TAFEREEL van NATUUR en KONST.   TAFEREEL VAN NATUUR en KONST, behelzende, by eene algemeene landbeschryving en beknopte historie der verscheiden volken, alle de voornaamste byzonderheden die in de bekende waereld, met betrekking tot de natuurlyke historie , den godsdienst de staatkunde , de weetensciiappen, konsten, koophandel, enz. voorkomen. Grootdeels naar het Engelfcbe gevolgd. Derde Deel. Te AMSTERDAM, % PIETER MEIJER, op den Dam. MDCCEXIX.     TAFEREEL van NATUUR enKONST. Van AFRICA in het algemfen. De groote landftreek, welke wy Africa noemen, is, volgens de rangfchikking der Aardryks-befchryvers,het derde van devierdeelen der waereld;zy is met Azië vereenigd door de landengte van Suez, eene kleine lïrook lands, die de gemeenfchaptusfchendeRoodcenMiddellandfche zee affnydt. Deeze laatfte zee fcheidt het van Europa af; en het is aan alle andere kanten van de Roode zee, en den grooten Oceaan omringd, zodat het als een groot fchier-eiland kan aangemerkt worden, welks middelfte itreeken de ouden geloofden datontoeganglyk en onbewoonbaar waren, uit hoofde van de ondraageiyke hitte, als meest allen onder de Verzengde Lugtftreek gelegen zynde. Om deeze redenen, maar tevens ook om de ÏU. Deel. a ^ A woest-  2 Tafereel van Natuur en Konst. woestheid der inwooneren , zyn zy weinig van vreemdelingen bezogt geworden ; en fchoon Afnca ons veel beter bekend is dan het den ouden is bekend geweest, is onze kennis cgter voornaamelyk bepaald tot die landen , welke langs de kusten liggen, het welk door de moeilykheid van de uitgebreide zandige woestynen door te trekken, veroorzaakt wordt; als mede omdat het zeer lastig is te reizen onder een volk, het welk in zynen aart woest, hard in zeden en taal , en van allen omgang met vreemde volkeren ten iiitcrften afkeerig is. De evennagts-cirkel doorfnydt Africa genoegzaam in het midden , zodat byna twee derde deelen van hetzelve tusfehen de Keerkringen begreepen , of onder de Verzengde Lugtftreek gelegen zyn, door welke oorzaak het grootfte gedeelte ongemeen heet is , en wel des te meer door de veelheid en grootheid der zandige woestynen , die de hette der zonne op zodaanige wyze te rugge kaatfen, dat zy in fommige plaatfen, en in fommige tyden des jaars byna ondraaglyk is. Niettegenftaande deeze ongunftige gelegenheid, zyn -eg-  Africa. Algemeen Berigt. g egter de meeste deden van Africa bewoond, fchoon in verre na zo wel niet als Europa of Azië, waarvan verfcheidene redenen kunnen gegeeven worden. 1. De onvrugtbaarheid dier zandige ftreeken. 2. De fchaarschheid van water in veele deelen van Africa. 3. Omdat in fommige zandige plaatfen de wind het zand in zulk ecne verbaazende meenigte voortdryft, dat 'er gantfche karavaanen onder bedolven worden. 4. Omdat verfcheidene deelen van Africa door eene meenigte wilde, roofzieke en gevaarlyke dieren onveilig gemaakt worden. En 5. omdat veelen van deszelfs provintiën bewoond worden door wilden, die eikanderen opëeten , of geftadiglyk beoorlogen, en alle, die zy kunnen magtig worden, als flaaven verkoopen. De kusten van dit land , die minder aan deeze ongemakken bloot ftaan , vindt men dat veel beter bewoond en bebouwd , als mede gezonder en vrugtbaarer zyn ; inzonderheid mag men dit zeggen wegens de kusten van Egypte en Barbaryë , alwaar de koornvelden honderdvouwd vrugt leveren , en de ftammen der wyngaarden zo dik zyn A 3 als  4 Tafereel van Natuur en Eonst. als die van groote boomen. Africa brengt eene menigte fchoone vrugten voort , zo wel zulken, die tot voedfel als die tot geneezing van ziekten dienen ; het rundvee is'er zeer groot en vet, en het vleeseh ongemeen fmaaklyk. EGYP-  EGYPTE. ^ALGEMEEN BERIGT WEGENS HETZELVE. Egypte is gelegen tusfchen de dertig en zes en öert,g graadcn oöster langte, en tusfchen de tw,ntlg en twee-en-dertig graadcn noorder breedtejdeszelfsgrootflelangte van het noorden «aar het zuiden is zeshonderd mylen,- en de grootfte breedte van het oosten naartet westen honderdvyftig myien. Aan het noorden grenst het aan de Middelandfche zee; aan het oos tenaanxJe Roode zee; aan het zuiden aan A bysfinië, of Opper-Ethiopië; en aan het westen aan de woestyne van Barca, en de onbfi- ' kende deelen van Africa. Egypte wordt onderfcheiden in twee voor mame verdeelingen, in laag Epyte naamelyfc en hoog Egypte. Laag Egypte bevat de Heden Groot Cairo, Bulac, Alexandrië, Rofetta en Damiëtta. Hoog Egypte bevat de fte. den Sayd of Theben en Cosfiar. De cenfgfte rivier in Egypte is de Nyl, die A 3 uit 5  <ï Tafereel van Natudr en Konst. uit een meir in Abysfiniè' voortkomt, en, zynen loop regt noordwaards ftrekkende, in Egypte komt, en daar van het zuiden naar het noorden loopt, door de gantlche langte des koningkryks , vallende in de #Iiddelandfche zee door verfcheidene kanaalen, waarvan de voornaamften zyn die van Rofetta en Damiëtta, zo genaamd naar de fteden van den zelfden naam, die 'er aangelegen zyn. Deeze twee armen maaken met de zee eenen driehoek, de Delta genoemd; en daar zy in de zee Ioopen, zyn zy omtrent honderd mylen van eikanderen. Wanneer de zon in Ethiopië in het toppunt is, en de jaarlykfche regens daar beginnen, omtrent het einde van May naamelyk, begint de Nyl teryzen, en blyft ryzen tot in denmaand Oöober, wanneer het water in een groot kanaal , het welk door Cairo loopt, gebragt, en vandaar door verfcheidene kleiner kanaalen, in de velden en tuinen van Egypte geleidt wordt. Voor het einde van September ryst de Nyl gemeenlyk vier-en-twintig voeten hoog, en blyft van dien tyd af, tot aan het einde van May des volgenden jaars, vallen, wanneer de vloed wederkeert. Het  Egypte. Algemeen Bertgt. 7 Het grootfte gedeelte van Egypte, in eene vallei gelegen zynde, tusfchen hooge rotfen en bergen aan het oosten , en tusfchen de zandige woestynen van Lybië en Barca, aan het westen,-is in fommige maanden van het jaar, inzonderheid in Apiil en May, wanneer 'er ook heëte winden waaijen , ongemeen heet; in dien tyd worden 'er gantfche wolken van zand omgevoerd, zodat de menfehen byna blind worden; ook zyn zy dan meer onderhevig aan ziekte, dan in eenigen anderen tyd des jaars ; maar zoras begint de Nyl niet buiten haare oevers te vloeijen , of alle ziekten , en zelfs de pest , waarmede dit land eens in de zes of zeven jaaren bezogt wordt, neemen een einde; zelden regent het in hoog Egypte, of in ecnig binnenlandsch gedeelte. In laag Egypte heeft men fomtyds, maar niet dikwyls , ftortregéns. Het voeden van de vrugten der aarde gefchiedt alleen door her Nyl-watcr. De grond van Egypte is , zo ver als de vloed zich uitftrekt, gevormd geworden door het flik, het welk de Nyl met zich brengt, en dat ongemeen vrugtbaar is. Wanneer het water is afgezakt, heeft de landman weinig A 4 meer  8 Tafereel van Natuur en Konst. meer te doen dan zyn koorn en ander zaad in het flik te werpen, behalven dat hy het zelve fomtyds met zand moet temperen, om te maaken dat zyn koorn niet te welig opfchiet. In eene maand of twee tyds zyn de velden bedekt met allerleie graanen , met erwten, boonen en andere peulvrugten ; en waar niet gezaaid is, vindt men ryke weilan, den, in welken het vee in de maand November begint te graazen, en 'er niet uit komt, voordat de vloed wederkeert. Laag Egypte is, wanneer de vloed op zyn hoogst is, geheel en al zee; en men ziet 'er dan alleenlyk de toppen der bosfchen en vrugtboomen, doormengd met fieden en vlekken , die op natuurlyke of door konst gemaakte .heuvelen gebouwd zyn. In het drooge jaargety ziet men bevallige tuinen , koornvelden en weiden, die een weinig te vooren onder water Honden , en dan wel voorzien zyn van runderen en fchaapen. Men heeft 'er dan helder weer en eene zuivere Iugt,die welriekend gemaakt wordt door de bloeifems van oranje-appelen,limoenen en andere vrugten. Wanneer de peulvrugten , meloenen, fuikerriet, of iets anders waternoodighebben, bren-  Egypte. Natuurl. Zeldzaamh. 9 brengen de bcwooners het uit hunne regenbakken door kleine kanaalen naar de velden en tuinen , alwaar zy , behalven de reeds gemelde vrugten , dadels, weegbree, druiven , vyge.n en palm-boomen hebben , waaruit zy wyn perfen. NATUURLYKEZELDZAAMHEDEN. DIEREN, G E WA SS EN EN DELFSTOFFEN. Daar zyn maar.weinige dieren, die aan Egypte in het byzonder eigen zyn , en van die weinigen zyn de zeldzaamfte en merkwaardigfte bewooners van de rivier den Nyl. In deeze rivier wordt de Hippopotamus of het Rivier-paard, ook het Zee-paard genaamd, gevonden. Het fchynt een inbooreling van Ethiopië, maar komt nu of dan de rivier afzakken tot in hoog Egypte. ' Deszeifs be« fchryving zal in een ander gedeelte van dit werk gegeeven worden. De Krokodil is een ander tweeflagtig dier, het welk den Nyl bewoont, fchoon het niet A 5 in  io Taferèel van Natuur en Konst. in het' byzonder aan die rivier eigen, maar ook in den Ganges en andere groote rivieren van Jndiè' te vinden is. Het is van gedaante gelyk een hagedis , heeft vier korte dikke pooten.en deszelfs voeten zyn gewapend met klaauwen. De rug is bedekt metondoordringbaare fchubben , gelyk een (luk eener oude wapenrustinge, en zwecmende naar de koppen der nagelen in eene oude hofpoort; maar den buik is zagt en kan ligtelyk gewond worden. Het heeft eencn breeden platten kop, eenen fnuit die genoegzaam gelyk is aan dien van een varken, en de opening van den bckftrekt zich uit tot aan de ooren.. De tanden van dit dier zyn wit, lang , fcherp en wat gekromd, en zyne bovenkaak is beweegbaar, het geen men van weinige andere fchepfelen zeggen kan (*)• Het heeft geene tong, maar eene vleeschagtige zclfftandigheid ligt langs zyne onderkaak, en dient den Krokodil mooglyk om zyne* fpys heen en weêr te wenden. De Krokodillen hebben zeer groote oogen, en zyn ongemeen fnel van gezigt, hetwelk toe (*) Het zelfde befpeiirt men in de Pappegaaijen,en, onder de visfchen, in den Acus vulgaris, of Sneeper, en mooglyk in geene andere dieren. Zie Ray, Synopf. Pifc. p. 101).  Egypte. Natourl. Zeldzaamh. w toe te fchryven is aan zekere buis agter ieder oog, waardoor zy zo wel voor- als agteruit zien kunnen. Men zegt dat zy zeer gezwind kunnen loopen, maar dewyl zy hunne lange ligchaamen niet gemaklyk kunnen omkeeren, zo hebben de langzaamfte fchepfels gunllige gelegenheid om hen te ontfnappen. Eenige Krokodillen zyn vyf-en-twintig of' dertig voeten lang ; maar fchoon zy zeer wreed en roofzugtig zyn , waagen zy het zelden om menfehen , die gezelfchap by zich hebben , aan te tasten; zelfs zullen zy geen enkel mensen aanvallen, tenzy ze het by verrasling doen kunnen. Men verhaalt dat zy eenen man, die in het water zwemt , niet kunnen vangen (*); maar dat zy, wanneer een mensen of beest naby de rivier (laat , fchielyk toefpringen , om het geen zy zien met hunne voorfte klaauwen te vatten, of het met hunnc ftaarten, waarin hunne voornaamfte kragt be- (*) Dit fchynt een misdag ; want de heer Mopre verhaalt ons dat een flaaf van de Africaanfche compagnie, zich in de rivier de Gambia baadende, door eenen Krokodil werd weggevoerd; en Thevenot zegt dat niemand hi den Nyl durft zwemmen, uit vreeze van door deeze roofdieren gegreepen te worden.  12 T FEREEL VAN NATUUR EN KoNST. beftaat, ter neder te flaan. Zelden gaan zy verder dan twintig of dertig roeden van den oever der riviere, maar in den winter liggen zy zich te bakeren in het zand , en in het heetfte van den zomer blyven zy gemcenlyk onder water. Wanneer zy geftoord worden , geeven zy geene groote blyken van verfchrikt te zyn, maar gaan langzaam voort, en verbergen zich eindelyk in de rivier. De manier hunner voonteelinge is door het leggen van cijeren, ten getale van vyftig of zestig, welke zy twee voeten diep onder het zand begraaven, alwaar zy in den tyd van twintig of dertig dagen uitgebroeid worden. Het volk zoekt naar deeze c;jeren met eene yzeren piek om ze te vernielen (*)> want zoras als •de jongen uitgebroeid zyn, kruipen zy in de rivier. Het vleesch van den Krokodil is (vol- (*) De reizigers hebben ons niet gezegd of de Egyptenaars de Krokodillen-eijeren eeten of niet; maar de tieer Moore verhaalt dat hy de inboorlingen, omtrent de Gambia, ze heeft zien eeien,zelfs wmneer'er jongen in waren zo lang als een vinger; en dat zy dan voor de grootfte lekkerny gehouden werden. Men eegt dat de eijcren omtrem zo groot zyn als een ganzen-ei.  Egypte. Natu-trl. Zeldzaamh. 13 (volgens Tbevenot,) zeer goed voedfel en niet vergiftig, gelyk fommigen zich verbeeld hebben. De gewoone wyze om de Krokodil, len te dooden, is hen in de buik te fchieten, alwaar zy, gelyk reeds gezegd is , ligtelyk kunnen gewond worden ; maar de reizigers hebben ons ook berigt gegeeven, wegens ee-i . nige andere middelen om hen te vangen. Somtyds worden 'er naby de rivier kuiien gegraaven , die met eenige Jigte ftoffen overdekt worden, zodat de Krokodillen 'er in vallen, wanneer zy aan het iïrand komen ; zy blyven 'er verfcheidene dagen in , totdat zy door honger verzwakt zyn, en dan worden zy aan touwen vastgemaakt, en 'er leevende uitgetrokken. Ook heeft men eene gewoonte om, naby de rivier, het gefchreeuw van het een of ander dier na te bootten, waardoor de Krokodil wordt uitgelokt, en dus eenen man, dre zich verborgen houdt, gelegenheid geeft om hem eene fpeer in het lyf te ftooten; die, aan een touw vastgemaakt zynde, het beest ruimte verfchaft, om in het water uit te loopen, alwaar het zyne kragten verfpilt; vervolgens worden, nadat het uit het water gehaald is, de kaaken lamengebonden. Wat  14 Tafereel van Natuur en Konst. Wat de traanen van dit dier, of zyne nabootling van het gehuil van kinderen of bedrukten betreft , om menfchen tot zich te trekken en hen te kunnen aangrypen, wy behoeven den leezer naauwlyks te zeggen, dat alles, wat hieromtrent verteld wordt, loutere verdigtfels' zyn. Nadat wy van den Krokodil gefproken hebben , is het natuurlyk eene groote Egyptifche Rat in aanmerkinge te neemen, welke men veronderftelt de Ichneumon der ouden te zyn, die volgens hen-den Krokodil, -wanneer hy met den mond open lag te flaapen, gemeenlyk in de keel kroop, en nadat zy deszelfs lever had opgegeeten, een gat in den buik van het dier'knaauwde, om 'er weder uit te komen; maar dit riekt te fterk naar eene fabel, om weêrlegging noodig te hebben (*> Deè- (*) Van den zelfden fabelagtigen aart is het berigt, het welk wy wegens eenen kleinen vogel, Trochalus genaamd , hebben , die men zegt dat het eenigfte fchepfel is, waarmede de Krokodil in vriendfehap leeft, en het welk hy niet poogt te verOinden. Dit fchryft men toe aan den dienst, welken die vogel hem doet, door in zynen mond te vliegen, en op de kruimels , die tus-  Ecypte. Natuurl. Zeldzaamh. 15 Deeze Rat zegt men egter dat in Egypte van groote dienst is, dewyl zy de Krókodilleneijeren opzoekt en verbryzelt, waardoor zy de vermenigvuldiging van dat verderflyfc fcbepfcl voorkomt. De gedaante der Jchneumon is vry gelyk aan die van den Bonfing, maar zy is merkelyk grootcr. De drek van dit dier, gemengd met mostaardzaad en azyn , wordt zeer goed tegen de jigt geoordeeld, wanneer hy op het pynlyk deel gelegd wordt ; ook houdt men dit mengfel voor een zweetmiddel, dienftig om koliek en vergiftige beeten'te geneezen, en het bloed te zuiveren. Onder het gevleugeld geflagt van Egypte vinden wy den Ibis, eenen vogel, voor welken de oude Egyptenaars grooten eerbied hadden, omdat hy eene meenigte Hangen en andere fchadelyke of nuttelooze dieren verIlond; maar deeze vogel wordt nu zelden in het land gezien. Die omtrent de eilanden van den Nyl gezien worden , zyn meestal 6 graauwtusfchen zyne tanden zitten, te aazen 1 of door zyne fclaauwen van de diertjes, die hem plaagcn, te reinigen.  16 Tafereel van Natuur en Konst. graauwagtig , daar Herodotus twee foorten van deeze vogelen befchryft , welker eene geheel zwart, en omtrent zo groot als een reiger is; zynde de andere wit, behalven aan den kop, den hals, en aan de einden van de vleugelen, en den ftaart, alwaar by zwart is even als de eerfte. Schoon de Ibis thans zo gemeen niet in Egypte is als voordeezen, wordt egter dit gebrek vergoed door den Ojevaar, eenen vogel, die by de tegenwoordigp Mohammedaanen in dat land genoegzaam in zo hooge agtinge is, als de Ibis by deszelfs oude bewooners was ; wordende het voor eene foort van heiligfchennisfe gehouden eenen Ojevaar te dooden , of zelfs te ontrusten. Een andere vogel, voor welken men in E~ gypte veel eerbieds heeft, is een groote Valk, die van eene bruinagtige kleur is , en een zeer fchoon oog heeft. Men kan dit dier onder de tamme dieren tellen, dewyl het zich op de toppen der huizen onthoudt,zodat men dikwyls valken en duiven'vreedzaam naast eikanderen ziet zitten. Dit zal mooglyk vreemd fchynen; maar men moet aanmerken dat deeze  Egypte. Natotjri,. Zeldzaamh. 17 ze Valken geene roofvogels zyn, fchoon zy vleesch eeten, wanneer zy het by toeval vinden* De wilde Ganzen t van welken in Egypte overvloed is, zyn van eene gantsch andere foort, dan die wy in Europa hebben; eene groote meenigte wilde Eenden bewoont de poelen in de laage landen , die niet geheel droog zyn , voor eenige maanden nadat de overflrooming des Nyls geëindigd is. De Pa^ tryzen der Egyptenaaren verfchillen ook zeer veel van die van andere landen, en hebben omtrent de grootte van eene kleine duif. Hun Haan is een fchoone bruine vogel , verfierd met groote vlekken van eene ligter kleur; en de vederen der Henne zyn gelyk aan die van de houtfnip. Onderhui: tam gevogelte hebben zy eene foort van Hennen, die zeer goedkoop, en weinig kleiner zyn dan de ganzen, De zandige en bergagtige ftreeken, die aail weêrzyde van het vrugtbaar gedeelte van E^ gypte loopen, hebben overvloed van Slangen en Hagedisfen. O.ider de eerften zyn de ge. hoornde Adders, de Cerastes der ouden, de gemeende foort. Zy worden in groote mee- III. Deel. r njg,  18 Tafereel van Natuur en Konst. nigté gevangen, en van zeer veel nut geoordeeld in de geneeskunde. Zy zyn van eene geelagtige kleur, gelyk het zand, waarin zy gevonden worden, en hebben eene foort van hoornen, wat gelykende naar die van Hakken , maar waarlyk van eene hoornagtige ftoffe. Zy zyn merkwaardig, omdat zy, gelyk uit proeven gebleeken is, lang zonder voedfel kunnen leeven; want dr. Shaw verhaalt ons, dat hy een paar van deeze Adders gezien heeft, welke eene apotheeker te Cairo vyf jaaren in eene flesch bewaard had, zonder eenig voedfel altoos, tenzy men het zand, waarin zy op den grond van de flesch ineengekronkeld lagen , voor voedfel houden wil. De doctor zag haar ook, toen zy pas haar vel hadden afgeworpen , zo vlug en levendig alsof zy pas gevangen waren. Eene Slang van eene ongemeene grootte, Thaibanne genaamd, misfchien wel de Thebanus Orphites der ouden, wordt in Egypte gevonden , fchoon niet zeer menigvuldig. Sommigen derzelven zegt men dat drie of vier roeden lang en zo dik als een mans arm zyn. Wy vinden geene byzondere befchryving wegens deeze flang; maar men zegt dat «e-  Egypte. Natuürl. Zeldzaam». i$ eene vleeschagtige zelfftandigheid, aan weêrzyde van haaren hals, van de kaak neerhangt* tot over een derde gedeelte vanhetligchaam* en dat zy dezelve naar welgevallen kan intrekken of uitzetten, en zich daardoor ver* baazend fchielyk voorwaards beweegen. In Egypte zyn verfcheidene foorten van' Afpis-flangen , welker vergift verfchillende uitwerkfels heeft , maar altyd doodelyk is* Die foort, welke men onderftelt dat Cleopar tra gebruikt heeft om een eind van haar leeven te maaken, en dus niet door Cefar in triomf te worden omgevoerd, is van eenen zonderlingen en zeer vergiftigen aart, fchoon men veronderftelt dat zy eene mindere hoeveelheid van vergift uitwerpt dan eenige an. dere foort. Dit is zeker dat de beeten van haare tanden naauwlyks te ontdekken, maar dat derzei ver uitwerkfels zeer verbaazend zyn; want omtrent eene uur nadat iemand gebeeten is, vindt hy zich zwaarmoedig en genegen om te flaapen , zonder eenige pyn of ongelteldheid van geest gewaar te worden; van uur tot uur neemen zyne kragten af, hy vervalt in eenen Haat van geesteloosheid, en fterft eindelyk zonder eenige teekens van onB 2 ge*  2ó Tafereel van Natuur en Konst. gemak te gevoelen. Deeze Afpis-flang heeft zeer roode oogen, en twee van haare langde tanden, waaruit het vergif voortkomt, zyn hol. Haare fchubben zyn hard , droog en roodagtig , en haar hals zwelt zeer ftcrk, wanneer zy getergd wordt. Eene andere foort van Afpides heeft haare holen aan de oevers van den Nyl , waaruit zy fchielyk te voorfehyn komen om vreemdelingen , die niet op hunne hoede zyn, aan te vallen. Haare beeten zyn zo vergiftig, dat de afzetting van het gekwetftc lid het eenigfte middel ter geneezinge is: en indien zulks niet gcfchiedt, derft de lyder in vreeslyke benaauwdheden. De buik van deeze flang is wit, de rug donker blaauw, en aan weêrzyde heeft zy eenen zwarten ftreep van den kop tot aan den Haart. Haar lyf is aschgraauw, vol ronde zwarte vlakken, ieder van welken in eenen kleinen cirkel bellooten is. De Chameleon is een dier , het welk in Egypte zeer gemeen is , maar dewyl wy 'er rcjds een bcn'gt van gcgeeven hebben, zo zullen wy , om noodelooze herhaalingen te myden, alleenlyk aanmerken dat de Chame- I le-  ECYPTE. NATCURL. ZELDZAAMH. 21' leons van Egypte doorgaans groo.ter zyn dan die van andere landen. De Scink, die gcineenlyk onder platte fteenen, of in de gaten van oude mu.urcn en onder puinhoopen gevonden wordt, wordt van fommigcn voor eenen Land-krokodil gehouden, dewyl dit dier zeer we! gelykt naar den krokodil, -die zich in het water onthoudt; maar het is zeer klein en doet geene fchade : het aast voornaamelyk op w.elriekende kruiden en bloemen. Daar is eene andere lelyke Hagedis in Egypte, die omtrent de muuren van vervallen ■gebouwen , maar meestal te Alexandrië gevonden wordt. Eindelyk is 'er eene Hagedis, die fomtyds drie voeten of veertig duimen lang, en zes of zeven duimen breed is, zynde doorgaans van eene roodagtige kleur, met donkere vlekken gemengd. Zy heeft geene tanden, maar eene fcherpe tong, welke zy even als de (langen uitfteekt, aazende op vliegen en kleiner hagedisfen. Gaten en holen in de bergen zyn .de plaatfen, waarin zy zich onthoudt ; den B 3 win-  «2 Tafereel van Natuur en Konst. winter brengt zy flaapende door, en vertoont zich alleenlyk in het heetfte van den zomer; zy is een fchepfel het welk geene fchade doet, zeer leerzaam is , en inzonderheid aanmerking verdient, omdat het vatbaar is voor de toonveranderingen der muziek (*). Het is niet te verwagten dat een land, gelyk Egypte, het welk zeer heet is, en jaar, lyks overftroomd wordt,eene grooteverfcheidenheid van planten zoude voortbrengen, en men mag denken dat zeer weinige gewasfen , uitgezonderd de water-planten , oorfpronglyke voortbrengfels van Egypte zyn, maar dat zy uit andere landen daar zyn gebragt geworden. De berugte plant, Papyrus of Byblus genaamd, die eertyds in overvloed groeide aan de oevers van den Nyl, en misfchien een inbooreling van Egypte is (t), wordt C ) Dr. Shaw zegt dat hy deeze Hagedisfen met dansende menfchen dikwyls maat heeft zien houden; en d,t meent de doftor dat eenige overeenkomst heeft met de hoedaanigheid van de flang, op welke men veron. derfk-It dat de muziek invloed heeft; maar dr. Pocock J>?eft niets dergelyks in dit dier kunnen ontdekken. ' (n Schoon deeze plant voorrwainelyk in Egypte groeit,  Egypte. Nattjurl. Zeldzaamh. 23 wordt nu zeer zelden gevonden, dewyl de arme luiden dezelve meestaj hebben uitgeroeid, door de wortels op te graaven, om die tot branddof te gebruiken. Deeze plant werd door de ouden gebruikt om 'er op te fchryven, en daarvan heeft ons papier zynen naam. Zy heeft eenen grooten deel, waaruit fommigen zeggen dat het pit genomen, en met eene foort van witte ftyffel of lym bewerkt werd; waarvan men vervolgens eene foort van papier maakte, even als wy van linnen vodden; maar anderen beweeren , dat men zich tot dat einde van de binnende basten of vliezen bediende Volgens Plinius is de wor- grocit, werd zy ook in Indiê gevonden; en Guilandinus verzekert dat hy in Chaldea, daar de Tigris en de Eufraat famenloopen, groote veenen zag, waarin hy met zyn eigen hand Papyrus, niets vcrfchillende van dat van den Nyl plukte. Strabo fpreekt ook van eene foort, die in Italië groeide; maar wy vinden niet dat taen 'er zich ooit van bediende, om papier te maaken. (*) De wyze om Egyptisch papier te maaken, was als volgt. Zy begonnen met den wortel" en het bovenste gedeelte der plant, als in dit geval van geen gebruik zynde, af te fnoeijen;den ovcrblyvenden fteel fplitflen zy in de langte in twee gelyke deelen; en ieder van B 4 , dee'  24 Tafereel van Natduk en Konst. wortel van deeze plant zo dik als een mans arm, en tien ellen lang; uit denzelven komt e„ene groote meenigte driehoekige ftcngcn voort, aan welker einden de bloemen in trosfen gcfcbiktzyn. De wortel is hout-en kwastagtig; de bladeren zyn lang, even als die van biezen, en de plant gelykt in frriaak en reuk naar den Cyper-wortel , waarvan fommigen haar voor een foort houden. Wy moeten aanmerken dat de ouden, behalven papier, touwen, zeilen , matten, dekens, fchoenen en verfcheidene foorten van huis- deeze deelen ontblootten zy van de dunne fcbubbige rokken of bekleedfels met een pennemes. Het binnenfte van deeze bekleedfels werd voor het beste gehouden, en dat naast aan den bast is voorliet flegtfte; zy werden ook van eikanderen afgezonderd gehouden, en verfchaften verfchillende foorten van papier. Wanneer de bekleedfels afgenomen waaren , ftrekte zy die op eene tafel uit, en dan werden 'er twee dwars over elkanderen gelegd , zo dat hunne vezels regte hoeken maakten. In dien ftaat werden zy met het modderig water van den Nyl aaneen gelymd,vervolgens geperst, gedroogd, en dior middel van eenen hamer glad geflagen; fomtyds werden zy met eenen glazen bol overgapolyst.  Egypte. Natuurl. Zeldzaamh. 25 huisraad van hunnen Papyrus maakten; maar dat dit alles, nadat men nuttiger uitvindingen gedaan heeft, is afgefchaft, zynde de plant in Egypte byna geheel uitgeroeid, Het zal niet ongevoeglyk zyn hier eenige aanmerkingen by te voegen, wegens de oudheid der konst, om van den Papyrus papier te maaken. Derzelvcr oorfprong is inderdaad zeer duister, fehoon zy ongetwyffeld allereerst in Egypte, en (volgens Ilidorus) in de ftad Memphis ontdekt geworden is. De tyd van derzelver uitvindinge word door Varro, eenen der geleerdfle Romeinen, gebragt tot den leeftyd van Alexandcr den grooten, en wel na het ITigten van Alexandriè', door dien veroveraar : maar tegen dit gevoelen worden verfcheidene gewigtige bedenkingen ingebragt. Plinius haalt eene plaats uit een zeer oud jaarboek aan , waarin gefproken wordt van papieren boeken, welke in de graffiede van Numa , die ruim driehonderd jaaren voor Alexander leefde, gevonden werden. Guilandinus beweert ook met zeer veel geleerdheid, dat de naam en het gebruik van den Papyrus den Grieken bekend geweest is, lang voor dat Alexander Egypte veroverde; en B 5 eg-  26 Tafereel van Natuur en Konst. egter hebben fommigen getwyffeld of de konst om die plant te bewerken, wel zo oud geweest zy, dat zy tot den Ieeftyd van Alexander kan gebragt worden, voornaamelyk omdat men tweehonderd jaaren na Alexander nog op vellen en basten van boomen fchreef. Maar hieruit kan men niets bclluiten ; de fchaarschheid van het nieuw gemaakt papier kan het gebruik van diergelyke dingen zeer wel veroorzaakt hebben; en het kan in'Egypte, Judea, Syrië en andere deelen van Afië, lang voor de geboorte van Alexander bekend geweest zyn, fchoon het niet algemeen in gebruik was; maar het is zekerlyk by de Europeaanen Iaater bekend geworden, en werdeerst onder hen ingevoerd door de veroveringen van Alexander. Wanneer men in Egypte met het maaken van papier hebbe opgehouden, is eene andere vraag; want tegenwoordig kan het onder de konsten geteld worden , die daar verlooren zyn. Mabillon beweert dat het tot in de elfde eeuwe heeft ftand gehouden; of poogt ten minden te bewyzen, dat het in de negende eeuwe nog in gebruik was, uit verfcheidene pauslyke bullen, welke 'er ten dien tyde op ge-  Egypte. Natuürl. Zeldzaamh. 27 gefchreeven werden. De geleerde graaf Maf-, fei beweert integendeel met meer waarfchynlykheids dat de Papyrus voor de vyfde eeuwe algemeen buiten gebruik geweest is ; want wy vinden geene egte gedenkltukken, die 'er laater op gefchreeven zyn; en de pauslyke bullen , waarop Mabillon zich beroept, fchynen op katoen-papier gefchreeven. Dit heeft egter zyn opzigt op het algemeen gebruik van den Papyrus; want het is geen wonder dat byzondere perfoonen.'er zich nog jaaren lang van bedienden, toen deszelfs agting reeds aan het daalen was. Eene betere foort van papier van katoen gemaakt, in het oosten uitgevonden , en vandaar in Europa overgebragt zynde , fchynt de affchafling van den Papyrus veroorzaakt te hebben (*); waartoe ook de ge- (*) Men verhaalt dat verfcheidene boeken op den Papyrus gefchreeven, tot onze dagen zyn bewaard geworden. Mabillon zegt dat hy een derzelven bezat, en fpreekt nog van twee of drie anderen, als mede van verfcheidene brieven, die blyken draagen van ten minften elfhonderd jaaren oud te zyn. Maar de oordeelvellingen van dien geleerden man, wegens handfehriften, zyn niet altyd onfeilbaar; getuige zy zyn gevoelen alsof het Euangelium van Marcus te Venetië op Egyptisch papier gefchreeven waare, en hec handfehrift van Jo-  s8 Tafereel van Natuur en Konst. geduurige oorlogen met de Saraceenen, die den bloei van Alexandriè', alwaar de Papyrus bearbeid werd, merkelyk decden verminderen , waarfcbynlyk veel tocgcbragt hebben. De Palm-of Dadel-boom is een der nuttigfte boomen, die Egypte voortbrengt ; maar wy hebben 'er hier weinig van te zeggen, dewyl wy denzelvcn befchreeven , en een berigt wegens deszelfs voortplanting gegeeven hebben, toen wy over de gewasfen van Perfië handelden. De grootfte van deeze foort van boomen in Egypte groeit omtrent Faiume, alwaar zy tot planken gezaagd worden, het geen in andere plaatfen niet gemeen is. Wy hebben 'er alleenlyk by te voegen, dat de dadels in de maand November ryp , en zeer gefchikt zyn om in dat koude jaargety gegeeten te worden, dewyl zy eene verwar-. mende en maagfterkende kragt hebben. Uit deeze vrugt wordt ook een vry goede geest getrokken, die door de Christenen van Opper-Egypte veel gebruikt wordt ; en deeze drank vergoedt eenigermaate het gebrek van wyn, Jofephus te Milaan niet; daar Maffe! bcwyst dat het •esrfte katoen-papier en bet laatfte Egyptisch is.  Egypte. Natucrl. Zfldzaamh, 29 wyn, welken de Voorzienigheid aan dat land niet gefchonken heeft. De Dumez of de Syeamorus der ouden, welken de Europeaanen Pharaoos Vyg (*) noemen, is vry gemeen omtrent de vlekken by Cairo, en wordt ook in fommige deelen van Syrië gevonden. De boom verfpreidt zyne takken zeer wyd, heeft ronde bladeren, en draagt eene vrugt gelyk aan de gemeene Vyg, maar wat kleiner, en niet zeer geagt. Het is merkwaardig dat de vrugt aan verfcheidene korte takken zonder bladeren groeit; en dat aan het einde van de Vyg eene foort van water bycen fchiet, het welk door infnydinge in de fchil moet weggenomen worden, dewyl de vrugt anderszins niet tot volmaaktheid komen zal. De boom wordt voortgeteeld door het planten der takken, die zeer fchielyk groeijen. De Casfia Fifiula is niet ongemeen in Egypte, (*) Wy kunnen aanmerken dat de boom , die nu oneigenlyk de Syeamorus genoemd wordt, zeer veef verfchilt van den Syeamorus der ouden. Van deszelfs hout maakten de oude Egyptenaars hunne kisten, van weiken nog heden lÓmmigen gevonden worden.  30 Tafereel van Natuur en Konst. te, fchoon zy geen inbooreling van dat land fchynt. De boom is groot, de bast is aschgraauw, het hout vast, de draad digt, en in het middelpunt zwart i maar van buiten geelagtig. De bloemen zyn ook geelagtig.en verfchaffen eene vrugt , die de gedaante heeft van eene lange peul, en ryp zynde vol is van een zwart zoetagtig vleesch , verdeeld in kleine houten celletjes. In dit vleesch vindt men kleine harde korrels , die de gedaante van harten hebben, en het zaad van den boom zyn. Casfia' groeit ook in Brafil en op de Antilifche eilanden , vanwaar wy dat gewas voornaamclyk krygen, fchoon voordeezen de gemeene Casfia uit de Levant tot ons gebragt werd. De Egyptenaars gebruiken de Casfiapeulen nooit, voordat zy vier maanden oud zyn; want jong en versch zynde, worden zy fchadelyk geoordeeld. Het vleesch uit de peul getrokken, gebruiken zy als een koek of drank, en meenen dat het, ingenomen zynde , het bloed verkoelt en zuivert. Men vindt ook dat het zeer dienllig is voor blaas en nieren , als alle onmaatige hette uit deeze deelen verdryvende, en den fteen en het graveel voorkomende. De Egyptenaars bedienen 'er zich ook van om de jigt en pynen in és  Egypte. Natodrl. Zeldzaamh. 31 de leden te verzagten, door het als een pleifter op het deel daar de pyn gevoeld wordt, te leggen. Het is gefchikt om dorst te verdryven en daarom goed in koortiige ziekten. De Acacia of Egyptifche Doorn behoort onder de gevvasfen van Egypte gemeld te worden , als van zeer veel gebruik in de geneeskunde zynde, en voornaamelyk in dat land en in Arabië groeijende. Uit de groene peulen, welke zy draagt, wordt een fap getrokken , het welk verdikt en in blaazen tot ons overgebragt wordt, bevattende bolronde klompen , die van vier tot agt oneen wecgen, en van buiten zwart, maar van binnen van een glinfterend bruin zyn, zynde voor het overige hard en van eenen wrangen fmaak. Dit fap noemen wy Acacia, en gebruiken het om ontfieekingen aan de oogen voor te komen, om zweeren in den mond en klooven in de lippen te geneezen,.om de tanden vast en zwakke ledemaaten fterk te maaken, en om den buikloop en het bloedvloeijen te fluiten. De Duitfche Acacia is nagemaakt, en beflaat uit het fap van onrype flee-pruimen, hetwelk, dik geworden zynde, even als de voorgaande foort in blaazen gedaan wordt. In  32 Tafereel van Natuür en Konst. In Egypte is een boom Sount genaamd* welke eene foort van de Acacia fchynt, en naar alle gedagtcn oorfpronglyk in dat land is voortgekomen. Doorgaans wordt hy aan de kanten der wegen geplant, en naby fommige vlekken vindt men eenige weinige bosfchen van denzelvcn. Zyne vrugten of peulen worden door de leertouwers gebruikt, in plaatfe van den bast. Daar is eene andere foort,Fetnehgenaamt, die in de hoven wordt aangekweekt, dewyl deszelfs geele bloemen om haare aangenaamheid in agtinge zyn; maar de wortels geeven, wanneer zy geopend en verbryzeld worden, eene onaangenaame lugt van zich, welke men zeer ver kan ruiken. Sena is het blad van een heestcragtig gewas , het welk niet flegts in het byzonder aan Egypte eigen is, maar in verfcheidene deelen van Afië geteeld wordt. En men erkent in het algemeen , dat die van Egypte en Afië ver de beste foort, en veel beter is dan die Van Italië. Het gewas groeit tot de hoogte van vyf of zes voeten ; deszelfs bladeren zyn van gedaante als de punt van eene fpeer, de bloe-  Egypte. Natuürl. Zeldzaamh. 33 bloemen zyn geel, en de vrugt is eene groenagtige platte peul , bevattende verfcheidene zaaden, die gelyk zyn aan druifkorrels, en door de geneeskundigen beter geoordeeld worden , dan de bladen zeiven. Scna dient op eene byzondere wyze om Hymen los te maaken ; maar dewyl zy van hoedanigheid is om knypingen in de darmen te verwekken, moet zy met omzigtigheid gebruikt worden , vooral door hun, die zwak van ingewanden of heet van geitel zyn. Men moet die Sena verkiezen , welker bladeren de fcherpfte punten, en eenen frisfehen reuk hebben ; de helderheid van haare kleur, en de fcherpheid van fmaak zyn ook teckens dat zy goed is. De boom, die de vrugt, welke men Sebestens noemt, voortbrengt, wordt in Egypte zo wel als in verfcheidene deelen van Afië gevonden. Hy bloeit in de lente en draagt in den herfst r'ype vrugten , die wel wat naar' kleine pruimen gelyken , eene zwartagtige kleur hebben, zoet en lymagtig zyn, en eene driehoekige kern bevatten. Sebesténs zyn van eenig gebruik in de geneeskunde, dewyl zy de vogtcn verdunnen , en die, wanneer' zy fcherp zyn, verzagten. Zy worden voor- III. Duel. C na*»  '34 Tafereel van Natuur en Konst. naamelyk gebruikt tegen zinkingen, galkoortfen en verfioppingen; en gelyken , om kort te gaan, zo wel in kragten als in gedaante, naar Kroosjes. Van deeze vrugt wordt eenö foort van lym gemaakt, welke men vogellym van Alexandrië noemt, en die de Egyptenaars verpletteren, en als een pleider gebruiken om harde gezwellen te doen doorbreeken. In Neder-Egypte , inzonderheid naby Rofetto, groeit de Lotus in grooten overvloed. Deeze plant is eene foort van water-lelie; haare bladeren dryven op het water, en bedekken deszelfs oppervlakte, brengende veele bloemen voort, die oustyds in de kroonen van ■ overwinnaaren gevlogten werden. De oude Egyptenaars maakten van het middelde gedeelte, of van het vleesch van de Lotus, het welk wel naar dat van flaapbollen gelykt, brood; ook aten zy den wortel van dezelve, die rond en zo groot als een appel is. Na de bloemen volgen ronde groene peulen , die een zaad bevatten , niet ongelyk aan koolzaad. Tegenwoordig maaken de Egyptenaars "an deeze plant eenen drank, die met fuiker gemengd wordt en goed is tegen inwendige ent-  Egypte. Natuurl. Zeldzaamh. 