TAFEREEL van NATUUR en KONST.   TAFEREEL VAN NATUUR en KONST, behelzende, by eene algemeene landbeschryving en beknopte historie der ver. scheiden volken , alle de voornaamste byzonderheden die in de bekende waereld, met betrekking tot de natuurlykr historie , den godsdienst , de ' staatkunde , de weetenschappen, konsten, koophandel, enz. voorkomen. ' Grootdeels naar het Engelfcbe gevolgd. Zesde Deel. Te AMSTERDAM, By PIETER MEIJER, 0p den Dam. MDCCLXXT.   TAFEREEL VAN NATUUR en KONST. D E SCHOTSCHE EILANDEN. Algemeen berigt wegens dezelven. Om geene landftreeken onbefchreeven te laaten, zullen wy nu de Schotfche Eilanden in aanmerkinge neenien, welke zeer gevoegJyk tot drie onderfcheidene klasfen kunnen gebragt worden. Tot de eerfle brengen wy de Hitlandfchc Eilanden, tot de tweede de Orkneyfche of Orcades, en tot de derde de Westerfche of Hebrides. Hitland ftrekt zich uit van den soften tot vj. Defl. a den  a Tafereel van Natuur en Konst. den 6iften graad, noorder breedte; het ligt in volle zee, tusfehen Noorwegen, Hudfonsbaai, en de noordkust van Schotland, deszelfs zuidelykfte punt, Swinburgh-hoofd genaamd , heeft eenen afftand van twintig mylen van Sunda, een van de noordélykfle der Orkadiiche Eilanden. Het beftaat uit zes- enveertig afzonderlyke eilanden, en uit dertig barre rotfen, die allen van de zee omringd worden. Doorgaans wordt het voor het Thule der ouden genomen. Maailand is het beste en grootde onder alle deeze Eilanden; het ftrekt zich zestigmylen in Iangte, en twintig in breedte uit; het is omzet met eene grootc meenigte van baaijen , heeft veele moerasfen en bergen, en is meer gefchikt voor wei- dan voor koornlanden; egter verfchaffen de laage gronden naby het ftrand haver én garst, maar geene tarw> Aan de oostzyde van het Eiland ligt de voornaamfte ftad, Lerwig genoemd, beftaande uit omtrent driehonderd huisgezinnen. Wat westelyker vindt men Scalloway, hetwelk, fchoon zeer klein zyiide, de zetel van het regtsgebied, en de plaats is, waar de Presbyteriaarien van Hitland hunna vergaderingen hou-  SCHOTSCHE ElL. ALGEMEEN BERIGT. 3 houden. Eertyds had deeze ftad een kasteel,: waarin eene bezetting van Engelfche foldaaten was, door Olivier Cromwell derwaards gezonden, maar thans is hetzelve geheel vervallen. Van de andere Eilanden zullen wy niet in het byzonder fpreeken, het genoeg agtende, daaromtrent aan te merken,dat veelen derzelven zo moerasfig zyn, dat zy bezwaarlyk kunnen bewoond worden, fchoon zy nog eenige weide voor het vee uitleveren. Op allen vindt men niet meer dan twaalf kerken. Tot de tyden van Christiaan den Men, Koning van Denemarken behóórden zy tot Noorwegen; maar deeze Koning heeft ze aan Jakob den IJlden, Koning van Schotland, 'en fchoonzoon van Christiaan den Iften, in den jaare 1469, verpand of ten bruidfehat gegceven. In Hitland is de lugtfeherp, doordringend en gezond, zodat de menfehen 'er zeer oud, en zelden door ziekte aangetast worden; in de maanden Juny en July kan men 'er ter middernagt zien te leezen, en de iugt is doorgaans, geduurende den gantfehen zomer, helder. Deeze tyd js voor de Hitlanders de aangenaamfie en voordceligfte van hetgeheele « 2 jaar;  4 Tafereel van Natuur en Konst. jaar; want hunne zee is dan vervuld met visfchers fchepen, die uit vcrfeheidene oorden derwaards komen , om haring te vangen ; en in hunne fiedel: krioelt het van vreemdelingen, die grootcn handel dryven. Daartegen hebben zy eencn winter, die hen agt maanden byblyft, geduurende den welken zy in duisternisfe lceven, en niets dan ftorm en onweer te wagten hebben; geen enkel fchip komt hen dan bezoeken, maar van de maand Oftober tot May, is alle onderhandeling tusfchen hen en andere landen afgebroken. De Orkadifche Eilanden, by de ouden Orcades genaamd, liggen in de Schotfche zee, agttien mylen van Hitland, tusfchcn de agten-vyftig en zestig graaden, noorder breedte, en tusfchcn dc een graad, dertig minuten , en twee graaden, vyftig minuten langte van Londen gerekend; zy zyn aan het zuiden van Caithnefs, den noordelykften hoek van Hitland, afgefcheiden door eene zee-engte, die Pentland-firth genoemd wordt, en, uit hoofde van de meenigvuldige draaikolken , een gevaarlyke overtogt is voor de fchepen. Zy zyn omtrent dertig in getal, maar niet allen bewoond, zynde voor het groot-  fcHOTscHE Eil. Algemeen Berigt. 5 grootfle gedeelte kleine ftreeken lands, die niets anders dan weiden voor fchaapen en geiten verfchaffcn. Zy worden doorgaans naar hunne gelegenheid verdeeld, in zuidelyke en noordeiyke Eilanden. Het zuidelykfte, Zuid-Ronalfhaw genaamd, ftrckt zich zes mylen in de Jangte, en vyf in de breedte uit; men heeft 'er fchoon land, het welk koorn, weilanden en rundvee verfchaft; het is omzet met verfcheidene baaijen,en voorzien van twee zeer goede havens. Men vindt aan twee einden van het eiland eenekerk; voor eene van deeze kerken, die onze Lieve Vrouwe kerk genoemd wordt, en zeer oud en bouwvallig is, heeft het volk eenen bygeloovigen eerbied. Een weinig meer naar het zuiden ziet mei: het eiland Swinna of Souna, het welk inzonderheid merkwaardig is, door twee groore draaikolken, die de fchippers, vooral wanneer het uil is, voor zeer gevaarlyk houden. Schoon de langte van dit eiland niet meer dan twee mylen bevat, en de breedte maar half zo groot is, verfchaft het egter goed koorn, het is meest bewoond door luiden, die zich met den landbouw bezig houden, men heeft A 3 'er  6 Tafereel van Natuur enKonst. ?er overvloed van uitmuntende lcijen, waarvan 'er eene zeer goede groeve is, cn langs de kust wordt eene mcenigte van visch gevangen. Het aangenaamfte van alle deeze Eilanden is Hoy, welks oostelykst gedeelte den naam van Wayes draagt. Het ftrekt zich omtrent twaalf mylen in de langte, en daar het op zyn breedst is, zes in de breedte uit. Wayes is vrugtbaar en volkryk, maar voor het overige is deeze (treek bergagtig en flegts hier en daar bewoond. .Hoy is voorzien van eenige goede havens, fchoon zy maar weinig bezogt worden. Men vindt hier verfcheideiie meiren en ftroomen, waarin eene meenigte forellen is. Van de toppen der bergen ziet men het weêromgekaatltc ligt der zonnc, ten tyde van den zomer-zonneftand, den gantfehen nagt door. Op deeze bergen zyn veele wilde fchaapen, en de haazen zyn 'er zo wit als fneeuw. Daar zyn diepe donkere en naauwe yalleijen , welke door overhangende rotfen dermaate belemmerd worden, dat het dagligt 'er genoegzaam wordt uitgeflooten, ter~ wyl zy den reiziger,die 'er zyn oog op Haat, fchrik en ontzetting veroorzaaken. De pre- di-  Schotsche Eil. Alcemeen Berigt. 7 dikant van Hoy bedient, behalven zyne eigene kerk, nog eene andere, ftaande op het kleine doch vermaaklyke eiland van Gramfey, ten noorden van Hoy. De predikant, die te Wayes fïaat, heeft mede eene andere kerk, op het kleine eiland Flotta, en moet de twee kleine eilanden Faira en Cava, die ten oosten van Wayes liggen , bedienen. Flotta ligt ten oosten van Hoy; het is omtrenr vyf mylen lang, twee en een halve myl breed, daar het op zyn breedfte is, en byna geheel omringd van hooge rotfen. Men vindt 'er overvloed van wild gedierte en allerleie foorten van visch; het heeft eene kerk, maar verfchaft geen koorn, en is fkgts hier en daar bewoond. Pomona is het grootfïe van de Orkadifche Eilanden, en draagt by de inwooners deu naam van Mainland. Deszelfs langte is vieren-twintig, en de breedte in fommige plaatfen negen mylen. Het bevat negen parochiekerken , en beeft vier zeer goede havens, naamelyk Kirkwall, Deerfound , Grahamfhall en Kaerfton. Het wordt door verfcheidene meiren en riviertjes bewaterd, waarin men overvloed van forellen en zalm vindt; A 4 het  8 Tafereel van Natuur en Konst. het land verfchaft ook verfcheidene mynen van zwart lood; over het algemeen genomen is het vrugtbaar en volkryk, en men heeft 'er verfcheidene baaijen en kaapen. De voornaamfte plaats op dit eiland, en inderdaad de eenigite merkwaardige, die tot de Örkadifche Eilanden behoort, is Kirkwal!, daar genoegzaam geene andere dan voornaame luiden woonen. Zy beftaat maar uit eene ftraat, die omtrent eene myl lang, en van welgebouwde huizen voorzien is, welke meest allen met leijen gedekt zyn. De voornaamlle gebouwen zyn de Domkerk en het palcis van den Bisfchop. De kerk, aan ft. Magnus, koning van Noorwegen, toegewyd, die men zegt dat dezelve gcftigt , en de bewooners deezer ftreeke tot het Christendom bekeerd heeft, rust op 28 pilaaren. Aan het noordeinde der plaatfe is eene foort van verfchanfinge, door de Engelfchen, ten tyde van Olivier Cromwcll, opgcrigt. Dezelve is voorzien van eene gragt en bolwerk, en beplant met kanon, ter befchuttinge van de haven. In het west-einde van het eiland ziet men nog de puinhoopen van een koninglyk paleis, gefligt door Robert Stuart, graaf van de Orcades, in den jaare 1574- Het gebouw fchynt twee  schotsche ElL. algemeen BeRICT. Q twee verdiepingen hoog geweest te zyn, en verfcheidene van deszelfs vertrekken waren fraai befchilderd met historiën uit de heilige Schriftuurc. De overige van deeze eilanden zyn niet aanmerkelyk genoeg, om 'er in het byzonder van te fpreekeit; waarom wy alleenlyk zullen aanmerken, dat alle de Orcades, tot aan het jaar 1469 toe, aan Noorwegen behoord hebben ; doch dat zyna dien tyd , gelykde Hitlandfche, door Christiaan den Iften, koning van Denemarken , aan zyne dogter Margareta, die met Jakob den lilden, koning van Schotland, trouwde, ten bruidfehatgegceven zyn. De Iugt is 'er des zomers zuiver en doordringend ; des winters is het op deeze breedte koud, regen-en ftormagtig; ook heeft men 'er veel vorst en fnceuw, welke egter niet lang blyven aanhouden. De langde zomerfchc dag houdt meer dan agttien uuren, en geduurencle het grootfte gedeelte van Juny, kan men ten middernagt, zonder kaars, zien te Ificzen; omtrent den tyd van den wintejzonnefiand zyn de dagen lang en kort, naar evenredigheid. De grond der Orkadil'chc EiA 5 Ian.  10 Tafereel van Natuur en Konst. landen is vrugtbaarer dan die van Hitlandmaar verfchilt in de verfchillende Eilanden' en fomryds in onderfcheidene plaatfen van het zelfde eiland. De westerfche Eilanden, Hebrides enEbudae by de ouden geheeten, zyn hier en daar ten noordwesten van Schotland, waartoe zy eigenlyk behooren, en zyn tusfchcn de vyf. en-vyfug en negen-en-vyftig graaden breedte gelegen, wordende door fommige Aardryksbefchryvers cp vier.en-veertig in het geheel bepaald, daar zy door anderen veel grooter in getal gerekend worden: en volgens eenige agt-en-veertig duizend inwooner* bevatten. Dewyl zy vry noordelyk gelegen, van de zee omringd, en met hooge bergen, die de dampen, welke uit de Atlantifche zee opkomen, afvveeren, omzet zyn, moeten de meesten deezer Eilanden koud en vogtig zyn. De langte der dagen moet, naar derzei ver verfchillende gelegenheid, verfchillen. In de noordelykfie eilanden blyft de zon, omtrent den tyd van den zomer zonneftand, niet langer dan eene uur onder den horizon, en in het midden van den winter ook niet langer boven denzelven. AI!e de westerfche Eilanden  Schotsche Eil. Algemeen Berigt. li den zyn niet even vrugtbaar; eenigen derzclvcn liggen woest en onbebouwd; terwyl anderen , door eene behoorlyke toebereidinge, eenen ryken oogst van haver en garst verfchaffen, Na dit algemeen berigt gegeevente hebben, oordeelen wy het noodig, de merkwaardigllen dcezer eilanden in het byzonderte befchryven, St. Kilda.by de inwooners Hirt genoemd, verdient in alle opzigten nader befchouwd te worden. liet ryst uit de zee, op de breedte van agt-en-vyftig graaden, is niet meer dan vyf mylen in den omtrek. Het beftaat uit eene enkele harde rotfe, die verdeeld is in vier hooge bergen , welker grond maar zeer dun met eene zwarte klei bedekt is, uitgezonderd op de toppen, daar men drie voeten diep kan graaven. De heuvels zyn met kort gras bedekt, en verfchaffen goed weiland voor paarden en runderen. In de valleien zyn landen, die geploegd worden, en uitmuntende garst voortbrengen. Het gantfche Eiland is door dc natuur befchut met hooge en loodregte rotfen, behalvcn by eene baai aan het zuid-oosten, die omtrent eene halve myl breed is, en daar men doorgaans zulk eene hol.  ia Tafereel van Natuur enKonst. holle zee heeft, dat geen fchip 'er meteenige veiligheid kan ankeren ; de eenigitc plaats om te landen is aan de noordzyde van deeze baai, daar het nog zeer gevaarlyk is; want men kan niet dan met grootc moeite eene boot aan den kant van eene glibberige rots brengen , waarop hy, die aan land wil komen, met groote vaardigheid fpringen moet. Daarenboven is aan de west-zyde van het Eiland eene kleine baai, waarin ecnige fchepen veilig kunnen liggen, wanneer de wind in het zuiden is, of uit den noord-westen waait; maar de zee floot gemeenlyk tegen alle andere kanten met zulk een geweld aan, dat zy dikwyls brokken- van rotfen en fteenen van eene verbaazende zwaarte weglkept. Over het geheel genomen, is 'er gecne plaats in de waercld bekend, welke door de natuur beter verfchanst is, dan ft. Kilda, dewyl het overal ontoegangklyk is, behalvcn by eene rots, welke men kan verdedigen, door losfe fteenen van den berg Otcrveaul, die 'cr zeer naby ftaat, af te werpen. Het eiland is wel voorzien van bronnen, van uitmuntend water, het welk zo ligt en zuiver is, dat maagen, welke aan deszclfs gebruik gewoon zyn, niet wel aan het beste water van andere  Schotjche Eil. Algemeen Berigt. 13 re Eilanden kunnen wennen; aan de westzyde is eene vallei, door welker midden een beekje in de zee loopt. Aan de buitenfte deelen van het eiland, naar het zuiden en noord-westen, zyn eenige natuurlyke boogen of gewelven, onder welken de zee doorgaaf. Op de kust van ft. Kilda, en van de kleiner eilanden en rotfen, is een geweldige draaikolk, die allergevaarlykst is ten tyde der fpringvloeden, welke altyd plaats hebben, wanneer het nieuwe of volle maan is. In de vallei, van welke wy reeds gefproken hebben, is een cirkelrond gebouw, van enkele fteenen, zonder kalk,opgemaakt, zyndc van eene kegelagtige gedaante, en aan den.top, die voor fehoorfteen dient, open. De inboorelingen gebruiken het tot eene plaats, waar zy zich des zomers vermaaken, en zy verzekeren , uit kragte van eene aangenomene overleveringe, dat het zeer oud is, en aan eene beroemde krygszugtige amazoone toebehoorde. Op een van de nabuurige eilanden is een ander dergelyk gebouw, het welk misfehien een tempel geweest is, aan den god Terminus toegewyd, door den Romeinfchen veldheer Agricola, die wy uit de historiën weeten, dat eene vloot uitgerust, en de  14 Tafereel van Natuur en Konst. de Westerfche eilanden van Schotland bezogt heeft. Zestig mylen ten westen van ft. Kilda is Lewis, of het lange eiland> het welk honderd mylen in de Iangte, en tusfchcn de dertien en veertien in de breedte is uitgeftrekt. Hetzelve beltaat uit eene grootc meenigte eilanden en rotfen, en wordt in twee deelen van de zee afgefchciden, welke Lewis en Harries genoemd worden, en waarvan het eerfte westelyker ligt dan het laatfte. Lewis behoort tot het graaffchap van Rofs ; het word door verfcheidene kajiaalen in ettelyke deelen gefplitst, die onderfcheidene naamen draagen, en onder verfcheidene eigenaars verdeeld zyn. Maar het eigenlyk gezegde Lewis itrekt zich omtrent zes-en-dertig mylen in langte uit, van den noordelyken hoek van Bowlinghead, tot den zuidelyken hoek van Husfinefs in Harries. Dc lugt is'er vry koud, vogtig en gezond; een groot gedeelte van den grond is met water overdekt; daar geen water ftaat kan men het land met goed voordeel bebouwen , en 'er haver, garst, ryst, vlas en hennep van trekken. Men vindt 'er zeer goede baaijen,die rykelyk van visch voorzien zyns  Schotjcïïe Eil. Algemeen Berigt. ij zyn, en gemaklyke havens. Langs deeze kust ziet men verfcheidene hoogten of Kerkten , die door de natuur gewrogtzyn; men heeft 'er ook overblyffels van ecnige oude kasteden, en meer andere gedenkteekens der oudheid. In het vlek Stornvay vindt men nog de puinhoopen van eene fchans, die door de Engclfche bezettinge, welke Cromwell derwaards zond, gedoopt werd. Op dit eiland ziet men op verfcheidene heuveltoppen groote fteenhoopen , en verzamelingen van zwaare (teencn, welke op eer.e zeer byaondere wyze geplaatst zyn. Het merkwaardigfte pedenkteeken van dcezen aart, vertoont zich by het vlek Clasfernifs. Daar liaan negendendertig pyramidaale fieenen, waarvan ieder omtrent zes of zeven voeten hoog, en twee voeten breed is, rcgt overeind; zy zyn zo geplaatst, dat zy eene foort van gang, die agt voeten wyd is, maaken; ieder fleen ftaat zes voeten van den anderen, en aan den ingang ftaat een enkel Huk. Deeze gang leidt tot eenen cirkel van twaalf fteenen, van de zelfde grootte als de bovengemelde, in welker middelpunt een Meen ftaat, die dertien voeten lang is. Men meent dat deeze ftce'nioop een tempel der Druïden gewceest is, en  16 Tafereel van Natuur en Konst. en verhaalt, dat de voornaamfte der Druïden by den grooten (leen in het middelpunt ftond , wanneer hy de vergadering aanfprak. De voornaamfte plaats van Lewis wordt Stombay genoemd, naar haare gelegenheid aan het hoofd van de baai, welke onder deezen naam bekend is. Dezelve is een dorp, beftaande uit omtrent zestig huisgezinnen; daar is eene kerk, een fchool.eu eenigeopenbaare gebouwen. Rondom wordt eene verbaazende mcenigte van eilanden en rotfen gevonden, van welken de meesten naauwlyks verdienen genoemd te worden. Onder de eilanden, welke tot Lewis behooren, kunnen -wy het kleine eiland der Pygmeen niet met ftilzwygen voorbygaan, het welk zo genoemd wordt, omdat men daar beenderen uit den grond heeft opgegraaven, die naar menfchenbeenderen gelyken, en ongemeen klein zyn. De eilanden, welke tot Lewis behooren, zyn in de twee parochiën van Barvas en Eye verdeeld, en in iedere van deezen is niet meer dan een vast predikant; maar 'er is eene groote meenigte kerken en kapellen, toe-  ScfHOTfche Eil. Algemeen Bërigt. t*f locgewyd aan verfcheidene Heiligen, in dö onderfcheidene eilanden. Het eiland van Harray , dool' een kanaal van dat van Lewis afgefcheiden, (trekt zich omtrent vicr-cn-twintig mylen in de langte* en in fommige plaatfen byna zes mylen in de breedte uit. De lugtsgerteltenis komt volkomen overeen met die van Lewis; de grond is rots- en bergagtig , overdekt met hei en gras; aan de westzyde is hy egter vlakker, en verfchaft overvloed van klaver: en matelieven, welken des zomers de lugf met eenen aangenaamen geur vervullen. De grond is droog en zandig, maar levert* wanneer hy wel gemest wordt, eenen ryken oogst van haver, rogge en garst. Op dit eiland zyn verfcheidene meiren van versch water, waarin overvloed van forellen * aal en zalm is; het overtollig water van ieder van deeze meiren ontlast zich in de zee, door eene fchoorfe bogtige rivier. Het eiland is ook voorzien van eenige uitmuntende bronnen , die uit de bergen haaren oorfprong hebben , als mede van verfcheidene fonteinen, welke men bevindt dat gcneezehde kragten bezitten. VI. Deel.. g Dó  18 Tafereel van Natuur en Konst. De beste haven in Harray is wat Iandwaards in gelegen, en wordt door de inboorelingcn Scalpa genoemd, terwyl zy by de zeevaarenden bekend is onder den naam van Glafs; daar worden verfcheidene andere gemaklyke havens, door inhammen van de zee, gevormd. Men vindt 'er geene plaatfen van eenig aanzien, maar wel fommige volkryke dorpen, van welken de voornaamfte zyn Borve en Rowdil. Bernera, een van de kleine Eilanden, die tot Lewis en Harray behooren, ligt omtrent twee mylen ten zuiden van Harries, en is vyf mylen in den omtrek; de grond is zandig, maar, wanneer dezelve wel wordt toegemaakt , vry vru^tbaar, verfchaffende in fommige plaatfen grooten overvloed van garst. Het eiland heeft in den zomer een zeer aangenaam voorkomen, vertoonende eene bevallige verfeheidenbeid van koorn-en weilanden. Men heeft hier twee kapellen, weikef eene aan ft. Afaph, en de andere aan ft. Columbus gewyd is; naby de eerfte is een fteen, die omtrent agt voeten boven den grond regtövereind ftaat. Aari  Sch'otsche Eil. Algemeen Eerigt. rp Aan het.oost-einde van dit Eiland is eeij vreemd verfchynfel van ebbe en vloed, en een ander, niet minder merkwaardig-, heeft men aan de west-zyde van het lange eiland de getyen gaan 'er van het zuid-westen noordwaards , zodat geduurende derzelver gewoonen loop, het water by Bernera, wanneer het vloeit, naar het oosten, cn -wanneer het ebt, naar het westen loopt. Dus ebt en vloeit de 'zee regelmaatiglyk, geduurende vier dagen voor, en even zo lang na de volle maan en derzelver veranderingen •'• by iederen vloed ryst het gemcenlyk veertien voeten loodregt, en zakt by iedere ebbe even laag; maar vier dagen voor, en even zo veele dagen na de kwartier maanen is 'er eene aanmerkelyke verandering; ten dien tyde begint het water 's morgens ten half tien te vlocijcn, en houdt dus aan tot half' vier in den agtertniddag, wanneer het hoog water is, gaande de firoom geduurende al dien tyd oostwaards. Wanneer het begint te' ebben, blyft de lïroom oostwaards loopen,totdat het laag water is, zodat de droom twaalf uuren agterecn naar het oosten blyfc loopcn, dat is van 's morgens tot 's avondsten half tien.- Wanneer egter de vloed des ^ 2" avonds*  2o Tafereel van Natuor en Konst. avonds begint, loopt de Aroom in eene om» gekeerde fïreek, westwaards naamelyk, geduurende den gantfcheri nagt, of den tyd van twaalf uuren, zo lang als vloed en ebbe blyven aanhouden. Dus heeft 'er eene ge■ftadige beurtwisfeling plaats, dewyl het water altyd by de eene ebbe en vloed oostwaards, en by de andere westwaards loopt, geduurende vier dagen na of voor de volle en nieuwe maan. Vervolgens hervat het zynen gewoonen loop, ltroomende naar het oosten, geduurende de zes uuren van den vloed, en naar het westen geduurende de zes uuren van de ebbe. In deeze getyen is nog een ander verfchynfel, niet minder merkwaardig dan het reeds befchreevene. Tusfchen den tyd van de lente-en herfst-nagtevening naamelyk, dat is geduurende de eene helft van het jaar, Ioopen zy, omtrent de kwartier-maanen, by dag naar het oosten, en by nagt naar het westen; en geduurende de andere zes maanden is hun loop geheel omgekeerd, by dag naamelyk naar het westen , en by nagt naar het oosten. Behalven menigvuldige eilanden , welke van te weinig belang zyn om in het byzonder be-  SCHOTSCHE ElL. ALGEMEEN BERIGT. 21 befehreeven te worden , heeft men hier Noorden Zuid-Vist. Het cerlte is van Harray afgefcheiden door een kanaal, het welk omtrent drie mylen breed is, en zeer bezwaarlyk kan bevaaren worden, uit hoofde der rotfen, die boven en onder water zyn. Het legt ten zuiden van Harray, in de gedaante van eenen halven cirkel, (trekkende zich omtrent negen mylen in de langte uit, en bevattende dertig mylen in den omtrek. Aan het oosten is het land bergagtig, en ongefchikt om bebouwd te worden, maar aan de west-zyde heeft men eenen vlakken en ongemeen vrugtbaaren grond, die overvloed ■van garst, haver en'ryst levert, en wiens heuvelagtige deelen zelfs goede weilanden voor fchaapen en rundvee verfchaffen. ZuidVist flrekt' zich ecn-en-twintig mylen in de langte, maar niet meer dan drie of vier in de breedte uit. Het oostelyk gedeelte is berg-en heiagtig, maar in het westen heeft men groote flreeken van vlakke zaailanden, die dikwyls door overftroomingen uit de meiren , welke de inwooners niet kunnen voorkomen , onder water gezet worden. Het eiland Erisca, zynde drie mylen in B 3 den  a2 Tafereel van Natuur enKonst. den omtrek, bellaat gedeeltelyk uit zaailanden, die eenen zeer goeden oogst vcrfcfoafTen, gelyk men ook zeggen mag van het eiland Barra, welks landen voor een gedeelte met veel voordcels bebouwd worden. Aan de oost-zyde van liet iaatstgemeide is eene gemaklykc haven, in welke veel zalm gevangen wordt. Aan de zuid-zydc van Barra is een boomgaard, die met vrugtboomen be. plant is, waar van egter maar weinigen vrugt draagen ; maar allerleic moeskruiden en wortelen groeijen hier in groote volmaaktheid; zelfs hebben de inwooners hier tabak geplant, die egter zo wel niet tierde als men verwagt had. Onder de groote eilanden, die tot de Westerfche behooren, tellen wy ook' het eiland Skie, zo genaamd naar het woord Skianach, het welk in de landtaale gevleugeld beteekent, omdat de twee k::apen van Vaicrnefs en Troterncfs, met welken het aan het noordwesten en noord-oosten grenst, geoordeeld worden, 'naar vleugels te zwéemen. Het eiland ligt tusfchcn het graaffchap Rofs en het westelyk gedeelte van Lewis; het is veertig mylen in de langte, en in fommige plaatfen tvyin-  Schotsche Eil. Algemeen Ber'gt. 23 twintig, in andere dertig mylen breed, bevattende den omtrek van het gantfehe eiland van omtrent honderd mylen. Skie is een gedeelte des graaffchaps van Invemefs, en behoorde eertyds tot het Bisdom der eilanden; aan het zuiden is het van het vaste land gescheiden , door een kanaal het welk drie mylen breed is, fchoon het aan het veer van Glenelïy zo naauw is dat men iemand, die aan de eene zyde roept om overgehaald te worden, aan de andere befcheidelyk kan hooren. Skie is wel voorzien van verfcheidene uitmuntende baaijen en havens; doch in eenigenderzclvcn ismen niet gantsch buiten gevaar, uit hoofde van de groote klippen onder water, en de geweldige draaikolken, zodat men fteeds zeer veel veel omzigtigheids behoore aan te wenden. De Iandftrcek is aan alle kanten met bergen bezet, van welken fommigen zo hoog zyn, dat 'er in het midden van den zomer de fneeuw op blyft liggen; derzelvcr zyden zyn met heide en gras overdekt, zodat men 'er goede weilanden voor fchaapen en runderen heeft. Tusfchen de bergen zyn cenige vrugtbaare valleien, en het grootile geB 4 deel-  H Tafereel van Natuur en Kcnst, dcclte des lands naar den zeekant toe is vlak en bebouwbaar. Dcwy] 'er eene mee P>gte van heuvelen is, kan het niet anders zyn, of men moet 'er ook veele bronnen *n fonteinen hebben, welker water onge, meen zuiver is, en in ccnige plaatfen van eene gencezende kragt geoordeeld wordt Het Eiland wordt wel bewaterd door rivieren, van welken meer dan dertig zalm verlehanen; m fommigen vindt men ook zwarte mosfelen, waarin nu en dan paerlen zyn ontdekt geworden. Daarenboven zyn ?er zeer veele meiren van verseh water, allen wel voorzien van forellen en aal. Het grootfte van deeze meiren heeft zynen naam naar ft. Columbus, aan wien eene kapel welke op een klein eiland in het midden van dit meir Haat, is toegewyd. Skie heeft ook verfcheidene watervallen, die tusfchcn de rotfen een fchrikkelyk geraas verwekken. Dat dit Eiland eertyds vol houts geweest is, blykt uit de meenigvuldige dam men van dennen en andere boomen, die dagelyks in alle de deelen deezer Iandftree kc uit de moerasfen worden opgegraaven. H-er en daar vindt men ook nog verfcheidene bosfehen van hakhout. - De  SCHOTSCHE ElL. ALGEMEEN BERIGT. 25 De lugt is hier koud en vogtig; het weer vceltyds. regenagtig, maar niet ongezond. Wanneer de wind uit het oosten waait, heeft men fcboon weêr, maar een zuidwcstelyke wind is doorgaans van regen vcrzeld; de noordewind is koud en bytend; des zomers waait het te land alryd.ftcrker dan ter zee, maar des winters heeft het tcgenovcrgefielde plaats. In den zomer waait het fomtyds uit twee verfehillende ftreeken , zodat twee vaartuigen, niet verder dan eene myl van eikanderen zynde, in twee ftrydige ftreeken kunnen zeilen. De wateren gaan hier, wanneer het ebbe is, naar het zuiden, en wanneer het vloed is, naar het noorden, uitgezonderd in plaatfen, daar zy door hoofden of kaapen gefluit worden, in welk geval de getyen eenen omgekeerden loop houden. Het water ebt altyd laagst meteenen noordewind, en wast hoogst, wanneer het uit den zuiden waait. De twee grootftc fpringvloeden hebben plaats in of omtrent den tyd van -de lente-en herfst-nagteveningen. De aarde van dit Eiland is gemeenlyk zwart, feboon het ook klei van verfehillende kleuren verfchaft, als witte, roode en blaauB S wo  26 Tafereel van Natuur en Konst. we, en in fommige plaatfen ook volders aarde. Op dit Etfaiïd groei: garst, haver, ryst, erwten, gras, en eenige moeskruiden. Nader aan het vaste land, en ten zuiden van Skie ligt het eiland Muil, het welk omtrent agt mylen groot is, en den Hertog varl Argyle toebehoort. Eene groote ry bergen loopt midden door hetzelve, van welken fommigen ongemeen hoog zyn. De kust is, aan het westen rotsagtig; maar 'er zyn ankerplaatfen en baaijen in verfcheidene hoeken van het eiland. Muil wordt zeer wel bewaterd door verfcheidene bronnen, rivieren en meiren, waarin men grooten overvloed van zalm en aal heeft. De zee verfchaft ook eene mcenigte van visch; aan het ftrand onthouden zich robben en otters, en de bergen ftrekken ten fchuilplaatfe v.oor ontelbaarc vosfen, die onder de lammeren en hoenders zeer veel kwaads doen. Midden in het land vindt men wild gevogelte, cn aan het ftrand zeer veele zee-vogels. De grond verfchaft zeer goede turf tot brandftof; de heuvels en Valleien zyn met gras, en eene groote verfcheidenheid van gewasfen bedekt, verfchaffende onderhoud voor fchaapen, geiten en feer- ■  Schotsche Eil" Algemeen Berigt. 27 Jjerten; daarenboven vindt men 'er groote koppels rundvee, en kleine paarden, die vol mbeds zyn. In de nabuurfebap van Muil ligt Jona, bet voornaamfte van a'le de Westerfche Eilanden. Het ftrekt zich twee mylen in de langte, van bet zuiden naar het noorden, uit, en is omtrent eene myl breed van het oosten naar het Westen; deszelfs eene einde is rotsagtig en onvrugtbaar, en het andere effen en gefchikt cm bebouwd te worden. Het eiland Jurah, behoorende aan d>en Hertog van Argyle, is vier-cn-twintig mylen lang, en in fommige plaatfen zeven mylen breed. Het heeft over het algemeen genomen een bergagtig voorkomen, en is in het byzondcr merkwaardig, door vier heuvelen, waarvan de twee höoglteiï, die tér zee en te l?nd, op eenen vry goeden afftand kunnen gezien worden, by de" zeeluiden de borfteu van Jurah heeten. Op- de kust heeft men ee•nig zaailand, en op de heuvelen goede weiden voor paarden , rundvee en fchaapen. Tusfchcn het noord-einde van Jurah, en het kleine eiland Scarba, ontdekt men den benig-  28 Tafereel van Natuur en Konst. rugten draaikolk,Cory-Vrecan genoemd,naar jBrecan, zoon van eenen koning van Denemarken, die in deeze golf-bet leven liet. Zyn ligchaam , aan de noord-zyde van Jurah op het ftrand geworpen zyude, werd in eenen kuil begraaven, die nog aan eene grafzerk en altaar te kennen is. In deezen draaikolk, welke zich omtrent eene myl in de breedte uitftrekr, begint de zee, wanneer het water vloeit, te kooken en te gisten, zodat men eene groote meenigte van draaikolken krygt, waaruit het water met een groot geweld zo hoog fpringt, als de mast van een klein vaartuig; doende de geweldige beweeging de zee zo fterk fchuimen, dat zy zich op eenen afftand van twee mylen wit vertoont. Wanneer de vloed omtrent op de helft is, begint de kragt der beweeging te verminderen, cn zy blyft afneemen tot omtrent eene halve uur, nadat het water op zyn hoogst is; vervolgens heeft men by het vallen des waters eene kooking, welke eene gantfche uur aanhoudt, en dan kunnen de kleinfte visfehersfchuiten deeze plaats, zonder eenig gevaar bevaaren. Jurah is voorzien van veele beekjes en bronnen, die uitfteekend goed water verfchafTen, en de Iugt is 'er ongemeen gezond,  SCHOTSCHE ElL. ALGEMEEN BELUGT. 2J> zond, wordende dcrzelver frisheid toegèfchreeven aan-de hooge gelegenheid der plaat, fe, welke haar gefchikt maakt om door verkoelende winden zuiver gehouden te worden. De inboorelingen zyn zeer flerk, en veelen derzelven leeven tot eenen hoogen ouderdom , zodat men onder hen (leeds verfcheidene luiden vindt,die boven de honderd jaaren zyn. Zy zyn allen Proteftanten , en hebben eene kerk, welke Kilcorn genoemd wordt. Ten westen van Jurah ligt het eiland Ha, het welk zich vier-en-twintig mylen in langte, van het noorden naar het zuiden, en agttien in breedte uitlïrekt. Aan de oostzyde is het bezet met bergen en heuvelen, waarop niets dan hei groeit; maar aan den zuidkant wordt het land vry wel bebouwd. In drie onderfchciden deelen van dit Eiland worden loodmynen bearbeid. De eenigfte haven, welke men te Ha heeft, isLochdale, naby het noord einde des Eilands. Hier zyn verfcheidene meiren en rivieren, die wel voorzien zyn van forellen, aal en zalm. In het middelpunt is Loch Finlagan, het welk omtrent drie mylen in zynen omtrek bevat, met  30 Tafereel van Natuur en Konst. met het kleine eiland van denzelfden naam in het midden. Hier hield de groote Macdonald, heer der Eilanden, eertyds zyn ver^ blyf, met alle koningklyke pragt; maar zyn paleis, en de daartoe behoorende gedigten zyn thans in puinhoopen veranderd. Hier hield hy zyn hoogde geregtshof, bedaande Uit veertien regters, op welken men zich van alle laagere regtbanken kon beroepen. In plaatfe van eenen troon, bediende Macdonald zich van eenen Heen van zeven voeten in het vierkant, op welken hy ftond, zyne voeten in daartoe gemaakte fleaven plaatfende; in ztiik eene geftalte werd hy gekroond en gezalfd, door den bisfehop van Argyle,. en zeven mindere geestelyken , in tegenwoordigheid van de voornaamfte ingezetenen , voor welken hy plegtiglyk zwoer, dat hy hen in hunne voorregten en bezittingen zoude' befchermen , en regt doen aan alle zyne leenmannen. De lugt van Ha is zo gezond metals die van Jurah, omdat het laager en moerasfigcr is. De inwooners genieten egter een goed aandeel van gezondheid; zy zyn allen Proteftanten, en hebben verfcheidene kerken en kapellen. Twee mylen verder noordwaards ligt het eiland CoIIonfa,- bevattende Oron-  SCH3TSCHE ElL. ALGEMEEN BERIGT. 31 Oronfay, waarvan het alleenlyk is afgefcheiden, wanneer het water vloeit. Oronfay bevat omtrent vier mylen in den omtrek, en heeft eenen vlakken bebouwbaaren grond, die koorn- en weiland verfchafr. De gantfche uitgefirektheid van CoIIonfa bevat vier mylen in de langte en eene in de brecdte4 De deelen, welken land waards in liggen, zyn bergagtig, -en dat gedeelte, het welk bezaaid kan worden, verfchaft een fchraal gewas ; maar de inwooners fokken eene groote meenigte fchaapen, paarden en rundvee aan. Tusfchcn het eiland Butc, het welk het vaderland der Stuarts is, en tusfehen Kintyre, vertoont zich het eiland Arran, het welk hoog en bergagtig is, goede weilanden verfchaft, en zich in de langte vier-cn-twintig mylen uitftrekt, terwyl het in de breedte naauwlyks zeven mylen haalt. Hier zyn verfcheidene meiren en rivieren, waarin zalm gevangen wordt; ook vindt men 'er bronnen, die eene geneezende kragt hebben. Het Eiland verfchaft volders aarde, fchoone kristallen en andere fteenen, die tot zegelringen gebruikt, of tot ander ficraad gedraagen wor-  32 Tafereel van Natuur en Konst, worden. De inwooners van Arran zyn ftèriti gezond en vernuftig; zy doen belydenis van den Proteftantfchen Godsdienst, fprceken de Schotfche en Engeifcbe taaien , en hebben verfcheidene kerken en kapellen, rondom welken zy dorpen hebben aangelegd, welker voornaamfte Kilmichcl is. NATUURLYKE ZELDZAAMHEDEN. DIEREN. De Hitlandfche paarden, Hitten genoemd, zyn, fchoon zeer klein, vry fterk, hardvogtig, welgemaakt, vlug, en vast op de pooien. Zy zyn gefchikt tot den ploeg en zadel, en fterk genoeg om zwaare vragten te trekken, fchoon deeze dieren zo ligt zyn, dat een man van gemeene kragten ze gcmaklyk van den grond kan ligten. Zy worden des winters zo min als des zomers geftald, en hebben geen ander voêr noodig dan het gras, het welk zy in de weide kunnen vinden; wanneer 'er geen gras te vinden is, gaan zy naar het ftrand, en eeten, zo dikwyls als het water op zyn laagst is, de kruiden, die daar groei-"  ScnoTscHE Eïl. Natucrl. Zel-dz'; 33 groeijen. Het zelfde doen ook de runderen en fehaapcn, wanneer de grond met fneeuw bedekt is. Deezen zyn ook zeer klein, maar fappig, lekker van fmaakj en des zomers' vry vet. De fehaapcn zyn zo vrugtbaar, dat zy twee, en fomtyds drie jongen te gclyk voortbrengen , maar de lammeren vallen dikWyls den arenden ten buit ;■ alle tamme dieren en allerlei gevogelte teelenhier Zo gemaklyk voort als in andere landen j het ontbreekt 'er geenszins aan roofvogelen 4 en vooral niet aan arenden, havikken en kraaijen. De zeevogels zyn 'er in groote meenigte, en brengen den rnwooneren door hün dons en vederen voordeel aan. Zy komen in de maand February,- maaken hunne nesten tusfehen de rotfen, alwaar zy zeer digt by eikanderen blyven zitten, om hunne eijeren uit te broeijenjen wanneer hunne jongen in ftaat zyn om te vliegen , begeeven zy zich naar eenig ander land. De zee verfchaft walvisfehen, robben en otters, nevens allerleie foorten van visch in grooten overvloed.- Onder deezen behoort vooral de haring geteld té Worden, die het grootfte voordeel aan dit volk aanbrengt, Holland eenen aanmerkelyken winst doet behaalen, en ook onuitp'utVI.- Deel. G baare  34 Tafereel van Natuur en Konst. baarc fchatten aan Groot-Brittanje zoude kunnen opbrengen. Niettegendaande deeze visch in het algemeen zo wel bekend is, dat hy naauwlyks eenige befehryving fehynt noodig te hebben, oordeelen wy het egter, uit aan» merkinge van de aangelegenheid der groote visfcherye, en uit hoofde van de voordeelen, die zy aanbrengt, gevoeglyk het volgend berigt, zo als wy het inde Nedcrduitfche uitgaave van Watfons Dieilyke Waereld, uit de beste fchryvercn vinden opgemaakt, onze leezeren mede te deelen. Wanneer de Haring zynen vollen groei heeft» is hy gemecnlyk, twaalf Engelfche duimen iang, en vier duimen in zynen omtrek. De voornaamfte vin ftaat net in het midden op den rug, en beftaat uit zeventien draaien, van welken de vierde en vyfde de langden zyn. De borstvinnen hebben ook ieder zeventien , en de buikvinnen ieder negen draalen , doch de aarsvin bedaat uit zestien draalen. In het eerde voorkomen ziet men eene fraaije fchikking van langwerpigronde fchubben, die met een gedeelte over eikanderen liggen, en door middel van eene kleverige doffe op den huid van den visch vast zyn. Dee-  schotsche ElL. NaTUURL. ZeLDZ. 35 Deeze fchubben, welke uit kraakbeenige vezelen beilaan, die in het middelpunt digtst tegen eikanderen fluiten, en zich naar den omtrek toe allengs verwyderen, dienen om het vel van den visch tegen den aaniToot van harde ligchaamen te beveiligen. Wanneer zy weggenomen zynij ziet men het teder vel* het welk op den rug fchoon blaauw, en aan de zyden blinkend wit is. By nagt geeft de haring in het water eenen helderen weêrfehyn Van zich. Het wordt vry algemeen erkend, dat, niet lang voor de aankomst van deezen visch, de lugt en het water in de noordelyke zeeën teekens draagen van zyne naderinge, en dat de Hitlanders zeer afgerigt zyn op het kennen deezer teekenen, fchoon ons tot heden toe door niemand berigt is, waarin die teekenen gelegen zyn. Het is (wat .van dit voorgeeven ook zyn mooge) zeker, dat de Haring zich tegen den 8llen van de maand Juny in zeer groote meenigte vertoont; de plaats, vanwaar zy komen , is geheel onbekend | maar veelen befluiten dat dezelve zeer ver om de noord moet zyn. Daar is eenige grond om te Hellen t dat zy door eene fchikkinge C a der  g6 Tafereel van Natuur enKonst. der Voorzienigheid worden voortgedrceven, om in den gemelden tyd van het jaar ten nutte des menschdoms zekeren togt te onderneemen. Allereerst worden de Haringen by Hitland gezien; vandaar trekken zy voort naar de Schotfche kust. Door het eiland van Groot Brittanje gefluit, verdeden zy zich; de eene party, welke Hitland'aan de llinker zyde laat liggen, trekt de west Eilanden voorby en gaat naar Ierland; daar eene tweede fluiting ontmoetende, verdeden zy zich nog eens; de eene helft, die langs de kust van Engeland voorttrekt, gaat zuidwaards door het kanaal van ft. George, en Haat, tusfchcn Engeland en Ierland komende, deSevem in, daar zy haar voorig gezelfchap wedervindr. De andere helft, die naar het westen en zuidwesten ftevent, gaat langs de westftranden naar dc zuidilranden van Ierland; en dan naar het zuid-oosten voortgaande , ontmoet zy het gezelfchap, het welk door het Iersch kanaal was komen afzakken. De tweede party der ecrfte verdeelinge, welke in het noorden gemaakt werd, draait een weinig naar het oosten en zuid-oosten ,• zakt in de noord-zee af, en gaat, zich digt aan  SeaoTBcae Eil. Natdurl. Zeldz. 