TAFEREEL van NATUUR en KONST.   TAFEREEL VAN NATUUR en KONST, behelzende, by eene algemeene landbeschryving en beknopte historie der verscheiden volken, alle de voornaamste byzonderheden, die in de bekende waereld, Met' betrekking tot de natuurlyke historie , den godsdienst , de staatkunde , de wettenschappen, konsten, koophandel, enz. voorkomen. Grootdeels naar bet Engelfcbs gevolgd. Zevende Deel. Te AMSTERDA M, By PIET ER MEIJER, 0p den Dam. MDCCLXXf.      Ilcsl/. Zenate ZenJon ALl xxxn xxiv 7/ur mru'/tutt/i West- Tan Ze/ldmt ■  TAFEREEL VAN NATUUR en KONST. GROOT-B RITANJE en IERLAND. MERKWAARDIGE OVERBLYF. SELS der OUDHEID. Het voornaamfte overblyffel der Romeïnfche Oudheden in Groot-Britanje is een Wal, die de gantfche breedte van het eiland doorloopt, door de graaffchappen Cumberland en Northumberland, en zich meer dan tagdj? mylen uitftrekt, van dat gedeelte naamelyk der Ierfche zee,het welk de Sohvay - Frith genoemd wordt, aan het westen, tot de Noord-zee VII. Deel. a hy  2 "Tafereel van Natuur en Konstv by den mond van de Tyne aan het oosten. Deeze Wal werd door de Romeinen, die denzelven als eene befchutting tegen de ftrooperyen der Noorder-Britten opwierpen, Valium Barbaricum , Praetentura en Clufura genoemd ; en kreeg in vervolg van tyd by de Saxen den naam van den Wal der Pieten. Ten noorden van deezen Wal begon keizer Adrianus eene fchans op te werpen, die door keizer Severus in den jaare 123 verbeterd en verfterkt werd, met verfcheidene fteenen verfchanfingen en toorens, na genoeg by elkanderen om een alarm, het welk op eenen van dezelven door het blaazen op eene trompet gemaakt werdt, op de anderen hoorbaar te doen zyn. Toen de Romeinen Britanje vet-Iaaten moes» ten om Gallie te befchutten, deeden de Noorder-Britten eenen aanval op den wal van Adrianus , en rigtten, by herhaalde invallen, groote verwoestingen aan in het Romeinfche wingewest. Hierop verzogten de Zuider-Britten den Romeinen om byftand, en kreegen eene bende krygsvolk, welke hunne vyanden noodzaakte 'wéder naar hun eigen land te rug té kée-  Groot-Êrit. en Ierè, Öüd». en*. $ keeren. Maar dewyl de Romeinen ten dien? tyde hunne troepen elders hoog noodig bad-, den, waren zy in de noodzaaklykheid oni dé' Züider-Britten in flaat te ftellen om volgende aanvallen af te weeren. Om dee'ze reden wa~" ren zy hun behulpzaam in het oprigten vari eenen fteenen Wal, die agt voeten bfeed erf' twaalf voeten hoog, en genoegzaam evenwy-" dig was aan den Wal van Adrianus. Deezé werd, onder het opzigt van den Romeinfcheri generaal Aelius* omtrent het jaar 430, vültooid. De afpaalingen van denzei ven, metde grondvesten der toorens of kleine kasteclen, die op den afftand van eene myl van eö kanderen geplaatst waren, zyn, zo wel als de kleine verfehanfingen aan den binnenkant,nog ten huidigen dage zigtbaar; De overblyffels vari deezen Muur' zyn zeer gemaklyk na te fpooren, niettegenftaande men in de meeste plaatfen deszelfs grondvesten fiegts ontdekken kan, mer de gragf. die aari den noordkant, en eeriigcn van de kleine toorentjes, welke aan het zuiden ter befchüttirige gediend hebben; want de fteenen van derf Muur heeft men reeds Véelê jaWeti geleeden weggenomen. Omtrent tien mylen ten öösri  4 Tafereel van Natuur en Konst. ten van Carlisle loopt hy op eenen vry hoogen heuvel, en gaat twee mylen voortover eenen omheinden grond, waar het middelfte gedeelte van denzelven tusfchen de twee bolwerken tot heden toe is ftaande gebleeven; van hier tot daar hy de rivier de Irthing kruist, en in Northumberland komt, loopt hy meest door eene groote woesteny, en is daar in fommige plaatfen ter hoogte van vyf, en in andere ter hoogte van agt voeten nog in zyne volkomenheid. Van Irthingtonmoor, naby de rivier de Irthing, zyn de overblyffels van den fteenen Muur en van den ouden aarden Wal nog beiden zigtbaar, en blyven evenwydig aan eikanderen loopen, ter langte van omtrent honderd roeden, tot aan Newcastle aan de Tyne. Van Therlewall-castle, niet veel ten oosten van de rivier de Irthing, loopt de Muur voort over eene ry barre en fteile rotfen, die zich negen mylen in de langte uitftrekken. Het hoogfle gedeelte van deezen Muur, het welk tot heden toe tusfchen Carlisle en Newcastle is ftaande gebleeven, is omtrent eene halve myl van Thirlewall Bankhead, naby Thirlewall Castle, daar hy negen voeten hoog is ; ter deezer plaatfe ontdekt men ook de overblyffels van eene Romeinfche ves-  Groot-Brit. en Ierl. Oudh. enz. 5 vestinge, die van eene diepe gragt omringd is. In meer andere plaatfen vindt men mede dergelyke overblyffels. Te Houfefteeds zyn de puinhoopen van de grootfte vestinge, welke langs eenig gedeelte van den Muur gevonden wordt; en daar heeft men ook een aantal van Romeinfehe altaaren, beelden en gedenkpenningen opgegraaven. Te Scavenshale, aan de noord-zyde van den Muur, ziet men nog het grootfte gedeelte van een Romeinsch kasteel , het welk van onderen fraai gewelfd is. Te Portgate heeft men de puinhoopen van eenige oude gebouwen; ook ftaat daar nog een vierkante tooren,dien men tot een woonhuis gemaakt heeft. Voor den Wal aan het noorden is eene diepe wyde gragt, behalven tusfchen Thirlewall Bankhead en [Scavenshale , daar dezelve genoeg beveiligd is door de fteilheid der rotfen, op welken 'hy aangelegd is; de gragt is in de meeste plaatfen zes-en-dertig voeten wyd en nergens minder dan vyf voeten diep. De overblyffels van deezen Muur dienen thans tot fcheidspaalen tusfchen weilanden en koornvelden, en op deszelfs grondvesten zyn zeer A 3 vee-  € Tafereel van Natuur én KonsT. veele huizen, en in fommige plaatfen gam> fche dorpen opgerigt. Jn den Wal der Piöen heeft men ftukken van buizen of pypen gevonden, welke men meent dat voor trompetten gediend hebben, en niet zonder oogmerk daar zyn gelegd geworden, tusfchen ieder kasteel of tooren naamelyk, opdat men in ftaat mogt zyn om op het fpoedigst kennis wegens de aannadering van eenen vyand te kunnen geeven ; zodat alle zaaken van gewigt in den tyd van eene uur van zee tot zee konden bekend gemaakt worden, Onder het puin ven deezen Muur» vond men eenigen tyd geleeden een koperen beeld, omtrent eenen halven voet lang, het welk men hield voor het beeld van den God Therminus, het welk de Romeinen in degrondvesten van hunne grensfeheidingen gewoon waren, te leggen. Langs deezen Wal heeft men ook in verfchillende tyden andere overblyffels der Romeinfche Oudheid gevon, den, als gedenkpenningen , beelden, ftand, beelden en lïeenen met onderfcheidene opfchrlften, te talryk om hier in het byzon'dcr gemeld te worden. De.  Groot-Brit. en Ierl. Oudh. enz. 7 Dewyl ons bedek niet toelaat om de krygswegen, welke bier door de Romeinen werden aangelegd,te befchryven,zullen wy alleenlyk zeggen dat de voornaamften derzelven die zyn , welke thans den naam draagen van Watlingftreet, Ikenild-ftreet, Stone-flreet en Fosfe-way ; op deezen ftonden de meeste Romeinfche fteden en legerplaatfen, en gevolglyk zyn nergens in Groot-Britanje meer overblyffels der Romeinfche Oudheid ontdekt geworden. Langs den Wal der PiSen heeft men meer overblyffels van begraafplaatfen en gedenkteekens van veldflagen gevonden dan in eenig ander gedeelte van het eiland. Om niet al te langwylig te zyn zullen wy flegts van eenige weinige byzonderheden, die in en omtrent de fïad York en in Yorkshire zyn ontdekt geworden, gewag maaken. De gemelde ftad was de hoofdftad der Brigantes , en wordt uit dien hoofde by Ptolomeus Brigantium genaamd , fchoon zy by de Romeinen algemee. ner bekend was onder den naam van Eboracum. Uit het volgende opfchrift aan de eene zyde der gedenkpenningen van den keizer Severus, blykt dat deeze plaats., eene RomeinA 4 fch«  8 Tafereel van Natuur en Konst. fche volkplanting geweest is, waar het zesde legioen, Viftrix genaamd, het welk door keizer Adrianus uit Duitschland naar Britanje gezonden werd, in bezettinge gelegen heeft: Col. Eboracum Leg. VI. Victrix. Men vond hier ook eenen Romeinfchen neen, op welken ftond, Leg. IX. vrc. Nog heeft men 'er eenen fteenen altaar ontdekt, met dit opfchrift, Genio loci feliciter ; gelyk hier ook veele andere altaaren en fleenen gedenkteekens met Romeinfche opfchriften werden opgegraaven, Keizer Severus heeft in deeze flad eenen tyd lang zyn verblyf gehouden , en is hier geftorven; zyn asch werd vervolgens in eene gouden lykbus naar Rome gebragt. Confiantius Chorus ftierf mede te York, en men zegt dat in een gewelfde kelder, behoorende tot eene kleine kapel in deeze flad, waarin men meent dat Conftantius begraaven is , eene lamp gevonden werd, die ten tyde van de vernietiginge der kloosters nog brandde. In deeze flad was de begraafplaats der Romeinen, na dat de gewoonte om de doodeu te begraaven onder hen was ingevoerd ge- wor.  Groot-Brit. en Ierx.Oudh. enz. 9 worden. Ook heeft men hier verfcheidene overblyffels der Oudheid ontdekt, en onder anderen eene lykbus, aan welker eene zyde een vrouwen-hoofd leevensgrootte was, het welk, omtrent het oor, de winkbraauwen en den hals, eenige ftreepen van roode verw, die 'er nog pas met een penfeel op getrokken feheenen, vertoonde. Hier vond men ook eene gewelfde kelder van Romeinfche fieenen, groot genoeg om twee lyken te bevatten , doch waarin niets anders gevonden werd dan de bodem van eene Romeinfche kist, die van eene roodagtige klei gemaakt was. Men zag hier mede een Romeinfche fchietfpoel van drie en eenen halven duim breed ; de wol die zy omvoerde, moet zeer fyn geweest zyn , omdat het gat, waarin het ftak, op zyn hoogst maar een vierde gedeelte van eenen duim wyd was. Men meent dat het werktuig diende om het asbestinum of onverbrandbaar lywaat te weeven, waarin de lyken, eer men die verbrandde, gewonden werden, opdat derzelvcr asch bewaard mogt blyven. Daarenboven heeft men hier verfcheidene lykbusfen van eene graauwe aarde, en twee vaten van roode klei opgegraavcn. De lykbusfen bevatten verbrande beenderen en asch; A s en  io Tafereel van Natuur en Konst. en het kleinfïe aarden vat is eene foort van traankruik, waarin de vrienden van den overleeden perlbon gewoon waren hunne traanen te florten. Nog heeft men hier eene looden kist van zeven voeten lang gevonden, welke id eene ilerke kist van eiken planken beflooten was, en waarin een gantsch geraamte van een menfchelyk ligchaam lag. Deeze weinige Haaltjes zyn genoegzaam om te toonen van welken aart de overblyffels der Oudheid zyn, welke men door de meeste deelen van Engeland verfpreid vindt. Om den leezér eenig denkbeeld te geeven wegens de wyze, waarop de Romeinen hunne Heden en verfchanfingen in de provinciën oprigtten, zullen wy eenige byzonderheden, welke wy ten dien opzigte wegens London vinden aan, getcekend, bybrengen. London wordt doorgaans geoordeeld onder de regeering van den keizer Claudius geftigt geweest te zyn.De eerfte melding, welke wy 'er van gemaakt vinden, is by den historiefchryver Tacitus, die ten tyde van keizer Nero leefde, wanneer deeze plaats reeds be- rug*  Groot-Brit. en Ierl. Oudh. enz. i i j-ugt was door de meenigte baarer kooplieden en de uitgebreidheid van haaren handei. Het blykt dat London omtrent dien tyd al te groot was om door een leger van ioooo Romeinen verdedigd te worden, om welke reden het door Suetonius Paulinus , den Romeini'chen veldheer, aan de woede der Bn'tfche koninginne Boadieea werd overgelaaten, die het tot aan den grond toe deed afbranden, en alle de inwooners nederfabelen. Kort na dien tyd werd de ftad egter herfteld; want Herodianus noemt haar in zyn berigt wegens het leeven van keizer Severus, bet welk niet lang daarna gefchreeven werd , eene groote en magtige ftad. Toen werd zy tot eene ver> blyfplaats voor den landvoogd gemaakt, waarfchynlyk omdat zy de hoofdftad was der Britfche heerfchappyen, en kreeg den naam van, Augusta. Het is onzeker door wien London is beniuurd geworden. Sommigen meenen dat zulks door Conftantinus den Grooten, anderen dat het door zyn moeder Helena gefchied. is; en eenigen beweeren dat keizer Valentianus de eerfte,omtrent het jaar 368.dat werk verrigt heeft. De omtrek der wallen is drie my-  12 Tafereel van Natuur enKonst. mylen, en honderd en vyf-en-zestig voeten; zy beftonden uit laagen van verfcheidene foorten van fteen. Uit de overblyffels van het werk der Romeinen, het welk men nog heden aan de wallen van London ziet, maakt men op dat derzelver oorfpronglyke hoogte twee-en-twintig voeten was. Zy waren van verfcheidene hooge en (fterke toorens wel voorzien , welker getal aan de landzy, de vyftien was, en de overblyffels van twee derzelven zyn nog naby Aldgate te zien; men houdt deeze overblyffels voor de fchoonfte ftukken der Romeinfche bouwkunde, welke heden in Britanje gevonden worden; een derzelven beftaat uit drie verdiepingen, en is zes-en-twintig voeten hoog, fchoon mcrkelyk vervallen, en van onderen tot boven hier en daar gefeheurd; de andere is een-en-twintig voeten hoog, gantsch ongefchonden en zeer fraai. Daar zyn nog aanmerkelyke overblyffels van de Londonfche wallen in verfcheidene deelen der ftad; oorfpronglyk waaren in dezelve niet meer dan vier poorten, welke tegenover de drie groote Romeinfche krygswegen in deze ftreek van Britanje waren opgerigt. In verfcheide deelen van London feeeft men, by het opgraaven van fondamenten ,  Groot-Brit. en Ierl. Oudh. enz. 13 ten, gedenkpenningen, grafzerken, en vloeren van Romeinfche tempelen ontdekt. Maar een van de merkwaardigfte Hukken der oudheid in London, is een groote fteen, die veeIe jaaren geleeden diep onder den grond is gevonden geworden. Men meent dat dezelve, toen London den Romeinen nog toebehoorde, in het middelpunt van de ftad is geplaatst geweest, en een mylfteen geweest is, naar welken de afftanden van andere Heden en van Iegerplaatfen in mylen berekend werden. In de zuidelyke deelen van Schotland, die mede tot de Romeinfche provincie behoorden, zyn van tyd tot tyd zeer veele oudheden ontdekt geworden. Maar gelyk in Engeland het voornaamfte overblyffel der oudheid de Wal der Pielen is, zo is in Schotland het aanmerkelyklte een andere Wal, die ook door de Romeinen is opgeworpen, ter belchuttinge van hunne provinciën tegen de ftrooperyen der Noorder-Britten, en gehouden wordt voor een werk van keizer Adrianus. De Schotfche historiefchryvers noemen denzelven Grahams dyk, en zy meenen dat hy in onderfcheidene tyden, door verfchillende per- ftfo-  H Tafereel van Natuur enKorst. fbonen , wanneer de onhandigheden zulks' noodig maakten, werd aangelegd ; dat hy ook van tyd tot tyd is verbeterd geworden, tot dat de Romeinen Britanje verlieten. Grahams dyk liép door de gantfche breedte van Groot-Britanje, en ftrekte zich meer dan zes-en^-dertig Schotfehe .mylen uit. Aan de noordzyde van den Wal, naar den kant van het-land der vyanden , loopt eent* gragt van twaalf voeten wyd; en langs den Wal zyn duidelyke overblyffels van veele vierkante fehanfen , in de gedaante van Romeinfche legerplaatfen. De Wal was omtrent tien voeten dik, maar zyne oorfpronglyke hoogte is niet bekend. Het blykt dat hy van aarde en turf gebouwd, en aan de noordzyde met eenen muur van vierkante gehouwen fteen omzet geweest is, om te beletten dat de aarde in de gragt viel, en de verdedigers te befchutten. Digt by den Wal aan de zuidzyde was eene beftraatte kasfye van omtrent vyf voeten breed; en aan de zelfde zyde blykt het dat wagt-  Groot-Brit. en Ierl. Oüdh. enz. tg wagttoorens geweest zyn, zo naby elkande-t ren, dat de fchildwagten , die daar waarfchynlyk nagt en dag op hunnen post waren eikanderen beroepen konden. Hier is ook eene plaats geweest gefchikt tot verblyf van foldaaten, die by fchielyke toevallen terflond in de wapenen konden komen, en men had 'er een magazyn voor krygstuig. Langs den Wal waren verfcheidene fterke forten , en binnen denzelven was ruimte genoeg voor een groot leger. Onder die overblyffels der vroegfte Oudheid, welke niet aan de Romeinen worden toegefchreeven , is het fraaifte en berugtfte een gevaarte van groote fteenen, op het pleitii van Salisbury, omtrent zes mylen van de ftad van dien naam , welk gevaarte Stonehenge, genoemd wordt; en de oudheidkundigen zyn wegens den oorfprong van hetzelve, en het einde, waartoe het aangelegd is, niet weinig onder eikanderen verdeeld. Veelen hun-; ner meenen dat de fteenen door konst gemaakt zyn, ter plaatfe waar zy ftaan, en oordeelen dat zy te groot en te zwaar zyn om te land op wagens vervoerd te kunnen wor. den; maar Inigo Jones fielt vast dat het, na-^ tuur-  16 Tafereel van Natuur en Konst. tuurlyke fteenen zyn , en ongetwyffeld zal elk, die derzelver korrel in aanmerkinge neemr, zyn gevoelen omhelzen. Deeze beroemde bouwkundige beweert in eene verhandelinge, welke hy in den jaare 1658 heeft uitgegeeven, ftcrk dat dit gevaarte een Romeinfche tempel geweest is. Anderen, die het den naam van Stone - Hengist geeven, willen dat het een gedenkteeken is, opgerigt ter eere van den eerden Saxifchen generaal in Engeland, Hengist genaamd. Eenigen houden het voor de begraafplaats van Ambrofius, koning der Britten, en anderen beweeren dat het door den gemelden vorst werd opgerigt ter gedagtenisfe der Britten, die door de Saxen werden omgebragt. Maar dewyl niemand dit ftuk zo volkomen en duidelyk verhandeld heeft als Dr. Stukely, die het meer dan waarfcbynlyk fchynt gemaakt te hebben dat deeze verzameling van fteenen de voornaamfte tempel was, welke de Britfche Druiden (*) op dit eiland hadden, zullen (*) De Druïden waren de priesters of bedienaars van den godsdienst, onder de oude Britten, Gaulen en Germaanen. Dewyl zy uit de voornaamfte fami«ën gekoozen werden, deed de hoogheid van hunne ge-  Groot-Brit. en Ierl. Qddh. enz. xf len wy een kort berigt, wegens dit overblyffel der Oudheid uit des doet tors geleerde .verhandelinge over deeze ftofl'e ontkenen. Sto- geboorte, zo wel als de eerwaardigheid van hunne bedieningen, hen in aanzien blyven. Zy hadden niet flegts de beftiering over heilige zaakën, maar waren ook regters en fcheidsmannen in'alle gevallen. Die zich aan hunne uirfpraak niet wilde onderwerpen j werd in den ban gedaan, het welk de voornaamlte draf was, die zy iemand aandeeden. Ieder der genoemde volkeren had eenen Aarts-Druïde, of opperpriester, die alle de overigen met een volftrekt gezag behandelde. Wy weeten maar weinig van hunne byzondere gevoelens, alleenlyk is het bekend, dat zy dé onfterflykheid der ziele geloofden. Zy oefende zich in dé , ftarrekunde, meetkunde, natuurlyké wysbegeerte eh zedekuude, en dewyl zy in zeer hooge agtinge waren; vloeide de Britfche en Gaulifche jeugd naar hen toe om hunne lesfen te leeren. De kinderen der edellieden begaven zich (volgens Mela) met hun in holen en bosfehen, waar zy fomtyds twintig jaaren lang onder hun opzigt leefden. Zy vereeuwigden de daaden van groote mannen in hunne vaerzen, welke zy hunne leerlingen nooit lieten uitfehryven, niaar van buiten, leeren. Zy hadden eene byzondere hoogagting voor roaaren-takken, welke zy jaarlyks met groote plegrigheid inzamelden. De Historie berigt ons, dat zy by fommige ongewoone gelegenheden menfeheri offerden j VII, Deei,. b ïtoé  j8 Tafereel van Natuor en Konst. Stone-hengeftaat op eenenryzendén grond , en maakt eene grootfche en ontzagverwekkende vertooning, vooral wanneer men 'er van de noord-oost-zyde by komt; want aan die zyde is het in zyne grootfte volkomenheid overgebleeven. Het is beflooten in eene cirkelronde gragt; na dezelve overgegaan te zyn, moet mert nog eene hoogte van vyfen-dertig, roeden opklimmen, eer men aan. het werk zelf komt. Het gantfche gevaarte beftaat uit vier cirkelen van fleenen, of liever uit twee cirkelen en twee ovaalronden» welker buitenfte omtrent honderd en agt voeten middellyns heeft. Van deezen buitenften cirkel, die, toen hy in zyn geheel was, uit 60 fteenen beftond, 30 kolommen naameJyk, en 30 architraaven, zyn nog 17 kolommen overig, van welken 11 naast eikanderen by den grooten ingang, die wat wyder is dan de andere, zyn blyven ftaan, met vyf architraaven op dezelven. Eene kolom, agter aan den tempel , of aan het zuidwesten, fteunt op eenen fteen van den binnenften rm.fi asii0)8poU ■> en^aéfcKwl maar die gewoonte werd door. Augustus veroordeeld, en door de keizeren, die hem opvolgden, geheel »fgefchafr.  Groot-Brit. en Ierl. Öudh. enz. ip cirkel; daar liggen nog zes anderen op den grond, geheel of in ftukken, zo dat 'er 24 van de 30 overig zyn. Daar is niet meer dan een architraaf op de plaats daar hy behoort, en twee liggen 'er op den grond, zodat 'er 22 zyn weggeraakt. Een weinig meer dan agt voeten van den buitenften cirkel af, te weeten van deszelfs binnenfte zyde, is een andere van 40 kleine fteenen, zonder eenige architraaven, die met den buitenften cirkel eene ronde gallery maakt. Dezelven zyn een el dik , èn vier ellen- en een halve hoog, zynde dus half zo groot als de buitenfte kolommen, van deezeti zyn 'er maar 19 over, van weiken 'er niet meer dan 11 ftaande zyn. In eene plaatfe ftaan 'er vyf in orde naast eikanderen, in eene andere drie, en in eene andere twee. De wandelweg tusfchen deeze twee cirkels, die 300 voeten in zynen omtrek bedi;oegs moet eene zeer fraaije vertooning gemaakt hebben. Behalven dëeze buitenfte gallery is 'er eené andere binnenfte, die eertyds uit twee derde deelen .van een ovaal beftond. Deszelfs buiB 2- tefi-  ao Tafereel van Natuur en Konst. tenfte gedeelte heeft zyne gedaante uit zekere famenvoegingen van fteenen, die dr. Stukely den naam van trilithons geeft, omdat ieder derzelven uit twee kolommen en een architraaf daar boven op beftaat. De fteenen, die deeze trilithons uitmaakten, zyn inder-. daad verbaazend; hunne hoogte, breedte en dikte zyn ongemeen groot, en moeten den befchouwer noodwendiglyk met verwondering vervullen. Ieder trilithon ftaat op zich zeiven, en heeft gemeenfchap met den nevensftaanden. De breedte van eenen fteen is van onderen zeven en een halve voeten, zo dat twee fteenen i5 voeten breed zyn, en daar is een el of 2o| duimen tusfchen dezelven in, waaruit men begrypt dat ieder trilithon eene ruimte van byna 17 voeten befiaat. Deeze fteenen loopen egter naar boven toe vry fmaller, en zyn waarfchynlyk met voordagt zo gemaakt om hun gewigt te doen verminderen , en hen des te minder topzwaar te maaken. De fteenen worden ook, hoe meer men van het laager einde naar het hooger voortgaat, aan weêrzyden van den voornaamen ingang, telkens hooger en fchooner,dat is de twee trilithons, die naast aan de regteren fiinkerhand van den ingang ftaan, worden  Groot-Brit. en Ierl. Oudh. enz. 21 den in hoogte overtroffen door de twee, die haar naast volgen, en deeze weder door de trilithons, die agter den altaar ftaan, aan het hooger einde. Deeze trilithons zyn, door elkander gerekend, 20 voeten hoog, hunne byzondere hoogten zyn 13, 14 en 15 ellen, maar de architraaven zyn allen van de zelfde grootte. Daar zyn 5 van de trilithons overgebleeven, van welken 2 in hun geheel zyn, en fchoon 3 zich eenigzins vervallen vertoonen, blyven egter de kolommen nog zigtbaar. Aan den binnenften kant van dit ovaal is een kleiner ovaal , van 19 kolommen, die eenigzins van eene pyramidaale gedaante zyn. Dezelven zyn 2 voeten en 6 duimen breed, een en een halve voet dik, en door eikanderen gerekend 8 voeten hoog. Zy ryzen in hoogte', naar maate zy het boveneinde van deezen kring naderen. Van deezen zyn maar <3 kolommen overig. De ruimte in deezen binnenften kring heeft men het Heilige der Heiligen genoemd , waarin men onderdek, dat de Druïden, of Britfche priesters, die op den altaar aan het hooger einde offerden, alleen kwamen. DeeB 3 *e  22 Tafereel van Natuur en Konst. ze altaar beftaat uit eene foort van blaauw grof marmer, en dezelve is 20 duimen dik, 4 voeten breed, en 16 voeten lang. Het is niet flegts te verwonderen, dat zulke verbaazende gevaarten verfcheidene mylen ver hebben kunnen vervoerd, en ter deezer plaatfe gebiagt worden, maar het is nog meer te verwonderen, dat men ze in zulk eene-nette orde, ter oprigtinge van dit gebouw, heeft kunnen byéén brengen. — De koppen van osfen, harten, en andere beesten, (zynde ontwyffelbaare overblyffels van offerhande) welke men hier en daar onder het graaven, in of omtrent deeze plaats gevonden heeft, bewyzen ten allerduidelykften dat Stone-henge oorfpronglyk een heidenfche tempel was (*). Rond- (*) Dr. Stukley (lelt, dat Stone-henge gebouwd werd, niet lang na dat Cambyfes in Egypte viel , en door zyne geweldenaryen , de priesters en inwooners dwong, om zich door alle de deelen der waereld te verfpreiden. Sommigen van deezen meent hy dat i;i Britanje kwamen , en daar een gedeelte van hunne geleerdheid, konlten en godsdienst onder de Druïden invoerden; ja zelfs agt hy het waarfchynlyk, dat zy in de oprigtinge van dit gebouw de hand hadden, df.  GROOT-B&IT. EN IERL. OüDH. ENZ, 23 1 Rondom deezen tempel zyn eene groote meenigte van heuveltjes of hoogten van aarde, ieder van welken met eene gragt van 105 tot 175 voeten middellyns omzet is. Deeze heuveltjes ftrekken zich verfcheidene mylen uit; maar zyn allen zo geplaatst, dat zy van den tempel af kunnen gezien worden. Uit dewyl de fteenen door middel van een werktuig glad gemaakt waren, het geen, zyns oordeels, tegen de gewoonte der Druïden aanliep, welker andere werken van ruuwe fteen gemaakt waren , naar de wyze , welke by de aartsvaders en Jooden in gebruik was. Ten .dien tyde was de Phcnicifche koophandel in zynen grootften bloei , zodat de. fchepen der Pheniciërs, de Egyptenaars gemaklyk naar Engeland konden overvoeren, het geen de gisüng van onzen fchryver nog des te aanneemelyker maakt. Dit gefchiedde voor het bouwen van den tweeden Jernzalemfchen tempel. Misfchien zoude men eenige 'ophelderingen wegens deeze onzekerheden nebben kunnen krygen, uit eene 'tinnen plaat, welke hier ondet de regeering van Henrik den VIII. werd opgegraaven, en waarop een opfchrift ftond. Doch dewyl de lcrters voor hun, welken men by deeze gelegenheid raadpleegde, niet leesbaar waren, werd de plaat gebroken, of ten miiiiten veronagtzaamd, en raakte dus verloeren. B 4  24 Tafereel van Natuur en Konst. Uit derzelven gr0ot getal hebben foninriget, befloeren, dat omtrent Stone-henge bloedige vedflagen voorgevaHen, en dat de gef„eu! velden h,er begraaven zyn; maar ^ waarfchynlyker dat dee2e e ™-graven zy„, welke men naby den te pel verkoozen heeft, om dezelfde reden waarom onZe tydgenooten nog verkiezen op" Wkhoven en in gc„yde plaatfen begraavej te worden. 6 q jn de jaarcn 1?22 en I733 werden yer_ fcheidene van deeze graflieden geopend, in tegenwoordigheid van lord Pembroke en dr Stukely. in eene derzelven vond men, om' trent drie voeten onder de oppervlakte der aarde een volkomen geraamte, niet het hoofd noordvvaards naar Stone-henge Lcn de. In eene andere vond men eene ]ykbus" van ongebakken klei, bevattende eenen hoop verbrande beenderen. Uit de ge/tetenisfe van een.gen derzelven, die nog i„ hm ' heel waren, beiloot men dat de daar be-4" ven perfoon den ouderdom van Véértien iaa" ren moest bereikt hebben, en uit eenW vrouwelyke fnuifteryen, die 'er by 0„tde°k Werden, maakte men ops dat het een meit  Groot-Brit. en Ierl. Ocdh. enz. 25 je was, het welk (gelyk de Britfche maag. den meermaalcn gewoon waren) de wapenen gevoerd had. In eene grafftede naast aan deeze, binnen dezelve gragt beflooten, vond de doctor het geraamte van eenen man , wiens beenderen egter door langte van tyd gantsch en a! verrot en vergaan waren. Verder ontdekte hy alle de verbrande beenderen , die tot een menschlyk ligchaam behoorden, maar niet de minfte overblyffels van een lykbus, waaruit, naar het oordeel van onzen geleerden fchryver.ten klaarften blykt, dat de oude Britten de gewoonte hadden om de ligchaamen der afgeftorvenen te verbranden , eer de naam van Rome nog in de waereld bekend was. Omtrent drie mylen van Woodftock, in Oxfordfhire, is een gedenklTuk der Oudheid, Roll-rich ftones genaamd, het welk eenige overeenkomst heeft met het reeds befchreevene. Het beftaat uit eenen cirkel van fteenen van eene onregelmaatige gedaante, maar niet boven de vyf voeten hoog, uitgezonderd eenige weinigen. De heer Toland houdt ze voor de overblyffels van eenen ouden Britfchen tempel; anderen mecncn, dat zy op? 5 ge-  26. Tafereel van Natuur in Komst. gerigt werden, ter gedagtenisfe van eene overw.nninge, door Rolle den Deen bevog ten, of by gelegenheid, dat hy door zyn le ger tot koning van Engeland werd uitgeroepen. De waarfchynlykftegisiingfehynt, dat ^ opgerigt werden, ter gelegenheid der kroomnge van den eenen of anderen der Lteenfche Koningen (*). Dergelyke cirkels van fteenen zyn zeer men.gvuidig in Wales te vinden, waar men ook veele andere gedenkteekens van eenen vervullenden aart aantreft, die onder de on^ verklaarbare overblyffels der Oudheid te telien zyn, welker oorfprong door de historie niet O Op eenen kleinen afïrand van deezen cirkel van «eenen, ziet men 'er een die grooter is dan de over.gen, en welken het landvolk den Koning noemt. Waarfchynlyk behoort dezelve tot die cirkels van fteenen, welke doorgaans opgerigt werden' by de krodmng der Noordfche koningen, gelyk Wormius ons berigt; dtt befluiten wy des te meer, omdat de gemelde fchryver zegt. dat een zekere Heen, Kongftolen gen.aamd, fchoon gemeenlyk in het middelpunt van den cirkel geplaatst, egter fomtyds op eenigen afftand van deuzelven af was.  Groot-Brit. en Ierl. Oüdh. enz. 27. niet kan ontdekt worden. Tot een ftaaltje zullen wy alleenlyk gewag maaken van dien fteen, welke Arthurs-fteen genoemd, en op Kcvnbryn, een berg in Glamorganfhire, gevonden wordt. Dezelve is een groote ruuwe fteen, weegende omtrent 20 tonnen, en rustende op zes of zeven andere fteenen, die niet meer dan vier voeten hoog, en in eenen cirkel in het rond gezet zyn. Zy zyn allen molen-fteenen.welke de natuurlyke fteenen van deezen berg zyn; men zegt ook dat verfcheidene tonnen gewigts van den grooten fteen zyn afgebroken, om tot gebruik te kunnen dienen. Het vervoeren en vastmaaken van denzei ven op de fteenen, waarop hy rust, is baarblyklyk een werk van menfchclyke konst cn arbeid, van welken laatften wy ons de moeilykheid bezwaarlyk verbeelden kunnen. In Wales zyn verfcheidene andere gedenkteekens van deezen aart, die veelal geoordeeld worden begraafplaatfen geweest te zyn. In veele andere deelen van Wales, gelyk ook in Schotland en Ierland, zyn verfcheidene fteenen gedenkteekens, fömmigen met, cn anderen zonder opfchriften; en dewyl vee-  28 Tafereel van Natudr en Konst. vèfeien derzelven van eene gelyke foort Zyn als die, welke wy reeds befchreeven heb ben, en men 'er uit de historie geene ophel dermgen aan kan byzetten, oordeelen wy het onnodig op deezen in het byzonder Uil te fiaan. Van de graflieden, welke in de Iaatere ty den, in verfcheidene deelen van de drie ry ken opgerigt, en zeer tajryk zyn, zullen we Uegts een of twee tot een Haaltje, waaruit men over de anderen eenigzins zal kunnen oordeelen, opgeeven. Dewyl in de zangen der oude Britfehe Barden (*) vermeld werd, dat de doorlugti- ge (*) Oudstyds waren de Barden, inzonderheid in Ierland, ongemeen talryk. Hnn voornaamlre werk betond „ de heldhafflse en merkwaardige daaden van beroemde mannen te vereeuwigen. Waartoe hunne gezangen, nog bekend onder den naam van Bardzangen, dienden. Dewyl hunne meenigte en de voorreten, welke zy zich aanmaatigden, fchadelyk waren voor het gemeen, hield men te Dromceat eene vergadering, welke gefchikt was om die nadeelen voor te komen; toen werd 'er eene hervorming te weeg sebrngt, en naar maate de inwooners verligter en naar-  Groot-Brit. en Iere. Oüdh. enz. 29 ge Britfche koning Arthur, in de abdy-kerk van Glastonbury, in Somerfetfhire begraaven werd, gaf koning Henrik de Ilde last, dat men daar naar zyn graf zoude zoeken; cn omtrent zeven voeten onder den grond vond men eene foort van grafzerk, waarop eene groote looden plaat was vastgemaakt, (taande op de plaat bet volgende opfchrift, in barbaarfche en gothifche letteren: me JACET SEPULTUS INCLITUS REX ARTHURIUS ININSULA A V A h O N I A , dat is: hier ligt begraaven de beroemde koning Authur, op het eiland Avalon. Omtrent negen voeten onder deezen graffteen vond men eene kist van uitgehoold eikenhout, bevattende de beenderen van een menfchelyk Iigchaam, en naar alle waarfchynlykheid die van koning Arthur zeiven. Naby Forres, een burg in het graaffchap Elgin, in Schotland, is een groote fteenen pilaar, gefchikt tot een gedenkteeken eener overwinninge, welke hier door Malcolm Mac- naarftiger iverden, greep 'er verandering in de zeden en gewoonten plaats, en de orde der Barden werd eindelyk'geheel vernietigd.  go Tafereel van Natuur enKonst/ Mackenneth, een koning van Scbotland/op Sueno, ,koning van Denemarken, bevogten werd. Niet ver van Dornoeh, een burg v " Sutheriand, is een andere fteenen pilaai 0D gerigt als een gedenkteeken voor zekeren koning van Denemarken, die hier fceuvelde en begraaven werd. Ierland is „iet zo vol van Oudheden, als Schotland en Engeland, fchoon het gantsch met. van alle oude zeldzaamheden ontbloot «. Omtrent eene myl van Castle-Conner, in het graaffchap van Roscommon, is een ronde heuvel, waarin men i„ den jaare tr54o eenen «gang ontdekt heeft, terwyl men binnen denzelven verfcheidene vierkante kamers Vond,.die van groote fteenen gebouwd waren, en door middel van cirkelronde gangen gemeenfchap met eikanderen hadden. I„ L heuvel, of liever in de rotfe, zyn veele vreemde bogten gevormd, en voor deeze ho len ligt een pad, het welk uit de rotfe geT" houwen, en omtrent honderd fchreedcn lL 5 ven,  58 Tafereel van Natuur en Konst. ven, by welke bet gemelde prinsdom hem en zyne erfgenaamen, als koningen van Engeland , verzekerd wordt. Deeze Prins geniet zekere voorrcgten, op welken geen ander onderdaan eenigeneisch kan maaken. Een toeleg op zyn leeven, cf op de eer zyner vrouwe wordt als hoog verraad aangemerkt. DejaarJykfcheinkomflen, welke het hertogdom van Cornwall hem aanbrengt, beloopen niet boven de veertienduizend ponden; maar het inkomen van den laatst o\'erleeden Prins van Wales bedroeg, zo als het door een befluit van het Parlement was vasrgefteld, honderdduizend ponden , vry van alle belastingen. De jonger zoonen des Konings worden, fchoon zy geene geboorene Hertogen of Graaven zyn, egter tot den hertoglyken of graaflyken ftand verheeven, cn zyn, volgens het regt hunner geboorte, leden van den ftaatsraad. Alle de kinderen des Konings, zoonen beiden en dogters, voeren den titel van Koninglyke Hoogheid. Na van den perfoon d.es Konings en van de Prinfcn van den bloede gefproken te hebben , behooren wy eenig berigt te geevcn wegens het Parlement, of de vergadering der ryks-  Croot^Brit. en Ierl. Wett. enz. 59 ryksflanden. Wy hebben reeds gezegd dat het in het hooger- en laagerhuis onderfcheiden wordt. Ook hebben wy onzen leezeren een berigt wegens de perfoonen , die de beide huizen uitmaaken, meegedeeld. Wy zullen 'er thans by voegen dat de plaats, waarin zy gemeenlyk vergaderen , in Westmunfter is,alwaar het hooger-en laagerhuis ieder een byzonder vertrek heeft. De leden van het hoogerhuis draagen fcharlaken klederen en witte ftaven ; zy zitten op roode wolzakken ; doch die van het laagerhuis verfchynen in hun dagelyksch gewaad, en zitten op gemeene wolzakken. Dit kollegie is niet flegts de hoogfte raadsvergadering, ter bevorderinge van de waare belangen des Koningryks, maar ook het hoogfte geregtshof, waarop men zich van alle andere geregtshoven kan beroepen. In het hoogerhuis wordt het woord altyd gevoerd door den Lord-Opperkanfelier, en de Hemmen worden gegeeven met content en non content; maar het laagerhuis verkiest zynen fpreeker, en ftemt met/a en neen. Het zal ter deezer plaatfe niet kwalyk voe, gen fommige bewoordingen, welke met opzigt tot de parlementsvergaderingen onder de En-  öo Tafereel van Natuur en Konst. Èngeïfchen in gebruik zyn, eenige opheldering by te zetten. —Zy noemen een fcbrift, waarin het een of ander ontwerp gemaakt is eene bill; dus fprecken zy by voorbeeld van de moutbiH,] van de landtaxbiH enz. Wanneer zeker getal van gevolmagtigde leden, hoe groot of klein het zyn mooge, tot het onderzoek van byzondere zaaken byeenkomr, worden die vergaderingen commitées genoemd; maar de befluiten, welke het parlement zelf neemt, draagen de naam van akten. Iedere zodaanige akte word door de meeste ftemmen gemaakt, maar is van geene kragt altoos, voordat zy door den Koning is goedgekeurd. Het parlement kan niet vergaderen , tenzy het door zyne Majefteit beroepen worde; het geen doorgaans alle jaaren gefchiedt, en ten minfte alle drie jaaren gefchieden moet ; het kan ook niet fcheiden voordat de Koning het opfchort of doet eindigen , het welk den naam heeft van prorogeeren of disfolveren. Geen parlement mag langer dan zeven jaaren zitten. Ieder lid heeft in hetzelve zyne vrye ftem , en kan, zo lang als hy in de vergaderinge zit, om geene andere oorzaak dan om moord of verraad gearreueerd worden , welk voorregt egter, by  GROOT-BaiT. en Ierl. Wett. enz. 6t by het eindigen der zittingen , een einde neemt. Het hoogerhuis kan nooit eenige zitting houden, tenzy de Koning tegenwoordig zy, of ten minden (gelyk dikwyls het geval is) gevolmagtigdcn benoemd hebbe , die by zyn afwezen zyne plaats bekteeden. In de parlementsvergaderingen zit de Koning in het midden onder een verhemelte met de kroon op her hoofd, en den feepter in de hand. Aan zyne regterhand zitten de geestelyke, aan de flinker dc waereldlyke Lords, en in het midden de koninglyke Raaden en Secretarisfen. Alle regtszaaken behooren tot het hoogerhuis; maar de fubfidiè'n of onderftandgelden, welke den Koning worden toegedaan .behooren alleen tot het laagerhuis. —Na de Aartsbisschoppen volgen de hooge Staatsdienaars, welke de Koning doorgaans uit de pairs van het ryk verkiest. Deezen zyn de Opperhofmeester, de Groot-Kanfelier, de Groot-Zegelbewaarder, de Groot-Schatmeester, de Voorzitter van den geheimen Raad, de Geheim-Zegelbewaarder , de koninglyke Opperkamerheer, en de Groot - Admiraal. —Onzes oordeels zal het onzen ieezeren niet onaangenaam zyn hier eenig nader berigt wegens deeze hooge amptenaafs te vinden. Ouds-  62 Tafereel van Natuur en Konst. Oudstyds was de aanzienlykfie waardigheid in Engeland, na de koninglyke, die van Opper-hofmeester, of Lord High Steward , zo genoemd naar de Saxifche woorden Jlede en ward dat is ftedehouder of onderkoning. Zyne magt was zo uitgeftrekt, dat zy nu aan niemand der onderdaanen wordt toevertrouwd. Wanneer de omftandigheden het egter vcreifchen wordt 'er eene ftedehouder verkoozen, die by de krooning van eenen Koning dient, of voorzit, wanneer 'er pairs van het ryk te regt gefield worden. Gcduurende zyn ftedehouderfchap draagt hy eenen witten ftaf in zyne hand, welke hy, wanneer het vonnis geveldis, breekt, waarmede zyne bediening een einde neemt. Altyd is 'er egter een opper-hofmeester van *s Konings huishoudinge, die zyne Majefteit altyd verzelt, eenen witten ftaf in de hand draagt, en in den aanvang deizittingen van het parlement den eed van getrouwheid van alle de leden van het huis der gemeenten afneemt; ook ftaan alle de bedienden van 's Konings huis , uitgezonderd die van de kapel, van de flaapkamer en de ftal, onder zyn opzigt en bevel. Hy heeft den rang in de parlements-vergaderingen, na den Geheim-Zegelbewaarder. —De Groot-Kanfellier heeft  Groot-Brit. en Ierl. WeTT. enz. 63 heeft zynen naam naar dat gedeelte van zyn ampt, het welk bcftaat in zyne magt om alles wat,zyns oordeels, in eenige opene brieven of bevelfchriften van den Koning vcr- keerdelyk gefield is, door te haaien eer 'er het groote zegel wordt aangehangen. Door zodaanige woorden, welke hy afkeurt, haalt hy flreepcn, die gelyk traliën (welke men in het Latyn cancelli noemt) door eikanderen loopen. Of misfchien kreeg by zynen naam wel naar zyn zitten intra cancellos, gelyk aan dat affchutfel , het welk het choor van de kerke fchcidt. Het jaarlyksch inkomen van deezen amptenaar bedroeg voordeezen meer dan zevenduizend ponden; maar onlangs is het in de gewoonte gebragt dat zy, die'tot deezen post verheven worden, by hunne eerde aanftelling eene groote fom gelds van dekroon ontvangen, terwyl 'er een jaargeld van vier- of vyfduizend ponden wordt vastgefleld het welk zy beginnen te trekken, zoras als zy van hunne hooge bedieningeontflagen worden. Zy ftaan gelyk in gezag, magt cn rang met den Groot-Zegelbewaarder, door wien thans het ampt van Groot-Kanfellter bekleed wordt, gelyk altyd de gewoonte is by het openvallen en voor het vervullen deezer be- die-  C4 Tafereel van Natuur en Konst.dienïnge. De Groot-Schatmeester werd voor-» deezen door den Koning in zyn ampt bevestigd, door het ontvangen van eenen witten ftaf, en bleef zynen post bekleeden zo lang als het zyne Majefteit behaagde; maar federd dat de tegenwoordige koninglyke familie ten troon gekomen is, wordt de beftiering der inkomlten door daartoe benoemde kommisfarisfen waargenomen , welke den titel van Lords Thefauriers voeren. — De volgende hooge ftaatsdienaar is de voorzitter van den geheimen raad, die, voor zo langen tyd als het zyne Majefteit behaagt, by opene brieven onder het groot zegel wordt aangefteld. Hy ftejt de zaaken, welke in den raad verhandeld worden, voor, en doet den Koning verllag wegens het geen daar in deszelfs afweezen is omgegaan. — De Geheim - Zegelbewaarder krygt alle verlofbrieven, vergunningen en andere fchriften, die door den Koning geteekend worden, in handen, eer zy nog door het groot zegel van Engeland bekragtigd worden; hy zegelt ook de brieven, waarin jaargelden, of de betaaling van eenige anderegelden, worden toegedaan , welke men niet gewoon is door het groote zegel te bekragtigen. Zyn jaarlyksch inkomen bedraagt  Groot-Brit. en Ièrl. Wett. enz. 65 draagt niet meer dan vyftienbonderdponden, maar in waardigheid ftaat hy met de aanzienJykfte perfoonen des ryks op gelyken voet.