TAFEREEL V A N NATUUR en KONST.   TAFEREEL van NATUUR en KONST, behelzende, ey eene algemeene landbeschryving beknopte historie der verscheiden volken, adÏÏ m v°°rnaams^ «wonderheden, die in de bekende waereld Mft historie, den godsdienst, de staatkunde, de weetenschap' komsten, koophandel, enz. voorkomen. Grootdeels naar bet Engelfcbe gevolgd. Dertiende Deel. Ta AMSTERDAM, % PIETER MEIJER, op de„ Dam MDCCLXXV.    ~~Uitr hmimet"' Oost- ra/i Xc/u^c/i,.  TAFEREEL van NATUUR en KONST. Algemeen Bericht. De Nederlanden, die oudstyds een gedeelte van Galüa Bdgica hebben uitgemaakt, lig. gen tusfchen den negentienden en vyf-entwintigften graad der langte, wanneer men rekent van den eertten meridiaan, die door Ferro, een der Kanarifche Eilanden gaat, en tusfchen den negen-en-veertigften en vier-envyftigften graad noonier breedte. De langte, die van het zuidwesten naar het noordoosten de grootfle is, zal dus naauwclyks 90 uuren gaans bedraagen. De breedte van het westen naar het oosten is 0? verfcheideoe plaatfen XHL Deel. a zeer d E NEDERLANDEN.  b Tafereel van Natct.tr en Konst. zeer ongelyk. Aan de zuidelyke grenzen, naar den kant vanFrankryk, beloopt dezelve omtrent 60 uuren gaans; doch meer noordwaards is zy fomtyds niet meer dan 20 of 30 uuren. Aan de landzyde grenzen de Nederlanden aan Duitschland en Frankryk, aan het eerfte naamelyk ten oosten en aan het andere ten zuiden. — Langs de noordelyke en westelyke kusten gaat de Noordzee, gelyk zy van de Nederlanderen en Franfchen genoemd wordt, omdat zy, ten hunnen aanzien ten noorden gelegen is. De algemeenfte verdeeling van dit land is de onderscheiding in de Vereenigde Provinciën, en de Oostenrykfche Nederlanden.— De Vereenigde Nederlanden zyn zeven in getal , te weeten 1. Gelderland, nevens het Graaffchap Zutfen. 2. Holland 3. Zeeland. 4. Utregt. 5. Friesland. 6. Overysfel. 7. Groningen. De zoo genaamde Oostenrykfche Nederlanden worden, na de vereenrging van Antwerpen en Mechelen met Braband, in agt Provinciën verdeeld, zoodat wy hier ook agt hoofd-  De Nederl. Algemeen Bericht. 3 boofddeelen vinden, welke, naar de orde hunner ligging, op de volgende wyze worden opgeteld, X. Braband. 2. Vlaanderen. 3. Artois. 4 Henegouwe. 5. Namen. 6. Luxemburg1. 7. Limburg. 8. Opper-Gelderland. Men moet wel aanmerken dat zy, gelyk men ligtelyk uit den naam zoude opmaaken, niet allen aan den Huize van Oostenryk toebehooren. Zy zyn onder het gemelde Huis, de Staaten der Vereenigde Provinciën, Frankryk, en het Huis van Brandenburg verdeeld* Doch dewyl Oostenryk alleen zoo veel van deeze landen bezit, als alle de andere Moogenheden te famen, wordt de gantfche bezitting naar het eerfte en voornaamfte deel genoemd. Na dus de naamen der Provinciën te hebben opgeteld, zullen wy de ftcden in iedere van dezelve in die orde, waarin wy ze hebben opgenoemd, aanwyzen. I. De fteden in de Provincie Gelderland, het welk voordeezen een Hertogdom geweest , is, en waartoe nu ook Zutfen, eertyds een Craaflchap , behoort, zyn r. Nymcgen. 2. A 2 TieL  4 Tafereel- van Natdur en Konst. Tiel. 3. Bommel. 4. Arnhem. 5. Harderwyfc, 6. Wageningen. 7. Hattem. 8. Elburg. 9. Zutfen. 10. Doesburg. 11. Deutekom. 12. Lcchem. 13. Grol. Alle welke Heden Item in Staat hebben. 2. In Holland, bet welk oudstydseen Graaffchap was, en in Zuid-en Noord-Holland onderfcheiden wordt, zyn de volgende fteden. — In Zuid-Holland 1. 's Gravenhage, het welk, fclioon eigenlyk maar een vlek zynde, egter om zyne fraaiheid met regt onder de (teden mag geteld worden. 2. Dortregt. 3. Haarlem. 4. Delft, waaromtrent het fehoone vlek Delfshavcn gelegen is. 5. Leyden 6. Amfterdam. 7. Rotterdam. 8. Gurinchem. 9. Schiedam. 10. Schoonhoven. u.Brielle; van welken de elf laatstgemelden zitting en Item in de vergadering der Staaten hebben. — Behalven deezen heeft Zuid-Holland nog eenige kleine Heden en fchanfen, die geen regt hebben om afgevaardigden ter Staatsvergaderinge te zenden. Dezelven zyn 1. Naarden. 2. Muiden. 3. Weesp. 4. Nieuwerfluis. 5. Woerden. 6. de Wierikker Schans. 7. Oudewater. 8. Nieuwpoorr. 9. Loevcftein. 10. Woudrichem. 11. Heusden. 12. Geertruidenberg. 13. de Klun-  De Nëderl. Algemeen Bericht. 5 Klundert. — In Noord-Holland, het welkook den naam van Westfriesland draagt, zyn de zeven volgende ftemhebbende lieden : 1. Alkmaar. 2. Hoorn. 3. Enkhuizen, 4. Edam. 5. Monnikendam. 6. Medenbljk. 7. Purmerent. 3. In Zeeland, het welk mede een Graaffchap geweest is, telt men de volgende Heden. Op het eiland Walcheren, r. Middelburg. 2. Vlisfingen. 3. Veere. 4. Arnemuiden. 5- Domburg. 6. West-Kappel. Nog verdienen hier de twee fchanfen Rammekens en Haak genoemd te worden. — Van de gemelde Heden hebben de drie eerflen alleenlyk Hem in Staat. — Op het eiland Zuid-Beveland, ook het land van Ter Goes geheeten, is niet meer dan eene Had, Goes of Ter Goes naamelyk, welke in de Staatsvergaderingen zitting en Hem heeft. Op het eiland Schouwen is geene andere ftemhebbende Had dan Zierikzee. Brouwerehaven behoort egter hier mede in aanmerking genomen te worden. Eindelykis op het eiland Ter Tholen de Had Tholen of Ter Tholen, welke de vierde in rang is onder de Zeeuwfche Heden. — Nog vindt men hier St. Martensdyk, een der zoo genoemde fmalJe of kleine fteden van Zeeland. A 3 4. De  6 Tafereel van Natuur en Konst. 4. De Provincie Utregt heeft alleenlyk vyf ftemhebbende fteden , te weeten : 1. Utregt de hoofdftad. 2. Amersfoord. 3. Rhenen. 4, Wyk. 5. Montfoort. 5. In Friesland telt men elf fteden, dieftem in Staat hebben, en op deeze wyze in rang op clkanderen volgen. 1. Leeuwaarden. 2. Bolswerd 3. Franeker. 4. Sneek. 5. Dokkum. 6. Harlingen. 7. Staveren. 8. Sloten. 9. Workum, 10. Yist. 11. Hindelopen, 6. De drie ftemhebbende fteden van Overysft'1 zyn: 1. Deventer. 2 Kampen. 3. Zwol, — Men vindt hier ook eenige kleine fteedjes, als Hasfelt, Ootmaarfum, Enfchede, Vollenhoven, Steenwyk, Blokzyl, en eenige andere fterkten. 7. Groningerland, hetwelk de uiterfte Provincie van geheel Nederland in het noorddoosten is, wordt in twee deelen onderfcheiden, te weeten in de ftad Groningen met haar onderhoorig regtsgebied; en ten tweeden in de Omlanden, welke laatften weder in byzondere Landfchappen verdeeld zyn. De vier laatst-  De Nederl. Algemeen Bericht. 7 laatstgemelde Provinciën droegen oudstyds den naam van Heerlykhedcn. Na de zeven Vereenigde Nederlanden behooren wy ook het Landfchap Drenthe in aanmerking te neemen, het welk van veelen te onregt als een gedeelte van Overysfel is aan gezien, fchoon het tot Overysfel zoo weinig betrekking heeft als tot eene der andere Provinciën. Dit land heeft meer dan eensgetragt in de Unie begreepen te worden, en ftem in Staat te hebben, doch ditisaltyd, waaifchynlyk om het gering vermogen in vergelykinge der andere Provinciën, afgefiagen; en men heeft aan dezelve geen ander voorregt vergund dan onder de befcherming der Algemeene Staaten te (laan. De drie voornaamfte plaatfen zyn Asfen, Koeverden en Meppel. 1. Onder de Oostenrykfche Nederlanden bekleed Braband den eerften rang. Het zelve wordt in Staatsch en Oostenryksch Braband onderfcheiden. De hoofdftad in het eerfte der drie kwartieren, waarin Staatsch Braband verdeeld is, is 's Hertogehbosch. Men vindt daarenboven in dit kwartier verfcheidene Ueine fteedjes , vestingen en aanzienlyke dorA 4 pen,  8 Tafereel van Natuur en Konst. pen, als Helmond, Eindhoven , Grave, Kuik, Ravenftein, en meer andere. — Het tweede kwartier, dat van Antwerpen naamelyk, bevat de fteden Breda, Willemftad, Steenbergen , Bergen, en eenc meenigte van dorpen. — In het derde kwartier heeft men de ftad Maastricht. — In Oostenryksch Braband worden mede drie kwartieren geteld, dat van Brusfel naamelyk, dat van Braband, en een gedeelte van dat van Antwerpen. — In het eerfte is Brusfel, de hoofdftad; daarenboven heeft men 'er Duisberg, Vilvoorden, Ni veile, en verfcheidene plaatfen van mindere aangelegenheid. — In het tweede kwartier is Leuven de hoofdftad. Behalven Thienen , ZoutLeeuwen, en veele andere fteedjes en dorpen, is hier het dorpje Ramillies, alom vermaard door de roemryke overwinning, welke de Bondgenooten, onder den Hertog van Marlborough, in den jaare 1706, naby het zelve op de Franfchen behaald hebben. — Hét laatfte, zynde een gedeelte van het Antwerpfche kwartier, bevat, behalven de fteden Antwerpen en'Mechelen, verfcheidene fterkteu en kleine plaatsjes. 3. Vlsanderen wordt verdeeld in Staatsch Vlaan-  De Nederl. Algemeen Bericht. 9 Vlaanderen, Oostenryksch Vlaanderen, en Fransch Vlaanderen. —In Staatsch Vlaanderen zyn de aanmerkelykfte plaatfen Sluis, Aardenburg, Hulst en Sas van Gent. — In Oostenryksch Vlaanderen heeft men Gent, Rupelmonde, Zvvyndrecht, Brugge, Oftende, Nieuwpooxt, Dixmuiden, Oudenaarden, Dendermonde , Aalst, Doornik, Meenen, Yperen, cn verfcheidene andere fterkten. In Fransch Vlaanderen zyn Rysfel, St. Amand, Douai, Kasfel, Duinkerken, Mardyk, Grevelingen en Bourbourg. 3. Artois is geheel aan den Koning van Frankryk onderworpen. De merkwa^rdigfte plaatfen zyn 1. Arras. 2. Bapaume. 3. Bethune. 4. Airc. 5. St. Venant. 6. Terouanne. 7. St. Omer. 8. St. Pol. 9. Hesdin of Hedin. 4- Henegouwe wordt verdeeld in Oosteuryksch en Fransch Henegouwe. In het eerstgemelde is Mons de hoofdftad; daarenboven zyn 'er nog verfcheidene andere fteden, als Bincho, le Roeux, Soignies,Braine le Comte, Steenkerken, Halle, en de zeer fterke vesting Ath of Aeth, een der kunstA 5 ftuk-  io Tafereel van Natuür en Konst. ftukken van den beroemden Vauban. — In Fransch Henegouwe heeft men Conde, Valencienne, Denain, Botichain, Quefnoy, Bavay, Maubeuge, Landrefoy, Avcsnes, Marienburg, Pnilippeville, Beamont, Kanisrik, en eenige fterkten. 5- Namen wordt mede onderfcheiden in Oostenryksch en Fransch Namen. — In Oostenryksch Namen heeft men alieenlyk eene ftad van aanzien; en dezelve voert den naam der Provincie. — In Fransch Namen is CharIemont. 6. Luxemburg beftaat uit drie deelen. i. Oostenryksch Luxemburg; 2 Fransch Luxemburg; 3 het Hertogdem Bouillon. — In het eerfte gedeelte zyn Luxemburg, Rocheforten Baftogne aanmerkeiyk : de overige fteden zyn klein, en in flegten ftaar. — Het tweede gedeelte bevat Diedenhoven, Montmedy, Ivoix en Marville. —In het Hertogdom Bouillon zyn de fteden Bouillon en St. Hubert. 7. In de Provincie Limburg moeten wy Oostenryksch en Staatsch Limburg in aanmerking neemen. —Oostenryksch Limburgbevat, behalven  De Nederl. Algemeen Bericht, i i ven eenige kleine fteedjes en fchanfen , de Had Limburg. — In Staatsch Braband zyn de merkwaardigfte plaatfen: Dalem en Valkenburg. 8. Opper-Gelderland wordt verdeeld in Oostenryksch Gelderland, Pruisfisch Gelderland, en Staatsch Gelderland. — In het eerfte gedeelte ligt de ftad Roermonde; in het tweede Gelder, Wachtendonk, Kevelaar en Montfoort, van welken .de twee laatsgemelden niet meer dan vlekken of dorpen zyn. -- Staatsch Gelderland bevat eindelyk de ftad Venlo, en de fterkte Stevenswaard. • Van de zoo genoemde Oostenrykfche Nederlanden zyn Braband, Luxemburg, Limburg en Opper-Gelderland Hertogdommen: de vier andere Provinciën zyn Graaffchappen. In de Nederlanden zyn flegts twee Aartsbisdommen, te weeten dat van Kameryk en van Mechelen. Antwerpen, Gent, Brugge, Namen, Doornik, Yperen, Roermond en St, Omers zyn flegts Bisdommen. Oudstyds was Utrecht een Aartsbisdom. Haarlem , Deventer, Groningen, Leeuwaarden en Middelburg wa?  ia Tafereel van Natuür en Konst. waren Bisdommen; doch toen de zeven Vereenigde Provinciën zich van het Spaanfche juk ontfloegen, werden die geeftelyke ampten afgefchaft. Weinige fieden zyn 'er In de Republiek der Vereenigde Nederlanden, waar geene Latyniche Schooien gevonden worden. Behalven verfcheidene AkademifcheGymnafia of Illustre Schooien, zyn 'er in de zeven Provinciën vyf zeer vermaarde Univerfiteiten, te weeten i. te Leyden in Holland, opgerigt in den jaare 1575- 2. Te Utrecht, in den jaare 1636. 3. Te Harderwyk in Gelderland , in den jaare 1655. 4. Te Franeker in Friesland,in het jaar 1585. 5. Te Groningen in ftad en lande, in den jaare 1614. — In de Oostenrykfche Nederlanden heeft men eene vermaarde Hooge School te Leuven, in den jaare 1425 aangelegd. Ook is 'er, in weêrwil der tegenkantingen van die van Leuven, door Filips den JIden, Koning van Spanje, in den jaare 1560 eene te Douai, in de tegenwoordige Franfche Nederlanden , opgerigt, in welke laatstgemelde landen ook hier en daar Kweekfchoo» ten voor de jeugd gevonden worden. In  De Nederl. Algemeen Bericht. 13 In de Nederlanden zyn drie Hoofdrivieren, welke zich in de Noordzee uitflorten, en zeer veel toebrengen om den koophandel, die de groote fteun der ingezeetenen is, gemaklyk te maaken. — Deeze Rivieren zyn i.deRbyn; 2. de Maas. 3. de Schelde. 1. De Rhyn ontfpringt inZwitferland, omtrent eene uur agter het dorp Hinderryn, aan den-voet van eenen hoogen berg, die Glitfcher genaamd word. Vandaar ftroomt hy door Zwitferland, de Elzas, den Rhyn.Palts, Trier, Keulen, Bergs en Kleefsland, en begint den Nederlandfchen bodem eerst aan te doen by Schenkenfchans in Gelderland, waar hy zich eertyds alleenlyk in twee armen verdeelde, welker eene, de noordelykftenaamelyk, den naam van Rhyn bleef behouden, ftroomende voorby Arnhem .Wageningen, Rhenen, Wyk, Utrecht en Leyden , tot aan het dorp Katwyk, alwaar hy in zee viel. De andere arm, te weeten de zuidelykfte , nam den naam van Waal aan, en liep langs Nymeegen, Tbiel, Bommel, en andere freden, naar de Noordzee. De Rhyn , die zich dus in twee takken, als twee hoornen, van elkanderen verfpreidde, werd uit dien hoofde de  14 Tafereel van Natuur enKonst* de tweehoornige rivier genaamd , tusfchen beiden lag het eiland , het welk, naar zyna bewooners, het eiland derBatavicren genoemd werd. — ln laater tyd heeft deeze u'vier zulk eene aanmerkelyke verandering ondergaan dat zy, in plaatfe van in twee, in vier armen is verdeeld geworden. — Waarfchynlyk is het dat het overtollige water, het welk in den wintertyd van den Boven-Rhyn afzakte, binnen de twee,killen, den Rhjn en de Waal naamelyk , niet kon beflooten worden , en jaarlyks de binnenlanden, eer dczelven nog van bekwaame dyken voorzien waren, te veel overftroomde ; zoodat men, ter voorkominge van dit ongemak, middelen moest in het werk Hellen om meer verdeelingen te maaken; opdat men, door hetRhynwater meer te verfpreiden, aan het zelve genoegzaame ruimte geeven mogt om gemaklyk in zee te vloeijen. — Volgens het verhaal van Tacitus, heeft de Romeinfebe Veldheer Drufus het Rhynwater door een kanaal naar den Ysfel afgeleid,even boven Arnhem. Deeze arm des Rhyns is van daar tot Doesburg heden nog bekend onder den naam van Drufus-graft, en door denzelven heeft de Rhyn gemeenfchap met den ouden Ysfel, die uit Munfterland voortkomt,en valt,  De Nederl. Algemeen Bericht, tf valt, langs Deventer en Kampen voortfchietende, in de Zuiderzee. Die tak maakt derhalven den derden arm van den Rhyn uit, ert fchynt ook gefchikt te zyn om Gelderland, Utrecht cn Holland tegen den inval van vyanden te befchutten. —De vierde en laatftearni van den Rhyn wordt de Lek genoemd; dezelve begint beneeden Wyk by Duurftede, en gaat voort langs Kuilenburg, Vianen en Schoonhoven, tot aan het dorp Krimpen, daar hy zich met de Maas vereenigt. De laastgemelde arm neemt nu byna al het water naarzich, dat voordeezen door Utrecht, Woerden en Leyden liep, en by Katwyk in zee viel. Want volgens fommigen is de mond van deeze kil, welke oudstyds de regteRhyn was, reeds in de negende eeuw verftopt geworden. Lenigen willen dat hetzeewater, door eenen Merken ftormwind uit den noordwesten, met zulk een geweld den Rhyn werd ingejaagd, dat de Rhynmond by Katwyk, de gewoone loözing èa fchuuring mislende, door het ingewoelde zand geheel werd toegeftopt. Anderen beweeren dat men het vernaauwen van de riviere, en het verftoppen van haaren uitloop by Katwyk, aan het afleiden van haar wa-  ïf5 Tafereel van Natuur en KonsT. water door de Lek wyten moet. — Van doezen laatften tak is nu niets overgebleeven dan een fmal watertje, het welk zich by Wyk te Duurftede door eene fluis onder den dyk van de Lek afzondert, en tot Utrecht toe de kromme Rhyn genoemd wordt; daar wordt het een weinig breeder , en dient tot een trekvaart van Utrecht door Woerden op Leyden, by welke ftad het zich in het Leidfche of Haarlemmer meir ontlast. Onder de merkelyke veranderingen in den loop des Rhynftrooms behoort ook gemeld te worden dat de Waal zich tegenwoordig niet meer boven Schenkenfchans, maar omtrent twee uuren gaans laager, by het dorp Pannerden of Panderen , van den Rhyn affcheid. Deeze byzonderheid verdient zekerlyk nader in ovcrweeging genomen te worden; want onder de gevolgen, welke zy gehad heeft, telt men ook de vergrooting van het gevaar der overftroomingen van de landen, die tusfchen den Rhyn en de Waal gelegen zyn, en zelfs voor die, welke ten noorden van den Rhyn liggen, te weeten de Provinciën Utrecht en Holland; zoodat men reeds geduurende eenige jaaren is bezig geweest met het fmee- den  De Nedekl. Argemeen Beuicht. 17 den van ontwerpen om dit gevaar in het vervolg geheel voor te komen of te verminderen. Nadat het Franfche leger, in den jaare 1672 , den Rhyn by het Tolhuis, het welk aan die Rivier, een weinig beneden de plaats van derzelver voorige afzondering van de Waal, by het dorp Lobith, flond, ondiep genoeg bevonden had om dezelve te doorwaaden , begon men te begrypen dat de Rhyn aan dien kant, in tyden van oorlog, juist geene merkelyke beveiliging voor de Nederlanden was, dewyl de vyand 'er onverwagt, zonder behulp van eene fchipbrug, had kunnen overkomen. Hierom befloot men, op raad van den beroemden Generaal Koehoorn , eene andere en laager doorfnyding te graaven, die ten allen tyde, en zelfs in de droogde zomers, eene grooter hoeveelheid van water zoude verfchaffen. Dit belluit werd egter eerst in den jaare 1701 ter uitvoer gebragt-, men maakte toen, beneden het dorp Panderen , een kanaal, hetwelk zeven voeten diep en twaalf roeden wyd was, en waardoor het water uit de Waal naar den Rhyn werd afgeleid. De oude kil, door welke het water eertyds boven Schenkenfchans naar Arnhem liep, begon welhaast te verzan- XIII. Deel. B den  :8 Tafereel van Natuur en Konst. den en op te droogen, dewyl dezelve zekere kromte had, en het water altyd genegen is om langs den korlften weg af te Ioopen ; daarentegen bragt de doorgraaving by Panderen, doorgaans bekend onder den naam van her Panderfche gat, zoo veel waters uit de Waal naar den Rhyn af, dat de Lek, die by Wyk al dat Rhynwater overneemt, te naauw werd om het in die meenigte telaatendoorvloeijen; uit welken hoofde de gemelde rivier by de minfte zwelling te hoog rees, en de dyken ter wederzyde in gevaar ftelde van door te breeken. In alle gevallen blykt het dat men de natuur niet te flerk moet tragten te dwingen, want het Rhynwater, dat nu zynen loop door. het Panderfche gat regtuit nam , veroorzaakte in het zelve, door zynen fnellen voortgang, zulk eene geweldige fchuuring, dat dit gat, binnen den tyd van vyfentwintigjaaren, in plaatfe van zeven, drieëntwintig voeten diep, en, in plaatfe van twaalf, zesendertig roeden wyd geworden is. Al het zand en flib, het welk naar den Rhyn of Lek afdryft, moet ongetwyfeld den bodem van deeze rivier hooger doen opryzen, waardoor het gevaar van overltroomingen ook telkens grooter wordt. De vernaauwing van dit Panderfche gat is derha!-  De Nederx. Algemeen Bericht. 19 hal ven een der middelen, welke men heden aan de hand geeft om dit gevaar minder te maaken. 2. De tweede Hoofdrivier van ons Vader-' land, de Maas naamelyk, heeft haaren oorfprong in het zuid-ooflelyk gedeelte van Champagne, niet ver van het dorp Meufe, uit het Vogezer gebergte. Vandaar loopt zy langs de provincie Luxemburg door Namen, Luikerland en Opper-Gelderland. Vervolgens vereenigt zy zich tweemaal met de Waal, eens by de fchans ft. Andries, en daarna by Loeveftein. — Omtrent veertig jaarcn geleeden waren deeze beide rivieren boven ft. Andries nog tweemaal met eikanderen vereenigd, te weeten by het dorp Herwaarden en by de vervallen fchans Voorn. De eerfte plaats werd het Herwaardenfche, en de tweede het Voornfche gat genaamd. Beiden ftaan zy op de meefte landkaarten aangeteekend, als ofzy nog heden in wezen waren, fchoon zy, omdat de Waal door deeze gaten te veel waters kwyt raakte, en in den zomer tusfchen Thiel en Bommel wel eens onbevaarbaar werd, door dammen zyn toegeftopt, zynde dat by ft. Andries alleen overgebleeven. B 2 Na-  so Tafereel van Natuur en Konst. Nadat de Maas zich ten tweeden maale beneden Loeveftein met de Waal vereenigd heeft, neemen zy beiden den naam van Merwe aan, naar een oud vervallen (lot, naby Dordrecht, de Merwe of Merwede genaamd, welksoverblyffels heden nog te'zien zyn. Vervolgers ontlast zy zich gedeeltehk, door de zoogenoemde Werkendamfche Killen, in den Biesbosch, en verdeelt zich tegenover Dordrecht •weder in twee armen, waarvan de regter, die voorby Rotterdam ftroomt, nu eens de Maas, dan weder de Merwe genoemd wordt, terwyl de linker arm den naam van de oude Maas beilendiglyk blyft behouden. Beiden vereenigen zy zich anderwerf tegenover Vlaardingen, en ontlasten zich vervolgens», onder de benaaming van de Maas, in de Noordzee. Wy kunnen nog aanmerken dat haare uitftorting in zee met zulk een geweld gefehied, dat zy de zoetheid van haar water, een goed fluk wegs, aan het zeewater mededeelt 3. De derde en laatlïe der Nederlanfche Hoofdrivieren is de Schelde, die alle de mindere Rivieren, welke tusfchen de Maas en de Noordzee gevonden worden, en zeer menigvuldig zyn, in zich ontvangt.— Zy heeft haare H  De Nederl. Algemeen Bericht. 21 ren oorfprong in de Franfche Provincie PiJcardye, niet ver van Caflclet. Nadat zy, noordwaards door de Nederlandfche Provinciën, Henegouwe en Vlaanderen ftroomende, tot aan Gent gekomen is, ontvangt zy daar de Lye, die men als eenen van haare voornaamflp takken befcbouwen moet. Vervolgens vloeit zy , met verfcheidene bogten , langs Dendcnnonde en Antwerpen voort tot aan Zandvliet, waar zy zich in twee armen verdeelt, welker eene, de Onster Schelde genoemd, langs Bergen op den Zoom in de Zeeuwfche Stroomen vloeit, terwyl de andere, onder den naam van de Wester Schelde, of ook wel de Hond, eenen breeden boezem maakt, die Zeeland van Vlaanderen affcheid, en eindelyk in de Noordzee aitwatert. Behalven deeze drie Hoofdrivieren , die door de gezamenlyke Nederlanden vloeijcn , hebben de onderfcheidène Provinciën nog Rivieren, welke haar in het byzonder eigen zyn. --Dus heeft men in Holland de Vegt, den Am (lel, de Zaan, het Sparen, de Schie, de Rotte, de Gouwe, den Ysfel, de Vlist en de Linge. — In de Provincie Utregt zyn, behalven den Rhyn, de Vegt, de Mye, de B 3 Krom-  22 Tafereel van Natuur en Konst. Kromme Mydregt, de Eein en de Grift. — In Gelderland vind men de Lingen, den Ouden Ysfel, den Eerkei of Borkel, en de Grift. — Overysfel heeft, nevens den Hoofdftroom, die den naam aan de Provincie geeft, verfcheidene kleiner, maar egter vischryke, Rivieren, te weeten hetZwarte-water, de Vegt, de Regge, de Schipbeek, en meer andere.— De Rivieren in Friesland zyn de Linde, de Kuinder, de Boome, de Paezens en de Lauwers.— In Groningerland is de Hunfe de voornaamfte Rivier; en behalven deeze is'er de Fivel , ook het Dammer diep genaamd, de Westwoldcr Aa, en de Renfel. Het is ook gevoeglyk dat wy hier in hetbyzonder van de Rivieren in de Oostenrykfche Nederlanden fpreeken. Rvklyk is 'er de Provincie Braband van voorzien. Behalven de Maas en de Schelde, die twee der Hoofdrivieren zyn van alle de Nederlanden, heeft zy ook haare byzondere kleiner Aroom en, die in deeze twee uitvloeijen. — De voornaamAe van dezelven is deDemer, die in het Bisdom Luik ontfpringt, en eindelyk, den naam Rupelaanneemende, tegenover Rupelmonde in de Schelde valt. Voor haaren uitloop ontvangt zy ver-  De NtDERX. Algemeen Bericht. 23 verfcheidene mindere Rivieren, als takken in zich - te weeten de Gete, de DyJ, de Senne, en de Nethe. — Wyders zyn nog in Braband aan te merken de Schynder, de Zoomc, de Vliet, de Merke, de Dongen, de Aa , en de Dommel. Jn Vlaanderen is de Ley, by de Franfchen Lis genaamd, een der voornaamfte takken van de Schelde, welke ook in zich ontvangt de Efcarpe by Mortagne, en eindelyk , nadat zy zich met de Ley vereenigd heeft, de Dender by Dendermonde. — Uit de Provincie Artois komt de Ley voort, die, na verfcheidene kleiner takjes ontfangen te hebben, door Vlaanderen tot aan Gent loopt, waar zy zich met de Schelde vereenigt. Wyders heeft men hier de Riviertjes de Aa en de DeuIIe; en nog twee takken van de Schelde, naamelyk de Scarpe en Sanfette. — Eindelyk zyn hier nog aan te merken de Canche en de Antie , die beiden noordwestwaards door Pikardye ftroomen naar het Kanaal tusfchen Groot Brittanje en Frankryk, De laatstgemelde Rivier maakt gedeeltelyk de fcheiding tusfchen deeze Provincie en Pikardye. In de Provincie Henegouwe is de Schelde de Hoofdftroom , met welken zich hier de B 4 San.  24 Tafereel van Natuur en Konst. Sanfette, de Selle, de Eseaillofi, en deHaineau vereenigen. Meer oostwaards van do Schelde vloeit de Samber, die een tak van de Maas is, waarmede zy zich by Namen vereen igt. Wyders vloeijen in deeze ook eene groote meenigte andere Riviertjes, waarvan de aanmerklykfte de Pieton is, die Namen en Henegouwe van eikanderen febeidt. — Namen heeft behalven de Maas en de reeds gemelde Rivieren, nog de Lorneau en de Mehaignc. Daarenboven is het land overal met eine beekjes doorfneden , die uit den grond opwellen, en tusfchen de bergen naar de Maas of Sambre voortvloeijen. — In de Provincie Luxemburg zyn de voornaamfte Rivieren de Maas en de Moezel. De Maas ftroomt 'er egter niet door, maar loopt allcenlykaan haare grenzen, en ontfangt eenige kleinere RU vieren in zich, welke uit de Provincie zelve komen, als de Chiers, de Semois,deLomme en de Ourt. Doch de Moezel loopt door het land, ontvangende mede eenige mindere Rivieren, onder welken de Satire de voornaamfte is. Ook vloeit de Kyl door Luxemburg. — De Rivieren-van Limburg zyn, behalven de Maas, die de Hoofdftroom der Provincie jü, de Weze, de Bervvine, en de Geul. lil  De Nederl. Algemeen Bericht, sy In Gelderland eindelyk zyn de kleinere Roeren, die zich in de Maas ontlasten, de Roer, de Zwalm en de Niers. — Neg moeten wy hier eenig gewag maaken van het Kanaal, dat m voorige tyden vry veel gerugts gemaakt heeft, en waarvan de overblyffels nog hier en daar ontdekt worden. In alle landkaarten word het aangeweezcn onder den naam van Fusfa S. Mariae et Eugeniana. Het nam zynen aanvang van den Rbynftroom, benoorden Rbynbeik, vanwaar het met verfcheidene bogtcn voongegraaven was, langs Gelder tot Venlo, waar 't zich met de Maas moest vereenigen. Het had de langte van omtrent zeven uuren gaai}*, en werd in don jaare 1626, naar een ontwerp des Spaaiifchen Veldheers Spinola, op kosten der burgery van Gelder aangelegd, met oogmerk om den Rhyn in de Maas te leiden, en door de vereeniging van deeze beide Rivieren , al den koophandel , die, langs den Boven-Rhyn, tusfchen Duitschland en de Vereenigde Nederlanden gedreeven werd, af te fnyden, en denzei ven naar Brabant, en de andere, toen nog Spaanfche Provinciën, te lokken, waardoor aan de Republiek onnoemelyke fchade zoude toegebngt zyn. Ook was deeze grift aan de binnenzyde, naamelyk B 5 ten  26 Tafereel van Natuur en Konst. ten zuiden, met eene Linie en verfcheidene Redouten of Veldfchanfen verfterkt. Zy werd de Grift van St. Maria genoemd, ter eere van de Heilige Maagd; ook droeg zy den naam van de Eugeniaanfche Grift, naar de Infante Clara Ifabella Eugem'a. — De Spanjaarden werden in het voortzetten van deeze vaart zeer ontrust door de Staatfche troepen, die de arbeiders overvielen, en het krygsvolk, door welks hulpe zy moesten befchermd worden , met groot verlies op de vlugt dreeven. Daarenboven is de voltooijing van deeze vaart, by gebrek aan geld blyven fteeken, en het geen begonnen was, geheel vervallen. Buiten de voornaame en eene meenigte van mindere Rivieren, vindt men in ons land ook zeer veele meiren , polders, graften, vaarten en meer andere binnenwaters. Veele fteden zyn zelfs ryklyk van dezelven voorzien, en hierdoor word den handelaaren en reizigers zeer groot gemak aangebragt. Men is, geJyk wy in het vervolg nader zullen aantoonen, in de zeven Provinciën genoodzaakt, om zich tegen overftroomingen van de zee en rivieren, door het opwerpen van dyken, te beveiligen. Men  De Nederl. Algemeen Bericht. 