37 arm de kust van Groot-Brittanje houdende , Hitland voorby, naar Buchannefs en de kust van Aberdccn; vervullende alle de baaijen, kreeken en rivieren, met groote meenigté van hun talryk hcir. Zoras als de tyd, waarin de Haringen hunnen togt voortzetten , aankomt, is de zee omtrent Hitland vol vaartuigen ; in alle gragten en wateren zyn dan de netten uitgefpreid, gelyk ook in alle plaatfen der zee, die gefehikt zyn om deezen visch Wanneer zy zich van de Eilanden van Hitland « twee hoopen verwyderen, te onderfchep Pen. De eilanders doen by die gelegenheid hun voordeel met verfcheidene waaren en Ifievensmïddelen aan de onder hen verkecrende vreemdelingen te verkoopen. Die van Hamburg en Breemen zenden veele vaartyi gen derwaards, maar een veel grooter aantal Wordt door de Hollanderen, geduurende de maanden Juny, July en Augustus uitgezonden. Deeze vaartuigen worden Buizen ge noemd; zy kunnen van vyf.en-veertig 'tot zcst,g tonnen bevatten, en voeren twee of drie /tukken klein gefchut.' Het is hier eene zeer gefchikte plaats, om onzen ter een kort historisch berigt, weC 3 gens  38 Tafereel van Natuur en Konst, gens de haringvisfchery, voor zo veel dezelve ons Vaderland betreft, mede te deelen. Reeds in den jaare 1295 gaf Eduard de Ifte, koning van Engeland , den Hollanderen , Zeeuwen en Friezen volkomene vryheid om pp de Engelfche kusten te moogen visfchen. Eenige jaaren daarna vond men deeze visfchery eenigzins belemmerd; want in den jaare 1308 werd den Hollanderen door de Engelfchen eene goede menigte Haring en visch, die zy onder Engeland gevangen hadden, ontroofd. Nu en dan werd zy ook door de Franfchen benadeeld. In het begin van de vyftiende eeuw werd zy te Hoorn en te Enkhuizen zeer fterk voortgezet. Omtrent het einde van de veertiende eenwe werd het kaaken en zouten van den haring eerst uitgevonden, door Willem Beukelszoon, geboortig van Biervliet en Vlaanderen; en wy vinden verhaald, dat keizer Karei de Vde, in de Nederlanden zynde, met de koninginne van Hongarye eene reis naar de gemelde plaats deed , om een gedenkteeken, het welk daar ter eere van Beukelszoon was opgcrigt, te bezigtigen. In den jaare 1416 werd te Hoorn het eerfte groote haringnet gebreid; en van toen af begon men in die ftad, gelyk pok  Schotschi: Eil. Natodrl. Zeldz. 39 ook te Enkhuizen, grooter fcheepen, Buizen genoemd, aan te leggen, om met dczelven ten haring te vaaren. Daar zyn enkele jaaren geweest , waarin men de haringvaart, uit hoofde van de geringe voordeden, welke zy, ter oorzaake van de Schotfche zeefchuimeryen, of van oorlog met de Franfehen, opbragt, goedvond te ftaaken. De eerstgemelde oorzaak had plaats in den jaare 1549, en de tweede in den jaare 1551. Maar twee jaaren daarna was zy te Enkhuizen zo fterk in bloei, dat men in die ftad alleen honderden-veertig buizen uitrustte; en van tyd tot tyd is zy dermaate toegenomen, dat zy hier te lande den naam van de Groote Visfcherye verkreegen, en tot heden toe behouden heeft. In het jaar 1609 verbood koning Jakob den Iften alle vreemdelingen de visfcbe y op de kusten van Groot-Brittanje; en om de haringvaart der Hollanderen en Zeeuwen tegen de fchade, welke zy door dit verbod zoude hebben moeten lyden, te beveiligen, vond men goed, den Koning zekere fom voor de vrye visfcherye te betaalen. Naderhand poogde by dien vrydom weder in te trekken; doch de Staaten beflooten om de haringvloot door eenige oorlogfcheepen te begeleiden. In het G 4 vol.  40 Tafereel van Natuur en Konst, volgende jaar zond men een gezantfehap naa| Engeland, om den Koning tot vernietiging van het verbod der visfcherye te beweegen, door hem onder het oog te brengen, dat de Staaten het van groot belang oordeelden, de haringvangst door de Hollandere'n en Zeeuwen te doen aanhouden, omdat 'er wel twintigduizend zeevaarenden, en veertigduizend andere ingezcetcnen, die zich geneerden met het geen tot het maaken en uitrusten der buizen vereischt werd, door aan de kost kwamen. In vervolg van tyd werden de buizen fomtyds door oorlogfehepen beveiligd. De Engclfchen wendden van tyd tot tyd verfcheidene pocgingen aan, om onze landgenootcn van de voordeden, wcike de vrye visfehery hun aanbrag!, te berooven. Koning Karei de Ilic verklaarde in den jaare 1636, dat hy eene vloot dagt uit te rusten, om allen die op de Engclfche kusten wilden visfehen, ten zy ze zyne vrienden of bondgenootcn waren, zulks te beletten. Ecnige Engelfehc groeten hadden omtrent dien tyd dc haringvisfehery ter hand genomen, maar befpeurende dat zy 'er fchadfi by leeden, fchielyk van dezelve afgezien. De Hollanders en Zeeuwen, die", zon-  Schotsche Eil. Natotrl. Zeldz. 4| zonder zich door het verbod te Iaaten afT fchrikken, op de kusten van Groot- Brittanjo bicevcn visfehen, werden door de Engelfche vloot aangetast, en rqoesten in dien tyd voor de vrye visfcherye dertig duizend guldens bctaalen; doch daar de onlusten tusfchcn koning Karei den Iften en zyn volk zeer fchielyk toenamen, vond hy zich eerlang buiten ftaat om zyn voorgewend regt over de zee te bandhaayen. Koning Karei de Iide. die den Staaten de vryheid van visfehen mede misgunde, hoopte dat hy beter dan zyne voorzaaten flaageii zoude, in de Hollandcrcn en Zeeuwen de zee te betwisten, en verbeeldde zich dat Vrankryk, met wicn de hooge jRegecring deezer landen, over het fluiten van een verdedigend verbond in onderhandeünge was, niet ligtelyk zoude overgaan, om ook het verdedigen van het regt der visfcherye' tc beloovcn; doch de uitkomst toonde dat hy zich te onregt met die verbeeldinge gevleid had, In den jaare 1682 werd egter de haringhandcl, van de zydc van Vrankryk, eenigzins benadeeld, dewyl men vdaar den invoer van allen haring, die met geen Fransch zout gezouten was, verbood ; en de Staaten vonden goed, om, ter vergoey 5 din_  42 Tafereel van Natuur en Konst, dinge van deeze fchade, de inkomende reg» ten op de Franfche firoopen te verhoogen, Maar in den jaare 1749 had men groote reden om te vreezen , dat de haringvisfchcry deezer landen merkelyke afbreuk zoude gedaan worden, dewyl men in Engeland een ontwerp gemaakt had, tot de oprigting van eene nieuwe maatfchappyë ter haringvaart. Het parlement had reeds aan deeze maatfchappyë, voor den tyd van een-en-twintig jaaren oktrooi verleend, het welk door den Koning bckragtigd was. Daarenboven werd den reederen, voor den tyd van veertig jaaren, eene vereering van dertig fchellingen fterlings voor iedere ton haring, uit 's Koningsinkomflen, toegelegd. Men (paarde dus geene vlyt, om deezen handel fterk aan te moedigen, en denzelven met voordeeliger uitflag dan eertyds gefchied was te dryven. Men wendde zelfs, weetende dat geene Natie den haring zo wel kan behandelen als de Nederlanders, poogingen aan, om Hoilandfche visfehers in Engeland te lokken. Dit alles deed de Staaten in den jaare 1750 het befluit neemen, om een geftreng plakkaat af te kondigen, waarby allen ingezeetenen verbooden werd, zich, zonder uitdrukkelyk verlof  SCHOTSCHE ElL. NaTHURL. ZeLDZ. 43 lof van hunne Hoog-Moogendheden of van de Admiraliteits Collegiën, ter koopvaardyë of visfcherye in vreemden dienst te begeeven; terwyl zuiken, die zich reeds aan uitheem, fcbeu mogten verbonden hebben, onderzeer ftrenge bedreigingen belast werd, om dien dienst terftond te verlaaten, en binnen twee maanden weder in het land te komen. Daarenboven werd de uitvoer van ledige haringtonnen, duigen, hoepen, want, dryftuig en pekel op nieuw verbooden; en ter aanmoediginge van de haringvaart, werd de haring van de visfcherye dcezer landen, die reeds vry was van inkomende regten, ook van uitgaande regten ontheeven, voor den tyd van drie jaaren, welke tyd naderhand is verlangd geworden. Nog Honden de Staaten van Holland den rcederen vryheid toe van imposten op alle middelen van verteeringe, die op de fcheepen gebruikt werden. Door deeze voorzorgen, gevoegd by de vlyt, zuinigheid en bekwaamheid der Nederlandfche visfeheren, had men reden om te hoopen, dat men hier te lande in ftaat zoude blyven om den haring-handel, buitenslands, tegen de Engelfchen, uit te houden. Deeze hoop is ook tot heden toe vervuld geworden, dewyl de Hol-  44 Tafereel v&n Natuur en Konst. Hollardfche haring overal meer dan ecnige andere gewild is. Deeze visfchery was egter yoor deezen in grooter bloei dan tegenwoordig, want 'er zyn jaaren geweest, waarin 1500 buizen uit de Nederlandfehe havens in zee liepen, daar derzelver getal thans, het pene jaar door het andere, zelden meer dan 200 bedraagt. Evenwel fpruitcn uit deeze visfcherye nog zeer aanmerkelyke voordeeJen ; men rekent dat zy aan 20000 huisgezinnen de kost verfchaft, en dar de recders, by eene voordeelige vangst, na aftrek van alle onkosten, jaarlyks wel twee millioenen guldens kunnen winnen. De netten worden niet voor den 24flen van Juny, dat is, in ft. Jans nagt, uitgeworpen, wanneer de buizen, al visfehende, den haring langzaam volgen, rot voorby kaap Bouchanes, en langs de kusten van Engeland, tot tegenover Yarmouth, daar ze doorgaans laat in het najaar het visfehen eindigen. Geduurende den vischtyd, waarin de buizen tot twee of driemaal toe gevuld worden, komen van tyd tot tyd andere fcheepen, die men Vent-ofVerschjaagersnoemt,af en aan, om den gevangen haring, welke gezouten en  Schotsche Eix. Natuurt.. Zeldz. 4S en in tonnen gepakt is, af te haalen> e0 naar het vaderland en elders over te voeren.- Wanneer men de netten eerst in den weg deezer visfehen uitwerpt, worden 'er geheels laadingen van gevangen. Maar de haring , die men Iaat in het najaar vangt, valt vod maagerer, en wordt, ais onbekwaam om in gezouten te worden , meest gebruikt om bokking te maken. Wy kunnen hier byvoegen, dat, wanner onze Uollandfche visfchers nog op de kust van Engeland naar haring visfehen, om ze tot zogenaamde Diepwaterfehe bpkking te rooken, dezelve ook in onze ztuder-zee vernomen wordt , alwaar deeze visch zo fterk in meenigte toeneemt, dat 'er eene ongclooflyke meenigte van gevangen, en onder den naam van Panharing verkogt wordt. I„ zuider-zee begint de haring kuit te fehietcn; en inde maand Maart, wanneer er geen hom of kuit meer in te vinden is, vangt men ze daar nog by millioenen; dewyl m de bevinding leert, dat deeze visch met ^et begin van de maand APril, of daaromtrent weder naar de noord-zee vertrekt, mag °11ZC bi',lnen *• ™ voor de geboorte! plaats  46 Tafereel van Natüür enKonst. plaats van de meeste haringfchoolen gehouden worden. Op de Orkadifche Eilanden, en in de zee daar omtrent, vind men de zelfde foorten van dieren en visfehen, welke wy gezegdj hebben dat aan Hitland eigen zyn. Inzonderheid vindt men verhaalt dat de arenden daar ter plaatfe zo fterk zyn, dat zy jonge kinderen in hunne klaauwen kunnen wegvoeren. Het is zeker dat zy fomtyds zulke verwoestingen onder de lammeren aanrigten, dat hy, die eenen arend van kant maakt* volgens de wet regt heeft, om van ieder huisgezin in de parochie, waar dezelve gedood werd, eene hen te eifchen. Des Konings Valkenier komt deeze Eilanden jaarlyks bezoeken* om de jonge havikken en valken uit hunne nesten te ftooren; hier voor heeft hy een jaargeld van twintig ponden, en het regt om van ieder huis in deeze landftreek een hen of hond té eifchen. Men vindt hier ook eene foort van ganzen, die Bernacles genoemd worden, en veel kleiner zyn dan de gemeene gans * maar grooter dan de eend. Sommige fchryvers hebben beweerd dat zy voortbrengfels zyrt van eene byzondere foort van fghulpvisfcheit, die  Schotsche Eir,. Nattjukl. Zeldz. 47 die op vermolfemd hout, dat aan het ftrand ligt, gevonden worden. De zugt tot het wonderbaare heeft dit berigt, wegens den oorfprong van deezen vogel uit eenen fchulp, die doorgaans aan oude ftukken houts hangt, eerst doen gebooren'worden. Dus heeft men het ryk der gevvasfen» en dat der dieren onderéén gemengd, en beweerd dat zodaanigen van deeze vrugten, die op het land vielen, niets verder uitleverden; en dat zulken, die in de zee vielen (want men verzekert, dat de boom nergens dan aan het ftrand groeide) lecvende dieren uitgaven, die in het eerst ruuw en onvolkomen waren, maar by trap. pen die volmaaktheid van gedaante en die grootte kreegen , waarin men deezen vogel ziet. De geheele zaak, door welke deeze vertel, ïifig op de baan gebragt werd, is, dat de fchulpen, welke men meende dat dit wonbaar voortbrengfel bevatten, doorgaans aan oude ftukken houts vast zitten, en dat 'er eene foort van vezelen by neer hangt, die eenigzins naar vederen van eenen vogel zweemen ; hieruit alleen fproot de vertelling dat zy weezenlyke vogels bevatten. Het geen aan boomen groeit, houdt het gemeen doorgaans voor vrugten van boomen; en van tyd tot  4§ Tafereel van Natuur ènKönst. tot tyd vond de zaak geloof by hen, die ze hoorden vertellen, totdat eindclyk Gerard ,• een man, op wiens opregthéid en gelooft Waardigheid men in andere gevallen ftaat kon maaken, verklaarde dat hy niets anders van deeze uit fchulperi gegroeide ganzen vertelde, dan het geen zyne oogen gezien ,■ en zyne handen getast hadden, fchoon zyn gantfche berigt geen waar woord bevatte. De Westerfche Eilanden zyn voorzien van de zelfde land - en zee- dieren , welken wy reeds, als tot de twee eerstgemelde Eilanden behoorende, befchouwd hebben. Men heeft egter hier, en inzonderheid op het eiland ft. Kilda, eene vry groote meenigte van zee-vogelen, onder welken die vogel* welke de Soland Gans, en by Linnreus de Pelikaan, met naar eene wigge gelykenden ftaart, eenen zaagswyzen bek, en de eerfté vleugelen der vederen zwart, genoemd worden, de merkwaardigfte is. Deeze vogels' zyn van de zelfde groote als de gemeene ganzen, en genoegzaam eveneens van gedaante en kleur, alleenlyk met dit onderfcheid, dat de tippen der vleugelen zwart zyn, terwyl het bovenfte gedeelte van den kop'  Schotsche Eil Natuürl. Zeldz. 49 kop geel is; de bek is lang, en aan het ui* terfte einde wat gekromd; en zy hebben gevliesde pooten, die zwart en kort zyn. Zy komen in de maand Maart op dit eiland, maaken hunne nesten van gras tuffchen de rotfen, leggen hunne eijeren, broeijen hunne jongen uit, en vertrekken, wanneer dezelven gevleugeld zyn, in de maanden Auguftus of September. De Soland-Ganzen aazen op haring, makreel en anderen visch, en voorzien, daar zy dit aas wel twintig mylen ver gaan zoeken, hunnen krop met haring voor hunne jongen, die 'er dezelven, wanneer zy in hunne nesten wederkeeren, als meteen nyp. tang uithaalen. Zy verzamelen tot het bouwen van hunne nesten eenen grooten hoop gras, en andere Moffen, welke zy in de zee vinden dryven. De Stedehouder van ft. Kilda verhaalde aan Martin, dat hy in zeker nest eenen rooden rok, eenen koperen zonnewyzer, en eenen pyl gevonden had; ja |zelfs heeft men vischhoeken gevonden, fteekende nog in de graaten van visfehen, die zy inge. Hokt hadden , fchoon zulke hoeken binnen twintig mylen van ft. Kilda niet in gebruik zyn. Het is merkwaardig dat zy nooit gras haaien dan in winderig weder, wanneer zy VI. Dm. D zich  50 Tafereel van Natuur en Konst. zich niet met visfehen kunnen bezig houden. Wanneer zy des avonds gaan roesten, zetten zy zich tot ilaapen met de koppen tuiTchen de vleugelen; maar een der bende ftaat alryd op de wagt, opdat zy niet door eenigen onverwagten aanval geftoord worden; wanneer die wagter van verre eenig gcrugt verneemt, roept hy zagtjes, grog, grog; maar wanneer hy ziet dat de vogelaar nadert, roept hy overluid, bir, bir; het welk de overigen naauwlyks hooren, of zy necmen allen de vluit: wanneer de vogelaar de fchiidwagt kan verrasfen, dan kan hy alle de andere vogels, zoals zy ftaan, zonder eenige moeite vangen. Deeze Ganzen worden ook in ftrifcken, van paardenhair gemaakt, gevangen, als mede in meiren, door middel van dryvende planKjcs, op welken een haring is vastgemaakt. Wanneer de vogel zulk een plankje ziet dobbe- . ren, fchiet hy 'er met zo veel geweld op aan, dat hy zynen bek in het hout flaai, en geene magt hebbende om 'er dien weder uit te haaien, dus va «zittend® gevangen wordt. Nog jong zynde, zyn zy afebgraauw van kleur, maar worden, naar maate zy nader aan hunnen vollen groei komen, witter. Zv zyn ongemeen vet, en hun vlecsch fmaakt fterk  schotsche ë!L. NaïDCRL. ZeLDZ. Jf fterk naar den haring. De inwooners dryven in deeze vogelen, die zo wel om hunne vederen als om hun vleesch gezogt worden, eene foort van koophandel. De jongen worden , door middel van een touw, uit de nesten genomen, en aan de zyden der rotfe nedergelaaten. Waar zy zich des winters, nadat zy van deeze plaatfe vertrokken zyn, onthouden, is ons tot heden toe onbekend. Jaarlyks worden hier meer dan 20000 van deeze vogelen gevangen , en in pakhuizen, die en-. kei tot dat einde gebouwd zyn , bewaard. De eijeren worden door de inwooneren eenige maanden in koola'sfche bewaard, en dikwyls raauw gegeeten , als een zeer goed middel tegen borstkwaalen; het vet van deeze Ganzen is van groot gebruik in het heelen van wonden; en eene pudding van dit vet gemaakt, en in gort-water gekookt, houdt men voor een geneesmiddel tegen hoesten. Nog vindt men hier zekeren vogel, die de Fulmar genoemd wordt, zynde in grootte geJyk aan een meerkoet. Deeze vogel is graauw van kleur, met eene witte borst. Hy heeft, fchoon onder de vliespooten behooren. de, fcherpe klaauwen en eenen dikken bek, 9 4 die  52 Tafereel van Natuur en Konst. die omtrent twee duimen lang, en aan het einde gekromd is. Dezelve is by zyne komst op dit eiland, die midden in den, winter valt, verzeld van hagel, regen, fneeuw en ftormen. In het begin van Mai legt hy een ei , het welk grooter is dan dat den Soland-Gans, en de jongen zyn in het laatft van July in ftaat om te vliegen. De Fuhnar aast op doode en zelfs op leevende w.Jvisfchen, welk voedfel hy met zuuring, die men altyd in zyn nest vindt, toebereidt; hy vertrekt in de maanden September en October. Wanneer de jonge Fulmar zich door den vogelaar ziet naderen, fchiet hy eene zekere hoeveeldheid van zuivere olie uit zynen bek , welke hy zeven fchreeden ver kan fpuiten. Deeze olie, welke van eene geelagtige kleur is, is in hooge agtinge onder de inwooners, die dezelve in eenen houten bak, tot dat einde aan eenen flok vastgemaakt, en voor den vogel gehouden , vangen. Wanneer zy hem van agteren verrasfen, binden zy hem den bek toe met eenen draad, tot dat zy t'huis komen, daar zy een vat hebben om de olie, die hem uit den bek loopt, wanneer dezelve weder ontbonden is , in te ontvangen. Het vleesch van den Fulmar wordt voor de grootfte lekker-  schotsche ElL. NATüüRL. ZeLDZ. 53 fcerny gehouden, en het is inderdaad van eenen zeer aangenaamen fmaak, zynde het mager doorweeven met vet. De jonge vogels zyn ongemeen vet; de olie wordt als een geneesmiddel voor verouderde en diepgewortelde pynen aangemerkt, wanneer zy op het deel, waarin men pyn gevoelt, gewreeven wordt. Sommige bewooners van het Eiland gebruiken haar als een buikzuiverend middel, en eenige als een braakmiddel, maar de werking is zeer fterk; want het is zeker dat de olie heet en doordringend is. Meer andere foorten van vogelen , die minder merkwaardig zyn, komen hier voor eenigen tyd hun verWyf houden; doch in plaatfe van dezelven in het byzonder te befchryven, zullen wy onze Lcezers met eenige algemeene aanmerkingen bezig houden over die vogels, welke op zekere vaste tyden des jaars van zekere plaatfen komen, en op andere vaste tyden weder naar dezelven vertrekken, waarom zy Trekvogels genoemd worden. Zodaanigen zyn de Soland. Gans, de Ojevaar, de Zwaluw, de Quar. tel en veele andere foorten. De plaatfen , werwaards deeze vogels, uit de Landen waar zy zich eenigen tyd onthouden hebben, vertrekken, zyn nog niet wel bekend; en dit D 3 is  54 Tafereel van Natuur en Konst. is de oorzaak dat fommigen zich, zonder den niinften grond, verbeeld hebben, dat zy niet vertrokken, maar beweegir.gloos in holle bomen, in fpelonken en onder water biceven; maar deeze denkbeelden zyn te bclagcheJyk om byhet verftandig gedeelte der waereld ingang te vinden ; en alles geeft ons reden om te denken dat zy door zekere ingcfehapene drift genoopt worden om hunnen weg naar zulke deelen der waereld te rigtcn, die hun voedfel kunnen verfchaffen, wanneer dat in de plaatfen, welke zy verbaten, niet langer te vinden is. Dit gebrek aan voedfel fchynt by allen de groote oorzaak te zyn van hun vertrek, en de overvloed van hetzelve, in eenen volgenden tyd, die van hunne wederkomfie uit plaatfen, waarin zy dan misfehien niets te ecten hebben. De vogels, die in de noordelyke ftreeken den winter overblyven , hebben gcmeenlyk fcherpe bekken, of zyn bekwaam om op alles wat zy in dien tyd vinden, te aazen; zulkcn, die vertrekken , hebben over het algemeen genomen zeer dunne bekken, en hun voedfel beftaat meest al uit ge leugelde infekten, die tégen de aannadering des winters in de noor- de-  Schoi'Sche Eil. Natdurl. Zeldz. 55 dèlyke landen niet meer te vinden zyn, maar in andere ftreeken moeten gezogt worden; verder fielt de langte hunner vleugelen deeze vogels in ftaat om , al vliegende, de infekten, die zy op hunnen weg ontmoeten , aan tegrypen, cn langen tyd zonder rusten te blyven vliegen. De verfcheidene gisfingen wegens de plaatfen , werwaarüS zy zich bcgeeven, fpruiten uit gebrek aan ooggetuigen ; doch indien wy de zeer groote landftreeken, welke ons tot heden toe onbekend zyn, in aanmerkinge neemen, dan is het ontwyfTelbaar dat 'er zeer veele plaatfen zyn kunnen, waarin wy in het geheel geene gelegenheid hebben om hen te vinden. Maar de waarfchynlykfle gisfing fchynt dat de plaatfen , werwaards zy zich begeeven , de zelfde breedte hebben in het zuidelyke halfrond, als de plaatfen van waar zy vertrekken, in het noordelyke, zodat zy daar eene lugt van gclyke gemaatigdheid vinden als die, waaruit zy gekomen zyn; en indien men meent dat deeze plaatfen, door groote zeeën, te ver van eikanderen gefcheiden zyn , waarom zoude niet eenig ander deel van het zuidclyk halfrond hun tot verblyf kunnen dienen ? ^)it is ongetwyffeld veel D 4 aan-  56 Tafereel van Natuur en Konst. aanneemelyker dan dat zy aan onze zyde van den noordclyken Keerkring zouden blyven, in plaatfen daar, ten tyde van den winterzonneftand, de koude zo groot is dat zy dikwyls fneeuw doet vallen, en bet dus voor die infekten, waarop de gemelde vogels aazcn, onmoogelyk maakt om te leeven. De manier, waarop de Tfekvogels hunne reizen naar hunne zuidelyke verblyfplaatfen afleggen , verfchilt naar het onderfcheid en maakfel hunner ligchaamen, en naar hun vermoogen om zich in de Iugt op te houden. Die vogels, welke korte vleugels hebben , kunnen zekerlyk zo lang of zo fnel niet vliegen als de Zwaluwen; maar misfchien gaan zy met langzaamer beweegingen naar plaatfen, die nader by gelegen zyn. Zwaluwen en Koekkoeken kunnen hunnen weg in zeer korten tyd afleggen; maar het is onnoodig dat zy zich merkelyk haasten, omdat iedere dagreize hun eene vermeerdering van warmte, en aanhoudendheid van voedfel verfchaft. De Voorzienigheid, welke de redenlooze dieren in veele andere gevallen opleidt om het geen zy noodzaaklyk doen moeten, op de vei-  SCHOTSCHE ElL. NATUURL. ZeLDZ. 57 veiligfte wyze te verrigten, kan veelen van deeze vogelen, die eenen korten weg hebben af te leggen, of op hunne reizen rustplaatfen hebben, zo bellieren, dat zy by nagt vliegen om voor geene aanvallen van roofdieren bloot te fhan, en de zelfde drift, welke deeze vogels naar vcrafgelegene landen doet trekken, doet hun ongetwyffeid ook den kortften weg inflaan, en midfielen zoeken om het omvliegen van de zee, daar zy op haar wydfte is, te ontwyken. Aan de kust van het eiland Lewis, vindt men eene groote meenigte Robben en Otters, die door de inwooneren als groote lekkernyen gegeetcn worden; ook nestelen zeer veele Zee-vogels op de rotfen en kaapen. De Landdieren, welke op dit Eiland aangefokt worden, zyn Koeijen, Paarden, Schaapen, Geiten, Zwynen en Herten, die 'er alle zeer klein vallen. Het vleesch van Runderen, Schaapen en Varkens is 'er fappig en lekker; de Paarden van Lewis zyn vol vuurs en fterk • de Herten, welke van de roode foort zyn, houden zich op in de wildbaane van Ofervaul , die omtrent vyftien mylen in zynen D 5 om-  58 Tafereel van Natuur en Konst. omtrek is , en hun vry goede weiden verfchaft; maar des winters, wanneer de grond met ys cn fneeuvv bedekt is zyn deeze dieren in de noodzaakiykheid om kruiden, die aan den zeekant groeijen, tot hun voedfel te zoeken : zy verduuren egter de gelïrengfte koude, zonder dat zy fchuilplaatfen onder eenig hout, het welk hier in het geheel niet is , kunnen vinden. Harries verfchaft de zelfde foorten van dieren, met byvoeginge van een viervoetig dier, het welk de Mertrick genoemd wordt, omtrent de grootte van eene kat heeft, en hoog in waarde is om het kostbaar bruinkleurig bont van zynen huid. Het getal der Herten, die tusfehen de heuvels en bergen van dit eiland in het wild loopen, bedraagt tweeduizend.' Niemand mag hier op de jagtgaan, zonder uitdrukkelyk verlof van den Houtvester; en daar wordt altyd een byzondere plek gronds bewaard voor den Eeer der plaatfe , die, zo dikwyls als het hem behaagt het vermaak van de jagt te neemen, wilds genoeg kan vinden. Hier zyn twee foorten van Arenden, die onder de fchaapen, herten, en het  Schoïsche Eil. Natuuul. Zeldz. 59 het klein gevogelte van dit Eiland zeer veel kwaads doen. Aan de westelyke kust van Noord Vist verheft zich de rots Eoufmii, berugt, omdat zy de plaats is van eene jaarlykfche Robben-visfcherye, omtrent het einde van October, De visfehers roeijen derwaards in hunne booten tegen wind in, opdat zy niet te ver in zee moogen dryven, of opdat de Robben , die zeer feherp van reuk zyn, hunne aannauering niet merken. De gantfche bende, dus op de rots aan land geflapt zynde, bezet de toegangen, en valt vervolgens de Robben met lange (haven aan, terwyl dezelven zich in de zonne liggen te bakeren. Deeze dieren, dus getroffen zynde, doen hun best om in zee te komen , en maaken zich dikwyls eenen weg derwaards door hunne tegenllreevers over het lyf te loopen, die hun best doen om hen met hunne wapenen te vellen , door hun op den kop te liaan; fomtyds ontvlugt de Rob met eenen buil op den kop, waardoor hy nog verfchrikkelyker voorkomen dan anders heeft; fomtyds neemt hy den (laf van zynen vyand tusfchenzyne tanden, en voert dien als eenzegetecken met zich in de zee. Veele Robben ver• . He,  co Tafereel van Natuur en Konst. liezen hun leeven, door poogingen ter behoudeniffe van hunne jongen, welke zy in hunnen aftogt voor zich heen rollen, aan te wenden. De eilanders merken in deeze tweeflagtige dieren eenige vreemde byzonderheden aan. Nooit zal de Rob eenigen visch eeten, voordat hy dien met zyne nagelen en tanden vaneen gefcheurd hebbe. De mannetjes en wyfjes zyn zeer geregeld in met eikanderen te paaren. Wanneer een de ftoutheid heeft van zich te vermengen met een wyfje, dat reeds gepaard geweest is, weet de man zulks met eene wonderbaare fchranderheid te ontdekken , en laat niet na zich op den overfpeler te wreeken in een gevegt, het welk dikwyls eene roode kleur aan het zee-water geeft. Niet zelden ziet men een paar Robben in eenekusfende geftalte, even als gelieven onder de menfchen. De moeders betoonen groote tederheid voor hunne jongen, zo lang tot dat die in ftaat zyn om voor zichzelven te zorgen, wanneer zy hen op eene gevoelige wyze wegjaagen. De inwooners zulten het robben-fpek met de asfche van zee-wier inplaatfe van met zout in, en eeten het met grooten fmaak. Van de huiden maaken zy touwen, mutfen, beurzen en gordels, die als behoed- mid-  SCHOTSCHE ElL. NaTüURE. ZeLDZ. 6t middelen tegen den fcheurbuik gedraagen worden. Men vindt hier ook eene groote meenigte van zeevogelen; onder deezen is de Bisfchop van Carrara in het byzonder merkwaardig ; dezelve is zo groot als een gans, en heeft verfcheidene kleuren, met eene witte vlek op de borst; hy weegt fomtyds zestien ponden, en is wel voorzien van vet, het welk de inwooners als een geneesmiddel tegen den fcheurbuik gebruiken. Eindelyk verdient ook de Goyler genoemd te worden: dezelve is niet grooter dan een zwaluw, en komt nooit aan land dan in de maand van January. Hy dryft op de oppervlakte der zee, en duikt met eene ongelooflyke gezwindheid; wanneer men een groot aantal van deeze vogelen by eikanderen ziet, is zulks een gewis voorteeken van eenen ftorm, na welken zy weder verdwynen; en om die reden noemen de zeeluiden hen Malifigres, zynde eene verbastering van malae effigies. G EïVASSEN. In onze algemeene befchryving deezer Eilanden hebben wy reeds eenigen van derzelver voortbrengfelen gemeld. Wy kunnen by het  62 Tafereel- van Natuur en Konst, het gezegde voegen dat de Orcadifehe eilanden tarw, ryst noch peulvrugten verfchaffen, behalven die, welke in wel beflootene tuinen groeijen. Die tuinen verfchaffen, wanneer zy wel behandeld worden , allerleie moeskruiden , -wortelen, faladen, en brengen zelfs vrugtboomen tot rypheid; maar in opene flreeken is naauwlyks boom of heester te vinden, uitgezonderd Jenever-beziën, wilde Myrtus en Hei. Dit gebrek kan egter geenszins aan de fchraalheid van den grond, of aan de natuur der lugtftreeke worden toegefchrecven ; want dikwyls worden ftammen van zwaare eikenboomen in de moerasfen opgegraaven. Dit is ook het' geval in de onvrugtbaanle deelen der hooge landen van Schotland, waar naauwlyks een heester boven, den grond te zien is. De inwooners vinden egter diep onder de aarde de wortels van groote boomen, die nog duidelyke merkteekens van den.byl draagen, zodat'deeze noordelyke flreeken eenige vreemde omwentelingen moeten ondergaan hebben. Voor het overige worden zeer veele foorten van planten in- deeze Eilanden gevonden, onder welken wy tellen wilde Sala, wilde Thym, Violen, Rein-vaam, wilde Kervel, Lepelblad, Zuuring, en  Schotsche Err.. Natuure. ZeLdz. 63 en meer andere, die door de inwooneren raauw en gekookt, met vleesch, visch en melk gcgecten worden. Onder de weinige zeegewasfcn vindt men het Zee-wier, welks gebruik in de geneeskunde den inboorlingen zeer wel bekend is. DELFSTOFFEN. In fommigen der Wester-eilanden heeft men Loodmynen ontdekt, d;ë egter niet met veel voordeels zyn bearbeid geworden; want het volk is zeer onbedreeven, en de brandftof ongemeen fchaars; men heeft 'er ook groeven van Marmer, en Hardfteen gevonden > en deeze ftreeken zyn niet geheel- ontbloot van Yzer, Kristallen, en veele fraaije Keijen, die' den Braziliaanfchen topaas vry naby komen. Behalven eene groote verfcheidenheid Van fraaije Schulpen, vindt men aan de westkust van Harries eene mecnigte van Zee-fehuim, het welk de inbooreüngen in .melk kookeii,en gebruiken als een heilzaam -middel tegen den buikloop. Aan het ftrand van deeze Eihmden vindt men ook Ambergrys. Een wee- ■ ver van Bcrfiera vond een brok van hetzelve, het  64 Tafereel van Natuur en Konst. het welk hy by nagt als een lamp brandde, tot dat de fterke flank hem eene onlydelyke hoofdpyn verwekte. Hierby kunnen wy nog voegen dat de mineraalen, welke op het eiland Skie gevonden worden, Lood- en Yzerërts zyn, welke men egter nooit met eenig voordeel heeft bearbeid. Naby het vlek Sartle, vinden de inboorlingen zwarte en witte Marcafieten , en met verfcheidene kleuren gefchakeerde Keifteenen. In de nabuurfchap van Loch-fallart heeft men fchoone Agaatfteenen van verfehillende grootte en kleuren. Purperverwige fteenen worden , na zwaare regens, in de beeken gevonden. In verfcheidene deelen des Eilands heeft men overvloed van Kristal, zwarten en witten Marmer- en Hardfteen; aan de oostelyke en westelyke kust is veel roode en witte Koraal ; ook zyn 'er verfcheidene Holen , van welker daken een verfteenend vogt afzypelt. De brandflof van dit Eiland btftiat voornaamelyk uit Turf, die met yzer-erts en falpeter bezwangerd is; ook heeft men in verfcheidene van deszelfs deelen Kooien gevonden. In fommige deelen van Ila hebben de inwooners eene groote menigte van Steen, kalk ontdekt, en  SCHOTSCHE ElL, OvERBL, DER OüDH. 65 in drie verfehillende deelen van het zelve worden Loodmynen bearbeid. OVERBLYFSELS der OUDHEID. De Orcadifche eilanden zyn niet gantsch en al ontbloot van Oudheden en Zeldzaamheden van konst. In Hoy vinden wy eenen Steen, die zes-en-dertig voeten lang, agttien breed» en negen dik is, liggende tusfchen twee heuvels. Dezelve is van binnen , door middel van fcherpfnydende werktuigen, waarvan de teekens nog te zien zyn, hol gemaakt. De ingang is een vierkant gat van omtrent twee voeten hoog, met eenen fteen, die als deur dient, 'er voor flaande. Van binnen vinden wy een bed en peuluw, uit den fteen uitgehouwen ; aan het andere einde is een rustbank van dezelfde foort, en in het midden eene haardftede , boven welke een windgat is , waar de rook uit gaat. Deeze zeldzaamheid vindt men in het midden van eene eenzaame heide, en zy wordt geoordeeld de verblyfplaats geweest te zyn van eenen hermiet ; naby deezen fteen is een zeer hooge en fteile Berg, de Wagt-heuvel van Hoy genaamd , by wiens top omtrent het midden van den dag VI. Dszl, E iets  66 Tafereel van Natuur en Konst. rets gezien wordt, het weik met ongemcenen luister fchittert en glinstert, en door het gemeen vooronderflcld wordt een betoverde Karbonkel te zyn; veelen zyn den heuvel opgeklommen om het te zoeken , zonder egter iets gevonden te hebben. Misfchien wordt deeze glans wel veroorzaakt door weêromkaatfinge van het zonneligt op eenen kleinen water-Aroom, die over de vlakte van eene gladde rotfe heen glydt. Te Stennis is eene Kasfy over een meir; aan het zuid-einde van dezelve ziet men eenen cirkel van fteenen , ryzende omtrent twintig voeten boven den grond ; ieder van deeze fteenen is zes voeten breed, en van een tot twee voeten dik. Tusfchcn 'deeze fteenen en de Kasfy ftaan twee fteenen van de zelfde afmeetingen afzonderlyk, weleer eene in het midden doorboord is. Op den afftand eener halve myle van het ander 'einde der Kasfy vertoont zich een groote cirkel van de zelfde foort van fteenen, wiens middellyn uit honderd-en-tien fchreeden beftaat. Eenige van deeze fteenen zyn gevallen, en aan het oosten en westen van den grootften cirkel zyn twee door konst gemaakte groene Bergen. Beide de ronden zyn van eene gragt omringd, en men kan ze niet zonder  ScHOTSCHE Elt,. OVERBL. DER OüDH. 6j der verwondering bcfchouwen, uit oorzaake van de konst, welke noodig geweest is om de onhandelbaare ftukken in zulk eenen ftand, by clkanderen te brengen. Zy waren onge-.. twyffeld tempels of plaatfen , waarin men ten tyde der Heidenfcbe bygeloovigheden den offerdienst verrigtte, en fcbynen groote overeenkomst te hebben, met het berugtegedenkteeken in Engeland, het welk Stonehenge genoemd wordt. In zeer veele plaatfen der Orcadifche eilanden vinden wy ruuwe Obelisken of enkele fteenen, die ongemeen hoog» en daar gezet zyn ter gedagtenisfe van véldHagen, verbonden of overteedene perfoonen» die zich op de eene of andere wyze beroemd gemaakt hebben. Deeze landftreek bevat ook veele begraafplaatfen van luiden van onderfcheide natiën. In de vlakte van Skeal, daar het zand van den grond is weggewaaid, vertoonen zich eenige vierkante Graaven, allen van fteen gemaakt, en wel gemetfeld: zy bevatten eenige brokken zwarte aarde, en de mond van ieder graf is met eenen fteen geilooten. Een zeer merkwaardig Graf, fchoon Wat verfehillende van de voorgemelden, vindt men te Ronfum in Stroula; het zelve beftaat ui.t eenen enkelen fteen , cylinderwyze uitgeE % hoold i  68 Tafereel van Natüur en Konst. hoold, en uit eenen ronden fleen, dienende om den ingang te vullen. Van hoven was eene fcherpe punt aan deezen fteen gemaakt, en binnen in denzehen vond men eenige verbrande beenderen en roode klei, over welken een groote platte fteen geplaatst was, om alles te bewaaren. Naar alle waarfchynlykheid was dit eene Romeinfche begraafplaats. In Westra zyn ook verfcheidene Dcenfche Graven ontdekt geworden; in een derzelven vertoonde zich het geraamte van een menfchelyk ligchaam , met een zwaard aan de eene zyde, en eenen Deenfehen byl aan de andere. Sommige zyn begraaven geworden met honden ; fommige met mesfen of andere •werktuigen. In veele plaatfen des lands vinden wy ronde hoogten of heuvels, hier bekend onder den naam van Brogh, welke in de Teutonifc.he taaie begraafplaats beteekent. Dezelven worden gehouden voor kerkhoven der oude Saxen. In verfehillende deelen deezer Eilanden befpeurt men de overblyffels van groote Gebouwen, welke men meent dat fterkten geweest zyn , door de Deenen en Noorwegers, toen zy meesters van dit land waren, opgerigt. In de Kapel van Clet, op het eiland Sunda, is een Graf van negentien voe-  ScHOTSCHE ElL. OvERBt. DER OüDH. 69 -voeten lang, waarin men een gedeelte van eens menfchen ruggeftreng vond, grooter dan die van een paard. Men heeft ook menfchelyke beenderen van eene meer dan gemcene grootte opgegraavcn, vooral in het eiland Westra; het welk in het byzonder merkwaardig is, als luiden van eene reuzen-gefialte voortbrengende. Op het eiland Lewis worden, gelyk wy reeds gezegd hebben, dergelyke overblyffels der Oudheid gevonden. Te Harries vertoonen zich mede verfcheidene Deenfche Grafsteden , gemaakt van regt overeind ftaande fteenen en ronde toorens; nog zyn 'er aan de kust veele door konst gemaakte Holen, van welken fommigen zeer fterk, en door de natuur onwinbaar zyn. De grootfte en merkwaardigfte van dezelven is in het midden van .eene hooge rotfe op den heuvel van Ulweal, kan vyftig mannen bevatten, en is voorzien van twee water-putten.; de nadering tot dit Hol is zo gevaarelyk, dat een enkel man, met eenen ftok in zyne hand, het tegen duizend aanvallers kan verdedigen ; want daar kan niet meer dan een man tevens in komen, die zich onder het klauteren ook van zyne hanE 3 den  7 o Tafereel van Natuur en Konst. den moet bedienen , zodat geen wapentuig hem van nut kan zyn. Aan de oost-zyde van het dorp Rowdil zien wy eenen cirkelronden fteenen Tooren, die twee verdiepingen hoog is , en omtrent drie vademen onder water Haat ; daar is nog een andere Tooren, die kleiner is in zyne afmeetingen, aan de andere zyde van de baai. Naar alle waarfchynlykheid heeft de zee in verfcheidene plaatfen het land doen afneemen; want by laag water Vertoonen zich hier brokken van oude nuturen , en wortels van groote boomen. Misfchien moeten dergelyke verzakkingen wel voor gevolgen van aardbeevingen gehouden worden. Andere overblyffels der Oudheid, buiten begraafplaatfen van koningen, helden en voornaame geestelyken , welke men hielen daar in de kerken ziet, en eenige Deen'fche forten, worden op deeze Eilanden genoegzaam niet gevonden. Alleenlyk moeten wy nog eenige melding maaken van den fteenen Bol van ft. Molingrus, die kapcllaan geweest is van den grooten JVIacdonald. Dezelve is zo groot als een ganzen - ei, van eene groene kleur , en wordt geoordeeld de inwendige kragt te hebben van geflookene wonden te geneezen, wanneer zy flegts op het gewonde deel  SCHOTSCHE ElL. OVERBL. DER OüDH. 71 deel gelegd wordt, en ook om den vyand in den oorlog in wanorde te brengen, wanneer by in bet vyandlyk leger wordt geworpen, om welke reden men zegt dat Macdonald deezen Bol in alle zyne krygstogten, die altyd met eenen gelukkigen uitflag bekroond werden, by zich droeg. Het bewaaren van deezen Steen is het byzouder voorregt van zekere familie , bekend onder den naam van Mackintosh. Hy wordt zeer zorgvuldigiyk, in een dubbel bekleedfel van linnen en wollen ftoffe opgeflooten gehouden , uitgezonderd wanneer hy te voorfchyn gebragt wordt, opdat men met zyne heelende hoedaanigheid voordeel doe. ZEDEN EN GEWOONTEN DER INWOONEREN. De Hitlanders waren oorfpronglyk eene volkplanting uit Noorwegen, waaraan zy lang onderworpen waren; doch de Eilanden werden by verdrag afgeftaan aan den Koning van Schotland, en federd den tyd van dien afftand zyn zy aan de Schotfche kroon gehegt gebleeven, maakende met de Orcadifche Eilanden als een Graaffchap uit, het welk een E 4 Lid  72 Tafereel van Natuur en Konst. Lid in 't Parlement zendt. Het volk van Hitland is eertyds onder de bewooners van Schotland vermengd , zodat het gantsch en al eene Schotfche volkplanting geworden is. Zy fpreeken nu de taal, draagen de kleeding en volgen de gewoonten van het gemelde land; het gemeen, in fommigen der noorde. lykfte Eilanden , bedient zich egter van do Noorweegfche fpraak. Eenigen leeren Duitsch van de Hollanderen, die hen jaarlyks ter gelegenheid van de