81 1179 3451 UB AMSTERDAM    "Wie aanfchoirwd dit zielroerend tafereel, eu laat geen tranen vallen! 3>C g-OCSTS act* M3£OOAZ^^^tt£ym.Ilf^.'Beèr.Vni'S'.&m>n-   D Ë TOETS DER GEHOORZAAMHEID, TOONEELSPEL. I N DRIE BEDRYVEN. Otia dekBent, admoneantque mei. ovidius. t\e AMSTERDAM, bt A. van der KROE, en A. CAPEL, op den Dam. MDCCLXXXVIH.   D E TOETS DER GEHOORZAAMHEID, TOONEELSPEL. I N DRIE BEDRYVEN. Otia dekftent, admoneantque mei. OVIDIÜSi  PERSONAADJEN. ernestus, een bejaard Weduwnaar, ka rel, Zoon 1 goedhart, Vriend \.van ernestus. charlotte, opgevoed ten Huizej jan, Knecht van k arel. een doctor. Eenige Bedienden. Het tooneel is op het Landgoed van Ernestus.  D E TOETS DER GEHOORZAAMHEID. TOONEELSPEL. EERSTE BEDRYF. Het Tooneel verbeeld een' Tuin, aan de eene zyde Jiaat een Bank. EERSTE TOONEEL. karel, jan, (beiden uit een der Zy-Laanen komendi.) k a r e l. Laat my met vrede Jan ! lk zeg U, kwel my niet langer ; want alle uwe pogingen zyn te vergeefs, om my aan myne droefheid te ontrukken, of den angft te ontnemen, die myne Ziel verteert: Staak dan uwen yver, want hy is vruchteloos. jan. Verfchoonmy, Mynheer! • Het vertrouwen waarmede gy my altyd vereert hebt, maakt my ftoutmoedig; en de liefde voor uw welzyn, wekt my geftadig op, om naar de oorzaak van uwe inwendige fmerte te vernemen; in hoope, dat my eenig middel mag te binnen fchieten, om dezelve te verligten. VII, Deel. M ka.  IÓO DE TOETS DER GEHOORZAAMHEID. K AREL. Wat zou het baten, dat ik ze U ontdekte! — Het is U onmogelyk, myn goede Jan! om my eeni-< ge hulp toe te brengen. Laat af derhalven jan, (eenigjints ontroerd.*) Hemel! wat zegtgy.' Onmogelyk! KARIL. Ja; ten minften voor U: één alleen is 'er, die my , myne kwellingen kan ontrukken, en zulks diende te doen; maar ach! juift deze maakt my onherftelbaar rampzalig. Hemel ƒ na zo veel voorgaande liefde thans zo onver- biddelyk te zyn! (Hy gaat weenende op den Bank nederzitten.~) JAN. Zyn wy daarom dan naar het Land vertrokken, op dat de eenzaamheid, alhier, aan uwe droefheid een nieuw voedfel zou verfchaffen; en uw verdriet aankweken? (vol aandoening,) ach myn waarde Heer! verban tog, verre van U, alle die akelige gedachten , welken uwen ruft nadeelig zyn! Wat mag U deren ? — Bezit gy niet alles, wat een' rechtgeaard Jongeling gelukkig kan maken? . Bemint van uwen Vader, geëert van uwe naaftbeftaande; ja, byna aangebeden van allen die U omringen, fmaakt gy immers in cbs armen van de Fortuin, een aldervolkomenft geluk, dat door geene wrede tegenheden, ziektens , armoede, of iets, het welke het geluk van een Menfch vergallen kan, afgebroken wordt. KA REL. Dit verbeeld gy U flechts; neen, in 'tmidden van deze fchynbaren gelukftaat ben ik echter on«  EERSTE BEDRYF. l(Ji Ongelukkig: Ach! hoe veel zaliger zoude ik in een fchamele hut, onder den geftrengen geesfel der behoeftigheid myn dagen doorbrengen, zo ik Hechts dat geene bezat, waar naar myn Ziel thans onöphoudelyk haakt, dan, in 't midden van allen overvloed, beroofd van mynen eenigften fchat op aarde! —wat baat onsRykdom', eere en alle aardfche grootheid, zo lang de vuurigfte begeerte onzer ziel onvoldaan blyft? — Zonder deze vervulling is 'er geen geluk voor ons mogelyk; En hoe zeer wy ons onzer mislukte pogingen, verydelde ontwerpen, vernietigde aanflagen, en vergeeffche ondernemingen voor zulk eene dierbaaré bezitting trooften mogen, zo lang 'er nog een ftraaltje van hoop in onze oogen flikkert, ach! als ook dit ftraaltje duifternis wordt, laten zo vecle te leurftellingen niet na eene doodelyke kwelling in het hart te ver- öorzaaken. ö! Hoe gevoelt myn hart 'er op dit oogenblik alle de fmarten van! jan. Ach uw verdriet, moet gewis groot zyn, als ik de verandering na ga, welke