OK 61 2852  6 Vrouwelist koomt alles te boven, eerst het brood, en naderhand het fervet geven. Te voren waart gij nooit zoo verftrooid; ilt weet het niet. ... Medebach. Daar zal nog wel zoo veel wezen, dat gij niet weet. — Ga en haal een huurkoets; ik wil uitrijden. Fredrik. Gij hebt mij nog niet gezegd, welk een kleed. ... Medebach. Doe, wat ik u zeg. Fredrik, (in bet heen gaan, terzijde,') Ik wil mij laten hangen, als hij over tien tellens weet, wat hij mij belast heeft. (Hij vertrekt.) DERDE TONEEL. Medebach, (alleen.) Vervloekte Dokter 1 verwenschte Astrologist! (Hij vat het boek op, vervalt in gepeins, fcheurt in ge' dachten het eene blad voor bet andere na uit het boek, ftaat vervolgens op en gaat de kamer op en neder.) VIER-  Blijspel, eerste Bedrijf. J YIERDE TONEEL.' De Vorigen, Laura. Laura. Om's Hemels wil, Mijn Heer! ftabij? geef troost! Mijn arme Mevrouw is als een doode; en ik zelf weet van benaauwdheid niet meer wat ik doei Medebach. Wat is 'er dan te doen? Laura. Hebt gij niets gehoord? Medebach. Wat moest ik gehoord hebben? Laura. Luister maar eens — gij kunt het nog hooren. (Medebach luistert.') Hoort gij niets? Medebach. Ik hoor niets. Laura. Gij hoort niets ? — Nu, dan is het waarlijk met u gehoor niet altebest gefteld. 'Er is toch een gefchrei, dat dooden wekken kan. Medebach. Ik hoor niets, zeg ik u. Kom aan , zeg dan op wat het is. A 4 Lau-  8 Vrouweust koomt alles te boven, Laura. Dezen dag —■ en juist daar even, fchreide de fterfvogel, voor de derdemaal, en dat hier op het huis. Medebach. En daarom maakt gij allen u benrauwd? Laura. Zouden wij niet ? kunnen wij dan weten wie het gelden zal? Medebach. Zottin! moet het dan juist iemand gelden? Laura. Volftrekt. Zo dra zich de fterfvogel op een huis hooren laat, moet iemand uit dat huis fterven, dat kan niet misfen. Medebach. Welk eene domme bijgelovigheid! zou die vogel weten, dat'er iemand fterven zal? Wie heeft u zulke onnozele praatjes wijs gemaakt? Laura. Noem het, zoo als gij wilt, Mijn Heer! herwordt door de ondervinding bevestigd. Eer mijne grootmoeder, zaliger, ftierf, fchreide de fterfvogel drie dagen te voren, alle dag, op het huis, waarin zij woonde. Bij mijne moeder, zaliger, en de Gravin, in wier dienst ik te voren was, deed hij insgelijks: ik heb het met mijne eigen ooren gehoord, Zoo  Blijspel, eerste Budrijp. 9 zoo als ik het van daag, gisteren en eergisteren hoorde. Wat zegt gij nu daar van? (Medebach fpeelt, gedurer.de dit gefprek, in gedachten, met de ftiikken van haar kleed, en trekt de een voor de andere na los. Maar, wat doet gij daar? Medebach, (weder tot zich zeken komende..) O! Ik was in gedachten! Laura. Mooijé gedachten! Wie weetiioe verre gij in deze gedachten niet wel gaan zoudt doch om weder op den fterfvogel te komen Toen wist men wie het gelden zou, maar nu ik weet in het ganfche huis niemand, die ziek isl Hemel! indien ik eens in mijn fchoenen ftierf! Medebach. Gij! gij zijt een zottin. Dat zijn loutere fprookr jes, die de meiden aan de kinderen vertellen. Laura. Betiaagde dit den Hemelt dan ware het zeker; maar ... de ondervinding fpreekt het tegen. V IJ F D E TONEEL. De Vorigen, Fredrik. Fredrik. De koets is voor de deur. A 5 Laura  io Vrouwelist koomt alles te boven, Laura. Wilt gij uitrijden? Ik ga, om Mevrouw te troosten, als zij ondertusfchen maar niet van angst geflorven isl (Zij gaat been.') ZESDE TONEEL. Medebach, Fredrik, "Medebach. Hebt gij niets gehoord? Fredrik, Waar van? Mijn Heer! Medebach. Zoo even heeft Laura mij gezegd, dat de flerfvogel op ons huis gefchreid, en, volgens hare bijgelovige menig, een fterfgeval geprofeteerd heeft. Fredrik. Daarvan heb ik niets gehoord; ik ben daarvoor echter rijklijk fchadeloos gefield; want ik heb geheele andere dingen gehooid, en meer gehoord, dan mij lief was. Medebach. Watl watl Fredrik. Ik heb het u niet willen zeggen, om niet uitgelachgen te worden — ik weet, dat gij van zulke  Blijspel, eerste bedrijf. 13 je, dat hij, benevens anderen, met zijne eigen oogen gezien had. Op eene groote univerfiteit de naam is mij weder ontfchoten was eens een groot gezelfchap van ftudenten bij elkander, waar onder 'er zich ook een bevond, die meer dan honderd mijlen ver van daar te huis hoorde. Toen zij in het midden van de grootfte vrolijkheid waren, viel dezen een witten neusdoek op den fchoot. Hij vroeg, wien hij toebehoorde; maar niemand eigende hem. Toen hij den neusdoek naauwkeurig bekeek, vond hij 'er den naam van zijne zuster in. Hij fprong op, toonde het ganfche gezelfchap den doek, zonder eigenlijk te weten, wat hij 'er van denken moest. Medebach. Wel nu ? Fredrik- Eenigen tiid daarna ontving hij een brief, waarin hem gemeld werd, dat zijne zuster dienen dien dag, op dat en dat uur, geftorven was en dit was juist dezelfde tijd, waar op hij den neusdoek op zijn (chooi had gevonden. Medebach. Gij gelooft dan, dat de neusdoek een reis van meer dan honderd mijlen door de lucht gedaan had? Fredrik. Wel zeker; hoe zou hij anders bij hem gekomen w?zen ? Me»  i.4 Vkoüwelist koomt alles te boven, Medebach. Gek! kan de neusdoek niet bij abuis ingepakt wezen, toen de ftudent naar de akademie ging? Fredrik. Neen, neen; in den brief ftond uitdrukiijk, dat 'er op denzelfden tijd een witten neusdoek, die de overledene, toen zij ftierf, in de band gehad had, ■was vermist. —- Nu zult gij toch wel geloven, denk ik! dat ... _ . Medebach. Dat gij een ligtgelovige gek zijt, dat geloof ik. ~ Fredrik. Voor mijn part moogt gij aan vooneekens geloven of niet — ik geloof'er aan .... Maar de koets ftaat naar u te wachten. Medebach. Wat voor een koeis? Fredrik. Die gij hebt laten beuellen. Medebach. Ik heb geen koets laten beuellen. Fredrik, {terzijde.) Heb ik het niet gezegd, dat hij 'er niets meer van weten zou. Ik moet den karei maar betalen en hem heen zenden; het geld zal ik wel maken, dat ik weerkrijg. {Hij gaat heen.