TAFEREEL van NATUUR en KONST.   TAFEREEL van NATUUR en KONST, BEHELZENDE, BY EENE ALGEMEENE LANDBESCHRYVING EN BEKNOPTE HISTORIE DER. VERSCHEIDEN VOLKEN, ALLE DE VOORNAAMSTE BYZONDERHEDEN DIE IN DE BEKENDE WAERELD, MET BETREKKING TOT DE NATUURLYKE HISTORIE , DEN GODSDIENST , DE STAATKUNDE.DE WEETEN-SCHAPPEN, KONSTEN, KOOPHANDEL, ENZ. VOORKOMEN. Grootdeels naar bet Engelfcbe gevolgd. Elfde Deel. Te AMSTERDA M, By PIETER MEIJER, 0p 'den Dam. MDCCLXXIU.     TAFEREEL van NATUUR en KONST. duischland, bohème, hongarye en zwitserland. Algemeene Beschryvino deezer Landen. Het Dultfche Keizerryk, deKoningrykenBoheme en Hongarye, en de dertien Kantons van Zwitferland, zyn gelegen tuflchen de 5 en 23 graaden Ooster langte, en tuflchen de 45 en 55 graaden Noorder breedte. De grootfïe langte van het Keizerryk is van Srraalzond in Pomeren, in het noorden, tot aan de grenzen van Carniola en Istrie in het zuiden, 600 mylen. De grootfte breedte van XL DEEL. A de  2 Tafereel van Natuur en Konst. de ftad, Spa in het Bisdom Luik, in het westen, tot de grenzen van Polen, in het oosten, is omtrent 500 mylen. Het grenst ten noorden aan de Noord-zee, aan Denemarken en aan de Ooft-zee; ten oosten aan Polen, Bohème en Hongarye, ten zuiden aan het Alpifche gebergte, waar door het van Zwitferland en Italië gefcheiden wordt, en ten westen aan Frankryk en de Nederlanden. Het Koningfyk van Bohème, met Silefie en Moravie daarby gerekend , ligt tusfchen de 12 en 19 graaden ooster lengte, en tusfchen de 48 en 52 graaden , noorder breedte: deszelfs grootfte langte is 300, en de grootfte breedte 250 mylen. Het grenst ten noorden aan Saxen en Brandenburg, ten oosten aan Polen en Hongarye; ten zuiden aan Oostenryk en Beijeren, en ten westen aan het Keurvorstendom Beijeren. Het Koningryk van Hongarye, waaronder wy tellen Tranfylvanie, Slavonie en Croatie, allen onderworpen aan den huize van Oostenryk, ligt tusfchen de 16 en 25 graaden ooster langte, en tusfchen de 15 en 49 graadert noorder-breedte. Het grenst ten noorden aan Po-  DüITSCHL. ENZ. ALGEME ENE ECSCHR. 3 Polen; ten oosten en westen aan Turkye en ten zuiden aan het Duitfche Keizerryk - 'des zelfs grootfte langte, van het oosten naar het westen, is omtrent 400, en de groot/te breed te van het zuiden naar het noorden , 270 mylèu. . Zwitfcrland, met de landen van de bondgenooten en onderdaanen der Zwitfers fi gelegen tusfchen de 6 en ïi graaden ooster langte, en tusfchen de 45 en 48graadennoordet breedte. Het flrekt zich 260 mylen in langte en x00 in breedte uit, en grenst ten "oorden aan de Elzas , en den Suabifchen klT m Dui"ch!and ; ten oosten aan het van Conlïance , Tyrol en Trent; ten ZU,deD aan Ita,iei ^ ten westen aan Frankryk. Het Duitfche Ryk is door Keizer Maximili. aan den Iften in tien kreitfen verdeeld geworden. Derzelver naamen en rang zyn 1. De Oostenrykfche. 2. De Bourgondifche. 3. De Neder Rhy„rCfle. 4. De Beïjerfche. 5. De Opper Saxifche. 6. De Frankifche. 7. De Swabifche. 8. De Opper-Rhyrfche. 9. De Westftalfche. 10. De Neder-Saxifche Kreits. Men moet egter aanmerken dat de BourgonA a {);_  4 Tafereel van Natuur en Konst. difche kreits , tot welken het Graaïïebap Bourgondie, Lotheringen, en de toen zoo genoemde Spaanfehe Nederlanden me Je behoorden, thans meerendeels onder de magt van den Koning van Frankryk , de Aluemeene Staaten , en den Koning van Pruinen geraakt zyn, zoo dat 'er thans niet meer dan negen kreitfen geteld worden, fchoon 'er nog heden eenige plaatfen, die tot den ouden Bourgondifchen kreits behoord hebben, bezittingen van het Huis van Oostenryk zyn. Behalven de Landfchappen, welke tot de gemelde kreitfen gebragt worden, heeft men in Duitschland ook nog verfcheidene aanzienlyke Provinciën , die tot geenen kreits behooren. Eer wy egter van deezen, en van andere min gewigtige deelen van Duitschland, in het byzonder fpreeken, oordeelen wy het gevoeglykst de kreitfen zeiven te befchryven. I. Tot. den Oostenrykfchen Kreits, welke geheel en al onder eene Opperheerfchappy Haat, naamelyk onder die. van het Huis van Oostenryk , waar van dezelve ook zynen naam heeft , behooren de zes volgende aanzienlyke Landfchappen , naamelyk. i. Het Aarts-  DüITSCHL. ENZ. AlXEMEENE BéSCHR. J Aartshertogdom Oostenryk. 2. Het Hertogdom Stiermark. 3 Het Hertogdom Karinthie. 4. Met Hertogdom Kamiole. 5. Het Graaffehap Tirol. 6. De zoogenoemde Oostenrykfche Voorlanden. Oostenryk wordt mooglyk dus genoemd als het oostelyk deel van het oude Bcijerfche Koningryk, of misfchien wel in onderfcheidinge van het wester Ryk, welke naam eertyds aan de landen , ten westen van de Rhynftroom gelegen, gegeeven werd. De grenzen zyn ten noorden Bohème en Moravie; ten oosten Hongarye; ten zuiden Stiermark; en ten westen Beijeren en Saltsburg. De grootfte langte van dit land is 40, en de grootfte breedte 18 Duitfche mylen. Anderen (baatten het 65 uuren gaans lang, en omtrent 30 breed. Het wordt in twee voornaame, doch ten aanzien der grootte zeer ongeJyke (tukken verdeeld, naamelyk in Opperen-Neder-Oostenryk. Het eerfte van deeze deelen is het kleinfte, en het tweede het groot(ie. Zy worden dus onderfcheiden, om dat het eene, ten opzigte van den Donau, hooger, en het andere laager geleegen is. Men wil dat in Neder-Ooftenry k 45 Steden, 220 Marktvlekken , 44 Kloosters , 424 Kasteelen , 3653 Dorpen, die hunne eigene kerken hebben, A 3 te  6 Tafereel van Natuur en Konst. te vinden zyn. Wy zullen ons met geen onderzoek wegens de juistheid v^n deeze optelling inlaaten, maar alleenlyk aanmerken dat wy dit volk'-yke land in de beste byzondere landkaarten in vier kwartieren verdeeld vinden. Twee derzelven liggen ten zuiden v;:n den Donau, en deezen zyn het kwartier beneeden , en het kwartier boven het Wener woud. Twee kwartieren liggen ten noorden van den Donau,en voeren den naam van het kwartier benceden, en het kwartier boven den Rlanhartsberg. In het kwartier beneeden hetWener woud , grenzende aan Hongarye ,ligt Wenen ,de hoofdftad van den geheelen kreits, en de verblyfplaats van het tegenwoordige Keizerlyk Huis. In Opper-Ooftenryk,dat maar 15 mylen in het vierkant bevat, worden 2 aanzienlykc Land-hcerlyke Meden , 5 Hoerenlieden, 81 Marktvlekken, 20 Kloosters ,en 217 adelyke Kasteelen geteld. Het is mede in vier kwartieren verdeeld , twee derzelven leggen aan de noord-zyde van den Donau , naamelyk het Machland-kwarticr en het Muhl-of Michel - kwartier. Twee Zyn aan de zuidzyde van den Donau gelegen ; te weeten het Hausruck - kwartier , en het kwartier van Traun. Het Hertogdom Stiermark, dus genoemd naar het oude Graaf- fchap  DülTSCHL. ENZ. ALGEMEENE BESCHR. ^ fchap Steyer, ligt ten zuiden van het Aartshertogdom Oostenryk, en grenst ten oosten aan Hongarye en Slavonie, ten zuiden aan het Hertogdom Karniole, en ten westen aan Karinthie en Saltzburg. Detzelfs langte wordt gemeenlyk op 36, en de breedte op 14 Duitfche mylen gefchat. Het bevat 22 Steden, 95 Vlekken, 338 Kasteden, 15 Kloosters, en 200000 Invvooners, van welken 10000 in krygsdienst zyn. Voor het overige is het verdeeld in Opper-en Neder-Stiermark, waar van het eerde ten noorden, en het andere ten zuiden gelegen is. Karinthie heeft zynen naam naar de oude Carni, die naderhand Carintbi genoemd zyn. Het ligt westwaards aan de grenzen van Italië, en raakt in het zuiden gedeeltelylr. aan de Republiek Venetië, in het westen aan het Graaffchap Tirol; in het noorden aan 't Aartsbisdom Saltzburg, en het Hertogdom Stiermark, waar door het ook in het oosten bepaald word. Het heeft eene tamelyke uitgeftrektheid; want de langte is 28; en de breedte 14 Duitfche mylen. Het wordt verdeeld in Opper-en Neder-Karinthie, en in die Ampten, welke oudstyds tot het Bisdom Bamberg behoorden. Karniole, in het Hoogduitsch Crain, ftrekt zich zuidwaards tot aan A 4 de  . 8 Tafereel van Natuur en Konst. de Golf van Venetië uit, en grenst ten oosten aan Croatie en Dalmatie; ten noorden aan Stiermark en Karinthie, en ten westen en zui* den aan het gebied der Republiek Venetië in Friuli en Istrie. Het is tenhoogftengerekend, 30 mylen lang en 40 breed. Men telt in Karniole 21 Steden, 25 Marktvlekken, 254 Kasteden, en 4000 Dorpen. Het Hertogdom, op zich zelf befchouwd zynde.word inviervoornaame ftukken verdeeld, welke genoemd worden, Opper-, Neder-, Middel-, en BinnenKorniole. Thans zyn, volgens de nieuwste verordening, nog tot het zelve betrokken, de Windifche Mark, en het Oostenrykfche aandeel van Istrie, en eindehk verfcheide Landfchappen, die onder de regeering der BinnenOostenrykfche landen Haan, en gevoeglykst tot dit Hertogdom gebragt worden. Tirol legt ten westen van Karinthie, tusfchen Italië, Zwitferland, Zwaben en Beijeren. Het is een zeer groot Graaffchap; want, wanneer men 'er de beide Bisdommen, Brixen en Trente onder rekent, is het van het westen naar het oosten omtrent 30 Duitfche mylen lang, en van het zuiden naar het noorden omtrent 24 breed. Men telde in het zelve, volgens eene landtafel, die in den jaare 1629 vervaardigd is,  DüITSCHL. ENZ. ALGEMEENE BESCHR. Q is, 142 Heerlykheden, 28 Steden en Vlekken, 2 Bisdommen, 5 Duitfche Ridder-ordehuizen, 48 Kloosters, 207 Parochiekerken, 1230 andere Kerken , 355 Kasteelen , 894 Dorpen, en 29bewoonae Valeien. Maarthans telt men in Tirol 12 Steden, 17 Marktvlekken, en ten minsten 100000 manlyke Inwoo. ners. De verdeeling is in het eigenlyk Graaf, fchap Tirol, in het vvaereldlyk gebied van het Bisdom Trcnt, en in het vvaereldlyk gebied van het Bisdom Brixen. Onder den naam van de Oostenrykfche Voorlanden worden alle die Oostenrykfche Provinciën begreepen . die voorwaards naar den kant van Zwitferland, in Zwaben, en aan den Rhyn gelegen zyn. Zy beftaan in drie voornaame (tukken, te weelen: in de Oostenrykfche Landen in Zwaben, in Oostenrykfch Brisgau, en in de zoogenoemde Voor-arlbergfche HeerJykheden, JI De BeijerfcheKreits, ligt tusfchen Bohème, Oostenryk, de Binnen-Oostenrykfche Landen, Zwaben en Frankenland; de Donau ftroomt 'er midden door ; en deszelfs grootfte langte wordt op 45, en de grootfte breedte op 30 Duitfche mylen gerekend. Thans beftaat de gantfche kreits in drie voorA 5 naa-  io Tafereel van Natuur en Konst. naame Provinciën, welke wy zonder ons met de verdeeling in twintig byzondere Kreitsftan. den in te laaten , kortelyk befchryven zullen. Zy zyn. i. Het Keurvorftendom Beijeren, in het midden. 2. De Opper Palts boven ten noorden. 3 Het Aartsbisdom Saltzburg, beneeden ten zuiden. In het Keurvorftendom Beijeren liggen verfcheidene andere Ryks-en Kreitsftanden, die niet onder den Keurvorst Maan, zoo dat het gevoeglyk in het eigenljk Kourvorftendom , en in de Ryksftanden, welke in en aan het zelve gelegen zyn, verdeeld word. Beijeren, op zich zeiven aangemerkt, is een der oudfte Hertogdommen van geheel Duitschland. Het grenst ten oosten aan Oostenryk, ten westen aan Zwaben, ten zuidoosten aan Saltzburg, ren zuiden aan Tirol, en ten noorden aan Bohème, Frankenland, en den Opper-Palts. De grootfte breedte van het oosten naar het westen is 30, en de groot/ie langte van het zuiden naar het noorden 25 Duitfche mylen. De Hoofd-en Keurvorftelyke Hofllad van Beijeren is Munchen. Tot de waereldlyke Rykftanden in Beijeren, behooren onder anderen Onenburg, en de bekende vrye Ryksftad Regensburg. De Opper-Palts, welke mede tot deezen kreits behoort, ligt tusfchen  DOITSCHL, ENZ. AlGEMEENE BESCHR. 11 fchen Bohème, Frankenland en Beijeren, ten noorden van den Donau. Deszeif's geheele omtrek bedraagt 60 mylen, komende de lang.; te en breedte op omtrent 20 mylen uit. Naar de tegenwoordige verdeeling des lands, zyn in het zelve zes voornaame (lukken in aanmerking te neemen , te weeten : de eigenlyke Opper-Palts; de Vorftendommen Neubur^ en Sultzbach ; het Landgraaaffchap Leuchtenberg; het Vorftelyk Graaffchap Sternftein, en eertigeHeerlykheden. Sommigen oordeelen het niet ongevoeglyk hier nog de Beijerfehe vesting Rothenburg by te voegen. Het Aartsbisdom Saltzburg, aan de rivier Saltza gelegen, grenst ten noorden aan Opper-Beijeren, ten oosten aan Oostenryk en Stiermark; ten zuiden aan Korinthie en Tirol; ten westen mede aan Tirol en Opper-Beijeren. Het is een groot Stift, zynde west-en oostwaards 24 mylen breed, en zuid en noordwaards 18 lang. De Hoofd-en Zetel Stad is Saltzburg. III. De Frankifche kreits ligt byna midden in Duitfchland, en indien men eenen kring om het Roomfcne Ryk befchryven wilde, dan zoude deszelfs middelpunt in deezen kreits moeten gezogt worden. Indien men zich  12 Tafereel van Natuur en Ronst. zich in het midden van Frankenland fielt, en zyn gezigt naar het noorden keert, heeft men aan de regter zyde, of ten oosten, Bohème CO den Opper Palts; ter flinker zyde of ten westen, den Neder-Palts en het Aartsbisdom Mentz; ten zuiden Beijeren en Zwaben; en ten noorden Meisfen en Thuringen. De Kreits ligt genoegzaam in de rondte, en men bepaalt zyne langte en breedte vry naauwkeur.g, wanneer men zegt dat ieder van dezelven 30 Duitfche mylen bevat. Deeze kreits beftaat uit veele byzondere zoo gee/lelyke als waereldlyke Staaten. De Geestelyken zyn vier ,n getal. t. Het Bisdom Bamberg, welks Hoofd-en Zetel-fed den zelfden naam voert. 2. Het Bisdom Wurtzburg, naast aan Bamberg gelegen, en een van de grootfte en rykfte Bisdommen van Duifchland, dewyl het 20 mylen lang en 15 breed is; ook worden in het zelve 33 Steden en 11 Marktvlekken geteld , en het wordin52Ampten verdeeld. 3. Het Bisdom Aichfiadt, het welk in vergelyii"ge van Bamberg en Wurtsburg zeer klein is, en niet meer dan 16 mylen in zynen omtrek heeft. 4. Het Groot-Meesterfchap der Duitfche Ridder-orde te Mergenrheim , aan welke verfcheidene goederen behooren, als ti De  DülTSCHL. ENZ. ALGEMEENE BESCHR. 13 De Kamer-goederen van den Orde-meester* 2. Twaalf Baljuwagien , welken, indien zyby eikanderen lagen, een aanzienlyk Vorftendum zouden uitmaaken; doch zy zyn in vecle kleine Kommanderyen gefmaldeeld, en liggen hier en daar door Duitfchland yerftrooid. De waereldlyke Standen kunnen ook zeer ge. voeglyk tot vier Afdeelingen gebragt worden, als 1. De Vorltelyke Landen. 2. De Graaffchappen en Heerlykheden. 3. De vrye Ryksfteden. 4. De vrye Ryks-Ridderfchap. — Tot de eerde afdeeling behoort onder anderen het Burggraaffchap Neurenberg; tot de tweede verfcheidene Graaffchappen; de derde bevat vyf lieden, als Neurenberg, Scweinfurt, Rotenburg , Weisfenburg , en Weinsheim of Windsheim. — Eindelyk is de vrye Ryks-Ridderfchap zeer fterk; reeds in den jaare 1702 telde men meer dan 1500 adelyke Familié'n in dezelve. Zy hebben met de Regeering van den kreits niet te doen, maar maaken een afzonderlyk ligchaam onder eikanderen uit, en zyn in zes zoo genaamde Kantons of Ridderplaatfen verdeeld. IV. De Ztvabifche kreits is aan den Donau gelegen, welke in denzelven ontfpringt Hy  14 Tafereel van Natcur en Konst. Hy grenst aan den Opper- en Neder-Rynfcben, Frankifchen , Beijerfchen en Oostenrykfelien kreits, en tevens aan Zwitferland. Deszeifs grootde breedte van het oosten naar het westen is 33 , en de grootfte langte van het zuiden naar het noorden 36 mylen. — Zeer gevoeglyk kan de Zwabifche kreits , even als de Frankifche, in twee voornaame Afdeelin. gen, als de geestlyke en waereldlyke Standen , onderfcheiden befchouwd worden. — De Geestlyke Standen zyn 26 in getal, te weeten , twee Bisfchoppen , een Vordelyke Abt, een Vordelyke Proost, zestien Prelaaten en zes Abdisfen, welke allen op den Ryksdag zitting en ftem hebben. — De Bisdommen zyn vooreerst dat van Condantz, ten tweeden dat van Augsburg. Het eerde is van een klein begrip; deszeifs landen zyn, voor zo veel zy tot het Duitfche Ryk behooren, ter wederzyde van het Boden meir, dat ook den naam van het Meir van Coudantz draagt, gelegen. Om over de groote uitgedrektheid van deszeifs geestlyk Regtsgebied te oordeelen, zal het genoeg zyn te weetcn dat het over het grootde gedeelte van Zwaben , en een aanzienlyk gedeelte van Zwitferland gaat, en dat 'er meer dan 1000 Pa- ro-  DbErstrat, enz Algemeens Beschr. rochiekerken toebehooren. De gewoonlyke verblyfplaats van den Bisfchop is Merfpurg. — Het tweede Bisdom , Augsburg , is een der aanmerkelykften van het Duitfche Ryk. Het ligt aan de Beijerfche grenzen> en heeft zynen naam naar de ftad Augsburg, waar in egter de Bisfchop thans niets heefc te beveelen, dewyl zy in onzen tyd eene vrye Ryks(Iad is. Eertyds hield hy zyn veüblyf in het bisfchoppelyk Paleis te Augsburg; maar thans is Dillingen zyne gewoone verblyfplaats. — De vorftelyke Abtdy is die van Kempten, welke deezen naam voert naar de ftad Kempten, die egter eene vrye JRyksftad is, en met den Abt niets te doen heeft. Het land, waarover dezelve gebied voert, ligt in den omtrek van de gemelde ftad, en ftrekt'zich eenige mylen ver uit, en de Abt is van eene vorftelyke waardigheid. In het geestelyke (iaat hy onder geenen Bisfchop, maar onmiddelyk onder den Paus van Rome. De zogenoemde Stiftsfiad is ft. Hildegard, welke niet ver van de Ryksftad Kempten gelegen , en de plaats is , waar de Abt- gemeenlyk zyn verblyf houdt. — De vorftelyke Proostdy Ellwangen ligt op de noordelyke grenzen van Zwaben , digt aan Frankèniand en niet ver van  i6 Tafereel van Natuur en Konst* van de vrye Ryksftad Nordlingen. Dit Stift is federd het jaar 1460 eene waereldlyke Proostdy; het Domkapittel beftaat uit twaalf Perfoonen, en de Hertog van Wurtemberg is befchermheer van het Stift. Onder de merkwaardigfie plaatfen is Ellwangen, eene middelmaatige ftad , tegen over welke men op eenen berg het verblyfflot van den Proost heeft. — Eenigen van de Zwabifche Ryksprelaaten, en wel de meesten, hebben zitting en ftem op de Zwabifche Prelaatenbank; maar eenigen genieten dat voorregt niet. Tot de eerften behooren de Abc van Salmannsweiier, de Abt van Weingarten, de Abt van Oehfenhaufen, de Abt van Elchingen, de Abt van Infingen of Yrfee, de Abt van UrfpergofAuerfperg, de Abt van Kayfersheim, de Abt van Roggenburg, de Abt van Roth of Munchroden, de Abt van Weisfcnau.de Abt van Schusfenried, de Abt van Marchthal, de Abt van Petershanfen, de Proost van Wettenhaufen , de Abt van Zwyfalten, en de Abt van Gengenbach. vier Ryksprelaaten zyn 'er, die op de Zwabifche Prelaatenbank geene plaats hebben, als die van ft. Ulrich en Afra, van ft. Georgii, van Ottobeuren en van Creutzlingen. — De Abtdisfen in den Zwabifchen kreits zyn die van  DUITSCHL. ENZ. AtGEMEENE BESCH. 17 van Lindau, van Buchau, van Heggbach, van Guttenzell, van Rotbmunlter, en van Baindt. — Onder de waereldlyke Standen worden begreepen het Hertogdom Wurtemberg, het Markgraaffchap Baden, het Voruendom Hohenzollern. Het vorfielyk Graaffchap Thengen , de landen van den Vorst van Funlenberg, de landen der Vorftcn en Graaven van Oettintingen, het vorstelyk Landgraaffcbap Kletgau, het Voruendom Lichtenftein, de onmiddelyke Graaffchappen en Heerlykheden , de vrye Ryksfteden , de vrye Ryks-Ridderfchap, en eindelyk nog eenige byzondere landftreeken, tot deezen kreits behoorende. V. De Opper-Rhynfche kreits heeft zynea naam naar den Rhynflroom, aan wiens beide zyden hy gelegen is. Dewyl men aan deeze rivier, van haaren oorfprong af, tot de plaats waar de Main in dezelve valt, gewoon is den naam van Opper-Rhyn te geeven , hebben ook de landen , welke aan weêrzyde van dit gedeelte des Rhyns leggen, den naam van Opper-Rhynfche landen gekreegen. Voor deezen is deeze Kre-its grooter geweest dan hy heden is, dewyl 'er van tyd tot tyd byna alle landfchappen en Handen,die aan dewest- XI, Deel-, B Zy.  18 Tafereel van Natuur en Konst. zyde van den Opper- Rhyn liggen, door Frankryk aan onttrokken zyn. Hy beftaat egter, nog meer dan de voorgaande kreitfen , uit zeer veele byzondere ryks en kreitsltanden. Zeer gevoeglyk kan men, in de aanwyzinge der landen van deezen kreits, den loop des Rnynftrooms volgen , en twee voomaame afdeelingen maaken, als i. van de landen aan de west-zyde van den Rhyn , en 2. van de landen aan deooft-zyde der gemelde riviere. —■ De Opper-Rhynfche kreitslanden aan de westzyde des Rhyns gelegen, kunnen zeer wel in de volgende orde worden voorgefteld : het Bisdom Bafel; het Vorfielyk Graaffchap Mompelgard , of Montbeillard; het Westerryk of Aullrafie ; de Bisdommen Worms en Spiers, en de overige kreitsltanden aan de west-zyde des Rhyns. — Het Bisdom Bafel moet wel onderfcheiden worden van het Kanton van dien naam, het welk in Zwitferland gelegen is, cn niets met Duitschland te doen heeft. Het Bisdom ligt naast het gemelde Kanton. De Bisfchop is een ftand van het H. Roomfche Ryk, en heeft op den Ryksdag onder de geesrelyke Vorsten zitting en item. Dit Bisdom heeft 6 Duitfche mylen in de langte, en omtrent 18 in den omtrek. — Het Vorstelyk Graaf-  DUITSCHL. ENZ. AtGEMEENE BESCH 10 Graaffchap Mompelgard is gelegen tusfchen het Bisdom Bafel, Franche Comté, het Hertogdom Lotheringen , en Sundgau. Het heeft omtrent 6 of 7 mylen in de langte en breedte. — Onder het wester-ryk van Auftrafie begrypen wy alles wat tusfchen Lotheringen, de Elzas, Palts en Trier ligt. In deezen zin genomen ftrekt dit land zich van het westen naar het oosten op omtrent 15 , en van het noorden naar het zuiden op 20 mylen uit. Het behoort geheel tot den Opper-Rhynfchen kreits, en de landen , die 'er gemeenlyk toe betrokken worden , zyn : Palts-Tweebruggen; Palts-Simmern; Palts-Lautern ; Palts Veldentz; het Graaffchap Spanheim ofSponheim; de landen der Vorsten van Salm, en de Wild-en Rhyn-graaven; het Graaffchap Falckenlïein; de Heerlykheid Reipoltskirchen; de Heerlykheid Bretzenheim; het Graaffchap Saarbruck. Het Graaffchap Crichingen; het Graaffchap Bitsch ofBiche; het Vorstendom Pfalzburg; het Graaffchap Leiningen , en het Graaffchap Wartenberg.— De Bisdommen Worms en Spiers liggen ten deele in den Neder-Palts, en fchoon het Keurvorstendom Palts tot den Neder-Rhynfchen kreits behoort, zyn 'er egter de Bisdommen Worms en Spiers niet onder begreepen, maar b 2 zy  2o Tafereel van Natuur en Konst. zy behooren tot den Opper-Rhynfchen kreits. De gelegenheid van het Bisdom Worms is zo dat 'er de Rhyn midden door loopt, het geen voor het zelve zeer voordeelig is. Men heeft 'er fchoone bouw-wei. en wynlanden. Het js egter geen ryk Bisdom , zynde maar vyf uuren gaans lang en drie breed. De Bisfchoppelyke landen worden in vyfampten verdeeld, naamelyk , Stein , Horchhem , Dirmftein , Neu-Leiningen en Neuhaufen. De zetelplaats van den Bisfchop is de Ryksflad Worms. Het Bisdom Spiers of Speijer legt zoo dat 'er de Rhyn ook midden doorloopt. Het beeft KeurPalts, Wurtenberg, Baden-Durlach, Leiningen, Hanau-Lichtenberg, Tweebruggen, Veldentz en Ochfenftein tot nabuuren. De lantrte van het westen naar het oosten beflaat wel to mylen ; maar het loopt zeer puntig toe, en van het zuiden naar het noorden is de breedte ten hoogden 6 mylen. — De overige kreitsftanden aan de west-zyde des Opper Rhyns, zoo als zy in orde op eikanderen volgen , zyn, de Vorstelyke Abtdy Prum, de Ryksproostdy Odenheim, het Markgraaffchap Nomeny, de Heerlykheid Dacbfhihl , en de Heerlykheid Ollbruck. — Van de Opper-Rhynfche kreitslanden, aan de oostzyde des Rhyns gelegen, mer-  duitschl. enz. algemeene BesCH. 21 merken wy aan,dat hier toe behoort het land tusfchen Westphalen, den Neder-Rhyn , Saxen en Franken gelegen , het welk omtrent 30 Duitfche mylen in de langte en breedte befiaat. Het draagt, algemeen befchouwd zynde, den naam van Hesfenland. Om naauwkeuriger te fpreeken bevat het 1. het Landgraaffchap Hesfen met het ingelyfde Vorstendom Hirschfeld. Het wordt verdeeld in Neder-Hesfen en Opper-Hesfen ; het eerfte bevat verfcheidene ampten , als Kasfel, Witfenhaufen, Hersfeld of Hirschfeld enz. De andere helft van het land, Opper-Hesfen genaamd, wordt mede in ampten gefmaldeeld. Onder deezen heeft men Marburg. 2. Het Graaffchap Catzcnellenbogen , het welk mede in Opperen Neder.Catzenellenbogen verdeeld wordt. Her. eerfle wordt gemeenlyk Hesfen Darmftad genoemd , en bevat de volgende ampten : Darmftad , Kclflerbach, Rusfelheim., Domburg, Ja'gersburg, Zwingenberg, Lichtenberg, en de gemeenfchap Umfiad. Neder-Catzenellenbogen, naar welk landfchap het Vorstelyk huis van Oranje den titel van Graaf voert, bevat de drie Hesfen-Rothenburgfcheampten, welke genoemd worden Rhynfels, Reichenberg en Hohenfïein. •— Te lang zouden wy B 3 moe-  22 Tafereel van Natdur en Konst. moeten uitweiden , indien wy van de Keurmentzitfche en andere goederen, van de Nasfaufche landen , en de menigvuldige Graaffcbappen in het byzonder wilden fpreekcn , waarom wy tot den volgenden kreits zullen evergaan. VI. De Neder-Rhynfche of Keurvorstelyke kreits kan befchouwd worden als uil zes voorname (lukken beftaande, als de Keurvorstendommen Palts, Mentz, Trieren Keulen,het Iandfchap de Eiffel, en de overige kreitsflanden. — Het Keurvorstendom Palts, wordt in 13 Keurvorstelyke opperampten verdeeld, waarvan de agt volgende aan de oost zyde des Rhyns gelegen zyn. r, Heidelberg, het welk meer dan 200 plaatfen bevat. 2. Ladenburg, waartoe 10 plaatfen behooren. 3. Mosbach, het welk 71 plaatfen begrypt. 4. Bretten, W»rhi 23 plaatfen zyn. 5. Lindenfels. 6. Boxberg , bevattende 14 plaatfen. 7. ützberg, waarin men 7; en 8. Ureftadt, waarin men 16 , of volgens anderen 20 plaatfen heeft. Aan de west-zyde des Rhyns heeft men vyf opper-ampten. 1. Neultadt, bevattende 26 plaatfen. 2. Germersheim, waarin 182 plaatfen zyn. 3. Altzey of Altzheim, met 189 plaat-  EuiTSCHL. ENZ. AtGEMEENE BESCH. 23 plaatfen. 4. Oppenheim ; en 5. Bacharach, beiden 29 plaatfen bevattende. — Het Keurvorstendom Mentz is de voornaamfte geeste]yke heerfchappy van het Roomfche Ryk. Onder den Aartsbisfchop liaan in het geestelyke verfcheidene Bisfchoppen , en in het tydelyke heeft hy zeer veele fchoone ampten en heerlykheden. In het middelpunt van dit Aartsbisdom kan men deszeifs hoofdftad Mentz nellen ; en ten oosten , westen, zuiden en noorden liggen de verfcheidene Bisdommen en ampten, die 'er toe behooren. Het Domkapittel van Mentz beflaat uit 24 Kanunniken, 5 Prelaaten , en 19 Kapittelheeren. — Het Keurvorstendom Trier is voor het grootfte gedeelte aan de west-zyde van den Rhyn gelegen: het grenst ten westen aan Luxemburg; ten zuiden aan de Palts en Lotheringen; ten noorden aan Keulen en Gulik; en ten oosten aan Hesfen. Het is ruim 20 mylen lang, doch de breedte is zeer verfchillende. Het geheele land beftaat uit twee deelen, het Opper- en het Neder-Aartsftift. Beiden zyn zy weder in onderfcheidene ampten verdeeld. Deszeifs hoofdftad is Trier. — Het Keurvorstendom Keulen, zynde een Aartsbisdom, ligt als eene fmalle ftreek lands, langs den westelyken B 4 oe-  24 Tafereel van Natudr en Konst. oever van den Neder-Rhyn, in de fchoonfle en vrugtbaarfte Landouwe van de waereld. Het Bisdom zelf is wel 30 mylen lang, maar de breedte, die verfchillende is, beilaat op fommige plaatfen , naauwlyks twee of drie mylen. De ftad Keulen ligt byna ia het midden des Jands , en beeft gelegenheid gegeeven om het te verdeden , in het OpperAartsllift, en het Neder-Aartsftift, en in het Graaffchap Recklingshaufen. Tot de eerfte verdeeling behoort onder anderen de ftad Bonn , zynde de gewone verblyfplaats van den Keurvorst. - De Eiffel is een bergatrtig ftuklands, als in eenen hoek tusfchen Duitschland en de Nederlanden, of liever tusfchen Trier, KeuJen , Gelik en Luxemburg gelegen. Lenige bekende Ryksftanden hebben 'er hunne goederen in,welke wy.zoo min alseenigeandere Handen , die tot deezen kreits behooren , volgens ons beftek, in het byzonder kunnen optellen. VII. De Westphaalfche kreits moet niet verward worden met het Hertogdom West* Phalen , het welk den Keurvorst van Keulen toebehoort,en in het midden des Jands, oudstyds door de Westphali bewoond, gelegen is. Daar-  DüITSCHL. ENZ. AtGEMEENE BESCH. 25 Daarenboven bevat deeze kreits ook zulke landen , die tot het oude Westphalen nooit behoord hebben. De benaaming, in haaren ruimften zin genomen, en op deezen geheelen kreits toegepast, wordt aan eene landftreek gegeeven, die van het oosten naar het westen op 70, en van het noorden naar het zuiden op 50 mylen kan gerekend worden. — De Westphaalfcbe kreits bevat de navolgende landen; naamelyk 1. Vier Bisdommen; Munfier, Padcrbom, Luik en Osnabrug. 2. Agt Stiften of Abtdyen ,• Corvey, Stablo en Malmedy , Werden , Cornelis Munfier, Esfen, Thoren , Sterforden en Borfcheid. 3. Tien Hertogdommen en Vorstendommen , zynde Guük, Kleef, Berg, Minden, Verden, Nasfau-Siegen, Nasfau-Dillenburg, Oostfriesland , Meurs en Westphalen. 4. Vyf-en-twintig Graaffehnppen , naamelyk , Wied , Sayn , Schauenburg, Oldenburg, Delmenhorst, Lippe, Bentheim , Bentheim-Steinfort, Lingen , Tecklenburg, Hoya, Virnenburg, Diepholt, Spiegelberg , Rietberg , Pyrmont , Gronsfeld , Keckhcim , Holtzaffel, Blanckenheim , Gerolftein , Kerpen , Lommerfum , Schleiden en Hallermund. 5. Verfcheidene Heerlykheden, waaronder de voornaamfte zyn Anholt, WinB 5 nen-  26 Tafereel van Natuur en Konst. nenburg, Witten, Gehmen, Gymborn-Neufcdt, Wicherad.Mylendock en Reiehenftein. 6. en emdelyk de drie Ryksfteden, Keulen, Aten en Dortmund. VUL De Neder. Saxifche kreits is dat ftuk van Duitschland, het welk ten noorden aan Sleeswyk en de Ooft-zee grenst, ten oosten aan den Opper-SuMbhen kreits , ten zuiden san denzeiven, en een gedeelte van den Opper Rhynfcien kreits, en ten westen aan den Westphaalfchen kreits en de Noord-zee. Men mag deszeifs breedte van het zuiden naar bet noorden op 7o, en de langte van het oosten naar het westen op 80 mylen rekenen. De meeste geestelyke ftanden van deezen kreits zyn gefecularizeerd,en dus is het nietgevoegyk de verdeeling in geestelyke of waereldlyke krettsftanden te maaken. Beter kan men, van het noorden naar het zuiden voortgaande, alles wat hier in aanmerking moet genomen worden, tot eene van de twaalf volgende Verdeelingen brengen.- ,. Het Hertogdom Bremen, welks grootfte langte omtrent 13, en de grootfte breedte omrent 11 mylen bedraagt. De hoofdftad des lands draagt den «aam van het Hertogdom, het weikin zeer vee-  DüITSCHL. ENZ. ALGEMEENE BESCH. 2? veele ampten en diftrikten verdeeld is. — 2. Het Hertogdom Holflein,het welk uit vier onderfcheidene, doch naast eikanderen gelegene provinciën beftaat, te weeten Holftein op zich zeiven ten noorden, Dithmarfen ten westen, Stormarn ten zuiden, en Wagrie ten oosten. — 3. Het Bisdom Lubek , waartoe dertig Domhceren behooren , 26 Lutherfchen naamelyk en 4 Roomfchen. De domkerk , en de paleizen der Domheeren (taan binnen de vrye Ryksftad Lubek, en de twee Bisfchop. pelyke ampten heetcn Eutin en Schartau. — 4. Het Hertogdom Meklenburg is uit zeven provinciën famengefteld , te weeten Meklenburg op zich zelf; de Vorstendommen Wenden , Schwerin , en Ratzenburg; het Graaffchap Schwerin ; de Heerlykheden Roftok en Stargard. — 5. Het Hertogdom Saxen-Lauenburg is tusfchen Meklenburg , Holftein en Lunenburg gelegen , en de Elve ftroomt 'er byna midden door. Het is geen groot land; de langte ftrekt zich op omtrent 20 mylen uit; maar nergens is het meer dan zes, en hier en daar niet meer dan twee of drie mylen breed. Gevoeglyk verdeelt men het in het Hertogdom Lauenburg op zich zelf, en het Hadelerland.— 6. Het Keurvorstendom Brucswyk Luneburg be-  28 Tafereel van Natudr en Konst. bevat de drie volgende Vorstendommen' Luneburg of Celle, Calenberg en Grubenbal gen. De hoofdftad van het geheele land, en voorheen ook de woonplaats der Hertogen is Luneburg. Jn het Vorstendom Calenberg ligt Hanover, de hoofdftad van alle Keur-Brunswykfehe landen in Duitschland.— 7. Het Hertogdom Wolffenbuttel wordt door' het Bisdom Hildesheim, en bet Vorstendom Hal berfiad genoegzaam midden door gefneeden, en in het noordelyk en zuidelyk Hertogdom verdeeld. Men telt in het zelve 10 fteden, 8 vlekken, 386 dorpen, en 17 ftiften en kloosters. De Hoofdftad van het geheele land, en de tegenwoordige verblyfplaats van den Hertog is Brunswyk. 8. Hildesheim is een ryk Bisdom, dat van het westen naar het oosten 10 mylen lang,en van het zuiden naar het noorden 8 mylen breed is. Het wordt in 16 ampten verdeeld, en de hoofdftad draagt den zelfden naam als het Bisdom. 9. Het Hertogdom Maagdeburg ligt aan beide kanten der Elve; van het zuiden naar het noorden is het 16 mylen lang, en van het westen naar het oosten 12 breed. Het wordt in vier kreitfen verdeeld, naamelyk den Holtz-,JerichauTchen-, Liiekenwaldfchen. en Saalkreit». De hoofd-  duitschl. enz. algemeene BescH 29 hoofdftad van het gantfche land is Maagdeburg. 10. Het Vorstendom Halberftad is van het westen naar het oosten 8 mylen lang, en van het zuiden naar het noorden 6 breed. Het is in 5 kreitfen verdeeld, welke 3 hoofdlieden bevatten , als Halberftadt , Afchersleben en Ofterwick. Daarenboven zyn 'er 10 kleine fteden, 103 vlekken en dorpen, en 3 Roomfche mannenkloosters. 11. De zes vrye Ryksfteden in deezen kreits zyn Lubeck, Hamburg, Bremen, Goflar, Muhlhaufen, en Nordhaüferi. 12. Het getal der Hanfee fteden, of Handelfteden, is met gemaklyk te bepaalen, dewyl het den eenen tyd grooter geweest is dan den anderen. Verder kunnen wy aanmerken dat zy in vier klasfen of kwartieren verdeeld waren , naamelyk in de Wendifche, Westphaalfche, Saxifche en Pruisfifche klasfe. Het hoofd der Wendifche klasfe was Lubeck, der Westphaalfche Keulen , der Saxifche Brunswyk , en der Pruisfifche Dantzig. — Eene geringe fchaduw van dit groote genootfchap vertoonen nog de Neder-Saxifche Ryksfteden, Lubeck , Hamburg en Bremen , die , met elKanderen verbonden, den naam van Hanfeefteden behouden hebben, en onder dien naam met  '30 Tafereel van Natuur en Konst. met boïtehisBÖfcbe Mogendheden verdragen maaken. IX. De Opper-Saxifche kreits is eene benaaming, welke van die van Opper-Saxen wel moet onderfcheiden worden, als waaronder men fomtyds niet meer begrypt dan de Saxifche Keur kreits ; fomtyds verlïaat men 'er alles onder wat tusfchen den Harts, en het Bohemer woud gelegen is, naamelyk den Saxifchen Keur-kreits; het Vorstendom Anhalt; het Landgraaffchap Thuringen; en het Markgraafschap Mcisfen. Maar de benaaming van Opper-Saxifche kreits heeft eene veel uitgeftrekter beteekenis ; want behalven de vier gemelde landen bevat dezelve nog de Abtdy Quedlinburg ; de Marck Brandenburg, en geheel Pommeren. — Deeze kreits grenst in Zyne tegenwoordige uitgebreidheid aan den Frankifchen , Opper-Rhynfchen en NederSaxifchcn kreits; ook aan de Oost-zee, Pruisfen, Polen, Silefie, de Laufnitz en Bohemen. — Tot denzelven behooren 22 Ryksftanden, welker landfchappen zyn. 1. Keur-Saxen. 2. Keur-Brandenburg. 3. Saxen - Weimar. 4- Saxen-Eifenach. 5. Saxen-Coburg. 6. SaxenGotha. 7. Saxen-Altenburg. 8. Saxen-Querfurt. 9. Voor-  DuiTSCHE. ENZ. AfjGEMEENE BESCH. 31 9. Voor-Pommeren. 10. Agter-Pommeren. 11. Camin. 12. Anhalt. 13. Quedlinburg. 14. Gernrode. 15. Walckenried. 16. Scbwartzburg-Sonderhaufen. 17. Schwartzburg-Rudolftadt. 18. Mansfeld. 19. Stolberg. 20. Barby. 21. De landen der Graven van Rensf, en 22. die der Graven en Heeren van Schönburg. — Onder de beste fteden van deezen kreits bebooren Desfau, Wittenberg, Erfurt, Weimar, Eifenach , Jena, Meisfen, Dresden , Leipzig , Brandenburg , Potzdam , Berlyn r Frankfurt aan den Oder, en Stettin, om van veelc anderen niet te fpreeken. Onder de landfchappen van Duitschland* die tot geene kreitfen behooren, brengen wy de vyf volgende, 1 Plet Koningryk Bohème. 2. Het Markgraaffchap Moravie. 3. Het Hertogdom Silefie. 4. Het Graaffchap Glatz, en 5. Het Markgraaffchap Laufnitz. Het Koningryk Bohème wordt door de rivier de Muldau verdeeld in het oostelyk en westelyk gedeelte, en ieder van deeze deelen wordt weder gefmaldeeld in eenige kleiner kreitfen of provinciën. — In het oostelyk gedeelte zyn de provinciën Praag, Kaurzimer, Be-  32 Tafereel van Natuur en Konst. Bechiner, Czaflaner, Chrudimer, Köuiggrarzer , Buntzlauer, en Leutmeritzer kreitfen. In het westelyke heeft mendeSaatfer,Slaner, Rackonitfer, Podiebrader, Pilfner, Muldauer en Prachiner kreitfen. — By dezen kan men cindelyk nog voegen de Regtsgebieden van Ellenbogen en Egra. — Praag , eene der grootfte en fchoonfte fieden van Europa , is door de beroemde Boheemfche Vorstinne Libusfa in den jare 723 gebouwd geworden. Volgens de nieuwfte inrigting beftaat zy uit vier fteden,te weeten de oude ftad , de nieuwe ftad, de kleine zyde of de kleine ftad, en de bovenftad. Alles byeengenomen bevat zy omtrent drie Duitfche mylen, of vier uuren gaans, in haren omtrek. Men telt 'er 92 kerken en kapellen , ruim 40 kloosters, en eene meenigte pragtige paleizen. De huizen zyn meestal van ftcen,en het getal der Inwooneren wordt begroot op 100000 Christenen en 16000 jooden. — DeMuldau ftroomtmidden door Praag; aan de oost-zyde heeft men de oude en nieuwe ftad, en aan de west-zyde is de kleine ftad of zyde; en het Hradfchin> ook de bovenftad genaamd, behoorde voordezen mede tot de kleine zyde, maar de tegenwoordige Keizerin-Koningin heeft ze, door  DüITSCHL. ENZ. algemeene bcschr. 33 door eene fchriftelyke vergunning van den 5den van Juny des jaars 1756 , tot den rang der vierde ftad verheven, met alle de voorregten, welke de overige drie genieten. — De Kaurzimer kreits ligt tusfchen de Elbe en de Muldau, zoo dat zy zich zeer wel van beide die rivieren kan bedienen. De voornaamfte plaats is Kaurzim, eene oude Koninglyke kreitsftad van tamelyke grootte , omtrent zes Duitfche mylen van Praag gelegen. — De Bechiner kreits grenst aan Opper-Oostenryk, en derzelver voornaamfte plaats is Bechin, aan de rivier Luschnitz. — In de Czaflauer kreits, welke aan het Markgraaffchap Moravie ftoot, heeft men de meeste en rykfte zilvermynen. De rivieren Zafawa en Dorawa, ontdaan in dezelve, en onder de merkwaardigfte plaatfen tellen wy Czaflau of Tfachaflau eene Koninglyke kreits-ftad, die den hoogden toren van geheel Bohemen heeft. Deze ftad heeft eenen onderfelyken naam verkreegen door den merkwaardigen veldflag, tusfchen de Oostenrykfche en Pruisfifche troepen, aldaar den iyden van May des jaars 1742. voorgevallen. In de Chrudimer kreits, welke mede aan Moravie ftoot, heeft men, onder veele andere plaatfen, Chrudim, eene groote en welgebouwde XI. Deel. C ko~  34 Tafereel van Natuur en Konst. koninglyke kreitsftad, aan het riviertje Chrudimka. —. De Koniggratzer kreits grenst aan Moravie en Silefie, en is de grootile van allen. Men heeft 'er, onder anderen, Konigingratz of Koniggratz, zynde eene oude aanzienlyke kreitsflaci, aan de Eive, In welke rivier, beneden de ftad , de Chrudimka valt. Zy is 9 mylen van Giatz, en 13 van Praag gelegen, en draagt, naar men zegt, deezen naam , om dat zy voordeezen tot eene verblyfplaats der Koninginnen Weduwen van Bohemen verftrekte. — De Buntzlauer kreits ftoot aan de Laufnits en Silefie, en is van het laatfte door het Reuzengebergte afgefcheiden. Daar in zyn aan te merken Jung-Buntzlau, eene koninglyke kreitsftad, agt Duitfche mylen van Praag, aan de Ifer of Gizera ; AltBuntzlau, een vlek aan de Elve, over de ftad Brandeis, dat tegenwoordig voor het grootfte gedeelte verwoest is; en meer andere plaatfen.