , om dien daar ter plaatfe te brengen, terwyl 'er geduurende al dien tyd zeshonderd mannen onophoudclyk aan werkten, en het werktuig, waarmee hy daar gebragt is, door veertienhonderd osfen werd voortgetrokken. Maar onder alle de Indiaanfche Tempels zyn die van Elora, naby Doltabad, in het koningryk van Decan , de voornaamften , volgens den heer Thevenot, die eene reis derwaards deed om ze te zien, aangefpoord door het geen hy 'er te Suratte van gehoord had. On0 5 ze  218 Tafereel, van Natuur en Konst. ze reiziger verhaalt ons dat hy , op eenen ruuwen berg geklommen zynde, langs eenen weg, die uit de rotfe gegraaven, en aan den kant derzelve met eenen muur bezet was, om het vallen der rytuigen voor te komen, ecnc ruime vlakte ontdekte, in welke zich, met eene bevallige verfcheidenheid , dorpen, vlekken , tuinen , bosfchen , zaailanden, verhevene en met koepels overdekte graftomben , en de merkwaardigfle Heidenfche tempels in de Indien voor het oog opdeeden. Voor eerst werd zyne aandagt getrokken door verfcheidene hooge kapellen, by welke hy een voorportaal inging, het welk uit de rotfe gehouwen was; aan iedere zyde van hetzelve Hond een beeld van eene reuze-geltalte, mede uit de rotfe gehouwen, en dcszelfs m uuren waren met verfcheide beelden , allen leevensgrootte, bedekt. Agter dit portaal vond hy een vierkant plein van honderd fchreeden: deszelfs muuren, die uit de natuurlyke rotfe bellondcn, waaren omtrent zes-en-dertig voeten hoog, en zo glad en gelyk als of zy gepleifterd waaren. Deeze wallen waaren van onderen hol , maakende de ledige ruimte eene gailery, gefchraagd door pilaaren , die uit de rotfe zyn uitgehouwen; dezelve fchynt zo  INDIE. openbaare GeBOCWEN. 219 zo ondermynd, en zo zwak gedut te zyn, dat men naauwlyks kan nalaaten te beeven, wanneer men 'er eerst in komt. In het midden van dit plein ftaat eene kapel , welker muuren verfierd zyn met afbeeldingen van griffioenen en andere foorten van dieren. Aan weêrzyde van de kapel is eene pyramide of gedenknaald , grooter van grondvlakte dan die te Rome, maar niet fpits oploopende ; op dezelve ftond iets gefchreeven, het welk voor Thevenot onverftaanbaar was. Naby de gedenknaald aan de flinkerzyde is de afbeelding van eenen olifant leevens-grootte , even als de rest van het geftigt, maar zyn fnuit is gebroken. Aan het einde van het plein zyn wenteltrappen in de rotfe gehouwen ,• dezelven opklimmende heeft men het uitzigt op eene ruime vlakte, die zich anderhalve myl of twee mylen in langte uitftrekt, en vol is van pragtige graflieden, kapellen en tempelen, welke allen uit rotfen, die in dit gedeelte des lands in overvloed gevonden worden , gemaakt zyn. Onder deeze Heidenfche tempelen is een zeer groote in de rotfe gebouwd, hebbende een plat dak, het welk door agt ryen pilaaren,  22o Tafereel van Natour en Konst. ren, die omtrent een vadem van eikanderen afftaan, gefchraagd wordt. Deeze Tempel is verdeeld in drie deelen , beflaande het lighaam van denzelven meer dan twee derden van het geheel; het choor, het welk naauwer is, maakt het tweede gedeelte uit- en het derde, het welk het einde van den Tempel is, heeft het voorkomen van eene kleine kapelle. Jn het midden deezer kapelle, indien wy haar zo noemen moogen, ftaat een afgod van eene renzengeftalte, wiens hoofd 20 groot als een trommel is , en wiens andere leden aan hetzelve evenredig zyn. De rouuren zyn ook bedekt met gedrogtelyke afbeeldingen , en aan den buitenkant des tempels zyn verfcheidene kleine kapellen , verfierd met uitgefneedene beelden van mannen en vrouwen, die elkander omhelzen. Onze Schryver ging in verfcheidene andere ■tempelen van verfchillende gedaante , maar allen in de rotfe gemaakt, en verfierd met beelden, zuilen en pilaaren. Een derzelven is verdeeld in drie verdiepingen , met zo veete ryen pilaaren; en iedere verdieping heeft eene groote deur van vooren, met trappen, die uit de rotfe gehouwen zyn. Daar zyn ook  Indië. Openbaare Gebouwen. 221 ook verfcheidene gewelfde tempels , in eenen van welken een vierkante bron is, vol uitmuntend water. In het kort, langs deeze gantfche rots, zyn, meer dan twee mylen agtereen, menigvuldige tempels, allen toegewyd aan den eenen of anderen Heidenfchen afgod, wienst ftandbeeid op eenen pedeftal , agter in den tempel, geplaatst is. MERKWAARDIGE WETTEN , GEWOONTEN, HISTORIE, ENZ- De Heidenen van Indië trouwen hunne kinderen uit, terwyl zy nog zeer jong zyn; en zy huwelyken altyd aan iemand uit hun eigen geflagt , en die den zelfden handel dryft. Nooit trouwt een timmerman met de dogter van eenen fmit, of een weever met die van een visfcher. Maar hoe vroeg ook de ouders een huwelyk voor hunne kinderen fluiten moogen, komen egter de vereenden niet by eikanderen woonen , voor dat de vrouw twaalf jaaren, en de man eenige jaaren ouder is. Eer men toeftemming tot de trouw geeft, raadpleegt men altyd met eenen ftarrekyker of priester , of zy wel of kwaalyk ftaat uit te vallen i ook onderzoekt mea  222 Tafereel van Natuur en Konst. men welk oogenblik voor de voltrekking van het huwelyk waarfchynlyk het gunftigfte zyn zal; en wanneer alles is vastgefteld, wordt, eenige nagten agtereen, by toortsligt, door de ftraaten een groote omgang gedaan; de bruid wordt in eenen draagftoel en de bruidegom in eenen anderen, door mannen op de fchouderen gcdraagen ,• terwyl eenige fpeelende muzikanten vooruit gaan. Wanneer deeze vertooning geëindigd is, worden bruidegom en bruid aan het huis van haaren vader gebragt, alwaar zy de handen kruisling op elkandercn voegen, op eene tafel, die tusfchen beiden ftaat. De priester , beider hoofden met een kleed dekkende, fpreekt eenige gebeden uit, en geeft hun zynen zegen; nadat hy het gezelfchap met welriekend water, met faffraan gekleurd, befprengd heeft, wordt de plegtigheid beflooten , en het onthaal voor vrienden en bekenden gereed gemaakt. Wanneer een Indiaan komt te fterven ,, wordt het lyk gewasfchen, ën met de beste klederen, welke de overlcedene gewoon was by zyn leeven te draagen , opgetooid ; op eenen kleinen afftand van de ftad wordt een houtftapel opgeregt; vervolgens wordt het lyk op  Indië. Wett. Gew. Overl. enz. 223 op ccne baar gelegd , door den bramin of priester, nevens de vrienden en bloedverwanten, naar den houtftapel gebragt, en op denzelven tot asch verbrand. Indien de overleedene een perfoon van aanzien was, legt men 'er zo veel zoethouts op, dat de lugt zelve welriekend gemaakt wordt, en dit doet de uitvaart zeer kostbaar vallen. Indien het fterfgeval naby den Ganges voorvalt, wordt het lyk in dien flroom geworpen, dewyl die rivier de gereedfte weg naar het paradys geoordeeld, en door de Indiaanen als eene godheid geëerd wordt. Eene groote meenigte volks komt uit Tartaryë en andere ver-afgelegene oorden, om zich in deeze rivier te wasfehen, en van zonden te reinigen. Terwyl zy hier mede bezig zyn, roept elk hunner geduuriglyk uit: „ 6 Ganges ! zuiver my'\ De Indiaanen dompelen hunne zieken in dien flroom, om hen te doen herftellen , en indien zy kort daarna fterven, worden zy gelukkig geagt. Het water van denzelven is zo hoog in agtinge, dat het in groote meenigte naar alle deelen van Indië vervoerd wordt. Daar zyn in Indië ook eenige andere rivieren, die de inwooners als voorwerpen hunner aanbiddinge befchouwen, en waarin zy hun-  224 Tafereel van Natuur en Konst. hunne overleedene vrienden, zo wel als in den Ganges, werpen; waaruit blykt dat de gewoonte om de dooden te verbranden, in dat land niet algemeen is. Eertyds fchynt het vry gemeen geweest te zyn, dat de vrouw zich nevens haaren man verbrandde, maar deeze verfchrikkelyke gewoonte fchynt nu genoegzaam afgefchaft. De Mogol, die opperheer van het grootlte gedeelte van Indië is, duldt dezelve niet langer in zyne heerfchappyen; en de Christenen hebben in het algemeen eenen afkeer van deeze handelwyze. Het ftond egter altyd aan de keuze der vrouwe ofzy zich naar dit gebruik wilde fchikken of niet. Zy haalde zich veragting op den hals, indien zy het weigerde, maar werd voor eene heldin gehouden , indien zy moeds genoeg had om 'er zich aan te onderwerpen. Hoe zeer die gewoonte federd onlangs in Indië buiten algemeen gebruik geraakt is, heeft men haar egter uit fommigeplaatfen nog niet volftrektelyk verbannen, gelyk blykt uit het verhaal van zekeren heer, die, omtrent het einde des jaars 1751, te Inglee inBenga- len,  Indië. Wett. Gew. Overl. ENi. 22jr ' Jen, een ooggetuige van deeze ontmenschte opoiferinge geweest is. Hy verhaalt dat het naakte ligchaam van den man op eenen houtftapel van eene regelmaatige gedaante gelegd was; en dat zyne vrouw, niet boven de vyftien of zestien jaaren oud zynde, van haare vrienden verzeld, naar den houtflapel ging, wordende door haaren vader aan de eene en door haare moeder aan de andere zyde geleid. Nadat eene meenigte van voorafgaande plegtighcden verrigt waaren , ging zy zeven- of agtmaal rondom den houtflapel, in eene ernftïge en droefgeeftige houdinge, even als te vooren geleid door haaren vader en moeder. Zy klom vervolgens op denzelven, en leide zich met groote bedaardheid neder by het lyk van haaren gemaal , aan wiens hals haare handen, en aan wiens beenen haare boenen werden vastgemaakt : toen werden beider ligchaamen met zekere zalve befmeerd , en met een geelagtig poeder beftrooid ; daarna werden zy met een kleed bedekt , waarop men eenige Hukken houts lag om het neder te houden. Eindelyk flak de vader des overleedenen mans de vlam in den houtltapel, door welken zy, uit oorzaake van het. geelagtig poeder , gelyk een blikfem voortliep. Het II. Deel, P Vuur  226 Tafereel van Natuur en Konst. vuur was zo geweldig dat de aanfchouwets door de hette genoodzaakt werden om ver agterwaards te wyken, en dat alles in den tyd van eene uure genoegzaam geheel tot asch verteerd was. De rouw, die in Indië gebruiklyk is, beftaat in het draagen van een gefcheurd en haveloos gewaad i de vrouwen fcheeren, wanneer haare mans dood zyn, haare hoofden, maar de mans fcheeren , by het overlyden der vrouwen, de hunne nooit,- zelfs fnyden zy hun hair niet af, ten zy een vader of vorst geflorven is. Daar onthoudt zich nog eene volkplanting van oude Perfiaanen, Gauren genaamd, die naar Indië vlugtten, toen de Mohammedaanen Perfië veroverden, te Suratte, naby welke ftad zy eene verzamelplaats voor hunne dooden hebben. Zy gelooven hunne geflorvene vrienden geen' grooter dienst te kunnen bewyzen , dan dat zy hunne lyken door roofgedierte laaten verflinden. In deeze verzamelplaatfe, die door eenen muur, van twaalf voeten hoog en honderd voeten in zynen omtrek, beflooten is, maaken zy hoogten, waarop de ligcuaamen hunner dooden ten prooi  Indië. Wett. Overl. Gew. enz. 227 prooi van gieren en andere roofvogelen gelegd worden. Weinige volkeren gaan die van Tonquin in de regtsoeffeninge te boven; want fchoon zy geene geregtshoven hebben, mag egter iedere byzondere overheid eenen kwaaddoener voor zich doen brengen, en naar de wetten van het land, zonder eenige regtsplegtigheden, een vonnis over hem vellen, het welk onmiddelyk wordt uitgevoerd. Dewyl zy de hoofden van geene anderen dan van misdaadigen fcheeren, worden zulken, die het gelukt uit de gevangenisfe te vlugten, ligtelyk ontdekt, en by den bevelhebber der provintie gebragt. Moordenaars worden onder hen onthoofd met een llagzwaard; en zelfs in gevallen , waarin de misdaadige reden heeft om op vergiffenis te hoopen, doet de regter hem. een hoopje gras in zynen mond houden, om te kennen te geeven dat hy een beest geworden is. Diefftal wordt geftraft met het affnyden van het een of ander lid, naar de natuur van de misdaad ; zodat fomtyds een lid van een vinger, fomtyds de gantfche vinger, en ook wel de geheele hand wordt afgefneeden. Voor andere misdaaden worden Pa de  ■228 Tafereel van Katdür en Konst. de kwaaddoeners met yzeren ketenen en groo"te houten blokken belaaden; en niet zelden worden hun zwaare planken , gelyk eene kaak gemaakt, om den hals gehangen, welke zy eene maand lang draagen moeten: maar de gemeende draf is dat zy met gefpleeten riet op hunne naakte ligchaamen geflagen worden. Die hunne fchulden niet betaalen, worden dikwyls veroordeeld om voor hunne fchuldeifcheren te werken, totdat zy voldaan zyn , geduurende welken tyd zy van ryst en water leeven, ei zodaanige andere draden, als hunne fchuldeifchers goedvinden, draagen moeten. De Tonquinfche meisjes draagen zorg om haare tanden wit te houden, totdat zy omtrent twaalf jaaren oud zyn,- wanneer zy diezo zwart als git verwen, met het vogt van zeker gewas, het welk zy drie dagen agtereen in haaren mond houden; maar hetzelve is van zulk eene vergiftige hoedaanigheid , dat zy 'er niets van moeten doorzwelgen. De vrouwen hebben niet flegts zin in zwarte tanden , maar ook in lange nagelen. De man mag zyne vrouw naar zyn welgevallenverdooten ; maar de vrouwen kunnen tot geene egtfeheiding komen , dafi by zeer ongein ee-  Indie'. Wett.Gew. Overl. enz. 229 .mcenc gelegenheden. Zy eeten met twee vergulde en verniste ftaafjes, die hun tot vorken dienen; en wanneer de man de vrouw verftooten wil-, neemt hy een van zyne eige.ne ftaafjes, en een van die zyner vrouwe, en breekt dezelven in Hukken; waarna elk hunner de helft der ftukken neemt, en .die in eenen zyde lap naait. Indien eene vrouw van overfpel overtuigd is, wordt zy voor eenen olifant geworpen , die , enkel tot dat einde opgebragt zynde, haar eenen ftoot met zynen fnuit geeft, en haar, zoras als zy op den grond valt, vertrapt. Tavernier zegt dat de Heidenen, in de Mogolfche hcerfchappyen , wanneer een kind niet .zuigt, het in een linnen kleed wegdraagen, :cn aan den tak van eenen boom hangen, alwaar zy het van 's morgens tot 's avonds laaten, wanneer zy het weder haaien. Indien het dan weder weigert te zuigen, binden zy het drie dagen daarna nog eens.; en blyft het de borst fteeds weigeren , zo gelooven zy dat het een duivel is, en verdrinken het. Terwyl deeze proef genomen wordt , pikken de kraaijen dikwyls een of beide de oogen van het kind .uit; het welk de reden is , dat voelen der P 3 In-  230 Tafereel van Natuur en Konst. Indiaanfche Heidenen maar een oog hebben, of gantsch blind zyn. De Braminen of Indiaanfche priesters van de godheid Brama, zoeken zodaanigen, die ziek zyn, aan om legaaten aan de kerk te maaken, waarvoor zy den overleedenen een gefchrift in handen geeven, om hun in de andere waereld voor eenen wisfelbrief te dienen, door welken tienmaal de waarde van het legaat getrokken wordt op den eenen of anderen heilig, die in het paradys handel dryft. Zy doen het gemeen gelooven dat hunne godheden even als menfehen eeten; en opdat zy ■overvloediglyk van goede fpyzen moogen voorzien zyn, maaken zy hen van eene reu zengeftalte, en geeven hun eenen gedrogtelyken buik; indien het volk in het offeren aan deeze afgoden nalaatig is, en dus de Bramins geen genoegzaam onderhoud voor hunne huisgezinnen krygen, dan bedreigen zy het met de gramfchap van deeze goden. Het volk gelooft dat 'er iets zo goddelyks in eene koe plaats heeft, dat hy, die zich met de asfche van eene, die door eenen Bramin is verbrand geworden, beftrooijen kan, gelukkig is; en het agt hem zalig, die in de angflen des doods den  Indië. Wett. Gew. Overl. enz. 231 den ftaart van eene koe mag aangrypen; want zy gelooven de ziel verhuizing , en denken dat de ziel fomtyds m dat beest wederkeert, het welk zy voor eene zeer groote eer houden. De zielen van ondeugenden verbeelden zy zich dat in de ligchaamen van honden, zwynen en andere onreine dieren komen. Hierom onthouden zy zich van het vleesch van alle leevende fchepfelen, en dooden niets dat leeven ontvangen heeft, uit vreeze dat zy de ziel van eenen vriend of bloedverwant van haare woonplaatfe berooven mogten. Daar is eene geestlyke orde onder dc Bramins, Faquirs genaamd, die gelofte van armoede en onthoudinge doet, en de verfchrikkelykfte pynen uitftaat , om de gunst van Brama te verkrygen. De grootheid deezer pynen is genoegzaam ongelooflyk voor hun die 'er geene ooggetuigen van geweest zyn; fommigen ftaan jaaren agtereen op eenen voet, met hunne armen aan den balk van een huis, of aan den tak van eenen boom gebonden. Door dit middel blyven hunne armen dien ftand behouden, en zyn hun nooit van eenig nut: anderen zitten in de zonne, met hunneaangezigten naar omhoog, zo lang, totdat zy P 4 bul  232 Tafereel van Natdcr en Konst. buiten ftaat zyn om dien ftand hunner hoof. den te veranderen. Jn alie deezen gevallen meent het gemeen een verdienftelyk werk te doen, met hun voedzel te bezorgen. Wanneer de Zamorin, of keizer van Calicut,aan de Malabaarfche kust, trouwt, moet hy met zyne bruid geene gemeenfchap altoos hebben, voordat de opperpriester haar bcflaapen heeft, voor welke dienst hy vyfhondcrd kroonen ontvangt; en, indien het hem behaagt, mag hy haar gezelfchap drie nagten behouden. Deeze gewoonte heeft veld gewonnen , door het gevoelen dat de eerde vrugt van haar huwelyk een heilig offer zyn moet voor de godheid, welke zy dient. De edelluiden , die eene maagd trouwen, betaalen ook de mindere priesters voor eenen dergelyken dienst. Eene adelyke dogter in dit koningkryk mag zeven, ja zelfs twaalf mannen na eikanderen trouwen; de eerfte man blyft by haar inwoonen, totdat zy eenen tweeden neemt, waarna de mans by beurten by haar woonen, naaide eerderheid van hun huwelyk, agt of tien dagen lang, naar maate zy den tyd onder elkanderen bepaalen kunnen ; en hy, die by haar woont, voorziet haar» geduureude den tyd  Indië. Wett. Gevv. Overl. enz. 233 tyd der famenwooninge , van onderhoud. Wanneer de man, wiens beurt hem tot haar roept, in het huis komt, laat Iiy zyne wapenen voor de deur, en niémand mag die, op ftraffë des doods, wegneemen of binnen treeden : maar indien 'er geene wapenen voor de deur zyn, mag ieder haarer bekenden haar vryclyk komen bezoeken. Zo lang als de famenwooning duurt, dient zy haaren man voor fpysbezorgfter en kok : ook draagt zy zorg om zyne kleedcren en wapenen fchoon te houden. Wanneer zy een kind krygt, noemt Zy den vader, die voor deszelfs opvoeding zorgt, nadat zy het gezoogd heeft. Maar dewyl het onmooglyk is de waare erfgenaamen aan te wyzen , zo vervalt de nalaatenfchap der mannen aan hunne zusters kinderen; en, indien 'er die niet zyn, aan den naasten bloedverwant van de grootmoeder. Deeze adelyke juffers moeten egter niet bcneeden haaren rang trouwen, indien zy de ftraf van verlaagd te worden ontgaan willen, < Naar de vastftelling van Attingo, aan de Malabaarfche kust, moet het land altyk geregeerd worden door eene koninginne, die nooit trouwen moet, maar opdat 'er geene erfgenaaP 5 men  §34 Tafereel van Natuur en Konst. men uit haaren bloede ontbreeken moogen, mag zy zulken en zo veelen ais het haar behaagt, de eer van haare bedgemeenfchap vergunnen. De fchoonfte jongelingen, die omtrent het hof woonen , maaken gemeenlyk haar ferail uit. De zoons hebben den rang van edelluiden; maar de dogters alleen hebben het regt van opvolginge. De kinderziekte is zo verfchrikkelyk in het koningryk Pegu, en vooral wordt zy in de provintie Kirian zo befmettelyk geoordeeld, dat, indien iemand van dezelve wordt aangetast, al het volk uit de nabuurfchap twee of drie mylen ver wykt, en daar nieuwe huizen van riet bouwt, laatende den zieken eenen pot met water, eene korf met ryst, en eenige aarden potten, om dezelve in te kooken. Indien de lyder kragten genoeg heeft om op te (taan, en zyne ryst te kooken , kan hy herftellen; maar zo niet , moet hy zonder byftand fterven. Wanneer hy twintig jaaren daarna nog leeft, voeren zy hem weg , en brengen hem naar hunne nieuw gebouwde ilad, van welke zy hem burger maaken. De zuiver-proef wordt in het koningryk Pe-  Indië. Wett. Gew. Overl. enz 235 Pegu dikwyls in het werk gefield, om geheime moorden, dieveryen of valfche eeden te ontdekken. Eene der wyzen, op welke men haar oeffent, is dat men den befchuldiger en befchuldigden eenige raauwe ryst in hunne monden doe neemen, in de veronderfteilinge dat hy, die aan de hem opgetygde misdaad, of aan valfche betigtingc fchuldig is, dezelve niet ligtelyk door-kan zwelgen. Eene andere wyze van beproevinge is, dat zy eenen Haak in eene rivier zetten, en denzelven door beide de partyen doen vasthouden , houdende haare hoofden onder water, wanneer hy, die het langst kan blyven zonder adem te' haaien, voor den perfoon, die geloof verdient, doorgaat; en hy, die door deeze proeve wegens de hem te last gelegde misdaad, of wegens valfche befchuldiging overtuigd wordt, moet drie dagen en drie nagten,' met zynen hals in de flokken, zonder eeten of drinken blyven liggen, en wordt daarenboven gebannen. Zy hebben ook de gewoonte om de bloote hand in kookende olie of gefmolten lood te fleeken, om zul ken, die van haatelyke misdaaden befchuldigd worden te zuiveren : en wanneer de befchuldigde zich brandt, zo moet hy de ftraf, op de misdaad ge-  23^5 Tafereel van Natudr en Konst. gefield, ondergaan. Dit alles maakt het volk zeer omzigtig in eikanderen aan te klaagen. Wat de historie van Indië betreft , het fchynt dat weinig meer dan de naam van dk land den ouden bekend geweest is. Men zegt dat Semiramis, kort na de opregting der Asfyrifehe monarchye, haare wapenen in Indië overbragt, -en men meent dat Bacchus een gedeelte van dat land veroverde ; maar de inval van Alexander in hc: zelve, na de vastftelling van het Griekfche keizerryk, is ontwyffelbaar. Geen van deeze overwinnaaren behield egter, indien hy daar al eenige veroveringen deed, de bemagtigde plaatfen lang genoeg, om den ftaat van het land te leeren kennen, of deszelfs grenzen en gelegenheid te kunnen befchryven. De Romeinen hebben nooit poogingen aangewend , om het onder hunne hcerfchappy te brengen. Indien was waarfchynlyk eerst uit Perfiè' bevolkt, grenzende dat koningryk naast aan deeze landftreek, en wel aan den kant van Mefopotamië, alwaar het fchynt dat de nakomelingen van Noach zich na den vloed het jeerst hebben neergezet. Doch wie ook de eer-  Indië. Wett. Gew. Overl. enz. 237 eerfte inwooners moogen geweest zyn , ds Ethiopiërs maakten zich wel haast meesters van het zuidelyk gedeelte van Indië, gelyk blykt , omdat hunne nakomelingfchap daa7 ftccds is blyven woonen , zynde 'er in dat gantfche land geene anderen dan zwarten te vinden. Dat deezen van den zelfden oorfprong zyn als de Ethiopiërs is baarblyklyk, niet flegts uit hunne lange hairen , maar ook hunne regelmaatige weezenstrekken , zeer veel verfchillende van de Guineefche zwarten ; dat de oorfpronglyke bewooners van dit gedeelte van Indië zwarten waren , is onwaarfchynlyk , omdat geene inboorelingen van de andere deelen van Indië zwarten zyn, fchoon zy veel nader aan de linie liggen. Het volgende volk dat de ftranden van Indië bezat, beftond uit Arabieren; want genoegzaam de gantfche kust was onderworpen aan Arabifche of Mohammedaanfche vorsten, toen de Portugeezen hier in den jaare 1500 aankwamen; en deezen hebben de Ethiopiërs waarfchynlyk uit hunne bezittingen verdreeven, en naar het midden des lands gejaagd, het welk zy nog bewoonen. Vervolgens blykt dat de Mogolfche Tartaaren , omtrent het  238 Tafereel van Natuur en Konst. het jaar 1400, onder het geleide van TamerJan , eenen inval in Indië gedaan hebben. Tamerlan ftelde zynen derden zoon , Miracha, in het noorden van Indië en Perfië, onder den naam en tytel van den Grooten Mogol, welken tytel zyne nakomeiingfchap, de keizers van Indostan, nog ten huidigen dage blyft behouden; maar het zuidelyk gedeelte van Indostan werd niet te onder gebragt voor den tyd van den keizer Aurengzeb, die zyne regeering begon in den jaare 1667, en ftierf in den jaare 1708 : de tegenwoordige Groote Mogol is zyn agter-kleinzoon. Wat de koningen aan de andere zyde van den Ganges betreft, wy weeten weinig van hunne historie; ook is ons niet bekend of zy eenige gefchreevene berigten, wegens voorige tyden, hebben of niet. CHI-  239 CHINA en JAPAN. algemeen berigt wegens hetzelve. Van de Indien gaan wy natuurlyker wyze over tot het groot, oud en magtig China, het welk het oostelyklie land van gantsch Azië is. Wy hebben goedgevonden om - van China en Japan te famen te fpreeken , omdat ons wegens het laatstgenoemde land zo veele byzonderheden niet bekend zyn, dat zy ftoffe voor een onderfcheiden hoofdftuk kunnen uitleveren. Het koningryk China , het welk ook Chineesch Tartaryë bevat, is gelegen tusfchen de vyf-en-negentig en honderdvyfendertig graaden ooster langte, en tusfchen de twintig en vyf-en~vyftig graaden , noorder breedte. Deszelfs grootfte langte van het westen naar het oosten, is omtrent tweeduizend mylen; en de grootfte breedte van het noorden naar het zuiden, zestienhonderd mylen. Het grenst ten noorden aan Rusfisch Tartaryë; ten oosten aan de Stille Zee, die het yan Noord-A- me-  240 Tafereel van Natuur en Konst. merica fcheidt; ten zuiden aan de Chineefcbe Zee; en ten westen aan het koningryk Tonquin, en de Tartaarfche landen van Thibeten Rusland. In het algemeen wordt dit groote ryk verdeeld in zeven voornaams deelen. i. Heeft het aan het noorden van eenen verbaazenden muur, die China van Tartaryë fcheidt, en de Chineefche muur genoemd wordt , de provintie Niuche met de hoofdftad van den zelfden naam ; de provintie Corca , welker hoofdftad Petcheo is, en de provintie Laotonge, welker hoofdftad Chinyam is. 2. Binnen den muur en naast aan denzelven, heeft men de provintie Pekin, en derzelver hoofdftad van den zelfden naam; de provintie Xanfi, welker noofdftad Tayen, en de provincie Xenfi, welker hoofdftad Sigam is. 3. Aan de kust zyn de provintiën Xanbum, waarin de hoofdftad Cinchis is; Nanking, met haare hoofdftad van den zelfden naam; en Chiam, welker voornaamfte ftad Nimpo is. 4. De middelandfche provintiën zyn Hönari , met haare hoofdftad van den zelfden naam ; Huquam, welker hoofdftad Toangfu; en Kiamtf, welker hoofdftad Nankan is. 5, De zuidelyke pro-  China en Japan. Algemeen Berigt. 241 provintiën zyn Fokiën , wier hoofdftad Fochen Amoy is; Canton , welkër hoofdftad den zelfden naam voert; en Quamfi, welker hoofdftad Quelin is. 6. De westelyke provintiën zyn Sachuen, waarin de hoofdftad Theinteu is; en Quechau en Yunam, welke beide provintiën den naam haarer byzondere hoofdlieden draagen. 7. De Chineefche eilanden zyn Formofa, en deszelfs hoofdftad is Tambay; Ainan, welks hoofdftad Lincato :s; Macao, waarvan de hoofdftad den zelfden naam draagt; en de Basfiche eilanden. De Japanfche eilanden , gelegen in de Chineefche zee, tusfchen de honderd-dertig en honderd-vier-en-veertiggraaden oosterlangte , en tusfchen de dertig en veertig graaden noorder breedte, bevatten eigenlyk Japan of Niphon, welks hoofdftad Jeddo is; Tonfa en Bongo, ieder van welken den naam zyner hoofdftad behoudt; en Disnia, welks hoofdftad Nangafaque is. In China zyn weinige bergen; de hoogfte zyn in Chineesch Tartaryë, en op de grenzen van China; maar in Japan zyn eenige zeer hooge bergen, en inzonderheid is 'er in ei- H. Deel. Q gen-  242 Tafereel van Natuur en Konst. genlyk Japan , of het eiland Niphon , een berg van zulk een verbaazende hoogte,.dat hy op zee veertig mylen ver kan gezien worden , fchoon hy agttien mylen van het ftrand af is. De voornaamfte rivieren van China zyn: i. De Yamour, welke Rusfisch van Chineesch Tartaryë fcheidt. Zy heeft haaren oorfprong in Rusfisch Tartaryë, en valt, van het westen naar het oosten loopende, in de zee van Corea, tegenover het land van Jesfo. 2. De rivier de Argun, die haaren oorfprong heeft in een meir van Mogolsch Tartaryë, loopt van het zuiden naar het noorden, en valt in de rivier de Yamour , maakende de westelyke grensfeheiding tusfchen Chineesch en Rusfisch Tartaryë. 3. De Croccens, ook Hoambo, of de Geele Rivier genaamd, heeft haaren oorfprong in Tartaryë , loopt van het westen naar het oosten, en kromt zich, in dc provintië Xenfi, binnen den grooten muur komende , naar het zuid-oosten , waarna zy zich in de golf van Nanking ontlast. 4. De rivier de Kiam, of de Blaauwe Rivier , heeft haaren oorfprong in de provintië Yimaro, en valt, naar het noord-oosten loopende , ook in dc golf  China en Japan. Algemeen Berigt. 243 golf van Nanking. 