1    TAFEREEL van NATUUR èn KONST.   TAFEREEL V A N NATUUR en KONST; BEHELZENDE, EY EENE ALGEMEENE LANDBESCHRYVING EN BEKNOPTE HISTORIE DER VERSCHEIDEN VOLKEN, ALLE DE -VOORNAAMSTE EYzONDERHEDEN, DIE IN DE EEKENDE WAEftELD , MET BETREKKING TOT de NATUL'RLYKE HISTORIE , DEN GODSDIENST , DE STAATKUNDE , DE WEETENSCIIAPPEN , KONSTEN , KOOPHANDEL , ENZ. VOORKOMEN. Grootdeels naar het Engelfche gevolgd. Acttiende Deel. Te AMSTERDAM, By PIETER MEITER, op den Dam. MDCCLXXXI.   TAFEREEL VAN NATUUR en KONST. 2 U I D-A MKRIKA. "Amerika is een groot Schiereiland, 't welk zig van de landengte van Panama Zuidwaards uitftrekt tot de Straat van Magellaan, en in gedaante zeer wel naar Afrika gelykt. Men vindt op deze helft des Vasten Landa vm Amerika vier groote Heerfchappyen: als I. De Spaaksche; II. De portugeesche, ï III. De Nederlandsche, en IV. De Fransche Bezittingen , welke wy in die orde zullen befchryven, wy zullen te zyner plaatfe een berigt geven van de byzonderheden, die wegens deze landen voornaamlyk zyn aan te merken, 't zy wegens XVIII. Deel. A de  i Tafereel van natuur- en Kokst. de natuurlyke voortbrengfelen, gebruiken, Ui"fgefteldheid, en wat verder opmerkelyk voorkomen. VAN DE SPAANSCHE BEZITTINGEN IN ZUID-AMERIKA. De zeer groote en ryke Spaanfche Bezittingen op het vaste land van Zuid - Amerika, zyn, volgens de nieuwfte Staatkundige verdeeling, in 1739. op bevel van Ferdinand den VI. Koning van Spanje, ingevoerd, thans verdeeld in twee voornaame ftukken, die den tytel van Koningryken voeren en genoemd worden: ï. Nieuw Granada en II. Peru. Ieder dezer Koningryken wordt beftierd door een Onder - Koning, die in 't burgerlyke des Konings pcrfoon verbeeldt, en ook gemeenlyk het opperbevel over de Krygsmagtvoert; dog zyn gezag wordt merkelyk bepaald door de Audiencias, of de Hooge Regtbanken, die uit eenige Raadsheeren beftaan, met een Prefident aan haar hoofd; deeze zyn geheel niet aan den Onder-Koning onderworpen; de * --^ •!T-"-'-tyd  ZUID- AMERIKA. $ tyd tot deszelfs regeering bepaald is van 7 jaaren; doorgaans is het een begunftigde, maar verarmde, Spaanfche Grande, die tot dezen aanzienlyken zo wel als voordceligen post benoemd wordt, om hem in Haat te Hellen van voorraad op te leggen tot nieuwe verkwistingen. I. Het Koningryk Nieuw-Granada. Het zelve vervat het Noordelykfte gedeelte der Spaanfche Bezittingen in Zuid-Amerika; het grenst ten Noorden aan de Golf van Mexiko, en aan de Provintie van dien naam; ten Westen aan de Zuidzee; ten Zuiden aan Peru, en ten Oosten aan Guiana, de Noordzee, en den Atlantifchen Oceaan. Het Is verdeeld in drie groote Audiencias naamlyk: i. Terra Firma; iNieuw Granada, en 3 Quito; welke wy in die orde befchryven zullen. a. De Audiencia Terra Firma. Deze Audiencia is het Noordelykfte gedeelte van het Koningryk Nieuw Granada. Haare benaaming verdient wel eenige opheldering. Dit was het eerfte vaste land,daar de SpanA 2 jaar-  4 Tafereel van Natuur en Konst. jaarden hunne voeten opzetten , nadat zy ten grooten deele de Antillifche Eilanden veroverd hadden, en van daar heeft het zelve den Spaanfchen naam van Tier ra Ferme gekreegen, 't welk veelal Terra Firma wordt uitgefprooken. Dit land heeft beftendig zyn naam behouden, als het eerst ontdekte vaste land van geheel Amerika, niettegenftaande 'er na dien tyd Zuidwaaids veel meer vaste Landen ontdekt zyn; Men noemde het ook Kastilla d'O r o, of het goudryke Kastilic ; doch deze naam is niet in gebruik geraakt. De lugt is 'er zeer heet, en dus niet gezond , echter zou de hitte nog grooter zyn, indien de menigvuldige Noordewinden en Landregens niet eenige verfrisfching aanbragten. De grond is- op zommige plaatfen redelyk goed, en brengt meer Indiaansch Koren voort dan de Inwooners noodig hebben. Men vindt 'er meer Bergen dan vlak land. De Mynen leveren Goud, Zilver, Lood en edele Geiteenten op. De Veefokkery is in een taamlyk goeden ftaat. Deze Audiencia is weder verdeeld in. twee Pro»  ZtlID - AMEKIKA. 5 Provintien. r. Panama en i. Dariê'n. Zommigen rekenen ook, doch verkeerdelyk, de Mexikaanfche Provintie Veragua hier onder. 1. De Provintie Panama wordt fomtyds in het byzonder Terra Firma genaamd. Zy ver*, vat het fmalle Land, tusfchen de Zuidzee en den Mexikaanfchen Zeeboezem, of de landengte van Panama, welke Noord- en ZuidAmerika met elkander vereenigt; Zy is op zommige plaatfen maar zes of zeven Duitfche mylen breed, waarom veelen zig verwonderd hebben, dat de Spanjaarden niet beproefden, of men deze beide Zeen kon vereenigen doqr een Kanaal te graaven: dit zoude dan eene dergelyke Zeeëngte gemaakt hebben als die van Gibraltar., welke Straat men ook zegt dat gegraaven is. Dog men oordeelt thans, dat zulks hier ondocnelyk is , wegens de hoogte en de fteenagtigbeid der bergen. Ook vindt men daar alleenlyk inwooners langs de kusten, zynde de binnelandfche grond onbewoonbaar. De Zuidze maakt hier de Baai van Panama. Van July tot November regent Bet hier menigvuldig, weshalven de lugt 'er dan .zeer ongezond is. De Goudmynen, in deze A 3 • oor-  15 Tafereel van Natuur en Konst. oorden, geeven thans minder op dan zy voor> heenen deedcn. De Hoofdftad ligt aan dc Zuidzee en aan de Baai van Panama; zy wordt Nieuw Panama •genoemd, in onderfcheiding van het oude, dat 'in 1673 door den Engelfchen Zeeroover Morgan tot den grond toe is afgebrand. Zy ligt omtrent anderhalf uur gaans ten Westen van dc Puinhoopen der oude Stad, is taamelyk groot, en met een zwaaren muur omgceven, die met metaale Kanonftukken beplant is. Men heeft binnen deze Stad omtrent 500a "inwooners. Zy is het middelpunt van den handel tusfehen Peru en Spanje, naardien al het Goud, Zilver, en andere Waaren uit Peru derwaards, en van daar naar Porto Bello, gebragt worden; weshalven 'er eene Koninglyke Audiencia opgerecht is, gelyk 'er een Gouverneur en een Bisfchop woonen; ook is de Stad in achting by de Spanjaarden wegens dc geboorte van de Heilige Rofa, van welke dc Generaal der Jefuiten, Pater Oiiva, zegt, dat zy zo heilig was, dat zy zelfs van de Vliegen en Muggen, die in haare Cel vlogen, wierdt aangebeeden. De Haven dient flegts voor kleine Scheepen; maar twee mylen van daar is de Ha-  Z U I D - A M E R I K A. ^ Haven Periko, die groote Schecpen kan bergen. In 174.1 deedt de Kommandeur Anfon een vergeeffchen aanflag om deze Stad by verrasfing te neemcn. In de Baay van Panama, omtrent 11 mylen van de Stad, liggen de bekende Is las de las P £ r l a s, of Paerl Eilanden, die dezen naam hebben van de Paerel Visfery, die door de Spanjaarden geheel is uitgeput. Porto Bello,of Porto Velo,heeft zynen naam ontleend van de fchoone gelegenheid eener haven aan de Noord-Zee, maar •niet van de lugt, die hier zeer ongezond is. De plaats is in 1584 gebouwd ; haare Vestingwerken zyn in 1739 door den Engelfchen Admiraal Vernon verwoest. De Haven is goed en veilig, en wordt door drie Kasteelen befchermd^ waar van het eene Kastello rfei F1 e r r o, het tweede St. Jeronimo, en het derde Gloria genaamd wordt. Op deze plaats worden de Europeefche en Peruaanfche waaïen tegen elkander verruild. Als de Spaanfche Flotillc aankoomt bevinden zig daar ten minftenóooo menfehen, die van alle kanten zamenvloeien, om deze jaarmarkt by te woonen, A 4 waar-  •? Tafereel van Natuur en Konst. waardoor deze plaats dan zo volkryk is, dat men 'er byna geen buizen voor geld kan'krygen. Ter dezer tyd koomen daaglyks meer dan 200 Muilezels van Panama, die niets dan Gouden en Zilveren Staaven derwaards brengen; daarop gaat het handelen aan, niet by ellen, maaten, en gewigten; maar alles in 't Gros, gefchiedende de betaaling niet in geld, maar in geheele zilveren ftaaven. Jammer is het maar dat deze fchoone jaarmarkt zo veel te lyden heeft van de lugt, die 'er de ongezondfte is van de geheele Wereld, inzonderheid voor Vreemdelingen; Thomas G a g e zegt, dat 'er altoos geduurende de 14 dagen, dat de jaarmarkt duurde, 600 menfchen {Kerven aan koortfen en buikloop. Als 'er tusfchen de Spanjaarden en Engelfchen oorlog ontftaat, wordt 'er op deze Haven al tyd een waakend oog gehouden, want den Spanjaarden zou geen grooter afbreuk gedaan kunnen worden dan dooiden Koophandel van deze plaats te ftooren. forto Bello is ook verfcheiden maaien door de Engelfchen genoomen geworden, als in 1595, 1601, 1661 , 1678, en eindelyk in 1739 door den Admiraal Vernon met zes Sche^ pen; doch de Engelfchen konden 'er toen niet }vel post vatten, waarom zy zig vernoegden met  ZUID-AMERIKA: f met de plaats te plunderen, en de kasteelen aan de haven te flegten, die egter daar na door de Spanjaarden herfteld zyn. 2. De Provintie Darien ligt ten oosten van Panama ; een inham van de Noordzee, de Baay van Darien genaamd, fcheidt het zelve van de Provintie Karthagena af. De Spanjaarden hadden aan de Westkust van deze Baay eene Stad gebouwd, die zy St. Maria noemden, en alwaar zy het eerfte Bisdom in Amerika ftichtten, dit verplaatften zy egter ini7i<), en zedert dien tyd hebben zy 'er geen lieden nog dorpen. Daar liggen ryke Goudmynen in deze Provintie, die nog nietgeopendzyn. Eene Schotfche Volkplanting floeg z.'g hier in den jaairé 1699 neder, en" lag de grondflagen tot eene Stad die Nieuw Edenburg zou genoemd zyn, doch, dewyl Engeland toen met Spanje in vrede was, werden de Schotten dóór het Parlement van Engeland, onder de Regeering van Koning Willem den III. veipligt dezen post weder te verlaaten. b. De Audiencia Nieuw Granada. Deze Audiencia is zeer uitgèflrekt, en wordtin A 5 agt  f© TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST, agt mindere Provïntien gefmaldeeld, als: r ütar. fhagena; 2 St. Mart na; 3 Rio de la Hacha; 4 Venezuela; 5 Nieuw Andalufie, 6 Nieuw Granada; 7 het Noord-Popayan; en 8 Choco. . i. De Provincie Karthagena grenst ten Noorden aan de Noordzee; ten Oosten aan de Rivier Magdalena; ten Zuiden aan Choco en •Popayan, en ten Westen aan de Baay en Rivier Darien. Zy is ruim 40 Duitfche Mylen lang en 25 breed. De Grond die tevens bergagtig en moerasfïg, en -de lugt die zeer heet en zeer flormagtig, is, maakt het hier onmogelyk om goed koren te winnen ; doch, om dit gebrek te vergoeden, heeft de Natuur dit iand weder ryk gemaakt in Goud, Smaragden , en andere kpstelyfce waaren, benevens verfcheiden foorten van zeldzaame verwen. De Hoofdftad, ook Karthagena genaamd, heeft eene onvergelykelyke haven, die met een keten geflooten, en door vier Schanfen bedekt, wordt. De ligging dezer plaats heeft eenige gelykenis met Karthagena in Spanje, waarom ook de Stad en de geheele Provintie 20 geheeten is. Daar woonen ook 500 Spaanfche Familien, en 't getal der Indiaanen is 'er veel  Zuid-Amerika; gg ycel grooter. De plaats is vierkant, met fteene huizen gebouwd. Daar zyn, de Hoofdkerk mede gerekend, 6 Kerken en ir Kloosters. De Gouverneur en de Eisfchop hebben hier elk een zeer fchoon Paleis. Deze Stad heeft driemaalcn de rampen des oorlogs uitgeftaan. In 1585 veroverde en plunderde de Engelfche Admiraal Drake dezelve, en maakte 230 ftukken gefchut tot buit. Vervolgens wierdt zy in 1667 door de Fj-anfchen ftormenderhand veroverd , geplunderd, en in brand geftooken, en de buit bedroeg toen verfcheiden millioenen livres; cindelyk wierdt deze Stad in den jaare 1740 door den Engelfchen Admiraal Vernon, te gelyk te water en te land , belegerd, en door het inwerpen van Bomben veele gebouwen vernield, fchoon hy met verlies aan de zyde der Engelfchen ge« noodzaakt was de belegering op te breeken. 2. De Provintie St. Mart ha ligt aan de Noordzee, tusfehen de twee Rivieren, Rib Grande en Rio de la Hacha. Het gebergte St. Martha, dat altoos met Sneeuw bedekt is, is zeer aanmerkelyk om deszelfs hoogte. Dit maakt de lugt hier veel zuiverer en gezonder jjan in- verfcheiden andere Provintien deiSpaan-  tl TAFEREEL VAN NATUÜR EN KóNST. Spaanfche Wingewesten. In het gezegd gebergte worden veele Mynen gevonden van Goud, Koper, Ambergrys, Porphicr, Jaspis en fmaragden. Ook is hier op de kust eene SPaerelvisfchery. De Hoofdflad,ook St. Martha genaamd,ligt aan Zee, en heeft eene goede haven. De {Joverneur houdt zyn verblyf binnen deze Stad. De Plaats is ook wel genoeg gebouwd, maar vervalt door gebrek aan inwooneren. De Handel heeft hier ook niet veel te beduiden, ■dewyl de Spaanfche Flottilje deze plaats niet dikwyls aandoet. Hier is egter een Bisfchop. In 1585 is deze plaats verwoest door den Engelfchen Admiraal Francois Drake; in 1630 door de Nederlanders; en naderhand verfcheiden maal door de Engelfche Boekaniers of Vrybuiters. Tusfchen deze Stad en Karthagena ftort zig de R 1 o Grande, de St. Martha , of de la Magdalena, in de Noordzee uit. Deze is eene Rivier in Goud Kastilië, die deze twee bynaamen van daar ontvangen heeft, omdat ze door 't land St. Martha loopt, en dat haar mond door de Spanjaarden op den dag van St. Magdalena ontdekt is. Deze ■greote Rivier wordt van twee Rivieren gemaakt.  ZOID-AMERIKA. . 13 maakt; De eerfte wordt Rio Kanta of KinGrande de la Magdalena genoemd, en neemt ba;iren oorfprong in Popaijan; de tweede is de Rio Grande de la Magdalena, en haar oorfprong is in nieuw Granada , Zy loopen niet verre van Tenaria zaïnen, zynde eene Stad in de Provinte St. Martha. Door middel van deze Rivier worden alle Europifche waaren in Goud Kastilie gebragt, gelyk alle waaren van 't Koningryk Nieuw Granada en Popayan langs deze Rivier in zee gebragt worden. Men zegt dat de ftroom van dezelve tien mylen diep in zee te zien is.- 3. De Provintie Rió de la Hache is in vergelyking van de andere zeer klein. Zy grenst ten Oosterf aan eene lange baay, die ds Golf van Marakaibo genaamd wordt. Het land is zeer vermakelyk en vrugtbaar; behalven indiaansch koren groeit 'er ook tabak, fuiker, indigo, en meer andere planten , waarvan de inwooners veel voordeel hebben, gelyk ook van de zoutgroeven en de paerelvisfcberyen op de kusten. De Stad Rio de la Hacha ligt aan eene Rivier van den zelfden naam, ter plaats waar zy ' in  14 Tafereel van Natuur en Kokst. in zee valt, zy was voorheen een goede handelplaats, doch de Engeifehe Vrybm'ters hebben zo dikwyls aanvallen op dezelve gedaan, dat de Spanjaarden haar geheel verlieten; zy hebben de Stad egter niet lang daar na weder in bezit genomen. Daar ftaan thans omtrent ico huizen. By deze Stad is eene paerelvisfchery, die de beste paarlen van de geheele Ameri! kaanfche foort oplevert. Daar zyn 'er fomtyds meer dan 100 in eene fchulp, doch zy moeten uit groote diepten opgehaald worden. 4. De Provintie Venezuela, ten Oosten van Rio de la Hache gelegen, is, ten kosten van verfchrikkelyk veel menfchenbloed, door de Spanjaarden ingenoomen. Daar zyn goede zaai- en wei-landen. De kakao, die hier groeit is de beste van geheel Amerika, en dezelve wordt gebruikt tot het maaken van uitmuntende chokolade. Venezuela voortyds Koso genaamd, ligt digt aan zee. Het wordt klein Venetië genoemd wegens eenige gelykheid in het bouwen. Zy is de oude Hoofdftad dezer Provintie, en plagt met een Bisfchoppelyken ftoel vereerd te zyn, die thans naar St. Jago de Le- on  Z U I D - A M E H I K* A. 15 on verplaatst is. Men zegt dat de Nederlanders met de Spanjaarden langs deze kust een aanmerkelykcn üuikhandel dryven. M a r a k a 1 b o, of M a k a r 1 b o, ligt aan den Zeeboezem van denzelfden naam. Zy is tegenwoordig de Hoofdftad der Provintie. Aan de Haven is eene fcheepstimmer-werf, waarop jaarlyks nog al eenige fcheepen gebouwd worden. Het Land der Karaques behoort mede tot deze Provintie. Het ftrekt zig ruim 30 Duitfche Mylen langs de Kust van de Noordzee Oostwaards uit. Het land is zeer vol bergen die vrugtbaar zyn in kakao. De Hoofdftad wordt van de Indiaanen Karakas, of ook St. Jago&Leon, genaamd. Zy ligt in ' eene vlakte 5 of 6 uuren gaans van zee en heeft zeer veele inwooners; de Voornaamlten zyn Spanjaards. Het Bisdom van Venezuela is, gelyk wy vroeger hebben aangemerkt, herwaards geplaats, en de Gouverneur der Provintie houdt hier ook zomtyds zyn verblyf. Var in as is eene kleine Stad van zeer weinig aangelegenheid, dog beroemd wegens een uit-  16 Tafereel van natuur en köxst. uitmuntend foort van tabak dat hier omftreeksgroeit, Varinas Tabak genoemd, en voor het beste van geheel Amerika gehouden, wordt. De andere waaren, die hier gevonden worden 2yn boomwol, huiden en bezoar. 5. De Provintie Andalusie , öf Kumana; is zeer groot; zy vervat al het land, 't welk de Spanjaarden bezitten van Venezuela Oostwaards aan tot aan den Oceaan toe , daar onder begreepen zynde dat gedeelte van Guiana, 't welk hun aan den regten oever der Rivier Orenoque toekoomt. Dus grenst zy Noord-en Oostwaards aan de Noordzee; Zuidwaards aan de Nederlandfche en Portugeefche bezittingen in Zuid-Amerika; en Westwaards aan Venezuela en Nieuw Granada, van welke zy door wyd uitgeftrekte vlakten afgefcheiden is, die in den regentyd overftroomd worden. Dit land heeft Martin de Villagarzias met veel bloedvergieten veroverd. Hy kwam daar in 1508 aan, en gaf voor, dat hy 'er flegts eene Kerk wilde bouwen; doch hy leide ongemerkt de Fortres Ifabelle aan, en zogt zig ondertusfchen met gefchenken van fnuisteryen by de Inwooners bemind te maaken. Vervolgens dood:  Zuid -Amerika. r? doodde hy den Koning, en zyne bedienden, en liet de Hofftad in kooien leggen. De Indiaanen namen daar wel wraak over door alle de Spanjaarden om 't leven te brengen, doch deze kreegen verfterkingen uit St. Domingo, die alle de voorname Indiaanen ophingen, en daar mede nam het bloedvergieten een einde. Villagarzias vertrok daarop naar Spanje, maar zyn Schipper bragt zo veel bezwaarnisfen tegen hem in, dat hy in een kerker geworpen wierdt, en daar aan gebrek ftierf. De Spanjaarden ontvangen uit dit land veel zout en tabak ; langs de kust worden ook fchoone paarlen gevischt, waarom dezelve ook den naam draagt van de Paerelkust. In burgerlyke zaaken ftaat zy onder de Audiencia te St. Domingo ; de Spanjaarden hebben maar zeer weinig Steden in deze groote Provintie; de Hoofdftad wordt Kumana, Komana of Nieuw Kordua genoemd; dezelve heeft niets opmerkelyks. In deze Provintie ftrekt zig nog eene landftreek, Paria genoemd, in het Oosten aan den mond der Oronoque ter flinkerhand uit; Nolin is de eenigfte.die hier een Stad plaatst, Tamara genaamd, waarvan de nieuwere Schr/- xviju. üfi£l, b vers  js Tafereel, van natuur en konst; vers egter geene melding maaken. Deze land ftreek is zomtyds door de Orenoque overfiroomd geworden ; hierom bouwen de inwooners hunne hutten in de hoornen; zommige Aardsrykskundigen brengen dit Paria tot Guiana. 6. De Provintie Nieuw Granada, die midden in 't land ligt, en van alle kanten met bergen afgefcheiden is j de grond is byna vierkant, en wordt in lengte en breedte op I00 duitfche mylen gerekend; zy grenst ten Noorden aan St. Martha, Venezuela, en Kumana; van het Zuidwesten naar het Noordoosten aan de River Orenoque, en ten Westen aan Popaijan. Ferdinand de Lugo, Admiraal der Kanarifche Eilanden, zondt in 't jaar 1535 uit de Stad St. Martha, Gonfalvo Ximenes de Quefada, zyn Luitenant, om de landftreeken langs de rivier Magdalena te ondekken; de bergen leveren allerhande metaalen, en ook fmaragden, op. De Hoofdftad Santa Fe, toegenaamd de Bogota, is door den voornoemden Luitenant Gonfalvo, aan den voet van 't gebergta Bogota, en aan hes riviertje pati, een tak van  Zuid-Amerika. tg van de Magdalena, gebouwd; hier is eene Koninglyke Audiencia, waarin de Onderkoning voorzit, die hier zyn verblyf houdt; ook is 'er federt het jaar 1554 een Aarts Bisdom'; Koning Filips de III. van Spanje, heeft hier iri 1610 eene Univerfiteit gefticht. 7. De Provintie NoordPopaijan wordt tegenwoordig ook Antioquia genaamd, en behoort in's'gelyks tot de Audiencia Nieuw Granada; de geheele Provincie Popaijan behoorde voorheen tot de Audiencia Quito, doch in 1730 werdt het Noordelyk gedeelte by Nieuw Granada gefchikt. Het grenst ten Noorden aan Karthagena; ten Oosten aan Nieuw Granada; fen Zuiden aan Zuid-Popaijan; en ten Westen ■aan Choko, zynde 75 Duitfche mylen lang, doch niet meer dan 17 mylen breed. De geheele Provintie is zeer ryk in goud; ook groeien 'er veelerleije verfwaaren, als mede de boom, die den kostelyken balfem van Tolu voortbrengt; de Hoofdftad Santa Fe de Antioquia heeft niets byzonders. 8. De Provintie Chokö heeft ook tot PoUaijan behoord, doch in 1720 is zy tot een by- B £ zón-  so Tafereel vak natuur en Konst. zonder Regtsgebied verklaard ; zy grenst ten Noorden aan de Golf van Dariën en Karthagena; ten Oosten en Zuiden aan Popaijan; en ten Westen aan de Zuidzee en Dariën; baare lengte bedraagt 50, en haare breedte 30 Duitfche mylen; de rivier Atrato ftroomt door dit landfchap in de golf van Dariën; het grootfte getal der Inwooneren zyn Indiaanen; de Spanjaarden hebben hier flegts kleine Steden. Men heeft hier zeer ryke goudmyncn geopend, en ook behalvcn dat, nog een vreemd metaal opgegraaven , 't welk in de oude Wereld volftrekt onbekend is; dit is de Platina, die ook wel naar den naam van de Provintie Choko genoemd wordt. Deze foort van Goud is ligter en wit. ter van kleur; men maakt veele fnuisteryen van het zelve, als ringen, fnuifdoozen, orlogiekasfen , enz; waarin men zig waarlyk dikwyls bedriegen zoude. c De Audiencia Quito. Dit is het laatfte van de 3 Provintien van het Koningryk Nieuw Granada; het grenst ten Noorden aan de Audiencia Nieuw Granada; ten Oosten aan Brafilië; ten Zuiden aan Peru; en ten Westen aan de Zuidzee, zynde langs de-  2 O I D . A M E R I K A. 2; 'dezelve ruim 125 Duitfche mylen lang; doch de breedte, van de Zuidzee tot de grenzen van Brafilië, mag op 400 zulke mylen gereekend worden. Eene dubbele reeks van de Andes, van welk gebergte wy naderhand fpreeken zullen, fluit het binnenfte of middelde gedeelte in zig, dat alleen wel bevolkt is. Het overige gedeelte vervat uitgeftrekte landftreeken aan weerszyden van de rivier der Amazoonen, ► die door versheiden, tot nog toe meerendeels onbekende, Natiën bewoond worden. Deze Audiencia is in 6 Provintien verdeeld, namelyk: in 1. 'Quito, in 't midden; 2. ZuidPopaijan, ten Noorden; 3. Atakames , ten Westen, 4. Jaèn de Brokamoros, ten Zuiden; 5. Quixos; en 6 Mainas ten Oosten. De Provintie Quito maakte met eenige nabuurige Provintien een byzonder Koningryk uit, toen de elfde Inka van Peru, in 't laatst der vyftiende Eeuw, dezelve veroverde en met zyn ryk vereenigde, waarom zy ook door de meeste aardryksbefchryvers nog onder Peru getrokken wordt,fchoon deze Provintie thans, volgens eene Koninglyke Spaanfche verordening, tot het Koningryk Nieuw Granada behoort. B 3 De  ff Tafereel van natuur en Konst: De Spanjaarden hebben zig.in 1533, Van deze Provintie meester gemaakt; zy is, Zuid- en Noord-waards, omtrent 65 Duitfche mylen lang, maar tusfchen de Andes, die Oost en Westwaards de grenzen uitmaaken, naauwlyks 8 of 9 breed; de lugt verfchilt 'er merkelyk, naar de verfchillende hoogte der Andes. In den regen tyd, die hier 6 maanden in 't jaar duurt, is het ook gantsch niet warm, fchoon de Provintie onder den evennaar ligt; men heeft hier zommige zeer goede Fabrieken, overvloed van koeien, fchaapen, en gevogelte; de goud- en zilver- mynen zyn hier ongemeen ryk, doch, wegens de traagheid der inwooneren, worden zy niet genoeg bearbeid; het land is in 9 regtsgebieden gefmaldeeld. Quito of Quitu naar de Provintie,doch by de Spanjaarden St. Francisko, geheeten, is de Hoofdftad van de Provintie en van de geheele Audiencia, zy ligt in eene zandige vlakte aan den voet van den hoogen berg P1CHiNCHA.op de Zuider breedte van 45 minuuten; zy is vry greot en dryft fterken handel ; men rekent alle de inwooners te zamen op meer dan 40000. De Stad is regelmaatig gebouwd, en de huizen zyn alle van fteen, doch de  ZtTID - AMERIKA* %f is meesten hebben flegts ééne verdieping. Het Bisdom,in 1545 opgericht,behoort nog onder Lima, uit hoofde van de oude verdeeling; de Audiencia is hier in 1563 gefticht, en FiIips II. Koning van Spanje, befchonk deze Stad met eene Univerfiteit in den jaare 1586; de Jefuiten hadden hier voorheen twee fchoone kollegiën. Men geniet in de ftad eene duurzaame lente, anders is deze landftreek zeer aan Itormwinden en aardbeevingen blootgefteld; tien mylen zuidwaards van daar, is ook een brandende berg Cotopaksi genaamd. Hier is het dat eenige Spaanfche enFranfche Wiskunftenaars, waaronder de beroemde de la Condamine, zig in 1736, op kosten der Koningen van Frankryk en Spanje, een geruimen tyd ophielden, dewyl deze ftad byna regt onder de linie ligt, om de hoegrootheid der graaden van breedte aldaar, met alle moogelyke naauwkeurigheid, te meeten, ten einde uit de vergelyking van de waarneemingen door den Heer de Maupertius en anderen, by Tornea in Lapland , en daaromtrent, gedaan, eene nadere bepaaling aangaande de waare gedaante des Aardkloots te kunnen maaken; de eigenlyke B 4 me-  %H Tafereel van Natuur en kónst. meting gefchiede in de vlakte van Yahdqui een Dorp ten Noord-Oosten van Quito. Güaijaqüil of Qur aqoil,is eene goede Koopftad, omtrent vier mylen van den mond der rivier, die dezen naam voert, gelegen, die daar eene zeer bekwaame haven aan de Zuidzee maakt; de kooplieden van Quito, bedienen zig altoos van deze haven en dewyl Quito midden in het land ligt, is Guayaquil eene van de bloejendlte Steden langs deze Kust, geworden. De oude ftad is' m 1533 gebouwd, doch de nieuwe ftad eerst in 1693, men telt 'er 20000 inwooners; de huizen zyn maar ééne verdieping hoog en van hout gebouwd. Schoon de ftad door drie Forten gedekt wordt, heeft zy egter door de Nederlanders , Franfchen, en Engelfchen in den jaare 1623, 1688, 1709, en i710, zeer veel geleeden. De Spanjaarden hebben hier eene timmermans werf, daar zy jaarlyks eenige fchepen bouwen, fchoon het hout daartoe merendeels van 't eiland Gallo moet gehaald worden; in de omliggende landen wast ongemeen veel kafeto; hieromtrent is ook een gebergte Karaques genaamd, 't welk met een an-  Zuid-Amerika. -if ander gebergte van dien naam in Venezuela niet' moet verward worden, De Galapes of Gallopagos zyn ruim 50 onbewoonde eilanden in de Zuidzee, onder, en aan wederzyden van den Evenaar, 75 mylen van de kust van Quito ;zy leveren niet dan zout en fchildpadden op. L o x a , of, gelyk de Spanjaarden het uitfpreeken , L o j a , is eene Stad die omtrent de 10000 inwooners heeft; zy wierdt in 1546 gefticht; hier omftreeks valt veel kochenille, ook is zy in Europa zeer beroemd wegens ds kinaboom. De Heer de la Condamine reisde in den jaare 1737 van Quito, over LojA.naar Lima, om in den omtrek der middelfte plaats dien boom te onderzoeken. Loja ligt aan de Peruaanfche kust, omtrent zeventig mylen zuidelyker dan Quito; omtrent een uur gaans van Loja, ligt de berg Kajanuma, en dit' is de ftreek daar de beste, althans de beroemdfte, kina wordt ingezameld. Het zal niet ongevoeglyk zyn, hier van twee B S der  iar5 Tafereel van natuur en Konst der voornaamfte rivieren te fpreeken, die in deze Provintie haaren oorfprong hebben uit eenige van die hooge bergen, daar wy naderhand breeder van fpreeken zullen, namelyk: i. De beroemde rivier Orenoque of Oronoko, ook wel Paria, in 't latyn Orenochus, en by de inboorlingen Yviapari genoemd,ontfpringt digt by Quito, en flroomt al draaiende en wendende meer dan 400 Duitfihe mylen verre voort, waarna zy, tusfchen Ter* ra Firma en Guiana, by het eiland Trinidad in de Noord-zee valt; een arm van dezelve valt, onder den naam van Rio Negro, in de rivier der Amazoonen; een zeer vrugtbaar gedeelte van Guiana, voert deszelfs naam. Wy hebben al eens opgemerkt, dat de wateren van de Orenoque jaarlyks zo fterk overftroomen, dat de inwooners genoodzaakt zyn zig op hoornen, of landwaards in,te bergen. 11. Rio de las Amazonas, of de rivier der Amazoonen, in het latyn Amozo, is de verbaazendfte, en misfchien de grootfte, rivjer in de geheele Wereld; zy wordt door de inboorlingen Maragnon, ook wel Orelhana genoemd, naar Johan Orelhana, die deze ri- vier  Zuid-Am erik a; %y vier in 't jaar 1544 ontdekt heeft. Dezelve ontftaat in de Provintie Quito uit verfcheiden bergen, digt by de Stad Quito, als ook uit een Meir in de Audiencia Peru; zy loopt eerst van het Zuiden naar het Noorden 75 Duitfche mylen. By Jaën de Brakamoros wordt zy bevaarbaar , zy keert zig daar na van het Westen naar het1 Oosten, en loopt, wegens haare menigvuldige kromten, ruim 500 Duitfche mylen ver, voor dat zy zig aan den Noord - Oostelykften hoek van 't land, dat na haar genoemd is, tusfcben Guiana en Brafilie, in de Noordzee Hort; geduurende haaren loop ontvangt zy, van het Noorden en Zuiden, byna ontelbaare groote en kleine ftroomen, als de Koka, de Napo enz. doch de Maranhon of Maragnon, uit een Meir by de Stad Ganuko in Peru voortkoomende,is de voornaamfte van allen;aan de Noord» zee gekoomen, ftort zy zig met zulk een geweld in dezelve, dat men haar zoet water ro mylen ver van 't ftrand kan gewaar worden, na vooraf omtrent 200 kleine eilanden gemaakt te hebben. Indien 'er niet verfcheidene zeer gevaarlyke plaatfen in deze rivier waren, zou 'er langs dezelve een groote Koophandel kunnen gedreeven worden. Zekere Portugees, Pief ter Texira genaamd, heeft van 1739 af, tot 1749  S8 Tafereel van natuur en Konst. 1749 tóe,met het nafpenren van dezelve doorgebragt, en eindelyk eene zeer goede befchryvmg van dezelve gegeeven; hy verhaalt, dat in <3en uitloop van de rivier, in de Noordzee, eene groote menigte, wel 200 kleine eilanden liggen gelyk ook op de kaarten der beste en laatfte aardrykskundigen wordt aangeweezen; Orelhan verhaalt eene menigte gewapende vrouwen ge zien en ontmoet te hebben, nadat hy eenige dagen op deze rivier gevaaren hadt; dit gaf de Spanjaarden, aan welken hy hetzelve verhaalde, aanleiding om zo wel de rivier als het omliggende land, naar den naam der Amazoonen te noemen. Het beftaan van de zogenoemde Amazoonen, of ftrydbaare Vrouwen, in dit land, wordt van de meesten voor een verdigtfel gehouden , fchoon ook de Heer de la Condamine, die in 1743 deze rivier bevaaren heeft, in zyne befchryving van dezelve, eenig geloof daar aan fchynt te willen byzettcn. Deze ftroom is op een afftand van 20 Duitfche mylen van haaien oorfprong meer dan een uur gaans breed, en dewyl dezelve, gelyk wy gezegd hebben, verfcheiden rivieren in zig ontvangt, wordt zy al wyder en wyder, naar maate zy de zee nader koomt, waar derzelver mond veele mylen, (men bepaalt het getal wel op  ZUID-AMERIKA. 2£ op vyftig) wyd is; wanneer deze ftroom de Provintie van Q:.iito verlaat, is zy ten minften reeds tien of twaalf vadems diep, en wordt dit hoelangs hoe meer, ja zomtyds wel boven de 50 of 60 vadems voor dat zy zig in zee ftort. Het land aan dezelve gelegen is volkryk, en men ziet het eene vlek by het andere liggen; de lucht is ook zeer gemaatigd, niet tegenftaande men hier onder de linie is, en men is voor een goed gedeelte bevryd van die vliegen, muggen, en diergelyke infekten, die in andere deelen van Amerika zo lastig zyn. 2. De Provintie Zuid-Popaijan grenst ten Noorden aan Noord - Popaijan, ten Westen aan de Zuidzee, ten zuiden aan de Provintie Quito; in het oostelyk gedeelte zyn nog veele onafhanglyke Indiaanen, die van de byna ontoegangelyke bergen, welken zy bewoonen, geduurige onlusten aanregten; de lugt is hier niet zo heet als men verwagten zoude; integendeel men leeft hier, om zo te fpreeken, in eene altoos duurende lente; doch men is, aan den anderen kant, zeer aan öorm , onweer, en zelfs nu en dan aan aardbeevingen, blootgefteld;deze Provintie is veel grooter dan NoordPopaijan. De  3o. Tafereel van Natuur en Könst„ De Hoofdftad, ook P o p a ij a n genaamd, is. door de Spanjaarden in 1537 aangelgd; de Rio del Molino onderfcheidt haar in twee deelen, zy is genoemd naar den naam van den Kaciqué of Vorst, dien de Spanjaarden by hunne aankomst aldaar vónden. Zy is zedert 1547 de zetel van een Bisfchop, die onder den Aartsbisfchop S. Fé de Bogota ftaat; ook is zy de verblyfplaats van een Koninglyken Gouverneur en een Finantie Kamer; men telt hieromtrent de 20,000 inwooneren; in het land zyn zeer ryke goudmynen. Gorgona is een klein Eiland in de Zuidzee, digt by de kust van dit Landfchap, en aanmerkelyk wegens de paerelvisfchery, die tot dus ver de eenigfte is in de Zuidzee. 3. De Provintie Atakames ftrekt zig langs de Zuidzee uit, van het Eiland Tumaka, tot de Baay van Karaques; zy is woest blyven liggen, tot dat de gemeenfchap tusfchen Quito' en Terra Firma gelegenheid gaf tot bezitneeming van dezelve; doch in 1741 hebben de Spanjaarden zig eerst regt van dit land verzekerd, en hetzelve in 1747 tot eene byzondere Provintie gemaakt; in dezelve zyn 20 dorpen, waar  Zuid-Amerika. gt" waar van 5 aan de kust, en de overigen dieper landwaards in liggen; de grond is zeer vrugtbaar, voornaamelyk in Kakao. 4. De Provintie Jaen de Brakamoros bepaalt de Audiencia Quito ten Zuiden, zy werdt in 1538 ontdekt, en leverde toen veel goud op; tegenwoordig vindt men 'er alleenlyk nog ftofgoud in de rivieren; kakao , tabak en kattoen zyn de overige waaren des lands; ook worden 'er veele Muilezels opgekweekt; in dezelve is. Jaen, eene Stad waarin men 4000 inwocners rekent, zy ligt aan de zamenvloejing der rivieren Chinchipe en Maragnan; zy is de verblyfplaats des Gouverneurs. Daar zyn nog drie Steden maar van niet het minfte belang. 5. De Provintie Quixos ligt ten oosten aan de Andes; zy werdt in 1536 ontdekt,doch eerst in 1559, door de Spanjaarden veroverd; de lugt is hier veel gezonder dan in de Provintie Quito; fchoon deze door weinig Span- jaar-  r32 Tafereel van natuur en Koxst. jaarden bevolkt is; men houdt Baera voor de Hoofdftad des lands. 6. De Provintie Maynas is de uiterftevan de Audiencia Quito ten Oosten, en ftrekt zig aan dien kant uit tot de Grenzen der Portugeefche Bezittingen in Zuid-Amerika; ten Noorden en ten Zuiden woonen vrye en onafhangelyke Indiaanen. Na de gemelde uitgeftrektheld bevat deze Provintie thans het land der Amazoonen; dit groote land maakt genoegzaam 't middelfte gedeelte van Zuid-Amerika uit, bedraagende deszelfs lengte en breedte omtrent 300 Duitfche mylen; het is egter 't minst bekend onder alle de landen van Amerika, dewyl het weinig doorgereist en aan geene der Europifche Mogenheden volkoomen onderworpen is. Men weet egter, dat dit land meestin uitgeftrekte vlakten beftaat, tusfchen den Evenaar en den Zuidelyken Keerkring ligt, en dat 'er de lugt derhalven zeer heet doch gezond is. De Spanjaarden vonden het land overal, voor zo ver zy zagen, vervuld met vruchtdraagende boomen, van allerley foort,als fchooneKokos en Cederboomen, Ebben- en Brafilie-hout; gelyk het ook  Zuid-Am erik aJ 53 bok heerlyke.balfem, fuiker, gommen, tabak, en veel zeldzaame verfftoffen voortbrengt. Men vindt 'er verfcheiden foort van (langen en aapen, en eene groote menigte fchildpadden in de rivieren. Dit land wordt door eene menigte Indiaanfche Natiën bewoond; de Maijnas zyn de bekendfte, ook is de Provintie naar hun genoemd; daarenboven zyn 'er de Omaguas, kokamas, YüNGHOS, PaNOS, AgUA- hos, Muniches, Otanabes, enz. De gemeene taal, die zy allen verllaan, wordt Q u r> chua genaamd; zy houden veel van gaten in de ooren, en in de neus, waarin zy dikwyls zwaare Hukken gouds draagen; zommigen zetten de hoofden hunner kinderen tusfchen plankjes, om hen of een plat voorhoofd, of vierkante hoofden te maaken, en allen befchilderen zy zig op de belachelykfte wyze. De twee merkwaardigfte plaatfen,die den Spanjaarden behooren,zyn St. Francisco de Boeja, de Hoofdftad, eene zeer middelmaatige plaats in 1634 aangelegd, en de verblyfplaats des Gouverneurs; en St. Jago de la LafcuNA, een vlek, waarin veele Indjaanen wbó1XVIJJ. Deïl. e hert;  8$ TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. nen; ook houdt de overfte der zendelingen ir) dit land hier zyn verblyf. • II. van Peru. Dit tweede Onderkoningfchap, of tweede ftuk der Spaanfche bezittingen, in Zuid-Amerika j grenst ten Noordén aan Quito, ten Oosten aan Brazilië en den Atlantifchen Oceaan, ten zuiden aan de flraat van Magellaan, en ten Westen aan de Zuidzee. Deszelfs lengte, van de Golf van Guayaquil tot aan de flraat van Magellaan, bedraagt meer dan 625 Duitfche mylen.1 Voorheen plagt men dit uitgeftrekte land in vyf groote landfehappen te verdeelen, namelyk: 1. Peru; 2. Chili, 3. Tukuman, 4. Paraguaay ,en 5. het Land van Magellaan; dochzedert het jaar 1739 zyn alle deze landfehappen begreepen onder het Onderkoningfchap Peru, welke in 3 Audiencias onderfcheiden is; tè weeten 1. Peru zelf, of Lima; 2. de los Charcas; en 3. Chili; a. De Audiencia Peru of Lima. De  Z U I D - A M È K I K A. 35 ■ Deze Audiencia bevat het eigenlyk zogenoemde Peru, welks langte Zuid- en Noordwaards ten minde 200 Duitfche mylen bedraagt; doch de grootte van het Westen naar het Oosten is onzeeker, dewyl Oostwaards Wilde Indiaanen woonen, welke men nog niet overwonnen heeft; dit land wierdt oudstyds Tabantis Vio genoemd. Het is op de bergen, wegens derzelver hoogte en de menigvuldige fneeuw zeer koud, en 't regent daar dikwyls, doch in de vlakten weet men niets van regen, fchoon de lugt fteeds vol wolken is; het weêr is over het geheel zeer heet en ongezond, en de grond droog en zandig , doch wordt door de nevels en daauw bevogtigd. De Andes, Kordilleeas dos Andes, of Sierras Nevadas genaamd, is, behalven dat het door Rivieren gefcheiden wordt, een, aan een gefchakeld gebergte, daf, 2ig door geheel Zuid - Amerika, van de landengte van Panama af tot aan de flraat van Magellaan toe, uitftrekt, en op veele plaatfen ioo Duitfche mylen breed is. Dit gebergte beilaat meest uit fteen - klippen, daar menfchen noch C 2 bees-  35 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. beesten kunnen woonen, maar waar zig veële kleine valeijen tusfchen beide bevinden, die tamelyk vrugtbaar zyn; ook Haat 'er nog eenig geboomte op de bergen. Acosta verhaalt dat hy eens de hoogfte van deze bergen in Peru; Pariakaka genaamd, (waar voor egter de Balkenetta van anderen gehoiidcn wordt) willende beklimmen, van alle de voorzorgen, die men. hem geraaden hadt,gebruik maakte, en verzeld wierdt van verfc-heiden lieden, die door eene gelyke nieuwsgierigheid gedreeven wierden-; doch, in weerwil van alle de genoomen voorzorgen, kreeg hy, zo dra hy den top bereikt hadt, zulke fterke pynen, dat hy naauwh/ks konde blyven ftaan; zyn overig gezelfchap, zig in dezelfde omftandigheden bevindende, liep zo fchielyk als mogelyk naar beneden-, zonder naar malkanderen te wagtcn. Zy wierden allen bevangen met eene geweldige lust om te braaken, en zy bragten niet alleen groene flym en gal op, maar ook vry wat bloed; dit hieldt drie of vier uuren agter den anderen aan, tot dat zy geheel tot' den voet des bergs waren nedergedaald; zommigen hunner wierden ook met een fterken buikloop aangetast; in het algemeen egter ging het ongemak over, naar  Zuid-Amerika; $y ftaar maate men Iaager kwam, en hadt geenq verdere nadeelige gevolgen. Men wordt in het overtrekken van deze bergen altoos dezelfde ongemakken , doch meer of minder fterk, gewaar. Acosta hadt de Andes op vier verfchillende plaatfen overgetrokken , en altoos die uitwerkfelen, doch niet zo fterk als op denPeriakaka,gevoeld; het beste hulpmiddel, dat zy tegen het zelve vonden , was hunnen mond, neus,en ooren,zo veel als mogelyk, te floppen, omdat de lugt al te fyn en doordringende is. Dit is waarlyk geen wonder, dewyl de Alpen , volgens het zeggen van Acosta, by de Andes flegts gelyk heuvels by bergen zyn. Wat betreft den aandrang om te braaken, waarover zy, die de Andes in Peru waren overgetrokken, zig beklaagen, het is zonderling, dat die reizigers, welke de hooge keten bergen in Chili, Cordelieres genaamd, overtrekken , geene diergelyke ongemakken, en flegts eene moejelykheid in 't ademhaalen, voelen, die men meer of min op alle de toppen van hooge .bergen gewaar wordt; zo dat 'er in Peru misfchien eene zamenloop is van eenige C 3 an-  38- TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. sndere oorzaaken, behalven de dunheid van de lugt, om de bovengemelde uitwerkfelen voorttebrengen, dewyl dat gedeelte der Andes, 't welk in Chili Cordelieres genaamd wordt, merkelyk hooger is dan in Peru, en gevolgelyk de lugt op den top derzelver nog dunner. Wanneer reizigers op de hoogde dezer bergen ftaan, kunnen zy het land beneden hun, ter oorzaak van de wolken, die tusfchen beiden zyn, niet zien, terwyl het Firmament boven hun hoofd klaar is, en de zon in haarcn vollen luister fchynt; zy zien zomtyds den regenboog verre beneden hun, en zien ftormen en onweeren in de valleijen nedervallen, terwyl alles helder en klaar is boven hunne hoofden. Men verhaalt ons dat men hier zomtyds vuurige lugtverfchynfelen waarneemt, die veel naar ftarren gelyken, en die zomtyds zo laag nederkoomen, dat zy de muilezels verfchrikken; en het is hier geen ongewoone zaak fneeuw en donder te gelyk te hebben; in deze reeks bergen zyn ook verfcheiden die vuurfpuuwen, en zomtyds met een groot geweld uitbarsten, eene groote hoeveelheid brandende doffen braaken, en een geluid maaken, dat op een verren afftand kan gehoord worden. Het  ZUID-AMERIKA. 