in U gefchied is; . tevoren, waart gy zo levendig, zo vrolyk en bevallig; daar thans uw bleek gelaat en neerflachtige houding, eens ieders opmerking tot zich trekken. k a r e l , (geheel bewogen.) Ach! wrede omwenteling van zulk een toelachend geluk! Jan, (na eenigen tyd zynen Heer met opmerking befchouwt te hebben.) Byna kan ik hetgisfen; ja, het is zo; alle emftandigheden doen my gelóven, dat ik geenfints M 2 mis  l6Z DE TOETS DER GEHOORZAAMHEID. mis heb. (Op een vertrouwelyken toon.) Vergeef hetmy, Mynheer ! zou ook de aanvallige en beminnelyke Charlotte eenig deel aan dit alles hebben ? kare l. Charlotte zegt gy ? Ach.' jan. Gy zucht! Het is dan waar? Ach Mynheer! kan dit de reden zyn, van zo veel neerilag- tigheid ? Onnutte zorg! —■ Ydele kwelling! Vreeft gy hare ftrengheid? Ach! gydoec haar onrecht: Zo veel fchoonheid, kan onmogelyk met wreedheid gepaart gaan. Neen; zy is veel te aamninning; te zacht van aart: Geloof my, toets haar flechts, en ik ben verzekert, dat de dankbaarheid en erkentenis, voor al het goeds wat zy hier genoten heeft, by haar op'tkrachtigft voor U pleiten zullen. Waarom in allen geval U zeiven te pynigen, voor dat gy weet, watgyvan haar te hopen hebt. Mogelyk dat zy reeds voor U in de zelfde gevoelens blaakt. karei., (met levendigheid.) Ja, brave Jan! dit doet zy. Ik zal 'er voor U geen geheim van maken, eerlang zal het tot myn verdriet ruchtbaar genoeg worden, en dan, ja, dan zult gy verftominen. jan. Waarover toch? Ontdek het my nu. Misfchien vinden wy iets uit, om het gevaar dat gy vreeft af te weren. karel. Wel aan! Weet dan, dat ik reeds voorlang Charlotte bemint hebbe ; ondanks de geringheid ha,  EERSTE B E D R Y F. 163 riarer geboorte en fcbame'e afkomft, liet ik niet na , haar zulks onder de vierigfte betuigingen te kennen te geven. Doch hadt gy gehoon, met welk eene yver, hoe grootmoedig en belangeloos zy myne liefde affloeg, alleen, om dat myn zo veel te verhevener rang, naar hare gedachten niet toeliet my zo verre te vernederen, van de Dochter eens armen Eoers, te beminnen, met voornemen van haar eenmaal te huwen. Ach! duizendwerf worde ik in verwondering opgetogen , als ik hare kloekmoedige en verftandige taal nadenke; hoe zy my poogde te overreden, om my, van myne min te ontflaan: Doch te vergeefs ; gelyk oly in 't vuur, diende het niet als om myne liefde te fterker te doen gïoeijen. In 't eind' overgehaalt door myne fmekingen, en de plechtige verzekering, dat ik niets doen zou, zonder de bewilliging van mynen Vader, gunde zy gehoor aan myne liefdens betuigingen , en bekende my weldra, van my niet minder te beminnen: Denk eens waarde Jan! hoe gelukkig ik toen was, Ja, myn heil, was met geen pen te befchryven. 'Er ontbrak niets om myn geluk te voltooijen, dan de toeftemmlng van mynen Vader; hiertoe nam ik eene gelegenheid waar, weinig tyds, voor dat wy naar buiten gingen. ik wierp my voor zyne voeten, en met de alxiervleijenfte woorden, met de dierbaarfte betuigingen van mynen liefde voor hem, fmeekte ik hem zyne goedkeuring af; maar ach! dien wrede! door een vermogen, veel fterker dan alle myne pogingen tragte hy ons van een te fcheuren: — Hy was doof voor myne geU 3 be-  IÖ4 DE TOETS DER GEHOORZAAMHEID. beden; onbewegelyker dan den hardden rotz. —— Is dit een Vader! Wat zeg ik! — welk een geheiligde naam ontflipt myne mond? —■ Een naam zo dierbaar aan myn hart, als ftrydig met myne min, durf ik hein nog uiten, met die liefde en tederheid als ik voormaals plagt? Wat al zoets fluite hy toen niet voor my in! Doch thans, vervult de enkele klank myn hart met fchrik en aandoening , en verlevendigt in myne Ziel, het denkbeeld van myn ongeluk. Ach! hoe fmertelyk! JAN. Hoe! hy keurt dan uwe liefde af? Kan 't