— In den Leutmeritzer kreits, die aan Meisfen ftoot, .en, wegens zyne uitnemende vrugtbaarheid in Wyn en Koorn, met regt voor het Paradys van Bohemen gehouden wordt, heeft men aan te merken Leutmeritz, eene fchoone, welgebouwde en volkrykc koninglyke kreitsftad, aan de Elve, ruim 7 Duitfche niy-  " Duitschl.enz. AlgemeeneBcschr, 3J mylen van Praag, en een weinig verder van Dresden. — De Saatfer kreits, zynde de eerfte der westelyke kreitfen, grenst mede aan Meisfen, en heeft voorheen zyne eigene Hertogen gehad. In den jaare 1714 is de Ellebqgener kreits, die aan den Opper-Palts ftoot, met deezen verecnigd. In het Saatfer gedeelte heeft men , onder verfcheidene plaatfen, ook Saatz of Zateck, eene koninglyke kreitsftad met fchoone voorlieden. Zy ligt op eene hoogte aan de Eger, 12 mylen van Praag, en drie van Commotau. Te onregt wordt het westelyklie gedeelte van deezen Kreits, in fommige Landkaarten , nog als de Ellebogen kreits afgebeeld. Daar in heeft men Ellebogen of Loket, eene koninglyke kreitsftad , welker naam oorfpronglyk is van den krommen Elleboog, dien de rivier de Eger, waar van zy geheel omringd is , langs de zuidzyde van deeze liad maakt. Zy is niet zeergroot, en heeft een (ierk Hot op eene hooge rots. Sedert dat Keizer Karei de Vide, in den jaare 1714, de oude verdeeling van Bohemen heeft afgefchaft,'worden de Slauer, Podiebrader en Muldauer kreitfen niet meer in het byzonder in aanmerking genomen. — De Slauer kreits is vereenigd met den Rackonitfer, welke ter C a flii>  36 Tafereel van Natuur en Konst. flinkerzyde van Praag ligt, en na die vereeniging zeer uitgeftrekt is. Rackonitz ligt in het eerfte gedeelte van denzelven, aan de rivier de Mifa , 7 mylen van Praag. In het tweede gedeelte, eertyds den Slauer kreits, ligt Slau of Schlau, dat eene fchoone koninglyke ftad was, eer Praag haaren handel naar zich getrokken had. _ De Pilfener kreits wordt voor een' der grootften van allen gehouden; hy grenst aan den Opper-Palts, en onder deszeifs voomaamfie plaatfen telt men Pilfen, een koninglyke kreitsftad, naast Praag de beste in het land. Het is eene nieugebouwde ftad, waar de Mifa en de Radbufe famenloopen, op den postweg van Praag naar Beijeren, 11 mylen van Praag, en 16 van Dresden. — De Prachiner kreits grenst aan Beijeren en Oostenryk, en moet vooral niet met het gebied van de ftad Praag verward worden , dewyl hy zynen naam heeft naar den berg Prachin, die 'er in ligt. Men heeft 'er, onder andere fteden in aan te merken Pifeck, dus genoemd naar het Goudzand, het welk daar in de rivier Ottowa gevonden wordt. Het land van Egra is te klein om voor eenen byzonderen kreits te kunnen gerekend worden , ook is het aan geenen der andere kreitfen  DuiTSCHL. ENZ. AlgEMEENE BESCHR. 37 fen ingelyfd, maar maakt een landfchap op zich zelf" uit, het welk mede tot Bohemen gebragt wordt. Men heeft hier Eger of Egra, in oude tyden eene vrye ryksftad, maar nu flegtseene beroemde koninglyke ftad en grensvesting, aan den kant van den Opper-Palts, 18 mylen van Praag. Zy heeft dubbele en op fommige plaatfen driedubbele muuren en diepe gragten Het Markgraaffchap Moravie wordt by de Duitfchers Mahren genoemd, en heeft, naar men zegt, zynen naam naar de rivier Moraw of March. Het heeft byna de gedaante van eenen driehoek, en is, eveneens als Bohemen, door de natuur met bergen en bosfehen gedekt. Alleenlyk is aan den Oostenrykfchen kant eene effene en aangenaame vlakte. Van het westen naar het oosten is het omtrent 30 Duitfche mylen breed , en van het zuiden naar het noorden 20 mylen lang, en bevat 80 mylen in den omtrek. Ten zuiden grenst het aan Oostenryk en Hongarye, ten noordwesten aan Bohemen, en ten noordoosten aan Silefie. — Thans wordt dit Markgraaffchap verdeeld in de zes volgende kreitfen ; te weeten in het midden Ollmutz en Brinn, ter HinC 3 ker.  28 Tafereel van Natuur en Konst. kerzyde Iglaye en Znoym, en ter regterzyde Hradiseh en Prerau. — De Ollmutfer kreits grenst aan Bohemen, en de March of Moravv, Hy is 'de grootfte van alle de Moravifche kreitfen, en bevat, behalvcn Schomberg, en meer andere bemuurde (leden, Ollmutz, de hoofdftad van het geheele land, en de eerfls onder de koninglyke fteden. Zy is in eene moerasüge landftreek, zes mylen van de Silefïfbhe grenzen, gelegen, aan de Moraw» welke rivier de ftad driemaal omftroomt, en zeer veel tot haare natuurlyke verfterking toebrengt. Daar en boven is zy door konst zeer fierk gemaakt; en haare vestingwerken worden nog telkens vermeerdert. Zy wordt verdeeld in de Stad zelve en in den Dom, en én men telt 'er in het geheel 13 kerken, 5 monniken- en 3 nonnen-kloosters. Ook is *ef eene um'verfiteit, welke thans ten aanzien van alle vier de fakulteiten in bloei is. — De Brin'nen kreits , die in het midden ligt, ftrekt zich door bet gantfche land van de Boheemfche tot de Oostenrykfche zyde uit, en wordt verdeeld in den Boven- en Benedenkreits. De voornaamfte plaatfen in denzelven Zyn Brinn, de hoofdftad; en Spilberg, een sterk flot * omtrent een fchcot wegs meer naar bet  DülTSCHt. ENZ. ALGEMEENE BESCHR. 39 het westen. — De Jglauer kreits, de kleinfte van de zes, grenst aan Bohemen , en heeft, onder eenige weinige andere plaatfen, Iglawa, op de uiterfte grenzen van Bohemen, aan den oorfprong der riviere Iglawa. Het is eene vry volkryke en fterke koninglyke plaats. — De Znoymer kreits ftoot aan het Hertogdom Oostenryk, en bevat, by meer andere plaatfen, Znaym, aan de Teya gelegen ; het is eene voornaame koninglyke ftad De Hraditfchen kreits ligt aan de Hongaarfche grenzen, en heeft, onder de merkwaardige plaatfen, Hradiseh, eene groote koninglyke ftad, en goede grensvesting tegen Hongarye , aan de rivier de Morau. — De Prerauer kreits grenst niet flegts aan Opper-Silefie, maar eenige Heerlykheden, welke tot deezen kreits behooren , liggen in dat land over de grenzen. Doch het regtsgebied van Katfcher is in den jaare 1742, door den Koning van Pruisfen van dezelven afgefcheiden en by Opper-Silefie gevoegd. De voornaamfte ftad , naar welke de kreits genoemd wordt, is Prerau, gelegen op de westelyke grenzen, aan het riviertje Prerau. Het Hertogdom Silefie, welke naam fommigen afleiden van de Elyfii, die oudstyds C 4. aan  40 Tafereel van Natuur en Konst. aan den Weiehfel in het nabuurige Polen gewoond hebben , ligt in de langte van het zuidoosten naar het noordwesten , en grenst ten oosten aan Polen, ten westen aan Bohemen, ten zuiden aan Hongarye en Moravie, en ten noorden aan de Laufnits en de Mark Brandenburg. De langte van het zuidoosten naar het noordwesten bedraagt 60 Duitfche mylen ; men fchat de grootfle breedte van het oosten naar het westen op 20 , en den omtrek op 130 Duitfche mylen. — Het ganffche Hertogdom wordt verdeeld in Opper- en Neder-Silefle. Tot Neder-Silefie bebooren 14 Vorftendommen , en 3 Standsheerlykheden. In Neder-Silefie telt men 6 Vorftendommen, en 2 Standsheerlykheden, en eindelyk het Diftrikt Katfcher. _ De Vorftendommen, in de eerfte verdeeling begrepen, zyn 1. Brefiau, in het midden van Silefie gelegen , en in vier kreitfen verdeeld , namelyk Brefiau , Neumarekt, Kant en Namlfau. De hoofdftad, ja de kroon van het gantfche land, is Brefiau. Zy ligt aan den Oder, daar de Ohlau in die rivier valt. De plaats zelve is vry groot, en heeft, wanneer men 'er de voorlieden by rekent, eenen omtrek van twee Duitfche mylen. 2. Lignitz, een fchoon en groot Vorften- dom,  DüITSCHL.ENZ, ALGEMEENE BESCHR. 41 dom, met Brefiau en Schvveidnitz genoegzaam in eenen driehoek liggende. De hoofdftad is Lignitz, eene der oudfte fteden van Silefie. 3. Het Vorftendom Jauer, grenzende aan Bohemen en de Laufnits, telt onder zyne merkwaardigfte plaatfen Jauer , de hoofdftad des Vorftendoms, agt mylen van Brefiau; en Hirschberg, eene der beste fteden van Silefie, aan den Bober, die hier den Zackenftroom ontvangt. 4. Schweidnitz, tusfchen den Oder, Bohemen en het Graaffchap Glatz gelegen, heeft eene groote uitgeftrektheid. De hoofdftad is Schvveidnitz, aan de rivier de Weistritz, zeven mylen ten zuidwesten van Brefiau, en naast deeze eene der fcboonfte fteden van Silefie. 5. Brieg beflaat in de breedte 18 Duitfche mylen , en de Oder loopt 'er midden door. De hoofdftad is Brieg, aan den Oder, zes mylen van Brefiau gelegen. — 6. Oelst grenst aan Brefiau, en heeft eene hoofdftad, die den naam van het Vorftendom draagt. 7. Wolau ftrekt zich uit tot de grenzen van Groot Polen , en deszeifs hoofdftad is Wolau , zes mylen ten noordwesten van Brefiau gelegen. Glogati ftrekt zich uit tot aan Polen, en is 18 mylen in de langte. Deszeifs hoofd' ftad Glogau, aan den Oder gelegen, is eene C 5 goe-  42 Tafereel ^an Natüür en Konst. goede ftad van middelbaare grootte, en eene fterke grensvesting tegen Polen. 9, Sagan grenst aan de Neder-Laufnitz , en deszeifs hoofdftad, die den zelfden naarn draagt, is redelyk groot en fierlyk gebouwd, maar niet fterk. 10. Crosfen ftoot aan de Mark Branden, burg ; deszeifs hoofdftad voert den zelfden naam, en ligt zes mylen van Frankfort aan den Oder, waar de rivier Bobau in den Oder valt. 11. Munfterberg, geen groot Vorftendom, is op de grenzen van het Graaffchap Glatz gelegen; de hoofdftad Munfterberg is zeer aanzienlyk, en ligt aan de Ohlau, in eene vrugtbaare landftreek. 12. Neisfe, ook Grotkau genoemd, is een der grootfte Vorftendommen van Silefie; het grootfte gedeelte daar van ftaat onder de Pruisfifche heerfchappy, maar dat gedeelte, het welk aan Moravie grenst, is aan het Oostenrykfche Huis gebleven. Neisfe, de hoofdftad,is eene zeerfchoone ftad, en voortreflyke vesting, gelegen aan den ftroom de Neisfe, daar hy de rivier Bila inneemt. 13. Trachenberg ligt aan de Poolfehe grenzen , de rivier Bartsch ftroomt 'er midden door, en de hoofdftad, die den naam van liet Vorftendom voert, is eene opene ftad. 14. Carolath is aan den Oder gelegen, en geheel  Doitschl. enz. Algemeene Beschr. 43 heel door het Vorftendom Gloaau omringd.. De plaatfen, die hier eenige aanmerking verdienen , zyn Carolath, een fchoon (lot, en Neder-Beuthen, eene ftad aan den Oder, in eene vermaaklyke landftreek. - De Vorftendommen, tot Opper-Silelie behoorende, zyn de 6 volgende, t. Jagerndorf, waar wy het Pruisfifche , het Oostenrykfche deel, en het Rcgtsgebied van Katfchen in aanmerking neemen moeten. Het Pruisfifche deel ligt ten noorden van de rivier de Oppa, het Oostenrykfche ten zuiden van dezelve, en het Regtsgebied van Katfcher is gelegen tusfchen de Vorftendommen Jagerndorf en Ratibor. In het eerstgemelde gedeelte is de hoofdftad Lubfchutz, in het tweede Jagersdorf, en in het laatfte heeft men 10 Hecrlykheden. 2. Troppau ligt aan de Moravifche grenzen, en heeft mede twee deelen, het Pruisfifche namelyk ten noorden , en het Oostenrykfche ten zuiden van de rivier Oppa. In het eerfte is de voornaamfte plaats Hilftain , en in het laatfte Troppau. 3. Oppeln maakt omtrent een vyfde gedeelte van Silefie uit, en is das het grootfie van alle de Silefifche Vorftendommen. De hoofdftad is Oppeln, aan den Oder in eene vermakelyke vlakte gelegen. 4- Ratibor is een der  I 44 Tafereel van Natuur en Konst. der klemften onder de Vorftendommen van Silefie, en ligt beneden bet Vorfiendom Oppeln. Aan den flinker oever van den Oder ligt de hoofdftad Ratibor. 5. Tefchen is bet uiterfte Vorftendom van Opper-Silefie , en grenst aan Polen, Hongarye en Moravie. Het heeft eene hoofdftad, die den zelfden naam voert. 6. Het laatfte Vorftendom is Bilitz, aan de Poolfche grenzen gelegen , bezyden het Vorftendom Tefchen, aan het Karpatifche gebergte. De hoofdplaats is Bilitz, zynde een fteedje met een vast flot. — De twee Standsheerlykheden in Opper-Silefie zyn Plesfe en Beuthen; beiden hebben zy eene ftad, die den naam der Heerlykheid draagt, en (laan onder de Pruisfifche opperheerfchappy. De eerde ligt aan de grenzen van klein Polen, tusfchen Tefchen en Ratibor, aan den Weichfel; en de laatde is in het Vorftendom Oppeln gelegen. De drie Stadsheerlykheden in Neder-Silefie, mede onder de Pruisfifche heerfchappy ftaande, zyn Wartenberg, Militsch en Gofchutz. De eerfteligt by het Vorftendom Oels, aan de Poolfche grenzen, en heeft tot haare hoofdplaats een fteedje van den zelfden naam, waar in omtrent 150 huizen zyn. De tweede, mede aan de Poolfche grenzen gelegen, heeft, ©li.  Duitscht.enz.AlgemeeneBeschr. 45 onder anderen eene ftad aan de Bartsch, welke den naam van Militsch draagt; en de derde heeft een fteedje, Gofchutz genaamd, mee een (lot, tot verblyf dienende aan den Graaf van Reichenbaeh, die zync byzondere regering heeft over deeze Standsheerlykheid , doch met dezelve onder de Opper-Amptsregering en Domeinkamer te Brefiau ftaat. Het Graaffchap Glatz, dus genoemd naar deszeifs hoofdftad , grenst ten noorden en oosten aan Silefie, ten zuiden aan een gedeelte van Moravie, en aan den Königgratfer kreits in Bohemen, door welken het ook ten westen bepaald is. De grootte bedraagt 9 mylen in de langte, 5 in de breedte, en omtrent 24 in den omtrek. Het geheele Graaffchap is in 6 Diftrikten verdeeld, welke zyn Glatz, Neurode.Wunfchelburg, Hummel, Habelfchwerdt en Landeck. De voornaamfte ftad, onder de plaatfen, welke tot deeze Diftrikten behooren , is Glatz, gelegen aan de Neisfe, die in dit Graaffchap ontfpringt. Het Markgraaffchap de Laufnitz, gelegen tusfchen de Elve en den Oder, wordt in de langte op 20, in de breedte op 18, en io den  46 Tafereel van Natuur en Konst. den omtrek op 60 Duitfche mylen gerekend. Ten oosten grenst het aan Silefie, ten westen aan de Keur-Saxifche Landen, ten zuiden aan Bohemen, en ten noorden aan de Mark Brandenburg. — Het wordt verdeeld in de Opper- en Neder-Laufnitz. De eerfte ligt ten zuiden,en ftrekt tot aan deBoheemfche grenzen. De laatfte Jigt ten noorden; en grenst aan de Mark Brandenburg. — De OpperLaufnitz wordt weder verdeeld in twee voornaame kreitfen, te weeten den Budisfiner er, den Gorlitzer kreits. De naamen van de 6 fteden in deeze verdeeling zye Bautzen , Gorlitz, Zittau, Lauban, Camentz, en LobauDaar en boven zyn in de Opper-Laufnitz 4 Standsheerlykheden , Hojerswerda , Konigsbruck, Moschkau, en Seidenberg. Nog zyn 'er twee Kloosters, en eenige Landfteedjes.— De Neder-Laufnitz behoort gedeeltelyk, gelyk de Opper-Laufnitz geheel, aan den Keurvorst van Saxen; 5 plaatfen hebben in deeze laatften van ouds af aan den Keurvorst van Brandenburg toebehoord. Het Keur-Saxifche gedeelte beftaat uit de 5 volgende kreitsfteden, Luckau, Guben, Calan, Lubben, en Spremberg. Nog zyn 'er 13 Standsheerlykheden, ■en eenige Landfteedjes. — Het Brandenburg- fche  DuiTfCHL. enz. Alcemeene Beschr. 47 fche gedeelte begrypt de 5 volgende fteden, Cotbus, Peitz, Beskau , Storckau, en Sommerfeld. De naam Hongarye , in een algemeenen zin genomen, begrypt 7 groote Landfchappen onder zich, welker naamen zyn Hongarye, Slavonie, Croatic, Bosnië, Dalmatie, Servië , en Zevenbergen. Dalmatie behoort voor het grootfte gedeelte aan de Republiek Venetië; Bosnië en Servië moeten tot Europisch Turkye gebragt worden : zo dat wy hier llegts van 4 Landfchappen zullen handelen; te weeten van het Koningryk Hongarye, eigenlyk zo genaamd , van het Groothertogdom Zevenbergen, van het Koningryk Slavonie, en van het Koningryk Croatie. Wy kunnen aanmerken dat eenigen deezer Landen fomtyds nog onder den ouden naam van IIlyrie voorkomen. Slavonie, Croatie en Dalmatie worden dus het Hongaarfche, en Bosnië en Servië het Turkfche Illyrie geheten. Onder de vier Landen, aan het Huis van Oostenryk behoorende, moet dan het Koningryk Hongarye, eigenlyk zoo genaamd, eerst in aanmerking genomen worden— De grootfte  48 Tafereel van Natuur en Konst. fie langte van hetzelve, van het westen naar het oosten, is 80, en de breedte , van het zuiden naar het noorden, 60 Duitfche mylen. Dat die bepaling na genoeg aan de waarheid komt, blykt, om dat het tusfchen de 35 en 42 graden langte, en tusfchen de 45 en 50 graden breedte gelegen is. _ Het grenst ten westen aan de Oostenrykfche Erflanden, aan Moravie en Stiermark; ten zuiden aan de Koningryken Croatie , Slavonie en Servië ; ten noorden aan Polen en Poolsch Pruisfen , enten oosten aan het Vorftendom Zevenbergen. Het Koningryk wordt verdeeld in Neder- en Opper Hongarye. Neder-Hongarye wordt weder gefmaldeeld in twee kreitfen , in ieder van welken men dertien Gefpanfchappen telt. De eerfte kreits ligt aan deeze zyde van den Donauw, en heeft de volgende dertien Gefpanfchappen, i.Prefzburg; 2.Nitra; 3.Trentfchin; 4. Arva; 5. Liptow; 6. Thurotz; 7. Zolyom ; 8. Bars; 9. Hom,- 10. Neograd; 11. Pefth; 12. Baths ; 13. Bodrog. _ In Liptow is de hoofdplaats Hybe; in Thurotz, Turan; en Solyom of Zoll, Alt-Zoll, enNeuZoll; in Bars, Kremnitz; in Hont, Chemnitz; in Bodrog., Palanka. In de overigen voeren de hoofdplaatfen den naam der Ge- fpan-  DülTSCHL, ENZ. AÉGEMEENE BESCH. 49 fpanfchappcn. In deezen Kreits woonen Hongaren, Bohemers en Duitfchers, benevens eenige Panduren en Ratzen. Tot denzelven wordt ook het zoogenaamde kleine Kumancr-Land gebragt. — De tweede kreits, in welken veeIe gemengde natiën wonen , als Hongaren, Duitfchers, Croaten, Serben, Boheemfche Slaven en Wenden, ligt over den Donaüw, en bevat de dertien volgende Gefpanfchappen. 1. Sopron of het Oedenburgfche Gefpanfchap, Waar in de merkwaardigfte plaats is de koninglyke vryftad Oedenburg. 2. Mofon, ook het Wiefelburgfche Gefpanfchap genaamd , bevattende onder anderen , de groote ftad Wiefelburg. 3. Gyor, anders het Graaffchap Raab geheeten, met eene koninglyke vryftad, welke de zelfde naamen voert. 4. Comorom of Comorra. 5. Efztergom of Gran, welke beiden hoofdplaatfen hebben , die den naam des Gefpanfchaps voeren. 6. Pilis, waar in de voornaamfte plaats Offen is, welke oudstyds de hoofdftad van het gantfche Koningryk geweest is. 7. Stull-Weisfenburg. 8.Tolna,welker hoofdplaatfen mede dus genoemd worden. 9- Baran, waar in onder de merkwaardigfte plaatfen behoort Funf-Kirchen. 10. Somogy. li. Szala. 12. Vasvar. 13. Vefzprim; in welXI. Deel. D ks  jo Tafereel van Natuur en Konst. ke vier laatften de hoofdplaatfen den naam der Gefpanfchappen dragen. Opper-Hongarye wordt insgelyks in twee kreitfen verdeeld. De eerde, aan deeze zyde van de Theisfe gelegen, bevat de n volgende Gefpanfchappen. i. Szepes of Zips. 2. Saros. 3.Semplin. 4. Unghvar. 5-Abaujvar. 6. Torna. 7. Gomor. 8. Borfod. 9. Heves. io.Szolnock. 11. Cfongrad. In dezclven wonen Hongaren, Bohemers, Duitfchers en Rusfen. Tot dezen kreits behoort het groote Kuner- of Komaner-Land, gelyk ook het Land der jafzen of Jazygen. In deeze allen voeren de hoofdplaatfen den naam des Gefpanfchaps, waar toe zy behooren, uitgezonderd dat zy in Abanjvar Kafchau is. — De tweede kreits, die over de Theisfe ligt, en bewoond wordt door Rusfen , Wallachiè'rs, Panduren , Duitfchers en Boheemfche flaven, heeft de vyftien volgende Gefpanfchappen. 1. Beregh. 2. Ugots. 3. Maramaros. 4. Kovan. 5. Kozep-Szolneck. 6. Krafzna. 7. Szathmar. 8. Szabolths. 9. Bihar. 10. Zarand. 11. Bekes. 12. Torontal. 13- Arad. 14. Cfanad. 15. Tcmeswar. — De hoofdplaatfen indezelven draagen meest allen den naam des Gefpanfchaps, waar in zy gelegen zyn. Het  DOITSCHt. ENZ. AlGEMEENE BeSCÏÏ. jt Het Groot-Hertogdom Zevenbergen is een zeergroot Landfchap, gelegen tusfchen Hongarye, Polen, Wallachie en Moldavië; het isf 35 mylen lang en 30 breed. — Men wil dat de Hoogduitfche naam Siebenburgen, in het Hollandsch Zevenbergen, van de zeven Burgten of Steden afkomftigis, die al vroeg, ten tyde van Koning Bela den lilden , door d&' Saxen zouden zyn ingenomen, naamelyk Hermannftadt, Medwis, Nöfen, Cronftad, Schesburg, Millenbach en Clanfenburg. Zevenbergen wordt bewoond door drie byzondere natiën , te weeten door de Saxen, Zecklers en Hongaren. De Provinciën, door de Saxen bewoond , zyn 1. Altland ; 2. Burzeland of Wurtzeland; 3. Vor-Valtland; 4. Veinlandf 5. Nofnerland. De hoofdftad van het geheele land is Hermannftadt, en de volkrykfte der Zevenbergfche fteden Cronftadr. De Provinciën, welke door de Zecklers bewoond zyn» zyn Sfik, Harom , Udvarhely , Maros, en Aranyos. Eindelyk zyn 'er 8 Provinciën, diedoor Hongaren bewoond zyn, te weeten Belfo-Szolnok, Dbboka, Kolos, Torda,. Kukot lo, Ginla, Hunyad, Fogaras. Het Koningryk Slavonie is tusfchen de twee' D 2 ri-  52 Tafereel van Natuur en Konst. rivieren, de Draw en de Saw gelegen, die zich beiden, de eene by Esfek, en de andere by Belgrado , in den Donau ontlasten. Hét is een zeer fmai land; want deszeifs grootfte breedte is niet boven de 15 Duitfche mylen; maar in langte ftrekt het zich uit tot op 40 Duitfche mylen, van de Oostenrykfche grenzen tot aan Grieksch Weisfenburg of Belgrado. Het westelyk gedeelte van dit Koningryk heeft geenen anderen naam dan dien van Slavonie; in hetzelve woonen Serben, Croaten, Wallacbiërs , en eenige Duitfchers van geboorte ; maar het oostelyk gedeelte wordt Rafcie genoemd, en wordt voornaamelyk bewoond door Rasciaanen , Ratzen of Raitzcn, onder welken ook Croaten, Grieken en WaU lachjers zyn. - Het Ryk wordt verdeeld iH Opper- en Neder-Slavonie. Het eerfte paalt aan de grenzen van Stiermark, en is in vier Gefpanfchappen gefmaldeeld, welke zyn Warasdin,.Cretnz, Zagrab en Zagoria. _ Neder-Slavonie ligt ten oosten van den Donau, en is in den jaare 7746 het Koningryk van Hongarye ingelyfd. Het heeft thans niet meer dan drie Gefpanfchappen, te weeten Verowitz, Sirmia en Posfega. Het  DtUTSCHL. enz. Algemeene Besch. 53 Het Koningryk Croatie, tusfchen de rivier de Saw en de Adriatifche-zee gelegen, is 25 'Duitfche mylen lang , en niet meer dan 8 breed. — Morlachie, het welk door fommigen voor een gedeelte van Croatie gehouden wordt, behoort aan de Venetiaanen ; een klein deel is een eigendom der Turken. Dat gedeelte van Croatie, het welk aan het Oostenrykfche Huis behoort, heeft eenige weinige fteden, onder welken de voornaamfie is Carlftadt, zynde ook eene heerlyke vesting tusfchen de rivieren Kulpa en Coronna. Zy is in den jaare 1579 door Aartshertog Ferdinand' gebouwd, en in den jaare 1733 door Keizer Karei den VIden verlïerkt, als een voormuur tegen de Turken, in wier handen zy nooit gevallen is. Zwitserland, ten tyde der Romeinen reeds bekend onder den naam van Helvetia, is in het verhevenfle oord van geheel Europa gelegen, gelyk uit de verfcheidene Rivieren, die zich in de Europifche Zeen ontlasten, en in dit land haaren oorfprong hebben, genoegzaam is op te maaken. __ Ten noorden grenst het aan Duitschland, en wel in het byzonder aan den Zwabüchen kreits en de Elzas. Ten D 3 oos-  54 Tafereel van Natuur en Konst. oosten mede aan Duitschland, en inzonderheid aan het Graaffchap Tirol, wordende de grenzen door den Rhyndroom gedeeltelyk gevormd. Ten westen wordt het van Frankryk gefcheiden door den berg Jura, aan welks andere zydeFrancheCompté en Dauphiné gelegen zyn. Ten zuiden maaken de Alpen de grenzen tusfchen Zwitferland en Italië , als door welken het van Savoye en Milaan wordt afgefcheiden.— Alles wat tot dit Land gebragt wordt te famen genomen zynde, heeft men in de langte van het westen naar het oosten tusfchen de 60 en 70, en in de breedte van het noorden naar het zuiden 30 Duitfche mylen af te leggen. — In de verdeeling van Zwitferland behoort men, gemakshalve, agt te geeven op de drie onderfcheidene foorten der Zwitferfche Landfchappen , te weeten de Kantons, de Onderdaanen en de Bondgenooten. De Kantons zyn de volgende dertien. 1. Bern , het grootfte van allen , dewyl het eenen driehoek maakt , van welken iedere zyde eene uitgeflrektheid van 20 Duitfche mylen heeft. Men onderftheidt het in het Duitfche en Franfche deel. In het eerde is Bern, in het tweede Laufanne, de hoofdplaats. 3- Freyburg, het welk aan alle kanten door Bern  DuiTSCHL. ENZ. AtGEMEENE BESCH. JJ Bern zoude ingelJooten zyn, indien het niet voor een gedeelte ten noordwesten aan het meir Neufchatel grensde. De hoofdftad van dit Kanton isFreyburg, ookFreyburg in Uchtland ofNuichtiand genaamd,om het te onderfcheiden van andere plaatfen, die den zelfden naam voeren. 3. Soluthurn, welks hoofdftad, mede Soluthurn genaamd, in eene vlakte, door hooge bergen ingeflootcn , gelegen is. 4. Bazel. 5. Schafhaufen. 6. Zurieh. 7. Lucern. 8. Schweitz. 9. Uri; in welke alle de hoofdplaatfen den naam draagen van het Kanton, waar in zy gelegen zyn. 10. Unterwalden, het welk zyncn eigenlyken naam heeft, dewyl het enkel beftaat uit wouden van Eiken, boomen. Het beste vlek van het geheele land is Stantz, het welk voordeezen ook de hoofdplaats van het gantfche Kanton was. 11. Zug. ia. Glaris. 13. Appenzell, in welke drie laatften de hoofdplaatfen mede den naam van haar Kanton draagen. — De Zwitferfche Onderdaanen beftaan uit verfcheidene foorten van kleine Landfchappen of ftreeken, welke ten deeleHeerlykneden, ten deele Steden, en ten deele flegts enkele Vlekken zyn. Eenigen liggen naar den kant van Duitschland, fommigen naar dien van Frankrj'k, anderen weder naar D 4 dien  56 Tafereel van Natuur en Konst. dien van Italië. De Zvvitferfche Onderdaanen aan de grenzen van Duitschland zyn i. Het Graaffchap Baden, waar in Baden de hoofdftad is. 2. De vrye Ampten. 3. Het iandfchap Thurgow. 4.HetRheinthaI. 5. Het Graaffchap Sargantz. 6. Het land Gaftel of Gafter. 7 De voogdy Gams. 8. De ftad RapperswyI. 9 De ftad Bruck. 10. De ftad Arau. n. De ftad Sopfingen. 12. De ftad Bifchoffs-zelle. 13. De ftad Disfenhoven. i4. De ftad Winterthur 15. De ftad Stem. 16. liet vlek Gerifau. _ De Zwitferfche Onderdaanen aan de grenzen van Frankryk beftaan uit vier onderworpene voogdyen , welke zyn Granfon, Murten, Orben, en Schwartzenburg; drie van deezen zyn in het Kanton Bern , en een in het Kanton Freyburg gelegen. _ De Zwitferfche Onder, daanen aan de grenzen van Italië zyn voor eerst de vier zoogenaamde Milaneefche Landvoogdyen, te weeten Lugano, Locarno, Mendrifio en Vai-Maggio; ten tweeden nog drie Landvoogdyen, die van de drie woudlieden, Schweitz, Uri en Unterwalden afhangen. _ De Zwitferfche Bondgenooten zynagt in getal , en liggen rondom Zwitferiand , naamelyk, i.Graauwbunderland. 2. Walliferland. 3.Het landfchapjeBiel. 4, Het Prinsdom Neufchatcl, 5. Ge-  DUITSCHL. £NZ. AiGEMEENE BESCH. 5. Gerieve. 6. De ftad en abtdy ft. Gall. 7. Het Graaffchap Toggenburg. 8. De ftad Muhlhaufen. Wy oordeelden het niet ondienftig de algemeeneLandbefchryving te laaten vooraf gaan, om dat dus het geen wy wegens de Rivieren te zeggen hebben, des te beter zal verftaan worden Om niet van de groote meenigte van Rivieren, welke in Duitschland gevonden worden, te fpreeken, zullen wy het genoeg agten de zes voornaamfte in aanmerking te neemen. 1. Vooreerst vindt men hier den Donau, die in Zwabenland, in het Zwarte Woud, by Donefchingen zynen oorfprong heeft, en by UIm bevaarbaar wordt. Hy loopt oostwaards door Beijeren, en neemt de Lech, Altmul, Rab, Rugen , Ifer en Inn in zich ; vervolgens gaat hy door Oostenryk, waar hy deFraun, Ens en meerandere ftroomen, ontvangt, voorby de muuren van Weenen fchiet, en,na zich met de rivierMoraw vereenigd te hebben, by Presburg in Hongarye komt. Dan zuidwaards loopende , gaat hy door Buda en Belgrado, zynde merkelyk vergroot door het bykomen D 5 van  58 Tafereel van Natuur en Konst. van de rivier de Drave, die 'er te Esfeck, en door de Save, die 'er te Belgrado inloopt. Daarna krygt hy den naam van Ifïer, en oostwaards voortloopende tusfchen Wallachye en Buigarie, ontlast hy zich uit vyfwyde monden in de Zwarte of Euxynfche zee. Zyn geheele loop derwaards, van zynen oorfprong af, wordt op 2000 mylen gefchat, waar onder egter zyne menigvuldige bogten mede gerekend worden. In deeze Rivier zyn genoegzaam alle foorten van visch, welke in onze Ioopendcofftilftaandc wateren gevonden worden ; doch zy zyn grooter van ftufc, maar minder aangenaam van fmaak dan de onze. Wy kunnen, van den Donau fpreekende,niet nalaaten eene volksdwaling, welke wegens deeze Rivier, als of zy de eeniglle onder alle Rivieren was, die van het westen naar het oosten, of tegen zonsopgang, droomde, te weêrleggen. Zekerlyk is het zelfde waar van de Po in Italië, van den Theems in Engeland, en van verfcheidene andere, die juist op gelykewyze loopen. Jn andere deelen der waereld zyn meer zulke Rivieren; dat 'er in Europa niet meer gevonden worden is daar aan toe te fchryven, dat dit waerelddeel ten oosten open en aan Afie gelegen is, zoo dat het daar  Düitschl. enz. Algemeene Besch. 59 daar gebrek aan zeën heeft, waar in de wateren zich kunnen ontlasten. De meeste rivieren van Europa ftroomen dus west- noordof zuidwaards, dewyl het aan deeze drie zyden door zeën is ingeflooten. 2. Ten tweeden moeten wy den Rhyn m zynen loop befchouwen. Deeze ontfpringt in hetAlpifche gebergte, loopt noordwaards door Zwitferland, en verwydt zich tot een groot meir, het welk de Boden-zee, of het meir van Conftance genoemd wordt. Dan westwaards naar Bazel, en noordwaards tusfchen Zwaben en de Elzas loopende, komt hy in de Paltz, ontvangende den Neckar te Manheim, en den Main te Mentz. Daar na met den Moezel vereenigd, loopt hy door het Hertogdom Kleef, en komt in de Nederlanden, waar hy zich in verfcheidene takken verdeelt, en zichzelven in de Noord-zee ontlast. De geheele weg, welken deeze groote Rivier aflegt, is omtrent 400, en wanneer men 'er de menigvuldige bogten by rekent, 600 mylen. 3. De derde voornaame Rivier is de Main, die in Frankenland, op den zoogenaamden Fichtelberg,ontfpringt, en met veele bogten , te-  6o Tafereel van Natüür en Konst. tegen het westen, by Mentz, gelyk Wy boven reeds gezegd hebben, in den Rhyn vloeit. 4- De Elbe, de vierde Rivier, van welk» wy fpreeken moeten, heeft zynen oorfprong in Bohemen , uit het zoogenoemde Riezen- of Reuzen-gebergte,in den Königgratzcr kreits, op de grenzen van Silefie. Hy loopt vervolgens noord-westwaards door Bohemen, Saxera en Brandenburg, fchict voorby Maagdeburg, Lawenburg en Hamburg, verdeelt zich, een weinig beneeden Gluckfiat, in twee takken, en valt 60 mylen beneeden Hamburg in de Noord-zee. Deeze Rivier neemt in haaren weg verfcheidene ftroomen in, als deMuldau, de Sala , de Havei, en meer andere Rivieren. Zy loopt eene langte van omtrent 500 mylen door. 5. De vyfde Rivier, de Oder genaamd , heeft haaren oorfprong in Muravie, in den Olmutfer kreits. Zy wordt by Ratibor bevaarbaar, en ftroomt midden door Silefie en Pommeren. Vervolgens ontvangt zy by Kuftrin de Warta, en ontlast zich tegen het noorden, uit verfcheidene monden, in de Oost-zee. 6. De  DUITSCHL. ENZ. ALGEMEENE BESCH. 61 6. De zesde is de Wefer, die uit twee Rivieren, de Werra en Fulda, by Munden in het Vorftendom Calenberg Samenvloeiende, ontfiaat; hy valt by Carlftat in de Noord-zee. Daarenboven ftoot Duitschland aan drie Zeën, die ook in aanmerking bchooren genomen te worden, om dat zy den Duitfchers, fchoon juist geene groote zeehelden, gelegenheid geeven om fterken koophandel met andere volken te water te dry ven. Deezen zyn de Noord-zee, de Oost-zee, en de Adriatifchezee , of de Golf van Venetië. Ook heeft men in Duitschland verfcheidene groote en kleine Meiren , onder welken het Bodem-meir in Zwaben, het Cirknitzer-meir in Carinthie, en eenige Meiren in het Meklenburgfehe, boven al merkwaardig zyn. Nog moeten wy met een woord aanmerken dat de Duitfchers den naam van Zee geeven aan het geen wy Meir noemen, en omgekeerd; waar op men wel heeft te letten, om dwaalingen in de Aardryksbefchryving voor te komen. In Bohemen zyn eenige byzondere Rivieren, welke Uegts takken van de Elve zyn, als de Muldau, de Eger en de Beraun. — In Mors-  62 Tafereel van Natuur en Konst. ravie heeft men de Moravv en de Teya. — Behalven de Oder, van welken wy onder de Hoofdrivieren van Duitschland reeds ge/prooien hebben,brengen ook fommigen denWeichel-ftroom tot Silefie. Dezelve ontfpringt in Opper-Silefie, in het Vorftendom Tefchen, doch blyft niet lang in dit land voortloopen maar neemt zynen weg fchielyk naar Polen. De kleine Rivieren van Silefie zyn de Neisfe, de Bober, de Queis, de Oppa, en de Elfa. _! In de Laufnits zyn twee Rivieren, welke de Opper- en Neder-Laufnits teftens doorftroomen, en daar beiden bevaarbaar zyn, naamelyk de Spree cn de Neisfe. — Behalven den Donau, die midden door Hongarye loopt, worden in dc befchryvinge van dit Land ook eenige andere Rivieren in aanmerking geno. men, als de Draw, de Theisfe, de Maros, de Raab, de Wag,deGran en de Sarvihze.— Buiten den Rhyn , welken wy boven reeds befchreeven hebben, telt men in Zwitferland nog viervoornaameRivieren, welke zyn i.De Aar, die in het Kanton Bern ontfpringt, en geheel Zwitferland doorfiroorat, tot dat zy eindelyk in den Rhyn valt by het dorp Coblentz, waar zy het Rhynwater eenigszins troebel maakt. 2. De Reusf, haaren oorfprong heb-  Duitschl. enz. Algemeene Besch. 6$ hebbende in het Kanton Uri, van waar zy in het Lucerner Meir,en vervolgensin den Aarftroom loopt. 3. De Inn, die in Graauwbunderland ontfpringt, en naar Duitschland loopt, vallende by Pasfau in den Donau. 4. De Tecino of Tesfino, ontfpringende mede in Graauwbunderland, en llroomende zuidwaards door het Lago Maggiore in de Po. "Wegens Duitschland mag in het algemeen gezegd worden dat het vrugtbaar , zeer volkryk en wel bebouwd is; inzonderheid mag dit verzekerd worden wegens die ftreeken, welke aan de oevers van den Rhyn en den Donau gelegen zyn, waar ook het weêr zeer gemaatigd en de lugt gezond is; in de noordelyke deelen is zy egter kouder en minder vrugtbaar. In fommige Provinciën, welke digt aan de zee liggen, heeft men zwaare en menigvuldige regens; in andere, die 'er verder af zyn, langduurige droogten. De noordelyke winden, die uit de Oost-zee en Zweden komen , veroorzaaken vorst en fneeuw; de oostelyke winden, die over het vaste land waaijen, brengen droog en ongezond weder aan; de zuidelyke winden voeren des zomers verfrisfchende koeltjes van de Alpen af, maar de  <$4 Tafereel van Na tour en Konst*. de zuidvvestelyke zyn de menigvuldigfte en heilzaamfte, die in Duitschland waaijen. -4. Wegens Hongarye en Zwitferland mag ook gezegd worden dat de gelteltenis des lands over het algemeen genomen , zeer goed is, fchoon de Zwitfers aan koorn en peulvrugten welhaast gebrek zouden hebben , indien dezelven hun niet. van elders werden toegezonden. NATUURLYKEZELDZAAMHEDEN. DIEREN. Onder de dieren, die in de landen, welke wy tot hiertoe befchouwd hebben, te vinden zyn, zyn 'er veele, welke reeds in dit Werk befchreeven, of te bekend zyn om in het byzonder befchreeven te worden. In Duitschland vindt men overvloed van Rundvee, Schaapen, Paarden, Visfehen en andere dieren. —. Ia Hongarye is in het byzonder eene zeer groote veeteelt, en men heeft jaaren gehad, waar in men telde dat 80000 Hongaarfche Osfen, naar den kant van Weenen alleen, werden uitgevoerd. De Paarden loopen op veele plaatfen van de bosfchen genoegzaam in het wild,  DüITSCHL. ENZ. NATUURL. ZELDZ. 6$ wild, zoo .dat men ze flegts heeft te vangen om ze tam te maaken. Men heeft 'er grooten overvloed van wildbraad en gevogelte; zelfs kunnen de inwooners alle de Faizanten en Patryzen niet gebruiken, maar vervoeren ze met geheele wagens vol naar Weenen en elders In de rivieren is zulk eene mecnigte van viseh dat men, wanneer zy overloopen, de Varkens dikwyls naar den oever dryft, op dat de lugt niet verontreinigd mooge worden. — Zwitferland is inzonderheid aanmerkelyk om zyne hecrlyke weilanden, waar in het tamme vee overvloedig voedfel vindt. Op de Alpen mest men zelfs voor kostgeld veele duizend Italiaanfche runderen. De voornaamfte hanteering der ingezeetenen van Zwitferland bcllaat ook in de veefokkery, en in de dingen, die tot dezelve behooren. Het is niet gebruikelyk dit tamme vee des avonds naar de (lallen te dryven , en egter lydt het weinige of geenc fehade van de wilde dieren, die 'er in grooten getale zyn; want men zegt dat de Koeijen, wanneer zy in het open veld, eenen Wolf of Beer zien aankomen, terflond eenen ronden kring fluiten, en het kleine vee in deszelfs midden (lellen, terwyl zy zich aan het hoofd geplaatst hebbende, den vyand de hoorXI. Deel. E nen  66 Tafereel van Natour en Konst. nen bieden, en dus te weeg brengen dat hy te minder gereed is om aan te vallen. — Nog grooter is de voorzigtigheid der Geiten en Steenbokken, die met geheele kudden in de bosfchen omzwerven ; want zy gaan nooit graazen, zonder op alle toegangen fchildwagten uit te zetten, die eikanderen zoo gezet aflosfen , als of zy geoefende krygsknegten waren. Onder de dieren, welke wy in het byzonder aan Duitschland eigen befchouwen kunnen, moet vooral de Veelvraat in aanmerking komen, die in de Duitfche bosfchen zeer gemeenzaam is. Het is een dier van eene zonderlingegedaante, en vertoont zich nooit tweemaal in de zelfde figuur. Hy is gewoon in zulk eene hoeveelheid te eeten, dat hy opzwelt, en zyne natuurlyke ligchaamsgefta'te geheel verliest, waar na hy, van tyd tot tyd flenkende, zyne gedaante weder krygt. Wanneer hy in zynen natuurlyken of middelftaat is, dat is noch zeer veel uitgezet, noch zeer veel geflonken, heeft hy de grootte van eenen gemeenen Dashond , naar welken hy vry wel gelykt, uitgezonderd dat zyn ligchaam zoo  DuiTSCHL. ENZ. NATÜURL. ZeLDZ. 67 zoo rond niet is. Hy behoort eigenlyk tot het geflagt der Bonzingen of Wezels, fchoon hy van alle andere foorten van dieren, welke tot dat geflagt gebragt worden, merkelyk verfchilt. Hy is lang van ligchaam en kort van pooten, even als alle de dieren van zyn geflagt; maar het lyf is, naar evenredigheid van de langte, grooter dan dat van andere Wezels. Zyne pooten zyn, fchoon kort in vergelykinge van die van andere viervoetige dieren, egter langer dan die van andere beesten tot zyn geflagt behoorende. De Veelvraat is fchoon bruin van kleur met eenen rosfen glans. Deeze kleur vindt men overal aan de zyden, den kop en de pooten; maar zyn borst en buik zyn wit, en over den rug loopt een gitzwarte ftreep. De fiaart is lang en dikhairig, en omtrent van de zelfde kleur als het ligchaam, doch wat donkerer. De kop is klein, en aan den neus fpits toeloopende. Niettegenflaande men dit fchepfel wel eens by de Honden vergeleeken heeft, is egter deszeifs rug niet,gelyk de hunne, breed en ingedrukt, maar hy loopt fcherper 'toe. Zyne tanden zyn niet groot, maar zeer fpits, en de klaauwen zoo fcherp als die van eenig ' E 2 an-  '68 Tafereel van Natuur en Konst. ander dier. De pooten zyn teer en fyn, en hetfchepfel is niet gefchiktom hard te ioopen. Dit beest, fchoon het hongerigfle in de geheeie waereld, is egter gantsch niet rykelyk van bekwaamheden voorzien om zyn aas magtig te worden ; want de meeste fchepfels kunnen het zeer gemaklyk ontloopen, terwyl de Veelvraat zelf, weinige wapens heeft om zich te verdedigen, en genoegzaam nooit in ftaat is om zyne vervolgers te ontvltigten. Men vindt egter beftendig dat de natuur, wanneer zy een fchepfel zeker voorregt geweigerd heeft, dat gemis door de mededeelinge van eenige andere bekwaamheden vergoedt, eh dus heeft zy ook met den Veelvraat gehandeld. Daar het vérmogen om fnel te Ioopen hem ontbreekt, is hy ongemeen behendig in het klauteren, en verwonderenswaardig om zyn klimmen. En dewyl hy in de bosfchen leeft, komt deeze behendigheid hem zeer te flade. Hy weet zich met zyne nagels in het oploopen van eenen Iteilen boomfram zoo vast te houden, dat hy dien even fchielyk beklimt, als hy langs den vlakken grond voortloopt. Hy kiest doorgaans de kruin van den eenen of  DülTSCHl. ENZ. NATDORL, ZEUDZ. 