— De Ópper-Kamerheer is een amptenaar van groot vermogen, en heeft veelerleie posten waar te neemen. Hy geeft bevelen tot het toebereiden van de zaale van Westminfter, by de krooning van eenen Koning, of by eenige andere plegtige gelegenheid. Hy heeft regt om aan het hof zyner Majefteit zyn verblyf te houden; ook is hy geregtigd om zekere vaste fom te trekken van de Kerkvoogden , wanneer zy den eed van getrouwheid doen , en van de Pairs van het ryk, wanneer zy tot Pairs verheven worden. By de plegtigheid der krooninge krygt hy veertig ellen fluweel tot zyn eigen gewaad, en heeft, nadat hy den Koning by die gelegenheid gekleed heeft, het bed, alles wat tot de flaapkamer behoort, en 's Konings nagtgewaad, ter belooninge van deezen dienst. Verder draagt hy zorg voor alles in het huis der Lords, ten tyde der parlements-vergaderfngen; aan hem ftaat de beftieringvan alles wat tot het paleis behoort, en het opzigt over alle des Konings huisbedienden , en zyn vast jaargeld bedraagt twaalfhonderd ponden. VII. Deel. E De  66 Tafereel van Natuur en Konst. De laatfte hooge amptenaar der kroone is de Groot-Admiraal, of opperbevelhebber over de Britfche vloot , aan wien voor deezen het gantfche beftier over de zeezaaken werd toevertrouwd, terwyl hy tevens magt had om zee-officieren, en gevolmagtigden in het admiraliteits-hof aan te ftellen. Maar thans wordt dit ampt door kommisfarisfen , die den titel van Admiraliteitsheeren voeren, waargenomen. Zy liaan agt op alles wat de zeezaaken betreft, op de bevolking en uitrusting der fchepen, en op alle de bedienden der Scheepstimmerwerven in Engeland. Behalven het parlement zyn 'er nog verfcheidene aanzienlyke kollegiën , door welken de zaaken des ryks beftierd worden. in den geheimen raad wordt alles wat tot de burgerlyke regeering van Engeland behoort, geregeld, en alle nieuwe maatregels, welke men in het een of ander geval noodig oordeelt, worden 'er voorgefteld en ontwórpen. Deeze raad beftaat uit zodaanige edellieden als de Koning goedvindt te verkiezen. Deszelfs leden blyven zo lang in hunne bedieningcals het zyne Majefteit behaagt. — Door het hof van 's Konings bank worden alle de twist-  Groot-Erit. en Ierl Wett. enz. 6? tWistzaaken , welke de kroon regtftrëeks betreffen , afgedaan; ook wordt 'er over misdaaden van hoog verraad , en andere ftrafbaare bedryven gevonnisd. — Het gemeene geregtshof, het welk als de hoogfte regtbank wordt aangemerkt, dient om de verfchillen tusfchen de onderdaanen, volgens de gemeene landregten, te beflisfen. — Het hof van den exchequer zit over de geldmiddelen , en over de verfchillen, welke de Schatmeesters , de ontvangers en anderen, die tot het inzamelen der gemeene penningen gefield zyn, aangaan. — Van de Admiraliteitsheere'n, welke het admiraliteits-hof uitmaaken, en het geen tot de fcheepvaart behoort bezorgen, hebben wy reeds gefproken. Meer ophelderingen, welke tot den ftaatder regeeringe in de drie Ryken behooren, zal men in onze volgende afdeelinge, waar wy over de omwentelingen, in dezelven voorgevallen, zullen handelen, kunnen vinden. Wy agten het egter gevoeglyk , hier nog eenige weinige aanteekeningen, betreffende de regeering van Schotland en Ierland, te laaten volgen. Want van de bêftiering der byzondere Iteden in Engeland te fpreeken, E 2 ZOH-  68 Tafereel van Natuur en Konst. zoude ons te lang ophouden ; daaromtrent zullen wy alleenlyk zeggen, dat de Stadsoverheid van London beftaat uit eenen Lord Major, 26 Aldermans en 231 Raadsheeren, die eenen grooten ftaat houden. De Lord Major, die zo veel is als Burgemeester, regeert niet langer dan een jaar, en altyd wordt 'er op ft. Michiels-dag, door de ftemmen der meeste Aldermans, een nieuwe verkoozen, die den 2oftcn van Oótober met eroote plegtigheid wordt ingehuldigd. De 26 Aldermans of Schepenen hebben te famen het opzigt over de 26 wyken van de ftad, over ieder van welken altyd een Aldeïman ftaat. De vereeniging van Engeland en Schotland, als een Koningryk, onder den naam van GrootBritanje, heeft eerst haar volkomen bellag gekieegen, door het verdrag, het welk in den jaare 1707 is tot ftand gebragt. Thans heeft Schotland geen byzonder parlement meer, maar egter zyn deszelfs Pairs nog in weezen, en uit dezclven worden'er altyd 16 verkoozen, om als leden in het parlement te London te zitten en te Hemmen. De Schotten worden geregeerd naar hunne eigene wetten.Zy heb-  Groot-Brit. en Ierl. Wett. enz. 69 hebben verfcheidene geregtshoven, als vooreerst een kollegie, beftaande uit vyftien regters, welke Lords der geregtszittingen genoemd worden, en tweemaal in het jaar vergaderen, om naar de voorfchriften der billykheid regt te doen, en om ook over zaaken te vonnisfen, wegens welke men zich van laagere regtbanken op de hunnen beroept; van dit geregtshof kan men zich egter beroepen op het parlement. De regters, ter beoordeelinge van lyfftraffelyke en burgerlyke zaaken, vergaderen jaarlyks eens in alle de deelen van het koningryk. — Het hof van den exchequer is, naar het voorbeeld van dat van Engeland, door een befjuit van het parlement, geregeld. — Het hof der kommisfarisfen beftaat uit vier regters, en houdt zyne vergaderingen te Edinburg, beflisfende alle gcfchillen, die over huwelyken, uiterfte willen, en andere gevallen van mindere aangelegenheid ryzen. Daarenboven heeft men in Schotland, zo wel als in Engeland, vrederegters; ook is 'er een admiraliteits hof, het welk niet flegts alles wat tot de zeezaaken behoort afdoet, maar ook last geeft, om zulken, welke men vermoedt, dat, of uit hoofde van gemaakte fchulden, of om eenige E 3 an-  70 Tafereel van Natuur en Konst, andere oorzaak, het ryk verlaaten willen, in hegtenisfe te neemen. De gefteltenis der regeeringe van Ierland verfehiit genoegzaam niets van Engeland, waartoe het als een wingewest behoort. De Koning zendt eenen Onder-Koning derwaards, die den titel voert van Vice-Roi, Lord-Lieutenant, of Keeper en Warden van Ierland, en in gezag en ftaat zo na aan eenen Koning komt, als eenig Onder-Koning inliet Christenryk. Hy befchikt over alle ftaatszaaken, zet de wethouderfchap in de byzondere fleden af en aan, deelt belooningen uit, en verleent zelfs vergiffenis aan misdaadigen, uitgezonderd aan zulken, die zich aan gekwetfte majefteit fchuldig maaken. Hy heeft ook eenen geheimen raad, beftaande uit de ftaatsamptenaaren, en zodaanige anderen, als het den Koning behaagt tot leden van denzelven te benoemen. Hy heeft rykelyke inkomften, en wordt alle drie jaaren afgelost. — De natie heeft haar eigen parlement, het welk, even als het parlement van Engeland, in het hooger en laagerhuis verdeeld wordt, en te Dublin, vergaderingen houdt. De leden van hetzelve hebben egter zo veel gezags niet als  Groot-Brit. en Ierl. Wett. enz. 71 in Engeland, dewyl de grootfte magt l)ier by den Onder-Koning berust. Onder voorgaande regeeringen bleef het parlement onveranderd, tot aan den dood des Konings, maarthans moet 'er, volgens een genomen befluit, alle agt jaaren een nieuw parlement verkoozen worden. Ten opzigte van de mindere regtbanken, hebben wy geene byzonderheden op te merken, waarin zy van die, welke in Engeland plaats hebben, onderfeheiden zyn. De Engelfche Adel is zeer talryk en vermoogend , en geniet veele aanmerkelyke voorregten; fchoon die niet in zo verre zyn uitgeftrekt, dat dezelve eenigzins onbeftaanbaar zyn met de regtcn en vryheden, die andere onderdaanen toebehooren. De meeste edellieden leeven zeer pragtig, inzonderheid. * op hunne buitenplaatfen, die pragtige paleizen zyn, verfierd met fchoone tuinen, vyvers, diergaarden en wandellaanen. Geen land in het Christenryk is 'er, het welk op zulk een aantal van edelen kan roemen, die in zulk eenen ftaat van onafhanglykheid leeven , en door de wet zo wel tegen alle onderdrukking beveiligd, en van alle onderdrukkingen terug gehouden worden. Zy zyn E 4 on-  72 Tafereel van Natuur en Konst. onderfcheiden in Hertogen, Markgraaven, Graaven, Vicomtes en Baronnen, en hebben in deeze orde den rang van eikanderen; allen zyn zy egter Pairs van het ryk, en zitten als zodanigen in het huis der Lords. Onder de verfcheidene voorregten, welke zy genieten, is ook dit, dat zy niet in begtenisf» moogen genomen worden, dan alleenlyk wanneer zy zich aan hoog verraad, aan doodftraflyke misdaaden, aan verbreeking van de vrede, aan misdryven, om welken zy in het parlement veroordeeld worden, of aan veragting van den Koning fchuldig maaken. In deeze gevallen kunnen zy niet dan voor gezwoorene regters, allen uit Pairs van het ryk beftaande, worden te regt gefield ; nooit worden zy tot eenige andere doodfiraf dan tot onthoofding verweezen. De zoonen der edellieden zyn ook eenige voorregten toegedaan, overeenkomende met den rang van hunne vaders. De oudfie zoon van eenen Hertog voert dus den titel van Markgraaf of Graaf, en de jonger zoonen worden Mylords genoemd. De oudfte zoonen van eenen Markgraaf of Graaf, fceeten Lor.fs van de eene of andere Baronnye, hunnen vader toebehoorende, en de jonger zoonen worden aangefproken met deu naam  Groot-Buit. en Ierl. Wett. enz. 73 naam van Lords. De dogters voeren den titel van Lady; dit voorregt ftrekt zich egter niet uit tot de jongere kinderen van Vicomtes of mindere edelen. Zy, die in rang na de Baronnen volgen, worden Baronets genoemd. Koning Jacobus de llte heeft zodaanigen zyner onderdaanen, die hem in de onderbrenginge van Ierland behulpzaam waren, tot deeze waardigheid verhee\en, en niemand kon met dezelve vereerd worden, ten zy hy uit aanzienlyken huize gebooren ware, een onberispelyk gedrag hield, en een jaarlyks inkomen van duizend ponden van zyne landeryen had. Het getal der Baronets was in het eerst bepaald op tweehonderd, maar thans is alle bepaaling daaromtrent weggenomen. Deoudfie zoon van eenen Baronet heeft, wanneer hy tot zyne mondige jaaren gekomen is (volgens eene byzondere vergunning) het regt, om de ridderlyke waardigheid te eifchen. — Men heeft daarenboven in Engeland de ridder-orde van de Kousfeband, en die van het Bad. Dewyl wy van de eerfte reeds elders gefproken hebben, zullen wy hier, ten opzigte der laatfte, alleenlyk zeggen, dat deE 5 zei-  74 Tafereel van Natuur enKonst. zelve haaren naam kreeg van het baaden, waar toe deeze ridders des nagts voor hunne inhuldiging verbonden waren. Koning Henrik de IVde heeft dezelve eerst ingefleld, ter gelegenheid dat hy, in het bad zynde, door twee weduwen verzogt wierd regt te fpreeken, aan welk verzoek hy terftond voldeed. Deeze orde werd door koning George den Ifien, in den jaare 1725, vernieuwd, by welke vernieuwing 36 ridders van het Bad, met groote ftaatelykheid, te gelyk werden ingehuldigd. Hun getal is thans tot 46 bepaald, en het orde-teeken is een gouden blaauw geëmailjeerd fchild, waarop drie met een lint famengebondene keizerlyke kroonen ftaan, met dit omfchrift, tria juncla inuno, dat is: drie tot een famengevoegd. De ridders draagen dit teeken aan een breed gewaterd rood lint, over den regter fchouder, naar de flinker zyde, en hebben daarenboven eene groote agthoekige zilveren fiar op de flinker borst. Doorgaans worden 'er nieuwe ridders verkoozen, wanneer 'er eene krooning, huwelyk of andere groote plegtigheid ten hove voorvalt. Alle luiden van aanzien, die geene edel- iie-  Groot-Brit. en Ierl. Wett. enz. 75 lieden of ridders zyn, worden onder den algemeenen titel van Schildknaapen begreepen, welke voor deezen zodanigen onderden kleinen adel gegeeven werd, die in den oorlog den vorst en hoogen adel tot wapendraagers dienden. Schoon het regt op deezen titel bepaald is tot luiden van eenen zekeren rang, als tot de zoonen van Baronnen, en zulkcu, Wier voorouders eenige hooge waardigheid bekleedden, wordt dezelve nu zonder onderfcheid toegefchikt aan allen, die door hunne middelen vermoogen hebben om eenen aanzienlyken fiaat te voeren. — Eindelyk merken wy aan, dat de koopluiden in Engeland , ter oorzaake van de voordeden, welke zy den ftaat aanbrengen, in zo hooge agtinge zyn, dat de jonglïe zoonen der vooriiaamfte familiè'n zich met den koophandel bezig houden. De eenigfte ridder-orde, welke in Schotland plaats heeft, is die van den Distel, of van den h. Andreas. Dezelve werd door Jakob den Vden, koning van Schotland, gefligt, in den jaare 1542 , en Was genoegzaam geheel in verval geraakt, toen zy door koninginne Anna, in den jaare 1704, vernieuwd,  7<5 Tafereel van Natuur en Konst. nieuwd, en vervolgens in den jaare 1725, door koning George den Iflen, verder herfield werd. Voor deezen werd het als eene zeer zonderlinge eer aangemerkt, tot deeze orde te behooren, dewyl geene anderen, dan die door hunne dapperheid uitmuntten, tot ridders van den distel verheeven werden; maar thans wordt de oorfpronglyke mftelling niet meer in agt genomen, dewyl zelfs luiden , die buiten den krygsdienst en van burgerlyken rang zyn, ridders van deeze orde worden. Het orde-teekcn is een gouden fchild, waarop ft. Andries in een blaauw gewaad, en een wit Bourgondisch kruis voor zich houdende , is afgebeeld. Het zelve wordt aan een donker groen gewaterd lint, van eene hand breed, over den flinker fchouder, naar de regter zyde, gedraagen. Daarenboven hebben de ridders op de flinker borst eene zilveren ftar, in welke een groene Distel geflikt is, met deeze zinfpreuk: Nemo me impune lacesfn, dat is: niemand beledigt my ongeflraft. Indien wy ons met alle byzondere gewoonten, welke in Groot-Britanje en Ierland in zwang gaan, wilden bezig houden,-zoude ons  Groot-Brit. en Ierl Wett. enz. 77 ons werk veel uitgebreider worden, dan ons bellek ons toelaat het te maaken; en dus zullen wy het genoeg agten flegts eenige weinigen van dczelven op te tellen; beginnende met die, welke tot de vrouwen en kinderen haar opzigt hebben. Eene vrouw Haat in Engeland, zoras alszy getrouwd is, met alle haare goederen en bezittingen, onder de magt en befchikking van haaien man, en kan niets zonder zyne toellemming vervreemden. By zyn overlyden vervalt de beltiering van den boedel, zelfs van dat geen dat zy 'er heeft ingebragt, aan hem, dien hy tot uitvoerder van zynen laatflen wil benoemd heeft. Aan den anderen kant moet de man de fchulden betaalen, welke de vrouw gemaakt, en de verongelykingen, welke zy iemand met woorden of daaden heeft toegebragt , vergoeden. De vrouwen genieten hier verfcheidene andere voorregten, waarvan zy in andere landen verfteken zyn. Zolang als zy gehuwd leeven, kunnen zy om geene fchulden in hegtenis genomen worden. Wanneer eene vrouw van een kind bevalt, is de man, niettegenftaande hy verfcheidene jaaren van haar af-  78 Tafereel van Natuur en Konst. afweezende geweest is, indien hy zich maar niet buiten Groor-Britanje of Ierland bevonden heeft, verpligt, om als vader over het kind te ftaan, en hetzelve in alle opzitten als zynen wettigen erfgenaam aan te merken. Adelyke vrouwen genieten, behalven dat zy geene bedieningen bekleeden, alle de voorregten, waarop mannen, die van adel zyn, regt hebben. Wanneer zy met burgers trouwen, blyven zy haaren adeldom behouden, en alle vrouwen, die met Pairs van het ryk in den egt treeden, worden door zulk eene verbintenisfe adelyk, maar de waardigheid' eener vrouwe kan niet tot den man overgaan. Het vaderlyk gezag is in Engeland zo volftrekt, dat vaders hunne goederen hunnen kinderen ontmaaken, of over hunne bezittingen-, ten voordeele van één kind, met uitfluitinge van alle de anderen , befchikken moogen. Een jongeling van veertien jaaren kam zich verbinden om te huwelyken; fri ■ den ouderdom van een-en-twintig jaaren kan hy allerleie onderhandelingen aangaan, en lid van het parlement worden. Een meisje van twaalf jaaren is bevoegd om zich te ver- loo-  Groot-Brit. en Ierl. Wett. enz. 79 looven, en haar gegeeven woord wordt ajs verbindend aangemerkt; een-en-twintig jaaren bereikt hebbende, kan zy allerleie verbintenisfen aangaan, of haare vaste goederen by uiterften wilie, of op eenige andere wyze vervreemden. De oudfte zoon erft gemeenlyk de vaste goederen , en de jonger kinderen hebben hun aandeel in de andere nagelaatene bezittingen hunner ouderen ; maar in het graaffchap Kent en in eenige andere plaatfen, worden de landeryen gelyklyk onder de zoonen verdeeld; in fommige heerlykheden is het de gewoonte, dat de jongde de landeryen erft. Wanneer 'er geene zoonen in eene familie nablyven, dan worden de bezittingen onder de dogters verdeeld , ja zelfs zyn 'er plaatfen, waarin de oudfte dogter alle de nagelaatene goederen van haare ouderen erft. De Engelfchen (opdat wy tot eene byzondere befchryving van de hoedaanigheden der natie overgaan) zyn over het algemeen genomen welgemaakt, regelmaatig van weezenstrekken, en fris van gelaat. Doorgaans hebben zy zwarte of bruine oogen en hair, en zelden vindt men onder hen luiden, die ligt van  go Tafereel van Natuur en Konst, van oogen en hair zyn, bebalven onder de Ieren en Schotten, welke zich in Engeland nederzetten , en onder derzelver nakomelingen. Het gebrek, het welk zich allermeest in de Engelfchen vertoont', is de vervallen Haat hunner tanden, welke door Scheurbuik, onder hen eene landziekte zynde, veroorzaakt wordt. In andere opzigten zyn de mans zeer bevallig, en onder de vrouwen vindt men 'er zulke groote Schoonheden, als in eenig ander gedeelte van Europa. Het gewaad, Waarvan SatSoenlyke luiden zich bedienen, Is van de FranSchen overgenomen, en in veele opzigten naar hunnen Smaak geSchikt. Wy kunnen egter over het algemeen aanmerken, dat de EngelSchen, van den hoogflen tot den laagften rang, zeer zindelyk zyn in hum:e kleeding, gelyk zy ook, met betrekking tot de zindelykheid, in ontelbaare andere opzigten, de overige natiën van Europa overtreffen. Hunne zeden zyn onderscheiden, naar de onderScheiden rangen-, tot welken zy behooren, oS naar het verl'chil, hetwelk in hunne opvoedinge en verkeeringe plaats heeft. Luiden van aanzien zyn, wanneer zy in de hooge  Groot-Brit. en Ierl. Wett. enz. 8i ge Schoole zich in de weetenfchappen geoeffehd bebben, doorgaans gewoon om, ter befehaavinge van hunne zeden, te reizen. Zy zyn pragtig in hunne kleedinge, ftoet enhuishoudinge. Over het algemeen genomen zyn zy ook befchaafd , gastvry , goedaartig en vriendelyk ; doch zy munten juist niet zeer uit door hunne milddaadigheid jegens de beoeffenaars van fraaije konsten, zelfs niet jegens zodaanigen, die doorflaande blyken van hun vernuft en fchranderheid gegeeven hebben. Daarentegen vindt men onder veelen eene fterke geneigdheid tot het fpel, eene onbehoortyke trotfchheid , en eene heerfehende zugt om te fpotten, welke laatfie misfehien als hun nationaal karakter mag worden aangemerkt, aewyl zy by den geringften fchoorfieenveeger zo wel als by den grootften Pair van het ryk plaats heeft , voor vreemdelingen, by hunne eerste aankomst in Engeland, zigtbaar is , en in de werken van' verfcheidene Engelfche Schryveren duidelyk doordraait. Deeze zugt fchynt te fpruiten uit de vergelykinge van hunnen rykdom met de armoede hunner nabuuren. Onder luiden van middelbaaren rang vertoont zich die geneigdheid in eene onaangenaame onverfchilligheid , of lieVII. Deel. F ver  82 Tafereel van Natuur enKonst. ver in de gewoonte om zich op eene onbevallige wyze vcelerleie vryhcden aan te maatigen, en by het gemeen is zy dikwyls verbasterd tot loutere onbefchoftheid. Een Engelfchrnan, die noch door reizen , noch door omgang met verfcheidene foorten van menfehen befchaafd is , agt zich geregtigd om by alle gelegenheden de gevoelens van zyn hart zonder eenige bewimpelinge te uiten, zelfs dan wanneer zulks tegen dc gemeene regelen van welgemanierdheid en befcheidenheid aanloopt; en hieruit ontdaan die boonende aanmerkingen en verwytingen , welke dikwyls oorzaakèn van hevige twisten, ja zelfs van doodflagen geweest zyn. De Engelfchen zyn egter niet wreed , maar eer zagt en medelydend van aart, en worden, fchoon zy fchielyk opduiven , ook fchielyk weder bevredigd. Zy zyn haatdraagend noch wraakzugtig , maar veel gereeder om gefchilten by te leggen, en verongelykingen te vergecten dan men in andere landen van hun denkt. De ryk en openen hunne beurzen voor zodaanigen, die in armoede zugten, en dat wel met zulk eene mildheid , dat 'er geen land in de wacreld is daar half zo veel liefdegiften (het getal der bewooneren in aanmerkinge genomen zynde) ver-  Groot-Brit. en Ierl. Wett. enz. g3 verzameld worden als in Engeland. Geen volk is 'er ook , waarby de mededeelzaamheid zo noodzaaklyk is; want men heeft geene vaste bepaaiingen om'verzamelde fom men op eene geregelde wyze uit te deelen, zodat het aan alle hoeken van Engeland krielt van bedelaaren, niettegenflaande men zegt dat 'er jaarlyks drie millioenen ponden fterling tot onderhoud der armen gegeeven worden. DeEngelfchen zyn eerlyk en niet agterdogtig van aart, zodat zy zeer gemaklyk te bedriegen zyn. De koopluiden zyn berugt om de goede kennis welke zy van hunnen handel hebben, en de uitgebreidheid , waarin zy denzelven voortzetten. Het gemeen is zeer kundig in zyne byzondere beroepen; alles wat zy maaken is veel netter en fraaijer dan men het in andere landen gemaakt kan krygen ; en fchoon hun juist de lof niet toekomt dat zy nieuwe handwerken ontdekken , mist het hun egter zeldeu de uitvindingen hunner nabuuren tot grooter volkomenheid te brengen. De Engelfchen hebben over het algemeen genomen een goed oordeel , en zyn in ftaat om een ftuk lang met eene onafgebrokene aandagt te befchouwen. In de gezelfchappen zyn zy zeer óngeftaadig; fomtyds zyn zy yadfig en droefgeesF 2 tig:  84 Tafereel van Natuur en Konst. tig ; fomtyds vrugtbaar in het voortbrengen van verftandige redenen, en niet zelden geestig en vrolyk. Zulk eene ongeftaadigbeid heerfcht doorgaans onder volkeren,Qp welker geesten fehielyke veranderingen van weer,en eene onregelmaatigc lugtftreekgrooten invloed hebben ; deezen worden meest altyd oorzaaken van de veranderlykheid en grilligheid van hunnen aart. De Engelfchen zyn egter (leeds beroemd geweest door hunne dapperheid cn openhartigheid. Hunne foldaaten zyn , wanneer het op een vegten gaat,onverfchrokken, en hebben dikwyls veldflagen tegen de magtigfte en krygszugtiglle volkeren gewonnen ; ter zee overtreffen zy in werkzaamheid, 'bedreevenheid en onvertfaagdheid de zeeluiden van alle andere natiën. — Hun grilzieke aart vertoont zich in veele zeer vreemde byzonderheden , welke egter allen fchynen famen te loopen om tot bewyzen te dienen voor hunne arbeidzaamheid. Somryds ziet men eenen edelman van den eerften rang, en de aanzienlykfle middelen, in de houding en het gewaad van eenen koetfier op den bok van zyn rytuig zitten; zelfs heeft men voornaame edelluiden de paarden zien mennen , weike voor de gemeene postkoets liepen, waarin rei-  Groot-Brit. en Ierl. Wett. enz. 85 reizigers van de eene piaatfe naar de andere trekken. Men heeft den Lord Major van Londen wel eens voor eenen van zyne huisbedienden aangezien ; en niets is gemeener dan een man , die vyftigdtiizend ponden derling bezit in eene gemeene gaarkeuken voor eene fchelling daags te zien middagmaalen. Men vindt onder hen zeer veele on'gineele karakters, welken byzonderheid in alle voorvallen zigtbaar is , dewyl dezelve doordraait in hun gewaad en houdinge , in hunne manier van leevcn , in hunne gezelfchappen, maaltyden , huvyelyken, uiterlle willen, begraaffenisfen , brieven en andere fchriften. Ken edelman agt het niet beneden zyn fatfoen met luiden van den laagden rang gezelfcbap te houden. Men ziet den man dikwyls in zyn gewoon winkelkleed zyne waaren by halve ponden of minder gewigts verkoopen , terwyl de vrouw met al de pragt van eene gravinne falet houdt. Een Engelfchman, die zyne bezigheden heeft, loopt weinig gevaars om voor lotveranderingen aandoenelyktezyn. De winkelier blyft, na groote fehatten overgewonnen te hebben , zyne neering aanhouden, en zyne armde klanten met bereid wil'igheid bedienen. Wanneer aan den anderen F 3 kant  86 Tafereel van Natuur en Konst. kant een koopman, die in eenen ftaat van overvloed leefde , bankroet moet fpcelen 8n alle zyne bezittingen verliest, dan vernedert hy zynen geest naar zyne omdandigheden , yvert op nieuw in eenen nieuwen lecvenski'ing, en buigt zich op zyne beurt voor hun, van welken hy te vooren gehoorzaamheid afvorderde. De vermaakelykhedcn en uitfpanningen der Engelfchen kunnen onderfcbeiden wouden , in zulken, waarmede de bewooncrs van Heden of die van het land zich bezig houden; en deezen kan men weder fmaldeelen in zodaanigen , die aan luiden van den hoogden rang in het byzonder eigen zyn, of die, welke onder het gemeen in zwang gaan, of tot beiden behooren. De vermaakelykheden.van de dad zyn operaas, masqueraden, concerten en fpeel-partyen. Die van het land bedaan in wedloopen van paarden , of in de herten - vosfen- en baazen-jagt. Het gemeen heeft ook zyne byzondere uitfpanningen , welke zy met even grooten yver najaagen als waarmfede een landjonker de jagthonden navolgt. Onder deezen mag men thans als de 'oornaamfte de haanengevegten tellen. In vroe-  Groot-Brit. en Ierl. Wett. enz. 87 vroeger tydep waren het worstelen en kampvegten de gcliefdfte vermaakelykheden van hei gemeene volk ; dingen waarlyk, welke andere natiën eenigen grond gaven om de Engelfchen ais barbaarente befchouwen, doch nu door de wetten vcrbooden. Niets was gemeener dan dat de kampvegters eikanderen, wondden, en het genoegen van de vergaderinge groeide doorgaans aan naar maate van de meenigte bloeds , welke over het tooneel droomde. De aanfchouwers waren nooit meer voldaan over de worstelaars, dan wanneer zy een der partyen fpraakeloos , onbeweeglyk, met ftof bcgruisd , en zo misvormd dat men naauwlyks trekken van een menfchlyk weezen in zyn gelaat befpeuren kon , op den grond zagen leggen. Schoon zulke fpeleu wel cigcnlyk voor het gemeen gefchikt waren , werden zy egter met de tegenwoordigheid van luiden van den eersten rang vereerd; maar dewyl dieven en beurzen-fnyders bydia gelegenheden dikwyls eene voornaame rol fpeelden , en dergelyke uitfpanningen tot fchande van de natie ftrekten , heeft het Parlement goedgevonden dezelven te verbieden. Daar zyn andere uitfpanningen, welke zo wel in de lieden als ten platten lande onder luiden F 4 van  88 Tafereel van Natuur en Konst. van allerleien rang in zwang gaan; zodaanigen zyn tooneelfpelen, billiard-en kaartfpel, muziek- en danspartyen, en meer andere verlustigingen. Maar eene zaak , waarmede de Engelfchen het meest op hebben , is het maaken van goede fier in hunne gezelfchappen en maaltydcn. De huizen , die door luiden van fatfoen en middelen bewoond worden, zyn van fteen gebouwd en voorzien van ruime en we! gemeubeleerde vertrekken. Die van eenen middelbaaren Maat hebben ook goede huizen , in ieder van welken niét meer dan eene familie woont. De wooningen der gemeene luiden zyn klein en flegt gebouwd , en niet zelden houden verfcheidene familiën hun verblyf onder het zelfde dak. Luiden van fatfoen houden een groot aantal van livreidraagende bedienden , gebruiken kostbaare meubelen, en zyn zeer rykelyk in hunne tafelgeteedfchappen, fpyzen en dranken. Zy, die van eenen middelbaaren ftaat zyn, onder welken veelen van groot vermogen gevonden worden, verfchillen, ten aanzien van de wyze hunner huishondinge, weinig van gemeene winkeliers, uitgezonderd dat zy kostbaarer meubelen  Groot-Brit. en Ierl. Wett. enz. 89 Icn en een' grooter fioet van bedienden hebben. — Het thee-drinken is in Engeland zeer algemeen, en gefchiedt in denagtermiddag dikwyls herhaalde reizen , vooral onder de dienstmeiden en waschfters. Alle huisbedienden krygen de zelfde fpys en drank als hunne meesters. Schoon men 'er overvloed van rivier- en zeevifch heeft , wordt dezelve egter veel minder gegeetén dan vleefch. Want geen Engelfchman denkt zyn middagmaal gedaan te hebben , wanneer hy geen runder- of fchaapenvleefch geproefd heeft. Men heeft hier ook lekkere boter , fmaakelyke kaas en zeer goed brood, het welk gemaklyk te verteeren is. In Engeland vindt men eene groote verfcheideiïheid van dranken , welke of van buiten 's lands ingevoerd , of in het land gemaakt worden. Het bier , het welk onder den naam van ale bekend is , voldoet het oog, ftreelt den frnaak, en is , wanneer het niet in al te groote hoeveelheid' gedronken wordt , niet fchadelyk voor de gezondheid. De impost, welke op de Franfche wynen gelegd is, loopt zo hoog dat geene anderen dan luiden van middelen die bekomen kunnen , ook zyn zy onder de Engelfchen nietlïerkgetrokken , dewyl zy meer houden van SpaanF 5 febe  90 Tafereel van Natuur en Konst. fche cn Portugecfche vvynen,dfé Jyvigcrdoch minder fmaaklyk zyn. Dezclven worden egter door de wynkoopers zo yéryalfcht, dat 'er genoegzaam nooit eenige zuivere wyn van deeze foort verkogt wordt. De drank, die onder luiden van middclbaaren Haat meest in gebruik is, is punch, zynde een mêngfèl van water , citroen , fuiker en rum , in plaarfe van welke laatlte men zich, tot het maaken van punch , ook bedient van Franfchen brandewyn of van arrak , welke uit de Öbst-Jndiën gebragt wordt. Behalven de ale en andere foorten van bier, welke in Engeland gebrouwen worden , maakt men 'er ook veel sppel- of peerendrank. Luiden , die hard werken , houden zeer vee! van zeker fterk bier , het welk porter genoemd wordt , en bruin van kleur, bitter en gezond is. Het gemeende foort van volk drinkt zich dronken aan jenever. Het drinken gaat in Engeland zo fterk in zwang dat de tollen, welke op de gebruikt wordende dranken gelegd zyn , jaarlyks eene verbaazende fom opbrengen. Indien men uit het groot aantal van vaste genootfehappen , welke in dit koningryk plaats hebben, iets befluitcn mag , dan zyn de Engelfchen het gézelligfic volk der aarde. Naauw- Iyks  Groot-Brit. en Ierl. Wett. enz. 91 iyks is 'er een dorp, vlek of buurt in gantfch Zuid-Britanje , zondereen genöotfchap, het welk zyne eigene wetten heelt, en beftaat uit eenen preiktent en leden , die op vastgdtelde tycfëü vergaderen, of om zich met eikanderen te verlustigen, of om maatregels tot hunne onderlinge veiligheid te neemen. In deeze famenkomsten fp'vèefeén vy vry over allerleie onderwerpen, en krygen niet flegts fmaak van ftaatkunde cn w)-s'begeerte, maar ook eene hebbelykheid van zonder eenige belemmering in het openbaar te fpreeken, , Dewyl wy over den Haat der geleerdheid in Engeland reeds in eene vcorige afdeclinge gefproken hebben , zal het onnoodig zyn hier in het byzonder op denzelven (lil te ftaari. Wy kunnen egter niet nalaaten de uitgeftrektheid van den Engelfchen koophandel, niettegenflaande wy 'er mede reeds iets van gezegd hebben , hier een weinig nader in aanmerkingc te neemen. Men moet erkennen dat geen gedeelte der waereld, of door deszelfs gelegenheid of geitel ten isfe, zo wel tot den koophandel gefchiktisals Engeland , en dat deszelfs bewooners bekwaamer zyn dan eenig ander volk om dien met voordeel te dryven. De En-  92 Tafereel van Natuur en Konst. Engelfchen handelen zeer Iterk op Rusland, Zweden , Denemarken , Noorwegen , Ham burg, Bremen, de Oost-zee, alle de noordelyke deelen van Duitfchland, Holland, Vlaanderen, Portugal, Sicilië, Italië, de Levant, de kusten van Afriea, en de Oost- en WestIndiën. De handel op Spanje is thans minder aanmerkelyk dan te vooren, cn fcboon de goederen, die uit Vrankryk overkomen, zeer zwaar belast zyn, ontvangen egter de Franfchen jaarlyks onnoemelyke fommen van de Britten voor wynen , kanten, zyden ftoffen en andere waaren , die ter fluik in Engeland , Schotland en Ierland worden ingevoerd. Men merkt egter dikwyls aan dat de handel met alle deeze natiën Engeland geene merklyke voordeelen aanbrengt , dewyl aan Rusland , Denemarken en Zweden jaarlyks groote fommen moeten betaald worden voor fcheepsvoorraad, pelterycn, timmerhout, yzer en iraal. De handel op Duitfchland is voor hun ook van geen groot belang. De Franfche koopluiden hebben den handel van Engeland op Spanje en de Levant voor een groot gedeelte vernietigd, door hunne waaren op de markten dier landen tot laager prys te leveren dan de Engelfchen. De handel op de Oost-Indiëm wordt  Gkoot-Brit. en Ierl. Weit. enz. 93 wordt voortgezet door eene Maatfchappye , welke zich ten koste van de natie verrykt. De waaren, welke uit Indiè' worden overgebragt, beftaan meestal in overtolligheden, en ichoon dit al zo niet ware, zouden egter de voordeden , die 'er uit getrokken worden, het ryk niet fchadeloos (lellen wegens de kosten, welke door het gemeen ter onderhoudinge van vlooten cn legers, dienende om de gemelde compagnie te beveiligen , moeten gedraagen worden. De koophandel met' de Portugeezen is voor Britanje van groote nuttigheid ,• want zy krygen voor meer waarde aan goederen uit Engeland dan hunne wynen cn vrugten beloopen , en alles wat zy meer ontvangen wordt met goud betaald. De Franfchen beginnen egter de Engelfchen in den handel op Portugal te evennaaren, en voorzien zelfs de bewooners van dat koningryk van lakenen tot veel minder prys dan zy die uit Groot-Britanje kunnen bekomen ; want men heeft in Vrankryk overvloed van doffen, en de arbeidsloonen zyn 'er laag. Wy hebben reeds aangemerkt dat de Britten voor deezen derk en met goed voordeel op Spanje handelden ; maar de Spanjaarden hebben in hun eigen land wol weeveryen opgerigt, worden door  94 Tafereel van Natuur en Konst» door de Franfcben van verfcheidene noodwendigheden voorzien , en hebben federd het begin van den voorgaanden oorlog hunne onzydigheid tot hun meeste voordeel aangelegd, door hunne waaren met hunne eigene fchepcn te vervoeren. De koophandel der Engelfchen op de kust van Guinée is van zeer veel belang voor de natie. Zy voorzien de negers van lakenen , katoenen , gedrukte lywaaten , fierke dranken, en allerleie krygsbehoeften ; ter bctaalinge van deeze dingen krygen zy ilaaven voor hunne plantagié'n , olifantstanden , gommen en goudftof. Het ware egter te wenfchep dat men de vaart op Africa, met affebaffinge van den flaavenhandel, van grootcr nuttigheid poogde te maaken; want men zoude de plantagië'n in'Amcrica zeer wel door gehuurde bedienden kunnen doen bearbeiden. Tot beveiliging van den handel op Guinee heeft de Africaanfche compagnie, in verfcheidene plaatfen aan die kust, fterkten opgerigt, ter onderhoudinge en bezettinge van welken de regeering eene jaarlykfche fom heeft vastgefteld. De  Groot-Brit. en Ierl, Wktt. enz. 95 De handel op de Levant, waaronder wy ook die op Turkyc , Italië en de Archipel kunnen brengen , is, fchoon minder aanmerkelyk dan voor deezen, egter geenszins nadeelig voor Engeland. De Engelfchen zenden derwaards allerlei wollen Moffen, yzerwerk , horologiën , klokken , tin, lood en meer andere dingen. In vergoedinge krygen zy ruuwe zyde, geiten-en kemels-hair, wyn , olie, vygen, wafch, zeep, fluweel,, papier, en verfcheidene andere waaren. Doch een zeer groote tak van den hoophandel der Engelfchen beflaat in de vaart op hunne eigene volkplantingen in America. Daar wordt eene groote meenigte van hunne manufaétuuren verticrd , waarvoor de kolonisten de voortbrengfels , welke zy door hunnen arbeid van het land hunner inwooningetrekken, opbrengen. Over het groot belang deezer volkplantingen zal men eenigzins kunnen oordeelen door aan te merken dat zy, eer men nog de Grenades en andere onzydige eilanden magtig was , jaarlyks vyf-en-zevenrig duizend vaten fuikers opbragten. Uit Carolina worden jaarlyks zeventigduizend tonnen ryst, van welken ieder vierhonderd ponden weegt, overgevoerd : men krygt vandaar alle jaaren vyf- dui-  96 Tafereel van Natuur en Konst. duizend tonnen pik en teer, tweeduizend vaten Indigo, en eene groote meenigte ruuwe zyde. Virgiuia en Maryland leveren jaarlyks. zeventigduizend oxhoofden tabak, van welke twee derde deelen uit Groot-Britanje naar Duitfchland , Vrankryk en Holland worden overgevoerd. De wetgeevende magt, begrypende welke groote voordeelen uit eenen wel beftierden koophandel voor eene natie gebooren worden , heeft van tyd tot tyd fchikkingen ge. maakt om den goeden Haat van denzelven te bevorderen. Men heeft wyze vastftellingen en wetten gemaakt ter verbeteringe der manufaöuuren, en ter handhaavinge van den buitenlandfchen handel. Men heeft nieuwe uitvindingen en ontdekkingen aangemoedigd , door voorregten te vergunnen aan zodaanigen, 'die zich op derzelver voortzettinge wilden toeleggen. Met zulk een loflyk oogmerk werden privilegiën vergund aan zekere genootfehappen , welke groote kosten deeden om nieuwe kanaalen voor den koophandel te vinden en open te houden. Dus werd de OostIndifche compagnie eerst opgerigt onder de regeeringe van köninginne Elizabeth , en op eene  Groot-Brit. en Ierl. Wett. enz. 9* eene byzondere wyze gehandhaafd en begun* ftigd door alle de volgende Koningen van Groot-Britanje, tot aan de regeering van koning William, wanneer het Parlement, vindende dat de koophandel minder uitgebreid was dan dezelve behoorde te zyn, om aan het oogmerk der opregtinge van deeze compagnie te beantwoorden, verlof aan eenige koopluiden gaf om eene nieuwe compagnie op te regten, welke alle de voorregten, die de oude genooten had, werden toegedaan, met verlof om nog drie jaaren langer in derzelver bezittinge te moogen blyven. De bezittingen van deeze nieuwe Maatfchappye werden, door vrywiiligc infehryvingen, zo aanmerklyk.dat zy binnen de twee jaaren tyds veertig groote fchepen kon uitrusten, en jaarlyks een millioen ponden derling naar Oost-Indië zenden. In den jaare 1702 werden beide de compagnien, op derzelver wederzydsch verzoek, vereenigd, en kreegen van koninginne Anna vernieuwing van voorregten. Eindelyk werden hunne privilegiën door den laatst overlceden Koning verlangd tot aan het jaar 1780, wanneer het regt der Maatfchappy om alleen, met uitfluitinge van alle andere koopluiden, op de Oost-Indiën VII, Deel. G te  58 Tafereel van Natuur en Konst. te moogen handelen, een einde zal neemen, raids dat de regeering het kapitaal en de inte. resfen , welke zy van dezelve getrokken heeft, betaale. Daar is egter weinig reden om te denken dat men tot het opbrengen dier fommc in ftaat of genegen zal zyn; en de compagnie zelve kent haare belangen al te we!, om niet gaarne zo veel gelds te betaalen als noodig zal zyn om vernieuwing van haare voorregten te bekomen. Deeze Maatfchappy is eene van de rykfte en magtigfle van Europa, gelyk blykt uit de meenigte van fchepen, welke zy onderhoudt, en den grooten voorraad dien zy heeft om fteeds nieuwe uit te rusten. Alle luiden, zonder eenige uitzondering , het zy vreemdelingen of inboorelingen, mannen of vrouwen, kunnen aan deeze compagniefchap deel krygen. Ieder, die vyfhonderd ponden in dezelve bezit, is geregtigd om ftem te hebben in de algemeene vergaderingen; cn elk,- wiens aandeel tweeduizend ponden beloopt, kan tot bewindhebber verkoozen worden, welke vier-cntwinting in getal zyn, ten minden eens in de week vergaderen, en by voorkomende gelegenheden ook buitengewoone byeenkomftcn houden. Wy  Gscot-Brit. en IprL, Wett. enz. 99 Wy oordeelen ook iets te moeten zeggen wegens de Zuid-zee compagnie, welke door een belluit van het Parlement, ouder de regeering van koninginnc Anna, regt verkreeg om alleen handel te dryven op Zuid-America, van de rivier Orenooko tot aan Kaap Hom, en door de Zuid-zeé tot aan het noordelykfte gedeelte van America. De Koningin gaf naderhand kragt aan zeker verbond van deeze compagnie met de Spanjaarden, waarby zy zich verpligtte om dë Spanjaarden van flaaven te voorzien, ter bearbeiding van derzelver mynen en plantagiën in America, waartegen zy het voorregt genieten zoude van jaarlyks groote fchepen, met Europeefche waaren gelaaden, naar de Spaanfchc West-Indiën te zenden. De Maatfchappy leverde inderdaad, geduurende eenigen tyd, flaaven aan de Spanjaarden, en vaardigde jaarlyks eenige fchepen af, tot groot nadeel voor den Engelfchen koophandel; maar nimmer dagt zy om haar hoofdoogmerk, het welk beftond in de' opregtinge van eenen handel op Zuid-America; een handel, welke niet kon gehandhaafd worden, zonder eene vredebreuk met Spanje, en zonder benadeeiinge van alle de handeldryvende natiën in Europa. De fchuld, welke G x het  ioo Tafereel van Natuur en Konst, het gemeen door deeze compagnie veroorzaakt werd, beliep negen millioenen ponden fterling, en het pailement voerde zekere belastingen in, waaruit jaarlyks zes ten honderd van dit kapitaal zouden betaald worden, terwyl 'er, onder de regeering van koning Gcorge den iïlen, een befluit genomen werd om de hoofdfom op tien millioenen te brengen. In vervolg groeide de fchuld, door infchryvingen, tot een kapitaal van drie-endertig millioenen aan, waarvan men, tot in den zomer des jaars 1727, zich met vyf ten honderd te vrede hield, beloovende dat men zich na dien tyd met drie ten honderd vergenoegen zoude. Door deeze vermindering der interesten hield de natie jaarlyks eene goede fom gelds over, welke den naam van zinkend fonds kreeg, een behoedmiddel waarlyk, het welk (indien men 'er flegts een behoorlyk gebruik van gemaakt had) genoegzaam zoude geweest zyn om de gantfche fchuld af te doen, zonder eenige nieuwe belastingen in te voeren. Het is onze zaak niet hier in het byzonder over het ontwerp van ridder John Blunt, eenen der bewindhebberen van deeze compagnie, te handelen, of alle de konftenaaryen op te haaien, welke men aangewend heeft  Groot. Brit. en Ierl. Wett. enz. ior heeft om telkens nieuwe infcbryvers te krygen, zodat het parlement goedvond dien windhandel te fluiten, het krediet van de natie weder op eene goeden voet te brengen, en de compagnie in ftaat te ftellen om aan haare verbintenisfe met de regeering te voldoen. Het zal genoeg zyn te zeggen dat by een verdrag, te Madrid tusfchen hunne Brittannifcheen catholyke Majefteiten, in den jaare i7öogeteckend , de Zuid-zee compagnie aflland deed van het regt om fchepen af te vaardigen, en aannam om binnen drie maanden, van den dag af gerekend, waarop dit verdrag geteekend werd, te London of te Madrid honderdduizend ponden fterling te betaalen. Thans fchynt dc compagnie het oorfpronglyk oogmerk haarer oprigtinge geheel vergeeten te hebben, cn de participanten houden zich voldaan met de interesfén, welke het vaste fonds opbrengt, en fommigen der rykften vinden gelegenheid om hunne bezittingen door verfcheidene middelen te vermeerderen. De Turkfche compagnie werd, door opene brieven van koning Jacobus den Iflen, tot eene bevoorregte maatfehappy gemaakt; maar niettegenftaande dit heeft zy het nooit zo ver G 3 kan-  io2 Tafereel van Natuur enKonst. kunnen brengen van alleen, met uitfluitinge van anderen, handel op de Levant te dryven. Want alle Engelfche koopluiden hadden, mids dat zy eene kleine fom gclds betaalden , regt om in de winften van deeze compagnie te deelen. Dewyl egter de compagnie het regt had om nieuwe wetten ter beftieringe van haare leden te maaken, ftelde de maatfchappy verfcheidene bepaalingen vast, waardoor de handel voor byzondere perfoonen van tyd tot tyd moeijelyker en kostbaarer viel. Zy onderhoudt des Konings Ambasfadeur te Conftantinopolen, zo wel als de Confuls en FaÉtoors in alle de han deldry ven de Heden, van Turkye; ook heeft zy.door verfcheidene onderhandelingen met den Ottomanfchen Keizer, aanmerklyke voorregten verkreegen; maar federd veele jaaren is het verval in deezen handel telkens grooter geworden, het geen men toefchryft aan het wel flaagen van de wceveryen in Vrankryk, daar men lakens van Spaanfche wol maakt, welke, fchoon zy minder deugdzaam zyn dan de Engelfchen, egter beter koop aan de Turken verkogt worden. Van de Rusfifehe compagnie, van de Brft- fche  Groot-Brit. en Ierl. Wett. enz. 103 febe Faétory te Hamburg, van de koninglyke Africaanfche compagnie, en meer andere genootfehappen, oordeelen wy het onuoodig in het byzonder te fpreeken. Alleenlyk zullen wy nog zeggen, dat de compagnie van Hudfons-baai, opgerigt onder de regeering van Karei den Ilden, een uitfluitend regt geniet om op de gemelde baai te handelen; dat zy ook buskruit, lakens, fterke dranken, tabak, en meer andere waarenderwaardszendt, om die tegen de bonte vellen van verfcheidene dieren te verruilen. Niettegenstaande men deezen handel merkelyk zoude kunnen uitbreiden, rust de'compagnie jaarlyks niet meer dan vier fchepen uit, cn houdt zich voldaan met de groote voordcelen, welke zy uit derzelver laading trekt, wordende haare winst op meer dan tweeduizend van ieder honderd gefchat. Sederd de laatfte jaaren beeft de wetgeevende magt op de belangen des koophandels van Groot-Britanje meer dan naar gewoonte agt geflagen, door de handelaars met verfcheidene voorregten te begunltigen ; vooral heeft zy poogingen aangewend om den bloei der visfeheryen te bevorderen, waarin men G 4 eg  io4 Tafereel van Natuur en Konst. egter erkennen moet dat de Nederlanders by aanhoudendheid ongelyk beter llaagen. Ter voortzettingc van den gantfchen koophandel van Groot Britanje worden meer dan agtduizend zeilen gebruikt, en byna de helft der fchepen komt in de haven van London aan. Meer dan agthonderd fchepen worden 'er tot den kolen-handel alleen uitgerust. De zugt om handel te dryven vertoont zich by de Engelfchen onder allerleie gedaanten, en zy zoeken allerleie middelen om denzelven te beveiligen en uit te breiden. Misfchien is tot dat einde een van de kragtigfte de Asfurantie, waardoor ieder koopman, mids betaalende zekeren prys ten honderd, zyne goederen tegen de gevaaren, welke zy door de zee of de vyanden loopen, kan laaten verzekeren. Dit is zelfs een tak van handel onder de koopluiden geworden. — Wy moeten hier ook niet vergeeten melding te maaken van de nationaale Bank, en van de byzondere Bankiers, welke te London gevonden worden. De Bank van Engeland werd, onder de regeering van koning Willem den lilden, volgens een befluit van het Parlement, opgerigt. Het voorwendfel om , in'  Groot-Brit. en Ierl. Wett. enz. 105 in navolginge van andere volkeren, zulk eene nationaale Bank op te regten, was dat men door middel van papier de handeling van geld vermeerderende, ook den koophandel uitbreidde en gemaklyk maakte. En het is onbetwistbaar dat zulk eene oprigting gefchikt is om eenige voordeden aan te brengen, omdat men het kapitaal, waartegen papieren uitgewisfeld worden, door den tyd verdubbelden, en het dus onder de handelaars van een gantsch land verfpreiden kan. Voor handeldryvende natiën, by welke goud en zilver fchaarsch zyn, is zulk een hulpmiddel zekerlyk van. eene volltrekte noodzaaklykheid, fchoon het in Engeland ftceds aan eenige ongemakken onderhevig was. Welke voordeden ook uit de oprigtinge van de Bank voor den koophandel in het algemeen moogen gefprootcn zyn, moet men egter erkennen dat zy door behoeftigheid van den ftaat veroorzaakt werd, welke dit gantfche kapitaal moest Ieenen ; daarenboven brengt zy byzondere luiden in verzockinge, om hun geld buiten den handel te houden, en het aan actiën te bdteeden, waardoor zy gevaar loopen van te moeten breeken , of aanleiding krygen om hunne medemenfehen door verfcheidene konG 5 fte-  io6 Tafereel van Natuur en Konst. ftenaaryen te bedriegen, en dus het algemeen bederf van de zeden der natie te helpen bevorderen. Daarenboven moet, in gevallen van oproerigheid, welke in Engeland meer dan elders plaats hebben, en in tyden van algemeenen nood, de waardy van het papier noodwendiglyk daalen, indien dezelve niet door buitengewoone middelen wordt opgehouden ; dan zal het publiek krediet verminderen , en de geheele natie zich aan een