~) Z E-  Blijspel, eersts bedrijf. !5 ZEVENDE TONEEL. Medebach, (alleen.") Dat 'er voorteekens zijn, is niet geheel te ontkennen; maar dat zij juist tegenwoordig in mijn huis plaats vinden tegenwoordig! Op zulk een wijs zou de voorfpelling van den Pokter wel bewaarheid kunnen worden Hemel! vereenigt zich dan alles, om mij angst aantejagen. AGTSTE TONEEL. Eleonora, Medebach. Eleonora. Zeg mij toch eens, lieve Mant wat u fcheelt? — Gij eet niet, gij flaapt niet wat zal hiervan eindelijk worden? — Spreek, wat fcheelt u? Medebach. Mij? Niets. Eleonor a. Dat moet gij me niet wijsmaken ik ken U te wel, als dat mij dit andwoord zou kuanen gerust Hellen. Zijt gij ziek? Medebach. Neen, Ik ben frisch en gezond. E leonora. Maar gij zijt evenwel zoo angftig, zoo rustloos, zoo  i(5 Vrouwelist koomt alles te boven , zoo verftrooid (Zij vat hem onder de kin.') Zeg mij, wat u ongerust msakt. Wie kunt gij beter uwe zieikwellingen ontdekken dan uwe Vrouw ? Laat ik weten, wat u bekommertl Medeb ach. Het is misfchien een gevolg van mijne volhandigheid een ligte hoofdpijn, die niet veel te beduiden heeft — wat weet ik het? Eleonora. Neen, Medebach! dat is het niet; het werken zijt gij géwoon , en bovendien. ... Medebach. Hebt gij nog veel tegenwerpingen? Ik zeg u, dat mij niets fcheelt. Eleonora, (teeder.) Gij veinst voor uwe Eleonora Ach! ik zie duidlijk, dat gij mij niet meer lief hebt. (Zij fchreit.) • Hemel! moet ik dit beleven? Waar zijn nu die eeden van eeuwige, onwankelbare liefde! Vertrouw nu eens op manneëeden! Medebach, (terzijde.) Wat zal ik haar zeggen ? De waarheid kan ik haar niet ontdekken. Jk moet haar iets op de mouw fpelden, om baar gerust te Hellen. (Overluid.) Het fpijt mij, dat gij mij een geheim afdwingt,,dat u moeite zal doen, zoo dra gij het weten zult. Weet dan dat ik gisteren met mijn Principaal overhoop ge-  Blijspel, eerste Bedri_,f. if geraakt ben. Hij maakte zich kwaad over een kleinigheid; dit fïootte mij, ik zei hem ronduit mijne gedachten; hij nam dit kwalijk, en wij fcheidden als de gróotfte vijanden van elkander. Dit maalt mij nu in het hoofd, en ik weet niet hoe ik gevoeglijk weder met hem de peis zal maken. Dit is alles. Eleonora. Is het anders niet ? Wees dan maar gerust. Gij zijt hem te noodzaaklijk, als dat hij u niet wat zou toegeven. (Medebach trekt zijn japon uit en zijn rok aan.) Gaet gij nog uit? Medebach. Ja, ik ga een kleine wandeling doen, (Hij krijgt zijn hoed en ftok.) Vaarwel! tot wederziens! (Hij kuscht haar en gaat been.) Eleonora. Blijf niet lang weg, lieve Man! hoorje? — Hij is al heen. NEGENDE TONEEL. Eleonora, (alleen.) Welke papieren heeft hij daar op zijn tafel leggen? (Zij gaat naar de tafel.) Een boek aan ftuk gefcheurd! wat of dat is? (Zij neemt een blad in de band en leest bet.) Ha! hal ha! Dok- VIII. Deel. B ter!  18 Vrouwelist koomt alles te boven, terl je hebt je rol zoo mooi gefpeeld, dat je toejuichging verdient. TIENDE TONEEL. Eleonora, Laura. Laura. Mevrouw! Mijn Heer de Dokter is 'er. Zal ik hem hier in laten, of zult gij hem op uw kamer fpreken? Eleonora. Laat hem nu maar hier komen; ik moet hem hier eens iets laten zien. Laura, (de deur openende.') Kom maar in, Heer Dokter! (Zijgaat been.) ELFDE TONEEL. Eleonora, Nimwaid, Eleonora. Hoe veel dankbaarheid ben ik u niet fchuldig, Heer Dokter! gij hebt den last, dien ik gisteren de vrijheid nam, u opredragen, heerlijk ter uitvoer gebragt. Mijn Man gelooft vast en zeker, dat hij, volgens uwe voorzegging, nog heden fterven zal. Het  Blijspel, eerste Bedrijf. i§ Het woord wil 'er, wel is waar, niet uit, maar de angst, die in zijn gezigt te lezen is; de ongerustheid, die in alles, wat hij doet, zoo duidüjk doordraait; de verllrooijing, waarin hij, federt gisteren, genadig is, dit alles maakt, dat ik hieraan geen oogenblik twijfelen kan. Lieve Heer Dokter! ik heb uwe bekwaamheid niet in twijfel getrokken; maar deze keer zijt gij mijne verwachting te boven gegaan. NlMWALD. Gij vereert mij met loffpraken, die ik niet ver» dien. Eleonora. Zeg mij eens, hoe gedroeg hij zich, toen gij het doodvonnis over hem uitfpraakt? NlM wald. Hij was ten uitterften ontfteld, zoo als gij gemaklijk kunt begrijpen; doch hij liet mij dit niet terftond blijken; hij fpotte met mijne voorfpelling, beriep zich op zijne gezondheid en bdertte met de aftrologie. Eleonora. De klucht, die gij met hem gefpeeld hebt, moet grappig geweest zijn. Als gij een beetje tijd hebt, zult gij mij verpligten , door mij met het kort verhaal, hoe het gisteren