3jj . Het verfchil, dat de reizigers opmerken tusfchen de Oost- en West-zyde-der Andes, is zo groot, dat het twee verfchillende waerelden gelyken; indien men van derzelver top naaf het Oosten afkykt, is alles bedekt met dikke dampen, die het licht van de zon onderfcheppen, en het geheele land overfchaduwen, en zomtyds ook onweders van hagel, vergezeld met donder en blixem veroorzaken; aan de West zyde integendeel is niet ééne wolk te zien, en de lugt altyd ftil en helder; eenige weinige reizigers, die de Kordilliers overtrokken , verhaalen , dat zy, fchoon in 't begin van den winter, daar geen fneeuw op vonden, terwyl de fneeuw in de vallyen zo dik lag, dat de muilezels dezelve ter-naauwer nood konden doorkoomen; deze bergen kan men egter niet dan in den zomer, of in het eerfte begin van den winter , overtrekken, cjewyl de fneeuw en ftrenge koude den reizigers den overtogt anders onmogelyk maakt; de ftylte van den weg, langs ■welken men op en af moet klimmen, maakt denzelven zeer moejelyk, zomtyds gevaarlyk; maar deze onaangenaamheid wordt in zeker opzigt verminderd door de aangenaame watervallen, welke de natuur tusfchcn de rotzen en bergen vormt; op zommige plaatfen .in de vatC 4 lei-  40 Tafereel van natuur en Konst. leijen ontfpringt bet water tot eene groote hoogte uit den grond op, gelyk door konst gemaakte Fonteinen, tusfchen welriekende planten en bloemen, die een aangenaam gezigt verfcbaffen; het water van verfcheiden dezer ftroomen en bronnen is zo verbazend koud dat menfchen het zelve naauwlyks drinken, of' zelfs hun hand meer dan een minuut in hetzelve houden, kunnen, doch in andere plaatfen vindt men ook heete bronnen, die den weg langs welken zy zy„ koomen afftroomen, groen verwen, en zeer nuttig gehouden worden tegen verfcheiden ongemakken. Doch wy moeten ons voor als nog tot de algemeene befchoumng der Landen van Zuid-Amerika bepaalen. De Audiencia Peru of Lima, heeft de volgende vyf Provintien, namelyk I. Lima, II. Truxdlo, III. Guamanga, IV. Cusco en V. Arequipa; waarin men 26 fteden telt. I. De Provintie Lima heeft vyftien Regtsgebieden, en bevat eenige lieden van belang. Lima, of Los Reijes, de Hoofdftad niet aiee„ van de Provintie, maar ook van gefceel Spaansch W-AmxU* , ligt omtrent tweo  Zuid-Amerika. 41 pree uuren gaans van de Zuid-zee of van Callao, dat de haven van Lima is; de ftad is, ten opzigte van het geestclyke, in 8 parochiën verdeeld, en met veele fchoone kloosters verfierd of gedrukt; indien de plaats niet zo veel aan aardbevingen onderworpen was, zouden 'er ongetwyffeld nog meer kerken , torens , en paleizen zyn opgetrokken. De ftad wordt alleen omvangen met een muur van fteenen, in de zon gedroogd, die tot geen tegenweer dan tegen de Indiaanen kan dienen ; het getal der inwooneren, beha!ven de Indiaanen, bedraagt tusfchen de vyftig en zestig duizend, en daar onder zyn maar omtrent 18,000 geboren Spanjaarden en Kreoolen, de anderen zyn Mesticen, Mulatten en Negers; de ryken ryden in kalesfen, die door Muilezels getrokken worden, waarvan 'er hier ten minften 4000 zyn; hoe groot de rykdom der inwooneren zy, heeft men inzonderheid in 1682 kunnen zien; want toen de Hertog de Ia Palata.als Onderkoning, zyne intreede in deze ftad deedt, hadden, gelyk men verhaalt, de inwooners de ftraaten, langs welken hy naar zyn Paleis moest trekken, met zilveren plaaten belegd, die op 80 millioeneu ryksdaalers gefchat wierden; de Dames te Lima zyn zo pragtig, dat zy zomtyds voor C 5 meer  42 TAFEREEE VAN NATUUR EN KONST. meer dan 40,000 ryksdaalers aan fieraaden draav gen. Deze groote fchatten worden hier aangebragt door den koophandel, waarvan deze ftad het middelpunt is, tusfehen Europa en Zuid-Amerika; ook is hier de flapel van alle Peruaanfche waaren , zodat hier alles koophandel dryft; de Adel, Graven en Marquizen zelfs , niet uitgezonderd ; de Aartsbisfchop beeft 30,000 dukaaten aan jaarlykfche inkomften; de Onderkoning heeft flegts 40,000 piasters gewoone inkomften, doch de buitengewoone bedraagen veel meer. De aardbeving van 28. Oöober 1746, heeft hier veel fchade gedaan, en jooo Indiaanen hebben daar het leven by yerloren. , CiLLio of Callao de Lima; deze fiad is van veel belang, wegens zyn koophan. jdel, dewyl 'er jaarlyks twee vlooten uit en t' huis vm hier vaaren, de een naar Arica, in Jiet zuiderdeel van Peru, om het zilver van Potofi af te haaien, en de andere naar Panama, om de fchatten van Peru derwaards te brengen. Hier kooien ook veele waaren uit Chili, gelyk ook uit het. Mexikaanfche landfehap Guatimala, byzonderlyk de balfem, die onder den naam ran balfem van Peru verkogt wordt; Filippus » - ■ de  ZUID-AMERIKA. 4J de IVdc heeft deze Stad met groote kosten doen verfterken, en met een muur van tien bolwerken omringen. In 1713 , deed eene . zwaare overftrooming veel fchade aan de. ves-. ting, die egter naderhand herfteld is; daar woonen beftendig 400, of 500 Spaanfche Familiën. Niet verre van de haven van Lima ligt het eilandje St. Laurentius, werwaards de misdaadigers van gansch Peru gebannen worden, om, in de Iteengroeven te werken. P1 s c o. Hier woonen 300 Spaanfche Famïf liën, die in wyn en brandewyn handelen, eg zeer pragtig leeven. II. De Provintie Cusco heeft veertien regts>' gebieden. De voornaamfte ftad is Cusco of Cuzco, zynde de oude gewoone Hoofdftad der Peruaanfche Koningen geweest, zy ligt zuidwaards in, tusfchen de 13 en 14 graaden zuider breedte, niet verre van de rivier Moijobamba, en aan eenen berg, ter gen welken zy trapswyze in de hoogte opgaat; zy is vierkant, en heeft in haar midden de groot-  ft TAFEREEL VAN NATüUR EN KONST. grootfte markt van Amerika , vanwaar vier hoofdftraaten zig naar de vier gewesten der wereld uitftrekken, die alle lynregt gebouwd 2yn ; het oude Koninglyk Slot wordt als een gedenkteken van de magt en den luister der oude Koningen van Peru bewaard, en is met zulke flerke muuren en torens omringd, dat het met geen geweld kan veroverd wor«en; het geheele gebouw is opgetrokken van fteenen, zo groot dat men rekent dat veertig paarden zouden vereischt worden om éénen voort te trekken,- dewyl nu in Amerika geene paarden waren, verdient deze wyze van bouwen des te meer verwondering, inzonderheid «ndat deze fteenen alle van verre moesten aangebragt worden; de oude Koningen verplïgteden hunne onderhoorige Leenmannen, flat ieder van hun een kostelyk Paleis te Cusco moest opregten; deze ftaan daar nog voor een groot gedeelte, en zyn zo kunftig van fteen getouwd, dat men 'er geene naaden aan zien kan; maar de groote tempel, die zyns gelyken in 't land niet hadt, is door de Spanjaarden geflegt, en het Klooster van St. Dominions op die plaats opgetrokken; daar zyn in 't geheel vyf pragtige Kloosters, en agt fchoone Parochiën ; de inwooners worden op vyftig duizend ge-  ZUID-AMERIKA, 45 gefchat, waarvan drie vierde Indiaanen zynj tien mylen om de flad woonen ten minften 200,000 Indiaanen, die allen aan de Spanjaarden fchatting moeten betaalen; de handel h& ftaat voornaamlyk in laken en katoen. Canas is eene landftreek, alwaar jaarlyJcs meer dan 25,000 muilezels worden aangekweekt; ook is 'er eene goede Zilvermyn. III. De Provintie Truxillo heeft zeven Regtsgebieden, en ligt Noordwaards aan d»; grenzen van Quito, hier in ligt Payta, meerbekend, omdat het in 17*1 door den Admiraal Anfon by verrasfing ingenomen, uitgeplunderd, en tot den grond afgebrand, is. IV. De Provintie Guamanga ligt Zuid-ooatwaards van Lima, en heeft veel goud, zilver, kwikzilver, koper, falpeter, enz.; zy heeft negen Regtsgebieden, en meer dan 30,000 Indiaanen ; men heeft hier onder anderen het fleedje Guanoa Belica, alwaar een kwjkfflyn  4ö Tafereel van Natuur en Konst. is, die zeer veel uitlevert; het bewerken daar' van is aan byzondere perfoonen toevertrouwd, die, op draf van (laverny, verpligt zyn al de kwik in 's Konings pakhuizen te brengen, ontvangende voor ioo ponden 60 (lukken van agten; de Koning verkoopt dezelve weder tegen den prys van 80 (lukken van agten de 100 pond, om in de goud en zilver mynen gebruikt te worden. V. De Provintie Arequipa heeft zes Regtsgebieden. Moquegua heeft maar 150 Spaanfche Familien , doch in de omliggende landftreek groeijen zulke heerlyke druiven, en in zo groote menigte, dat, indien de inwooners vryheid hadden dezelve te bereiden, dit voordeel alle jaaren eenige tonnen gouds belopen, èn het getal der inwooneren grootelyks vermeerderen, zouden. Ylo is een vermaard dorp, daar de beste olie van Amerika geperst, en groote handel gedreven, wordt; en dewyl de waaren, by gebrek van paarden, door ezels moeten vervoerd Worden, ontbieden de kooplieden jaarlyks uit het  Zuid-Amerika. 4? het nabuurig landfchap Tucuman 8o,ooo, of meer, ezels, die meest alien onder den arbeid bezwyken en fterven. b. De Audiencia los Charcas. Haare grenzen zyn ten Noorden Lima, ten Oosten Brafilie , ten Zuiden Chili, en ten Westen de Zuidzee; zy is zo groot als de Audiencia Lima, maar niet zo volkryk; zy heeft veel zilvermynen, en eene zoort van peper, by de Spanjaarden Pimenta genaamd, waarmede de inwooners groote winften doen. Deze Audiencia is verdeeld in vyf Provintien, L Los Charcas, II. St. Crux de la Fierrl, III. Tucuman, IV. Paraguay , en V. Buenos Ayros; ydere heeft haaren Kapitein Generaal, die in zaaken van de regeering en het krygswezen groot gezag oefent, doch in zekere gevallen van den onderkoning van Peru afhangt. ï. De Provintie Los Charcas bevat La Plata, dus genaamd naar 't zilver, 't welk de mynen voormaals overvloedig uitleverden, fchoon zy nu beginnen uitgeput te wor-  48 TAFEREEL VAN NATUUR EN K©NST. worden; men begroot het getal der inwoone-ïen op 14,000. Potosi, eene groote en nog volkryke ftad, fchoon men rekent, dat het getal der inwooneren, dat nog op 70,000 gefchat wordt, waarvan 10,000 Spanjaarden en de overige In. diaanen zyn, eens zo groot is geweest; die toevloed wierdt veroorzaakt door de rykfte zilvermyn; dezelve wierdt in 1545 ontdekt, door een Indiaan, Gualpa geheeten, die, een wilde geit op een fteilen berg vervolgende, zig aan een ftruik wilde vast houden, en, by gelegenheid dat dezelve afbrak , bemerkte, dat de grond zilver vertoonde. De berg is aan deszelfs voet een uur gaans in den omtrek; van verre vertoont hy zig als een fuikerbrood, en zyn top reikt tot in de wolken; daar wast noch kruid, noch lover op; de erts is als donkerrood gekleurde aarde, en deze myn is te gemaklyker te bewerken, ómdat men nooit water aantreft; de Spanjaarden vonden 'er vier hoofdaderen, welken zy tweehonderd vademen diep nagegraven, en dus de fchat ook vry wat Uitgeput, hebben; dit wil egter niet zeggen, dat deze myn te niet is, want nadat eene myn reeds geflooten is geweest, wordt zy daarna dik-  ZUID-AMERIKA; 40 dikwyls weder geopend, en een nieuwe fchat daar uit gehaald. Het vierde deel, 't welk de Koning krygt, bedroeg van 1547 tot 1587, en dus in 40 jaaren, rn millioenen dukaaten, en de geheele fom heeft van het begin af tot 1597 en dus in 50 jaaren, 463 millioenen dukaaten belopen. Titi-caca is het grootfte meir in ZuidAmerika, en heeft ten minftcn 50' Duitfche mylen in den omtrek; twaalf groote en veele kleine rivieren ontlasten zig daarin; ook bevat het verfcheiden eilanden; het grootfte heet Titi-caca; of de Ioodberg, alwaar de oude Incas een pragtigen tempel hadden laten bouwen, die men zegt dat ongemeene fchatten bevatte, welke, by de aannadering der Spanjaarden in zee geworpen, wierden; uit het meir loopt een canaal, dertig mylen ver, en vormt dan het meir Paria; over dit canaal heeft een oude Inca, een zonderlinge brug van riet en biezen doen maaken, die nog onderhouden wordt. II. De Provintie Santa Cruz de la Siërra wordt zo geheeten naar de menigvuldige gebergten aldaar, die in 't Spaansch. Siërra ge- XVIII. Deel. D naamd.  §o Tafereel van Natuur en Konst. naamd worden; de grootfte rivier des land* is de Rio de Madero,die ter regterhand iri de rivier der Amazonen valt. Naar den kant van Brafilie is het meir Xarmes, 't welk 25 Duitfche mylen lang, en 8 breed, is; in het zelve ligt het groot eiland Orejones, op welk in 1728, goud, zilver, en, men wil zelfs, diamanten ontdekt zyn , die de Koning van Portugal zig heeft toegeëigend, dewyl hy dit meir als tot Brafilie behoorende aanmerkt. Sanr£ Cruz de la Siërra, of de Baranza, is de naam van twee fteden, alwaar de huizen met palm'bladen bedekt zyn. III. De Provintie Tucuman, een groot gedeelte des lands ten Zuiden, is wegens gebergten, het gebrek van water, en de invallen der wilde Indiaanen onbewoond, maar langs de rivieren vindt men goede weilanden, vrugtbaare tuinen en wynbergen , wasch, honig, katoen en verfftoffen; de inwooners houden groote kudden fchaapen, van welker wol zf veelerhande ftoffen maaken. De Pampas zyn eene vreedzaame, fchoon nog  Zuid-Amerika. si nog geheel afgodifche, natie, die hier haare waaren verkoopt. IV. De Provintie Paraguay wordt zo genaamd naar de rivier Paraguay, die 'er midden doordroomt, en ook Rio de la Plata genaamd wordt; dezelve maakt drie takken, die zig vereenigd in zee Hortende eene breedto van dertig Duitfche mylen maaken; aan deszelfs mond liggen twee voorgebergten die den Schippers wel bekend zyn. De voortbrengfels des lands beftaan in wyn, katoen, fuikerriet, koper, zilver en goud. Onder de gewasfen is inzonderheid opmerkelyk het kruid, dat den naam draagt van Paraguay; hetzelve wordt in groote waarde gehouden, en, als thee getrokken ,van de mynwerkers veel gebruikt, die het houden voor een heilzaam geneesmiddel tegen de maagpynen en kolieken, welken de dampen der mynen verwekken. De Spanjaarden bezitten hier Assumption, of Assompzion en Villa Rica. Het overige dezer groote Provintie vervat «Je zogenaamde Tbr re des Missions, of D z het  ja TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. het land der zendelingen, welks inwendige ftaatsgefteldheid , reeds federt eenen geruimen tyd , de nieuwsgierigheid der Europeaanen sneer heeft opgewekt, naar maate de Tefiriten de waare kennis daarvan hebben zoeken te verbergen; eene beknopte befchryving van dit merkwaardig landfehap behoort tot deze Provintie. De zendelingen der JefüLten hebben, reeds federt honderd en vyftig jaaren, ondernomen de Heidenfche Indiaanen in Paraguay, voornaamlyk de Gua'ranies en Tapas, tot het Christendom te brengen; dit is hun zo wél gelukt, dat zy een taamelyk groot Huk lands onder hun gebied gebragt hebben, 't welk zy, tegen eene jaarlykfche fchatting, in geestelyke niet flegts, maar ook in waereldlyke zaaken alleen bellieren. In 1734 telde men al ruim 30,000 Familien, welke zy zig in Paraguay en Buenos Ayres onderworpen hadden, zonder de Nieuwbekeerden in Tucuman, en de Chiquitis en Cruz de la Siërra, daar onder te rekenen. In de bekendfte landkaarten wordt dit land tusfehen Brafilie en de rivier la Plata gefield, zodat de rivier Uraguay 'er midden doorftroomt. Hunne zendingen zyn in ruim veertig groote vlekken of  "Zuid'-Amerika. s3 «f karfpels , ReduSiên genaamd , verdeeld , •waar van ieder door een Jefuit beftierd wordt; zy houden deze Nieuwbekécrden onder eene feherpe tugt, en laten hen vlytig arbeiden; maar de goederen, die zy vervaardigen, of het kruid Paraguay, dat zy in menigte aankweeken, behooren niet aan hun maar aan de Jefuiten, die het een en ander naar fte Fé en Buenos Ayres aan hunne Faktoors verzenden; daartegen wordt, hun alle weeken tweemaal, uit de algemeene kas toegereikt, wat ieder voor zigzelven en zyn huisgezin noodig heeft; by de uitdeeling is ieder Misfionaris in zyn vlek tegenwoordig; indien het zelve groot is heeft de zendeling een of twee Jefuiten tot zyne helpers. Zulk een Vikaris moet de kinderen van beiderleie fexe, die dikwils in een vlek meer dan 2000 in getal zyn, in de katechismus onderwyzen, en hun de drie volgende hoofdartykelen naarftig inboezemen, r. De gemeenfchap van goederen. 2. De verachting der wereld en der verkeering met anderen. 3. De blinde gehoorzaamheid jegens de overheden. Daarby onderhoudt men de volgende grondregels, namelyk; zy doen de kinderen, van jongs af, behalven den akkerbouw, 'allerhande ambagten leeren; zy geven hun in tyds D 3 eene  54 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. eene vrouw, en het noodig onderhoud wordt hun uit de gemeene kas toegereikt; het land is egter niet zeer volkryk, dewyl de kinderpokjes dikwils veele menfchen wegrukken. Yder kerfpel Haat, gelyk de Spaanfche (leden , onder eenen Alcaide, dien de Indiaanen uit hun midden verkiezen; doch hy moet door den Jefuit van het vlek worden bevestigd, en mag zonder deszelfs voorkennis niets doen. De kerken zyn zeer fraai, en de Godsdienst wordt 'er met muziek en groote uitwendige ftaatie verrigt. Yder vlek heeft ook zyn tuighuis, waarin het geweer voor de krygsknegten van het zelve bewaard wordt; de huizen zyn flegts van leem en (Iroo gebouwd, doch zy zyn gemaklyk, en hebben goed huisraad; ook is in yder vlek een tugt of werkhuis, waarin flegte vrouwsperfoonen verpligt zyn te werken, en waarin ook zulke, die geen man of kinderen hebben, een ordentelyk beftaan kunnen vinden; voor de ouden, armen, en weezen van ydere plaats wordt een groot (luk lands bearbeid; en zo het zelve meer opbrengt dan tot derzelver onderhoud vereischt wordt, befteedt men het overfchot tot verfiering der kerken. De  Zuid-Amerika. s% •" De krygftaat is hier op gelyke wyze ingengt; yder kerrpel moet zeker getal kryglieden onderhouden; dezelve zyn, naar de uitgeftrektheid der kerfpels, in regimenten, te voeten te paard, verdeeld; alle zondagen worden de krygsknegten, die onder eene ftrenge krygstugt worden gehouden, in den wapenhandel geoeffend. De Provintiaal bezoekt, eens in 't jaar, alle de zendingen, en neemt,by de monftering van het krygsvolk, den tytel van Generalisfimus aan ; by een algemen opontbod kunnen zy, in den tyd van agt dagen, een leger van 60,000 man in 't veld brengen; ook moeten 'er altyd 6,000 man aan de grenzen de wagt houden; de Jefuiten geven voor zo veele manfchap te moeten op de been houden, om tegen de nabuurige Guanos, Chacos, en Chimrguans, geduurig op hunne hoede te zyn; doch men heeft daar onder gevaarlyke oogmerken ontdekt; de Indiaanen betaalen wel voor yderen Indiaan een piaster voor hoofdgeld aan den Koning van Spanje, en hebben ook, onder voorwendzel, dat het ergerlyk leven van de Spanjaarden in Paraguay den voortgang der bekeering onder de Indiaanen itremde, een verbod verkregen, dat niemand dezer Natie, by Zevensftraf, in dit land der zendingen mogt D 4 ko:  5«5 Tafereel van Natuur en Konst. komen; doch dit alles is gefchied om te belet* ten, dat de andere Europeaanen, en inzonderheid de Spanjaarden, eenige kennis wegens de gefteldheid van dit gemenebest bekomen. Geen Nieuwbckeerde mag ook de Spaanfche taal leeren, en de omgang met een Spanjaard wordt niet alleen als zondig aangemerkt, maar zelfs voor misdaad van hoog verraad gehouden. De Portugeezen hebben dit, en nog veel meer, den Jefuiten in Paraguay openlyk te last gelegd; toen de Koningen van Spanje en Portugal in 1750, de Kolonie St. Sacrament, en andere Landftreeken in Buenos Ayres, wilden verruilen, en een gedeelte van het land der zendingen mede in de grensfcheidingen betrokken , verzetten de Jefuiten zig daar tegen, en behaalden, door hunne welgeoefende onderdaanen, verfcheidene voordeden over de Spaanfche en Portugeefche Troepen, en bevogten inzonderheid in 1759. eene volkomene overwinning in een geregelden veldflag. V. Buenos Ayees, Santa fe, la Corrientes, en Mokte Video, zyn de voornaamfte plaatfen van de Provintie Buenos Ayres, c. De  Zuid-Amerika; $y c. De Audiencia Chili. De naam Chili betekent in de taal des lands koud of koude, en wordt,met regt,aan dit gewest gegeven wegens de ftrenge koude, die 'er den meesten tyd des jaars heerscht,en welke veroorzaakt wordt door de fcherpe winden, die van het groote gebergte de Andes vallen. Dit gewest vervat den geheelen zuidhoek van Zuid-Amerika, grenzende ten Noorden aan de Provintie La Plata, Paraguay, en Buenos Ayres; ten oosten aan de Noord- ten Westen aan de Zuid-zee; en ten Noorden aan de Straat van Magellaan ; deszelfs uitgeftrektheid van 't Noorden ten Zuiden is ruim 200 Duitfche mylen, doch die van 't Westen ten Oosten is zeer ongelyk, bedragende op 't hoogst omtrent 200, maar op veele plaatfen flegts 30, mylen. De grond is ongemeen vrugtbaar, en brengt niet alleen Indiaansch, maar ook Europeisch, koorn voort, gelyk 'er ook verfcheiden andere vrugten, uit Spanje derwaards overgebragt, zo wel als in Europa zelve groeijen; ook is 'er veel vee en wild; men vindt 'er mynen van allerhande foort; de bergen zyn vol goud, zilver, kwikzilver, koper, lood, falpeter en D s zwa-  4J8 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. zwavel; de Spanjaarden trekken egter van dezelven dat voordeel niet, dat zy uit de andere wingewesten van Amerika haaien, vermits het grootfte en rykfte gedeelte van Chili nog ia handen der inboorlingen is; behalven den La~ pis Lazuli worden 'er ook diamanten, turkoi2£n en magneeten gevonden; in veele dalen, zelfs graaft men eene roodagtige aarde, die vol goud korrels is. De menigte van zwavel en falpeter, die onder den grond ligt, fchynt de ftof te verfchaffen aan de menigvuldige brandende bergen, die men in Chili aantreft, onder welken, naar het getuigenis van Ovalle, een inboorling des lands, zestien zyn, die een verfchriklyk vuur, zomtyds met een geraas als van donder, uitwerpen, en droevige uitwerkzelen voortbrengen; daar door is dit land ook dikwils aan zwaare aardbevingen onderhevig; die van het jaar 1730. duurde 27'dagen, en regtede onbefchryflyke verwoestingen aan. Aangaande de lugtsgefteldheid geven de Spaanfche fchryvers verfchillende berigten op, waarfchynlyk naar het verfchil der jaargetyen, ia welken zy 'er geweest zyn; de zomertyd is 'er  Zuid-Amerika. 53 'er gezond en vermaaklyk; maar do winters zyn 'er zeer ftreng; ook vallen 'er in den winter, inzonderheid langs de zeekust, zwaare, regens, die dit gewest dan ongezond en onaangenaam maaken. De Incas hadden alleenlyk het Noordelyk gedeelte onder hun gezag, toen de Spanjaarden in 1539, de eerftemaal uit Peru derwaards kwamen, onder Pedro de Baldivia, die, door zyne wreedheid, de behaalde voordeden ras weder verloor; en, van dien tyd af, hebben de Spanjaarden eene geheele eeuw met de inwooneren moeten oorlogen, en van dertien fteden, welke zy daar aangelegd hadden, zyn 'er zeven in handen der inboorlingen geraakt; cindelyk zyn zy op de kusten meester gebleevèn, en het grootfte gedeelte der Indiaanen is paar de gebergten geweken. Behalven de Spanjaarden, die op 20,000,ge? fchat en dc Mesticen, Mulatten, Negers, enz. dis gerekentworden 70,000 of 80,000 fterk te zyn, wordt het land nog alom bewoond door Indiaanen; deze zyn koperkleurig , welgemaakt, fterk, fchrander, oorlogzugtig, en zeer gefield op hunne vryheid, waarvan zy in ver- fchei-  09 Tafereel van Natuur en Konst; fcheidene gelegenheden blyken gegeven hebben. Men onderfcheidt alle de inboorlingen in onderworpene en vrye; de eerften woonen in de gebergten , leeven naar hunne eigene wetten, en worden door byzondere Opperhoofden, of Caziquen, beftierd, zonder dat zy eenige fchatting opbrengen; zy gaan byna geheel naakt; de vrouwen moeten de akkers bearbeiden, terwyl de mans den meesten tyd in ledigheid doorbrengen; hunne fpys beftaat in aardappelen, Indiaansch koorn , paarden-en ezelsvleesch; doch osfenvleesch kunnen zy niet verdragen. Zy dryven ook met de Spanjaarden koophandel; deze brengen hun yzer-waaren, mesfen , fchaaren, en andere kleinigheden ; waarvoor de Indiaanen hun geven vee, meisjes en jongens, Cholitos genaamd, en goud; de onderworpen Chiliaancn woonen meest in de fteden en dorpen langs de zee; deze zyn verpligt den Spanjaarden te dienen, doch niet als flaaven, maar'als dienstboden, voor een jaarlyksch loon; de Spanjaarden moeten hen voorzigtig behandelen, dewyl zy anders ligte'lyk tot opftand overfiaan. Het  Zuid-Amerika; Si Het gedeelte van Chili, 't welk de Spanjaarden daadelyk bezitten, en tot eene Audiencia gemaakt hebben, ftrekt zig uit van Copiapo tot het eiland Chiloé; en is ruim 200 Duitfche mylen lang; maar de breedte, van de Zuidzee tot het gebergte Andes, bedraagt nauwelyks 15 zulke mylen; behalven byMendoza,alwaar de breedte grooter is. De meeste fteden van dit land zyn niet beter dan dorpen, waarom wy daar niet van fpreken, maar ons tot de algemeene verdeeling van deze Audiencia bepaalen, zullen, welke in deze Provinciën gefplitst wordt; ï. Het eigenlyk Chili. II. Imperiaal, Hl. Chicuito. IV. Het land van Magellaan of het wilde Chili. V. eenige eilanden op de kust van Chili gelegen. Wy moeten van het Zogenaamde Land Van Magellaan, of Terra Maggellanica, iets melden; het zelve maakt den uiterften zuidhoek van Zuid-Amerika uit, van het eiland Chiloé tot de Straat van Magellaan, wordende ten Oosten door de Noord- en ten Westen door de Zuid-zee befpoeld. De Spaanfche Admiraal Ferdinand Magellanes, een Portugeesch Edelman, die, uit uns- noe-  62 Tafereel van Natuur en Konst. noegen over zyne geringe jaarwedde, den dienst van Koning Emanuel van Portugal verlaten hadt, en in dien van Keizer Karei V. Koning van Spanje, getreden was, heeft dit land in 1519 ontdekt, en naar zig doen noemen. Die ontdekking vordert eenig nader berigt. Het oogmerk van Maggellans reize was om in Amerika ergens een doortogt te vinden, door welken men uit de Noord- in de Zuidzee kon komen , om dan, westwaards varende, de Molukfche eilanden voor den Koning van Spanje te bemagtigen, want deze ryke Specery-eilanden in Afia waren door de Portugeezen, oostwaards varende, in 1515 ontdekt, en werden door hun werkelyk bezeten, uit kragt der Pausfelyke Bulfe van 1493, waarby alle de landen en eilanden, die men oostwaarts vaarende ontdekken mogt, den Portugeezen in eigendom waren toegewezen, en den Spanjaarden alle, die zy westwaards vaarende ontdekken zouden. Ter bereiking van dit oogmerk ftak Magellanes met vyf fchepen, bemand met honderd vierendertig koppen , en voorzien toet voorraad voor twee jaaren, den roden Augustus 1519 uit de haven van Sevilie in zee  Zuid- Amerika» 63 zee, en, langs de kust van Brafilie zuidwaards zeilende, ondcrzogt hy nauwkeurig alle de baeijen en rivieren, welken hy vcorby voer, of niet eene derzelve eene ftraat of zee-engte zyn mogte, die hem den weg zou openen naar de groote Zuiderzee? In de baey van ft. Juli, aan, op de zuiderbreedte van 49 graaden eri 47 minuuten, overwinterd hebbende , zette hy den 24 Augustus 1520 zynen,togt verder zuidwaards voort, tot dat hy eindelyk den 2X October deszelfden jaars, na veele ongemak1ken te hebben uitgeftaan, den uiterften hoek van het vaste land van Amerika in 't gezigt kreeg, op 53 graaden zuiderbreedte, welken hy Capo de las Virgines, dat is de kaap der Maagden, noemde, ter eere van ft. Urfula en de elf duizend maagden, dewyl dit de feestdag was. In 't eerst meende hy, dat het water, 't welk deze baey aan de Zuidzyde bepaalde, eene groote baey was, hoedanige hy meer, in het voorby zeilen der oostelyke kust, ontdekt hadt; maar, door twee vooruitzeiiende fchepen, eenige waarfchynlykheid vernemende om te befluiten dat het eene zeeëngte was, voer hy westwaards, en kwam door dezelve, den 27ften November in de groote Zuidzee, waarna hy deze ftraat naar z!g zei ven noemde, en  04 Tafereel van Natuur en Konst. en daardoor zyn naam vereeuwigde, als zyndë de eerfte, die aan de wereld bekend maakte, dat men uit de Noord- in de Zuid zee komen, en dus den ganfchen aardkloot rond zeilen, Konde. Naderhand hebben de Spanjaarden in 1525, en vervolgens, veele andere fchepen derwaards gezonden om van dezen doortogt nauwkeuriger kennis te verkrygen, maar dit is altyd van een ongelukkig gevolg geweest, vermits deze zeeëngte zeer gevaarlyk'is wegens de hevige rukwinden , die van weerskanten van de bergen afvallen. Dus wièrdt het voornemen, om zig van deze ftraat meester te maaken, geheel ter zyde gezet, tot dat de Engelfche Ridder Francois Drake, in 1578. dezelve gelukkig doorzeilde; gelyk ook in 1586 gedaan is, door Thomas Cavendish; in 1593 door Richard Hawkins; en vervolgens door Davis; alle Engelfchen. Naderhand hebben ook verfcheidene Nederlanders deze Straat doorgevaaren , namelyk : Jaques Mahu, en daarna Olivier van Noord, beide in 1599; en Joris Spilbergen in 1615. maar zedert in dat zelfde jaar 1615. de ftraat Le Mair- re,  Zuid-Amerika; si re; en in 1643. de ftraat Brouwer ontdekc zynde, door welke men, agter om de Kaap Horn, veel veiliger en gemaklyker in de Zuidzee kan komen, is de doorvaart der Magellaanfche ftraat byna in onbruik geraakt; doch, volgens een verhaal der reize van den Engelfchen Kommandeur Byron rondom den aardkloot, heeft dezelve zeer veel laater deze ftraat doorgevaren, namelyk van den 2iften December 1764. tot den pden April 1765. wordende daarin de geheele lengte van dezelve, van de Kaap de las Virgines in de Noord- tot de Kaap Vidoria in de Zuid-zee, op 87 Duitfche mylen,en haare breedte,tusfchendeeerstgemelde Kaap en het eiland Terra del Fuego, op ruim zeven, en tusfchen de laatstgenoemde Kaap en Kaap Deliada op het gemelde eiland op negen,Duitfche mylen bepaald. De Spanjaarden hebben wel in 1582. door Diego de Valdes en Piedro Sarmiento bezit van dit land doen nemen, om te beproeven of de vaart door deze ftraat niet gereeder was ter verzending der fchatten van Peru en Chili haar Europa dan over Panama; doch dewyl zy voornaamelyk bedoelden om meester van deze ftraat te worden, ten einde geene andere XVIII. Deil. I • daB  66 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. dan Spaanfche Schepen door dezelve in de Zuiderzee zouden kunnen komen, en dit oogmerk door de ontdekking der twee andere gemelde ftraaten verydeld is , hebben zy dit land, dat niets voortbrengt, waarmede eenige winst is te doen, weder verlaten. Hoe het binnenwaards gefield zy, kan niemand zeggen, dewyl daar nooit Europeaanen hebben doorgereisd, en al wat de zeevaarende lieden, langs deszelfs kusten, daarvan ontdekt hebben was niet anders dan een barre en onvrugtbaare grond, waarvan het zeldzaamfte is, dat men op de gantfche Oostkust, van Rio de la Plata tot de Magellaanfche Zee-engte, ter lengte van drie honderd Duitfche mylen , nergens boomen van eenigerhande foort vindt; John Narborough, die in 1670. door Koning Karei II. van Engeland gezonden wierdt, om dit gewest te onderzoeken, verhaalt aldaar nimmer eenig hout gezien te hebben, dat dik genoeg was om 'er een bylfteel van te maaken, welke byzonderheid men zelden in eeaig gedeelte van den aardkloot aantreft. II wat 'er groeit is lang grof gras, boswyze by  ï V I D - AMERIKA. 6*7 by malkander ftaande, en door groote plekken keyfteenigen grond van elkander afgezonderd. Dit gras is het voedzel van runderbeesten, paarden en honden, die 'er in menigte in 't wild lopen, en door de Spanjaarden by 't opregten hunner eerfte volkplanting te Buenos. Ayres daar aan land gezet, en door den tyd zeer vermenigvuldigd zyn geworden; de overige dieren , die in dit land gevonden worden , zyn vosfen, konynen, ftruis vogels, en tygers. De West kust is minder uitgeftrekt, en omtrent 150 Duitfche mylen lang; zy heeft een klippigen en- gevaarlyken wal, langs het gebergte Cordilleras de los andes; welke digS langs het zeeftrant heen loopt. Onder de inwooners zyn de talrykfre de Patagoniërs, en naar dezelven wordt dit land veelal Patagonie geheten; de oude reizigers hebben van deze menfchen verhaald, dat zy een reuzen geftalte hadden; men heeft in onze' algemeene befchouwing van Amerika kunnen zien , wat men van die vertellingen van Pigafetta, Thomas Cavendish, Sebald de Weerd,Joris Spilbergen, Byron, en anderen te houden hebbe? E 2 Meest  68 Tafereel van Natuur en Konst. Meest alle de bewooners Jeiden een omzwervend leven, en zyn of volkomen Wilden, of komen ten minften naby dien ftaat;de. Spanjaarden hebben voormaals eenige fterkten aa» de Noordkust gebouwd, doch dezelve zyn geheel vervallen. Onder .de eilanden zullen wy aanmerken dat van Juan Ferjvandes; daar de Admiraal Anfon in 1741. een verblyf van drie maanden beeft gehouden om zyne zieken te herftellen; hy pryst dit eiland zeer wegens deszelfs aangcnaame gelegenheid , tusfchen den 34 en ssften graad Zuiderbreedte, en wegens de gezonde lugt en vrugtbaarheid, en houdt het voor de eenigfte bekwaame ververfching-plaats, van welke de Engelfche kruisfers, in tyd van oorlog tegen de Spanjaarden, zig met vrugt bedienen kunnen, als zy agter om Kaap Horn naar de Zuidzee zeilen, om de kusten van Chili en Peru te ontrusten; hy heeft 'er, by die gelegenheid, ook verfcheiden zaaden van tuinvrugten , en pitten van vrugtboomen, in de aarde gebragt, die daar wél geflaagd zyn; dit eiland is byzonderlyk vermaard door het geval van zekeren Alexander Selkirk, een Schotsman, di; op het zelve vier jaaren en vier maan-  Z ü I D - A M E R ï IC A. 60 maanden in eene volftrekte eenzaamheid doorgebragt heeft; welk geval ten grondflage gelegd, en alleenlyk verfraeid, is, in de bekende Roman, Robinson Crusoe, welke Roman men daarom moet aanmerken als met het ifte Deel ten'einde lopende; het 2de deel is 'er uit Boekhandelaars winzugt naderhand bygevoegd, en het 3de hadt 'er geheel niet moeten bygevoegd worden. VAN DE PORTUGEESCHE BEZITTINGEN IN ZUID - AMERIKA, O F VAN BRASILIE. Dit groot land tusfchen de rivier der Amazonen en de rivier La Plata gelegen, is het Oostelykfte onder alle de landen van Amerika, en wordt door den Oceaan, die aldaar nog de Noordzee wordt genaamd , ten Noorden, Oosten en Zuiden befpoeld ; aan de iandzyde wordt het, ten Westen,door de Provintie Maynas en Paraguay bepaald ; de- regte grenzen egter, waar deze landen van één fcheiden, kunnen niet nauwkeurig aangewezen werden. Brafilie is in 1501. door de Portugeczcn, onder het geleide van Pedro Alvares Catral, E 3 meer  Jo TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. meer by toeval dan met opzet ontdekt; want zyne Vloot, naar Oost-Jndië gefcbikt, werdt door ftorm naar deze kust gedreven, alwaar zy m de haven, Porte Seguro genaamd, op den Feestdag der H. kruisvinding, den 3den May, belandde, waarom de Vlootvoogd dit land Terra de Santa Cruz, dat is het Heilig Kruisland, noemde; en aan het ftrand een paal deedt opregten met het Portugeefche wapen ten teken, dat hy het zelve voor zynenKoning eigende; dit gefchiedde onder de regecring van Emanuel I. Koning van Portugal. De lengte des lands, van 't Zuiden ten Noorden, mag men veilig op 600 Duitfche mylen rekenen; de breedte, van 't Westen ten Oosten, is wel zo nauwkeurig niet bekend maar bedraagt, daar zy het grootst is, ten minnen 200 Duitfche mylen. De voortbrengzels, van dit land beftonden voormaals alleen in Brafiliehout, 't welk nog met geheele fcheepsladingen naar Europa wordt gevoerd, en daar in de Tugthuizen geraspt om tot verfflof te gebruiken ; voorts in Suiker ^ tabak, die tot rollen gefponnen, en du, naar Europa overgebrrgt, WOïd[. doch ^ aan-  Zuid-Amerika. 7i., aanvang dezer eeuw heeft men in dit land ookgoud en diamanten ontdekt;het goud ftort 'er, by zwaare plasregens , van de bergen , en wordt, in merkelyke klompen, door de Negers uit het zand, op den bodem en van den oever der rivieren, opgczogt; moetende de Koning van al wat 'er inkomt het vyfde deel ontvangen, 't welk, zo men wil,jaarlyks meer dan drie millioenen guldens bedraagt; de diamanten zyn in Brafilie ecnige jaaren kater ontdekt dan het goud;zy waren voorheen we! , onder het zoeken naar goud, gevonden, maar uit onkunde weggeworpen; naderhand bemerkten ervaren juweliers, dat het diamanten waren , van gelyke waarde als die uit Oost-Indië, komen; doch, om te voorkomen, dat de al te groote menigte de waarde niet venninderc, is de vryheid om daar na te zoeken aan cent; tnaatfchappy met uitfluitende privilegie vergund, mits men aan den Koning daar voor jaarlyks iets uitkeere, en niet meer dan §oo flaven bezige om diamanten te zoeken. Voorts haaien de Portugeezen hier ook amber, balzem, faffraan , katoen , jaspis , kristal, huiden, papegaaijen, enz. Daarenboven vindt men in Brafilie, behalE 4 ven  J2 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. ven eene menigte tam vee, ook herten, bevers, wilde katten, veelerhande foorten van aapen; gelyk ook hagedisfen en flangen, welken de Brafiliaanen eeten; visfchen, mosfelen, fchildpadden ; ook hoenders, faizanten, en kolubrietjes zyn 'er niet minder overvloedig. De lugt van 't land is zeer gezond, aangenaam en zagt, en zo men eenige berigten mag geloven, is het hier niet ongemeen inboorlingen den ouderdom van 150 jaaren te zien bereiken. Verfcheiden rivieren bevorderen de vrugtbaarheid des lands; en daar zyn geene vuurfpuwende bergen; ook worden 'er geene aardbevingen befpeurd. Het regt, dat de Koningen van Portugal zig over dit gewest aanmaatigen, fteunt, behalven op de eerfte ontdekking door de Portugeezen gedaan, ook op het bekende verdrag tusfchen Ferdinand, Koning van Spanje, en Emanuel, I. Koning van Portugal, door eene Bulle van Paus Alexander IV. bevestigd. Hierom hebben de Koningen van Portugal van tyd tot tyd fterke volkplantingen derwaards gezonden, die 'er verfcheiden fteden langs de kusten hebben, aangelegd, maar, toen, na den dood van Koning  Zuid-Amerika. 73 Hing Hendrik in 1580. het Koningryk Portugal, benevens alle deszeifs wingewesten, zo in Oost- als west-Indie, door Koning Philips den Ilden van Spanje bemagtigd waren, en zyn opvolger Philips III. in 1600. den Nederlanden al den handel op Portugal en deszeifs wingewesten verboodt, bevlytigden deze zig om eenigen dier etublisfementen meester te worden; de West-Indifche maatfchappy dan zondt in 1624. den Admiraal Jacob Willekens, met eene Scheepsvloot naar Brafilie, die dc ftad ft. Salvador , benevens eenige andere fterkten, veroverde, fchoon nu deze ftad, kort daarna weder verloren werdt, zyn egter, onder de Admiraals Pieter Pietersz. Hein en Hendrik Lonk , in 1627 en 1630. andere Schecps vlooten met verfterkingderwaards vertrokken , door welken de begonnen onderneemingen, voornaam !yk in het Noordelyk gedeelte van Brafilie , zeer gelukkig werden voortgezet. In 1636. werdt Graaf Jan Maurits van Nasfau, fiegen tot Gouverneur van Brafilie benoemd, die in 1687. en vervolgens, de zes Noordelykfte Provintien onder de gehoorzaamheid der Nederlanderen bragt, die groot voordeel uit die veroveringen trokken. E 5 Toen  74 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. Toen de Portugeezen, in 1640. van de Spaanfche regeering afgevallen, Jan den IVden, hertog van Braganca, tot hunnen Koning verkoren, namen de zaaken in Brafilie een geheel anderen keer. De nieuwe Koning van Portugal maakte terftond in 1641. met de Nederlanden een tienjaarig heiland, waarby bedongen wierdt het zogenaamde ut posjidetis, dat is, dat elk zou blyven bezitten het geen hy hadt, zo dat de zes Noordelyke Provintien onder den naain van Holllandsch Brafilie aan de Nederlandfche Maatfchappy ingeruimd, en de andere Zuidelyke Provintien den Portugeezen ge. laten wierden. De Nederlanders, op dit heiland te veel vertrouwende, trokken hunne meeste krygsmagt in 1644. te rug, 't welk van dat gevolg was, dat de Portugeezen in 1645, tegen de Nederlanders in Brafilie opfionden, en hen uit hunne meeste bezittingen, verdreven; en fchoon de oorlog in 1640. tegen hen hervat wierdt, werden de ondernemingen der Nederlanderen egter zo kwalyk aangelegd, of vielen zo ongelukkig uit, dat zy verpligt waren, in 1661. in 's Gravenhage eenen vrede te fluiten, waarby zy geheel Brafilie moesten afftaan ; federt zyn de laatstgemelden in 't gerust bezit dezer fchoone landftreek bevestigd, en heb-  Zuid-Amerika. 75 hebben de geheele uitgeftrekte kust onder hunne gehoorzaamheid gebragt; maar hunne be. zitting ftrekt zig nergens dieper uif dan ten hoogften vyftig Duitfche mylen. Geheel Brafilie, voor zo verre de Portu? geezen het zelve bezitten, en het oostelyk gedeelte van Paraguay of Buenos Ayres, benevens het Zuidelyk gedeelte van Guiana, daar by gerekend, is verdeeld in 16 Provintien, Capitania's by hen genoemd, welke men op de kaarten onderfcheidenlyk zien kan. DE NEDERLANDSCHE BEZITTINGEN IN ZUID-AMERIKA. Men vindt in alle Landkaarten van ZuidAmerika een groot gewest onder den naam van Guiana aangewezen; hierin liggen de Nederlandfche bezittingen, gelyk ook die van andere Mogendheden; dit verpligt ons iets van Guiana in het algemeen te zeggen. De binnenlanden van dit gewest worden nog bewoond door verfcheiden vrye Indiaanfche Natiën, of zogenaamde Wilden. De bekende vportbrengzels dezer landen, zyn veel Maïs of  76 Tafereel van natuur en Konst. of Indiaansen koorn, welriekende gommen,' hout van byzondere kleuren en reuken, inzonderheid fchoon Brafiüehout, voortr'effelyke moerbezieboomen, en dus uitmuntende zyde, fchoone papegaeijen en kalkoenen , groote' aapen en meerkatten, en eindelyk de wortel mandioca, waarvan men meel raspt, en eene foort van brood bakt. De zeekusten, en de oevers der groote rivieren van Guiana, in taamlyke ruimte landwaards ingenomen, ftaan onder de heerfchappy van Europifche Mogendheden, i. De Portugeezen bezitten den linker oever van de rivier der Amazonen. 2. De Spanjaarden den regter oever der Orenoque; welke beide Hukken zig tot de Noordzee uitftrekken. 3. De Franfchen het Zuid-Oostelyk, en 4. De Nederlanders het Noordelyk, gedeelte der zeekust. De Nederlandfche bezittingen' op de kust van Guiana zyn de voornaamfte; zy ftrekken zig van de rivier Marony, of^Marawine, alwaar zy aan de Franfche bezittingen grenzen, tot digt aan den mond van de Orenoque, of aan de Spaanfche Provintie Nieuw Andalufie, ruim 150 Duitfche mylen langs het ftrand uit; deze!-  Zuid-Amerika.' 77 zelve beftaan voornaamlyk in de Volkplantingen aan drie byzondere rivieren , die haare naamen aan de daar aan gelegen landen gegeven hebben; te weten Suriname, Berbice, en Ifequebo. L De Volkplanting van Suriname is de oudfte en voornaamfte derNederlandfche volkplantingen op deze kust; zy wordt zo geheten naar dc rivier van dezen naam, die omtrent eene Duitfehe myl wyd, en die zo diep is, dat de grootfte en zwaarfte beladen fchepen dezelve onverhinderd, zo ver de volkplanting zig uitftrekt, kunnen op- en af-vaaren; deze rivier ontvangt in zig eene andere, Commewine genaamd, die de wydte van omtrent eene halve myl, en weder haare byzondere takken, heeft, van welken de Perrica en Cottica de voornaamfte zyn. Al het land, door 't welk deze rivieren ftroomen, was voorheen met bosfchen vervuld , en de grond op de meeste plaatfen moerasfig; zodat 'er de lugt toen zeer ongezond was; maar zedert dat de bosfchen zyn uitgeroeid, is de grond opgedroogd, en de lugt veel gezonder geworden. Dit  78 TAFEREEL VAN NATUUR ÉN KONST. Dit werk wierdt eerst begonnen door dé Franfchen, die zig in 1640. hier nederzetten; doch niet veele jaaren daarna verlieten zy, om de ongezondheid der lugt, deze kust welke de Engelfchen zig vervolgens toeeigenden; deze bleven 'er mede niet lang, wordende van daar verdreven door de Nederlanderen, die in 1667. met drie fchepen, onder het beleid van den Zeeuwfchen Zeekapitein Krynfen, de fterkte, door de Engelfchen opgeworpen , vermeesterden, en by den vrede van Breda deszelfden jaars deze volkplanting behielden. Sedert hebben 'er zig verfcheiden Nederlanders nedergezet, en tot omtrent 24, of 25 uuren Iandwaards in, langs de boorden der bovengemelde rivieren veele fuiker- en voornaamlyk koffy-plantagiën aangelegd , die alle door Neger-flaaven bewerkt worden; ook groeit 'er tabak, doch die van weinig waarde is; en de hoogstliggende plantagiën zyn allengs weder verlaten, om dezelve in de laagte aan te leggen, alwaar de grond vrugtbaarer is, en het voordeel heeft van door de zee gemest te kunnen worden. Het oppergezag over deze volkplanting behoort aan de algemeene ftaaten der Vereenigde.  