visfcherye bezoeken , en veelen onderhouden eenige oude gewoonten; die hunnen oorfprong duidelyk aanwyzen. Zy zyn, over het algemeen genomen, eerlyk, eenvoudig, godsdienstig, herbergzaam en beleefd. Zy verkeeren vriendelyk onder eikanderen, en wanneer men vreest dat 'er eenig gefchil zal uitbarften, regt iemand der buuren gemcenlyk een gastmaal aan, om den twist te fmooren, en de misnoegde partyen te bevredigen. Hun voornaamfte voedfel is visch, die hun ook traan verfchaft, welke zy des winters in hunne lampen branden. Zy hebben geen hout, maar turf en hei verfchaffen hun overvloed van brandftoftcn. Hun gemeene drank is wei, welke zy in vaten doen en in kelders bewaaren, nadat dezelve zekere foort  SCHOTSCHE ElL. ZED. EN GEW. ENZ. 73 foort van gistinge ondergaan heeft, die haar eene vvynagtige hoedanigheid geeft. Zy drinken ook karnmelk met water gemengd. De bewooners der kleine Eilanden leeven van eijeren en vleeseh van zee-vogelen, welker nesten zy met groote behendigheid beklimmen. Zy, die in Hitland landgoederen bezitten, zyn van Schotfche familiën, en leeven zo deftig als de edelluiden van dat koningryk. Hunne huizen zyn net en zwierig; hunne tafels voorzien van verfcheide geregten, en doorgaans hebben zy eenen goeden voorraad van wyn , bier en brandewyn in hunne kelders; zy draagen Engelsch laken, hunne klederen zyn na den Britfchen fmaak gemaakt, en hun linnen is ongemeen fyn. Zeer zelden hebben zy gelegenheid om zich van geueesheeren te bedienen , zy gebruiken poeder van flakken- fchelpcn als een middel tegen de geelzucht, en lepelbladen, die in groote menigte op deeze Eilanden gevonden worden, tegen de fcheurbuik, eene kwaal, ■waaraan zy onderhevig zyn. Daar wordt meer zorg gedraagen voor hunnen gcestelyken welfland. Zy zyn allen Proteftanten, en der belydenisfe van de Schotfche kerke , door welke zy van leeraaren voorzien worden , E s toe-  74 Tafereel van Natuur en Konst. toegedaan. Over het algemeen genomen zyn zy maatig, godsdienftig, en van een voorbeeldelyk gedrag. Hun rcgeciïngsvorm is de zelfde als die van de Orcadifche Eilanden, waarVan wy thans in het byzonder zullen handelen. De Orcadifche Eilanden werden, zo wel als de heuvels van Hitland, in de negende, tiende of elfde eeuwe, oorfpronglyk bevolkt door Noorwegers ; en het gemeen behoudt ■nog de taal van dat land, blyvende ook by eenige gewoonten en manier hunner oude voorvaderen. Deeze Eilanden zyn in verschillende tyden door de Schotten te onder;gebragt, en door de Noorwegers herwonnen; •eindelyk werden zy door Magnus , koning :.van Noorwegen, verkogt aan Alexander van "Schotland, voor de fomme van vier duizend • marks fterling, en voor eene jaarlykfe uitkee'ring van honderd marks. Sederd dien tyd zyn de Orcadifche Eilanden aan de kroon van Schotland gehegt gebleeven. De adel is 'er zeer beleefd, befchaafd en herbergzaam, en leeft even als de Schotfche, van welken dezelve ook afkomftig is. Luiden van aanzien leeven vry ryklyk, zyn ongemeen vriendelyk jegens vreemdelingen, en drinken zeer veel wyns,  schotsche ElL. zed. en Gew. enz. 75 wyns, waarvan hunne kelders wel voorzien zyn. Men mag de inwooners thans als eene Schotfche volkplanting aanmerken, Zy fpreeken de taal, belyden den Godsdienst, volgen de gewoonten, en zyn onderworpen aan de wetten van dat koningryk. Zy zyn zuinig, fchrandcr , omzigtig , Godsdienftig en herbergzaam. Hunne zeeluiden zyn flout , werkzaam , handig en hardvogtig. Hier komen , zo wel als in Hitland, menigvuldige voorbeelden voor van menfchen, die eenen zeer hoogen ouderdom bereikt hebben, zynde fommigen honderd-en - veertig jaaren oud geworden. De vrouwen zyn hier doorgaans bevallig en welgemaakt, en brengen, wanneer zy reeds ver in jaaren gevorderd zyn, nog kinderen ter waereld. Luiden van de gë• ringfte foort zyn flegt in de kleêren, een ftuk robben vel dient hun voor fchoenen; zy leevcn voornaamelyk van zouten visch, en zyn dus zeer onderworpen aan fcheurbuik. Zy hebben ongemeen veel op met bygeloovige gewoonten, als met droomen, voorbeduidingen en betooveringen. Eenen byzonderen dag hebben zy in hunnen oogsttyd, dien zy zonder werken doorbrengen, uit hoofde van een oude overlevering , volgens welke zy, die  76 Tafereel van Natuur en Konst. die dan hunnen oogst inzamelen, de velden eene groote benaauwdheid veroorzaaken. Ter geneezinge van verfcheide ziekten, zenden zy den naam van den lyder, het zy dezelve een mensch of beest zy, naar den bezweerder, die door raiddel van eene bezweeringe de ziekte doet eindigen, nietiegenftaan, de hy en de lyder veele mylen van elkanderen zyn. Daar de zeelieden (gelyk wy recc1s hebben aangemerkt) in deeze ftreeken zeer ftout, dapperen hardvogtig zyn, is het gemeen doorgaans vry gehard tot den arbeid, en men vindt onder hetzelve zeer groote waaghalzen, zo wel in het visfehen in onftuimig weder, als in bet beklimmen van rotfen . om 'er vleefch , eijeren en dons van zee-vogelen af te haaien. Eertyds, toen deeze Eilanden, van den kant van Noorwegen, of van de Wester-eilanden, voor gedutirige invallen bloot ftonden , was ieder vlek genoodzaakt om eene groote en wel bemande boot uit te rusten, en alle weerbaare mannen moesten op bet eerfte alarm, het welk door het aanfteeken der baken op de toppen der rotten en hooge bergen gemaakt werd, in de Wapenen verfepynen, Deeze baken, onder den naam van wagtheuvels bekend, zyn nog op  SCHOTSCBE Elt. ZED. EN GEW. ENZ. 77 op ieder Eiland te zien. De inwooners omzetten hunne koornvefden niet aarden of fteenen wallen', om te maaken dat de fchaapen, varkens en runderen 'er geene nadeelen aan toebrengen. Hunne fchaapen zyn aan de neus cn ooren geteekend , maar dezelve zyn zo wild dat zy die niet kunnen krygen om te fcheeren, zonder 'er met honden, tot dat einde afgerigt, jagt op te maaken. De wyze op welke zy de zee-vogels vangen, is fraai en byzonder. Onder de rots, onder welke die vogels nestelen , roeijen zy hunne booten, voorzien van een groot net, aan welks bovenfte hoekeu twee touwen worden vastgemaakt, die van den top des bergs door luiden , welke op denzelven geplaatst zyn , worden neêrgelaaten. Door middel van deeze touwen wordt het net opgehyst, totdat het tegen over de klippen, waarin dc vogels zitten , is uitgefpreid , en dan maaken de luiden , die beneden in de fchuit zyn , eenig geraas met eenen raatel, waardoor de vogels verfchrikken en in het net vliegen, in het welk zy terftond vast raaken, en vervolgens naar omlaag in de fchuit getrokken worden. De voornaamfte ziekten, aan welken de be-  78 Tafereel van Natuur en Konst. bewooners der Orcadifche Eilanden bloot ftaan , zyn afgaande koortfen , teering, fcheurbuik en jigt. De afgaande koortfen , die in de lente zeer fterk in zwang gaan , geneezen de inboorelingen met eenen drank, beftaande uit bittere en antifcorbutieke kruiden , op bier gezet ; tegen de teering gebruiken zy het gewas, caryophyllus marinus genoemd, in zoete melk gekookt. In plaatfe van koppen , maaken de chirurgyns deezer Eilanden , een gedeelte van den opperhuid los, en zetten daar eenen hoorn op, door wiens dunne einde zy 'er de lugt uit zuigen. Anderen wenden voor dat zy de hevigfte pynen kunnen wegneemen, door wormen uit dat ligchaamsdeel , waarin de pyn gevoeld wordt, te haaien. Bezweeringen en toverringen zyn hier vry algemeen in gebruik, ter verdryvinge der ziekten van het gemeene volk. De Orcades en Hitland maaken een regtsgebicd uit, en zenden een Lid naar het Britfche Parlement Het oppergezag over de Orcadifche Eilanden werd eenige jaaren geleeden door het Parlement van de kroon afgezonderd , en voor de betaaling van zeker jaargeld,  SCHOTSCHE ElL. ZeD. EN Gew. ENZ. 79 geld, door koninginne Anna, aan den Graave van Moreton vergund , welke tot erfrigter werd aangefteld. Deeze edelman bezit de magt om zekere regtcrs,bailjuwen genoemd, aan te Hellen. Op ieder Eiland en in iedere parochie is een van dezelven , die over het gedrag der inwooneren opzigt heeft, gemagtigd is om raadsvergaderingen te houden, en vonnisfen uittefpreeken over alle burgerlyke twistzaaken, volgens de wetten van Schotland, mids dat zy over geen hooger fom zyn, dan tien ponden Schotsch geld. Wanneer 'er eenige twist over eene hooger fom ontflaat, dan moet de uitfpraak aan den Opperregter of zynen gevolmagtigden , die te Kirkwall zyn verblyf houdt , worden overgelaaten. De onderbaiijuwen beftaan uit zes of zeven van deverftandiglte en aanzienelykfte inwooneren, die op het gedrag van hunne medeburgeren agt liaan, en van alle gepleegde misdaaden aar$ den bailjuw kennis geevcn, die den misdaa». diger doet vangen en firaffen , byaldien de daad tot zyne vierfchaar behoort; anders moet hy den gevangenen naar Kirkwall zenden, om daar voor den opperregter te regt gefield te worden. Wanneer 'er eenige diefftal bedreeven is, en iemand onder vermoeden ligt van den-  8o Tafereel van Natuur en Konst. denzelven begaan te hebben , dan hebben deeze onder-officieren het regt om , in gezelfchap van eenigen hunner nabuuren, het huis, waarin men vermoedt dat het geftolen goed gebragt geworden is, te doorzoeken, en wanneer de dief ontdekt wordt, dan brengen zy hem,zonder naar getuigen te zoeken, of plegtigheden waar te neemen , voor het geregt. Onder de bewooners der Orcadifche Eilanden heerscht de Proteflantfche kerkleer, en de gewoonten en plegtigheden der kerke van Schotland zyn hier, zo wel als in Hitland , aangenomen. De gantfche ftreek is verdeeld in agttien parochiën , bevattende een-en-dertig kerken en meer dan honderd pastoryën. De Koophandel der bewooneren van de Orcadifche eilanden is thans niet zeer aanmerklyk, fchoon dezelve met groot voordeel zoude kunnen uitgebreid worden. Zy verfchaffen voor gereed geld de noodige ververfchingen aan fchepen en vaartuigen , die deeze kust aandoen, wanneer zy naar het Noorden reizen, of, uit de Oost-Indien te rug komende, by Ierland en Schotland omvaaren, om in tyd van oorlog de vyandelyke zeeroovers tc  SchotscMe Eil. Zed. en Gew. enz. 81 tc ontwyken. Zy worden ook bezogt door hun , die ter haringvisl'cherye vaaren , fchoon aan deeze Eilanden de toevloed zo groot niet is als op Hitland. Daar komt egter. een goed aantal vaartuigen uit de westelyke deelen van Schotland, zo wel als uit Londonderry , Belfast, en andere Ierfche havens, om haring te vangen, en door dit middel worden de Orcades voorzien van tabak, wyn, brandewyn en andere flerke dranken, als mede van verfcheidene wollen doffen. Zy ruilen de gemelde dingen voor visch en traan, weike zy uit robben en andere zeedieren trekken. De inwooners fcheepen jaarlyks zeer veele runderen, varkens en fchaapen af, zo wel als eene meenigte koorn , boter, talk, zout en verfcheidene doffen, als mede vellen van robben , lammeren en konynen ; dons , vederen , fchryfpennen en wol ; dit alles brengt hun egter veel minder voordeels aan dan hunne haring-visfcherye, indien dezelve met behoorlyke vlyt werd voortgezet , doen zoude. Dewyl 'er thans geene kooplieden op deeze Eilanden zyn, die voor hunne eigene rekening visch laaten vervoeren, veilen zy hun gevangen haring te koop aan de west-zyde van hunne Eilanden, en zyn VI. Deel. F dus  82 Tafereel van Natuur en Konst. dus verder van de markten dan zy, die op de kust van Hitland visfehen. De bewooners der Wester-Eilanden zyn van de zelfde afkomftc als zy, die de hooge landen van Schotland bcwoonen; zy fprecken de zelfde taal, zyn eveneens gekleed, en onderhouden de zelfde gewoonten, allcenlyk met die onderfcheid dat zy eenvouwdiger, naarfïiger en opregter zyn dan hunne nabuuren. Zy zyn doorgaans flerk, dapper en gezond; zy behouden de hardvogtigheid , welke zy door arbeid verkreegen hebben, door maatighcid. In eene gelukkige onkunde van weelde enheerschzugt, Iee ven zy zonder hoogmoed of gierigheid-, en genoegzaam zonder twisten, genietende de moeilyk verkreegene noodwendigheden des Ieevens met eene verbaazende blygeestigheid. Zy betoonen eene onfehendbaare agting voor de wetten der natuurc; gezegend met goede natuurlyke bekwaamheden, zyn zy getrouw, zagtzinnig, beleefd, en ongemeen vriendelyk jegens vreemdelingen, welken zy met grooten eerbied behandelen. Misfchien zoude dit volk voor het gelukklgfte des aardbodems kunnen gehouden worden, indien hun geluk niet geitoord werd döor  SCHOTSCHE ElL. ZED. EN GEW. ENZ. 85 door bygeloovigheid, waar aan zy zeer fterk verllaafd zyn, dewyl zy'veel op hebben met vooncekenen , bezweeringen , droomen en propheetifche gezigten. Hunne kleeding beftaat, even als die der andere Hooglanders van Schotland, uit eenen korten rok, en een loshangend ft uk van de zelfde doffe, het welk twaalf ellen wyd is,- en even als de Romeinfchc toga, over de fchouders gehangen -wordt, zynde verder om den middel op zodaanige wyze vastgemaakt, dat een gedeelte van vooren en agteren tot aan de voeten nederhangt, om het gebrek van eene broek te vervullen, In plaatfe van gebreide koufen, draagen zy wollen geweevene hoozen, die met banden onder da knie worden vastgemaakt. Hunne voeten zyn in laarzen, van liegt leder' beflooten, en hunne hoofden zyn gedekt met platte blaauwe kappen, die zy bonetten noemen; De kleeding der vrouwen beftaan uit een fchort, en een jakje met naauwc mouwen, fomtyds van fcharlaken, met een goud kantje geboord, en om het gewrigt van de hand toegegespt; tot bovenkleed draagen zy eenen mantel, die aan de borst met eene zilveren of koperen gesp*fomtyds zo groot als een tafelbord, en bevattende in het middelpunt een F a klei-  84 Tafereel van Natuur en Konst. kleiner gesp, met kristal of andere kostbaars fteenen bezet, is vastgemaakt. Deeze mantel wordt rondom den middel gebonden met eenen lederen gordel, verlierd met zilveren plaaten, en eindigende in een lang ftuk van hetzelfde metaal, pronkende met kostbaare fteenen of rood koraal. Haar hoofd is gedekt meteenen fynen linnen doek, die plat over het voorhoofd gebonden is , en wiens einden van agteren aan den hals nederhangcn. Deeze kleeding is egter thans by luiden van eenig aanzien niet meer in gebruik , maar verwisfeld voor die, welke in de befchaafdfte deelen van Groot-Brittanje gedraagen wordt. Voor de laatfte rebellie zag men naauwlyks eenen Hooglander zonder een fraai yzeren pistool aan zynen arm, en eene groote lederen beurs voor zyn lyf; maar het Britfche Parlement heeft goedgevonden deeze byzondere dragt te verbieden, dewyl dezelve geoordeeld werd haatelyke en gevaarlyke onderfcheidinge tusfchen de onderdaanen van zyne Majesteit aan te kweeken, en eenen krygszuchtigen geest, ten nadeele van de gemeeneruste, te voeden. Verfcheidene regimenten , uit dit volk beftaande, houden egter nog hun oude gewaad, het welk niet flegts bevallig voor het  Scïiotsc:je Etr.. Zed. en Gew. enz. 85 het oog, mnar ook ongemeen gcfchikt voor eenen foldaat is. De voeten, beenen en dyen worden, onder bet voorttrekken , koel gehouden, door niet voor de lugt gedekt te zyn, en hard gemaakt, door aan het weer blootgcfteld te blyvcu. Zy hebben , door geen onnoodig dekfel belemmerd, het vry gebruik van alle hunne Iedemaaten; de mantel dient hun om de wapens tegen den regen te dekken, en om ook, wanneer de omfiandigheden zulks eifchen, zichzelven tegen de ongemakken der lugt te befchutten. Een Hooglander, die van eenen mantel voorzien is, fchroomt niet zich aan de nagtlugt, aan koude en flormen bloot te geeven; wanneer de duisternis hem overvalt, windt hy zich in zynen mantel , en legt zich, fchoon op centf heide, of in een bosch zynde, zo gerust te ilaapen, alsof hy in een paleis ware. In de gewoone reizen zal hy de moeite niet neemen van eene halve myl uit zynen weg te gaan , fchoon hy met zekerheid wist dat hy, zulks doende, een goed bed en eene warme huisvesting vinden zoude. Dit volk , van de jeugd af aan het hanteeren van wapenen gewoon zynde, is ftout, ftandvastig en onverfchrokken; fchoon in den aart lui, zyn zy F 3 cg.  £6 Tafereel van Natuur en Konst. egter, wanneer de omftaridigheden zulks eifchen , ongemeen werkzaam, en gehard om ■honger en moeite te verduuren. Deeze krygszugtige aart, gevoegd by een haastig geitel, het welk niet zelden met wraakzugt gepaard gaat, heeft in verfcheidene 'famihën , en dikwils in gantfche ftamme i , zéér groote onheilen veroorzaakt, ja zelfs doodelykc famenrottingen en binnenlandfche oorlogen teweeg gebragt; doch naar maate zy befchaafder geworden zyn , is die barbaarschheid afgenomen, zodat 'er thans geene familie - twisten van eenig belang meer overig zyn, uitgezonderd in de zangen van hunne Barden, welke zy onder den naam van Shanachics onderfcheiden. Ieder heer of voornaam man houdt een'of meer van deeze Shanachies, die, in voor de vuist gemaakte rymen, de krygsbedryven der voorouderen van hunnen patroon opzingen, waarin zy nooit nalaaten buitenfpoorige vleijeryen en verdigtzels te mengen. Een ander vast inwooner in hunne huizen is de muzikant of zak-pyper , wiens post en voorregt is den heer en de verdere huisgenooten, door het geluid van zyn fpecltuig, des morgens te doen ontwaaken, eenen tyd lang in de groote zaal op zyne zakpyp, waaraan eene  ScrmscHE Eil. Zed. en Gew. enz. 87 eene zyden vlag of een breed lint is vastgemaakt , te fpeelen, of zynen meester vooruit naar de kerk te gaan, en de mars van de familie te fpeelen. Ook moet by zyn' beer en deszelfs gasten, op alle plcgtigc feesttyden, door zyn gefpeel vcrmaakcn', en in tyden van oorlog aan het hoofd van de bende gaan, om dezelve door eenen gcpasten krygstoon moed in te boezemen. De invloed van deezen eenvouwdigen bedienden op dit volk is zo groot, dat een pyper, door het veranderen van zyne deunen, hen door zorgen en droefheid kan doen kwynen, tenvyl hy in hun ook nieuwen moed en krygslust kan doen ontbranden, en alle hun vrees voor gevaaren, ja zelfs voor den dood, vcrdryven. In de grootfte hitte des oorlogs zullen zy geene myl ver voortgaan, of geen zwaard uit de feheede haaien, zonder dat hunne ooren door het geluid van dit werktuig gettreeld worden. Veele gewoonten der oude Hooglanderen zyn thans geheel afgcfchaft. Ieder jong overfte, wanneer hy eenig beftier in handen kreeg, werd, van zyne medgezellen omringd zynde, op eenen hoop fteenen geplaatst, waarna een van zyne voornaamfte vrienden, hem het zwaard van zynen vader en eene witte roede, ten teeken F 4 zy-  88 Tafereel van Natuur en Konst. zyner opperbeerfchappy, in handen geeft; daar na werd hy door den Shanachic of den redenaar aangefproken , die over de dapperheid en deugden zyner voorvaderen üitwydde; maaide jonge overlte werd nooit tot dien hoogen post verhecven, voordat hy eenen inval in de landen van eenen anderen Ham gedaan, en dus ontwyffelbaare blyken van zynen moed en beleid gegeeven had. Na zulk eenen krygstogt was het onder hen de gewoonte het eerfie dier, dat hun op 's vyands grond tegenkwam, te dooden.en met deszelfs bloed, ten gunftigen voorteeken, hunne vaandels te befprengen. Eenigen van deeze heeren hebben erflyke ampten in hunne familiën , als fiandaard-draager, en kwartier-meester, welken laatften alle de huiden der runderen, die in de krygstogten gevangen en geflagt worden , in eigendom toebehooren. Ieder huis of kasteel van eenen overften was voorzien van eenen fchildwagt, die alle nagten in eenen wagttoren rtond, en elk, die denzelven naderde, uitdaagde. De överfte was op zyne krygstogten altyd verzeld van eene foort van lyfwagt, befiaande uit jonge edeliuiden, die. tot behandeling van zwaard en fchild opgeleid en afgerigt waren in het worfleio-n ; in het  Schotsche Eli. Zed. en Gew. enz. 8q het fchieten met boog en pyl; in het fpringcn, danfen, klimmen, zwemmen en vaaren.Zyn wapendraager, Galloglach genoemd, was nagt en dag aan zynezyde, om verrasfing voor te komen, en werd by iedere maaltyd van een dubbel deel fpyze voorzien. Onder de amptenaars , welker bedieningen erfelyk zyn, moogen wy ook tellen den bekerdraager, den beursdraager, en twee hofmeesters of koopluiden, welker eerfte, ervaaren in de genealogiën van alle de Hooglandfche overften, den gasten, door middel van eene witte roede, aanwees in welken rang van zittinge zy aan de tafel hunne plaatfen neemen moesten. Deeze en zeer veele andere gewoonten zyn thans geheel afgefchaft , fchoon nog heden een groot aantal van bygeloovige plegtigheden door het gemeen onderhouden wordt. De onge nee e verknogtheid der (lammen aan hunne byzondere overflen , (leunde niet (legts op de natuur van hunne grondregelen, waardoor zy als fiaaven aan hunne heeren verbonden waren; maar dezelve vloeide ook uit eene neiging, die van vader tot zoon voortgeplant, en van de vroegfle jeugd af aan , door lesfen en voorbeelden gekoefterd was. De Hooglanders zyn groote liefhebbers van drinF 5 ken.  ■po Tafereel van Natdur en Konst. ken , waarin zy dikwyls tot onmaatigheid ovcrfiaan , en eikanderen de loef po-ogen af te fteekcn, ten blyke van hunne gastvryheid en ryklykheid. De cdclluiden vinden den meesten fmaak in Franfel>en wyn of brandewyn, welke aan deeze kust in groote meenigte gefmokkeld wordt; en zy, die deeze wynen niet kunnen koopcn, vergenoegen zich met eenen Herken geest, die in hun eigen land geftookt wordt, en bekend is onder den naam van whisk ; van deezen fterken en heeten drank kunnen zy groote teugen doorzwelgen, zynde zy door gewoonte en hebbelykheid zo ver gekomen, dat zulks hen in hunne gezondheid niet in het minfte benadeelt. Op deeze Eilanden heerfchen nog veele gewoonten , welke op het vaste land geheel in onbruik zyn. Wanneer eene koe twee kalveren, of een fchaap twee lammeren te gelyk krygt, dan behoort een derzclven toe aan den eigenaar der plaatfe, wanneer de boer eene huurplaats bewoont; en indien de vrouw van zoodanigen boer van tweelingen bevalt, dan wordt een derzelven pp koften «an den landheer opgevoed. Martin vertelt ons dat by zestien zulke tweelingen op den zelfden tyd in bet huis van eenen edelman gekend heeft, zynde dit  ScHOTSCHE ElL zed. EN GeW. ENZ. ÖI dit een bewys voor de ongemeene vrugtbaarheid der bewooners van deeze Eilanden. Banden van vriendfehap tusfehen byzondere perzoonen werden oudstyds door bet bloed van beide de partyen vastgemaakt, waarvan zy een droppel, uit den pink gebaald, doorzwolgen. Deeze verzegeling werd zo heilig geooideeld, dat geen van beiden het verbond kon brecken, zonder zich aan veragiinge of fchande bloot te (lellen. Wanneer een landhuurder komt te derven mag de landheer een keus doen uit al de paarden, die den baer in eigendom toekwamen. Voorde'zen werden de vrouwen niet in de fchryf kunst onderweezen, opdat zy geene briefwisfeling houden mogten, welke gevaarlyk voor haare deugd en agtinge zyn kon. De Druïden , welke men meent dat op deeze Eilanden bosfehen en fchuilplaatfen gehad hebben, werden opgevolgd door de Barden, die geen minder invloed hadden dan de eerstgemelden. Zy zaten, in openbare vergaderingen, by de edelen of overden in den kring; hunne huizen waren heiligdommen, en by alle gepas'e gelegenheden fpraken zy hunne redenvoeringen uit. Wanneer de digtcr, bard of redenaar op huwelyksmaalen het bruiloftsvaers uitfprak, had hy  92 Tafereel van Natuur en Konst. hy regt tot des bruidegoms opperkleed, naamelyk tot den mantel en de bonet; ja zelfs werd zyn verzoek, wanneer by om bet gewaad, de wapenen of bet paard van eenigen overften vroeg, nooit geweigerd, zodat men deezen geletterden fteeds veele blyken van agtüjge betoonde. Thans is hunne agting egter zo merkelyk verminderd , dat een bard onder de Schotfche Hooglanders minder in aanzien is dan in dc hoofdftad van GrootBrjttanje. De Hooglanders behouden zulk eenen eerbied voor hunne overften, dat zy hunne dankzeggingen na de maaltyd altyd be fluiten met gebeden voor derzelver wel/tand en voorfpoed. Zy zyn zelfs gewoon om by hunnen hoer te zweeren, blyven hem tot den dood toe getrouw, en oordcelen zich, wanneer hy door tegenfpoed in eenig onvermogen vallen mogt, verpljgt om hem en zyne familie door vrywillige liefdegiften te ondorfteunen. De Hooglanders zyn zeer afgerigt op hethanteeren van het breede zwaard en fchild, de eenigfte wapens, tot welker gebruik zy in hunne jeugd worden opgeleid ; deezen waren ook de wapens, welke zy in alle hunne krygstogten droegen , hebbende daarenboven "nog «enen korten dolk, totdat zy met fchietge- weer  SCHOTSCHE ElL. ZED. EN GeW. ENZ. 93 weer werden aangetast, waarmede zy nn ook zeer wel weeten om te gaan. Hunne manier van vegten is dat zy tot op een kanonfchoot na den vyand naderen, een hagelbui van musket-kogels op hem losfen, en vervolgens hun fcbietgeweer nederleggen , hunne breede zwaarden trekken, waarna zy met eene ongelooflyke woede aanvallen. Wanneer zy te veel belemmerd zyn om hunne breede zwaarden te gebruiken, dan haaien zy hunne; dolken voor den dag, vermengen zich onder de vyanden, en rechten eene fchriklyke verwoesting aan. Zodaanig waren de gewoonten der Hooglandercn , eer zy geregelde regimenten , ten diende van het gemeen , uitmaakten. Thans behouden deeze regimenten hunne et. gene kleeding en het breede zwaard, maar in andere opzigten fchikken zy zich naar de gewoonten, welke in het Britfche leger heerfchen.engedraagenzich altyd met eene voor. beeldelyke ingetogenheid en dapperheid. De fatfoenlykfte luiden onder de Hooglanders leeven als hunne nabuuren, maar het gemeene volk is ellendig flegt gehuisd in hutten, die van brosten lieen en flyk opgemet('eld, en met ilroo gedekt zyn. In de ven- fters  9\ Taferf.kl van Natuur en Konst. ' fters zyn geene glazen, en een gat inhetmid» den van hu dak, waaruit de rookeehen doortogt vin.lt, dient hun voor fehoorlïeen. Onmiddelyk onder deeze opening is eene fteei nen haardftede, waarop zy hout en turf ftooken, welker fm ook het gantfche huis dermaate vervult.dat een vreemdeling, aan die groo" te benaauwdheid ongewoon, in korten tyd gevaar zoude loopen van te Hikken. Het huisgezin zit of ügt rondom deeze haard/lede , Wanneer het koud is, te werken of te (kapen , naar dat de gelegenheid zulks eifcht. Aan het andere einde van het zelfde huis H het rundvee gellald, en het is niet ongemeen de kalveren en de kinderen by malkandcren te zien liggen. Dit volk is zeer morfig, zo wel in hunne huizen als over hun lyf, en deeze morligheid is ongetwjffeld eene oorzaak van die verouderde jigt, waarmede zeer voelen gekweld zyn. De mans zyn groote lief hebbers van tabak diezy op al.e.leie vvyzen gebruiken, deWyl zy dezelve kaauwen , rooken en fnui d° eder twee en twintig voeten fa de Ia " en anderhalve* voet in de dikte. Hy h ', twee vinnen, ya„ welke ieder een gencc" Z3ame ^ V00'- 'ien 0Sfen was. Zy,,e oo°~ gen waren niet veel grooter dan die van ce" Pen os, maar op den afftand van twee-en" twintig voeten van eikanderen geplaatst. im plaatfe  Groot Brit. en Ierl. Nat. Zeedz. 127 plaatfe van tanden had hy plaaten van eene hoornagtige zelfftandigheid, en eene long, welke omtrent zeven-en-twintig voeten lang was. De (taart, die even als eene zaag getand was, haalde zes-en-twintig voeten in langte. Te ft. Peter, op het eiland Thanet, in het graaffehap Kent, was in den jaare 1574 een gedrogtelyke visch op het ftrand gekomen, die men zegt dat een geluid maakte, hetwelk eene myl ver kon gehoord worden. Een van zyne oogen zegt men zo zwaar geweest te zyn, dat zes paarden het op eene kar niet konden voorttrekken, terwyl twee karren met zyn lever vol geiaaden konden worden. De heer Carew, die eene Natuuriyke Historie van Cornwall gefchreeven heeft, brengt eenige verbaalen by, wegens de zonderlinge febranderheid van fommige dieren, en teekent onder anderen aan, dat zekere Parkyns van Saltasb, een burgt van Cornwall, hem verteld had eenen hond te hebben, die beftendiglyk gewoon was om uit zyn huis eeteii te brengen aan eenen blinden dog, welke op een ftük lands, buiten het dorp lag, uit- ge-  iaS Tafereel van Natuur en Konst". gezonderd alleen op Zondag; op dien dag was hy gewoon den hond naar het huis van Parkyns te brengen, om daar te eeten, en wanneer de maaltyd geëindigd was, bleef hy nooit in gebreken van den dog weder naar zyn eigen dam te geleiden, en vervol, gens te rug te keeren. Te Killgarring, in Pembrokefhire, is een fteile waterval van de rivier de Tervy, de Zalm-fprong genoemd > uit hoofde van de ongemeene behendigheid, met welke de zalm over denzelven weet heen te fpringen. Wanneer een zalm, de rivier uit de zee opkomende, deezen waterval nadert, vormt hy eene kromme lyn , door zynen Haart aan zynen mond te brengen, en fomtyds houdt hy, om met des te grooter gezwindheid te fpringen, den Haart tusfchen zyne tanden; zich vervolgens zeer fchiclyk los maakende, fpringt hy, als ware hy een losfpringende veer, over deeze fteilte. Schryvers van de Natuurlyke Historie bren. gen menigvuldige voorbeelden by, die den afkeer , welke fommige dieren van eenige plaatfen hebben, ten klaarden aantoonen. Men  Groot Brit. enIsrl. Nat.Zeldz. i%cj Men zegt dat .'er by Whitby in Yorkfbirc, eenige velden zyn, waarover geen troep wilde' ganzen kan vliegen, zonder dat zy fchielyk dood op den grond vallen. Men wil ook dat 'er te Hatfield in Yorkfhire nooit rotten ,- en te Lindham , by Hatfield , in het zelfde i^raaffchap gelegen, geene fparwers gezien zyn. Men verzekert dat in het graaffehap Sutherland , in Schotland , geen rot kan keven, fchoon 'er in Gaithnefs, een graaffehap, het welk'er naast aangrenst , veelen gevonden worden; en dat de muizen , welke men in koorn of op eenige andere wyze naar Quedam, een der wester eilanden van Schotland, overbrengt, (terven , zoras als zy daar aankomen. Ten opzigtc van Ierland vinden wy aangemerkt, dat geen vergiftig dier daar kan leeven, zodat 'er Hangen, padden noch fpinnekoppen te vinden zyn. Wanneer zy aan die kust'gebragt worden, zegt men dat zy onmiddelyk derven ; zelfs beweert men dat geen fpinnekop in een buis van hout, het welk in Ierland gegroeid is,gebouwd zynde,leeven kan. VI. Deel.- ï' ge--  130 Tafereel van Natuur en Konst. GEWASSEN. Schoon weinige of geene Gewasfen, welke aan Groot-Britanje in het byzonder eigen zyn , voor ongemeene zeldzaamheden gehouden worden, zullen wy egter, om aan ons gemaakt bedek te voldoen , eenige der merkwaardigden befchryven , en daarenboven ftil ftaan op de voornaamde byzonderheden, welke ons in de Natuurlyke Historie; omtrent den groei van fommige Gewasfen, zyn voorgekomen. Wy zullen met de Saffraan beginnen, welke voornaamelyk geteeld wordt omtrent Walden, in Esfex, waarom die plaats gemeenlyk Saffraan-Walden genoemd wordt. Zy komt voort uit eenen bolronden wortel, en bloeit in de maanden September en Oótober. Haare bladeren zyn lang, fmal, dik, en zagt. De bloem, die zich fomtyds voor , en fomtyds na de bladeren vertoont,is bleek purper', met witagtige dreepen ; maar onder aan de bloembladeren wordt het purper hooger van kleur. Uit het midden van de bloem ryzen drie gekleurde klepels , gekroond met hunne toppen , en 'ondei deezen is het zaadhuisje van de  Groot Brit. en Ierl. Nat. Zeldz. 131 de plant, waarin de zaaden gevormd worden. Uit het bovenfte gedeelte van het zaadhuisje ryst de buis, geflootcn binnen het holle gedeelte van de bloem, waar zy van eene witagtige kleur is, maar in geel verandert, waar zy zich aan de toppen der klepels in drie deelen fcheidt. Deeze drie ityltjes maaken de waare Saffraan, gelyk zy in de winkels verkogt wordt, en tot welker verkryginge men de plant alleenlyk voortteelt. Wanneer de bloem ingezameld wordt, zondert men de ftyltjes van dezelve af, en droogt die voor een zagt vuur. Het is merkwaardig dat, fchoon iedere bloem maar zeer weinig Saffraans fchynt te verfchaffen , eene gemet gronds egter honderd ponden natte Saffraan zal voortbrengen, die, gedroogd en tot gebruik bekwaam gemaakt zynde, twintig ponden zullen uitleveren. Doorgaans wordt deeze plant drie jaa~ ren agtereen in het zelfde ftuk gronds geteeld. De Engelfche Saffraan wordt voor de beste van Europa gehouden. Zy wordt ia fpyzen beiden en geneesmiddelen gebruikt om dezelven fmaakelyk, verflerkend en ontbindend te maaken. Zy is een uitmuntend hartfterkend middel, en bevordert onfeilbaar de uitwaaffeming. I 3 Wee-  132 Tafereel van Natuur en Konst. ' Weede, waarvan men veel gebruiks maakt in het verwen van blaauwe kleuren, is eene plant, van welke de oude Britten een aftrekfel maakten, om zichzelven een verfchrikkclyk voorkoomen te geeven by hunne vyanden ; of misfchicn om zich tegen den fehadelyken invloed van het weer te beveiligen. Zy komt voort van eene plant, welke men glaftum noemt, en welker bladeren gelyken naar die van weeg-bree. Zy wordt mees; geteeld in Bedfordfhire, daar zy op de volgende wyze behandeld wordt. Het zaad wordt jaarlyks in de lente gezaaid, en de bladeren worden voor de eerde maal omtrent het midden van de maand 'Mai geplukt , en misfchien drie- of viermaal daarna, voornaamelyk in natte zomers. De cerfte pluk is ver de beste , en van pluk tot pluk worden de bladeren minder goed. Wanneer zy ingezameld zyn, worden zy in eenen kleinen molen gemaalen , en na agt of tien dagen op hoopen gelegen te hebben, tot ballen gemaakt, die, op horden gedroogd zynde , tot poeder gemaalen worden. Dit gedaan zynde , wordt het dof op eenen vloer gefpreid , met water befprengd , en dagelyks omgekeerd , tot dat het geheel droog  Groot-Brit. en Ierl Nat. Zeldz. 133 droog geworden is , waarna het , ten gebruike der verwers , in zakken verzameld wordt. De Hop, eene laag by den grond kruipende plant , welker bloem van groot gebruik is in moutdranken, (*) wordt in verfcheidene deelen van Engeland geteeld , inzonderheid in Kent en Surry. Deeze plant kruipt langs den grond , ten zy ze Hokken of heesters vindt, waaraan zy zich vast kan maaken, of ten zy ze door Hokken, tot dat einde in den grond geftoken, gelyk in hoptuinen gebruikiyk is, (*) Het gebruik, het welk men in koude landftreeken van de Hop maakt, ca di gewoonte om ze aan Rokken te hechten, heeft haar den naam van Noorder wyngaard doen krygen. Door de H.ip , welke een fyn en aangenaam hitter verfchaft, wordt ons bier goed gehouden. Zy fcheidt en verfynt ook de lymag=tigc deelen van de mout , door die in het vogt te ontbinden en te doen fmelten. De knop*pen cn jongq ranken van de plant zuiveren het bloed in den fcheurbuik , en in de meeste ongemakken van den huid. Af. trekkingen en ftroopen van de bloemen gemaakt, zyn heilzaam tegen pestkoortfen. Ook worden zy , onder verfcheidene kruiden gemengd , dienstig bevonden in hypochondiieke ziekten . en ter bevorderinge van de Ronden der vrouwen. I 3  J34 Tafereel van Natuur en Konst. is, onderfteund wordt. Do ftam is lang , buigzaam, ruig en hairig ; de bladeren zyn getand, gelyk die van den wyngaard, en met eene foort van fteckelig dons bezet. De bloemen, die in eene foort van tros groenen, zyn geel uit den groenen, en gelyken wel naar die van de wyfjes olm, in gedaante beide en in grootte De bloem bevat eene zwartagtige bittere korrel, welke bet zaad van de Hop is; maar zy wordt doorgaans door afzetfels voortgeplant, die agt of tien duirflen lang zyn , en ieder drie of vier leden hebben. Deezen worden in gaten van omtrent eenen voet in het vierkant gezet, aan iederen hoek een, en een vyfde in het midden. Deeze kleine plantagiè'n , die eene foort van heuveltjes vormen , zyn op den afftand van zes of agt voeten van eikanderen geplaatst. Wanneer de Hop twee of drie voeten boven den grond is, wordt zy aan de ftokken geleid en gebonden, rnaar niet zo vast dat haar het klimmen belet wordt; en omtrent het midden van den zomer, wanneer zy takken begint te febieten, worden die hopplanten, welke niet tot boven aan de ftokken gekomen zyn, de knoppen afgeneepen, opdat zy des te beter uitftoelen. De Hop bloeit omtrent het einde vanjuly,en is,  Groot-Brit. en Ierl. Nat. Zeldz. 135 u, op het vroegfte , in het laatst van Auguslus ryp. De rypheid wordt ontdekt door den, terken reuk, de verandering van de kleur, en de bruinheid van het zaad. Indien zy al te ryp is, dan fchiet zy ligtelyk in het zaad, en wordt wat al te bruin van kleur, hetgeen haare waarde merkelyk vermindert. Wanneet zy ingezameld is, wordt zy gedroogd, en vervolgens in zakken gedaan , waarin zy lang goed gehouden kan worden. Maar misfchien is 'er geen gewas in Engeland (uitgezonderd dat, het welk den meniën brood , het noodzaaklyfte voedfel, verfchaft) dat van algemeener nut is dan Vlas en Hennep welke planten genoegzaam van de zelfde natuur zyn, fchoon de laatfte veel fyner is, en in fchooner ftofferi gebruikt wordt. Vlas is eene plant met een' dunnen hollen (tam , d.e doorgaans omtrent twee voeten hoog is, en welker bast beftaat uit vezelen of draaden , die, wanneer zy beboorlyk bearbeid worden, ons linnen verfchafTen, het welk nu in groote volmaaktheid gefponnen wordt. De Ieren hebben , inzonderheid federd de laatfte jaaren, het linnen tot zulk eene volkomenheid gebragt, dat zy het in groote meenigte naar Engeland, I 4 en  136 Tafereel van Natuur en Konst. en naar de Bntfcbe volkplantingen in America vervoeren. Vlas tiert best in eenen grond, die lang braak gelegen heeft , en het zaad moet, op eenen warmen dag , omtrent het einde van Maart of het begin van April, vry dik gezaaid worden. Het zaad, (*: het welk uit de Oost-zee gebragt wordt , is het beste, en fchoon het duur is, kan het den hoogen prys, dien men 'er voor betaalt, rykelyk goed maaken. Vlas , wanneer het ftaat te bloeijen geplukt zynde, is witter cn fterker dan dat, het welk blyft ftaan tot dat het zaad ryp is. In plaatfe van in een ftilftaand water gedoopt te worden (gelyk men de Hennep doet) wordt het gemeenlyk beurteling aan de koude van den nagt en aan de hitte der zonne blootgefteld , waardoor het fchooner van kleur wordt ; vervolgens wordt het gedroogd , en genoegzaam eveneens toebereid om gefponnen te worden als de Hennep. Dè Hennep is veel zwaarer dan het Vlas ; zy is ee- (*) Het zaad van vlas , lynzaarf genoemd-, worde onder verfcheidene geneesmiddelen gemengd, en vetfehafc eene olie , welke de meeste »hoedaanigheden van neut-olie heeft , en by gebrek van dezelve difcwyls door de fchilders gebruikt wordt.  Groot-Brit en Ierl. Nat. Zeedz. 137 eene foort van dunne heester, meteen' hollen ftam , en haare bladeren zyn een weinig getand. Het zaad t*) groeit (gelyk zeer bekend is) boven aan den (lam, en is alleen in de mannetjes-plant te vinden. Hetvoo 1 am. fte gedeelte van de Hennep is haare vezelagci. ge bast, welke (na verfcheidene bereidingen ondergaan te hebben ,) ons garen , laken , touw en andere nuttige dingen verfchaft. Zy wordt doorgaans gezaaid in de maand Mai , en is gefehikt om ingezameld te worden in de maand Augustus , wordende haare rypheid ontdekt door liet wit worden der deelen, en het geci worden der bladeren. De manier0111 ze in te zamelen is dat men ze by de wortels afplukt, waarna zy in bosfen gebonden, en in eenig ftilftaand water te weeken gelegd 'wordt, tot dat de bast verrot is; dit gefchied zynde wordt zy weder uit het water genomen, en wel gedroogd, waarna zy gekneusd wordt met een werktuig, het welk den naam van vlas-braak draagt , om den droogen koek, wel. (*) Een aa-oofcfc! van Hennepzaad in melk wordt tegen de geelzugt vporgefehreeven. De bladeren zegt men dat goed zyn tegen gebrande blaaren , en derzclver Tap tegen doofheid. I *  138 Tafereel van Natuur en Konst. welke de binnenfte zelfftandigheid van den ftam is, te breeken , en wanneer dezelve dus tot eenen flaat gebragt is dat zy met kleine ftukjes famenhangt, worden deezen van den bast afgefcheiden , door middel van een ftuk houts, het welk tot dat einde gefchikt is. Vervolgens wordt de Hennep op een blok gebeukt, tot dat zy zagt en buigbaar geworden is; daarna wordt zy gehekeld , dat is door werktuigen , die met tanden van verfehillende fynheid gemaakt zyn, gehaald, waardoor de korter draad afzonderlyk gehouden, en de andere bekwaam gemaakt wordt om gcfponnen, geweeven , of op andere wyzen bearbeid te worden. Over het algemeen genomen kan men zich niet genoeg verwonderen over de groote voordeden , welke het menschdom van de twee gemelde planten ,en zelfs van derzelver basten alleen trekt. Dezelven verfehatTen ons een gewaad, het welk zo wel voor den nagt als den dag gefchikt, en niet flegts zindelyk en net, maar ook voor de gezondheid onzer hgchaamen zeer dienstig is. Door haar hebben wy de zeilen,welke onze fchepen naar de verst afgelegene deelen van onzen aardkloot, met behulp van den wind, overvoeren; en van de zelfde basten  Groot-Brit. en Iere Nat. Zeldz. 