TAFEREEL van NATUUR enKONST.   TAFEREEL VAN NATUUR en KONST, behelzende, BY eene algemeene landbfschryving en beknopte historie der. verscheiden volken, alle de voornaamste byzonderheden, die in de bekende waereld, met betrekking tot de natuurlyke historie , den godsdienst , de staatkunde 7 de weetenschappen , konsten-, koophandel, enz. voorkomen. Grootdeels naar bet Engelfcbe gevolgd. Zestiende Deel. Te AMSTERDAM, By PIETER MEIJER, op den Dam, MDCCLXXVIII.     Craaden ran Oastl.Zenw/t Zeiuhfp   TA FEREEL VAN NATUUR en KONST. POLEN. Indien wy de orde, welke wy ons in den aanvang van dit werk voorflelden, gevolgd hadden, zouden wy over Polen en Europisch Turkye reeds vroeger hebben moeten handelen: doch toen wy, volgens de leiding van ons ontwerp tot de befchouwing van deeze Landen gekomen waren, hadden 'er omftandigheden plaats, die aanmerkelyke veranderingen in den ftaat van dezelven fcheenen te voorfpellen. Thans kunnen wy, nu de onlusten in Polen, door eene gemaakte verdeeling van dat Ryk geëindigd zyn, nu de vrede tusfcben Rusland en de Porte geflooten is, de byzonderheden , die tot de twee gemelde Ryken bebooren, met meer gevoeglykheid aan onze Leezeren 'rncdedeelen. XVI. Deel. A AL-  2 Tafereel van Natuur en Konst. ALGEMEENE BESCHRYVING VAN POLEN. Men wil dat Polen zynen naam heeft van het woord Pole, het welk in de Poolfche taaie eene-vlakte beteekent. Met regt word het dus genoemd, dewyl men zeldzaam bergen in het land ontmoet. Polen grenst ten westen aan Duitschland, en inzonderheid aan Silcfie, Brandenburg en Pommeren; ten noorden aan Pruisfen, Lyfiand en Koerland; ten zuiden aan Hongarye, Zevenbergen en Europisch Turkye. Ten oosten aan Rusland, de Kofajcken en Tartarye. Deszelfs uitgefrrektheid van het westen naar het oosten word op 240 Duitfche mylen, en van het zuiden naar het noorden op 200 Duit fche mylen gerekend. De vier groote Rivieren, welken wy, eer wy tot eene byzondere befchryving desLands overgaan, in aanmerking moeten neemen, zyn de Weixel of Weichfel; de Niester of Dniester; de Nieper of Dnieper, en de Duina, Divina of Duvina. — De eerfte ontfpringt .in  Polen. Alcemeene Beschryvinc. 3 in het Silefisch Vorftendom Tefchen, en loopt door Polen en Pruisfen in de Oostzee. — De tweede ontfpringt beneeden op het Karpathifche gebergte, en loopt door Turkye, voorby Kaminieck, in de Zwarte zee.— de derde heeft haaren oorfprong boven Smolensko in Rusland, en ftroomt van het noorden ten zuiden in de Zwarte zee. — De laatfte ontfpringt in Rusland, en Hort zich nadat zy voorby Witeps en Poloczk gevloeid is , by Riga in de Oostzee. De Lugt is in het noordelyke gedeelte des Koningryks koud, maar in andere deelen vry gemaatigd, zoo wel des zomers als in den winter, en het weder is 'er in beide de jaargetyden behendiger dan in andere Jandftreeken. De gedaante is meestal, gelyk wy reeds aanmerkten, vlak, en men heeft 'er geene andere gebergten dan het Karpatifche, het welk op de grenzen is tusfchen Polen en Hongarye. — Men ziet dus in dit Ryk niets dan fchoone velden, bosfchen en weiden, waaruit men ligtlyk kan begrypen dat de Inwooners welvaarende luiden, zouden kunnen zyn, in gevalle zy hun land behoorlyk gadefloegen. A 2 Ge-  4 Taffreel van Natuur en Konst. Gevoegfyk kan men het geheele Ryk in drie groote Rukken onderfcheiden , te weeten Groot Polen, Klein-Polen, en Litthauwen. Hetecifte, Groot-Polen, ligt aan dePruisfifche grenzen , uit welken hoofde ook PoolschPruisfen door fommigen daartoe gebragt word. —Het tweede Klein Polen ligt aan de Silefifche en Hongaarfche grenzen, onder welken ook Rlein-Reusfen; of Rusland begreepen is. — Litthauwen. eindelyk, het derde fuik, ligt ageer aan de grenzen van Rusland. t Groot Polen vervat drie Iandfchappen, naamélyk eigenlyk Groot-Polen, Cujavie, cn Mafovie of Mafuren, die weder gefmaldeeld Worden in verfcheidene Wöiwoodfchappen. De Wöiwoodfchappen van eigenlyk GrootPolen zyn vyf in getal. i. Het eerfte, Posnan, is de uiterfte Provincie ten westen, aan de rivier de Warta, aan de grenzen van Silefie en Pommeren. De voornaamfte plaatfen in het zelve'zyn Posnan , gemeeniyk Pofen, eene wel-ebcuwde fiad aan de W;.aa : Leszno or Lisfa; Reusfen, Reisfen of Ridzen; Wfchoua; Meferitz, en Ravitz. 2. Het tweede Woi-  Pol.EN. AlGEMEENE BHSCHRYvinG. ^ Woiwoodfchap is Kaüscb, welks voornaamfte fieden zyn Kaüsch en Gnesfen of Gniesfen. 3. In liet derde, Siradro, is bebalven. Sirad, nog eene voornaame ftad Petricow of Peterkan. 4. Het vierde , Lenczicz, heeft eene fterke fiad van den zelfden naam. 5. Hetvyfde is Rava, bevattende de Heden Rava ofRawa, en LowiCtz. Cujavie,de tweedeProvincie vanGroot-Polen is aan den Weixel gelegen, en grenst aan Pruisfen. Het bevat niet meer dan twee Wöiwoodfchappen. 1. In het eerfte , Brzesc, zyn de Heden Brzesc en Kruswicz. 2. In het tweede Inowladiflaw of Wladillaw isdemerkwaardigfte plaats Wladiflaw. Mafovie of Mafuren, is eene zeer groote Provincie, gelegen aan de grenzen van Pruisfen en Litthauwen, en verdeeld in twee Wöiwoodfchappen. i. In het eerfle Czersk of eigenlyk Mafovie, zyn de fteden Czersk en Warfchaw, de hoofdftad van Mafovie, en thans de zetelftad der Poolfche Koningen. Zy word verdeeld in de oude en nieuwe ftad, en heeft twee welbebouwde voorlieden, welker eerfte Cracau, en de andere Prag ge, A 3 noemd  6 Tafereel van Natuur en Konst. noemd wordt, a. Het tweede, Ploczko,heeft eene aanmerkelyke Had, die den zelfden naam draagt. II. Klein- of Opper-Polen , is aan den Weixel gelegen, en grenst ten oosten aan Grootof Neder-Polen; ten zuiden aan Hongarye; en ten westen aan Silefie. Voordeezen bevatte het drie Wöiwoodfchappen, i. Cracau. 2. Sendomir. 3. Lublin; maar in vervolg van tyd zyn 'er de zes volgende Landfchappen toe gebragt geworden: het eigenlykKlein-Polen; Poolsch of Rood Rusland; Volhynie, Podolie:PodIachie, en een gedeelte van de Ukraine; welke Landfchappen in verfcheidene Wöiwoodfchappen verdeeld zyn. Eigenlyk Klein-Polcn bevat (gelyk wy reeds gezegd hebben) drie Wöiwoodfchappen. 1. Het eerfte is Cracau, eene zeer aanzienlyke provincie, waar in Cracau , de hoofdftad van geheel Polen, gelegen is. 2. Het tweede is Sendomir, welks voornaamfte ftad den zelfden naam draagt. 3. En het derde is Lublin, waar in Lubiin gelegen is, eene ftad, die wel niet groot, maar egter zeer fchoon, weibewoond en vry ryk is. Ten  Polen. Algemeene Beschryving. 7 Ten aanzien van Poolsch-Rusland, ook Klein Rusland of Reusfen genaamd , fiaat aan te merken, dat het gebied der Rusfen zich voordcezcn tot hiertoe uitltrekte, en dus een groot ftuk lands tusfchen de DnicsterenDnieper, tot aan den Weixel toe, bevatte: doch nadat de Rusfen over den Dnieper of Borysthenes waren terug gedreeven, heeft men aan dit Land den naam gegeeven van KleinRusland, en het door deezen onderfcheiden vari het Ryk, het welk met regt Groot-Rusland genoemd word. — Dit klein Rusland is eene vry groote pronvincie, en ftrekt zich van de Litthauwfche grenzen tot aan den mond van den Dnieper uit, die haar ten oosten van Groot-Rusland afzondert: en ten westen word zy van Hongarye gefcheiden door het gebergte Krempach. Zy heeft weder twee deelen; Rood-Rusland naamelyk en Wit-Rusland, waarvan het eerfte tot Polen, en het tweede tot Litthauwen behoort. Ten aanzien van het eerde hebben wy hier aan te merken dat het beftaat uit drie Wöiwoodfchappen i.Het eerfte, Lemberg, bevat eene ftad van den zelfden naam, de grootfte van dit geheele land. 2. Het tweede, Belcz, heeft eene groote ftad, Belcz genaamd, en A 4 daar-  8 Tafereel van Natuur en Konst. daarenboven de Heden Zamofczie, Chebrechin enGrabow. 3. In het derde, Chelm ,zyn ds kleine plaatfen Chelin en Crasnoflow. Volhynie is eene kleine provincie, gelegen aan de Littbauwfche grenzen. Zy is niet onderfcheiden in Wöiwoodfchappen, maar flegts verdeeld in Opper-en Neder. Volhynie. Onder de plaatfen,, die 'er in gelegen zyn, zyn de voornaamften Lucko , Olicka, Berdiczow en Ofirog. Het aardryk is in deeze provincie zoo vrugtbaar, dat men haar een Land noemt, het welk van melk en honig vloeit. Podolie ligt langs den Dniester aan de Turkfche grenzen, en word verdeeld in Opper-en Neder-Podolie. De voornaamfte plaats in het zelve is Kaminiec. Podlachie, eene provincie, gelegen aan de Litthauwfche grenzen, word ook fomtyds het Woiwoodfchap Bielsk genoemd. In het zelve zyn de Heden Bielsk, Trogiczyn, Tycoczyn, Augustow en Bialyflock. Van de Ukraine Haat in het algemeen aan te mer  , PoLEN. ALGEMEENE BESCHRYVIEG. 9 merken, dat die benaaming eigenlyk een grenspaal beteekent, zynde de uiterfte provincie van Polen, aan de Turkfche, Tartaarfche en Rusfifche grenzen, dus genoemd geworden. Uit den dubbelen zin , waarin men het woord Ukraine meermaalen genomen heeft, is egter veel verwarring ontdaan. — In eenen ruimen zin genomen zynde, behooren'er vier groote provinciën toe, te weeten Pocutia , Podolia, Braclavia en Kiovia. Doch in eenen bepaalder zin bevat de Ukraine niet meer dan twee Wöiwoodfchappen, Kiow en Braclaw naamelyk, die aan de beide oevers van den Borysthenes of Dnieper gelegen zyn. Den naam in delaatfie beteekeninisfe opvattende, onderfcheiden wy hier twee Wöiwoodfchappen. 1. Het eerfte, Braclaw, ligt aan deeze zyde van den Borysthenes of Dnieper. De voornaamfte plaats in hetzelve draagt den zelfden naam. 2. Het tweede, Kiow, of het hedendaagfche Poolfche Kyovie,bevat niet meer dan twee regtsgebieden, naamelyk Zytomierz en Owrucz, in welken geene plaats van belang is behalveu Bialocerkiew. III. Het groot Hertogdom Litthauwenftre'rt A 5 zich,  io Tafereel van Natücr en Konst. zich, van het westen ten oosten, tot 100, en van het zuiden ten noorden, tot 70 Duitfche mylen uit. Het beiraat uit drie (lukken: Litthauwen, eigenlyk zoo genoemd , WitRusiand of Wit-Reusfen, en Samogitie. Tot het eigenlyk Litthauwen behooren drie Wöiwoodfchappen. 1. Het eerde, Wiina of Vilna , ligt regt midden in het land , en heeft eene groote volkryke dad, die den zelfden naam voert, en tot welke twee voordeden behooren, AntokoIIa naamelyk en Rudaizka. 2. Het tweede, Trocky genaamd, en ter zyde van Wilna gelegen, heeft drie vry goede deden, te weeten, Trocky, Grodno en Kowno of Cauen. 3. Het derde is Bresllci of Brzesc, welk landfchapje anders ook Polefia genoemd word. In het zelve is Brasilci, eene dad, waarin de Jooden hunne beroemdde Synagoog van geheel Europa hebben. Daarenboven zyn 'er de deden Pinsk, Biras en Bialla. Het tweede duk, Wit- Rusland genaamd, bevat vyf Wöiwoodfchappen. 1. In het eerde Woiwoodfchap, Novogrodeck, zyn de voorraamde plaatfen Novogrodeck, waar ook de land-  Polen. Natuurlyke Zeldzaamh. ii landdagen gehouden worden ; Luchowicze, waar een pragtig paleis is, en Sluczk, eene der grootfte lieden van het land. 3. In het derde, Minsk, zyn de merkwaardige plaatfen, Minsk, Borisfow, en Radzwilow. 4. Het vierde Woiwoodfchap is Wietepsk, aan de Rusfifche grenzen gelegen. In hetzelve zyn Witepsk, Orsza en Holowezyn. 5. Het vyfde is het Woiwoodfchap Poloczk, waarin de ftad Poloczk gelegen is. Het derde ftuk van Litthauwen, Samogitie genaamd, ligt tusfchen Pruisfen en Koerland, en ftrekt zich tot aan de Oost-zee uit. Het word door eenen Starost, die gelyke waardigheid en magt heeft als de Woiwoden, bedierd. Rofienne is de hoofdftad. NATUURLYKE ZELDZAAMHEDEN. DIEREN. In de wouden en bosfchen van Polen vind men eene meenigte van Haazen, Herten, Vosfen , Beeren, Wolven en wilde Zwynen; ook zyn 'er menigvuldige Elanden, wilde Ezels, wil-  is Tafereel van Natuur en Konst. vilde Stieren of Uri, en Buffels, wier vleesch de Polen voor eene groote lekkerny houden. In de Ukraine heeft men wilde Paarden , van wier vleesch men insgelyks vry wat werks maakt. De Wolf gelykt naar den Europeefchen Los, en is gevlakt aan zynenbuik en pooten: hy verfchaft zulk goed bont als eenig dier in Polen, fchoon 'er nog verfcheidenc anderen dieren zyn, die blootelyk om hunne huid gezogt en gevangen worden. In Podolie is eene foort van Kwartels, die groene pooten hebben, maar derzelver vleesch word voor ongezond gehouden, en zelfs zegt men dat het gefchikt is om kramppynen te verwekken, indien het te veel gebruikt ofte onmaatig gegeeten word. De wyze, waarop de Polen ter jagt gaan, om wilde Stieren te vangen, is als volgt: een groot aantal mannen te paard omringt den Stier: een van dezelven ryd toe, en werpt een pyl naar het dier, waar op het woedend wordende, zynen vyand vervolgt, maar door eenen anderen van agteren gewond, wordende, keert het zich om, om dien laatften na te zetten ; en dus word . het van tyd tot tyd dermaate afgemat dat het, geheel vermoeid zyn-  Polen. Natuurlyke Zeldzaamh. 13 zynde door zich tegen zoo veele aanvallers verzette hebben, eindelyk leraarde valt, en gemaklyk gevangen word. Eene andere manier om deeze beesten te vangen is, dat men «ene groote meenigte boomen om verre hakt, en hen daardoor infiuit, zoodat zy niet kun ■ nen ontvlugten. Wanneer een Stier zich dus rondom ingeflooten vind, dan werpt ieder jaager, zynen byzonderen post hebbende, febigten naar hem toe, en wanneer het dier naar een' hunner toefchiet, poogt een ander het van agteren eene doodelyke wond toe te brengen. Indien het beest by geval den gemaakten kring ontfnapt, en een van de jaarvers hierdoor in gevaar geraakt , dan houd de man, op wien hy toefchiet, een lap rood laken uitgeftrekt. Hiervan heeft de Stier eenen natuurlyken afkeer, verlaat den perfoon, die den lap vast houd, en wend zich n=iar eenen anderen, die, tegen den aanval op zyne hoede zynde, het woedend beest doorgaans dood, of ten minlten, van kragt beroofd, doet ter aarde vallen.— Beeren , en zelfs wèl van de grootfïe foort, worden 'er dikwyls met netten gevangen. Wanneer 'er een in dezelven verlinkt is, dan fchieten de jaagere op den Beer toe, maaken zynen kop en  14 Tafereel van Natcur en Konst. en pooten van onderen vast met groote houten pennen, en binden hem met fierke touwen, zoo dat by geheel buiten flaatisom 2ich te verroeren ; doch de knoopen in de touwen moeten zoo gemaakt worden, dat zy met eenen trek los gaan. Na dus den Beer wel vastgemaakt te hebben, fluiten zy hem in eene groote honden kist, waar zy hem wel bewaaren, hem niet los laatende voordat zy het vermaak van de jagt willen genieten. gewassen. Het geen wy hieromtrent ten aanzien van Polen te zeggen hebben, zal nog ruim zoo algemeen zyn als het berigt, het welk wy wegens de Dieren des lands gegeeven hebben. Men kan, over het algemeen genomen aanmerken dat de grond 'cr vry gefchikt is, zoo wel voor koornvelden als voor weilanden , gelyk ook voor het teelen van hennep en vlas. De weilanden in Podolie zyn zoo welig, dat men naauwlyks het gras door het eeten van het vee kan zien verminderen. Jaarlyks word eene groote meenigte van koorn, den Weixel af, uit alle deelen van Polen, naar Dantzik toe  Polen. Natutjrlykg Zeldzaamh. T5 toe gevoerd, en voornaamelyk door de Hoilanderen opgekogt. Het oostelyk gedeelte van het land is vol wouden, bosfchen, meeren, moerasfen en rivieren. In de velden en op de moerasfige gronden verzamelt men eene foort van Manna, en men vind 'er eene foort van Beeziè'n, welke van dienst zyn in het verwen en in de geneeskunde. DELFSTOFFEN. Sommige bergen van Polen verfchaffen my« ren van zilver, koper, lood en yzer,: maar de voornaamfte van allen zyn de zoutmynen in Klein.Polen, in welken de voornaamfte rykdommen des lands gelegen zyn. Deeze mynen zyn naby eene kleine ftad Wilizka genaamd, ecnige weinige mylen van Cracaw af, en zyn nu ruim vyfhonderd jaaren geleeden geopend geworden, zynde zy het eerst ontdekt in den jaare 1251. Daar zyn verfcheidene toegangen tot dezelven, van welken de twee voornaamften in de ftad zelve zyn ; door deezen word het zout opgehaald, doch de andere dienen om 'er hout en verdere noodwendigheden door af te brengen. Boven den grond is een groot rad, het welk door  io" Tafereel van Natuur en Konst. door een paard word omgevoerd, door middel van een fterk touw, het welk zoo dik is als een mans arm; hieraan is een ander touw vast gemaakt, het welk een man rondom zich bind, even als of hy 'er in zat, waarna hy een ander man op zynen fchoot neemt; vervolgens laat men het groote touw een weinigje zakken, en maakt een tweede touw aan- hetzelve vast, waarop een ander man zich nederzet, die mede iemand op zynen fchoot neemt, en deeze ook een weinigje nedergelaaten zynde, maakt plaats voor anderen ,»die hem volgen. Dus worden 'er dertig, veertig of meer te gelyk nedergelaaten ter diepte van honderd vademen, waar zy by ladders komen, door middel van welken zy nog honderd vademen laager komen, wordende de grond in de verfcheidene doorgangen gefiut door fterke houten paaien. Hier ftaat een vreemdeling verbaasd op het ontdekken van een onderaardse!: gemecnebest, betraande uit eene groote meenigte van hnisge. zinnen, die hunne byzondere wetten en regeering hebben, die langs verfcheidene wegen hunne rytuigen kunnen voeren, en hunne paarden gebruiken, om het zout naar de monden van de myn te brengen, vanwaar het  Polen. Natturlyke Zeldzaamh. 17 het door middel van daartoe gefchikte werktuigen word opgehaald. Deeze paarden zien , wanneer zy eens om laag gekomen zyn, het ligt nooit weder, en veele der menfehen zeiven Ichynen in deezen vreemden afgrond als begraaven, zynde veelen in denzelven gebooren, die 'er nimmer weder uitkomen, fchoon anderen menigvuldige gelegenheden hebben om in de ruime lugt te ademen, en het ligt der zonne te aanfehouwen. Het verwekt ook verwondering in de reizigers, in deeze ruime Myn eene lange ry van verheevene gewelven te zien , gefehraagd door zwaare pilaaren van rots-zout, doorfneeden met beitels, die door het ligt der flambouwen onophoudelyk, als zoo veele kristallen of kostbaare fteenen glinflereii , en eenen luister van zich geeven, dien het oog bezwaarlyk kan veelen. Het zout word in groote cylindrifche brokken uit de Myn gehouwen, en de arbeiders bedienen zich van hamers, bylen en beitels, even als die, welken in onze fteengroeven arbeiden ; wanneer de brokken naar boven gewerkt zyn, dan worden ze in kleiner flukken gebroken, om gevoeglyk in den molen te kunnen geworpeu worden, waar men ze tot een' grof poeder XVI. Deel. B maalt,  18 Tafereel van Natuur enKonst. maalt, en gefcbikt maakt tot alle de einden waartoe wy ons zout gebruiken. Het is en' ter govoeglyk hier aan te merken dat het dus imgegraaven zout van driederleie foorten is De eerfte foort is een grof zwartagtig zout: de tweede .s wat fyner en witter, en de derde ISzoo wit en helder als kristal, maakende dezelve eigenlyk het fal gmam van de droog.sten, en men bedient'er zich dikwyls van ,n opgepakte fnuisteryen, en tot ande re einden, die van weinig meer belang zyn. Doch wy moeten niet vergeeten melding te maaken van een der grootfïe wonderen van deeze Zoutmyn, het welk be/iaat in een beekje van versch water, Joopende door dezelve en overvloedig genoegzaam zynde om alle de behoeften van derzelver bewooneren, d.emet minder dan duizend fa getal zyn, té vervullen. 1 ' Die fraaije doorfchynende zelfllnndigheid welke onder den naam van Amher bekend*' word aan den kant van Pruisfen fa gr e' »een,gtegevnndnn(*).Men heeft eene grol ver- van EUro,a,„Mr nergens 200 oyemoedig ^ Pruis.  Polen. Natuüiilyke Zeldzaams, ig verfcheidenheid van gevoelens over deszelfs natuur ep oorfprong; want fommigen brengen het tot het ryk der mineraalen, eenigen tot dat der plantgewasfen ; anderen weder totdat der dieren {*). Daar is egter weinig reden om PraisfeB , w Bet niet (legts uit den grond gegraaven, maar ook uit de Ooftzee opgevischt word. De kusten van Pomeren, Samogiüe, Courland en Lyfland, vcrfchafTen liet in eene verbaazende meenigte: ook heeft men het dikwys in Denemarken opgegraaven. Men vind het daarenboven in Frankryk en Italië; en Engeland is 'er niet geheel van ontbloot, want Dr. Woodward noemt verfcheidene plaatfen in dat land,waarm het te vinden is, en de Heer RUI verhaalt ons dat hy 'er eenige fchoone en fraaije (tukken van verzameldheeftop de kust van Yorkfhire. De nabuurfchap van Londen verfchaft ook (lukken van deeze delffioffe, die vry fchoon zyn , gelyk de laatstgemeld* heer heeft opgemerkt, die een bewerktfmk barntteens in de knop van een rotting- droeg, het welk omtrent drie duimen lang was, en gevonden werd in de groote fteen-klei-put, agter ft. Georges hospitaal, by Kyde-park. (*) VÜHiüs befchryft den Amber als een harsagtiK vogi, druipende uit bejaarde pyn-en denncboomen, en vandaar naar de zee overgebvagt, alwaar het eene merkelyke verandering ondergaat, na welke het wedeï cj> Grand geworpen word. Het gevoelen van dcezen B 3 0*~  ao Tafereel van Natuur en Konst. om te fwyffelen of het niet oorfpronglyk tot de mineraalen behoort, en eene foort van lym zy, die in het eerst vloeibaar is, genoegzaam even als de naphtha, of de deen-olie, maar d.e verhard en in haaren tegenwoordigen ftaat gebragt word door een mineraalagtig acidum, het welk de natuur heeft van den geest van zwavel of olie van vitriool, wordende beide deeze doffen in overvloed in de aarde gevonden ; en uit derzelver famenmenginge door konst krygt men een Iigchaam, het welk veel overeenkomst heeft met den . oorfpronglyken amber of barnfleen. Deeze delfdof is van een fyn, eenpaarig, en regel«aatig famenweeffel, zeer ligt en egterzwaar genoeg om in water te zinken. De oppervlakte is natuurlyk ruuw, geeft gewreven zyn- ouden natuurbefchomver is door veelen der heden. daagffchen naargevolgd; en fommigen hunner Rellen nogrenhuidigen dage dat de amber de gom is van het een of ander gewas. Anderen hebben denzelven befchouwd als famengeftolde rraanen van vogelen: anderen weder als de pis van eenig dier. Doch wy maaken geene zwaarigheid om ons by hun te voegen, die bet barnfleen tot de mineraalen brengen . en uit dien hoofde ipreeken wy 'er van onder de DelffiofTen.  Polen. Natdublyke Zeldzaamh. 21 zynde, eenen reuk van zich, die niet onaangenaam is, en heeft eene eigenfchap om ligte ligchaamen aan te trekken, welke hoedaa» nigheid (naar den naam der ftoffe eleiïrum of barnfleen , bartifteenkragt of eleürkiteit genoemd word. De flof zelve word in klompen van vcrfchillende gedaante en grootte gevonden, maar de gewoone maat is tusfchen eenen halven en drie duimen middellvns. De natuurlyke kleur is een vry fchoon bleek geel; doch dezelve verbastert zeer ligt, wanneer 'er eenige metaal-ofaardagtige deeltjes onder gemengd worden, eer de klomp nog genoegzaame hardheid bekomen heeft. Hierdoor word zy fomtyds wit , fomtyds bruin, en fomtyds zwart en ondoorfehynend, in welken laatften fteat barnfleen boven het fchoonfie git verdient gewaardeerd te worden , fchoon eenigen beweeren dat zwarte amber «fa het geheel niet gevonden word; fomtyds, doch zelden, vind men deeze delfftof, met eenen rood-of groenagtigen weêrfchyn, en e-ter zoo doorfchynend als de gemeen e amber. Zy is ongemeen hard, vertoont, gebroken zynde, eene gladde oppervlakte, en de grootfie brokken van dezelve zyn zeer doorfchynend. B 3 In  22 Tafereel van Natuur en Konst. In Pruisfen, waar men eene groote meenigte van amber uit de aarde graaft, ligt dezelve gemeenlyk onder vyf bedden, in de volgende orde. De bovenfte (lof is een grof geel zand; de tweede is eene witagtige klei; de derde is eene blaauwe klei; de vierde is eene ftof, die veel overeenkomst met hout heefr, maar uit verfcheidene laagen beftaat, welke op eikanderen liggen ; de vyfde is eene bedding van vuurfieenen, of eene foort van vitriool erts; en de zesde is eene andere bedding van geel zand, waaronder de amber ligt, die 'er, met behulp van daartoe gefcbikte werktuigen, word uitgehaald. Daarenboven vind men eene meenigte van amber in de Oost zee. Die daaromtrent wooncn haaien dien met netten op, en deeze word geviscbte of opgehaalde amber genoemd; die aan het firand van tusfchen het riet en zand verzameld word, is bekend onder den naam van . geftoken amber, en die uit de aarde gegraaven word onder dien van opgegraaven amber. Deeze drie foorten zyn egter niet weezenlyk van eikanderen onderfcheiden, maar zekerlyk op de zelfde wyze gevormd. Die, welke uit de zee gehaald, of op het ftrand geworden word, is daar waarfchynlyk door de ri, Yie-  Polen. Natuurlyke Zeldzaamh. 23 vieren gebragt, of door de golven , by ftormagtig weder aangefpoeld , en die, welken men uit de aarde haalt, is amber, welke daar voortgebragt en gevoed is. De natuur fchynt vry keurig geweest te zyn in de vorming van den amber, dewyl de klompen dikwyls de gedaante hebben van pee, ren, appelen, erwten , enz. en de verfcheidene figuuren en afbeeldingen, welken men in fommige (tukken ambers vind, zyn zeer zonderling. Maar een verfchynfel dat nog wonderlyker en moeijelyk te verklaaren is, ziet men in de verfcheidene dieren , bladen,. enz. die fomtyds als in deeze delfftoffe begraaven gevonden. De heer Hartman, die ons eene historie van den Pruisfifchen amber gegeeven heeft, telde meer dan dertig foorten van infekten, die in ftukken, welken hy bezat, befiooten waren, als vliegen, fpinnekoppen, mieren, byen.enz. Sommigefchryvers fpreeken zelfs van kikvorfchen , hagedisfen en kleine visfchen, welken men inden amber gevonden heeft; doch de waarheid dier vertellingen is ver van beweezen te zyn (*). Hoe («; Het is zeker dat eenige konftenaars "een middel B 4 wce-  24 Tafereel van Natuur en Konst. Hoe deeze diertjes in den amber gedrou. gen komen, is een Huk, het welk onder de weetgierige naarvorfehcrs van de wsrken der natuure veele bedenkingen veroorzaakt heeft. Sommigen hebben hiervan reden poogen te geeven door te onderzeilen dat de amber tot de plantgewasfen behoort, als of de diertjes gemaklyker konden blyven hangen aan de hars-en gomagtige fappeo der boomen; doch dit weeten om deeze dieren in amber te fluiten: om te onderftheiden in welke gevallen dit door de natuur gedaan is, kunnen wy aanmerken dat liet fnfekt, in het Iaatfle geval, niet ver van de oppervlakte af gevonden word, maar in het eerfte in liet middelpunt. Want de amber-polysters zouden hunne konst niet kunnen verbergen, indien zy de diertjes digt aan de oppervlakte plaatften, dewyl het bedrog dan door de doorfchynendheid Iigtelyk ontdekt zoude worden. Indien de amber, waarin diertjes zyn ingeflooten, vast, helder en zonder fcheuren is, en ook geen famenweeffel heeft van verfcheidene korsten , dan is het een zeker teeken dat dezelve door konst gemaakt is: want de deelen van Amber, waarin diertjes geplaatst zyn door de natuur, zyn fgclyk de heer Hartman ontelbaare maaien heeft opgemerkt) famenhangend , even als bast, of overal doorfneeden met naaden, waardoor fommige deden van liet diertje zich uitwendiglyk vertoonen.  Polen. Natuuulyke Zeldzaamh. 25 dit word door de ondervinding niet bevestigd, 'want zelden of nooit vind men infekten in zulke lappen, maar zy hangen alleenlyk aan de oppervlakten. Anderen hebben weder ontkend dat die diertjes weezenlyk infekten waren; doch men moet van de ongegrondheid deezer ontkenninge ten vollen overtuigd zyn, op het zien van een doorgefneeden of gebroken ftuk amber, als waarin duidelyke merkteekens van de diertjes ontdekt worden. Deeze infekten, welke men in den amber vind, verfchaffen dan een onwraakbaar bewys om te Hellen dat dezelve eens in eenen flut van vloeibaarheid geweest is: en om nader te begrypen hoe zy 'er in kwamen, behoeven wy alleenlyk ;te bedenken (zegt de heer Hartman) datzy, in ongunftige jnargetyen, gewoon zyn naar fchuilplaatfen te zoeken , en in holen te gaan flaapeh, waar zy overdekt en begraaven worden in de lymagtige ftoffe, die naderhand tot amber ftolt, en by deeze gelegenheid moeten wy aanmerken, gelyk de heer Hill zegt, dat de ftukkeiram'bers, die vliegen of andere infekten bevang van die foort zyn, welke aan het ftrahd der zee word opgehaald, fchoon 'er 00!: eenige weinige berigten zyn, doch op welken men B 5 WPI-  26 Tafereel van Natdür en Konst. weinig (laats kan maaken, die verzekeren dat men eenige /lukken, in welken dieren waren, uit de aarde gegraaven heeft. Dewyl nu de oorfpronglyke vloeibaare Jymen fleeds van den buitenkant der heuvelen en rotten affypelen, en fomtyds iets van deeze ftoffe in kleine holligheden kan beflooten biyven, of Zich op eenige andere wyze op de oppervlakte der aarde houden, waar zy gemaklyk in amber kunnen veranderd worden, zoo is het geenszins te verwonderen dat men in eene delfftoffe, welke op dé gemelde wyze ge vormd word, vliegen of eenige andere infekten vind ingeflooteu. Zy, die aan de Pruisfifche kust, of in andere plaatfen, waar de amber valt, woonen, merken op dat ravens, kraaijen, ezels, fchaa-pen, en verfcheidene andere dieren,' ongemeen veel van denzelven houden, en dat men menigwerf brokken ambers vind in hunne uitwerpfelen, of in hunne ligchaamen, wanneer die geopend worden. Deeze delf, flof is zeer geagt om haare geneezende kragten: zy word gebruikt in opfiygingen om vloeijingen voor te komen ,• men zegt ook dat zy in den mond genomen, dikwyls van dienst  Polen. N&tuurlyke Zï?ldz/vamh. 27 dienst bevonden is tegen den eerfien aanval eener beroerte. In pesttyden zegt men dat zy, die te Koningsberg in den amber werkten, nooit van eenige befmctting geweeten hebben, zoodat zy ook als een middel tegen dezelve befchouwd word. Als een poeijer gebruikt zynde, is zy openend, verdryft het graveel, en bevordert de ftonden der vrouwen. Wat de eleétriciteit van den amber betreft, of zyn vermogen om firoo, papier, en andere ligte ligchaamen aan te trekken, deeze is inderdaad zeer verbaazend; maar de zelfde eigenfcbap word ook in git, glas, zegellak, de meeste foorten van kostbaare fteenen , en in alle hars-en zwavelagtige ftoffen gevonden (*). Dee- (») Sommigen onderfcheiden de elecMciteit in twee foorten , naamelyk glasagtige eleftricitejt, of die, welke tot glas behoort ; en hgrsagtige elèftricitèit , of die, welke tot amber, hars, wasch, gommen, en dergelyke ftoffen behoort- Dat zy onderfcheidene foorten uitmaaken, blykt uit de ftrydigheid h«er uit. werkfelen , want ligte ligchaamen , door de eene foort weggedreeven, zulien door de andere aangetrokken worden, het geen niet zoude kunnen gefchieden , indien zy bsiden dezelfde aantrekkende kragthadden.  28 TAF£RE£LVAN NATTTüa EN KüNST. Deeze foort van aantrekkinge verfchilt van de zeilfieenige kragt daarin , dat de laatfie alleenlyk yzer of Haai aantrekt, daar de electriciteit alie foorten van ligchaamen zonder onderfcheid aantrekt, fchoon het uitwerkfel alleenlyk zigtbaar zyn mooge in ligte. Uit de proeven, die door verfcheidene vvysgeeren gedaan zyn om de natuur en wetten der eleftriciteit te bepaalen, blykt i. Dat elektrikaale ligchaamen in het geheel niet, of zeer zelden aantrekken, en maar alleen dan, wanneer zy warm zyn geworden door wryving, en dus gefchikt zyn om eene grooter maat van uitftrooifelen te geeven. 2. Wanneer die ligchaamen door het vuur warm zyn geworden, trekken zy zoo fierk niet aan, als wanneer men ze door wryving verwarmd heefr; maar wanneer zy eerst eenige warmt» door vuur gekreegen hebben, en vervolgens gewreeven zyn, dan trekken zy des te fierker aan. 3. De tusfchenftelling van hetfynfie linnen zal de werking der elektrikaaleligchaamen geheel duiten, fchoon de kragt zelfs door de pooren van glas heen dringt. 4. De kring of uitgebreidheid van dit aantrekkend vermoogen verfchilt naar den fiaat van het weder, zynde de aantrekking frerfcer in heet en  Polen Natotrlyke ZeIdzaamh. 29 en droog dan in koud en vogtig weder. 5. Deeze kragt kan tot eenen afftand van zevenof agthonderderd ellen worden voortgeplant, door middel van een daartoe gefchikt ligchaam, als hennepen koorden, of iets dergeiyks. Elektrikaale ligchaamen oeffenen fomtyds by beurten eene aanlokkende en wegdrwende kragt op eikanderen , tot op eenen' merkelyken afiland, en met groote fnelheid; maar in fommige gevallen zal het weggedreeven ligchaam niet weder aangetrokken worden, voordat het eerst eenig ander ligchaam zal aangeraakt hebben. 7. Indien de kring van aantrekkinge in eenig deel afgebroken word, zoo word de kragt van het geheel vernietigt. 8. Deeze kragt zal zich ook in het ydel vertoonen, maar niet zoo fterfc als in de opene lugt. 9 Zy zal kunnen opgewerkt worden tot zulk eenen graad dat zy zich lichtend vertoont, en even als vuur in eene donkere kamer glinstert. 10. Zy kan ook befcheidelyk gevoeld worden boven op den vinger, waar zy eene aandoening verwekt, gelyk aan die, welke door het geblaas van den wind veroorzaakt word; en zy is hoorbaar voor het oor door een kraakend gedruisch , gelyk aan dat van brandende houts-  30 Tafereel van Natuur en Konst. houtskool. Deeze en verfcheidene andere wonderbaare uitwerkfels der eleariciteit zyn ontdekt geworden door de proeven van den heer Boyle, den heer Hawksbee, den heer Gray, den Abt NoiJet, en andere geleerden, welke proeven, door middel van den toefte! daartoe behoorende, federd de Iaat/te jaaren, in verfcheidene landen van Europa zyn ver! toond geworden (*). Wy (') De heer Martin heeft aangemerkt dat de nuttigheden van deeze wonderbaare kragt der elektriciteit nog niet ontdekt geworden zyn; maar de heer Gray viel, een weinig voor zyuen dood, op eene proef, welke (naar het fcheenj te kennen gaf, dat het aantrekkend vermogen, het welk de beweegingen der hemelfche ligchaamen regelt, tot de elektriciteit behoort. De proef was deeze: hy maakte eenen grooten yzeren bal vast op eene groote koek van hars en was, en de kragt fterk in de koek opwekkende, hing hy een fyn veertje aan eenen draad, en dit, naar den yzeren bal gekeerd zynde, werd door de uitvloeifelen crkchvyze om denzelven rond gevoerd, en deed verfcheidene omwentelingen. Het draaide van hfC westen naar het oosten, even als de planeeten doen -r en deeze beweeging was, juist als die der dwaalftarren, niet geheel cirkelrond, maar een weinig elliptisch.  Polen. Natuurlyke Zeldzaamh. 31 Wy hebben wat langer op dit onderwerp ftil geftaan, omdat het een der fraaiften is in de Natuurlyke Historie en Wysbegeerte, en het aangenaamftè, het welk in Polen voorkomt. GEBOUWEN. De meeste reizigers berigten ons dat veele Kerken en andere openbaare gebouwen in Polen , zeer fraai en pragtig zyn; doch in hunne befchryvingen van dezelven zyn ze zoo omftandig niet als men wel zoude moogen verwagten. Te Warfchauw, de hoofdftad van het Koningryk, is de voornaamfte Kerk toegewyd aan ft. Jan den Dooper. Dezelve is een aanzienlyk gebouw, verfierd met ryke fieraaden; en behalven deezen zyn 'er verfcheidene andere kerken, die opmerking verdienen. Het Paleis in die ftad, waar de Koningen van Polen hun verblyf houden, en de gemeene raadsvergaderingen van het Ryk gehouden worden, is een groot vierkant gebouw, begonnen doorSigismundusden lilden, en uitgelegd en verfraaid door zyne opvolgeren. De Koning heeft een ander Paleis in de voordeden, in het midden van aangenaame bosfchen en tuinen; niet ver vandaar is eene klei.  32 Tafereel van Natuur en Konst. kleine kapel, opgerigt ter gedagtenisfe eener overwfnninge, op de Muskovieten behaald, waarin een fraai praalgraf is van Demetrius Suiscius, Groot-hertog van Muskovie, die, gevangen genomen zynde, in Polen alskrygsgcvangen overleed. In de ftad Cracaw zyn verfcheidene pragtige gebouwen, inzonderheid het Kasteel , het welk eene myl in den omtrek beflaat, waarin de Koning een aanzleniyk Paleis heeft, van fteen gebouwd, hebbende een vierkant plein van binnen, en galleryen, die 'er van buiten rondom loopen, en op marmeren pi. laaren rusten. De koninglyke vertrekken zyn verfierd met fchoone fchilderyen en ftandbeelden , en uit de noorder gallery is een bekoorlyk uitzigt over de nabuurige landftreek. Binnen dit Kasteel fiaat de Domkerk, gewyd aan ft. Staniflaus, zynde een pragtig gebouw, waarin de Koningen van Polen gekroond, en gemeenlyk begraaven worden; en waar de overblyffels van dien heilig, den Eisfchop en patroon der natie, bewaard worden. Deeze , in de gemelde Kerke, in de elfde eeuwe vermoord zynde door Bo/efJaus den Stouten, gaan de Koning en Edelen in fta-  Polen. Natuurl. Zeldz. Geeotjwen. 33 ftatie op den dag voor de krooning naar dit Graf', om de misdaad uit tewisfchen.en verfcheidert Koningen hebben gouden en zilveren vaten by het zelve geofferd. Sigismundusplaatfte'ereen zilveren Altaar, met gouden Crucifixen over; en fchonk den Priesteren, die daar dienst doen , veele kostbaare klederen, met juvveelen verfierd. De Domkerk van Gnesna, voordeezen de hoofdltad des Koningryks, en nu de zetet van eenen Aartsbisfcbop, die Primaat van geheel Polen is, is een fchoon gebouw, en merkwaardig door zyne poorten, die allen zeer fraai van Korinthisch koper bewerkt zyn; men zegt dat zy eertyds aan een Grieksch klooster in Morea behoorden, en vandaar gebragt werden door Koning Bolefiaus den tweeden. In deeze kerke is een groote fchat van gouden en zilveren en kostelyk gefneedene vaten, die door verfcheidene Koningen en Aartbisfchoppen aan dezelve zyn vereerd geworden. De Graftombe van eenen der Prelaaten, te weeten die van ft. Adelbert, werd door Sigismundus den derden met zilver beflaagen; en Aartsbisfchop Pirley voegde by dien fchat veele kostbaare vaten en klederen, XVI. Deel. C in-  34 Tafereel van Natuur en Konst. inzonderheid zynen myter, die tweeduizend ponden fterling waardig gefchat werd. De ftad Posna, of Posnan, die ten westen van Gnesna ligt, heeft mede eene pragtige Domkerk, gewyd aan de h. Magdalena, waar de Grafftede van Hertog Mieceflaus te zien is, door wien het Christendom in Polen werd ingevoerd. Daar zyn ook verfcheidene andere fraaije Kerken, en een groot Stadhuis, waarin eene konstryke bouwkunde heerscht; doch geen gebouw van dien aart is gelyk aan het Stadhuis van Thorn, het welk voor een der fchoonften in Europa gehouden wordt. Wy zullen deeze afdeeling fluiten met Dantzik, de hoofdftad van Pools Pruisfen, en eene ftad, waarin zeer groote handel gedreeven wordt. Dezelve is verfierd met veele aanzienlyke gebouwen, onder welken de Kerk van de h. Maria uitmunt, die ongemeen groot en fchoon is. Zy heeft verfcheidene duizend vensters, agt en-veertig altaaren, en eene doopvorste, die te Antwerpen gemaakt is, en omtrent vyfduizend ponden fteriing gekost heeft. Het Stadhuis is mede zeer pragtig, en heeft eenen hoogen tooren; doch  Polen. Natüürl. Zeldz. Gebouwen. 