Zuid-Amerika. 79 de Nederlanden ; doch de eigendom derzei ver is opgedragen aan de zogenaamde Sociëteit van Suriname, in 1683 opgeregt, en bcftuande uit drie leden, namelyk de West-Indifche Maatfchappy, de ftad Amfterdam, en de familie van Aarsfen van Sommelsdyk, elk voor een derde; deze ftellen zekere Directeurs aan, welken de beftiering dezer Kolonie wordt toevertrouwd. ■ De Surinaamfche Plantagien, die men op meer dan 400 begroot, behooren voor het meerderdeel aan Nederlahdfche familiën, die dezelve van de Sociëteit gekogt hebben; doch het ftaat elk vry om fchepen derwaards te zenden , en koophandel te dryven, mits aan de Sociëteit eene zekere recognitie betaalende. Het krygsvolk, dat men tot befcherming dezer Kolonie gebruikt, wordt door de gezamenlyke zeven Provintien onderhouden, die daar toe, elk naar evenredigheid, op den ftaat van oorlog betaalen; dit krygsvolk maakt vier kompagniën voetvolk uit, ftaande onder het bevel van den Gouverneur en Kommcndant van Suriname; deze bezetting is hier te meer noodig, naardien men zo wel tegen vyanden van binnen  So Tafereel van Natuur en Kons+j nen als van buiten op zyne hoede moet zyn, ter oorzake van weggelopen flaaven , die , met de inboorlingen famenfpannende , fomwylen gevaarlyke invallen doen, waar van de jaaren 1750, 1751. en vervolgens droevige voorbeelden hebben opgeleverd ; in 1757. wierden vyf Plantagiën, boven aan de rivier Commewine gelegen, door hen afgelopen; en dewyl de middelen, tegen hen in 'ü werk gefield, vrugteloos- waren, om hen te vernielen , heeft deze Kolonie in Oclober 1759. met deze Bosch-negers een verdrag van vrede moeten fluiten. De lugt is 'er doorgaands zuiver, waardoor de hitte zeer draagelyk is; in de lente heeft men gemeenlyk den regentyd; dag en nagt zyn hier het geheele jaar door byna even lang; het land is ongemeen vrugtbaar; aan de rivier Suriname groeijen zeer hooge en dikke hoornen; behalven de koffy , fuiker en tabak, brengt het land ook veele Oranje en Chinaasappelen , citroenen, limoenen, kokosnooten, ananasfen, kakao, vygen, mispelen, pruimen, tamarinden, en veelerhande foorten van aardgewasfen, voort. De boomen zyn 'er het gc- hce-  Zuid-Amerika. ti hecle jaar door groen, en met bloezems, en half rype, en afvallende, vrugten voorzien. Onder het wild gedierte vindt men 'er ty> gers, die zeer gevaarlyk zyn , tygerkatten, mieren-eeteers, wilde varkens, navel-varkens, buffels, herten , haazen , vosfen , ftekelvarfcens, luyaards, enz. Men heeft 'er ook veelcrhande zoorten van aapen; het tam vee, uit Europa derwaards gebragt, tiert 'er niet zonderling, en het vleesch is 'er ook niet fmaaklyk, doch men heeft 'er, behalven zeer veele foorten van zee- en rivier-visch, overvloed van zee fchildpadden, die zomtyds meer dart driehonderd ponden zwaar zyn , en welker vleesch een zeer aangenaam voedzel uitlevert.- De inwooners beftaan deels uit inboorlingen des lands; deels uit Negers; en deels uit Europeërs; de eerlten, of geboren Amerikaanen, zyn in de Koloniën niet talryk, doch verder landwaards in menigvuldiger. Zy zyn in verfcheiden natiën verdeeld; langs de rivieren van Suriname woonen de Karibanen, naar welken deze landftreek eertyds Karibanie genaamd wierdt. Zy zyn roodagtig van kleur, en gaan byna naakt; hunne levenswyze is ongeregeld XVIII, Deel. F en  8a Tafereel van Natour en Konst. en wellustig, en zy hebben weinig denkbeeld van Godsdienst; de Negers, uit Afrika herwaards gebragt, zyn hier de talrykflen. Niet lang geleden rekende men hun getal, zo mans als vrouwen, in deze volkplanting op omtrent 36,000 perfoonen, daar het getal der Europeers in alles geene 4,000 bedraagt. Schoon de inboorlingen des* lands dikwils den ouderdom van honderd jaaren bereiken, worden 'er de Europeaanen egter zelden oud, daar hunne dartele en ontugtige levenswyze veel aan toebrengt. Paramaribo, de Hoofdftad; de Forten Zeeland , Amflerdam en Sommelsdyk , zyn de fterktens dezer Kolonie. II. De volkplanting de Berbicc, of de Berbiesjes, is aan de rivier van denzelfden naam gelegen; zy is ruim dertig uuren gaans westelyker dan Suriname; de rivier is niet zo breed en diep als de Suriname; zy is insgelyks met verfcheiden plantagien, meest van ruiker, bezet; men teelt 'er evenwel ookkoffy, kakao, tabak, katoen,en verfftoffen; omtrent de overige voortbrcngzels des lands, gelyk ook de lugtsgefleldheid, de dieren, en inboorlingen, ver-  Z'0 ï Dl A-MERI K A. jjj faerCchilt deze kolonie byna niet van die van Suriname; daar zyn twee fterkten aan den mond van de rivier Berbice,. bet Fort Nasfau en de brandwagt geheten; de Nederlanders hebben 'er eene kerk en een predikant. Deze Volkplanting behoorde eertyds geheel aan de Zeeuwfche familie van Peeres genaamd, aan welke de West-Indifche Maatfchappy dezelve als/eene erflyk leen hadt opgedragen; naderhand is zy geraakt aan eene Sociëteit van. byzondere kooplieden, die eenige Direkteurs aanftellcn, welke hunne vergadering te Amflerdam houden; zedert 1732. is op deze volkplanting, zo wel als op Suriname, eene veevaart, op zekere voorwaarden, voor alle ingezetenen der Nederlandfche Republiek opengefield. In 1763. hadt men hier een geweldigen opftand onder de Negerflaven, die den" 23flen February op de plantagie Magdalenenburg ^ aan de rivier Canje gelegen, een begin nam; en zo fchielyk voortfloeg, dat in korten tyd de geheele kolonie was afgelopen, zynde, by die gelegenheid, veele Christenen door hun ê-m 't leven gebragt, en eene menigte gebouF 3 weft  84 Tafereel van Natuur en Konst. wen aan de vlammen opgeofferd; ondertusfehen werdt ook nog vóór het einde van dat jaar, de volkplanting door de onzen herwonnen; waarna in May 1764. eene zeer ftrenge, of liever afgryslyke, ftraf, over de meest fchuldige flaaven geoefend wierdt; men herbouwde de afgebrande huizen, en men herftelde de plantagien, — Dezelve ftrekken zig, van den zeekant af, ruim 20 uuren gaans aan weerskanten, langs de rivier de Berbice uit. III. De Kolonie Esfequebo of Ifequebo, ligt ruim 20 uuren gaans, Noord-Westwaards , van den mond van Rio de Berbice, aan de rivier Esfequebo, die de grootfte is aan de kust van Guiana , doch omtrent 40 watervallen heeft; het land is veel hooger dan aan de Berbice en de Suriname; voor het overige komt alles vry veel met de gemelde koloniën overeen. Men wil, dat de zeeuwen reeds voor het jaar 1600. eene kolonie aan Rio de Ifequebo opgerigt, en het land daarom Nieuw Zeeland genaamd, hebben; het is zeker, dat de Nederlanders voor het jaar 1621. op deze rivier gevaaren hebben; in 1665. wierdt deze Kolo- nie,  Zuid-Amerika. 35 ine,tevens met Suriname, door de Engelfchen ingenomen, en daarna door de Franfchen geplunderd; dóch in 1667. kwam zy weder in het bezit der Nederlandcren. De kommandeur wordt te Middelburg benoemd, doch door de algemeene vergadering der Westlndifche Mar.tfchappy aangefteld. Aan de Esfequebo liggen ccnige fuiker- cn weinige koffyplantagien; aan dc rivier Demcrary, die een weinig ten Oosten van de Efequebo in zee valt, liggen 'er veel meer van beiderleie foort; eindelyk zyn ook aan de ri vier Bourona, of Boumeron, die nog twintig uuren gaans Noordelyker dan de Esfequebo in zee valt, eenige Plantagies; gelyk ook een byzonder kommandeur. DE FRANSCHE BEZITTINGEN IN ZUID-AMERIKA. Dezelve maaken ook een gedeelte van het groote Landfchap Guiana uit; hunne bezittingen beginnen van Capo del Nord, niet verre van den mond van de rivier der Amazoonen, of eigenlyk van de rivier Oijapok, en ftrekken zig Noordwaards uit, tot aan de rivier MancrF 3 ny,  85 Tafereel van natuur en Konst. ny, of Marawine, alwaar de Nederlandfche bezittingen aanvang nemen; het land tusfchen Noordkaap en kaap Orange, of de rivier Oijapok, is nog eenigzins in verfchil, doordien Portugal daar ook aanfpraak op maakt; in de gemelde rivier, aan welker mond ter regterhand van den zeekant gerekend, de Franfcben het Fort ft. Louis hebben, zyn verfcheidene watervallen; het land wordt door veele, en onder dezelve tamelyk groote , rivieren bevogtigd, aan verfcheidene van welken de Franfchen eenigc volkplantingen hebben, Doch hunne eigenlyke en gewigtigfte bezitting aan deze kust beftaat in het zogenoemde eiland , Caijenne genaamd ; het is eigenlyk geen eiland, dewyl het aan het vaste land van Guiana of Zuid-Amerika ligt; maar wordt alleenlyk zo gchceten, .omdat het door twee ri. vieren wordt ingefloten, te weten door de Mahury aan de Oost- en de Caijenne aan de Noordwest-zyde, die ten Zuiden door kreeken met elkander vereenigd zyn. De geheele omtrek wordt op agttien mylen gerekend; het land is zandig en met heuvels bezet, doch on* gemeen vrugtbaar, daar de grond, buiten dit eiland, doorgaans laag en moerasfig is; midden  Zuid-Amerika. g? ien door dit eiland, ftroomt het riviertje Caiasfon, 't welk het in twee deelen fcheiJt. Doordien de ftad Caijenne flegts vier graaden en zes en vyftig minuuteu ten Noorden van den evenaar gelegen is, kaïi men ligt denken , dat de hitte in dit eiland en het verdere gewest vry groot is; van het laatfte van Juny tot het laatfte van November, is zy hier her. fterkfte; in dien tyd regent het 'er ook niet of zelden; in het overige van het jaar heeft men 'er dikwyls ftortregens, die de lugt verfrisfchen; hierom is 'er de hitte ook niet onverdraaglyk, nog de lugt ongezond, te meer omdat 'er doorgaans over dag een Oosten wind waait. De Franfcben hebben reeds in 1635. begonnen zig op Caijenne neêr te zetten; na het midden van die eeuw, werden 'er de Nederlanders meester van; doch in 1664. kwam het weder aan dc Franfchen; twee jaaren daar na werdt deze volplanting door de Engelfchen verxvoest, doch ook weder verlaten; in 167(5, werdt het land andermaal door de Nederlanderen veroverd, maar nog in dat zelfde jaar, aamelyk 19. December, door den Franfchen F 4 Maar-  88 Tafereel van natuur en Konst; Maarfchalk Graaf d'Estrees weder bemagtigd; zedert welken tyd Caijenne altyd in dc magt van Frankryk gebleven is. Van het jaar 1677 af, hebben de Franfchen ook veele poogingen gedaan, om hunne volkplantingen aan deze kust in bloei te brengen. De voortbrengzels des lands zyn fuiker, koffy, en vooral roucou; dit laatfte is een plantgewas, dat byzonder eigen aan dit gedeelte van Amerika fchynt te zyn; het levert een zaad op, dat van veel gebruik is voor de ververy; het wordt in ftukken geftampt, tot pap gekookt, en vervolgens in de zon gedroogd, en dus verzonden; voorts groeit hier ook katoen, cacao, veelerhande hout, welriekende gom en balfem; doch de fuiker en roucou zyn de voornaamfte voortbrengfelen, gelyk men 'er dan ook zes- en tagtig roucou-plantagiën, twintig fuiker- en zes koffy-plantagiën telt. De levensmiddelen zyn 'er goed en goedkoop; by ydeje plantagie is eene boerdery van runderen, fchaapen, geiten en varkens; ook is 'er veel gevogelte en wild; als herten, haazen, konynen, enz. gelyk ook wilde runde.ren en navel-varkens, die op den rug een hollet-  Zuid-Amerika. 89 letje of opening hebben van een pink diep, De zee en de rivieren zyn 'er ook ongemeen vischryk; men heeft 'er fchildpadden, zwaardvisfchen , zeekoeijen , fchol, tongen, krabben, enz. F 5 LIG-  oo Tafereel van Natuur en Ko^st. LIGHAAMS-GESTELDHEID, GEAARTHEID, EN GEBRUIKEN DER ZUID-AMERIKAANEN. Men begrypt ligtelyk, dat wy wegens deze onderwerpen geen volledig berigt kunnen geven, omdat de volkeren, dié de Zuider-helft van dit groot werelddeel bewoonen, op zulke groote afftanden van malkanderen afgefcheiden, en onder zo ftrydige klimaaten, en op zo ftrydige gronden ,leevende, geheel verfchillende geftelkn , geaartheden en gebruiken moeten hebben; alle de kleine volkjes, die hunne vryheid tegen de overheerfching deiSpanjaarden en andere Europeaanen hebben weten te handhaven, zyn nog in den ftaat van Wilden, zo als men hen gemeenlyk noemt, en hebben dus de algemeene geüeldheid en denkwyze, welken de onbefchaafde Nstuur-ftaat medebrengt ; waarvan het byzonder verflag, behal'ven dat in de befchouwing van NoordAmerika de gelegenheid daar toe gimftiger kan zyn, en dat wy in onze algemeen befchouwing daar van reeds het een en ander gezegd rebben, centoonig en weinig leerzaam zou zyn; wy zullen ons dan bepaalen om eerst de iowooners, van Peru , in hunnen tcgen- \vcor-  Zuid'-Amerika. 91 woordigen, vervolgens die van Brazilicn in hunnen natuurlyken, ftaat te vertoonen, en eindelyk eenige byzonderhcden wegens de ftraat van Magellaan te melden. De arme Indiaanen van Peru leeven onder de deerlykfte verdrukking, die men zig verbeelden kan ; geestelyken , gouverneurs, of Corregidors, Kooplieden, en andere byzondere perfoonen, alles fpant, als 't ware, zamen om hen te doen lyden. De eerften onderwerpen hen aan hun volftrekt gezag, onder fchyn van de zorg voor hunne zielen, en dwingen hen tot het bywoonen van een Godsdienst, dien zy niet verftaan, en in hun hart verfoeijen. De anderen noodzaaken het volk om voor hun te werken, zonder hun iets, zelfs geen Iyfs onderhoud,te geven; dus doen zy, gelyk ik vroeger met een woord gedagt heb, een verbaazend groot getal van muilezels van Tucuman en Chili aanbrengen, welken zy alleen verkoopen mogen, en waarop zy dus een willekeurigen prys ftellen voor de Indiaanen van hun diftrikt, die 'er hun werk mede moeten doen, en derbalyen hunnen eigen arbeid duur betaalen; de Kooplieden, en andere Spanjaarden, dis reizen, nemen ftoutelyk van de  92 Tafereel van Natuur en Konst. de Indiaanen, en doorgaands zonder betaling, alles wat zy nodig hebben of begeeren, waar tegen de eigenaars geen woord durven zeggen, wordende anders met ftokflagen betaald; dit maakt, dat op verfcheiden plaatfen het landvolk , wegens zo zwaare verdrukkingen, niets in huis houdt, zelfs geen Ieeftogt: om die zelfde reden zaaijen zy geen meer koorn, dan zy voor hun huisgezin behoeven; en nog verbergen zy dat in zekere holen, haaiende daar telkens flegts eene kleine hoeveelheid voor weinge dagen uit. Men kan ligt begrypen, dat de natuurlyke Peruviaanen, onder zulke mishandelingen niet gewillig bukken; in de zuidelyke deelen van Peru, gelyk zelfs in de ftad Cusco, daar zy het grootfte deel der inwooneren zyn, hebben zy dikwils zamenfpanningen gemaakt, tegen de Spaanfche regeering; doch men wordt hen doorgaands wederom, 't zy door geweld, 't zy door beloften of fchoone woorden, meester; in de binnenlandfche Dorpen van Peru, wordt hun ook toegeffaan een Cazique, of Hoofd van hunne eigen Natie, te hebben;doch desniettegenftaande voegen zig, van tyd tot tyd, veelen by de muitelingen in het gebergte An,  ■Zuid-Amerika. 93 Andes, daar zy in vryheid of onder hunne eigen regeering leven. Voor het overige is het getal dezer Indiaanen, door het werken in de mynen, grootelyks verminderd; zodat de Spanjaarden daar toe ook Negers van de kust van Afrika gebruiken moeten , waarvan insgelyk veelen fterven, of voor al hun leven onbekwaam worden, doordien het kwikzilver hun geheele lighaam doordringt en hen lam maakt, of eene beeving veroorzaakt, nemende alle kragten van lighaam en geest weg. Wat de Creoolen aangaat, dat is zodanige Peruviaanen, die uit Spanjaarden geteeld,doch in het land geboren zyn, deze hebben, zo als Frezier aantekent, veel van den aart der Spanjaarden , in hunne nationaale verwaandheid, en byzonderlyk in hun bygeloovig denkbeeld, dat zy de beste Christenen zyn; het is, by voorbeeld , eene zeer gemeene manier van uitdrukken onder hen, wanneer zy willen zeggen een Spanjaard en een Fransman, te zeggen een Christen en een Fransman; men begrypt dus, dat zy nog dommer zyn in hunnen Godsdienst dan de Spanjaarden zelve: zy nemen hunne kerkplegtigheden yverig waar, maar zonder cle minfte aandagt, en handelen met malkanderen over  94 Tafereel van Natuur en kónst over minnary- of fmul-partyen, terwyl zy hunne paternosters lezen. De geestelykheid, berigt ons de gemeld* fchryver, zoekt de ieeken fteeds in dien waan te houden, dat 'er, om zo te fpreken, geene andere goede werken zyn dan gefchenken aan kerken of geestelyken te doen; en-geeft zelve bet voorbeeld van de grootfte ongeregeldhe den en ondeugden. Die Creolen ondertusfchen, of ingeboren Peruviaanen, van 't Spaanfche bloed , die te Lima of in andere hoofdlieden van Peru woonagtig zyn, ontbreekt het niet aan vernuft in andere opzigten; zelfs veragten zy grootelyks de Spanjaarden, die uit Europa komen, noemende hen Cavallos.dat is paarden of beesten ; deze afkerigheid wordt mogelyk daardoor veroorzaakt, datzy de vreemdelingen in de bezrtting' zien van de eerfte plaatfen van den ftaat, en het beste van den handel; want de Creolen zyn veel minder yverig dan de Europeaanen; het ambagtsvolk zelf moet meestal een flaapje na den middag nemen. In uiterlyke vertooning va» deftigheid komt dit  7 ü T n - A M E R I K A. 95, dit volk met de Spanjaarden overeen; zy zyn trraatig in 't drinken, maar gulzig in 't eeten ; en in minnaryen verlopen zy zig mogelyk meer dan eenige natie van de wereld; elk, die hetbetaalen kan ,trouwt agter de kerk, zo als zy het noemen, dat is te zeggen, houdt een matrcs; ook is het zeer gemeen, dat getrouwde mans de Indiaanfche vrouwlieden vuuriger liefhebben dan" hunne eigen vrouwen; dé geestelyken geven het voorbeeld van ongeoorloofden minnehandel, en de vrouwen bevorderen dezelve uit geilheid en gierigheid beide. Zodanig eene levenswyze vermeerdert ongetwyffeld de nadeelige uitwerkzels , die het klimaat en de fchielyke Verandering van weder , op de gezondheid der inwooneren heeft.Daar is byzonder een'zeer. gevaarlyke ziekte, Pasmos of kramp geheeten, die eenige overeenkomst fchynt te hebben met die kwaal, welke in Suriname de klem genaemd wordt. Het is eene ziekte, die in de zenuwen plaats grypt, die de peczen doet inkrimpen, zodanig; dat allengs de beweging in alle lighaams deelen geheel ophoudt; doorgaands begint zy met geweldig zweeten, 't welk aanhoudt tot dat de vogten van den lyder t'eenemaal uitgeput  $6 Tafereel van Natuur en Konst. put zyn, wanneer de fpieren geheel ftyf worden, en de dood volgt weldra. Men moet, om zig hier voor te behoeden, zig wagten voor de fchielyke verkoeling, die zo aangenaam is in warme klimaaten. Zulken ondertusfchen, die de landziekten te boven komen, leeven zeer lang, ja zommigen, 't zy vrouwen of mans, over de honderd jaaren ; ik heb 'er gekend, zegt d'UUoa, die in zulk een hoogen ouderdom nog fterk en frisch waren. Dit is te verwonderen, daar zy op zout en peper zo verflingerd zyn, en niet minder beminnaars van fterken drank; men ziet hen geheele brokken piment of agi, nog heeter dan peper, met korrelen zouts in den mond fteeken; doch voor 't overige is hun voedzel zeer eenvoudig; het beftaat in Spaanfche tarw, tot kluiten gekneed, en meel van gerooste gerst. De ingezetenen van Peru, zo Creolen als Spanjaarden, zyn wel geproportioneerd van lighaamsgeftalte ; de Mestiezen, in 't algemeen , zyn van meer dan gewoone lengte en niet fchraal, maar vleezig. De Indiaanen, zo mans als vrouwlieden, zyn niet groot van postuur,  Z u i d - a m e r i k a, 07 tuur, en tamelyk wel gemaakt, doch aan den korten en dikken kant; het manvolk fnydt hun hoofdhair nooit af, latende 't zelve zo lang groeijen als 't wil, en los om 't hoofd zweeven; maar de vrouwen winden het van agteren by malkanderen, en fnyden het vóór af; niets is by hen in zo eene hooge waarde als hun hair, en de zwaarfte lyfftraffen zyn niets, in vergelyking van daarvan beroofd te worden. De wooningen der Indiaanen, inzonderheid in 't gebergte, zyn zo klein en armelyk, als men zig naauwelyks verbeelden .kan, met eene zo laage deur, dat men bukken moet, om daar in te komen; dit is egter de eenige opening voor het daglicht, behalven dat de hut van boven een rond gat heeft om den rook uit te laten ; uit gebrek van hout branden zy veelal gedroogde mest van hunne muilezels en vee, met hey en andere ruigte, en dewyl dit vuur fchielyk uitgaat, hebben zommigen eene foort van fournuizcn om de pot te kooken; hun huisraad is evenredig met de wooning, en hun beddegoed beftaat alleen in een of twee fchaapen-vagtcn, op den grond uitgefpreid, waar* op zy zelfs niet liggen, maar al hurkende ta flaapen zitten in hun dagelyksch gewaad. XVIII. Dbeu g ift  98 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. In deze hut woonen, even als bydeArabieren ' behalven het huisgezin, ook het vee, varkens en hoenders niet uitgezonderd; deze huisdieren zyn by hen zo geliefd, dat zy daar, zeifs in 't groc#fte gebrek, nauwelyks van Aagten of eeten zouden; op reis gaande, nemen zy hun geheele huisgezin mede, en de kleine 'kinderen worden van de moeder op den rug gedragen,' terwyl zy de bewaaring van hnnne wooningen en vee overlaten aan hunne nabuuren en vrienden, en aan eenigen hunner honden, waarvan zy altyd verfcheidene hebben, die zeer trouw zyn. 't Is zonderling welk een haat deze dieren een Spanjaard, of Mcfties, toedraagen en tooncn, zodra deze in zulk eene hut komt, gelyk daarentegen de honden der Creolen een Indiaan verfcheuren zouden, indien zy niet bedwongen wierden. Hunne manier van rouwbeklag over de geftorvenen verdient opgemerkt te worden; dezelve beftaat eeniglyk in fterk te drinken ; ten dien einde wordt in het huis van den overledenen eene menigte volle kannen Chka, (een foort van oud bier) gebragt, hiervan drinken niet alleen alle de bloetverwanten en vrienden zig *ol, maar zy noodzaaken ook alle bekenden in  Zuid-Amerika. 0q fn den omtrek, en zelfs alle vo.orbygangers, om ter eere van de overledenen te komen drinken; deze plegtigheid duurt vier of vyf dagen, en zomtyds langer , want de drank maakt hunne hoogfte gelukzaligheid uit. . De Indiaanen fchynen weinig vrees te heb. ben voor den dood; dit is een gevolg van die ongevoeligheid, waar van wy in onze algemeene befchouwing van Amerika gemeld hebben; dezelve blykt niet alleen uit de domme gerustheid, waarmede zy den dood ondergaan, zelfs wanneer zy door 't geregt verwezen worden, maar ook uit de gevaaren, waarvoor zy zig, 't zy tegen eenen vyand, 't zy. in andere ondernemingen, vermetel blootftellen. Hierby moeten wy hunne gevegten tegen wilde dieren gedenken; zy zullen een hollenden en verwoeden flier onbefchroomd tegengaan , en zig van hem in de lugt laten fmyten, om hem een ftrik om den hals te werpen, en het dier dus te vangen. Met dezelfde floutheid vervolgen zy de beeren; een Indiaan, op zyn paard gezeten, heeft in de hand een riem , zo dun, dat de beer dien met de klauwen niet kan vatten, en egter fterk genoeg om hem G 2 voort  100 tafereel van natuor en konst. voort te fleepen; den beer ziende, rent hy 'er op aan, en, terwyl het dier gaat opzitten om zyn fprong te doen, werpt de Indiaan hem den ftrop om den hals, gevende ter zelfder tyd het paard de fpooren , terwyl hy den riem aan het zadel vast maakt; dus fleept het paard den ftikkenden beer een einde wegs voort, tot dat hy alle kragten verliest. Alle de Indiaanen, fchoon bekeerd, zo als men 't noemt, hebben en houden eene overheerfchende zugt tot voorzeggingen , een overblyfzel van hunne oude bygelovighcid; geen Priesterlyk onderwys is in ftaat geweest om hun die dwaasheid uit het hoofd te helpen, veel min om hen tot bcfchaafde menfchen, of goede katholykcn, te maaken; d'Ulloa merkte evenwel aan, dat zy, die in de fteden en in handwerken worden opgevoed, en Spaansch fpreken, merkelyke vorderingen boven dc anderen maaken. Omtrent het huwelyk hebben zy zonderlinge denkbeelden en gebruiken; zy oordeelen, dat indien het meisje, het welk zy zig ter vrouwe uitkiezen, niet van anderen vóór hun laeflaapen is, zulks een bewys verftrekt, dat zy  Zuid-Amerika. ior zy weinige aantrcklykheden moet hebben; zy trouwen nooit met maagden, leevende eerst cenigen tyd met een meisje, en het zelve na dien tyd, welken zy den proeftyd noemen, verlatende of trouwende, zo als zy goedvinden. Geene priesterlyke vermaaningen, geene ftraf-oefeningzelfs,zyn in ftaat geweest hen deze gebruiken te doen verlaten; ook gebeurt het dikwyls, dat zy onder eenig voorwendzel van vrouw veranderen, en dan wreekt de verlatene vrouw zig over die verachting door een ander man te nemen; dus is overfpel en egtfcheiding zeer gemeen, en zelfs allerhande bloedfchandige gemeenfehap is geenzins ongemeen, zo wegens de dronkenfehap op hunne feesten, waarin zy tot veele ongebondenheden overflaan, als omdat zy, geene denkbeelden van eer of fchande hebbende, hunne dierlyke lusten onverhinderd involgen. Zie daar den tegenwoordigen ftaat der Peruviaanen! doch men verlangt waarfchynlyk meer den Zuid-Amerikaan in zyn onbekeerden, of natuurlyken, ftaat te zien; Brazilië zal zulk eene fchets vertoonen. De Brafiliaanen hebben in 't algemeen de G 3 groot.  ÏOS TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. grootte der Europeaanen, maar zy zyn minderfterk; in vergoeding hebben zy minder ziek, ten; het is niet zeldzaam lieden van over de honderd jaaren onder hun te vinden; voorheen hadden zy geheel geene kleederen; iints de invallen der Europeaanen, bedekken zy gemeeulyk den middel; de mans befchilderen hun lighaam, de vrouwen alleen haar wezen. Schoon de taal der Topinamboux vry verfpreid is op de kusten, kan men egter in het algemeen zeggen, dat elk volkje van dit groot vaste land, zyn eigene byzondere taal heeft; zommige dezer taaien zyn, zegt men, fterk en treffende, maar zy zyn alle zeer bepaald, en daar is 'er niet eene onder, die woorden heeft om algemeene of afgetrokkene denkbeelden uittedrukken; die armoede van taal, die aan alle volkeren van Zuid-Amerika gemeen is, ftrekt ten duidelyken blyke van de weinige vordering van den menfchelyken geest. De gelykheid van woorden, van de eene taal met de andere toont, dat de verhuizingen dezer'Wilden , over en weder, naar oorden, daar andere volkjes nog kortelyks voor hun gewoond hadden, menigvuldig zyn geweest. Het  Zuid-Amerika; 103 . Het voedzel der Braziliaanen, fchoon zy met onze huisdieren bekend zyn geworden, bepaalt zig aan dc kust nog genoegzaam tot fchelpvisch, door de zee op ftrand geworpen; langs de rivieren leeft men altyd van de visfchery, en in de bosfchen van de jagt; het gebrek, dat uit zulke onzeekere middelen van beftaan,op zommige tyden , voortfpruit, wordt verholpen door zommige wortels, die geene teelt of toebereiding vorderen. De arbeid is voor deze wilden onverdraaglyk; luy neder te liggen, te eeten en te drinken, en te danfen verdeden hun leven; hunne gezangen zyn een louter gefchreeuw zonder verfcheidenheid van toonen : het zyn eene foort van vertellingen, die gemeenlyk hunne liefdes gevallen of krygstogten betreffen. Hunne vermaaken worden niet afgebroken door de verpligtingen van den Godsdienst,nog hunne tegenwoordige genietingen geftoord dooide vrees van toekomende ftraffen; doch hoe weinige denkbelden van waaren Godsdienfligheid zy hebben mogen, houden zy zig niette min met waarzeggers en tovenaars op, die zig dopr hunne vreemde postuuren en fchynG 4 baa-  io4 Tafereel van natdür en Konst. baare voorfpcllingen meester maaken van hunne ligtgelovigheid, en hen dikwils bedriegen 5 die knaapen moeten hunne guiteryen niet zelden met den hals betaalen, als men hunne bedriegery ontdekt. De denkbeelden van afbankefykheid en onderwerping, die by ons uit het denkbeeld van een Opperwezen voortvloeijen, of ten minden daardoor kragtig onderfteund worden, zyn aan deze volkeren onbekend; zy begrypen niet, dat 'er menfchen kunnen zyn ftout en vermetel genoeg om over anderen te willen gebieden; nog minder kunnen zy zig een begrip maaken, dat 'er anderen kunnen zyn dwaas genoeg, om, in gevalle ue eerflen hun bevelen gaven, daar aan te willen gehoorzaamen; hun eenigst eerbewys is, dat zy wat meer achting . betoonen aan hun, die de meeste vyanden verflagen hebben, De Brafiliaanen, (en dit is het geval van alle de wilde volkeren,) leeven dus geheelyk naar hunne tegenwoordige driften en verlangens ; zy toonen geene de minne verknogtheid voor de ftreeken, daar zy geboren zyn; de }iefde des vaderlands, in dien zin als dezelve by  Zuid-Amerika. icj by befchaafde volkeren plaats heeft, is voor hun eene onbekende aandoening, dewyl zy overal een vaderland vinden, daar zy zig gezamelyk neder zetten, en yder Individu zelfs, als voor zigzelven alleen leeft; doch, fchoon zy geene wetten ten grondllage voor hunne gemecne maatfehappy erkennen, leeven zy egter gerust en vreedzaam onder malkanderen, en zelden worden verdeeldheden befpeurd in hunne kleine gemeenebesten , die door de fterke banden van gemeen belang, en gemeen vermaak, verbonden warden ; zo de dronkenfchap, of eenig ongelukkig toeval, eene twist veroorzaake, waarin een der partyen fneuvele, wordt de doodflagcr overgeleverd aan de bloedverwanten van den overledenen , die hem , zonder zig te beraaden , aan hunne wraakzugt opofferen; de beide familiën komen daarop vriendelyk te zamen, en verzoenen zig in de vrolykheden van een luidrugtig feest. Yder Braziliaan neemt zo veele vrouwen als hy wil, of als hy bekomen kan; en hy verzendt dezelve ook weder als by daar geen zin meer in heeft; dezulke, die de bezworen huwelykstrouw fchenden, worden met den dood geftraft, en men heeft geen denkbeeld van den G 5 mant  iö6 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. man, wien zy bedrogen hebben, uit te lagchen; de moeders, die bevallen, houden het kraambedde flegts eenen dag, of ten hoogften twee dagen; vervolgens, haar kind in een fjerp van katoen aan den hals dragende, hervatten zy haare gewoone bezigheden zonder eenig gevaar. Dc reizigers en vreemdelingen worden in Brazilië met eene onderfcheidene vriendelykheid ontvangen; de vrouwen omringen hen, wasfehen hun de voeten, doen hun de vriendelyklte aanfpraaken; en de mans pogen insgelyks hen op de verpligtendfle wyze te onthaalen; maar aan den anderen kant zou het eene onvergeeflyke hoon zyn, zo die vreemdelingen* een gezin verlieten, daar zy ontvangen zyn, om elders een aangenaamer verblyf te gaan zoeken; die herbergzaamheid is een duidelyk bewys van de natuurlyke verordening van den mensch, om in maatfehappy met zyns gelyken te leeven, een blyk van zyne ingefchapen zugt voor gezelligheid y het is de gunftige zyde der Wilden; kunnen wy niet befchaafd worden, zonder die gunftige zyde te verliezen? In ziektens fiaan de Braziliaanen malkande- ren  Zuid-Amerika. 107 ren by, met eene meer dan broederlyke tederheid ; wanneer iemand onder hen eene wonde heeft, biedt zyn gebuur zig aanftonds aan om dezelve uit te zuigen; en alle de dienflen van menschlievcndheid worden bewezen met een yver, die eerfte zorg waardig, zy verwaarloozen de heilzaame planten niet, die hunne bosfchen hun verfchaffen; maar zy achten de onthouding nuttiger dan alle geneesmiddelen ; nooit geven zy hunne zieken voedzel, voor dat deze het zetve fterk verlangen. Wel verre van die zwakheid of onverfcbilligheid te hebben, die ons onze overleden vrienden doet fchuwen , die ons den moed beneemt om 'er van te fpreken, die ons verwydert van dc plaatfen, welke ons derzelver denkbeelden zouden kunnen verlevendigen , blyven deze Wilden hen met tederheid befchouwcn, vernaaien hun hunne krygsverrigtingen, pryzen hunne deugden; men begraaft hen regt overeinde in een ronden kuil; indien het een hoofd van een Iïuisgezin is, begraaft men met hem zyne vederen, zyne balsbanden , zyne wapenen; wanneer een volkje van woonplaats verandert, het geen dikwils gebeurt, zonder andere reden dan om te veranderen, brengt  Ï08 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. brengt yder huisgezin opmerkelyke fteenen op het graf zyner meest geëerbiede afgeftorvcnen; nooit nadert men die gedenkftukken van finart zonder een vervaarend gefchreeuw, vry gelyk aan dat,' waarvan men , by het aanvangen van een gevegt, de lugt doet weergalmen. Het belang of de Staatzugt doen de Brazilinanen den oorlog niet aanvangen; het verlangen om hunne bloedverwanten of hunne vrienden te wreekeri is de prikkel hunner oorlogen en bloedigfte gevegten. De oude lieden zyn meer hunne redenaars dan hoofden; zy bepaalen den kryg, zy geven het teken tot het vertrek; zy doen de fterkfte betuigingen van een onverzoenlyken haat tegen den vyand; Bien houdt zelfs dikwils ftil om die geweldige aanfpraaken, die uuren lang duuren, met vervoeringen van woede aan te hooren; deze byzonderheid zet eenige waarfchynlykheid, ten minften eenige moogelykheid,by,aandiekrygsaanfpraaken, welke men in Homerus en in de Romcinfche Hiftorie-Schryvers leest; het geraas van het gefchut verdoofde toen de item des redenaars niet. De ftrydenden zyn met ebbenhouten knod- fen,  ZUID-AMERIKA. 109 fen, van zes voeten langte, gewapend; hunne boogen en pylen zyn van het zelfde hout; hunne inftrumenten voor het krygsmuziek zyn fluiten van de beenderen hunner vyanden gemaakt; zy zyn misfchien beter tot het bedoelde oogmerk dan onze trommelen, die, in plaats van moed,in te boezemen, niet anders doen kunnen dan verdoven, en als bedwelmen; hunne legerhoofden zyn die, welke de. beste zoldaaten in voorgaande oorlogen zyn geweest. Wanneer de aanvaller op de vyandlyke grenzen is gekomen, houden de vrouwen, met den voorraad belast, ftil, terwyl de mansperfoonen de bosfchen doortrekken, of indringen ; hunne eerfte aanval is altyd bedekt; zy verbergen zig op eenigen afftand van de wooningen om het voordeel van eene overrompeling te hebben; in den donkeren nagt fteekt men de hutten in den brand, en men doet zyn voordeel met de verwarring om eene woede te verzadigen, die geene paaien kent; zy, die den kryg in 't veld moeten voeren, verdeelen zig aan benden, en leggen zig in hinderlaagen ; zo zy door meerdere magt ontdekt worden, vlugten zy naar de digtfte bosfchen; zeldeu dost  no Tafereel van Natuur en Konst, doet men de dapperheid beftaan in voet voor voet te frryden. De pooging der Braziliaanen is om krygsgevangenen te maaken; dezelve worden naar het gehugt van den overwinnaar gebragt, alwaar men hen flagt, en met plcgtigen toeftel eet; het feest houdt lang aan, en, terwyl het duurt, vermaancn de ouden dc jonge lieden om onverfaagde oorlogshelden te worden, om den roem der Natie uit te (trekken, en malkanderen dikwils zo trefielyk te vergasten; die trek tot menfchenvleesch fpoort hen egter nooit aan om dezulken onder hunne vyanden te eeten, die in den flag gefneuveld zyn; zy bepaalcn zig tot hen, die met zekere plegtigheden gedood worden; het fchynt,dat de wraak alleen fmaak kan byzetten aan een geregt, daalde natuur voor gruwt. Het lot der krygsgevangenen heeft de veranderingen van eene meer of min gevorderde rede gevolgd; de befchaafdfte Natiën wisfelen hen uit, of geven hen, by 't fluiten van den vrede, te rug. De half-barbaarfche volkeren eigenen zig dezelve toe, en maaken 'er flaaven van; de gemeene Wilden dooden hen zonder hen  Zuid-Amerika. m- hen te pynigen; de allerwildfte Hordes pynigen, dooden, en eeten hen; dat is hun regt der volkeren ! wat is dan het regt der volkeren? De hoofden der verfiagenen worden in Braziliën zeer zorgvuldig bewaard; men vertoont hen ftaatelyk aan alle vreemdelingen als gedenkftukken van moed en zegepraal; de helden dezer wilde Natiën dragen hunne optogten op hunne ledemaaten gegraveerd door infnydingen, die hun eene oneindige eer doen in de oogen hunner landgenooten. Het zyn geene verfierfelen van goud of zyde, welken de vyand hun zoude kunnen ontnemen, het is in hun lighaam zelf, dat zy hunnen roem graveeren; het is fchoon onder hen in de gevegten mismaakt te zyn geworden; een jongman behaagt nooit beter aan zyne beminde dan wanneer hy zig met bloed bedekt vertoont. Deze zeden maakten de Braziliaanen niet gefchikt, om het jok te ondergaan, 't welk de Portugeezen by hunne aankomst hun opliggen wilden. Zy vergenoegden zig met geenerhande gemeenfehap met deze vreemdelingen te hebben; maar ziende, dat men hen bleef vervolgen om hen tot flaaven te maaken,-en in de  ■3iz Tafereel van Natuur en Konst. de aarde te doen werken, namen zy de party van alle de Europeaanen, die zy magtig kon«en worden, dood te liaan en op te eeten; en de Portugeezen zyn langen tyd in de noodzaaklykheid geweest om met de eene hand als 't ware te ftryden, terwyl zy met de andere werkten; en 't zou nog het zelfde zyn, zo zy dieper landwaards indringen wilden. Zie daar de Zuid-Amerikaanfche Wilden van hunnen minst flegten kant vertoond; Iaat ons ook dc andere zyde van den penning bekyken; dus fpreekt 'er de Heer Bougucr van , die met de Heercn Antonio d'Ulloa, Don George Jean, enz. zig jaaren lang in Amerika opgehouden heeft, om een graad te meten, „ zy zyn allen ten ui„ terflen ongevoelig en dom, zy blyven den „ geheelen dag op dezelfde plaats zitten, zon„ der eenige beweging, en zelfs zonder een „ woord te fpreeken. Men kan zig geen denk„ beeld maaken van de volftrekte onverfchil„ ligheid, welke zy -voor de rykdommen en ,, dc geneugtens, welken dezelve verfcharfen ,, kunnen, betoonen; Men heeft geen middel ,, in handen om hen tot eenigen dienst te „ bewegen; want, zo men hun geld aanbiedt, „ antwoorden zy, dat zy geen honger heb- „ ben."  Zuid- Amerika. .-„ ben." Op denzelfden toon fpreekt ook da Hr. D'UIloa; zo men hen als menf-hen befchouwt, fcbynt de bekrompenheid van hun vernuft onbefhanbaar met de voortrefFalykheid van de mcnfchelyke ziel, en hunne verftandeloosheid is zo zigtbaar, dat men zig in. verfcheiden gevallen nauwelyks een ander denkbeeld van hun kan maaken dan van Dieren; niets is in ftaat om de domme gerustheid van hunnen geest te veranderen, als die even onverfchillig is voor geluk als tegenfpoeden; — zy weigeren dikwils den geringflen dienst voor de allergrootfle belooning ; de vrees werkt even weinig op hun als het belang; en de eerbied heeft geen meerderen invloed als deze beide.— Dus is 'er niets, 't welk men ter hunner verbetering kan te werk Hellen; waarvan de Hr. D'UIloa, verfcheiden treffende voorbeelden bybrengt. Die onbekwaamheid der Amerikaanen gaat zo verre, vervolgt die zelfde voortreffelyke Schryver, dat de Negers der verfchillende landen van Afrika vatbaarer voor onderregting zyn dan deze inwooners der nieuwe wereld; zy krygen kennis van verfcheiden dingen, welke deze niet begrypen kunnen, en van daar komt. het, datzy, fchoon llaaven, zig als een hooXVIII. Deel. H ger  ii4 Tafereel van Natltr en Konst. gar foort van wezens dan de Amerikaanen befchouwen, en hen als fchepzels zonder reden en vernuft verachten. Deze laatfte afbeeldingen fcbynen met de vroegere befchryvingen te ftryden; doch die flrydigheid is flegts in fchyn; het is onmogelyk eene befchryving , of eene afbeelding, te geven, die op alle de Wilden van Afrika even eens pasfe, omdat hunne omftandigheden niet dezelfde zyn, en, omdat hunne vorderingen verfchillen. De mensch, zo als hy uit de handen der Natuur komt, is overal dezelfde; geduurende de kindsheid bemerkt men in hem, 't zy hy van wilde of befchaafde ouderen geboren worde, geene hoedanigheid, die hem boven de andere dieren verheffe; zyne bekwaamheid fchynt dezelfde te zyn, en de talenten en deugden, welke hy in 't vervolg verkrygt, hangen geheellyk af van de maatfchappy, waarin hy geplaatst is; zyn geest gewent zig aan dien ftaat, en 't is van dezen, dat hy de on-. derregtingen bekomt, welke hy noodig heeft. Zyne verftandelyke vermogens ontwikkelen zig naar evenredigheid der behoeften, welken hy ondervindt, en der werkzaamheid , daar hy in geraakt ; zyne geneigdheden foimeeren zig naar  Zuid-Amerika. 115 naar de verbindtenisfen, welke hy met zyns gelyken aangaat; het is niet dan met behulp van dit grondbeginzel, dat men het karakter van den mensch in yder tydperk zyner vorderingen kan bepaalen, en het is derhalven dit grondbeginzel, dat men in het lezen van de befchryvingen en karakterizeeringcn van volkeren of volkjes altyd wel in 't oog moet houden. Deze aanmerkingen behooren ons evenwel niet te beletten, om, volgens onze beloften, eenig berigt wegens de Straat, of liever het Land, van Magellaan, en deszeifs bewooneren, te geven. Wy hebben vroeger aangemerkt, dat men van de gefteldheid van het binnenfte des lands weing weet, de Jefuïtfche zendelingen, die in hetzelve geweest zyn, verhaalen twee Natiën aldaar ontdekt te hebben, die zy Chunians en Huilans noemen, en waarvan zy dit berigt geven. De eerstgemelden, zeggen zy, bewoonen het vaste land en eenige eilanden benoorden de laatsgemelden, die de naasten zyn aan dc Straat van Magellaan. ' Op de eilanden zyn eenige weinige verftrooide huisgezinnen, die meest leeven van visch, en 't geen de zee aan H 2 't ftrand.  ij6 Tafereel van Natcur en Konst: 't ftrand werpt, het welk van de vrouwen en dogters opgevischt, en t'huis gebragt wordt in korven, die haar aan den hals hangen; de grond, zeggen zy, is 'er in 't algemeen dor en droog, en daar is byna geen hout; doch hun grootfte gebrek is aan versch water, en zy drinken olie of traan van robben, of zeehonden; dit volk is doorgaands roodhairig, bruin van kleur, en zagtzinnig van aart; op het grootfte hunner eilanden wordt door hun eenige Spaanfche tarw geteeld, en zy fokken honden aan, met lang hair, die zy fcheeren, maakende van dat hair kleedjes over de fcbouderen en borst, terwyl zy de middelfte deelen tan hun lighaam bedekken met zee wier. De Huillans, die naast aan de Straat van Magellaan woonen, zyn armer en elendiger, en veel woester van aart; hun klimaat, op twee- of drie-en vyftig graden zuider breedte, jis zeer koud, en niettemin gaan zy byna geheel naakt, en eeten alles rauw; zy hebben huttén van de bast van boomen gemaakt, fpits oplopende als een fuikerbrood; hunne huid is zwartagtig, en hun hoofdhair ftaat overeind als varkensborftels; hun getal is niet groot, want de Cbuniatu maaken 'er j?gt op, even  Zuid-Amerika. 