33 ontfteekingcn ; in den zomer eeten zy de fteefen en bloem-knoppen, die aangenaam, ver* zagtcnd en verkoelend zyn. De Alhenna, Alkenna of Alcanna , gelyk zy in onze winkels genoemd wordt, is een heesteragtig gewas, waaraan bladen komen, gelyk aan die van den olyfboom, maar korter, brceder en van een bevalligcr groen. De bloemen zyn klein, en gelyken naar die van 'den vlierboom, en dewyl zy eenen aangenaamen reuk hebben, bedienen de Egyptenaars 'er zich van in hunne baden. Van het zaad van deeze plant maaken zy ook eene foort van geele verwe , waarmede de vrouwen haare nagels, en fomtyds, wanneer zy zich willen opfchikken , haar hoofdhair verwen. Wat haare geneezcnde kragten betreft , zy .bevordert de maandftonden, en haare bladeren zyn van eene famentrekkende hoedaanigheid, zodat zy, gekaauwd zynde, zweeren inden mond geneezen. Een afkookfel der bladeren geneest brandblaaren, en zy zyn goed tegen pestbuilen en andere vuurige ontfteekingen, wanneer zy als een pienter gebruikt worden. De bloemen, in azyn geweekt zynde, doen C 2 hoofd-  3ï-  jo Tafereel van Natötjr en Konst. cn alle andere vermaaklykheden, die gefchikt zyn om algemeene blydfchap uit te drukken , duuren dan drie dagen en nagten agtereen. Eer wy van den Nyl afllappen, is het gevoeglyk op zyne merkwaardige Watervallen, die doorgaans zeven in getal gerekend worden , agt te geeven; by deezen Hort de rivier van hooge fteilten met zulk een geweld nederwaards, dat het dikwyis op den afïland van verfcheidene mylen kan gehoord worden. De 1'feJe befchryft eenen derzelven als vallende van eene hoogte van tweehonderd voeten, met een geluid, het welk dat van den hardden donderflag overtreft; en hy zegt dat het water, in zynen val breekcnde, dampen verwekt, die zich door hunne dikte als wolken rigtingcn verwonderlyk waaren. Een van deezen, wiens handen op zynen rug gebonden waaren, en die eene keten, tien pond weegende.aan zyne voeten had.ftond regt overcnd in het water, en ging op die wyze van den mond des kanaals door Cairo, zynde verder dan drie mylen. De andere was mede geketend,en zwom van het eene einde des kanaals tot het andere, met eene pyp ln den mond, en een kop koffie in de hand, zonder daar iets uit te ftorten. Beide deeze zwemmers werden rykclyk beloond.  Egypte. Natuürl. Zeldzaamh. 51 ken vertoonen. Ook wordt verhaald dat het water in het vallen eene foort van boog maakt, waar men onder door kan gaan, zonder nat te worden; én het nabuurig volk fchynt zich eertyds hier mede vermaakt te hebben, zynde 'er in de rotfe eenige nisfen en zitplaatfen, en ook eenige grotten uitgehouwen, die nu ongenaakbaar geworden zyn. Scneca verhaalt iets wegens hen, die naby de Watervallen van den Nyl woonden, het geen geheel ongclooflyk voorkomt : te weeten dat twee hunner zich in eene kleine fchuit begaven , de een om die te doen voortgaan, en de ander om 'er het water uit te hoozen; en dat zy het vaartuig, het welk zy met hunne handen beftierden, zeer behendiglyk door de naauwe kanaalen kreegen, zonder de rotfen te raaken, totdat zy eindelyk door het vallen van de rivier van de fteilten ncderploften. De verfchrikte aanfchouwcrs Helden dan vast dat zy door het water ingezwolgen, en onhcr en even ver van alle de zyden der (*) Wegens de Pyramide, van welke wy nu fpreejten ? heeft men aangemerkt dat de zyden van dezelve  .Egypte. OvERnLYFSELs der Oudii. 87 der .kamer af zynde , uitgezonderd van de oost-zyde; van welke zy tweemaal zo ver af is als van de west-zyde. Zy beftaat uit een ftuk uitgehoold marmer, het welk zonder eenig bekleedfel is, en wanneer men 'er op Haat klinkt als eene klok. Het algemeen gevoelen is, dat het de graftombe is van Cheops of Chemmis , - koning van Egypte , wien men voor den fh'gter van deeze Pyramide houdt. Men heeft niet de minfte reden om te denken, dat 'er ooit een lyk in begraaven werd, maar wel om te (feilen dat zulks nooit gebeurd is; want Diodorus, die, omtrent zestienhonderd jaaren geleeden , gefchreeven heeft, berigt ons dat Chemmis en Cephren, de ftigter van de naastvolgende Pyramide, niettegenitaa.nde zy juist naar de vier hoofdpunten ftaan, naar het oosten naamelyk, westen , noorden en zuiden , en dus de waare meridiaan van de plaatfe aanwyzen: welke (land niet wel aan het geval kan toegefchreeven worden, maar waarfchynlyk het uitwerkfel van konst en fehikking was; en dat wy dit'moeten (lellen , word door den (land der graftlcde, die 'er binnen in is, bevestigd; -zodat dit oud gebouw een fterk en duurzaam bewys veiTchaft, van de vroege vorderingen der Egyptenaaren in de (tarrekuude. F 4  88 Tafereel van Natuur en Konst. zy deeze gebouwen tot hunne begraaf'plaatfen gefchikt hqdden, 'er niet in begraaven werden, dewyl het volk door de moeite, welke zy in het oprigten deezer Pyramiden hadden moeten ondergaan, en door de aanhoudende Wreedheden en geweldenaaryen der genoemde vorsten zo verbitterd was, dat zy derzelver lyken dreigden te verfcheuren; waarom men best vond hen in de eene of andere afgelegene plaatfe, en zonder pragt te begraaven. Deeze graftombe is van het zelfde marmer, waarmede de kamer aan de kanten bezet is, naamelyk van eene foort, die zwarte, roode en witte vlakken heeft, en volgens fommigen Thebaisch marmer genoemd wordt, fchoon anderen meenen dat het eene foort van porfierfteen is. Haare gedaante is gelyk aan die van een altaar, en het marmer is glad en effen , zonder eenige fieraaden. Indien men de buitenfte oppervlakte meet, bevindt men die zeven voeten, drie duimen, en eenen halven duim lang, drie voeten en byna vier duimen hoog, en genoegzaam even zo breed. Uit deeze afmeetingen , en tevens uit de gebalzemde ligchaamen, die in Egypte ge-  Egypte, Overblyfsels der Oudh, 89 .gevonden worden, hebben de beer Greaves en veele anderen met reden beflooten , dat 'er geene vermindering in de natuur plaats heeft, maar dat de menfchen in onze tegenwoordige eeuwe van de zelfde grootte zyn, als waarvan zy drieduizend jaaren geleeden waaren. Hoe deeze graftombe in de plaats, in welke zy nu ftaat, gebragt is, is moeije'lyk te begrypen, zynde het onmooglyk, dat zy door de naauwe-doorgangen, welke wy boven befchreeven hebben, daar zoude gekomen zyn; waarom men doorgaans ftelt dat zy daar opgerigt is, eer het vertrek voltooid, en het dak digt gemaakt was; maar mislchien is 'er binnen in het gebouw, wel een andere toegang naar de kamer, welken men nog niet ontdekt heeft. Wy hebben hier niets anders wegens deeze graftombe by te voegen, dan dat 'er een gat onder dezelve gegraaven , en in den vloer daaromtrent een fteen weggenomen is , Tiet geen waarfchynlyk gefchiedde, in hoope dat men 'er eenen fchat vinden zoude ; zynde het begraaven van geld in.de begraafplaatfen, niet llegts iets dat by de ouden gemeen was, F 5 maar  90 Tafereel van Natuur en Konst. maar dar nog heden in de Oost-Indien in zwang gaat. De reizigers fpreeken van eene merkwaardige Echo. of liever van een lang agtereenvolg.nd geluid, het welk gehoord wordt by het affchieten van een vuurroer aan den ingang van de eerde Pyramide. Van dezelve wordt door Plutarchus gewag gemaakt; maar men kan van het uitwerkfel', hoe verbaazend het zyn mooge, reden geeven, door, gelyk de heer Greaves aanmerkt, te overweegcn , dat het geluid, wanneer men naar binnen toe fchict, langs de gladde en naauwe doorgangen, welke wy reeds befchreevcn hebben , voortrollende tot het midden der Pyramide, en daar geenen weg naar buiten vindende , te rug fluit, eene kringwyze beweeging in de lugt verwekt, en een verward geruisch veroorzaakt, het welk langzaamerhand afneemt, en cindelyk geheel fmoort, wanneer de bcweeging ophoudt. Ten zuiden van de eerde Pyramide , op eenen zeer kleinen afdand, daat de tweede, welke men wil dat door Cephren, den broeder van Cheops, gedigt, en even als de voo- rige  Egypte. Overbl-ïfsels der Oddh. 91 '-rige tot eene grafftede gefchikt is. De (teenen deezer Pyramide zyn wit, maar veel kleiner dan die van de eerfle; de zyden ryzen ook niet met trappen gelyk in de andere, maar zyn glad en effen , en het gantfche geftigt fcbynt geene merkclyke fchade geleeden te hebben , uitgezonderd aan het zuiden. De hoogte en breedte van deeze Pyramide zyn genoegzaam de zelfde als die van de reeds befchreevene; maar haar opgang is wat fteiler. Op eenigen affland van de grondvlakte, aan de noord-zy van deeze Pyramide, is een gat, het -welk waarfchynlyk gemaakt werd , om eenen doorgang naar binnen te vinden; maar men heeft 'er nog geen' ontdekt, en het is onbekend of 'er eenige vertrekken binnen in zyn, fchoon men reden heeft om te denken dat ze 'er zyn, zo wel als in de voorige Pyramide. Aan de noord-en west-zyden van deeze Pyramide is eene gragt, die omtrent negentig voeten breed en dertig diep is; langs dezelve is eene groote meenigte van vertrekken, uit de vaste rotfe uitgehouwen, en, volgens het gemeen gevoelen, gefchikt tot woonplaatfen voor de Egyptifehe priefters. Men gaat 'er in   96 Tafereel van Natuur en Konst. omtrent drieduizend jaaren oud zyn ; want Herodotus, die tweeduizend en tweehonderd jaaren geleeden leefde, gelukte het niet den tyd haarer oprigtinge te ontdekken; en Diodorus , die voor de geboorte van Christus bloeide , fielt dat de groote Pyramide , ten minften duizend jaaren voor zynen leeftyd gebouwd is. Een ander Huk, het welk in gefchil Haat, is het einde, waartoe deeze Pyramiden werden opgerigt, fchoon de fchryvers hieromtrent meest allen van begrip zyn, dat zy tot graflieden dienden. Diodorus bevestigt .deeze Helling , en Strabo houdt al de Pyramiden naby Memphis , voor koningly'ke begraafplaatsen. Eenigen oordeelen het egter uit de pragtige vertrekken, galleryen, banken enz. niet onwaarfchynlyk dat zy tot iets anders dan tot enkele graflieden gefchikt waaren, dewyl dc graven doorgaans eenvouwdige gewelven zyn. Misfchien dienden zy wel, gelyk dr. Shaw zich verbeeld heeft, tot tempels; want dewyl de Egyptifche Godgeleerdheid geheelëna'1 in geheimzinnige raadfelen en verbeeldingen gelegen was , konden zekerlyk geene plaatfen beter gefchikt zyn voor de Ady.  Egypte. Overblyfsels der Oudfj. 97 Adyta (*), welke zulk een groot aandeel in de verborgenheden hadden. De kisten , welke men gemeend heeft dat de doodkisten waaren i omdat zy zes voeten lang bevonden werden,' kunnen zeer wel gefchikt zyn geweest, om eeÜigen van de priesterlyke klederen of gewyde vaten, of eenige afgoden in te fluiten, inzonderheid , dewyl zy langagtig vierkant zyn, en aan het eene einde niet fmaller zyn dan aan het andere, gelyk men de doodkisten gewoon was te maaken; ook toont de diepte en breedte dcezer kisten , welke omtrent drie voeten houden, dat zy geene doodkisten geweest zyn; Daar is egter nog eene reden, om te ftcllen dat deeze groote gebouwen tot begraafplaatfen dienden ; dezelve (leunt op de godgeleerdheid der Egyptenaaren , die niet flegts de opftanding geloofden, maar ook meenden dat, zo lang als het ligchaam duurde, de ziel zich 'er by bleef ophouden. Hierom was het dat zy zo groote zorg droegen, om hunne dooden te balfemcn, opdat zy dus de lig- ehaa- (*) Door dit woord verrtaat men eene geheime of algezonderde plaats in de heidenfche tempelen, waarin de orakels uitgefproken werden, en niemand buiten dï prictlers tocjelaatcn werd. III. Deel. G  o8 Tafereel van Natuur en Konst. ehaamen voor bederf mogten bcwaaren , en te weeg brengen dat de zielen der overleedenen des te langer omtrent dezelven bleeven, niet om de lyken weder leevend te maaken, maar om die te verzeilen of te bewaaken, als ongenegen om haare voorige woonfteden te verlaaten. Uit dien hoofde bewaarden zy hunne dooden in de duurzaamfte gebouwen, doende dus zo veel als zy konden, om hen eeuwig te doen in weezen blyven. De reden, waarom de Egyptenaars aan deeze graflieden dc gedaante van Pyramiden gaven , fchynt (volgens den heer Greaves) geweest te zyn,omdat de pyramidaale gedaante best gefchikt is, om gebouwen duurzaam te maaken, als niet te veel gedrukt wordende door haare eigene zwaarte, en niet zo bloot ftaande, om door regen benadeeld te worden, als gebouwen van eenige andere gcftalte. Voeg hierby dat zy dus kunnen bedoeld hebben hunne godheden af te beelden, zynde het onder de Heidenen de gewoonte, de voorwerpen van hunnen godsdienst uit te beelden, of door zuilen van eene kegelagtige gedaante, of door vierzydige obelisken, die eene kleiner foort van Pyramiden zyn , en waar-  Egypte. Overblyfsels der Oüdh. 99 waarvan 'er nog verfcheidene, ongefchonden, in veelc deelen van Egypte gevonden worden. Het is ook een zcerbedenkelykfr.uk geweest hoe deeze wonderlyke gevaarten gebouwd werden, en door welk middel de fieenen, inzonderheid die groote van dc eerfie Pyramide, tot zulk eene hoogte gebragt werden. Herodotus, wiens uitdrukkingen een weinig duifier zyn, fielt dat de bouwers , wanneer zy de eerde ry fieenen gelegd hadden, daar andere op lagen, welke de tweede ry maakten , en dat zy, door een werktuig, op dezelve geplaatst, de fieenen van de derde ry opbragten, zynde 'er zo vecle werktuigen als laagen van fieenen, of anders een werktuig, dat naar gelegenheid kon verplaatst worden. De heer Greaves verbeeldde zich dat zy eerst eenen breeden tooren bouwden, zo hoog als de Pyramide, welke zy wilden oprichten, aan wiens zyden zy de rest van het gebouw, by wyze van klampingen of deunfelsftukvoor Huk voegden , die allengs in hoogte tot den laagllen graad afnamen. Sommigen hebben gegist dar zy zich van het voordeel bedienden , van eenen ronden heuvel op tc rigten ; dit zo zynde, G 2 wer-  lóo Tafereel van Natuur en Konst. werden deeze Pyramiden met veel minder moeite en kosten opgerigt , dan men zich gemeenlyk verbeeldt. In zulk een onzeker ftuk moeten, om kort te gaan, aan elk zyne gistingen vry gelaaten worden ,• maar tegen de reeds bygebragte, fchynt men verfcheidene bedenkingen te kunnen, inbrengen ; ook fchynt 'er geene reden altoos te zyn, om de moeilykheid der oprigtinge van deeze verbaazende gevaarten minder te willen maaken, dewyl de rykdom der Egyptifche vorsten en de handen, die 'er aan te werk gefteld werden , ongetwyffeld evenredig waaren aan de onderneemingc, fchoon men erkennen moet dat dezelve groot en moeijelyk geweest zy (*}. 0P (*) Diodorus verhaalt ons dat het getal van raenfchen, die met het bouwen van de eerde of grootfte Pyramide bezig waaren, driemaalhonderd-zestigduizend was, waarvan eene groote meenigte op zekere vastgeftelde tyden eene andere meenigte afloste, zodat zy by beurten rustten en arbeidden. Men is het eens dat 'er twintig jaaren van den aanvang tot de voltooijing des werks verloopen zyn. Hcrodotus voegt 'er by dat 'er ten zynen tyde een opfchrift op de Pyramide was, te kennen geevende hoe veel de radyzen, uijen en look voor het arbeidsvolk gekost hadden, zynde niet minder dan zestienhonderd talenten zilver» , of omtrent vier-  Egypte. Overblyfsels der Oüdh. i.or Op eenen kleinen aflland van de tweede Pyramide, Haat een gedrogtelyk beeld, doorgaans eene Sphinx genoemd, welke de ouden uitbeeldden, als hebbende het hoofd en de borllen van eene vrouwe , de vleugels van eenen vogel, de klaauwen van eenen leeuw, en het ligchaam van eenen hond. Deeze afbeelding gebruikten de Egyptenaars in hunne raadfelfchriften om eene hoer aan te duiden, te kennen geevende het gevaar van verlinkt te worden, door de fchoonhdid eener trouwelooze vrouwe, welke de minnaar eindelyk zo wreed en roofzugtig vindt als eenen leeuw. Van deeze Sphinx is egter thans weinig meer te onderfcheiden dan dat gedeelte, het weLk van de fchouderen af naar boven loopt, zynde het zelve een zwaar borstbeeld van eene vrouwe, geheel uit de rotfe gehouwen, uitgezonderd het bovenfte gedeelte des hoofds, het welk een fleen op zichzelven fchynt. Deszelfs hoogte is omtrent dertig voeten, en de breedte genoegzaam de zelfde aan het laagfte gedeelte van den hals, of aan het b.egin van de vicrmaalhonderdduizend ponden fterling; waaruit wy kunnen oordeelen, welke onnoemelyke fom her gantfehe werk moet gekost hebben. G 3  102 Tafereel van Natuur en Konst. de borst. Het is vyftien voeten van het oor tot de kin, en wy moogen de andere deelen van het beeld hieraan evenredig ftellen; maar het zand is rondom hetzelve zo opeengeftapeld, dat men maar even het bovenfte van den rug zien kan, waarin een gat is van omtrent vyf voeten lang, zynde hetzelve, vol. gens dr. Pococke, vyf-en zeventig voeten van het onderfte gedeelte van den hals, en dertig van den ltaart. JBehalven dit gat in den rug, is 'er een ander boven op het hoofd, waarin een volwasfen mensen zich kan onthouden, en waaruit men meent dat de listige priesters hunne orakels gaven. Eenige reizigers hebben zich ook verbeeld dat 'er eene onderaardfche gemeenfehap tusfchen de Sphinx en de grootfte Pyramide was, maar dit fchynt eene loutere gisting te zyn. De rots is rondom d» Sphinx tot op eenen aanmerkelyken afftand weggegraavcn , en werd ongctwyffeld gebruikt tot het bouwen der Pyramiden. Plmius maakt gewag van deeze Sphinx, en zegt dat zy voor de grafftede van koning Amafis gehouden werd. Negen of tien mylen ten zuiden van de groote Pyramide , zyn de berugte Catacomben,  Egypte. Overblyfsels der Oüdh. 103 ben, of kuilen ücr Mummies , waarvan de •reizigers ons de volgende befchryving gegeeven hebben. Zy , die de nieuwsgierigheid hebben om die kuilen te bezigtigen, waarin de Mummies of gebalzcmde ligehaamen bewaard werden, worden met touwen neèrgelaatcn, Zynde 'er gaten in de zyde gemaakt, waardoor men nederdaalt, even als in den put van de bovengemelde Pyramide, die zo uitgefleeten zyn, dat het gevaarlyk., zo niet onmooglyk is, 'er op die wyze in te komen. Eenigen deezer kuilen zyn twintig of vyf-entwintig, en anderen dertig voeten diep; en op den grond zyn horizontaale doorgangen, die naar vierkante kamers leiden, alwaar de overblyffels der gebalfemde ligehaamen , op en onder eikanderen gegooid, gevonden worden ; ook vindt men overend (taande doodkisten, die nog in haar geheel en van de fycamorus of Pharaoos vygenboom, gelyk reeds aangemerkt is, gemaakt zyn. Deezen zyn in die onderaardfche vertrekken meer dan drieduizend jaaren gaaf gebleeven, niettegenftaande het hout zeer fponsagtig voorkomt. Het boveneinde van de doodkist, heeft gemeenlyk •de gedaante van een hoofd, waarop een aan;gezigt, naar dat van eene vrouwe gelykende , G 4 * igft  104 Tafereel van Natuur en Konst. gefchilderd is; de rest is een enkel blok, en de voet, waarop zy in de bewaarplaatfe ftaat, is breed en plat. Veelen van deeze kisten zyn verfierd met raadfelfchriften; en fommigen zyn fraai verguld en befchilderd met de afbceldinge van den eenen of anderen befchermgod , of met die van den overleedenen. Kleine beelden van verfcheidene foortcn zyn fomtyds rondom de voetftukken der kisten gefchikt, alsof zy dienen moesten tot zo veeIe befchermëngelen of mcdgezellen. Wanneer men de kisten opent, vertoonen de ligehaamen zich gewonden in een linnen doodkleed , waarop verfcheidene banden , mede van linnen, en befchilderd met hieroglyphisch fchrift , zyn vastgemaakt. Deeze banden of rollen loopen doorgaans langs den buik en de zyden nederwaards , of anders zyn zy om de knieën en beenen vast. Op eene foort van linnen hoofdfluk, het welk het aangezigt bedekt, is het gelaat des overleedenen in goud afgebeeld, en de voeten hebben ook een bekleedfel van de zelfde itoffe, het welk van gedaante als een muil en met hieroglyphisch fchrift befchilderd is. Hetgantfche ligchaam is met fmalle linnen banden om- zwag-  Egypte. Overblyfsels der Oodh. 105 zwagteld, die op zulk eene fraaije wyze en met zo veele bogten gewonden zyn, en zo dik op eikanderen liggen , dan men meent dat aan ieder lyk zelden minder dan duizend ellen bands zyn. Inzonderheid zyn zy om het hoofd en aangezigt, met eene verwonderlyke netheid gefchikt, zo dat de oogen, neus en mond duidelyk te zien zyn. De borst is ook met gevouwen linnen, fchulpswyzc uitgefneeden, en ryklyk verguld en befchilderd, bedekt ; en fomtyds ziet men op.dit bcklccdfcl de gedaante van eene vrouwe, met uitgeftrekte armen ,de vleugels van gevogelte of andere fieraaden. Men moet aanmerken dat de Mummie-of doodkisten niet altyd van hout, maar ook fomtyds van fleen zyn; en dat men onder de houten eenigcn vindt , die van planken gemaakt, en eenigen die uit een enkel ftukhouts uitgehoold zyn. Daar zyn ook lyken , die geene andere kisten hebben dan linnen, met gom of lym famengevoegd , die egter zo duurzaam zyn als dc houten of (leenen; en daar zyn andere, die geene kisten in het geheel hebben, maar in riet of palmtakken gewonden zyn. Deeze laaiden mag men denG 5 ken  106 Tafereel van Natuur en Konst. ken dat lyken van arme luiden waaren, welker bloedvenvantèn de kosten van eene doodkist niet konden goed maaken ; en het is waarfcbynlyk dat deeze lyken opeengeftapeld werden, daar de doodkisten overend op haare voetftukken (tonden, Eenige reizigers maaken gewag van verfcheidene vierkante doozen,die in deeze Catacomben gevonden zyn, die gemeenlyk met hieroglyphisch-fchrift befchilderd zyn, en op welker dckfels de afbeelding van eenen havik, hond, of van eenig ander dier gefield is. Men zegt dat oorfpronglyk eene van deeze doozen aan de voeten van iedere Mummie geplaatst werd , en dat dezelve verfcheidene kleine werktuigen bevatte, te kennen gecvende welken handel of beroep de gebalfemde perfoon geoeffend had. Maar de meesten van deeze doozen zyn weggevoerd, zo wel als de kleine bovengemelde beelden, welken het volk van Saccara aan de Europeaanen tot eenen maatigen prys verkogt heeft; want de Turken bezitten weinig nieuwsgierigheid, en agten de oudheden alleenlyk uit hoofde der ftoffen, waaruit zy beftaan. Ga-  Egypte. Overblyfsels der Oudh. 107 Onder deeze bevvaarplaatfen van menfc'ielyke ligehaamen, is 'er eene, die de put der vogelen genoemd wordt; dezelve is omtrent dertig voeten diep , beftaat uit veele fraaije vertrekken , en dient tot de begraafplaats van vogelen en andere dieren , welken door de oude Egyptenaaren godsdienffige eer bcweezen werd; deezen balfemden en omwonden zy met groote zorgvuldigheid , vervolgens leiden zy ze in aarden vaten, die met kalk gedekt en geflopt waaren. Deeze vaten of lykbusfchen waaren van eene kegelagtige gedaante , en de meesten derzelven bevatten eenen Ibis, eenen vogel, waarvoor dc Egyptenaars, gelyk wy reeds aanmerkten , groeten eerbied hadden, en wiens bek, beenderen en vederen zelfs, op eene verwonderlyke wyze zyn bewaard geworden. Men heeft in grooter vaten honden en andere dieren gevonden; maar thans worden zy zelden ontdekt. Mooglyk zal het den leezer niet onaangenaam zyn , en ook niet geheel vreemd van ons oogmerk fchynen, dat wy by deeze befchryving der Mummie-putten een berigt voegen, wegens de manier om in Egypte de ligehaamen te balfemen , door welke fraaije konst  j 08 Tafereel van Natuur en Konst. konst veele lyken, geduurende verfcheidene eeuwen, in volkomenheid zyn bewaard ge• worden. Het geen wy ten deezen aanzien weeten, hebben wy voornaamelyk te danken aan Herodotus en Diodorus, die ons vernaaien , dat de konst van balfemen, even als andere beroepen, onder de Egyptenaaren , door byzondere luiden werd waargenomen; wanneer hun een lyk gebragt werd, vertoonden zy den vrienden verfcheidene van hout gemaakte patroonen, gefehilderd even als gebalfemde ligehaamen, en gaven hun ook berigt wegens den prys , welken de toebereiding op iedere wyze kosten zoude; want wy moeten aanmerken dat zy drie verfehillendc manieren hadden om een lyk ter.begraafenisfe te bereiden; eene derzelven was zeer kostbaar , en liep hooger dan tweehonderd-envyftig ponden fterling; de tweede kostte omtrent een vierde gedeelte van die fomme 5 en de derde kostte zeer weinig. Wanneer men ten deezen opzigte een beding gemaakt had, namen debalfemershetligchaam, en na de hersfenen met een krom yzeren werktuig, door de neusgaten uit het hoofd gehaald te hebben, bragtcn zy in de le-  Egypte. Overblyfsels der Oudh. 109 ledige plaatfe zeker mengfel, het welk nog heden , wanneer men het hoofd van eene Mammie opent, dc vastheid, kleur en reuk van pek heeft; maar fomtyds nogfterkcrruikt. Vervolgens maakte de'fchryver of fecretaris, gelyk hy genoemd werd, een teeken op den buik, om de langte der infnydinge , welke met eenen fcherpen ftecn gedaan werd, te bepaalen; en nadat de ingewanden, uitgezonderd het hart en de nieren, 'er uitgenomen waaren, werden zy afgewasfchen met palmwyn en fpeceryagtige vogten. Dc buik werd vervolgens opgevuld met geftootcn myrrhc, kancel en andere welriekende kruiden ; en de infnyding toegenaaid zynde, werd het lig— chaam zorgvuldiglyk gebalfemd met olie van ccderenhout, en dus bleef het dertig dagen agtercen ; of anders lieten zy het tweemaal zo lang in falpeter liggen (*). Zeventig dagen was (*) Dr. Grew beweert in zyn Mufcum regalis focictsftis,dat de Egyptenaars hunne lyfcen in een groot bekken opkookten , met zekere foort van vloeibaaren balfem. De reden, welke hy voor die Helling bybrengt, is dat in de Mummies, welke in de verzamelinge van het koninglyk genootfehap bewaard worden,de balfem niet flegts door de vleeschagtige deelen, maar zelfs door de been-1  iio Tafereel van Natoor en Konst. was de langde tyd , na wiens uiteinde het Mgcftaam weder gewastenen, met zwagtelen van fyn linnen omwonden, en met gomme, welke de Egyptenaars in plaatlé van lym gebruikte , overdrecken werd. Dit alles gefchiedde met zulk eene onnavolgbaare konst, dat het ligchaam niet in het minst misvormd werd, dat de hairtjes van de wenkbraauwen en oogleden ovcrbleevcn , en dat uit het gelaat dceds kenbaar was , wiens lyk men zag. Daarna werd het den bloedverwanten overgeleverd, in eene doodkist gelegd, en vervolgens in een graf, of in eene der Catacomben , die wy reeds befchreeven hebben, bewaard ; de Egyptenaars begroeven egter hunne dooden niet al tyd onm'iddclyk-, nadat zy gcbalfemd waaren, maar-hielden hen fomtyds in beenderen is doorgedrongen, zodat zy zo zwart zyn , alsof zy verbrand waaren. Het fchynt dat ciie van Peru eene zeer g-oedc manier hadden , om de ligehaamen van hunne yncas of koningen te bewaaren. Hun voornaamfte geheim meent men dat beftaan heeft in die in de fneeuw te begraaven, en ze vervolgens met zekere lym , waarvan Acosta meMingmaakt, te beftryken, het welk hen zo gaaf hield , alsof zy fteeds in leven geweest waaren.  Egypte. Overblyfsels der Oüdh. iii in hunne huizen in pragtige vertrekken, hebbende door dat middel het genoegen van de vveezenstrekken hunner voorouderen, dié eenige eeuwen voor hen overleeden waaren, te befchouwen ; en volgens Lucianus , die voorgeeft een ooggetuige van het geen hy verhaalt geweest te zyn, bragten zy het gebalfemd ligchaam van eenen vriend, dikwyls op hunne feesten en gastmaalen. Men zegt dat behoeftige luiden de lyken hunner ouderen of broederen fomtyds voor geld verpandden , en Diodorus getuigt dat het voor de grootfte fchande gehouden werd, die niet te losfen , en dat zy, die zulks verzuimden, zeiven onbegraaven bleeven. De bovengemelde manier van balfemen was de allerkostbaarfte; maar zy, welker omftandigheden niet toelieten zo groote kosten te maaken, konden met geringer toebereidfelen volftaan. Zonder dat het ligchaam opengefneeden werd, goot men 'er door middel van eene pyp zekere hoeveelheid olie van cederenhout in, leide het in falpeter, en liet'er na verloop van zekeren tyd, de olie door het fondament uitloopen, zodat 'er met dezelve ook de pens en ingewanden uitkwamen. De derde ma-  ti2 Tafereel van Natuur en Konstj manier om een lyk te bewaaren , belfond'alleenlyk in den buik te reinigen, door het inftortcn van vogten, en in het ligchaam zeventig dagen lang gezouten te houden. Deeze manier werd door de armfte luiden gevolgd. Misfchien zyn de Pyramiden en Catacomben , de merkwaardigfte zeldzaamheden in Egypte, en uit dien hoofde zyn wy des te byzondcrer geweest in ze te befchryven, maar daar zyn nog veele andere overblyffels der oudheid, die wy niet met ftilzwygen moeten voorbygaan. Naby het zuidelyk gedeelte van het meir Mocris, ftond het berugtc Doolhof, een geftigt, het welk, naar het oordeel van Herodotus, die het gezien heeft, alle vernaaien , welke 'er van gegeeven zyn, te boven ging, en verwonderenswaardiger was dan de Pyramiden zeiven. De zelfde historiefchryver verhaalt ons dat dit pragtig gebouw werd opgerigt door twaalf Egyptifche koningen, in eenen tyd, in welken het land in zo veele önderfcheidene ryken verdeeld was , en belfond eigenlyk uit twaalf pa'leizen , waarin de vorsten en overheden van het gantfche volk, by het houden van plegtige maaltydcn en het doen  Egypte. Overblyfsels der Oudh. i 13 doen van offerhanden gewoon waaren famen te komen, en over zaaken van ftaat en godsdienst te raadpleegen. Het fchynt ook gefchikt geweest te zyn tot een Pantheon, of eenen algemeenen tempel van alle de Egyptifche godheden , die in de verfcheidene provintiën afzonderlyk gediend werden. Dit groot gebouw had twaalf zaaien, die gewelfd waaren, en een gelyk getal van deuren tegenover elkandcren hadden , waarvan 'er zes naar het noorden , en zes .naar het zuiden opengingen. Het gantfche getal van vertrekken in hetzelve was drieduizend, waarvan de eene helft boven, en de andere onder den grond was; en de gangen van het gebouw liepen zo in en door eikanderen , dat een vreemdeling 'er in verdwaalde , en buiten Haat was , om 'er zonder hulp van eenen leidsman uit te komen. Herodotus verhaalt dat hy alle de bovenfte vertrekken van dit Doolhof gezien heeft; maar dat het hem niet vergund werd dc onderaardfche kamers te bezigtigen, omdat zy de begraafplaatfen der koningen, die het bouwden , bevatten, benevens die der gewyde krokodillen, welk dier de byzondcre godheid van Arlinoë, eene III. Deel. H ( na>  Ii4 Tafereel van Natuur en Konst. nabuurige ftad, geweest is (*).Men zegt dat dit zwaar gcftigt, geheel uit fteen, zonder eenig hout altoos, beftaan heeft; dat het op eene groote meenigte marmeren zuilen rustte, en overal met fraai uitgefneeden lofwerk verfierd was. De fterkte van dit verwonderlyk gebouw was zo groot, dat het, naar het zeggen van Pünius, ten zynen tyde, na drieduizend en zeshonderd jaaren geftaan te hebben, nog in weezen was; en dat 'er zelfs ten huidigen dage nog genoegzaame blyken van deszelfs ouden luister te vinden zyn. In zekere plaatfe, Caroon genoemd, daar ongetwyffeld de grond is, op welken het Doolhof werd opgerigt, zyn verfcheidene hoopen puins metzand bedekt, nevens eene meenigte fteencn; en f") Het bygeloof der oude Egyptenaaren is wel beleend; men weet dat zy krokodillen, (tieren , wolven, honden, katten en veele anderen dieren als goden eerden; en dat byna iedere ftad haare byzondere godheden had. Deeze dieren werden in tempelen geplaatst, met groote zorgvuldigheid en kosten onderhonden, na hunnen dood gebalfemd , en in graflieden, voor hun gefchikt, bewaard.  Egypte. Overblyfsels der Oüdh. 115 en verder voortgaande, komt men aan deoverblyffels van eenige oude gebouwen, waarvan het grootfte, het kasteel van Caroon genoemd, omtrent honderd-en-zestig voeten lang en tagtig breed is, en geoordeeld wordt de vierkante pyramide, aan het einde van het Doolhof, geweest te zyn, van welke Strabo gefproken heeft. Daar zyn eenige overblyffels van groote marmeren pilaaren , die eene zeer zwaare gallery , nu byna geheel vernield , onderfchraagden; maar door dezelve gaat men in eene fehoone ruime zaal , agter welke drie andere zaaien zyn , welker daken beftaan uit groote marmerlteenen, die op eene verwonderenswaardige wyze famengevoegd zyn, en van den eenen muur tot den anderen reiken. Uit deeze Saaien komt men in andere vertrekken , die gelyks gronds met dezelven zyn, en van daar is een wenteltrap, welken men naar de bovenkamers op-en naar de benedenkamers afklimt ; doch de meeste doorgangen zyn hu, gelyk men ligtelyk denken kan, met zand en puin verftopt. Het geen van dit gebouw is overgebleeven , is omtrent vier-endertig voeten hoog, fchoon het ongetwyffeld H 2 voor-  iiö Tafereel van Natuur en Konst. voordoezen hooger was. Het fchynt een vierde gedeelte van het binnenfte gebouw te zyn, het welk waarfchynlyk vier voorgevels had met twaalf zaaien , die 'er aan beantwoordden-; en dit is genoegzaam baarblyklyk uit de puinhoopen, die, tot op eenen merkélyken afftand , rondom het geftigt vcrfpreid zyn. Den Nyl verder opgaande, komen ons verfcheidene overblyffels der oudheid voor, inzonderheid van Tempelen en Praalgraaven van het oude Theben , fchoon men erkennen moet dat 'er nu over dc gelegenheid der eertyds beroemde fteden van Egypte veel getwist wordt. Naby Asfonan ziet men de puinhoopen van het oude Syëne, net onder den Keerkring van de Kreeft gelegen. Tusfchen eenen heuvel en de rivier is een oud gebouw, het welk men meent het zelfde te zyn, waarvan Strabo gefproken heeft, zynde geftigt op eenen put, en hebbende twee openingen van boven , alwaar het naauwer en naauwer wordt, als dienende tot het doen van ftarrektindige waarneemingen. De beddingen de eilanden des Nyls zyn hier van rooden granaat-fteen, eertyds Thebaifchen fteen genaamd; ook is deeze  EcYPTE. OvERBLYFSELS DER OlTDH. I 17 ze foort van fleen in eene meenigte brokken van kolommen , en in andere Hukken over het gantfche land verfprcid. Op het Olifantseiland , tegenover Syè'ne , zyn nog eenige overblyffels van eenen tempel van Cnupis te zien, en voor denzelven is een flandbeeld van agt voeten hoog , zittende met de armen krusiling over eikanderen , en houdende in iedere hand eene trompet. Vader Brothais, die den Nyl opging, totdat hy op twee dagreizen na aan de watervallen kwam, verhaalt ons dat hy nog verfcheidene Hcidenfchc tempels in hun geheel gezien heeft, en tevens zeer oude paleizen, vervuld met itandbeelden en afgoden. Jn zekere plaatfe telde hy zeven Obelisken, gelyk die te Rome, en omtrent honderd-en-twintig kolommen in eene zaal, die van boven tot beneden met hieroglyphifche letteren en figuuren van Heidenfche godheden befchrcevcu waaren. Hy zag ook twee beelden van eenen man en eene vrouwe, die, fchoon in ftoelen gezeten , ten minsten zestien ellen hoog waaren , zynde van wit marmer en zeer evenredig gemaakt. Nog vond hy twee andere -beelden van vrouwen , die globen op haare H 3 hoof-  Ii8 Tafereel van Natuur en Konst. hoofden droegen, en van de eene fchouder tot de andere twee voeten breed waaren. De zelfde vader maakt gewag van twee plaatfen , waar hem oudheden voorkwamen, welker eene Lazor, en de andere Candian genoemd werd. In de laatfle plaatfe is een zeer oud kasteel, het welk men meent dateertyds de wooning van eenen koning geweest is, welke Helling door eene overleveringe des lands bevestigd wordt. In de toegangen tot hetzelve, is eene groote meenigte van Sphinxen op eene ry fiaande, welke monfiers eertyds berugte godheden onder de Egyptenaaren geweest zyn. Zy zyn twintig voeten lang, en hun afftand van eikanderen is omtrent twee fchreeden. Aan de eene zyde van eenen toegang telde hy 'er zestig, en even zo veele aan de andere zyde, en een-en-vyftig in eenen anderen toegang, allen wel geëvenredigd. De poorten van dit kasteel zyn zeer hoog, en overdekt met uitmuntende fteenen , van welken onze fchryver eenen door meetinge zesen-twintig en eenen halven voet lang en van eene evenredige dikte bevonden heeft. Op de muuren en pilaaren van dit gebouw, zyn meer dan eene milliocn afbeeldingen uitgehouwen ; maar het geen vader Brothais meest bo  Egypte. Overblyfsf.es dep, Oüdh. i 19 behaagde was de grond, waarop het azuur en de kleuren, die 'er als emailjeerfel op lagen , zich zo versch vertoonden , alsof zy 'er maar eene maand gelccden op gelegd waaren. Daar zyn, zegt hy, zulke ruime tempels , dat 'er gemakkelyk drieduizend menfchen op het dak ftaan kunnen, en in het bovengemelde kasteel is een waterbak , welks water bitter, maar merkwaardig is , om de witheid, welke het aan linnen geeft. Onder de fraaije overblyffels der oudheid in Egypte, moeten wy niet vergeeten die van Alexandrië' te melden; inzonderheid moeten wy fpreeken van de kolomme van Pompcjus, die honderd-en-veertien voeten hoog is, en een kapiteel naar de Corinthifche bouworde heeft. De flyl, wiens middellyn negen, en wiens hoogte negentien voeten is, beftaat uit eenen enkelen fteen , en de grondvlakte en het voetftuk uit eenen anderen. De kolom fraat op een fondament, beftaande uit verfcheidene brokken fteens en marmers , van Welken eenige zyn weggegraaven, misfehien •omdat men verwagtte 'er eenen fchat te zullen vinden.; maar de nieuwfte reizigers getuigen, II 4 dat  120 Tafereel van Natdür en Konst. dat deeze gebreken in het fondament zyn herfteld geworden. De Catacomben van Alexandrië worden ook als groote zeldzaamheden aangemerkt, zynde dezelve verfcheidene uit de rotfe gehouwene vertrekken , aan weêrzyden van eene opene gallerye, waarin drie ryen met vakken zyn, om 'er de lyken in te bewaaren. Des konings paleis, het welk met de voorlieden, een vierde gedeelte van de flad befloeg, bevatten onder anderen het Mufaeum of de hooge fchool, de koninglyke Graflieden, en de Graftombe van Alexander, alle welke geftigten merkelyk in verval geraakt zyn, federd dat men de fteenen van dezelven heeft afgenomen, om andere deelen van de ftad te bebouwen. Het aanzienlykst gebouw , het welk tot heden toe in (land gebleeven is, is het Paleis van Cleopatra, waarvan nog eenigepragtige galleryeh overig zyn, nevens eenen tooren van wit marmer, rustende op eenen boog of een gewelf, waarin men verfcheidene nisfen ziet, met marmeren kolommen verfierd. De Waterbakken, die onder dc huizen van Alexan-  Egypte. Oveublyfsels der Oodh. 121 Alexandrië gemaakt zyn, om het Nyl-water, door middel van een kanaal uit den Canopifchen arm te ontvangen , zyn meest allen volkomen overgebleevcn, en dienen nog heden tot het zelfde einde. Het eiland Pharos, waarop de berugte Vuurbaak van den zelfden naam geftaan heeft , die voor een van de wonderen der waereld gehouden werd, is nu met het vaste land vereenigd. Dit beroemd gebouw beftond uit verfcheidene verdiepingen boven eikanderen, verfierd met kolommen, tralie-werk en gallerycn, die van bet fynfte marmer met zeer groote konst gemaakt zyn ; aan welke fieraaden men zegt, dat de bouwmeester fpiegels had vastgemaakt , waardoor men de fchepen in de zee op eenen grooten afftand kon zien zeilen. Maar in de plaatfe van dit aanzienlyk gefligt is nu een onrcgel. maatig kasteel, zonder gragten of buitenwerken van eenige fterkte; uit deszelfs midden verheft zich een tooren, die thans tot eene baak dient, maar niers vaa dc fehoonheid en grootschheid der oude heeft. Dit kasteel Haat aan den ingang van de nieuwe haven, en daaromtrent zyn op den grond van het water eenige kolommen te ontdekken, die H 5 moog-  122 Tafereel van Natuur en Konst. mooglyk overblyffels zyn van het bovengemelde aanzienlyke gebouw. Onder andere oudheden zien wy ook twee Obelisken, waarvan de eene gebroken is, liggende een gedeelte van dezelve op den grond. De patriarchaale Stoel in de kerke der Copten is een van de dingen , welke doorgaans aan vreemdelingen vetoond worden , en de Grieken roemen dat zy bezitters zyn van den (teen , op welken de H. Catharina den marteldood geleeden heeft, en van m,eer dergelyke zeldzaamheden. Alexandrië behoefde voordoezen niet te wyken voor de beste fteden der waereld, niet alleenlyk om deszelfs uitneemende wallen, maar ook om de meenigte der pragtige gebouwen , welker overblyffels genoegzaame blyken zyn van hunnen voorigen luifter. De Buitenwallen rondom de oude ftad, hebben door den alvcrnielenden tyd flegts weinig gelecdcn, en vertoonen zich als groote konstwerken. Zy zyn twaalf mylen in den omtrek, en verfchanst met halfronde toorens , die twintig voeten middellyns hebben, en omtrent toonderd-en-dertig voeten van eikanderen af- ftaan.  