bankbreuk fchuldig maaken, of in verwarde omHandigheden ingewikkeld worden. Thans is egter het krediet van de Bank van Engeland zo volkomen als men het zoude kunnen wenfchen. — De byzondere Bankiers doen vee! nuts aan den koophandel, door groote fommen aan gereed geld by kas te houden, waarvan zy dikwyls, op behoorlyke zekerheid, een gedeelte aan koopluiden leenen, welken zy dus in ftaat ftellen om gekogte waaren op den bepaalden tyd te betaalen. Niets geeft fterker bewys voor den bandeldryvenden geest der Engelfchcn-dan de goede fchikkingen, welke in London (land grypen om fpoedig en gemaklyk verbaazende fommen byeen te brengen, en onderhandelingen van het «iterfte belang fchielyk af te doen. Schoon  Groot-Brit. en Ierl. Wett. enz. 107 Schoon de regeering van Engeland door de vergunning van verfcheidene voorregten den koophandel heeft poogen te bevorderen , heeft zy egter aan den anderen kant denzelven dermaate bezwaard, dat geene natie dergelyke belastingen, als in Engeland betaald werden, behoeft op te brengen. Men kan over de uitgebreidheid van den koophandel van GrootBritanje eenigzins oordeelen, door aan te merken dat de tollen alleen, die op de koopwaaren gelegd zyn, jaarlyks eene fom van agthonderd duizend ponden fterling opbrengen. Alle de imposten, welke jaar voor jaar betaald worden, beloopen byna tien millioenen. Het geen de (laat daarenboven noodig heeft, leent men op publiek krediet, en heft vervolgens eene nieuwe belasting om de interesfen te betaalen. Ongetwyffeld moet het den vreemdelingen wonderlyk voorkomen, dat eene zo rykc natie als Groot-Britanje zich jaarlyks in groote fchulden moet fteeken om de gemeene kosten goed te maaken; dit is nog meer te verwonderen, wanneer wy de zwaare belastingen, waarmede het volk bezwaard is, en de verbaazende fommen, die deeze belastingen alle jaaren opbrengen, in aanmerkinge neemen; en het is egter door de  io8 Tafereel van Natuur en Konst. «de ondervindinge zeker dat de maatregels, welke men eenen tyd lang gevolgd heeft, de nationaale fchuld, waarin men zich door het leenen van geld, onder borgtogt van het Parlement , gewikkeld heeft, eene fom van honderd-en-dertig millioenen ponden flerlings bedraagt. — Doch wy zullen van dit onderwerp afftappen, na alleenlyk nog aangemerkt te hebben dat de Oost-Indifche compagnie, de Bank van Engeland, en de Zuid-zee compagnie niet weinig hebben toegebragt om de nationaale fchuld te vermeerderen. Toen de Engelfche natie het juk der opperhoofdigheid van den Paus affchudde, verwierp zy ook den Gregoriaanfchen Almanak, als een gedeelte der paaperye, en nam in deszelfs plaatfe de juliaanfcbe tydrekening, de oude Styl genoemd, aan, welke zy bleef volgen van dien tyd af, tot aan het jaar 1751 toe, toen deeze Almanak, door een befluit van het Parlement, afgefebaft, en de Gregoriaanfche weder ingevoerd werd. ■— Om alle langwyügheid te vermyden zullen wy, zonder ftil te ftaan op de maaten, gewigten of andere dergelyke dingen, welke onder de Engelfchen in gebruik zyn, en waarvan men in  Groot-Buit. en Ierl. Wett. ekz. 109 in eene meenigte boeken genoegzaame berigten vinden kan, alleenlyk iets zeggen wegens de uitgebreidheid der Britfche heerfchap. pyen in en buiten Europa, en wegens de grootheid van derzelver krygsmagt. Behalven Groot-Britanje, Ierland en de Eilanden welke aan Schotland behooren, bezitten de Engelfchen het eiland van ft. Jan; de gantfche ftreek van Noord America van Cafco baai af tot aan den mond van de Misfisfippi toe. met het niet veele jaaren geleeden veroverde Kaap Breton en Canada; de Suiker eilanden van Jamaica, Barbados, Antigoa, ft. Christoffel, Nevis, Dominica, ft. Vincent, Tobago, en de Grenades. Hierby kunnen wy het fterke Gibraltar voegen, waardoor de Engelfchen meester zyn van den mond van de Straat, of van den doortogt in de Middellandfche zee. Nog behoort hun, behalve veele fterkten en vastigheden op de kusten van Afic en Afriea, het eiland Minorca. Het getal der inwooneren van Groot-Britanje en Ierland mag op agt millioenen gefchat worden, waarvan zes tot Engeland, een tot Schotland, en een tot Ierland behooren. Volgens deeze rekening moeten 'er veel meer  iio Tafereel van Natuur en Konst. meer dan een millioen mannen zyn, die de wapenen voeren kunnen, en wanneer wy hier de magt by voegen, welke Noord-America, des noodig zynde, kan opleveren, dan zullen wy ligtelyk begrypen dat de Koning van Engeland voor een' zeer ontzaglylyk' vorft moet gehouden worden. De Landmagt, welke Groot-Britanje, in tyden van vrede op de been houdt, beilaat doorgaans uit niet meer dan veertigduizend mannen, waarvan 'er agttienduizend voor Engeland en Schotland, twaalfduizend voor Ierland, en de rest voor de buitenlandfche posten, van Gibralter, Nieuw Schotland, Nieuw York, Jamaica en Antigoa zyn. Inden la;tften oorlog onderhield de natie egter meer dan honderdduizend foldaaten, behalven het zeevolk, en een leger van vyftigduizend Duitfchers op het vafle land. Het Britfche voetvolk heeft, door eenen onverfchrokken moed, welke het zelve in het byzonder eigen was, altyd uitgemunt; en de ruitery is ongetwyffeld de beste van Europa, zo ten opzigte van de fraaiheid, grootte, moed en leerzaamheid der paarden, als ten aanzien van de fterkte, het voorkomen, en de afgerigtheid der  Groot-Brit. en Ierl. Wett. enz. iii der dragonders. De Britfche troepen beftaan, om kort te gaan, uit groote, ftcrkc cn welgefpierde manfchap, in het rood gekleed , wel gewapend, afgerigt op den wapenhandel, en zo moedig dat zy door geene natie ter waereld in moed overtroffen worden. De fcheepsvlooten van Engeland zyn altyd ontzaglyker dan die van eenige andere Moogendheden; want (leeds hebben de Engelfchen meer fchepen, zwaarer gefchut, cn ervaarener matroozcn dan andere natiën. Twaalf of veertienduizend zeeluiden worden in vredetyd zelfs in dienst gehouden. De Zeemagt van Groot-Britanje is by buitenge* woone gelegenheden ongelooflyk groot. In den laatflen oorlog beflond de vloot uit byna vierhonderd fchepen; meer dan de helft derzelven waren fchepen van linie, voerende ieder van honderd tot vyftig ftukken, wel voorzien van manfchap, Ieeftogt en andere noodwendigheden, en by uitnecmendheid gcfchikt om, of in zeeflagen of op togten van belang, tegen veelerleie gevaaren beltand te blyven. Het getal der zeeluiden, welke op deeze vloot dienden, kon zekerlyk niet minder dan tagtigduizend zyn. Eindelyk wordt de  112 Tafereel van Natuur enKonst* de natie nog verder beveiligd door eene com^ pagnie foldaaten, welke men, volgens een onlangs uitgebragt befluit van het Parlement, in ieder graaffchap op de been moet houden. Deeze ganfche landmagt kan dan beftaan uit twee-en-twintigduizend wel geoeffende mannen ; en het is ontwyffelbaar dat dezelven van zeer grooten dienst kunnen zyn, ter befchcrmingc van hun Vaderland, wanneer het ooit door vyanden mogt aangetast worden. (*) Groot- (*) De landmagt van Engeland, wanneer men voetvolk en ruitery te famen rekent, kan uit tweemaal honderdduizend mannen beftaan. Volgens oude vast» (tellingen heeft de Koning het regt om hierover Opperluitenants in ieder graaffchap aan te (tellen, met volle magt om het krygsvolk, tot hunne byzondere diftrikten behoorende, te wapenen, en aan hetzelve bevelen te geeven, om Onder-officiers hunnen post aan te wyzen, en de byzondere bewooners van het graaffchap, ieder naar zyn vermogen, zekere belasting op te leggen, om ruiters en voetvolk te verfchaffcn. Deeze ópperluitenants hadden (om kort te gaan) magt om groote geweldenaaryen te pleegen tegen hunne medeonderdaanen; want zy konden ieder dwingen om eenen fóldaat, ingevalle het volk moest uittrekken, eene maand gagie/te betaalen, ter vergoedinge van welke fomme zyne Majefteit zich egter vet-  Groot-Brit. en Ierl. Weit. enz. 113 Groot-Britanje, het welk door de zee omringd , en door zulk eene magtige vloot befchut wordt, heeft zekerlyk geene verfchanfingen noodig , om de zeehavens en grensplaatfen te beveiligen. De regeering heeft het egter gevoeglyk geoordeeld eenige oude kasteeien , in Zuid- en Noord-Britanje, als wapenplaatfen, aan te houden, en dezelven van kleine bezettingen'te voorzien, die gefchikt kunnen zyn om de rust binnen 's Iands onder de natie te bevorderen. Ook heeft zy langs de landengte van Invernefs, in Schotland, verfcheidene kleine fchanfen doen opregten , om de Hooglanders , welke misfchien in de belangen van den Pretendent zyn, in toom te houden. Doch het is (om van andere verfterkte posten niet in het byzonder te fpreekcn) onbetwistbaar, dat Engeland zyne voomaamfte Merkte, niet Uegts ter befcherminge van den koophandel , maar ook ter beveiliginge van de kusten, in zyne zeemagt zoeken moet; want, wanneer de vlootdeelen wel verdeeld, en van de vereisch- te verbond. Het gevaar, dat zy hunne magt misbruiken zouden , is oorzaak geweest, dat hunne aanftelling eenen tyd lang in onbruik geweest is. VII. Deel, H  114 Tafereel van Natuur en Konst. te hulpmiddelen voorzien zyn , dan kunnen zy altyd alle vyandelyke ontwerpen verydeleu. Wanneer Engeland geene 'vloot had , dan zoude de landmagt, al ware dezehe nog driemaal zo groot ais zy thans is, ongcnocg3zaam bevonden worden om eene openliggende kust, welke zevenhonderd mylen in uitgeftrektheid is, tegen de listen en aanflagen van eenen onderneemenden vyand, te befchutten. Wy gaan nu over om de zeden der Schotten in het byzonder te befchryven. Het geen wy wegens den aart en de gefteltenis der bevvooneren van deSchotfche eilanden gezegd hebben, kan gevoeglyk tot de Hooglanders worden overgebragt. Zy zyn, over het algemeen genomen, moedig, driftig en wraakzugtig. De Laaglanders befchuldigen hen van onopregthcid , wreedheid en roofzugt. De Engelfche fchryvers vertoonen hen, als ondraaglyk door hunne trotschheid , belachlyk door hunnen hoogmoed, en zeer lastig dopis hunne morfïgheid , en waarlyk zindelykheid is eene dier hoedaanigheden , welke maar zeldzaam in deeze ftreeken gevonden worden, fehpon deeze befchuldiging egter niet tot  Groot-Blut. en Ierl. Wett. enz. iïj tot luiden van aanzien, middelen en kundigheden moet uirgeftrekt worden. In het Iaage land zegt men dat de groote en kleine adel bennet is met den hoogmoed hunner Hooglandfche broederen ; doch de ondervinding raadpleegende , zuüen wy het karakter van de bewooneren deezes lands vry overeenkomdig bevinden met dat van luiden van gelyken tang en middelen in Engeland en elders. Misfchien hebben zy dit in het byzonder eigen dat zy eene familie-trotscbheid voeden, welke van geflagt tot geflagt overgaat. Deeze trotschheid dient egter geenszins om hunne hebzugt te beteugelen, wanneer zy gelegenheid hebben om dezelve, door het bekleeden van voordeelige ampten, of het trekken van groote jaargelden, te voldoen; zy verzoeken zulke bedieningen met eene onvoorzigtige aanhoudendheid , en fchroomen niet van de vcragtelykde middelen gebruik te maaken om ze magtig te worden. De bezittingen der Schotfche Edellieden zyn doorgaans gering en onverdeelbaar. De jongde broeders worden adventuriers, en zoeken hunne bevordering in den Engelfchen krygsdienst, waar in men,zo te land als ter zee, veele Schotfche officieren vindt. Zy bepaalen zig zelfs niet tot GrootH 2 Br;'-  116 Tafereel van Natuur en Konstv Britanje, maar reizen naar alle gewesten der aarde, in de hoedaanigheid van foldaaten, matroozen, kooplieden, geleerden, geneesheeren , heelmeesters en apothekers. Men vindt hen by meenigten in de Oost- en WestIndien, en aan de kust van Guinee. Naauwlyks is 'er eenige plaats in Europa of Alie, waar men niet een' aanzienlyk' man uit Schotland vindt. Alle Schotten hebben eenige kennis van geleerdheid, welke (hoe oppervlakkig zy ook zyn mooge) in fommige omftandigheden en gezelfchappen doordraait , en zy weeten zeer wel hoe zy het voordeeligfte gebruik van hunne kundigheden maaken moeten. Zy zyn veelal maatig , naarfiig , voorzigtig, en zeer oplettend op hunne eigene belangen , welke zy in vreemde landenonophoudelyk en met eenen goeden üitflag bevorderen, en dat zelfs wel onder volkeren, die hun benyden of poogen te bemideelen. Hunne vytfrietefl fchryven het goed gevolg hunner onderneemingen toe aan de laage kohffenaaryen en flaaffche vleijeryen, waar van zy Zich weetcn te bedienen; doch deeze befchuldigingen worden waarfchynlyk door nationaale vooroordeelen veroorzaakt, welke de me ifchen buiten ftaaMlellen om behoorlyke cn- der-  Groot-Brit. en Ierl. Wett. enz. 117 derfcheidingen te maaken. Daar leeft geen fchepfel op den aardbodem , dat minder in ftaat is om iemand te vleijen dan een Schot, die zich op de aanzienlykbeid van zyn geflagt verheft; hy is zeeryverig op het punt van eere, zelfs in zo verre, dat hy anderen fomtyds op eene hoonende vvyze behandelt; maar een man van laagen rang , die van zyne eerfle jeugd af aan zyne driften heeft leeren beteugelen , en in eene diepe onderwerpinge aan zyne meerderen leeven, zal fleeds doen blyken dat hy de indrukfels zyner opvoedinge behoudt. Hy zal zich aan geene der ongeregeldheden, welke onder het gemeene volk van Engeland in zwang gaan, fchuldig maaken, maar integendeel zyn geld bewaaren, en voor zyne gezondheid zorgen. Steeds zal hy zodaanigen, welke de fortuin boven hem gefield heeft, met behoorlyken eerbied behandelen ;hy zal, zelfs dan, wanneer hy oordeelt verongelykt te zyn, zyn misnoegen liever fmooren, dan zich, door hetzelve te doen blyken, in gevaar (lellen van eenen vriend of begunftiger te verliezen. Men moet erkennen dat 'er geen beter foldaaten , zeelieden , handelaars of winkeliers zyn dan die , welke Schotland uitlevert, en dé dit volk, ten aanH 3 zien  118 Tafereel van Natuur en Konst. zien van vernuft en geleerdheid, voor geene natie van Europa behoeft te wyken. Doch men moet tevens toeftaan dat de Presbyteriaanfche leer, welke in Schotland heerscht, en daar zelfs eenigzins op eene gewelddaadige wyze gehandhaafd wordt, onder voorwendfel van eene verhevene godsdienftigheid tc bevorderen , de Schotten in gevaar fielt van tot huichelaary over te fiaan, De inboorelingen van Schotland zyn, over het algemeen genomen, grof van weezenstrekken , mager en wclgefpierd ; doorgaans zyn zy korter dan hunne nabuuren in ZuidBritanje; de moesten zyn lang van aangezigt met beenderen, die uitfieeken , en hebben roodagtig hair. Zy zyn gelykmoediger van gelteltenisfe dan andere natiën , en meesal zeer gezond , het geen een onmiddelyk uitwerkfel is van de frischheid hunner Iugt, en van de onderhoudingc van goede leefregelen, Hunne kieeding is gefchikt naar de Engelfche mode, met dit onderfcheid dat de boeren, in plaatfe van hoeden , eene foort van platte blaauwe bonetten draagen ; daarenboven is hun gewaad zo goed of zo zindelyk niet als dat, het Welk door luiden van gelyken rang aan de zuid-  Guoot-Brit. en Ierl. Wett. enz. 119 zuid-zyde van de rivier de Tweed gedraagen wordt. Zy bewoonen ellendige hutten, die van broze fteenen opgebouwd, ongemetfeld, en met ftroo gedekt zyn; hun gewoon voedfel beftaat in haverengort, melk, kaas, en foupe, gekookt met haverengort, groenten, wortelen en boter. Veelen proeven geen driemaal in het jaar versch vleesch; ieder huisgezin, welks middelen het eenigzins toelaaten, flagt egter tegen den winter eene koe, waarvan zy het vleesch in de pekel leggen, om het, of in bry gekookt, of gebraaden, te gebruiken, en wy kunnen aanmerken dat de Schotten in het toebereiden hunner fpyzen zeer byzonder , en van de meeste andere natiën onderfcheiden zyn, waarin zy ook gewoon zyn hunnen roem te fteUen. -— Als ambagtsluiden verdienen zy opmerking om de netheid hunner werkftukken; zelfs heeft men onder de Schotfche fchaapherders en boeren veele voorbeelden , die de kragt van het natuurlyk vernuft bewyzen, gevonden. Zy zyn zeer gezet op het rymen,en zulke groote liefhebbers van de muziek, dat men naauwlyks iemand onder hen zal vinden, die niet op het een of ander inflrument kan fpelen; maar hunne ftemmen zyn gantsch niet geH 4 Schikt  130 Tafereel van Natuur en Konst. fchikt om te zingen. Zy haten zich zeer veel op de wyzen hunner muziekftukken voorftaan, die ook om derzelver zagtheid en eenvouwdigheid door gantsch Europa beroemd zyn. Sommigen beweeren egter dat zy alle die Hukken ontleend hebben van den berugten David Riccio , die in het vertrek der ongelukkige koninginne Maria vermoord werd; maar de oudheidkundigen van Schotland doen hun best om te bewyzen dat zy van veel vroeger tyd zyn. — De Schotfche edelluiden hebben den naam van fierke drinkers te zyn; en het is zeker dat jaarlyks in dit koningryk eene groote hoeveelheid rooden wyns gebruikt wordt, dien men 'er tot eenen maatigen prys kan koopen. De yverige patriotten bedienen zig egter niet van deezen drank, om dat dezelve uit Vrankryk wordt overgebragt, maar, om de voortbrengfels der Britfche volkplantingen voor te Haan , zyn zy zeer onmaatig in het gebruik van punch, die van rum gemaakt wordt, welke het aftrekfel is uit weggeworpen fulkerriet , met flroop gemengd. In veele deelen van Schotland wordt voor luiden van middelen zeer goed bier en ale gebrouwen; maar het gemeene volk , het welke dien drank niet betaalen kan,  Groot-Brit. en Ierl. Wett. enz. 121 kan, moet zich met eene geringer foort van alc behelpen. Vrouwen en meisjes,door deezen drank verhit, en door fiool of zakpyp tot eenen Schotfchen dans genoopt, ziet men, wanneer zy op bruiloften of kermisfen by elkander zyn, den gantfehen dag vrolyk danfen , zynde deeze fchepfels dan naar alle waarfchynlykheid gelukkiger dan zulken, die derzelver armoede met veragtinge befchouwcn. Fatfoenlyke luiden zyn zeer groote liefhebbers van contrad&hfen, welke zy met eene ongemeene lecvendigheid uitvoeren. Veele andere vermaaklykheden , die in ligchaamelyke oeffeningen beflaan, zyn in Schotland in gebruik; het houden van bruiloften begint onder het gemeen , zoras als de bruid en bruidegom uit de kerke komen, doorgaans met fchi-etcn; vervolgens zetten de genoodigden zich aan de tafel, en ryzen, wanneer zy wel gegeeten hebben , op , om of binnen 's huis, of in eene fchuur,ja fomtyds wel buiten op den weg te danfïn. De avond wordt gemcenlyk doorgebragt met zu'pen en zwelgen, en het hedryven van veelerleic buitenfpoorigheden. Op de begraatTenisfefi heeft men eene gewoonte, welke juist niet merkeiyk van deeze verfehiit; het lyk wordt door de naaste U 5 bloed-  122 Tafereel van Natuur enKonst. bloedverwanten op eene baar naar het graf gedraagen, en ter aarde bcftcld met geene andere plegtigheid dan dat men, wanneer 'er zand op de kist geworpen wordt, den hoed afneemt; vervolgens keert het gezclfchap weder naar het Henhuis, waar het tot zat wordens toe drinkt, om alle droefheid te verbannen. Onder luiden van fatfoen wordt het gezelfchap, eer men het lyk uitdraagt, een glas wyns toegediend, nevens ftukjes zoete koek, amandelen en rozynen, waarmede alle de genodigden hunne zakken vullen. Ter begraavinge van arme luiden worden de naaste buuren ontbooden , door het luiden van eene doodklok , het welk gefchiedt door eenen geregtsdienaar, die hier en daar op de ftraat blyft ftilftaan , op eenen beklaaglyken toon den naam cn het beroep van den overleedcnen uitfpreekt, en tevens den bepaalden tyd der begraavinge aankondigt. Zy.die van hooger rang zyn, worden doormiddel van gedrukte briefjes, met de naamen der naaste bloedverwanten des overleeden perfoons onderteekend, genoodigd. Onder de Hooglanders worden de genoodigden voor en na de begraaffenis met gefpeel op de zakpyp ont» haald, welke met lange ftrooken zwarte baai bc-  Groot-Brit. en Ierl. Wett. enz. 123 bekleed is, en het lyk wordt gevolgd van gebuurde huilers, die een verfchrikkclyk en beklaaglyk geween aanrigten. De veiligheid van Schotland hangt, zo wel als die van het gantfche eiland, voornaamelyk af van de fcheeps- en legermagt van Groot-Britanje. Ter bevorderingc der ruste in Noord-Britanje , het welk dikwyls voor burgerlyke beroerten cn aanvallen van buirenlandfche vyanden heeft bloot geftaan, houdt men daar altyd eene meenigte troepen gelegerd, Daar zyn ook verfcheidene oude kasteden , die van bczettinge voorzien zyn, en in het hooge land heeft men eenige nieuwe verfchanfingen, die ftceds wel onderhouden, en van manfchap en krygstuig voorzien worden. — Sedert de laatlle jaaren heeft men een merkwaardige geest van nyverheid in verfcheidene deden van Schotland ontdekt, Onder deszelfs bewooners is de landbouw merkdyk verbeterd; ook hebben zy groote vorderingen gemaakt in de weeveryen. Hunne linncn-wecveryen , welke de regeering door voorgeftelde belooningen begunfligt, zyn dermaate toegenomen, dat zy, behalven de lywaaten, die zy binnen 's lands gebruiken ,  124 Tafereel van Natuur en Konst. -ken, jaarlyks ter waarde van viermaal honderdduizend ponden fterling naar Engeland en de Britfche volkplantingen verzenden. Schoon hunne wol over het algemeen genomen grof valt, is dezelve egter zeer goed om 'er klederen voor het gemeene volk van te maaken; en wanneer zy met zekere hoeveelheid Engelfche wolle gemengd wordt, of met die, welke men van fchaapen van Engelfchen tuk krygt,dan kan zy gefponnen, gewecven en bereid worden tot uitmuntend laken , waarvan eenige voomaame weeveryen in verfcheidene deelen van Schotland zyn. De Schotten maaken ook van hunne wol mutfen, kousfen en meer andere dingen, die zy buiten 's lands vervoeren. — De bergen van Schotland verfchaffen eene meenigte loods en zilvers , waardoor het gemeen verrykt , en een groot getal handen aan werk geholpen' wordt; maar bovenal mag men zeggen dat de visfehcry voor dit land eene goudmyn zyn kan. Wy hebben reeds over dit onderwerp uitgewyd , toen wy over de Eilanden fpraken.en zullen thans alleenlyk aanmerken dat de verbetering der visfehcryc zeer wel mooglyk is, dewyl men aan ieder gedeelte der, kust eenen goeden voorraad van zout kan kry-  Groot-Buit. en Ierl. Wett. enz. 125 krygen om de visch te zouten. In verfcheide11e plaatfen heeft men reeds zoutpannen opgerigt, en het zeewater wordt'er met zulle eenen goeden üitflag gekookt als men zoude kunnen wenfehen; ook begrypen wy dat het geenszins moeijelyk zyn zoude zout te maaken, door het water over de Iaage gronden aan den zeekant te doen 'heenvloeijen. De kabbeljaauw- leng- en haringvisfehery is reeds zeer Merk uitgebreid, en gezouten visch naar Spanje, Portugal en de Britfche volkplantingen vervoerd geworden, waar dezelve meer gezogt wordt dan eenige andere. Daarenboven rusten de Schotten jaarlyks eene vloot uit, om ter walvischvangst naar Spitsbergen te vaaren, en doen, over het geheel genomen , vry voorfpoedige reizen. Een andere aanmerkelyke tak van den handel beltaat in de verkoopingc van zwart rundvee, het welk zy jaarlyks by duizenden naar Engeland voeren. Wanneer deeze beesten in Zuid-Britani : zyn vet geweid, dan worden zy door vleeschhouwers geflagt, en om de IekkerK-1 vari hun vleesch fterk gezogt. Nog dryven de bcwooners van Schotland eenen zeer vonrdceligen koophandel op de Britfche volkplantingen, waar zy hunne geweevene ftoffen tegen  126 Tafereel van Natuur enKonst. gen fuiker , rum en tabak verruilen ; het zelfde doen zy ook in andere landen. Die koningryk, fchoon het den naam heeft van arm en onvrugtbaar te zyn, kan deszelfs bewooneren onuitputbaare bronnen van rykdommcn verfchaffen. Het is genoegzaam omringd van eene opene zee, voorzien van verfcheidene uitmuntende havens, en bevat een volk, het welk Itoutmoedig, ryk van natuurlyke voorregten, en in alle opzigten tot den koophandel gefebikt is. Het fchynt ock dat zy door den tyd hunne belangen, en de voordeeüge gevolgen van kloekheid hebben leeren kennen; want zy volgen het voorbeeld van hunne zuidelyke nabuuren en medeonderdaanen. Eer wy deeze afdeeling befluiten, eischt ons voorgefleld ontwerp dat wy den Leezer nog eenige aanmerkingen, betreffende de zeden en hoedaanigheden der Ieren, mededeelen. De Ieren van het tegenwoordig geflagt beftaan uit een famenmengfel van aframmelingen der oude, of Cgelyk zy doorgaans genoemd worden) der wilde Ieren , en van Engelfchen. Wat de aframmelingen der oude Ieren, wier naamen doorgaans met Mac of O beginnen, zy, die aan de oost-en westkust WOOt  Groot-Erit, en Ierl. Wett. enz. 127 I woonen, fcbynen eenen verfchillenden oorfprong te hebben. De bcwooners van de oost-en noordkust, die naar alle waarfcbynlykheid oorfpronglyk uit Britanje, en in Britanje uit Gallië kwamen , zyn kort en dik van geftalte, met lange en breede aangezigten , dikke lippen , ingevalleue oogen, en naar boven geboogene neuzen; daar die aan de westkust afkomftig fcbynen van eenevoikplantinge van Spanjaarden, naar welken zy in gedaante zeer wel gelyken, als zynde lang en dun, fyn van Iedemaaten, deftig en bedaard van hotidinge , lang van wenkbrauwen , en van anderen onderfcheiden door hun fluik en donker hair. Schoon deeze onderfcheidende kenmerken wel voor een groot gedeelte door hunne huwelyken met de Engelfchen vernietigd zyn, vindt men egter nog een duidelyk verfchil tusfchen de leren en de bewooners van Groot-Britanjc. De taal der oude Ieren fchynt een mengfel te zyn van de oude Britfche en de Cantabrifchë of Spaanfche taaie; maar dezelve is nu genoegzaam verlooren, of wordt ten minften weinig verftaan , uitgezonderd by luiden van den laagften rang. De Ieren fchynen, ten opzigte van hun karakter, in moed en geleerdheid nier-  128 Tafereel van Natuur en Konst. merkelyk verbasterd van hunne voorouderen, als zynde thans onkundig , bygeloovig , en gefchfkt om misleid te worden , ingevolge van hunne blinde onderwcrpinge aan de Roomschgezinde priesters. Zeer gevoelig voor mishandelingen en verongelykingen, zyn zy onverzoenlyk en geweldig in hunne aandoeningen; maar tevens zyn zy vlug van bevattinge, ftandvastig in hunne liefde, beleefd jegens vreemdelingen, cn befiand tegen de de zwaarfle mocijelykheden. In den dienst van vreemde vorlten draagen zy den roem van moedig cn getrouw te zyn, fchoon zy binnen 's lands niet veele blyken van hunne dapperheid gegeeven hebben. De muziektuigen , waarvan zy het meeste werk maaken, zyn de harp en zakpyp. De toenaamen, inzonderheid die der fatfoenlyke luiden, beginnen doorgaans, gelyk wy gezegd hebben, met O of Mac , het welk zoon beteekent. Men zegt dat de Ieren thans zeer aan den drank verflaafd zyn, en in het algemeen liggen zy onder de befchuldiging van gantsch niet befchaafd te zyn , ten ware men den naam van befchaafdheid geeven wil aan de gewoonte, welke zy hebben van nooit eenig' vreemdeling uit hun huis te Iaaten gaan, zonder dat  Groot-Brit- en Ierl. Wett. enz. 129 dat by dronken is. Doch wy moeten hun het regt doen van te erkennen dat zy die gewoonte gemeen hebben met andere Europefche natiën, die zich meer dan zy op haare befchaafdheid laaien voordaan. Dus draagt dikwyls een valfche fmaak , gepaard met eene belagchelyke trotschheid, den gewyden naam van vriendfchap en gastvrybeid. Onder het verdandigde gedeelte der bewooneren van Ierland zyn thans dergelyke gebruiken merkelyk verminderd of geheel afgefchaft. Zy zyn ver van zodaanig te zyn als zy door fommige bevooroordeelde luiden, die nooit gelegenheid gehad hebben om hun -waar karakter te kennen, worden afgebeeld. Ierland doorreizende zal men daar onder menfchen van allerleien rang eene gelyke maat van vernuft, befchaafdheid en kundigheid ontdekken als in de meede andere landen. Een hedendaagsch reiziger befchryft het gemeene volk, vooral zulken die der Roomfche kerke zyn toegedaan , als zugtende onder de hardde verdrukking, armoede en flaaverny, als van alles beroofd wordende door hunne mededoogenlooze prieders en onbarmhartige landheeren. Indien 'er (zegt hy) eenige wilde Ieren overig zyn,zo is het in de provincie Connaught; VII. Deei» I want  130 Tafereel van Natuur en KonstV want daar heeft het gemeen genoegzaam geen denkbeeld van wet of rcgeering dan van die, welke hunne tyrannifche landheeren oeffenen ; dezelven zyn volftrekte opperheeren in hunne byzondere dorpen en gehugten. De Engelfche taal is in Ierland byna algemeen aangenomen , en daar zyn maar eenige weinige luiden van den laagllen rang, die dezelve nier kunnen fpreekent de meesten der inwooneren fpreeken het Engelsch en Iersch even goed. In de herbergen, fchoon zy ver zyn van zulk eene goede vertooning te maaken als die, welke men in Engeland vindt,^worden de reizigers veel al beleefd onthaald, van goede fpyze cn drank voorzien, en hebben 'er gemakiyke verbly(plaatfen ; maar, ter oorzaake van gebrek aan goed hooi en haver, is het 'er minder gefchikt voor paarden dan voor menfehen. „ De Ieren (zegt de Schryver, „ wiens getuigenis wy reeds hebben aange-' „ haald) „ vooral de luiden van middelen, „ onder hen, zyn welleevend, leevendigy „ aandoenlyk , gezellig, en doorgaans wel ,, gezind jegens de Engelfchen, welken zy ,, in hunne kleedinge, gewoonten en uitfpan„ ningen navolgen. Engelfchen, die wel „ kunnen drinken,zullen hen zo gastvry vin- „ den  GkÓöt-Brït. en IIrl. Wett. enz. 13.ï „ don als cenig volk in Europa; cn hy, die ,, kan drinken als een Icrschman, zal harte„ lyk welkom zyn, al komt hy om te eeten „ als een Engelschman". Maar 'fchoon deeze fchryvcr uitvaart tegen hunne valfche denkbeelden over de gastvryheid, erkent hy egter dat zy gezellig van aart zyn, en dat in alle hunne handelingen eene edelmoedigheid en openhartigheid doordraait , welke hen by vreemdelingen noodwendiglyk aangenaam moet maaken. Wanneer men de koopwaaren, welke Ierland oplevert, en tevens deszelfs natuurlykc gelegenheid, uitgebreide kusten, havens, baaijen, en zeer wel tot de fcheepvaart gefchikte rivieren in aanmerkinge neemt, dan zal men befpeuren dat in dit land niets ontbreekt van het geen noodig is om eenen uitgeflrekten handel te bevorderen. Maar de Engelfchen hebben, uit een beginfel van zelfbelang, uit eene zugt om de vermindering van hunnen koophandel voor te komen, goedgevonden om dier. van Ierland in fommige opzigten te befnoeijen, en wel in het byzonder ten aanzien van wolle en wollen ftoffen ': Want de Ieren moogen alleenlyk wol en gaI 2 rea  132 Tafereel van Natuur enKonst. ren uit hun land naar Engeland vervoeren. De winzugt dryft hen egter dikwyls aan om die goederen ook ter fluik naar andere landen te zenden tot groot nadeel van de Engelfche wol manufafluuren. De voornaamfte manufaftuur van Ierland, en de hoofdtak van deszelfs handel, beftaat in lywaaten, garens en kameryks-doek, welke de groote bronnen zyn, waaruit de bezittingen der inwooneren voortkomen. Daarenboven verzenden zy zeer veel boter, vet, leer, gezouten vleesch en fpek, en haring. De fcheepsbouw wordt 'er vry fterk voortgezet, en helpt eene meenigte van handen aan werk. In goede jaaren zenden zy koorn naar Portugal, maar wanneer zy eenen flegten oogst hebben, dan moeten zy zeiven uit Engeland toevoer krygen. Lakens, meubelen en zyden ftoffen maaken zy in hun eigen land, maar van de meefte andere noodwendigheden of geryflykheden des leevens worden zy door de Engelfchen voorzien..— Volgens eene onlangs gedaane optelling maakten de Proteftanten niet meer dan een zesde gedeelte der inwooneren uit. Deezen zyn het voornaamelyk, die zich op den koophandel en de manufactuuren toeleggen , terwyl de Roomschgezindcn zich met den  Groot-Brit. en Ierl Wett. enz. 133 den landbouw en het aanfokken van rundve'e bezig houden. De tegenwoordige inkomften van Ierland worden op omtrent eene halve milHoen gefchat — Het land lydt zeer veel, door de overmaakingen van gelden aan zodaanigen der inboorelingen, die zich in Engeland of elders buiten hun vaderland bevinden. Want 'er zyn verfcheidene regimenten, uit Ieren beftaande, in dienst van Vrankryk en Spanje; ook zyn 'er veele officieren van deeze natie in de legers van eenige Europefche moogendheden. Zy zyn zeer geneigd om buiten 's lands hunne bevordering te zoeken , en worden daartoe gedeeltelyk gedreeven door hunnen kryszugtigen aart, gedeeltelyk door de onaangenaamheden , waarvoor zy in Ierland, uit hoofde van hunnen godsdienst, blootftaan. De oude regters deezes lands werden Brehons genaamd, en fchynen eenige gefchreevene -wetten gehad te hebben, naar welken zy zich in het vellen van hunne vonnisfen gedraagen moeden. Zy trokken het elfde gedeelte van alle verbeurde boeten, waarvan zy een zeer goed inkomen hadden ; want allerleie misdaaden, zelfs moord, diefftal en I 3 roo-  .134 Tafereel van Na-tour en Konst. rooverycn werden in hunnen tyd alleenlyk met geldboeten geltra ft. De lerfche wetten en gewoonten hielden in de roeefte deelen van het ryk ftand, totdat koningin Elizabeth overal de overhand kreeg, en alles door koning Jacobus den Iften geregeld werd naar de vastflellingcn, welke in Engeland ingevoerd waren. STAATSVERANDERINGEN EN ANDERE MERKWAARDIGE GEBEURTENISSEN. Weinig is men, na verfcheidene geleerde gistingen , gevorderd in de nafpooringe van den oorfprong der benaaminge van Britanje. Camden is van gevoelen dat de oude bewooners zich Britb of Britben noemden, welk woord in hunne taaie gevenvd beteek-ent , omdat zy gewoon waren hun vel met verw re beftryken, en hiervan meent hy dat de Grieken en Romeinen den naam van Britanea cn Brittannia, welken zy aan dit eiland gaven, ontleend hebben, om het land der Jiriibs of Brithons te kennen te gecven. On-, der de menigvuldige gistingen en gevoelens der fchryveren wegens dit -ftuk, houdt men thans  Groot Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 135 thans voor waarfcbynlykst dat de Pheniciers, die op de zuid-westelyke deelen van dit eiland handel dreeven, en wel voornaamelyk om tin vandaar te haaien, het Bratanack noemden , dat is, het Tin-land; en men merkt aan dat verfcheidene plaatfen in Cornwall nog ten haidigen dage Phenicifche naamen draagen. — Waar men den oorfprong der onderfcheidinge tusfcjien Groot en Klein Britanje behoore te zoeken, kan met geene zekerheid altoos bepaald worden. Deeze onderfcheiding is egter reeds ten tyde van Ptolomeus in gebruik geweest, en Camden meent dat hy door Groot-Britanje, Engeland, Schotland en Wales verftond, gelyk men nog heden ten dage doet; en dat hy door Klein-Britanje Ierland bedeelde; maar anderen hebben geoordeeld dat het eerfte by hem voor Engeland en Wales en het laatfte voor Schotland genomen werd. — Even onzeker is ook de reden der benaaminge van Albion,een der oudfle naamen, die dit eiland gedraagcn heeft, en waarmede het reeds by de Grieken is bekend geweest. Sommigen leiden dezelve af van het Griekfche woord «apo», het Latynfchc album en het Celtifche allo , het welk wit keteekent, meenende dat het dus genoemd I 4 werd  13Ö Tafereel van Natuur en Konst. werd naar de Britfche krytbergen, die van het vaste land af kunnen gezien worden. Anderen geeven met even weinig gronds van zekerheid eene andere afleiding van deeze benaaming op. Betreffende de eerde bewooners van Britanje , fcbynt het aanneemelykde gevoelen dat zy uit het nabuurig land der Franken overkwamen. Dit gevoelen wordt derk bevestigd door de engte van de draat van Dover, die Britanje van Vrankryk fcheidt, en maar twintig mylen wyd is. Men weet niet •wanneer Britanje eerst is begonnen bewoond te worden; maar heeft reden om vast te dellen dat het zeer wel bevolkt was eer het door de Pheniciers ontdekt werd, het welk omtrent vierhonderd en vyftig jaaren voor de geboorte van Christus gefchiedde, en omtrent driehonderd jaaren voor de Christelyke jaartelling waren 'er reeds onderhandelingen, tusfchen de bewooners deezer dreeken en de Carthagers, tot dand gebragt. — De eerde bewooners van Britanje en Ierland waren de Celten, die ook Galatiè'rs, Gaulen en Cimbren genoemd worden; en men meent dat zy in twee voornaame volkplantingen over- kwa-  Groot-Brit. en Ierl Staatsv. enz. 137 kwamen. Toen Julius Casfar, omtrent vyfen-vyftigjjaaren voor de jaartelling der Christenen, op dit eiland aankwam , vond hy deszelfs oosteryke deelen in bezit genomen door de Belgen, die daar den landbouw en koophandel invoerden. De westelyke deelen werden bewoond door de Cumri, dus genoemd omdat zy van de Cimbren afkomftig waren. De Cumri meent men dat de oorfpronglyke Britten waren, welke men zegt dat alle gemeenfchap met de Belgen hadden afgefneeden, dewyl zy hen als nieuwe aankomelingen befehouwden, die in hunne bezittingen gevallen waren. Deeze oude Britten vindt men befchreeven als een woest en krygszugtig volk, ongemeen talryk en Ieevende in tenten , welke zy in de bosfchen oprigten. Zy zaaiden geen koorn, maar fokten groote koppels vee aan, waarvan het vleesch en de melk hun tot voedfel diende. Zy waren, over het algemeen genomen , groot, welgemaakt, en hadden- meest allen geel hair, het welk over hunne fchouders tot op hunnen rug nederhing; doch zy waren gewoon hunne aangezeten te fcheeren, uitgezonderd de bovenlip. Zy beftreeken hunne ligchaamen met fap van weede, en bedekten dezelven met beeftenI 5 vel-  *38 Tafereel van Natuur enKonst. yellen, waaraan egter niet de minde gedaante, naar die van een kleed gelykende gegeeven was. Zy leefden niet in geregelde huwelyken, en de kinderen der vrouwen werden als het kroost der mannen, die haar onteerden, aangemerkt. -— De oude Britten waren in verfcheidene horden of dammen verdeeld, ieder van welken dooreen' afzonderlyk' heer beftierd werd, en uit deeze heeren werd, in tyden van algemeen gevaar, eenen opperden bevelhebber verkoozen. Zy hadden eene ■ foort van burgerlyke en geestelyke regeering, die voornaamelyk beruste by hunne Druiden, of hunne Opperpriesters, zonder wier bewilliging men geen vonnis vellen, of eenige maatregels, die het algemeen belang betroffen, neemen kon. Gelyk Britanje dus in verfcheidene kleine daaten verdeeld was, zo waren ook deszelfs inwooners door veelerleie benaamingen, welke nog in de verfchillende graaffchappen zyn overgebleeven, onderfcheiden. Zodaanig was de daat van dit eiland, toen Julius Casfar, na Gallie veroverd te hebben, een ontwerp fmeedde om eenen inval in Britanje te doen, het welk toen den Romeinen l 1 ge-  Gfoot-Bhit. en Ierl.Staatsv. enz. J39 genoegzaam gantsch onbekend was. Het voorwendfel, waarmede hy zulk eene onderneeming poogde te billyken.was dat de Britten de Gaulen hadden bygeftaan , geduurendo den tyd, waarin hy dat volk beoorloogde; maar toen zyn oogmerk aan de bcvyponereti der zee-plaatfen van Britanje was bekend geworden , vaardigden zy gezanten aan hem af, met fchriftelyke betuigingen van hunne onderwerpinge, en met belofte van gyzelaars te zullen zenden om voor hun goed gedrag in te ftaan. Cssfar ontving deeze afgezanten met groote beleefdheid, en zond hen naar hun vaderland terug, verzeld van Comius, eenen Br.itfchen prins, op wicn hy zich kon veiiaaten, cn welken hy belastte de verfcheidene ftaaten van het eiland te gaan bezoeken, en poogingen te doen om hen tot het aangaan van ecu verbond met de Romeinen tè bcweegen, het welk hy verzekerde dat hy by zyne aankomst op het eiland met hun fluiten zoude, :— Ondertusfchen fcheepte Ctefar, kundfchap wegens de kust van Britanje bekomen hebben, twee legioenen aan boord van tagtig fchepen in, en gaf de ruitery .kevel om in agttien andere fchepen te volgen. Met eenen gunftigen wind voortzettende landde hy te Deal  140 Tafereel van Natuur en Konst. Deal in Kent aan, en verfloeg de Britten,die zich in groote meenigte vertoonden, om hem het landen te beletten. De Britten, door deeze nederlaage allen moed vgrliezehde, zonden afgezanten om genaden te verzoeken, in welk verzoek Cjefar bewilligde, doch tevens eenige gyzelaars eischte, die hem onmiddelyk gezonden werden. , Eer egter deeze onderhandeling volkomen geëindigd was, ontftond 'er een zwaare ftorm, door welken de fchepen, waarop de Romeinfche ruitery zich bevond, verflrooid raakten, en genoodzaakt werden om naar de kust van Vrankryk te keeren. De overige fchepen der Romeinen, die aan ftrand lagen, raakten vol waters en leeden merkelyke fchade. Deeze ramp baarde groote verflagenheid onder de Romeinen, dewyl zy vreesden dat hunne vloot te veel gehavend was om Gallie te bereiken, en zy geene leevensmiddelen genoeg hadden om aan de Britfche kust te overwinteren. De eilanders, dit befpeurende,' beflooten zich aan geene reeds gemaakte vaststellingen tè houden, maar hunne vyanden aan hunne wraakzugt op te offeren. Zoras als Ctefar iets wegens dit oogmerk vernam, gaf  Groot-Brit. en Ierl Staatsv. enz. 141 gaf hy terftond bevel om leevensmiddeJen uit de nabuurfchap in de Romeinfche legerplaatfe te brengen, en zond een fregat naar Gallie, om de noodige bouwftoffen, ter berftellinge van zyne vloot, te haaien. Welhaast had hy zyne fchepen, uitgezonderd twaalgÉtóie in den ftorm vergaan waren, in (iaat gefield om weder in zeepte fteeken. De Britten, fchoon hun reeds een aanflag mislukt was, bleeven nog by het befluit om hun voordeel te doen met den flaat, waarin de Romeinen zich bevonden. Zy waagden het zelfs den vyand in zyne verfchanfmgen aan te tasten, doch werden met verlies terug gedreevcn, terwyl een groot gedeelte van hun land verwoest werd. Onmiddelyk vaardigden zy gezanten af, die by Caïfar om genade aanhielden -t het geen van dat gevolg was dat hy hun den vrede toeflond, mids dat zy tweemaal zo veele gyzelaars als hy eerst geëischt had, naar het vaste land zouden zenden, waarop hy met zyn legen weder te fcheep ging, en welhaast behouden in Gallie aankwam. De Britten, zich nu van de Romeinen ontllaagen ziende, vergaten de vredes-artikelen, in welken zy bewilligd hadden, eerlang in zo  142 Tafereel van Natuur en Konst.1 zo verre, dat fjechts twee van hunne ftaaten de beloofde gyzelaars overzonden. Dit gaf Caefar op nieuw aanleiding tot eenen inval in Britanje, welken hy ook in het begin van de maand Augustus des volgenden jaars ondernam, rlfcdende met eene groote krygsmagt ter zelfde plaatfe, waar hy de eerfte maal was aangekomen, zonder eenigen tegenftand altoos te vinden. Na zyn leger niet ver vandaar nedergeflagen, en eene genoegzaame wagt, ter bewaaringe van zyne vloot aan ftrand gelaaten te hebben, trok hy voort om zyne vyanden te zoeken, welken het hem' gelukte uit verfcheidene hunner vcrfcbanfin-1 gen te verdryven. Doch in het midden van deezen voorfpoed kreeg hy tyding dat zyne vloot door eenen ftorm zeer veel geleeden had; dat eene meenigte van fchepen befchadigd , eenige op het ftrand geworpen, en wel veertig geheel verlooren waren. Op dit berigt trok hy terftond naar den zeekant terug, en gaf last om die fchepen, welke nog behouden gebleeven waren, aan ftrand te brengen , en ze daar op de zelfde wyzc als zyn leger te verfchanfen. Dit gewigtig werk in tien dagen tyds ten einde gebragt zynde, trok hy, volks genoeg ter verdediginge van die ver-  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 143 verfchanfinge agterlaatende, den eilanderen ten tweeden maale tegen, en vond hen, onder Casfivellaunus, gelegerd in die posten, waaruit zy weinige dagen te vooren waren verjaagd geworden. Geduurende den togt naar deeze plaats leeden de Romeinen sem'ge fchade, doch het gelukte hun eindelyk den vyand te doen wyken, en tot in Hertfordfhire, Esfex èn Middlcfex door te dringen. De bewooners deezer ftreekcn, en verfcheidene Belgifche Britten, Ctefar in het hart van hun land ziende, vonden raadzaamst zich te onderwerpen. Die van Hertfordfhire verzogtcn in het byzonder zyne befchcrminge en gunst voor hunnen vorst Mandubratius, die naar het land der Gaulen gevlugt was, om niet a'an het zelfde noodlot bloot te ftaan, dat zynen vader getroffen had, welke door Casfivellaunus, nadat dezelve zyne ftaaten bemagtigd had,_ was vermoord -geworden* Csefar nu vernemende dat hy vry digt by de hoofdftad van Casfivellaunus gekomen was, befloot dezelve aan te tasten, het geen hy met zulk een geweld deed dat de belegerden de plaats verlieten , doch riiet voordat vcelen hunner door het ftaal gefneuvcld waren. s - Ge-  144 Tafereel van Natuur en Konst. Geduurende deeze vcrrigtingen verzamelden Cingetorix, Carnelius, Taximagulus en Segonax, vorften die aan de zuidzyde van den Theems regeerden, hun krygsvolk om de vloot der Romeinen by verraslingiaan te tasten , terwyl Cajfar te ver af was om de troepen , welke hy aan den zeekant gelaaten had, fchielyk te hulp te komen; doch deeze onderneeming viel geenszins naar hunne wenfchen uit: want toen de Britten de legerplaats naderden, deeden de Romeinen eenen uitval, maakten eene groote flagting onder hen, en namen Cingetorix gevangen. Caffivellaunus werd door deeze menigvuldige tegenfpoeden, waarby nog de oproerigheid van zyne onderdaanen, en de afvalligheid der andere ftaaten kwam, tot de noodzaaklykheid gebragt om zich in vredehandelingen in te laaten, waarin hy gelukkiglyk flaagde, onder voorwaarde dat de Britten eene jaarlykfche fchatting aan de Romeinen zouden opbrengen. Ceefar