5- De rivier de Tay heeft haaren oorfprong in de provintie Queeheu, loopt zuid-oostwaards naar de rivier van Canton, en valt in de Chineefche zee , by het eiland van Macao. Behalven deezen en veele andere rivieren , is 'er een groot aantal van bevaarbaare kanaalen in China ;fommigen derzelven zyn van zulk eene verbaazende uitgeflrektheid, dat zy wel duizend mylen lang zyn, en diep genoeg om door zwaar gelaaden fchepen bevaaren te worden. De voornaamfte kanaalen zyn aan de kanten met fteen opgehaald ; en wanneer de vaartuigen niet zeilen, worden zy door menfehen voortgetrokken. In China zyn zo veele huisgezinnen, die hunnen gantfehen leeftyd op het water doorbrengen, dat , volgens het verhaal van fommige fchryveren, in dat land haast zo veel. volks te water als te land leeft. De lugt van China, door zo veele verfchillende ftreeken loopende, verfchilt zeer veel in de onderfcheidene provintiën. Het zuidelyk gedeelte van dit ryk , het welk onder den keerkring van de kreeft ligt, is ongemeen heet, en heeft zyne vaste tyden van regen, even als andere landen, die onder de zelfde Q 2 pa-  244 Tafereel tan Natuur en Konst. parallelen liggen ; in het middelfte gedeelte vindt men eene gemaatigde lugtgefteltenis en eenen helderen hemel; en de noordelyke deelen zyn koud, en onderhevig aan de zelfde onftuimige buijen als andere noordelyke landen. In deeze verfcheidenheid van lugtftreeken hebben de Chineezen alle vrugten en voortbrengfels der aarde, die in heete en koude plaatfen gevonden worden; en dewyl zy eenen vrugtbaaren grond hebben, ontzien zy geene moeite om dien te verbeteren. Geen land verfchaft beter of meer ruuwe zyde dan China; en Chineesch en Japanseh porcelein zyn byzonderheden, welke alleen in die landen vallen. In Japan zegt men dat de winters ongemeen koud zyn, het welk veroorzaakt wordt door de groote meenigte van fneeuw, die daar valt, zo wel als door de zwaare regens en guurc winden, waaraan deeze eilanden , die hoog liggen, telkens zyn blootgeftcld. Men heeft 'er ook geweldige Rormen en orkaanen, en inzonderheid wordt 'er door zwaaren donder en wcerligt dikwyls groote fchade veroorzaakt: de grond van de Japanfche eilanden fs, over het algemeen genomen, zeer vrugt- baar,  China en Japan. Nat. Zeldzaamh. 24.5 baar, en verfchaft overvloed van de fchoonfie en witfte ryst. NATUURLYKE ZELDZAAMHEDEN. DIEREN. China beide en Japan hebben de meesten Dieren , die in Europa gevonden worden , en in geene mindere hoeveelheid. De Chineefche Paarden zyn maar van eene gemeene grootte en fterkte: maar men krygt 'er Paarden uk Tartaryë-, die fterker en van meer dienst zyn. De Paarden van Japan zyn niet groot, maar zeer fraai, en merkwaardig om hunne gezwindheid. In China zyn ook Kameelen , Muilezels en andere Vragtbeesten. Men vindt 'er wilde Muilezels, die naauwlyks ergens anders toe dienen dan om gegeeten te worden. Zy zyn van de zelfde gedaante en grootte als de onzen in Europa, maar zo ros niet Van kleur, en zo gezwind dat men ze bezwaarlyk kan dooden, tenzy ze nog jong zyn ; hun vleesch , zoet en malsch zynde, vindt veele liefhebbers, inzonderheid onder de Tartaaren. Men fpoort hen op door Q 3 de  246 Tafereel van Natuur en Konst. de hoopen aarde, welke zy opwerpen, om aan de wortels te komen, die zy tot voedfel gebruiken. Zy worden met honden nagejaagd , en men veronderftelt dat zy hunne foort voortplanten. Buffels zyn in deeze oosterfche landen zeer gemeen; en daar is eene foort van Schaapen met lange flaarten, even ajs men in Turkyë vindt. Op de bergen en in de bosfchen is eene meenigte wild gedierte'van verfcheidene foorten, als Boeren, Zwynen, Wolven, Luipaarden en Tygers, welke laatften men zegt dat zeer vinnig en gevaarJyk zyn, dewyl zy gemeenlyk met groote hoopen hunnen roof gaan zoeken. Olifanten worden meestal gefokt in de provintie Junnan, maar men vindt ze ook in de meeste andere deelen van het ryk; zy worden tam gemaakt m de Heden en dorpen van Japan. Men heeft 'er overvloed van Haazen, Herten en ander wild, welks vellen tot groot voordeel worden aangewend. De Zwynen zyn 'erzwart, en hebben buiken, die tot op den grond toe nederhangen. Daar is eend" meenigte Ganzen, Eenden, en allerlei Gevogelte; en de bosfchen zyn vervuld met Arenden, Kraanen, Fazanten , Pelikaanen, en veele andere vogelen die in Europa zeer wel bekend , behalven ven fciiei-  China en Japan. Nat. Zeldzaamh. 247 fcheidene, die aan deeze oosterfche landen in het byzondèr eigen zyn. De rivieren, gragten en meeren zyn wel voorzien van verfcheidenheid van Visch ; en in de vyvers der liefhebberen , zegt men dat 'er een van eene zonderlinge foort is, de Goud- en Zilver-Visch genaamd, die eene byzondere befchryving verdient. Dit fchoone dier is gemeenlyk byna drie of vier duimen lang , en van eene evenredige dikte. Het mannetje heeft eene zeer fraaije roode kleur van den kop af tot aan zyn mid> del toe; en vandaar tot aan het uiterfte van den fiaart is hy van eene zeer fchitterende goudkleur , welke ons fchoonlte verguld in luister ver te boven gaat. Het wyfje is wit, en baar ftaart, en een gedeelte van haar ligchaam vertoont zich, als of 'er zilver over geftreeken was. De (taarten zyn niet plat en gelyk, als die van andere visfchen; maar hebben eenigzins de gedaante van een bloemtuiltje, cn zyn dik en lang, welke gedaante,gevoegd by eene juiste evenredigheid ,totde fchoonheid van het dier zeer veel toebrengt. Deeze visch is zeer teder, en vatbaar voor de minfte ongefteltenisfe in de lugt; zodat groote hette of Q 4 kou-  24.8 Tafereel van Natuur en Konst. koude, fterk;? reuken, het affchieten van een kanon, of iets dergeiyks gevoelige aandoeningen in hem verwekt , ja hem fomtyds het leeven kost. Zy , die Goud- en Zilver-Visfehen m vyvers of kommen in hunne tuinen houden , zetten doorgaans eenen grooten aarden pot, die vol gaten is, het onderfte boven in het water, opdat de visfehen 'er by heet weer in moogen fchuilen, en tegen het fteeken der zonne befchut zyn; dikwyls ftrooijen zy ook tot het zelfde einde bladen van het een of ander gewas op het water. Weinig voedfel, het welk doorgaans beftaat in kleine wormp. jes, die in het water hun aas zoeken, is hun genoeg; maar niets ftnaakt hun beter dan zekere foort van pap, die van ouwels gemaakt, en best naar hunne tederheid gefchikt is. In de zuidelyke deelen van het land tcelen zy ongemeen fterk voort, indien men ilegtszorgt om hunne eijeren, die op het water dry ven, te bewaaren. Deeze eijeren worden doorgaans opgenomen,en in kleine potjes gelegd, waarin zy aan de zonne bJootgefteld, en door de warmte uitgebroeid worden. Wanneer de visfehen omtrent eenen duim lang zyn, kunnen zy veiliglyk in ruimer bewaarplaatfen gebragt worden. De  China en Japan. Nat. Zeldzaamh. 249 De Chineezen hebben niet flegts den goudvisch; maar ook eenen vogel, die den naam van Kinki of Gouden Henne heeft, wordende dus genaamd om zyne uitmuntende kleur en gedaante, zo wel als om zynen uitneemenden fmaak, welke men zegt dat dien van de beste fazanten overtreft. Zyne vederen zyn van een fchoon blaauw en rood, bevallig gefchaduwd aan het einde van de vleugelen en den ftaart, en gefchakeerd met veele andere kleuren. . De Louwa of Visfcher-vogcl van China is eene zeer groote zeldzaamheid , indien de berigten, welke wy wegens denzelven hebben, geloof verdienen. De vogel is zo groot als onze reiger; maar zyne gedaante is overeenkomstiger met die van de rave; hy is platvoetig, en heeft eenen langen krommen bek. De visfehers brengen hem op om visch te vangen ; en maaken hem zo handelbaar en gehoorzaam als de liefhebbers van de jagt hunne valken of patryshonden. Wanneer zy in de zee of in de rivieren gaan visfehen, zitten eenigen van deeze vogelen , op den kant van de fchuit, naar het bevel van hunnen mees-ter te wagten; zoras als de visfeher fpreekt, Q 5 vlie-  250 Tafereel van Natuur en Konst. vliegen zy weg, en ieder hunner gaat afzonderlyk zynen roof zoeken. Wanneer 'er een is, die eenen visch gevangen heeft , brengt hy dien by zynen meester in de fchuit, en vliegt dan weder weg om meer te haaien. Dewyl visch het natuuriyk voedfel van deeze vogelen is, behoeft men hen dien niet te leeren vangen; maar het komt daarop aan dat men hun belette het geen zy vangen door te zwelgen, en hen gewenne het aan hunnen meester te brengen. Tot dat einde wordt hun een band om den hals gedaan, die zo ftyf wordt aangehaald, dat zy geene dan zeer kleinen visch kunnen inflokken, terwyl hun egter lugts genoeg gelaaten wordt om te ademen ; en wanneer zy visch genoeg gevangen hebben om hunnen meester te voldoen, doet hy hun den band af, en laat hen voor hun zeiven werken. De vernaaien der reizigers verfchaffen ons berigten , wegens ongemeene flangcn , die in China gevonden worden , maar naar onze gedagten gelyken zy te veel naar verdigtfels, om 'er ons mede op te houden; en om in geene herhaalingen te vervallen , zullen wy niet van Dieren fpreeken, welke aan China niet  China en Japan. Nat. Zeldzaamh. 251 niet in het byzonder eigen zyn, maar ook in andere landen gevonden worden. GEWASSEN. Onder alle de gcwasfcn, welke China en Japan verfchaffen, is de Thee of Thee-plant een van de merkwaardiglie , omdat haare bladeren in zeer groote meenigte naar Europa vervoerd worden , alwaar zy , afgetrokken zynde, eenen zeer fmaakelyken drank uitleveren, die dagelyks , inzonderheid in GrootBrittanje, Holland, Vrankryk en de meeste andere landen, door luiden van byna allerleien rang en ftaat, gebruikt wordt. Deeze plant is eene foort der veelmannetjes planten van Linrieus; de krans beftaat uit zes groote holle en gelyke bloembladen; de vrugt is gevormd uit drie klootfche ligchaamtjcs, die aan elkandcren vast groeijen; zy bevat drie huisjes, in ieder van welken , een bolrond zaadje, van binnen hoekig, bellooten is. Dit gewas groeit op tot de hoogte van vyf of zes voeten; de wortel verfpreidt zich en is vczelagtig; de bladeren zyn omtrent anderhalven duim lang, fmal, puntig aan het einde, en getand, even als die van onze roozen of egelantieren. Het is altyd groen , en wordt voort-  252 Tafereel van Natudr en Konst. voortgeteeld door middel van zaaden , waar van 'er agt of tien by eikanderen in 'een gat gelegd worden ; en de planten , die opkomen, worden vervolgens in eenen daar toe gefchikten grond verpoot. Zy tieren best en geeven de beste Thee, wanneer zy aan de* zuider-zonne zyn blootgefteld; maar daar is eene foort, welke groeit, zonder dat men zich eenige moeite gceve om haaren groei te bevorderen; dezelve is wc! minder van waardye, maar wordt dikwyls door geringe'luiden gebruikt. De Chineezen weeten niets van de verfchillende benaamingcn, welke in Europa dienen, om de deugd en den prys van de Thee teon. derfcheiden. Schoon 'er ongetwyffeïd verfcjieidene foortcn zyn, erkent men egter in het algemeen , dat zy van de zelfde plant voortkomen, en alleenlyk in welriekendheid en kleur, en dergelyke byzonderheden verfchillen, naar de verlcheidenheid van grond, den tyd der inzamclingc , en de wyze der bcreidinge. De ^owi , Bohi, of Thee-boey, wordt zo niet genoemd naar de bergen van' Ffikiën, waar men zegt dat de beste van die foort groeit; maar naar haare donkere of zwart-  China en Japan. Kat. Zeldzaamh. 253 zwartagtige kleur. Zy verfchilt voornaamelyk van de Groene Thee, omdat zy zes of zeven weeken vroeger wordt ingezameld, dat is in Maart of April, naar dat het weer zulks toelaat, wanneer de plant in vollen bloei is, en de bladeren vol fap zyn; daar de andere, door zo veel langer aan den boom gelaaten te worden, een groot gedeelte van haar fap verliest, en van kleur, fmaak en kragt verandert, zynde fcherper op de tong , en meer famentrekkend voor de maag. De Groene Thee is in China meest in agtinge en gebruik, en de Thec-boey fchynt 'er nog geene twee eeuwen bekend geweest te zyn ; want een verftandig Hollander, die, omtrent honderden vyftig jaaren geleeden, geneesheer van den keizer van Japan was, verhaalt dat hy gehoord had dat de Thec-boey of Zwarte Thee in gebruik raakte; maar na de allcrnaauwkeuriglte nafpooringen, kon hy dezelve niet ontdekken, en dit deed hem gelooven dat het gerugt valsch was. Hieruit is het waarfchynlyk, dat certyds al de Thee te gelyk werd ingezameld; maar dat, federd de ontdekking van de zagtheid en uitmuntendheid der Theeboey , de proeven verder voortgezet zyn, door haar op onderfcheidene tyden in te za- me-  254 Tafereel van Natdur en Konst. melen; want dï. Cunningham, een Engelsch geneesheer te Chufan, berigt ons in de Philofophical Tranfactions dat de Thee-boey, welke hy de eerfte knop noemt, in het begin van Maart, de Keizers Thee in April , en de Groene Thee in May en Juny wordt ingezameld. Verder moet men aanmerken dat het geen de doótor de eerfle knop noemt de fynlïe foort van Thee-boey is , en dat 'er verfcheidene graaden van grofheid in de bladeren zyn , naar maate zy meer of min volgroeid en uitgezet zyn; want gedtiurende alle de maanden der inzamelinge zyn de bladeren, die naast aan den top van het gewas zyn, de fynfte en duurfte, en zy worden grover naar maate men nader aan den grond komt. Wat de wyze om de Thee te bereiden betreft, de Thee-boey wordt eerst in de fchaduwe gedroogd , en vervolgens aan de hette der zonne blootgelleld, of op een langzaam vuur in aarden pannen gezet, totdat zy tot kleine blaadjes, gelyk wy haar zien, gedroogd is. De andere foorten worden doorgaans in de zonne, zoras als zy ingezameld worden , te droogen gelegd , fchoon de heer Cunningham ons zegt dat Theeboey in de fchaduw, en de Groene Thee in dc zonne gedroogd wordt. Het  China en Japan. Nat. Zeldza amh. 255 Het is zeer zeldzaam Thee te vinden, die volkomen zuiver is, dewyl de Chineezen 'er doorgaans andere bladen onder mengen, om den hoop te vergrooten; fchoon men zoude dekken dat de prys al te laag is, om hen tot zulk eene bedriegery te doen befluiten; want zy kost hun doorgaans maar drie duivers het pond, en nooit meer dan negen duivers; zodat het waarfchynlyk is dat de oorzaak der grootfte vervalfchingen by de opkoopers moet gezogt worden. Thec-boey is, indien zy goed is, van eene donkere kleur, gekruld en droog, en heeft eenen aangenaamen reuk. De deugd van Groene Thee is ook te kennen aan haare kronkeligheid, welriekendheid en blceke kleur, met eenen blaauwen weêrfchyn ; want zy is niet goed, indien eenige bladen een donker of bruinagtig voorkomen hebben. Wat de eigenfehappen van de Thee betreft, menigvuldig zyn desaangaande de twisten der geneeskundigen (*); maar de Chineezen houden (*) Dr. Quincy fpreekt van de Thee, en inzonderheid van de Groene, als van een der heilzaamfte gewasfen, het welk 'immer onder voedfcl of geneesmiddelen gebruikt werdt ; maar dr. James zegt dat, welke kragten ook aan de Thee worden tocgefchreeven, of  2j6 Tafereel van Natütjr en Konst. den haar voor een uitmuntend middel om het bloed te temperen en te zuiveren , om de harfens en maag te verftèrken, om de vertecring, het zweeten en andere ontlastingen te bevorderen, en vooral om het water af te zetten , en de nieren en pisleiders te reinigen. Zy drinken in koortfen, in fommige kolieken, en andere hevige ziekten, eene groote meenigte van Thee; en denken dat de fcherpte der vogten hierdoor weggenomen , verftoppingen in dc ingewanden verdreevcn, en gebreken der oogen geneezen worden. Dat de jigt en fteen in China onbekend zyn , wordt aan het gebruik van deeze plant toegefchreevén; welke men ook zegt dat het gebrek van vérteeringe geneest, dronkenfehap verdryft, en of hoe nuttig zy als een geneesmiddel in China zyn mooge, het zeer zeker is, dat noch de Thee, noch het water, noch beide te gelyk, anders dan fchadelyk zyn kunnen, wanneer men 'er eenen gewoonen drank van maakt. Hy verzekert dat, zyns weetens , veele opftygingen, ja zelfs eene, die van zvvaare zenuwtrekkingen verzeld ging, merklyk verligt, en fomtyds geheel geneezen werden door het nalaaten van dc Thee, zonder dat ecnig middel , hoe genaamd , gebruikt werd.  China en Japan. Nat. Zeldzaams. 257 en nieuwe kragt geeft om te drinken (*). Sommigen der eigenfchappen , die aan de Thee worden toegefchreeven, zyn ongetwyffeld uitwerkfeis der inbeeldinge, en zy heeft zekerlyk op fommige geitellen eenen fchadelyken invloed; maar de ondervinding toont ook dat zy in fommige gevallen met voordeel gedronken wordt. Zy verleevendigt de zintuigen , verdryft flaaperigheid en hoofdpyn, en verfterkt, dewyl zy een zagt famentrekkend middel is, de maag. Hoe hoog de Chineezen hunne Thee agten moogen, nog fchynt het dat zy de plant, welke (*) Sirron Pauli, geneesheer van den koning van üeenemarken, poogt in eene verhandelinge over de Thee-plant, te toonen, dat deeze kragten, aan dezelvö toegefchreeven , alleen tot de oosterfche landen bepaald zyn , en by de inwooners van Europa geene plaats vinden; maar hierin wordt hy, gelyk Le Compté aan* merkt, door de ondervindinge weêrfproken 5 en Pechlin heeft, in eene verhandelinge over de Thee, dit gevoelen weerlegd. Het is aanmerklyk dat de Neder* landers hunne Salie, even als Thee, droogen, en die aan de Chineezen verkoopen , welke voor ieder pond Salie drie of vier ponden van hunne Thee geeven. II. Deel. R  ^53 Tafereel van Natuur en Konst. ke Glnfeng genoemd wordt, van grooterwaarde houden ; dezelve is zeer fchaarsch, wordende alleenlyk gevonden in de provintie Leatung, en op de bergen van Tartaryë. Zy is by de geneeshecren zo hoog in agtinge, dat zy veele groote boeken over haare kragten gefchreeven, en haar den naam van geestelyken plant, van zuiveren geest der aarde, van de onflerflyk maakende plant, en meer dergelyke grootfche benaamingen gcgeeven hebben. Martinius , Kircher , Taehard, Le Compte, en alle.de fchryvers over de Chineefche zaaken, gewaagen van de Ginfeng, en egter wisten wy maar zeer weinig wegens deeze plant, voor vader Jartoux , eene Jefuietfchen zendeling in China , die op last des keizers te werk gefield zynde, tot het maaken van eene kaart van Tartaryë, in den jaare 1709 gelegenheid had om haar te zien groeijen , en ons eene aftcekening van dezelve gegeeven heeft , nevens eene naauwkeurige befchryving van haare kragten , en van de wyze om haar te bewaaren, en ten gebruike te bereiden. Dewyl dit een fraai ftuk in de natuurlyke historie verfchaft, zal het den Ieezer niet mishaagen , dat wy dit on-  China en Japan. Nat, Zeldzaamh. 259 onderwerp een weinig byzonder verhandelen. De Ginfeng , gelyk zy door Jartoux befchreeven wordt, heeft eenen witte wortel, die wat kwastig en omtrent half zo dik is als een pink , en dewyl hy zich doorgaans in twee takken fcheidt, niet ongelyk aan het onderdeel van een mensen , zegt men dat hy daarom den naam van Ginfeng gekreegen heeft; welke benaaming eenige overeenkomst met de menschlyke gedaante te kennen geeft, fchoon hy geene grooter gelykheid aan dezelve heeft dan wy ook in andere wortelen ontdekken. Uit den wortel komt een volmaaktlyk gladde en rondagtige fteel voort van eeri hoog roode kleur, uitgezonderd naby de oppervlakte van den grond, alwaar hy wat wit* ter is. Boven op den fteel, is eene foort van knoop gemaakt , door het nitfehieten valt vier takken, fomtyds meer, fomtyds minder, die zich als uit een middelpunt verfpreidem De kleur der takken is van onderen groen, met een mengfel van wit, en het bovenfte gedeelte is hoog rood, gelyk de fteel, neemende de twee kleuren langzaamerhand af, totdat zy aan de zyden in een loopen. Ieder R 2 tafc  26o Tafereel van Natuur en Konst. tak heeft vyf bladen; en het is aanmerklyk dat de takken zich op gelyke wyze van een fcbeiden, zo ten opzigte van eikanderen als van den horizon, en dat zy met de bladen eene cirkelronde figuur maaken , na genoeg cvenwydig aan de oppervlakte der aarde. Alle dc bladeren zyn fraai uitgekorven of getand met eene donker groene kleur van boven , en met een helder witagtig groen van onderen, en aan den bovenkant zyn zy bezet met kleine witagtige hairtjes. Uit het middelpunt der takken komt een tweede (lam of fteel voort, die zeer regt, glad en witagtig is, van onderen tot aan den top toe, waar hy eene tros ronde beziën draagt , die van eene fchoone roode kleur , maar niet goed om te eeten zyn. De tros, welke vader Jartoux zag, beftond uit vier-en-twintig beziën , bevattende een wit vleesch, en twee ruige fteenen van grootte en gedaante als onze linzen. De ftceltjes, waaraan de beziën groeijen, komen uit het zelfde middelpunt voort, en verfpreiden zich gelyk de ftraalen van een rond, zodat zy de tros van eene cirkelronde gedaante maaken. Wat de bloem betreft , onze zendeling zag die nimmer , maar men verzekerde hem dat zy wit en zeer klein is. Dcc-  China en Japan. Nat. Zeldzaamh. 261 Deeze plant fterft alle jaaren, en men kan haaren ouderdom kennen aan het getal van Hammen, welke zy heeft uitgefcbooten, waarvan altyd eenige teekens aan de wortel overblyven. Onze fchryver is van gevoelen dat de fteen van de Ginfeng langen lyd in den grond ligt, eer hy wortel maakt; en dat, indien de bosfchen, waarin zy groeit, in brand raaken en vernield worden, de plant zich niet vertoont voor twee of drie jaaren daarna. Men kan haar niet vinden in vlakten, valleien, moerasfen, of plaatfen, die open en al tc veel aan de zonne blootgefteld zyn ; maar men ontdekt haar op de fchuinten van bergen, daar digte bosfchen zyn, aan de oevers van rivieren , aan de wortels van boomen , en het midden van veele duizenden andere gewas, fen. De zelfde fchryver berigt ons dat de Chineefche keizer, van gedagten zynde dat de Tartaaren alle de voordeden, welke de Ginfeng verfchaffen kon , daaruit trekken zouden , in den jaare 1709, aan tienduizend van dat volk bevel gaf om al de Ginfeng, welke R 3 zï  2ö2 Tafereel van Natuur en Konst. zy konden vinden, te gaan verzamelen, onder voorwaarde dat ieder man hem twee oneen geeven, en dat de rest, gewigt tegen gewigt, in zuiver zilver betaald zoude worden. Men rekende dat de keizer, door zulk een middel, in dat jaar twintigduizend pond verkrygen, en dat alles hem geen vierde gedeelte van de waarde kosten zoude. Vader Jartoux ontmoette eenigen van deeze Tartaaren in de wildernisfen, en zegt dat dit heir van kruidzoekers de volgende order in agt neemt. Nadat zy eene ftreek lands onder hunne verfcheidene genootfehappen verdeeld hebben , verfpreiden zy zich in eene regte ]yn tot aan zekere bepaalde plaats, blyvende tien aan tien op eenigen afftand van eikanderen. In deeze orde gaan zy zagtjes voort , en doorkruisfen , zorgvuldiglyk naar de plant zoekende , den hun aangeweezen grond. Wanneer 'er eenige tyd verloopen is, zenden de manderynen of bevelhebbers, die aangefteld zyn om over hen opzigt te hebben en bevel te voeren,en welke in plaatfen,gevoeg» lyk voor de paarden, gelegerd zyn, eenigen uit hen af, om de genootfehappen te bezoeken, hun nieuwe bevelen te geeven, en te weeten of hun getal volledig is. Indien 'er iemand gemist  China en Japan. Nat, Zeldzaamh. 2Ö3 mist wordt, gelyk dikwyls gebeurt, het zy door van de bende verloopen.of van wild gedierte overvallen te zyn, wordt hy zorgvuldiglyk gezogt, en vervolgens gaan zy weder aan hunne voorige bezigheid. Om deezen voordeeligen oogst voor de Tartaaren te verzekeren , zegt men dat de gantfche provintie, waarin men de Ginfeng vindt, bezet wordt met pallisfaaden, en dat •er telkens eene wagt de ronde doet, om te verhinderen dat zy door de Chineezen gezogt wordt: maar niettegenftaande alle deeze voorzorg, zet de winzugt de Chineezen egter dikwyls aan, om, ten getale van twee of drieduizend , in de woestynen , waarin deeze plant groeit, te fluipen; fchoon zy, wanneer Zy in het inkomen of uitgaan gevangen worden, gevaar loopen van hun leeven en al de vrugt van hunnen arbeid te verliezen. Zy, die de Ginfeng opzamelen, flaan weinig agts op de bladeren , maar bewaaren den wortel zeer zorgvuldig, begravende alles wat zy van denzelven in tien of vyfticn dagen tyds kunnen vinden, onder den grond. Daar^ na wasfehen zy denzelven, en reinigen hem R 4 met  264 Tafereel van Natuur en Konst. met eenen bezem ; vervolgens doopen zy hem in heet water, en bereiden hem in den rook van eene foort van geele geers, welke aan het gewas een gedeelte van haare kleur geeft. De geers wordt over een maatig vuur gekookt, in eenen pot , waarin een weinig waters is, en de wortels worden boven op den pot gelegd op kleine ftukjes houts , en gedekt met eenen linnen doek, zodat zy den rook ontvangen kunnen. Zy kunnen ook bewaard worden, wanneer men ze in de zonne of by het vuur droogt; maar dan hebben zy, fchoon zy hunne kragt genoegzaam behouden ,die geele kleur niet, welke by de Chineezen in hooge agtinge is. De wortels moeten in eene zeer drooge plaatfe beilooten gehouden worden , anders loopeu zy gevaar van te bederven, of door wormen gegeeten te worden. Do Ginfeng is, gelyk wy reeds hebben aangemerkt, onder de Chineefche geneesheeren zeer geagt, dewyl zy dezelve in de meeste middelen, welke zy vermoogende lyderen voorfchryven, gebruiken, nadien zy voor het gemeen te duur is, Zy beweeren dat dezelve een onfeilbaar hulpmiddel is tegen alle zwak-  China en Japan. Nat. Zeidzaamh. 265 zwakheden, die door al te groote vermoeidheden van ligchaam of geest veroorzaakt worden ; dat zy verdikte vogten verdunt , verzwakkingen in de longen en het zydeweê geneest, de maag verfterkt, en den eetlust bevordert ; dat zy kwaade dampen verdryft, de borst fterk maakt , en van dienst is tegen kortaêmigheid; dat zy de leevensgeestcn verfterkt, duizelingen in het hoofd wegneemt, zwakheid van gezigt doet verminderen , en het leeven tot eenen hoogen ouderdom rekt. De gezonden bedienen 'er zich dikwyls van om hunne kragten te vermeerderen. Men kan zich naauwlyks verbeelden dat de Chineezen en Tartaaren deezen wortel zo hoog zouden agten , indien zy niet vonden dat zyne uitwerkfels zeer heilzaam zyn. Het is zeker dat hy het bloed verdunt,verwarmt, en deszelfs beweeging vérmeerdcrt ; dat hy de verteering bevordert , kragten byzet, en alle lusteloosheid op eene zeer byzondere wyze verdryft. De Chineezen gebruiken zelden meer dan een vyfde gedeelte eener once van den gedroogden wortel, wanneer zy dien aan zieken geeven ; maar wat de gezonden betreft, die denzelven alleen uit voorzorgc, R 5 of  266 Tafereel van Natuur en Konst. of uit oorzaake van eenige ligte ongefteltenisfe gebruiken, onze fchryvers raaden hun niet minder dan tien mengfels van een once te neemen , en 'er zich nieL alle dagen van te bedienen. Om de kragt des wortels af te trekken, wordt hy aan dunne ftukjes gefnceden , cn in eenen aarden pot, die wel verglaasd is, met omtrent een pint waters gezet. De pot moet wel gedekt zyn, en over een maa-tig vuur aan het kooken gebragt worden. Wanneer het water tot de hoeveelheid van eenen kopvol verkookt is, moet het met een weinig fuikers zoet gemaakt, en 'er dan onmiddelyk afgedronken worden. Vervolgens wordt 'er weder zo veel water als te vooren in den pot gedaan en eveneens gekookt, opdat alle de fappen uit den wortel moogen getrokken worden. Een vati deeze aftrekfels wordt des morgens, en een des avonds ingenomen. China brengt, zo wel als andere deelen van de Indien, eene groote meenigte van Gember, zynde een' kruidigen wortel , voort; dezelve is onder ons zeer wél bekend , en wordt veel gebruikt als eene fpecexy en geneesmiddel. De plant groeit in veele plaat- fen  China en Japan, Nat. Zeldzaamh. 267 fen naby de zee in het wild; maar die, op welker voortteeling men past, is veel beter. Zy gelykt naar onze biezen, in Ham beiden en bloem, en de wortel fchiet niet diep in den grond, maar verfpreidt zich naby de oppervlakte, in de gedaante van een menfehen hand, en is zeer kwastig. Wanneer de Gember ryp geworden is, graaft men die op, en droogt dezelve op horden, in dc zonne of in eenen oven. De wortel wordt ook, wanneer de plant nog groen is , met fuiker en honig gekonfyt, nadat hy alvoorens eenigen tyd in water geftaan heeft, om een gedeelte van zyne fcherpheid weg te neemen, en zynen buiteuften bast los te maaken. De Indiaanen eeten de Gember ook groen by wyze van falade; zy kappen ze klein, mengen ze met andere kruiden, en bevogtigen ze met olie en azyn. Zy maaken 'er ook eene pasty van , waarvan de noordelyke volken zich veel bedienen, agtende die een uitmuntend middel tegen het biaauwfehuit. De gedroogde wortel is zeer heet en doordringend, verdryft winden, verfterkt de maag en ingewanden , verwekt eetlust , bevordert fpysverteering en voorkomt verrotting. By  268 Tafereel van Natuur en Konst. By de reeds gemelde wortelen kunnen wy eenen anderen, Huchuu genaamd, voegen, die inderdaad merkwaardiger zyn zoude dan een der overigen, indien alles waarheid was wat de Chineezen wegens denzelven vernaaien. Dr. Cunningham zag den wortel op het eiland Chufan, en zegt dat de inboorelingen 'er wonderlyke eigenfchappen aan toefchryven, als die van het leeven te verlengen, gryze hairen zwart te maaken en dergelyken,' welk alles gefchiedt , wanneer men 'er ge.' düurende eenen merkelyken tyd een aftrekfel van drinkt. Het hout, Santal of Sandelhout genaamd, is een ander voortbrcngfel van China, zo wel als van het koningryk Siam. Daar zyn drie foorten van Sandelhout, wit, geel en rood ,• welke alle voortkomen van boomen van de zelfde foort', wordende de verfchillende kleuren toegefchreeven aan dc verfchillende lugt. ftreeken, waarin zy groeijen, of aan de onderfcheidene deelen van den boom, waarvan zy genomen zyn. Volgens veelen is het bastagtig gedeelte het witte Sandelhout,- en het mergagtig gedeelte het geele; maar Garcias zegt dat die twee foorten van twee verfchil- len-  China en Japan. Nat. Zeldzaamh. 