6$. of anderen eikenboom tot zyne verblyfplaats, waar hy veilig, en tevens ten roof vaardig, gezeeten is. Hy blyft daar den gantfchen dag op zyne hurken zitten, en wanneer hy by dag niets heeft kunnen opdoen, dan maakt hy by nagt jagt op de dieren , welke zich boven hem in den boom, die de rustplaats is voor eene groote meenigte van vogelen , hebben neergezet. Zoo lang als het ligt is houdt hy zich (Hl, en wordt door de bladeren voor her. gevogelte bedekt; maar zoo ras als het donker is, beklimt hy de takken, verflindende alles wat hy op dezelven kan vangen. — Dewyl hy egter liefst op groote dieren aast, zal hy dagen agtereen, op eenen nederhangenden tak, niet hoog boven den grond, blyven zitten, en zich in gereedheid houden om, zoo ras als de avond valt, kwaad te doen. Onder den tak, op welken hy dus zit te loeren , gaat eene meenigte van dieren heen, en wanneer 'er een nadert, het welk hem aanltaat, blyft hy niet in gebreke van hetzelve terllond op het lyf te fpringen. — Naauwlyks is het te gelooven wat de Veelvraat op deeze wyze niet al beftaat aan te randen. Nimmer kunnen Haazen of Konynen hem ontkomen. Maar zyn geliefdfte aas is een Bok, of eenig ander dier E 3 van  70 Tafereel van Natuur en Konst* van gelyke grootte, en van de zelfde onbekwaamheid om zich te verweeren. Merkt hy dat een van deeze fchepfelen onderden boom komt, op welken hy naar eenigen roof zit te wagten, dan kruipt hy van tak tot tak voort tot dat hyregt boven de plaats waar het dier z.ch bevindt, gekomen is, en werpt zich vervolgens ter/rond op hetzelve neder. Hy heeft altyd de f wo°»te om op den nek van den roof, welken hy aanvalt, te gaan vast zitten, hetgeen hem, door zyne gefchiktheid om zeer gezwindelyk te kunnen vatten, nimmer m.slukr Tot dat einde bedient hy zich van zyne fcherpe nagelen, en Iaat niet na om 'er op het eigen oogenblik zyne tanden in te zetten. Doorgaans legt hy, om zyn oogmerk met zekerheid te bereiken, zich dwars over den ondernek van zyn aas heen, en wel digt aan de fchouderen. Het aangevallen dier zet het terltond op een Ioopen. in den waan dat het zynen vyand zal ontvlugten, dien het ondertusfehen overal met zich draagt, en die veilig gezecten is. De Veelvraat blyft „iet flegts zyne plaats inhouden, maar eet, terwyl de Bok voortloopt, onverzaadelyk van zyne prooi, tot dat eindelyk pyn, verlies van bloed en vermoeidheid het arme dier doen bczwy- ken  DüiTSCHL. ENZ. NatuüRL. ZeLDZ. ?1 ken en nedervallen. Ondertusfchen baant hy zich , (leeds met vreeten en knaagen voortgaande, eenen weg naar het hart van zynen vyand, dien hy geheel verflindt. Door verfcheidene uuren agtereen met eeten te volharden , verliest hy zyne natuurlyke gedalte. Zyn rug wordt rond, zyne zydenzyn uitgezet even als een ton , en zyn buik fleept langs den grond, in welke gedalte hy nog blyft voorteeten, tot dat hy 'er by nedervalt. In deezen ftaat ligt hy , met oogen die uit zynen kop puilen, te zwoegen en te hygen naar zynen adem, en is dus een prooi voor ieder fchepfel, dat lust heeft om hem aan te vallen, en fneeftnict zelden zonder eenigen vyand. Wanneer hy in zulk eenen toedand ligt, kan hy zich in eenige dagen niet beweegen, welke byzonderheid aan menfchen en dieren bekend is. Wanneer de jaagers eenen opengereeten Bok of Geit, of eenig ander dier van gelyke grootte, het welk in ftukken geknaagd, doch niet geheel verfcheurd is,aantreffen,dan dellen zy altyd vast dat 'er een Veelvraat omtrent is, dien zy ook ademtogtig en hygende vinden leggen, en doorgaans in dien toedand met hunne fpeeren doordeeken. Wanneer dit dier de jaagers al eens ontfnapt, fneuvelt E 4 liet  72 Tafereel van Natuur en Konst. het egter veeltyds door andere toevallen. De. wyl het niet langer bekwaam is om zyne veiligheid te zoeken door in de boomen te klim. men, valt het dikwyls ten prooi aan het groote wild , en zoo dit al niet gebeurt, wordt het door kleinere dieren, waar op het te vooren aasde, verflonden. Wolven, of anderegroote roofdieren zullen in het voorbygaan het overfchot van den roof wel opëeten , maar zich niet met het gulzige dier bemoeijen. Komt 'er een Beer voorby, die zal nu of dan den Veelvraat verfcheuren, maar veel eer uit kortswyl, dan om hem te eeten, dewyl de Beeren in hunnen wilden Haat meest houden van akers en beuken-nooten. Het is ook zeer 'gemeen dat de Veelvraat, fchoon hy van dit toeval mogt vry blyven, een prooi der Veldmuizen wordt , die in meenigte in de bosfchen te vinden, en zeer gereed zyn om dit dier aan te vallen. Tot dat einde verzamelen zy zich in eene groote bende, dewyl zy dit fchepfel niet fiegts als hun aas, maar tevens als hunnen gemeerren vyand aanzien. Het fchynt dat deeze kleine fchepfelen door honger en wraakzugt worden aangezet; en zy vreeten den Veelvraat , die nu naar zynen adem ligt te hygen, onmagtig om zich te verwee-  DtUTSCHL. ENZ. NatüURL. ZeXDZ. 73 weeren, of den nood te ontkomen, leevende op, zoo dat hy een gelyk lot ondergaat, als hy het dier waar aan hy zynen lust verzaadde, te vooren deed ondergaan. — Wy zien dus dat de natuur zorg draagt voor alle haare fchepfelen. Terwyl elk hunner in het denkbeeld is van alleen voor zichzelven te leevcn, dient het egter om de behoefte van veele andere te vervullen. De Bok verfchaft dus voedfel aan den Veelvraat; de Veelvraat aan de Muizen , en de Muizen dienen den Uil, of ander roofgevogelte, het welk by nagt omzwerft, tot fpyze. Wanneer de Bok middelen had om zynen greetigen vyand te ontr komen, dan zoude de Veelvraat zich zekeriyk veel foberer moeten behelpen ; en wanneer deeze zich konde voldaan houden met eene maaltyd, waar aan hy niet fchier barstte, dan zouden de Muizen zulk een goed onthaal niet gevonden hebben. Wy befpeuren derhalven, zelfs in die gevallen, welke ons in den eerflen opflag ligtelyk als buitenfpoorigheden zullen voorkomen, dat alle dingen van eikanderen afhangen, en tot de bereiking van zekere oogmerken dienen Veele Scbry- vers, die van den Veelvraat gefproken , en vry wat op hebben met wonderbaare vertel-Hugcn, ! E 5 heb-  74 Tafereel van j\tati,ur en konst> hebben verfcheidene belagchelyke dingen wegens wegens dit dier te boek gefield. Zy verhaaien onder anderen dat de Veelvraat, na zich dik gegeeten te hebben, naar eene plaats loopt, waar twee boomen digt by eikanderen gevonden worden, en zich tusfchen dezelven met geweld indringt, om zich op die wyze te ontlasten, en in zyne'maag weder plaats tot eene nieuwe prooi te maaken; doch zyne vadzigheid en roofgierigheid weêrfpreeken dergelyke verzekeringen. Eene meenigte van andere dingen, welke wegens dit dier verteld worden, zyn even ongegrond; en het is inderdaad te beklaagen dat menfetheri, die zich opwerpen om anderen te onderrigten, liever ydele vertellingen willen aanneemen, dan de waare gefleltenis der natuure onderzoeken, ende leevenswyze der dieren met naauwkeurigheid gade flaan. Wy moeten ook onder de dieren, welke in de landen, waar van wy thans fpreeken, gevonden worden, niet vergeeten van den Eland gewag te maaken, welke een inbooreling van Tranfylvanie is, en tot het geflagt der Herten gebragt wordt, zynde alleenlyk van dezelven onderfeheiden door zyne hoornen. De  DUITSCHL. ENZ. NaTTJURL. ZeLDZ. 75 De Eland is een zeer groot en fterk dier, gelyk in grootte aan een welgemaakt Paard, en niet minder in kragten; maar hy is in verre na zulk een fchoon fchepfel niet. Zyn kop is groot en langwerpig , zeer breed van voren, en fpits afioopende naar den neus toe, die klein en (lomp is. De mond is wyd, de lippen zyn dik, en de tanden fteevig; de 00gen zyn van eene maatige grootte, maar puilen niet uit het hoofd; de ooren zyn ongemeen breed en lang, en gelyken in dit opzigt naar die van den Ezel; en het wyfje van den Eland heeft inderdaad in haare gedalte vry wat overeenkomst met dat fchepfel. De ooren zyn negen duimen lang en vier breed, en Haan fteil overeinde. De hoornen zyn niet zwaar en getakt, gelyk die der Herten, maar zy ryzen met eenen korten en dikken flam, die genoegzaam onmiddelyk breed uitloopt, en dit verbreede ftuk, hetwelk veel gelykheids heeft aan eene geopende hand, heeft aan het einde eenige van een gefpreide takken , die naar vingers gelyken; de hals is kort en dik, het lyf groot, en de rug breed en plat. De pooten zyn ongemeen fterk; de hoornen -van het mannetje (want het wyfje heeft 'er gcene) doen terftond zien dat het tot  ?6 Tafereel van Natuur en Konst; tot het geflagt der Herten behoort; maar de grootte van het ligchaam, en de algemeene evenredigheden zouden, indien men het wyfje alleen befchouwde, „iemand .n dit denk beeld doen vallen. Het ligchaam is overdekt met een dik donker bont; de hairen zyn flyf en zeer hard; de kleur van het fchepfel is overal donker bruin; alleenlyk is het aan den bmkM'at bleeker, en de pooten zyn donkern- dan de overige deelen des iigchaams. De klaauwen zyn gefpleeten, juist op de zelfde wyze als die van het Hert, en men wil dat fy met Zeer S°ed gevolg tegen zenuwkwaaien kunnen gebruikt worden. Hy is een inboorehng van verfcheidene noordelyke deelen van Europa. In de koude gewesten tiert ^ wel, en moet veel over het ys trekken, het welk hy .met zulk eene vcrwonderlyke fcelhcd kan doen, dat het Rendier naauwJyks in ftaat is om hem by te houden. Zyne beweeging is tusfchen het rennen en voort fcbuiven, niet ongelyk aan die, welke-de Hollanders op hunne fchaatfen maaken. De Eland leeft altyd in eenen wilden ftaat, en men maakt 'er alleenlyk jagt op om den huid en klaauwen. Des winters aast hy op het mW en drooge Bergmosch, het welk hy met dc  Düitscbl. enz. Nattjurl. Zeldz. y\ •de pooten en hoornen van onder de meeuw weet te haaien. Gelyk'er heden aan tamme dieren in Duitschland nergens gebrek is, gelyk men 'er veele heerlyke wildbaanen heeft, waar in Harten, Rheën en wilde Varkens in groote meenigte en van zeer goeden fmaak gevonden worden, zoo waren 'er ook voordeezen, vooral in de Boheemfche bosfchen, veele verflindende dieren, als Beeren, Losfen, Wolven, Panthers en wilde Katten ; maar federt den laatften oorlog zyn zy door de vreemde foldaaten in groote meenigten geveld geworden, zoo dat derzelver getal nu merkelyk verminderd is. Men heeft ook in deeze landen veele foorten van fmaakelyke Visfchcn ; inzonderheid is in Bohème een heerlyke Zalmvangst; want in den fchiettyd komen de Zalmen de Elve op om versch water te zoeken, dat zy in Bohème vinden. Zoo ras als zy op de hoogte van Tina in den Kaurzimer kreits gekomen zyn, fchieten zy hunne kuit, en de jonge Zalm, die hier dan in meenigte te vangen is, wordt voor eene groote lekkemy gehouden. Tn  78 Tafereel van Natuur en Konst. In de bosfchen wordt veel gevogelte gevonden ; vooral is de Saatfer kreits bcrugt door eene ongelooflyke meenigte van Leeurikken. — Onder de Vogelen van Duitschland , welke eene byzondere aanmerking verdienen, behooren wy vooral den Hoorn-Uil niet te vergeeten , die merkwaardig is, uit hoofde van eenige vederen, welke aan de zyden van den kop, als waren zy hoornen of ooren, regt overeind ftaan, eene byzonderheid, die hy met anderen- van zyn geflagt niet gemeen heeft. Dewyl hy zo groot en genoegzaam eveneens gekleurd is als de Arend, wordt hy van fommigen de Arend-Uil genoemd. Zynekleur is glanzig bruin, op den rug watdonkererdan op de borst, doch op beiden met zwarte plekken gefchakeerd. Die vederen, welke zich als hoornen vertoonen, zyn zwart, en hebben de langte van anderhalven duim. Ook heeft by eene foort van knevels, en die twee byzonderheden doen hem in den eerften opflag vry wel naar eene Kat gelyken, waar toe daar en boven niet weinig doet dat zyn kop, op welken de vederen genoegzaam plat liggen, zeer breed is. Hy is een van de allerverflindendfte dieren, en zoekt zynen roof by nagt, wanneer hy op alle tam gedierte, het  DüITSCHL. enz. NATUüRL. ZeLDZ. 79 het welk hem niet te groot is aanvalt, inzonderheid op Hoenders , Eenden en Duiven, zoo dat hy den huisluiden dikwyls aanmerkelyke fchade veroorzaakt. GEWASSEN. Weinige of geene gewasfen, die aan Duitschland in het byzonder eigen zyn, kunnen onder de ongemeenezeldzaamheden geteld worden, en egter eischt ons beitek ook iets wegens de voortbrengzels der aarde te zeggen. Over het algemeen kunnen wy aanmerken dat in Duitschland aan Koorn, Wyn en Tuinvrugten nergens gebrek is. Inzonderheid is de grond in Bohème vet, en flegts op weinige plaatfen zandig, zoo dat 'er alles in overvloed groeit, en 'er de heerlykfle weilanden gevonden worden. Vooral mag men den Leutmeritfer kreits met regt den naam van een paradys geeven. Daar zyn ook plaatfen, waar in het gantfche jaar door de fchoonfte vrugten zyn. Want des winters houdt men de aarde in eene geftaadige warmte, door middel van groote broeikasfen, met glazen; en ook door ovens onder den grond, die met hout, waar van Bohemen in overvloed voorzien is, geftookt worden.  8o Tafereel van Natuur en Konst; den. - Dit land is ook rykelyk gezegend met heerlyk Koorn. - De Gerst en Tarwe tieren 'er ongemeen wei, en de gemeene luiden vinden hunne kost in Boekweit. De kenteekens van de Gerst zyn dat zy eene dikke air heeft. De kelk, het koorn-huisje en de baard van de bloem zyn gelyk aan die van de Tarw of Rogge, maar de baarden zyn Reekelig. De korrel is in het midden dik, en eindigt doorgaans in een fcherpe punt, waar aan de koorn-huisjes zeer vast zitten. — De meeste foorten van Gerst worden in de Lente •in droog weer gezaaid. Op drooge en ligte landen zaait men ze al vroeg in Maart, maar in kleijige gronden niet voor April, en fomtyds niet voor het begin van May , fchoon men dan, indien het weer niet zeer gunflig is, al vry laat in den Herfst moet wagten, eer men ze kan fnyden. — Sommigen zaaijen Gerst op het land, waar het voorgaande jaar Tarw groeide ; doch wanneer men dit met eenen goeden uitflag doen wil, dan moet de grond in de maand Oéïober, by droog weer, omgeploegd en aan reeken gelegd worden, ■op dat de vorst denzelven des te beter ver-murwe, en het Jand dus verbeterd worde. In Maart  DOITSCHL. ENZ. NATÜUftL. ZeLDZ. 8l Maart wordt de grond weder geploegd, en wanneer hy niet zeer nat is, gelyk gelegd; maar in ftraffe en vogtige aarde moet men diepe vooren maaken om de nattigheid te ontvangen. Dit gedaan zynde, moet het zaad met een groote fmak in twee zaaijingen gezaaid worden; by de eerfte moet men met een eggen , en by de tweede egt men zoo lang, tot dat het zaad geheel is ondergedamd. Doorgaans rekent men dat vier fchepels Gerst op eene gemet gronds moeten gezaaid worden. — Wanneer de Gerst gezaaid is, dan is het noodigden grond, na de eerfte regenvlaag, te rollen, op dat men de kluiten breeke, en de aarde gelyk legge, het welk gefchikt is om de Gerst gemaklyker te doen fnyden, en de aarde digter tegen de wortels vanhetkoorn te brengen, het geen in droog weêr van ongemeenen dienst is. Wanneer men op nieuw opgebroken land Gerst gezaaid heeft, dan is het de gewoonte het land in Maart om te ploegen, en het tot [uny braak te laaten leggen, wanneer het andermaal beploegd en met Knollen bezaaid wordt, die in den winter door de Schaapen gegeeten worden, welke door hunne mest den grond veel verbeteren, die in de maand Maart weder omgeploegd, XI. Deel. F en  82 Tafereel, van Natüür en Konst. en even als te vooren met Gerst bezaaid wordt. — Zoo ras als de Gerst ryp is, het welk uit de kleur van de airen en uit het ftroo kan opgemaakt worden , dan moet men ze fnyden, en indien men 'er zeer veel onkruids onder vindt, moet zy op de zwade blyven liggen, tot dat het onkruid verdord is; doch indien 'er veel regen valt, dan is het noodig de Gerst dagelyks te fchudden en te keeren, op dat zy niet fchiete of muf worde; en wel gedroogd zynde, ligt men ze op fchooven ; want wanneer zy te groen in huis gebragt.of gefneeden wordt, dan loopt zyligtelyk gevaar van te broeijen, waar door zy tot de meeste gebruiken nog ongefchikter wordt, dan of zy op het veld gefchooten ware. Gemeenlyk komen 'er van 16 tot 24 fchepels Gerst van eene gemet gronds. Zonder ons met het optellen der verfchillende foorten, of met het befchryven van de behandelinge der Tarwe in te laaten, zullen wy het genoeg agten derzelver kenteekens op te geeven. — Deezen zyn dat zy eene bloem heeft, zonder bloembladen , die in airen ftaan. Iedere bloem beiraat uit veele helmftyltjes, die in eene fchobagtige bloemkelk, wel-  'DUITSCHL. ENZ. NatuüRL. ZeLDZ. 83 welke baarden heeft , beflooten zyn. Het fiyltje komt ook in het middelpunt op, en wordt naderhand een langwerpig zaadje, dat aan de eene zyde bultig is, maar aan de andere eene fleuf heeft. Het is meelagtig, en beflooten in een rok, die te vooren de bloemkelk was. — Deezen komen enkel voort, en worden verzameld in eenen digten air, die aan eenen getanden as vast zit. De kenteekens van de Boekweit zyn dat de bloemen zeer fchoon zyn, in een air, of getakt uit de vleugelen der bladen groeijende. De kelk van de bloem is in vyf bladen verdeeld, die naar bloembladeren gelyken, en het zaad is zwart en driehoekig. Men heeft tweederleie foorten van Boekweit; de gemeene overeind groeijende naamelyk, en de kruipende. — De eerde van deeze planten verfchaft groot voordeel in drooge en fchraale landen. De beste tyd om dezelve te zaaijen is in de maand May, en met de hoeveelheid van een fchepel zaads kan een half morgen Iands bezaaid worden. Men moet voor dit gewas den grond op de zelfde wyze beploegen en bearbeiden als voor de Gerst. F 2 Wan-  84 Tafereel van Natuur en Konst. Wanneer het land niet zeer uitgeput of mager is, dan levert het eene zeer groote vermeerdering uit, te weeten vyftig of zestig fchepels voor een morgen ; en is uitfteekend voédfel voor Varkens, Hoenders en andere dieren. Het meel van de Boekweit is zeer wit, en indien men het met wat Tarwe-meel vermengt , dan kan het dienen om zeer goede koeken te bakken. Het flroo is goed voeder voor vee,en het graan doet de Paarden, welken men het onder den haver geeft, zeer wel tieren; doch bet moet door een molen gebroken worden, dewyl het anders ligtejyk geheel door het vee heen gaat, zonder het minde voedfel aan hetzelve te verfchaffen. — Doorgaans is het reeds laat in den tyd eer de Boekweit ryp is; doch 'er is weinig of geen gevaar dat het zaad ontvallen, of door de nattigheid merkelyk lyden zal, na dat het gemaaid is. Men laat het eenige dagen te droogen liggen, opdat de Hengen, die hard zyn, verdorren, eer het in huis gebragt wordt Niet zelden zaait men de Boekweit zeer dik, en laat dezelve groeijen , tot dat ze aan het bloeijen is; dan ploegt men ze onder, en krygtdaar door eenen zeer goeden grond voor Tarwe of Rogge. Sommigen oordeclen het be  Dlutschl. enz. Natodrl. Zeldz. 85 beter het vee, en inzonderheid de Melkkoeijen 'er mede te voeden , zeggende dat zy dus veel melk zullen geeven, en goede boter en kaas verfchaffen. Zy dient ook tot voedfel voor het vee in drooge zomers, wanneer het gras verbrand is. — De tweede foort van Boekweit wordt in het wild gevonden, maar zelden tót eenig gebruik gekweekt. De Hop, van welker natuur en behandelinge wy in onze befchryving van Engeland gefproken hebben, wordt ook in deeze landen gevonden; en dient den inwooneren om 'er voortrefiyk Bier van te brouwen. — Wynbergen zyn 'er in overvloed; en indien wy in ons berigt wegens Vrankryk niet reeds op den aart en de voortkweeking der Wyngaarden , en op de behandeling van den Wyn , hadden Uil gedaan , dan zoude het hier de plaats zyn om daar omtrent in byzonderheden te treeden. In Moravie wordt zeer veel Ryst geteeld; ook vindt men 'er (het geen iets zeldzaams is) Wierook en Myrrhe, welke wel in verre na zo goed niet is als de Oosterfche, maar egter in menigte in de Apotheeken gebruikt F 3 wordt.  88 Tafereel van Natuur en Konst. de aarde gezet is, waar 'er een hard fchuim op komt, dat 'er afgenomen wordt, wordende vervolgens lood by het overgebleeven Zilver gedaan. Dit weder gefmolten zynde in eene andere oven, dry ft bet lood , nevens alle andere inmengfels, die nog in het Zilver zyn mogten, als olie, boven, wordt door blaasbalgen weggeblaazen, en verandert in Glit, (Litbargyrium~) die bleekerof hooger van kleur is, naar maate zy langer in het vuur blyft, of grooter graad van hitte krygt (*). In (*) Glit wordt in tweederleie foorten onderfcheidcn, te weeten Goud-Glit en Zilver-Glit , naar maate het die metaalen in kleur gelykt ; niet dat het eene van Goud, en het andere van Zilver gemaakt wordt; maar het verfchil ontftaat alleenlyk daar uit dat het eene meer dan het andere in het vuur geweest is, en grooter of kleiner mengfel van koper bevat. Het is van eenen droogenden en zagtelyk famentrekkenden aart, en wordt dikwyls gebruikt in uitwendige wonden, en maakt een voornaam inmengfel in verfcheidene zalven uit. De Pottebakkers bedienen 'er zich ook van om glans aan hunne potten te geeven; ook dient het tot gebruik voor Schilders, Verwers, Bontwerkers en Glazenmakers. Wanneer het met wyn gemengt wordt, geeft het aan denzelven eene zeer heldere kleur, maar maakt dien tevens zeer ongezond.  DüITSCHL. enz. Natüürl. Zeldz. pp In de nabuurfchap van Fridberg, in Saxen, zyn Mynen van verfcheidene foorten van metaal, en inzonderheid eenige van Zilver, welke zulk eene hoeveelheid opbrengen, dat men zegt dat de Keurvorst daar uit alleen een voordeel trekt van 130000 ponden 's jaars. De .voornaamfte van deeze Mynen is 200 vademen diep, en was voordeezen zoo ryk, dat honderd ponden Ertfe zestig ponden Zilvers uitleverden; maar nu verfchaft een pond Ertfe flegts anderhalve once of daaromtrent. Men rekent dat deeze Myn, federd den tyd dat men haar eerst geopend heeft, meer dan honderd miliioenen aan Zilver heeft opgebragt. Deeze mynen zyn zeer blootgefteld aan dampen, welke de arbeiders dikwyls doen verr flikken; ook veroorzaakt het ftof, het welk zich op hunne longen zet , niet zelden teeringen ; maar zy draagen mombakkefen met glazen oogen, om alle nadeelen zo veel mcgelyk is voor te komen. Men zegt dat in Saxen, zo wel als in andere plaatfen, aderen van Ertfe ontdekt worden , en dat men weet waar men eene Myn moet ingaan , door de kragt van zeker rysG 2 je,  ioo Tafereel van Natuur en Konst. je, het welk den naam draagt van Virgula divina (*). Behalven deeze kostbaare Metaalen , verfchaffen de Mynen van Duitschland en Hongarye veele andere fraaije en nuttige Delfftoffen. In die van Saxen, zoo even gemeld, vindt men eene foort van Sulfer-erts of Vuur- fteen; (*) De Virgula divina, of Wigchel-roede, is niet anders dan de puntige tak van een Hazelnooten-boom, door raiddel van welken fommigen voorwenden Mynen of Bronnen, die onder den grond zyn , te kunnen ontdekken, Hy, die denzelven in zyne hand houdt, gnat over de plaatfen , waar hy vermoedt dat de Erts of Bron ligt, en men zegt dat de uitvloeifels der Metaalen , of de dampen, die uit het water opryzen, de roede juist naar den grond zullen trekken , het geen voor een onfeilbaar teeken der ontdekkinge gehouden wordt. Wy vinden, voor de elfde eeuw, by geenen Schryver eenig gewas van deeze roede gemaakt; maar federd dien tyd is zy veel in gebruik geweest, en heeft verfcheidene fchoone naamen gekreegen. Sommigen noemen haar Caiucent , anderen Aarons Roede, enz. Deeze konfienaary maakte in de voorleedene eeuwe vry veel gcrugts in Vrankryk, en derzelver voorllanders poogden ze uit de wysgeerige leer wegens de ftorFe te verklanren; doch thans wordt op alles wat men 'er van vertelt weinig agts geflagen.  DDITSCHt. ENZ. NatDOHL ZELDZ. I0I fteen; wanneer men deezen Heen in kleine ftukjes breekt, en in aarden vaten, flaande in daartoe gefchikte ovens, werpt, dan wordt het Sulfer, het welk in de Erts begreepen is, door het vuur gefmolten, en loopt door een naauw gat in iooden vaten, die niet water gevuld zyn, waar het onmiddelyk Holt, terwyl de zelfstandigheid , die overblyfc, eene verbaazende hoeveelheid van Vitriool bevat. Het Sulfer wordt gezuiverd door bet ten tweedenmaale in yzeren vaten te fmelten, en het, met by voeging van zekere hoeveelheid Jynolfe, te kooken; daar na wordt het tot groote klompen gemaakt, of in ronde vormen gogooten.en dus tot rollen gefatfoeneerd. Wanneer alles dus is toebereid wordt het Zwavel genoemd. Eene groote menigte van deeze foort van Sulfer wordt jaarlyks in Saxen gemaakt, en naar verfcheidene deelen van Europa verzonden. Sulpbur vivim, of natuurlyk Sulfer, wordt ook in de Mynen van Duitschland, SwitferJand en Hongarye gevonden, fomtyds in doorfchynende Hukken van eene fchoone geele kleur ; maar de grove , ondoorfchynende , graauwe foort is de gemeenfte; dezelve wordt G 3 ge-  102 Tafereel van Natuur en Konst. gemeenlyk gevonden in platte klompen van ongelyke grootte, en fomtyds in geheele laagen van eene verbaazende dikte. Men vindt het Sulfer ook in de gedaante van een fyn geel poeder, hangende aan de fteenen en het hout, omtrent de Baden te Aken in-Westphalen, omtrent die van Buda in Hongarye, en by meer andere fulferagtige Bronnen; in deezen Haat gelykt het vry wel naar de gemeene bloem van Zwavel (*). Natuurlyke Vitriool is eene foort van uitgedolven Zout, het welk in de Duitfche en Hongaarfche Mynen gantsch niet ongemeen is; inzonderheid is in die van Goflar, in Saxen, een fchoone groene Vitriool, die zeer helder en (*) Sulfer is, onder deeze gedaante, en inderdaad onder de meeste anderen van uitmuntenden dienst tegen longkwaaien , in welke gevallen het, als by uitfteekendheid, de Balfem genoemd wordt, om dat het de borst ruim maakt, en de longen zuivert en verflerkt. Het is derhalven van groot nut in alle tceringngcige kwaaien. Men heeft het ook, met veel vrugt, 7.00 wel uit- als inwendig gebruikt in ongemakken van den huid. Uitwendig gebruikt zynde, maakt het harde builen zagt , en inwendig is het openend , en bevordert de ongevoelige doorwaasfeming.  DüITSCHL, ENZ. NATUUR!.. ZeLDZ. I03 en doorfchynend is, en in de fpleeten der rotfen in grooten overvloed gevonden wordt. In deeze Mynen is ook eene witte Vitriool, welke men fomtyds in brokken van eene famengepakte zelfdandigheid vindt, maar gemeenlyk in de gedaante van een donsagtig uitgroeifel op de toppen en aan de kanten der holen, het welk, in W3ter gefmolten zynde, daar na gekookt wordt, tot dat het flolt, en een witte klomp wordt, gelyk een klomp fuiker. Vervolgens maakt men 'er die groote koeken van, in welken de Vitriool van buiten 'slands tot ons wordt overgebragt. Daar is eene andere foort van Vitriool van een blaauwagtig groen, welke fomtyds in de Mynen van Saxen gevonden wordt , maar meermaalen in die van Hongarye en Tranfylvanie. Dr. Brown fpreekt ook van eene roode Vitriool, in de Goudmynen van Chremnitz , die misfchien de Chalcitis der Ouden is. Deeze Vitrioolen hebben haaien oorfprong uit yzer en koper, die door de fcherpe deeltjes van fulfer en water gefmolten , en weder gedold zyn in de gedaante, waar in men ze vindt. De groene kleur komt van het yzer, de blaauwe van het koper, en de witte en roode komen uit een mengfel van eenige andere zelfftandigheden. G 4 Wat  104 Tafereel van Natdur en Konst. Wat de door konst gemaakte Vitrioolen betreft, deezen worden op verfcheidene wyzen verkreegen uit vitriooiagtige wateren, aarden en fleenen , en inzonderheid uit de Pyrites. Te Fridberg in Saxen wordt, gelyk wy reeds gezegd hebben, de fteenagtige Erts, waar uit het Sulfer is afgezonderd, verbrand, en in groote vaten gedaan , waar na 'er water op gegooten wordt, het welk de vitriooiagtige deelen inzuigt; na dat het tot eenige dikte gekookt is, wordt het in koelvaten gedaan, waar bet zuiverlte Vitriool aan ftokken, die 'er tot dat einde in geplaatst zyn, blyft zitten, terwyl de rest aan de kanten blyft, en naar den grond zakt. Naby de Koper-mynen in Hongarye, en fon> tyds in die Mynen zeiven, vindt men kleine flroomen van helder vitrioolagtig water wan- (*; In de Philofophifche Tranfaftiën, No. 384, hebben wy een berigt wegens het ligchaam van eenen man, het welk in eene Koper-myn, ter diepte van • twee-en-tagtig vademen , gevonden werd , waar hy omkwam door het inftorten van eene rots, die in den val beide zyne beenen, en zynen regeer arm gebroken had; maar zyn aangezigt, zyn ligchaam, en zyne klederen waren ongefchonden gebleeven, en vry van ver- • rot-  duitschl. ENZ. NatDHRL. ZELDZ. loy wanneer men in hetzelve een lïuk yzer fteekt en het'eronmiddelyk weder uithaalt, dan vindt men dat het met eene dunne korst van koper overdekt is; en wanneer het yzer lang in het water is, zal het door den tyd fmelten, terwyl het koper de overhand behoudt, en in deszeifs plaatfe overblyft. Dit water, tot eene behoorlyke dikte gekookt, en te kristaili, zeeren gezet zynde, verfchaft een fchoon blaauw Vitriool in regelmaatige figuuren, uit tien zyden befhande, in welke gedaante wy het in de winkels aantreffen. Wanneer deeze kristallen nat gemaakt, en op het lemmet van een rottitige, uit hoofde van het Vitriool, waar mede het water bezwangerd was. Hy werd gevonden in den jaare 1719, en was wel bekend by een' oud' Mynwerker, wien het heugde zelf in de Myn geweest te zyn in den jaare 1670 , na welken tyd de man vermist, en naar alle gedagten onder de puinhoopen verfmoord was. Dit berigt werd door eenige anderen be. vestigd , en inzonderheid door eene oude Vrouw, aan welke hy vermaagfchapt geweest was. Hy had derhalven negen-en-veertig jaaren lang onder den grond gelegen , en niet flegts waren zyne klederen en linnen , maar ook zyn vleesch en vel, welke genoegzaam de hardheid van hoorn hadden, door het vitriooiagtige water tegen bederf bewaard geblecven. G 5  ï-oö Tafereel van Natuur en Konst. een mes gewreeven worden, dan geeven zy aan hetzelve de kleur van koper, zynde dat Metaal de voornaamfte ftof, waar uit deeze foort van Vitriool beftaat (*). Wy zouden te ver buiten ons beftek gaan, wanneer wy ons wilden bezig houden met de befchryvinge van alle de Delfftoffen, die in de Mynen van Duitschland, Hongarye en Tranfylvanie te vinden zyn, als daar zyn Antimom'e , Bismuth, en meer dergelyke dingen. Hongarye heeft Mynen van Kwikzilver, die (*) Het gebruik van Vitriool is zeer groot, zoo wel in de Genees- als in de Werktuigkunde. Van de witte foort bedient men zich dikwyls in oog-wateren, om de ontfteeking der oogen te verminderen > en derzelver voortgang te (luiten, en wanneer dezelve behoorlyk gezuiverd word, is zy een zagt braakmiddel. Het poeder van het blaauwagtig groene Vitriool is een uitfteekend famentrekkend middel, gelyk de Mynwerkers by ondervinding weeten, die het altyd op hunne wonden leggen om het bloeden te Ruiten. Vitriool wordt ook veel gebruikt door de Verwers en Hoedenmaakers, inzonderheid de nagemaakte groene foort, welke wy Koperrood noemen; en deeze is ook een voornaam inmengfei in de fchryf-inkt, fchoon de witte tot dit einde beter is.  DüITSCHt. ENZ. NATüDRL. ZstDZ. 10? die hetzelve in groote hoeveelheden verfchaffen. Doch die in het Graaffchap Goritia, aan het huis van Oostenryk toebehooren, zyn misfchien de rykfte van die foort in Europa, dewyl dcrzclver Erts fomtyds half, en fomtyds voor twee derdedeelen, uit Kwikzilver beftaat. Deeze Mynen zyn te Idria, en de toegang tot dezelven is in de ftad; derzelver dicpfte gedeelte is meer dan 120 vademen. Somtyds vindt men het Kwikzilver in zynen oorfpronglyken ftaat, geplaatst in de holligheden der fteenen , en 'er met eenen ftroom uitfchietende, wanneer deMynwerkers ze breeken; dit nu wordt maagdelyk Kwikzilver genoemd; doch mecrmaalen wordt het gevonden in de gedaante van Ertfe, welke fyn geftooten en afgewasfchen , en vervolgens in groote yzeren distileer-helmen overgehaald wordt, waar door dan de Kwik zuiver in den ontvanger komt. In de ovens, welke tot de Mynen van Idria behooren, is men met agthonderd -distileer-helmen te gelyk bezig,en wy kunnen over de groote mee-, nigte Kwikzilvers, welk deeze Mynen ver-fchaffen, oordeelen uit het geen Dr. Brown ons zegt, naamelyk dat hy , daar zynde , meer dan 470 tonnen van hetzelve ingekuipt zag;  108 Tafereel van Natuur en Konst. zag; en in eene andere plaats verhaalt hy eene meenigte van Ertfe gezien te hebben, zoo groot dat 'er twee jaaren zouden noodig geweest zyn om ze te distilleeren (*). De C) Kwikzilver , het welk by de Ouden voor vergift gehouden werd, is nu bekend als een zeer nuttig «meetmiddel, wanneer het met oordeel gebruikt wordt, en men heeft 'er zieh federd de laatfte jaaren met eenen zeer goeden uitflag, tegen verfcheidene ongemakken, van bediend, en zelfs tegen kwaaien, die voor. deezen zeer hardnekkig, zoo niet ongeneeslyk geoordee.d werden. Het opent de pooien, de kleine vaten, en de buizen der klieren; het verdunt verdikte vogten, en neemt verftoppingen weg, zelfs in de binnenfte deelen des ligchaams. Wanneer men het inneemt, of 'er zich uitwendiglyk van bedient, a,s van eene zalve , dryft het de vogten af, door ftoelgang zweet, en ongevoelige doorwaasfeming te verwekkenmaar de gewoone wyze, waar op het werkt, is door de lyders te doen kwylen. Het is het kragtigfte mift del, het welk tot heden toe bekend is, tegen de Venus-wkte, fchoon veele voornaame Geneesheeren de fcwyhng, a!s niets tot de geneezing toebrengende5 aanmerken, zoo dat men volkomen vrugt van het geneesmiddel trekken kan, zonder den lyderen dat onaangenaam ongemak aan te doen. Kwikzilver is van zeer veel dienst voor Vergulden, Spie-  Duitschl. enz. Natuurl. Zeldz. ioj) De Mynen van Bohème en Silefie verfchaffen eene meenigte Gouds en Zilvers, zoo wel als mindere metaalen; in die van Bohème en Silefie vindt men ook meer Saffieren, Amerhysten en andere kostbaare gefleenten dan in eenig ander gedeelte van Duitschland, of van Europa. De Spiegelmaakers, Goudfmits enz. maar deszeifs uitvloeifels zyn zeer fchadelyk , gelyk zy, die 'er mede arbeiden , by ondervinding weeten ; en men merkt op dat de Mynwerkers, hoe fterk zy ook van geitel zyn moogen , zelden vier jaaren lang in eenen (laat van gezondheid blyven, maar van beevingen en beroerten overvallen worden , en op eene beklaaglyke wyze ftcrven. De fynheid en doordringende aart van dit Mineraal is inderdaad zeer verbaazend. Dr. Pope verhaalt dat hy in de Mynen van Friuli eenen arbeider gezien heeft, die dcrmaate van de Kwik doortrokken was, dat een (luk koper, het welk hy in den mond nam , of tusfchen zyne vingers wreef, wit werd als Zilver. Wy moogen 'er byvoegen dat, door een onvoorzigtig gebruik van de Kwik , het zy uit- of inwendig , de zenuwen verzwakt, bedorven en famengetrokken worden, waar uit ftuiptrekkingen, beroerten , en eene al te groote verdunning der vogten voortkomen; dingen, welke dikwyls doodelyke kwylingcn, verzweeringen in den mond en de keel, en ongenees.-lyke ontlastingen veroorzaaken.  iio Tafereel van Natuür en Konst, De Saffier, die van fommigen den Steen der Steenen genoemd wordt, is een zeer fraai gefleente, komende naast aan den Diamant in luister, doorfchynendheid en hardheid. Dit is ten minften waar wegens de fchoonfteen kostbaarfte foorten van Saffieren ; maar die van Bohème en Silefie zyn wat zagter, en bleeker van blaauw, en worden te onregt door onze Juweliers Water-Saffieren genoemd. Eenigen van deeze fteenen hebben geene kleur in het geheel, maar zyn zoo helder als het zuiverfle Water, en gelyken veel naar een' Diamant; anderen hebben eene witte melkagtige kleur, met eenen fiaauwen blaauwen weêrfchyn. Men vindt ze van verfchillende gedaante en grootte, fomtyds drie vierde deelen van een' duim in middellyn,fchoon dit zelden gebeurt. Een Saffier van het hoogfte blaauw kan door het vuur geheel van zyne kleur beroofd worden, zoo dat hy gantsch en al gelyktnaar die, welke uit de natuur zonder kleur zyn, en zelfs voor een' Diamant doorgaat. Den Saffieren, welke uit de Oost-Indien komen, geeft men den naam van Oosterfche, en die , welke in Europa vallen, worden Westerfche genaamd; welke laatften, fchoon dik-  Düitschl, enz. Natuur l. Zeldz. nr dikwyls zeer fchoon, egter minder zyn dan de eerften, zoo wel ten aanzien van hunnen luifier als van hunne hardheid. De Amethyst is een fleen van eene fchoone •kleur, zynde dezelve een mengfel van blaauw en rood, welke kleuren , naar maate eene van dezelven de overhand heeft, onderfcheidene graaden van purper maaken. Somtyds vindt men Amethysten , die geheel zonder -kleur zyn; en deezen kunnen, het zy ze door de natuur zoo gemaakt, of door het vuur zoo geworden zyn , bezwaarlyk van Diamanten onderfcheiden worden , uitgezonderd door hunne hardheid. Deeze lteenen zyn van verfchillende grootte; men vindt ze fomtyds als een fchilletje , en fomtyds die anderhalven duim middellyns hebben. In gedaante zyn zy ook onderfcheiden; want fommigen zyn rondagtig, en anderen hebben het fatfoen van een peer; maar de meesten zyn zeshoekig, en puntig gelyk Kristallen. De Oosterfche Amethysten worden doorgaans voor de besten gehouden; maar fommigen van die, welke men in Silefie en Bohème , of in andere deelen van Europa  ii2 Tafereel van Natuur en Konst. pa vindt (*), zyn weinig minder in hardheid of fcboonheid, dan die uit de Indien gebragt worden. Eebalven de Delfftoffen, welke wy hier, als aan Duitschland eigen , gemeld hebben, en veele meer, welke wy 'er zouden kunnen by voegen, vindt men 'er overvloed van de uitheemfche foort, welke ligchaamen zyn, die tot het dierlyke of groeibaare ryk behooren, en hier toevalliglyk in de aarde begraavenzyn, als daar zyn boomen, planten, kruiden, beenderen of tanden van visfchen en land- die- C) Amethysten zyn niet ongemeen in Italië; de Pyreneefche Bergen, en die van Auvergne in Vrankryk verfchafTen zeer goede , en men graaft eenigen der fynfte foort uit eenen Eerg , naby Vic in Catolouie, waar zy onder een roodagtige aarde, in de loodregte fpleeten van de rotfe, liggen. Sommigen hebben beweerd dat de Amethyst, aan den vinger gedraagen, of in poeder opgedronken, een middel is tegen de dronkenfchap , gelyk zy meenen dat de naam aanwyst; maar deeze kragt is, zoo wel als veele andere kragten , welke men aan edele geReenten, of aan andere fteenen toefchryft, 'louter ingebeeld.  . DüITSCHL. enz. NaTUURL. ZêLDZ. 