ging, nadat hy de beloofde gyzelaars ontvangen had, aan boord, tevens fcheepte zyn gantfche leger zich in, en kwam behouden met hem aan de vaste kust. Uit de historie blykt niets wegens de wyze, waar-  Groot-Erit. en Ierl. Staatsv enz. 145 waarop de Britten zich, in het nakomen hunner verbiptenïsfen met Csefar, gedroegen; doch het is waarfchynlyk dat geduurcnde de burgerlyke oorlogan, die na Casfars dood in het Roomfche ryk ontltondcn, de fchatting zo min geeischt als betaald werd; dewyl de Romeinen ten dien tyde te veel met andere dingen te doen hadden om aan de Britten te kunnen denken. Toen Augustus een voornecmen voedde om de betaaling der Schattin-, ge te vorderen, werd hy door nieuwe onlusten in de uitvoeringe van dit voorneemen verhinderd, of de Britten zelve vonden gelegenheid om hem te bevredigen. In gevolge van deeze maatregelen leefden zy, geduurende eenen tyd van meer dan negentig jaaren in goede vriendfchap en verftandhoudinge met de Romeinen; maar de keizer Claudius zond, in het 4311e jaar der Christelyke jaartellinge, een Romeinsch leger naar Britanje over, onder het bevel van Aulus Plautius, om dat eiland tot een Roomsch wingewest te maaken. Plautius, in Kent geland zynde.trok langs den zelfden weg, wel. ken Julius te vooren genomen had , voort totdat hy den Theems bereikte, welke hy te VII. Deel. K Wal-  146 Tafereel van Natdur en Konst. Wallingford in Berkfhire overtrok. Het gelukte hem vervolgens vier overwinningen op de vyanden te behaalen. Keizer Claudius, om de eer te hebben van in perfoon den oorlog ten einde te brengen , begaf zich met eene meenigte van troepen te febeep naar Britanje, en landde te Richborongh in het graaffchap Kent, vanwaar hy naar de oevers van den Theems trok, daar Plantius gelegerd was. Beide de legers vereenigden zich, en trokken de rivier in het gezigt van den vyand over, welke egter den Romeinen den overtogt kloekmoediglyk betwistte. Vandaar kwam de Keizer in Hertfordfhire, welks hoofdftad hy veroverde. Na deezen gelukkigen togt keerde Claudius naar Rome, laatende Plautius bevelhebber van Britanje. Deeze bleef niet in gebreke van de veroveringen verder voort te zetten, en behaalde in dertig agtereenvoigende veldilagen, waarin hy geholpen werd door Vespafianus, die naderhand de keizerlyke waardigheid bekleedde, de overwinning. In het softe jaar der Christelyke jaartellinge, onder de regeering van keizer Nero, werd  GrootvBrit. en Ierl. Sta atsv. enz. 141 werd Suetionus Paolinus naar Britanje gezonden, cn trok naar het eiland Angleica, het welk toen Moria genoemd werd. Eer hy egter de verovering van dat eiland ten einde gcbragt had, gebeurde het dat Boadicea, weduw van Prafatagus, Koning der Iceni, onder welken naam de bewooners van Suffolk , Norfolk, Cambridgefhire en Huntingtonfhire begreepen waren, door eenige kleinigheden, haar en haare familie door de Romeinen aangedaan, grootelyks getergd, haare landgenooten tot eenen opfland aanhitste, waartoe dezelven, uit hoofde van de zwaare belastingen, onder welken zy zugtten, reeds zeer genegen waren. Vervolgens begon in alle de eilanderen eene zugt om verandering in de regeering te wege te brengen werkzaam te worden; en Boadicea,eene vorstin van groeten moed en van eene fchoone geftalte, ftelde zich aan het hoofd der misnoegden, die, by het afzyn van hunnen veldheer, met groote woede op de Romeinen aanvielen, hen op de vlugt dreeven, en eene groote meenigte hunner, zonder op jaaren of fexe agt te geeven, van kant maakten; zodat men rekent dat 'er in dien opftand meer dan 80000 fneuvelden. K 2 Su-  148 Tafereel van Natcor en Konst. Suetonius, van dit alles kundfchap gekrccgen hebbende, verliet het eiland van Angleiea, met oogmerk om den vyand tegen te trekken , die nu een leger van iocooo mannen had, en vast aannaderde om hem ilag te leveren ; maar de Romeinfche veldheer tastte, met een leger van 10000 welgeoeffende krygsknegten, de Britten aan , in eene engte, waar zy geen voordeel altoos van hunne meerderheid konden trekken. Zy werden daar met verlies van 80000 mannen verflagen; cn Boadicea, ziende dat nu alles vcrlooren was,bragt zichzelve door vergif om 'tleeven. Door deeze nederlaage werden de Britten zo vernederd, dat de Romeinen, naar alle waarfchynlykheid, het gantfche eiland zouden veroverd hebben, waren zy hierin niet door gefchillen onder eikanderen belet geworden. Omtrent het einde der regeeringe van Vefpafianus, gelukte het egter Julius Agricola het geheele eiland te veroveren, door Wales en Schotland te onder te brengen , en Galagus , den Iaatiten der Britfche vorllen, die zich met cenig gevolg tegen de Roomfche wapenen verzette, te overwinnen. Dus  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 149 Dus kreeg de Britfche vryheid den Iaatften flag; verfcheidene poogingen der Caledoniè'rs, om hunne nabuuren te verlosfen .hadden peen ander gevolg dan dat de Romeinen hunne magt verder uitbreidden, en plaatfen, welke hun nog niet onderworpen waren, veroverden. Toen Conftantinus de groote als Keizer regeerde, genoot het eiland eene volmaakte rust, en dewyl hy de eerfte Chriften Keizer was, hadden alle zyne onderdaanen volkomene vryheid om den Christelyken Godsdienst te belyden, zodat ook de Britten zich in dat voorregt verheugen mogten. Omtrent het jaar 393 vielen de Pieten, Schotten en Ieren op nieuw in de Romeinfche provincie. De Saxifche zeeroovers maakten de kusten zeer onveilig, en de Britten hadden ook veel te lyd'en door de ftrooperyen der Gothen, Wandaalen cn andere noordfche volkeren. Dus in de grootfte verlegenheid gebragt zynde, zonden zy verfcheidene booden aan keizer Monorius, met verzoek om byftand van zyne zyde; maar Honorius, buiten ftaat om hun te hulp te komen, ontfloeg hen van hunne onderwerpinge aan de Romeinen. Valentinianus de lilde had egter medelyden met den ftaat van Britanje, en zond een legioen K 3 der-  .150 Tafereel van Natuur en Konst. derwaarts, liet welk de Piêten en Schotten naar hun eigen land terug dreef; kort daarna verlieten de Romeinen dit eiland geheelcnal. Na hun vertrek begonnen de Piöen en Schotten de Britten meer dan immer te vooren te ontrusten. Zy deeden veele aanvallen op het land hunner nabuuren, die zich genoodzaakt vonden om een gedeelte van hetzelve te verlaaten, en verder zuidwaarts te wyken. Eindelyk bewilligden zy tot het fluiten van den vrede, mids dat de Britten al het land benoorden de Humber aan de Pielen en Schotten zouden overleveren, welken 'er ook bezit van namen; terwyl zy kort daarna, hun voordeel doende met de wanorden en verdeeldheden, die onder de Britten heerschten, en uit de twisten , die tusfchen hunne kleine Prinfen gefprooten waren, de Humber overtrokken, en het land op eene vrecslyke wyze verwoestten. Om zich dan tegen den voortgang deezcr volkeren te verzetten, koozen de Britten omtrent het jaar 445 Vortigern, vorst van Dcvonfhire en Comwall, tot hunnen veldbeden hun opperhoofd. Deeze gaf hun eenen raad,  Groot-Brit. enIerl.5taatsv.enz. 151 raad, welk in het einde op hun verderf uitliep ,.beftaande daarin dat zy.ter befcberminge van hun iand.de Saxen (zynde een krygszugtig volk in Duitschland) zouden te hulp roepen. — Hengist en Horfa, twee gebroeders, kwamen op de eerfte noodiging met 1500 mannen over, en zagen zich onmiddelyk in de bezittinge van het eiland Kent gefield. — Vortigern, nu met de Saxen veréénigd zynde, trok den Pieten en Schotten tegen, cn had het geluk van op deeze zyne vyanden eene volkomenc overwinning te bchaalen. Na dit gevegt keerden de Saxen naar de plaats, welke hun ter inwooninge was aangeweezen, en werden daar van alle noodwendigheden ■ voorzien op kosien van Vertigern, die geene reden zoude gehad hebben om zich over hunne aankomst te beklaagen, indien hy had kunnen beletten dat zy in meenigte toenamen. Maar in het volgend jaar kwamen 'er in agttién fchepen niet minder dan vyfduiZend met vrouwen en kinderen over, en vervolgens groeide hun getal dagelyks zo fterk aan, dat de Britten begonnen te zien welken gevaarlyken ftap zy gedaan K 4 had-  152 Tafereel van Natuur en Konst. hadden, en hunne misnoegdheid openlyk te toone.i tegen Vortigern, die zulk eenen roofzugtigen hoop volks in hun land genoodigd had. Hengist, die zeer veel verfland en oordcel had, liet niet na met deezen geest van misnoegen, welke onder de Britten heerschte, zyn voordeel te doen. Hy bragt Vortigern het groot gevaar, waarin hy door de onver, genoegdheid zyner onderdaanen gebragtwas, crnftig onder het oog, en drong tevens aan op de noodzaaklykheid, waarin die Vorst zich bevond om by vreemden hulp te zoeken. Hy wist het vertrouwen van Vortigern zeer wel te winnen, en befpeurende dat dezelve verliefd was, deed by eene vcrkecring tusfchen hem en zyne dogter Rowena lland grypen. De Koning was door de fchoonheid deezer Saxifche juffer dermaate bekoord, dat hy haar niet flegts trouwde, niettegenltaande hy reeds eene vrouw had, maar dat hy zelfs, om haare toeftemming te winnen , aan haaren vader en deszelfs broeder Horfa , de oppcrheerfchappy over Kent afftond, met volle vryheid van dat graaffchap met Saxers te moogen bevolken. De  Groot Brit.enIerl.Staatsv. f.nz. 153 De Saxen, nu fterk genoeg zynde om hunne baatzugtige oogmerken te bereiken , deeden alle moogelyke moeite om met de Britten in gcfcb.il te raaken. Onder voorwendfel dat zy de beloofde fchatting niet geregeld betaalden , en geenen genoegzaamen voorraad van leevensmiddclen bezorgden, dreigden zy zichzelven regt te zullen doen , in gevalle men op het een en ander niet met meer naauwkeurigheids agt gave. De eerfte vredebreuk tusfchen de Britten en Saxen had plaats onder de regeering van Vorrimer, den oudften zoon van Vortigern, in den jaare 455, wanneer 'er een veldflag voorviel, waarin men zegt dat Horfa verflaagen werd, en de Britten groot voordeel behaalden. — De oorlog, welke toen uitborst, duurde twintig jaaren, waarna, by het overladen van Vortimer, beide de partyen tot vrede geneigd waren, en in den jaare 475 overeenkwamen dat ieder het geen hy toen bezat behouden zoude.- Deeze vrede was egter kort van duur; want Hengist, in zyne verwagtihge te leur gefteld zynde, en begrypende dat hy buiten ftaat was om zyne oogmerken door de wapenen te bereiken, nam K s zy-  154 Tafereel van Natuur en Konst. zyne toevlugt tot,eenen verraaderlyken aanflag. Onder voorwendfcl van alle gefchillen met de Britten te willen vereffenen, noodigde hy hunne edelen in de vlakte van Salif bury, waar de Saxers, nadat zy met eikanderen een vriendenmaal gehouden hadden, op een zeker gegeevcn teeken hunne ponjaarden voor <1cn dag haalden, welke zy tot dien tyd toe verborgen hadden, en alle de Britfche edellieden , ten getale van driehonderd, vermoordden. Dit bedryf maakte de Saxers by 'de Britten gehaater dan zy te vooren ooit geweest waren ; onmiddelyk borst 'er een oorlog uit, waarin de Britten veele overwinningen op hunne vyanden behaalden; maar door den langduurigen en verdcrfelyken kryg verminderden zy merkelyk in getal, terwyl de Saxers fteeds nieuwe verfterkingen kreegcn, beftaande uit eene groote meenigte hunner landsluiden, en wel voornaamelyk Jutten en Anglen, twee ftammen der Saxen, die onder den algemeenen naam van Angle-Saxen begreepen waren, naar welken Zuid-Britanje naderhand den naam van Engeland kreeg. In zulke omflandigheden werden de Britten welhaast geheel te ondergebragt, waartoe zy door ' hunne eigene verdeeldheden niet weinig toe- brag-  Groot Brit. en Ierl.Staatsv. enz. 155 bragten. — In den jaare 488 Mi erf Hengist, en kort na zynen dood nam Eüa den titel van koning der Zuider Saxen aan. Omtrent het jaar 495 kwam een Saxisch hopman, Cerdic genaamd, met zynen zoon Kenrick, in Britanje, en maatigde zich na verloop van eenigen tyd, waarin verfcheidene bloedige veldflagen waren voorgevallen, den titel van Koning der Wefler Saxen aan. Deeze Vorften en derzei ver. op volgers bragten liet in den tyd van eene eeuw zo ver dat de Britten zich binnen Wales en Cornwall bepaalen moesten. Engeland werd vervolgens in zeven ryken verdeeld, en het was niet lang na deeze verdeeling dat een der zeven Saxifche Koningen de andere cenigermaate afhanglyk van zich maakte, Ethelbert, de vyfde koning van Kent, was de eerfte, die zich zulk eene meerderheid aanmaatigde, als afdammende van Hengist, den eerden der Saxifche Koningen. Hy was in ftaat om deezen cisch te doen gelden door zyn huwelyk met de dogter des konings van Vrankryk, Britha genaamd, welke den Christclyken Godsdienst omhelsd had. Dewyl Britha eenen Bisfchop met zich bragt, merkte Paus Gregorius de Ille dit als eene gunftige omftandigheid aan om het Christendom onder de  ijö Tafereel van Natu-jx ï.n Xonst. de Saxen, die toen nog Heidenen waren, in te voeren. In den jaare 598 zond hy Auftinus, eenen monnik, naar het hof van koning Ethelbert, om dien Vorst tot het Cbristelyk geloof te brengen, het geen zyne Koningin hem reeds in zulk een gunftig ligt had voorgefleld , dat Auflinus weinig moeite had om den koning en deszelfs onderdaanen te bekeeren. De Paus, den goeden uitflag zyner bezendinge naar Kent verneemende, ftelde meer Bisfchoppen aan, welke hy met andere zendelingen naar andere deelen van Engeland afvaardigde, inzonderheid naar het koningryk der Ooster-Saxen, waar Sibért, die toen de regeering in handen had, zich liet doopen. Ethelbert ftelde, na de domkerk van ft. Paulus, omtrent het jaar 610 te London geftigt te hebben, eene vereeniging voor tusfchen dc Roomfche kerk en de Chrisrelyke kerk in Wales; doch dewyl de geestelykheid met de Roomfche zendelingen verfchilde omtrent den tyd der vieringe van het Paaschfeest, kon deeze vereeniging niet tot ftand gebragt worden. Men zegt dat Austinus vervolgens dreigde de Britfche Christenen te zul-  Croot-Brit. en Ierl.Staatsv. enz. 157 zullen uitroeijen, omdat zy weigerden zich naar hem te fchikken. Hy was de eerde Aartsbisfchop van Kantelberg, cn overleed in den jaare 615; omtrent zestig jaaren na zyne aankomst was gantsch Engeland tot den Christelyken Godsdienst bekeerd geworden, en de Koning van Mercie was de laatfte, die denzclven omhelsde. Na den dood van Ethelbert, koning van Kent, had Redwald, koning der Oost-Anglen, de- meerderheid boven de andere Saxifche vorften. Vervolgens maakte Et-hel wald, koning van Mercie, de Saxifche ryken eenigzins van zich afhanglyk, en het was onder de regeering van deezen Vorst dat 'er zekere kleine fchatting, ten voordcele van den Paus, op ieder huis gelegd werd. Omtrent denzelfden tyd deed Ina, koning der WesterSaxen, afftand van de kroon, en begaf zich in een klooster te Rome. Geduurende den tyd der zevenhoofdige regeering, vindt men dat niet minder dan dertig Koningen de kroon afgelegd, en het geestelyke kleed aangenomen hebben. — Egbert, koning der WesterSaxen, die in den jaare 800 begon tc regesten , voltooide in den jaare 828 de vernietiging  ij8 Tafereel van Natuur en Konst. ging van de Saxifche zevenhoofdige regeering, door alle de ryken, welke tor dezelve behoorden , onder zyne gehoorzaamheid te brengen ; cn in het volgend jaar eene raadsvergadering van de geestelykheid en leeken in de ftad Winchester byeen geroepen hebbende, werd hy plegtiglyk tot-Koning van Britanje gekroond. Nadat deeze plegtigheid verrigt was gaf hy bevel om de zeven vereenigde ryken onder den algcmeenen naam van Engeland te begrypen. In Engeland werd egter, niet lang na deeze vereeniging, de rust geitoord door eenen inval der Deenen, welke reeds meer dan eens poogingen gedaan hadden om in verfcheidene deelen van Britanje plonderingen aan te rigten. Zoras als Koning Egbert vernam dat zy geland waren, trok hy hun tegen aan het hoofd van eene kleine bende, welke hy met allen mooglyken fpoed byeen bragt. Maar de Deenen , in plaatfe van zich (gelyk Egbert meende dat zy zouden gedaan hebben) naar hunne fchepen te begeeven, Hand houdende, behaalden, na een langduurig en bloedig gevc-gt, eene volkomene overwinning, en verfioegen het Engelfche leger geheelénal. Twee  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 159 Twee Saxifche Graaven, Dudda cn Ofmund, fneuvelden in den flag; en de Koning bragt 'er, onder begunftiging van den nagt, ternaauwer nood het lceven af. Maar de Deenen, ten dien tyde geen oogmerk hebbende, om zich van eenige plaats meester te maaken, keerden, na in verfcheidene ftreekeii plonderingen aangerigt te hebben, naar hunne fchepen, en vervolgens naar hun vaderland. Van tyd tot tyd herhaalden zy, onder de regeering van volgende Koningen hunne vyandelyke aanvallen; maar allcrontzaglyfcst vertoonde zy zich ten tyde van Ethelred den Ilden. In den jaare 991 landden zy met eene groote bende in Suffolk, terwyl de Koning, buiten ftaat om zich tegen hen te verzetten ,• den vrede kogt voor eene fomme van 10000 /. Twee jaaren daarna maakten zy het dien Vorst op nieuw zeer benaauwd, en hunne vyandelyke aanflagen telkens herhaalende, bragten zy Ethelred in zulk eene verlegenheid , dat hy het befluit nam van zyn ryk te verbaten, en in Normandye zyne veiligheid te zoeken. Doch daar tyding bekomen hebbende dat Sueno, Koning van Denemarken, in de provincie Suffolk vermoord was, keerde hy  i6o Tafereel van Natuur en Konst. hy naar Engeland, en dwong deszelfs zoon Canutus naar zyn eigen ryk te vertrekken. Niet lang daarna kwam deeze egter met een rnagtig leger te rug, en Ethelred ftierf in den jaare 1016, terwyl hy zich gereed maakte om zynen vyand allen mooglyken tegenftand te bieden. Ethelreds zoon, Edmund, verdedigde zich met groote dapperheid tegen de Deenen, op yvelken hy zekerlyk de overhand zoude behaald hebben, waare zulks niet door de krygslist van den trouwloozen Edrick 'belet geworden. Eindelyk toonde de beide Koningen zich genegen om den oorlog door een tweegevegt te eindigen; en in het zelve had Edmund Canutus reeds eene gcvaarlyke wonde toegebragt, wanneer hy zich liet beweegen om het ryk met zynen vyand te deelen; doch wanneer hy zich ter zyde begeeven had öm zyn gevoeg te doen, werd hy op eene verraaderlyke wyze van Edrick doorftooken. Na Edmunds dood deed Canutus alle de Engelfche edelluiden vergaderen, en vroeg hen of het, door de verdeeling welke de overleeden Vorst gemaakt had, ook bepaald ware  Groot-Brit. en Ierl Siwatsv. enz. iot Ware dat deszelfs broeders of kinderen regt hadden om naar het ryk te ftaan ? Nadat alle de edelen deeze vraag, uit vreeze, ontkennender wyze beantwoord hadden , lierby zich door allen den eed van getrouwheid doen , cn werd in den jaare 1017 tot Koning van geheel Engeland gekroond. Na het verrigteu van deeze plegtigheid zond hy allen , welke van de koninglyke familie overgebleeven wa ren, in ballingfchap. Om de genegenheid des volks te winnen, nam hyErama, de weduw van Koning Ethelred, ten huwelyk, zond het grootfte gedeelte der Deenen naar hun vaderland te rug, maakte zeer goede wetten , en verwierf dooide wyze, waarop hy zyn ryk beftierde, roem en agting. Hy ftierf in den jaare 1035. Canutus werd opgevolgd door zynen zoon Harald , die niets merkwaardigs verrigtte , dan dat hy zyne fchoonmoeder Emma met haare kinderen wreedaartiglyk vermoordde. Hy ftierf zonder nakomelingen in den jaare 1039. Na Haralds overlyden ontbooden de grooten des ryks zynen halvcn broeder Hardeknut uit Denemarken, en verkoozen hem VII. Deel, L toz  162 Tafereel van Natuur en Konst. tot hunnen Koning. Deeze Vorst deed de harten zyner onderdaanen in zo verre van zich vervreemden, dat zy, nadat hyin het tweede jaar van. zyne regeeringe op een feest fchielyk overleeden was, door openbaare fpc-len hunne blydfchap op de ftraaten vertoonden. Met hem nam de heerfchappy der Deenen in Engeland een einde. Zy hadden geduurendc den tyd van 240 jaaren in het Britfche ryk groote verwoestingen aangeregt, fchoon deszelfs troon niet langer dan 26 jaaren door Deenfche vorften is bekleed geworden. Hardeknut werd opgevolgd door Eduard, den Belyder gebynaamd , die een zoon van Ethelred en Emma , en in Normandye gebleeven was, om zich tegen den haat van zynen halven broeder Harald te beveiligen. Zoras als hy in den jaare 1042 was gekroond geworden, fchafte hy de belasting af, welke zyne onderdaanen, onder den naam van Dee~ nengeld, was opgelegd , en welke het volk, geduurende den tyd van 40 jaaren, had moeten betaalen. Zyne regeering zoude vreedzaam genoeg geweest zyn , ware hy niet door Deenfche en Ierfche zeerooveren, die hy egter met eenen goeden uitflag te keer ging»  Groot-Brit. enIerl, Staatsv. enz. 163 ging, aangetast geworden. Hy ftierf in den jaare 1060, zonder kinderen na te laaten. Zyn overlyden ftelde het ryk bloot aan de heerschzugtige onderneemingen van drie mededingeren, die allen regts genoeg fcheenen te hebben om hunnen eisch te doen gelden. Edgarf afdammende van de eerde Vorften des lands* beriep zich op zyn geboorteregt. Herald, zoon van Graaf Godwin , een daatsdienaar, die door zyne voldrekte magt alles had voorbereid om zyne poogingen wel te doen uitvallen, had eenen derken aanhang voör zich. Willem de Bastaard, Hertog van Normandye, beriep zich ten zynen voordeele op den laatften wil van wylen zynen oom , die hem tot zynen erfgenaam benoemd had , ter erkentenisfe van de wyze, waarop hy door den Hertog, toen hy aan deszelfs wooning zyn verblyf hield, was onthaald geworden. Het kostte weinig moeite Edgar uit den weg te ruimen. Het koninglyke bloed , het welk door zyne aderen vloeide , kon tegen de krygsmagt' van zyne twee mededingeren geenszins opweegen. Herald was gevreesd , magtig, geagt en bemind. Willem was grootmoedig van aart, bezat verheevene bekwaamL 2 he-  i64 Tafekeelvan Natuur en Konst. lieden,cn had dikwyls genoeg de gunden der fortuin genocten, om nog eens op dezelve te moogen hoopen. De vlek zyner geboorte delde zyne jeugd bloot voor de verraaderlyke dreeken van zyne mededingeren, en voor de oproerigheid van zyne onderdaanen ; maar zyn moed en bekwaamheden blonken, in weerwil van alle tegenkantingen, met des te grooter luider uit. Herald kreeg den voorrang boven zyne mededingers, en regeerde reeds, toen Willem eene onderneeming waagde om hem de kroon te betwisten. Eene vloot van negenhonderd zeilen bragt den Hertog op de Engelfche kust; vyftigduizend mannen, welke hy zelf tot den dryd bekwaam gemaakt had, volgden hem. Na zyne fchepen verbrand te hebben, ging hy zynen vyand opzoeken, leverde denzelven dag , en overwon hem. Herald verweerde zich met groote dapperheid , doch verloor kroon en leevcn. Het overfchot des Engel, fchen legers nam in wanorde de vluet, tot binnen de muuren van London. By het aannaderen der overwinnaaren , vergaderden de grooten, overheden en kerkvoogden ,  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 165 den, en verbonden zich door eenen eed om Willem voor hunnen Koning te erkennen. De gelukkigde dagen der beste regeeringen , welke de historie (leeds als voorbeelden heeft bygebragt, fchieten nog ver te kort by het volmaakte denkbeeld, het welk men ons wegens de eerde tyden der regeeringe van Willem gegeeven heeft. Nuttige wetten werden met groote naauwkeurigheid onderhouden ; en die onderhouding hield, daar zy de Engelfchen gelukkig maakte, de nieuwe veroveraars in goede orde. Deeze gerustheid was egter van geen langen duur; na eenige kleine beweegingen , die gefchikt waren om den geest van muitzugt in het volk gaande te maaken, vermenigvuldigden de partyfchappen , welke gevoed werden door prins Edgar, door de Deenen, de Schotten, en zelfs nu en dan door de Normandyërs. Willem veranderde ook gantsch en al van gedrag, en regeerde niet meer met den fcepter, maar met den degen. Hy vernietigde de voorregten der Engelfchen, eigende zich derzelver bezittingen toe, en gaf hun nieuwe wetten. Hy gebruikte in alle gevallen eene eigendunkelyke magt , en een volk, dat naar vryheid getngt had , zag zich genoodzaakt om onder het juk van eenen volL 3 ftrsk-  366 Tafereel van Natüur enKonst. ftrekten alleenheerfcher te zugten. Men moet egter Willem den Veroveraar liet regt doen van hem onder die Koningen te tellen, welke den troon van Engeland eer hebben aangedaan. Hy was, in de barbaarfche eeuwe in welke hy gebooren werd, zekerlyk een verwonderenswaardig voorwerp; hy bezat alle hoedaanigheden, welke gefcbikt zyn om de oogen van het gemeen te verblinden, had een grootsch voorkomen, het welk eenen heldhaftigen inborst aanduidde, eene kragt van ligchaam, die verbaazend was, en' eenen moed, die de grootfte gevaaren veragtte en ontworltelde ; boven dit alles werd hy in zo verre door het geluk begunftigd dat hy geene tegenfpoeden, ja zelfs geenen middelmaatigen voorfpoed kende. De Engelfchen hebben den roem, die hui: in het vervolg eigen geworden is, zekerlyk aan hem te danken. Voor zynen tyd in Europa onbekend, en zelfs veragt, begonnen zy, federd zyne regcering , eene grootfche rol te fpeelen, en zich berugt te maaken door hun verftand , door hunne magt , door den koophandel welken zy dreeven, en door hunne overwinningen, Wanneer Philippus de Me, Koning vanVrank- ryk,  Groot- Brit. en Ierl Staatsv.enz. 167 ryk , eenige onlusten in Normandye verwekt had, deed Willem eenen inval in Vrankryk, verwoestte eene groote ftreek lands, en ftierf te Rouaan in den jaare 1088 , laatende het gebied over Normandye aan zynen oudflen zoon Robert, en dat over Engeland aan zynen tweeden zoon Willem. Willem de Ilde geraakte in oorlog met zynen broeder Robert, die voorwendde dat de kroon hem toebehoorde, en zich niet liet bevredigen dan door de belofte dat hem jaarlyks drieduizend marken zilvers zouden gegeeven worden, en dat men hem het regt der opvolginge.na zyns broeders overlyden, zoude toeftaan. Koning Willem behaalde groote voordeelen op de Schotten. Op de jagt zynde werd hy door eenen pyl doodelyk gewond, en ftierf in den jaare 1100 aan die bekomene wonde. Henrik, de derde zoon van Willem den Veroveraar, volgde zynen broeder op, en had dus den voorrang voor Robert, die toen in het Heilige Land was, om de ftad Jeruzalem te helpen inneemen. De. eerde zorg van Henrik was goede wetten te maaken, en zyne L 4 on-  i<5B Tafereel v&n Natuur en Konst. onderdaanen van lasten te ontheffen. Hy bevestigde de regtcn der kerke, en deed affland van alle eifchen op de opengevallene bisdommen. Hy fehold alles wat men aan de kroon fchuldig was kwyt, en verleende vergiffenis van die misdaaden, welke voor zyne krooning bedreeven waren. Om zynen broeder Robert, die het verdrag, het welk hy met hem had aangegaan, verbro' ken had, te ftraffen, trok hy met een leger naar Normandye. Na zynen tegenftreever verflagen en gevangen genomen te hebben, liet hy denzelven de oogen uitfleeken Normandye werd vervolgens aan de kroon van Engeland gevoegd , onder voorwaarde egter dat Willem, zoon van Henrik, als vorst van dat hertogdom , den eed van getrouwheid doen zoude aan den Koning van Vrankryk. Nadat Willem door fehipbreuk was omgekomen , bragt Henrik het zo ver dat de ftaaten des ryks den eed van getrouwheid deeden aan zyne dogter Mathilde, welke hy eerst uittrouwde aan Keizer Henrik den IVden , en vervolgens aan Godefroi Plantagenetus, zoon vanFoulques, Graaf van Anjou. Henrik honing van Engeland , overleed in den jaare -r'35,  Groot-Brit. en Ieri.. Staatsv. enz. 169 1135, en met hem eindigde de mannelyke linie der Normandfche Koningen van Engeland. Na den dood van deezen Vorst, maakte Stefanus, Hertog van Boulogne, cn zusters-zoon van Henrik, zich meester van de kroon , m'ettegenfiaande hy ook den eed van getrouwheid aan Mathilde gedaan had. Hy won, door zyne groote wcldaadigheid, de harten zyner onderdaanen. Hy onthefte het volk van eene meenigtc van 'belastingen , waardoor het toen gedrukt werd, cn gaf den cdclluiden vryheid om kasteden en fchanfen op hunne landgoederen aan te leggen. Hy won de genegenheid der geestelyken, door hen van den burgerlyken geregtsdwang te ontdaan. Aan de eene zyde werd zyn ryk beroerd door de Schotten, en aan de andere door de edelen. Op de cerstgemelden behaalde hy de overwinning in eenen bloedigen veldfjag. De Keizerin Mathilde vond zo veel onderfteuning in Engeland , werwaards zy zich begeeven had, dat de Koning in den flag van Chestcr gevangen genomen werd. Deeze Vorftin had eenen zoon, die Henrik genaamd, en meester van vier groote ftaaten was. Van zyns vaL 5 ders  170 Tafereel van Natuur en Konst. ders zyde had hy Anjou geërfd; van den kant zyner moeder bezat hy Normandye, en door zyu huwelyk met Leonore was hy meester van Guyenne en Poitoti, dewyl zy deeze vorstendommen van haaren vader Willem geërfd had. Toen Henrik aan het hoofd van een magtig leger eenen inval in Engeland gedaan had, oordeelde Stefanus het-voor zich raadzaamst een verdrag met zynen vyand aan te gaan, waarby hy hem tot zynen zoon en erfgenaam zoude aanneemen. Stefanus ftierf weinig tyds daarna in den jaare 1154. Henrik de Ilde koos wyze en bedagtzaame raadsluiden , en ftelde een genöotfchap van fchrandere en geleerde mannen aan om de misbruiken, welke in de wetten waren ingefloopen, te hervormen. Hy dankte de vreemde krygsmagt, welke zyn voorzaat op de been gehouden had, af, en flegtte de kasteelen en fchanfen, welke de edelen en kerkvoogden onder de voorgaande regeering hadden doen bouwen. Ook veroverde hy Ierland, en hegtte dat ryk aan de kroon van Engeland. Het verfchil, het welk hy met Thomas Becket, Aartsbisfchop van Kantelberg, had, was  Groot-Brit. es Ierl. Staatsv. enz. 171 was oorzaak van een groot misnoegen tusfchen hem en den Paus. Die Aartbisfchop wilde niet dulden dat depriesters, welke misdaaden bedreeven hadden, door de waereldlyke magt zouden gevonnisd worden , voor reden geevende dat men, dus doende, ftrydig met de eere van God zoude handelen. Henrik liet hem van kant helpen, en werd uitdien hoofde uit de kerkelyke gemeenfchap gebannen; doch naderhand erkende hy zyne fout, en onderwierp zich aan die boete, welke de Paus goedvond hem op te leggen. Deeze Vorst, van zyne vrouwe en vrienden vcrlaaten , en van zyne kinderen , die hem den oorlog aandeeden , vervolgd, ftierf van hartzeer in den jaare 1189. Zyn zoon Richard , Leeuwenhart bygenaamd , uit hoofde van zynen ongemeenen moed, had de zwakheid van Philippus Augustus , koning van Vrankryk, op eene reize naar het Heilige Land te volgen. Om de kosten van deezen togt te helpen draagen, dwong hy zyne onderdaanen door allerleie middelen geld af. Hy begaf zich in zee met de magtigfte en kostbaarfte vloot, welke men immer in Engeland gezien heeft. Zyne eerfle ver-  172 Tafereel van Natuur en Konst. verovering was die van her eiland Cyprus. Na zyne komst in het Heilige Land overwon hy den Sultan Saladin in verfcheidene veldflsgen, nam de fteden Ascalon , Joppe en Cefarea, en betoonde in alle gevallen zeer veel moeds en dapperheids. In Europa wedergekeerd zynde, vond hy dat Philippus Augustus, die Paleftina verlaaten had, in Normandye gevallen was. Hy ftierf in Vrankryk, in den jaare 1199, aan eene wonde, welke hy in de belegeringe van het kasteel van Chalus ontvangen had. Na den dood van Richard , maakte zyn broeder Jan zich meester van het koningryk, ten nadeele van Artur, Graaf van Bretagne, zoon van zynen oudften broeder Geoffroy. Jan is alleen beroemd geweest door zyne misdaaden en ongelukken. Hy was een Vorst zonder eer , zonder godsdienst , en in den volftrektflen zin ondeugend. Hy had geen vernuft dan om kwaad te doen, geenen moed dan om verwoestingen aan te rigten. Hy had het befluit genomen om zyne eigene waardigheid te vernietigen , en op derzelver puinhoopen de vryheid, of liever eene foort van onafhanglykheid te grondvesten. De  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 173 De Baronnen fmeedden dit ontwerp , en hadden aan hun hoofd den Kardinaal Langeton , Aartsbisfcbóp van Kantelberg. Deeze kerkvoogd, een partydig en geweldig man, voegde by de dubbelhartigheid van eenen hoveling de onderneemende ftoutheid van eenen ondeugenden geestelyken: en verfterkte het ftaatsbelang, het welk de faamgezwoorenen vereenigd hield , door den godsdiendi. gen band van eenen plegrigen eed. London trad ln de famenzweeringe, en de Koning zich van alle kanten verhaten ziende , bevond zich in de noodzaaklykheid om voorregten toe te flaan , welke zyn gezag niet flegts merkelyk verminderden , maar hem zelfs tot eenen flaaf maakten. Het befluit, het welk by die gelegenheid genomen werd, had den naam van het Groot Charter, en dit diende tot een voorwendfel voor alle burgerlyke oorlogen, welke Engeland, federd dien tyd, jammerlyk folterden. Nadat Koning Jan tot zulk eene lafhartigheid vervallen was, zwoer hy openlyk zich te zullen wreeken. Hy nam zyne toevlugt tot Inhocentius den lilden , dien hoogmoedigen Paus , welke alle deugden kweekte, uit-  174 Tafereel van Natuur enKonst. uitgezonderd zodaanigen, die met zynen ftaat overeenkwamen. De onvoorzigtigheid des Konings had venvydering tusfchen hem en den Paus veroorzaakt, en om dezelve weg te neemen , offerde hy zyne onafhanglykheid op aan Innocentius. Hy werd niet ontheeven van den blaam , welken de bükfems van het vaticaan , en het bygeloof des volks op hem gelegd hadden, dan door zich en zyne kroon aan den heiligen ftoel te onderwerpen. London werd cynsbaar aan Rome. Jan maalde de onderneeming der Baronnen by den Paus af als een bédryf, het welk tegen de regten van het hof van Rome ftrydig was. Innocentius deed alle de oproerigen in den ban, en ontfloeg den verdrukten Vorst van alle de beloften en eeden, welke het geweld hem had afgedw ongen. —- Hoe zeer de Koning zich op de gunst van den heiligen vader verliet, maakte hy egter nog meer ftaats op eene goede krygsmagr. Door vreemde troepen gefierkt, floeg hy met vuur en ftaal in alle deelen van Engeland aan het woeden. De Engelfche hoeren booden, om zich te wreeken, de kroon aan Louis, den oudften zoon des Konings van Vrankryk. Op de aankomst van dien jongen Vorst, onderwierp zich aan hem het  Groot-Brit. enIerl. Staatsv. enz. 175 het gantfche eiland. London had bereids de andere Heden aan zyne zyde getrokken, toen de pauslyke afgezant, de blikfems der kerke tegen hem zwaaijende , de omwenteling voorkwam. Jan bediende zich van dat gelukkig oogenblik om zyn volk, door brandlligtingen en rooveryen, nog meer te verbitteren. Hy ftierf in den jaare 1216, na genoegzaam alles verlooren te hebben, Iaatende Henrik, nog een kind in de wieg zynde , tot zynen erfgenaam ; zynen vyand op den troon, en zyn volk in de gewoonte van den Vorften tegen te ftaan. De jeugd van Henrik wekte medelyden; men riep hem in den ouderdom van tien jaaren tot Koning uit ; en Louis trok , na veel hartzeer geleeden en weinig roems gewonnen te hebben , weder over de zee. De Graaf van Pembroke, groot maarfchalk van Engeland, die hetFranfche leger by Lincoln op de vlugt gedreeven, en vervolgens de troepen, wefke uit Vrankryk tot deszelfs verllerking werden overgezonden, ter zee verflaagen had, zag zich , in de hoedaanigheid van recent , het bellier der zaaken toevertrouwd. Die beroemde man wist door zyne zorg-  176 Tafereel van Natuur en Konst. Zorgvuldigheid de burgerlyke verdeeldheden, welke zyn vaderland verlcheurden, te doen eindigen ; hy bragt de onderdaanen' weder tot hunnen pligt, hield de grooten in bedwang , voorkwam de klagten des volks, verydelde alle oproerige onderneemingen , herftelde de kragt der wetten, bragt de geldmiddelen op eenen goeden voet, voerde op nieuw eene behoorlyke krygstugt onder de troepen in, en bevestigde dus de rust des koningryks. Deeze rust was egter niet van langen duur. De dood van den regent deed den ftaat den cenigften man verliezen, die bekwaam was bm de zaaken wel te beftieren. De jonge Koning bezat geene natuurlyke bekwaamheden altoos, en zyne opvoeding was niet gefchikt om dit gebrek te vergoeden. Hy was een lafhartig mensch, te gemaklyk om zich tegen eenigen weêrftand te verzetten; een Koning voor het oog, die de rol, welke hem toegedeeld werd, fpeelde, en geene andere genegenheden voedde dan die men hem inboezemde. Nadat hy een gedeelte van den tyd zyner regeeringe doorgebragt had met voorregten te vergunnen en ze weder te herroepen ,  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 177 pen, met eederi te doen en ze te fchcnden, met van zyn gezag af' te liaan en hetzelve te herneemen, met nu eens de flaaf en dan de dwingeland zyner onderdaanen te zyn, begon alles zich te ontwarren, en de ftaat kreeg eindelyk vastigheid. Het huwelyk van den Koning met Leonora van Provence verhaastte dit noodlottig oogenblik. Welhaast waren die van Provence bezitters van alle de goederen en eerampten van Engeland. De regten der natie en de artikelen van het Groot Charter werden met eene balddaadigheid, welke tot dien tyd toe onbekend geweest was , ge* fclionden. De Engelfchön, morrende over alle deezë onheilen, trokken Simon van Montfort, Graaf van Leycester, in hunne belangen. Hy was een Franschman van geboorte , en een perfoon , op wien gantsch Europa met eene foort van ontzag het oog floeg. Van zyn moeders kant erfgenaam der goederen Van den huize van Leycester, was hy een Engelschman geworden. Door heerschzugt flond hy naar alles, en door zyne verdienften bereikte hy alle' zyne oogmerken. Het gebied over Guienne werd hem toevertrouwd, als den eenigflen VJI. Deel. M En-  178 Tafereel van Natuur en Konst. Engelfchen heer, die bedreevenheids genoeg had om de Gasconjers te beteugelen , en moeds genoeg om hen te vernederen. Deeze aanzienlyke post werd hem weder ontnomen , en om zich van dien boon te wreeken voegde hy zich by de misnoegden, en werd het hoofd der famenzweeringe. Na verfcheidene onlusten borst 'er eindelyk een openbaare oorlog uit. De legers ontmoetten eikanderen te Lenfes, in het graaffchap Susfex. De Koning verloor den veldftag, viel in de handen van zynen vyand , en werd gedwongen om zich met gerustheid te fchikken naar alles , wat men ter hervorminge van den Staat zoude goedvinden vast te ftcllen. Leycester wist niet flegts te overwinnen, maar bezat ook de konst van met de behaalde overwinningen zyn voordeel te doen. Hy dwong den Vorst om zekere amptenaars aan te Hellen , die , onder den naam van Bcwaarderen, van de. zyde de? Konings vier Ridders uit ieder graaffchap benoemen zouden , om de aanflaande vergadering by te woonen, en daar de Provinciën, waaruit zy zouden gezonden worden, te verbeelden. Tot dit berugte tydbe- ftek  Groot-Brit. en Ieri. Staatsv. enz. 179 ftek moet men , volgens het gevoelen van fommige fchryveren, den oorfprong van het Parlement van Engeland brengen. De hiftoricfchryvers fpreeken eikanderen omtrent dit gewigtig (luk om geene andere reden telkens tegen, dan omdat zy nalaatig zyn in de zaaken behoorlyk te onderzoeken, of zich duidelyk genoeg te verklaaren. Eenige weinige woorden zullen genoeg zyn om het gantfche ftuk te ontwarren. Indien wy door het Parlement die vergadering der Baronnen verftaan, welke zig het regt heeft aangemaatigd om ten gevalle des Konings ongewoone belastingen in te willigen , dan moet men deszelfs oorfprong brengen tot de eerfte opvolgers van Willem den Veroveraar. Maar indien men 'er niets anders door verftaat dan het Parlement zelf, zo is het te Oxford in den jaare 1248 begonnen. Doch indien men door het Parlement eene vergadering verflaat, beftaande uit de drie genootfehappen des ryks, dan moet men des» zelfs begin ftellen in den jaare 1264, en het toefchryven aan de gebeurtenisfe , waarvan wy thans fpreeken. In dien tyd vindt men, in de oude archiven der natie, het eerfte geM 2 wag  180 Tafereel van Natütjr en Konst. wag gemaakt van het Huis der Gemeenten. Zouden nu de hifloricfchryvers, die zeer gereed zyn met van de hooge geestelykheid en den hoogen adel te fpreeken, onder den algemeenen naam van Baronnen of Heeren , die de onmiddelyke leenen der Kroone bezaten , den derden Staat, indien dezelve eenig aandeel in het bellier der rykszaaken gehad hadde, met flilzwygen zyn voorbygegaan ? . Leycester verloor, kort na deezen tyd, het koninglyk gezag, het welk hy zich had aangemaatigd. De Koning , zyne wagten ontfnapt zynde, voegde zich aan het hoofd der troepen , welke hem afwagtten. Na eenige wel gedaagde onderneemingen, wilde hy anderwerf den uitflag van eenen veldflag beproeven ; en welke bekwaamheden Leycester ook bezitten mogt, kon hy egter het gevegt niet ontwyken ; hoe groot zyne dapperheid zyn mogt, verloor hy den flag en tevens het leeven, dewyl hy geene genoegzaame hulp had. Dus eindigde de grondlegger van het Parlement, een der grootfle mannen, welke men ooit op het tooneel der waereld gezien heeft, zynen doorlugtigen leevensloop.' De val van den Engelfchen Catilina diende om den  Groot-B.ut.enIerl.Staatsv. enz. iSr den troon des wettigen Konings te bevestigen. Henrik ftierf in vrede, na een ryk, het welk hy onder het woeden der hevigfle beroerten aanvaard had, lang in volle rust geregeerd te hebben. Hy overleed in den jaare 1272. Men moet tot deezen onbekwaamen en rampfpoedigen Koning opklimmen om de bron te vinden van de geweldige bloedrivieren, welke Engeland van tyd tot tyd overftroomden. Voor het overige deed hy niets merkwaardigs dan twee nuttelooze togten tegen Vrankryk. Zyn zoon Eduard had deel aan de onaangenaame moeite van den ongelukkigen kruistogt naar Paleftina, toen de dood des Konings hem in Europa te rug riep, en op den troon van Engeland plaatfte. Geduurende zyne afweezendheid had een gemaatigd Parlement, yverende voor de goede orde, de beste maatregels genomen om de rust van het algemeen te bevorderen. Eene merkwaardige vernieuwing zette deeze Vergadering een zeer groot aanzien by. Sederd dat het volk deel had begonnen te krygen aan het beftier der gemeene zaaken, ftond de keus van deszelfs afgevaardigden, zonder eenig tegenzeggen, aan M 3 het  182 Tafereel van Natuur en Konst. het goedvinden des Konings. De afweezendheid van Eduard was oorzaak dat men eene nieuwe gewoonte invoerde. De fteden en provinciën deeden zeiven de verkiezing van haare Reprefentanten. Het Parlement erkende dezelven, en federd dien tyd heeft deeze gewoonte altyd ftand gehouden. Toen Eduard befpeurde dat hy genoeg bemind of gevreesd was, poogde by de vlekken , waarmede zyne twee laatfte voorzaaten, en hy zelf door zyne toegeevendheid , hun gedrag bezoedeld hadden, uit tewisfehen. Zonder zich aan de voorregten van het Groote Charter te ftooren, hief hy zelf ongewoone belastingen. De Bisfchoppcn , Baronnen en Gemeensmannen gaven met eenpaarigheid van ftemmen hun misnoegen te kennen, en bragten hunne tegenbedenkingen in. De Vorst, toen aan de bereikinge van zyn oogmerk wanhoopende, deed zyn best om hen te bevredigen : hy riep eene vergadering byeen, en verzekerde de Gemeenten datzy het zich aangemaatigd regt zouden blyven bezitten. Hy gaf bevel dat ieder graaffchap of provincie twee ridders, iedere ftad twee gedeputeerden uit deburgerye, en ieder burg twee burgers in  Groot»BVit, en Terl. Staatsv. enz. 183 in het parle nent, het welk Mond te vergaderen, zenden zoü.len, ten einde dezelven mogten bewóTgen in alles Wat de Baronnen eri Pairs van het ryk zouden goedvinden vast te flellen. Dit bevel van Eduard werd alomme verzonden, en in alle de regtbanken des koningryks' geremitteerd. Het was deeze Vorst,die het prinsdom van Walles aan de kroon voegde, na Lyonel, den laatflen Vorst van dat prinsdom , in eenen veldflag overwonnen en van kant gemaakt të hebben. Hy handhaafde de belangen van Jan Bailleul, Graaf van Gallowai, tegen Robert Brus. Na den gemeldén Graaf óp den troon van Schotland geplaatst te hebbén, eischte hy van dien Vorst, als waare dezelve zyn leenman , den eed van getrouwigbeid. Toen Bailleul zynen afgelegden eed herrocen wilde, trok Eduard naar Schotland , ver oeg de Schotten, en dwong hen, zo wel als hunnen Koning, dien hy gevangen naar Engeland zond, hem op nieuw eenen eed van getrouwigheid te doen. Het is gantsch niet gemaklyk zich een juist denkbeeld wegens het karakter van M 4 Eduard  j§4 Tafereel van Natuur en Konst. Eduard te vormen. De Schotten hebben veel kwaads van hem gezegd; de Engelfchen hebben hem gepreezen. Misfchien hebben ze geen van beiden hem regt gekend, dewyl zy zich te veel door hunne vooroordeelen lieten zwaaijen, en Eduard niets bezat het geen den naam van beginfels en een vast karakter verdient te draagen. Zyne deugden en gebreken fprooten veelal uit de omftandigheden, waarin hy zich bevond. Men erkent dat hy dapperheid en moed bezat; dat hy gevoelens van goedheid en vriendfehap kweekte , en zuivere zeden voedde; doch aan den anderen kant beweert men ook dat hy wreed, onverbiddelyk en wraakzugtig was. Hy ftierf in den jaare 1307, terwyl hy zich tot den oorlog gereed maakte tegen Robert Brus , die, ftaande de gevangenis van Bailleul, de kroon van Schotland in bezit