35 doch dit en andere gebouwen werden zeer befcbadigd door de bomben en gloeijende kogels der Rusfen, toen dezelven Danjfzik, onder Graaf Munich, in den jaare 1734. belegerden , met oogmerk om Koning Staniflaus en deszelfs aanhang, eene fchuilplaats in de gemelde ftad genomen hebbende, te noodzaaken om te vlugten. ALGEMEENE RAMPEN. Daar is een ongemak in het hair, dat aan Polen en Litthawen genoegzaam in het byzonder eigen is. Het heiraat in eeneonnatuurlyke veelheid van hair, het welk vast gegroeid en in onlosmaakbaare trosfen gekronkeld zynde, tot eene gedrogtelyke Iangte word uitgerekt, en dus eene zeer afzigtelyke vertooning maakt. Wanneer die hairen afgefneden worden, dan loopt het bloed 'er uit, men gevoelt zwaare pyn in het hoofd, het gez>gt verzwakt, en het leeven van den lyder word menigwerf in gevaar gebragt. Die foort van ziekte meent men dat veroorzaakt wordt door de morsfige en onagtzaame leevenswyze, waaraan dit volk geC 2 woon  36 Tafereel van Natuur en Konst, woon is, en door een erfgebrek, het welk van de ouderen voortkomt, en beftaat in eene al te groote uitgebreidheid van de pooren , en van de dikke hairen onder het vel van het hoofd; door deezen wordt het dikke en lymagtige voedfelfap, voortgebragt door het gebruik der grove voedfels en onzuivere wateren, door de hette in deeze holligheden van het hair gedrongen, en verwekt, als zweet uit de pooren komende, dit verfchriklyk ongemak. De wyze om deeze ziekte in den grond fe geneezen is geheel onbekend, ongetwyffeld, omdat in die deelen.van Polen, waar de ziekte befmettelyk is, weinige Geneesheeren geweest zyn, die, uit het geen men in het al. gemeen weet wegens den aart en de behandeling van de Plica Polonica, eenig redelyk en verftandig ontwerp om dezelve te behandelen konden opmaaken. Het is zeker dat buikzuivering en aderlaating in het geheel de middelen niet zyn om die kwaal te verdryven, maar dat zy dikwyls fchadelyk bevonden worden, dewyl zy de kwaade vogten in geweldige beweeging brengen, en ze door het gantfche ligchaam heen voeren. Het rs dan  Polen. Algemeene Rampen. 37 dan veiligst en gevoeglykst de kwaade ftof naar het hair te leiden, waartoe dezelve natuurlyker wyze ook gebragt werdt, en dit oogmerk moet, volgens Sennertus , door wasfchingen van het hoofd bevorderd worden. Inden jaare 1708. woedde de Pest,te Warfchaw zoo geweldig, dat zy, naar men verhaalt, 30000 inwooners uit die ftad wegrukte; kort daarna ontftond 'er een hevige brand, die negen dagen aanhield, en door welken byna de gantfche plaats in de asfehe gelegd werd. MERKWAARDIGE ONTDEKKINGEN. De beroemde fiarrekundige Nikolaus Kopjernikus, de uitvinder van het waereldgeflel, het welk naar hem het Kopernikaanfche, of de Kopernikaanfchè onderftelling, genoemd is, werd te Thorn, in Poolsch. Pruisfen, geboren in den jaare 1472. Volgens die onderftelling is de zon in het middelpunt in ruste, en de planeeten draaijen met de aarde in ellipfen rondom dezelve. De zon en Harren dus in ruste gefield worC 3 den-  38 Tafereel van Natuur en Konst. dende , moet die dagelykfehe beweeging, welke zy fchyncn te hebben van het oosten naar het westen, toegefchreeven worden aan de beweeging der aarde, draaijende om haaren as van het westen naar het oosten. Dit ftclfel was van ouds door Philolaus, Ariftarchtis en Pythagoras aangenomen, en had naar den laatstgemelden den naam van het PythagonTcbe ftelfel : het werd ook door Archimedes voorgeftaan; doch na hem werd het verwaarloosd, en zelfs geduurende veele eeuwen vergeeten, totdat het eindelyk door Kopcrnikus, in den jaare 1500, weder op de baan gebragt werd. Volgens deeze onderftelling wordt de zon zeer digt by het middelpunt der zwaarte van de geheele waereld geplaatst, en in het gemcene brandpunt van ieder van de planeetifche loopkringen : naast aan dezelve doet Merkurius zynen omloop; na den wandelkring van Merkurius volgt die van Venus, en naast dien van Venus is de loopbaan van onze aarde, met die van haaren wagter de maan, welke gezaamelyk haaren loop afleggen, en door haare omwentelingen den jaarkring  Polen. Merkwaard. Ontdekkincen. 39 kring voltooijen. Naast aan de aarde is Mars, de eerfte van de bovenfte planeeten; dan volgt fupittr, en de laatfte van allen is Saturnus. De planeeten maaken, met eenige komeeten, het zonneftelfel uit, het welk nu als het eenigfte waare aangenomen en goedgekeurd is, om de volgende redenen. Voor eerst is dit ftelfel het eenvoudigfte en overeenkomftigfte met de orde der natuure in alle haare voortgangen; want door de twee beweegingen der aarde worden alle verfchynfels aan de hemelen opgelost, die, volgens andere onderftellingen, onverklaarbaar zyn, zonder een groot aantal van andere beweegingen, welke tegen alle wysgeerige redeneeringen aanloopen , toe te laaten. Ten tweeden is het veel redelyker te (lellen dat de aarde rondom de zon draait, dan te beweeren dat de zwaare ligchaamen der planeeten , de verbaazende kloot der zonne , en het onmeetbaar uitfpanfel der vaste darren, iedere vier-en-twintig uuren, rondom den onaanmerklyken bol der aarde draaijen. Ten derden dient de eenfteinmigheid, die, C 4 vol-  40 Tafereel van Natuur en Konst. volgens deeze onderftelling, door het geheeJe zonneftelfel heerscht, zeer veel om dezelve te bevestigen: want de beweegingen van alle de planeeten, zo die van den eerften als van den tweeden rang, zyn allen gefchikt en geregeld naar eene en de zelfde wet, welke is dat de vierkanten van de omloopstyden der planeeten van den eerften rang tot eikanderen zyn als de teerlingen haarer afftanden van de zonne; en ook zyn de vierkanten van de omloopstyden der planeeten van den tweeden rang tot eikanderen als de teerlingen haarer afftanden van haare hoofdplaneet. Nu is de maan, die in het Kopernikaanfche ftelfel een wagter van de aarde is, volgens de andere onderftelling eene hoofdplaneet, en dus kan de eerstgemelde regel hier geene plaats hebben, omdat de.omloopstyd, als die van eene hoofdpjaneet befchouwd zynde, met den regel niet overeenkomt, Ten vierden oordeelt de Heer Whiston dat de volgende bedenking alleen genoeg is om de beweeging der aarde voor altyd vast te ftellen: naamelyk dat, indien de aarde niet rondom de zon draait, de zon en de maan rondom de aarde moeten draaijen. Dewyl m  Polen. Merkwaard. Ontdekkingen. 41 nu de afiland der zonne tot die van de maane is als 10000 tot 46, en de omloopstyd der maane minder is dan 38 dagen, zoo zoude de omlooopstyd der zonne niet minder dan 342 jaaren zyn, daar dezelve inderdaad be. vonden word flegts uit een jaar te beftaan. Ten vyfden is de zon de bron van licht en warmte voor de gantfche waereld, welke zy beltraat, en derhalven behoort zy in het middelpunt geplaatst te zyn, zoodat de planeeten haare ftraalen altyd op eene eenpaarigeen gclykmaatige wyze moogen ontvangen. Ten zesden, zouden de planeeten, indien zy met de zonne om de aarde, in het middelpunt geplaats zynde, draaiden, even als de komeeten, door hette verfchroeijen, wan* neer ze naast aan de zon waren, en door koude bevriezen in haare aphelia, of op haare grootfte afftanden van de zonne, het geen zekerlyk niet te denken is dat een gevolg der fehikkingen van de hoogfte Wysheid weezen kan. Ten zevenden hebben wy, indien de zon in het middelpunt der waereld geplaatst word, C 5 de  42 Tafereel van Natuur en Konst. de redelyke onderftelling, volgens welke de planeeten allen bewoogen worden rondom de zon, naar de algemeene wet, of naar de zwaariekragt , ontftaande uit haar groot ligchaam; en alle zal aan de wetten der cirkehvyze beweeginge en der middelpuntskragten voldoen; maar anders zyn wy hieromtrent geheel in het duister, en weeten niets van de wetten en werkingen der natuure. Ten agtften zyn wy gelukkiglyk in fiaatom niet flegts door gistingen, maar door byalleonbevooroordeelden voldoende bewyzen te toonen, dat de zon haare plaats in het middelpunt der waereld heeft, en dat de plaaneeten rondom dezelve draaijen, op dien af/tand, en in die orde, welke men door de fiarrekucdigen vind aangeu eezen. Het eerfte bewys is aai Mr-kurius en Verus altyd opgemerkt worden twee famenfianden te hebben met de zonne, maar nooit met dezelve in tegen f and te zyn; het ge<.-i zoo niet zoude kunnen voorkomen, zoo de loopkringen deezer planeeten niet beneeden den loopkring der aarde lagen. Het  Polen. Merkwaard. Ontdekkingen. 43 Het tweede is dat Mars, Jupiter en Saturnus hunne fam'enftahöetj en tegenitandef) hebben, ten opzigte van de zonne, het geen niet zoude kunnen zyn, indien hunne loopkringen niet boven den loopkring der aarde lagen. In de derde plaatfe merkt men aan dat de grootfte verwyücring of afltand van Merkurius van de zonne omtrent 28 graaden is, en die van Venus omtrent 47, het geen juist beantwoord aan de afftanden dier planeeten, volgens het ftelfel van Kopernicus; volgens het ftelfel van Prolomcus zouden zy fomtyds op eenen afftand van 180 graaden van de zonne moeten gezien worden, en egter komen zy met dezelve nimmer in tegenftand. Ten vierden zullen alle de planeeten, volgens deeze fchikking, op den eenen tyd veel nader aan de aarde zyn dan op den anderen: hieruit moet volgen dat haare helderheid en luister, en ook haare fchynbaare midde'.lyncn, op den eenen tyd naar evenredigheid grooter zullen zyn dan op den anderen : en dit befpeuren wy ook dagelyks dat het geval is.- Dus is de fchynbaare middelfyn van Venus,  44 Tafereel van Natuur en Konst. tms, op haar grootst zynde, ten naastenby 66 fekonden, en op haar kleinst niet meer dan g\ fekonden. Die van Mars is op haar grootst 21, maar op haar kleinst niet meer dan 2i fekonden; daar zy, volgens hetPtoIomeifche ftelfel, altyü even groot moesten voorkomen. Het vyfde bewys beftaat hierin, dat de planeeten, wanneer zy door een goed teleskoop gezien worden, zich in verfchillende fchyngeftalten vertoonen, of dat men niet altyd de zelfde deelen van haare ligchaamen verlicht ziet. Dus is Venus fomtyds nieuw, dan gehoornd, vervolgens half, daarna bultig; en dus neemt haar licht toe en af, even als dat der maane, gelyk het Kopernicaanfche fielfel ook vordert. Het zesde bewys is dat alle de planeeten fomtyds eene voortgaande beweeging fchynen te hebben, en fomtyds fchynen (lil te (laan, en fomtyds terug te gaan. Dus zal Venus, wanneer zy van haare grootfle afwyking westwaards tot haare grootfle afwyking oostwaaids gaat, voorwaards fchynen te beweegen; maar te f ug te gaan, wanneer zy van de laatfte tot de eer-  Polen. Merkwaard. Ontdekkingen. 45 eerfte vordert; en wanneer zy in de punten van haaren grootften afïrand van de zor.ne is, fchynt zy geduurende eenigen tyd lïrl tefiaan. Dit alles moet volgens het Kopernicaanfehe ftelfel gefchieden, maar kan volgens eenig ander geene plaats hebben. Een zevende bewys vind men in de overweeging dat de ligchaamen van Merkurius en Venus, in hunne beneedenfte famenftanden met de zonne, agter het ligchaam der zonne verborgen zyn, terwy! zy in hunne bovenffe famenftanden over de fcbyf der zonne fchynen heen te gaan, even als eene zwarte ronde vlak, het geen noodwendiglyk zoo zyn moet naar het Kopernieaanfche ftelfel, maar onmooglyk is volgens dat van Ptolomeus. Het agtfte en laatfïe bewys is dat de tyden der famenftanden, tegen ftilftanden en teruggangen der planeeten, niet zoodaanig zyn als 2y zouden zyn, indien de aarde in haaren wandelkring in ruste was, maar juist zoo als zy moeten zyn, wanneer de aarde en alle de planeeten in haare vaste omloopstyden bewoogen worden; en derhalven kan dit alleen en geen ander het waare ftelfel der waereld zyn. Ter-  46 Tafereel van Natuur en Konst, Terwyl Kopernicus het Pythagorifche ftelfel weder op de baan bragt, en zyn best deed om het te verklaaren en te bevestigen, wierpen eenigen van zyne vrienden hem tegen dat, vooronderfteld zynde dat dit ftelfel waar was, dat de zon in het middelpunt van het heelal rustte, en de aarde rondom dezelve draaide, de planeet Venus zich noodwendig]>k in de zelfde fchyngeftalten moest vertoonen als de maan: hierop zegt men dat hy antwoordde dat de nakomelingfchap^ waarfchynlyk zoude ondervinden dat dit het geval was. Deeze voorfpelling van Kopernicus werd vervuld door den beroemden Galileo, die de eerfte was, die zulks met behulp van het teleskoop ontdekte; deeze ontdekking bekend maakende, werd hy door Paus Urbanus den agtften gevangen gezet, en niet los gelaaten voor dat hy de zaak, van welker waarheid hy door zyne uiterlyke zinnen was overtuigd geworden, had herroepen. Eene gelyRe behandeling zoude Kopernicus waarfehynlyk getroffen hebben, indien hy de bekendmaaking van zyne onderftelling overleefd had; en het is te denken dat hy vry bevreesd geweest is voor eene mishandeling van dien aart; want toen die groote man, door dege- duu-  Polen. Merkwaard. Ontdekkingen. 47 duurige verzoeken van zyne vrienden, overgehaald was om zyn werk de Revolutionibus Orbium Coelestium uit te ireeven, werd hem naauwlyks een afdrukfel van het zelve gebragt, of hy verviel onmiddelyk in eene geweldige bloedloozing, die op den 24ften van May des jaars 1543. een eind van zyn leeven maakte. Dewyl hy geduurende zyn gantfche leeven eene volkomene gezondneid had genooten , hebben veelen overgeheld om deeze fchielyke verandering toe te fchryven, aan den angst en de ontroering, welke in hem verwekt werden duor de befeffing dat hy aan het domme en bygeloovige gedeelte der waereld groote ergernis geeven zoude. Deeze groote man was geduurende ecnigen tyd Hoogleeraar in de wiskunde te Rome, waar hy omtrent het jaar 1500. veele ftarrekundige waarneemingen deed. Naderhand werd hy Kanunnik van Worms, door toedoen van zyn moeders broeder Lukas Wazeldorius , ten dien tyde Biïfchop van de gemelde plaatfe. / WET-  4$ Tafereel van Natuur en Konst, WETTEN, ZEDEN EN GEWOONTEN. De Inwooners van Polen beftaan uit den adel, den burger- en den boerenfiand. De edelluiden hebben zeer groote voorregten, in welken zy gedeelteiyk deelen door de gunst der Koningen, en gedeelteiyk volgens oude gewoonten. Sommigen hunner voeren den titel van Prins, Graaf of Baron, maar uit dien hoofde hebben zy geene meerderheid altoos over anderen , dewyl dezelve verkreegen Word door het bekleeden van eenige openbaare ampten en waardigheden. Zy hebben magt van leeven en dood over hunne vasfallen; zy betaalen geene fchattingen, zyn aan niemand dan aan den Koning onderworpen, en hebben regt op alle mynen en zoutwerken, die op hunnen grond zyn, en op alle burgerlyke, militaireen kerkelyke ampten en bedieningen. Zy kunnen buiten het Koningryk niet gedagvaard of te regt gefield worden; zy kunnen tot hunnen Koning kiezen wien zy willen, volgens de Pacta Conventa; en niemand dan zy en de burgers van fommige byzondere plaatfen kunnen landeryen koopen.  Polen Wltt. Zeden en Gewoonten. 49 Zy zyn, om kort te gaan, genoegzaam onaf. hangklyk.en bezitten behalven de voorregteu, welke wy gemeld .hebben, nog verfcheidene andere. De Poolfche adel houd lyfwagten te paard en te voet; ook heeft dezelve by dag en by nagt fcbildwagten voor de deur; men zegt dat een Poolsch Edelman dikwyls 5000 lyfwagten heeft, en dat het voordeezen niets ongewoons was een' Poolsch' Edelman met 10000 lyfwagten aan te treffen. De edelluiden draagen een kleed, het welk tot aan het midden van de beenen hangt, eenen langen rok met bont gevoerd, en met eenen band vast gemaakt; wyders hebben zy bonten kappen, kleine laarzen met yzeren hielen, en eenen fabel op hunne zyde; wanneer zy te paard ryden, draagen zy eenen korten rok» van binnen en buiten van bout voorzien. De Poolen zyn, over het algemeen genomen , kloek en welgemaakt. Zy worden voor een braaf en eerlyk volk gehouden, af. keerig van geveinsdheid , en zeer geneigd tot gastvryheid. Het gemeene volk onder hen leeft in eenen zeer llaaffchen Haat. Ds oef- XVI. Deel. D fa-  <5o Tafereel van Natttjren Konst. feningen van den adel beftaan in ryden,dansfen , jaagen en andere ligcbaams bewegingen. Zy, die tot denzelven behooren, onthouden zich meestal op hunne landgoederen ; waar zy hun beftaan zoeken in den landbouw, het aanfokken van byen, en het weiden van vee. Wanneer de Poolen by den eenen of anderen van hunne vrienden ten eeten genoodigd worden, dan moeten zy hunne lepels, mesfen en andere dergelyke dingen medebrengen,, ja zelfs hun linnen, indien zy zindelylc zyn willen. De heeren der huizen reiken eenigen fpys van de tafel aan hunne bedienden toe, die dezelve, agter de ftoelen van hunne meesters (taande, opeeten; en de gastheer word voor een zeer Jaag mensch gehouden , wanneer hy alle zyne gasten niet dronken maakt. De boeren van Polen hebben in het geheel geen eigendom, en zyn van het eene geflagte tot het andere zulke volfirekte (laaven, dat zy met de landgoederen verkogt worden om van hand tot hand over te gaan. Hunne kleeding beftaat in den winter uit fchaapshuiden , waarvan zy de wollige zyde naar binnen kee- ren;  Polen. Wiltt. Zeden en Gewoonten. 51 ren; des zomers draagen zy een naauw rokje van grove floffe. Zy winden den bast van boomen om hunne beenen, en dezelve dien; hun voor laarzen, en den dikker bast gebruiken zy als fchoenen. Zy fnyden hun hair kort af even als de monniken; zy fcheeren hun geheele aangezigt, uitgezonderd hunne knevels, en wanneer zy op reis gaan, dan hebben zy eenen (lok in de hand, en eenen fabel op zyde, die aan eenen lederen band hangt, aan welken ook een mes in de fcheede, en een (leen om 'er het mes op teflypen, zyn vastgemaakt. De Poolfche vrouwen worden geagt zeer zedig te zyn, en zy zyn zoo onderdaanig jegens hunne mannen dat zy, wanneer zy maav iets van dezelven te verzoeken hebben, telkens voor hun op de knieën vallen. Vrouwen van fatfocn gaan zelden uit dan in haare koets of haaren draagftoe!, verzeld van een groot aantal van bedienden; en inzonderheid van een* oifd' edelman, als haaren oppasfer, en van eene oude adelyke dame, als haare gouvernante; in haaren trein bevinden zieh ook dwergjes van beide de fexen. De vrouwen draagen zyden kappenj niet bont gevoerd, D 2 e\etr  52 Tafereel van Natuur en Konst. even als der mannen mutfen; en men merkt aan dat *er geen land is, waarin de kleeding der vrouwen nader aan die der mannen komt dan Polen. De bruiloftsfeesten van den Poolfchen adel zyn zeer kostbaar, en vooral geduurende de drie laatfte dagen. Op den tweeden dier da|en doen alle de gasten gefchenken aan de bruid: der boeren dogters trouwen niet voordat zy vier-en-twintig of dertig jaaren oud zyn, en voordat zy verfcheidene manden, vol van verfcheidene foorten van klederen vervaardigd hebben, die de bruid aan de vrienden van den bruidegom op den trouwdag vereert. De lykllatien van luiden van aanzien zyn zoo pragtig en luisterryk, dat zy genoegzaam het voorkomen van zegepraalen hebben. Het lyk word in eenen wagen, met zes paarden befpannen, en geheel met zwart bekleed, naar de begraafplaats gebragt: de kist is overdekt met een groot fluweelen kleed, waarop in het midden een kruis van rood fatyn ftaat, en het heeft zes lange zwarte zyden flippen, die opgehouden worden door zes van des overledenen huisbedienden, in diepen rouw gekleed. Verfcheidene priesters,  Polen. Wett. Zeden en Gewoonten. 53 ters, monniken en anderen gaan voor den wagen met waschkaarsfen, en onmiddelyk voor deezen gaan drie mannen te paard, die de wapenen van den overleedenen draagen, de een naamelyk zyn zwaard, de ander zyn fpeer, en de derde zyn fchild; zooras als de lykplegtigheden verrigt zyn, ryden zy met groot geweld in de kerk, breeken de wapenen van den overleedenen op de kist, en nadat het lyk begraaven is, houd men een feest, waarop en di geestelyken en de leeken onmaatiglyk drinken. Wanneer eene vrouw van aanzien het rouwgewaad aanneemt, dan draagt zy eene grove zwarte ftof; haar linnen is niet veel fyner dan kattoen; en hoe hooger de waardigheid van den overleedenen geweest is, hoe grover het rouwgewaad is, Volgens de Poolfche wetten word de nalnarenfcbap van den vader gelyklyk verdeeld onder de kinderen. De natie is over het algemeen genomen vry kuisen; in het byzonder zyn de jonge dogters gantsch nietcoquet; haare moeders houden haar in een zeernaauw bedwang, en laaten haar zelfs kleine fchelJetjvan voren en van agteren draagen, opD 3 dat  54 Tafereel van Natcür en Konst. üat het altoos bekend mooge zyn waar zy zich bevinden. Wanneer'er iandplaagen, gelyk oorlog of pest, ondïr de Poolen ontflaan, word het gehecle land doorgaans als niet den bezem des verderfs uitgevaagd; het gebrek van inwooneren is 'er egter niet van langen duur, dewyl de Poolfche vrouwen zeer vrugtbaar zyn, en het verlies van volk dus fpoedig weder vergoed word. De Poolen zyn zeer bekwaam om in allerleie kimden en weetenfchappen te vorderen, en in het byzonder om taaien te leeren. De Latynfche taal is lang aan het Hof en in de Kegtbanken gebruikt, zoodat 'er naauwlyks een keukenjongen gevonden word, die geen Latyn fpreekt. Onder de Grooten is thans ook de Franfche taal in gebruik: en dewyl veele Duitfchers zich van tyd tot tyd in dit liyk hebben neêrgezet, word 'er ook veel Hoogduitsch gefproken. Doch hunne moedertaal is eene dogter van de ScIavonifche,en na vermaagschapt met de Boheemfcheen Hongaarfche, zoodat deeze drie natiën elkandei uit vreeze voor hunne ooms, niet in Polen dorden komen. Boleflaus, de oudlïe zoon van Vladiflaus, had in den jaare 1161, onderden Keizerin Itaüe gediend, en groote bevvyzen van zyne dapperheid gegeeven. Hierom liet die Vorst „ na de verovering van Milaan, Boleflaus en zyne broeders aanmaanen dat zy aan de jonge Prinfen hun vaderlyk gebied zouden wedergeeven, waarop dezelven ook in het bezit van Silene zyn gefteld geworden. Nadat dus de huislyke onlusten geflild waren, is Boleflaus met zyne broederen naaf' den kant van Pruisfen opgebroken, en dwong, in den jaare 1164, de inwooners, die nog allen afgodendienaars waren, om, ten minften in fchyn, den Christelyken Godsdienst aan te neemen; doch het leed niet lang, of zy keerden weder tot hun voorig bygeloof^ en deeden alle de Priesters, die hun gezonden waren, uit hun land vertrekken j terwyl zy zich egter hierover by Boleflaus lieten verontschuldigen, en hem verzekeren dat zy, fchoon hunnen ouden vaderlyken Godsdienst F 2 niet  84 Tafereel van Natuur en Konst. niet geheel kunnende vergeeren, hem egter in alles getrouw blyven en de. gewoone fchatting betaalen zouden: in deeze belofte berustte hy, doch vond zich welhaast bedroogen: want de Pruisfifchen vielen, na zyne bedienden dood geflagen of verjaagd te hebben, in Polen , en fleepten 'er eene groote meenigte menfchen en beesten uit mede. Hierover wilde Boleflaus wraak neemen, en trok, ia den jaare 1167, met zyne twee broederen aan het hoofd van een magtig leger in Pruisfcn, en was reeds tot diep in het land doorgedrongen, alles te vuur en te zwaard verwoestende, zonder eenige vyanden te ontmoeten, wanneer hy, door eenige overloopers in moerasfige en boschagtige plaatfen gebragt zynde, door de Pruisfifchen van alle kanten onverhoeds werd aangetast. Schoon de Poolen zich dapperlyk verweerden, werden zy egter door het nadeel der plaatfe overhoop geworpen. Veelen fneuvelden in deezen aanval. Boleflaus en zyn broeder Mieciflaus ontkwamen gelukkiglyk: zy gaven het gebied van Henrik, die onder de gefneuvelden was, en geene kinderen naliet, aan hun. nen jongden broeder Kafimier, onder beding dat Boleflaus, zoo lang als hy leefde, de fiaJ.  Polen. Staatsveranderingen. 85 ftad Sendomir, met haare tollen, zoude bezitten. De twee zoonen van Vladiflaus, aan welken Silefie gegeeven was, hielden zich hiermede niet te vrede, maar bragten in den jaare 1169 van alle kanten krygsbenden by malkanderen, met welken zy in Polen vielen, om zich meester te maaken van de oppermagt, die hun vader eertyds bezeeten had.— Doch Boleflaus, die zyne grootfte magt in den Pruisfifchen oorlog verlooren had, poogde dit gefchil door den invloed der Geestelykheid ten einde te brengen, het geen hem ook gelukte. Verfcheidene voornaame Bevelhebbers, in het gebied van Cracovv, voedden eene groote veragting tegen Boleflaus , die hun voorkwam te oud en onbekwaam te zyn tot de regcering, uit welken hoofde zy de oppermagt aan zynen jonger broeder Kafimier lieten aanbieden : doch dewyl deeze die aanbieding affloeg, bleef alles zonder verder gevolg. In den jaare 1172 overleed de oudfte zoon van Boleflaus, welk verlies hem zoo gewelF 3 dig  86 Tafereel van Natuur en Konst. dig trof, dat hy in eene kwynende ziekte verviel, die hein in den jaare 1173 het leeven kostte. Toen hy den dood voelde naderen, maakte by aan den ecnigflen zoon, die hem overgebleeven was, Lechus of Leszko genaamd, Mafovie en Cujavie, zynen broeder Kafimier tot deszelfs voogd aanfiellende. — Miecefhus had verfcheidene zoons en dogters aan voornaame Vorstinnen en Vorsten uitge. huwlykt, en alles fcheen eene gelukkigeen vreedzaame regeering te belooven ; maar zyne ondraaglyke hebzugt, die dagelyks met de jaaren aangroeide, was oorzaak dat hy zyne onderdaanen met belastingen bezwaarde. De Bisfchop van Cracow, die de nadeelige gevolgen, en de onbetaamelykheid van zulk eene handelwyze ernfiig onder het oog bragt, werd daarover in baüingfcbap gezonden. — De Poolfche Grooten .ongeneigd om zulke geweldenaaryen langer te dulden, kwamen |n den jaare 1176 by malkanderen, cn beflooten de kroon aan Kafimier op te draagen , die zonder moeite meester van Cracow werd, terwyl Mieciflaus in Groot Polen en Pomeren was, welke landfchappen hem nog eenigen tyd voor hunnen Opperheer erkenden. Doch toen zyn oudfie zoon Otho zag dat zyn va-  Polen. Staatsveranderingen. 87 vader meer genegenheid toonde voor de kinderen , uit zyn tweede huwelyk gefprooten, dan voor hem, fpande hy in den jaare 1179 met eenige Grooten famen, en maakte zich meester van Groot Polen. Vervolgens liet hy Kafimier van zyne gehoorzaamheid verzekeren, die hem ook in het bezit van die land'iireeke bevestigde, en niets dan Gniezenvoor zich behield. Die van Pomeren vielen Mieciilaus ook af, en gaven zich aan Kafimier over, zoodat de laatstgemelde niets anders dan Ratibor bleef bezitten, in welke plaats hy met zyn huisgezin op eene geringe wyze leefde. — De zoons van Vladiflaus waren in Silefie onder eikanderen oneens geworden, en vonden zich dus genoodzaakt om zich mede aan Kafimier te onderwerpen, zoodat het deezen Vorst gelukte de fcheuringen, na den dood van Boleflaus den derden in het Poolfche Ryk ontllaan, te heeien, en de misflagen , onder voorige regeeringen ingelloopen, door goede wetten te verbeteren. ( In den jaare 11 81 (lelde de oude Mieciilaus zynen ongelukkigen (laat aan Kafimier voor, en de ootmoedige wyze, waarop dit gefchiedde, trof dien Vorst zoo fterk, datdeF 4 zei»  88 Tafereel van Natuur en Konst, zelve hem zyne erflanden zekerlyk weder zoude gegeeven hebben, zoo de Poolfche Grooten niet uitdrukkelyk verklaard hadden liever hun Vaderland te zullen verbaten, dan zich voor de wraakzugt van zulk eenen meester blootflellen. Hy liet egter by oogluiking toe dat Mieciflaus zich in het bezit van Gniezen, en naderhand in dat van geheel Groot Polen flelde, In den jaare n 89. ontflond 'er een oorlog tusfchen Polen en Hongarye, die, zonder tot een gevegt te komen , zeer ten nadeele van het wederzydfche platte land gevoerd werd. De jonge Lechus had , by zyn overlyden , zyne ftaaten aan zynen oom Kafimier nagelaaten. De oude Mieciflaus had lang voornecmens gevoed om zich weder in zyn voorig gezag te herftellen, en hiertoe deed zich nu eene zeer fchoone gelegenheid op-, dewyl by de Poolfche Grooten een vry flerk misnoegen tegen hunnen Vorst Kafimier ontdaan was. Zy namen den tyd, waarin deeze afweezend was, waar, en lieten Mieciflaus te Cracow ontbieden,uitftrooijende dat Kafimier in Rusland door vergift was van kant geholpen. Weinig was men egter met deezen aanflag ge-  Polen. Staatsveranderingen. 80 gevorderd , toen Kafimier 'er kennis van kreeg, en mcr allen mogelyken fpoed overkwam om verdere beroerten te fluiten. Mieciflaus bevond zich nu in Groot Polen, en had zynen zoon, met eenig krygsvolk , in eene flerkte, omtrent Cracow van hout opgeworpen, gelaaten. — Het kostte Kafimier weinig moeite om dezelve te bemagtigeu, en ook andere bezettingen, die hier en daar gevonden werden, tot wyken te noodzaaken. Allen, die van de zyde van Mieciflaus gekomen waren, zond hy vervolgens, zonderhun eenig leed te doen, met gefchenken aan den ouden Vorst terug, die door dit gedrag dermaate getroffen werd, dat hy het befluit nam om niets meer tegen zynen broeder te onderneemen. Kafimier had dus van alle kanten de rust herfteid, en begon nu te denken op middelen om den (laat van zaaken in zyn Ryk op eenen beteren voet te brengen. Doch in den jaare 1193 kwam hy op eene maaltyd, na gedronken te hebben, zeer fchielyk te derven, niet zonder vermoeden van door vergift van kant gemaakt te zyn, het welk men wil dat hem zoude gegeeven zyn door zekere Vrou„  90 Tafereel van Natuur en Konst. Vrouwe, om zyne liefde tot haar te trekken: want hy was zeer verflaafd aan ongeregelde lusten omtrent de vrouwen. , By zyn overlyden liet hy twee zoonen na, Leehus naamelyk, of Leszko, en Koenraad. De eerstgenoemde werd tot Vorst of Hertog van Polen verklaard, met byvoeginge van twee Heeren, die, geduurende zyneminderjaarigheid de zaaken der Regeeringe zouden waarneemen. Doch zyn oom Mieciflaus meende dat de regeering nu naar regten aan bem behoorde, en brak, in den jaare li95, met een leger naar Cracow op, vindende zich egter genoodzaakt om welhaast met groot verlies te wyken. — In den jaare 1198 verviel het Vorflendom van Halicz, door het overlyden van deszelfs Vorst, aan den Hertog van Wladimir, onder belofte van onderwerping aan het Poolfche Ryk; en een der zoonen van Wratiflaw verkogt de landHreek en de Had Lebus, die hem in de verdeeling met zyne broederen was te beurt gevallen, aan den Markgraave van Brandenburg. De oude Mieciflaus maakte zich in het volgend jaar meester van Cujavie, en wist Hele-  Polen. Staatsveranderingen. 91 Jena, de weduwe van Kafimier, aan welke het voornaamfte deel van de Regeeringe was ppgedraagen, in het begrip te brengen, dat baare zoons nimmer gerust of op eene wettige wyze kouden heerfchen, zoo lang als zy de oppermagt niet uit zyne handen ontvangen hadden; beloovende tevens dat hy, indien zy hem op den troon wilde ftellen, Cujavie terftond zoude wedergeeven , haare zoons voor zyne kinderen aanneemen, en hen dus tot zyne opvolgers benoemen. Nadat hiervan een verdrag gemaakt was, tot welks nakoming Mieciflaus zich met eede verbond, gaf Helena Cracow aan hem over, en vertrok naar Sendomir; maar Mieciflaus bleef in gebreke van zyne beloften te vervullen, en verklaarde eindelyk , toen Helena fterk op die vervulling begon aan te dringen, dat hy zyn eigene kinderen dit ongelyk niet kon aandoen, dewyl het regt der natuure, het welk hen tot zyne opvolgers ftelde, door geen aangegaan verdrag kon verbroken worden. — Helena beklaagde zich hierover by de Poolfche Grooten, die reeds misnoegen tegen Mieciflaus hadden opgevat, en bragt ligtlyk te weeg dat zy zyn afweezen waarnamen, om zich meester van Cracow te maaken j  92 Tafereel van Natuur en Konst. ken, en Lechus of Leszko, den vyfden van dien naam, weder op den troon te Hellen. Dit deed den ouden Vorst egter den moed geenszins verliezen; maar in den jaare 1202 liet hy Helena onder het oog brengen dat de Poolfche Edelen oorzaak geweest waren , dat hy de voorw aarden van het gemaakte verdrag niet kon nakomen; dat hy, om blyken van zyne opregtheid te toonen, Cujavie van nu af aan haare zoonen , overgaf, doch dat 'er geene opregte vriendfchap tusfchen hem en hen kon plaats hebben, zoo lang als NikoIaus, de Palatyn van Cracow , die altyd «en bedoeling gehad had om tweedragt te verwekken, niét in ballingfchap werd gezonden, het geen die ooze Vorst zeide, omdat de gemelde Palatyn bekend ftond voor een man van ongemeene bekwaamheden, van groot gezag, en van onkreukbaare getrouwheid voor de jonge Vorflen. — Helena was zoo onnozel, dat zy weder aan de woorden van Mieciflaus geloof floeg, en Nikolaus van haar hof deed vertrekken, die door den gemelden Vorst zeer gunfiig ontvangen werd. Hy bragt door zyn beleid te weeg dat Craeow met de onderhoorige landftreeke aan Mieciflaus werd overgeleverd, die vervol- gens  Polen. Staatsveranderingen. 03 gens niets van het geen hy aan Helena beloofd had, wilde nakomen, beweerendedaartoe in het geheel niet gehouden te zyn, dewyl hy Cracow niet van haar, maar door onderwerping van deszelfs ingezeetenen gekreegen had. Hy hield zich hier nog niet mede voldaan, maar zoude zyne neeven waarfchynlyk alles ontroofd hebben, zoo de dood hem niet in zyne onderrieemingen gefluit had. De oudfle der twee zoonen, welken by naliet, was Vladiflaus. Toen de Edelen van Cracow eene vergadering hielden om eenen nieuwen Vorst te verkiezen , waren zy a'Ien zeer genegen voor Lechus, den oudflen zoon van Kafimier; maar de Palatyn Nikolaus wist het door zynen invloed zoo te befchikken, dat- het Vorflendom wel aan Lechus werd aangebooden, doch onder voorwaarde dat hy den Palatyn van Sendomir, zynen voornaamften raadsman, in ballingfebap zoude zenden. Die Palatyn verzogt zelf zeer ernfiig dat hy aan die voorwaarde voldoen wilde. Doch Lechus kon niet befluiten zich te verheffen ten koste van eenen onderdaan, die hem met eene onkreukbaare getrouwheid gediend had , en had de edelmoedigheid van de aanbieding ai  94- Tafereel van Natüok en Konst. af te flaan. Door deeze weigering kreeg Nikolatis gelegenheid om zyn oogmerk te bereiken , en te weeg te brengen dat de oppermag: aan Vladiflaus, den. zoon van Mieciflaus * werd opgedraayen, die dezelve, met toefiemming van zyne neeven, Lechus en deszelfs broeder, aannam, en zeer loflyk regeerde. In den jaare 1205 vond Polen zich ontrust door de Rusfen, die, nadat Lechus aan zynen broeder Koenraad Mafovie , Cujavie , Chelm en Dobrin had afgedaan, vielen zy op nieuw in Lithauwen, doch vonden zich, na groot verlies geleeden te hebben, genoodzaakt om vrede te maaken. —Vladiflaus, de zoon van Mieciflaus, had de voogdyfchap over den minderjaarigen zoon van zynen broeder op zich genomen, doch die jongeling toonde zich welhaast ongenegen om langer van zynen oom af te hangen , en vorderde, in den jaare 1214, dat het gebied van Groot Polen onder hen beiden zoude verdeeld worden. Dewyl deeze eisch lang zonder eenig gevolg bleef, maakte hy zich meester van Kalisclv, maar zyn oom rukte terfiond met eenig krygsvolk derwaards, en de jonge Vorst,-  Polen. Staatsveranderingen. 95 Vorst, zich dus zonder hoop van ontzet belegerd vindende, vlugtte in den nagt naar Cracow by Lechus. — Koenraad, Vorst van Mafovie, gaf zig over aan allerlei buitenfpoorigheden; Christinus, Palatyn van dat landfchap, een man van ongemeene bekwaamheid en deugd, bleef niet iu gebreke van hem deswegen ernftig te berispen, waarover de Vorst zulk een misnoegen opvatte, dat hy dien getrouwen raadsman eerst liet gevangen zetten, en hem vervolgens deed ombrengen. Zooras als de Pruisfifchen en andere nabuurige volkeren den moord, aan deezen heer gepleegd, vernamen, vielen zy terflond in Mafovie, waar zy alles verwoestten. Koenraad, buiten flaat om zichzelven tegen zulk eenen aanval te verzetten, riep den Hertogvan Wratiflaw te hulpe. Hendrik met den baard, Vorst van Silefie en Wratiflaw, meende dat het Poolfche Ryk aan hem, als den oudfien der Poolfqbe Vorften, naar regt en billykheid toebehoorde, om welke reden hy met een leger naar den kant van Cracow trok. Lechus verflerkte zich met de magt van zyn broeder Koenraad, en trok deezen vyand te gemoet. Doch in den jaare 1225  $5 Tafereel van Natuur en Konst. 1225 is deeze geheele twist door de Poolfche Grooten bygelegd. Hendrik deed afiland van alle zyne eifchen op de Poolfche kroon, en vertrok, nadat hy door Lechus wel onthaald was, en kostbaare gefchenken van denzelven ontvangen had. — Vladiflaus, de broeders zoon van Vladiflaus, Hertog van Groot Polen, had, met hulpe van Swantopelko, Landvoogd van Pomeren, aan wien hy door huWelyk verzwagerd was, eene flerkte ingenomen, uit welke hy het omgelegen land beroofde. In den jaare 1226 belegerde zyn oom deeze vesting, en werd door hem , terwyl de meeste krygsknegten in flaap waren, overvallen en genoodzaakt om het beleg op te brceken. Swantopelko verzogt van Lechus dat dezelve hem tot Hertog van Pomeren verklaaren wilde, cn nam, dit verzoek met eene weigering beantwoord vindende, het befluit om zich te wreeken. Welhaast bleef hy nalaatig in de gewoone fchatting van zyne Landvoogdye op te brengen. Lechus ontveinsde zyn misnoegen over deeze handel wyze, en liet, met overleg van Henrik, Vorst van Silefie, eene ftaatsvergadering beleggen, op welke Swantopelko mede verzogt werd ; poogende hy dien oproerigen door dit middel in  Pot en. Staatsveranderingen, m handen te krygen ; doch de Landvoogd had te veel verfiand om zich dus te iaaten verfchalken. Hy maakte eenen aanflag met zynen zwager Vladiflaus, om by deeze gelegenheid de twee Vorfteu, Lechus en Hendrik; van kant te helpen. Ten dien einde bragt hy eenig krygsvolk by een, waarmede hy hen overviel, terwyl zy ter plaatfe, waar de vergadering gehouden werd, in eene badftoove waren. Het gelukte Lechus nog te paard te komen, doch hy werd onderweg doodelyk gewond. Hendrik, in de badftoove op verfcheidene plaatfen gewond zynde, viel ter aarde,' to-.m een van zyne bezoldelingen zich voor hem flelde, en de flagen, welke men hemi nog meende toe te brengen, ontving, totdat, hy, den dood voelende naderen, zich op het ligchaam van zynen gewonden heer wierp,waarop de moordenaars, vastftellende dat zy beiden dood waren, vertrokken, zoodat het Hendrik nog gelukte deezen aanval te ontkomen. Na den moord van Lechus ontflond 'er een oorlog tusfchen deszelfs broeder Koenraad, Hertog van Mafovie, en Hendrik, Vorst van Silefie, tot welken laatstgenoemden dé Weduw van den ovcrlecden Lechus, met haare kinderen, toevlugt had genomen, de twist XVI. Deel, G ové»  98 Tafereel van Natuur en Konst. over het regt tot de oppermagt was de oorzaak van deeze oneenigheid, welke egter door den volkomen afiland van dit regt van de zyde van Hendrik eindigde, wordende de cppermagt, met de voogdy over de kinderen van Lechus, aan Koenraad opgedraagen. — De geduurige invallen der Pruisfifchen deeden Koenraad vervolgens zyne toevlugt neemen tot de orde der kruisdraageren , aan welken hy behalven Culm, het welk hy reeds aan hun gegeeven had, nog verfcheidene landen, op de grenzen van Pruisfen gelegen, afftond, onder voorwaarde dat alles, wat zy die Heidenfche volkeren zouden moogen ontweldigen, onder hen en de Poolen zoude verdeeld worden, waaruit naderhand zwaare oorlogen gefprooten zyn. In den jaare 1233 wilde Boleflaus, dezoon van Lechus, nu tot zyne jaaren gekomen zynde, zyns vaders erfdeel eifchen, doch hy werd, nevens zyne moeder, door zynen oom Koenraad, in eene gevangenisfe opgefiooten, waaruit by egter gelukkiglyk ontkwam', en gelegenheid vond om zich, met hulpe van Hendrik met den baard, Hertog van Silefie, meester van Cracou en Sendomir, te maaken. Koen -  Polen. Staatsveranderingen. 