avond zich heefc toegedra» gen, te willen vermaken. Ik wenschte maar, dat ik B * 'mt  20 Vrouwelist koomt alles te boven, 'er bij had kunnen vezen; ik zou mij dood gelachgen hebben. NlMWALD. Om te lachgen was het zeker; maar juist daarom had ik de grootfle moeite van de wereld om mijne kluchtige rol ernftig te fpeelen. Volgens onze affpraak, maakte ik, dat ik hem tegenkwam — Dat ik hem gezocht had, liet ik niet merken. Eleonora. Dit was ook noodzaaklijk, om onzen aanllag te doen gelukken. NlUWALDi Eerst vraagde ik hem, of hij ziek was ? Z«jn antwoord was, dat hij zich zeer wel bevond. Dit fchrikte mij niet af. Ik deed hem geloven, dat hij 'er geheel anders dan voorheen uitzag dat hij zoo bleek als een lijk was, en vroeg zijne hand om hem den pols te voelen. Eleonora. Best! best! — Nu verder? Nim wald. Dit maakte hem reeds ongerust. Hij gaf mij zijne hand, die geweldig beefde. Ik voelde hem met veel ernst den pols; keek hem eenige feconden achter een aan, en hield mij als of ik ergeas op peinsde. Ele-  sa Vrouwelist koomt alles te boven , Vriend! breng uw zaken in orde: binnen de vierentwintig uuren zijt gij een lijk! Eleonora. Ha! ha! ha! uitmundend! regt goed! Ik had hem op dien ftond wel eens willen zien. Maar wat zeide hij hier op? Nimwald. Hij lachgte; dit lachgen moest fpotternij beteekenen; maar het was duidlijk genoeg te zien, dat het grimasten waren. Ik beklaag de astrologie, was zijn antwoord, en verzeker u, mijn lieve Dokter! dat ik heel gezond ben, en aan niets minder dan aan den dood denk. Zoo fprak hij, maar in waarheid zag hij 'er uit als of de dood zich reeds van hem meester gemaakt had. Doch ik liet het hierbij niet blijven. Hij geloofde reeds mijne woorden, echter fcheen hij nog te twijfelen, en mijn plan vorderde hem ook den fchijn te benemen. Eleonora. Maar wat kost gij nog meer doen? Gij had immers reeds alles gedaan, wat men van u verlangen kon. Nimwald. Gij zult het zoo met een uit mijn antwoord hooien. Zeer wel, zeide ik tegen hem, met een gelaat, waaruit medelijden te lezen was — zeer well verheug u vrij over een zoo waar als ver- fchrik,-  Blijspel, eerste bedrijf. 23 fchriklijk naricht; ik heb aan de geheiligde pligten der vriendfchap voldaan wee u, als gij rnij niet wilt geloven! Dit zeggende, drukte ik hem met veel teederheid in mijne armen, en nam van hem weemoedig affcheid. Ik ging langzaam heen , keerde terug, zag hem Stilzwijgende en treurig aan, drukte hem de hand, en ging weg, zonder hem een woord toetefpreken. Eleonora. Heer Dokter! fpeelden wij een Comedie en waart gij Toneelfpeler — ik zou u overluid, door handgeklap , mijn goedkeuring toonen. Gij hebt mij een dienst bewezen, waardoor gij mij voor eeuwig aan u verbindt. Maak ftaat op mijne erkentenis! Nimwald. Ik beken, dat ik, op uw verzoek, een zonderlinge rol gefpeeld heb; dat ik u echter daardoor zulk een grooten dienst bewezen heb, wist ik niet. Mag ik, zonder onbefcheiden te wezen, vragen wat u. ... Eleonora. Gij zult alles weten. Dat mijn Man bij een van de grootfte Negotiantcn van deze ftad Faktoor is, is u bekend en misfchien ook wel, dat hij zeer inhalig is. Hij bezat een aanzienlijk kapitaal; wij konden ruim genoeg van de intresfen leeven — maar neen! de rust is hem haatlijk, dewijl hij op het geld gefield is. Schraapzucht ih zijn hoofddrift. B 4 Nim.  24 Vrouwelist koomt alles te boven, Nimwald. Dit heb ik kunnen merken. Eleonora. Om deze drift te bevredigen, dient hij een Heer, die misfcbien nog fchraapzuchtiger is. Hij mogt, wat mij betreft, zijn geheele leven vrij in fpeculatien doorbrengen, zoo ik 'er maar niet door lijden moest. — Het is waar, Zijn Heer verwaardigt hem met een onbepaald vertrouwen; hij bemint en acht hem. Maar wat helpt dat mij. De Negotiant heeft reden om hem te vleijen; want mijn Man is den handel door en door kundig. ... Doch dit is ook de eenige wetenfchap, die hij kent; van de verkeering met anderen, van een wellevenden en minzamen ommegang met zijn Vrouw; van alles, waarop eene regtfchapen vrouw aanfpraak heeft, verftaat hij niets. De dag verdijt hij op het kantoor, en 's nachts maakt hij fpeculatien; zeg mij nu eens of ik met zulk een leven te vreden kan wezen ? Nimwald. Gij zijt te beklagen, Mevrouw! zeer te beklagen. E leonora, Als hij zijne geldzakken maar kan vol krijgen, dan vraagt hij 'er niet naar, of ik gelukkig dan ongelukkig ben — of ik flaap dan fchrei. . Nir?-  Blijspel, eerste bedrijf. «5 Nimwald. Hebt gij hem nimmer daarover aangefproken? Eleonora. O! ontelbare reizen; maar het heeft niets geholpen. Ik zeg u, dat de fthraapzucht hem zoo den baas fpeelt, dat hij alles, wat geen joodfche wist opbrengt, veracht. Nimwald. Dat is affchuwlijk! Een groot Zedeleeraar zegt, dat de gierigheid de grootde zonde is, en hij heeft gelijk. Eleonora. Ik heb hem veele verftandige voordellen gedaan; maar allen vruchtloos. Nu wil ik eens de list beproeven. Dank zij uwe vriendelijkheid, het begin is gemaakt; het einde hangt van een gunftigen uitr flag af. Nimwald. Ik begiijp u niet. TWAALFDE TONEEL. De Vorigen, Laura. Laura, (tegen Eleonora.) De Heeren, om welken gij gezonden hebt, zijn gekomen, B 5 Ele*  8.6 Vrouwelist boomt alles te boyen, Eleonora. Laten