1ï7 even als op wilde beesten, 't zy om hen tot flaaven te houden, of te verkopen, welke laatften de gelukkigste zyn. De Jefuiten geven voor, dat zy ook veelen van deze Wilden tot den Christelyken Godsdienst hebben overgehaald. Hoe veele andere Natiën 'er in de binnenfte deelen van dit land zyn, is onzeeker, en onbekend; omtrent op agt en-veertig graaden breedte, dat is wel tagtig mylen benoorden de Straat van Magellaan, worden de Argueles en Cefares geplaatst, welke men zegt vermengd te zyn met Spanjaarden, die, twee eeuwen geleden , uit Chili aldaar zouden gekomen zyn; dit is niet ongeloofbaar , aangezien het eiland Chiloë nauwelyks tagtig mylen Noordelyker ligt; deze zouden grootelyks van gedagte Wilden verfehillen, als van de Spanjaarden tot eenige befchaafdheid gebragt zynde. Men heeft dit wel als enkel fteunende op getuigenis van een Spaansch Autheur , genaamd Ovaglio , voor een Roman gehouden; doch Pater Feuillee, die in 't voorst dezer eeuw in Chili is geweest, bevestigt zulks met de volgende omftandigheden. H 3 De  ii8 Tafereel van natuur en konst. De Cefares, zegt hy, zyn afkomuig van het volk van drie der vier fchepen, welken de bisfchop van Placentia naar de Molukkifche eilanden afvaardigde, en die op de westkust fchipbreuk leden, in den jaare 1540. Daar onder bevonden zig twee Priesters, en omtrent twintig vrouwsperfoonen, die, aan land komende, aldaar een verblyfplaats moesten zoeken, dewyl het fchip, dat behouden bleef, niemand hunner aan boord wilde nemen; zy floegen zig dan neder in een vrugtbaar landfchap, op de breedte van vier-en-veertig graaden ; en van hun, onderftelt men, dat deze natie afkomuig zy. Die zelfde Autheur voegt 'er by, dat hem in Chili verhaald was, dat zy een gemeenebest hadden opgeregt, willende geen Europeaan onder zig gedoogen, opdat zy hunne vryheid niet verliezen mogten, dewyl hun land alle levensbehoeften uitleverde. Deze Natie, of volkplanting, zou dan wat Noordelyker dan gemeld is, en als 't ware in 't midden van den uithoek, gevestigd zyn, hebbende benoorden zig de Puelches of het Bergvolk , ook Serranos genaamd. De Pampas , of Indiaanen der vlakten, bewoonen de Noordelykfte deelen, tot in de nabuurfchap van Bue. nos  Zuid-Amerika. u9 nos Ayres. Aan de grenzen van Chili onthouden zig wilden Fehuenches genaamd, die tot de Natie van Auca behooren. Voor 't overigen heeft men geen zeeker berigt van de geenen die door zommige Schryvers beoosten de Andes geplaatst worden, in dit gedeelte van Zuid-Amerika. Gemelde bergreeks, die by de Straat van Magellaan haaren aanvang neemt, loopt in 't eerst zo digt langs de Westkust heen als in Chili, maar byna midden door het land der Patagonen; dus kunnen 'er ook verfcheiden aanzienlyke rivieren van afkomftig zyn, die zig Westwaards in de Zuidzee ontlasten; en eenige goede baaijen of inhammen aldaar maaken. Aan de Oostzyde heeft men de baay van St. Juliaan. Omtrent de binnenlandfche gefteldheid van de zeekusten van dezen uithoek van Zuid-Amerika, heeft de reistogt van Lord Anfon naar de Zuidzee een merkelyk licht gegeven;de Spaanfche zeelieden , die nauwelyks ooit verder kwamen dan het eiland Chiloë, waren onkundig van de eigenlyke ftrekking der kust bezuiden dat eiland, die in de oude kaarten als byH 4 na  i2o Tafereel van natuur en Konst. na regt Zuid-en Noordwaards was getekend, doch nu geoordeeld wordt , van 't eiland ft. Catalina af tot aan ft. Barbara, maar weinig Zuidelyker dan Zuidwest te lopen. Tot deze verbetering heeft aanleiding gegeven, het ongeluk van een Spanjaard niet alleen, die, in zekere eilanden aan de kust, bezuiden het eerstgemelde, verward raakte en zyn Schip verloor, maar ook wel, en in 't byzonder, de fchipbreuk van 't Engelsch Oorlogfchip de Wager, in 't jaar 1741. tusfchen de 46 en 47 graaden Zuiderbreedte. Dit fchip, van het Esquader afgeraakt zynde, en naar Scoro, de verzamelplaats, tragtende te ftevenen, verviel tusfchen eene menigte van eilanden en klippen , die van de Indiaanen van Chiloë genaamd worden de Wateren van Cltonos, hun zeer bekend , alzo zy 'er dikwils gaan visfchen; de Indiaanen, die by het volk van de Wager kwamen , zagen 'er zeer eenvoudig en goedaartig uit, zynde klein van geftalte, nauwelyks vyf voet hoog, plat van neus, en met kleine 00gen, die hun zeer diep in 't hoofd ftonden, donker bruin van kleur, wyl zy geduurig in den rook leeven , als hebbende weinig of geene kleederen aan, zy bezorgden den Engelfchen eenige fchaapen en overvloed van mos- fe-  Zuid-Amerika. 121 felen, dis door het vrouwvolk gevischt werden. Deze gingen daar toe met de fchuitjes een eind wegs van ftrand, en dooken onder water, vergaderende aldaar in een mandje wat haar behaagt, en blyvende zeer lang onder water; door deze Indiaanen wierden aan de Engelfchen ook meeuwen eijeren, zeewormen, en zeehonden toegebragt, die hun tot fpyze ftrekten. Daar was egter aan die kust eene andere Natie, genaamd Couchous, wreed en kwaadaartig.zeer onhebbelyk en ruw van levensmanier, in zo verre, dat de vrouwsperfoonen zig eene lekkerny maakten met het ongedierte van de hoofden hunner kinderen op te eeten. Derzelver voornaamfte voedzel fcheen te beftaan in zeehonden, of robben, en penguins of andere zeevogelen. Men vondt ze middelmaatig van geftalte, fterk en vlug van leden; zy hadden een kleedje, of ftuk van een beestenvel om de middel, en liepen voor het overige naakt; hun geweer beftondt in lanfen of werpfpietfen; hunne fpraak kwam zeer diep uit de keel, gelyk die der Hottentotten; de lyken wierden by hun ook op eene dergelyke wyze als de Hottentotten gewoon zyn, begraven; H 5 vou.  ï22 Tafereel van Natuur en Konst. vouwende zy dezelve zo digt in een als mogelyk is; zy fcheenen zekere Godsdienst plegtigheden te hebben, die meest beftonden in het maaken van een afgryslyk gefchreeuw en zeldzaame postuuren, als van uitgelaten dol volk. Door zodanige Indiaanen wierdt kapitein Cheap van de Wager, met vier andere Officieren, naar het eiland Chiloë gebragt, van waar hy, met drie anderen, naar Valparyfo gevoerd zynde , by uitwisfeling eindelyk in Engeland te rug kwam. Het grootfte deel des fcheepsvolks van 't gemelde verongelukte fchip vertrok met eenvaartuig , 't welk zy vervaardigd hadden, Zuidwaards, en, na veel fukkelens de ftraat van Magellaan doorgekomen zynde , zeilden zy langs de kust, en, door groot gebrek aan levensmiddelen geprangd , befloten zommigen hunner zig by Kaap ft. Andries al zwemmende naar land te begeven, 't geen hun gelukte, doch zy wierden van het vaartuig verlaten, waaruit men hun eenige fnaphaanen , benevens kruit en lood , in ledige vaten gepakt, liet toekomen : Omtrent een myl landwaards ingetrokken , zagen zy een groot getal wilde paarden en honden: De paarden waren klein, doch de hon-  Zuid-Amerika. 123 honden geleken naar Engelfche doggen; rondr om de klippen was veel gevogelte, en op 't ftrand lagen eenige robben: Zy waren agt in getal, die dus fchandelyk van h'inne makkers verlaten wierden; zy bedoren, na zig,zo goed zy konden, verfrischt en verfterkt te hebben, te lande naar Buenos Ayres te trekken, doch dit mislukte hun tot driemaal toe; dus verliep byna een jaar; eindelyk, nadat twee hunner, zonder dat zy wisten hoe, vermoord, en twee anderen weggeraakt, waren, zynde ook hun geweer geroofd, werden zy gevangen genomen door eenige Indiaanen, die op de paarden* vangst waren uitgegaan; en binnenslands ver» voerd, naar gisfing omtrent twee honderd Engelfche mylen Zuidwaards van de gemelde baay, kwamen zy in eene valey, alwaar omtrent twaalf Indiaanfche hutten Honden, gemaakt van paaien of ftaaken, en met paarde huiden gedekt; verfcheiden maaien wierden zy aan andere meesters verkogt, en bleven daar omtrent een maand, eetende midlerwyl niets dan paardenvleesch, het welk het voedzel van die Indiaanen was. Nadat ruim vyftienhonderd paarden aldaar waren byeen gebragt, reisden de Indiaanen met hun vier maanden lang, eer zy kwamen aan de hoofdftad, of verblyfplaats van  i24 Tafereel van natuür en Konst. van den Vorst, of opperften dier indiaanen, welke tot de Pampas fchynen te behooren; deze hoofdftad beftondt uit omtrent dertig hutten van dergelyk maakzel als gemeld is, die omringd waren met paasfaden; en het getal der inwooneren, zo mannen en vrouwen, als kinderen, mogt ongevaar tagtig zyn. De Vorst zat op den grond, met een werpfpies aan de eene, en een boog met pylen aan de andere, zyde , een los manteltje om de fchouders, een kroon van ftruisvederen op het hoofd, een lange roode tabakspyp in den mond; zy werden van hem wél ontvangen, en, nadat zy in het Spaansch, welke taal hy verftondt, berigt van hun ongelukkig wedervaren gegeven hadden, op een paard, dat hy voor hun deedt ïlagten, onthaald. Zy leefden aldaar agt maanden , en bleven 'er den winter over, geduurende welken tyd de fneeuw aldaar dikwils vyf of zes voeten hoog lag; beftaande hun werk veelal in hout te kappen, water te haaien, en paarden te villen; ook bevonden zig aldaar vier Spaanfche vrouwsperfoonen, welke deze Indiaanen in een gevegt of ftroop, omtrent ■ Buenos Ayres, in hunne magt gekregen hadden., Aangaande het land, dat door deze Indiaanen wordt  ZUID-AMERIKA. 125 wordt bewoond, namen de Engelfchen waar, dat het zelve wél voorzien is van fchoone weilanden , en een overvloed van wilde paarden heeft, benevens eenig rundvee, waarvan dit volk egter geen werk maakte, dewyl het paardenvleesch van hun veel hoogergefchat wierdt. De lugtftreek is zeer gezond, en zou, indien de grond gebouwd werdt, waarfchynlyk een goeden oogst van graanen uitleveren; men vondt 'er ook veele boomen, doch weinigen tot timmerhout bekwaam, hoewel het land doorzaaid was met groote bosfchadien, doch aan den zeekant hadden zy niets dan eene vlakke dorre kust ontmoet. De Indiaanen waren van redelyke langte, en wel gemaakt van lighaam, goedaartig, vriendelyk, en behulpzaam onder malkander. De koning , of opperde, was alleen door zyne zwaarlyvigheid en door een zyden gordel van da overigen onderfcheiden; zy hebben zekere feesten of Gastmaalen, waarop zy veel Herken drank gebruiken, die door hun gemaakt wordt van zekere beziën, welke zy met water laten gisten: Als die drank gereed is gaan zy aan 't rooken en zuipen, bedryvende door fchreeuwen en gillen een groot misbaar, en van den drank  126* Tafereel van Natuur en Konst. drank bevangen zynde,raaken zy Iigtelyk handgemeen , doch dooden malkanderen zelden of nooit; dit komt, gelyk men ziet,eenigermaate met de gebruiken der Zuidelyker Indiaanen overeen; ook verplaatfen zy van tyd tot tyd hunne dorpen, wanneer het gras daar omftreeks is afgeweid; en dit gebeurt verfcheiden maaien in het jaar. Als de nieuwe maan' te voorfchyn komt, doen zy een plegtigen omgang, gaande een Indiaan vooruit, die met een hoepel met bellen , rinkelt, het wélk de overigen met een groot gefchrecuw beantwoorden. Hunne manier van begraaven fchynt wederom met die der Hottentotten overeenkomftig te zyn, dewyl zy het lyk met alles, wat den overledenen heeft toebehoort, in een paardenhuid bewinden, werpende het zelve vervolgens in een kuil, dien zy met aarde vullen; de naaste vrienden bedryven drie maanden róuw, houdende zig midlerwyl van de overigen afgezonderd. Voor nagtrpook fcheenen zy zeer bevreesd te zyn, gelyk alle de Wilden. Yder Indiaan heeft zyne eigen vrouw, die, be-  Zuid-Amerika. 127 bevallen zynde, haar kind op eene foort van berrie legt, welke met de vier einden aan een boom wordt opgehangen; hierom is het hoofd van deze Indiaanen van onderen altyd plat; weinige uuren na de verlosling gaat de vrouw weder aan haar gewoonen arbeid; alle morgen worden de kinderen, jong of oud, naar het naastgelegen meir of riviertje gebragt, waar men hen naakt indompelt, zelfs wanneer de grond met fneeuw bedekt is, 't welk hun, gelyk dc Rusfen, gehard maakt tegen de ongemakken van het weder, om, zelfs in den winter, naakt te kunnen lopen. Voorts dragen de mansperfoonen kraaien, of kleine belletjes, om den hals, de armen, en de dyen, en het vrouwvolk verfiert haare lange bairlokken met deze en dergelyke fnuisteryen, die door hun, benevens mesfen, en ander koper, of yzer'-wcrk, van de Spanjaarden worden ingeruild. Zonderling is de manier, waarop deze Indiaanen de wilde paarden vangen; beha!ven dea ftrik, dien de Chiliaanen gebruiken, hebben zy een fmallen ftrook paarden leder, aan yder eind van welken een groote yzeren kogel, omtrent twee pond zwaar, is vastgemaakt: wanneer zy met het getemd paard, waarop zy ge- zs-  i*8 Tafereel van Natuur en Konst. zeten zyn , tot op een zekeren afftand zyn gekomen by het wilde paard, flingeren zy een van die kogels eenige maaien over hun hoofd, en weten dan den zeiven het paard om de beenen , of om den hals, te werpen , doende "hetzelfde een oogenblik daarna met den anderen kogel, zodat het beest in dezen ftrik verwart, en, dien door zyne worftelingen nog fterker aanhaalende , moet nedcrvallen. De gevangen paarden, door andere Indiaanen gevat en gekoppeld zynde, worden in weinige dagen tam gemaakt; met dergelyke, maar ligtere kogels kunnen zy zelfs vogels in de lugt treffen, en zy zyn daar in te meer bedreven, dewyl zy 'er zig van jongs af in oefenen; zodanige kogelriemen dienen hun ook, benevens boog en pylen, tot hun voornaamfte geweer tegen hunne vyanden. Hl S-  Zuid-Amerika, x2g HISTORIE. Wy moeten ons hier voornaamlyk tot Peru en Chili bepaalen. Vasco Nugnes de Balboa hadt in 1518. Panama, in Dariën, geftigt; de Oceaan , die de muuren dezer Stad befpoelde, geleidde de onrustige Kastiliaanen naar Peru, waarvan men de ongemeten fchatten in dit gedeelte der nieuwe Wereld uitbromde ; het geen men daar by tevens meldde, wegens de magten van dit ontzagchelyk Ryk , fchrikte de fortuinzoekende waaghalzen geenzins af, en men zag, met verwondering, drie lieden van eene verachte geboorte en geringe opvoeding zamcnfpannen om, op hunne kosten, een gebied te gaan omkeeren, 't welk zints verfcheiden eeuwen met zo veel luister hadt beltaan. Francois Pizarro, de bekendfte van de drie, was de natuurlyke zoon van een Edelman van Estramadura; zyne opvoeding was zo gering geweest, dat hy zelfs niet lezen konde. Dewyl het bewaaren en geleiden van het vee, zyne eerfte bezigheid , niet wel met zjne on- XVIII. Deel. I m.  i3o Tafereel van Natuur en Konst. rustige geaartheid flrookte, begaf hy zig te fcheep, om zyn fortuin in de nieuwe wereld te zoeken. Zyne vrekheid en ftaatzugt fpoorden hem tot eene onbepaalde werkzaamheid san; hy was by alle optogten tegenwoordig; hy onderfcheidde zig in de meesten, en hy verkreeg in de verfcheiden gefteldheden, waarin hy zig bevondt, die kennis van menfchen en zaaken, die zo noodig is om fortuin te maaken, en vooral voor hun, die, uit hoofde hunner geboorte , tegen alle zwaarigheden worfïelen moeten; zyne ftoute en welgelukte poogingen overreedden hem, dat niets boven zyne bekwaamheden was, en hy fmeedde het ontwerp om dezelve tegen Peru te gebruiken. Hy haalde tot dezelfde bedoelingen over eenen Diego d'A/magro, een man van eene onzeekere geboorte, maar van eene beproefde dapperheid; men hadt hem altyd maatig, geduldig, onvermoeid,in de legers gezien,waarin hy oud geworden was; hy hadt daar in eene openhartigheid geleerd, die men 'er meer dan elders vindt, maar tevens ook diehardheid, die wreedheid, aangenomen, die daar even gemeen zyn. De-  Z P I D - A M E R I K A." rgj Dewyl de bezittingen van twee foldaaten van fortuin, hoe annmerkelyk reeds vermeer derd, niet toereikende waren voor de verovering, die zy voor hadden, wierpen zy zig in de armen van Fernand de Luques; dit was een gierig priester, die verbazende fchatten hadt verzameld door alle middelen, welken het bygeloof aan zynen ftaat gemaklyk maakt, en door eenige byzondere middelen, die met de zeden der eeuw verbonden waren. De verbondenen fielden ten grondflage van hunne verbindtenis, dat elk hunner al zyn goed in deze onderneming zetten zoude; dat men de rykdommen , welke dezelve moest verfchaffen, gelykelyk zou verdeelen, en malkanderen over .en weder onverbreekelyk getrouw blyven. De rollen, die elk op dit groot tooneel te fpelen hadt, wierden naar dat het gemeen belang fcheen te vorderen, verdeeld; Pizarro moest het' bevel over de troepen voeren; Almagro de onderftanden geleiden, en Luques de middelen bereiden. Dit ontwerp van ftaatzugt,, .gierigheid en woestheid , wierdt door de dwee.pery bezegeld; Luques weidde openlyk eene hostie, waarvan hy een gedeelte gebruikte, en het overige onder zyne twee bondgenocten I 2 ver-  132' Tafereêl van Natuur en Konst. verdeelde, zweerende alle drie by het bloed van hunnen god, dat zy dat der menfchen niet fpaaren zouden om zig te verryken. De optogt viel kwalyk uit; door geduurige tegenkantingen, door den honger, door ziektens, door misverftand, door eene diepe onkunde van den ftreek der pasfaat- en andere vaste-winden, door de wapenen der Indiaanen, zag men zig genoodzaakt in 1526. met de overblyfzels zyner manfchap tc Panama te rug te komen. De drie Kompagnons, wel verre van hierdoor den moed te laaten zakken, voelden integendeel nu te fterker drift naar de bedoelde fchatten, omdat zy dezelve van nader by gezien hadden; zy rusten in 1530. drie fchepen uit, welken zy bemanden met honderd vyf-entagtig koppen, en met zeven-en-dertig paarden , met wapenen, en andere krygsbehoeften, voorzien. Deze magt, die, vervolgens door eenige kleine byvoegzelen verfterkt wierdt, llondt onder het bevel van Pizarro, die na de uiterfte moeijelykheden doorgeworfteld te zyn, eindelyk te Tumbez,aan de grenzen van Peru, aankwam. Pe-  Z O I B - A M E R;l K A. 133 Peru was, zo men de berigten der Spanjaarden zal gelooven, reeds vier eeuwen een befchaafd Ryk geweest. Het was geftigt door Manco-Capac en zyne vrouw Mama-Oce!lo-Huaco; het was op een bergagtigen grond, dat Manco eerst zyne heerfchappy vestigde; hy en zyne vrouw beiden, gaven zig uit voor kinderen van de zon; zy begrepen, ongetwyfFeld, dat dit vooroordeel de ziel der Peruviaanen ontvlammen, hunnen moed verheffen, hun meer verknogtheid voor hun vaderland, en meer onderwerping voor de wetten, inboezemen zoude. Met behulp dier begocheling, hadt het Ryk der Incas, onder elf Vorsten, die allen voorzigtig en regtvaardig geweest waren, gebloeid, toen de Keizer Huijana-Capac .zig van Quito meester maakte. Om zig in dat bezit te verzeekeren, trouwde hy de eenige erfgenaame van den onttroonden Koning, waarby hy een Zoon won, Atabalipa geheten. Die jonge Prins verzogt, na den dood van zyn vader, de erfenis zyner moeder; Huascar, zyn oud'fte broeder, weigerde hem in 't bezit daarvan te ftellen; men vatte de wapenen op; de oudfte wierdt geflagen, gevangen, en gewurgd; zyn gelukkige mededinger bleef meester van alles. 13 De'  «34 TAEFiREÊI, VAN NATTOR EN KONST. Deze verwarringen, die voor de eerftemaal Peru ontruste, waren nog niet geheel gefiild, toen de Spanjaarden in het Ryk aankwamen. De volkeren, die de Zon poogden te bevredigen, welke zy tegén hen vertoornd waanden, belaadden deze vreemdelingen met gefchenken, en bewezen hun een eerbied tot aanbidding toe; in de verwarring, waarin de geheele ftaat zig nog bevondt, was niemand bedagt om zig tegen den voortgang van Pizarïo te verzetten , die dus zonder tegenkanting tot het Koninglyk paleis van Caxamalca doordrong. Nauwelyks was hy daar aangekomen, óf Atabalipa, die niet verre afwas, zondt hem fruiten, koorn, esmerauden, en gouden en zilvere vaten; het onthaal van het Hof aan zyn broeder Ferdinand, welken Pizarro aan den Keizer zondt, was even verpligtende; de Keizer ontveinsde egter niet, dat hy verlangde, dat de Spanjaarden zyn land verlieten, en gaf te kennen, dat hy des anderen daags de middelen tot dezen aftogt met hun Hoofd zou komen beraamen. Zig tot het gevêgt te bereiden, zonder de minfte vertooning van oorlog, was de eenigfte fchikking, welke Pizgrxo maakte, om den Verst  ZUID-AMERIKA. 135- Vorst te ontvangen. Hy plaatfte zyne Ruitery in de tuinen van het Paleis, alwaar zy niet bemerkt konde worden; het voetvolk was in 't Hof, en zyn gefchut naar de poort gekeerd, daar de Keizer door moest komen. Atabalipa kwam met gerustheid op de plaats tot de zamenkomst bepaald ; twaalf of vyftienduizend man vergezelden hem; hy wierdt gedragen op een gouden throon, en dit metaal fchitterde ook in de wapenen zyner benden : Hy keerde zig tot zyne voornaamfte Officiers, en zeide; ,, deze vreemdelingen zyn afgezan„ ten van de Goden, wagt u wel van hun „ eenig leet toe te brengen. ■ Men was vry digt by het paleis, door Pizarro ingenomen, toen een Dominikaaner munnik, Vincent de Valverde genaamd, met een Crucifix in de eene, en een Breviarium in de andere, hand, tot den Keizer doordrong. Hy houdt den Vorst ftaande, en doet voor hem, door middel van zyn tolk, eene lange redevoering, waarin hy de voortreflykheid, van den Christelyken Godsdienst, op. zyne wyze voordraagt, en hem raadt, zig te onderwerpen aan I 4 den.  136 Tafereel van natuur en Konst. den Koning van Spanje, aan wien de Paus Pc ru gefchonken hadt. De Keizer , hem met eene verwonderlyk geduld aangehoord hebbende, antwoordde: ik wil de vriend van den Koning van Spanje zyn, maar ik begeer hem niet cynsbaar te wezen ; de Paus moet vreemde denkbeelden van eigendom hebben , om gefchenken te doen van 't geen daar hem niets van toebehoort, ik verzaak myn Godsdienst niet voor eenigen anderen, en, zo de Christenen een god aanbidden, die aan een kruis geftorven is, ik bid de zon aan, die nimmer fterft. Hy vraagt vervolgens aan Vincent, van waar hy dat alles hebbe, wat hy wegens god en de fchepping gezegd hadt? Ik heb het uit dit boek, antwoordt de Munnik, zyn gety boek aan den Keizer aanbiedende ; Atabalipa neemt het boek, befchouwt het aan alle kanten, begint te lagchen, en het breviarium wegwerpende, dat boek, vervolgt hy, fpreekt. geen woord van dat alles. Daar op keert Vincent zig tot de Spanjaards, hun uit alle zyne kragten toeroepende ; wraak , myne vrienden , wraak • Christenen ziet gy dan niet, hoe hy het Euan-  Zuid-Amerika. i37 gelium veracht! flaat die honden dood , die gods wet verfmaaden! De Spanjaarden, die de woede, de bloeddorst, welken het gezigt van goud en ongelovigen hun inboezemden, reeds met moeite beteugelden , gehoorzaamden ftraks aan den Munnik. Men verbeelde zig, welk eene uitwerking zulks op de Peruviaanen moest maaken, het gezigt der paarden, die hen verpletterden, en het losbranden van het gefchut en de musketten, die hen als zo veele blikfems nedervelden, zonder dat zy 'er de oorzaak van begrepen. Die ongelukkigen vlugten met zo veele verhaasting, dat zy over malkanderen Horten; men regte eene ysfelyke flagting onder hen aan; Pizarro zelf drong tot den Keizer door; velde door zyn voetvolk alles neder, wat den throon omringde, nam den Monarch gevangen, en vervolgde, het overige van den dag, die genen, die den eerften aanval ontkomen waren; eene menigte Prinfen van deftamme der Incas, de Staatsdienaars, de bloem des Adels, al wat het hof van Atabalipa uitmaakte, wierdt vermoord; men bewees zelfs geene genade aan de weêrlooze vrouwen, de grysaarts en de kinderen, die van alle kanten zaam I S ge-  138 Tafereel van natuur en Konst. gevloeid waren om den Keizer en de Spanjaarden te zien. Zo lang deze üagting duurde, hieldt Vincent niet op de zoldaaten , vermoeid van 't moorden, aantemoedigen, en onderrigtte hun, dat zy zig niet van de iheede, maar van de punt, van hun geweer bedienen moesten, om meer volk te dooden. Na het eindigen van dit gruwzaam werk, bragten de Spanjaarden den nagt door, met zig dronken te drinken, te danfen, en zig aan de geilfle ongeregeldheden over te geven. Ondertusfchen overleidde Pizarro, hos zig best van zynen gevangenen te ontdoen? Vincent zeide,dat het een hartnekkigzondaar,een verhard vorst, was, wien men als een anderen Pharao moest behandelen. Daar was in het gevolg van den Spaanfchen Generaal een Indiaan, die het Christelyk geloof hadt aangenomen; zyn naam was Philipisfo, en zyne bediening die van tolk; men nam hem te baat om den Keizer te befchuldigen van zyne onderdaanen te hebben willen doen opftaan tegen hunne tyrannen; op dit getuigenis alleen wierdt Atabalipa ter dood veroordeeld; men dorst hem een formeel regtsgeding maaken , en dit wreede fpel hadt de gevolgen die het moest hebben. Na  Zuid-Amerika; 13^ Na dezen geregtelyken moord drong Pizarra door naar de binnenfte deelen des Ryks. Cus« co opende hem haare poorten, en boodt hem meer fchattten aan dan 'er vóór de ontdekking der nieuwe wereld misfchien in geheel Europa waren; zy wierden de prooy van twee honderd Spanjaarden, die, bezitters van deze ongemeten rykdommen geworden, nog meer begeerden door een gevolg van dien gouddorst, die door de voldoening altyd fterker wordt. De tempels en de huizen der partikulieren wierden eveneens beroofd, van het eene uiterfte des Ryks tot aan het andere; de Peruviaanen wierden overal vertrapt, en overal roofde men hunne vrouwen en dogters. Dit volk, tot wanhoop gebragt, vatte de wapenen op; zy belegerden Cusco en Lima te gelyk; maar deze ongelukkigen konden , in verfcheiden gevegten, flegts zes honderd van hunBe vyanden dooden, die, geduurig nieuwe onderftanden krygende , eindelyk zegepraalden. In korten tyd telden de Spanjaarden in Peru drieduizend musketiers , zonder hen die alleen met pieken gewapend waren, de boogfchutters, en de ruitery,mede te rekenen. De Peruviaanen moesten zig dan buigen onder het jok,  14.0 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. jok, zodanig als het hunne overwinnaaren behaagde het hun op te leggen. Zulk eene vreemde omwenteling is een onderwerp van verwondering voor alle volkeren geweest; Peru is een zeer moeijelyk land, alwaar men geduurig over bergen, langs fteiltens, en door naauwe doortogten trekken moet; alwaar eene bende van drie of vier duizend man een talryk leger zou kunnen fluiten en doen omkomen. Hoe heeft zich dan een geheel volk onder zulk een hand vol menfchen gebogen ? Men ziet hier in nadere bewyzen van 't geen wy in ons eerfte deel, over het karakter der Amerikaanen, gezegd hebben. Maar waarom hebben dan de volkeren van Chili zig op zulk eene verfchillende wyze gedragen? Misfchien omdat zy nog volkomen Wilden waren. De Incas, namelyk , hadden ook een gedeelte van dat groote land Chili aan hunne wyze wetten onderworpen, en poogden ook het overige te onderwerpen, maar vonden moeijelykheden, welke zy niet te boven konden komen. Zodra de Spanjaarden zig van de voornaamfte Provin: tien van Peru hadden meester gemaakt, hervatten zy dit groot ontwerp; Almagro, in 't be-  2 ü I D . A M E R I K 1 I41 begin van 1535. Cusco verlatende, trok de Cordelieres over, en fchoon een groot getal der zoldaaten, die hem volgden, in dezen overtogt gefneuveld waren, wierdt hy egter met eene volkomene onderwerping ontvangen door de volkeren, die te voren afhankelyk geweest waren van den throon,dien men nu hadt omgekeerd; de fchrik zyner wapenen zouden hem waarfchynlyk grootere voordeden hebben doen behaalen, zo byzondere belangen hem niet hadden te rug gebragt tot het middelpunt van 't Ryk, alwaar hy een droevig einde vondt. De Spanjaarden verfchenen weder in Chili, in 1541. Valdivia, die hen geleidde, drong daar zonder tegenkanting in; omdat de volkjes bezig waren met hunnen oogst in te zamelen. Zodra dat werk geëindigd was, vatten zy de wapenen op; de oorlog duurde tien jaaren, zonder tusfchenpoozing; eenige Horten inderdaad, afgemat door haare geduurige nederlaagen, onderwierpen zig, maar de andere verdedigden fteeds haare vryheid, fchoon met aanhoudende nadeelen. Een Indiaansch Kapitein , wien zyne ouderdom en zwakheden een tyd lang niet toegelaten hadden uit zyne hut te komen, hoorde, met een uiterst verdriet, ge-  142 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. geduurig van die nadeelen fpreeken; de fraart, van de zynen telkens door eene hand vol vreemdelingen te zien verflagen, boezemde hem nieuwen moed en fcragten in; hy formeerde dertien kompagnien , elk van duizend man, welke hy agter malkanderen plaatfle, en voerde haar dus tegen den vyand aan; zo de eerfte in wanorde gebragt wierdt, moest zy, in plaats van op de tweede te vallen, zig onder de befcherming van de laatfte gaan begeven. Dia order, die getrouwelyk gevolgd wierdt, verbysterde de Spanjaards; zy wierpen alle deze afzonderlyke kompagniën, de eene na de andere , overhoop, zonder dat zy daar voordeel van hadden. Toen eindelyk menfehen en paarden eveneens rust noodig hadden, beval Valdivia den aftogt naar eene engte, alwaar hy begreep, dat hy zig gemaklyk zou kunnen verdedigen; men liet hem den tyd niet, om daar te komen ; de Indiaanen van de agterhoede gingen zig daarvan langs onbekende wegen meester maaken, terwyl die van de voorhoede hem in 't wyken drongen. Dus wierdt hy van agteren en van voren bezet, omringd, en met honderd vyftig ruiters, daar zyne bende uit beftondt, afgemaakt. „ Men goot hem, zo „ als het verhaal luidt, gefmolcen goud in den „ mond,  Zuid-Amerika: 14$ „ mond, drink nu dit metaal, zouden de Wil„ den hem toegeroepen hebben, daar gy zo „ fterk naar gedorst hebt." Zy deeden hun voordeel met hunne overwinning, en ftaken de Europifche vestingen in den brand; verfcheidene derzelve wierden verdelgd, en zy zouden alle hetzelfde noodlot ondergaan hebben, zo eenige aanmerkelyke verfterkingen, juist van pas uit Peru aangekomen, de overwonnenen niet in ftaat gefteld hadden hunne fterkfte posten te verdedigen. Men vorderde naderhand een weinig, maar men deedt geen ftap zonder vegten; van alle de ftreeken der nieuwe wereld, daar de Spanjaarden hunne heerfchappy hebben willen vestigen , is het deze, daar zy altyd den grootften tegenftand gevonden hebben, en nog vinden. Hunne onverzoenbaarfte vyanden zyn de in» wooners van Arnuco en Tucapel; hunne zeden, die meer naar die van de Wilden van Noord-Amerika dan naar die der Peruviaanen, hunne buuren , zweemen, maaken hen gedugt. Zy brengen niet dan hun lighaam ten kryg, en fleepen noch tenten, noch legertrein, mede; dezelfde boomen, waarvan zy hun voedzel haa-  144 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. haaien, verfchaSen hun ook Ianfen en werpfpietfen, daar zy zig mede wapenen; verzeekerd van in de eene plaats te zullen vinden het geen zy in de andere gevonden hebben, verlaten zy onverfchillig het land, het welk zy niet meer kunnen verdedigen. Yder verblyf is hun hetzelfde, hunne benden, zonder zig over levensmiddelen of oorlogsbehoeften te bekommeren, bewegen zig met eene verbaazende vaardigheid; zy waagen hun leven als menfchen die daar niet veel werk van maaken , en, zo zy hun flagveld verliezen, vinden zy hunne magazynen weder overal daar landen zyn met vrugtboomen beilagen. Zy noodigen zomtyds hunne buuren om zig by hen te voegen ter aanvalling van den gemeenen vyand; in de duisternisfen van den nagt, gefchikt om de vyandlykheden te beginnen, ftort men op het eerfte dorp, daar Spanjaarden zyn, en van daar wordt de flagting tot andere dorpen voortgezet; alles wordt neder gehakt, behalven de blanke vrouwen , welke men nooit mist mede te nemen; dit is de oorzaaak van zo veele blanke Indiaanen in dit land. Voer dat de vyand zyne kragten heeft kunnen  Zuid-Amerika, 145 hen famen trekken, vereenigen zy de haare. Hun leger, fchoon meer gedugt door het getal dan door bekwaamheid, fchroomt niet da fterkfte posten aan te tasten. Die aanvallen gelukken hun zomtyds, omdat zy geduurig onderlijnden krygen, waar door zy hun verlies niet voelen. Zo zy al te veel lyden , trekken zy eenige mylen te rug, en vyf of zes dagen daarna gaan zy op eenige andere plaats hunne aanvallen vernieuwen. Deze Barbaaren achten zig niet overwonnen dan wanneer zy omcingeld zyn; zo zy eenige wykplaats kunnen vinden, alwaar men hen bezwaarlyk genaaken kan, befchouwen zy zig byna als overwinnaars, en de kop van éénen Spanjaard, dien zy in zegenpraal omvoeren , vertroost hen wegens den dood van honderd Indiaanen. Het land is zo groot, dat zy, zig al te gedrongen vindende, hunne bezittingen verlaten, en zig in de digtfte bosfchen begeven; door andere Indiaanen verfterkt, toeven zy niet naar de verlaten landen te rug te keeren. Het is die vermenging van vlugten wederftand, van öoutheid en vrees, die hen ontembaar maakt. XVIII. D £ £ l, K De  i46' TAFEREEL VAN NATOÜR EN KONST. De Oorlog is voor hun eene foort van tydkorting; dewyl zy denzelven zonder onkosten of belemmering voeren, vreezen zy deszeifs aanhouding niet, en zy hebben voor een vast beginzel dat zy nooit den vrede verzoeken. De Spaanfche fierheid moet het zig getroosten om daar de eerfte voorftellen van te doen; indien dezelve gunftig ontvangen worden, houdt men eene famenkomst; de Gouverneur van Chili en de Indiaanfche Generaal, van de voornaamfte krpiteinen der beide partyen vergezeld , regelen, onder dc vermaaken van de tafel, de voorwaarden van het vergclyk; het kost altyd eenige gefchenken aan de Spanjaarden , die, na honderd vrugtlooze poogingen , genoodzaakt zyn de hoop op te geven van hun gebied uit te ftrekken, en die hunne grenzen hebben moeten beveiligen, door forten op eenigen kleinen afftand van malkanderen aan te leggen. Deze voorzorgen bedoelen om de onderworpene Indiaanen daardoor te beletten van zig by de wilde Indiaanen te voegen, en om de laatHen te verhinderen van de Koloniën aan te tasten. Van de historie van andere ftreeken van Zuid-Amerika hebben wy reeds een woord moeten zeggen, en van die der landen van .. Noord-  Zuid-Amerika. i47 Noord-Amerika zullen wy te zyner plaatfe fpreken ; voor zo verre namelyk de vroegere voorvallen, veranderingen en omwentelingen betreft, tot aan den laatften opftand, eerst van Masfachuzetsbaey, en vervolgens der overige Koloniën, waaruit de vereeniging der dertien Staaten, zig in een algemeen Congres te ramen voegende, en de thans nog duwende oorlog gerproten is. Dit laatfte gedeelte der Noord-Amerikaanfche Hiftorie , kunnen wy voor als nog niet belooven dat wy zullen aanroeren. Tyd en voorval zal ons nader befluit des aangaande bepaalen. K 2 DELF-  Zuid-Amerika. 155 aarde, welke laatfte men daar ligtelyk van affcheidt door herhaalde opgietingen van heet water; en de kwik wordt daarvan afgezonderd door denzelven in groote helmen overtehaalen; het goud wordt in dezen ftaat, fchoon nog niet volkomen zuiver, maagden-goud gehften, zo wel als dat, 't welk tusfchen het zand der rivieren, of in ftukjes in de mynen , gevonden wordt, dewyl geen van deze foorten het vuur zyn doorgegaan. Vervolgens wordt het in fmeltkroezen gedaan, en tot plaaten of ftaaven gegoten. ZILVER. Het metaal, 't welk in waarde op het goud volgt, is het zilver, en hiervan leveren de mynen van Peru, en eenige andere deelen van Amerika, eene grootere hoeveelheid op, dan in eenig ander gedeelte der wereld gevonden wordt. Dit metaal,zo wc! als het goud, wordt meer in zynen natuurlyken ftaat, dan in den ftaat van Erts, gevonden; het geen men gemeenlyk zilver-Erts noemt, zegt Dr. Hul, op wiens gezag wy voornaamlyk in dezen afgaan , is niet anders dan fteen van vcrfchillende zoorten, waarin eene zekere hoeveelheid oor-  J56 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST.' oorfpronkelyk zilver bevat is; zomtyds fchuilt het in zagtere delfftoffen, als aarde; en niet zelden wordt het los tusfchen de laagen of Strata van zand gevonden. Het zilver, 't welk men in fteen vindt, heeft gemeenlyk de gedaante van platte klompjes, die verfchillend geftreept en geribt zyn, en dikwils naar zilvere galons gelyken; dat 't welk in aarde is bevat, is meestal getakt; en dat, 't welk men tusfchen het zand aantreft, beftaat veeltyds uit kleine ronde of langwerpige korreltjes; fchoon het zilver dikwils dus oorfpronkelyk en zuiver gevonden wordt, treft men het ook menigvuldig aan in den ftaat van Ert3, en zomtyds met de Ertfen van andere metaalen vermengd. De eigenlyke en byzondere zilver-ertfen zyn uitwendig ook zeer verfchillende, maar de gemeenfte Erts is een zonderling en opmerklyk lighaam, dat uit ter aard buigzaam is; de klemvan hetzelve is blauwagtig zwart, en bet gelykt zo veel naar lood, dat men het dikwils voor dit metaal genomen heeft; het wordt gevonden in groote onregelmaatige klompen , die veeltyds platagtig zyn; dezelve zyn zeer zwaar, en ryk in metaal, dewyl zy dikwils drie vierde zuiver zilvers bevatten; maar onder deze vindt men gemeenlyk eenige van een llegter aart, die  Zuid-Amerika. 16[ op een once vermeerderd , en de korrels kleefden aan elkander; door den brandfpiegeï gefmolten wierden zy volkomen fmeedbaar; koningswater is het eenigfte fcheivogt dat baar ontbindt. Men ziet uit deze Proefnemingen, met die van den Zweedfcben Heer S c h ae ff e r , en den Berlynfchen Cbymist Marcgraaf, vergeleken , van welk eene nuttigheid een metaal zoude kunnen zyn als dit, 't welk de hardheid van yzer en den zuiveren glans van zilver heeft, en beftand is tegen de lugt, het water, vuur, zwavel, en zuuren, waarvan de andere,' en meest gebruikelyke, metaalen zo veel lyden ;' te meer, nu door de fcheikunde genoegzaams middelen aan dc hand gegeven zyn om de vermenging van dit metaal'met het goud te ontdekken. X N C A S.S T E E AT, De Heer d'Ulloa meldt verder, dat men onder dc Goudmynen eenige ontmoet, alwaar het goud gemengd is meteen tombak,zo fyn alsde oosterfche, en 't welk ook de zonderlinge cigenfchap heeft van nooit Spaansch groen te XVIII. Deel, L ge.  iö2 Tafereel van Natuur en Konst. geven, gelyk het gewoone koper, en beftand te zyn tegen het zuur. Elders fpreekt hy van een fteen, daar de Peruviaanen oudtyds fpiegeltjes van plagten te maaken, zo wel platte als hol- of bol-ronde; hoedanigen men nog heden in derzelver grafftéden vindt, die onbezwalkt zyn. Deze Yncas-fteen is, zegt hy, zagt en niet doorfchynende, loodkleurig, en neemt een zeer fraaijen glans aan door het polysten : maar dezelve heeft het gebrek , dat 'er veele aders en ftrootjes doorlopen, die den fteen zo brosch maaken, dat hy door den minften flag met een hamer breekt; hierom verbeelden zommigen zig, dat het een zamcngeftelde ftof is, en geen fteen; doch men vindt nog heden zodanige fteenen in eenige groeven, daar men gebruik van maakt tot knoopen. -Men is thans verzekerd, dat het een yzeragtige zwavelfteen, of Marcafiet, is, die by gevolg in 't vuur niet fmelt, maar tot eene roode kalk verbrandt, gelyk alle dergelyke Mineraalen. IC IV I K Z I L V E R. Een ander gedeelte van de rykdommen van Peru zyn de Kwikzilver - Mynen , die eene verbaazende hoeveelheid van dat nuttig metaal op-  Zuid-Amerika. Kjj opleveren; die van Guancavelica, of Oropefa* zyn de beroemdfte, en ten minflen zo aanzienlyk als de Mynen van Friuli in Europa; de aarde, die het Kwikzilver bevat, is van eene witagtig roode kleur, gelyk half verbrande fteenen; nadat dezelve gefloten is, wordt zy in een aarden fornuis gedaan, welks top, even als die van een oven, gewelfd is; men fpreidt dezelve uit öp een laag gemeene aarde, waar mede de rooster van het fornuis bedekt is j waaronder men een klein vuur aaiifteekt, gemaakt van een heester, die men Icho noemt, en welke men meent zo noodzaaklyk tot deze bewerking te zyn, dat het aldaar twintig mylen in het rond verboden is dit gewas tot eenig ander oogmerk te hakken; doch dit is waarfchynlyk een louter vooroordeel. Naarmaate dat het fyn geftooten Mineraal heet wordt, vliegt de kwik, door de hitte verdund en vlug geworden , in de gedaante van damp, op, en , geen uittogt vindende door den top van het fornuis, die wel digt is toegelymd, ontfnapt zy door eene opening, die tot dat einde ge-maakt is, en gemeenfehap heeft met verfcheiden aarden Retorten of eene foort van Hangen , die in koud water uitlopen. Door middel van dit water wordt de damp verdikt, en L 2 cie"  IÓ4 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. de kwik Hort neder, en wordt daaruit genomen, nadat de bewerking geëindigd is. De lieden,die hier aan arbeiden, kunnen het niet lang uithouden, maar worden weldra lam, en fterven elendig. Eene van de voorzorgen, waarvan zy zig bedienen , is een Huk gouds in den mond te nemen, 't welk zig met de fchadelyke uitvloeizelen belast, en dezelve min of meer verhindert tot in het lighaam door te dringen. Na zulk een omftandig berigt van het Goud en Zilver van het zuidelyk gedeelte van Amerika gegeven hebben, zullen wy alleenlyk nog aanmerken, dat Chili overvloed heeft van koper, waarvan de Spanjaarden, in dit gedeelte van hun gebied,'hun gefchut, de klokken der kerken, en huisgeraaden maaken ; zodat, zedert het bewerken der Mynen van Chili, geen koper meer uit Spanje naar dit Werelddeel gezonden wordt, dewyl dezelve eene genoegzaame hoeveelheid opleveren, om de Indien van dat metaal te voorzien. AARD-  ZUID-AMERIKA. 