113 dieren enz. die , meer of min van hunnen oorfpronglyken Haat veranderd , gevonden worden, naar den tyd en de ftoffe, waar in zy gelegen hebben. Van deeze uitbeemfche Delfftoffen hebben wy reeds een algemeen berigt gegeeven in onze verhandeling over de Britfehe Eilanden , welk eene verbaazende verfcheidenheid van deeze Delfftoffen verfchaffen. Gantfche boomen of aanmerkelyke deelen van boomen worden zeer dikwyls gevonden in mesthoopen of aardputten, en fomtyds naauwlyks iets veranderd , uitgezonderd in de kleur, zynde de Eiken git zwart geworden. Men heeft ook takken van boomen gevonden , die in bedden van klei of fteen lagen , en brokken van hout, voornaamelyk van Eikenhout, worden fomtyds onder het zand, en in verfcheidene andere bedden ontdekt. Veelen van deezen, met kristallynen of fteenagtige deeltjes gevuld zynde, maar nog de aderen van hout behoudende, maaken eene fchoone figuur, wanneer zy gepolyst worden. Voorbeelden van hout, het welk volmaaktelyk in fteen veranderd is, ten minfien in fchyn , zyn niet ongemeen; fchoon veele zelfftandigheden te onregt voor verfteend hout genomen , en als zodaanig in XI. Deel. H Je  H4 Tafereel van Natudr en Konst. de kabinetten der liefhebberen bewaard worden. Wat de kleiner planten en bladeren van boomen betreft, deezen worden meest gevonden in eene zwarte leiagtige foort van fteen, boven de bedden van kooien, maar in Duitschland zyn zy meest in eenen witagtigen fteen, ■wat harder dan kryt, zo wel als in Ieifteenen van verfchillende kleuren. Deeze planten behooren meestal tot die foort, welke men Varen noemt, en (het geen zeer te verwonderen is) veelen derzelven fchynen geen Europifche gewasfen, maar in het byzonder aan America eigen te zyn. De bladeren, welke men in Duitschland allermenigvuldigst aantreft, zyn die van den Willigen-boom , den witten Doorn,en den Populier-boom; Mosfen van verfcheidene foorten zyn 'er in groote volkomenheid. Wy zullen niets zeggen wegens de verfcheidene foorten van Koraalen, welke onder de aarde begraaven zyn, om dat fommigen niet willen toeftaan dat dezelven onder de buitenlandfchc Delfftoffen moeien geteld worden, maar beweeren dat zy oorfpronglyk hier tot het  DtHTSCHL. enz. natüdre. Zf.T.DZ, tij het ryk der Mineraalen behoord hebben. Wy vinden genoegzaam eene oneindige verfcheidenheid van dierelyke zelfftandigheden , inzonderheid van fchulpen, tanden, beenderen enz. Somtyds ontdekt men zelfs volkomene visfchen, digt beflooten in bedden van fieen of van eenige losfer ftoffe; en onder deeze ligchaamen is het gantsch niet ongemeen fchulpen van visfchen aan te treffen , die of tot verafgelegene zeën behooren, of van eene ons onbekende foort zyn. Wat de landdieren betreft, misfchien is 'cr geen voorbeeld dat zy in hun geheel onder den grond gevonden zyn , maar gedeeltelyk zyn zy 'er dikwyls ontdekt, en dat wel in zulke plaatfen, en in zulk eene meenigte dat men 'er zich met reden over verwondert. De tanden en flagtanden van Olifanten, de hoornen van Harten, de tanden van Paarden en van andere viervoetige dieren, en de groote beenderen van verfcheidene foorten van beesten , worden fomtyds los in de aarde, en fomtyds in den hardften fteen ingelyfd, gevonden. Sommigen van deezen , die onder koperagtige deeltjes gelegen hebben, zyn gefpikkeld, en hebben blaauwe aderen gekreegen, welke kleur 'er door verfpreid wordt, wanneer men ze in een H 2 zagt  h6 Tafereel van Natuür en Konst. zagt vuur legt, het geen een middel is om ze zeer wel naar natuuriyke Turkooizen te doen gelyken.zoo dat 'er de Juweliers zeiven door misleid worden. Het geen wy den Eenhoorn, fteen noemen , die in de winkels verkogt wordt, is niet anders dan zulk eene beenagtige zelfftandigheid, bezwangerd met zekere aardagtige ftoffe, die overvloedig genoeg in de holen van Duitschland te vinden is. De deelen van visfchen zyn onder de Delfftoffen menigvuldiger dan derzelver geheele ligchaamen , en egter verfehaft Duitschland zoo wel als andere landen veele voorbeelden van visfchen, die in fteen gevonden worden, en, fchoon wel plat'zynde, volmaaktelyk hunne gedaante behouden hebben, zoo dat men zeer gemaklyk onderfcheiden kan tot welke foort zy behooren. _ De Glosfopetra, welke men gemeenlyk voor tongen van verfteende Slangen gehouden heeft, van waar zy ook dien naam hebben, zyn zeer menigvuldig in Duitschland (*), en men weet nu wel dat zy de tongen (*) De Glosfopetra zyn gemeen genoeg in de meeste deelen der waereid, mm nergens zoo menigvuldig als op het eiland Malt,. Men onderfielt dat zy goed zyn tegen vergiften, en inzonderheid tegen de beeten van  DüITSCHL. ENZ. NATUURE. ZELDZ. II7 gen van zekere visfchen zyn. Verfcheidene andere dwaalingen, welke ten aanzien van opgedolvene ligchaamen zyn ingeiioopen, zullen waarfchynlyk door naauwkeuriger nafpooringen ontdekr worden. Wat de opgedolvene fchelpen betreft, welke ver het grootst in getal zyn onder de dierlyke zelfllandigheden, die in de aarde begraaven zyn, deezen worden in de meeste deelen der waereld gevonden , en veeien derzelven zyn ongemeen fraai. Op de grenzen van Brandenburgsch Pommcren, en op die van Pruisfen, vindt men eene zeer harde ontvonkbaare zelfftandigheid , die men Amber noemt, en die by de Natuurkenners den naam draagt van Juccinum of ekïïrum QarnfteeiO; dezelve is van een een- paa- ran Slangen; welke kragt het bygcloof 'er waarfchynlyk aan toegefdireeven heeft, bit hoofde van den Adder, die aan de hand van Pa ilus bleef vastzitten, zonder hem eenig nadeel toe te brengen; en egter is het eene ftandhoudende overlevering dat op het gemelde eiland geene vergiftige fchepfels zullen Ieeven, Doch de oorfprong van deeze DelffiofTen is nu zo wel bekend , dat de ongrondheid der gemeene begrippen genoegzaam van niemand, die eenige oefening heeft, in twyffel getrokken wordt. H 3  i J 8 Tafereel van Natuur en Konst. paang maakfel , van eenen zwavelagtigen fmaak, en geeft eenen Herken reuk van zich, indien zy gewreeven wordt, wanneer zy ook die bekende eigenfchap, welke Eleóïriciteit of Barnfteenkragt genoemd wordt, in eene fcooge maate bezit. Amber wordt in deeze ftreeken door de zee opgeworpen, en is niet flegts onder de zeegewasfen en zanden gevonden , maar ook uit de rotfen en mynen opgegraven. Zy is eene harde * drooge en doorfchynende , fchoon tevens eene brooze zelfftandigheid, famentrekkend op de tong, én warm zynde, van eenen vry Herken teeragtigen reuk, Met fcherpe vogten gemengd zynde, veroorzaakt zy geene gisting, en wanneer men ze wryft, tot zy heet wordt, dan zal zy ftroo, Hukjes papier, en meer andere ligte dingen, ja zelfs metaalen, wanneer diezeer dun zyn , aantrekken. Amber is eene van de ltgtfte DelfHoffen, welke wy kennen; zy is fmeltbaar in geest van wyn, in de kragtigHe oliën der planten, en ook, fchoon zeer bezwaarlyk , in de uitgeperlïe oliën , als in die van lynzaad. Op eene chemifche wyze ontbonden zynde, verfchafrzy eerst een fcherpagtig water, en vervolgens eene geele Hinkende olie, en een vlugtig zout. Het over- fchot,  DülTSCHL. ENZ. NaTUCRL. ZeLDZ. 110 fchct, dat in de helm blyft is eene zwarte,ligtc en wrjfbaare ftof, die zeer wel naar jooien-lym gelykt. Ee Schryvers der Natuurlyke Historie zyn zee- lang onkundig geweest wegens den oorfprong van de Amber. Sommigen hebben beweerd dat zyeene dierlyke zelfftandigheid is; and:ren hebben haar voor een harsagtig vogt genomen, druipende uit populier- en denneboonen; en de meeste Schryvers zyn 'er-voor dat :y eene zwavelagtige ftof is, komende in de zje uit eenige onderaardfche bronnen, en daar vermengd wordende met de vitrioolagtig3 zouten , welke in deeze flreeken in overvloed gevonden worden , waar die ftof' en zouten fameriftollen en vast worden, uit welke ftolling de Amber voortkomt. Dewyl men egter goede Amber vindt, wanneer men op eeaen merkelyken afftand van de zee graaft, is het Waarfchynlyk dat zy oorfpronglyk een mineraal is , het welk in het eerst zagt en vloeibaar, in zynen tegenwoordigen ftaat van hardheid komt door eene mineraale fcherpé ftoffe, die de natuur van geest van zwavel; of van olie van vitriool heeft, inzonderheid dewyl deeze ftoffen overvloedig in de aarde H 4 te  J2o Tafereel van Natuur en Konst. te vinden zyn, en een door konst gemakt mengfel van dezelven verfcbaft een ligehaim het welk vry veel gelykbeid heeft aan natu.r' Jyke Amber, en by eene chemifche omWndmg alle derzelver beginfels geeft. Denatiurlyke kleur van de Amber is een fchoon beek geel, maar dikwyls wordt zy wit gema.kt, ook wel eens zwarr, en in beide de gevalen is zy ondoorfchynend door de inmenging van vreemde ligchaamen. Somtyds is zy met metaai-deeltjes gemengd , en blyft doorf:hy. nend; doch wanneer zy verfchiit van d Ie iszy meest donker bruin. Amber is ock in de geneeskunde van dienst, en wordt, vanneer zy tot poeder gemaakt is, gegeevea tegen den witten vloed, tegen ftuiptrekku.gen, en allerleie zenuwziekten. De toebereidingen van dezelve, waar van men zich thans bedient, zyn i. Zout van Amber. 2. 01p van Amber. 3. Uittrekfel van Amber. He- zout en de olie van Amber worden op de zelfde wyze verkreegen; het zout is een weezenIyk zuur, en wel het eenigfte, dat wy in de gedaante van zout hebben; de oliën gelyken zeer veel naar natnurlyke ftcen-olie, van weiier ftoffe de Amber gemaakt wordt. Het zout bevordert de u/tvvaasfeming en water. loo-  Dditschl. enz. Natuürl. Zeldz. 121 loozing; men maakt 'er veel werks van in ftuiptrekkingen, hoofdpynen,. zenuwkwaaien en opftygingen. De olie, overgehaald zynde , wordt ook met vrugt gebruikt om de /tonden der vrouwen te bevorderen, dewyl zy zeer fyn en doordringend is. Uitwendig]yk bedient men 'er zich van om verlamde leden te regt te brengen. Hat aftrekfel van Amber wordt gemaakt door ze in geest van wyn over te haaien, en heeft alle de kragten van zuivere Amber. Het gebruik , het welk men in verfcheidene ambagten van Amber maakt, is kenbaar uit kabinetten en andere verniste werken, BERGEN EN HOLEN. In Duitschland zyn zeer veele Bergen en groote Gebergten, inzonderheid worden die, welke rondom Bohème liggen, voor de hoogfien van geheel Europa gehouden. — By Praag is de beroemde Wittenberg, die uit enkel Kalkfieen befiaat. — Vooral mag men van Silefie zeggen dat het ten westen en ten zuiden een der grootfte en hoogfie Gebergten van Europa heeft, te weeten de Sudetifche Bergen , welke hun begin neemen aan de II 5 gren.  122 Tafereel van Natuur en Konst. grenzen van de Opper-Laufnits, by Friedberg aan de Queis, en zich in twee fireeken verdeelen. De eerfte ftreek gaat door de Voritendommen Jauer en Schweidnitz, tot in het Munfterhergfche en het Graaffchap Glatz. Deeze reeks Bergen, welke Silefie van Bohème en Glatz affcheidt, draagt aan den kant van Bohème den naam van het Boheemfchc, maar. aan de zyde van Silefie dien van het Reuzen-gebergte. — Dewyl Bohème zeer hoog ligt, komt de hoogte der Bergen daar niet zeer aanmerkelyk voor ; maar naar den kant van Silefie, dat laager gelegen is, moet men zich over derzelver hoogte verwonderen. Dit-Gebergte toont hun, die in deszeifs nabuurfchap woonen , de aanftaande veranderingen van het weder aan, zoo dat zy eenige dagen vooraf waarfchynlyk kunnen gisfen, of'er zonnefchyn of regen te verwagten zy. Men verwagt namelyk helder of dampig weder, naar maate de toppen van deeze Bergen of helder, of met wolken en nevels overtrokken zyn. Daarenboven groei jen op deeze Bergen , en in derzelver Valeien, de zeldZaamfte kruiden en wortelen, die ergens gevonden worden. Ook zyn zy vol Ertfe, en men  DülTSCHL. ENZ. NaTUURX. ZeLDZ. 12$ men heeft 'er voordeezen veel Goud, Zilver en andere.metaalen uitgehaald. Doch thans liggen de Mynen overal woest, waar van men de oorzaak ligtelyk begrypen kan; want behalven dat zy in verfcheidene oorlogen veel geleeden hebben, groeit het Goud en Zilver niet jaarlyks, gelyk de vrugten aan de boomen; maar de aders zyn gcdeeltelyk, uitgeput, en moeten gedeeltelyk met groote moeite eerst weder aangebouwd worden. Hier by kan men nog voegen dat de inwooners alles wat zy in eenen tyd van vrede boven het noodige winnen , liever befleeden aan min ncodzaaklyke dingen, dan het aanleggen om fchatten uit de aarde op te delven. Eindelyk worden zy van de moeite , welke hier aan vast is, afgefchrikt door het vooruitzigt, dat de hooge Overheid, indien 'er ryker aderen mogten ontdekt worden, het beste naar zich neemen, en voor de ontdekkers het geringfte laaten zoude. — Het Reuzen-gebergte is -wyders berugt door de geheele waereld, ter oorzaake van het Spook Rieben-Zahl , waar van men vertelt dat het zich nu onder de eene dan onder de andere gedaante aan de reizigers, welke of uit noodzaaklykheid of uit nieuwsgierigheid over dit gebergte trekken, ver-  124 Tafereel van Natoer en Konst. vertoont. Somtyds wil men dat het ais een Boschgeest „ fomtyds als een mensch voorkomt, in de gedaante by voorbeeld van een' Monnik, van een' Kruidzoeker, van een' Jaager, van een' oud' Man, of in eenige anderedaar het op andere tyden die van een Dier aanneemt. Ver van iemand te benadeelen, wyst het Cgelyk men beuzelt) den geenen' die verdwaald zyn , den weg aan , en ver! dwynt. zonder eenig kwaad te doen. Men beweert egter dat het, getergd zynde, zwaare ftormen en onweeren kan verwekken. De tweede fireek van deeze Bergen, die eigenlyk het Moravifche Gebergte genoemd wordt, om dat het Moravie en Silefie van eikanderen fcheidt, heeft haaren aanvang in het Vorftendom Munfterberg, en ftrekt zich int tot aan het Karpatifche Gebergte. Midden in het land is de Zotenberg de beroemdfte in Silefie. Dezelve ligt in het Vorftendom Schweidnitz, vier mylen ten zuidwesten van Breslau, en dient den inwooneren tot een kompas om 'er, uit hoofde van zyne uitfteekende hoogte, hunne reizen t.aar te ngten. Sómmigen hebben de nieuwsgierigheid  DüITSCHX. ENZ. NaTUDRL. ZELDZ. I2J heid gehad om deezen Berg rond te wandelen, en denzeiven 104ÓO fchreeden in zynen omtrek groot bevonden. Eertyds ftond 'er een flot op, doch dewyl men merkte dat dit den firuikrooveren tot eene bekwaame lchuilplaats diende, werd het in den jaare 1428 afgebroken, zoo dat 'er thans niet dan puinhoopen van te zien zyn. In deszeifs plaatfe is eene kleine kapel geftigt, werwaards vccle bedevaarten gedaan worden. Uit deezen Berg wordt ook donkergroen Marmer gegraaven. Wy moeten hier niet vergeeten iets te zeggen wegens de berugte Bergftraat, welke in den Neder-Rhynfchen kreits gelegen is. Dezelve is eene fmalle ftreek lands tusfchen Heidelberg en Darmftad , van omtrent tien uuren gaans lang. Men rydt daar tusfchen Bergen door, die met de fchoonfte nooteboomen en wyngaarden beplant zyn, zoo dat hier uit de reden der benaaminge ligtelyk kan begreepen worden. — Een van deeze Bergen draagt den naam van Malchenberg, en wordt met zeer veel reden voor den beroemden Berg Melibocus, van welken Ptolomeus gefchrceven heeft, gehouden. Hy wordt door tien andere Bergen onderfchraagd , en wanneer mei)  126 Tafereel van Natddr en Konst. men op den top Raat, kunnen tien Landen, aan onderfcheidene Heeren roebehoorendc, gezien worden. Onder de hoogfie Bergen van Duitschland telt men ook den Berg Broeken, in het Hertogdom Brunswyk. Tusfchen Blankenburg en Elbingrode, niet ver van deezen Berg, is een merkwaardig Hol.Bumans Hol genaamd, om dat zekere Buman het eerst ontdekt heeft. Deszeifs ingang is zeer naauw, maar het uiterlte einde is nog nooit ontdekt geworden, fchoon fommige mynwerkers in de nabuurfchap verzekeren, dat zy meer dan twintig mylen door dit Hol gegaan zyn. Men heeft 'er groote beenderen van vreemde dieren in gevonden , en onder anderen het geraamte van eenen reus. Naby het klooster Michaelftein, in het zelfde Hertogdom, zyn twee groote Rotfen, die twee gekleedeMonniken verbeelden, zoo net alsof zy uit de. rotfe uitgehouwen waren , waarom zy den naam van Monniks-klooven draagen. In deeze landftreeken vindt men ook ' veele kasteden, op de toppen van ohtoegang- Jyke  Dditschl. enz. Natuüre. Zeldz. 127 lyke Bergen , en wel fommigen, die inderdaad uit eene rotfe gehouwen zyn. In den Ncder-Saxifchen kreits verdient ook de Hartz welke Opper- en Neder-Saxen van eikanderen fcheidt , eene byzondere opmerking. Het is een groot en woudagtig gebergte, en ongetwyffeld een overblyffel van het groote Hercynifche woud, dat zich voordeezen door geheel Duitschland uitfirekte. Dit Hartzgebergte loopt van de Wezer tot aan de Sale, en is van het westen naar het oosten omtrent 12 mylen lang, maar van het zuiden naar het noorden alleen vier breed. Het neemt zynen aanvang in het Wolfenbuttelfche ampt Langelsheim in de landflreek van Goslar, en loopt door de landen Grubenhagen, Wernigeroda en Blanckenberg, tot in de Opper-Saxifche Graaffchappen Hohenftein en Blankenburg, en tot Hartzgerode in het Anhaltfche. De Bloksberg in het Graaffchap Wernigeroda, deelt het gantfche Gebergte in den Opper- en Neder-Hartz, van welken het eerfte deel west-en het andere oostwaardsligt Dit Gebergte is ver van eene wilde of onbewoonde woesteny te zyn. Men heeft 'er Kasteden , Steden , Graaffchappen en gantfche Vor-  128 Tafereel van Natuur en Konst. Vorftendommen op. Ook vindt men 'er fchoone wüdbaanen, en eene meenigte van onderaardfche fchatten. In Hongarye heeft men het Karpatifche Ge. bergte, eene grensfcheiding, welke om zoo te fpreeken door de natuur zelve gemaakt is tusfchen dit Land en Polen. Het ftrekt van de Moravifche grenzen af tot aan Zevenbergen toe, is zoo hoog als de Alpen in Zwitferland, en ook ten allen tyde met fneeuw bedekt. Het binnenlandfche gedeelte van Zwitferland is niet flegts ongemeen bergagtig, maar het is ook van alle kanten met zeer hooge Bergen omringd, die het natuurlyker wyze bevestigen, en voor den vyand ongenaakbaar maaken. _ Het aanmerkelykfte van deeze Zwitferfche Gebergten is het Alpifche Gebergte of de Alpen, die Zwitferland, het welk daarop gelegen is, aan de zuidzyde van Italië affcheiden , en genoegzaam ieder Kanton van een ander afzonderen. In de befchryving van Italië is reeds omltandig van de Alpen, en van eenige byzonderheden, tot dezelven behoorende, gefproken; doch dewyl 'er nog niets  DüITSCHL. ENZ. NatTJURL. ZeLDZ. 12Q niets th het byzonder gezegd is wegens de hoogte deezer Bergen, en de Bergen van Zwitferland niet fiegts voor de hoogde der Alpen, maar voor de hoogde van gantfch Europa te houden zyn , oordcelen wy het niet ongevpegjyk daar omtrent iets in deeze plaatfe te zeggen. De Joth, een hooge Berg in delanddreek van Engelberg, waar dezelve aan het Kanton Bern grenst, is, door het vallen van de Kwik in den Barometer, (*) volgens de berekening van (*) De Barometer is een werktuig tot het meeten der zwaarte van den Dampkring, en dient om de veranderingen in denzelven te toonen, en wel voornaamelyk om de veranderingen van het weder te bepaaIen. Dit werktuig is gegrond op de Torricelliaanfche proef, gelyk zy genoemd wordt naar haaren eerden uitvinder Torricelli. Dezelve word genomen door mid« del van eene buis met Kwik gevuld, welker eene einde hermetisch geflooten is, terwyl het open einde in een bakje met Kwik ftaat. Dewyl nu de Kwik in de buis opgehouden wordt door de drukking van den dampkring op de Kwik in het bakje, zoo volgt dat de Kwik in de buis zal dalen, naar maate de zwaarte van den dampkring vermindert, en dat zy integendeel zal ryzen naar maate die zwaarte vermeerdert; zynde de XI. DeEU. I io-  130 Tafereel van Natuur en Konst. van Dr. Scheuchzcr, bevonden vyf duizend negen honderd en zes-en-twintig voeten boven de oppervlakte der zee te zyn, en egter is deeze Berg kolom van lugt, die in de buis opgehouden wordt, altyd gelyk aan de zwaarte van de drukkende lugr. Hier uit krygen wy eene fraaije manier om de hoogte van Bergen te meeten , dewyl de dampkring ligter word, en gcvolglyk de Kwik in de buis laager zakt, naar maate men hooger klimt. Uit deeze beginfelen , gepaard met waarneemingen en proeven, hebben verfcheidene geleerden tafels willen opmaaken, om de hoogte van iedere plaatfe uit de gegeevcne hoogte van de Kwik, of de hoogte van de Kwik uit de gegeevcne hoogte eener plaatfe te bepaalcn; en de uitzettingen van de Lugt ook vast te (tellen, zoo als zy aan iederen duim of aan ieder gedeelte van een duim , in den Baromeeter beantwoorden. De Heer Derham, de verandering der Kwik, van den grond tot den top van het Monument in London , zeer naauwkcnriglyk opmerkende, vond dat zy, ter hoogte van twee-en-tagtig voeten , een tiende gedeelte van eenen duim viel, terwyl zy ter hoogte van Jiondcrd-cn-zestig voeten, twee tiende deelen gezakt was. By het herhaaicn van de zelfde proeve, heeft hy ook juist liet zelfde opgemerkt. Op den top van Snowdonhill, in Wales, die duizer.dtweehonderd-en-veertig roeden hoog is, vond U:. li.iiley de Kwik drie duimen en agt tiende deelen kiagei dan onder aan den voet van den Berg.  duitschl. ENZ. NatüURL. ZELDZ. I31 Berg nog in verre na de hoogde niet in die Nabuurfchap; want naast aan denzelven ryst een andere, de Tillisberg genaamd, diedeeds met fheeuw overdekt; en wel duizend voeten hooger is dan de Joth. By Scheuchzer vind men zelfs van Bergen gefproken , welke hy 12000 voeten, boven de vlakte der zee verheven , bevonden heeft. ■ De Gemmi is een zeer hoogeBerg, over welken een weg ligt uit het Kanton Bern naar Wallifcrland, die egter alleen in den zomer bruikbaar is. De afgang aan de zuid zyde van deezen Berg is zoo fteii en akelig, dat wy dien by geene mooglykheid kunnen befchryven. Dezelve bedaat uit een naauw pad, aan den kant van genoegzaam loodregte deilten; en fomtyds vindt men fcheuren in de rotfen, waarover men gaat door middel van planken, of van zeer ranke houten bruggen. De hoogte van deezen Berg is by eene hut, Zur Dauben genaamd , zynde eene rustplaats voor vermoeide reizigers, door den Barometer bevonden zes duizend en twaalf voeten hoog te zyn, en deeze plaats is de hoogde, waar toe men komen kan. I 3 Wat  132 Tafereel van Natuur en Konst. Wat de Avicula, de St. Gothard, de Furca, de Grimfula, de Crispalt, en eene lange keten van andere bergen betreft, die in Op-per-Walliferland beginnen , het Kanton van Uri doorkruisfen, en zoo dwars door herland der Grifons naarTyrol Ioopen , derzei ver grootfte hoogte boven de oppervlakte der zee kan , in ronde getallen, op zeven duizend en.vyf honderd, of op agt duizend voeten bepaald ■worden. Doch de hoogfte van alle de Bergen in Zwitferland is, volgens Scheuchzer, de Stella, in het land der Grifons, wiens loodregte hoogte, volgens des Doctors waarneemingen , negenduizend vyfhonderd-en-agt-en-vyftig voeten, of, volgens Casfini, twaalfduizend honderd-en-zes-en-nogentig voeten is, eene hoogte, welke de Steenbokken zeiven naauwlyks waagen te beklimmen. Aan den anderen kant meent de Heer Martel , dat de witte Berg, die aan den oever van het meir van Geneve, op eenen afftand van veertien of vyftien mylen naar het zuid-oosten , gezien wordt, de hoogfte van alle de Alpen is, en volgens hem is dezelve twaalfduizend  Duitschx. enz. Natuürl. Zeldz. 133 zend vierhonderd-en-negen-en-vyftig voeten boven de oppervlakte van de Rhofne te Gelieve verheven. De Heer de la Condamine houdt deezen Berg zeer ver voor den boogilen der Alpen; de bovenlte helft van denzelven is altyd met fneeuw bedekt; en de Heer Fatio de Duillier, die zyne hoogte heeft afgemeeten , fielt hem twaalfduizend Paryfche voeten boven de oppervlakte van het zoo even gemelde Meir, volgens eene rekening, die op de fchuinte van de Rhofne, daar dezelve uit dat Meir komt, gegrond is. Dus is de hoogte van den Witten Berg , volgens den Heer Fatio, 14556 Paryfche voeten boven de zee, welke hoogte de Heer de la Condamine aanmerkt dat genoegzaam gelyk is met die van den top van de Volcano van Pitchinca , in Zuid America, waar dezelfde Heer vond dat de Kwik in den Barometer tot zestien duimen gezakt was. Maar de Heer Chezeaux, die eene veel grooter vlakte dan de Heer Fatio heeft afgemeeten; en uit dien hoofde tot grooter juistheid in de hoogten, -welke by daar uit heeft afgeleid , moet gekomen zyn, maakt de hoog. te van deezen Witten Berg nog vyftienduizend I 3 Pa-  134 Tafereel van Natuur en Konst. Paryfche voeten grooter; dat is te zeggen, hy maakt denzelven drie duizend Paryfche voeten hooger dan de Piek van TenerirTe , die voor den hoogften Berg van Africa gehouden wordt. De Witte Berg kan ook gezien worden in de nabuurfchap van Langres, op eenen afftand van zestig mylen, van waar men zynen top, met fneeuw bedekt boven de keten van den Berg Jura ziet uitfteeken. De Berg Cenis is een andere van de Alpen, die voor eenen der hoogfte Bergen In Europa doorgaat. De Berg van St. Gothard, in het Kanton Uri , verfchaft eenen zeer voornaamen weg naar Italië, en wordt als zoodanig door Dr. Scheuchzer befchreeven. De weg over denzelven is gedeeltelyk aangenaam, en gedeeltelyk ruuw en gevaarlyk. In het benedenfte gedeelte van den Berg zyn fchoone bosfchen, welker boomen boven eikanderen uitfteeken; door dezelven kan men even heen zien op den fchuimenden Rufs, die met eenen geweldigen loop voortfchiet, na zig vereenigd- te hebben met de rivieren, die van de Bergen afkomen. Sommigen van deezen daalen met een  DOITECHL. enz. NatüURL. ZeLDZ. 135 een zagt gcruisch, terwyl anderen met een verfchriklyk geweld en geklater van de fteilten ncderftorten, daar veelen derzelver, uit hoofde van de rotfen , die haar in haaren voortgang fluiten, als in dampen ontbonden worden, en door de breeking der zonneftraalen eene verfcheidenheid van wonderlyke regenboogen vormen. Naar maate de reiziger verder voortgaat, wordt hy meer verfchrikt door het gezigt van vreeslyke rotfen,die over den weg hangen, en van onderen zoo uitgefieeten zyn dat zy op het punt fchynen van te vallen, en hem te verpletten. Omtrent halfweg van het benedenfte gedeelte des Bergs van Sr. Gothard, is een hol, waar over de natuur eene fuort van brug van fneeuw en ys gevormd heeft, welke volmaak» telyk hard is, en onder welke de Tesfin met een groot geweld doorloopt. Dewyl de brug onder de voeten der geeilen , die 'er overgaan beeft, heeft zy den naam gekregen var. de beevende vallei. In het Kanton van Claris is een Meir.Wahleftalt genaamd, het welk omringd is van Bergen, waar van een, die dit Kanton van I 4 het  136 Tafereel van Natuur en Konst. het land der Grifons affcheidt, een Hol heeft, het welk tot deszeifs top doorloopt, en den naam van St. Maartens-hol draagt. In zeker gedeelte van het Meir , wordt door het Hol heen de lugt gezien; en deeze plaats is de eenigfte, waar door de zonneftraalen 'er kunnen in komen , en dat nog maar op eenen bepaalden tyd. De plaats is by zeker vlek, Elm genaamd, waar de zon, vier weeken agtereen, in het begin van de Lente en den Herfst, haare ftraaien door St. Maartens Hol, als door een natuurlyk Telescoop, heen fehiet. In het Kanton Bern is eene andere Berg, de Eyger genaamd, die op gelyke wyze doorboord is, en een groot Hol by zynen top heeft, waar door de ftraaien der zonne geduurende twee of drie weeken komen , te weeten in de maanden February en Oöober. Die Bergen, welke met fneeuw en ys bedekt zyn, worden van de inwooneren Glatfcber of Ysbergengenoemd,ongetwyfTeld naar het Latynfehe woord Glacics. Sommigen zyn 'er, op welken het ys, ver van tc fmelton, jaarlyks in hoogte toeneemt. Somtyds vallen *er groote Hukken, als brokken famengepakte fneeuw,  dcttschl. enz. NatüURL. ZeLDZ. I37 fneeuw, naar beneden, waar door niet zelden verfcheidene menfchen en geheele kudden fchaapen zyn verplet geworden Men vindt ook vrugtbaare Alpen, die met boomen en gras begroeid zyn, en op welken de Zwitfers hunne koeijen dryven, die men in den zomertyd tot elks verwondering als onder de wolken ziet weiden. Men moet verder aanmerken dat deeze Bergen op eenen dag de vier getydcn van het jaar vertoonen, dewyl men, van boven naar beneden gaande, eene geftadige verandering van voorwerpen en vrugten ziet; want op den top en boven de wolken zyn zy fteeds met fneeuw overdekt, zoo dat het daar altyd Winter is. Een weinig laager vindt men eene landftreek, die, met weiden en bloemen vervuld zynde, de Lente verbeeldt ; en meer naar beneden ziet men boomen, die door de fchoone vrugten, welke zy draagen, den Zomer vertoonen. Onder aan den voet vindt men eindelyk vrugtbaare velden tot den akkerbouw , als of men den oogsttyd in den Herfst zag. Men moet erkennen dat deeze Bergen aan den eenen kant eenige ongemakken veroorzaaken. Want, behalven dat zy veel gronds I 5 be-  138 Tafereel van Natuur en Konst. beflaan , zyn zy ook gcvaarlyk en moeielyk te bereizen , en dus niet gefchikt om den koophandel te bevorderen. Dewyl daarenboven de Bergen elk oogenblik dreigen in te fiorten , en zulks nu en dan met der daad gebeurt , leeven de inwooners in geduurige angfien. Ook verfchuilen zich tusfchen deeze Bergen, die met bosfchen bezet zyn, veeJe foorten van wilde dieren, die niet flegts het tamme vee, maar fomtyds ook menfchen verflinden. Aan den anderen kant hebben de Zwitfers ook groot voordeel van deeze Bergen. Want voor eerst verfcbaffen zy hun eene drooge. zuivere en gezonde lugt, en het vee, dat op de Bergen graast, levert grooten voorraad van boter en kaas uit, die veel gelds opbren- ' gen; vooral wordt de Zwitferfche Kaas voor de fmaakelykfte , die in de waereld te vinden is, gehouden. Vervolgens groeit 'er Wyi, 0p alle de heuvels, en in het byzonder in het Kanton Bern en in Graauwbunderland, die, fchoon doorgaans wrang en onaangenaam van fmaak , egter met water gemengd zynde, overal als een gemeene drank gebruikt mm. Op deeze Bergen ontfpringen wyders fehoo-  Dditschl. enz. Natcürl. Zeldz. 139 fchoone ftroomen, waar uit vischryke meiren ontdaan. Men vindt eindelyk op deeze Bergen verfcheidene Kruiden , die in de Geneeskunde nuttig zyn, en door de Zwitfers geenszins om niet weggefchonken worden. Zy dienen hun ook tot het bereiden van hunne vermaarde Kruiderthee, die veelen in de Lente, als een bloedzuiverend middel gebruiken. Doch een der grootfte voordeelen, welke de Alpen Zwitferland aanbrengen, is dat zy het land tegen den inval van vyanden befchutten. GENEEZENDE, EN ANDERE ZONDERLINGE BRONNEN» MEIREN EN WATERVALLE N. Duitschland, Hongarye en Zwitferland zyn berugt door mineraale wateren van verfcheidene hoedaanigheden ; doch onder alle da geneezende Bronnen in deeze landen fchynt het dat geene meer in agting zyn dan die van Spa, in het Bisdom Luik in Duitschland, werwaards zich niet flegts luiden uit alle deelen van Europa begeeven, maar waar uit ook  i4o Tafereel mKV Natuur en Konst. ook veel waters in flesten verzegeld, naar an_ dere landen , inzonderheid naar Groot-Brittanje en Holland , verzonden wordt. Jn de Had Spa, en derzelver nabuurfchap, zyn vyf Bronnen , die bovenal in naam zyn , als i. Ponxhon. 2. Geronflerde. 3. Saviniere. 4 Watrotz. 5. Tonnelet. De wateren van de Ponxhon , op de markt-plaats, zyn van alle de Bronwateren meest in agtilJgc> en worden door de beste Geneesheeren hooger gefchat dan alle mineraale wateren , die in of naby het Bisdom gevonden worden. Zy bevorderen de fPysverteering, verdry ven verftoppingen , verfterken de fpanning der ingewanden, en zyn van dienst in verfcheidene fleepcnde kwaaien. De Kapucyners hebben te Spa een fchoon klooster en ruime tuinen , waar het gezelfcbap, dat de wateren gebruikt Zich met wandelen kan verlustigen. De beste" tyd om 'er zich van te bedienen , is in de maanden juny , July en Augustus. De inwooners leggen zich toe op het maaken van ïilerleie kunstwerken, die de vreemdelingen hun afkoopen. Rondom de plaats wordt ook lekkere v,sch en goed wild gevonden , het geen den reizigers zeer wel te flade komt De  EUITSCHL. ENZ. NATUURL. ZeLDZ. I-Jf De berugte Bronnen van Pyrmont in Weftfalen zyn genoegzaam van de zelfde natuur als die van Spa, en verdienen in veele gevallen, even groote agting ; maar noch deeze noch eenige andere mineraale wateren moeten onvoorzigtiglyk gebruikt worden , zonder dat men eerst eenen geneesheer raadpleege. In den gevoeglykften tyd van het jaar komen de Duifche edelluiden , en veele anderen derwaards om de Pyrmontfche wateren te drinken, die ook in groote meenigte buiten'slands vervoerd worden uit Bremen, in welke ftad zy door de rivier de Wefet gebragt worden (*). Pyrmont zelf is een fraai flot met eene breede gragt, in eene aangenaame Vallei gelegen. Uit deeze gragt is een Kanaal gegraaven tot beneden aan de Bronlaan, in welke men verfcheidene gebouwen, en ook de wyd en zyd vermaarde Zuurbron vindt. Gelyk de wateren van Spa en Pyrmont in zeer (*) Uit de Philofophifehe Tranf.iften,N°.448,b]ykt, dat in ftil droog weder, en met eene heldere lugt, uit de Pyrmontfche Bronnen een zwavelagci?e damp ryst, die vogels, welke 'er naby komen , doet *éïftikken.  142 Tafereel van Na-tour en Konst. zeer hooge agting zyn , zoo zyn die van Aken, in Weftfalen , mUfchien de voornaamfte in gantfch Duitfchland van alien, die tot baden gebruikt worden. Deezen brengen der ilad aanmerkelyke voordcelen aan , zelfs in zoo verre dat zy door haare neeringrykneid geheel herfteld is van de fchade, welke zy in den jaare 1656, toen 'er op eenmaal 5000 huizen en 20 kerken afbrandden, geleeden heeft. De voornaamfte Baden in de oude ftad, zyn het Keizers Bad, het kleine Bad, en het St. Quiryns Bad. In het eerfte derzelven was Karei de Groote gewoon zich met zyne zoonen en edelluiden te baaden , ten welken tyde het maar een enkel Bad was, daar het nu uit ver. fcheidene afzonderlyke Baden beflaat. De Bronnen, welke deeze Baden vullen, worden zoo heet dat men ze tien of twaalf uuren lang moet laaten koelen, eer zy gebruikt kunnen worden. De wateren zyn bezwangerd met falpeter en zwavel, en in het eerst onaange naam van reuk en fmaak. Die in de Nieuwe Stad, naamelyk bet Rozen Bad, het Armen Bad, en ft. Kornelis Bad, zyn zoo heet en zoo heidei niet als de voorige Baden, maar ten aanzien van den reuk en fmaak der wateren is 'er weinig onderfcheids. Naby de beete Bron-  DtlITSCHX. ENZ. NATUURL. ZEEBZ. I43 Bronnen zyn verfcheidene koude, en daar is eene, die maatiglyk warm is, in de zomerfche morgenflonden veel bezogt wordt, en wier wateren zy, die met fleepende kwaaien behebd zyn, drinken. Daarenboven zyn 'er nog twee groote Fonteinen in deBcnedenflad, op welker eene Karei de Groote , en op de andere de Maagd Maria ftaat, zynde gefchikt voor den geenen, die het water flegts willen drinken, dewyl het zelve in verre na zoo heet niet is als dat der Baden. Het baaden in de wateren van Aken wordt zeer nuttig geoordeeld tegen ftuiptrekkingeu, beroerten , verlammingen , beevingen , jigt, graveel, vrouwen-ziekten, zenuw-kwaaien, en tot afdryving der overblyffelen van kwaade kwik, waarvan men in zenuw-ziekten gebruik gemaakt heeft. Schoon deeze wateren meest gefchikt zyn om 'er zich in te baaden, worden zy egter ook, ter weeringe van veeleongelteltenisfen, met goed gevolg gedronken , inzonderheid in verftoppingen van lever, mild en nieren, of ter verdryvinge van fcheurbuik, geclzugt, of waterzugt. Zy zyn daarenboven zeer goed tegen hardnekkige koortfcn, buikpynen , verouderde kolieken , aamborftighe- den,  144 Tafereel van Natuur en Konst. den, en ziekten van den huid. Zy zuiveren de watervaten, doen het graveel wyken, verminderen de zwaarmoedigheid,en zyn in veeJe andere gevallen van ongemeene nuttigheid.— Men moet egter erkennen dat veele luiden van hoogen rang misfchien niet zoo zeer om het Bad derwaards trekken, als wel om, onder dit voorwendfel , gewigtige ftaatszaaken te verhandelen. Anderen hebben weder een oogmerk om 'er gelegenheid te vinden tot verfcheidene vermaakelykheden , aan welken het daar nimmer ontbreekt. In een vlek naby de Stad zyn veele andere heete Baden, welker water zuiver en fmaak'yk is, zonder eenigen onaangenaamen reuk. Luiden van alle jaaren en (landen komen derwaards om zich te baaden, niet flegts om hun-* ne gezondheid, maar ook om hun vermaakte bevorderen. De Bronnen van dit vlek en die van de Stad zyn zoo waterryk dat men agt dat zy jaarlyks zesduizend tonnen waters opleveren. De eerfte gunftige tyd voor deeze Baden begint in de maand May, de tweede in Auguftus. De ftad Baden in Zwitferland is lang beroemd  DuiTSCHL. enz. NaTUORL, zeldz. I45 roemcl geweest ter oorzaake van haare hcete Baden, aan welken de Stad haar naam, en tevens haar bloeijenden Raat verfchuldigd is. Zy zyn omtrent eene halve myl lang van de Stad afgerekend, en worden uit zeven Bronnen, aan den kant van de rivier Limmat, van water voorzien, het welk vry veel zwavel * met een mengfel van aluin en falpeter, bevat. Men gebruikt ze zoo wel om 'er van te drinken, als om 'er zich in te baaden, en de wateren worden aangepreezen tergeneezinge van koortfen, aamboriligheden, hoofdpynen, ongemakken in borst en ingewanden, en inzonderheid tegen de ziekten, aan welken de vrouwen onderworpen zyn. — De plaats, waar men deeze Baden vindt, is met fchoone huizen omringd, ieder van welken den vreemdeling tot eenen bekwaamen herberg diegt. Voor het overige zyn deeze Baden zeer oud; want men vindt 'er reeds by den Roméinfchen Hifloriefchryver Tacitus van gefproken; en toen men in deii jaare 1420 derzelver groote Bronwel opende, ontdekte men eenige Hei» denfebe Afgodsbeelden, oude Penningen, en andere merkwaardige byzonderheden, onder den grond. XL Desc K D'sf  146 Tafereel van Natuur en Konst. De hcete Baden van Baden in Zwaben, wel. ter water voortkomt uit rotfen van Zout , Aluin en Bremfteen , worden voor een zeer goed geneesmiddel tegen de Kramp, Jigt en andere Zenuwkwaaien gehouden, uit welken hoofde zy veel bezogt worden. Sommigen der» yelven zyn zeer heet, inzonderheid die, welke de Ketel genoemd wordt , wier water kookt en rookt, als of 'er vuur onder geftookt werd. Daar is eene andere Stad van den zelfden raam in Oostenryk, wier heete wateren in verfcheidene tyden des jaars zeer fterk bezogt worden; en de Duitfche geneeskundigen pryzen ze, indien zy tydig genoeg gedronken worden, aan, als dienflig tegen de |igt,Waterzugt, en andere ileepende kwaaien. De Baden van Buda in Hongarye worden roor de fchoonfte van Europa gehouden, om derzelver menigvuldige Bronnen , en pragtige Gebouwen. Sommigen der wateren zyn goed om 'er in te baaden of om 'er van te drinken; maar anderen zyn zoo heet dat zy niet gebruikt kunnen worden , zonder dat men ze ter verkoelinge naar andere Baden Icide, of niet  DüITSCHL, enz. NaTUURL. ZeLDZ, 147 met koud water menge. Zy hebben eenen zwavelagtigen fmaak, en bezitten eene verfteehende hoedaanigheid. Hier is een koud Bad zoo digt by een heet, dat men zyne hand uit het eene in het andere kan fteeken. — Men zegt dat hier in fommige kommen of vyvers van heet water Visfchen zyn, die, wanneer zy in den nabuurigen Donauw, of in ander koud water geworpen worden, onmiddeJyk fterven. — Men heeft ook in deeze landen eene groote meenigte van andere Bronnen , die merkwaardig zyn door haare genee* zende kragten; doch waarvan wy, tiir hoofde der bepaaldheid van ons bellek , geen.e by. zondere befchryving geeven kunnen. In de Philofophifche Tranfaöiè'n hebben wy een berigt wegens eene vreemde Bron te Paderborn in Westfalen, die zich tweemaal in den tyd van vier-en-twintig uuren ontlast , maar met groot geraas wederkeert, en met zulk een geweld dat de droom drie molens, welke een weinig benedenwaarts ftaan, omvoert, om welke reden zy de Donder-bron , of de onftuimige Bron genoemd wordt. Men heeft ook berigt wegens eene andere merkwaardige Bron , naby dezelfde^ K 2 ftad,  148 Tafereel van Natuur sn Konst. ftad, die drie firoonun, op eenen kleinen afftand van elkandeten, uitfcbiet, een van welken helder, blaauwagtig , leuk , en met vitriool , aluin, zwavel, en andere mmeraaie doffen bezwangerd is. De tweede heeft genoegzaam den zelfden fmaak, maar is troebel, witagtig, en zoo koud als ys; de derde heeft eenen zuuren en zoeten fmaak tevens, maar is helder en groenagtig van kleur. De Donauw heeft verfcheidene merkwaardige watervallen , waarvan de aanmerkelykften zyn, de San Ruffel, of de Zwyns-fnuit, naby Lintz , zoogenaamd naar eene uitfteekende ro.ts , onder welke een gevaarlyke draaikolk is; en een andere, Der Strudel genaamd , die, door den val van het water, een verfchrikkelyk geraas maakt. De bevaarbaarheid van den Rhyn wordt ook door verfcheidene watervallen afgebroken , waarvan twee in Zwitferland zeer gevaarlyk zyn ; de eene is naby Schaflhaufen, waar de geheele Rivier zeventig of tagtig voeten valt ; de andere is te Lauffen, omtrent eene myl laager, waar het water van de rotfen affiort, met zulk een verbaazend geweld, «bil dat  DniTscHL enz. Natcure. Zrldz. 