27 Men mag, over het algemeen genomen, zeggen, dat de lugt in de Nederlanden gezond is, uitgezonderd aan de zeeltranden, waar de inwooners, uit hoofde van de geduurige veranderingen van weer, aan koortfen, verkoudheden, en meer andere ongemakken onderhevig zyn. — In fommige laage en moerasfige plaatfen is de lugt ook zeer koud envogtig, en dit is de oorzaak dat fcheurbuik, jigt, en dergelyke kwaaien hier vry algemeen zyn. — De gefteltenis van grond is in deeze en geene Provinciën zeer onderfcheiden, zoodat wy ten dien opzigteover de byzondereLandfchappeu behooren te handelen.— De grond befiaat 'er, in het algemeen, uit vlakke velden, die in akkers, weilandenen boomgaarden verdeeld zyn; men vindt 'er ook hei-en veengronden. In de Provinciën Henegouwe, Namen, Luxemburg cn Limburg, zyn veele bergen en bosfehen. Men zoude van den grond genoegzaamen voorraad van de noodzaaklykfte leevensmiddelen kunnen trekken, indien de inwooners , naar evenredigheid der uitgeftrektheid van denzelven, niet al te menigvuldig waren. De volkrykheid is oorzaak dat men hier geen koorn genoeg kanteelenomhetland te voeden, zoodat het jaarlyks in groote mee. nig-  28 Tafereel van Natuur en Konst. Kigte uit andere gewesten herwaards moet gebragt worden. — Daarenboven beeft men in de Nederlanden geene Goud-of Zilvermynen; men heeft 'er ook weinig yzer, koper, tin of lood. Zelfs is 'er geen hout of andere bou'wftof genoeg voor fchepen ; ftoffen voor klederen , wynen, fpeceryen, en ontelbaare andere behoeften of verkwikkingen ontbreeken 'er mede, zoodat de Nederlanders zicbnoodwendiglyk op den koophandel hebben moeten toeleggen. Wy zullen vervolgens eenige byzonderheden wegens de gefteltenis van lugt en grond in de verfcheidene Provinciën aanteekenen. — In Zeeland word de lugt ongezond geoordeeld, doch de inboorelingen fpreeken zulks tegen, en het kan zeer wel zyn dat deeze ongezondheid alleen ten aanzien van de vreemdelingen , en niet van geboorene Zeeuwen plaats heeft. De ondervinding leert zekerlyk dat luiden, die gezond in deeze Provincie gekomen zyn, terftond in de zoogenaamde Zeeuwfche koortfen vervallen, het geen door fommigenaande uitwaasfemingen van het brakke water word toegefchreeven; terwyl anderen de oorzaak zoeken in de veranderlykheid der lugtsgeftel- te-  De Nederl. Algemeen Bericht. ?s tenisfe, zyn de het hier des morgens en des avonds dikwyls koud en midden op den dag heet, gelyk meermaalen hetgeval is in landen* die aan de zee gelegen zyn. — De gelteltenis van grond is 'er zeer voordeelig , en men heeft 'er de beste vrugten in eenen ryken overvloed. — Het voornaamlte dat 'er ontbreekt is turf, die van elders aangebragt en duur betaald moet worden, welk gebrek egtereenigszins vergoed word door de fteenkoolen, die uit Engeland overkomen. v In Holland veroorzaakt de laagheid van grond op de mcefle plaatfen eene koude en vogtige lugt, die niet zeer dienftig is voor de gezondheid, fchoon zy, die aan dezelve gewoon zyn , derzelver nadeeligheid weinig gewaar worden. — Deeze Provincie heeft zeer fchoone weilanden, die eene meenigte van melkkocijen voedfel verfchafTen. In het zuidclykst gedeelte, daar zy naast aan Zeeland grenst , als op de Eilanden Ovcrflacquee , Voorn, Putten, Beijerland en elders, gelyk ook in het zoo genaamde Westland, brengt de grond zeer fchoone graanen voort. Doch in de middelfte deelen, langs de beide boorden van den Rhyn, ziet men fohier niets dan veenla».  30 Tafereel van Natuur en Konst. landen, uit welken de beste foort van turf gebaggerd word. In de Provincie Utregt is de gefteldheid van lugt zeer voordeelig, en de grond op de meeste plaatfen ongemeen vrugtbaar. Het is aanmerkelyk dat in dit Landfcbap, fcboon klein van omtrek, eene groote verfcheidenheid in de geffeltenisfe van den grond plaats heeft; want aan den oostkant naar de grenzen van de Veluwe, is het hoog en dor, en beltaat meest uit zandige bergen, die egter niet zeer hoog zyn, en welker heiagtige oppervlakte alleenlyk dient om eenig vee te voeden en houtgewas voort te teelen. Aan den zuidkant, tusfchen dit bergagtige gedeelte en den Lekftroom, vind men vrugtbaare boulanden, die, zelden of nooit ongemak van water hebbende, vroeg in het voorjaar kunnen bezaaid worden , en genoegzaam altyd eenen ryken oogst uitleveren. Ten westen, daar de Provincie aan Holland grenst, is de grond met den Hollandfchen overeenkomflig, en beftaat meest uit welige weilanden, en ook voor een gedeelte uit veenen, te weeten naast aan Gooiland en Amftelland. Gel-  De Nederl, Algemeen Bericht. 3t Gelderland is , ten aanzien zyner Iugtgeiteltenisfe, zekerlyk de gezondfte van alle de Provinciën. De grond is gefchikt om alles voort te brengen, uitgezonderd het middelde gedeelte van de Vel uwe, dat uit zandige bergen , heijen en bosfehen bedaat; ook zyn 'er eenige ureeken in het GraaffchapZutfen, waar de grond veen. en braka.gtig is. —Men vind'er een genoegzaam aantal van boomgaarden, die de andere Provinciën eenen ruimen voorraad van appelen, peeren en kersfen verfchaffen. Voor het overige zyn 'er veele bouw-en wei- ' landen. Men moet egter aanmerken dat de bezitters der binnenlanden meer voordeden van'dezelven zouden kunnen trekken, zoo het water , by hooge Rivieren , geene oorzaak was dat fommige landeryen vry laat in het jaar bruikbaar worden. Overysfel is zoo veel niet bevolkt alsdeandere Provinciën, en de grond is ook niet gefchikt om zoo veele inwooners te voeden , dewyl hy op de meeite plaatfen broek-of moerasagtig is, en niets dan turf kan uitleveren. Men vindt egter in het wcstelykde gedeelte, aan den oever van den Ysfel, ook zeer goed bouwland, en men heeft 'er geen gebrek aan wei-  32 Tafereel van Natüuü en Konst4 weilanden , fchoon dezelven doorgaans vry fcnraal zyn. — Alleenlyk behoeven de Mastenbroeker weilanden voor geene in de overige Provinciën te wyken. — Eindelyk is de grond hier op de meeste plaatfen laag en effen, én het is alleenlyk omtrent in het midden van de Provincie, waar een gebergte, dat egter niet zeer hoog is, zich van het zuiden naar het noorden wend. — De jagt is in deeze Provincie zeer goed, en dezelve verfchaft eene aangenaame uitfpanning aan veele edclluiden, die in dezelve hun verblyf houden. Ten aanzien van lugt en grond heeft de Provincie Friesland zeer veel overeenkomst met Holland, voornaamelyk in het zuidwestelykfte gedeelte, naar Leeuwaarden gerekend. Men vind in het zelve voortreflyke weilanden ; ook wast 'er overvloed van hooi, waarvan veel naar Holland word overgezonden. In andere deelen vind men zeer fchoone en vrugtbaare bouwlanden, en ookzand-en veengronden. In dezelven zjn ook veele goede bouw en weilanden , fommige heivelden, en veele voordeelige houtgewasfen en bosfehen. In Groningerland komt de gefieldheid van  De Nederl. Algemeen Bericht. 33 lugt en grond zeer wel overeen ïpet die van Friesland. Men heeft hier meest laagland, dat fchoone weilanden uitlevert, tot voedfel voor allerlei tam vee, op welks voortfokking de inwooners zich meest toeleggen. Ook zyn 'er verfcheidene akkers, die goed koorn voortbrengen. Het veenland is 'er zoo overvloedig en zoo goed niet als in Friesland. Naar den kant van het Drentfche word de grond hei-en zandagtiger, en is best gefchikt voor houtgewas. Wat de lugtsgefteltenis in de Oostenrykfche Nederlanden betreft, daaromtrent merken wy aan dat zy zeer gemaatigd is; maar de grond is, in de onderfcheidene Provinciën, evenals in de Vereenigde Nederlanden, merkelyk verfchillende. Het land brengt geene wynen voort, maar verfchaft veel koorn, vrugten en vee. Men vind in deeze Provinciën weinige bergen, maar wel fraaije en digte bosfchaadjen, waaruit groote voorraad van timmer-en brandhout gehaald word. By droog weer is het gantsch niet onvermaaklyk dit land door te reizen, dewyl men telkens zeer fraaije fteden aantreft, maar wanneer hetfterkgeregend heeft,, zyn de groote wegen genoegzaam onbruikbaar. — In Braband is de lugt zeer ge- XIH, Deel. C zond,  34 Tafereel van Natudr en Konst. zond, zelfs in zoo verre dat men, vólgens Abraham Ortelius, hier wel eens vry van de pest gebleeven is, terwyl die in andere Provinciën woedde. — De gefteldheid van grond in deeze Provincie is ver van overal eveneens te zyn. Het noordelykfte gedeelte, dat naast aan onze Republiek grenst, beftaat meest uit zandige heijen, van welken eenigen verfcheidene mylen in den omtrek zyn, die egter overal, in de nabuurfchap der (leden en dorpen, door de inwooneren zoo lang bearbeid zyn, dat zy de ligtfte foort van koorn, als rogge, haver en boekweit, nevens raapen, vlas, en meer andere gewasfen, kunnen voortbrengen. Men heeft 'er ook zeer goed houtgewas. In het zuidelykfte gedeelte is de grond zoo vet en vrugtbaar als elders, en verfchaft aan de ingezeetenen eenen ruimen overvloed van alles. In Vlaanderen word de lugt zoo gezond niet geoordeeld als in Braband ; inzonderheid niet naar den zeekant, waar het weer zeer veranderlyk is, en dikwyls eene fchielyke verwisfeling van hette en koude plaatsheeft. De grond is 'er by uitdok vrugtbaar en aangenaam. Dezelve is op de meeste plaatfen hoog,  De Nedere. Algemeen Bertcht. 35 hoog, doch niet zeer ongelyk, en men heeft 'er dus fchoone wei-en bouwlanden. — Hst Vlaamfche koorn word genoegzaam gelyk gefield met het Zeeuwfche; ook groeijen 'er uitmuntende boomvrugten en zeer veel vlas. Eindelyk heeft men 'er verfcheidene bosfchen, die den inwoneren overvloed van brandfloffen verfchaffen. De Provincie Artois behoeft in gezondheid van lugt, en vrugtbaarheid van crondsgeileltenisfe voor geene andere Provincie te wyken. In het midden heeft men wel eene reeks bergen en bosfchen; doch verder ziet men niet dan fchoone en uitgeflrekte vlakten, die jaarlyks zoo veel tarwe uitleveren, dat deinwooners, die voor arbeidzaame en vroome luiden bekend flaan , niet flegts genoeg "voor zichzelven hebben, maar ook aan hunne nabuuren kunnen mededeelen, om welke reden Artois niet zelden de koornfchuur der Nederlanden genoemd word. Henegouwe is eene der beste en merkwaardigfle onder de Oostenrykfche Provinciën, en wegens haare gezonde lugtsgefleltenis word zeer hoog opgegeeven. Ook is de grond onC a .ge-  36 Tafereel van Natuur en Konst. gemeen vrugtbaar in het voortbrengen van al i lerleie gewasfen, en in het byzonder van koorn, welks overvloed door de arbeidzaamheid der inwooneren niet weinig bevorderd word. — In het noorddykfte gedeelte heeft men den vetften grond, doch aan den zuidkant is dezelve bergagtiger en fchraaler. ■— Dit land is allerwegen zeer met bosfchaadjen vervuld. f De Provincie Namen heeft alle natuurlyke voordeden. Men vind 'er voor eerst eene zeer frisfche lugt, fchoon men meent dat dezelve, uit hoofde van haare fynheid, gantsch niet heilzaam is voor luiden van een teeringagtig of aamborftig geftel. De grond levert genoegzaamen voorraad van alles wat de inwooners tot hun beftaan noodig hebben. De weilanden zyn fchoone valleien langs de oevers der rivieren , en op de bergen wast allerlei koorn. — Dit gebergte, waarvan de Provincie overal vervuld is, is doorgaans zoo ongelyk niet als in de overige Provinciën, behalven naby de rivieren, waar het zeer fchielyk af helt.— Het land, dat meer binnenwaards gelegen, en van de rivieren afgefcheiden is, ryst en daalt zoo langzaam, dat het hier en daar als eene gelyke vlakte voorkomt. De bergen zyn ook niet  De Nederl. Algemeen Bericht. 37 niet zandig, maar van onderen rotfig, en van boven met zeer goede en vette aarde gedekt. — Dit land is hier en daar van aangenaame bosfchaadjen voorzien, welke zeer veel houts tot brandftof uitleveren, en daarenboven vol zyn van allerlei wild, waardoor de adel goede gelegenheid heeft om zich met de jagt te verlustigen. De Provincie Luxemburg heeft, naargelang haarer grootte, zoo veele inwooners niet als de overige Provinciën : ook is zy niet voorzien van zoo veele voornaame fteden, vlekken en dorpen. De grond is niet gefchikt om eene groote meenigte volks te voeden; want dezelve is, voor het grootfte gedeelte, en inzonderheid naar den zuidkant, bergagtig, zandig en fchraal. —Het van ouds vermaarde Ardenner woud beflaat genoegzaam het gantfchezuidelyke gedeelte, het welk wel veel wild en pluimgedierte heeft, maar weinig koorn verfchaft, dewyl flegts hier en daar eenige ledige vakken zyn, waar de inwooners een weinig rogge en haver kunnen winnen. In de Provincie Limburg heeft men eene zeer gezonde lugt; de landouwe is'er, over C 3 het  38 Tafereel van Natuur enKonst. het algemeen genomen, vermaaklyk, en beHaat uit bergen en dalen. De grond brengt allerleie leevensmiddelen voort, onder welken ook fchoon koorn is- De inwooners, die Merk van ligchaam, en zeer arbeidzaam zyn , verzuimen niets" wat (trekken kan om van deeze goede gefteltenisfe van grond voordeel te trekken. Langs de boorden der rivieren heeft men vette weilanden tot voeding van allerlei tam vee. In het overkwartier van Gelderland beftaat de grond meest uit laage en drasfige veenlanden en dorre heijen, die onbekwaam zyn om voorraad van voedfel voor menfchen en vee voort te brengen; hierom is het dat de inwooners zich meest op de laken-en linnenweevery toeleggen, waarin zy ook goede vorderingen maaken. Wy. moeten hier nog aanmerken dat de gelegenheid van de Noordzee, ten westen van de Nederlanden, oorzaak is dat de westelyke winden hier meer dan eenige andere waaijen. Bedreevene natuurkenners hebben, uit eene reeks van zeer naauwkeurige waarneemingen, beflooten, dat 'er jaarlyks byna even veel westen,  De Nederx. Algemeen Bericht. 39 ten, oosten en andere winden waaijen. — In de beginfelen der natuurkunde van den heere P. van Musfchenbroek, vinden wy aangeteekend dat, het eene jaar door het andere gerekend, de noorden wind hier 42 dagen in het jaar waait; de noordwesten wind 33 dagen; de westen wind 57 dagen; de zuidwesten wind 78 dagen; de zuiden wind 33 dagen; de zuidoosten wind 26 dagen; de oosten wind 13 dagen, en de noordoosten wind 43 dagen. De westelyke winden, die over de noordzee tot ons komen, brengen ons vogtige dampen,en niet zelden regen aan; de noordeiyke en oostelyke winden, welke uit koude landflreeken naar ons toe waaijen, veroorzaakendoorgaans koude. De oosten wind is hier te lande zeer gemeen; dezelve maakt de lugt in den zomer dikwyls koel, en veroorzaakt in den winter genoegzaam altyd vorst. NATUURLYKE VOORTBRENGSELS. DIEREN. Wy zouden in deeze afdeeling zeer veel kunnen zeggen, indien wy in het byzonder C 4 wil-  40 Tafereel van Natuur en Konst. wilden ftil ftaan op het vee, het welk in de Nederlandfche weiden voedfel vindt; doch zonder ons met eenige befchryving van de runderen of fchaapen in te 1'aaten, zullen wy daaromtrent flegts eenige algemeene aanmerkingen voordraagen. — In Friesland, en inzon. derheid in het zuidwestelyk gedeelte, vindt men eene groote meenigte melkkoeijen, zoodat deeze Provincie zeer veel heerlyke boter uitlevert, die egter minder dan de Hollandfche gezogt word. — De osfen groeijen hier tot eene verbaazende grootte, zoodat het 'er niet ongewoon is osfen, die over de tweeduizend ponden weegen, te hebben. Behalven de kleine Drentfche, heeft men 'er nog eene andere foort van fchaapen , die zeer groot worden, en gemecnlyk twee, drie, en zelfs vier jongen ter eener dragt werpen. Men zegt dat deeze foort eerst uit de noordelykedeelen van Afrika of Barbarye naar Spanje, en vandaar herwaards gebragt is. — Uit hoofde van den overvloed van melk, mest men 'er ook zeer veele zwynen, die, overjaarig zynde, niet zelden tot de zwaarte van zes-of agthonderd ponden gebragt worden. — De Friefche paarden, die wegens hunne grootte, fraaiheid en harddraaven zeer beroemd zyn, worden voor- naa-  De Nederl. NatuürlykeVoortbr. 41 naamelyk in de oostelyke, zuidoostelyke en zuidelyke deelen der Provincie aangefokt. In de Provincie Namen worden ook zeer veele paarden gefokt, die genoegzaam allen kastanjebruin van kleur zyn, en klein van geftalte. Die kleine foort van paarden is voor de inwooneren, uit hoofde van den aart des lands,van den meesten dienst, dewyl zy bekwaamer zyn om de bergen op en af te klauteren dan de grooten. In het Ardenner woud , in het Luxemburgfche, wordt eene foort van fchaapen aangekweekt, wier vleesch, inzonderheid dat van de hamels, zeer malsch is, en uit dien hoofde als eene lekkerny naar elders verzonden word. Dien aangenaamen fmaak fchryft men toe aan den rosmaryn, die daar in het wild groeit, en van de gemelde fchaapen gegeeten word. Onder de vogelen, welke in ons land eene byzondere opmerking verdienen, is de ojevaar. Hy is een inbooreling van Holland, waar hy zyn nest boven op de huizen bouwt. Hy aast op kikvorfchen en verfcheidene foorten van infekten. De Hollanders hebben groote agting voor deezen vogel, en doen hem nooit C 5 ee-  4.2 Tafereel van Natuur en Konst. eenige overlast. Men zegt zelfs dat het dooden van eenen ojevaar onder hen als eene groote misdaad befchouwd word. (*) De ojevaar is de witte ryger, met lange zwarte vleugel-vederen. —De kenmerken van het geflagt der rygers zyn, dat de bek zeer lang, en wat ineengedrukt is; de boven en onderkaak zyn van gelyke langte; de pooten zyn zeer lang; de vingeren zyn vier in getal, en mede lang, en te famen verknogt. Dit geflagt (*) De tegenwoordige Mohammedaanen in Egypte hebben ook eenen hyzonderen eerbied voor den ojevaar. even als de oude Egyptenaars voor den Ibis hadden. Maar Dr. Shau meent dat de eerbied voor deeze vogelen oorfpronglyk voortkomt, niet zoo zeer uit den dienst, welken zy in vogt'geenraoevasGge landen doen, door verfcheidene nuttelooze, en zelfs fchadelyke, infekten weg te neemen, als wel uit de plegtige gebaarden, welke zy maaken, zoo dikwyls als zy op den grond rusten, of tot hunne nesten wederkeeren: want eerst werpen zy hunnen kop agterover, en vervolgens maaken zy een fterk geraas, door het bovenfte en onderfle gedeelte van hunnen bek tegen een te (laan, en hunnen hals, als het ware, in eene biddende geftalte, nedi rwnords te buigen, herhaalende de zelfde beweegingen tot drie-of viermaal toe.  De Nëderl. Natuurlyke Voortbr. 43, flagt bevat de verfcheidene foorten van kraanvogelen, rygers, ojevaars enz. De gemeene ojevaar is, wanneer hy regt overeind ftaat, tusfchen de drie en vier voeten hoog, en zyn Hgchaam is omtrent zoo groot als dat van een gans; de kop is groot, rond, en van boven wat ingedrukt; de hals is lang en dik ; de oogen zyn groot en Iecvendig; de bek is groot, flerk, en aan het einde zeer puntig; dezelve is overal van eene fchoone roode kleur; de kop en hals zyn wit, gelyk ook de fchouders, de rug en dezyden, en zoo zyn de borst en de buik mede; maar de romp en een gedeelte der vleugelen zyn zwart; de dyen zyn rood, zeer lang, en voor het groottte gedeelte geheel naakt; de voeten zyn van een hooger rood dan de dyen; de vingeren zyn lang en (lerk, en de klaauwen zyn lang, zwart, flerk en niet fcherp, maar breed, even als de nagels aan de menfchelyke vingeren ; de pennen der vleugelen zyn zoo groot als die der zwaanen, en zy verfchaffen de duurzaamfte en nuttigfle pennen der waereld. De vogel heeft het vermoogen om een zeer vreemd geraas te maaken, door de twee zy- den  44 Tafereel van Natuur en Konst. den van den bek fterk tegen een te flaah 't welk onder de benaaming van kleppen bekend is. Men verhaalt verfcheidene dingen van de wonderbaare tederheid en genegenheid , welke de oude ojevaars hunne jongen toedraagen, waarvan het genoeg zal zyn het volgende voorbeeld op te geeven. (*) In den jaare 1636 ontftond te Delft in een huis, waarop een ojevaars nest was, in het welk zich jongen bevonden, die nog buiten (laat waren om te vliegen, brand. De oude ojevaar, met eenige fpys tot haare jongen wederkeerende, en ziende het gevaar, waarin zy zich bevonden, dewyl de vlam het nest byna vernield had, deed eenige poogingen om hen te behouden; doch al- (*) De natuurlyke genegenheid, die alle of de meeste dieren voor hunne jongen hebben, is, volgens de aanmerking van den heer Derham, een zeer verwondercnswaardig beginfcl, hun door den wyzen Schepper ingeplant, waarvan wy telkens blyken vinden. De wederkeerige tederheid, welke de jongen aan de ouden betoonen, is ook zeer merkwaardig. Olaus Magnus merkt wegens de kraanvogels aan dat, wanneer de ouden van hunne vederen ontbloot zyn, de jongen hen onder hunne vleugelen koefteren, en hun voedfcl verfchaffen. Pliuius heeft eene aanmerking van gelyken aart; ook verhaalt hy dat jonge rotten de oude met eene zonderlinge genegenheid voeden.  De Nederl. Natpurlyke Voortbr. 4$ alles vrugteloos vindende, fpreidde zy haare vleugels over hen uit, en liet zichzelve met haar kroost door de vlammen verteeren. De ojevaar is een van die vogelen, welken wy trekvogelen noemen. Hy verlaat Holland tegen de aannadering van den winter, en keert weder in de lente, even als de zwaluwen, en verfcheidene andere vogelen, die wy zeer wel weeten wanneer zy vertrekken, fchoon wy niet weeten werwaards zyzichbegeeven. Dit is nog een gefchil, waaromtrent de naauwkeurigfte onderzoekers der natuure onder 'eikanderen zeer verdeeld zyn. (*) Het ge- (*) Misfchien zal liet den leezer niet onaangenaam zyn , dat wy hier een weinig over deeze fraaije byzonderheid in de natuurlyke historie uitweiden, en hem de gevoelens en waarneemingen der voornaamfte fchryveren over dit onderwerp niededeelen. Olaus Magnus is van gedagte dar de zwaluwen zich des winters in holen , boven of onder water verborgen Inuden, en zegt dat herin de noordelyke landen zeer gemeen is dat de visfchers ze met groote hoopen, kop aan kop, poot aan poot, of op eenige andere wyzc aan eikanderen hangende, opnaaien. Hy voegt 'er by dat, wanneer zulk een hoop by toeval door eenige jongens in eene badltove gebragt was, de zwaluwen zich eerst begonnen te beweegen, en  48 Tafereel van Natüur en Konst. daagfchen fchryver te beweeren dat zy, in hunnen togt naar verafgelegene Janden, boven agten wy onmooglyk, dewyl de plaatfen doorgaans te ' ver van eikanderen zyn afgelegen; ook is 'er geene noodzaaklykheid voor zulk eenen langen togt, dewyl de landen aan deeze zyde van de linie wel tot het zelf. de einde kunnen dienen. Wat de manier van hun voortreizen" betreft, het is waarfchynlyk dat de zwaluwen en andere vogels, wier vleugels , door derzelver langte en geduurige oefening gefchikt zyn om lang te vliegen, groote zeeën kunnen overtrekken, en langer reizen afleggen dan die, welke korte vleugels hebben, als roodftaarten , nagtegaalen en andere. Wy onderftellen (met eenen anderen fchryver over dit onderwerp) dat de trekvogels van plaats tot plaats, van veld tot veld vliegen, aazende in hunnen voortgang op alles wat zy aantreffen, totdat zy aan de naaste zeekust komen; en indien zy kragts genoeg hebben om daar over te vliegen, kunnen zy ligtelyk in de zuidelyke deelen van Europa komen. Misfchien (gelyk de heer Catesby aanmerkt) (lelt de zelfde fchranderheid, die hen aanzet om van lugtflxeek te veranderen, hen inftaatom hunnen weg naar het naauwfte gedeelte van het kanaal te rigten, om dus het gevaar van eene wyde zee over te trekken te vermyden. De kortgevleugelde vogeJs zyn egter inderdaad bekwaam om langer te vliegen dan men zich gemeenlyk verbeeld; want Bellonius verhaalt dat hy kwartels gezien heeft, die door hun maakfel wei-  De Nederx. Natuurlvke Voorter. 49 ven den dampkring lireeven: want vogels zouden fchielyk nerven, zooras als zy buiten de weinig gefchikt fcheenen om lang te vliegen, en egter de Middelandfche zee in grooten getale over en weder vloogen, in tyden waarin zy ons komen bezoeken of vcrlaaten. Wat de winter-trekvogelen betreft, naamelyk de roodwiek, het veldhoen en de fnip, zy wyken naar de noordelyke deelen van het vaste land, waar zy hunne jongen uitbroeijen en hun verblyf houden geduurende den zomer, en komen, by de wederkomst van den ■winter in de zuidelykc (trceken om hun voedfel te zoeken , waarvan zy door het ys en de fneeuwindekoude landen verftoken zyn. De heer Catesby heeft dikwyls ondervonden dat het veldhoen en de fnip hier geduurcude den zomer bleeven en broeiden, zoodat onder de genoemde trekvogelen geen andere dan de roodwiek is, die ons, by de aannadering van den zomer, beltendiglyk verlaat, waarvan men niet wel reden kan geeven, dewyl het niet noodig is dan elders voedfel of eene warmer lugtftreek te gaan zoeken. De plaats, wenvaards zy zich begeeven, is Zweden of eenig ander land, op de zelfde breedte gelegen; doch dewyl zy die landen nog te koud en te ontbloot van leevenimiddelen zouden vinden , indien zy zich regtftreeks derwaards begaven, wanneer zy vanhier vertrokken, reizen zy langzaam door de gemaatigder flreeken van XIII DUEL. D Duitid*-  ;o Tafereel van Natuur en Konst. de lugt, die onze aarde omringt, gekomen waren, by gebrek van die drukking, welke de Duitschlaeid en Polen, en komen niet in de noordelyke landen voordat de koude voorby is, en 'er vopr hun gcfchikt voedfel gevonden word. Men kan derhalven zeer wel reden geevcn van de komst deezer vogelen tot ons, dewyl zy van het noorden herwaards, naar onze zagter lugtfireeken, door een ingefchapeu beginfel van zelf behoudenisfe gedrecven worden , om des winters hun beftaan te zoeken; maar de oorzaak van hun vertrek in de lente, wanneer men zoude denken dat zy paaren , en hunne nesten maaken zouden , is nog een geheim in de natuur; want indien men beiveert dat zy ons niet verlaaten, voordat de peulvrugten, en andere dingen, welke hun tot voedfel kunnen dienen , zyn afgevallen, en zy dus in de noodzaaklykheid zya om elders voedfel te zoeken, zal dit weinig beteekencn , tenzy men kan aantoonen dat de noordelyke landen hun nieuwen voorraad verfchaffen, het geen wy genoegzaam verzekerd zyn dat zy niet kunnen doen. Dewyl derhalven het voedfel dezer vogelen des zomers ongetwyfeld van eene andere foort is dan des winters, zoude men met reden moogen denken dat zy hier voedfel in grooter overvloed, en veel vroeger, zouden vinden, dan in de koude lugtfireeken, werwaards zy zich begecs'cn. Alles (zegt de heer Catesby) wat wy van de zaak wceten, bepaalt zich tot deeze waarneemirg, dat de Voorzienigheid eene groote mee- nig-  De Nederl. Natuurlyke Voorter. 