139 ten worden de touwen gemaakt, door welken die zeilen beftierd worden, en de fterke kabeltouwen voor de ankers, zo noodzaaklyk ter beveiliginge der fchepen. In den tuin van het heeren-huis van Wickware, in Gloucesterfhire, is een Hazelnootenboom, welke, ter hoogte van zes voeten boven den grond , negentien ellen , of zevenen- vyftig voeten dik is. Men meent dat dezelve onder de regeering van koning Jan , omtrent het jaar 1216, reeds is geplant geworden. Glastonbury (opdat wy ons met andere berigten wegens boomen van eene ongemeene grootte en zwaarte niet ophouden) was eertyds berugt door eene foort van Haagdoornboom , welke men gelooft dat eerst voortgekomen is uit eenen ftok , door Jofeph van Arimathea , die men zegt dat in deeze plaatfe gewoond heeft , in den grond gefioken. Men verbeeldde (zich dat deeze Doorn op kersdag des morgens knoppen kreeg , des middags bloeide, en des avonds dorde. Het is zeker dat hier op het kerkhof van de abdye een boom geweest is, die wanneer het weer  140 Tafereel van Natdur en Konst. weer zagt was , omtrent kerstyd eenige bioeilems kreeg. By de vernietiging der abdye werd de boom zelf omgehakt ; maar dewyl hy door afzetfels kon voortgeplant worden , heeft men vericheidene takken van denzelvèn , in de nabuurfehap , in den grond gedoken , welke , ■ wanneer het niet koud is , omtrent den gemelden tyd nog bloeijen. In verfcheidene andere deelen van Engeland is deeze boom voortgeplant geworden door bygeloovige luiden , die nog iets wonderdaadigs omtrent denzelvèn blyven vastftcllcn , niettegendaande zulks alle jaaren door de ondervindinge weêrfproken wordt. DELFSTOFFEN. Onder de verfcheidene Delfdoffen, die in Groot-Britanje gevonden worden, is 'er geen het welk meer in agtinge is dan het Tin. Het is inzonderheid het voortbrengfel van het graaffehap Cornwall , en van groot belang voor den handel der natie op aüe markten der bekende waereld. Het Tm is een witagtig metaal,, zagter dan zilver, maar barder dan lood. Het is het ligtde van alle metaalen, en heeft deeze merkwaardige hoedaa- nig-  Groot-Brit. enIerl. Nat. Zeldz. 14T nigheid dat het , geboogen wordende, een kraakend geluid maakt. Het is minder onderhevig aan roest dan andere metaalen , heeft zeer weinig veerkragts , en geeft naauwlyks eenigen klank van zich. Men kan het met veel kleiner vuur doen fmeiten dan eenig ander metaal, zynde eene hitte , weinig grooter dan die van kookend water, daartoe genoegzaam. Het is het eenvoudigfte van alle metaalen, wordende door eenen zeer laagen graad van warmte tot het uitgecven eener meenigte van fulferagtige dampen gebragt. Het gevolg van dit alles is dat dit metaal meer dan andere van zyne zwaarte verliest, en in het vuur gemakiykst verkalkt. Vylfel van Tin, in de vlam van eene kaars geworpen zynde, vliegt in brand, cn maakt eene blaauwe vlam; ook geeft het eenen zigtbaaren rook van zich, en eenen reuk als die van knoflook. Het Tin blyft gemaklyker aan de overige metaalen vastzitten dan eenig ander, en hierom bedient men 'er zich fteeds van om het over yzer, koper of andere metaalen te liryken, ter voorkominge van het roesten. Men  142 Tafereel van Natuur en Konst. Men vindt dit metaal , of in eene verzamelde meenigte of in losfe brokken; men vindt bet, of in eenen hoop verzameld , of in horizontaale laagen van erts, welke men vloeren noemt ; of in korrels of trosfen hielen daar in de natuurlyke rots verfpreid. Men vindt het in afzonderlyke fteenen , of in eenen aaneengefchakelden loop van zulke fteenen , den naam van beuheyl, dat is van Jeevenden ftroom , draagende ; want wanneer een fteen geen metaal in zich heeft , zeggen de tinwerkers dat hy dood is ; eindelyk wordt het ook gevonden in een op zich zelfliggend poeder. Somtyds vindt men dat een vloerde diepte heeft van veele vademen, en de zelfde erts wordt dikwyls ontdekt in de loodregte diepte van veele vademen, en vervolgens in eenen vloer verfpreid. De mynen, waarin deeze vloeren liggen , zyn zeer gevaarlyk; want men moet wel zorgvuldig zyn om den grond op te houden , die ondermynd is, door het uitgraaven van een horizontaal bed van ertfe, ter diepte van veele vademen. By gebrek van deeze voorzorge, die niet zonder het maaken van groote kosten kan genomen worden, zonk de grond, boven een van deeze vloeren, een groot eind wegs, in, zonder dat  Groot-Brit. en Iere. Nat. Zeldz. 143 dat men 'er in het minst op verdagt was, het welk veroorzaakte dat allen , die 'er op of onder waren, loevend begraaven werden. Tin wordt, in eenen ftaat van ftof, alleenlyk gevonden aan de oevers van inhammenen rivieren, en in opene baaijen, waar het waarfchynlyk door het water gebragt wordt, na uit eenige laagen, die aan de zee blootgefteld liggen, weggefpoeld te zyn. Het bearbeiden der tin-mynen gaat gepaard met zeer veele moeite en zwaarigheden, niet llegts, uit oorzaake van de verbaazende diepte, op welke de putten dikwyls moeten gemaakt worden, welke fomtyds wel zestig vademen is; maar ook.omdat de rotfen , die niet zelden voorkomen, en door welken een doorgang moet gegraaven worden , zo hard zyn dat de werklieden naauwlyks eenen voet diep in eene week tyds kunnen komen. De zagte aarde van deeze mynen is ook zeer lastig voor de mynwerkers, uit hoofde van de ongezonde dampen , die 'er uit komen, en de waterftroomen , die 'er dikwyls uit voortfchieten. Wan-  144 Tafereel van Natuur en Konst. Wanneer de erts opgegraaven , en uit de myn gehaald is , dan wordt zy met groote hamers aan ftukken geflagen , en verv >lgens naar een' (lamp-molen gebragt om ze nog kleiner te maaken ; ook doet het water, het welk 'er over heen loopt, de aardagtige deelen wegfpoelen, terwyl het de metaalagtige overlaat. Dit gedaan zynde wordt zy in eene oven op yzeren plaateu gedroogd, en in eenen daartoe gefchikten molen tot Hof gemaalen ,• waarna zy nog eens afgewasfchen en wel gedroogd wordt , en in dien (laat wordt de metaalftof zwart tin genoemd. Om het tot wit tin of eigenlyk metaal te maaken, wordt het naar eenen oven, of een (lookhuis gebragt, daar het, door middel van een kooien-vuur, door eenen zwaaren blaasbalg, welke door het water gaande blyft, brandende gehouden wordende, gefmolten, en wanneer het koud geworden is, gefmeed wordt, zynde dit de laatfle bearbeiding, welke 'er aangedaan wordt. (*) Kc- (*) De Tir werkers maaken in verfcheidene opzigten eene gemeenfehap uit, onderfcheiden van de overige inwooneren van Cornwall Daar is een amp enaar ovev hen aangefteld , die lord Warden genoemd werdt, en verpligt is om ovet minne zaaken te vonnisten , zo? nog-  GRooT-BniTiEN Ierl. Nat. Zei,dz. 145* Koper wordt nergens ryker, of in grooter rerfcheidenheid van ertfen , gevonden, dan in nogtans dat zy zich op de Kroon moogen beroepen. De lord Warden fielt eenen onder-opziener aan , om iedere maand alle gefehillen over taet-Tin te beflisfen; en deeze fielt vier fledehouders aan . ieder voor een byzoiider diftrikt, welke alle drie wecken raadsvergaderingen houden , beftaande uit zes gezwoorenen , die over alle voorkomende zaaken vonnisten, behoudende egter elk het regt om zich van hun op den onder-opziener, van denzelvèn op den lord Warden, en eindelyk op de Kroon te moogen beroepen. Zy hebben ook hun parlement, beftaande uit vier-en-twintig der voornaamfte Tin werkers , uit de lieden Launceflon , Lestwithiel, Truro en Helfton, wordende uit iedere ftad zes gekoozen. Deeze vier-en-twintig luiden worden Tinregters genoemd , en verkiezen hunnen eigen fpreeker, die door den lord Warden word goedgekeurd. Al wat door dat ligchaam, met betrekkinge tot de Tinzaaken, wordt uitgebragt, heeft, wanneer de Kroon 'er vervolgens in bewilligt, zo veel kragts, als ot'het van de wetgeevende magt waare voortgekomen. De Tinwerkers hebben eenige heilige dagen, welke aan hun in het byzonder eigen zyn, voornaamelyk den Donderdag, die in de week voor Kerstyd komt, wel" ken zy Witten Donderdag noemen , ter gedagtenisfe van het zwarte Tin, het welk op dien dag eerst in VI. DEEX.. K , ^e-  146 Tafereel van Natuur en Konst. in Cornwall , fchoon de mynen niet langer dan zestig jaaren thet merklyk voordeel zyn be- deeze landftreeke, door fmeUinge , in wit Tin veranderd is; want oudstyds was het gebruiklyk de Tin-erts ongefmoken te vervoeren. De Tinwerkert vieren ook den vyfden van Maart, ter eere van ft. Piran, een heilig, die men zegt dat aan hunne voorouderen eenige zeer gewigtige ontdekkingen , betrekkclyk tot de bearbeiding van het Tin , gegeeven heeft. Uit de hiftorie blykt niet wanneer men eerst een begin gemaakt hebbe met de Tinmynen in Cornwall te bearbeiden. Men zegt dat de Pheniciërs, reeds lang voor de Christclyke jaartelling, op dit land in Tin gehandeld hebben ; en de oude Britten, zo niet de Romeinen , vonden reeds hun voordeel in deeze mynen; maar het fchynt dat zy door de Saxen eer verwaarloosd dan verbeterd geworden zyn. Na de verovering der Noormannen hebben de graaven van Cornwall uit de Tinmynen gnote voordeden getrokken , en vooral Richard, broeder van koning Heurik den derden. De Tinwerkers werden in het vervolg onder zodanige fchikkingen gebragt als anderen meest konden aanmoedigen om ztoh bv hun genootfehap te voegen. Edmund, broeder van graaf Richard , verleende hun verfcheidene vryheden , en bekragtigde ook de Tinwetten met zyn eigen zegel, leggende zekere tol op het Tin, die aan de  Groot-Brit. en Iere. Nat. Zeldz. 147 bearbeid geworden. De meeste erts beeft de kleur van geel Koper; maar daar is ook eene groene , blaauwe , zwarte , gryze en roode erts; de groene, blaauwe en zwarte verfchaft maar weinig metaals ; de gryze bevat meer metaals dan de geele , en de roode meer dan de gryze. Daarenboven zyn 'er, in byna alle aanmerkelyke mynen, kleine hoeveelheden van fmeedbaar Koper, het welk de mynwerkers om deszelfs zuiverheid maagdelyke erts noemen. Dit wordt met verfcheidene zelfftandigheden vermengd: fomtyds met gemeen kristal , fomtyds met eene zandagtige klei, en fomtyds met roest van yzer; deszelfs figuur is ook verfcheiden; fomtyds vindt men het in dunne plaaten, die de gedaante van bladen hebben ; fomtyds in klompen ; niet zelden getakt en in draaden gevlogten ; nu: en dan in ftof, weinig minder in luister dan ftofgoud ; dikwyls in eenen hoop van filmende graaven van _ Cornwall moest betaald worden. Koning Eduard de derde , bevestigde en vermeerderde hunne voorregten , en maakte Cornwall , ten gevalle van zynen zoon, Eduard, den zwarten prins, tot een hertogdom. K 2  148 Tafereel van Natuur en Konst. mengevoegde korreltjes, en ook we! in groote brokken, die verfcheide ponden weegen. De jaarlykfche infcomften, -welke in Cornwall van het Koper getrokken worden, zyn thans genoegzaam gelyk aan de voordeelen, die het Tin opbrengt, en ten opzigte van beiden kunnen nog merkelyke verbeteringen plaats hebben. Het water, waarin de Koper-erts gewasfchen wordt , heeft men onlangs ontdekt blaauwe vitriool van de beste foort te maaken; en het water, het welk uit den grond der mynen komt, en nu wegloopt, is zo fterk met Koper bezwangerd, dat het, indien het in daartoe gefchikte bakken gevangen werd, eene groote meenigte van fmeedbaar Koper zoude uitleveren, zonder dat men eenige andere kosten behoefde te maaken , dan tot het" koopen van eene kleine hoeveelheid van onbruikbaar oud yzer; want oud yzer in dit water gedompeld zynde zal, in den tyd van veertien dagen, veel meer dan zyne eigene zwaarte van het geen men Koperflyk noemt, uitleveren, waaruit men eene groote menigte van zuiver Koper krygen kan. Eene  Groot. Brit. en Ierl. Nat. Zeldz. 149 Eene ton Yzers, in het water van eeneKopermyn in Ierland geworpen zynde, verfchafte, in een jaar tyds, negentien-honderd ponden Koperflyk daarenboven ; en iedere ton flyks verfcbafte zestien-honderd ponden zuiver Koper; zodat in dit geval de hoeveelheid van Koper, die uit het water gehaald werd, veel grooter was dan de hoeveelheid van Yzer die men 'er in wierp. Dikwyls heeft men , in de Kopermynen van Cornwall , Zilver gevonden ; en in de Tinertfe heeft men fomtyds eene kleine hoeveelheid Gouds ontdekt. Cornwall verfchaft ook Yzer en Lood. In Cornwall heeft men overvloed van Grahaaten van verfcheidene kleuren, en verfehillende graaden van vastheid. Hier zyn eenige groeven van marmer, en een fteen, die de verwarmende fteen genoemd wordt , en eens heet gemaakt zynde, agt of tien uuren agtereen heet zal blyven; men zegt dat dezelve dient om verfcheidene pynen te verzagten, en vooral die, welke ontftaat uit inwendige ambeijen. In een Kopermyn by Redruth, eene ftad niet ver van ft. Ives baai, aan de K 3 noord-  ijo Tafereel van Natuur en Konst. noord-kust, heeft men ook den Zwemfteen ge\onden; dezelve heiraat uit regtlynige 'laagen, zo dun als papier, die eikanderen in alle ftreeken kruisfen, en tusfchen beide ongelyke holligheden laaten ; welk maakfel den fteen zulk eene ligtheid geeft dat hy op het Water dryft. Men heeft hier verfcheidene foortcn van de Asbestos of Amianth gevonden, eenen fteen zo vezelagtig dat men 'er linnen van gemaakt heeft, het welk in het vuur niet verbrandde; maar de konst om onverbrandbaar linnen van deezen fteen te maaken is thans geheel ver. looren. In de Tinmynen van dit graaffehap heeft men verfcheidene foorten van edele Gelteenten ontdekt, maar zo klein dat"men derzelver hoedanigheden , zonder behulp van een microscoop , niet behoorlyk kon onderzoeken ; inzonderheid heeft men 'er Topaazen gevonden, die zeer hoog gckleuid waren, Robynen, zo rood als een karbonkel; ook Hyacinthen en Amethisten. Daar is mede een , gmote verfcheuienheid van gefïguurde eenvoudige Kristallen. Een ander voortbrengfel van  Groot-Brit enIerl.Nat.Zeldz. 151 van dit land is Half-metaa!, waarvan men eene groote verfcheidenheid heeft, als Joodenlym, Antimonie, Kalamyn-fteen, en meer andere foorten. In Devonfhire zyn Lood- Tin-en Zilvermynen. Schoon het waar is dat men hier federd de laatfte jaaren zeer weinig Tin heeft opgegraaven , is het tevens waar dat, onder de regeering van koning Jan, toen de Tinmunt voor het graaffehap Cornwall voor 66 1. 18 s. 4 gr. in het jaar verpagt werd', die voor Devonfhire 100 ponden opbragt; en fchoon de Zilvermynen thans in het geheel niet in aanmerkinge genomen worden , verfchaften zy egter, in den jaare 1293 , niet minder dan 370 ponden fyn zilver. In her volgend jaar bragten zy 521 ponden op, en nog een jaar laater 700 ponden. Men heeft in Devonfhire ook aderen van Zeillteen gevonden. Schoon men in verfcheidene andere landen Lood vindt, is egter dat metaal in dit land in den grootften overvloed; maar onder alle de Loodmynen zyn die van Derbyfhire en Somerfetfhire de merkwaardigften. In Somerfetfhire is eene ry bergen, de Mendippe-heuK 4 veis  152 Tafereel van Natuur en Konst. veis genaamd, die eene groote plek gronds beilaan,en de berugtrte in Engeland zyn, niet flegts door hunne Lood- maar ook door hunne Koolmynen; doch het Lood is daar zo zagt, rekbaar en fmeltbaar niet als in Derbyfbire,' en by gevolg zo gefchikt niet om op daken gelegd te worden, om dat het, gefmolten zynde, klontert; het wordt derhalven doorgaans buiten 's lands vervoerd, of tot kogels gegooten. Men heeft bevonden dat de aderen van fommige Loodmynen op deeze heuvelen doorloopen tot aan de wortels van boomen , die desniettegenftaande zo wel tierden als andere boomen. De erts loopt in fommige plaatfen in eenen ader, en in andere wordt zy verfpreid , en tusfchen rotfen in liggende gevonden. De eene erts is harder dan de andere. De zuiverde en zwaarfte is de beste , en zes-en-dertig honderd ponden van die ertfe verfchafTen een ton Loods. Wanneer de mynwerkers zekere hoeveelheid van deeze ertfe1 verzameld hebben, flaan zy dezelve klein, fpoelen ze af in eenen loopenden ftroom, cn ziften ze in yzeren zeeven. Tot het fmelten van het Lood wordt een kagehel, van klei of  Groot-Brit. enIerl. Nat. Zeldz. 153 of vuurfteen gemaakt , en vyf voeten hoog zynde, zo op houten paaien gezet, dat hy, even als een windmolen, rondgedraaid kan worden, op dat men altyd middel hebbc om den rook van de werklieden af te wenden. De kagchel wordt met kooien en jong eikenhout geltookt, en het vuur, door middel van eenen blaasbalg, die met den voet bewerkt wordt , brandende gehouden ; wanneer het vuur heet genoeg is, wordt de Lood-crts 'etin geworpen, die, gefmolten zynde, in eenen kuil zinkt, welke aan de zyden van den kagchel gemaakt is, waaruit zy met eenen yzercn lepel gefchept, en in vormen gegootcn wordt. Men merkt aan dat de rook van het Lood doorgaans ongemakken , welke voor hun , die zich met deszelfs fmeltinge bezighouden, vccltyds doodelyk zyn , veroorzaakt. De houders van rundvee, het welk naby dcplaatfen, daar dc Loot-erts wordt afgefpoeld, tc weide gaat , ftellen luiden te werk om de runderen buiten bereik van dien rook te houden; en men zegt dat honden, katten, vogels, noch andere dieren lang kunnen leeven, K 5  154 Tafereel van Natuur en Konst. in de nabuurfchap der plaatfen daar het Lood gefmolten wordt. De mynwerkers , die op eenigen afftand van deeze mynen woonen , laaten hunnen erts cn werktuigen den gantfehen nagt op de heuvelen liggen, of in de opene lugt, of in eene hut , zonder de minfte vreeze dat zy geftolen zullen worden. Wanneer eenig mynwerker van eene dergelyke dieverye overtuigd is, dan wordt hy verweezen tot eene ftraf , die heuvelbrand genoemd en op de volgende wyze uitgevoerd word. De misdaadige wordt, met handen en voeten los, in eene dier kleine hutten, welke ter bewaaringe van ertfen en werktuigen zyn opgerigt, opgefloten ; vervolgens wordt de hut met droog hout omzet en in brand geftoken, wordende den man vryheid gelaaten om, indien hykan, te ontvlugten, door zyne gevangenis open te breeken en door het vuur te vliegen; terwyl hy, deeze ohtvlugtïng gelukkende, naderhand nooit in de mynen der Mendippe-heuvelen mag arbeiden. In de Koolmynen op deeze heuvelen zyn dikwyls vuurdampen, welke veelen den dood veroorzaakt hebben, terwyl anderen door dezelven  Groot Brit. en Ierl. Nat. Zeldz. 155 ven gebrand cn verminkt geworden zyn. Somtyds heeft men ze aan den mond der werken doen opvliegen, en dooreen lierk geblaas tragten tebrecken *. Te Collerton, ten noord-oosten van * De heer Jesfop onderfcheidt vier foorten van dampen in de mynen. De eerfte en gemecnfïe is' die , wel.ker aannadcring dc werklieden kunnen gewaarworden, door de rondheid , welke zy zien dat de vlam der kaarfe krygt, en de zigtbaare verminderinge , die dezelve van tyd tot tyd ondergaat, tot dat zy geheel uitgaat, als mede door het gevoel van de moeijelykheid der ademhaalinge. Zulken, die niet in zwym vallen, lyden door deeze foort van damp zelden eenig merkelyk nadeel; maar zy, die bezwymen, zyn, fchoon zy wel niet geheel verflikken', wanneer zy eerst weder tot zichzelven komen, onderhevig aan zeer geweldige ftuiptrekkingen. De gemeene wyze om zodaanigen te heiftellen is, dr.t men hen voorover op den grond legge, met hunnen mond op een gat, het welk tot dat einde gegraavcn is. Wanneer dit niet helpt , vullen de mynwerkers hen op met goed oud bier, cn indien zy ook door dit middel niets vorderen, dan oordcelen zy den ftaat der lydcren hoopcloos. De tweede foort is een Erwten-bloern-damp, zo genaamd , ter oorzaake van deszelfs reuk Deezen ziet men nooit dan in den zomereyd, en men heeft dien nooit doodclyk bevonden. De mynwerkers , op de Piek van Derby, meenen dat deeze damp voortkomt uit  156 Tafereel van Natuur en Konst. van Ashby de la Zouch , in Leieesterfhire, zyn eenige Koolmynen, die onder de regeering uit de meenigte van roode klaverbloemen, die door hun honigzuigers genoemd worden, en daaromtrent in groote menigte groeijen. De derde foort is de befmettclykfte , en een zeer vreemd verfchynfel, indien het geen men wegens dien damp vertelt, de waarheid is. Dezelve is zeer zigtbaar, en zy, die hem gezien hebben, geeven 'er de volgende befchryving van. In het bovenfte gedeelte van eene myn , die uit de voornaamfte groeve voortkomt, ziet men een rond ding hangen , zo groot als een voetbal, bedekt met een vlies, hetwelk de grootte en "kleur heeft van een fpinnewebbe. Wanneer dat vlies by toeval breekt, vliegt de damp "er onmiddelyk uit, en doet allen, die 'er omtrent zyn, verflikken; daarom zyn de werkluiden gewoon om dit vlies, door middel van eenen ftok cn een lang touw, te brceken, terwyl zy op eenen afftand van hetzelve blyven ; vervolgens zuiveren zy de plaats met vuur, voor dat Zy weder in de myn gaan. Zy verbeelden zich dat de uitwaasfemingen van hunne ligchaamen en van da kaarfen, die in het bovenfte gedeelte van de myn, met een vlies overtrokken worden, bederven, en eindelyk befmcttelyk worden. De vierde, de blikfem- of vuurdamp genoemd, is een  Geoot..Brit.enIerl, Nat.Zeldz. 157 ring van Henrik den agtftcn , veele jaaren agtereen brandden, tot dat de fulfer en zwa- - velcen damp, welke door de kaarfen der werklieden aangeraakt zynde, terftond vuur vat, geevende eenen flag even als een (luk gefchut, en baarende alle dc uitwerkfels van den bliklem , of van in brand gedoken buskruid. Somtyds vind men dien damp in Loodmynen, maar allermeest in Kooleh-pmtetl, De vuurdamp in mynen toont ontegenzeggelyk da£ de natuur in fommige gevallen brandbaare lugt verfchaft ; men heeft door proeven bevonden dat de konst het zelfde doen kan , en dat waarfehynlyk door de zeilde beuinfclen als de natuur. Ridder James I.owther bewaarde de lugt, welke hy uit fommige dampen in blaazen verzameld had, zo wel, dat zy, te London gebragt zynde, door de vlam van eene kaarfe in brand vloog, toen zy, door middel van een tabakspyp, uit de blaazen gelaaten werd. Het is allen, die zich ooit met het neemen van ftoffcheikundige proeven hebben bezig gehouden, volkomen bekend,dat de meeste metaalen eene groote meenigte fulferagtige dampen uitfchieten, geduurende de gisting , welke zy ondergaan in den tyd, waarin zy in hunne byzondere fcheivogten ontbonden wordt. Wanneer deeze damp in blaazen verzameld wordt, even als de natuurlyfce lugt van ridder James Lowther, heeft men bevonden dat dezelve , in eenen kleinen droom uit dc blaazen gelaaten zyn-  ij8 Tafereel van Natuur en Konst. velagtige ftof, die de vlam voedde, was uitgeput. Te Fennam, byNewcastle, in Nort- hum- zynde, in brand vliegt, en al de verfchynfels vertoont, die men in de natuurlyke lugt ontdekt. Philosopii. Transact. De Natuurkundigen geeven ons zeer verbaazende berigten wegens de uitwerkfels van dampen, waarvan wy het niet vreemd met den aart van ons werk agten eenige weinige voorbeelden by te brengen. In de Historie van de Academie der Weetenfchappen voor het jaar 1710, vinden wy verhaald, dat de zoon van eenen bakker, te Chartres woonagtig, na dat de vader zelf verfcheidene zakken met asch in eenen diepen kelder gebragt had, voortging met zakken naar beneden te draagen, en dat zyne kaars, toen hy midden op de trappen was, uitging. Die op nieuw omftoken hebbende, was hy naauwlyks in de kelder gekomen, of men hoorde hem eenige weinige oogenblikken om hulp fchreeuwen, waarna het geluid fchielyk ophield. Zyn broeder , een gaauwe knaap , liep hem onmiddelyk zoeken . gaf een enkele (chreeuw, en werd vervolgens niet meer gehoord. De vrouw van den huize vloog naar beneden, en werd gevolgd door eene meid, met welken beiden het eveneens afliep. Zulk een toeval wekte fchrik in de gantfche buurt , en geen mensen was verder zo ftout van naar den kelder te durven gaan ; een onverfaagde knaap egter , vastftellende dat deeze  Groot-Brit. en Ierl. Nat. Zelez. 159 humberland, hebben eenige Koolmynen, verfcheidene jaaren lang, gebrand. De vlammen zyn deeze vier luiden niet dood waren , waagde het om ter hunner hulpe toe te fchieten , doch men hoorde hem ook fcbreeuwen , zonder dat hy te rug kwam. Hierop voorzag een ander man zich van eenen langen haak, en trok, zonder naar beneden te gaan, de meid naar boven, die, eenige lugt ingeademd hebbende, eene zugt loosde cn ftierf. Des anderen daags vond men iemand, die alle de ligchaamen met eenen haak wilde ophaalen, mids dat men hem , op een houten paard, door middel van een touw nederliet, cn weder ophaalde , wanneer hy daartoe flegts het minde teeken gaf; welhaast begon hy te (chreeiuven; maar het touw breekende, viel hy in den kelder, en werd 'er onmiddelyk na zynen val dood weder uitgehaald. Hem openende vond men zyn harsfenvlies zeer gezwollen, zyne longen met zwarte vlakken bezet, zyne verdere ingewanden zeer uitgezet , merkel yk ontdoken , en zo rood als bloed, en (het geen nog allerongemeensc was; de fpieren van zyne armen , beenen en dyen gefpleeten , en vaneen gefcheiden. De Overheid nam eindelyk kennis van dit geval , en pleegde raad mei geneeskundigen , die v.-.u gevoelen waren dat de aschte brandend heet, en tnet wel uiigebluscht geweest was, waarvan (dewyl alle de kelders in Chartfes vol falpeter zyn) het gevolg niet anders zyn kon dan dat de ongewoone hotte eeuen kwaadaartigen damp deed ontdaan-, die  i6o Tafereel van Natuur en Kgnst.- zyn by nagt zeer zigtbaar, en by dag kan men ze nafpooren , door middel van den fulfer, die op den grond gevonden wordt. Op die al het onheil veroorzaakt had; dat men flegts eene goede meenigte waters in den kelder moest gieten om het vuur te dooven , en den damp kragteloos te maaken. Dit gedaan zynde liet men eenen hond, en eene brandende kaars neder, zonder dat men aan een van beiden eenig letfel befpeurde, een genoegzaam bewys dat 'er geen gevaar meer te vrcezen was. Dr. Connor verhaalt in zyne Disf. Med. Phyf. dat, wanneer eenige luiden, in eerten kelder te Parys, met graaven bezig waren naar eenen fchit, die men zich verbeeldde dat onder den grond verborgen was , de meid naar beneden ging om haaren meester te roepen, en hen allen dood vond, maar in eene werkende houding en zigibaarlyk in die geftalte, waarin zv hunnen arbeid verrigtten; den eenen bezig met graaven, en een' ander' met de aarde weg te fchoppen; de vrouw van eenen der arbeideren zat op eenen hoop aarde, en een kleine jonge zat op den kant van een put zyn gevoeg te doen. Allen vertoonden zy zich dus in hunne natuurlyke gedaante en werkingen, met opene oogen, maar zo flyf en koud als fteenen beelden. De heer Cook verhaalt in de Philof. Tranfact. dat een boer op het eiland Wight, in den jaare 1733, eenige  Groot-Brit. en Ierl Nat.Zeedz. iöt Op de Mendippe-heuvelcn zyn mynen van Koper en Oker; en de Kalamyn-fteen, welke, nige arbeiders te werk Helde om eene put te graaven, en dat zy omtrent agttien voeten beneeden de oppervlakte door een mineraai-bed groeven, zonder eenig ongemak; dat zy ook in het geheel geen ongemak gevoelden in het voortzetten van hun werk, dan omtrent twaalf dagen daarna , wanneer zy tegen den avond door eene bedwelmende hette fmoorden , wel* ke, wanneer zy naar boven getrokken werden, dui* delyk befpeurd werd ontftaan te zyn tegenover het feeds gemelde mineraal-bed. Des anderen daags 's mor» gens liet een jongeling zich aan een touw neder, en werd, zoras als hy tegenover het bedde kwam, onbekwaam om zich op te houden , zodat hy op den grond viel en onmiddelyk ftierf. Een ander jongeling, de oorzaak van het agterblyven des eertten niet vermoedende, zette zich, om zynen vriend te hulp te komen, op eenen Hok, aan een touw vastgemaakt, en werd dus naar beneeden gelaaten , maar zoras als hy ter gemelde plaatfe kwam , merkte men dat hy het touw eenen geweldigen ruk gaf, van den Hok afviel, en het leeven liet. Een derde man, in eene groote mande vastgebonden , werd voorzigtiger naar benee- _ den gelaaten , en toen hy by het zelfde bed kwam, meende hy van benaauwdheid te Hikken, en begon te fchreeuwen. Terftond werd hy weder naar boven getrokken, maar bleef in de ruime lugt, byna eene hal* "VI. DEEü, L  ió2 Tafereel van Natuur en Konst* ke, onder rood koper gefmoltcn zynde, hetzelve in geel koper doet veranderen, wordt hier in grooter meenigte dan in andere deelen van Engeland opgcgraaven. Dc fchoone delffiof, Bristolfche fteen genoemd, wordt in grooten overvloed gevonden, aan den oever van de Avon, naby de ftad Bristol, in Somerfetfhire beide en GIo- ces- V.e uur lan.g, bleek, hvgende en fbraakeloos. Na verloop van drie urnen tyds werden de doode ligchaamen boven den grond gebragt, doch zy gaven eenen allerlastigdcn dank van zich. Des anderen daags liet men eene kat neder, die, ter zelfde plaatfe, daar de meufchen gedikt waren, gekomen zynde, ftuiprrekkingcn kreeg, doch fchielyk opgehaald werd, cn ras herdcl4e. De put werd agt maanden open gelaaten, in hoppe dat de damp 'er uit zoude trekken; maar dezelve, werd erger , ryzende zelfs tot aan den top , daar hy zich, wanneer de lugt vogtig was, als een dunne mist vertoonde , en in eene drooge lugt als een warme waasrem kon gezien worden, verfpreidende al tyd rondom zich eenen fulferagtigen dank, welke de menfehen duizelig en kortademig maakte, en hen aan het braaken hielp; zodat de put, als met degts nutteloos, maar zelfs fchadeljk zynde , eindelyk gedemnt werd.  Öroót-Brït, ënIerl Nat. Zeldz. 163 cesterfhire. Bristolfche fteenen waren, voordat het mengfel.het welk men Franschplakfel noemt, was uitgevonden, in zeer hooge achting om hunnen luister, welke dien van eenen diamant zeer naby kwam, en wel nader dan men toen iets kende. Dergelyke Steenen worden ook te Dunftaburgh Caftle , by Alnewick in Nortbumberland, en in eenige andere deelen van Engeland cn Schotland, gevonden. Te Bifhop's Chew , of Chew Magna , by Wrinton in Somctfetfhire, Avordt een roode' klomp opgegraaven , die door het landvoik üood-aarde genoemd, en door gantsch Engeland verzonden wordt, om tot het teekenen van fchaapen en andere einden te dienen. Men zegt dat zy door de apothekers voor eene foort van geneeskragtige aarde, die uit Armenië komt, en onder den naam van Bolus Armeniacus bekend is, verkogt wordt. Te Alderly, by Wotton onder Edge, in het graaffehap Glocester , zyn eenige heuvels , waarop men eene groote meenigte Steenen vindt, die de gedaante hebben van oester of mosfel-fchulpen. Wegens deeze Steenen zyn verfcheidene gistingen gemaakt geworden; fommigen zyn van meeninge dat zy alleenlyk h 2 vóöF  164 Tafereel van Natuur en Konst. voor eene fpeling der natuure te houden zyn; en anderen, dat zy wcczenlyk Schulpen van visfehen zyn, die hier, ten tydc van den algemeenen zondvloed, door de zee zyn opgeworpen. Te Durlley, in dit graaffehap, is eene rots van eene ongelooftyke duurzaamheid, welker fieen egter, die door het volk Blaasfleen genoemd wordt , gemaklyk is door te zaagen of uit te houwen. Ten bewyze van -de duurzaamheid deezer rotfe,zegt men dat de muuren van het kasteel Berkeley, niet ver van deeze plaatfe, van fteen, uit dezelve genomen , gebouwd zyn, en dat zy, niettegenftaande byna 700 jaaren oud , zeer weinig vervallen zyn. In Glócesterfhire zyn veele ryke Yzermynen, en onder alle de Yzerwerken in Engeland zyn die in het bosch van Dean, in dit graaffehap, in de hoogde agtinge. Men vindt 'er de erts in grooten overvloed, fchoon dezelve in kleur, zwaarte en deugd merkelyk verfchille. De beste is blaauwagtig, wigtig, en vol kleine korreltjes, die als zilver glinfteren. Deeze verfchaft de grootfte hoeveelheid  Groot-Biut. en Iere. Nat. Zeldz. 165 heid van Yzer; maar wanneer zy op zichzelve gefmolten wordt, dan is her Metaal zeer broos, en gantsch niet gefchikt voor het gemeen gebruik. Om zulks te verhelpen mengt men ze met eene zekere hoeveelheid van asfche, die van de ertfe, nadat men het Metaal 'er heeft uitgehaald, overfchiet; door dit middel krygt het Yzer zulk eene uitmuntende getemperdheid, dat het geiyk wordt aan het beste Yzer, het weik men uit andere landen in Engeland overbrengt. Nadat de erts is opgegraaven, is het eerfte werk dat men dezelve tot (lof brande in ovens , die vry veel overeenkomst hebben met onze gemeene kalkovens. Deeze ovens worden tot boven toe gevuld met kooien en ertfe, wordende 'er beurteling eene laag van ieder gelegd. Vervolgens (leekt men het vuur van onderen aan brand, en laat het branden, totdat de kooien verteerd zyn; daarna worden de ovens van verfche ertfe en kooien voorzien. Dit vuur dient egter geenszins om het Metaal te doen fmelten , maar alleenlyk om de erts van fchuimagtige deelen te zuiveren , en haar fmeedbaar te maaken ; dus heeft men hier het zelfde uitwerkfel, het welk men in andere landen krygt, door de erts te kloppen en L 3 af  166 Tafereel van Natuur en Konst, af te fpoelen. Na deeze werking wordt zy naar andere ovens gebragt, die van tigcbelfteen gemaakt, omtrent dertig voeten hoog, en in gedaante vry overeenkom/lig zyn met een ei, zynde zy omtrent tien voeten wyd in het midden, maar aan den top en van onderen veel naamver. Agter iedere van deeze .ovens zyn twee zwaare blaasbalgen vastgemaakt , welke met de punten in een klein gat, het welk digt aan den bodem gemaakt is, by eikanderen komen. Deeze blaasbalgen worden doormiddel van een groot rad, dat door het water wordt omgevoerd , gaande gehouden, en zyn zo gemaakt dat zy by beurten wind geeven, wordende de eene toegedrukt, terwyl de andere open gaat. De oven ivordt gevuld met ertfe en asfche, gemengd met zekere hoeveelheid fteenkoolen; wanneer dit mengfel aan brand geftoken is, dan loopen de ftofTen famen tot eene harde korst; het Metaal fmelt, en druipt m bekkens, die pnder aan de ovens geplaatst zyn, daar een gat is , waaruit de arbeiders , wanneer zy hiertoe de gelegenheid gunftig zien, het Metaal haaien. Voor den mond Van iedere oven ligt een groot bed van zand , Avnarin groeven yan allcrleie gedaante gemaakt worden, om  Groot Brit. en Ierl. Nat. Zfldz. 167 'er het Metaal, wanneer de bekkens vol zyn, in te doen ; hetzelve is nu door de kragt van het vuur zo vloeibaar geworden, dat het niet Jl -gts voortfchiet, maar ook eenen tyd lang aan de kook blyl't Op zulk eene wyze bed'ent men zich verfcheidene maanden agtereen van deeze ovens, laatende het vuur by nagt zo min als by dag verflaauwen, maar 'er fteeds nieuwen voorraad van ertfe en brandftoffe.die in deeze werken altyd uit fteenkooJén beftaat, in werpende. Vanhier worden de blokken Yzers, gelyk men ze noemt, naar de fmitfen gebragt, om daar tot ftaaven gemaakt te worden. Yzer beftaat uit aarde , zout en fulfcr , welke kwaalyk ondereen gemengd, en niet wel gefchikt zyn , zodat dit Metaal ongemeen ligt aan het roesten raakt; het is bet hardfte en droogde van alle Metaalen , en moeijelyker te fmelten dan eenig ander; het kan zagt gemaakt woiden, door het in het vuur te heeten, te fmeeden, en vervolgens koud te laaten worden; men maakt het hard door het, wanneer het gloeijend is, in koud water te fteeken. h 4  168 Tafereel van Natuur en Konst. In Glocesterfbire zyn ook verfcheidene Kooimynen, en te Taynton , een klein vlek by Newent, een markt-dorp in dit graaffehap, heeft men in den jaare 1700 eene Goudmyn ontdekt, uit welker ertfe men eenig Goud haalde; men zette egter dit werk niet voort, omdat men meer onkosten maaken moest, dan het Goud vergoeden kon. Aan het firand onder Beacon-hill, by Har. wich in Esfex, wordt de Steen gevonden, waarvan ons gemeene Koperrood gemaakt wordt, en dien het volk om deeze reden Ko. pe-rood-fteen noemt. Om van deeze Steenen Koperrood te maaken , mengt men ze met aarde en legt ze boven den grond , waar zy door regen en daauw fmelten. Deeze gefmoltenc ftof leidt men door daartoe gefchikte buizen in groote loode bakken, waaruit zy weder in eene Iooden ketel gebragt, en (na eenigen tyd gekookt te hebben) in koelvaten af. gefchept woidt.in welken zy tot kristal ftolt. Te Afpley Guife, een vlek by Woburn, in JJedfordfhire , zegt men dat eene foort van verfteenende Aarde is. Ten bewyze der waarheid van dit berigt, toonde men te Woburn eene  Groot-Brit en Ierl. Nat. Zeedz. iöp eene ladder, welke, na eenigen tyd in deeze Aarde begraaven geweest te zyn, verfteend werd opgedolven. Onder de oppervlakte van den grond in verfcheidene deelen van StafTordfbire, vindt men geele en roode Oker, Tabakspyp-aarde, Pottebakkers-aarde, Volders-aarde, en eene foort van (teenagtige Aarde, die, wanneer zy in liet vuur komt, blaauw wordt, cn waarvan men meent dat de Romeinen hunne lykbusfen gemaakt hebben. In deeze landftreeke vindt men ook Steenen en Mineraalen van verfcheidene foorten , als Vuurfteenen , die voor yzeren kagchels en ovens gebruikt worden, Steenkalk, en Yzerfteen of Erts, waarvan de beste foort te Ruthall, by Walfhall, een markt-dorp , gevonden wordt. Deeze Erts is het, uit welke men het beste Yzer haalt. Sommigen van deeze Yzerfteenen zyn zo groot als de bol van een mans hoed , en fommigen zyn hol van binnen , bevattende omtrent een pint fcherpe koude vogt , die men zegt dat zeer aangenaam is, en waarvan de werklieden veel houden. Men graaft ook uit Eelon-hill, by Leek, Koperfleen of Erts op, en in andere plaatfen vindt men LoodL 5 erts,  t7o Tafereel van Natuur en Konst. errs. Men ontdekt 'er ook Bloedftcen, Albast, verfcheidene foorten van Marmer, MoJenfteenen en Slypfteenen van verfehillende kleuren. Te Wrotefley, ten noord-westen van Wolverhampton, heeft men fteenen gevonden van eene verbaazende grootte, waarvan men zegt dat een, nadat 'er tien wagens vol waren afgehouwen, nog door dertig jok-osfen moest voortgetrokken worden. Behalven eene meenigte van Turf- en Veenaarde, vindt men te Henley Green, by Newèaftle under Line, in dit graaffehap eene foort van Kooien , die Paauwcn-koolen genoemd -worden, omdat zy door de verfebeidenheid der kleuren, welke zy van zich geeven, eenige overeenkomst hebben met Paauwenftaarien. Maar onder alle de plaatfen in Groot-Britanje, die kooien uitleveren zyn Durham en Northumberland zekerlyk de merkwaardigften. . Zy hebben overvloed van onuitputbaare mynen, waarin men kooien vindt, die New castlefche genoemd worden, naaï Newcastle, zyn-  Groot-Brit. enIerl. Nat.Zeldz. 171 zynde de haven, waar de meesten afgefcheept worden; ook draagen zy den naam van zee. kooien, omdat men ze ter zee naar alle havens van Groot-Britanje , zo wel als naar Vrankryk, Vlaanderen, en andere landen vervoert. De handel in kooien is zo groot dat 'er te London alleen jaarlyks omtrent 700000 chaldrons vertierd worden. Men heeft hier ook veele Yzer- en Loodmynen. Te Shropfhire vindt men overvloed van Koper-, Yzer- en Looddeen; ook zyn 'er onuitputbaare Koolputten. Tusfchen de oppervlakte van de meeste Koolgronden cn de Kooien, ligt een bed van eene zwarte, harde, maar zeer poreuze ftoffen , welke (in daartoe gefchikte molens) tot ftof gemaalen, en in koperen ketels in water gekookt zynde , het aardagtig gedeelte, het welk naar den grond zinkt, aflegt, en zekere zwavelagtige ftof op het water doet komen , die door uitwaasfeminge tot de dikte van. pik gebragt Wordt. Men verkrygt ook , door overhaalinge , uit het zelfde bed eene olie, die met de zwavelagtige (toffe gemengd zynde, dezelve tot eene foort van teer maakt. Beide deeze doften gebruikt men tot het breeuwen van fcheepen, waar-  Ï72 Tafereel van Natuur enKonst. waartoe zy beter zyn dan pik of teer, omdat zy nooit barllen ; daarenboven worden zy van grooten dienst geoordeeld, ter voorkominge van wormen. By Banbury, in Oxfordfhire, wordt de delfftof, die doorgaans Pyrites aurem, of gouden Vuurfteen genoemd wordt, in meenigte op. gegraaven; en by Deddingtnn, in bet zelfde graaffehap, vond men ook zilveren Vuurfleenen, nevens een bed van Belemnites , doorgaans Donderfleenen genaamd, en eene aanmerkelyke hoeveelheid van zilver-kleurde Marcafieten. In een deel van Susfex vindt men het mineraal, het welk onder den naam van Talk bekend is; cn in het oostelyk gedeelte van het graaffehap aan de grenzen van Kent, wordt eene groote meenigte Yzer-ertfe opgegraaven; fchoon men zegt dat het hier gevonden Yzer broos is, heeft men het egter gebruikt om 'er gefchut van te gieten. In twee plaatfen van Lanerkfhire, Crawford Moor en Fryar Moor genaamd, heeft men, na zwaare regens , eene groote meenigte goud-  Groot-Brit. en Ierl. Nat. Zeldz. 