mogelyk zyn ! Charlotte, zo aanminning wegens hare uiterlyke geftalte, als verhevene Ziel, ontbloot van alle gebreken, gewoonlyk hare Sexe eigen, kan hy U deze weigeren? . Het is waar, zy^ bezit geene middelen; door haar word gy niet vermaagdfchapt aan de eerfte familiè'n , noch den erfgenaam van hoge tytels, eerampten of fchatten: Doch ik weet, dat hy belangloos genoeg is, pm dit alles aan uw genoegen opteofferen, hy bemint U te teder, daarenboven zyt gy den eenigen erfgenaam, en hebt gelds genoeg; zo, dat gy nimmer voor armoede of gebrek hoeft bevreeft te zyn. Wat mag toch de reden wezen? Vreeft hy de berispingen der Waereld ? KA REL. Integendeel; ■ hy veracht ze maar al te zeer. JAN. Wat wederhoud hem dan , uw beider geluk te volmaken ? KA-  EERSTE BEDRYF. %6$ karel. Eene nooit gehoorde eigenzinnigheid! jan. Waar in ? k a r e l. Ach! —— Kan ik het zeggen! Wel3an! (als met tegenzin) befchouw dan in myn' Vader jan. Wat? karel, (/nikkende.) Mynen Medeminnaar. . jan. Hemel! • Wat hoor ik! Hy bemint haar; hy zelf, ach! hoe kan het wezen! (Karei met een medelydend oog aanziende, welke door droef heid overmant , zich fchreijende op den Tuinbank nederwerpt.) beklagenswaardige! wat zal 'er van hem worden? Ik beef voor zyn lot, welkers wreedheid my tranen uit de oogen perft. (Hy blyft in eene peinzende Imiding ftaan.) karel, (opflaande en op den voorgrond tredende.) Wrede! Is dit het loon voor myne gehoorzaamheid, voor die liefde, welke ik U fteeds bewezen heb; door éénen flag, het geluk, den ruft van myn gantfehen leven omvertewerpen; en dat een eenigenZoon, wiens ingetogenheid, U nimmer reden gaf, U, over hem te vertoornen! —— Ach! waarde Jan! Wat raad? jan. Wat kan ik U raden, in deze netelige omftandig- heid? Ik ben zelf verlegen! Doch iints wanneer hebt gy deze liefde in hem ontdekt? M 4 KA-  165 DE TOETS DER GEHOORZAAMHEID. karel. Op het zelve oogenblik, wanneer ik hem, myne genegenheid voor Charlotte openbaarde; hy fcheen als razend, over deze bekentenis; verbood my immer om haar te denken, ja dreigde my, zo ik my in 't minften tegens hem verzette, met zyne hoogfte ongenade. jan, (met eene hartelyke deelneming.) Wat antwoorde gy toen ? karel. Wat zou ik antwoorden? Ik had geenmoeds genoeg, om my tegen hem te verzetten. — Gy weet, hoe lief ik hem fteeds gehad heb, ende vrees voor zyne gramfchap op te wekken, maakte wy ftom. Sints dien tyd, zyn ftille zuchten, en eenzame tranen, altoos myn deel geweeft. jan. En Charlotte! —— Hoe gedraagt zy zich ? ■ is zy van zyne liefde voor haar bewuft? karel. ó Ja; doch haar gedrag is zeldzaam; hier uit kunt gy oordeelen, hoe kiefch zy is, omtrent al het geene, wat Hechts naar deugd gelykt: Zy is hem zonder veel e tegenftrevingen toegevallen, en heeft bewilligt in het voorftel, het welk hy haar gedaan heeft, van haar te trouwen; zo dra hy haar hare verpligting aan hem voorwierp en het nu op een liftige wyze hare dankbaarheid in handen gaf, om hem voor altyd gelukkig, of haar ondankbaarheid om hem onherftelbaar ongelukkig te maken, en als ik haar, hare onftandvaftheid, hare wreedheid  EERSTE BEDRY F. 167 heid voor oogen ftel, dan roemd zy, met eene barbaarfche ongevoeligheid , op deze hare gehoorzaamheid, welke zy een pligt noemt, tot welkers vervulling zy my te vergeefs tragt optewekken. jan. Welk een geftrenge deugd! karel. Maar, hoe onnavolgbaar voor my. jan. Maar,'zou dan niets uwen Vader bewegen kunnen? karel. Met geen mogelykheid; te meer, rlu zy in zyn plan treedt. jan. 