51 de fpringveer is van de inwendige beweeging in hec.dierlyk geitel, gelyk betoogbaar is uit de reden en uit proeven, die op dieren in eenen ledigen ontvanger genomen zyn. Over bet geheel is 'het waarfchynlykst (oin niet te zeggen ontwyfelbaar) dat deeze vogels beurteling in zekere tyden des )aars van het eene land naar het andere vertrekken, eenen langen weg ter zee en te land met vliegen aflleggende, met oogmerk om, in eene gemaatigde lugtftreek, overvloed van voedfel te vinden. Dezen (en inzonderheid de laatfte) fchynt het dat de voorn33me beweegredenen zyn van die geregelde verhuizinge. Maar hoe kunnen zulke redelooze dieren juist den bekwaamften tyd nigte van vogelen en andere dieren heeft voortgebragt, met gefteltenisfen en neigingen, die naar de verfchillende graaden van hette en koude in de verfcheidene flreeken der waereld gefchikt zyn, en hun eenen trek gegeeven heeft naar de voortbrengfels dier landen , wier lugrseelteklheid met hunnen aart overeenkomt tenvyl zy tevens de noodige kennis en bekwaamheid bezitten om die landen te vinden. Hieruit mogen wy befluiten dat de vogels, van welken wy gefprokenhebben, zoo weinig leeven kunnen op de heete Molukfehe eilanden, als de paradysvogel in de kcude lïreeken van Zweden en Lapland. D 2  52 Tafereel van Natuur en Konst. tyd weeten om hunne reizen te ondernemen, en werwaards zy zich begeeven moeten ? Wy kunnen niet denken aan de wyze, waarop zy hunnen weg afleggen , zonder dat onze verwondering gaande word. Wie geeft hunne jongen te kennen dat het eeriang tyd zal zyn om het land hunner geboorte te verlaaten, c-n naar een vreemd gewest te trekken ? Waarom doen die vogels, welke in eene kooi beOooten zyn, eene groote ongerustheid blyken, wanneer de tyd van het vertrek hunner makkers gekomen is , zoodat zy droevig fchyncn, omdat zy zich niet by deczen moogen voegen ? Wat is het dat hen eene vergadering doet houden om den dag van de reize te bepaalen, of hen eenig kenbaar geluid doet maaken, om de mcenigte wegens het genomen befluit kennis te geeven, opdat ieder tot de reize mooge bereid zyn? Wie leert hen zulk eene verwonderlyke orde en fchikking volgen, dat niet een vertrekt voor den vastgeltelden dag, en niet een agierblyfi? Hebben zy kaarten om 'er hunnen weg naar te fchikken , of een kompas om hun den koers te wyzen naar de kust,die zy willen zoeken, zonder doorregens, winden, of donkere nagten geftoord te worden? Hebben zy kennis aan de plaatfen, waar zy rus-  De Nederl. Natuurlyke Voortbr. 53 rusten en ververfchingen vinden kunnen ? En welke reden ftelt hen toch in ftaat om te oordeelen dat zeker byzonder land hun gefcbikter voedfel of woonplaats zal verfchaffen dan eenig ander land? Dat Egypte, by voorbeeld, voor hun gevoeglyker zyn zal dan Frankrykof Spanje, of eenige andere itreek, welke zy overvliegen? De waarheid der zaake is datzy kaarten»,, kompasfen noch reden hebben,maar dat zy in dit alles door eene drift, hun door den Schepper ingeplant, geleid worden, waardoor ,, een ojevaar aan den hemel zyne gezet„ te tyden weet, en een tortelduif,en kraan, „ en zwaluw, den tydhaareraankomftcwaar„ neemen". Jerem. VIII. 7. In den mond van de Rivier de Maas en in de Lek, de Waal, en meer andere takken van den Rhyn, vindt men jaarlyks eeneongemeene foort van infekt, Ephemeron genaamd (*), merk- (*) Ariftoteles is de eerde, die berigt wegens dit dier gegeeven heeft. Het is ook in aaumerking genomen door Aldrovandus, Jobnfton en Ciufins , maar inzonderheid door Swammcrdam, die 'er eene verhandeling over gefchreeven heeft, welke door Dr. Tyfon Vertaald is. D 3  54 Tafereel van Natuur en Konst. merkwaardig uit hoofde van de kortheid van deszelfs leeven, geiyk de naam zelf aanduid. Het is eene foort van vlieg, die vier vleugels, zes pooten, en twee lange hairige Kaarten heeft. Het midden van den zomer is degewoonetyd van deszelfs verfchyning, en het leeft maar vyf of zes uuren, wordende des avonds om zes uuren gebooren, en ftervende des nagis omtrent elf uuren. Doch wy moeten aanmerken dat dit diertje, eer het de gedaante van vlieg aanneemt, zich wel drie jaaren onder die van worm, in een celletje of kluisje van klei onthoud. Het begint zync verandering, of zyne gêdaantewisfeling , met zynen rok te fchudden, en dit gedaan zynde, word het vlug en ligt: het bedeed de weinige uuren van zyn leeven met over de wateren tezweeven, waarop het wyf je haare eijeren, en het mannetje zyn zaad Iaat vallen, zoodat zy daar bezwangerd worden. Deeze eitjes zakken door hunne zwaarte naar den grond, en worden door de warmte der zonne uitgebroed, waarna 'er kleine wormpjes uitkomen, die zich celletjes in de klei maaken, en op dezelve aazen tot den tyd hunner herfcheppinge. De wyze Schepper heeft hen van de noodige werktuigen voorzien tot het graaven van deeze celletjes; hunne  De Nederl. Natuurlyke Voortjjr. 55 ne voorpooten zyn genoegzaam als die van een mol gevormd, en hunne tandagtige kaaken, wel gelyfcende naar de fchaaren van kreeften, dienen hun om de klei door te booren. Deeze wormen zyn van verfchillende grootte, van een tot drie duimen lang naar maate van hunnen ouderdom. Zy hebben allen veertien ringen, welker eerde aan den kop is, de drie volgende zyn aan de borst, en de tien overige aan den buik en den daart. Ten opzigte van de kleur daat aan te merken dat de kleinfle blaauwagtig zyn, wat naar den geelen trekkende; hunne oogen zyn bruin, maar worden door den tyd zwart, en eindelyk word dcgeheele worm bleek geel. In deezen daat omtrent drie jaaren gebleeven zynde, word hy in een gevleugeld diertje herfchapen, verlaat zyne celle, en ryst uit het water om in dezomerfche avonden op deszelfs oppervlakte te zweeven en te fpelen, eitjes te leggen, en na verloop van weinige uuren (gelyk wy reeds gezegd hebben) te derven. Geduurcnde dit korte leeven eet de Ephemeron niets, en is ook niet voorzien van deelen, die tot het nuttigen en verteeren van voedfel vereischt worden, zoodat het eenigde oogmerk van zyne D 4 vorm*  56 Tafereel van Natuur en Konst. vormveranderinge fchynt te zyn de voortplanting en vermenigvuldiging van zyn geflagt. Hier agten wy het niet ongevoeglyk eene befchryving te geeven van die verderflyke rupfen, welke paalwormen genoemd worden, fomtyds op de HoIIandfche kust in grooten getale voorkomen, en door het paalwerk aan de dyken door te knaagen, waar zy verblyfplaatfen en voedfel zoeken, de Republiek meer dan eens groote ongerustheid veroorzaakt, en haar vrees aangejaagd hebben dat zy van de middelen, welke haar tegen de woede des Oceaans befchutten, zoude beroofd worden. — Jn den jaare 1731 deeden zy, welken het opzigt over de zcedyken was aanbevolen, eenen paal, die in den jaare 1718 in zee geworpen was, ophaalen: dezelve vertoonde zich gaaf van buiten; maar in tweën gefpleeten zynde, zag men hem gantsch en al doorknaagd door de Wormen, die 'er zich in onthielden. Sommigen derzelven waren meer dan een'voet lang, weinigen haalden meer dan zeven of agt duimen. Een andere paal, die genoegzaam nieuw was, opgehaald en gefpleeten zynde, werd vol van kleine gaatjes gevonden, welker mid-  De Nederl. Natoureyke Voortbr. 57 middellyn omtrent zoo groot was als die van het gat eener tabakspyp. De kop van deezen zee-worm is bedekt met eene foort van helm, beftaande uit twee afzonderlyke Hukken, een aan de regter en een aan de linker zyde; met de punten van den zeiven boort het infekt gaten in het hout, en het Hof, dat blyft liggen, dient het dier tot voedfel. Het voorfte gedeelte van het ligchaam van den worm is van eene witagtige zeJfftandigheid, en gelykt vry wel naar een oester, zoo wel in fmaak als in kleur, doch het is zoo vast niet, maar zoo ongemeen zagt en teéï, dat men het bczwaarlyk kan aauraaken, zonder het te breeken. Het agterfle gedeelte is vaster van maakfel en van eene graauwagtige kleur, eindigende met eenen band, of een ringagtig uitfteekfel. Hieruit komen twee byhangfels voort, als klaauwen, die zoo hard zyn als de helm, en zoo glad en wit als ivoor. Tusfchen deze!ven zyn twee kleine flaarten, welker eene regtuit Haat, en welker andere een weinig omgekruld is aan het einde;beide deeze Haarten kan de worm verlangen, plat maaken, doen opzwellen en famentrekken naar zyn welgevallen. D 5 Men  58 Tafereel van Natuur en Konst. Men meent dat deeze wormen hunne eitjes of hun zaad in de hondsdagen leggen, en dat dezelven, overdekt met eene flymige (toffe, blyven kleeven aan de paaien, waarin de jongen , zooras als. zy uitgebroeid zyn , zich eene wooning beginnen te maaken. Wanneer een worm in eenen paal komt, boort zy zynen weg regtuit of horizontaal, totdat hy aan eenen ader van hout komt, die hem behaagt. Dan keert hy zich om, en loopt loodregt langs den paal op, tenzy hy aan den weg van eenen anderen worm komt, in welk geval hy zynen koers een weinig verandert, en dan weder regtsftreeks voortgaat. Want men heeft opgemerkt dat in alle de (tukken houts, welke men doorgehakt heeft ter ontdekkinge van deeze wormen, niet een enkel celletje gevonden is, het welk dat van eenen anderen worm kruist of doorfnyd ; maar dat ieder derzelven van de overigen geheel afgezonderd is, fchoon 'er fomtyds geen grooter tusfchenwydte gelaaten is dan de dikte van eene fpeelkaart. De wormen komen in de paaien omtrent eenen voet vau den bodem des waters af, en wanneer zy wat gevorderd zyn, brengen zy eene witte flymige ftoffe te voorfchyn, die tot eene foort van korst verhard, en eene dunne en zeer  De Nederl. Natuurlyke Voortbr. 59 zeer gladde lym voor hunne kanaalen vormt. Deze pyp of fchulp befchut hunne tedere ligchamen tegen de hardheid van het hout, waardoor zy anderszins vastgehouden of befehadigd zouden worden; zoodat zy zich naat boven of beneeden, agterwaards af voorwaards kunnen beweegen, zonder eenige hinderpaal of beletfel te ontmoeten. In deeze verblyfplaatfen leeven en fterven de wormen , zonder ooit uit het hout, het welk zy eens in bezit genomen hebben, te voorfchyn te komen. Zy, die het maakfel en de werkingen de» zcr infekten naauwkeuriglyk onderzogt hebben, merken aan dat zy dikwyls hunnekleine ffaarten door de openingen, door welken zy eerst in het hout gekomen zyn, (ïeeken ; en men meent dat een dier ftaarten hun dient om zich van hunne vuiligheid te ontlasten, en de andei e om adem te halen, of om het water, dat zy noodig hebben, op te trekken. Wat de twee klaauwen betreft, van welken zy voorzien zyn , ze zyn hun waarfchynlyk van dienst, wanneer zy in hunne celletjes opklimmen, of naar de opening beneden in dezelven dalen, zoo dikwyls als zy zulks gevoeglyk agten. Wpr.  Co Tafereel van Natüur en Konst. Wormen van deeze foort zyn dikwyls zeer verderflyk voor de fchepen, dewyl zy op de wyze, welke wy befchreeven hebben, in het hout, dat onder water is, booren, en hetzelve doorknaagen. Doch wanneer de fchepen in de havens liggen, waar men veel van die wormen heeft, is het gebruiklyk aan dcrzelver kanten een mengfel van teer en geltooren glas te fpreiden, waardoor zy belet worden al het kwaad te doen, het welkzekerlykgefchieden zoude, indien men zulk eene voorzorg niet in het werk fielde. Dus zien wy (om hier eene natuurlyke bedenking van eenen verftandigen fchryver by te brengen; dat die groote dryvende kasteelen, die geheele legers overvoeren, en aan alle kanten vuur en vlam kunnen uitbraaken, terwyl zy zich, als de eer en veiligheid van gantfcbe Koningryken bevorderende, vertoonen, in gevaar zyn van geheel vernield te worden, door de beeï van een gering kruipend diertje; en dat zulk een gering fchepfel als een worm, in de hand van God, een genoegzaam werktuig is, om den menfchen de geringheid der kragten, op welken zyzich zoo hoog verheffen, aan te toonen. Hier van de zee-dieren fpreekende, kunnen wy  De Nederl. Natcurlyke Voortpr. öt wy niet naiaaten iets te zeggen van een fchepfel, het welk men beweert datopdeHollandfche kust gevonden is, en dus zowel hier,als in eenig ander gedeelte van ons werk mag gemeld worden : wy bedoelen naamelyk de meermin, een (bhepfel, het welk men doorgaans onderfielt half mensen en half visch te zyn. Het zelve is tweellagtig, of gefchikt om op het land of in het water te leeven, fehoon het laatfte deszelfs natuurlyklte en geliefdite element is. Veelen zyn 'er inderdaad, welke het weezenlyk beftaan van meermannen en meerminnen in twyfel trekken; maar aan de andere zyde fchynen 'er fterke getuigenisfen te zyn om hetzelve buiten tegenfpraak teftellen (♦> Verfcheidene fchryvers verhalen dat in (*) Behalven het voorbeeld van de meerminne, welke men beweert dat in Holland gevonden is, hebben wy nog veele andere gevallen, die door goede fchryveren bevestigd zyn. Larry berigt dat zulk een fchepfel, in den jMre iiS7, 0p de kust van Suffolk werd opgevischt, het welk zes maanden gehouden werd, en waaraan niets anders dan de (praalt fcheen te ontbreeIsen om het rot een mensehlyk fchepfel te maaken; doch op zekeren dag nam het de gelegenheid waar om te ontvlugtea, en nadat het zich in de zee gedompeld had, fceeft men 'er niets weder van vernomen. - Een ander ge-  62 Tafereel van Natuur en Konst. in den jaare 1430 , na eenen geweldigen florm, die de dyken van Holland had doen door- gelykfoortig dier vond men in de Oost-zee, in den jaare 1531 , en hetzelve werd ten gefchenke gezonden aanSigismnridiis, Koning van Polen, by wien het drie dagen leefde, wordende van het gantfche hofgezin gezien. In den jaare 1560, haalden eenige visfehers, by het eiland Manar, een weinig ten westen van het eiland Ceylon gelegen, niet minder dan zeven van deeze fchcpfelen te gelyk, in hun net op, waarvan verfcheidene Jefuietcn, inzonderheid F. Henriques en Dimas Bosquez, lyfarts van den onderkoning van Goa , getuigen waren. De geneesheer, die ze met naauwkeurighcid onderzogt en ontleedde, verzekerde dat alle de dcelen, zoo wel in-als uitwendige, voltnaaktelyk overeenkomfrig waren met die van een menfchelyk ligchaam. Wy hebben ook berigt wegens eenen meerman, die op de kust van Martinico gezien is, door luiden, die 'er eene nette befchryving voor notaris en getuigen vangegcevcn, en zelfs verklaard hebben dat zy hem zyne hand over zyn aangezigt zagen leggen, en zyne neus hoorden fnuiten. Wy vinden daarenboven aangeteekend dat eendergelyk dier, in den jaare 1748 , te London, en in andere deelen van Engeland is vertoond geworden. — De heer K'aifon, die naauwkeurige befchouwer der natuure , telt egter de meerminnen en meermannen onder de fchepfelen der inbeeldinge. ,, Weg dan (zegt hy) met veelhoofdige draaken en meerminnen, met fpynxen •n  I?e Nederl. Natcorlyke Voorter. 63 doorbreeken, eenige melkmeiden van Edam eene Rad, aan de zuidcr-zee gelegen , in eene fchuit naar Purmerent gingen, en vonden eene meermin in de modder, in eene plaatfe, waar zeer weinig water was. Zy namen dezelve in haare fchuit, waschten haar fchoon af, en voerden haar naar Edam, waar zy het fchepfel als eene vrouw aankleedden, het leerden fpinnen, en het de zelfde fpyzen, welke zy gebruikten, tc eeten gaven. Eenige jaaren daarna werd het naar Haarlem gezonden , waar het nog eenen tyd lang leefde; doch men ken het nooit tot fpreken brengen, zelfs niet tot eene pooging om het te doen, en altyd toonde het eene ftefke geneigdheid om weder te water te gaan. Men bragt het egter zoo ver dat het een kruisje maakte, en eene foort van eerbied voor een kruisbeeld betoonde, en dit. deed waarfchynlyk fommigen mcenen dat het eenig denkbeeld wegens eene Godheid had. Men „ en visfehen, die monniken hoofden, en cengefchubd „ geestlyk kleed hebben. Bedrog en domheid hebben „ die wanfchcpfelen uitgebroed. De meermin (zegt ,, hy vervolgens) daar zoo veel van is gefehreeven, is niets anders dan eene valfche verbeelding van dezee,, hond of zeekoe, welk laattie dier een paar borden >t heeft, en vinnen in de gedaante van handen."  64 Tafereel van Natuur en Konst. Men vindt buiten de dieren, welke wy als ook tot andere landen behoorende, befchreeven hebben, weinigen die aan de Nederlanden in het byzonder eigen zyn. — De nabuurfehap van de Noordze geelt aan dezelven het voordeel der visfcheryen. De voorbyvlietende groote flroomen verfehaffen, in het byzonder in Zeeland, veel visch, oesters en kreeften. Ook worden de groote blankeZeeuwfche rnosfelen in meenigte naar de verfcheidene Provinciën verzonden. — Wy zullen deeze afdeeling befluiten met onzen leezer een kort berigt wegens de drie laastgemclde fchepfelen mede te deelen. Oesters hebben twee klapjes of fchulpen,welker eene hol van binnen en bolrond van buiten, doch welker andere platter is. Beide deze fchulpen beftaan uit verfcheidene plaaten ; aan den buitenkant zyn zy gemeenlyk ruuw, doch de bolronde zyde is ruuwer dan de andere. — Doorgaans fchieten zy hun kuit of zaad in de maand May; dezelve vertoont zich in het eerst als een droppel kaarsfmeer, en blyftaan alles, waarop zy valt, kleeven. In twee of drie dagen tyds word zy met eene fchulp overdekt, en na verloop van drie jaren, is zy groot ge-  De Nedfrl. Natuurlyke Voortbr. 65 genoeg om ter markt gebragt te worden. — . De oesters zyn buiten (laat om zich uit de plaats, waar zy eerst vallen, te beweegen, om welke reden zy, die dezelven vangen, gebruik maaken van netten, die zy aan eenen fterken yzeren haak, welke aan het einde puntig is, vastmaaken. Deezen fleepen zy over den grond der zee, en noodzaaken dus de oesters om in de netten te koomen. Dus gevangen zynde worden zy naar verfcheidene plaatfen vervoerd, en in zout water gelegd om ze vet te maken. Wanneer de kuit by toeval aan de rotfen blyft vastzitten, worden zy doorgaans zeer groot, en krygen den naam van rotsoesters. Wy zullen ons r'et bezig houden met de verfchillende foorten van oesters op te tellen; ook zullen wy niet herhaalen het geen wy in een ander gedeelte van dit werk reeds wegens de parelen en parelvisfchery gezegd hebben. Alleenlyk zullen wy nog aanmerken dat de fchulpen, welke deeze en meer andere dieren, door haare hardheid tegen ongemakken van buiten beveiligen, verdienen van nabybefchouwd te worden, niet flegts om derzelver groote verfcheidenheid, maar ook om de zon - XIII. Deel. E der-  66 Tafereel van Natuur en Konst* derlinge geftalte, welke in fommige , en om de fchoonheid van kleuren en fieraaden, welke in andere te ontdekken is. Men vind ook in verfchillende deelen der waereld verfchillende foorten van mosfelen.— Zonder ons met derzelver optellinge intelaat'en, zal het onzes oordeels genoeg zyn in het algemeen te zeggen, dat de mosfelen beflaan uit twee klapjes of fchulpen van eene langwerpige gedaante, en dat dezelven beiden bolrond zyn. Zy kunnen niet door de beweeging van het water meêgevoerd worden, gelyk andere fchulpvisfchen; want zy zyn bekwaam om zulks te verhinderen, door zich vast te hegten met verfcheidene draaden.die de dikte van hoofdhair hebben, en omtrent drie duimen lang zyn: fomtyds vind men deeze draaden ten getale van wel tweehonderd-en-vyfdg by eikanderen. In de Pinna Marina zyn zy in het byzonder merkwaardig uit hoofde van hunne Hevigheid en m'eenigte. Zy zyn zoo fyn als zyde, cn worden te Palermo.in .Sicilië,ook tot gelyke einden gebruikt; want daar worden 'er verfcheidene foorten van Koffen en andere kostbaarheden van vervaardigd. Het werktuig,waarvan de mosfel zich bedient in het maaken van dee-  De Nederl. Natuürlyke Voortbr. 67 deeze draaden, is hetgeen wygemeenlykzyne tong noemen, in welker midden een naauw kanaal is, het welk hem in het eerfte formeeren der draaden tot vorm dient. Onze zee en riviermosfelen zyn te wel bekend om eene byzcndere befchryving noodig te hebben. In de befchryvinge der kreeften is het mede niet noodig zeer omflandig te zyn. Eer zy gekookt zyn weet men dat de fchaal zwart is, doch dat dezelve vervolgens rood word. Eene kreeft heeft agt klaauwen of pooten, waarvan de twee voorde verre de grootfte zyn. Altyd zoeken zy hun voedfel op den grond van het water, en grypen hunnen roof met hunne groote klaauwen aan; wanneer hun niets beter voorkomt, dan doorzoeken zy de modderen zandbedden, om de wormen, die daarin verborgen zyn, magtig te worden. Zy worden in potten gevangen (gelyk de visfchersdie werktuigen noemen ;) dezelven zyn van draadwerk gemaakt; in deezen doen zy het aas, en Iaaten ze vervolgens, ter diepte van zes of tien vademen waters, in zee zinken. De kreeften kruipen 'er in om 'er het aasuittekrygen, maar zyn buiten flaat om 'er weer uit te komen. Men weet dat haar vleesch zeer verE a fier-  68 Tafereel van Natodr en Konst. flerkend en goed is voor luiden van een teeringagtig geitel. De fteenen, welke uit de kreeften genomen, en ten onregte kreeftsoogen genoemd worden, zyn in de ligchaamen van deeze foort van visch te vinden ; zy brengen 'er jaarlyks twee voort, eenen naamelyk aan weêrzyde van den onderkant der maage, en naast aan den kop. Deeze fteenen hebben hunnen oorfprong tusfchen de twee vliezen van dat ingewand. De platte of bolronde zyde raakt het binnenfte vlies, het welk dun en doorfchynend is, fehoon zeer fterk en van eene hoornagtige zelfftandigheid, maar de bolronde zyde is altyd buitenwaards. De fteen is overdekt met het vleeschagtige zagte vlies van de maag, en de vezelen laaten zelfs eenige teekens op den fteen. Hy groeit langzamerhand aan, en in plaaten,tusfchen deeze twee uitwendige vliezen; het inwendige , het welk hoornagtig is, dient alleenlyk om deszelfs gedaante te bewaren, uit welken hoofde de fteenen naar dien kant toe altyd bolrond zyn. De eerfte fchulp of plaat, waarop alle andere vervolgens gelegd worden, is naby het middelpunt geplaatst, en de kanten der verfcheidene laagen, welke daarna in eene  De Nederx. Natuorlvke Voortbr. 6*9 re behoorlyke volgorde gevormd worden, kan men onderfcheidelyk zien. Wanneer men naar deeze fteenen zoekt, moet men kleine cirkelronde en ondoorfcbynende vlakjes tragten te vinden, die witter zyn dan de overige deelen van de maag: want die vlakjes zyn de plaatfen, waar men met reden mag denken de gemelde fteenen te zullen ontdekken. Men heeft gemeend dat de kreeften deeze fteenen verlooren, wanneer zy in deientevan ieder jaar haare fchaalen verliezen. Omtrent den tyd, waarin de kreeft zich van haare fchaalen gaat ontdoen, dringen de fteenen door den inwendigen en hoomagtigenrok van de maag, en de drie tanden van dit ingewand breeken de fteenen, terwyl de vogten, die 'er in begreepen zyn, dezelven in korten tyd ontbinden, zoodat zy dan niet gevonden worden, het geen veelen doet gelooven dat de kreeften zich van de fteenen ontlasten. Wanneer men egter de zaak naauwer onderzoekt, dan zullen de fteenen half verteerd in de vogten der maage gevonden worden. Het is niet zeker wat voordeel zy den kreeften toebrengen, fchoon fommigen meenen dat zy haar vioeibaare ftoffen verfchaffen, die eene verE 3 fie«-  70 Tafereel van Natuur en Konst. fleenende hoedaanigheid hebben, en haar helpen in het vormen haarer fchaalen. Het is in de zeer groote rivieren, by Ajitakan, dat de kreeften, die de grootfte fteenen hebben, worden voorrgebragt. Zy worden daar voor omtrent drie duivers het pond verkogt, en vandaar naar andere landen overgevoerd. GEWASSEN. Schoon wy voor deezen eene byzondereafdeeling fchikken, heeft men egter geene optelling van planten en gewasfen, die aan ons Vaderland in het byzonder eigen zyn, te verwagten Alhoewel de gefteltenis van lugt en grond gunltig genoeg is om allerleie dingen, die tot onderhoud des levens noodig zyn, voort te brengen, vind men egter onder die voortbrengfels genoegzaam niets dan het geen ook in andere deelen van Europa te vinden is. — De gefteldheid van grond is ook onderfcheiden in de verfchillende provinciën. — In Zeeland brengt het land de beste vrugten in eenen ryken overvloed voort. Onder de veelvuldige graanen word de Zeeuwfche tarw voor de beste gehouden die ergens te vinden is. "Ook groeijen 'er veele meekrappen. — Ten aanzien van  De Nederl. Natüurlyke Voortbr. 71 van de provinciën Holland en Utrecht hebben wy niets byzonders aan te merken. — In de eerfte der gemelde provinciën zyn zeer fchoone weilanden, die aan eene meenigte melkkoeijen onderhoud verfchaften, waarom ook de voornaamfte handel der opgezetenen ten platten lande bedaat in het maaken van boter en kaas; voor het overige zyn 'er verfcheidene lieden, waar de grond zeer fchoone graanen voortbrengt. — In Gelderland vind men, behalven bouw-en weilanden, een groot getal boomgaarden van appelen, peeren en kersfen, uit welken alle de andere provinciën genoegzaam kunnen gefpysd worden. — De tarw, die in Friesland valt, word in het byzonder gepreezen om haare witheid, en het uitleveren van veel meels. Ook heeft men in die provincie erwten, die zoo aangenaam van fmaak zyn dat haar weêrgaa nergens gevonden word. — In het Iandfchap Drenthe wast ook eenig koorn, meest egter rogge en boekweit (*). — In de Oos- (*) Gevoeglyk kunnen wy hier melding maaken van eene byzondere gewóonte , welke in dit Iandfchap plaats vind, te weeten dat alle de landluiden verpligt zyn om op eenen vastgeflelden dag, die door het luiden van ie dorpklokken word bekend gemaakt, den oogst geE 4  li Tafereel Van Natuur en KonstY Oostenrykfche Nederlanden vind men fchoone bosfchen, die veel timmer-en brandhout uitleveren.—In Brabant heeft men inzonderheid zeer kostelyk houtgewas. In het noordelyklte gedeelte der provincie moet'de grond egter met veel koste en moeite bearbeid worden, eer dezelve bekwaam is om de ligtfle foort van koorn, als rogge, haver, boekweit, raapen, vlas enz. voort te brengen. Maar in het zuidelykfle gedeelte is hy zoo vet en vrugtbaar als elders, en verfchaft den ingezeeten allerIeie verkwikkingen en noodwendigheden, in den ruimften overvloed. — Vlaanderen verfchaft koorn, het welk met het Zeeuwfche genoegzaam gelyk gefteld word; ookgroeijen 'er heerlyke boomvrugten en zeer veel vlas, waarvan het bekende Vlaamfche linnen gereed word. In het Luxemburgfche hebben de ingezetenen wyn , die op hunnen eigen bodem gewonnen word, dezelve is egter zeer fchraal, en nergens goed dan aan den Moezelftioom.— In de overige provinciën word niets gevonden, waar- lykerhand te beginnen , cn dien op gelyke wyze te eindigen. Dit gefchied waarfcbynlyk om te beletten dat men den bekwaamiten tyd tot het inoogften verwaar* looze.  De Nederl. NatuorlykeVoortbr. 75 waarvan wy meenen in het byzonder gewag te moeten maaken. Wy hebben hier en daar, in verfcheidene deelen van dit werk, de gewasfen, welke ons land uitlevert, reeds befchreeven, en dus zal het onnoodig zyn hier op ieder van dezelven in het byzonder (til te (taan. Tot nu toe hebben wy egter niet gefproken over de verfchillende foorten van gras, die voor weilanden gezaaid worden , en bekwaam zyn om land tot gebruik te maaken. Wy zullen dan hier de voornaamfte foorten optellen, tevens gewag maakende van dat gras, het welk voor een lastig onkruid gehouden word, en tevens van dat, het welk in de geneeskunde van ge« bruik is. Wy vinden vyfendertigeiieie foorten van gras, hiertoe behoorende, by de kruidkundigen opgeteld. 1. Rood Dolik-gras. 2. Gemeen Veldgras. 3. Middelfoort van Veldgras. 4. Groot Veldgras. 5. Hoog Veld-roggegras. 6. Wilde Rogge, of Roggegras. 7. Groot Bosch-Roggegras. 8. Rietpluimgras, met eene enkele air. 9 Rietpluimgras met eene verdeelde air. 10. Rietpluimgras met eene ruige air. Mi Dolik. 12 Geaird Hegge Havergras. 13. Veld Havergras, 14. Laag E 6 Veld-  74 Tafereel van Natdür en Konst. Veld-Havergras. 15- Gemeen Geerstgras. ic* Gemeen Kanarie-gras. 17. Zwart Kanariegras. 18. Klein zwart Kanarie-gras. 19. Grys Kanarie-gras. 20. Groot beevend gras, cfleevend gras met witte riet-pluimen. 21. Groot beevend gras met fcharlaken riet-pluimen. 22. Middelst beevend gras. 23. Klein beevend gras met een kleine rietpluim. 24. Muurgras met een zeer lange air. 25. Breedbladig Haanepoots-gras. 26. Kruipend Haanepoots-gras. 27. Groot Karteltaart-gras. 28. Klein Katteftaart-gras. 29. Glad Kamgras. 30. Gemeen Hondsgras. 31. Gemeen Vosfenflaartsgras. 32. Klein Vosfenftaartsgras. 33. Havergras. 