173 goudftoffe gevonden ; ja zelfs verhaalt men dat eenige plaatfen , in dit graaffehap, verfcheidene ponden baar gouds hebben uitgeleverd. Onlangs, zegt men, dat 'er een (luk, byna eene once weegende, is gevonden geworden. Uit een handfehrift, het welk onder de regeering van Jacobus den zesden van Schotland , door zekeren Achinfon , esfajeur van de munt te Edinburg , gefchreeven is, en daar nog in de boekerye bewaard wordt, blykt dat eenige werkluiden, te Leadhills, twee voeten beneden de oppervlakte, twee (lukken gouds vonden, waarvan het eene zes, en het andere vyf oneen zwaar was. In dit graaffehap zegt men ook dat aderen van zuiver zilver zyn ontdekt geworden, welke, uit hoofde van derzelver breedte, loop en (land, indien men ze wei bewerkte, misfehien zo ryk als eenige aderen in de waereld zouden bevonden worden. Eene der grootfte Natuurlyke Zeldzaamheden in het ryk der DelfftorTen, is een groot gevaarte van hard, zwart marmer, het welk men aan den zeekant in het graaffehap Antrirri in Ierland, omtrent agt mylen van Coleram, vindt. Het is bekend onder den naam van  Ï74 Tafereel van Natuur en Konst. van de Reuzen-kasfye, omdat men genoegzaam algemeen van gedagten is dat het voor een konstwerk van Reuzen moet gehouden worden. Doch onzes oordeels is dit gevaarte door de natuur gevormd, en bcdaat uit eene groote meenigte van zwart marmer van die foort, welke by de Ouden Lapis Lydius genoemd wordt, Maande in zuilen, gelyk het marmer gemeenlyk doet. Hoe ver het in dc zee uitloopt is niet bekend, maar by laag water is het ten minden ter langte van 600 voeten zigtbaar , en van 120 tot 240 voeten breed. Elk, die de verbaazende ry zuilen, waaruit dit gevaarte bedaat, in aanmerkinge neemt , zal welhaast overtuigd zyn dat het door geene menfehen-handen heeft kunnen gevormd worden; want hy zal eene netheid in de figuuren, grooter dan men van menfehelyke konst verwagten kan, ontdekken. De langte der verfcheidene zuilen, en derzelver juiste famenvoeging, zodat 'er niet de minfle tusfehenruimte tusfchen de eene en de andere gevonden wordt, is ten hoogden te verwonderen. Sommigen der kolommen van dit gevaarte hebben agt, fommigen zeven,maar de meesten vyf zyden ; en wanneer men alles ten naauwften onderzoekt, wordt iedere' ko-  Groot Brit. en Ierl Nat. Zeldz. 175 kolom bevonden juist zo veele zyden te hebben ,■ als de plaats, waarin zy ftaat eischt om de ledige ruimte te vullen. De driehoekige en vierkante kolommen zyn minder in getal dan de overigen; zy Haan meest in het midden, en kunnen niet wel anders dan door zeer naauwziende oogen ontdekt worden. De regelmaatige figuur der fteenen, welke deeze- Kasfy uitmaaken , is niet verwonderenswaardiger dan derzei ver meenigte. Want behalven die verzameling, welke den naam van Reuzen-kasfye draagt, is 'er, op eenigen afftand, in andere plaatfen, een groot getal van pilaaren. De groote hoogte van deeze regtopftaande en aaneengevoegde kolommen, inzonderheid van de duijlte cn volmaaktlle, is verbaazend. Veertig voeten is zekerlyk eene zeer aanmerkelyke hoogte voor eene zuil, welke misfehien minder dan eenen voet middellyns heeft; deeze hoogte is egter ver van de waare te zyn ; want deeze vertoont zich boven den grond, en men kan niet zeggen wat onder denzelvèn begraaven is. Behalven de reeds gemelde nuttige Delfftoffen, die aan den Britfehen grond natuur!yk eigen zyn,zyn 'erandere van eene vreemde  176 Tafereel van Natuur en Konst. de foort, welke door aardbeevingen, zondvloeden of andere ongevvoone oorzaaken in dien grond gebragt zyn. Onder deezen tellen wy Boomen, Planten , Schulpen , Beenen , Tanden en andere deelen van zee- en landdieren , die in grooten overvloed in veele gedeelten der aarde te vinden zyn, nieuwsgierigheid gaande maaken, en ftof tot Veelvuldige befpiegelingen en nafpooringen verfchaffen. Aan weêrzyde van de rivier Kennet, by Newbury.in Berkfhire, is een bed van Veenaarde, het welk van een vierde gedeelte tot de helft van eene myl breed, cn veele mylen lang is. Veen is een mengfel van de takken, bladen en wortelen van boomen met gras, ftroo, planten en gewasfen , die, na lang in het water gelegen te hebben, tot eenen enkelen klomp gemaakt worden, zo zagt dat zy met eene fcherpe fpade kunnen doorgedoken worden. Zy is donker bruin , en men bedient 'er zich van tot brandftoffe. De diepte, waarop zy, ter deezer plaatfe, beneeden de oppervlakte der aarde gevonden wordt, is van een tot agt voeten. Men heeft eene meenigte van geheele boomen onregel- maa-  Groot-Grit. es Ierl. Nat. Zeldz. 177 maatiglyk in de waare veen-aarde vinden liggen , cn wel voornaamelyk eikenboomen , vlierboomen, wilgen cn dennen. Veeie paardenkoppen , en beenderen van verfcheidene foorten van dieren, hoornen van de antelope; koppen en tanden van beeren, en koppen van beevers zyn hier ook opgegraaven geworden. Niet veele jaaren geleeden werd in de veenput, in Speen-moor by Newburg, op eenen afftand van omtrent tien voeten van de rivier, gevonden eene lykbus van eene ligt bruine kleur, groot genoeg om byna een mengelen vogts te bevatten. Vier voeten van de plaats af, daar men de lykbus vond, regt tegenover dezelve, zag men eenen opgeworpen heuvel, die omtrent agt voeten hoog was; eii dewyl die heuvel uit veen en aarde beftond, is het onbetwistbaar dat de veen ouder was dan de lykbus. By Reading.in het zelfde graaffehap, vindt men een voortloopend bed, of eene laag vaii oesterfchulpen op eene groote diepte beneden de oppervlakte der aarde , en tusfchen dö veertig en vyftig mylen van de zee. Zy liggen ïn een bed van groenagtig zand, opeenehar^ de rotsagtige kalk, en worden dikwils doof VI. Deei,. M lui--  178 Tafereel van Natuur en Konst. luiden , die in de kalkputten werken, opgegraaven. De fchulpen zyn broos en kunnen gemaklyk van eikanderen gefcheiden worden. In de moerasfèn van Chefhire , waaruit bet volk turf of veen haalt tot brandftof, zynzeefchulpcn in grootcn overvloed, nevens takken van denneboomen , en verfcheidene andere vreemde zelfftandighccicn gevonden. De moerasfen waarin deeze zelfftandigheden gevonden worden,zyn dikwyls op de toppen van hooge bergen, en de gevoelens der geleerden wegensde oorzaaken, waardoor zy daar gekomen zyn, verfchillen merkelyk van eikanderen.Het algemeende gevoelen is dat zy daar zyn gebragtgeworden door eenen zondvloed , het welk men niet flegts befluit uit de plaatfen, waar men ze vindt, maar ook omdat men dikwyls zeven of agt groote boomen digter aan eikanderen ziet liggen , dan zy by mooglykheid konden gegroeid zyn ; en onder de boomen ontdekt men fchulpen en beenderen van visfehen. Men verhaalt dat, eenige jaaren geleeden , uit een van deeze moerasfen de kop van een rivier-paard werd opgehaald , het welk de heer Leigh , die eene natuurlyke hiftorie van dit graaffehap fchreef, zegt gezien te hebben  GaooT»B«lT. enIerl. Nat. Zeldz 179 ben. Men vindt 'er egter (lofton van veel laatcr tyd dan de algemeene zondvloed, gelyk geblceken is aan een' koperen ketel, eenen moIenlleen, en meer andere dingen, die(onmiddelyk nadat zy opgegraaven waren) aan den beere Leigh gegeeven werden.De denneboomen worden doorgaans door de boeren opgegraaven, en zyn zo vol terpentyn , dat zy in reepen gefrieeden , cn als kaarfen gebrand worden* Meer andere voorbeelden zoude men kunnen bybrengen van boomen, die meer dan honderd voeten diép onder den grond begraaven waren , rds mede van gantfche bedden van fchulpen van de zelfde of van verfehillende foortcn ; fomtyds heeft men verfteende visfehen gevonden ; de takken en bladeren van boomen, zeewier en meer andere doffen heeft men, ver van de zee af en op de toppen der bergen verfteend gezien , of in haare volkomene gedaante op deenen ingedrukt. In het midden van dee'ngroeven vindt men olifants tanden eii beenderen van dieren, die aan zuidelyke landen in het byzonder eigen zyn. Ook heeft men planten, die alleen in het oosten groeijen, in noordelyke en westelyke plaatfen onder den grond begraaven gevonden.- M 2 Dee--  l8ó Tafereel van Natuur ën Konst. Deeze buitenlandfcbe delfftoffen hebben aanleiding gegeeven tot veelerlcic befpiegelingen. Het aigemeenfte gevoelen wegens dezelven is dat zy op zulk eene wyze ten tyde van den flgemeenen zondvloed zyn begraaven geworden , maar de delfftoffen zyn zekerlyk van vroeger tyd dan de boomen. De boomen zyn meest allen zulken als natuurlyk in GrootBritanje groeijen. De wortels ftaan meest in dien ftand, waarin zy groeijen , en zo digt aan eikanderen als zy by mooglykheid in een bosch wasfen kunnen. De Hammen zyn afgebroken , en liggen naast elkandcren. Het blykt klaar dat deeze boomen verbrand zyn. De denneboomen vindt men zeer menigvuldig in zulk eenen ftaat; fommigen derzelven zyn geheel doorgebrand , cn anderen flegts aan eene zyde. Eenigen heeft men 'er ook gevonden met duidelyke kenmerken van doormënfchen handen bewerkt te zyn. Van veelen zyn de takken afgellagen , cn de (lammen in twee of drie ftukken gehouwen. Eenigen zyn in blokken gehakt , en anderen hier cn daar gekloofd; de houten wiggen, waarvan men zich in het klooven bediend heeft, worden nog in de fpleeten gevonden; in fommigen derzelver vindt men fteenen, in plaatfe van >de  Groot-Brit. en Ierl. Nat. Zeldz. 181 dc houten wiggen , maar nooit eenig yzer. Somtyds heeft men hier egter ftukken van bylen ontdekt, die van eene vreemde gedaante, en niet ongelyk aan de offerbylen der oude Romeinen zyn ; onder fommigen van deeze boomen zyn ook Roomfche gedenkpenningen gevonden. Hier uit blykt dat het opgedolven hout, welks oorfprong men ouder dan den zondvloed fielt, flegts van de tyden der oude Romeinen, of zelfs nog'jonger is. Maar onder de merkwaardige omflandigheden behooren wy te tellen, dat de diepte, tot welke de gemelde boomen thans gezonken zyn, naar het fchynt, de natuurlyke oppervlakte der aarde geweest is, zynde dc grond niet los, gelyk boven op, maar vast, en met groeven liggende, het welk ten duidelyken bewyzeftrekt dat hy eertyds is omgeploegd geworden, zodat al de aarde, die 'er thans boven ligt, ongetwyffeld federd is opgegooid geworden. Maar dc zee-fchulpen , en andere doffen , welke aan de zee eigen zyn, doch ver van dezelve gevonden worden, zeer diep onder de aarde begraaven , en dikwyls met de hardde fteenen vereenigd , zyn voorwerpen van grooter verwonderinge, en verfcbyufels, waarvan M 3 men  i8i Tafereel van Natuur en Konst. men veel bczwaarlyker reden kan geeven, Van deezen zyn eenigen byna geheel overgebleeven in haaren natuurly ken ftaat , maar anderen zyn op verfcheidene wyzen veranderd, door bezwangerd te zyn met deeltjes van fteenen en andere delfiloffen. In de plaatfe van andere fchulpen, vindt men loutere fteenen of eenige mincraalcn , vertoonende al de ftreepen der veranderde ligchaamen met groote netheid, alsof zy geheel en al uit dezelven gevormd waren. De verfchcidenheid, waarin wy die fchulpen vinden, is zo groot, dat 'er naauwlyks foorten bekend zyn , welke men hier niet ontdekt; zulken zelfs niet uitgezonderd , die waari'chynlyk alieen aan tot nog toe onbekende en onbezogte ftranden eigen zyn. De nette overeenkomst, welke deeze veis ynderde ligchaamen hebben, met zulke fchulpen en delfftoffen, die door nieuwe ontdekkingen zyn bckc.id geworden, maakt het ongel oofiyk dat zy niets anders dan eene fpeling der natuurc zyn zouden. Het is het geliefd gevoelen van Dr. Woodward geweest, dat alle-deeze febdlpcn overblyffels waren van den aigemeenen zondvloed, die, degantfehe aarde  Groot-Brit, enIerl. Nat.Zeldz. 183 de overftroomen.de, dezelven gemaklyk in alle plaatfen laaten kon ; maar de heer Reaumur geeft veel aanneemelyker berigt wegens de oorzaak , waardoor zy ter deezer plaatfe gekomen zyn, zeggende dat zy in zeer grooten overvloed in Vrankryk'gevonden worden, en dat men , den loop der bedden, waarin zy liggen , zo ver als mooglyk is , nagaande, ligtelyk bewyzen kan, dat die ganrfche uitgeftrektheid van grond , waaronder men ze vindt , eertyds door de zee heeft knnnen overftroomd worden , zonder dat men toevlugt tot eenen zondvloed behoeve te neemen ; zynde die grond juist zo gefield dat, wanneer aan het eene gedeelte van denzelvèn eene groote meenigte waters in het ryk kwam , die aan het andere gedeelte weder moest wegioopen.• Daar wordt in veele deelen van Britanje en Ierland zekere delfftof gevonden van zulk eenen ongemeenen aart dat zy eene byzondere opmerking waardig is. Het geflagt, waartoe zy behoort , noemt men Entrochi, en vindt ze van alle grootte, van die van eene fpeldeknop af, tot die van eenen vinger toe, fchoon zy doorgaans eenen duim lang, en zo dik als M 4 een  i84 Tafereel van Natuur en Konst. een niiddelfte vinger zyn. Zy beftaan uit eejie meenigte van ronde famenvoegfèJen, die, wanneer zy van eikanderen afgezonderd en los zyn , Trocbitae en gemeenlyk ft. Cuthberts kraaien genoemd worden. Zy zyn baarblyklyk uit de zee oorfpronglyk, dewyl 'er dikwyls zee-fehu!pen aan hangen. Het 'fchynt dat zy de verlTeende armen zyn van die zon. derlinge foort van den zee-flar-visch , welke ftella arborescens genoemd wordt , fchoon verfcheidene natuurkenners ze voor gewasfen houden, waaraan zy den naam van rotsplanten geeven. De Trochitae of enkele gelederen van den Entrochus , worden hier en daar in zulk eene groote meenigte gevonden , dat zulks den naturalisten aanleiding geeft om te denken dat zy nimmer op zulk eene vreemde wyze zouden hebben kunnen verzameld worden , indien zy niet oorfpronglyk dieren geweest, waren ; doch dit gevoelen reilen wy onder de voorbaarige befluiten der hedendaagfche natuurbefchouweren. Indien wy , zegt Këplér , in zynen brief over den Entróchus, de groote meenigte armen of takken, waaruit de ft ar- visch befraat, in aanmerkinge neemen, zal zulks niet weinig toe- breu-  Groot-Erit. en Ierl. Nat. Zeldz. 185 brengen om de zwaarlgheid op te losfen; maar indien wy na dit alles de leevenswyze van bet gemelde dier befchouwen, dan zullen wy nog flerker overtuigd zyn, dat de meenigte deezer delfftoffen geen bewys is om te toonen dat zy geene overblyffels van dieren zyn. De ftar-visch , van welken zy waarfchynlyk haaren oorfprong hebben, is berugt door de meenigte zyner armen; ieder van deeze armen beliaat uit een groot aantal van enkele leden, cn de fchepfels hebben eene beflendige gewoonte van finnen te fchoolen; dikwyls gebeurt het, dat zy in hetaafigrypen van hunnen roof eenen arm of een lid verliezen; het gevolg hiervan is dat, wanneer het afgeknotte lid den arm van eenen anderen visch van de zelfde foort aanraakt, met deszelfs gewonde einde , de twee visfehen voor altoos aan eikanderen blyven vast zitten. Dewyl zy hunne armen geduurigiyk uitbreiden om'hunnen roof te zoeken, beeft dit geval zeer dikwyls p;aats, en het is niet ongemeen eenen hoop van twintig of meer van deeze visfehen, dus aan eikanderen gegroeid , te vinden , daar zy met hunne uitgebreide armen eene foort van net maaken. Wanneer wy nu overweegen welk een groot aantal van enkele leden , M 5 of  i86 Tafereel van Natuür en Konst. of Trochitae, tot het vormen van het dikfte gedeelte van eenen arm noodig zyn, cn welk eene verbaazende meenigte van armen een hoop van deeze visfehen bezit, dan zullen wy bevinden dat dc afgezonderde armen van zulk eenen hoop, over een bed van klei verfpreid zynde , een onnoemelyk getal zullen uitmaaken. Hoe zal dat getal nog aangroeijen, wanneer wy eens fiellcn dat 'er twintig, vyftig, ja zelfs honderd zulke hoopen in eene plaatfe gevonden worden ? D eeze delfftoffen worden voornaamelyk op de Mendippe-heuvelen gevonden, gelyk ook in eenige deelen van Yorkfhire. Andere uithcemfche delfftoffen , dikwyls te vinden in verfcheidene deelen van dit eiland, zyn de AJlroites of ftar-fteenen \ zo genoemd omdat zy naar eene ftar gclyken, cn de Cernua Ammonas, die door het gemeen flangen-fteeuen genoemd worden. De ftar-fteenen worden te Lasfington, een vlek by de ftad Gloccster, te Shugborough en Warwickfhire , te Belvoïrcastle en Lincolnfhire, en in verfcheidene andere deelen van Groot Britanje en Ierland gevonden. Sommigen hebben vastgefteld dat de ftar-fteenen deelen van een verfteend zee-dier zyn;  Groot-Brit. en Ierl. Nat. Zelez. 187 zyn ; maar het gemeende gevoelen is dat zy voor eene foort van kraaien moeten gehouden worden. Zy hebben draalen, die uit het middelpunt tot den omtrek loopen, en fomtyds boven de oppervlakte van den klomp uitfieeken ; fomtyds liggen zy gelyk met dc oppervlakte, en fomtyds beneden dezelve. Zy zyn graauwagtig van kleur, en zeer regelmaatig van gedaante, bedaarde uit verfcheidene dunne vyfhoekige leden , die over eikanderen liggen , zodat zy eene foort van vyfhoekige kolom maaken. De Co nu Ammonh , of Hammonis , wordt zo genoemd , uit hoofde van zyne overeenkomst met eenen ramshoorn , zynde Jupiter Ammon door dc oude Libyers, onder de gedaante van eenen ram, gediend geworden. Men vindt denzelvèn van allerleie grootte, van die van eene Schelling af, tot die van twee voeten middellyns toe ; fommigen zyn rond,en anderen zeer ineengedrukt, liggende in verfehillende bedden van deenen en klei. Sommigen zyn glad , en anderen op verfcheidene wyzen geribd , loopende die ribben of regt , of onregelmqatig of golfswy» ze. Deeze foort van fchulpen behoort ongetwyffeld tot de flakkcn-fchulpen. Wanneer men beide deeze delfftoffen in azyii, ofinee-  i88 Tafereel van Natuur en Konst. nige andere zuure vogt dompelt, zullen zy eenen tyd lang in beweeging blyven , even als of zy leefden, waarvan de reden is dat het zuur , zich in de pooren indringende , plaats maakt voor eene warmer lugt dan'er te vooren in was, die, zich terflond uitzettende en uit de pooren poogende te dringen, eene trillende bevveeging in de ligchaamen veroorzaakt. MERKWAARDIGE BERGEN, HOLEN, BRONNEN, MEIREN EN RIFIEREN. Dat gedeelte van Groot-Britanje, het welk naast aan den wester oceaan ligt , is ongetwyffeld het bergagtigde inzonderheid Cornwall , Wales en de hooge landen van Schotland. Daar zyn egter ook eenige aanmerkeJyke bergen in andere deelen van het eiland. Aan de uiterflc grenzen van Schotland is eene ry bergen, welke deChcviot-heuvelsgenoemd worden , en zo hoog zyn, vooral aan de noord-zyde, dat men fomtyds in het midden van den zomer fneeuw op derzelver toppen vindt. Zy dienen den zeevaarenden tot een  Groot-Brit. en Ierx, Nat. Zeldz. 1S9 een baak ; een derzelven, welke hooger is dan de anderen, vertoont zich van verre als de berugte Piek van Teneriffe, en kan op den afftand van zestig mylen zeer duidelyk gezien worden, Op den top van deezen berg is eene effen vermaaklyke vlakte , die omtrent eene halve myl middellyns beeft, en in welker midden een groote vyver is. Men heeft aangemerkt dat de lugt op de Mendippe-heuvelen, in het graaffehap Somerfet , waarvan wy reeds eenige melding gemaakt hebben , koud, vogtig, dik en zwaar is. Sneeuw , ys en daauw blyven langer op deeze heuvelen dan op eenig ander gedeelte van den nabuurigen grond , uitgezonderd naby de mynen, daar de fneeuw fehielyk fmelr. Donderbuijen , nagtügten , en vuurige lugtverhevelingen heeft men op deeze heuvelen veel menrgvuldiger dan in eenig ander gedeelte van het graaffehap. By Glaftonbury , in Somerfetfhire , is een heuvel , de Torr genaamd, welke als een pyramide tot eene zeer groote hoogte ryst, cn den zeelieden ten baak verftrekt. Naby Chedder, in het zelfde graaffehap , zyn twee rotfen  igo Tafereel van Natuur en Konst. fen, Chedder ClifTs genaamd , tusfchcn welken eene vreeslyke kloof is, welker zyden byna driehonderd voeten hoog zyn. Door deeze kloof ligt de weg van Axbridge naar Briftol, en aan den voet van eenen der heuvelen ontwringt zulk een fnelvlietende droom, dat dezelve (naar men verhaalt,) een vierde gedeelte eener myle van zynen oorfprong af, twaalf molens omdryft. Dat gedeelte van Derbylhire , het welk ten westen van de rivier de Denvcnt ligt , is eene rots- en bergagtige ftreek, de Piek van Derby genaamd. Uier zyn eenige bergen van eene verbaazende hoogte. Een derzelven , die den naam van Mam Torr draagt, is, fchoon 'er telkens aarde en fteenen in zulk eene meenigte , en met zulk een geraas af vallen, dat de nabuurige bewooners 'er van fchrikken , zo ongelooilvk hoog, dat men 'er niet de gcringfte vermindering aan bt (peuren kan. Cumberland is eene zeer bergagtige landftreek ; het zuidc'ykfie gedeelte des graaffchaps, Copeland genaamd , is eene ftreek vol fteile begroeide bergen, even als de Piek van Derby, en heeft ook overvloed van mineraalen van  Groot-Biut.enIerl.Nat. Zeldz. ior van verfcheidene foorten, cn inzonderheid van Keper. De bergen in dit graaffehap, welke merkwaardig zyn om hunne hoogte , zyn Wrynofe , Skiddaw , Lauvellin , Caftinand, Hard-knot en Crosf-Fells. Skiddaw ryst met twee verbaazende toppen , van welken men een uitzigt heeft op eenen anderen hoe-gen berg Scroffel-hill genaamd , in een diflrikt van Schotland, het welk den naam van Annandale draagt , hier is het volk gewoon de veranderingen van het weer te voorfpellen uit de dampen, die op den top van deezen berg ryzen of vallen. Het graaffehap Caernarvon , in Wales, is merkwaardig om zyne groote bergen , rotfen en (teilten, die, omtrent het midden des graaffchaps , boven eikanderen uitfteeken, zodat zy den naam van de Britfche Alpen gekrecgen hebben. De toppen van veelen deezer bergen zyn, geduurende agt of negen maanden in het jaar, met fneeuw bedekt, en op fommigen blyft de fneeuw altyd liggen , waarom zy den naam van fneeuw-heuvels draagen. Op deeze heuvelen fneeuwt het dikwyls, terwyl het in de dalen flegts regent. Pen  192 Tafereel van Natuur en Konst. Pen-maen-mawr, by Aberconway, in Caernarvonfhire, is eene groote berg of'rots , die loodregt boven de zee ryst tot eene verbaazende hoogte. Omtrent het midden van de roïfe , en aan die zyde van dezelve, welke naast aan de zee is, heeft men eenen weg van zeven voeten breed voor de reizigers ; dezelve is op eene loodregte hoogte van 240 voeten boven dc vlakte der zee, en zo veele voeten beneden den top van de rotfe. Aan de zyde van den weg, naast aan de zee, is eene fteenen borstweering, die niet veele jaaren geleeden werd aangelegd, en tot welker oprigting de ftad Dublin in Ierland veel toebragt. Aan de andere zyde van den heuvel is een fmal voetpad, waar de top van de rotfe over hangt, het geen voor de reizigers van onderen eene ongemeene en vreeslyke vertooning maakt. Glyder is een andere zeer hooge berg aan den zeekant , niet ver van Pen-maen-mawr, en is merkwaardig , uit hoofde van eenen verbaazenden hoop fteenen , van eene onregelmaatige gedaante, die op deszelfs top liggen. Zy liggen zo verward dat zy naar de puinhoopen van een gebouw gelyken, fommigen fchuins, en fommigen kruisling over el-  Groot-Brit. en Ierl. Nat.Zeldz. 193 eikanderen, zynde dit een verfchynfel, waarvan men nooit eenige voldoende reden heeft kunnen geeven. Aan de west-zyde van deezen berg is onder anderen eene zeer hooge fteilte, verfierd met een groot getal van even ver van eikanderen (taande kolommen. De ttisfchenruimten tusfchen dezelve meent men dat veroorzaakt zyn geworden door eene geduurige afdruiping van water langs deeze rots, welke aan westelyke zee-winden bloot ftaat: maar men meldt ons de oorzaak niet, die het water, eer deeze holligheden gevormd waren . zo geregeld heeft doen afdruipen; misfchien beftaat de gantfche klomp van de rotfe wel uit groote brokken (leens, met aardagtige doffe tusfchen beiden, en dit zo zynde kon de regen het zand of den fteen zeer wel van de vaste deelen van den top en de zyden doen wegfpoelen, en alles van boven het voorkomen van puinhoopen, en van onderen dat van kolommen geeven, zodat wy deezen berg als in zyn geraamte ftaande befchouwen moeten. De voornaamfte bergen van Schotland zyn de Grampifche Bergen , die van het oosten naar het westen loopen , genoegzaam van VI. DJBït. N Aber-  194 Tafereel van Natuur en Konst. Aberdeen aan de noord-zee af, tot Cowal in Argclyshire toe, zynde byna de gantfehe breedte van liet eiland, waarop ook andere booge gebergten , en ketens van bergen gevonden worden. Ierland is gantscb geen bergagtig land, fchoon 'er egter eenige zeer hooge bergen in gevonden worden, vooral die van Mourne cn Sliew Donagh, in het graaffehap Down. Men zegt dat deeze laatstgemelde eene halve myl loodregte hoogte heeft,en dat men, hem van den voet tot den top in de fcbm'nte opklimmende, eenen weg van drie mylen moet afleggen. De Piek van Derby is het merkwaardigfle gedeelte van Groot-Brittanje, ten aanzien van deszelfs holen ; zy zyn drie in getal, onderfcheiden met de naamen van Eden Hole, Pools Hole, en Duivels Aars, wordende voor drie der zeven Avonderen van de Piek gehouden. Eden Hole is eene groote kloof in de zyde van den berg. DezelveNis een-en-twintig voeten breed, en meer dan veertig voeten lang. In deeze kloof, of in dit hol, ziet men tien mond  Groot-Brit. en Ierl. Nat.Zeedz. igy mond vaneen put, wiens diepte men nooit heeft kunnen peilen. Niettegenftaande men eene meeilyn van 884 roeden , het welk wat meer dan eene halve myl is , en waarvan men, by het opnaaien , tagtig roeden nat vond, in denzelvèn heeft neêrgelaatcn, heeft men nooit grond kunnen ontdekken. Sederd heeft men verfcheidene poogingen gedaan om d_ezen put te peilen, en fomtyds heeft men bevonden dat het lood op de helft van de voorgemelde diepte Hukte, het welk waarfchynlyk veroorzaakt werd doordc uitfteekfels aan de kanten, waarop het ruste. Dat 'er zodaanige uitfteekfels zyn blykt uit proeven, die zo dikwyls herhaald worden als 'er menfchen komen om zich over de diepte van deeze plaatfe te verwonderen ; dan werpen arme luiden , uiteen naby gelegen dorp, 'er fteenen in, welke men tegen de onregelmaatige uitfleekende kanten hoort aanflooten, terwyl het geluid al flaauwer enflaauwer, en eindelyk geheel onhoorbaar wordt. De graaf van Leicester had, onder de regeering van koninginne Elizabeth, eenen armen hals zo ver gebragt, dat hy zich, voor eene geringe belooning, in eene mande in den put deed nederlaaten; nadat hy ter diepte van 200 elN 2 len  io6 Tafereel van Natuur en Konst. Ien gekomen was, haalde men hem weder op, maar befpeurde, tor groote verbaasdheid van den nieuwsgierigen onderzoeker, dar hy het gebruik van alle zyne zintuigen verlooren had, in welken ftaat hy weinige dagen daarna overleed. Pools Hole is een hol, het welk men zegt dat deezen naam heeft naar zekeren Pool, eenen bekenden ftruikroover , die hier de vervolgingen van het geregt poogde te ontwyken. Doch anderen willen dat Pool een hermiet was, die dit hol tot zyn 'verblyf koos. Het ligt aan den voet van eenen boogen berg, Coitmofs genoemd, by Buxton, een vlek berugt om deszelfs geneeskragtige wateren , welke ook onder de wonderen van de Piek geteld worden. Men treedt in dit hol door eenen kleinen boog, zo laag dat zy, die het waagen om 'er in te gaan, op handen en kniën kruipen moeten; maar dezelve loopt uit in een gewelf, het welk meer dan een viercte gedeelte van eene myl lang, en, volgens fommigen, even zo hoog is. Het is zekerlyk zeer hoog, en gelykt in zyn voorkomen vry wel naar eene Domkerk van den Gotifchen bouwtrant. In een hol ter regter zyde,  Groot-Brit. en Ierl. Nat. Zeldz. 197 de, Poolskamer genoemd, is eene fchoone echo, en het geluid van een ftroomend water, het welk midden door het groote gewelf loopt, wordende dit geluid van weérzyden weêromgekaatst , tot groote verwondering der geenen , die deeze plaats bezoeken. Op den vloer liggen groote ryen fteenen. Telkens druipt 'er water van het dak en de zyden van dit gewelf af, en de droppels maaken , eer zy nedervallen, eene zeer fchoone vertooning, door ontelbaare ftraalen van de kaarfen , die door de gidfen gebruikt worden, weerom te kaatfen. Zy hebben ook de hoedaanigheid van kristallizatiën van verfcheidene gedaanten te vormen. In andere plaatfen zyn zy, door lang op malkanderen gelegen te hebben, tot groote klompen geftold. die eenige ruwe overeenkomst hebben met de gedaante van menfehen, van fommige dieren, of van andere dingen. In dit hol is eene kolom, die zo wit als albast is C*)> en de pilaar van Maria, koningin- (*) Deeze kolom beftaat uit eene glinsterende fteenagtige , gemengde zelfftandigheid , welke de heer Eeaumont in de philoiophifche Tranfadièn poogt te N 3  198 Tafereel van Natuur en Konst. ginne der Schotten genoemd wordt, omdat men zegt dat zy tot aan deeze pilaar toe gegaan is, toen zy geduurende Jen tyd van zeventien jaaren in het huis van Catsworth , in de nafa uur- bewyzen dat eene rots-plant is. Deeze rots - plant merkt hy aan dat op driederleie wyzen kan gevormd zyn. i. Door uitwasemingen alleen 2. Door verdikte uitwaasfemlngeri , die op den grond vallen , ot door warer , dat uit de rotfen voortkomt. 3. Kan zy , zvns bedunkens , ook gegroeid zyn van aarde of k'ei. Voorbeelden van deeze eerde foort merkt hy aan dat menigvuldig zyn in grotten, waar kegels, depr uitwaasfemingen veroorzaakt , even als yskeiels hangen , waaruit dikwyls kleine planten , naar boven toe groenende , te voorfchyn komen. Voorbeelden van de tweede foort vii.dt hy tó die kristallen ofkegeis, welke door eene verdikking van daauw.op faltpeteragtige deenen vallende veroorzaakt worden. En wat de derde foort betreft, hiervan geeft de lu-er Ik.r.miont Voorbeelden van in de mynen van de Mcndippe - heuvelen, waar hy z'cgt dar eene .uitwaasfeming is, die op den grond blyft liggen j waaruit kleine fpiefen opfchieten, die ter hoogte van eenen vinger groeijen, en welker dikfte omtrent eenen duim middcllyns heeft. Deeze fpiefen Relt hy dat aan de toppen beginnen te bevriezen, en dat zy, van onderen met eéHe korst begroei jende, Jangzaamerband in fteen veranderen.  Groot-Brit. en Ierl, Nat. Zeldz. 199 buurfchap déèzer plaatfe, gevangen was, welk huis ook voor een der zeven wonderen van de Piek gehouden wordt. Agter deeze pilaar is eene (leile hoogte, die byna een vierde gedeelte van eene myl lang is, en eindigt met eene holte in het dak, welke het Naalds-oog genoemd wordt, en waarin de kaars van den gfdë; indien zy daar geplaats wordt, zich vertoont als eene Har aan den hemel. ■ Wanneer men by de pilaar een pistool affchiet, hoort men eenen flag zo hard als die van een kanon. Het hol zelfheeft twee uitgangen, zodat men 'er aan de eene zyde in, cn aan de andere uit kan komen. Niet ver van deeze plaatfe zyn twee bronnen, eene koude en eene heete; maar zy zyn zo digt by:elkanderen dat men ten zelfden tyde duim cn vinger van de zelfde hand in beide de ftroomen fteeken kan. Duivels Aars, van welke benaaminge de reden onbekend is, is een hol, het welk onder eenen (teilen heuvel door loopt, omtrent zes mylen ten noord-westen van Tidefwell, een marktdorp. Het heeft eenen horizontaaien ingang van zestig voeten wyd, en wat meer dan dertig voeten hoog. Dc top van 'N 4 dee-  200 Tafereel van Natuur en Konst. deezen ingang vertoont zich als een regelmaatige boog, verflerd met fteenen van onderfcbeidene kleuren , waaruit telkens ver/leenend water druipt. Hier zyn verfcheidene hutten, die zich even als kleine fteden vertoonen , zynde bewoond door eenen hoop volks, het welk voornaameJyk féhynt te beftaan van het geleiden der vreemdelingen in het hol, welks ingang aan den uiterften hoek van deeze bewoonde plaatfe is. Het voorfte gedeelte van dit hol is vry donker; en ook zeer glibberig uit hoofde van eenen ftroom, die dwars door den ingang loopt; en de rots hangt zo laag dat men bukken moet om 'er onder door te komen; maar wanneer men deeze plaats, en eenen anderen ïtroom, die fomtyds niet doorwaad kan worden, voorby is , dan komt men aan eenen derden ftroom, by welken groote zandbanken zyn; en vervolgens fluit zich de rots. Aan de zuidzyde van de Mendippe-heuvelen, by eene plaats, Wokey genaamd, niet ten vollen eene halve myl van de ftad Wells in Sornerfetfhire , is een zeer merkwaardig hol, onder den naam van Wokey Hol bekend.  Groot-Brit. en Ierl. Nat. Zeldz. 201 kend. De ingang is evenwydig met den hoziron, aan den voet van eene rotfe, die 180 voeten hoog is; en boven de rots is een fteile berg, wiens top gefchat wordt eene myl boven den voet van den berg verheven te zyn. Aan den ingang in het hol is een fteile afgang van vyftig of zestig voeten; het hol zelf is omtrent tweehonderd voeten lang, in fommige plaatfen vyftig of zestig, en in andere niet boven de twaalf voeten breed; en de grootfte hoogte is omtrent vyftig voeten, fchoon 'er plaatfen zyn, waarin het dak niet meer dan vier of vyf voeten boven den grond is. Het hol heeft verfcheidene verdeelingen, welke door de verbeelding van eenige luiden onderfcheiden zyn in keuken, zaal, danskamer, kelder en andere vertrekken; en dewyl 'er telkens water van het dak afdruipt, het welk eene verfteenende kragt bezit, en veele dingen zekere gedaante gegeeven heeft, is de inbeelding zo ver gegaan dat men afbeeldingen van oude vrouwen, honden, muziektuigen en andere dingen heeft gemeend te zien. In dit hol is zulk een fterke echo dat een fteen, dien een man zonder veel moeite kan opligten , op den grond van dit hol geworpen zynN{ de  202 Tafereel van Natour en Konst. de, een geluid zal maaken als of'er een kanon word afgefchooten. Aan het uiterfte einde van dit Hol ontfpringt een droom, die fterk genoeg loopt om eenen molen om te dryven; met groote fnèlte en geraas door de gantfche langte van het hol voortfchietende, barst dezelve uir de rotfe , naby den ingang, in de vallcije uit. Hier is altyd volk gereed om, voor eene kleine belooning, de vreemdelingen met ligt in het hol te geleiden. Onder de natuurlyke zeldzaamheden van Cornwall telt men een Hol, het welk Kynans Hol genoemd, en anderhalve myl van den Lezardshoek gelegen is. De weg naar het zelve van den heuvel af, is ongemeen naauw, en ilegts een enkel pad gebaand door de paarden, die het zand aanvoeren. Het zand van het hol, waarin men langs dit pad komt, is gedecltelyk van eene ligte kleur, en gedeeltelyk glinsterend; het is langs veele bogtige wegen tusfchen rotfen verfpreid, alleir uitloopende naar verfehillende- grotten van onderfcheidene grootte en gedaante. Deeze grotten worden te dikwyls door het water be- fpoeld  Groot-Buit. en Ierl. Nat. Zelhz. 203 fpneld om eenige gewasfen te kunnen voortbrengen ; maar aan den voet van de rotfen zyn veeie waterkommen of baden , welker water zo helder ais kristal is, en die-daar in de zanden gevormd zyn. De fpleeten ih de rotfen, die zelden meer dan een twintigfle gedeelte van eenen duim wyd zyn, z_\n vol van eene fmeerige fioff.', die vry wel naar wasch gelykt, zo wel wanneer men ze ziet als wanneer men ze aanraakt. Tusfchcn de rotfen, aan deoostzyde, zyn eenige weinige kleine aderen van roode en witte gemarmerde klei, welke, om haare gelykheid met talk, by de Grieken aap genoemd , den naam van Stearites verkrecgen heeft. Omtrent halfwege tusfchen de rivier dc Severn en de ftad Bristol, in het g'-aaffchap Gloucester, is een put in eene rotfe, waarui men voordeezen lood erts gegraaven heeft, en die Pen Park Hol genoemd wordt. De afgang in deeze put heeft de gedaante van eenen tregter, en is, daar hy op zyn wydfte is niet meer dan twee roeden breed, en bvna veertig diep. Aan het einde van de rotfe opent zich een hol, het welk vyf-en-zeventig roeden lang, een-en-veertig breed en negentien hoog  204 Tafereel van Natuur en Konst. hoog is. In dit hol is een poel van zoet water, van zeven-en-twintig roeden lang, twaalf breed en meer dan vyf diep. By Penrifein Glamosganfhire, is eene kaap, die de westelyklte hoek van het graaffehap is, en Warmshead Hoek genoemd .wordt; dezelve firekt zich omtrent eene myl in de zee uit, en by wasfend water wordt de landengte, die de kaap aan het vaste land hegt.overftroomd, zodat zy een klein eiland wordt. Aan het uiterltc einde van deezen hoek is eene kleine kloof of fpleet in den grond, waaruit het zand dat men 'er in blaast, weder terug geblaazen wordt. Wanneer iemand zyn oor aan deeze fpleet legt, hoort hy befcbeidelyk een geluid , gelykende naar dat van eenen blaasbalg, uit de diepte opkomen. Men fchryft deeze verfchynfels gemeenlyk toe aan de golvende beweeginge der zee, onder de verwulfde en rosagtige holte van de kaap;en het is inderdaad niet onwaarfchynlyk dat die beweeging eene geftaadige in-en uitwaasfeming van de lugt dooi de fpleet veroorzaakt. Tc Oxenhall, een vlek in het graaffehap van Durnham, tusfchen Darlington en de rivier  Groot-Brit. en Ierl Nat. Zeldz. 205 vier de Tees, zyn drie groote diepe putten , vol waters, die Heiketels genaamd, en door het gemeen als grondeloos befchouwd worden. Sommigen meenen dat deeze putten door eene aardheevinge veroorzaakt zyn,omdat uit een oud boek, de Kronyk van Tenmouth genaamd , blykt, dat de aarde, op kersdag in den jaare 1179, ter deezer plaatfe tot eene groote hoogte boven den vlakken grond rees, en in dien ftaat bleef tot aan den avond toe, waarna zy met een groot geraas weder neêrzonk, zich van een fpleet, en een put vol waters liet, die federd in ftand gebleeven is. Het volk, dat hieromtrent woont, is van gedagte dat deeze putten gemeenfchap hebben met de rivier de Tees en met eikanderen , door onderaardfche wegen. Dit gevoelen fchynt de heer Camden omhelsd te hebben, dewyl hy, ten bewyze van deszelfs gegrondheid, verhaalt dat zekere Cuthbert Tonstall, bisfchop van Durham, een gans, welke hy in een van deeze putten geworpen, en wel kenbaar gemaakt had , in de rivier dé Tees wedervond. Dit vertelfeltje vindt egter geen algemeen geloof; en uit een laatcr berigt wegens deeze putten blykt dat de diepfte derzelven niet boven de dertig roeden is; het  206 Tafereel van Natuur en Konst. het waarfchynlykfte is derhaiven dat zy oude kooiputten, en door het w.,ter, dat 'er in gereezen is, nutteloos geworden zyn. Wy behooren ook in het byzonder te handelen over de voornaamfte Bronnen, welke in Groot-Britanje gevonden worden , waar onder wy vooral moeten tellen die van de ftad Batb in Somerfetfhire, welke dus genoemd wordt naar haare natuurlyke heete Baden , om welker geneezende kragten zy lang berugt geweest is, en veel bezogt wordt. In deeze ftad zyn vyf heete Baden, welke genoemd worden het Konings Bad, het Koninginne Bad, het Kruisbad, het heete Bad, en het Bad der Melaatfchen. In ieder van dee/e Baden is een pomp, door welker middel men het water, naardat het vereischt ■wordt , op alle de deelen des ligchaams brengen kan. leder Bad is ook voorzien van banken , waarop men zitten , van ringen waaraan men zich vasthouden kan, en van gidfen om de beide fexen te geleiden. Het Konings Bad is zestig voeten in het vierkant, en wordt door veele heete bronnen, die in deszelfs midden ontfpringen , van  Groot-Brit. en Ierl. Nat. Zeldz. 207 van water voorzien. Naast aan hetzelve is een zindelyk pomp-vertrek, waar het gezelfchap byeenkomt om water te drinken, het weik, zo heet als het maar kan gedronken worden, door eene marmeren pomp, uit de bronnen derwaards gebragt wordt. In dit Bad ziet men de afbeelding van eenen ouden Britfchen koning , Bleyden den waarzegger genoemd, meteen opfchrift, het welk te kennen geeft dat hy het gebruik van deeze bronnen, driehonderd jaaren voor de christelyke jaartelling, ontdekte. Het Koninginne Bad is ..alleen lyk door eenen muur van het Konings Bad afgezonderd. Het beeft geene bron, maar krygt zyn wateriiegts uit het reeds gemelde, om welke reden het ook minder heet is. Het Kruisbad heeft zynen naam naar een kruis , het welk 'er voordeezen midden in ftond. Het is van eene driehoekige gedaante , en ook minder heet dan het Konings Bad, omdat het minder bronnen heeft. Dit Bad, het welk door luiden van aanzien meest bezogt wordt, is door Jacob, graave van Marlborough, overdekt geworden. Aan de eene zyde is eene gallery, onder welke de heeren en  ao8 Tafereel van Natüür en Konst. en dames met hunne vrienden in het bad liaan te praaten. Aan de andere zyde is een balkon, waarop zo lang als het baden duurt, muzikanten zitten te fpeelen, en in het midden ftaat een fraai uitgehouwene marmeren pilaar, opgerigt op kosten van den graave van Meifort , ter gedagtenisfe van koning Jacobus den tweeden en zyne Koninginne, die hier te famen kwamen. De gidfen zeggen dat by eenen Herken westelyken wind, eene koude lugt uit de bronnen komt; maar dat, wanneer de wind oostelyk en het weêr regenagtig is, het water zo heet is dat men het naauwlyks kan veelen; fchoon het Konings Bad, en het heete Bad dan eene meer dan gewoone koude hebben. — Het heete bad word dus genoemd, omdat het voordeezen heeter was dan de andere; maar het was toen zo groot niet als het nu is. — Het Bad der Melaatfchen wordt van de overftroomingen van het Kruisbad gemaakt, en is gefchikt ten gebruike van arme luiden , die door liefdaadige ryken, welke ter deezer plaatfe komen, onderhouden worden. — Het koude Bad wordt door eene fchoone koude bron van water voorzien, en het is niet veele jaaren geleeden uit vrywillige giften opgerigt. Dee-  Groot-Brit. en Ierl. Nat. Zeldz. 