zij maar wat wachten; wij zullen ten eer» flen bij hun wezen. DERTIENDE TONEEL. Eleonora, Nimwald. Eleonora. Tot de uitvoering van mijn plan, welk ik u zoo met een ontdekken zal, waren zij mij onontbeerlijk. Tot hiertoe is het werk nog onvolkomen, en ik vind mij genoodzaakt u om een nieuw dienstbewijs te verzoeken. Nimwald. Gij hebt maar te gebieden, Mevrouw! ik ben volkomen tot uw' dienst. Eleonora. Gij zijt zeer goed. Wilt gij op mijn kamer gaan, daar zult gij het overige, dat u nu nog duister is, vernemen. Gij zult 'er nog eenige Heeren vinden, met welken wij gemeenfchaplijk dienen te werk te gaan. Wij moeten overleggen, hoe verder in deze zaak te handelen. Ik zal u mijn plan openleggen; en gij moet het eens voor lief nemen, dat een vrouw in eene vergadering van mannen prefideert, Nim-  Blijspel, eerste Bedrijf. *7 i Nimwald. Zouden wij welbeter Prefident kunnen vinden? Eleonora, (bare oogen op de tafel flaande.) Och l Dokter! daar had ik haast iets vergeten, NlMWA LD. Wat? Eleonora. Kijk dat boek eens, welk mijn man op de tafel heeft laten leggen. Nimwald, (tiaar de tafel gaande en bet boek in de hand nemende.) Wat zie ik? De Astrologie! Eleonora. Waarfchijnlijk heeft hij zich willen overtuigen, of men door middel van de Astrologie in Haat zij, het einde van een mensen vooruit te weten. Dit boek moet hem echter 'niet bijzonder bevallen zijn , anders had hij het menschlijker behandeld. Nimwald. Ik ken dat boek. Reeds op de eerde bladzijde wordt gezegd, dathetgeftamte op het planten — en dierenrijk een onloochgenbaren invloed heeft, en dat men, door naauwkeurige waarnemingen , zekere regelen heeft ontdekt, door welken men het noodlot der menfehen vooraf bepalen kan. E leo nora. Ha! ha! ha! Hij had geen beter boek kunnen tref-;  28 Vrouwelist koomt alles te boven, treffen! — Als het u nu gelieve? De andere Heeren van den raad zullen ons met ongeduld wachten. Nimwald. Zoo als gij goedvindt. (Zij gaan heen.') Einde van het etrjle Bedrijf. TWEEDE  Blijspel, eerste bedrijf. 29 T W E E O E 3 E D R IJ F. {liet Toneel verbeeldt een ftraat, met een dwarsflraat, aan het achtereinde ziet men bet huis van Medebach.) EERSTE TONEEL. Medebach, (alleen.) D e Hemel zij dankl haast is de tijd, waarop de ongelukkige voorfpelling van den Dokter moest vervuld wezen, verftreken — en ik leef nog! Welk eene blijdfchap! indien ik heden nog niet ftierf; ha! hoe zou ik mij aan die verdoemde astrologisten wreken! — Mij zulk een angst aantejagen! De benaauwdheid, die ik gisteren en van daag uitgedaan heb, is onbefchrijflijk. TWEEDE TONEEL. Medebach, Rijkert, Frans. (De twee laatfien komen uit de dwarsjlraat; zij zijn in een druk gefprek, hetgeen zij voordzetten, zonder dat zij Medebach fchijnen te bemerken.) Frans.  jo Vrouwelist koomt alles te boven, Frans. Het is toch ongelukkig, dat onze vriend Medebach zoo in den bloei zijner jaren fterven moest! R ij k e r t. Ja, dat is het zeker. Frans, (zeer aangedaan?) Wat zegt gij 'er van? Ach! de arme man is hooploos verloren! Rijkert. Het kan bij geen mogelijkheid anders wezen! Denk nu eens aan den fchrik en de droefheid zijner Vrouw! Zij is over zijn verlies ontroostbaar. Frans. Dat zou ik niet gedacht hebben; het kwam mij voor, dat zij meer reden had om zich te verblijden; men kon hun huwlijk juist niet onder de gelukkigfte tellen. Zeg mij eens welk genoegen kan eene vrouw hebben, die den geheelen dag op haar kamer zoo goed als opgefloten zit? En op deze wijs heeft Eleonora veele jaren haar leven moeten doorbrengen. Zou zij niet blijde wezen, dat zij nu eens weder vrij is? Rijkert. Als je't zoo; bekijkt, hebtje gelijk. Voor het overige evenwel was Medebach een heel goed man. Frans. Maar niet voor zijn Vrouw; hij heeft haar, wel ii  Blijspel, tweede bedrijf. $t Is waar, niet beledigd, doch hij heeft haar ook nimmer vermaak aangedaan. Zij kan zich over zijn verlies gemaklijk troosten; zij is jong ei rijk , zij ziet 'er wel uit; waar deze hoedanigheden te zamen gaan, vindt men vrijers in overvloed. Het mag gaan zoo het wil, zij kan bij de ruiling niet verliezen; want Medebach was een van de flechtfte echtgenooten. ... R ij k e r t. Stil, ftil, gij gaat te ver. De mortuis et abfentibus nil nift bene'. (*) Frans. De Hemel beware mij, dat ik zijne gedachtenis zou onteeren! De goede man heeft mij nooit kwaad gedaan. Rijkert. Wonderlijk is het, dat hij zijn dood te voren geweten, en 'er zich niet toe voorbereid heeft. Kent gij Dokter Nimwald ? Frans. De Astroltgist? Rijkert. Ja! Frans. Zou ik hem niet kennen? Rij* (*) Van dood en en afwezenden moet men geen kwaad /preken.  32 Vrouwelist koomt alles te bovenj R ij k e r t. Deze Dokter heeft mij heilig en duur verzekerd, dat hij Medebach den dag, ja, het uur van zijn dood voorzegd heeft. Frans. Had dan de ongelukkige zich tot zijn einde niet kunnen voorbereiden? Rijkert. Hij heeft den Dokter niet willen geloven. Frans. Dan zal hij ook juist niet. in de beste haven aangeland wezen. Rijkert. Mogt de Hemel hem genadig zijn! Ik kan niets voor hem doen dan bidden. — Over een uur is hij in zijn tuin bijgezet. De Weduwe liet mij tot de begravenis verzoeken, dewijl zij onder mijn kerfpel behoort; ik moest het haar echter weigeren. Frans. Zeker zal hij, daar hij den Dokter geen geloof heeft willen geven, zijn einde niette gemoetgezien hebben. R ij k e r t. Ja wel! Zon hij daarom geftorven wezen ? Voorzorg fchaadtniet, en, ó! hoe goed zou nu deze voorzorg voor hem geweest zijn! — Doch hij is weg en begraven. Requiefcat in pace! (*) (Rijkerten Frans gaan been.) DER- (*} Hij ruste in vrede'.  