34. Havergras met een lange air. 35. Bont gras. De veertien eerstgemelde foorten groeijen vry gemeen in de velden, en Haan dikwyls in dezelfde weide onder malkanderen, zoodat het zeer zeldzaam is eene weide aan te treffen, waarin niet tien of twaalf verfchillende foorten van gras gevonden worden. De foort, die op koude en fchraale landen meest gezaaid word, is' het Rogge-gras; maar het gebeurt zelden dat men het zaad kan winnen zonder vermenging van ander gras zaad, en dus is het  De Nederl. Natuurlyke Voouter. 75 het zeer zeldzaam eene weide te vinden, waarin niet veele foorten van gras zyn. De bekwaamde tyd om het gras te zaaijen is in het laatst van Augustus, of het begin van September, opdat het wel geworteld mooge zyn, eer de vorst begint, dewyl de planten anderszins uit den grond zouden geholpen wortien. Het zaad moet in vogtig weer gezaaid worden, of tegen den tyd dat men regen verwagt, die het fpoedig uoet opkomen. Het land, waarop men voorneemens is gras te zaaijen, moet wel geploegd en gezuiverd zyn van wortelen van fchadelyk onkruid, als van Hondsgras, Varen, Biezen, Heide, SteeJcende Palm, Brem, Stalkruid, enz. Want indien dit 'er in gelaaten word, loopt hetzelve het land fchielyk over, en vermeestert het gras. Het is dan goed op zulke plaatfen, waar veel van die foorten van onkruid wast, de oppervlakte in de maand April te beploegen, en het onkruid eenen tyd lang te droogen te laaten liggen, waarna men het op kleine hoopen legt, en het verbrandt. Deasch, die hier van komt, word over het land verfpreid, en voor eene zeer goede dof tot toemaking van den  76 Tafereel van Natdur en Konst* den grond gehouden, inzonderheid wanneer dei zelve koud en ftyf is. Daar veel Honds-gras, Varen ofStalkruid is, wier wortels ver onder den grond loopen, moet het land in droog weer vry diep geploegd worden, tot twee-of driemaal toe; ook moet men de wortels, na iedere ploeging,zorgvuldiglyk uitleggen,zynde dit het beste middel om het onkruid te vernielen. Daar het land laag, of van eenen ftyven kleiagtigen aart is, en dus het water in den winter by zich houd, is het van zeer veel dienst onderaardfche loopen te maaken, om het nat af te leiden, het welk, indien het te lang op den grond gehouden word, het gras goor maakt. Eer men het zaad met vrugt kan zaaijen, moet de grond gelyk en fyn gemaakt worden, anders geraakt het zaad ongelyk onder. De hoeveelheid van gras zaad , het welk men voor eenen morgen lands noodig heeft, is omtrent zes fchepels. Wanneer het zaad gezaaid word, moet men hetzagtjes inëggen, en den grond met eenen houten rol rollen, waardoor de oppervlakte gelyk gemaakt, en het gras belet word in plekken te waaijen. By het opkomen van het gras eenige ledige plekken vindende, daar het zaad niet gegroeid is, kan bet weder gezaaid, en de grond anderwerf  De Nederx. Natüurlyke Voortdr. 77 werf gerold worden, waardoor het gras vastgemaakt word, en by het eerfte zagte regentje zeer digt opkomt.— Sommigen mengen klaverzaad en roggegraszaad onder een; doch dit moet flegts gedaan worden daar men het land maar drie of vier jaaren voor weiland meent te gebruiken; want geene van deeze twee foorten is langduurig, zoodat het, daar men het land veele jaaren denkt te laaten liggen, dienftigst is het graszaad op zichzelf te zaaijen, en 'er geen klaver onder te mengen. — Indien 'er in de volgende lente eenige distelen of ftandelkruid opkomen, of indien men eenig ander onkruid onder het gras ontdekt, dan moet het zorgvuldiglyk met eene fpade worden uitgeftoken, eer het groot word, en dit moet men twee-of driemaal in den zomer herhaaien, opdat het geheel vernield worde. Want indien men deeze planten zoo lang laat ftaan totdat derzelver zaad ryp word, dan waait het den gantfchen grond over, dewyl 'ereene wol aan zit, welke die overvoering begunstigt, zoodat het door den wind dikwyls zeer ver verfpreid word, en dus het goede gras merkelyk benadeelt. Veele weiden ziet men, by gebrek aan die noodige zorge.door dit onkruid , en inzonderheid door ftandelkruid, genoeg-  78 Tafereel van Natuur enKonst. noegzaam geheel overrompeld, daareehekleine moeite, in tyds aangewend zynde, het gantsch en al zoude uitgeroeid hebben. Want een man kan op eenen enkelen dag verfcheidene morgens lands met eere fpade langs gaan, en het onkruid even onder de opp rvlakte van den grond uitfteeken, keerende deszelfs wortels naar boven. Wanneer dit by droog weer gedaan word, dan verdort het fchielykjdoch men moet het altyd doen eer het zaad gemaakt is: want de meeste planten leeven, nadat zy ontworteld en uitgeftooken zyn, nog lang genoeg om haar zaad tot rypheid te brengen, en dus zal 'er verfcheidene jaaren agter een nieuw onkruid voor den dag komen, welks uitroeijing oneindig grooter moeite kosten zal. Het rietpluim-gras is harder dan het gemeene veldgras, doch het word maar zelden gezaaid, omdat het vee het niet wil eeten, wanneer 'er ander voeder te krygen is. Daarenboven is het eenjaarig, en dus zoude het, a , ware het even goed als andere foorten van gras, der moeite van de kweekinge niet waardig geoordeeld worden; want de grasplanten , die jaarlyks moeten opgepast worden, zyn voor de boeren te kostelyk. In  De Nederl. Natuurlyke Voortbr. 70 In fommige ftreeken word kanarie-gras gezaaid, om zaad te winnen, het welk tot voedfel der vogelen dient. De witte foort agt men doorgaans beter dan de andere, dikwyls word 'er egter graauw zaad onder gemengd. Dit zaad moet in het begin van Maart in eenen ligten grond gezaaid worden, want op draf en koud land wil het in 't geheel niet tieren. De oppervlakte van den grond moet wel geroerd en gelyk gemaakt worden, eer men het zaad zaait, opdat het gelyklyk onder de aarde komen mooge. Zes fchepels van dit zaad zyn genoegzaam voor een morgen lands. Men moet het by droog weer zaaijen, en wanneer zulks gefchied, den grond zagtjes eggen om het zaad onder de aarde te brengen, en denzelven vervolgens overal met een houten rol rollen, waardoor de grond gelyk gemaakt, en het zaad belet word van door fierke winden weggewaaid te worden. Wanneer men tusfchen het opgekomen gras eenig welig onkruid ontdekt," dan moet hetzelve met eene fpade worden uitgeltoken, gelyk te vooren gezegd is; want indien men het laat ftaan, dan word het zeer fchadelyk voor het gras. In het laatst van July of het begin van Augustus word dit zaad ryp, en moet dan afgemaaid worden. Wanneer  go Tafereel van Natuur en Konst. neer het droog is moet het gedorst, en in bergen of fchuuren gebragt worden, want indien men het in de lugt Iaat liggen, dan word het door de vogelen vernield. Wanneer het gewas wel daagt, kan een morgen lands zestien fchepels uitleveren. De vier foorten van Ieevend gras worden meer gehouden om de aardigheid, dan toteenig weezenlyk gebruik, zoodat zy fomtyds plaats in de tuinen krygen. Zy brengen ligte fehubbige kopjes voort, die door het minfte windje bewogen worden, uit welken hoofde het den naam van Ieevend of beevend gras gekreegen heeft. In fommige plaatfen word het ook koe-beef, en in andere vrouwen-hair genoemd. Doorgaans daan deeze foorten in de maand May in bloei. Het muur-gras vind men in verfcheidene plaatfen aan de kanten der paden en op leemen muuren ; het word egter nimmer tot gebruik gekweekt. Deeze foort van gras brengt zeer lange airen voort, die door de zwaarte van het zaad, wanneer het omtrent ryp is, naar beneden buigen. Somtyds word zy om de verfcheidenheid in tuinen bewaard. De  Y)e Nederl. Natuurlyke Voortbr. 81 De twee foorten van haanenpoots-gras vind men op zandige landen , aan den zeekant, doch zelden worden zy gekweekt, dewyl zy grove foorten van gras zyn, en 'er, dewyl zy nooit hooger komen dan zes of agt duimen, geen hooi van gewonnen kan worden. Het eenigfte gebruik van dezelven is dat men ze op losfe zandige landen zaait, die geene andere foorten van gras voortbrengen, in welke plaatfen zy dikwyls zeer wel tieren; want dewyl zy zich digt over de oppervlakte van den grond verfpreiden, bewaaren zy de nattigheid van de aarde door het digt groeijen haarer takjes, en zy kunnen veel meer droogte verdraagen dan de meeste andere foorten van gras. Uit dien hoofde zyn zy van groot nut in fommige deelen van Amerika, en inzonderheid op de Karibifche eilanden, dewyl zy nog goed voedfel aan het vee verfchaffen, wanneer de meeste andere planten door groote droogte verwelken. De twee foorten vsm kattenftaarts-gras worden ook in meenigte gevonden aan de kanten van fommige paden, in koornvelden, enfomtyds in weiden ; maar zy zyn niet voordeelig genoeg om ze te kweeken. XIII. Deei. F Het  82 Tafereel van Natuur en Konst. Het hunds-gras is een der 'astigfte onkruiden in koornlanden en tuinen, en word bezwaarlyk uitgeroeid, want deszelfs wortels loopen zeer ver onder den grond, en ieder klein deeltje van den wortel groeit aan, zoodat , indien de wortels in kiene ftukjes gefcbeurd worden, elk derzelven, daar het in den grond gelaaten word, fterk vermenigvuldigt. Wanneer het land met ditgras vervuld is, dan moet het in het heetst van den zomer twee of driemaal beploegd worden, en na iedere ploeging moet men den grond zorgvuldiglyk eggen om 'er de wortels uit te haaien, welke men vervolgd s op hoopen legt, en dan van den grond afbrengt; want indien men ze liet leggen, zouden zy na de eerfie regenbui in den grond fchietcn. Zulk vuil land is zeer ongefchikt om met graan bezaaid te worden, en uit dien hoofde bezaait men het met knollen, boonen of erwten, die twee of drie grondroeringen moeten hebben, welke, hy droog weer gefchiedende, dienen om het hondsgras te vernielen. Wanneer dit niet in agt genomen wordt, dan is het gantsch niet ongewoon groote ftreeken lands, die met graan bezaaid zyn, zoo met gras overkropt te zien, dat de oogst minder graan geeft dan men gezaaid heeft. — Dit  De Nederl. Natuurlyke Voortbr. 83 Dit gras wordt veel gemaklyker vernield in tuinen dan in groote velden, omdat men, wanneer de grond dikwyls word omgefpit, beter kan oppasfen om de wortels 'er uit te haaien; en indien 'er eenigen mogtenoverblyven, welke naderhand voor den dag komen, kan men dezelven ligtelyk uitlteeken, zoodat zy, door het aanwenden van behoorlyke zorge, in een jaar tyds geheel kunnen uitgeroeid worden. Doch wanneer de grond zeer voL met wortels van hondsgras is, en het land drie (pitten diep kan gevoord worden, dan is dit het beste en onkostbaarfte middel om het te vernielen; want wanneer men den grond zoo diep voort, dan wordt het hondsgras byna twee voeten onder gefpit, het welk het in korten tyd doet verrotten. — Het is deeze foort van gras, welke het genootfchap der geneeskundigen tot gebruik bepaald heeft, zoodat, wanneer 'er graswortels worden voorgefchreeven, dcezen bedoeld worden. Het vosfenftaarts - gras wordt dikwyls in weiden gevonden tusfchen andere foorten, maar het word nooit afzonderlyk gezaaid. Het is eene zeer goede foort voor voeder of hooi, en in veele gevallen van groote nuttigheid. F 2 De  jS4 Tafereel van Natuur en Kónst. De gebaarde wilde haver word dikwyls tusfchen koorn gevonden, alwaar zy fomtyds lastig onkruid wordt want indien men zeniet uit het koorn haalt, eer het ryp is, dan kan zy 'er in de fchuur bezwaarlyk van afgefcheiden worden. Dewyl de planten egter maar eenjaarig zyn, valt het gemaklyk ze uit te roeijen. Het bont gras word in veele tuinen bewaard om de fchoonheid van zyne bonte bladeren, die geduurcnde het grootde gedeelte van het jaar groen blyven. Men kan deeze foort van gras gemaklyk vermenigvuldigen , door de wortels in de lente of den herfst te fcheuren ; want ieder afzetfel vermeerdert in den tyd van een jaar tot eenen grooten wortel. Het groeit in alle gronden en ftandplaatfen, en kan in afgelegene hoeken van tuinen gepla'atst worden , dewyl het overal zeer -wel tiert, en door eene aangcnaame verfcheidenheid behaagt. Deeze foort is ook by veelen bekend onder den naam van lint-gras, om de witte en groene (keepen, die door de langte van het blad loopen, even alsdeltreepeninfommigelinten. Wy oordeelde het niet ongevoeglyk dus over eenige verfchillende foorten van gras te han-  De Nederl. Natudreyke Voorïbr. gy handelen, dewyl het een aanmerklyk gedeelte der voortbrengfelen van den grond in ons land uitmaakt, en wy 'er in geene andere plaatfe van dit werk over gehandeld hebben. — Men verwagte niet dat wy ons even breed over de graanen, moeskruiden, boomooft, en andere gewasfen, welke hier in meenigte vallen , zullen uitlaaten. Alleenlyk zullen wy op de meekrap en derzelver behandeling hier een weinig nader Uil ftaan. De meekrap word aangekweekt van kiemen of jonge fchooten, die van de moerplanten afgefcheurd en geplant worden, even als de dragonplanten, met welken zy groote overeenkomst hebben. Dit kiemen plukken en zettten, gelyk men het gewoon is te noemen, gefchied doorgaans in het voorjaar, te weeten in het laatst van April of het begin van Mei, en fomtyds ook wel in Juny, naar maate de voortyd meer of minder voordeelig is , waarvan de vroeger of laater planting afhangt/ Het land word van te vooren eens en andermaal, naar dat de aart en gefteldheid van den grond zulks vordert, omgeploegd, geëffend , en in lange vlakke bedden van omtrent twee voeten bteed, met ondiepe voorens, afgedeeld. Op deeze bedden worden de kiemen, vier of vyf naast elkan- , F 3 de«  86 Tafereel van Natuur en Konst. deren, in de breedte geplant. De mee moet door wieden telkens van onkruid gezuiverd worden. Zy blyft ibmtyds twee of drie , en fomtyds wel eens vier jaaren op het veld (laan. Des winters word zy met aarde overdekt. Na verloop van de voorfchreevene jaaren word zy opgedolven en in ftooven gebragt, waar zy eerst op doorlugtige zolderingen, die van latten , als roosterwerk, gemaakt zyn , gedroogd word over een vuuroven, welke metFriefche turf geftookt word, wier hette door verfcheidene van eikanderen verfpreide doortogtcn naar boven trekt. Vervolgens word zy op den ast of eest gelegd, beftaande uit een gewelf van omtrent vyftig voeten lang, op een daar over uitgefpreid hairen kleed,om nog eens te droogen. Vandaar word zy op een dorschvloer gebragt, en van de aangedroogde aarde en vellen wel gezuiverd. Vervolgens word zy in een groot uitgehouwen blok, met zwaare houten (lampers en yzers van onderen in het zelve, welke men mesfen noemt, wel gedampt. Deeze (lampers worden bewerkt door eenen molen, die niet ongelyk is aan een grutmolen, en door drie paarden word omgedreeven. Nadat de mee dus gedampt is, word zy in drie byzondere kuipen gezift. In  DeNederz. NatuürlykeVoortbr. 87 In de eerfte kuip is de korte of mulle; in de tweede de onberoofde of gemeene, en in de derde de fyne krap. Voordeezen deed men de mee uit de kuipen in baaien, gelyk aan hopbaaien, maar thans word zy in vaten wel vastgeftamt en aangevuld. De byzondere foortcn van gereede mee zyn drie, te weeten de krap, die van de harte-fpil alleen gemaakt werd;de gemeene, die van het vleesch, het welk om de harte-fpil zit, word toebereid; zy word onberoofde, genaamd, wanneer de krap en de harte-fpil te famen gelïampt en gevaat word, en draagt den naam van twee en een, wanneer twee derde krap, en een derde gemeene onder eikanderen gereed worden. De derde foort is de mul, die van de buitenfchors of vellen gemaakt word. Zelfs gaat het ftoofvaagfel, dat op den grond by een gevaagd word, niet verlooren, maar word onder de mul gedaan, of op zichzelf verkogt. Het moolvaagfel word mede in een vat gedaan. De mee, in een vat gedaan zynde, word in Zeeland (waar deeze keur alleenlyk plaats heeft) door keurmeesters beproefd , of ze nietmisreed, in het droogen verbrand, of te veel met aarde bezet is, volgens de daarop gemaakte plakF 4 kaa-  88 Tafereel van Natuur en Konst. kaaten (*). De zuiverde mee word in deftooven, binnen het Poortambagt van Zierikzee gereed , omdat daar de beste orde gehouden word, en de rtad haare byzondere wettten omtrent de keure heeft. In het land van Zierikzee alleen worden negentien meedooven, geteld , van welken 'er vyf zyn te Zierikzee, drie te Brouwershaven, en een op ieder van de navolgende dorpen, namelyk te Haamfte- de C*) In Zeeland zyn door 's Lands Staaten verfcheidene plakkaatcn op het ftuk der mee-reederye gemaakt. Volgens dezelven mogt men jaarlyks geene meede uit de aiirde delven voor den eerften van September; ook mogt men, om dezelve te droogen . niet in de ftoovcn ftooken voor den vyftienden der gemelde maand. Doch by refolutie van den ïsden van July des jaars 1735, Raat het vry op den aden of sden van September aan het reeden der meede te beginnen. Wyders werd bevolen dat van alle de meede, die in de ftoof gebragt is, gereed zal moeten worden ivjei en een, of onberoofde , en anders niet, te weeten tweemaal zooveel krappen als gemeene, of krappen en gemeene door malkanderen gedampt en gevaat. Eindelyk werd belast dat niemand krappen reeden zoude, daar meer dan twee ponden aarde in is; noch onberoofde, daar meer dan agt ponden, noch gemeene daar meer dan twaalf ponden aarde in is. enz.  De Nederl. Natuürlyke Voorter. 89 de , Renesfe , Noordewelie en Eikerzee in Schouwen, te Bommeneede en te Dreifchor. De overige vyf zyn in Duiveland, te weeten te Viaane, Niewerkerk en Oosterland ieder een, en te Brunisfe twee. Men rekent dat deeze flooven, jaarlyks, door malkanderen, ieder omtrent honderdduizend ponden gewigts aan mee reeden. De hoeveelheid van gewigt van mee, welke een gemet lands uitlevert, is meer of minder, naar den aart dcrbouwinge van het land, of naar de meerdere of mindere toevallen, die de meede onderworpen geweest is. Doorgaans word 'er van duizend tot vyfhonderd ponden uit iedere gemet gedolven, fomtyds meer, en fomtyds minder. Meermaalen word den landman, wanneer de graanen laag in prys zyn , of hy door misgewas fchade lydt, dat verlies vergoed door het mee planten. DELFSTOFFEN. Uit het geen wy tot nu toe gezegd hebben, blykt dat de grond in ons Vaderland vrugtbaar van aart is. Dezelve verfchilt egter in de onderfcheidene provinciën in zyne beddingen of ftoffen. Hy is in dezelfde provincie niet overig 5 al  90 Tafereel van Natuur en Konst. al van gelyke gefteltenisfe. — In Holland (op dat wy ons hiertoe bepaalen) heeft men kleizand-veen-en gemengde aarde, tot eene van welke vier foorten alle andere aarde in ons land kan gebragt worden, gelyk men ondervind door het gebruik van booren , waarvan men zich hier van de oudfte tyden af bediend heeft. — Wy zouden te ver buiten ons bedek moeten gaan, wanneer wy in het byzonder over de natuurlyke gelegenheid der gemelde gronden wilden handelen. De Ieezer kan ten deezen aanzien voldoening vinden in het Tweede Deel der Natuurlyke Historie van Holland, waar de arbeidzaame heer j. le francq van berkhei', de beddingen, waarop of waar onder elke der genoemde gronden ligt, zeer omftandig befchreeven heeft. — Wy zullen alleenlyk aanmerken dat de Hollandfche kleigronden, over het algemeen genomen, zeer vrugtbaar van aart zyn, en gemaklyk bebouwd kunnen worden, dewyl de klei zagter, weeker en wateragtiger is dan in andere landen, waar zy door de droogte hard, en zelfsfteenagtig word. Het gewas van koorn tiert hier zoo wel, dat men in eenen middelmaatigen oogst 35, en in eenen voordeeligen 40 zakken van een morgen lands kan inzamelen. Eene ge-  Djj Nederx. Natuurlyke Voortbr. ot gelyke evenredigheid heeft plaats ten aanzien van andere graanen en gewasfen. Hier en daar gebruikt men de kleigronden ook tot weiland, en daarenboven word eene ongelooflyke meenigte van klei uitgegraaven tot het bakken van fteen, die binnen en buiten het land gebruikt word. Wegens de zandbeddingen is aangemerkt dat zy aan de ftranden, en zelfs tor. zeer ver in zee zoo oneffen liggen, als zy op veele plaatfen binnen in het land gevonden worden. Aan de ftranden ftelt men dat het zand ter diepte van een tot zes, zeven of meerder voeten ligt. Onder dit zand word meestal klei gevonden, en de diepte van dit kleibedde verfchilt mede, naar maate het door de zeeisafgefleeten; want nu heeft het eens de diepte van twee, en dan weder die van vyf of zes voeten. Onder die kleibeddingen is altyd nog zand, en wel zoo dat in plaatfen, daar de klei-of darybeddingen niet weggefchuurd zyn, de diepte dier zandlaage met eenen langen ftok niet te peilen is. De gronden, uit welken de turf gehaald word, zyn in Holland zeer bekend onderden naam  92 Tafereel van Natuor en Konst. naam van veengronden. Zy worden genoegzaam het gantfche land door gevonden , maar voornaamelyk in Amlïelland , Rhyniand , Delfland en Schieland. Over het algemeen genomen beflaan deeze gronden groote ftreeken lands. Hier en daar treft men ze egter in kleine plekken aan; zelfs zyn die wel aan de ftranden en in de duinen, op en onder het zand te vinden. In den tyd der eerfte Graaven van Holland, was men gewoon deeze zandturf, die uit de Klingenduinen en Geestlanden werd opgedolven, te branden. Doch men maakt nu flegts gebruik van het veen, dat van onder het water gehaald word. De bovenkorst van dit veen is niet gefchikt om 'er turf van te maaken ; dezelve is op de eene plaats dikker dan op de andere, van een tot ruim twee fpitten diep. Wanneer deze korst is afgeftoken, dan komt men aan het veen, waarvan de turf gemaakt word. Het zelve is naar de verfcheidene gelegenheid der plaatfen meer of minder diep, zynde die diepte in de eene plaatfe omtrent zeven, en in de andere wel twaalf voeten. In dezelfde polders is het verfchil van diepte egter minder groot. Dit veen heiraat" uit verfchillende laagen van aarde, die ten getale van vyf tot twaalf en meer toe,  De Nederl. Natuurlyke Voortpr. 93 toe, op malkanderen liggen, en niet flegts in verzelagtigheid, maar ook in kleur verfchillen. Somtyds word 'er in den eenen grond wat hooger, en in den anderen wat laager eene laag gevonden, die geheel uit rietpypen beftaat. — Men vind egter die verfcheidenheid van laagen door fommigen weêrfproken. Wel erkent men algemeen dat de baggerlieden nu eens eene bruiner, dan eene zwarter, en ook wel eene geele of met riet ftoppels en wortels gemengde bagger opvisfchen, en dat deeze ftoffen ook wel eens gemengd gevonden worden. Maar de denkbeelden van vyf tot twaalf verfchillende laagen zyn waarfohynlyk veroorzaakt door het baggeren van het veen zelf. Want dewyl een baggerman den beugel zoo diep inwelt als hy kan , en denzelven daarna regt ophaalt, zoo moeten 'er dikwyls brokken van de nog niet afgeveende bovenfte laag medegefleept worden, die dus eene andere laag fchynen aan te duiden. Het zal den leezer, vertrouwen wy, niet onaangenaam zyn hier een beknopt berigt te vinden wegens de wyze, waarop het veencn en turfmaaken gefchied. Het veen word met baggernetten van onder het water opgehaald, waar-  94 Tafereel van Natuur en Konst. Waartoe eene byzondere handeling noodig is ,' en de netten worden in eenen praam uitgeftort. Het veen, met water vermengd zynde, word vervolgens zoo dik over het veld gefpreid dat het, genoeg gedroogd en getreeden zynde , de dikte van een turf, die op zyn einde ftaat, blyft behouden. Eerst moet dan het veen op het veld zoo lang liggen om uit te zakken en te droogen, totdat het lyvigheid genoeg gekreegen heeft om getreeden te kunnen worden. Hiertoe worden een of meer dagen vereischt, naar den verfchiilenden aart van het veen, naar de onderfcheidene behandeling in het mengen, en naar de droogte of vogtigheid van de lugt. Vervolgens gaan 'er de boerinnen op met plankjes ontïer de voeten , die treeborden genoemd werden , en treeden, al trippelende, en zydewaards uitloopende, het veen vast in een, het welk eenige reizen herhaald word, totdat hetdrooger en te gelyk vaster geworden zynde, door de boerinnen, met de zelfde plankjes aan de voeten, door middel van zwaare en fcherpe graaven, van het eene einde van het veld tot het andere, ter breedte der dikte van eenen turf, tot op den grond van het veld doorgeftoken. Dit (teeken, dat zeer regt voortgaat, word  De Nederl. Natuurlyke Voortbr. gf word riemen genoemd, omdat het veen, nadat zulks gefchied is, zich als aan lange riemen gefneeden vertoont. In deezen ftaat ligt het nog eenigen tyd te droogen, waarna de boerinnen 'er anderwerf opkomen om het te Hikken met andere graaven, of liever om het overdwars door te fteeken. Hierdoor word het veen in vierkante ruiten verdeeld, en de turf, op zyn eind ftaande, is dus voltooid: dezelve moet dan nog zoo lang te droogen Haan, totdat zy handelbaar geworden is, en zy word daarna door de turfmaakfters opgebroken Deezen neemen twee ryen ftaande turven op, en leggen die plat op de twee naastftaande ryen neder. Dit doen zy het geheele veld langs, totdat 'er maar een klein paadje voor haar overblyft, waardoor zy gaan kunnen. Wanneer de bovenfte turf genoegzaam gedroogd is, dan word dezelve in de paadjes, welke eerst gemaakt zyn, onder gelegd; en men plaatst 'er de onderfte, die tot nu toe op zyn eind ftond, boven op. Vervolgens word zy nu en dan eens gekeerd, en aan ryen opgeflapeld. Daarna word zy op fommmige plaatfen aan groote ronde, en op andere aan langwerpige vierkante hoopen op het veld digt by malkanderen gelegd, en meerendeels met riet  $>6 Tafereel van Natuur en Konst. riet gedekt. Voor den winter (en dit gefchied fomtyds wel zonder dat men ze op hoopen geftapeld heeft) word zy in fchuuren gebragt, die niet digt, maar van breede latten opgeflagen, of met opene ruimten tusfchen de planken getimmerd zyn. Uit deeze fchuuren word zy door de turf febippers weggehaald en vervoerd; fomtyds, by fchaarschheid naamelyk, of in drooge zomers, word zy wel gelaaden terwyl zy nog op het veld daat, zonder dat zy in fchuuren geweest is. De turf word met zeer veel reden voor eene der beste brandftoffen gehouden; want men krygt 'er harde en heete kooien van, die door eene gemaatigde en duurzaame hette veel beter dan houtskoolen, of eenige andere brandiïof, gefchikt zyn om veelerleie fpyzen te kooken en te fioovcn. De 'turf word door het gantfehe Jand verzonden en gebruikt, doch zy mag niet buiten 's lands gaan , zonder uitdrukkelyk verlof der Admiraiiteits Kollegien. Sommige fchryvers zyn van gevoelen dat de veengronden, eens uitgeveend zynde, weder aangroeijen; doch onze veenluiden ontkennen dit wel flerk, zoodat men niet zonder reden voor eene gehcele verteering van deeze nuttige brand (toffe bedugt is. Hierom heeft men al voor  De Nederl. Natuurlyke Voortbr. 97 voor meer dan twee eeuwen, tegen het al te flerk afneemen der veengronden beginnen te waaken. — In andere Provinciën , buiten Holland, inzonderheid in Friesland en Overysfel, word mede veel Turf gemaakt. Maar in andere gewesten, buiten de Nederlanden is zy zoo ongemeen, dat men ze voordeezen in de konstkabinetten der liefhebberen van natuurlyke zeldzaamheden, als zoodanigen, bewaard heeft. De kenners der Natuurlyke Historie zyn het onder eikanderen niet eens wegens den oorfprong der veengronden. Sommigen beweeren dat de grond in de Nederlanden reeds van de eerfte fcheppinge der dingen af, bekwaam geweest is om deeze brandftof voort te brengen. Anderen meenen dat de veenflof voortkomt uit de menigvuldige boo'men, die hier te lande onder de aarde gevonden worden (*). Eeni- (_*) Het meest aangenomen gevoelen is dat de hoornen, op welken hier voornaamelyk gedoeld word, door eenen geweldigen llorm, reeds veele eeuwen geleeden, zyn om verre geflagen. Sommigen zyn egter in het vreemde denkbeeld gevallen dat deeze boomen •nder de aarde gegroeid zyn, De ondervinding heeft #111. DiEL. G en-  $S Tafereel van Natuur en Konst. Eenigen zyn weder van begrip dat de veenftof het overblyffel is van -eene groote meenigte van flyk of flibber, welke de zee, na eene algemeene overftrooming, op onzen grondgelaatcn heeft. Nog zyn 'er, die meenen dat de zee, juist niet door overltrooming-, maar door op-of aanwerping, de veenitof na zich Iaat. Eindelyk agten fommigen het niet onwaarfchynlyk dat de veenaarde eene foort van mos is, die, toen ons land nog onbedykt was, en des winters onder water (lond, terwyl het in den zomer weder droog liep, door den tyd tot eene merkelyke dikte is aangegroeid; want het veen, door een vergrootglas gezien zynde, gelykt vry wel naar mos, en gedroogde mos brand wel, fehoon niet zoo wel als turf. Misfchten verloopt 'er veel tyds eer de mos tot eene bekwaame brandftof geworden is. Ook zyn er mooglyk, naar den verfchillenden aart en plaats der veengronden verfcheidene oorzaaken van die brandiloffe. In ondertusfehen geleerd dat de boomen, van welken wy hier fprceken, niet overal liggen , maar in fommige plaatfen overeinde ftaan, doch ontbloot zyn van takken. Men kan ze zeer gemaklyk klooven , en aan dunne latten fcheuren of fplyten, welke latten de rietdekkers tot de rieten daken gebruiken.'  