Egypte Overelyfsels der Ouph. 123 ftaan. Op dcczc Wallen is een wandelweg, op boogen aangelegd, en by iederen tooren ftaat een wenteltrap, die naar de kanteelingen leidt. Dc binncnftc Wallen fchynen een werkftuk van de middel-eeuwe te zyn ; zy zyn veel fterker en hooger dan de buitenfte, en verfchanst met pragtige toorens. De vier poorten zyn gefchikt naar de vier firecken van het kompas, en vertoonen zich nog fraai, fchoon wat vervallen. Uit dc puinhoopen der oude ftad, worden dikwyls gedenkpenningen en andere zeldzaamheden opgegraaven ; en de groote verfcheidenheid van kolommen, welker meeften uit granaat-fteen beftaan, fchoon 'er ook ftukken van fchoone marmeren kolommen gevonden worden, zyn gedenkteekens van haaren voorigen luister. Het is niet ongevoeglyk hier aan te teekenen, dat de beroemde Ptolomeus in deeze ftad zyne boekery oprigttc, welke ten zynen tyde viermaalhonderdduizend boekdeelen ) die uit alle plaatfen der bekende waereld , met zeer groote kosten verzameld waaren, bevatte. Zy werd egter door zyne opvolgeren zo vergroot, dat 'er, toen zy door Cefars foldaaten verbrand werd, volgens Gellius, ze-  124- Tafereel van Natuur en Konst. zeventigmaal honderdduizend boeken in waaren. In het kasteel van Cairo wendt men voor de gevangenis te toonen , in welke Jofeph gekluiilerd was; en daar is een put, die Jofephs Put genoemd, en door de reizigers als eene groote zeldzaamheid befcbreeven wordt. Hy heeft zynen naam niet naar den patriarch Jofeph, gelyk men zich doorgaans verbeeldt, maar naar eenen grooten vizier, die, omtrent zevenhonderd jaaren geieeden , het opzigt over het werk had. Hy is uit de natuurlyke rotfe, welker fteen zagt is , gegraaven , en heeft eenen bogtigen wenteltrap , die meer dan zes voeten lang is, zynde de rots tusfchen deezen gang en den put ten minften eene halve el dik, waardoor de luiden van vallen bevryd blyven. Op gepaste afftanden zyn gaaten gegraaven om ligt in te laaten, en de afklimming valt vry gemakkelyk, zynde ieder trap omtrent zes duimen hoog en vyf voeten breed, maar de plaats is zo vol vuiligheids, dat de trappen naauwlyks te ontdekken zyn. Dus klimt men af naar den grond van het eerde gedeelte des puts, het welk honderd-en-vyftig voeten diep is , alwaar men een  Egypte. Overblyfsels der Oudh. j2y een weinig naar de regter-zyde draaijende, in een vertrek uit de rotfe gehouwen komt, daar osfen , door middel van raderen , het water uit het laagfte gedeelte van den put naar het hoogfte brengen , vanwaar het door andere osfen verder naar de hoogte gevoerd wordt. Deeze laagfte Put is zo wyd niet als de voorige, en de afklimming is moeijelyker en gevaarlyker, zynde de trappen fmai, nat en morslig. Hy is honderd en-twintig voeten diep, welke diepte by het andere getal gevoegd zynde, tweehonderd en zeventig voeten maakt, maar de reizigers verfchillen in hunne reekeninge, dewyl fommigen het getal veel grooter maaken. Deeze Put is nooit ledig, zynde dezelve waarfehynlyk laagerdan het bed van den Nyl; maar het water is brakagtig, en dus niet gefchikt om gedronken te worden ; het dient egter tot veele einden, en wordt door pypen naar verfcheidene deelen van het kasteel geleid. Toevoer van beter water wordt uit de rivier naar het kasteel gebragt, door eene waterleiding ge, die eene grootfche vertooning maakt, fchoon de eenpaarigheid in derzelveroprigtinge niet in agt genomen is, zynde de boogen en  126 Tafereel van Natuor en Konst. en muurcn van verfchillende afmeetingen. Aan het noord-einde van Cairo is een pragtig zeshoekig gebouw, het welk men zegt door eenen der Mamalukfche koningen van Egypte geftigt te zyn. Aan den buitenkant van hetzelve is een gemakkelyke opgang voor de osfen, die de raderen omvo-ren, door welk middel het water naar boven gebragt wordt uit de onderfte waterbakken , waarin het door een kanaal, totdat einde gegraaven, uit den Nyl komt. Vyf osfen en een gelyk getal paarden komen te werk in het ophaalcn van water, het welk in eene groote kom en uit dezelve in de waterleiding loopt, die het naar het kasteel brengt. De boogen van deeze waterleidingc zyn omtrent driehonderd in getal. Dr. Pococke zegt tweehonderd-negenen -tagtig, maar anderen verfchillen van deeze reekeainge. Op eenen kleinen afftand van het kasteel is eene foort van voorftad , Caraffa genoemd, alwaar eene ruime begraafplaats en eenige pragtige graftomben zyn, met koepels overdekt zynde, en gehouden wordende voor de graflieden der Egyptifehe koningen , of der Kalifs, Mohammcds bloedverwanten, die E- gyp-  Egypte. Overblyfsels der Oudh. 127 gypte veroverden. Het volk heeft zeer veel eerbieds voor deeze tomben, en duldt niet dat Jood of Christen 'er voorbygaa, zonder zich voor denzelven , ten teekcn hunner eerbiedenisfe te buigen. Eertyds hadden zy groote inkomften, ter onderhoudinge der pelgrims, die deeze plaatfen kwamen bezoeken, maar het grootfte gedeelte derzei ven is door de "gierigheid der Basfaas weggenomen, zodat de meeften der gebouwen vervallen zyn, en verwaarloosd blyven liggen. Caraffa was oudstyds eene hooge fchool, alwaar leden in de regten en de godgeleerdheid gegeeven werden, en had eene meenigte van collegiën en genootfehappen; maar thans is het voor het grootfte gedeelte een puinhoop. Daar is een ander gedenkftuk der oudheid, het welk verdient gemeld te worden, te weeten de Mikias of de Meetkolom, die verdeeld is in ellen, en dus de hoogte , waartoe de Nyl gereezen is, juist aanwyst. Zy is eene agthoekige kolom van wit marmer, geplaatst in het middelpunt van eene kom , welker grond waarfchynlyk gelyk is met de oppervlakte van de rivier, wanneer zy op haallaagst is, dewyl het van geene nuttigheid altoos  Ia8 Tafereel van Natuur en Konst. toos zyn zoude, indien zy dieper was. Deeze kom of waterbak is op een klein eiland, tegenover oud Cairo,-en omringd van eene fraaije gallery; maar de grootfte fraaiheid der plaatfe is het fchoone Corinthifche kapiteel van de kolom. Uit dit gebouw klimt men met trappen naar den Nyl af, die de trappen van Mozes genoemd worden, zynde het een aangenomen gevoelen onder het volk, dat hy daar werd opgenomen, nadat hy in het biezen kistje in het water was gelegd geworden. De Jooden hebben te Cairo eene fynagoog, merkwaardig door haare oudheid, zynde dezelve, volgens hun bcrigt , omtrent zestienhonderd jaaren geleeden gebouwd; ook vertellen zy dat de plaats, op welke zy de wet leezen , met de tegenwoordigheid van den profeet Jeremias is vereerd geweest. Zy hebben eene meenigte van oude handfehriftcn, en geeven onder anderen voor 'er een van hunne wet, door Ezra eigenhandig gefchreeven, te bezitten; die, volgens hun zeggen, den naam van God, waar dezelve voorkwam , uit eerbied overgeflagen hebbende, de ledige plaatfen, daags nadat zyn af fchrift was voltooid geworden , wonderdaadiglyk ver-  Egypte. Overblyfsels der Oüdh. 129 vervuld zag. Dit Handfchrift houden zy zo. heilig, dat niemand vryheid heeft om het aan te raaken; en het wordt in eene nis, negen of tien voeten van den grond, waarvoor een gordyn hangt, en fleeds lampen branden, bewaard. Wy zullen deeze afdeeling befluiten met een kort berigt wegens het oude Klooster van ft. Antonius , het welk in de woestyne van Thebais fiaat, naby eenige bergen , waarop die bcrugte bermiet leefde en ftierf. Dit gebouw is omringd met eenen ovaalen wal, die omtrent vyfhonderd fehreeden in den omtrek, en byna veertig voeten hoog is, om de pion deringen der Arabieren te kunnen verduuren. De pelgrims en anderen , die deeze plaats kwamen bezoeken, werden door middel van een touw uit eene foort van wagt-tooren, boven op eenen muur getrokken, zynde 'er tot dat einde binnen dc omheinde plaats eene kraan, die door de monniken bewoogen wordt. Dc cellen van dit Klooster, die eertyds meer dan driehonderd in getal waaren, zyn nu tot veertig gebragt, zynde de overigen niets anders dan puinhoopen. Deeze cellen gelyken meer naar grafgewelven dan naar kamers, III. Df.el. I zyn-  I30 Tafereel van Natuur en Konst. zynde de meesten derzelven niet meer dan vier voeten hoog, vyf wyd, en zeven lang. Bchalven deeze cellen hebben de inwooners éene gemeene zaal, eene keuken, en eenen Herken tooren, waar zy hunne leevensmiddeIen bewaarcn, van welken zy doorgaans eenen voorraad, die voor twee jaaren genoegzaam is , opleggen. De deur , door welke men in deezen tooren komt, is met yzer heilagen; men gaat 'er in over eene draaibrug, uit eenen laager tooren tegenover denzei ven; en de monniken begceven zich derwaards, wanneer zy door de Arabieren belegerd zyn. Maar de grootfte zeldzaamheid der plaatfe, is een onderaardfche gang, die omtrent vyftig fchreeden lang is, en naar eene rots buiten dc wallen leidt, vanwaar eene zeer uitnecmende beek vloeit, genoegzaam om het kloofter van water te voorzien, en ook den kleinen tuin te bewateren, waarin men verfcheidenhcid van vrugten en gewasfen heeft. De bedden der monniken zyn fchaapen-velJen, op matten uitgefpreid, en een bos biezen dient hun tot eene hoofdpculuw. Hun drank is water, en hun voedfel beftaat voornaamelyk uit hun tuingewas. Daar zyn meer der-  Egypte. Wetten, Gewoonten,enz. 131 öergelyke eenzaame plaatfen in de zelfde Woestyne , van welken fommigen uit de rotfo met groote konst en zwaaren arbeid gehouwen zyn. WETTEN , GEWOONTEN EN STAATSVERANDERINGEN. Men zegt dat de Egyptenaars het eerfte volk geweest zyn, het welk de regels van eene goede regeeringe wel verdaan, en begreepen heeft dat het waare oogmerk van burgerlyke regeeringe was het leeven gemakkelyk en de menfchen gelukkig te maaken. De hoeveelheid van fpyze en drank* welke de oude koningen van Egypte gebruiken mogten, Avas zo wel als derzelver hoedaanigheid door de wetten bepaald; daarenboven was 'er ook eene vaste fchikking gemaakt wegens hunne uuren, en genoegzaam alle hunne verrigtingen. Uit de voornaamfte lieden in Egypte, werden dertig regters gekoozen, die eene vergadering , waarin over alles wat in het koningryk voorviel gevonnisd werd , uitmaakten. De vorst verkoos, ter vervullinge van de opengevallene plaatfen * zodaanigen die meest beroemd waaren door I 2 h»n-  i$2 Tafereel van Natuur en Konst. hunne cerlykheid , en ftelde aan het hoofd eenen man , welke meest in kennisfe uitmuntte, de grootfte zugt voor de wetten had, en algemeenst in agtinge was. Door zyne gunst hadden zy vaste inkomften, opdat zy, van huislyke zorgen ontllagen , al hunnen tyd tot dc uitvoering der wetten befteeden mogten. In Egypte werd meincedigheid met den dood geftraft, en valfche befchuldigers werden verwcezen , om die ftraf te ondergaan , welke de befchuldigde perfoon zoude geleeden hebben, indien men de betigting gegrond bevonden had. Hy, die naliet of weigerde eenen man, welken hy tegen eenen onwettigen aanvaller kon verdedigen , te' redden, werd met de zelfde geftrengheid als de moordenaar behandeld. Niemand mogt nutteloos voor den ftaat zyn, maar elk -was verbonden óm zynen naam, en de plaats van zyn verblyf in een openbaar register te laaten aanfchryven, het welk in handen van eene der overheden bleef; ook moest hy 'er zyn beroep en wyze van leeven laaten byvoegen; en wanneer men iemand overtuigde, dat hy een valsch berigt wegens zichzelven had opge- gee-  Egypte. Wetten,Gewoonten,enz. 133 geeven, werd hy onmiddelyk ter dood gebragt. De veehvyvery werd in Egypte toegelaaten, uitgezonderd aan de priesters, die niet meer dan eene vrouw trouwen konden ; het huwelyk van broeders en zusters was niet flegts door de wetten geregtigd, maar maakte zelfs een gedeelte van den Egyptifehen godsdienst uit, en werd door het voorbeeld en de gewoonte van zodaanige godheden, die van de oude tyden af in Egypte geëerd waaren, dat is van Ofires en Ilis, verdedigd. De Egyptenaars hadden veel eerbieds voor oude luiden; maar de deugd, die onder hen meest in agtinge was, was de dankbaarheid, en geene foort van dankbaarheid gaf hun grooter voldoening dan die , welke zy aan hunne koningen beweezen. Cham, de zoon van Noach, wordt doorgaans geoordeeld de zelfde geweest te zyn , als Jupiter Ammon, en zyn kleinzoon Mitfraim wordt voor Ofiris, de grootfte godheid der oude Egyptenaaren, gehouden. Van hem zegt men dat het gcllagt der opperheeren voortfproot, het welk den naam van Pharao 1 3 droeg,  134 Tafereel van Natudr en Konst. droeg, en waaruit meer dan zestig vorsten geteld worden, welke men wil dat in eene onafgebrokene opvolginge regeerden, tot het jaar der waereld 3435, wanneer PharaoPfamnitius, de tweede vorst van dien naam, overwonnen werd door Cambyfes , koning van Perhe, die Egypte met den Perfifchen Haat vereenigde , welke vereeniging ftand hield tot de regeering van Darius, zynde meer dan honderd jaaren, wanneer Egypte weder van die kroon afgevallen, en een onafhanglykryk geworden is. In deezen Maat bleef het meer dan vyftig jaaren, wanneer Ochus, koning van Perlië, het herwon , en het bleef aan de Perfifehe vorsten onderworpen , totdat Alexander de groote Darius verfloeg, wanneer het met de overige provintiën van het Perfiaanfche ryk, onder de magt van dien vorst verviel. Na den dood van Alexander vond Ptolomeus, de zoon van Lagus, middel om den troon van Egypte te beklimmen, en dat ryk nog eens onafhanglyk te maaken; de koningen van Egypte, die hem opvolgden, behielden federd altyd den naam van Ptolomcusfen.  Egypte. Wetteh,Gewoonten,enz. i 35 In dit göflagt bleef dc kroon tusfchen dc twee en driehonderd jaaren , zynde de oppermagt allerlaatst in de handen van Cleopatra , de vrouw en zuster van Ptolorntus Dionyfius, den laafden koning, en de minnaaresfe van ]ulius Cefar en Marcus Antonius. Na den dood van Cleopatra geraakte ditko■ningryk onder de magt der Romeinen , en werd een wingewest van het Roomfche keizerryk, in welken daat het bleef tot aan de regecring van Heraciius, keizer van Condantinopolen, wanneer dc Egyptenaars, misnoeT gen tegen de Romeinfche landvoogden opgevat hebbende , zekeren Omer den derden , kalif der Saraceenen, inriepen,en zich aan de Mohammedaanen onderwierpen , omtrent het jaar der Christelyke jaartellinge 640. De kalifs van Babyion waaren oppervorsten over Esrypte, tot omtrent het jaar 870, wanneer de Egyptenaars eenen kalif uit hun eigen volk, den kalif van Cairo genoemd, opwierpen , aan wien dc Saraceenen van Africa en Spanje onderworpen werden; maar de landvoogden der provintiën, onder de kalifs van Baby Ion en Cairo, wrongen wel haast de burI 4 ger-  136 Tafereel van Natuur en Konst. gerlyke magt uic de handen hunner kalifs, laatende hun alleenlyk de fchaduw der regeeringe over. Omtrent het jaar 1160 bragt Asfareddin of Saracon, veldheer van Narradin , den Saraceenfchen fultan van Damascus, het koningryk van Egypte te onder, en maatigde zich de heerfchappy over hetzelve aan. Hy werd opgevolgd door zynen zoon Saladin, die ook het koningryk van Damascus , Mefopotamië en Paleflina onder zyn vermogen bragt, en, omtrent het jaar 1190, Jerufalcm den Christenen ontweldigde. Deeze vorst flelde eene bende krygsvolk in Egypte, gelyk aan de Turkfcbe janitfaaren, belhande uit de zoonen der Christenen, die in den oorlog gevangen genomen of van de Tartaarcn gekogt waaren , aan welken hy den naam van Mamalukken , die flaaven beteekent, gaf; omdat zy op eene byzondere wyze tot den dienst hunner opperheeren verbonden waaren. De nakomelingfchap van Afareddin , behield de kroon van Egypte tot het jaar 1242, wan-  Egypte. Wetten,Gewoonten,enz. 137 wanneer de Mamalukken Elmutan afzetten, en Turquemenius , eenen van hunne eigene bevelhcbberen, op den troon plaatften. De Mamalukfche fultans werden in geduurige oorlogen tegen de Christenen in Syrië en Paleftina ingewikkeld, totdat Arophus, dezesde fultan, dc Christenen geheel uit het Heilige Land verdreef. De negende fultan iMeIechnosfar bragt het eiland Cyprus te onder, en maakte het cynsbaar aan Egypte. Omtrent het jaar 1501 ging Samfon Gauras.de vyftiende fultan der Mamalukken, een verbond aan met Ifmaël, den fophi van Pcriië, tegen Selim , den derden keizer en tienden koning van het Ottomanfche geflagt; de bondgenooten leeden verfcheidene aanmerkclyke nederlaagen, en Tomobeus de tweede, die Samfon Gaurus opvolgde, werd door Selim afgezet en vermoord, of, volgens eenige berigten, opgehangen voor eene der poorten van Groot Cairo. Gazello, een van dc Mamalukfche hofgrooten, voerde eenen tyd lang oorlog tegen Selim ; maar wierd cindelyk verflagen ; en Egypte werd toen een wingewest van het Ottomanfche keizerryk, gelyk het tot heden toe gebleeven is. ]5 BAR-  138 BARBARYË. ALGEMEEN BERIGT WEGENS HETZELVE. Barbaryë is gelegen tusfchen de elf graaden westelyke , en de dertig graaden oostelyke langte, en tusfchen de agt-eu-twintig en zeven-en-dertig graadcn noordelyke breedte. Deszelfs grootfte langte van het westen naar het oosten is omtrent tweeduizend vyfhonderd; en dc grootfte breedte van het zuiden naar het noorden, omtrent zeshonderd mylen. Ten noorden grenst het aan de Middelandfche zee , die het van Europa fcheidt ; ten oosten aan Egypte; ten zuiden aan Biledulgerid; en ten westen aan den Atlantifchen Oceaan. De groote landftreck , welke onder den algemeenen naam van Barbaryë begreepen wordt, is in de vyf volgende ftaaten of koningryken onderfcheiden. i. Het koningryk van Barca, welks voornaamfte ftad Dorca is. 2. Het koningryk van Tripoli, welks hoofdftad den zelfden naam draagt. 3. Het koningryk  Barbaryë. Algemeen Berigt. 139 ryk van Tunis, waarin dc hoofdllad den zelfden naam heeft. 4 Het koningryk van Algiers, bevattende de (leden Algiers, Tremefan , Oran , Burgia en Conflantina. En 5. het koningryk van Marocco, verdeeld in het koningryk van Fez , welks hoofdlieden zyn Fez en Mequinez; en in het koningryk van Marocco, welks hoofdllad den zelfden naam heeft. De voornaamfte Gebergte in deeze ftreeken,is het gebergte Atlas, dat de gantfebe langte van Barbaryë, van het oosten naar het westen, doorloopt, en het van Biledulgerid affcheidt. Dit Gebergte loopt tot den westelyken Oceaan , die eene febeiding maakt tusfchen het westelyke en oostelyke vaste land , en naar het gebergte Atlas de Atlantifche Oceaan genoemd wordt. De oude digters hebben beweerd dat deeze berg de waereld onderfchraagde, het welk de oorzaak is, dat wy Atlas met den waereldkloot op zyne fchouderen vinden afgebeeld ; ook noemt men eene verzameling kaarten van de verfcheiden landen des aardkloots, gemeenlyk eenen Atlas. In Barbaryë zyn weinige rivieren. Dc voor-  140 Tafereel van Natuur en Konst. voornaamfte rivier is de Mulvia, welke haaren oorfprong heeft in de woestynen , van het zuiden naar het noorden loopt, Marocco van Algiers fcheidt, en zich in de Middellandfche zee ontlast. Barbaryë is naast Egypte het vrugtbaarfte, het meest handeldryvendc, en her volkrykfte gedeelte van Africa; fchoon Barca naauwlyks meer is dan eene verzengde woesteny met zeer weinig waters; daar zyn allcenlyk eenige kleine plekken naby dorpen, die een weinig koorn en dadels verfchafien, waarvan de inwooners aan hunne nabuuren een geringe hoeveelheid tegen fchaapen en kameelen verruilen. De grond van Tunis is over het algemeen genomen , vrugtbaar naar den westelyken kant, maar zeer mager aan het oosten, by gebrek aan water ; en dat gedeelte van Tripoli, het welk naast aan Tunis ligt , is tamelyk vrugtbaar. Algiers is naar den kant van dc Middellandfche zee zeer bergagtig; maar heuvels beiden en valleien verfebaffen, wanneer zy wel bebouwd zyn , overvloed van koorn, dadels, amandelen, olyven, vygen, druiven en andere vrugten. De Iandiftreek van Fez of Marocco, heeft eene beval-  Barbaryë. Algemeen Berigt. 141 vallige verfcheidenheid van bergen en uitgebreide vlakten, welker meesten vry vrugtbaar en wel bewoond zyn ; fchoon men ook in veele van derzelver deelen, gelyk door gantsch Barbaryë , drooge en zandige woestynen heeft. NATUURLYKE ZELDZAAMHEDEN. DIEREN. Onder alle de dieren van Barbaryë fchynt de Leeuw, gemeenlyk de koning der dieren genoemd, in de eerde plaatfe onze opmerking tc verdienen. Dit ontzaglyk fchepfel, het welk over de bewooners der bosfchcn en wildcrnisfen eene volftrekte heerfchappy oeffent, heeft eenen zeer grootcn kop , in het geheel niet evenredig aan de overige deelen zyns Iigchaams. Hy heeft eene dikke platagtige neus, eenen zeer wyden muil, roode vuurige oogen, die hol en eenigzins verdraaid Haan. Zyn hals is verfierd met fchoone maanen, van welk ficraad de Leeuwin ontbloot is. Hy heeft eenen langen flaart, zeer fterke pooten, en ieder van zyne voorvoeten heeft vyf, maar ieder der agtervoctcn vier onder- fchci-  142 Tafereel van Natuur en Konst. fcheidene klaauwen, die aile gekromd, fcherp' en ongemeen hard zyn. Het hair van fommige Leeuwen is gekruld; dat van andere is fluik en dun, en het is altyd van eene donker bruine kleur; want zy, die beweeren dat 'er zwarte, witte en roode Leeuwen zyn, tasten zeer mis, dewyl 'er zodaanigen niet gevonden worden, dan alleen in wapenfchilden en fchilderyen. Het gebrul van den Leeuw is verfchrikkelyk, en daar is geen beest of het beeft op zyne nadering; maar men zegt egter dat hy zelf, niettegenftaande al zynen moed en fierheid, zelf beeft op het kraaijen van eenen haan. Hy is van eenen zeer woesten aart, en maakt jagt op andere dieren , inzonderheid op het wilde zwyn, het welk egter, gelyk dr. Shaw ons verhaalt, de aanvallen van den Leeuw fomtyds met zulk eene hevigheid heeft afgeweerd, dat de overwinning onbeflist gebleeven is, dewyl men de lyken van beiden gantsch bebloed en verbryzeld heeft vinden leggen. . Sommigen hebben verhaald dat de Leeuw bang is voor vrouwen, en dat hy, wanneer zy eenen kleinen ftok opnoemen, en zynen naam noemen, onmiddelyk zyne moedigheid verliezen , en de kudde , waarby zy zich be-  Barbaryë. Natuurl.Zeldzaamh. 143 bevinden, verhaten zal. Iets dergelyks, zegt onze geleerde reiziger, is misfchien wel eens gebeurd met eenen Leeuw , die volkomen verzaadigd was, ten welken tyde de Arabieren beweeren, dat de moed der Leeuwen zo gering is, dat zy zich hunnen roof uit den muil laaten haaien. Maar deeze gevallen zyn zeer zeldzaam: mecrmaalen gebeurt het dat de Leeuwen, by gebrek van andere fchepfelen, zo wel vrouwen als mannen verflindcn. Voor geen ding zyn zy zo bang als voor vuur; en egter is het, niettegenftaande de Arabicren alle voorzorgen gebruiken, door zich van vuur te voorzien, hunne honden aan het blaffen te helpen, en zeiven den gantfehen nagt door een naar geluid te maaken, zeer gemeen, dat de Leeuwen in de Hallen loopen, en 'er fchaapen of geiten uit haaien. Indien dergelyke roovcryen herhaalde maaien gefehieden, merken de Arabieren de juiste plaats op, door welke de Leeuw 'er doorgaans in valt, en vervolgens daar ook gevangen wordt. In het jaagen naar Leeuwen gaat men, volgens dr. Shaw, in fommige opzigtcn op gelyke wyze te werk als in het vangen van olifanten , waarvan wy reeds gefproken hebben. By  144 Tafereel van Natuur en Konst, By die gelegenheid worden de bewooners van eene gantfche landflreeke opontboden; zy (tellen zich in eenen cirkel , en fluiten eene ruimte van drie, vier of vyf mylen in, naar maate van de meenigte dermenfehen, en van den grond, die uitgekozen is om het tooneel der jagt te zyn. Het voetvolk fchiet eerst toe, en rukt met de honden en fpeeren in de kreupelbosfchen, om het wild op te doen; terwyl de ruiters, zich een weinig agtèrhoudende , (ieeds in gereedheid zyn om aan te vallen, zoras als het wilde beest eenen uitval_doet. Dus gaan zy voort, hunnen cirkel (leeds naauwer maakende, totdat zy eindelyk iets vinden, het welk hen bezig houdt. Deeze foort van tydverdryf is fomtyds zeer aangenaam; want dewyl door dit middel verfcheidene foorten van dieren tot een gedreeven worden , mist het hun zelden jagt te maaken op haazen, jakhalzen en hyenaas, zo wel als op den Leeuw. Deeze vermaaklykheid ileept egter veeltyds doodelyke gevolgen naar zich: want het is eene algemcene waarneeming dat dc Leeuw, wanneer hy zich in gevaar bevindt, ja fomtyds in hetzelfde oogenblik, waarin hy ontrust wordt, den perfoon, die naast aan hem is, zal aanvliegen, en  Barbaryë'.' Natuürl. Zeldzaamh. 145 en zich liever in (lukken laaten hakken, dan het geen hy vast heeft los laaten. Wy hebben reeds eenig gewag gemaakt van den Jakhals, welk fchepfel, zo wel als de Siyah Ghush of Zwart-oorige Kat veronderlleld wordt, de fpysbezorger van den Leeuw te zyn; maar onze fchryver meent dat men met reden mag twyffelen, of 'er zulk eene vriendelyke famenleeving tusfchen dieren van zulk eenen verfchillenden aart plaats hebbe. In den nagt gaan deeze , even als andere foorten van dieren, uit om hun voedfel te zoeken; en men heeft by het opgaan der zonne, en in den tyd, waarin de Leeuw zich naar zyn hol begaf, de Siyah Ghush eii den Jakhals wel eens zien knaauwen op geraamten , met welker vleesch men nfeende dat de Leeuw zich 's nagts te vooren verzadigd had. Dit , en het gerugt , het welk men den Jakhals dikwyls by den Leeuw heeft hooren maaken, zyn de ecnigfle omllandigheden, die ter begunfliginge van dit gevoelen aan dr. Shaw bekend waren. De Jakhals keft alle nagten omtrent de tuinen en vlekken, aazende op wortelen, vrugIII. Deel. K ten  I4<5 Tafereel van Natuur en Konst. ten en krengen. De heer Ray meent dathyde Lupus Aureus der ouden is; maar het fchepfel, het welk Oppianus onder dien naam befchryft, is veel woester van aart. Na den leeuw behooren wy onder de viervoetige wilde dieren, den Tyger te melden, wiens vel geelagtig, en met fraaije zwarte vlekken geteekend is ; zyn hair is kort en ruig, en men agt dat hy in woestheid gelyk is aan den leeuw, zo hy dien in dat opzigt niet overtreft (*)• Dit fchepfel is zeer gezwind, (*) Niettegenstaande de natuurlyke woestheid van den Leeuw, geeven fommige fchryvers ons voorbeelden van zynen edelmoedigen en dankbaaren aart. Vader Mainbourg verhaalt ons in zyne hiftorie der kruistogten , van eenen edelman , die eenen Leeuw van eene gedrogtelyke flang verloste, welke zich'rondom bet ligchaam van het dier gekronkeld had, en hetzelve dood zoude geftoken hebben, indien de edelman haar niet met zyne fpeer doorboord had, De Leeuw, getroffen Roofde hem beweezene vriendelykheid , verzclde zynen weldoender, geduurende deszelfs verblyf in het Heilige Land , even als een hond; en toen zyn verlosfer naar Europa overflak, en de fchipper weigerde den Leeuw aan boord te neemen, zwum het beest het fchip agter na, totdat by, zyne kragten verfpild hebbende, ver-  Barbaryë. Natuürl. Zeldzaamh. 147 «wind, en valt mentenen beiden en beesten aan; maar zyne gewoone manier om zynen roof te grypcn is, dat hy 'er by verrasfing op aanfpringt. Zyne tong is zo feherp als eert vyl, zyn vel is in groote agtinge om deszelfs fchoonheid. en wordt duur betaald omdat het niet zeer gemeen is. De Tygerin heeft, even als de leeuwen, twee ryen fpeenen, en zoogt fomtyds vier of vyf jongen te gelyk. De Arabieren zeggen dat de jongen, by het uitkomen hunner tanden, eene koorts krygen 4 welke doorgaans aan drie van de vier het leeven kost, en dat de dit reden is, waarom 'er thans zo weinige Tygers gevonden worden; Maar het zy dit aan zulk eene ziekte is toe té fchryven; het zy aan eene grooter verfpreidinge der Arabieren, of aan eene gemakkelyker wyze om het wild te dooden, federd de uitvinding der vuur-wapenen, onbetwistbaar is het, volgens onzen fchryver , dat het thans zeer bezwaarlyk zyn zoude, een vyftigfte gedeelte van het aantal der wilde beesten te verfchaffen , het welk men veronderftellen mag verdronk. Doch onze leezers moeten niet denken dat wy voor de waarheid van dergelykc vertellingen willen inftaan. K 2  148 Tafereel van Natuur en Konst. mag dat Africa in den tyd der oude Romeinen heeft uigeleverd. Daar is een dier in Barbaryë, het welk Faadh genoemd wordt, en met den Luipart daarin overeenkomt dat het gevlekt is, maar in andere opzigten van dcnzelven verfchilt; want de huid is niet flegts hooger van kleur, maar ook veel grover; daarenboven is het fchepfel zelf zo woest van aart niet. De Arabieren verbeelden zich egter dat het gefprooten is uit de vermenginge van den Leeuw, en het wyfje van den Luipard. Het aast op doode krengen; fomtyds op wortelen en kruiden, en moet in grooten nood zyn, wanneer het fchaapen of geiten aantast. Het kan derhalven bezwaarlyk voor den Lupus Cervarius der ouden gehouden worden, welke veel wrecder befchreeven wordt. Daar zyn nog twee anderen dieren in dit land, die als de Luipard gevlekt, maar wat donkerer van kleur zyn, en langer en zagter bont hebben. Het eerde behoort tot het geflagt der Katten, is omtrent een derde kleiner dan een volwasfcn Luipard, en kan, volgens den heer Shaw , voor eene foort van Los  Barbaryë. Natuurl. Zeldzaamh. 149 Los of voor den kleinen Tygcr van Oppianus gehouden worden. Het andere heeft eenen kleinen fpitfen kop, met zulke tanden, pooten enz. welke toonen dat het tot het geflagt der Wezels behoort. Het is rond en dun van lyf, en regelmaatig gevlekt met zwarte en witte kringen. Het Paard, zegt onze fchryver, eertyds de glorie en luister van Numidië, is federd de laatfte jaaren in Barbaryë merkelyk verbasterd; of liever de Arabieren hebben eenen weerzin gekreegen van fchoone paarden voort te fokken , dewyl zy vastftelden, dat die nu of dan in de handen der Turkfche krygsöverften vallen zouden. De hoedaanigheden van een goed en wel afgerigt Barbarysh paard, zyn (behalven dat het nooit gaat leggen, en ftil Haat wanneer de beryder den toom los laat) dat het lange treden doet , en , wanneer zulks vereischt wordt , in vollen ren fchielyk ophoudt. Geene andere beweegingen zyn in dat land in gebruik of agtinge, wordende het by de Arabieren voor zeer onbefchaafd gehouden , te draaven of eene telle te loopen. Maar hoe zeer de paarden uit Barbaryë voordeezen in agtinge geweest zyn, thans zegt de doctor K 3 dat  ïjo Tafereel van Natuur en Konst. dat de Egyptifche Paarden den voorrang hebben boven alle anderen, om hunne grootte en fchoonheid, zynde derzelverkleinlïen doorgaans zestien hand palmen hoog, en allen van gedaante zo fraai als de Antelope.. Onder andere aanmerkingen , die de koningryken van Algiers en Tunis betreffen, meldt onze fchryver ook deeze merkwaardige byzonderhcid, dat een Ram of Weer in deeze landen naauwlyks bekend is; want zulke mannetjes van fchapen, die ter behoudenisfe van hun gellagt overtollig zyn, worden doorgaans, wanneer zy den ouderdom van drie maanden bereikt hebben , gelubd. De Mohammedaanen houden het voor eene daad van wreedheid eenige fchepfels te lubben, uitgezonderd die van hun eigen gellagt. Wy zullen vervolgens onze opmerking op eenige vogelen van Barbaryë , gelyk zy door den geleerden reiziger, welken wy zo dikwyls genoemd hebben, befchreeven zyn, vestigen. Een merkwaardig dier onder het gevederd geflagt, is de Houbaara, welke zq zwaar als een kapoen , maar langer van ïyf is. Hy bewoont de tulerite grenzen der woes-  Bakearyè'. Natuurl. Zeldzaamh. 151 woestynen, en aast op kleine kruiden en infektcn. Zyn ligchaam is van eene ligt bruine of geelagtige kleur, overal gefchakeerd met kleine .bruine vlekken, maar de grootfte vederen der vleugelen zyn zwart , en hebben ieder omtrent het midden een wit vlekje. Die van den hals zyn witagtig met zwarte ftreer pen; maar hy is vooral merkwaardig om zyne langte, en omdat hy dien oprigt, wanneerhy getergd of aangevallen wordt. Zyn bek is omtrent anderhalven duim lang en plat, gelyk die van den fpreeuw, en zyne pooten komen in gedaante en in het gemis van den agterften vinger overeen met die van den trapgans. Niets, voegt de doétor'er by, kan vermaaklyker zyn dan deezen vogel, door den havik te zien vervolgen, en dan de verfcheidene listen, van welken hy zich bedient, om zynen vyand te ontfnappen, op te merken. Daar is een vogel, die by de Arabieren Booonk of Lang-hals genoemd wordt, omdat hy in het voortgaan of zoeken naar voedfel, zynen hals ter langte van zeven of agt duimen uitftrekt. Hy behoort tot het gellagt der Butooren, is wat kleiner dan een kievit, heeft korte en dunne pooten, groen van kleur. Zyn K 4' bck  152 Tafereel van Natuur en Konst. bek is mede groen , drie duimen lang , en zweemt in gedaante naar dien van eenen oijevaar. De hals, borst en buik zyn van een ligt geel, maar de rug en het bovenfte gedeelte der vleugelen zyn git zwart. De ftaart is kort, en de vederen van den hals zyn lang en fomtyds 'met wit geftreept. De Osvogel, die omtrent zo groot is, als een wulp, is zeer fchoon, zynde geheel en al van eene melkwitte kleur, uitgezonderd aan den bek en de pooten, die fchoon rood zyn. Doorgaans aast hy in de velden by het rundvee; maar zyn vleesch is niet fmaakelyk en bederft fchielyk, In Barbaryë is eene foort van Lysters, welke door de kostclykheid haarer vederen met reden voorwerpen zyn van algemeene verwonderinge. De kop, hals en rug zyn van een fchoon ligt groen; de vleugels zyn van kleur als die van eenen leeuwerik; de borst is wit en gevlekt als die van eenen lyfier; de fluit is fchoon geel, en dé einden der vecren van de vleugelen en den ftaart zyn van de zelfde kleur. Deeze vogel is niet zeer gemeen, en vertoont zich alleenlyk in de zomer-  Barbaryë. Natüprl. Zeldzaamh. 153 mcrmaandcn , wanneer het de tyd der vy. gen is. De Capfa-musch, zo genoemd naar zekere ftad van dien naam in Tunis, is eene zeldzaamheid, welke onze opmerking niet minder verdient dan eenige andere van die natuur. Zy is omtrent zo groot als de gemecne huismusch, en onthoudt zich in de ftreeken daar dc dadels groeijen. Haare kleur is gelyk aan die van den leeuwerik, uitgezonderd aan dc borst, die wat ligter is, en blinkt even als die van eene duive. Maar het geen in deezen vogel voornaamelyk verwondering verdient, is haar zoet en liefelyk gezang, het welk dat van den kanarie-vogel of nagtegaal, volgens het getuigenis van dr. Shaw, overtreft. Om deeze reden heeft men verfcheidene poogingen aangewend , om haar naar Kairoan, en andere plaatfen des lands over te brengen ; maar men heeft haar altyd zo teer van natuure bevonden, dat zy kwyndc en uitteerde, wanneer zy van den grond haarer geboorte werd afgebragt. Van den Rhaad of Saffaf, vindt men in Barbaryë tweederleie foorten , welker kleinfte K 5 zo  154 Tafereel van Natuur en Konst. zo groot is als een hoen , daar de grootfte byna zo zwaar is als de houbaara, en ook daarin van de kleinfte foort verfchilt, dat zy eenen zwarten kop heeft, en eenen bos donker blaauwe vederen even onder denzelven. Beide foorten hebben eenen witten buik. De rug en vleugels zyn van kleur als een buffel, met bruin gevlekt; maar de ftaart is ligter, en overal geteekend met zwarte dwarsftreepen. Het woord Rhaad beteckent in de taaie des lands donder, en men meent dat deeze vogel dien naam gekreegen heeft, omdat hy, even als onze patryzen in het opfpringen van den grond, groot gerugt maakt. Saffaf, de andere naam, drukt het liaan van de lugt uit, wanneer de vogel begint te vliegen. Een andere vogel, wien even als den Rhaad, de agter-vinger ontbreekt , 'en die de Kitawiah genoemd wordt, bewoont de woestfte plaatfen van Barbaryë, daar de rhaad zich in de vrugtbaarfte deelen des lands onthoudt. In grootte en gedaante gelykt hy naar eene duif, en heeft, even als eenige vogels van dat gellagt, korte gevederde pooten. Zyn lyf is loodverwig van kleur, met zwarte vlekken; aan den buik is hy zwartagtig , en op den itrot  Barbaryë. Natuurl. Zeldzaamh. 