genomen had. Zyn zoon Eduard de Hde was een Vorst zonder belavaamheid en zonder deugd. Ily •trouwde met Ifabella, de dogtcr van Philippus van Valois , welke hem het Hertogdom Guicnne en het graaffchap Ponthicu ten huWfcjyk bragt. Tegen de Schotten oorlogende, werd hy geheel en al door dezelven verflagen, Gantsch  Groot-Buit, en Ierl. Staatsv. enz. 1S5 Gantsch overgegecven aan zyne gunftelingen, werd hy derzelver fpeelbal. Zyn eerfte gunfteling was Gavefton, die eene bevallige gedaante , een fterk ligchaam , een teder hart, en eene heldhaftige ziel had, en die de deugden der beide fexen, maar ook derzelver gebreken voedde. Gavefton werd opgevolgd door den jongen Spenfer , die de gunst van zynen Vorst won door zyne uitwendige bevalligheden , door zyne zonderlinge en bedorvene zeden , door zyne blygeestigheid en vernuft, en door zich in alle gevallen naar des Konings verkiezingen te fchikken. Ifabella, misnoegd van noch de voordeden eener Koninginne, noch die eener getrouwde vrouwe te genieten ; verdrietig over de koelheid, waarmede haar gemaal , en over de vcragting, waarmede zyne gunftelingen haar behandelden, zogt verligting haarer fmarten in eene naauwe verftandhoudinge met de oproerigen. Onder voonvendfel van eene bevrediging tusfchen Engeland en Vrankryk te weeg te brengen, begaf zy zich naar Parys, waar zy zich ten zelfden tyde in ftaatkundige onderhandelingen , en in eenen geheimen M s min-'  186 Tafereel van Natuur én Ktnst. minnebandel inliet. Mortimer, wien de Koning eevangen hield , was federd langen tyd in het bezit der genegenheid van deeze Vurftinne. De liefde deed hem zo veele listen bedenken dat hy de waakzaamheid zyner vyanden verfchalkte, zyne banden ontkwam, en de Koningin in Vrankryk ging bezoeken , daar Zy zekerlyk niet nalieten het hartzeer, het welk een gedwongen afzyn hun veroorzaakt had, te vergoeden. Dit fpel nam egter één zeer trcur'g einde. Ifabella (lak de zee weder over naar Engeland, met omtrent driéduizend gelukzoekers, luiden van aanzien, welke zich by de troepen der misnoegden Ichikten. De Koning werd gevangen genomen, naauw bewaakt, afgezet, en de vrees voor eenig oproer was oorzaak dat men zynen dood verhaastte. Hy werd in den jaarë 1327, na door een befluit van het Parlement van de kroon beroofd te zyn, welke aan zynen zoon Wérd toegewcezen, wreedaartiglyk vermoord. Zyn günfïeling Spenfer werd aan de Koninginne ovërgeleverd , die hem liet ombrengen. Ifabella én Mortimer werden befchuldigd met het eerfte deezer v^anbedryven. De nieü- •*e  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 187 We Koning geloofde zulks des te ligter omdat hy hen beiden haatte uit hoofde van hunne trotschheid en heersehzugr. Hy ging den gunfteling zelfs tot in het bed der Ko-ninginne opzoeken , en deed hem daar vari kant maaken. De Vorftin zelve werd gevangen genomen, en men zoude ongetwyffeld haare dagen verkort hebben, indien de natuur eenen zoon niet verbooden had dat geen te doen , het welk de regtvaardigheid eenen Koning veroorloofde. Eduard de Ilde mag als de vernietiger van de Engelfche Monarchie befchouwd worden. Dien zwakken Koning mogt het niet gebeuren gekroond te worden, voordat hy gezwooren had de wetten en vaststellingen, weikê het Parlement zoude goedvinden te maaken, te onderhouden. Deeze eed gaf aan het koninglyk gezag eene doodelyke neep ; want federd dien tyd behoorde het regt om wetten te maaken niet meer aan den Koning dan aaft zyn Parlement. De regeering van Eduard dén rilden was roemrugtig, en vol groote gebeurtenisfen. De Engelfchen befchryven ons deezen Vorst als den  188 Tafereel van Natuur enKonst. den grootlten Monarch , die den troon van Engeland immer bekleed heeft. Men moet egter bekennen dathy, eigenlyk gefproken, geen groot Koning was. Hy verkortte den tyd , welke hem tot de regeering brengen moest, door zynen vader af te zetten. Vervolgens maakte hy zyne regeering doorlugtig door zyne krygsverrigtingen ; eindelyk ontluifterde hy zynen roem door zyne belagchelyke minnaaryen. Deeze Vorst had een groot aantal van zoonen , welke hem geduurende zyn leeven onderfleunden , maar na zynen dood de oorzaaken waren van het verval van zyne ftaaten, en van het koninglyk gezag. De afftammelingen der Hertogen van York en Lancaster,zynen derden en vierden zoon, betwistten eikanderen de kroon zeer lang, en met groote hevigheid. Ter onderfteuninge van deeze twee mededingeren ontftonden 'er twee berugte partyen in Engeland, te weeten die van de roode en witte Roos. De eerfte ltrced voor het huis van Lancaster; de laatfte voor dat van York. De hiftorie is vol gruwelen, w£lke deeze partyen bedreeven. Haare woede, gevoegd by de heerschzugt haarer opperhoofden , deed Engeland, geduurende eene eeuw,  Groot Brit.enIerl.Staatsv. enz. 189 eeuw, het tooneel zyn , 'waarop moord en bloeddorst de hoofdrol fpeelden. Het Parlement deed zyn voordeel met deeze verdeeldheden, om de vernietiging van het koninglyk gezag te voltooijen. De Pairs deelden reeds het regt van wetten te maaken met hunne Vorlten, doch de gemeenten genooten niets van dit voorregt dan eenigen tyd daarna. Eduard meende eenen zeer wettigen eisch te hebben op Vrankryk, omdat by de zoon wasvan Ifabelle, zuster van Lodewyk den Trotfchen , van Philippus den Langen, en van Karel den IVden , Koningen van Vrankryk, zynde alle drie geftorven, zonder mannelyke erfgenaamen na te Iaaten. Nadat hy zich den titel en de wapens der Koningen van Vrankryk had aangemaatigd , ontftond 'er oorlog tusfchen de Engelfchen en Franfchen. In den jaare 1340 verfloeg Eduard , in de nabuurfchap van Sluis, de Franfche vloot, en maakte veele Franfchen van kant, die zich tegen zyne landing in Vrankryk poogden te verzetten. Doornik, Angouleme, en verfcheidene andere fieden van Normandye en Picardye wer-  ipo Tafereel van Natuur en Konst. werden ingenomen. Eindelyk viel in den jaare 1346 die berugte veldflag voor, welke zo doodclyk was voor de Franfchen, dat zy 'er by de veertigduizend man, en omtrent vyfhonderd edellieden, die den bloem des adels uitmaakten, in verlooren. Calais werd in den jaare 1347 ingenomen. Nadat Eduard door zynen vader den 'Koning naar Guienne gezonden was, won die jonge Vorst daar zeer veel agtinge. In den jaare 1356 viel 'er twee mylen van Poitiers een veldflag voor, waarin de Franfchen op de vlugt gedreeven werden. Koning Jan werd met den jongden zyner zoonen gevangen genomen. Men floot te Bretigni by Chartres, onder bemiddeling van den Paus, den vrede' doch op zeer nadeelige voorwaarden voor Vrankryk. Prins Eduard, aan wien zyn vader bet Hertogdom Guienne gefchonken had, begaf zich vervolgens naar Spanje , waar by Pieter den Wreedcn op den troon van Caftilie plaatfte. Toen 'er een nieuwe oorlog tusfchen Vrankryk en Engeland ontftaan was, maakten de Franfchen zich meester van gantsch Guienne , uitgezonderd Bourdeaux en Bayonne. Dit verlies, gevoegd by den dood van Prins  Groot-Buit. en Ieri . Staatsv. enz. 191 Prins Eduard , baarde Koning Eduard zulk eene droefheid dat hy, in den jaare 1377, drie maanden na zynen zoon, overleed. Na den dood van Eduard den Melen, beklom Richard de IIde,-zyn kleinzoon, en de zoon van Eduard , Prins van Walles , der* troon. Hy bezat noch de deugden van een* Christen, noch de hoedaanigheden van een' eerlyk' man, noch de begaafdheden van een* groot' Koning. Onder zyne regeering hadden vrouwen , gunllelingen en Staatsdienaars het bellier van ziaken, en het ontbrak hem niet minder aan vernuft dan aan moed en deugd. Hy was niet meer dan twaalf jaaren oud, toen hy Koning werd. De Franfchen, met zyne jeugd fpottende , ftaken verfcheidene lieden op de Engelfche kust in brand. Na meer dan eens eenen (lillland van wapenen vernieuwd te hebben, kwam men in het einde tot een vergelyk. Deeze oorlog werd gevolgd van binnenlandfche onlusten , veroorzaakt door de geftrengheid, welke zy, die tot het ontvangen van belastingen aangefteld waren, oeffenden. Het volk pionderde in deszelfs woede alles, zonder zelfs de Had Lqndon te verfcuoonen. Op  192 Tafereel van Natuur en Konst. Op deeze onheilen volgde de oorlog, welken de Grooten des ryks den Koning aandeeden. Het Parlement bemoeide 'er zich mede , en ondernam het koninglyk gezag binnen die paaien te brengen, welke de wetten aan hetzelve voorfchreeven. De Koning was genoodzaakt te buigen. De meesten zyner gunftelingen werden, of met den dood geftraft of gebannen, en hy beloofde met eede dat hy zich naar het goedvinden der Grooten zoude fchikken. Hetmisverftand groeide aan, en borst uit tot eenen openbaaren oorlog. De Koning werd door Henrik, Hertog van Lancaster , gevangen genomen, en in den Tour van London gezet, waar men hem in den jaare 1399 van het leevcn beroofde, De Hertog van Lancaster, die hem onttroonde, nam den naam van Henrik den IVdert aan. Deeze Vorst had zo min in het oog loopende ondeugden als fchittereude deugden. Hy werd van de kerkelyken geroemd, omdat hy de goederen der geestelyken tegen de _ aanflagen en eifchen van het Parlement verdedigde; van de yveraren in het godsdienflïge, omdat hy de ketters liet verbranden, en van de digteren , om dat hy hen wel betaal-  Groot-Brit. en Ieri,. StaatsV. enz. 193 taalde. Hy ftierf aan eene beroerte in den jaare 1413. Zyn zoon , Henrik de Vde, was in de oogen der Engelfchen een Alexander, en in die der Franfchen weinig beter dan een Nero. Hy was de verovering van Vrankryk verfchuldigd aan zyne dapperheid, aan de zwakheid van Karei den- VIden, aan de woede der Koninginne, aan de jeugd van den Daufyn, en aan de verdeeldheid der ftaatsdienaaren. Toen hy in Vrankryk gekomen was, nam hy Hurfleur in Normandye in, en won vervolgens den llag van d'Azincourt, welke zeer noodlottig voor de Franfchen uitviel. In den jaare 1419, voor de tweede maal in Vrankryk gekomen zynde, maakte hy zich meefler van Rouaan, en verfcheidene andere plaatfen. Hy trouwde met Catharina van Vrankryk, doch onder voorwaarde dat hy , geduurende het leeven van Karei den VIden , allcenlyk de hoedanigheid van regent aanneemen, en den titel van Koning niet voeren zoude; welke fchikking te Parys in den jare 1420 door de ftaaten des ryks bekragtigd werd. De Dau^ fyn werd gedagvaard, en by zyne verfchyning VII. Deel, N ' m  194 Tafereel van Natuur en Konst. tot eene eenwigduurende ballingfchap uit Vrankryk verweezen, ter oorzaake van den moord, welken hy aan den Hertog van Bour. gonje gepleegd had. Henrik, Gosne aan de Loire, het welk door den Daufyn belegerd was, willende ontzetten, werd ziek, en liet zich in het kafteel van Vincennes brengen, waar hy in de bloei zyns leevens, in den jaare 1422, overleed. Henrik de Vide verloor in Vrankryk alles wat zyn vader daar gewonnen had. Na den dood van Karei den VIden, werd hy te Parys tot koning van Vrankryk uitgeroepen , terwyl ook de Daufyn zic'i, onder den naam van Karei den Vilden, tot Koning vcrklaaren liet. In den jaare 1423 werden de Franfchen, by Crevant in Bourgonje, en 's jaars daarna by Vcrneuil uit het veld geflagen. Het opbreekcn van het beleg van Orlcans was de tyd waarin de magt der Engelfchen begon te daalen. Die ftad was reeds tot het uiterfte gebragt, cn flond- op het punt van zich over te geeven , toen een jong landmeisje uit het Lothcringfche , Johanna d'Arques, en ook wel de maagd van Orle- ans  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. ip5 ans genaamd, den Franfchen moed inboezemde, en den vyand noodzaakte om van Orleans te vertrekken. Deeze heldin werd in de belegeringe van Compicgne gevangen genomen, en den Engelfchen in handen gegeeven, welke haar te Rouaan, als eene toveres, deeden verbranden. Toen Karei de Vilde te Rbeims gekroond was, deeden de Engelfchen Henrik uit Engeland in Vrankryk overkomen, en kroonden hem in den jaare 1432 tot Koning van Vrankryk. In den jaare 1436 gaf de ftad Parys, welke 17 jaaren lang onder de heerfchappy der Engelfchen geweest was , zich nevens verfcheidene andere fteden aan Karei over. In het jaar 1449 maakten de Franfchen zich meester van geheel Normandye, en in het volgende jaar bemagtigden zy Guienne. De oorzaak van alle deeze tegenfpoeden moet ongetwyffeld gezogt worden in de geringe bekwaamheden der Engelfche bevelhebberen , in de zwakheid van Henrik, en in de onlusten, welke Richard, hertog van York, in Engeland verwekt had, met oogmerk om zich eenen weg ten troon te baanen. De Ko~ N 2 nin-  ipö Tafereel van Natuur en Konst. rjingia Margareta van Anjou liet aan Henrik niets anders dan den blooten naam van Koning, en oeffende haaren invloed op de geheele natie. Het huis van York bediende zich van dit gunfiig oogenblik om zyne regten te doen gelden. Richard , het opperhoofd van dien aanhang, had twee zoonen, welke regt bekwaam waren om hem in de volvoeringe van zyne ontwerpen te helpen. Om des te beter in zyne oogmerken te flaagen , trok by de Graavcn van Salisbury en Warwick, twee mannen, welke in Engeland hoog in agtinge waren, en zulks verdienden, in zyne belangen. Het verlies van tweemaal honderdduizend mannen , van tagtig Prinfen van den bloede, van byna alle de Grooten des ryks, was de ongelukkige vrugt deezer vereeniginge. Henrik werd in den beginne verflagen en gevangengenomen door den Hertog van York, die zich tot befchermheer en algemeenen bevelhebber des ryks deed uitroepen; maar welhaast kreegen de zaaken een gantsch ander aanzien. De Hertog van York en zyn tweede zoon, de Graaf van Rulland, fncuvelden in eenen  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 197 eenen veldflag, en milord Salisbury ontkwam de woede van den foldaat alleenlyk om zyn hoofd op een fchavot te verliezen. De Koningin deed poogingen om de voordeelen van deeze overwinninge verder uit te breiden. War wiek, die binnen London was, trok uit de flad om haar den ingang te betwisten. Een tweede voordeel bekroonde den moed van Margareta. De Graaf werd verflagen en op de vlugt gedreeven, en de Koning, dien men zyner zorge had aanbevolen, de handen zyner vyanden onttoogen. Dus zag die ongelukkige vorst zich, in het zelfde oogenblik, in de bezittinge van zyne vryheid en troon herfteld , terwyl hy tevens zyne vrouw en eenigen zoon omhelzen mogt. De jonge Hertog van York trok,na een leger, uit begunstigers van Lancaster beftaande, verflagen, en de verftrooide troepen van Warwick berzameld te hebben, naar London, kwam zonder eenige verhindering in de ftad. Na zonder eenig uitftel de kroon op zyn hoofd te hebben doen zetten, nam hy den naam van Eduard den IVden aan, en volgde de Koningin , die terug trok, en het niet raadzaam oordeelde eenen veldflag te waagen onder de N 3 muu-  198 Tafereel van Natuur en Konst. muuren van eene ftad, welke haare belangen niet was toegedaan. De beide legers ontmoetten eikanderen in de nabuurfchap van York. De vlugtende Koning had de meeste, maar de nieuwe de beste troepen. Veertigduizend dooden bedekten reeds het fJagveld, en nog fcheen de uitflag van het gevegt twyffelagtig ; eindelyk deeden Eduard en'Warwick , door meer dan gemeene heldendaaden, de kans aan hunne zyde overllaan. Henrik en Margareta, die voor den ilag naar York geweeken waren, begaven zich naar Schotland , om daar hunne veiligheid te zoeken, en gunfliger tyd af te wagten. Toen Eduard te London was weergekeerd, keurde het Parlement alles goed wat het volk in deezen vorst tot den troon te roepen gedaan, en alles wat hy, federd zyne komst tot denzelven, verligt had. Het was onder de regeering van deezen Koning dat het Laager-huis in de bezittinge van eene wetgeevende magt begon gevestigd te worden. Men meent dat hy, door de vergunning van dit voorregt, zyne regeering aangenaam voor het volk poogde te maaken. In plaatfe van , gelyk men te vooren gewoon was,  Groot-Brit. en Ierl Staatsv. enz. 199 was, te fchryven. „ Op de aanhoudende „ verzoeken cn fmeekingen der Gemeente, is "„ door den Koning en de Lords toegedaan," fchreef men voortaan : ,, Met goedvinden der Gemeente, is door den Koning en de Lords toegedaan." Maar dat gedeelte der regee. ringe, het welk in het uitvoeren der gemaakte wetten bedond, hebben Eduard en zyne opvolgers altyd aan zichzelven behouden. Eduard marde niet lang met zyne geneigdheden den vryen toom te vieren, en zich in zyn waare karakter te vertoonen. Men vond in hem niets anders dan eenen wellustigen, onagtzaamen en verwyfden vorst. Hy gaf zich toe in allerleie minnehandelingen. Hy had erndige en klugtige liefdegevallen , was verzot op voorwerpen van hoogen en laagen rang; toonde zich ftandvastig of ongedadig, en was nu eens welmeenend, dan weder bedrieglyk. Eene weduw van. aanzien, Eliza. beth Vodwile genaamd, niet hebbende kunnen misleiden, trouwde hy met dezelve, en dit huwelyk dompelde Engeland in nieuwe onlusten. Hy zag alle zyne bekommeringen niet verdreeven dan na de gevangenneeming van Margareta, en den dood van Henrik den N 4 VIden'  aco Tafereel van Natuur en Konst. VIden , die zyne dagen in eene gevangenisfe" eindigde. Eduard ftierf in den jaare 1483, toen hy zich gereed maakte om den oorlog »an Vrankryk te verklaaren. Zyn zoon, Eduard de Vde, was niet meer dan elf jaaren oud toen hy tot Koning werd uitgeroepen: maar hy bleef niet lang "op den troon. Ricbard, Hertog van Glocester, zyn oom van vaders zyde, een wreed en ondeugend man , deed zich tot voogd over den jongen vorst en deszelfs broeder verklaaren, maakte zich meester van hunne perfoonen' en gaf, in de maand May des jaars 1483', bevel om hen in den Tour van London té doorfleeken , of (gelyk anderen zeggen) te verworgen. Van te vooren had hy egter, met behulp der priesteren, overal het gerugt ver. fpreid dat Eduard de vrugt was van eenen overfpeligen minnehandel. Deeze geweldenaar, die bekend was onder den naam van Richard den lilden, had eene verkeerde ziel in een wanfchapen lig, chaam. Hy fpaarde het bloed zyner vrienden niet in den oorlog, en maakte een misbruik van den vrede om dat van zyner vyanden te ver*  Groot-Brit. en Ierl Staatsv. enz, 201 vergieten. De betuigingen van zyne genegenheid waren zelfs trouweloos. Nooit kon men de geheimen,- welke zyn hart voedde, uit zyne oogen leezen. Hy was een monfter, met groote bekwaamheden, geene deugden, en allerbaatelykfte gebreken. Zulk een verfoeijenswaardig karakter veroorzaakte onder de Engelfchen zeiven fchrik en verbaasdheid. De verftandigften fmeedden een ontwerp om den dwingeland te onttroonen. Zy booden den Graave van Ricbemond de kroon aan ; deeze was het ongelukkig en eenigst overfchot van dien ftam, welken men verworpen had;hy bragt zyne dagen door in flaavernye, ver van zyn vaderland, en bleef dus in eenen ongelukkigen ftaat een Ieeven behouden, het welk zyne voorouders of op het flagveld , of op het fchavot geëindigd hadden. Die vorst, welken de Hertog van Bretagne zeven jaaren lang in ketenen geflooten hield, was gelukkig genoeg om zyne gevangenis te ontkomen, juist in cencn tyd, waarin de wenfehen der natie hem ten troon riepen. Zyne vrienden vcreenigden zich met veertigduizend man hulptroepen, welke Vrankryk hem uit Normandye verleend had, en hy N 5 trok,  202 Tafereel van Natuur en Konst. trok, zonder ecnig uitftel , Richard te gcmoet. De veldflag begon met bet opgaan der zonne, en eindigde ten voordeele van den Graaf. De dwingeland gaf het gevegt niet gewonnen , voordat, hy poogingen gedaan had , waartoe het jammer is zulk een ondeugend mensch bekwaam gezien te hebben. Na zynen dood koozen de meesten zyner-aanhangeren de zyde des overwinnaars, en de liefde voor het vaderland werd fterker dan de woedende zugt tot burgerkryg. Met eenpaarigheid van Hemmen werd Richemont, in den jaare 1483, onder den naam van Henrik den Vilden, op het Hagveld tot koning van Engeland uitgeroepen, en men wees hem de kroon van Richard toe. In plaatfe van (gelyk men hem ried) alles wat van den huize van York was overgebleeven ie vernielen, trouwde hy met Elizabeth, erfgenaame van Eduard den IVden, en door dit huwelyk werden de huizen van York en Lancaster, of van de roode en witte roos, hereenigd. Hy verfloeg den bedrieger Lambert .Simnel, den zoon van eenen bakker, die zich voor  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 203 voor Eduard, Graaf van Warwick, uitgaf, zich in Ierland tot Koning had laatcn uitroepen , en met een leger in Engeland gekomen was. Perkin Warbeck, een ander bedrieger, die zich den jongften zoon van Eduard den IVden noemde, en zelfs aan eene bloedverwante van den Koning gehuwd was, viel in de magt van Henrik , die hem door beuls handen liet van kant maaken. Deeze Vorst ging in den jaare 1491 Boulogne belegeren , welk beleg hy egter, op de betaaling van zekere fomme gelds , welke Karei de VJIIfte hem aanbood, weder opbrak. In den jaare 1501 gaf hy zyne dogter Margareta' ten huwelyk aan Jacobus, Koning van Schotland, cn verzogt voor zynen oudften zoon Artur, Hertog van York, Catharina,de dogter van Ferdinand den Catholyken; maar, Artur voor de voltrekking van dit huwelyk overleeden zynde , gaf hy Catharina aan zynen tweeden zoon Henrik , die toen niet meer dan twaalf jaaren oud was. Eer het gunftig lot aan Henrik de kroon gefchonken had , waren de Lords alleen meesters en eigenaars van landeryen. Zy waren als zo veele opperheeren, die hunne afzonder-  204. Tafereel van Natuur enKonst. derlyke geregtshoven in de provinciën hiel. den, en hunne heerfchappy of dwingelandy deeden gelden. Het was hun door de wet verbooden hunne vaste goederen te vervreemden of hunne leenen te verkoopen. De Gemeenten waren hunne leenmannen. Dezelven waren verpligtom op bevel der Lords de wapenen op te vatten, in den kryg aan hunnen last te gehoorzaamen, en zich by alle openbaare gelegenheden onder hun gevolg te Iqaten vinden. Om de magt der grooten te verzwakken, deed Henrik onder de hand aan het Parlement een befluit voordraagen , het welk dienen zouden om den Lords vryheid te geeven van hunne landen te verkoopen. De Pairs, bedorven door de weelde en verarmd door de burgerlykc oorlogen , hadden zeer grooten zin in dat voordel, en de fommen, welke men hun voor hunne leenen aanbood, deeden hen van hunne dierbaarde voorregten afzien, en hunne waardigde belangen opofferen. De invoering van deeze nieuwigheid diende om de magt der Gemeenten uit te breiden, en den ondergang van het koninglyk gezag , en van de regeering der voor- naam-  Groot-Brit. enIerl. Staatsv.enz. 205- naamlten te bevorderen. Het gedrag van Henrik, by deeze en meer andere gelegen, beden, geeft reden om te denken dat men hem niet voor eenen Staatkundigen van den eerften rang te houden hebbe. Hy bad wel een goed oordeel, maar geen vernuft. By eene fterke zugt tot pragt, bezat by tevens eenen gierigen aart. Hy ftierf in den jaare 1509, na in alle zyne ontwerpen wel gefiaagd te zyn. Zyn zoon en opvolger, Henrik de Vïïllte, had minder bekwaamheden en meer gebreken ,• zyne regeering was vreedzaamer en volftrekter. Om aan den Koning zynen vader te geboorzaamen, trouwde hy met Catbarina van Arragon, die aan zynen broeder Artur was verloofd geweest, doch egter niet voordat de Paus tot dit huwelyk verlof gegeeven bad. Met goedvinden van Keizer Maximiliaan den Iften ging hy naar Vrankryk, en bemagtigde daar verfcheidene plaatfen. Na in den jaare 1514 vrede met Vrankryk gemaakt te hebben , trouwde hy Zyne zuster Maria aan Lodewyk den XHden uit. Geduurende zyne afweezendheid had Jacobus de IVde, Koning van Schotland, op verzoek der Fran-  •2o6 Tafereel van Natuur en IConst. Franfchen , Engeland aangetast; maar hy verloor eenen veldflag, waarin hy ook fncuvelde. In den jaare 1522 verklaarde hy den oorlog aan Franeois den Ken, maar de troepen, welke hy in Vrankryk overbragt , maakten daar geene aanmerkelyke voortgangen. Henrik was zyne grootheid verfchuldigd aan eene gebeurtenisfe, die in eene andere eeuwe of in een ander land ongetwyffeld zynen ondergang zoude veroorzaakt hebben. Hy boezemde zyn Parlement eerbied voor den troon in, door in het zelve veragting voor de geestelykheid te voeden. Hy verfterkte de banden, welke hem met zyne onderdaanen vereenigden, door die, welke hen aan Rome verknoet hielden , te verbreeken. De Engelfchen agtten het fchooner of byzonderer over den godsdienst dan over ftaatszaaken te oordeelen, en de meesten fchikten zich naar deeze verandering van tooneel met eene gewilligheid , die zonder voorbeeld was. Het karakter van Henrik was de ongeftaadigheid zelve. Zes Koninginnen volgden elkanderen op als zyne bedgenooten. Twee moesten de fchande ondergaan van zich ver- ftoo-  Groot-Brit. en Ierl.Staatsv. enz. 207 ftooten te zien; twee moesten haar leeven op een fchavot eindigen , en de twee andere bragten haare dagen ongelukkig door , met misfehien voor het eerfte te vreezen, en om het laatfte te wenfehen. Hy was ongeftaadig in zyne ontwerpen, verbintenisfen, vriendfchappen en verkiezingen. Zyn gantfche leeven beftond uit eene opeenftapeling van tegenftrydigheden, en hy was alleen beftendig in het voldoen van zyne woeste driften. Volgens zyne eigene bekentenis fpaarde hy in zyne verliefde buijen geene vrouwen, in zyne gramfchap geene mannen, en een beroemd Engelschman drukt zich op de volgende wyze uit: ,, Indien alle afbeeldingen van onverbid„ delyke Vorften, welke men in de waereld ,, vindt, mogten verlooren worden, zoude men ,, hen ten tweeden maale natuurlyk kunnen „ fchilderen, door de trekken uit het leeven ,, van Henrik den VUIften te ontleenen." Deeze Vorst, aan wien het hof van Rome den titel van Befcbermer des geloofs gegeeven had, ftierf den.28ft.en van Jamary des jaars •547- Zyn zoon Eduard deed niets anders dan even op het tooneel verfchynen, zonder eenige  ïo8 Tafereel van Natuur enKonst,, ge rol te fpeelen ; men meent egter dat hy, ware hem langer tyd vergund geworden , zich loffelyk zoude gekweeten hebben. De Proteftanten befchouwden hem reeds als hunnen apostel, en de Roomscbgezinden als eenen gecstdryver, die nu of dan hun geloof zoude goedkeuren. Hy overleed in den jaare 1553, en ontluisterde zyne regeering door eene onregtvaardigheid; want hy fneed den weg om tot den troon te komen af aan beide zyne zusters, Maria en Elizabete, en verhief zyne nigt Johanna Gray op denzelven. Die jonge juffer, welker brieven het geloof veranderd , den geest befchaafd, het hart gevormd, en gevoelens van edelmoedigheid gevoed hebben, verklaarde, met de fterkfte en opregtlïe betuigingen, haaren afkeer van de rol, die haar werd toegeweezen. Het aanhouden haarer ouderen behaalde egter eindelyk de overhand op haaren weerzin. Zy betaalde met haar bloed eene koninglyke waardigheid van negen dagen, welke haar tegen wil en dank was opgedrongen, en ftierf roemrugtiger op een fchavot dan Maria op den troon leefde. Maria en haar man Philippus, Koning van Spanje , deeden hun uiterfte best om den Room-  Groot-Brit. en Ierl.Staatsv. enz. aco Roomfchcn Godsdienst te berftellen ; hieraan arbeidden zy met al de hooghartigheid, gcftrengheid en onbuigzaamheid, welke hun eigen was. Men bediende zich, om de Engelfchen weder met de kerke te vereenigen, van de zelfde bloedige maatregelen , die Henrik de VlIIlte gebruikt had om 'er hen van af te trekken. Ter voortplantinge van eenen godsdienst, die waare zagtmoedigheid voorfchryft, wapende men zich met het zwaard. Men fmeedde ontwerpen om dat geen, het welk een uitwerkfel van liefde, geduld en yver zyn moest , door opdringing, geweld en gezag te weeg te brengen. De dood van Maria, welke in den jaare 1558 voorviel, deed de grootfte vorltin , welke de waereld immer gekend heeft, den troon beklimmen. Elizabeth , welke door de algemeene verwonderinge boven het bereik der berispinge is geplaatst geworden , -was de dogter van Henrik den 'VIliften en Anna van Boulain; zy kreeg het roer der regeeringe in handen in eenen tyd, waarin duizend vyanden, die allen ontzaglyk en gevaarlyk waren , ontwerpen fmeedden om den ftaat te vernielen. Men is met reden verwonderd dat eene jonge vor- VII. Deel. O Mn-,  aio Tafereel van Natuur en Konst. firn, zonder ondervinding, zonder vrienden, zonder raadsluiden, en zelfs zonder een gantfeh onbetwistbaar regt tot'den troon, zo gerust en met zulk een gezag en waardigheid heeft kunnen regeeren , als eenig monarch immer gedaan heeft. Het is de pligt der hifioriefchryveren de verheevene grondbeginfels , welke zy in haare regeeringe gevolgd heeft , met zorgvuldigheid naar te fpooren ; en om over Elizabetb naar behooren te oordeelen , moet men alle de bekwaamheden, die in eenen ftaatsdienaar vercischt worden, bezitten. Door een befluit van het Parlement geholpen voerde zy op nieuw den hervormden godsdienst in, welke koningin Maria had gepoogd af te fchaffen , zy verbood den Roomfchgezinden de openlyke godsdienstoeffening, en 'verbond alle haare onderdaanen door eenen eed om haar gezag, zelfs in kerkelyke zaaken , te erkennen. Daar werden verfcheidene famenzweeringen legen haar leeven gefmecd , maar men ontdekte die allen, en ftrafte derzelver voornaamfte aanieggers met den dood. Maria Stu-  Groot-Brit. en Tere. Staatsv. enz. 21 r Stuart, koningin van Schotland, eene bloedverwante van Elizabeth , welke op raad van den koning van Spanje, en van den aanhang van Guife, in meer dan eene famenzwecringe deel genomen had , werd in den jaare 1587 onthalsd, nadat de Hertog van Norfolk,, die met deeze ongelukkige vorftinne had willen trouwen , reeds in den jaare 1572 was onthalsd geworden. Om den dood van Maria te wreeken, ruftte 'Spanje eene vloot uit, die de onverwinnelyke genaamd , maar door eenen ftorm gantfch en al verftrooid en vernield werd. Elizabeth kantte zich altyd tegen Spanje aan, en bragt niet weinig toe om de grootfche ontwerpen van dat hof te verydelen. Zy ftond Vrankryk en de Nederlanden met gelden krygsvolkby;: zy zond Francois Draek naar America, waar hy den Spanjaarden groote nadeelen toebragt;'. en den graaf van Esfex naar Cadix, het welk. hy innam , uitplonderdc, en vervolgens weder verliet. Verfcheidene Vorften verzogtem haar ten huwelyk , maar zy vond goed aller aanzoek vrugteloos te doen afloopen. Onder deezen telde men Philippus, zoon van Karei den vyfden ; Karei, aartshertog van Oosten0 2. ryk;;  212 Tafereel van Natuur en Konst. ryk; Erik, koning van Zweden'; den Hertog van Anjou ; den Hertog van Alencon , den Graaf van Leicester, en meer anderen. Elizabeth voerde de glorie van Engeland ten hoogflen top; de heerfchappy over de zee > was in haare handen ; door haare zeemagt maakte zy zich ontzaglyk voor haare vyanden , en agtenswaardig by baare nabuuren. Zy vestigde in Engeland veele manufactuuren, en deed den koophandel bloeijen. De weetenfehappen en fraaije konden werden onder haare regeering voortgezet, en verfcheidene groote mannen maakten het fieraad van haar hof uit. Deeze roemrugtige Koningin, het voorwerp van de liefde haarer onderdaanen , en van de verwonderinge der vreemdelingen, ftierf in den jaare 1Ó02, na 44 jaaren geregeerd te hebben. Jacobus de Ide , die na Elizabeth regeerde, was door de gemelde Koninginne tot haaren opvolger benoemd geworden. Hy regeerde reeds in Schotland, onder den naam van Jacobus den VIden, en was de zoon van de ongelukkige Maria,, die op bevel van Elizabeth was onthoofd, ge worden. Hy damde af van  Groot-Brit. en Tere. Staatsv. enz, 213 van Margareta , dogter van Henrik den Vilden , die met Jacobus den IVden , koning van Schotland, was getrouwd geweest ; en had door zyne afkomst regt op de kroon van Engeland. Hy nam den titel aan van Koning van Groot Britanje , en vereenigde in zynen perfoon de kroonen van Engeland en Schotland. Hy vernietigde de zaaden van verdeeldheid , welke altyd tusfchen deeze twee kroo. nen hadden plaats gehad. De koophandel bloeide onder zyne regeering door de volkplantingen , welke hy in Virginië en elders deed oprigten. Deeze Vorst , bedorven door de buitenfpoorige vleijeryen zyner hovelingen , had zicii een al te hoog denkbeeld gevormd wegens zyne verdienden en bekwaamheden. Hy wilde vreedzaam zyn en was onagtzaam ; in plaatfe van wys, regtvaardig , gemaatigd en goed, was hy niets anders dan befluiteloos, befchroomd , ongevoelig en lafhartig. Naaiden ,naam van godgeleerden , wysgeer en geleerden ftaande, -was hy een geestdryver, een grillig menfch en een pedant. Men kon niet grooter zyn in de befpiegelinge , en niet kleiner in de betragtinge. Hy dagt als een O 3 wet-  214 Tafereel van Natuur en Konst. wctgeever, en handelde als eene vrouw. Sedert de ontdekking der vcrfchrikkeiyke fa■mcnzweeringe, waarvan de Jcfuiten misfchien ,de aanleggers geweest zyn, werd het gezag van het Parlement volftrekter dan het ooit te ■vooren geweest was., en de Koning afhanglyker.. Deeze Vorst leefde op den troon, gelyk een byzonder man in zyn huisgezin; zyne werkeloosheid maakte zyn leeven weinig roemrugtig , en veroorzaakte eene droevige regcering voor zynen opvolger. Hy ftierf in .den jaare 1625. Men weet hoedaanig het lot van Karei den Iften geweest zy. Hy ftierf op een fchavot. .,, De Presbyteriaanen , zegt zeker beroemd „ fchryver, verfchaften den byl, welke den ,, Koning het hoofd benam , en leverden het ,, offer gantfch en al gebonden over aan de ,, indepeudenten , die het flagtten." Deeze ongelukkige monarch had zulk een treurig uiteinde door de drift van Buckingbam, den woesten yver van Lando, den hoogmoed van Strafford, de onbefcbeidenheid der Koninginne, de verdeeldheden van den raad, de ver•jaderyen zyner gunflelingen , de eensgezindheid  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 215 heid zyner vervolgers, en de heerschzugt van Cromwell. De nieuwigheden , welken hy tegen de wetten en het ryk had ingevoerd, waren de oorzaaken van zyne ongelukken en van zynen dood. De zaak der kerkelyke liturgie en der bisfcbóppelyke waardigheid, gaf de eerfte aanleiding tot de verdeeldheden tusfchen de Koningsgezinde!! en de voorstanders van het Parlement. Zy werden voorgegaan van den moord der Proteftanten in Ierland , welke geschiedde in de maand Ocïober des jaars 1641. De Roomfchgezinden van Ierland, uit haat tegen de Presbyteriaanen, door het hof begunft.igd, bedienden zich van de verdeeldheden , welke tusfchen den Koning en zyn Parlement ontstaan waren , zo we! als van de twisten over 'de bisfehoppelyke. waardigheid , om hunner muitzugt den ruimften toom te vieren. Engeland en Schotland maakten zich ongerust, en waren bedagt om troepen op de been te brengen. . De Koning beweerde dat het werven van, en het bevel over dezelven hem toebehoorde. De ftaaten betwisten hem dit O 4 regt,  2i6 Tafereel van Natuur en Konst. regt, en eigenden het zichzelven toe. De verbittering der gemoederen werd van tyd tot tyd grooter. De. twee natiën vereenigden zich om hunne voorregten te handhaaven, en de Koning ftelde zich in ftaat om hen te beteugelen en te noodzaaken om zich aan zyn gezag te onderwerpen. Hieruit fprooten die onlusten en binncnlandfche oorlogen , welke met zulk een geweld woedden , tot het onmooglyk was derzelver rampfpoedige gevolgen voor te komen. ]n het midden deezer onlusten begon Cromwell zyne zonderlinge regeering ; onder den titel van prote6tor of befchermer der vryheid , bezat hy al het gezag der opperheerfchappye. Het laatfte eindelyk van alle deeze droevige tooneelen was dat, waarin de Koning befchuldigd werd van de wetten verkragt , en het bloed van verfcheidene duizenden getrouwe onderdaanen vergooten te hebben, om eene eigenwillige heerfcbappy te vestigen. Na op eene ruuwe wyze door zyne foldaaten mishandeld te zyn, werd hy op een fchavot , vóór zyn paleis van Whitehall , onthoofd , op den 3often van Jartuary des jaars 1641, op welken dag de natie nog jaarlyks gewoon is, om door de onderhouding van een algemeen vasten, blyken van  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv enz. 217 van haar berouw te geeven. De Koningin, welke de zuster van Lodewyk den XI[fden, Koning van Vrankryk was, poogde alle Vorsten te beweegen om haar in het neemen van wraak behulpzaam te zyn; doch zy kon door haare ernftige aanzoaken niets verwerven. Karel had twee zoonen, Karei en jacobus genaamd , en één dogter nagelaaten; alle poogingen, welke zy aanwendden om den troon te herwinnen, waren vrugteloos. De oudfte zoon Karei was zo gelukkig van het leeven te behouden , en niet gevangen te worden door de troepen van Cromwell, die de Schotten , welke zich voor de zyde van Karei verklaarden, in eenen veldflag overwonnen hadden. Na deeze zegepraal behaald te hebben, maakte Cromwell zich meefter van het opperde gezag , en regeerde met volftrekter magt dan of hy Koning geweest ware. De Vorften van Europa erkenden hem als protector. De Spanjaarden waren de eérften in zulks te doen , en hun voorbeeld werd door andere natiën nagevolgd. Het gedrag van deezen geweldenaar bin0 5 nen  2i8 Tafereel van Natuur enKonst. nen en buiten Engeland is iets, dat de'hoogfte verwondering verdient. Binnen 's lands maakte hy zich gevreesd, dewyl hy zich altyd gewapend hield; buiten 's lands deed hy den Spanjaarden den oorlog aan , zonder hun dien verklaard te hebben ,• hy ging een verbond aan met Zweeden tegen Denemarken, verfloeg de Hollanders, en hielp de Franfchen in het bemagtigen van Duinkerken, het welk hem by verdrag werd afgedaan. De grondregels van deezen doorfleepen ftaatkundigen waren, de Koningen , wanneer zy hun gezag misbruikten, niet meer te fpaaren of te ontzien dan byzondere perfoonen. Hy ftierf den 3den van September des jaars 1658 , en liet den naam na van eenen grooten huichelaar en doorlugtigen deugeniet. Zyn zoon Richard, welken hy als tweeden proteótor had doen erkennen , bleef dien gewigtigen post , welken hy buiten ftaat was naar.behooren waar te neemen, niet langbekleeden ; maar deed affiand van denzelven, in den jaare 1659. De generaal Monk maakte zich meeftcr van het Parlement, ontbood Karei den Ilden , wettigen Koning van En-  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 219 Engeland, in het ryk, cn deed. hem in de •maand May des jaars 1Ó60 als zodaanig uitroepen. Karei begon zyne regeering met de gedagtenis van zynen vader weder in eerc te herftellen. «De regters , die den onthoofden Vorst ter dood veroordeeld hadden, werden geftraft , en hy bragt de zaaken op den zelfden voet, waarop zy voor die grooteomwentelingen geweest waren. Hy trouwde met de infante van Portugal , by welke hy geene kinderen kreeg. Hy geraakte in oorlog met de Hollanders, en na te Breda, onder bemiddeling van Zweden, vrede met hun gemaakt te hebben, ging hy een verbond aan met Vrankryk om Holland op nieuw aan te tasten ; doch hy zag van hetzelve af, met oogmerk om fcheidsman van den oorlog te zyn, en terwyl dezelve nog bleef duirren, won by door zyne onzydigheid groote voordeden. Men fmeedde tegen deezen Koning verfcheidene famenzweeriiigen, omdat men hem verdagt hield van den Roomfchen Godsdienst heimeiyk te begunftigen , en omdat hy zynen broeder, den Hertog van York, die denzcl- ven  220 Tafereel van Natuur en Konst. ven openlyk beleed, tot zynen opvolger benoemd had. Karei ftierf den i6den van February des jaars 1685. Zyn broeder , de Hertog van York , werd terftond als Koning erkend. De Parlementen van Engeland en Schotland fiemdep beiden hienn overeen , en daar .waren niet dan eenige weinige misnoegden, dje-zfeh by den Hertog van Monmouth , natuurfyken zoon van Karei den IJden, voegden. Deeze verklaarde by zyne komst in Engeland, dat hy geen ander oogmerk had dan de vryheid van zyn vaderland te bevorderen. De Hertog werd door mylord Duras verflaagen , gevangen genomen, en naar den Tour van London ge bragt, waar men hem deed onthalzen , dewyl hy meer dan eens in famenzweeringen tegen Karei was ingewikkeld geweest, die hem egter niet zwaarer dan met ballingfchap geftraft had. 5 P De Graaf van Argyle, die nieuwe onlusten verwekte, had het zelfde noodlot als de Hertog van Monmouth. De oorzaak der algemeene muiterye in Engeland tegen Koning Ja-  Groot-Brit. enIerl. Staatsv. enz. 221 Jacobus, was de herftelling van de vrye godsdienstoeffeniiig der Roomfchgezinden. Deeze muitery werd aangemoedigd door den Prins van Oranje ; dien men iri het ryk ontbood, opdat hy het regt van den Godsdienst mogt verdedigen. Die Vorst, in den jaare 1688 naar Engeland ovcrfleekende, vond by zyne aankomst koning Jacobus, verhaten van alle zyne'onderdaanen. De Koningin geraakte, nevens den Prins van Wales , door het beleid van den Graave van Lauzun , in veiligheid , en vlugtte naar Vrankryk. De Koning , alle zyne poogingen ydel, en zich van elk verhaten ziende, wilde mede naar Vrankryk vertrekken, maar werd door eenige boeren tegengehouden, en naar Londen teruggebragt. De Prins van Oranje, die zyn Schoonzoon was , deed hem aanzeggen dat hy de ftad ontwyken moest, en gaf hem tevens vryheid om zich naar Rochelter te begeeven. De Koning bleef daar egter niet lang, dewyl'de Prins, die zynen fchoonvader door lyfwagten liet bewaaren, hem welhaast gelegenheid toefchikte om te ontvlugten. Jacobus kwam eittdelyk in Vrankryk , alwaar hy, na verfcheidene vrugteiooze poogingen om zich te her- ftel-  222 Tafereel van Natuur en Konst,. Hellen, in den jaare 1700 overleed, enden reuk van heiligheid naliet. De Prins en Prinfes van Oranje werden tot Koning en Koningin van Engeland gekroond in den jaare 1689.