149 dat men het gëli/fd in eenen ftillen nagt twaalf of vyftien mylen ver kan hooren. Van hier worden de goederen te land naar Schaffhaufen gebragt, en ook brengt men die, welke den Rhyn verder af moeten, van daar te land naar de fchepen. Onder de natuurlyke zeldzaamheden van Duitschland is 'er misfchien geene merk waardiger dan de Zirknitfer Zee , of het Meir in Carncoia,zoo genaamd naar de nabuurige fiad Zircknitz. Dit Meir is vier of vyf mylen lang, en omtrent twee breed (*); het is op eenigen afftand omringd met boschagtige bergen , die vol zyn van Herten, wilde Zwyïien, Haazen en ander Wild. In de maanden Juny, July en Augustus, zinkt het water door veele groote gaten onder den grond, en laat het Meir droog, tot in Oóiober of November, wan- (*) Dit is overcenkomftig met Valvafnrs berigt ir» om op het einde van denzelven een bolletje verfche lugt te krygen; hoe zy dat bolletje met zich onder het water (kepen, of hoe zy, wanneer het te grof, of met uitwaasfemingen van het diertje te veel vervuld is , weder boven komen , om een ander te vatten. — Het is ook bekend dat de Visfchen door hun ftrot en kievven , of ooren adem fchsppen. — De Karpers kunnen vry lang in de lugt en buiten het water leeven ; gelyk blykt uit de manier op welke zy fomtyds gemest of vet gemaakt worden. Men hangt ze in een kelder, of in eenige andere koele en vogtige plaats, in een net vol natte mos, op, zoo dat hun kop buiten het net kome ; en kan hen dus verfcheidene dagen houden > wanneer men hun flegts brood in melk geweekt geeft. Deeze byzonderheid verfchaft zekerlyk een zeer overtuigend bc.vys voor de aaemhaaiing der Visfchen. M 3  j8s Tafereel van Natuur en Konst. tien; en hoe nuttig zy is in verfcheidene andere gevallen, waar in wy haast zouden denken dat zy geenen dienst altoos doet. Het groote beginfel, waar op dit werktuig fteunt, is de veerkragtigheid van de lugt; en de gantfche toeftel van dit nuttig en verwonderlyk werktuig, naar de verbeteringen van den Heer Hawksbee , is als volgt. — Men heeft twee fierke holle Pompen, of koperen Buizen, in welken twee Zuigers op en nedet bewoogen worden, door derzelver Stengen, in wier Keepen een getand Rad valt, het welk op eene Spil draait, wanneer de Kruk omgedraaid wordt. Vervolgens zyn 'er twee Pilaaren van hout, vastgemaakt op den bodem van het werktuig, met fchroeven boven aan den top, om welken de Nooten draaijen , terwyl een Stuk op het bovenfte van de Buizen wordt neergedrukt om ze onder en boven vast te zetten. Daar is ook een Zwaanhals of kromme holle koperen Pyp, die gemeenfehap heeft met een hol koperen Stuk boven, en met een ander beneeden in den Bak; dit Stuk gaat ook door in de holte van den Ontvanger, door eene kleine opening in de bovenfte Plaat, waar aan het gevoegd is; en  Domein., enz. Uitvind, en Ontd. 183 en zoo heeft ook de Pyp in den Bak, door eene kleine Buis gemeenfchap met de Pompen, zoo dat'er gemeenfchap is tusfchen de Buizen en den Ontvanger, door middel van welke de Lugt in den laatlien wordt uitgetrokken door de Zuigers van de eerden. Daarenboven is 'er een Barometer, met deszeifs Bakje met Kwik, en een houten Wyzer, die in Duimen, en (boven de 28) in tiende deelen van een' Duim verdeeld is. Deeze Wyzer wordt gevoegd aan een (luk Kurk , het welk op de oppervlakte van de Kwik dryft, op dat het met dezelve ryze en daale, en dus de oppervlakte van de Kwik in de Buis, boven de oppervlakte van die in het Bakje juist afmeete. De Barometer is hierom aan het bovenfte einde open , en heeft dus gemeenfchap met den Ontvanger, zoo dat de meerder of minder maat van Lugt in denzelven wordt aangcweczcn door de meerdere of mindere hoogte van de Kwik in de Buis. In de Pyp is een Stopkraan , welke ook gemeenfchap heeft' met den Ontvanger, en de Lugt uitfluit of weder inlaat, naar maate de gelegenheid zulks vordert. Op de koperen Plaat, het bovenfte gedeelte van het werktuig , worden natte ftukken Leder gelegd om 'er den OntM 4 van-  i84 Tafereel van Natuur en Konst. vanger op te zetten, en a! de buitenlugt uit te fluiten , tenvyl de inwendige door den Werkman wordt uitgehaald. Deeze Lugtpomp, welke wy aan den Heer Hawksbee verichuldigd zyn, is nu in gemeen gebruik. Maar de Heer Benjamin Martin heeft, niet lang geleeden, eene van een gantsch ander maakfel vervaardigd , welke hy deTafel-LugtpompC*) noemt, en die zoo ge. fchikt is dat zy, te gelyk met haare Ontvangers in een klein kistje kan geborgen, en voor eenen geringen prys gekogt worden , in vergelykinge van die, welke vroeger werden Uitgevonden, De Lcezer moet wel aanmerken dat door middel van de Lugtpomp geen volftrekt vacuüm kan gemaakt worden, dat is, dat men al de lugt niet uit den Ontvanger haaien kan, hoe goed de Pomp ook zyn mooge, of hoe lang zy bewerkt worde; want dewyl de lugt, die C) Men vindt de befchryving van deeze Lugtpomp, door eene zeer goede afbeelding opgehelderd, in den mzocfifchen Omhrwyztr van B e sj A m in Martin pladz, 27, 28.  DlHTSCHL, ENZ. UlTViND. EN ONTD. 185 die'er uit komt, alleenlyk uitgedrecven wordt door de veerkragt der lugt, die 'erin blyft, zoo zoude, indien wy onderftelden dat ieder deeltje weggepompt wierd , het laatfte 'er zonder eenige werkende oorzaak moeten uitkomen , het geen baarblyklyk ongerymd is. De lugt word egter door dit Werktuig dermaate uitgezet, dat ligchaamen, onder eenen uirgepompten Ontvanger geplaatst , gemeenlyk gezegd worden in eene lugtledige plaats te zyn; en door dit middel heeft men een groot aantal zeer fraaije proeven gedaan, die een meer dan gemeen ligt in de geheimen der natuur veroorzaakt hebben , en waar van wy hier eenige der merkwaardigften zullen melden, vastftellende dat zulks ten uiterften aangenaam zyn zal by allen, die van zulke verfchynfelen onkundig zyn. Indien , om vooreerst de veerkragtigheid van de lugt te bewyzen, indien eene fles, welker mond wel gellooten is , zoo dat 'er geene lugt van binnen kan uitkomen, onder den Ontvanger geplaatst wordt, en de lugt van buiten om de oppervlakte van de fles weggepompt wordt, dan zal de veerkragt der lugt, welke in de fles beflooten is, dezelve M 5 in  iPö Tafereel van Natuur en Konst. in Hukken doen fpringen. 2. Indien eene blaas genoegzaam ledig van lugt , Cn zeer digt toegebonden is, zal de lugt van binnen ZlCh ouder eenen Iugtledigen Ontvanger uitzetten , zoo dat de blaas zich als geheel opgeblaazen vertoont. 3. Wanneer men een klein gaatje in het dunne einde van een versch ci maakt, en den Ontvanger ledig pompt, dan zal het lugtbolletje, tusfchen de fchaal en het vlies , aan het dikke einde, bevat; zich dermaate uitzetten dat het wit en de dojer van het ei door het gemaakte gat zullen heen komen; en wanneer de helft van de fchaal, dus ledig gemaakt, weggenomen wordt, dan zal het lugtbolletje op het vlies zich als een geheel ei vertoonen. 4. Een gerimpelde appel zal onder den Ontvanger volmaakt glad worden, door de uitzetting der lugt, die'er in bevat is. 5. Visfchen worden door de veerkragt der lugt, die in hunne blaazen bevat is, zoo ligt gemaakt, dat zy boven op het water dryven , en niet weder kunnen zinken (*). 6. Water , zoo heet gemaakt dat men C) Met is een regel in de watcrwecgkunde, dat er-n ligchaam, zwaarer dan zo veel waters als aan hetzelve w omtrek gelyk is, noodwendiglyk zal zinken, dat een  Düitschl. enz. Uitvind, en Ontd. 187 ■ten 'er den vinger zonder ongemak in kan houden, zal onder den lecggepompten Ontvangen ügter ligchaam zal dryven, en dat een ligchaam van gelyke zwaarte in ieder gedeelte van het water in ruste zal Myvcn. Indien nu een visch , juist in het midden van cenig water, van de zelfde zwaarte is als dat element, grootte cf ormrek in beiden aan elkandcren gelyk gefteld zynde , dan is het , volgens den opgegeeven regel , zeker dat hy daar blyven zal, zonder eenige natuurlyke pooging om te ryzen of te daa]en. Wanneer de visch dieper in het water komt, dan wordt zyne grootte minder door de famendrukking van de blaas, en dewyl hy egter de zelfde zwaarte behoudt , zal hy zinken, en op den grond blyven rusten. Indien aan den anderen kant de visch hooger dan het midden des waters komt, zal de lugtblaas zich uitzetten, en de grootte van den visch derhalven toeneemen, maar zyne zwaarte niet, zoo dat hy dan zal ryzen, cn boven op het water blyven. — Waarfchynlyk kan do visch, door de eene of andere werking, lugt uit zyne blaas laaten, of 'er die in brengen, naar maate de omftandigheden zulks vorderen ; want de Heer Ray merkt aan dat in de meeste Visfchen duidclyk een doortogt te ontdekken is van de keel naar de blaas, welke ongetwyfeld dient ter doorlaatinge van lugt, en daar is een fpicragtig vermoogen in den bnitenften rok van den blaas, waar door de visch dezelve naar wélgevallen kan fameutrekken. t«r  188 Tafereel van Natddr en Konst. vanger fferfc kooken, maar zoo ras als merj 'er de lugt weder in laat, houdt die werking op. 7. Versch bier, in het ydel geplaatst zynde, raakt aan het fchuimen , verfchaalr, en verliest al zynen fmaak. 8. Groeibaare zelfftandighcden, in water onder den Ontvanger gebragt zynde, geeven eene groote meenigte lugts uit van alle deelen haarer oppervlakte 9- De zwaarte of drukking der lugt wordt' getoond door het uitpompen van twee holle koperen halve bollen, die, ledig zynde, door de buitenlugt zooficrkaan eikanderen gedrukt worden, dat men, indien de middellyn der halve bollen vier duimen haalt, een gewigt van honderd-agt-en tagtigponden noodig heeft, om ze van een te brengen. i0. Wanneer ie' mand zyne hand boven op een open Ontvanger plaatst, zal hy de drukking van de lugt op_ Ter bevestiginge van het gezegde ten aanzien van de zwemblaas in de visfchen, voegt de zelfde Heer'er by dat, indien de gemelde blaas doorgeprikt of gebroken wordt, de visch niet kan boven komen, of zich ophouden , maar onmiddelyk naar den grond zinkten dat in Tong, Schol en andere Platvisch, die fteeds langs den grond legt te kruipen, zulk eene blaas niet te ontdekken is.  DUITSCHL.ENZ. UlTVIND. EN ONTD. iRp op het agterfte gedeelte van zyne hand zeer befcheidelyk voelen , en wel flcrker, naar maate de Ontvanger meer uitgepompt wordt; want de lugt, welke in het vlccsch bevat is.', zet zich door haare veerkragt uit, zoo dat de hand naar beneeden toe zwelt, in den Ontvanger (*). iu Indien de lugt, uit eene dunne (") De groote zwaarte of drukking der lugt, welke wy wel niet voelen, maar waar van wy e-.ter door vvysgcerige proeven volkomen overtuigd worden , is eene zaak , welke ons tot eene diepe verwondering over de oneindige wysheid van den grooten Schepper en Oorfprong der natuure behoort op o ponden. In zulk eene maate drukt de lugt op alle ligchnamen op de oppervlakte der aarde; wanneer wy derhalven 14J vierkante voeten Hellen voor de oppervlakte  ioo Tafereel van Natddr en Konst. ne fles,onder eenen Ontvanger geplaatst zynde, gehaald , en 'er dan fchielyk weder in gelaaten wordt, zoo zal haare zwaarte de fles terftond aan kleine ftukjes doen fpringen. r£. Wanneer een ftuk houts in het onderfte gedeelte van een open Ontvanger wordt vastgemaakt, vlakte van het menfchelyk ligchaam, dan moet het eene diukking van 31320 ponden uitllaan, wanneer de lugt van eene middelbaare zwaarte is. Zulk eene verbaazendc persGng zoude ons zekerlyk binnen weinige oogenblikken verbryzelen, ware zy niet van alle kanten geiyk, en wierd zy niet door eene gelyke wederwerking van de veerkragtige lugt binnen in ons ligchaam tegengegaan, Het onderfcheid in de zwaarte der lugt, waar tegen onze ligchaamen moeten belland zyn , is den eenen tyd merkelyk grooter dan den anderen. Zy is omtrent 2500 ponden minder, wanneer de lugt op haar ligtst, dm wanneer zy op haar zwaarst is; welk verfchil van drukkinge veel invloeds op ons hebben moet , ten aanzien der dierlyke werkingen ; cn het is dus niet te verwonderen dat wy door de veranderingen van het wcêr fomtyds nadeel lyden in onze gezondheid; ja, Wanneer wy overwcegen dat die veranderingen dikwyls zeer fchielyk voorvallen, dan is het vreemd, dat iedere van dezelve niet dient om het geitel onzer ligchaamen te ontfloopen.  Duitschl. enz. Uitvind, en Ontd. iqï maakt, en men 'er Kwik op giet, dan zal. na twee of drie uitpompingen, de drukking van de uitwendige iugt op de Kwik zoo groot zyn, dat zy door de pooren van het hout zal heen dringen, en in de gedaante van regen nedervallcn, het geen in eene donkere kamer gahtsch geene ongevallige vertooning maakt. 13. De ligtfie en zwaarfte ligchaameu vallen, in eene lugtledige plaats met gelyke fnelhciJ. Wanneer men dus eene guinie en een veertjeuit den top van eenen hoogen ieegL'epomptcn Ontvanger te gelyk Iaat vallen, zullen zy net even fchielyk beneeden komen. 14. Het is onbetwistbaar dat lugt tot het beflaan van vuur en vlam noodwendiejyk vereischt wordt; want eene glimmende kool wordt onmiddelyk doof, en eene brandende kaars gaat terftond uit, wanneer zy onder den uitgcpompten Ontvanger geplaatst worden. Buskruit zal daar onder ook niet aan brand vliegen, of eenigen ilag verwekken, maar fmelten en verftuivèn. 15. Lugt wordt ook bevonden de middelfiof van het geluid te zyn; want eene fche!, in eene lugtledige plaats opgehangen , wordt niet gehoord , maar wanneer de lugt onder den Ontvanger ^claaten wordt, neemt het geluid toe, naar maate men haar vermeerdert. 16. Dat  192 Tafereel van Natuur en Konst. 16. Dat gisting en verrotting door de iugt veroorzaakt worden blykt, om dat men vrugten, in haare natuurlyke fchoonheid en volkomenheid, geduurende den gantfchen winter onder een iugtledig glas kan bewaaren; en om dat eijeren, welke in de lugt fchielyk Hinkend worden , in een ■vacuüm lang goed blyven. '17. Hoe noodig de lugt is voor den groei der gewasfcn, kan men opmaaken uit tle proeven omtrent zaad genomen , het welk, in aarde onder eenen leeggepompten Ontvanger gezaaid zynde , in het geheel niet zal groeijen C*). 18. Lugt is ook voltlrekt nood- zaak- (*.) Borellus heeft in zyn voortrelTelyk Werk ie motu animrJium zeer wel aangemcrkr, dat de Planten ook op haare wyze adem haaien, en dat hier van haar leeven en behoudenis afhangt. — Men heeft onder anderen hieromtrent eene byzondere proef genomen met eenig Latou-zaad te zaaijen in de opcne lugt, en ten zelfden tyde een gedeelte van het zelfde zaad ïh aarde, die in den Ontvanger van de Lugtpomp gezet werd , waar uit men vervolgens de lugt haalde. — iWen vond dat het eerfte in den tyd van agt dagen tot de hoogte van andcrhalven duim was opgefchooten, tcrwyl het andere in den Ontvanger niets gegroeid was. Toen men de lugt weder in den Ontvanger had ingelaaten om te zien of eenige zaadjes zouden opkomen",  BtiiTscHL. enz. Uitvind, en Ontd. 103* zaaklyk voor allerleic foorten van dieren; want fchoon fommigen eenen tyd lang in eene lugtledige plaats kunnen leeven , zullen egter veelenin dezelve onmiddelyk derven (*). De men , fchoot dit zaad in eene week tyds op tot de hoogte van twee of drie duimen. Deeze proef heeft: de Heer Derham in zyne Godgel. Natuurk. bladz: o.' ttit de Pbilofipbifche Tranfrilien aangeteekend. (*) Dr. Derham leerde uit verfcheidene proeven dat de dieren, welker harten twee holligheden, maar geen eirond gat hebben, als Vogels, Honden, Katten, Rotten, Muizen, enz. in minder dan eene halve minuut fterven, van den tyd af gerekend, waarin men de lugt uit het werktuig begon te haaien , en vooral wanneer men eenen kleinen Ontvanger gebruikte. — Een Mol ftierf in eene minuut , zonder dat het moóglyk was haar te doen bekomen. Een Vleermuis hield het twee minuuten lang in de Pomp uit, waar na dezelve door het inlaaten van verfche lugt nog weder bekwam ; doch na dat het dier 'er vyf minuuten in geweest was,gaf het den geest. Wespen , Byen, Horfels en Sprinkhaanen, en andere Infekten vertoonden zich in twee minuuten als dood, doch kwamen weder by, zoo ras ais zy twee of drie uuren in de opene lugt geweest waren, niettegenltaande men ze vier-en-twintig uurert zonder lugt gelaaten had. — Slakken kunnen het zeer lang zonder lugt harden, inzonderheid wanneer zy in haare huisjes zyn. De Heer Derham hield 'er twee XI. Deel. N vier-  194 Tafereel van Natuur en Konst. De zelfde Otho de Guericke, die de Lugtpomp uitvond, maakte eene nieuwe foort van Lugtroer, het welk men door de verdunning der lugt kon affchieten , daar het gemeene Lugtroer door de verdikking of famenpersfing van de lugt werd afgcfchooten. Dr. Pupin verbeterde de uitvinding van de Guericke, en men deed proeven voor het Koninglyk Genootfehap om de kragt van dit werktuig te onderzoeken; dezelve was vry aanmerkelyk, maar niet gelyk aan die van eene famenge- per- vler-en-twintig uuren lang onder den lugtledigen Ontvanger , en toen fcheenen zy nog maar zeer weinig aangedaan. Kikvorfchen en Padden maaken het mede vry lang zonder lugt , inzonderheid de eerden , zoo dat men eene Kikvorsch, na elf uuren in den Ontvanger geweest te zyn, in de opene lugt heeft zien bekomen. Visrchen kunnen door de Lugtpomp niet gemaklyk ter dood gebragt worden; in het eerst fchynpn zy fterk aangedaan , en vertoonen zich gezwollen; maar de Heer Hawskbee zegt dat hy ze eene week lang in eene lugtledige plaats gehouden , en ze nog zoo leevende bevonden heeft , als die, welke in de lugt gebleeven waren. Oorwormen kunnen, volgens den Heer Boyle, twee of drie , en Luizen vyf of zes dagen in eene lugtledige plaats leeven.  D-öitschx. enz. Uitvind, en Ontd. 195 perfte lugt. De gemeende en handelbaarde toorton van Roers beftaan uit twee Ioopen ; welker eene een klein gat heeft, waar in dé kogel gedaan wordt,even als in ander fchietgeweer;aan den buitenkant is een ander gat, zoo groot, dat 'er genoegzaame ruimte blyft om lugt in te laaten. In deeze holligheid wordt lugt gebragt door een klepje, met behulp van eene kraan, die in den lïok van het Roer is vastgemaakt; en wanneer men het affchiet,' draait men eene kruk om , die een ander klepje opent, waar op de famengedrukte lugt door een gat in den binnenden loop komt, eii den kogel met geweld naar buiten dryft. Het Roer is van binnen zoo gefield, dat men of in eenen flag al de lugt kan uitdryven, of een gedeelte van dezelve voor nieuwe kogels over. laaten ; maar de kragt is veel grooter, wanneer al de lugt te gelyk op één' kogel werkt. Het magazyn Lugtroer is zoo gemaakt dat tien kogels in eene holligheid , naby de plaats der ontlastinge , gelaaden zynde , een voor een in den fchuifioop kunnen getrokken, eiï vervolgens zeer fchielyk na eikanderen gefchooten worden. Dr. Burnet maakt melding van een gefchutfmit te Bazel, die hem een •N 2 van'  io<5 Tafereel van Natuur en Konst. van deeze werktuigen vettoonde , en voorwendde dat het van zyne eigene uitvinding was, welk fïuk men erkennen moest zeer fraai te zyn. Maar dewyl het affchieten van een Lugtroer veel fterker geluid maakt dan dat van een Vuurroer, en geen vlam geeft gelyk het buskruit doet, waar door men in ftaat gefield wordt om te ontdekken van waar de fchoot komt.fcbynt het belang des menschdoms, gelyk de Doctor aanmerkt, te vorderen dat het gebruik van werktuigen , zoo gefchikt om heimelyke moorden mede te pleegen, verbooden blyve. De Duitfchers zyn lang berugt geweest om de verbeteringen, welke zy „ de Stoffcheidkunde hebben te weeg gebragt; men weet dat deeze konst beftaat in het vaneeufcheiden der verfchillende Honen, waaruit gemengde ligchaamen beftaan, door middel van vuur, en in het famenftellen van nieuwe ligchaamen, door de famenmenging van verfcheidene zelfftandigheden of ingrediënten, indien wy den eerften oorfprong van deeze konst ontdekken Willen , dan moeten wy tot de tyden voor den zondvloed terug gaan, waar in zy, gelyk fummigen meenen.door Cham, den zoon van  DülTSCHL. ENZ. UlTVIND. EN ÜNTD. 197 vanNoach, geoefend werd; doch gemeener is het dat de uitvinding aan Tubalcain wordt toegefchreeven , die de eerfte geweest is, welke koperen yzer tot gebruik dermenfchen heeft toebereid, het geen hy niet heeft kunnen doen zonder eenige kennis der ftoffcheidkun. de. Ongewyde Schryvers kennen derzelver uitvinding aan Vulcanus toe ; en verfcheidene geleerde mannen hebben het zeer waarfehynlyk gemaakt dat Tubalcain en Vulcanus de zelfde perfoonen geweest zyn, het geen dooide groote overeenkomst hunner naamen fchynt bevestigd te worden. De volgende Chemist, van wien wy Ieezen, was Mozes, wiens bedreevenheid in deeze konst daar uit blykt dat hy het gouden Kalf tot ftof gemaakt, verbrand, en het aan het volk te drinken gegeeven heeft; want het goud drinkbaar te maaken is een van de moeijelykfte werkingen in de ftoffcheidkunde .- fommigen zyn zelfs genegen om te denken dat dit niet dan door een wonderciaadig vermogen heeft kunnen gefchieden. De uitvinding der ftoffcheidkunde is door anderen toegefchreeven aan Hermes Trismegistus , een' der oude Koningen van Egypte, naar wien zy den naam van Hermetifche konst gekreegen heeft. De Arabieren, N 3 by  ip8 Tafereel van Natcur en Konst. by welken zy in boogc agting en ftcrk in gebruik was, fchynen haar Alchemie genoemd te hebben; doch dit volk maakte haar belachlyk, door deszeifs buitenfpoorige wyze van redenkavelen , door bygeloovigheid , en het breed opgeeven van de veranderinge der metaaien. En hier moeten wy aanmerken dat de Chemie in het eerst alleenlyk metaalen tot haar voorwerp gehad heeft, daar zy in volgende eeuwen tot veele andere voorwerpen is uitgebreid geworden, zynde zoo wel betrcklyk gemaakt tot het ryk der dieren en gewasfen, als tot dat der mineraalen; en de hedendaagfeben hebben haar met eenen goeden uitlag beginnen te gebruiken in de toebereidir.ge van geneesmiddelen , ter verdryvinge van de ongemakken des menfehelyken ligchaams. By den ondergang van het Oosterfche Keizerryk, deelde de Chemie ook in het noodlot der andere konden , en bleef in vergeetelheid begraaven en verwaarloosd tot aan de tyden van Bacon , door wien zy merkelyk herfteld werd. Raymond Lully, Bafilius Valeutyn , Paracelfus, van Helmont en anderen , volgden zyn voorbeeld, en verfpreidden deeze  Düitschl. enz. Uitvind, en Ontd. 199 ze konst door Spanje, Italië en Duitschland. De twee laatstgemelden bragten haar in het byzonder zoo ver dat zy de geneeskunde byna gantsch en al chemisch maakten. Lemery, een Franschman, Homberg, een Duitfcher, en de verfiandigc Heer Boyle, deedea de duifterhcden in deeze konst merkelyk ophelderen , bragten haar tot zeer eenvoudige en waare beginfelen, en verbanden die nut* telooze en onuitvoerlyke werkingen , waar door hunne voorzaaten haar zeer veel ontluiflcrd hadden. Maar onder alle de hedendaagfchcn heeft niemand grooter verbeteringen in de Chemie gemaakt, of haar op eene vcrftandiger en nuttiger wyze in de geneeskunde ingevoerd dan de wydvermaarde Boerhave , die ook het volkomenst en best van allen over dit onderwerp gefchreeven heeft, hebbende hy ons de historie, de befchouwing en de praktyk van deeze voortreffelyke konst in eene aaneengefchakelde orde overgeleverd. Het is wel bekend dat de Chemisten , of liever de Alchemisten van Duitschland en van verfcheidene andere landen , veel tyds en moeite verfpild hebben in te zoeken naar het geen men den philofophifchen Steen noemt, N 4 of  soo Tafereel van Natuur en Konst. of naar de toebereiding van iets dat gefchikt V om onzuiverer metaaien, als tin, lood en koper in goud of zilver te veranderen (*)• Een (*J Borricttus , een geleerde Deen , heeft °roote moeite gedaan om te bewyzen dat de AleWe aan de oude Grieten en Egyptenaaren is bekend geweest 5 en Conringius heeft met gelyken ernst de nieuwheid haarer ontdekkinge poogen te bewvzen. Kircher beweert dat de Egyptenaars van deeze konst niet onkund.g geweest zyn, niaar hy voeg[ fay^ dM dc helmen van dezelve bepaald waren tot de koninglyke ftnuliS; en by overlevering van vader tot zoon gingen, zonder ooit in gcfehrifte gefteld , of aan het gemeen bekend gemaakt te zyn. Eenige Sehryvers merken egter aan dat Dioeletianus , na het inneemen van Alexandrie, bevel gaf om alle de boeken der Egyptenaaren, waar in de geheimen der Chemie begreepen waren, te verbranden, opdat het niet in hun vermogen zyn mogt zich-door die konst te verryken, en zich dus in (raat te Rellen om aan het muiten te flaan. Wat hier van ook zyn mooge , de eerfte fchryvcr, die. onzes weetens , van het goudmaaken gefproken heeft, isZofimus de Panopolitcr, die in het begin der vyfde eeuw leefde, en eene verhandeling fchreef over de goddelyke konst van goud en zilver te maaken, welke nog heden in de boekery van den Koning van Vrankryk voor handen is. Gazeus, een ander Griekscl, frhryver, die omtrent het einde van de zelfde eeuw leeft  Düitschl. enz. Uitvind, en Ontd. 201 Een ander voorwerp hunner navorfchingen is geweest het uitvinden van een algemeen genees- leefde, verhaalt ons dat zy, die in de geheimen der natuure bedreeven zyn , zilver en tin in goud veranderen kunnen. Hier uit blykt dat in die eeuive reeds eene dergelyke konst als de Alchemie in weezen was; maar geen der gemelde Schryveren berigt ons hoe lang zy voor hunnen tyd wel bekend geweest is. Na dien tyd vinden wy de Schryvers over de Alchemie menigyuldiger ; inzonderheid behoort onder dezelven Gcber, de Arabier, geteld te «'orden , die men meent dat in de zevende eeuwe geleefd heeft, en van wien wy eene verhandeling over den philofophifchen Steen hebben , uit welke het eerfte denkbeelj wegens een algemeen geneesmiddel, naar allen fchyn, genomen is. Wy vinden egter niet dat men voor dit geheime gedeelte der Chemie groote agting betoond heelt voor de veertiende of vyfticnde eeuw , wanneer men 'er zich door geheel Europa op begon toe te leggen; en federd dien tyd had genoegzaam ieder land zyne voor. ftiinders van de Alchemie , die voorwendden dat zy of den philofophifchen Steen, of een algemeen geneesmiddel tegen alle ziekten ontdekt hadden. Zoodanigen waren de broeders van het rozenkruis in Duitschland, cm geene aneleren te noemen; zy gaven niet flegts voor bezitters van den philofophifchen Steen, maar ook in ftaat te zyn om het leeven te rekken, en zelfs da jeugd te vernieuwen, en fehroomden niet meer andere buitenfpoerige voorgeevens uit te llrooijen. NS  '202 Tafereel van Natuur en Konst. neesmiddel tegen alle ziekten, liet welk fomtyds by uitneemendheid de groote Elixir genoemd wordt; doch de meeste Alchemisten Zyn van begrip dat deeze twee dingen famen. Ioopen, zoo dat de zelfde konst, die goud kan maaken , ook alle ziekten kan gcneezen (*). Het maaken van goud is op drie 'verfchillende wyzen beproefd geworden ; te wee- (*) Kircher beweert dat de oude Egyprenaars eene' manier hadden om eene Elixir uit de hardftc en kostbaarttê zelfilandigheden te trekken , welke zy , uit hoofde van haare fynheid en volkomenheid , de hemclfche noemden ; en deeze houdt hy voor dat hei melsch en wonderbaar water, het welk magtig is om alle ziekten te gencezen, en ook den naam draagt van des Wysgeers Steen , van het groeijend Zaad der Natuur, van de Zonne ziel enz. Maar de verftandige Bocrhavc lacht met het denkbeeld van een algemeen geneesmiddel , en toont uit de verfchillende oorzaaken, hoedanigheden, uitwerkfels, plaatfen, en andere WhRandigheden der ziekten, dat een enkel geneesmiddel wel eens dienen kan om verfcheidene, maar nooit om ze allen te gencezen. Hy merkt aan dat de algemeenfte geneesmiddelen , welke men kent, zyn Water, Vuur, Kwik en Opium; en dat fommigen, door tvel bedekt te houden dat zy zich van deezen bedienden , den naam gekreegen hebben van een algemeen middel te bezitten.  Döitschl, enz, Uitvind, en Ontd. f203 wceten , voor eerst, door affcheidinge: want ieder metaal, het welk ons tot heden toe be* kend is, bevat eenig goud, maar in de meeste metaalen is die hoeveelheid zoo gering, dat zy de kosten, welken men deen moet om het 'er uit te haaien, niet kan goed maaken. De tweede manier is door rypwording, welke alleen betrekking heeft tot Kwikzilver; want de Alchemisten beweeren dat Kwik de grond en moeder is van alle metaalen; dat haare zwaarte kan vermeerderd worden, door haar van alle vrcemdfoortige ligchaamen te zuiveren, en dat zy, met groote moeite gelouterd, gereinigd en bearbeid zynde, eindelyk in zuiver goud zal veranderd worden. Zwaarte is het onnavolgbaar karakter van goud; maar kon de Kwik van alle onzuiverheden gereinigd worden, het geen niet onmooglyk voorkomt, dan zoude zy , volgens het zeggen der Alchem.'sten, zoo zwaar zyn als goud zelf; en het geen zoo zwaar is als goud, dat is goud , of kan het ten minflen zonder moeite worden. De derde manier is die van veranderinge, of eene manier om alle metaalen tot goud te maaken, door ze in het vuur te fmelten, en in de gefmoltenc ftoffe eene kleine hoeveelheid van zekere toeberei- dinge  2o4 Tafereel van Natuur en Konst dinge te gieten, vvnarop de onzuivere deelen onmtddelyk wegvliegen en verbranden, de overfelnetende Klomp in goud verander He geen nu deeze verandering in de mindere metaalen veroorzaakt, is dat geen. het welk men den philofophifehen Steen noemt, en dezelve 'S hwS™°" geheim in de Alehemie, doch tot heden toe niet ontdekt , fchoon veelen voorgewend hebben'er meesters van te 2v„ en zelfs zodanigen, wier geloofwaardigheid' m andere gevallen niet in twyfel kan getrokken worden. De moogelykheid van deeze verandering, of bever de volmaaking der onvolmaakte metaalen, gelyk andere haar verkiezen te noemen, „ een ftuk, het welk onder de Wysgeeren fierk betwist wordt. De Alchemisten houden dezelve met alle magt ftaande, olP de ondcrflelling dat alle metaalen gelyklyk tot volkomenheid zouden komen, als famengefteld ^nde uit de zelfde ftoffe, waare het niet uit hoofde der onzuiverheid van hunnen geboortegrond , dat is van de plaatfen, waar in zy door de natuur gevormd worden. Alles wat noodigis, zeggen zy , om de metaalen te doen veranderen, is dat men door konst dat geen  DUITSCHL. ENZ, UlTVlND. EN ONTD. 205 geen fpoedig te weeg brcnge , bet geen de natuur niet dan na verloop van jaaren of eeuwen uitwerkt. Maar hoe wordt uit uitgewerkt ? Hoe kan men , by voorbeeld , een metaal, zoo onzuiver als lood , tot goud maaken ? Indien wy de zwaarte van lood befehouwen , dan zullen wy bevinden dat 'er niets in de natuur van gelyke zwaarte is , goud en kwikzilver alleenlyk uitgezonderd; waar uit duidelyk blykt dat 'er iets in lood is het geen zeer na aan goud komt, maar dat in hetzelve ook zekere vreemdfoortige ftof, van goud en kwik onderfcheiden, te vinden is. Indien wy nu eenig ligchaam hadden, waar door alle de deelen van het Lood dermaate in beweeging konden gebragt worden, dat alles wat geen zuivere Kwik was, werd afgefcheiden; en indien wy eenig middel hadden om de Kwik vast te maaken , zoude dan de geheele klomp niet in Goud veranderd worden ? Indien elf oneen Loods door het vuur gefmolten , en dermaate gezuiverd werden, dat zy veertien oneen maakten , dan zouden wy het in Kwik veranderd hebben , welke juist in die evenredigheid zwaarer is dan Lood ; en wanneer wy de Kwik verder zuiveren van veertien tot negentien  2or5 Tafereel van Natotjr en Konst. tien oneen, de gemcene reden der zwaarte van Goud tot die van Kwik, dan zullen wy Goud hebben ; mids dat men , gelyk wy reeds aanmerkten, eene ftof kan vinden om de Kwik vast te maaken (*). Zoo- (*) De Kwik vnst te maaken is onder de Alchemisten het zelfde te zeggen, als haar gefchikt te maaken om bet vuur te kunnen verduuren zonder uit te waasfemen, en om roet den hamer gcflaagen te worden. Dit meent men dat door zekere zwavelagtige ftoffe, - bet gemeene cement van alle metaalen, kan gefchieden; en kon men zulk eene ftof uitvinden, dan zoude men in ftaat zyn om Goud, of ten minftcn om Zilver te maaken. In de gedenkschriften van de Koninglyke Akademie der Weetenfchappen hebben wy een berigt wegens eene chemifche werking, door den Heer Homberg gedaan op ftotfen, welke menrchen door ftoelgang ontlasten, die men hem zeide dat door overhaaline eene olie verfchaffen zouden, zoo klaar als water en zonder reuk, welke de eigenfehap hebben zoude om de Kw,k vast te maaken , en ze in fyn Z.Iver te doen veranderen. Om zich zulk eene goede ftof tot deeze Proet als mooglyk was eigen te maaken, kwam hy nier vier gezonde jonge knaapen, welke by drie maanden agtereen opfloot, overeen, dat zy riets anders dan het fynfte brood zouden eeten, het welk hy hun dase-  DOITSCHL. ENZ. UlTVIND. EN ONTD. 207 Zoodanig is de grond, waar op de begrippen wegens den wysgeerigen Steen rusten.. De Alchemisten houden denzelven voor een zeer fyn, en vast vuur, dat zich door eene zeiilïeenige kragt vereenigt met het kwikagtig gedeelte van eenig metaal, het welk het aantreft, alle deszeifs onzuiverheid doet wegvliegen , en niets dan een klomp Gouds over laar. Dit is het groot geheim , het welk de Alchemisten van verfcheidene natiën , aangemoedigd door Koningen, Vorilen, en andere luiden gelyks nieuwbakken verfchafte, doende hen voor hunnen drank Champagnc-wyn gebruiken. Na eenen tyd lang eene meenigte van proeven op hunne uitwerpfelen gedaan te hebben , kreeg hy de heldere en reukloozc olie , doch dezelve had geen' invloed altoos op de Kwik , dat egter de groote zaak was, welke by bedoelde. Hy kreeg , niertegenftaande zyn oogmerk mislukte, iets, waarom hy in het geheel niet gedagt hadt, naamelyk een Phofporus; want hy vond dat het taput mortuum van de olie (gelyk de Chemisten het deel, dat na het diftiileeren overblyft, noemen) de verbaazende eigenfchap had van uit zich zelf vuur te vatten, wanneer het op papier, of eenige andere brandbaare ftoffe gelegd werd.  2ö8 Tafereel van Natuur en Konst. den. van groot aanzien , eeuwen lang poogde» te ontdekken. Men heeft groote lommen geld* gewaagd, en ontelbaare proeven gedaan ter bereikinge van dit oogmerk ; maar alle geleerd, heid, moeite en kosten, welke in dit geval in het werk gelleld en aangewend werden , zyn niet magtig geweest om de begeerde ontdekking te doen gelukken. Paracelfus, die in den jaare 1493, in een vlek, Eindfidlcn , in Zwitferland, omtrent twee Duitfche mylen van Zurich gelegen , geborenwerd, wendde voor dat hy niet alleenlyk bezitter was van den philofophifchen Steen , maar ook van de groote Elixir, door welker gebruik hy zich beloofde Methufalems jaaren te zullen bereiken; maar eene gewigtige reden om aan de gegrondheid van dit voorwendfel te twyfelen befïaat hierin, dat by in den ouderdom van agtenveertig jaaren reedsoverleeden is. Het vernuft der Duitfchers is ook gebleeken in de uitvindinge of verbeteringe van verfcheidene konften en handwerken; en onder anderen beweeren zy regt te hebben om zich de eer der uitvindinge van de fraaije en nuttige  DüITSCHE ENZ. UlTVIND. EN ONTD. 209 rtge Dnikkonst aan te maatigen. Deeze konst Wil men dat reeds zeer lang in China is bekend geweest, doch het is onbetwistbaar dat dc manier van drukken daar gantsch anders is dan die, welke thans in Europa is ingevoerd ; fchoon men erkennen moet dat de Europefche Drukkonst in den ftaat haarer kindsheid zoo veel niet van de Chineefche verfchilde als heden. Dewyl egter, by derzelver ontdekking, geene gemeenfchap tusfchen Europa en China heeft plaats gehad, omdat toen de weg naar het oosten voorby de Kaap van Goede Hoop geheel onbekend was, is 'er geene reden altoos om de Europeaanen te verdenken, als of zy hunne kunst van de Chineezen ontleend hadden, maar ieder hunner kan, fchoon in zeer onderfcheidene tyden, op de zelfde uitvinding gevallen zyn. Het drukken is, volgens vader Le Comp-, te, in China van de vroegfie eeuwen af bekend geweest; maar het groote onderfcheid tusfchen het drukken in dat land en in het onze, is daar in gelegen, dat wy maar een klein getal van letteren in onze alpbabetten hebben, door welker verfchillende fchikkfng wy eene meenigte boekdcelcn kunnen verXI. Decl. o vaar.  2 io Tafereel van Natuur en Konst. vaardigen, tervvyl wy tevens doo onze letters beweegbaar te maaken, in flaai zyn om de grootfte werken met een zeer klein getal van letteren te drukken, nademaal de zelfde letters, waarmede de eerfte bladen gedrukt zyn , ook tot het afdrukken van volgende bladen kunnen dienen, wanneer zy van eikanderen gefcheiden, en in eene andere orde geplaatst worden. De Chineezen vinden het daarentegen, uit hoofde van de groote meenigte hunner letteren CO» gemaklyker en min- ■ (*) De konst om letters famen ie voegen tot het maaken van woorden, en om verfchillende letters op eene oneindige verfcheidenheid van wyzen met clkanderen te vereenigen , is den Chineezen gantsch en al onbekend, to het eerst bedienden zy zich , even als de Egyptenaars , van raadfeifchriften, cn fchilderden veeleer dan zy fchreeven , poogende door de natuurlyke afbeeldingen der dingen, als van een' vogel, van een' Boom enz. hunne denkbeelden uit te drukken , en die aan andere mede te deelen. Doch deeze manier van fchryven was niet flegts zeer ongcmaklyk , maar ook onvolkomen , dewyl zy hunne gedagten dus doende, flegts ten halve konden uitdrukken , en het geen zy poogden te kennen te geeven dikwyls zeer kwaalyk begreepen werd ; om thans niets te zeggen van de plaats, die deeze fchilderycn befloegen, zoodat zy dikwyls veel moeiten fchryven cm  DorrscHL. enz. Uitvind, en Ontd. 211 minder kostbaar de letters op houten planken te fnydcn, maakende zoo veele planken als 'er om maar weinig te zeggen. Om dit gebrek te verhelpen, bragten zy van tyd tot tyd eenige verandering in hunne manier van fchryven , en bedagten zelfs Verfcheidene karakters om dingen, welker uitbeelding niet onder het bereik der fchilderkonste vallen, aan te duiden, als daar zyn de driften, de gedagten , de flein , de fmaak , en duizend- andere byzonderheden, aan welken men geene ligchaamelyke gedaante kart toefchryven. Uit enkele trekken maakten zy meer famengeftelde teckens, en een of meer karakters voor ieder byzonder woord fmeedende, vermenigvuldigderi 2y hunne letters genoegzaam tot in het oneindige. Dit fchynt de grond te zyn van de onkunde, welke by de Chineezen plaats heeft , dewyl zy een groot gedeelte van hun leeven moeten doorbrengen met het leeren van hunne letteren, zoodat zy gcenen tyd hebben om zich op de kennis van zaaken toe te leggen, maar zich reeds geleerd agten, indien zy maar kunnen leezen. Men zegt zelfs dat naauwlyks ieniand hunner^alle de letters kent; en vader Le Compte is van ge.lagte dat de grootfte geleerde onder hen nooit eene volkomene kennis van alle de letteren gehad heeft; want hy fchat derzelver getal op tagtigduizend. Dit is een verbaazend ongemak voor vreemdelingen, en de zendelingen in dat land beklaagd! 'er zich fterfc over. 03  212 Tafereel van Natuur en Konst. 