155 ftrot is de figuur eener halve maane in fchoon geel. Ieder veer van den ftaart heeft een wit vlekje, aan het einde ; maar de middelften zyn grooter dan de overigen en puntig. Het vleesch is eveneens van kleur als dat van den rhaad ; het is niet aangenaam van fmaak, maar ligt om te verteeren. Onder de zeldzaamer vogels van Barbaryë, zegt onze fchryver, dat wy by het gellagt der Arenden , de Karaburno, eenen aschgraauwen havik, voegen kunnen, die omtrent de grootte van den buzard heeft, met eenen zwarten bek, geele korte pooten, zwartagtigen rug, zwarte pennen aan de vleugelen , en eenen witagtigen ftaart en buik. In Barbaryë is eene foort van Water-hen, met wit gevlekte vleugelen, en donker groene pooten. Zy is kleiner dan het pluviertje, heeft eenen zwarten bek , die anderhalven duim lang is; de buik en borst zyn donker bruin, en de rug is nog donkercr. De ftuit is van onderen wit , en van boven gefchakeerd, met zwarte en witte ftreepen. Nog eenen vogel of twee te noemen, zal tot  ij6 Tafereel van Natüuk en Konst. tot eene proeve wegens het gevogelte van Barbaryë genoegzaam zyn. Onze fchryver maakt gewag van eene foort, welke hy Schopper noemt, die van de grootte eener duive ft'. Hy heeft roode pooten, eenen breedcn, platten bek, die zwart en met tanden gewapend is; zyn borst, buik en kop hebben de kleur van yzer , en op iederen vleugel zyn drie vlekken van blaauw, wit en groen, naast eikanderen. Daar is eene andere foort van Sehopper, wat grooter dan de voorige, maar met eenen kleinen bek, eenen roodagtigen hals, en eenen kop , welke met eene kleine kuif van taangccle vederen verfierd is. Hy heeft eenen witten buik, maar de rug is gefehakeerd met witte en zwarte ftreepen. De vecren van den ftaart zyn puntig, en die van de vleugelen hebben ieder een wit en zwart vlekje naast eikanderen. Het uiterfte einde van den bek is zwart, en de pooten zyn blaauw. Wat de Hagedisfen en Slangen betreft, de meesten derzelven, die wy in ons berigt wegens Egypte befchreeven hebben , zyn ook gemeen in Barbaryë, inzonderheid de Thai- ban>  B/1 rbaryë. NaTUÜRL. ZeLDZA AMH. 157 bannen, eene groote flang, van welker vel dr. Shaw getuigt beurzen gezien te hebben, die meer dan vier duimen middelyns hadden. Dc Zuvreike is eene andere flang, die in de woestynen gemeen, en doorgaans omtrent vyftien duimen lang is ; zy heeft een dun ligchaam, en is, gelyk haar naam fchynt aan te duiden, merkwaardig, omdat zy met groote gezwindheid kan voortfehieten, het geen dr. Shaw doet denken, en wel niet zonder grond, dat zy de Jaculus der ouden is. Maar de kwaadaartiglle van deeze foort van dieren is de Laffah , die minder regelmaatig van ligchaam is dan de laatst befchrecvene flang, en zelden meer dan twaalf daimen langte heeft. De Torrida Dipfas van Lucanus komt zeer we! met deeze overeen, zo wel ten opzigte van den naam, die branden beteekent, als ten opzigte der vergiftige hocdaanigheid. De Taitah is eene andere foort van flang, tusfchen welke en de laffah de Arabieren zeggen dat de zelfde onderlinge afkeer plaats heeft, welken de natuurkenners tusfchen de Chamè-  158 Tafereel van Natour en Konst. chameleon en den adder ftellen; in zo verre dat, indien 'er een droppel van het klamme vogt van de Taitah op de laffah valt , de laatfte terftond in ftuiptrekkingen vervalt, welke genoegzaam onmiddelyk van den dood gevolgd worden. Weinige foorten van Infecten of fchepfelen, welke onder die benaaming doorgaan , zyn dr. Shaw in die deelen van Africa, welke hy doorreisde, voorgekomen, dan zodaam'gen, die reeds door de natuurkenneren befchreeven waren. De fraaifte foort van vlinder is byna vier duimen van het uiterfte van den eenen vleugel tot. dat van den anderen en op eene bevallige wyze overdekt met donker roode en geele flreepen. De uiterften der onderfte vleugelen zyn getand , en eindigen met eenen fmallen ftrook , die eenen duim lang en zeer fraai met geel omboord is. Het geen de fchoonheid van deeze diertjes nog vergroot , is eene inkarnaat-gekleurde vlek naby den ftaart. De zeldzaamfte foort van Adder-bout is een met eenen breeden ftaart, van eene roestige kleur, drie of vier duimen lang, en met vleu-  Barearye. Natuurl. Zeldzaamh.' 159 vleugelen, die helder en gevlekt zyn; maar de doctor zegt dat 'er een andere is van de zelfde grootte , doch meer cylindrisch van gedaante, waarin zy weinig verfchilt van den gemeenen fprinkhaan. Eene Tor, met eenen hoorn, die de gedaante en kleur heeft van eene hazelnoot, vindt men wel fomtyds, maar egter zeer zelden. Haar kop is rondom gekerfd of getand, en haare pooten zyn breed, gelyk die van den molkrekel. Onder de foorten van Sprinkhaanen, welke in Barbaryë gevonden worden , meldt onze fchryver eene, die drie duimen lang is, een bruine kleur heeft, en welker voorde pooten met derkC' hoornagtige klaauwen gewapend zyn. Eene andere foort van de zelfde grootte, en van het gehoornd gellagt, heeft haare bovende vleugels gedreept met een ligt groen, en de vliesagtige gefehakeerd met vleeschkleur , bruin en fcharlaken. Daar is eene derde foort , welke omtrent twee duimen lang is, met vleugelen van een bevallig groen, welker voornaamde kenmerken twee fprieten zyn,  ïöo Tafereel van Natuur en Konst. zyn, die aan het voorhoofd gelyk een paar vederen uitfteeken. Schoon wy elders een berigt wegens de Sprinkhaancn in het algemeen geeven zullen, oordeelen wy het niet ongevoeglyk hier by te brengen, het geen dr. Shaw wegens die verflindende diertjes heeft aangeteekend. Die, welke de doÊtor in de jaaren 1724 en 1725 in Barbaryë zag, waren veel grooter dan onze gemeenc Sprinkhaancn, en hadden bruine vleugels, zynde de pooten en het lyf helder geel. Wanneer de wind eenigen tyd zuidelyk geweest was , vertoonden zy zich eerst omtrent het einde van Maart, en in het midden van April was hun getal zo fterk aangegroeid dat zy op het warmfte van den dag in groote benden famenkwamen, zich als wolken vertoonden , en de zon verduifterden. Omtrent het midden van May begonnen zy naar die deelen des. lands te wyken, welke gefchikt waren om 'er hunne eijeren te leggen , en in de volgende maand kwamen de jongen van tyd tot tyd te voorfchyn. Het was wonderlyk om te zien , zegt onze fchryver , dat zy , zoras als zy uitgebroeid waren, zich verzamelden, en digte drommen maak  Barbaryë'. Natuorl. Zeldzaamh. 161 maakten , die verfcheidene honderd roeden in het vierkant belloegen , in welke zy voorttrokken over boomen , muuren en huizen, "alle planten, die zy in hunnen weg vonden, opeetende, zonder iets over te laaten. Om den voortgang deezer verflindende dieren te fluiten , maakten de bewooners des lands overal in hunne velden en tuinen gragten , welke zy met water vulden: of zy poogden -hen op eenige andere wyze van kant te helpen, door eene groote meenigte hooi, flop, pels of dergelyke brandbaare floffen op hunne aannadering in brand te (leeken. Maar alle -deeze voorzorgen waren vrugteloos; de gragten werden fchielyk opgevuld en de vuuren uitgebluscht door dc zwermen , die eikanderen opvolgden, terwyl de voorfien geene agt op het gevaar fcheenen te flaan, en de agterflen 'er zo digt aan volgden, dat de terugwyking onmooglyk was. Nadat eene vaft deeze benden eenen dag of twee in beweeging geweest was, waren 'er reeds anderen uitgebroeid, om de naleezing te doen,welke zy kragtdaadiglyk deeden; de jonge takken en den bast zelfs van zodaanige boomen afknaauwende , die te vooren flegts met verIII. Deel. L lies  i62 Tafereel van Natuur en Konst. lies van vrugten en bladeren waren vry ge* bleeven. Op deeze wyze leefden zy byna eene maand op de overblyffels van' alles wat groen en fappig was, totdat zy hunnen volkomen wasdom bereikten , en, door hunne vellen af te werpen , hunnen ftaat van worm verlieten. Om zich tot deeze verandering van gedaante te bereiden, hangen zy met hunnen agterften poot aan eenen draad, tak of hoek van eenen fteen, of aan iets dergelyks; door eene golfwyze bevveeginge, welke zy by die gelegenheid gewoon zyn te maaken, vertoonen hunne hoofden zich dan het eerst, en kort daarna hunne ligehaamen. De gantfche gedaantewisfeling loopt in zeven of agt minuuten ten einde, waarna zy een weinig tyds in eenen kwynenden Haat blyven liggen; maar wanneer hunne vleugels door de lugt en zonne hard geworden waaren, en de vogtigheid, die by het uitfehudden hunner vellen, overbleef, opgedroogd was, keerden zy weder tot hunne eerfte gulzigheid, met vermeerderinge van kragten en vlugheid. Zy bleeven egter niet lang in dien ftaat , maar verfpreidden zich hier en daar, even als hunne voorzaaten, om hun-  Barbaryë. Natdurl. Zeldzaamh. 163 hunne eijeren te leggen, en voor nieuwe afflammelingen plaats te maaken. Deeze infekten , zegt de doctor, zyn > wanneer men ze met zout befprengt en droogt, niet ongelyk aan onze fteur-krabben. Het ftond den Jooden vry die teeeten; en Ludolphus heeft eene verhandeling gefchreeven , waarin hy poogt tc bewyzen dat de kwakkels, met welken de Ifraëlieten in de woeftvne gevoed werden, Sprinkhaanen waren. ■ Het Scorpioen , vervolgt onze fchryver , eischt, uit hoofde van zyne fchadelyke hoedaanigheden , na den fprinkhaan onze opmerking. Eenige Scorpioenen zyn lang en dun ; andere rond en dik; maar allen hebben zy eenen ftaart, uit zes leden beftaande, niet uit zeven, gelyk fommige oude fchryvers beweerd hebben. De Scorpioenen aan deeze zyde van 't gebergte Atlas zyn niet zeer fchadelyk , dewyl derzelver fteeken flegts van eene ligte koortfe gevolgd worden , en de pyn, daardoor veroorzaakt, terftond vermindert , wanneer men een weinig Venetiaanfche triakel op de wonde legt. Maar die L 2 van  ï64 Tafereel van Natuur en Konst. van Zaab en van de meeste andere deelen der woestynen, zyn niet flegts grooter en donkerer van kleur, maar hun vergif is ook kwaadaartiger en dikwyls doodelyk. De beet van den Boolakaz of Rhax is van de zelfde vergiftige natuur; en men reekent dat 'er jaarlyks twintig of dertig menfchen, door de beeten van dit dier en van den Leffah omkomen. De wyze om den beet van deeze fchepfelen te geneezen, is, dat men het gebeeten ge-* deelte brande, of eene diepe infnyding maake, en het vleesch rondom de wonde wegfnydc. Somtyds wordt de lyder in heet zand, of in eenen heet gemaakten put tot aan het hoofd toe begraaven. Wanneer men geen groot gevaar befpeurt, bedient men zich alleenlyk van heete asch , of van het poeder van Alhenna, met twee of drie dunne fneedjes van eene uijen, welke als een pleifier op het gebeeten deel gelegd worden. Onze fchryver hoorde nooit dat men gebruik maakte van Olyf-olie, welke onlangs bevonden is een kragtig hulpmiddel tegen de beeten van ad-  Barbaryë. Natuürl. Zeldzaamh. 165 ■adders te zyn , wanneer zy warm over de ■wond geftreeken wordt (*). Van (*) Hiervan vinden wy in de Philofophical Tran-faStions verfcheidene voorbeelden gemeld , inzonderheid dat van William Olivier en zyne vrouwe , die met het vangen en verUoopen van Adders hunne kost wonnen, en aanbooden om zich van alle Adders, die men hun zoude aanbrengen te laaten byten, vertrouwende op de kragt van zeker geneesmiddel , het welk .zy by toeval, onder het beproeven van verfcheidene dingen ontdekt hadden, en alleen bettond in olie van Olyven. Op den iftcn van Juny des jaars 1734, werd de gemelde William Olivier, in tegenwoordigheid van veele menfeben, gebeeten door eene oude zwarte Adder, die iemand van het gezelfchap met zich gebragt Jiad; de beet gefchiedde in het lid van den duim aan de regterhand, zodat 'er droppels bloeds uit de wonde kwamen. Terftond zeide hy eene geweldige pyn te gevoelen, boven aan zynen duim en aan zyne armen, nog voordat de Adder van zyne hand was los gemaakt, en kort daarna gevoelde hy eene pyn, alsof hy zich brandde. Binnen weinige minuuten begonnen zyne 00gen zich rood en vuurig te vertoonen, en zeer fterk te loopen; en in minder dan eene halve uur vond hy dat -het vergif eene prikkelende pyn in zyn hart verwekte, welke verzeld was van misfelykheid en kortaemigheid. illierop brak hem het klamme zweet uit, en kort daarna begon zyn buik te zwellen ; hy had zwaare pyn in L 3 zy-  166 Tafereel van Natuur en Konst. Van de Adders gefproken hebbende , zal het niet ongevoeglyk zyn, dat wy die foort van zynen rug, en begon fterk te braaken en af te gaan. Geduurendc deeze toevallen betuigde hy , dat hy verfcheidene minuuten agtereen , zyn gezigt tot tweemaal toe was kwyt geweest, maar dat zyn gehoor hem fteeds was bygebleeven. Hy zeide dat hy in zyne voorige proeven nooit langer gewagt had, met gebruik van zyn geneesmiddel te maaken, dan totdat hy de uitwerkfels van het vergif aan zyn hart gewaar werd; maar toen, genegen om her gezelfchap volkomen te voldoen , en zich op de olie , welke hem nooit bedroogen had, verlaatende, Helde hy zulks uit, totdat hy geheel ongefteld en byna in zwym gevallen was. Omtrent eene en eene vierde uur nadat hy gebeeten was, werd 'er een komfoor met geglommen kooien binnen gebragt, waarover zyn arm zo digt als hy het veelen kon , gehouden werd , terwyl zyne vrouw de olie, welke dr. Mortimer met zich gebragt had, opdat men verzekerd zyn mogt dat zy onvervalscht was, met haare hand 'er in wreef. Door dit middel bedaarde de pyn fchielyk, fchoon de zwelling niet merkelyk verminderde ; daar volgden flerke braaking en afgang, met eene zagte en onafgebrokene pols, zodat de ger.eesheeren , die tegenwoordig waren , goedvonden hem eenige hartfterkingen in te geeven, waarby hy egter piet veel baats vond, maar het drinken van een glas of  Barbaryë'. Natüurl. Zeldzaamh. 167 van Slangen befchryven, welke niet flegts berugt zyn , om de ongemcene venynigheid haa- of twee olie, fcheen hem wat te verligten. In deezen gevaarlykcn ftaat werd hy te bedde gebragt, wordende zyn arm nogmaals over geglommen kooien geftoofd; maar wanneer hy over zynen rug en buik bleef klaagen, gaf de doftor te raad dat zyne vrouw die met heet gemaakte falade-olie wryven zoude, het welk zy deed, waarna hy verklaarde onmiddelyk baat te vinden , terwyl ook zyne braaking en afgang fchielyk verminderde. Hy viel vervolgens in ce.ien gezonden flaap, die door luiden, welke hem kwrmen zien en ondervraagen, tot omtrent twaalf uuren, telkens werd afgebroken, na welken tyd hy geftadiglyk (liep tot 's anderen daags 's morgens ten vyf of zes uuren, wanneer hy ontwaakte, en zich zeer wel bevond. Op den 3den van Juny was zyn arm nog gezwollen, en vertoonde zich rood met gcele vlekken; maar hy had dien volkomen tot zyn gebruik, zo wel als zyne vingers, zonder dat 'er eenige pyn of ftyfheid overig was. Deeze Adder-vangers zeiden ondervonden te hebben dat hun geneesmiddel ook van kragt was voor koeijen, paarden en honden, tien uuren nadat zy gebeeten waren; maar dat zy voor zichzelven, dewyl zy dikwyls gebeeten werden, altyd eene fles met falade-olie by zich hadden, en de wond terftond bevogtigden. Indien de beet in de hiel gedaan was, maakten zy de 1 4 6«W-  i68 Tafereel van Natuur en Konst. haarer beeten, die allergevaarlykst zyn, maar ook om de groote nuttigheid van haar vleesch in de geneeskunde. Dit merkwaardig gedierte heeft den grootflen en platften kop van alle foorten van flangen. Deszelfs muil is niet ongelyk aan dien van een zwyn , en heeft zestien kleine onbeweegbaare tanden in iedere kaak, behalven twee groote , fcherpe en holle hondstanden aan weêrzyde van de bovenkaak, die de werktuigen zyn, waarmede het kwaad gedaan wordt. Deezen zyn buigzaam en van leden voorzien; gemeenlyk worden gamfchc kous met de olie nat. Tndien in den vinger, het welk meest gebeurde, gooten zy een weinig olie in dien vinger van hunnen handfehoen , welken zy weder aantrokken , en dus nimmermer eenig ongemak gevoelden, zelfs niet zo veel alsof zy van eene bye geftoken waren. De proef werd in het ftadhuis van Windfor. in tegenwoordigheid van dr. Derham, dr. Waterland , de geneesheeren, heelmeefrers en apotheekers van die ftad, en in het byzyn van verfcheidene aanzienlyke heeren in de nabuurfchap, met den zelfden man genomen; alle de u'twerkfels van eenen Adderbeet volgden 'erop, en men maakte met dit goed gevolg, het welk men Zich beloofde, gebruik van het hulpmiddel.  BVRBARYE. NATUURL. ZüLDZAAMH. 1Ö9 den zy plat langs de kaak gelegd , en niet opgeligt dan wanneer het dier byten wil. De wortels dier tanden zyn omzet met een klein blaasje, bevattende een geel, onfmaakelyk, flymagtig vogt, het welk het vergif is. Het dier is omtrent eene halve elle lang en eenen duim dik; het heeft maar eene ry tanden, daar andere 'flangen 'er twee hebben; en het ligchaam is niet Hinkend, fchoon de inwendige deelen van andere flangen , eenen ondraaglyker Hand van zich geeven. De Adder kruipt langzaam en loopt nooit gelyk de overige foorten van flangen, maar zy is gezwind genoeg om te byten , wanneer haar eenige terging wordt aangedaan. De fchubben van den buik hebben de kleur van wel gepolyst Haal, en de rest van het ligchaam is aschgraauw, gefpikkeld met bruinagtige vlekken. De Adder baart leevende jongen; zy brengt die in dunne vellen bewonden voort, welke op den derden dag openbreekcn en haar in vryheid Hellen. Gemeenlyk baart zy 'er twintig na eene dragt, maar nooit meer dan dagelyks eene. Plinius, Galenus en meer anderen der ouden, meenden dat de jongen haare moeder onder de verlosfing doodden ; maar deeze is de cenigfte dwaaling niet, in welke l 5 w  170 Tafereel van Natuur en Konst. zy ten aanzien der Adderen vervallen zynwant zy Helden dat zy kevers, fchorpioenen, en andere diertjes aten , en dat hun vergif om die reden zo gevaarlyk was. De fchryvers zyn het ook niet eens ten aanzien der wyze , op welke de Adder haar vergif overbrengt. Redi en Charras, die beiden fraaije Hukken over dat onderwerp gefchreeven hebben, verfchillen in hunne Hellingen zeer veel van elkanderen. Redi beweert dat al het vergif van het dier in het bovengemelde kleine blaasje bevat is, onder aan de twee honditanden, waaruit, onmiddelyk op den beet, het geelagtig vogt in de wonde gefpooten wordt , alwaar het , zich met het bloed en andere vogten vermengende , de vreeslykfte toevallen veroorzaakt. Charras beweert integendeel dat dit vogt in het geheel niet vergiftig is, en zegt dat hy het aan duiven gegeeven heeft, zonder dat zy 'er eenig ongemak van kreegen; dat hy dè adder-beeten doodelyk voor dieren bevonden heeft, zelfs nadat het blaasje geheel was weggenomen; en eindelyk voegt hy 'er by dat het vergif in de aangehitfte geesten der Adder jnoet gefield worden , welke zy onder het hy-  Barbaryë. Natcurl. Zeldzaamh. 171 byten uitademt, en die zo koud zyn, dat zy het bloed doen verllyven, en deszelfs omloop (luiten. Deeze tegenftrydige Hellingen worden beiden door veele wel beweezene proeven aangedrongen ; maar het gevoelen van Redi wordt meest gevolgd, als best overeenkomende met de werktuiglyke gefleltenisfe der deelen. Dr. Mead houdt het voor waaragtig, en voegt by het berigt van Redi, dat het vergif der Adder van het bloed wordt afgefcheiden door eene klier, die agter het oog ligt, vanwaar eene buis loopt, die het vergif in het blaasje aan ■ de tanden brengt. Hy merkt aan dat deeze tanden uitgehoold zyn, om het vergif in de wonde te kunnen brengen , fchoon derzelver holte niet tot aan boven toe loopt, maar een weinig laager in eene fcheur eindigt, waaruit het vergif komt. Galenus zegt dat de kwakzalvers in zyne dagen die fcheuren der tanden digt maakten, waarna zy zich gerustelyk door Adders lieten byten. GEWASSEN EN DELFSTOFFEN. De Cicer wordt in Barbaryë flerk aangekweekt , en is 'er zeer in agtinge. Deeze foort  572 Tafereel van Natuur en Konst. foort van peulvrugt wordt, wanneer zy gedroogd is, hoog gewaardeerd , en verfchaft dan een aangenaam voedfel aan luiden van allen ouderdom en rang. Tot dat einde zyn 'er byna in alle ftraaten van de ooflerfche Heden , koperen pannen en ovens, en de wyze om haar te droogen fchynt zeer oud te zyn. Wanneer de Cicers gedroogd zyn , draagen zy den naam van Lebleby, en fommige fchryvers hebben ze voor den duiven-drek, waarvan in de fchriftuure by de belegering van Samarië gefproken wordt, gehouden. Het is zeker, zegt dr. Shaw, dat deeze peulvrugt aan ■het eene einde puntig is, en gedroogd zynde ■eene aschgraauwe kleur aanneemt; en dewyl de eerfte byzonderheid aan de gewoone figuur, de tweede aan de kleur van duivendrek beantwoordt , fchynt de onderftellmg niet geheel ongegrond te zyn. In Barbaryë is eene kleine Pinkfternakcl, vry wat gelykende naar eene raap, met vezelagtige wortelen , welke zulk eenen aangenaamen finaak heeft dat zy veel gezogt, en by het gewigt verkogt wordt. Behalven onze gemeene tuinvrugten, heeft men 'er Kalal>asfen, en verfcheidene andere foorten van ge-  Barbaryk. Natuurl.Zeedzaamh. 173 gewasfen , welke dienen op de foupen en ragouts fmaakelyk te maaken; wy behooren ook den Koriander niet te vergeeten , welke van veel gebruik is in de fpyzen,die de Mooren toebereiden. Bloemkool komt in Barbaryë tot zulk eene volkomenheid , dat dr. Shaw verhaalt verfcheidene kooien gezien te hebben , die zeer wit, vast en digt waaren, en omtrent eene roede of meer in den omtrek befloegen. De müskus-Meloenen zyn weinig beter van fmaak dan de onzen, maar Watermeloenen overtreffen allen, die in de noordclyke ftreeken groeijen. Deeze laatfle foort fchynt voor de zuidelyke landen , door de Voorzienigheid gefchikt te zyn, dewyl zy-een koel verfrisfehend fap geeft, dorst verflaat, in hecte kootfen van dienst is; en dus een middel verfchaft om de ongemakken', waaraan men in die heete landen is blootgcfteld;, merkelyk te verzagten. Wy hebben reeds een bcrigt wegens den Palm-of Dadel-boom gegeeven, die in Barbaryë zeer menigvuldig is; het is daar de gewoonte by luiden van fatfoen hunne gasten, welke zy by dc eene of andere gelegenheid noodigen, te onthaalen met den honig, gelyk zy  174 Tafereel van Natuur en Konst, zy dien noemen, van den Dadel-boom. Deo ze verzamelen zy door de kruin van eenen der fterkfte boomen af te houwen , en het bovenfte van den ftam tot eene foort van kom uit te holen. Wanneer het fap dan opklimt, blyft het in deeze kom, ten minften in de hoeveelheid van eene gallon daags, geduurende de eerfte week of de eerfte veertien dagen; 'nadien tyd wordt de hoeveelheid dagelyks minder; en na verloop van zes weeken of twee maanden is al het fap uitgeloopen, de boomen droog geworden, en nergens goed toe dan om verbrand of vertimmerd te worden. Dit vogt, het welk geiler zoet is dan honig, heeft de dikte van eene dunne ftroop, maar wordt welhaast wrang en lymagtig, verkrygende eene bedwelmende hoedaam'gheid; maar overgehaald zynde, verfchaft het eenen fmaakelykcn geest. In de woestynen van /Barbaryë is zekere heefter zeer gemeen, die de bladeren, ftcekels en vrugten van den Jujeb heeft, alleenlyk met dit onderfcheid, dat de vrugt ronder en kleiner is, en dat de takken zo fcherp en krom niet zyn. Deeze vrugt is in groote agtinge , en wordt in de zuidelyke ftreeken der ko-  Barbaryë. Natuurl. Zeldzaamh. 175 koningryken van Algiers en Tunis op de markten'verkogt. In deeze koningryken heeft men eene foort van Abrikoos , doorgaans de gedaante en grootte van eenen perzik hebbende, en ook de zelfde eigenfchap dat zy niet van den (teen afwykt. Het eeten van dezelve is egter niet van eenig nadeelig gevolg, daar de gemeene Abrikoos zeer gevaarlyk is, dikwyls koorden en pynen in de ingewanden verwekt, en met eenen naam genoemd wordt, welke zo veel beteekent als moorder der Christenen. Men heeft 'er twee of drie foorten van Pruimen'en Kersfen, maar geene derzelven is 'er in overvloed of lekker. De Kers is 'er eertyds zo hoog in agting geweest, dut zy nog heden den naam van de koninglyke beeziè' draagt. Hunne Perzikken zyn grooter en beter van fmaak dan de onzen ; weegen , behalven dat zy ongemeen fmaaklyk zyn, gemeenlyk tien oneen. Hunne granaat-appelen hebben drie of vier duimen middellyns en zyn een pond zwaar. Wy behooren ook niet te vergeeten melding te maaken van hunne fteekelige Peer, zynde de vyg der Christenen genoemd, misfchien omdat zy, gelyk dr. Shaw meent, oor-  176 Tafereel van Natut.tr en Konst. oorfpronglyk uit Europa is gebragt geworden. Veele huisgezinnen leeven van dezelve geduurende de maanden Augustus en September, fchoon men niet weet dat zy ooit eene bloedkleur aan de pisfe geeft,gelyk men zegt dat zy in America doet. De Okker-noot en Olyfboom worden doorgantsch Barbaryë voortgeplant , maar de Hazelaar, Kruisbeezië en Aalbeezië, worden naauwlyks in dat land gevonden. In de jaaren 1723 en I734rigttendefprink* haanen, grootte verwoestingen aan onder de wyngaarden van Algiers; voor dien .tyd, zegt onze fchryver, behoefde de wyn , die daar gemaakt werd, in zuiverheid en fmaak voor de beste Avynen niet te wyken ; en fchoon dezelve nu merkelyk verminderd is, kan hy egter den wynen, die Spanje of Portugal verfchaft, den voorrang betwisten. De Citroenen Oranje-appelboom, en vooral de eerstgemelde , hebben telkens vrugt of bloeifems; maar de Cinaas-appel is geen inbooreling van deeze landftreeke, en draagt alleenlyk vrugt omtrent het einde van den herfst. Onder de DelfltofTen van Barbaryën zyn wev-  Barbauyë! Natuurl.Zeldzaamh. 177 weinige zeldzaamheden. Men vindt 'er mynen van Yzer , Koper en andere metaalen. Naby Algiers en Bona ligt, volgens het berigt van onzen fchryver , even onder den grond , een zagte Steen, die dikwyls met goud, gelyk aan klatergoud , overdekt is ; terwyl de (lof, die in de fpleeten gezien wordt, naar zilver gelykt. Dc gemecne Keifteen , die in de meeste landen overvloedig is, wordt in fommige deelen van Barbaryë zo zelden gevonden, dat onze koopvaardyfehepen dikwyls eenigen derzelven tot ballast ingenomen, en die te Algiers vry duur verkogt hebben. Behalven de gemeene aarde van Algiers, zyn 'er twee of drie foorten van Pyp- of Pottebakkers-aarde , welker eerfte onder het branden doorgaans rood wordt. Volders-aarde wordt 'er ook dikwyls in grooten overvloed opgegraaven , waarby wy de Steatites of Zeep-aarde voegen moogen , welke in de baden van veel gebruik, en zeer in agting is, omdat zy het vel fchoon en zagt maakt. Lac Lunae, of witte Steen-mergel, die door dc Arabieren fomtyds als een bloedftempend middel III. Deel. M ge-  173 Tafereel van Natuur en Konst. gebruikt wordt, ligt doorgaans in de fpleeten van fommige rotfen in een gedeelte der landftreeke; en in een ander gedeelte vindt men eene harde foort van Almagra of Spaanfchen Bolus. De Selenites of Maan-fteenen verfpreiden zich fomtyds over gantfche morgens der bosch- en bergagtige ftreeken, en een doorfchynende geelagtige en vlecschkleurde Pleiner, zet zich fomtyds in dunne koeken, op eenige rotsagtige deelen des lands. Deezen pleifter fyn fïootende , vindt men dikwyls eene meenigte naar goud gelykende knopjes van eene regelmaattge gedaante; doch dc naar goud gelykende Marcafieten of Vuur-fteen zyn onrcgelmaatig van gedaante, welke dikwyls gelyk is aan die van het darmfcheel, van dc nieren of andere dergelyke dingen. Het Yzer in het koningryk van Algiers is wit en goed, maar wordt niet in groote meenigte gevonden. Eenige bergen hebben eene ryke en zwaare erts, met een mengfel van vermiljoen, maar 'er zyn, volgens het geen men dr. Shaw bcrigtte, geene mynen geopend. Daar zyn ryke Lood-ertfen, waaruit eene  Barbaryë. Natuurx. Zeldzaamh. 179 eene groote meenigte van dat metaal zoude kunnen gehaald worden , indien 'er beter fchikking omtrent de mynen plaats had. De wyze waarop de erts gezuiverd wordt, is dat beurteling laagen van ertfe en hout op eikanderen gelegd worden, en dat de ftapelin brand geftoken wordt; door welk middel men uit honderd ponden ertfe dikwyls tagtig ponden metaals krygt. De regeering van Algiers en Tunis ziet de Zilver-en Kopermynen der Tingitaniè'rs met wangunfiige oogen aan, fchoon onze fchryver meent dat by verdere navorfchingen en proeven in dc bergen der gemelde plaatfen, de zelfde Delfftoffen , inzonderheid koper , zouden gevonden worden: want in den berg van Fernan zyn groote bedden van zwaare fieenen, geheel met'groene uitfpruitfels overdekt, en dr. Shaw had een brok uit die plaatfe, het welk verfcheide korrels tin fcheen te bevatten. De berg Tmolga heeft ook overvloed van fieenen van de zelfde hoedaanigheid , die naar alle waarfchynlykheid zeer fterk met Koper, bezwangerd zyn. Ma BRON-  i8o Tafereel van Natuur en Konst. BRONNEN, HOLEN, ENZ. Schoon Barbaryë, over het algemeen genoHomen, maar maatiglyk voorzien is van Waterbronnen , zyn 'er eenige , die om haare hoedaanigheden merkwaardig zyn. Naby het dorp Elhamma, op de grenzen van Tunis, is eene heete Bron, welker water, door middel van eene waterleidinge, naar de gemelde plaats gebragt wordt. Maar het is zo warm en met fulfer bezwangerd, dat het naauwlyks drinkbaar is , voor dat het vier-en-twintig uuren aan de lugt is blootgeftcld geweest. Deeze heete baden, over welke kleine lootfcn gemaakt zyn, waar onder men voor de lugt befchut is, worden door dc bewooncren van alle dc deelen des koningryks veel bezogt. Een derzelven wordt het Bad der Melaatfchen genoemd , en beneden dat bad ftaat het water ftil , cn maakt eenen poel , die misfehien het Meir der Melaatfchcn is, waarvan by Leo gefproken wordt. Het water van deeze Bronnen is ongemeen helder en zagtop de tong. Naby de ftad Conftantina, in het koningryk Al-  Barbaryë"Natuurl.Zeldzaamh. i8r Algiers, is eene zeer heete bron, en niet ver van denzclven eene andere, die verbaazend koud is, met een ftcenen gebouw, hetwelk van ftandbeelden en andere fieraaden voorzien is. Het volk daaromtrent , zeer onkundig zynde, is van begrip dat deeze plaats eene fchoo-I geweest is, welker meeltere en leerlingen zeer ondeugend waren* en in deeze ftandbeelden veranderd werden. En dit is het cenigfte bygeloovig gevoelen niet , het welk daar, inzonderheid onder de vrouwen, ingang gevonden heeft. Wan* onder deeze Bronnen wordt eene groote meenigte van Hakken uitgebroeid , welke de marabbuts, eene foort van bezweerendc priesteren, die zeer in agting zyn, den bewooneren hebben wys gemaakt, dat zeer kwaadaartige duivels zyn, die hun allerlcie nadeden poogen toe te brengen, door hun hevige koortfen en andere ongemakken te vcroorzaaken; nimmer laaten de marabbuts na met de bygcloovigheid van dit arme volk hun voordeel te doen. In de zelfde provintie van Conflantina, plaatst dr. Shaw andere heete Bronnen, dc ftille of betoverde Baden genoemd, gelegen op eenen laagen grond, die van bergen omM 3 xingd  182 Tafereel van Natuur en Konst. ringd is. De wateren van deeze Bronnen zyn van eene ongemeene hette, en op eenen kleinen afftand zyn 'er andere, die in vergelykinge niet minder koud zyn; mjsfchien zyn zy wel de zelfde, waarvan wy zo even gefproken hebben. Wy kunnen over de hette van deeze Sulférbronnen oordeelen, uit het geen de doctor zegt, naamelyk dat 'er een groote fchaapen-bout in een vierde gedeelte van eene uure zeer murw in zal gekookt worden; en uit het geen hy verder aanmerkt, te weeten, dat de rotsagtige grond, over welken het water loopt, fomtyds honderd voeten agtereen ontbonden wordt. Wanneer de zelfftandigheid der rotfe zagt en eenpaarig is, dan geeft het water , door aan alle kanten gelyk te drukken, haar de gedaante van kegels of halve ronden, die omtrent zes voeten hoog, en genoegzaam even groot van middellyn zyn, welke de Arabieren CO voor zo vee* O Men moet aanmerken dat Barbaryë bewoond is van driederleie volkeren van Mooren, naamelyk Turken en Arabieren, welke laastgenoemden in tenten leeven, terwyl hun rykdom meestal beftaat in hunne runderen. De Mooren worden onderlcheiden in witte en zwarte.  Barbaryë. Natuurl. Zeldzaamh. i 83 veele tenten hunner voorzaaten houden, die in fteen veranderd zyn; maar wanneer deeze rotfen, behalven haare zagte krytagtige ftoffe, eenige Iaagen van harder zelfftandigheid, die zo gemakkelyk niet kan ontbonden worden, bevatten, dan ziet men , naar maate van de weêrftandbiedinge, welke het water ontmoet, verwarde figuurcn en afbeeldingen, die door de Arabieren onderfcheiden worden in fehaapen, kameelen en paarden; ja zelfs in mannen, vrouwen en kinderen, welke zy meenen dat een diergelyk noodlot als hunne woonplaatfen ondergaan hebben. Het geluid, veroorzaakt door het trappen der paarden op den grond , omtrent deeze Bronnen, maakt het waarfchynlyk dat dezelve van onderen hol is; en onze fehryver meent dat de onderaardfehe lugt , telkens door deeze Bronnen eenen doortogt vindende, die mengeling van fchelle, morrende en zwaare geluiden maakt, welke, naar de (treek des winds en de beweeging der uitwendige lugt, langs het water voortrollen. De Arabieren beweeren dat deeze geluiden de muziek van fpooken zyn, welke zy meenen dat hun verblyf in het byzonder in deeze plaatfe M 4 hou-  184 Tafereel van Natuur en Konst. houden, en de voornaamfte werkers zyn in alle deeze ongemeene verfcbynfelen. De doctor maakt gewag van 'eene andere zeldzaamheid , welke uit de hoedaanigheid des waters van deeze Bronnen voortkomt, welke is dat dc krytfteeu, tot een fyn onhandelbaar poeder ontbonden, en vervolgens door den ftroom meêgefleept zynde, zich zet aan dc zyden van het kanaal, ja fomtyds aan de oevers der Bronnen zeiven, of kleeft aan takken ftroo en andere ligehaamen, welke hy m zynen weg ontmoet, alwaar hy onmiddelyk hard wordt, en famenfehict tot eene heldere vezelagtige zclfftandigheid, vormende zich ten zelfden tyde tot verfcheidene glinfterende figuuren en fchoone kriftallen. Behalven de reeds opgetelde, zyn 'er nog verfcheidene andere mineraale Bronnen in het koningryk van Algiers cn in andere deelen van Barbaryë, die of maatig warm en gefchikt zyn om 'er in te baaden, of tot dat einde te heet bevonden worden. Dr. Shaw heeft ons ook de naamen van verfcheidene Bronnen en Rivieren opgegeeven, die of zeer zoutofbraksgtig zyn; en egter houden de Arabieren door een  Barbaryë. Nattjürl. Zeldzaamh. 185 een lang gebruik of gewoonte, vry veel van den fmaak van het water. Hierby moogen wy de Zoutputten van Arzen voegen,-die omtrent zes mylen in den omtrek bcflaan, en zich des winters als een groot meir vertoonen , maar deS zomers droog zyn , dewyl het water dan in dampen vervliegt, en het zout gekriftalhzecrd overblyft. In dc provintie van Ducala, in het ryk van Marocco, is eene ftad, Maitbir genaamd, op eenen berg van den zelfden naam gelegen , berugt door haare honderd Putten, of liever Holen, die in de harde rotfezyn uitgegraaven, en waarfchynlyk gefchikt waren tot magazynen om 'er koorn in op te leggen , waar men voorwendt, dat het honderd jaaren lang kan goed blyven (*). Het (*) Het is zeker dat tarw , bchoor'yk behandeld zynde, zelfs langer kan bewaard worden. Tot dat einde moet zy eerst om de veertien dagen met e?nen fchop van plaats tot plaats vetfehooven worden , waarmeê men zes maanden lang moet aanhouden, en het welk vervolgens nog langer eens in de maand gefchiedeq moet. Wanneer het ftof en andere onreinighederi door deeze liandelvvyze weggeraakt zyn, en het koorn van M 5 des"  186 Tafereel van Natuur en Konst. Het gemeen is egter van begrip dat zy eenigen fehat bevatten, en laaten zich daarom met deszelfs vuurige deeltjes gezuiverd is, kan het zo lang bewaard worden als men goed vindt,-mids dat het dak der koornfchuure van eene aanmerklyke hoogte, en alIe vogtigheid uitgeflooten is. Maar om den kwaaden invloed der lugt VOor te komen, en alle ongedierte buiten te houden, is het kragtigfte middel een weinig ongebluschte kalk op het koorn te ftrooiien, en die met water te befprengen, waardoor 'er eene foort van korst, die twee of drie duimen dik is, op komt. Uit de gedenkfehriften van de Koninglyke Akademie der Weetenfehappen loeren wy dat , in den jaare 1707, in de citadelle van Mcntz eene koornfehnur ontdekt is, waarin het koorn in den jaare IS78 werd opgelegd, en dat men van hetzelve zeer goed brood gebakken heeft. In het kafteel van Sedan, in Champagne, werd den abt de Louvois.cen koorn-hoop aangetoond , die daar honderd-en-tien jaaren gelegen had, niettegenftaande de vogtigheid der püatfe, her. koorn in het eerst ter hoogte van agttien duimen had doen opfchieten. Deeze fcheuten vielen, toen zy ftierven en verrotten, liet geen door gebrek aan lugt we] haast gefchiedde, op het koorn, waaruit zy voortfprooten , neder, en uit dit mcngfel omftond eene vry dikke korst , die droogde en hard wierd , en het overig gedeelte van den hoop bewaarde. Eenig brood van deezen hoop ge-  Barbaryë. Natuüul. Zeldzaamh. 187 met touwen neer, met ligten in hunne handen, om denzelven te vinden, maar wy verneemcn niet dat ten dien opzigte immer eenige ontdekking gedaan is. Deeze Putten, gelyk zy genoemd worden, beftaan uit verfcheidene verdiepingen onder eikanderen , welker laatfte zeer groot is, en uitloopt in verfcheidene holligheden , waarin Bronnen van versch water zyn. Dewyl 'er veele bogten en draaijen in deeze holen zyn, zegt men dat zy, die 'er in komen, dikwyls verloorcn raaken , inzonderheid, wanneer het by toeval gebeurt dat hunne ligten uitgaan. Dit zegt men dat het geval was van zekeren waaghals, die egter het geluk had van te ftruikelen over een dier, dat zich in die onderaardfche plaatfen onthield, en hem door eenen natuurlyken doorgang in de rots bragt, welke in een dik bosch aan den voet van den berg eene opening had. Op het ontdekken deezer nieuwe openinge vloeide het volk famen , met de flambouwen, om naar den vermeenden fchat te graaven; maar in plaatfe van dien te vinden , ontdekte men eenige verfche bronnen, die gebakken, werd naar liet Franfche hof gezonden, ca gaf daar zeer groote voldoening.  