09 Koenraad deed naderhand wel zyn best om zynen neef die veroverde plaatfen te ontneemen, maar vrugfeloos. Boleflaus ging, om zich tegen alle poogingen van zynen oom te verzetten ,:een huwelyk aan met Kunegunda, dogter des Konings van Hongarye. — Nadat de Tartaaren, in Rusland en Polen, groote onlusten, die verfcheidene jaaren duurden, verwekt hadden, vielen zy , in den jaare 1259, met de Rusfen en Littbauwers vereeWga zynde, op nieuw in Polen, en beleger, den de flerkte van Sendomir, waarin veeié jngezeetcnen- met hunne goederen geviugt waren. Die van binnen verweerden zich zeer kloekmoedig, maar lieten zich door de Rusftfeae Vorfïen wys maaken dat de Tartaarenj zoo zy zich aan hun wilden onderwerpen, of fchatting betaalen , het beleg zouden opbreeken., en hen in vrede laaten vertrekken. Doch toen de Poolfche bevelhebbers ten dien einde in het leger'gekomen waren, werden zy allen met hun gevolg van kant geholpen, waarna de vesting, zonder eeniger, tegenftand, werd ingenomen, wordende allen, die zich in dezelve bevonden, dood geflaagen, of in de rivier verdronken, uitgezonderd eenige weinige vrouwen, die men ter G 3 ¥0l  foo Tafereel van Natuür en Kónst. voldoeninge van vuile lusten in het leeven fpaarde. Boleflaus, hiervan tyding bekomen hebbende, vJugtt-e naar Hongarye, waar hy zoo lang met zyne vrouw bleef, totdat deeze Barbaaren, die Cracou, het-welk door de Inwooneren verhaten was, in brand gedoken hadden, met hunnen behaalden buit naarhuis vertrokken waren. Mendog, of Mendolph , Vorst van Litthatfwen, had geveinsd het Christen geloef te omhelzen, en zelfs zyn gebied aan de orde der kruisdraageren in Pruisfen opgedraagen; doch het leed niet lang of'hy toonde, hoehy inderdaad gevoelde : .want hy'viel, met een talryk leger in Mafovie, waar hy alles tevuuf en te zwaard, verwoestte; en. vandaar in Pruisfen getrokken zynde, heeft hy verfcheidene plaatfen der . kruisdraageren ingenomen, -en dezelven, met hulpe der Pruisfen, die mede van het Christelyk geloof waren afgevallen, in eenen veldllag overwonnen. Toen deeze Ridders, door eenige-hulpbenden verfterkr, op nieuw iu Litthauwen getrokken waren, zyn zy anderwerf terug gefiagen, terwyl ook eenigen van ttunne flerkten. door de Prursfifehsn werden ingenomen.- In-  Polen, Staatsveranderingen, ioi lii den jaare 12Ó8, nadat Kafimier, Hcrlog van Cujavie, Lencici en Siradie, overieeden was, heeft zyn zoon, Semovitus de twee eerfte landen, en Lechus de zwarte Siradie gekreegcn. Semovitus was metdekruisdraagers zoo ingenomen, dat hy zich gantsch en al door hun liet regecren, het geen zyne onderdaanen zeer kwaalyk namen, zich aan Boleflaus, Hertog van Kalisch, overgeevende, die egter de hecrfchappy niet heeft behouden, maar Semovitus met zyne onderdaanen verzoend. Na den dood van Swantopelko, Hertog van Pomeren, is dat Hertogdom onder zyne vier zoonen verdeeld geworden, wordende de oudde egter door de anderen als opperheer erkend. In het jaar 1275 waren de onderdaanen van Boleflaus den kuifchen zeer misnoegd , omdat hy, gehoor geevende aan verfcheidene valfche befchuldigingen tegen braave mannen, veelen onregtvaardiglyk veroordeelde, en van hunne goederen beroofde; daarenboven maakte hy het den ingezeetenen zeer lastig door zyne fterke zugt tot de jagt, en de meenigte van honden, welken hy ten dien einde onderhield. — Het een en ander deed G 3 hen,  102 Taferefx van'Natuur en Konst. hen, door beleid van den Bisfchop van Cracou, hunne toevlugt peemen tot Vladiflaus, Hertog van Of pelen in Silefie, wien zy de pppermagt over Cracou en Sendomir aanbooden, welke hy blymoediglyk, fchoon tot zyne fchade, aanvaardde; want het gelukte Boleflaus, met de gcenen, die hem getrouw geMeeven waren , de wederfpannelingen te verflaan, en in het gebied van Oppelen groote verwoestingen aan te rigten. Onder de verfcheidene onlusten , die groote verwarringen veroorzaakten, moeten wy ook den twist tellen, die onder de zoonen van den Pomerfchen Vorst Swantopelko ge*, reezen is. Drie van denzelven wilden hun vaderlyk erfdeel aan de kruisdraageren overgeeven; doch hun oudfle broeder beklaagde zich hierover aan den Paus, door wien de gift weder vernietigd werd. — In den jaare 3284 werd Hendrik, Vorst van Wratiflaw, door den Bisfchop van die Stad in den ban gedaan, omdat hy de kerkelyke goederen raar zich genomen had ; doch hy werd door den Kerkvoogd van Gniezcn uit dien banontOagen, zonder dat hy eenige vergoeding deed van  Folen. Staatsveranderingen. 103 van de fchade, welke hy den Bisfchop van Wratiflauw veroorzaakt had. Lechus werd door alle zyne onderdaanen, die zich aan Koenraad, Hertog van Mafovie, wilden overgeeven , verlaaten , zoodat hy zich genoodzaakt vond om naar Hongarye te wyken, nadat hy de bezetting van het Kasteel van Cracou aan de Duitfche burgeren dier Stad had overgegeeven, welke het ook getrouwlyk bewaard hebben, niettegenftaande zy hunne huizen door den Hertog van Mafovie zagen in brand gedoken. Zy verdedigden het zoo lang totdat Lechus, met eene llongaarfche krygsmagt terug komende, Koen. raad verfloeg, en hem naar zyn Hertogdom deed wyken, waarna de afvalligen vergiffenis verzogt en verkreegen hebben. De getrouwe Duitfchers werden door Lechus niet fiegts met groote gunstbewyzen vereerd, maar hy fchikte zich zelfs federd, in kleeding en leevenswyze, naar hunne gewoonte. In den jaare 1287 liet Lechus eene kruisvaart tegen de Lithauwers, Pruisfifchen, cn andere Heidenfche volkeren afkondigen, en door dit middel een groot leger byeengebragt G 4 h«b-  ici Tafereel van Natuur en Eonst. hebbende, viel hy met het zelve in Mafovie, het welk hy, zonder eenigcn tegenftand te ontmoeten , uitplonderde ; doch deeze onderneemiug was voor hem van eenen zeer fchadelyken nafleep: want de Tartaaren yie» Jen, in het midden van den winter, met eene pntzaglykc' meenigte, in zyn gebied, alles, terwyl Lechus naar Bongarye vlugtte, te vuur én te zwaard verwoestende, en zoo veele gevangenen met zich floepende, dat, toen zy den buit verdeelden , een-én-twintigduizend maagden, die nooit man bekend hadden , daaronder gevonden werden. Na het vertrek der Tartaaren, kwam Lechus terug, en zond weder een leger naar Mafovie,- doch het zelve werd, toen het, met buit belaaden, naar zyn Land keerde, door den Mafovifchen Vorst, Koenraad, geflagen, en Lechus kwam l>ort daaraan te overlyden, zonder eenige nakomelingen na te laaten, waarom de Edelen van zyn gebied de Oppermagt aan Boleflaus, die over een gedeelte van Mafovie bevel voerde, aanbooden; doch de burgers van Cracou verklaarden zich voor Hendrik, Hertog van Wratiflaw, die zich, op hun verzoek, met een leger derwaards begaf; en zooras als Boleflaus dit befpeurüe, wilde hy liever van de, heer-  Polen. Staatsveranderingen. 105 Jieerfchappye afftaan, dan zich hierover in eenen oorlog inwikkelen. Maar Vladiflaus j Hertog van Cujavie, meenende dat hem hierdoor groot ongelyk gefchiedde, dewyl hy de naaste bloedverwant van Lechus was, heeft, met hulpe der Vorsten van Mafovie en Groot Polen, een leger op de been gebragt, en nadat hy de krygsbenden van Hendrik had verflagen, zich meester van Cracou gemaakt. Hy genoot egter niet lang de vrugt van deeze veroveringe: want Hendrik, door de burgeren van Cracow in die ftad gelaaten zynde, had het geluk van zyne vyanden uit dezelve te verdryven , en het fcheeide weinig of Vladiflaus zelfs zoude in zyne handen gevallen zyn. De overwinnaar werd niet lang daarna, door vergift, hem van zyne eigene onderdaanen gegeeven, uit dit leeven weggerukt. By uiterften wille had hy het Hertogdom van Wratiflaw aan zynen oom Koenraad, Vorst van Glogaw, maar Cracau en Sendomir aan Przemiflaus, Hertog van Groot Polen, gemaakt: doch de inwooners van Wratiflaw wilden zich niet aan den Vorst van Legnitz onderwerpen, en Vladiflaus, Hertog van Cujavie, zich meester van Sendomir gemaakt hebbende, had mede het oog op Cracou, G 5 Waajri  ioö Tafereel van Natuur en Konst. waarvoor de weduwe van Lechus den zwarten vreesde, en uii dien hoofde brieven van haaren man te voorfchyn bragt, uit welken bleek dat zy als meesteres van zyn gebied moest worden aangemerkt. Schoon men duidelyk genoeg zag dat deeze brieven valsch en door baar verdigt waren, ftelde WenfelJaus zich egter in het gebied van Cracou, maar zyn leger werd, toen het Sendomir wilde bemagtigen, geflaagen. Hy kwam in den jaare 1292, met eene talryke magt, in perfoon weder, zonder iets anders te verrigten, dan dat hy Siradie veroverde. Koenraad, Vorst van Glogaw, had eenen geweldigen haat tegen Hendrik, Hertog van Wratiflaw, opgevat, en fpande met eenen van deszelfs gunflelingen tegen hem famen. Die gunfieling vergat genootene weldaaden in zoo verre, dat hy zynen meester, die hem groote gunden had beweezen, maar zynen vader, om eenen begaanen moord had laaien ftraffen, in eene baddove overviel, en gevangen aan Koenraad overleverde. Door deezen werd hy opgeflooten in eene yzeren kist, die zoo eng was dat hy 'er in kon leggen noch zitten, maar twee gaten had, door welks eene hy  Polen. Staatsveranderingen. 107 hy ceten kreeg, en door welks andere hyzyn gevoeg deed. In dien ellendigen Haat bleef Hendrik zes maanden, vergaande byna van ongedierte. Vervolgens werd hy m vryheid gefield, nadat hem agt (leden met derzelver landflreeken waren afgeperst; doch het gevolg van die harde gevangenisfe was dat hy zyne gezondheid nimmer weder kreeg. Toen de Lithauwers in het Hertogdom Lencici gevallen waren , hebben zy deszelfs Vorst Cafimier in een gevegt vcrdaagen, en zoo veele gevangenen mede gevoerd, dat ieder krygsknegt twintig van dezelven voor zyn deel kreeg. Lencici is f^ederd aan den Vorst van Cujavie gekomen; ook is Boleflaus', door den dood van Koenraad, meester van geheel Mafovie geworden, en Przemiflaus, Hertog van Groot Polen, heeft, dewyl Mfczugius overleeden was, Pomeren by zyn gebied gevoegd. Deeze Przemiflaus was een zeer dapper man, en vol eerzugt, zoodat hy niet kon dulden dat het Poolfche Ryk, het welk voordeezen zeer bloeijend geweest was, in zoo veele Vorflendommen, die malkanderen by aanhoudenheid door onderlinge oorlogen vernielden, vaneen gefcheurd was. Om zynen per-  ïcS Tafereel van Natuur en Konst, pciToon des te groote* agtbaarheid by te zetten , liet by zich te Gniezen door den Aartsbisfchop tot Koning kroonen. Zyne i>abutiren waren hierover niet weinig verzet, en de M,iri:graaven van Brandenburg vreesden dat hy ook hen, van het geen zy in Polen bezaten, zoude tragten te berooven : om dit voor te komen overvielen zy hem, terwyl hy zyn verblyf in eene opene plaats hield, en zich met ridderlyke fpelen verlustigde: in weêrwil van zynen dapperen tegenfiand werd hy door de overmagt vei flaagen. Na zynen dood , die in den jaare 1296 voorviel, hielden- de Edelen van Groot Polen en Pomeren eene vergadering, waarin zy Vladiflaus den derden, Vorst van Cujavic, tot hunnen Koning verkoozen, die ook de Hertogdommen"1 van Sendomir, Cracou en Siradie kreeg, uitgezonderd eenige weinige plaatfen, die de Bo. heemfehe Vorst in de twee eerstgenoemde Janden bezat, waarom Vladiflaus, zich geen Koning, maar alleenlyk Hertog en Erfgenaam van het Ryk liet noemen. In den jaare 1297 deed hy voor zyn procffiuk eenen veldtogt in Silefië, waaruit hy met grooten buit terug keerde. Sederd liet hy den oorlog vaaren, gaf zich geheel aan eene wellustige leevens- wy-  Polên. Staatsveranderingen. iöq! ze over, en ontzag zich niet eerlyke vrouwen en dotters te verkrngten. Zyne krygdknegten, gewoon van den roof te leeven, en nu niets te doen hebbende , plondcrdcn dc gemeente, zonder dat 'er-eenige fchikkfng gemaakt werd om dien moedwil te beteugelen. Hierby kwam eene vcrfchrikkelyke fferfte onder dc beesten, zoodat het land niet bebouwd kon worden. Al die ongeregeldheden waren oorzaak dat de Poolfche Edelen, der regeeringe van Vladiflaus moede, omtrent Pozen byeenkwamen, hem afzetten, en de kroon aan Wenfeflaus, Koning van Bohemen, aanbooden, onder voorwaarde dat hy de dogter van Przemiflaus ten huwelyk zoude neemen, aan 'welke voorwaarde hy voldeed.Vladiflaus vertrok , zich van eik verhaten vindende, naar Rome. De. Rusfen, die eenen tyd lang door Polen , in de fireeken, naast aan hun land grenzende, gefiroopt hadden, moesten, toen de onlusten daar bedaard waren, en Wenfehns gekroond was, vertrekken. Na de herffelt&sg der ruste trok de nieuwe Koning, met zyne gemaaiinne, naar Bohemen, en nam' zyn verblyf te Praag, hatende dc regcering van  1 iö Tafereel van Natuur en KonsT. van Polen aan zyne Scedehoutleren, die meest Bohemers of Moraviers waren. In den jaare 1302 keerde Vladiflaus uit Rome terug, doch dorst zich niet in Polen vertoonen, maar nam zyne toevlugt tot Amaticus, Palatyn van Hongarye, die hem met zeer veel beleefdheids ontving, en beloofde de eerfle bekwaame gelegenheid te zullen waarneemen, om hem in zyn Ryk te herfieilen. Welhaast waren de omfiandi.glieden gunflig genoeg om iets dergeiyks te beproeven < dewyl Weufeflaus, wiens zoon Koning;, van Hongarye geworden was, zich .genoodzaakt vond daar oorlog te voeren, om hem op dien troon te handhaaven , zyn eigen R_\k .tegen zynen tegenftrcevcr niet behoor'yk voorzien gelaaten hebbende. Vladiflaus viel dan met een leger, dat hy met hulpe van Amadeusop de been gebragt had, in Polen, en vermeesterde verfcheidene plaatfen. Wenfeflaus keerde uit Hongarye: doch hy had niet flegts tegen Vladiflaus te worfielen , maar moest ook zien dat zyne Poolfche onderdaanen hem begaven om Vladiflaus te helpen. Zich te Praag ophoudende, werd by van eene geweldige ziek--  Polen. Staatsveranderingen, nf ziekte aangegreepen, en in korten tyd uitliet leeven weggerukt. De jonge Wcnfeflius, die de kroon van Hongarye had afgedaan, voerde , na zyns vaders overiyden, den titel van Koning van Polen. Dit gaf Vladiflaus, die zich altyd Hertog had laaten noemen, zeer fchoone gelegenheid om de Poolen tegen de regeering der buitenlanderen op te rokkenen. — Na verfcheidene lotgevallen gelukte het hem het Ryk eenen tyd lang, in rUste te bezitten. Hierdoor werd zyne begeerte gewekt om zich de Konmglyke waardigheid aan te maatigen, en in den jaare 1319 werd hy gekroond. — Eenige jaaren daarna oordeelde Viadiflaus dat het nu de regte tyd was om de Markgraaven van Brandenburg, van welken hy en het Ryk te vooren zeer veel geleeden hadden, aan te tasten. Ten dien einde bragt hy een leger op de been, het welk niet flegts u>t Poolen, maar ook uit Rusfen, Lithau'wers en Walachyers bedond, waarmede hy in het Brandenburgfche trok;en na daar groote verwoestingen aangerigt, en eenen ryken buit bekomen te hebben, keerde hy weder naar Polen. ' .. - In  i 12 Tafereel van Natuur en Konst. Inden jnare 1327 toonden de Hertogen vari Silefie het zeer kwalyk te noemen dat Vladiflaus zich den titel van Koning van Polen had aangemaatigd, zonder hunne (temmen daarover in te neemen, daar egter de grootlte goederen van de Poolfche kroon in hunne Hertogdommen gelegen waren. Uit dien. hoofde vielen zy gozamelyk af van den Koning van Polen, en erkenden den Koning van Bohemen, aan wien zy.zich ook overgaven, voor hunnen Leenheer. Scd'crd dien tyd is Silefie van Polen afgefcheurd , en 'er niet wéder aangekomen; ja zelfs heeft men opgemerkt dat nabuurige volkeren zelden zulké groote verbitteringen tegen eikanderen voeden als de Poolen en de Silefiers. — Ondertusfehen trok Vladiflaus, in den jaare 1328, met een leger in de landen der kruisdraageren, en zette hun het ongelyk, dat zy hem Omtrent Pomeren hadden aangedaan, door groote firooperyen, gedeelteiyk betaald. Zy riepen den Hertog van Mafovie wel te hulp, doch toen dezelve mede overwonnen was, verzogten ze den Koning van Bohemen om zynen byilancl, en deeze kwam , in gevolge van dit verzoek, met een leger, uit Bohemers en gehuurde Duitfche foldaaten beftaan- de/  Polen. Staatsveranderingen, 115- de, in Pruisfen, nadat de Poolen bereids waren afgetrokken. Terftond vormeesterde hy verfcheidene plaatfen, en nam den titel van Koning van Polen aan, die hy lang geoordeeld had hem toe te komen : in die hoedaanigheid gaf hy opene brieven aan de Kruisdraageren , aan welken hy Pomeren afflpnd. Vervolgens behaalde hy, met hun in eenige Poolfche landen gevallen zynde, grooten buit, en trok met denzei ven terug, voordat de Poolen in llaat waren om zich met geweld tegen hem te verzetten. — Doch in het volgende jaar kwam Vladiflaus met een magtig leger in Pruisfen, het welk hy geheel doorftroopte en verwoestte, brengende zyn volk nu op de eene en dan op de andere plaatfe, waar men hem het minst verwagtte; In deeze verlegenheid deed de Grootmeester der Kruisdraageren den Koning van Polen tot eenen flilftand van wapenen aanzoeken, die ook voor den tyd van een jaargeflooten werd, mids dat de Ridders het flot en» land van Dobrzin terftond zouden wedergeeven: ten aanzien van Pomeren werd vastgefleld dat de zaak door Vladiflaus zoude verbleeven worden aan Karei, Koning.van Hongarye, en door de Kruisdraageren aan Johannes, Koning XVI. Deel. H va»  ii4 Tafereel van Natuur en Konst. van Bohemen, aan wier uitfpraake beide de partyen beloofden zich te zullen onderwerpen: Zooras als de rust dus eenigzins herfleldwas, zond de Koning gezanten naar Avignon, om den Paus te verzoeken dat het hem vry mogt ftaan zyn geld van de geestelykheid van Polen op te neemen, ter onderneeminge van eenen kruistogt tegen de Tartaaren en andere volkeren, die zich fomtyds by de Rusfen voegden, om zyn Ryk te ontrusten.— Door dit middel bragt hy eene groote fom gelds by een, en zich tot den voorgenomen oorlog gereed maakende, gaf hy het bewind over Groot Polen aan zynen zoon Cafimier, het geen Vincent van Szamotuli; die daar lang geregeerd had, zoo kwaalyk nam, dat hy zich met de viugt naar den Groot-meester van Pruisfen begaf, met wien hy , tegen de voorwaarden van het befiand, in Polen gevallen is. Cafimier was ten dien tyde te Pizdri, waar Vincent hem meende gevangen te krygen, ten welken einde hy fchielyk voorttrok, in hoopedat de jonge Vorst, niets van zynen aantogt weetende, ligtlyk zoude overvallen worden : doch Cafimier, tydiglyk van den toeleg gewaarfchouwd zynde, trok met de zynen naar de bosfchen, de ftad Pizdri aan de woede van Vin-  Polen. Staatsveranderingen. 115 Vincent overlaatende , wien het geweldig fpeet in zyne groote bedoeling te leur gefield te zyn. De gemelde ftad en het omgelegen land werden uitgeplunderd, en vervolgens viel bet vyandlyk leger in andere ftreeken, pionderde de hoofdkerk van Gniezen , en rigtte overal groote verwoestingen aan. Vladiflaus kon, hoe oud en afgeleefd hy ook zyn mogt, niet verdraagen datdeKruisdraagers, zich by zyne oproerige onderdaanen gevoegd hebbende, tegen het gemaakte verdrag, zyne landen verwoestten, om welke reden hy zich gereed maakte om met een groot leger in het veld te verfchynen.— Eer de gereezene onlusten tot bedaaren gebragt waren, kwam Vladiflaus te overlyden. Zyn zoon Cafimier, die in den jaare 1333 door de Poolfche Grooten op den troon geplaatst werd, floot met de Kruisdraageren eenen flilfland van wapenen, en gedroeg zich in alle opzigten als een zeer uitmuntend Vorst. Men zegt dat hy de burgerlyke regeering in het Ryk op eenen vasten voet gebragt, en de wetten der Teutonifche orde ingevoerd heeft. II 2 Ons  ïi6 Tafereel van Natuur en Konst. Ons bedek laat niet toe alle de hyzondcrheden, welke onder de regeering van deezen en van andere Koningen hebben plaatsgehad, by te brengen. Wy zullen het genoeg a.gtcn de voornaamde omdandigheden, en de hoedaanigheden der Vorden, die elkandercn op den Poollenen troon opvolgden kortelyk aan te wyzen.— Cafimier overleed in den jaare 1370, tot algemeene droefheid van zyne onderdaanen. De geesïeiyken hadden in hem eenen grooten weldoener verlooren, en men vind nog heden een groot getal van Kerken, die allen door hem zyn geftigt, en van inkomden voorzien geworden. — Ook heeft hy veele fiooten aangelegd, en het Koningshof merklyk verbeterd : men is zelfs in Polen gewoon van hem te zeggen, genoegzaam gelyk men te Rome van Augustus zeide, dat hyhet Van leem en van hout had gekreegen, maar dat hy het van deen, en voorzien van deftige' gebouwen, naliet. Hy bragt ook aanmerkelyke verbeteringen in de krygstugt, tot groot misnoegen der Edelen en andere krygsluiden , die hem daarom den Boeren koning noemden, omdat hy de boeren beveiligde tegens den overlast, die hun menigwerf door de foldaaten werd aangedaan. Van ligchaamsgeftalte was  Polen. Staatsveranderingen. u? was hy middelmaatig, doch meer lyv/g dan mager, meer lang dan korr. Het geen°zyne deugden het meest ontluisterde was zyne overmaatige begeerte tot de vrouwen. Doch men zal ten allen tyde erkennen dat Polen nooit eenen Koning gehad heeft, die meer yverde voor alles wat hy begreep dat tot voordeel van zyne onderdaanen zoude kunnen (trekken. Deeze Vorst was de Iaatfre manlyke erfgenaam uit het geflagt van Piastus, en had den zoon van zyne zuster, Lodewyk, Koning van Hongarye, die in den jaare 1370 tot de kroon kwam, tot zynen opvolger benoemd. Onder zyne regeering maakten de Poolen zeer veele bepaalingen omtrent de voorregten van hunne Koningen, welke tot dien tyd roe met eene byna volftrekte magt waren bekleed geweest. — Hy ftierf in den jaare i382, en werd opgevolgd door zyne dogter Hedwig, die met Vladiflaus, Groothertog van Lithauwen, trouwde, door welk huwelyk dat Heriogdom met de kroon van Polen vereenigd werd. Deeze Vorst had, voor zyn trouwen met H 3 Hed,  ii8 Tafereel van Natuur en Konst. Hedwig, onder anderen beloofd, dat hy in zyn land de afgodery zoude uitroeden. Om deeze belofte te houden, trok hy, nadat de plegtigheden der egtsverecni^inge in Polen verrigt waren, met zyne gemaalmne, en met een groot gevolg van Bisfchoppen en andere Geestelyken , naar Lithauwcn, waar hy aan zyne onderdaanen den Christelyken Godsdienst deed prediken, doch in het eerst met zeer weinig vrugt, dewyl het volk eene ongelooflyke agting had voor zyne godbeden,, die voornaamelyk bestonden in eeuwigduurend vuur in de dad Vilna, in eenige gewyde bosfehen en (langen, in welken zy meenden dar hunne Godheden woonden, van welke verbeeldinge zy door geene redenen waren af te brengen. Nadat de Koning eenen tyd lang groot geduld geoeffend had, gaf hy eindelyk bevel om het geheiligde vuur uit te blusfehen, de gewyde bosfehen om te houwen en de (langen te dooden, het geen door de Poolen werd uitgevoerd, en door de Lit-, hauwers, met groote verllaagenheid, werd aangezien. Toen dit alles volvoerd was, deed Vladiflaus zelf eene aanfpraak, in welke hy aanmerkte dat hunne Goden, gelyk nu ten klaarden bleek, geene kragt altoos bezaten,  Polen. Staatsveranderingen. 119 ten, en dat zy niets anders waren dan ydele vertooningen, waarom hy hun bevel gaf om den Christelyken Godsdienst te omhelzen. De Lithauwers, ten deele door het vernielen van hunne goden overtuigd, en ten deele door het bevel van den Koning gedrongen, lieten zich vervolgens onderwyzen, leerden eenige gebeden van buiten,en werden gedoopt. Nadat men dit werk had afgedaan, belastte Vladiflaus te Vilna eene hoofdkerk op te rigten, over welke een Bisfchop werd aangefleld: en toen hy verfcheidene andere zaaken, hiertoe betrekkelyk, in orde gebragt had, liet hy zyne gemaalin naar Polen vertrekken, maar vertoefde zelf nog een geheel jaar in Lithauwen, om alle onlusten, die de nieuwbekeerden zouden moogen tragten te verwekken, voor te komen, en na dien tyd keerde hy naar zyn Ryk terug. In Lithauwen was ondertusfchen de rust ver van herfield te zyn: want de Hertogen van dat land waren onder eikanderen verdeeld geworden, en rigtten groote verwoestingen aan op elkanders grondgebied. Nadat Vladiflaus deeze onlusten had doen eindigen, begon hy te begrypen dat het .nu hoog tyd H 4 v/as,  120 Tafereel van Natuur en Konst. Was, om het geen hyby zyne krooning beloofd had te volvoeren, en de landen, die van de kroon van Polen waren afgenomen, weder aan dezelve te brengen. Hy deed den. Hertog van Oppolie weeten dat by dit Hertogdom, het welk hem door Koning Lodewyk tegen alle regt en billykheid was gefehonken , zoude hebben weder te geeven, opdat het vervolgens als een leen van Polen zoude worden aangemerkt. Doch deeze gaf ten antwoord, dat Lodewyk hem Oppolie om zyne verdienden had gefehonken, en dat het onredelyk was hem tot het afftaan van een gced aan te fpreeken, het welk hy uit dien hoofde ontvangen had. De Koning, zich met dit antwoord niet voldaan houdende, zond een leger derwaards, het welk egter niet magtig was om geheel Oppolie te dwingen, maar alleenlyk eenige weinige (leden veroverde, terwyl dc Hertog de flerkfre plaatfen bleef behouden tot aan zynen dood toe, die eerst zeven jaaren laater voorviel, en na welken het Vladiflaus gelukte van dat geheele Hertogdom meester te worden. Na verfcheidene andere verrigtingen, ter beteugeünge van oproerigen, in Lithauwen ■ en  Polen. Staatsveranderingen, m en elders, teneinde gebragt te hebben, overleed hy in den jaare 1434. Over het algemeen genomen mag men van hem zeggen dat hygoedaartig en mild was; doch, dewyl hy van een Heiden een Christen geworden was, zoo hingen hem eenige zwakheden, of liever gewoonten van zyne opvoedinge aan. Hy was zeer flerk gezet op het neemen van vermaaken en uitfpanningen, welke voornaamelyk befionden in veel ter jagt te gaan, en zicli. meenigwerf te baaden. In den jaare 1435 werd hy opgevolgd door zynen zoon Vladiflaus den zesden, die ook de kroon van Hongarye kreeg. In het eerst was hy vry gelukkig in zyne oorlogen tegen den Turkfchen Keizer Amurath , doch na eenige voordeden behaald te hebben, werd hy verflaagen , en fneuvelde op het flagvqld , na elf jaaren geregeerd te hebben. Dewyl hy geene kinderen naliet, werd hy door zynen broeder Cafimier den vierden opgevolgd. Niet lang na zyne krooning, die in den jaare 1446 gefchicdde, raakte deeze Vorst in oorlog met de Kruisdraageren, die Pruisfen on-aj^hanglyk van de kroon van Polen poogden te maaken. Eindelyk werd 'er een verdrag H 5 ge-  122Tafereel van Natodh en Konst. geflooten tusfchen deeze magten, waarby men vastlielde dat het gantl'ehe gedeelte van Pruisfen, het welk ten westen van de rivier de Weixel legt, aan-Polen zoude onderworpen zyn , en dat de oostelyke deelen onder de rnagt der Kruisdraageren zouden blyven, mids dat de Grootmeester , als leenman , eenen eed van getrouwheid aan den Koning van Polen deed. Toen Cafimier, na verfcheidene oorlogen gevoerd te hebben, in zyne hooge jaaren eenige rust meende te genieten , werd hy onvoorziens aangetast door eene geweldige ziekte, die uit groote vermoeidheid, door Merk ryden veroorzaakt, ontftond, en na weinige dagen geduurd te hebben , een eind van zyn leeven maakte.— Onmiddelyk na zynen dood v»as men bedagt op het verkiezen van eenen anderen Koning, en de keus viel op Johannes Albertus.die in den jaare 1493 gekroond werct, en in den jaare 1501 , zynde het ner gende jaar van zyne regeeringe, zeer fchielykoverleed, terwyl hy zich tot eenen tweeden krygstogt tegen de Tartaaren gereed maakte. De  Polen. Staatsveranderingen. 123 De vergadering tot her verkiezen vaneenen nieuwen Koning byeengekomen zynde, verklaarde de meerderheid zich voor Aiexander, jongden zoon van Cafimier. On'mtddeJyfc •daarna werd hy te Cracou gekroond, maar zyne gemalin Helena niet, omdat zy der Griekfbbe kerke was toegedaan, en volftrekt]yk niet van Godsdienst wilde veranderen. De Koning ging, na behoorljke orde op de zaaken in Polen gefield te hebben, zyn verblyf in Lithauwen neemen, waar hy niet lang geweest was, toen 'cr eenige beweegingen ontfronden, ter gelegenheid van zekeren Glinisko; een' wakker' man, die, in zyne jeugd in Friesland onder Hertog Albert van Saxen gediend hebbende, eenen grooten naam verworven had, en nu weder in Lithauwen gekomen was, waar hy zich zoo wel in de gunst van den Vorst wist in te dringen, dat eenige voornaame amptenaars, door zyn toedoen, afgezet en anderen bevorderd werden; doch '■s Konings voorzigtigheid was groot genoeg om alle die zwaarigheden uit den weg te ruit men, en de rust te herflellen.— In den jaare 1.505 ontflonden in Polen ook eenige verdeeldheden tusfchen de geestelyken en Waereldlyken over de orde van het zitten in de Ryksversa- d.c-  124 Tafereel van Natucr en Konst. deringen, en over de verpligtingen, waaronder ieder fiond, wanneer de Koning een leger van Polen deed befchryven. De Edelen wilden dat de Bisfchoppen zich, in dergelyke vergaderingen, aan de eene zyde van den Koning zouden houden , en de andere zyde, evenveel welke, aan hun overlaaten; nog beweerden zy dat de geestelyke goederen zoo wel onderhevig waren aan de lasten des oorlogs als de waereldlyke. Na veel twistens befliste dc Koning de zaak ten voordeele der geestelykheid ,• en kort daarna verviel hy in eene kwynende ziekte, die een eind van zyn leeven maakte. Nadat Alexander met eene meer dan gemeene pragt begraaven was, werd zyn broeder Sigismundus, Hertog van Glagaw, en, door het overlyden van Alexander, GrootHertog van Lithauwen geworden, tot Koning van Polen verkoozen. Da: gx na deeze verkiezing deed hy, volgens gebruik, zyne intrede in de ftad Cracou, en ontving de fle itels van dezelve uit de handen der burgeren, door welken ook de eed van cetrou wheu! aan hem gedaan erd. Verder was zyne eerfte zorg om de binncniandfche regeering van Polen,  Polen. Staatsveranderingen. i2y len, die onder fommigen van zyne voorzaaten juist niet veel in agt genomen was, op eenen vasten voet te brengen. Vindende dat, vöornaamelyk door de fchuld van Alexander de fchatkist was uitgeput, en dat de mecsten der Koninglyke goederen verpand of weggefchonken waren, zogt by in die verlegenheid hulp by zekeren Johannes Boner, die, groote goederen bezittende, den Vorst met zyne fchatten dermaate onderfieunde, dat hy eenigen der verpande goederen weder vry kreeg, welker inkomfien hy zoo we! bedeedde, dat hy eerlang meer ruimte van geld had. Onder de regeering van deezen Koning, die in den jaare 1507 tot de kroon gekomen was, begon de leer van Luther, die eene hervorming bedoelde, zich in Pruisfen, en andere deelen van Polen te verfpreiden: inzonderheid maakte zy grooten opgang in de ftad Dantzik, het geen de Koning by geene mooglykheid kon voorkomen, dewyl hy in eenen oorlog was ingewikkeld tegen de Kruisdraagers; doch toen deeze gefchillen eindelek verbleeven werden aan Keizer Karei den vyfden, en aan Lodewyk, Koning van Hongarye, werd vastgefteld dat Sigismundus aan hun-  126 Tafereel van Natuür en Konst. hunnen Grootmeester, den Markgraaf van Brandenburg, bet gantfehe oostelyke gedeelte van Pruisfen zoude overlaaten ; en dat de Markgraaf van Brandenburg, ais Hertog van Pruisfen, nevens deszelfs erfgenaamen, den eed van getrouwheid aan Polen deed. Niet lang daarna viel deeze Markgraaf Albertus van de Duitfehe orde der kruisdraageren af, en nam eene Deenfche Prjnfes ten buwelyk. De Paus toonde zich zeer geftoord om dat de Poolfche Koning een' man, die de Roomfche Kerk en zyne orde verlaaten had, zoo gunftig behandelde, uit welken hoofde Sigismundus een gezant naar Rome zond, om zich daarover te ontfchuldigen : en federd dien tyd is Polen met Pruifen langen tyd in vrede gebleeven, dewyl het zaad deroneenigheid was weggenomen, en fchoon de Hertog van Pruisfcn der leere van Luther openlyk was toegedaan , en de Poolfche Koning by dc Roomfche kerk bleef, liet egter dc een den ander deswegen geheel ongemoeid. Omtrent het jaar 1530 werd Sigismundus door zyns broeders zoon Lodewyk, Koning van Hongarye, aangezogt om hem in het beoorlogen der Turken behulpzaam tezyn;doch hy poogde zynen neef dien verdeiflyken oorlóg  Polen. Staatsveranderingen. ïê? log af te raacten; en nadat hy ten dien einde vrugtelooze poogingen had aangewend , zag hy met goede oogen aan dat dezelve door de Turken verflaagen werden fneuvelde. In het zelfde jaar overleeden de Hertogen van Mafovie, Staniflaus en Johannes, waardoor dat Hertogdom geheel aan de kroon van Polen gevallen is. Vervolgens is de Kroonprins Si. gismundus Augustus tot Koning verkoozen, en heeft agttien jaaren met zynen vader té famen geregeerd. — Welhaast ontfiond 'er een oorlog tegen de Walachyers, en na verfcheidene krygsverrigtingen , behaalden de Poolen eene volkomene overwinning. Hierop nam Sigismundus het befluit om dien oorlog verder voort te zetten, doch vond zich door den adel in zyne oogmerken gedwarsboomd. Men hield eene Ryksvergadering in het open veld by Lemberg, waarin de Edelen, die meenden dat men eerst over het herflellen der grieven van het gemeenebest, en vervolgens over het voortzetten van den oorlog behoorde te raadpleegen, de redenen ter flaavinge van hun gevoelen bybragten. Zy klaagden llerk over het verval van het gemeenebest, over het invoeren van vreemde zeden, over het begunfiïgen van vreemdelingen, de baatzugt der  128 Tafereel van Natltjr en Konst. der Raadsheeren en hovelingen, en het ver* breeken hunner oude voorregten en vrydomjnen.—Nadat hierover, in verfcheidene bv. eenkomften, menigvuldige redenvoeringen gedaan waren, heelt de Koning doen antwoorden dat hy, alleen de bewaarder van de wetten en vryheden zynde, gaarne alles goed wilde keuren wat de Raadsheeren onder elkanderen zouden vastflellen: doch hierop gaven de Edelen ten antwoord ,dat de Koninglyke magt alle de maatregelen, waaromtrent men met de Raadsheeren was overeengekomen , wist te verydelen. De Raad, gelïoord over de tegenkantingen der Edelen, poogde hen met zagte woorden neder te zetten, verzoekende hen alles van 's Künings goedheid te hoopen, en beloovende alles te zullen aanwenden om de zaaken naar hun genoegen te doen uitvallen. Hierdoor geraakte de oploopenheid der gemoederen een weinig tot bedaaren, en in eene vergaderinge van Edelen en Raadsheeren, te Cracou in den jaaré 1537 gehouden, werd eindelyk te weeg gebragt dat de Koning beloofde alle grieven te zuilen hei Hellen, uitgezonderd eenige weinigen, die op eenen anderen Ryksdag nader ftonden onderzogt te worden, en dat zy onder-  Polên. Staatsveranderingen. 129 dertösfchen voor eerst en vooral over dc verdediging van het vaderland behoorden te raadpleegen. Hun antwoord Was egter dat zy geen hairbreed van hunne ejfchen zouden afwyken, en de wapenen niet eerder opvatten, voordat hun in alle opzigten genoegen gegeeven was. Doch tevens erkenden zy geen roemwaardiger, waakzaamer en dapperder Vorst gehad te hebben dan Sigismundus was; cn betuigden bereid te zyn om alle zyne weldaaden met behoorlyke dankbaarheid te beantwoorden, en om hem en het vaderland alle trouw en byfland te bewyzen, mids dat zy zich door hem in hunne oude voorregten .en vryheden herüeld en gehandhaafd zagen.— Na deeze verklaaring deed de Koning de vergadering fcheiden, en zond de Palatynen van ieder landfehap uit om den noodigen onderftand van geld en volk te doen opbrengen j doch de Edelen verzetten zich daar tegen , zeggende dat zy wel geroepen waren om met den vyand te firyden, maar niet om geld op te brengen; waarin zy egter niet in gebreke zouden blyven, zooras als hunne vryheid en wetten verzekerd waren. Dit eenpaarig antwoord van alle de landfchappen noodzaakte den Koning op middelen tot het eindigen van XVI. Deel. I deii  130 Tafereel van Natuur en Konst. den oorlog bedagt te zyn, zoodat de vrede eerlang geflaotön werd. Omtrent deezen tyd, in den jaare "1546 naamelyk, hebben eenige Poolfche Godgeleerden, die de Pruisfifclie Hertog Albertus naar Koningsbergen had doen komen, boeken in de Poolfche taaie over de leer van Luther, welke zy omhelsd hadden , gefchreeven, en hierdoor zyn 'er in Polen Hervormden gekomen, die ook naderhand vryheid bekwamen om in fommige plaatfen Kerken te ftigten. In den jaare 1548 is S!gismundus de eerde overleeden, het ryk in eenen genisten en vreedzaamen daat laatende. Dus kreeg Sigismundus Augustus de regeering alleen in handen. Hy trouwde met Elizabeth , dogter van den Roomsch Koning Fer. dinand, en na haaren dood ging hy een heimelyk huwclyk aan met Barbara Radziwil. Niet lang daarna deed men derke poogingen om den Koning tot het verhaten van deeze zyne in het heimelyk getrouwde gcmaalinne te beweegen, doch welke moeite men ten dien einde ook aanwendde, was alles zonder eenige vrugt. In vervolg van tyd nam egter de haat tegen Barbara in zoo verre af, dat men geene zwaarigbeid maakte om haar voor Koran-  Polen. Staatsveranderingen. 13't hingin te erkennen, en toe te Iaaten dat zy als zoodanig gekroond werd. — Wy zouden te breed moeten uitweiden, wanneer wy alle de byzonderheden, welke onder de regeering van deezen Vorst hebben plaats gehad, wilden ophaalen, en zullen het dus genoeg agten aan te teekenen dat, toen de Rusfen eenen inval in Lyfland deeden, de zuidelyke Provinciën dier landdreeke zich onder de hoede der Poolen begaven, en dat de noordelyke Provinciën toevlugt in de hulpe der Zweeden zogten, het geen aanleiding gaf tot langduurige oorlogen tusfchen de genoemde Moogenheden. Twee zaaken zyn 'er voornaamelyk, die den naam van deezen Vorst boven dien van zyne voorzaaten roemrugtig gemaakt hebben, voor eerst de vereeniging van het Groot-Hertogdom Lithauwen met Polen, en ten tweeden het vastftellen der Rykswetten^ waaromtrent men het in een lang verloop van jaaren niet eens had kunnen Worden. Voor het overige heeft hy Zich altyd tegen hevige vervolgingen om den Godsdienst verklaard, en niemand, die de Roomfche kerk verlasten had, overlast willen aandoen: zelfs ging hy zoo ver dat hy de Predikers der Hervormden dikwyls verkoos te hoeren, en hen aan I 2 Zy#  132 Tafereel van Natuur en Korst. zyn hof te houden. Hy overleed in den jaa-< re 1572. Nooit zyn 'er geleerder mannen in Polen geweest dan ten zynen tyde: want onder hem bloeide AlbertusNovicampius, Hoogleeraar te Cracou, en veele anderen die als Godgeleerden , digters , letterkundigen of regtsgeleerden uitmuntten. Dewyl Sigismundus gefïorven was, zonder erfgenaamen na te Iaaten, voorzag men dat de herftelde rust niet van langen duur zyn zoude, en dat men eene lange tusfchenregeering te wagten had: want fchoon de kroon van Polen wel niet erflyk was, had men egter de gewoonte van den naasten erfgenaam zelden voorby te gaan, zoodat de raadpleegingen over de opvolging meestal niet lang aanhielden, dewyl het lyk van eenen overieeden Koning doorgaans begraaven werd op •"den dag,die de krooning van eenen nieuwen voorging. De Palatynen gebruikten alle moogtyke voorzigtigheid om den fiaat der zaaken in het Ryk beboorlyk te regelen,en vermaanden de mindere Landvoogden wel toe te zien dat uit de hoope van ftraffèloosheid geene muiteryen gebooren wierden. — Na zeer veele raadpleegingen en onderhandelingen,. nam men  Polen. Staatsveranderingen. 