2<5q lende boomen voortkomen, fchoon dezelven zo wel naar eikanderen gelyken, dat zy niet dan door de inboorelingen kunnen onderfcheiden worden. Wy weeten dit egter beter, en zyn verzekerd dat de boom, die het geele Sandelhout voortbrengt, zo hoog groeit als onze okkernootenboom, hebbende bladeren , welke naar die van den mastikboom gelyken , blaauwagtige bloemen, en een vrugt gelyk eene kers, die in het eerst groen is, maar ryp zynde zwart wordt, en eenen flaafei wen fmaak heeft. Het witte Sandelhout is het bleeker merg van den zelfden boom, heeft zulk eenen aangenaamcn en kruidigen fmaak niet als het geele, en is daarom minder in agtinge. Het roode is het hart van eene andere foort van deezen boom; het is zeer vast en zwaar, maar minder welriekend dan eene der voorige foorten. Zy worden alle drie voor verfrisfchende, opdroogendc en hartfterkende middelen gehouden, en het roode is zeer famentrekkend. Maar van alle zeldzaamheden onder de gewasfen in China , fchynt niets wonderlyker dan de Talk-boom , welke eene ftof, die aan Talk gelyk is, en tot het zelfde einde gebruikt  270 Tafereel van Natüür en Konst. bruikt wordt, voortbrengt. Hy is omtrent zo hoog als onze kers fen boom en; zyn bast is zeer glad, zyn (lam kort, de kroon rond en dik, de takken zyn geboogen, en de blade ren, gelyk een hart van gedaante, van eene heldere roode kleur. De vrugt »s in eene foort van fchil of bekleedfel beflooten, even als eene haazelnoot, welke opengaat, wanneer zy ryp is; dan vertoonen zich drie witte pitten van de grootte en gedaante van eene •kleine noot; iedere derzelver heeft haar by zonder huisje, en eenen kleinen fteen in het midden. Wanneer de vrugt dus haare witte pitten tusfchen de roode bladeren vertoont, ver. fchaft de famenmengeling van kleuren den boom een bevallig voorkomen ; maar het wonderlykfte is dat deeze pitten alle de hoedaanig. heden van Talkhebben, met welke zy in reuk kleur en vastheid overeenkomen; hierom maaken 'er de Chineezen ook kaarfen van, die ongetwyffeld zo goed zouden zyn als de on zen, mdien zy zo wel wisten hoe zy hunne gegroeide Talk nioesten zuiveren als wy het fmeer, 't welk van de dieren komt, weeten te doen. Zy bereiden dezelve voor het gebruik door haar te fmelten, en 'er een weinig olie onder te mengen, om haar zagter en handel- baa.  China en Japan. Nat. Zeldzaamh. 271 baarer te maaken: maar, by gebrek van behoorlyke toebereidinge, geeven deeze kaarfen dikker fmoo-k en flaauwer ligt dan de onzen Deeze gebreklykheid is eenigermaate toe te fchryven aan de lemmetten, welke niet van katoen zyn, maar van een klein ftukje droog ligt hout, waarom de pit van eene b,eze gewonden is; welke veele openingen hebbende, dient, om de talk , famengetrokken door het brandend hout, te kleinzen, en dus de vlam in (land te houden. Behalven de vrugten, welke China gemeen heeft met ons en andere landen, zyn 'er eenigen, welke in Europa niet bekend zyn. De fmaaklykfte derzelven wordt Lctchi genaamd, welke de gedaante heeft van eene mosfelfchulp, en omtrent van de zelfde grootte is. Zy heeft eene ruige dunne fchil, bevattende een vleesch van eenen ongemeenen fmaak, waarby niets wat wy in Europa hebben te vergelyken is: maar zy is niet gefchikt om 'er veel van te eeten,als zynde zo heet van aart, dat zy puisten op het vel verwekt. De Chineezen droogen haar, waardoor zy zwart en rimpelig wordt, gelyk onze gedroogde pruimen, en zo wordt zy bewaard, en het gantfche  '272 Tafereel van Natuur en Konst. fche jaar door gegeeten : zy wordt ook ia Thee gebruikt, waaraan zy eenen aangenaamen geur geeft. De Chineezen hebben eene andere kleiner vrugt , Lcnyen of Draaken-oog genaamd , die aan eenen grooten boom groeit , gelyk onze okkernoot, en eene gladde fchil heeft van eene graauwagtige kleur, maar geelagtig wordt, wanneer de vrugt rypt. Zy heeft eenen aangenaamen zuuragtigen fmaak, is vol lappen, en wordt ongemeen verkoelend geoordeeld. Dc Sezee , eene andere vrugt aan China in het byzondcr eigen, groeit byna in alle de •deelen van dat land, en van dezelve zyn 'er verfcheidene-foorten, zo wel als van appelen. Die in de zuidelyke provintiën vallen, fmaaken als fiiikcr.en fmelten in den mond, maar in de noordelyke provintiën zyn zy grooteren vaster , en kunnen beter bewaard worden. De fchil der eerstgemelden is zuiver, glad, doorfchynend, en helder rood van kleur, inzonderheid , wanneer de vrugt ryp is. Eenigen zyn van gedaante als een ei, maar doorgaans grooter; de zaaden zyn zwart en plat, en  China ênJapan. Nat. Zeldzaamh. 273 en het vleesch is zeer waterig en genoegzaam vloeibaar, zodat zy geheel uitgezoogen worden , en 'er niets dan de fchil van overblyft. Wanneer zy gedroogd zyn, gelyk onze vygen, worden zy meelig , en door den tyd groeit 'er eene fuikeragtige korst op, die zeer lekker van fmaak is. De Chineezen geeven niet veel agts op de voortplanting van deeze vrugt, dewyl de boom genoegzaam in allerleien grond uit de natuur groeit: maar indien zy dit boomgewas door inëntinge tot volmaaktheid bragten, dan zoude het waarfchynlyk veel beter worden. D E L F S T O F F E N. De bergen van China hebben overvloed van verfcheidene Metaaien en Mineraalen, en onder anderen hebben zy ook Goud en Zilver, maar men duit niet dat de Goud- en-Zilvermynen geopend worden, en egter hebben de Chineezen overvloed van beiden, uit oorzaake van de groote meenigte, welke door het loopend water in den regentyd van de bergen affpoelt, en door verfcheidene middelen gevangen , of onder het zand en flyk van hunne rivieren gevonden wordt. Veele menfehen II. Deel. S be-  274 Tafereel van Natuur en Konst. bedaar) alleen door zich bezig te houden met Goud te verzamelen, het welk men zegt dat zo zuiver is dat het geene verdere bearbeiding noodig heeft. Het is waarfcbynlyk dat zy het bewerken hunner Goudmynen verbieden, om in gevallen van nood voorraad van dat metaal te moogen hebben, hebbende zy thans meer dan genoeg tot hun gebruik, en telkens toevoer in hun land krygende uit Europa en andere waerelddeelen. Zy hebben ook mynen van Koper, Yzer, Kwikzilver en Lood; maar dit laatfte metaal is'er zeer fehaarsch, gelyk blykt omdat het Engelsch Lood in China zeer gereedelyk verkogt wordt. Behalven deeze metaalen hebben zy verfcheidene gemengde, doch dc wyze dier famenmenginge houden zy zeer geheim ; inzonderheid die van het metaal, het welk Tonbaga of Donbaga genoemd wordt, en de kleur heeft van zeer bleek koper: aan het zelve fchryven zy verfcheidene ongemeene kragten toe, als die om vergif weg te neemen, ambeijen te verdryVen , en meer dergelyke voordeden aan te brengen, welk alles gefchiedt, wanneer het flegts als een ring of paerelfnoer gedraagen wordt. De  China en Japan. Nat. Zeldzaamh. 275 De bergen van Japan zyn ook voorzien van Goud- en-Zilvermynen , welke beide metaalen zy niet flegts in eene groote meenigte, maar , ook in eene uitneemende fchoonheid verfchaffen. Het Koper van Japan is uitmuntend, maar men zegt dat de inwooners deszelfs waardy verminderen, door het al te veel te zuiveren. Zy hebben ook Tin, Lood en Yzer, en groeven van Marmer in verfcheidene foorten; ook zyn zy niet zonder kostbaarer fteenen; maar van deezen oordeelen wy in de voorgaande hoofdftukken reeds genoeg gezegd te hebben. In verfcheidene deelen der provintie Honan, in China, wordt eene foort van Zoutaarde gevonden, die, gekookt en gekristallizeerd zynde, een zeer goed wit Zout maakt; en in fommige plaatfen geeft de grond, nadat het geregend heeft, eene foort vanfehuim op, waarvan eene zeer goede Zeep gemaakt wordt. De provintie Quamfi is berugt door eene Geele Aarde, die, ingenomen zynde, vergif verdryft , en uitwendiglyk gebruikt zynde, beeten van vergiftige dieren geneest. Daar is ook eene aarde van eene fchoone roode kleur, gelyk vermiljoen, en eene anS z de-  276 Tafereel van Natuur en Konst. dere van eene zuivere witte, welke beiden dooide juffers als blanketfel gebruikt worden. De zelfde provintie verfchaft een grooten overvloed van die kostbaare aarde of klei, van welke de Chineezen hun Porcelein maaken .hetwelk onder ons in hooge agtinge en algemeen gebruik is, zynde hetzelve het fchoonfte Aardenwerk in de waereld, fchoon het in de laatfte jaaren in Europa vry wel is nagemaakt (*). Dee- (*) De eerfte proeven om Porcelyn na te maaken, werden te Rouaan in Vrankryk genomen, en nu wordt het werk voortgezet te St. Cloud, naby Parys, alwaar de heer Snvary zegt dat het Porcelein in zulk eene volmaaktheid gemaakt wordt , dat 'er niets anders aan ontbreekt om het van gelyke waardje te doen zyn als het Chineefche, dan dat het vyf of zesduizend mylen moest overgebragt worden. En waarlyk wat de fynhcid der ftoffe, den bevalligcn zwier der vaten, de juistheid der teekeninge, en den luister der kleuren betreft, in alle opzigten zyn de Franfehe Porceleinen, en wel inzonderheid de blaauwe , niet veel minder dan de Chineefche. . Maar het groote gebrek is in het wit van den grond, het welk gemeenlyk dof, en ligte]yk van het zuiver wit der Chineefche vaten te onjerfcheiden is. De Saxen fchynen dc Franfchen in deeze ondernecminge overtroffen te hebben ; want zy hebben eene Porcclein-fabriek te Meisfen, welke de baron van Pollnitz ons verzekert, en de ondervinding ons fedeit ge-  China en Japan. Nat. Zeldzaamh. 277 Deeze aarde is van twee foorten; dc eene wordt Kauiin genoemd, en is vol glinficrcnde ftof-deeltjes: de andere heeft den naam van Petunfe, en is zuiver wit, zynde ongemeon fyn en zagt. Beide deeze aarden of liever fteenen, worden in groeven gevonden, twintig of dertig mylen van Kingteching , naar welke plaats zy de rivier afgebragt worden, door een groot aantal van kleine vaartuigen , welke tot dat einde geduurig gebruikt worden. De Petunlc wordt uit de myn gcgraaven, in dc gedaante van tigchelftcenen, en is veel harder dan de Kauiin, welke Iaatfte egter de aarde is, die fterkte en vastheid san het Porcelein geeft. De mynen van de Kau- geleerd heeft, dat gefchildcrde en geëmailjeerde Porcelynen verfchaft, welke fraaijer zyn en tevens meerkosten dan die van China zeiven. De uitvinding is men verfchuldigd aan eenen Alchymist, die , door den koning van Poolen , in het kasteel van Koningfrein opgeflootcn zynde , op vermoeden dat hy het geheim van den Philofophifchen fteen wist,tyds genoeg had , juist niet om goud re maaken, maar om deeze fabriek te ontwerpen, die, door het groot vertier der Porceleinen, het land merkelyk verrykt. Naderhand is deeze konst echter verder verfpreid geraakt, zo dat in verfcheiden andere plaatfen tegenwoordig ook hei uitmuntendfte Porcelein vervaardigd wordt. S 3  278 Tafereel van Natuur en Konst. Kauiin zyn diep, en zy ligt 'er by kluiten in; en de bergen, waaruit zy gegraaven wordt, zyn met eene roodagtige aarde bedekt. Wat de wyze om deeze aarden te bereiden , en verdere zaaken, die tot bet maaken van Porcelein behooren, betreft, over deezen zullen wy fpreeken, wanneer wy de manufaQuurcn van China en Japan, beide landen die door deeze waar berugt zyn, verhandelen. VOLCANOOS, WATERVALLEN BRONNEN, ENZ. In China zyn verfcheidene Volcanoos of brandende bergen, waarvan de merkwaardigfte die is, welke Linofung genoemd wordt, zeer hoog is, en vuur, kooien, asch, ja fomtyds gantfche ftroomen van fulfer en andere mineraalen uitbraakt. Op het groote eiland Niphon en Japan , zyn niet minder dan agt Volcanoos, die op fommige byzondere tyden met eene ongelooflyke woede branden , en rondom zich groote wanorden en verwoestingen, niet ongelyk aan die , welke door de bergen Etna en Vefuvius worden aangerigt, veroorzaaken. Eenigen der rivieren van China zyn zeer groot  China en Japan. Nat. Zeldzaamh. 279 groot en merkwaardig door haare Watervalvallen, inzonderheid die, welke naby de ftad Hoaymingham is , waar de rivier van drie fteilten nederfchiet, met zulk een verbaazend geruisch en geweld, dat het bezwaarlyk befchreeven kan worden. Nog zyn deeze Watervallen de eenigfte zeldzaamheden niet , welke de fchryvers in hunne berigten wegens de rivieren van China in aanmerkinge neemen. Le Compte fpreekt van eene, die altyd rood is, gelyk bloed, en van eene andere, in de provintie van Suchen , die by nagt glinftert , welke glinftering door de meenigte van kostbaare fteenen in dezelve veroorzaakt wordt, waarom zy den naam van de Paerel'rivier draagt. Eene derde zegt men dat in den oogsttyd blaauw wordt; en men verhaalt ons van eene andere, in de provintie van Fokiën, welker water groen is, en yzer in koper doet veranderen; maar de wonderlykfte rivier van allen is die , welke jaarlyks , op zekeren dag van de maand , voor de ftad Hangcheu, zo ongemeen hoog.ryst, dat eene meenigte van menfehen uit alle ftreeken derwaards vloe>it om het te zien. Indien wy de ■Chineezen, die zeiven zeer ligtgeloovig zyn.» gelooven, zo heeft hun land overvloed van S 4 der-  280 Tafereel van Natuur en Konst. dergelyke zeldzaamheden : maar deeze berigten moeten of volftrektelyk valsch ofkwaalyk overgebragt zyn, dewyl veele verfchynfels, welke men voor wonderbaar gehouden heeft, by onderzoek bevonden zyn uit natuurlyk oorzaaken voort te komen. Men zegt dat verfcheidene Bronnen in China met de zee geregeld ebben en vloeijen, en dat anderen zo heet zyn dat over den rook dikwyls fpyzen gekookt worden. Op eenen kleinen afftand van clkanderen zyn 'er koude en heete Bronnen, inzonderheid twee, naby de ftad Junchan, welke voortkomen uit eenen fteen, die in de gedaante van eene menfehen neuze is uitgehouwen , verfchaffende een der neusgaten heet, en het andere koud water. Maar de Chineezen vernaaien ons van eene nog wonderlykerBron, uit welke beide heet en koud water voortkomt, het welk zich vervolgens vaneen fcheidt : iets dergelyks wordt gezegd wegens eene andere Bron, welker eene gedeelte helder, en het andere modderagtig is , en welker wateren zich onmiddelyk van eikanderen fcheiden, indien zy famengemengd worden. Wy leezen ook van verfcheidene Meeren van eene verftce- nen-  China en Japan. Nat. Zeldzaamh. 281 nende hoedaanigheid, doende alles wat in dezelven geworpen wordt, tot visfehen toe, in fteen veranderen. Wy vinden ook berigten wagens eenen grooten Berg, vol holen, die een verfchrikkelyk voorkomen hebben. In denzelven zegt men dat een Meer van zodaanigen aart is dat men, indien 'er een zwaare fteen in geworpen wordt , onmiddelyk een geluid hoort , gelyk aan eenen donderllag, en dat 'er.eenigen tyd daarna eene dikke mist ontflaat, die fchielyk in water ontbonden wordt. De bergen van Japan verfchaffen zo wel als die van China eene groote meenigte van geneezende Wateren, welke van verfchillende hette, en verfcheidelyk bezwangerd zyn met fulfer, koper, aluin en andere mineraalen. Maar de merkwaardigfte van deeze Bronnen is die, welke by Varenius gemeld en gezegd wordt zo heet te zyn als kookende olie, zodat alles wat 'er in geworpen wordt, als klederen , wol, hout enz. door de hette verteert. Deeze verbaazende Bron ontfpringt flegts tweemaal daags , geduurende den tyd van eene uurc, ten welken tyde de opwelling zo geweldig en fterk is, dat niets denzelven kan S g we-  282 Tafereel van Natuur en Konst. wederdaan , barsrende het water met zulk eene kragt uit, dat groote fteenen, die op den mond van de rivier gelegd zyn, 'er door opgeligt worden ; en dit alles gaat verzeid van een fterk geraas, gelykende fomtyds naar den flag, die door eene kanonfchoot verwekt wordt. KONSTEN, HANDWERKEN, FABRIEKEN, ENZ. De voornaamfte manufaétuur van China is de Zyde-manufaSuur , welke eene groote meenigte menfehen werk verfchaft. De beste en fynfte zyde komt uit de provintie van Chekiang, en wel in zulk eenen overvloed, dat deeze eene provintie geheel China, en het grootfte gedeelte van Europa voorzien kan. Zy wordt egter voornaamelyk bewerkt in de provintie van Nanking, waar de beste werkluiden wooncn, fchoon de Zyde van Canton by buitenlanders boven andere in agtinge is. De gemeende foort van Zyden-ftof onder de Chineezen, is die, welke Fouanze genoemd wordt : dezelve is gelyk aan ons fatyn; en zy is effen, of met bloemen , boomen, huizen en vogelen bewerkt. Deeze figuuren zyn ■niet  China en Japan. Konst. Handw. enz. 283 niet op den grond gelegd door een mengfel van ruwe Zyde, gelyk by ons in Europa gefchiedt, waardoor onze Moffen minder duurzaam zyn ; maar de Zyde is famengeftrengeld, en dc bloemen worden alleenlyk on. derfchciden door de verfchillende fchaduwen en kleuren. Wanneer zy 'er goud of zilver onder mengen, gelykt zy naar ons goud- of zilver-laken; maar hun goud-of zilverdraad wordt op eene wyze, welke hun in het byzonder eigen is, bearbeid, wordende hunne Zyde gefponncn, en overdekt met kleine rolletjes verguld of verzilverd papier , en niet met platte draaden, gelyk dc gewoonte der Europeaanen is. In den zomer draagen zy eene foort van Zyde die niet zo digt als onze armozynen , en ook zo glanfig niet is, maar uit zwaarer ftoffe beftaat. Somtyds is dezelve effen, en fomtyds bezaaid met groote bloemen , die doorboord zyn, gelyk onze kanten. Daarenboven hebben zy eene andere foort van Armozyn, die uit zeer digte Zyde beftaat, en egter zo buigzaam is dat zy niet rimpelig wordt, door gevouwen of opgerold te worden , en even als linnen tegen het wasfehen kan , zonder veel van haare fchoonheid te verliezen. Behalven hunne Gouden-ftoffen maa-  2^4 Tafereel van Natuur en Konst. maaken zy verfcheidene foorten van Zyden. Ook maaken zy Fluweel , Tryp , Krippen] Drogetten en Damasten. Maar fchoon 'er overvloed van wol is, inzonderheid in de provintiën Xenfi en Xanfi, dewyl daar veele fchaapen zyn, bereiden zy egter geene lakenen, zodat de Engelfche lakenen onder hen in de hoogfte agtinge zyn, en meer gelden dan hunne kostbaarUe Zyden. Zy maaken Dekens van hunne eigene wol, en eene foort van bruin Laken, waarvan hunne liudenten een kleed voor den winter hebben. De Chineezen bewerken ook eene groote meenigte Katoenen , en maaken eene foort van Linnen, van eene plant, Co genaamd, welke alleenlyk in de provintie Fokiën gevonden wordt. Het is eene foort van kruipende heester, welker bladeren rond, glad en groen van binnen, maar witagtig en don% aan den buitenkant zyn. Eenigen der fteelen worden zo dik als een vinger, en zyn ligtelyk buigbaar en donfig,gelyk de bladeren. Wanneer zy ingezameld is, wordt zy, in bosfchen gebonden, in het water gelegd, gelyk onze hen8ep, en wanneer men 'er den buitenften bast afgehaald, en weggegooid heeft, wordt de biu-  China en Japan. Konst. Handw. enz. 2S5 binnenfte, die veel fyner is , in zeer dunne draaden verdeeld , die tot eene foort van linnen gemaakt worden, het welk merkwaardig is om deszelfs ligtheid en dunheid, waarom luiden van fatfoen 'er in den zomer klederen van draagen. Japan heeft zo wel als China overvloed van de fynfle Zyde, waarvan het grootfte gedeelte door de inboorelingen bearbeid wordt. De Japaneezen weeten hun ftaal tot zulk eene volmaaktheid te temperen, dat zy merkwaardig zyn door het maaken van de beste Sabels en ftaalen Klingen, welke veel beter zyn dan die in China gemaakt worden. Inzonderheid zyn zy bcrugt door de fchoonheid van hunne Kabinetten, en door dc fraaiheid van hunne Verniste en Verlakte Werken , welke zo hoog in agtinge zyn, dat 'er twintigmaal zo veel voor betaald wordt, als voor die welke men in Europa maakt. Het Vernis beftaat, volgens het berigt , het welk ons deswegen in de Philofophical Tranfaftions gegeeven wordt, uit terpentyn, gemengd met zekere zeldzaame foort van olie, welk mengfel tot eene behoorlyke dikte gekookt wordt. Het Verlakfel is het fap, het welk door infnydinge uit ze-  286 Tafereel van Natuur en Konst. zekeren boom getrokken, en in potten, tot dat einde aan den boom vastgemaakt, gevangen wordt. Wanneer het 'er eerst uit komt, heeft het de kleur en dikte van room; maar aan de lugt blootgcfteld zynde , wordt het bovenfte gedeelte fehielyk zwart; om het geheel zwart te maaken, giet men zekere hoeveelheid van dit fap in een bekken, en roert het met een ftuk glad yzer, twintig of dertig uuren agterecn, om, waardoor het dik en zwart wordt. Hier onder mengt men zeer fyne asch van verbrande takken, en na alles wel ondereen geroerd te hebben, ftrykt men het met eene verwkwast over het hout, het welk men verlakken wil ; vervolgens laat men het in de zonne droogen, en het wordt harder dan. het hout zelf. Daarna wordt het met eenen gladden fteen en met water gewreeven , totdat het zo gelyk als glas is, en dan wordt 'er het vernis opgelegd. Indien men rood of eenige andere kleur, in plaatfe van zwart, verkiest, wordt 'er een fyn poeder van die kleur met het vernis gemengd , en hoe gladder het 'er opgelegd wordt , hoe fchooner het zich vertoont. Wanneer zyfchilderen , of met goud of zilver verlakken, teekenen zy met een fyn penfeel, in het vernis ge-  China en Japan. Konst. Handw. enz. 287 gedoopt, de bloemen, vogels of andere figuuren; en wanneer dit begint te droogen, leggen zy 'er het goud-of zilverblad op; fomtyds wryven zy 'er, wanneer het geheel droog is , fpelden-vylfel over , waarna de figuuren blyven , als of zy met het vernis geteekend waren , daar de rest een glimmende zwarte grond is. Dit verlakfel is zeer nadeelig voor de handen en voor het aangezigt, en veroorzaakt fomtyds zwellingen of lamheid, hebbende het op de arbeidslieden zulke uitwerkfels, als een mengfel van loodwit en andere verwftoffen op onze verwers heeft. De wyze, waarop de Chineezen hun Papier maaken, verfchilt zeer veel van die, welke in Europa in gebruik is. Het is van onderfcheidene foorten ; fomtyds wordt het gemaakt van de basten van boomen , welke volfappig zyn , als van den moerbezie-en olmboom, maar voornaamelyk van den bamboo en katoen-boom. Iedere provintie heeft inderdaad haar onderfcheiden Papier; dat van S'echwen wordt van hennep gemaakt; dat van Chekiang van tarw- of rystftroo; dat van Kyangnan van het vel, het welk in de ballen der Zywormen gevonden wordt; dat van Fo-  e88 Tafereel van Natour en Konst. Fokiën van zagt riet; en de mocrbeziëboom verfchaft het papier, het welk in de noordelyke provintiën in gebruik is (*). Wat (*) Men heeft niet alleenlyk den bast, maar ook de bladeren van fommige boomen en planten gebruikt, om 'er Papier van te maaken, en blyft hiermede in fommige deelen van de waereld nog voortgaan. In Ceylon wordt, by voorbeeld, gefchreeven op de bladeren van den talipot ; en dc handfehriften der Bramins.dic van het fort St. George naar Oxford gezonden worden, zyn gefchreeven op bladeren van de ampana, of Malabaarfchen palm. Hermannus geeft ons ook een verhaal wegens eenen grooren Malabarfchen palmboom, die twintig voeten breed is, en famengevouwen en genoegfaam ronde bladeren heeft, waarvan de inboorelingcn zich bedienen , om 'er hur.ne huizen mede te dekken , en 'er ook op te fchryven , wordende de letters op den buitenften bast gezet. In de Maldivifcbe eilanden fchryft men op cie bladeren van eenen boom , die byna twee ellen lang, en eenen voet breed zyn ; en in verfcheidene deelen der Oost-Indien dienden de bladeren van de mafa arbor of weegbree , in de zonne gedroogd zynde, tot het zelfde einde , eer men het gebruik van het Europefche Papier had leeren kennen. Dc heer Ray ("preekt eindelyk van verfcheidene foorten van Iniiiaanfche en Amerikaanfche boomen, welke Papier verfchnffen , inzonderheid van eenen , xagua genaamd, wiens bladeren zo groot, en zo digt van ftoffe zyn.  China en Japan. Kónst. Handw. enz. 280 Wat het Papier betreft, het welk van de basten van boomen gemaakt wordt, de wyze om het te bereiden kan aangetoond worden, door te befchryven hoe men met den bamboo handelt , eene foort van rotting- of rietboom, maar veel grooter , gladder , harder en fterker dan eenige andere foort. De tweede zyn, dat zy een mensch van het hoofd tot de voeten bedekken, en even ah een mantel tegen regen befchutten zullen. Uit de binnenfte Itofte van deeze bladeren wordt een Papier genomen, het welk een fyn wit vlies is, zo groot als een vel van ons parkement, en niet minder fchoon en goed als ons beste Papier. Wat den bast der boomen betreft, waarop de ouden fchreeven , men vindt nog veele brokken van handfchriften, inzonderheid een in de abdyë van St. Germain, het welk in veele plaatfen niet leesbaar is, zynde de buitenfte oppervlakte van den bast, waarop de letters ftonden , afgefchilferd , fchoon het onderfte gedeelte in zyn geheel bleef. Maar na alles wat Mabillon en Montfacon, wegens de handfchriften der ouden op basten gezegd hebben, wederlegt de graaf MafTei dit gevoelen, en beweert dat de onderfcheiding tusfchen het Papier, gemaakt van de Papyrus in Egypte, en van den bast vau boomen in andere landen, ongegrond is. II. Deel. T  200 Tafereel van Natuur en Konst. de rok van den bast, die wit en zagt is, wordt gemeenlyk voor Papier gebruikt. Deeze flaan zy in fchoon water tot eene pap, welke zy in zeer groote vormen gieten,zodat zy vellen, die tien of twaalf voeten lang, en fomtyds langer zyn , krygen. Zy worden voltooid door, vel voor vel, in alluin-watergedoopt te worden, het welk dient in plaatfe van het witfel, waarvan wy gebruik maaken, en niet alleenlyk belet dat het Papier vloeit, maar het ook eenen luister geeft, als of het verzilverd, of ten minden vernist waare. Deeze foort van Papier is wit, zagt, digt, en zon der de minde ruuwheid; en fchoon het van den bast van eenen boom gemaakt is, fcheurt het ligter dan het Europesch Papier. Voeg hierby dat het gefchikter is om vogtigheid naar zich te trekken, dat 'er ligtelyk dof op blyft kleeven , en dat het meer bloot daat voor wormen: om dit laatstgemelde ongemak weg te neemen, kloppen de Chineezen hunne boeken dikwyls uit, en leggen die in de zonne. Om de dunheid is hun Papier ook zo duurzaam niet als het onze, zodat zy dikwyls in de noodzaaklykheid zyn van hunne boeken te herdrukken. Het  China en Japan. Konst. Handw. enz, 291 Het Papier van den bamboo-boom is egter het beste niet dat in China gemaakt wordt; dat van de katoen-plant is het witfce en fynfte, en het minst onderworpen aan de bovengemelde ongemakken. Maar het Papier, het welk gemeenlyk in China in gebruik is, wordt gemaakt van den boom, die den naam van chuku of kuchu draagt , welken Du Halde eerst by eenen moerbeziëboom, vervolgens by eenen vygeboom , en daarna by eenen Egyptifchen vygeboom enz. vergelykt, zodat wy uit zyne befchryvinge zo weinig van denzelven weeten, als of hy 'er niets van gezegd had. De groenagtige buitenbast van deezen boom wordt 'ei* eerst afgefchrapt, en de binnenfte bast wordt 'er in lange dunne reepen afgenomen , die in water , aan de zonne bloot gefield, wit gemaakt, en vervolgens toebereid , en, op gelyke wyze als de bamboo, tot Papier gemaakt worden. Hier moet men aanmerken dat de bambooboom en de katoen-plant, dit byzonder hebben, dat niet flegts de binnenfte bast, maar de gantfche zelfflandigheid kan gebruikt worden , wordende die op de volgende wyze toebereid. Uit een bosch van de grootfte T 2. bam-  292 Tafereel van Natuur en Konst. bamboos neemt men fpruitelingen van een jaar, die zo dik zyn, als de kuit van een mans been; en, wanneer deezen van haaren buitenften bast ontbloot zyn, worden zy gefplitst in ftukken, die zes of zeven voeten lang zyn, en in eenen poel van modderig water gedompeld, totdat zy zagt worden en verrotten. Vervolgens worden zy 'er uitgenomen , in fchoon water afgefpoeld, en in eenen grooten droogen kuil gelegd , waarin zy eenige dagen met kalk gedekt blyven. Daarna worden zy ten tweeden maale afgefpoeld, en tot draaden gemaakt, die in de zonne te blecken en te droogen gelegd worden. Vervolgens worden zy in groote koperen ketels wel opgekookt, en naderhand, door middel van zwaare hamers, tot eenen dunnen koek geflaagen. Met deezen koek mengen zy eene foort van balfemagtig vogt, getrokken uit dc uitfpruitfels van eene plant , die koteng genoemd wordt; men zorgt van 'er te veel noch te weinig van het zelve in te doen , waarvan de goedheid van het papier zeer veel afhangt. Na dit mengfel wel ondereen geroerd te hebben , totdat het zich als een dik kleevig water vertoont , gieten zy het in eenen grooten bak, die aan de kanten en van onderen zo wel gemet-  China en Japan. Konst. Handw. enz. 293 metfeld is, dat 'er niets van het vogt kan doordringen. Dit gedaan zynde, doopen de werkluiden, die aan den kant van den bak liaan-, hunne vormen gcduuriglyk in denzelven , cn fcheppcn het bovenfte vart het vogt dus op, het welk terftond papier wordt,wordende de deelen door het flymig vogt van de koteng gebonden, en digt, zagt en glanfig gemaakt. Om vellen van eene ongemeene grootte te maaken , hebben zy groote vormen, die aan draaden hangen, en door middel van katrollen op-en nederwaards kunnen bewoogen worden ; terwyl fommige werkluiden bezig zyn met die geitellen op en neer te brengen , neemen anderen 'er de vellen af, en elk hunner past met groote vaardigheid en •regclmaatighcid op zynen post. Om de vellen hard en gefchikt om 'er op te •fchryven te maaken, ondergaan zy de volgende bewerking. Zes oneen visch-lym, klein •gefneeden en in water gelegd zynde,, worden gekookt en geftaadig omgeroerd , om het klonteren voor te komen: alles tot eene dunne vloeibaare zelfflandigheid gebragt zynde, fmelt -men 'er drie vierendeelen of een pond gebran•de aluin in. Vervolgons wordt dit mengfel T 3 in  294 Tafereel van Natuur en Konst. in eene wyde kom gedaan, en ieder vel wordt 'er fchielyk door heen getrokken, door middel van eenen ftok, van welken zy zich tot dat einde bedienen, waarna het Papier te droogen gehangen wordt; waartoe zy eenen hollen muur hebben, wiens zyden wel gewit zyn, en door welken het de warmte van eene nabyzynde kagchel krygt: door behulp nu van deeze foort van ftoove, worden de vellen in zeer korten tyd droog gemaakt. Dit berigt wegens het Papier der Chineezen, leidt ons op tot de befchryving van hunne Inkt, welke een verwondcrenswaardig mengfel is, dat men te vergeefs in Europa heeft poogen na te maaken. De Chineefche of Indiaanfche Inkt , gelyk wy die gemeenlyk noemen, is niet vloeibaar , gelyk de onze, maar vast, even als onze mineraalen, fchoon veel Iigter. Zy wordt gemaakt van lampzwartfel van verfcheidene foorten , maar de besten is die , welke door het branden van varkens-reuzel verkreegen wordt ; en onder dit zwartfel mengen zy zekere foort van olie om het gladder te maaken, voegende 'er eenige welriekende dingen by, om de onaangenaamheid van den reuk weg te.neemen. Wan-  China en Japan. Konst. Handw. enz. 295 Wanneer alles tot eei.e pap van behoorlyke dikte famengemengd is , maaken zy bet in vormen tot langwerpige koekjes, die omtrent een vierde van eenen duim dik, en verfierd zyn met dc afbeeldingen van draaken, vogelen, bloemen enz. die zo fraai in de houten vormen gcfneeden zyn, dat zy onder ons niet wel fyner in koper zouden kunnen gegraveerd worden. Om deeze Inkt te gebruiken hebben zy een ftuk gepolyst marmer, zo hol gemaakt dat het een weinig waters bevat, waarin het Inktftokje gewreeven wordt, totdat het water eene genoegzaame zwartheid heeft. Dus hebben zy terltond eenefchoone glinfterende Inkt, die ongemeen zwart, en van zodaanigen aart is, dat zy zich nooit verder verfpreidt dan dc pen loopt, zodat de letters altyd glad, en aan eikanderen gelyk zyn. Zy is van groot gebruik in het teckenen, omdat de kleur naar genoegen ftaauwer of fierker kan gemaakt worden; en veele dingen zyn 'er, welke zonder dezelve niet naar genoegen kunnen afgebeeld worden. De Chineezen hebben eene aartige manier om het papier te verzilveren, indien wy het zo moogen noemen, met kleine kosten, en T 4 200.  