i88 Tafereel van Natuur en Konst. die dc gantfche plaats met water vervulden. VOORNAAMSTE KONSTEN, HANDWERKEN, ENZ. De wyze om Marroquin of Leder van Morocco te bereiden, waarvan wy reeds gefproken hebben (*), is eene van de voornaamfte handwerken in Barbaryë. Tapyten maaken eenen aanmerkelyken tak van den koophandel en de konstwerken van dat land uit. Zy worden van ruwer ftoffen gemaakt, en niet zo fraai bewerkt als die van Turkyë; maar dewyl zy beterkoop en zagterzyn, worden zy ook meestal meer gezogt. Te Algiers en Tunis worden Fluweelen, Armozynen, en verfcheidene foorten van Zyden Stoffen geweeven; in alle plaatfen deezer koningryken , wordt eene grove foort van Linnen gemaakt, maar 2 Tafereel van Natuur en Konst. ecrstgcmeldcn zyn 'er zo fehaarscii, en worden binnens lands zo wel gefleeten , dat Koorn voor de voornaamfte of eenigfte waar, die uitgevoerd kan worden, te houden is. Voordeezen zyn door de Engelfche kooplieden in fommige jaaren wel eens zeven- of agtduizend tonnen Olie uit deeze ryken afgefehecpt; maar de Olie is nu onder de inwooners zeiven zo gewild, dat de Algerynen zelden dulden, dat zy den Christenen wordt toegezonden. Zy wordt egter in grooter meenigte naar Tunis én Sufa vervoerd; maar dan ftaat het den Moorfchen kooplieden alleen vry om ze op te koopcn, onder uitdrukkelyk verband dat zy dezelve naar Alexandriè', Damiaten, • of eenige andere haven onder het Ottomanfche gebied zenden zullen. Daar is eene aanmerking, welke dr. Shaw ter eere van de westerfche Mooren bybrengt, naamelyk , dat zy met eenige Barbaarfche volkeren, die aan de rivier den Niger wonnen, handel dryven, zonder de luiden, met welken zy handelen, immer gezien, of dc oorfpronglyke overeenkomst, die van onheugbaare tyden af onder hen vastgefteld geweest is,ooit verbroken te hebben. De wyze, waar or>  BaruaryÈ'. Konsten , Handw. enz. 193 op die koophandel gedreeven wordt, is deeze : in zekeren tyd van het jaar wordt eene talryke karavaan tot deeze reize uitgerust, kraalfnoeren, glazen baggen , hoornen armbanden , mesien, fchaaren en dergelyke fnuifteryen met zich. voerende. Wanneer zy ter gefielde plaatfe aankomen , vinden zy des avonds verfcheidene hoopen van goudftoffe, liggende op eenen kleinen afftand van eikanderen , waar tegen de Mooren zo veele fnuiltcryen leggen, als zy oordeelen dat de waardy der goudftoffe evennaaren. Wanneer de Negers, die 'er des anderen daags 's morgens bykomen, in de ruiling bewilligen, neemen zy de fnuifteryen weg , en laaten het goud over, of trekken iets van de hoopen af; en dus verrigten zy hunne bezigheden , zonder den minsten blyk van oneerlykheid of ongetrouwheid. MERKWAARDIGE OPENBAARE GEBOUWEN EN ANDERE VOORTBRENGSELS VAN KONST. Het keizerlyk Paleis in de Had van Morocco, heeft het voorkomen van eene fchanfe, zynde omringd van eene gragt en hooge wal- III. Deel. N len»  194 Tafereel van Natuur en Konst. len, die aan de zyden met toorens en andere' wetken verfterkt zyn. De wallen hebben maar twee poorten , die beiden groot en pragtig zyn; eene derzelven heeft een uitzigt op het land, en de andere op de ftad. De vorftelyke vertrekken zyn overdekt met bladgoud, inzonderheid , omtrent dertig zaaien of kamers van ftaat, en de pragtige gallery ftrekt van het eene einde van het Paleis tot het andere. De tuinen zyn zeer fraai en verfierd met vischvyvers, wandelperken, en allerleie fieraaden, die, naar den Moorfchen fmaak, grootsch en bekoorlyk zyn. In het midden deezer verfchanfinge ftaat eene pragtige Mosquee, merkwaardig door haare koperen deuren en andere fieraaden, inzonderheid door haaren hoogen tooren, op wiens top eertyds vier vergulde bollen ftonden , vastgemaakt aan eenen yzereii boom, welke door die allen heen ging. Derzelver onderfte was de zwaarfte, de tweede maar half zo zwaar, en de twee andere verminderden in de zelfde evenredigheid. Het ligchaam der bollen was van koper, maar geheel en al, en dat wel zeer dik, met goud belegd , en zy woogen te famen zevenhonderd ponden. Men zegt dat zy 'er op gezet Werden door eene dogter van den koning van  Ba-! baryë. Opens. Gebouw, énz. istf van Gago, die getrouwd was aan eenen koning van Morocco, en volgens de vernaaien alle haare juweelcn verkogt, om de kosten van dit vreemd verlierfel goed te maaken j het welk door de beftiering van eenen voorgewenden bezweerder, onder een behoorlyk gedarnte, op den tooren geplaatst werd , waarom het bygeloovig volk zich verbeeldde , dat het zeer gevaarlyk en ongelukkig zyn zoude hetzelve weg te neemen ; zodat een hunner koningen , bellooten hebbende , om ■ ze ter betaalinge van zyne troepen te fchikken, fterkc tegenkanting by het volk vond , het welk liever wyven en kinderen verkoopen wilde, om hem geld te bezorgen. Marmol verhaalt ons egter dat, toen hy zich daar bevond, Muley Hamed, die meer gcldzugtig dan bygeloovig was, den bovenden bol deed wegneemen , en het goud van denzelven voor vyf-en-twintigduizend pidoolen aan eenen Jood verkogt , terwyl het koper , op nieuw verguld zynde, weder op den tooren gezet werd, om het morren des volks te fluu ten. Het fchynt dat men den Jood eenigen tyd daarna aan den tooren heeft vinden hangen , en men drooide uit dat dit dooi4 booze geesten gedaan was, welken de zorg N 2 " °ver  T96 Tafereel van Natuur en Konst. over de bollen was aanbevolen, en wanneer Muley Hamel kort daarna zyne kroon en Ieeven verloor, werd dat ongeluk aan zyn geldzugtig bedryf toegefchreeven. Niettegenftaande dit alles waagde het de onlangs oyerleedene Muley Ifmaèl, om ze af te neemen en in zyne fchatkist te bergen. Deeze en eenige andere Mosqueën, meest van marmer gebouwd, en van boven met lood overdekt, eenige weinige collegiën en hospitaalen, en eene fraaije brug, maaken alles uit, wat van den luister deezer ftad is overgebleeven, die zo in verval geraakt is, dat veele ftraaten geheel onbewoond zyn. Onder de groote meenige Mosqueën in de ftad Fez, die fommigen op meer dan vyfhonderd fehatten, worden 'er vyftig van den eerften rang geteld , welke allen fraai gebouwd en rykelyk verfierd zyn. Eene derzelven is, volgens Gramaye, eene halve myl in den omtrek, en heeft dertig groote poorten. De fpits of tooren, die 'er toe behoort, is van eene verbaazende hoogte, en nist op vyftig pragtige pilaaren. Het ligchaam van het gebouw is gedekt met zeventien voornaamc boogen of daken, behalven een groot aantal  Barbaryë. Openb. Gebouw, enz. 197 lal van min voornaame, welken allen rusten op vyftienhonderd groote witte marmeren zuilen. Eene meenigte lampen, van welken fommigen verbaazend groot zyn , worden fteeds brandende gehouden , en de bakken, waarin het volk zich wascht, eer het zich tot de gebeden begeeft, zegt men dat vierhonderd in getale zyn. Zy ftaat in het midden van de ftad , en wordt voor de grootfte en pragtigfte in gantsch Barbaryë gehouden. Binnen de heining van deeze Mosquee is ook een pragtig collegie, cn de openbaare gebouv/en der ftad zyn over het algemeen fchoon en grootseh. Schoon de twee laatstgcmelde fteden doorgaans voor de hoofdlieden der twee ryken, welke het keizerryk van Morocco uitmaaken, gehouden worden ; is egter de plaats der keizerlyke hofhoudinge heden te Mequinez, eene aanzienelyke ftad, omtrent veertig mylen ten westen van Fez , welke verfierd is met Collegiën, Mosqueën en andere voortreffelyke gebouwen, maar inzonderheid met het keizerlyk Paleis, het welk zo groot is als de ftad zelve, en alles wat van die foort 111 dat gedeelte der waereld gevonden wordt, N 3 "°ver"  198 Tafereel van Natuur en Konst. overtreft. Het ftaat hooger dan de ftad, is omringd met dikke witte muuren, en beftaat Uit een groot aantal van hoven, binnen welken twee Mosqueën met zeer hooge toorens zyn, zynde egter geene van beiden zeer regelmaafige gebouwen. Jn het eene gedeelte van dit Paleis is het ferrail voor des keizers vrouwen, byzitten en derzelver gefneedenen; een ander bevat de keizerlyke vertrekken, gehoorzaalen enz. een derde is gefchikt voor des keizers konstenaaren, een vierde voor de Iyfwagten , krygsbehoeften enz. Ieder deel maakt een ruim vierkant, en het gantfche gebouw is omtrent drie mylen in den omtrek. De galleryen zyn met ingelegde werken en andere fieraaden opgepronkt. De tuinen , wandelwegen , vloeren en laanen worden zeer zindelyk gehouden , en alles vertoont zteh gefchikt naar de woonplaats van een' groot' monarch. Het paleis van den basha van Tetuan, eene ftad in het koningryk van Fez, is een voorWerp der verwonderingc van reizigers , en verdient befchreeven te worden. De ingang i" uit pragtig gebouw is door een klooster! hef welk naar een groot plein leidt, omringd van  Barbaryë: Openb. Gebouw, enz. 199 van eene gallerye , in welker midden eene marmeren ibntein ftaat. De vloer van het plein en de gallerye is fraai ingelegd ; aan weèrzyde van het plein is een groot vertrek, eil op iederen hoek ftaat een vierkante tooren , die tot eene aanmerklyke hoogte boven het'gebouw uitfteeken ; in twee derzelven is een wenteltrap , welke naar dc groote vertrekken leidt; in den derden is eene deur, die in een Mosquce uitkomt, en in den vierden is ook eene deur , door welke men m de tuinen komt. Aan weèrzyde der bovenfte galleryen , zyn fehoone wooningen voor de vrouwen van den basha , beftaande iedere wooning nit vyf kamers , van welken eene groote , met eenen koepel gedekt , m het middelpunt van vier kleiner kamers is, en m deezen zyn deuren, die naar de baden der vrouwen, en naar de verblyfplaatfcn der flaavinnen leiden. De deuren en zolderingen van het huis zyn zeer hoog , en boven de wooningen der vrouwen zyn vier fraaije wandelperken, die over de ftad, eene diepe vallei benceden dezelve , en een gedeelte van de,Middellandfche Zee heen zien. Aan het einde van ieder perk is een toorentje met traliën,waarin de vrouwen zitten te werken, N 4 W  soo Tafereel van Natuur en Konst. en waaruit zy alle voorbyga„gerS zien fcBn nen, zonder van iemand gezien te worden Des avonds wandelen de vrouwen doorgaans « den tuin , waar verfcheidene laanen met wyngaarden, i„ de gedaante, van boogen ge leid, overdekt zyn; Zynde de muuren van den tuin zo hoog dat men 'er uit geen gedeelte van de ftad over heen kan zien. Men heeft gezegd dat de groote Mosquee te fez, als het aanzienlykfte gebouw van die foort m gantsch Barbaryë wordt aangemerkt; maar dr. Shaw beweert dat eene te Kairwan of Kairoau, in het koningryk van Tunis, voor de pragtigfte en tevens voor de heiligde van allen in die landftreeke moet gehouden worden. De inwooners' vertelden den doctor want het daat den Christenen niet vry in de Mosqueën der Mohammedaanen te komen dat zy ten minsten op vyfhonderd granaatfteenen pilaaren rust, en egter kon hy niet befpeuren dat onder die groote verfcheidenbeid van kolommen, en andere oude bouwftoffen , welke men ter oprigtinge van dit groot en pragtig gebouw gebruikt heeft, een enkel opfchrift te vinden was. De  Barbaryë. Openb. Gebouw, enz. 201 De wyze van bouwen in Barbaryë beide en in de Levant, fchynt, van de vroegfle ecuwen af, zonder de minfte verandering of verbetering , eveneens gebleeven te zyn. Dewyl 'er dus eene naauwe overeenkomsr is tusfchen de tegenwoordige Moorfche gebouwen, en die, welke by de eene of andere gelegenheid in de Heilige Schriftuure gemeld worden, is het zeker dat een berigt wegens de gefteltcnis der eerstgemelden veel zal toebrengen, ter ophelderinge van eenige zwarigheden , die uit een onvolkomen begrip wegens het maakfel der laatstgemelden ontdaan zyn. Groote deuren, ruime vertrekken, marmeren vloeren, omheinde pleinen met fonteinen in het midden zyn zekerlyk , zegt dr. Shaw , geryflykheden , welke naar de omftandigheden deezer plaatfe gefchikt zyn, dewyl de hette in den zomer daar zeer derk is. Daarenboven loopt de minyver, welke by de hoofden der huisgezinnen doorgaans plaats heeft, minder gevaar van gaande te worden, dewyl men door alle de venders op binnenpleinen uitziet, uitgezonderd dat 'er fomtyds een enkel venfter met latwerk pp de draat N 5 uk-  202 Tafereel van Natuur en Konst. uitziet , wordende hetzelve egter alleenlyfc geopend by het vieren van eenige openbaare feesten. Wanneer wy van de .ftraaten der ftad, die gemeenlyk naauw zyn, en aan weèrzyde eene ry winkels hebben, afgaan, om i„ het een of ander voornaam huis in te treden gaat men eerst door een voorportaal of eene overdekte gang, met banken aan weèrzyde waar de heer van den huize bezoeken ontvangt en bezigheden vcrrigt; weinige luiden, zelfs niet de naastbeftaanden, hebben verderen toegang , uitgezonderd alleen by ongewoone gelegenheden. Men komt vervolgens op het binnen-plein , het welk van boven open en geplaveid is met fteen of marmer, naardat de eigenaar een man van vermogen is, opdat het water mooge afloopen (*). Van dit binnen-plein maakt men gebruik om groote gezelfchappen te ontvangen, gelyk by het hou- (*) Daar is, gelyk onze fchryver aanmerkt, groote overeenkomst tusfchen deeze „pene plaatfen in de Moorfche gebouwen, en de Lnpluvia of Cava Aedium m de Romeinfche , zynde zy beiden aan de lugt blootp#e!d, en dienende om binnens huis ligt te geeven.  Bbrbary'è. Opene. Gebouw, enz. 203 houden van eene bruilofte, by hét befhydcn van een kind, en andere dergelyke gelegenheden. De grond wordt dan overdekt met matten of karpetten , opdat het des te gefchikter zy, om 'er zich te vermaaken. Het is dan ook gebruikelyk het plein tegen de hette of ongeftadigheid van het weder te befchutten, door middel van een zeil , gelyk de doaor het noemt, het welk op touwen van de eene zyde des muurs tot de andere gefpannen is, zodat het kan ingetrokken of uitgefpreid worden (*)• Het plein is doorgaans omringd van eene overdekte plaatfe , boven welke, wanneer het huis eene of meer verdiepingen heeft, eene gallery van de zelfde grootte is opgerigt, hebbende een hek oflatwerk, het welk 'er rondom loopt. -Uit de overdekte plaatfe en dc gallerye gaan deuren open in.groote kamers, die van dezelfde langte zyn als het binnen plein, maar zelden of nooit gemeehfchap met eikanderen hebben. In iedere van deer (*) Op eenig dergelyk bekleedfel , zegt dr. Shaw, fchynt het dat de Pfalmist zinfpeelt, in die fraaije uitdrukking: Hy fpreidt den hemel uit als een gc-rdyn.  204 Tafereel van Natuor en Konst. deeze kamers woont doorgaans een gantsch huisgezin , het geen oorzaak is dat hunne Heden zo ongemeen volkryk zyn, dat de pest altyd eene groote meenigte van menfchen wegfleept. Luiden van meer aanzien behangen hunne kamers met fluweel of damast van het midden des muurs tot onderen toe , zynde de rest opgefierd met fraai lofwerk en geestige opfehriften. I„ zulke huizen zyn de zolderingen doorgaans met wagenfchot befchooten en fraai befchilderd, of met vergulde paneelen en plaatfen uit den Koran verfierd. Devloe ren zyn met gefchilderde regelen belegd of met tras bepleifrerd; en dewyl de bewooners met gewoon Zyn fioelen te gebruiken, maar met de beenen kruisfeling over eikanderen zitten, of zo lang als zy zyn op die vloeren 'eggen, zyn 'er altyd tapyten , en fomtyds wel zeer fraaije en kostbaare, overgefpreid. Tot hun verder gemak zyn 'er aan weèrzyde van de kamer damasten of fluweelen kusfens mast eikanderen op den vloer gelegd; en aan het emde van iedere kamer is eene kleine gallery , die vier of vyf voeten boven den vloer verheven is , en een hek van vooren heeft:  Barbaryë. Openb. Gebouw, enz. 205 heeft: op welke gallery de bedden geplaatst worden. De trappen zyn fomtyds in de gang, fomtyds vooraan op het binnen-plein , en wanneer het huis eene of meer verdiepingen hoog is, gaan zy door eenen hoek van de gallerye tot aan den top, welke altyd plat, en met tras dik gepleifterd is, zodat het regenwater in de regenbakken onder het plein valt. Het plat is omringd van eene borstweering , of anders van hekken en latwerk, om het vallen der menfchen voor te komen; op deeze platten hangen zy ook linnen te droogen, zy bereiden 'er dc vygen en rozynen, zy fcheppen 'er avondkoeltjes, houden 'er gczelfchap. met eikanderen, en verrigten 'er hunne godsdienstoeffeningen. Door dit middel kan men, wanneer eene der oostcrfche lieden op eenen vlakken grond gebouwd is, van het eene einde eener ftraat tot het andere, boven over de huizen gaan. Op zodaanige wyzen zyn de huizen in het oosten gemeenlyk gebouwd; en hieruit neemt dr. Shaw gelegenheid om het geval van den geraakten op te helderen, van wien (Luk. V. 19.) gezegd wordt, dat hy door de tigchelen of het dak werd nedergc- laa-  206 Tafereel van Natuur en Konst. laaten , welke byzonderheid fommigen zeer geftooten heeft. Deeze voorgewende zwaarigheid heeft de doflor zeer gcleerdelyk uit den weg geruimd , door te toonen dat 'er geene noodzaaklykheid is om te Hellen, dat'er eenige opening in de tfgchelén gemaakt werd; maar dat de lyder naar den top van het huis gebragt is, en vandaar , nadat het bovengemelde zeil was weggefchooven, door de opening tot in het midden van het plein voor Jezus werd nedergelaaten. Naast de meeste van deeze huizen ftaat een kleiner, het welk fomtyds eene of'twee verdiepingen hooger is dan het groote huis, en fomtyds maar uit eene of twee kamers en een plat beftaat; terwyl andere in het voorportaal gebouwd zyn, en alle de gemakken van het groote huis hebben, behalveri den onderften vloer. In deeze huizen is eene deur, welke gemecnfchap heeft met de gallerye van het groote huis, en naar de verkiezing van den bewooner opengezet of geftooten wordt. Daarenboven is 'er eene andere deur, welke aan eenen heimelykcn trap beneeden in de gang opengaat, zonder iemand , die zich in het huis bevindt, te belemmeren. In deeze ag- ter-  . Barbaryë. Openb. Gebouw, enz. 207 tèrhuizen worden vreemdelingen doorgaans geherbergd en onthaald; in dezelven moogen de zoonen des huisgezins hunne byzitten houden , en de mans begeeven zich derwaards om het gewoel der huishoudingeteontwyken, en zich in itilte met overdenkingen of uitfpanningen bezig te houden. Wat de Mosqueën in die landen betreft, deezen zyn , volgens des dodors verhaal , juist gebouwd naar de wyze der kerken in Europa; maar in plaatfe van ftoelen en banken te gebruiken, gelyk wy doen, bedekken dc inwooners den vloer met matten, waarop zy hunne godsdienstoeneningenverrigr.cn. Omtrent midden in iedere Mosquee, en inzonderheid in de voornaamfte van iedere ftad, is een groot geftoeltc met een hek omringd, en opgaande met zes treden. Op die treden Ovant men berigtte onzen fchryver, dat niemand in het geftoelte komen mogt,) plaatst zich iederen Vrydag, welke de dag der famenkomfte genoemd wordt, een van hunne priefteren, en verklaart eenig gedeclre van den Koran , of vermaant het volk tot godvrugt en goede werken. In dat gedeelte der Mosauee, het welk naar Mecca ftrekt, wer- waards  208 Tafereel van Natuur en Konst. waards het volk, zo lang als de godsdienstoefleningen duuféfl, zich rigt, is eene nis;en deeze nis verbeeldt, volgens het oordeel van een' verltandig' fchryver , de tegenwoordigheid en tevens de onzigtbaarheid der Godheid. De Mosquee is van toorens voorzien, op weiken ten beltemdcn tyde een uitroeper klimt, die eene kleine vlag uitfieekt , en het volk met luider ftemme berigt, dat de uur des gebeds gekomen is. Onze fchryver maakt nog eene aanmerking ten opzigte van de reeds befchreevene gebouwen, welke is dat beide de pleifter en het ciment , waarvan men gebruik maakt, inzonderheid , wanneer 'er eene ongemeene fterkte vcreischt wordt, volgens alle proeven en waameemingen van de zelfde ftoffe zyn, als die der ouden. Die Waterbakken , voegt hy 'er by, welke door fultan Ben Eglib, in verfcheidene deelen des koningryks van Tunis aangelegd zyn, zyn van gelyke fterkte als de berugte Waterbakken te Carthago , blyvende tot heden toe zo vast en digt, alsof zy maar pas gemaakt waren, uitgezonderd daar zy met voordagt gebroken zyn. De fioffen, waarvan zy gemaakt zyn, zyn, volgens het zeg.  Barbaryë. Openb. Gebouw, ênz. 209 zeggen des doctors, deezen : men neemt twee deelen houtasch, drie deelen kalk , en een deel fyn zand. Nadat deeze ftoffen wel gezift en ondereen gemengd zyn, worden zy drie dagen en nagten agter eikanderen onophoudelyk met houten hamers geklopt, en beurteling met een weinig olie en water gefprengd , totdat zy een behoorlyke dikte krygen. Dit mengfel wordt voornaamelyk gebruikt tot de boogen, waterbakken en platten der huizen. Maar zy gebruiken werk en lym, alleenlyk met olie famcngeklutst, zonder eenig water , om de pypen hunner waterleidingen aan een te voegen. Beide deeze mengfels worden wel haast zo hard als fieen, en laaten niet het minfte water door komen. MERKWAARDIGE OVERBLYFSELS DER OUDHEID. Men ziet nog verfcheidene overblyffels der oudheid, in verfchillende deelen van Barbaryë , het welk 'oudstyds in de bezittinge der Romeinen , Carthagers en andere magtige volkeren geweest is. Eene der plaatfen , welke nu in het koningryk Algiers meest III. Deel. O merk-  210 Tafereel van Natuur en Konst. merkwaardig zyn, om de uitgebreidheid haarer puinhoopen, waarin nog blyken van den voorigcn luifter te ontdekken zyn , is Spaitha, het oude Sufetula, waar nog een pragtige triumfboog van de Corinthifche orde in ftand is. Van deeze boog af loopt tot aan het einde der ftad , ter langte van omtrent eene myl, een weg, die met groote zwarte fteenen beftraat is , en aan weèrzyde eene borstweering heeft. Op eenen kleinen afftand van het einde des beftraaten wcgs, ftaat eene fraaije gallery, naar de zelfde bouworde als de triumfboog gemaakt, welke op een ruim plein uitkomt, daar men de puinhoopen van drie nevens eikanderen gebouwde tempelen ziet, welker daken, galleryen en voorgevels afgebroken zyn , maar waarvan alle andere muuren met derzelver voetftukken nog volkomen en ongefchonden. gezien worden. In iederen tempel is eene nis voor aan de gallerye; en agter dezelve in liet midden des tempels, is eene kleine kamer, welke misfchien wel tot het bewaaren der kerkgewaaden diende. Onze fchryver heeft ons eene fchoone afteekening van deeze eerwaardige puinhoopen gegeeven. In  Barbaryë. Overbl. der Oudheid. 2ir In eene plaatfe, Jemma genoemd, in het koningryk Tunis , zyn zeer veele oudheden ; als Altaaren met vervallene opfchriften , eene verfcheidenheid van kolommen, eene meenigte rompen en armen van marmeren ftandbeelden, van welken een Colosfus-beeld in volle wapenrustinge is, en een ander eene naakte Venus , gelyk de Mediceefche ; beiden zyn zy zonder hoofden , maar naar allen fchyn het werk van goede meesteren. Het geen deeze plaats allermerkwaardigst maakt , zyn de overblyffels van eenen ouden Schouwburg , beftaande oorfpronglyk uit vicr-en-zestig boogen, en vier ryen kolommen. De bovenfte ry heeft dooide Arabieren veel geleeden; en een bey van Tunis heeft vier boogen geheel in de lugt doen fpringen, in eenen opftand der Arabieren., die 'er zich ter hunner verfcbanfinge van bedienden. De platte grond der zitplaatfen en galleryen zyn nog overgebleeven; en wanneer men alle de overblyffels met die van andere oude gebouwen vergelykt, fchynt dit omtrent den tyd der Antoninusfen geftigt te zyn , dewyl het, in evenredigheid en kunstwerk, met de gebouwen van dien tyd volmaaktelyk overeenkomt. O 2 Be-  212 Tafereel van Natuur en Konst. Behalven eenige oude Waterbakken en gemeene Rioolen, zyn 'er naauwlyks teekens gelaaten van de pragt van Carthago, de mededingfter van. Rome. Wy vinden'er, zegt onze fchryver, geene zegeboogen of pragtige ftukken der oudheid, geene granaat-fteenen pilaaren , of dergeiyke fraaije werken; maar de gebrokene muuren en gebouwen, welke nog overig zyn, zyn in- den Gothifchen fmaak of in dien der laatfte bewooneren gebouwd. Naast aan de groote gemeene Waterbakken , welke naby den westelyken muur van de ftad zyn, zien wy de puinhoopen van eene oude en berugte Waterleidinge, welke men kan nagaan tot op eenen afftand van ten minften vyftig mylen. Zy is een werk, het welk ongemeen veel moeite en gelds gekost heeft; en dat gedeelte van dezelve, het welk langs het fchier-eiland loopt, waarop Carthago gedaan heeft , was fraai omzet met gehouwen Heen. Te Ariana, een klein vlek, twee mylen ten noorden van Tunis, zyn verfcheidene boogen van deeze Waterleidinge nog in hun geheel, welke dr. Shaw zeventig voeten hoog bevond , terwyl de pilaaren, waarop zy rustten , zestien voeten waren. Het kanaal, waardoor het water liep , ligt bo-  Barbaryë. Overbl. der Oudheid. 213 boven deeze boogen; hetzelve is overwelfd, en met een fterk ciment bepleifterd. Iemand van eene gemeene grootte, kan 'er regt overeind in wandelen , en op zekere afftanden zyn gaten gebleeven, om verfche lugt door te laaten , en, wanneer het noodig is, te reinigen. Over de bronnen , welke deeze waterleiding van water voorzagen , waren tempels opgerigt, van welken nog eenige overblyffels te zien zyn. Een derzelven , welke uit de fieraaden blykt van de Corinthifehe bouworde geweest te zyn, eindigt zeer fraai in eenen domtooren, waarin drie nisfen zyn , waarfchynlyk gefchikt om 'er ftandbeelden van waternymfen of andere godheden , welke de ouden meenden dat bevel voerden over de bronnen , in te plaatfen. De Waterleiding draagt egter tcekens van grooter oudheid dan de tempel, dewyl zy waarfehynlyk een werk der Carthageren was, zynde het moeilyk te begrypen, dat Carthago zonder zulk een hulpmiddel zoude hebben kunnen in ftand blyven. Jn het koningryk Algiers, naby eene plaats O 3 Sher-  214 Tafereel van Natuur en Konst. Sherfhell genoemd , leggen dc puinhoopen van eene groote ftad, welke, volgens eene overlevering in dat land, door eene aardbeevinge werd omgekeerd. Wy moeten, zegt onze fchryver, een groot denkbeeld voeden wegens haaren voorigen luister, uit dc- fchoone pilaaren en kapiteelen, uit de ruime waterbakken en prtgtiglyk ingelegde vloeren, welke nog in weezen zyn. Het water werd 'er in gebragt door eene groote en kostbaare waterleiding, welke in hoogte en Merkte van haare boogen niet behoefde te wyken voor die van Carthago; verfcheidene brokken derzelven , in de nabuurige bergen en daalen verfpreid, blyven tot heden toe zo veele onlochenbaare bewyzen van de fchoonheid en grootschheid des werks. Daar zyn nog twee andere waterleidingen overgebleeven, welke Sherfhell van ongemeen goed water uit de bergen voorzagen, en voor twee onwaardeerbaar giften der oudheid moogen gehouden worden. Onder de puinhoopen van Tlemfan of Tremefen, worden verfcheidene pilaaren en andere brokken van Romeinfche oudheden gevonden. En in de muuren van eene oude Mos-  Barbaryë. Overbl. der Oudheid. 215 Mosquee zyn eene meenigte van altaaren aan de Dii Manes toegewyd, maar onze fchryver zag maar een opfchrift dat leesbaar was. De meeste muuren van Tlemfan beftaan uit een mengfel van zand , kalk en kleine keijen, welke, wel getemperd en onder eikanderen bewerkt zynde, in fterkte en vastheid gelyk aan ftecn worden. Dit mengfel werd eer 'er de muuren van opgemaakt werden, in daar toe gefchikte geitellen gevormd, van welken 'er nog eenigen gevonden worden, waar onder men 'er ziet, die honderd roeden lang, en een vaam hoog en dik zyn. In eene plaatfe , nu Kasbaite genoemd , zynde eene oude Romeinfche ftad, zyn veele brokken van puinhoopen en oudheden , en onder anderen is 'er een gedeelte eener gallerye van eenen kleinen tempel, ïr.isfchien, gelyk dr. Shaw uit eenige overblyffelen van een opfchrift befluit, toegewyd aan eene der Romeinfche keizerinnen. Een weinig zuidwaards zyn verfcheidene graflieden, welker meestcn met fraaije beelden zyn uitgehouwen, die zich vertoonen als weenende, offerende , of eenigen lykdienst aan den dooden O 4 fee.  2i6 Tafereel van Natuur en Konst. bewyzende; en onder die beelden vindt men de opfchriften. Langs eene groote ry van heuvelen, Aurcfs genoemd, ten zuiden van Conftantina'gelegen , zyn eene meenigte van puinhoopen, zynde derzelver voornaamfte die van L'erba en Tezzoute, welke omtrent drie mylen in den omtrek beflaani Hier vinden wy eene groote verfcheidenheid van oudbeden; want behalven de pragtige overblyffels van verfcheidene der ftads-poorten , meldt dr. Shaw de zitplaatfen en het bovenfte gedeelte van eenen Schouwburg ; den voorgevel van eenen fchoonen Jonifchen tempel , aan Esculapius toegewyd ; eene ruime langwerpige Kamer, met eene groote poort aan weèrzyde , . misfchien gefchikt tot eenen zegeboog; en een klein fraai Maufoleum , gebouwd in de gedaante van eenen dom, onderfchraagd door Corinthifche pilaaren. Deeze en andere gebouwen van gelyken aart , toonen den eertyds bloeijenden ftaat van deeze ftad, welke blykt het Lambefa der ouden geweest te zyn, genoegzaam, aan. Onze geleerde fchryver nam de moeite van verfcheidene Romeinfche op.  Barbaryë. Overbl. der Oudheid. 217 opfchriften, die onder deeze puinhoopen gevonden werden , uit te fchryven. Op eene hoogte, twee mylen van de Hammam Meskouteen , beftaande uit eenige berugte bronnen, is eene groote uitgebreidheid' van puinhoopen, welke thans Anounah genoemd wordt, en waar de doctor een klein vierkant gebouw genoegzaam in zyn geheel zag, het welk men uit een afgebeeld kruis; dat nog aan de deur te zien is, befluiten mag eene Christen-kerk geweest te zyn. AHegah, eene andere gedoopte ftad, ligt zeven mylen van Anounah en vyf van Conftantina; tien mylen van Anounah is ook eene meenigte puinhoopen Seniore genoemd, met veele andere rondom dit gedeelte des lands , welke niets zeer merkwaardigs verfchaffen. Omtrent Conftantina, het Cirta der ouden, vinden wy menigvuldige overblyffels der oudheid , inzonderheid op eenen ftrook lands aan het zuidwesten , welke geheel overdekt is met gebrokene muuren, waterbakken en andere puinhoopen. Bchalvcn deezen zyn 'er O 5 om-  2i8 Tafereel van Natuur en Konst. omtrent het middelpunt van de ftad nog omtrent twintig waterbakken over , die' eene ruimte van vyftig roeden in het vierkant be. flaan, en waarin onze fchryver meent dat het water gebragt werd door eene waterleiding, die nu een puinhoop geworden is , en uit welker overgebleevene brokken wy den gemeenen geest der inwooneren van Cirta, in het oprigten van een gebouw, het welk zulk eene verbaazende meenigte van bouwftoffen vereischte, kunnen ontdekken. Boven op eene fteile hoogte naar het noorden , zyn de overblyffels van een pragtig gebouw, waarin zich thans Turkfche bezetting onthoudt. Vier voetftukken van pilaaren, welke omtrent vier voeten 'middellyns hebben , zyn nog in ftand op hunne plaatfen, en fchynen tot het voorportaal behoord te hebben. Zy zyn van zwarten fteen, weinig minder dan marmer, waarfchynlyk uit de rotfe, op welke zy opgerigt werden , uitgehouwen. De zyposten van de voornaamfte poort der flad zyn van roodagtigen fteen, zo fraai als marmer, en zeer net gevormd en befchooten. Een  Barbaryë. Overbl. der Oudheid. 219 Een altaar van zuiver wit marmer, maakt een gedeelte van eenen nabuurigen muur, en aan die, welke voor het oog zigtbaar is, is een Simpulum, een vat door de ouden in de offers gebruikt, uitgefneeden. De poort naaiden zuidoost-kant is op de zelfde wyze gefchikt, maar veel kleiner. De brug was een meeflerftuk in haare foort, zynde derzei ver gallery en boogen verfierd met lofwerk en festonnen, osfen-hoofden en bloemkranfen; de fteencn der boogen zyn ook met verfcheidene afbeeldingen verfierd, en tusfchen de twee voornaamfte boogen is eene wel uitgevoerde afbeelding van eene juffer, treedende op twee olifanten, wier aangezigten naar eikanderen toegekeerd , en welker fnuiten in een geftrengeld zyn. Zy heeft eene groote zee-fchelp over haar hoofd, en vertoont zich in een naauw gewaad gekleed, gelyk het tegenwoordig amazoons-gewaad ; haare regterhand legt zy op ■haare keurs, ziende met veragtinge naar de ftad. Wat de ftad Algiers zelve betreft, wegens welker oudheden de leezer misfehien een be- rigt  220 Tafereel van Natuur en Konst. rigt verwagten zal, onze fchryver, aan wiens opmerkinge niets fchynt ontfnapt te zyn, verhaalt ons dat 'er niet veele oudheden gevonden worden, en onder dezelven maar weinige, die der opmerkinge van weetgierigen waardig zyn. Op den tooren van de groote Mosquee, zyn wel eenige gebrokene opfchriften, maar de letters, fchoon groot genoe°om op eenigen afftand te kunnen gezien worden , zyn zo met 'kalk en wit wasch opgevuld , dat zy bezwaarlyk te onderfcheiden zyn. De andere deelen van Barbaryë, behalven die, welke dr. Shaw gelegenheid had om te zien , inzonderheid die naby de zee-kust , zyn niet ontbloot van oudheden , fchoon zy 'er juist niet in groote meenigte te vinden zyn. Wy hebben derhalven by het gezegde weinig te voegen , wegens de koningryken Fez en Morocco , en wel des te minder, dewyl wy den uitmuntenden leidsman door deeze landen misfen. Het zal egter niet ongevoeglyk zyn van eene oude zeldzaamheid gewag te maaken: weinige mylen van Tangier is een groot hol, gelyk een kool-put; het welk veele vademen diep is, cn leidt naar ee-  Barbaryë. Overbl. der Oudheid. 221 eene groote meenigte van onderaardfche vertrekken, welker wanden met wit marmer bezet zyn. Uit de menigvuldige ftandbeelden , lykbusfchen en oude Punifche opfcbriften, die 'er in gevonden zyn, blykt ontwyffeloaar, dat zy bewaarplaatfen der dooden waren, even als de Catacomben in Italië en Egypte; waarvan wy zo veel gezegd hebben, dat wy het onnoodig oordcelen op deeze overblyffels der oudheid in Barbaryë, in het byzonder,(lil te ftaan. NI-  222 N.1GR1TIÈ en GUINEE. ALGEMEEN BERIGT WEGENS HETZELVE. Nigritië is gelegen tusfchen de agt en de twintig graaden noorder breedte, en tusfchen de agttien graaden wester en de agt-en-twintig ooster langte. Het grenst aan een gedeelte van Guinee, het welk het ryk van Benin genoemd wordt , aan het zuiden ; aan Abysfynië en. Nubië aan het oosten, aan Zaara aan het noorden ; en aan den Atlantifchen oceaan aan het westen. De grootfte langte van het westen is omtrent tweeduizend mylen , en de grootfte breedte van het noorden naar het zuiden byna zeshonderd mylen. Nigritië wordt door de meeste aardryksbefchryveren verdeeld in vyftien koningryken, waarvan het ryk van Gualata , van Guber of Gubur, van Zanfara , van Ayzade , van Cano, van Burno, en van Gaoga aan de noordzyde van de rivier den Niger liggen, welke van het oosten naar het westen , door de gant-  Nigritië en Guinee. Alg. Berigt. 223 gantfchelandftreek loopt, eil waarvan men meent dat de naam van Nigritië afkomftig is. Ten zuiden van den Niger is Guinee, bevattende de landen tusfchen de rivieren de Sanago en Gambia, bewoond door de Jolloifs en de Pholeys; ook is 'er het land van de Melli, van de Mundingoes, van Gago, van Zcgzeg, van Guanguara, en van Cafena. Aan beide de zyden des Nigers oostwaards is het koningryk van Tombut; en landwaards in tusfchen den Niger en de Gambia , ten noorden der bergen van Guinee, zyn de koningryken van Bito, Temian , Dauma, Medra, Gachom en Biafara. Het voornaamfte gebergte deczer landen beftaat uit eene lange ry van bergen, welke Nigritië van Guinee fcheidt, en van den ooster tot den wester oceaan (trekt over degantfche langte van Africa. De voornaamfte rivier is de Niger, welke mede van het oosten naar het westen, door de geheele langte van Nigritië loopt , en , naar men zegt , uit'de zelfde bron als de Nyl voorkomt. Andere groo-  224 TAïEttEEL VAN NATÜUR EN KoNST. groote rivieren in deeze landftrecke zyn de Sanago en de Gambia. Wy zyn wegens de binnenlandfche deelen van deeze landen zeer weinig onderrigt, gelyk wy ten opzigte van Africa in het algemeen zyn. Want het meefte dat wy 'er van weeten, is gehaald, uit de berigten der inboorelingen , die niet ryk bedeeld zyn met bekwaamheden , om hunne historie te befchryven. In die groote landftreek , welke onze aardryksfchryvers aan Negritië hebben toegeweezen, zyn eene groote meenigte koningryken en verfchillende natiën, die allen aan onafhanglyke vorsten, welker meesten egter fehatting aan den koning van Tombut moeten opbrengen , onderworpen zyn. In Guinee zyn eenige onafhanglyke vorsten , welker heerfchappyen zeer uitgebreid zyn, en die eene magt hebben, welke door geene wetten bepaald is. Daar zyn ook veelen, aan welken de Europeërs den naam van koningen gegeeven hebben , welker heerfchappyen niet wyder dan de grenzen van een gemeen dorp zyn uitgebreid, en die maar zeer geringe inkomflen en magt bezitten. Maar deeze allen zyn egter onderworpen aan den eenen of an- de-  Nigritië en Guinee. Alg. Berigt. 