16$ AARDGEWASSEN. KINA. In deze klasfe is geen voorwerp, 't welk onzen aandagt meer verdient dan de Kina. Dezelve valt voornaamlyk in Peru, en wel in het Diftrikt Loxa genaamd , alwaar de beste inzameling gefchiedt van dien bast, of fcbors, van boomen, welken men in Spanje deswegen Cascarilla de Loja noemt, en die in de overige deelen van Europa gemeenlyk Quinquina, of enkel Kina, en in 't Latyn Cortex Peruvianus, of Peruviaanfche bast, geheten wordt. Men beweert, dat de kragt van dit middel tegen de afgaande koortfen van ouds, en reeds voor de aankomst der Spanjaarden, aan de Indiaanen is bekend geweest. De Heer de la Condamine heeft in dat land niets zeekers aangaande de ontdekking van dit geneesmiddel kunnen opfpporen, zo min als wegens den ooifprong van den Indiaanfchen naam; doch 't is onbetwistbaar in Europa niet bekend geworden, dan toen de Gemaalin van den Onderkoning van Peru, te Lima, van eene anderendaagfche kooits aangetast, door den Corregidor van L 3 Loxa,  166 Tafereel van Natuur en Konst. Loxa, wien dit middel kort te voren bekend geworden was, in 1638. daarvan genezen wierdt. Toen deelde zy het aan anderen mede, en het kreeg deswegen den naam van Gravinne Poeder, doch zy gaf het overige aan de Jefuiten, die het te Rome door de Leden van hunne Sociëteit, deden mededeelen aan allen , die hetzelve nodig hadden, waarom het toen Je/uiten Poeder genaamd wierdt. Toen de Graaf van Chinchon, Onderkoning van Peru, in 1640. met zyne Gemaalin, naar Spanje wederkeerde, bragt zyne Lyf-Arts eene tamelyke hoeveelheids Kina mede, die te Sevilie voor honderd reaalen het pond verkogt wierdt. De groote menigte, die in 't vervolg daarvan ontboden wierdt, heeft den Peruviaanen doen denken, dat men zig in Europa daarvan bediende om ftoiFen te verwen, en zy is derhalven als geneesmiddel in Peru zodanig in onbruik geraakt, dat Dr. d e J u s s ie u veele moeite hadt om dezelve weder aldaar in «wang te doen geraaken. De beste Kina, zegt de Heer de la Cospamine, wordt nog hedendaagsch ingezameld op dezelfde plaats, van waar men die gehaald  i68 Tafereel van natuur en Konst. een man om zyn middel, doch alle de oude boomen zyn door het menigvuldig affchillen reeds geftorven, dus vindt men 'er thans byna geen , die dikker zyn dan een arm, of hooger dan vyftien voeten. Deze boom heeft gladde groene bladeren, welke naar die van appel- of peeren - boomen gelyken , en de bloemen , die by trosfen groeijen, hebben de gedaante van enkele hyacinten of feringen; de vrugt, die langwerpig rond is, fplyt in tweëen, en geeft platagtige zaaden uit, eenigzins naar die deiolm- of ype -boomen gelykende, welke den boom doen vermenigvuldigen; of fchoon d«i tyd, dien hy tot groeijen nodig heeft, derzelr ver getal merkelyk heeft doen verminderen, want hoewel zy het fchillen eenigen tyd kunnen uitftaan, fterven doch veelen daardoor. De affchilling gefchiedt met een gemeen mes 't welk met beide handen van den werkman vast gehouden wordt, en waarmede hy eene infnyding doet, zo hoog als hy maar reiken kan; zomtyds worden de boomen wel by den grond afgekapt, en dan van den geheelen bast beroofd, welken men vervolgens in de zon te droogen legt. Het vooroordeel wil, dat zulks met eene afnemende maan moet gefchieden, en  Zuid-Amerika. ig9 en dat men in 't fchillen de oost zyde van den ftam moet kiezen, doch dit is een vooroordeel van denzelfden aart, als het Gemeen, en zelfs het gros der tuinlieden, onder ons, ten opzigte van het zaaijen van verfcheiden gewasfen , van de druiven, van het fnoeijen, en andere byzonderheden van hun beroep, heeft. o P U N T I A. Ik moet hier de opuntia niet geheel onaangeroerd voorby gaan, waaraan zeer lekkere vygen groeijen, welke hun, die daarvan eeten, het water bloedrood doen loozen. Deze plant gemeenlyk de Indiaanfche vyg genaamd , wordt vermenigvuldigd door de bladen in den grond te fteeken: waaruit een ftam voortkomt, die tot drie ellen hoogte groeit; de bladeren worden jaarlyks afgeplukt, om den ftam in 't volgende jaar nieuwe te doen uitfchieten; de vrugt is van buiten wit, van binnen rood, van vleesch. M A G U E T. Nog heeft men in Zuid-Amerika, byzonderlyk in Peru, eene plant Maguey geheten, die honing, azyn en drinken uitlevert; de fteelen k 5 en  170 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. en bladen van dezelve zyn goed om te eeten; men kan haar ook als hcnnip gebruiken, en het garen Pica, genaamd, wordt 'er werkelyk van bereid; het hout van dezen boom dient tot den huishouw, de ftekels of doornen voor naalden, en de vrugten worden door de Indiaanen als zeep gebruikt. Plet is misfehien dezelfde plant als de Zeep-of Savonette boom, waarvan Duteetre fpreekt, en die door Plumier omftandig befchreven wordt, onder den naam van Sapindus. VERFPLANTEN. Ook hebben de Indiaanen verfcheiden planten, die tot verfftoften dienen, byzonderlyk om zwart te verven; onder anderen bezigen zy daar toe hout van eene foort van Periclymenum, met diep ingefneden bloemen, gemeenlyk ytiu genaamd, welk hout men aan ftukken fnydt, en dan met zekere aarde laat kooken. Voorts is 'er eene doornige Poinciana, waarvan de hauwen, of fcheden der zaaden, by de verwers in algemeen gebruik zyn. Dit boompje vindt men in de valey van Lima; Pater Feuiilee nam van die fcheden of hauwen , en liet dezelve met aluin eenen nagt ftaan trekken,  Zuid-Amerika. 171 ken, doende vervolgens het een met het ander kooken, en dan hadt hy eene zeer goede inkt; ook groeit 'er in Peru eene wilde foort van Indigo ; doch daar zullen wy elders van fpreken. Daar is op 't vaste land van Dariën, zegt Wafer, eene foort van rood hout, 't welk goed zoude kunnen zyn voor de ververy; het groeit inzonderheid aan de Zuid-zee, langs eene rivier die naar de Samballos loopt, twee mylen van de zeekust. Ik zag daar, vervolgt hy, eene menigte van die boomen, die ten naasten by de dikte hebben van- eene dye, en dertig of veertig voeten lang zyn; hunne bast is vol holligheden, en wanneer het hout gekapt is, fchynt het van ecnc roode kleur, die naar den geele trekt. Plet is met dit hout, en met eene foort van aarde, welke men binnen in 't land vindt, dat de Indiaanen het katoen verven, daar zy hunne hangmatten en kleederen van maaken. Ik heb 'er zelf de proef van genomen, en na een weinigje van dit hout twee uuren lang in klaar water te hebben laaten kooken, kreeg ik een aftrekzei zo rood als bloed. Ik Hak daar katoen in, dat eene fchoone roode , fchittercnde, en zeer hel.  172 Tafereel van natuur en Konst; heldere kleur aannam, en het welk, toen ik het vervolgens waschte, niet veel van zyne levendigheid verloor. Dit klein verlies ondertusfehen fchreef ik daar aan toe, omdat 'er eenig ingedient ontbrak om de kleur te vestigen. CARAPÜLLO. Doch onder de planten van zeldzaame uitwerking moet men vooral tellen het kruid genaamd Carapullo, 't welk als een bosje gras groeit en eene air geeft, waarvan het afkookzel hen, die daar van drinken, voor eenige dagen krankzinnig maakt. De Indiaanen maaken, zo men wil, daar gebruik van om de natuurlyke geneigdheden van hunne kinderen te ontdekken, zettende by hun, ten tyde wanneer het zyne werking doet, de werktuigen van zulke bezigheden, als voor hun in aanmerking komen, gelyk by meisjes een fpinnewiel, wol, fchaar en naalden, of keuken gereedfchap; by de jongens een paard, elzen, hamer of byl, of iets anders, en zulk een werktuig als: in de krankzinnigheid het meest behaagt, nemen zy voor een bewys van de geneigdheid der kinderen. CA-  Zuid-Amerika. 173 CACAO. BOOM. Thans zullen wy onzen Jezeren een kort berigt geven, wegens de Cacao boomen , welker vragt in Europa,onder de benaaming vanChokolaad, zo algemeen geacht is. Voor de beste Cacao houdt men die, welke in de nabuurfchap van Charthagena valt, fchoon verfcheiden andere deelen van Amerika deze vrugt opleveren ; de Cacao-boom wordt vyftien of zestien voeten hoog, en krygt tien of twaalf duimen omtreks; deszeifs blad is vry dik, glad, donker groen, en gelykt veel naar dat van een pruime boom; de bloesfem is zeer klein, en beftaat uit vyf onregelmatige bladeren; het kruintje van het ftampertje, 't welk, gelyk in alle boomen, de vrugt maakt, blyft groen den geheelen tyd van den groei, maar als 't begint te rypen, wordt het geel, en maakt eene peul, die doorgaans, indien de vrugt behoorlyk is uitgegroeid, veertig of vyf- en veertig amandelen of boonen bevat; zommigen ftellen dit getal van vyftig tot honderd boonen, doch dit fchynt een ongegrond vooroordeel te zyn; de vrugt gelykt tamelyk veel naar amandel-pitten, behalven dat zy breeder en dikker, doch minder  174 Tafereel van Natoou en könst. der lang, is, en niet zo fpits afloopt; zy is in de peul zelve door eene zeer witte vogtïge Wol, waarvan de inwooners een aangenaameii zoeten drank weten te maaken, van elkander gefcheiden. Een jonge Cacao-boöm, heeft twee of drie jaaren werk eer hy vrugt geeft, en levert van een half pond tot twee ponden boonen op, naar de verfchillende plaatfen daar hy valt; te Caijenne zegt men wel eens boomen gehad tc hebben, die twintig of dertig ponden gaven, doch dezelve hadden eene by uitftek gunftige plaatfing. In het algemeen groeit deze boom best in laage vogtige gronden , dewyl hy eene groote hoeveelheid fappen nodig heeft. Als de Cacao boonen gepeld zyn, moeten Zy behoorlyk gedroogd worden, op dat zy geen muffen fmaak krygen, fchoon dit uit winzugt niet altyd nauwkeurig wordt in acht genomen ; eene goede Cacao boon moet 'er donker violet uitzien; doch zy, die niet genoeg uitgewaasfemd hebben, zyn helder violet van kleur; men droogt dezelve in de open lugt, Waarna zy in Iedere zakken gepakt, en aldus verzonden, worden; De Cacao boonen worden  1 U I D - A M E R I K A. 175 gefchild, en tot eene foort van deeg gemaakt, waarby men alle de Speceryen Voegt, die men gefchikt oordeelt om den fmaak te prikkelen; daarna doet men dit deeg in blikke vormen, waarin men het hard laat worden. De choko-laad van goede Cacao boonen gemaakt, is een gezonde onfehuldige drank, fchoon men ligteIyk begrypt, dat de verhitting door de byvoeging der Speceryen veroorzaakt, dezelve voor veele geitellen fchadelyk maakt. Onder die Speceryen bekleedt de Banille zulk eene aanzienlyke plaats, dat het ons niet ondienftig voorkomt daarvan thans eene korte befchryving te laten volgen. BANILLE. De Banille is eene peul, welke de zaaden der plant in zig bevat, en om deze reden heeft zy den Spaanfchen naam Vaynilla, of klein Zaad, gekregen; de Amerikaanen zyn alleen in 't bezit der Banille, welke zy den Spanjaarden verkopen, en zy houden dezen fchat, den eenigen, die hun nog overgebleven is, zeer zorgvuldig bedekt; om zelfs niets van eikanderen te vreezen .te hebben, houdt elk Ame-  ^ Zuid-Amerika. 177 eveneens aan denaastbyzynde boomen; de ftam wordt eindelyk zo bard als de wynftok. Het is opmerkelyk, dat men het einde van die ranken, of uitloopen, niet in den grond zet, waarin zy zouden rotten, in plaats van groeijen; men hangt die flegts aan boomen, waaruit zy een tyd lang hun voedzel trekken, en fterker geworden zynde boren de wortels, van zelve in de aarde, en groeijen zeer weelderig. De bladeren van deze ranken zyn een half voet lang, drie vingers breed, ftomp , en donkergroen; de bloemen zyn enkeld, wit, geel en rood gevlakt; zodra die blo.esfem afvalt , beginnen zig de Banilles te vertoonen; dezelve zyn in den beginne groen, doch men zamelt die eerst in als zy geel worden. De plant heeft drie of vier jaaren nodig eer zy vrugt draagt, en dan duurt de inzameling den geheelcn herfst door. Alle de bereiding beftaat daarin alleen , dat de vrugt op. haar tyd geplukt, en vyftien of twintig dagen lang gedroogd, worde, waarna men dezelve kan verzenden. ' : : In geheel Nieuw Spanje mengt men geene Banille onder de chokolaad, omdat men oorXVIII. Defl. M deelt,  Ï78 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. deelt, dat dezelve daardoor niet flegts ongezond , maar ook flegter van fmaak, zoude worden ; doch in Europa heeft men gansch ftrydige denkbeelden, en de chokolaad, waaronder deze vrugt gemengd is, wordt voor de beste gehouden, en is ook hooger in prys. Wat nu best met de gezondheid overeen kome, zullen wy aan de beflisfing van onzen lezer overlaten , dewyl zommigen misfchien niet gaarne tegen hunnen dank zouden willen verlicht worden. BRAZILIË HOUT. Wy kunnen niet nalaten hier een woord te zeggen, wegens het Amerikaanfche hout, Brafilie hout genaamd, uit hoofde van het menigvuldig gebruik, 't welk daarvan in onze fabrieken gemaakt wordt. Men onderftelt dat dit hout zyn naam van Brazilië ontleend heeft, fchoon Huet aantoont, dat het reeds verfcheiden jaaren voor de ontdekking van dat land bekend was. Dit hout krygt verfchillende naamen, naar de plaatfen van waar het komt, als Fernambuk , Brazilië , enz. maar het groeit altyd in een droogen barren grond, en zelfs in het midden der rotfen. De boom wordt hoog, fchoon hy gemeenlyk krom en met  Zuid-Amerika. t79 met knobbels groeit; deszeifs bast beeft eene verbazende dikte. Deze bóom brengt bloemen voort van eene zeer fchoone roode kleur, die lekker ruiken, en gezegd worden de harfenen te verfterken. Het hout zelf is zeer hard, knapt fterk in het vuur, en geeft nauwlyks eenigen rook, uit hoofde van deszeifs verbazende droogte ; dat van Fernambuk , wordt voor het beste gehouden; en men verkiest de ftukken,die dik, vast, en gaaf zyn, en die, als men dezelve kauwt , eenigzins naar fuiker zweemen; het Iaat zig zeer glad polysten, en wordt veel op de draaibank gebruikt, fchoon men het meest al bezigt om te verwen, want het geeft een roode kleur, doch die niet zeer duurzaam is; in de Geneeskunde oordeelt men dat het de hitte van de koorts verzagt, en het is een verfterkend en zamentrekkend middel. Daar zyn nog verfcheiden andere boomen, daar wy iets van melden moeten, fchoon zommigen niet by uitfluiting aan Zuid - Amerika alleen behooren mogten. M % cx.  I3© TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. CEDER EN DADELBOOM. De Ceder-boomen van Dariën zyn zeer zwaar en dik: Zy groeijen digt aan ftrand; derzelver hout is rood, welriekende, en van een zeer aartig weefzel; men zou daar alles van kunnen vervaardigen, doch de Indiaanen maaken 'er geen ander gebruik van dan om een gedeelte der ftammen uit te holen, en als vaartuigen, die zy Kano's noemen, te bezigen. Daar zyn verfcheiden foorten van Palm of Dadel-boomen, waaronder de Macua opmerking verdient, die, in 't Zuiden van Dariën, in vogtige en moerasfige plaatfen in menigte groeit. Deze boom is niet hoog, zyne ftam mag tien of twaalf voeten haaien; dezelve is regt, en heeft dikke ringen op zekere afftanden van malkander, die allen met lange ftekels bedekt zyn; het hart is vol van een merg, dat meer dan de helft van de dikte van den ftam uitmaakt, gelyk de vlierboom; de bladeren of takken zyn twaalf of veertien voeten lang, anderhalf voet breed, en vernauwen zig naar 't einde; de rib van dit blad is aan den buitenkant geheel met ftekels bekleed; en het blad zelf is aan de einden getand, en heeft aan de breed-  Zuid-Amerika. 181 'breedfte plaats de dikte van eene hand. De vrugt, die de grootte van een kleine peer heeft, groeit tusfchen de wortels der bladen met trosfen; dit zyn de Dadels, die een eyronde gedaante, en, ryp zynde, eene geele of roode kleur, hebben; men kauwt dezelve uit, flikt het vogt door, en werpt het overige weg. Het hout van dezen boom is zeer hard, zwart, zwaar, en van een groot gebruik; men kan het gemaklyk klooven, en de Indiaanen bezigen het niet flegts aan hunne wooningen, maar beflaan 'er ook de punt hunner pylen mede, en de vrouwen maaken 'er eene foort van fchietfpoelen vanom haar katoen te bewerken. de b i b b r. Daar is nog een boom, Bibby genaamd, ter oorzaake van een vogt dat daar uitloopt; deszelfs ftam is regt en dun, als hebbende flegts de dikte van een dy, tegen eene* hoogte van zestig of zeventig voet; hy is, tot a::n den top toe, zonder bladen of takken, en met ftekels bezet; de vrugt komt, rondom den wortel der takken, in de gedaante van tuiltjes; ■ het merg loopt de geheele langte van den ftam M 3 door,  Zoid.Amerika. jz$ dit land hcwaaren het, in dezen ftaat, in weigefloten flesfen; dat, het welk men door den koophandel bekomt, is gewoonlyk in fcbelpen, die de grootte van een vuist hebben, in welken hetzelve verzameld wordt: Wanneer deze zelfftandigheid uit den boom vloeit, is zy zagt of droog, roodagtig bruin, en min of meer doorfchynende. Men bekomt, wanneer men de fchorfen de takken van dezen Loom in water laat kooken, een kleverig harstagtig fap van eene roode op het zwart trekkende, kleur, en welks reuk naar dien van de Benjoin gelykt; het is deze laatfte , die den naam van bruine of zwarte balfem draagt; men moet die, welke geheel zwart is, en een verbranden reuk heeft, verwerpen. Lemery berigt ons, dat de Indiaanen , nadat zy de bruine balfem uit de takken van den boom getrokken hebben, het overblyvende afkookzel tot de dikte van een extrakt laten uitwaasfemen; zy mengen 'er een weinig gom onder, en maaken het tot een vast deeg, van 't welke zy kraaien tot roozenkranfen vormen die zwart en welriekend zyn, vooral zo zy dezet-  loo Tafereel van Natuur en konst. zelve, nadat zy haar gevormd hebben, met een weinig balfem beftryken; men brengt veel Van deze roozekranfen uit Spanje en Portugal. Men fchat de balfem van Peru goed tot dezelfde gebruiken als de balfem van Mekka; zy wordt uitwendig gebruikt voor kwetfingen, doch haare fterke reult ontftelt zomtyds het hoofd. De balsem vam Tolu is mede bekend onder de naamen van Amerikaanfche balfem, lialfem van Carthagena, harde balfem, en drooge lalfem. Het is een harstagtig en kleverig vogt, dat een middelfoort is tusfchen de vloeibaare en drooge balfem; zy is byna goudkleurig, haare reuk heeft mede eenige overeenkomst met de Benjoin, en de fmaak is zagt en aangenaam , waarin deze balfem van andere balfems wezenlyk verfchilt, als die eene fcherpe en bittere fmaak hebben; deze aangenaame fmaak maakt, dat de balfem van Tolu gemak lyker inwendig kan gebruikt worden; zy heeft vooral het voordeel van geene walging te veroorzaaken; wanneer zy geheel droog is, zo is zy bros en breekbaar. De-  194 Tafereel van Natuur en Konst. guay noemt, fchoon dezelve ons beter onder de benaaming van Thee uit de Zuidzee bekend is. De gewoone hoogte van deze plant is anderhalf voet; haare takken zyn zeer dun, en haare bladeren gelyken naar die van de Thee; men kan dezelve inderdaad als eene foort van West-Indifche Thee befchouwen, die, door bet opgieten van heet water, insgelyks aftrekt, en in kleur en fmaak vry wat overeenkomst heeft met de beste Thee uit de Oost-Indiën. Deze plant beftaat uit tweederleije foorten, waarvan de eene Paraguay, de andere Camini genaamd wordt; deze laatfte is in de grootfte achting, en kost een derde meer dan de andere. De eerfte foort wordt voornaamlyk door de flaaven en geringe lieden gedronken, maar de laatfte is de drank der ryke lieden; en zy zyn beide in zulk een gebruik, en worden als zo noodzaaklyk befchouwd, dat niemand in dat gedeelte van Amerika dezen drank wil ontbeeren. In de Mynen van Potofi zouden de arme flaaven niet kunnen leeven zonder behulp van dit kruid van Paraguay, dewyl dit hun een hulpmiddel verftrekt tegen de mineraale dampen, die hen anders zouden verflikken; en men zegt dat geen bediende zig by een meester wil verhuuren dan op voorwaarde van de Pa-  -ic8 Tafereel van natuur en Konst. deze ftof, wanneer dezelve koomt van den boom die banr voortbrengt. Men vindt, in eenige deelen van Zuid-Amerika, eene groote menigte dezer boomen, die men Heve noemt. Door infnyding vloeit daar een vogt uit, dat zo wit als melk is, en langzaamerhand in de open lugt verdikt. Deze boom is zeer hoog en regt, hy heeft maar een kleinen kruin, en geene takken langs de geheele lengte van den ftam ; deszeifs bladeren gelyken naar die van den Maniok, en de vrugten"hebben eenige overeenkomst met die van de Palma Christi. Om het.melkagtig fap, of de zogenaamde harst uit dezen boom te trekken, wascht men des. zelfs voet, en maakt 'er verfcheiden infnydingen in, die door de geheele fchors moeten doorgaan. Deze infnydingen worden boven elkander gemaakt; en onder de laagfte maakt men een blad van Indiaansen riet vast, 't welk tot een goot dient, om het fap te laten druipen in een vat, gefchikt om het zelve te ont* vangen. Om dit fap de gedaante van verfchillende dingen te geven maakt men de vormen, daar toe gefchikt, vogtig; zo dit , by voorbeeld , eene flesch is, maakt men de vorm van vette aap  Zuid-Amerika. 203 fte voet hadt vyf lange klauwen of vingers in dezelfde ry, en een kromme nagel aan eiken vinger; dit maakzel is zeer voordeelig voor dit dier om op de boomen te klauteren, dat het zeer vaardig doet in 't vervolgen van vogelen, daar het veel werk van maakt, fchoon dit zyn eenigst voedzel niet is. Onder den buik, tusfchen de twee sgterfte beenen, is een fpleet of opening, omtrent twee duimen lang, maar voor grcotere uitzetting vatbaar, wanneer men het met de vingers verwydert; deze opening kan het dier zo volmaakt famentrekken en fluiten, dat het oog daar niet gemaklyk iets van kan ontdekken; aan ydere zyde van deze opening maakt het vel eene verdubbeling binnen-waards, waardoor eene hairige zak wordt geformeerd, welk hair egter zeer yl is, zodat men het vel, waar uit de zak beftaat, ligtelyk door hetzelve zien kan; deze zak is door de Natuur aan dit dier gegeven, om 'er zyne jongen in te bergen, en dezelve voor alle gevaar te beveiligen. Deze gunftige bedoeling vertoont zig des te du;'delyker en verwonderlyker, omdat hier twee fterke beenderen zyn, welken men in geen gnder dier aantreft, die geene bewceging van » na.-  504 TAFEREEL VAN NATÜTJR EN KONST. nadering tot malkanderen, of verwydering van malkanderen, hebben, maar altyd op denzelfden afftand blyven. Deze beenderen zyn voorzien van vier paar fpieren, over welken een ander paar loopt, die den dienst van katrol verrigt; in de Mannetjes Opposfum, welken de Heer Cowper ontleed heeft, was deze zak niet zigtbaar, maar de fpieren, die daar toe behooren, waren voor handen; ook bemerkte die Heer, zo wel als Dr. Tyfon, de flraks gemelde beenderen, en de fpieren, die van dezelve tot de agterfte pooten lopen, welke fpieren ongetwyfFeld voor het dier van dienst zyn om zyn ligchaam op te zetten. De zak zelf is eene vliesagtige zelfftandigheid, niet dik, fchoon uit verfcheiden rokken of laagen op malkanderen beftaande; die rokken maaken eene affcheiding van vogten, want de DocTror bemerkte, dat het yle hair, waarmede wy gemeld hebben dat de zak van binnen bekleed is, nat was van een geelagtig vogt, 't welk uit de klieren tfan het vel uitfypelde; dit vogt in de zak, uit den klieragtigen rok vloeijende of fypelende , hadt een fterken reuk, en bevatte meer van den byzonderen flank van het dier dan eenig ander deel; maar nadat het vel, tevens met den zak, eenige dagen  Zuid-Amerika: aos gen bewaard en droog geworden was, befpeurde men zulk eene groote verandering in den reuk, dat dezelve, in plaats van zeer onaangenaam, zo als die te voren was, nu eene aangenaamheid hadt bekomen, en volkomen naar muskus zweemde. In dezen zak plaatfen de meeste Natuurkundigen de prammen of tepels, maar Doctor Tyfon vondt 'er geene, zelfs niet aan de buitenzyde van het vel, gelyk het gewoon geval is. van dieren, die verfcheidene jongen teven» werpen; doch hy meent dat de Opposfum, die ten onderwerpe van zyne ontleding gediend heeft, misfchien nooit heeft geworpen, en dat , te dezer oorzaake , de tepels of prammen onzigtbaar kunnen geweest zyn. Eer wy de verdere byzonderheden wegens dit verwonderlyk dier mededeelen, oordeelen wy zommigen onzer Lezeren een wezenlyken dienst te zullen doen, met hun de nieuwe waarnemingen door den Heer Ba jon op hetzelve, byzonderlyk met opzigt op de verborgenheid van deszeifs voortteeling, op Caijenne gedaan ,-ond'er 't oog te brengen, zo als dezelve in een voortreffelyk Periodiek werk, het  aoö" Tafereel van Natudr en Konst4 het Genees- Natuur- en Huishoudkundig Kabi* net van den Heer Jacob, voegen van Engelen, IVde Deel, N. V. pag. 397—401 gevonden worden. Het maakzel der teeldeelen van het wyfje, zegt de Heer Ba jon, is zonderling; zy hebben de opening van de fchede vry wyd, en zeer naby den aars; de fchede, die eerst enkeld is, verdeelt zig,; eenige lynen van de opening, in twee buizen , die, ter lengte van anderhalf duim, tegen malkanderen aangeplaatst, en door een vry flap celagtig weefzel vereenigd zyn; vervolgens worden zy grooter, krygen de gedaante van een dunnen darm, verwyderen zig weder van eikanderen, en loopen naar de zydelingfte gedeelten van het bekken,krommen zig op zigzelven, als een fpiraal, verfcheiden keeren om, en eindigen in een einde dat gefloten is. Het aanmerkelykst gedeelte van die buizen tot de plaats, alwaar zy zig naar de zydelingfche gedeelten van het bekken begeven, moet aangezien worden als het lighaam der lyfmoeder uitmaakende, en het gedeelte, dat zig als een fpiraal omkromt, als de hoornen van dat in-  Zuid-Amerika. 207 ingewand; hunne einden gaan zig niet aan de eyernesten voegen , waarvan het aanwezen zeer twyffelagtig is; ik heb 'er ten minften nooit kunnen vinden in de menigvuldige ontledingen , welke ik van die wyfjes gedaan heb. Zy hebben onder den buik, (en dit ftrekt zig tot alle drie de foorten uit) eene foort van zak of beurs, die zeer aanmerkelyk is, en waarin de borften opgefloten zyn, ten getale van vier, zes, en zomtyds meer; de jongen hangen , als zy zeer jong zyn , altyd aan de tepels, en, als zy grooter worden, verfchuilen zy 'er zig flegts In; deze gefteldheid der deelen, welke ik befchreven heb, is zeer verfchillende van die van andere dieren; de jongen , zeer klein aan de tepels hangende gevonden , hebben doen vermoeden, dat de beurs, die de borften bevat, de plaat* is, alwaar zy ontvangen worden. De Heer Daubenton fchreef my in 't jaar 1774. om my te verzoeken van hem een wyfje te zenden , dat jongen in hadt; ik antwoordde hem, dat ik zulks niet belooven konde, dewyl, tot dien tyd toe, geen mensch 'er een in dien ftaat gezien hadt. Ik had my reeds eenigen tyd met het onder' zoe-  ao8 Tafereel van Natuur en Konst. zoeken van die dieren bezig gehouden, toen ik den brief van den Heer Djubenton onving, en ik had nooit anders gevonden dan jongen aan de borften hangende; het verzoek van dien Akademist bragt te weeg, dat ik myn yver en nafpooring verdubbelde; ik befprak diensvolgens veele Negers, dat zy my alle de dieren van die foort, die zy zouden kunnen dood of leevende krygen, zouden brengen, en, op hoop van belooning, bezorgden zy my een groot getal, waaronder veele wyfjes waren; ik ontleedde die alle met de grootfte oplettenheid, en ik vond in geenen iets het minfte, dat aantoonde, dat de ontvanging in die teeldeelen zou gefchieden, welke wy befchreven hebben, dewyl ik dezelve altyd in denzelfden ftaat vond, het zy de wyfjes jong of oud waren, het zy zy jongen aan de tepels hadden hangen, of niet, want ik heb, by verfcheidenen, jongen aan de tepels zien hangen, en die jongen waren van allerleien ouderdom. Op den 2/iften Juny 1775, bragt een Neger my eene leevende; hy zeide my, dat hy haar in een nest verrast hadt, en dat zy nog niet gejongd hadt; ik begon met haar te dooden, om haar op myn gemak te kunnen onderzoeken;  Zuid-Amerika. 209 ken; myne eerfte zorg was de beurs te befchouwen, die my een weinig meer dan gewoonlyk toegefioten fcheen; dezelve openende meende ik de punten der tepels wat dikker te zien dan gemeenlyk plaats heeft; maar, dezelve van naby onderaogt hebbende, zag ik dathet jongen waren , die daar aan hingen; zy waren rood, en zo vast aan de tepels gehegt, dat ik dezelve daar niet afkon krygen; zy waren zo groot niet als een garstenkorrel, en by de twee lynen lang van het uiterfte van den bek tot aan het begin van den ftaart, die zigtbaar begon te worden; zo wel de voor- als agtcr-pooten vertoonden zig als vier kleine botjes uit den romp voortkomende; de kop was, naar evenredigheid, dikker dan het overige van het ligchaam; de mond bevatte de tepel, die zeer vast aan den binnenften omtrek gehegt was. Ik trok één dier kleine diertjes met geweld van den tepel af, en ik merkte op, dat de te. pel klein en dun was, maar zo lang, dat hy zig tot in de keel van het diertje moest uitftrekken; het kwam my zelfs voor, dat het eind afgebroken was; ik nam ook nog waar, dat, zo wel uit den mond van het diertje als  aio Tafereel van natuur en Konst. uit het tepeltje, een rosagtig vry helder vogt te voorfchyn kwam. De oogen van deze diertjes geleken twee kleine zwarte ftipjes; de ooren kon men niet zien; het overige van het lighaam was zeer glad, en men zag op het zelve nog geen hair. Ik heb aan den onderbuik geen fpoor kunnen vinden van een navelftreng. Ik onderzogt vervolgens de teeldeelen der moeder; en ik vond dezelve in den ftaat als of de jongen groot geweest waren, of dat zy 'er g-ienc gehad hadt. Ik had het vel van\ deze Marmofa opgezet met drie jongen aan | haare tepels hangende , met voorneemen om het zelve aan den Heer Daubenton te zenden; maar naar maate het droogde vejdoren ook de jongen hunne gedaante. Volgens deze waarneeming, en een groot getal andere , door my gedaan , op wyfjes, die jongen aan haare tepels^ hadden hangen waar aan zy vast waren, zou ik geneigd zyn te ge- loo-  Zuid-Amerika. 2ri Jooven, dat de voortteeling in deze beurs gefcbiedt, en dat de jongen zig aan de einden der tepels ontwikkelen; en inderdaad, hoe is het te begrypen, dat die kleine Schepzels, die zo groot niet zyn als een garften korrel, welker ledemaatèn nog niet ontwikkeld zyn, op dien tyd uit de baarmoeder kunnen komen door de gewoone wegen, en vervolgens in de beurs kunnen gebragt worden, om zig aan de tepels vast te hegten ? Al onderftelde men zelfs, dat de moeder,/door een byzonder inftindt, dezelve tot in haare beurs bragt, hoe zou het dan nog kunnen zyn, dat dieren, onbekwaam om te kunnen voelen, en welker monden nog niet gevormd zyn, de tepels zouden kunnen vatten, en zig daar aan hegten? Waarom zyn die tepels alleen in deze omftandigheid kleiner en dunner dan in den gewoon-, lyken ftaat? Waarom ftrekken zy zig uit tot in de keel van het diertje, waar aan zy vast zyn gehegt, zo wel als aan alle de binnenfte deelen des monds? Waarom, eindelyk, vertoont -de mond van die diertjes, wanneer zy met geweld van hunne tepels getrokken worden, niet dan een kleine ronde opening, waarin men geene der deelen van dat werktuig kan ontdekken, waardoor een rosagtig vogt uitO 2 loopt,  212 Tafereel van natuur en konst. loopt, gelyk aan dat, dat het eind van het tepeltje, dat gebroken fchynt te zyn, uitgeeft? Niettegenftaande deze waarneemingen, welke ik verzeeker, dat allernauwkeurigst zyn, is het egter niet minder waar, dat het gevoelen, dat de dieren aan het einde der tepels van de moeder ontvangen en ontwikkeld worden , ftrydig is met de kennis, welke men ver. kregen heeft van de voortteeling der viervoetige dieren. Laat ons opregtelyk bekennen, dat de fluijcr, waarmede de Natuur de voortteeling zo zorgvuldig heeft omtoogen, ons nog lang den weg zal verbergen, welken zy in deze bewerking betreedt. De middelen, welken zy ter hervoortbrenging der verfchillende Schepzelen gebruikt, leeren ons alleen, dat die weg niet eenerlei is. Hier eindigt de Heer Bajon, wy vervolgen onze befchouwing van dit zonderlinge dier. De Oposfum, een vleesch-eetend dier zynde, en byzonderlyk veel werk maakende van vogelen, is door de Natuur befchonken met een vermogen van zyn Haart om een dunnen tak van een boom te flingeren, en zig daardoor in ftaat te ftellen van een vogelnest te overvallen, en zyn geliefd voedzel te bekomen  Zuid-Amerika. 213 men. Men kan inderdaad zeggen, dat het dier door dit middel, in zekeren zin, vliegt,want, met zyn ftaart aan een dunnen tak hangende en het vermogen hebbende om zig heen en weer te flingeren, kan het zig, zonder gevaar, van den eenen boom in den anderen, die daar digt by is, werpen, alwaar zyn Haart zig zeekerlyk weder aan den eenen of anderen tak zal vast maaken, indien zyne voeten misfen eenige vastigheid te vinden; en dewyl zyne agterfte beenen , gelyk wy hebben aangemerkt, als handen gemaakt, en met een duim1 voorzien, zyn, kan het daardoor zyn lighaam te gemaklykcr opheffen. Eene andere byzonderheid in dit dier, die verdient opgemerkt te worden, is, dat het in een ftaat van gezondheid een fmallen rand heeft, rondom zyne ooren, die van eene volmaakt melkwitte kleur zyn; maar, dewyl dit deel van het oor zeer dun en teder is, wordt het ligtelyk door koude en ongefteldheid aangedaan, en dan verdwynt de witte kleur, de rand wordt faamgetrokken en gerimpeld. Het is op dezen grond, dat Margrave in zyne befchryving van de Tai-ibi van Brazilië, (welken Doftor Tyfon voor een ManneO 3 tjes  214 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. tjes Opposfum neemt) zegt, dat dezelve witte •ooren heeft, omdat de randen, helder wit zynde, meest in 't oog lopen en flerkst treffen. Nog moeten wy eene byzondere voorzorg van de Natuur voor de veiligheid van dit dier, dat zy als in haare byzondere hoede fchynt te hebben willen nemen , niet onaangeroerd voorbygaan ; namelyk , dat de wervelbeenderen van den nek zo fterk en zo vast in malkanderen fluiten, dat zy, fchoon elk dcrzelver tamelyk lang genaamd mag worden, dus te famen gevoegd egter geene twee duimen in de lengte haaien kunnen; welke dikheid en fterkte van deze Wervelbeenderen, zo wel als die van de Thorax en den lendenen, en den uitftekenden beenagtige rand in de harfenpan, den hais, den rug, en het hoofd van dit dier zo wél beveiligen, dat'er geene zwaarigheid van gevaarlykc bezeeringen of ontwrigtingen voor bet zelve zyn kan, fchoon het, door zig van boom tot boom te werpen, op den grond, zelfs van eene aanmerkelyke hoogte, mogt nedervallen. D E  ZUID-AMERIKA. 215 DE U N A U en DE AT. Zie daar derhalven een dier, op alle mogelyke wyzen door de Natuur begunftigd! maar zie hier tevens twee andere dieren, eveneens in Zuid-Amerika t'huis hoorende , waaromtrent zy, zo men h?t dus mag uitdrukken, eene harde iliefmoeder fchynt geweest te zyn; ik meen de Un a u en de A 1, of de zogenaamde Luyaarts; en ik voeg hen , fchoon tWee onderfcheidene dieren, volgens de uitfpraak van den grooten Natuurbefchouwer, de Graaf de Buffon , op zyn voorbeeld egter te famen, om hen zelfs meestal met zyne woorden te befchryven, te meer, omdat die befchryvingen nog niet in 't Neerduitsch zyn uitgegeven, en misfehien nog in langen tyd niet uitgegeven zullen worden. Zo werkzaam, zo günflig , als de Natuur zig in zommige dieren vertoont, zo bekrompen, zo kaarig, fchynt zy in de Luyaarts geweest te zyn; want het is minder de luyheid, die hen ongelukkig maakt , dan het gebrek in hun •maakzei. Geene fnytanden nog hondstanden; duistere en overdekte oogen; het kaakebeen O 4 zo  ai6 Tafereel van Natuur en konst. zo log als dik; het hair plat en gelyk aan droog gras; de dye-beenderen gebrekkig ingekast en byna buiten de heupen; de beenen al te kort, kwalyk gedraaid, en nog ongunitiger eindigende; geene trede of voet onder aan de beenen ; geene duimen ; geene afzonderlyk bewegende vingers; maar twee of drie ten uiterften lange nagels, naar beneden omgebogen, die zig niet dan te famen bewegen kunnen, en meer nadeel doen in 't gaan dan voordeel in 't klauteren; langzaamheid, traagheid, domheid, verlating, om zo te fpreeken, van zigzelven, en eene hebbelyke fmart, zyn de gevolgen van dit ongunftig maakzel; geene wapenen om aan te vallen of zig te verweeren; geen middel van veiligheid; geen heul in dé vlugt ; bepaald , ik zeg niet tot hun geboorteland, maar tot den kluit gronds, tot den boom , waarop zy leeven, niet meer dan eene roede van zes voet in ■een uur kunnende voorttrekken, zig met fmart en eene klaagende item, welke zy nog niet dan des nagts durven laten hooren, voortfleepende, vertoonen zy in alles een medclydenswaardigen ftaat. Deze arme dieren inderdaad kunnen, by gebrek van tanden, nog eenigen prooy aantasten ,  Zuid-Amerika. 217 ten, nog zig met vleesch voeden, nog zelfs gras eeten. Genoodzaakt van bladeren en wilde Trugten te leeven verflyten zy hunnen tyd met zig van den eenen boom tot den anderen voort te fleepen, en, daar by gekomen zynde, hebben zy nog veel tyds noodig om tot aan deszeifs takken voort te kruipen, onder deze traage en droevige werkzaamheid , die zomtyds eenige dagen duuren moet, moeten zy den honger, en misfchien de uiterfte behoefte , uitflaan; aan hunnen boom gekomen, klimmen zy daar niet weder af; zy haaken zig aan de takken, zy berooven hem by gedeelten, eeten de bladen van yder takje na malkanderen af, en brengen dus verfcheiden weeken door, zonder hunvoedzcl met eenig vogt te kunnen vermengen; en nadat zy dus allen hunnen voorraad opgeteerd, en den boom geheel kaal gegeten hebben, blyven zy daar nog op, wec'erhouden door de onmogclykheid van daar af te komen. Eindelyk, wanneer de behoefte zig op nieuw doet gevoelen, en fterker wordt dan de vrees voor het doods gevaar zeiven, ftorten zy, niet kunnende afklimmen, zig plotfelyk neder, en, zy vallen als een blok, als een klomp zonder werkzaamheid; want hunne flyve en logge beenen hebben O s den  218 Tafereel van Natuur en Konst. den tyd niet van zig uit te ftrekken om den val te breken. Op de aarde zynde ftaan zy voor de aanvallen van alle hunne vyanden bloot; dewyl hun vleesch niet geheel (legt is, worden .zy van menfchen en roofdier, n tot voedzel gezogt. Zy fchynen weinig voortteteelen, en indien zy al dikwils mogtcn werpen , zal het getal der jongen ten minften niet groot zyn, want zy hebben maar twee prammen; alles loopt derhalven famen om hen te verdelgen, en egter beftaat de foort; maar zie hier welke voorzorgen de wyze en goede Schepper heeft gedragen voor dieren, die even als alle andere Schepfelen, het maakzel zyner handen zyn. De Luyaarts, fchoon traag, ongunftig geformeerd, en bykans onbekwaam voor beweging, zyn hard, fterk van geftel, en langlevende; zy kunnen de onthouding van alle voedzel langen tyd pitftaan ; met dik en droog hair bedekt, en geene beweging kunnende maaken, verfpillen zy weinig van hun voedzel, en worden vet door de rust, hoe fchraal hunne fpyzen ook zyn; doch zy hebben nog een ander voordeel; fchoon geene boer-  Zuid-Amerika. 219 hoornen op 't hoofd, of hoeven aan de voeten , of fnytanden in het onderfte kaakebeen, hebbende, behooren zy egter onder de herkauwende dieren, en hebben, even ais deze, vier maagen; dus kunnen zy door de hoeveelheid van het voedzel, dat zy op eene reis nemen , goed maaken 't geen aan de hoedanigheid van het zelve ontbreekt. Voor het overige hadden wy misfchien reeds vroeger van dit dier moeten melden, dat het ten naaftenby dc grootte heeft van een Bunfum, of van een Vos. LANGSTAAR.TIGE BEER FAN LINNAWS, Ik zal hier de befchryving plaatfen van een Amerikaansch viervoetig dier, dat door den Heef Linnveus met den naam van langstaartige Bees , onder de klasfe der Beeren geplaatst is. Dit dier was niet veel hooger dan een groote kat, maar zyne langte van het uiteinde van den fnuit tot den Haart iets meer dan drie voeten, en de Haart zelf een voet en een duim; het lighaam was geheel met dik hair overdekt, dat aanmerkelyk lang en zagt was, doch de grootfte langte op den buik hadt; van kleur was het op zommige plaatfen zwart, en op zom-  420 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. zommige een mengzel van 'geel en bruin: De rug was genoegzaam geheel zwart, egter zo niet, of daar was een inmengzel van bruin tusfchen ; integendeel waren de nek , het hoofd, en de Haart eer taanverwig dan zwart; het aangezigt was witagtig met geele ftreepen , die van het boveneinde des hoofds, tusfchen de oogen, naar de neus nederliepen; het hair rondom de oogen was byna geheel zwart; de ooren hadden meer wit dan geel; en de pooten waren dun met bruin hair bedekt. De Haart was ongelyk veel dikker by het lighaam dan aan zyn einde, en, met drie zwarte en drie geele ringen, zeer fraay en juist getekend, die, naar evenredigheid van het verdunnen van den Haart, nauwer wierden. De geflalte van het hoofd in 't algemeen was, driehoekig, zynde van boven en van agteren op zyn breedst, allengs afnemende naar de neus, die zeer fpits en van twee halfronde neusgaten voorzien was. Ter wederzyde van den mond waren de knevels van wit borflelig hair, zynde die van de onderfle lip langer dan van de bovenfle; de bovenfle lip zelf was ook *o veel langer dan de onderfle, dat zy zig wel  Zuid-Amerika. 221 wel anderhalf duim verder kon uitftrekken de ooren waren beneden breed en boven fpits; zy waren van fterke fpieren voorzien, en wegens hunne vaardige beweging aanmerkelyk. De oogen dezes Beers waren, naar maate van het overige des lighaams, niet groot; op een derzelver was een vlies of katarakt, en beide wierden duidelyk door een geduurig bewegend ooglid of vlies gedekt, dat zig boogswyze bewoog, en zig van den binnenften tot den buitenften hoek van het oog uitftrekte, waar dit vlies, zo wel als beneden aan het oog, wel vast was; aan yder hoek was het door een dunne pees verbonden; het was met roode bloedvaten dooraderd, en, dewyl het ongemeen ras bewegend was, gefchiedde deszeifs optrekking gemaklyk , wanneer het geheele oog 'er volkomen mede gefloten of bedekt werdt. De voeten waren niet zeer lang, maar die van de agterfte pooten waren veel breeder en fterker dan van de voorfte; van binnen of van onderen waren zy geheel zonder hair, maar van de nagels tot de hiel met een dik hard vel, dat  222 Tafereel van natuur en Konst. dat roodagtig van kleur was, bedekt; dit vel was met eene menigte lynen, gelyk de palm van een hand, gemerkt, en ftrekte zig aan de agterfte voeten hooger uit dan de voorfte, dewyl het dier zomtyds regt over einde op dezelve gaat. Yder voet liep in vyf klauwen of vingeren uit, gelyk die van den beer; de eerfte was zeer kort; de tweede langer; de derde en vierde van gelyke langte, maar beide langer dan de tweede, en de vyfde was een weinig korter dan deze, doch iets langer dan de eerfte : Het uiteinde van yder dezer vingeren was met een nagel voorzien, die zwart, fcherp, en gekromd was. Het geheele dier, dat zeer vet was, woog zestien en een half pond; het was een wyfje, en de blaas loosde zig beneden den buik door eene groote uitwendige opening. De inwendige gefteltenis van het dier toonde , dat het zo wel tot nuttigen van groeibaar voedzel als tot het eeten van vleesch gefchikt was; het wordt zo wel in Noord- als in ZuidAmerika gevonden, en de vellen, die een uit- mun-  Zuid-Amerika. 223 muntend bont verfchaffen , worden in groote menigte van daar naar Europa gezonden. Dit dier was door verfcheiden mannen van groote achting onder de Natuur-befchouwers befchreven geworden, maar zo verfchillende, dat eene menigte byzonderheden het onmoogelyk maakten om hunne berigten met elkander over een te brengen. De Braziliaanen noemen het Coeti, en zommige Schryvers hebben het als een Vos, anderen als een Das, en nog anderen als een kat aangemerkt. De reden, waarom Linneus het onder de Beeren fielt, is, omdat het vyf klauwen of vingers heeft, en dat de korte- of duim-klauw laan de buitenzyde ftaat, maar het verfchilt, beide uit- en in-wendig, zo veel van den beer, dat men reden heeft om te twyffelen, of het onder de klasfe der beeren zyne eigenlyke plaats wel hebbe? Voor het overige is dit dier zeer gezwind, en beklimt de boomen zo ras als een aap, tot de uiteinden der ukken voortlopende, die zig onder zyn gewigt nederbuigen. Zy,  224 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. Zyne wyze van eeten is als die der honden; maar hy houdt zyn voedzel, het zy groeibaar of dierlyk, tusfchen de voorfte pooten vast. LAMA. Een der nuttigde dieren in Zuid-Amerika, en byzonderlyk in Peru, alwaar het zeer gemeen gebruikt wordt, is eene foort van fchaapen, welken de Indiaanen Lamas, en de Spanjaarden Land-fchaapen heeten : Hun hoofd is klein in evenredigheid van hun lighaam, gelykende wat naar dat van een paard en een fchaap tevens; maar de bovenlip is in 't midden gefpleten, gelyk die van de haas , door welke opening zy tot op een afftand van tien treden verre van zig af kunnen fpuwen; en dit is hun eenigfte wapen om zig te verdedigen , want dit fpeekzel, dat zy dus van zig blaazen, zegt men, dat de eigenfchap heeft, dat het, op iemands vleesch vallende, eene roode plek voortbrengt, die door eene onverdraagelyke jeukte gevolgd wordt; hunne halzen zyn lang, benedenwaards buigende zo als die der Kameelen, naar welk dier zy, behalven den bult op den rug, vry wat gelyken; hunne hoogte is van vier voet tot vier en een half  Zuid-Amerika. 