133 •men eindelyk, in eene daartoe belegde vergaderinge, aile de Hemmen op, die in befiootene briefjes waren overgegeeven, en bevond dat de meesten op Hendrik van Vaiois, Hertog van Anjou, waren gevallen. Doch het is by de Poolen eene wet dat een Koning met eenpaarigheid van (temmen moet verkoozen worden; en dewyl 'er eenige duizenden waren, die het regt van (temmen hadden, zoo gelukte het den verftandigflen de overigen, door raad, vermaaningen, en andere middelen, tot hun gevoelen over te haaien, en dus werd de bovengenoemde Hertog, broeder van den Franfchen Koning Karei den IXden, in den jaare 1573 eenpaarigiyk tot Koning van Polen benoemd. Men zond vervolgens een aanzienlyk gezantfchap naar Frankryk, om den Vorst de gedaane verkiezing bekend te maaken, en getuigen te zyn dat de voorwaarden, op welke men hem de Poolfche kroon opdroeg, door hem be. zwooren werden. Toen die gezanten te Parys gekomen waren, werden zy met de gewoone plegtigheden, onder eenen zeer grooten toevloed van menfchcn, ingehaald; de Hertog nam cfe kroon, welke hem werd aan. gebooden, aan,en bezwoer de voorwaarde»,, I 3 Eeni-  131 Tafereel van Natdor en Konst, Eenigen tyd daarna vertrok by om de regeering te aanvaarden. Zyn broeder, Koning Karei de IXde, toonde eene flerke begeerte om hem tot op de grenzen van Polen te geleiden ; doch hy werd onder onder weg ziek, zoodat hy niet verder dan twintig mylen reisde; en bet was reeds in den beginne des jnars 1574, eer Hendrik op de grenzen van Groot-Polen gekomen was. Naauwlyks had hy bezit van zyn Ryk genomen, of hy ontving eenen brief van zyne moeder, die hem fchreef dat zyn broeder Karei de IXde, overlecden was, en dat het Franfche Ryk dus aan hem was vervallen, doch dat hy met allen mogelyken fpoed moést overkomen, opdat anderen niet eenige beweegingen ten zynen naueele maaken mogten. Hendrik pleegde raad met twee of drie der aanzienlykfle Franfchen, die met hem in Polen gekomen waren, en befloot, nadat hy zyns broeders dood aan eenige Ryksraaden had bekend gemaakt, naar Frankryk te vertrekken, gelyk by ook den volgenden nagt deed, laaiende in zyn vertrek eenige brieven, over welken een kleed gefpreid was, op de tafel leggen. — Dit nieuws werd welhaast rugt-  Polen. Staatsveranderingen. 137 rugtbaar. Men vleidde zich nog eenigen tyd (en zoo men meende op goeden grond) dat Hendrik , na de zaaken in Frankryk in orde gebragt te hebben, fpoedig zonde wederkeeren: doch eindelyk moede van naar hem te wagten, deeden zy, die tot het vastftellen van den Ryksdag geregtigd waren , uitroepen dat Hendrik niet ianger voor Koning van Polen moest gehouden worden, en dat men tot het verkiezen van eenen nieuwen Koning zoude overgaan. In den jaare 1575 viel de keus op Stefanus Battori, Vorst van Zevenbergen, onder voorwaarde dat hy Anna, zuster van den laatst overleeden Koning, welke men tot Koningin benoemd had, ten huwelykzoude neemen. Hy haastte zich naar Polen om gekroond te worden; en eene zyner eerfte zorgen was de ftad Dantzik, die weigerde zich aan hem te onderwerpen, te belegeren, het geen van dat gevolg was dat zy tot reden gebragt werd, en zich, onder zekere voorwaarden , aan hem overgaf. Vervolgens voerde hy eenen oorlog tegen de Muskovieten, welken hy verfcheklenc Steden ontweldigde. Men nam Stefanus zeer kwaalyk dat hy vee. Ie Hongaaren in zynen dienst had; inzonderheid gaf Zborowski, die eenen zeer grooten 1 4 aan-  ?3ö Tafereel van Natuur en Konst, aanhang had, flcrke blyken van ongenoegen, omdat de Koning aan Zamoeiscfci het opperbewind over het ferygsvolfc had opgedraagen. Dit g.ng zelfs zoo ver dat de eerstgeme!de z.ch als het hoofd eener femenzweerinee opwierp, om Stefanus te verjaagën, of van kant te maaken. Doch het gelukte Zamoisckj deezen aanflag tydiglyk ie ontdekken, en denzeiven te vcrydelen, door Zborowski uit den weg te ruimen.- Voor het overige was deeze Koning zeer zorgvuldig omtrent het maaken van goede wetten, zoo ten aanzien van het burgerlyke, als van den kryg. Onder anderen bragt hy deligtgéwapende foldaaten, die Kofakken genoemd werden, en tot dien tyd toe meer naar roovers en firoopers dan «aar geregelde krygsknegten geleeken, in beter orde. - Hy bragt het grootfle gedeelte van den tyd, waarin hy de zorgen der repeeringe gevoeglyk kon afleggen, te Grodno door in fchyn om het vermaak van de jagt teneemen, >«aar inderdaad om het gczelfcbap van zyne Gemaalinne Anna te ontwyken, welke hy, volgens de voorwaarden der verfcïezinee had moeten trouwen, doch die zestig jaaren oud , en zeer ongemaklyk van inborst was. - Hy v.'as dan eeniglyfc bedagt op de bekwaamfle mid-  Polen. Staatsveranderingen. 137 .middelen om zyne bloedverwanten diet»t te .doen , en poogde de opvolging in Lithauwen en Polen aan hun te verzekeren, en waarfchynlyk zoude hy alle tegenkantingen, wel ke hem in dit geval bejegenden, zyn te boven gekomen, indien de dood hem niet ontydiglyk had weggerukt, toen hy maar even hoop begon te fcheppen dat hy zyn oogmerk bereiken zoude. In het jaar van zyn overlyden, zynde het jaar 1586, ontftonden 'er op de Ryksdag, die tot het verkiezen van eenen nieuwen Koning was uitgefchreeven, verlchrikkelyke onlusten , inzonderheid tusfchen die van het huis van Zborowski, en van Zamoiscki. Verfcheidene Vorften dongen in dien tyd naar de kroon van Polen, en fchoon Sigismundus, Prins van Zweeden, tot Koning benoemd werd , oor.deelde egter de Aartshertog Maximiliaan dat de verkiezing op hem was gevallen, en rukte met een leger in Polen, waaruit hy met geweld verdreeven werd; vervolgens werd hy, gevangen genomen, zynde, weder onrflagen onder zekere voorwaarden, welken hy naderhand weigerde na te komen.— Onder deeze regeering werden de gronden gelegd I 5 tot  J33 Tafereel van Natoïjr en Konst. tot eenen byna eeuwigduurenden twist tusfchen den Koning en de Ryksleden: Sigiimundus was het huis van Oostenryk fterk toegedaan, en de Poolfche Grooten verzetten zich zeer ernftig tegen zynen voorflag om met Anna van Oostenryk, uit den huize van Gratz, een huweiyk aan te gaan; doch hy Het zich door deeze tegenkantingen geenszins van zyn voorneemen affchrikken. De Poolen bezet, ten vervolgens de grenzen met krygsvolk om de Koninglyke Bruid buiten het Ryk te houden, die 'er egter, in weerwil van deeze voorzorgen, in raakte; en nadat zy met hem getrouwd was, begon de haat, uit deeze egtsvereeniging gefprooten , merklyk te verminderen, zoodat Anna eerlang tot Koningin gekroond werd.- Toen 's Konmgs vader in Zweeden overleeden was, kreeg hy van de Ryksraaden vryheid om derwaards over te fteeken, onder voorwaarde dat hy fpoedig zoude wederkeeren, aan welke hy ook beantwoordde. Geduurende den overigen tyd van zyne regeering had hy met veele onlusten te worftclen, en overleed in den jaare 1631. Ormiddclyk na zynen dood nam de Aartsbisfehop van Guiezcn de beftiering van het Ryk  Polen. Staatsveranderingen. 139 Ryk in handen,en deed de Ryksvergadering, ter verkiezinge van eenen nieuwen Koning, ramenkomen. Terwyl die vergadering te Warfchaw met dat werk bezig was, kwam Vladiflaus, de oudfee zoon van den overleeden Koning, mede derwaards, fchoon hy onder hen was, die naar dc kroon dongen, zoodat de vryheid van ftemmen hierdoor eenigzins belemmerd fchcen , het geen aanleiding gaf om in vervolg van tyd eene wet te maaken, dat geen Vorst, die naar de Poolfche kroon (taat, zelf ter plaaife hing komen daar de verkiezing gefchied. — Zyne broeders verzogten de Koninglyke waardigheid voor hem; de Keizerlyke gezanten ondcHtetmdèn dit verzoek, en de algemeene genegenheid, v/elke de Poolen hem toedroegen, wasoor» zaak dat hy tot Koning verkoozen werd. — Deeze Vladiflaus, de vierde van dien naam, deed eenen inval in Rusland, en bcmagtigde deszelfs hoofdftad Moskow, noodzaakende hy tevens de Rusfen om van hunne eifchen op de Hertogdommen van Smolensko en Zernikow af te zien. Hy was ook zeer gelukkig tegen de Turken, en flaagde wel in zyne onderneeminge om de Kofakken te beteugelen. Hy overleed in den jaare 1648, zonder na- zaa-  ï4o Tafereel van Natuur en Konst. zaaten; en zyn broeder, Jan Kafimier, die zich in eene geesielyke orde begeeven had, en Kardinaal geworden was, volgde hem op. Onder deeze regeering fielden de Kofakken, die door de Poolen onderdrukt werden, Zich onder de hoede der Turken en Muskovieten, en hielden zich met het een of ander van die volken veele jaaren agtereen verbonden om de Poolen te ontrusten, en derzclver land te verwoesten. In den jaare 1655, veroverde Karei Gustavus, Koning van Zweeden, geheel Polen, uitgezonderd Dantzifc, en noodzaakte Kafimier om naar Silefie te vlugten , en daar eene fchuiiplaats te zoeken ; doch dewyl de Zweeden in het volgend jaar weder vertrokken, werd Kafimier in zyn Ryk herfteld, waarop hy een leger van dertigduizend Duitfchers te veld bragt, om zich van de duurzaamheid der bezittinge van de kroon te verzekeren : maar de Poolen, vreezende dat zyne bedoeling was zich de opperfte magt aan te maatigen, zetten hem af, /Waarop hy naar Frankryk week, en in den jaare 1670 Abt van St. Germain werd. — In het jaar 1663 erkende men het Hertog.lyk Pruisfen onaf hangklyk van de Poolfche kroon , onder voor-  Polen. Staatsveranderingen. 14Ï Voorwaarde egter dat het, by gebrek van mannelyke erfgenaamen, weder aan dezelve zoude vervallen; en in den jaare 1700 nam Fredrik de derde, Hertog van Pruisfen, den titel van Koning van Pruisfen aan. Na de afzetting van Kafimier ging men terftond tot de verkiezing van eenen nieuwen Koning over, en de Hemmen vielen eenpaaWglyfc op Micbael Wiesnowiski, De natuur had hem die hoedaanigheden geweigerd, welke gefchikt zyn om de Koningen te doen eerbiedigen of beminnen. Onder zyne regeering maakten de Turken zich meester van Kameniek en Podolie, en noodzaakten de Poolen tot het aangaan van eenen fchandelyken vrede. Hy overleed in den jaare 1673, zonder dat zyn dood by de natie merklyke droefheid veroorzaakte. In eene volgende verkiezing toonden de Poolen dat zy hun belang beter vérfionden, en droegen de kroon op aan Joan Sobieski, die Bevelhebber van hun leger was, en hun zeer groote dienften beweezen had. Toen hy den troon beklommen had, blonken zyne deugden in vollen luister uit. Hy beveiligde i , ' Wee-  142 Tafeseel van Natüur en Konst. Weetien tegens den inval der Turken, beteugelde de Kofakken, en wist bet Ottomanfehe Hof gevoelens van eerbied en ontzag in te boezemen. Hy ftierf in den jaare 1696, na twee-en-twintig jaaren geregeerd te hebben. Na zynen dood waren 'er verfcheidene, die naar de kroon van Polen dongen, als Prins Jafcob, oudfie zoon van den laatst overleeden Koning; Prins Alexander, zyn twee. de zoon ; de Keurvorst van Beijeren ; de kroons Groot-Maarfchalk ; de Groot-Generaal van Lithauwen; Opalinius, Starost van Nowemicyski; de Prinfen van Conti, van Lotheringe, van Baden, en van Neubourg. Ieder hunner deed zyn uiterfie best om zyn oogmerk te bereiken, en de togt der verkiezinge werd vastgefield in de maand Mai dc-s jaars 1697, Toen de bepaalde tyd gekomen was, begaven de Palatynen, uit meer dan honderd, duizend Edelen befiaande, zich naar de plaats, ter verkiezinge gefchikr, in de velden van Warfchaw. De m'eesten waren te paard. Eenigen, die, door het verval van hunnen fta-at, te voet hadden moeten gaan, cn fober In  Polen. Staatsveranderingen. 143 in de kleeren waren, toonden egter door da houding, welke zy aannamen, dat het hun maar een enkel woord behoefde te kosten om eenen Koning te maaken. Onder allen, die naar de kroon dongen, waren de Prins van Conti, en Augustus de Ilde, Keurvorst van Saxen, de eenigften, die de aandagt der Palatynen tot zich trokken,en eindelyk werd de Prins van Conti verkoozen. Terftond deed men het te Deum zingen, doch zonder eenige uiterlyke plegtigheid, zonder ligt, en met geflootene kerkdeuren, om de tegenftanders niet te veel te verbitteren. De voorftanders van het huis van Saxen waren egter ten uiterften misnoegd, en gaven hunne afkeuring van deeze verkiezinge met fterke uitdrukkkingen te kennen: zy bragten het zoo ver dat men het befluit nam om de verkiezing des anderen daags op nieuw te doen. De Prins van Conti bad weder verre de meerderheid van flemmen voor zich, zoodat de Primaat op den I7den van Juny openlyk verklaarde dat de Republiek Francois Louis de Bourbon, Prins van Conti, tot Koning van Polen en Groot-Hertog van Lithauwen verkoozen had. Terwyl de begunftigers van den Prins van Con  I44 Tafereel van Natuur en Konst. Conti bezig waren met, in de Kerke van St. Jan te Warfchaw, het te Oeum te zingen,werd Fredrik Augustus, Keurvorst van Saxen ,door zynen aanhang tot Koning van Polen verkoozen, en deeze verkiezing behield de overhand boven die van den Prinfe van Conti Fredrik hadaile belctfels weggeruimd, door van -het Protefrantendom af te liaan, en het goud met eene verkwistende mildheid uit te doelen. De Prins van Conti kwam te Dantzik aan, om de op hem gevallene-keuze door zyne tegenwoordigheid te doen gelden; maar op de aannadering der Saxifcbe troepen, koos hy de party om naar Frankryk té wyken, en eene kroon af te leggen, welke gebrek aan geld en werkzaamheid hem had doen verliezen.— Augustus beloofde zyne onderdaanen, om hen gerust te (tellen, dat hy bun zyne' regrzinnigheid in de Leere der Katholyke Kerke zoude bewyzen , en de Lutherfche Leeraars wegzenden, om de vryheid der (temmen regens het toekomende te herftellen, als mede dat hy de geldfommennen, welke hy ter bevorderinge van zyne verkiezlnge had uirgefchooten, niet weder van de Republiekzoude vorderen. Het verdrag, tusfchen hem en zyne onderdaanen gefiooten, behelsde nog au-  Polen. Staatsveranderingen-. 1451 andere fchikken, van welken de bepaaldheid van ons beftek ons niet toelaat in het byzonder te fpreeken. Nadat Augustus zich dus op den troon gevestigd had, berokkende hy zich welhaast door zyne voorbaarigheid de grootfte nadeelen. Omtrent het jaar 1700 verklaarde hy onvoorzigtiglyk den oorlog aan Karei den Xlldeu , den held van het Noorden. Vrugteloos voegde hy zyne wapenen by die van Czaar Peter den grooten: want het leed niet lang of hy zag zich Courland en Lithauwen ontweldigd, het geen fchielyk van een . ander nadeel gevolgd werd, dewyl Karei de Xüde hem in den flag van Clisfow verfloeg, tot in Polen doordrong, Augustus van den troon friet, en Stanifiaus Leczinski op denzelven plaatfie. De ongelukkige Vorst werd egter na den merkwaardigen flag van Pultowa, in den jaare 1709 , weder in zyn Ryk herfteld, endeed zyn uiterfte best om zich van de liefde zyner onderdaancu te verzekeren. In den jaara 1712 hield men te Warfchaw eene Ryksvergaderitig.in welke alle de akten, die betrekking hadden tot de verkiezing van Staniflaus, XVf. Deel. K ver-  14(5 Tafereel van Natitijk en Konst. vernietigd werden. Augustus had bet genoegen van zynen natuurlyken zoon, Graaf Maurits van Saxen , Hertog van Ccurland te zien, en het hartzeer van te ondervinden dat de eenigfte tegenkantingen tegen Ueeze vastlïelling van de zyde der Poolen kwamen. Men befehuldigde hem van eene groote hand in dceze zaake gehad te hebben, en hy vond zich genoodzaakt den genoemden Graaf te bevvecgen om het Hertogdom weder af te flaari. — Wy kunnen niet nalaaten hier van eenen opftand, te Thoorn, onder de regeering van deezen Vorst-, in denjaare 1724 naame!}k, voorgevallen, kortelyk te fprseken. Het gemeene volk van die Stad, welker fnwooners meest Proteftanten zyn, had voor eene Roomfchc Proccsne oneerbiedigheid en verfmaading lanten blyken. De Overheden en verfebeidene burgers werden door gevolmagtigden, van het hof van Polen gezonden om de zaaken te onderzoeken, ter dood gevonnisd, omdat zy het oproer niet gefluit hadden. De meestcn der Protefiantfche RIoogenheden in Europa trokken zich deeze zaak aan ten voordeele van de Overheden, dreigende zy derzelver dood te zullen wreeken , indien het gevelde vonnis werd uitgevoerd: doch  ' Polen. Staatsveranderingen. 147 doch dewyl de onderhandelingen tusfchen het Weener hof en Ilanover de aandagt der meeste Europeefche Moogenheden tot zich trokken, werden de ongelukkige burgers van Thoorn, die gevonnisd waren, van kant gemaakt. Nadat Augustus veel voor-en tegenfpoed' beproefd, en in de Poolen minder onderdaanen dan meesters gevonden had, overleed hy in den jaare 1733. De Primaat van het Ryk werd uitgeroepen als Regent over geheel Polen en Lithauwen, om dezaaken, geduurende den gantfchen tyd der tusfchcnregeeringe, te befticrèn. — Welhaast deeden zich zeer veeIe aanzienlyke pcrfoonen op; die naar deezen troon dongen , als Koning Staniflatis , de Keurvorst van Saxen, zoon van den laatst overleeden Koning, Prins Ferdiriand van Beijeren, Don Emanuel van Portugal, de oude Prins vViesnómviski, de Prinfen Sapieha en Lubomirski, Ponitowski, en eindelyk de Ridder van ft. Joris. De fterkfte aanhangen waren die van dén Keurvorst van Saxen. De eerfte werd ondeiTteund door Frankryk, die de fterkfte poogingen aanwendde om deezcn Vorst ten troon te doen verheffen. De KeiK 2 zcir  148 Tafereel van Natuur enKoijst. feer en Rusland vereenigden zich om Stanfflaus te doen uitfluiten, en den Keurvorst de regeering te bezorgen. Beide de mededin'gers werden, de een na den ander, tot Koning uitgeroepen; doch Staniflaus vond zich door de aannadering der RusuTche troepen genoodzaakt om naar Dantzik te wyken. Hierop ontftond een hardnekkige oorlog tus» fchen Frankryk en den Keizer. Staniflaus vond zich na verloop vaneenigen tyd te Dantzik niet langer veilig, en was genoodzaakt te vlugten. — In den jaare 1735, toen de vrede geflooten werd, erkende men den Keurvorst van Saxen als Koning van Polen; doch de Primaat en Palatynen van het Ryk, die de zyde van Staniflaus begun(l Levant, en de Miduellandfehe zee, geheel Europa voorzien kunnen; doch door hun eigen verzuim genieten zy dit voorregt maar in eene zeer geringe maate. De grond is vry vrugtbaar, en verfchaft goeden .vqorraad van koorn, wyn, myrrhe, wie-  Eü.iofischTuskye. Ar gem: Bericht. 155 wierook, en verfcheidenhcid van welriekende planten en kruiden. Schoon het volk groote nadeelen heeft door de regeeriog, onder welke het Haat, waardoor een geest word aangekxveekt, die fchadelyk is voor handel en fabrieken , draagen de inwooners egter zorg om de Christenflaaven te werk te Hellen, tor het maaken van karpetten, en meef andere dingen. NATUURLYKE ZELDZAAMHEDEN. D l B R Ë If. Onder de viervoetige dieren van deeze landen zyn de ongemeenften zekere foort van Vorfchen, onderfeheiden door vier vingers' aan de voor-en vyf aan de agterpooten, die allen hol aan het einde zyn. Zy zyn bekend onder den naam van Boomvorfchen, omdat men ze zelden anders dan op boomen vind, zynde zy door de natuur gefchikt om op dezeiven te leeven. Zy worden in Griekenland, en in eenige andere landen, in vry groote meenigte gevonden , en onthouden zich  ij6 Tafereel van Natuur en Konst. zich op boomen en planten van verfchillende foort, maar inzonderheid op die, welke groote bladeren hebben. De plaats, welke deeze fchepfels inhouden, is gemeenlyk de onderkant van het blad, waar zy zich voor de vogelen kunnen verfehuilen, en dus geheel veilig zyn. By dag houden zy zich doorgaans in ruste, maar zooras als de nagt aankomt, ziet men ze or.ophoudelyk van den eenen tak op den anderen fpringen, en op infekten nazen. Het Iigchaam van dit dier is omtrent anderhalven duim lang, en drie vierde deelen van ccnen duim in zyne middeJJyn; de gedaante is wat rondagtig, en de rug is inzonderheid zeer bolrond. De kleur van het ichepfel is helder groen , eenen fchoonen glans van zich geevende; doch aan iedere zyde van het Iigchaam loopt, in delengte, een geele ftreep: de kop is flomp aan het einde, de oogen zyn groot, zwart en glanfig; zy (taan uitpuilende buiten het hoofd, en 'er is een geeie kring rondom. De pooten zyn éun, en de agterften zyn ongemeen lang; de vingers zyn van een zonderling maakfel; zy eyn naamelyk rond en hol, hebbende eene ©pening aan de uiterfie einden'. Deeze toe. rus-  EtJEOP'SCH TüRKYE NATDÜRL. ZELDZ. IJ7 rusting fielt het dier in ftaat om zich op dc bladeren vast re zetten; en zy is ten dien ©inde zoo ongemeen gefchikt, dat het fehepfël, wanneer men het op eene glazen plaat, of op glad geileepen metaal zet, dan zal het ♦er zich terftond aan vast maaken. — Het kan met eene ongelooflyke gezwindheid, en wel zeer ver, fpringen.— Men heeft verteld dat uit de vingeren van dit dier eene kleverige flof voortkomt, welke het, wanneer het van den eenen tak op den anderen fpringt, tegen vallen beveiligt, en te weeg brengt dat het zich op alle dingen kan vastzetten. Dit komt egter geenszins waarfchynlyk voor, omdat zulk eene kleverige ftof het dier zoo wel zoude beletten te fpringen als te vallen, en het byzonder maakfel der vingeren alle ncodzaaklykheid voor dezelve wegneemt. Onder de Vogelen, die in de Levant gevonden worden. is de Pelikaan een van de ongemeenfte. Dezelve is een zeer groote en zonderlinge vogel, die op visfehen en waterinfekten aast. De bek is wanftaltig door zyne breedte en langte, en is van een zeer vreemd maakfel: dezelve is een voet, en romtydszeventien of agttien duimen lang, en aan het ein»  158 Tafereel van. Natuur en Konst. einde heeft hy de dikte van het gewrigt vaa een mans hand. Hy is daar van eene donkere ioodkieur, doch met eenen flaauwen geelen wecrfchyn, inzonderheid aan de zyden. De bovenkaak is breed en neerhangend, en de onderkaak bedaar, uit twee hoornagtige ribben, die op eikanderen aan het uiterlte einde fluiten, en met elkandereri verbonden zyn door een dik vlies van eene geelagtige kleur, het welk voortloopt niet flcgts langs den bek, maar tot aan de keel toe, by welker begin een zak is van eene velagtige zelffiandigheid, die, wanneer hy ledig, en de bek van den vogel geflooten is, te famen krinkelt, gelyk eene blaas, voor dat zy opgeblaazen is, en niet dan bezwaarlyk kan gezien worden: doch wanneer hy gevuld is, dan ziet men hem tot eene ongelooflyke dikte gezwollen, zoodat 'er wel tien of twaalf pinten waters in kunnen. In deezen zak zegt men dat het fehepfel zyne jongen, welken het gewoon is in woestynen uit te broeijen, visch en water aanvoert. De kop van de Pelikaan is naakt aan de zyden, van den hoek van dén bek af tot aan de oogen toe: de vederen boven op denzelven vertoon en zich als een kuif: zy zyn van een witagtig graauw, en de geheele vogel  Eoropisch TtjUKVE. Natüürl. Zeldz. 159 gel is van de zelfde kleur, uitgezonderd in eenige weinige plaatfen. De daart is omtrent zes duimen lang; de pooteu zyn kort en zeer fterk: de voeten zyn breed eu gevliesd. De vogel is, over het geheel genomen van een zeer zonderling maakfel; in het eerde voorkomen geiykt hy vry vvel naar een Zwaan, maar de byvoeging van zulk eenen gedrogtelyken en vreem'den bek is, 111 eenen vogel van deeze foort, zoo ver buiten het beloop van alles wat men zoude hebben kunnen verwagten, dat elks verwondering en verbaasdheid 'er door gewekt moet worden. De Pelikaanen kunnen eenen hoogen ouderdom bereiken. Dewyl de berg Hymettus in Griekenland ahyd berugt geweest is om zynen uitmuntenden honig, en de ouden zich verbeeld hebben dat de eerde Byen daar uitgebroeid werden, zoodat de zwermen, die zich door de waereld verfpreid hebben, als volkplantingen , van dien berg uitgegaan, zyn aan te merken, oordeelen wy het niet ongevoeglyk hier eenig berigt te geeven van deeze merkwaardige infekten, die om hunne fchranderheid en kunst van huishoudinge aller opmerking verdienen, en wier arbeid het menscadom zeer groote voor-  iöo Tafereel van Natuur en Konst, voordeden aanbrengt. Ten aanzien der gedaante word de By, door twee ligamenten of banden, in drie deelen verdeeld, beflaande uit den kop, de borst, en den buik. De kop is gewapend met twee kaaken en eenen fnuit. De kaaken fpeelen op eikanderen ais twee zaagen , die naar de eene zyde van elkanderen afwyken, en aan de andere zyde op een pasien. De fnuit is lang, fpits sfloopende, en ongemeen buigzaam, zynde door de natuur aan het infekt gegeeven, om tot op den grond der bloemen ,toe, door alle beletfeien van bekleedfelen en bladeren, heen te dringen, en het daar vergaderde zweet te doen opdroogen. Doch indien deeze fnuit altyd uitgedrekt moest blyven, dan zoude dezelve , voor het dier lastig bevonden worden, en door ontelbaare toevallen nadeel kunnen lyden: hy is dan van zulk een maakfel dat hy: na het volvoeren van zyn noodzaaklyk werk, weder ingetrokken, of liever famen gevou-.ven kan worden: en daarenboven is hy tegen alle nadeelen befchut door vier ftetke fchaalen, van welken twee hem zeer naauw als in eene fcheede bcfluiten , terwyl de twee anderen, wier holligheden en afmeetingen grooter zyn, den fnuit geheel omrin-  fetlROPISCH TüRKYE. NATUÜRL. ZeLDZ. \6l gen. Uit het middelde gedeelte, of de borst der Bye, komen de pooten voort, die zes in getal zyn; en aan het uiterlle einde der pooten zyn twee kleine haakjes , die niet dan door het mikroskoop kunnen gezien worden , en zich vertoonen als fikkels, wier fcherpé punten tegen eikanderen zyn overgedeld. Dé vleugels zyn vier in getal, twee groote naamelyk en twee kleine, die niet fjegts dienen om hen door de lugt te voeren , maar ook: om door het gerugt, het welk zy maaken, kennis te geeven van hun vertrek en hunne! aankomst, en om eikanderen onderling tot den onderfcheiden arbeid, dien zy te verrigten hebben, op te wekken. De hairen, waarmede de ligchaamen der Byën bekleed zyn^ zyn van zeer groot gebruik om het fyne dof; dat uit de bloemen valt, te houden, waarvan fommigen denken dat zy het wasch maaken, gelyk wy in het vervolg nader Zulleri aanmerken; De buik der Bye" bedaat uit zes ringen, dié over eikanderen heen fchuiven, en dus naar welgevallen verkort of verlengd kunnen worden. — Het binnende van dit gedeelte des ligchaams bevat de darmen, den honig-zakjj XVI. Deel. h fleti  162 Tafereel van Natuur enKonst. den vergift-zak, en den angel. De darmen' dienen in de Byën tot het zelfde gebruik als in andere dieren. De honig,zak is doorfchynend als kristal, en bevat de zweetfappen4 die uit de bloemen getrokken zyn, waarvan de By zich ontlast in de celletjes der bewaarplaatfe, in welke de gemeene voorraad tegen den winter wordt opgelegd. De vergift-zak hangt aan den wortel van den angel, door wiens holligheid de By, even als door een pypje, eenige droppels van het vergiftige vogt in de geltookene wonde brengt waardoor de pyn in eene merkelyke maate vermeerderd wordt. Het maakfel van deezen angel is zeer verwonderlyk: want hy beftaat uit twee pylen , die in eene fcheede beflooten zyn, welke in een fcherpe punt eindigt: naby dezelve is eene opening, door welke her. vergift gaat. De twee pylen worden door' eene andere opening uitgefchooten , en zyn voorzien van verfcheidene fcherpe'uitlteekfelen , even als vischhoeken , zoodat zy niet gemaklyk door de Bye' weder ingetrokken kunnen worden ; en zy trekt dezelven inderdaad nooit in , wanneer de gewonde perfoon eene flerke beweeging maakt, en dus oorzaak is dat de By verlegen wordt: maar in. dien  EüROtlSCH TüRKYE. natuure. ZeEDZ. Iö<£ dien men gedulds genoeg heeft: om bedaard te blyven en zich niet te verroeren, dan doet zy de zydeiingfche uïtfteekfels rondom depyl weder opkrimpen , neemende zy dus haar wapen weder tot zich, waardoor de gewonde perfoon minder pyn lydt. Het vogt, het welk in de wonde geltort wordt, veroorzaakt tevens eene geweldige gesting, gevolgd vari eene zwelling, die verfcheidene dagen blyff aanhouden; doch die kan voorgekomen worden , wanneer men den angel terftond uit de wonde haalt , en dezelve grooter maakt waardoor men de vergiftige ftoffe plaats geeft om zich te ontlasten. Laaten we nu de aankweeking , de huishouding en den arbeid deezer Infekten befchouwen : derzelver waare kennis heeft mem te danken aan de nieuwe uitvinding van glazen korven, waardoor alle de geheimen van eene gemeenfchap van Byën voor oplettende waameemeren zigtbaar worden. Iemand , die, eene Bykorf met naauwkeurigheid , in verfchillende tyden van het jaar, gade fjaat9 zal driederlei foorten van Byën onderfcheideti Runnen, van welken verre de meesten d© gemeene arbeidende Byën zyn, die alle de L 2' t£j  ló"4 Tafereel van Natuur en Konst. bezigheden, welke in de korf moeten verrigt' worden , waarneemen, en noch van het mannelyke, noch van het vrouwelyke gefiagt fcbynen, — De tweede foort, welke men Hommels noemt, zyn wat grooter, hebben geenen angel, komen in bet geheel niet binten de korf, maar leeven van den honig, die door de andere Byën gemaakt wordt : men houdt ze voor mannetjes. De derde foort is veel grooter en langer van lyf. Doorgaans is maar eene, die tot dezelve behoort, in eene korf, althans maar eene by iederen zwerm of volkplanting van jonge Byën, die zich van tyd tot tyd uit de korf begeeven, om eene andere wooning te zoeken. Die groote By noemden .de ouden den Koning, uit hoofde van den eerbied, dien zy zagen dat de overige Byën dezelve altyd toedroegen: maar de^ wyl men heeft opgemerkt dat zy een wyfje is, hebben laatere natuurbefchouwers bet gevoeglyker geoordeeld haar de Koningin vari den zwerm te noemen. Wanneer de korf groot genoeg is om dé Byën zonder eenig ongemak te bevatten , leeven zy in eene zeer vreedzaame gemeenfehap met eikanderen : maar wanneer zy zoo fterk- ver-  EöropischTurkye. Natuurl. Zeldz. NJj vermenigvuldigd zyn, dat haare wooning te klein geworden is , dan verlaaten de jonge •Byën de plaats haarer geboorte, en vliegen uit om naar een nieuw verblyf te zoeken. De zwerm , die uitvliegt , beftaat uit gemeene Byën, onder het geleide van een wyfje, of eene Koninginne; of wanneer 'er twee Koninginnen uit eene korf komen,dan verdeelen de Byën zich in twee zwermen , welken ieder een wyfje volgen: beiden zetten zy zich egter, wanneer zy uit de lugt daalen, naby eikanderen neder, en verkiezen ten dien einde doorgaans eenen tak van een' boom; vervolgens druipen die Byën, welke den kleinften zwerm maaken, een voor een af, verlaatende Koningin, die zy eerst volgden, en haar eindelyk ombrengende. De beide zwermen dus vereenigd zynde, en aan den boom hangende, bezorgt de landman , die by zulke gelegenheden altyd waakzaam is, eene korf, beftreeken met den eenen of anderen balfem , met thym , of eenig ander kruid, dat eenen aangenaamen geur van zich geeft; in deeze korf flrykt hy de Byën, die aan den tak hangen, zagtjes neder, en brengt ze naar eene plaats, die ten dien einde is toebereid. Zy laaten dit zeer geduldiglyk toe, en wanL 3 neer  ïöö Tafereel van Natuur enKonst.' neer ze een vveinigje bedaard zyn } dan beginnen zy te denken om zich, in haar nieuwe woonplaatfe , afzonderlyke celletjes te vervaardigen, "yVanneer zy dit werk aanvangen , merkt men cp dat zy zich in vier hoopen verdeden, van welken een gefchikt is om in de velden bouwfloffen op te doen ; de tweede bearbeidt die, en vormt ze tot eene ruwe fchets voor de afmeetingen en verdeelingen der cellen; de derde hoop onderzoekt de hoeken, en fchikt dezelven in orde, brengt het overtollig wasch aan een kant, befchaaft het werk, en zet het de volmaaktheid by: en de vierde hoop houdt zich bezig met onderhoud voor de arbeideren aan te voeren. De heer Maraldi merkt aan dat de Byën, die de gemaakte cellen befchaaven en verbeteren, langer werk hebben dan zy, die dezelven'maaken, omdat het befchaaven meer moeite en naauwkeurigheid vordert. Zy beginnen haar werk boven aan den korf, zetten het voort tot aan den bodem toe, en gaan van de eene zyde naar de andere. Om het Heviger te maaien , gebruiken zy eene foort van getemperd ivascb, zeer veel naar Jym gelykeude. De ge.  EoropischTürkye.Natuurl ZELDg. jtöjf gedaante der cellen is zeshoekig , welke figuur , behalven dat zy iets gemeens heeft met een vierkanten eenen eelykzydigen driehoek, ook het voordeel heeft van eene groote ruimte binnen de zelfde oppervlakte in tefluiten (*). De fpoed, met welken de Byën hun werk yerrigten, is genoegzaam ongelooflyk; want, in weerwil der fraaiheid en juiste evenredigheid van het werk, zyn ze zoo onvermoeid dat (*) De beste wiskundige zoude, volgens de aanmerking van Dr. Derham, geen gefchikter figuur kunnen verkiezen, om zulk eene byeenvoeging van vertrekken te maaken , dan de Byën gewoon zyn t» doen. Cirkelronde celletjes zouden zekerlyk wel de ruimde geweest zyn ; maar eene cirkelrondo figuur zoude in het geheel voor de celletjes niet gevoeglyk zyn , omdat de tusfehenruimten tusfchen de cirkel» eene groote plaats ledig zouden laaten. Het is derhalven noodig in dit geval gebruik te maaken van de eene of andere der reitlynige figuuren, onder welken men geene gefchikter kan vinden dan den driehoek, het vierkant, en den zeshoek. De Dyën (zegt Pappus de Alexandryner) kiezen wyslyk die figuur, welke de meeste hoeken heeft , ais onderflellende dat die ook de ruimfte is. L 4  3 <53 Tafereel van Natour en Kokst. dat zy in den tyd van eenen dag een gebouw van eenen voet lang, en zes duimen breed, groot genoeg om drie duizend Byën te bevatten, voltooijen zullen. Wanneer de celletjes voltooid zyn, dan neemt de Koningin bezit van die, welke haar meest behaagen, om 'er haare eitjes in te leggen, en de rest blyft ledig, om vervolgens met honig gevuld ee worden. Zy legt niet meer dan een eitje in ieder celletje, en fomtyds meer dan honderd op eenen dag: en het geen nog merkwaardiger voorkomt is, dat zy (gelyk fommigen beweeren) de eitjes, waaruit gemeene Byën moeten voortkomen, in celletjes van de gemeene gedaante en grootte legt , en die, welke het beftaan moeten geeven aan hommels of mannetjes, in grooter cellen; en in twee of drie der gr'ootlten, welke eene cirkeironde gedaante hebben , legt zy die, waaruit wyfjes, gelyk aan baar, moeten gebooren worden. Nadat deeze eitjes eenen korten, tyd in de celletjes gelegen hebben, worden zy gekipt, en 'er komen witte wormpjes uit voort, die tien of twaalf dagen lang met honig gevoed worden , en vervolgens fluiten de gemeene Byën die celletjes met eene dunfce korst wasch. Onder dit bekleedfel worden  EuropischTurkye, Natuurl. Zeldz. ïtJö den de worpjes langzaamerhand in Byen hervormd , eveneens als Zywormen Kapelletjes worden. De jonge Byën , deeze verandering ondergaan hebbende, booren door die wasfchen befchutfels heen, ftryken devogtigheid van haare kleine vleugelen af, en vliegen uit naar de velden , waar zy de bloemen van haar zweet berooven, toonende dus dat zy volmaakt kundig zyn wegens de wyze, op welke zy zich moeten gedraagen. Wat de mannetjes of Hommels betreft, die . alleenlyk verordend zyn om hun geflagt voort te planten ,deezen leeven, omtrent driemaanden lang nadat zy gekipt zyn, vry gemakïyk en genoeglyk; maar wanneer die tyd verftreeken is, en de wyfjes bevrugt zyn , dan maaken de gemeene Byen hen van kant, ofjaagen hen als nuttelooze lasten buiten de korf, in welke in het volgend faizoen niet een enkele Hommel te vinden is. De wyze, op welke de Byen haar wasch en honig verzamelen, verdient nog kortelyk verklaard te worden. Op den bodem der bloemen zyn kliertjes,die eenige hoeveelheid van honig bevatten, gemaakt uit de fynfte J_ 5 deelt-  lyo Tafereel van Natuur en Konst. deeltjes der fuikerngtigc Tippen van de plant. Deeze lappen.zuigt de By uit mei haaren fnuit, van welken wy reeds gefproken hebben, en brengt ze door middel van denzelven in haaren mond. Wanneer'er dus eene genoegzaame hoeveelheid van dit vogt in de maag gekomen is, keert zy naar de korf, en ontlast zich van den vergaarden honig in de gemeene bewaarpiaatfe. Wanneer de celletjes, verordend om deezen voorraad te ontvangen, vol syn, dan fluiten de Byën eenigen van dezelven met wasch digt, totdat zy den honignoodig hebben: de overigen laaten zy open, en naar deezen begeeven zich alle de leden van de gemeenfehap om 'er hunne maaltydtedoen met eene voorbeeldelyke maatigheid (*). De (*) Het is eene uitmuntende aanmerking van eenen hedendaagfehen fchryver, dat de Byekorf eene fchool is, werwaards een groot aantal van menfehen behoorde verzonden te worden. Voorzigtigheid, zugt voor het algemeen belang, huishoudelykheid, zindelykheid en maatigheid, zyn hoedanigheden, die onder de Byen baarblyklyk allen plaats hebben. Deeze kleine diertjes zyn bezield mei eenen gezelligen geest, die hen eenen geregelden ftaat doet vormen, waarin zy ten r.aauwrten met eikanderen vereenigd , en volkomen gelukkig zyn. Zy arbeiden, allen ter beyorderinge van  EuROPISGHTüSKYE. NATCURE. ZeEDZ, 171 Dc natuurbcfchouwers hebben doorgaans onueriteld dat het fynfte (tof uit de bloemen verhet algemeene welzyn; zy zyn gehoorzaam aan de wetten en fchikkingcn van den Staat; zy hebben geene byzondere belangen, geene onderfcheidingcn, uitgezonderd die, welken of de natuur , of de nosdzaalykheid om voor hunne jongen te zorgen onder hen heeft doen gebooren worden. Nimmer zien wy hen onvergenoegd over hunnen ftaat, of geneigd om de korf te verlaaten, omdat zy niet langer als tlaaven of als arbeiders willen leeven: integendeel fchynen zy zich te befchouwen als gezegend met eene volmaakte vryheid cn overvloed, en zoodanig is hun toeftand inderdaad. Zy zyn vry , omdat zy alleenlyk van de wetten afhangen: zy zyn gelukkig, omdat de vereeniging van hunne verfcheidene verrigtingen noodwendiglyk overvloed doet gebooren worden , welke dient om den rykdom der byzondere leden te vermeerderen. Wanneer wy de menfehclyfte ftaaten, met den ftaat der Byën vergelyken, dan zullen de eerstgemelden ons gedrogtelyk voorkomen. Noodzaaklykheid, reden en wysbegeerte hebben ze ter bevorderinge van de heilzaatnfte einden vastgefteld, opdat naamelyk dc menfehen eikanderen onderlinge hulp en voordeden zouden toebrengen: maar een geest van baatzugt heeft die nuttige bedoeling gantsch en al verydeld; en de eene helft des menschdoms laat de andere helft de gemeene noodwendigheden misfen, om zich zelve met overtolligheid te belasten.  