225 deren der oppervorsten , en niet meer dan derzelver leenmannen , zynde verpligt om hen in de oorlogen te verzeilen, hunne foldaaten huisvesting te bezorgen , en allerleie belastingen aan hun op te brengen. De magtigfle deezer vorsten is de koning van Whidah, die van zyne onderdaanen zeer gevreesd en ontzien is. Wanneer zy in zyne tegenwoordigheid verfchynen , knielen zy , of vallen op hunne aangezigten; ook vallen zy des morgens voor de poort van zyn paleis ter aarde neder, kusfen tot driemaal toe, klappen in hunne handen , en bedienen zich van uitdrukkingen , die meer gelyken naar godsdienftige aanbiddingen, dan naar pligtbetuigingcn aan eenen aardfchen vorst. Hy heeft onderkoningen , legerhoofden, bevelhebbers en amptenaars , even als de Europefche vorsten* Eenigen van die hooge bedienden moogen in zyne tegenwoordigheid eeten en drinken; maar het ftaat niemand hunner vry zyne majefteit te zien eeten ; ook is het aan geen mensch geoorloofd te weeten, in welk gedeelte van het paleis hy llaapt, uitgezonderd zyne vrouwen, die nooit minder dan duizend in getal zyn. III. Deel. P  126 Tafereel van Natüür en Konst. De kust van Guinee is zeer ongezond, het welk voornaamelyk fchynt veroorzaakt te worden, door de ongemeene hette der dagen en de koelte der nagten , waardoor ftrydige uitwerkfels in het ligchaam voortkomen, inzonderheid in zulke ligehaamen, welke meer aan koude dan hette gewoon zyn, en zich te fchielyk verkoelen of van hunne klederen ontdoen. Eene tweede oorzaak is dat dit land, en wel in het byzonder de Goudkust, eene meenigte van hooge bergen heeft, en dat in de dalen tusfchen dezelve des morgens eene dikke, ftinkende, fulfcragtige damp of mist plaats heeft, welke zich dermaate verfpreidt , dat het voor de Europeaanen, wanneer zy nog nugteren zyn, genoegzaam onmooglyk is van derzelver befmettinge vry te blyven, dewyl zy 'er vatbaarer voor zyn dan de inboorclingen. Het verfchil tusfchen de lugtgefteltenis in Europa en deeze landftreeke is zo merkelykgroot, dat weinigen der geenen, die herwaards komen, niet ten eerllen in eene ziekte vervallen , welke veelen uit het leeven wegrukt, vooral omdat zy onvoorzien zyn van alles, wat hun gepaste hulp en goed voedfel verfchaffen kan , en niets heb-  Nigritië en Guinee. Alg.Berigt. 227 hebben dan bedorvene geneesmiddelen en onbedreevene artfen. Niettegenflaande Guinee zo ongezond is voor de gefteltenisfe der Europeaanen, heerfchen 'er egter onder de inboorelingen maar weinige ongemakken. De kinderziekte is onder hen de gcvaarlykfte van alle kwaaien , dewyl door dezelve, gelyk het mede in andere warme landen gaat , fomtyds zo veele menfchen als door de pest weggeflecpt worden. Eene andere landziekte wordt veroorzaakt door wormen, welke tusfchen het vel cn vleesch, in alle de deelen des ligchaams, maar voornaamelyk in de boenen gevonden worden, en den Iyder groote pyn verwekken , totdat zy 'er uitgehaald zyn. De wyze, op welke zy 'er uitgetrokken worden, is deeze : wanneer de worm door de dikte, welke hy veroorzaakt, gebroken is, vertoont zyn kop zich doorgaans het eerst, en nadat men hem een weinig naar buiten getrokken heeft, maakt men het uitgetrokken gedeelte aan een houtje vast, waarom men dagelyks een klein deel van den worm windt, totdat hy geheel en al uitgetrokken , en de lyder van zyne pyn verlost is. Wanneer de worm P 2 by  228 Tafereel van Natuur en Konst* by geval afbreekt neemt de pyn toe, dewyl het overgebleeven gedeelte in het ligchaam verrot, of op eene andere plaats doorboort. Eenigen van deeze wormen zegt men dat eene elle lang, ja fomtyds veel langer zyn De (*) Men heeft ons berigt dat in Perfie zeer dunne wormen van zes of zeven ellen lang zyn, die in de beenen en andere deelen van het menfchelyk ligchaam voortteelen: en in de Philofophical Tranfactions lee* zen wy van verfcheidene merk waardige gevallen, waarin wormen uit deelen , in welke men die in het minst niet meende te vinden, gehaald zyn, zynde dat werk meestal door vrouwen verrigt geworden. Juffrouw Maria Haftings wordt daar genoemd als berugt door het ontdekken van wormen, welke in het tandvleesch, in de tong en in andere deelen verholen waren, en door haar met een ganfe-fchagt konden uitgehaald worden. De heer Dent verhaak ons dat hy zelf van zekere builen op zyne tonge is geneezen geworden door juffrouw French, welke , het gezwel met een lancet doorfteckende, 'er vyf of zes wormen in eene reize uithaalde, zodat zy , volgens zyn berigt, meer dan honderd wormen uit zyne tong en dertig uit zyn tandvleesch gehaald heeft. De gewoone plaats der wormen is zekerlyk wel in het gedarmte ; doch egter is 'er naauwlyks ecnig gedeelte van het ligchaam, het welk 'er volftrcktelyk vry van blyft; en wat de wormen betreft, welke zich in de beenen onthouden, dee-  Nigritië en Guinee. Alg. Berigt. 229 De heer Francois Moore , verfcheidene jaaren agtereen boekhouder der koninglyke Afri- dcczen zyn onder de Negers gemeen genoeg. De heer Smith verhaalt ons, in zyne natuurlyke historie van Nevis , dat zyn Neger eenen dunnen witagtigen worm had, die langzaamerhand uit zyn been, niet ver van het fcheen-becn, te voorfehyn kwam , en dagelyks eenen duim, of iets meer vorderde. Naar maate hy 'er uitkwam, wond hy hem om een klein ftukje hoius , en het uitgekomen gedeelte ftierf onmiddelyk, wanneer het met eenen zyden draad werd vastgebonden. Het' been zwol en was zeer p.ynlyk eer de worm door het vel heen geboord was; doch na dien tyd had de man het wat gemakkelyker ; maar wanneer de worm, daar hy zyn been tegen het een of ander aanftiet, brak, zwol het weder, totdat het overig gedeelte 'er op de zelfde Iangzaame wyze was uitgekomen, waarna de wond zonder pleifter geneezen werd. Deeze worm was omtrent anderhalve elle lang; en zulk eene langte, ja zelfs die der wormen in Perfie, is nog niets, wanneer zy vergeleeken wordt by die van den lint-worm, welke inééngekronkeld in de ingewanden ligt, en fomtyds zo lang is als alle de darmen, ja wel eens langer. Borrichius verhaalt dat een van zyne lydcren in een jaar tyds agthonderd voeten van zulk eenen worm kwyt raakte, zonder dat men toen nog tot den kop gekomen was; want de lyder merkte altyd .dat hy onder de ontlasting afbrak. Dr. Tyfon had eep j nen.  230 Tafereel van Natuur en Konst. Africaanfche compagnie van Engeland, heeft ons groot ligt wegens die deelen van Afrika gegeeven, welke aan de Gambia grenzen, tot op eenen afftand van vyfhonderd mylen van den oceaan. Dc verfchillende koningryken , zegt hy , aan den oevers van deeze rivier, worden bewoond door verfcheidene foorten van volkeren , door Mundingoes, Jolloifs, Pholeys, Floops en Portugeezen, welke laatflen zich daar, omtrent het jaar 1420, neergezet, en onder de Mundingoes gewoond hebben, totdat zy byna zo zwart als deezen geworden zyn; maar zy fpreeken nog eene taal, nen lyder, die verfcheidene jaaren agtereen eene meenigte van deeze wormen kwyt raakte, in (tukken van twee tot zes of meer ellen lang, welke by elkandercn gevoegd zynde,volgens zyn zeggen,de langte van dien van Boirichius rnerkelyk overtroffen. De leden zyn in deeze foort van wormen zeer talryk ; want in een ftuk van vier-en-twintig voeten lang, telde de doctor vyfbonderd zeven leden; en aan ieder lid ontdekte hy eene boven andere deelen uitfteckende opening, welke hy voor eenen mond hield, dewyl, in hetgeen men voor den kop van het dier houdt, door de beste microscoopen geen mond te ontdekken is. Dikwyls vond hy zulk eenen worm in honden, osfen en verfcheidene visffben. Zie zyn berigt ia dc Philof. Tranfaci.n. 14&  Nigritië en Guinee. Alg. Berigt. 231 taal, die verbasterd PortugeesCh is, en niets is hun onaangenaamer "dan dat zy Negers genoemd worden , welken naam zy alleenlyk aan flaaven geeven. De Mundingoes zyn de talrykfte onder deeze natiën. Aan de noord-zyde van de Gambia is het land van de Jolloifs gelegen, het welk zeer groot is , en zich tot aan de rivier Senegal uitftrekt. Dit volk is zwarter en bevalliger dan de Mundingoes; zy hebben geene breede neuzen en dikke lippen, welke den Mundingoes en Floops in het byzonder eigen zyn. Om kort te gaan, geen der bewooneren van de landen omtrent deeze rivier, evenaaren de lolloifs in zwartheid van vel, en fchoonheid van weezenstrekken. In ieder koningryk en land, aan weèrzyde van de rivier, zyn eenige Pholeys, een volk van eene taangeele kleur, veel overeenkomst hebbende met de Arabieren, by troepen of familié'n famenwoonende , dorpen ftigtende, en egter niet afhangende van de koningen, in welker heerfchappyen zy zich bevinden; want indien zy door de volkeren, waaronder zy zich nederzetten, kwaalyk behandeld P 4 wor.-  232 Tafereel van Natuur en Konst. worden , breeken zy hunne dorpen af, en verplaatfen die naar elders. Zy hebben hoofden uit hunne eigene Hammen, die met groote befcheidenheid regeercn; en deeze regeering valt zeer gemakkelyk , dewyl het volk van eene goede en vredelievende gefteltenisfe, en zo wel ondcrweczen is wegens de natuur van regt en billykheid, dat iemand die kwaad doet, van elk verfoeid wordt, en niemand zich zal inlaaten om hem tegen de hoofden te befchermen, of poogingen aanwenden, om hem uit handen van het geregt te redden. Dewyl de inboorelingen hier zeer weinig gebruik van hunne landeryen maaken, zyn de koningen altyd genegen om aan de Pholeys, fchoon vreemdolingen, zo veel lands ter bebouwinge te vergunnen, als zy gaarne hebben , en dus vindt men onder hen de grootfte landbouwers. Zy zyn zeer naarftig en zuinig, en verzamelen veel meer koorn en katoen dan zy gebruiken; het overfchot verkoopen zy tot eenen maatigen prys; in alle gevallen zyn zy herbergzaam en vriendelyk, zodat de inboorelingen het als eenen byzonderen zegen aanmerken een dorp van Pholeys in hunne nabuurfchap te hebben. Gelyk hunBe vriendelykheid zich tot allen uitftrekt, zyn  Nighitië en Guinee. Alg. Berigt. 233 zy ook zeer gulhartig jegens hun eigen volk; in zo verre dat zy, weetende dat een Pholey onder flaaverny gebragt is, zich allen gewillig tooncn om hem te verjösfen. Overvloed van leevensmiddelen hebbende , geeven zy niet flegtS den ouden, blinden en lammen onder hun eigen volk onderftand, maar vervullen ook, zo veel als hunne vermogens toelaatcn, den nood der Mundingoes, van welken zy eene groote meenigte in tyden van hongersnood onderhouden hebben. Zy zyn zeer zelden toornig, en de heer Moore hoorde nooit dat zy eikanderen uitfehotden; deeze zagtzinnigheid komt egter geenszins voort uit gebrek aan moed, want zy zyn zeer bekwaam in het behandelen der wapenen, en zo dapper als eenig ander volk in Africa. Weinigen hunner zullen liever brandewyn of Herken drank dan water met fuiker nuttigen. Aan de zuid-zyde van de rivier de Gambia, en maar een weinig landwaards in, is zeker volk het welk Floops genoemd wordt , en eenigermaate wild is. Zy woonen digt aan de Mundingoes , met welken zy in bittere vyandfehap leeven. Hun land is van eene groote uitgebreidheid, maar zy Haan niet oru P 5 de?  234 Tafereel van Natuur en Konst. der de beftiering van eenig opperhoofd ; en egter heerscht 'er onder hen zulk eene groote eensgezindheid, dat de Mundingoes, hoe magtig en talryk zy zyn m'oogen, geheel buiten ftaat zyn om hen tot onderwerping te brengen. Zy zyn gewoon nooit eene verongelyking te vergeeven, of die ten minften nooit ongewroken te laaten; maar aan den anderen kant erkennen zy ook den geringften dienst, welke hun gedaan wordt, met de hartelykfte dankbaarheid. De heer Moore berigt ons dat vier maanden in het jaar zeer ongezond en lastig zyn voor hun, die pas uit eene koude Itigtftrcek gekomen zyn; fchoon de fteeds aanhoudende lente, waarin men gemeenlyk rype vrugten en bloeifems aan den zelfden boom ziet, dat ongemak eenigzins vergoedt. De lugt is 'er aangenaam en frisch, maar zy heeft iets zo byzonders in zich dat fleutels, welke men in den zak draagt, zullen roesten. Dc regentyd begint gemeenlyk in de maand Juny , en duurt tot in het laatst van September, of het begin van Ociober. De eerfte en laatfte regens zyn doorgaans de geweldigfte; en het ï,s aanmerklyk dat 'er eerst een zeer fterke •wind  Nigritië en Guinee. Alg. Berigt. 235 wind ontftaat, die anderhalve uur, of langer aanhoudt, eer het begint te regenen , zodat een fchip dikwyls fchielyk omilaat; men kan dien wind egter eenen tyd lang eer hy uitbarst voorzien , want de lugt vertoont zich dan zeer donker en zwart, en de blikfem breekt door de langzaam aandryvende wolken, zodat alles een verfchrikkelyk voorkomen heeft; de fchielyke agtereenvolging van blikfemfchigten , maakt het telkens ligt, en de donder doet den grond daveren. Zo lang als dc regens aanhouden is het gemeenlyk vry koel, maar wanneer zy een eind genomen hebben, breekt de zon met ongemeene hette door, het welk eenigen, wanneer zy zich tot flaapen leggen, hunne klederen dóet uittrekken ; maar ligtelyk ontftaat 'er, eer zy ontwaakt zyn, op nieuw een orkaan, en de fchielyke verandering van hette in koude, maakt de menfchen ongezond, en vooral dc blanken; want de inboorelingen zyn niet gewoon zich te ontblooten. In den regentyd heeft men zelden zee-winden; maar m derzeiver plaatfe waaijen de oostelyke winden de rivier over. In de maanden November, December, January en February, waaijen zy doorgaans vry fterk, inzonderheid by dag. De  236 Tafereel van Natuur en Konst. De grootfte hette heeft men 'er omtrent het iaatst van de maand May, veertien dagen of drie weeken eer de regens beginnen. Wat de taaien , welke' omtrent de rivier de Gambia in gebruik zyn, betreft, de voornaamfte van dezelven is die van Mundingo, welke naam zo wel aan het land als aan het volk gegeeven wordt. Wanneer men die taal verftaat, kan men van den mond der riviere afreizen, tot aan het land der Joncoes of der koopluiden, zo genoemd, omdat zy jaarlyks eene groote meenigte flaaven opkoopen, en die naar de benedenfte deelen van de rivier vervoeren, om ze aan de blanken te verkoopen. Dit land meent dc heer Moore dat niet minder dan zes weeken reizens van ft. Jacobs fort af is, het welk de koninglyke Africaanfche compagnie van Engeland toebehoort, cn gelegen is op een eiland in de Gambia, omtrent tien mylen van den mond der riviere. Eene andere taal, welke na deeze meest in dit land gebruikt wordt, is gebroken Portugeescb, het welk zo bedorven is dat het te Eisfabon ter naauwer nood verftaan wordt; maar die taal wordt door de Engelfchen fpoe- di.  Nigritië en Guinee. Alg. Berigt. 237 diger geleerd dan eenige andere , welke in deeze ftreeken in gebruik is, en wordt altyd door de taalmannen, welke de kooplieden en de compagnie dienen, gelproken. Het Arabiesch is in gebruik by de Pholeys, en by de meeste Mohammedaanen aan de rivier, fchoon zy ook eene gemeene taal hebben, zynde het Arabiesch voor hun het geen het Latyn voor ons in Europa is. De Mundingoes hebben ook eene verbasterde taal, welke alleen door de mannen gefproken wordt , en waarvan men zich zelden bedient, tenzy men van eenen bullebak, Mumbo-Jumbo genoemd, fpreekt, waar door de vrouwen in ontzag gehouden worden. Dewyl dit een loopje is, het welk buiten deeze ftreeken misfehien niet in zwang gaat, zal het den leezcr ongetwyffeld genoegen baaren , daaromtrent het berigt van den heere Moore te vinden. De Mumbo-Jumbo, zegt die fchryver , is eene foort van afgod, in eenen lange rok van den bast van boomen gemaakt, gekleed, en eenen kuif van fyn ftroo op zyn hoofd. De perfoon , die deezen afgod verbeeldt , is, dus uitgerust zynde, agt of negen voeten lang. De mans hebben zulk eene list bcdagt om  238 Tafereel van Natuur en Konst. om hunne vrouwen in onderwerpinge te houden; en de laastgemelden zyn zo onkundig, of ten minsten moeten zy zich zo houden, dat zy den Mumbo-Jumbo voor eenen wildeman houden ; en niet een vreemdeling zoude hem voor een menfchelyk fchepfel houden, uit hoofde van het erbarmelyk geluid , het welk hy maakt, en weinigen der inboorelingen kunnen naarbootfen. Wanneer de mans e.nig gefchil met hunne vrouwen hebben, ontbieden zy deezen Mungo-Jumbo, om het te bellisfen, het geen hy altyd ten voordeele der mannen doet; zyn gezag is zo groot dat hy over allen, die omtrent hem zyn , naar zyn genoegen kan befchikken, en bevel geeven om hen te liaan, te vermoorden, of gevangen te ncemen; maar niemand mag gewapend in zyne tegenwoordigheid verfebynen. Wanneer de vrouwen hem hooren aankomen, loopen zy weg en verbergen zich; doch fomtyds doet hy haar allen voor zich komen en ncderzitten ; fomtyds belast hy haar te zingen of te danzen naar zyn welgevallen, en wanneer zy niet gewillig aan zyne begeerte voldoen, worden zy 'er door flagen toe genoodzaakt. Deeze bullebak komt nooit anders dan by nagt te voorfchyn, en dit maakt zy-  Nigritië en Guinee. Alg. Berigt. 239 zyne verfchyning van des te grooter kragt. By dag is de rok aan eenen paal, naby het dorp, waartoe dezelve behoort, vastgemaakt; want 'er zyn weinige dorpen van eenig aanzien , die hunnen byzonderen bullebak niet hebben. Wanneer een man in dit genootfchapkomt, zweert hy op de plegtigfte wyze het geheim nimmer aan eenige vrouwe, of aan iemand, die 'er geen lid van is, te zullen ontdekken , en men wordt 'er nooit onder den ouderdom van zestien jaaren in toegelaaten. Het volk zweert by den Mumbo-Jumbo , en die eed wordt met groote naauwgezetheid onderhouden. Omtrent het jaar 1727 had de koning van Jagra, de zwakheid van het gantfche geheim der zaake aan zyne vrouw , welke zeer nieuwsgierig was, te ontdekken, en zy openbaarde het aan eenige van haare vriendinnen. Dit kwam fommigen, die geene vrienden van den koning waren, ter ooren; en na op het Huk beraadflaagd te hebben , en vreezende dat zy hunne vrouwen niet langer zouden kunnen regeeren, wanneer dc list algemeen bekend was , ftaken zy eenen man in den rok,  24° Tafereel van Natuur en Konst. rok, begaven zich naar des konings verblyf* plaats, en daagden hem buiten ; vervolgens befehuldigden zy hem van het geheim ontdekt te hebben. Dewyl by zulks niet kon loochenen, lieten zy ook zyne vrouw haaien, en vermoordden hen beiden. Dus flierf de arme man om zyn verpligtend gedrag jegens zyne vrouw, en de vrouw om haare nieuwsgierigheid. ' De rivier de Gambia, zegt de heerMoore, is meer dan tweehonderd mylen van haaren mond af, voor floepen bevaarbaar, dewyl de vloed uit den oceaan zo ver komt, het welk misfchien in geene andere rivier plaats heeft. Het land aan de zyden van de Gambia, is voor het grootfte gedeelte vlak en boschagtig, tot een vierde gedeelte eener myle landwaards in, en in fommige plaatfen zo ver niet, meer binnenwaards zyn goede opene vlakten, welke men gebruikt om ryst te teelen, en buiten den regentyd vee te weiden. Verder landwaards in, is het, over het algemeen genomen , zeer boschagtig, maar naby de dorpen vindt men altyd eene groote opene vlakte, tot koornvelden gefchikt. De grond beftaat meestal uit zand met eenige klei gemengd ,  Nigritië en Güinee. Alg.Bërtgt. 241 mcngd, en is hier eh daar rotsagtig. Naby de zee en dc benedende deelen van de rivier vindt men geene' heuvels; maar verder op zyn eenige hooge bergen , van welker toppen men zeer aangenaame uitzigten heeft. NATUURLYKE ZELDZAAMHEDEN. DIEREN. De deelen van Africa , van welken wy thans handelen , hebben overvloed van Olifanten , Leeuwen en andere wilde dieren , die in dit werk reeds befchreeven zyn. De heer Stibbs verhaalt dat hy, op zekeren morgen, eenen heuvel naby de Gambia, op welke rivier hy gezonden was om ontdekkingen te doen, onderzoekende , omtrent den top een leeuwen-hol vond, en kort daarna eenen Leeuw op geen' grooten afftand van zich hoorde brullen, het welk hem deed belluiten om met allen fpocd van den berg af te klimmen. Het hol, het welk hy zag, was vernuftiglyk in eene eenzaame plaatfe gekoozen, omtrent ter hoogte van drie vierde gedeelte des heuvels, aan den voet van eene fteilte, IIJ. Deel. q op  242 Tafereel van Natuur en Konst. op den kant eener rotfe. Het was bezwaarlyk om 'er by te komen, maar groot en wel gefchikt, en egter ongetwyffeld door de natuur gemaakt. De weg naar hetzelve, bezet met voetftappen, vuiligheid, en zelfs met eenig hair, toonde ten allerduidelykften dat het hol de verblyfplaats van eenen Leeuw was, welke aan de rivier zeer menigvuldig zyn. Onze fchryver voegt 'er by dat men de Leeuwen, inzonderheid by nagt.zeer dikwyls hoorde brullen, maar hy kon niet zeggen ooit eenen Leeuw gezien te hebben. Hy zag egter eens eenen troep van twee- of driehonderd Olifanten, die naar de rivier afkwamen om te' drinken, waardoor het ftof opvloog even als dc rook van eene glasblaazeryè' of brouweryë; en op eenen anderen tyd zag hy eene groote meenigte van deeze dieren, de rivier dwars overzwemmen , niet verder dan een vierde gedeelte eener myle van zyn fchip af. Het Rivier-paard en de Krokodil, zyn in dc rivier de Gambia zeer menigvuldig; ook vindt men 'er eene meenigte van Guanas, fchepfels, welke zeer veel overeenkomst met den kleinen Krokodil hebben. De inboorelingen zeg-  Nigritië en Guinee» Nat. ZELttó. 243 zeggen dat zy, wanneer een man hen onverhoeds nadert, zyne beenen fomtyds met hunne ftaarten breeken, het welk, volgens het berigt van den heere Moore, genoegzaam onmooglyk voorkomt, dewyl deeze dieren zelden meer dan eene elle lang zyn. De Negers en fommige blanken eeten de Guana als eene groote lekkerny, en men vertelde onzen fchryver dat zy fmaakten als konynen. Misfchien zullen wy in onze befchryvinge van America gelegenheid vinden om nader van dit fchepfel te fpreeken. In deeze deelen van Africa zyn zo wel als in de meeste zandige landen , eene groote meenigte flangen en andere vergiftige kruipende dieren. De heer Moore verhaalt ons dat de inboorelingen zeer bang zyn voor de Zwarte Slangen, waarvan hy 'er zelf gezien heeft, die de langte van drie ellen hadden, en zo dik waren als het dunne van zyn been; hem werden ook vertellingen gedaan wegens andere vergiftige flangen, en wel van fommigen, die eene kam op haaren kop hadden, en welke men fler.k bevestigde dat kraaiden als haanen. Dit dier is misfchien het zelfde, het welk men Bafiliscvis noemt, waar omtrent veeQ 2 W  244 Tafereel van Natuür en Konst, le wonderlyke dingen zyn verteld geworden , die men thans meest overal voor fabelen houdt. Daar zyn ook Slangen met twee koppen, welke aan eenen hals groeijen , maar deezen verklaart onze fchryver nimmer gezien te hebben. Hy fchoot eene groene flang, die omtrent twee ellen lang was, maar in het dikfte gedeelte niet boven de drie duimen dikte had. De inboorelingen berigtten hem dat flangen van deeze foort in het geheel niet vergiftig zyn; maar 'er zyn zo veele vergiftige foorten , dat zy altyd een geneesmiddel by zich hebben, waarvan zy zich, indien zy gebeeten worden , zonder uitftel bedienen. In een dorp, omtrent eene myl van Brucoe, vond de heer Moore een zeer groote Scorpioen , zynde volkomen twaalf duimen lang. Deeze fchepfels worden voor zeer ver, giftig gehouden ; en wanneer iemand door een Scorpioen van die grootte gefloken werd, meent onze fchryver dat hy onmiddelyk zoude derven. Hy kende verfcheidene luiden, die door kleine Scorpioenen gedoken waren, en zulke zwaare pyn hadden, dat zy ten minden in twaalf uuren tyds niet konden flaapen; doch na verloop van dien tyd begint de  Nigritië en Guinee. Nat. Zeldz. 24.5. pyn te verminderen , en is welhaast geheel over: het is verder merkwaardig, dat, niettegcnltaande derzelver hevigheid, de zwelling maar zeer gering is. Guineefche Hennen en Patryzen, vindt men hier in groote meenigte; en het is, volgens den heer Moore , merkwaardig , dat de laatften doorgaans twee groote fpooren aan ieder poot hebben. Omtrent joar, en nergens anders aan de rivier, zag de zelfde heer eenen aanmerkelyken vogel, die alleenlyk in het vallen van den avond te voorfchyn komt, vier vleugels heeft, en omtrent zo groot is als eene duif. Maar fchoon dit beest by de inboorelingen een vogel genoemd wordt, durft egter de heer Moore niet bepaalen of het tot de vogels of tot de vleermuizen behoort gebragt te worden ; want hy zag nooit een van deeze dieren dood, fehoon hy 'er menigvuldige maaien naar gefchooten heeft. De heer Stibbs verhaalt, dat hy op zekeren avond eenen grooten vogel doodde, die ongemeen wel fmaakte. Dezelve was, van de vingeren af tot aan het uiterfte van den bek toe, meer Q 3 dan  24<5 Tafereel van Natuur en Konst. dan zes voeten lang, en werd by de Mundingoos Gabbon, by de Portugeezen Gosfreal genoemd. De heer Stibbs berigt ons ook, dat zyne reisgezellen in zynen togt op de Gambia, twee Wilde Ganzen en een Eend doodden; en dat de ganzen fpooren hebben zo lang als die van onze haanen, welke uit het middelde lid der vleugelen uitwasfen, en waar mede zy zich tegen eenen hond verweeren kunnen. Zyn zyn grooter dan onze wilde ganzen, en wit en zwart van kleur. De Eend was v%n eene zonderlinge foort, byna zo groot als eene gans , en eveneens van veeren, zynde de pooten, de voeten en de bek zwart 5 op den rug was ook eene zwarte vleeschagtige bult, anderhalven duim hoog. Hy voegt'er by, dat deeze Eenden onder het fyn gevogelte behooren, en zeer wel fmaaken. Daar is eene foort van Uilen , welke by nagt een zeer naar geluid maaken, en by de inboorelingen als tooverhekfen worden aangemerkt. Indien een van deeze vogelen *s nagts in een dorp komt, raakt al het volk terflond op de been, en vuurt 'er op als op ee-  Nigritië en Guinee. Nat. Zeldz. 247 eenen vyand; en dewyl het niemand ooit gelukt is een' deezcr Uilen te dooden, zo blyven zy -, naar de gedagten der arme inboorelingen, fteeds tooverhekfen. ■ Men vindt by de rivier de Gambia, en in andere deelen in Nigritië en Guinee , verfcheidene merkwaardige Infekten. De heer Moore verhaalt, dat, by eenen zeer geweldigen ftorm, eene foort van groote vliegen, met lange vleugelen , in zulk eene verbaazende meenigte aan boord kwam, dat, wanneer zy in de vlam der kaarfen gévloogen waren, de tafel welhaast bedekt was, door het getal deezer dieren, welke haare vleugels gebrand hadden; en door anderen, die haare vleugels, welke zy niet gebrand hadden, in eene fcheede ftaken, en over de tafel liepen, zich -niet anders verwonende dan zo veele groote maaden. De afbeeldingen van eenige deezer Africaanfche Infekten, wonen dat zy groote zeldzaamheden in de natuure zyn. De Musquetoos, zegt onze fchryver, vallen onder al het gewormte op de rivier den menfchen allerlastigst. Zy doen meer kwaads Q 4 dan  248 Tafereel van Natuur en Konst. dan eenige andere kleine vliegen, die, om haare kleinheid, Zand-vliegen genoemd worden , en naauwlyks zigtbaar zyn. Deeze Jaastgemelden zyn, wanneer men flegts eenige beweeging maakt , buiten ftaat om te byten; maar de Musquetoos ftooren zich aan geene beweeging , en vallen den menfchen telkens lastig , inzonderheid by nagt. Zy moogen by onze muggen vergeleeken worden, maar verwekken veel meer ongemaks. In het deel daar zy byten ontftaat groote jeukte , en wanneer men het krabt , totdat 'etbloed uitkomt, loopt men gevaar dat het aan 't zweeren zal gaan. Wanneer de beet geneezen is, vertoont dc plaats zich altydzwart- De Buggabuggs, gelyk zy door de inboorelingen genoemd worden , zyn fchadelykc wormen, die alles, waar zy by kunnen komen, vernielen. Om van de eene plaatfe paar de andere voort te gaan, maaken zy eene holle pyp of buis, onder welke zy vciliglyk haaren weg vervorderen , zonder gezien te worden. Zy zyn eene foort van witte Mieren, en verrigten haaren arbeid met zeer yeel fpoeds, Want in den tyd van twaalf uu,  Nigritië en Guinee. Nat. Zeldz. 249 uuren zullen zy haare buis vervaardigen, en agt of negen roeden ver reizen , om by eene kist, doos of kleerkas te komen. Daar zy in komen, rigten zy groote verwoeftingen aan ; en inzonderheid in wollen klederen. Niets ter waereld laaten zy ongemoeid ; want zy aazen zo wel op hout als op alle andere dingen; en het is aanmerkelyk , zegt onze fchryver, dat zy eene kist of tafel alleenlyk van binnen uitknaagen, zodat dezelve, wanneer zy die geheel vernield hebben , door het hart van het hout op te eeten, zich nog gaaf voor het oog vertoont. Zy kunnen de zon niet verdraagen, en fchynen , wanneer zy door dezelve befeheenen zyn , geduurende eenigen tyd in den ftaat van dooden; maar na den ondergang der zonne befpeurt men, dat zy haare natuurlyke kragten en leevendigheid weder krygen. De inwooners zyn in de noodzaaklykheid, om tegen deeze fchepfels zorgvuldiglyk te waaken, en maatregels te neemen om derzelver indringing in hunne kisten voor te komen , het welk gefchiedt door ze op voeten, die wel geteerd zyn, te zetten; want indien zy alle weeken niet op nieuw geteerd worden , is het tien tegen een dat de Infekten 'er niet zullen in komen. Q 5 Wan,  250 Tafereel van Natuur en Konst. Wanneer het in den regen tyd is, zegt de heer Moore, maaken de Vorfchen , die hier in groote meenigte, en veel grooter zyn dan in Europa, by nagt een gerugt, het welk op eenen aanmerkelyken affland kan gehoord worden, en niet ongelyk is aan dat van eene gantfche jagt honden. Daar is eene zeldzaamheid, welke wy de vryheid zullen neemen van onder deeze afdeeling te melden , fchoon veele mooglyk zullen oordeelen , dat zy geene opmerkinge waardig is. De heer Moore oordeelde het zeer aanmerkelyk, en verhaalt uit dien hoofde dat hy op zekeren avond op Oesters, die aan boomen gegroeid waren, is te gast geweest ; en dit verhaal maakt hy letterlyk waar. Het fchynt dat aan de oevers vim de rivier, en naby de zee, waar het water zout is, zekere boomen groeijen, die Mangroves genoemd wórden, en welker bladeren, lang. en zwaar zynde, de takken tot in het water doen ncderhangen. Aan deeze bladeren en takken , maaken de jonge Oesters zich in groote meenigte vast, en groeijen daar, totdat zy zeer groot zyn, wanneer zy niet weder ^an den boom kunnen los komen; doch het volk  Nigritië en Guinee. Nat. Zeldz, 251 volk fnydt de takken af, waaraan de Oesters als geriste uijen hangen. Maar onder alle de voortbrengfels van Africa, is 'er mooglyk niet een , het welk de aandagt der wcétgierigen meer verdient dan dat wy nu befchryven zullen. Eenigen der inboorelingen een net gekreegen hebbende, ging de heer Moore met hun visfehon in een meir , tegenover een der Engelfche kantooren ; zy vingen daar eene groote meenigte visch, en onder anderen eenen, die vry wat geleek naar een' grundel, maar veel grooter was. Niemand dorst denzelven aanraaken, en elk raadde ook onzen fchryver 'er niet naby te komen, nademaal zulks hem het leeven kosten zoude. Eenigen hunner greepen lange ftokken, en floegen den visch met dezelven; maar vindende dat het uitwerkfel zo kwaad niet was als zy verwagt hadden, maakten zy de ftokken al korter en korter, en toen zy op eenen afftand van -zes duimen tot den visch genaderd waren, deed hy nog geen kwaad. Eindelyk waagden zy het hem met hunne vingeren aan te raaken, maar konden dit geen twintigfte gedeelte van eene minuut blyven doen. Hieruit begreep de heer  252 Tafereel van Natuur en' Konst. heer Moore dat het een Torpedo of Siddervisch was, en had de nieuwsgierigheid van hem met eenen zyner vingeren aan te raaken • maar in een oogenblik was zyn arm geheel dood tot aan den elleboog toe; doch dezelve geraakte weder in eenen goeden ftaat, zoras als hy zynen vinger wegtrok. Hy herhaalde de proef verfcheidene maaien, en altyd met het zelfde gevolg, zelfs toen de visch reeds dood was. Hy gaf toen bevel om denzelven te dooden, en bevond dat de fchokkende hoedaanigheid alleenlyk in het vel beftond, en geheel verdween, wanneer dat gedroogd was. Dit is het eenvoudig verhaal, het welk de heer Moore ons wegens deeze zaak gegeeven heeft ; maar dewyl het een van de fraaifte ftukken in de gantfche natuurlyke hiftorie is, agten wy het niet ongevoeglyk de oorzaak van zulk een wonderbaar uitwerkfel naar te fpooren. Doch vooraf moeten wy aanmerken , dat de heer Moore de Torpedo vertoont als een grundel, andere fchryvers van denzelven fpreeken als van eenen plat-visch, in gedaante vry veel overeenkomst hebbende  Nigritië en Guinee. Nat. Zeldz, 253 met de roch (*), die zeer geméén is omtrent de kusten van Provence, Gasconje, en veel door de bewooneren dier ftreeken gegecten wordt. Of de zonderlinge hoedaanigbeid van deezen visch waarlyk in het vel gelegen zy, zullen wy den leezer laaten beoordeelen, nadat hy de volgende vooronderftellingen in aanmerkinge genomen zal hebben. Daar zyn verfchillcnde wyzen om wegens het uitwerkfel, het welk door den Torpedo veroorzaakt wordt , reden te geeven. De eerfte vinden wy by de ouden, die zich ver- noeg- (*) Het fchynt dat verfchillcnde foorten van visfchen deeze hoedaanigheid , welke den Sidder-visch wordt toegefchreeven , bezitten, dewyl 'er geene overeenkomst altoos is tusfchen de gedaante van eenen grundel , en die van eene roch; ook maakt de heer du Hamel, in zyne historie van de Academie der Weetenfchappen , gewag van eene Torpedo , welke hy by eene aal vergelykt , wier gedaante van beide de voorige zeer veel verfchilt. De heer Richer, van wien hy zyn berigt heeft overgenomen , .beweert zeer wel te weeten dat deeze Visch , wanneer hy flegts met eenen (lok wordt aangeraakt, eene fchok in den arm verwekt, ja zelfs fomtyds duizeling veroorzaakt.  254 Tafereel van Natuur en Konst. noegden met eene fidderende hoedaanigheid et* kragt aan dit dier toe te fchryven , het geen het zelfde is alsof zy niets gezegd hadden. De tweede Itelt dat het uitwerkfel afhangt van eene groote meenigte van kleine ligchaamtjes, die telkens uit den visch voortkomen , fchoon by fommige gelegenheden meer dan by andere. Dit is het meest aangenomen gevoelen , het welk door Redi, Pen-ault en Lorenzi omhelsd is, en door huil dus verklaard wordt. Gelyk het vuur eene meenigte van Itofdeeltjes uitfchiet, gefchikt, om ons te verwarmen, zo fchiet de Torpedo eene meenigte van itofdeeltjes uit, gefchikt om het deel, daar zy indringen, eene fchok te geeven, het zy door 'er in te groote hoeveelheid in te komen, of door in openingen te vallen, die niet gefchikt zyn naar derzelver figuuren. Het derde -berigt is dat van Borclli, die deeze uitfchieting der kleine ligchaamtjes voor eene loutere inbeelding houdt, en zegt dat de visch , wanneer hy aangeraakt wordt, zeer fterk begint te beeven of te werken , het welk eene pynelyke fchok verwekt in de hand, die hem aanraakt: maar de heer Reaumur, wiens vooronderlteliing de laatlte en de regtmaatigfte is, heeft nimmer zulk ee- ne  Nigritië en Guinee. Nat. Zeldz. 255 ne beeving kunnen ontdekken , niettegenftaande hy den visch, onder het verwekken van de fchok , met groote aandagt gade» floeg. Deeze heer merkt aan dat de Torpedo, even als andere platvisfchen, niet volmaakte* lyk plat is, maar dat zyn rug, of liever het gantfche bovenfte gedeelte van zyn. ligchaam, een weinig bolrond is. Vervolgens bevond de heer Reaumur altyd dat, wanneer de visch. in den perfoon , die hem aanraakte , geene fchok verwekte , de rug zyne natuurlyke bolrondte altyd behield; maar dat, wanneer hy zich fchiktc om de aanraaking betaald te zetten , de bolrondte van den rug langzaamerhand verminderde, totdat by geheel plat, ja fomtyds holrond werd. Een oogenblik hier na gevoelde men de fchok in den arm , en zoras als men afliet den visch aan te raakeu, vertoonde het platte en holronde gedeelte van het ligchaam zich weder bolrond; en daar het langzaamerhand en op eene zigtbaare wyze plat werd, gefchiedde de herftelling der bolrondte zo fchielyk, dat men 'er geen oog op houden kon. Uit deezen fchielyke flag ontftaat , volgens den heer Reaumur, de fchok in  ejö Tafereel van Natuur en Konst. in den arm; want- de aanraaker meentj zoras als hy iets begint te voelen, dat zyne vingers geweldiglyk gellagen zyn. Het wonderlykfte is, dat zulk eene zagte zelfftandigheid als die van den visch zulk eene gevoelige fchok kan veroorzaaken ; een enkele flag van een zagt ligchaam zoude dit nooit kunnen doen; maar in dit geval wordt 'er eene oneindige meenigte van zulke Hagen in een oogenblik gegeeven. Om dit te begrypen moeten wy het werktuiglyk geitel van de deelen, waarvan alles afhangt, in aanmerkinge neemen ; en die deelen beftaan uit twee zonderlinge fpieren, die door verfcheidene fchryveren befchreeven worden. Zy hebben de gedaante van eene halve maan, en maaken te famen genoegzaam de helft van den rug uit, zynde de eene aan de regter en de andere aan de flinker zyde. Haar oorfprong is een weinig boven den mond , en zy worden dooide longpypjes van eikanderen gefcheiden , in welker laatfte zy ingelyfd zyn. Maar iets zonderlings in dezelven zyn haare vezels, indien wy aan eene kleiner foort van fpieren, zo groot als ganzen-fchagten , deezen naam geeven moogen , uit welker famenvoeginge de twee groote fpieren gemaakt zyn. Deeze klei-  Nigritië'en Güinee. Nat. Zeldz. 257 kleine fpieren zyn holle cylinders, zynde dcrzelver langte genoegzaam gelyk aan de dikte ■van den visch, en loodrcgt gefchikt op zyne bovenfte en onderfte oppervlakten, mids dat men dezelven als genoegzaam evenwydige vlakten aanmerkt. Zy beftaan weder uit vyfen-twintig of dertig kleiner cylinders , die boven elkandcren geplaatst zyn, en ieder van welken vol is van eene mergagtige zelfftandigheid. Nu behoeven wy alleenlyk te herinneren dat de Torpedo, wanneer hy gereed is om de fchok te geëven, de oppervlakte van zyn' bovenfte gedeelte fchielyk plat maakt, en dat dus het gantfche werktuiglyk geftel, waarvan zyne gantfche kragt afhangt , blykbaar zyn zal. Door die langzaame famentrekkingé buigt hy, als het waare, alle zyne fpieren, maakt zyne cylinders korter, en breidt tevens' derzelver grondvlakte uit; en naar alle waarfchyrilykheid verliezen ook de groote vezelsof kleine fpieren in dat oogenblik de cylindrifche gedaante, om de holligheden tusfchen. beiden op te vullen. Dc famentrekki'ng gefchied zynde, worden de vezels , die i'rï de langte loopen ,• verlangd, en dc dwarsloo- III.