Blijspel, tweede Bedrijf. 33 DERDE TONEEL. Medebach, (alleen.) (Gedurende bet geheele voorgaande Toneel, beeft hij de uiterfte verbaasdheid getoond; nu fiaat hij in diepe gedachten. Na een poos zwijgens.) Heb ik wel gezien? Wel gehoord? Hoe! de voorzegging van den Dokter is dan evenwel vervuld! Lieve Hemel! ik reeds begraven! en ik weet niet eens, dat ik geftorven ben; moest ik dit eerst van anderen hooren! Doch wie weet het, misfehien hebben zij van een* anderen Medebach gefproken. VIERDE TONEEL. Medebach, Nimwald, Friedberg. (De twee laetflen komen uit de dwarsftraat, blijven op het midden van het Toneel jlaan, en [preken met elkander, zonder dat zij Medebach fchijnen te zien.) Nimwald. Waarlijk, lieve Friedberg! hij heeft met mij en mijne voorfpelling enkel den fpot gedreven; maar nu mogt hij het wel gelaten hebbeu! — Ach! ik heb het hem wel gezegd! Waarom heeft hij mij niet willen geloven? VIII. Deel. C Fried  34 Vrouwelist koomt alles te boven , Friedberg. Wat of hem toch gefcheeld he'ert, dat hij zoo fchielijk geftorven is, Nimwald. Medebach was van een zeer bloedrijk geitel; wairfchijnlijk is hij door eene beroerte aangetast, waartoe zijn fterk wijndrinken en onophoudlijk zitten niet weinig zal toegebra»t hebben. Friedberg. De Hemel moge zich zijner erbarmen! Nimwald. Daar zeg ik: amen! op; en Eleonora troosten ! zij heeft een goed Man aan hem verloren en wij een Vriend, zoo als 'er weinig gevonden worden. Ach! had hij mij maar willen geloven! doch nu is hij weg, weg naar de andere wereld met alle zijne zonden. • Friedberg. De arme Medebach! Nim w a ld. Weet gij wel waarom hij in zijn tuin begraven is ? Men heeft de menfchen wijs gemaakt, dat de overledene het zoo bevolen had ; maar hij, die niet wil geloven , dat hij derven kan , zou bevelen, waar hij: begraven moet worden? Welk eene onwaarfchijnlijk- heid! Neen, dit is de ware reden niet Doch zeg niets van deze twijfeling; ik zou de na-' ge-  Blijspel, tweede Bedrijf. 35 gedachtenis mijnes vriends niet gaarne willen onteeren. Friedberg. Bekommer u niet Medebach was ook mijn vriend, en zijne nagedachtenis is mij zoo lief als u. Medebach. (Hij heeft tot nog toe zijne verbaasdheid door gebaarden uitgedrukt; doch nugaet hij naar hun toe. Maar, Mijne Heeren! ik geloof dat gij gek geworden .zijt. Welkeen duivel heeft u ingeblazen, dat ik dood ben? Nimwald en Friedberg (treden eenige voetftappen terug, en roepen, met de grootfte ontjleldtenis.) De geest van Medebach! (Medebach nadert Nimwald en Friedberg, die meer en meer achteruit gaan, en door houding en gebaarden den groot ft en angst te kennen geven?) Friedberg, (de regt er arm naar Medebach uit fleekende.) Schim van mijn vriend! ik bezweer u ons te zeggen , wat gij van ons vordert? Nimwald. De ongelukkige kan gewis niet rusten. Ja, ja, zoo gaat het, als men deskundigen niet geloven wil. (Hij loopt weg.) Friedberg. Geest mijnes vriends! ik bezweer u voor de laatC s fle  3 Medebach. Uwe liefde kan mij razend maken. Nimwald. Oe Natuur heeft zich door een fchok geholpen, en dit heeft zijn hoofd niet kunnen uithouden. Dit alles komt van zijn vorige leven. Ieder zal mij moeten erkennen, dat de levenswijs, die Medebach te voren gehouden heeft, meer als genoegzaam is, om een verftandig man gek te maken. Wat kan verderflijker zijn dan onophoudlijk voor eene, met rekeningen overladen, lesfenaar te zitten, berekeningen te doen, plannen te ontwerpen, uittevoeren, uittebreiden en te volmaken ? Wat kan der gezondheid nadeliger wezen dan dag en nacht door afgetrokken fpeculatiea .tie harfenen te breken ? F r ie db er g. De Dokter heeft gelijk. Nimwald. 'Er is enkel gezond menfchenverftand nodig om intezien, dat de arme Medebach dit ongeluk te wachten flond. Bij hem liep alles te zamen : Vita fedeniaria et laboriofa, diaeta vinofa, curae anxiae, aliaque (mimipathemata, rigi.... £*) Vergeef / Mei/rouw! ik (* ) Een zittend en werkzaam leven , een liefhebher van den wijn, vol van zorgen en andere gemoedsdriften , enz, S 3  jo vrouwelist koomt alles te boven, ik heb mij vergist — gij verftaat immers geen Latijn? E leonora. ' Is hij dan niet te helpen ? Nim wa ld. Als hij zoo voord blijft leeven is niemand in ftaat hem te genezen. De arme Medebach! — hij is te beklagen. Zijne ongelukkige inhaligheid heeft hem' gek gemaakt. Ik wil wel alles tot zijne genezing aanwenden, maar, zoo als ik gezegd heb, alle middelen baten niet, als hij zijne levenswijs niet verandert. Belooft hij mij niet, dat hij zich geheel aan mijne leiding zal overgeven, dan kan ik de genezing dezer kwaal niet op mij nemen. Medebach, (terzijde.) Ik leef dan evenwel nog? Maar welk eene afwisfeling! men wil mij niet dan als een gek onder de levendigen aannemen. Ik een gek! onverdragelijk denkbeeld! Neen, ik ben niet gek, ik ben dood — heel zeker dood. Ik zalze allen meteen overtuigen. (Overluid.) Als het waar is, dat ik nog leef, zoo als ge mij wilt opdringen, waartoe dienden dan alle die bewegingen en exclamatien ? Waarom liepen zij dau allen voor mij weg, als of de duivel hun ach-r .f er na zat ? Friedberg, Bewegingen ? exclamatien ?  