De Nederl. Nathureïke Voortbr. o kletst dezelve in den vorm, drukt ze daar ftyf in., en overfprengt ze, wanneer het noodig is, • met zand of water; vervolgens neemt hy eenen rolft maar indien de eene zyde plat is, eene plano-ccnvexe , of plat bolronde geroemd. Indien het hol is aan beide de kanten, dan draagt het den naam van concave of holronde lens; indien het plat is aan den eenen kant, dan noemt men het eene plat-holronde, maar indien het aan de eene zyde hol en aan de andere bolrond is, dan word het een hol-bolronde, of eene bol holronde lens genoemd. (t) Daar zyn verfcheidene manieren om glazen bolletjes voor mikroskoopen te maaken, eene van welken ons door den heere Adams, op de volgende wyze word opgegeeven. Neem een fluk fyn venfterglas , en fnyd het door middel van eenen diamant in zoo veele lange Hukken als gy denkt noodigte hebben , zoo dat ieder van dezelven niec breeder zy dan een agtfte gedeelte XIII Deel, O van  210 Tafereel van Natucr en Konst. hebben water-mikroskoopen gemaakt, welke uit bolletjes of lenfen van water, in plaatfe van glas , beftaan; doch deeze glazen vcrgi'ooten minder dan de voorgemelde, en zyn uit dien hoofde minder in agtinge. — Holle glazen bollen, wier middellyn een halveduitn is, en die met geest van wyn gevuld worden, gebruikt men mede dikwyls tot mikroskoopen ; doch deezen vergrooten nog minder dan de laatsgemelden. — Onder de dubbele of famen- ge- van eenen duim. Terwyl men dan een van die langs ftukjcs tusfchen den voorden vinger en duim van be;de de handen , over eene zeer fyne vlam houd, rekke men het uit, totdat het zoo fyn als een hair geworden is. Vervolgens ieder einde aan het zuiverde gedeelte van de vlam brengende, zult gy terdond twee bolletjes hebben, welke gy naar welgevallen grooter of kleiner kunt maaken.; doch wanneer zy lang in dc vlam gehouden worden, dan zullen zy vlekken krygen, zoodat zy onmiddelyk nadat zy rond geworden zyn, 'cr moeten uitgenomen worden. Breek het deeltje zoö digt by den bol af als mooglyk is, breng het geen 'er nog oveiblyfe tusfchen de plaatcn in, en wanneer 'er het gaatje juist rond in gedrild word, dan word het geheele uitfteekfel tusfehon de plaaten verborgen, en het Mikroskoop voldoet aan het oogmerk. Zie ïhil. Trgnf. No. Sla.  De Ne de rl. Uitvind. enOntdekk. 21 r gefielde Mikroskoopen zyn die de besten welke beftaan uit een voonverp-glas en twee oogglazen ; want dewyl de voorwerpen, wanneer zy door veele glazen gezien worden, gantsch duister voorkomen, omdat een gedeelte der draaien , in het gaan door ieder glas, geboogen word, is het niet raadzaam de lenfen te vermenigvuldigen Het dubbel Mikroskoop, gemaakt door den Engelschman Marfchal, is van een zeer gemaklyk en fraai maakfel; maar het zak-Mikroskoop van den heer Martin, het welk voorzien is van een mikrometcr, om de kleinfte deelen van een voorwerp te meeten, is misfchien het eenvoudigfte, het gemaklykfte in het gebruik, en het beste koop van alle de famengeftelde Mikroskoopen, welke tot heden toe zyn uitgevonden. Hier kunnen wy gevoeglyk aanmerken dat een Teleskoop in een Mikroskoop kan veranderd worden , door het voorwerpglas op grooter. afftand van het oogglas te brengen. En dewyl de afftand van het beeld verfchilt naar maate de afftand des voorwerps van het brandpunt onderfcheiden is, en het meer vergroot word, naar maate zyn afftand van het voorwerpglas grooter is, zoo kan men van het zelfde Teleskoop Mikroskoopen maaken, O 2 die  212 Tafereel van Natuur en Konst. die het voorwerp in verfchillende graaden vergrooten. Het zoude voor ons beftek veel te lang vallen de verfcheidene foorten van Mikroskoopen, en derzelver verbeteringen, die van tyd tot tyd zyn uitgevonden, tebefchryven ; doch wy kunnen niet nalaaten zoo veel te zeggen als noodig is, om ecnig denkbeeld te geeven wegens het maakfel der Mikroskoopen , waarvan de heer Leeuwenhoek.zich in zyne keurige waarneemingen bediend heeft. Zy zyn zoo eenvoudig als mogelyk is, als zynde flegts eene enkele lens, gezet tusfchen twee zilveren plaatjes met een klein gaatje doorboord, met eene beweegbaare pen daarvoor, dienende om het voorwerp 'er op te plaatfen, en naar het oog van den befchouwer te fchikken. — Indien de voorwerpen vast waren , dan plaatffe de heer Leeuwenhoek dezelven met lym op het zilveren pennetje; maar waren zy van zoodanigen aart dat zy niet gemaklyk konden gezien worden, ten zy ze over glas verfpreid werden, of waren zy vloeibaar, dan flreek hy ze eerst op een plaatje van talk of zeer dun geblaazen glas, het welk hy vervolgens aan de naald astlymde. Tot het zien van  De Nederl. Uitvind, en Ontdekk 213 van den omloop des bloeds, en het doen van eenige andere waarneemingen, had hy eenen anderen toeftel. De glazen van deeze Mikroskoopen zyn allen zeer zuiver, en toonen de voorwerpen ongemeen helder; het geen ongetwyfeld is toe te fchrvven aan des heeren Leeuwenhoek zorge in de keuze van zyn glas, en aan zyne naauwkeurigheid in de vereischte gedaante aan het zelve te geeven. Hun vermogen om te vergrooten is onderfcheiden, naar maate de verfchillende foorten van voorwerpen zulks vorderen; doch dewyl zy allen gefleepen glazen en geen derzei ven die kleinheid heeft, en gevolglyk zoo veel vergroot, als fommigen dier kleine droppels of bolletjes, die dikwyls in andere Mikroskoopen gebruikt worden , was egter derzelver juistheid veel grooter dan die, welke men gemeenlyk in glazen van deze foort aantrof, en dit was het voornaamelyk dat de heer Leeuwenhoek bedoelde. "Want fchoon hy veertig jaaren lang, glazen van eene ongemeene kleinheid had, maakte hy egter zeer weinig gebruik van dezelven, dewyl hy door eene langduurige ondervinding befpeurd had, dat de grootite ontdekkingen gedaan O 3 wer-  2i| Tafereel van Natdur en Konst. werden met glazen, die maar maatiglyk vergrootten, maar het voorwerp in devolmaaktfte helderheid en juistheid vertoonden. Veele verfiandige vreemdelingen hebben , zoo wel als onze landgenooten , zich met groote zorgvuldigheid betlytigd om het Mikroskoop te verbeteren , en daardoor de verborgene wonderen der nature voor het oog te brengen. Het onderwerp is te keurig om 'er niet nog een weinig op ftil te (laan., en te toonen welke verbaazende ontdekkingen men in de kleinfte deelen der fcheppinge gedaan heeft, door middel van een werktuig, dat een zandkorreltje zoo groot als een nood doet voorkomen (*), of aan een hoofdhair meer dan een (*) Euftachio Divini maakte een werktuig, waarin liy, in plaatfe van een voorwerp-glas, aan weêrzyde bolrond, twee plat-bolronde glazen gebruikte, zoo gefchikt dat zy eikanderen in het midden hunner bolrondte aanraakten. Wanneer hy door dit Mikroskoop kleine dootfehynende zandkorreltjes zag, ontdekte hy een dier met veele pooten en eenen gefchubden rug, maar zoo klein, dat, fchoon het Mikroskoop ieder zandje zoo groot als een gemeene noot deed voorkomen, het diertje niet grooter fcheen dan een der zandkorrels, zonder Mikroskoop gezien. Phihf. Tranf. No. 42.  De Nederl. Uitvind. enOntdekk. 215 een duim middellyns fchyitt te geeven (*). Doch onder allen, die hunne oefeningen naar dien kant gewend hebben, heeft niemand dezelven e-nfriger voortgezet, of grooter en gewigtiger ontdekkingen gedaan dan de heer Leeuwenhoek , die een groot gedeelte van zyne Mikroskoopen, en van debyzonderheden, welke hy 'er door vond, by uiterfien wille, aan hetKoninglyk Genootfchapbefproken heeft. Dit legaat beftaat uit een klein Indiaansen, kabinetje, in welks laaden dertien kleine vakken zyn, ieder van welken twee Mikroskoopen, fraai met zilver beflagen, bevat. Niet flegts O De fterkfte vergrootglazen van den heer Wilfon zouden aan ieder oog een hoofdhair merkelyk grooter dan een duim middellyns doen voorkomen , en aan fommige oogen zoude het wel van twee duimen middellyns toefchynen. Maar onderftellende dat het flegts van eenen enkelen duim ware, en dat 640 hairbreedten eenen duim maaken, dan bcgrypen wy dat de langte en breedte van een voorwerp door zulk een glas 640 maal zal vergroot worden; de oppervlakte 409 600 maal, en de ligchaamelyke inhoud, 262 144 000maal; en de besten onzer glazen zyn egter van nog minder kragts dan die van den heer Leeuwenhoek. Filof. Tranf. act. No. 284. O 4  2i6 Tafereel van Natuur en Konst. flegts de glazen, maar al de toeftel, die'er toe behoorde, waren door den heer Leeuwenhoek zeiven gemaakt. Voor ieder Mikroskoop was een voorwerp geplaatst, en by alles was een register, met zyne eigene hand gefchreeven gevoegd, dewyl hy begeerde dat de leden der focieteit, zonder het aanwenden van eenige moeite, in ftaat gefield zouden worden, tot het onderzoeken dier voorwerpen, waaromtrent hy de merkwaardigfte ontdekkingen gedaan had, en die hy oordeelde dat hunne aandagt op eene byzonderc wyze verdienden. Onder die voorwerpen zyn fommige bloedbolletjes; het oog eener mugge; kleine buisjes, die den tand van eenen olifant uitmaaken; een gedeelte van het kristallyne vogt uit het oog van eenen walvisch; de werktuigen, waarmede eene fpin de draaden maakt, uit welken haare webbe beftaat; de diertjes in het zaad van een' ram, uit den zaadbal genomen; een bosch hair van het infekt, hetwelk men den hairworm noemt; de dubbele zyde, door den worm gefponnen ; het oog van eene vlieg, en verfcheidene andere voorwerpen, die gefchikt zyn om door het Mikroskoop gezien te worden. Het  De Nederl. Uitvind, en Ontdekk. 217 Het zoude een eindeloos werk zyn een verflag te geeven van alles wat in deeze voorwerpen is waargenomen; doch het kan den leezer niet onaangenaam zyn hier eenige van zyne waarneemingen gemeld te vinden , dewyl zy van zeer groot belang zyn, ais een nieuw tooneel in fommige deelen der natuurlyke wysbegeerte geopend hebbende. In zonderheid mag men dit zeggen, wegens die berugte ontdekking van diertjes in hetmannelyk zaad,waardoordebefchou«ingwegensde voortteeling van de meeste fchryveren, die 'er federd over gehandeld hebben, van eenen gar.tsch anderen kant is aangevat geworden. — Wy maaken dan geene zwaarigheid om over eenige byzonderheden, welke tot Mikroskoopifche waarneemingen behooren, uit te weiden, en zonder ons aan de orde in onze bovenftaande opgaave te houden, den voornaamen inhoud van het geen de heer Baker in zyn tweede deel over het Mikroskoop gefchreeven heeft, by te brengen. Wegens de diertjes, die door middel van het Mikroskoop in zekere vogten gevonden worden, merkt hy aan dat zy de kleinfte onder alle bekende lecvende fchepfels zyn, zoo0 5 dat  2i8 Tafereel van Natuur en Konst. dat men 'er veelen ziet, van welken een milliocn de dikte van eenen groven zandkorrel naauwlyks zoude evennaaren. Wanneer men gemeene zwarte peper, grof geftooten, in een open vat doet, zoo dat de bodem daar mede ter dikte van omtrent eenen halven duim bedekt is, en 'er regen-of rivierwater op giet, totdat bet een duim of daaromtrent boven de peper ryst: wanneer men vervolgens het water en de peper wel degelyk door malkander roert en mengt, en liet vat ongedekt in de lugt zet, dan zal men , na verloop van weinige dagen, een klein vlicsje of velletje op de oppervlakte van het water verneemen, het welk de kleuren, die door een driekantig glas gezien worden, zal weêromkaatfen. Wanneer men dit vlies door het Mikroskoop onderzoekt, dan zal men vinden dat het millioenen van diertjes bevat, die in het eerst, zefs door de meest vergrootende glazen. niet genoegzaam kunnen onderfchciden worden, maar telkens aangroeijen totdat ze hunnen volkomene grootte krygcn. Derzelver getal vermeerdert ook van dag tot dag, totdat eindelyk het geheele vogt byna fchynt te leeven. Zy liggen egter voornaamelyk op de  De Nederl. Uitvind, enOntdekk. 219 de oppervlakte van het water. In warm weder zal dit vliesje fchielyker op het water komen, en de diertjes ook fchielyker groeijen, dan wanneer het koud is, fchoon de proef zeifs in het midden van den winter, wanneer het water maar met bevrozen is, zal gelukken. Wanneer men omtrent zoo veel als de grootte van een fpcldeknop van dit fchuim , met de punt van eene nieuwe pen of een hairpen. feeltje, op een enkel moskovisch glaasje, eerst voor het derde, dan voor het tweede, en vervolgens voor het eerfte vergrootglas brengt, dan zal men verfcheidene foorten van diertjes, elk kleiner dan de andere, en zoo wel in gedaante als in grootte merkelyk verfchillende, vertoond zien. Zelfs heeft men wel zesderleie onderfcheidene foorten in dit peperwater waargenomen. Hooi, ftroo, gras, haver, tarwe, garst, of eenig ander gewas in water gezet zynde, op de bovengemelde wyze , zal na verloop van eenige dngen eene foort van fchuim of moerigheid op de oppervlakte vertoonen, welke door een Mikroskoop onderzogt zynde , bevonden zal worden een onujtfpreeklyk getal  22o Tafereel van Natuur en Konst. tal van kleine leevendige fchepfelrjes van verfchillende grootte, gedaante en foort te bevatten. Sommigen deezer zyn juist dezelfden als die in peperwater te vinden zyn. De gemeende zyn eirond, hebbende genoegzaam de gedaan-\ te van een mieren-ei. Zy zyn ongemeen fnel, en in eene gefiaadige beweeging, agterwaards en voorwaards; doch fomtyds (luiten ze en draaijen met eene verbaazende fnelheid rondom hunnen as, nu naar deezen, en dan naar geenen weg, welke omloop men ook befpeurt in andere diertjes, die in vogten gevonden worden. Diertjes, welke de gedaante van een aal hebben, komen dikwyls voor in de trekfels, waarvan wy thans gewag maaken, en in verfcheidene andere vogten. Derzelver dikte is zeer onderfcheiden. Sommigen zyn honderdmaal grooter dan anderen, en waarfchynlyk verfchillen zy ook merkelyk in fcorten. In het algemeen hebben zy eene fnelle krinkelende bcwceging, maar fommigen zyn vlugger en leevendiger dan anderen. Dik-  DeNederx. Uitvind, en Ontdekk. 221 Dikwyls zal azyn, na eenige dagen, en vooral in den zomertyd ongedekt gedaan te hebben, van deeze aaltjes krielen, die groot genoeg zyn om roet het blooteoog onderfcheiden te worden. Men vind ook verhaald dat, indien azyn, waarin vele aaltjes zyn, flegts maatiglyk heet gemaakt word, zy allen zullen fterven en naar den grond zinken, doch dat koude hun geen hinder doet: want men heeft ze in azyn, die verfcheidene malen bevrozen en ontdooid geweest is, dikwyls vlug en leevendig gevonden. Een droppel/olie van koperrood, met den azyn vermengd, zal die aaltjes allen doen fterven. Wanneer men voor het Mikroskoop tusfchen de aaltjes eenige zandkorrels doet, dan is het vermaaklyk te zien hoe zy tusfchen dezelven worftelen en belemmerd zyn, even alsof het groote fteenen waren. Hoe weinig het ons oogmerk is een omftandig berigt te geeven wegens de dieren, welke men in verfcheidene foorten van vogten ontdekt heeft, moeten wy egter een weinig ftilftaan op de waameeminge van den heer Leeuwenhoek omtrent regen-en ander water. Hy getuigt dat hy in het eerst in regen-water geene lecvende fchepfels kon onderfcheiden ; doch  222 Tafereel van Natuur en Konstï doch dat hy, nadat het eenige dagen gedaan had , 'er ontelbare diertjes in ondekte, die menig duizendmaal kleiner zyn dan een zandkorrel, en in evenredigheid tot eene myt als een bye is tot een paard. In ander regen-water, het welk mede eenigen tyd geflaan had, vond hy de klemde foort van diertjes, welken hy immer gezien had, en nog eenige dagen laater vertoonden zich anderen, die bynargtmaal zoo groot, en genoegzaam rond vtaren, In andere partyen waters, welke even als de voorige aan de lugt waren blootgefteld geweest, trof hy veele' verfchillende foorten, allen van eene verbaazende kleinheid, zoodat fommigen niet aan het minfte draadje of vezeltje konden raaken, zonder 'er in te verwarren. Het is in den zomertyd zeer gemeen dat het water, in flooten ftil ftaande, fomtyds van eene groenagtige, en fomtyds van eene roodagtige kleur fchynp, het geen men door middel van het Mikroskoop bevonden heeft veroorzaakt te worden door millioenen van diertjes, die zich op de oppervlakte van het water famendringen , en aan het zelve zulk een voorkomen geeven. —Het water, dat vandemest- hoo-  De Nederl. Uitvind. enOntdekk. 223 hoopen afloopt, en zich van eene «Jonker-brui* ne kleur vertoont, is dermaate met beestjes opgepropt dat het geheel fchynt te leeven, en eerst met ander water moet verdund worden, eer dat men ze genoeg kan fcheiden om de verfchillende foorten te onderkennen. — Een aftrekfel van ecnig kruid, graan, vrugt of bloem, in gemeen water gemaakt, zal, na verloop van weinige dagen, bevonden worden eenige foorten van diertjes, welke aan het zdve in het byzonder eigen zyn, te bevatten, en hiervan kan zekerlyk zeer goede reden gegeeven worden. Want de geringde aandagt zal doen zien dat ieder kruid, graan, vrugt of bloem, door de Voorzienigheid verordend is tot voedfel voor deeze of geene byzondere foort van gedierte; en 'er is zekerlyk niets ongerymds in te dellen dat een aftrekfel van dezelven bekwaam voedfel verfchaft aan deeze of geene kleiner foort van diertjes, die niet dan door middel van een Mikroskoop kunnen ontdekt worden. Het is ten hoogden waarfchynlyfc dat do plaats, waar de aftrekfels gemaakt worden, gelyk ook de tyd van het jaar cn de gedelte- nis  224 Tafereel van Natuur en Konst. nis der lugt, groote verandering inde foortta van diertjes kan veroorzaaken. Somtyds vind men in de aftrekfels der gewasten, en in andere wateren, die eenen tyd lang ongedekt geftaan hebben, een dier dat veel grooter is dan die, van welken wy tot nu toe fpraken, een fchepfel van eene zeer byzondere en verwonderlyke gedaante. Eerst is het een worm, en vervolgens word het een mug; eerst leeft het in water, en een oogcnblik daarna zoude het verdrinken, indien het 'er in gedompeld werd. Het is zeker dat 'er meer dergelyke gedaantewisselingen in de natuur plaats hebben, en dat veele foorten van diertjes in vogten op gelyke wyze veranderingen ondergaan. — Overal krielen de wateren van leeven, en verfchaffen een onuitputbaar onderwerp van bezigheden voor het Mikroskoop. Zeè'en, rivieren, poelen, flooten, ja zelfs allerlei modder, doen ons telkens nieuwe voorwerwerpen ontdekken. Ons beftek laat niet toe in byzonderheden wegens de reeds gedane ontdekkingen te treeden. Het zy genoeg te zeggen dat moeijelykheden of mislukkingen , die nu of dan in het gebruik van dit werktuig voorkomen, niemand van het doen  De Nederx. Un vind. en Ontdekk. 225 doen van Mikroskopifche waarneemingen behooren af te fchrikken, dewyl die moeite rykelyk vergoed word door het vermaak, het welk uit deeze oefeningen voortvloeit. Men kan het Mikroskoop tot geen nuttiger einde gebruiken, dan om den loop van het bloed in deszelfs vaten te zien, en hetfamenweeffel daarvan te onderzoeken, wanneer het 'er uitgetrokken is. Wanneer men het binnen de vaten ziet, dan kan men ooordeelen over de gelegenheid, afmeetingen, fchikkingen en verdeelingen der aderen en flagaderen, door welken het loopt, gelyk ook over den ftaat en voortgang van het vogt, zoo wel als over de ftrekking of rigting van deszelfs beweeging. Wanneer het uit de vaten genomen is, dan kan men het mengfel, de grootte, de gedaante en hoedaanigheid der deeltjes met naauwkeurigheid gade flaan. Men vind door middel van het Mikroskoop dat het bloed van menfchen en landdieren beftaat uit ronde roode bolletjes, die in een doorfchynend water of wei dryven: dat ieder bolletje famengefteld is uit zes andere, die kleiner en meer doorfchynend zyn, en de heer XIII, Deel. P Leeu.  226 Tafereel van Natuitr en Konst. Leeuwenhoek heeft opgemerkt dat ieder van dezen uit zes nog kleiner en ongekleurde bolletjes beftaat, zoodat in ieder gemeen bloedbolletje ten minften zes-en dertig kleiner gevonden worden; en misfchien kan die verdeelmg nog veel verder worden voortgezet. De foortelyke zwaarte van deeze bolletjes is iets meer dan die van het Wei, waarin zy dryven, gelyk blykt uit hunne zinking in bloed, dat uit de aders getrokken is, en uil ftaat. Ook hebben zy eene merkelyke aantrekking naar malkanderen, en wanneer 2y eikanderen aanraaken, dan hangen zy zoo fterk aan een, dat ze eene zelfftandigheid, naar zagt vleesch gelykende vormen. Het is niet moeijelyk zich te verbeelden hoé zes zagte en buigzaame bolletjes, die ziehligtelyk in allerleie gedaanten laaten drukken, een grooter bolletje kunnen famenftellen. — Men begrypt ook gemaklyk dat deeze zes bolletjes, en zelfs de nog kleinere, waaruit zy beftaan, kunnen gefcheiden worden om door zeer kleine vaten te gaan, waarin zy zonder fcheiding niet kunnen komen, en dat zy zich kunnen hereenigen, wanneer ze weder byeen*■ - - Jco-  De Nederl. Uitvind, en Ontdekk. 227 komen in vaten, waarin ze meer ruimte hebben. Wy zyn tevens vasteiyk verzekerd, dat ze fomtyds in grooter getal famenhangen, en grooter klompen uitmaaken, dan met eenen vryen en onbelemmerden omloop beftaanbaar is. De heer Leeuwenhoek en Dr.Jurin komen, na de naauwkeurigfte meetingen daarin overeen, dat de middellyn van een gemeen rond bolletje menfchenbloed gelyk is aan het duizend negenhonderd en veertigfte gedeelte der langte van eenen duim. Wanneer men dan onderfielt dat het bloed in gezonde menfchen uit bolletjes van zulk eene grootte en famenitellinge beftaat, en dat dezelven zagt, buigzaam en ligrelyk fcheidbaar zyn, dan moet eene merkelyke verandering in eene dier byzonderheden eenen ziekelyken ftaat veroorzaaken. Wanneer de bolletjes, by voorbeeld, al te klein verdeeld zyn, en niet gereedelyk Aveder famenhangen,- wanneer zy te ftyf of te onbuigzaam worden , of wanneer ze gefeheiden of vereenigd zyn, dan moeten 'er noodwendigiyk kwaade gevolgen uit voortvloeijen. Wy zullen nu overgaan tot de befchryving der wyze, waarop men bloed voor het MiP 2 kros-  228 Tafereel van Natuur en Konst. kroskoop brengt, om het met naauwkeurigheid te onderzoeken. Men neeme met de tip van een veder of een zagt hair penfeel, een klein dropje warm bloed, onmiddelyk uit de ader, fpreide bet, zoo dun als mooglyk is , op een zeer helder enkel Muskovisch glaasje , ten dien einde in een fchuifje geplaatst, en brenge het voor het eerfte of tweede vergrootglas: de bolletjes zullen dan duidelyk gezien worden, en een weinig oefening zal ons bekwaam maaken om over eenige verandering, die in derzelver gedaante, kleur of vertooning mag voorvallen, te oordeelen. Men kan ook het'bloed zeer wel onderzoeken, door 'er een weinig van in een klein hairbuisje van het dunfte glas te neemen , en dan het buisje voor het vergrootglas te plaatfen. — Indien een droppel van dat bloed, met warm water verdund, en voor het vergrootglas gebragt word, zullen fommigen der grooter bolletjes zich meer op zichzelven vertoonen, en eene meenigte daarvan zal men in .kleineren, die dezelven famenftellen, verdeeld vinden. Wanneer een gedeelte van dat bloed met een weinig warme melk vermengd word, zal men verfcheidene roode bolletjes duidelyk zien;  DkNederl Uitvind, en Ontdekk. 229 zien; maar die weder in kleineren gefcheiden zynde, zullen met de melk verward worden, waarvan het grootlte gedeelte niets anders is dan eene meenigte van kleine bolletjes van ge.. lyke grootte. Wanneer men door eene proef begeert te onderzoeken welke veranderingen eenig vogt, hét zy vergiftig of geneeskragtig, in het famenweeffel van het bloed kan veroorzaaken, dan moet men het vogt, in het oogenblik, waarin het uit de ader fpringt, met het zelve vermengen; want indien het maar eenigszins geronnen is, voordat zulk eene vermenging gefchied, dan kan men niets met eenige zekerheid befluiten. Indien men het vat, waarin men het ontvangt, in een bekken met water zet, het welk een weinig heeter is dan het bloed, dan zal het langer vloeibaar blyven , en de proef zal beter gelukken Het is ook raadzaam het werktuig volkomen in gereedheid te brengen, door 'er het vergrootglas aan te voegen , eer de ader geopend word. Ook moeten de waarneemingen in eene warme plaats gefchieden, opdat het bloed niet ftolle, voordat het onderzoek geëindigd is. P 3 Het  230 Tafereel van Natuuh en Konst. Het is in alle onderzoekingen van eenig belang best bet bloed uit eene groote ader te trekken, omdat het geen uit kleine hairvaat. jes voortkomt , voor zulk een goed famenweeffel van de geheele masfe niet kan gehouden worden. Indien men zoo weinig als men zich maar verbeelden kan, van het vergiftig fap, dat uit de tanden, eens adders, wanneer hy vertoornd is, voortkomt, of uit eenig ander dier, gewas of Mineraal, met het bloed vermengd, dan zal men deszelfs onmiddelyke uitwerkfels op de bolletjes ontdekken; en door te overweegen dat de verandering, welke wy waarneemen 'er in gewrogt is, fchoon het ftil ftond, zullen wy in ftaat zyn, om te oordeelen over de gevolgen, die uit zulk eene vermenging moeten voortvloeijen, wanneer het bloed in de aderen in beweeging is. Geesten, oliën, ontbondene zouten, cn alle andere fcheikundige toebereidfels verfchaffen ons eene meenigtc van onderwerpen om proeven te doen, en veroorzaaken zekerlyk fchielyke en verbaazende veranderingen, wanneer zy in de bloedvaten van loevende fchep- fe-  De Nedere. Uitvind en Ontdekk. 231 felen gefpuit worden. Men kan de oorzaaken dier uitwerkfelen voor een groot gedeelte ontdekken door Mikroskoopifchc waarneemingen op mengfels van dezelven met bloed, wanneer het uit de aderen getrokken is. Leeuwenhoek heeft een weinig bloeds met omtrent viermaal zoo veel fal volatile oleofum gemengd, en wanneer het zelve door een Mikroskoop befchou wd werd, zag hy eene onmiddelyke fcheiding der bloedbolletjes. In den tyd van byna een agtfte gedeelte van eene minuut waren fommigen derzelven merkelyk verminderd , en in een vierde gedeelte eener minuut waren veelen byna geheel verfmolten en verdweenen. Somtyds zag men twintig bolletjes naby eikanderen, die welhaast tot agttien verminderden, vervolgens tot zestien, en eindelyk al minder en minder in getal werden, totdat 'er niet meer dan twee of drie overbleeven. Hieruit mag men befluiten dat fal volatile oleofum, met het voedfel genomen, en dus in de bloedvaten gebragt zynde, deszelfs kragt kan behouden om zulke ftremmingen als anderszins zouden plaats hebben, te verhinderen. P 4 Wan-  232 Tafereel van Natuur en Konst; Wanneer 'er gebrek aan wei is, dan krygt het bloed eene zwarte kleur, gelyk deszelfs bleekheid uit al te grooten overvloed van dazelve voortfpruit; want men zal altyd vinden dat de bolletjes, wanneer zy in te groote meenigte aan malkanderen kleeven , een zwart voorkomen hebben. Indien dit het geval is, moet men derhalven gebruik maaken van middelen om het bloed te verdunnen, dewyl tot de gezondheid volftrektelyk vereischt word, dat de bloedbolletjes in eene behoorlyke hoeveelheid van wei dryven, en dusvryelykdoor de kleinfte vaatjes omloopen, nademaal een tegenovergeftelde ftaat bevonden is de oorzaak van den dood van veele duizenden geweest te zyn. De heer Leeuwenhoek berigt ons dat hy, wanneer zyn bloed te hoog van kleur was, de gewoonte had van des morgens vier kopjes koffie te drinken in plaatfe van twee, en des namiddags zes kopjes thee in plaatfe van drie. Hy dronk die zoo heet als mooglyk was, en ging op deeze wyze voort, totdat hy befpeurde dat zyn bloed bleeker werd , en dat gevolglyk de bolletjes verder van een gefcheiden waren. Wanneer men her bloed door de vaten wil zien  DeNederl.Uitvikd. enOntdekk. 