'er bladzyden -in het boek moeten zyn, het welk zy voorneemens zyn te drukken , en deezen zyn alleenlyk van gebruik voor dat eene enkele werk. Alle kundigen erkennen dat de Drukkonst met beweegbaare letteren eerst in de vyftiende eeuwc is uitgevonden. Het is genoegzaam zeker dat het eerde boek, het welk ooit gedrukt werd, met een jaargetal 'er by, een Latynsch Pfalmboek geweest is, zynde hetzelve te Mentz by Jan Fust en Pieter Schoeffer in den jaare 1457 van de pers gekomen. Wanneer derhalven een vroeger jaargetal voor eenig boek gevonden wordt, moet zulks voor eenen misflag van den letterzetter gehouden worden. Men is het egter gantsch niet eens over de plaats waar, en den man door wien deeze konst eerst in de wacreld gebragt is. De Hoogduitfcher en Nederlander hebben elkanderen deeze eer ten allen tyde hevig betwist. In Duitschland hebben de fieden Mentz en Straatsburg, in Holland heeft de ftad Haarlem zich dezelve toegeëigend. — Jan Mantel van Straatsburg, Jan Guttenberg, Jan Gensfleisch, en Jan Fust van Mentz, en Laurers Koster van Haarlem, zyn de perfoonen, aan wel-  EriTsciir. enz. Uitvind, en Ontd. 213 welken men deeze uitvinding heeft toegefchreeven. — Het is zeker geen gunstig teeken voor de Duitfchers dat zy over den uitvinder, en over de plaats der uitvindinge onder eikanderen verdeeld zyn, daar de Nederlanders over het een en ander nooit eenig verfchil gehad hebben. Doch opdat wy onzen Leezer te beter in fiaat ftcllen om over dit verward krakkeel wel te oordeelen, agten wy het niet ongevoeglyk hier een omftandiger berigt wegens de gantfche zaak te geeven. Sommigen beweeren dat Jan Gensfleisch te Mentz de Drukkonst wel allereerst heeft uitgevonden , doch dat Jan Guttenberg , van Straatsburg weergekeerd zynde, hem in het voortzetten en volmaaken van zyn werk behulpzaam geweest is. Eenigen houden Guttenberg voor den uitvinder, en willen dat Jan Fust en anderen hem met hunnen raad en geld gediend hebben. Nog zyn 'er die de ontdekking der Konst aan Fust alleen toeè'igenon. De meesten erkennen dat Guttenberg en Fust in den jaare 1540 eene verbintenis hebben aangegaan, om hunne zaak met kragt voort te zetten, doch dat dezelve, na verloop van vyf jaaren , door het opkomen van onderlinge O 3 vei-  214 Tafereel van Natuur en Konst. verdeeldheden een einde genomen heeft, tervvyl hunne knegts de konst hier en daar verfpreidden. Naderhand behield Fust de Drukkery , en vond het raadzaam zynen knegt, Pieter Schoener genaamd, zyne eenigfte dogter ten huwclyk, en hem deel aan zyne winften te geeven, omdat dezelve de Konst uitgevonden had om de letters, welke tot nu toe gefneeden geweest waren, te gieten. Van deeze persfe zyn verfcheidene boeken, met de naamen en wapenen van Fust en Scboeffer, in het ligt gekomen, en onder anderen twee uitgaaven van het Latynfche Pfalmboek in de jaaren 1457 en 1459. — De zoon van Pieter SchoefTer , die in dc zestiende eeuw bekend geweest is, heeft de uitvinding der Konst aan zynen grootvader Fust, met uitfluitinge van alle anderen , toegefchreeven. Doch Fournier, een vermaard Lettergieter te j?arys, beweert dat niemand dan Pieter Schoeffer voor den uitvinder moet gehouden worden, omdat by hem de konst om met gegootene Ietteren te drukken den naam van Boekdrukkonst alleen verdient. Zy, die over de uitvinding der konfïc te Straatsburg gehandeld hebben , vcrfchillen zeer  Cuitschl. enz. Uitvind, en Ontd. 2fj zeer merkelyk van elkandcren. Sommigen zeggen dat Guttenberg, te Straatsburg, dezelve wel beeft uitgevonden, doch dat zyn werk zeer gebreklyk geweest is, en te Mentz, onder het opzigt van zynen broeder Gensfleisch tot volkomenheid gebragt werd. Anderen zyn 'er, die door den Straatsburger Drukker, Jan Schot, opgemaakt, alles aan Jan Memel , Schots grootvader van moeders-zyde, hebben toegeëigend, beweerende tevens dat hy door zynen knegt Jan Gensfleisch fchandelyk is bedroogen geworden, die het geheim aan Jan Guttenberg, een' man van middelen, ontdekt had, waarop zy hun verblyf te Mentz namen om daar hunne konst te oefenen, het geen zyte Straatsburg, onder het oog van Mentel > niet dorfien doen. De Nederlanders beroepen zich, ter goedmaakinge van hunne zaake, op twee zeer oude getuigenisfen ; her eene naamelyk van Korneüs de Boekbinder, die knegt by den eerfien uitvinder geweest is, en het andere van Ulrich Zei, eerst een' uitfehry ver van Boeken onder het gebied van Mentz, en naderhand den eerften Boekdrukker te Keulen. De laatfte zegt uitdrtikkelyk, dat de Konst in Holland .0 4 werd  2i6 Tafereel van Natuur en Konst. werd uitgevonden, en de andere getuigt dat «Hik» te Haarlem gefcbicd is door Laurens Janszoon, die Koster in de gemelde Stad was en dat een trouwloos knegt, na zynen dood ' het drukgereedfchap naar Mentz heeft overgevoerd. Schoepflin is van gedag* die van Straatsburg en Mentz famen bevredigd te hebben door te Hellen dat de laatften aan de Straatsburgers alles verfehuldigdzyn, uitgezonderd dat zy de konst door de vinding van het lettergteten volmaakt hebben. Doch ter wederleggings van dit voorgecven, kan men ontegenzcglyk bewyzen dat Jan Gensfleisch de oude van Jan Gensfleisch den jongen, doorgaans Guttenberg genoemd, onderfcheiden is; dat de oude Gensfleisch te Mentz de Druktonst geoefend heeft, eenige jaaren voordat Guttenberg in die fiad kwam ;'en eindeijk dat Guttenberg, te Mentz wedergekeerd zynde, geen leermeester van Gensfleisch, maar deQ. ze van hem geweest is. Sederd dat onze fchryvers alles aan Haarlem hebben toegefchreeven, niets anders dan de verbetering der konfte voor Mentz overlaa- ten.  Dujtschl. enz. Uitvind. enOntd. 217 tende, hebben de fchryvers voor de laatstgemelde Stad zich zoo breed voor dezelve uit— gclaaten, dat 'er eindelyk voor Haarlem niets overbleef. — Om het gefchil te bellisfen, behoort men de verfcheidene trappen , langs welken de Drukkonst haar begin gekrecgen heeft, en tot volkomenheid gebragt is , duidelyk aan te wyzen. Deezen moeten niet gezogt worden in het geen het drukken in vaste plaaten gemeen heeft met dat in beweegbaare letteren , als pers, inkt, en andere dergel}ke byzonderheden , maar alleenlyk in de verfcheidene foorten van beweegbaare Letteren, die door meer dan eenen zyn uitgevonden. Door dit wel te onderfcheiden zullen veele getuigenisfen van oude fchryveren, die anders regelregt met eikanderen fchynen teftryden, kunnen overeengebragt worden. De Konst heeft zekerlyk haar begin genomen van beweegbaare gefneedene Letteren. Van dezelven zich bedienende, heeft men ze met een mes in hout gefneeden. Maar de ondervinding leerde welhaast dat hieraan ongemakken verknocht waren, welke men moest tragten te verhelpen , en dat men koper of eenige andere vsste ftoffe ncemen moest om O 5 'cr  2i8 Tafereel van Natuur en Konst. 'er de Letters in te fnyden. Deezen overtroffen die van de eerfte foort zeer ver, zoo omdat zy de drukking der persfe langer konden weêrftaan, als omdat zy netter waren, en, wanneer het noodig was , kleiner gemaakt konden worden. Doch dit had al mede zyne ongemakken ; want in koper te fnyden kostte meer gelds en tyds dan in hout; daarenboven konden de koperen Letters even weinig als de houten aan eikanderen gelyk zyn, en men was in beide de gevallen genoodzaakt om het bovenfte gedeelte der Letteren te doorbooren, en door de gaten eene dunne koorde tc trekken , om dus de Letters by eikanderen te houden. Eindelyk is men alle zwaarighedeu te boven gekomen door de uitvinding van gegootene Letteren , wegens welken wy den Leezer in het vervolg eenig nader berigt zullen mededeelen. Door het onderfcheid tusfchen deeze driederlcie wyzen van drukken m aanmerking te neemen, kan de zaak zoo ver gebragt worden, dat het gefchil tusfchen de Nederlanders en Duitfchers geheel vereffend wordt. Laurens is ongetwyfeld de man geweest, die de in hout gefneedene letteren eerst heeft uitgevonden; maar naderhand hebben  Duitschl. enz. Uitvind, en Ontd. 219 ben die van Mentz de koperen boekftaaven in gebruik gebragt. Het kan niet onaangenaam zyn hier eenigen der voornaamfte bevvyzen, uit welken duiueJyk zal blyken dat de Drukkonst te Haarlem door Laurens is uitgevonden, voorgefteld te zien. Wy zullen dit door geloofwaardige getuigenisfen van de vyftiende en zestiende ceuwe, en vervolgens uit de boeken, die zekerlyk voortbrengfels zyn van de oude Hollandfche Drukkonst, buiten tegenfpraak tragten te ftellcn, waarna wy de historie van den voortgang dcezer Konfte met alle moogelyke kortheid zullen opgeeven. De eerfte en voornaamfte getuige, welke hier in aanmerking komt, is Kornelis , die eerst knegt van Laurens, en naderhand boekbinder te Haarlem geweest is, en wiens verhaal door junius, in zyn Batavia, der waereld is meedegedeeld. Uit hetzelve blykt dat men de uitvinding alleen aan Laurens heeft toe te fchryven, dat een ongetrouw knegt de Letters van deszeifs drukkery geftolen , en naar Mentz gebragt heeft, waarin den jaare 2442 twee boeken met dezelven gedrukt zyn.  220 Tafereel van Natuur en Konst. Wil men hier tegen inbrengen dat deeze ge tu>ge, als een loontrekkend dienaar geweest zynde, niet voor geloofwaard.g kan gehouden gorden, dan geeven wy ten antwoord dat hy de zaak van het eerfte begin af, altvd éveneens verhaalde , en hierby zelfs blee> toen y den ouderdom van tagtig jaaren reeds bereikt had, toen Laurens, tot wien hy gee«e betrekking van bloedverwantfehap gehad heeft, al lang overleeden was. Zyne oprenherd biykt ook daaruit dat hy, ver van ziehzelven eenig deel aan de uitvinding toe te fchryven, niets anders gepoogd heeft dan de eer van zynen Meester te verdedigen. Daarenboven fprak hy fjeeds met zulk eene verzekerdheid wegens den diefdal, als men van iemand , die uit overtuiging van zvn hart fprak, verwagten kon. - Ulrich Zei beweert dat de Drukkonst, te weeten die, waarin men zich van koperen Letteren bediende, te Mentz door jan Guttenberg omtrent het jaar 1440 uitgevonden , en tien jaaren laater in zeker opzigt volmaakt werd; doch tevens erkent hy dat Mentz de eerde beginfels van de Konst aan Holland verfchuldigd was, gelyk hy bewyst uit de Donaten, die voor het jaar J440 >n ons vaderland met beweegbaare Lette-  Eihtschl. enz. Uitvind, en Ontd. 221 teren gedrukt, en uitgekomen zyn. Het getuigen/s- van deezen Zei verdient zekerlyk aangenomen te worden, dewyl hy een tydgenoot van den voorgemelden Korneiis geweest is, zich in de landftreek van Mentz met het uitfehryven van boeken bezig hield, en de Drukkonst allereerst te Keulen invoerde. — Wy zouden hier nog de getuigenisfen van Accuriius, die van eenen naamloozcn Engelfeben ichryver , van wien Thomas Atkins eenige uittrekfels gegeeven heeft , en van meer anderen kunnen by brengen. — Doch wy zullen het genoeg agten ons alleenlyk nog maar op het getuigenis van den Haarlemmei! Regtsgelecrdc Jan van Zuufen te beroepen, die in zyne vaderftad een lid van de regeering en tevens een boekdrukker geweest is. Deeze heeft in een Latynsch werkje, tusfchen de jaaren 1549 en 1561 opgefteld, waarvan een groot gedeelte is weggeraakt, doch waarvan Scri /erius egter eenige bladen is magtig geworden, de volgende byzonderheden aangetoond. — Dat de Drukkonst allereerst te Haarlem werd uitgevonden. — Dat het huis, waarin de uitvinding gedaan werd, ten zynen tyde nog in zyn geheel was. — Dat de nieuw uitgevondene Kcnsr, nog in eenen ftaat van ruw-  222 Tafereel van Natuur en Konst. ruwheid en onbelbbaafdheid zynde, door eenen vreemdeling gcftolen is. - Dat zy vervolgens naar Mentz overgebragt, en daar zeer gunflig ontvangen, voortgezet, en merkelyk verbeterd werd. Wy zien dan dat niet flegts onze landsgenoten , maar ook buitenlanders, en onder deezen zelfs Duitfchers, wier belang vorderde dat bet anders ware, de eerfte uitvinding der Konfte aan Haarlem toegefchreeven, en erkend hebben dat zy naderhand door eenen ongetrouwer, knegt te Mentz is bekend gemaakt. Het kan niet onaangenaam zyn hier eenig berigt te vinden wegens de wyze , waarop de groote en nuttige ontdekking van de Drukkonst door Laurens Janszoon, volgens geloofwaardige getuigenisfen, gedaan is. - Uit het verfiag welk Junius hieromtrent gegeeven heeft, loeren wy dat Laurens , in het Haarlemmer bosch wandelende, eenige letters in de bast van beuken-hout begon te fnyden , en vervolgens de eene na de andere verkeerd op een ftuk papiers drukte. Met reden mag men Hellen dat hy, in plaatfe van beukenfehors, eenen tuk  Duitsciil. enz. Uitvind, en Ontd. 223 tak genomen heeft, waaruit hy allereerst de beweegbaare Letteren maakte. — Om de Proef van zyne Letteren te noemen , en op het papier te drukken, heeft hy (gelyk Junius verhaalt) vermaakshalve een en ander regeltje, tot een leerboekje voor zyne kleinzoonen, vervaardigd. En men heeft goede redenen om vast te Rellen dat deeze eerfte proef gevonden is; dewyl men te Haarlem een zeer oud blaadje, aan beide zyden op pergameut gedrukt , ontdekt heeft , het welk , in agt bladzyden, de letters van het alphabet, het Onze Vader , de Geloofsartikelen , en nog drie kleine gebeden bevat, en met de befebryvinge van Junius volmaaktelyk overeenkomt. Uit eene naauwkeurige vergelyking nu van alle de om Handigheden, welke tot de perfooncn, waarvoor dit blaadje dienen moest, betrekking hebben, heeft men aangeweezen dar de Konst niet wel laater dan in den jaare 1430 kan uitgevonden zyn. — Wanneer nu Laurens befpeurde dat de eerde proef, welke hy genomen had , niet ongunfiig was uitgevallen , heeft hy zyne gedagten over grooter en gewigtiger dingen laaten gaan, en eene foort van fchryfinkt , die meer kleefde en vaster Was, en zoo veel niet vloeide als de gemee- ne  224 Tafereel van Natcdr en Konst. Bé inkt, met behulp van zynen feboonzoon, Thomas Pieterszoon, toebereid, funius getuigt ook een boek, by Laurens in her Necicrduitsch gedrukt, met den titel van Spiegel onzer Bebmidenisfe, gezien te hebben, en Scriverius wil dat dit boek wel met beweegbaare, doch niet met gegootene, maar alleenlyk met in hout gefnedéne Letteren is gedrukt geweest. Junius gaat zekerlyk te ver, wanneer hy fchryft dat Laurens zich naderhand tot de Letteren, in plaatfe van beukenhout te gebruiken, van lood en eindelyk van tin bediend heeft, opdat zy meer tegenftand bieden, en duurzaamer zyn mogten. Want uit het getuigenis van Zei , een' groot' voorflander voor de eere der Hollanderen, blykt dat de Hollandfche Drukken vroeger-in de waereld geweest zyn dan die van Mentz. Alle oude fchryvers hebben de uitvinding der koperen Letteren, zonder ooit tegengefproken te zyn, eenpaariglyk aan Mentz toegekend; en Laurens was reeds overleedcn, toen men in de laatsrgemelde ftad begon tc drukken, ' zoodat by zekerlyk geene metaalen, maar in hout gefnecdene Letters gebruikt heeft; en Wy de metaalen, en wel in het pyzonder de ge-  DUITSCHL. ENZ. UlTVIND. EN OiNTD. 22J gegootene Letters niet aan Haarlem maar aan Mentz te danken hebben. Wegens het overbrengen der Drtikkonfïe , die haaren uitvinder geene geringe winden aanbragt, uit Holland naar Duitschland, vinden wy by Junius gemeld, dat zeker knegt, wiens voornaam Jan was, toen hy alles meende te verdaan wat tot de Konst behoorde, op kersnagt, dien elk godsdienftiglyk waarnam, zich van de fchoone gelegenheid bediende om alle letters en gcreedfchappen , welke zyn Heer tot het drukken had laaten vervaardigen , in te pakken , en met dien geitooien buit eerst naar Amfierdam , en vervolgens naar Keulen vertrokken is, van waar hy zich naar Mentz begeeven heeft , in welke ftad een jaar daarna reeds twee boeken met de zelfde letteren, die Laurens te Haarlem gebruikte, gedrukt waren. Schoon de voordanders van Mentz hun best doen om dit geheele verhaal verdagt te maaken , zyn 'er egter getuigenisfen genoeg, welke het bevestigen ; ook wordt deszeifs geloofwaardigheid gedaafd door degerugten wegens de overbrenging der Drukkonfte naar Mentz, XI. Deel. p  226 Tafereel van Natour en Konst. die omtrent het einde der zestiende eeuwe in Duitschland nog niet verftorven waren. Alles loopt dus famen om het berigt van Junius aanneemelyk te maaken, in weerwil der fchoonfebynende tegenwerpingen welke men goedgevonden heeft 'er tegen in te brengen. Wanneer wy alles wat tot dit geval betrekking heeft in aanmerking neemen, dan wordt het vry zeker dat de ongetrouwe knegt niemand anders was dan Jan Gensfleisch , de oude , die te Mentz gebooren werd , en , fchoon van adelyke afkomfte, zich door zyne armoede in de noodzakelykheid bevond om de kost buiten zyn Vaderland te zoeken, zynde hy misfehien by Laurens gekomen met oogmerk om de Drukkonst te leeren, en dezelve, wanneer hy ze verftond, naar zyne geboorteftad over te brengen. ■ Wy zullen ons niet inlaaten in een byzondcr onderzoek wegens de Boeken, welke by Laurens of de Zynen zyn gedrukt geworden ; maar alleenlyk aanmerken dat de eerfte Drukkers zorgvuldiglyk vermyd hebben den naam en het jaartal by hunne Boeken té plaatfen, om ze des te beter voor gefchreevene te doen doorgaan. Hadden zy de gemelde byzonderheden aangeweezen, dan zoude men Hol-  Düitschl. enz. Uitvind, en Ontd. 227 Holland de eer van de uitvindinge der Konfte zekerlyk nimmer hebben kunnen betwisten. Daar zyn dan zeer veele omflandigheden, welke ten voordeele van Koster pleiten; en een der ftcrkfte bewyzen vindt men in'het ruwe en konftelooze maakfel van de letteren, in drukken , die naar alle waarfchynlykheid van zyne persfe gekomen zyn. Zy draagen blyken van de grootlte eenvoudigheid, en moogen met alle reden voor eerfte proe! ven genomen worden, als zvnde weinig naauwkeurig en grof, en, naar het fcbynt, ftegts met gemeene fchryf-inkt zwart gemaakt. — Het duurde niet lang of Gensfleisch vond zich genoodzaakt om het gebruik der in hout gefneedene Boekftaaven af te fcbaften, en zich van metaalen te bedienen, tot welke verandering tyd en moeite vereischt' werden. In dien tusfchentyd wilde hy egter niet flil zitten, maar drukte eenige boekjes, tot dagelyks gebruik dienende , op houten Tafereelen. Eindelyk werd, in den jaare 1450, toen hy de grootfte zwaarigheden te boven ge. komen was.de By bel met metaalen Boekftaaven gedrukt, en, dewyl die Konst nog niet bekend was, zeer duur voor een Handfchnfr. P 2 ver-  228 Tafereel van Natuur en Konst. verkogt. Naderhand is tusfchen Jan Fust en Jan Guttenberg (*) verfchil gereezen , waar door de Drukkery, welke zy eerst in het gemeen hadden, aan Fust gekomen is. Het gerugt, het welk zich wegens deeze fcheidmg verfpreidde, heeft de Konst niet langer aan Duitschland bepaald gehouden ; maar Fust bragt in het onderfchrift van het Latynsch Plalro- (*) Men moet hier aanmerken dat 'er twee Gensfleifchen geweest zyn , gebroeders, en beiden Jan genaamd , hebbende de jongde , ter onderfcheidinge, den naam van Jan Guttenberg gedraagen; en deeze willen fommigen dat de uitvinder der nieuwe foort van Letteren geweest is. Men fchynt uit oude Hukken te moogen belluiten dat hy de Boekdrukkonst, welke hy van zynen broeder geleerd had, eerst te Straatsburg geoeiTend heeft; doch dat hy vervolgens naar Mentz ging om die konst, onder het opzigt van zynen broeder, voort te zetten. De oude Gensfleisch fchynt omtrent het jaar 1443 reeds bedagt geweest te zyn om metaalen letters in plaatfe van houten te vervaardigen. In dit werk hebben hem, onder anderen, Jan Fust en Jan Meidenbach geholpen ; en eindelyk heeft hy het zoo ver gebragt dat Guttenberg , onder zyne leiding alles voltooid heeft. Den oudften Broeder moet dus het grootfte aandeel in de eere worden toegeweczen, om dat hy de eerfte was, die om de zaak gedagt heeft.  Duitschi.. enz. Uitvind, en Ontd. 229 Pfalmboek, het welk in den jaare 1457 gedrukt werd , het geheim aan den dag , het welk hy den naam geeft van eene konfiige uitvindinge om Boeken te drukken , en wel met koperen Boekflaaven. Wanneer wy de uitgaaven van den Bybel en het Pfalmboek vergelyken met die van den Spiegel en de Donaaten, dan zullen -wy duidelyk ontdekken dat de nieuwe uitvinding, om met metaalen Letteren te drukken , de eerfte zeer ver overtreft, zoo dat men in de vyftiende en zestiende eeuwe de Konst, tot welker oefening men zich van die letteren bediende, alleen Drukkonst noemde; en hier uit blykt in welken zin de ontdekking aan Mentz kan toegekend worden. Het zal niet moeilyk vallen over het regt, her welk Straatsburg zich omtrent de uitvinding der Drukkonfte aanmaatigt, te oordeelen. Alles loopt famen om ons te overtuigen dat Guttenberg in den jaare 1436 dezelve in de gemelde ftad geoefend heeft. Want zekere Hans Dünne , een goudfmit, heeft in den jaare 1439 voor de Regters van Straatsburg verklaard dat hy, drie jaaren, of daaromtrent P 3 ge-  230 Tafereel van Natuur en Konst. geleeden, van Guttenberg by de honderd guldens ontvangen had, voor loon, het welk alleen aan de Drukkery was verdiend geworden. _ Hier uit volgt egter geenszins dat Guttenberg de Konst heeft uitgevonden ; want twee Straatsburger Kronykfchryvers getuigen dat hy dezelve geleerd heeft van Jan Gensfleisch, die knegt van den eerften uitvinder geweest is. Jan Gensfleisch de jonge, ook Guttenberg genaamd, was gewoon de jaarmarkt te Aken te bezoeken; waarfchynlyk heeft hy omtrent het jaar 1435, Nederland bezogt, om zynen broeder, die toen knegt van Laurens was, te Haarlem te vinden, die hem zeer wel iets van het geheim kan ontdekt hebben. Dat Guttenberg inderdaad op zekeren tyd te Haarlem geweest is, blykt uit het getuigenis van den Engelfchen Schryver, by Atkins aangehaald, en uit dat van Natalis Comes. Van Mentz verfpreidde de Drukkonst zich binnen korten tyd door een groot gedeelte van Europa (*); en men wil dat zy, in den jaare (*) Men zegt dat Fust of Fauftus, gelyk fommige Schryvers bem noemen , een deel van zyne gedrukte By-  Doitschl. enz. Uitvind, enOntd. 231 jaare 1468, van Haarlem naar Engeland werd overgebragtjdoorWilliam Caxton, een'koopman en burger van London,die, veele jaaren in de Nederlanden doorgebragt hebbende , niet flegts eenige kennis van het werk kreeg , maar een der werkluiden overhaalden om te Oxford te komen, en daar eene Drukkery op te rigten, waar nog in het zelfde jaar eene uitgaaf van Ruffinus over het Geloof te voor* fchyn kwam. Sommigen meenen dat Caxton, in den jaare 1470, de konst naar Westmunfier overbragt; maar een oudheidkundige van onzen tyd fchynt beweezen te hebben, dat de Konst niet voor het jaar 1474 in Engeland is gebragt geworden, en dat het,eerfte boek, het weik men weet dat in het Engelsch, en by Bybels naar Parys bragt, en ze daar, als met de hand gefchreeven , te koop aanbood; maar dat de Fran« fchen, de meenigte der boeken ziende, en befpeurende dat zy tot het minde dipje toe met elkandereri overeen kwamen, begreepcn dat uitfchryvers niet tot zulk eene naauwkcurigheid konden komen , en beflooten dat 'er toovery in het geval plaats had , zoo dat men hem , door hem van deeze te befchuldigen, of te dreigen dat men het doen zonde, noodzaakte om het geheim te etudekken. P 4  232 Tafereel van Natuur en Konst. by Caxton , gedrukt werd, de Historie van Troje geweest is. Wy flappen hier van het onderzoek wegens de Uitvinders der letteren, zoo die in hout als in metaal gefneeden waren, af, en gaan over om te zien hoe de konst door gegootene letters tot volkomenheid gebragt is. Wegens deeze ontdekking vindt men aangeteekend dat Pieter Sehoeffer de konst bedagt om Letters in matrifen (gelyk Zy genoemd worden) te fnyden , en daarin de floffe te gieten , om zoo veele gelyke Boeklbaven te krygen als men begeerde. Deeze matrifen en gegootene letters vertoonde hy aan Fust, die 'er zoo mede in zyn' fchik was, dat hy hem zyne eenigfie dogter Christina ten huwelyk gaf. Dit berigt komt volmaaktelyk overeen met het geen wy by Jan Sehoeffer Pieterszoon hier omtrent vinden te boek gefield, zoo dat zy, die Guttenberg voor den uitvinder der konflc van bet lettergieten willen doen doorgaan, mistasten. Het is waarfchynlyk dat zy in den jaare 1458 eerst tot volmaaktheid gebragr is, fchoon zy mooglyk eenigen tyd tc vooren reeds was uitgedagt. 'De  Duitschl. enz. Uitvind en Ontd. 233 De (lof, waar uit de drukletters beftaan, is famengefteld metaal, gemaakt van lood , tin, antimonie en meer andere inmengfelen, in eene zekere maate famengemengd, zoo als de gierer bevindt zulks noodig te zyn. Iedere letter heeft haare eigene mutrife, gelyk men ze noemt, welke een ftuk kopers is, waarop zeker karakter of zekere letter gedrukt is door middel van een ftaalen fteekyzer. Om de Ietter te gieten wordt de matrife geplaatst aan het einde van eenen yzeren vorm , die tusfchen twee dunne ftukjes hout beflooten is, en uit verfcheidene deelen beftaat, welke verfchillende naamen hebben, naar maate van hunne verfchillende gebruiken. Wanneer alles wat tot den vorm behoort in goede orde gefchikt, en het metaal wel gefmolten is , dan neemt de werkman den vorm in zyne fiinkerhand, en fteekt eene kleine yzeren lepel met een houten handvatfel in het metaal, welke hy in de holte van den vorm weder ledig giet, waar door de gefmoltene ftof in de matrtfe komt. Ten zelfden tyde maakt hy eene fchielyke beweeging met zyne fiinkerhand , opdat het metaal des te beter mooge voortloopen. Dit gedaan zynde ontfpant hy den boog, die beftaat uit eenen dikken ftaaP ö len  234 Tafereel van Natuur en Konst. len draad, welke door zyne veerkragt dient om de matn'fe in haare plaats te houden; en na vervolgens den vorm geopend te hebben, neemt hy de letter 'er uit, door middel van eenen kleinen haak, fluit denzelven onmiddelyk weder toe , plaatst de matrife als te vooren, en giet eene nieuwe letter; dus gaat hy met eenen verbaazenden fpoed voort, tot dat hy het vereischte getal van letteren heeft afgegooten. De letters worden vervolgens getoetst, en die , welke onvolkomen zyn, weggeworpen ; de aanhangfels of (taarten worden 'er afgebrooken , en het overtollige metaal, welks aflooping door het niet wel fluiten van den vorm veroorzaakt is, wordt 'er, doormiddel van een mes, afgefchrabd. Daarna worden de twee breede zyden van de letters gewreeven op eenen harden ruwen fteen; en de man, die ze wryfr, heeft zyne twee vingers naast aan den duim overtrokken met eene foort van lederen vingerhoed, om te maaken dat zy door de wryving niet befchadigd worden ; in het omkeeren van de letters maakt hy zulk een fchielyk gebruik van zynen duim, zonder de beweeging af te broeken, dat iemand, die 'er by ftaat gemaklyk kan bedroogen worden, en denken dat de  Düitschl. enz. Uitvind, en Ontd. 135 de letters fteedsmaar aan eenen kant gewreeven zyn. Men gaat nog al voort met de gefchiktheid der letteren te bevorderen , dat is dezelven tot eene juiste hoogte en dikte te brengen ; tot dat einde worden zy op eene foort van houten lineaal geplaatst, welke van onderen een klein klampje heeft, en daar wordt de bovenfte zyde, welke geene wryving op den fteen ondergaan heeft, afgefchrabd. Om ze van gelyke hoogte te maaken , worden zy nevens eikanderen het onderfte boven gezet in een werktuig, beftaande uit twee lange (lukken, die met fchroeven aaneengevoegd worden , welke fehroeven tusfchen twee houten fchyven zeer vastgezet zynde, haalt men eene lineaal, waarin eene kleine groeve gemaakt is, langs het onderfte gedeelte der dus omgekeerde letteren heen, en door dit middel worden zy volkomen toebereid om van de zetters gebruikt te worden. Na deeze korte befchouwing van de konst van het lettergieten, zal de leezer natuurlyker wyze eenig berigt wegens het drukken verwagten. Wanneer de letters op de bovengemelde wyze voltooid en gegooten zyn, wordt  236 Tafereel van Natuur en Konst. wordt iedere foort van dezelven in bouten kasfen, gelyk zy genoemd worden ,gefchikt, welke kasfen verdeeld zyn in een behoorlyk getal van celletjes, of laaden van verfchillende grootte. Deeze kasfen zyn geplaatst op een geftel, hetwelk wat fchuinsch afloopt, op de wyze van eenen leezenaar, opdat de werkman des te beter de bovenfte laaden bereiken,en weinig gevaar Ioopen mooge van de letters met eikanderen te verwarren, door de beweeging, welke hy met zynen arm moet maaken. De letterzetter heeft een blad van het werk, het welk gedrukt moet worden, voor zich leggen; hy flaat midden voor de kasfe, houdt in de eene hand een yzeren werktuig , een zetftok genaamd , en neemt met de andere.die letters, figuuren cn reekers, welken hy noodig heeft uit de laaden; vervolgens febikt hy ze in den zetftok op een reep koper, die een regel genoemd wordt, cn openc plaatfen tusfchen de woorden maakende, vormt hy den eenen regel na den anderen, tot dat zyn ftok vol is. Hy brengt vervolgens de regels over op een houten wei ku:ig, eene galei genaamd , vult zynen ftok weder, maakt dien ledig gelyk te vooren, en zoo vervolgens, tot dat hy eene bladzyde vol  Düitscbx. enz. Uitvind, en Ontd. 237 vol heeft, welke hy met eenen dunnen draad omwindt, en aan eene zyde fchuift. Vervolgens zet hy eene andere bladzyde, en gaat dus voort, tot dat hy zoo veele bladzyden vol heeft, als 'er op een vel gedrukt moeten worden. Dit gedaan zynde, brengt hy ze naar eenen effen harden (leen, die even als eene tafel horizontaal geplaatst is; op deezen fchikt hyze in eene behoorlyke orde, en op gevoeglyke affhnden van eikanderen, legt 'er zeker gereedfehap, befïaande uit (tukken houts van verfchillende grootte rondom, ontbindt ze, en maakt ze eindelyk vast, of liever fluit ze in een yzeren geitel , het welk een raam genoemd wordt,zoo dat alles van den fleen kan afgenomen worden, als of het een enkel Ituk metaal ware. In deezen ftaat worden de bladzyden , het zy 'er twee, vier, agt, twaalf, of hoe veelen ook, op de eene zyde van het vel moeten gedrukt worden, de vorm genaamd. De bladzyden, welke op den anderen kant moeten gedrukt worden, worden op dezelfde wyze, en met de zelfde tusfehenwydten in een ander raam vastgemaakt, zoo dat zy juist op den agterkant der voorigen vallen. De twee vormen dus gereed gemaakt zynde, wordt'er een vel gedrukt; hetzelve wordt  238 Tafereel van Natuur en Konst. wordt zorgvuldiglyk overgeleczen, en de ft*»», die 'er door onagtzaambeid van den «tter, 0f door eene verkeerde plaaifing der Etteren in de laaden , mogten inrtcfloopcn *J«, worden op den rand aangcteekcnd. Om «eeze misftellingen te verbeteren, legt de zet ter de vormen op den fteen, maakt ze los en haalt 'er, met eenen feberpen pn'em , dé verkeerde letters nit, Helt andere in haare Plaatfe, en maakt verder de noodige veranderingen. Vervolgens ondergaat alles eene tweede overleezing.cn verbetering, waarna het blad ter persfe gebragt wordt, om afgedrukt te worden. De Drukpers is een zeerfamengefleld werk nng , waar van het ten uiterftcm moeilyk is eene befehryving te geeven. Derzelver twee voornaamfte deelen , ieder van welken uit verfcheidene anderen famengeftcld is , zyn het L,gchaam en de Rol. Het Ligchaam begaat uit twee fterke fchraagen, die Joodregt en evenwydig aan eikanderen geplaatst, en van boven door een dwarshout, het welk de kap genoemd wordt, aaneengevoegd zyn. Len weinig laager is een ander ftuk.het welk het hoofd genoemd wordt en beweegbaar is, ' wor-  Duitcshl, enz. Uitvind, en Ontd. 239 wordende onderfteund door twee yzeren pennen , of lange bouten, die door den kap gaan. In het hoofd is een koperen fpil vastgemaakt, hebbende een wyfjes fchroef of een worm, welke de mannetjes fchroef van de fpil ontvangt. Door een oog of gat, het welk in de fpil gemaakt is, wordt een yzeren Haaf geftooken, waar door men de pers bewerkt; en het onderfle gedeelte, het welk fpits afloopt, en eenen (taaien punt heeft, is in een vierkant houten geitel, dat den naam van de bus draagt, bellooten; hetzelve heeft twee dwarsplanken , welke dienen om het te onderfteunen. De punt van de fpil werkt in eene wigge , vastgemaakt in een koperen pot, die met olie gevuld is, en deeze pot is vast aan eene yzeren plaat, gevoegd aan den top van den degel, zynde een glad fhik houts, horizontaal ncderhangende , waar door het drukken eigenlyk gefchiedt. Onder dit alles ligt een ander ftuk, het welk den Rol fchraagt, en de kragt der Persfe van onderen tegenfiaat, gelyk het hoofd vanboven doet, geevende ieder van deeze deelen een weinig mede, het eene naar boven, het andere naar beneeden, om de trekking des te gemaklykerxte maaken. Op  240 Tafereel van Natuur en Konst. • Op den Rol zyn twee lange yzeren ftaaven of ribben vastgenageld, welke met Haal beflaagen zyn: en aan de plank, die door den Rol onderfteund wordt , zyn twee andere «ukken, krampoenen genaamd, vastgemaakt, die gelyklyk met de ribben gehard zyn , waarop zy glyden, wanneer de Pers in- of uitgetrokken wordt. Op de plank is een houten geitel, of eene kist, waarin een gladde gepolyste (teen ligt, op welken de vorm moet gelegd worden , en onder den Rol is een klein (tuk yzer, het fpit genaamd, vastgemaakt, met een dubbel rad in het midden, rondom het welk lederen riemen hangen , die aan het einde van de plank zyn vastgenageld , cn door middel van een handvatfel of rondfel aan het agtereinde van het fpit , kan de drukker de plank naar genoegen uitof inhaalen. Tegen over het Ligchaam van de Pers zyn de Trommels , beftaande in twee fhikken parkement , die op houten geitellen geplakt zyn, en waar van het eene zo klein is , dat het in het andere leggen kan. De grootfte of buitenfte Trommel is met yzeren hengfels aan de kist vastgemaakt, en tusfchen beiden zyn wollen doeken geplaatst , die de drukking van den degel op de oppervlakte der  Duitschl. enz. Uitvind, en Ontd. 241 der letteren verzagten , en dezelve gelykjnaatiger maaken. Boven aan deezen buitenften trommel is, met hengfels, een dun geitel van yzer , het welk den naam van frisket draagt, gevoegd, het welk ook met papier of parkement bekleed is, zo ver als het noodig is om den rand der bladen fchoon te houden , en niet verder. In het bearbeiden der Persfe zyn doorgaans twee mannen bezig, welker eene de inkt op den vorm brengt, door middel van twee ballen , met hair gevuld , en vastgemaakt aan, eene foort van houten tregters, die balftokken genoemd worden ; de andere legt het ilad op den buitenften trommel , haalt de frisket en trommel op den vorm neder, en geeft twee Hagen met de roede, om alles te drukken. Vervolgens haalt hy den vorm weg, ligt de frisket en trommel op, en neemt het gedrukte blad 'er af. De vorm wordt dam weder met de inktballen befïreeken; men legt een ander vel op den trommel, en drukt het op de zelfde wyze als te vooren, en dus gaan «ie arbeiders voort, tot dat zy zo veele vellen als men begeerde, hebben afgedrukt. Deeze vorm wordt dan van de pers afgenomen, en XI. Deel, q de  242 Tafereel van Natuur en Konst. de tegenoverftaande wordt 'er opgelegd, om de vellen aan de andere zyde te drukken, waarmede alles voltooid wordt. Om de inkt van de vormen af te krygen, wórden zy met eene ftcrke loog gewasfchen , en daarna fchikt de zettbr, zoras als by 'er gelegenheid toe vindt, de bladzyden weg., dat is te zeggen', hy legt de letters weder in haare eigen laaden, om voor een volgend vel gebruikt te worden. Dit alles wordt door den zetter en drukker met eene vaardigheid'en behendigheid verrigr, waarvan men zich bezwaarlyk een denkbeeld kan vormen* De uitvinding van dèRolpers, tot het afdrukken van prenten, in koperen plaaten gegraveerd of geëtst, wordt gemeenlyk aan Lip•ius toegefchreeven; doch de heer Ellis heeft zeerwel aangemerkt, dat zy reeds van vroeger tyd is bekend geweest , gelyk blykt uit een misboek in de Bodleiaanfche Boekcrye, geteekend in den jaare 1481 , vvaarin men feehé afbeelding heeft der wapenen van den Zetel van Wurtzberg in Duitschland, en van die van den Bisfchop,. baarblyklyk gemaakt door de Rolpersfe, gelyk de druk van de plaat en andere-omftandigheden-buiten allen tvvyi-  DuiTSCHt. enz. Uitvind, en Ontd. 243 twyffel ftellen. De ontdekking der graveerkonst wordt inderdaad gezegd zo oud te zyn als het jaar 1400, en toegefchreeven aan Finiguerra , een' goudfmit van Florence. Hierin werd egter niets van eenig belang gedaan dan eenige jaaren Iaater door Martinus van Antwerpen, en vervolgens door Albert Durer en Lucas, die 'er tot elks verwondering in Haagden. Omtrent den zelfden tyd werd de konst van etfen uitgevonden, dat is, om de trekken of lynen, door raiddel van fterk water, In het koper te doen byten, in plaatfe van Z9 'er door een graveeryzer in te brengen. Wat het maakfel van de Rolpersfe betreft, dit is eenvouwdiger dan dat van de Drukpersfe, welke wy reeds befchreeven hebben 5 en wy moeten den Leezer alleenlyk berigten dat het drukken gefchiedt , door de plaat, met papier overdekt, tusfchen twee houten cylinders of rollen, naar welken de Pers haa.ren naam heeft, te doen doorgaan. Gelyk men den Duitfchers niet kan betwisten dat zy de Drukkonst , die gefchikt is om de kundigheden en het algemeene welzyn des menscjidoms te bevorderen, tot valkoog 2 men*  ^44 Tafereel van Natdür en Konst* menbeid gebragt hebben, zo moet men hes ook houden voor de uitvinders van het verderflyk en moorddaadig gefchut en buskruit. De ontdekking fchynt inderdaad , even ais veele andere, louter toevallig geweest te zyn, en, volgens Polydorus Virgilius, is den naam van den uitvinder onbekend. Thebet zegt dat dezelve een Monnik van Friburg geweest is, wiens naam was Anelzen ; maar andere fchryvers, wier getuigenis aanneemeJyker is, alles aan Bartholdus Schwartz, een' monnik, toefchryven, die, in het doen van chemifche proeven, zekere hoeveelheid falpeter en bremfteen met andere ingrediënten mengde, en ze in eenen aarden pot op het vuur zette; in denzelven kwam by toeval eene vonk, waardoor de pot met een groot geraas en geweld van een fprong (*). Dit onveroverwagte uitwerkfel baarde hem in het eerst (*) Polydorus Virgilius vertelt liet geval esn weinig anders, te weeten dat de ingrediënten in een vyzel, met een' fteen overdekt, gedaan werden , en dat 'er, terwyl de man bezig was met vuur te (laan, eene vonk invloog, waardoor alles in brand raakte, en de fteen met groot geweld van den vyzel werd afgeflaagen.-  DüITSCHI,. ENZ. UlTVIND. EN ONTD. 24^ eerst verbaasdheid; maar de proef herhaalende,en het beltendig eveneens bevindende, deed hy zyn best om het tot het een of ander gebruik nog fterker te maaken. Tot dat einde liet hy eene yzeren buis vervaardigen , met een klein gat aan het einde; en 'er iets van zyn nieuw famenmengfel, met eenige weinige fteenen indoende, zette hy dezelve op het vuur, en vond dat de uitwerking aan zyne verwagtinge beantwoordde, door alles wat 'er voor was, by de losbarfting te verbryzelen. Men verhaalt dat deeze Schwartz het gebruik van het buskruit aan de Venetiaanen leerde, die de eerfïen waren, welken het in den jaare 13S0, in den oorlog tegen de Genueezen gebruikten. Maar de uitvinding is ongetwyfeld van vroeger tyd; want wy leezen dat 'er, toen Alphonfus, Koning van Kastilie, de Mooren in den jaare 1343 beoorloogde, yzeren mortieren, die een geluid maakten, gelyk aan dat van den donder, werden afgefchooten. En dit wordt bevestigd door het geen Don Pedro, Bisfchop van Leon, in zyn Kronyk van Koning Alphonfus, die Toledo te onderbragt, verhaalt, naamelyk dat die van Tunis , in eenen zeeflag tusfchen den Koning van Tunis en den Moorfchen Koning van Se, Q 3 vil-  *4<5 iAFEREEL VAN NATüOR EN k.ONST. ville, gebruik maakten van yzeren tonnen of vaten, waaruit zy vuurige donderklooten wierpen Men voege hierby bet geen Du Cange ons verhaalt, te weeten dat de. Registers van de rekenkamer in Frankryk , reeds in den jaare 1338 , melding van buskruit maaken. Ook is 'er reden genoeg om vast te (tellen dat de Engelfche monnik Bacon , lang voor dat Schwartz gebooren werd, of eer men gemeld vindt dat het buskruit in den oorlog in gebruik was, geweeten heeft hoe het vervaardigd werdt. Buskruit is een mengfeJ van falpeter, zwavel en houtskool, welke doffen , tot kleine korrels gemaakt, en onder een gemengd,ligtfilyk vuur vatten, en met een verbaazend geweld verdund of uitgezet worden (*). De Sehry- , (*) Het is niet .zeer moeilyk van de uitwerking yan het buskruit reden te geeven, indien wy aanmerken dat de houtskool, welke het bevat, even als tonder, vuur vat, en dat daarenboven de zwavel cn falpeter ontvlammen, en het laatfte zich op eene verbaa* zende wyze uitzet, zodat het, volgens naauwkeurige/ ïitrekeningen, meer dan tieadfuzendnmi zyne eetftö rnimte kan heflaan. . .  