225 half, en zy draagen gemeenlyk een honderd ponden gewigts , houdende hunne hoofden regt op, en met een deftigen en zeer eenpaarigen flap voorttredende, welke flap nauweIyks door flagen te veranderen is. Deze Schaapen eeten zeer weinig, hun voornaamfte, of eenigfte, voedzel is eene foort van duinhelm, of dergelyk biesgevvas, ycho gedamd, daar de gebergten mede bedekt zyn; zy drinken zelden of nooit, en dat gemaklyk onderhoud, by hunne dienstvaardigheid gevoegd, maakt, dat genoegzaam yzer Indiaan, voornaamlyk in het Regtsgebied van Riobamba, alwaar zy menigvuldigst zyn, een of meer van deze dieren heeft; daar by zyn zy zeer leerzaam, en, eenmaal den weg kennende, hebben zy geen dryver of leidsman noodig; men gebruikt hen niet flegts om de goederen en koopwaaren van de eene plaats naaf de andere te brengen, maar ook om het erts uit de mynen naar de" molens te vervoeren. Men brengt hen naar de moeijelykc en fteile plaatfen, die zy door moeten, en die voor een mensch onbruikbaar zyn, men laat hen verfcheiden mylen lang aan zigzelven over, terwyl de beftierder een anderen en langcren weg moet nemen, aan het einde van den welken hy hen wedervindt BoXVIII. Deel. P ven  226 TAFEREEL VAN NATUÜR EN KONST. ven den voet hebben zy een fpoor, daar zy gebruik van maaken om tegen fteiltens en rótJen op te klimmen, het welk hen by uitftek vast tér been maakt, en hunne nuttigheid al weder vermeerdert; hunne wol heeft een fterke lugt, en is wat onaangenaam voor de reuk; zy is in vergoeding lang, wit, of graeuw, en fyn. Vóór de verovering van Peru aten de Indiaanen deze dieren, doch zy dooden hen nu alleen, wanneer zy te oud zyn om langer dienst te doen; men zegt dat hun vleesch denzelfden fmaak heeft als gewoon fchapenvleesch, behalven dat het wat laffer is. PACOS, of FIGOGNES. De Pacos, of Vigognes zyn een byfoort van de Lamas, ten naastenby gelyk de Ezel is ten opzigt van het Paard; zy zyn kleiner en minder gefchikt voor den arbeid, maar nuttiger door hunne vagt; de lange en fyne wol, daar zy mede bedekt zyn , wordt zo waardig als zyde gehouden. De Pacos, die men ook Alpaques noemt, en die tamme of huislyke Vigognes zyn, hebben dikwils eene geheel zwarte, en zomtyds eene bruine kleur, met vaal vermengd. De Vigognes of wilde Pacos zyn van • • ge-  Zuid-Amerika. 227 gedroogde roozen kleur, en deze natuurlyke koleur is zo vast, dat zy onder het bewerken niets verliest; men maakt zeer fchoone handfchoenen en koufen van de wol van de Vigognes , gelyk ook fyne kleeden en behangzels van zeer hoogen prys. Deze {toffe maakt dus een zeer aanmerkclyken tak uit van den han-* del der Spaanfche Indien! De Bever van Kanada, het fchaap van Calmouquie, nog de geit van Syrië, verfchaffen, geene fchooner draad. Dit dier heeft veel gemeen met de Lama's, het/ bewoont hetzelfde land, want men vindt het meest op de Cordillieres; het heeft ook denzelfden inborst, en ten naastenby dezelfde zeden, en hetzelfde geitel; dewyl egter zyne wol langer, en zyne vagt meer gevuld is, fchynt hy de koude nog minder te vreezen; hy onthoudt zig gaarne in de fneeuw, op het ys, en in de koudfte ftreeken; men vindt hen in menigte in de Maggellanfche landen. Zy gaan met troepen famen; zy zyn zeer vaardig ter been, en vreesagtig, zodra zy derhalven iemand bemerken, nemen zy de vlugt; de wyze, hoe men jagt op hen maakt, toont hunne vrees. Verfcheiden lieden verzamelen zig om hen te doen vlugten, en hen in nauwe doorP 2 tog-  228 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. togten te jaagen, alwaar men touwen op de hoogte van drie of vier voeten heeft gefpannen, daar men lapjes linnen of laken aan vast maakt; de Vigognes, daar by komende, worden door deze lapjes, van den wind bewogen, met zulk eene angst bevangen, dat zy niet verder voort durven; dus dringen zy famen, en men Haat 'er zo veel men wil dood, met fteenen, aan Iedere riemen vast gemaakt; doch,zo 'er eenige Huanacus onder zyn, die grooter van geftalte en minder vreesagtig zyn, fpringen deze over dc touwen heen, en de Vigognes volgen hun voorbeeld, en ontfnappen de Jaagers. Men gebruikt de tamme Vigognes, even als de Lama's, om lasten te draagen; maar behalven dat zy, kleiner en zwakker zynde, daar minder toe dienen, zyn zy ook aan grillen van harnekkigheid onderhevig; wanneer zy eens met hunnen last gaan liggen, zouden zy zi;; eer aan (tukken laten hakken dan weder opftaan. Het groot voordeel, dat men van hunne wol trekt, hadt de Spanjaarden overgehaald om hen naar Spanje te voeren, om daar voort te teelen, doch het klimaat was hun zo ongunftig, dat zy daar allen omkwamen. De Heer  Zuid-Amerika. 22,9 de BufFon houdt zig egter verzekerd, dat deze dieren, in.de bergagtigc ftreeken van Frankryk, en byzonderlyk in het Pyreneese]] gebergte, zouden kunnen flaagen ;zy, die dezelve naar Spanje hebben overgebragt, hebben niet in aanmerking genomen, dat zy zelfs in Peru, niet dan in de koudfte ftreeken, namelyk op hooge bergen, leeven; ir.cn vindt hen nooit in laage gronden, en zy lterven in de heete landen, terwyl zy integendeel talryk zyn in de landen die digt by de ftraat van Magellan liggen, alwaar de koude veel grooter is dan in ons Zuidelyk Europa; men hadt hen derhalven niet naar Spanje, maar naar Schotland en zelfs naar Noorwegen moeten brengen; en nog veiliger zou men hen geplaatst hebben aan den voet der Pyreneën, der Alpen, enz. alwaar zy hadden kunnen opklauteren, en de ftreeken van warmte of koude zoeken, die met hunne geitellen overeenkwamen. Wy maaken daar gewag van, omdat wy ons verbeelden, dat deze dieren eene heilzaame verkryging voor Europa zouden zyn, en meer wezenlyk nut aanbrengen , dan al het metaal van de Nieuwe Wereld ; 't welk inderdaad millioenen van menfehen in de mynen heeft doen omkomen, terwyl hun zweet en bloed ons niet P n> flegtï  Zuid-Amerika, 233 den zadel houde, en zig voeren late waar het paard hem brengt, 't welk zelden ophoudt met het Wild te vervolgen, voor dat het zelve afgemaakt of gevangen zy, al ware het vier of vyf mylen verre. Die in andere posten zyn, raaken ook in beweging, en tragten het beest den weg af te fnyden, zodat het zelden ontfnappen kan. BERG-PAARDEN. Het zyn geene gemcene paarden , die men tot deze jagt gebruikt, maar Parameros, of bergpaarden, dus genaamd omdat zy hier toe worden opgevoed of aangevokt; zy gaan een gebroken tel: Men vindt anderen/niet minder vast ter been en vlug, die een eenvoudigen ftapgang hebben, doch een ftapgang zo fnel, dat hy den fterkften draf der eerflen evenaart. Veelen van deze bergpaarden zyn zo vlug, dat geen ander paard hen kan byhouden of innaaien. Ik had 'er een van dit Ras, zegt d'Ulloa, dat, zonder de fnelfte te zyn, my binnen 't halfuur bragt van Callao te Lima, welke plaatfen twee en een half groote mylen van malkander liggen ;het dier bragt my in denzelfden tyd ook weder te Callao te rug, zonder onttoomd geweest tc zyn; dit heb ik verfcheiden maaien ondervonden. p 5 Door-  *3+ Tafereel van natuur en Konjt. Doorgaands kunnen deze paarden niet draaven nog galoppeeren, en zulks ook niet leeren; doch de draavers kan men gemaklyk aan den ftapgang gewennen. De ftap der Anguillilas beftaat in, op denzelfden tyd, de vooren agter poot van dezelfde zyde op te ligten, en in plaats van, gelyk als andere paarden, die ftapgaans loopen, den agtervoet neer te zetten, daar de voorvoet geftaan heeft, brengen zy denzelven voorlyker en tegen over den voorvoet van de andere zyde, of zelfs verder , waardoor hunne beweging eens zo fnel is als die van een gemeen paard en veel gemaklyker voor den ryder. Het geen deze paarden van natuure doen, leert men andere paarden; waartoe Piqueurs of ftalmeesters zyn, die daar hun werk van maaken, en wanneer de paarden het eens wél geleerd hebben, doen zy het zo goed als die, welken deze gang natuurlyk eigen is; geen van beiden zyn fraey van geftalte , maar doorgaands zagt in den bek, leerzaam , en tevens vol van moed en vuur. DE T A JAC U. Dc Tajacu is eene foort van Mexikaansch wild zwyn. De Franfchen, die in Guiana gezeten zyn, noemen het zwart varken. Dit dier,  Zuid-Amerika. 235, dier, zegt de Heer Brisfon, is een weinig kleiner dan het gemeene varken; het heeft een korten en dikken hals; zyne ooren zyn regt, fpits, en omtrent drie duimen lang; zyne oogen zyn klein, en het heeft geen ftaart; zyn geheel lighaam is met borftelen bedekt, die veel grover zyn dan die van de gemeene varkens; deze borstels zyn zwart met eenige witagtigheid vermengd; zy zyn kort aan het onderfle der zyden, en worden langzamerhand langer, naarmaate zy den rug naderen, op welken men eenigen heeft, die vyf of zes duimen langte hebben. Dit dier verfchilt vooral van de andere foorten van dit geflagt,door eene foort van beurs, die het op den rug omtrent het agterfte gedeelte heeft, waaruit een vogt vloeit; dat een onaangenaamen reuk heeft. De Tajacu is de Caaigoara van Marcgrave; E. Tifon heeft 'er eene ontleedkundige befchryving van gegeven in de Philofophical Transactions, n. 133. pag. 379. Ray zegt, dat deszeifs onderfle kaak veel langer is dan de bovenfle, en dat zyn buik geen hairen heeft; het heeft op het middelfte van den kop, tusfchen de ooren, een bos hair» dat voor het grootfte gedeelte zwart is; de  236 Tafereel van Natuur en Konst. de nagels van zyne agterfte pooten zyn veel langer dan die gemeenlyk zyn van de dieren, die gevorkte voeten hebben. Men vindt den Tajacu in Nienw Spanje, in Terrafirma, en in Brazil; deze dieren onthouden zig met troepen by malkandcren, en bewoonen de bergen en bosfchen; zy voeden zig met wortelen, eikels en vrugten; Bolivar zegt, dat zy de Hangen en padden beoorlogen; Tofeph d'Acosta wil , dat , zodra men een van deze dieren gedood heeft, de dikte of beurs, die zy op den rug hebben, moet affnyden, want dat anders binnen een halfuur hun vleesch niet meer eetbaar zal zyn; Tifon zegt evenwel, dat, wanneer men dit deel met den vinger te zamen drukt, daar een vogt uit voortkomt , waarvan de muskusagtige reuk niet onaangenaam is. DE TAPIR. De Tapir, Ta pi rus, Manipouris, Tapirette, (want alle deze naamen voert dit dier,) wordt in Brazilien en Guiana, en op het eiland Marignan gevonden; de Heer Brisjon maakt 'er een geflagt van, dat maar ééne foort bevat; het heeft de grootte van een kalf van zes maanden; de gedaante van zyn lighaam gelykt  Zuid-Amerika; 237 lykt naar die van een varken; het oppergedeelte van zyn kop eindigt in een punt: de bovenlip , welke hy naar welgevallen kan uitfiarekken en famentrekken, is zeer veel langer dan de onderlip; zy is zeer verheven, en in de lengte gevoord; zyn muil bevat 'veertig tanden, te weten vier fnytanden in yderen kaak, en even zoveel maaltanden;zyne oogen zyn klein;zyne' ooren rondagtig en afhangende ; zyn Haart kort, kegelvormig, en van hair ontbloot; zyne beenen zyn ten naastenby gelykvormig aan die van een wild zwyn; de voorfte pooten zyn met vier zwartagtige nagelen bezet, en de agterfre alleen met drie; het hair van het lighaam is kort; in de jongen heeft het eene glansryke omberkleur, die met witte vlakken gemengd is, en in de vohvasfenen is hetzelve bruin of zwartagtig, en heeft geene vlakken. Dit dier -zwemt en duikelt zeer wel, en begeeft zig naar den grond; wanneer het verre onder water zwemt, zo fteekt het 'er zyn kop uit; Rayzegc, dat het geduurende.den dag in de digte bosfchen flaapt, en des nagts op den roof uitgaat. De Portugeezen noemen dit dier Anta; deszeifs vleesch heeft, volgens het getuigenis der  238 Tafereel van Natuur en Konst. der Wilden, een fmaak als osfenvleesch; zy bekleeden hunne ftormhoeden met het vel van dit dier; zy bereiden het met het in de lengte uit te ftrekken en in de zon te laten droogen. Naar alle waarfchynlykheid is de Tapir hetzelfde dier, het welk Thevet Ta puike noemt. Deze dieren zyn niet gevaarlyk; zy nemen de vlugt., wanneer men hen najaagt, en tragten zig te verbergen; zy lopen nog veel fneller dan herten. MIERE N - E E T E R S. Het fpyf my,dat,ik, wegens de kortheid van ons bellek, van de Tamandua-guacu of Miereneeter , die men in Guiana en elders in Zuid Amerika vindt, niet dan met een woord gewaagen kan. Deze dieren , die de grootte hebben van een grooten hond, zyn zeer zonderling in eenige deelen van hun maakzel, want zy hebben geene tanden; zy hebben eene rolronde tong , gelyk de vogels, die men Spechten noemt;, de opening van hunnen bek is zeer klein , en zy kunnen daar niet mede byten, en 'zelfs niets aanvatten. Dit fchynt hen van levens onderhoud te berooven; doch de Natuur '• ■, heeft  Zuid-Amerika. 23^ heeft daar voor op eene zonderlinge wyze gezorgd ; zy heeft de tongen dezer dieren eene eigenfchap gegeven, dat daar een honingagtig vogt op is, daar de mieren veel van houden, en 't welk zy op eenigen afftand rieken. Het dier dit wetende, ligt zig digt by een mierennest neder, en fteekt zyn tong, die zeer lang is, uit; de mieren rieken de uitvloeizels van die tong, en begeven zig in menigte daar op, om dat vogt te fmaaken; zodra de tong genoeg met deze infekten beladen is, haalt de Tamandua-guacu dezelve in, en geniet zyn prooy, het eenigst middel van zyn beftaan. AANMERKING. Ik zal hier eene algemeene aanmerking over' de dieren in Amerika, en byzonderlyk in ZuidAmerika, byvoegen. De oneindig groote landen van dit werelddeel, (het zyn de woorden van den Graaf de BufFon) waren, by derzelver ontdekking, flegts met eenige handen vol menfchen, om zo te fpreken, beflagen, en ik denk dat men zoude mogen zeggen, dat 'er in geheel Amerika zo veele menfchen niet waren, als men werkelyk in de helft van Europa telt. Die fchaarsheid ih de menfchelyke foort veroor-  *40 TAFEREEL VAN NATUUR ENlïONST. oorzaakte den overvloed, dat is te zeggen de menigte, of het grooter getal, in ydere foort van dieren, die daar t'huis hoorden; zy hadden veel minder vyanden en veel meer ruimte; alles begunlligde derhalven hunne vermenigvuldiging, en'ydere foort was zeer talryk in Individus; maar het was niet eveneens met het voiftrekt getal der foorten; zy waren in kleinen getale, en, zo men haar met dat der foorten van de oude wereld vergelykt, zal men bevinden, dat het misfchien geen vierde, en ten hoogftcfi een derde gedeeite, bedraagt. Indien wy tweehonderd foorten van viervoetige dieren in de geheele bewoonbaare of bekende wereld Hellen, zullen wy meer dan honderd dertig foorten in de oude, en minder dan . zeventig in de nieuwe wereld vinden, en zomen 'er de foorten aftrekt, die aan de beide werelden gemeen zyn, dat is te zeggen, de zulken , die de koude verdraagen kunnen, en .die dus door de landen van 't Noorden uit de oude naar de nieuwe wereld hebben kunnen overgaan , zal men niet veel meer dan veertig foorten van dieren vinden, die aan de nieuwe wereld natuurlyk eigen zyn. De leevende Natuur derhalven (altyd naar vaste regels werkende, al tyd aan de wyze wetten van den Schepper en Al-  Zuid-Amerika. 21r Albeftierder onderworpen) is daar minder werkzaam, minder verfcheiden, en, wy mogen zelfs zeggen,minder fterk; want niet flegts zyn de foorten in minderen getale, maar de oorfpronkelyke dieren van Amerika zyn in 't algemeen ook veel kleiner dan die der oude Wereld , en daar is n;et een dier in Amerika, 't welk men met den Olyfant, den Rhinoceros, het Rivierpaard, den Dromedaris, den Kemelpardel, den Buffel,den Leeuw,den Tyger,enz. vergelyken kan. Helgrootst van alle dieren vanZuidelyk Amerika is de Tapir, of Tapiierete, van Brazilien: dit dier, het grootst der oorfpronkelyke dieren van Amerika , heeft de grootte van een kalf van zes maanden , of van een zeer kleinen muilezel, want men heeft het met het een en ander dezer dieren vergeleken, fchoon het daar in 't geheel niet haar gelykt. Wy zullen het artykel van de viervoetige dieren met de runderjagt in Paraguay en Buenos Ayres befluiten; het welk wy op het laatst plaatfen , omdat deze dieren niet oorfpronkelyk in Amerika t'huis hooren, fchoon de wyze vari hen dus te jaagen, te dooden, enz. daar alleen plaats heeft. XVIII. Deel. Q yejr;  242 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. Verfcheiden jagers te paard begeven zig naar de plaatfen, alwaar zy weten, dat de meeste Wilden zyn; zy vervolgen elk het hunne, en fnyden hetzelve de peezen der agterfle beenen af, door middel van een langen ftok, van onderen beflagen met eene foort van mes, dat de gedaante heeft van eene halve maan, en zeer fcherp is; zodra dit dier op deze wyze buiten ihat gefield is om voort te lopen, vervolgen zy een ander, het welk zy op dezelfde wyze nedervellen , om, by gebrek van zig te kunnen bewegen, van zelf te laten omkomen. Na eenige dagen in zulk eene geweldige oeffening te hebben doorgebragt , keeren de Jaagers langs denzelfden weg te rug als zy gekomen zyn; zy vinden de runderen, welken zy neergeveld hebben, veelal geflorven, villen dezelve , nemen de huid, zomtyds ook de tong, of het fineer, en laten verder den romp over aan wolken van gieren en andere roofvogels, die daar welhaast op afkomen. De huiden waren voormaals zo goed koop, dat zy voor weinig meer dan twee Hollandfche fchellingen verkogt wierden , en dan nog monfierden de koopers eene groote menigte uit, die de grootte, welke zy vorderden, niet hadden;  •Zuid-Amerika. 243 den; maar die prys is verhoogd naar maate het getal der runderen verminderd is. Die vermindering is niet zo zeer aan de jaagers als wel aan de wilde honden toe te fchryven; deze vernielende dieren maaken zulk eene flagting onder de runderen, dat men daardoor gevaar loopt van een zeer voordeeligen tak van handel te verliezen. De Regeering van Bucnos-Ayres heeft dit nadeel poogen voor te komen , door een gedeelte van de bezetting uit te zenden om door haar fchietgeweer deze wild geworden en vernielende honden uitteroeijen, of ten minden te dunnen; doch toen die zoldaaten van hunnen heilzaamen optogt te rug kwamen, wierden zy met zulk een gejoel van fchimpcnveragting,als honden-llagqrs, van het dwaaze Gemeen ontvangen, dat zy deze togten naderhand nooit weder hebben willen aanvangen. SLANGEN. Terwyl de dieren kleiner en zwakker zyn in Amerika, hebben wy in onze algemeene befchouwing reeds aangemerkt, dat de Infekten en Hangen daar grooter vallen. Men verhaalt ons inderdaad van vreesfelyke flangen in Brazilien; men zegt, dat 'er zyn van dertig voet lang tn meer, en zo dik als een ton. Roger Q ? be.  £44 Tafereel van Natuur en konst. berigt, dat by het aanwezen van deze monfteragtige flangen in twyfFel hadt getrokken , doch dat hetzelve hem door den Gouverneur bevestigd was. Deze Hangen künnen op eenmaal een hert of een mensch inzwelgen, en maaken zig ligtelyk van hunnen prooy meester door denzelven met hunnen Haart te verworgen; men meldt nog al fterker dingen, en fchoon wy verre af zyn van te beweeren, dat deze berigten niet merkelyk vergroot zyn, is het evenwel zeeker, dat Brazilië groote flarfgen en andere venynige fchepfels voedt. Daar is één, Ilaloka genaamd, die vreesfelyk lang en dik is. De' ratelflang van Brazilië zou hier vooral verdienen gedagt te worden, doch dewyl men dezelve ook in Noord-Amerika , en wel in Kanada, aantreft, zullen zy in de befchryving van de Noordelyke helft der nieuwe wereld een gevoegelyker plaats hebben; ik zal hier alleenlyk aanmerken, dat Seba in zyn eerften Thefaurus, negen, in zyn tweeden vyfen twintig, onderfcheiden foorten van Amerikaanfche flangen opgeeft; wy kunnen van eenigen, die in Zuid-Amerika gevonden worden, een enkeld woord zeggen. Daar is een foort, die zig gaarne om het zo-  Zuid-Amebika. ^4s zogenaamde heilig hout, of pokhout, Guajatum, flingeren; zy onthouden zig op de boomen , of in hooien, en befchadigen geen menfchen , maar voeden zig met de dieren, die zy verrasfen kunnen, byzonderlyk de fchildvarkens; de Indiaanen reizen nooit zonder een van deze flangen by zig te hebben. Daar is eene foort van gevleugelde flangen; die men ook op de goudkust vindt, alwaar zy door de Negers voor huisgoden gehouden worden. Onder de Peruviaanfche flangen is eene foort die de torren verdelgt, welker gerommel onverdraagelyk is. Eene andere, die fpitfe tanden aan het midden van den kop heeft, maakt een zeer aangenaam geluid, als dat van kleine vogeltjes. De Rotflang draagt dezen naam, omdat het deel, dat zy gebeten heeft, onmiddelyk rot, en hevige fmarten veroorzaakt. Zy gaat fchuinsch, op de wyze der krabben, voort. De flang van de Berbiesjes is vermiljoen Q 3 rood  24Ö TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. rood van kleur; met roode flreepen, en witagtige flippen. Onder de flangen van Martinique worden drie foorten onderfcheiden, die zeer gevaarJyk zyn; de eerfte zyn grauw; de. tweede fchoon geel; en de derde ros; haar kop is plat; zomtyds zyn zy dikker dan een arm: haar ftaart is met vier, ook wél met agt, tanden , gewapend , die fpits en gekromd zyn; zy hebben aan yderen tand een kleinen angel, welke van het begin tot aan den wortel indringt; en het is hierdoor, dat zy het vergift in de wond doen vloeijen, in welke zig de tand bevindt. Dit vergift is in kleine blaasjes bevat, die de tanden omringen, en de dikte van een erwt hebben. Het vergift van de geele flangen van dit eiland, is wat geeler en dikker dan dat van de andere; dat van de grauwe gelykt naar water, 't welk eenigzins troebel is;en dat van de rosfe is zo klaar als fonteinwater; en dit is het fynfte. Wanneer men van deze flangen gebeten is, moet men aanflonds een afkookzel van flangenbout , of caapeba, drinken. Deze flang zwelgt haar aas door zonder het te kauwen. Men  Zuid-Amerika. 247 Men heeft mede op dit eiland een flang, die men blocdvloeijer noemt, omdat het bloed uit alle openingen des lighaams van den geenen, die 'er door gebeten is, uitvloeit. Dit is een kleine flang, die de grootte van eene adder heeft, zy heeft zeer brandende oogen, en zeer glanzig vel, 't geen met zwart en wit gefpikkeld is: haar lighaam is final en haar ftaart dun. De Wilden vernaaien, dat de Acrouages, (volkeren van Terrafirma) zig geftadig gekweld ziende door de ftrooperyen van deze eilanderen , om zig te wreeken, een groot getal van deze verfchillende flangen by malkanderen vergaderden , en die in korven en kalebasfen op het eiland Martinique bragten. — Eene vertelling Wilden waardig. De Heer Prefontaine verzeekert , dat de plant, die op Martinique Qingiri genoemd wordt (digitalis fefanum diÜa , rubello jlore , Plumier.) een byzonder geneesmiddel is tegen de beet van alle flangen, van welke foort. De Heer de Chanvelon, Intendant van Caijenne, zegt, dat de witte Envers, 't geen de Q 4 Ma-  ZüID-A M E R I K A. asr gel tot dat van den anderen groot zyn, en dat hunne bek of fnavel fterk genoeg is om de huid van een ftier of koe optefcheuren, en zyne ingewanden uit te haaien; dat twee van dezelve geene zwaarigheid maaken om deze dieren aan te vallen en te verllinden; dat zomtyds een alleen kinderen van tien of twaalf jaaren oud had overvallen en gegeten. Men ziet 'er, zegt de Heer de la Condamine, aan de rivier der Amazoonen, die, zo men wil, van de Indiaanen gevangen worden, door middel van het beeld van een kind, gemaakt van zeer taaije leem of kley, waarin zy, terwyl zy 'er mede tragten weg te vliegen, met de klauwen vast raaken. Labat gewaagt ook van zulk een vogel, wiens wieken uitgefpreid zynde, eene lengte van agttien voeten befloegen. Frezier zegt, dat hy in den jaare 1711. een Condor gedood hadt naby Santevano, de hoofdftad van Chili. Pater Feuillëe is omttrent het dooden van zulk een vogel zeer omftandig. In den jaare 1710. wanneer hy zig bevondt in de valei van Ylo in Peru, den 27ften Juny des namiddags, ten platten lande eenig tydver* dryf zoekende, wierdt hy een roofvogel gewaar van verbazende grootte, gelyk hy te vo-  Zuid-Amerika. 261 Pierre Martin zegt, dat de wyze, op welke zy de visch vangen, geheel byzonder is; zy agterhaalen dc visfehen niet door de (helheid, waarmede zy hen agtervolgen, gelyk de Duikers , enz. doen; maar vermits zy zeer hoog vliegen, zo vallen zy, wanneer zy een visch by den oever der zee of rivieren gewaar worden , met eene verbazende ploffing neder in -het water, het welk zy nog daarenboven met hunne pooien en vleugelen zodanig roeren en bewegen, dat de verfchrikte visch zig laat grypen, en men moet alsdan veronderftellen , zegt de Heer Parrault, dat, wanneer de visch door het bovenftuk van den bek gedrukt wordt, hy zelf de twee takken van het onderiiuk, aan welken de zak vast gehegt is, doet verwyderen, in geval de visch grooter is dan de gewoone opening van deze twee deelen. Dezelfde Akademist zegt, dat deze verwyding, welke niet dan bezwaarlyk door de fpieren fchynt te kunnen gefchieden, eenig ander middel vordert, waardoor dezelve zo ruim worde als noodig is om de groote visfehen, welken de Pelikaan inzwelgt, door te laten. De Pelikaan behoudt altoos in dezen zak eenigen tyd zyn voedzel, vóór dat het in dc maag R 3 over-  262 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. overgaat; dit is gemeen aan alle de vogelen die een krop hebben, waarin zy het voedzel bewaaren, 't geen zy in groote hoeveelheid nemen , wanneer zy daar gelegenheid toe vinden, om het naderhand op hun gemak door te zwelgen; maar hier in onderfcheidt zig de Pelikaan van de andere roofvogels, dat, daar deze het voedzel alleen in hunnen bek en klauwen aan hunne jongen brengen, hy hetzelve in zyn zak overvoert. , De Vader Labat zegt: dat de Amerikaanfcho Pelikaan , of kropgans', wel naar onze Euiopeaanfche ganzen gelykt; zyn kop is, zegt hy, aan beide zyden platagtig en zeer dik, in één woord zo als vereischt wordt om een bek to onderfchragen ,die twee of drie duimen breed, en een hal, voet of daaromtrent lang, is; maar zyne oogen zyn zeer klein, in vergelyking van zyn kop; ook zegt hy, dat de beide Hukken van zyn bek met fyne en fcherpe tanden by wyze van een zaag bezet zyn, 't geen de Heer Perrault in twee Afrikaanfche Pelikaanen, die hy ontleed heeft, dus niet heeft gevonden; de zak hangt op de krop af, aan welke hy, gelyk mede langs de keel, door kleine vliezen Yastgchegt is, opdat hy niet ter zyde zou flin- ge-  Zuid-Amerika.' 263 geren. Deze zak wordt door een dik en vet vlies, 't geen zo vast en buigzaam als leder is, gevormd; het is met een zeer kort en fyn hair bedekt, dat zo zagt als fatyn is; het heeft eene zeer fchoone paerelkleur, en is met flippen, lynen, en golven van verfchillende kleuren gevlakt, die eene zeer fchoone uitwerking doen. Wanneer deze zak ledig is, zo is hy niet zeer merkbaar, maar wanneer de vogel een overvloedige vangst gehad heeft, ftaat men verwonderd over de menigte en grootte der visfehen, die hy daar in kan bergen; het eerfte wat hy verrigt, terwyl hy vischt, is, dat hy zyn zak opvult; hierna zwelgt hy op zyn gemak zo veel door als hem lust, en hy komt dezen zak weder opvullen als hy ledig is, en de honger hem dringt. Hy aast zyne jongen met hun een gedeelte van den buit, dat reeds in zyn zak warm geworden is, medetedeelen. Dit heeft buiten twyffei aanleiding tot de bekende fabel gegeven; dewyl hy, om zyne jongen hun voedzel te doen krygen, zyn bek digt aan de borst houdt, en de jongen dus uit zyn krop te eeten B. 4 geeft,  2.64 Tafereel van Natuur en konst. geeft, heeft het domme volk, zulks van verve-, befchouwende, en ziende tevens het water, door de gekwetfte visfehen veelal bloedig, daar uit loopen, en de jongen daar mede drenken, zo heeft hetzelve, zeg ik, van de zaak onkundig, zig moeten verbeelden, dat de Pelikaan zyne jongen voedde met zyn eigen bloed. De Pelikaan is een fombere en droefgeestige vogel; hy beweegt zig alzo langzaam en zo lny als de Flamingo dat vlug en vaardig doet. Labat , zegt: dat hy een wyfje heeft gevonden, dat vyf eijeren op den naakten grond zat uit te broeijen, en dat hetzelve, toen hy langs, of over, dat pad wilde voortgaan, de moeite niet wilde nemen van opteftaan, gevende hem al-; leenlyk eenige ftooten met den bek , en fchreeuwende, toen hy haar floeg om van de eijeren af te gaan. Het vleesch der Pelikaanen is taay, en heeft een reuk van galften'g vet en bedorven visch. Wie zou vermoed hebben, zegt Vader Labat, dat deze groote dieren, met hunne breede ganze ppoten, verkiezen zouden om zig op de wkken der boemen te zetten, wanneer zy hun.  Z tl l D - A M E R I IC A. 265 hunne rust nomen. Zy brengen den geheelen dag, uitgezonderd wanneer zy visfehen, naar alle waarfchynlykheid, met flaapen door; hun kop leunt alsdan met hun langen en breeden bek op de aarde, of op eenig ander lighaam; zy veranderen niet van ftand voordat zy door honger geperst worden. Labat meldt verder: dat het leven van deze vogelen in drie tydperken verdeeld is; ten eerften om hun voedzel te zoeken; vervolgens om te flaapen; en ten derden om telkens hoopen drek ter grootte van een hand te laten vallen. Vader Raimond verhaalt in zyn Karaibisch Woordenboek , dat hy een Pelikaan gezien heeft, die zo tam en zq volmaakt door de Wilden afgerigt was, dat hy alle morgen, nadat men hem met Roucou geverfd hadt om hem te kunnen herkennen, op de vischvangst uitging, van welke hy des avonds wederkeerde; zyn zak was alsdan wél van visch voorzien, en hy deelde zynen voorraad, fchoon met eenigen wederzin, met zyn meester. De Amerikaanen dooden eene menigte van R S de-  265 Tafereel van natuur en Konst. deze vogelen, niet alleen om het vleesch enz. maar byzonderlyk ook om hunne visch- of hals-zakken te bekomen; waarvan de meesten, die rooken, zig bedienen om hunne gekorven tabak, in plaats van een tabaksdoos, in te bewaaren en by zig te dragen ; Waf er verhaalt, dat de Matroozen , even als de Amerikaanen, eene party Pelikaanen doodden enkel met oogmerk om die zakken te hebben, en daar tabakszakken van te maaken; men gebruikt dezelve ook tot geldbeurfen; men rekt hen' uit, zodra men hen van den hals der vogelen heeft afgenomen, en men beftrooit hen met fyn gewreeven zout en asfche of aluin, om het overtollige van die grove ftofFe, die daar nog in is, wegtencmen; hierna wryft men hen met een weinig oly tusfchen de handen om hen fmeedig te maaken; zomtyds legt men hen in de oly, gelyk de fchaapenvellen; zy zyn alsdan veel fraeijer en zagter; zy verkrygen de dikte van goed park.iment, maar zyn by uitftek leenig en zagt; zy kunnen, behorlyk uitgerekt zynde, omtrent een pond tabak bevatten. De Spaanfche vrouwen borduuren hen met goud en zyde op eene bevallige wyze; men vindt 'er nu en dan daar zo veel kunst en kosten aan be-  Zuid-Amerika. 257 hefteed zyn, dat men hen inderdaad fraaije Hukken mag noemen. VERSCHEIDEN VOGELS. In Brazilië vindt men ook een groote menigte opmerkelyke vogels, inzonderheid de Anhima; of Eenhoorn-Vogel, zogenaamd om dat hem een hoorn van twee of drie duimen lang uit het voorhoofd groeit, doch dezelve is ftomp en broosch, en kan dit dier derhalven tot geen wapen verftrekken.. Men vindt daar ook den Toukan, die de grootte heeft van een hout duif, en overal eene git zwarte kleur heeft, uitgezonderd onderden buik, alwaar hy fraay geel is, ook heeft hy een kleinen rooden kring om den hals; de Inwooners verfieren zig met de veders van dezen vogel op hunne feestdagen, by huwelyken, danspartyen, of andere vrolyke gelegenheden; maar het geen opmerklykst in dezen vogel is, indien men de vernaaien deswegen gelooven mag, is dat zyn bek grooter is dan zyn geheele lighaam, zynde omtrent een fpan lang, van buiten geel, en van binnen rood. Een andere vogel van Brazilië heet de Cocoi; deze zweemt in gedaante veel naar onze oijevaars, en heeft eene verbazende verfcheidenheid van kleuren in  268 Tafereel van natuur en Konst. in zyne vederen. De Guara, welke de Europeaanen Zee-Tureluur noemen , is opmerkelyk doordien hy zo dikwils van kleur verandert; zynde eerst zwart, vervolgens aschgraauw , daarna wit, dan fcharlaaken, en eindelyk als karmozyn, welke laatfte kleur hooger en ryker wordt, naarmaate de vogel langer leeft. Parakieten , papegaaijen , en verfcheiden vogels van dien aart, zyn daar zo gemeen als by ons de duiven; en fchoon eenige eene zeer fchoone pluimagie hebben zyn zy daar egter al te menigvuldig om door de inboorlingen geacht te worden , uitgezonderd nu en dan, wanneer zy derzelver veders tot verfierfelen bezigen. Onder de vogels die tot fpyze dienen, vindt men daar zeer groote en keurige kalkoenen; en, men kan denzelfden lof geven aan de overige foorten van gevogelte die men aldaar aantreft, inzonderheid eene foort van witte hennen, welker vederen zy fraay groen verwen, en met die van andere vogels vermengd, om hunne hoofden en middels dragen. Men vindt daar ook overvloed van eenden, en dergelyke watervogels, doch men zegt dat de Braziliaanen die niet willen eeten, dewyl zy die voor befmetlyk houden; ook willen zy geenerhande foort van eijeren eten, want zy befchouwen die  Zuid-Amerika. aup die als ongezond, indien al niet als vergiftig; en zy zyn verbaasd dat de Europeaanen daar zo veel werk van maaken, en die zonder eenig nadeel eten. FLEDER. MUIZEN* Men vindt aan verfcheiden oorden van ZuidAmerika verfchriklyk groote Vledermuizen; haare lighaamen, zegt Wafer, zyn zo groot als die van duiven, en haare vleugels evenrelig lang en breed naar de grootte van haare lighaamen ; de haaken aan haare vleugelen ftellen haar in ftaat zig aan alles vast te hegten; zy onthouden zig gemeenlyk in en om oude gebouwen en verlaten plantafien ; zy dringen evenwel, daar zy opening vinden, des nagts ook in de bewoonde huizen in, zuigen het bloed der flaapenden uit, en zyn inderdaad zo wel gevaarlyk als ysfelyk en verfchriklyk* WAT E R - D I E R, E N. P l P J. Men vindt in Brazilien een Pad, welker huid helder rood en gekorreld is, 't geen haar even als met paajlen bedekt doet fchyneu; baar  27o Tafereel van Natuur en Konst. haar kop is byna driekant, even als een Priestersmuts , die met fpitfche franjes bezet is, en ten naastenby gelykvormig aan een Bisfchopsmyter; haare oogen zyn vol vuur, haare huid is bruin, rood, haare pooten zyn gepareld, en haare nagelen getand. De Surinaamfche padden zyn van eene wanfchaapen grootte; die, welke door de Amerikaanen Pipal of Pipa genaamd worden, zyn zeer beroemd onder de Natuurkundigen, omdat de wyfjes de jongen in haare huid en op den rug voortteelen, het geen niet flegts buiten den gewoonen loop der Natuur is, maar ook met de organifatie, met het maakzel, dezer dieren fchynt te ftryden; dewyl zig geen weg vertoont, boe het mannelyk zaad-vogt door den beenagtigen rug van het wyfje dringen kan, om de eytjes vrugtbaar te maaken. De beroemde Heer Petrus Camper, die in 1764. eene uitmuntende Ontleedkundige Verhandeling over de wyfjes Pipa heeft uitgegeven, voelt deze zwaarigheid, en erkent daar geene oplosfing op te kunnen geven; Doctor Fermin heeft dezelve egter kort daar na gevonden, en wy zyn te meer in onzen fchik onzen Lezeren de ontknooping van dit wonderlyk raadzel der  ZUID-AMERIKA. 271 der Natuur, het eeniglte in zyne foort, te kunnen geven , omdat weinigen daar ooit iets van gehoord zullen hebben. De Heer Fertnin merkt aan, fdat de Pipa's van wezenlyke eijernesten , trompetten van Fallopius, voorzien zyn, en dat zy eene voorbereidende lyfmoeder hebben , om de eytjes, naarmaate zy uit de trompetten komen, te ontvangen, en dezelve vervolgens allen te gelyk uit het lighaam te drukken, opdat zy in den rug van het dier overgaan. Dus vervolgt hy „ Ik had in myn tuin in Suriname eene graft „ laten graven, waarin ik een paar Pipa's „ hield om waar te nemen. Na verloop van „ twee maanden, bemerkte ik op een morgen „ dat het wyfje zig met haare voorfte pooten „ in den grond hadt vast gezet, en ongemeene „ poogingen deedt met het agterfte gedeelte „ van haar lighaam; dit duurde zeven minuu„ ten, en toen ontlastte zy zig van een hoop „ eytjes op het zand. 'Straks naderde het man„ netje met drift, nam de eytjes met zyne ag„ terfte pooten op, en bragt die op den rug „ van zyn wyfje, alwaar hy dezelve nauwelyks W li „ hadt  Z O I D - A M E R I K A. 273 ji onmogelyk, dat 'er ooit een jong uitgebo,, ren worde." Hoe veele zeldzaamheden, hoe veele wonderen, in zulk een lelyk Schepzel als eene Pipa ! Langs welk eene verfcheidenheid van wegen weet de Godlyke wysheid haare bedoelingen te bereiken! DE K A T M A N. De Kayman zal niet ongevoeglyk op de Pipa volgen. Men geeft dezen naam aan een tamme Krokodil, die zig op de kusten van de rivier van ft. Domingo en Suriname onthoudt, maar die in de laatstgenoemde ftreeken geenfins tam Is. Dit dier, dat uit een ey voortkomt, dat de grootte van een ganzen-ey heeft, is zeer fterk, en, wanneer het niet tam is, voorde menfchen, zo wel als voor de land- en waterdieren , zeer gevaarlyk. Het heeft genagelde pooten , en is met geen hair bezet; het leeft zo wel op het land als in het water, en verflindt alles wat het ontmoet. De kayman wordt in korten tyd het grootfte dier, dat- uit een ey voortkomt, vermits men 'er vindt, die meer dan twintig voeten lang zyn, zyn kop,en het bovengedeelte van zyn lighaam, zyn met XVIII. DEEL. S fchub.  474 Tafereel van Natuur en Konst. fchubben bedekt, die zo hard zyn, dat zy het dier onkwetsbaar maaken, maar zyn huid is zo zagt onder zyn lighaam, dat men het ligtelyk dooden kan, wanneer men het op deze plaats kwetst; zyne grootfte fterkte beftaat in zyne tanden , die malkanderen kruisten, in diervoege, dat hy'gemaklyk alles verbreken kan, wat hem voorkomt; hy kan een groot eind wegs in eene regte lyn met veel fnelheid afleggen, doch, vermits zyn ruggraat maar uit één ft uk beftaat, kan hy zig niet gemaklyk wenden; zyne onderkaak is onbeweeglyk. De Kayman heeft eens vry doordringende muskus • reuk; hy heeft twee blaazen aan den onderbuik, en een aan ydere faménvoeging der agterfte pooten. Zyn vleesch is taey, onverteerbaar, en heeft een muskus - fmaak, zo als mede zyne eijeren; men vindt de Kaymans mede op de groote eylanden, in de moerasfen, en op de oevers der groote rivieren. In weerwil van de verwoede verflindzugt van den kayman, zo heeft men, zegt de vader Labat, Mulatten en Negers, die zo ftout zyn van hem aantetasten, en die zig meester van hem maaken, met geene andere wapenen dan een  ZUID-AMERIKA. $ff een dik ftuk leder, of een hol hout, dat zy in de handen houden, en hem in den bek fteeken om dezelve geopend en onder water te houden; want vermits deze dieren geert tong hebben, zo kunnen zy zig, terwyl hun bek geopend is, niet weerhouden van water in te zwelgen en te verdrinken. Schoon 'er eene groote overeenkomst is, tusfchen den krokodil en den kayman, en deze beide foorten ongetwyfeld tot het geflagt der Hagedisfen behooren, zo is 'er toch een groot verfchil tusfchen de eene en andere foort. Het lighaam' van den kayman is meer ineen gedrongen, zyn kop meer opgeheven, en zyn fnuit, meer neêrgedrukt en korter, vormt aan deszeifs wortel een hoek, terwyl de krokodil, en vooral die, welke zig in de Nyl ophoudt, een fmal lighaam heeft, en haare bek, die zeer lang is, in een regte lyn voortloopt , en veel wyder opening heeft. Ook verfchilt de krokodil van den kayman door haare fchubben of fchiiden, de ringen van den ftaart, de hardheid der beenderen, de kleur van het lighaam, en verfcheiden andere byzonderheden, welke aanftonds in 'ü oog moeten lopen, zodra men de afbeeldingen S a v van  27ö Tafereel van natuur en konst. van de beide dieren met malkander vergelykt. — Van deze twecflagtige dieren, die tevensin het water en op het land kunnen leeven, worden wy natuurlyk tot eenige byzondere visfehen geleid. VISSCHEN. BEZAAN T JE S. Dit is eene foort van visch, die verdient gekend te worden; hy is eyrond; zyne grootte evenaart die van een ganzen-ey; hy vertoont zig op het oppervlak der zee als eene verzameling van doorfchynend fchuim, dat met lugt vervuld, of als een blaas, die met de levendigfte kleuren geverfd, is, in welken het wit, het rood, en het violet de overhand hebben. Het is een dier, welks lighaam uit kraakbeenderen en een zeer dun vel is te faamgefteld, dat mede met lugt vervuld is, welke hem boven het water houdt, en altyd naar de rigting der winden en baaren omvoert, die hem dikwils op ftrand werpen, alwaar hy op het drooge blyft liggen, zonder zig te kunnen bewegen , tot dat eene andere golf hem weder in zee voert. Hy heeft eene foort van pooten, die agt in getal,en als kleine riemen gemaakt, zyn,  Z 11 1 D - A SI E R 1 K A, 2;7 zyn, van welken vier hem ook tot riemen vcuftrekken om te zwemmen, en de vier andere tot zeilen, dewyl hy dezelve opfteekt om den wind te vangen, en zig des te beter op het water te kunnen houden; dit heeft hein .den naam van Bezaantje doen verkrygen. Deze visch duikt nooit onder het water, zelfs niet, wanneer men hem drukt of flaat, maar hy hegt zig aan alles vast, wat hy ontmoet, door middel van zyne pooten, die lymig zyn. Men heeft veel moeite om de beweging van dit dier van naby waartenemen ; wanneer men hem aanraakt, houdt hy ftil, en omvat het lighaam, by 'twelk hy zig bevindt; en dat met zo veel kragt, dat men moeite heeft om 'er hem van af te fcheiden; mogelyk wordt deze fterke aankleving voor een gedeelte door het lymagtige vogt veroorzaakt, met het welke zyne pooten geheel bedekt fchynen. Wanneer men op hem trapt, terwyl hy op het ftrand ligt, zo geeft hy een geluid van zig als de blaas van een karper, die men met den voet verplette. Men vindt Bezaantjes op alle de kusten der S 3 ei-  278 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. eilanden van Amerika, en byzonder in de golf van Mexiko, na de normwinden en hooge zeevloeden; hunne verfchyning omtrent de oevers is een onfeilbaar voorteken van een aannaderend onweder. Dit dier bevat een zo doordringend, brandend, en geweldig vergift, dat, wanneer hy het vleesch van eenig ander dier aanraakt, zulks eene ongemeene verhitting, ontfteeking, en reuk veroorzaakt, die zo doordringend is , als of het deel met kookende olie verbrand ware; de fmart, die zyne aanraaking veroorzaakt, vermeerdert naarmaate de zon zig boven den horizon verheft, en vermindert naarmaate zy naar denzelven daalt; in diervoege, dat de pyn een oogenblik na haaren ondergang geheel ophoudt. Om deze fmart te flillen bedient men zig van brandewyn , welke met een weinig olie van Acajou vermengd is. Nog is het een zeldzaam verfchynzel, dat het vlgesch der visfehen verderft en vergiftigt, die iets van hem hebben ingezwolgen, zonder hen egter te doen fterven.  