200 Deeze heete Bronnen werden door de Romeinen, toen zy in het bezit van dit land wa, ren, met eenen muur omringd , om ze van de gcmeene koude Bronnen, welke hier zeer menigvuldig zyn , af te zonderen, en men vertelt ook dat zy onderaardfche kanaalen maakten , om de koude wateren af te leiden, ten einde die niet met de warme zouden vermengd worden. Het is zeker dat deeze plaats, om haare wateren, by de Romeinen in de hoogfte agtingwas. Ptolomeus noemt ze iiccct» Sipn*t dat is, heete wateren; Antoninus Aquae folis, of wateren der zonne; en Bath werd in het vervolg door de Saxen de ftad der ziekelyken genoemd. Dewyl deeze ftad in eene valleieligt, welke rondom van heuvelen omringd is, wordt de warmte van deeze wateren, zo wel als derzelver melkagtige hoedanigheid toegefchreeven aan de inmenginge en gestinge van twee verfehillende wateren, welke van twee deezer heuvelen, waarvan de eene Clartondown, en de andere Landsdown genoemd wordt, afdruipen. Het water van Clartondown meent men dat fulfer-of zwavelagtig, en met faltpeter gemengd is, terwyl dat van VI. Ds£t,. O Lans  2IO TAF'refl van NaTUUR en K.ONST. Lansdown geoordeeld wordt met yzer-ertfe bezwangerd te zyn. Deeze wateren zyn goed voor de maag, milieraalagtig van fmaa'k, en fterk van reuk. Zy zyn b'laauWagtig van kleur, en geeven eenen dunnen damp van zieh; indien men 'er eenig zout in mengt krygen zy terftond eene buikzuiverende kragt. Nadat zy eenigen tyd (til geftaan hebben, zinkt'er eene zwarte modder op den grond, die men tot eene zalf, ter verdryvinge van jigtige py*nen gebruikt, en fomtyds van meer dienst vindt dan de wateren zeiven. Niet zelden worden dc wateren zeer nuttig bevonden 'tegen hoofdpynen, zo we! als tegen verpoppingen cn verzwakkingen der ingewanden. De gevoeglykite tyden des jaars om de wateren van Bath te drinken zyn de lente en de herfst. Dé lentetyd wordt hier gerekend met April te beginnen en met Juny te eindigen; de herfst duurt van September tot December, en eenige lyders blyven hier den gantfehen winter over. In de lente wordt deeze plaats meest bczogt om geneezing, en in den herfst om vermaak te vinden, (lellende dan ten minIten twee derde deelen van het gezelfchap zich geen ander oogmerk voor. Somtyds heeft men,  Groot-Brit.es Ierl. Nat Zeldz. 21 r men, behalven de inwooners, meer dan 8000 menl'chen te Bath geteld. Door den major der Rad wordt een amptenaar aangefteld, die over de baden, de baders, en derzelver gidfen het opzigt heeft. De ftad Briftol is ook berugt door eene geneeskragtige heete Bron, die naby de rivier de Avon, omtrent eene myl van de ftad af, haaren oorfprong heeft, en van April tot September veel bezogt wordt. Het water van deeze Bron meent men dat met kryt en kalamynfteen bezwangerd is. Het is ligter datj ander water, helder, zuiver en zagt.en heeft eenen aangenaamen graad van hitte. Men fchryft het voor tegen inwendige ambeijen en .verzweeringen; tegen bloedfpuwingen, roodeloop, en fterke vloeijingen der vrouwen. Het wordt niet flegts in de pomp-kamer gedron. ken, maar alle dagen des morgens, even als zoete melk, door de ftad aan de huizen te koop geveild, en het behoudt zyne kragt langer dan eenig ander geneezend water. Naby de Bron is een huis, met eene zaal voor gezelfchappen, en wel geregelde verblyfplaatfen. De Bronnen van Buxton, reeds gemeld als O 2 een  212 Tafereel van Natuur en Konst. een der zeven wonderen van dc Piek van Derby, zyn ook berugt om haare geneeskragtige hoedaanigheid. Deeze wateren hebben hunnen oorfprong uit negen Bronnen; en het is merkwaardig dat 'er, cp eenen afftand van minder dan vyf voeten van eene van deeze heete Bronnen, eene koude Bron is. Het drinken van en het baden in deeze wateren wordt fterk aangepreezen, zodat de Bronnen fn den zomer van veelen bezogt worden. Het bed of de grond , waaruit zy voortkomen , is eene foort van marmer, en men zegt dat zy fulferagtig en zout zyn; zy zyn egter geenszins Hinkende of onfmaaklyk, omdat het fulfer niet met vitriool-deeltjes, en maar zeer weinig met zoutdeeltjes vermengd is. Door het drinken van dit water wordt de eetlust bevorderd, het gevaar van verftoppingen weg. genomen, en met (laahvater, waarvan ter deezer plaatfe overvloed is, gemengd zynde, is het even nuttig als de wateren van Bristol of Bath. Deeze Bronnen zyn in een fraai fteenen gebouw beflooten, opgerigt op koste van George, graaf van Shrewsbury. Hier is een gemaklyk huis tot geryf voorde vreemdelingen, ge-  Groot-Biut. en Ierl. Nat. Zeldz. 213 gebouwd op koste van den Hertog van Devonfhire. Daar is eene Bad-kamer, die met een gewelf overdekt, en fraai en geryflyk gemaakt is. Het Bad is ruim genoeg voor twintig menfehen, die 'er te gelyk in kunnen wandelen of zwemmen. Het water is bloedwarm , en kan naar genoegen tot alle hoogten gebragt worden. Dewyl ons oogmerk geenszins is om van alle de geneezende Bronnen, welke in dit land gevonden worden, in het byzonder te fprecken, zullen wy allcenlyk aanmerken dat 'er in verfcheidene plaatfen zyn, die veel bezogt worden om haare kragten in het geneezen van fcorbutieke kwaaien, verouderde zweeren, melaatsheid en meer andere ongemakken. Van fommigen worden byna ongelooflyke dingen verteld, met welken wy het onnoodig oordeelen ons in te laaten. Alleenlyk zullen wy nog onder de Bronnen, die om de eene of andere byzonderheid merkwaardig zyn, de volgende melden. Een der wonderen van de Piek van Derby is eene Bron, Tideswell genoemd, naby een markt-dorp, het welk naar dezelve zynen O 3 naam  214. Tafereel van Natptjr en Konst. naam heeft. Deeze Bron is omtrent drie voeten diep, en even zo veele vvyd, en het water zakt en ryst in verfehillende en ongelyke tydperken, met een gorgelend geluid, twee derde deelen van de loodregte diepte der Bronne. Men heeft veele gistingen ter verklaaringe van dit verfchynfel bygebragt. Sommigen hebben zich verbeeld dat, in de waterleidinge, een fteen en evenwigt ftaat, die, door eene voor-en agtenvaardfche trillende bcweeginge, het ryzen en daalen van het water veroorzaakt; maar dewyl het even moeilyk is de oorzaak van deeze trillinge als van het ryzen en vallen des waters te begrypen, meenen anderen dat die onregclmaatige ebbe en vloed, zo wel als het gorgelend geluid, door de lugt verwekt wordt, welke het water uit de onderaardfche holligheden dryft, of hetzelve 'er in perst; maar zy zeggen ons niet wat men denken moet dat de lugt eerst in beweeginge brengt. Tc Brixham, een vlek, omtrent drie mylen ten westen van Dartmouth in Devonfhire, is eene Bron, Laywell genoemd, die van een tot elfmaal in eene uur ebt en vloeit. Het water ryst cn valt doorgaans een en een vierde  Groot-Brit. en Ierl.Nat. Zeldz. 215 de gedeelte van eenen duim; en de ruimte van de kom, waarin het ontvangen wordt, is omtrent twintig voeten. Somtyds borrelt het op, alsof het kookte ; en het water, het welk zo zuiver is als kristal, is des zomers zeer koud, fchoon het des winters nooit bevriest. Die in de nabuurfchap woonen zyn van begrip dat het een geneesmiddel is tegen koortfen. Te Newton, aan den zeekant, ten noordwesten van den mond van de Ogmore, in Glamorganfhire in Wales, is eene Bron van omtrent agttien voeten in den omtrek, welker water by eenen hoogen vloed genoegzaam tot op den grond zakt; maar wanneer de zee ebt ryst het byna tot aan den rand van dc Bron. Om van dit verfchynfel reden te geeven, fielt men dat de lugt, by eene volle zee, in de aderen van deeze Bron geene doorftraaling vindende, van haare veerkragt beroofd wordt, zodat het water niet voortloopt; maar dat, de zee van het ftrand weder afwykende, en de aderen of natuurlyke waterleidingen niet langer verdopt blyvende, het water 'er weder door fchiet. Aan den voet van eenen heuvel, omtrent O 4 vyf  216 Tafereel van Natuur en Konst. vyf mylen van LeommfteTin Berefordfhire, is eene Bron, Bóne-well genaamd, waarin altyd eene groote meenigte van kleine been. deren gevonden wordt, die 'er fteeds, korten tyd nadat zy van dezelven gezuiverd is, weder op nieuw in komen. Sommige verbeelden zich dat bet beenderen van"kleine visfehen zyn, anderen houden ze voor beenderen van kikvorfchen ; maar van waar of hoe zy hier verzameld worden is met gemaklyk te raaden. Te Ancliff.twee mylen van Wigan inLaneafhire, is een fraai verfchynfel.de brandende Bron genoemd; derzelver water is koud, en geeft geen reuk van zich; maar egter ryst uit hetzelve zulk een fterke fulferdamp, dat, wanneer men 'er eenige vlammende ftof by brengt, de oppervlakte des waters met eene vlam overdekt wordt, gelyk aan die van brandende geesten; dezelve blyft verfcheidene uuren aanhouden, en is zo heet dat men'er fpyzen over gaar kan kooken ; maar wanneer dit water uit de Bron genomen is, geeft het geen datr.ps genoeg van zich, om 'er eenig vuur uit te krygen. In  Groot-Brvt. en Ierl. Nat. Zeldz. 217 In verfcheidene deelen van Chefhire zyn Zoutbronnen, inzonderheid te Northwich, Namptwich, en Middlewich ; en te Dunham, omtrent zes mylen van eikanderen; uit dezelven krygt men eene groote meenigte zouts. De putten zyn zelden meer dan vier, en nooit meer dan zeven roeden diep. In twee plaatfen in Namptwich barst de Bron in de velden uit, zodat zy het gras doet verderven, en een zoutagtig vogt fypelt door de aarde heen, welke tot op eenen merkelyken afdand vogtig is. De Zoutbronnen te Namptwich zyn omtrent dertig mylen van de zee, en liggen gcmeenlyk langs de rivier de Weaver. Men ziet egter te Middlewich, nader by eenen kleinen droom , de Don genaamd , dan by dc Weaver, het voorkomen van de zelfde ader. Alle deeze Bronnen liggen naby moeraden in grazige velden. Het water is op den grond der putten zo koud dat de zoutwerkers 'er niet langer dan eene halve uur agtereen in kunnen blyven daan, en dan nog niet, zonder telkens derkc dranken te nuttigen. Eenige van deeze Bronnen verfchaffen meer waters dan andere; maar men heeft opgemerkt dat eene gegeevene hoeveelheid waters uit BronHen, die het minde water verfchaffen, meer O s zouts  2i8 Tafereel van Natuur en Konst. zouts uitlevert, dan aeuö gelyke hoeveelheid uit Bronnen, die veel waters geeven. Het is ook zeer merkwaardig dat men uit eene gelykc hoeveelheid vogts meer zouts krygt in droog dan in nat weer. Van waar de pekel in deeze Bronnen voortkomt heeft men tot heden toe nog niet kunnen bepaalen ; fommigen hebben gemeend dat zy uit de zee oorfpronglyk was; anderen uit onderaardfche zout-rotfen, welke men omtrent het midden der voorgaande eeuwe in dte/e ftreeken ontdekt heeft, en anderen uit zoutdeeltjes, die in de lugt zweeven, en zich in een bed opeenpakken. Het is niet waarfchyniyk dat dit water uit de zee komt, omdat eene hoeveelheid zeewaters, zo groot als eene hoeveelheid van water uit deeze Bronnen, die zeven of agt oneen zouts verfchaft, naauwlyks anderhalve once zouts verfchaffen zal. Te Leamington, ten ooftcn van Warwick, in het Graaffehap van dien naam, is eene Zoutbron,- welke naby de Rivier de Leam ontfpringt; het water van dezelve wordt van de arme luiden gebruikt om 'er hun brood fmaakelyk mede te maaken. Ook is 'er eene plaats in Schotland, waar het gemeen van het  Gsoor-BaiT.en Ierl.Nat. Zelez. 219 het zee-zand zout maakt, even als in Lancafhirc gedaan wordt. By Stackpool Bof her, aan de zeekust, niet ver van Pembroke, in het Graaffehap van dien raam, is een waterpoel of put, zo diep dat zy niet kan gepeild worden; en egter zegt men'dat het water in dezelve, vooreenen ftorm, opborrelt, rookt, en zulk een geraas maakt dat het op den afftand van tien mylen kan gehoord worden. Men meent dat deeze put onder den grond gemeenfehap met de zee heeft. In Argylefhire in Noord Britanje is een meir, Loahow genaamd, het welk vier-entwintig mylen lang, en eene myl breed is. Lochnefs, in het graaffehap Invernefs, is genoegzaam van de zelfde langte, doch (volgens het zeggen) van eene onpeilbnare diepte. Het bevriest nooit, maar geeft rook uit, en doet ■ys, het welk 'er ingeworpen wordt, fmelten , zelfs terwyl het fterk vriest, het geen aan den fulferagtigen grond, over welken het loopt, wordt toegefebreeven. Naby Lochnefs. en op den top van eenen heuvel, die men'zegt dat twee mylen loodregte hoogte heeft,  220 Tafereel van Natuur en Konst. heeft, is een meir van omtrent dertig vademen lang, en zes breed , het welk niet bevriest, en nooit kan gepeild worden. Men ziet niet den minften fchyn van eenigen firoom naar of van dit meir, en egter is het, het gantfche jaar door, vol waters. Omtrent zeventien mylen ten noord-westen van dit meir, aan de noord-zyde van eenen berg, Glenintea genaamd, is een meir Locbanwyn, het welk in de Iandtaale het groene meir beteekent; dit is het gantfche jaar door met ys bedekt. In het zelfde graaffehap is ook een meir, het welk nooit bevriest, voor de maand February, wanneer het in eenen nagt digt toe vriest, cn het ys in den tyd van vier-en-twintig uuren eene aanmerkelyke dikte krygt. In Ierland zyn eenige zeer merkwaardige meiren, onder welken Loch Corrib, in het graaffehap Galleway vooral verdiend gemeld te worden ; het zelve is twintig mylen lang, 'en in fommige plaatfen vyf breed. Het is bevaarbaar, en men zegt dat het driehonderd eilanden bevat, die vol pynboomen zyn. Loch Mask, in het graaffehap Majo, is elf mylen Jang cn vyf breed ; het heeft twee eilanden , waarop men de puinhoopen van oude kastee- 3 en  Groot-Brit. enIerl. Nat.Zeldz. 221 len ziet. Ook vindt men in dit meir grooten overvloed van visch. Aan den voet van verrcheidene hergen in Derbyfhire zyn holligheden, die door de inwooneren Zwelg-kolken genoemd worden, omdat zy gantfche Itroomen inzwelgen , welke nooit weder te voorfchyn komen; maar fommige meenen dat eenige onderaardfche rivieren en Duivels Aars, behoorende tot de Piek van Derby, waarvan wy reeds gefproken hebben, en meer andere fnelvlietënde ftroomen, die uit eenige bergen by Castlcton, zes mylen ten noord-ooften van Buxton, te voorfchyn komen, door den famenloop van water in deeze holligheden gevormd worden. De Mole, eene rivier van Surry, loopt,na verfcheidene mylen van haaren oorfprong af doorgegaan te zyn, dood aan den voet van eenen heuvel, Boxhill genaamd, naby Darking, een markt-dorp, en fchiet onderden grond in eene plaatfe, die de zwelg-kolk genoemd wordt. Hierom wordt de rivier zelve fomtyds ook de Swallow genoemd; en ongetwyffeld heeft zy den naam van Mole gekreegen, omdat zy (even als de mollen) haaren loop  222 Tafereel van Natuur en Konst. loop onder den grond heeft; want het is algemeen aangenomen dat zy van den voet van Boxhill, waar zy ingezwolgen wordt, eenen weg van meer dan twee mylen doorgaat naar Leatherhead, waar men meent dat zy op nieuw ontspringt, en vanwaar zynoordwaards blyft voortloopen, totdat zy in den Theems valt, tegenover Hampton-court, in het graaffehap Middiefex. Het blykt egter dat laatere fchryvers van gevoelen zyn, dat de flroom van de Mole by de Swallow geheel dood loopt, en niet de zelfde is , weike by Leatherhead ontfpringt; maar veel eer meenen dat de wateren daar voortkomen uit eene nieuwe bron ; en dat de rivier, die door die wateren gemaakt wordt, eene nieuwe rivier is; fchoon zy den zelfden naam blyft behouden, omdat men gelooft dat zy dc zelfde is. In Berkfhire is eene kleine rivier, le Lambourne genoemd, die,op eene wyze.gantsch firydig met den aart van andere rivieren, des zomers altyd op haar hoogst is, en wanneer de winter nadert zakt, totdat zy genoegzaam, indien niet geheel, droog wordt. Om dit ongemeen verfchynfel te verklaaren heeft men vooronderfteld, dat 'er in den heuvel, waaruit  Groot-Brit.en Iert. Nat. Zeidz. 223 uit deeze iiroom voortkomt, eene foort van kraan is,als waarvan men zich doorgaans bedient om wyn en andere vogten af te tappen. VVann er men deeze cnderftclling aanneemt, dan is het gemaklyk te begrypen dat de regen , die overvloedig in den herfst begint te vallen , en geduurende den gantfchen winter blyft aanhouden, eindelyk het water in de kom tot aan het bovcnfte gedeelte van de kraan zal doen ryzen, zodat, de waterleiding dan vol, en het gedeelte van dezelve, het welk gemeenfchap met den ftroom heeft, langer zynde dan dat, het welk gemeenfchap met den kom heeft, het water in de kom daardoor zal uitloopen, en zo zal blyven doen, totdat de oppen lakte van het water beneden liet onderfte deel van dewaterleidinge, die 'er gemeenfchap mede heeft, gekomen is; hiervan is het gevolg dat, de kom, ■geduurende den winter gevuld zynde, de waterleiding in dc lente zal beginnen te loopen,en geduurende den gantfchen .zomer met loopen voortgaan ; maar dewyl her des zomers doorgaans droog weer is, en de kom zo fchielyk niet van water voorzien als uitgeput wordt, zal het water eindelyk beneden het onderfte deel der waterleidinge zakken, en ge-  2«4 Tafereel van Naiuc.tr en Konst. gevolglyk zal de ftroom weder ophouden te loopen, totdat het water op nieuw tot aan het bovenfte gedeelte van de kraan ryst, het geen in het begin van den volgenden zomer gebeuren zal.| Dus zal de ftroom in den droogen tyd van het jaar altyd loopen, en in den regenagtigen tyd droog worden , uitgezonderd dat 'er een weinig waters uit de omgelegene bronnen in komt. De waarheid van deeze onderftellinge aangenomen zynde, zullen de tyden van het vloeijen of vallen van deeze Bron langer of korter zyn, naar maate men drooger of natter jaaren heeft; want indien de winter nat is, zal de ftroom vroeger in den zomer beginnen te vloeijen; en indien de zomer mede nat is, zal hy ook langer blyven vloeijen, en dus omgekeerd. In Yorks Woud fpringt het water, na zeer regenagtig weêr , dikwyls uit de aarde, en ryst tot eene zeer aanmerkelyke hoogte. Deeze waterfprongen merken de bewooners der gemelde ftreeken aan, als voorteekens van eenen zwaaren hongersnood of van andere rampen. Om berigt van deeze verfchynfelen te geeven, ftelt men dat het regenwater, in groote kommen of holen van deeze bergagtige ftreek  GkooT-BiUT. en IerL. Nat. Zeldz. 22 f Rreek ontvangen en verzameld zynde, eeneil doortogt van onderen vindt aan den voet der heuvelen ; maar dat deeze doortogt, niet groot genoeg zynde oni het water zo fchielyk té doen wegloopen, als het van boven afkomt» het doet opfpringen, door de zelfde werking» welke plaats heeft in door konst gemaakte fonteinen. Na natte zomers, die zulke waterfprongen verwekken, heeft in dit ryk dikwyls fchaarschheid van koorn geheerschtj Zodat het denkbeeld dat zy voorbeduidfels van hongersnood zyn, meer gronds heeft dan eenige andere denkbeelden van den zelfden aam By Redborn, een vlek, omtrent drie mylen ten noord-westen van ft. Albans.in Hert* fordfhire, is een meir, Wenmer of Womct genoemd, het welk fomtyds tot overloopens toe zwelt, welke zwelling het gemeen als een voortceken van eenig algemeen onheil aanziet. Onder de merkwaardige Echoos in GrootBritanje is 'er eene te Norton-hall, eene Plee. ren-plaats, omtrent vier mylen van Warring, ton in Lancafhire. Daar is een muur van omtrent honderd-en-twintig roeden lang, aan VI. Deel. P WienS  22(5 Tafereel van Natuur en Konst. wiens eene einde men eenige trappen heeft, die naar het huis leiden; omtrent het midden van deeze trappen is een ronde tooren, in in welken een poort is, en aan het andere einde is een dergelyke tooren met eene poort. Wanneer men op de trappen op eene fluit fpeelt, wordt 'er by de eerfie poort naauwlyks iets van gehoord; maar op eenen afftand van dertig roeden van dezelve, nader aan den laaftgemelden tooren, hoort men het geluid zeer befcheidelyk ; niet egter als van de trappen, waar de fluitfpeler ftaat, maar als van den laatstgemelden tooren voortkomende; doch wanneer men tien roeden nader aan dien tooren is, fchynt het niet meer van de gemelde poort, maar van de trappen, waarop de fpeler ftaat, af te komen (*). In ver- (*) Eene Echo is een geluid, het welk door eenig ligchaam naar het oor weCromgekaatst wordt. Daar de golvende beweeging van de luet, die het geluid maakt, in alle Ureeken van het geluidgeevend ligchaam wordt voortgeplant, gebeurd het dikwyls dat de lugt, in haare trillingen, tegen verfcheidene ligchaamen aanftoot, die haar weder te rug kaatfen, en dus nieuwe trillingen in ftrydige ftreeken veroorzaaken. Wanneer de plaatfing dier voorwerpen zodaanig is dat zy een genoegzaam aantal van trillingen weêronikaatfen, die naa-  Groot-Brit en Iere. Nat. Zeldz. 227 verfcheidene plaatfen heeft men meer.andere rnerkwaardjgc Echoos; onder anderen is'er eene in Woodltock Park, in Oxfordfhire, welke, omtrent eene eeuw geleeden, in eenen (tillen nagt, agttien of twintig lettergreepen zeer befeheidelyk herhaalde; maar federd dat 'er eenige gebouwen zyn afgebroken, is dezelve mcrkelyk vervallen, Wy oordeelen het hier eene gevoeglyke plaats te zyn om iets te zeggen wegens eenige merkwaardige vernevelingen, die nu en dan in Groot-Britanje zyn opgemerkt, omdat wy niet wel in eenige andere afdeelinge over dezelven zullen kunnen fpreeken. Naauwlyks zyn naamelyk in ftrydige ftreeken naar de zelfde plaats voortgaan, dan zal liet geluid daar herhaald worden, en die herhaaling noemt men eene Echo. Hoe grooter nu de afftand van het voorwerp is, hoe langer ook de tyd zyn moet, eer men zulk eene herhaaling hoort; cn wanneer het geluid in zynen voortgang,op verfehillende afftanden, voorwerpen ontmoet, genoegzaam om eene Echo voort te brengen, zal het zelfde geluid verfcheidene maaien ogtereen herhaald worden, naar de verfehillende afftanden dier voorwerpen van het geluidgeevend ligchaam; en dit maakt het geen men eene herhaalde Echo noemt. P 2  228 Tafereel van Natuur en Konst. zyn 'er eenige byzonderheden in het weer bekend, welke niet aan alle deelen van dit eiiand gemeen zyn; daar is egter een zeer zonderling verfcbynfel in Cornwall,het welk door het landvolk een Weer-hond genoemd wordt, en bevonden is een zeer zeker voorteeken van zwaaren regen te zyn. Het kwam den heere Borlafe, die onlangs eene natuurlyke historie van dit graaffehap gefchreeven heeft, voor een geheel nieuw en zonderling verfcbynfel te zyn. Volgens zyne befchryving moet het zich vertoonen als een ftuk, het welk van het einde van eenen regenboog is afgezonderd , driemaal zo breed als een gemeenc regenboog, maar niet langer dan het breed is. Hy zag 'er een in het noord-ooften, op den isden van Augustus des jaars 1752, des avonds omtrent zes uuren , terwyl de wind in het west noord-westen was; de lugt was toen bewolkt, cn de kwik in den barometer aan het ryzen ; des anderen daags , omtrent elf uuren, begon het te regenen; ten een uure Hortte het water, en dit bleef zonder tusfehenpoozing aanhouden tot 's anderen daags's morgens ten tien uuren. In  Groot-Brit. en Ierl. Nat. Zeldz. 229 Li den jaare 1694 was het land rondom Harloch, een markt-dorp van Merionethfhire in Wales, langer dan agt maanden gekweld door eene vreemde vuurige uitwaasfeminge. Dezelve werd niet anders dan by nagt gezien ; en beftond uit loodverwige dampen, die uit de zee opreezen, of uit Caernaervonfhire kwamen over eene baaiwan agt of tien mylen wyd, aan de westzyde van Harloch. Zy verfpreiden zich uit deeze baai over het land , en deeden al het hooi en koorn, waarop zy vielen, verbranden. Ook maakten zy de lugt befmettelyk, en vergiftigden gras en kruid, zodat 'er eene groote iterfte van runderen, fchaapen en paarden op volgde. Zy trokken beltendiglyk naar en van de zelfde plaatfe in flormagtig zo wel als in ftil weder, doch waren in den winter menigvuldiger dan in den volgenden zomer; nooit vielen zy op eenig ding . dan alleenlyk by nagt, en de vlammen, die kleinen blaauw waren, bragten den menfehen nooit eenige fchade toe, niettegenilaande zy zich dikwyls in dezelven begaven om hun koorn of hooi uit den brand te redden. Eindelyk werden deeze dampen van alle kragt beroofd of verfpreid, door (wanneer men zag dat dezelve het ftrand naP 3 der-  230 Tafereel van Natuur en Konst. derden) op hoornen te blaazen, te fcbieten, of de lugt op eene andere wyze in beweeging te brengen. Onder de verfcheidene gisfingen, welke wegens de oorzaak van dit verbaazend verfchynfel gemaakt worden,waren de gedagten van fommigen dat het voortkwam van fprinkhaanen, die in groote meenigte in de baai verdronken gevonden werden, en ook biceken twee maanden te vooren aan ftrand geftorven te zyn; maar tegen deeze Helling brengt men in, dat dergelyk een gevolg, by iemands weeten, nooit is te weeggebragt geWorden door zwermen van fprinkhaanen, die ter zee of te land ftierven, zelfs niet in plaatfen, daar zy allertalrykst waren. Iets dergelyks als wy hier verhaald hebben is, in den jaare 1734, ergens aan de Franfche kust voorgevallen. De historiefchryver Wallingham verhaalt dat, op den eerden van January des-jaars 1399,even voor het uitbarftcn der burgerlyke oorlogen tusfchen de huizen van York en Lancaster, de rivier de Oufe, in Bedfordfhire, fchielyk ftil ftond, by eene plaats Ha-  Groot-Brit. en Ierl, Nat. Zeldz. 231 Harewood genaamd, naby Turvey, omtrent vyf mylen van Bedford, zodat beneeden deeze plaats het bed van de rivier vyf mylen agtereen droog bleef, terwyl boven dezelve het water tot eene groote hoogte rees. Het zelfde zegt men dat ter zelfder plaatfe gebeurde in de maand January des jaars 1648, even voor den dood van koning Karei den eerden. Veele bygeloovige luiden hebben beide deeze dildanden van de Oufe als bovennatuurlyk en wonderdaadig- aangemerkt; maar anderen delden met meer reden dat zy uitwerkfels van natuurlyke oorzaaken waren, fchoon men die natuurlyke oorzaaken nog nooit heeft kunnen aanwyzen. Zonder ons met dc byzonderheden, die wegens bloed-regens verteld worden, op te houden, zullen wy hier alleenlyk byvoegen dat in een gemeen veld, de Wergines ger naamd, ten oosten van de dad Hereford, twee groote fteenen, die tot een waterpeil overeind gezet waren, omtrent het jaar 1652, eene langte van 240 fchreeden van hunne gewoone plaatfe verwyderd waren , zonder dat iemand wist aan welke oorzaake men dit moest toefchryven; derzelver grootte was zo P 4 ver-  232 Tafereel van Natuur en Konst. verbaazcnd dat men , toen zy weder op bun, ne oude plaatfe zouden gebragt worden, tot bet voortrekken van eenen fteen negen jokosfen noodig bad. — Nog verdient het opmerking, dat de Chilternfehe heuvelen oho-emecn vrugtbaar zyn , niettcgcnftaande de fteenen 'er zo dik op leggen , alsof zy 'er op geregend waren; en dat, wanneer die fteenen in eenen hoop verzameld en weggevoerd worden, het land in korten tyd weder met dezelven overdekt wordt, ALGEMEENE RAMPEN en ONHEILEN, Groot-Britanje cn Ierland hebben nu en dan het vreeslyk geweld van aardbeevingen gevoeld , fchoon zy 'er egter minder dan veele andere landen voor bloot ftaan. Te Hermitage, een"vlek, omtrent zeven mylen ten zuiden van Sherborn in Dorfetfhire, is eene kloof in den grond, welke een der ongemeende uitwerkingen van eene aardbeevinge is, die op dit eiland gevonden worden. Zy Werd veroorzaakt door de verplaatfinge van ccn groot ftuk gronds, waarop boomen en heggen ftonden.tot op eenen afftand van veertig roeden. De aard bee ving,, die zulk eene ver-  Groot-Brit. en Ierl Alg. Ramp. 233 vcrplaatfing te weeg bragt, viel voor op den I3den van January des jaars 1585. In den jaare 1575 werd de heuvel Marclay, omtrent zes mylen ten oosten van Hcreford, na drie dagen agtereen op eene verfchiikkelyke wyze gcfehud en gebeefd te hebben, op zondag avond omtrent zes uuren in nog Merker beweeging gebragt, welke beweeging agt uuren bleef aanhouden , in welken tyd de heuvel meer dan 200 voeten uit zynen voorigen Mand week, en twaalf vademen hooger werd dan hy te vooren was. In de plaatfe, waaruit hy gerukt werd, liet hy eene opening van 400 voeten lang, en 320 breed, en in zynen voortgang wierp hy eene kapel, die tot het dorp Kinnafton behoorde, om ver, te gelyk met alle de boomen, huizen en andere dingen, die hy in zynen weg aantrof, Hy voerde de boomen, die 'er op (tonden, en dc fchaapen, die 'er op te weide gingen, met zich.- Men merkt aan dat de aardbeeving, door welke deeze heuvel verplaatst werd van die foort was, welke dc natuurkenners brasmatia (*) noemen, zynde eene bc- (*) Ariftoteles en Plinius onderfcheiden twee foorjen van aardbeevingen , die ter oorzaake der verfchit» P 5 le«-  234 Tafereel v&n Natuur en Konst. beweeging op en nederwaard, of loodregt met den horizon. De top van de hooge klip, ten zuiden van de ftad Scarborough in Yorkfhire, was, tot den 2o(ten van December des jaars 1737, vier-en-vyftig roeden boven het hoogde waterpeil ; maar op dien dag zonk een gedeelte van de klip, bevattende eenegemet weilands, verLende natuur haarer beweegingen, van eikanderen onderfcheiden worden. De eerfle is eene horizontaale , en de laatfte eene Icodregte beweeging, wordende by Ariftoteles Bp«(a< genoemd, om haare gelykheid met die van kookend water, waarom zy ook den naam van Erasmatia gekreegen heeft, Agricola onderfcheidt de aardbevingen iu vier, en Albertus Magnus in tien fborten; maar de wysgeeren in het algemeen hebben ze tot drie foorten gebragt; zy noemen ze fchudding, wanneer de aarde beurteling van de eene naar dc andere zyde bewoogen wordt, het welk fomtyds van dat gevolg geweest is, dat bergen by een gebragt, en tegen eikanderen aan gedaagen, even als boomen door eenen geweldigen wind heen en weer gefchud worden ; zy krygt den naam van fchokkinge, wanneer zy op en neer gaat, gelyk een pols; en dien van beevinge, wanneer zy gelyk is aan de ongeftaadige beweeginge van eene vlam.  Groot-Brit. en Ierl. Alg. Ramp. 235 verfcheidene uuren agtereen neder, met het vee, het welk 'er op te weide ging, en eindelyk bleef het zeventien roeden beneden de eerfte loodregte hoogte gevestigd. Door de drukkinge van zulk eene oneindige zwaarte, die niet minder dan 561,360 tonnen gewigts gefchat werd, rees de zandige grond rondom de klip, naar den zeekant toe, daar eene geneezende Bron was, ter langte van honderd roeden, twintig voeten boven haare natuurlyke hoogte. De bron, en het gebouw tot dezelve behoorende, op den dus opligtenden grond (taande, werd het water gemist, doch door eene naauwkeurige navorfchinge weder ontdekt, en kragtiger bevonden dan het te voor en geweest was. Het ongemeende verfchynfel, het welk men ooit in de zee aan de kusten deczer eilanden door eene aardbeevinge veroorzaakt zag, was dat, het welk op den eerden van November des jaars 1755, omtrent twee uuren in den agtermiddag, op den zelfden dag naamelyk toen Lisbon door eene aardbeevinge werd omgekeerd, plaats had. De heer Borlafe, die dc natuurlyke historie van Cornwall gefchreeven heeft, merkt aan dat het ten  §36 Tafereel van Natuur en Konst. ten dien tyde aan de kust van het gemelde graaffehap dood ftil was, dat dc wimpels naar het noord oosten ftondcn, dat de kwik in den barometer hooger ftond dan men haar in drie jaaren gezien had, en dat de kwik in den thermometer van Fahrenhejt op vier-envyftig ftond. De zee rees, by den berg van ft. Michiel, nadat zy omtrent eene haive uur geëbd had, fchielyk zes voeten, en zakte weder in den tyd van omtrent tien minuuten, deeze vloed en ebbe duurden twee uuren en een halve, iedere tien minuuten. Het water kwam met groote fnelheid van het zuid-oosten af, en ebde naar het westen, terwyl eenige fchuiten, die in de haven lagen, naar deezen, en anderen naar geenen kant flingerdcn. De eerfte en tweede vloed en ebbe waren zo geweldig niet als de derde en vierde; want in deezen en in die, welke 'er onmiddelyk op volgden, ging 'er een zeer fnelle ftroom in zee. Na verloop van omtrent twee uuren werd de golving van tyd tot tyd minder, cn hield geheel op by laag water. Niet zelden had men hier ook geweldige Overftroomingen. In de noordelykfte deelen van Huntingdonfhirc heeft men zeer groote ver-  Groot-Brit. en Ieri:. Alg. Ramp. 237 verzamelingen van wateren, die meiren ge* noemd worden, fommigen van welken, inzonderheid het meir Wittlefey, nu cn dan fterk bewoogen worden, zonder dat men den minften wind bemerkt; door wélke beweegingen visfehers en anderen, die 'er over vaaren, zeer dikwyls fchrik aangejaagd, en gevaar veroorzaakt wordt. Doorgaans (lelt men de oorzaak van die beroeringen in de losbarflinge van ondcraardfehc winden. In den jaare 1703 had men in byna alle plaatfen van Groot-Britanje eenen verfchrikkelykcn ftorm, die inzonderheid allergeweldigst was in Somerfetfhire, waardoor Dr. Kidder, bisfehop van Bath cn Wells, met zyne gemalinne, die nevens hem te bed lag, omkwam, door het omwaaijen van eenen fchoorfteen, welke het dak van zyn paleis, boven zyn flaapvertrek, deed inftorten. Te Whiticomb , een vlek by Ashburton in Devonfhire, ont ftond in den jaare 1638 een zwaar onweer van donder en blikfem, geduurende het welk een vuurbal in de kerk viel, waar het volk ter oeffeninge van den godsdienst vergaderd was; dit toeval kostte drie  ö38 Tafereel van Natuur en Konst. drie menfchen het loeven, twee-en-zestig werden 'er door gewond , en het veroorzaakte aan de kerk zelvemerkelykefchade. — Op andere tyden verwekten vreeslyke hagelbuijcn in fommige plaatfen groote nadeelen, inzonderheid mag men zulks zeggen van den hagelbui, die voor Pontipole, in Monmontfhire, in den jaare 1697, door deongemeenegrootte der fteenen, van welken'fommigen agt duimen in den omtrek bevonden werden, zeer verderflyk was. Te Westhyde, naby de ftad Hereford, vielen in het zelfde jaar, en waarfchynlyk in den zelfden tyd, zulke zwaare hagelfteenen (van welke eenigen negen duimen in het rond waren) dat zy alle de glazen deeden inilaan, en al het vee, koorn, gras en de meeste vrugtboomen in het dorp vernielden. Zeer dikwyls werden in veele plaatfen van Groot-Britanje door de rivieren, en inzonderheid door de Severn, de Oufe en den Theems, zwaare overftroomingen veroorzaakt, waarvan wy geene andere byzonderheden zullen melden dan dat de wateren fomtyds door hun geweld huizen omver rukten, ontelbaare menXchen en beesten deeden omkomen, en alles wat  Groot-Buit. en Ierl. Alg. Ramp. 239 wat hun in den weg ftond met zich floepten. Naby de plaats daar de Tees en Bauder, in het graaffehap Durham , famenloopen , had men, in den jaare 1689, omtrent het midden van den zomer, een uitbarfting van water, het welk, van onderen opkomende, eene meenigte aarde met zich voerde, die eene kloof van honderd-en zestig roeden lang.tagtig brëed, en zes of zeven diep liet, beide de rivieren verftopte, en zeer veel visch deed fterven. Nadat het zeezand in verfcheidene deelen van Pembrokefhire, in Wales, was weggefpoeld door de lange aanhoudendheid van ftormagtig weder, vertoonde zich zeer groote boomen, van welken fommigen, omgehakt zynde, in hunne volkomene langte lagen, terwyl anderen in hunne natuurlyke plaatfen regtovereind ftonden. Deeze boomen lagen zo dik en in zulk eene groote meenigte op en by eikanderen, dat het ftrand zich, een goed eind wegs lang, niet anders dan als een omgehakt bosch vertoonde; dc teekens van dc byl ftonden zo duidelyk in de boomen, alsof zy maar pas gehakt waren; maar het hout  540 Tafereel van Natüür enEons?; hout was zo zwart en hard geworden als ebbenhout. Het blykt derhalven dat een aanmerkelyk gedeelte van de kust deezcs graaffchaps oudstyds een bosch geweest is, waarin de zee een inbreuk gemaakt heeft. In de ftad Edinburgh en te Leith werd zeer groote fchade veroorzaakt door eenen ftörm, die op den i4den van January 'des jaars 1739 voorviel,' en waarvan men de weêrgaê nimmer in deeze ftreeken ondervonden had. Veele pragtige gebouwen in Edinburgwerden van hunne daken beroofd. Eene kerk in die ftad, de kanons-poort-kerk genaamd, leed ongemeen veel, en eene fraaije gallery, die tot deeze kerk behoorde, werd geheel vernield. Ten zelfden tyde werd de verflagenhcid merkelyk vermeerderd door het ontftaail van eenen zwaaren brand, door welken verfcheidene huizen in de asfche gelegd werden. De gebouwen in het kasteel van Edinburg werden door den ftorm grootelyks befchadigd, van hunne fraaije looden daken ontbloot, en het magazyn werd genoegzaam geheel vernield. De fchepen, die in de haven van Leith lagen, werden met zulk een geweld van hunne touwen afgeflagen, dat zy de groo-  Groot-Brit. en Ierl. Alg. Ramp. 241 groote yzeren ringen , aan welken zy vastgemaakt waren, medefleepten. De vreeslykfle brand, die mooglyk ooit ergens geweest is, was die, welke op den 2den van September des jaars 1666, des morgens omtrent ten een uure, uitborst in Pudding Lane te London, en een zeer groot gedeelte van de ftad vernielde, uit welken hoofde men federd overal van den brand van London gefproken heeft. Het gedeelte van de ftad; waarin dezelve begon, was digt bebouwd met houten en bepikte huizen, zodat de vlammen zeer geweldig woedden, en door den Herken oostelyken wind, eer het dag geworden was, reeds zo ver verfpreid waren dat men die by geene mooglykheid meester kon worden. De ontlteltenis der inwooneren was zo groot dat niemand bedagt was om, door huizen in de lugt te laaten fpringen, het verfpreiden van den brand tydig genoeg voor te komen; zodat het vuur dien gantfchen dag en den volgenden nagt met onverminderd geweld bleef woeden, en van maandag tot donderdag aanhield, eer het geheel gebluscht was. Door deezen brand werden alle de huizen, VI, Desl. q die  242 Tafereel van Natuur en Konst. die op vier-honderd en zes-en-dertig gemetten gronds ftonden, vernield; dertienduizend en tweehonderd huizen, de hoofdkerk van ft. Paulus, zeer veele parochie-kerken cn zes kapellen brandden geheel af; de pragtige gebouwen van Guildhall, de koninglyke beurs, het tolhuis, verfcheidene hospitaalen en boekeryen, twee-en-vyftig gildekamers, en eene groote meenigte van andere aanzienlyke gebouwen werden, te gelyk met drie der ftadspoorten, vier fteenen bruggen, twee gevangenhuizen en twee gyzelplaatfen, in de asfche gelegd. Het verlies, door het verbranden van alle die geftigten, koopwaaren en meubilen veroorzaakt, beliep, volgens de beste uitrekeningen, tien millioenen, zevenhonderd dertigduizend en vyf honderd ponden, en egter hebben in dit vreeslyk geval niet meer dan zes luiden hun leeven door den brand verloeren. Naauwlyks kan men den beklaaglyken ftaat, waartoe de inwooners door dit droevig toeval gebragt werden, zich verbeelden ; , ver het grootlte gedeelte was beroofd van hunne woonplaatfen, en genoodzaakt om naar da velden te wyken, vindende naauwlyks iets waar-  Sboót-Btut. en Iere. Alg. Ramp. 243 Waarin zy zich verfchtiilen konden dan nadat men een goed getal hutten vervaardigd had. . Men heeft veel getwist over de oorzaaken van deezen brand, mcenende fommigen dat dezelve geftigt, anderen dat hy by toeval on titaan ware. In den tyd waarin hy woedde, kwam het elk genoegzaam zeker voof dat hy moedwilliglyk was aangelegd, en dö eenigfte twyffeüng, die men toen had, was door welke der twee partyen, waarin de natie toen verdeeld was, dit gedaan -werd. Alle de partyen befchuldigden 'er eikanderen mede, en de meerderheid van het gemeen, genegen om in alle fchynbaare redenen van misnoegen, welke tegen den Roomfchen aanhang voorkwamen, te berusten, ftelde den brand gemeenlyk op deszelfs rekening; die befchuldiging werd, ten tyde der omwentelinge, welke kort daarna plaats had, aangedrongen door allen, die de nieuwe regeering begunftigden; maar federd dat de geest van partyfchap was uitgebluscht, werd de brand van London doorgaans aan toevallige en natuurlyke oorzaaken toegefchreeven. Doch welke de oorzaak van dit onheil ook rhoogé geweest zyn é het is onbetwistbaar dat niets Q 2 voor-  244 Tafereel van Natuur en Konst. voordeeliger voor de nakomelingfchap kon plaats gehad hebben , omdat de ftraaten , voor den brand, naauw, krom en ongemaklyk waren; de huizen, die uit hout beftonden, waren donker en kwaalyk gefchikt; derzelver verdiepingen hingen over eikanderen, waardoor de beweegingen der lugt niet zelden belemmerd werden , en fchadelyke dampen , die befmettelyke ziekten veroorzaakten, dikwyls bleeven hangen; maar federd dat de ftraaten verbreed en de huizen met platte gevels gemaakt zyn, is 'er voor de lugt een vrye doortogt, zo dat alle nadeelige dampen wegdryven, en weinige plaatfen in het koningryk gezonder dan Londen geoordeeld worden. Onder veele andere verfchrikkelyke branden , die te London ongemeene fchade veroorzaakt hebben, borst 'er een, die van de vreeslykfte omftandigheden verzeld ging, in Southwark uit, des nagts den ioden van Juny in den jaare 1712, omtrent vier jaaren nadat de brug van London voltooid was. De vlammen, die welhaast tot de huizen aan het zuid-einde van de brug overfloegen , verfpreidden zich tot die, welke aan het noord-einde fton-  Groot-Brit. en I*erl. Alg. Ramp. 245 ftonden, eer dat de tusfchen beiden Maande huizen nog in brand raakten, en dat wel zo fchielyk dat eene groote meenigte volks, het welk toegefchootcn was om den brand te helpen blusfchen, het wederkeeren belet werd; door dit ongeluk zegt men dat meer dan 3000 menfchen omkwamen, een gedeelte door op de brug te verbranden, en een gedeelte door met de vaartuigen, die ter hunner hulpe aanfchooten, en waarop de vlugtelingen eikanderen welhaast verdrongen, te zinken. Meermaalen ontftonden 'er in verfcheidene plaatfen van dit ryk zeer zwaare branden ; onder anderen gebeurde 'er een allerdroevigst geval te Barnwell, een dorp by Cainbridge, op den 8ften van September des jaars 1727. Eenige luiden , die op de kermisfen reisden, hadden ter deezer plaatfe een poppenfpel gebragt, waarvan eene groote fchuur met een rieten dak de vertoonplaats was. Op zekeren tyd, wanneer het fpel zoude beginnen, poogde een flegte knaap, zonder iets te betaalen, in de fchuur te dringen, waartegen de eigenaars van het fpel zich verzetten, het geen niet zonder hevigheid toeging. Na eenigen tyd twistens ging de knaap weg, en Q 3 de  246 Tafereel van Natuur en Konst. de deur geflooten zynde raakte alles in ruste. Doch de deugniet, de onbeleefdheid, welke hy meende dat de meester van het poppenfpel hem had aangedaan , willende wreeken , liep naar eenen hoop hooi en flroo, welke digt aan de fchuur ftond, en ftak dien ftil in brand. De aanfchouwers van het fpel, die midden in hun vermaak waren, werden welhaast door de vlammen , die tot de fchuur overlloegen, in de grootfte ontfteltenisfe gebragt. In den fchielyken fchrik, die het gantfche gezelfchap beving, vloog elk naar de deur; maar het ongeluk wilde dat de deur naar binnen toe moest opengaan, en het gedrang tegen dezelve was zo geweldig dat zy by geene mooglykheid geopend kon worden ; dewyl dus alle uitkomst onmooglyk was, vond zich de geheele vergadering, beftaande uit meer dan honderd en twintig menfchen, in de fchuur opgeflooten, totdat het dak inviel. Dit ongeluk was oorzaak dat veelen leevende in brand raakten en dus omkwamen, terwyl anderen door den rook verflikten. Zes personen bragten 'er het leeven af, terwyl de overigen , onder welken veele jonge juffers van middelen en kleine kinderen waren, in ee«en hoop van vleesch en beenderen, of met half  Groot-Brit. en Ieri. Alg. Ramp. 247 half verbrande en mismaakte ligchaamen op eikanderen lagen. Dewyl de nablyvende vrienden der geltorvenen niet wisten welke de lyken waren der geenen, waartoe zy de naaste betrekking hadden, werd 'er een kuil op het kerkhof gegraaven, waarin zy allen onder eikanderen begraaven werden. Van groote onheilen fpreekende behooren wy ook die, welke de pest meer dan eens in Engeland veroorzaakte, niet met Itilzwygen voorby te gaan. Voor den brand van London , had zy in die ftad en derzelver voorfte. den eene vreeslyke verwoesting aangerigt; in den jaare 1625 kostte zy 35470 ménfchen het leeven ; en in dien tyd ftierven zo veelen van andere ziekten, dat de doodlylten voor dat jaar 54265 naamen bevatten. In het begin van Mal des jaars 1665 ontftond 'er te London eene pest, die voor het einde van de maand September, in de ftad en voorlieden weeklyks 7165 ménfchen het leeven kostte; in het geheel fleepte zy 68596 perfoonen weg, en het getal der geltorvenen in dat jaar was, volgens de doodlysten, 97306. Q 4 On-  243 Tafereel van Natuur en Konst. Onder de regeering van koning Henrik den IJlden, woedde de pest te Yarmouth jn Norfolk , en rukte in een jaar tyds zevenduizend inwooners ten grave. In den jaare 1631 heerschte te Windham, eene ftad in het zelfde graaffehap, eene zeer hevige pest; en op den,uden van Juny des jaars 1615 werden door eenen brand, die door kwaadwilligen gelïigt was, meer dan 200 huizen in de as- fche gelegd. Onder de regeering van Henrik den IVden, heeft de ftad Hithe, in Kent, door de pest zeer veel geleeden , welk ongeluk nog gevolgd werd van eenen brand, die in eenen dag tyds 300 huizen vernielde. In den jaare 1739 kostten de kinderpokjes, te Godalming, in Surry, in den tyd van omtrent drie maanden, 500 ménfchen, zynde meer dan een derde gedeelte der inwooneren, het leeven. In den jaare 1485 ontdekte men voor de eerfte maal zekere befmettelyke ziekte, de Zweetziekte en Sudor Anglicamis of het EngelJchè zweet genoemd, omdat zy in het byzonder aan Engeland eigen was, en van eene byzondere wyze van zweeten verzeld ging, die'  Croot.Brit. en Ierl. Alg. Ramp. 243 die niet ophield dan met den dood van den lyder of met zyne herftellinge. In verfchilr Jende lyderen had zy een onderfcheiden voorkomen; want in fommigen begon dit zweeten met pyn in de nek, armen of beenen, terwyl anderen niets dan eene ongewoone warmte in die deelen gevoelden. Deeze teekens werden gevolgd van een ongemeen fterk zweeten, waarvan de Iyders geene reden altoos geeven konden; dc inwendige deelen werden eerst warm, en vervolgens van eene ongelooflyke hette bevangen, die vandaar tot de uiterlle deelen der uitwendige ledemaaten overfloeg. Daarna volgde een onlydelyke dorst, rusteloosheid, en ongefteltenis van hart, lever en maag,'t welk alles verzeld ging van zeer zwaare hoofdpyn, en eene mymering, waarin de lyder zeer praatagtig was. Eindelyk befpeurde men eene groote uitputting van ligchaamskragten , en eene onweêrftaanbaare geneigdheid tot flaapcn. Weinigen werden in het eerst van deeze ziekte herftcld; te veel en te weinig zorg vond men dat even fchadelyk was; en men zegt dat de Iyders, die den eerftcn aanval vier-en-twintig uuren overleefden, -behouden Q s waren.  