- Willem, zich in de bezittinge der drie ryken van Groot-Britanje gevestigd ziende , fmeedde het ontwerp van de groote verbintenisfe tegen Vrankryk, om zich van die kroon te wreeken , welke zich tegen zynen inval verzet had , en om te beletten dat Lodewyk de.XJVden tegen de vryheid van Europa iets onderneemen mogt. Den 3often van May des jaars 1692 werd de Franicbe vloot door de vereenigde Engelfchen en Hollanders verflaagen. De dood van Koninginne Maria, welke in den jaare 1Ö94 voorviel, veroorzaakte geene de minfte verandering. Groot-Britanje gaf blyken dat het zich door andere banden aan Koning Willem verbonden agtte, dandoordte regten van zyne gemaalinne. Eene famenzweering, welke in den jaare 169Ö ontdekt werd , had zelfs geen ander gevolg dan dat zy den Vorst op den troon bevestigde. De  Groot-Brit, en Ierl. Staatsv. enz. 223 De vrede van Ryswyk, die den 2often van September des jaars 1697, door de bemiddeling van Zweden, getroffen werd, verzoende Vrankryk met Engeland. Lodewyk de XlVde erkende Willem in de hoedaanigheid van Koning van Engeland , en beloofde dat hy de opvolging tot deeze kroon in de proteftantfche linie nimmer betwisten zoude. Door het berugte verdrag, het welk den igden van Ocïober des jaars 1698 geflooten werd , maakte Willem zich het voorwerp der grootfte verontwaardiginge van Karei den Ilden, Koning van Spanje. Wanneer, (na het overlyden van Karei, de laatfte wil algemeen bekend geworden was, zag Willem zeer wel dat men hem bedroogen had ; maar zich' toen buiten ftaat bevindende om zich van geweldige middelen te bedienen , erkende hy den Hertog van Anjou, als Koning van Spanje, en liet niet na, zich tevens van het bondgenootfehap van het Ooftenrykfche huis , en van de vereem'gde Nederlanden te verz.'keren, ten voordeele van Karel den lilden , ■ tweeden zoon van Keizer Leopold , opdat hy zich met kragt tegen de al te groote verheffing van Vrankryk mogt aan-  224 Tafereel van Natuur en Konst. aankanten. Voor zynen dood had hy het hartzeer van te verneemen dat Lodewyk de XIV. na den dood van Jacobus den Ilden , Koning van Engeland , te St. Germain op den iöden van September des jaars 1701 voorgevallen , deszelfs zoon den Prins van Wales , onder den naam van Jacobus den lilden, als Koning van Engeland erkend bad. Koning Willem ftierf den 9den van Maart des jaars 1702. Anna Stuart , tweede dogter van Jacobus den Ilden , die met Fredrik, Prins van Denemarken , getrouwd was , werd , na den dood van Willem den lilden , tot de kroon van Engeland geroepen. Zy hield zich aan het ontwerp van haaren voorzaat , en poogde Lodewyk den XlVden te noodzaaken om zynen kleinzoon uit Spanje te ontbieden, ten einde de kroon van dat ryk op het hoofd van Karei, den zoon des Keizers , mogt gezet worden. Het was met dit oogmerk dat Engeland, Holland, en het Keizerryk een verbond aangingen om Vrankryk en Spanje te beoorlogen. Koningin Anna gaf het bevel over haare troepen aan Marlborough , den beroemdften veldheer, dien de Engelfche natie, geduurende veele eeuwen , gehad had. Koning Wil-  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 225 Willem had deeze Vorften geraaden, dat zy zich van den gcmeklen krygsheld zouden bedienen , als van eenen man, die bedaard van hoofd, en blaakend van moed was. De eerfte verrigting, welke gerugt maakte, was die van de Engelfche vloot, onder het bevel van den Hertog van Ormond; dezelve was gefchikt om, met de Nederlandfche vloot verecnigd zynde, Cadix by verrasfing in te neemen. Maar de genegenheid der inwooneren voor Philippus den Vden, maakte deeze onderneeming geheel nutteloos. De zeemagt der bondgenooten vergoedde deeze fchade, door de Spaanfche galjooten by Vigos aan te tasten , en in den grond te booren. In den jaare 1703 voegde de Koning van Portugal zyne troepen by die der bondgenooten, en vergunde hun door zyne ftaaten te trekken, om eenen inval in Spanje te doen. De overwinning te Hochftet, in den jaare 1704, behaald door prins Eugenius van Sa. voye en door Marlboroug, was een doodelyke flag voor Vrankryk. In den jaare 1706 vereenigde Koninginne Anna de beide ryken van Engeland en Schotland onder den ge- VII. D&EL. P mses-  22ö Tafereel van Natuur en Konst. meenen naam van Groot-Britanje. De berugte flag van Ramelües, welke door de bondgenooten gewonnen werd, ftelde ben in het bezit van het grootfte gedeelte der Spaanfche Nederlanden. Koning Jacobus de lilde, best bekend onder den naam van den Pretendent, of den Ridder van ft. Joris, deed in den jaare i?o8 eene onderneeming op Schotland, die geen gelukkig gevolg had. Na verfcheidene andere krygsverrigtingen, die byna allen gunftig voor de bondgenooten afliepen, begon men aan den vrede tusfchen Engeland en Vrankryk, in den jaare 1711, te arbeiden. In het volgende jaar hield men een congres te Utrecht, en floot eenen algemeenen vrede in den jaare 1713. De pretendent verklaarde zich tegen de wettigheid van alles wat men ten zynen nadeele op het congres te Utrecht zoude moogen verhandelen. Eene der voorwaarden van den vrede was, dat hy uit Vrankryk zoude vertrekken; en om daaraan te beantwoorden week hy naar Lotheringen, vervolgens naar Avignon, en vandaar naar Rome, waar hy de prinfes Sobiesky trouwde, by welke by tWee zoons had. Ko-  Groot-Brit. en Ierï*. Staatsv.enz. 227 Koningin Anna ftierf den ilten van Augustus des jaars 1714- Haare regeering is vrugtbaar geweest in gewigtige gebeurtenisfen J maar men kan nier nalaaten een gedeelte van den roem, dien zy verworven heeft, aan haare ftaatsdienaaren toe te eigenen. Haar zagte aart deed haar veele berispers en aanhangers vinden. Zy verdroeg de fmaadheden, welken veelen haarer onderdaanen haar aandeeden, met eene ongevoeligheid, die, volgens fommigen, de koninglyke waardigheid luister byzette, en volgens anderen dezelve onteerde. Men heeft haar verweeteri dat zy de inboezemingen haarer raadsluiden blindeling opvolgde, en zich dikwyls te veel fchikte naar de verkiezingen haarer ftaatsdienaaren. Het zoude moeielyk vallen haar tegen deeze befchuldiging te verdedigen. Haare liefde en infchikkelykheid voor haaren gemaal, den Prins van Denemarken, gingen zo ver, datzy, nevens hem, zich te buitenging in het gebruik van fterke dranken. Die fmaak, welke noch aan haare fexe, noch aan haare waardigheid voegde, was oorzaak dat haar leeftyd verkort, en haare glorie ontluisterd werd. P2 Ni  228 Tafereel van Natuur en Konst. Na het oveiïyden van deeze Vorftmne, werd George de Ifte, Keurvorst en Hertog' van Hanover, de kleinzoon van Elizabeth Stuart, tot Koning van Engeland uitgeroepen. Hy werd te London met groote blydfchap erkend, en de dag zyner krooninge, zynde den 3iften van October, was voor de gantfche natie een dag van algemeene vreugdebedryven. De plegtigheden werden egter in verfcheidene plaatfen geftoord, door een verward geroep ten voordeele van Jacobus den lilden. Die ongelukkige Vorst had den 2Q(ten van Augustus een manifest doen gemeen maaken, waarin hy zyn regt poogde aan _te toonen; en dit manifest was een duidelyke blyk dat hy in geene der gemaakte fchikkingen berustte ; men vond in hetzelve onder anderen deeze aanmerkelyke woorden. „Na hetover„ lyden der Vorftinne, onze zuster, welker ,, goede voornemens ter onzer begunSiginge; „ die ons bekend waren, en geduurende de „ laatfte jaaren onze werkeloosheid veroor„ zaakt hebben, door haaren onverwagten „ dood van geen gevolg altoos hebben kun„ nen zyn, is het gebeurd, enz". Men geeft  Groot-Brit. en Ierl Staatsv.enz. 229 geeft voor dat Koningin Anna heimetyk arbeidde om den Pretendent ten troon te verheffen. Het manifest van den Ridder van ft. Joris was binnen weinig tyds door de drie koningryken verfpreid, en had daar gevolgen genoeg om het hof ongerust te maaken, maar te weinig om hem van eénigen weezenlyken dienst te zyn. Verfcheidene heeren in Schotland koozen zyne zyde, en hy kwam daar zelf aan in de maand January des jaars 1716. De Graaf van Marr deed, na den (landaard opgerigt te hebben, hem, onder den naam van Jacobus den VUIften , tot Koning van Schotland uitroepen. De nieuwe Koning verzamelde verfcheidene benden, die egter fchielyk verftrooid werden. Te Dundee viel een veldflag voor, waarin de Graaf van Marr door den Hertog van Argyle verflaagen werd. De Jacobieten, die de ftad Preston bemagtigden , werden door den luitenant generaal Wils beteugeld, en onder de perfoonen, welke men daar gevangen nam , bevonden zich 218 lords en edellieden. De Pretendent nam, om den Hertog van Argyle, die hem van naby vervolgde, te ontkomen, het befluit om P 3 de  230 Tafereel van Natuur en Konst. de zee weder over te trekken. De Lords Pervventwater en Kemrure werden onthalsd. De Graaf van Nithisdale had het geluk van des avonds voor den dag, die tot de uitvoering van zyn vonnis beftemd was, zyne gevangenis te ontkomen. Om dergelyke onderneemingen voor te komen, ging koning Georgc het verdrag van het drievoudig bondgenootfehap aan , met Vrankryk en de Nederlanden, het welk den 4-len van January des jaars 1717 binnen ?s Gravenhage geteekend werd. Dit verdrag beheslde onder anderen dat de Ridder, die toen te Avignon was, zich naar de andere zyde van de Alpen zoude moeten begeeven, en dat zyne allercbristelykfte Majefteit hem op geenerleie wyze eenigen byftand verleenen zoude. De andere byzonderheden, welke tot de regcering van Koning George behooren, zyn de famenzweering van den Graaf van GylJembourg, afgezant van Zweden te London; het viervoudige bondgenootfehap, geteekend te London, den aden van Augustus des jaars ï717 »■ eene nieuwe ondernceming op Schotland -  Groot-Brit. f.n Igrl. Staatsv. enz. 23Ï Jand, ten voordeele van den Pretendent, gedaan in den jaare 1719; een verbond met de Koninginne van Zweden, waar by die Vorftin de Hertogdommen Bremen en Vberden aan den Koning van Engeland, als Keurvorst van Bronswyk, al'flond; twee verbonden met den Keizer en den Koning van Polen, waarby men onderling beloofde om eikanderen in gevallen van nood met krysvolk by te ftaan; de hulp aan Zweden tegen den Czaar verleend ; de raazerny der actiehandclaaren , welke den ondergang van veele familiën met zich lleepte; het verbond met Spanje, den I3den van Juny des jaars 1721 aangegaan, waarby zyne catholyke Majefteit aan de Engelfche kooplieden verfcheidene voorregten vergunde; de ontdekking eener famenzweering in den jaare 1722, welke groote onluster in Engeland veroorzaakte, en den advocaat Layer het leeven kostte, dewyl hy gevonnisd werd om gehangen en gevierendeeld te worden; het bemgre verbond van Hanover, ',n den jaare 1725 geflooten tusfchen Engeland, Vrankryk en Pruisfen, tegen het verbond, het welk de Keizer met den Koning van Spanje had aan'gegarn De belegering van Gibralter, door den Spanjaarden onderP 4 noo-  232 Tafereel van Natuur en Konst. noomen, in den jaare 1727. De voorbereidfelen tot het vrede-verdrag , geteekend te Parys, den 3iftenvan May des zelfden jaars, waardoor Engeland zich ontflagen zag van ds aanzoeken, welke ten opzigte van Gibralrer gedaan werden, George had voorgenomen nog eenige zaaken op het congres, het welk men beflooten had aan te leggen, te fchikken , wanneer hy, uit London vertrokken zynde , om zyne Duitfche ftaaten te gaan bezoeken, op zyne reize van eene foort van beroerte werd aangetast, aan welke hy te Osnabrug, den 22flen van Juny des jaars 1727 's morgens ten 2 uitren overleed, in dezelfde kamer, waar hy in de zelfde maand van het jaar 1660 gebooren was. Deeze Vorst was de zoon van Ernestus Augustus , -eerde Keurvorst van Brunswyk Luneburg, en van Sophia, de dogter van Fredrik den Vden, Keurvorst van dePalti, en verkoozen Koning van Boheemen; hy was de agterkleinzoon van Jacobus den Iden, Koning van Engeland en Schotland, wiens dogter, Elizabeth van Engeland, trouwde met Fredrik den  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 233 den Vden, zynen grootvader. In den jaare 1682 trouwde hy met Sophia Dorothea, de eenigfte dogter van George Willem, Iaatften Hertog van Zeil, uit welk huwelyk hem gebooren werd George Augustus, Erfkeurvorst, naderhand Prins van Wales, en vervolgens Koning van Engeland, onder den naam van George den Ilden, gebooren den 3often October des jaars 1683; nevens deezen zoon had hy een dogter, Sophia Dorothea, welke in de maand November des jaars 1706trouwde met Fredrik Willem, Kroonprins, en naderhand Koning van Pruisfen,die den 31 Men van May des jaars 1740 overleed, en de vader was van Fredrik den Ilden, den thans rergerenden Koning van Pruisfen. De verhevene hoedanigheden van deezen Vorst waren oorzaak, dat men zynen dood algemeen betreurde. Hy was vriendelyk, gefpraakzaam, voorzichtig, een voorftander van de wetten, ieverig voor den godsdienst, vol liefde voor zyn volk, zeer bedreeven in de ftaat-en krygskunde, onvermoeid in de uitvoeringe van zaaken, en ongemeen waakzaam , om de ontwerpen der geenen, die de P 5 rust  234 Tafereel van Natuur f.nKonst. rust van zyne ftaaten , of den vrede van Europa poogden te ftoören, te verydefën. Toen men te London de tyding van zynen dood kreeg, werd zyn zoon George Augustus, onder den naam \ an George den JIden , tot Koning uitgeroepen, en in de maand Oëtober des zeilden jaars gekroond. Het Parlement, het welk toen vergaderde, trad in de vreedzaame maatregelen van deezen Vorst. De heer Stanhope werd naar Spanje gezonden , en floot daar, na verloop van -weinig tyds, het verdrag van Seville, met de-flaatsdienaaren van dat hof, van dat van Vrankryk, en met die van de vereenigde Provinciën. Eenige veranderingen, welke men in dit verdrag maakte, mishaagden den Keizer, en veroorzaakten nieuwe zwaarigheden in het werk der bevrediginge. Men was overeengekomen om te Livorno, te Porto Fe/raio, in Parma en Plaifence, eene bezetting van zesduizend Spanjaarden te plaatfen, om zich van de opvolging dier ftaaten, ten gevalle van Don Carlos, te verzekeren. De Keizer beklaag-  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 235- klaagde zich , dat men de heiligde banden van bondgenootfehap en maatfehappye verbrak, door over de bezittingen der geencn, die geen deel aan het verbond hadden, te befchikken. Ondertusfchen bewilligde zyne keizerlyke Majedeit, na verfcheidene onderhandelingen, in de invoering van troepen, en beloofde tevens dat hy voortaan den koophandel op de Oost-Indiën in de Oostenrykfche Nederlanden voor altoos zoude doen ophouden. Wanneer deeze zwaarigheden uit den weg geruimd waren , zond de Koning van Engeland eene vloot naar de Middellandfche zee; deeze voegde zich by de Spaanlche, en hielp de Spaanfche troepen naar Italië overvoeren, om Don Carlos, wegens de opvolging in de Hertogdommen van Toscane, Parma en Plaifence te verzekeren. Nadat de dood van Augustus, Koning van Polen, Vrankryk aanleiding gegeeven had om met den Keizer te brecken, deed Engeland alle mooglyke poogingen, om , ten voordcele van Karei den VIden , een nieuw verbond tot fland te brengen, onder voorgee- ven  236 Tafereel van Natuur en Konst. ven van het evenwigt te willen handhaven. Dit verbond kwrm ondertusfcben uit op eene bemiddeling tot vrede; en men (lelde, met beliginge der vereenigde Provinciën, een ontwerp ter bevrediginge voor, het welk ten grondflage diende voor de artikelen, die den 3den van Oclober des jaars 1735 te Weenen geteekend werden. De hoven van Spanje en Portugal in het begin des jaars 1735 met malkanderen oneenig geworden zynde, ter gelegenheid van een voorval van weinig belang, zond de Koning van Portugal Don Maro Antonie Azevedo naar London, om de hulptroepen, welke het Britfche en Portugeefche hof aan elkanderen beloofd hadden, te eifchen. De Engelfchen hadden byzondere drangredenen em Portugal by deeze gelegenheid te blyven aankleeven. De groote koophandel, welke zy op dit ryk dreeven, maakte hun deszelfs belangen dierbaar. De handel op Brafil, waarin zy de voornaamfte hand hadden, was iets dat zy met alle magt poogden te behouden, en de goederen, welke men vandaar verwagtte, waren voor hun niet van minder belang dan voor de Portugeezen. De  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 237 De gezant van Portugal zag, zonder eenige moeite aan te wenden, zyn verzoek ingewilligd, en de admiraal Norris ging den 7den van Jany onder zeil, om naar de rivier van Lisbon te ftevenen, met een vloot van 25 oorlogfchepen, 3 floepen en eenen brander. Deeze vloot was voorzien van 1756 Hukken kanon, en 12445 mannen. Eene tweede vloot, uit 12 of 15 fchepen beftaande, onder het bevel van den admiraal Steward , moest zich vaardig houden om op den eerften last in zee te fteeken. Gelukkig had dit gefchil geene nadeelige gevolgen, maar werd in het volgende jaar beflist. De bemiddeling van Groot-Britanje werd door Portugal, en -die van Vrankryk door Spanje aangenomen, en beide de moogendheden lieten zich beweegen om een vriendelyk vergelyk te treffen. Engeland zond in, het zelfde jaar eenige fchepen naar America, om de fcheepvaart, welke de troepen, die ter bewaaringe der Spaanfche kusten dienden , onder verfcheidene voorwendfels belemmerden, te beveiliger). De Engelfchen bragten in, dat alle roo-  238 Tafereel van Natuur enKonst. Fooveryen regclregt waren aangekant, tegen de vastdellingen, welke in het commercietraktaat van Utrecht gemaakt waren , ter herdellinge van welken men goedvond gevolHiagtigden te benoemen, die egter in geene onderhandelinge traden, niettegcndaandc de Engelfche gevolmagtigden byna drie jaaren in Spanje bleeven, zonder iets van eenig belang verrigt te hebben. Doch om het gantfche beloop van dit groote gefchil, het welk aanleiding tot den laatften oorlog tusfchen Engeland en Spanje gegeeven heeft, door te zien, moet men tot deszelfs eerden oorfprong opklimmen; om hiertoe ortzen leezer in daat te dellen, zullen wy een gedeelte der gebeurtenisfen, die 'er betrekking toe hebben , voordraagen. Het verdrag in'de maand July, des jaars 1670, tusfchen Engeland en Spanje geflooten , behelst onder anderen: ,, Dat de on,, derdaanen van iedere dier kroonen elkan,, deren zouden beletten, om te vaaren of ,, te handelen op die plaatfen en havens, ,, welke de andere in de Oost-Indiè'n bezat." In een ander artikel van het zelfde verdrag wordt  Groot Brit. enIerl. Staatsv. enz. 539 wordt gezegd: ,, Dat, indien een der ge,, melde Vorsten het gevoeglyk mogt oordee„ len , om des anderen onderdaanen de vaart „ en den handel op de plaatfen, welke 011„ der zyn gebied behoorden, toe .te (laan, „ zulks altyd ftriktelyk zoude moeten ge„ fchieden, naar den inhoud der gegeevene vryheden." Een ander artikel behelst het volgende: „ Dat, wanneer de onderdaanen van den „ eenen of anderen der verbondene Vorflcn ,, mogten genoodzaakt zyn, om in eene der „ rivieren of havens, welke den anderen in ,, Amerika toebehoorden, in te loopen, om ,, daar eene veilige fchuilplaats te zoeken, ,, zy met alle beleefdheid en vriendelykheid ,, zouden ontvangen worden " Jn een ander artikel, hetwelk mede in aanmerkinge be-, hoort genomen te.worden, vind men: ,, Dat ,, die zelfde onderdaanen zich zullen ont,, houden van eenige waaren te ontfcheepen, „ met oogmerk om ze te verkoopen, en dat ,, zy in die havens geene koopmanfchappen ,, aan boord zullen neemen." Het zyrj deeze artikels, waarop de Engelfchen  240 Tafereel van Natuur en Konst. Ichen en Spanjaarden gewoon zyn hunne eifchen te gronden; waarop zy zich van weêrzyden beroepen, om hun regt te doen gelden. Die zelfde koophandel is ook aan alle natiën verbooden, door het verdrag van Utrecht, geflooten den 2den van July des jaars 1713, „ met uitzonderinge van dat geen, waarom„ trent men zoude overeengekomen zyn in ,, het verdrag, het welk bekend is onder den „ naam van el Asfiento de Negros, en van dat ,, geen, het welk zyne Majefteit by eenig ,, ander verdrag zoude inwilligen." In het commercie-traktaat van den oden December des zelfden jaars, vindt men, na de bevestiging van dat des jaars 1670, deeze merkwaardige uitzondering: ,, Zonder benadee„ linge van eenige onderhandelingen, voor„ regten of toelaatingcn, geflooten of ver„ gund door zyne catholyke Majefteit, met „ of aan de Koninginne van Engeland , of aan ,, haare onderdaanen, in het laatst geflooten ,, vrede-verdrag; en ook zonder benadeelin,, ge van eenige vryheden, voorregten ofver„ gunningen, hoe genaamd, welke eenig „ onderdaan van Groot-Britanje voor deezen 11 mogt  Geoot.Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 241 mogt genooten hebben." Het is deeze uitzondering, waarop de Engelfchen zich in vervolg van tyd fteeds beriepen, en welke zy, naar het zeggen der Spanjaarden, misbruikten. In den jaare 1718 nam de raad van Madrid het beiluit van kustbewaarders aan te Hellen, en volmagt te geeven aan allen, die zich wilden wapenen, om op vreemde fchepen , welke heimelyken handel dreeven, te kruisfen. Deeze gewapenden maakten welhaast aanzienlyke pryzen, het welk aanleiding gaf tot morren en klaagen. In den jaare 1727 gaf Engeland last om het geweld der Spanjaarden met geweld te keer te gaan, en door het verdrag van Seville,den oden van Novemberdes jaars 1729 geflooten, werd vastgefteld, dat men van weêrzyden de fchepen, koopmanfchappen, en andere goederen, die niet uit hoofde van ongeoorloofden koophandel, prys gemaakt waren, zoude wedergeeven. Dit verdrag deed egter de geweldige gisting der gemoederen, welke te London plaats had, geenszins bedaaren; maar de gantfche ftad weêrgalmde fïeeds van VII. Deel. Q de  242 Tafereel van Nathmr en Konst. de klagten, welke zy, wier fchepen onderzogt, genomen, en in bellag gehouden waren, telkens inbragten. Men hield, ter waardeeringe der geleedene fchade, geduurige onderhandelingen, die egter geen gelukkig gevolg hadden. Engeland eischte meer, dan men had vastgefteld te zullen toeftaan. Spanje eischte egte bewyzen , welke men van de andere zyde niet gaarne wilde geeven. In den jaare 1731 werden het Parlement verfcheidene verzoekfchriften voorgehouden. Het huis der Gemeenten onderzogt de ingebragte bewyzen, en de uitflag van dit onderzoek was eene verklaaring, dat de eifchen volkomen beweezen waren. In den jaare 1737 vernieuwde de Engelfche kooplieden hunne klagten; zy booden den Koning een verzoekschrift aan, waarin zy zich onder anderen beklaagden, dat de Spanjaarden , nier vernoegd met hunne fchepen te neemen, de kapiteins op de onmenfchelykfte wyze mishandelden, cn zeer ruuw met de fcheepslaadingen leefden; ja dat zy de fchepen naar de havens van Mexico overvoerden,  Groot-Biut. en Igrl. Staatsv. enz. 243 den, waar zy die voor goeden prys verklaarden. De Koning had zyn afgezant te Madrid bevel gezonden, dat hy om eene fpoedige vergoeding van de toegebragte fchade zoude aanhouden ; en deeze verkreeg van het Spaanfche hof dat 'er eenen brief aan de bevelhebbers dier kroone in de West-Indiën gezonden werd, welke onder anderen behelsde: „ Dat zyne Catholyke Majefteit aan alle zyne onderdaanen verbood de Engelfchen lastig te vallen ofte mis„ handelen, of hunne fchepen , welke in dewes„ telyke zeeën zouden moogen vaaren, aan „ te doen, mids dat dezelve zich hielden op „ behoorlyke afilanden, en geenen ongeoor,, loofden handel dreeven." Deeze handeling van het Spaanfche hof diende geenszins om de gemoederen te bevredigen. De misnoegdheid der Engelfchen groeide in zo verre aan, dat men van niets anders fprak dan van de Spaanfche fchepen ook te neemen, of van den oorlog aan Spanje te verklaaren. Het Britfche hof vond zich in des te grooter verlegenheid, naar maate de bezwaaren der kooplieden door deszelfs parQ 2 tyen  244 Tafereel van Natuur en Konst. tyen breeder werden uitgemeeten. De regeering yverde fterk voor den vrede, en wilde in onderhandelingen trecden , om alle gefcbillen by te leggen. De tegenftreevers van de regeering eischten daarentegen dat men zich zoude wreeken op de Spanjaarden, ter oorzaake van hunne gehoudene handelwyzen; dewyl zy (gelyk men zich uitdrukte) de natie te veel getergd hadden, om langer gefpaard te worden. De laatfte toevlugt der kooplieden beftond hierin, dat zy zich by het Parlement vervoegden. Den 26ften vari Maart des jaars 1738 werd hun verzoekfchrift aan het huis der Gemeenten ingeleverd. Dit ftuk, geheel gefchikt om de natie nog meer tegen de Spanjaarden te verbitteren, ging gepaard met affchriften van verfcheidene brieven, welke men van de Engelfchen, die door de Spanjaarden gevangen gehouden werden, ontvangen had. De ftaat der gevangenen was 'er met de leevendigfte en aandoenlykfte trekken in voorgedraagen. Zy zeiden genoodzaakt te zyn om met yzeren boeijens aan de voeten te arbeiden , krygende niets tot hun voedfel dan boonen, die vol wormen waren, en een weinig  Groot-Brit. en Ieul. Staatsv. enz. 245 mg gezouten visch; zy voegden''er by dat men in een vertrek te Cadix omtrent drieduizend gevangenen, aan handen en voeten geboeid , hield opgedooten , welke daar van het ongedierte werden opgegecten. De kooplieden, groot belang hebbende in deeze nadeelen, vervoegden zich niet by het Parlement, dan omdat zy de regeering weinig gunftig oordeelden voor hunne belangen. Dit gaf aanleiding tot de menigvuldige fchimpfchriften, welke men onder het gemeen verfpreidde. De fchryvers van weeklykfche fchriften, van welken deezen de eene en geenen de andere party begunftigden, fchreeven tegen beiden. Toen men het onderzoek van het fmeekfchrift, in het huis der Gemeenten ingeleverd, op het tapyt bragt, waren daar meer dan vyfhonderd leden tegenwoordig. Na het onderzoek bedoot men zynen Majefteit onder het oog te brengen: „ Dat de Britfche natie ,, een onbetwistbaar regt had, om alle zeeën van America te bevaaren; en dat de vry„ heid van koophandel en zeevaart door de „ Spanjaarden merkelyk verminderd geworQ 3 „ den  24<5 Tafereel van Natuur en Konst. „ den was, onder allerleie bedrieglyke en onverdedigbaare voorwendfels." Eenige leden van bet Parlement deeden hun uiterfte best, om te toonen dat men kragtiger maatregels tegen Spanje moest volgen, dan men tot nu toe gehouden had. Ridder Robert Walpole was egter geenszins in dit begrip. Ily toonde het onoverkomelyk gevaar, het welk aan de maatregels, die men voorhielde, onvermydclyk verknogt was. Het hof van Spanje, onderrigt wegens het geen te London omging,kon niet goedvinden te zwygen. Het poogde zyn gehouden gedrag te verdedigen, en het hof van Engeland beantwoordde die verdediging. Na verfcheidene onderhandelingen, zo te Londen als te Madrid, tusfchen de gevolmagtigden der twee hoven gehouden, ging de Ridder Giraldino , afgezant van het Spaanfche hof te London, cindelyk een verdrag aan met den Hertog van Newcastle, ftaats-fecretaris, het welk den 9den van September geteekend, cn vervolgens naar Madrid verzonden werd, om daar bekragtigd te worden. De  Groot-Buit en Ierl. Staatsv. enz, 247 De artikels, welke men te London geteekend had, waren niet naar genoegen van de Spaanfche regeeringe, zodat dezelve niet kon goedvinden ze te onderteekenen, zonder eenige bepaalingen te maaken. Dewyl het Britfche hof op eene zuivere en eenvoudige ondcrteekening aandrong, zond men ten dien opzichte nieuwen last aan den heer Keene, Engelfchen afgezant by het Spaanfche hof, die op hetPardo, den I4den vanjanuary des jaars 1739, een verdrag teekende, hetwelk voorgegaan was van eene verklaaring, den loden der gemelde maand aan den heer Keene gegeeven, door den Marquis de la Quadra, eerfte (laats-lecretaris van zyne catholyke Majefteit. Deeze berugte verklaaring behelsde : „ Dat „ zyne catholyke Majeftei;, eer dezelve wil,, de overgaan om het gemelde verdrag te „ onderteekenen, aan zich behield het regt oni „ de Asfie'ito der negers op te fchorten, en „ nevelen af te vaardigen, om die opfchor- ting op de gevoeglykfte wyze te volvoeren, „ in gevalle de compagnie niet bewilligde, ,, in, binnen korten tyd, de 68000 ponden „ fterling te betaalen, welke zy erkend had Q 4 „ fchul-  248 Tafereel van Natuur en Konst. „ fchuldig te zyn op de regten der negers; „ dat men, in gevalle deeze voorbehouding „ van kragt was, en anders niet, tot de on„ derteekening van het verdrag zoude kun„ nen overgaan; en dat zyne Catholyke Ma„ jefteit vastelyk van mecning was zulks te „ doen, op deeze byzondere voorwaarde, „ welke onder geenerleie voorwendfel ooit „ kragteloos zoude moogen gemaakt wor„ den." Het verdrag werd door den Koning van Groot-Britanje aan zyn Parlement bekend ge. maakt, in de redevoeringe, welke hy deed op den i2den van February. Verfcheidene Lords kantte zich fterk aan tegen het gevoelen der geenen, die eischten dat men den Koning een dank-adres zoude aanbieden. Een hunner zeide dat hy het verdrag zo weinig voldoende vond, dat hy eenen openbaaren oorlog tegen Spanje boven hetzelve kiezen zoude. De tegenkanting deezer Pairs was niet magtig om te beletten dat men den Koning een dank-adres aanbood. Het voorflel werd doorgedrongen met 95 tegen 47 Hemmen. Onder de Pairs, die tegen het adres  Groot-Brit. en Ierl. Staawv. enz. 249 adres geftemd hadden, telde men 'er 40, welke hun protest lieten aanteekenen. Het huis der Gemeente liet niet na de fmeekfchriften der kooplieden van het gantfche koningryk tegen het verdrag, of liever hunne klagten over de gevolgen, welke zy 'er van vreesden, gunftig te ontvangen. De ftad London muntte by deeze gelegenheid in het byzonder uit. De lord major, de aldermans en de fherifs begaven zich, verzeld van de kooplieden, naar het Parlement in 55 koetfen, in ieder van welken drie of vier perfoonen zaten. Het verdrag met Spanje veroorzaakte zulk een algemeen misnoegen, dat de ftad London eerlang vol was van fchotfchriften en paskwillen, in welker meesten de regeering werd doorgehaald. Het misnoegen vermeerderde, toen men vernam dat zyne catholyke Majefteit weigerde de 95 duizend ponden fterling, die by het verdrag bedongen waren, te betaalen , onder voor wendfel dat ook de zuidzee-compagnie weigerde de 68 duizend ponden , welke zy by het zelfde verdrag aan zyne Majefteit beloofd had, te voldoen. Q 5 De  250 Tafereel van Natuur en Konst. De bittere klagten der geenen , die of den oorlog, of eene volkomene vergoeding der geleedene fchade eiscbten , deeden bet bof eindelyk befJuiten om, ten aanzien van Spanje, kragtiger maatregels in het werk te Hellen. Met dit oogmerk hield men den aiftCri van Juiy eene raadsvergadering, waarin men befloot, dat het elk vry zoude ftaan tegen de onderdaanen der Spaanfche kroone, derzelver fcheepen en goederen, reprefailles te gebruiken. Dit onverwagt befluit gaf aanleiding om te oordeelen dat Engeland eindelyk voorneemens was om de zaaken tot het uiterfle voort te zetten. Reeds hadden de Engelfchen eene groote vloot oorlogfchepen in zee gebragt. De admiraal Haddock was meester van het naauw van de Straat. De viceadm.iraals Vernon en Ogle kruisten langs de kusten van Gallicië en Biscaye. Andere vlootdeelen, onder het bevel der admiraalen Norris en Cayendish, waren gefchikt om de kusten van Groot-Britanje te beveiligen. By deeze talryke vlootcn liet men niet na dagelyks nog eenige nieuwe fchepen te voegen. Op  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 251 Op het zien van alle deeze groote toebereidzelen, bleef Spanje niet ftilzitten. Men bragt van alle kanten troepen op de been, en rustte in de havens alle fchepen uit, die zee konden bouwen. Men deed zulks te Fcrol, te Corpgne, teBilbao, te Alicante, te Malaga en te Cadix. Ter verdryvinge van den ftorin en ter bevrediginge van de twee hoven, kwam de Graaf van Cambi, als afgezant van Vrankryk, te London, om de bemiddeling van zyne allerchristclykfte Majefteit aan te bieden. Het Franfche hof, alles aanwendende wat (trekken kon om deeze onderhandeling van kragt te maaken, zond last naar Brest, ft. Malo, Rochefort en andere havens, om het uitrusten van verfcheidene oorlogsfcbepen te verhaasten. De Engelfchen zagen hunnen handel welhaast geheel bedorven. De Spanjaarden , die een groot aantal van fchepen uitrustten , ontnamen hun in weinig tyds meer dan vyftig vaartuigen , zo wel in de Middellandfche zee als in de groote Noordzee, en zelfs op de kust van Noord-America. Het  252 Tafereel van Natuür en Konst. Het eenigfte aanmerkelyke voordeel, het welk de Engelfchen behaalden, beftond in het neemen van een fchip van Buenos-Ayres, en nog van twee anderen, die van Caraques kwamen, en welker laading eenige millioenen beliep. Dewyl America het land was, waar Engeland gevoeglykst vergoeding van fchade zoeken kon, werd ook derwaards bevel gezonden, om geweld met geweld betaald te zetten, en tevens eene vloot onder het gebied van den admiraal Vernon. Om het aanhoudend geroep der gantfche natie in te volgen, koos het hof van London eindelyk de zyde van den oorlog aan Spanje te verklaaren, het geen gefchiedde op den 30ften van Oftober des jaars 1739. Die oorlogsverklaaring werd vervolgens met de grootfte plegtigheid afgekondigd ; en nimmer hebben de Engelfchen grooter blyken van blydfchap en genoegen gegeeven. Om geweld met geweld te keer te gaan, liet Spanje op den 28ften van November des zelfden jaars mede eene oorlogsverklaaring tegen den Koning en de natie van GrootBritanje afkondigen. Deeze tegenverklaring werd  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 253 werd gevolgd van een manifest, waarin men eene vergelyking tusfchen het gedrag van zyne catholyke Majefteit en dat van den Koning van Groot-Britanje voorhielde. Deeze verdcrflyke oorlog tusfchen Engeland en Spanje, werd van weêrzyde met groote hevigheid voortgezet; doch om ons niet op te houden met alles wat geduurende denzelven is voorgevallen, te melden, zulleu wy ons te vrede houden met hier eenig berigt te geeven wegens de krygstogten van den zoon des Pretendents in Schotland , welke een gedeelte uitmaaken der gcbeurtenisfen van deezen oorlog, en eene byzondere betrekking hebben tot deeze afdeeling. Wy hebben reeds gezien dat, by het fluiten van dën algemeenen vrede te Utrecht, in den jaare 1713 , eene der voorwaarden van het verdrag geweest is, dat de Ridder van ft. Joris, in het algemeen bekend onder den naam van den Pretendent, uit Vrankryk zoude vertrekken; en dat die Vorst, geene andere redenen dan protesten hebbende in te brengen, 'er een deed tegen alies wat ten zy-  254 Tafereel van Natuur en Konst. zynen nadeele zoude zyn vastgefteld geworden. De Pretendent, ziende dat Engeland in eenen lastigen oorlog was ingewikkeld, niet flegts tegen Spanje, maar ook tegen Vrankryk, het welk zyne wapenen met die der Spanjaarden vereenigd had, deed Prins Karei Eduard, zyn oudfte zoon, in Schotland komen ; dezelve liet in de nabuurfchap van Bochaber het anker vallen, en flapte aan land tusfchen de eilanden Muil en Skie. Onmiddelyk na zyne ontfcheeping voegden verfcheidene heeren en edellieden, die aan zyne belangen verknogt waren, zich by hem. Eene der eerfte onderneemingen van deezen jongen Vorst, eenigen tyd na zyne aankomst in Schotland, was dat hy een manifest deed afkondigen , waarin hy de titels aannam van Prins van Wales, regent der Ryken van Engeland, Schotland, Vrankryk en Ierland. Dit ftuk, afgekondigd uit het paleis van Holyzordhoufe, en gedagteekend den ioden van Oöober des jaars 1745, behelsde hoofdzaaklyk, dat hy zich gewaagd had in een klein  Groot-Brit. enIerl.Staatsv.enz. 2ït klein vaartuig, zonder geld, wapenen of raadslieden, en alleenlyk verzeld van zeven edelen ; dat hy , in den naam van den Koning zynen vader, eensdeels aanbood eene algemeene vergiffenis, andcrsdcels vryheid van geweeten ; dat hy beloofde alles te zullen inwilligen wat een vry Parlement, ter bevorderinge van 's volks welzyn zoude moogen voordellen; dat hy, fchoon de fchulden der natie onder eene onwettige regeering gemaakt waren , egter van befluit was om daaromtrent bet goedvinden van zyn Parlement in te neemen; dat dezelfde regel, welken hy had vastgefteld voor de fondfen, zoude' gevolgd worden in alle wetten en befJuiten des Parlements; dat, wat de vereeniging der twee natiën betrof, hy dezelve niet kon bekragtigen, uit aanmerkinge van de vertoogen, welke Reeds van de zyde der twee ryken werden ingeleverd; en dat het voornaame oogmerk ongetwyffeld geweest was de koninglyke familie van het regt, het welk zy op de kroon had, uit te Hutten. De troepen van den jongen Pretendent maakten welhaast eene bende van vyf-of zesduizend mannen uit, waarvan de meesten  25*6 Tafereel van Natuur en Konst. ten Schotten waren. Verfcheidene heeren, die zich ten zynen voordeele verklaard hadden , deeden hunne vasfaalen de wapenen opneemen. De eerfte verovering, welke de Schotten deeden, was die van de flad Perth, welke de Hertog van dien naam hun overgaf, en waar zy den i5den van September in kwamen. Den 24llen trokken zy de baai van Perth te Frews over, en gingen voort naar Edenburg, de hoofdilad des Koningryks. Dewyl zy hunnen togt zeer geheim hielden, was de brigadier Towkes, die 'er niets van wist, eenige dagen te vooren met twee regimenten dragonders, reeds uit Edenburg vertrokken, met oogmerk om zich by den generaal Cope te Dunhar te voegen. Prins Eduard, hiervan tyding krygende, vertoonde zich voor Edenburg, waar hy met weinig moeite binnen kwam , dewyl het kleine aantal van geregelde troepen zichnaar het kasteel begeeven had. Vervolgens 200 mannen in die flad laatende, trok hy,met de rest van zyn leger, uit 5000 mannen beftaande, voort, om den generaal Cope aan te tasten, die  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 257 die hem met 3000 mannen infanterye, en de twee regimenten, welke de brigadier Fowkes had aangebragt, naderde. De generaal, den 30den te Haddington aangekomen zynde, vervorderde zynen mars des anderen daags tot Tranent, en vatte post tusfchen die ftad en Cockaine. De Schotten kwamen van hunne zyde aan de buitenwerken van Tranent, welk zy in bezit namen. Met het krieken van den dag, verdeelden de Schotten zich in twee benden, welker eene zich naar het westen begaf, terwyl de andere door de oostpoort uit de ftad trok, met oogmerk om des Konings troepen, welke niet ver van daar op eene vlakte gefchaard ftonden, aan te tasten. Men raakte den 2den van Oöober handgemeen. Nadat de jonge Pretendent het teeken tot den aanval gegeeven had, trokken zyne troepen den vyand met grooten fpoed tegen, en zagen zich blootgefteld aan het eerfte vuur. Vervolgens , omtrent eene halve piftoolfchoot voortgaande, losten zy allen hun geweer , namen den fabel in de hand, en vielen, met een verfchrikkelyk gefchreeuw, zo geweldig op den vyand aan, dat zy in minde" VII. desi,. R dan  2j8 Tafereel van Natuur en Konst. dan een quarticr uurs het gantfche Engelfche leger in wanorde bragten, veel volks nederfabelden, en de vlugtende tot buiten het flagveld vervolgden; Een goed aantal der troepen van den Pre. tendent had geen deel altoos aan het gevegt, en 'er waren niet veel (neer dan 2000 Bergfchotten, welke de overwinning over een leger van 4000 mannen wegdroegen. Van de zyde der Engelfchen fneuvclden meer dan 500 mannen, 900 werden gewond en 1400 gevangen genomen. Zy verlooren alle hunne kartonnen en mortieren , verfcheidene vaandels en ftandaarden, eene meenigte ruiters en voetvolk, en al hun pakkaadje cn krygstuig. Prins Eduard gaf, geduurende dit gantfche gevegt, groote blyken van heldhaftigheid , en nadat de overwinning door hem behaald was, deed hy het moorden ophouden. Kort na den veldllag deed Prins Eduard eene verklaaring afkondigen, waarin eene algemeene vergiffenis van alle buitenfpoorigheden, die tegen het huis van Stuard, federd de onttrooning van Jacobus den Ilden, begaan wa-  Groot-Brit.enIerl Staatsv. enz. 250 Waren, beloofd werd, nevens eene noodiging aan alle de Engelfchen , Schotten en lerlanders, welke in dienst van vreemde moogendheden ■waren, om zich terftond weder in hun va, derland te vervoegen, en Prins Eduard in zyne pooging, om hetzelve van alle vreemde overheerfchinge te ontheffen, te onderfteunen. Zyne Britfche Majefteit deed ook door den generaal Wade, aan wien hy, na denederlaag van den Generaal Cope, het bevel over zyne troepen gcgeeven had, eene belofte van vergiffenisfe aankondigen, welke behelsde: ,, Dat zyne Britfche Majefteit, verno„ men hebbende, dat zeer veelen zyner 011- derdaanen, die de gebergten van Schot,, land bewoonden, zo wel als eenige ande„ ren, door de bedreigingen hunner meerde„ ren en opperhoofden, in zo verre verleid ,, waren, dat zy de wapenen hadden opge„ vat, en zich fchuldig gemaakt aan eene ,, trouwelooze en onnatuurlyke oproerigheid, den gemelden Generaal gemagtigd had om „ allen, die den 23(0211 November of eerder „ tot hunnen pligt zouden wederkeeren, en „ genegenheid toonen, om aan hunne wettiR 2 „ gen  26o Tafereel van Natdur en Konst. „ gen Koning en de door hem gefielde regee,, ring getrouw te zyn, blyken te geeven; „ maar dat men, indien zy, na dit gunftig ,, befluit vernomen te hebben , in hunne muit„ zucht mogten volharden, tegen hen met alle ,, die gefirengheid, welke de natuur van hun ,, wangedrag verdiende, zoude handelen.". Dit befluit, gemaakt in het veld van Newcastle aan de Tyne, was gedagteekend den xi den van November des jaars 1745. Deeze belofte van algemeene vergiftenisfe had geenszins alle de gevolgen, welke men. van dezelve verwagt hadt. De Bergfcbotten, die den Pretendent aan het hoofd hadden , trokken op Engeland aan; en hunne komst in dat koningkryk begon met het inneemen van Carlisle, eene ftad, die hetzelve van Schotland fcheidt , maar genoegzaam zonder vestingwerken en bezetting was. Prins Eduard, haar op den 2ofien van November hebbende doen influiten, fchreef des anderen daags aan den majoor der ftad eenen brief, waarin hy denzelven drong om de poorten te openen , onder belofte dat hy hem tegen alle vyandelykheden zoude beveiligen, en aan gantsch Engeland een voorbeeld geeven van de  Groot-Brit. en Ierl Staatsv. enz. 261 de naauvvgezetheid, met welke by zyns vaders en zyne verklaaringen wilde geftand doen. Doch de majoor beantwoordde dit alles flegts met een zeer geweldig vuur, uit het gefchut van de ftad en van het kasteel, zodat de Schotten den 22ften het beleg opbraken, en naar Brampton trokken, terwyl zy tevens een gerugt deeden uitgaan, dat zy tot aan Newcastle zouden voortrukken, om daar den ■Generaal Wade aan te tasten. Zonder tydverzuim hervatten zy het beleg van Carlisle, en hadden zeer fchielyk hunne artillerie en ladders in gereedheid, om de muuren der ftad te befchieten en te beklimmen. De belegering deezer plaatfe werd begonnen den 25ften van November, en de Pretendent deed nog op den zelfden dag de loopgraaven openen. De onderneeming werd met zulk eenen goeden uitflag voortgezet, dat de bezetting op den 26Men, eer het begon te daagen, naar het kasteel week, werwaards de Kolonel Durand, die het bevel voerde, het geweer en de leevensmiddelen, welke hem noodig waren, had doen overbrengen. Het kasteel kon flegts eenige weinige uuren weêrftand bieden , en de bezetting kon geelt 3 m  262 Tafereel van Natuur en Konst. ne andere voorwaarden bedingen, dat dat zy ongewapend mogt uittrekken, mits dat zy beloofde nimmer tegen het huis van Stuard te zullen dienen. De Schotten vonden hier 20 (lukken gefchut, 80 tonnen kruit, meer ander krygstuig,en nieuwe wapenen voor 1500 mannen, zonder de wapenen van de bezetting te tellen. De flad moest 2000 ponden flerling opbrengen, om deplondering af te koopen. De Hertog van Cumberland, die haar den ioden van January des volgenden jaars heroverde, wilde geene voorwaarden altoos aan de bezetting toeflaan , zodat hetzelve zich aan *s Konings genade moest onderwerpen. De Pretendent zette zyne krygstogten voort tot aan de Westerfche eilanden, welke ten westen van Schotland liggen, en door halve wilden bewoond zyn. Deezen kwamen nevens die van de Orcadifcbe eilanden in grooten getale van hunne bergen afzakken, om Prins Eduard hunnen dienst aan te bieden , en hem, met de hand op de borst, te zwecren, datzy Zich voor hem zouden, laaten Aagten. Zy kwamen meest allen gewapend, onder het geleide  CJroot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz, 263 de van hunnen overfte, en de Pretendent ontving hen met groote blyken van genegenheid. De overfte naderde hem, met de hand op de borst, en zwoer, in den naam van zyn krygsvolk, voor hem te willen ftcrven. Het gewigt van deeze behaalde voordeden, aan de zyde des Pretendents, noodzaakte den Koning van Engeland om een gedeelte zyner troepen de zee weder te doen overtrekken, en tot de Hollanders toevlugt te neemen, om hen tot het geeven van 6000 mannen te beweegen, waartoe zy door het verdrag van Utrecht verbonden waren; want in hetzelve vindt men gezegd: „.Dat, ingevalle eenige „ moogendheid de orde der opvolginge, door „ de befluiten van het Parlement vastgefteld, „ mogt willen veranderen, de vereenigde „ Provinciën 6000 man voetvolk en 20 oor„ loglcbepen aan Engeland ter hulpe zouden ,i zenden, en die hulptroepen op haare eigene ,, kosten onderhouden: dat,indien deeze on„ derftand niet genoegzaam mogt bevonden „ worden, de Staaten Generaal alle hunne vermoogens ten voordeele van Engeland ,s zouden in het werk ftellen, al moesten zy R 4 ,, ook  s64 Tafereel van Natuur en Kons§. „ ook den oorlog aan deszelfs vyanden ver,, klaaren." De Hollanders hadden zich daarenboven verbonden om de troepen, welke de bezetting van Doornik en pendermonde uitmaakten , geérien krygsdienst te zullen opleggen. De voorwaarden der overgaave van die twee plaatfen luiden woordelyk dus: „ Dat die „ troepen noch tegen zyne allerchristelyklte „ Majefteit, noch tegen derzelver bondge„ nooten zouden moogen dienen voor den „ eerften van January des jaars 1747; dat zy „ geenen krygsdienst, hoegenaamd, zouden ,, moogen verrigten, zelfs niet in plaatfen, die „ zeer ver van de grenzen waren afgelegen; „ en dat noch de officiers, noch de foldaaten, „ geduurende den bepaalden tusfchentyd , ,, in vreemden dienst zouden moogen over„ gaan." De Staaten Generaal oordeelden ondertusfchen dat het hun vryftond dit volk te fchikken onder de hulptroepen, welke zy tegen den Pretendent naar Engeland zouden zenden. Toen de heer Abt de la Ville , ten dien tyde afgezant van zyne Majefteit, zyne klag-  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 265 klagten had ingebragt, door middel van eene memorie, welke hy den i8den van September des jaars 1745 overleverde, gaven de Heeren Staaten Generaal, volgens een befluit van den 21 den dier maand, ten antwoord: „ Dat zy zyne Groot-Brittanifche Majefteit „ berigt hadden, dat de gemelde troepen „ niet konden gebruikt worden, dan volgens ,, de voorwaarden der overgaave, waarvan „ zy uittrekfels gezonden hadden; dat zy „ ook aan den Generaal, die over deeze troe„ pen bevel zoude voeren, last hadden afge„ vaardigd, om dezelven tot geenen anderen „ dienst te gebruiken , dan waartoe zy, vol„ gens de bewuste voorwaarden, welke zy „ hem mede hadden doen toekomen, kon„ den gebruikt worden: dat deeze troepen „ ook onder de betaaling en den eed van ,, hunne Hoog Mogenden blyven, en gevolg„ lyk niet in vreemden dienst overgaan zou„ den, enz." Nadat de Abt de la Ville, op denöden van October, eene nieuwe memorie over het zelfde onderwerp aan de Staaten Generaal had overgeleverd, namen hunne Hoog Mogenden eindelyk het befluit om, in plaatfe R 5 der  266 Tafereel van Natuur en Konst, der bezettingen van Doornik en Dendermonde, andere troepen te zenden. De zaaken liepen in Schotland voor den Koning van Engeland al te ernftig, om den uitllag der onderhandelingen af te wagten. De 6000 mannen namen, benevens eenige troepen, welke de Koning in zyne foldy overnam, den mars aan; en men verhaastte hunnen voortgang, als begrypende dat van deszelfs fpoed veel zoude afhangen. Deeze troepen werden fchielyk gevolgd door den Hertog van Cumberland, die zich in ftaat ftelde om de zaaken te regt te brengen. Deeze Prins, wien door zynen vader, den Koning van Engeland, het algemeen bevel over alle de troepen was toevertrouwd, kwam in de maand December ter beflemder plaatfe aan, cn naderde, na een verhaasten mars, op den 28ften dier maand, nevens zyne ruitery, een weinig beneden Lowthertall, eene bende van Prins Eduard. De plaats ter verdediginge ongefchikt zynde, week Eduard naar een vlek, het welk Cleston genaamd, en drie mylen van Penrith gelegen was. De