233 zien omloopen, dan moet men zich van zulke kleine fchepfelen bedienen,wier doorfcbynendheid groot genoeg is om 'er van binnen in te kyken, en te ontdekken wat daar omgaat; want in een mensch of eenig groot dier, is de huid zoo ondoorfchynend dat men zelfs de kleine bloetvaten niet kan bekennen, en veel minder den Aroom, die 'er door loopt. Dewyl nu de gantfche dierlyke waereld naar het zelfde ontwerp gefchikt is, en de omloopen in het geringde der leevende fchepfelen door vaten, welke genoegzaam van een gelyk maakfel zyn, gefchieden, en door dezelfde oorzaaken als in de edelften verfneld of vertraagd worden, zoo maakt het geen merkelyk onderfcheid welke fchepfels wy onderzoeken om hieromtrent kundigheden te verkrygen. Door den loop des bloeds verdaan wy deszelfs drooming of voortgang, het zy van of naar het hart, door eenig vat, het zy een ader of flagader. — Door den omloop des bloeds verdaat men deszelfs loop uit het hart door de fiagaderen tot de uiteinden des ligchaams; als mede deszelfs terugkeering door de aderen van de uiterde einden weder naar het hart toe. Beide deeze dingen kunnen door het P 5 Mi-  j«34 Tafereel van Natudr en Konst. Mikroskoop voor het gezigt gebragt worden; maar het laatfte is wat moeijelyker om 'ervan verzekerd te worden dan het eerde ; want wanneer de vaten, die wy voor ons hebben, ongemeen klein zyn, dan is het niet altyd ge. maklyk te onderfeheiden welke aders en welke flagaders zyn. De groote flagaders kan men inderdaad onderkennen door eene voortdooting van het bloed op iedere famcntrekking van het hart, waarop eene verpoozing, en dan weder eene nieuwe voortdooting volgt, welke allen duidelyk kunnen gezien worden; daarentegen gefchied de loop door de aderen met eenen even gelyken en niet verpoozenden droom. Maar in dc kleinfie en uiterde takjes der flagaderen kan men het onderfcheid niet bemerken. Het doorfchynend vlies tusfchen de toonen aan den agterften poot van een kikvorsch is doorgaans het voorwerp, waarvan men zich bedient om den loop en omloop van het bloed re befchouwen. De daarten en vinnen van k.'eine vischjes kunnen ook zeer gevoeglyk iet dit einde gebruikt worden, en dellen eene groote meenigte van aderen en flagaderen, met  De Nederl. Uitvind, en Ontdekk. 23? met het bloed langs verfchillende wegen door dczelven loopcnde, voor het gezigt. — De heer Leeuwenhoek berigt ons dat hy, met zeer groote verwondering, in het uiterfle van den (taart van een klein vischje zag, hoe de groote flagaders daar in de allerfynüen, of in zulken die genoegzaam voor het oog vcrdwynen, verdeeld waren, en dat veelcn der kloinfie adertjes, van de gemelde uitérde einde,n terug keerende, ten katftcn in een grooter ader famen liepen. In fommige vaten vertoonde zich ook zulk eene beweeging van het ibloed, het welk uit de grooter flagaders naar ;de verdwynenden, aan het zelfde uiterfteeinde van den llaart was voortgeftooten , en daarna door veele kleine adertjes in een grooter terug keerde, dat het naauwlyks te begrypen was. In de grooter flagaderen, kon hy eene geduurige nieuwe voortdooting of verfnelling van den loop, welken het bloed van het hart ontvangt, bemerken; maar in de kleineflagaderen fcheen de beweeging gelykmaatig, zonder-zulk eene herhaalde voortdryving ; en fchoon zich in de kleinlle vaten geene kleur vertoonde, was egter in de grooter ader en ilagader, hoewel naby het einde van den daart, het bloed inderdaad rood. De  230* Tafereel van Natuur en Konst. De heer Leeuwenhoek verhaalt dat hy in de uiterfte leden der agterfte pooten van een klein krabbetje het bloed, door de flagaderen en aderen, met grooter fnelheid zag omloopen dan hy ooit in eenig fchepfel had waargenomen , en dat hy daarenboven befpeurde dat de roode bolletjes daarvan vyfentwintigmaal minder waren in evenredigheid tot deszelfs wei, dan in eenig ander land-of waterdier, dat hy immer te vooren onderzogt had. Men kan ook het bloed zien omloopen in de leden en (taarten der garnaalen, vooral wanreer men ze in water beziet; doch men moet dan een weinig zouts in het water doen, omdat zy anders te fehielyk (Terven. In garnaalen is het bloed niet rood, en dit heeft gelegenheid gegeeven om ze zoo wel als andere gekorvene diertjes bloedeloos te noemen, fchonn inderdaad geen Ieevend fchepfel zonder bloed is; want het dierlyk"Ieeven beftaat in den omloop van eenig vogt door flagaderen en aderen, en dat vogt, van welke kleur het ook zyn mooge, moet eigenlyk voor bloed gehouden worden. In fprinkhaanen zyn de bolletjes, die men in hunne wieken door de vaten kan zien loopen, groen, en egter is het niet  De Nederl. Uitvind, en Cntdekk. 237 niet te denken dat eenig mensen die dezelven ziet in tvryfel zal daan om ze met de wei, waarin zy dry ven, bloed te noemen. In de doorfchynende pooten en voeten van fommige kleine fpinnen kan de loop des bloeds, zoo wel in de aderen als flagaderen, duidelyk onderfcheiden worden. Dit is ook merkwaardig te zien, in de pooten van fommige zeer kleine weeg of wandluizen, en daarenboven ontdekt men in deezen eene buitengemeene flingering der vaten , welke in geen ander fchepfel word waargenomen. Ook zullen in dezelven, wanneer zy helder zyn, gelyk men ze fomtyds kan vinden, de wonderbaare beweegingen van alle de inwendige deelen den liefhebberen een zeer groot vermaak verfebaffen, en zy kunnen zoo lang en zoo dikwyls als het hun behaagt, onderzogt worden. Want men heeft een weegluis in een fchuifje , tusfchen twee ftukjes muskoiisch glas, ten minden zes agtereenvolgende weeken leevende gehouden, niettegendaande zy zoo naauw beflooten was dat zy zich niet kon verroeren ; en hoewel zy geduurende deezen tyd dikwyls dood en zonder beweeging fcheen, bragt, wanneer men haar voor het Mikroskoop  Tafereel van'Natuur en Konst. koop plaattle, een weinig warmte de ingewanden weder aan het werken, en vernieuwde den loop des bloeds in zyne volkomenheid. ' De heer Leeuwenhoek verzekert, na veele waarneemingen op het bloed van haanen , musfehen, kikvorichen, voorns, baars, kabeljaauw, zalm enz. gedaan te hebben, dat de roode bolletjes in het bloed der vogelen, visfchen en water-dieren beftendiglyk plat en van eene eironde gedaante zyn, dat is dat hunne langte grooter is dan hunne breedte. Desgelyks is het weiagtige gedeelte van het bloed, in evenredigheid tot de roode deeltjes, veel meer in visfchen en water-dieren dan in beesten of menfchen, en de deeltjes zeiven zyn ook grooter; zoodat zy dikker zynde en meer op zichzelven dryven , veel beter kunnen gezten worden. De heer Leeuwenhoek nam den omloop van het bloed waar in de vliezige vlerken en in de ooren van een vleermuis, en vond de bolletjes van hetzelve volmaakteiyk rond; zoodat wy, zyne verzerkering toeftaande dat zy ih visfchen en vogelen, altyd plat en eirond zyn , niet langer behoeven te twyfelen tor wel»  De Nedere. Uitvind, en Ontdekk. 239 welke orde wy dit misfelyk fchepfel te brengen hebben, maar gerustelyk, niettegenftaande het kan vliegen, moogen verzekeren dat het een beest is. In de befchouwinge van verfcheidene der hier gemelde voorwerpen, zal men het bloed dik W) is door zulke kleine vaatjes zien loopen, dat 'er de bolletjes op geene andere wyze dan een voor een, en in langwerpige gedaanten gedrukt, kunnen doorvlieten, en egter zullen honderd roode bolletjes van zulk bloed, wanneer zy digt aan eikanderen op eene ry geplaatst zyn, de langte der middellyn van eenen grooten zandkorrel niet evenaaren, en gevolglyk gaat een millioen van dezelven eenen zandkorrel in grootte niet te boven. De uitwerkingen der hette en koude op het bloed zyn mede wel waardig om in aanmerking genomen te worden. Want wanneer de hette de vaten uitfpant, dan vind het bloed meerder ruimte om zich te beweegen; deszelfs bolletjes dryven op grooter affhmden van eikanderen, en het loopt vryer om: daar integendeel de koude de vaten zoo famentrekt, dat de bolletjes tegen eikanderén gedrukt zyn, 1 ' en  iio Tafereel van Natüor en Konst. en het bloed in de hairfyne adertjes en flagadertjes der uiterfte deelen belemmerd , en eenigszins geronnen is; gelyk blykt uit de zwelling en zwartheid van de handen en voeten , wanneer zy aan Itrenge koude zyn blootgefteld. Het wonderbaar verfchynfel van de klopping van het hart kan men onderfcheidenlyk in verfcheidene kleine gekorvene diertjes zien. — Wanneer men een bye, en inzonderheid een hommel digt by den hals verdeelt, dan zal men het hart, het welk een wit kloppend deeltje is, lustig zien flaan. Het hoofd van een paarde-vlieg, juist daar het aan den nek vast zit, afgefneeden zynde, zal zich een klein deeltje, het welk het hart is, met eene klopping daarin, voor het oog vertoonen. De wormswyze beweeging van maag en ingewanden kan duidelyk gezien worden inluizen, muggen, vliegen, en in eene meenigte van andere gekorvenene diertjes. Door middel van het Mikroskoop ontdekt men  De Nedere, Uitvind, en Ontdekk 24T men dat de vlcesch-vezelen der fpieren beftaan uit andere kleiner vezelen of vezeltjes, ter dikte van een dun hairfamengefte.'d. Vyfof zeshonderd van die vezeltjes zyn 'er noodig om eene enkele vleesch-vezel te voltooijen, welker middellyn niet grooter is dan het vier-cn-twintigfte gedeelte van eenen duim. Ieder van deeze vezeltjes is weder famengefteld uit meer dan driehonderd kleine doorfchynende buisjes , zoo ongemeen fyn dat, al ware een van die bloedbolletjes, welken de heer Leeuwenhoek onderfielt maar een milüoens gedeelte van een zandkorrel te zyn, in vier-en-twintig deelen verdeeld, die kleine deeltjes zefs fchynen zouden bezwaarlyk in zulke kleine buisjes te kunnen komen en doorgaan. Het is egter, door de roodheid van het vleesch der dieren klaar dat ze doorgaan ; zoodat het zeker is dat de buisjes, die een vezeltje vormen, hol zyn, dat de uiterfte einden der ftagaderen zich in dezelven openen, en daar een gedeelte van haar vogt ontlasten, het welk weder door de aderen naar het hart keert. De bloedbolletjes moeten dus tot dit einde in onbegrypelyk kleine deeltjes verdeeld ■worden. XJII.P£El.t Q De  242 Tafereel van Natuur en Konst. De heer Leeuwenhoek zegt dat ieder Spiervezel famengelteld is uit veele kleiner draaden of vezelen, welke hy, hoe klein ook, duidelyk kon onderfeneiden vaatjes te zyn: want indien bytsteldwars in de langte doorfneed, dan fcheen het ligt door de monden der vaatjes; .doch indien in die doorfnyding maar de minfte fchuinte plaats had, dan kon men in het geheel geen ligt zien. Hy vond daarenboven dat ieder vezeltje bekleed is met een dun vliesje, het welk alleenlyk eene verzameling van bloedvaten is, die daar fappen en voedfel naar toe brengen, fchoon dezelven teroorzaake van hunne fynheid , niet zigtbaar zyn. Dit geitel der vezelen in het vleesch van eenen os en van eenen walvisch waarneemende, vond hy dat zy in den laatiten duidelyker konden gezien worden, omdat zy in het osfcn-vleesch meer Samengedrongen en geflooten lagen. Hy befpeurde ook dat de vezelen van een muis van gelyke dikte waren als die van eenen os, fchoon dertigduizend muizen denzelven in zwaarte niet evenaren. Hieruit befloot hy dat de verfchillende grootte der dieren ontltaat uit het getal hunner vezelen, en uit derzelver langte. Die  DeNederl, Uitvind, en Ontdekk, 243 Die vleeschvezelen zyn (naar het fcbynt) door de geheele langte met rimpels omringd. Wanneer een draad rondom eene fyne naald met kruis wyze omwentelingen gewonden was, zoodat alle de draaden de wydte der middel, lyn van de naald van eikanderen af waren, dan zoude dit natuurlyk den aart dier kringswyze draaijingen vertoonen. Zulk eene fcbikking is op eene wonderbaare wyze ingerigt om eene vaardige uitfpanning en famentrekking der vezelen te maaken. Want gelyk een touw radder of Jangzaamer zal uitgefpannen of famengetrokken worden, naar maate van deszelfs langte, zoo moet ook het zelfde plaats hebben in de vezelen der dieren, en dus kunnen wy op deezen grond uitrekenen hoeveel gaauwer de poot van een muis dan die van eenen os kan bewogen worden. De manier om fpier-vezelen te befchouwen is dat men zorgvuldiglyk, en met een zeer fcherp fcheer-of pennemes, een fneedje gedroogd vleesch of visch, zoo dun als mooglyk is fnyde. Men moet dit op een ftukje glas leggen, en met warm water nat maaken; fehielyk opdroogende zal dit de vaten open cn ondcrfcheidbaar laaten. Men heeft Q 3 op  il 244 Tafereel van Natuur en Konstv op deeze wyze opgemerkt dat de vezelen van visch grooter zyn dan die van vleesch. Het onderzoek der beenderen, door middel van het Mikroskoop, heeft geleerd dat derzelver oppervlakkig gedeelte beftaat uit eene groote meenigte van kleine vaten, en eenige weinige, die wat grooter zyn, welke laatften , wanneer zy aan de oppervlakte van Jiet been komen, of met een vlies, of met eene volmaakte doorfchynende zelfftandigheid fchynen bekleed te zyn. De binnenzyde van het been bevat eene fponsagtige of celagtige itof, uit lange,digtvereenigde deeltjesbeftaande, die uit ontelbaare kleine vaatjes zyn famengefteld , van welken fommigen hunnen loop overlangs, en anderen naar dezydender beenagtige deeltjes neemen, welke, niettegenftaande- derzelver beenagtige openingen, uitermaate hard zyn , en fommigen evenwydig aan anderen regtftandig op de langte van het been liggen. De heer Leeuwenhoek ontdekte eens, in een klein ftukje van een fchinke!, vier of vyf vaten met openingen, zoo groot dat'er wel een draadje zyde door kon, ieder van wel ken  De Nederl. Uitvind, en Ontdekk. 245 ken met een klapvliesje voorzien fcheen, zoo gefchikt dat het uitliet het geen in het vat was, maar niet toeliet dat 'er iets in te rug keerde. De gemelde heer heeft ook poogingen gedaan om in het merg des ruggebeens vaneenen os, het maakfel der zenuwen te ontdekken, en zag met groot genoegen, dat kleine holle vaatjes van eene onbegrypelyke fynheid, met hunne eigene vliezen bekleed, en evenwydig aan malkanderen ver uitloopende, derzelver famenftelfel maaken. Schoon eenige honderden van deeze vaten tot de vorming van de minfte zenuw, die het mooglyk is te onderzoeken , behooren, onderfcheidde hy niet flegts derzelver holligheden, welke hy rekende driemaal zoo klein te zyn als de middellynen, maar in fommigen zag hy de openingen zoo duidelyk als de gaatjes in een doorgeprikt papier te zien zyn, wanneer men het tegen de zon houd. Daar word egter groote vaardigheid en handigheid vereischt om dit onderzoek met eenen goeden uitflag te volvoeren ; want nadat een dun fneedje van het merg des ruggebeens voor het Mikroskoop geplaats is, dan word het in minder dan eene minuut Q 3 tyds  246 Tafereel van Natuur en Konst. tyds droog, en de geheele vertooning gaat te niet. De heer Leeuwenhoek onderzogt ook het brein van verfcheidene fchepfelen, gelyk als van eene Indiaanfche hen, van een fchaap, van een os, van een musch, en van meer anderen , en kon in het zelve eene meenigte van vaten onderfcheiden, zoo ongemeen klein dat, indien een bloedbolletje in vyfhonderd deelen verdeeld ware , deeze deelen nog te groot zouden zyn om in zulke vaatjes te komen. Wyders merkte hy op, dat de vaatjes in de hersfenen van een musch niet kleiner zyn dan in die van eenen os, waaruit hy afleide dat 'er inderdaad geen ander onderfcheid tusfchen het brein van een groot dier en dat van een klein plaats heeft, dan alleenlyk een grooter of kleiner getal van vaten, en dat de holletjes van het vogt, dat door dezelven gaat, in beiden van gelyke grootte zyn. Doch Iaat ons tot de befchouwing van zaken van eenen anderen aart overgaan. Voor de uitvinding van het Mikroskoop, was het een byna algemeen aangenomen gevoelen dat toeval en verrotting fchepfels konden voort- bren-  De Nederl. Uitvind, en Ontdekk. 247 brengen ; dat planten zoo wel als dieren zonder behulp van zaaden konden gebooren worden. - Doch naderhand is men overtuigd geworden dat alle planten hunne zaaden, en alle dieren hunne eijeren hebben, waaruit andere planten en andere dieren, juist van dezelfde foort, geduuriglyk en onveranderlyk voortgebragt worden. — Volgens den meermaalen genoemden naauwkeurigen waarneemer, kan het oog, door een goed Mikroskoop geholpen, in het manlyk zaad der dieren veele duizenden van leevende diertjes zien krielen, en dezelven duidelyk onderfcheiden, niettegenftaande zy zoo ongemeen klein zyn, dat veele millioenen van dezelven eenen zandkorrel naauwlyks evenaaren. — Het zelfde werktuig onderrigt ons ook dat de meelftoffen der gevvasfen niets anders zyn dan eene verzameling van kleine graantjes, wier gedaante beftendig en gelykvormig is aan de planten, waarvan ze genomen worden. En dewyl door herhaalde proeven gebleeken is, dat de zaaden der planten onvrugtbaar zyn, indien de Honing van deeze meelitoffe belet word, heeft men vermoed dat alle die graantjes zaadplanten bevatten van derzelver eigene foort. Q 4 Wy  248 Tafereel van Natuur en Konst. Wy zullen ons niet inlaaten met veele dingen, die over dit onderwerp zouden kunnen gezegd worden by te brengen, maaralllenlyk aanmerken dat de groote ontdekking van diertjes in het manlyk zaadby de meeste fchryvers, die federd over de voortteeling gehandeld hebben , eenen gantsch anderen draai aan de befchouwing van dezelve gegeeven heeft. Daar zyn twee voornaame wyzen om de voortteeling der dieren te verklaaren. De eene onderftelt dat de vrugt oorfpronglyk in het manlyk zaad is; de andere fielt dezelve in het ovum, of het ei der vrouwe. De eerfte neemt aan, dat de diertjes in het manlyk zaad de eerfte grondbeginfeis van de vrugt zyn; en dat de vrouw dezelven flegts eenebehoorlyke plaats van uitbroeijing en voedfel verfchaft. De tweede houd voor toegedaan, dat de eerfte grondformeerfels van het diertje in de ova zyn, en dat het manlyk zaad dezelven flegts varwarmt, koeftert, en in het eijernest doet rypen. Ieder van deeze famenftelfels heeft zyne voorllanders, en van weêrzyde worden ook bewyzen ter (iaavinge bygebragt. Doch het behoort geenszins tot ons ontwerp eenige pooging te doen om dit ge- fchil  DeNederl. Uitvind. enOnïdekk. 240 fchil te beflisfen.—Wy agten bet genoeg den beer Leeuwenhoek, als den ecriten ontdekèer deezer diertjes genoemd te hebben. Volgens hem worden zy in het zaad van menfchen, viervoetige dieren, visfchen, vogelen en infekten gevonden; en fchoon zyn gevoelen wel fterke tegenkantingen ontmoet heeft, is het egter ook van veelen aangenomen geworden. — Wy zullen den leezer hier een voorbeeld of twee van des heeren Leeuwenhoeks «aarneemingen wegens het manlyk zaadmededeelen. — Het zaad van twee jonge haanen, die pas gedood waren, onderzoekende, vond by het zelve vol van diertjes met zeer kleine Kaarten, voor het grootfte gedeelte ineengekronkeld, en derzelver ligchaamen vertoonden zich cirkelrond. Daarna nam hy eenen haan, die des daags te vooren gedood en geplukt geworden was. Door drukking bragt hy eenen droppel van deszelfs zaad te voorfchyn, en plaatfie dien terltond voor zyn Mi. kroskoop. Hy zag 'er groote zwermen van deeze diertjes in, die over eikanderen heen zwommen, en zoo leevendig waren, als of de haan pas was gedood geworden ; doch omtrent twaalf uuren laater weder een weinig zaads uitgeperst hebbende, kon hy 'er geen, Q 5 lee-  syo Tafereel van Natuur en Konst. leeven altoos in befpeuren. — Dikwyls had de heer Leeuwenhoek uit het agterfte gedeelte der ligchaamen van mannetjes; fpinnekop. pen een weinig witte (toffe gedrukt, omtrent ter grootte van eene zandkorrel, welke hy volkomen vastftelde dat het zaad deezer dieren was. Dezelve vervolgens met zyn Mikroskoop onderzoekende , vond hy 'er een groot aantal van diertjes in, die eenen zeer langen tyd het leeven behielden. Zy waren zoo ongemeen klein, dat hy vastftelde dat 1,000,000,000 van dezelven byeengevoegd zynde, niet gelyk zyn zouden in grootte aan een koorngraantje; en uit hoofde vandieverbaazende kleinheid, kon hy by geene mooglykheid de juifte gedaante van hunne ligchaamen vertoonen, zoo min als die van de werktuigen , waardoor zy zoo flerk bewoogen werden , dat zy nog vyf uuren lang, nadat zy van de fpinnekoppen waren afgezonderd, in het leeven bleeven.— Men vind in de Philofophifche Tranfactien zeer veele berigten wegens diertjes, die in de meeste vogten gevonden worden. Wy hebben hiervan reeds eenige voorbeelden bygebragt, en zullen ons vervolgens een weinig bezig houden met te verklaaren hoe verfcheidene voorwerpen, van welken  De Nederx. Uitvind. enOntdekk. 251 ken wy nog niet gefproken hebben, voor het Mikroskoop geplaatstzyr.de, zich vertoonen. De opperhuid, of de uitwendige bedekking des ligcbaams, is aan merklyk wegens deszelfs fchubbetjes en zweetgaten. De fchubbetjes zyn door het Mikroskoop ontdekt geworden ; want dewyl zy zoo klein zyn, dat men tweehonderd van dezelven door middel van een zandkorrel kan bedekken, is het niet mooglyk dat zy door het bloote oog onderfcheiden worden. Zy zyn even als die der visfchen drie diep geplaatst, dat is ieder fchub is zoo ver door twee anderen bedekt, dat alleenlyk een derde gedeelte daarvan te voorfchyn komt; welke ligging over malkanderen de oorzaak zyn kan, waarom de huid van het ligchaam wit fchynt. Wint omtrent den mond en de lippen, daar ze maar even tegen malkanderen aankomen, en niet over malkanderen heen liggen , kan men 'er de bloedvaten door heen zien, en de deelen vertoonen zich rood. Men vermoed dat de uitdampende (lof tusfchen deeze fchubbetjes uit komt, en op honderd plaatfen, rondom de kanten van ieder fchubbetje doortogt kan vinden ;  252 Tafereel van Natuur en Konst. den; zoodat, indien een zandkorrel tweehonderd fchubben kan bedekken, dezelve bekwaam zal zyn om twintigduizend plaatfen te bedekken , waardoor de uitdamping gefchied. — Om deeze fchubben op de beste wyze te zien, moet men een flukje huid neemen van tusfchen de vingeren, of van eenig ander gedeelte van het Iigchaam, het welk niet hairig is. Men fchraapt hier de fchubben met een pennemes af, en brengt ze, in een droppel water gelegd zynde, voor het Mikroskoop, om ze op het voordeeligst te vertoonen. Ieder gedeelte van 's menfchen huid is vol uitloozende buisjes of zweetgaten, welke de overtollige vogtigheden telkens uit hetomloopende vogt ontlasten. — Om deeze zweetgaten te zien moet men met een fcherp fcheermes een fneedje, zoo dun als mooglyk is, van den opperhuid afneemen; men moet dan onmiddelyk een tweede fneedje van dezelfde plaats fnyden, en dat voor het Mikroskoop brengen. Men zal dan ontelbaare zweetgaatjes ontdekken, en wel zoo duidelyk als men de kleine gaatjes, die in een papier door middel van eene fyne naaide geprikt zyn, wanneer men het zelve tegen de zon houd, zien kan  De Nederl. Uitvind. enOntdekk. 253 kan. De fchubbetjes van den opperhuid brengen te weeg, dat de zweetgaten zich nietonderfcheidelyk vertoonen, tenzy dezelven met een pennemes weggefchraapt, of op de bovengemelde wyze afgefneeden worden ; maar indien men een (hikje van den huid, van tusfchen de vingers of van de palmen der handen dus toebereid, en dan onderzoekt, zullen de zweetgaten zeer onderfcheidelyk gezien worden. — De befchouwing van de meenigte der openingen over den geheelen huid maakt het waarfchynlyk dat de kleine dieren, als vlaoijen, luizen, muggen en dergelyken, met hunne dunne werktuigen geene nieuwe doorbooringen maaken, maar dezelven in de vaten van den huid ftooten, en het bloed of eenig ander vogt, dat hun ten voedzel dient uitzuigen. Niet onvermaaklyk is het ook kleine leevende diertjes voor het Mikroskoop te zien; inzonderheid zoodanigen, die zoo helder van dop of huid zyn, dat wy meer van het geen in derzelver ligchaam omgaat kunnen ontdekken , dan in de meeste andere leevende fchepfelen. — Dit is vooral waar ten opzigte van de luis, die natuurlyk drie verdeelingen heeft,  254 Tafereel van Natuur en Konst. heeft, te weeten het hoofd, de borsten dc buik of het ftaartend. In het hoofd ziet men twee fraaije zwarte oogen, met een hoorn; die vyf leden heeft, en met hairen omzet is , flaande voor ieder oog. Van het einde van den neus of fnuit is een puntig uitlleekend deeltje, dienende voor eene fcheede of koker van den zuiger of boor, welken het fchepfel in den huid floot om het bloed of andere vogten, waarmede het zich voed, uit te trekken, dewyl het geenen mond heeft, die zich opent. Die boor of zuiger agt men zevenhonderd maal dunner dan een hair te zyn: hy word in eenen anderen koker binnen den eerflen bevat, en kan naar welgevallen uitgeflooten of ingetrokken worden. De borst is in het midden aartiglyk geteekend. De huid van dezelve is doorfchynend en vol kleine kuiltjes. Uit derzelver benedenfte gedeelte komen zes pooten voort, die ieder vyf leden hebben; de huid gelykt wel naar fegryn , behalven naar het einde toe, waar dezelve gladder fchynt. Ieder poot eindigt in twee omgekromde klaauwen van ongelyke langte en grootte, welke de luis gebruikt op de zelfde wyze als wy den duim en mid-  De Nederl. Uitvind, enOntdekk. 2jy middelftcn vinger. Tuflchen deeze klaauwen zyn zoo wel hairen als over de geheele pooten. Op den rug van het ftaarteinde kunnen wy fommige ringswyze verdeelingen hefpeuren, eene meenigte van hairen, en eene foort van teekens, die zich vertoonen gelyk de flriemen van eene. roede in iemand, die gegees» feld is. De huid van den buik ziet 'er uit als fegryn, en is naar het laager einde toe helder en vol kleine kuiltjes. Aan bet einde van den flaart zyn twee kleine halfronde deelen, geheel met brak overdekt', welke dienen om den aars te bedekken, Wanneer de luis haare pooten beweegt, dan heeft men eene zeer gunfiige gelegenheid om de bewe'eging der Spieren, die zich allen in een langwerpig donker vlek, in het midden van de borst vereenigen, volmaaktelyk te ondeffclieiden. Wanneer zy de hoornen beweegt, kan men het zelfde ten aanzien der fpieren van het hoofd doen. Ook is de beweeging der fpieren zigtbaar. in de verfcheidene geledingen der pooten ; en men kan insgelyks de uitloopende takken van de aderen en flagaderen , die wit zyn,' nevens de klopping van  2j6 Tafereel van Natuur en Konst. van de pols zeer duidelyk ontdekken. Het wonderlykfte van allen is egter de wormswyze beweeging der ingewanden, die van de maag langs de darmen tot aan den aars voortgaat. Wanneer men eene hongerige luis buiten op de hand plaatst, dan zal zy haaren zuiger in de huid fteeken, en men kan in dit geval het bloed met een droompje naar het voorhoofd zien gaan. Daar valt het in eene rondagtige holligheid, en gaat vervolgens weder met een dergelyk ftrocmpje voort naar eene andere ronde ontvang-plaats in het midden van het hoofd. Vandaar loopt het door een kleiner vaatje naar de borst, en voorts naar eenen darm, die zich naar het agterfte ge. dcelte van het ligchaam uitftrekt, alwaar hy met eene kromte een weinig opwaards draair. In de borst en den darm word het bloed zonder eenige tusfchenpoozing zeer flerk bewoogen. In het bovenfte gedeelte van den krom ' opgaanden darm ftaat het voortgedreeven bloed ftil , en ondergaat , naar het fcbynt, eene fcheiding: een gedeelte van het zelve word helder en wateragtig, terwyl eenige kleine zwarte deeltjes nederwaards naar den aars gaan. Wan-  De Nederl. Uitvind, en Ontdekk. 