284 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. Remora aan het róer gehegt hadt; dergetyke beuzeleryen verdienen nauwelyks gedagt, zeekerlyk niet wederlegd te worden. Zie hier wat van de zaak is! De zeelieden merken dikwils op, dat zy in hunnen vaart vertraagd worden door een groot getal ZuigerVisfchen, of door eene menigte Bernakel fchelpen, die zig aan het onderfle van de fchepen vasthegten ; men kan ligt begrypen , dat, wanneer de kiel van een fchip dus met Zuiger-Visfehen en fchelpen bezet is, deszeifs oppervlakte hierdoor ruw en als gevoord wordt, en dat het fchip dus, met gelykekragten van den wind, niet denzelfden voortgang kan maaken, als wanneer het fchoon en glad is; elk zeeman weet,dat het van groot belang is, de fchepen, uitwendig zo wel als inwendig, fchoon te houden. OUDE WXVEN en OUDE MANS. In de zeën van Zuid-Amerika, en byzondei»lyk onder den keerkring, ziet men dikwils fchoolen of benden van die visfehen, welken men den naam van Oude Wyven en Oude Mannen geeft,- en die inderdaad een zonderling maakzei heb-  Zuid-Amerika. 2S5 hebben. De eerstgemelde is omtrent tien duim lang en vyf breed; heeft een zeer fmallen mond , met fcherpe tanden, een groot oog boven in het hoofd geplaatst, twee neusgaten of hooien onder het voorfte gedeelte van het oog, een ryzenden fcherpen rug, een vlakken buik, en de geheele visch is bedekt met eene harde korstagtige huid van een bruine kleur, maar aartig getekend met getande vlekken, die aan de zyden groot, maar aan 't hoofd en den ftaart kleiner, zyn ; de ftaart is lang en dun, en de visch kan dien naar welgevallen in zyn lighaam, als in een fchede, intrekken; de visch heeft vier vinnen van eene ligter bruine kleur dan het lighaam, gelyk ook het einde van den ftaart is. De oude man, die onderfteld wórdt het mannetje van deze foort te zyn, fchynt door de Natuur gefchikt om het wyfje te befchermen zo wel als zigzelven te verdedigen, als zynde gewapend met twee fcherpe hoornen, vooraan op zyn hoofd, die uit eene dikke bafis , omtrent drie vierde van een duim in de lengte , te voorfchyn komen; en fchoon dezehoornen zelve niet dik zyn, zyn dezelve egter zo fterk, dat de visch daar mede zeer gevaar-  286 Tafereel van Natuur en Konst. vaarlyke wonden aan zyn vyand kan toebrengen; zyn agterfte gedeelte is in'sgelyks wel bezorgd met twee vinnen, zo lang als zyne hoornen, eene aan elke zyde van den buik naby den ftaart; en wanneer hy van naby gejaagd wordt, trekt hy zyn ftaart in, en verweert zig met zyne hoornen tegen zyne vervolgers. Deze twee visfehen zwemmen altyd te famen, en, behalven de hoornen, gelyken zy zeer veel naar malkander. I N-  Zuid-Amerika. 2s? I N S E K T E N. C Q I J A. Men vindt in de valeijen van Neyba, en andere, in Terra Firma, in het Gouvernement van Popaijan, een zeer klein infektje, dat ten uiterften opmerkelyk is, wegens de gevaarlykheid van het venyn, het welk het in zyn lighaampje bevat. Het is eene ,foort van torretje, niet grooter dan een weegluis, en fcharlaken rood van kleur, het onthoud zig zo wel in de huizen, daar het in de hoeken der muuren zit, als op het land in de ruigte; men noemt het Coija of Conuba. Het vogt, 't welk dit infekt bevat, is zo kwaadaartig , dat, zo 'er, wanneer het verpletterd wordt, iets van fpat op de huid van een mensch of beest , hetzelve tot de poren indringt, en het lighaam verfchriklyk doet zwellen, waarop welhaast de dood volgt. Het eenige geneesmiddel voor dit toeval is, dat men den lyder,, zodra hy begint te zwellen, blaakere met eene foort van ftroo, dat in de vlakte van dit land gevonden wordt; zodra dit flroo in den brand is geftoken, nemen eenige Indiaanen den perfoon by de armen  288 Tafereel van Natour en Konst. men en beenen, en doen hem zeer vaardig deze operatie, waarna men verzeekerd zou zyn dat hy buiten gevaar is. Men merkt als iets zonderlings aan, dat dit infekt binnen in de hand, of tusfchen de hand, gekneusd wordende, geen nadeel doet, waarvan de Indiaanfche voerlieden dikwils de proef nemen, om de Reizigers te vermaaken, of hunne verwondering te verwekken; doch men kan ligt begrypen,datde eelt of hoornagtigheid der handen , even als met de brandnetelen, of met het aantasten van eene gloeijende kool, of van een heet yzer, daarvan de oorzaak zy. Indien iemand, op reis zynde, merkt, dat hem ergens aan den hals of in het aangezigt het vel begint te jeuken of zeer te doen, door het fteken van dit infekt, zo wagt hy zig, volgens de waarfchouwing der indiaanen, vandaar met de handen by te komen; de Coija namelyk doet geen kwaad, zo lang deszeifs vogt befloten is, weshalven een ander flegts daar op blaast, en dan gaat het diertje weg. Die zelfde voorzorg gebruiken de dieren , door fterk te fnuiven in het gras of kruid, eer zy daar van eeten, want anders moest een muilezel, by voorbeeld, zulk een infekt in den bek verpletterende , onfeilbaar fterven. au  1 V I D - A M E R I K A. 2g0 . N I G U A ofp/ou./u Deze byzonderheden lelden ons van zelve tot een ander Infekt, 't, welk zeer gemeen fc in Peru, en of Piqué genaamd' wordt. Dit diertje heeft de gedaante Van eene vloo, doch is zo klein, dat men het nauwelyks zien kan : ook kan het niet fpringen , het welk als eene byzondere gunst van de Voorzienigheid befchouwd mag worden, want -anders ware daar niemand voor beveiligd nog van bevryd. Dit Infekt onthoudt zig altyd in 't ftof, en men vindt het meest op onzinnelijke plaatfen ; het hegt zig aan de voeten, zelfs aan de voetzool , doch meest aan de toonen, boorende zo ongevoelig in de huid, dat men het dikwils niet gewaar wordt voor dat het zig begint üïttebreiden; indien men 'er aaniïonds by is, kan men het 'er1 gemaklyk afkrygen; maar al hadt het zyn kopje flegts in het vel gebragt, moet het vleesch daar rondom niet gefpaard worden, dewyl het zig zo vast houdt, dat Bien hei eer a.in flukken zou breken, dan het uit het vel haaien j Indien men het niet gewaar wordt, of wegens gevreesde pyn van uitfnv XVIII. D£EL. T din*  290 Tafeueel van natuur en Konst. ding laat begaan, boort het dieper in de huid, en maakt zig daar een nest, gelykende naar eene platte parel, waarin het zyne eytjes legt; en dus krygt dit nest in vier, of vyf dagen , de grootte van eene erwt: Dit nest openbarltende, verfpreidt zig eene menigte van zodanige Infekten over den geheelen voet tusfchen vel en vleesch, ja zy dringen zomtyds tot op de beenderen door;terwyl zy onder dit alles eene vreeslyke pyn veroorzaaken. Deze pyn, van flerke jeukte vergezeld, begint reeds den volgenden dag, nadat het diertje in 't vel geboord is, en de operatie, om het daar uit te krygen , is insgelyks zeer pynlyk, moetende zulks met eene infnyding of Iteeking, door middel van een naald, gefchieden ; men wroet met dit werktuigje rondom het infekt heen, tot dat het vlies overal afgefcheiden zy; vervolgens wordt in de wond een weinig asch van tabak gedaan. Men onderfcheidt twee foorten van deze diertjes, waarvan de eene venynig is, de andere niet; deze laatfte, van kleur als eene gewoone vloo, doet geen ander kwaad dan de gemelde jeukte en pyn te veroorzaaken; doch de andere foort,die geelagtig is,zig aan 't einde  Zuid-Amerika. 29'f de der toonen, of onder de nagels inboorende, maakt eene ontfteking in de liesklieren aan die zyde, welke niet overgaat dan na het uitnaaien van het nest op de gezegde wyze. De Leden van de Akademie der Wetenfchappen van Parys, en alle de Franfche, benevens de Spaanfche, Wiskundigen, die zig in Peru' bevonden om een graad te meten, zyn dikwils aan dit ongemak onderhevig geweest; byzonderde Heer de Jusfieu, die de eerde was, door wien de twee foorten van dit infekt onderfcheiden werden, nadat hy dikwils: daar van was aangetast geweest. KAB ES-WORM, GLIMWORM, enz. De Infekten zyn inderdaad een voorwerp' van aanbelang in Zuid-Amerika, en men moet Zig geenfins verwonderen, dat wy daaromtrent wat uitvoeriger zyn; onze Nederlanders moeten byzonderlyk weten, dat men in Suriname , Esfequebo, Demerary &c. uitermaaten geplaagd wordt van Kakkerlakken en andere Infekten; welk eene groote verfcheidenheid van torren, kapellen en andere gekorvene, die gewesten uitleveren, is thans uit de verzamelingen der Mefhebbefen in Europa t'overblykbaar. Dit » * moet  Soo Tafereel van 'natuur en Konst. weder nu eens heet dan weder koel; doch eene gemaatigde drooge landsdouw fchynt voor dit Infekt meest gunftig te zyn: men vindt de Indiaanfche vygplant, daar het zyn voedzel van heeft, meer in de diftrikten van Hambato en Loja dan op plaatfen die heeter of koeler zyn. N A-  Z 11 I D - A M E R I K A 3or NATUURL. ZELDZAAMHEDEN, ZONDERLINGE VLOED. Wy zullen hier in de eerde plaats een zonderlingen vloed van de zee melden; en wel te meer, omdat wy, door de opheldering van een bekwaam waarnemer, in daat zyn om het verfchynzel niet alleen te melden, maar ook te verklaaren. Tusfchen Macapa en de Noordkaap , die den Westkant van den mond van de rivier der Amazoonen bepaalt, op de plaats, daar het kanaal van de rivier zig het meest vernauwd bevindt door de eilanden, en inzonderheid tegen over den uitloop van de Arawary, die van 't westen vloeit,komt de zee, geduurende de drie dagen voor en na de volle en nieuwe maan, wanneer het de tyd der hoogde vloeden is, in plaats van zes uuren aan het hoogen te bedeeden, in een of twee minuuten tot zyne grootfte hoogte. Men kan begrypen, dat dit niet dan met eene fchriklyke beweging toegaat; men hoort, op een of twee mylen afftaflds, een vreeslyk gedruisch, dat de Pororoca ar.nkondigtjdus noemende In' « * ■'. - di-  302 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. diaanen van die landftreek dezen afgryslykeri Vloed; naarmaate by nadert, vermeerdert het gedruisch, en welhaast ziet men een berg van water, twaalf of vyftien voeten hoog, daarna eenen anderen, vervolgens een derden, en zomtyds een vierden, die op elkander volgen, en de geheele breedte van het kanaal vullen. Deze golf loopt met eene onverbeeldelyke fnelheid voort, verbreekende en wegfleepende al wat tegenftand biedt; overal daar-zy pasfeert, is de oever fchoon, als of hy geveegd ware; kanoes en andere vaartuigen, ja de barken zelve, hebben geen ander middel om zig te beveiligen voor hef geweld van de haar, zo als de Franfchen van Caijenne dit noemen, dan op eene plaats, daar veel diepte is, te ankeren. Ik zal de oorzaak van dit verfchynzcl, zegt de Heer de la Condamine, met een enkel woord ophelderen; na het zelve op verfcheiden plaatfen te hebben nagegaan, heb ik altyd Opgemerkt, dat, wanneer de vloed, geprangd in een nauw kanaal, onderweg een zandbank of ondiepte ontmoet, die tegenftand biedt, aldaar en nergens anders die geweldige en ongeregelde beweging der wateren aanvang neemt,  Zuid-Amerika, 303 en een weinig over den bank heen ophoudt, indien het kanaal daar weder dieper wordt, of zig aanmerkelyk verbreedt; men zegt, dat iets dergelyks, maar in onvergelykelyk kleinere maate, gebeurt omftreeks de Orkadifche eilanden, benoorden Schotland, en aan het inko. men van de Garonne, omftreeks Bourdeaux, alwaar men die uitwerking der getyè'n le Mascaret noemt. DE BERG C A P 1 R O. Onder de bergen, die onzen aandagt verdienen, is 'er een in Terra Firma, die als de weerwyzer des lands wordt aangemerkt. De top van dezen berg, Capita genaamd, is altyd bedekt met dampen van eene dikte en duisterheid , zo a!s men zelden wolken in de lugt aldaar gewaar wordt; en door dit verfchynzel, Capillo, of de Hoed genaamd , worden de veranderingen van het weder met veel nauwkeurigheid voorfpeld; indien namejyk deze wolken verdikken, zwarter worden, en beneden haare gewoone plaats zakken, zo is 't een zeeker teken van aanftaande onwcdcr of llorm : Daar integendeel derzelver verdunning en opklimming niet minder ontwyfelbaare aanwyzin- gen'  304 Tafereel van Natuur en Konst. gen doet, dat 'er fchoon weer op handen is: Men moet hier by opmerken, dat deze verandering zeer dikwils plaats heeft, en dat de top zig byna nooit, en dan flegts als 't ware voor een oogenblik, zonder eenige wolken vertoont. WINTER. S A I S O E N. Het winter-faifoen is in verfcheiden ftreeken van Zuid-Amerika zeer lastig, en heet: Wy zullen Peru ten voorbedde nemen. De winter neemt daar zyn aanvang in December, en duurt tot in April, of langer; in dat fayfoen fchynt het, of alle de elementen, ja de flangen en Infekten zelfs, zig vereenigen om den mensch te plaagen ; de zwaare ftortregens, van ysfelyken donder en blixfem vergezeld, doen de rivieren over haare oevers ftroomen, en maaken het land onbruikbaar; terwyl dc ftilte eenige verfrisfehing in de fmoorende hitte weigert; men kan de flangen, adders, fcorpioenen, en duizendbecnen niet uit de huizen houden; en men moet het ledikant nauwkeurig doorzoeken, eer men gaat flaapen, om niet op eene doodeiyke wyze door dit ongedierte geftoken ■ te worden; om die reden , als ook om  Zuid-Amerika, 305 om zig voor de muggen te befchutten, zyn alje de bedfteden, zelfs die der Negerflaven en flavinnen.als ook die der Indiaanen, met eene foort van gaas of lywaat overdekt; een aanmerkelyk bewys van de menigte der muggen is, dat geen kaars drie of vier minuten kan blyven branden buiten een lantaarn, of dezelve wordt door de menigte van Infekten; die om het licht vliegen, uitgedoofd; ook zou het niet veilig zyn om een kaars dus te laten branden by nagt, dewyl 'er zeer veel rotten zyn, die niet zouden nalaten de brandende kaars naar haar nest te fleepen. STOK- KAARS. \ Onder veele opmerkelyke planten in ZuidAmerika is 'er eene, die Pak de Luz, of Stekkaars, genaamd wordt, en die gemeenlyk twee voeten hoog groeit. Deze plant afgefneden, en nog groen zynde, brant als een kaars, en kan dus als een flambouw gebruikt worden, mits men het verbrande einde telkens wat afkloppe; dit hout wordt voornaamlyk in P^eni gevonden. XVIII. Deel. V BRUG-  Zuid-Amerika. gg en, terwyl die valeijen door flagregens overftroomd werden, genoten zy Uil en helden' weder ; gelyk dan ook de koude gematigd wierdt door eene lieflyke zonnefchyn; maar integendeel, wanneer de wolken hooger waren, hagelde en fneeuwde het onophóudelyk op die bergtoppen, met zulk een geweld van wind, dat zy alle oogenblikken vreesden met hut en al van boven neder gefmeten, of onder ys' en fneeuw begraven, te worden; de wind was zo geweldig, dat de fnelheid, waarmede hy de wolken door de hlgt Joeg, de oogen deedt fchemeren; by nagt konden zy nauwelyks rusten van wegen het gekraak der afbrekende rotfen of ysklompen, zodat de rots, waaróp' zy zig bevonden, dikwils daverde; een geraas', dat te fchrikkelyker was ,o'mdat'er byna geen ander geluid in deze eenzaamheid gehoord wierdt' Men kan oordeelen, welk een ongemak die Franfche en Spaanfche Heeren , aan zulke warme klimaaten gewoon, hadden uitteftaan! Hoe zeer ook de hut of tent tóegeftopt, èii met menfchen gevuld , was, hadden zy, behalven de lampen, yder een ftoof, of test met vutif, noodig om zig-te warmen, en moesteh dikwils uit de hut gaan om de fneeuw van het XVIII. Deel. X daÉ  322 Tafereel van Natuur en konst. dak te haaien, uit vrees, dat het anders onder het gewigt bezwyken en inzakken m; gte; dit was zomtyds hunne bezigheid bymgtzowel als by dag; en dit werk was in die beide tyden des te noodiger, omdat men al tyd geen nagt of dag onderfcheiden konde, dewyl het by dag, door de mist of nevel, zomtyds geheel duister wierdt; de Indiaanenen Negers, welken zy by zig hadden, zouden dit werk wel hebben kunnen verrigten, doch zy waren nauwelyks uit hunne tent te krygen, alwaar zy geduurig over 't vuur bleven zitten; ook hadden onze ftarrekundigen beweging noodig, dewyl hunne beenen zeer opgezet, de handen vol gezwellen, en de lippen zo ontveld en aandoenlyk, waren, dat de beweging van eeten of praaten dezelve deedt barften en bloeden. Hun gewoon voedzel beftondt in een weinig ryst, waarvan zy foupen kookten , met wat vleesch of gevogelte, dat zy zig van Quito deden brengen; in plaats van water gebruikten zy fneeuw, of fmeeten zy een ftuk ys in de ketel, gelyk zy ook om te drinken de fneeuw moesten fmelten, en indien zy, ónder het eeten, het bord niet over het vuur hielden, was de fpys in 't kort bevrozen; in 't eerst dron-  Zuid-Amerika. 323 dronken zy fterken drank, om zig te verwarmen; doch vreezende, dat zu'ks hunne gezondheid mogt benadeeien , gebruikten zy dien om de Indiaanen te onthaalen, gevende hun, behalven eene verhooging van vierdubbeld dagloon, nog levensmiddelen. Niettegenftaande alle deze vriendelykheden, wierden zy 'er egter zeer (legt van gediend; want menigmaal liepen zy weg, zodat 'er geduurlg anderen moesten bezorgd worden, tot dat 'er eindelyk een Geregtsdienaar wierdt by gefield om hen te doen blyven, en om de vier dagen aftelosfen. Niettegenftaande alle deze ongemakken moesten deze Heeren hun verblyf meer dan vier maanden houden op den berg Pichinca, dewyl zy de bepaaling der hoeken niet voor het begin van December konden ten einde brengen. Die vertraaging wierdt doorgaands veroorzaakt door de ongeftadigheid van het weder, want indien zy een heldere lugt op hunnen berg hadden, verfchool de andere berg, waarop de fignaalen gefield waren, zig in de wolken. Vervolgens begaven zy zig op andere bergen, daar zy meer of min ongemakken uitftonden, naarmaate van derzei ver hoogte, cn van denafftand van Quito, wegens den toevoer van leeftogt. Op X 2 die  TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST„- die bergen'egter hielden zy huis onder een legertent, die zomtyds weg woey, zodat zy altyd eene in voorraad moesten hebben. Nog hadden zy dit ongemak, dat de Indiaanen, die kudden vee aan' den voet der bergen hoedden, de pyramiden van hout, die zy tot fignaalen hadden, wegftalen, zodat zy geen anderen raad wisten, dan daartoe gebruik te maaken van de tenten, die hun tot verblyf verftrekten. By de twee jaaren.dat is van 't begin van Augustus 1737. tot aan het einde van Ju.ly 1739, hieldt de eene party der ftarrekundigen zig op deze bergen op, bezoekende zomtyds derzelver befneeuwde toppen,en hebbende geene andere verfrisfehing dan hier en daar een fchaapskooy of koeijenftaljof zomtyds een klein gehügt, te vinden, terwyl zy van den eenen berg naar den 'anderen trokken , als wanneer hun de hitte wederom in de valeijen en vlakten onverdraaglyk was; men behoeft in deze ftreeken nauwelyks duizend roeden aftedaalen om uit het klimaat van Groenland in dat van Spanje of Italië te komen. Hetgeheele werk was niet voleindigd dan in de maand May des jaars 1744. zodat men omtrent zeven jaaren daar aan bezig is geweest Einde van het agtticwk Deel.   148 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. DELFSTOFFEN IN ZUID-AMERIKA. DIAMANTEN. Onder dit artykel moeten wy nog een woord melden van de edele gefteenten, fchoon wy dezelve onder de landen, alwaar zy gevonden worden, reeds min of meer gedagt hebben. Men hadt in het zand der Rivieren in Bra*zilien, onder het verzamelen van het goud, dat men daaruit haalde, eenige doorfchynende fteentjes gevonden, welken men uit onkunde wegwierp; doch veele jaaren daarna bevondt men, dat het diamanten waren. Vervolgens werdt aldaar een diamant-myn geopend , en de fteenen uit dezelve bcgonden zodanig door Europa verfpreid te worden, dat het Hof van Portugal, vreezende, dat dus de waarde der Orientaalfche diamanten mogt verminderen, goedvondt aan de Maatfchappy te Lisfabon, het uitfluitend voorregt tot het zoeken van di, amanten in Amerika te vergunnen, en een bepaaling daaromtrent te maaken, gelyk in 1734. ge-  Zuid-Amerika, i45 gefchiedde. Het regt dien aangaande betrof inzonderheid de vervreemding der fteenen van twintig karaat, en daar boven, welke als koninglyke eigendom door de kroon gevorderd wierden; ook mogten niet meer dan 800 flaaven tot de inzameling worden gebruikt; egter kwam met de vloot, in den herfst van dat jaar, van Rio de Janeiro, twaalfhonderd zes- en veertig oneen diamanten te Lisfabon; in het jaar 1738. zyn aldaar voor veertien miliocnen guldens van die gefteenten aangebragt; de diamant-mynen werden in 't jaar 1740. door de kroon verpagt voor honderd agt- en dertig duizend cruzaden, (dat ruim 200,000. hollandfche guldens maakt,) in 't jaar; met verbod om niet meer dan 600 flaven in dezelve te laten werken. Waarfchynlyk zal deze bepaaling niet zeer nauwkeurig in acht genomen zyn, want de hoeveelheid der diamanten is zeer vergroot, en derzelver waardy, zedert dien tyd, veel minder geweest dan te> voren; evenwel hebben die van den eerfte.n rang- na genoeg haar prys gehouden; en, fchoon geene der diamanten van Brazil zo Juisterryk zyn als de i'raaifte van Golkonda, vindt men, in vergoeding, eenige van uitfteekende grootte; voor eenige jaaren, verhaalt men, heeft de Koning K 3 van  150 TAFEREEL VAN NATUUR EN KöNST. van Portugal eene gekregen van zestien honderd karaaten, die derhalven verbazend groot en verfcheiden millioenen waard moet zyn. Men vindt in Zuid-Amerika verder veelerleie edele gefteenten, als fmaragden, Amethysten, Robynen enz. Van de laatfte is eene Myn in Peru; men vindt daar ook groote brokken rotskryftal en keurlyk alabaster, dat wit en byna doorfchynend, doch wat week , is; ook groeven van marmer en van tweederleie fteen, daar de Indiaanen Spiegels van plagten te maaken; de Gallinazo namelyk, en de Incas-ftan, daar wy ftraks afzonderlyk van fpreken zullen; ook heeft men mynen van talk of moskovisch glas, dat zeer wit en doorfchynende is, weshalven men in geheel Peru daar gebruik van maakt in de glasraamen der kerken en andere gebouwen; byna gelyk in Mexiko of Nieuw Spanje van den fteen, genaamd Tekeli; van de paerlen zullen wy elders fpreken; wy fpoeden ons naar het goud, hetzelve verdient byzonderlyk gedagt te worden. GOUD  Zuid-Amerika. 151 GOUD. Byna alle deelen van Zuid-Amerika, hebben goud- en zilver -mynen, maar deze ryke metaalen worden overvloedigst gevonden in Chili en Peru, alwaar men ook eene groote hoeveelheid koper, tin, lood, en kwikzilver aantreft; men merkt op, dat, van alle mctaalen, het goud meest in zynen oorfpronkelykcn ftaat gevonden wordt, zelden in den ftaat van Erts, of met de Ertfen van andere metaalcn vermengd. Doch fchoon het oorfpronkelyke goud niet doordrongen is van de zwavel, die de andere metaalen in Ertfen doet veranderen, vindt men het egter zeer zelden zuiver, maar daar is byna altyd eenig zilver, en dikwils koper, onder. Indien 'er eene aanzienlyke hoeveelheid koper onder , is ontdekt men dit ligtelyk aan de hardheid, maar het zilver is daar niet zo gemaklyk uittekennen; zomtyds wordt het oorfpronkelyke goud in de mynen gevonden in zuivere klompen, ter zwaarte van twaalf, veertien , of zestien oneen ; maar dit is zeer zeldzaam; de gewoone wyze, waarop men dit metaal in zynen onbedolven ftaat vindt, is het zogenaamde ftof-goud, namelyk kleine deeltjes van hetzelve met het zand der rivieren verK 4 mengd,  ï5z Tafereel van natuur en Konst. mengd, 't welk zeer menigvuldig in Guinee, en verfcheiden andere deelen der wereld, wordt gevonden ; maar het oorfpronkelyke goud wordt ook, om zo te fpreken, gevonden in een middel Haat, tusfchen de twee gemelde foorten in, in de fpleeten of loodregte openingen van de vaste Jirata, of laagen, in de Gebergten van Chili. Deze openingen zyn gemeenlyk gevuld met eene roodagtige aarde, daar het oorfpronkelyke goud los mede vermengd is, of men vindt hetzelve bedolven in een foort van kristallyn - fteen van eene blauwagtige kleur, en gemeenlyk in platte ftukjes, van de grootte van een kleine erwt tot die van een paarde boon; maar men heeft tot nog toe- geene groote hoeveelheid daarvan ontdekt. Deze roode mergel uitgegraven zynde, wordt op muilezels gevoerd naar de Lavadero's, gelyk zy die noemen, of waschbakken. Deze Lavadero's gelyken, volgens den Hr. Frezier, vry wat naar een fmits blaasbalg; een kleine ftroom waters ftort in dezelve neder, die de aardagtige deelen ontbindt, en alles met zig voert, uitgezonderd de gouddeeltjes, die door hunne zwaarte op den bodem blyven liggen; zomtyds vindt men groote ftukken gouds in deze waschbakken; en deze manier van hetzel- Vt  Zuid-Am erik A; 153 ve te zuiveren is zeer voordeelig , indien men geen gebrek aan water heeft; de onkosten bedragen flegts eene beuzeling in vergelyking van hetgeen de gewoone manier door werktuigen , vuur, en kwikzilver kost. In dezen ftaat vertoont zig het goud dikwils in die ftreeken, daar men het vindt, doch de grootfte hoeveelheid van hetzelve ligt verborgen tusfchen laagen harden fteen, zeer diep onder de oppervlakte der aarde bedolven, zodat dezelve dikwils honderd vyftig vademen diep opgegraven worden; daar is geen byzondere fteen daar het zig tusfchen voegt, maar het wordt zonder onderfcheid in veifchillende foorten gevonden, waarvan de eene zagter, de andere harder, zyn, en zelfs in aarde; de rykfte klompen zyn gemeenlyk een witagtige ondoorfchynende fteen, zynde eene foort van liegt krystal, die eene menigte witte aarde bevat, en ook dikwils met zwart, en zomtyds met andere kleuren, doormengd is; in dezen fteen ligt het goud zomtyds in eene groote verfcheidenheid van figuuren, zomtyds gelyk kleine takjes; zomtyds vertoont het zig als fmalle of breede aders, of als kleine vlakke plaatjes, met zwarte fpikkels doormengd; maar K 3 be.  154 TAFEREEL VAN NA TUUR EN KONST. behalven deze foort zyn 'er verfcheiden zwaare grove fteenen in de mynen van Peru, die eene groote hoeveelheid gouds bevatten, het welk zig in groote of kleine plekken vertoont; deze hebben allerhande koleuren, doch zyn gemeenlyk wit of roodagtig; het Goud ligt veelal in kleine plaatjes tusfchen dezelve. Om het goud, als het uit de mynen gegraven is, van de andere deelen te fcheiden, breekt men eerst den metaalfteen , of Erts, met yzeren hamers, en voert dit vervolgens naar de Molens, alwaar het tot een zeer fyn poeder wordt gemaalen, en daarna gezift door verfcheiden zeeven van koperdraad, zo fyn als men die van zyde zoude kunnen maaken. Nadat dit poeder dus behandeld is, wordt het gedaan in houten bakken, met eene behoorlyke hoeveelheid kwik en water, waarin het te zamen omgeroerd wordt, waarna men het agt-en veertig uuren in de open lugt en zon laat fatureercn. In dien tyd maakt de kwik zig van al het goud meester, zonder zig te vermengen met de grove aarde of het zand, dat, irt den bak nederzakkende, gcmaklyk met het water wordt weggewasfchen. De klomp die overblyft is niets dan goud, kwik, en .eenige fyn e aar-  Zuid-Amerika. is7 die veel minder zilver in hebben, en hierin van de overige te kennen zyn, dat zy zig niet zo gemaklyk laten buigen, en eene bleekere kleur hebben. Zomtyds vertoont zig het zilver in den ftaat van Erts, in bruine klompen, die dof doorfchynend zyn, en wel wat naar de grove foorten van amber zweemen; deeze zyn gemeenlyk van eene onrcgelmaatige gedaante, en hebben veeltyds de figuur van onze gemeene gladde keyfteenen, doch zomtyds zyn zy plat en hebben ruuwe kanten. Deze zoort van Erts wordt ligt gebroken, en is ook zeer ryk in zilver, dewyl gemeenlyk twee derden van haar gewigt uit dit metaal beftaat. Maar daar is nog eene andere foort van Erts, die alle andere Ertfen in fchoonheid overtreft, dezelve heeft een vaster zelfftandigheid, een regelmaatig weefzel, eene heldere roode kleur, eene vlakke effen oppervlakte, en is ten uiterften doorfchynend; zy gelykt zeer veel naar de oorfpronkelyke fandarach, en zweemt nu en dan naar Karmozyn. Hoe de mynen van Potofi gezegd worden oorfpronkelyk ontdekt te zyn , hebben wy reeds  158 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. reeds vroeger gemeld. De wyze om het zilver uit de Erts te haaien, is byna dezelfde als die van het goud; men breekt de Erts in den ftampmolen tot poeder, en mengt die dan met kwikzilver tot eene foort van 'deeg, 't welk men vervolgens in de bakken kneedt t totdat het water by trappen alle aardagtige deelen heeft weggefpoeld: Vervolgens giet men 'er een gedeelte van de kwik af door een wollen zak, om die weder te gebruiken, en men laat het overige door het vuur uitwaasfemen. Het zilver, dat overblyft, wordt volmaakt van alle vreemde ftoffen gezuiverd door eene ontbinding van lood, die wederom uitdampende het koper of eenig ander metaal, dat daar nog mogt onder zyn, in damp doet vervliegen. PLATINA DEL P I N T O. By deze metaalen moeten wy niet vergeten gewag te maaken van dat, 't welk Platina del Pinto, of wit goud genoemd wordt. Dit metaal, hoewel in zwaarte omtrent aan 't goud gelyk, heeft de eigenfchap van 't zelve bros te maken; men krygt het in poeder, of kleine korreltjes, die zeer verfchillende zyn, van hardheid en zwaarte; waaruit men ligt zoude be-  Zuid-Amerika. 155 befluiten, dat het een goud zy met eenige ftoffe vermengd, die het goud onfmeedbaar maakt. De Spanjaarden hebben 't geheim gevonden om dit metaal te fmelten dewyl zy 'er degengevesten , gespen, fnuifdoozen, en dergelyke fnuistcryen, van vervaardigen, en het moet overvloedig voorkomen, oin dat die dingen onder hen vry gemeen zyn. Een Heer van Jamaika kogt 'er, voor eenige jaaren, verfcheiden ponden van, merkelyk onder den prys van 't zilver, en het was te voren nog beter koop geweest; ook wil men , dat het gebruikt ,zy ©m 't goud te vervalfchen; 't welk dan de reden was, dat de Koning van Spanje verboden hadt die mynen, daar de Platina valt, te bewerken. De Heer Lewis, Lid van de Koninglyke Sociëteit der Wetenfchappen van Londen, heeft dit metaal op alle bcdenkelyke wyzen door proeven onderzogt, die door hem, in ver^ fcheiden vertoogen, aan de wereld medegedeeld zyn; hy maakt uit zyne waarnemingen het befluit op, dat het waarfchynlyk niet in zulke greintjes, als wy het krygen, gevonden wordt, maar in groote harde klompen , famengefteld uit de egte Platina, uit eenig zwart zand  160 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST, zand, en eene andere yzeragtige ftof, naaf Amaril gelykende, wat fteenvloed en eenig goud: welke klompen by meent dat tot kleine korrels gemaakt wierden, om die met kwikzilver te vryven, en 'er dus het goud uittetrekken: Uit zyne Proefnemingen omtrent de middelen om de vervalfching van het goud daarmede te ontdekken, wordt door hem eindelyk vastgefteld, dat de Platina niet, gelyk zommigen zig verbeeld hadden , een goud zy, natuurlyk verbasterd door de bymenging van eenig metaalagtig lighaam , maar eene byzondere foort van metaal, wezenlyk van alle andere verfchillende. Vervolgens hebben de Franfche fcheikundigen, de Heeren Macquer en Baume ook het hunne toebragt om den aart dier ftoffe te ontdekken; zy hebben dezelve onfmeltbaar bevonden door eenig vuur, uitgenomen dat van den Brandfpiegel; doch , volgens de proeven van den gemelden Engelschman, kan men ze ligtelyk doen fmelten met byvoeging van eenig rottekruid, of van gelyke deelen van andere metaalen. Door de Platina twee etmaalen te houden in de grootfte hitte van eene Glasblazery, wierdt haar gewigt veertien greinen op  Züid-amerika; 167 haald heeft toen men dezelve eerst naar Europa overbragt; namelyk, van 't gebergte Cajanuma, twee en een halve myl ten zuiden van Loxa gelegen. Het was, toen gemelde Heer zig aldaar bevondt, nog geen vyftien jaar geleden , dat de Kooplieden zig van eene Notariaale Akte voorzagen om te bewyzen, dat de Kina, die zy verkogtcn , van dat gebergte was. Hy begaf zig den 3den Febr. 1737. op gemelden berg, en overnagtte aldaar by een Landman , die van het inzame'en en verzenden van dezen bast zyn beftaan trok. Hy bragt 's anderendaags verfcheiden takken met bloem en vrugt van daar te Loxa, welke hem dienden tot het maaken van de tekening, welke hy daar van by de Koninglyke Akadcmie .der Wetenfehappen te Parys heeft ingclcv^i J. Men onderfcheidt in dat land, gerSQeniyk drie foorten vari Kina, witte, geele, en roode; waarvan de eerfte de flegtfle, dc laatfte de beste, is;de witte foort is gemaklyk te kennen, omdat zy veel hooger op 't gebergte groeit, doch tusfchen de geele en roodc Kina kan men nauwlyks onderfebeid zien, voor dat de bast is afgehaald. De Kina groeit op een hoogftammigen boom, die de dikte krygt van L 4 een  176 Tafereel van natuur en konst. Amerikaan voor zyne Landgenooten de plaatsverborgen, van waar hy zyne Banille haalt. De Heer de Jussieü ondertusfchen heeft een zeeker berigt van deze plant weten te krygen, waarvan wy eenige byzonderheden zullen mededeelen. Zy groeit in de warmfte ftreeken van- Amerika, en voornaamlyk in Nieuw Spanje; men verzamelt die op bergen, welke de Indiaanen alleen beklimmen kunnen, en wel op plaatfen die wat vogtig zyn. Daar zyn drie foorten van Banille; de Pompona of Bova (de opgeblaazene of dikke) welke korte maar zwaare peulen heeft, en fterker, doch minder aangenaam, is van reuk dan de andere foorten. De Simarona, of de valfche, heeft weinig reuk en zaad, en de peulen zyn kleiner; die foort, welker peulen zestien lood wegen, heet Sobrebuena, de voortreffelyke; derzelver reuk is kragtig en aangenaam; en het openen van eene verfche peul heeft zulk een balzamieke en ftejtke lugt, dat dezelve wat bedwelmend is. De Banille-ranken kruipen by de aarde langs, geiyk de Wyngaard-ranken, en flingeren zig even-  t82 Tafereel, van Natuur en Konst. door, maar in eene kleine hoeveelheid. Voor het overige is het hout zeer hard, en zo «wart als inkt. De Indiaanen hakken dezen boom niet, maar verbranden hem, om 'er de vrugt van te bekomen, die witagtig, olyagtig, en ten naastenby zo groot is als een nootenmuskaat; zy ft3mpen dezelve in vyzels of bakken, vervolgens laaten zy haar kooken, en het fap door een doek loopen; naar maate dit vogt koud wordt fcheppen zy daar eene zeer heldere en zeer bittere olie af, welke olie zy gebruiken om zig mede te wryven, en om haar te mengen met de verfchillende kleuren, waarmede zy hun lighaam befchilderen. Terwyl de boom nog jong is, doorbooren zy hem, en Heken een blad in het gat, waaruit de Bibby overvloedig vloeit. Dit is een vogt, dat veel naar wey gelykt, en een prikkelenden en aan. "genaamen fmaak heeft; de Indiaanen drinken het, na hetzelve een dag of twee te hebben laten Haan. PTN-JPPEL. Men vindt ook in Zuid-Amerika eene zeer Jekkere vrugt, die Pyn-appel genaamd wordt, ■m niet kwalyk naar een Artichok gelykt. . Zy heeft  Zuid-Amerika. 183 heeft de grootte van een menfchenhoofd , groeit, in de gedaante van een kroon, aan 't einde van een ftam, die de dikte van een arm heeft, en anderhalf voet lang is; zy weegt gemeenlyk zes ponden, en is omringd met korte bladen met ftekels, zo als een Artichok. Men trekt die bladen niet uit om by de vrugt te komen, maar men pelt die vrugt, als 't ware , door het algemeen bekleedzel weg te ne-" men. Zy is zeer fappig, en vereenigt, naar veeier oordeel, alle de lekkernyen der aangenaamfte vrugten; zy wordt in alle jaargetyden ryp, de bladen van deze plant zyn breed, ten naastenby een voet lang, en komen uit den wortel voort. MANCHINEL. De boom Manchinel, die eene vrugt draagt, de Manchinel-appel gcheeten, heeft eene aangenaame reuk, en maakt de vertooning van een behaaglyk klein appeltje, maar is een wezenlyk vergift; en zelfs, zo men het vleesch eet van een dier, dat daar mede gevoed is, wordt men vergeven. Het hout, dat zeer aartig gemarmerd is, dient voor veel gebruik, maar het is gevaarlyk het te hakken, dewyl M 4 .de  i84 Tafereel van natuur en Konst. de fpaandërs, die daar affpringen , op alle plaat-' fen van het lighaam, daar zy aanraaken, zweiling verwekken. Zelfs brengt het regenwater, dat, over bladeren van dezen boom gevloeid zynde, op het aangezigt, of andere deelen van iemand, die daar onder zit, nedervalt, deze uitwerking voort, dat die deelen met kwaad aartige blaeren oplopen, die moeijelyk te genezen zyn. DRAADGEWASSEN. De Maho heeft ten naastenby de dikte van een esfchenboom; de fchors van dezen boom laat zig als linnen fcheuren. Zo men daar om laag eene opening in maakt, kan men den draad tot boven in den top vervolgen; die draaden kan men dikker of dunner, naar welgevallen , nemen; dezelve zyn,'fchoon dun, zeer fterk; men maakt 'er touwen van, die voor kabels en wand van de fchepen gebruikt worden. De Indiaanen vervaardigen dezelve op deze wyze; zy verdeelen den bast in verfcheiden groote Hukken, waarvan zy weder verfcheiden reepjes of veters nemen , zy kloppen dezelve, en, na hen fchoon gemaakt te hebben., Qra?;jen zy hen, rollende hen met de palm • " van  zuid-amerika. j8s van de hand op de knie, gelyk onze fchoenmaakers hun pikdraad; deze draaden of veters voegen zy vervolgens in verfchillende dikten te famen. Daar is eene andere plant van een gelykfoortig gebruik, die den naam van zyde plant draagt, fchoon het meer eene foort van linnen is, dat zy verfchaft; zy groeit op vogtige plaatfen; haare wortel is vol knoopen; de bladen zyn als een degen; hebben , in 't midden naar den wortel toe, de dikte van een hand, zyn dunner naar de kanten en het vooreinde, alwaar zy in eene fpitfche punt uitlopen. Zy zyn een of twee roeden lang, en getand gelyk een zaag; de Indiaanen fnyden deze bladen af, wanneer zy tot eene orden telyke grootte zyn gegroeid; en, na dezelve in de zon gedroogd te hebben, kloppen zy dezelve, en haaien 'er een fraai vlas uit, fterker dan onze hennip of vlas: Zy draeijen de draaden van dit vlas op de wyze als die van de Maho, en maaken 'er koorden van om de Hamacs aan.te hangen, en eene foort van netten, om kleine visch te vangen; de fchoenmaakers op Jamaika gebruiken dit garen zelfs om de fehoenen te naeijen, om dat het fterker is dan eenig ander; de M s Span-  186 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. Spanjaarden breijen daar koufen van, die duur verkogt worden; zy maaken daar ook eene foort van geelagtige kant van, die de Mestizen in de plantagien der West-Indiën vee" dragen. L I O T - 11 O U T. Het zogenaamde ligte hout verdient ook met een kort woord gedagt te worden. Dit is een boom, die ten naastenby de dikte krygt van een Olmboom, met een regten ftam en een blad als dat van een nooteboom; het hout is onverbeeldelyk ligt, en gelykt wel naar kurk; zodat eene zeer kleine hoeveelheid genoeg is, om een vlot voor een of meer menfchen van te maaken; ook geeft het gereedelyk toe, en laat zig door de touwen van de Maho volmaakt fluiten. TABAK-ROOK EN. Nog een kort woord van de Tabak, en de wyze van dezelve te rooken, zo als by de Indiaanen van Dariën in gebruik is, en dan gaan wy tot de balfems over. De Tabak, die deze Indiaanen inzamelen, is niet zo fterk als die van  Zuid-Amerika. 187 van Virginie,. 't zy wegens gebrek van den grond, 't zy by mangel van goede behandeling. Nadat deze tabak gedroogd en gezuiverd is, ontdoen zy de bladeren van de middelde ribben; vervolgens nemen zy twee of drie bladeren, die zy te famen rollen in het lang, maar zy houden eene kleine holte in 't midden, waarna zy daar anderen over rollen, die zy fterker fluiten; dus gaan zy voort, tot dat zy een rol gemaakt hebben van de dikte van een duim, en van twee of drie voeten lang. Wanneer zy in gezelfchap zyn, en rooken willen, fteekt een jongen het einde van dezen rol wel ter deeg aan met die in of tegen 't vuur te houden, bevogtigende het gedeelte dat boven die plaats is, opdat het overige niet te fchielylc weg brande; dit gedaan zynde, blaast hy met alle kragt op dit aangeftoken eind, en blaast den rook op de neus van elk der aanwezenden aan, terwyl de Indiaanen op banken gezeten, hunne handen in de gedaante van een tregter, rondom de neus houden, om dit parfum te ontvangen; zy haaien het met wellust op , en uit hun voorkomen zoude men zeggen, dat het hen geheel verkwikt. BAL-  188 TAFEREEL VAN NATUCR EN KONST. BALSEMS. Wy zullen hier eenige melding maaken van drie Zuid-Amerikaanfche balfems, namelyk de balfem van Peru, de balfem van Tolu, en de Brafiliaanfche balfem, of balfem van Copahu. Men onderfcheidt den balsem van P fijt u in twee foorten; de witte en de bruine, of zwarte. Zy komen beiden egter voort van. denzelfdcn boom, dien men Hoitziloxilt, of drbor baljami Indici noemt. Deze boom heeft de groote van een Citroenboom, en brengt bladeren voort, die eenige overeenkomst met die vn den amandelboom hebben: Zyne vrugt heeft de grootte van een erwt, en is in het einde van een finalle peul geplaatst, die de lengte van een vinger heeft. Deze boom groeit in de warme landitreeken van Zuid-Amerika, gelyk Peru; uit zyne fchors vloeit, vooral nadat het geregend heeft, een harstagtig, vloeibaar, witagtig, geel, en brandbaar fap, dat in reuk byna met de Styrax overeenkomt; dit fap heeft alsdan weinig kleur, en eenige inwooners van dit.  