fiyo Tafereel van Natuur en Konst. waren. Zy moesten ft;] blyven liggen, of in hun bed of in huni e klederen, naar den ftaat, waarin zy waren toen zy eerst door de ziekte werden aangetast, zonder dat zy of met geneesmiddelen of met voedfel mogten overlaaden worden, zonder dat zy te veel of te weinig gedekt waren, en (indien het mooglyk was) zonder eeten of drinken. Men moest het zwceten zynen gang laaten gaan , zonder het door bette te bevorderen , of door verkoelende middelen te (tuiten. De ziekte werd eerst befpeurd op den 2iften van September, en verfpreidde zich in eenen dag tyds over gantsch Engeland, waar zy, na eene groote fterfte verwekt te hebben, omtrent het laatst van October weder eensklaps ophield. Haare woede was zo groot dat zy in fommige plaatfen, een derde gedeelte der inwooneren in korten tyd wegrukte. Naderhand openbaarde zy zich, in den tyd van zesen-zestig jaaren, nog viermaal, naamelyk in de jaaren 1506, 1517, 1528 en 155r. In den jaare 1534 fJoeg zy naar Ierland over, daar zy eene groote meenigte van ménfchen wegrukte. Zy was egter by iedere wederkomst minder doodelyk; en men zegt dat by haaren vierden aanval, in den jaare 1528, van  Groot-Brit. en Ierl.Uitv.en Ontd. 251 van vyftigduizcnd ménfchen, die 'er in de ftad London door aangetast werden, niet meer dan 2000 ftierven. VOORNAAMSTE UITVINDINGEN EN ONTDEKKINGEN. -Wy kunnen deeze Afdeeling niet wel ge. voeglyker beginnen dan met den ftaat der manufactuuren in aanmerkinge te neemen.en onder deeze behooren wy voor eerst op de wol-manufaétuur te letten , waartoe alles wat van wolle gemaakt wordt, moet gebragt worden. De Engelfche wol is altyd in hooge agtinge geweest, wordende die van Leominfter, Cotfwold, Lincolnfhire, en het eiland Wight fteeds voor de beste gehouden; en fchoon de Schotfche en Ierfche wolle gemeenlyk voor Engelfche verkogt wordt, fchiet de eerste by de laastgemelde in fynheid egter merkelyk te kort De Spaanfche wol zel- (») De fynheid en overvloed der Engelfche wolle fchryft men grootdeels toe aan het zoete korte gras, het welk in veele der Engelfche weiden en op fommige duinen gevonden wordt; en de zagtheid van de vsgt der Engelfche fchaapen wordt merkelyk bevorderd j  «52 Tafereel van Natuur en Konst. zelve, die in Engeland vry hoog in prys is, zegt men dat haare goedheid voornaamelyk verfchuldigd is aan eenige weinige Engelfche fchaapen, * die als een gefchenk, door eene der koningen van Engeland, naar Spanje gezonden werden. Oudstyds bcftond de koophandel der natie voornaamelyk in ongeweevene wolle, die door de vreemdelingen in zulk eene meenigte werd opgekogt, dat de uitgaande regten, onder de regeering van Edu- derd, door de gelegenheid, welke zy hebben om het gantfche jaar door van dat gras te eeten, zonder dat zy geduurende den winter behoeven opgeflooten ,■ of in andere tyden van het jaar tegen de wolven beveiligd te worden. De heer Colbert, aan wien de Franfche manufaétuuren en koophandel zeer veel verfchuldigd zyn, was van gedagte om eenige Engelfche fchaapen in Vrankryk te doen voortteclen, door (zo na als mooglyk was) zodaanige weilanden uit te kiezen als zy in het land hunner geboorte hadden, opdat dus de Franfchen niet langer mogten genoodzaakt zyn om op eene heimelyke wyze wol uit Engeland te laaten overvoeren. Maar de Graaf de Cominges, toen afgezan; van Vrankryk aan het Engelfche hof, toonde de onmooglykheid om zulk eenen uitvoer van fchaapen te Weeg té brengen, en om die in Vrankryk te doen voortteeien, zo duidelyk aan, dat men van dit voorneemen af zag.  Groot-Brit enïerl.Uitv.enOntd. 253 Eduard den lilden , 350000 ponden 's jaarS opbragten, het geen in die dagen eene verbaazende fom was. Maar eenige Vlamingen en Brabanders, die zich, ter ontwykinge van vervolginge, met hunne konst in Engeland nederzetten, leerden de Engelfchen hoe zy hunne eigene wol weeven moesten, waarin zy zo wel Haagden, dat het Parlement lïeeds zyn best gedaan heeft om den uitvoer van wolle voor te komen, niettegenftaande alle poogingen , welke men tot heden toe ten dien einde heeft aangewend, kragteloos be. vonden zyn. De invoering der wol-weeveryen in Engeland wordt gefield geweest te zyn omtrent het jaar 1420; fchoon de heer de Thou die onder de regeering van koninginne Elizabeth (lelt, wanneer de vervolgingen om den godsdienst, en de wreedheden van den hertog van Alva eene groote meenigte weevers en andere konflenaars uit dc Nederlanden naar Engeland deeden vlugten. Doch het geen die groote historiefchryver zegt moet men eer opvatten wegens de volmaakinge dan wegens de eerste oprigting der weeveryen, devryl zy te London zekerlyk lang zyn bekend geweest, voor dat de Nederlanders eeni-  254 Tafereel van Natuur en Konst, eenige pooging gedaan hadden om het Spaan* fche juk af te lchudden. Wat de konst vGn weeven betreft, die mi tot zulk eene groote volmaaktheid is gebragt geworden , dezelve is ongetwyffeld zeer oud, fchoon men bezwaarlyk met eenigezekerheid zeggen kan aan wien wy die verwonderenswaardigc uitvinding te danken hebben, ten2y wy die aan den fpinnekop, die een allerfynst webbe uit zyne ingewanden fpint, verkiezen toe te fchryven. Sommigen hebben den oorfprong van deeze konst gefield onder de regeering van Nimrod. Doch wat hier ook van zyn mooge, het is zeker dat Egypte oudstyds berugt was door deszelfs weeveryen van fyn linnen, waarin de rykdom des lands en de voornaamfte bezigheid der inwooneren gelegen was. Uit Egypte werd deeze konst naar alle waarfchynlykheid naar Indië en China overgebragt, waar de Europeaanen haar in eenen bloeijenden ftaat gevonden hebben. De Egyptifche en Tyrifche kooplieden vervoerden hunne geweevene zyde, linnen en katoen naar Italië, Griekenland en andere landen, en de konst van weeven verfpreidde zich met hunne volkplantingen tot Carthago, en  Groot-Erit. enIerl.Uitv. enOntd. 25 j en van daar door verfcheidene deelen van Europa. In het byzonder begonnen de Italiaanen onbewerkte zyde uit de Cafpifche zee over te voeren, en die in hun land te bearbeiden ; en eindelyk vonden zy gelegenheid om de zywormen zeiven en de moerbezieboomen, waarop die diertjes leeven, over te brengen. Dus werd die fraaije Weevery in Italië ingevoerd, vanwaar Europa, geduurende veele eeuwen van zyde voorzien werd. Na de Italiaanen bragten de Franfchen deeze konst tot eene wonderbaare volmaaktheid ; en de Engelfchen zeiven kunnen niet nalaaten te erkennen dat zy den goeden ftaat hunner zyde-weeveryen aan de Franfehe vlugtelingen , die onder de regeering van Lodewyk den XlVden hun vaderland ontweeken, te danken hebben. De getouwen, waarvan de weevers zich bedienen, zyn van onderfcheiden maakfel, gefchikt naar de verfehillende ftoffen, welke zy weeven moeten, en naar de onderfcheidene wyzen, waarop zy die moeten behandelen. Dewyl veelen derzelven zeer famengefteld zyn, is het niet wel rhooglyk 'er den leezer eene naauwkeurige befchryving van re gee-  256 Tafereel vak Natuur en Konst.- geeven, waarom wy dit ook niet onderneemen zuilen. Maar misfchien is 'er geene fraaijer foort van getouwen dan die van dc Kousfen-weevers, welker uitvinding van laa-ter tyd is, terwyl de Engelfchen en Franfchen de eer van dezelve aan eikanderen fterk betwist hebben. Dc waarheid der zaake fchynt te zyn, dat dit nuttig werktuig allereerst door eenen Franschman is uitgevonden , die, zwaarigheid vindende om de voorregten, welke hy begeerde, te Parys te verwerven , naar Engeland overftak, waar hy overeenkomftig met zyne verdienden werd aangemoedigd. Deeze uitvinding aan de Engelfchen medegedeeld zynde, waren zy dermaate met dezelve ingenomen, dat zy op ftraffe des doods verbooden een eenig van deeze werktuigen buiten het ryk te voeren, of een namaakfel van hetzelve aan eenen vreemdeling mede te deelen. Maar gelyk het door eenen Franschman in het ryk gebragt was, zo werd het 'er ook door eenen Franschman weder uitgevoerd, die door eene wonderbaare kragt van geheugen en verbeelding te Parys een getouw maakte, naar het denkbeeld, het welk hy, door de getouwen te London te zien, wegens dezelven had opgevat.  Groot-Brit. en Ierl. UiTv. en Ontd. 257 vat. Hy vervaardigde zyn werktuig in den jaare 165Ö, en allen, die federd in Vrankryk, Holland en andere deelen van Europa gemaakt zyn, werden in navolginge van het zyne vervaardigd. Van deeze fraaije werktuigen fpreekende» kunnen wy niet nalaaten ook gewag te maaken van zeker ongemeen werktuig, zynds het eenigfie van dié foort, het Welk in geheel Groot-Britanje gevonden wordt, dienende om zyde te reeden; het modél, naar welk het gemaakt is, werd door ridder Thomas Lombe uit Italië gebragt, en met groote kosten te Derby, aan de rivier de Derwent, opgerigt. Dit werktuig beftaat uit 26586 raderen, en uit 97746 hefboomen, die allefi door een waterrad in beweeging gebragt worden ; en zo dikwyls als dit rad rond loopt, Worden 'er niet minder dan 73726 ellen zyden draad gevlogten, en in 24 uuren tyds heeft men 318504960 ellen gereed. In het vyfde jaar der regeeringe van koning Georgé den Ilten kreeg ridder Thomas Lombe, door eenen vrybrief, verlof om voor den tyd vaa veertien jaaren het regt zyner uitvindinge alleen te moogen genieten; maar toen de geVI. Deeii. R met-  2j 8 Tafereel van Natuur en Konst. melde tyd zonder eenige merkelyke winst voor den eigenaar verloopen was, gaf het Parlement hem eene fom van 1400 l. mjds dat hy vryheid geeven zoude om zyn werktuig na te maaken, opdat de konst, die in hetzelve uitblonk, niet mogt verlooren worden ; welk namaakfel te London nog te zien is. Nademaal de Engelfchen lang berugt geweest zyn door hunne bedrevenheid in de zeevaart, zo wel als door hunne magt ter zee, komt het ons gevoegiyk voor ook ten deezen opzigte iets te zeggen. Het is zo ze. ker niet wanneer de fchepen zyn uitgevonden , als wel dat derzelver uitvinding zeo? oud is, Sommigen fchryven dit toe aan Daedalus, wiens vleugelen, waarvan hy zich bediende, om uit den Crctifchen doolhof te ontkomen, men voor niets anders dan voor zeilen houdt, die hy aan zyne fchepen voegde, om door dit middel de vervolgingen van Minos te ontwyken. Anderen fchryven de eer van deeze uitvindinge aan Janus toe, op het gezag van eenige Griekfche en Romein fche gedenkpenningen, aan welker eene zyde zyn dubbel aangezigt, en aan de andere een fchip ftaat afgebeeld. Men vindt 'er ook, die ' " ' .r' ,4'de  - Groot-Brit. en Ierl. Uitv. en Ontd. 259 dc eerfte ontdekking van den fcheepsbouw afleiden van de onderregtingen, die God zelf tot bet bouwen der Arkc aan Noacb gegeeven beeft. De historie vertoont ons egter de Tyriers als de eerfle zeebouwers, die, van den berg Libanon en andere naby hun land gelegene bergen van uitmuntend hout tot den fcheepsbouw voorzien zynde, welhaast eene magtigc vloot verzamelden, waardoor zy hun vermogen en fchatten zeer merkelyk deeden aangroeijen ; cn het is alleen aan de zeevaart, waaraan Engeland en andere handeldryvende natiën de grootheid van haare tegenwoordige magt en bezittingen té danken hebben. Den leezer een klaar denkbeeld te geeven wegens de verfcheidene in-en uitwendige deelen, waaruit een fchip beflaat, is zonder plaaten en afteekeningen niet wel mooglyk; doch hy zal eenigzins over de verbaazende grootte van eenigen deezer dryvende gebouwen kunnen oordeelen, door zich de afmeetingen van een der grootfie fchepen, die in onze eeuw gemaakt zyn, voorgefteld te zien; (*) ik bedoel C) Wy leezen van eenige fchepen der ouden, die meer otn eene grootfche vertooning te maaken dan tot gebruik gebouwd zynde, de grootfie fchepen van R 2 on-  2öo Tafereel van Natuur en Konst. doel een onzer oorlogfchepen van den eerHen .rang, het welk 210 voeten lang is, 200 voeten water houdt, 110 ftukken gefchut en 1250 man voert, en een anker heeft, het welk meer dan 4 tonnen weegt, nevens een kabeltouw, dat 200 ellen lang is, en 22 duimen middcltyns heeft. De zeevaartkunde werd niet dan na de uitvinding van het fcheepskompas tot volkomenheid gebragt,.van welke uitvindinge verfchei- de- onzen tyd zeer veel te boren gingen. Het fchip van Ptoloraeus Philopater was 280 ellen lang , 38 breed, en 48 hoog. , Het voerde 400 roeijers, even zo veele zeilen , en 3000 foldaaten. Maar het fchip , dat Hiero, onder het opzjgt van Archinicdcs bouwde, was nog ongemeener, dewyl het houts genoeg bevatte om 'er vyftig galeijcn van te maaken. Het had alle de verfcheidene vertrekken, die in een paleis te vinden zyn, zelfs, galleryen , tuinen, baden, vischvyvers, molens, ftallen enz niet uitgezonderd. Het was omringd, met een yzeren bolwerk, en had agt toorens me: muurcii en bolwerken, voorzien van krygstuigen, inzonderheid van een, waarmede men eenen fteen van driehonderd ponden zwaar, of een pyl van twaalf ellen lang, eene halve myl kon voort werpen. Zie hierva,i meer by Atbenaeus, Lib. v.  Groot-Brit. en Ierl.Uitv. en Ontd. 261 dene naaien zich de eer hebben toegeëigend. Dit is een werktuig, naar het welk de zeevaarenden den koers van hunne fchepen rigten; het beftaat uit eene doos, waarin eene zcilfteenkragtige naald is, die altyd net naar het noorden wyst. la het midden van de doos is een loodregt ftyltje vastgemaakt, waarop een rond bordpapier ftaat, op welks oppervlakte verfcheidene gelykmiddelpuntigev cirkels getrokken zyn, welker buitenfte in 360 graaden verdeeld is, terwyl de anderen in 32 punten zyn afgedeeld, beantwoordende aan zo veele winden , waarvoor de zeeluiden onderfcheidene naamen hebben. In het midden van het bordpapier is een klein ftukje koper, zynde een weinig holrond,aan welks midden de naald is vastgemaakt, en het welk op het reeds gemelde ftyltje draait. Over dit alles is een glas gemaakt, en het gantfche geftel is in eene tweede doos bellooten, en wordt op zodaanige wyze opgehangen dat de naald altyd horizontaal blyft. De naald wordt van een dun ftaafje ftaal gemaakt, en aan eenen goeden zeilfteen geftreken, waardoor zy de gemelde eigenfchap van naar het noor den te draaijen verkrygt, welker ongemeene R 3 nut-  2ö2 Tafereel van Natuur en Konst. nuttigheid in de zeevaart ligtelyk te begrypen is. De kragt van den zcilfieen om yzer aan te trekken is aan de ouden 'reeds bekend geweest, en wy vinden ze by Plato, Ariftote. les en Plinius gemeid; maar de kennis van dat vermoogen, waardoor by zyne Poolen rigt naar de Poolen der waereld, langs den meridiaan van iedere plaats, en naalden of ftukken yzer, die 'er aan gewreeven worden, na genoeg naar het noorden en zuiden doet wyzen, is in laater 'tyd eerst bekend geworden. Zekere Guyot de Provence, een oud Fransch digter van de twaalfde eeuw, fcbynt vry duidelyk op het gebruik van de zeilfteenkrachtige naaide te zinfpeelcn ; en uit de lelie, waarmede alle volkeren het noorder-punt op het bordpapier teekenen, trekken de Franfchen een bewys om te toonen dat zy zich de eer deezer uitvindinge met reden toeëigenen. Met gelyk regt fchryft Dr. Wallis die uitvinding aan de Engelfchen toe, zeggende dat de billykheid van zyn voorgeeven genoegzaam blykt uit de benaaming van Kompas, die by alle volkeren aangenomen, en in fommige deelen van Engeland in gebruik is om eenen  Groot-Brit. en Iere.Uitv. en Ontd. 263 eenen cirkel te beteekenen. Maar zo de Engelfchen al niet tot de eer der ontdekkinge van het Kompas gcregtigd zya, kan hun ten miniton de lof niet geweigerd worden van deszelfs gebruik tot volmaaktheid gebragt te hebben, door hunne manier om de doos, die de naald bevat, op te hangen. Sommigen willen dat Marco Paolo.een Venetiaan, eene reis naar China gedaan hebbende, het Kompas, by zyne wederkomsten den jaare 1260, medebragt; en het geen die gisting bevestigt is dat de Europeaanen zich in het eerst van het Kompas bedienden op eene wyze, waarop de Chineezen het nog gebruiken, dat is, zy lieten het op een ftuk kurks draaijen, in plaatfe van het op een ftyltje te zetten. Daar is eenige reden om te denken dat Róger Ba con (*) de rigtende hoedaanigheid van den zeil- (*) Het blykt dat die b:rugtc monnik zeer wel wist hoe men buskruit maaken moest, meer dan honderd jaaren voordat wy vinden dat het ergens in gebruik geweest is; want hy fpreekt uitdruklyk van de ftoften, waaruit het beftaat. in eene verhandeling de Nullitase Magiae, te Oxford in den jaare mó gemeen gemaakt. Men kan, zegt hy, donder en blikfem naar welgevallen doen gebooren worden, dóór zwavel, faltpeter en houtskool ondereen te, mengen; welk R 4 mens-  a<54 Tafereel van Natuur en Konst. zpilfteen ontdekte, of'er ten minden iets van Wist; doch het is onbetwistbaar dat Flavio Gioia de man is, dien men doorgaans voor den maaker van het eerfte Kompas houdt, het welk door hem te Melfi, jrj het koningrvfc Napels, te voorfchyn gebragt werd. De verandering of afwyking der zeiffteenkragtige naaide van het waare noorden, naar het oosten of naar het westen, die grooter of kleiner is in verfehillende deelen der waereld, werd eerst ontdekt in den jaare 1500, door Sebastiaan Cabot, eenen Venetiaan. De fchuinte of helling van de naald, wanneer zy door de wyze waarop de doos gehangen is, vry kan fpeelen op een punt beneden den horizon, was de ontdekking van den heere Robert Norman, eenen Engelschman, omtrent het jaar 1576. De verandering der veranderinge, dat is het verfchil in de afwykinge. van de naaide op verfehillende tyden ter zelfder plaatfe, werd eerst ontdekt door eenen anderen Engelschman Gellibrand, fchoon fom. mengfel, in eene naauwe plaatfe beflooten cn aan !>rand geileken zynde, by de losbarfling een geluid verwekt, harder dan een donderflag.  Groot-Erit. en Ierl.Uitv.en Ontd. 265 fommigen de ontdekking daarvan aan Gasfendus hebben toegefchreeven. Het is ten uiterften moeilyk eenige reden van deeze wonderbaare verfchynfels te geeven. Hen, die betreffende de veranderingen of afwykingen der naaide verdere voldoening begeeren, wyzen wy naar de vcrlïandige onderflellingen van den geleerden Dr. Halley, die in de Pbilofopbifcbe Tranfaüiën zyn gemeen gemaakt. Zonder ons met een breeder verflag wegens fommige uitvindingen, verbeteringen in den koophandel, of andere byzonderheden, welke ons te lang zouden doen uitweiden, op te houden , merken wy in het algemeen aan, dat de Engelfchen hunne waaren naar alle vier de waerelddeelen verzenden, en weder uitheemfche waaren in hun land brengen, die zy egter allen niet zelve gebruiken, en ook dus weder naar andere landen vervoeren moeten. De Engelfche ambagtslieden , zyn zeer geestig en naarftig; vooral munten zy uit in het maaken van allerlcie foorten van uurwerken, weerglazen, zo barometers als thermometers, cn wiskunflige werktuigen. Zy maaken ook fchoone konstflukken van yzer en ftaal, en hebben de meeste handwerken & 5 tot  266 Tafereel van Natuur en Konst. tot eenen grooten trap van volkomenheid gebragt. De reden van hunne ongemeene naarstigheid fcbynt in het denkbeeld van fchande, het welk zy aan de armoede hegten, te moeten gefield worden. Wat den ftaat der geleerdheid in Engeland betreft, het is onbetwistbaar dat de Engelfchen ten deezen aanzien, in verfcheidene weetenfchappen, boven andere natiën , lang hebben uitgemunt. In wysgeerige cn wiskonftige ontdekkingen hebben de bewooners van Groot-Britanje reeds vroeg grooter vorderingen gemaakt dan die van eenig ander land. In de dertiende eeuwe, was de beroemde monnik Bacon, van wien wy in de naastvoorgaande aanteekeninge gefproken hebben j al zo ver in de proefondervindeiyke wysbe- ^ geerte gevorderd, dat hy in die blinde iyden voor eenen toveraar gehouden ,en ,op last van paus Nikolaas den IVden, in de gevangenisfe geworpen werd, waarin hy verfcheidene jaaren doorbragt. — In den jaare 1561 werd, te York-houfe, in Londen, of (volgens anderen) te Gorambury by ft. Albans, in Hertfordfchire Francois Bacon, naderhand Lord Verulam , gebooren. Dat verbaazend vernuft heeft  Groot-Brit. en Ierl JJttv. en Ontd. 267 heeft zich meester gemaakt van alle weetenfchappen, en den grond gelegd tot de meeste verbeteringen, die 'er federd zynen tyd in zyn gemaakt geworden. De roemrugtige ridder Izaak Newton , die in den jaare 1643 gebooren, en in de cerfie beginfelen der geleerdheid in de fchoole van Grantham , in Lincolnfhire, onderweezen werd , volgde lord Bacon op, en fchynt nog verder dan de ontwerpen van dat groot vernuft zich uitftrekten gegaan te zyn. Hy heeft meer geheimen en verborgenheden der natuurc verklaard dan men ooit had kunnen höopen dat tot kennis der ménfchen zouden gekomen zyn; en dewyl zyne ontdekkingen te menigvuldig zyn om hier allen opgeteld te worden, zal het best zyn alleenlyk aan te merken dat alles, wat voorgaande wysgeeren ons, betreffende de werktuigkunde, leerden, niet het tiende gedeelte behelsde van de gevvigtige ontdekkingen, welke deeze groote wysgeer, door zyne fchranderheid cn bedrevenheid in de wiskunde gedaan heeft. Hy gaf eene gedaante aan de natuurlyke wysbegcerre, die waarfchynlyk zo lang zal beftendig blyven als 'cr eenige wysbegcerte onder het mensch, dom  268 Tafereel van Natuur en Konst. dom geoeffend wordt. Hy bande alle ydele onderftellingen en loutere gistingen uit die weetenfchap, en bragt dezelve alleen tot proefneemingen en wiskonftige redeneeringen. Misfchien was het met dit oogmerk dat hy de Naderingen cn Oneindige Ryè'n begon uit te vinden, welker gebruik in de Meetkunde van eene zeer uitgeftrekte nuttigheid is; maar nog nuttiger in het verklaaren van famengeftelde uitwerkfelen, welke wy in de natuur ontdekken, waarin alles door eene foort van oneindigen voortgang fchynt te gefchieden. De proeven, gedaan op ligchaamen, welke door hunne eigene zwaarte vallen, gaven Newton aanleiding om de kragten te ontdekken, waardoor de Planeeten in haare wandelkringen gehouden worden. Hy heeft ook de manier getoond om de oorzaaken van de beweegingen der Pianeetcn te onderfcheiden, en die met eene juistheid, welke men naauwlyks van de vereenigde poogingen van alle eeuwen had kunnen verwagten, te berekenen. Hy maakte een gantsch nieuw famenftelfel der Gezigtkunde, en toonde de natuur der Iigtftiaaien, door die van eikanderen af te fcheiden. Even  Groot-Brit. en Ierl. Uitv. en Ontd. 26$ Even als de proefondervindelyke wysbegeerte door ridder Izaak Newton ontdekt werd, mag men zeggen dat de bovennatuur, kunde door den beere John Locke is uitgevonden. Dees beroemde Wysgeer,, welke te Wrinton in Somerfetfhire gebooren was, oordeelde met reden dat de afgetrokkene denkbeelden en belagchelykegefehillen, waarmede men zich tot dien tyd toe opgehouden, en die men als het weezen der wysbegeerte aangemerkt had, behoorden verworpen te Worden. De zaaken met behoorlyke aantfagt overweegende, vond hy dat die aftrekkingen, en het misbruik der woorden de eerfie bronnen waren van alle onze dwaalihgen. Om de natuur der ziele te ontdekken, en haare denkbeelden en genegenheden na te fpooren, agtté hy het ongeraaden boeken te leezerf, opdat hy daar door niet tot dwaalingen mogt overflaan; hy vestigde zyne opmerking op zichzelven, en fchreef, alles wat hy in zich ontdekte gade fiaande, zyne proeven óver het Memcblyk Ferjland, welke hy zynen medemenschen, als een fpiegel, waarin zy zielïzelven zien konden, mededeelde. Hy bragt (om kort te gaan) deeze weetenfchap tot het geen-  2?o Tafereel van Natuur en Konst. geen zy weezcniyk is, naamelyk tot de proefondervindelyke wysbegeerte der ziele. Het is vry algemeen toegedaan dat de omloop des bloeds allereerst in Engeland is ontdekt geworden, door Dr. William Harvey, in den jaare 1628, fchoon die eer hem nog door eenige fchryvcren betwist wordt. Deeze ontdekking, welke in de geneeskunde van het allergrootfie belang is, gaf aanleiding om in dezelve van de werktuigkunde gebruik te maaken. De Logarithmi, welke met regt onder dc grootde en nuttigde ontdekkingen der voorgaande eeuwe geteld worden, werden eerst uitgevonden door Jan Neper, baron van Marchifton in Schotland, en door hem gemeen gemaakt in den jaare 1714- Morifon, een inbooreling van het gemelde gedeelte van Groot-Britanje , mag gezegd worden het eerde famendelfel der Kruidkunde gegecven te hebben. •— Na dus de voornaamde uitvindingen cn ontdekkingen der Britten gemeld te hebben, kunnen wy gevoeglyk tot eene nieuwe afdeeling overgaan. MERK-  Groot-Brit. en Ierl. Openb. Geb. 271 MERKWAARDIGSTE OPENBAARE GEBOUWEN en ANDERE BYZONDERHEDEN van KONST. Onder de openbaare gebouwen komt ons voor eerst voor ft. Paulus kerk in London, zynde eene der pragtigfte Proteftantfcbe kerken in de waereld, en een der feboonfte geftigten, die eenige eeuw beeft voortgebragr. Men zegt dat zy gebouwd is door Etbelbert, eenen Saxifchen vorst, op of naby eene plaats, waar ten tyde der Romeinen een tempel ftond r die aan Diana was toegewyd. Verfcheidene maaien heeft zy door brand, welke door den blikfern of andere oorzaaken is verwekt geworden, veel geleeden. In den jaare 1666 brandde zy geheel af. Naderhand werd zy herbouwd naar een ontwerp van ft. Pieters kerk te Rome, vervaardigd door Christoftel Wren , die op den 21 ften van Juny des jaars 1675 den eerden fteen van het tegenwoordig gebouw gelegd beeft; en dc laatfte fteen is door zynen zoon, den heer Christoftel Wren, in den jaare 1710, gelegd geworden. Zy is van fynen Portlandfehen fteen gebouwd, in de gedaante van een krujs, met twee ryèn pi-  272 Tafereel van Natuur en Konst* haren , aan den buitenkant, beftaande ieder uit honderd-en-twintig fluks' boven eikanderen ; de onderfte ry is van de Corinthifehc t en de bovenfte van de fatnengefteldc bouworde. De ruimten tusfchen de boogen van de venfters, en de architraaven van de onderfte en bovenfte ryën,zyn gevuld met eene groote verfcheidenheid van kostbaare fieraaden. De westelyke voorgevel van deeze kerk prykt met eene pragtige gallerye, onderfehraagd door twaalf zwaare kolommen van de Corinthifche bouworde ; boven deezen zyn agt kolommen van de famengeftelde bouworde, fchraagende een fraai konstfluk, waarop de bekeering van Paulus ongemeen fchoon is uitgehouwen. Men gaat deeze gallery op langs zwarte marmeren trappen, die zo lang zyn als de gallery breed is; aan lederen hoek van den voorgevel is een fraaije tooren. Aan de zuidzyde van de kerk is eene overdekte gallery, die op zes verhevene kolommen rust; boven het dak ftaat een tafereel, waarop een Phenix in de vlammen zeer fchoon is uitgehouwen. Aan de noordzyde is eene gallery, overeenkomftig met die, welke men aan de zuidzyde heeft, ftaande op het tafereel, tot dezelve behoorende, de koninglyke wapenen en an- de-  Groot-Brit. en Igrl. Oeene.Geb. 273 dere fieraaden uitgehouwen. De opgang naaide zuidelyke gallery is langs vyf-en-twinu'g trappen van zwart marmer, en die naar dc noordelyke langs twaalf. Jn het middelpunt van het gantfche gebouw ryst een verwondercnsvvaardige overdekte 'koepel; twintig voeten boven het dak van de kerk is eene cirkelronde ry van twee-en-dertig kolommen, met nisfen, die juist tegenover eikanderen aan den binnenkant geplaatst zyn. Boven op het dak is een fraai verguld balcon, en uit deszelfs middelpunt ryst een fchoone lantaarn, verfierd met kolommen van de Corinthifche orde. Alles eindigt met eenen koperen kloot, uit welken zich een kruis verheft, het welk zo wel ais de kloot rykelyk verguld is. Van binnen rust de koepel op agt groote pilaaren, welke fraai verfierd zyn; het dak van het choor rust op zes pilaaren, en het dak van de kerk op twee ryën, uit twintig zuilen befiaande; het dak van de kerk en dat van het choor zyn met boogen en kostbaare verficrfelen van uitgehouwen fteen opgepronkt. Rondom den binnenkant van den koepel loopt eene fraaije luister-gallery, of een yzeren balcon, vanwaar men eenige zagt gefprokeVI. Deel. S ne  274 Tafereel van Natuur en Konst. ne woorden, ja zelfs liet tikken van een horologie op eenen afftand van honderd voeten en verder kan hooren; de top van den koepel is ryklyk verguld en fraai gefchilderd r door wylen ridder jacob Thornhill. De langte deezer dpmkerke van het oosten naar het westen, de gallery 'er by gerekend zynde, is 500 voeten; haare breedte, de noordelyke en zuidelyke galleryen daar onder begreepen, is 311 voeten; de hoogte van den grond tot den top van het kruis is 344; de buitcnfte middellyn van den koepel 145 voeten, en de binnenfte 100 voeten; de buitenfte middeliyn van de lantaarn is.agttien voeten; de hoogte van de toorcns aan het westeinde is 208 voeten, en die van het ligchaam der kerke 120 voeten. Deeze kerk beflaat eene ruimte van agt gemetten gronds, en is rondom bezet met yzeren hekken, van welken ieder omtrent vyf en eenen halven voet hoog is, en die in eenen muur van gehouwen fteen vast ftaan. In deeze hekken zyn zeven fchoone yzeren poorten, die met de hekken, eene zwaarte "van yzerwerk van byna driehonderd tonnen uitmaaken; zy hebben meer dan elfduizend ponden gekost, cn men  Cuoot-Buit. en Iesl. Op:ènb.Öeb. 275 men zegt dat de gantfche kerk van bouwen 736,752 /. 2f. en 3 gr. gekost heeft. Aan het westeinde van de kerk, en binnen de getraliede hekken, is een marmeren ftandbeeld van koninginne Anna, houdende eenen1 feepter in dc eene, cn eenen globe in de1 andere hand, zynde omringd van vier fraaije afbeeldingen, die Groot-Britanje, Vrankryk, Ierland en America vertoonen. De Hoofdkerk te York, die onder de regeering van koning Stefanus afbrandde, werd in den tyd van Eduard den Iften herbouwd, en in den fiaat gebragt, waarin zy tegenwoordig is. Zy is een Gothisch gebouw, aan den H. Petrus tocgewyd, en door fommigen gehouden voor de fraaifte in Engeland, indien niet voor fraaijcr dan eenige kerk in Italië. De wester voorgevel is verfierd, met twee regelmaatige toorens, aaneengevoegd en onderfchraagd door eenen boog, die den weste-" lyken ingang maakt, en voor den grootlten' Gothifchen boog gehouden wordt, welke' in Europa te vinden is. Boven deezen boog is een pragtig venfter, meer dan dertig voeten breed en zeventig hoog, befchilderd met S 2 fchrif--  276 Tafereel van Natuur en Konst. fchriftuurlyke historiën in honderd-en-zeven-' tien afdeelingen. Aan de oostzyde van de kerk is een ander venfter, aan het voorgemelde beantwoordende. Aan de zuidzyde is een cirkelrond venlier, het gouds-bloems venfter genaamd, omdat het glas met goudsbloemen befchilderd is; en aan dj noordzyde is een zeer groot venfter, waaropeen kostbaar borduurfel van ingelegd naaldwerk is afgebeeld; het is in vyf verdeelingen onderfcheiden , en word gezegd op koste van vyf jonge juffers, gezusters, opgerigt te zyn. Aan het einde van het choor, agter het altaar, naar het welk men langs zestien marmeren trappen opklimt, is een fteenen befchutfel, en een ander, waardoor het choor van dc kerke wordt afgefcheiden, zynde beiden fraai bewerkt. De voorgevel van het choor is verfierd met ftandbeeldcn van alle de koningen van Engeland, van Willem den Veroveraar af tot koning Henrik den Vlden toe. Dc kerk zelve ftrekt zich 525 voeten in de langte, 110 in de breedte, en 99 in de hoogte uit. De vergaderplaats der domheeren, tot deeze kerk behoorende, wordt voor een der netfte Gothifche gebouwen in gantsch Engeland gehouden. Zy is van eene agthoe- ki-  Groot Brit, en Iere. Openb. Geb. 277 kige gedaante, en heeft drie-en-zestig voeten nriddellyns, wordende het dak, het welk flegts op eenen enkelen ftyl, die in het middelpunt geplaatst is, rust, door geene pilaaren ondenchraagd. De venfters zyn fraai befchilderd ; en van binnen ziet men het volgende vaers in vergulde letteren geplaatst, ten blyke van de verhevene denkbeelden, welke zy, die ten tyde der oprigtinge van dit gebouw leefden, wegens het zelve voedden : Ut rofajlos fiorum, fa est domus ifla domorum. Dat is: Men mag de rooi de bloem der bloemen, Dit huis bet buis der buizen noemen. Na deeze komt, ten opzigtc van de groot, te, de domkerk van Lincoln in aanmerkinge, welke een pragtig Gothisch gebouw is, en waarvan de monnikken zulke hooge denkbeelden hadden , dat zy gewoon waren te zeggen dat de duivel 'er nooit het oog op flaan kon, zonder een misnoegd en gefronst gelaat te vertoonen, waarvan het gemeene fpreekwoord : by ziet als de duivel op Lincoln, zynen oorfprong heeft. Zy is ongetwyffeld S 3 ecu  278 Tafereel van Natuur en Konst. een grootsch en pragtig gebouw, en kan, dewyl zy op eenen boogen grond ftaat. in vyf of zes graaffchappen, op eenen afftand van vyftig mylen noordwaards, en dertig zuidWaards, gezien worden. 