Hertog, die hem volgde, deed dat vlek door ee-  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 267 eenige dragonders aantasten, en veroverde het, na een gevegt van twee uuren. De aftogt des legers van Prins Eduard naar de grenzen van Schotland, deed den Hertog van Cumberland befluiten, om een gedeelte zyner troepen naar de graaffebappen Kent en Esfex te zenden. Hy verdeelde die troepen opzodaanige wyze dat zy een cordon vormden van Chichester tot aan Douvres, Kantelberg en Rochester, opdat zy in ftaat mogten zyn, om zich tegen de landingen der vyanden, waar mede de kusten van Schotland gedreigd werden, aan te kanten. Ter ontrustinge van Engeland, bad het hof van Vrankryk den Heere Roquefeuille bevel gezonden om uit Brest te vertrekken, en met een groot vlootdeel te gaan kruisfen, onder voorwendfel van de verfterking van Duinkerken, waarvan men veel fprak, te zullen begunftigen. Onder het maaken van deeze groote toebereidfelen, ftelde Vrankryk zich een ontwerp voor, om het Britfche hof te noodzaaken om regimenten in Engeland te houden , die zich in gereedheid houden moesten om de zee over te trekken; of om een  268 Tafereel van Natuur enKonst. gedeelte der troepen, welke de zee reeds overgeftoken waren, te rug te ontbieden; daarenboven fmeede men ten zelfden tyde in Vrankryk een ontwerp, om Holland, tot het aanwenden van poogingen, ter verdediginge van Engeland, geheel buiten ftaat te ftellen, en om te maaken dat het zich eenvoudiglyk bepaalen moest tot de verdediging der Nederlanden. Dus wekte Vrankryk in den boezem vair Engeland zo veele bekommeringen en zorgen, dat men daar in het geheel niet kon bedagt zyn op eenige verdediging der Nederlanden. Aan den anderen kant deed de nadering van het Franfche vlootdeel het Engelfche ministerie befluiten om de fchepen, die ter verfterkinge der vloot van den admiraal Matthews gefchikt waren , te rug te roepen ; cn 200 lang als de Heer de Roquefeuille in zee bleef, dagten de Engelfchen in het geheel niet, om de vaartuigen, welke zy voor de Middellaiidiche zee gefchikt hadden, te doen vertrekken. De admiraal Mathews, dus den noodigen onderltand misfende, bleef buiten ftaat om met de 45 oorlogfchepen, waarover hy het bevel voerde, iets van belang te onder-  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv.enz. 269 derneemen; en dewyl hy, by gebrek van leevensmiddelen en andere noodwendigheden , niet langer in zee kon blyven, was hy eindelyk genoodzaakt om in Port Mahon in te loopen. Zyn gebrek en aftogt fielden hem ook buiten ftaat om den voorgenomen inval in het koningryk Napels te begunstigen, en bragten niet weinig toe om die onderneeming te doen mislukken. Alles vertoonde zich gunstig voor den jongen Pretendent,van den tyd zyner landinge inSchotland af, tot de aankomst van den Hertog van Cumberland toe. Perth , de hoofdftad eener provincie in het noorder gedeelte van Schotland, onderwierp zich aan hem, en hy deed in dezelve zyne intreede met al de pragt, welke oudstyds by dergelyke gelegenheden, de Koningen van Schotland verzelde. Hy deed 'er den Prins zynen vader tot Koning uitroepen. Honderd en vyftig mannen ruiterye, uit het leger genomen, verzelde Prins Eduard, die de burgery in de wapenen vond. Eene meenigte edellieden uit de omliggende plaatfen vergrootten zynen ftcet. Alle de bewooners der flad en der nabuurige flreeken vervulden de ftraaten, en deeden de lugt van hun geroep  2?o Tafereel van Natuur en Konst, roep en gejuich weergalmen ; de burgery deed verfcheidene fcbooien uit haare musketten, gelyk het leger uit zyn gefehut. Van Perth trok Prins Eduard in de buitenwerken van Sterling, eene ftad van ZuidSchotland , welke de party koos van zich te onderwerpen. Vernomen hebbende dat de generaal Hawley uit Edenburg getrokken Was, met een leger van 8 of 9000 mannen, befloot hy hem te gaan aantasten. Hy begaf zich, geduurende een verfchrikkelykonweer, met zyn leger op mars, en kwam, in den namiddag omtrent vier uuren, in de nabuurfebap van Falkirk, eene ftad van Zuid-Schotland, in de provincie Sterling. Toen de beide legers in flagorde gefchikt Waren, trok Prins Eduard, in het middelpunt van het zyne ftaande, allereerst zynen degen, en zeide, luid genoeg om van een groot gedeelte des legers te kunnen gehoord worden i „ Ziet hier, myne vrienden, uwe en myne „ yyanden. Ik fteun op uwe dapperheid en „ op de regtvaardigheid mynerzaake : wreekt „ u over het febenden uwer wetten, en het „ on-  Groot-Brit. en ÏerL, Staatsv. enz. 27 i „ onderdrukken uwer Koningen. Ik zal ulie„ den overal vergezellen." Na deeze korte aanfpraak tastte de Pretendent met zynen regter vleugel, den linker vleuger der Honoverfehen, met de bajonet op den fnaphaan, zo dappcrlyk aan, dat dezelve in minder dan 25 minuten tyds in wanorde gebragt werd, en merkelyk verlies leed. Dewyl Prins Eduard geen ruitery genoeg had om die der Engelfchen aan te tasten, poogden de Bergfchotten dit gebrek te vergoeden, door zulks op zich te neemen. Zy vielen dan op die ruitery, met den fabel in de vuist aan, zich met hunne fchilden bedekkende, en dat wel met zulk eenen moed en onverfchrokkcnheid, dat zy dezelve, in minder dan eene halve uur tyds, geheel in wanorde bragten, en op de vlugt dreeven. Prins Eduard ftelde zich in dit gevegt, als een dapper foldaat, aan de grootfte gevaarcn bloot, Lord Drummond werd in den arm gekwetst, en een paard, waarop hy zat, doorftoken. Het verlies der Engelfchen beliep meer dan 2000 mannen, naamclyk 8 of 900 die op het flagveld fneuvelden, en byna 1200 gevangenen. Men ontnam hun agt ftukken ge*  «7 2 Tafereel van Natuur enKonst, gefchuts, 12 vaandels en (landaarden, ver* fcheidene wagens, Ieevensmiddelen, en meer andere dingen, nevens de koets van den Generaal Hawley. Eenigen tyd na dit gevegt verfloegen de Schotten nog eene aanzienlyke bende, onder het bevel van Mylord London, en maakten zich meester van Dornoch, waarvan de bezetting krygsgevangen gemaakt wierd. Sederd dit tydbeftek bejegende Prins Eduard niets anders dan zwaare tegenfpoed. Van alle kanten vervolgd,- vond hy zich genoodzaakt om de vlugt te neemen, tot aan het doodelyk "oogenblik , waarin hy gedwongen was om met zynen vyand handgemeen te worden, en den berugten flag van Culloden verloor, welk verlies zyn lot, en dat der Schotten volkomen befliste; dewyl zy aan zynen perfoon en aan zyn belangen volkomen verbonden waren. Vervolgens had het leger van Prins Eduard, geduurenden den tyd van omtrent vyf weeken , gebrek aan alles. Met den degen in de vuist vervolgd, kwam het te Culloden, het welk agt mylen van Naïrn, en twee van Invernesfe gelegen is. Daar was het dat de Her-  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 273 Hertog van Cumberland hem aantastte. Het leger van den Pretendent was vry wel verfchanst. De regter vleugel was befchut door een klein boschje;de flinker dooreen bosch, hetwelk van eenen laagen muur omringd was; cn de regter en flinker vleugel waren gelyklyk door een moeras van vooren gedekt, waar de ruitery niet dan bezwaarlyk kon overkomen. De Hertog van Cumberland ftelde zyn leger mede in flagorde, een vierde gedeelte eener myle van dat der Schotten af, en plaatste zyne gantfche ruitery tegen over de vleugels. Deeze Prins naderde vervolgens langzaamerhand, en deed zyn grof gefchut fpelen, het geen den vyand niet weinig belemmerde. Toen hy zich door de Bergfchotten zag naderen , deed hy zyne tweede linie zo digt aan de eerfte komen, dat de bajonetten der fnaphaanen op den rug der foldaaten van de eerfte linie rustten. Toen de Bergfchotten onder het bereik van het kleine gefchut waren , gaf de tweede linie vuur, rigtende haare fchooten van de regter naar de flinker zy- VII. Deel. S de;  274 Tafereel van Natuur en Konst^ de; die in de eerfte linie waren, hadden zich op de aarde nedergeworpen, en fchooten vervolgens, na alvorens opgeftaan te zyn, hun geweer af. De Bergfchotten deeden, volgens den last, welke hun gegeeven was, niet eenen fchoot, voordat zy gewis konden treffen, en vielen vervolgens met den degen in de vuist op de Engelfchen aan. Zulk een geweldige aanval, welke de vyanden natuurlyker wyze in wanorde brengen moest, was geenszins van dat gevolg, het welk men 'er van verwagt had, nademaal de tweede linie de eerfte door de bajonetten dwong om ftand te houden, en den Schotten het hoofd te bieden. Zy deed dit met des te grooter zorgvuldigheid, omdat zy dus doende tegen de woede der vyanden beveiligd bleef. Voor het overige hielden de gelederen zich zo wel geflooten dat zy zelfs, die gefneuveld waren, niet vielen;en de leevenden, gekwetften en dooden maakten met eikanderen zulk een vast ligchaam, dat deSchotten alle hoop van 'er door heen te dringen moesten opgeeven. Terwyl men met deezen aanval bezig was, werd  Groot-Brit. en IeRl. Staatsv. enz, 17 ƒ werd de regter vleugel der Schotten, waarover milord George Moro het bevel voerde, en die een wcing voorwaards getrokken was in de flank gevallen door eene vyandetyke bende Bergfchotten van Argile, waardoor deeze zich genoodzaakt vond om te wyken ; en die beweeging verbreidde zich van den regter vleugel tot aan het middelpunt, en van het middelpunt tot aan den flinker vleugel, welke egter zo lang ftand hield als mooglyk was. Dezelve Hond onder het bevel van milord Hertog van Perth, die, te voet, aan het hoofd der Macdonals, met zo veel moeds cn onvertfaagdheids ftreed, dat zyn voorbeeld en goed beleid niet weinig toebragten tot den hardnekkigen tegenftand, welke door dat gedeelte des legers gebooden werd. De Hertog van Perth werd zeer veel geholpen van de Ierfche Icgermagten, welke Prins Eduard, in het begin van het gevegt, uit zyn corps de referve had afgevaardigd, om den flinker vleugel te verflerken, dien hy op bet punt zag van door eene groote bende ruiters overrompeld te worden. De heer Stapleton, die aan hun hoofd was, kweet zich met ongemeene dapperheid, en werd geS 2 wond.  276 Tafereel van Natuur en Konst. wond. De Bergfchotten waren in groot gevaar van zich nooit weder te hereenigen. De voornaamfte nuttigheid dier troepen beftaat in de hevigheid van • derzelver eerden aanval; maar wanneer zy zich lang moeten verdedigen , dan verflaauwt hun moed. In dit geval namen zy de wyk met groote overhaastinge, en in wanorde. Het corps de referve der Schotten, waarover milord Louis Drummond van Meiford het hevel voerde, eh hetwelk uit niet meer dan 2000 mannen beftond, bewaarde fteeds zynen post, zonder iets te vorderen. De Hertog van Cumberland, deszelfs houding ziende en niets willende waagen, deed zyn leger in flagorde voorttrekken, en maakte zich meester van 's vyands grond. Vervolgens begon het corps de referve een weinig in wanorde te wyken. De troepen van milord Meiford, die nu en dan veel van het vuur te lyden hadden, lieten niet na zich tot driemaal toe te herftellen, en telkens eenen nieuwen aanval op den vyand te. doen, geduurende welken tyd de gantfche vlakte, welke tot den berg toe eene myl groot was, verligt werd. Na  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 277 Na den aftogt van het Schotfche leger, nam milord Jean Drummond, wiens post in het middelpunt van de linie was, het bevel over het corps de referve op zich, waarmede hy zich naar de regter zyde wendde, de rivier de Nairn overtrok, en eenen heuvel won, die hem tot aan den berg bragt, zonder dat hy zo veel volks verloor, als men uit de harde vervolginge, welke hy ondergaan moest, befluiten mogt dat hy zoude hebben moeten verliezen. De Ierfche ■ legerwagten , geene gelegenheid hebbende om den vyand den rug toe te keeren, werden zeer gehavend, en konden niet naar Invernesfe wyken, waar de Marquis d'Aiguille huil bevolen had zich als krygsgevangenen over te geeven. Deeze fjag van Colloden, welke den iödcn van April des jaars 1746 voorviel, begon met den middag, en duurde omtrent anderhalve uur. De Engelfchen waren de overwinning, welke zy op dien dag behaalden, fchuldig aan het goed beleid, aan de dapper heid en onvertfaagdheid van den Hertog van Cumberland, die over hen het bevel voerde, en aan de groote meerderheid van hun getal. Geduurende het gevegt vertoonde die Prins S 3 zich  278 Tafereel van Natuur en Konst. zich op eene hoogte agterzyn leger, vanwaar hy al wat 'er voorviel aanfehouvven kon. Het gedrag van den jongen Pretendent verdient by deeze gelegenheid ook allen lof.' Toen de (lag geheel verloeren was, kon men hem nog niet dan met moeite overhaalen om te wyken, nadat hy wonderen van dapperheid, cn vrugtelooze poogingen gedaan had om zyne troepen te hereenigen, zelfs door zynen perfoon, gelyk hy by alle gelegenheden deed, aan zeer veel gevaars bloot te Hellen. '•/'• Na het verlies van den flag van Co Had en, week deeze Prins naar het gebergte, waar hy niets anders deed dan verfcheidene maanden agtereen omzwerven, telkens in gevaar van het leeven te vei liezen. Zyn hoofd werd op prys gefield, het welk den yver zyner vyanden wakker maakte, en niets anders kon te weeg brengen, dan dat hy zich eenen naderenden dood voor oogen ftelde. Deeze foort van ftraffe hield aan van den iöden van April, den dag, waarop de flag geleverd was, tot in het laatst van de maand September, wanneer hy zich te fcheep begaf, om naar Vrank-  Groot-Brit. en Iere. Staatsv. enz. 270 Vrankryk over te (leeken. Ziet daar in weinige woorden het inerkwaardigfle dat wegens deeze gebeurtenis bekend is. Twee fregatten, te Brest uitgerust, vertrokken den 2den van September van kaap Girchel, aan boord hebbende twaalf Schotten , naar wier goedvinden men zich tri alle opzigten gcdraagen moest. Op den derden dag der reize werden zy nagezet door drie Engelfche vaartuigen, welke zy vervolgens uit het gezigt verlooren. De Schotten kwamen, na het westen van Ierland doorgegaan te zyn, in de baai van Loch-noua, waar zy zestien dagen vertoefden, geduurende welken tyd het weêr zeer ongunstig was. Zy waren daar verfcheidene maaien in gevaar van te vergaan, hebbende hunne kabels en ankers reeds verlooren; maar onder het aanwenden van groo. te moeite om de gevaaren af te wenden, vonden zy een anker van drieduizend ponden, het welk zy aan boord bragten. Hetzelve was verlooren door een der zes oorlogfchepen, die daar gekruist, en zich door den ftorm genoodzaakt gevonden hadden, om eenen anderen weg te kiezen. S 4 • De  280 Tafereel van Natuur en Konst. De zestien dagen bragten zy door met naar Prins Eduard te zoeken, die zich 30 mylen landwaards in begeeven had. De Schotten hadden zeer veel moeite om hem te vinden. Toen zy hem eindelyk hadden opgefpoord, verkleedden zy hem in vrouwengewaad, en reisden niet dan by nagt, om door de Engelfche foldaaten, die het gantfche land doorkruisten , en waarvan zy 'er drie gevangen namen, niet ontdekt te worden. Prins Eduard, zich in het fregat, de Gelukkige genoemd, ingefcheept hebbende, wilde dat men de drie gevangenen aan land brengen , en een klein vaartuig, met meel gelaadcn, aan hun, welken men het ontnomen had, wedergeeven zoude. Zoras als de Schotten uit de baai van Loch-noua vertrokken waren , hernamen zy hunnen weg naar het westen van Ierland, met oogmerk om te Brest weder aan land te Happen; maar de wind liet hun niet toe verder dan Roscolf te komen , waar zy aankwamen, zonder een Engelsch vaartuig ontmoet te hebben. Zy bragten, nevens den jongen Pretendent, 18Schotten van aanzien met zich in Vrankryk. Door den  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 281 den aftogt van deezen Prins is de rust in Engeland weder herfteld geworden. De opltand der Bergfchotten kostte Engeland zeer veel volks, en het Parlement 011noemelyke geldfommcn, zonder nog de fommen te rekenen, welke byzondere perfoonen opbragten, om den Koning blyken van hunnen yver te geeven, door troepen op de been tc houden. Om zich op Vrankryk te wreeken, zetten de Engelfchen de Oostenrykcrs aan om eenen inval in Provence te doen, en deeden zeiven eenen aanflag op de kusten van Bretagne. Deeze laatfte onderneeming beantwoordde niet aan de verwagtinge der natie, welke derzelver mislukking toefchreef aan het misverfiand tusfchen den Admiraal Lcstock en den Generaal Sainclar, die het bevel over de ontfeheepte troepen voerde. Veelen hunner, die den Pretendent bcgunftigd, of het meeste deel aan den opftand gehad hadden, werden geftraft; men verleende fommigen genade, en anderen werden naar America gezonden. Geduurende ecnigen S 5 tyd  282 Tafereel van Natuur en Konst. tyd zag men in de nabuurfchap van London en ten platten lande niets anders dan fchavotten en gaigen opgerigt. Het Parlement trad, om blyken te geeven van zyn misnoegen tegen Vrankryk, en van zyne genegenheid voor de Koninglyke familie, by het houden van eene vergaderinge omtrent het einde des jaars 1746, in alle de maatregelen van het hof, om den oorlog met kragt voort te zetten, zodat het den Koning tot dat einde, een onderitand vnn tien millioenen ponden fterling inwilligde, waarvan nog nimmer een voorbeeld geweest was. In Weêrwil van alle deeze poogingen, was egter de veldtogt van het jaar 1747, z0 Wel in Vlaanderen als in Italië, zeer ongelukkig voor de bondgenooten. In de preliminaire artikelen tot den vrede, geteekend te Aken op den ]8dcn van October des jaars 1748, herroept en vernieuwt men het vyfde artikel van het verdrag der vierdubbele alliantie, aangegaan te London, den 3den van Augustus des jaars 1718, bevattende „ de guarantie der cpvolginginge in „ het ryk van Groot-Britanje, in het huis van „ zyne  Groot-Brit. en Ierl Staatsv. enz. 283 ,, zyne thans regeerende Britfche Majefteit, ,, en waardoor men voorzien had omtrent al„ les wat betrekking kon hebben tot den per,, foon, die den titel van Koning van Groot„ Britanje had aangenomen, en tot zyne na,, komelingen van beide de fexen." De Pretendent vernieuwde by deeze gelegenheid zyne meermaalen gedaane proteftatiën. Toen 'er gehandeld werd om Prins Eduard uit Vrankryk te doen vertrekken, overeenkomftig met het geen in dc vredevoorwaarden was vastgefteld; zegt men dat de Marquis de Puyfieux hem uit naam van den Koning zynen meester ging opwagten ,en zeide: „ Dat zyne Majefteit van des Prinfen groot„ heid van ziele niets anders vervvagtte, dan ,, dat hy met de zelfde ftand vastigheid, wel„ ke hy reeds in zo veele gevallen betoond „ had, zoude blyven handelen." De jonge Prins weigerde ronduit zich naar het goedvinden van het hof te voegen, onder voorwendfel dat de Koning hem de vryheid van aan het hof te moogen blyven, had toegezegd. Noch de fegenvertoogen van den Kardinaal Tencin, noch die van den Graaf de  284 Tafereel van Natuur en Konst. de Maurepas waren magtig om hem van gedagten te doen veranderen, en hem over te haaien, om uit Vrankryk te vertrekken. Van tyd tot tyd poogde men hem onder het oog te brengen dat de omftandigheden, waarin de zaaken ten dien tyde (tonden, niet toelieten dat hy langer in Vrankryk bleef; maar hy ging voort met te antwoorden, „ dat de „ Koning hem een vryplaats in Vrankryk be„ Ioofd had, en dat hy dus niet kon gehoor,, zaamen , ten waare het zyner Majefteit be„ haagde de gedaane belofte in te trekken." Toen men hem een onderteekend papier in blanco aanbood, met byvoeginge, dat hy in het zelve zulk eene fom, als hy tot zyn jaargeld begeerde zoude moogen ftellen, zeide hy: „ Het is my niet om een jaargeld te „ doen; ik verzoek alleenlyk dat de Koning „ zyn woord houde; voor het overige ver„ kies ik geene bevelen te ontvangen dan uit „ den mond zyner Majefteit zelve." De aankomst van den Graave van Susfcx, en van Lord Cathcart te Parys, deed eindelyk het hof andere maatregels in het werk ftellen, om Prins Eduard zo ver re brengen, dat hy zich naar d4 bevelen van zyne allerchris- te-  Groot-Brit, en Ierl. Staatsv. enz. 285 telykfte Majefteit wilde fchikken. Deeze twee Heeren werden door den Koning van Engeland naar Vrankryk gezonden, in de hoedaanigheid van gyzelaaren, in gevolge van het IXde artikel van het vredeverdrag, om daar te blyven, tot dat men nadere verzekeringen zouden ontvangen hebben, wegens de wedergeeving van Kaap Breton, en van alle de plaatfen , welke de Engelfchen in de Oostof West-Indiè'n zouden moogen veroverd hebben. Toen de twee gemelde Heeren den jongen Pretendent te Parys in 't openbaar zagen verfchynen, en befpeurden dat hy overal gunstiglyk onthaald werd, gaven zy aan denMarquis de Puyfieux hun misnoegen te kennen, zeggende zeer verwonderd 'te zyn dat het weezenlykfte punt, het welk men te volbrengen had, zo onagtzaam behandeld werd; dat men te London niet zonder het allergrootfte ongenoegen verneemen zoude, dat de zoon van den Ridder van ft. Joris de gunst en befcherming des Konings te Parys bleef behouden, niettegenftaande de gevolmagtigden te Aken aan de Britfche gevolmagtigden de fterkftc verzekeringen gegeeven hadden, dat hy, on- mid-  286 Tafereel van Natuür en Konst. mjddelyk na de tekening van het traktaat, bevel ontvangen zoude om uit Vrankryk te vertrekken. De Marquis de Puyfieux verzekerde hun, na alles wat ten deezen opzichte was voorgevallen verhaald te hebben, dat de Koning aileenlyk wagtte met zyn befluit te neemen naar de terugkomst van eenen bode, die naar Rome gozonden was. Uit eenen brief, welken Prins Eduard op den oden van December des jaars 1748 van zynen vader den Pretendent ontving, bleek ten klaarften dat hy volftrektelyk niets geweeten had van het geen tusfchen zynen zoon en het hof van Vrankryk m'as voorgevallen. Deeze brief, die door den reeds gemelden bode gebragt werd, diende om hem tot eene gereede gehoorzaamheid aan het bevel zyner allerchristelykfte Majefteit aan te zetten. Dewyl niets magtig u'as om den jongen Prins van befluit te doen veranderen, gaf men last om hem in hegtenisfe te neemen, en zie daar hoe deeze last werd uitgevoerd. Op den ioden van December werd, zoras als hy des avonds in de opera gegaan was, de deur van dezelve toegeflooten, en de heer de Veudreuil, majoor der guardes, vervoegde zich by  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 287 by hem, zeggende: ,, Op last van den Ko,, ning neem ik u gevangen , Prins." De gemelde heer bragt hem vervolgens naar den Hertog van Biron, die Eduard in een nabuurig huis vervvagtte. Met deeze heeren begaf hy zich in eene koest, en werd naar Vincennes gebragt, om daar te blyven, totdat hy zich vastelyk zoude bepaald hebben om uit Vrankryk te vertrekken. .Na zyne verklaaring dat hy zulks voomeemens was, had zyne Majefteit de goedheid van hem kennis te geeven , wegens haar vertrouwen op zyn woord van eere; en gaf hem, onder voorwaarde dat hy zonder uitftei naar den kant der Alpen trekken zoude, vryheid om zyne gevangenis te verlaaten; den i5den van December ging hy uit Vincennes, en begaf zich naar Fontainebleau, waar by zich tot den I7den ophield. De heer Perusfy, kommandant der musquetiers, verzelde hem tot aan Pont Beauvoifin, het welk Vrankryk van de ftaaten des Konings van Sardinië affcheidt. Hy nam vervolgens den weg naar Chamberi, alsof zyn oogmerk geweest ware naar Zwitferland te reizen. Men was zeer verwonderd, toen men eenige dagen daarna vernam dat hy, geveinsd hebbende ziek te zyn, eenen zyner be-  288 Tafereel van Natuür en Konst. bedienden in zyn bed gelaaten had, en vermomd weder in Vrankryk gekomen was. Hy deed eene plegtige intreede te Avignon, en werd in die ftad met alle teekenen van hoogagtinge ontvangen. Toen men eindelyk te Rome tyding kreeg, dat Prins Eduard vastelyk beflooten had zyn verblyf te Avignon .te zullen houden, vaardigde de Paus eenen bode derwaards af, met last om hem te kennen te geeven dat zyne Heiligheid zyn beltendig verblyf aldaar met genoegen zien zoude, en zelfs genegen was hem alle aangenaamheden te verfcbaffen ; doch dat het volltrekt noodjg was dat hy zich aan de voorwaarde, welke men hem had voorgefteld, van naamelyk naar den anderen kant van de Alpen te trekken, onderwierp; dat hy fpoedig een befluit moest neemen, omdat zyne Heiligheid, ter zyner oorzaake, niet gaarne gefchil wilde hebben met Vrankryk, om dat het te vreezen ftond dat de zelfde maatregels , waarvan men gebruik gemaakt had om hem Parys te doen verlaaten, ook in bet werk gefield zouden worden om hem uit Avignon te doen vertrekken. Deeze  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 289 Deeze brief van den Paus , gevoegd by nieuwe vcrtoogen van den Ridder van ft. Joris , bragten te wege dat Prins Eduard Avignon ontweek, en fedèrd dien tyd heeft het algemeen niet geweeten wat van hem geworden is. De andere byzonde.rheden, welke tot de historie van Engeland betrekking hebben, zullen wy kortheidshalve alleenlyk met eenige weinige woorden melden. Zy beftaan voornaamelyk in de volgende zaaken: 1. De onderhandeling van den .heer Keene te Madrid, wegens het zelfde onderwerp, .dat tusfchen de beide hoven aanleiding tot den laatften oorlog gegeeven. had. 2. Het neemen en pionderen van een Engelsch fchip, door de Algerynen, en de voldoening , welke zyne .Britfche Majefteit daar omtrent met eene fcheepsvloot heeft doen eifchen. 3. De geduurige bezigheden, welke de Britfche Staatsdienaars , zo te Londen als aan verfcheidene vreemde hoven, zich veroorzaakt hebben, ter bevorderinge van alles wat tot bewaaring van de rust in het Noorden eenige betrekking zou hebben. 4. De wedergeeving der overwonnene landen in de Indien, zo van de zyde van Engeland , als van die van andere Moogendheden. 5. De wel gedaagde volkplanting in VII. Deel. T Nieuw  290 Tafereel vanNatuor en Konst. Nieuw Schotland , niettegenftaande de beletfels ,> welke eene nabuurige natie daaromtrent fcheen te willen veroorzaaken, door een fort aan de rivier van ft. Jan op te regten. 6. Het geen met betrekking tot het eiland van Tabago is voorgevallen, waarvan Vrankryk en Engeland eikanderen het eigendom nog betwisten. 7. De maatregels genomen tot vaststelling der fcheidspaalen van de bezittingen der beide gemelde kroonen in America. 8. Het oude ontwerp wegens de haringvisfehery, weder-op het tapyt gebragt en in kragt gefield , in weerwil der vertoogen van nabuurige bondgenooten. 9. Het befluit om voortaan een grooter getal van oorlogfchepen in gereedheid te houden, met ftrikte bevelen, welke uit hoofde van dit beflm't gegeven, en terftond door de kommislarisfen der admiraliteit uitgevoerd werdén.- 10. Andere bevelen, ter uitrustinge van eene vloot, welke men gefchikt agtte om naar de West-Indiën te vertrekken. 11. Genomcne maatregels tér vernietiginge van de nationaale fchuld. 12. Het verbond, tusfchen Engeland, de Staaten Generaal, en de Keurvorst van Beijeren geflooten, waarby die Vorst beloofde dat hy geduurende eenige jaaren eene krygsbende -J '' van  Groot-Brit. en Iiïrl.Staatsv. enz. 291 van zesduizend mannen, ter befcbikkinge en ten dienste van de twee eerstgemelde magten, op de been zoude houden. 13. Eindelyk, de reis van den Koning naar zyne Hanoverfche ftaaten, de gewigtige zaaken, welke by daar gedaan heeft, en vooral de moeite, welke hy aangewend heeft, om temmen te winnen, ten voordeele van den Aartshertog , in de verkiezing van een' Roomsch Koning. Op den I5den van Oclober des jaars 1760, des morgens tusfchen zeven en agt uuren, overleed zyne Majefteit Koning George de Ilde. Onmiddelyk daarna werd zyn kleinzoon, den Prins van Wales, thans nog'regeerende onder den naam van George den lilden, tot Koning uitgeroepen. Den 8(len van September des jaars 17Ö1, trouwde de tegenwoordige Koning met de Prinfesfe Charlotta van Mecklenburgh Strelitz, en op den 22(ten derzelver maand, werden hunne Majesteiten in de abdy van Westminfter gekroond. Zonder ons in het byzonder met laateregebeurtenisfen in Engeland op te houden, zulT 2 feu  292 Tafereel van Natuur en Konst. len wy deeze afdeeling befluiten, na de voornaamfte lotgevallen van Schotland kortelyk gemeld te hebben. De oorfprong der Schotten is, even als die van de meeste oude volkeren, zeer onzeker. De naamen, welke zy oudtyds gedraagen hebben, zyn die van Pieten en Caledoniërs. De Pieten leefden van de jagt en visfeherye. Osfen, koeijen en kalveren dienden hun mede tot voedfel. Zy gebruikten verfcheidene foorten van graanen om hun brood te bereiden, en gewenden zich aan eene harde leevensvvyze. Zy gingen blootshoofds en barrevoets, en fiiepen op de aarde, of op eene plank, met ftroo bedekt. De befchryving, welke men ons van hunne krygstugt geeft, draagt alle blyken van eene woeste en bygeloovige dapperheid. Wanneer zy in eenen veldflag overwonnen waren, zogten zy eene veilige fchuilplaats op hunne bergen, en bereidden zich tot eenen nieuwen oorlog. Wanneer de edelen in gevaar waren , fielden derzelver onderdaanen of bedienden hun leeven in de waagfchaal, om dat van hun heeren of meesters te beveiligen. Men plantte op de begraafplaatfen der edelen zo veele gedenktee- kens,  Groot-Brit. en Ierl Staatsv. enz. 293 kens, als men, onder hun bevel ftaande, vyanden had doen fneuvelen. Zy waren ligt gewapend met boogen, lanfen en degens. Hunne vrouwen werden mede opgefchreeven ^om den kryg te volgen , mids dat zy niet zwanger of te hoog bejaard waren. Sommigen beweeren dat Fergus de Me, die omtrent het jaar der waereld 3672 geleefd heeft, de eerde Koning der Schotten geweest is. Men zegt dat zy, door de Pielen onderdrukt zynde, dien Vorst uit Ierland ontbooden, om zich aan hun hoofd te (lellen. Na deeze volkeren met eikanderen bevredigd en vereenigd te hebben , wendde hy zyne wapenen tegen de Britten, op welken hy eene volkomene overwinning behaalde. Na Schotland in Noord-en Zuid-Schotland verdeeld te hebben, gaf hy het eerde aan de Schotten, en het tweede aan de Pielen. Hy verloor zyn leeven op zee, door fchipbr-euk te lyden. Na den dood van Fergus ontdond 'er eenig verfchil onder de Schotten, wegens den perfoon , die hem als Koning zoude opvolgen. Sommigen verklaarden dat zy, volgens hunBen gedaanen eed, de regeering aan zynen T 3 oud-  29* Tafereel van Natuur en Konst. oudften zoon wilden overgeeven, daar anderen het raadzaamst agtten den jongeling, om zyne minderjaarigheid , voorby te gaan. Eindelyk, in den jaare 3697 naamelyk, vond men goed om Fertarius, den broeder des, overleden Konings, op den troon te ftellen. Nadat hy byna vyftien jaaren met veel roems geregeerd bad, eischte Ferlegus, de oudfte zoon van Fergus, dat zyn oom den vaderlyken troon aan hem zoude afftaan. Schoon de Koning zelf hiertoe niet ongenegen was, namen de Schotten egter zo veel genoegen in zyne regeeringe, dat zy in dien afftand weigerden te bewilligen, en Ferlegus in bewaaringe ftelde, opdat hy niets tegen zynen oom zoude moogen onderneemen. Niet lang na dat de jonge Vorst zyne bewaarders ontfnapt was, en zyne toevlugt tot de Britten genomen had, kwam Fertarius te fterven, niet zonder vermoeden van door zynen neef vergeeven te zyn. Dit deed de Schotten het befluit neemen om Ferlegus niet tot hunnen Koning te verkiezen, maar de regeering aan zynen jonger broeder, Mainus, op te draagen, die, geduurende den tyd van 29 jaaren, zyne onderdaanen, naar het voorbeeld van zynen oom en vader, op eene zeer loffelyke wyze  Groot-Biut. en Ierl Staatsv. enz. 295- wyze beftierd heeft. Dewyl hy nooit in eenigen oorlog was ingewikkeld, wendde hy alle zyne zorgen ter bevorderinge van den godsdienst aan. In den jaare 3741 ruimde hy door zynen dood den troon in aan zynen zoon Dornadilla, die een goed Vorst, maar een groot jaager was, en van wien men zegt dat de jaagwetten, welke nog heden in Schotland ftand houden, afkomftig zyn. Toen hy, na 28 jaaren geregeerd te hebben, in den jaare 3769 overleeden was, werd de Schotfche kroon aan zynen broeder Nothatus opgedraagen, die zyne magt twintig jaaren lang op eene geweldige wyze misbruikte, waardoor zekere Dovalus bewoogen werd om tegen hem op te Haan, en het ryk voor Reuderus, denzoon van Dornadilla, te eifchen, die ook, nadat Nothatus in een gevegt overwonnen en gedood was, in den jaare 3789 ten troon verbeeven werd: maar dewyl dit alles zonder kennis van den adel en van de gemeente was toegegaan, viel het den vrienden van Nothatus niet moeijelyk eene fairienzweering tegen Dovalus en zynen aanhang te maaken, die tot eenen openbaaren oorlog uitborst, waarin Dovalus fneuvelde, en Re'iderus gevangen genomen werd, welken laatT 4 fleu  sqö Tafereel van Natuur en Konst. ften men egter om zyne jeugd en afkomst het leeven fpaarde, en vergiffenis verleende. De magt der Schotten was door deezen oorlog dermaate gekrenkt, dat zy tegen het vermogen der Britten niet beftand waren, voordat Reuderus, met eenige hulptroepen uit ferland ter hunner onderfleuninge aankwam. Welhaast maakten zy toen vrede met hunne nabuuren; Reuderus ftierf, na zes-en twintig jaaren geregeerd, en het Schotfche ryk weder tot zyne voorige grenzen uitgebreid te hebben. Dewyl Thereus, de oudfte zoon van Reuderus, in den jaare 3815, het jaar van zyns vaders overlyden, nog naauwlyks den ouderdom van tien jaaren bereikt had, wierd zyn oom Reutha tot Koning verklaard. Ten zynen tyde zag men door geheel Schotland eene meenigte van gedenkzuilen en piramiden opgerigt, ter eere van zodaanigen, die zich door eenige aanmerkelyke daad beroemd gemaakt hadden, of in den dienst van hun vaderland geftorven waren. Hy bevorderde den bloei des koophandels, ftelde jaarmarkten in, en deed geld munten. Ook maakte hy verfcheidene goede wetten, waarvan men zegt dat fommigen nog heden fland houden. Eindelyk deed hy in den jaare 3232 vrywillig af-  Groot-Brit. en Ieri.. Staatsv. enz. 297 afftand van de regeering, ten voordeele van zynen neef Thereus, die in de zes eerfte jaaren de voetftappen van zynen oom Reutha volgde, maar naderhand tot allerleie gruweiHukken overlloeg. Ontdekkende dat de voornaamfte edelen eene famenzweering tegen hem aangegaan hadden, vond hy het, ter beveiliginge van zynen perfoon, raadzaamst om naar de Britten te vlugten, waar hy nog eenigen tyd in eenen veragten ftaat leefde, terwyl ondertusfchen de regeering over Schotland aan Conanus, met den naam van Onderkoning werd aanbevolen. Zo baast als deeze tyding kreeg wegens het overlyden van Thereus, deed hy afftand van de oppermagt, en gaf die aan deszelfs broeder Jofina over. Deeze Vorst beftierde de zaaken met veel voorzichtigheid; hy had gtoote zugt voor de oeffeninge der geneeskunde, en moedigde dezelve zo fterk aan , dat 'er, nog lang na zynen dood , genoegzaam geene luiden van aanzien in Schotland gevonden werden, welke niet eenige vorderingen in die weetenfchap gemaakt hadden. Na vier-en twintig jaaren geregeerd te hebben, overleed hy in den jaare 3868. T 5 Zyn  898 Tafereel van Natuur en Konst. Zyn zoon Finacemus voerde de orde der Druïden in, welke waarfchynlyk uit het land der Gaulen, waar die priesters de grootfte magt en hunnen opperpriester hadden, waren overgekomen. Hy was een vreedzaam Vorst, en maakte, ter bevorderinge van de gerustheid zyner onderdaanen, eene wet,waardoor den Koningen de magt benomen werd, om eenige zaaken van belang , zonder toeftemming van hunnen geheimen raad, te beveelen. In den jaare 3898 werd hy opgevolgd van zynen zoon Druestus, die aan allerleie wellusten verflaafd was, en zich by zyne onderdaanen zo gehaat maakte, dat zy famenfpanden om hem van den troon te ftooten. Dit deed hem befluiten om groot berouw over zyne gehoudene leevenswyze voor te wenden, en voor het toekomende beterfchap te belooven. Deeze belofte werd met groote blydfchap aangenomen; ter bevestiginge van de vernieuwde vriendfchap liet de Koning alle de voornaamfte Schotfche Heeren termaaltyd noodigen, en ze allen, daar zy niet de minfte trouweloosheid verwagtten, van kant maaken. Het gerugt wegens dit gruwelftuk veroorzaakte eenen algemeenen opftand. Druestus poogde zich met eenige weinigen, die zyne  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz 299 ne zyde nog bleeven aanhangen, hier tegen te verzetten, maar werd, na negen jaaren geregeerd te hebben, door zyne onderdaanen omgebragt. Zyn neef Evenus, die na hem Koning werd, was een man van eenen gantsch ftrydigen aart, heeft negentien jaaren met zeer veel lofs geregeerd, en alles wat door de kwaade beftiering van zynen voorzaat vervallen was, weder te regt gebragt. Na zyn overlyden ontftond 'er groot gefchil over de Schotfche kroon, tusfchen de beide zoonen van Druesestus, die, tweelingen zynde, daartoe evenveel regts hadden. Dit vuur werd door Gillus, eenen onegten zoon van Evenus, fterk aangeblaazen. Dewyl hy een listig en ftaatzugtig man was, en merkte dat het gefchil in eene vergaderinge van Schotfche grooten ftond bygelegd te worden, liet by, door eenigen van zynen aanhang een oproer maaken, waarin de twee Prinfen werden omgebragt. Zich gedraagende alsof hy onbewust was van dit fchelmftuk , vlugtte hy in eene fterkte, en gaf voor te vreezen dat hem een dergelyk lot zoude befchooren zyn. Het leed niet lang of de beftiering des ryks werd aan hem opge- draa-  300 Tafereel van Natuur enKonst. draagen, tot dat 'er een ander Koning zoude verkoozen zyn, onder voorwendfel dat zulks de begeerte van Evenus geweest was. Doch de eene zoon van Druestus had drie zoonen nagelaaten, welke door deezen dwingeland als hinderpaalen voor zyne ftaatzugt werden aangemerkt; waarom hy het befluit nam van zich in perfoon naar het eiland Man , de plaats hunner opvoedinge, te begeeven, twee derzelver met zich nam , om hen (gelyk hy voorgaf) aan zyn hof, overeenkomstig met hunne geboorte te laaten opvoeden, en de jongelingen onder weg liet van kant helpen. Dejongfie, Ederus genaamd, was, om zyne tedere jaaren, op het eiland gelaaten, fchoon eenige bezoldelingen bevel hadden om hem te vermoorden. Doch zyne voedlter, hiervan eenig vermoeden krygende, vlugtte met hem naar de bergagtige plaatfen van Schotland, waar zy zorgde dat Gillus, welke moeite hy ook aanwendde, het kind niet kon ontdekken. Hy ging ondertusfchen voort met allen , die van het koninglyk geflagt waren, op te zoeken en te dooden, tot dat eindelyk de Schotfche edelen zich tegen hem verbonden, en het zo ver bragten dat hy naar Ierland vlugtte  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 301 vlugtte, met oogmerk om daar krygsvolk te verzamelen. Evenus de Ilde , een afflammeling des broeders van Koning Finacemus, werd in den jaare 3928, door de Schotten op den troon gefield , en zond Caduallus, het hoofd der faamgezwoorene edelen, meteen leger naar Ierland, om Gillus het hoofd te bieden, die ook verllaagen, en in het gevegt van de zynen verhaten werd, zo dat hy genoodzaakt was in een bosch te vlugtcn, waar men hem van kant maakte. Sederd heeft Evenus het Schotfche ryk in ruste bezeeten, en de inwooners der Orcadifche eilanden, die eenen inval in zyne ftaaten deeden, verflaagen. Na hem werd Ederus, kleinzoon van Druestus, Koning, die van den jaare 3945 tot aan het jaar 3993 regeerde. Hy heeft twee nabefiaanden van Gillus, die uit de nabuurige eilanden in zyn ryk gevallen waren, op de vlugt gedreeven. Het was onder zyne regeering dat Ctefar zyne Romeinfche adelaars voor het eerst in Engeland liet zien. Evenus de lilde, die na den dood van zynen vader Ederus Koning werd, was een zeer on-  302 Tafereel vaI* Natuur en Konst. ondeugend Vorst, en in zo verre aan zyne lusten overgegeeven,dat hy wel honderd adelyke bywyven nam. Om geld magtig te worden , ontzag hy zich niet de beste en gegoedfte ingezeetenen van kant te maaken, en het land op allerleie wyzen uit te putten. Dit alles maakte hem het voorwerp van den haat van alle zyne onderdaanen. De edelen fpanden tegen hem famen, en zetten hem, van alle koninglyke magt beroofd (nadat hy zeven jaaren geregeerd had) gevangen, in welke gevangenisje hy door eenen van zyne vyanden met een ftrop vcrworgd is. In den jaare 4000 werd Metellanus, een der nabeftaanden van Ederus, in plaatfe van Evenus 'den lilden, ten troon verhoeven. Deeze Vorst heeft ruim dertig jaaren lang in vrede geregeerd. Augustus vereerde hem met den titel van vriend en bondgenoot derRomcinen.Hy ftierf in het 35fte jaar na de geboorte van Christus, zonder kinderen, en werd door Caraöacus, een man van koninglyke afkomst, opgevolgd. Deeze Vorst werd door de Romeinen, tegen welken hy de Britten onderfteunden, gevanglyk naar Rome gevoerd, en nevens zynen broeder, huisvrouw en dogters aan  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 303 aan Claudius overgeleverd, die egter zo bekoord was door den moed van deeze gevangenen, dat by hun niet flegts in vryheid ftelde, maar zelfs ryke gefchenken aanbood ; na welken tyd Caraólacus nog twee jaaren regeerde. In het jaar 57 kwam zyn broeder Corbredus tot de koninglyke waardigheid. Hy hielp ook de Britten tegen de Romeinen, welken by in eenen veldflag overwon , met hulpe der Pielen en Moraviërs. Verder bragt hy alle andere zaaken in goede orde, en werd, na eene regeering van agttien jaaren , door den dood weggerukt. De Schotfche grooten, den oudftenzoon van Corbredus, ter oorzaake van zyne jeugd, voorbygaande, droegen de regeering in den jaare 74 op aan Dardanus, den kleinzoon van Metellanus, die, niettegenftaande hy voor zyne komst tot den troon, alle hoedanigheden van een goed Vorst fcheen te bezitten, zoras als hy meester van het ryk geworden was, zich door de fnoodfte driften liet vervoeren, en alle braave luiden, die hem hier van zogten af te trekken, uit zyn hof verbande. Toen men ontdekte dat hy een oogmerk had om de. kinderen van Corbredus van kant  304 Tafereel van Natuur enKonst. kant te maaken, werd hy in den jaare 78 door zyne onderdaanen onttroond en omgebragt. De oudfte zoon van Corbredus, Corbredus de Ilde, Gilgacus bygenaamd, werd na den dood van Dadamis tot Koning deiSchotten gekroond , en beeft met veel roemj geregeerd; by muntte zeer uit in de oorlogen tegen de Romeinen, die Schotland cynsbaar aan bet Keizerryk wilden maaken. Drie veldflagen, welke door hem aan Trebellius geleverd werden, vestigden hem op zynen troon, en hy bragt het eindelyk zo ver dat de Romeinen om den vrede verzoeken moesten. Zyn zoon Luctacus werd in den jaare 113 Koning, gaf zich geheel en al aan den wyn en de vrouwen over, en maakte zich daarenboven door zyne wreedheid en gierigheid zo gehaat, dat hy, na drie jaaren geregeerd te hebben , nevens eenigen van zyne gunstelingen , door zyne onderdaanen werd omgebragt. Zyn zusters zoon Mogal, die hem in den jaare 116 opvolgde, won in het eerst de liefde zyner onderdaanen , en de agting der vreemdelingen. Maar nadat hy vrede met den Keizer Hadrianus had aangegaan, maakte hy zich door zyne ongeregelde leevensvvyze by zyn volk gehaat, en werd, na 36 jaaren geregeerd te heb - ben,  GrooT-Brit. en Ierl. Staatsv. enz, 305* ben, van kant geholpen. Zyn zoon Conar, die zich als een dwingeland gedroeg, liet eene ftaatsvergadering beleggen, aan welke hy verzogt dat, tot onderhouding van de koninglyke waardigheid, op ieder onderdaan, naar maate van zyne bezittingen, eene fchatting zoude gelegd worden. Maar de ryksgrooten, die reeds tegen hem verbitterd waren, namen dit zo kwalyk, dat zy hem gevangen zetten, en Argadus, Graaf van Argyle, het bewind opdroegen, die zich in den beginne zeer wel heeft gekweeten, maar zich naderhand door zyne ftaatzugt zo ver laaien vervoeren, dat hy de binnenlandfche beroerten aankweekte, met oogmerk om zich een weg ten troon te baanen. Dewyl hem dit in eene ftaatsvergaderinge fcherp verweeten, en zeer kwaa'lyk afgenomen werd, beloofde by in het toekomende zynen pligt beter te zullen betragten, welke belofte hy ook nakwam, zelfs in zo verre dat hy, toen Conar in de gevangem'sfe overleed, nadat der zelve veertien jaaren lang den koninglyken eernaam gevoerd bad, van zyne waardigheid afftond, ten voordeele van Ethodius den Iften, de zusters zoon van Mogol. In het eerst volgde hy in alles den wyzen raad van Argadus, die de bewooners der westerfche VII. Deel. V ei-  30Ö Tafereel van Natuur en Konst. eilanden, welke zich van het Schotfche ryk hadden afgezonderd, tot hunne voorige gehooorzaamheid wederbragt. Wanneer die eilanders kort daarna weder oproerig geworden waren, (lak Argadus naar hen over, om hen andermaal te beteugelen , maar werd door zyne vyanden in eene hinderlaage gelokt en omgebragt. Ethodius, hiervan tyding krygende, begaf zich in perfoon naar de gemelde eilanden, beteugelde de muitelingen, en deed derzelver voornaamfte aanvoerders, ten getale van driehonderd, ter dood brengen, yvaama hy eenige jaaren in rust regeerde, zyn vermaak met de jagtnam, en daaromtrent verfcheidene goede wetten maakte, welke men zegt dat nog heden voor een groot gedeelte in Schotland worden opgevolgd. De Koning werd, na eene drie-en dertigjaarige regeering, door eenen lerfchen fpeelman, by nagt, verraderlyk vermoord , omdat hy eenen van deszelfs nabeflaanden op eene onregtvaardige wyze had van kant geholpen. Uit hoofde van