Bl'Jspel. derijE Bedrijf. 7* Wilke. Weg lopen ? Friedberg. Dat verfta ik niet. Wilke. . Wat wilt gij daarmeê zeggen? Nimwald. Verwonder u daarover nietHeeren! hij heeft weder een vlaag. Friedberg. Wanneer ben ik u dan ontlopen ? Medebach. Heden —r tegen den avond. Friedberg. Hoe kunt gij dit ftaande houden ? — Gij hebt immers geen gebruik gehad van uwe vijf zinnen? Bezocht heb ik u eenig malen, dat is waar, maar dat ik u ontlopen ben, dit hebt gij u enkel verbeeld. Medebach, (tegen Wilke.) Hebt gij uit benaauwdheid, uw mantel niet in den loop gelaten? 4 Wilke. 3 sü Ik! — mijn mantel? Gij moet het gedroomd hebben , ik weet 'er niets van. Medebach, (tegen Nimwald.") . En gij, Heer Dokter! hebt gij mij gisteren niet gezegd, dat ik geen vierentwintig uuren meer leeven zou? E 4 Nim-  7» Vrouwelist koomt alles te boven, Nimwald. Ik heb u immers reeds gezegd, dat ik buiten geweest ben! Hoe zou ik dan met u hebben kunnen fpreken ? Medebach. Zijt gij niet nog angftiger dan Friedberg heengelopen ? Nim wald. Geloof toch uwe Vrienden. Wat zouden wij 'er aan hebben om u te bedriegen? Alles, wat gij ons daar vertelt, kan ten hoogften een droom geweest zijn. Het is geen wonder, dat gij zulke vreemde dingen droomt: uw bloed is te dik. ... Medebach. Neen, neen, zoo droomt men niet! Laat dat nietwaardige ding, Laura, maar eens hier komen. Eleonora , (gaat naar de deur en roept.) Laura! TIENDE TONEEL. De Vorigen, Laura. (Zij blijft aan de de deur jlaan.) Medebach. Kom hier, en vertel mij, wat ' er van daag ge. beurd is. Laü»  Blijspel, derde Bedrijf 7 2 Laura. Wat zou 'er gebeurt! wezen ? Medebach. Hoe je mij voor de deur liet ftaan, zonder te willen open doen hoe je, toen ik eindelijk in huis kwam, wegliep. ... Laura. Waarlijk, Mijn Heer! ik weet niet, wat gij daarmeê zeggen wilt. Medebach. Gij weet 'er niets van ? .Wilt gij de waarheid wel eens zeggen? Laura. Al zou het mij mijn leven kosten, kan ik niet anders zeggen, als hetgeen ik van Mevrouw en de be. dienden gehoord heb. Medebach. En wat heb je dan gehoord? Laura. Fredrik heeft mij verteld, dat gij, zoodra gij gedaan had met eten van uw ftoel gevallen zijt, zonder eenig het minfte teeken van leven te geven. ... Medebach. Ga heen, vervloekte Hekst en kom mij niet we« der onder de oogen, (Laura gaat been.) E 5 ELF-  74 VfiOUWELIST koomt ALLES te boven, ELFDE TONEEL. De Vorigen, behahen Laura. Medebach, (tegen Eleonora.) Doe mij het genoegen, Kindlief! en jaag dat vrouwsï>erfoon de deur uit; ik kanze in 't geheel nie: lijden. Eleonora, (terzijde.) En dat federt dezen avond. Hij kan het haar niet vergeven , dat zij hem een commisfaris van den dui. vel genoemd heeft. Nimwald. Gij wilt dan nog niet geloven, dat gij leeft? Medebach. Neen; ik ben van mijn dood meer dan immer overtuigd. Waar Mariane maar hier, ik zou u wel bewijzen, wat ik ben. Ik weet ook niet waar zij blijft; zij beloofde mij toch fpoedig weder te zullen komen ? Nimwald, (tegen Eleonora?) Wat is dat voor eene Mariane? Eleonora. Ik denk dat hij mijne Zuster meent, die over tien jaren geftorven is. Ik weet niet, wat hij met haar pitftaande heeft? Reeds te voren heeft hij mij gezegd, dat zij hem een bezoek heeft gegeven. Nim-  Blijspel, derde Bedrijf. TS, Nimwald ïk heb veel zinnelooze menfchen gezien, maar waarlijk nog nooit een , die zeide, dat hij dood was. Een bijzondere foort van zotheid I Medebach, (tegen Nimwald.') Matig uwe uitdrukkingen; wij zijn goede Vrienden, maar. ... moet een van alle gek wezen, dan zijt gij het alle vier veel meer dan ik. Nimwald. Dat zal blijken. ... Ik hoop het zoo verre te zullen brengen, dat gij uwe doling zult erkennen. Eleonora. Was ik zoo gelukkig! Uw hoop worde vervuld! Ik zou 'er, ik weetniet wat, om geven, dat dit ongeval mij niet overgekomen was. Het kosbaarfte zou mij niet te veel wezen. Spaar geen kosten , Heer Dokter! al zou ik mijn geheele vermogen daarbij infchieten, ik zou 'er mij niet over beklagen, als mijn Man maar weder herfteld was. Wat is het naar een zinneloos man te hebben! Medebach, (wil opftaan, waardoor hij voor het eerst bemerkt, dat hij vast gebonden is.) Vrouw! dit is uw geluk, Ik wilde u toonen* - wat zinneloos is! — Maar wat beteekend dit? waar«? pm ben ik vast gebonden? Ele-  76 Vrouwelist koomt alles te boven, Eleonora. . De Dokter heeft het bevolen, toen gij nog niet bij uw kennis waart. Wij hadden u te bed gelegd; maar de Dokter meende, dat gij zittende eerder zoude bijkomen , dan liggende. Omdat gij derhalve niet van den ftoel zoudt vallen, vond hij goed u te doen vast binden. Medeba en. Deze voorzorg is nu niet meer nodig. (Terzijde.) Zouden zij ook misfehien gelijk hebben? Zou ik wezenlijk] zes uuren in fiaauwte gelegen en zoo akelig gedroomd hebben? Nimwald. Daar gij enkel op mijn last vast gebonden zijt, moet ik u ook weder losmaken. (Hij maakt hem los.) TWAALFDE TONEEL. De Vorigen, Rijkert, Frans. Rijkert. Ik moet toch eens zien