If2 Tafereel van Natuor en Kgnst, vergaderd word tusfchen de hairen der Bye, met welken de natuur haar ten dien einde fchynt bekleed te hebben, en daar naderhand in wasch verandert. Sommigen der hedendaagfchen hebben, zoo wel als de ouden,gemeend dat het wasch niets anders is dan de afgang van dit werkzaame infekt: maar de verdandige Boerhave houd het voor een fap, voortkomende uit de bladeren der planten, en hangende aan derzelver oppervlakte, waar het verdikt word, gelyk men, met behulp vajrj een mikroskoop , iets dergelyks ziet in de Rosmaryn. Dit vogt verzamelen de Byen met baare voorde pooten en kaaken, en roIr Jen het tot kleine balletjes; vervolgens brengen zy het naar het middelde gewrigt- van haare agterde pooten, waar eene kleine holligheid is, gelyk een lepel, welke dient om de vragt te ontvangen. Wanneer de Byën, die bezig zyn met wasch te verzamelen, weder naar de korf keeren,dan worden zy door haare makkers geholpen in zich van den last te ontdoen; dezelven haaien het wasch by kleine dukjes van haare pooten af, en brengen het naar de gemeene bewaarplaats. Hiermede vervaardigen zy haare raaten, eene verwonderenswaardige fpaarzaamheid in het oog hou-  ÈÜROiPlfCH TüRKYE. NATÜURL ZeLDZ. 17$ hou Jende, zoodat niet een enkei korreltje veriooren gaat, of verwaarloosd word. Het groot en verfchéidén gebruik van wasch en honig is genoegzaam aan elk bekend: daar is een byna ongeloofiyk vei tier van, door de verfcheidene deelen van Europa; en indien men den honig meer in de plaatfe van fuiker gebruikte dan men nu gewoon is, zoude desZelfs ongemeene nuttigheid bevonden voorden. Dewyl de honig zeer doordringend is en doorftraaling verwekt, is hy van grooten dienst tegen alle verfloppingen, inzonderheid tegen zulken, die uit lymige en taaije vogten voortkomen. Hy maakt eene ruime borst, en daar is geen ongemak, uit verllyminge öntftaande, of door eene koude gedeltenisfé veroorzaakt, waarin hy niet zeer veel nut doet. Wanneer hy des avonds op een (luk geroosterd brood gegeeten word, vinden zy, die des morgens met dikke flymen gekweld' Zyn, 'er zeer veel baat by: men kan, met de zelfde nuttigheid, den honig in warm water fmelten. Doch men moet aanmerken dat eenige menfchen van zulk een geftel zyn , dat Zy dit middel in het geheel niet gebruiken kun-  ,ï74 Tafereel van Natuur en Konst; kunnen, zonder walging, er>andere uitwerkselen, die hun lastig vallen, te ondervinden. In de heelkunde bedient men 'er zich mede van, om kwaadaartige zweeren te zuiveren, het zy door 'er Honing op re leggen, het zy door ze" te waslc;;en met vogt, waarin men honig gefmolten heeft. g E W A S S E It Önder de merkwaardige planten, die in Éuropisch Turkye gevonden worden, is de Tragacanth, die in verfcheidene deelen van de Levant groeit, en tot de Deadelphia Decandria van Linneus behoort. — De vrugt is een rondagtige fchil, bevattende Neenige weiflige zaaden, die de gedaante van nieren hebben. De gom Adragant (gelyk zy van fommigen genoemd word) of de gom Dragant, is het voortbrengfel van dit gewas, dat omtrent vier voeten hoog groeit, en eenen vasten en ftevigen (lam heeft, met eene groote meenigte van takken. De gom word tot ons overgebragt, in lange en dunne Hukken van eene ^latagtige figuur j zy zyn zelden of nooit geheel  ÈürspischTorkye.Natoo'ul. Zeldz. 175 ■heel regt, maar doorgaans vry pogtïg om getromd, zoodat zy veel naar wormen gelyken. Somtyds vinden wy deeze gom, evenals andere uitgezweete vogten van planten engewasfen, in rondagtige droppelen : doch in' die gedaante komt zy zeer zeldzaam voor. Zy is taamelyk zwaar, vast van doffe, en,' eigenlyk gefproken, eer taai dan hard ; zy kan zeer bezwaarlyk tot dof verbryzeld worden, tenzy ze te vooren wel gedroogd is, en in de zuiverde deelen is zy wat doorfchynend. Dikwyls vind men ze egter een weinig bruine agtig, en ook van andere kleuren , en geheel ondoorfchynend. Zy geeft geen reuk van zich, en heeft zeer weinig fmaaks; dien zy nog heeft is ten uiterden onaangenaam. In den mond genomen zynde, word zy kleverig, en blyft aan de tanden vastzitten, even als de arabifche gom mede doet; doch zy fmelt eindelyk tot eene foort van zagte üym. Zy fmelt ook in water, maar langzaam, en deelt haare flymagtige hoedaanigheid aan eene grooté hoeveelheid van die vloeiftofie mede.' Zy kan in het geheel niet ontbonden worden in olie, of in geestryke vogten, en vat ook geene vlam. Zy word ons aangebragt van het eiland Creta, en uit verfcheidene deelen van.  t?ö Tafereel van Natuur ên Konst; van Afie. Men houd die voor de beste i welke men in lange ineengerolde brokken krygt* én die van eene witagtige kleur en zuiver isj zonder vermenging van andere kleuren: de bruine, en inzonderheid de zwarte,is in geene agtinge altoos; Dèëzè gom bezit de .zelfde kragtert als de Arabifche gom, maar in eene grooter maate. Zy doet de fchetpheid der vogten verminderen, en word derhalven zeer dienftig bevonden tegen verouderde hoesten en andere borstkwaalen, die uit eene al te groote fcherpte der vogten, of andere foortgelyke oorzaaken voortkomen. Zy word gemeenlyk aan de lyderen in een famengefteld of gemengd poeder, en maar zelden alleen, voorgefchreeven. Sommigen befchouwen haar ook als zeer nuttig om uitwendiglyk ter geneezinge van wonden gebruikt te worden; en uit dien hoofde bedient men 'er zich van als een inmengfel in het een of ander fympathetisch poeder* mengende haar met vitriool en andere dingen. Door fommigen word zy afzonderlyk voorgefchreeven, als een poeder van eenen flymagtigen aart, ter geneezinge van barften öf fcheuren in de tepels der vrouwen: doch dé  EüROPISCH TüRKYE. natcure. ZeEDZ. I77 de ondervinding leert dat het zeer lastig is'er in dergelyke gevallen gebruik van te maaken; 'en dat het poeder meer kwaad dan goed doet, wanneer het op bet deel, waarop mert het gelegd heeft, door deszcifs warmte opdroogt, in welk geval de zyden der wondert verder van een wyken dan te vooren. Het eiland Candia verfchaft ook overvloed van de Cistus Ladanifera, de Ledon of Bergroos van Dioscorides, zynde een heestergewas, dat eene welriekende foort van gom verfchaft, die Ladanum genoemd word, eri uit de bladeren als een vetagtige daauw voortkomt, met heldere droppelen, welke veel overeenkomst hebben met terpentyn. Dit heestergewas is vol takken, en ryst tot de hoogte van twee of drie voeten, draagende eene bloem van anderhalven duim middelJyns, beftaande uit vyf roozenkleurde bladeten, die met eene geele vlek in het midden geteekend zyn. Uit het middelpunt van deeze bloem komt een groot aantal van geele draaden voort, die het zaadhuisje omringen; en wanneer de bloem afgevallen is word dat zaadhuisje in eene vrugt of peul veranderd,' bevattende eene groote meenigte van rondê XVI: D'eel. M zaad-  178 Tafereel van Natuur en Konst. zaadjes, die eene roode kleur hebben, en in vyf verfchillende bekleedfels gefcbikf zyn. — De voornaamfte takken van dit gewas hebbenom trent de dikte van een pink, en zyn verdeeld in fpruitdraagende bladeren, die by paaren groei jen , groen van kleur zyn, en in golfjes eindigen. Dc gom , uit de bergroos voortkomende, word by heet en ftil weder, in de maanden July en Augustus, ingezameld : men krygt ze van de bladeren af door middel van een werktuig, het welkfamengefteld is uit eene meenigte van lederen riempjes, waaraan de Ladanum blyft kleeven ,■ wanneer zy over de plant heen en weder gefchooven worden, en van welken zy naderhand word afgefchrapt, wordende vervolgens tot brokken of koeken van verfchillende grootte gemaakt. Dioscorides verhaalt ons dat men ten zynen tyde gewoon was de Ladattum van de baarden en dyen der bokken,die op de bladeren van de Bergroos aazen, af te kammen; doch zy word nu op de bovengemelde wyze vergaderd, gelyk de heer Tournefort verhaalt, die 'er het landvolk mede bezig gezien heeft: hy zegt dat het werk meer onaangenaam dan vermoeijend is, dewyl het op het heetst van den dag moet gedaan worden „  EuropischTurkye. Natöurl. ZrtDz. 179 den, en wanneer het dood dil is ; en de zuiverde Ladanum is nog niet vry van vuiligheid, uit hoofde van het dof, dat 'er in windrig weder op komt. Daarenboven bezit het landvolk de kunst om de Ladanum m zwaarte te doen toeneemen , ten welken einde zy die met een fyn zwartagtig zand weeten te vermengen. Dit bedrog word ontdekt wanneer men ze kaauwt, of door een doek giet; nadat zy gefmolten is. Deeze gom is verzagtend,en bevordert de fpysverteering. Uitwendigiyk gebruikt zynde word zy ook van dienst bevonden tegen tandpyn, hartkloppingen , opdygingen, en maagpynen. In buikpynen en heeschheden gebruikt zynde, is zy van eene balfemende kragt. Wy krygen nog eene andere gom uit de plant, Panax Herculea genoemd, zynde eene foort van algemeen geneesmiddel. Zy groeit overvloediglyk in Achaje, Beotie, en andere deelen van Griekenland, en kan ook in de tuinen der liefhebberen gezien worden. Uit infnydingen, welken men in den deel van deeze plant, inzonderheid naby den wortel, maakt, vloeit, geduurende de zomermaanden, zeker vogt, het welk van zelfs dolt,' M 2 en  180 Tafereel vanNattjor enKonstj en in de winkels Opopanax genoemd word. Wanneer het gced is, dan heeft het uitWendiglyk eene geele kleur, maar van binnen is het wit, of iets naar geel hellende; het is bitter van fmaak, fterk van geur, en bellaar uit eene vetagtige ftoffe. Deszelfs kragten beltaan daarin dat hetverzagt, ontbind, gezwellen verdryft, en dikke en taaije flymen in de harsfenen, zenuwen, ledemaaten en borst lós maakt. De wortels zyn ook, volgens de verzekering dergeenen, die ze aanbrengen, van dienst tegen alle toevallen, die uit verkoudheden in de harsfenen en zenuwen ontdaan ; tegen borstkwaalen, geweldige maagpynen, verftoppingen in de ingewanden, opdygingen, en tegen ongemakken in de blaas en nieren. Uit deezen hoofde gebruikt men ze met vrugt tegen verouderde hoofdpynen , duizelingen , vallende ziekten, llaapziekten , duiptrekkingen , be. roerten, aêmbovdigheid, geelzugt en waterzugt. Deeze plant verfchaft, om kort te gaan, een van de beroemdde algemeene geneesmiddelen der ouden, aan welken zy de wonderlykde kragten toefchreeven.  EüROPlSGH TüRKYE. NATUURL. ZeEDZ. Igf Wy moeten niet nalaaten hier melding te maaken van een zeer nuttig voortbrengfel in liet Ryk der gewasfen, ie weeten van het katoenboomtje, het welk eene jaarlykfche plant is, die geteeld word in Griekenland, en in verfcheidene der eilanden van de Archipel, zoo wel als in veele deelen van Afiatisch Turkye, in de Indien, en in meer andere landen. Deeze boom groeit zoo hoog als een roozenboom, heeft bladeren gelyk booghout, en brengt geele bloemen voort, die afvallende kleine peultjes overlaaten. Ryp wordende krygen zy de grootte van een hazelnoot, en wanneer zy door de zonne geopend worden, ontdekken zy een dons van eene ongemeene witheid, het welk het katoen is. In dit dons vind men verfcheidene witte boonen, die de zaaden van de plant zyn, en van het katoen afgefcheiden worden dooreenen molen, die door middel van een beweegend rad bewerkt word, en waardoor het katoen aan de eene, en het zaad aan de andere zyde valt. ' Daar is ook eene andere foort van katoengewas, by de Naturalisten Gosfipium Herbaeeum genaamd, het welk langs den grond kruipt, even als de wyngaard doen zoude, indien by nietonderfteund M 3 wierd;  382 Tafereel van Natuur enKonst. wierd; en het katoen van deeze laatstgcmelde plant is het meest in agtrhge. Katoen maakt een vry aanmerkelyk artikel in den koophandel; want gefponnen of geweeven zynde, word het gebruikt tot klederen van verfchillende foort,en isinveele opzigtcn van dienst in de huishoudinge. Omtrent Smirna groeit een groote voorraad van katoen ; men wil dat 'er tienduizend baaien jaar-Iyks vandaar vervoerd worden, en dat 'er ten minden zoo veel voor de manufactuuren binnens lands noodig is. Ten aanzien der geneezende kragten van het katoen, merken wy aan dat de zaaden van hetzelve van dienst geoordeeld worden tegen ongemakken in de nieren en in de lever, maar dat zy fchadelyk zyn voor de maag en voor het hoofd. Men agt ze ook goed tegen hoest of moeijelyke ademhaaling, en van dienst tegen den deen, en andere kwaaien der ingewanden; want door hunne verzagtende boedaanigherd verbeteren zy de fcherpe en onzuivere vogten. De olie, die uit het zaad geperst word, verdryft vlakken op het vel, en verfcheidene ongemakken. De wol, verbrand en tot poeder gemaakt zynde, word fom-  Eüropisch Tubkye.Natüdrl. Zeldz. 183 fomtyds in wonden gedoken, om de al te groote uitftorting van bloed voor te komen (*>„ DELFSTOFFEN. De Turkfche heerfehappyen in Enropa verfchaffen verfcheidenheid van nuttige Delf- ftöfi- , (*) Men merkt aan dat katoen, in plantte van linnen op wonden gelegd zynde , ontlteeking veroorzaakt. De heer Leeuwenhoek poogde de reden hiervan te ontdekken , ten welken einde hy het katoen , door middel van het Mikroskoop, naauwketiriglyk on* derzogt. Hy bevond dat ieder van deszelfs vezeltjes twee platte zyden had, waaruit hy befloot dat de kleine deeltjes van twee fcherpe hoeken of kanten voor. zien waren, die niet flegts dunner en fyner waren dan de bolletjes, waaruit de vleeschdeelen belton» den, maar die tevens vaster en Heviger waren, zoodat zy de vleeschbolleties doorwondden, cn de nieuwe ftof, die naar dezelven werd aangevoerd, doorfneeden: en wel des te gemaklyker omdat die nieuwe ftof, de vastheid en ftevigheid van vleesch nog niet verkreegen hebbende, weinig beftand is tegen eenige prikkelingen. Het linnen, waarvan men zich gcmeenlyk ter bedekkinge van wonden bedient, beftaat daarentegen uit kleine ronde deeltjes, die zeer digt by eikanderen komen, grooter ruimte beflaan, en dus minder gefchikt zyn om de vleeschbolletje einig nadeel toe te brengen. M 4  ï 84 Tafereel van Natuur en Konst. ftorTen, en eenige ryke Metaalmynen. In (.ie nabuurfcbap vat) Siderocapfa, eene fiad van Macedonië , ten noordoosten van Salonicin' gelegen, werden, ten tyde van Filippus, den vader van Alexander den grooten, goudmynen ontdekt, uit welken hoofde, de ftad oudstyds Chrilitis genoemd werd. Men heeft deeze Mynen by aanhoudendheid bearbeid, en Martiniere bcrigt ons dat de groote Heer maandelyks tienduizend dukaaten van dezelven ontvangt. Argentiere, eertyds Cimoltts, een klein eiland in de Archipel, heeft zynen tegenwoordigen naam naar zyne zilvermynen, die voordeezen zfn bewerkt geworden. De heer Tournefort berigt ons dat de werkhuizen en ovens, waar men gewoon was het metaal te bereiden, nog te zien zyn: maar hy voegt 'er by dat de inboorelingen zich niet met dien arbeid durven bezig houden, zonder verlof van de Turken, die 'er anderszins gelegenheid uit ncemen zouden om hun zwasre belastingen op te Jeggen. Siphanto, een ander eiland van de Archipel, was oudstyds bc-rugt door zyne goud-en zit-  Eüropisco Turkye. Natdüre. Zeldz. i f!? aalvermynen; doch de piaatfen, waar zy geweexc zyn, zyn den inwooneren thans ter naauwer. nood bekend. Het eiland heeft egter , volgens den heer Tournefort, eene groote hoeveelheid van lood: by verhaalt ook dat 'er in het laatst der voorgaande eeuvve, eenige Jooden gekomen zyn, om, cp last van de Porte, de mynen te onderzoeken: doch dat de inwooners, vreezende dat men hen zoude noodzaaken om ze te bearbeiden, den Kapitein van het vaartuig, dat de Jooden overgebragt, overhaalde om zyn fchip te laaten zinken, het geen hy ook deed, boorende'er gaten in eer de Jooden 'er nog af waren, zoodat zy allen naar den grond gingen, met eene laading van ertfe, terwyl de Kapitein zich in zyne boot redde. Vervolgens werden eenige andere Jooden op een dergeiyk avontuur uitgezonden, doch met geen beter gevolg; want de Siphantynen gaven eene fom gelds aan eenen Franfchen zeeroover, onder voorwaarde dat hy het vaartuig, wanneer het zyne laading in had, zoude befchtetcn, en in den grond booren: zoodat beide Jooden en Turken, in vervolg van vtyd, van dergelyke onderneemingen afzagen. M 5 Ver-  i86 Tafekeel van Natuur en Konst. Verfcheidene deeien van Griekenland, en verfcheidene eilanden in de Archipel hebben overvloed van uitmuntend marmer, fchoon veelen der groeven, die by de oudheid zeer berugt waren, nu verfoorenofuitgeputzyn.— De heer Wheler maakt gewag van een Grieksch klooster, Penteli genaamd, gelegen onder een berg van den zelfden naam, welke hy zegt dat een volmaakte rots van wit marmer is. Hier ontdekte hy veele fraaije grotten, die met feboone famengeftolde figuuren bezet waren, welke in zulke piaatfen gantsch niet ongemeen zyn ; en op eenen kleinen afftand zag hy de groeven, uit welken eene groote hoeveelheid van marmer voor de pragtigfte gebouwen van Atheenen gegraaven werd. Dit deed hem ontwyffelbaar vastftellen dat deeze berg de Pentelicuswas.die, uit hoofde van zyn marmer, door Paufanias zoo menigwerf genoemd word. Elk weet genoegzaam hoe berugt het eiland Paros altyd geweest is uit oorzaake van zyn fchoon marmer, waarvan in de fchriften der ouden meermaalen gefproken word dan van iets anders , en het welk voornaamelyk door de beroemdfte beeldhouderen der oudheid tot het vervaardigen van irandbeeiden gebruikt werd. Het  EpaopiscH Torkye. Natüdrl. Zeldz. 187 Het Parisch marmer beflnat uit digt opeengepakte deelen, zoodat het zeer hard en zwaar is: ook is het van eene onvergelykelyke wirheid , maar gemeenlyk heeft het eenen blaauwagtigen weêrfehyn, en is dikwyls geaderd met blaauwe (treepen van eene verfchillende breedte. He: is ongemeen helder en günfterend, en kan gladder gefleepen worden dan eenig ander marmer. Hierby komt dat hét met minder moeite dan eenige andere foort kan uitgehouwen worden, en dit alles is oorzaak dat de beeldhouders van onzen tyd 'er geen minder werks van maaken dan die der oud. heid Dewyl het voornaamelyk door deeze konftenaaren gebruikt word, is het bekend onder den naam van beeldhouders marmer; en egter beweert de heer Tournefort dat de beste kenners het Itaüaanfche marmer hooger dan het Griekfche agten, dewyl het laatfte een valsch licht van zich geeft, en affchilfert, indien 'er niet zorgvuldiglyk op gepast word; daar het Itaüaanfche marmer van iets dergelyks geen gevaar loopt, als zynde hetzelve digter en fyner van ftofle. Aan het eiland Paros hebben wy een van de yoorti'efiyklïe gedenkflukken der oudheid te  ï88 Tafereel van Natuur en Konst. te danken, te weeten de Arundelffche mar-J jnerfteenen, die thans op de Univernteit vanl Oxford bewaard worden, gelyk wy in hetÉ eerde Deel van dit werk reeds gezegd hebJ ben C*). Het Eiland van Milo is aanmerklyk door eyne heete bronnen, en door de meenigte van yzeraluin en zwavel, die 'er gevonden word. De zwavel van Milo was by de oude in hooge agtinge, als zynde in het byzonder aangepreezen geworden door Plinius en Di- os- (*) By het peen wy daar wegens die berugte Marmerneenen gezegd hebben, kunnen wy nog voegen dat rie opfihrifren op dezelven de vermaardftc tydperken der Grieken bevatten, van Cecrops, den grondlegger der Ahjenlche monarchye af, tot aan Diognetes, den magiftraatsperfoon, toe , zynde een tyd van 1318 jaaren. Hieruit leeren wy den tyd, wanneer de vermaardlie (leden van Griekenland geftigt zyn; wanneer de groote mannen, die de glorie van dat land uitmaakten, geleefd hebben, en meer anderebyzonderheden, welke dienen om der hiitoric dier tyden merklylc licht by te zetten. Aartsbisfchop Usferius is van oordeel dat deeze kronyk 263 jaaren voor de geboorte van onzen Zaligmaaker is gefchreeven geworden.  ÉOROPISCIlTüRKYE. NatüURE. ZeLDZ. T2j)' iscorides. De heer Tournefort zegt dat zy Zeer fchoon is, hebbende eenen groenagtigen en fchitterenden weêrfchyn: zy word, wanneer men den grond opgraaft, in klompen gevonden , en ook in groote aderen in de Heengroeven, waaruit de molenfleenen gehaald worden. Op het eiland zyn verfcheidene aluïnmynen, welker ingang naauw is, en wier gewelven, of kamers, naauwlyks zoo hoog zyn, dat 'er een man regt overeind in kan (taan. — Hier groeit de aluin in eene foort van koeken, die omtrent eenen duim ,dik zyn , en wanneer men deezen wegneemt, komen 'er welhaast nieuwe in derzelverplaatfe. Doch de grootfte zeldzaamheid, welke dit eiland verfchaft, is de gevederde aluin, of (gelyk zy meermaalen genoend word) pluimaluin , zynde eene uitwasfing van de aluin, beflaande uit regte, evenwydige draaden of.vezelen, gelykende naar de afzonderlyke deeltjes van eenen veder (*). De (tukjes van deeze (*) Deeze is de waare Alumen Plumofum der ouden, by de Grieken bekend onder den naam van Slriston of Thrichitis, oredat zy in eene meenigte van fyne witagtige haartjes pcfpleeren word. Zy is, oj> eene vreemde wyze, verward geworden (zelfs doerr hun.  190 Tafereel van Natuur en Konst. ze aluin vind men in de holen in welken zy'.! gebleeven zyn, en waar zy plaats genoeg! vonden om uit te fchieten; zynde zy ander-I halven of twee duimen lang, en zoo dik als! een mans vinger. Zy zyn van de zelfde foort i maar grooter als de vezelagtige uitwasten varJ -* Ierfche leirteenen , of andere aluin-ertfen J die in verfcheidene deelen van groot BrittanJI je gevonden worden. Behllven de geveder-ï de aluin verfchafTeu de holen van Miio, wier I da- i; hun,die 'er met opzet over gefchrceven hebben) metI eene foort van amiamfleen, welke (teen thans in deÜ winkels bekend is onder de benaaming van Pluinia-B luin, fchoon dezelve noch den flank , noch eenige 1 andere eigenfehappen of hoedanigheden van de Alum ■ bezit. Het is derhalven (gelyk Dr. Hill aanmerkt)» gelukkig voor ons, dat het by onze geneesheeren I buiten gebruik geraakt is de Pluimaluin voor tefchry-M ven, dewyl de apothekers zekerljk den amiamh- | fteen in plaatfc van dezelve zouden gebruiken-' il en hoe ongevoeglyk het zyn zoude zich, ter genee- I Zirge van inwendige kwaden, van dien (leen te be. ■ dienen, kan blyken uit de uitwerkfden, welke hy op uitwendige deelen gelegd zynde, voortbrengt. Zy- I nc fcherpe deeltjes dringen in den huid door, en plaat- I fen zich in het vel, waar zy zwellingen veroorzaa." 1 ken, die met geweldige pynen verzeld gaan;  EotopischTuekye. Natüürl. Zeedz. igi daken, wanden en vloeren geheel uit aluinértfe beflaan, eene vloeibaare aluin, dat is eene fterke in water gefmolte aluin: want de dampen, die telkens uit de inwendige deelen der aarde voortkomen, worden in deeze holen tot droppels verdikt, die, wanneer zy van de daken afvallen, en langs de zyden nederfypelen, de pluimagtige uitwasfingen met zich voeren, en dezelven doen fmelten. Deeze deeltjes worden in de holligheden van den vloer byeengebragt onder de gedaante van modder die fomtyds zoo fterk van dit zout doortrokken is, dat zy zich gantsch wit en meikagtig vertoont, en fomtyds, wanneer het 'er in eene mindere maate is ingetrokken, zoo helder is als gemeen water. In beide de gevallen bevat het water egter eene groote hoeveelheid van. aluin in eenen vloeibaaren ftaat; en dit is ongetwyffeld de oorfprong van het geen fommigen vooroorfpronglyk vloeibaare aluin gehouden hebben. Dit is fcherper dan dat van gemeene aluin; en de heer Tournefort verhaalt dat de inwooners van Milo, wanneer zy met jigtpynen gekweld zyn, zich in hunne heete grotten begeeven om te zweeten, hunnen huid met dit aluinvogt beftryken, en zich vervolgens in de zee was- fchen,  ï92 Tafereel van Natuur en Kunst. ichen, waardoor gemeerïlyk eene volkomene geneezing word uitgewerkt. De zelfde verdandige fchryver geeft op de volgende wyze reden wegens de wording van aluin en zwavel op dit eiland. Hy merkt aan dat het eiland byna geheel uit eene holle rots bedaat, die fponüagug, en als het ware doortrokken is met het zoute zeewater; het welk door eene meenigte van openingen op de kust komt, en vervolgens in de kleinfie holligheden gebragt word. Hier onderftelt hy dat het zeezout eene foort van chemifche bewerking ondergaat, brengende .de onderaardfche vu,uren, die onophoudelyk op dit eiland branden, te weeg dat van het zout een fcherpe geest word afgefcheiden, nietongelyk aan dien, welken wy door gemeen vuur uit zeezout trekkeri. Dit Acidum, door den tyd door de hardde rotfen heen dringen, de, ontbind dezelven, vermengt zich met de ontbondene doffen, en word in aluin veran» derd;even als wy zien dat de geest van zout, op getneenen fleen of kalk gegooten zynde, aluinagtige famendollingen veroorzaakt. De zelfde fcherpe geest, gemengd zynde.met de zwavelagtige doffe, die door de aderen der aar-  Eüro?ischTürkye. NatudRL. Zeldz, 193 aarde gaat, is oorzaak der wordinge van zwavel : want men weet dat zwavel eene vettë zelfflandigbeid is, vast gemaakt door eencii fcherpen geest,' en het zeewater bevat zoo wel olie ais zoutdeeltjes, welke beiden van het zelve afgefcheiden worden door het zonderling maakfel der inwendige deelen van het eiland. Amaril word, volgens den heer Tournefort, in grooten overvloed gevonden op het eiland Naxia, waar hy zegt dat delandluideri het, terwyl zy den grond omploegen, opdelven : zy verkoopen een quintaal van hetzelve, het welk by hun eene zwaarte vart honderd en veertig ponden heeft, voor een, kroon. Deeze Delfitof is ongemeen hard èn zeer zwaar; zy word veel gezogt door dei zwaardveegers, mesfenmaakers, fmits, glazenmaakers , fteenhouwers , metfelaars, en meer andere ambagtsluiden, zynde zy van. veel dienst tot het polysten en bruineeren van yzer-en flaalwerk,en tot het fnyden van glas marmer en kostbaare fteener/. Dr. Hill meent dat het niets anders is dan yzer-erts, en naauwe betrekking heeft tot den zeilfteen; doch dezelve is zekerlyk niet grooter dan die XVI. Deel. N vart  194 Tafereel van Natuur en Konst, van andere metaal-ertfen. Amaril vind men in klompen van geene bepaalde gedaante of grootte; dezelven zyn doorgaans van een donker bruinagtig rood op de oppervlakte, maar wanneer zy gebroken worden vertoonen zy eene heldere yzergraauwe kleur, doch niet zonder roodagtigen weêrfchyn; zy zyn geheel overfpreid met glinlterende plekken, welke niets anders zyn dan kleine korden talk, fterk met yzer bezwangerd. Somtyds is die delfltof zeer rood, en bevat wel eens aderen van goud, het geen egter zeldzaam isi Die, welke in gemeen gebruik is, word gevonden op het eiland Guernfey, in Toskanen, en in veele deelen van Duitschland. Het eiland Argentiere, voordeezen Cimolus, heeft overvloed van eene zwaare, brooze, witagtige foort van aarde, of mergel* zynde de Terra Cimolia der ouden. Dezelve word ook gevonden op andere eilanden van de Archipel, en ligt gemeenlyk op de oppervlakte, of maar even onder dezelve. Zy is taamelyk vogtig, maar in het geheel niet taai of lymagtig. Zy kan gemaklyk met eene fpade doorgeftokeii worden in bladen, die ruw en ongelyk zyn, en dikwyls in ruwe en  EüROPISCH TüRKYE, NATÜÜRL. ZeLDZ. T£>5' en onregelmaatige ftukken breeken. Wan. neer zy gedroogd is, word zy zuiver en helder wit, en meer ineengepakt. Gevoeld zynde is zy zeer zagt, word gemaklyk tusfchen de vingers gebroken , kleeft vry vast aan de tong, en fmelt zeer fchielyk in den mond* maar laat eene groote kleverigheid tusfchen de tanden. Die mergel, vet en zeepagtig zynde, word door de inwooncren van het eiland gebruikt tot het wasfehen van linnen; en Plinius zegt dat de ouden 'er zich van bedienden tot het reinigen van klederen. In oude tyden was zy ook van gebruik in de geneeskunde , maar thans is zy by derzelver beoefFenaaren weinig in agtinge. Het geen wy Cimolia Alba noemen is de "witte tabakspyp aarde, van welke die der ouden gemaklyk te onderfcheiden is door haare losheid en alkalyne hoedaanigheid ; en aan onze volders aarde hebben wy den naam gegeeven van Cimolia Purpurascens, daar dé oude purperen Cimolia waarfchynlyk de Statites, of Zeeprots was, gelyk wy die gemeenlyk noemen; dezelve is eene harde witte klei, met aderen van purper, en word niet flegts gevonden op de eilanden van de ArchiN 2 pel»  ig6 Tafereel van Natuur en Konst. pel, maar ook zeer overvloediglyk in veelé deelen van Cornwall en Devonfhire (*). De Lemnifche aarde, zoo genoemd, omdat zy op het eiland Lemnos valt, verdient gemeld te worden, uit hoofde van de groote agting, in welke zy ten allen tyde geweest is om haare geneezende kragt. Daar zyn drie foorten van dezelve, naamelyk witte, geele I en roode, van welken de laatfte meest gezogt word. Zy is eene zwaare, digte en famengepakte aarde, uit regelmaatige deelen betraande, en van eene bleek roode kleur; zy heeft eene gladde en efFene oppervlakte, die egter niet glanzig is; zy fmelfclangzaam in den mond, is famentrekkend op de tong, en laat eenige kleverigheid tusfchen dé tanden : "zy kan niet gemaklyk tusfchen de vingers (*) Deze (zegt Dr. HUI) is, onder alle de Engelfche aarden, best gefchikt om 'er proeven mede te Deernen ter namaakinge van het Chineefche Porcelein. Dr. Woodvvard pryst ze uit dien hoofde fterk aan; men heeft 'er herhaalde proeven mede genomen, en fommigen nog zeer onlangs: in alle dezelven heeft zy Het beste Porcelein, dat immer door de Engelfclicri gemaakt is, uitgeleverd;  EorspischToskye.Natburl, Zeedz. Iq* gers gebroken worden. Gelyk deeze aarde, onzes weetens, nergens dan op het eiland Lemnos gevonden word, zoo word de waare geneeskragtige roode foort maar uit een put gegraaven, waarin zy het Iaagfte bed uitmaakt, liggende onder de geele. Deeze put word maar eens in het jaar geopend , en dat met zeer groote plegtigheid. De Griekfche priesters fpreeken dan eenige formuliergebeden uit, waarby alle de aanzienlyke inwooners van het eiland tegenwoordig zyn, zoo wel Turken als Grieken. Ten dien tyde neemen zy 'er zoo veele aarde uit, als zy voor het gebruik van een jaar genoegzaam oordeelen; het grootfte gedeelte van dezelve word naar Konftantinopolen aan den grooten Heer gezonden ; hy teekent de hem gezondene aarde met zyn zegel, en de rest word ter plaatfe waar zy valt, gedeeltelykgezegeld, gedeeltelyk ongezegeld, aan handeldryvende luiden verkogt. Maar zy.die ze ruuw koopen,maaken doorgaans dat zy ze gezegeld krygen, eer zy ze weder overdoen. Op die,welke op het eiland gezegeld word, fiaan doorgaans eenige Arabifche letters, en op de andere vind men dikwyls eene wasfende maan en drie Harren , het opfchrift van Terra Lemnia, en onder het zelve twee N 3 palm-  ip3 Tafereel van Natuur en Konst. palmtakken. Doch fchoon deeze en andere foorten van aarden gemeenlyk verzegeld tot ons worden overgebragr, moet men egter zeggen dat zy nog op veelerleie wyzen kunnen vervalscht worden, en geene meer dan Lemnifche aarde, waaromtrent, zoo by ons als by de Turken zeiven, zoo veele vervalfchingen en bedriegeryen plaats hebben, dat weinigen , zoo zy niet by de opgraaving tegenwoordig geweest zyn, het bedrog zullen ontdekken. Deeze aarde verfchaft eene kleine hoeveelheid van vlugtig zout; nog een ander zout, niet veel onderfcheiden van zeezout, en eene zwavelagtige olie : zoodat zy geenszins eene doode aarde is, die geene andere dan eene affpoelende kragt heeft, gelyk fommigen der hedendaagfehen bevveeren. Zy is goed tegen pynen in de ingewanden, buikloopen en aamheijen; ook bevordert zy de doorftraaling, en word met vrugt gebruikt tegen kwaadaardige koonfen. Daar is nog eene andere foort van aarde, Turkfche aarde genaamd, die fomtyds verk.ogt word ia plaatfe van de Lemnifche,doch in  EüROPISCH TrjRKYE. NaTUURL. ZeEDZ. I£ö in verre na zoo digt famengepakt en zoo zwaar niet is. Men kan ze gemaklyk tusfchen de vingers breeken; zy is roodagtig op de oppervlakte, maar van binnen trekt de kleur meer naar het aschgraauwe. Zy word in grooten overvloed in de nabuurfchap van Adrianopolen opgegraaven, en is by de Turken in gebruik, als een middel, het welk dient om hen te doen zweeten en tevens te verfterken. Wanneer onder hen befmettelyke ziekten heerfchen, zyn zy ook gewoon zich van deeze aarde te bedienen. BERGEN, RIVIEREN, HOLEN, VOL. KANOOS, NIEUWE EILANDEN, EN MERKWAARDIGE OVERSTROOMINGEN. Onder de bergen deezes lands is de berugtlle om zyne hoogte de Berg Arhos, gelegen in Macedonië, op een Schiereiland, ten zuiden van de Golf van Contesfa. PI in ï us en Solinus verzekeren dat de avondfebaduw van deezen berg zich tot aan Myrina, op het eiland Lemnos, uitftrekt, zynde een afftand van agt en-zestigduizend fchreeden. Pomponius Mela merkt aan dat de berg zich N 4 tot  200 Tafereel van Natuur en Konst. lot boven de wolken verheft. Op deezen berg vind men eene meenigte kloosters, die door Griekfche monniken bewoond worden, uit welken hoofde hy gemeenlyk de heilige berg genoemd word. Een keten van bergen, Chimera genaamd, die Epirus van Albanië fcheid, was by de puden ook berugt om de verbaazende hoogte, welke zoo groot is dat de toppen van eenigen deezer bergen, volgens de verzekering van fommigen, dikwyls door den donder zyn gefcheurd geworden: zy zyn ook bekend geweest onder den naam van Acroceraunia Juga, en onder dien van Montes Ceraunici. Daar is eene andere keten van bergen, die Epirus van Thesfalie fcheid, en thans Mezzovo genoemd word: dezelve was de vermaarde Pindus der ouden , waarvan Parnasfus en Helikon een gedeelte uitmaakten. De berg Parnasfus, die aan Febus en de Zanggodinnen was toegewyd , eindigt aan den top in verfcheidene klippen of punten; en onder deeze klippen is eene beek, die overvloed van water uit eene bron krygt: uit Jioofde van de marmeren trappen, welken fte.n. naar dezelve afgaat, en de nisfen, die. ' 'er  EoropischTürkye. Natuurl. Zeldz. 201 'er boven zyn voor ftandbeelden, agt men da; zy voor de beek Castalia moet gehouden worden, waaruit de Pythifcbe waarzeglter, en de digters.die naar geestverrukking Honden, gewoon waren te drinken , en waarin zy zich gemeenlyk baadden. Op den berg Hclikon , die mede aan Apollo en de Zanggodinnen geheiligd was, zyn de vermaarde beeken Hippocrena, Pegafus en Agonipa, en tevens is. 'er de grafïïede van den digter Orphcus. De berg Olympus, thans Lecha genoemd, beftaat veeleer uit eene ry .van bergen, dan uit eenen enkelen heuvel; de plaats waar hy ftaat is ten noorden van Larisfa, op de grenzen van Macedonië en Thesfalic. De Olympus is een berg van eene ongemeene hoogte , uit welken hoofde hy voor de verblyfplaats der Goden gehouden is, en zelfs is de Hemel met dien naam genoemd geworden. De berg Osfa, nu de berg van Casfowo genaamd, ligt ten zuiden van den berg Olympus en Pelion ten oosten van denzelven. Deeze drie bergen zyn door de oude fabelen zeer bekend, dewyl de digters gezongen hebben dat de reuzen, een oogmerk hebbende om den Hemel te beltonnen, den berg Osfa op Pelion, N 5 en  202 Tafereel van Natuur en Konst. en den berg Olympus op den top van den laatfien fielden. Tusfchen Olympus en Osfa, langs de oevers van de rivier Peneus, of Salambria, liggende vrugtbaare en vermaaklyke valleien van Tempé, vermaard door de fchriften der oudheid. In Peloponnefus, of Morea, zyn verfcheidene bergen en rivieren, die door de oude digteren zyn geroemd geworden. Onder deezen is de berg Cyllene in Arkadie, de hoogfte: op deszelfs top Hond een tempel, toegewyd aan Merkurius, dien men zegt dat Maja hier ter waereld bragt. De berg Maenalus, mede in Arkadie, kreeg zynen naam naar Maenalus, zoon van Lykaon, en werd aan Pan geheiligd. Den berg Nonakris, in Arkadie, geeft Paufanias op als den hoogden, dien hy immer zag; en Vitruvius verzekert dat uit denzelven een droom voortkomt, Styx genaamd, wiens water men zegt dat onbegrypelyk koud is, en zelfs in zoo verre dat het voor doodelyk gehouden word. Dit heeft den digteren waarfchynlyk aanleiding gegeeven om den Styx als eene der helfche rivieren te doen voorkomen. De  ! EüflOPiscH Torkye. Natuore. Zeldz. aog De wateren van de rivier Alpheus in Morea, waren onder de oude Grieken vermaard, omdat zy vlekken en fproeten van de huid wegnamen. De digters fchryven aan deeze rivier eenen wonderbaaren loop toe, door te Hellen dat zy door de Jonifche zee loopt,totdat derzelver wateren zich met die van de beek van Arethufa, in Sicilië, vermengen: deeze onderlteüing is daaruit gefprooten, dat zy in verfcheidene plaatfen in de aarde verzwolgen word, waaruit zy met flerker Aroom weder voortkomt. De rivier Eurotas, die naby de bron van de rivier Alpheus haaren oorfprong heeft, verliest men mede onder den grond; maar zy komt weder tevoorfchyn in de nabuurfchap van Mifitra. Naby de ftad Candia, op het eiland van den zelfden naam , is de berg Ida, dien men in de fchrifcen der ouden zeer dikwyls genoemd vind; fchoon hy zich niet anders vertoont, dan als een wilde, onvrugtbaare en I groote berg, vol meiren en moerasfen, en doorgaans met fneeuw bedekt. Op het eiland Antiparos, in de Archipel, i is een hoi, of grof, waarvan de heer Tour- na-  ao4 Tafereel van Natuur en IConst. nefort, die het in den jaare i7oo zag, als van een der grootde wonderen heeft gefproJcen. De weg, dien men, om in deeze grot te komen, moet afgaan, is zeer moeijelyken gevaarlyk, dewyl dezelve veelal loopt langs rotfen en verfehrikkelyke deilten, welken men met behulp van ladders en touwen, en onder het geleide van gidfen, die met toortfen voorlichten, moet afklimmen. Van den eerden ingang van het hol tot op den grond van de grot, telt men honderden vyftig vademen; en de grot zelve is omtrent veertig vademen diep, en vyftig breed. Het dak, het welk de gedaante van eenen boog heeft is yerfierd met verfcheidenheid van natuurJyk grotwerk, zoodat het fchynt, alsof men 'er doorkonstgemaakte druiftrosfen, bloemkransen, en fpiefen van eene verbaazende langte van ziet afhangen. Rondom deeze grot zyn verfcheidene huisjes of kabinetjes, onder welken een zich in het byzonder doet opmerken, dewyl de voortbrengfels, die het vormen' volgens de verzekering van den heer Tournefort, zoo net naar de wortels, deelen, en knoppen van bloemen gelyken, dat men haast zoude denken dat de natuur ons hier heeft Willen toouen hoe zy ter bevordcringe der groei-  ËUROPISCH TüRKYE. NatUURL. ZeLDZ. 