den weinig gevorderden ouderdom der kinderen van Ethodius, werd Satrahel in den jaare 199 tot Koning van Schotland verkoozen. Zyne fchelmllukken dee-  Groot-Brit. m Ierl. Staatsv. enz. 307 deeden het volk tegen hem opftaan , en hy Werd door zyne eigene huisgenooten geworgd. Ethodius de JIde, die Satrahel in den jaare 203 opvolgde, was een dom Vorst, en geheel onbekwaam tot de regeering. Hy leefde als een luiaart, nadat men hem de beftiering der zaaken ontnomen had, om die aan bevelhebbers te vertrouwen. Deeze bevelhebbers hebben op eene loffelyke wyze geregeerd, tot dat Ethodius, in den jaare 240, in een oproer vermoord, en door zynen zoon Athirco opgevolgd werd. Niettegenftaande de begin* fels der regecringe van deezen Vorst zeer goed waren, gaf hy zich egter in het vervolg aan allerleie wellusten en geweldenaaryen over. Onder anderen had hy niet flegts de dogters van Nathalocus, eenen der vóórnaamfte Schotfche edelen, verkragt, maar dezelve ook met roeden gegeesfeld, en vervolgens aan zyne hovelingen overgegeeven om haar te misbruiken. De vader maakte, om ditongelyk te wreeken, eene famenzweering tegen hem. Athirco werd van de zynen verlaaten, en tot zulk eene benaauwdheid gebragt, dat hy, in het twaalfde jaar van zyne regeeringe, geweldige handen aan zich zefvén tloeg, en zich doorftafc om zich aan de V 2 woede  308 Tafereel van Natuur en Konst. woede zyner onderdaanen te onttrekken. Zyn broeder Dorus was met deszelfs kinderen tot de Pieten gevlugt, en Nathalocus nam deeze gelegenheid waar, om zich tegen den zin der meeste ryksgrooten tot Koning te laaten uitroepen. Om wraak te neemen over de gefchondene eer van zyne dogters, ontbood hy de voornaamfte heeren, welke hy verdagt hield van de nakomelingen van Athirco te begunm'gen, by zich, alsof hy met hun wilde raadpleegen, waarna hy hen in de gevangenisfe liet werpen, en den volgenden nagt verworgen. Derzelver vrienden en bloedverwanten , een dergelyk onthaal vreezende, vatten, al hunne magt byeengebragt hebbende, de wapens tegen den Koning op, die, bekommerd over den uilflag van deezen oorlog, eenen van zyne vertrouwelingen naar eene beroemde waarzegller zond, welke zeide dat de Vorst niet lang zoude leeven, maar door eenen van zyne vertrouwdlïe vrienden vermoord worden. De afgezondene verder vraagende, wie die moorder zyn zoude; kreeg tot antwoord, gy zelf. By zich zeiven overweegende dat het even gevaarlyk voor hem was dit antwoord te openbaaren als bet zelve te verzwygen, nam hy,op weg zynde, het  Groot Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 309 het befluit om den Koning, die van elk gehaat was, van kant te helpen, het welk hy ook volvoerd heeft, door Nathalocus te doorlteeken. Zoras als de dood van deezen Vorst rugtbaar werd, zyn de zoonen van Athirco in Schotland ontbooden, en in den jaare 263 is een derzelven, Findocbus genaamd, tot Koning gekroond geworden Hy regeerde op eene zeer loffelyke wyze, maar zyne rust werd geftoord door Donaldus, een voorn ïam Heer op de Hebridifche eilanden, die, onder voorwendfel van den dood van Nathalocus te willen wreeken, in het gebied der Schotten viel, en alles te vuur en te zwaard vernielde. Het gelukte Findochus zynen vyand te verliaan, en hem in zulk eene verwarring naar zyne fchepen te doen wyken, dat hy door het omllaan van een derzelven, het welk veroorzaakt werd door de groote meenigte volks, die zich met hem derwaards begeeven had, verdronk. De eilanders koozenden zoon van hun gefneuveld opperhoofd, die ook Donaldus genaamd was, en kreegen hulpbenden uit Ierland, waarmede zy hunne roveryen op de Schotfche kusten verder voortzetten. Het V 3 ge-  3io Tafereel van Natuur en Konst. gelukte Findochus de bewooners der Hebridifcbe eilanden, ook onder het geleide van deezen hunnen veldheer, te beteugelen, en hem te noodzaaken om naar Ierland te vlugten , van waar hy twee zyner vertrouwde vrienden naar Schotland overzond, die den Koning in den jaare 273 om het leeven bragten. Na zynen dood werd zyn jongde broeder, Donaldus de IFde, tot Koning uitgeroepen, die, op de tyding dat de andere Donaldus met een leger uit Schotland in Ierland was aangekomen, en zich den koningklyken eernaam had aangemaatigd, tegen denzeiven met de weinige 'krygsbenden, welke hy by zich had, op weg trok, en beval dat de overigen hem, zoras als het mooglyk was, zouden volgen. Donaldus, hiervan verwittigd zynde, is by nagt en dag zo fchielyk voortgerukt dat hy in het gezicht van den Koning kwajn, eer dezelve nog eenige kundfchap wegens de aannadering zyner vyanden gekreegen had. Schoon hem de gelegenheid fchoon dond om het gevegt te ontgaan, en zyne magt veel geringer was dan die van zynen tegendreever, befloot hy egter flag te leveren , maar vond zich welhaast genoodzaakt GW voor de overmagt te bukken, en werd, zwaar  Groot-Brit. enIerl SrAATSv.ENz.311 zwaar gewond zynde, nevens dertig der voornaamste Schotfche Heeren, gevangen genomen, in welken ftaat hy, na nog geen volkomen jaar geregeerd te hebben, van zyne wonde en hartzeer kwam te fterven. De overwinnaar, de vloot van zynen vyand bemagtigd hebbende, had weinig moeite om zich meester van Schotland te maaken, dewyl de ryksgrooten zich niet tegen hem dorsten verzetten, uit vreeze dat hy zulks op hunne nabeftaanden, die door hem gevangen waren , zoude wreeken. Hy regeerde van den jaare 274 tot in het jaar 283, en maakte zich door zyne wreedheid tegen de Schotten, wier dood hy oordeelde dat het getal zyner vyanden verminderde, zeer gehaat. Dit deed Cratilinius, de zoon van Koning Findochus, die men meende dat reeds overleeden was, het befluit neemen om zyn vaderland te verlosfen, door den dwingeland van kant te helpen. Onbekend aan het hof gekomen zynde, had hy zich by Donaldus zo aangenaam weeten te maaken, dat dezelve hem als zynen voornaamften gunsteling aanmerkte. Hierdoor in flaat gefteld om zyn oogmerk te bereiken, heeft hy zynen naam aan eenige weinigen beV 4 kend  3i2 Tafereel van Natuur enKonst. kend gemaakt, en zyn voorneemen uitgevoerd. De Schotten dus in vryheid berfteld zynde, hebben de kroon met eene groote vreugde opgedraagen aan hunnen verlosfer Cratiiinius, die alle de bloedverwanten van Donaldus deed van kant maaken, en zyn uiterfte best deed om zyne onderdaanen in het genot van die regten en vryheden, waarvan zy geduurende het leeven van den dwingeland .waren beroofd geweest, te herftellen. Maar zyne rust werd geftoord door eenen oorlog tegen de Pielen , die uit eene zeer geringe oorzaak ontltond. Zy hadden eenen der beste jagthonden van den Schotfchen Koning gellolen, en de perfoon, die gezonden werd om den' zelven weder te haaien, dood geüaagen. Dit veroorzaakte zulk eenen haat tusfchen de twee volkeren dat zy met de uiterfte verbit tering tegen malkanderen oorloogden, niettegenftaande de beide Koningen hun best deeden om den vrede te herflellen, gelyk door de aanhoudende poogingen van Cratiiinius ook eindelyk gefchiedde. Onder zyne regeering begon de kennis wegens den godsdienst merkelyk toe te neemen. Hy ftierf na vier-en twin-  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 313 twintig jaaren den troon bekleed , zyn ryk vergroot, en tevens de rust in hetzelve gevestigd te hebben. Zyn neef Fincormarchus volgde hem op in den jaare 308, en heeft zeer gelukkig tegen de Romeinen geoorloogd. By zyn ovcrlyden in den jaare 355 liet hy het Schotfche ryk in vollen vrede; maar onmiddelyk na zynen dood is 'er groote twecfpalt ontdaan tusfchen Romachus en Angufianus, broeders zoonen van Cratiiinius. Beiden eischten zy het ryk, de eerde omdat hy van den oudden broeder afkomftig was, en de andere omdat hy,fchoon uit eenen jonger broeder gefprootcn, ouder van jaaren was. Romarchus, door de Pielen onderfteund wordende, dwong eindelyk zynen mededinger om naar Ierland te vlugten, maar hy misbruikte zyne magt dermaate, en gedroeg zich op zulk eene wreedaartige wyze dat men hem den troon onwaardig keurde, en in den jaare 358 een eind van zyn leeven maakte. Angufianus werd vervolgens met algemeene toeftemminge uit Ierland ontbooden, en op den Schotfchen troon gefield. Niótamus, Koning der Pieten, genegen om den dood van Romachus te wreeken, zeide V 5 den  314 Tafereel van Natuur en Konst. den Schotten den oorlog aan, doch werd in den eerllen aanval geflaagen. Zyn leger herfteld hebbende, trok hy voor de tweedemaal tegen de Schotten te velde, en raakte met dezelven handgemeen. Het gevègt was zeer hardnekkig,maar eindelyk moesten de Schotten, nadat bun Koning, naauvWyks een jaar geregeerd hebbende, gefneuveld was,de vlugt neemen. Na zynen dood poogde Fetelmachus, die hem in den jaare 360 opvolgde.de Pieten hunne behaalde overwinning duur betaald te zetten; het gelukte hem ook hun in eenen veldflag zulk eene zwaare nederlaag toe te brengen dat zy in de gebergten moesten wyken, en ,het platte land aan de overwinnaars ten beste geeven. Zonder zich in eenig gevegt in te laaten, vergenoegden zy zich met de Schotten nu en dan met kleine benden aan te tasten, en onverhoeds afbreuk te doen, totdat hun Koning gelegenheid vond om eenen der geenen, die gewoon waren den Schotfchen Vorst in flaap te fpeelen, om te koopen en te beweegen dat hy twee zyner onderdaanen by nagt in de flaapkamer van Fetelmachus laaten zoude, wordende hy, door toedoen van deezen, in het derde jaar zyner regeeringe omgebragt. Op  Groot-Brit. en Ierl.Staatsv. enz. 31 ƒ Op hem is Eugenius, de zoon van Fincor-i machus, in het Schotfche ryk gevolgd. Omtrent deezen tyd had zekere Maximus het gezag over de Romeinen in Engeland in handen. Deeze oordeelde dat de oorlog tusfchen de Pieten en Schotten hem fchoone gelegenheid zoude verfchaffen, om zich, dewyl deeze volkeren hier door mcrkelyk verzwakt waren, meester van het gantfche eiland te maaken; in gevolge van dit oordeel ging hy een verbond aan met de Pielen, als de zwak* ften, cn beloofde dat by, indien zy devriendfchap met de Romeinen getrouwelyk Onderhielden, hun het gebied der Schotten zoude overgecven. Dus door de Roomfche hulpbenden verfterkt, hebben zy de Schotten in eenen bloedigen veldflag, waarin Eugenius nevens den voornaamften Schotfchen adel fneuvelde, overwonnen. Maximus de Schotten buiten ftaat ziende om zich langer te kunnen verweeren, wilde hen, uit medelyden met hunne ongelukken , hunne landeryen en woonplaat fen laaten behouden; maar de haat der Pieten was zo onverzoenlyk, dat zy niet rusten voordat de landeryen der Schotten tusfchen hen en de Britten waren verdeeld geworden, en hunne overwonnene vyanden zich  3i6 Tafereel van Natuur en Konst. zich naar Scandinavië begeeven hadden, waar zy 27 jaaren hun verblyf hielden, totdat Fergus de IJde, een zeer dapper Vorst, en broeders zoon van Eugenius, hen, omtrent het jaar4io, weder in hunne voorige bezittingen herftelde; waartoe de dwingelandy, welke de Romeinen over de Piöen oeflenden, voornaamlyk aanleiding gaf. Het viel dit vrye volk zeer hard na den dood van hunnen Vorst geenen nieuwen Koning te moogen verkiezen, en zy merkten zulks aan als eene ftraf, die zy zich, door het verdryven hunner oude vrienden, op den hals gehaald hadden. In deeze gedagten werden zy niet weinig verfterkt door hunne priesters en monniken, die voorwendende dat het verbannen hunner medepriesteren , omdat dezelve Schotten waren, de Goddelyke gramfchap tegen ,hen ontftoken had. Dit alles deed de Piften een befluit neemen, om, nadat zy den zoon van hunnen laatst overleeden Koning ten troon verheven hadden, ook een afkomeling der oude Schotfche Vorsten weder in te roepen, in hoope dat dezelve door veelen van zyne landgenooten zoude gevolgd worden. Deeze was Fergus, van wien wy reeds gefproken hebben. Hy bleef niet in gebreke van aan dit verzoek te  Groot-Brit.enIerl.Staatsv. enz. 317 te beantwoorden , werd door zodaanigen » die met hun uit Schotland gevlugt waren, derwaards gevolgd, en was naauwlyks in zyn oude Vaderland aangekomen, of men vond goed hem als Koning der Schotten uit te roepen. De Britten, ten uiterften bevreesd dat dit nieuw aangekomen volk zich met de Pieten zouden vereenigen, en over het geleeden ongelyk wraak tragten te neemen, hielden by de Romeinen om hulp aan; en niettegenftaande dezelven door den inval van verfcheidene barbaarfche volkeren in hunne heerfchappyen, genoeg met hunne eigene zaaken te doen hadden, zonden zy egter krygsvolk naar Engeland over, door welks kloekmoedigheid de Schotten en PiSen verflaagen werden. In vervolg van tyd waagden het die twee volkeren den ftryd tegen de Romeinen te hervatten , doch met zulk eenen ongelukkigen uitilag dat beider Koningen in het gevegt fneuvelden, nadat Fergus zestien jaaren over de Schotten geregeerd had. In den jaare 427 werd hy opgevolgd door zynen zoon Eugenius den Ilden, die de glorie der Schotfche Koningen tot eene grootheid bragt, waarin zy voor zynen tyd nooit was gezien geworden. Hy overwon de Britten en Romeinen, en ftierf na  3i8 Tafereel van Natuur en Konst. na twee-en twintig jaaren zyn ryk met iof beftierd, en den bloei van het Christendom merkelyk bevorderd te hebben. Zyn broeder Dongardus, die hem, in den jaare 449 j„ de regeeringe volgde, heeft, terwyl de Britten met de Saxen in oorlog waren, in rust geregeerd, en na eene vyfjaarige heerfchappv, het Schotfche ryk door den dood ontruimd aan zynen jonger broeder Coniiantyn, een wellustig en onbekwaam Vorst, die zich aan allerleie ongeoorloofde vermaakelykheden overgaf, zonder zich naar den raad der Schotfche grooten te willen gedraagen. Sommigen willen dat hy in het zestiende jaar van zyne regeeringe door eenen edelman, wiens dogter hy verkragt had, door/leken werd, doch anderen beweeren, met meer waarfcbynlykheids, dat hy na eene langduurige ziekte overleeden is. In den jaare 469 werd zyn broeders zoon Congallus in zyne plaatfe Koning, die wel tegen de Saxen oorloogde, maar met dezelven niet dan eenige ligte fchermutfelingen had.zonder ooit eenen veldflag te hebben durven waagen. In het jaar sor'ontruimde hy door zynen dood het ryk aan zynen broeder Conranus, die in den jaare 535 door zyne eigene onderdaanen werd van kant geholpen. Eu.  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 319 Eugenius de lilde, die hem opvolgde, beliïerde zyne ftaaten geduurende den tyd van drie-en twintig jaaren met groote wysheiden voorzichtigheid , gelyk ook zyn opvolger Congallus de Ilde, die tien jaaren geregeerd heeft, allerleie goede hoedanigheden bezat, en den vrede met zyne nabuuren in iland hield. Toen Kinatellus, een zeer vreedzaam Vorst, die na Cingallus Koning werd, en maar veertien maanden den troon bekleedde, in den jaare 570 overleeden was, werd Aldanus tot Koning uitgeroepen. Deeze raakte eerst met de Pieten in oorlog, en werd, nadat het verfchil met deezen was bygelegd , door de Saxen, tegen welken hy de Britten byftond, verflaagen, welke nederlaag hy niet lang overleefde, komende in den jaare 604 van hartzeer te fterven. Zyn opvolger Kennetus heeft niets van belang uitgerigt, en geen volkomen jaar geregeerd. Eugenius de IVde wordt van fommigen als een zeer oorlogzugtig, van anderen als een zeer menschlievend Vorst afgebeeld. Hy nam de kinderen van Ethelfred, Koning van Northumberland, in zyne befcherming, en deed hen doopen. Toen hy, na eene zes-  3^0 Tafereel van Natuur en Konst% zestienjaarige regeering, overleeden was, heeft zyn zoon Ferquardus den troon beklommen , die in het eerst eene onbepaalde magt zogt in te voeren, en ter bereikinge van dat oogmerk zyn best deed, om twisten onder den adel te verwekken. Zoras als dit uitlekte , betrokken de edelen hem voor eene vergadering der Staaten in rechten, en dewyl hy van verfcheidene euveldaadcn befehuldigcj werd , waarvan hy zichzelven niet kon zuiveren, werd hy in de gevangenisfe geworpen , waar hy in het veertiende jaar zyner heerfchappye zichzelven uit wanhoop om het leeven bragt. Zyn broeder, Donaldus de lilde, was door het voorbeeld van zynen voorzaat wys geworden , en regeerde veertien jaaren op eene zeer loffelyke wyze, waarna hy, zich met visfchen in een meir vermaakende, verdronk. Ferquardus de Ilde was door niets anders merkwaardig dan door zyne gruwelen. Hy vermoordde zyne vrouw, verkragtte zyne eigene dogters, en ftierf in den jaare 668. Malduinus heeft, geduurende eene twintigjaarige regeering, niets verrigt het geen aan de nakomelingfchap verdient gemeld, te worden  Groot-Brit. en Ierl Staatsv. enz. 321 den. Eugenius de Vde, die na hem Koning werd, heeft Egfrid, Koning van Northumberland, in eenen veldliag overwonnen, en na vier jaaren geregeerd te hebben, den troon ontruimd aan Eugenius den VIden, die met de PiÊten, wegens derzelver trouwloosheid, in oorlog raakte, en onder zyne regeering, welke tien jaaren duurde, den vrede niet hcrfteld zag. Amberceletus, een kleinzoon van Eugenius den Vden , Koning geworden zynde, heeft zich aan allerleie wellusten overgeeven, en was ook zeer ongelukkig in deg oorlog tegen de Pielen. Door het een en ander raakte de haat zyner onderdaanen tegen hem gaande, en hy werd op zekeren nagt, wanneer hy zich alleenlyk door twee knegten verzeld vond, nadat hy nog geen twee jaaren geregeerd had, met een pyl doorfchooten, zonder dat men ooit heeft kunnen ontdekken door wien dit (tuk is uitgevoerd. Zyn broeder Eugenius de VlIIde, die in den jaare 704 tot Koning werd ingeroepen, maakte vrede met de Pieten, en trouwde vervolgens met de dogter van derzelver Koning Garnarus, Spondana genaamd, welke, niet lang na het ; VII. Deel, X . . vol-  322 Tafereel van Natuor en Konst. voltrekken van haar huwelyk, door de Graaven van Athol in haar bedde is vermoord geworden. Men hield den Koning verdagt van deezen moord begaan te hebben, doch vond duidelyk blyken van zyne onfchuld, en nam de fchuldigen, zoras als zy bekend geworden waren, gevangen. Na dien tyd heeft Eugenius in rust geregeerd, en is na eene zeventienjaarige regeering overleeden. Zyn neef Mordachus regeerde negen jaaren lang zeer vreedzaam, maar verrigtte niets merkwaardigs. Deszelfs opvolger Etwin beftierde zyne ftaaten met zeer veel voorzigtigheids. Maar oud geworden zynde, gaf hy het bewind in handen van vier regeerders, welker agteloosheid aanleiding gaf tot groote wanorden. Hy kwam in den jaare 761 te overlyden; en Eugenius de Vllllte, die in zyne plaatfe Koning werd, begon zyne regeering met de oproerigen te vervolgen, en uit derzelver bezittingen het gemeen vergoeding van geleedene fchade te bezorgen. Doch hy bezoeldelde den roem, dien hy door dit loffelyk bedryf gewonnen had, door zyne volgende leevenswyzc, dewyl hy zich aaiv al-Ierlerlei fnoode daaden overgaf. Dit ging zelfs zo ver dat hy, in den jaare 764, in eene ftaatsvergaderinge, met  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz 323 met toeftemminge van alle de leden, werd omgebragt, wordende de koningklyke waardigheid opgedraagen aan Fergus den lilden, een' zoon van Etwin, die het weinig beter maakte dan zyn voorzaat, en na het eindigen van het derde jaar zyner regeeringe, door zyne huisvrouwe uit minnenyd vergeeven is. Solvathius, de zoon van Eugenius den VIHften , in den jaare 767 tot Koning verkoozen zynde, regeerde op eene zeer loffelyke wyze, maar werd in het derde jaar van zyne regeeringe dermaate met het voeteuvel gekweld, dat hy geheel buiten ftaat was om zich tebcweegen. Het gelukte hem,door het goed beleid van zyne bevelhebberen, zekeren Donaldus, die zich tot Koning der Hebridifche eilanden had opgeworpen, en de Schotfche kusten kwam berooven, te overwinnen. Het zelfde gebeurde ook ten opzigte van Gilcolumbus, die het Graaffchap Galloway ontrustte. Na het te onderbrengen van deeze Vorsten leefde hy zeer vreedzaam, en ontruimde na eene een-en twintigjaarige regeeringe, door zyn overlyden, het Schotfche ryk aan Anchajus, zoon van Etwin, die met Karei den Grooten een verbond aanging. Ook X 2  324 Tafereel van Natuur en Konst. zond hy zynen zoon Alpinus aan Hungus, Koning der-Pieten, die door de bewooners van Northumberland vyandelyk Was aangevallen. In den jaare 819 werd Congallus den lilden Koning van Schotland , die in het zesde jaar van zyne regeeringe overleed , zonder iets merkwaardigs verrigt te bebben. Dongallus, de zoon van Salvatbias, die hem opvolgde, maakte zich door zyne gellrengheid by zyne onderdaanen, en vooral by de Schotfche jeugd, zo gehaat, dat zy Alpinus dwongen om zich den koninglyken eernaam aan te maatigen; doch deeze verliet de zyde der oproerigen, en voegde zich by Dongallus. Ondertusfcben kwam Hungus, de Koning der Piöen, nevens zyne twee zoonen, te overlyden, en Alpinus, een broeders zoon van den geftorven Koning, oordeelde dat de kroon hem naar regten toebehoorde; doch de PiÖen weigerden hem, als een vreemdeling zynde, in die waardigheid te erkennen, zodat Dongallus een leger op de been bragt om hen daar toe te noodzaaken; en orgetwyffeld zoude de iaatstgemclde in deeze onderneeminge zeer wel gedaagd zyn, ware hy niet, na eene zesjaarige heerfchappy, door den dood  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 325 dood weggerukt, eer hy zyn ontwerp had kunnen ten einde brengen. Dus werd Alpinus, de zoon van Anchajus, zelf Koning van Schotland, en hy behaalde welhaast eene volkomene overwinning op Feredeth, welken de Pielen tot hunnen Koning verkoozen hadden, maar in eenen tweeden veldflag werd hy door die zelfde volkeren verllaagen, gevangen genomen, en van kant geholpen. Zyn zoon Kcnnetus den Ilden, die in den jaare 833 Koning van Schotland werd, breidde zyne heerfchappy uit, door de PiSen geheel te onder te brengen, en hunne landen met de zynen te vereenigen, zodat die twee ryken federd dien tyd flegts een ryk uitmaakten. Zyn opvolger Donaldus den Vden, die in het jaar 853 Koning werd, deelde het land der Pielen met Osbyrth en Alla, Vorsten van Northumberland. Om zich van de Britten cn Saxen te ontdaan, deed hy ook aftand van eenigen zyner provinciën, waardoor hy zich den haat zyner onderdaanen dermaate op den hals haalde,dat zyhem gevangen zetten, en, nadat hy vyf jaaren geregeerd had, om het X 3 lee-  326 Tafereel van Natuur en Konst. leeven bragten. Zyn opvolger Confiantinus den Ilden, werd in den jaare 874 door Hu. bes, broeder van Cadanus, Koning van Denemarken , verflaagen, gevangen genomen en omgebragt. Ethus bad naauwiyks een jaar geregeerd, toen by door zyne onderdaanen, wier haat hy zich op den hals gehaald had, werd van kant gemaakt. Gregorius, de zoon van Dongallus, regeerde op eene zeer loffeJyke wyze, verfloeg de Deenen, en naderhand de Ierlanders, welke in de provincie Galloway gekomen waren. De laatstgemelden noodzaakte hy om naar Ierland te rug te keeren, ging hen in perfoon in hun eigen land aantasten, en nam, na hen verflaagen te hebben, hunnen Koning gevangen. Vervolgens keerde hy zegepraalende naar zyne ftaaten, welke hy, in het vier-en twintigfte jaar van zyne regeeringe, door den dood ontruimde aan Donaldus den VIden, die Alfred, Koning der Britten, byftond tegen eene nieuwe Deenfche bende^ welke in Northumberland gevallen was na zynen dood, die in den jaare 903 voorviel, werd Confiantinus den lilden, de zoon van Etbus, tot Koning verkoozen. Dee?0 deed eenen inval in Engeland, maar hy werd door Eduard den Iften verflaagen, en ge-  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 327 genoodzaakt om af te trekken. Na veertig jaaren geregeerd te hebben , begaf hy zich in een klooster, waar hy zyne dagen eindigde. Vervolgens fchonk Edmund, Koning van Engeland, aan Malcolmus, de Graaffchappen Cumberland en Westmoreland, onder voorwaarde dat dezelve hem hulde bewyzen, en deeze bezettingen tegen de Deenen verdedigen zoude. Van den jaare 958 tot aan het jaar 994 waren Indulphus, Duphus, Culenus en Kennethus den lilden, Koningen van Schotland. De eerfte derzelven fneuvelden, terwyl hy met het vervolgen der Deenen bezig was. De drie laatften hebben geduurende den tyd hunner regeeringe niets merkwaardigs uitgevoerd. De Koningen, die federd het jaar 995 tot 1040 regeerden, waren Grimus, Malcolmus den Ilden, Duncanus en Machabeth. De eerfte derzelven ftierf aan eene wonde, wel. ke hy in eenen veldflag bekomen had. De tweede verdeelden zyn ryk inBaronnyen, en behaalde vier gewigtige overwinningen. De. derde was een zeer goedaartig Vorst ; en Machabeth,die Duncanus vermoordde,opdat X 4 ny  328 Tafereel van Natuur en Konst. hy hem zoude opvolgen, vond zich genoodzaakt om afïïand van de kroon te doen, en Schotland te verlaaten. In de 115 volgende jaaren regeerden de negen volgende Koningen, te weeten Malcolmus den rilden, zoon van Duncanus, die in Schotland de waardigheden van Graaf en Marqu.s, in navolginge van de Engelfchen, heeft ingevoerd. Donaldus den Vilden, die zyne dagen in eene gevangenisfe eindigde. Edgard, en zyn broeder Alcxander den IfienJ  Groot-Buit. en Ierl. Staatsv. enz. 320. gén, gevangen genomen, en kreeg zyne vryheid niec weder dan onder voorwaarde dat hy aan zynen overwinnaar een groote fom betaalen, en hem voor een gedeelte zyner ftaaten hulde bewyzen zoude. Alcxander de Ilden, de zoon van Willem, ontnam Henrik den lilden Carlisle ; doch de vrede is tusfchen deeze twee Monarchen herfleld geworden. Eindelyk kwam, in bet gemelde tydbeftek, Alcxander den lilden op den troon, die zonder kinderen overleed. Na zynen dood vond Schotland zich door zwaare onlusten geflingerd, ontftaande uit de eifchen der gcenen, ciie regt tot de kroon voorwendden. Deeze Pretendenten waren Eduard , Koning van Engeland , Robert Bruce en Jan de Bailleul, zynde allen Prinfen van den bloede. De Schotten floegen in het geheel geene agt op de eifchen vanvden Engelschman, maar verdeelden zich tusfchen Robert en Jan. Eduard ftelde zich tot middelaar, cn verkogt het regt, het welk hy meende dat hem toebehoorde, aan Jan de Bailleul. De Schotten toonden dat de buide, welke de Bailleul aan Eduard gedaan had, hun ten uiterlten mishaagde, en dwongen hem om zich van alle belofte, welke hy mogt gedaan hebben, te ^ 5 ont.  330 Tafereel van Natuur en Korst. öntflaan, Eduard trok onmiddelyk naar Schotland, verwoestte daar alles, verfloeg de Schotten, nam de Bailleul gevangen, en voerde hem, met de koninglyke plegtgewaaden omhangen , naar Engeland. Na zeer veele onlusten werd Robert Bruce in den jaare 1306 eindelyk tot Koning verkoozcn, cn had in den jaare 1329 David den Ilden tot zynen opvolger. Deeze, zyn voordeel willende doen met de afweezendheid van Eduard, Koning van Engeland, die zich bezig hield met Calais te belegeren, trok met eene groote krygsmagt naar Engeland ,• maar hy werd verflaagen, gewond, gevangen genomen, en naar den Tour van London gebragt; waaruit hy niet ontflaagen werd dan uit kragte van een Paufelyk verzoek, en onder voorwaarde dat ,hy voor het Ryk van Schotland hulde aan Koning Eduard bewyzen zoude. In den jaare 1370 werd Robert de Ilde, zoon van Walther Stuart en van Maria, de dogter van Robert Bruce, Koning van Schotland, wordende Davids opvolger, en door zyn geboorteregt, en door meerderheid van flem-  Groot-Biut. en Ierl. Staatsv. enz. 331 ftemmen. Hy voerde by aanhoudendheid oorlog tegen Engeland, eenen oorlog, die zeer nadeeüg was voor beide de natiën, en geen einde nam dan na eenen veldflag, die op ft. Laurensdag voorviel, cn waarin het getal der dooden en gevangenen van beide de zydcn genoegzaam even groot was. Robert ftierf daags na deezen veldflag, tot groote droefheid van zyne onderdaanen. Robert de lilde, een zeer zwak Vorst, en geheel onbekwaam tot de regeering. Hy bekleedde den troon van het jaar 1390 tot het jaar 1406, zonder iets merkwaardigs verrigt te hebben. Zyn opvolger Jacobus de Ifte kwam uit de gevangenisfe op den troon, en regeerde tot aan het jaar 1436, toen de Engelfchen in Schotland vielen, zyn ryk met groote gerustheid. De Schotfche veldheer Douglas behaalde op deeze vyanden eene volkomene overwinning, en noodzaakte hen om te rug te trekken. Jacobus werd te Perth door den Graave van Athol van kant gemaakt. In den jaare 1437 volgde Jacobus de Ilden, die toen den ouderdom van zes jaaren maar  332 Tafereel van Natdur en Konst. maar even bereikt had, zynen vader op. Hy werd in eenen molen, waarin hy zich door de vlugr poogde te redden, vermoord; terwyl hy meende daar gedekt te zyn voor de laagen zyner vyanden, die hem na' den veldflag van Streveling, in welken hy doorflaande blyken van heldenmoed gegeeven had, vervolgden. In den jaare 1460 beklom jacobus ,de lilde den Schotfchen troon. Toen hy zyne twee broeders Alexander en Jan van het leeven poogde te berooven, redde de eerstgemelde zich door in Vrankryk te vlugten, en de laatltc werd van kant geholpen. Alexander kwam naderhand weder in Schotland, verflocg zynen broeder, en zette hem gevangen. Eenigen tyd daarna herftefde hy hem in vryheid en tevens op den troon ; maar fommige Ryksgrooten Honden tegen hunnen Koning op, tastten zyne krygsmagt aan, en verfloegen dezelve geheel en al; zelf kwam hy, na zich dapper verweerd te hebben, te fneuvelen. Jacobus de IVde, zoon van Jacobus den lilden, werd in den jaare 1488 Koning, en vernieuwde met Karei den Vllltten, Koning van Vrankryk, de oude verbonden hunner voor-  Groot-Brit. en Ierl Staatsv. enz. 333 voorzaaten. Hy fneuvelde in een gevegt tegen de Engelfchen, in den tyd, waarin hy, om Lodewyk den Xlldcn dienst te doen, eenige verdeeldheid in Engeland poogde te veroorzaaken; want de laatstgemelde Koning van Vrankryk zag zich toen aangetast door den Keizer, door den Koning van Engeland Henrik den VUIlten, en door de Zwitlèrs. Jacobus de Vde was niet meer d.m twee jaaren oud, toen hy zynen Vader, Jacobus den IVden, als Koning van Schotland , in den jaare 1513, opvolgde. Hy trouwde te Blois met de dogter van Francais dén Iften, Koning van Vrankryk. Weinig tyds na zyne terugkomst ontftond 'er een oorlog tusfchen de Engelfchen en de Schotten. In het eerst verfioeg Jacobus de Engelfchen by Haldenrig, maar hy werd op zyn beurt verflaagen, cn veelen der aanzienlykfle heeren van Schotland werden gevangen genomen. Deeze Vorst ftierf korten tyd daarna, wordende zeer betreurd by zyne onderdaanen. Maria , dogter van Jacobus den Vden, kwam agt dagen na het overlyden van haaren vader ter waereld. De oorlog tusfchen Enge-  334 Tafereel van Natuur en Konst. geland en Schotland woedde toen met groote hevigheid. Henrik de VJIItle , Koning van Engeland , rustte eene vloot uit, die gefchikt Was om krygsvolk naar Schotland over te voeren. Het leger flapte te Lethe aan land, en vernielde die haven; vandaar trok het naar Edenburg, en ftak de flad in brand. De Schotten, hulptroepen van Henrik den JIden, Koning van Vrankryk, ontvangen hebbende, heroverden in korten tyd alles, wat de Engelfchen hun ontnomen hadden. Koningin Maria werd vervolgens, in den jaare 1548, toen zy den ouderdom van zes jaaren nog niet ten vollen bereikt had, naar Vrankryk gezonden. Daar trouwde zy met Francois den Ilden, Koning van Vrankryk, en begaf zich, na het overlyden van dien Vorst, weder naar Schotland, wasr zy in huwelyk trad met Henrik Stuart, den zoon van den Graaf van Lenox, eenen Vorst, die by de Schotten zeer bemind was, en wien het vry lang gelukte de maatregels van Elizabeth te verydelen. Nadat hy door eenige famenverbondenedeugnieten was omgebragt, ging de Koningin een derde huwelyk aan, en trouwde met den Graaf van Bothuel, die onder  Groot-Buit. en Ierl. Staatsv. enz. 33$ der fterk vermoeden lag van deel aan den moord van haaren voorigen man gehad te hebben , en een Calvinist was. De Schotten , nu tegen Maria verbitterd zynde, namen haar gevangen, en de Graaf, haar egtgenoot, was genoodzaakt om naar Denemarken te vlugten, daar hy in de gevangenisfe ftierf. De Koningin, haare gevangenis ontkomen zynde, poogde in Vrankryk eene veilige fchuilplaats te vinden; maar door ftorm op de Engelfche kust vervallen zynde, werd zy door Richard Low.ther, luitenant van milord Shrod, gouverneur generaal der noordelyke provinciën in bewaaring gehouden. Van de eene gevangenis naar de andere gebragt zynde, werd zy eindelyk in het kafteel van Afpik opgellooten, waar men haar ftelde onder de bewaaring van Eduard Hasting, Graaf van Huntingdon, en neef van Koninginne Elizabeth. De Graaven van Norfolk , Arundel, en eenige andere heeren, ondernaamen vrugteloos haar te verlosfcn; de pooging daartoe kostte zelfs den eerstgemelden het leeven; wordende hy, na zynen toeleg bekend :e hebben, in den jaare 1571 onthalsd. De  336" Tafereel van Natuur en Konst. De ongelukkige Vorstin werd befchuldigd van aan eenige famenzweeringen deel genomen, en een oogmerk gehad tc hebben om haare nigt Elizabeth van den troon te ftooten. Verfcheidene Vorsten waren haare voorfpraaken, maar zonder eenige vrugt, en de Graaven van Shrop en Kent lazen haar doodvonnis op den i7den van Pebruary des jaars 1587. Zy werd op den i8den onthoofd, na door haaren moed en ftandvastighcid eene algemeene verwondering gewekt te hebben. Men wil dat Koningin Elizabeth genoegzaam gedwongen was om het vonnis van haaren dood te onderteekenen. Haar zoon, Jacobus de Vide, werd, toen hy maar anderhalf jaar oud was, tot Koning van Schotland verkoozen; en geduurende de minderjaarigheid van deezen Vorst ftond de beftiering der zaaken aan den Graave van Murray, die niet het allerminfte verrigtte, zonder goedvinden van Koninginne Elizabeth. Jacobus de Vide volgde haar op als Koning van Engeland, dewyl zy hem, als haaren naasten bloedverwant, tot haaren erfgenaam benoemd had. Hy werd op den 2iften van July des jaars 1603 gekroond, onder den naam van  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 337 van Jacobus den Iften , en dus zag men Schotland met Engeland onder een hoofd gebragt. Wanneer nu de beide natiën niet konden overeenkomen, welk der twee Ryken in den koningklyken tytel den voorrang hebben zoude, vond de Koning goed om beide de naamen agterwege te laaten, en dien van GrootBritanje in te voeren. Toen Schotland dus eenigzins met Engeland vereenigd was, poogde Koning Jacobus deeze beide Koningkryken in eikanderen te fmelten, en liet tot dat einde penningen flaan met opfchriften, die zyn oogmerk niet duister te kennen gaven. Maar de Parlementen van Engeland en Schotland zagen beiden te zeer op tegen de groote veranderingen, welke zulk eene fchikking in de regeeringsvorm noodwendiglyk moest veroorzaaken, zodat het ontwerp zonder eenig gevolg, en Schotland zyne eigene Regeering en zyn byzonder Parlement bleef behouden. De zaaken bleeven langer dan eene geheele eeuw in zulk eene gefteldheid, totdat eindelyk, onder de regeeringe van Koninginne Anna, in den jaare 1707, de zogenaamde Unie of Incor- VII. Deel. Y po-  338 Tafereel van Natuur en Konst. poratie der twee Koningkryken volbragt werd. Ierland, waarvan wy flegts kortelyk eenige voornaame byzonderbeden zuilen melden , werd, eer het als een wingewest aan het Groot-Britannifche Ryk onderworpen was, door zyne eigene Koningen geregeerd, die vyf in getal waren, van welken egter een door de anderen als hun opperhoofd is geëerd geworden. Van dezelven is niets byzonders te melden dan de fchrikkelyke plegtigheid, omtrent hunne verkiezing gebruikelyk; want men verhaalt dat de geen, die voor Koning ftond verklaard te worden , op eene zekere plaats, voor de oogen van al het volk, eene daad verrigten moest, welke de betaamelykheid ons niet toelaat nader te verklaaren ; tai dat vervolgens eene merrie, welke he;:. hiertoe gediend had,.gedood of in Hukken gefneeden werd, waarna men de Hukken den Koning aanbood, die daarvan at, en het overfchot aan zyne gasten, de voornaamfte Heeren des Koningkryks, liet voorzetten, om 'er mede van te eeten. Men vindt aangeteekend dat zeker vermaard zeeroovcr, uit Noorwegen, Gormond genaamd, op verzoek  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 339 zoek der Saxifche Vorsten, in Ierland eene landing gedaan heeft, en dat dit eiland na zynen dood door zynen broeder Turghefius geheel en al is veroverd geworden. Delaatstgemelde nam vervolgens den tytel van Koning van Ierland aan, en behandelde deszelfs ingezecten als flaaven. Hy had den eersten Vorst van Meath deszelfs dogter ontnomen, en dezelve als zyne byzit gebruikt. De vader gedroeg zich alsof hy daarmede zeer wel in zynen fchik was, maakte zyn hof by Turghefius , en zeide op zekeren ryd dat hy zestien lerfche juffers kende, die fchooner waren dan zyne dogter, en gaarne aan de eer van zyne omheizinge deel wilden hebben. Turghefius, hierover niet weinig verheugd zynde, verzogt dat Meath deeze juffers eens by hem brengen wilde. Ondertusfchen had de Ier zestien fchoone jongelingen in vrouwenklederen geftoken, die by den Koning gebragt, ja zelfs in zyne flaapkamer gelaaten werden, waar zy hem met het geweer, dat zy onder hunne klederen verborgen hielden, van kant maakten. De Ieren, dus van deezen dwingeland verlost zynde, hadden weinig moeite om de overige Deenen en Noormannen uit hun eiland te verdryven. Y 2 In  340 Tafereel van Natuur en Konst. In de vroegfte ryden leefden de Ieren meest van den zeeroof, en dat wel voornaamelyk op de Engelfche fchepen. Dit begon Koning Henrik den Ilden geweldig te verdrieten, zodat hy, omtrent het jaar 1170, zyne gedagten zeer ernstig liet gaan over de beste middelen , om het gantfche eiland onder zyne magt te brengen. Het werd ten dien tyde door verfcheidene kleine Koningen beheerscht. Een derzelven, die den naam van Dermitius had , en Vorst van Leinfter was, uit zyn Ryk verdreeven zynde, nam zyne toevlugt tot Henrik, die hem wel ontving en toeftond dat zyne edelen hem hielpen, totdat hy zelf, na afdoening van eenige zaaken, welke hy on» der handen had, in ftaat zoude zyn om in perfoon naar het eiland over te fteeken. Want reeds lang had de Koning het oog op Ierland gehad, en al voor eenige jaaren had hy van den Paus een bevelfchrift verzogt en verkreegen, waardoor de heerfchappy van Ierland aan hem werd opgedraagen ; doch dewyl zyne Heiligheid eene fchatting van ieder huis voor zich had bedongen, wilde Koning Henrik zich van dit bevelfchrift niet bedienen; en hy was nu met den Roomfchen ftoel zo geweldig overhoop geraakt, dat by alle zyne on-  Groot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 341 onderdaanen met eede had doen belooven, geene gemeenfehap altoos met denzelven te zullen houden. Dermitius, dit van den Koning verkreegen hebbende, haalde Richard, den Graaf van Pembroke, over om hem te helpen, onder voorwaarde dat dezelve met zyne dogter zoude trouwen, en hem in zyne ftaaten opvolgen. Richard ftak met twaalfhonderd mannen naar Ierland over, bemagtigde Waterford, en kreeg een Deensch Vorst, die daar het gebied gevoerd had, gevangen. Hy liet denzelven het hoofd afflaan, omdat hy zich onvoorzigtiglyk eenige onbeleefde woorden had laaten ontvallen; ook overwon hy den voornaamllen Vorst van het eiland in eenen veldflag. Deeze verrigtingen , gevolgd van de voltrekkinge des huwelyks met de dogter van Dermitius , gaven Henrik groot agterdenken, dat Richard een oogmerk had om zich onafhanglyk te maaken, waarom hy alle zyne onderdaanen, die in Ierland waren, te huis ontbood, en het verlof aan hun gegeeven, van derwaards te mogen gaan, herriep. Richard, zynen misdag erkennende, fchreef eenen zeer nederigen brief, en kwam zich, zoras als de Koning in Engeland gekeerd was, met alles wat hy veroverd had, Y 3 in  342 Tafereel van Nattjor en Konst. in deszelfs handen ftellen. Henrik, hier door voldaan zynde, gaf hem het vorstendom Leirjfter van de Engelfche kroon ter leen, en ftak vervolgens in perfoon naar Ierland over, waarna ny zich genoegzaam, zonder eenige moeite, van het gantfche eiland meester maakte. De titel van Koning van Ierland is niet ingevoerd geworden voor den tyd van Henrik den VIII, die in deeze hoedaanigheid door de Staaten van dit eiland plegtig erkend werd, gelyk ook zyne oudfte dogter Maria, in den jaare 1555 door den Paus daar in bevestigd is. Niettegenfiaande het dus onder de heerfchappy van Engeland gebragt werd, is het egter in de Unie van Groot Britanje, waar door in den jaare 1707 Engeland en Schotland tot één Koningryk gemaakt zyn , niet begreepen geworden, maar het wordt nog als een byzonder Koningryk, op zichzelf, aangemerkt, en door eenen Onderkoning beftierd, die den titel voert van Viceroy, of Lord-Lieutenant, of Warden en Keeper van Ierland. In den jaare 1641, onder de regeering van Ko-  Groot Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 343 Koning Karei den Men, gavende Ieren een zeer verbaazend bevvys van hunnen aangebooren haat tegen de Engelfchen, die meest uit eene fterke verbittering tegen den proteftantfchen Godsdienst zynen oorfprong nam. Ten dien tyde heerschten 'cr groote onlusten tusfchen den Koning en het Parlement, en toeli dezelven allerhevigst waren, namen de geboorene Ieren het befluit om het Engelfche juk af te werpen, en alle de Engelfchen in het Ryk dood te flaan. Schoon nu deeze fflmenzwecring des avonds voor den dag, die tot de uitvoering beftemd was , ontdekt werd, ging egter het bloedbad zynen gang, en het getal der dooden van wcêrzyden beliep 200000 tiienfchen; Het Parlement kreeg agterdogt dat de Koning zelf dien opftand had aangeftookt, juist niet met oogmerk om zo veele Proteftanten te doen vermoorden, maar wel om het krygsvolk , waardoor men hem zogt in bedwang te houden , van de hand te zenden. Hierom vond men goed om in dit geval metzagte fchreeden voort te gaan ; en wanneer het Parlement, na verloop van cenigen tyd, op den Koning de overhand behouden had, vonden de ieren zieft genoodzaakt om zich weder aan de Engelfchen te onderwerpen. Y 4 Toen  244 Tafereel van Natuur en Konst, M Toen in den jaare 1689 de kroon van Engeland op eene plegtige wyze aan Willem cn Maria was aangebooden; toen zy ook door afgevaardigden uit Schotland waren erkend geworden, Honden de zaaken in Ierland minder gunstig gefchaapen. Daar was een leger onder Richard Talbot, het welk meest uit Roomschgezinden beftond , en de ecnigfte troost was van den gevlugten Koning Jacobus, die ook welhaast te Dublin kwam, en daar met groote toejuichingen ontvangen werd. Niettegenftaande de Koning van Vrankryk de verdediging van den gemelden Vorst ter har. te nam, had hy egter niet veel krygsvolk by zich; en evenwel veroorzaakte zyne landing eenige verfJagenheid onder de Engelfchen, zodat het Parlement een befluit nam om een leger naar Ierland te zenden. De Koning droeg het bevel over hetzelve opaandenMarfchalk Schomberg, die, uit hoofde van zynen Godsdienst, den Franfchen dienst verlaaten had. De genegenheid der Ieren voor Jacobus was oorzaak dat zyne krygsmagt van tyd tot tyd aangroeide, en dat verfcheidene plaatfen door hem vermcesterd werden. Toen Schflwberg in Ierland was aangekomen, gaf hy den Roomschgezinden Ieren, en den gevlugten Ko-  Croot-Brit. en Ierl. Staatsv. enz. 345 Koning zo veel werks, dat zy meer bedagt moesten zyn op hunne verdediging dan op eenen inval in Engeland, dien zy in het eerst bedoelden. — In den jaare 1690 zond de Koning van Vrankryk aan Jacobus, die nog in Ierland was, den Graaf van Lauzun met agtduizend mannen, waarop Koning Willem, befloot om zelf met grooter krygsmagt naar Ierland over te fteeken. Niet lang daarna werden de beide legers handgemeen, cn na een hardnekkig gevegt verklaarde de overwinning zich voor Willem. Dublin opende eerlang zyne poorten voor het overwinnend leger, en Jacobus vlugtte weder over zee, om de tyding van zyne nederlage zelf te Parys te brengen. Eenigen tyd daarna keerde Richard Talbot met wapenen en geld uit Vrankryk in Ierland, waardoor de gemoederen der Jacobieten een weinig opgebeurd werden. Ffy werd gevolgd van een goed aantal Franfche hulptroepen, onder het geleide van een Fransen, legerhoofd, zodat de oorlog weder fcheen te herlecven. De Koning van Engeland zond ook meer krygsvolk derwaards, cn gaf het gebied over hetzelve aan den Lcgcrvoogd Ghinkel. Deeze raakte niet ver van Athlone met zyne vyanden handgemeen, en behaalde Y $ eene  34<5 Tafereel van Natuur en Konst. eene overwinning, welke gevolgd werd van de overgaave van Gailoway Slego en Li mmerik, welke laatfte ftad egter nog eenigen tyd weerfland bood, eer zy zich overgaf. In den jaare 1692 werd Ghinkcl tot Graaf van Athlone verhoeven, en Willem zag zich in de bezittinge der kroone van Engeland, Schotland en Ierland gevestigd. — Ce Engelfchen houden flceds eene bezetting van 10000 mannen in Ierland, en deezen maaken dat de Ieren, die vry onrustig zyn, zich binnen de behoorlyke paaien moeten houden, en de Engelfche inwooners niet kunnen ontrusten of overhoop werpen. Men moet egter erkennen dat zy zich in den jaare 1760, by de landing der Franfchen, zeer getrouw jegens den Koning gedraagen hebben. Einde van bet zevende Deel.