- Deel.- R pen1"  258 Tafereel van Natuur en Konst. pende verkort; de zagte ftof, welke zy bevatten , wordt naar boven gedreeven , door middel van eene golfwyze beweeginge, welke in de vezelen, terwyl zy famengetrokken worden , zigtbaar is. De deelen van den Torpedo dus gefchikt zynde , krygt de vinger , door welken hy aangeraakt wordt, terfiond eene fchok, of liever verfcheidene agtereenvolgende fchokken, uit iederen cylinder, aan welken hy gebragt wordt. Dewyl de zagte flof in verfcheidene buizen verfpreid is , is het meer dan waarfchynlyk, dat alle de fchokken juist niet in het zelfde tydltip gegeeven worden; ook zoude dit geene plaats hebben, wanneer 'er geene beflootene buizen altoos waren, maar zy dienen egter om het getal der ontfpanningen, en dus met een om de fnelte en kragt der werkinge te vermeerderen. Deeze fchielyke en herhaalde fchokken maaken beweeging in het zenuwgeltel, en fluiten of veranderen den loop der dierlyke geesten ; oPzy brengen eene beweeging in de vezelen der zenuwen, ftrydig met1 die, welke pj hebben moesten in het roeren van den arm, en verwekken dus eene pynelyke gewaarwording. Dit is de oorzaak dat de Torpedo op eenigen merkelyken afftand, geene de  Nigritië en Guinee. Nat. Zeldz. 259 de minfte fchokking verwekt, maar alleenlyk dan, wanneer hy op eene der groote fpieren wordt aangeraakt (*), zodat men den visch vei- C) De fchryvers , welke de uitwerkfels van dffn Torpedo uit fiddering-verwekkende uitvloeifels hebben willen verklaaren, zyn in de noodzaaklykheid gebragt geweest, om tot die twee zelfde fpieren hunne tocvlugt te neemen; maar dan maaken zy die alleenlyk tot bewaarplaatfen der kleine ligchaamtjes, door welken de fchok wordt voortgebragt. Lorenzini, die , zi Wel als Reaumur, de famentrekking van den Torpedo opmerkte , beweert dat dezelve nergens anders toe dient dan om die ligchaamtjes te drukken uit de holle vezelen van deezen fpieren, waarin zy beflooten zyn; doch fchoon dit gevoelen door de meeste fchryvcren is aangenomen, heeft de heer Reaumur deszelfs valscliheid egter uit de volgende aanmerkingen beweezen, 1. Omdat 'er geene fchok altoos ontftaat, wanneer de hand flegts den minften afftand van den Torpedo hieft 5 daar, indien de fchok door den visch, even als de warmte door het vuur, veroorzaakt werd, de hand in dit geval zo wel als in het andere, eenige aandoening gevoelen zoude. 1. Omdat de fchok niet gevoeld wordt, voordat de famentrekking der fpieren voorby is; daar men, indien de oorzaak in fchokkende deeltjes, door de famentrekkinge uitgeworpen, te zoeken was, het uitwerkfel geduurende den tyd der famentrekkinge zoude gewaar worden. 3. Omdat, wanneer R 2 de  26o Tafereel van Nattji'r en Konst. veiliglyk by den ftaart kan vatten, waarbV zy ook doorgaans door de visfchers gcgreepen wordt. Dewyl de Torpedo op andere visfchen aast, is het waarfchynlyk dat zyn fchokkcnd vermogen hem in het najaagen van zyn aas van dienst is; en dit is het gevoelen van Plinius, Ariftoteles en andere natuurkennerem Dc heer Reaumur had geen' visch in her leeven, om te beproeven, of de Torpedo dien zoude ombrengen, maar eenen draak met denzelven geduurende eenigen tyd m water gelegd hebbende, werd dc draak 'er dood uit genomen , ongetwyffeld, omdat hy den Torpedo te dikwyls had aangeraakt. Doch het geen veel vreemder voorkomt, dan dat de Torpedo visfchen doet derven, is, dat in de hiiïoric. van Abysfynië verhaald wordt , dat hy doode visfchen weder in het leeven brengt, hebbende men gezien dat zy, met den Torpedo in tle fchok het uitvverkfel van -zulke deeltjes wal, ff langzaamerhand zoude moeten ontdaan , even ais de hand langzaamerhand warm wordt. 4 Omdat de Torpedo de fchok in de hand door een bard vast ligehaam, en niet door de lugt brengt.  Nigritië en Guinee. Nat.Zeldz. z6i in het zelfde vat gelegd zynde, zich roerden. Geloofbaarer is het geen in dc zelfde hiftorie verhaald wordt, naamelyk dat de Abysfvn'iërs zich van den Torpedo bedienen, om koortfen te geneezen, door den lyder op eene tafel te binden , en den Torpedo aan alle zyne leden te brengen , het geen hem wel groote pyn verwekt, doch tevens de ongefteltcnis verdryft. Bellonius verhaalt dat de Torpedo, onder aan den voet gelegd zynde, een kragtig middel tegen koortfen bevonden is; en dr. James zegt dat zy de hevigheid der pyne in eene verouderde hoofdpyne maatigt; maar wy oordeclen dat zulke gevallen zeer zelden voorkomen. GEWASSEN. Dc Pholeys, die onder alle de bewooners deezer ftreeken zich meest op dc i landbouw toeleggen, planten, in de nabuurfchap hunner dorpen, Tabak en Katoen, welken zy by eikanderen in eene omheinde plaatfe houden. Buiten die plaats zyn hunne Koornvelden, daar zy doorgaans de vier foorten van koorn, die door dc gantfche landftreek, aan de Gambia grenzende, in gebruik zyn , voortteelen; R 3 naa-  262 Tafereel van Natuur en Konst. naamelyk Indiaansen koorn of Mais, Ryst, en groot en klein Guineesch koorn. Zy hebben tanv, garst, rogge, haver noch eenige andere graanen, welke men in Europa vindt. Maar zy hebben eene foort van peulvrugt tusfchen de Turkfche boon en de erwt ; ook vindt men 'er knollen en aardappelen. Het Indiaanfche koorn zetten zy in gaten , omtrent vier voeten van eikanderen, zodat het eveneens groeit als de hop. Het fchiet op tot de hoogte van agt of tien voeten, zynde eene groote Heng, uit welker zyde de airen groeijen. De Ryst , welke de inwooners voor hun beste voedfel houden, zetten zy op ryen, even als wy de erwten doen; zy vereischt natte gronden, en de airen zyn als die van haver. Het groote Guinecfche koorn is rond , en omtrent van de grootte als onze kleinfte foort van erwten. Dit zaaijen zy met de hand, gelyk men by ons de tarw en garst doet ; en het fchiet op tot de hoogte van negen of tien voeten, fchoon het maar eene dunne Heng is, aan welker top de korrels in een groot bos groeijen. Het kleine Guineefche koorn wordt op de zelfde wyze gezaaid, en fchiet tot de zelfde hoogte op, maar de Heng is grooter, en aan derzclver top  Nigritië en Guinee. Nat. Zeldz. 263 top groeit het koorn in eenen bol. Deezen zyn alle de foorten van graanen, die tot voedfel gebruikt worden, en aan de rivier de Gambia wasfen; ook bakken de inboorelingen geen brood, uitgezonderd de vrouwen , die aan Europeërs getrouwd zyn; maar zy gebruiken de bloem der verfcheidene graanen, om hunnen drank dik te maaken. Het Indiaanfche koorn gebruiken zy meestal groen, en roosten het in de air op kooien, waardoor het eenen fmaak krygt, gelyk aan dien van groene erwten. Zy kooken hunne Ryst even als de Turken de hunne doen , en maaken meel van hun koorn, door het in houten vyzels te ftampen. De Palmboom in Nigritië verfchilt moogIvk in foort van alle palmboomen, welke wy gemeld hebben. De heer Moore befchryft denzelven als eenen fchoonen regten boom , groeijende tot eene verbaazende hoogte, fomtyds, naamelyk, tot die van zestig of zeventig , fomtyds tot die van honderd voeten. Uit deezen boom trekken de inboorelingen zeker witagtig vogt , gelyk aan wei , Palm-wyn genoemd. Dit doen zy door eene infnyding :boven in den ftam te maaken., waaraan zy R 4 n  333 Tafereel van Natdur en Konst. In de heete jaargetyen verfchaffen deeze heggen eene verfrisfehende fchaduw; en daar is ook een fraai bosch van hazelaaren, waar door de zon niet heen kan dringen. Hier groeijen oranje-appelen , citroenen, granaatappelen, perfikken , en de verfcheidene appelen en peeren van Europa , zynde allen uitfteekend in hunne foort. Onder anderen zyn 'er karmozyn-roode Japanfeappelen, die, tusfchen de groene bladeren hangende, een zeer bevallig voorkomen hebben. In deezen tuin 'is eene groote verfchcidenheid van vygen, onder welken de Pifang-vygen meest in agtinge zyn; dezelven zyn blaauw en groot, cn groeijen aan eene plant, die zoras als de vrugt tot rypbeid gekomen is, omvalt en verrot , waarna in het volgend jaar uit den zelfden wortel fomtyds twee of meer jonge planten voortkomen. De flam beflaat niet uit hout fchoon de berg zelf over het vlek fchynt te hangen. De twee andere bergen zyn merkelyk laager. De Duivels-of Windberg is ook zo bezwaarlyk niet te beklauteren ; maar dc top van den Leeuwenberg is om zyne fteilte byna ontoeganglyk, zodat de Vlaggeman dagelyks naar den vlaggeftok by eenen valreep moetopklimmen.  Abyssynië of Ethiopië. Nat. Zeldz. 339 hout als die van andere boomen , maar uit bladeren, die zes of zeven ellen lang en twee ellen breed zyn, zich van onderen byeenvoegen, en dus eenen ronden ftam maaken. De bloeifem beftaat uit vier groote bladeren, die by wyze van eene klok in eikanderen fluiten, en voor aan den fteel, die fomtyds meer dan vyftig vygen draagt, en dus langer dan een arm is, te gelyk voor den dag komen, blyvende aan denzelven hangen, totdat de vrugt ryp wordt. Men vindt hier ook de Indiaanfche Guavas, eene vrugt die volmaaktelyk rond, en zo groot als een haag-appel is. Zy is aangenaam van fmaak , heeft eene dunne groene fchil, en is van binnen vol korrels, die een zeer uitmuntend geneesmiddel verfchaffen voor den buikloop, de heerfchende ziekte in heete landen. De lugtftreek , de grond en de gelegenheid van deezen tuin zyn, om kort te gaan, zeer gunftig voor den groei van de meeste zeldzaame planten, van welken hier eene fchoone verzameling is. Dit is het algemeen berigt der geenen, die den tuin befchreeven hebben ; maar de heer Maxwell ZCgt dat dezelve, toen hy zich aan de Kaap Y 2 be-  340 Tafereel van Natuür en Konst. bevond , zeer verwaarloosd werd, zo ten aanzien van de planten als van de wandelwegen, hefpeurende by in geen van beiden iets ongemeens. Doch het is niet te verwonderen dat de berigtcn van tiithecmfchen in dit geval niet zeer gunftig zyn. Zeker is het egter dat de Gouverneur in de laatfte jaaren zyn werk gemaakt heeft van den tuin, met veele fraaije zeldzaamheden te verlieren. De Kaapfche wyn is federd eenige jaaren in Europa zeer geagt geweest, fchoon de Hollanders reeds lang in deeze ftreeken gewoond hadden, eer zy zich met het voortplanten van wyngaarden bezig hielden. In het eerst bragten zy 'er wynftokkcn van de oevers van den Rhyn , en uit Perfie, welke zeer wel tierden , en hun druiven verfchaften om te eeten; maar zy hadden geen oogmerk om wyn te maaken, voordat een Duifchcr hen leerde dat zy jaar]yks eenige ranken van de reeds vrugtdraagende ftokken , moesten afneemen , die in ftukjes van zes duimen lang fnyden, en zeop akkers, welke tot dat einde waren omgeploegd, zaaijen. Zy volgden zyne onderrigtingen , cn dit werk gelukte zo wel dat zy geene wynftokken uit Europa of Afië meer noo-  Abyssyniè'of Ethiopië'. Nat. Zeldz. 34.1 noodig hadden, dan alleenlyk om onderfcheidene foorten aan te kweeken. Toen deeze gezaaide Wynftokken zich begonnen uit te breiden, was men genoodzaakt om ze te verplanten en ze op behoorlykc afftanden van elkandercn te zetten. Naderhand volgden zy genoegzaam de wyze, welke in Duitschland in het aanleggen van Wynbergen gebruikclyk is. Na den grond bearbeid te hebben, zetten zy 'er de Wynftokken in orde in-, hier toe neemen zy ranken, die het jaar te vooren afgefneeden, en naast elkandercn in de aarde gelegd zyn, om in dien tuslebentyd wortel te fchieten ; want op een Huk lands, het welk omtrent eene Rhynlandfche roede groot is, zyn dikwyls eenige honderd ranken naast eikanderen gekuild. Op zulk eene wyze zyn de Wyngaarden hier zo merkelyk vermenigvuldigd , dat 'er naauwlyks eene landhoeve is zonder haaren byzonderen Wyntuin, welke den eigenaar niet llegts Wyn genoeg voor zynen eigen drank verfchaft, maar hem ook gelegenheid geeft om eene groote hoeveelheid te verkoopen. Men moet egter aanmerken , dat de Wynftokken dikwyls door den meel-of honigdaauw, of door Y 3 de  342 Tafereel van Natüur en Konst. de fprinkhaanen merkelyke fchade lyden. Ook is 'er een kleine zwarte worm, welke nog grooter nadeelen veroorzaakt;'doch men laat dien iederen morgen door de fiaaven op vangen, waar door veel kwaads voorgekomen wordt. Somtyds gebeurt het dat de Wyngaarden niet weinig te lyden hebben van de zui.l-ooste winden, die de ranken, wanneer zy met de zwaarlïe druiftrosfen belaaden zyn, dikwyls doen breeken; om deeze reden laaten zy ze niet hooger opfchieten dan drievoeten van den grond. Hun Wynoogst begint in het laatst van February, en duurt de gantfche maand Maart ; want de druiven , die reeds in dc maand January ryp zyn , worden gedroogd en gegeeten, omdat de Wyn, welke van deezen gemaakt was, niet zoude kunnen duuren. Niettegenltaande de groote fchade, welke de bovengemelde en meer andere oorzaaken, den Wyngaardenieren dikwyls toebrengen, is egter de druivenleezing doorgaans zeer ryk. De nieuw geftokene Wynplanten vatten vry fchielyk ; want wanneer zy een jaar in de aarde gelegen hebben , worden zy 'er gemeenlyk reeds met bladeren en kleine ranken uit-  Abyssyniè' of Ethiopië. Nat. Zeldz. 343 uitgehaald.. Van de duizend, welke dus verplant worden, gaan 'er naauwlyks tien ver'looren; wanneer men het fnoeijen niet verwaarloosd, draagen zy in het derde jaar na de verplanting zo veele vrugten als de Wynftokken in Duischland in het vyfde jaar; en in het vierde jaar verfchaffen zy zulk eene meenigte van druiven, dat dezelve in vervolg van tyd zelden grooter is. Daar vallen roode en witte Wynen; de witte is 'er egter in den grootltcn overvloed, en heelt, twee jaaren bewaard zynde, den fmaak van Canarifehe fek. Volgens geloofwaardige berigten is deeze Kaap een der gelukkigfte landen, welke onder de zon gevonden worden, dewyl 'er niets ontbreekt van het geen tot 's leevens onderhoud vereischt wordt. Behalven vette weiden voor rundvee, vindt men 'er ook zeer vrugtbaare koorn-velden, waar inzonderheid Tarwe en Rogge gezaaid worden, en ongemeen wel tieren. Men zaait 'er egter geencn haver ; want deeze , fchoon welig groeiende en rykelyk vrugten voortbrengende, lydt te veel nadeels van den onftuimtgen zuid-oosten wind', welke doorgaans omtrent den tyd, Y 4 waar-  344 Tafereel van Natuur en Konst. waarin de haver ryp wordt, ontftaat, en niet flegts oorzaak is dat 'er weinig in de airen blyft, maar ook dat de graanen, die uit dé*airen flaan , over de rogge-en tarwe velden verfpreid worden. Wyders is de honig- en mcel-daauw zo wel fchadelyk voor de koornvrugten als voor de wynftokken; maar voor het overige is het weer in deeze ftreeken voor de veldgevvasfen, zelden van eenen nadeeligen invloed; en doorgaans wordt 'er alle jaaren niet flegts zo veel koorn ingezameld, als genoegzaam is om de inwooneren, de bezetting, en de aankomende fchepen van allerleien landaart te voorzien; maar men houdt gemeenlyk eene goede hoeveelheid over, om te verkoopen. Over de vrugtbaarheid van den grond aan. de Kaap de Goede Hoop handelende, kunnen wy niet nalaaten te melden , dat.byna ieder huis zynen byzonderen keuken- of moestuin heeft, waarin genoegzaam dezelfde vrugten en kruiden, die in onze tuinen groeijen, geteeld worden; ook moet het zaad , dat hier in de aarde geworpen wordt, meest uit Europa overgebragt worden ; en het geen men aan de Kaap wint, is na verloop van drie . ■ jaa-  Abyssynië of Ethiopië. Nat. Zeldz. 345 jaaren in zo verre veranderd en verbasterd, dat men by het uiteinde van dien tyd zich weder van nieuw zaad uit Hoiland bedienen moeti De natuurlyke gefteltenis der aarde, is oorzaak dat de vrugten hier doorgaans grooter en aangenaamer vallen dan in Europa. Hiervan vindt men een onwederfpreeklyk bewys in de Bloemkool en Savooi-kool; onder de Wittekoolen worden 'er gevonden , die dertig ja meer ponden weegen, en veel malfcher van fmaak zyn dan de onzen. Hetzelfde mag men zeggen wegens de Pompoenen, welke meest van de fiaaven en zelden van de Europeaanen, die beter moeskruiden-hebben, gegeeten worden; doch dewyl zy zeer lang goed kunnen blyven, wordt 'er doorgaans eene vry goede meenigte tot fcheepsfpyze van mede genomen. Behalven de meeste kruiden en gewasfen, die onder ons gemeen zyn, heeft men ook verfcheidene vrugten uit Oost-Indië aan de Kaap gebragt, waarvan veelen zo goed groeijen als in haar eigen vaderland. Onder anderen is 'er zekere wortel, door de Indiaanen Bottatas genoemd , vry wel gelykende naar eene witte raap, behalven dat hy veel grooter is. Dezelve is ongemeen voedzaam , (maakt omtrent als aardappels, en wordt op Y 5 twee  346 Tafereel van Natuur en Konst* twee verfchillende wyzen, welke beiden goed bevonden zyn, voorgeplant: voor eerst naamelyk door de ranken van het loof, die langs de aarde loopen en bladeren hebben, in den grond te leggen; en ten tweeden door den wortel zeiven in fchyven te fnyden, en die in de aarde te Heeken. DELFSTOFFEN. * De bergen van Abysfynië en Nubië hebben onuitputbaare Mynen in zich, gelyk genoegzaam blykt uit de groote meenigte van goudftoffe,. welke in de liroomen, uit deeze bergen voortkomende, gevonden wordt; maar het blykt niet dat de Goud-of Zilvei mynen in deeze landen bewerkt worden, omdat de inwooners in zulk een moeilyk werk eenen natuurlyken weerzin hebben , en misfehien denken dat het dwaasheid zyn zoude fchatten ©p te graaven , welke de Turken ligtelyk zouden kunnen aanzetten om hen aan te vallen. In plaatfe van geld bedienen zy zich van zeker zout, waar voor zy zodaanige waaren als hun land niet verfchaft, van vreemdelingen koopen. Men  Abyssynië of Ethiopië. Nat. Zeldz. 347 Men zegt ook dat de bergen van Congo overvloed van Goud bevatten, fchoon fommige fchryvers zulks ontkennen. Men ftemt egter algemeen toe dat 'er uitmuntende Kopermynen zyn, inzonderheid in de provintiëu van Pembo en Sango; en in Bemba heelt men mynen van Zilver en andere Metaalen. In de provintiën van Sunda zyn Yzermynen, die bewerkt worden, zynde de nuttigheid van dat metaal , tot het maaken van wapenen, mesfen, gereedfchappen voor den landbouw, en verfcheidene foortcn van huisraad den inwooneren zeer wel bekend. In deeze en veele "andere deelen van Africa, vindt men ook groeven van goed Marmer en van verfcheidene andere kostbaare Stecnen. Maar, misfchien verfchaft geen deel van Ethiopië grooter overvloed van Goud dan het ryk van Monomotapa, om welkereden dc Portugeezen aan den oppervorst dier landftreeke den naam van Gouden Keizer gegeeven hebben. De inboorelingen duiken tot op den grond hunner meiren en rivieren, en komen weder boven met flik en zand, waar-  34s Tafereel van Natuur en Konst. waaruit zy vervolgens de kostbaare Steenen zoeken. Doch in het ryk van Sofala, het welk aan het gemelde ryk onderworpen is, en door fommigen voor een gedeelte van het zelve gehouden wordt, zyn de Mynen zo ryk, dat zy, volgens het getuigenis der inwoancren, jaarlyks meer dan twee millioenen metigals verfchaffen, ieder van welke metigals veertien livres Fransch geld bedraagt; men voegt 'er by dat de fchepen uit Zidem en andere havens van Arabië jaarlyks in vredcns-tyd meer dan twee millioenen medeneemen; en dat de Portugeefche bevelhebber van Mofambique,. welke dat ampt maar drie jaaren bekleedt , geduurende dien tyd driohonderdduizen kroonen aan inkomen heeft ; boven welke wedde nog foldy aan de krygsknegten betaald , en eene fchatting aan den koning van Portugal opgebragt wordt. Uit deezen overvloed van Goud hebben fommigen beflooten dat Sofala het land van Ophir was, naar' het welk Salomon vlooten uit Ezion-gebcr zond, die eens in de drie jaaren te rug keerden , en goud en veele andere kostbaarheden overbragten; doch dit is eene loutere gisfmg, cn  Abyssynië of Ethiopië. Nat. Zeldz, 349 en de geleerde fchryvers hebben in zulk een onzeker (luk niet meer dan gistingen kunnen bybrengen (*)• Behalven eene groote meenigte van Zoutputten , welke Abysfynië meer Zouts verfchaffen dan men daar binnen 's lands kan gebruiken, is op de grenzen van Dancala cn Tigra, twee nabuurige koningryken , eene groote vlakte van vier dagen reizens, welker eene zy- (*) Men heeft Ophfr genoegzaam in ieder gedeelte der waereld gezogt, en nog blyft het een onbekend land. Het is egter niet waarfchynlyk dat het Sofala is, omdat hetzelve zo ver niet van Ezion geber is afgelegen, dat een vloot drie jaaren tot de reize zoude hefteed hebben , fchoon wy al toeftonden dat de fchepen naar verfchillende havens gingen, om onderfchcidene foorten van goederen, in te ucemen. Doch wat hier ook van zyn mooge; het was voornaamelyk door den handel op Ophir, dat Salomon alle de koningen der aarde' in rykdommen overtroffen heeft. Want van de eerfte reize, welke zyne fchepen deeden, kwamen zy met vier-honderd-en-vyftig talenten Gouds, benevens eene meenigte van Zilver, en andere kostbaarheden te rug; zodat hunne laading, wanneer men ieder talent Gouds op 5415 ponden fterling reekent, ten minften tusfchen de twee en drie millioenen moet bedraagen hebben.  350 Tafereel van Natuur en Konst. zyde met eene korst wan een zuiver wit Zout geheel overdekt is, en dat wel in zulk eene meenigte dat eenige bonderden van kameelen , muilezels en ezels fieeds werk vinden om het naar verfchillende deelen van de aangrenzende landen over te brengen. in Angola zyn Zout-mynen , uit welken het Zout in Hukken, die meer dan eene el lang, en zo heider als kriftal zyn, gegraaven wordt. Het is zo wit als ons beste zout, en heeft zulk eenen byzonderen fmaak, dat een ftukje van hetzelve, in den pot gedaan zynde, vogten en fpyzen zeer aangenaam maakt. In fommige deelen van Ethiopië zyn geheele Sulfer bergen, wegens welke Itoffe wy in den loop van dit werk een genoegzaam berigt gegeeven hebben. • In het regen-fatzoen hebben ook de ingezeetenen van de Kaap gelegenheid, om zich op eene gemakkelyke wyze van Zoutte voorzien. Want het water, zich dan in de valleien verzamelende, laat, wanneer het uitgedroogd is, veel zouts over dat ingezameld en met karren weggehaald wordt. Volgens egte berigten is daar een groote fchat in den fchoot der  Abyssyme of Ethiopië. Nat. Zeldz. 351 der aarde verborgen. Men heeft egter ondervonden dat de onkosten , welke men zoude moeten maaken, om de veel belouvende mynen te openen .en de ertl'cn te bearbeiden , te hoog zouden loopen , en door her voordeel, het welk men daar van te verwagten had, niet kunnen opgewoogen worden. Want behalven dat het in deeze ftreeken aan mynwerkers ontbreekt, welken het dus noodig zoude zyn derwaards te zenden en duur te betaalen, is het hout hier te fchaarsch om de vercischte gevaarten te timmeren en de ertfen te fmelten, cn naauwlyks kunnen de inwooncrs en de aan-en afvaarende fchepen zo veel houts bekomen als genoegzaam is om te branden. Men vindt aan de Kaap verfcheidene foorten van aarden, die in kleur en eigenfehappen zeer veel van eikanderen verfchillen. Onder anderen is 'er ook eene groote meenigte van zeer goede Veen-aarde, welke wel brandt en duurzaame kooien geeft. Nog vindt men 'er Steenkoolen, die voor de Engelfche of Duitfche niet behoeven te wyken. Uit verfcheidene in het land leggende bergen, vloeit ook eene vette Iymagtige ftof, die aan de  352 Tafereel van Natuur en Konst. dc klippen blyft klecven, zodat men dezelve 'er met gantfche brokken afflaan en mede ncemen kan. Het is niet onwaarfcbynlyk dat dezelve eene foort van (teen-olie is. In water gefmolten , en met een doekje op verfche wonden gelegd zynde, veroorzaakt zy eene zeer gelukkige geneezing. De Hottentotten beweeren dat deeze ftof van de pis van mormeldieren , en het daar op Huivend zand gemaakt wordt,en gebruiken dezelve meteenen goeden uitflag voor hunne fchaapen of ander vee, wanneer die door de eene of andere ongcfleltenisfe hun water of vuiligheid niet kunnen kwyt raaken. Onder de ftecn-grocven is 'er eene, waaruit rood-bruine fteenen gehaald worden, die ongemeen hard zyn. Dewyl zy blaauwe vlekken en witte doorloopende aderen hebben , kunnen zy voor rood marmer doorgaan, te meer omdat zy zo glad en blinkend kunnen gemaakt worden, dat men 'er zich in kan fpiegelen. ZE-  Abyss. of Ethiop. Zeden, Wett.enz. 353 ZEDEN, WETTEN EN GEWOONTEN DER ABYSSYNIËRS , EN HOTTENTOTTEN. De Abysfynië'rs, welke men thans weet dat bruin of olyfkleurig zyn, het aangezigt wel befneeden , de oogen wel gemaakt, en de tanden wit hebben, zyn eene half befchaafde natie. Hunne klederen beftaan uit katoen, en die der vermogendfte luiden zyn van zyde , maar het gemeen loopt genoegzaam naakt, hebbende alleenlyk eenen lederen lap om den middel. Wanneer zy groeten , neemen zy elkanders regterhand, en brengen die beurtelings aan den mond. Zy gebruiken geen ander brood dan dunne koeken , die zy op den haard bakken, zo dikwyls als zy ze noodig hebben. Zy eeten allerlei vleesch, uitgezonderd dat van beesten, welke den Joo den verbooden waren; ook onthouden zyzich van het verftikte en van bloed. Het arme volk leeft meest van melk , boter , kaas , wortelen en andere Iandvrugten; en by de voornaamften zelfs is de toeftel van de tafel zeer gering. Hun gewoone drank beftaat uit mede of honigwater ; daarenboven hebben III. Deel. Z zy  y4 Taffreel van Natuur en Konst. zy vogteii van tarwe of ryst, cn hunne vorften drinken ,fomtyds wyn. Weinig pragts bei'peurt men ook in hunne meubelen, leder brengt zyne kinderen op in het ambagt, het welk by zelf oeffent. De byzondere familien, welker werk het is trompetten of hoornen te maaken, leeven op zich zelve, zonder zich met eenen anderen Ham door huwelyk of op ecnigerleie wyze te vermengen. In plaatfe van geld gebruiken zy op hunne markten klompen lieenzouts, die uit het land gegraaven en tot klompen van onderfcheidene zwaarte geflagen worden. Hunne gebouwen zyn zeer gering, beftaan meest uit hutten met wanden van klei en daken van ftroo, en de ingezeetencn leeven meer onder tenten dan in fteden. Tot het reizen bedienen zy zich van kemels of muilezels, en fpaaren de paarden tot den oorlog. Dewyl de vorst van Abysfynië eenvolftrekt fouvercin is , heeft men in dat land geene géfchreevene wetten; de misdaadigen worden egter volgens zekere gebruiken, welke men van onheuglyke tyden af onderhouden heeft, naar de grootheid van hunne misdaad geftraft, tenzy de vorst of eenig groot heer zich daar te-  Abyss. ofEthiop. Zeden,Wett.enz. 355 tegen aankante. De huwelyken fchynen 'er niet meer dan verbintcnisfen, die in tegenwoordigheid van de naastbeftaanden aange* gaan, en door den priester ingezegend wop* den. De grooten onthouden zich niet van veelwyveryè' , maar het gemeen vergenoegd zich met eene vrouwe, omdat het buiten dc mooglykheid is van 'er meer te onderhouden. De zoonen van den keizer en van de edellieden, volgen hunne ouders op in hunne bezittingen , maar het volk kan geene fchikking over de erfelyke afdaaling der landgoederen maaken, zonder toeflemming van den keizer of van hunne byzondere heeren. Op het overlyden hunner vrienden, toonen zy zich fterk aangedaan. De lyken worden , nadat zy bewierookt en gewasfehen zyn , in een kleed gewonden, op eene baar gelegd , en vervolgens door eenige geeftelyken naar het graf gedraagen en zonder kist begraaven, by welke gelegenheid uit de Pfalmcn gelcezen wordt; het rouwgewaad, waarvan de vrienden en goede bekenden zich bedienen, beftaat in gefcheurde en verdeetene klederen. Schoon zy vry leerzaam en vlug van verfiand zyn, hebben zy egter, by gebrek van omgang met andere natiën, flegts geringe vorderingen geZ 2 maakt'  356 Tafereel van Nattjtjr en Konst. maakt in de weetenfchappen , zodat leezen en fchryVen het meeste fchynt dat de geeftelykheid verftaat. Hunne gcmecne taal is een mengelmoes van verfcheidene taaien , en, fommigen beweeren, uit de Arabifche, Hebreeuwfche en Chaldeeuwfche famengefteld. De Godsdienst der Abysfyniè'rs komt voor als een mengfel van het Christen- en Joodendom. Doch in het geen dezelve van het Christelyke heeft , komt hy nader aan de Griekfche dan aan de Latynfche kerke. Zy onderhouden den Zondag der Christenen cn den Sabbath der Jooden , beiden meer als vasten-dan als feestdagen. Zy befnydcn hunne kinderen, zo wel meisjes als jongetjes, ten agtften dage, en doopen hen veertien dagen daarna. Dc zelfde boeken der Heilige Schriftuure , welke onder ons aangenomen zyn, hebben zy ook ten geloofsregel, en behalven deezen erkennen zy het gezag der kerkvergaderingen van Niceen , Conftantinopolen en Ephefen, benevens dat van verfcheidene andere provinciaale byeenkomften. Dewyl 'er weinige voldoende berigten zyn wegens dc volkeren, die Angola, Benguela, Mo-  Abyss. of Ethiop. Zeden,Wett. enz. 357 Monocmugi, Monomotapa en meer andere deelen van Africa bewoonen, zal het genoeg zyn in het algemeen te zeggen dat de Caffers, tot welker land alle de binnenlandfche deelen van Africa, bezuiden Nigritië en Abysfynië, en beoosten Congo, kunnen gebragt worden, naar oogen fchyn Godsdienst, regeering noch wetten hebben; dat zy zich in geene vaste verblyfplaatfen onthouden, byna geheel naakt gaan, en in woestheid en wreedheid weinig van de roofdieren fchynen te verfehillen. Sommigen willen dat zy niet llegt-s Hangen en andere affchuwelyke dieren maar ook menfchen eeten. Het is egter zeker dat de eene natie deezer wilden, naar maate zy meer of min met de Europeaanen verkeeren, zeer veel veiTchilt van de andere. Onder alle volkeren , die in de zuidclykfte deelen van Africa gevonden worden, zyn ons de Hottentotten best bekend ; en fchoon de oorfprong van den naam niet minder onzeker is dan de afkomst van de natie, hebben wy egter gronds genoeg om verfcheidene byzonderheden wegens hunnen aart , gewoonten en zeden te melden. Zy worden door fommige fchryveren aks Z 3 de  358 Tafereel van Natuur en Konst.' de domfte en onredelykfte onder die foort van fchepfelen, welke wy menfchen noemen, befchreeven. De heer Maxwell berigt ons dat onder hen geene konften geoeffend worden ; dat zy ploegen , zaaijen nog ter zee vaaren, zelfs niet in fchuiten ; dat zy geen denkbeeld hebben wegens eene Godheid,Voorzienigheid, of eenen toekomenden ftaat; dat onder hen geene overlevering is wegens de fchepping of den zondvloed, en dat het bidden en offeren by hen buiten gebruik zyn. Wyders voegt hy 'er by dat zy niet de minfte . befeffing wegens een onzigtbaar Weezen, het welk in ftaat is om hun voor-of nadeel toe te brengen, met zich omdraageu, zodat hunne onkunde naauwlyks weèrgaa vindt. De heer Kolbe en andere fchryvers , doen egter de Hottentotten in een gantsch ander ligt voorkomen. Hy zegt dat zy in den landbouw, fchoon zy dien voor zichzelven niet oeffenen, de Europeaanen , die onder hen woonen, zeer ver overtreffen; en dat zy ook in verfcheidene andere konften blyken geeven van verftand en oordeel,gelyk hy met veele voorbeelden bewyst. Hy erkent dat het moeilyk js hunne denkbeelden wegens God en Godsdienst te ontdekken, of uit te vinden of zy ee-  Abyss. of Ethiop. Zeden, Wett. enz. 359 ' eenige denkbeelden desaangaande hebben;doch na eene langduurige verkeering onder hen en menigvuldige nafpooringen, vond hy dat zy in een Opperweezen geloovcn, het welk niemand kwaad doet , en welks wooning ver boven de maan verheven is. Zy befchouwen de maan als eene Godheid van den tweeden rang, en komen altyd op de dagen haarer veranderingen by een om haar te ecren, geloovende dat zy de befchikking over het weder heeft. Zy dienen ook eene kwaade Godheid, welke zy voor den oorfprong van alle kwaad houden, zodat dezelve vyanden tegen hen aanhitst , alle hunne goede 'oogmerken verydelt, hun benevens hun vee ziekten veroorzaakt, en wilde beesten aanzet om hen te verllinden. Daar is ook eene foort van infekt, het welk zy aanbidden als eene goede Godheid, en zy bewyzen eene foort van godsdienftigen eerbied aan hunne overlcedene heiligen en mannen van aanzien. Zy wyden bosfchen, bergen , velden en rivieren aan dcrzelver geheugenisfc; en wanneer zy aan eene van deeze plaatfen komen, blyven zy (lil (taan om de deugden des overleedencn te befchouwen, cn hunne befcherming voor zich cn hun vee af te fmeeken. Z 4 Daar  360 Tafereel van Natuur en Konst. Daar is een gedeelte van het karakter der Hottentotten, waarin alle fchryvers overeenkomen , naamelyk dat zy het morfigfte volk in de waereld zyn. Dit fchryft de heer KoU be toe aan die algemeene luiheid, welke onder hen allen plaats heeft, en in welke zy hunne gantfche aardfche gelukzaligheid fchynen te ftellen; egter zyn eenige fchryvers in dit ftuk te ver gegaan, en hebben hen morfiger vertoond dan zy wcezenlyk zyn; want men heeft beweerd dat alle de Hottentotten, zonder uitzondering , de ingewanden van beesten eeten , met dcrzelver vuiligheid en uitwerpfels, en dat wel half gaar; welke ingewanden onder hen , het zy die goed of verrot zyn, voor de grootfte lekkernyen gehouden worden; maar de heer Kolbe , die alle gelegenheden waarnam om de wyze, op welke zy hunne fpyzen bereidden en aten , op te merken, vond altyd dat zy, ingewanden te eeten hebbende, die van de vuiligheid reinigden, ze in fchoon water affpoelden , en vervolgens in het bloed van het beest, indien zy het hadden, opkookten ; en wanneer zy het niet hadden braadden zy het door en door gaar. Zy zyn egter zo moriig, terwyl zy dit alles doen, dat de Europeaancn eene afkeer van  Abyss. of Ethiop. Zeden, Wett. enz. 361 van hunne fpyzen hebben ; doch men moet aanmerken dat hun voornaamfte voedfel beftaat in wortelen, kruiden en vrugten , en hun drank in melk en water. Zy zyn groote liefhebbers van tabak en fterken drank. Het geen zeer veel tot de morfigheid der Hottenten toebrengt, is de gewoonte, welke zy van hunne kindschheid af onderhouden, van zich naamelyk van het hoofd tot de voeten met boter of fchaapen-vct, met roet gemengd, te bcfmeeren, om te maaken dat zy 'er zwart uitzien en hunne leden flap en buigzaam te hebben. Het geringfte flag van volk onder hen is doorgaans genoodzaakt zich van ftcrke boter of bedorven vet te bedienen, het welk hen voor de neus der Europeaanen dikwyls lastig maakt, dewyl men hen op eenen merkelyken afftand kan ruiken; maar luiden van fatfoen befmeeren zich met het beste vet, dat zy krygen kunnen. Hun hair is hier door ook zo bemorscht , dat het zich als eene zwarte fmeerige kap vertoont. Beide de fexen zyn gemeenlyk gekleed met een fchaap- of tygers vel, het welk zy een rond jaar draagen, keerende de wollen Z 5 of  362 Tafereel van Natuur en Konst. of hairen zyde des winters naar binnen, cn des zomers naar buiten. By nagt liggen zy op deeze mantels, en na hunnen dood worden zy 'er in gewonden en begraaven. Dewyl zy ze meest open, en alleenlyk om den hals met een gespen vastgemaakt, draagen , zo zyn zy van onderen genoegzaam naakt, fchoon de mans zo wel als de vrouwen egter zorgen om de fehaamdeelen te bedekken. Om hunnen hals binden zy eenen kleinen zak, waarin zy een mes, eene pyp en tabak , of dacha, (eene plant, welke zy in plaatfe van tabak kerven en rooken ,) met zich draagen. In deezen zak hebben zy ook een ftuk houts het welk aan beide dc einden gebrand is, en als een middel tegen bctooveringen wordt aangemerkt. Dj mans draagen alleenlyk mutfen in koud en regenagtig weder, maar de vrouwen het gantfche jaar door zo wel by nagt als by dag. Zy zyn gemaakt van half gedroogde huiden-, en die der vrouwen loopen van boven wat bogtig op, maar die der mannen zitten glad rondom hunne hoofden. De mans draagen doorgaans drie ivooren ringen aan den flinker arm, die niet flegts tot iieraad, maar ook ter befcherminge van den arm dienen , wanneer zy tegen eenen vy-  Abyss. of Ethiop. Zeden, Wett. enz. 363 vyand in"gevegt zyn. De vrouwen winden (lukken van vellen rondom haare beenen, en weeten die in flingers fomtyds ten getale van honderd, zeer net boven elkander te leggen; deeze vellen gelyken zo wel naar de darmen van fchaapen of andere dieren , dat zy 'er door vreemdelingen dikwyls voor gehouden worden. Zy dienen tot lleraad, en ter onderfchcidinge" der fcxe; ook Itrekken zy tot voedfel in tyden van hongersnood en fchaarschheid; want wanneer zy niets bekomen kunnen, wryvcn zy die tusfchen twee fieenen fyn, en eeten ze met veel graagte en fmaak. Zy gaan barvoets, behalven wanneer zy reizen , en dan hebben zy alleenlyk een ftuk van een beestenvel om hunne voeten vastgemaakt. Onder de Hottentotten zyn zo wel de mans als de vrouwen zeer gezet op verlierfels, inzonderheid op zulken, die aan het hoofd gedraagen worden , als oorringen , gemaakt van koperdraad, ftukjes glas of andere dergelyke doffen , welke zy aan hun hair vast maaken, en zo hoog in waarde fchatten als de Europeaanen de diamanten. Koperen of glazen bellen zyn fnuifleryen, waar mede zy zeer  364 Tafereel van Natuur en Konst. zeer veel op hebben; zy draagen die in hunne armbanden en gordels; en hoe meer zy zich van dergelyke dingen voorzien , hoe mooijer zy zich opgefchikt agten, en hoe meer eerbieds zy van hunnen buuren te gemoet zien. Het is onder de mannen de gewoonte zich te onderfcheiden door de blaazen der wilde dieren, welke zy omgebragt hebben; zy blaazen die op, hangen ze aan hun hair, en laaten zi.ch dus voorftaan dat zy met zegeteekenen verfierd zyn. De vrouwen fchilderen zich met eenen rooden ftecn, maaken een vlekje boven'ieder oog, een op de neus , een op iedere wang , en een op dc kin, waar door zy meenen dat haare fchoonheid merkelyk vermeederd wordt. De hutten der Hottentotten zyn van dunne Hokken , die boogswyze gekromd zyn, gebouwd, en met matten van riet, het welk in de zonne gedroogd is, gedekt, en wel zo digt dat 'er geen regen kan doordringen. Derzelver gedaante is eirond; zynde de Iang■fle middellyn doorgaans omtrent veertien, en de kortfte omtrent tien voeten. De hutten der voornaamften hebben twee daken , een van matten en een van beesten-vellen, welke niet  Adyss. of Ethiop. Zeden, Wetï. enz. 365 niet flegts dienen om den regen maar ook om de hette buiten te houden. Zy hebben geen ander ligt dan het geen 'er door den ingang inkomt; dezelve is een boog, die omtrent drie voeten hoog en twee breed is, en aan het boveneinde hangt een vel, het welk naar genoegen opgehaald of neêrgelaaten kan worden. Hun huisraad beftaat uit weinig meer dan uit hunne mantels, die hun'dienen om op te leggen ; uit eenige andere huiden van wilde beesten , welke zy omgebragt of gekogt hebben ; uit eenen pot waarin zy hunne fpyzen kooken ; uit eenen of twee potten, waaruit zy drinken; uit eenige aarden vaten voor melk en boter; uit hunne boogen, pylen en andere wapenen, en misfchicn nog uit eenige potten van geringe waarde. Eene meenigte van deeze hutten, in eenen cirkel gefchikt, met een open plein in het midden, maaken een van hunne kraals of dorpen uit, van welken ieder een geregtshof heeft, beftaande uit den kapitein , en een hoofd uit iedere familie, welke over burgerlyke en lyfliraffclyke zaaken, by meerderheid van Hemmen oordeelen en vonnisfen. Moord, overfpel en dievery worden met den dood ge.  366 Tafereel van Natütjr en Konst. gedraft; cn de misdaadige wordt, wanneer hy tot bekentenis gekomen is, op de plaats zelve daar hy het feit bedreeven heeft, ter dood gebragt; de kapitein geeft hem met zyne knodfe den eerden flag; de overige regters volgen dit voorbeeld na, totdat zy den fchuldigen dood geflagen hebben , waarna dezelve in zynen mantel gewonden en begraaven wordt. Deszelfs bloedverwanten lyden egter niet de minde fchade in hunne voorregten of bezittingen; nooit wordt hun de misdaad tot fehandè gerekend, maar zy worden met de zelfde .ageïngë en eerbied behandeld, alsof niemand hunner naastbedaanden immer iets kwaads bedreeven had. Ieder dorp heeft zynen eigen geneesheer, en fomtyds wel twee, die door de inwooneren gekoozen worden, en hunnen post waarneemen, zonder daar voor betaald te worden, dewyl zy de eer, welke aan deeze bedieninge verknogt is, als eene genoegzaame vergelding voor hunne moeite aanmerken. De Hottentotten dellen groot vertrouwen op de bekwaamheden van hunne geneesheeren, in het gebruiken der geneesmiddelen , en onder-  Abyss. of Ethiop. Zeden,Wett. enz. 367 derwerpen zich met alle bereidwilligheid aan de voorfehriften , welke gewoonte den uitflag van de praktyk ongemeen gelukkig maakt. De gencesheeren worden egter niet dagelyks by de zieken geroepen; want de Hottentotten zyn zeer ftouthartig , en bekommeren zich niet ligtelyk over ongeftcltcnisfen. Indien een lyder onder het gebruik van geneesmiddelen fterft, beweeren zy altyd dat de konst door toovery kragteloos gemaakt is, en het gemeen is ligtgeloovig genoeg om inditvoorgeeven te berusten. Daar is een ander amptenaar , furi of mcefter genoemd, die even als de geneesheer door het volk verkoozen wordt , en zynen post mede zonder eenige inkomfte of betaaling waarneemt. De heer Kolbe noemt hem den priefter , omdat hy gefteld is om huwelyken te bevestigen, lykplegtigheden te verrigten, en in alles wat tot het offeren en den godsdienst behoort voor te gaan. Hy doet de werking, welke de gewoonte onder de Hottentotten heeft doen ftand grypen van naamelyk den zoonen in den ouderdom van twaalf jaaren of daaromtrent van eenen deibal-  368 Tafereel van Natuur en Konst. ballen te berooven (*) : welke werking by met groote konst en behendigheid verrigt, gelyk hy de wonde ook toenaait en verbindt, na dezelve met het beste vet te hebben opgevuld. In deeze zaaken is het gantfche geheim van zyne bedieninge gelegen. Ieder Hottentotsch volk heeft eenen overftcn, wiens post is over het leger bevel te voeren en in de raadsvergaderingen voor te zitten, en zonder wiens bewilliging vrede noch oorlog mag aangegaan worden. In de raadsvergaderingen , welke beftaan uit de hoofdmannen der verfcheidene Kraals, zit hy in het midden, en de hoofdmannen rondom hem in eenen cirkel; federt dat de Hollanders zich aan de Kaap hebben neergezet, wordt (*) De heer Maxwell zegt dat dit onmïddelyk na het voltrekken der huwelyks-plesngheid gefchiedt, en dat Nienhof en anderen mistasten, wanneer zy beweeren dat de Hottentotten eenen der ballen van hunne zootien uitfnyden , zoras als zy gebooren zyn, of den ouderdom van negen of tien jaaren bereikt hebben: maar wy oordeelcn dat , indien eene dergelyke gewoonte onder hen plaats heeft, het lubben gefchiedt, wanneer de kinderen zeer jong, en niet wanneer zy reeds huwbaar geworden zyn.  