205 groeijinge van fteenen werkzaam is (*). Deeze figuuren zyn allen Van wit marmer; iri kief. (*) Dat fteenen, even als planten groeijen, fchynt eeu oud en verfleeten gevoelen te zyn, door den heer Tournefort veder op de baan gebragt, die, van zyne reize naar de Levant wedergekeerd zynde, zyn gevoelen aan de Koninnglyke Akademieder weetenfchappen, ie Parys, voorftelde, en liet zelve met verfcheidene redenen en waarneemingen bevestigde,' Hy merkte , in het befehouwen van den Cretenfer Doolhof, op, dat verfcheidene perfoonen hunne naamen in de rotfe hadden gefneden, en dat de letters, in plaatfe van hol te zyn, gelyk zy in het eerst zekerlyk geweest waren , naar buiten, en zelfs verder dan de oppervlakte van den fteen, uitftaken, zoodat zy het voorkomen niet hadden van met een fcherpe punt gefneeden, maar in bas reliëf gehouwen te zyn. Hieruit befloot hy dat het voedend fap van den fteen , buiten de vaten gefypeld zynde, de holligheden der letteren langzaamerhand had opgevuld, en eene foort van harde korst gevormd, gelyk aan die, welke men aan de 'uiterftc einden der vezelen van gebrokene beenen, of aan den bast van boomen, die met een mes gcfnoeid zyn, vind. Dus verfterkt zynde in zyn gevoelen, door gelyke eeltagtige korsten op verfcheidene beelden, die weder aangegroeid waren, nadat zy van een gebroken geweest waren, maakte hy geeïie zwaarigheid om dit uitwcrkfel aan de groeijingtoe te fchryven. Doch dit is het nog ni;t al. De zelfde rei,-  206 Tafereel van Natuur en Konst. kleine (Tukjes gebroken zynde, zyn zy doorfchynend, en wanneer men 'er op (laat, geeven zy eenen klank van zich, alsof zy van koper waren. Hier zyn ook drie of vier kolommen van den zelfden (teen, geplant als (lammen van boomen op den top van eene kleine rots. Eene derzelven is zes voeten en agt duimen hoog, en een voet in haare middellyn. Op de zelfde rots zyn verfcheidene andere pilaaren.met uitfpruitende knoppen, wel gelykende naar de reiziger agt liet waarfcliynlyk dei de fteenen nietflegts grocijen, maar dat zy even als de planten worden voortgebragt, hebbende hunne byzondere zaaden , Welke, zyns oordeels, beftaan uit zeker ftof, dat van de fteenen afvalt, terwyl zy nog leeven, of voortgaan met groeijen; ten minften is 'er eene groote hieenigte van fteenen , welker wording anders onbegrypelyk is. Dit ftof mag men vereelyken by de zaaden van verfcheidene planten, als by die van varen, mos, paddeftoelen, en meer anderen, welke men altyd gemeend heeft dat van zaad ontbloot waren, totdat men het in fommigen, mer behulp van een fflikroskoop, ontdekt heeft, het geen ontwyffelbaar aantoont dat de overigsn, fchoon hec nog niet gezien is, het mede hebben.  EUROPISCH TURKYE. NATUUR!. ZeLDZ. 207 de Hompen van hoornen. Deeze marmeren {lammen (voegt onze fchryver 'er by) moeten zekerlyk groeijcn; want op de plaats valt geen droppel waters; en indien het 'er al viel, kunnen wy niet begrypen hoe eenige weinige droppels, van zulk eene hoogte, als het bovenfte van deeze grot is, afvallende, eylindrifche (tukken zouden vormen, die al. tyd dezelfde regelmaatigheid hebben. Aan het uiterfte einde van de grot vertoont zich eene nog verwonderlykerpyramide.die, reeds federd het jaar 1673, het altaar is genoemd geworden; want toen deed de Markies de Nointel, Fransch afgezant by den grooten Heer, in dit hol mis houden. Dit altaar ftaat op zich zelf; het is omtrent agt ellen hoog, en beftaat uit eene meenigte van groote takken , die allen ongemeen wit zyn, even als het overige van de grot. Deeze pyramide is, naar het oordeel van den heer Tournefort, de fchoonfte marmer-plantin de waereld; want hy denkt dat zy by geene mooglykheid door het afdruipend water kan gevormd zyn, waaraan de famengeftolde figuuren in de grotten doorgaans worden toe-  208 Tafereel van Natudr en Konst. gefchreeven (*), en derhalven is het waarfchynlyker dat deeze voortbreogfels, zoo wel als die, welke als yskegels boven aan de rotfe hangen, hunne oorfpröng hebben uit een bcginfel van groeijinge. Om rondom de pyramide heen te gaan, moet men onder eenen grooten hoop van deeze famehgeftolde ligchaamen doorgaan, welker agtcrlte gedeelte hol is, even als het bovenfte van een oven. De ingang in dezelve is laag: maar de zyden, die witter zyn dan albast, hebben zulke fraaije figuuren dat zy zich als zeer fchoon tapytwerk vertoonen, zich (*) Het geen de heer Tournefort hier marmer aoemc, dat, naar zyne gedagten, groeit, is eene foort van fteen, die door Dr. Hill harde witte Srala&agnium genoemd word, waarvan, door den toevalligen loop en afdruiping van water, in diepe holen, verfcheidene en fraaije figuuren gemaakt worden. Zulke famenftollingen en uitwasfen (zegt hy) zyn het, die de vermaarde grotten der eilanden in de Archipel overdekken : ook vind men ze in de holen van het Hartz Woud in Duitschland. Luiden van eene leevendige verbeeldinge meenen dat zy boomen, planten, ge« bouwen, en de gedaanten van verfcheidene diere* vertoonen.  edropisch TüRKYE. NaTOüRL. ZeLDZ. 2Cp) Van den top van het dak, regt over pyramide , hangen kransfen van eene ongewoone langre, welke als fieraaden van het altaar kunnen befchouwd worden. Aan den voet van het altaar zyn twee halve kolommen, wier toppen de heer de Nointel heeft doen afbreeken, opdat zy, by het vieren van de misfe, ten tafel zouden moogen dienen; en de gedagtenis van deeze verrigting is vereeuwigd door een opfehrift, het welk hy gewild heeft dat op de grondvlakte der pyramide zoude uitgehouwen worden. Op het eiland Candia is een onderaardfche doolhof (*), die den geheelen binnenkant van eenen heuvel, aan den voet van den berg Ida, drie mylen van de puinhoopen van Gortyna, doorloopt. De ingang van deezen doolhof is zeven (*) De Leezer moet zich niet verbeelden dat hier van den vermaarden Doolhof, die door Dedalus voor Minos, Koning van Creta, is aangelegd, gefproken word. Volgens de gedenkpenningen is dezelve te Gnosfus geweest, toen de hoofdltad van het eiland, maar thans een vlek, dat zeer gering aanzien heeft. Diodorus Siculus en Plinius verzekeren dat 'cr ten hunnen tyde geene voetstappen altoos van deezen doolhof overig waren. .XVI. Deel. O  210 Tafereel van Natuur en Konst. ven of agt fehreeden breed, maar zoo ha zaakten hen om eenen grooten omweg te neemen , en nog voelden zy dat de lugt rondom hen zeer heet en onzuiver was. Rondom het eiland gekruist, en het van een ander, het welk 'er naby ligt, naauwkeuriglyk genieeten hebbende, oordeelden zy dat het tweehonderd voeten boven de zee verheven was, dat het de breedte van omtrent eene myl had, en vyf mylen iii den omtrek befloeg: doch niet geheel voldaan zynde met de befchouwing van hetzelve, beflooten zy nog eene pooging te doen om 'er aan land te komen, en in gevolge van dit befluit, roeiden zy naar dat gedeelte van het eiland , waar zy noch vuur noch rook gezien hadden: maar toen zy 'er op eenen afitand van honderd roeden af waren, ontlaste de groote vuurkolk zich met de gewoone woede, en de wind voerde eenen dikken fmook en een regen van asch naar hen toe, zoodat zy genoodzaakt waren van hunne ondemeeminge af te zien. Een weinig terug gekeerd zynde, lieten zy een paslood neder, en vonden vyf-en-negentig vademen waters,zonder dat zy nog grond konden peilen, dewyl de lyn niet lang genoeg was. Te Santorini terug gekomen zynde , ontdekten zy dat de hette van het water P 3 veel  830 Tafereel van Nattjür en Konst. veel pek van hun vaartuig had doen fmelten, z'oodat het zeer lek was geworden. Van dien tyd af tot aan den isden van Augustus toe, wanneer F. Goree van Santorini vertrok, bleeven het vuur, de rook en het geluid vry gemaatigd, en uit de berigten, welke hy verfcheidene jaaren daarna bekomen heeft, bleek dat het eiland nog telkens aangroeide , maar dat het vuur en onderaardsch gedruisch zeer veel verminderden. Onze fchryver meent dat, dewyl het vuur naar allewaarfchynlykheid geenen doortogt zoude maaken op den grond der zee, waardoor het water kon inkomen om het uit te blusfchen,de volkano zoude blyven branden, totdat de fulfermyn, die hem voedfel verfehafte, gantsch en al was uitgeput {*). Hoe t' ■ {*) Hoe vreemd het ook fchynen mooge dat geheele eilanden van den grond der zee opkoomen, U egter het voorbeeld, het welk wy hier hebben bygebragt, van eene ontwyffilbaare zekerheid; en fommigen zyn van gedachten dat Santorini zelf ooifpong]yk op gelyke wyze uit de golven gereezen is. Andere eilanden zyn ongctvi yffe'd door geweldige (tonnen, överftioomingeu of aardbeevingen van het vaste land sifgefcbeurd geworden: aan de eene of andere dieroor- ?'<»•  EnUOPISCH Türkye. Natudke. Zeldz. 231 Hoe lang wy ook op dit wonderbaar ver. fchynfel hebben ftil geftaan , kunnen wy egter Mjken (zegt zeker Engelschman) is misfchien de vorming van ons eiland ook toe te fchryvcn: en men vind aangemerkt dat de Oost-Indien, waar men meer eilanden Leeft dan in eenig ander gedeelte der waereld, zeer bloot ftaan voor ftormen, onweeren , zwavelagtige uitbarftingen, aardbeevingen, en meer dergelyke onheilen. Varemus (telt dat ft, Helena, Ascenfion, en andere fteile rotsagtige eilanden gevormd werden door de overftroomingen der zee over de nabuurige velden; en de eilanden van Zeeland, Japan en andere agt hy tlat voortgekomen zyn door de opeenkropping van eene groote meenigte zands, en andere aardagtige doffen. Sumatra, Ceylon en de meesten der Oost Indifehe eilanden, meent hy dat van het vaste land werden a.'gefcheurd, en bcfluit dat de eilanden van de Archipel op gelyke wyze gevormd zyn, waartoe hy zich verbeeld dat Deukaljons vloed wel iets tan toegebragt hebben. Doch om ons niet met gisfingen op te houden, zullen wy nog nieuwer voorbeeld dan het reeds bygebragte voordraagen wegens een eiland, het welk door onderaardfche vuuren uit zee is opgekomen, gelyk wy het verhaald vinden in de Pbihfophifclit Transi&itiu P 4 Of  232. Tafereel van Natdur en Konst. ter niet nalaaten 'er nog een kort berigt wegens een ander in de Archipel by te voegen, het welk Op den ïoden van December des jaars 1730 kwam John Robenfon, Kapitein van een klein vaartuig, van Piscataqna, in nieuw Engeland, te Tercera, een van de Azorifche eilanden, en op den ïS.leu van December vandaar gezeild zynde, ontdekte hy des anderen daags, omtrent twee uuren , een eiland, het welk gantsch en al in vuur en rook fcheen te ftaan. In den volgenden nagt viel de ascli op zyn dek, alsof het hagelde en fneenwde, waarop by van het eiland afweek, terwyl uk de vuurkolk een geluid kwam, zoo hard als dat van grof gefchut of van donder. Met het aanbreeken van den dag, zette hy 'er weder op aan, en zeilde 'er zo digt om heen, dat het vt:ur en de ftof, welken het uitwierp, hem haast fchade hadden roegcbragt. Dewyl zyn fchjp dus gevaar liep van te ftianden, gingen allen, die by hem aan boord 'waren, aan het bidden ; maar toen 'er een klein keeltje opkwam, werden zy weder gered, en ftcvenden voort naar Tercera. De Gouverneur berigtte hun dat het vuur in den nagt van den aoflcn November was uitgeborsten, zynde die uitbarsting verzeld geweest met een verfehrikkelyk gediuisch, en eene aardbeeving, die verfcheidene huizen in de ftad Angra, de hoofdftad van Tercera, zoo wel als in de nabuurige vlekken, deed fchuddcii. Eene groote meenigte puimfteenen enhalffebraaden visch vond men rondom het eiland, ca dat wel  EoropischTürkye.Natüorl. Zeldz. 233 welk ten allen tyde als een van de grootfte wonderen in de natuur is befehouwd geworden. Wy bedoelen onregelmaatige ebbe en vloed van den Euripus, eene vermaarde zeeëngte, fcheidende het eiland Negropont, oudstyds Eubea genaamd, van het vaste land van Griekenland. Dit kanaal is zoo naauw, dat de hoofdftad van het eiland, door de hedendaagfche Grieken Egripos genaamd, gemeenfchap heeft met het vasteland, door middel van eene brug, en van eene draaibrug, wyd genoeg voor een galjoot om 'er door te vaaren. Daar ter plaatfe word derhalven de ongeftadigbeid van de getyen gemaklykst waargenomen. Deeze getyen zyn fomtyds regelmaatig, en fomtyds onregelmaatig, het geen Babin, die dezelven met eene meer dan gemeene naauwkeurigheid heeft waargenomen, gedeeltelyk toefchryft aan de gelegenheid van zekere golven, ter wedcrzyde van deeze ftraat, fchoon hy erkent dat de maan voor de voornaamfte oorzaak moet gehouden worden. Van de drie laatfte der afgaande maane tot aan wel op eenen afftand van verfcheidene mylen, op de zee dry ven; ook vloogen zeer veele zeevogels rond,. »m hetzelve. P S  234 Tafereel van Natuur en Konst. aan den agtften dag van de nieuwe zyn de getyen regelmaatig; met den negenden worden zy onregelmaatig, en blyven zoo tot den dertienden dag ingefiooten i op den veertienden zyn zy weder regelmaatig, en blyven het tot den een-en-twintigften, van welken zy op nieuw onregelmaatig zyn tot den zevenen-twintigften. Wanneer de getyen van den Euripus regelmaatig zyn, dan vloeit zyn water tweemaal in den tyd van vier of vyf-en twintig uuren, even als dat van den oceaan; en het ebt ook zoo veeie maaien, verfcbietende de tyd dagelyks omtrent eene uur: het water vloeit even zoo lang als het ebt: maar in den tyd van de onregelmaatigheid der getyen, vloeit en ebt het negen of tienmaal in vier-en-twintig uuren, uitgezonderd wanneer het zeer fterk waait, en dan zelfs zes-of zevenmaal ; ja onze fchryver zag het water, in den tyd van andeihalve uur, zynen loop tot driemaal toe veranderen, niettegenftaande de Wind 'er vry: fterk tegen inwoei. De vloed van dit kanaal ryst gemeenlyk eenen voet hoog-, of een weinig hooger, maar komt zelden tot twee voeten. Tusfchen den vloed en de eb fchynt het water eenen korten tyd fiil te ftaan, in zoo verre dat men Met kan be-  Eursp iscHTur.kye. Natüürl. Zeldz. 235 befpeurendat veertjes of ftrootjes op deszelfs oppervlakte eenige beweeging hebben. Uit deeze waarneemingen van vader Babin is het gemaklyk de fchryvers overeen te brengen, die zeer verfchillende berigten wegens den Euripus gegeeven hebben; want zy, die alleenlyk van twee vloeden en twee ebben in den tyd van vierentwintig uuren hebben gefproken, even als in den oceaan plaats hebben , namen de beweegingen alïeenlyk waar in de dagen van haare rege'maatigheid; ook hebben de ouden, wanneer zy van zeven verwisfelingen van ebbe en vloed op eenen dag melding maaken, in het geheel geene onwaarheid verteld; want deeze byzonderheid heeft juist plaats, wanneer de winden den vloed in verwarring brengen en vertraagen ; en vader Babin verzekert dat het water, by uil weder, wel eens twaalf-of veertienmaal in den tyd yan vier-of vyf-en-twintig uuren, gelyk hy zelf had waargenomen, en hem berigt was door de molenaars, die de beweeging van hunne raderen met den loop van het water zien veranderen (*). Wy (*) De verfenynfels d?r Set yen, die inderdaad ver-, wonderlyk zyn, en Welkt de groo'fle wy'gecren niet hp-i  23<5 Tafereel van Natüür en Konst. Wy zullen deele afdeeüng befluiten met aan te merken dat, fchoon in de Middeland- fche behoorlyk hebben kunnen vcrklaaren , zyn , onzcs oordeels, best door Dr. Ha'ley opgehelderd, uit de Newtoniaanlche leer wegens de zwaartckraat en aantrekking, door welke alle ligchaamen op .aarde naar haar middelpunt (trekken, en tevens door de zonne, door de maane en de planeeten worden aangetrokken. Indien de werking -der zonne en maane geenen invloed hadden op de aarde, dan is het ontvvyffeliiaardat de oceaan, (leeds naar het middelpunt zoude gedreeven worden , in eene volmaakte beweegirgloosheid, altyd op dezelfde hoogte, en zonder eenige ebbe of vloed, blyven; doch dewyl het betoogd is dat de zon en maan een gelyk beginfel van zwaartekragt naar haare middelpunten hebben, en dat de aarde binnen den kring haarer aantrekkinge der zwaarte is, zoo volgt baarblyklyk,dat de gelykheid van dc drukkinge der z waarte op de aarde in wanorde moet gebragt worden, en de oceaan, een vloeibaar Iigchaam zynde, dat voor de minde kragt wykt, toont de regtmaatigheid van dit gevolg, door te ryzen waar hy het minst gedrukt word, en te zakken waar de drukking (terker is. Dewyl ru de maan zeer digt by de aarde is, in vergelykinge van de zonne en andere hemelfehe ligchaamen , worden onze getyen voornaamelyk door haar geregeld ; en dus zien wy dat dé zee vloeit (gelyk wy gewoon zyn te fpreeken) zoo dikwyls als de maan den meridaan fnyd, het zy die fny-.iing boven of onder den Horizon gefchiede; en dat zy ebc, wanneer de maan aan  EüROPISCH TüXKYE. NA.TPORL. ZeEDZ. 237 fche zee wel geene merklyke getyen gaan, uitgezonderd eenige kleine in de Golf van Ve- ne- t aan den horizon komt, zoo in de oostelyke als in de vvestelyke punten: maar dewyl de maan twaalf uuren en vier en-twintig minuuten noodig heeft om van den bovenfcn tot den onderden meridaan te komen , zoo moet de vloed telkens vicr-en-twintlg minuuten laater plaats hebben , en dus zullen wy twee vloeden en twee ebben tellen in den tyd van vyf-en-twintig uuren. De hooge fpringvloeden, by nieuwe en volle maanen, worden veroorzaakt door de aantrekkinge der zonne, met die der maane medewerkende, daar in de kwartieren de getyen minder fterk zyn, omdac de zon het water doet ryzen, waar de maan het neerdrukt, en omgekeerd. De reden waarom de aantrekking der zonne geen meer invloeds heeft op de getyen , niettegendaande zy tienduizendmaal zoo groot is als de aarde en maan, moer gedeld worden, is de zeer kleine evenredigheid, welke de halve middellyn der aarde heeft tot haaren onmeetbaaren afdand van de zonne. Men heeft ook opgemerkt dat de fpringvloeden , die omtrent den tyd der evennagten , in de maanden Maart en September, piaats hebben, de hoogde zyn, en dat dan het water laager ebt dan op andere tyden: want hoe nader de maan aan de poolen komt, hoe minder de werking van den oceaan is, die op haar grootst moet zyn, wanneer de maan in den evennagtseirkel. of op haaren grootdeti afdand van de poolen is j waaruit volgt dat de zon en  238 Tafereel van Natuur en Konst. uetie, en die van den Euripus, bovengemeld, enz. egter loopt 'er geduuriglyk een iterke firoom en maan, of in famenfhnd of in tegenfland zynde in den evennagtscirkel, do groorfle fpringvlocden voortbrengen , en by de eerstvolgende ebben zakt het water allerlaagst, het geen door den Rand, welken de maan in de kwartieren heeft, word te weeg gebragt. Maar bchalven die algemcene getyen, die overal regclmaatiglyk zouden moeten plaats hebben, indien de aarde geheel met water bedekt was, zyn 'er veeIe anderen, in welken wy eene groote verfcheidenheid ontdekken, en die niet kunnen verklaard worden, zonder eene naauwkeurige kennis wegens alle de omftandigheden der plaatfen, als daar zyn de legging der landen, de diepte van het water, de wydte van de Vanaalen, enz. want men vind de vloed altyd op zyn fferkst, waar de zee op haar naauwst is, dewyl het water in dat geval door eenen engen doortogt moet gaan. Dit blykt ten klaarden tnsfehen Portland en Kaap la Hogue in Nonnandye, waar het water loopt alsof het door eene fluis ging. Nog zoude hy fterker zyn tusfchen Dover en Galais, indien hy niet door den vloed, die rondom het eiland loopt, gefluit wierd. Men kan, om kurt te gaan, alles wat tot de getyen betrekking heeft, zeer gcvoeglyk verklaaren uit de Newtoniaarfche wysbegeerte; als waarom dergelyke meiren als de Kaspifche zee, de Oostzee, de Zwarte zee, naauwlyks eenige merkclyke  Eoropisch TutiKYE. Natuurt.. Zëldz. 239 ftroom in uit den oceaan door de ftraat van Gibraltar, en ook door den Hellefpont uit den Pontus Euxinus en de Propontis; hieruit zoude men ligtlyk in de verbeelding kunnen vallen dat het water, in plaatfe van niet te ryzen, gelyk dat van den oceaan, veeleer buiten zyne oevers zoude loopen, en de omgelegene landen overftroomen. Hoe het met de groote hoeveelheid van water, dus in de Mid- getyen hebben; want meiren hebben geene gemeenfchap met den Oceaan, en derzelver water kan dus noch toe-noch afneemen, noch ryzen noch zakker. Zeeën,die met den Oceaan gemcenfchap hebben door /.eer naauwe doortogten, en egter van eene groote uitgebreidheid zyn, kunnen in weinige uuren tyds zoo veel waters niet ontvangen of loozen, dat da ryzing of daaling van haare oppervlakte merklyk zigtbaar word. Newton geeft eindelyk, reden wegens de vreemde getyen in de haven van Tonquin in China, waar niet meer dan een eb en vloed in den tyd van vier-en-twintig uuren plaats heeft, en in het geheel geen, wanneer de maan by den evennagtscirkel is: hy ontleent die reden uit den famenloop van twee getyen, welker eene komt uit de groote Zuidzee, en het andere uit de Indifche zee tusfchen de eilanden: dewyl nu alles wat deeze getyen betreft, uit zynebeginlelen word afgeleid, vind men hierin een (terkbewys voor de waarheid van zyne geheele leere.  24© Tafereel van Natuur en Konst. Middeiandfehe zee uitgegootM, afbope, is eene zaak, welke de wysgeercn lang heeft bezig gehouden. Dr. Stnith geeft 'er reden van door eenen onderften droom, te onder«ellen , die zoo veel waters afvoert alsdebovenfte aanbrengt,,en zulke ftroomen is het waarfcbynlyk dat 'er m verfcheidene deelen van de zee zyn: doch Dr. Halley, zonder taeviugt te neemcn tut deeze onderftelling, lost het verlchynfel cp uit de groote uitwaasfeming. De uit/lag van eene proeve, door deezen uitmuntenden fchryver genomen om de veelheid der dampen, door de werking der zonne uit de zee opgetrokken , te vinden, was de volgende: dat de hoogte van het wa! ter, van de oppervlakte der zee des zomers opgetrokken, een vyf-en-dcrtigfte gedeelte van eenen duim in den tyd van twee uuren is. Wanneer men dit, tot gemak in de berekening, 0p een zestiglle gedeelte fielt, dan zal de hoogte van het opgetrokken water", in den tyd van twaalf uuren, een tiende gedeelte van eenen duim- uitmaaken. Op deezen grond zal men vinden dat iedere vierkante myi, in den tyd van twaalf uuren, 6914 tonnen waters uitdampt; en dat ieder vierkante graad,op 69 Engelfche mylen gefield zynde, in  ÈOROPiscn Tuukye. Natddrl, Zeldz. 241 ia den gemeid'en tyd drieëndertig millioenen tonnen zal uitdampen. Wanneer men nu dé ruimte, welke de Middeiandfche zeebeilaat, 'op 'i60 viérkante graaden febat, dan zal zy, op eenen zomerfehcn dag, door uitwaasfeminge, 5280 millioenen tonnen waters verliezen: en egter is deeze hoeveelheid van dampen , hoe groot zy ook zyn mooge, niets anders dan het overlchot van het geen door eene andere oorzaak opryst, naamelyk door de winden, die het fomtyds fehielyker wegneemen dan het door de warmte der zonne word opgetrokken. Wat de hoeveelheid van water betreft, die de Middelandfche zee ontvangt, de Doctor onderftelt dat de Ebró, de Rhone.de Tiber, de Po, de Donaii, de Niester, de Borysthenes, de Tanals en de Nyl, ieder zoo veel waters verfchaffen als de Theems; niet omdat eene van dezelven Weezenlyk zoo groot is, maar als zoo groot moet befchouwd worden, ter oorzaake van de kleiner rivieren, die 'er in vallen; en dewyl men fchat dat de Theems dagelyks 20, 300,000 tonnen waters oplevert, zullen de negen bovengemelde riveren 1827 millioenen tonnen op eenen dag loozen, XVI. Deel. q dat  242 Tafereel van Natuur en Konst. dat weinig meer dan een derde gedeelte is van het geen in dien tyd in dampen opryst. , ..~U:r, 3>~*i»h.^s>.? Uitoimsv tauv 100b la ALGEMEENE RAMPEN. ,bTGK^Jiil)Ï9W9S 1995 10OV }O0ld 3BEfl EStoM j fiehalven de ongewoone aardbeevingen ,* welke wy in de voorgaande afdeel ingc refchreeven hebben, vinden wy veelc vcr.chrikkelyke aardbeevingen gemeld , die in Europisch Turkye hebben plaatsgehad, en de noodlotlottigfle gevolgen in verfcheidene deelen des lands voortgebragt hebben. b bnasiubaswi ;d . ..nsbïow navüBigod basb nsqeorf In den jaare 1033, zynde het vierde jaar der regeeringe van Keizer Romanus, gevoel, de men te Conftantinopolen, veertig dagen agtereen, eene aardbeeving, door welke dé geheele Had, nevens verfcheidene andere Heden , genoegzaam werd omgekeerd. Ten zelfden tyde werd de fehrik vermeerderd door de verf^hyning van een komeet, die met verfchrikkelyk gedrüisch van het noorden naar het zuiden ging, en den geheelen horizon in vlam fcheen te zetten. In den jaare 1667 had men te Ragufa zulfc eene verfchrikkelyke'aardbeeving, dat hetgeu rtoeg-  EoropischTürkye. Algem. Rampen. 243 noegzaam geheel werd ingezwolgen; en het geen nog overbleef, werd b'yna gantsch en al door vuur vernield. Morea (laat bloot voor zeer geweldige aardbcevingen; eene derzelven , die 469 jaa'ren voor de geboorte van Christus plaats had , keerde een gedeelte van den berg Taygetus om. Vernielde de gantfcbe fiad Lacedemon, op' vyf huizen na, welke (volgens fonmtige historiefchryvers) (laande bleeven , en ruim tweeduizend der inwooneren onder de puinhoopen deed begraaven worden. Dewyl de huizen van Condantinopolen, en van de meeste andere (leden van Turkye, van hout en klei zyn opgebouwd, word'er menigwerf eene verfchrikkelyke verwoesting door brand te weeg gebragt; de branden zyn ook onder de Turken zeer menigvuldig, dewyl zy de gewoonte hebben van op hun bed tabak te rooken. Te Condantinopolen, waar zeer dikwyls brand geftigt word door luiden,' die gelegenheid zoeken om zich door deelen te verryken, word het naauwlyks als een noemenswaardig ongeluk befchouwd, wanQ 2 neer  244 Tafereel van Natuur enKonst, neer 'er, n$r ffieer -dan twee-of driehonderd -ccn oiooig 3b alf >.sv npbiow jjlEirnaa Condantinopolen word, zoo wel als vecle andere deden van Griekenland, dikwyls door de pesr bczo:it;,en.de inwooners van Abde. ra in Romanie, zyn zoo onderhevig aan beroerte en vallende ziekte, dat Ahienca mens een Ipreekwoord ,geuorden is, om eenen, die de vallende ziekte heelt, aan te duiden. UITVINDINGEN EN O^pg, -jtehÓ t?b ?,t3ll^11JSSrËfrfl3v ab jlylriaalla -loov 3b aiib na .nava^qo naiaagavv,' aria! Euro pisch Turkye werd oudstyds bewoond door volkeren, die de grootlle figuur van allen in de historie maaken, door hunne geleerdheid , wysheid en dapperheid. Het was zoo wel het land der wysgeeren als dat der helden; en de oude Grieken overtroden alle natiën der waereld in de uitvindingen en verbeteringen, die zy itgohainTi. Ten aanzien der fchikkinge van de vondelkringen der planeeten merken wy aan, dat zy het eerst dien der maane plaatftencn boi^P-daniafri fielden zy de wandelkïfugen van Mercurius, Venus-, Mars, Jupiter en Saturnus. Alle deeze wandelkringen deeden zy voorkomen ais bolrond, volmaakteJyk doorfchynend, en in eikanderen beflooten.. Het gebruik, het welk zy van deeze hemelc.! maakten, was om reden te geeven wegens de beweegingen der planeeten van bet westen naar het oosten. Eudoxus cn Hipparchus plaatRen de vaste fiarren, die hooger waren dan alle de planeeten, aan het uit/pantel- als aan  EOROPISGH TüRKYE.UlTVrND. ENÖNTD. 249 aan oen gewelf, het welk: zy gchk middelpuntig met de aarde agtten. Dit beichonwden zy ais den eerften bewceger, die allé"de laagere hemelkringen met zich om voerde, om ze in den tyd van vier- cmtwintig uuren van het oosten naar het westen te doen draaije::. Eippdrchtis maakte ook merkelyke verbeteringen'in de ftarrekunda; door een ly'st tfan de vaste ftarren op te fóeUen, het geeti door niemand voor zynen tyd ondernomen" wits, cn, volgens de verzekering'van Pi!nius,nf3nJ der de poo^ingen moest geteld worden,'Öie dc menseblyke vermogens fcheenen te overtfcafföw.ab nsv ösjnfjfilftiaa isb ibiShfik' róT ïsb - f nfifi y_w najlism oaiaonslq 'tab nosniijf De wysbegeerte werd onder de Grieken met groote zorgvuldigheid aangekweekt, 'j'oen Thsles te Müete zyit verblyf hield', onderween hy>,hiöftll{# iiré/w-y*begéerte, Welke men-aagt'dat hy tot volmaaktheid bragt, door zyne gedaane. waarneemmfren in Egypte.'-Ter oorzaake van de gewigtfge ontdekkingen, welke hy deed in dé'meetkunde, in'dc ftarrekunde, cn in de 'Jeere tvegehs'de'gelMtenis des-hce!als, kreeg hy:deir mam van den wyzen. Zyn grondregel was dat men het water als de voornaamfte ftof moet befchouQ 5 wen,  250 Tafereel van Natuur en Konst. wen, waaruit de natuurlyke ligchaamen zyn famengefleld, en waarin zy weder zullen ontbonden worden. Ky verbeeldde zich de aarde als een groot gevaarte, dryvende op eenen uitgeftrekten afgrond of oceaan van water; en hieruit leide hy de oorzaak der aardbeevingen, en ontfpringingen van bronnen af. Hy fxlde dat God de oorzaak was van alle natuurlyke beweegingen, en de ziel, diehet heelal leeven gaf. Hy oordeelde dat ook de zeilfteen eene ziel bad, uit hoofde van deszelfs aantrekkende kragt. Aan hem fehryft men de uitvinding toe om de hoogte van eene pyramide te meeten, door middel van derzelver fchaduwe, cn hy was het, die het eerst de natuurlyke reden der Ekjipjen■ontdekte ,die te vooren als kwaad aanduidende, en ais voorteekens van ecnigen ramp befchouwd werden. Hy voorzei.de die Eklips, welke d_n vyfjaarigen ooriog.tusfchen de,I»}(diers'en Weders deed eindigen, dewyl zy,,verfchrikt. ofthe^ ontftaan der buitengewoone duisternisfe, meenden dat de zon zich verborg, om hunne moorderyen niet aan te zien, en uit dien hoofde de wapenen afleiden, en hunne gefchiiien in het vriendelyke vereffenden. J3ehalven Thales, erkende men ook Solon, Pit- ta-  Ecbopisch Turkye.Uitvind. enOntd. 255 tacus, Bias, Chiion, Cleobulus en Periander geregtigd tot den ti;el van wyzcn. Thales was wel de eerde, die door zyne reizen in. de oostelyke landen, kennis kreeg van de wysbegeerre, cn dezelve onder de Grieken invoerde; maar de anderen-maakten verfch'erdene uitmuntende wetten en ontwerpen van ftaatsbcftieringe. Gelyk de eernaam van den wyzen aan den eerstgemelden gegeeven werd om zyne groote bcdreevenheid in de meetkunde, zoo werd hy aan de anderen toegevoegd om hunne uitmuntende lesfen in de zedeleere en de ftaatkunde. rjSjb" os? "bbbji.n .loob, ttbjpaui .^..abjcnpi^', De verdeeldheden onder de wysgeeren van deezen tyd veroorzaakten verfcheidene gezindheden, die voornaamelyk uit twee zvn voortgekomen: de eene was die van Anaximander, den leerling van Thales, en deeze noemde men de Jonifche-fekte; de andere was die van. Pythagoras, den Prins der wysgeeren , die, naar de plaats waar hy zyne fchool hield, de Italifehe genoemd -werd. Anaximander verfchiidc in fommige opzigten van zynen meester, cn in plaatfe.van water, flelde hy de oneindigheid als het beginfel van alle dingen, doch heeft ons aonder eenige ver-  *52 Tafereel van Natuur enKonst. \erkiaaring van zyne meening gelasten. Nevens hem waren oolc Anaxagoras, Heraclitu,s, Democritus, en Anaximcnes vonrwerpen van agtinge ; de eerfte erkende een eeuwig wezen, de tweede het vnur, de derde de ordeeiec, cn de vierde de lugt voor den ttfelfëWe^w»^ .jsrn Jsb .Jresg'nsv 'biarlbn^böd on99 jf'us i9m 'Sokrates, een Athcnienfer, was de oprigter \ an eene andere gezindheid; zyne voornaamfie bedoeling was de bevordering van deutrd, van goede zeden , en van regtmaatigi-ieid in daaden en leevenswandel. Hy bepaalde zyne Icslen niet tot eenige byzondere plaats; maar waar hy zich ook bevond , waren zyne gefprekken altyd aangenaam en leerzaam.- Het veld, de markt , de gemeene vPëgë'n', de huizen van zyne vrienden , de gevangenis, waar hy met de groot de moeii rlykheden moest worfielen, waren zoo veele fchoolen van kermiste en deugd. Wam zyne verhevene wysheid, zyne mannelyke en -edele wyze' van denken, de bevalligheid en zagtlieid van zyne uitdrukkingen, bragten te weeg dat hy by alle menfehen met verwon"deringe werd aangezien , en voor den Vorst der wysgeeren gehouden. Hy had een regt- maa-  Eub.opis.ch Turkte. Uitvind. enOntd. 255 maatig denkbeeld wegens de Goddelyke natuur, en verzette zich fterk tegen het veelgodendom: uit dien hoofde werd by door.zyne vyanden als een ongeloovige, als een vyand der Goden, aangeklaagd; en als zoodaanig een ter dood veroordeeld. Hy dronk het vergift met zulk eene grootheid van ziele, met zulk eene bedaardheid van geest, dat men de duidelykfte biyken befpeurde van -de heerfchappy, die zyne reden over zyne driften voerde, en tevens van .de onmagt zyner vyanden, die buiten ftaat waren om de gerustheid van zynen geest te verftoorcn , of hem op eene andere wyze ter dood te doen gaan dan Sokrates betaamde. nxootna ftiEBtiögnBt;, byile nari^iqteg $*nvx rtsi In vervolg van tyd werden de jdnifche wysgeeren, die voor Sokrates eensgezind waren, welhaast verdeeld in verfcheidene fchoolen en gezindheden, die niet allen in het zelfde aanzien waren, en van welken fommigen maar korten tyd ftand hielden: ecnigen waren egter aanzienlyk en van langer duur. Tot de eerflen behoorden de Cyrenaifche, deMegarifche, de Eliafche, en de Eretriafche gezindheden. Van delaa,jftc foort waren ds * ' Acs-  &J4 Tafereel van Natuur en Konst. Academici en Cynici, van welken de Perira. tetici en Stoici gekomen zyn. va Sv: • ■ = sjiSpori ftb nsgicfimoi {ÜjV^Juoij ü09 zie fi9l9ov9ji j'b alj'rov/uorloiaïï Arifïippus, een leerling van Sokrates, was bet hoofd der Cyrcnaifche gezindtócl.-SA ttelde het hóogite goed in welluit, cn oor. tieelde dat dc deugd allecn.'yk was aantepryl zen voor zoo vee! zy tot het genot'van ver. maak opleidde. De onderfcheiding tusfchen regt cn onregt, tusfchen billyk en onbillyk befchouvvde hy als geheel willekeurig, en biet door de natuur, maar door de wet en gewoonte ingevoerd. Zoo ondeugend als zyne grondbeginfels waren, zoo liegt was ook zyn gedrag, want hy bragt zyn leeven in ongebondenheid en dartelen wellust door. Zy. be blygeestighcid maakte hem aangenaam by Dioyfius, den tiran van Sicilië, terwyl degeflrengheid van P/ato, welke hy knorrigheid noemde, dien hooghartigen Vorst ten internen mishaagde. Ariftippus erkende maartwee driften, vreugd en droefheid naamelyk, voor de grondbeginfels der menfehelyke daaden- en in deezen ftelde hy een aanmerklyk onderfebeid, naar den verfchillenden aart en gefiekecis van ieder mensen in het byzonder. Hy lachte mèt de bedaardheid en helderheid van geest, of  Europisch Tuk kye.Uitvind. enOntd. 25-5 of met dc vryheid van'alle driften , waariil fommigen de hoogde gelukzaligheid dellen, befchouwende dit gevoelen als een gevolg van loutere werkeloosheid en ongevoeligheid. Hy fpotte oök met de eenvoudige leevenswyze van zynen ouden vriend Antisthenes, cn verwonderde zich over den overvloed, de vermaakèn' en weelde, die aan het Siciliaanfche hof heerschten. J/didno na rtoriaiaüi .rg^no ni j*,j1 De Megarifche gezindheid werd in dand gebragt door Euklides, die, volgens de meeste fchryvers , te Megara gebooren was, fchoon anderen Geta, eene dad van Sicilië, als zyne geboortedad opgeevcn. Hy liet zich veel met netelige 'gefchillen in, en uit dien hoofde zeide Sokrate* dar Euklides wel wist hoe hy met drogredenaaren, maar niet hoe hy met menfehen moest redentwis-en. Hy rigtte vervolgens, overeenkomdiglyk met zynen twistzugtigen aart, eene gezindheid op, die in het eerst de Megarifche, naar de paats van zyne geboorte, en naderhand de Eristifehe, naar zyne twistzugt genoemd werd. Vervolgens kreeg zy ook den naam van de Dialektifche, welke haar allereerst door DionyfiuS;, een Cartfiaginenfer, gègeéven werd, omdat zy  aj6 Tafereel van Natuur en Kunst; r zy zich meest met vraagen en antwoorden bezig hield. Euklides beweerde dat'er maar een enkel goed was, waaraan men verfcheidene naamen gaf. Somtyds noemde men het, volgens hem wysheid, fomtyds God, fomtyds den geest, en ook wel eens anders. Hy beweerde ook dat 'er niets tegen goed overhoud. Zyne bewysredenen rustten op gevolgen, welke by uit zekere (tellingen afleidde: hy wilde niet dulden dat men iets door gelykenisfen poogde te bewyzen. Eene gelykenis, zeide hy, beflaat uit gelyke of uit ongelyke dingen: indien zy uit gelyke beflaat, dan is bet natuurlyker de dingen zeiven, waaraan zy gelyk zyn , te onderzoeken ; cn indien uit ongel) ke, dan kan de vergelyking van geene nuttigheid altoos zyn. De Eleafche gezindheid werd opgerigt door Phaedo. een Eleè'r van aanzienlyken huize. In zyne jeugd had hy bet ongeluk van door zeeroovcren genomen, en door hun als flaaf verkogt te worden. Sokrates zag hem dikwyls met oplettendheid, en genoegen in zyn Uit-  Eoacpuoi Turkye. Uitvind. Möiïtö, 25; uitzigt vindende, haalde hy, volgens Aultis ÖeJIlus, Cebes, maar volgens Diogenes Laertius, Alcibiadës of Plato over om hem tekoo» pen. Van dien lyd af oeflende Phaedo zich met groote naarfligheid in de wysbegeerte, was een yvrig leerling van Sokrates, en zoo bemind by Plato, dat die wysgeer zyne uitmuntende verhandeling over de onflerflykheid der ziele naar den naam van Phaedo noemde. Doch de voornaamfle van alle de gezindhe. den, die haaren oorfprong van Sokrates had. den, was die der Akademisten, welke hunnen naam ontleenden van de plaatfe. daar hunne fchool was opgerigt. Plato Was het hoofd van deeze gezindheid. 'Hy bezat zeer veele middelen, en reisde, na eenen tyd lang een leerling van Sokrates geweest te zyn, naar verfcheidene landen, om de grootfte meesters van zynen tyd tc hooren. In Italië oeffende hy zich in de leere van Pythagoras: het fchynt dat hy verfcheidene byzonderheden uit de fchriften van Mozes en van andere gewyde fchryveren heeft overgenomen, welken hy waarfchynlyk geduurende zyne teizen in Afie leerde kennen. Eenigen befchouwen hem als den uitvinder der farrènfprake: doch XVI. Deeü» R atl»  253'Tafereel van Natuur en Konst. anderen zeggen dat hy dezelve aüeenlyk verbeterd en volmaakt heeft. De Analytifche wyze van redenécren, die voortreflyke uitvinding, word gcm-cenlyk aan hem toegefchrecven. Men vind voorbeelden van dezelve in de fchriften van Euklides, Appo'lonius, Pappus, en andere oude meetkundigen. Plato hield de kennis der wiskunde voor de nuttigde onder alle menfchcljke kundigheden, en- vorderde dat 'a'tfè zyne leerlingen ^eer zy zyne üffln hoorden, in de wiskunde onderWfiëfetf wférdèfelfl^i'u "jP nolais olie gnii:/s -•gsonas ?fé^naii qo i\j , UMjófoy iaoitt fóög De wysbegeerte van Plato, was,'in deeerfte eeuwen des Christendom^, een!IvooH#érp' van zeer grooten eerbied, het geen misfehien voortkwam omdat hy leerde dat God eenen eemggeboren zoon had, wiens magt zich uitffrekte over alle fchepfelcn. De denkbeelden van deezen beroemden wysgeer hebben, om kort te gaan, groote overeenkomst met de grondltelliijgen van den Christelyken GodsjtiHM0 *^óbbbom tb^f nsbuovajj n; ra,-,.1 v-irtatfo* bif^tnsBV/^d al» gttssaavr ssibfcii Plato oordeelde dat de ziel onfhflyk en onfterflyk was ; dat zy vry en onafhangJyk , nnar egter aan het noodlot onder•j«0 wor-  EüRCPISCH TCBKYE. UlTVIND. ENONTD. 2JQ worpen was. Hy maakte veel werks van de, voortplantinge der zedeiecre , welke men, door alle zyne werken veiiprcid vind.. Zyne. grondregels, voor zoo veel wy die uit zyne fchriftcn hebben kunnen opmaaken, kunnen', tot de volgende boefditukken gebragt worden. Plet einde en oogmerk van alle menschlyke bedryven is de verkryging van eenig goed ; en daar is een hoogde goed, een goed by. uitdeekendheid dus genoemd, naar welks bezitting alle zielen zyn uitgedrekt: dit hoogdegoed moet volmaakt, en op zichzelf genoegzaam zyn, en zoodaanig dat allen, die. het kennen, het zoeken, zonder zich omtrentandere dingen te bekommeren, uitgezonderd zulken, die volmaakt worden door eenige be° trekking tot, het waare goed. te hebben. Doch. het zelve kan alleenlyk gevonden worden in dat oneindig weezen, het welk de vader en oorzaak, van alle andere Weczcns is ; het welf niet flegts aan bekende dingen alles wat 'er waars in gevonden word , mededeelt, en v.erilandige weezens de bekwaamheid fchenkt om dat waare te kennen; maar ook de oorfprong vati.hun bedaan en hunne natuure- is, 200 wel ten aanzien van tyd als van vermofi. 