DütTscHL. enz. Uitvind, en Ontd. 24f Schryvers verichillen ,ten opzigte van de hoeveelheid der drie ingrediënten, maar ten aanzien van derzelver toebereiding vindt men hen weinig oneenpaarig. Allen worden zy eerst Jyn Ridder Izaak Newton heeft de gantfche zaak op deeze wyze verklaard: de hputskool en zwavel raaken zeer ligt aan brand , en ontftecken het rajpetér; da geest van het falpeter, daardoor tot damp verdund zynde, barst met eenen flag uit, genoegzaam eveneens als de damp van water uit eenen windbal. - De zwavel , vlugtig zynde , wordt mede .in damp veranderd , die door eene grooter fcherpheid grooter gisting veroorzaakt , waar door de hette vermeerderd, en de flag fchielyker en geweldiger gemaakt wordt. De flag van buskruit ontftaat derhalven uit de geweldige werking, waardoor het gantfche mengfel fchielyk zeer heet gemaakt zynde, tot rook en d.imp verdund wordt, welke damp door de groote hette, zich als eene vlam vertoont. De Heer de la Hire fchryft de gantfche kragt en ■uitwerking van het buskruit alleenlyk toe a»n de uitzettinge en veerkragt van de lugt, die in de verfcheidene korreltjes , en in de ruimten of tusfchenw.ydtan derzelven, beflooten is. Volgens hem brengt het kruit, wanneer het aangeitoker, is , de menigvuldige kleine lugtdeeltjes in beweeginge. Hiertoe alleen dient het vuur, en al wat 'er meer gefchiedt, wordt door nieia anders dan door de lugt te weeg gebragt, Q 4  Tafereel van Natuur en Konst. fyn geftooten; vervolgens worden zy bevogtigd met fchoon water, met brandewyn, met jenever, met pis, of met eenig ander foorN lyk vogt, en dan ten minften vier-en-twintig uuren lang in een vyzel gedampt. Men draagt wel zorg om het mengfel van tyd tot tyd nat te maaken,en dus te beletten dat het in brand vliege. Men vormt daarna de dus famengemengde ftof tot ballen, zo groot als eijeren, die in eene zeeve, wier bodem uit dik parkement , dat vol gaatjes is, beftaat, gedaan worden. Door middel van eenen houten bal , dien men in de zeeve rondom rolt, worden zy in ftukken gebroken , en vallen dus door de gaatjes als korlen of bolletjes, die gedroogd worden, waarna het kruit vol. komen gemaakt is. Om het in groote hoeveelheid te maaken , heeft men molens uitgevonden , waardoor meer werks in eenen dag gedaan wordt, dan een man in honderd dagen kan verrigten. De uitvinding van dit vernielend poeder moest natuurlyker wyze door die van het gefchut gevolgd worden. Welhaast werden kanonnen , mortieren en ander fchietgeweer, "Waar van men zieh in de hedendaagfche konst van  Düitschl. enz. Uitvind, en Ontd. 24S» van oorlogen bedient, bekend. De eerfte kanonnen werden bombardae genoemd , naar bombus, uit hoofde van het geluid , het welk zy veroorzaakten; en het hedendaagfche woord lombe heeft ongetwyfeld den zelfden oorfprong. Deeze krygstuigen fchynen reeds bekend geweest te zyn voor het midden van de veertiende eeuwe; want, behalven de reeds gemelde getuigenisfen, vinden wy by de historiefchryveren berigten, welke ons leeren dat in het gevegt van Cresfy, in den jaare 1346, vyf of zes Hukken kanon in het Engelfche leger geweest zyn, waar door Mezeray zegt dat de Franfchen verfchrikt werden, zynde dit de eerlïemaal dat hun zulk een donderend tuig was voorgekomen. Wat de uitvinding der Bomben betreft (*), hier van is noch de tyd (*) Eene Bombe is een holle yzeren kloot , met buskruit opgevuld , en uit een kort (tuk gefchut, het welk den naam van Mortier draagt, gefchooten. In de Eombe is een gat of opening gelaaten, waarin men eene houten buis ftcekt , welke men wel vastmetfelt. Deeze buis is gevuld met eene brandbaare ftoffe, beftaande uit twee oneen falpeter , en drie oneen ftof van buskruit wel famengepakt; wanneer dit aan brand Seftooken wordt , gaat de brand langhaam voort, tot Q 5 dat  ayo Tafereel van Natudr en Konst. tyd noch de uitvinder juist bekend ; want volgens den heer Blonde! werden de eerfte Bomben in Wachtendonk, eene ftad in Gelderland , door den Graaf van Mansfeld, in den jaare 1588, geworpen, fchoon anderen zeggen dat zy byna eene eeuw vroeger, te weeten in de belegeringe van Napels, door Karei den derden, in den jaare 1495 gebruikt werden. Men begon 'er zich in Frankryk van te bedienen in den jaare 1634, en federd dien tyd zyn zy gemeenlyk. in belegeringen gebruikt geworden. Daar dat hy aan het kruit komt, het welk , aanvliegende, «ie Bombe in Rukken doet fpringen. Men draagt we! zorg van alles zoo te fchikken dat het kruit geen vuur vat, voor dat de Bombe ter plaatfe gekomen is, waar men die wil doen nedervallen; anders zoude zy in de lugt barften, zonder de bedoelde uitwerking te doen. Maltus, een Engelsch Tngemeur, zegt men dat de eerfte geweest is, die het geregeld gebruik der Mortieren heeft uitgevonden , in den jaare 1634; maar by wist niets van de kromme lyn, welke door de Bombe in haaren voortgang befchreeven wordt, en egter kan men dezelve berekenen naar zekere regelen , welker «leesten door Galileo cn zynen leerling Torriceil: zyn ibekend gemaakt.  DüITSCHL, ENE. UlTVIND. EN OnTD. 2$l Daar is eene zeer nuttige uitvinding, welke fommigen aan de Duitfchers toefchry» ven, te weeten die van de Klokken, zoo als dezelven nu onder ons in gebruik zyn; ten minden moet men erkennen dat zy die konst volmaakt, en al de waereld in het toedellen van yerfcheidenheid van beweegingen overtroffen hebben, het geen niet flegts waar is ten aanzien van den loop der uuren en minuuten , maar ook van dien van Zonne, Maane en Starren, waar van de Klokken te Straatsburg , te Praag , en in veele andere plaatfen in Duitschland genoegzaame bewyzen zyn. Keizer Karei de vyfde had een uurwerk in het juweel van zynen ring, en in de dal van den Keurvorst van Saxen ziet men een uurwerk in de knop van een zadel. De noodzaaklykheid, die 'er is om den tyd af te meeten, heeft aanleiding gegeeven tot veele uitvindingen van dien aart, onder welken die der Zonnewyzers zeer oud is. Getuige zy hier de Zonnewyzer van Achas, die 400 jaaren voor den leeftyd van Alexander begon te regeeren ; doch de Zonuewyzerkonst werd niet. tot volmaaktheid gebragt, voor dat de laatfte ontdekkingen ia de Gezigt- en  452 Tafereel van Natuur en Konst. en Starrekunde gedaan waren. Het gebruik van de Clepfydra is ook zeer oud (*). Dezel ve beftocd in een geitel om den tyd af te" meeten door het vallen van eene zekere hoeveelheid van water , gelyk wy nog beden doen door het Ioopen van zand uit het eene gedeelte van een uurglas jn het andere. De uitvinding van klokken met raderen, veeren enz. is van laarer tyd, en wordt aan Pacifieus, Aartsdiaken van Verona, die in de negen- F) Deeze foort van tydmeeter werd in Egypre onder de regeering der Ptolomeusfen, uitgevonden,' de Egyptenaars maakten 'er gebruik van om den Joop der Zonne te meeten, gelyk Tycho Brahé 'er zich van bediende om den loop der Starren na te gaan ; en Dudley gebruikte het zelfde geilel om zyne waarneemingen op zee te doen. Gelyk Zonnewyzers voornaamelyk van dienst zya an den zomer, zo waren de Clepfydrae het in den winter; maar zy hadden twee gebreken; het eene dat het water 'er meer of min gemaklyk uitliep , naar maate de lugt meer of minder dik was; en het tweede, dat het fchielyker liep, wanneer het vat vol, dan wanneer het byna ledig was. De Heer Amontons heeft egter eene Clepfydra uitgevonden, die vry is van beide deeze ongemakken.  DUITSCHL. ENZ. ÜITVIND. EN ONTD. 2,Tg gende eeuw leefde, toegekend; fchoon anderen haar aan Boethius, in den jaare 510, toefcnryven (*). Wat hier ook van zyn roooge, het is zeker dat de uitvinding der Slingerklokken , door welken de maat van tyd tot de grootfte naauwkeurigheid, die mooglyk is,gebragt wordt, haaren oorfprong heeft uit de (*) Dr. Derham brengt de uitvinding der Klokken tot veel vroeger tyd , tellende de Spheer van Archtniedes en die van Pofldonius onder de werktuigen van die foort, en meent dar derzelver gedaante en gebruik eveneens waren als die van onze Klokken ; maar dat zy in beweeging gebragt werden door eenige verborgene gewigten, veeren> katrollen, of ander dergeIjk klokwerk. Onder de fraaije uitvindingen van deezen aart, dié door de Ouden gedaan zyn, maakt de Doctor ook sewag van de Duive van Archytas, die, volgens Aulus Genius, van hout, en zoo gemaakt was dat zy in de rondte kon vliegen. Hier by voegt hy den houten Arend van Regiomontanus, die uit de ftad vloog, den Keizer, in zyne komst derwaards, ontmoette , en na denzelven begroet te hebben , terug keerde, en hem voorde ftads-poort bleef wagten; als mede van zyne yzeren Vlieg, die op zeker feest uit zyne hand vloog, en na eens in da rondte gegaan ta zyn, 'er weder «p ging zitten.  £54 Tafereel van Natdor en Konst: de gelukkige fchranderheid der voorgaande eeuwe, ftaande de eer dier ontdekkinge iu gefchil tusfchen Huygens en Galileo. De eerfte, die eene verhandeling over dit onderwerp uitgaf, verklaart dat hy de zaak begon in het werk te ftellen in den jaare 1657; maar fommigen verklaaren zich fterk voor Gali|eo, onder wiens opzigt zy zeggen dat de eerfte Slinger-klok te Florence gemaakt werd, en dat een model van dezelve naar Holland is overgebragt. Dit is egter ze*, ker dat de uitvinding nooit grooten opgang maakte, voor dat Huygens 'er de hand aan floeg , die beweert dat Galileo , indien hy ooit aan iets dergelyks gedagt heeft, het ten minden nooit tot eenigen trap van volkomenheid heeft kunnen brengen. De eerfte Klok van deeze foort, welke rtht mer in Engeland gemaakt werd, was het werk van den Heer Fromantil, een' Hollander, die 'er omtrent het jaar 1662 eene ver* vaardigde. De tyd van de uitvindinge der Veer- ofZakhorologiè'n behoort ook in bet midden van de voor*  DDITSCHt.ENZ. ÜlTVJND. EN ONTD. 2$f voorgaande eeuwe gefield te worden, en de eer van dezelve wordt door de Engelfchen aan den Heer Hooke, maar door buitenlanders aan den Heer Huygens toegefchreeven. Dr. Derham pleit zeer flerk voor Dr. Hooke, en zegt ons dat hy zich van verfcheidene middelen bediende om Hofologiën in orde te ltellen, van welken een de zeilfleen was. Öök bediende hy zich van eene dunne regte veer, welker eene einde agterwaards en voorWaards fpeelde met den evenaar , zoo dat de evenaar was tot de veer als de bal tot den flinger, en de veer als de roede van dezelve. Een derde middel , waar van hy gebruik1 maakte, beflond in twee evenaars, welke fomtyds met eene kromme veer, die tot regulator diende , en fomtyds zonder dezelve gemaakt werden. Een deezer Horologiën met een' dtibbelén evenaar werd door den Heer Tompion, in dën jaare 1075 vervaardigd, etï aan Koning Karei den Nden vereerd; de uitvinding maakte welhaast grooten opgang,zoo wel binnen als buiten 's lahds, en twee Horologiën werden voor den Daufyn van Frankryk ontbooden. Kort daarna kwam het Horologie van dén Heer Huygens met eene krom-me veer in Engeland te voorfehyn, en meh vet-  ■sjö Tafereel van Natuur en Konst. verwagtte van het zelve groote dingen, als of het dienen zoude om de langte te ontdekken. Dit Horologie kwam overeen met dat van Dr. Hooke, in de aanvoeginge van de kromme veer aan den evenaar; maar de (lagen van het werktuig van den Heer Huygens waren langzaamer, en de evenaar draaide, in plaatfe van eens rond te draaijen, gelyk die van Dr. Hooke, verfcheidene maaien rond, in iedere flingeringe. De Heer Huygens heeft ook andere foorten van uurwerken uitgevonden, en wel fommigen zonder ftreng of ketting, aan welken hy den naam gaf van Slinger-horologiën. Repetitie - klokken of Horologiën , dat is zulken, die, wanneer men aan een' draad of ketting trekt, of door eenig ander middel, telkens den flag van de laatfte uur herhaalen, zyn ongetwyfeld uitgevonden door den Heer Barlow , die dit konstgeftel eerst in groote werktuigen, of in klokken, in gebruik bragt omtrent het jaar 1676. Hierin werd hy fpoedig door andere kunftenaaren nagevolgd; doch zulk een geftel van Zak-Horologiën is niet bekend geweest voor den tyd van Jakobus den Ilden, toen de Heer Barlow verzogt dat hem  Düitschl. enz. Uitvind, en Ontd. 257 hem de voordeden zyner üitvindmgë door eenen voorregtsbrief mogten verzekerd worden. Het gerugt, het welk van deeze zaaké voortliep, zette den Heer Quare aan om eert dergelyk konstwerk te vervaardigen, waarop hy eenige jaaren te vooren reeds gedagt had; en dewyl hy den Heer Barlow in het verkrygen van eenen voorregtsbrief zogt voor te komen ; men vertoonde derhalven een HoroSogie van ieders maakfel voor den Koning eiï den Raad, en na het neemen van de noodige proeven, werd dat van den Heer Quare geoordeeld den voorrang te verdienen. Over het algemeen genomen mag men, zonder de Franfchen, Duitfchers, of eenige andere natie te kort te doen, erkennen dat de Engelfchen de Horologiën tot de grootfte volkomenheid gebragt hebben. Getuige zy de groote waarde, welke overal op Engelfche Horologiën gefield wordt (*) , en uit de hooge ag- (*) Niettegenftaande liet geen de Heer Savary, in zyn Koopmans Woordenboek, gezegd heeft, ten voordecle der Franfche Horologiemaakeren , is het egter zeker dat de meeste Franfchen Engelfche Horologiën verkiezen. En opdat zy ze des te gemaklyker mogten bekomen, noodigde men in den jaare 1710 eenige En» XI. Deel. R. gel-  -23 8 Tafereel van Natuur en Konst. agtinge, welke men eenige Engelfche Horologiemaakeren, als onder anderen den Heere Graham, in verfcheidene Landen heeft toegedraagen. By het geen wy wegens eenigen der voornaamfte en nuttigde uitvindingen , die gemeenlyk onderftelu worden van Duitfchen oorfprong te zyn, gezegd hebben, zullen wy een kort berigt wegens den Koophandel en de Ma«ufaQuuren van dat Land aan onze Leezeren mededeelen. Verfcheide fteden in Duitschland zyn berugt uit hoofde van de fraaije fnuisteryen, die 'er. van hout, ivoor cn allerleie foorten van metaal gemaakt worden. In het byzonder heeft Neurenberg voordeezen grooten handel in die kleinigheden gedreeven , doch dezelve is heden merkelyk in verval. Augsburg is ook merkwaardig uit hoofde van des-- gelfche Horologiemaakers, om zich, onder het opzist van den berusten Heer Law, te Verfnilles te komen neerzetten. Docii het ongebonden gedrag dcezer luiden, hunne twisten met de Gccstelykhcid, cn de hoonende wyze , waarop zy de Overheid behandelden , maakten het noodig hen weder weg te zenden , zoo dat het gantfche oogmerk vcrydcld werd.  Duitschl. enz. Uitvind, en Ontd. 250 deszeifs Geeigieters waaren , als Klokken, en verfcheidene foorteh van aartigheden, die naar de Noordelyke deelen van Europa verzonden worden. Doch in de meeste werken van dien aart hebben de Engelfche Konftenaars federd de laatfte jaaren uitgemunt, en andere Landen van hun goed voorzien tot groot nadeel van Neurenberg en Augsburg, welke beide fteden veele eeuwen lang in de bezittinge van dien handel geiveest waren. — Te Ulni vindt eene groote meenigte van menfche» werk in het bereiden van Leder, van Linnens en Katoen ; daarenboven houdt men 'er zich bezig met het fmeeden van yzer en het gieten van Klokken, waar door het eene van de rykfte fteden in Duitschland geworden is. Maar de keizerlyke Ryksftad Hamburg is boven alle de andere fteden , met opzigt tot den Koophandel, verheeven, en mag met regt de Haven van Duitschland genoemd worden. Haare gelegenheid geeft haar alle moogelykö voordeden tot binnen- en buitenlandfchetl handel. De Elve, waar aan zy gelegen is * en de menigvuldige andere bevaarbaare rivieren , die in dezelve vallen, na dat zy fommigen der rykfte deelen van Duitschland, en waarin de meeste handel gedreeven wordt, R 2 zyh  2Öo Tafereel van Natuur en Konst. zyn doorgeloopen , voorzien Hamburg van alles wat Oosterirylc, Bohème, en Opper- en Neder-Saxen verfchaffen kunnen. Door den Havel cn Sprehe heeft deeze ftad gemeenfchap met het Keurvorftendom Brandenburg, en door een Kanaal, uit de Sprehe naar den Oder gegraaven, wordt de handel tot Silefie, Moravie en Polen uitgebreid. Daar is ook een Kanaal van de Elve naar deTrave, om gemeenfchap te hebben met Lubek en de Oostzee, Ztmder dat men iets met de moeite of het gevaar om de kust van Jutland rond te zeilente doen hebbe, en op dat men de Tollen en andere zwaarigheden in de Zond vermyden mooge. De voornaamfte waaren, welke uit Hamburg worden uitgevoerd, zyn Linnen garens, en (tukken Lynwaad, die in verfcheidene landen gereed zyn. Ook verzendt men 'er Yzerdraad, Koper en Staal, voornaamelyk uit Opper-Saxen komende. Daarenboven is 'er groore handel in veele foorten van Hout, in Olie en Walvischtanden ; welke laatften de Hamburgers, fchoon vry veel aandeels hebbende in de Groenlandfche Visfchery, in groote meenigte van de Hollanderen moeten koopen, om dat hunne eigene fchepen hun zulk eenen voorraad van dezelven niet kunnen  Duitschl. enz. Uitvind, en Ontd. 261 nen verfchaffen, als zy tot het ophouden van hunnen handel langs de Elve noodig hebben. Onder de menigvuldige waaren, welke de Hamburgers uit vreemde Landen invoeren, zyn de wollen Stoffen van Engeland de voornaamfte ; van deezen zegt men dat die, welke jaarlyks uit Yorkfhire alleen verzonden, en die te Huil gemeenlyk ingefcheept worden , meer dan 100000 1. bedraagen. Het enkele artikel van Kousfen beloopt ten minden 20000 1. en alle de Engelfche goederen , die te Hamburg verkogt worden, brengen, om kort te gaan, ieder jaar eenige honderdduizend ponden op. Deeze goederen worden langs de Elve en andere bevaarbaare rivieren, naar ontelbaare markten in de Noordelykfte deelen van het Keizerryk verzonden, en vooral worden zy in groote hoeveelheden op de Leipfiger mis verkogt, werwaards zich koopluiden uit de meeste Landen van Europa begeeven. Men heeft ook te Hamburg fedcrd onlangs verfcheidene Manufaöuuren aangelegd, als weeveryen van Damasten, Flueelen en andere ftoffen; ook zyn 'er Katoendrukkeryen en Suiker-raffinaderyen, welke werken aau verfcheidene handen bezigheid verfchaf& 3 fen»  252 Tafereel van Natuur en Konst. fen, en met yver cn goed gevolg voortgezet worden. Door deeze en andere takken van den Koophandel , van welken wy zouden Juinnen fpreeken, is Hamburg eene ryke en magtige ftad geworden, en blyft fteeds zyne vrybeden en voorregten, in weêrwil van de poogingen der Deenfche Koningen om het onder hunne magt te brengen, behouden. De ftad Bremen, welke aan de rivier dc Wefer ligt, dryft mede zeer grooten koophandel, en behoeft ten deezen aanzien voor geene andere ftad van Duitschland , ^Hamburg alleen uitgezonderd, te wyken. Dc Bremers verzenden verfcheidene foorten van Duitfche Lynwaaten naar Engeland, en in het byzouder naar London, van waar zy weder eene groote meenigte der Engelfche wollen Stof. fen haaien, en die door gantsch Westfalcn vervoeren. Zy zenden cok, zoo wel als de Hamburgers, fchepen naar Frankryk, Spanje, Portugal en Italië; als mede ter Walvischvangsü naar Groenland. Hun binnenlandfche handel is zeer aanmerkelyk op de nabuurige deelen van Duitschland, werwaards zy hun Bier , hunne gedrukte Katoenen , en hun. Broodfuiker zenden, fchoon dezelve niet zoo, goed  Duitschx. enz. Uitvind, en Ontd. 253 goed is ais die van Hamburg. Hunne andere waaren zyn Mineraalen, Hout, Rundvee en Leder, in welks bereidinge zy zeer bedroeven zyn; en men zal zeer wel begrypen dat Breinen eene bloeijende ftad moet zyn, wanneer men overweegt dat het, veele jaaren lang, eene volmaakte onzydigheid in het midden der oorlogen van Europa gehouden heeft. De buitenlandfche handel van Hongarye is niet zeer aanmerkelyk, beftaande dezelve voornajmelyk in den uitvoer van Rundvee en Wynen. Het eerstgemelde wordt in groote meenigte naar Duitschland verzonden, en in Oostenryk alleen kan men 'er jaarlyks omtrent tagtigduizend ftuks van vertieren. Sommige der Hongaarfche Wynen, en in het byzonder die van Tokay, worden zoo goed geagt als eenige andere in Europa, en in groote hoeveelheid naar de nabuurige Landen verzonden. In Hongarye heeft men geene Manufaciuuren van eenig belang; het Land heeft egter overvloed van Metaalen, uitgezonderd Tin, zoo dat 'er veel Koper- en ander hard Werk gemaakt wordt. R 4 Van  264 Tafereel van Natuur en Konst, Van Zwitferland kan men geenszins verwagten dat 'er de handel in eenen bloeijenden ftaat zyn zoude, aangemerkt het tusfchen bergen gelegen is, geene binnenlandfche waaren heeft, welken kunnen uitgevoerd worden, en de inwooners geene geneigdheid bczittcn'oni Manufaöuuren op te rigten. Te Zurich heeft men egter eene Manufactuur van Krippen en Katoenen, maar, indien men de Boeren uituitzondert (*) , zoo zyn de Zwitfers allen ge- (*) Dr. Burnet, van het Kanton Bern fprcekende, het welk hy zegt dat meer dan een derde gedeelte van geheel Zwitferland uitmaakt, merkt aan dat de Boeren 'er over het algemeen genomen ryk , en de gronden zeer gefchikt zyn om bebouwd te worden ; ja dat ibmmigen zelfs zoo wel in den landbouw flaagen, dat hunne hoeven honderdduizend kroonen waardig zyn. Dit is egter, voegt hy *er by , niet gemeen, fchoon tienduizend kroonen voor een' Boer niet veel zyn. Zy loeven meest van hun Melk en Koorn, welke in foramige plaatfen, als omtrent Payera, eene vyftienvoudige winst verfchaffen. En de Schryver der aanmerkingen over Zwitferland, aan het flot van des Doétors Reizen , merkt aan dat der Boeren huizen van goede bedden , Roeien cn andere geryflykheden voorzien zynj dat zy voor hunne vonders glazen raamen hebben, cn dat hun linnen, zoo wel dat, het welk voor zhunne bedden, als het welk voor hunne tafcis dient, zeer zindelyk cn wit is,  DUiTSCHL. ENZ. Uil VIND. EN ONTD. 26*5 gekleed in buitenlandfche doffen. De koopwaaren, welke zy uitvoeren, zyn voornaanielyk Paarden , Rundvee , Boter en Kaas. De Franfchen koopen in tyden van oorlog, behalven de Paarden, die zy uit Italië en andere Landen overneemcn, een groot aantal Zwitferfche Paarden, die zy voor hunne ruitery, en tot het voortfleepen van hun gefchut gebruiken. Van Koorn en Wyn worden zy, als dezelven niet genoegzaam in hun eigen land hebbende , voornaamelyk voorzien uit het Milaneefche en uit den Zwabifchen kreits. Zout krygen zy uit Tirol , Franche Comté en Beijeren, en zy koopen, om kort te gaan, van hunne nabuuren de meeste noodwendigheden of geryflykheden des leevens. Dewyl derhalven de invoer onder de Zwitfers den uitvoer merkelyk te boven gaat, en de balans van den handel dus tegen hen is, heeft de Regeering het gebruik van buitenlandfche goederen, zoo veel mooglyk, willen beletten , door wetten tegen de weelde te maaken , om alle overtolligheden, en wel in het by. zonder in huisraad en kleedinge, af te fnyden. R 5 VOOR-  2<56 Tafereel van Natuur en Konst. VOORNAAMSTE OPENBAARE GEBOUWEN. KERKEN. Onder eene meenigte van iehoone Gebouwen , zoo Kerken , ais Paleizen en andere Gedigten , die door geheel Duitschland gevonden worden, is het moeijelyk te bepaalen welke onzer opmerkinge meest waardig zyn, en ons bedek laat niet toe van allen eene byzondere befchryving op te geeven. — Wy zullen met de Domkerke van ft. Steven te Weenen beginnen, die een zeer pragtig gebouw, en een voorwerp der algemeene verwonderinge is, fchoon men wel eens heeft aangemerkt dat zy door de gefchilderde venfterglazen wat donker gemaakt wordt. Ten tyde van Albert den Ilden heeft men met de opbouu-inge van deeze Kerke een begin gemaakt. De langte is 57 en de breedte 24 vademen, en zy is van enkel gehouwen fteen gebouwd. Onder het Dak daan altyd 18 groo, te koperen Ketels, die vol waters gehouden worden , om 'er zich , indien het ongeluk wilde dat 'er brand ontdond, van te kunnen bedienen. De Tooren is 447 voeten hoog, en  DUITSCHL. ENZ. VoORN. GEBOUWEN. 2(57 en men heeft 'er nog eenen foortgelyken Tooren willen byzettcn, doch dezelve is niet voltooid geworden. In den jaare 1690 was de fpits van deezen Tooren, door eene flerke Aardbeevinge, in groot gevaar van in te florten, en zy hangt nog een weinig naar het Noorden over. Ter gedagtcnisfe van de eer» fte belegering, in den jaare 1529, werd 'er de Turkfche halve Maan, als een weerhaan op gezet; doch na het eindigen van de tweede belegering, in den jaare 1683, werd dezelve afgenomen, en een gouden Kruis in de plaats gefield , dat drie maanden daar na ,. door eenen hevigen fïormwind, van den Tooren is afgefmeeten. Thans ziet men 'er een zwaar verguld Kruis met eenen dubbelen Arend op, die een Zwaard en Scepter in zyne klaauwen , en het Oostenrykfche Wapen op de borst heeft. Keizer Karei jozefus heeft de groote Klok, die op deezen Tooren ftaat van het gefchut , het welk hy den Turken ontweldigde, doen gieten. In de Kerk zelve kan men het pragtige groote Altaar niet zonder eene diepe verwondering befchouwen. Daarenboven zyn 'er 37 andere Altaaren meest allen van marmerflecn opgehaald. Ook vindt men 'er veele fraaije Graftomben , en- on-  258 Tafereel van Natuur en Konst. onder anderen die, welke voor Prins Eugenius, Hertog van Savoye, in den jaare 1759 is opgerigt.en 20000 guldens gekost heeft. — Eer men in een Kapucyner Klooster eene nieuwe Grafkapel voor de Aartshertogen van Oostenryk gebouwd had, werden zy in deeze Kerk begraaven; en men ziet 'er nog heden de pragtige Graftombe van Keizer Frediik den Ilden , welke, naar men zegt, 40000 dukaaten gekost heeft. Deeze ft. Stevens Kerk is eindelyk de Kathedraale Kerk van den Aartsbisfchop , wiens Paleis, het welk zich zeer fchoon voordoet, 'er digt by Haat. De Domkerk van Saltzburg is een zeer pragtig Hardfteenen gebouw, met eenen grootfchen Voorgevel, cn wordt voor een der volkomenfte geftigten in Duitschland gehouden. Zy is in de gedaante van een kruis gebouwd, en heeft een verheeven dak, waar door de buik der Kerke van het Choor wordt afgefcheiden. Van binnen is de Kerk verfierd met Pilasters van de Korinthifche bouworde, en de vloer beftaat uit groote vierkante marmeren fteenen van verfchillende kleuren. Het hooge Altaar is van fchoon marmer, waarop, op grootsch lofwerk, eene gouden Zon geplaatst  Düitschl. enz. Voorn. Gebouwen. 269 plaatst is . omzet met kostbaare fteenen van onnocmelyke waarde; ook is 'er een groot Kruis van louter goud, en men ziel 'er daarenboven vier gouden Kandelaars. In de Kerk is een Orgel van eene aanmerkelyke grootte, nevens vier andere, die kleiner zyn; en onder de voornaamfte fieraaden moeten wy vier marmeren flandbeelden tellen, meer dan leevensgrootte, te weeten dat van ft. Pieter, ft. Paulus, ft. Virgilius , en ft. Rupert , welke laatfte men zegt dat Bisfchop van Saltzburg geweest is. Zy, die fmaak in Gothifche gebouwen vinden, zullen naauwlyks iets fchooner in geheel Duitschland aantreffen dan de Domkerk van Bamberg, in den Frankifchen kreits. Dezelve is een zeer groot gebouw, heeft eenen hoogen Tooren , en vier Spitfen , die zeer trotsch gemaakt zyn, en rusten op zwaare Zuilen, die een zeer vrolyk en bevallig voorkomen hebben. Het is zeer wel mooglyk dat eene optelling van de kostbaarheden, welke deeze Kerk bevat, den Leezer aangenaamer zyn dan de befchryving van het gebouw zelf. Keizer Henrik de Ilde was de oprigter van  27o Tafereel van Natuur en Konst. van dit Bisdom, en zyn Graftombe is, nevens die van zyncBedgenoote, in de Domkerke te zien. Daarenboven zyn'er verfcheidene fraaije Graftomben van deszeifs Bisfchoppcn. In de. fchatkist der Kerke wordt nog heden de Keizerlyke Kroon van den gemeiden Keizer bewaard; dezelve beftaat uit zes gouden plaaten, die met kostbaars fteenen verfierd zyn; ook is 'er eene andere Kroon van zyne Keizerinnc , bcftaande uit twee gouden cirkelen, welke mede met paarlen en juweelen omzet zyn. Hier is een flandbeeld van de H. Maagd van louter zilver, en een ander van fi- Joris te paard zittende, en met den Draak vegtende; hetzelve is van zilver verguld, en zeven voeten hoog. Onder menigvuldige andere zeldzaamheden zyn hier ook twee fchoone Vaazen van porfier-fteen, een draagbaar Altaar van louter goud, een kleine Tabernakel , en een Beker van het zelfde metaal ,• een gouden Koffertje , ter bewaaringe van heilige Overblyffelen , en een fraai Crucifix van rots-kristal, zynde het Christus-beeld van klinkklaar goud , en voor het overige het gantfche fiuk" opgefierd met Robynen en Esmerouden. Hier by kunnen wy een' zwaar gouden Kruis voegen, het welk agttien duimen  Duitschl. enz. Voorn. Gebouwen. 271- men lang is, en een ander nog grooter van zilver verguld, welke beiden door den bovengemelden Keizer aan deeze Kerk gcfcbonken zyn. Wy behooren vooral eene der grootfte zeldzaamheden onder deeze fchatten niet te vergeeten, naamelyk een Latynsch Iiandfchrift van de vier Evangeliën in folio, gefchreeven op best parkement , met eene Romcinfcho letter , hier en daar met Gothifche letteren doormengd, en met de fchoonfte geteekende figuuren, welken men zich verbeelden kan. De Band is van hout, zeer fraai ingeleid met ivooren figuuren, welke de historie van des Zaligmaakers lyden vertoonen. Op eene gouden plaat ziet men de hoofden der Apostelen , en aan de vier hoeken die der Euangelisten. Hier is ook een groot aantal van Kandelaaren , Lampen , gouden en zilveren Snuiters, en meer andere dingen, welke tot deeze fchatten behooren. De Domkerk van TJIm, in Zwaben, welke thans den Lutherfchen toebehoort, is zulk een pragtig en geregeld gebouw, als 'er een in den geheelen Kreits te vinden is, en wordt «ok algemmeen erkend een der fchoonfle ge. ft-ig-  272 Tafereel van Natuur en Konst. ftigten in het Keizerryfc te zyn. Men zegt dat 'er meer dan honderd jaaren aan gearbeid is, en dat den enkelen romp 135000 U fterling van bouwen gekost heeft, zonder dat 'er nog iets voor de venilers gerekend wordt, van welken zes in het Choor ongemeen fraai befchilderd zyn. Deeze Kerk heeft eenen grooten vierkanten Tooren , en vyf pragtige Spitfen , van welken eene rust op zes en-dertig pilaaren. De Tabernakel, waar in voordeezen de gewyde Hostie beflooten was, is een fraai ftuk werks, het welk, naar men zegt, honderdduizend guldens gekost heeft, en beftaat uit eene zonderlinge foort van marmer, verfierd met eene meenigte van ftandbeelden. Het Choor is vol fraai gefneeden konst werk, vertoonende eenige deelen van de gewyde Gefchiedemsfe. Hier is een voortreflyk Orgel, waar aan ' men meer dan twintig, en volgens fommigen wel dertig jaaren, heeft gearbeid eer het voltooid was. Het is negen-en-dertig voeten hoog, en agt-eii-twintig breed, het heeft zestien blaasbalgen , en meer dan drie duizend pypen van Engelsch Tin, welker grootfte dertien duimen middellyns heeft (*}. De (*) Hoe fliioon dit Orgel ook zyn mooge, oordeelde  Duitschx. enz. Voorn. Gebouwen. 273, De groote Kerk te Bern, in Zwitferland,is mede een zeer pragtig gebouw, en wordt voor een meesterftuk der konst in den Gothifchen bouwtrant gehouden. Zy heeft eenen fraai jen hoogen Tooren, en is merkwaardig omdat zy de grootfie Klok heeft, die ih geheel Zwitferland gevonden wordt, en meer dan tien tonnen zwaar is. De groote deur is vcrfïerd met eene afbeeldinge der gelykenisfe van de wyze en dwaaze Maagden , cn het fnywerk is, van binnen en buiten, zeer welen kondig uitgevoerd. In deeze Kerk zyn ook ook eenige fchilderyen, -welke met regt als verwonderenswaardige konstftukken worden aangemerkt. Tot de Kerk van Erfurt behoort eene Klok, die voor de grootde in gantsch Europa ge.houden wordt, en meer dan twaalf tonnen weegt; dezelve is elf voeten hoog, en haalt drie-en-dertig voeten in haaren omtrek. — Wy- de Dr. Nicfiolfon het egter minder dan dat in de Domkerke van Exeter, het welk men zegt dat py- pen van vyftien duimen middelyns heeft. Mea fpreekt ook van een Orgel te Lubeck in Saxen , waarin ecu getal van zesduizend pypen geteld wordt, XI. Deel. S  274 Tafereel van Natuur en Konst. WyderS zegt men dat het geluid van deeze Klok op eenen afftand van vier-en-twintig mylen kan gehoord worden (*). Orn~ (*) Misfchien' zal het (bmmigen vreerad voorkomen dat het geluid van Klokken, die in laage en vlakke plaatfen hangen, verder gehoord wordt dan dat van zulken, die op heuvelen geplaatst Zyn. Maar men zal de reden hiervan ligtelyk hegrypen, door te overweegen dat. dewyl de lugt de middelftof van het geluid is . die middelftof meer verdund wordt, naar Maate het gciuidgeevend ligchaam hooger geplaatst is, en dat zy dus minder gefchikt is om het geluid ver voort te planten. Wy kunnen ook aanmerken dat het geluid van eene Klok onder water een vierde doffer is dan in de lugt, gelyk de Heer Hauksbee en anderen bevonden hebben, fchoon Merfenne zeitt dat men in beide de hoofdftoffen den zelfden toon hoort. Wat den afftand betreft, tot welken de geluiden kunnen voortgeplant worden, daaromtrent heeft men verfcheidene proeven gedaan, om te onderzoeken of 'er ook eenig verfchil ten deezen opzigte plaats had tusfchen de noordelyke èn zuidelyke deelen der waereld. Men heeft tot dat einde te I'lorenfe Rukken gefchut afgefchooten, en naby Livornc-luiden gefield. die het geluid duidelyk genoeg konden hooren , fchoon de afftand , in eene regte lyn gerekend, Weinig minder is dan vyf-en-vyftig mylen.- Het gefchut van ■ -.5,0 " Li-  DlHTSCHL. ENZ. VöORN-, GEBOUWEN. -275 Omtrent drie mylen van Ereblirg in Zwitferland is een kluizenaars verblyf, toegewyd aan Livorne is dikwyls te Porto Ferraco gehoord hec welk 'er meer dan zesiig mylen af ligt; en toen d« Franfchen Genua berchooten, kon men te Monte Nero, naby Livorne, het fchieten hodren, fchoon deeze plaatfen meer dan negentig mylen van eikanderen gelegen zyn. Geloofwaardige luiden hebben verzekerd dat het geluid van het gefchut, by de belegering van Mesfina , te Augusta en Syracufe , en dus omtrent honderd Italiaanfche mylen ver, is gehoord geworden. Dewyl deeze afltanden zoo aanmerkelyk zyn, is Dr. Derham in het vermoeden gevallen, dat de geluiden in de zuidelyke ftrceken zoo ver, of genoegzaam zoo ver, als in de noordelyke worden voortgeplant , nietiegenftaai.de 'er eenige gevallen zyn, uitwelken, fchynt te blykeiv dat zy in de noordelyke deelen- der waereld nog verder voortgaan. Want Dr. Hearn, berigtte aan het Koninglyke Genootfchap dac het gefchut, te Stockholm in den jaare 16851 afgefchoa, ten, byna honderd - en- tagtig Engelfche mylen ver gehoord werd; en in den fcheepsftryd tusfchen d» Engelfchen en Hollanders , in den jaare- 1S72 y hoor» de men het geluid van het gefchut meer dan tweehonderd ,mylen ver, zelfi tot irr Schrew»burg' 0» Wales. Wat de fnelte van het geluid oetreft, daar omtrei» S 2 ver»  a<6 Tafereel van Natüür en Konst. aan Maria Magdalena, en opgeregt tusfchen wouden en rotfen in de bevalligfte eenzaamheid, welke men zich verbeelden kan. Het is door verfcheidene reizigers befchreeven geworden , en in het byzonder door de Heeren Blainville en Addifon, die het beiden, omtrent het begin van deeze eeuw, toen de kluizenaar nog in leeven was, gezien hebben. Hy ,had uit eene rotfe eene aartige Kapel uitgehouwen, met een altaar, een choor en eenen'tooren. Ook had hy 'er een fpreekkamer, een vcrfchillen de beroemdfte Wysgeeren van- eikanderen» ■Maar Dr. Derliam ontdekte, door de naauwkeurigfte proeven , dat het in 4| feconden eene Engelfche myl, of liever in eene feconde tyds 114a voeten, doorliep, waarin hy met den Heer Flamflead en Dr. HalJey volmaaktelyk overcenftemt. De zelfde Heer heeft öpgemerkt dat 'er eenig, fchoon een zeer gering, verfchil is, in den fchielyken voortgang van het geluid , voor of tegen wind, of naar maate de wind meer of minder fterk is; doch dat niets anders deszeifs voortgang verhaasten of vertraagen kan; dat de geluiden in gelyke tyden gelyke ruimten doorloopen, en dat alle iborten van geluiden, het zy ze van klokken, kanon , of andere gelnidgeevende Jigchaamen voortkomen , het zy ze fterk of flaauw zyn, met den zelfden graad vaa fnelte voortgaan, ..  Duitschl. enz. Voorn. Gebodwen. 277 een keuken, een kelder, en meer andere gemakken in gemaakt. De kap van zyn fchoorfteen, die van de keuken af tot boven aan bet dak reikte, werd negentig voeten hoog bevonden, en had hem zoo veel moeite gekost, dat hy 'er een gantsch jaar aan arbeidde, en dikwyls wanhoopte aan de bereiking van zyn oogmerk. Dit alles moet verbaazender voor-; komen, wanneer wy de afmeetingen der verfchillende deelen van dit gefligt in aanmerking neemen. De kapel is drie-en - zestig voeten lang, zes-en dertig breed, en twee-entwintig hoog. Het choor is twee-en-twinting voeten in het vierkant, en de hoogte van den tooren is zeventig voeten. Onmiddelyk agter de kapel is een vertrek, het welk meer dan veertig voeten lang is, en hier agter is weder eene kamer, die eene langte van eenen-twintig voeten heeft; en de kelder is vyfen-twintig voeten lang, en tien voeten diep. — Maar de zaal of fpreekkamcr verdient in het byzonder verwondering; dezelve is agt-en -twintig fchreeden lang, twaalf breed en twintig voeten hoog; zy heeft vier openingen voor venfters, welke hooger en wyder zyn dan die van onze beste huizen. Aan het eene einde van deeze zqal was het S 3 ka-  s?8 Tafereel van Natuur en Konst. kabinetje van den Kluizenaar, waarin hy eene kleine verzameling van boeken, en verfcheidene zeldzaamheden bewaarde. Om de genoeglykheid van zyne wooning te vermeerderen, had hy de zyde van de rotfe vlak uitgegraaven, en door den grond wel re bereiden , eenen vry goeden hof vervaardigd, die met verfcheidene foorten van vrugtboomen , gcwasfen en bloemen beplant was; en door de leiding van het water te volgen , het welk van de verfcheidene deelen der rotfe afdroop, had hy zich twee of drie beekjes bezorgd, die hem voorraad voor zyne tafel verfchaften, en zynen hof bevogtigden. Deeze Kluizenaar, wiens naam Jean du Pre was., begon die moeijelyke onderneeming, toen hy den ouderdom van dertig jaaren bereikt had , cn vertelde dat hy vyf- en - twintig jaaren bezig geweest was met zyn werk te voltooijen , fcebbende van niemand in 'het zelve eenig hulp genooten, uitgezonderd van eenen knegt. Hy was voorneemens om zyn gebouw nog verder tot volkomenheid te brengen, doch hy verdronk in den jaare 1708, by het overvaarenvan eene nabuurige rivier, waarop hy -zich'in eene fchuit begeeven had, meteenig -jeselfchap, het welk hem op den dag, aanfh : • Ah-  Duitschl. enz. Voorn. Gebouwen. 279 Antonie, die de patroon van zyn kapel was, toegewyd, kwam bezoeken. Hy werd opgevolgd door eenen Priester, die int de liefdegiften, vanvreemdelingen, welke zyne eenzaame verblyfplaats kwamen zien , zjn beftaan had, en gewoon was hen op brood en wyn te onthaalen. PALEIZEN, EN ANDERE W-AE. RELDLYKE GESTIPTEN. Onder de waereldlyke Geftigten in Duitschland, welke onze byzondere opmerking verdienen, behoort het Koninglyk Slot Itrad, te Praag in Bohemen. Het zelve is door Keizer Karei den IVden in den jaare 13^3 .geheel nieuw opgebouwd , en, door Koning Uladiflaus in het jaar -1493 merkelyk verwyd geworden. Verfcheidene Koningen hebben hier van tyd tot tyd hun verblyf gehouden. Het merkwaardigflc dat 'er op gevonden wordt, Zyn de nieuw gebouwde Keizerlyke Koninglyke Vertrekken.