'De Domkerk van Saüfbury is mede een Gothisch gebouw, en wel het fraaifle en regelmaatigfte in het gantfche koningryk; men begon aan dezelve te bouwen in den jaare 1219, en zy was niet voltooid voor het jaar 1258, nadat men 'er 26000 h aan te kost gelegd had, eene zeer groote fom waarlyk voor die dagen. Zy werd in de tegenwoordigheid van koning Henrik den lilden, en ook in het byzyn van veele bisfehoppen cn edellieden ingewyd. Zy heeft de gedaante van eenen lantaarn, met eenen fraaijen hardfteenen tooren, die 410 voeten hoog, en de grootfte is. welke in Engeland gevonden wordt. De langte der kerke is 478.de breedte 76, en dc hoogte van het gewelf 80 voeten. De buitenkant, van dit voortreflelyk gebouw is inderdaad zeer pragtig, hebbende het geen buitenmuur, maar alleen pilaaren en venfters. De venfters zegt men dat zo voelen in getal zyn als 'er dagen, en de pi-  Groot-Biut. en Ierx. Openb. Geb. 279 iaarcn zo voelen als 'cr uuren in het jaar zyn. De deuren zyn twaalf in getal. De pilaaren cn pilasters van deeze kerk belfaan uit eene foort van gegooten marnier, zo zeldzaam dat de konst om het te maaken of geheel verlooren of weinig bekend is. Het binnenwerk beantwoord egter geenszins aan het buitenfte; want fchoon men 'er eenige weinige wel uitgehouwene fteenen zit-t, zyn de fchilderyen niet meer dan middelmaatig. De klokken, welke tot deeze kerk behooren , zyn agf in getal, en hangen in eenen fterken hoogen tooren, opgerigt aan eenen anderen hoek van den kerkhof; want demuuren van den kerktooren, die naar den top toe weinig meer dan vier duimen dik zyn, oordeelt men te zwak om zulk eene zwaarte te draagen; zodat 'er in denzelvèn maar eene klok is, die geluid wordt, wanneer de bisfchöp in het choor komt. De Domkerk van Peterborough was oudstyds eene Abdy-kerk, en is,fchoon men haar meer dan duizend jaaren oud agt, een der aanzienlykfte Gothifche gebouwen in de waereld. Zy is 479 voeten lang, en 203 breed S 4 van  28o Tafereel van Natuur en Konst. van het noorden naar het zuiden gerekend. De westelyke voorgevel, die eene breedte van 156 voeten heeft, is het feboonfte ft uk der bouwkunde in Engeland, en wordt van drie fraaije boogen, met kostbaare kolommen verfierd, onderfchraagd. De venfters, die tot de kloosters behooren, zyn fraai befchilderd met fcbriftuurlykc historiën, als mede met de afbeeldingen van deszelfs ftigters en abten. Hier is eene grafftéde van koninginne Catharina, die door koning Henrik den Vllfften verftooten werdt, en eene van Maria, koninginne der Schotten, die beiden in deeze kerke begraaven werden ,* fchoon men zegt dat het lyk van koninginne Maria door haaren zoon, koning Jacobus den Jften, naar de abdy van Westminfter is gebragt geworden. De Domkerk van Winchester is een groot en aanzienlyk gebouw, het welk in de elfde eeuw begonnen, en niet voltooid werd voor de regeering van Eduard den JJJden, in de veertiende eeuw. In plaatfe van eenen fPitfen tooren, heeft zy eenen laagen tooren van omtrent 150 voeten hoog, met een plat dak. De langte der kerke van het oosten naar  Groot-Brit. en Iere. Openb. Geb. 281 naar het westen is 545 voeten, een kapel aan het oost-einde , die onzer lieve Vrouwe kapel genoemd wordt en 54 voeten lang is, 'er by gerekend zynde; de breedte van het ligchaam en van de kruisvleugelen der kerke is 87 voeten; het choor is 136 voeten lang en 40 breed; de langte van den grooten kruisvleugel is omtrent 186 voeten, en de buik der kerke, de ruimde die in Engeland te vinden is, bevat meer dan 300 voeten. Het dak van het choor is verfierd met de wapenen der Saxifche en Normanfcbe koningen. De doopvonte, welke ten tyde der Saxen was opgerigt, is van zwan marmer, en vcrlierd met ihywerk, verbeeldende de mirakelen, welke door fommigen tot deeze kerk behoorende heiligen verrigt zyn. Men gaat naar het choor op langs agt trappen, boven welken twee koperen fraai gegootene ftandbceldcn zyn , een van koning Jacobus den Iftcn aan de regter, en een van koning Karei den Jüen aan de flinkerhand. Des bisfehops troon en de zetels van den deken en domheeren zyn fraai uitgehouwen en verguld ; men klimt naar het altaar met marmeren trappen, en de vloer is zeer kostelyk ingelegd met marmer van verfcheidene kleuren, zo gefchikt dat s S het  282 Tafereel van Natuur en Konst. het veelerleie figunren maakt. Het altaarluik, het welk ver het voörtrefFelykite is dat men in Engeland vindt, beftaat uit een verbeven paviljoen, dat over de nagtmaalstafel heen (trekt, even als een gordyn, cn waaraan vergulde festonnen, en andere fieraaden hangen. Alles wat ten gebruikc in het Avondmaal dient, is zeer zinddyk, en aan wecrzyden van het altaar zyn fteenen vaazen, waaruit gouden vlammen ryzen. Plet groote venfter aan den oostkant is merkwaardig uit hoofde van de fchilderingcn op het glas, die verfcheidene heiligen en bisfehoppen van deeze kerk vertoonen. Eenigen der Schotfche koningen zyn hier begraaven. Hier is ook dc marmeren kist van koning William Rufus, die door de foldaaten in de burgerlyke oorlogen onder Karei den Iften geopend werd, ten welken tyde zy aan zynen duim eenen gouden ring, met een robyn verfierd, gevonden hebben. Vervolgens zyn 'er verfcheidene pragtige graflieden, waaronder die van William van Wickham, die bisfehop van deeze kerke was, ten tyde haarer voltooijinge, behoort geteld te worden. De Domkerk van Durham is een r!'agtig ge-  Groot-Brit. en ïerl. Openb. Geb. 283 gedigt van 411 voeten lang en tagtig breed, met drie ruimc-vleugelcn, eenen in het midden , en eene aan ieder einde; de middellle vleugel is 170, de oostelyke 132, en de westelykc 100 voeten lang. In den westelyken vleugel was een kapel van de maagd Maria , Galiiea genaamd ; de buitenkant van deeze. kapel was oudstyds verlierd met twee fraaije fpitfe en met lood gedekte toorens, van welken nog een groot gedeelte is overgebleeven. De oostelyke vleugel droeg eertyds den naam van de negen akaaren, omdat 'er in den voorgevel, tegenover de kerk, zo veele akaaren waren opgerigt; vier naamelyk in het noorden, vier in het zuiden, en een in het middelde gedeelte van den vleugel. Het gantfche gebouw is gewelfd, en rust op groote pilaaren. Het befchot van het choor is zeer wel bewerkt. De meeste venders zyn zeer fraai, inzonderheid het middelde naar den oostkant toe, het welk de gantfche breedte van het choor beflaat, en vier-entwintig ligten heeft. In het zuideinde van de kerk was een vender, het welk dat van ft. Cuthbert, dcrzelver patroon, genoemd werd, en waarin de historie van het leeven en de mirakelen van dien heilig' gefchilderd wa-  284. Tafereel van Natuur en Konst. waren. Aan de noordzyde was een derde venfter, waarop de historie 'van Jofeph gefchilderd ftond , en het welk uit dien hoofde Jpfcphs venfter genoemd werd. In de kapel, die den naam van Galiiea droeg, waren dc vrouwen, welken het niet vryftond verder te komen dan tot eene marmeren iyn aan de zyde van de doopvonte, gewoon den godsdienst by te woonen; zy bevatte toen zestien altaaren tot bet doen van de misfe, maar thans wordt zy alleenlyk gebruikt tot het houden van kerkelyke vergaderingen. Deeze Domkerk, is aan de zuidzyde, verfierd met een fraai klooster, waarin eertyds gefchilderde glazen ftonden; aan de oostzyde is het kapittelhuis, het dekens-huis, en een gebouw, het welk de oude boekery genoemd wordt. Het kapittelhuis, waarin zestien bisfchoppen begraaven zyn, is een pragtig vertrek van 75 voeten lang en 33 breed; het heeft een fteenen dak, en aan het boveneinde eenen fraaijen zetel ter inftalleeringe der bisfchoppen. De Domkerk van Litchfield, die in den jaare 1148 geftigt werd, heeft ifl de burgerij'-  Groöt-Brit. en Ierl. Openb. Geb. 285 Jyke oorlogen, onder Karei den eerden , zeer veel geleeden; maar zy werd na de herftefling zo fehielyk herbouwd, dat zy nu voor een der fraaide Gothifche gedigten in Engeland gehouden wordt. Boven het midden van de kerk daat een fraaije hooge tooren ; de gevel is verfierd met eene goede gaflerye, en boven dezelve zyn twee fpitfe toorens. Boven de gallery ziet men ook zes-en-twintig dandbeelden van de profeeten, apostelenen koningen van Juda, allen leevensgrootte. Nog zyn 'er binnen in de kerk verfcheidene dandbeelden. Het choor is voor het grootde gedeelte met albast bevloerd; en agter hetzelve is eene fraaije kapel. De laatde Domkerk, van welke wy meld'ng zullen maaken, is die van Clocester, zynde een oud, -doch pragtig gebouw; dezelve heeft eenen tooren , die voor een der netde en fraaide ftukken der bouwkunde gehouden wordt; en in deeze kerke zyn twaalf kapellen, verfierd met de wapenen en gedenkteekenen van veele aanzien!yke perfoonen, als mede met dc grafdeden van koning Eduard den Hden, en van Robert, hertog van Normandye, zoon van William den Vetover-  286 Tafereel van Natuur en Konst. veraar. Over het oosteinde van het choor is ook eene gallery, die zich van de eene tot de andere zyde uitftrekt, en in de hoedaanigheid van eene luisterplaatfe voor eene groote zeldzaamheid gehouden wordt. Bchalven de reeds befchreevene kerken zyn 'er andere, die (fchoon zy -wel geene Domkerken zyn) egter verdienen als fraaije ftukken der bouwkunde, aangemerkt te worden. Onder deezen is de merkwaardigfte ft. Pieters .Abdykerk in Westminfter, zo genoemd omdat zy behoord heeft tot een klooster, aan ft. Pieter tocgewyd, het welk in den jaare 850 door de Deenen is vernield geworden. Het werd egter herbouwd door koning Edgar, en vergroot door Eduard den Belyder;en de tegenwoordige pragtige kerk werd opgerigt ten tyde van koning Henrik den lilden. Zy leed veel door brand in den jaare 1274, maar is door Eduard den Iften, Eduard den Ildcn en de Abten herbouwd geworden. In den jaare 1700, toen men bevond dat deeze kerk merkelyk vervallen was, vergunde het Parlement zekere fom ter haarer verbeterin-  Groot-Brit. en Ierx.Openb. Geb. 287 ge, gelyk federd dien tyd mecrmaalcn gefchiedde. De gedaante deezer kerke is die van een lang kruis; derzelver langte is 489, en de breedte van den vvcstelyken voorgevel 66 voeten. De langte van den .kruisgevel is 189, en de hoogte van het dak 92 voeten. Aan het westeinde zyn twee toorens- Het ligchaam en de kruisvle'ugel rusten op vyftig dunne pilaaren van Susfexfehen marmcrfteen, die omtrent twaalf voeten en eenen halven van eikanderen af ftaan, en daarenboven op eenige pilasters, fn de onderfte cn bovenfte verdiepingen telt men vier-en-negentig venfiers, welke allen, zo wel als de boogen, daken en deuren in den Gorhifehen finaak zyn. In deeze kerk, welke de plaats is, daalde grootfie perfoonaadjen van Engeland begraaven worden , zyn twaalf graf-kapellen , ' bevattende verfcheidene oude en pragtige graven van koningen, koninginnen, en voornaame edellieden. Onder alle deeze kapellen is die, welke door Henrik den Vilden geltigt werd, in het byzonder merkwaardig om haare fraaiheid en pragt. Aan derzelver oost-  288 Tafereel van Natuur en Konst. oosteinde is een fraai gefchilderd venfter; en aan het westen zyn drie groote koperen hekken, die in de kamer, waarin het Laagerhuis voordeezen zyn zittingen hield, opengaan; het dak, het welk van fteen is, heeft zestien cirkelronde verdeelingen, .en rust op pilaaren en boogen, naar de Gothifche bouworde gemaakt, en opgepronkt met afbeeldingen van vrugten en andere fieraaden. Men ziet hier eene groote meenigte ftandbeelden in nisfen, en in deeze kapel is het graf van derzelver ftigter, en dat van zyne koninginne, welker beelden leevensgrootte, in kostelyk verguld koper, hier in eene liggende geftalte gezien worden. Zeer veele andere kerken zyn 'er in de ftad London en andere deelen van Engeland; die ongetwyffeld eene byzondere befchryving verdienen; doch dewyl ons gemaakt beftek kortheid eischt; zullen wy van de geestelyke gebouwen in Engeland afftappen, na alleenlyk gemeld te hebben dat ook in Schotland veele pragtige kerken gevonden worden, onder welken de Domkerk van ft. Gilles, om haare grootte, vooral merkwaardig is; want men zegt dat 'er drie predikanten te gelyk in kun-  Groot-Bhit. en Ierl. Openb. Geb. 289 kunnen prediken, zonder dat de een den anderen hinderlyk is. In het befcbryven van de voornaamfte waercldlyke Geftigten, oordeelen wy het gevoegJykst de verfcheidene deelen van Groot-Britanje korteiyk te doorluopen. Behalven het aloude koningiyke Slot, Whitehall genaamd, het welk te London is, cn waarin alle de koningen, federd Hendrik den VUIften, hun verblyf gehouden hebben, zyn 'er in Westminfter twee groote koningiyke Paleizen, welker eene het paleis van ft. James of ft. Jacob, en het andere Somerfet-houfe genoemd wordt. Het eerstgemelde, waarin het hof geduurende eenige maanden zyn verblyf houdt, heeft van buiten maar een gering voorkomen, doch is voorzien van veele fchoone en pragtige vertrekken. In den voorgevel ziet men weinig meer dan eene gemeene huisdeur, door welke men op een vierkant plein komt, het welk aan de westzyde eene gallery heeft, die naar den grooten trap leidt. Agter dit plein zyn twee andere, die geenszins het voorkomen hebben van tot een koninglyk paleis te behooren. Door de venfters VI. Deel, T heeft  293 Tafereel van Natuur en Konst. heeft men egter het uitzigt op eenen fraaijen tuin-en op ft. James-park. Deeze plaats belfond, toen bet paleis gebouwd werd, uit een ongehavend moerasfig ftuk gronds, het welk koning Hendrik de VUIften deed omheinen , tot een park maaken, cn, naar het paleis, ft. James-park noemde. Hy deed 'erook wandellaanen in aanleggen, en naderhand werd het door Karei den Ilden merkelyk uitgebreid en verbeterd. Die vorst deed 'er lindeboomen planten , en eene fchoone laan , byna eene halve myl lang, aanleggen , welke de Maliebaan genoemd wordt, omdat zy gefchikt is tot een fpel t het welk onder den naam van maliën bekend is. Hy deed ook het water in een kanaal, van 100 voeten breed cn 2800 voeten lang brengen, en voorzag het park van eene eendekooi en vyvers voor watergevogelte. Dit park, het welk byna anderhalve myl in zynen omtrek bevat, en rondom pragtige gebouwen heeft, ftaat fteeds open voor alle foorten van ménfchen, cn verfchaft, door zyne fraaije gelegenheid en bevalligen aanleg, vermaakelyke wandelwegen. Het andere Paleis, Somerfet-hotife naamelyk, werd door den hertog van Somerfet, oom  Groot-Buit. en Iekl.Openij. Geb. 2pr oom van koning Eduard den VJden, geftigt, en werd dus door hem een eigendom van de kroon. Anna van Denemarken, gemaalin van koning Jacobus den Wen, was gewoon hier baar hof te houden. Het was ook de verblyfplaats van koninginne Catharina, weduwe van koning Karei den Ifden, en mede gefchikt voor koninginne Carolina, ingevalle zy zyne laatst overleedene Majeftcit overleefd had. Dit paleis beftaat uit verfcheidene hoven , cn agter hetzelve is een tuin, die aan den oever van den Theems uitkomt. De voorgevel naar het ftrand toe is verfierd met kolommen van de Dorifche bouworde. Het eerfte hof is een fraai vierhoekig gebouw, aan alle kanten van hardfteen opgehaald. Aan het zuiden is eene gallery voor de groote zaal. Hier agter zyn meer andere hoven, op eene hoogte aan den Theemskant, aangelegd, en aan dc zyde naast aan de rivier deed koning Karei de Ilde een pragtig gebouw van hardfteen plaatfen, met een voortreffelykegallery, gemaakt door Inigo joncs. Dit nieuwe gebouw bevat de koningiyke vertrekken , welke een fchoon uitzigt op de rivier en de omgelegene landftreek hebben. De tuin was verfierd met ftandbeelden, lommeryke laa^ T 2 tien,  292 Tafereel van Natuur en Konst. nen, en meer andere dingen, die het vermaak bevorderen; maar dewyl niemand van de koningiyke familie, federd den tyd van koninginne Catharina, hier zyn verblyf gehouden heeft, en het aan verfcheidene hofbedienden ter bcwooninge gelaaten is, heeft men al dien opfchik verwaarloosd , en de vertrekken zyn nu zo wel als de tuin in eenen zeer vervallen ftaat. Niet ver van hier, doch buiten de ftad, is een park of diergaarde, Hydepark genaamd, naar den beroemden kanfellier Hyde, die 'er voordeezen bezitter van geweest is. In dit park worden zeer veele wandelingen in koctfen gedaan,zodat men 'er fomtyds400of500 by eikanderen ziet. Men kan 'er door ryden naar het koninglyk paleis Keniington, en des avonds is de weg aan weêrzyde door lantaarnen verligt. De koningiyke lyfwagt wordt in dit park gemonfterd , en de wedloopen der paarden worden 'er gehouden, by welke gelegenheid altyd eene groote meenigte volks derwaards vloeit. Van andere gebouwen, als daar zyn het Paj-Iements-huis, de koningiyke Bibliotheek, de  Groot-Brit. en Terl. Openb. Geb. 293 dc Beurs, het Admiraliteits-huis, de Bank van'London, en het Tolhuis, agten wy het genoeg flegts in het voorbygaan te fpreeken; doch hoe zeer wy de kortheid poogen te betragten , kunnen wy egter niet nalaaten ons met eene befchryvingvanden Tower ofTour, en van de Brug van London op te houden. De ecrstgemelde is weezenlyk niets anders dan de citadelle van London, welke de ftad, zo wel als de rivier den Theems, aan welken zy gelegen is, beftryken kan. Dit fterk kasteel wordt dus genoemd naar den witten tooren, die in deszelfs midden ftaat, en reeds ten tyde van Willem den Veroveraar is geftigt geworden. Rondom het zelve is een dikke muur.rykiyk met gefchut beplant, en een diepe gragt; en het beflaat eene Engelfche myl in zynen omtrek. Schoon hier dagelyks niet meer dan eene kompagnie voetvolk ter wagt trekt, heeft men egter zodaanige toebereidfels gemaakt, dat 'er, zoras als het de nood vereischt,4000 mannen kunnen intrekken. In dit kasteel is het zogenaamde Jewel-huis, waarin de rykskieinodiën bewaard worden; nog is 'er een Tuighuis en Magazyn, zo wel van alle noodwendigheden voorzien, dat 'er voorraads genoeg T 3 in  294 Tafereel van Natuur en Konst. in is om öooco mannen in de wapenen te brengen. In dit Tuighuis wordt eene menigte van merkwaardige oud1.eden bewaard. Ook heeft men in dit Kasteel de Munt, waarin zo veele bedienden zyn dat 'er 20000 1. fterling tot jaarwedden vereisebt worden. Behalven de Archiefkamer van het ryk, zyn hier verfcheidene vertrekken voor (laatsgevangenen, waarin alle de hoofden der Schotfche rebellen, die in den jaare 1746 te London in het openbaar ter dood gebragt zyn, gevangen gezeten hebben. Eindelyk worden hier ook veele buitenlandfche dieren opgeflooten gehouden. Hieruit kan men over de grootte van dit gebouw genoegzaam oordeelen, en begrypen dat het gouvernement van dit Kasteel een zeer gewigtig ampt zyn moet. De Brug, door welke London en Southwark, aan eikanderen verknogt worden, verdient o^k als een voortrerlelyk konstftuk te worden aangemerkt. Zy ligt met 19 boogen, die 20 voeten afftands van eikanderen hebben, over den Theems, en is 900 voeten lang, 30 breed en 60 hoog. Voordeezen had men aan weêrzyden huizen cn winkels, doch dezelven werden in den jaare 1758, ter ge-  Groot-Buit. en Ierl. Openb. Geb. 29 ƒ kgenheid der vernieuwinge van deeze Brug, weder afgebroken. In het jaar 1176 begon men baar reeds te fligten , en men beeft 'er 33 jaaren lang aan gearbeid, eer zy voltooid was; geduurende welken tyd de Theems, naar de zuidzyde, eenige mylen ver door een kanaal was afgeleid. Thans is 'er ook te Westminfter, op den weg naar Lambcth, eene dergelyke fteenen brug over den Theems gelegd geworden, aan welke men elf jaaren en negen maanden heeft gewerkt. Zy heeft meer dan 330000 ponden fterlings gekost, en werd in den jaare 1750 des nagts tusfchen den 28(ten en 2Qften van November, onder het gefchal van pauken en trompetten, en het losfen van 21 ftukken kanon, geopend. Zy rust op 15 gewelfde boogen, waarvan de grootfie 76 voeten wyd is. De gantfche langte van de Brug is 1223 voeten, en haare breedte 44 voeten; deeze breedte is in drie perken afgedeeld, waarvan het middelde, voor de rytuigen gefchikt, zo breed is dat 'er drie rytuigen , en twee perfoonen te paard, zonder eikanderen te hinderen, kunnen overryden; aan beide de zyden heeft men een voetpad van zeven voeten breed, het welk met groote platte fteenen bevloerd, en 12 T 4 dui-  296 Tafereel van Natuur en Konst. duimen hooger is dan de middelde weg. Zy wordt door 32 lantaarnen verligt, en is tot gemak der wandelaaren van fraaije zirplaatfen voorzien; des nagts zyn 'er 12 fcbildwagten op gefteld,om voor de veiligheid der geenen die 'er overgaan te zorgen. Behalven deeze gebouwen heeft men in London verfcheidene Hospitaalen, en 4 burgerlyke Gevangenisfen, zonder dat men het Tugthuis, het welk door Henrik den Vilden gebouwd is, en Bridewell genoemd wordt, daar onder rekent. Drie Duitfche mylen ten oosten van London , aan den Theems, is een zeer pragtig gebouw, Hamptoncourt genoemd. Het is een lusthof des konings, en ligt tusfchen twee diergaarden, die, met de daartoe behoorende tuinen, omtrent vyf Engelfche mylen in den omtrek zyn, en aan drie kanten door de rivier den Theems befpoeld worden; zodat men zich naauwlyks eene fchooner gelegenheid kan verbeelden. Dit Paleis werd oorfpronglyk door den kardinaal Wolfey gelïigt, en door hem op de kostbaarlte en pragtiglte wyze opgefchikt. De vertrekken werden verfierd met kostelyke bchangfelen, en bevatten 280  Groot-Brit. en Ierl. Openb. Geb. 297 280 zyden bedden, alleenlyk ten geryve van vreemdelingen; ook vond men 'er veele gouden en zilveren hnisfieraaden; doch dit alles maakte de afgunst tegen den kardinaal zo fterk gaande, dat hy in de noodzaaklykheid gebragt werd om het Paleis aan koning Henrik den VlIIften af te ftaaO.die het merkelyk uitbreidde. Koning Karei de IQe maakte van deeze plaatfe veel werks; koning William en koningin Maria, vergrooten haar nog meer, en verbeterden de tuinen door 'er wandcllaanen, prieëlen en andere fieraaden by te voegen, Dit Paleis beftaat nu uit twee groote hoven, behalven het voorhof voor amptenaaren en bedienden. Aan de eene zyde van het buitenhof is eene kapel, geftigt door koninginne Anna; en aan de andere zyde is eene gallery, die -op pilaaren, naar den Dorifchen bouwtrant gemaakt, rust, en naar de groote trappen leid , welke fraai gefchilderd zyn. Het binnenhof werd doorkoning William aangelegd, die de vertrekken in eenen fraaijen fmaak van meubilen voorzag. ]n de eroote gallerye hangen de vyf berugte ftukken van Raphaël Urbino, welke koning William met T 5 zich  293 Tafereel van Natuur en Konst. zich in Engeland gebragt, en waarvoor men zegt dat Lodenwyk de XlVde iooooo gouden Louïzen geboodcn heeft, doch die 400000 ponden fterling waardig»gefctaat worden. In eene andere gallcrye zyn veele fraaije fchildcryen, met meer andere zeldzaamheden. Een klein uur van London is Kenfington, het welk oorfpronglyk de plaats was van den kanfellier Finch, naderhand graaf van Nottingham , van wien koning William het kogt, die het merklyk verbeterd, en in een koning]yk paleis veranderd heeft. Hy maakte eenen weg naar hetzelve door ft. James-en Hydepark, die des avonds door lantaarnen , welke aan weêrzyden op gelyken afftanden van elkandcren ftaan, verligt wordt. Het gebouw is onregclmaatig, maar de koningiyke vertrekken zyn pragtig, en bevatten eenige fraaije fchildcryen. Uit het voorhof komt men door eenen grooten gang in eene fteenen gallery, welke naar den grooten trap leidt, die uit verfcheidene treden van zwart marmer beftaat, cn met yzeren leuningen verfierd is. Dc tuinen, welke tot dit paleis behooren , zyn drie mylen in den omtrek, en worden in goede orde gehouden. Zy werden voor de  Groot-Brit. en Ieri-Openb. Geb, 299 dc eerste maal vergroot door koninginne Maria , bedgenoot van koning William, en merkelyk verbeterd door haare zuster koninginne Anna; maar voornaamelyk door de laatst overleedene koninginne Carolina, bedgenoot van koning George denllden, die dezelven merkelyk uilbreidde, en 'er uit Hydepark eene rivier in bragt, welke bekend is onder den naam van de flangen-rivicr. Dit paleis is door het hof verfcheidene jaaren tot een zomer- verblyf gebruikt. Van London naar Cambridge overgaande, hebben wy, als het grootfie fieraad dier ftad , derzelver vourtrcffelyke Univerfiteit in aan. merkinge te neemen, die reeds in den jaare 1280 op dien voet gebragt werd, waaïop zy nog tegenwoordig is, en waartoe thans 16 kollegiën behooren, die ieder hunne byzondere kapel cn bibliotheek hebben. Het netlte en regelmaatigfte gebouw van deeze Univerfiteit is Clare-hall, het welk een vierkant geftigr is van drie verdiepingen hoog; het is van hardlteen gemaakt, naar den Dorifchen bouwtrant. Men komt op het plein door eene hooge poort, die met twee ryen pilaaren verfierd is. Naast aan het kollegie is een ander ge-  3 Tafereel van Natuur en Konst. gebouw, welks bovenfte verdieping de boekery, de onderfte de kapel is. !s Konings kollegie is een onvoltooid gebouw, waarvan het gemaakte ontwerp llegts gedeeltelyk is uitgevoerd. Men zegt egter dat de daartoe behoorende kapel, fchoon zy by ftukken en brokken , en op verfehillende tyden is volbouwd geworden, een van de fchoonfte vertrekken der waereld is. Zy is 304 voeten lang, 73 breed en 94 hoog; en egter wordt zy alleen opgehouden door de famenvoeginge van haare deelen, dewyl 'er van binnen geene pilaaren zyn om het dak te onderfchraagen, het welk, zo wel als de zymuuren, van hardfteen is. Het choor is met konftiglyk uitgehouwene figuuren verliefd, en de venfters zyn zeer fraai gefchilderd. Trinity-kollegic, het welk mede totdeUniverfiteit van Cambridge behoort, beftaat uit twee ruime vierkante pleinen, op welker eene onlangs een hardfteenen gebouw, tot eene boekery dienende, is opgerigt. Hetzelve rust op twee ryën pilaaren, en men houdt het  Groot-Brit. en Ierl Openb.Geb. 301 het voor een der fraaifte en aanzienlykfte gebouwen van deeze foort. In het graaffehap.Berk, eisebt het koninglyk flot Windfor onze byzondere opmerking, niet flegts om de fraaiheid van het gebouw, maar ook om deszelfs fchoone gelegenheid , waarmede William de Veroveraar dermaate was ingenomen, dat by den grond van de monniken der abtdye van Westmlnfter kogt, en 'er zelf eene lustplaats fligtte. Koning Henrik de Ifie heeft dat gebouw merkelyk verbeterd, en Eduard de Ilde, die in dit flot gebooren werd, bragt het kasteel genoegzaam in dien ftaat, waarin het nog tegenwoordig is, van den grond op, en verfterkte het met muuren, gragten en een bolwerk; genoegzaam alie de volgende vorflen hebben hun vermaak gevonden in het een of ander tot den luister van deeze plaatfe toe te brengen. Het Kasteel van Windfor beflaat omtrent eene myl in zynen omtrek, en befiaat uit twee vierkante hoven, een aan het oosten en een aan het westen, tusfchen welken een cirkelronde tooren ftaat. Het oostelyk vierkant  302 Tafereel van Natuur en Konst. kant is eigenlyk het koningiyk paleis, en in "deszelfs midden ftaat een fchoon ridderiyk ftandbeeld van koning Karei den Ilden, die zeer veel werks van deeze plaats maakte, en de vertrekken met fraaije fchildcryen, en andere kostbaarheden verfierdë. Onder de vertrekken, die allen zeer ruim en fraai zyn, munt in het byzonder eene zaal uit, welke ft. Joris zaal genoemd wordt, en waarin de opperde der ridder-ordre van den Kousfeband (*). jaar- (*). Dit is eene ridderorde van krygslieden, door koning Eduard den lilden ter dcezer plaatfe ingefteld. Wegens den oorfprong van deeze orde hebben wy verfcheidene berigten. De meeste fchryvers komen egter daarin overeen dat de koning een oogmerk had om eene nieuwe ridderorde, ter aanmoediginge en belooninge tevens van dappere krygslieden, in te Rellen. Maar hoe dezelve aan den naam der orde van den Kousfeband gekomen zy is eene vraag, welke verfcheidelyk is beantwoord geworden. Sommigen meenen dat zulks enkel by toeval was, en verhaalen dat eene vrouw van groote fchoonheid , welke toen gravin van Salisbury was, onder het dansfen, in te^enwoor. digheid van den koning haaren kousfeband verloor, cn dat hy, dien opraapende en haar bedremmeld ziende, haare verlegenheid deed bedaaren, door denzelvèn tot een teeken van eere te maaken; en om alle misvattingen, tot welke zulk een voorval aanleiding zoude hebben  Groot-Brit en Ierl. Gtenb. Geb. 303 jaarlyks gewoon was zyne mederidders te vergasten. De tooren, welke de woonplaats van ben kunnen geeven. voor te komen, koos hy ten zinfpreuke de woorden: Honi foit, gai mal y penfe, dat is: wee hem, dit erg denkt. Andere zeggen dat de koning in het gevcgt van Cresfy het teeken tot den aanval met zynen kousfeband gaf, en dat hy, na de overwinning behaald te hebben, hieruit gelegenheid nam om den kousfeband tot het teeken van eene nieuwe ridder-orde te maaken, ter gedagtenisfe van zyne behaalde zege , en ter belooninge van den moed zyner ridderen. De oyerfte van deeze orde is de koning zelf, en haar patroon is fi. Joris van Cappadocië, de befcherm-heilig van Engeland; het getal der ridders is op zes-en-twintig bepaald; cn dc hoedaanigheden, welke in hun, die naar deeze orde dingen moogen, veréischt worden, zyn een adclyke geboorte, eene ridderlykc afkomst, en een gedrag, vry van ketterye, voorraad, gierigheid en verkwistinge. Hun gewaad en eerteekens beftonden, ten tyde der inflellinge, in eenen mantel, overrok , muts, kraag, de afbeelding van ft. Joris, en den kousfeband, by welken koning Karei de Me eene Har voegde. De afbeelding van ff. Joris beftaat in het beeld van eenen ridder, die eenen draak doorlteekt, welke aan een blaauw lint om den hals hangt. De kousfeband is ook blaauw, en op denzelvèn (laan de woorden, Honi foit qni mal y penfe, niet gouden letteren gefchreeven.  304 Tafereel van Natuur en Konst. is van den gouverneur van het kasteel, is als een amphitheater gebouwd, en zeei hoog en pragtig. Het westelyk vierkant is van de zelfde breed te als dat aan het oosten, maar zeer veel langer : aan de noord -zyde is de kapel der ridder-orde van den Kousfeband, aan ft Joris toegewyd. Dezelve werd door koning Henrik den IVden geftigt.en is een van de fchoonfte ftukken der oude bouwkunde in Engeland. In deeze kapel worden de ridders geïnftalleerd; en in het choor heeft ieder hunner een zetel, met zyn wapen daar boven. Hier is ook een troon voor den overften, en zetels voor de arme riddders (*)> die in eene foort van C) Deezen waren oorfpronglyk zes-en-twintig in getal .maar zy zyn nu tot agtiien gebragt, en ieder hunner is een jaarlyksch inkomen van 40 1. toegelegd. Zy draagen eenen rok van rood laken, eenen purperen mantel , en hebben ft. Joris kruis op hunnen flinker fchouder. Zy zyn verpligr om dagelyks tweemaal ter kerke te gaan, met hun ridderlyk gewaad omhangen, en moeten daar voor den overften en de ridders van den kousfeband bidden. Deeze arme ridders beftaan doorgaans uit edellieden, welke in den oorlog gewond, door  Groot-Brit. en Ierl. Openb. Geb. 305 van Hospitaal ofKolIegie, aan de zuid-zyde van het vierkant woonen. By alles wat wy wegens dit fraaije Paleis gezegd hebben, kunnen wy nog voegen dat, fchoon 'er een tuin aan ontbreekt, deszelfs twee perken en het bosch dat gebrek genoegzaam vergoeden. Een der perken, het kleine perk genaamd, is meer dan drie, en hetande. re omtrent 14 mylen in den omtrek. Het bosch bellaat tusfchen de dertig en veertig mylen gronds. Zonder van de verfcheidene fraaije lustplaatfen der edellieden, welke in Groot-Britanje zeer menigvuldig zyn , in het byzonder te fpreeken, zullen wy alleenlyk iets zeggen wegens het vermaarde Slot Blenheim, te Wooditock in Oxfordfhire, en vervolgens ons berigt wegens de voornaamfte gebouwen in Engeland befluiten met eene korte befchryvinge van de Univerfiteit te Oxford. Blenheim-houfe is een groot en pragtig Ge- ftigt, door ouderdom verzwakt, of door tegenfpoeden behoeftig geworden zyn. VI. Deel. V  go6 Tafereel van Natuur en Konst. ftigt, op 's lands kosten gebouwd, ter ver eeuwiginge van de gedagtenisfe der heerlyke overwinninge, die door de bondgenooten onder het bevel van John Churchill, hertog van Marlborough, onder de regeering van koninginne Anna, naby het vlek Blenheim, aan den oever van den Donauw, op de Franfche en Beijerfche troepen is behaald geworden. Deeze aanzienlyke plaats, welkeroen Blenheim-houfe "genoemd werd, en misfchien de pragtigfie lustplaats in het gantfche koningryk is, werd, te gelyk met de heerlykheid Woodftock, door het Britfche parlement gefchikt voor den Hertog van Marlborough en zyne erfgenaamen, ter dankbaare erkentenisfe voor het beleid -en den moed, waarvan hy in den gemelden veldflag blyken gcgeeven had. Het gebouw is verfierd met fraaije fchildcryen en ftandbeelden, als mede met allerleie kostbaare en pragttge meubilen. Eenige vertrekken zyn met tapyten behangen, waarop de voornaamfte overwinningen van den Hertog zyn afgebeeld. Men gaat naar dit Paleis over eene brug van éénen boog, die 190 voeten breed is, en 20000 l. gekost heeft. De tuinen beflaan meer dan 100 gemetten gronds, en zyn zeer wel aangelegd, met fchoone wan-  Groot-Brit. en Iere Openb. Geb. 307 wandellaanen, pnëelen en latwerk. De !aanen eindigen met het een of ander uitzigt op eenig merkwaardig voorwerp in de nabourfchap. De Hertogin heeft, federd den dood van den Hertog, dit Paleis met verfcheidene byvoegfelen verrykt, inzonderheid met eenen triomfboog, aan den ingang uit het dorp Woodftock, en met eene gedenkzuil in den vcornaamften toegang naar Woodftock-park, waarop men des Hertogs overwinningen en zyn karakter kortelyk befchreeven vindt. De ftad Oxford heeft eene Univerfiteit, Welke de voornaamfte van het koningryk, en door gantsch Europa beroemd is. Dezelve is reeds in den jaare 895 door koning Helfred geftigt geworden. Behalven de kollegiën en zaaien, welke tot dezelve behooren, waarvan verfcheidene groote en fraaije gebouwen zyn, heeft men 'er eenige andere geftigten, die een pragtig voorkomen hebben. Het eerfte is het Theatrum Sheldonianum, dat Gil. bert Sheldon, ten tyde van koning Karei den Ilden, heeft doen bouwen; het is onder het opzigt van Christoftel Wren voltooid, en door den ftigter aan de Univerfiteit, ter verrigtinge van akademifche oeffeningen, vereerd V 2 ge-J  308 Tafereel van Natuur en Konst. geworden. De muuren, binnen welken het ftaat, zyn verfierd mcr' verfcheidene Grickfche en Romeinfche oudheden, welke men meest allen aan de gunst van den Graave van Arandél verfchuidigd is; de verfierfels van den voorgevel zyn ongemeen fraai, cn over het dak, het welk zeer fchoon gcfchilderd is, kan men zich niet genoeg verwonderen. —■ Aan het westeinde van het gemelde Tbeatrum, ftaat het Mufteum, (*) hetwelk een pragtig gebouw is, geftigt op kosten van de Univer- fi- O Deeze naam werd oorfpronglyk gebruikt om eene plaats te beteekcnen in het paleis van Alexandrie, dat ten minitel een vierde gedeelte van die ftad befloeg. De gemelde plaats kreeg den naam van het Mufteum, om dat zy, in het hyzonder gefchikt was voor de zanggodinnen en letteroefeningen. Hier verfchafte men aan veele geleerde mannen wooning cn onderhoud; dezelven waren verdeeld in genootfchappen of kollegiën, voor ieder van welken een vry goed inkomen was vasrgefteld. Deeze infteiling werd toegefchreeven aan Ptolomeus Philadelphus, die hier zyne boekery vestigde. Mufaeum is nu een algemeene naam geworden; waarvan men zich bedient om plaatren te beteekcnen, waarin iets , dat eenige ontniddelyke betrekking heeft tot konden of weeteufchnppen, bewaard ivordt.  Croot-Buit. en Iesl. Opekb. Geb. 309 fiteit, ter hëvorderinge en voortplantingc van veele fraaije en nuttige deelen der geleerdheid. Het onderfte gedeelte van dit gebouw is eene chymifche ftookplaats , voorzien van alles wat rot ftoffcbeikundige werkingen noodig is. Boven dezelve is een ruime zaal, en het bovenfte vertrek, is eene bewaarplaats van eene aanzienlyke verzameling van natuurlyke en door konst gemaakte zeldzaamheden, welke meest aan de Univerfiteit vereerd werden door den fcbildknaap Elias Afhmole. En dewyl zy dit gefehenk ontving in den jaare 1683, juist hetzelfde jaar, waarin mendelaatftc hand aan het gebouw fioeg, werd het om die reden het Mufteuin Afhmoleanum genoemd. Sederd dien tyd werd de verzameling van fraaiheden merkelyk vermeerderd; dr. Huntingdon voegde 'er eenige Egyptifche oudheden , Dr. Goodyear eene volkomene mummie, Dr. Lifter een groot kabinet van natuurlyke zeldzaamheden en Romeinfche oudheden, dr. George Clarke eene verzameling van■ gedenkpenningen by, en veele andere geleerden gaven aan dit Mufteum verfcheidene kostbaare gefchenken. De Bodleiaanfche Boekery is een dergrootV 3 ft^  310 Tafereel van Natuur en Konst. ftc fieraaden van deeze Univerfiteit, zynde 'er weinige Boekeryën in Europa, die dezelve in eenig opz'gt overtreffen , cn niet eene, die op zulk eenen fcliat van Oosterfche handfchriften kan roemen. De eerfte aanleg van deeze openbaare Boekerye gefchiedde door ridder Thomas Bodley, in den jaare 1597, wanneer by de oude Boekery van Hunfrey, hertog van Gloucester, verbeterde, cn dezelve vermeerderde met eene groote verzameling van gedrukte boeken en handfchriften , welke hy in verfcheidene deelen der waereld tot eenen Zeer hoogen prys gekogt had. Zy werd eerst geopend in den jaare 1602 , en is federd dien tyd door de edelmoedige giften van groote en geleerde mannen telkens verrykt geworden ; inzonderheid door die van ridder Rob. Cotton, ridder H. Savil, aartsbisfchop Laud, ridder Kenelm Digby, den hecre Allen, dr. Pocock, den heereSelden, bisfchop Tanner en meer anderen. Boven het Boekvertrek is eene ruime gallery,verfierd met gefcbilderde afbeeldingen van verfcheidene begunftigers rjeezer ftigtinge, en met het berugte marmer, (*) het welk aan de Univerfiteit dooiden .'*) Op dit marmer ziet men met groote letteren eene  Groot-Brit en Ierl. Openb. Geb. 311 den graave van Arundel is vereerd geworden. Ridder T. Roe en anderen hebben hier ook eene groore verzameling van Griekfche,, Romeinfche, Biitfche, Saxifche en andere gedenkpenningen bygevoegd. Boven de gallery ftaat, op een pedeftal van zwart marmer, een fraai ftandbeeld van den Graaf van Pembroke, aan wiens edelmoedigheid deeze Boekéry zeer veel verfchuldigd is. Niet lang geleeden heeft men ook te Oxford een fraai fteenen gebouw opgerigt, om tot het zelfde einde, te weeten tot eene Boekery, te dienen. Het werd geftigt volgens den laatften wil van den berugten dr. Rat- clif- cene Chronyk van de ftad Atheenen gegraveerd , (trekkende 263 jaaren voor de komst van onzen Zaligmaaker. Deeze marmerfteenen werden gevonden op het eiland Paros in den Archipel, en door Thomas, graaf van Arundel, gekogt, wiens kleinzoon Henrik dezelven aan de Univerfiteit van Oxford vereerde; om welke reden zy den naam van Marmora Arunieliana, of het Arundeiiaanfehe Marmer gekreegen hebben. Een berigt wegens deeze opfchriften werd in den jaare.1676 door dr. Piideaux, en naderhand door den heere Michaël Maittaire, met zeer veele aanteekenitigen uitgegceven. V 4  3i2 Tafereel van jNVrutjR en Konst. cliffe, die 40000 /. om het te bouwen, ieder jaar 100 /. om boeken aa„ te kooPen, en jaariyks nog I00 /. om het te onderhouden by testament gemaakt had. Zulk eene daad van edelmoedigheid moet dc geheutre PW van den doctor ongetwyffeld vereeuwigen, dc eer der Univerfiteit bevorderen, en na verloop van eenige jaaren van dat MvolR zyn dat de Boeiery voor de fraaifte Boeken en 111 Europa niet zak behoeven te wyken. Wy kunnen hier ook niet nalaaten gewag te maaken van de Clarendonfcbe Drukkery, welke geen der minfte fieraaden is van deezen zetel der geleerdheid, cn misfehien alles wat ergens van deezen aart gevonden wordt overtreft. Zy ,s een fraai fterk gebouw van 115 voeten lang, bebalven de ruime-gallervcn aan den noord-en zuidkant, die op pilaaren van de Dorifche orde rusten. De top van liet gebouw praalt met de negen zanggodinnen, en onder deezen ziet men ook Homerus, Virgilius en Tburydhles. De Drukkery werd aangelegd in den jaare 1711, en dewyl zy gedeeltelyk geftigt werd van de penningen, die de kopy van Lord Clarendons historie had op-  Groot-Buit. en Ierl. Openc. Geb, 313 opgcbragt, heeft zy den naam, onder welken zy alom bekend is, gekreegen. In Schotland komen de fraaifte gebouwen voor in de ftad Edenburg, welker voornaamfte fb-aat eene halve myl lang is ,cn de fchoonfte huizen heeft van gehouwen fteen, die tien en meer verdiepingen hoog zym De ftad wordt door een fterk flot befchermd; dat thans den naam diaagt van Maiden-castle,en by de ouden Alata Castra genoemd werd. Het is aan de west-zyde van de ftad op eene hooge cn fteile rots gelegen, welke aan den buitenkant geheel ongenaakbaar, en dus onvèrwinnelyk is. Aan den kant, daar het flot zoude kunnen aangetast worden, heeft het zeer goede bolwerken, die met eene breede droogegragt, in de rotfe uitgehouwen, omringd zyn. Het heeft den naam van Maiden-castle, of Maagden-kasteel gekreegen, omdat de oude koningen der Pikten hunne dogters in het zelve lieten opvoeden, of liever, gelyk anderen willen, omdat het voor onwinbaar gehouden wordt, en men gewoon is eene vesting, welke nooit door eenen vyand is overwonnen geweest den naam van Maagd te geeven. Voordeezen werden in dit kasteel, in V 5 een  314 Tafereel van Natuur en Konst. een daartoe opgerigt fteenen gebouw de ryfeu kleinoodiën, als kroon, fcepter en zwaard, benevens de archiven bewaard. Aan de oost-zyde van de ftad vertoont zich bet koningiyke Paleis met de Slotkapelle, welke een pragtig gebouw op zich zelve is, en Holyrovd-houfe genoemd wordt. Van binnen zyn 'er rondom de fchoonfte galleryën van gehouwen fteen, in de grootfie ziet men de afbeeldingen van alle de koningen, die ooit in Schotland geregeerd hebben; en in de Slotkapelle liggen veelen derzelven begraaven. Romdom het Paleis zyn fraaije tuinen , en van het Kasteel heeft men een uitzigt op de fchoonfte heerlykheden en lusthuizen. Het geweczene Parlementshuis is ook een voortreffelyk gebouw, maar wordt niet meer gebruikt federd dat Engeland en Schotland één koningryk geworden zyn. In deeze ftad is ook eene Univerfiteit, die in den jaare 1580 geftigt werd. Dezelve heeft een heerlyk kollegie, zeer bekwaame huizen voor de profesforen, en goede woonplaatfen voor de ftudentcn. In de openbaare Bibliotheek vindt men zeer raare gedrukte en ge-  Groot-Brit. en Ierl. Openb. Geb. 315 gefchreevene werken; het Mufeum Bulferianum is vol zeldzaamheden van Natuur en Konst, en de Medicynfche Kruidtuin heeft haare weergaê niet. Wy oordeelen het onnoodig op andere pragtige of openbaare gebouwen, welke in Schotland en Ierland gevonden worden, in het byzonder flil te ftaan, vooral dewyl wy in onze volgende Afdeeling,. waarin wy van de Oudheden moeten fpreeken, gelegenheid vinden zullen om eenige overblyffels van oude geftigten in deeze landen te melden. Einde van bei Zesde Dee!.