2" gen.':  260 Tafereel van Natuur en Konst. gen. Zonder de kennnis en bezitting van die goed zyn alle andere dingen geheel nutteloos. En fchoon alle menfchen 'er naar verlangen, en 'er eenig denkbeeld5 van hebben, kunnen zy 'er egter, noch door eigene overtlenkinge, noch door de zekere en onveranderlyke onderrigting van anderen, eene volkomene bevatting van vormen. Uit dien hoofde zyn 'er maar weinigen, die in deeze waereld gelukkig worden, en geenen, die een volmaakt geluk kunnen bezitten. Al het geluk, waartoe wy in dit ondermaanfche by moogelykheid kunnen geraaken, is niets meer dan het genot van een goed, het welk alleenlyk uit dat hoogde goed voortvloeit, of van iets dat 'er naar gelykt. Dit goed , het welk men by het licht, of by het gezigt kan vergelyken, is als het beeld der zonne, maar niet de zon zelve: dit goed, zeg ik, is kundig, heid en waarheid, die gefchikt zyn om heiligheid en regtvaardigheid voort te brengen, waardoor wy, zoo veel als mogelyk is, met Cod vereenigd, en aan hem gelyk worden; en dus ook liefde tot dat allervolmaakte Weezen, waaruit een genoegen voortvloeit, dat zuiver en deugdzaam is; en ons tegen alle naberouw beveiligt. Indien de ziel geheel zuiver blyft, en niet bezoedeld is met eenige be-  EüropischTurkye.Uitvind.en Ontd. 261 befmettinge van het Iigchaam, als niet vfywilliglyk gemeenfchap met het zelve gehad hebbende, maar het'zelve, om zoo te fpreeken, altyd befcheenen hebbende, en (leeds geneigd geweest zynde om door geduurige overdenkingen in zichzelve te treden; dat is. Indien zy ons inderdaad heeft leeren derven, door zich op de beoeffening der wysbegeerte ernflig toe te leggen (want de wysbegeerte dient om ons tot den dood voor te bereiden ;) indien (zeg ik) de ziel zioh zulk eene gedcltenis eigen maakt, dan gaat zy naar een Weezen, het welk gelyk is aan haar zelve; naar een Goddelyk, onfterflyk en volmaakt wys Weezen, waarby zy in het genot van de hoogde gelukzaligheid leeft, boven alle dwaaling, onkunde en vrees verheeven; van alle die driften en hartstogten, welke haar te vooren onder haare heerfchappy hadden, volkomen vry, en niet blootgédeld voor eenige andere onheilen, die onaffcheidbaar zyn van de menfchelyke natuur; dus leid zy dan een waarlyk hemelsch leeven met de Goden tot in alle eeuwigheid. Behalven de heerlykde en zekerde belooningen, welken alle braaven in dit leeven van God en menfehen ontvangen, fcehalven de zegening, welke eene volftan» 3 niets anders verftond dan den overgang der ziele in een ander Iigchaam. Tot deeze ge. zindheid behoorden Empedocles, Archytus, Philolaus, en aan hun hebben wy de ontdekking van het waare waereldgeflel, het welk de zon in het middelpunt van het (leifel der planceten, en de aarde als teene planeet onder dezelven plaatst, te danken. „ Pythagoras" (zegt de heer Bay.'e) „ wend„ de zeer nuttige poogingen aan om de wae- reld te hervormen en kundiger te maaken. „ Zyne welfpreekendheid moet zeer veel ver,, mogen gehad hebben, dewyl zyne vermaa,, ningen invloed hadden op de inwooners „ van eene groote fiad, berugt door de be,, dorvenheid hunner zeden, en van dat ge„ volg waren, dat zy de weelde verbanden, ,, en overeenkomüiglyk met de voorfchriften „ der deugd te werk gingen. Hy vermogt ,, zelfs zoo veel by de vrouwen, dat zy van ,, haare fchoone klederen en fieraaden afdand „ deeden, en dezelven als offers aan de voor,, naamfte Godheid hunner plaatfe toeheilig,, den. Zyne voornaamfte zorg was de mis- bruiken, die in den (laat des huwelykswa„ ren ioj,refloopen, te verbeteren, want zon- » der  ajo Tafereel van Natuur en Konst. „ der dit te weeg te brengen , oordeelde hy „ noch openbaare rust, noch vryüejd, noch „ goeden rezeeringsvorni ; noch iets an„ deis van gelyken aart, op weiks. bevurde„ ring hy yverig uit was, te kunnen in Ihnd ,, brengen, om het volk gelukkig te maaken, „ Zyne geneigdheid ter uitbreidinge van het „ :algemccne welzyn zette hem aan om zyne, ,, lesl'en zelfs aan de Grooten in hunne pa„ leizen voor tc draagen. Hy Ud het frelufc „ en de eer van discipelen tc vormen, die i{ uitmuntende wetgeevers geworden zyn ,t „ als Zeleucus, Charondat, en vccie anderen."' 'u f^^iW iaiP-1' y, ■iK\3luin3V ,bo(yt, Hy had tweederlcie wyzen om lesfen te" geeven: de eene was gefehikt voor vreemdelingen , en dezelve was zeer duister en raadfelagtig; de andere, welke diende voor zyne discipelen, was duidelyk en leerzaam. Alen kan niet met zekerheid bepaalen of hy iets in gefchrifte hebbe nagelaatcn ; maar het. is ontwyfleibaar dat in onze dagen niets van zyne werken voorhanden is. Het kleine digtftukje, de gouden vaarzen van Pythagoras genaamd, is door een' van zyne leerlingen opgefteld, en wel, volgens fommigen, door Lyfis, volgens anderen , door Empedocles. De  Europifch Turkye.Uitvind. enOntd. 271' Dewyl hy grost ucbruik maakte van de rekenkunde, of van de kennis der getallen , in het voordellen van zyne gedagten, zeide hy dat deugd, gezondheid, vriendfchap, alles wat goed is, ja God zelf, in niets anders dan in overeenftcmminge gelegen was. *;•„!'.! na» öynibi;)idj.;j ïw. biod'b^Wg; onjS « De fekten-, die uit de ftalifehe voortkwamen, kunnen tot vier gebragt worden, te weeten de Heraklitilche, de Eleatifehe, de Sceptifehe of Pyrrhonifehe, en deEpicurefche. rt 'S ï O'ou.yiav ^'./-".jii'imiiu b Heraclitus was, door het voordeel van een goed vernuft, meester van die kundigheden, welke andere niet dan door arbeid en moeijelyk navorl'chingen verkryven kunnen. Zyne zugt tot opmerking, en zyne veragting vaa. de waereld deeden hem de ftilte en eenzaamheid beminnen. Uit dien hoofde onttrok hy zich aan het gezelfchap der menfehen , en brngt zynen tyd door op den top van eenen berg, waar hy zich alleen bevond, de boosheden en verkeerdheden der waereld bewee-; Hy beweerde dat vuur her beginfel van alle dingen was;- wantuit vuur waren, zyns oordeels,  272 Tafereel van Natücr en Kokst. deels, alle dingen gemaakt, en zouden weder in het zelve ontbonden worden. Hy leerde daarenboven dat alles door ft'rydighèid van werkfngë gemaakt is, en dat het heelal voortvloeit als eene rivier. Dat het heelal zynepaalen heeft, en dat 'er eene waereld befast, die uit vuur gemaakt is, en weder door vuur zal gedoopt worden , en dat alles een uitwerkfel is en zyn zal van het noodlot. Dat' de ziel der waereld eene uitwaasfeming is van derzelver vogtige deelen , en dat het weezen des noodlot? eene reden of evenredigheid is, zich uitbreidende door het gantfche heelal; welk noodlot niets anders is dan een fyn Iigchaam, het zaad, waaruit alle dingen geworden zyn; want alles is door het noodlot gewrogt. Het gevoelen dat vuur het beginfel van alle dingen is, werd ook aangenomen door Hippafus, den Pythagoreëf, wien Plutarchus by Hcraclitus voegt; en het is waarfchynlyk dat Heraclitus, een leerling van Hippafus ge. weest zynde, dit gevoelen van hem heeft overgenoemen. Democritus, het hoofd der Eleatifche fek- te,  'ËüRöpficH Turkye.Uitvind. enOntd. 273 te, was van eenen gantsch anderen aart dan HeracIitus..,.Hy had een vrolyk gelaat, en vermaakte zich met te lagchen over de befpottelyks. drift, met welke het bleek dat de menfehen beuzelingen najoegen, over de vlyt en moeite, welken zy gewoon waren aan te wenden om dezelven te verkrygen , en over de fpyt en droefheid, die men in hun befpeurt, wanneer zy zich in hunne onderneemingen vinden te leur gefield. De inwooners van Abdera, ziende dat hy telkens lachte, verbeeldden zich dat hy van zyn verfiand beroofd was, en ontboden den beroemden Hippokrates om hem te geneezen; doch die vermaarde geneesheer was welhaast overtuigd dat hy, in plaatfe van verftandeloos te zyn, voor een' der wyste mannen moest gehouden worden. Dcmocritus was de invoerder van de leere der ondeelen en van een ydel, of van de ftoffelyke wysbegeerte. Pyrrho was het hoofd der Sceptici of twyffelaaren. Hy beweerde dat de menfehen alleenlyk uit fchynbaarheden over waarheid erf valschheid kunnen oordeelen, en befloot derhalven dat de ziel in twyffeling behoort te? blyven, en niets te bepaalen. Al de fpits- i XVI. Deel. S von-  274 Tafereel van Natuur en Konst. vondigheid der wysgeeren van deeze gezindheid beftond in de ontdekkinge der redenen voor twyffeüng en wantrouwen wegens zaaken zelfs, die klaar en baarblyklyk voorkwamen. De oprigter van deeze gezindheid was Epicurus, die men zegt dat meer dan eenig ander wysgeer gefchreeven heeft. Hy ftelde' het hoogde goed in fchuideloos vermaak. De verkeerde uitlegging van zyne gevoelens, en het misbruik, het welk zyne leerlingen van dezelven maakten, heeft zyne wysbegeerte in veragtinge gebragt, en dezelve doen uitkryten als de bron van ondeugd en zedeloosheid. Hy hield ftaande dat de ondeelen en het ydel de beginfels van alle dingen waren , en beweerde, ftrydig met de keringen van Ariftoteles en anderen, dat de waereld niet eeuwig was; hy (Telde zelfs dat men zigtbaare blyken van haare nieuwheid kon aanwyzen, beroepende zich onder anderen op den oorfprong van konften en weetenfchappen, als onlochenbaar toonende dat de waereld niet lang een befïaan gehad had. Lueretius heeft ons, in zyn uitmuntend digtwerk, de leer van Epicurus wegens het heelal,, de voor-  ÉOROPISCH TüRKYE.UlTVIND. ENONTD. 2?5 Voorzienigheid en den oorfprong der dingen, overgeleverd. De geneeskunde werd, 1530 jaaren voor de Christelyke jaartelling, in Griekenland ingevoerd door Melampus , die te Argos geboren was. Esculapius en Hippocratcs, devermaardilen van alle geneeskundigen, waren ook inborelingen van Griekenland. De volmaaking der bouwkunde moet, gelyk uit de benaamingen van de voomaamfte orden blykt, mede aan de Grieken worden toegefchreeven. De beeldhouwkunde had haaren oorfprong wel in Afie en Egypte, maar kreeg egter haaren voornaamden luister en volkomenheid in Griekenland, waar Perikles, en eene meenigte andere voortreflyke beeldhouwers, zich benaaarftigden om eikanderen te overtreffen, om dus hunne konst eerwaardig te maaken, door een groot aantal uitmuntende (lukken, over welken alle eeuwen zich verwonderd hebben, en zullen blyven verwonderen. De voornaamffe konftenaars waren Phidias, Lyiippus, Praxiteles, Myron, Scopas en Polycletes. Apollodorus, die van Atheenen geboortig was, en omtrent de 93de Olympiade leefde, bragt de fchilderkunst tot eene grooS 3 tt  n-jG Tafereel van Natudr en Konst. ! te volmaaktheid, en ontdekte het geheim om de verfcheidene voorwerpen der natuure naar het leeven, cn in hunne grootfte fchoonheid af te beelden, niet flegts door de juistheid van zyne teekeningen, maar voornaamöyk door de volmaaktheid der kleuren, en de nette verdeeling van licht en fchaduw. Zeuxis, de leerling van Apollodorus, bragt de konst nog verder dan zyn meester gedaan had. Parrhafius, geboorrig van Ephefus, was een mededinger van Zeuxis, en zy werden opgevolgd door Appelles van Cos, door Ariftides den Thebaan, cn Protogenes den Rhodier, die de fchilderkunst tot den hoogden trap van volmaaktheid bragtcn, welken zy immer bereikt heeft. BESCHRYVING VAN DE MERK, WAARDIGSTE GEBOUWEN, EN ANDERE ZONDERLINGE KONST WERKEN. Schoon de Turken zich niet toeleggen om, in het maakfel van hunne byzondere huizen \ iets dat inderdaad grootsch is te doen heer-, fchen,zyn egter hunne Moskeen of Tempels, cn andere openbaare gebouwen, ongemeen '; prag-  Eciropisch Turk. Merkw. Gebouwen. 277 pragtig. Iri het byzonder mag men dit zeggen wegéns de Kohingfyke Moskeen, die zeven in geta! zyn: dezelven hebben een zeer fraai en deftig voorkomen , en zyn doorgaans de voorwerpen, tot welken de aandagt de vreemdelingen , die te Condantirjopoien komen, het eerst getrokken word. Deeze gebouwen hebben veel beter voorkomen dan da meeste fraaije kerken in andere (leden van Europa, en inzonderheid te London, waar zy doorgaans zoo met huizen en winkels omringd zyn, dat het niet mooglyk is ze op eenen merkelyken afftand te zien: maar de Moskeen te Condantinopolen daan op zichzelven, in ruime omheinde plaatfen, die met boomen beplant, en niet fonteinen verfierd zyn. In fraaiheid van bouwkunde moeten zy zekerlyk wyken voor onze kerken , maar zy maaken eenen derken indruk op allen, die ze zien, en zyn voorwerpen van e!ks verwondering. Men moet ook erkennen da: de domtoorens, in de meeste deelen van Turkye, zeer wel zyn uitgevoerd, en vooral die van de Moskeen, in welken eene juiste evenredigheid heerscht, en die voorzien zyn van kleiner koepels, waardoor zy meer in het oog loopen, en een bevallig en grootsch voorkomen hebben. De S 3 klei-  278 Tafereel van Natuur en Konst. kehier toorens, of fpitfen , die veel overeenkomst hebben met het monument in Londen, eindigen in fpitfen: dezelven dienen mede tot beraad van de Moskeen, en van de lieden , dewyl veclen van dezelven zeer zwaar, en werken zyn, in welken eene Route hand uitblinkt. De voornaamfte der Koninglyke Moskeen, en, naar het oordeel van den heer Tournefort, het voortreflykst gebouw der waereld, naast de ft. Pieters kerk te Rome, is die van Sophia, welke zeer voordeelig (laat in een der beste en fraaille deelen van Conflantinopolen. Zy was voordeezen eene Christelyke kerk, die in de zesde eeuw door Keizer Justiniaan gebouwd werd; en fchoon de Turken haar nu in eene Moskee veranderd hebben, blyft zy haaren ouden naam nog behouden. De langte van dit gebouw is honderd en veertien fchreden, en de breedte tagtig. Aan den voorgevel ziet men eene gallery, die twaalf ellen wyd, en door marmeren pilaaren onderfchraagd is. Dezelve diende ten tyde der Griekfche Keizeren tot een voorportaal, waarin zulke luiden ftaan moesten, welken men eerlang tot het ontvangen der fakramenten zou-  EuropischTürk.Merkw. Gebouwen. 270 zoude toelaaten ,of die tot het doen van openbaare boete verweezen waren. Deeze gallery heeft gemeenfchap met de kerke, door middel van negen pragtige valdeuren, op welken fraai beeldwerk gefneeden is, en op wiermiddelfte nog eenige overblyffels van ingelegd werk te ontdekken zyn. Eene andere gallery, die evenwydig aan deeze loopt, heeft vier koperen deuren, zondereenig beeldwerk, maar voordeezen vervuld met kruisfen, die de Turken vernietigd hebben. Het grootfte gedeelte of het Iigchaam der Moskee, heeft een dak, in welks maakfel eene verwonderenswaardige bouwkunde heerscht. Van onderen ziet men kolommen, op welken eene gallery rust, die tien ellen breed is, en,toen de Christenen hier meesters waren, diende pm de vrouwen eene afzonderlyke zitting te bezorgen: boven dezelve zyn twee kleiner galleryen, welken rusten op kolommen en boogen , die met ongewoone konst gemaakt zyn, en aan de benedenlten beantwoorden. Het-dak heeft ten minden vyf-en-dertig ellen middellyns, en rust op vier hooge zuilen, wier omtrek omtrent vyftien ellen bedraagt, en die, zoo wel als het dak en de muuren, met wit marmer belegd zyn. De gallery is S 4 ver-  zSo Tafereel van Natuur en Konst. verfierd met mofaick werk, meestal gemaakt van kleine glazen teerlingen, die door den tyd van het cement los rasken, maar wier kleur (leeds onveranderd blyft. Het dak heeft de gedaante van een halfrond, of van eenen halven kloot, en laat het licht in door vier. en-twintig venfiers, die in de rondte, opga* lykc afflandc-n van eikanderen geplaatst zyn. Het pronkte met vier cherubynen, en andere ■beelden, die door de Turken vernietigd zyn, •als welken geen beeldwerk of fehilderyen in hunne Moskeen gedoogen. Op dc oostzyde van deeze groote koepel (laat een halve domtooren, die oudstyds het tciiigdom der Christenen geweest is, en hier is thans eene nis, waarin de Turken hunnen Koran bewaaren, die als de Bybel der Mohammedaanen moet aangemerkt worden, en de openbaaringen, keringen en voorfpeliingen van hem, dien zy voor hunnen Profeet houden , bevat. Deeze nis is in dat gedeelte van den tooren, het •welk naar den kant van Mecca'ftaat, en in alle de Moskeen zyn de nisfen op eene felyie wyze gep'aatst: want de Mohammedaanen houden altyd, warneer zy hunne gebeden uitfpreeken, hunne aangezigten derwaards. Op eenen kleinen afftand van de nis is de ftoel van  EuaoPiscuTuRK. Merkw. Gfbdüwen. 281 van den Mufti (,*), mar welken men met verfcheidene trappen opklimt, en aan wiens zyde eene foort van predikftoe! ftaat, waarop zekere gebeden geleezen worden door luiden, welke ten dien einde zyn aatigefteld. Men meent dat de Turken eenige deelen van dit gebouw hebben afgebroken, nadat zy het den Christenen ontnemen hebben, doch dat zy in derzelver plaatfe vier van die hooge fpitfe toorentjes fielden, van welken wy zoo even gefpoken hebben, leder Koninglyke Moskee heeft ten minfte.n twee van dezelven, en eene is 'er, die 'er wel zes heeft: doch de gemeene Moskeen hebben 'er niet meer dan een. Midden op dezelven , aan den buitenkant, zyn doorgaans drie balkons of gal- (*) Dc Mufti is de Hoogepriestcr of de Patriarch van den Mohainmcdaanfchen Godsdienst, de Opperfte uitlegger van den Koran, en het orakel van de wet, op welke men zich gemcenlyk, in gevallen van groo. te aangelegenheid beroept. Hy heeft den rang van de Basr.ias, en zyu gezag is dikwyls verfchriklyk geweest voor den Grooten Heer zeiven. Hy is het die den Grooten Heer het zwaard op zyde gord , welke plegtijheid overeenkomt met die der Krooninge van de Koningen van Engeland. S 5  28a Tafereel van Natuur en Konst. galleryen boven eikanderen, naar welken de Muefins, gelyk de Turken hen nuemen , langs trappen, die van binnen zyn, klimmen, met eenen fchellen zingenden toon het volk tot het by woonen der Godsdienstoeffeningen aanfpoorende. De andere Koninglyke Moskeen van Confhntinopolen kunnen aangemerkt worden als zoo veele namaakfeis van ft. Sophia, van welken het eene meer naar het oorfpronglyke gelykt dan het andere. Doch niet eene komt zoo na aan hetzelve, ten aanzien der fchoonheid van den domtooren dan deSolymanfche, zoo genoemd naar haaren ftigter Solyman den tweeden, die onder alle de Turkfche Kei-^ zeis meest op de pragt gefield was. In fommige opzigten gaat deeze Moskee die van Sophia zelfs te boven, dewyl haare venflers grooter en beter gefchikt, haare galleryen regelmaatiger en deftiger zyn , en het gantfche gebouw gemaakt is van de fchoonfle fteenen, welken men onder de puinhoopen van Chalcedon heeft kunnen vinden. Agter de Moskee, onder zeer fraaije koepels , zyn de graflieden van haaren ftigter en van  EüropischTürk. Merkw, Gebouwen. 283 van zyne Sultane. Solymnns gfaSftëde is overdekt met een kostbaar geborduurd kleed, uit Mecca overgebragt, en aan het hoofdeinde is eene kuif van vederen, met kostbaare fteenen omzet, geplaatst. Dit praalgraf is verligt door zeven groote toortfen, en eene meenigte lampen, die telkens brandende gehouden worden. |; J$>Vjt 4fififi nsnnuk twf.oqofititief.' De Moskee van Sultan Aehmet, nu de Atmeidaanfche Moskee genaamd, als naby den Hippodromus zynde, is zoo fchoon en pragtig dat zy eene byzondere befchryving van ons afvordert. Zy ftaat in het «lidden van een groot vierkant plein, het welk omtrent tweemaal zoo lang als breed is; en aan iedere zyde van dit plein is eene ry van laage gebouwen, overdekt met eene meenigte fraaije koepels, die eene zeer aangenaame vertoo. ning maaken. Van dit plein komt men in eene vierkante beflooten plaats, die aan het westeinde van de Moskee ftoot, en eene gallery heeft, op oude marmeren pilaaren rustende, en ook voorzien van kleine domtoorentjes. Deeze binnenfte plaats is fraai bevloerd met marmer, en in het midden van dezelve ftaat een zeshoekige fontein, over- dekt  284 Tafereel van Natüüs en Konst. dekt met een koepel van verguld draadwerk. Aan den ingang der Moskee is eene gallery, gefchraagd door door pragtige marmeren kolommen, en men kan door vier koperen valdeuren in dit aanzienlyk gebouw komen. De groote domtooren rust op vier p!Iaaren van wit marmer, die Ridder Georje Wbeler verzekert dat zeventig van zyne ("pannen in den omtrek bevatten; by deezen zyn vier halve koepels .gevoegd, die eene even groote middeliyn als de domtooren hebben, maar merklyk laager zyn. Op iederen hoek (laat ook een kleiner domtooren, en zes hooge fpitfen brengen veel toe om het gebouw fraaiheid en grootschheid by te zetten. De domtoorens zyn met lood overdekt en van boven, zoo wel als de fpitfen, verfierd met vergulde globen en met haive maanert, het wapen vat) het OstomamiTche gebied (*). Wat de (ieraa- den i (*) De halve maan was het wapen van de fhd By ?antium, thans Condantinopolen, het welk de Turken flegts hebben aangenomen. Dit zinnebeeld is van eene groote ofl lheid , ge'yk blykt uit veifcheidene gedenkpenningen, en nam zynen oorfprong uit een voorval, het welk ivy by Stepfcïrius", den Aardryksbefüiryver, die een inboorling van Dyzamium was,- ver-  EoropisChTork. Merkw. Gebouwen. 235 den deezer Moskee van binnen betreft, deezen zyn genoegzaam de zelfden als die van andere Moskeen, naamelyk ivooren ballen, Christallen globen, lusters, en andere dergelyke dingen, die eene luisterryke vertooning maaken , wanneer de lampen tegen den avonddienst zyn aangelioken. De Validea, zoo genoemd naar baare fligteres Valida, de moeder van Mohammed den vierden, is een ander pragtig gebouw, het welk de andere Moskeen in fraaiheid van bouwkunde fchynt te overtreffen. Het heeft van vooren een vierkant plein, gelyk aan de beflootene plaats van Achmets Moskee, met eene fontein in het midden, en eene gallery, die verhaald vinden. Hy zegt ons dat Ph'lippus, de vader van Alexander den grooten, menigvuldige zwaarigheden in de belegering van die ftad ontmoetende, in eenen zeer donkeren nagt arbeiders te werk ftelda om de mnuren tc ondermynen, ten einde zyne. troepen in de plaats mogten komen, zonder dat iemand zulks merkte: maar tot geluk der belegerden kwam dé maan te voorfehyn, zoodat de toe'cg ontdekt werd, en dus mislukte. Uit dankbaarheid voor deeze verlosfing, rigtten dc Byzantyners een ftandbeeld voor Diana, en dus is de halve maan hun wapen geworden.  a86 Tafereel van Natuur en Konst. die 'er rondom loopt, onderfcbraagd door fcboone marmeren kolommen, meest allen gebaald uit de puinhoopcn van Troje of Alexandrie:in het byzonder zyn 'er twee van faspis, die aan den ingang van de Moskee geplaatst, en ongemeen wel gepoiyst engeè'venredigd zyn. De boogen der deuren en veriiïers zyn zeer wel aangelegd, en de muuren en pilaaren van binnen zyn met blaauwe en witte regelen belegd, gelyk aan die, welke in onze fchoorlleeuen gebruikt worden. Deeze Moskee heeft twee fpitfen, en ieder vari dezelven is omringd van drie fraaije galleryen,die, by het bedryven vanopenbaarevreugde, op eene luisterryke wyze verligt worden. Het is noodeloos de overige Koninglyké Moskeen te. befchryven , dewyl zy allen genoegzaam op dezelfde wyze als die, van welken wy reeds gefproken hebben, gebouwd zyn. De lieraaden van alle de Moskeen zyn ook van gelyken aart, en het eeniglle onderfcheid, dat 'er in gevonden word, beflaat in derzelver meenigte, kostbaarheid en fraaiheid. De Moskee van Sultan Selim, te Adrianopolen, is een zeer pragtig geftigr, veel over'j\*r een-  Eüropisch Turk, Merkw. Gebouwen. 287 eenkomst hebbende met de reeds befchreevene van Sultan Achmet, uitgezonderd dat de laatfïe zes, en de eerile maar vier fpitfen heeft. Dr. Careri verhaalt dat hy, de deur ■van eene deezer fpitfen intredende, om derzei ver maakfel te onderzoeken, daar drie wenteltrappen vond, ieder van welken naar eene verfchillende gallery aan den buitenkant leidde, en die zoo gefchikt waren dat drie luiden te gelyk tot boven in de fpits konden klimmen, zonder eikanderen tegen te houden of te belemmeren. Te Salonichi.de hoofdftad van Macedonië, zyn niet minder dan veertig of vyftig Moskeen, van welken fommigen zeer pragtige gebouwen zyn; inzonderheid mag men zulks zeggen van eene, die eene Christelyke kerk geweest is, en aan den H. Demetrius gewyd was. Deeze kerk rust, volgens de verzekering van Paulus Lukas, op pragtige kolommen van marmer, jafpis en porfierfïeen: en onder dezelve (zegt hy) is nog eene andere kerk: doch hy kreeg geene vryheid om dezelve te aien, omdat de vrouwen daar bezig waren met het bearbeiden van zyde. De vloer der bovenfte kerke is met Mofaiek werk ingelegd.  588 Taffbef.lvas Natuur en IConst. lejjd, en in deeze-ibcide gebouwen telt men meer dan duizend, fcojommen. Vader Coronelli zegt dat de.kbnte drie vleugels heeft, op cejte meenigte pragtige pilaaren rustende. Het geen wy K>t-ifJu..toe gezegd hebben is genoegzaam om'tlon leezer een denkbeeld te te eev.cn w egens de Ti.rkfehe Moskeen, en wy hebben dus-oiets raiders te doen can over te gaan tot de befekryving van het Serrail, of het paleis van den.Grootcn Meerte Confiantinopolen. Dit palcis en deszelfs tuinen vormen eene foort van driehoek, en bevatten omtrent drie mylen in den omtrek; twee zyden van het zelve worden door de zee befpoeld, en de dede word door eenen hoogen muur van de fiad. afgefcheiden. Het paleis ftaat op eene hoogte», en de tuinen liggen htagcr <3an het zelve aan den zeekant; zy zyn vol fraaije kstprieelen, welke niot llegts dienen om ze eene altydduwende fchoonheid by te zetten p, maar ook te weeg brengen dat de vrouwen van het Serrail, wanneer zy wandelen, door de bcwooneren van dc naby fiaande huizen riet gezien worden. Mohammed de- tweede was dc ftigter van dit palcis, het welk nu met rt gt mag befchouwd worden als .eene famen*  Ëüropisch Turk. Merkw. Gebouwen. 2go> menfchakeling van Paleizen, of van vertrek^ ken , die by elkanderen gevoegd werden, naar den fmaak en de verkiezing van verfcheidene agtcreenvolgende Keizeren. De bouwftofFen, van welken het is opgemaakt, zyn zeer kostbaar, maar de konst beantwoord niet aan dezelven: want de Turken hebben, gelyk de heer Tournefort aanmerkt, geene juiste denkbeelden van pragt; en zoo zy fraaije Moskeen gebouwd hebben, is zulks voornaamelyk toe te fchryven aan het voorbeeld, het welk zy in de kerke van Sophia voor zich hadden. De voornaamfte ingang in het Serrail is eene groote tent, capi,de deur of poort genoemd, van welken fommigen zich verbeelden dat de naam van Porte aan Condantinopolen gegeeven is, maar waarfchynlyker is misfchien de gisfing, welke die benaaming afleid van de uitmuntende haven der flad. De ingang is zeer verheven, en heeft eenen boog, Welke de gedaante heeft van eenen halven cirkel. Onder de kromte van denzelven is een Arabisch opfchrift, te kennen geevende dat dit gebouw was opgerigt door den bovengenoemden Mohammed. Hier ftaat eene Wagt van vyftig mannen, die zelden eenig ander wapen hebben dan eenen witten Hok, XVI. Deel. T en  spo Tafereel van Natuur en Konst; en dezelve laat elk vry doorgaan naar een ruim plein, in verre na zoo breed niet als lang. Aan de regter zyde van hetzelve zyn gasthuizen voor de zieken, en aan,de linker zyde lootfen voor de geringde flaaven van het Serrail. Op dit plein is ook een oud gebouw, xyaarop een domtooren daat: men meent dat hetzelve voordeezen eene Christelyke kerk, of een gedeelte van Sophia , geweest is, maar de groote afdand maakt die gisfing geheel onwaarfchynlyk. Door eene andere groote deur komen wy op een tweede plein, waar ook een wagt van vyftig Turken daat, mede ongewapend, zoo wel als de voorigen. Dit is een zeer fraai plein, in welks midden fonteinen daan, die met boomen omzet zyn , en de wandellaanen zyn met marmer geplaveid. Rondom het plein loopt eene laage gallery, overdekt met ileine koepels, die op een groot aantal mar-, meren kolommen rusten. Hier fchaaren de Janitfaaren zich, wanneer aan buitenlandfche afgezanten gehoor verleend word, of by andere plegtige gelegenheden. Aan de regter zyde zyn verfcheidene keukens, die fraai gebouwd, en met koepels gedekt zyn, waarin ga-  Ëuropisch Turk. Merkw. Gebouwen. 291 gaten gemaakt zyn, door welken de rook gast. Eene der keukens is gefchikt voor den. grooten Heer, eene andere voor de begunftigde Sultane, eene derde voor de vrouweri van het Serrail, en de overigen zyn voor den kommandant der poorten , voor de amptenaaren van den Divan, voor de pagies van den grooten Heer, voor de bedienden van het Paleis, voor de vrouwen vari het gevolg, en voor veele anderen, die te famen een zeer talryk hofgezin maaken (*). Aari (*) Het moet inderdaad zeer talryk zyn, indieri men eenigen ftaat kan maaken op de berigteu, welke de reizigers geeven wegens de fpyzen, die 'er gebruikt worden, Motraije verhaalt dat fbmmige koks, die tot het Serrail behoorden, hem verzekerd hebben dat zy jaarlyks niet minder noodig hadden dan dertigduizend osfen, twintigduizend kalveren , zestigduizend fchaapen, zestienduizend lammeren, tienduizend geiten, honderdduizend ganzen cn kalkhoenen, eert éven groot getal duiven, en tweemaal honderdduizend fluks ander gevogelte, bchalven eene groote meenigts visch, en wel in het byzonder tarbot, van welke laatfte foort zy 'er flegts honderd-en dertigduizend gebruikten- Het berigt van Toitrnefort is een weinig anders hy zegt dat 'er niet flegts eene groote meenigte vani wild gevogelte word aangebragt , maar dat 'er daarenboven jaarlyks veertigduizend osfen gebruikt worden, T 2 cd  592 Tafereel van Natuur en Konst. £q? wt^'W&O .waHal/I .nfln j. hDsiTOku ! Aan dc linker zyde is de plaats, waarde' fchatten van den grooten Heer bewaard worden , en tevens een ftal voor zyne rypaarden. 'Boven dezelve zyn de bitten, zadels, tuigen, en meer andere dergel-yke dingen, die ongemeen pragtig, met juweelen verfierd , en fraai geborduurd zyn. Aan het uiterfte einde van dit plein is de zaal van den Divan, die wel een groot, maar juist geen luisterryk gebouw is. In hetzelve worden de raadsvergaderingen over dingen, die den Staat betreffen, gehouden, en de groote Vizier, geholpen door zyne Raadsheeren, doet uitfpraak over alle burgerlyke cn lyfflrarTelyke zaaken, wegens welk vonnis men zich op geene andere régtbank mag beroepen. — Geen' vreemdeling Haat het vry verder dan deeze zaal te komen, alleenlyk vergunt men dit aan afgezanten , die door dezelve naar de zaal van gehoorgeevinge gaan, waar zy ontvangen worden door den Sultan, gezeeten op eenen troon, die met paarlen en kostbaare gefteenten ver- llerd en dat de leveranciers dagelyks tweehonderd fchaapen , honderd lammeren of geiten, tien kalveren, zeshonderd hoenders en kuikens, tweehonderd duiven, en vyftig ganzen leveren.  Eüropisch Türk. Merkw. Gebodwen. 293 fierd is. De meubelen, welke in deeze zaal gevonden worden , beantwoorden aan derzelver pragtig voorkomen. De zolder en de wanden blinken van goud en azuur, en pronken met fchilderyen in dcnPcrfiaanfch.cn fmaak. Wy zullen geenszins waagen het binnenfte van het Serrail te befchryven, dewyl het voor eenen vreemdeling niet moogelyk is in hetzelve toegelaaten te worden, zonder gevaar te Ioopen van zyne nieuwsgierigheid duur te betaalen. Sommige reizigers, vernaaien wel dat zy gelegenheid gehad hebben om de afgezonderdfle vertrekkeir van dit Paleis te zien, en vertellen ons duizend asrtige byzonderheden,die meer naar een roman dan naar waarheid gelyken ; doch nooit zullen hunne berigten eenig geloof kunnen vinden, dan by het onoplettend en onkundig gedeelte van hunne leezeren. OVERBLYFSELS DER OUDHEID. De gedenkflukken der oudheid, die in Eüropisch Turkye, en inzonderheid in Griekenland , en op eenige nabnurige eilanden, gevonden worden, zyn zoo menigvuldig, dat T 3 men  294 Tafereel van Natuur en Konst. men dezelven, in een werk van dien aart als het onze, by geene moogelykheid allen in aanmerking kan neemen: wy zullen derhalyen flegts melding maaken van de voornaam-fte overblyffelen der oudheid, of van die, welke de opmerking der reizigers meest getrokken hebben. Een der merkwaardigfte gedenkftukken der oudheid in Condantinopolen is de Hippodromus, of Renbaan, zynde de plaats, die gefchikt is voor wedloopen van paarden. Zy is een vermaard plein in de gemelde fiad, het welk thans door de Turken Atmeidan genoemd word, met eene benaaming, die genoegzaam eene overzetting is van de oude; want At bejekent in de Turkfche taaie een paard, en Meidan een plaats (*). Deeze Renbaan heeft nog (*) Volgens den Heer Tournefort dient deeze plaats nog genoegzaam tot de zelfde einden , tot welken zy oorfpronglyk is aangelegd geworden; want alle vrydagen , wanneer de dienst in de Moskeen is afgeloopen, komt de Turkfche jeugd, fraai gekleed en deftig uitgedost, hier by een, om zich in het paardryden te oeffenen. De jonge luiden verdeden 2ich dan in twee benden, en beiden rydenze, op een gegeeven teelten, in volle salop naar cJkanderea toe. Ieder hunner heeft eene  EUROPISChTüRK, OVERBE. DER OüDH. 20f nog heden dezelfde afmeetingen, welke zy van ouds gehad heeft: zy is naamelyk omtrent vierhonderd en vyftig fchreeden lang en honderd breed ; maar van alle de fraaije fieraadeii'Zyn 'er thans niet meer dan twee in weezen. Het eerfte is een Obelisk van granaatfteen of Thebaansch marmer, beftaande uit een enkel ftuk, het welk omtrent vyftig voeten hoog is, en met eene fpitfe punt eindigt ; ook is het vol raadzelfchriften, die ten deezen tyde geheel onverftaanbaarzyn .fchoon zy een overtuigend bewys uitleveren dat het zeer oud, en in Egypte gemaakt is. Het ftaat op een voetftuk, het welk eene hoogte heeft van agt of tien voeten, en waarop twee opfchriften zyn, het eene in het Grieksch, het andere in het Latyn, te kennen geevende dat de Keizer Theodofius deeze gedenknaald weder heeft laaten oprigten, nadat zy eenen geruimen tyd ter aarde gelegen had; dat de In- ge- fpics in dc hand, met welke hy zyne party poogt te treffen , terwyl deeze zyn uiterfte best doet om den (toot te omwyken, en hierin beflaat de kunst van het gant» Tche bedryf. De paarden zyn zeer gezwind , en ó* ruiters zyn ongemeen wel afgerigt om dezelve op tene behoorlyke wyze te bellieren. T 4  205 Tafereel van Natuur en Konst. genieur, die dit werk ondernam, den naam van Proclus droeg, en dat hy het in den tyd van twee-en dertig dagen volvoerde. Iedere zyde van dit voetlïuk is ook verfierd met fraai beeldwerk in bas reüef. Eene der afbeeldingen aan het noorden vertoont de arbeiders en werktuigen, door welken de gedenknaald is opgerigt geworden, en tevens de gedenknaald zelve, zoo in haaren behoorlyken ftand, als op den grond liggende. Eene andere ry van beeldwerk, onder het voorige, vertoont de Renbaan, gelyk zy voordeezen geweest is, met twee mannen te paard, en verfcheidene mannen te voet. Aan de zuidzyde van het voetftuk ziet men vier wagens uitgehouwen, van welken twee door een gefpan van twee, en de twee andere door een van vier paarden getrokken worden; ieder i vertoonden de oorlogen der Athenienfe-ren, en Inzonderheid hunne overwinning te Marathon , en die op de Gaulen in Myfie. Binnen de gallery ziet men andere Hukken der beeldhouwkunde, die ongetwyffeld zoo oud zyn als de Tempel zelf, vertoonende offerhanden, plegtige omgangen, en andere uitwendigheden, die tot den Heidenfchen Godsdienst beJ a a (J J j,00.  EmoPiscuTüRK Ovi-ii.Bt.Dsa CüDH.,305 hooren. Dit gebouw was, even als andere Heidenfcbe Tempels, van binnen genot g/.aam geheel donker, geen ander ligt hebben :e dan dat 'er door de deuren in kwam ; doch nu is 'er aan het posteinde een yèniler, het welk door de Griekfehe Christenen gemaakt werd, toen zy bezitters van deezen Tempel warej£ en dien ter oeiTcninge van. hunnen Godsdienst gebruikten. Onder dit venüer zyn vciTciiejdene lteenen, die een geelagtig ligt doorraaten, en van welken men als van wonderhaare fleenen gefproken heeft, zeggende dat zy in het donker glinfteren, fchoon zy niets anders zyn dan eene doorfchynende foort van marmer (*). Met (*) Zy beftaan uit die loon van marmer, die, gelyk ridder George Wlieler aanmerkt , door Pluiius Phsngites genoemd word. Dc Tempel der Fortuin, door Nero gebouwd, was mede van die ftjort van fteen, die dcor haare doorlchyneDdheid liet gebrek van een ventter vergoedde, zoodat 'er ligt genoeg was, fchoon de deuren gedooten waren. Oudstyds werd dezelve in Capp'adoeie gevonden , va>; waar Dr. Hflt, veele jaaren geleeden, 'er iets van gckreegèn heeft: men moet egter niet denken dat deeze fteéu aan die iandftrcekc in het byzander eigen is; want men heeft ook fchoone Hukken van denzelven gevon- XVI. Deel. V **  3oö Tafereel van Natuur en Konst,, Met betrekking tot hen, door welken deeze Tempel is opgerigt, kunnen wy zeggen dat bet Iigchaam van denzelven gebouwd werd door Pericles, en dat Attalus 'er .de gallery byvoe.'jde: maar Keizer Adrianus heeft het gebouw hoogwaarfchynlyk doen herftellen, en het met de beelden aan den voor-enagtergevel opgetooid; want de witheid van het marmer, en het fiandbeeld van dienoKei^qr,, het welk men onder het beeldwerk ziet, toonen duidefyk dat die (lukken van laater tyd zyn dan de Tempel zelf. jmo^nsvod oL -•«uoticicï aob y_w noiabcn «sbnarnoalfi ,n9b Niet ver van den Tempel van Minerva ftaat die van Erecleus, zynde, volgens de befchryving vpfn Paufanias, een dubbeld gebouw., door welks kleinfte gedeelte wy in hetgrootfte komen. Het dak van het groote gebouw rust op kolommen van de Jonifche orde, wier kapiteelcn egter een mengfel fehynen van de Dorifche en Jonifche orden. -ood 3ub gon nys novlasnob ni inaw ,neboeï Aan de zuidzyde van Minervaas Tempel zyn eenige oude puinhoopen, of byna geheel nev'oitsöfös leb 1o .bsnooj lorf no &Üi den in Derbyfhire, zoo wel als in Fratöryk en Duitser Wa8B-§sonss ancrii nip wyze, óp welke de beiEtfili^BeÖetl.Avordeüfflft^ gebeeldj maar dat zy niet altvd naakt vóte toond werden blykt uit Paufartias, door wleri^ wy derzeher flandbeelden en tempel befehree- ; i Wi^tatëleB?'0 nEV bteodbiiEfl jsri na .