257 Wanneer men eene luis op haaren rug legt, dan ziet men twee bloedige donkeragtige vlekken, de grootfie in het midden van het ligchaam, en de kleinfie naar den Haart toe. Id de grootfie vlek, is een wit vliesje dat opwaards en nederwaards famcngetrokken en verwyd wordt. Deszelfs klopping word'gevolgd door de klopping van de donkere bloedige vlek. Die famentrekking en verwyding ziet men op het allervoordeeligst, wanneer de luis zwak wordt. Het witte kloppende blaasje is, naar alle waarfchynlykheid, het hart; want zooras als men in het zelve een prikje geeft, fterft de luis; en volgens Dr. Hervey moet men de donkeragtige vlek, die laager zit, voor»de uitdygfels der darmen houden. Veelen hebben zich valfchelyk verbeeld dat de luizen Hermaphrodieten zyn; doch uit naauwkeurige waarneemingen heeft men ontdekt dat zy in mannetjes en wyfjes onderfcheiden zyn. De wy^es leggen eijeren of neeten, waaruit jonge luizen voortkomen, die geene verandering ondergaan dan dat zy grooter worden. XIII, Deel. R De  .af8 Tafereel van Natcur en Konst. De heer Leeuwenhoek begeerig om de evenredigheid en den tyd van derzelver vermeerdering te weeten, deed twee wyfjes in eene zwarte kous, die hy zoo wel by nagt als over dag droeg, en vond dat een van dezelven in zes dagen tyds vyftig eijeren gelegd had. Het diertje openende zag hy 'er nog wel zoo veel in het eijernest, waaruit hy befloot dat zy in den tyd van twaalf dagen honderd eijeren zoude gelegd hebben. Verder befpeurde hy dat de eijeren in zes dagen werden uitgebroeid , en dat eene luis in agttien dagen tot haaren vollen wasdom gekomen was. Dit alles (lelde hem in (laat om te berekenen dat eene luis in den tyd van agt weeken vyfdui . zend nakomelingen voortbrengen kan. Men ontdekt verder, door middel van het Mikroskoop eene zeer groote verfcheidenheid van luizen. Behalven die, welke by de menfchen gevonden wordt, zyn'erook verfchillende foorten van dit ongedierte, die by de infektcn voedfel zoeken , en dezelven plaagen. Daar is eene tor, welke men uit dien hoofde de luizige tor noemt. Diertjes van dezen onderfcheiden, en mede bekend onder den naam van luizen ziet men op den oorworm ,  De Nederl. Uitvind, en Ontdei/k. 259 worm, dc (lakken, aan de pooten der (pin* nen, en op de hommels. De visfchen, vogels en viervoetige dieren, hebben ook ongedierte dat hun in het byzonder-eige is (*). Onder de diertjes, die in de gedaante en met de kleur van luizen voorkomen, telt men 'er een, dat zeer gezwind , met horten en flooten loopt, en gemeenlyk op de bladen en omflagen van boeken of op verrot hout gevonden wordt. Het is alom bekend, maar deszelfs fchoonheid kan niet dan door het Mikroskoop ontdekt worden. De oogen van dit fchepfel hebben eene goudkleur, en het kan de- (*) Men moet hier aanmerken dat de naauwkeurige Redi het ongedierte op de beesten luizen, en dat op de vogelen vlooijen noemt. Volgens hem heeft iedere foort van vogel haare byzondere vlooijen, verfchillende van die der andere foorten. Allen zyn ze, wanneer zy eerst uitkomen , wit ; maar langzaamerhand krygen zy eene kleur, gelyk aan de veeren, onder welken zy leeven. Zy blyven egter doorfehynend genoeg voor een goed Mikroskoop om de beweegingen der ingewanden te ontdekken. Derzelver grootte is niet gefchikt naar die der vogelen, waarop ze aanteelen; want de kleine meerle heeft vlooijen zoo groot als die van de zwaan. R 2  z6o Tafereel van Natuur en Konst. dezelven naar welgevallen intrekken of uirftboten. De wormswyze beweegins der ingewanden vertoont 'er zich duidelyk in, en bet geen nog verwonderlyker is, men ziet in deezen zelfs de beweeging der hersfenen. : Niet minder verwonderlyk is de befchouwing der myten, welke in groote meenigte in verrotte kaas gevonden worden. Voorliet bloote oog fcbynen zy flegts beweegende itofdeeltjes; maar door middel van het Mikroskoop vind men dar zy dieren zyn, die alle iigchaamsdeelen in volkomenheid hebben, en waarin alles wat tot het leeven behoort zoo geregeld plaats heeft als in fchepfelen, die hen veele millioenen maaien in grootte te boven gaan. Zy zyn met eene korst bedekt, engemeenlyk doorfchynend. Het hoofd , de hals en het ligchaam kunnen onderfcheidelyk waargenomen worden. Het hoofd is klein in vergelykinge van het ligchaam; het zelve beeft eenen fcherpen fnuit en eenen mond, die zich opent en fluit even als die der mollen. Zy hebben twee kleine oogen en zyn ongemeen fnel van gezigt. Sommigen hebben zes, an- de-  De Nederl. Uitvind, en Ontdekk. 26 r deren agt pooten, waaruit blykt dat zy van verfchillende foorten zyn, hoe gelyk zy in alle andere opzigten ook fchynen moogen. Ieder poot heeft zes leden, rondom met hair bezet, en twee kleine klaauwen aan het einde, waarmede gemaklyk iets kan opgenomen worden. Het agterlte gedeelte van het ligchaam is grof en dik; het eindigt in eene eironde gedaante en is met eenige zeer lange hairen bezet. De andere deelen van het ligchaam en het hoofd zyn hier en daar mede van lange hairen voorzien. — Men vind onder deeze fchepfels mannetjes en wyfjes. De wyfjes leggen eijeren, waaruit volfchaapene jongen voortkomen. Schoon derzelver uitwendige gedaante wel geene verandering ondergaat, vervellen zy egter verfcheide maaien, eer zy hunnen vollen wasdom bekomen hebben. Men kan ze veele maanden tusfchen twee holle glazen in 't leeven houden, en naar welgevallen Voor het Mikroskoop brengen, waardoor men gelegenheid zal vinden om veele keurlyke byzonderheden te ontdekken. Men kan ze dus dikwyls met de ftaarten aan elkanderen gevoegd zien, zynde dit de wyze, op welke het wyfje bevrugt word. Want R 3 fchoon  2ö2 Tafereel van Natuur en Konst. fchoon het lid van het mannetje in het midden van den buik is, keert het zich egter naar agteren toe. De famenkoppeling gaat gepaard met eene zeer fnelle bevveeging. De eijeren worden in warm weder in den tyj van tien of twaalf dagen uitgebroeid , maar wanneer het koud is worden 'er verfcheidene weeken toe vereischt. — Het is Iigtelyk te begrypen dat de eitjes van deeze fchepfelen van eene ongelooflyke kleinheid zyn moeten. Men heeft uitgerekend dat een en negentig inillioenen en honderd-en twintigduizend eitjes van eene myt niet grooter zyn dan een duiven-ei. Voor het overige kan men aanmerken dat de myten zeer gulzige dieren zyn ; want zy verflinden niet alleen kaas, maar ook alle foorten van gedroogde visch, gedroogde vrugten, allerleie graanen, en genoegzaam alles dat niet vogtig is; ja men zal fomtyds zien dat zy eikanderen verflinden. Wanneer zy eeten, dan itooten ze beurt om beurt de eene Jcaak voor-en de andere agteruit, waardoor iet fchynt dat zy hun voedfel verbryzelen , en wanneer zy met eeten gedaan hebben, dan febynen zy te herkaauwen. Dit  De Nederl. Uitvind, en Ontdekk. 263 Dit ongedierte weet in de kabinetten der liefhebberen van fraaije kapelletjes en andere keurlyke infekten te komen, waar het alles opeet, niets dan een weinig ftof overlaatende. Het eenigfte middel om deeze vernieling voor te komen is, dat men de laaden en doozen geduuriglyk van kamfer voorzien houde', wier heete en drooge uitwaasfemingen de ligchaamen van deeze fchepfelen doordringen en vernielen. . Eene naauwkeurige opmerking doet ver» fcheidene foorten van myten ontdekken , die t fchoon derzelver algemeene gedaante en aart overeenkomt, in eenige kleine byzonderheden van eikanderen verfehillen. De myten, by voorbeeld, welke men in de vygen vind, gelyken wel naar fchalbyters : zy hebben twee voelers aan den fnuit, en boven dezelven twee zeer lange hoornen ; het getal der pooten aan iedere zyde is flegts drie, en zy zyn traager in het beweegen dan die, wélke in het mout gevonden worden. — De heer Leeuwenhoek heeft gezien dat fommige myten in de vygen langer hairen hebben, dan hy op eenige andere foorten bcfpeurd had ; en die hairen onderzoekende, vond hy ze getakt, of R 4 van  264 Tafereel van Natudr en Konst. van andere kleiner hairtjes voorzien, die uit derzelver zyde voortkwamen , waardoor hy zich verbeeldde dat zy misfchien op de kleine afftanden, waarop die hairtjes voor den dag komen , leden hadden. — Eindeiyk behooren wy te melden dat de myten zeer taai van leeven zyn. De heer Leeuwenhoek verhaalt dat een, welke hy op een pennetje voor zyn Mikroskoop ftak , het in dien ftaat elf weeken heeft uitgehouden. Wanneer men de vloo met naauwkeurigheid bekykt, dan vind men dit kleine fchepfel geheel overdekt met zwarte harde fchelp. agtige fchubben, die als plaatjes of verdeelingen netjes over eikanderen gevouwen zyn, zoodat ze zich naar alle de fchielyke beweegingen van het diertje kunnen fchikken. Die fchubben zyn keurlyk gepoiyst, en aan de kanten rondom met lange punten bezet, in 'eene fchoone en geregelde orde. De nek is fraai geboogen , en gelykt in gedaante wel wat naar eenen kreeften-ftaart. Uit den fnuit komen de twee voorfte pooten voort, en tusfchen dezelven ligt de boor of zuiger, waarmede het de huid van andere fchepfelen doorboort, en 'er zyn voedfel uit haalt. Dc vloo heefe  DeNederl. Uitvind, en Ontdekk. 26? heeft twee groote fchoone zwarte oogen, en een paar kleine hoornen of voelers. Vier pooten zyn aan de borst gevoegd, zoodat zy 'er in het geheel zes heeft. Wanneer zy fpringt zyn de pooten kort in eikander gevouwen, en doen allen in het zelfde oogenbük den fprong, voerende het fchepfel tot eenen verbaazenden afftand. De pooten hebben yeele leden, zyn zeer hairig, en hebben aan het einde twee lange fcherpe omgekromde klaauwen. De boor of zuiger van de vloo is (gelyk wy reeds gezegd hebben) tusfchen de voorfte pooten in geplaatst, en heeft een paar pypen of lancetten in zich beflooten, welke, nadat de boor eenen ingang gemaakt heeft, waarfchynlyk verder in het vleesch geftooten worden, om het bloed van de bygelegene deelen derwaards te doen vloeijen, en het dan op te zuigen. De beste weg om deezen toeftel te zien is dat men eerst het hoofd en vervolgens de voorfte pooten affnyde, waarna men het zieltoogende diertje nog gemaklyk kan behandelen , en voor het Mikroskoop brengen. Wegens de voortteeling der vlooijen zullen R 5 wy  i66 Tafereel van Natuur en Konst. wy allecnlyk zeggen dat zy mannetjes en wyfjes zyn, en uit eijeren voortkomen. Zy ondergaan net de zelfde verandering als de zywormen ; want uit de eitjes komen kleine wormen of maaden. Wanneer de tyd van derzelver veranderinge nadert, dan verbergen zy zich zoo veel als mooglyk is, eeten niets, en liggen zoo ftil als of zy naby den dood waren. Maar wanneer men ze met het Mikroskoop befchouwt, dan vind men dat zy met de zyde of webbe, die uit den bek komt, eene foort van zak rondom zich weeven, waarin zy de gedaante van een'popje aanneeffien, het welk vervolgens, na verloop van eenige dagen, uit den zak komt, en eene volmaakte vloo is, bekwaam om weg te fpringen. Uit naauwkeurige waarncemingen blyktdat de'eijeren van vlooijen, in het midden van den zomer in den tyd van vier dagen-worden uitgebroeid; dat de maaden in elf dagen tot de volkomenheid van haaren kruipende ftaat komen, en vier dagen daarna popjes geworden zyn, in welken ftaat zy negen dagen blyven eer 'er volkomene vlooijen uit komen, die dan na verloop van drie of vier dagen eitjes leggen. Wan-  De Nederl. Uitvind, en Ontdekk, 267 Wanneer men vlooijen in eene glazen buis doet, die aan beide de einden gefiopt is, kan men zien op welke wyze zy zich vermengen, naamelyk door Haart aan Haart te voegen. Men kan dus ook befpeuren dat zy haare eitjes niet allen in eene reize leggen, maar tien of twaalf op eenen dag, en dat verfcheidene dagen na malkanderen. De ontleding der vloo kan, even als dfe van de luis, in water gefchieden. De maag en ingewanden met derzelver wormswyze beweeging kan men duidelykonderfcheiden, geook de balletjes en het manlyk lid, en tevens de aders en flagaders, die onbegrypelykklein zyn. In dit fcbepfel zyn nog twee-dingen, die onzer opmerkinge waardig zyn, te weeten deszelfs vèïbaazende gaauwheid en wonderbaare fterkte, waardoor het in ftaat is om meer dan honderdmaal zoo ver te fpringen dan het lang is, gelyk'door onwederlegbaare proeven beweezen 'word. Wie kan in dit dier het vermogen 'der fpieren en de veerkragt der vezelen zonder verwondering gadeflaan ? Hoe zwak en traag moeten paarden, kamee- 'len  268 Tafereel van Natuur en Konst. Jen en olifanten, naar maate van hunne grootte, niet voorkomen, wanneer zy met dit geringe infekt vergeleeken worden. Schoon de uitwendige gedaante der fpinnekoppen, zonder behulp van het Mikroskoop, aan ieder vry wel bekend is, zyn 'er egter eenige byzonderheden in dit diertje, welke niet dan door middel van het gemelde werktuig kunnen ontdekt worden. -- Dewyl derzelver natuurlyke prooi, de vliegen naamelyk, zeer zorgvuldig en gaauw zyn, en gemeenlyk van boven komen, zoo is het noodig dat de fpin een fnel gezigt heeft, en van een vermogen voorzien is om opwaards, vooruit, cn zydelings te zien op den zelfden tyd; en bet Mikroskoop toont ook dat het getal, maakfel en de (tand haarer oogen tot die einden ongemeen gefchikt zyn. Want men vind in de meeste fpinnen agt oogen; te weeten twee boven op het hoofd of ligchaam , tusfchen welken geene fcheiding is, omdat een fpin geen' hals heeft: deezen zien regelregt naar boven. Vervolgens zyn 'er twee in het voorfte gedeelte, een weinig laager dan de voorgemelden , om alles wat vooruit omgaat te ontdekken: aan iedere zyde zyn nog' een paar oogen,  De Nederl. Uitvind, en Ontdekk. 20*0 oogen , waarvan het eene zich zydelings vooruit , en het andere zydelings agteruit wend , zoodat zy fchier rondom zien kan. Men vind foorten van fpinnen, die meer of minder oogen hebben. Doch hoe groot of klein derzelver getal ook zyn moge, allen zyn ze onbeweeglyk en doorfchynend , en verdienen de naauwkeurigfte befchouwing; Men kan ze best zien, door den ftaart en de pooten van het diertje af te fnyden , en niets anders dan den kop voor het Mikroskoop te brengen. Alle fpinnen hebben agt pooten, van welken zy zich bedienen om te loopen, en twee armen of korter beenen naby den bek, die in bet grypen van haar aas te pas komen. Dezelven fchynen digt met hair bezet, hebben ieder zes leden, en twee omgekromde klaauwen , die zaagswyze gemaakt zyn, of aan den binnekant tanden hebben, even als eene zaag, waardoor zy aan alles vastkleeven. Op eenen kleinen afftand van die klaauwen fteekt eene foort van fpoor uit, welke geheel zonder tanden is. ue wapenen, met welken de fpi n haaren prooi  370 Tafereel van Natuur en Konst. prooi aangrypt en dood, zyn een paar fcherpe kromme klaauwen of nypers, die van fommigen zeer oneigenlyk angels genoemd worden , en in het voorfie gedeelte van den kop geplaatst zyn. Deeze klaauwen fiaan horizontaal, en worden, wanneer zy niet gebruikt worden, in twee kasjes verborgen gehouden, van welken de natuur de fpinnen voorzien heeft om dezelven te ontfangen. In deezen vouwen zy zich gelyk een knipmesje, en leggen tusfchen twee ryen tanden, die mede van dienst zyn om den prooi vast te houden. Volgens het berigt van den heer Leeuwenhoek, heeft ieder van deeze nypers eene kleine opening naby deszelfs punt, gelyk aan die, welke men in den tand van eenen adder vind. Hy vermoed dat uit dezelve een vergiftig vogt in de gemaakte wonde geftort word , het welk vliegen en andere infekten doet fterven. Doch Dr. Mead beweert dat dit een groote misflag is, dewyl hy niet in ftaat geweest is, om hier eenige opening te ontdekken , niettegenstaande hy deeze deelen verfcheidene reizen met een zeer goed Mikroskoop befchouwd heeft. De  De Nedere. Uitvind en Ontdekk. 271 De fpinnekoppen veranderen dikwyls van huid, die men in het fpinrag volmaakt droog en doorfchynend kan vinden. Van zulke huiden kan men de nypcrs gemaklykerfcheiden, en dezelven met meer naauwkeurigheids onderzoeken dan in Ieevende fpinnen. Men heeft verder door het Mikroskoop ontdekkingen gedaan wegens het maakfel der fpinnewebben en de manier, waarop zy geweven worden. Want door middel van het zelve vind men dat de fpin vyf kleine mammen of tepels digt by het einde van den ftaart heeft, waaruit een gomagtig vogt komt, het welk aan alles, waartegen het gedrukt word, kleeft, en uitgetrokken zynde terlloud in de lugt verhard, en een koord of draad word, die fterk genoeg is om de zwaarte van het ligchaam der fpinne vyf-of zesmaal tedraagen. Die draad is uit verfcheidene fyner draaden famcngclteld , die afzondcrlyk uitgetrokken worden ; doch op den afftand van twee of drie hairbreedten van het ligchaam der fpinne af, zich vereenigen. De draaden zyn fyner of grover, naar maate van de meerdere of mindere grootte van de fpinnekop. Volgens de rekening van den heer Leeuwenhoek maaken  272 Tafereel van Natuür en Konst* ken honderd der fynfte draaden van eene volwasfene fpin, de midde.'Iyn van een hair uit een mans baard nog niet volkomen uit. Wanneer men dan onderdek dat de draaden en het hair rond zyn , zyn tienduiz;nd zulke draaden niet dikker dan een hair van de gemelde foort. Hy rekent vervolgens dat, wanneer jonge fpinnekoppen eerst beginnen te fpinnen, vierhonderd van dezelven niet grooter zyn dan eene, die volwasfen is; en gevolglyk is de draad van zulk eene kleine fpin, vierhonderd maal kleiner dan die van eene volwasfene. Dit gefield zynde, zouden vier millioenen draaden van eene jonge fpin zoo dik niet zyn als een enkel hair uit een mans baard. De eijeren van fommige fpinnen zyn zeer aangenaame voorwerpen om bezien te worden. Zy zyn rond aan het eene en platagtig aan het andere einde, en hebben in het middelpunt van het platagtige einde eene neêrdrukking, en daar rondom eenen geelagtigen kring. De kleur is blaauwagtig wit, gelyk die van valfche paarlen. Wanneer zy uitgebroeid zyn komen 'er de kleine fpinnen, haare volkomene gedaante hebbende, uit, en loopen  Ï3e Nederl. Uitvind. enOntdeSk. 2?^ pen zeer fnel rondom. Het wyfje legt eijeren ten getale van vyf-of zeshonderd in eenen zak, die van haar eigen webb-e zeer iTerk gemaakt is, dien zy onder haaren buik draagt, en met groote zorgvuldigheid bewaart, of anders in eene veilige fchuilplaats nederlegt. — In de pooten en het ligchaam van dit fchepfel kan ook de omloop des bloeds gezien worden ; en een opmerkend waarneemer zal veele andere wonderen in de ontleding en het on, derzoek van deszelfs verfcheidene deelen ontdekken. Inzonderheid zal hy twee of drie foorten van fpinnen leeren kennen, die boven andere der opmerkinge waardig zyn.— De kleine witte veld-fpin met korte pooten, die overvloediglyk tusfchen nieuw hooi gevonden word, heeft een ligchaam, het welk. zich vertoont als witte barnfteen met zwarte, knobbels, uit ieder van welken prikkels groatjen, gelyk aan ileekpalm. Sommigen hebben zes, fommigen agt fnelle en leevendige oogen, die onderfcheide'yk kunnen gezien worden. Ieder oog heeft eenen helderen vioiet-bïaauwen appel, omringd van eenen bleek geclen kring.—-De zwervende fpin, die geen, v\ebbe maakt, maar by vlaagen loopt cn hup^ pelt, heeft twee b'osfen pluimen op d? voorXIII, De Et. S fie  274 Tafereel van Natuur en Konst. fte pooten, welke zoo we! als de verfchcidcnheid en fchoonheid der kleuren, die men over dit gcheele fchepfel befchouwt, wel verdieren door het Mikroskeop gezien te worden, en eene zeer bevallige vertooning maaken. — De langbeende veld-fpin, die ock de Schaapherders-Spin genoemd word, is mede een zeer verwonderlyk fchepfel. Zy heeft op eenen grooten afftand van den kop twee voorklaauwen, die met Zwart befiagen zyn aan het einde, even als die \an eene krabbe, welkezich op de wvze als die van cc-n Schorpioen openen en fluiten, en aan de binnenzyde zaagswyze of getand zyn. Wanneer men alle de pooten van deeze fpin affnyd, en dezelve voor het Mikroskoop plaatst, dan zal inert zien dat de uitpuiling boven op den rug voorzien is van twee fraaije gitzwarte oogen. bj rtsisag oio fy'ismyt rt\s ^um Hian Onder de fchepfelen, welker Schoonheden zonder Mikroskoop niet te ontdekken zyn, verdient ook de mug gefield te worden. Met behulp van het gemelde werktuig gezien zynde, fchynt het dat zy op eene ongemeener wyze dan de meeste andere loevende fchep-; fels door de natuur is verfierd geworden. Het tlaart-einde is met pluimen overdekt, die zeer  De Nederl. Uitvind, en Ontdekk. 275 zeer netjes in ryen gefchikt zyn: vanverfchei> dene kleuren, maar egter volmaaktelyk door. fchynend. De borst is met kleine ityve hairen of borfteis, in plaatfe van pluimen overdekt; en uit dezelve komen zes hairige pooten, die ieder zes leden hebben, en twee kleine klaauwen aan het einde. De pooten zyn overal met pluimen verfierd; de vleugels zyn omringd met lange neêrhangende vederen ; en de adertjes, welke dienen om ze te verflerken, zyn mede bcpluimd. —In de verfcheidene iborten van muggen zyn egter de vleugels merkelyk onderfcheiden. Het wonderbaarse, gedeelte van dit fchep; fel is deszelii hoofd, het wel* de hoornen, den angel of zuiger en de oogen bevat. Dq hoornen van de borftelagtig-gehoornde of mannetjes mug zyn verruklyk om gezien te worden. Zy zyn twee paaren, waarvan het eene op kleine afitanden met lange hairen omringd is, die kiingswyze uitfpruiten; en ieder kring word kleiner dan een voorgaande, naar maai. te hy nader aan het uiteinde der hoornen ftaat. Allen by eikanderen genomen vertoonen zy net de gedaante, van de plant, welke men paariienfiaarc noemt. Het audere paar js lanS 2 ger  276 Tafereel van Natuur en Konst*. ger en veel dikker, en hairig van het eene' einde tot het andere. In de vvyfjes mug heefr het eerfte paar hoornen in verre na zulke lange hairen niet, en het tweede paar is ten minften drie vierde gedeelten korter. De boor, angel of zuiger, is een kooker met lange fchubben bezet, die onder de keel van de mug verborgen is , wanneer zy 'er geen gebruik van maakt. By gelegenheid opent zich de zyde, uit welke vier pylen geftooten worden, waarvan de eene, hoe klein hy ook zyn mooge, voor de drie anderen ten fcheede dient. Derzelver kanten zyn ongemeen fcherp, en naar de punt toe gebaard of getand; deeze punt is onbegrypelyk fyn, erï kan door het meest vergrootende glas naauwlyks ontdekt worden. Wanneer die pylen in het vleesch der dieren geduuwd worden, het zy na malkandcivn of förftengevoegd , dan moet het bloed, zoo wel als de vogten der byüggende deelen , noodwendiglyk toevlocijen, en eene dikte rondom de wond veroorzaaken, welker-kleine opening door de drukking der buitenlugt geheel geflooten word. Wanneer eene mugeejiige tedere fappigevrugten of vogten vind, zuigt zy door den buiten* ft en  DeNederl. Uitvind. enOntdekk. 277 'ften kflókèr op het geen haar aanfta'at'; zonder van de pylen eenig gebruik te maken; maar wanneer het vlèescn is, dat tegen haare poogingen «reêrflWd bied, dan ileekt zy flraf, brengt haare wapenen in de fcheede-, en zuigt door dezelve de fapperi, welke zy aantreft, '.op. De pyn, die zy veroorzaakt, word aiJeeniyk gevoelt, terwyl de mug nog fteekr, en houd op, zooras als zy aan het zuigen is. Derzelver fleeklrig gefchied alleen uit nood- 'zaaklykhcid cm bekwaam voedfel te bekomen. De oogen van eene nurrre, cfï'e het grootne gedeelte van het hoofd urtmrkcn, zyn gepaarld, of famengelteld uit verfcheidene ryen van fcléin'e halfronde uitpuilingen, die niet de •grootfte netheid gefchikt zyn. De beweeging der ingewanden kan in de doorfchynende deelen van dit diertje gezien , ■en door de ontleding kunnen veefc keurlyke' ontdekkingen gedaan worden. De heer Leeuwenhoek zegt dat hy in het wyfje eene verbaazende meemgrè van eijeren gevonden heeft; en de kuit van dat h.fekt is ook inderdaad ve». wonderlyk groot, in vergelyking van deszelfs geftalte; want men heeft dezelve fomtyds op ,s •? het  278 Tafereel van Natdur en Konst. het water zien dryven, fchoon altyd aan het een of ander vastgemaakt opdat zy niet zoude wegfpoelen; niet zelden is zy bevonden meer dan een duim lang, en een half vierendeel va» eenen duim breed te zyn. De eijeren, dre ieder een klein zwart vlekje hebben, zyn in eene zeer nette orde geplaatst, cn worden by eikanderen gehouden door eene foort van lil of lymige ftoffe, welke de kleine maaden, •wanneer zy uitgebroeid zyn, met zich naaiden grond voeren, en daarmede de kleine deeltjes van aarde of zand, die haare celletjes of kasjes maaken, famenvoegen. — Want de mug komt uit een ei voort, het welk op het water is gelegd geworden. Het zelve word eerst een worm of maadc, vervolgens een zeer misfelyk waterdier , en eindelyk eene mug. Daar zyn zeer veele byzonderheden, die tot de infekten betrekking hebhen, door het Mikroskoop ontdekt geworden. — En voor, eerst moeten hier derzelver angels in aanmerking komen, wier meesten van maakfel en toeltel gelyk zyn, zoodat 'er flegts- een behoeft befchreeven te werden, om ze aHén te doen kennen. — $y' zullen dus een kort berigt  De Ne derl. Uitvind, en Ontdekk 279 rjgt geeven wegens den angel eener bye, zoo als die door middel van het Mikroskoop gezien word. — Dezelve is eene hoornagtige feheede of kooker, die twee geveerde pylen in zich bevat. Deeze fcheedc eindigt in eene fcherpe punt; digt aan het uiteinde is een fcheurtje, waardoor, wanneer de byefteekt, twee geveerde pylen buiten het einde van de fchcede geftooten worden, van welken de een, dewyl die wat langer is dan de ander, zyne veeren vast zet, terwyl de ander terftond volgt, beurteling dieper en dieper indringt, en het vleesch met zyne weêrkaaken vasthoud, totdat de gantfche angel in de wonde bedolven is; en dan word 'er ceil vergiftig vogt, door de zelfde fcheedc, uiteen klein zakje aan den wortel des angels in uitgeftort, het welk eene vry zwaare pyn, en eene zwelling, die fomtyds eenige dagen blyft duuren, veroorzaakt. mosvd ■ Om den angel der bye door het Mikroskoop te zien, zoo moet men het einde van derzelver ftaart affnyden; wanneer men ze dan met eene fpelde of naaide aanraakt, zal zy den angel en de pylen uitftooten , die met een fchaanje kunnen afgeknipt, en ter onderzoeS 4 kin-  c8o Tafereel van Natuur en Konst. kinge bewaard worden.—Wanneer men ook eene bye in eenen lederen handfehoen vangt, zal de angel daarin gelaaten worden, dewyl bet diertje buiten (laat is om de weêrhaaken uit het Ieder te ontwarren. Wanneer nu de , bye geheel dood is, dat niet dan eenige uuren daarna zyn zal, kan men 'er den angel met zyne pylen en veeren uittrekken. Door den (laart te drukken, den angel uit te haaien , en aan het beneden, einde te persfen, kan men de pylen ook opdringen; maar indien men 'er de behandeling niet van heeft, zal dit wat moeijelyk vallen. Het zakje, waarin het vergiftige fap is, kan men gemaklyk aan het ondereinde van den angel vinden en onderzoeken, als wordende het gemecnlyk met denzelvcn uitgetrokken'; en wanneer men de bye haaren angel op eenig hard Iigcharm laat ftooten, dan kan men genoeg van het gcme'de fap krygen om bet op een (Irookje glas te doen, en om de zouten eerst daarin dryvende, en naderhand tot kristallen fchictende, te zien. Onder de verbaazende kousttuigen', welker piaakfel en gefteldheid , zonder behulp van bet  De Nederl. Uitvind, en Ontdekk. 