hoe de Heer Medebach het maakt. Is hij nu in ftaat troost aantehooren? Eleonora. Geeft gij u nog zoo laat moeite? Rij-  Blijspel, derde Bedrijf; 77 Rijkert. Dit is mijn pligt. Zou ik kunnen flapen, zoo tang Jk eene ziel in gevaar reken? Of denkt gij niet, dac ik eenmaal rekenfchap zal moeten geven van allen, die mijne zorg toevertrouwd zijn ? Eleonora. Gij zijt een voorbeeld van een goed mensch. (Tegen Frans.) U wensch ik geluk, dat gij de gunst geniet van u onder de oogen van zulk een braaf man te kunnen vormen. Frans. Ik fchatmij zeiven gelukkig, en wensch niets meer» dan dit voorbeeld eens te kunnen volgen. Rijkert. Hoe vaart gij? Mijn Heer Medebach! ik dacht niet u weder levendig te zullen aantreffen. Het was mij hartlijk leed van u. ... Medebach. Ik ben zoo welvarende als iemand wezen kan. R ij k e r t. Gij zijt dan nu buiten gevaar? Medebach. Ik weet van geen gevaar. Rijkert, (tegen Frans.) Dan kunnen wij wel weder gaan; het begint ook al mooi laat te worden. Me-  78 Vroiwvelist koomt alles te7. boven ^ Medebach. ' Gij zoudt mij verpligten, als gij nog een oogenblik Wilde vertoeven. Ik heb eene kleine twijfeling, dié gij alleen wegnemen kunt. R ij k e r t. Waarin beflaat die? Medebach. Zeg mij eens, wie 'er van daag begraven is ? R ij k e r t. Van daag? Niemand! Sedert vier dagen is 'er niemand in het geheele kerkfpel geftorven. *i Medebach. Niet een! Rijke rt. " Neen, gij moogt mij vrij geloven. Medebach, (terzijde.') Op zoo een manier zouden mijn Vrienden wel gélijk kunnen hebben. De Priester zal mij niet misleiden ; dat zou hij niet van zijn geweten kunnen verkrijgen. (Overluid.) Van wien fpraakt gij dezen dag, toen gij met den Heer Frans hier, voor dedeur, op de ftraat ftond te praten ? Rijkert. Ik ben dezen dag niet uit geweest, behalven drie Irnaal bij u. Ook heb ik met Frans niet één woord gefproken. (Tegen Frans.) Is het niet waar? Frak*  Blijspel, derde bedrijf. 7$ Frans. Zoo als gij zegt. Med eb ach. De Hemel zij gedankt! Nu is mijn twijfeling aver! Rijkert. Kan ik u ook nog van eenigen dienst wezen ? Medebach. Zeer verpligt. Rijker t. Laten wij dan gaan. (Rijkert en Frans buigen zich voor bet gebeele gezelfchap en gaan heen.) DERTIENDE en laatste TONEEL. Eleonora, Medebach, Nimwald, Wilke, Friedberg. Medebach. Vrienden! kunt gij het mij wel vergeven? Allen. Wat? Medebach. Dat ik niet alleen uwe vriendfchap mistrouwd, I maar u bovendien nog beledigd heb ? Nimwald. Gij ons beledigd? Me.  80 VrOUWELIST KOOMT alles TE BOVEN, Medebach. Zeker! Ik erken mijn doling. Alles, waarmede ik u voorheen befchuldigde, is niets d;n een droom. Maar welk een droom ! Hij was zoo natuurlijk, dat ik mij nog op dit oogenblik niet kan begrijpen, dat het geene wezenlijkheid geweest is Gij kunt 'er u geene verbeelding van maken. Eleonora. Welk een geluk, dat gij eindelijk weder tot u zeiven komt! Medebach. Gij vergeeft het mij dan toch ? Nimwald. Van ganfchen harte — doling is geen belediging. M ede bach, (tegen Eleonora?) En gij vergeeft bet mij immers ook? U heb ik het fterkfte beledigd ; maar ik zal het kwaad, dat ik gedaan heb, weder goed maken, dit zweer ik u! Eleonora. Je hebt wel verdient, dat ik wat op je.grom, maar dewijl je zulk eene groote beterfchap belooft, wil ik u wel vergifnis fchenken. (Zij kuscht hem.) Friedberg, (tegen Medebach.) Gij zijt dan evenwel niet dood? Wilke. Vertel ons toch eens wat nieuws uit de Elizeefche velden. Nim-  Blijspel, derde Bedrup. 2i Nimwald. Wij mogten nu ons affcheid maar nemen > einze Vriend zal wel rust nodig hebben: een reis in de nieuwe wereld is waarlijk geen kleine wandeling. Hoe ver is het wel hier van daan? Mijn Heer Medebach! Medebach. Altoos Heekje de gek met mij, Heeren! maar ik durf u wel verzekeren, dat als je zulk een droom gehad had, je geen hair beter als ik zou geweest zijn. (Tegen Eleonora.) Uwe Zuster heb ik levensgroots gezien. Ó! het is als of ik ze nog voor mij zsg Haan! - Laat het een droom wezen, zoo veel het wil, wat zij mij gezegd heeft, zal ik altoos naarkomen, de eed, die ik haar gedaan heb, eeuwig houden. Van heden af, zeg ik alle bezigheden vaarwel ik heb lang genoeg voor anderen ge- leefd, het wordt tijd, dat ik eens voor mijzelverl begin ie Ieevei. Eleonora, (terzijde.) Den Hemel zij dank, mijn oogmerk is bereikt! ik ben gelukkig! Medeb ach. Om de gedachten aan dood en graf, en den geheelen akeligen droom uit mijne ziel te verbannen, wil ik morgen op mij nabij gelegen landgoed een klein partijtje geven. Gij allen zult mij zeer ver- VIII. Deel. ¥ V6*  |2 Vrouwelist koomt alles te boven. pligten, als gij daaraan deel wilt nemen. Zal ik 'er u zien? Allen. Wij komen! wij komen! EINDE. HET      B'bHotheek li ■    VROUWELIST KOOMT ALLES TE BOVEN. BLIJSPEL, in drie BEDRIJVEN. Naar het Hoogduitsch.  PERSONEN. Medebach, Faktoor van een voornaam handelhuis. Eleonora, Zijne echtgenoote. WlLHELMINA. RlJKERT. Frans. Nimwald, een Geneesheer. Wilke. j Laura, Kamenier van Eleonora. Fredrik, Knecht v»n Medebach. Een Vreemdeling. Het Toneel is in eene Handelftad. Friedberg. Vrienden van Medebach. VROÜ-  VROUWELIST KOOMT ALLES TE BOVEN. B L IJ S P E L. EERSTE B E D R IJ F. (Het Toneel verbeeldt een buisboudingkanur.'