■lamtEtri -00) tieis 3howbl93d J3d lebno tism jltew )9fJ Van de Acropolis, of het Kasteel', waarin de bovengemelde oudheden gevonden worden, afkomende, naderen wy den Schouwburg van Baechus, of liever de overblyffels van denzelven, zynde de oude zitplaatfen vernield geworden, fchoon de plaats waar zy geweest zyn, en de afftanden, die zy van eikanderen gehad hebben, nog duidclyk kunnen onderfcheidcn worden. De voorgevel naarden zeekant heeft het minst van de verwoestingen, door den tyd te weeg gebragt, geleeden, want in denzelven zyn nog drie boogen boven eikanderen overgebleeven; maar de halfcirkelronde ruimte, ouder de zitplaatfen , en het tooneel, of dat gedeelte van den Schouwburg, het welk voor de vertoorieren gefchikt was, zyn thans genoegzaam V i met  308 1 afereee van natuur en KotJsT, niet de puinhoopen van de rest van'het ücboiiw opgevuld, Het gantfche gebouw wasvan wit marmer, en pronkte oudstyds met de flandbeelden van Menander, Ëu'npides, Sophoeles cn Aefebylus, de verrhaarafte tdo- 9] jtjs « w ^tiigitttjmv; rts jfcr.rrrtov mo io neeldigters onder de Grieken. ". ' .nsgnsid Op eenen kleinen affhnd van deezen Schouwburg, ziet men de fondamenten van eenige bpogen, die van fommigen voor de overbljffcls der gal lei ye van Eumenes gehouden worden, waar de tooneeifpelers hunne rollen van buiten leerden, cn de burgers wandelden om frisfche lugt in te ademen, en goed gezei- ' ^OT fttJOü ichap te vinden. .2! Jz59'H93 nonsorbA nnv jlufhlnr q gfbooig noorlo'! iv!73briowi9v ncv civs nsrntnolcol sd Aan de zyde van de rotfe, op welke het ,jsoon n939ov§!3j^v mnn nvs ys psrmsm uv; Iiasteel ftaat, is pene kleine kerk, of liever -5i9a vd T3 nojJlElvbnoig no nolp&nqBjf pb «ene grot, we.ker voor-revel pronst met drie nsDnitiojerov nomgi; mmmo fis.a.LriYs bnax marmeren pilasters van de Cormilnlche orde, die een .Architraaf yap de zelfde orde onderfehraagen, ep welker top men een zittend beeld ziet, het,wei'; zonder hoofd is, nevens verfcheidene Grjekfche opfohriftcn, 'waaruit ^pen^befluit dat dit gcfrigt oudstyds lot'een Gymnafium behoord heeft , of c.pgerigt is, ter eere van zoodaanigen, die overwinnaar.? in-  EorópischTörk. Overbl. der Oudk. 305 in de gymnaftifc'ie oeffeningen geweest waren, welke beftondcn in ivorttelen, loopcn', wêrpïn, en andere dergelyke verrigtihge'ri', die gelehikt waren of dm de gezondheid te bevorderen, of om zichzèlveh tc verdedigen, of om vermaak en verlustiging te weeg te .Gsilsnu 3b lobno aiajyibrson brengen. ■.7/UptlOÜ 05X330 HEV blltiötli tiapiSjil 03U09 00 Ten zuidoosten van het Kasteel (taan nog zeventien fraaije kolommen van de Corinthifcie bouworde, dij de kolommen van Adnanus genoemd worden, dewyl men ze afs overblyffels van het Paleis van dien Keizer aanmerkt, het welk zekerlyfe?, toen het gebouw nog in zyne volkomenheid flond, het grootite pronkftuk van Atheenen geweest is. De kolommen zyn van verwonderlyk fchoon wit marmer; zy zyn ruim vyftig voeten Hoog, de kapitéelèn en grondvlakten 'er by gerekend zynde,en omrrent ngttien voeten inden omtrek. Uit eene befchouwing der piaatie blykt egter dat 'er oudstyds zes ryen van dezelven geweest zyn , en dat men 'er twintig in iedere ry geteld heeft. Deeze kolommen waren óorfpronglyk gefchikt om eene gallery, die ongemeen fchoon en pragtig was, te onderfchraagen. Zy .behoorden tot een kloos- n'Jïj^UjjUJOOS W5V 3133  '3ie Tafereel van Natuur en Konst. -uo na fiornjDiliov agn djgv •9r| ,bjarjiujü iah. ter, waarin verreheuiene kleine vertrekken waferT,0 niet.3 aftasten'^zomers2,1 dlë^vSfj^'.^èV- "' jruldfel blonken; bok pronkten die kamertjes met fraaije flandbeelden en fchilderyen. -is atrvs :eb biabnosagiitj , BViónit^ rtsv nsib 33cl Paufanias fprèekt ook van eene uitmuntende boekery , door' Adrianus verzameld, cn v4hn' -'een GymnaliuiiV-, naar dien Keizer gc- noemd , waarvan thans geene overblyffels altoos te ontdekken zyn : doch 'er zyn"nog eenige overblyffels van eene waterleiding'; door den genoemden ' Keizer begonneny en door •A'fnonmus Pius voltooid, gtiyk blykt uit een opfchrift op een architraaf, rustende op twee pifaaren van de Jonifche bouworde (*). nev biind ab 1007 buori noniaV iaari ab óib eb dEbren^btniifeB-dffiiftad' ftaat, de, Tenj^l,^n Thefeus, een ander voortreflyk gedenkftuk larf. nsrtateui naifiiiuinariatauJ ab ni , aviailrf1fr tyden der Romeinen , nier ongemeen . -wordende hei gebrek van water vervuld door middel van putten, van welken foimnigcn door byzondere.Ruiden, anderen op itads kon^n gegraavcn werden. Thans word dc fl.ul voorzien van water, het welk door waterleidingen onder den grond, uit de rivieren llisfus cn Eridarus, naar veele byzondere huiz«»j en tevens mar getaceuc fonteinen loopt.  EüROPISCaTCBK, OvERBE. DER OüDII, 3U der oudheid, het,welk nog volkomen en ougefchpnden is. Deeze Tempel komt, ten aanzien van de ftoffe, van de gedaante, en van de bouworde, volmaaktelyk overeen met dien van Minerva , uitgezonderd dat zyne afmeetingen kleiner zyn. Ten aanzien van het werk mag by onder de meesterftukken geteld ■ wordsttéjhet, is niet gemaklyk eenig gebouw tc vinden, het welk by dit te vergelyken is, veehminder een, da; het zelve tc bovengaat. Binnep; de gallery, aan het west-einde, ziet m.en reeiieiafbeelding van het gevegt der Cen- .tatirèB , en het oosteinde fchynt ons een vervolg qsaii die historie te vertoonen. Daar zyn ook verfcheidene afbeeldingen van vrouwen, die de heer Vernon houd voor de bruid van Pirethous, en voor de andere juffers, die de bruiloft bywoonden. Aan den buitenkant der galierye, in de tusfehenruimten tusfchen het drievoudig loofwerk, ziet men verfcheidene daaden van Thefeus, en vooral zulken, die tot zyne worfteüngen behooren, waarin alle buigingen en houdingen, Weike in die konst, waarin hy ongemeen bedroeven was, te pas komen, vcrwondeiiyk wel worden uitgedrukt. Men ziet hém daarenboven vertoond als 'fileren, beeren, en andere mon.fl.ers befirydenV 4 des  312 Tafereel van Natuur en Konst. dc: doch de tyd beeft veele van die afbeetdingen mërkelyk beTéhadigd, dewyl de TempT&^gétfoiVvvki W8koYt°^a UiërPTkg tatë'Marathon, waarin de Aihenienfers, onder" het geleide van den kioekmoedigen I\liltiad*\s, tere zeer groote overwinning op de Perfi,ianfche krygsmagt behaalden, dat is omtrent vyfhonderd jaaren voor de geboorte van onzen Zx.3tJm5tWS$-S niolt ripotfol tter,iT nöe' jee» -srliïornoG nnv mBEitiBl' ab 'i'^iriasrnog jllavf Dc tooren van Andronicus, of de Tempel van de agt winden, is te Aihene nog in Hand , en waardig om van reizigers met opmerking gezien te worden, ' Dezelve is een agfhoëkig gebouw ;r.an iederen van de hoeken ziet men een gevleugeld beeld, vertoonende eenen der Winden, met den naam 'er boven in kapitaale Grickfche letteren: onder deeze beelden, niet tusfehenvocging van eenig lystwerk, zyn zoo veele zonnewyzérs, gefchikt naar de vcrTchiNende zyden van den tooren. Het dak var, het gebouw, be ftaat uit kleine (lukken marmers, die vatl onderen breed zyn, ma3r...boVtnaati in een pilfit famenloopcn, zoodat zy èenö foort van pyramide van meer dan dertig zyden vormen. Op dcrzelver top ftond eer-ifyds- een koperen Triton, met eene roede in sasr zy-  Eurotisch Tuek. Ovspbl. df.r Oodh, 315 zyne hand, wyzcr.de naar de (treek, uit weg, ke de wind woei: doch deeze windwyzer is reeds lang vernield geweest. Dl ab osdolzuf éinnïn ab Daar\yn Ook nog eenige overblyffels te zien van het Odemn, of muzlektooneel, aangelegd door Pcricies :. zy beftaan uit de fundamenten van een cirkelrond gebouw, hebbende omtrent driehonderd en veertig fehreden middellyns. Binnen den Schouwburg is eene vierkante verhevene plaats, zynde vyf of zes voeten hoog, die tot boven toe trappen heef:: aan wecrzy'de zyn verfcheidene zittingen van fteenen banken, welke rnéti. meenf dat voor de muzikanten gefchikt waren. Uit deeze zittingen fchynt .ridder George Whelër egter liefst te willen opmaaken, dat hier de plaats was, waar de Raad of het •floï'fSfi cféti Areopagus gewoon was te vergaderen ; welk Hof (gelyk men weet) zeer beroemd geweest is door zyne oudheid, cn door de billykhe:d van zyne befluiten (*). -ÖIWI9V0 ai'b .nüd.iopb ,f>yv/rv'-<5 - ij^g _.nai£v/Jzaav-rag palaql aiEEdnaqo af. r.\ iisza (*) De tyd der oprigcinge van deeze Regtbar.k is niet b/skend : fommigen brengen denzelven tot den Jceftyd van Solon, en anderen zelfs tot dien van Cecrops: ook komen de Schryvers niet met elkandcrcn ££[LitiK*0 flr I '■ 't'.-.':.i.-M.v? UVJ1J K'-f? i» JSaj ©vereen wegens de reden der bcnaaminje, of wegens het  316" Tafereel van Natuur en Konst. Diar zyn te Athene verfcheidene andere overblyffels der oudheid te zien, inzonderheid die van een mylpaal, op'gerigt door Lyeubgüs, en-.vei3jrooi door Herodes A'tieus: dezelve was van zulk eene verbaazende hoogte i dat zy zich, volgens Paufanias, als een berg van wit marmer vertoonde. Thans is ■maar zeer weinig van het fteenwerk in frand , fiarthrtóqo ssibhjvginsm ,(w ^u* ltrBilar iifis naï^l&gob nev nagnib rp . nasaiblssdlfi h:t getal der perfopnen. waaruit zy bejtaan heefr. Zy is zckcrlvk in zeer groot aanzien geweest, niet gtev/jnq. ftro Ivwjb n-j-fl iï-n flj^ts in Griekenland, maar ook in andere landen, en zclTs otrier do Ronieinen, die hunne zwnarfregefcbUkn menigwerf aan haare uitlpraak verblecven. Deeze vergadering zat in de open lugt, gelyk ouds;yds de geivoonte was, by alle geregfshoven, die over gefieegden moord moeien vonnisten; gedeeltelyk omdat het tegen de wet aanliep dat de befclnildigcr en befchuldigde zitli onder het zelfde dak bevonden; en gedeeltelyk omdat de Retors, wier perfoonen heilig geoordeeld werden, niet bëfmét mogten wordendoor het gczelfchip van flioodc bopsdoencren. Zy hoorden de zaaken ook,, en deeden uitfpraak by nagt, «pdat i-y des te minder afle.'dingen mogten heMjen; .en alle pleidooijen, die voor deeze Regibank kwamen , moesten met groore eenvoudigheid worden vootgedraagen, zonder dat men van inleidingen, uitweidir.ien, of andere kousxgreepen der rederykcren gebruik mo^c maaken, -99a;  tmomaiTmK. Ovvsvi. riÈROoo». tfi maar de gedaante en grootte zyn nog zeer ■labnosn, , nats ai Lianbuo iab aiylMdiavo duideiyk te zien. '.-vXiovb ïguoaqo ,lRcql7tn tiaa nr,v aib biad poort van Adrianus, een gedeelte dei Tempels van Augustus, en van dien van Jupiter Olympius, zyn de opmerking der weetgierige.! waardig. 1 iamlEm ''!'" n>v S^d , bnèfl «5 jhawtiaaft larl ncv giriiaw iaas neem Hier kunnen wy menigvuldige oprchriftert" afbeeldingen, en dingen van dergelyken aart byvoegen, doch wy zullen 'er met in het by- geenszins vordert dat wy dezelven doen kennen of befchryven. ibyiïhuo jfvjsa <'3H' nsqo ab oi j.m snrtebBjs-iöV ss Te Corinthe, en omtrent den nabuurigen, Isthmus, zoo berugt door de plegtige fpeletv* die daar doT de ouden zyn aangerigt gewerden zyn nog eenige overllyffcls der oudheid iool> nobiow n9ijoin jarnlod J3in ,mimw bteabiooas (*) I>; Isthmifche ("pelen-, die tër eere van Ncptunns whien ingevoerd, werdén om'het vy'Me jaar WÉC eene ongelooflyke pragt gevierd,' 'en de wevl. ed van itanfcho'iïwe'ren uit alle deelen van G-iekcn!anvan eenen tHHpotr ,,!'iW . n.VS.nsix-|0Qvnsi9fln9V flSVÏ '-' ' Deeze byzonderheden leiden ons op om een weinig meer van de huishoudinge der .E Tur.  Europisch Turk. Merkw.Wett.enz. 341 Turken te zeggen. Vooraf merken wy aan dat de wyze van huizen bouwen hier behaaglyk, en naar de gefteftenis des lands^ongemeen wel gefchikt is. Men bekommert zich nier om de gebouwen van buiten fraai te doen voorkomen; doch dit moet niet aan eenigen verkeerden fmaak van het volk, maar aan de onderdrukking van de regeering worden toe. gefchreeven. Alle huizen vervallen, na het overlyden der eigenaaren, aan den Grooten Heer, en dus zorgt men om geene onnoodige kosten te maaken. Het eeniglre oogmerk der Turken is een gemaklyk huis te bouwen, dat, zoo lang als hun leeven duurt, in ftand kan blyven, tijSrad tram ,a ig.b a&es wul, •an rlois v.s qoit.cn , J/gaj Vu? i. Jj»' . De huizen, zoo wel de groote als kleine, zyn in twee onderfcheidene deelen verdeeld, die door eenen naauwen doorgang met eikanderen gemeenfchap hebben. Voor het eerde huis ziet men een groot plein, en rondom het zelve eene opene gallery, die eene vry behaaglyke vertooning maakt. Door deeze gallery heeft men toegang tot alle de kamers, welke gemeenlyk zeer groot, en van twee ryen venfteren voorzien zyn, welker eerde van gefchilderd glas is: zy bouwen zelden hooY 3 ger  342 Tafereel van Natcdr en Konst. ger dan twee verdiepingen; de trappen zyn breed, en doorgaans niet meer dan dertig voeten hoog. De'eene wooning is het huis van den Heer, en de daaraan verknogtenoemt men de Haram, df het vrouwenverbiyf. Dit huis heeft mede eene gallery, aan de tuinzyde rondloopende,'aan welken kant ook alle de venfters zyn : het heeft een gelyk aantal van venrekken: als het het andere, doch dezelven zyn zwieriger en pragtiger, zoo ten aanzien van fch'ihiërwerk als van huisraad: de tweede ly venfters is zeer laag, en voorzien van traliewerk, even als de venfters der kloosters : de kamers zyn by luiden van aanzien met Perfiaanfche tapyten belegd, en aan het eene einde omtrent twee voeten hooger dan aan het ?ndere. Deeze verhevenheid is eene fopha, en de tapyten, met welken -dezelve belegd is, zyn kostbaarer dan de overigen: aan alle de zyden heeft men eene foort van voetbank, die eenen hal ven voet hoog, en met een kostbaar ftof bekleek is, overeenkomftig met de verkiezing van den eigenaar. Op dezelve zyn twee ryen kusfens in het ronde geplaatst , tegen den wand opftaande, waarvan de centen zeer groot, en de anderen klein zyn; en hienn ziet men de zugt tot pragt  Eüropisch Turk. Merkw. Wett. enz. 343 pragt.die by de Turken fterk heerscht, doorflraalen. Gemeenlyk zyn zy van goud-of zilver laken, of van borduurwerk, beftaande uit gouddraad op eenen witten fatynen grond. Wyders zyn deeze zitplaatfen zoo gemaklyk, dat luiden, die 'er aan gewend zyn, zich bezwaarlyk van ftoelen kunnen bedienen. De vertrekken in de Turkfche huizen zyn laag van verdieping, en de zoldering is altyd van hout, doorgaans ingeleid, of met bloemen ;befchilderd. Zy gaan op verfcheidene plaatfen met vouwdeuren open, welke plaatfen tot kabinetten dienen, en groot gemak aanbrengen. Tusfchen de vensters zyn kleine gewelven:, gefchikt om 'er potten met reukwerk of bloemruikers in te zettten. Ook zyn zy -gewoon marmeren fonteinen aan het laager-einde van de kamer te hebben, die verfcheidene waterftraalen uitfchieten, waardoor een aangenaam geklater, en eene veifrisfchende koelte.verwekt word i vallende het water van de eene kom i'o eene andere. In ieder huis .vind men ook een bad, dat gemeenlyk uit twee of drie kleine kamertjes b; ftaat. Dezelven zyn van boven met lood gedekt.» met marmer bevloerd , en voorzien van koinY 4 men.  344 Tafereel van Natuur en Konst. men, kraanen, en alle andere noodwendigheden , die riot baden behooren. 93 asiïi'j De vrouwenhuizen zyn altyd agteraan gebouwd, en voor het oog verborgen, als geen ander uitzigt hebbende dan op de tuinen, dis binnen zeer hooge -muuren zyn beflooten. In -deeze tuinen zyn geene bloemperken, gelyk in de onzen, maar zy zyn beplant met hooge boomen, die eene bevallige l'ehaduw gcevcn , en eene aangenaame vertooning maaken. In ■het midden van den tuin is de chiosk, zynde een groot vertrek, doorgaans verfierd met eene fraaije fontein, die in het midden geplaatst is. Dezelve is negen of tien trappen boven den grond verheien, en met verguld latwerk beflooten, rondom welk wyngaarjen , jasmynen en kamperfoelien eene foort van groenen muur maaken. Rondom deeze plaats zyn groote boomen geplant, waar het voornaam fte toneel van de vermaakelykhedender Turken is, en cie juffers haaren meesten tyd met muziek of borduurwerk doorbrengen, fn de algemeene tuinen zyn ook algemeene chiOiken, van welken zy, die aan hunne huiden de guntfige gelegenheden misfen, zich oud fs iüb ns ,nvs*ra'fi ?osi: , hanaibad rf^.  EcropischTurk. Mebkw. Wett. enz. 345 bedienen om hunne koffie, ferbet en andere dranken te gebruiken. In Turkye worden zy, die ter maaityd genoodigd zyn, met zeer groote plegtigheid ontvangen. Dit kunnen wy, onder anderen, opmaaken uit het berigt van vrouwe Montagus wegens de wyze, op welke zy by de gemaalin van den gtoöten Vizier is onthaald geworden. Aan de hófdeur komende, werd zy ontmoet door een' zwarten gefneeden', die haar met groote eerbiedigheid uit de koets hielp, en door verfcheidene vertrek, ken geleidde, waar ter weder/yde eene ry van fliavinnen, zeer fraai gekleed, geplaatst w.-.s. Ia het binnenlle vertrek vond zy de dame, op haare fota zittende. Dezchen ontving haaren gast zeer vWendelyk, bood haar ^eswan haare vriendinnen aan, ert behandelde haard taet groötèr beleefdheid,' totdat het eeten werd opgezet. Hetzelve werd met een fehotei te gelyk bï'rmen gebragt, tot een groot-jav-tötiïf toe, alles ftv etSViè uitheemende orde, en naar de wyze des lands zeer wel toegemaakt. By die gelegenheid -teekent zy aan dat de faufén, van welken de Turken gich bedienen, zeer fierk zyn, en dat al hun Y 5 ge-  346" Tafebeel van Natuur en Konst. gebraad zeer gaar is. Zy gebreken ook veele kragrige fpeceryen. De foupe is bet laatfte gere t uat upgedischt word, en zy bebnen ten minften zulk <;ene groote verfcheidenhud van ragouts als wy.—Zy, uit wier brieven wy deeze ^zonderheden ontleenep^zept dat' het onthad eindigde met koffie en reukwerk, dat een teeken van groote agtinge is. Twee flaavinnew .bewierookten, op haare knien liggende, het hair van vrouwe Montague,,zoo wel alsjiaare klederen en halsdoek. Na deeze plegtigheid kreegen de flaavinnen bevel om te fpelen en te dansfeu, hetgeen zy-, met de cytgrs lp de hand,, deeden. i>.h»IUv tW? JJit bezoek werd gevolgd van een ander, bfcde vrouw van den Kuhia, den tweeden amptenasr in het Keizerryk. . Uien werd zy aan de deur ontmoet door twee zwarte ge-figeedenen, die haar door eene lange gallery geleidden , tusfchen twee ryen van :jonge mejsjes door, wier hair, fraai gevlogten, byna tot aan de voeten hing, en die zeer kostjyk gekleed waren. Zy kwam vervolgens in een groot vertrek, of liever paviljoen, rondom voorzien van vergulde fchuifraamen, die. sneest allen, opgejfchooven waren, terwyl de boo-  EüRopischTurk. Merkw. Wett. enz 347 boomen, op eenen kleinen afftand geplant, eene aangenaame fcbaduw gaven, door welke de zonneflraalen afgeweêrd werden, en dus niet lastig vielen. De jasmynen en kam", perfoeliën, die zich rondom hunne (lammen ftrengelden, verfpreidden eenen liefiyken geur, en de aangenaamheid der plaatfe werd niet' weinig vermeerderd door eene witte marmeren fontein, fpringende aan het laager einde' van dc kamer, met frisch water, terwyl het nat in drie of vier kommen, met een aangenaam geruisch, ncderflortte. Het gehemelte ' was befchildert met bloemen van allerleie foort, vallende uit vergulde mandjes, die naar beneden fcheenen te daalen. Op eene Sofa, drie trappen boven den grond verheven , en met fraaije Perfiaanfche tapyten be-,; legd, zat de Gemaalin Van den Kahia, leunende op kusfens van wit geborduurd fatyn, en aan haare voeten z§te« twee jonge meisjes van omtrent twaalf jaarèn, die onder de engelagtige fchoonheden'mógten geteld worden, zeer kostbaar gekleed, en met juWeelen als overdekt waren. Zy rees op om haaren gast te ontvangen, groette de dame, vol-' gens het gebruik des lands, met de hand op het hart te leggen, beval dat men dezelve kus  548 Tafereel van Natuur en Konst. kusfens zoude aanbrengen, en droeg wel zorg van haar in den hoek te zetten, dat de plaats van eere is. -tui ^•(lr!y(ri,,l nGv n?goiflè*jhlq 3b ai 92I|3W ffis.De meisjes, die aan haare voeten zaten, waren haare dogters, en beneden de fofa ftonden wederzyds haare kamermaagden, ten getale van twintig. Aan deezen gaf zy een teeken om te fpelen en'te dansfen; en vier van dezelven begonnen terflond eenige zagte deuntjes aan te heffen op fpeeltuigen, tusfchen een luit en een citer in , welker geluid 7.y verzelden met haare ftemmen, terwyl de anderen beurtelings dansten, Geduurende al dien tyd onderhield-zy de Engelfche vrouw op de allerbeleefdrte wyze; en dezelve vertrok met gelyke plegtigheden als met welken zy gekomen was.. 9ifa , -nurlisijnos tiEbt.B9qiswisbno usbliw jsw ss Uit het geen wy tot nu toe gezegd hebben begrypt men ligtlyk dat de Turken zeer gezet zyn op zinnelyke vërmaaken. Onder de verlustigingen, waarin zy groot genoegen vinden , behoort ook de muziek geteld te worden. Sommigen hebben van de Turkfche mu- ■ ziek gefproken , alsof dezelve zeer lastig ware voor het oor; doch dit ongunlïig oordeel kan  EtmoPiscH Turk. Merkw. Wett. enz, 349 kan alleenlyk komen van luiden, die nooit iets anders hoorden dan het geen op de ftraaten door het gemeene volk ^efpeeld word : die , welke in de uitfpanningen van fntfoenlyke luiden in zwang gaat, is zekerlyk zeer fraai en noj .nobaeGrmarnE/i avfifiri zb^siebow nsbnoft Wy moeten hier van eene byzonderheid gewag maaken, welke, indien zy niet door geloofwaardige getuigenisfen bevestigd was, alle geloof zoude te boven gaan. Zy beftaat naame]yk daarin dat wanneer een man zich op de plegtigfle wyze van zyne vrouw heeft doen fcheiden , hy haar op geene andere voorwaarde weder mag tot zich neemen, dan door toe te laaten dat een ander man eenen nagt met haar doorbrenge; en men verzekert mannen gevonden te hebben, die zich liever aan deeze wet wilden onderwerpen, dan zonder hunne gemaalinnen blyven leeven. «ag najiiuT ab leb jlvjligjl nam iqnpod Eene andere niet minder vreemde gewoonte is dat eene maagd, die ongehuwd komt te iïerven, geagt word in eenen verlooren (laat te overlyden: want de Turken beweeren dat de vrouwen tot geen ander einde zyn voortgebragt dan om de vermenigvuldiging van het mensch-  35P Tafereel vanNatuor en Konst. menschlyk gellagt te bevorderen; en dat zy dan alieenlyk aan de verordening van haar beftaan beantwoorden , wanneer zy kinderen ter waereld brengen, of voor dezelven zorgen. - Uit kragte van dit begrp wii geene vrouw gaarne langer dan tien dagen weduw blyven, uit vreeze van als een nutteloos fchepfel in eenen verlooren ftaat te zullen fterven: Zulken, die de vryheid beminnen, zullen zelfs doorgaans nog trouwen, wanneer Wf vreezen dat haar Jeevenseinde begint tenatkjvem i'j itnoji ne nsd ribv bierman . i ananasmoov vri f-innsW jiu qo isH .'*■'.'.» Uit deeze byzonrierbeden kunnen wy optnaaken datzy, die de Turken doen voorkomen als beweerende dat de vrouwen geene zielen hebben, dwaaien. Zy zeggen alleenly?k dat de vrouwelyke zielen van eene geringer foort zyn dan de mannelyfce, en datzy daarom niet In het pardys kunnen komen, als he3D«'eIk^vo*Örniöfe3*6annen gefchikt is. Zy onderftellen egter dat 'er eene plaats van geluk is voor zielen van minderen rang, tot welke alle goede vrouwen toegang zullen krygettjio nsb msv wbeotn »b 19-n rtj «n^btsrn zrto naignod agirnmol slvjasj ., Van de Turkfche vrouwen fpreejtende, ag- ten  Europisch Turk. Merkw Wett. enz. 351 ten wy het niet ongevoeglyk hier aan te merken dat zy weinige fmarren lyden in het kinderbaarcn. Op den dag haarer verlosfinge' laaten zy allerlei gezelfcbap in haare tegenwoordigheid toe, en na verloop van veertien dagen gaan zy uit, om tegenbezoeken af te QJöjrk 31 2g»g •• Wl' ^y[A Veel heeft men vertelt wegens de wyze, op welke de Sultan ten aanzien van zyne vrouwen te werk gaat; doch het geen men 'er met zekerheid van kan weeten komt eenvoudiglyk hier op uit. Wanneer hy voorneemens is om aan d„e eene of andere zekere byzondere eer te bewyzen, dan zend hy den Kyzlir Aga om haar van zyn voorneemen kennis te geeven. Tcrftond word haar door de anderen deswegen geluk gewenscht, en men leid haar naar het bad , waar zy bereukwerkt, err An I-ni^k 11 h fl-q nn U „ ..„ II .„ fl„ _.. I viv nmiuttllilt, CU UCVdHIgllC WyZK UPgC- fchikt word. De Keizer laat zyn bezoek door een koninglyk gefchenk voorgaan, en komt vervolgens in haar vertrek. De eerde, dief; hy verkiest, is naderhand altyd de eerde in rang, en niet de moeder van den ou iftere zoon, gelyk fommige berigten ons melden. Somtyds vermaakt de Sultan zich in het gezel-  352 Tafereel van Natuur en Konst. zelfehap van alle zyne vrouwen, die in eenen kring rondom hem liaan; en zy, welke door hem met eenig tceken van voorrang bégunftigd word, is doorgaans het voorwerp van de algemene afgunst en jaloezye. De Christenen zyn gewoon met grooten afkeer te fpreeken van de wyze, op welke de Turken hunne ilaaven behandelen ; doch hunne menschlykheid omtrent dezelven verdient in veele opzigien geroemd te worden, en men mag zeggen dat de (laaverny in Turkye niet erger is dan' de dienstbaarheid over de geheeie waereld. . Het is wel waar dat de Turken aan hnnne flaaven geen loon betaalen , maar zy geeven hun jaarlyks klederen, die meer waardig zyn dan de jaarlyfcfche bezolding , welke wy onzen dienstbooden toefchikken. Het geen fommigen wegens de flaaverny der Grieken gezegd hebben, is mede gantsch niet vry van misvattingen.. De Grieken zyn onderdaanen en geen flaaven. Zy, die als zoodaanigen kunnen gekogt worden, zyn zulken, die in den oorlog gevangen genomen, of door de Tanaaren uit Rusland, Circasfie of  EüropischTurk. Meekw. Wett. enz. 353 of Georgië overgebragt worden, en zulke ellendige fchepfels, dat geen Europeaan dezelven tot zyne huisbedienden zoude verkiezen. De befchaafde flaayinnen, door welken voornaame dames worden ^gpfepast, of die tot vermaak van aanzienlyke mannen moeten dienen, worden allen in den ouderdom van agt of negen jaaren gekogt, en met groote zorgvuldigheid opgevoed, laatende men haar grondig in het zingen, dansfen, borduuren en meer andere dingen onderwyzen. Doorgaans zyn ze Circasfiërs, en de eigenaar verkoopt haar niet, tenzy hy haar wil flraffen over het bedryven van eenige zwaare misdaad. Indien hy haar moede word, dan vereert hy ze aan eenen vriend, of fchenkt haar haare vryheid. Zulke flaavinnen, die op de markten te koop gefield worden, zyn altyd aan eenig misdryf fchuldig, of zoo volflrekt onbekwaam , datzy in het geheel tot niets kunnen dienen. Wy kunnen niet nalaaten hier weder te fpreeken van de groote vryheid, welke de Turkfche dames genieten. Wat fommige reisbefchryvers ook moogen zeggen, is het egter zeker dat zy de eenigffe vrouwen zyn, die zich in een leeven van onafgebroken vermaak XVI. Dekl, Z ver-  354 Tafereel van Natuur en Konst. verblyden. Men'zoude een' man voor zinneloos houden .wanneer hy zyne vrouw eenige rekening van haare huishouding dorsr afvorderen: en dit voorregt ftrekt zich zelfs tot aan de geringften van de4m$ uit. ■ 9b anEBa"loob -i9'.v iu3b ob nsE bmid ob ria^onnno nsb Het is wel waar dat de vrouwen geene plaatfen van byeenkömfïe hebben dan de baden, en dat zy in dezelven flegts door luiden van haare eigene fexc kunnen gezien worden; doch het is tevens waar dat zy in die uitfpanmng zeer groot vermaak vmdèn^Jfin 19b 3GE:a na , shov/^iusi lam noiev sblu^iov-iovllis nal Het is der, moeite waardig op te merken met welke plegtigheden eené Turkfche bruid in die plaatfen der openbaare byeenkomflèh gemeenlyk ontvangen word. Alle de juffers, vrienden en bekenden van.de beide familien, die nieuwelyks verbonden zyn, ontmoeten eikanderen in het bad. Verfcheidene anderen komen 'er uit nieuwsgierigheid, en het gebeurt wel eens dat *er op dien dag tweehonderd vrouwen by een zyn. Zul ken , die getrouwd zyn of geweest zyn, plaatfen zich rondom in de kamers op de marmeren fofaas; maar de jonge dogters ontdoen zich naastelyk van haare klederen, en vcrfchyncn zon-  EoaoPiscn Tüsk. Mekkw. Wett. enz. 355 zonder eenig fieraad of bcdekfel, uitgezqri' derd haar lang hair, het welk met paarlen of lint doorviogten is. De handel wyze, welke men by die gelegenheid houd, zyn doorgaans de volgende^ Twee der maagden ontmoeten de bruid aan de deur werwaards zy door haare moeder, en eene andere deftige nabeftaande geleid word. Gejijggefl/y^gj^ ^zv.^ee^il^thaar gekleed , e^n blinkt van jpweclen: maar welhaast word zy van alle haare llcraaden ontdaan, en tot den ftaat der natuur gebragt. Twee andereu vullen zillvcr-vergulde vaten met reukwerk, en beginnen den omgang;terwyl de overigen by paaren, fomtyds ten getale van dertig, volgen. De twee geleidfiers van den trein zingen een bruiloftdigt, het welk door de anderen, by wyze van choor , word beantwoord, terwyl de twee laatften de bruid naar het bad geleiden. In deeze orde trekken zy de drie groote kamers van het bad rond, en nadat zy haaren optogt voltrokken hebben, word de bruid weder by iedere matroone.de kamers rond geleid, die haar met eene ge» lukwenfehing en een gefchenk begroeten , fommigen van juweelen, anderen van Hukken ftof, neusdoeken, of kleine ga'.anteryen 7. 2 vin  356 Tafereel van Natuur en Konst. van dien aart, waarvoor dezelven bedanken , met baar de banden te ktisfen. n^s gisad najjirnrnol tyVnaT tuu^ft aglj De Turken hebben zeer veele andere plegtigheden, welk'e treedienen befchfeeven te worden. Men vind iets zeer vreemds in de gewoonten van hunne dervizen, die zich alle dingsdagen'cn vrydagen op de voluende wyze gedraagen. Zy vergaderen in eene groote zaal by eikanderen-, Waar zy allen ftaan met de oogen naar den grond geflaagen , en met dë armen kruisfeling over eikanderen, terwy. de Imaum, of de prediker, ftaande voor een lesfe: aar, die in het midden der zaale geplaatst is, een gedeelte van acn Aikoran voorleest. Wanneer hy ophoud maaken tien of twaalf hu»ner een treurig concert met hunne Muiten, die geen ormufikaal geluid geeven. Vervolgens begint de Imaum weder te leezen, en geeft eene korte uitlegging van het geen hy geleezen heeft, waarna zy op nieuw zingen en fpelen, totdat hun overfte voorttreed, en eene foort van plegtigen dans aanvangt. Deeze is de ccnigfre onderhen, die in het groen gekleed is; de overigen draagen alleenlyk een fluk grof wit laken, het welk om hun lyf gewonden is, zynde de ar-  Europisch Turk. Merkw. Wett enz.3^7 armen en beenen geheel naakt. Zy ftaan allen rondom hem , maakende eene regelmaatige figuur. Terwyl fommigen bezig zyn met fpelen, binden anderen hunnen rok, die zeer wyd is, om den middel vast, en beginnen rondom te draaijen met eene verbaazende gezwindheid: egter geeven zy, dit doende, ag: op den toon van de muziek, draaijende fehielyker of langzaamer zoo als deeze het vordert.. Dit duurt langer dan eene uur zonder dat meu aan iemand hunner den minften fchyn van vermoeidheid kan befpeuren, niettegeuftaande fommigen der Dervizen, welke zieh by deezen dans voegen, nog geen zeven jaaren bereikt hebben. By het eindigen van de plegtigheid fchreeuvven zy uit: „ daar is geen God dan God en Mahomet, „ zyn profeet," waar na zy de hand van hunnen Overilen kuslën en vertrekken. Alles word met ,de- jplegtigfte deftigheid volvoerd, en men kan zich niets crulfiger verbeelden dan .het voorkomen van deeze luiden, die nooit de oogen naar wacreldfche voorwerpen wenden , en zich gautsch cn al aan Godsdienftjge iefpiegelingen fcbynen geheiligd te hebben. «•WWW- VH ioi.8 • 4 uil nas 4vjlaas»ii$. rogfijnb. Wanneer de Turken in oorlog zyn met Z 3 ceni-  358 Tafereel van Natuur en Konst. eenige andere Moogenheid, cn de Groote Heer in perfoon zyn leger te veld brengt, dan is ieder gilde van ambagtsluiden in het Ryk verpligt om. hem een gelchenk te doen, gefehikt naar de grootheid \an deszelfs vermogen. By diegelqgenheid gefchied 'er een omgang , welke door de voomaamftc flraatcn gaat, en door de meergemelde vrouws Montagne, die in den jaare 1717. ooggetuige van zulk eene plegtigheid geweest is, op de volgende Wyze befchreevcn word. -— Voor den trein ging een Enafldblfep teen kemel gezeeten, die. kostbaar verliefd was, Icezende overluid den Alkoran, fraai gebonden, en op een kusten vooi hem geplaatst zynde. Hy was emriugd door .eenen (loet van jongens, allen in het wit, gevolgd door eenen man, mtt jgfPSPe takken bekleed, verbeeldende natuurlek eenen zaaijenden akkerman. Agter hem ;gft}gen» verfcheidene inaaijers met kranfeo van koornairen, gelyk Ceres is afgebeeld, hebbende feisfen in hunne hand, met welken zy de bcweeging van maaijen maakten. Ver-s.¥SligeiiS kwam een klein werkftuk, dat door Otjfen werd voortgetrokken, voerende eenen windmolen met eenige jongens, die bezig waren met koorn te maaien, het geen geaëi £ S volgd  Europisch Turk. Merkw. Wett. enz. 359 vclgd M'erd van nog een ander werkft.uk,' door buffels getrokken, dat een' oven voerde met twee jongens, een foort grooter dan de eerften, welker eene bezig was methetkneeden van brood, cn de andere met het ui$ den oven te haaien. Deeze jongens wierpen wederzyds kleine koekjes onder de meea nigre, en werden door het gantfche genootfèfesp'ran bakkers gevolgd, welken twee aan twee te voet optrokken, Zynde in hun bSSCè gewaad, cn hebbende korven met koekjes, brooden ; pastyén en allerhande gebak 'Op ihoÈne"hoofden. Na deezen volgden twee potfenmaakers of hansworften, wier gelaat en" klederen geheel met meel befmeerd waren , en die door hunne zotte gebaarden het volk vermaakten. Op de zelfde wyze volgden' al de gilden of genootfebappen van het Keizerryk; de aanzienlykften onder dezelvenwaren fraai uitgedost , en veelcn voerden kenteekens van hunnen handel, zeer pragtig toegerust, met zich, onder welken dat van de pelteryhandelaaren eene der beste vertoom'ngen maakte. Met beflond uit een zeer groot werkfluk, waarop verfcheidene vellen van hermynen, vosfen enz. geplaatst waren, zynde dezelven zoo wel opgevuld dat de dieZ 4 ren  $60 Tafereel van Natuur en Konst. ren inderdaad fclieenen te leeven. Deezen werden gevolgd door muzikanten en dansfers. Dc geheele trein maakte naar gisfing een getal van twintigduizend man uit, die allen gereed waren -om zyne Hoogheid te volgen, zooras als hy hiertoe bevel gaf. De agterhoede bellond uir vrywilligen, die kwamen verzoeken de eer te moogen hebben van in zynen dienst te flerven. Dit gedeelte der vertooninge had egter een zeer barbaarsch voorkomen. Zy waren allen tot den m'ddel toe naakt. Sommigen zag men 'er onder, wier armen met pylen doorboord waren. Anderen hadden de pylen nog ffl hun hoofd fteeken, zoodat het bloed langs hunne aan. gezigten nederliep. Eenigen fneeden zich met fcherpe mesfen in de armen. dat het bloed 'er op de omflanderen uitfprong; en .dit werd als een blyk van yver tot het winnen van glorie aangemerkt. De geheele vertooning nam geen einde voor des avonds omtre'nt agt uuren. s3lt>S < n9,Jï9TI0Py 9[99V U9WU1S^ vS .JJUJjBUi De Turkfche legerplaats maakt eene ^zeer pragtige vertooning. De tenten der aanzienlyke luiden, gelyken veeleer naar paleizen dan naar tenten, dewyl zy eenen grooten plek  Eüropisch Turk. Merkw.Wett enz 36! plek gronds beflaan, en verdeeld zyn in een merkelyk aantal van vertrekken. De Basfaas van de drie paardenftaarten hebben die merkteekenen van hun vermogen op eene zeer zigtbaare wyze voor hunne tenten geplaatst, die van boven pronken met" vergulde bollen, welke meer of min kostbaar zyn , naar hunnen onderfcheiden rang. iob olloobog lif! ft9Vi9ft 9j iznsib rran^s til Wy zouden meer wegens de zeden der Turken kunnen zeggen, doch verfcheidene byzonderheden , hiertoe behoorende , zyn reeds in het eerfte deel van dit werk , waar de befchryving van Allatisch Turkye te vinden is, bygebragt. Dit is ook de reden dat wy hier niet op de Turkfche historie zullen •Uil ftaan. rr-Eer wy egter deeze afdeelmg befluiten. meenen wy te moeten fpreeken van de Jooden en Armemers, die in dit Ryü hunne woonplaatfen hebben. tno ?.bnovB 29b ïoöv 9bnl9 neag met* sninooï De Jooden zyn in Turkye ongelooSyfc magtig. Zy genieten veele voorregten , zelfs boven de natuurlyke Turken, »en hebben een zeer aanmerklyk gemeenebest gevormd ^aarin zy naar himre eigene | wetten behandeld worden. Zy hebben zmh van den gehcelen koop-  362 Tafereel van Natuur es Konst. koophandel des KeizerryTts meester gemaakt, eensdeels door de vaste vcrknogtheid aan elkahderen, anderdeels door de luije geaartheid, en het gebrek aan vernuft in de Turken. Ieder Basfa: heeft eenen Jood , aan wien de beftiering van zyne zaaken is toer vertrouwd, en die in alle zyne geheimen word toegelaaten. Geen koop word 'er geflooten, geen gefchenk ontvangen, geen koopmanfchap geleverd, of de zaaken gaan eerst door hunne handen. Zy zyn de artfen, de tolken en de rentmeesters van alle luiden van aanzien. Wen kan ligtJyk begrypen dat dit zeer voordeelig zyn moet voor een volk, bet welk nooit verzuimt zich de minfle gelegenheden van nut te maaken. Zy hebben het middel gevonden om zich noodzaaklyk te maaken, en zyn dus van de befcherming van het hof verzekerd, welk een ftaarsdienaar de magt ook mooge in han-den hebben. De Engelfche, Franfchc en andere koopluiden zelfs, hoe zeer ook vanhun"ne konstgreepen overtuigd, zyn egter genoodzaakt veel aan hun toe te vertrouwen , wordende niets dat den handel betreft buiten -hen afgedaan. Dewyl het gantfche Iigchaam zoo yverig voor het belang der gen'nglten zorgt,  EüropischTork Merkw. Wett enz. 363 zorgt, als voor dat van een der aanzienlykfts leden zou kunnen gefehieden, loopt niemand hunner gevaar van onvriendelyk behandeld te worden. Veelen onder hen zyn zeer, ryk!, doch draagen wel zorg om in het openbaof geene venooning te maaken, fchoon zyubiflÈneus huis in groote pragt en weelde leeven*,' ia' biow qoojt nssO .nslEelagsoi biow De Armeniërs, thans geheel aan de 'Tor, ken onderworpen, zyn zeer vernuftig in den -koophandel j dewyl zy flerk vermenigvutd&gen, zyn zy in grcote meenigte door de Turkfche heerfchappyen verfpreid.— liet on> gemc-cnfle in hunne gewoonten is hun buwelyk, eene plegtigheid, die misfchien in de geheele waereld geen weêrgaê hcefc Zy zyn altyd zeer jong verloofd, maar de verloofden zien eikanderen niet dan drie. dagen na de voltrekking van - het huwelyk. De bruid word naar de kerk gebragt met een kapfel op het hoofd, dat de gedaante heeft van een groot tafelbord, en over het zelve heeft zy eenen rooden fluijer, die tot aan de voeten toe hangt. De priester vraagt den bruidegom of hy genoegen neemt in die vrouw te trouwen, fchoon zy doof of blind mogt zyn; en wanneer hy deeze vraag met JSios ja  364 Tafereel van Natuur en Konst. ja beantwoord, dan word zy, van de naastbeftaande vrienden van wederzyden vergezeld, al zingende en dansfende naar zyn huis geleid, waar zy op een kusfen in den hoek van de fofa geplaatst word ; doch haar fluijer word in al dien tyd , zelfs door haaren man, niet opgeligt. De aanneeming van kinderen is onder de Turken zeer gemeen, en nog gemeener onder de Armeniërs. Niet in hun vermogen hebbende om bühne bezittingen aan eenen vriend of verre maag over te draagen, opdat dezelven niet aan de fchatkist van den Grooten Heer moogen onttrokken worden, verkiezen zy, wanneer het niet waarfchynlyk is dat zy zeiven kinderen zullen nalaaten, eenig aardig kind, aan gemeene luiden toebehoorende, en Hellen het met zyne ouderen voor den Cadi, verklaarende aldaar dat zy hetzelve voor hunnen erfgenaam aanneemen. De ouders ftaan ten zelfden tyde van al hun regt voor het toekomende af; waarop een gefchrift ontworpen,en met getuigenbekragtigdword: en een kind, dat op deeze wyze is aangenomen , kan niet weder onterfd worden. Einde van bet zestiende Deel.