28 i het Mikroskoop, geheel onbekend zouden gebleevcn zyn, telt men ook de oogen van verfcheidene infekten. Byen, wespen, mieren, gemeene vliegen, en veele andere gekorvene diertjes, hebben twee halve maanen of onbeweccglyke kappen, die het grootfte gedeelte van het hoofd uitmaakeu, en een zeer groot aantal van kleine halve bolletjes of ronde uitpuilingen bevatten, die met de uiterfte re'gelmaatigheid en netheid, in malkanderch kruisfende lynen geplaatst zyn, cn vry we! naar traliewerk gelyken. Dezelven zyn eene verzameling van oogen, zoo volmaaktc'yk glad en gepolyst, dat zy als zoo veele fpiegels de beelden van alle uitwendige voorwerpen te rug kaatfen. De gedaante van eene kaars ziet men byna oneindige ma;:!en op hunne oppervlakten vermenigvuldigd ; derzelver ftraalen veranderen byna in ieder oog, naar de be. weegirjg, die 'er door des waarnecmers hand aan gegeeven word. Daar andere fchepfels hunne oogen naar de voorwerpen moeten wenden , hebben de infekten altyd het een of ander oog gereed, en naar de voorwerpen gerigt, aan welken kant dezelven zich ook moogen vertoonen. Alle die kleine halve bolletjes zyn, cm kort :e gaan, wcezenlyke 00-S 5 gen  282 Tafereel van Natuur en Konst. gen. Zy hebben ieder eene kleine doorfchynende lens of oogappel in het midden, waardoor de voorwerpen zich liet onderst boven vertoonen, even als door een bolrond glas. Zy worden ook een kleine verrek} kt-r , wanneer nisfehen dezelven, en die van het Mikroskoop een juiste brandpunts afftand is. — Nog heeft men grond om te denken dat iedere le::s met eenen onderfeheiden lak van de gezigt-zenuwen voorzien is, en dat egter de voorwerpen niet worden vermenigvuldigd, of Zich anders dan enkel verte-enen., even zoo weinig als wy een voorwerp dubbel zien, fchoon wy twee oogen hebben. ï91 n^lfifsriligUyOli ibuW; t er.v/ lsgqp-goo ah jiL Kie:::and beeft een.Mikroskoop gezien, of hy is op een gezigr van deeze kleine oogen onthaald geworden, en egter hebben misfehien Ksgt weinigen derzelver aart naar behooren «wwopgen , of op de grootheid van hun geul gelet. — Pa heer Leeuwenhoek , die hieromtrent eene fchattiug m/.akte , rekeside zesduizend tweehonderd zes en dertig halve bolletjes in de twee oogen van eenen zywo/m, nadat hy in een vliegend fchepfel «tóanderd is. De Tornhout of pristcbyter is .onder alic de infekten, die wy k"eni.-en, aan- mer-  De Nedere. Uitvind. enOntdekk. 283. merkelykst om haare groote en fchoone gepaarlde oogen, die zelfs door een gemeen leesglas zich vertoonen, gelyk het leer dat wy fegrein noemen. De genoemde Natuurbefchouwer rekende in ieder oog san dit fchepfel twaalfduizend vyf honderd en vier-en veertig gezigten, dat is in beiden vyf-en twintigduizend en agt-en tagtig. Zy zyn in zesboekigen ftand geplaatst, en ieder gezigt heeft zes anderen rondom zich , welke orde ook in andere oogen de gemeenfte is. Leeuwenhoek bemerkte daarenboven in het middelpunt van ieder gezigt een klein doorfebynend vlekje, helderer dan. het overige, en vermoedde dat dit de oog-appel was, waar de ligtftraalen tot op het netvlies doorgelaaten werden. Dit vlekje had drie kringen rondom zich , en fchecn zevenmaal kleiner dan de middeilyn van het gantfche gezigt. — Wie kan zich genoeg verwonderen over de verbaazende netheid van fchikkinge in deeze kleine oppervlakten, in ieder van welken zoo veel naauwkeurigheids in de gedaante en polysting, en zoo veel konst en feboonheid gezien word, als in het oog van eenen walviscb of olifant. Hoe ongemeen teer moeten de draaden van het netvlies- niet zyn, welke tot iedere van die op-  Tafereel van Natuur en Konst. oppervlak-te behooren, dewyl de geheeie toekening der voorwerpen, daarinafgebeela, niillioenen maaien kleiner moet weezen , dan derzelver beelden, die in het oog van een menseh gefchilderd zyn. Wanneer men het oog van eenen puistebyter, van eenen hommei of van eene gemeene vlieg affnyd, en het zelve, doormiddel van een penfeel, en een weinig fchoon water, van alle de vaten reinigt, dan kunnen die vaten door het Mikroskoop onderzogt worden. — De heer Leeuwenhoek plaatfte een oog, dat hy op zulk eene Wyze had toebereid , een weinig verder van zyn Mikroskoop af, dan wanneer hy voorwerpen wilde onderzoeken, zoodat hy den regtën en netten brandpuntsal'ltaixi tusfchen het zelve en zyn Mikroskoop liet. Toen zyn gezigt naar een nabuurig huis rigtende , zag hy door ee;;e meenigte der kleine halve bolletjes niet flegts' den gevel van het zelve, maar ook de deuren en venfters, en kon zelfs duidelyk onderfchciden ofzyur pen of geflooten waren. : Het is zeker datluizïn, myten en veele andere diertjes, wélke nog kleiner zyn dan de reed?  DeNederl. Uitvind, en Ontdeick. 285 reeds gemeldcn, oogen hebben van zulk een maakfel en gcfialte, dat zy voorwerpen , die eenige duizendmaalen kleiner zyn dan zy zeiven, kunnen onderfcheiden ; want zoodaanig Zyn ongetvvyfeld de deeltjes, die ze tot voedfel gebruiken, en veele andere dingen, die ze noodwendiglyk moeten onderfcheiden. Wat moet het vergrootend vermogen van zulke oogen derhalven ongemeen fterk zyn ! welke keurige ontdekkingen zouden 'er niet gedaan worden, indien het mooglyk was glazen te krygen, door welken wy zien konden, ge> Jyk zy zien! De hoornen der infekten heeft men door het Mikroskoop ook nader leeren kennen.— Veelcn hebben zich verbeeld dat zy alleenlyk dienden om de oogen te zuiveren , en het •ftof, dat 'er op mogt vallen, af te veegen; doch de waarneemingen toonen dat zy dit met -de voorfte pooten doen, zoodat de hoornen tot eenig ander einde gefchikt zyn. Dewyl men nu befpeurt dat zy onder her voortgaan met dezelven telkens voor zich voelen, meent de heer Derbam dat zy de hdürnen noodig hebben om den weg te vinden. — Dit gevoelen moet zeer aarmeemelyk voorkomen ; wan- «eet  286 Tafereel van Natuur en Konst. neer men overweegt dat hun hoornvlies en gezigt-zenuw altyd even ver van eikanderen afllaan, zoodat zy alleenlyk afgelegene voorwerpen kunnen zien, en die, welke zeernaby zyn, niet bemerken; dus zouden zy met het hoofd 'er ligtelyk tegen aan loopen, indien zy door de voelers niet geholpen werden. Dat dit het voornaamfte gebruik der hoornen is, blykt ook uit de Spiesjes van veele infekten , die kort en regt zyn, en niet nederwaards naar de oogen toe kunnen geboogen worden , terwyl anderen weder ongemeen lang zyn. In de meesten vertoonen die hoornen zich verwonderlyk fchoon; in eenige onderfcheiden zy zelfs de kunnen ; want onder het geflagt der muggen zyn allen, die kuifjes , pluimpjes of borftei'hoorntjes hebben , mannetjes; maar die korte en gelyk een enkele pyl opgaande hoornen hebben, zyn w;. fjes. In het famenweeffel, het maakfel, de Schikking en de verfierfelen der vleugelen van veele infekten, heerscht zulk eene oneindige verfcheidenheid, dat niets dan de naauwkeurig. fte waarneeming ons ka_n in ftaat nellen om oe.nii;»  De Nederl, Uitvind, en Ontdekk. 287 eenig denkbeeld van dezelve te vormen. Zy zyn gefchikt naar de verfchillende leveiiswy,ze en behoeften der diertjes. Sommige wieken zyn vliezig, andere zyn met korte borftels bezet; eenige zyn vliezen met korte vedertjes gedekt, even als de pannen op een huis leggen; andere infekten hebben verdeelde wieken. De vlerken van veele foorten van muggen zyn met ryen van vederen kogs haare rigchels, en met boordfels van vederen rondom den kant verfierd. Sommige hebben hairen en andere haakjes, die met de grootfte regelmaatigheid en orde geplaatst zyn. Die tot het geflagt der fchalbyters behooren hebben kasjes, waarin de wieken opgevouwen en bewaard worden, totdat zy dietengebruiJce noodig hebben. Sommigen van die kasjes reiken byna tot aan het einde van des Haart, anderen zyn zeer kort, en veelen maaken, door het Mikroskoop gezien zynde, eene fraaije vertooning. —Alle die foorten van vleugelen hebben beenagtige deelen of ribben, die dezelven kragt byzetten, en langs welker zyden groote bloedvaten loopen, die menigvuldige takken fchieten, en voedfel naar de tusfchenüggende dec-len voeren ; want fchoon men we! geenen omloop va« vogten in dezelven  «88 Tafereel van Natuur en Konst. ven kan befpeuren, dewyl die waarfcbynlyk ongemeen langzaam is, is het egter ontwyfeibaar dat 'er een geduurige toevoer van lappen naar de fchaften, hairen of borficls, met ■welken zy gewapend zyn, moet plaats hebben. Die maar eenigzins met Mikroskoopen hebben omgegaan, weeten zeer wel dat de fchoone kleuren, welke op de vlerken der motten en kapelletjes gezien worden, ontdaan uit lierlyke kleine vederen, die in fchaftjes eindigen, en zeer naauwkeuriglyk in gefchikte jyen geplaatst zyn; m2ar weinigen zyn 'er waarfchynlyk, die derzelver maakfel met behoorlyke juistheid hebben waargenomen. Wanneer men die vederen met het einde van den vinger, of met een pennemes zagtjes afwryft, op een enkel glaasje in een van de fchuifjes ademt, en dat vervolgens aan dc vederen, die maar enkel dof fchyren, houd, dan zullen zy'er onmiddelyk aanhangen : en indien ze dan met een ander glaasje, dat met een koperdraadje word vastgezet, bedekt worden, dan zyn zy tot een toekomend onderzoek bereid, en zy kunnen by gelegenheid door verfcheidene glazen befchouwd worden. in  De Nederl. Uitvind, en Ontdekk. 289 In de fchubben der visfchen befpeurt men ook eene verbaazendefcboonhcidenregelmaatigheid, zoo wel als eene oneindige verfcheidenheid van gedaante en famenweeffel in derzelver verfchillende foorten ; want eenigen zyn langagtig, fommigen rond , fommigen drie, anderen vierkantig, en eenigen weder van eene andere gedaante. Men heeft 'er zelfs, die met fcherpe prikkels gewapend zyn , en weder andere, die gladde kanten hebben. — In den zelfden visch is eene groote verfcheidenheid; want de fchubben van den buik, den rug en. alle andere deelen vcrfchillen zeer merkelyk van eikanderen; en zy hebben inderdaad groote overeenkomst met de vederen op de ligchaamen en vleugelen der infekten. Men vermoed dat deeze fchubben eene jaarlykfche byvoeging van eene nieuwe fchub hebben, die over de voorgaande groeit, en zich naar alle kanten buiten de randen van dezelve uitbreidt, naar maate de visch aanwast; genoegzaam eveneens als het hout der boomen jaarlyks vergroot door de byvoeging van eenen nieuwen kring aan den bast. Gelyk men dus den ouderdom van den boom kan kennen uit het getal der kringen, waar- XIII. Deel. t „j.  aoo Tafereel van Natuur en Konst. uit de (lam beftaat, zoo wil men dat het getal der plaatjes, waaruit de fchubben der visfchen beftaan , hunnen ouderdom te kennen geeft. De heer Leeuwenhoek nam eenige fchubben van eenen zeer grooten karper, die twee-enveertig en eenen halven duim lantr, en ruim drie-en-dertig duimen Rhynlandfche maat in de rondte was, en wiens fchubben de breedte van eenen daalder hadden. Hy weekte dezelven in warm water om ze des te gemaklyker te kunnen fnyden; hy fneed 'er vervolgens een fchuins door, beginnende met het eerst gemaakte, dat een zeer klein Schubbetje geweest was, in het middelpunt, en hy cnderfcheidde duide.'yk door zyn Mikroskoop veertig plaatjes of fchubben, die als over elkanderen gelymd waren, waaruit hy befloot dat de visch veertig jaren oud was.— De ontdekkingen, welke men door middel van dit werktuig van tyd tot tyd gedaan heeft, geeven groote reden om te denken dat 'er maar zeer weinige visfchen zyn, die geene fchubben hebben. Gemeenlyk voed men die verbeelding ten opzigte van de aal; maar het Mikroskoop toont dat zy Hechts met llym overdekt  De Nederl. Uitvind, en Ontdekk. 201 dekt zyn ; want wanneer men de ilym van de huid afvcegt,men vind op dezelve eene meenigte van zeer kleine fchubbetjes, die in eene nette orde gefchaard zyn. De eenigfte visfchen, in weiken zy niet gevonden worden, zyn de fchuipvisfchen. Zeer veele byzonderheden zyn 'er nog in het werk van den heer Baker over het Mikroskoop aangeteekend, welke wy niet hebben kunnen bybrengen , uit hoofde der bepaaldheid van ons beftek; en waarop wy ter bereikinge van ons oogmerk, hetwelk voornamelykwas de nuttigheid van dit werktuig aan te wyzen * ook niet behdefden ftil te ftaan. Het geen hy wegens de planten en gewasfen zegt is merkwaardig genoeg om in het byzonder befchouwd te worden; doch wy zullen 'er alleenlyk met eenige weinige regelen, welke de fchryver' zelf uit een gedigt van zyn maakfel, het Heelal genaamd, heeft bygebragt, van fpreeken. Elk zaad befiuit een plant; die plant weêr andre zaadea: En deezen zyn op nieuw met planten overlaaden: De nieuwe planten op haar beurt bezet met zaad; Dat dan vervolgens weêr van planten zwanger gaat. Dus had een enk'le Bei in zig reeds gantfche wouden Van boomen, die dit flag van vrugten draagen zouden. 1 2 eejl  2j2 Tafereel van Natudr en Konst. Een eikel zal een ryk of eenen (laat altyd Voorzien van vlooten om te zeilen wyd en zyd. Elk myrte-zaad bevat wel du'zend lust-prieelen, Waarin de digters van'hunn' liefde zullen kweeler.. Zoo was in Adam reeds het overgroot getal Van menfchen , dat ooit was , of immer weezen zal, Verbaazend denkbeeld ! want geen ftetv'ling kan bevatten Deez' wondre kleinheid. En nogtans moetydeiTchattcn, Voor waar, 't geen reden leert, wierfcherpdoorziend gezigt De waarheên kent, waar voor de kragt der zinnen zwigt. Schoon wy uit het werk, waaruit wy hier eenige ftukken hebben opgegeeven , meer fraaije byzonderheden wegens ontdekkingen, door het Mikroskoop gedaan , zouden kunnen aannaaien , meenen wy egter reeds genoeg over dit onderwerp gezegd te hebben om den lezer wegens het nut en vermaak, het welk uit het gebruik van het gemelde werktuig kan getrokken worden, te overtuigen. Het voorziet ons, om zoo te fpreken, van oogen, die oneindig doordringender zyn dan onze natuurlyke, en ontdekt ons wonderen, die wy zonder het zelve niet zouden kunnen befeffen. De voorgeftelde dingen zyn maar eenige weinigen , die wy uit de keurlykften hebben uitgekipt ; maar ieder fchepfel , iedere plant, vrugt  De Nëderl. Uitvind, en Ontdekk. 293 vrugt en bloem, ieder droppel water, en ieder Ilofdeeltje zal, wanneer het met aandagt befchouwd word, nieuwe Hof tot leerzaam \ vermaak verfchanen. Daar is een ander werktuig, het welk men zegt dat het eerst door eenen Nederlander is gemaakt geworden, te weten een Thermometer , of (gelyk het gemeen het noemt) een Weêrglas. Dewyl dit gefchikt is, om de verfcheidene graaden van hette' en koude door de veerkragt of uitzetting van vloeibaare ligchaamen aan te wyzen, heeft men zich in verfchillende tyden van verfchillende middelen bediend om het famen te ftellen; men heeft hiertoe van lugt, van olie, van geest van wyn, en ook van kwik gebruik gemaakt. De gemeenfte Thermometer is die, welke van geest van wyn gemaakt wordt; deszelfs maakfel is als volgt. Een glazen bol, onder aan eene naauwe buis vastgemaakt, word met overgehaalden geest van wyn gevuld, gekleurd door middel van roode coucheniHle ; van boven word de buis hermetisch gefloten , met behulp van eene brandende lamp. Dewyl nu geest van wyn merkelyk verdund en verdikt ■word, naar maate de warmte van de omligf 3 gen-  294 Tafereel van Natuur en Konst. gende lugt toe-of afneemt, moeten de verfchillende graaderi van warmte en koude bekend worden door het ryzen en daalen van het vogt, wordende dat aangeweezen door middel van eene met graaden geteekende fchaal, die op de plank, waaraan de buis is vastgemaakt, geplaatst is. De grootte van den bol moet gefchikt zyn, naar die van het gat van de buis; en opdat de hette en koude de binnenfte deelen van het vogt des te eer mooge doordringen, moet de bol niet bolrond, maar langwerpig en platagtig zyn, gelyk een Franfche flesch. Het groot gebrek van deeze en andere Thermometers, is dat zy niet tot eenen gemeenen ilandaard gebragt zyn, en derhalven niet met eikanderen kunnen vergeleeken worden. Allen wyzen zy wel de verfchillende graaden van warmte en koude aan, maar ieder doet dit op zyne byzondere wyze, en zy beginnen niet allen van een gemeen punt van warmte of koude. Ook kunnen wy niet verzekerd zyn dat, wanneer de geest in twee verfchillende Thermometers eenen graad gereezen is, zy dan beiden eene gelyke vermeerdering van warmte bekomen hebben , dewyl de geest van  De Nederl. Uitvind, en Ontdekk. 295 van wyn in beiden misfchien niet even fterlc is, en die geest door eenen geiyken graad van warmte meer of minder ryst, naar maate hy meer of minder is overgehaald. Om deeze en verfcheidene andere redenen is de vergelyking der Thermometers vry onzeker; en fchoon verfcheidene fchryvers middelen hebben voorgefteld om een vast punt of eenen graad van warmte en koude te vinden, naar welken de andere graaden moeten berekend en de fchaal geregeld worden, om waarneemingen, die in verfchillende tyden genomen zyn, met eikanderen te vergelyken, fchynt egter de zaak, voor als nog, in geenen deele bepaald te zyn. Thermometers, die met behulp van geest van wyn gemaakt zyn, zyn vry goed om de opzigtelyke warmte der lugt aan te wyzen; maar zy zyn niet genoegzaam om te beantwoorden aan de oogmerken der geleerden, die de verfchillende graaden van warmte in andere ligchaamen, als in kookende olie, in gefmoltene metaalen, ja in vuur zelfs, willen onderzoeken; want in zulke graaden van hette zal het vogt de buis doen barden, en wanneer de koude zeer groot is,' zal het beT 4 vrie-  zoo" Tafereêl van Natuur en Konst, v:iezen, gelyk de Franfche wysgëeren niet veele jaaren geieeden in Zweedsch Lapland ondervonden. Lyn-olie , welke eene hette vordert om aan de kook gebragt te worden viermaal zoo groot als die, welke tot water vereischt word, werd door Ridder Izaak Newton in plaatfe van geest van wyn vervaardigd; doch dewyl dezelve niet beuand is tegen groote graaden van hette , en de buis ook vuil maakt, heeft men boven deze de kwik voor den Thermometer verkoozen, die tegen alle graaden van hette of koude beftand is, zoo veel als men zulks van een werktuig van deezen aart kan verwagten. Deeze Thermometer werd door den heer Fahrenheit van Amfierdam gemaakt, en is thans in algemeen gebruik geraakt; fchoon men erkent dat die van Ridder Izaak even goed gefchikt was voor eenen vasten Thermometer voor het weer, en voor iederen graad van warmte , die de verfcheidene- ftaaten van het menschlyk ligchaam aanneemen, en ook voor die verfchillende graaden, welke de gewasfen in een oranjehuis, broeibak of in ftookkasfen noodig hebben. In deze en menigvuldige andere gevallen, moet men eene gemeene, onfeilbaars en aangenomene maat hebben , die altyd, en  De Nederl. Uitvind enOntdekk. 297 en in iedere plaatfe , denzelfden graad van warmte door dezelfde uitzetting der vloeifioffe aanwyst. Schoon de uitvinding van het papier niet aan de Nederlanderen wordt toegefchreeven> mag egter, dewyl die fraaije en nuttige uitvinding nergens tot grooter volkomenheid is gebragt geworden dan in Holland , ter deezer plaatfe met reden over dezelve gehandeld worden (*). De wyze om papier te maaken is als volgt. De (*) Wanneer en c'oor vvicn liet papier, van linnen gemaakt, eerst werd uitgevonden, is, volgens de erkentenis van Polydorus Virgilius , nog niet bekend. Scaliger fehryft de uitvinding aan de Duitfchers toe, Maftei aan de Italiaanen; anderen geeven die eer aan eenige Griektehe vlugtelingen te Bazel, die 'er aanleiding toe namen, uit de wyze waarop in hun vaderland papier van katoen gemaakt werd; en Conringingmeent dat wy alles aan de Arabieren te danken hebben. Wat hier ook van zyn mooge, het blykt dat papier van linnen gemaakt, onder ons eerst is.ingevoerd geworden omtrent het begin der veettienje eenwe , het geen volkomen ovcrecnl omt met de opmerking van GraafMaffei, die geene blyken van deszeifs gebruik onder ons vind, voor het jaar ,-300. Sommigen gaan veel verder •i 5 terug,  298 Tafereel van Natuur en Konst. De linnen vodden, van welken ons Europeaansch papier gemaakt word, naar den mooIen gebragt zynde, worden eerst uitgezogt, vervolgens zeer zuiver gewasfchen inbakken, weiterug, en faewecren dat de libri lintei, van welken by LiviusenandereRomeinfche fchryverengefproken word, op linnen papier zyn gefchreeven geweest, doch dit gevoelen is fterk genoeg wederlegd geworden. Anderen maaken de uitvinding nieuwer dan zy inderdaad is, Hellende haar eerst omtrent 300 jaaren geleeden, en Balbinus brengt verfcheidene voorbeelden by van handfchriften , die voor het jaar 1340 op dit papier gemaakt waren. Voeg hierby dat in de Cottoniaanfche boekerye fchriften zyn van de tyden der Engelfche Koninge, gaande tot het jaar 1335; en Dr. Prideaux verzekert dat hy een register van eenigen der bedryven van Jan Cranden , Prior van E!y, gezien heeft, gemaakt op papier , het welk geteekend is in het veertiende jaar van Koning Eduard den Ildsn , dat is in den jaare 1310. De uitvinding fchynt, volgens dien geleerden man, uit het oosten gekomen te zyn , zynde de meeste oude handfehriften in de Arabifchc en andere oosterfche taaien op die foort van papier gefchreeven; fommigen derzelven zyn zekerlyk nog veel ouder dan de bovengenoemde tyden. De aangehaalde fchryver «gt het waarfchynlykst dat de Saraceenen van Spanje hst zelve eerst uit het oosten in dat land bragten, vanwaar het door de andere landen van Europa verfpreid werd.  De Nederl. Uitvind, en Ontdekk. 299 welker zyden met fterke draaden aaneengehegt, en die van onderen vol gaten zyn. Daar. na moeten zy uicgisten, dat is te zeggen zy worden in vierkante hoopen gelegd , en zeer digt toegedekt, totdat zy uitgedampt en verrot zyn, het geen doorgaans, na verloop van vier of vyf dagen zoo is. Wanneer men ze genoeg heeft laaten uitgisten, dan word 'er eene handvol van by eikanderen genomen; alles word klein gefneeden, en in eironde eikenhouten vyzels geworpen, die omtrenteene balve elle diep zyn, en van onderen eene yzeren plaat hebben van eenen duim dik, agt duimen breed en dertig duimen lang. In het midden is een fpoelblok, met kleine gaatjes 'er in, en aan den binnenkant is een ftuk van eene fyne zeeve vastgemaakt, zoodat'er niets kan doorfypelen dan modderig water. Deeze vyzels worden telkens door kleine gaten, die 'er in gemaakt zyn, van water voorzien: het zelve loopt 'er in uit eenen bak, die gevuld word door emmers, vastgemaakt aan het groote rad, het welk ook dient om de houten hamers, tot het ftampen van de vodden in den vyzel op te Iigten. Wanneer die vodden tot zekeren graad, (in welken ftaat zy het eerfte ftof genoemd worden) geftampt zyn, dan  300 Tafereel van Natour en Konst. dan worden zy in perfen gelegd-, waarin zy omtrent eene week blyven; vervolgens doet ■men ze weder in fchoone vyzels, ftampt ze op nieuw, en legt ze weder in perfen of kasfen als te vooren, in welken ftaat zyden naam van het tweede ftof krygen. De gantfche hoop word ten derden maale geftooten, totdat alles het voorkomen van mee! en water heeft, zonder dat 'er lappen in zyn , en daardoor is het tot den laatften vyzel gefchikt gemaakt, waarin het geheel ontbonden, en vervolgens naar de knip gebragt word om tot papier gevormd te worden. Alles is in zeer goeden ftaat, wanneer het vogt zulk eene evenredigheid tot de pap heeft, dat de vorm 'er in gedompeld zynde, juist genoeg zal naar zich neemen om een vel papiers van de vereischte dikte te maaken. Deeze vorm is eene vierkante zeef omtrent eenen duim diep, hebbendeeenen bodem van koperdraad, die zoo gemaakt is dat hy altyd horizontaal blyve. De papiermaaker doopt dien vorm in het vogt, en fchudt denzei ven onder het ophaalen, opdat het water van de pap mooge afloopen. Hy haalt vervolgens den vorm over eene fleuf naar een ander per- foon  De Nedere. Uitvind en Ontdekk. 301; loon toe, die het blad omkeert, het op een vilt legt, en den vorm weder aan den papiermaaker ter hand (lelt, die dan reeds een tweede vel in eenen anderen vorm in gereedheid heeft; en dus gaan zy voort, leggende beur4 reling een vel papiers en een vilt, totdat'zy zes katems gemaakt hebben, waaraan zy den naam van boek geeven. Die hoeveelheid word vervolgens in eene perfe gezet, endoor de kragt van vier of vyf mannen word 'er al het water uitgedrukt, waarna het papier van de vilten afgenomen, en het eene vel op het andere gelegd word, dan ondergaat het eene tweede perfing en word eindelyk te droogen gehangen. Wanneer het genoeg gedroogd is , word het van de Iynen afgenomen, met de hand glad gewrecven, en in bakken met lymwater gelegd, welk de laatfte bereiding is; Tot dat einde kiezen zy eenen dag , wanneer het mooi weer is, en eene goede hoeveelheid van zuiver parkement of affchraapfel van het zelve zoo lang gekookt hebbende, totdat het lym word , fpreiden zy een fyn kleed uit, waarop zy zekere maat van vitriool en rotsaluin ftrooijen , fyn geftooten zynde ; zy brengen de lym, daar mede vermengd, in eene groote tobbe, waarin zy zoo veel papiers te ge-  302 Tafereel van Natuur en Konst. gelyk dompelen als zy gevoeglyk kunnen houden, en met eene fchiclyke beweeging geeven zy aan ieder vel zyn aandeel van de lym, die zoo heet moet zyn als de hand veelen kan. Na dit alles word het papier weder geperst, by enkele vellen te droogen gehangen, vervolgens uitgezogt en in boeken famengelegd; al de vellen worden dan gevouwen , vry flerk geperst, en by riemen opgepakt omverkogt te worden. De wyze om gemarmerd, papier te maaken is als volgt. Men neemt eenen houten of Iooden bak, die wel famengevoegd en zeer digt moet zyn. Dezelve moet de gedaante en grootte hebben van het papier, het welk men wil marmeren, en omtrent vier vingeren breed diep zyn, opdat het vogt, dat tot het werk vereischt word, 'er in bevat mooge worden. Dit vogt word gemaakt door zekere hoeveelheid van gom dragant vier of vyf dagen lang in fchoon water te fmelten te zetten; dit moet van tyd tot tyd omgeroerd, en dagelyks moet 'er versch water by gedaan worden, totdat het een weinig dunner geworden is dan olie, wanneer het ten gebruike in den bak word overgegooten. De kleuren, welke men op  De Nederl. Uitvind, en Ontdekk. 303 op cie oppervlakte van dit vogt brengt, zyn gemeenlyk blaauw, rood, groen en geel,die van de behoorlyke ftoffen toebereid, en met een weinig osfen of visch-gal gemengd worden; en indien de kleuren, op het vogt gefpreid zynde, zich niet genoeg uitzetten,dan moet 'er wat meer gal worden bygedaan, maar indien zy zich te veel verfpreiden, dan moet dit gebrek verholpen worden door wat meer van de kleur te neemen. De kleuren in verwpotten op de tafel, waarop de bak geplaatst is, in orde gefield zynde, doopen zy een bosje varkens-hair in iedere kleur , en wel gemeenlyk eerst in de blaauwe; hiermede befprengen zy de oppervlakte van het vogt; vervolgens bedienen zy zich van de roode kleur, maar met een ander bosje hair, naderhand van de geele, en eindelyk van de groene. Wanneer al de kleuren dus op het vogt dryven , bedienen de werkluiden zich van een puntig houtje, hetwelk, zeer behendiglyk door den bak heen en weêr bewoogen zynde, dient om het vogt, en de daaropdryvende kleuren om te roeren; na dit alles haaien zy eene kam over de oppervlakte van het vogt, laatende 'er alleenlyk de tanden aan raaken; en wanneer dit met eene zagte en ge-  304 Tafereel van Natuur en Konst. gelykmaatige bevveeging gedaan is, dan maaken zy die wolkjes en golfjes, waarvan de fchoonbeid van het papier zeer veel afhangt. De kleuren in deezen ftaat liggende, brengt de arbeider 'er een vel wit papier op, hetwelk te vooren is nat gemaakt: hiertoe word eene handigheid vereischt, die alleen door oefening kan verkreëgëri worden, dewyl de oppervlakte van het vogt en die van het papier elkanderen gelyklyk in alle deelen moeten aanraaken. Dit gedaan zynde, neemt hy, eer de kleuren nog tyd hebben om door te flaan, het papier gezwind op, en fpreidt het uit op een plank, waar het een wy! blyft liggen, eer het riog op een touw te droogen gehangen word: eindelyk word het glad gewreeven, door middel van eenen marmeren fteen, of een ivoor-en knop. Wy moeten aanmerken dat het fprengender kleuren telkens moet hervat worden, en dat de andere werkingen moeten gedaan worden met het het houtje en de kam, zoo dikwyls als 'er een nieuw vel papier gemarmerd word , omdat ieder vel al de kleuren van het vogt afneemt. • Einde van bet dertiende DeeJ,