Abvss. of Ethiop. Zeden, Wett.enz. 369 wordt hy door eene koperen kroon onderfcheiden, welke hy, aan het hoofd des legers, in den raad , en by alle plegtige gelegenheden draagt. Dit verfierfel vereerden de Hollanders aan het hoofd , van iedere natie, met welke zy een verbond aangegaan hadden; maar te vooren waren die hoofden alleenlyk onderfcheiden door de fchoonheid van hun gewaad. Den overlten wordt door het gemeen niets gefchonken, ter belooninge van zyne moeite of ter ophoudinge van zyne waardigheid; maar zyn perfoon is altyd in hoog aanzien. In tyden van oorlog voeren de kapiteins onder hem het bevel over de troepen, die hun door de kraals, tot welken zy behooren, geleverd worden ; en zy zyn onderfcheiden door eene rotting met een koperen knop, die hun ook door de Hollanderen vereerd is. Onder de Hottentotten gaat eene onnatuurlyke gewoonte in zwang, beftaande daar in dat eene vrouw, wanneer zy tweelingen ter waereld brengt, die beide meisjes zyn, het eene van kant helpt, en het andere zoogt; en dat zy, eenen jongen en een meisje baarende, den jongen opbrengt,, en het meisje III. Deel. Aa van  370 Tafereel van Natuur en Konst. van kant helpt ; maar wanneer zy twee zoc«nen ter eener dragt krygt, worden zy beiden bewaard , en men rigt by die gelegenheid groote feesten en ongemeene vreugdebedryven aan» Het kind, het welk gefchikt is om van kant gemaakt te worden, wordt in een gat gelegd of aan eenen boom gebonden, waar het of van ongemak fterft, of door wild gedierte verflonden wordt: ter verfchooninge van deeze barbaarfché gewoonte beroept men zich op zyne armoede, of wendt voor dat de vrouw geen melks genoeg heeft , om beide de kinderen te voeden. By dit berigt wegens'de Hottentotten, zullen wy hier nog eene van hunne gewoonten melden, die even wreed is als de voorige, hunne hatidelwyze naamelyk met hunne afgeleefde ouderen. Wanneer een vader des huisge» zins hoog bejaard , en tot alle bezigheden onbekwaam geworden is, fchynt hy gehouden om alles wat hy in de waereld bezit aan zynen oudften zoon of aan zynen naaften mannelyken erfgenaam af te ftaan. Dit gefchied zynde, rigt de erfgenaam eene tent of hut op in de eene of andere onbewoonde en eenzaame plaatfe, vry ver van de kraal, tot welke hy be-  Abyss. of Ethiop. Zeden, Wett. enz. 371 behoort, en de mannen van zyne kraal byeengeroepen hebbende, geeft hy hun kennis wegens des ouden mans zwakken toeftand, verzoekende hunne toeftemming om hem in de verafzynde hut,die tot dat einde gebouwd is, te plaatfen, welk verzoek zelden wordt afgeflagen. Zoras als men den dag heeft vastgefteld , om het arm, fchepfel naar zyn laatfte verblyf te brengen , flagt de erfgenaam eenen os en twee of drie fehaa'pen, en noodigt de gantfche kraal om ter feest te komen, en nevens hem vrolyk te zyn. Wanneer de maaltyd geëindigd is., wordt de oude man op eenen os gelegd cn naar dc hut gevoerd, verzeld van de mcesten zyner buuren, alwaar zy hem opfluiten cn laaten derven. Op gelyke wyze handelen zy met eene hoogbejaarde moeder of vrouwelyke nabedaandc. De reden , welke zy ter verdediginge van deeze gewoonte bybrengen, is dat het barbaarfebcr zyn zoude te dulden, dat een 'oud mensch in eenen cllendigen lecvensdaat kwynde , en geduurende veele jaaren dierf, dan het is deszelfs ellende fpoedig ten einde te brengen-, dus beweeren zy dat het ombrengen van die arme fahepfeis opdevoorA a 2 ver-  372 Tafereel van Natuur en Konst* verhaalde wyze aan ongemeene tederheid is toe te fchryven. In het aangaan der huwelyken onder dit volk, verhaalt men dat de volgende gebruiken plaats hebben. Wanneer een jongman wil trouwen , doet hy het voorftel aan de ouderen van het vrouws'perfoon, waarop hy zyne zinnen gezet heeft , en indien zy daarin bewilligen wordt hem de dogter overgegeeven ; doch wanneer het meisje zelf 'er iets tegen heeft, mag zy zich tegen het verlies van haaren maagdom verweeren; maar fchiet zy daarin te kort, dan is zy aan den mansperfoon verbonden. Indien zy by de Europeaanen dient, of op zich zelve ftaat, geeft zy haaren vryer eenen vetten koedarm op trouw, welken hy ter haaren eere om zynen hals draagt. Na de inzegening van het huwelyk, houdt men feest met het verfcheuren of verflinden van eenen vetten os, die naar 's lands wyze toegemaakt, en minder dan half gaar gebraaden is, dienende deszelfs vet voor het gantfche gezelfchap, om 'er zich lustig mede te befmeeren. Schoon de veelwyvery onder hen geoorloofd is, hebben zy egter zelden meer dan drie vrouwen te gelyk,  Abyss. of Ethiop. Zeden, Wett. enz. 373 lyk, en het wordt onder hen voor eene halsmisdaad gehouden, eene nigt of nadere bloedverwant te beflaapen. Wanneer iemand hunner overleeden is, wordt het lyk in den fcbaapen-huid, welken hy om den hals plagt te draagen, zo digt bewonden dat 'er niets van het ligchaam zigtbaar blyft. Nooit maaken zy een graf, wanneer zy op geenen al te grooten afftand een bekwaam hol, ter begraavinge van hunne dooden kunnen vinden. Dit gevonden hebbende bereiden mans en vrouwen zich om het lyk, het welk men zelden langer 'dan zes uuren boven de aarde houdt, te vergezellen. Vervolgens wordt de doode aan die zyde van de tent daar hy geftorven is, en niet door den ingang buiten gebragt. Terwyl de ciraagers hem in hunne armen wegbrengen , volgen mans en vrouwen in twee byzondere troepen, doch zonder eenige orde, fchreeuwende den gantfchen weg langs, en maakende, onder het wringen hunner handen , en het krommen hunner ligehaamen, de allermisfelykfte gebaarden. Indien de overleedene de eerstgeftorvene van een huisgezin is , dan m oeten de bloedvrienden tot in het derde geAa 1 üd4  374 Tafereel van Natuur en Konst. lid, een lid van de flinker pink misfen, het welk met hem begraaven wordt. Wanneer alles verrigt, en het hof gedopt is, kceren zy naar de tent, alwaar het geween herhaald , en het gantfche gezelfchap door de oudlïen, met e'cnige asch van de haardftede beftrooid wordt. Indien de ovcrleedene een perfoon van aanzien was, wordt de plegtigheid eenige dagen herhaald, en telkens met een feest beflooten , by welke gelegenheid zy een fchaap dooden, welks net de zoon of naafte erfgenaam om den hals moet draagen, totdat het 'er door verrottingc afvalt. Dus hebben ook dc bloedverwanten darmnetten van fchaapen om hunne halzen, het welk onder hen een toeken van rouw isven zeer lastig vallen zoude, indien zy niet aan flank en vuiligheid gewoon waren. Wat de taal der Hottentotten betreft, dezelve wordt van fommige als eene onverftaanbaare geluidmaaking , vry meer gelykende naar het geklok van hennen of geblaat van fchaapen dan naar eene menfehelyke ftcm , opgegceven; maar het is waarfchynlyk dat zy door hunne verkeeringc met de Europeaanen veel befchaafder geworden is. Daar ieder maak  Abyss. ofEthiop. Zeden,Wett. enz. 375 maakt het geen hy oordeelt noodig te hebben, zyn onder deeze natie geene byzondere ambagtslieden. Hun koophandel is mede van weinig belang, en beftaat meest in ruilen of vervvisfelen van. het een voor het ander. Uit hunne woestheid ontdaan dikwyls gefchillen, gevegten cn oorlogen , niettegenftaande zy geen land in eigendom bezitten.. De wape. nen , waarvan zy zich by die gelegenheid bedienen, beftaan in fpicfen, pylen en werpfchigten, welker yzer fomtyds vergiftigd is; en wanneer zulke wapenen hun ontbreeken, fmyten zy met fteeneh, waar mede zy hun doel zeer net weeten te treffen. Aa 4 AFRI-  37ö de AFRICAANSCHE EILANDEN. ALGEMEEN BERIGT WEGENS DEZELVE. De voornaamfte Eilanden van Africa zyn Madagascar, het Eiland van Bourbon , het Eiland Mauritius, of 1'Ifle de France, de Eilanden van Comorro en Zocotara, welke allen ten oosten van het vaste land in den Indifchcn oceaan gelegen zyn. Aan het zuidwesten ligt het Efland van St. Helena, Afcenfion, St. Mattheus Annobon , St. Thomas, of Prinfen-eiland; en aan het noord-westen liggen de kaap Verdifche, de Canarifche Eilanden , Madera en de Azorifche of Vlaamfche Eilanden , fchoon de laastgemelden eigenlyk tot Europa fchynen te behooren, niettegenftaanc'e eenige aardryksfehryvers ze onder de Eilanden van America plaatfen. Madagascar is een van de grootfte Eilanden, welke tot heden toe in de waereld bekend zyn; het is omtrent agthonderd mylen lang, en in fommige plaatfen meer dan tweehonderd breed. Op eenigen afftand van de zee is het land vol hooge en fteile bergen; cn egter vindt  AfricaanscheEilanden.Are. Ber. 377 vindt men 'er nog eene meenigte van ruime vlakten , ongemeen goede weilanden , rivieren , melren , frisfche waterbronnen, en altvd groenende bosfchen. Dus zoude dit eiland geene onbekwaame plaats tot den handel zyn, dewyl het in de pasfagie naar OostIndië ligt , en egter heeft 'er zich geene Europeaanfche natie gevestigd. Het Eiland van Bourbon behoort aan-de Franfchen, die daar drie aanzienlyke lieden hebben. Het is eene fchoone vrugtbaare plaats , w'aar de Franfche Oost-Indifche fchepen gemeenlyk inloopen , om zich van ververfchingen te voorzien. Het Eiland Mauritius of Prins Maurits Eiland , is door de Portugeezen eerst ontdekt geworden , en behoorde in het begin der voorgaande eeuwe aan de Nederlanderen, die 'er eene fchans opgerigt, in dezelve bezetting geplaatst, en het Eiland, naar Prins Maurits, Mauritius genoemd hebben. Eertyds kwamen de Nederlandfehe fchepen, op hunnen togt naar Oost-Indië, hier nu en dan aan; maar federd het jaar 1710 heeft de Compagnie goedgevonden om dit Eiland te vcrlaaten, waarna het door de Franfchen in Aa 5 be.  378 Tafereel van Natuur en Konst. bezit genomen, en federd onder den naam van i'Jile de France bekend geweest is. De andere Eilanden aan het oosten van Africa zyn niet zeer aanmerkelyk; ook valt 'er niet veel te zeggen wegens die aan het zuid-westen , uitgezonderd van ft. Helena, dat aan de Engelfche Oost-Indifche Compagnie behoort, en wel verfchanst is aan de plaatfen daar men landen kan, het welk van groot nut is voor de Engelfche Oost-Indifche fchepen, die daar gemeenlyk ververfchingen inncemen, zo wel op hunne reize naar Indië, als op hunnen terugtogt naar Europa. Dit Eiland heeft aan alle.kanten het voorkomen van eene harde onvrugtbaare rotfe, maar van boven is het, ter dikte van twaalf of agttien duimen , bedekt met eene zeer goede foort van aarde, die overvloed van gras, kruiden, wortelen en andere gewasfen verfchaft, en qok zeer gefchikt is voor tarwe en andere graanen; doch het koorn wordt door rotten en ander ongedierte, eer het tot rypheid gekomen is, meestal opgegeeten. Het land rondom den opgang der rotl'e is bevalliglyk gefchakeerd met heuvelen en valleien, verfierd met planterycn van vrugtboomen en met  AfricaanscheEilanden. Alg. Ber. 379 met moestuinen, waar onder dc woonhuizen zich als in het vcrfchiet vertoonen. De wyngaarden zyn 'er federd onlangs merkeiyk verbeterd geworden , dewyl eenige 1'ranfche vlugtclingen, welke in dien tak van den landbouw wel bedreeven zyn , ziett op het Eiland hebben neergezet. Dc bewooners hebben overvloed van rundvee, zwynen , geiten cn gevogelte; en zy zyn niet flegts gezegend met de noodwendigheden desleevens, maar ook met eenen aanhoudenden ftaat van gezondheid om ze te genieten, dewyl de lugt ongemeen helder en zuiver is, het Eiland dikwyls verfrischt wordt door verkoelende regenvlaagen cn zeewinden, en dc menfchen zicli fteeds bezig houden met den landbouw en het hovenieren. De andere Eilanden aan de wcstclvke zyde van Africa zyn niet zeer aanzienlyk, voordat wy aan de kaap Verdifehc komen, welke den Portugeezen toebchooren. Het voornaamfte derzei ven is St. Jago, daar de Engelfche Oost-Indifche fchepen op hunne uitreizc dikwyls van water cn verfche leevensmiddclen voorzien worden, zynde 'er op het Eiland overvloed van zwynen, geiten en ge- vo-  380 Tafereel van Natuur en Konst. vogelte. Uit eenigen van deeze Eilanden, inzonderheid uit Mayo vervoeren de Engelfchen eene groote meenigte zouts naar America. De Canarifche Eilanden, die aan de kroon van Spanje behooren, zyn voornaamelyk berugt om hunne uitfteekende wynen; en het zelfde mag men zeggen van Madera, dat in de magt der Portugeezen is. Verfcheidene van de Azorifche of Vlaam fche Eilanden, welke mede aan Portugal behooren, zyn zeer vrugtbaar, vermaaklyk en gezond , en verfchaffen eene uitmuntende foort van rundvee; maar zy fiaan zeer veel bloot voor aardbeevingen en losbarftingen van ondcraardfche vuuren. Het gezegde zoude voor een algemeen berigt wegens de Africaanfche Eilanden kunnen voldaan ; maar zy verfchaffen ons eenige natuurlyke zeldzaamheden, die eene byzonderer befchryving waardig zyn, en voor eerst is Teneriffe, een van de Canarifche Eilanden, berugt door zynen hoogen berg, welke den naam van den 'Piek van Teneriffe draagt, in het  Africaansche Eilanden. Alg Ber. 381 het midden des Eilands als een fuiker-brood verheven is, en ter zee by helder weêr op eenen afftand van honderd-en-twintig mylen kan gezien worden. Eenige fchryvers ftellen de hoogte van deezen berg op vyftien mylen, en anderen fchatten hem drie of viermaal zo hoog, ongetwyffeld den bogtigen opgang in aanmerkinge neemende; maar Varenius zegt dat hy vier mylen en vyf roeden loodregte hoogte heeft, en Raimondus reekent dezelve flegts op drie mylen. Wy kunnen niet zeker bepaalen , welk van deeze berigten naast aan de waarheid komt, maar misfchien is het dat van Varenius. Wy moogen veiliglyk zeggen dat de Piek een van de hoogtfte bergen der waereld is;.doch het beste berigt, het welk wy wegens denzelven vinden kunnen , is dat van verfcheidene Engelfche kooplieden en van anderen, die de nieuwsgierigheid gehad hebben om op deszelfs top te. klimmen. Van dit berigt nu, het welk wy vinden in de hiftorie van het kpninglyk genootfehap van London, uitgegeeven door dr. Sprat, bisfehop van Rochester , oordeelen wy het niet ongevoeglyk het volgend uittrekfel hier te plaatfen. Zy  382 Tafereel van Natuur en Konst. Zy begaven zich uit Oratavia , eene zeehaven aan de west-zyde van het Eiland, en trokken over verfcheidene woeste bergen en door veele zandige plaatfen, totdat zy aan den voet van den Piek kwamen, Waar eene groote menigte zwaare fieenen ligt , dievan boven neder fchyneh gevallen te zyn. Nadat zy omtrent eene myl te paard waren opgeklommen, vonden zy zich genoodzaakt om af te ftygen , en deti heuvel verder te voet op te klauteren. Eene fteile zwarte rots, die omtrent eene myl hooger was , overgetrokken zynde, vonden zy deszelfs top zo-gelyk als een vloer. Hier was de lugt na het ondergaan der zonne zeer. koud, cn zy moesten den gantfehen nagt- door groote vuurenaanleggen. Des anderen daags 's morgens gingen zy voort tot dat gedeelte van den berg, het welk het Suiker-brood genoemd wordt; dewyl dit zeer fieil, en deszelfs grond met zwaar dik zand bedekt is, viel het moeijelyk daar over te trekken , nicttegenflaande zy zich, om den gang minder lastig te maaken, van fchocnen met zooien, Welke eenen-'vihger 'breeder waren dan het bovenleer, voorzien hadden. Naby den top van den Piek komende, voelden zy eenen Herken wind, en ver-  Africaansche Eilanden. Alg. Bfr. 3R3 vernamen heete fulferagtige dampen, die uit den heuvel opreezen , hunne aangezigten fchroeiden, en hun pyn verwekten. Op den top was eene groote kom of put, die dc gedaante van eenen omgekeerden kegel had, zeer diep, en byna eene musket-fchoot wyd Was. De binnenkant van deezen kuil, is bedekt met kleine fteenen, met zand gemengd, waaruit een heete en benaauwdheid-verwekkende rook kwam; en dewyl de uitwaasfemingen zo onaangenaam waren, begaven zy zich niet verder in den kuil dan ter diepte van vier of vyf ellen, fchoon fommigen het gewaagd hebben om 'er tot den grond toe in te gaan. Dc rand, op welken zy Honden, was niet meer dan eene el breeden egter konden zy van denzelven groot Canarië, Palma, Gomera, en zelfs Fevro, het welk 'eitwintig mylen af is, zien. Zoras als de zon opkomt , fchynt de fchaduw van den Piek niet flegts dit en het groote Canarifche Eiland te bedekken, maar zelfs de zee tot den Horizon toe. De zelfde heer verhaalt dat 'er eene groote meenigte van fneeuw en ys, tot op omtrent twee derde deelen van den weg gevonden  384 Tafereel van Natuur en Konst. den werd, doch dat men verder naar boven, of op den top niets dergelyks ontdekte, het welk ongetwyffeld moet toegefchreeven worden aan de heete uitwaasfemingen , welke uit den kuil en de bovenfte deelen van den berg voortkomen. Men vindt ook gewag gemaakt van een merkwaardig hol , het welk dertien ellen diep en twintig wyd is, hebbende de gedaante van eene oven, met eene opem'nge aan het boven-einde van omtrent agt ellen wyd , door welke de bedienden zich nederlieten, totdat zy aan eenen dyk van meeuw kwamen. Op den grond van het hol is een ronde water-put , juist onder de bovenfte opening , wiens oppervlakte ruim eene el Iaager is dan de fileeuw, en wiens diepte byna zes vademen haalt. Men meent niet dat deeze put eene water-bron is, maar agt dat dezelve veroorzaakt werd door de gefmoltene fneeuw , of door het water dat van de rotfen gedroopen en daar verzameld is. Aan de zyden en het dak van dit hol hingen eene menigte van yskegels. Op hunnen weg vonden zy geene andere boomen of gewasfen dan pynboomen, en onder  Africaansche Eil. Alcem. Berigt. 385 der de witte zanden zagen zy eene doornagtige plant, naar hei gelykende. Zeker geneeskundige , die twintig jaaren lang op het Eiland van Teneriffe zyn verblyf hield , geeft het als zyn byzonder gevoelen op, dat dit geheele Eiland, met zwavel bezwangerd zynde , eertyds in brand geraakt is, waar door een groot gedeelte van hetzelve naar de hoogte vloog, zynde 'er omtrent het Eiland verfcheidene bergen van zwaare verbrande fieenen, die van zulke onderaardfche beweegingen hunnen oorfprong hebben moeten. Verder fielt hy dat de fchok allergeweldigst was omtrent het midden des Eilands , daar de grootfte meenigte zwavels lag, en dat hier door de tegenwoordige hoogte van den Piek veroorzaakt werd. Dit blykt ook uit het groote aantal verbrande rotfen, die aan den voet van den gemelden berg, drie of "vier mylen in de rondte, liggen. Ten zuid-westen van den Piek, genoegzaam tot aan het flrand toe, bcfpeurt men nog de overblyffels van de zwavel-rivieren , en der gefmoltenc ertfcn, welke daar haar loop hadden , en den grond, overVelken zy vloeiden, III. Deel. Bb zo  386 Tafereel van Natuür en Konst. zo, bedorven, dat 'er nu niets anders dan hei kan groeijen. De doclor voegt 'er by, dat 'er, in het zuid-westelyk gedeelte van het Eiland, hooge bergen van eene blaauwagtige aarde zyn, en fieenen, op welken een roest zit , even als op koper en vitriool, gelyk 'er ook verfcheidene bronnen van vitrioolagtige wateren zyn. In den jaare 1704 had men op het Eiland Teneriffe eene allerverfchrikkelykfle aardbeeving, welke den 24ften van December begon, en tot den 3iflen toenam, wanneer de darde zich opende, en twee volcanoos gemaakt werden, die zulk eene meenigte verbrande fieenen opwierpen, dat'er twee aanmerkelyke bergen van zyn voortgekomen; en de brandbaare Hof, uit deeze nieuwe volcanoos voortgekomen, ontflak meer dan vyftig vuuren in de nabuurige plaatfen. Op den 5den van January, werd het duifier door asch en 'rook, de fchrik nam toe, en tegen den avond ftond al het omgelegen land, byna eene myl in de rondte, in vuur en vlam. Dit  Afrtcaansche Eil. Natuürl. Zeldz. 387 Dit was het uitwerkfel van eene andere volcano, welke aan den kant van Oratavia los borst, uit ten minden dertig monden, in den omtrek van een vierde gedeelte eener myle. Gantfche dorpen werden, om kort te gaan, ingezwolgcn of omgekeerd, veele duizenden van menfchen verlooren hun leeven ; en de droomen van zwavel en metaal-doffe , door deeze volcanoos veroorzaakt , deeden een groot gedeelte van eene vrugtbaare landdreeke in eene naare woesteny veranderen. DIEREN, GEWASSEN EN DELFS TOFFEN. Het blykt niet dat 'er veele dieren gevonden worden , die inboorelingen zyn van de Africaanfche Eilanden, en van die,welke wy reeds befchreeven hebben , verfchillen; zodat zy, uit hoofde van eenige ongemeene of onderfcheidende kenteekenen of zeldzaame eigenfehappen , eene byzondere opmerking verdienen. Onder de gewasfen deezer Eilanden is een der merkwaardigden het Ebbenhout, het welk te Madagascar, fchoon wel niet in het byzonder aan dat Eiland eigen, in Bb 2 groo-  388 Tafereel van Natuur en Konst. groote meenigte groeit, en een zeer fchoon hout is, het welk men tót alle werken, die ingelegd worden, gebruikt , als zynde zeer hard, zwaar en bekwaam om glad gemaakt tc worden. Daar zyn verfcheidene foorten van Ebbenhout, als zwart , rood en groen, allen op Madagascar groeijende, fchoon het het Eiland Mauritius, het Eiland van Bourbon en eenige van de Americaanfche Eilanden , een gedeelte van het Ebbenhout verfchaffen, het welk men in Europa gebruikt. Schryvers en reizigers geeven een zeer verfchillend berigt wegens den boom, die het zwarte Ebbenhout verfchaft, maar het egifte is dat van den heer Flacourt, die veele jaaren op Madagascar, als gouverneur van het Eiland, zyn verblyf hield. Hy verzekert ons dat dezelve zeer hoog en dik opgroeit, eenen zwarten bast heeft, en dat de bladeren donker groen zyn, veel overeenkomfte hebbende met die van onzen mirtus-boom. Tavernier zegt dat de eilanders hunne boomen , wanneer zy omgehouwen zyn , begraaven , om die des te zwarter te maaken. Ebbenhout wordt thans onder ons veel minder gebruikt dan voordeezen, dewyl men zeer veele mid- de-  AfricaanscheEil. Natuurl. Zeldz 389 delen ontdekt heeft, om andere foorten van hard hout een zwarte kleur te geeven. Op het Eiland Madagascar groeit eene menigte van zeer groote boomen , uit wier ftam eene harsagtige gom druipt, Tacamahaca genoemd, waarvan men twee foorten heeft, welker eene van zelfs uit den boom loopt , en de andere , wanneer 'er infnydingen in gemaakt, -worden. Hy is niet ongelyk aan onzen popelboom, behalven dat hy wat dikker en zwaarcr is. De bladeren zyn klein en groen, de vrugt is rood, omtrent van de grootte van eene okkernoot , en ongemeen liarsagtig; zy bevat eenen fteen , gelyk aan dien van onze perfiken. Men vindt de gom zeer goed om builen zagt te maaken en te verdryven. Eene pleifter van dezelve, aan den flaap van het hoofd of agter in den hals gelegd zynde , ftilt de hoofdpyn , verdryft verftyfde vogten , en geneest de ontfteekingen der oogen. Zy is ook een middel tegen de tandpyn, cn wordt in jigtige pynen uitAvendiglyk met eenen goeden uitflag gebruikt. Op de Kaap Verdifche Eilanden groeit eene merkwaardige vrugt, door de EngelBb 3 fehen  390 Tafereel van Natuur en Konst. fchen Vlaa-appel genoemd , zynde zo groot als de granaat-appel en genoegzaam van de zelfde kleur. De buitcnfle fchil is rondom met kleine regelmaatige knobbels bezet; en van binnen is zy vol van een wit zagt vleesch, het welk zoet en zeer aangenaam is, in kleur en fmaak veel overeenkomfte hebbende met vlaade; in het midden zyn eenige kleine zwarte fieenen of korrels. De boom , welke deeze vrugt voortbrengt, heeft lange dunne takken, aan welker einde de appelen groeijen ; maar een groote boom brengt 'er zelden meer dan twintig of dertig voort. Onder de zeldzaame Delfftoffen der Africaanfche Eilanden, zullen wy waagen die geurige zelffiandigheid te tellen, welke Arabergrys genoemd wordt, fchoon dezelve iets is, wegens welker natuur en oorfprong zo veele gisfmgen gemaakt zyn , als wegens eenig ander voorwerp,het welk in denatuure bekend is. Eene menigte van fchryveren hebben daaromtrent hunne geliefde begrippen voorgeliaan, en elk hunner heeft eene menigte van navolgeren gehad. Eenigen hebben gefield dat zy het uitwerpfel van een vogel was, anderen hielden haar voor dat van eenen  AfricaanscheEii.. Natuurl.Zeldz. 391 nen walvisch, en anderen beweerden dat zy voortkwam van den honig, die door de byen in de rotfen aan den zeekant gemaakt wordt, waar dezelve door de hette der zonne week gemaakt zynde , zulk eene zelfftandigheid wordt als wy haar bevinden. Maar deeze dwaalingen zyn door onwraakbaare ftoffchetkundige proeven ten klaarden wederlegd geworden ; want alle mest van gedierte, gelyk ook de honig, kan in wateragtige fcheivogtcn ontbonden worden, maar nimmer in den gezuiverdften geest van wyn. Sommigen brengen Ambergrys tot het ryk der gewasfen , houdende haar voor eene byzondere foort van hars of gom, welke boomen , die ons onbekend zyn , uitzweeten , en die in de zee valt, alwaar zy, door de hette der zonne en het zee-zout, ftolt tot een harsagtig ligchaam. Anderen houden ftaande dat zy voortkomt uit de wortelen van eenen boom, die altyd naar de zee toefebieten en hunne vogten in dezelve ontlasten. Maar het geen alle deeze gevoelens, om meer anderen met ftilzwygen voorby te gaan , om verwerpt , is dat alle harsagtige gewasfen ligtelyk te ontbinden zyn in wel gezuiverden geest van wyn, daar het tegendeel in Ambergrys gevonden wordt, Bb 4 die  392 Tafereel van Natuur en Konst. die zeer bezwaarlyk in zulk eenen geest te fmelten is. Anderen houden haar voor eene Zee-kampernoelje , van den grond opgekomen door geweldige ftormen ; en anderen neemen haar voor eene fponsagtige foort van aarde, die door de zee van de rotfen affpoelt, en, ligter dan water zynde, op het zelve dryft. In de Philofophical Tranfactions vinden wy berigten wegens Ambergrys, uit America aan het koninglyk genootfchap gebragt, door dr. Boylfton en den heere Dudley. Volgens deeze berigten is zy een waaragtig verftyfd dier, gevormd in het ligchaam van den walvisch, en daar bevat in eenen grooten zak aan den wortel van de roede. Maar dr. Neuman, Itoffcheikundige des konings van Pruisfen, meent dat deeze zak niets anders is dan de waterblaas van den walvisch, en dat de zogenaamde Ambergrys , welke men daar in vindt, alleenlyk een fteen in die blaaze is. Ambergrys kan wel in walvisfchen gevonden worden, maar dan moeten zy die ingellokt hebben. Dr. Neuman ontkent volftrek. tclyk, dat zy eene dierlyke zelfftandigheid is,  Africaansche Eil. Natuurl. Zeldz. 393 is, dewyl zy, ontbonden zynde, niets verfcuaft, dat naar eenig dierlykbeginfel zweemt. Die geleerde man ftelt, na eene breedvoerige optelling en wederlegging der gevoelens van anderen wegens Ambergrys , zyn eigen gevoelen voor, en meent dat zy eene zwavelagtige ftof is, welke uit de aarde voortkomt, zynde in het eerst vloeibaar , of althans niet vaster -dan lym , maar wordende vervolgens dikker en harder; van ditzelfde begrip is ook dr. Hill, die haar in zyne hiftorie der delfftoffen als zodaanig befchreeven heeft. Dat Ambergrys in het eerst zagt en vloeibaar was, wordt, volgens den doder, beweezen, uit de zelfde reden, welke toont dat de gemeene Amber ook zo geweest is; dezelve beftaat daarin dat men in de hardfte brokken Ambers, dikwyls ligehaamen van eene andere foort gemengd vindt, die daar niet kunnen gekomen zyn, ten zy dc Amber eerst in eenen zagten en vloeibaaren ftaat was; veeltyds worden 'er kleine fchelpen, keifleentjes en zandkorrels in gevonden, en in het algemeen zulke ligehaamen, welke men veiliglyk denken mag op den grond der zee te zyn; fchoon B b s nien  394 Tafereel van Natuur en Konst. men 'er ook eenige ftoffen in befpeurt, welke men niet ligtelyk in de zee zoude zoekan, als (tukken honigs en dergelyken. De Ambergrys wordt op de kust vart Madagascar in groote menigte door de zee opgeworpen; gelyk ook aan eenige andere Africaanfche Eilanden, zo wel als aan het vaste land. Men vindt ze in overvloed in de zeeën omtrent de Indifehe eilanden; en men zegt dat zy ook fomtyds op de noordelyke kusten van GrootBrittanje en Ierland te ontdekken is. Deeze kostbaare dof is broos, ongemeen ligt, en heeft eene ruuwe en ongelyke oppervlakte. Aangeraakt zynde , bevindt men haar zagt en vetagtig , even als reuzel of talk; zy is fterk en licflyk van reuk, en in haare gedaante cn grootte heerscht eene aanmerklyke verfchcidenheid. Men vindt ze in klompen van de zwaarte van eene once tot die van dertig , veertig , ja nog meer ponden (*}; doch zulke klompen zyn zeer zeldzaam , (*) Wy vinden by de fchryvers voorbeelden van zwaare (tukken Ambergrys; doch wy behoeven uit dezelven maar een by te brengen, het welk nieuw en ontwyfielbaar is, naamelyk dat groote ftuk, het welk de  Africaansche Eil. Natuürl. Zeldz. 395 zaam, zynde de gewoone zwaarte van vier tot tien oneen. Haare natuurlyke kleur is, wanneer men de zuiverfte en volmaaktlie heeft, bleekagtig graauw, maar de witagtige deeltjes fpoelen dikwyls weg en laaten de zwarte alleen over, die vaster van ftoffe en minder gefpleeten zyn. Dit heeft aanleiding gegeven om de Ambergrys in twee foorten te onderfcheiden, in asch-graauwe naamelyk en zwarte , welker laatfie ver het min (te kost. Zy is van veel gebruik onder de reukwerkers, cn wordt door de geneeskundigen aangepreezen, als gefchikt om de lecvensgcesten vlugheid by te zetten, en dcrzelver bewcegingen te -bevorderen. Onder de Oofterlingen is zy in hooge agtinge , en wordt gebruikt als een hartfterkend middel, dienftig om verval-. de Nederlandfche Oost-Indifche Compagnie , in den jaare 1693 , van den koning van Tidor voor elfduizend daalers gekogt heeft. Het woog honderd-twe-e-cn-tagtig ponden, was twee voeten en twee duimen lang, en, daar het ep zyn dikst was, vyf voeten cn agt duimen in de rondte. De Groothertog van Toscaanen bood vyftigduizend krooneu voor deeze zeldzaamheid, welke Nicolaas Chcvalier in eene kleine verhandelinge, te Amfterdam in den jaare i;oo uitgegecven, beïfchreeven heeft.  396 Tafereel van Natuur en Konst. vallene kragten te herftellen, en het leeven te rekken. Hiér zouden wy veele andere Delfftoffen, tot de Africaanfche Eilanden behoorende, kunnen optellen; maar over het algemeen genomen zyn zy zulke, die ook op het vaste land gevonden worden, of waarvan wy reeds overvloediglyk gefproken hebben. BYZONDERHEDEN WEGENS DE BEWOONDE R 5. De Ingezetenen der meeste Africaanfche Eilanden, van welken wy iets met genoegzaame zekerheid kunnen melden , zyn van Europeaanc-n , die zich daar neergezet hebben, afkomftig. Dus is St. Heiena door Engelfchen en eemge Franfehe vlugtelingen bevolkt geworden. Dewyl de lugt 'er zeer gezond is, en door koele zee-winden gemaatigd wordt, hebben de Inboorelingen, tegen den aart der geenen, die tusfchen de keerkringen gebooren worden , eene frisfche kleur en bloozende wangen. Hiertoe kan ook hunne fterke ligchaams-oeffening wel iets toebrengen,  Africaansche EilandenJnwooners. 397 gen, dewyl zy van hunne plantagiën niet in het vlek komen kunnen , zonder eenen fteilen heuvel over te klimmen. Zy leiden 'er een zeer vergenoegd cn gelukkig leeven, dewyl ieder van zyne plantagie kan beftaan, en 'er naauwlyks armoede of rykdom gevonden wordt. De Canarifche Eilanden worden byna geheel bewoond door zulken, die uit Spanjaarden afkomftig zyn, en de weinigen, die nog van de oude Barbaaren en Wilden zyn overgebleeven , fehikken zich .naar der Spanjaarden leevenswyze , in zo verre zelfs dat zy, niettegenftaande 'er eene landtaal is, de Spaanfche taal gebruiken. De inwooners van Madagascar eifehen, fchoon onder hen 'mede eenige vermenging met andere natiën plaats heeft, eene byzonderer befchryving. In taal cn godsdienst fchynt. het dat zy meer overeenkomIte hebben met de Arabieren dan met de Negers. Zy zyn van allerleië kleur, zwart, bruin, geel en blank; doch de laatften fchynen van Europeaanfche afkomfte, en de anderen uit vermenginge van Mooren of Arabieren met het landvolk gefprooten; het land is zeer volkryk; bc-  398 Tafereel van Natuur en Konst. behalven dorpen en gehugten vindt men 'er ook (leden, die egter maar met een bamboezen fehüt omheind, en in eene diepe gragt beflooten zyn. Dc huizen zy niet. meer dan Negers hutten, van welken dertig of veertig een dorp maaken; ook is hun huisraad zeer gering. Het gemeene volk loopt naakt, doch luiden van vermogen hebben klederen van katoen of zyde. Het gantfche Eiland is in geilagten of Hammen verdeeld, welker hoofden als onderkoningen of ftedehouders zyn van den oppervorst, welken zy Tfchiek noemen, in de fteden worden eenige handwerken geoeffend-, doch hun grootfte rykdom beftaat in de veeweidêrye. Zy zyn wel afgerigt om met de fnaphaan zo wel als met boogen zeer net te fchieten , en de jagt dient hun ter uitfpanninge. De vrouwen zyn ongemeen geil, cn agten het voor een groot geluk, wanneer zy met Europeaanen te doen hebben. Bucquoy, die in den jaare 1721 op dit Eiland, door de Zeeroovers,aan land gezet werd , verhaalt een merkwaardig voorbeeld van eenen geftrengelyk geftraften diefftal, daarin beftaande, dat een jongetje van tien of twaalf jaaren , het welk een (tukje ta-  Africaansche Eilanden.Inwooners. 399 tabak geftolen had, op bevel van den vorst, met Asfagaaijes of wcrpfpiefen afgemaakt, en vervolgens voor de honden geworpen werd. Einde van bet derde Deel.