Zuid-Amerika. t9t Deze balfem vloeit, gelyk de andere , doof infnyding, uit de fchors van een boom, die in een Iandfchap van Zuid-Amerika groeit, dat tusfchen Karthagena en Nombre de Dios ligt. Dit Iandfchap wordt door de Indiaanen Tolu, en door de Spanjaarden Honduras genaamd. Deze boom heeft eenige overeenkomst met de kleine pynboomen, en heeft altyd groene bladeren, die naar die van den ft. Jans broodsboom gelyken; de Indiaanen vergaderen het harstagtig fap als het uitvloeit, in Couis of lepels, die van zwart wasch gemaakt zyn, en gieten het in kalebasfen. De Engelfchen maaken van deze balfem vooral gebruik in de inwendige verzweeringen; in 't algemeen bezit zy de kragten van den balfem van Mecca. De 'Braziliaansche balsem bevat twee foorten; van welke de eene een harstagtig fap is, dat de zelfftandigheid van olie heeft, terwyl het versch is, maar het geen door den tyd taey wordt; het is geelagtig wit, van een bitteren en fcherpen fmaak, en fpece-; ryagtigen reuk: Dit is het aangenaamfte, en wordt het hoogfte gefchat; men bekomt het door infnyding, zomtyds in de hoeveelheid van twaalf ponden in drie uuren tyds, wan- nees  192- Tafereel van Natuur en Konst. neer het weder gunftig is, uit een boom die in de bosfchen van Brazil groeit. De tweede fóort heeft de zelfftandigheid van honing, en een doordringenden reuk, die naar dien van Terpentyn gelykt» en wordt door afkooking uit de takken van den boom getrokken. Deze foort was voor eenige jaaren in Frankryk onder de naamen van balfem van Malpeir of Malpeira bekend , naar den naam van een Drogist in Parys, die deze balfem in groote menigte verkogt. De boom is van een dubbeld nut; hy fchiet regt op, en wordt zeer groot; en zyn hout is donker rood, en met vlakken doorzaaid, die zo fchoon rood als vermilioen zyn. Zyn hout heeft de hardheid van het beuken hout; het wordt van de fcbrynwerkers zeer gezogt, om ingelegde werken te maaken, welken het door zyne fchoone kleuren een grooten luister byzct; ook wordt het tot verfftoffen gebruikt; de bloemen van dezen boom beftaan uit vyf bladeren, en komen aan de toppen der takken voort; op de bloemen volgen peulen, die een pit of amandel, ter grootte van een groote -i: '.v , i i. as-wil »hb ' ha-  Zuid-Amerika. tg% hazelnoot bevatten, naar welke de aapen zeer greetig zyn. Men verheft de kragten van dezen balfem, inwendig gebruikt, zeer hoog; behalven de deugden van de andere balfems, die de Braziliaanfche balzem mede bezit, zo heeft hy nog, in eert hoogen trap.de kragt om den buikloop, den rooden en witten vloed der vrouwen, en de druipers, te genezen.* Deze balfem is verwonderlyk om de wonden te zuiveren, te fluiten, en te genezen; dejooden bedienen 'er zig van by de befnydenis def kinderen om het bloed te ftempen; behalven de wondheelende en famentrekkende kragt* die deze balfem bezit, zo deelt hy nog, gelyk de Terpentyn, een violet reuk aan het watef mede van hen, die dezelve inwendig gebruiken* ZUID ZEE-THE E. Nog moeten wy onder dit hoofdftuk een kort berigt geven, wegens eene foort van heester, die in eenige deelen van Zuid-Amerika groeit, inzonderheid in Paraguay, naaf welk land men die dan ook het- kruid van Para- XVIII. Deel- N  Zuid-Amerika. 195 Paraguay-Thee tot zyn gewoonen drank te krygen. Deze plant maakt een aanzienlyk gedeelte uit van den handel van. dit Wereld-deel, en gaat byna geheel door de handert der Jefuiten. Voormaals begon het gebruik daarvan in Engeland, even als Thee, door te dringen, maar federt eenige jaaren maakt men daar geen werk meer van. De bereiding van dezen drank is even als die van de thee, uitgezonderd dat men zig van de bladeren en den wortel' beiden bedient, en het vogt wordt gedronken uit het vat,waarin dezelve bereid wordt,door middel van een zilvere of glaze pyp,diebyhet gezelfchap rond gaat. Onder andere eigen^ fchappen fchryven de Amerikaanen deze aan hunne thee toe, dat dezelve alle foorten van wateren, hoe vuil en bedorven die ook zyn, zuivert; zo dat zy zig in de woestynen, die zy van Buenos-Ayres naar Peru en Chili moeten doortrekken, daarvan bedienen om heü fiegte water, dat zy aantreffen, zoet te maaken, waarna zy het zonder ongemak kunnen drinken. In de fcheurbuik en rotkoortfen wordt zy ook ais een overheerlyk middel aangemerkt. N 2 VEER.  iqs Tafereel van Natuur en Konst. FEERKRAGTIGE HARST FAN CAIJENNE. Wy verkiezen hier nog eene befchryving te geven wegens de Chaoutchouc, of veerkragtlge harst van Caijenne. Deze verwonderlyke Hof is eene der zonderlingste voortbrengzelen van het groeijend Ryk. Dewyl dezelve in Europa weinig bekend was, heeft de Heer M a c•QiiER, nadat andere Scheikundigen voor hem middel gevonden hadden om deze ftof te verzagten, door herhaalde proeven het eindelyk zo verre gebragt, dat hy een volkomen, en onfchadelyk fmeltvogt heeft gevonden , om deze Heterokliete zelfstandigheid geheel te ontbinden. Deze harst wordt uit verfcheiden deelen van Zuid-Amerika overgebragt; wy kenden dezelve flegts weinig voor de terug komst der Franfche Akademisten, die tot andere oogmerken naar Peru gezonden waren; de Heer de la Condamine heeft, in zyne reis langs de rivier der Amazoonen, de eerfte een kort berigt wegens deze zonderlinge zelffiandigheid gegeven. De harst Cahuchu, of Cahout-hou, genaamd, zegt hy, is zeer gemeen in de Provin-  ZUID-AMERIKA. 197 vintie van Quito, en op de Oevers van den Marannon ; terwyl dezelve nog versch is , geeft men daar, door middel van vormen, zulk eene gedaante aan als men goedvindt; zy is ondoordringbaar voor den regen; maar, hetgeen haar nog opmerkelyker maakt, is haare groote veerkragtigheid; men maakt 'er flesfen van, die niet breken, laarzen,die wel fluiten, holle ballen, die men kan indrukken, doch die haare eerfte gedaante hernemen, zodra men dezelve los laat. De Portugeezen van Para hebben van de Omaguas geleerd om van deze ftof pompen of fpuiten te maaken, die geen zuiger nodig hebben; zy hebben de gedaante van een holle peer, aan het eind met een klein gaatje doorboord, waarop men een pypje zet, men vult dezelve met water, en zodra men haar drukt, doen zy hetzelfde als een gewoone fpuit; dit huisgeraad is zeer in gebruik by de Omaguas; wanneer zy op een feest by malkander komen, mist de gastheer niet aan elk zyner gasten een aantebieden, en het gebruik daarvan gaat onder, hen altyd voor de maaltyd dier plegtige zamenkomst. Wy noemen die zelfftandigheid Harst, maar niets gelykt inderdaad minder naar Harst dan N 3 de-  ZUID-AMERIKA. JOT) aarde of kley, men bedekt die met eene laag van het fap, en fielt dezelve voor den rook van een vuur bloot; zodra men ziet dat het fap eene geele kleur heeft gekregen, bedekt men den vorm met eene tweede laag, waarmede men eveneens handelt, en men herhaalt dit telkens, tot dat de flesch de behoorlyke dikte heeft gekregen. Als de harst wel gedroogd is, verbreekt men den vorm, door de flesch te drukken, cn giet 'er water in om de Hukken te ontbinden, en uit den hals uittcgietcn. Men maakt 'er ook toortfen van, die anderhalf duim middellyns hebben , en twee voet lang zyn; deze toortfen branden zeer wel zonder lemmeten, en geven een vry helder licht; zy kunnen omtrent vier-en twintig uuren branden , en geven , aangeftoken zynde , eenen niet onaangenaamen reuk. Men heeft ook verteld , dat men ringen van deze zelfstandigheid maakte , zo klein , dat men die aan eön vinger konde fteken, en vatbaar voor zulk een trap van rekbaarheid en veerkragt, dat men die ook tot gordels om het ligchaam konde gebruiken , en dat zy zig weder tot de nauwte van ring herftelden, zoN 4 dra  *oo Tafereel van natuur en Konst. dra zy aan zigzelven wierckn overgelaten ; men heeft insgelyks verteld, dat een bal van deze Harst, op den grond vallende, tot eene grootere hoogte weder opftuit dan waarvan hy neder gevallen was; en Vader Ciurlevoix is gebrekkig Natuurkundige genoeg geweest, om dit in zyne Hiftorie van ft. Domingo te verzeekeren; men begrypt ondertusfchen ligtelyk , dat de eerfte vertelling meer dan onwaarfchynlyk, en de laatfte blykbaar ongerymd en onmogelyk, is. Wy zullen hier nog maar byvoegen, dat de bovengenoemde Heer Macquer, na vrugteJoos alle middelen beproefd te hebben om de-' ze zclfftandigheid te ontbinden door middel van water, wyngeest, kamfer, loogzouten, en zuuren, eindelyk de wereld den gewigtigen dienst gedaan heeft van een Menstruum te ontdekken, waardoor dit alleenlyk kan gefchieden, de Vitriolifche .Ether namelyk. Door deze ontdekking is deze zelfftandigheid in verfcheiden opzigten, inzonderheid in de heelkunde, van groot nut geworden; men bedient zig van dezelve tot het maaken van buizen, kateters, en verfcheiden andere werktuigen, waarvan men by de minfte overdenking de nuttig-  Zuid-Amerika. 201 tigheid Iigtelyk begrypt, dewyl men dezelve door haare buigzaamheid allerwegen kan inbrengen , terwyl zy door haare zagtheid nooit kwetfen; nooit iets van haare zelfflandigheid verliezen in de verfchillende vogten, die zy aantreffen; en door haare veerkragt , waar door zy zig altyd poogen te herftellen, ge. fchikt zyn om zo diep ajs men begeert voortgezet te worden, N S DIE*  202 Tafereel van natuur en Konst. DIEREN VAN ZUID-AMERIKA. PIIILANDERS, QPPOSSUM, MAR. MOSA; enz. Onder de Dieren, die in Zuid-Amerika byzonderlyk t'huis hooren, verdienen in de eerlte plaats onze opmerking de Opposfum. Dit Dier wordt in Brafilie, en andere Zuidelykeftreeken van de Nieuwe Wereld .gevonden; het gelykt in maakzel en grootte wel wat naar een Das. Doctor Tyfon heeft 'er eene befchryving en ontleding van gegeven, waarvan wy eenige byzonderheden zullen melden. Zyn Opposfum was twee voet en zeven duimen lang, van het einde van de neus tot aan de punt van denftaartgemeten;de lengte van 't hoofd was zes duimen, die van den flaart twaalf, en de omtrek des Iighaams vyftien en een half duim, toen het dier dood was; maar leevende en gezond zynde was het veel dikker. Zyne voorftc beenen waren zes duimen lang,, de agterfte vier en een half; die Jaatfte hadden vier vingers, met kromme nagels gewapend, en een volmaakten duim op eenigen afftand vin de ryen der andere vingers geplaatst, ge.'yk in een mensch. De voor- fte  230 Tafereel van Natcjor en Konst. flegts met een nutteloos gewigt beladen heeft", dewyl wy te voren voor een aas goud of zilver het zelfde konden bekomen, daar wy thans een loot of een once toe nodig hebben, maar ook de fchrikkelyklte verwarring in der menfchen handel en bezittingen voortgebragt, dewyl men, naar maate het wezenlyk goud en zilver vermeerderd is, eene grootere hoeveelheid ingebeeld geld in papier heeft doen circuleeren, waar door de bedriegeryen vermeerderd , en de fortuinen aan grootere gevaaren blootgefleld zyn. De dieren, die van planten en gewasfen leven, en zig in de hooge gebergten van Afia en zelfs van Afrika onthouden, geven Bezoards, welken men Oosterfche noemt, en in Zuidelyk Amerika geven alle de dieren, die zig op de gebergten onder de verzengde lugtftreek onthouden , andere Bezoards, welken men Westerfche heet, die misfehien niet minder van hoedanigheid zyn. De Vigogne inzonderheid verfchaft dezelve in menigte, en de Huanacus verfchafFen dezelve insgelyks , gelyk men dezelve ook uit de herten en geiten in de gebergten van Nieuw Spanje bekomt. De Lamas en de Vigogues yerfchafFen geene Be-  Zuid-Amerika. Bezoards dan in hunnen ftaat van vryheid; die, welken zy in hunnen Haat van flaverny voortbrengen, zyn klein, zwart,en van weinig waarde. Voor het overige weet men, dat de Bezoards niets anders zyn dan famengroeijingen of geftremde verhardingen van vogtenin demaagen dezer dieren, uit onverteerde fpyzen geboren. STEEN- GEITEN. De gebergten, daar de gemelde dieren zig natuurlyk onthouden, brengen my in gedagten de Jagt der Steéngeiten, en der Paarden, die daar toe gebruikt worden. Deze fteengeitenjagt is een der grootfte vermaaken, welken men in Peru ten platten lande heeft, en voor het welke de lieden van fatfoen, niettegenftaande het gevaar, dat 'er mede verbonden is, eene onbegrypelyke drift hebben; misfchien werkt het gevaar zelf mede om die drift aan te zetten, dewyl zy in deze oefFening hunne behendigheid en moed vertoonen kunnen en ook waarlyk vertoonen; want men mag veilig zeggen, dat de beste paarden en ruiters in Europa weinig aanmerking verdienen in vergelyking van deze Jaagers, en dat derzelver grootfte vlugheid niet dan eene traage beweging is in aanmerking van de verbaazende P 4 fnel-  232 Tafereel van natuur en Konst. fnelheid, met welke zy over de bergen en rotfen ftreeven. Deze Jpgt gefchiedt van verfcheiden perfoonen te gelyk, in twee rangen verdeeld; de eene van lieden te paard, de andere van Indiaanen te voet; welke laatften dienen om 't wild optefpooren, de andere om het na te rennen. Beiden begeven zy zig, met het aanbreken van den dag, ter plaatfe, die men bepaald heeft, en gemeenlyk hoog op de bergen; elk heeft met zig een windhond aan den band; de ryders posteeren zig op de hoogfte rotfen, terwyl het voetvolk in de valeijen zo veel geraas maakt als zy kunnen, om de fteengeiten op te jaagen, bezettende een ftreek van drie of vier uuren gaans in den omtrek, of minder, naar dat men fterk van volk is. Zodra het beest uit zyn leger trekt, wordt het naaste paard zulks gewaar aan het geraas, en begeeft zig aan 't rennen, zonder dat dc geen die 'er op zit, het zelve durft tegenhouden of beftuuren; het paard loopt dus van fteiiten af, die een mensch niet zonder veel voorzigtigheid zou kunnen betreden , of hy zou gevaar lopen van den hals te breken; alle de veiligheid van den Jaager beftaat daarin, dat by zig vast in den  54? Tafereel van Natuur en Konst. Marantha van den Vader Ptumier is, mede, een zeer goed geneesmiddel is. Deze fchryver heeft, tot het zelfde einde, vlug alkalisch zout naar Martenique gezonden, om te beproeven, of deszeifs uitwerzelen zo heilzaam zouden zyn als de Heer B. de Jusfieu die in Europa heeft bevonden. Men telt zeven of agt foorten van Surinaamfche flangen; Juffrouw Merian heeft, in haare Hiftorie van de Surinaamfche Infekten, eene fchoone en zeldzaame Surinaamfche flang, aan den voet van een Jasmynboom afgebeeld, die gewoon is zig in een te kronkelen, en haar kop in haare bogten te verbergen. Dezelfde Juffer fpreekt nog van een dezer Surinaamfche flangen, welker eijeren geen fchaalen hebben. Deze flangen zyn ros of azuur blauw; Seba, die 'er vyf foorten van optelt, zegt, dat die van de vyfde een verfchriklyk en dreigend gezigt hebben, en dat zy zeer fterk met de kaaken klapperen. Wy zullen hiermede van deze onaangenaame fchepzelen afftappen; de gemelde foorten toonen derzelver vcrvaarlyke menigte in ZuidAmerika genoegzaam aan; eene grootere lyst zou  Zuid-Amerika. 24a zou verveelen; en nog verzoeken wy verfchooning, dat wy dezelve zo lang gemaakt, en misfchien reeds verveeld hebben. V O G E L S. CONDOR. Onder de Vogelen verdient in de eerfte plaats gedagt te worden dat ontzaggelyk dier, 't welk de Spanjaarden Condor, de Amerikaanen Cuntur noemen. Deze vogel is van zulk eene grootte en fterkte, dat wy, zo de berigten deswegen niet door geloofwaardige getuigen bevestigd werden, en zelfs zo wy in de Alpen geene Arenden hadden , onder den naam van Lammer-geijers, of Lammer-gieren, bekend, die ook met een lam in de klauwen wegvliegen, en wel eens een jong kind hebben aangepakt, dat wy, zeg ik, zo wy zulke getuigenisfen en overeenkomsten niet hadden, niet zouden hebben durven waagen, ons berigt onder het oog onzer Lezeren te brengen. De Ridder Hans Sloane heeft 'er eene befchryving aan de Koninglyke Maatfchappy te Londen van medegedeeeld, opgemaakt uit het Q 5 be-  250 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. berigt van Kapitein Strong, Kommandeur van een Zuid-zee-Schip: Het is een dier van het gevederd geflagt, en van zulk eene verbazende grootte, dat des Kapiteins volk, die eenen fchoten en maten, bevonden dat hy zestien voeten vlugts hadt, dat is te zeggen van de eene punt van den vleugel tot den anderen die uitgeftrektheid hadt; een van zyne vederen was twee voet vier duim lang, en de fchaft alieen kon omtrent zes duim haaien; het gewigt van deze pen was van drie vierendeel loots en zeventien greinen; dezelve was holrond aan eene, en bolrond aan de andere, zyde. De zeelieden fchoten dezen vogel, terwyl hy op een rots aan het ftrand van Chili zat, en zagen hem eerst voor eene foort van kalkoen aan ; de Spanjaarden zeiden hen, dat zy bang waren voor deze vogelen, die geene zwaarigheid maakten om, daar zy gelegenheid vonden, hunne kinderen aan te vallen en weg te voeren. By dit berigt mogen wy het getuigenis van Acosta en Garciliasfo de ia Vega voeger., die zeggen, dat de vogels door de Spanjaarden by verbastering Condor geheten, vyftien of zestien voeten van het einde van den eenen vleugel  as* Tafereel van Natcitr en Konst. voren by het opgaan van het gebergte gezien hadt; hy naderde denzelven .terwyl hy op eene rots zat, en trof hem , doch zodanig niet of de vogel was nog in flaat om naar eene andere rots te vliegen, aan den zeeoever; maar aldaar werdt hy door een kogel zodanig getroffen, dat hy om verre tuimelde. Niet zonder veel moeite en gevaar fleepte de Pater hem, met hulp van een matroos, naar om laag, en in zyne tent, alwaar hy 'er de volgende byzonderheden van optekende. De wieken ten nauwkeurigflen gemeten, waren elf voet vier duim vlugts, en de groote flagpennen, die glimmend zwart waren, hadden de langte van twee voet twee duimen; de dikte van den bek was met de grootte van 't lighaam evenredig; de langte drie duimen en zeven linies; het bovenfle deel was fcherp, haakig, krom, en wit aan 't einde, voor 't overige zwart; eene korte wolligheid, donker grauw, bedekte den kop; de oogen waren zwart met een bruin rooden kring; voorts was zyne geheele pluimaadje helder bruin; de langte der dyen was ruim tien, die der fchenkelen wat meer dan vyf, duimen; de voet beflondt uit drie klauwen van voren, en ééne van agte- ren,  Zuid-Amerika. 253 ren, welke laatfte anderhalf duim lang was, en uit een enkel gewrigt met een nagel beftondt; de middelfte der voorklauwen hadt de langte van vyf en twee derde duim, met een nagel van ruim anderhalf duim. C O L I n K I. Op den Condor moeten wy de Colibries laten volgen, om den eenen en anderen dezer vogels te treffender te vertoonen. Men heeft verfcheiden foorten van Colibries, die veel in kleuren en geftalte verfchillen; men heeft 'er die zö klein zyn, dat men hun den naam van vliegenvogeltjes gegeven heeft; en inderdaad zal die foort nawelyks het dubbeld der grootte van onze Hommels haaien. Men heeft foorten die alle de kleuren der edele gefteenten hebben, en het is onmogelyk eene befchryving van derzclver fchoonheid te geven; zy bezitten, zelfs wanneer zy gedroogd zyn , zulk een luister , dat de Indiaanfche vrouwen dezelve in de ooren dragen, gelyk de Europeaanfche de diamanten. De lengte van den bek verfcbilt in de ver- fchei-  254 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. fcheiden fooiten; dezelve is zelden dikker dan een naald, en egter fchroomen zy niet zekeren vogel, Dikbek genaamd , die dikwils hunne nestjes onverwagt zoekt te overrompelen, te wederftaan, ja te vervolgen: die vogel vlugt zelfs ylings zodra hy de jonge Colibrictjes door den vader of de moeder bewaakt vindt; maar deze vader of moeder vervolgt hem, en zo zy hem agterhaalen, hegten zy zig met hunne klauwtjes onder de vleugelen van den dikbek, en fteeken hem zo lang met hun puntig bekje, dat hy geheel afgemat is. Hunne oogen zyn klein en zwart; zy vliegen met zo veel fnélheid, dat men hen veeleer hoort dan ziet; zy fchynen egter op andere tyden onbewecglyk in de lugt te kunnen blyven hangen. Zy voeden zig aiieen met het fap der bloemen; zeldzaam zetten zy zig op dezelve neder; zy vliegen daar allcenlyk heen, op de wyze der vlinders, en zuigen 'er het fap en den dauw uit met de tong, die lang, dun, en fyn is; hiervan krygen zy ook den naam van bloedzuigertjcs, of byen vogeltjes; men zegt, dat', wanneer de tyd der bloemen voorby is, dc-  Zuid-Amerika. 255 deze vogeltjes in een ftaat van verdooving of gevoelloosheid zyn, waarom men hen op de Antillifche eilanden Renati noemt, maar in Suriname en op Jamaika, alwaar men het geheele jaar door bloemen heeft, wordt men geftadig eene groote menigte van deze vogeltjes gewaar. Eenige Schryvers zeggen , dat men de mannetjes onder hen herkent aan een pluimpje, dat uit zeer fchoone vederen beftaat, en als een kroon gevormd is. Deze vogeltjes maaken nestjes, welke eene bevallige gedaante hebben; zy bekleeden dezelve met zeer fyn katoen , of zeer zagte zyde, en betragten eene verwonderlylte zuiverheid en netheid in dezelve; zy leggen nooit meer dan twee eijeren, die de grootte van gemeene erten hebben; deze zyn wit en met eenige geele vlakken gefpikkeld: De mannetjes en wyfjes broeden die beurteling; wanneer de jongen uitkomen, zyn zy niet veel grooter dan vliegen, en krygen langzaamerhand een fyn dons, waarop hunne fchoone vederen volgen. Men kan in Amerika gemaklyk het vermaak genieten van deze bekoorlyke vogeltjes op te voeden. Volgens het verhaal van Labat, plaat- fte  ï$6 TAFEREEL VAN NATUOR EN KONST. fte zyn medebroeder'Móndidier een van deze nestjes met jongen, dat hy gevonden hadt, in een kooytje aan zyn venfler, en men zag dat de ouderlyke liefde de vrees in deze beestjes overwon; want de vader en moeder kwamen hunne jongen geftadig aazen, waardoor zy zo tam wierden, dat zy niet meer uit de kamer kwamen, in welke zy zonder eenigen dwang by hunne jongen aten en fliepen; deze geesteIyke voedde hen met dunne pap, famengefteld van bifchuit, fuiker en fpaanfchen wyn; deze kleine vogeltjes ftaken 'er hnnne tong in, en wanneer zy verzadigd waren, vlogen zy de kamer al zingende in het rond; hun gezang is eene foort van aangenaam gehommel; het is helder en zwak, en evenredig aan het werktuig dat het voortbrengt. Men kon geene bevalliger vertooning zien dan deze vier vogeltjes die alomme binnen en buiten het huis vlogen, en op de ftem van hunnen meester terug kwamen, rondom hem vlogen, en op zyn vinger kwamen zitten. Hy behieldt hen dus vyf of zes maanden, tot dat hy hen by toeval verloor, want zy wierden door eene rot verflonden. VER-  ZÜID- AMERIKA. 257' DE CHIC ALT-C HIC ALT. Daar is eene foort van vogelen in de bosfchen van Darien,die onze melding wegens de fchoonheid der vederen verdient. De Indiaanen noemen dézen vogel Chicaly-Chicaly. Het geluid dat dezelve maakt', heeft wel wat gelykheid met dat van dén koekkoek; maar het is fcheller en fchielyker; hy is van eene goede dikte, heeft een langen ftaart, en draagt dien regt op gelyk de haan; zyne vederen zyn van verfcheidene fchoone en levendige kleuren, rood, blaauw enz. De Indiaanen maaken eene fchoone foort van fchorteldoek, dien zy zelden dragen, van de vederen, welke deze vogel op den rug heeft; hy onthoudt zig meest altyd op de boomen, en men ziet hem zelden op den grond; hy leeft van vrugten, zyn vleesch is zwartagtig en grof, maar van een vry goeden fmaak. i> E M A C A 11?. Daar is in dezelfde ftreeken eene menigte Macauws, die, ten opzigte van de figuur, niet kwalyk naar Papegaaijen gelyken, maar die de helft grooter zyn; hunne bek gelykt naar die van een valk; zy hebben een dikken ftaart XVIII. Deel. R mi  458 TAFEREEt VAN NATUUR EN KONST." met twee of drie lange pluimen, alle rood of blaauw; hunne vederen zyn van verfcheidene levendige en behaaglyke kleuren, met blaauw, groen, en rood gefchakeerd; zommigen hebben het einde der vleugelen geheel rood, anderen geheel blaauw, en den bek geel; zy maaken des morgens een groot geluid, en hunne ftem is zeer heesch. De Indiaanen maaken deze vogels tam, gelyk wy de Papegaeijen en exters; maar nadat zy hen eenigen tyd opgefloten gehouden en geleerd hebben eenige woorden uittefpreken , geven zy hun hunne vryheid overdag, om alsdan met de wilden in hunne bosfchen om te zwerven, vanwaar zy niet misfen des avonds naar 't huis, of naaide plantagie, van hunne meesters te vliegen, en hen deswegen te verwittigen door hunne ftem of het klappen hunner wieken; zy bootfen de Item der Indiaanen, en dcrzelver wyze van zingen, met eene verwonderlyke nauwkeurigheid na, en zy weeten zelfs dien van den Chicaly-Chtcaty zo net te treffen, als de Indiaanen, die zig daar langst op toegelegd hebben en best in flaagen; met één woord, het is een even aangenaame, vrolyke,gezellige, ais fchoone en ryk gevederde vogel, zyn vleesch is vry goed van fmaak, fchoon zwart en wat taey. D £  ZUID-AMERIKA. 259 DE PELIKAAN. De Pelikaan, fchoon dezelve ook in meer dan ééne ftreek van de oude wereld gevonden wordt, komt zo menigvuldig in Amerika, ert byzonderlyk in Zuid-Amerika, voor, dat dezel* ve verdient hier gedagt te worden. Het is een vogel die de grootte heeft van een zwaan; zyn bek, die naar een byl gelykt, omdat hy plat is, en byna dezelfde breedte in zyne geheele uitgeftrektheid behoudt, heeft negen of tien duimen lengte; hy is aan hei einde gekromd, en aan den kop zeer dik, al* Waar hy negen duimen in den omtrek beflaat; de zyden van dezen bek zyn frtydende; het bovenfle ftuk is gemeenlyk vleeschkleurig; het onderfle beftaat doorgaands uit twee deelen, die aan het uiteinde vereenigd zyn, en eehe Opening van drie lynen tusfchen malkander laa» ten, aan welke de zak, daar wy ftraks nader van fpreken zullen, vastgehegt is; deze deelen zyn zo buigzaam als balein; de geheele voorkop van dezen vogel is donker blaauw, en die kleur ftrekt zig een duim breed voorby de oogen uit; onder den bek heeft hy dé» beurs of den zak; het agterfte gedeelte van K. a den  s6o Tafereel van natuur en Konst. den kop en hals is geheel wit; de vederen van zyne vleugelen zyn byna blauwagtig; de ftaart is zwart, zeer kort, en aan het uiteinde vierkant; het overige der vederen is wit; de beenen zwart; de voeten hebben vier vingers, die door vliezen, gelyk die van den WaterRaaf, met eikanderen vereenigd zyn; de agterfte fpoor is zeer lang; in het algemeen is het een vogel, die zeer groot, en zeer fterk is en lang leeft. Men ziet in een brief van Culmannus aan Gesner, dat een tamme Pelikaan tagtig jaaren in het paleis van den Keizer Maximiliaan geleefd heeft, en dat hy den Keizer overal, zelfs in den kryg, al vliegende volgde. Men heeft bewyzen, dat deze vogel, wanneer hy vliegt, een last kan voeren, die zyne eigen zwaarte overtreft; Sanétius haalt, in het werk van Aldovrandus, een Pelikaan aan, die een Ethiopiesch kind, dat by in de lugt hadt opgevoerd, liet neder vallen. Schoon de Pelikaan zyn nest zomtyds verre van zee af maakt, gaat hy egter in zee zo wel als in de rivieren visfchen, en een goeden voorraad visch verzamelen , die hy in de zak van zyn bek mederoert. Pier-  272 Tafereel van natotr en Konst. „ hadt neergelegd, of hy wierp zig op haaf, „ rug tegen rug, en,na eenige ligte vryvingen „ van het wyfje en het mannetje, begaf dè „ laatfte zig aan 't zwemmen, zonder dat het „ wyfje haar plaats verliet. Na verloop van ,, eenige minuuten kwam hy te rug, en beklom ,, weder den rug van zyn wyfje, maar in eene ,, omgekeerde houding, namenlyk als van een „ haan die eene hen treedt. Hy zat met zyne „ vier pooten boven op haar, en bewoog zig „ tweemaalen fterk, ongetwyffeld om zyn zaadi, vogt over de eytjes uitteftorten ;toen zwom„ men zy beide voort met eene levendigheid, „ die hun wederzydsch genoegen uitdrukte. „ Na verloop van drie-en-tagtig dagen , bragt „ het wyfje, in vyf dagen tyds, twee-en-zeveni, tig padden van haare foort, uit haaren rug, ,, te voorfcbyn. ,, Nadat de jonge Pipa's uit haare gevangenis „ zyn uitgetrokken, zyn die rug-baarmoeders der oude zodanig vcrwyd, en tevens zo hard „ geworden, dat zy haare eerfte geftalte niet ,, kunnen wederkrygen; dus kan 'er geen twee„ de broed eytjes in huisvesten , en , al ware de fi moeder nog zo vrugtbaar in 't leggen, is het „ on-  Zuid-Amerika. 279 DE ZEE-EEGEL. De Zee-Eegel, of Zee distel, heeft eene ronde of eyronde gedaante, en is uit eene verbaazende menigte breukige Hukken faamgefteld, die met ftekels bezet zyn; deze ftekels of doornen zyn zeer talryk, en het dier gelykt hierdoor, en in gedaante, naar de omklecdzels der kastanjes. Deze fchelpvisch is zeer gemeen op de 02" vers van Brafilie; men heeft 'er van verfcheiden kleuren, maar dezelve veranderen na den dood van het dier; men noemt de grootfte Echinometres, en Brisfi Spatliagi, die in volle zee leeven; hunne ftekels zyn meer of min dik, en meer of min lang; eenige zyn ftomp, eenige zeer fcherp; maar alle zeer hard, breken fcherp af, en dienen het dier tot pooten; want wanneer het zig van de eene plaats naar de andere begeven wil, zo fteunt het op deze punten, die beweegbaar in hunne fel.arnieren zyn, en het draait op zigzelf niet rond als een bal, maar heeft eene horizontaale beweging, die zo fnel is, dat het dikwils moeijelyk is het «lier te betrappen. S 4 Het  2SO TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST, Het geen de Zee-Eegels tot een hoofd vcrftrekt is onder geplaatst: dit is het holle deel, dat altyd op de aarde rust; maar het deel, waaruit zy hunnen drek loozen, is aan de bovenzyde geplaatst, en zomtyds aan de pnderzyde naby den mond. Dit dier heeft vyf fcherpe en zigtbaare tanden, die inwendig hol zyn , en naar beentjes gelyken; zy vormen met malkanderen een lantaarn; en tusfchen dezelve is een ftukje vleesch geplaatst, 't geen tot een tong verltrekt;. hier aan is de keel, en vervolgens de buik, vast, die in vyf deelen gefcheiden is, zodat men zeggen zoude, dat de ZeeEegel verfcheiden buiken hadt, die alle met drek gevuld, en van eikanderen afgezonderd, zyn; doch zy hangen alle van één ingewand af, en eindigen alle in eenen aarsdarm. De Zee-Eegels hebben geen vleesch aan den buik, gelyk aan het overige van hun lighaam: haare eijeren zyn, in grooten getale, aan de vyf inwendige vakken van de fchelp vastgehegt. Het vleesch is geheel goed om te eeten, en heeft vry wat overeenkomst met dat Van kreeften. Men heeft opgemerkt, dat deze dieren dé ftorm-  Zuid-Amerika. zn,r ftormwinden voorzien , en dat zy zig naar dea grond begeven, zo lang het onweder duurt, zy hegten zig alsdan aan de planten, die op den bodem der zee groeijen, of aan andere lighaamen, die zy aantreffen, door middel van draaden, die vry wel naar de hoornen der Schelpflakken gelyken; men heeft meer dan twaalfhonderd van deze vezeldraaden aan één van deze dieren geteld; zy bedienen 'er zig van, 't zy om den grond te betasten, 't zy om zig voor anker te leggen; zo ras de Zee-Eegel dryft, krimpt zy haare vezeldraaden tusfchen de voetfteunen of tepels van haare doornen in; zy laaten zig dikwils met de golven op de ftranden fpoelen, en worden dan ligtelyk gevangen. de zuiger.risca. De Zuiger Visch, of Rem.ora, heeft in Brazilië, daar by menigvuldig gevonden wordt, dert naam van Piraquiba, of Ipexuquiba: zyn huid is niet fchubagtig, en zyn kleur is aschverwig; hy heeft de lengte van één, of van één en een half, voet, en is omtrent vier vinger breedte dik; aan den ftaart is hy dun; zyn Hop is platagtig, de mond wyd, en de onderS 5 fte  a82 Tafereel van natuur en Konst. fte kaak langer dan de bovenfle; hy heeft kleine oogen, en zeer fyne tanden; aan het midden van het lighaam is een vin, zo wel aan de onder- als boven zyde, en twee agter de kieuwen. Het onderst gedeelte van den kop van den zuiger-visch is ruw, gelyk een vyi; het is hierdoor, dat hy zig aan de fchepen en aan de groote visfehen hegt, wanneer hy bemerkt, dat hy vervolgd wordt; als men 'er den vinger van den bek naar den ftaart over ftrykt, is de ruwheid van weinig aanbelang, maar als men dat in eene tegengeftelde rigting doet, wordt men wel ras terug gehouden. IVlen verbeelde zig een dwarslopende ry van negentien fnydende en getande plaatjes, die panswyze gevormd, en in 't midden door eene in de lengte lopende vezel gefterkt, worden; 't geen alles eene horizontaale en eyronde oppervlakte vormt, en die onmiddelyk uit de wrong van de onderkaak voortkomt. Dit is het deel dat de Zuiger Visfehen dient, om zig, gelyk de Lampreijen, aan het hout en de fteenen vast te hegten in dier voegen, dat het overige van het lighaam opgehangen is; wanneer zy zig aan een fchip vastgehegt hebben, is een fterk ma»  Zuid -. A m e r i k a. 28j man dikwils niet in ftaat om hen los te krygen. Barbot neigt om te gelooven, dat zy door eene paaring, die gelyk is aan die der Haeijen, vermenigvuldigen. Hy voegt 'er by, dat zy de fchepen volgen om zig met den drek der menfchen ts voeden, en dat de vaartuigen hierom altyd door een groot getal dezer visfehen gevolgd worden; hierom geven zommigen hun ook den naam van drekvisch. Wanneer zig eene menigte van deze Zuigervisfehen aan het roer, de kiel, enz. vastgehegt hebben, is het natuurlyk, dat 'er de voortgang van het fchip merkelyk door vertraagd wordt, en van daar waarfchynlyk de kinderagtige fabel, dat één van deze visfehen in ftaat is om een fchip in zynen vaart te fluiten , en eensklaps te doen ftilhouden. Dus beuzelt men , dat, in den flag van aftium, het Admiraalfchip, waarop Marais Antonius zig bevondt, ftil wierdt gehouden , fchoon de wind de zeilen geftadig opblies; dat het fchip van Cajus Caligula, in deszeifs terug reize van Astuiium naar Antium, insgelyks plotfeling in zyn vaart gefluit wierdt, omdat 'er zig eene Re-  292 Tafereel van Natuur en Konst. moet ik in 't algemeen aanmerken, dat 'cr de Infekten van dien aart doorgaands veel grooter vallen dan in Europa, en bygevolg ook de. R/pfen; zekere tor, die haare eytjes legt in de koolftruik, of in het hart en merg der Palmietboomen , levert de Kabes wormen, welke van dikte en langte als een vinger, zeer vet en malsch, een lekker geregt verfchaffen aan de inboorlingen des lands. De Glimwormen, die men aldaar vuurvliegen noemt, omdat zy by nagt licht geven ; de Lantaarn dragers, wier fnuit dergelyke eigenfchap heeft; en de Cicaden zyn 'er niet zeldzaam. MIEREN. Behalven veele andere Infekten, byzonderlyk ook die, welken wy ftraks gemeld hebben , moeten wy vooral de Mieren niet vergeten. De Negers onderfcheiden die in zes foorten, waaronder de grootfte, die zy Papa-Mieren noemen, zeer fchadelyk is aan het geboomte en veldgewas. Van deze worden groote molhoopcn, wel twee of drie voeten hoog, opgeworpen , waarin zy eerie menigte loopgiaven maaken, om hetgeen zy van het geboomte hebben afgehaald, en dat hun aas uitmaakt, te b'er-  Zuid-Amerika. 253 bergen; deze zyn waarfcbynlyk dezelfde foort, als ■ die in de Berbice Koeskocsjcs geheten v/orden. Zy zyn een kwaade nabuur voor de' Casfave, Maïs, Cacao Moeskruiden, enz.zy komen wel twintig roeden verre uit hét bosch, overvallen des nagts de gemelde plantteen en, en doen in weinige uuren onverbeeldélyke fchade ; men vernielt haar door middel van vuur, doch de nesten onder de wortels van zwaare boomen zyn bezwaarlyk uitteroeijeri. Eene andere foort, die men roode Mier noemt, is wegens haar vinnig fteeken bekend en gevreesd. Andere mieren zyn 'er, die in zeker opzigt nuttig zyn, dewyl zy van de bladeren van zekeren ' boom eene fooi t van tonder maaken, die als katoen aan malkander kleeft, en in zeepfop gewasfchen en gedroogd zynde, van goed gebruik is om vuur te vatten ; de Negers noemen haar deswegen Vonkhoed. Nog heeft men 'er kleine zwarte mieren als in Europa. Niet van het minst fchadelyk ongedierte is de Houtluis, of witte mier, welke in de WestIndiënmaar al te veel gevonden wordt; dezelT 3 ve  £94 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. ve gelykt naar een luis, doch is veel grooter fpits en zeer hard van kop, waarmede dit Infekt veelerleie foorten van hout,papier, kleederen, en andere ftoffen, in een korten tyd geheel doorboort en vernielt, zodat men die met de handen tot ftof kan wryven. Zeer menigvuldig is hetzelve in de bosfchen van Suriname; en maakt zig een nest, zo het fchynt, gemengd met het poeder der uitgeknaagde flofr fen, langs en over het hout, gelykende naar overwelfde loopgraven of gaandcryen , waaronder zy haar werk doen, en van de eene plaats naar de andere voortgaan; geheele hui. zen kunnen onder den voet vallen door het vermolmden van het hout daar zy van gebouwd zyn, bet welk eeniglyk en alleen aan dit kleine diertje is toetefchryven. Billyk wordt dan eene groote zorgvuldigheid door de inwooneren aangewend, om zig daar van te bevryden; de beste hulpmiddelen, die men tot nog toe daartegen heeft kunnen uitvinden, zyn, zodra men dit ongedierte in een huis gewaar wordt, de gemelde nesten met kookend water te begieten, en vervolgens de plaats te beftryken met teer, of terpentyn-olie, dewyl zy zig alsdan daar niet weder zullen nederzetten, ten minften zo lang de kleverigheid en de  Z U I D . A M E R I K h. 295 de reuk duurt; men neemt ook wel eenig rottekruid of fublimaat, en ftrooit hetzelve van boven in het nest; dat de ondervinding geleerd heeft het fpoedigfte en kragtigfte. middel te zyn; en het is ongelooflyk, met welk eene kleine hoeveelheid men duizenden daarvan kan vernielen. Om de ledikanten, kabinetten, en andere meubilen voor dit ongedierte te beveiligen, plaatst men dezelve in de vertrekken op zulk eene wyze, dat zy nergens aan den wand raaken, en men zet derzelver voeten in koperen kommen of bakjes, die men vol water houdt, doch men moet wél zorg dragen, dat in de bakjes dikwils versch water gedaan worde, omdat het anders met ftof overdekt wordt", waarover de mieren heen lopen; dus ftrekt het ook tot een groot behulp tegen de zandvlooijen, dat men de zinnclykheid in acht neme, en' de vertrekken overal van Hof zuiver houde. Eindelyk is 'er eene foort van zwart bruine mieren, die in de Berbice Jaagers, doch by de Portugeezen Mieren van bezoek, genaamd worden, omdat zy alle ongedierte vernielen T 4 of  2j>5 Tafereel van natuur en Konst. of vcrjaagen; het is vermaakelyk te zien, hoe deze Jaagers de nesten der Wespen, die men Makcryas noemt, bemagtigen; zy komen, om dit te doen, aan een nest, en bezetten het rondom, van langzamerhand op het nest aantrekkende, zodat zy de eene wesp voor, de andere na, die 'er zig tegen aankanten, doen wyken, tot dat die alle de vlugt nemen, als wanneer zy het nest geheel ledig eeten. Deze mieren doen geen kwaad; in huis komende, zoeken zy allerleie ongedierte op , zonder eenige hoeken over te laten; ja zy kruipen zelfs in kasten en kisten, die niet digt fluiten, en men heeft doorgaands de voorzorg om die ' voor haar opentezetten. Haar bezoek heeft incest plaats in het drooge faifoen, en op dc hooge landen. CONCHENILLE. Terwyl wy van de aangenaame of onaangonaame, nuttige of fchadelykc, Infekten moeten fpreken, worden wy van zelf tot de Conchenille geleid. Men heeft weleer dc zo bekende drogery en verfitof, welke dc Opuntia verfchejft, voor het  Zuid-Amerika. 297 het zaad van die plant gehouden, doch thans is men genoegzaam verzeekerd, dat dezelve het lighaam is van een klein Infekt, Jt welk op de bladen van deze Indiaanfché vygplant aast, en, omdat dit diertje eenigzins gelykt «aarde pisfebedden of muur varkens, in het Spaansch Cochino genaamd, den naam van Cocchenilte, of Conchenille gekregen heeft. Dit Infekt is byna van grootte als de tek of de hond- en fchaapen luis; «et legt zyne eytjes op de bladen van de Nopal; en de jonge zuigen daar het fap uit, vaarlyker en ongemaklyker dan in eenig ander faifoen, want alsdan maakt de regen verfchriklyke overftroomingen van water, die op zommige plaatfen de wegen doen verdwynen, en' op andere dezelve zo onbruikbaar maaken, dat men eenige Indiaanen vooraf moet zenden om den weg te baanen; ook wordt voor het onderhoud dezer wegen in 't geheel geene zorg gedragen; indien een boom overdwars valt en den doortogt verdopt, geeft men zig geene moeite om denzei ven weg te hakken; het eenigst wat men doet, is, dat men, wanneer de dam wat  318 Tafereel van natuur en Konst. wat dik is, daarvan zo veel afkapt, dat 'er een muilezel over heen kan fpringen; ten welken einde men die beesten by den boom ontlaadt, die voor het overige blyft liggen, tot dat hy geheel gerot is; men ontmoet 'er zomtyds zodanige boomftammen van anderhalf el dik. Die zelfde akeligheid en fiegtheid der wegen heeft plaats in al het gebergte van dat land. Den igden der vroeger gemelde maand moesten de Heeren d'Ulloa nog een dergelyken weg afleggen tot aan Pucara, zy kwamen vervolgens te Guaranda, alwaar zy tot den 22ften vertoefden; zy trokken voort naar de flykvlakte, en kwamen den 2often te Quito. Zy waren het laatfte halfjaar van 1736. bezig aan het uitkiezen en afmeten van eene lyn, die tot een grondflag hunner afmetingen zou dienen in de vlakte van Yaruqui, een dorp ten Noord oosten van Quito. Hier was de grond overal gul zand, en de hitte vry groot; ook bevondt men zig blootgefteld aan menigvuldige onweders van donder en blixfem en zwaare ftortregens, benevens orkaanen van wind, die geheele kolommen van zand in de lugt  Z tl t 0 • A I E R I K A. 3jg lugt voerden, 't welk zomtyds de Indiaanen doet verflikken. Ondertusfchen hadden onze flarrekundigen niets dan een legertent, die ge duurig verplaatst werdt, tot befchutting, waarin zy des middags ook de fleekende zonneflraalen eenigen tyd ontweken. Zy hadden eerst de grondlyn willen nemen in de vlakte van Caijambe, twaalf mylen benoorden Quito, alWaar de Heer Couplet, een van hun gezelfchap overleedt. Nadat men tot de flandplaats van de eerstgemelde grondlyn befloten, en die afgemeten, hadt, moest 'er eene kaart gemaakt worden van het land en de bergen, die daar in zyn, om de driehoeken regelmaatig te kunnen bepaalen; dit deedt de Heer Verguin bezuiden, en de Heer Bougier benoorden, Quito; toen zulks gefchied, en het gezelfchap weder byeen gekomen , was, beflooten zy zig in twee partyen te verdeelen, waarvan elk een byzonderen berg zou beklimmen, en aldaar alles tot de afmeeting vaardig maaken. Dus begaven zig Don Georg, Jean d'UIloa, en de Heer Godin, met hunne party op het gebergte van Pambamarka, terwyl Don Antonio d'UIloa, met de Heeren Bougier en de la Condamine, zig  32o Tafereel van natuur en Konst. ' Zig reeds bevonden op dat van Pichincha, een rotzig gebergte, dat zig met verfcheiden toppen ongeveer honderd roeden boven den Heyberg, of Paramos, verheft, geheel bedekt zynde met ys en fneeuw. De muilezels konden met moeite tot aan den vbet van die ysfelyke rots komen, doch van daar tot aan den top moest men te voet gaan, en byna vier uuren lang klauteren, zodat de Heer d'UIloa de eerftemaal in flaauwte viel, en de hoogte niet voor den volgenden dag bereiken konde. Boven op den top hadden zy eene hut doen maaken, die,wegens de kleinte van het terrein, nauwelyks hen allen bevatten konde; in deze hut hielden zy egter meestal hun verblyf, zO wel wegens de fcherpe koude en het geweld van den wind, als omdat zy geduurig van eene dikke wolk omcingeld Waren , die hun het gezigt der voorwerpen op den afftand van eenige fchreeden benam; zomtyds egter zakte de wolk, en de lugt wierdt helder; wanneer de wolk, gelyk een zee, den berg omringde, hoorden zy het gerammel der donderdagen over de-ftad Quito, en' daaromftreeks, en zagen zy de blixfemftraalen verre beneden hen in de valeijen fchitteren; en