296 Tafereel van Natuur en Konst. zonder zich van eenig zilver te bedienen. Om dit te doen, neemen zy twee fcrupels lym van leder, een aluin, en een half pintje fchoon water. Dit mengfel kooken zy over een maatig vuur, totdat het water in zo verre verkookt is, dat 'er geen (loom meer af komt; met een penfeel (Iryken zy vervolgens twee of drie lagen van dit lym op het papier, het welk aan vellen glad op eene tafel gelegd is. Daarna llrooijen zy door eene fyne zeeve een poeder, van talk en aluin gemaakt, in water gekookt, en in de zonne gedroogd en tot (lof geworden, over het papier; dit alles regelmaatiglyk over de vellen verfprcid zynde, worden die in de fchaduwe te droogen gehangen ; waarna zy weder op de tafel gelegd en met fchoon katoen gewreeven worden, om 'er het overtollig poeder af te neemen, het welk ten tweeden maale tot het zelfde einde dienen kan. Nu blyft 'er nog overig dat wy het maaken van het Porcelein of Chineesch Aarden-werk befchryven, welks wyze, in weêrwil van alle de poogingen der Jufuietfche zendelingen om dezelve te ontdekken , in Europa lang een ge-  China en Japan. Konst. Handw. enz. 297 geheim gebleeven is (*)• Alles werd egter eindelyk ontdekt door vader d'Entrecolles, die in eenen brief uit China in den jaare 1712 aan vader O vry gefchreeven , en naderhand in het Fransen uitgegeeven, de geheele manier en alle haare omftandigheden befchryft. Het kan niet misfen of een uittrekfel uit denzelven zal den nieuwsgierigen leezers aangenaam (*) Eertyds wisten wy zo weinig wr-aruit het Porcelein beftond, dat eenigen der geleerde mannen in Europa, Scaliger naamelyk*en Cardanus, in zo verre dwaalden , van te denken dat het van eijeren en zcefchulpen, ondereen gemengd, en tagtig of honderd jaaren onder den grond bcgraaven geweest zynde, gemaakt was; maar het berigt, het welk wy voorneemens zyn te geeven, zal de zaak buiten allen twyffel ftellen. Wat den uitvinder van het Porcelein betreft, daaromtrent zwygen de Chineefche jaarboeken; en wy weeten niets meer wegens den tyd der uitvindinge ; alleenlyk blykt uit de gemelde jaarboeken, dat die voor het begin der vyfde eeuwe geweest is. Maar volgens Cardanus en Scaliger, is deeze foort van Aarde-werk van nog grooter oudheid. Beiden beweeren zy dat de vafa murrina der Romeinen, die by Pompejuszegepraal voor bet eerst te Rome gezien werden, en naderhand in zeer hooge agting raakten, niet anders waaren dan ons tegenwoordig Porcelein. T 5  298 Tafereel van Natuur en Konst. mam zyn. Wy hebben reeds aangemerkt dat men zich in het maaken van Porcelein, van twee foorten van aarde bedient, welker eene kauiin genaamd wordt, die vol is van glinfterende ftofdeeljes , en welker andere den naam draagt van petunfe, die effen wit is, in de gedaante van tigchelfteenen uit de mynen gegraaven wordt, en de eerstgemelde in hardheid ver overtreft. Deeze laatfte foort van aarde wordt eerst gebroken, en tot een grof poeder geftampt, door middel van yzeren hamers, die of door de hand , of door molens bewerkt worden. Wanneer door eenen aanhoudenden arbeid , het poeder genoegzaam ontastbaar geworden is, doen zy het in eenen grooten emmer vol waters, en roeren het met een yzeren werktuig hstig om. Vervolgens laaten zy het water een weinig fiaan, en fchuimen van deszelfs oppervlakte eene witte zelfftandigheid af, die daar ter dikte van drie of vier vingeren gemaakt wordt, welk fchuim zy in een ander vat met water werpen. Verder roeren zy het eerlie water ten tweeden maale om, en wanneer h.t bezonken is, fchuimen zy het andermaal af, en zo blyven zy te werk gaan, totdat 'er niets anders overig is dan het gruis van de petunfe,  China en Japan. Konst. Handw. enz. 299 fe, dat in den molen gebragt wordt om anderwerf gemaalen te worden. Wat het water in het tweede vat, of het afgefchuimde van het eerfte betreft, wanneer dit wel bezonken , en geheel helder geworden is , gieten zy het af, vullen eene foort van vormen met de ftoffe, die naar den grond gezonken is, en neemen dezelve , wanneer zy genoegzaam droog geworden is, 'er weder uit, om ze in vierkante brokjes te fnyden. De bereiding van de kauiin is de zelfde, behalven dat zy, als zagter zynde , gemaklyker in het water te ontbinden is, zonder dat zy gemaalen wordt. Een derde inmengfel in het Porcelein is eene olie of vernis, welke uit de harde petunfe getrokken wordt , die tot dat einde op de zelfde wyze wordt toebereid , als tot het maaken der vierkante brokjes gefchied is, behalven dat het bezinkfel van het tweede vat niet in vormen gegooten wordt, maar dat men het fynfle gedeelte van hetzelve gebruikt, om 'er de gemelde olie van te maaken, welke eene vloeibaare witagtige ftof is. Met deeze ftoffe mengen zy een poeder, het welk van eenen verbranden mineraal-fteen, fhekau ge-  goo Tafereel van Natuur en Konst. genoemd, gemaakt is, gelykende naar onze aluin , waardoor de olie eene goede dikte krygt , fchoon niet m zo verre dat haare vloerbaarheid 'er door vernietigd wordt. De olie van kalk maakt een vierde inmengfel, doch haare bereiding is lastiger dan die van de voorige. Eerst fprengen zy water op ongebluschte kalk, en maaken dezelve daardoor tot een poeder, waarop zy een bec van droog varen, en op het varen een ander bed van gcbluschte kalk leggen, en dus beurteling , 'totdat zy eenen flapcl van eene tamelylyke hoogte hebben; dit gedaan zynde, ftee. ken zy het varen in den brand, en wanneer alles verteerd is.ftrooijen zy de asch op nieuwe 'bedden van varen , fteekende alles in brand , gelyk te vooren. Dit herhaalen zy vyf-of zesmaal agtereen, ja zelfs meermaalen, zynde de olie beter, hoe meer de asch verbrand is. Zekere hoeveelheid van deeze asch wordt vervolgens in een vat met water gedaan, en by iedere honderd ponden asch wordt een pond fhekau gevoegd, welke in het water fmelt. Dit mengfel wordt we! onder een geroerd, vervolgens te zinken gezet, en, na eene verdere bereiding in een ander vat, •is  China en Japan. Konst. Handw. enz. 3or is de gezonkene ftoffe, welke vloeibaar moet gehouden worden, het geen zy de olie van kalk noemen, houdende die voor de ziel van de eerstgemelde olie, en voor iets, waarvan het Porcelein al zynen luister krygt. Tien maaten van de olie der petunfe, worden doorgaans gemengd met eene van kalk; en om het mengfel juist te hebben, moeten beide de oliën van gelyke dikte zyn. Het is genoegzaam onbegrypelyk, welk eene meenigte van menfehen aan het maaken van Porcelein te werk komen , zynde 'er naauwlyks een ftuk, het welk niet door meer dan zestig handen gaat, eer het tot.volkomenheid gebragt is. De plaatfen, waarin zy werken, zyn groote omheinde pleinen, rondom met wooningen voor de arbeiders. In het mengen der twee foorten van aarden geeft men agt op de fynheid van het werk, het welk men voorneemens is te maaken, wordende voor het fynfte Porcelein eene gelyke hoeveelheid van petunfe en kauiin gebruikt, en een deel kauiin tegen drie deelen petunfe voor het groffte. Het moeilykfte gedeelte van het werk, beftaat in de twee foorten, van aarde ondereen te mengen, het welk  302 Tafereel van Natuur en Konst. gefchiedt in groote kommen of putten, die wel geplaveid en gemetfeld zyn, waarin de arbeiders haar by aanhoudenheid met voeten treeden, eikanderen afiosfende , totdat alles hard, wel gemengd, en bekwaam voor den pottebakker geworden is. Nadat de aarde uit de putten genomen is, wordt zy by kleine flukjes met de handen , op gladde fteenen of leijen gekneed ; en van deeze bewerkinge hangt de deugd van het werk zeer veel af, dewyl de minfte ftof van eene andere foort, of de minfte ledige ruimte, die in den klomp blyft, genoeg is om alles te bederven. Het kleinfte zandkorreltje, ja fomtyds een enkel hairtje, zal het Porcelein doen barsten, rimpelen of fchilferen. Gladde ftukken Porcelein, als koppen, bakken, fchotels enz. worden met een rad gefatfoeneerd , even als onze aarden-werken; maar zulke ftukken, die met afbeeldingen van dieren enz. verfierd zyn, worden in vormen gemaakt, eu met den byte! tot volkomenheid gebragt. Alle Porceleihen , die in vormen gemaakt worden, brengt men met de hand tot volmaaktheid, door middel van werktuigen, die gefchikt zyn om uit te houwen, te po-  China en Japan. Konst. Handw. enz. 303 polysten, en het geen buiten den vorm geloopen is, weg te neemen. Op fommige (lukten plaatfen zy reeds gemaakte afbeeldingen, als draaken, bloemen enz. en andere hebben fieraaden, die 'er met een plaatfnyders yzer op gegraveerd zyn. De vormen zyn van eene geele aarde gemaakt , die wel gekneed, en gellagen is: zy worden voor eenen hoogen prys verkogt, maar zyn ook zeer duurzaam. Men moet aanmerken dat groote Porceleï» nen vaten in twee Hukken gemaakt worden, wordende het eene door drie of vier arbeide» ren , welke het vast houden, totdat het zyne gedaante verkrecgen heeft, op het rad gelegd; daarna wordt de andere helft op de zelfde wyze bearbeid; vervolgens worden beide de (lukken met Porcelein-aarde , die in water gcfmolten is, aan eikanderen gevoegd, waarna men de plaats der famenhegtinge met een yzeren (laafje polyst. Op de zelfde wyze voegen zy verfcheidene (lukken Porcelein, die in vormen of met de hand gemaakt worden , te famen; ook maaken zy dus handvatfels aan de koppen en andere vaten, die door het rad gefatfoeneerd zyn. De  304- Tafereel van Natuur enKonst. De menigvuldige handen, door welke een theekopje gaan moet, eer het gefchikt is om befchilderd te worden, kunnen ons een denkbeeld geeven wegens de meenigte van menfehen , die aan deeze fabriek te werk komen. Het kopje wordt begonnen door den arbeider, die de behandeling van het rad heeft, van wien het zyne gedaante, hoogte en middellyn verkrygt; maar het komt zeer onvolkomen uit zyne handen, inzonderheid naby den voet, die alleenlyk een ongevormde klomp aarde is, en met den bytel, wanneer de kop droog is, moet uitgelheeden worden. Van het rad komt de kop tot eenen tweeden werkman , die de grondvlakte vormt, waarna een derde haar onmiddelyk van hem neemt, en het fïuk in eenen vorm op eene foort van lat legt, om het werk zyne gedaante te geeven. Een vierde werkman polyst de 'kop met eenen bytel, en brengt haar tot zulk eene dunheid als noodig is, om haar doorfchynend te maaken; hier mede bezig zynde , bevogtigt hy ze vart tyd tot tyd, om het breeken voor te komen. Daarna draait een ander ze zagtjes om eenen vorm om den binnenkant glad te maaken, draagende naauwe zorg dat zulks gelykelyk gefchiedt, opdat 'er niet de minfte hol-  China en Japan, Konst. Handw. enz. 305 holligheid mooge gemaakt worden. Sommige werkluiden brengen 'er afbeeldingen op, anderen verderen de vaten met bet graveeryzer, anderen maaken 'er handvatfels aan, en ieder houdt zich by zyne byzondere bezigheid. Het ronden en uithollen van den voet van een kopje aan den binnenkant, het welk door middel van eenen bytel gefchiedt , is zelfs het werk van eenen konftenaar, die zich nergens anders meê bemoeit. En het is-'er zo ver af, dat deeze meenigte van banden het werk zoude vertraagen, dat het uit ondervindinge blykt, daardoor fchielyker voortgezet, en tot grooter volkomenheid gebragt te worden : dit fpruit hieruit , omdat ieder werkman , door eene geduurige aandagt op de zelfde zaak, veel bedreevcner en handiger in zyn werk is, dan of hy dikwyls van het eene tot het andere ding moest overgaan. Het fchilderwerk is geen van de minde fchoonheden van het Porcelein ; maar deszelfs waardy zoude nog merklyk aangroeijen, indien de teekeningen juister en regelmaatiger waaren. Hunne bloemen en landfehappen zyn fomtyds draaglyk , en vry wel gefchakeerd; maar de afbeeldingen van menfchely- II. Deel. V ke  306 Tafereel van Natuur en Konst. ke ligchaamen gelyken naar monitors , en zien 'er uit, als of zy liefhebbers waaren van de natuur te verbasteren. Dit werk is onder eene groote meenigte van menfehen verdeeld, die allen in de zelfde werkplaatfe zyn. Dc een is bezig met het maaken van den gekleurden cirkel om de randen van het Porcelein; een tweede trekt bloemen, die door een' ander gefchilderd worden ; die maakt alleenlyk landfehappen, deeze vogelen, een derde dieren , en ee11 v>ei'de afbeeldingen van menfehen. Wat de kleuren van het Porcelein betreft, deezen zyn verfcheiden, zo ten opzigte van den grond als van-de fchilderingen. Sommigen zyn eenvoudig, als deblaauwe, die doorgaans in Europa gezien wordt , andere beftaan uit verfcheidene verwen, en anderen zyn met goud opgefierd. De blaauwe kleur wordt gemaakt van verbrande azuurfteen, die in eenen porcelcinen onvernisten vyzel, met ftampers van de zelfde ftof, tot een onhandelbaar poeder geftooten wordt. Om de roode te krygen, doen zy koperrood in eenen overdekten fmeltkroes, in wiens dekfel een klein gat is;, dit maaken zy heet, door middel van een weêromkaat- fend  China en Japan. Konst. Handw.enz. 307 fend vuur, totdat 'er geen zwarte rook meer uitkomt, maar een roode in deszelfs piaatfe volgt. Door dus te werk te gaan, krygen zy uit een pond koperrood vier oneen van het roode vogt, het welk op den grond van den fmeltkroes gevonden wordt. Het ftof van eenen witten doorfchynenden keifteen, verbrand gelyk de azuur-Heen, is ook een inmengfel in verfcheidene van hunne kleuren. Het groen wordt, by voorbeeld, gemaakt van drie oneen fchuim van geflagen koper, van eene halve once keifteens, en eene once loodwits. Om violet te krygen, doen zy eenig wit by het reeds bereide groen; en om geel te krygen, bedienen zy zich van zeven drachmaas wit, en drie van het koperrood. De meeste deezer kleuren worden, wanneer men ze gebruikt, met gomwater, met een -weinig falpeter, en fomtyds met loodwit of koperrood gemengd, maar meermaaien met hetlaatlte, dewyl dit fpoedigst in het water fmelt. Wanneer de vaten geheel rood zyn , wordt de kleur doorgaans gebruikt met het gemeen vernis van de petunfe ; maar daar is eene andere foort van rood , geblaazen rood genaamd , omdat men 'er zich van bedient, door het uit eene pyp te blaazen, welker eeV 2 ne  308 Tafereel van Natuur en Konst. ne einde bedekt is met een fyn gaas, waarop de kleur verfpreid is, en door aan het andere einde te blaazen, wordt het Porcelein geheel en al gefpikkeld met kleine vlekjes, die ongemeen fraai zyn. Deeze foort van aardewerk is zeer fchaarsch en van groote waardye. liet zwarte Porcelein heeft ook zyne fchoon. Béid; deszelfs kleur heeft eenen loodagtigen weêrfchyn, en wordt gcmeenlyk met goud opgefierd. Drie deelen van den azuur-Heen , met zeven van de gemeene olie van Heen, maaken deeze kleur, die niet gebruikt wordt voordat het Porcelein droog is. Goud wordt tot het gebruik gemaakt door het te broeken, en het in water te dompelen, totdat'er een dun verguld wolkje op de oppervlakte komt: het wordt met gomwater gebruikt , en om het vastheid te geeven , voegen zy drie deelen loodwits by dertig deelen gouds. Daar zyn verfcheidene andere foortcn van Porcelein, die egter eer tot fieraad of zeldzaamheden dan tot gebruik dienen. Eene der aartigfle foorten is het Tover-Porcelein, zo genoemd, omdat de kleuren der koppen zich  China en Japan. Konst. Handw. enz. 309 zich niet vertoonen, tenzy ze met eenig vogt gevuld zyn. Het geheim om dit Tover-Porcelein te maaken , zegt men* dat onder de Chineezen genoegzaam verlooren is ; maar onze fchryver berigt ons, dat het zeer dun moet zyn, en dat de kleuren, die in andere koppen aan den buitenkant gemaakt zyn , hier van binnen geplaatst worden. Wanneer de kleuren droog zyn, worden zy overdekt met zekere ftoffe, van Porcelein-aarde gemaakt, zodat zy tusfchen twee laagen van aarde beflooten zyn. Zoras als deeze ftoffe droog is, gieten zy olie in de kop, en brengen haar, door dezelve vet ■ gemaakt zynde, weder op het rad, om haar zo dun en doorfclrynend te maaken als mooglyk is. In dit geval bedient men zich altyd van de fynfte verwen, en de figuuren, welke men fchildert, zyn visfehen, wordende die de gefchiktfte geoordeeld, ornaat zy in het vogt fchynen te zwemmen. Wanneer men het fchilderen van verfchei■dene foorten van Porcelein heeft afgedaan-, •en de kleuren droog zyn , is het volgende werk het ftuk te polysten , om bet tot het ontvangen van de olie of het vernis, welks Xamenftelling wy reeds befchreeven hebben, Y 3 te  310 Tafereel van Natuur en Konst. te bereiden. Dit gefchiedt door middel van. een penfeel, het welk uit zeer fyne vederen beftaat , in water gedoopt, en zeer lugtig over het Porcelein geftreeken wordt, waardoor alle ruuwheid of ongelykheid geheel wordt weggenomen. Het is dan gefchikt om vernist te worden , in welk werk groote Zorgvuldigheid en bedreevenheid vercischt wordt, zo wel opdat het vernis 'er gelyklyk, en niet in al te groote hoeveelheid, op gelegd worde; want het wordt dikker of dunner gebruikt, en 'er enkele of meermaalen op gebragt , naar de fynheid van het Porcelein. Wy komen .nu tot de laatfte bereiding van dit Aarde-werk, naamelyk tot het bakken , waartoe de Chineezen twee foorten van ovens hebben, groote, naamelyk, voor ftukken,die maar eens moeten gebakken worden, gelyk doorgaans het geval is, en kleine, voor zulke ftukken, die men tweemaal bakken moet. De groote ovens zyn twee vademen hoog, en byna vier wyd; de zyden en het dak zyn zo dik dat men 'er de hand op leggen kan, wanneer het vuur in zyne volle kragt is, zonder dat men gevaar loopt van zich te branden. Zy hebben de gedaante van eenen tregter, zynde van  China en Japan. Konst. Hand w. enz. 311 van boven met een groot gat, om den rook en de vlam lugt te geeven ; daarenboven zyn 'er rondom vier of vyf kleine openingen, die geopend of geflooten worden, om de hette te vermeerderen of te verminderen. Ieder oven is geplaatst aan 't einde van eenen langen naauwen gang , die voor blaasbalg dient, wordende de wind dus regtflreeks op den mond van den oven aangedreeven. Ieder ftuk Porcelein van eenige waardyë wordt in een byzonder kasje in den oven geplaatst; maar wat de theekopjes of andere dergelyke kleinigheden betreft, voor verfcheidene van dezelven dient het zelfde kasje. Deeze kasjes zyn gemaakt van de zelfde aarde als de oven, en gemeenlyk van een cylindrifche gedaante, opdat het vuur des te gelykmaatiger aan het daarin geflooten Porcelein mooge medegedeeld -worden. De bodem van ieder kasje wordt overftrooid met zeer fyn zand, bedekt met ftof van kauiin , opdat het zand niet aan het werk vast kleeve, en men -draagt zorg dat het Porcelein niet aan de kanten van de kasjes raake. In de grootften, die de kleinfte ftukken bevatten, wordt het midden ledig gelaaten, omdat de vaten, die V 4 men  3i2 Tafereel van Natuur en Konst. men daar plaatfte, de noodige hette niet krygen zouden; en ieder van deeze kleine ftukken wordt gelegd op een hoopje aarde, overdekt met ftof van kauiin. Het Porcelein wordt in kasjes gelegd, opdat deszelfs luister niet mooge verminderd worden, door de al te geweldige kragten van een bloot vuur; want het is aan deeze dikke overdekfels toe te fchryven , dat het Aarde-werk door de hette niet bezwalkt wordt. Zoras als deeze kasjes opgevuld zyn, fchikt een werkman die in den oven, by.wyze van kolommen, waarvan de middelften ten minften zeven voeten hoog zyn. De kasjes met het fynfte Porcelein worden in het middelpunt, en die met groffte op den grond geplaatst ; en op deeze wyze wordt de gantfche holligheid van den oven opgevuld met kolommen , uitgezonderd dat gedeelte , het welk onmiddelyk onder de groote opening is. Deeze kolommen worden digt by eikanderen geplaats, en van boven, van onderen, en in het midden zo gefchikt dat de vlam 'er vry Tusfchen fpeelen, en aan alle kanten zich gelykelyk mededeelen kan ; hierin beftaat een groot gedeelte van de konst des werkmans, en  China en Japan. Konst. Handw. enz. 313 en de deugd van het Porcelein hangt 'er zeer veel van af. Eene andere zaak, welke zy in agt neemen, is dat zy nooit eenen oven geheelenal met nieuwe kasjes vullen, maar half met nieuwe en half met oude. De oude worden boven en onder aan de kolom, en de nieuwe in het midden gezet. Deeze kasjes zyn, eer zy gebrand zyn, geel, maar worden naderhand donker rood. Wanneer de oven vol is, wordt de deur of mond gellooten, wordende 'er alleenlyk' een klein gat gelaaten, om 'er kleine ltukjeshouts in te werpen, en dus het vuur voedfel te geeven. Het Porcelein wordt vervolgens vieren-twintig uuren agtereen langzaamerhand heet gemaakt, waarna twee mannen, die elkanderen aflosfen , onophoudelyk brandftof in den oven werpen: en het geen onzen fchryver zeer vreemd voorkomt, is dat de werkluiden, die zich hier mede bezig houden, tot lesfehing van hunnen dorst, heete thee drinken , waarin zout gefmolten is. Om te weeten of het Porcelein genoeg gebakken is, openen zy een van deeze kleine bovengemelde gaten, en neemen met eene tange het dekfel yan den top van eene der kolommen ; inV 5 dien  314 Tafereel van Natuur en Konst. dien blykt dat zy gelyklyk heet zyn, en de kleuren van het ondekte Porcelein eenen fchoonen glans hebben , dan houden zy op met ftooken, en fluiten de opening , die in den mond van den oven gelaaten is. Wanneer het vuur uit is, laaten zy, indien zy kopjes of dergelyke kleine ftukken bakken, die nog omtrent twaalf of vyftien uuren in den oven .blyven; maar indien het Porcelein groot is, dan laaten zy het 'er twee of drie dagen in; in' welke byzonderheid het hedendaagfche gebruik verfchilt van het oude, volgens het welk alle foorten van vaten veel langer in den oven bleeven. Daar is eene andere foort van Porcelein, die tweemaal gefchilderd en tweemaal gebakken wordt,-tot welk einde zy kleiner ovens hebben. Sommige derzelven zyn van yzer gemaakt, en zyn zeer klein; andere beftaan uit eene foort van fteen van de zelfde aarde ais de Porcelein-kasjes. De grootftcn derzelven zyn egter niet hooger dan vyf voeten, en hebben drie voeten middellyns, zynde gemaakt in de gedaante van byè'korven. Rondom den oven, omtrent op eenen halven voet afftands, 'is een befchutfel van gemeene tigchelfteen opge-  China en Japan. Konst. Handw. enz. 315 gerigt, vereenigd met den oven zeiven door eene foort van boog, die dient om het werk lievigheid te geeven; en vier of vyf van deeze befchutfels worden doorgaans op gelyken afftand van eikanderen geplaatst. Onder aan het befchutfel zyn gaten, om het vuur lugt te geeven, en bovenaan is eene opening, die, wanneer het Porcelein in den oven gezet is, geflooten wordt. Het Aarde-werk ftaat hier niet in kasjes , gelyk in de grooter ovens, dewyl de oven, tot dit laatfte einde dienende, zo digt geflooten wordt dat het geene andere werking van het vuur ontvangt, dan die van de houtskoolen, midden op den grond van den oven, en in de tusfehenruimte, tusfchen den oven en het uitwendig befchutfel geplaatst zynde, voortkomt. Om het Porcelein tot dit tweede bakken te bereiden , wordt het op de gemeene wyze vernist, en nadat het in den grooten oven geweest is, met verfcheidene kleuren geverwd, waarna het,zonder dat 'er eenig vernis meer bykomt, in den kleinen oven opeengeftapeld wordt, wordendede kleine vaten piramiedswyze op de groote gezet. Het tweede bakken gefchiedt, fomtyds om de kleuren des te be-  3i6 Tafereel van Natuur en Konst. beter te bewaaren, en die eene foort van leevendigheid by te zetten; maar doorgaans bediendt men 'er zich van met oogmerk om de gebrekkelyke plaatfen onzigtbaar te maaken, fchoon deeze konftenaaiy niet moeiiyk te ontdekken is. . MERKWAARDIGSTE OPEN. BAARE GEBOUWEN, ENZ. Men mag van de Steden van China in het algemeen getuigen, dat zy regelmaatig en fraai gebouwd zyn; de meestcn derzelven zyn van eene vierkante of vierhoekige gedaante ; de ftraatcn loopen regtlynig, en kruisfen elkandereu met regte hoeken. Sommige Steden zyn van eene cirkel- of eironde gedaante, maar allen zyn zy met groote eenpaarigheid gebouwd , en omringd met hooge wallen en torentjes. Wat dc Huizen en andere Gebouwen, inzonderheid deopenbaare, betreft, gemeenlyk toonen zy het beste van buiten, en hebben , niettegenfiaande de vreemdheid van fmaak in de bouwkunde, een vry goed voorkomen; maar van binnen ziet men niets ongemeens , indien men dc fraaije kabinetten, tofenaacs en andere dergelyke fieraaden, nevens  China en Japan. Openb.Gebouw. ENz.317 vens het Chineefche porcelein uitzondert. Door de gewoonte des lands worden ook kostbaare buisfieraaden onnqodig gemaakt; want het is niet gebruiklyk vreemdelingen of vrienden binnen in de Huizen te brengen, maar men ontvangt hen in een afgezonderd vertrek, eenigszins gebouwd gelyk onze zomerhuizen, zeer net en geryflyk gemaakt, en meer of min opgefchikt naar den ftaat van den eigenaar, maar nimmer van pragtige meubelen voorzien. Voor hunne Bedden, het fchoonfte dat in hunne huizen gevonden wordt, zyn geborduurde gordynpn, in den zomer van armozyn of zeer dunne zyde, welke dienen om de vliegen en muggen buiten te houden, maar aan de lugt eenen vryen doortogt laaten : in den winter hebben zy ze van grof fatyn met eenig borduurwerk. Zy hebben geene tapyten, maar daar is zeker verfierfcl , waarop zy zeer gefield zyn, naamelyk ftukken van witte zyde, hangende aan de muuren of befchotten van hunne vertrekken, waarop de eene of andere zedelyke fpreuk, uit de fchriften hunner beroemde wysgeeren genomen , met groote leuren gefchreeven daat. Deeze korte fpreuken zyn onder hen in zo hooge agtinge, dat zy die dikwyls op hunne waaijers,lesfenaars, fchil-  318 Tafereel van Natuur en Konst. fchilderyen, kabinetten , en zelfs op hunne Porceleinen vaten zetten. Zy hebben geene fchoorfteenen in hunne kamers, maar maaken gebruik van ftooven met houtskool, om zich in koud weder te warmen. De Japanners leggen zich op eene fchoone eenvoudigheid cn netheid in hunne Gebouwen toe. Hunne Huizen zyn meestal van hout, fchoon fommige van de beste foort fleenen fondamenten hebben; en zy zyn maar eene verdieping hoog, even als die van China, uit hoofde van de menigvuldige orkaanen en aardbeevingen, waarvoor hun land bloot Maat. Deeze houten Gebouwen maaken dat hunne fieden zeer aan brand onderhevig zyn , die onder hen dikwyls groote verwoeftingen veroorzaakt; maar veele luiden hebben een vertrek van fteen, afgezonderd van hunne huizen , waarin zy hunne beste goederen , die by dergelyke gelegenheden gevaar zouden loopen, in veiligheid bewaaren. Hunne vloeren zyn gedekt met matten, die altyd zeer fchoon gehouden worden; in plaatfe van dc- ' zeiven gebruiken ryke luiden zyden ftoffen; geborduurd fluweel, of kleeden van goud laken. Hunne kamers hebben gemeenlyk houten  China en Japan. Openb.Gebouw. ENz.319 ten befchotten, en zyn, naar hunne manier, fraai befchilderd , of' behangen met fchilderyen en gefchilderd papier, het welk netjes aaneengeplakt is. De beneedenfte vertrekken zyn van eikanderen gefcheiden door affchutfels, die verguld en gefchilderd zyn, en toegevouwen en weggenomen kunnen worden, even als fchermen , zodat vyf of zes van dezelven gemaklyk tot een kunnen gemaakt worden, gelyk doorgaans gefcbiedt, wanneer zy groote gastmaalen aanrigten, of wanneer hunne bezigheden en gezelfchappen zulks