-aan de zyde der ftad, en inzonderheid .moet hier onder de groote en hooge Spaanfche zaal, die honderd fchreeden jang en veertig breed is, zynde geheel zonder pilaaren, geteld worden. Deeze is, naast S 4 de  280 Tafereel van Natuur en Konst. de Zaal van Westmunfter, de grootfte, welke ergens gevonden wordt. In dezelve houdt men het Koninglyk gastmaal op den dag der krooningen. Nog heden vergaderen op dit Slot de Landftanden en alle Regeerings- kollegien. — Tot hetzelve behooren ook zeer groote Tuinen ; die aangenaame uitzigten hebben over de ftad en de omgelegene ftreeken. — Onder de zeldzaamheden wordt hier het Venfter vertoond , waaruit in den jaare ï6i8,in een oproer, door fommige Proteftanten verwekt, drie Boheemfche Heeren , Mar. tim'z naamelyk, Slavata en Fabritius, geworpen werden, zonder dat zy zich egter merkelyk bezeerden , fchoon zy van eene hoogte van 30 ellen afvielen. Ter gedagtenisfe van dit geval, ftaan 'er op de plaats nog twee pyramieden met een opfchrift. — Aan dit Slot is in den jaare 1755 een nieuw en voortreffelyk Gebouw opgerigt, het welk de tegenwoordige Keizerin - Koningin gefchikt heeft, voor arme doch deugdzaame adelyke jongkvrouwen, uit haare erflanden. Om de voordeelen, hieraan verknogt, welke jaarlyks in ruim 600 guldens beftaan, te moogen genieten, moeten zy den ouderdom van 24 jaaren bereikt hebben, en haaren adeldom van va.' ' ders  DtUTSCHL. ENZ. VoOHN. GëEOCWEN. S8l ders en moeders zyde kunnen bewyzen. Verder wordt aan de vrye keuze van ieder haarer overgelaaten, of zy 'er uit willen trouwen , of zich in eene geestelyke orde begeeven. Over de rivier de Muldau, welke midden door de fiad Praag ftroomt , is eene zeer kostbaare Brug, van groote vierkante fteenen gebouwd, en rustende op 18 pilaaren. Aan de beide einden ftaan twee fterke en kundig gemaakte Toorens. Zy is 1770 voeten lang en 35 voeten breed, zoodat'er drie wagens nevens elkandercn te gelyk over ryden kunnen , en zy met regt voor de grootde Brug in geheel Duitschland gehouden wordt. Aan weerzyden vindt men zeer fraaije , meestal metaalen, Standbeelden van verfcheidene heiligen , onder welken in het byzonder uitmunt dat van den fint Joannes Nepomucenus, die op last van den tirannifchen Koning Wenccflaus, Sn den jaare 1383, van deeze Brug in het water geworpen werd, omdat hy niets van de geheimen wilde ontdekken, welke de Koningin Joanna, wier eerlykheid by den Koning verdagt was, hem in de biegt geopenbaard had (*). Het (*) Om den Leezer de denkvvyze der Bohemeren S s 'ni  282 Tafereel van Natuür en Konst. Het beste Zieraad van de fiad is de Praag, fche Hooge Schooi, die door Keizer Karei den IVden, in den jaare 1348, naar het voorbeeld van die van Parys geftigt, en door P^us Klemens den Vlden bevestigd is. Eer de troebelen der Husfiten opkwamen,hebben 'erzich meer dan 40000 ftudenten opgehouden, welker getal federd op 6 of 8000 verminderd is. Onder de aanzienlyklïe gebouwen te Weenen mag met regt de Aartshertoglyke of Keizerin dien tyd en nog eenige jaaren laater te doen kennen , zal het genoeg zyn eenige wonderen, welke wegens deezen Heilig verteld worden, re melden. Zyn ligchaam werd, niet lang na dat hy in het water geworpen was, op. eene plaats, waar men vyf blinkende darren had zien dryven, gevonden, cn binnen de oude ftad, in de kerk welke hv als Kanunnik bediend had, begraaven. Eenige jaaren daarna zegt men dat zyne tong, by het openen van de kist, nog geheel en gaaf bevonden is ; uit dien hoofde heeft men dezelve zorgvuldiglyk bewaard, en 'er veele wonderen aan toegefchreeven; ook zyn zyne overblyffels in de hoofJkerke, in eene proittige Graftombe geplaatst, en hy zelf is,. weinige, jaaren geleeden, op verzoek der Iïohecmfche Standen , door Paus Benedikms den Xïilden. gekaaonizeerdi geworden.  DüITSCHL. ENE. VOORN. GEBOUWEN. 283 zerlyke Burg, die in de ftad, digt aan den wal , ftaat, genoemd worden.. Dezelve is een oud en ruim gefligt, tot welks verbetering Keizer Karei de Vide groote kosten gedaan heeft. Men heeft egter in die verbeteringe meer het gemak dan de uitwendige pragt bedoeld. Binnen deezen Burg ziet men een pragtig Opera-huis, de beroemde Keizerlyke Standbeelden, en het voortreflyk kabinet van Naturalia, Munten , Medailjes en andere zeldzaamheden. Buiten denzelven liaan veele Paleizen, die, nevens andere heerlyke gebouwen , de oogen trekken. In de voorlieden kan men zich niet genoeg verwonderen over de meenigte van Lusthuizen en Tuinen, die '-er te zien zyn. — Vooral moeten wy de Keizerlyke Bibliotheek, eene van de gcwigtigften in Europa, niet vergeeten te melden. Maximiliaan de Ilde heeft dezelve in orde gebragt, en merkelyk vergroot. Het getal der gedrukte bockdeelen is omtrent iooooo, en dat der gcfchreevene toooo. .Voordeezen had zy op den Keizerlyken Burg eene vry bekrompene plaats; maar thans is 'er boven de nieuwe fiyfchool, niet ver van den Burg, eene groote Zaal toe gefchikt. De Schildering.aan den,zolder .is. onvergelyklyk, fraai, en de  28.J Tafereel van Natuur en Konst. dc kasfen zyn allen van fchoon Nootenbooraen. hout met konftig Beeldwerk vcrlierd. Men wil dat in deeze Boekerye thans meer gedrukte werken gevonden worden dan in de Koninglyke Bibliotheek te Parys. - Te Weenen zyn ook twee merkwaardige zuilen. De eerfte is de zuil der onbevlekte ontvangenisfe van Maria. Dezelve is op bevel van Keizer Leo. pold van metaal gegooten, en in den zoo gehaamdeh hof gezet. De tweede is de zuil der H. Drie eenheid, welke 200000 guldens gekost heeft, uit fteen gehouwen, en 66 voeten hoog is. Dezelve vertoont zich als eene driekante pyramide, onder de wolken; maar boven op wordt op eene ongerymde, en voorluiden , die den Roomfchen Godsdienst niet zyn toegedaan, aanftootelyke wyze, de H. Drie-eenheid door drie koperen ftandbeelden, welke fterk verguld zyn, afgebeeld. Een der pragtigfie Paleizen in Duitschland is ciat van den Keurvorst van Beijeren te Munchen. Dit is inderdaad een zeer grootsch gebouw, gefchikt om 'er den grootften Vorst van Europa in te ontvangen. — Volgens den Markies van Palavicino, die 'er eene befchryving van gegeeven heeft, bevat dit Keurvor- fte-  Duitschl. enz. Voorn. Gebouwen sgj ftelyk Paleis, te Munich of Munchen , elf pleinen, zes kapellen, twintig zaaien, 2600 groote venfters, negentien gallerven, zestien groote keukens , twaalf groote kelders en en veertig vertrekken, allen op eene verdieping. In het zelve zyn driehonderd kamers, die allen ryklyk gemeubileerd , en met fchilderyen , flandbeelden, en meer andere fieraaden vervuld zyn. — Tegen dit fchoone gebouw heeft men egter eene tegenwerping ingebragt , te weeten dat deszeifs fchoonfle voorgevel, die tegenover eene naauwe ftraat ftaat, het al te veel als een klooster doet voorkomen, waartoe het beeld van de maagd Maria boven de groote poort niet weinig toebrengt. Men merkt ook dat in de Bouwkunde eenige onregelmaatigheid plaats heeft , dewyl 'er in gantsch verfchillende tydcn aan gearbeid is. Over het algemeen erkent men egter dat het van binnen zeer fchoon is; doch de vertrekken van den Keurvorst zyn in het byzonder een voorwerp van elks verwonderinge. — De groote Zaal, welke tot deeze vertrekken behoort, is honderden-agttien voeten lang, en twee-en - vyftig breed; zy is verfierd met fraaije fchilderyen uit de gewyde historie aan de eene, en uit de  285 Tafereel van Natuur en Konst. de ongewyde aan de andere zyde. In het fchoorfteenftuk ziet men ook zeer fchoone •beelden , onder welken een ftandbeeld van Porfier-fteen is, vertoonende de deugd met eene fpeer in haare regter, en eenen palmtakin haare linker hand. Men zegt dat Guflavus Adolfus, Koning van Zweden , door deeze Zaal dermaate bekoord was , dat het hem jammerde dat hy dezelve niet iraar Stokholm kon overbrengen. Maar de Jaatstoverleeden Keurvorst voegde een nieuw vertrek aan dit Paleis, het welk, fchoon zoo groot niet als die van den voorigen,' dezelve egter in pragt en luister te boven ging. Het was verfigrd met uitmuntende fchilderyen, en eene meenigte oude Beelden en Vaazen, die alle op zeer kostbaare tafels geplaatst waren ,• doch in den jaare 1730 is dit niéuwe vertrek door de vlammen vernield geworden : de geweldige brand , waardoor dit gefchiedde , was by nagt uitgeborften, zoodat naauwlyks iets van het fchoone huisraad geborgen werd, en de Keurvorst en zyne egtgenoot het gevaar ter naauwer nood ontkomen konden. In de kleine Kapel, tot het vertrek der Keurvorltinne behoorende , Was genoegzaam niets anders te zien dan goud,  DOITSCHL. ENZ. VOOKN. GEBOUWEN. 287 goud , paarlen en juweelen. Het huisraad van het Paleis was boven alle verbeelding kostbaar , en onder de fchatten waren geheele ferviezen van gouden fchotels, en meer andere tafelgereedfcbappen , met eene- ongelooflyke meenigte diamanten, robynen en ander kostbaar gefteente. Voeg hierby- de menigvuldige fraa'je fchilderyen, beelden „• vaazen , en verfcheidene andere fchoonheden, waarmede de galleryen, zaaien, trappen-en kamers verfierd waren; en daarenboven de kostbaare boekery , een groot aantaTvan-gedenkpenningen en veele andere zeldzaamheden, zoo oude als hedendaagfche. Het Keurvorflelyk Paleis van Nymphenhurg, waar her hof zeer dikwylszyn verblyf houdt, is bekoorlyk gelegen, in het midden van eene groote vlakte, en heeft uit de venfters van de tweede verdieping eene- groote verfoheidenheid van de bevalligfie landgezigten.- De groote laan, welke naar dit Paleis toe leidt, beftaat uit eene dubbele ry Olmboomen, ter weêrzyde van eene voortreflyke gragt , die aan ieder einde eene ruime kom heeft, met waterwerken verfierd'. Langs eenen marmeren trap komt men in eene groote en pragti-  288 Tafereel van Natuur en Konst. ge voorzaal , aan iedere zyde van welke de toegang is tot. verfcheidene vertrekken, die rykelyk gemeubileerd zyn : deeze voorzaal doorgegaan zynde, komt men.weder aan eenen marmeren trap, die naar de tuinen leidt. Het eerfte, waardoor het oog hier getroffen wordt, is eene parterre van groote uitgeftrektheid, aan welks begin eene ruime kornis, met een groep van vergulde beelden in dezelve, vertoonende Flora, die van nymfen en minnegoden bloemen ontvangt. Dit parterre loopt uit in een zeer aangenaam bosch, waardoor drie wandellaanen gemaakt zyn, welker middelfte tegenover de groote gallery van het Pdleis komt, en eene ruime gragt heeft, die derzelver gantfche langte door loopt, en met eenen fchoonen waterval eindigt. De laan aan de regter zyde leidt naar een half cirkel, rond , aan welks ingang eene zeer aartige tent is, Pagodeburg genoemd, zynde gebouwd in de gedaante van eene Pagode (*) of In- diaan- (*) Deezen naam hebben de Portugeefen aan de Tempelen der Indiaanen, Chineezen, en andere Oosterfche afgodendienaaren gegeeven. Hy wordt ook gebruikt om den afgod, die in den Tempel wordt aan-  DüITSCHL. ENZ. VOORN. GEBOUWEN. 289 diaanfchen Tempel; het huisraad, het welk in dit kleine paleis gevonden wordt, is geheel lndiaansch, en alles zeer net en fraai. In de laan aan de linkerhand is een grooter gebouw, Badenburg, of het Badhuis genaamd. Deszeifs baden zyn ruim, met marmerfteen opgehaald , en met ftandbeelden en vaazen verfierd. Daar is ook een vertrek, het welk pronkt met kostbaare meubelen , met verguldfel , fchilderyen en andere fieraaden. Dit gebouw heeft rondom fchoone kommen, watervallen en ftandbeelden; en natuur en konst fchynen om ftryd geyverd te hebben, om deeze tuinen pragtig en tevens aangenaam te maaken. De Bisfchop van Bamberg heeft in die ftad twee Paleizen , het oude naamelyk en het nieuwe, waarvan het laatfte een groot hardfteenen gebouw van drie verdiepinge hoog is, hebbende eenen zeer regelmaatigen voorgevel tusfchen jwee pragtige vleugels. Men vindt 'er grooteengemaklyke vertrekken,, die kos- aangebeeden , aan te duiden 5 en het is ook de naam van een gouden ftuk gelds, dat in verfcheidene dee» len van de Indien gangbaar is. XI. Deel, T  <290 Tafereel van Natuur en Konst.' Jtostelyk gemeubileerd, en met uitmuntends fchildeiycn verfierd zyn. L'et gebouw is in den hedendaagfchen fmiak, zynde het riet •lang geleedon door ee ien Bisfchop opg, rigt geworden , door wien ook Pommcrsfeldeh Werd aangelegd, het welk een Landhuis, of jagtplaats, omtrent agt mylen van Bamberg is, en voor een der fchoonfte en .olmaaklté gebouwen in het Keizerrj k gehouden vï ordt. Het is mede van hardfteen , en heeft eene vierkante gedaante, met vier groote toorens, •aan iederen hoek een'; rondom het plein van binnen is eene voortreffelyke gallery. Hier is een prairtige trap, een der grootfte kunstftufcken in die foort van Europa; dezelve is zeer fraai gefchilderd, gelyk ook dc zolderingen Van dé voornaamfte vertrekken zyn. De voorzaal , die tot een doorgang naar den tuin dient, is mede fraai befehilderd, en verfierd met marmeren ftandbeelden ; ■ al het huisraad er, de fieraaden, welke tot het paleis behooïen, zyn zoo wel als de vertrekken zeiven, met konst en oordeel gefchikt. i Te Wurtzburg is onder andere aanzienlyko gebouwen het Slot Marienburg of onzer Lieve Vrouwe Burg; het zelve ligt buiten de ftad , ■ -op  Düitschl. enz. Voorn. Gebouwen. 22 Tafereel van Natuur en Konst. heime minnehandel tusfchen hertog Everbard Lodewyk, en de berugte Graavin van Gravenits of van Wurben. Door zyne liefde tot deeze vrouw van zyne gemalinne afgetrokken , verwyderde hy zich meer en meer van Stutgard, en liet door Frifoni, een Italiaan van geboorte, dit gebouw vervaardigen, het welk hem 700000 guldens gekost heeft. — Hier werden Keizer Franciscus de Ifte, en dè Keizerin Koningin Maria Therefia, toen toen zy in den jaara 1745 van Frankfort naar Weenen terug keerden, pragtig onthaald. In dit Slot zyn twee Kapellen, eene Roomfche en eene Lutherfche. Daar is ook een voortrefJyk kabinet fehilderyen. Dit enkele Lusthuis is door den tyd genoegzaam tot een (lad aangegroeid , want dewyl de Hertog hier beftendig zyn verblyf hield, zyn 'er van tyd tot tyd veele: huizen aangelegd, welke egter meest van hout zyn. De tegenwoordige Hertog heeft ?er zeer fraaije Iaanen van linden, en andere boomen doen aanleggen, welke den weg van hier naar Stutgard aangenaam maaken. Hy houdt Ludwigsburg gemeenlyk tot zjn zomer-verblyf. Het pragtig Stadhuis te Augsburg is een ge-  Duitschl. enz. Voorn. Gebouwen. 293 gebouw, het welk zoo veel aanmerking verdient als eenig ander van die foort in Duitschland. Het is een groot vierkant gefticht, geheel van hardfteen, uitgezonderd de gallery , die van rood marmer is, en praalt met een balkon van de zelfde /toffe, het welk door pilaaren van wit marnier onderfchraagd wordt. Boven op den voorgevel ftaat een groote koperen arend met uitgefpreide vleugelen, die in zyne klaauwen eenen globe en fcepter houdt , welke men zegt dat in het geheel twee-en-twintighonderd ponden weegen , en meer dan 1800 1. fterlings gekost hebben. Boven de poort zyn de wapens der fiad, gcdraagen door twee griffioenen, die zeer kon/tig gemaakt zyn. De 'groote zaal, die honderd-en-tien voeten lang, en agt-en-vyftig breed is, is met marmer bevloerd , verligt door twee-en-vyftig ven/Iers, en verfierd met fchoone fchilderyen en ftandbeelden in nisfen. De zoldering is verdeeld in verfcheidene vierkante vakken, welker paneelen met verguld beeldwerk en andere fieraaden pronken. Uit deeze zaal komt men in eene andere , die even fraai en pragtig is; het konstwerk aan de zoldering is verwonderlyk fchoon, en ieder gedeelte praalt met eene meenigte beeldT 3 werk,  294 Tafereel van Natuur en Konst. werk, vergulde fieraaden en fchilderyen. In d,e vier naast eikanderen zynde kamers, ieder van welken veertig voeten in liet vierkant en negentien voeten hoog is, en die allen niet kostbaare fchilderyen behangen zyn , geeft de Overheid gehoor aan de gezanten van den Keizer, van de Keurvorllen, en andere Mogendheden. Daar zyn ook verfcheidene kamers waar de Raad,het Geregtshof, en andere hooge KoIIegiè'n hunne vergaderingen houden , welke allen vol fchilderyen zyn , terwyl men boven de deuren de borstbeelden yan Heidenfche en Christen Keizers ziet. Het gebouw is in den jaare 1616 door den vermaarden bouwmeester Elias Hollius begonnen, en in den jaare 1620 voltooid. — Naast aan dit Raadhuis ftaat de zoogenaamde Per-, lags-tooren, welke driehonderd trappen hoog is; op deszeifs fpits ziet men, in plaatfe van ♦?enen weerhaan, een Lieve Vrouwenbeeld, dat gezegd wordt veel meer als leevensgrootte te Zyn. Regtvoor het Stadhuis op de Markt is een heerlyke Fontein, onder anderen verfierd met het metaalen fiandbeeld van Keizer Augustus. In deeze ftad is een Herberg, de drie Koningen genaamd , welke een der pragtigfte. Her-  Duitsche. enz. Voorn. Gebouwen. 295 Heibergen in gantsch Europa, en een der; fchoonfte gebouwen in Duitschland is. In, de voorftad is ook de zoogenaamde Fuggery, die uit 106 huizen beftaat , welke de ryke Graaven van Fugger nu en dan hebben aange-, legd tot gebruik van burgers, die door het, een of ander ongelukkig toeval arm geworden waren. Te Darmfiadt, in het Landgraaffchap Hesfen, is een Paleis, aan den Landgraaf toebehoorende, het welk, indien het naar het eerfte ontwerp voltooid geweest ware, een der grootfte en pragtigfte gebouwen van Europa, zoude geweest zyn. Het voltooide gedeelte heeft een zeer grootsch voorkomen , en df vertrekken zyn met pragtige en kostbaarg meubilcn verfierd. . Te Frankfort aan den Main is het Raadhuis, de Romer genaamd , mede zeer merkwaardig. In het voorfte gedeelte van hetzelve heeft men, boven de gewelven der Kooplieden , de groote zaal , waarin een nieuwgefcroonde Keizer gewoon is, op den dag der krooninge , het middagmaal te houden ,'en aevens dezelve is de Raadkamer, in welke T 4 de  èo5 Tafereel van Natuur en Konst. de onderhandelingen tot de verkiezing gehouden worden (*). Onder de zeldzaamheden, welke men hier vertoont, is ook de Gouden Bulle, het Origineel van het Boek , dat de Grondwetten des Roomfchen Ryks bevat, die door Keizer Karei den IVden in den jaare 1356 werden ingevoerd. Het is een Boek van Perkament, betraande uit 43 bladzyden in quarto , in het Latyn opgefteld, en met monnikenfchrift gefchreeven. Aan hetzelve hangt een zegel in een gouden doosje. Te Heidelberg is voordeezen een zeer fraai Slot geweest, waarop de Keurvorften gewoon waren hun verblyf te houden, en het welk op eenen hoogen grond, die een weinig boven de ftad verheeven was, gelegen zyn- (") Het is een der byzondere voorregten van deeze ftad dat 'er de Roomfche Keizers verkoozen worden; en wanneer het een of ander toeval het fomtyds noodig maakte die plegtigheid elders te verrigten , heeft men den Frankforters altyd eene fchriftelyke verklaaring gegeeven, dat zulks van geen gevolg ten hunnen oadcele in het toekomeude zyn zoude. Sedert eenen genomen tyd zyn hier ook de Keizerlyke Krooningen gefchied , fchoon die eigenlyk te Aken moesten volbragt worden.  Duitschl. enz. Voorn. Gebouwen. 207 gynde, een zeer fraai uitzigt had. Doch het is, op den isden van Juny des jaars 1764, door den blikfem in brand geflagen, en byna geheel in de asfche gelegd , zoodat 'er buiten de kelders genoegzaam niets onbefchadigd gebleeven is. — Onder de merkwaardigheden van Heidelberg moet ook het groote Wynvat geteld worden, dat Keurvorst Karei Lodewykinden jaare 1664 heeft doen vervaardigen, en het welk in den jaare 1729 is vernieuwd geworden. Het kan 204 voeders, 3 aamen en 4 viertels wyn bevatten. Het is niet moogelyk het over te zien, maar men moet eenen trap van 50 treden opklimmen om 'er boven op te komen, waar men eene gallery gemaakt vindt, groot genoeg voor zes perfoonen om 'er op te danfen. De yzeren hoepels en banden, die 'er om liggen, weegen alleen 11000 ponden. Voor aan den bodem ziet men het Keurvorftelyke wapen, en boven op zit een groote Bacchus, verze'd van eenige Woudgoden. — De Franfchen hadden dit vat in den jaare 1693 geheel ledig gemaakt, doch het is naderhand weer gevuld, en Keurvorst Willem, broeder van den voorgemelden , heeft een tweede vat gemaakt, het welk wel wat kleiner, maar tevens veel T 5 fraai-  298 Tafereel van Natuur en Konst? fraaijer is dan het eerstgemelde. Beide de vaten zyn met Rhynfcnen wyn gevuld. • Het Keurvoi-flelyke Slot te Manheim, het welk naar het oude verwoeste Slot Friedrichsburg gc.ieeten wordt, heeft zeer groote lommen gelds gekost; het is groot en fterk, doch allen, die kennis van de bouwkunde hebben, klaagen over deszeifs onregelmaatigheid. De in'tzigten zyn egier naar alle kanten, en in het byzondcr naar het westen over den Rhynfirooni ongemeen fraai. In hetzelve is eene fchoone verzameling van fchilderyen, eene kostbaare bibliotheek, en de Keurvorftelyke fchat bezienswaardig. Voor het Slot ftaat het metaalen ftandbeeld van Keurvorst Jan Willem , te paard, het welk in den jaare 173.6 van Dusfeldorp herwaards gebragt is. Het IOurvorftelyk Paleis te Mentz, S.Martinsburg genoemd, heeft in den jaare 1750 eenen fchoonen nieuwen vleugel gekreegen. Ook heeft Keurvorst Jan Filips, uit het huis Schönborn ,'ereen nieuwen pragtig zomerpaleis, Favorita geheeten , aangelegd. Tot het, zelve behoort een tuin, die met fraaije grot|e>|» ihmubeeluen en watervallen verfierd is^' Te'  Düitschl. enz. Voorn. Geeouwen. 29a Te Luik, in den Westfaalfchen Kreitz gelegen, heeft men zeer veele fraaije gebouwen», onder welken uitmunt het Bisfchoppelyk Paleis , het welk door Keizer Karei den Vden. ten zynen tyde reeds als een voorwerp van verwonderinge befchouwd werd. Op den, 23lten van Maart des jaars 1734 werd het. met alle de kostbaaremeubilen en gefchriften die 'er in waren, door eenen zwaaren brand verteerd; doch het is, op koste derLandftanden, zeer fchoon weder opgebouwd. Te Kleef ziet men nog, onder de merkwaardige gebouwen, het Slot Zwanenburg, het welk voordeezen de verblyfplaats der Hertogen van Kleef was, en op eenen berg, die over de fiad heen ziet, gelegen is. Schoon; het blyken van groote oudheid draagt, is het egter zeer vermaaklyk door de ongemecne verfcheidenheid van fraaije uitzigten. — Ruim-, een vierde gedeelte van een uur ten noordwesten van deeze ftad, heeft men de vermaarde Kleeffche Diergaarde, die in den zomer door de Hollanderen veel bezogt wordt. Zy is naar de wyze van een fiarrebosch beplant, en wel zoo dat alle de laanen famenloopen op eenen berg , die de Starrenberg se-  3"oo Tafereel van Natuur en Konst. genoemd wordt, om dat hy midden in de Star gelegen is. By het Jagthü'fs zyn zeer fraaije fonteinen aangelegd; en eenige jaaren geleeden heeft men 'er ook eene Gezondbron ontdekt , die veel bezogt wordt. By dezelve is een groot gebouw gefligt.het welk meer dan twintig vertrekkn heeft, die tot' huisvesting van vreemdelingen kunnen dienen. Onder de bezienswaardigffe byzonderheden te Wezel telt men de Berlynfche Poort, die zeer lang, van buiten met voortreflyk beeldwerk verfierd, en door Koning Fredrik Willem den Hden gebouwd is. Hanover, het welk in de Oude en Nieuwe Stad verdeeld wordt, verdient eene byzondere opmerking om de meenigte van fraaije gebouwen, die 'er in voorkomen. — De Ou. de Stad, aan den linker oever van de Leine gelegen, bevat omtrent 1200 meestal fchoone huizen , onder welken thans het Paleis van den Staatsdienaar van den Busch in kostbaarheid en luifter uitmunt. De nieuwe Gragt maakt door de nieuwe gebouwen , welke 'er op aangelegd zyn, ook eene voor-' irefiyke vertooning. Inzonderheid heeft het Ko.  Duitschl. enz. Voorn. Gebouwen. 301 Koninglyk Slot, aan de zyde van de Leine een zeer fchoon voorkomen, dewyl dat gedeelte, het welk door den brand van het jaar 1741 vernield werd , naderhand pragtig is opgebouwd. Op dit Slot vergadert het geheime Raadskollegie, waarby de regeering van alle de Keur-Brunswykfche Landen berust. Voorts heeft men in dit Slot de Koninglyk® Kamer, de Krygs-kanfelary , het Berg-kantoor, als mede eene Komedie, en een Opera-huis. — De nieuwe Stad, aan de regter zyde van de Leine, is door bruggen aan de oude Stad verbonden, en het getal der huizen is in dezelve zeer veel minder, fchoon zy egter fterk bewoond is. Aan de Paradeplaats ftaan , in een aanzienlyk fteenen gebouw , de Koninglyke Archieve en Bibliotheek , waarin veele zeldzaame boeken en handfchriften gevonden worden. Herrenhaufen, niet ver van Hanover, is het fchoone Lustflot van zyne Groot Brittannifche Majefteit, waarin een geheel hofgezin ruime huisvesting vinden kan. Het is inzonderheid vermaard door de fraaije tuinen,, welke in fommige opzigten aan de besten in Frankryk gelyk gefield, en boven allen, die elders in het KeL  302 Tafereel van Natuur eü Konst.' «eizerrykzyn, gefcbat worden. De wandelmanen zyn op de uitmuntendfte wyze aangelegd; de altyd groene prièelen zyn zeer beioorlyk.en men vindt bier een van de fchoonfte Oranjeryen in Europa. Men ziet bier ook een volmaakt Schouwtooneel in de groente uitgefneeden, met prieeltjes waarin de fpeIers zich klceden, of, wanneer de gelegenheid het vordert, wyken kunnen. Zy pronken overal mer ftandbeelden , vaazen , en wat verder noodig is om tuinen aanzienfyk en verfflaaklyk te maaken; maar bovenal moet men 'Zich verwonderen over de fchoonheid der kommen, fonteinen , watervallen en andere Kunstwerken. Men gaat uit Hanover derWaards door zulk eene fchoone wandellaan als ergens in Duitschland te vinden is. Te Brunswyk is een Hertoglyk Verblyfflot. bet Graauwe Hof geheeten, het welk eenen zeer aangenaamen tuin heeft. Onder desZelfs merkwaardigheden behoort de kostbaare Bybelverzamellng, welke door Hertoginne Èlizabeth Sophia Maria by de Bibliotheek gevoegd is. — De oude vorftelyke Brug, het Mosthuis of Moshof genoemd,' ftaat aan de rivier de Ocker, ter plaatfe waar voordeezen het  DÜITSCHL. ENZ. VoonN.GfiüOOWEN. 303 het dorp Tankwarderode geweest is. Voor •denzehen ziet men nog, op eenen hoogeft fteenen zuil, den gegooten koperen Leeuw, dien Henrik de Leeuw in den jaare 1166, 'met opgefperde kaaken deed oprigten, om aan te duiden dat -hy , even als een grimmige leeuw , alle zyne vyanden wilde verfcheui ren. — Onder de fraaije gebouwen wordt ook met regt geteld het Collegium Carolinum, het welk in den jaare 1745 geftigt, en naar zynen -eeriten ft'gter genoemd is. In hetzelve worden jonge luiden van aanzien in alIerleie weetenfehappen, taaien, konften en Iigchaamsoefeningen onderweezen.. Te Helmftadt is eene Univerfitcit, die den I5den van Oöober des jaars 1576 is ingewyd , en haaren roem door geheel Europa heeft uitgebreid. Zy droeg voordeezen, naar haaren ftigter, Hertog Julius, den naam van Academia Julia, en zoo lang als zy door den' Hertog met Keur-Brunswyk in gemeenfchap bezeeten werd, werden de inkomftcn van de drie kloosters Wehnde , Hilwardshaufen en Mariengarten, in het Vorftendom Kalenberg gelegen, tot onderhoud van deeze Akademie aangelegd, tcrwyl de' Profesforaatee beurt om beurt  304 Tafereel vaü Natuur en Konst. beurt door de Hoven van Hanover en WoJfenbuttel begeeven werden. Doch na dat het eerstgemelde Hof zyn aandeel aan den Hertog van Brunswyk, wien de ftad reeds toebehoorde, had afgeftaan, werden de voorfchreevene inkomften aan de Univerfiteit te Gottingen toegeweezen, en van dien tyd af heeft zy den naam gedraagen van Academia Julia Carolina. Men heeft 'er eene zeer heerlyke Bibliotheek, aanzicnlyke Kollegie-gebouwen, en eenen fraaijen Kruidtuin. Te Maagdeburg zyn zeer veele fchoone gebouwen, en inzonderheid valt de Nieuwe Markt met haare pragtige, hooge, en op eenerleien trant aangelegde huizen, in het oog. — Het Gouverneurs huis ftaat op eenen fchoonen wal, die aan de Elve paalt, en met eene laan van kaftanieboomen beplant is. — Vooral verdient deeze ftad aanmerking om haare Vestingwerken, welke in het Roomfche Ryk weinig hun weêrgaê hebben. Byna de geheele gragt rondom de ftad is uit eenen rots- of fteenagtigen grond uitgehouwen; en midden in de Elve is eene kleine, maar zeer fterke citadel, die door Keurvorst Fredrik den Iften , naderhand Koning van Pruisfen, ge-  Buitschl, enz. Voorn. Geboüwen. 305 geftigt is. In dezelve is een magazyn ; en daarenboven zyn 'er verfcheidene buitenwerken , onder welken de Sterfchans, met haare onderaardfche galleryen en mynen, de voornaamfte is. Glancha, het welk als eene der voorlieden van Halle , waar eene beroemde Univerfiteit is, wordt aangemerkt, is zeer vermaard door het alömbekende fchoone Weeshuis , dat de vroome Godgeleerde August Herman Franke, tot elks verwondering, uit vry willige liefdegaaven, van tyd tot tyd verzameld, heeft opgehaald, en het welke thans om zyne uitgefirektheid en vermoogen, onder de aanzienlykfte ftigtingen van Duitschland mag geteld worden. De opbouw werd in den jaare 1698 begonnen, en de goede inrigtingen van dit Weeshuis , dat overwaardig is om van alle vreemdelingen bezien te worden, hebben eene meenigte geleerde mannen voortgebragt. Het Raadhuis te Lubeck is een zeer heerlyfc gebouw, en heeft verfcheide toorens. Onder is de zoogenaamde audiëntie-zaal', welke een zeer pragtig en wel gefrotteerd vertrek is , waarin de Raad gemeenlyk driemaal ter week •XL Dsfit,. y v«v.  306 Tafereel van Natuur en Konst. vergaderingen houdt. Boven is de groote Hanfee-zaa!, waarop de afgevaardigden van het Hanfee-verbond voordeezen plagten byeen te komen. Te Dresden is eene fchoone en kostbaare Brug over de Elve. Dezelve is van louter gehouwen fteen gemaakt, en eene der voornaamften in Duitschland. Zy rust op 19 pilaaren , en is 630 fchreeden lang. Dewyl zy voor zoo veel volks , als 'er dagelyks heen en weder over moet, te fmal bevonden werd , heeft Koning Augustus de Ilde 'er, in den jaare 1730, aan weêrzyde twee kostelykeen verwonderenswaardige gangen doen aan bouwen, waar van de eene voor de inkomende , en de andere voor de uitgaande perfoonen dient. Telkens vindt men, 10 of 12 fchreeden voortgegaan zynde, rondeelen met fteenen zitbanken. Op den hoogften boog ftaat het Koninglyk Poolsch en Keurvorftelyk wapen, zeer fraai in fteen uitgehouwen; en daar tegenover ziet men een metaalen Crucifix , het welk 9 ellen hoog is , en op eene konftige rots ftaat. By nagt wordt deeze Brug, gelyk ook de Stad , door eene meenigte lantaarnen verligt. Pots-  DüiTscut. enz. Voorn. Gebouwen. 307 Potsdam, eene fiad , omtrent vier mylen van Berlyn aan de Havel gelegen , verdient mede eene byzondere opmerking om de menigvuldige fraaije geftigten , die 'er te zien zyn. Behalven de pragtige Pyramide van Silelifchen veelverwigen marmerfteen, waar aan de borstbeelden der drie Koningen van Pruisfen zich vertoonen , vindt men 'er ook het Slot, het welk door Fredrik Willem den grooten in den jaare 1660 gefligt, en door den thans regeerenden Koning met eene verdieping en twee vleugels vergroot-, en in verfcheidene andere opzigten merkelyk verbeterd is. Voor dit Slot is de groote Paradeplaats, die met Romeinfche zuilen pronkt; en in den tuin ziet men fraaije ftandbeelden, waterwerken en andere konstftukken. — Vooral is de konftige Wynberg, dien de tegenwoordige Koning Fredrik de lilde, kort na zyne komst tot den troon, op eenen voorheen dorren en onvrugtbaaren grond , heeft aangelegd, merkwaardig. Op deszeifs top is het fchoone en vermaaklyke Lustflot Sans Souci geftigt.het welk een vertrek heeft, dat van binnen met louter cederenhout bekleed, en met fchoone fpiegels verfierd is. In hetzelve ftaat de Koninglyke Handbibliotheek, en V 2 'er  308 Tafereel van Natuur en Konst. 'er is eene muziekzaal met pragtige marmeren zuilen, en eene kondig ingelegde vloer. Voorts heeft men van hier een aangenaam uitzicht naar een klein bosch , waarin veele ftandbeelden van de oude Griekfche en Romeinfche Wysgeeren geplaats zyn. Over het algemeen genomen mag men van dit Lustflot, fchoon maar klein, en niet meer dan eene verdieping hoog zynde; zeggen dat het bezienswaardig is. Aan de regter zyde heeft men eene voortreflyken beeldengallery, en aan den linkerkant ziet men , aan den voet van den berg, in den zoogenaamden Rheënkamp , een Paleis, het welk in den Chineefchen fmaak is aangelegd. • Het Paleis van zyne Pruisfifche Majefteit te Berlyn, de hoofdftad van het Keurvorftendom Brandenburg, is een pragtig hardfleenen gebouw, beftaande uit vier verdiepingen. Het werd aangelegd door Fredrik den Iften in den jaare 1699, en de voorgevels zyn niet volkomen regelmaatig, dewyl het een werk van verfcheidene Bouwkonftcnaaren is. De vertrekken zyn ruim, de zolders hoog en fraai gefchilderd, en de meubilen in alle opzigten koninglyk; inzonderheid is 'er zoo veel zilver-  Dititschx. enz. Voorn. Gebouwen. 309. verwerk, als ergens in eenig vorstlyk paleis in Europa gevonden wordt. De meeste tafels , fpiegellysten , kandelaars, lesfenaars, en meer andere dingen , zyn van dat metaal; en daar is een buffet, het welk de gantfche eene zyde van een kamer beflaat, en vol is met waterbakken, kommen, en andere zilveren vergulde vaten. In dit Paleis is eene fchoone gallery, verfierd met verwonderlyke fchilderyen, werkftukken van de beste meesters; aan den zolder ziet men de voornaamfte daaden van den laatst overleeden Keurvorst gefchilderd. Aan de zyde naast aan den tuin is eene voortreffelyke Boekery, en naast dezelve een kabinet van zeldzaamheden, en eene uitgezogte verzameling van gedenkpenningen. Omtrent eene myl van Berlyn, aan het einde van de groote Diergaarde, welke op deezen weg aan weêrzyde met lantaarnen bezet is , ligt Charlottenburg , een onvergelyklyk koninglyk Lusthuis, in een' woud door Fredrik den Iften aan de Spree geftigt. Het heeft eenen zeer fchoonen tuin, die vol vergulde ftandbeelden is. Voordeezen droeg het den naam van Liezenburg , maar , ter eere van V 3 de  310 Tafereel van Natuor en Konst. de eerfte Koninginne Sofia Charlottc, uit het Keurhuis Brunswyk , heeft het dien van Charlottenburg verkreegen. De tegenwoordige Koning heeft het pragtiger opgehaald , cn met eenen nieuwen vleugel vermeerderd. Op dit Slot ziet men het fraaije kabinet oudheden van wylen den kardinaal Polignak, het welk de Koning, in den jaare 1741, te Parys voor 90000 livres gekogt heeft. Te Bern, in Zwitferland, zyn de huizen meestal van witten hardfteen gebouwd, en hebben naar de ftraatzyde verwelfde boogen, waaronder men tegen den regen en zonnefchyn befcbut is. Het Tuighuis in deeze ftad is het aanzienlykfte in geheel Zwitferland, en kan 40000 menfchen van het noodige wapentuig voorzien. Men heeft 'er een fraai ftandbeeld van zekeren Willem Tel mikkende op eenen (*) Wegens deezen Willem Tel vinden wy aangeteekent , dat eene kwaade behandeling , hem , op nieuwjaarsdag in den jaare 1308, door den Oostenrykfchen Landvoogd Geifler aangedaan , gelegenheid gaf tot den grooten opfland , die de vryheld der Zwitferfche natie bevorderde. Het geval wordt dus verhaald, Willem Tel werd gedwongen om eenen appel»  DUITSCHL, ENZ. VOORN. GEBOUWEN. 311 eenen appel, die op het hoofd van zynen daar tegenoverltaanden zoon ligt. Bazel, het welk door eenen houten Brug, die over den Rhyn ligt , en 250 fchreeden lang is, in groot en klein Bazel onderfcheiden wordt, heeft mede een voortreflyk Tuighuis, en wel een der besten in Zwitferland. Men vertoont in hetzelve de geheele wapenrusting van Karei den Stouten, Hertog van Bourgonje, waarin hy den veldflag by Nancy, op den 5den van January des jaars 1477 , gefneuveld is. — Op het Raadhuis, een zeer heerlyk gebouw, ziet men verfcheidene fraaije fchilderyen , waar onder die van het lyden van Christus uitmunten. Dezelven zyn in agt Hukken uitgevoerd door den vermaarden Holbein , die, pel, op het hoofd van zynen jongden zoon liggende, van verre met eenen pyl te treffen. Meer andere omltandigheden, die te uitvoerig zyn om hier plaats te vinden, worden 'er by gevoegd. Het gevolg was dat hy, de handen des gouverneurs , die veele onbillyke dingen van liem vergde, gelukkig ontkomen zynde, in het Kanton Scbweitz eenen algemeenen opfïand onder zyne landgenooten verwekte , die daarop de landvoogden en edelluiden , welken den huize van Oostenryk waren toegedaan, verjoegen. V4  312 Tafereel van Natuur en Konst. die, zonder ooit eenen leermeester gehad te hebben, de fchilderkonst tot eenen hoogen trap van volkomenheid gebragt heeft. Men wil dat Keurvorst Maximiliaan voor deeze Hukken , waarin de kleuren zeer Ieevendig gebleeven zyn , te vergeefs 30000 guldens zoude gebooden hebben. Het Stadhuis van Zurich in Zwitferland, het welk in den jaare 1694 herbouwd werd, is een fraai regel maatig gefiigt , geheel van hardfteen opgehaald , en drie verdiepingen hoog. De voorgevel is vyftig fchreeden breed , en rust op pilaaren van zwart marmer, waardoor eenige witte aderen Ioopen, en welke op koperen voerftukken ftaan. Boven op ieder van de twee pilaaren, die digtst aan den ingang zyn, ziet men de afbeelding van eenen leeuw van verguld koper, die, benevens de wapens van de ftad, een fchild houdt. Dit gebouw is met houten en fteenen beeldwerk , en tevens met keur.'yke fchilderyen verfierd.— In het Tuighuis vertoont men nog den handboog, waarmede de reeds gemelde Willem Tel zynen zoon eenen appel van het hoofd, en den landvoogd Geifier van zyn paard fchoot. Te  Düitschl. enz. Voorn. Gebouwen. 313 Te Presburg , in Neder-Hongaryc , heeft men een Slot op eenen iTeilen en hoogen berg gelegen, het welk eene treflyke vesting, en van een goed tuighuis voorzien is. In eenen der toorens van dit Slot wordt de Kroon, die, naar men zegt uit den Hemel gevallen is, de mantel en het zwaard van ft. Steven, nevens het kruis en de andere rykskleinoodiën bewaard. Doch- de Keizerin-Koningin heeft, in den jaare 1746, beneden in de ftad een Palcis doen. oprigten, opdat zy, zich hier bevindende, niet fteeds genoodzaakt zy om in dat hooggelegen Siot haar verblyf te neemen.— Wyders heeft de Aartsbisfchop van Gran, die tevens Primaat van het Ryk is, hier een pragtig Paleis. In Neder-Hongarye zyn ook eenige fraaije Lustplaatfen aangelegd , onder weiken die van wylen Prins Eugenius van Savoije uitmunt. Dezelve draagt nog heden den naam van Eugenius-berg, en ligt op een boschryk eiland in den Donauw, dat Cfepel genoemd wordt. De plaats zelve is met bosfehaadjen en wynftokken omgeeven. Na .het overlyden van dengemelden Prins, werd zy door Keizerinne Elizabeth, als weduwe van Keizer Karei den VJden,  3M Tafereel van Natuür en Konst. VIden, bezeeten, van welke zy, in den jaare 1756, door erfenis aan de Keizerin-Koningin, Maria Therefia, vervallen is, Om den Leezer een denkbeeld te geeven Wegens de wydloopigheid, waarin wy zouden moeten vervallen, indien wy alle de geftigten, welke in deeze landen voorkomen, flegts wilden aanroeren, zal het genoeg zyn te zeggen dat in Duitschland en Zwitferland 42 Hooge Schooien geteld worden. Hier en daar hebben wy van eenige merkwaardige Bruggen gewag gemaakt; en wy kunnen deeze afdeeling niet befluiten, zonder van de fteenen Brug, die in het Zwitferfche Kanton Bern over de Rhone ligt, te fpreeken. Dezelve is byna vyfhonderd voeten lang, en beftaat flegts uit eenen enkelen boog, van eene aanmerkelyke hoogte, op wiens top een fraaije tooren ftaat. — In het Kanton Uri is eene fteenen Brusr over de Rufs, die eene verbaazende hoogte heeft, en voornaamelyk uit eenen boog, op twee zeer hooge rotfen rustende, beftaat. Zy wordt de Duivels-brug genoemd , omdat de nabuurige inwooners in het denkbeeld zyn dat zy van den Duivel is opge- rigt.  Düitschl. enz. Voorn. Gebouwen. 315 rigt. — Esfeck, de hoofdftad van Slavonie, is ook vermaard wegens de Esfcher Brug, die in den jaare 1521 door den Turkfchen Keizer Soliman, kort nadat hy Belgrado overmeesterd had , in deeze moerasfige landftreek, niet ver van deeze ftad , over de rivier de Draw, geflagen is, ter plaatfe daar die ftroom zich met den Donauw vereenigt, om dus den weg uit Slavonie in Hongarye altyd gebaand te hebben. De Brug is van hout gemaakt, 17 ellen breed, en 8565 Geometrifche fchreeden , of ruim eene Duitfche myl lang. Einde van bet elfde Deel.