} EERSTE TONEEL. Medebach, (As) (//;; zit gekapt en gekleed aan ee/ie tafel. Voor hem ligt een open boek, welk bij doorbladert. Na dat hij eenigen tijd fiil in hetzelve gelezen heeft, legt hij het onvergenoegd, -weg en vervalt in diep gepeins. Eensklaps, vliegt hij op, ontkleedt zich, trekt een japon aan, gaat -weder aan de tafel zitten, doorbladert op nieuw het boek, werpt het weg, ftaat op, zet zijn hoed op het hoofd, krijgt zijn rotting, gaat naar de deur, ziet om, ah of hij vreesde iets vergeten te hebben; hem valt een anderen hoed in het oog, bij neemt die onder den arm en wil uitgaan.') A * TWEE-  4 Vrouwelist koomt alles te boven, TWEEDE TONEEL. Medebach, Fredrik. F r ed rik. Waarheen? Mijn Heer! (Medebach hoort niet, Frederik vat hem bij den arm.) Waarheen? Mijn Heer! Mede b ach. Ik ga uit. Fredrik. Dus toegetakeld? Medebach. Waarom niet? Fredrik. Sedert wanneer is het de mode geworden in een japon en met twee hoeden langs de ftraat te gaan? Medebach, (zich beziende.) Een rare kleding 1 — Wat kan de verftrooijing niet al doen ? (Hij neemt den hoed af, zet den rotting neder en gaat dan de tafel zitten.) Fredrik. , Wilt gij niet uitgaan? Medebach. Neen. Fredrik. Begeert gij een anderen rok ? Me-  Blijspel, eerste Bedrijf. J Medebach. Neen. Fredrik. Dewijl gij dezen rok uitgetrokken hebt, dacht ik dat gij een anderen wilde aantrekken. Medebach. Gij moet mij mijn nieuwen engelfchen frak geven. ... neen, geef mij mijn rooden rok ... maar neen, den groenen wil ik aamrekken. (Terzijde.) De kleur der hoop. (Htj zucht.) Hemel I (Tegen Fredrik.) Ik weet zelf nog niet, wat ik aantrekken zal, Fredrik. Geliefde Heer! neem het mij niet kwalijk; gij zijt federt. gisteren zoo veranderd, dat gij in het geheel niet meer te kennen zijt. Medebach. Denkt gij dat? Fredrik. Gij moogt mij geloven of niet, het is toch waar. Mogt ik maar eens weten, wat 'er aan u fchonte. Medebach. Gij wilde het dan gaarne weten? Fredrik. Gij zijt zoo verftrooid, dat gij zelfs niet weet, wat gij doet. Van daag wilde gij de foep met een Tork eten, en in de plaats van het vuile bord, mij A 3 eerst  Blijspel, eerste bedrijf. i» ke dingen geen liefhebber zijt dewijl gij 'er vniji nu zelf opbrengt, kan ik het niet langer verzwijgen. Medeba ch. Zeg dan maar op, wat je gehoord hebt. Fredrik. Al zoudt ge me al uw leven voor een domkop houden, ik moet u evenwelzeggen, dat het federt eenigen tijd hier in huis niet pluis is. De deur van uw kamer is, nu drie nachten achter een, opengedaan, zonder dat ik iemand heb kunnen ontdekken, die ze had kunnen open doen. De twee eerste nachten geloofde ik, dat 'er dieven waren. Ik kreeg de piltoolen, ging naar achter en vond de deur gefloten. Den vorigen nacht werd^zij weder geopend, maar toen rezen mij de hairen te berge ik kroop onder de dekens, en kwam niet eerder ten voorfchijn als toen het helder dag was. Ik heb den geheelen nacht met de deuren hooren gooijen en fmijten. Medebach. Dat zult gij gedroomd hebben, en nu houdt gij den droom voor waarheid. Fredrik. Kan men dan ook wakende droomen. Ik heb den geheelen nacht geen oog toegedaan van enkele vrees. Medebach. Waar voor vreesde gij dan? Fre-  12 Vrouwelist koomt alles te eoven , Fredrik. Voor geesten. Medebach. Vrees voor booze mentenen; van geesten zal u geen leed gefchieden. Fredrik. Slaat gij dan ook geen geloof aan voorteekens ? Medebach. Neen. A"es, wat daarvan verhaald wordt, zijn niet dan fprookjes. Fredrik. Toen ik nog bij den Baron Lijfiveer in dienst was, rammelde het porcelein op zulk een vervaarlijk wijze door elkander, dat wij dachten, dat 'er geen kopje heel gebleven was. Toen wij 'er bij kwamen, vonden wij alles op zijn plaats (laan ; maar den volgenden dag was de Heer Baron dood. Is dat nu ook een fprookje? Medebach. Wie weet, wat gij gehoord had? Fredrik. Ik had het immers niet alleen gehoord ? Toen de Baron begraven werd, vertelden wij aan een aanzienlijken geestelijken, wat wij, daags voor den Baron flierf, gehoord hadden. Denkt gij, Mijn Heerl dat de geestelijke deed als gij? In het geheel niet! Hij geloofde in voorteekens, en verhaalde ons een fluitje,  Blijspel, eerste bedrijf. 2i E les nora. Mooi! heerlijk! Nu? Nimwald. Nu drukte mijne gelaatstrekken aandoening uit, en ik gedroeg mij, als of 'er iets buitengewoons in mij omging. Eindelijk brak ik mijn wel overlegd ftilzwijgen af en fprak hem dus aan: Ik verzeker u, lieve Vriend! dat ik mij noch den tijd noch de kosten beklaag, die ik aan het leeren van mijne twee meestgeliefde wetenfchappen, de geneeskunst en astrologie, bedeed heb, dewijl zij mij nu juist van pas in Haat Hellen, u voor een naderend gevaar te waarfchouwen. Eleono ra. Op gefchrikter wijs had gij hem [niet kunnen voorbereiden tot het geloofflaan aan hetgeen volgen zal. Nimwald. Mijn Heer Medebach kwam van oogenblik tot oogenblik hi grooter verlegenheid. Gedraag u kloekmoedig, Vriend! voer ik voord Ik vind mij verpligt u eene treurige tijding te verkondigen; het doet mij maar leed, dat ik de overbrenger van zulk eene droevige boodfchap wezen moet. Liever wilde ik het voor mij houden maar ik moet fpreken — ik mag niet zwijgen; deed ik dit thans, dan was ik uw vriend niet. — Vriend! dierbare B 3 Vriend!