vereifchen. De voornaamlïe meubelen in de Huizen der edellieden zyn eerpragtig dan kostbaar, beftaande uit kabinetten , bedden enz. maar zy leggen zich niet toe om te pronken met goud of zilverwerk , met juweelen of andere dergelyke fieraaden. Porceleinen vaten , welke de Japanners zeer groot en ongemeen fyn maaken, zyn de voornaamfte verfierfels hunner kamers , uitgezonderd fraaije dolken, en andere foorten van wapentuigen. Het geen zich allerpragtigst vertoont zyn de zolderingen van hunne zaaien, trappen en zomerhuizen, die gemeenlyk van fyn cederen hout gemaakt , en fraai verguld en gefchilderd zyn. Voor hunne huizen hebben zy door-  320 Tafereel van Natuur en Konst. doorgaans een ruim plein,, het welk met drie of vier treden opgaat, en aan de andere zyde met een gelyk getal van treden nedergaat en naar de tuinen leidt. • Dit berigt kan genoegzaam geoordeeld worden voor de Gebouwen van China en Japan in het algemeen ; maar eenige Paleizen , Tempels en andere gefligten, cifchen eene byzonderer befchryving. Plet keizerlyk Paleis te Pekin in China, is eene van de grootlte zeldzaamheden in het gantfche keizerryk. Het is een langwerpig plein , van omtrent twee mylen lang en eene breed, omringd van twee lterke wallen , welker buitenlte zeer hoog en dik, en van binnen en buiten met eene roode foort van cement, en van boven met tigchelfleencn van eene fchoone geele kleur overdekt is. Aan ieder einde heeft men eene pragtige poort, of liever drie poorten, welker middelde alleen voor den keizer ontflooten wordt, maar de twee andere poorten liaan van 's morgens tot 's avonds voor allen, die komen of gaan , geopend. In de tusfehenruimte, tusfchen de twee wallen, zyn de vertrekken voor edellieden en eerfte ftaatsdienaaren , als mede voor een groot aantal van  China en Japan. Openb.Gebouw. enz.32 r van konftenaaren , welken door den keizer telkens werk verfchaft wordt. Daarenboven zyn 'er geregtshoven, en verfcheidene andere wooningen, die allen zeer groot en pragtig zyn. De binnenfte wal is omringd van eene diepe gragt, met fteen opgehaald, over dezelve zyn draaibruggen by alle de poorten , die alleen geopend worden voor mandarynen of heeren, die hunne opwagtingen maaken, en voor zulken, die een briefje van hun hebben, waarin hunne bezigheden worden aangeweezen. Binnen deeze omheinde plaats ftaat het eigenlyk zo genoemde keizerlyke Paleis , met deszelfs tuinen, baden, fpeelhuisjes, en alles wat pragtig en vermaaklyk is; inzonderheid is 'er een door konst gemaakt meir merkwaardig, het welk van visch voorzien is, en waarin het hofgezin dikwyls in vaartuigen het vermaak van de visfeherye neemt. Binnen deezen muur zyn negen groote pleinen , welke allen rondom bezet zyn met pragtige gebouwen, en men gaat door verhevene boogen, die al hooger cn hooger worden, van het eene plein op het andere. Het binnenfte van alle de pleinen, het welk ver het fraaifte en aanzienlykfte is, bevat de vertrekken van den keizer, en een groot ferII. Deel. X rail  322 Tafereel van Natuur en Konst. rail van fchöone vrouwen, van welken eene den titel van keizerinne draagt : zynde de anderen zyne ftaatjuffers of byzitten. Daar isook een groot aantal van vrouwen, die het op. zigt over de keuken en de daartoe behoorende zaaken hebben, zodat het getal van perfoonen van dc fexe, die tot het keizerlyke hof bebooren, gereekend wordt meer dan vyf duizend te bedraagen, om thans niet te fpreeken van de gefneedenen , die mede zeer talryk zyn. Op dit binnenfle plein klimt men met zes trappen aan alle kanten, en het is omzet met een fraai hek , verfierd met leeuwen, draaken, en andere optooifelen. De gebouwen van dit plein zyn allen pragtig en fraai; maar dat, waarin de keizer zynverblyfhoudt, gaat alle de anderen in luister en grootschheid ver te boven. Dc fchoone galleryen, gefchraagd door marmeren pilaaren, de verglaasde tegels, de fraaije uitgehouwene, vergulde en gefchildcrde fieraaden, met welken de vertrekken zyn opgepronkt, de kostbaarheid der meubelen en de verfcheidene ftukken der bouwkunde, die het gantfche Paleis uitmaaken , hebben , by elkandcren gevoegd zynde, een verbaazend uitwerkfel, en maaken  China en Japan. Openb.Geboüw.enz. 323 ken overal eene vertooning, der majefteit van zulk eenen grooten monarch betaamende. Het Paleis van den Japanfchen keizer te Jeddo, de hoofdftad van zyne heerfchappyen, is niet minder pragtig en ruim dan dat van den keizer van China ; het is omringd van drie hooge wallen, en even zo veele diepe gragten , tusfchen iedere van welken eene groote tusfehenruimte is. Het water wordt van de eene gragt in de andere geleid door onderaardfche buizen, zodat zy altyd gelyklyk vol zyn. In deeze wallen zyn agt of negen pragtige poorten tegenover elkandercn, en tusfchen iedere twee poorten is een vlak ftuk gronds, en vervolgens klimt men ettelyke trappen op naar eenige buitenwerken, die insgelyks van eene vlakte gevolgd worden , waarop wel duizend mannen kunnen optrekken , zodat de toegangen tot de keizerlyke vertrekken genoegzaam beveiligd zyn. In de ruimte tusfchen den eerften en tweeden wal woonen de kleine koningen, de voornaamfte edellieden, en de beftierders der provintiën in pragtige gebouwen, gefchikt naar hunnen rang en bediening; de fieraaden, die 'er binnen in zyn, beantwoorden aan het uiterlyke X 2 voor-  324 Tafereel van Natuur en Konst. voorkomen, wordende het voor een blyk van agtinge voor hunnen monarch aangemerkt, dat zy eikanderen poogen te overtreffen in de pragt en kostbaarheid van hunne huizen en meubelen. Tusfchen den tweeden en derden wal woonen des keizers naastbeftaanden en voornaamfie raadsluiden , ieder in afzonderlyke vertrekken of liever paleizen, die zeer groot en fraai zyn. In het middelpunt der plaatfe, binnen den derden wal, zyn de keizerlyke vertrekken, beffaande uit eene groote meenigte van ruime zaaien, huizen en kamers voor den keizer , voor zyne vrouwen en medgezellen, allen zeer rykelyk gemeubeleerd. Zy beflaan uit drie ryen gebouwen van negen verdiepiigen hoog, en van boven gelyk piramiden gemaakt, op welker toppen groote vergulde dolfynen zyn. De zolderingen der zaaien en kamers zyn met goud en zilver beflagen, het welk fraai bewerkt, en met eene verfcheidenhcid van kostbaare fteenen verfierd is. De behangfcls zyn van de kostbaarftc zyde , met zilveren en gouden bloemen , paerlen en andere fieraaden. In de gehoorzaal, waarin de keizer afgezanten ontvangt , is een troon van louter goud, bezet met groote fteenen van eene ontfehat- baa-  China en Japan. Openb.Gebouw.enz. 325 baare waarde. Het dak, het welk zeer hoog is, is mede met goud en zilver beflagen, ryklyk geëmailleerd met fraaije figuuren, en onderfchraagd met pragtige vergulde zuilen. De tuinen agter de vertrekken zyn in eenen uitmuntende fmaak aangelegd, en door verfcheidenheid zeer bevallig , en voorzien van terrasfen, kanaalen , vyvers , waterwerken en andere fieraaden. Wy moeten ook niet vergeeten melding te maaken van het pragtig tooneel op het plein voor het -binnenhof, waarop dikwyls fpelen tot vermaak van de keizerlyke familie worden aangerigt. Dit verwonderlyk Paleis, of liever deeze verzameling van paleizen, welke vyf of zes mylen in den omtrek bevat, vertoont zich, om kort te gaan , gelyk eene volkryke en magtige ftad, bewoond van vorften en edellieden, en van de oudfte zoonen van de groote mannen des ryks, die daar opgevoed en als borgen voor de getrouwheid hunner vaderen bewaard worden. Deeze allen brengen veel toe om eene zeer pragtige hofhouding te maaken, zynde hunne klederen, hun gevolg en andere byzonderheden zeer fraai en kostbaar. J3y deezen moogen wy verfcheidene andere X 3 PraS-  326 Tafereel van Natuur en Konst. pragtige Paleizen voegen , die in China en Japan gevonden worden ; maar van alle de openbaare gebouwen in deeze landen , zyn 'er geenen, die zo rykelyk verfierd zyn als veeleTempels, welke verheven gebouwen zyn, opgevuld met eene ontelbaare menigte van afgoden , voor welken altyd brandende lampen hangen. De Chineezen tellen byna vyfhonderd van deeze Tempelen van den eerfien rang, behalven een verbaazend getal anderen van minder aanzien , die in alle Heden en •dorpen gevonden, en door omtrent driemaalhonderd-vyftigduizend bonzen of priefieren bediend worden (*) ; welke ryst , wyn en an- (*) Deezen zyn de priefters der talrykfte gezindheid van afgodendienaaren in China, welke den afgod Fo dienen, wien zy den eenigften god der waereld noemen, en die gezegd wordt, omtrent dertig jaaren na den dood van onzen Zaligmaaker uit Indië gebragt te zyn. Zy fchryven verfcheidene zedelyke geboden voor, en leeren onder anderen dat 'er een toekomende (laat van belooningen en ftranen zal plaats hebben. Hunne heiligheid wordt zeer groot, en hunne vry willige boetdoeningen worden genoegzaam geoordeeld, om ter verzoeninge van de zonden des volks te kunnen ftrekken. Eene andere aanzienlyke gezindheid beftaat uit de navolgeren van Li Laokum , welke zy zeggen dat meer dan vyfhonderd jaaren voor Christus geleefd beeft'  China en Japan. Openb.Gebouw.enz 327 andere leevensmiddelen aan hunne godheden offeren , en doorgaans ruime inkomsten tot hun beftaan hebben. Naby deeze Tempels zyn veele kloosters, bewoond van zodaanigen, die zich aan den gosdienst hebben toegewyd, en zulke vry willige boctdoeningen ondergaan, als zy denken dat hunne goden aangenaam zyn , zodat zy eene geftrenge leevenswyze onderhouden, en in de grootfte zelfsverloocheningen kloekmoediglyk volharden. De *eeft. Hy leerde dat God ligchaamelyk was, en veele mindere godheden onder zyn gebied .had. Eene derde gezindheid beftaat uit de navolgeren van den geleerden Confucins, die uitmuntende zcdelesfen voorgefteld en het volk in de wysbcgeerte onderweezen heeft. Hy fpreekt van God, als van een zuiverst en volmaaktst beginfel, den oorfprong en het wcezen van alle weezens. En fchoon men zegt dat hy den afgodendienst verbood, zyn 'er egter tempelen en beelden voor hem opgerigt, en hy wordt met den diepften eerbied gediend. Deezen zyn de drie voornaamfte gezindheden onder de Chineezen , welke , behalven hunne menigvuldige beelden, ook de zon, maan en andere planeeten, de zielen hunner voorouderen , en van zulken, •die eenige merkwaardige ontdekking gedaan hebben, eeren. 1 ■! ra, X 4  328 Tafereel van Natuur en Konst. De Tempels in Pekin zyn groot en talryk, gedekt met glinftcrende tigchelfteenen , die de oogen van den aanfehouwer doen fchemeren; en behalven de Tempels in deeze ftad, is 'er in het omgelegen land, waarop men een vermaaklyk uitzigt heeft, eene groote meenigte van diergelyke pragtige Geftichten. Onder anderen is 'er een van eene pyramidaale gedaante, gebouwd op den top van eenen door konst gemaakten berg, die zo ruuw en bewasfen is, dat hy eene vreeslyke vertooning maakt, en naby den tempel is een hooge tooren van eene cirkelronde gedaante , zynde tien verdiepingen hoog, rondom welker bovenfte vyftig bellen hangen, die zo gemaklyk door den minsten wind bewoogen worden, dat zy een geftaadig geluid geeven, en zeer ver kunnen gehoord worden. De Tempel der zonne, die omtrent eene halve myl van de ooster poort van Pekin af ftaat, is een groot gebouw , omringd met eenen wal, die omtrent eene myl in den omtrek bevat. Van binnen heeft men verfcheidene groote vertrekken , en in het midden derzelven eene ruime en hooge zaal , wier dak op tagtig pragtige kolommen, met goud ca  China en Japan. Openb.Gebouw.enz. 329 en azuur verfierd, rust. De keizer begeeft zich derwaards ten tyde van den winterfchen zonneftand , en offert 'er osfen , fchaapen, geiten enz. aan de zonne , welke gantfche plegtigheid met eene groote vertooning van zedigheid en godsdienftigheid verrigt wordt. Misfchien zal het geene onaangenaame uitweiding zyn, dat wy gewag maaken van eene andere plegtigheid, die door de Chineefche keizeren verrigt wordt in den Tempel der aarde, welke aan den anderen kant van Pekin , omtrent op gelyken affland van de wallen, als die der zonne, geplaatst is. Zoras als een keizer gekroond is, wordt hy naar deezen Tempel geleid, alwaar hy het gewaad van eenen akkerman aantrekt , en na eene plek zaailands'gaat, binnen de heining van het gebouw: daar vindt hy eenen vergulden en vernisten ploeg, waarvoor twee osfen met vergulde hoornen gefpannen zyn ; en den ploeg in zyne hand noemende, houdt hy dien ter langte van twee of drie voorens , denkelyk met hu'pe van iemand, die meer dan hy in die zaak ervaaren is. Terwyl hy zich met dit boerenwerk bezig houdt, komt zyne gemaalin, verzeld van haare vrouwen, en bereidt X 5 hem  330 Tafereel van Natuur en Konst. hem eenige bocrfche fpyzen , welke in gemeene vaten worden aangebragt, en waarvan zy allen nederzittende te famen eeten. Dit is eene oude gewoonte onder de Chineezen, gefchikt om den nieuwen vorst in gedagten te brengen, dat hy voor zyne inkomften aan het zweet en den arbeid zyner onderdaanen verpligt is, om welke reden hy alle overtollige uitgaaven behoort te vermyden , en hen van noodelooze onkosten te ontdaan. Te Meaco,eertyds de hoofdftad van Japan, is de pragtigfte en kostbaarfte Tempel van het gantfche keizerryk. Hy is zo lang en hoog als St. Paulus kerk te London, uitgezonderd derzelver dom , en is geheel van hardfteen gebouwd. Hy heeft een gewelfd dak, onderfchraagd door een groot aantal pilaaren, en in denzelven zyn menigvuldige altaaren en afgoden , inzonderheid is 'er een van eene reuzen-geftalte van verguld koper. Deeze tempel ftaat boven op eenen heuvel, en aan weêrzyde van de hoogte zyn vyftig fteenen pilaaren, die tien fchreeden van clkanderen •af ftaan; op derzelver toppen zyn even zo veele lantaarnen of lampen, die by nagt aan- ge-  China en Japan. Openb.Gebouw.enz. 331 gedoken worden., en eene bevallige vertooning maaken. De Tempels van jeddo in Japan zyn zeer talryk en pragtig, inzonderheid die van Amida, eene van hunne voornaamfte godheden, welke genoegzaam met goud overdekt is. Het beeld dier godheid is te paard gezeeten, en geplaatst op een pragtig altaar , overdekt met gouden plaaten ; de kleeden van het paard zyn ook met goud geborduurd , en verfierd met paerlen, diamanten , en ander kostbaar gefteente van zeer groote waardye. Niets kan veeslyker zyn dan de afbeelding, waarin hy voorkomt; en veele andere afgoden deezer oosterfche volken worden in de wanfchapenfte gedaante, welke men zich verbeelden kan, uitgebeeld. Buiten de poorten van verfcheidene groote fteden van China, zyn hooge Toorens opgerigt, die, voornaamelyk tot fierraad, en om een uitzigt op het omgelegen land te hebben, fchynen gefchikt te zyn.De mcrkwaardigfte van deeze Toorens is die van Nanking, de porccleinenTooren genoemd, zynde van boven tot bene den metporceleinen en .fraai gefchilderde tege-  332 Tafereel van Natuur en Konst. gelen bedekt. Hy is agthoekig van gedaante, heeft negen verdiepingen, en is omtrent tweehonderd voeten hoog, zynde op eene zeer vaste grondvlakte van metfelwerk opgerigt. Dc muur is van onderen ten minften twaalf voeten dik, en het gebouw loopt tot aan den top toe fmaller, alwaar het als eene fpits ofpyramide , op welke een vergulde bol ftaat, eindigt. Rondom den Tooren is een hek van ruuwen marmerfteen, en daar is een trap van twaalf treden naar de eerfte verdieping, vanwaar men, door middel van zeer fmalle en ongemakkelyke trappen, naar de negende verdieping klimmen kan. Tusfchen iedere verdieping is eene foort van luifel, aan den buitenkant van den tooren, aan iederen hoek van welken kleine klokjes hangen, die, door den wind bewoogen wordende , een aangenaam gebengel maaken. Iedere verdieping beftaat uit groote balken en daar op gelegde planken : de zolderingen der kamers zyn verfierd met fchilderyen, en het ligt komt door venfters, waarvoor yzeren traiiën gemaakt zyn. In den muur zyn ook menigvuldige nisfen , gevuld met afbeeldingen van de eene of andere godheid ; en de verfcheidenheid der fieraaden, welke het geheel verfraaijen, maakt het gebouw  China en Japan. Openb.Gebouw. enz.333 bouw mooglyk het fchoonfle in het keizerryk. Het heeft nu meer dan driehonderd jaaren gefiaan, en vertoont zich egter weinig vervallen. By deezen kunnen wy eene andere foort van gebouwen voegen, die in de groote lieden van China zeer algemeen zyn , en van welken fommige eene grootfche en fchoone vertooning maaken , naamelyk de Zegeboogen , opgerigt ter gedagtenisfe van groote vorsten, wetgeevers, wysgeeren , of andere luiden , die eenigen aanmerkelyken dienst aan den flaat gedaan , of zich door hunne zonderlinge godvrugt , geleerdheid , dapperheid , of andere bekwaamheden , beroemd gemaakt hebben. Deeze gebouwen beflaan gemeenlyk uit drie harditeenen of marmeren boogen, van welken de middelfte de hoogfle is. Zy rusten op pilaaren , die fomtyds rond, maar doorgaans vierkant zyn, van eenen geheelen (leen , geplaatst op eene onregclmaatige grondvlakte ; en zy zyn verfierd met afbeeldingen van menfehen , beelden, vogelen, en andere dingen , naar de wyze der Chineezen, en tevens met opfchriften^en lofredenen op de perfooncn, voor welken zy op-  334 Tafereel van Natudr en Konst. opgerrgt werden. Veelen van deeze boogen zyn hoog en groot, maar fommigen zyn zo onaanzienlyk, dat zy weinig opmerking ver dienen. Zy tellen in het gantfche keizerryk meer dan drie duizend en zeshonderd door Iagtige mannen, cn omtrent tweehonderd vrouwen, die, om haare kuischheid of andere deugden, in de Chineefche boeken, zo wel als m de opfchriften opdeezezcgeboogen.ee. preezen worden. Eer wy van dit onderwerp aftrappen, behooren wy van eenige Bruggen van China te fpreeken , dié voor de wonderlykfte konst ftukken, welker weergade in Europa bezwaarlyk te vinden is, moogen gehouden worden De verbaazendfïe van allen is die, welke den naam van de vliegende brug gekreegen heeft zynde gelegd over eene rivier van den eenen berg tot den anderen, en beftaande uit eenen enkelen boog, die vyfhonderd kubietcn hoo» en vierhonderd lang is. Daar is eene andere merkwaardige Brug in de provincie van Xarrfi op eene plaats, alwaar twee groote rivieren famcnloopen; dezelve is gebouwd op honderd en dertig aan eikanderen gevoegde fchuiten maar zo gefchikt dat zy zich openen , om vaar-  China en Japan. Opënb.Gebouw.enz.33j vaartuigen door te laaten, waarvoor zekere tol moet betaald worden. Deeze foort van Bruggen is in China zeer gemeen; maar men vindt 'er ook andere Bruggen, die op pilaaren gebouwd zyn, zonder eenige boogen. Sommigen derzelven zyn zeer lang en breed, inzonderheid eene in de provintie van Fokiè'n, die driehonderd en zestig roeden lang , era anderhalve breed is. Zy beftaat geheel uit witte (teen , en rust op driehonderd pilaaren j aan weêrzyde is eene borstwecring, en ment ziet 'er afbeeldingen van leeuwen op zekere afftanden van clkanderen , en van veele andere figuuren. Eenigen van hunne geboogde Bruggen zyn ook zeer lang, breed en fraai, inzonderheid die van Fuchen, de hoofdftad van Fokiën, welke meer dan vyftig roeden lang is , en uit honderd verhevene boogen beftaat. De borstweeringen van deeze Brug zyn ook verfierd met de afbeeldingen van leeuwen en andere dieren. Eene der grootfte zeldzaamheden van konst,. welke men in China vindt, en tevens iets, het welk onder de voornaamfte overblyffels der oudheid verdient geteld te worden , is de verwonderlyke Muur, die door dc Chineezen  336 Tafereel van Natuur en Konst. zen werd opgerigt, om dc menigvuldige invallen der Tarraaren voor te komen. Du Haldc berigt ons , dat deeze Muur hooger en breeder is dan de gemeene muuren der lieden van China ; dat hy omtrent vyf-en» twintig voeten hoog en breed genoeg is voor zes ruiteren , om 'er naast elkanderen op te ryden: hy is, op behoorlyke tusfchenruimten, van fierke vierkante toorens voorzien , ten getale van drie duizend , die ten tyde van dc Chineefche vorsten, eer de Tartaarcn het land overweldigden , door een millioen foldaaten bewaard werden. Deszelfs gantfche langte met alle zyne bogten wordt gerekend op byna vyftienhonderd mylen , loopende hy door alle drie dc noordelyke provintiën van Pekeli , Xanfi en Xenfi , en zynde op fommige plaatfcn, die ontoeganglyk fcbynen , gebouwd , zo wel als over rivieren, moerasfen en zandige kuilen, welke men haast zoude denken dat ongefchikt waaren , om 'er zulk een magtig gevaarte in te grondvesten. Deeze Muur is voornaalyk van tigchelfteen gebouwd, en met eene byzondere foort van kalk zo fterk gemetfeld, dat hy, fchoon nu naby tweehonderd jaaren, voor alle winden en buijen blootgefteld, ge- ftaan  China én Japan. Openb.Geboüvv.enz.337 ftaan hebbende, zeer weinig vervallen is. Dit verbaazend ftuk werks werd begonnen door den keizer Chihochamti , volgens fommige fchryvers , of door Tfhinfhiwang , volgens Du Halde , meer dan tweehonderd jaaren voor onzen Zaligmaaker; en fchoon het van zulk eene ongemeene langte en grootte is, werd het egter , indien wy de Chineefche vernaaien gelooven moogen, binnen den tyd van vyf jaaren voltooid. De menigvuldige lange en diepe Kanaalen, welke de Chineezen met zwaaren arbeid, door de voornaamlle deelen van het ryk gemaakt hebben, of om hunne gronden beter te bevogtigen, of om hunne waaren met meer gemaks van de eene plaatfe naar de andere te kunnen overbrengen , verdienen onder de zeldzaamheden des lands geteld te worden. Genoegzaam in iedere provintie is een groot Kanaal , het welk aan weêrzyden met vierkante fteenen bedykt is , en op gepaste afftanden kaaijen , Huizen en bruggen heeft. De wegen aan de zyden deezcr Kanaalen zyn geplaveid, of, door middel van zand, hard en vast gemaakt , en aan weerzyden met ryen van lommerryke boomen beplant. Uit II. Deel. . Y dee-  338 Tafereel van Natuur en Konst. ceeze groote Kanaalen, welke doorgaans koninglyke rivieren genoemd worden, zyn verfcheidene kleinere gegraaven, welker takken weder beekjes worden, die by het een of ander dorp of vlek eindigen. Somtyds ontlasten zy zich in groote meeren of vyvers, waaruit al het omgelegen land van water voorzien wordt, zodat deeze klaare en ryke ftroomen, verfierd met veele fchoone bruggen , omringd van nette dyken, gelyklyk verdeeld in groote vlakten, gedekt met booten en fchuiten, en als het waare gekroond met eene verbaazende meenigte van dorpen en fieden , wier gragten zy vullen en wier lïraaten zy vormen , China tot het vrugtbaarfte en fchoonlte land in de waereld maaken. Hierby kunnen wy zekere misfelyke foort van konstlhikken voegen, die in bet byzonder aan China eigen zyn, en, fchoon zy alleen dienen om het oog tè behaagen , niet zonder groote kosten kunnen gemaakt worden. Deezen zyn fommigen van hunne Bergen, welke zy uitgegraaven, en in verfcheidene gedaanten gevormd hebben , zodat zy naar paarden , vogels enz. gelyken. Het geen de Chineezen wegens hunne gebouwen zeggen,  China en Japan. Openb.Geeoüw.enz. 339 gen, is zo vol fabelen en belagchelyke vertellingen , dat men 'er niet den minsten ftaat op maaken kan; en deeze misfelyke figuuren draagen, fchoon zy van eene verbaazende grootte zyn, duidelyk blyken van werkftukken te zyn van konst en arbeid, en niet van eenige wonderwerkende kragt of toverkunde, gelyk de Chineezen ons gaarne zouden doen gelooven. Die bergen, welke gemeenlyk de Bergen van de vyf Paarden Hoofden genoemd worden, zyn de wonderlykften van allen, en kunnen by geene mooglykheid in hunne tegenwoordige gedaante gebragt zyn , zonder dat eene groote meenigte van handen 'er onbegrypelyke moeite toe gedaan hebbe. Eenige fteden van China, inzonderheid Pekin en Nanking, zyn berugt geweest, om de grootheid van haare Klokken, zynde 'er,volgens vader le Compte, zeven in Pekin, van welken ieder honderd-twintigduizend ponden weegt. Het gedrogtelyke Kolosfus-beeld (*) te Mea- co (*) Dil is een naam, gegeeven aan alle ftandbeelden, die ongemeen groot of van eene reuzen geflalte zyn. Y 2 Het  34o Tafereel van Natuur en Konst. co wordt onder de zeldzaamheden des lands geteld. Het is een van hunne afgoden . beftaat uit Het voornaamfte in deeze foort was het Kolosfus-beeld te Rhodus, een koperen (lanclbecld van Apollo , het welk zeventig kubieten , of honderd-en-vyf voeten hoog, en in alle zyne deelen evenredig was; zynde de duim zo dik dat weinige menfehen dien met hunne armen omvatten konden, terwyt ieder vinger de groote van een gemeen ftandbeeld had. Een der voeten ftond aan den eenen, en de andere aan den anderen kant van den moud der haven, zodat 'er fchepen in volle zeilen tusfchen de beenen konden doorvaaren. Het was het werk van Chares, eenen leerling van Lyfippus, die twaalf jaaren dnorbragt met het te maaken; en nadat het dertienhonderd jaar gefraan had , werd het door eene aardbeevinge omgeworpen. Toen de Saraceenen Rhodus bcmagtigden , werd het ftandbeeld verbroken en verbryzeld op den grond gevonden, en aan eenen Jood verkogt, die het metaal op negenhonderd kameelen laadde. Wanneer wy nu ftellen dat ieder kameel agtlionderd ponden gedraagen heeft, zo was de gantfche zwaarte, zonder dat wy in aanmerkinge neemen, dat dezelve in een lang verloop van tyd door verfcheidene oorzaaken, waarfchynlyk veel zal verminderd zyn, zevenmaalhonderd twintigduizend ponden; eene verbaazende hoop koper waarlyk , die tot het bouwen van een enkel ftandbeeld gebruikt is. Eenige hedendaagfche fchryvers hebben zeer getwyffeld, of 'er wet  China en Japan. Openb.Gebo'uw-.enz.341 •uit verguld koper, en zit op eenen ftoel, die zeventig voeten hoog is. Men zegt dat vyftien menfehen gevoeglyk op deszelfs hoofd kunnen ftaan , en dewyl de andere deelen evenredig zyn, kan men daaruit een denkbeeld vormen van de verbaazende grootte. De Japanners zyn inderdaad , even als de Chineezen, zo aan den afgodendienst overgegeeven, dat alle plaatfen van afgoden krielen. Zy hebben ze niet flegts in hunne tempelen, maar ook in alle andere openbaare en byzondere gebouwen, en zelfs op hunne Wegen , ftraaten en markten. Inzonderheid is 'er in de ftad Mcaco een tempel, die als een Japanseh Pantheon kan aangemerkt worden, zyn- w.el immer zulk een Ihndbceld als het befchreeven Kolosrus-beeld te Rhodus geweest is ; en waarlyk de ongemeene grootte, welke aan'heizelve wordt toegeëigend, zoude de waarheid der verhaalen haast doen in twyfTcl trekken. Maar dewyl 'er zo veele fchryvers •van naam gewag van maaken, is het meer dan waarfchynlyk, dat 'er te Rhodus een beeld van eene verbaazende grootte, aan de zonne toegewyd , geweest is; fchoon de vergrootende fpreekwyzen, welke eenigen wegens hetzelve gebruikt hebben , anderen gelegenheid hebben kunnen geeven , om de grootte ver boven de waarheid te vermeerderen. Y 2  342 Tafereel van Natuur en Konst. zynde 'er binnen deszelfs muuren niet minder dan drieduizend driehonderd drie-en-dertig afgoden. MERKWAARDIGE WETTEN, GEWOONTEN, HISTORIE. ENZ. Het Huwelyk of liever het vereenigen van de eene fexe met de andere, wordt in China zo voordeelig voor den ftaat geoordeeld, uit hoofde van de vermenigvuldiginge der onderdaanen, dat niemand twintig jaaren kan leeven , zonder uitgetrouwd te worden. In dit geval wordt de toeftemming der partyen nooit gevraagd; maar de ouders of voogden treeden in onderhandelinge, wanneer de jonge en het meisje beiden nog kinderen zyn, en wanneer zy tot jaaren van onderfcheid komen, zendt de jonge heer zyne juffer een gcfchenk, het welk naar haaren ftaat gefchikt is; vervolgens wordt 'er eene pragtige ryftaatfie aangerigt; de bruid wordt naar het huis van haaren bruidegom geleid, die haar niet ziet voordat zy binnen zyne deur komt; dan opent hy den ftoel, waarin zy gezeeten is, en heeft, indien zy hem niet behaagt, vryheid om haar terftond weder naar haare vrienden te zenden,  China en Japan. Wett.Gew. enz. 343 den, mids dat hy de gefchenken, welke hy haar gedaan, en met welke men zeggen mag dat hy zyne vrouw gekogt heeft, niet wederneeme; want nooit krygt hy eenige middelen met haar ten huwelyk. De juffer heeft egter zulk eene vryheid niet ; indien haar man haar wil houden, ftaat het haar niet vry hem te verhaten, hoe groote afkeerigheid hy van haar ook doe blyken, en hoe veele wyven en bywyven hy hebben mooge. Wanneer een man zyne vrouw eens ontvangen heeft , kan hy haar niet weder te rug zenden, dan alleen uit oorzaake van overfpel of eenig ander openbaar wanbedryf. In deeze gevallen mag hy haar zelfs verkoopen, en zich van eene andere in haare plaatfe voorzien. Wat het gemeen betreft, hetzelve fchynt zo befebaamd te zyn, om na den ouderdom , welken de gewoonte des lands tot het trouwen vereisebt, alleen te leeven, of het fchynt zulk eenen trek tot het huwelyk te hebben , dat veelen fomtyds vrywilliglyk ilaaven worden, onder voorwaarde van eene llaavin tot vrouw te hebben, indien zy buiten ftaat zyn om 'er eene te koopen. Y 4 De  344- Tafereel van Natuur en Konst. Dc Chineefche vrouwen , zelden vryheid hebbende om binnen of buiten 's huis in gezelfchap te komen , vermaaken zich met fchilderen of naaldewerk ; of met vogelen honden, of andere dieren, even als de juffers onzes Iands. Zy zyn geheel buiten ftaat om te danfen, zynde in haare eerfte jeugd reeds kreupel gemaakt, opdat'zy kleine voeten mogten hebben. Zy kunnen derhalyen niet dan met groote moeite gaan, en dat nog zeer langzaam. De Zoons der Chineezen hebben drie naamen, naamelyk den gameenen naam van het geflagt of den toenaam, eenen eigen naam, en nog eenen derden , welken zy krygen wanneer zy tot eenig ampt of bediening bevorderd worden. De Dogters behouden den toenaam van den vader, zelfs na de voltrekking des huwelyks, en worden allcenlyk onderfcheiden door de meerderheid van haare jaaren, draagende den naam van de eerfte, tweede of derde dogter. Dewyl 'er veele gefneedenen in het hof des keizers, en in de huizen van andere aanzienlyke luiden zyn, welken niet flegts de zorg voor de vrouwen, maar het opzigt over en de beftiering van alle zaa-  China en Japan. Wett. Gew. enz. 345 zaaken is toevertrouwd, zo zyn de arme vrouwen dikwyls zeer gereed met haare zoons te lubben, om hen tot eenige bediening bevoegd te maaken ; en fomtyds verworgen zy hunne kinderen met hunne eigene handen, wanneer zy zich buiten ftaat bevinden om hen te onderhouden : want de armoede fchynt hun erger dan de dood. Zoras als de Chineezen tot jaaren van onderfcheid komen, zorgen zy reeds voor den tyd van hun ovcrlyden. Ieder man voorziet zyn huis onder andere draagbaare meubelen van eene kist, opdat hy zich zyner ftcrfelykheid herinnere, en luiden van middelen omheinen een fr.uk gronds tot eene begraafplaats, alwaar zy eene tombe , en eenen pragtigen tempel over denzelven oprigten, werwaards zy na hun fterven, op hoe grooten afftand van die plaatfe zulks ook zy voorgevallen , gebragt worden. Maar zulke tomben worden gemeenlyk in eenzaame plaatfen, of aan den kant der gemeene wegen, of op eenigen afftand van de fteden geftigt. De armen hebben eene gemeene begraafplaats op eenigen afftand van de ftad , in welke zy fterven. Niemand wordt ooit binnen de muuren van Y 5 ee-  346 Tafereel van Natüor en Konst. eene ftad begraaven. Hunne kisten zyn van zeer duurzaam hout , zeven of agt duimen dik, gemaakt , waardoor zy veel grooter fchynen dan de onzen, maar zy zyn van de zelfde gedaante, en van buiten fraai verlakt, het welk het hout veel bewaart, en het duurzaam zo wel als fchoon maakt. Zy poogen de overblyffels van hunne dooden , zo lang als moogiyk is te bewaaren, omdat zy denken, dat, zo lang als'er eenig gedeelte van het ligchaam overig is, de ziel omtrent hetzelve blyft. Wanneer de bloedverwanten van eenen man van middelen weeten dat hy overleeden is, komen zy terftond by een en balfemen het lyk, kleeden het in de beste klederen , en nadat zy het overeinde in eenen ftoel gezet hebben, vallen de vrouwen, kinderen en vrienden des overleedenen na eikanderen voor het Zelve neder om hun verlies te betreuren. Drie dagen daarna wordt een groot vertrek met treurgewaad, dat is met witlinnen, behangen ; en op den derden dag wordt het lyk in eene kist gelegd, waarvoor, op een daartoe gefchikt altaar, het beeld van den dooden geplaatst wordt. De bloedverwanten komen dan  China en Japan. Wett. Gew. enz. 347 dan weder , brengen brandende waskaarfen en wierook met zich, en werpen zich voor het lyk neder; de zoons, in het wit gekleed, plaatfen zich aan de eene zyde van de kist, en de vrouwen en dogters liaan aan de andere zyde agter een gordyn, en treuren op de allerbeklaaglykfte wyze; de prielier zingt ten zelfden tyde treurgezangen , die naar tydsgelegenheid gefchikt zyn. Geduurende eenen langen tyd worden dagelyks verfcheidene fchotels met fpyzcn op eene tafel gezet, en by nagt verdeelen de prieliers die onder elkandercn. Dewyl de kist zeer dik en digt is kan men geenen onaangenaamen reuk bemerken. De begraaving -wordt derhalven dikwyls verfcheidene maanden, ja fomtyds jaaren uitgefteld. Boven de deur van het huis des overleedenen wordt een papier geplaatst , waarin zyne deugden en loffelyke hoedanigheden worden opgehaald ; de zoons flaapen verfcheidene . nagten agter eikanderen op matten rondom de kist, en onthouden zich van het eeten van vleesch, van het drinken van llerke dranken'.' en van alle gemeenfchap met vrouwen: ook mag de zoon geduurende den tyd van drie jaa-  348 Tafereel van Natuur en Konst. jaaren, na zyns vaders dood, geen ampt of bediening aanvaarden; en het wordt als eene misdaad aangemerkt, wanneer hy lacht , of zich zo lang als de rouw duurt, met eenigerlei uitfpanningen inlaat. De zoon, zyne vrienden en naastbeltaanden verzogt hebbende, om zyns vaders lyk ten grave te geleiden, begint de Ifaatfie met hun, die de beelden of fchilderyen van mannen, vrouwen en beesten draagen; ook gaan voor het lyk uit eene groote menigte van toortfen, zegeteekens, triomfwagens, en tafels met verfcheidene van fpyze voorziene fchotelen. Dan volgen de priesters met trommelen, muziektuigen en klinkende bellenzen vervolgens wordt de kist , onder een groot gehemelte , van twintig of dertig mannen gedraagen; de zoons volgen de kist te voet, leunende op krukken ; de vrouwen komen vervolgens in beilootene ftóelen , overdekt ■met witte zyde, en vullen de lugt met haare tlagten ; en behalven deezen zyn 'er andere vrouwen, welke gehuurd worden , om by zulk een akelig rouwgeluid aan te heffen. Wanneer het lyk in het graf gezet is, wordt .een altaar by hetzelve opgerigt, waarop branden-  China en Japan. Wett. Gew. enz. 349 dende lipten gelaaten worden. De bloedverwanten bezoeken de begraafplaatstop vastgeftelde tyden , en werpen zich voor dezelve neder met hunne aangezigten op den grond. Zy branden wierook, plengen wyn, en offeren fchotels met fpyzen aan den overleedenen, waarmee de priesters, wanneer zy vertrokken zyn, zich vermaaken. Het karakter van den afgeflorven man , op marmerfteen gefneedcn zynde, wordt voor het altaar geplaatst. Elk heeft ook een tafeltje in zyn eigen huis, waarop de naamen van zynen overgrootvader, van zynen grootvader en vader, welke allen zy eeren, gegraveerd ftaan; en om de gedagtcnis hunner groote mannen te vereeuwigen , rigten zy tempels ter hunner eere op, en wyden hun jaarlyks offerhanden toe. Geduurende het eerfte jaar van den rouw, draagen mans beiden en vrouwen gefcheurde klederen van grof wit linnen, in het tweede jaar zyn hunne klederen wat beter; en in het derde jaar moogen zy witte zyde draagen. Eene weduw gaat, na het overlyden van haaren man, drie jaaren lang in den rouw; en eea  3jo Tafereel van Natuur en Konst. een man rouwt over zyne vrouw een jaar, gelyk ook over eenen broeder. De twee voornaamfte gezindheden onder de Chineezen , zyn die der geleerden , navolgeren van Confucius, welke hun veele voortreffelyke lesfen geeven , en van God fpreeken, als van eenen zuiveren en volmaakten geest, die alle andere weezens het weezen geeft; en de gezindheid, welke den afgod Fo dient, en hem den naam van den eenigften god der waereld geeft. De Bonzen, die de priesters van deezen godsdienst zyn, verzekeren het volk dat 'er een ftaat van belooningen en ftraffen na dit leeven zal plaats hebben, en dringen de deugdsbetragting aan als een noodwendig vereischte, om in denzelven gelukkig te zyn. Zy beweeren ook dat het onbillyk is eenig leevend fchepfel te dooden, of fterken drank te drinken, en houden de leer der zielverhuizinge ftaande. Deeze Bonzen ondergaan de gefirengfte boetdoeningen, waardoor zy zich verbeelden veel te verdienen , en hunne verdienden tot zodaanigen als het. hun behaagt te kunnen overbrengen. In hunne tempelen is een beeld der onfterflykhcid, vertoonende een' vett'man, met  China en Japan. Wett. Gew. enz. 351 met de beenen krm'sling over eikanderen zittende; daar is ook een ander, het welk het beeld des vermaaks genoemd wordt, en twintig voeten hoog is; tusfchen deeze beiden is 'er een van dertig voeten hoog , het welk eene kroon op zyn hoofd heeft: daarenboven hebben zy menigvuldige kleine beeldjes in hunne huizen, welke zy nevens Confucius en hunne voorouders eeren. Ook zyn de zon, maan en Harren voorwerpen van hunne aanbiddinge. Dé Tartaaren bewyzen godsdienftige eer aan een leevend mensen, die de Groote Lama genoemd wordt, en wiens priesters den naam van Lamas draagen. Zy noemen hem ook den eeuwigen vader. Hy wordt nooit by dagligt in het openbaar gezien, maar alleenlyk in zynen tempel by het ligt van lampen. Hy zit op eenen verheven vloer, uitgedost in het gewaad van eenen oppervorst j zy, die tot hem naderen , vallen voor hem op den grond neder en kusfen zyne voeten; en zyne leerlingen gelooven dat hy onfterfelyk is. De Tartaarfche vorsten agten zich nooit op hunne troonen gevestigd, voordat zy zynen zegen ontvangen hebben, en de keizer van  352 Tafereel van Natuur en Konst. van China gaat jaarlyks naar Tartaryë' , om hem te aanbidden. Onder de wetten der Chineezen wordt 'er geen met grooter naauwgezetheid waargenomen, dan aie van ondcrwcrpinge aan de ouderen. ' Indien een vader over de ongehoorzaamheid van zynen zoon klaagt,zyn 'er geene verdere bevvyzen noodig,om hem ter dood te brengen. Indien iemand eenen zyner ouderen befpot of flaat, komt de gantfche buurt terflond op de been, om hem voor het geregt te brengen : hy wordt terflond gevonnisd Om in flukken gehouwen te worden; zyne huizen én landeryen worden verwoest, en men laat ze in dien flaat blyven, om anderen' van het pleegcn van dergelyke misdaaden af te fchrikken. Moord wordt met den dood geflraft; maar overfpelers cn dieven komen vry, nadat zy geflrcngclyk met flokken gellagen zyn. ■ De zaaken worden doorgaans afgehandeld en de vonnisfen geveld door eenen enkelen mandaryn, die, na eene korte geregtshandeling cn onderzoeking van beide de partyen, belast den man , welke de zaak verlooren heeft,  China en Japan. Wett. Gew. enz. 353 heeft, ftokflagen te geeven; het zy hy eenen anderen te onregt vervolgt, of op eenigcrleie wyze eene onbillyke zaak ftaande houdt. Men oeffent 'er ook ftraf door middel van eene kraag, beftaande uit twee ftukken houts, die in het midden hol en grooter of kleiner zyn naar de natuur van de misdaad. Deeze wordt den misdaadiger om den hals gedaan, en met het zegel van den regtbank verzegeld, wordende 'er tevens een Huk papiers aangehangen , waarop de natuur van het misdryf en de duurzaamheid van de ftraf te leezen ftaat. Deezen zyn, uitgezonderd de gevangenis , alle de ftraffen, welke het volgens de Chineefche wetten den manderynen vryftaat fchuldigen aan te doen; zy moogen hen wel tot ballingfchap verwyzen, maar hun vonnis moet dan door hooger geregtshoven onderzogt worden. De halsftraffen beftaan in het worgen. Luiden van weinig aanzien worden onthoofd; want in China is de onthoof• ding fchandelyk; het worgen, het welk luiden van rang ondergaan, is integendeel eene eerlyker doodfsraf. Maar indien hunne misdaaden zeer groot zyn, worden zy even als het gemeen geftraft ; fomtyds worden zelfs hunne hoofden afgeflagen, en aan eenen boom II. Deel. Z op  354 Tafereel van Natuur en Konst. op den weg gehangen. Oproermaakers, verraaders, kinderen, die eenen hunner ouderen, en flaaven, die hunne meesters vermoorden, worden in ftukken gehouwen. De Chineezen eeten allerlei vleesch, visch en gevogelte, het zy het gedood wordt, of op eenige andere wyze fterft; maar fpys, van welke zy, en inzonderheid de Tartaaren , het meeste werk maaken , is paardenvleesch. Hunne fpyzen worden, eer men die op de tafel brengt, aan kleine vierkante brokjes gefneeden, want zy gebruiken mesfen, vorken noch lepels, maar bedienen zich in derzelver plaatfe van twee kleine houtjes. Zy zitten, even als wy, op ftoelen aan de tafel, tegen de gewoonte van alle oosterfche volken, leder heeft eene kleine verlakte plank voor zich, waarop zyne fpys in porceleinen, en fomtyds in zilvere fchotelen, gezet wordt. Hun drank is gemcenlyk thee; ook hebben zy eene foort van bruin bier, het welk van tarwe en eenige geesten gebrouwen wordt. Op gastmaalcn maakt elk van zyne houtjes gebruik, en alle de gasten brengen 'er de fpys gelykeiyk mede naar hunnen mond. Zy drinken ook  China en Japan. Wett. Ge w. enz. 3^5 ook allen te gelyk; den beker in beide hunne handen noemende, brengen zy die eerst zo hoog als hun hoofd, en drinken dan zonder een woord te fpreeken. Daar ftaat een man oni op te pasfen, dat de een niet voor de andere eete of drinke: eerst te beginnen , of een* ander' te doen wagten, wordt zeer lomp geoordeeld. Wanneer 'er verfche fpyze wordt opgedischt, vatten zy hunne houtjes weder op, en nadat zy een mondvol of drie genomen hebben, geeft de hofmeester hun een teeken, om de houtjes weder néér te leggen $ het welk zy net in de zelfde orde doen, waarin zy die opnamen ; vervolgens wordt hun drank aangebooden , waarvan ieder zo veel gebruikt als hy krygt: dan blyven zy ftil aan de tafel zitten, totdat de hofmeester het teeken geeft om op te ryzen. In de zuidelyke provintiën van China 2yn de inwooners geelagtig; maar in de noordelyke provintiën zyn zy van veel beter geftalte en kleur. Zy hebben platte en breede aan-> gezigten, zwart hair, kleine donkere oogen * korte neuzen, en dunne baarden, welke zy nooit fcheeren, maar met fc laartjes meestal uittrekken, behoudende alleenlyk knevels en. Z 2 ëë--  356 Tafereel van Natuur en Konst. eenige lange hairen onder aan hunne kinnen. Zy laaten den nagel aan den pink zeer lang groeijen, en luiden van aanzien fchraapen en fchaaven dien met groote zorgvuldigheid ; wordende zulks in dit gedeelte der waereld voor het onderfcheidend kenmerk van eenen edelman aangezien. De Chineezen waaren voordeezen hovaardig op hun hoofdhair, het welk zy, even als dc vrouwen doen, plagten op te binden; maar dc Tartaarfcbe vorsten hebben hen genoodzaakt om hunne hoofden te fcheeren, en niet meer dan eene lok boven op den kruin te laaten, waarover zy eene kap draagen , welke de gedaante van eene klok heeft, en niet tot aan hunne ooren komt, waarom zy zich van eenen waaijer bedienen, om de hette der zonne af te • weeren. De mans draagen een kleed met zeer lange mouwen, die tot aan de toppen hunner vingers komen; over hetzelve hebben zy eenen losfen rok, korter dan dit kleed, met korte mouwen ; en wanneer zy bezoeken afleggen, ofgczelfchap ontvangen, trekken zy over dit alles eenen fabbaart. Zy draagen ook hemden en broeken, die tot halfwege hunne bee- ncn  China en Japan. Wett. Gew. enz. 357 ncn komen: dezelven zyn gemaakt van gevoerd fatyn. Zy draagen ook zyden laarzen of broosjes, die ter dikte van eenen duim gevoerd zyn, en aan den voet hebben zy eenen muil met eene dikke zool, want de laarzen hebben geene zooien. Aan hunne gordels hangen zy hunnen zak met tabak , hunne pyp , hunnen neusdoek, en de kleine houtjes, met welken zy eeten, nevens hun mes, want zy hebben geene zakken. Des winters draagen luiden van aanzien klederen van bont, lamsvellen of gevoerd katoen. Hunne fabels of breede zwaarden draagen zy op de flinker zyde, met de punt naar vooren. Op de klederen van overheden en ftaatsdienaaren, is het een of ander dier in goud of zilver geborduurd, geevende hetzelve de natuur en waardigheid hunner bedieningen te kennen. De krygslieden verkiezen leeuwen, draaken en tygers, cn de burgerlyke overheden vogels. Het voorkomen der vrouwen heeft iets inneemends , indien men haare korte neuzen flegts uitzondert. Haare kleur is ook beter dan die der mannen, dewyl zy zelden uitgaan, Z 3 maar  358 Tafereel van Natuur en Konst. maar het geen zy als haare grootlte fchoonheid aanmerken, is te zoeken gelyk .wy voorheen gezegd hebben, in haare kleine voeten, welke in haare eerfte kindsheid reeds zo gedwongen en gebonden worden, dat zy nooit tot de natuurlyke grootte komen; de voet eener vrouwe is dus niet grooter dan die van een kind van drie jaaren, het welk de oorzaak- is dat zy zeer langzaam voortgaan. De vrouwen blyven haar hoofdhair behouden, fchoon de mans het hunne moeten affnyden. In den winter draagen zy, in de noordelyke provintiën , een kapje op het hoofd ; en zyn in rood, blaauw of groen , en de oude vrouwen in zwart fatyn gekleed. Over dit kleed hebben zy eenen losfen tabbaard, met lange wyde mouwen, die op den grond zouden hangen, indien zy niet opgehouden werden. Aan hunne voeten draagen zy geborduurde fchoenen, met lange puntige neuzen. De keizers van China vertoonen zich nooit in het openbaar, zonder die Iuisterryke pragt, welke gefchikt is om de verwondering en eerbied der meenigte tot zich te trekken; maar in geene gevallen verfchynen die vorsten in grooter luister, dan wanneer zy ten tem-  China en Japan. Wett. Güw. enz. 359 tempel gaan om aan den Hemel te offeren. Het gevolg , waarvan zy dan verzeld zyn, wordt ons door vader Magalhens dus opgegeeven. Eerst komen 'ervier-en-twintigtrompetters, verfierd met gouden kroontjes , en vier-en-twintig trommelflagers , gefchaard in twee gelederen: vier-en-twintig mannen met Hokken, die vernist of verguld , en zes of agt voeten lang zyn, volgen in dc zelfde orde. Vervolgens komen honderd foldaaten, draagende heibaarden, aan welken halve cirkels van yzer zyn, die de gedaante van wasfcnde maanen hebben. Zy worden gevolgd van honderd ferjanten van den (taf, en twee officieren, die gefchilderde pieken, met rood vernist, en met vergulde bloemen en figuuren verfierd, draagen. Daarna ziet men vierhonderd flambouwen van verguld hout , die even als onze toortfen branden; tweehonderd fpeeren met zwaarc zyden kwasten; vier-entwintig vaandels, waarop de teekens van den dierriem gefchilderd zyn ; zes-en-vyftig anderen, die de gefiarnten des hemels vertoonen; ook ziet men 'er tweehonderd groote waaijers , met de afbeeldingen van draaken en andere dieren; vier-en-twintig nog pragtiger zonnefchermen , en eene foort van buffet, Z 4 ver-  360 Tafereel van Natuur en Konst. vervuld met gouden vaten , en gedraagen door de bedienden van het paleis. Na dit alles vertoont de keizer zich te paard, zeer kostclyk gekleed en omringd van zes witte paarden, welker zadels met goud en edelgefteenten bedekt zyn ; en van honderd zyner lyfwagten cn bedienden, die een zonnefcherm draagen, het welk hem en zyn paard bèfchaduwt, en de oogen doet fchemerën door alle fieraaden , die de menfehen kunnen uitvinden. De keizer wordt gevolgd van alle de vorsten van den bloede, van de mandarynen van den eerden rang , van de onderkoningen, cn van de voornaamfte hovelingen , alle in hunne plegtgewaadcn. Na hen komen vyfhonderd jonge hceren van aanzien, gevolgd .van duizend voctknegten, die in roode zyde, met bloemen geborduurd en met Harren van goud cn zilver verfierd, gekleed zyn. Onmiddelyk na deezen komen zes-en-twintig mannen , die eenen open triomfwagen draagen ; en honderd-en-twintig mannen torfen eenen anderen, die beflooten, en zo groot is dat hy voor een gantsch vertrek kan gehouden worden. Vervolgens komen 'er vier wagens , welker twee eerficn door  China en Japan. Wett. Gsw. enz. 351 door olifanten , en dc twee anderen door paarden .worden voortgetrokken: ieder deezer wagenen wordt geleid door eene bende van vyftig mannen. Die by de vier laatften behooren zyn kostelyk gekleed , en de olifanten zo wel als de paarden met geborduurde zadels gedekt. Eindelyk wordt die pragtige ltoet geflooten door tweeduizend mandarynen en tweeduizend krygsofficieren, die kostelyk gekleed zyn, en met eenen deftigen tred voortgaan. Wanneer luiden van aanzien bezoeken afleggen, wanneer zy op reizezyn, of hunne opwagtingen by den keizer maaken, vertoonen zy zich altyd in eene pragt, welke den vreemdelingen verwondering baart. De manderynen worden pragtig uitgedost, in eenen open vergulden draagftoel, door agt of zestien mannen op den fchouderen gedraagen; zy zyn verzeld van alle de bedienden van den regtbank , die hen met zonnefchermen bcfchutten , waarby nog veele andere teekens van hunne waardigheid komen. Somtyds gaan'er twee of drie mannen vooruit, draagende ketens, roeden en borden van vernist hout, waarop met groote gouden letZ 5 te-  362 Tafereel van Natuur en Konst. teren, alle de eertitels der manderynen gefchreeven liaan ; en tevens een bekken, waarop zy eenige flagen geeven naar den rang, Welken hunne meesters in de provintie bekleeden. Andere bedienden volgen in de zelfde orde, en fomtyds fluiten drie of vier heef en te paard den togt. Zy, die tot het leger behooren, gaan gemeenlyk te paard , en indien zy van grooten rang zyn, vertoonen zy zich aan het hoofd van vyf-en-twimig of dertig wel gewapende mannen. De prinfen van den bloede te Pekin worden voorgegaan, door vier van hunne bedienden, en gevolgd van eenige krygsknegten, die zonder orde optrekken: de huisbedienden draagen geen livcrei, maar zyn naar den rang van hunne heeren in zwart fatyn of gefchilderd linnen uitgedost. Schoon hunne paarden noch fchoon, noch wel afgerigt zyn, zyn egter derzelver tuigen en zadels zeer pragtig. De manderynen vertoonen zich in den grootften luister , wanneer zy te water leizen: hunne vaartuigen zyn van eene veibaazende grootte, verfierd met uitgehouwene , gefchilderde en vergulde beelden , en op-  China en Japan.-Wett. Gew. enz. 363 opgepronkt met hunne wapenen, vlaggen en wimpels. De keizer van China gaat nooit dan aan het hoofd of in het midden van een leger, verzeld van alle de heeren van het hof ; dan wordt 'er naauwlyks iets anders gezien dan zyde , goud en kostbaare fteenen. De wapens , de zadels der paarden, de zonnefchermen, dc wimpels , cn duizend andere teekcns van koninglyke grootheid , of van den byzonderen rang der vorsten, glinfteren van alle kanten. Somtyds gaat hy naar Tartaryë om het vermaak van de jagt te neemen, werwaards hy van veertigduizend mannen verzeld wordt. Dikwyls volgen hem dertig of veertigder kleineTartaarfche vorsten, die hem fchatting komen betaalen, en by die gelegenheid befpeurt men groote pragt in den floet, de klederen en tenten der mandarynen. In Japan worden genoegzaam alle misdaaden met den dood geflraft, behalven, wanneer de misdaadige een vorst of een klein .koningtje is; en zelfs hebben die geen ander voorregt , dan dat zy zichzelven van kant kunnen maaken. In zulke gevallen zendt de kei-  364 Tafereel van Natuur en Konst. keizer hun zyne bevelen alleenlyk door eenen brief, en indien zy die niet onmiddelyk gehoorzaamen, worden de fchuldigen door eenen bedienaar van het geregt geftraift, wordende'hun tevens de zwaarfte pynigingen aangedaan ; of wanneer de misdaadige een vorst van 's konings bloede is, wordt hy naar eenig woest eiland gezonden , alwaar men hem tot zynen dood toe laat blyven. Andere luiden worden onmiddelyk, na voor eenen bevoegden regter overtuigd te zyn, ter ftrane gefloept. Allerlei bedrog, zelfs in het fpel; een leugen, een valsch getuigenis voor den regter ; dievery, fchoon 'nog zo gering; een vredebreuk, een llag, lastering, of eenige andere onteering van iemands goeden naam worden allen met den dood geftraft; en het moet eene zeer geringe verongelyking zyn, welke men door zeer gimftige omftandigheden kan verzagten, wanneer de verongelykcr met eene geldboete vry komt. Lyfftraffen, o'p welken de dood niet volgt, worden zelden aangedaan dan door meesters aan hunne liaaven. Over misdaaden, die tegen de regeering of de openbaare rust begaan zyn , wordt niet flegts  China en Japan. Wett. Gew. enz. 36^ flegts de fchuldige zelf, maar ook zyne ouders, broeders, kinderen en nabeftaanden ter dood gebragt, en dat wel in de zelfde uur, op hoe grooten afftand zy ook van elkandercn zyn. Voor dergelyke misdaaden worden de fchuldigen doorgaans met het opfnyden van den buik geftraft. Dieven cn roovers worden met het hoofd naar beneden gekruifigd, en in dien ftaat langer of korter gepynigd naar de natuur hunner misdaaden; in de allerzwaarfte gevallen blyven zy aan het kruis hangen totdat zy fterven, het welk wel drie, vier of meer dagen kan duuren. Van enkele dievcrye overtuigd zynde, worden zy doorftoken of gewond ; en over misdaaden van hoog verraad, ondergaan niet flegts alle de bloedverwanten, maar ook de gantfche buurt, waartoe zy behoorden, het zelfde vreeslyk noodlot ; want in dit geval fielt de wet hen allen die dulden , dat zulke vyanden der maatfehappyc onder hen wooncn, des doods waardig. "Wat de vrouwelyke bloedverwanten betreft, zy worden gemeenlyk met minder geftreugheid behandeld; want, uitgezonderd gevallen van hoog verraad, worden vrouwen en dogters doorgaans als fiaavinnen verkogt. De  366 Tafereel van Natuur en Konst. Dc kleeding der Japanners is veeltyds zyde of katoen, zynde wollen klederen onder hen naauwlyks bekend. Zy beftaat uit eenen korten rok, waarover zy eenen langen tabbaard trekken; en zy draagen (het geen eenigzins vreemd is,) eenen overrok of mantel binnen 's huis , welken zy afleggen , wanneer zy uitgaan. Zy gaan doorgaans blootshoofds , niettegenftaande hun hair afgefchooren , en maar eene lok op de kruin geiaaten is; maar veelal maaken zy gebruik van eenen zonnefcherm , welken luiden van aanzien door eenen knegt over hun hoofd laaten draagen. Ieder, zonder onderfcheid, heeft een zwaard of eenen poijaard op zyde, en eenen waaijer in zyne hand ; en tegen de gewoonte deimeeste volkeren, gaan zy op hunne feesten in het zwart , en in het wit , wanneer zy rouw draagen. In andere van hunne gewoonten vindt men ook vreemde byzonderheden; als by voorbeeld, dat zy by het naderen van hunne meerderen , zitten in plaatfe van opftaan ; dat zy regt overeind ftaan, in plaatfe van zich voorover te buigen in het groeten ; en verfcheidene andere byzondere gebruiken. De  China en Japan. Wett. Gew. enz. 367 De oorfprong der Chineezen is zeer onzeker en twyffelagtig; want het geen in hunne byzondere overleveringe wegens denzelven gezegd wordt, wordt door verltandige mannen weêrfproken , dewyl zy hunne oudheid niet alleenlyk hooger ftellen dan de Zondvloed , maar zelfs dan de Schepping. Uit gedenkfehriften , op welken men ftaat kan maaken , en die door alle geleerde mannen worden goedgekeurd, blykt egter dat dit ryk meer dan vierduizend jaaren door zyne eigene monarchen is geregeerd geworden , niet door eene ouafgebrokene opvolginge in een enkel geflagt, maar door eene agtereenvolginge van twee-en-twintig geflagten, die in het geheel twee honderd en zes-en-dertig vorsten hebben uitgeleverd. De bewyzen van vader le Compte maaken dit berigt zo aanneemelyk als eenige menschlyke fchriften doen kunnen ; en wy moogen met reden belluiten, dat eenigen van Noachs kinderen of kindskinderen , door de oostclykfte deelen van Afië reizende , zich in het vrugtbaarfte en vermaaklykfte gedeelte van China hebben neêrgezet. De ontdekking van dit afgelegen land ge- fchied-  368 Tafereel van Natuur en Konst. fchiedde door de Portugeezen , omtrent tweehonderd jaaren geleeden : want fchoon het den ouden wel eenigcrmaate is bekend geweest, maakte egter deszelfs groote afftand van Europa, cn de ftaatkunde der oude Chineezen om geene vreemdelingen onder zich te dulden, het onmooglyk voor Grieken of Romeinen, of eenige andere volken aan deeze zyde van den Ganges, iets wegens het land of deszelfs inwooneren te weeten, uitgezonderd het geen zy konden opmaaken uit de waaren, welke vandaar gebragt werden, die zeer weinig geweest zyn in vergelykinge van die, welke 'er tegenwoord'g worden uitgevoerd. Toen dc groote verbeteringen in de zeevaart den Europcaanen eenen nieuwen weg om met China koophandel te dryven, geopend hadden, ftonden zy zo verbaasd over de kostbaarheden van dat land, en over bet vernuft en de befchaafdheid der inwooneren , welke men moet aanmerken als een volk , het welk geheel op zich-zelf leefde , en geene hulp of onderrigtrngen van andere volkeren ontvangen had ; dat de eerfte berigtcn ons wegens hen gegecven, meer het voorkomen van eene verzierde gefchiedenisfe , dan dat van waarheid hadden. Ook is de ftaat van het  China en Japan. Wett. Gew. enz. 360 het Chineefche volk ons niet ten vollen bekend geweest, voordat de Jefuiten en andere zendelingen der Roomfche kerke zich, door hunne ervaarenhcid in dc wiskundige weetenfchappcn, in de gunfte der keizcren en luiden van den hoogden rang hebben ingedrongen. Het geen de Chineezen hunne Historie noemen , beftaat uit weinig meer dan uit eenige korte aantcckeningen, bevattende de naamen van vorsten-, die mooglyk nimmer een beftaan gehad hebben; fchoon 'er , indien men op hunne eigene oerigten ftaat mag maaken, zulk eene zorg gedraagen is , om eene onpartydige historie van dit land te bewaaren, als nooit by ecnig ander volk heeft plaats gehad ; want zy verhaalen dat 'er zeker aantal van registers is, door de bevclhebberen gefchikt, om 'er alle weezenlyke verrigtingen en kleinigheden in de dagelykfche woorden en daaden der vorsten in aan te teekenen , met byzondere aanmerkingen op dezeiven; dat de fchryvers, zonder met eikanderen raad te pleegen, hunne papieren in een beflooten vertrek werpen, het welk niet geopend word:, zo lang als de regeerende vorst, II. Dell. A a of  37° Tafereel van Natuur en Konst. of iemand van zyn geflagt den troon bekleedt; maar dat, wanneer de kroon aan een ander huis vervalt, de deuren ontflooten , en alle die gedenkfchriften in orde gebragt en onderzogt worden , waaruit men vervolgens de historiën van voorgaande regeeringen opmaakt, en de voorbeelden der beste vorsten den opvolgeren aanpryst, terwyl op het gedrag van anderen geflrengc aanmerkingen gemaakt worden. Dus ondergaan de Chineefche vorsten, eveneens als oudstyds die van Egypte , ter onderwyzinge van hunne opvolgeren , eene plegtige beproeving. De Chineefche historiefchryvers beweeren , dat het ryk van China meer dan veertigduizend jaaren oud is , fchoon hunne gedenkfehiften niet verder flrekken dan twintigduizend jaaren; zy fchryven egter de uitvinding van alle konilcn en weetenfchappcn , zelfs van den landbouw , dc bouwkunde en het bereiden van klederen , aan verfcheidene van hunne vorsten toe, die binnen de laatfte drie of vierduizend jaaren geregeerd hebben; fchoon het naauwlyks te denken is, dat, indien de waereld veertigduizend jaaren gedaan hadde, het ploegen, planten , bouwen en bereiden van kle-  China en Japan. Wett. Gew. enz. 371 klederen , zo laat zoude ontdekt geweest zyn. Gelyk de meeste grondleggers en ftigters van koningryken begreepen hebben, dat het noodig was hunnen oorfprong en hun gezag van den Hemel af te leiden, om hunne onderdaanen tot gehoorzaamheid te brengen , zo gaf de eerfte oppervorst van China , Fohi genaamd, die men veronderftelt dat omtrent den tyd van den Zondvloed geleefd heeft, voor, dat hy van den Hemel gezonden was , om het menschdom te onderwyzen en te regeeren. Het was, volgens der Chineezen historie, deeze vorst, die hen leerde zich te klecden, en beide de fexen een onderfcheiden gewaad te geeven. Ook zegt men dat hy de eerfte geweest is, die hen in de kennisfe der letteren , en in de muziek onderweezen heeft, en dat hy honderd-vyftien jaaren regeerde. Fohi werd opgevolgd van Ching-tong, die men zegt dat zyne onderdaanen in den landbouw en de geneeskunde onderweezen heeft ; en zyn opvolger Hoangti, zegt men dat hun onderrigtingen gaf in de ftarrekunde, in de konst van zyde te fpinnen of te weeven, in de zeevaart , en in het gebruiken van rytuigen. Aan Aa 2 den  372 Tafereel van Natuur en Konst. den volgenden vorst Chaohao fchryven zy het vcrdeelen des lands in provintiën toe , als mede het invoeren van de burgerlyke rcgeeringe. Hun vyfde keizer Tohuenhio hegtte liet priesterfchap aan de kroon , en verbood dat iemand, buiten hem en zyne gevolmagtigden, zoude offeren. Hun zevende keizer gaf zyne onderdaanen de vryheid, om zo vee. Ie vrouwen te neemen als zy wilden, cn had 'er zelf vier. Hun agtfte keizer Tchi, die als een dwingeland handelde , werd afgezet en opgevolgd van zynen broeder Yao, die men zegt dat een vorst van ongemeene deugd en godvrugt geweest is. Hy maakte gragten, deed moerasfen droog maaken, en bergen in vlakten veranderen, om 'er boomen te kunnen planten. Men zegt dat deeze vorst zynen zoon onterfd heeft, omdat hy een ondeugend prins was, en het ryk aan Chun, een' zeer deugdzaam' ftaatsdienaar, heeft overgedraagen, uit wicn, omtrent twee-en-twintig jaaren voor Christus, een nieuw geflagt van koningen is voortgekomen. Tcheaon , een dwingeland, die eene gemaalin had , welke hem in wreedheid evenaarde , werd omtrent duizend jaaren voor de  China en Japan. Wett. Gew. enz. 373 -de geboorte van Christus, door het volk afgezet, wanneer ook een ander vorst ten troon verheven werd. Onder de regeering van Ping Vang , omtrent zevenhonderd zeven-en-zeventig jaaren voor Christus, verwekten verfcheidene der cynsbaare vorsten eenen opftand, en maakten zich onafhanglyk van den keizer. Van deeze regeering is het dat hun wysgeer Confucius zyne historie, wegens de burgerlyke oorlogen der cynsbaare vorsten , die omtrent tweehonderd jaaren duurden, begon. Confucius, zynen raad verwaarloosd ziende , week eenigen tyd voor zynen dood uit het hof. Zyne werken hebben thans zulk een gezag, dat de Chineezen zich in alle hunne gefchillen op hem beroepen; en zyne nakomelingen zyn de eenigfte edellieden in China, uitgezonderd de prinfen van den bloede. Onder de regeering van Gin-Tfong , omtrent het jaar onzes Heeren 1144, maakten de Tartaaren zich meesters van de noordelyke provintiën van China. Onder de regeering van Tonan Tfong, veroverden de westerfche Tartaaren een gedeelte van China, en Chi Tfon, de vorst, maakte Pekin tot den zetel zyns keizerryks. Hy deed een groot Aa 3 ka-  374 Tafereel van Natuur en Konst. kanaal graaven , het welk van Canton tot genoegzaam aan de ftad Pekin loopt , en duizend mylen lang is ; behalven veele andere kanaalen , dienende om de overvoering van koopmanfchappen van de eene provintie in de andere gcmakkelyk te maaken. De keizer Tai Ting, de laatlte van de Tartaarfche ftamme, verloor zyne kroon door eene pooging, om verandering in den Godsdienst te maaken: hy begunltigde de Lamans, of Tartaarfche priesters, om. welke reden de Chineefche tegen hem famenfpanden. Hun aanvoerder was een bonze of een Chineesch priester, die, na de Tartaaren uit het land gedreeven te hebben, omtrent het jaar 1400 den troon beklom. In den jaare 1498 rigtten de Portugeezen, na de Kaap de Goede Hoop te hebben rond gezeild, eenen koophandel met China op, maakten zich, omtrent het jaar 1517, meester van Macao, en behielden geduurende meer dan honderd jaaren alleen den handel op China. Ondertusfchen vielen verfcheidene Tartaarfche volkeren, zich onder den koning van Nincbe vereenigd hebbende, in de noordelyke provintiën van China; en een hongersnood ,  China en Japan. Wett. Gew. enz. 375 nood, in eenigen der zuidclyke provintiën omtrent denzelfden tyd ontdaan zynde, veroorzaakte eenen opdand. Lycungz, een van de hoofden der misnoegden , trok met een talryk leger naar Pekin , en belegerde die dad welke, door het verraad der gefneedenen van het hof, aan hem werd overgeleverd. De keizer en de meesten van zyn geflagt, allen wcêrdand onnut ziende, wilden liever door hunne eigene handen derven , dan door de weêifpaimelingen gevangen genomen worden , waarna Lyeugz zichzelven tot keizer deed uitroepen, en toen Ufanguay, den keizerlyken veldheer, tegentrok, welke, op de tyding wegens de geweldenaaryen van Lycungz, vrede met de Tartaaren maakte, onder voorwaarde, dat zy zich met hem tegen den geweldenaar zouden vereenigen. Dit noodzaakte Lykungz om naar Pekin te wyken, maar zich niet fterk genoeg oordeelende om die ftad tegen de vereenigde krygsmagt van Ufanguay en Xunchi,den Tartaariehen vorst, te verdedigen, trok hy naar de provintie Xenfi, alwaar hy door Ufanguay vervolgd werd; maar Xunehi, te Pekin blyvende, deed zich ondertusfehen tot keizer uitroepen. Op de Aa 4 we-  376 Tafereel van Nattor en Konst. wederkomst van Ufanguay, na de nederlaag der wederfpannelingen , bood Xunchi egter aan om bet koningryk met' hem te deelen ; en Ufanguay, buiten flaat zynde om de Tartaaren tot het verhaten van Pekin te noodzaaken, nam de aanbieding aan, en begaf zich naar de provintiën, welke hem werden toegeweezen; maar zyn leger vermeerderd hebbende , eischte hy dat Xunchi het ryk verliet; cn op deszelfs weigering vielen 'er verfcheidene veldflagen voor, waarin Ufanguay doorgaans gelukkig was; doch in eenen derzelven fneuvelde hy , wordende zyn leger verflrooid, en de rest der provintiën onder de heerfchappyen van Xunchi, den Tartaar, gebragt , omtrent het jaar 1644. Hy bleef egter niet lang in het bezit van den troon; maar ftierf kort na dc verovering, en werd opgevolgd door zynen zoon Amavan , een kind van zes jaaren, wiens oom Amavan tot regent werd aangcftcld . totdat hy jaaren van onderfchcid zoude bereikt hebben. De regent kweet zich, geduurende des vorsten minderjaarigheid , zo getrouw, dat alles in eenen ftaat van vrede bleef. Hy oordeelde het niet gevoeglyk veranderingen in de wet-  China en Japan, Wett. Gew. enz. 377 wetten of gewoonten van China te maaken i alieenlyk noodzaakte hy dc Chineezen om hun hair af te fnyden, en zich als Tartaaren te kleeden, opdat men niet befpeuren mogt hoe talryk dc eerstgenoemde!! waaren boven dc laatften. Hy had het genoegen van het ryk in eenen zeer goeden ftaat aan zynen neef over te leveren, daar de Tartaarfche beiden en dc Chineefche vorsten zich aan zyn gebied onderworpen. Door deeze omwenteling fchynt het dat de Chineezen eer magt gewonnen dan verlooren hebben, dewyl de zetel des ryks altyd in hun land gebleeven is. Tartaryë is eene hunner provintiën geworden, en zy zyn federd de yereeniging bevryd van den last, om legers op de grenzen te houden, De Chineezen, welke zeer afkcerig waaren van het Tartaarfche gebied, vloodcn egter naar Java, naaide Philippynfche cn andere eilanden in de Indifche zeeën , alwaar zy fteeds naar hunne ou% de wyze gekleed gaan , en de gewoonte van hun hair te draagen, onderhouden; terwyl de nakomelingfchap van Xunchi tot heden toe op den troon van China gevestigd blyft. Japan was in dit gedeelte der waereld niet Aa 5 be.  378 Tafereel van Natuur en Konst. bekend, en men had 'er nimmer van hooren fpreeken voor het jaar 1542, wanneer het by toeval door Antonio de Monto, een' Portugeesch' bevelhebber, die in eene reize naar China op de kust deezer eilanden dreef, is ontdekt geworden ; kort na die ontdekking begonnen de Portugeezen met de Japanners koophandel te dryven, het welk zy meer dan zestig jaaren alleen deeden, zo lang totdat de Engelfchen en Hollanders daar aankwamen. De Portugeezen biceven egter hunnen handel voortzetten , cn bragten door hunne zendelingen veele inwooners van Japan tot de Roomfche kerk over; doch wanneer zy in den jaare 1630 de opperhoofdigheid van den Paus aandrongen, vreesden de Japanners dat zy eene famènzweering tegen den Haat fmeedden , waarop last gegéevéh werd om alle Chistenen te vermoorden of te bannen. Tevens nam men een beftuit om geen' Christen meer in dat land tc dulden, uitgezonderd de Hollanders, die het hof van Japan waarfchynlyk inboezemden , dat de Portugeefche zendelingen , de Japanners van hun bondgenootfchap poogden af te trekken, en den Paus voor hun opperhoofd te doen erkennen. Doch wat hier ook van zyn mooge, het ftaat geene Euro-  China en Japan. Wett. Gew. enz. 379 ropeaanen, buiten de Hollanders, vry met hun handel te dryven ; en zelfs dulden zy naauwlyks dat deezen immer op het ftrand komen, zodat wy wegens de historie deezer eilanden geheel onkundig zyn. D E  38o DE LNDIAANSCHE EILANDEN. algemeen berigt wegens dezelven. De Indiaanfche en OosterfcheEilanden zyn, behalven die van Japan, welke wy reeds be'. fchreeven hebben, i. De Ladronfche. 2. De Philippynfehe. 3. De Molukfche. 4. De Bandafche. 5, De Eilanden van Celcbes, Gilolo, Ceram enz. die de Molukfche en Bandafché Eilanden omringen. 6. De Sundafche Eilanden van Borneo, Sumatra en Java; en die, welke ten oosten van Java liggen, als Bali' Lombae, Timor enz. 7. De Nicobarfcbe. 8. De Andamanfche. 9. De Maldivifche , cn ïo. Het Eiland Ceylon. De Ladronfche Eilanden zyn gelegen in de Zuid-zee, na genoeg op honderd veertig graaden ooster langte, en tusfchen de twaalf en veertien graaden noorder breedte. De voornaamfte deezer Eilanden zyn Guam, met deszelfs- hoofdftad van den zelfden naam , cn Timan, Maban, Pagan en Gregan. De  De Indiaansche Eiland. Alg. Ber. 381 De Philippynfche Eilanden zyn gelegen in de Chineefche zee,tusfchen de honderd veertien en honderd-een-en-dertig graaden, ooster langte, en tusfchen de . vyf en tien graaden noorder breedte. Zy beftaan uit het Eiland Luconia of Manila, welks hoofdftad Manila is; als mede uit de Eilanden Tandoga of Samar, Masbate, Mindora, Luban, Paragoa, Panay, Leyte, Bohol, Sibu, Sogbu, Negros, St. Jan, Xollo en Mindanao, met deszelfs hoofdftad van den zelfden naam. De Molukfche of Kruidnagel-Eilanden zyn ten zuiden van de Philippynfche gelegen, op honderd vyf-en-twintig graaden ooster langte, en tusfchen den eerften graad zuider, en den tweeden graad noorder breedte. Zy beftaan uit het Eiland Bachiam.het Eiland Machiam, welks hoofdplaats het fort Oranje is, het Eiland Motyr , het Eiland Ternate , waarvan de hoofdftad Victoria is, en het Eiland Tydor. De Bandafche of Nootemuskaat-Eilanden zyn ten zuiden van de Molukfche gelegen, tusfchen de honderd zeven-en-twintig en honderd agt-en-twintig graaden ooster langte, en tusfchen de vier en vyf graaden zuider breedte.  332 Tafereel van Natuur en Konst. te. Zy beftaan uit het Eiland Lantor , met deszelfs voornaamfte ftad van den zelfden naam; uit de Eiianden Poleron en Rolïnging; uit het eiland Pooloway, welks hoofdftad Revenge is, en uit het eiland Gonapi, met des. zelfs hoofdplaats Fort Nasfau. De voornaamfte Eilanden, die de Molukfche en Bandafche in den Indifchen oceaan, onder of naby den equator omringen , zyn Amboin, Celebes of Macasfar, welks hoofdftad Macasfar is ; Gilolo , welks hoofdftad den zelfden naam draagt ; Ceram , welks hoofdftad Ambay is ; benevens de Eilanden Flores , Ti mor , Mifacomby, Bouton, Bouro, enz. De Sundafche Eilanden, gelegen in den Indifchen oceaan, tusfchen de drie-en-negentig en honderd-twintig graaden ooster langte, en tusfchen de agt graaden noorder en de agt graaden zuider breedte, beftaan uit het Eiland Borneo, met deszelfs voornaamfte ftad van den zelfden naam; uit het Eiland Sumatra, waarvan de hoofdlieden zyn Achen en Bencoolen; uit het Eiland Java, welks hoofd, lieden zyn Batavië en Bantam; uit het Eiland Bal-  De Indiaansche Eiland. Alg. Ber. 383 Bally , welks hoofdftad den zelfden naam draagt; en uit de Eilanden Lamboe cn Banca, welk laatfte eene hoofdftad van den zelfden naam heeft. De Nicobarfche Eilanden, gelegen op drieen-negentig graaden ooster langte , en tusfchen de zes en tien graaden noorder breedte, beftaan uit het Eiland eigenlyk Nicobar, welks hoofdftad den zelfden naam draagt; her Eiland Canicubar, met eene hoofdftad van den zelfden naam , en verfcheidene andere Eilanden van minder aanzien. De Andamanfche Eilanden, gelegen in de baai van Bengalen, op drie-en-negentig graaden ooster langte, en tusfchen de tien en vyftien graaden noorder breedte , beftaan uit eigenlyk Andaman, uit het laage Eiland enz. De Maldivifche Eilanden, gelegen ten zuiden van Indiè',aan de overzyde van den Ganges, tusfchen den equator en zeven graaden noorder breedte, beftaan uit de Eilanden Caridow, Candufal enz. Het Eiland CcyIon,of het Kanecl-Eiland,is. O ge-  384' Tafereel van Natuur en Kónst. gelegen ten zuid-oosten van Indië , aan de ovcrzyde van den Ganges, tusfchen de agten-zeventig en twee-en-tagtig graaden ooster langte, en tusfchen de zes en tien graaden noorder breedte. Deszelfs voornaamfte ftad is Candy. NATUURLYKE ZELDZAAM. HE DE N. DIEREN. Op het Eiland Ceylon zyn verfcheidene foor. ten van Olifanten, die van vooren veel hooger zyn dan van agteren, en fommigen, aan welken de twee lange Ilagtanden niet gevonden worden. Anderen zyn woest van aart, tc kennen aan de felheid van hun gelaat; en dewyl zy niet kunnen getemd worden, zyn zy van geenen dienst, behalven ter ftraffe van kwaaddoeneren ; want zy brengen allen , die onder hun bereik komen, om het leeven. De inboorelingen poogen deeze foort te verdelgen, door hen dood te fchieten , of door hun den fnuit af te houwen. Behalven olifanten , tygers, wilde zwynen en andere viervoetige dieren, die ook in andere landen gevonden wor-  De Indiaansche Eil. Nat. Zeldz. 385 worden, is 'er op het Eiland Ceylon eene foort van dier, dat Mieren-eeter genoemd wordt, omdat het voornaameiyk op zekere foort van Mieren, die daar in groote meenigte zyn , aast. Om haar te misleiden legt de Miereneeter zich naby de kleine nestjes, welke zy bouwen, neder, alsof hy dood was,zyne tong zo ver als hy kan uitlteekende; op dezelve zetten de Mieren zich terflond in groote meenigte vast, waarna de Belaager zyne tong inhaalt, en haar doorzwelgt ; vervolgens zyne tong weder uitfleekende, vangt hy 'er meer, en blyft daarin voortgaan totdat hy verzadigd is. Dc nesten of wooningen deezer Mieren zyn zeer fraai gemaakt; zynde, volgens de berigten der reizigers , gebouwd in kleine heuveltjes en beftaande uit gewelven en boogen van de fchoonlle klei, en zo fterk dat zy niet gemaklyk te floopen zyn (*). In (*) Hier van de Mier gewag gemaakt hebbende, vinden wy aanleiding om eenige-aanmerkingen wegens dat kleine infekt voor te draagen, het welk in de fchrifttiure met wysheid wel voorzien, genoemd wordt, Spreuk. XXX. 24. en waartoe Salomon den luiaart zends om wysheid, zorgvuldigheid en naarftigheid te leeren , zeggende: „ Gaa tot de miereu gy luijaard, zie hare II. Deel. B b „ we-  385 Tafereel van Natuur en Konst. In Ceylon zyn verfcheidene foorten van Slangen, van welken fommigen zeer groot cn ge- „ wegen en wordt wys : dewelke geenen overften, „ amptman, nochte heerfehèr hebbende , haar brood bereidt in den zomer, hare Ipyze vergadert in den „ oogst". Spreuk. VI. 6 , 7, 8. Deeze bezige dieren gade te liaan is, gelyk zeker verfrandig fchryver aanmerkt, inderdaad eene zeer leerzaame befchotnving; want wy kunnen hen, even als de byen, houden voor een klein volk, in een gemcenebest, het welk volgens zyne eigene wetten cn Maatkunde geregeerd wordt, vcreenigd. Zy hebben gemcenlyk eene foort van langwerpige ftad , in verfcheidene ftraatcn verdeeld , die op veiTchillende magazynen uitloopen. Sommige foorten van Mieren verfterken de aarde , cn maaken. dat zy niet invalle, door haar met cene Bont van lymagtige ftoffe te overdekken; maar die wy gemcenlyk ontmoeten, maaken haare wooningen door verfcheidene houten fplinters te verzamelen, welken zy gebruiken als balken, om het dak te onderfchraagen , en dwars over deezen leggen zy eene andere ry fplinters, die bedekkende met droog riet , gras en klein ftroo, waarop zy eene dubbele fchuinte maaken, om het water van de magazynen af te keeren, waarvan fommigen gefchikt zyn , ter bewaaringc van leevensmiddelen , terwyl anderen dienen voor haare eijeren, en de wormen, welke daaruit voortkomen. Wat het verzamelen haarer leevensmiddelen betreft. zy  De Indiaansche Eil. Nat. Zeldz. 387 gevaarlyk zyn ; maar daar zyn twee foorten, die niet vergiftig geoordeeld worden, waarom de zy zyn onvermoeid in dezelven naar huis te brengen , en het is aartig eene Mier met een korreltje van de eene of andere vrugt belaaden te zien , terwyl eene andere bukt onder het gewigt van eene doode mugge, of veelen te gelyk werken aan het lyk van eene groote vlieg of eenig ander infekt. Het geen riet weggevoerd kan worden, eeten zy op de plaats op, en het geen gefchikt is om bewaard te worden, brengen zy naar haare magazynen. Somtyds draagen zy tarwe of garst-korrels grooter dan zy zeiven, en fomtyds ilooten zy die voort; en men zegt dat zy de uiterfte puntjes der graantjes afbyten, opdat zy door de vogtigheid der celletjes, waarin zy bewaard worden , niet uitloopen. Eenige beweeren dat zy haare koornfchuuren gezien hebben, en wy zullen niet ontkennen dat zulks waar is; maar het is waarfchynlyk dat haare poppetjes, gemeenlyk mieren-eitjes genoemd , verkeerdelyk voor graantjes koorn genomen zyn. Nadat de Mieren den zomer in geduurige bezigheid! hebben doorgebragt, fluiten zy zich in den winter op, en fmaaken de vrugten van haaren arbeid; doch men heeft reden om te denken, dat zy in dat jaargety weinig eeten, en, even als veele andere infekten, ver* ftyfd of in eenen diepen flaap begraaven zyn. Haare naarftigheid in het verzamelen van leevensmiddelert fchynt derhalven niet zo zeer gefchikt, om iets tegen Bb a d«9  388 Tafereel van Natüdr en Konst. de bewooners van het Eiland haar niet willen uitroeijen. De eerfte is van eene blaauwag- • ti. den winter te bewaaren, als wel om haare nakomelingen noodig onderhoud te verfchaifen ; deeze voeden zy, wanneer zy Uit het ei komen, met eene wonderbaare aanhoudendheid , wordende de zorg voor dezelvcn voor eene zaak gehouden, waarin het gemeen belang beeft. Dr. King, die zeer «aauwkeurig was in het onderzoeken van de voortteelinge der Mieren , verbeeldt zich dat haare eijeren die fyne witte ftof zyn, welke zich vertoont als fuiker of zoutkorreltjes, en zigtbaar wordt door het openen van een Mieren-heuveltje. Want wanneer men een (tukje van dezelve door een goed microscoop befchouwt, en 'cr met de punt eencr naaide eene opening in maakt, kan men 'er veele witte verfchynfcltjes, in onderfcheidene vliezen geplaatst, naar kleine eij'ertjes gejykende, en zich als eene vischblaas vertoonende, in ontdekken ; en het geen zyne gisting bevestigt, is dat hy de zelfde ftof ook in de ligchaamen der Mieren gevonden heeft. Wanneer dczelve vcrfpreid is, zamelen de Mieren hanr met grooie zorgvuldigheid 'oy een, en leggen 'er in meenigten op, rnisfebien wel, gelyk dr. Derham vcronderftelt, om ze uit te broeljen, Wat hier ook van zyn mooge , de jonge Mieren zyn, wanneer zy uit het ei komen, kleine wormpjes, niet grooter dan gemeene zandkorrels, cn  De Indiaansche Eix. Nat. Zeldz. 389 tige kleur, omtrent twee ellen en eene halve lang , en van eenen duim middellyns. Dik- en zonder eenige zigtbaare beweeging; maar nadat zy, geduurende eenigen tyd haar voedfcl, het welk in gelyke maaten aan haar toegedeeld wordt , ontvangen hebben, fpinnen zy eenen draad, en winden zichzclven in eene witagtige wcbbe, in welke ftaat zy gemcenlyk voor.eitjes genomen worden , maar zy zyn inderdaad aureliaas of nymphen , die tot een nieuw geflagt moeten hervormd worden. IIc: is zeer vcrmaaklyk en tevens wonderlyk te zien, met welk eene genegenheid cn zorge de oude Mieren deeze aureliaas met zich voeren, hoe zy zichzelven liever aan de grootfte gevaaren blooïftcllen dan haar verlaaten; hoe zy die van plaats tot plaats brengen in haare kleine heuveltjes, om haar genoegzaame warmte en vogtigheid tc doen genieten ; fomtyds voeren zy haar boven, en fomtyds onder den grond, naar maate het weer warm of koud, droog of regenagtig is: wanneer het droog Weêr is, brengen zy haar des morgens boven op den heuvel gemcenlyk aan den zuidkant; maar tegen den avond, of wanneer het koud wordt, of de lugt betrekt, daalen zy met haaren geliefden last zo dieponder den grond, dat men eenen voet of dieper moet graaven om haar tc kunnen vinden. By deeze ongemeene tederheid en zorgvuldigheid voor de jongen , zouden wy andere byzonderheden wegens het gedrag van die kleine diertjes kunnen voegen; wy zouden naamelyk Bb 3 kun,  390 Tafereel van Natuur en Konst. Dikwyls komt zy in hunne huizen om rotten te zoeken, in derzelver nesten te kruipen, en dat ongedierte, waaruit haar voedfcl voornaamelyk beftaat, te verflinden. De andere foort is wat minder dan een elle lang, anderhalvcn duim in middellyn, en groen van kleur, gelyk de bladen der boomen, op welken zy klimt, en beweegingloos ligt te wagten naar vogelen, die zy, zoras zy onder haar bereik komen, aangrypt. Maar onder alle Hangen, die op de Indifche Eilanden, of in eenig ander gedeelte der waereld gevonden worden, is mooglyk geene merkwaardiger dan de gekaperde Hang , zo ge- lamncn fpreeken van hunne gewoonte, om de dooden uit hunne wooningen te brengen, en van hunne gereedheid om eikanderen, in het draagen van lasten, of het aanvallen van vyanden, te helpen. Wy zouden ook kunnen uitweiden over het kemlyk maakfel hunner ligchaamen, en over de wysheid der Voorzienigheid om de mannetjes,in zekeren ouderdom, vleugels te geeven, opdat zy des te gemaklykcr voedfel moogen bekomen; daar die de wyfjes geweigerd zyn, opdat zy des tc meer in huis blyven , en zich met huislyke zorgen bezig houden.  De Indiaansche Eil. Nat. Zeldz. 391 genoemd naar eene foort van kap of kaper, waarmeê haar kop gedekt is. Deeze flang is, volgens het berigt van den heerc de la Cote, die 'er eene vond, terwyl hy, op een klein Eiland, naby Batavië met jaagen bezig was, zo dik als een mans arm, en omtrent agt voeten lang. Zy. behoort tot de zelfde foort, van welke Tavernier in zyne reizen gewag maakt. Veel heeft men , opdat wy thans tot het gevederd geflagt komen , gefproken van de Paradysvogclen, die voornaamelyk' op de Molukfche Eilanden gevonden worden. De natuurkenners hebben verfcheidene foorten van denzelven, verfchillende in grootte, gedaante en kleur , befchreeven. Zy hebben den naam, welken zy draagen , gekreegen, niet flegts om hunne fchoonheid, maar omdat eene gemeene dwaaling veelen doet denken, dat Zy uit den hemel nederdaalcn , zynde het niet bekend waar zy brocijen , vanwaar zy komen, of waar zy heenen gaan. De vogel is maar klem: hy heeft eenen kop als die van eene zwaluw, en eenen bek, die wat langer is; en de kleuren zyner vederen zyn ongemeen fraai. Men heeft vreemde .dingen wegens Bb 4 dcc-  392 Tafereel van Natuur en Konst. deezen vogel verteld, als dat hy voeten noch pooten heeft, dat hy van den dauw leeft, dat hy altyd op zyne vleugels zweeft, en nooit rust dan boven in de lugt; dat'er nooit een leevend gevangen is, maar dat zy altyd dood op den grond vallen enz.; alle welke dingen men nu weet valsch en fabelagtig te zyn, zo wel uit de berigten der reizigers , als door de vogelen zeiven , die in Europa gebragt zyn. Op het Eiland Ceylon is een zwarte vogel Carlos genoemd , zynde zo groot als eene zwaan; zelden ligt hy op den grond, maar nestelt op hooge boomen. Hy heeft korte pooten, eenen grooten kop en eenen langen bek, maar gekromd, even als die van eenen havik. Aan weêrzyde van den kop heeft hy een witte kuif, en hy kwaakt als een eend. Daar is ook een zwarte Watervogel, die op visch aast, en langen tyd onder water kan blyven. Op het Eiland van Java is eene groote verfcheidenheid van dieren; van fommigen derzelven hebben wy reeds gefproken, en anderen zullen in het vervolg befchreeven worden.  De Indiaansche Eil. Nat. Zeldz. 393 den. Kapitein Hamilton zegt dat de Paauwen aldaar allen roode ligchaamen, maar zwarte vleugels en flaarten hebben, en zo groot zyn dat zy, hunne vleugels roerende, een half uur ver kunnen gehoord worden. Inzonderheid maakt hy gewag van twee merkwaardige fchepfelen, Jackoa en Oran-Outang geheeten , welker eerfte naar eene hagedis gelykt, en tegen alles, wat hem in den weg ftaat, pist: deszelfs pis is van zodaanigen aart, dat zy, op iemands vleesch komende, blaaren op het vel verwekt, die, wanneer zy niet terflond uitgebrand of weggefneeden worden , volftrekt ongcnceslyk worden. De Oran-Outang, welke men meent dat aan dit Eiland in het byzonder eigen is, komt in zynen gang, in zyne gedaante en fchranderheid vry na aan de menfehen. De kapitein zegt dat hy 'er een vuur heeft zien aanleggen , en met zynen mond aanblaazen ; dat een andere eenen visch kookte, om dien met zyne gekookte ryst te eeten. Zy zyn van eene zwaarmoedige gcIteltenis, hebben eene deftige en ncêrflagtige houding, en zyn zelfs, wanneer zy jong zyn, niet genegen om te fpeelen. Het Eiland Borneo heeft, zo wel als Java, Bb 5 ee-  394 Tafereel van Natuur en Konst. eene foort van kleine wilde Paarden, behalven verfcheidene viervoetige dieren, die het met andere. deelen van Indië gemeen heeft. Daar zyn ook Pappegaaijen en Parkieten van' allerleië foorten; en tegens den avond is de lugt genoegzaam bedekt met eene meenigte van groote Vleermuizen, die door fommige reizigers vliegende katten genoemd worden, gelykende in kleur en gedaante vry wel naar vosfen. De vleugels van deeze vleermuizen beilaan , wanneer zy uitgeltrekt zyn, eene uitgebreidheid van zes of zeven voeten. In Sumatra is eene meenigte van wildé Zwynen, welke de Europeaanen by nagt dikwyls gaan fchieten; en die dieren , welke Zwynhartcn genoemd worden, zynde fchepfels, die omtrent zo groot zyn als eenkonyn, en zich in de bosfchen onthouden , zyn 'er ook gemeen op de markten. Zy hebben eenen kop gelyk een zwyn, fchenkcls en hoeven gelyk een hart , en hunne kniefebyven worden dikwyls met zilver bcflagcn, om voor tabakftoppei-s te dienen. In dit dier vindt men eene foort van bitteren Bezoar, die ongemeen duur gehouden wordt. Daarenboven heeft men op dit Eiland de fchoonfte Haancn, die  De Indiaansche Eil. Nat. Zeldz. 395 die ergens in dit gedeelte der waereld gevonden worden, en men zegt dat de eigenaars der Haanen dikwyls aan den uitllag der Haanengevegten alle hunne middelen waagen. De heer Lockyer verhaalt dat men op de markten van Achen , de hoofdftad des koningryks van Sumatra , dikwyls Haaijen te koop veilt, en hy denkt dat de grootfien, die in de zee zyn, op de westelyke kust van dit Eiland gevonden worden. De Haai wordt gemeenlyk voor den lloutften en roofzugtigften van alle visfehen gehouden. (*) Het getal zyner tanden is onzeker, en verfehilt , gelyk fommige zeggen, naar den ouderdom van den visch. Maar doorgaans heeft hy vyf ryen in ie- (*) Het is eene aanmerking van ridder Hans Sloane, dat de Haai dit in het byzonder eigen heeft met andere visfehen van zyn geflagt, dat de mond in het onderfte gedeelte is, zodat hy zynen buik naar boven moet wenden , om zynen roof te grypen; en indien de visch, welke hy vervolgt, niet ontvlugten kon in den tyd, waarin hy zich omkeert, zoude 'er geen middel zyn om hem te ontkomen; want hy is zeer gezwind in het zwemmen, heeft groote kragt, en is ongemeen gulzig,  396 Tafereel van Na tour en Konst. iedere kaak, en fomtyds wel zes, zynde zyne tanden driehoekig en zeer fcherp. Hy heeft eenen langen flokdarm, en in den buik worden dikwyls de ligcbaamen van halfgegeetene menfehen gevonden; want hy kan een fchip lang volgen, in hoope van buit te krygen; en wanneer hy gevangen is, zegt men dat hy met zulk een geweld tegen het dek aanllaat dat alles 'er van beeft. Hy is met een ruig doch digt gefpikkeid vel bedekt, waarmee de fchrynwerkers verfcheidene foorten van doozen beklecdcn ; gelyk ook het zelfde gebruik van het vel van eenige andere visfehen gemaakt wordt. De tanden van dit dier verlteend zynde, zyn de glosfopetrae, welke in de winkels gevonden, en dienftig geoordeeld worden tegen vergif; ook hangen de moeders ze om den hals haarer kinderen, zich verbeeldende dat zy fchrikken voorkomen , en het krygen van tanden bevorderen. In de Indifchc zeeën worden Oesters van eene verbaazende grootte gevonden, waarvan die, van welken de heer Strachan melding maakt, een genoegzaam bewys zyn. Hy verhaalt ons dat hy, omtrent drie mylen van Ba- ta-  De Indiaansche Eil, Nat. Zeldz. 397 tavic, eenigen van deeze Schulpvisfchen zag, die twaalf duimen in middellyn waaren, en dat een dier fchulpen groeide, totdat hy drie voeten breed, en eenen voet dik was. Nadat de visch verrot was, zag hy altyd zeker flym op deeze fchulpen, die maar drie of vier voeten onder water lagen. GEWASSEN. Het zyn deeze Eilanden, en flegts eenige weinigen derzelven , die ons Muskaat-nootcn, Kaneel , Kruidnagels enz. verfchaffen; welke fpeceryen met regt hoog gewardeerd worden, om haare heilzaame warmte en kruidigen geur , en zekerlyk in de eerde plaatfe onze opmerking verdienen. Eene gemeene dwaaling , die by fommigen mooglyk nog ftand houdt , heeft lang doen gelooven dat Muskaat-nootcn, Foelie, Kruidnagels en Kaneel, allen door den zelfden boom werden voortgebragt ; maar dit wordt door alle de nieuwde en beste berigten tegengefproken, zynde zulks alleenlyk waar, ten opzigte van Foelie en Muskaat-nooten. De Muskaat-nootenboom groeit welig op de Bandafche Eilanden , inzonderheid op dat, het welk den naam van Banda draagt, en eertyds in de bezittinge der  3?8 Tafereel van Natuur en Konst. der Engelfcben was, maar nu door de Hol landeren bezeeten wordt, die iederd het jaar 1623 alleen meesters van den fpecerye-handel geweest zyn. De Muskaat-noot valt 'er zo overvloedig, dat zy fomtyds in groote mee mgte verbrand wordt en op fommige plaatfen de boomen uitgegroeid worden , opdat de markt, in Europa door den overvloed niet te veel zou daalcn. De boom, die deeze kruidige Nooten voortbrengt, is zo groot als onze gemeene peerenboom, en zyne bladeren gelyken naar die van den perzikboom, maar zyn wat ronder; de vrugt is omtrent zo groot als een kleine perzikvooreerst beftaat zy uit eene zagte fappigè fchil, gelyk aan die van eene okkernoot, en onmiddelyk onder dezelve ligt een dun roodagtig bekleedfel, Foelie, en door fommigen, fchoon oneigenlyk,de bloem van de Muskaatnoot genoemd. In dit bekleedfel is eene harde houtagtige fchil beflooten, welke zwartagtig is; en onder dezelve is een groen vlies van geen gebruik altoos, waarin de Muskaatnoot gevonden wordt. Men verhaalt ons dat deeze vrugt driemaal in een jaar'wordt ingezameld, in de maanden April, naamelyk, Au-  De Indiaansche Eil. Nat. Zeldz. 399 Augustus en December; maar dat de inzameling in April de beste is. Voor de eerfte foort worden die nooten gehouden, welke zwaar zyn , van een witagtig bruin , wel gemarmerd van buiten, roodagtig van binnen, hebbende eenen aangenaame reuk, en eene vette balfemagtige vogtigheid. Verder moet men aanmerken dat 'er twee foorten van zyn, mannetjes naamelyk en wyfjes. De laatfte foort wordt meest onder ons gebruikt, zynde de mannetjes-noot eene wilde , van eene langagtigc gedaante, zonder reuk of fmaak. De Muskaat-nooten wordt, volgens het berigt van Tavernier, op eene zonderlinge wyze voortgeplant. Hy verhaalt ons dat zekere vogels de vrugt, wanneer zy ryp is, geheel inflokken; maar dat zy genoodzaakt zyn om dezelve weder uit te braaken , eer zy verteerd is, cn dat de Muskaat-noot, dus met eene lymagtige ftoffe befmeerd zynde , waar zy nedervalt , wortel fchiet, en eenen boom voortbrengt, die nooit zoude tieren , indien hy geplant werd (*)• Thevenot zegt dat de vo- (*) Flinius, Theophrastus en andere oude natuurkenners, fremmen in het algemeen toe dat de maarentakken , die op den eik, den witten doorn en andere boo-  4oo Tafereel van Natuur en Konst. vogels, den groenen boliter afgepikt hebbende, de nooten inflokken , waarvan zy zich egter eenige tyd daarna, fchoon onverteerd, op dc gewoone wyze weder ontlasten , 'er byvoegende dat zy van gedaande zyn als een koekkoek, en dat de Hollanders, op ftraffe des doods , verbieden hen tc dooden. De heer Ray zegt ons dat verfcheidene foorten van vogelen de Muskaat-nooten doorzwelgen , maar boomen groeijen, worden voortgeplant door vogelen, die de bceziën inzwelgen, en 'er zich weder van ontlasten op de takken , waarop zy nestelen wordende de zaaden , door het gaan door hunne ligchaamen vrugthaar gemaakt. De heer Cradley poogt het gemeen gevoelen der ouden, dat dc maaren-takken zonder zulk eene voorbereiding niet zouden groeijen, tc weerleggen , en meent dat hunne vrugtelooze poogingen, om ze in de aarde voort te planten, hen tot deeze dwaaling gebragt hebben. Hy beweert dat zy door zaaden op allerlei boomen kunnen voortkomen, en dat wel zeer gemaklyk ; want , indien men omtrent kerstyd, wanneer de beziën volkomen ryp zyn, die aan den gladden bast van eenen boom voegt, zullen zy 'er door hunne lymigheid aankleeven; cn indien zy maar niet door vogelen opgeflokt worden, mag men in het volgend jaar, zonder verdere moeite, eene nieuwe plant verwagten.  De Indiaansche Eil. Nat. Zeldz. 4ot maar voornaamelyk eene foort van kleine witte duiven; dat de geheele noot , weder uitgeworpen zynde , fpoedig wortel fchiet, ais vooraf ryp geworden in de maag van het dier. Hy voegt 'er egter by , dat de vrugt der boomen, die op zulk eene wyze voortkomen, veel flcgter is dan die van andere, en dat de inboorelingen 'er geen gebruik van maaken, dan dat zy zich van de. Foelie bedienen , om de betere foort te vervalfchen. Wat de geneezende hoedaanigheden van de Muskaat-nooten betreft, zy zyn verwarmend, opdroogend, wat famentrekkend en verfterken het hoofd en de maag. Zy bevorderen de fpysvertcering, maaken den adem zoet, zyn uitfteekend tegen flaauwten en hartkloppingen , fluiten den buikloop en doen het braaken ophouden. Somtyds worden gekonfyte Muskaat-nooten tot ons overgebragt, die terwyl zy nog groen zyn worden ingelegd; en deezen houdt men ook voor maagveriterkende middelen; maar wanneer zy in te groote hoeveelheid gegeeten worden, zegt men dat zy eene verdoovende kcagt hebben. De zelfde hoedaanigheden worden ook aan de Foelie toegefchreeven; maar dewyl derzelver deelen II. Deel. Cc klei-  402 Tafereel van Natuur en Konst. kleiner zyn, oordeelt men dat zy fterker werken , en van doordringender kragt zyn. De egte Olie van Foelie, die gemaakt wordt op de eilanden , terwyl de Foelie nog versch is, wordt in flesfeben tot ons gebragt, maar is zeer zeldzaam ; die gemeenlyk in de winkels verkogt wordt is nagemaakt, en in verre na niet gelyk in kragt aan de waare foort. De Kruidnagel-boom was voordeezen zeer gemeen op de Molukfche eilanden, en alle volkeren voorzagen zich met eene volkomene vryheid van Kruidnagelen; maar de Hollanders zyn nu alleen in derzelver bezittinge, dewyl alle Kruidnagel-hoornen , uitgezonderd die op het Eiland Ternate, en eenige andere kleine Eilanden , welke zy in hunne magt hebben, gevonden werden , zyn uitgeroeid. De vrugt van deezen boom, op den grond gevallen zynde, fchict wortel, en wordt dus zonder eenige moeite voortgeplant; de boom gelykt vry wel naar eenen laurier-boom , maar de bladen zyn fmaller, en men zegt dat'er geen gras onder zyne takken zal groeijen , dewyl zyn wortel al de vogtigheid uit den grond haalt. Van den ouderdom van agt jaaren toe draagt hy vrugt, welke eens in het jaar wordt inge- za-  De Indiaansche Eil. Nat. Zeldz. 403 zameld , fchoon fommigen zeggen dat de knoppen het eene jaar worden afgeplukt om te maaken dat de boomen het volgende jaar beter tieren; en dat dus de vrugt alleenlyk om de twee jaaren verzameld wordt. Wan" neer de Kruidnagel zich eerst begint te vertoonen is hy van een ligt groen , maar hy wordt bruiner, naar maate hy in rypheid toeneemt ; en 'er is niet de minfte bereiding noodig, om hem zoda.anig te maaken als hytot ons komt, dan dat hy in de zonne moet gedroogd worden , niettegenftaande eenige fchryvers willen dat hy in zee-water moet gedompeld zyn, om hem voor de wormen te bewaaren. Naby den kop fcheidt hy zich in vier deelen, welker punten aan den top fa-» menloopen, en eene foort van kroon , eenigszins in den ouderwetfchen fmaak, vormen. Kruidnagelen zyn zeer heet en opdroogendj zy verflerken eene zwakke maag , komert flaauwten voor, fluiten het braakcn, en zyn van veel dienst in kwaadaartige ziekten. Doof ftookinge wordt ook eene olie uit Kruidnagelen getrokken, die geagt wordt een onfeilbaar hulpmiddel tegen tandpyn te zyn, en by de reukwerkers veel in gebruik is. Cc 3 De  404 Tafereel van Natuur en Konst. De fyne fpecery, welke wy Kaneel noemen , is de bast van eenen boom, die in Ceylon overvloedig groeit, en misfchien aan dat Eiland in het byzonder eigen is; ten minften wordt de beste foort vandaar gebragt, en .de Nederiandfche Oost-Indifche Maatfehappy dryft 'er, gelyk in alle andere fpeceryen, alleen handel in. Uit een berigt, het welk ons in de Philofophical Tranfatlions is medegedeeld, blykt dat 'er verfcheidene foorten van den Kaneel-boom zyn, fchoon fommigen niet ligtelyk van'eikand eren kunnen onderfcheiden worden. Die boom, welke het egte en beste Kaneel verfebaft, heeft bladeren , gelyk aan die van den limoen-boom, draagt witte ruikende .bloeifems cn cene gcelagtigc vrugt, niet ongelyk aan den eikel, welke noch den reuk noch den fmaak van den bast heeft , maar wanneer zy gekookt is , een oJieagtig fap verfebaft, het welk hard wordt, cn waarvan die van Ceylon zich niet allcenlyk in-en uit. wendiglyk bedienen als een geneesmiddel te.gen verfcheidene kwaaien, maar het welk zy ook gebruiken om 'er kaarfen van te maaken, die men zegt dat nergens anders dan in 'skonings paleis moogen gebrand worden. De jonge bladeren van deezen boom zyn rood, en  De Indiaansche Eil. Nat. ZELDz.405 en wanneer zy tusfchen de handen gewreeven worden, geeven zy eenen geur van zich, meer gelykende naar dien van kruidnagelen dan van Kaneel. Overgehaald zynde verfchaffen zy eene olie van eenen bitteragtigen fmaak, zweemende naar olie van kruidnagelen, waaronder een weinig olie van Kaneel gemengd is. Deeze wordt Oleum Malabathri genoemd, en is berugt als een middel, dat oogenblikkelyk helpt voor pyn in't hoofd , pyn in de maag en andere ongemakken. De bewooners van dit eiland trekken door infnydinge uit den wortel van den Kaneelboom zeker vogt, dat gelyk kamfer riekt, en door den tyd tot witte korrels itremt. Die foort van Kamfer krygt men ook, door het vogt uit den wortel, nadat hy gedroogd, verpletterd en in water gedompeld is, te perfen. De geneesheeren van Ceylon. bedienen zich van dit uitgeperfte kamferagtige vogt met veel vrugts , fchryvende op behooriyke tusfehentyden eenen lepelvol van hetzelve voor, als een zweetmiddel in geduurige en kwaadaartige koortfen. De Kancel-boom moet een zeker getal van Cc 3 jaa-  406 Tafereel van Natuur en Konst. jaaren groeijen, eer de bast gefchikt is om 'er afgehaald te worden; maar de beste foort wordt twee of drie jaaren eer ryp dan de andere boomen, het geen aan het verfchil van den grond, in welken zy groeijen, is toe te fchryven; die, by voorbeeld , welke in .een fyn wit zand liaan, zullen in vyf jaaren tyds volkomen zyn ; daar die , welke in eenen natten flymerigen grond liaan, zeven of agt jaaren noodig hebben, eer zy ryp genoeg zyn. Die boomen, welke in de fchaduwe van an•deren groeijen, zodat de zon hunne wortels niet bereiken kan, komen om die reden ook laater by, en door de zelfde oorzaak heeft ook de bast dier boomen dien aangenaamen fmaak niet, -welke in den bast van zodaanigen, die in eenen witten zandigen grond groeijen, gevonden wordt, waarin zy met een weinig vogts aan de zonne liaan blootgelicld. De bast is van eenen bitteragtigen fmaak, wat famehtrekkend, en riekt gelyk Kamfer; want door de hette der zonne wordt de Kamfer zo dun en vlugtig gemaakt, dat zy opryst, en zich met de lappen van den boom vermengt, alwaar zy eene kleine gisting ondergaat, en vervolgens hooger opryzende tusfchen de zelfliandigheid van het hout en het bin-  De Indiaansche Eie. Nat. ZELDz.407 binnenfte vlies van den bast, wordt zygeheelenal tusfchen de takken en bladeren verfpreid. Ondertusfchen trekt het dunne lymagtige .vlies tusfchen den bast en de zelfdandigheid van het hout, de zuiverde , zoetde en aangenaamfte deeltjes van het fap naar zich, laatende de dikke en grove agter , die voortgeduwd worden om de takken, bladeren en vrugt te voeden. Ter bevestiginge der waarheid van het gezegde verzekert onze fchryver, dat, wanneer dc bast 'er pas afgenomen is, het overgebleeven fap in den boom eenen bitteragtigen fmaak heeft, niet ongelyk aan dien van Kruidnagelen ; maar dat men integendeel , wanneer men het inwendige vlies van den bast., pas afgenomen zynde, proeft , bevinden zal dat het ongemeen zoet en aangenaam van fmaak is, daar het buitende gedeelte van den bast in fmaak zeer weinig verfchilt van dien der gemeenen boomen, waaruit blykt dat al de zoetheid voortkomt uit het binnende vlies. Wanneer de bast in de zonne te droogen gelegd wordt, verfpreidt de zoetheid van het binnende vlies zich door.het buitende gedeelte van denzelven, het welk nog aan den boom Cc 4 zyn-  408 Tafereel van Natuur en Konst. zynde , van zynen buitenflen groenagtigen rok ontbloot werd, en zy deelt 'er zich zo fterk aan mede, dat 'er eene waar uit voortkomt , die om den kruidigen fmaak en geur, de verwondering en begeerte van de gantfche waereld tot zich trekt. Het Kaneel kan van boomen genomen worden , die veertien, vyftien of zestien jaaren geftaan hebben, eer zy tot rypheid gekomen zyn; maar dan beginnen zy hunne aangenaame zoetheid te verliezen, en de bast heeft meer van den kamfer-fmaak; daarenboven is dezelve dan zo dik geworden, dat hy, in de zonne gelegd zynde, niet krinkelt, maar plat blyft. En nu agt onze fchryver het der moeite waardig te onderzoeken, hoe, niettegenftaande eene groote meenigte Kaneels van het eiland Ceylon vervoerd wordt , 'er egter fteeds een aantal van boomen, gefchikt om ontbast te worden , kan overblyven. Want het is vöiftrekrelyk valsch dat de bast van den boom afgehaald zynde, in vier of vyf jaaren tyds weder aangroeit , gelyk fommigen verhaald hebben. De waarheid der zaake is dat , wanneer de boomen van hunnen bast zyn ontbloot geworden, nieuwe fcheuten uit de  De Indiaansche Eil, Nat. Zeldz. 409 de wortelen voortkomen , waarvan men in zes of zeven jaaren tyds den bast weder kan afbaalcn; en hieruit blykt hoe wel dc oude wortels gefchikt zyn om den groei des Kaneels te bevorderen. De boom wordt voortgeplant door dc afgevallene vrugtén, die door eene foort van wilde duiven , even als de muskaat-nooten , . worden opgezameld. Deeze vogels, voedfel voor hunne jongen zoekende , verfpreiden de vrugt over verfcheidene deelen van het eiland, waardoor veele duizenden van jonge boomen voortkomen , die aan de kanten der wegen groeijen , en op verfcheidene plaatfen wouden cn bosfchen maaken. In de winkels wordt dat Kaneel doorgaans voor het beste gehouden, het welk van buiten geelagtig rood, en van binnen wat donkerer is; men verkiest gemeenlyk dat , het welk glad is, gemaklyk gebroken wordt, eenen aangenaamen reuk heeft , en fcherp op de tong is. De lange pypen zyn duurder dan de korte. Somtyds wordt het vervalscht, met den bast van den kapper-boom, den tamarisch-boom , of de casfia lignea ; maar dit bedrog is ligtelyk te ontdekken. Wat . Cc 5 des-  4io Tafereel van Natuur en Konst. deszelfs kragten betreft, het is een zeer heilzaam middel tegen hartkloppingen , fchoon het te veel gebruikt zynde die voortbrengt; en in dar geval zyn zuure middelen de kragtiglle ter herdeilinge. By het berigt, het welk wy wegens den Kaneel-boom gegeeven hebben , zullen wy alleenlyk voegen dat de Casfia Lignca, waarvan wy zo e\en fbraken, eene foor'tTvan Kaneel s, die opMaiabar, Java, Sumatra, en de Philippynfche eilanden groeit, vanwaar zy in Europa overkomt in kleine pypen, even als het Ceylonfehe Kaneel, maar zy is donkerer van kleur, vaster van maakfel cn flaauwer van reuk. Die foort van deezen bast wordt voor den besten gehouden, welke van eene purper kleur is, gemaklyk gebroken wordt, en eenen aarigenaamén geur en fmaak heeft, omdat 'er dan overvloed in is van een vlug olieagtig zout, beflooten in eene flymige doffe, en zy derhalven vry wel gefchikt is, om maatig te verwarmen, te openen, te ontbinden en te verderken. Gemeld hebbende dat men de Kamfer krygt uit den wortel van den kaneel-boom, moogen wy  De Indiaansche Eil. Nat. Zeldz. 411 wy gevoeglyk aanmerken, dat zy niet enkel uit dien boom voortkomt, maar ook uit eenen anderen, waarvan eene meenigte groeit op het eiland Borneo. Zy is eene zelftandigheid van eenen zeer zonderlingen aart, druipende uit den boom, by wyze van eene gom, en Hollende tot kleine korrels van onderfcheidene gedaante en grootte. Zy is wit, doorfchynend en bros; zy heeft eenen eenigszins bitteragtigen fmaak, benevens eenen Herken reuk, die voor fommigen hinderlyk is; men zegt dat de Kamfer in het eerst rood is, maar door de zonne of het vuur wordt wit gemaakt; men heeft inderdaad maar zeer weinig van de raauwe natuurlyke Kamfer , dewyl de Hollanders wel zorgen, dat zy de vreemdelingen niet dan gezuiverd en toebereid in handen komt. Kamfer vliegt ligterlage in brand , en, aangeftoken zynde, brandt zy, totdat zy geheel verteerd is; zy brandt ook in water, en zendt eenen dikken donkeren rook uit, die eene zwarte vuiligheid nalaat. Wanneer zy in eene zuivere glazen fiesch gedaan wordt, met eenen helm die 'er op past, dan fmelt zy door de kragt van het vuur, ryst in den helm op, en Holt dan weder tot de gedaante van Kamfer, zonder eenige verandering. Wanneer  412 Tafereel van Natour en Konst. neer zy op heet brood gelegd wordt, en vog, tig wordt, is het een teeken dat zy goed en zuiver is; maar wanneer zy droog wordt, is het zeker dat zy flfegt en vervalscht is. Dewyl de Kamfer beftaat uit zeer vlugtige deeltjes, is zy zeer doordringend, ontbindend, verft erkend en gefchikt om verrotting voor te komen. Zy is het kragtigst zweetmiddel, het welk bekend is , dewyl zy door haare groote fynheid zich byna zo fchielyk door de deelen verfpreidt, als zy door haare warmte in beweeging gebragt is. In de hoven der oosterfche vorsten wordt zy, met wasch vermengd , gebrand , om by nagt tot ligt te dienen ; en de Indiaanen mengen haar dikwyls met zekere kruidige gewasfen , en maaken 'er koekjes van om het kwyien te bevorderen. Zy is van eene zonderlinge kragt tegen in-enuitwendige ontfteekingen , en als een ring gedragen zynde, heeft men haar van dienst bevonden tegen koortfen. Sommigen doen een grein of twee Kamfers in eenen verrotten tand, en gebruiken haar zelfs in eenen gorgeldrank, wanneer zy tandpyn hebben. Wanneer de Kamfer in aqua vitae in eene beflootene plaatfe gekookt wordt , totdat zy ge-  De Indiaansche Eil. Nat. Zcldz. 413 geheel is uitgewaasfemd ; en 'er dan eene brandende toorts of kaars in die plaats gebragt wordt, zal de lugt onmiddelyk vuur vatten , en zich geheel in vlam vertoonen , zonder aan dc plaats of de omltanderen eenige fchade toe te brengen. De boom, die de Sago voortbrengt, groeit overvloedig genoeg op de Molukfche eilanden , en is om verfcheidene redenen zeer nuttig voor de inboorelingen. Wanneer een boom is omgehakt, klooven zy dien midden door, en haaien 'er dc pit uit, die eetbaar is, zelfs wanneer zy pas uit den boom gehaald is; maar om 'er brood van te maaken, ftampen zy die in eenen vyzel, totdat zy tot een poeder gebragt is , wat gelykende naar ons bloemmeel. Dit gedaan zynde , ziften zy het poeder in cene zeeve,.dic van den bast des booms gemaakt is, en gieten 'er water op om de fyne deelen van de houtagtige vezelen , die in overvloed in dc pit gevonden worden, af te zonderen. De bloem dus gezuiverd zynde noemen zy Sagou, en maaken dezelve tot een deeg, het welk zy in aarden ovens bakken, en dit doen zy met zeer groote vaardigheid. De pit van deezen boom, in ee-  414 Tafereel van Natuur en Konst. eenen vyzel wel gedampt en met water gemengd zynde, maakt.eene foort van amandelmelk, welker bezinkfel gedroogd zynde, de Sago is, die men in de winkels vindt. Zy wordt veel gebruikt , als verfchaffende een zagt en goed voedfel , nooit gisting in de maag verwekkende, en zeer gefchikt zynde in teeringagtige koortfen. Men zegt dat zy uit den zelfden boom een vogt trekken, het welk zo aangenaam van fmaak is als wyn; dat de bladeren jong zynde, met eene foort van katoen bedekt zyn , waarvan zy hunne kleederen maaken; cn dat zy, ouder geworden zynde, dienen om 'er dc huizen mede tc dekken. Het geen wy Draaken-bloed noemen , is eene barsagtige zelfflandigheid, voortkomende uit eenen grooten boom, die op Borneo groeit, gelyk ook op eenige andere Eilanden van de Indifche zee, zo wel als in Africa en America. Deeze gom heeft haaren naam naar haare roodagtige kleur, en de boom zelf wordt Draco Arbor of Draaken-boom by de kruidkundigen gehceten , fommigen van welken fpreeken van de figuur van eenen Draak, die zich onder de fchil van de vrugt des booms fraai  De Indiaansche Eil. Nat. Zeldz. 415 fraai vertoont; maar <&t is een louter verdigtfel (*)• De gom fmelt door het vuur ligtelyk en maakt eene vlam, wanneer zy 'er in geworpen wordt, maar zy wordt niet dan bezwaarlyk in eenige vogten ontbonden. Zy is fterk opdroogend en famentrekkend, en wordt gebruikt om neusbloedingen te ftuiten, wonden te heelcn,en losfe tanden vastte maaken. Ook is 'er eene nagebootfte foort van Draaken-bloed , gemaakt van de gom des kerfen-of amandelbooms , gefmolten en opgekookt in een mengfel van braziliën-hout; maar deeze wordt alleenlyk uitwendig gebruikt, in fommige ziekten der paarden. Daar blyven nog verfcheidene andere boomen en gewasfen, voortbrengfels van de oos- ter- De ouden hadden een denkbeeld dat de draak, met den olifant vegtende, al deszelfs bloed door de ooretl en oogen uitzoog, en-dat de olifant nedervallende den draak verpletterde ; dat wyders van dit bloed , dus op den grond verfpreid zynde, het zo genaamde Draakenbloed , het welk by hen in hooge agtinge was, voortkwam. Dit is het berigt, het weli: ons door Solinus, Pli'iius en anderen na hen gegeeven is; maar wy behoeven den Ieezer niet te zeggen, dat dit alles fabclsgtig is.  4i6 Tafereel van Natuur en Konst. 1 terfchc landen, overig, die zomerkwaardig zyn , dat zy onze byzondere oplettendheid verdienen; vooral is dit waar ten opzigte van den Tulipot op het eiland Ceylon. Deeze boom groeit tot eene verbalende hoogte, en heeft geene takken aan den ftam, maar bladeren op den top, die zo groot zyn dat vyftien of twintig menfehen onder een derzelven kunnen fchuilcn. Zy vouwen zich toe, gelyk een waaijer, en zyn, wanneer zy gedroogd zyn, fterk, ligt en buigzaam , zodat zy tot tenten of zonnefchermen gebruikt worden, en de inwooners fchryven 'er op, in plaatfe van op papier. De pit, in eenen vyzcl geftooten zynde, verfchaft ook vry goed brood , het welk die van Ceylon in eenen tyd van fchaarschheid eeten. Men zegt dat zy naby deeze boomen geene huizen bouwen , omdat de bloeifcms eenen onaangenaamen reuk hebben. Op Ceylon groeit ook een boom, Kettule genoemd-, die een aangenaam en gezond vogt verfchaft (*)> waarvan de inboorclingen vry goe- (*) Het is, gelyk dr. Derbam aanmerkt, eene vcrwohderenswaardige voorzorg, welke de wyze Schepper voor eenige drooge landen gedragen heeft, door te  De Indiaansche Eil. Nat. Zeldz. 417 goede fuiker maaken ; en van de bladeren maaken zy touwen. De knoppen hebben den fmaak van amandelen, en het hout is zo hard dat 'er ftampers van gemaakt worden, om 'er ryst mede tc ftampen. Eene byzondcrhcid, welke wegens deezen boom verteld wordt, is zeer wonderlyk, naamelyk, dat hy, tenvyl hy in het groeijen is, zyne bladeren afwerpt, maar geen blad laat vallen, wanneer hy tot rypheid gekomen is. De Orula draagt eene vrugt., gelyk eene olyf, te maaken dat 'er, waar het water ontbreekt, gewasfen zyn, die niet flegts vogts genoeg bevatten , om hunnen eigen groei te bevorderen , maar ook drank yerfchafferi aan menfehen en andere fchepfelen. Dus heen: de wilde pynboom, volgens Dampier, bladeren, die anderhalf pintje regenwaters bevatten; het welk hy zegt dat hy dikwyls in zynen hoed tot lesfing van zynen dorst gevangen heeft. Navarette verhaalt ons van eenen boom die Bejuco genaamd wordt, welke zich rondom andere boomen ftrengelt, cn met zyne.punt naar beneden hangt; dat de reizigers 'er de punt affnyden, en dat 'er dan eene groote hoeveelheid waters, zo helder als kristal, uit voortkomt, genoeg voor zes of agt menfehen. Hy wordt doorgaans gezogt van de jaagers op de bergen , wanneer zy dorftig zyn. IL Deel. Dd  4i8 Tafereel van Natüür en Konst. olyf, die sis een buikzuiverend middel gebruikt wordt, en wanneer zy verpletterd en in water gedompeld is, inkt verfchaft. Wanneer zy op yzer gelegd wordt, zuivert zy het in eenen nagt tyds van roest. Daar is ook een boom, Jackes genaamd, die eene noot draagt, gelyk aan eene hazelnoot, welker pitteü gebruikt worden in plaatfe van ryst, wanneer die fchaarsch is; de boom verfchaft ook eene dikke Iymagtige ftof, welke de jongens tot vogellym gebruiken, en die, wanneer zy met bloem van ryst gemengd is, fmaakt als eijeren. Rtting-riet en groot Rotting-riet groeit op Ceylon oververvloedig; het loopt gelyk wyngaardranken langs den grond, of fchiet op tot hooge ftammen en draagt eene vrugt als eene druiventros, bedekt met ftekelige fchillen, die afvallen , wanneer zy ryp is. In deeze fchillen is eene fchubbige peul, die eene witagtige korrel in zich bevat, waarvan de inboorelingen eene zuuragtige kost toebereiden , die vry aangenaam van fmaak in die heete lugtllreek is. Zy hebben vyf verfchillende foorten van Ryst, onderfcheiden door de tyden waarin zy  De Tndiaansche Eil. Nat. Zeldz. 419 zy ryp zyn, welke allen, uitgezonderd eene, eenen watcragtigen grond vereifchen. Wanneer de Ryst ingezameld is, brengen de vrouwen dezelve naar zekere uitgchoolde plek gronds, alwaar zy door buffels wordt uitgetreden ; daarna wordt zy van de bast afgezonderd, door in eenen mortier geftampt te worden; maar de beste foort moet in de bast blyven , of zy breekt in ftukken. Daarenboven hebben zy yerfcheide foorten van Koorn , waar van zy brood en olie maaken. De merkwaardigfte is zeker graan, Tanna genaamd , het welk duizendvoud vermenigvuldigt, zodat het maar in kleine hoeveelheid gezaaid wordt. DELFSTOFFEN,VOLCANOOS, EN BRONNEN. Dewyl veelen der fraaiite Delfltoffen deezer Eilanden van de zelfde foorten zyn, als die wy reeds befchreeven hebben, toen wy over het vaste land van Afië handelden, is het onnoodig hier veel wegens dezelven te zeggen. Het Eiland Borneo brengt by voorbeeld eene groote meenigte Diamanten en andere kostbaare Steenen voort, waarvan wy in de befchryvinge der Oost-Indiën gefproken hebben. Verfcheidene van deeze eilanden hebDd 2 ben  420 Tafereel van Natuur en Konst. ben ook Goud-Zilver-Koper- en Yzermynen; en onder het zand der rivieren wordt dikwyls Goudftof gevonden. Ceylon heeft verfcheidene ryke Goud-en Zilvermynen, maar het blykt niet dat eene derzelven bearbeid is; de inwooners werken egter dikwyls in de Staalmynen, en het ftaal is hier zeer wel getemperd. Onder de kostbaare fteenen , welke men op Ceylon vindt, zyn de Robynen ongemeen fraai; dit gefteente is nergens in zulk eenen overvloed, dan in het ryk van Pegu In Indië. Op Ceylon en Borneo wordt ook het Kattenoog gevonden ; en de meeste andere gefteenten zyn op Ceylon, welks bergen eene groote meenigte van witte , roode en groene Kristallen verfchaffen, benevens Saltpetcr, Sulfer en veele andere mineraal-ftoffen. De bergen van Formofa zyn vol Suffers, waardoor dat eiland aan aardbeevingen onderhevig is. Op de Philippynfche eilanden zyn verfcheidene brandende bergen, die allen de vrecslyke uitwerkfels van den berg Etna cn Vcfuvius hebben, baarende geweldige aardbeevingen, fchuddende derotfen, en brengende ftortvlaagcn van asch over de omga-  De Indiaansche Ejx. Nat. Zeldz. 421 gelegene landftreek. Door deeze onderaardfche vuuren komt eene meenigte van heet'e Baden voort; liet water in fommigen var dezelven, zegt men dat zo neet is, dat dieren, die 'er by toeval 'in vallen , fterven ; maar koud zynde, fmaakt het wel en heeft eene heilzaame kragt. In het midden van het eiland Sumatra is een Volcano, en Nieuwhoff maakt gewag van verfcheidene fulfcragtige bronnen, die uit de rotfen voortkomen, welker water naar olie gelykt, goed is tegen lamheid, en eenen fterken, maar geen walgclyken fmaak heeft. Het wordt, uithoofde van de geneezende kragt, zo geagt, dat de koning van Achen deszelfs uitvoer opftraffe des doods verbooden heeft. Einde van het tweede Deel.