'Er fchiet my nogthans iets te binnen : 1 Gy weet, wy verwachten heden, den ouden vriend van uw Vader hier, den heer Goedhart; zyn karakter ftemt volkomen met zyn naam overeen; hy is van een vrolyk en lugtig, doch tevens van een weldadigen en menfchlievenden aart, mogelyk dat zyn redenskragt iets op het gemoet van uw Vader vermag. Zo gy hem derhalven ontdekte, wat 'er in uw hart omgaat, uwe gevoelens voor Charlotte, en 't befluit van uw'Vader, ben ik verzekert, dat uw finert zyn vriendelyk hart treffen, en hy te gelyk 'er deel innemen zal; . zo uw Vader dan niet alle tederheid voor U verbannen heeft, is 'er nog kans. karel. Waarlyk Jan! dien raad dunkt my is zeer goed (op zyn Orlogie ziende.) doch het word al laat; ' Ik twyfel niet, of hy zal dra komen, ten minften M 5 heeft  168 DE TOETS DER GEHOORZAAMHEID. heeft hy belooft, zich voor 't ontbyt te laten vinden. Ach! indien zyn voorfpraak, eenigfints de wonden van myne Ziel konde verzachten, wat zou ik U niet verplicht zyn? JAN. Wees Hechts bedaart, en geef U niet geheel aan de wanhoop over; de zaak kan ras van aanzien veranderen. karel. Niet zo ras, als gy wel denkt: Doch dit zy zo: 1 wy zyn gewis niet zonder oogmerk naar buiten getrokken; maar laat komen wat 'er van wil; deze dag zal het einde van myne fmert bepalen, myn leven, of myn dood Maar ik zie Charlotte; Zy nadert ons, verlaat my Jan! ik zal dezen gunftige oogenblikken waarnemen; om nogmaals haar gevoelen te peilen, en te zien, of in dit hart, my wel eêr zo gunftig, nog eenig vonkje van tederheid voor my fmeult. Breng my on- dertusfchen bericht, wanneer onzen vriend zal gekomen zyn. jan. Het is wel, Mynheer! TWEEDE TOONEEL. karel, Charlotte. Charlotte, (langzaam[naderende , wifcht van tydtot tyd hare tranen af, zonder dat zy Karei gewaar word.*) Hemel! -— Zo het mogelyk is, datgy my voor zulk  EERSTE BEDRÏF. 169 zulk een proef bewaart hebt, ach! onderfteun dan myne fwakke ziel, op dat ik niets ondcrneme, het geen niet met de ftrengfte regelen der deugd, zy overë en te brengen. Gedankt zy uwe goedheid, dat 'er zonder deze deugd geen geluk voor dit gefolterd harte mogelyk zy! karel, (haar naderende.) Goeden morgen Mejuffrouw! Zo afgetrokken , zo peinzende? Charlotte, (zich trachtende tt herjlellen.) Vergeef het my, Mynhcer! Ik zag U niet. De aandachtige befchouwing der natuur deed my my zeiven in de goedheid van derzelver Schepper verliezen,—welk eene zaligheid fpreid zy alom ten toon, maar Hechts voor de deugdzamen. Ach myn Heer! voor een hart dat zich het kleinfte pligtverzuim te verwyten heeft, gaat al haar fchoon verloren! karel. Ook, voor onherftelbaar rampzaligen! Dierbare Charlotte! hoe gevoelt myn Ziel op ditoogenblik de gehele ledigheid der natuur! Zy heeft niets ftreelends meer voor my dan het vooruitzicht dat zy zich eerlang over een' ellendeling zal ontfermen , en aan zyn gevoelloos ilof geen kleen plekje gronds ontzeggen. Charlotte. Gy ontroert my, tot in het binnenfte van.myn hart, Mynheer! waarom geeft gy U toch in zulke treurige vooruitzichten toe ? waarom KA-  170 DE TOETS DER GEHOORZAAMHEID, karel. En gy, — gy doet my deze vragen? ó Charlotte.' hoe weinig kent gy dit hart nog! Verledig U een oogenblik om my te horen, fchoon ik U niets nieuws zal zeggen; ons fchieten nog eenige oogenblikken voor het ontbyt over; zetten wy ons zo lang op deze bank neder. Charlotte, (zich nederzettende.) Zeer gaarne Mynheer! Gy weet dat het de arme Charlotte tot eene eer is, U te mogen vergenoegen. karel, (na eenigen tyds zwygens, driftig hare hand vattende. Van waar dan, van waar myne dierbaarlle Charlotte ! alle die onverfchillige uitdrukkingen van Mynheer? (Haar teder aanziende,) ben ik niet fteeds, den zelfden liefhebbenden Karei, die voorheen al uw liefde en vermaak was ? Ach! matig toch uwe, my folterende koelheid, gevoel, ö gevoel Hechts myne liefde , en laat uwe ftrenge deugd een weinig meerder toegevenheid gebruiken, omtrent een hart zo teder als het myne. Charlotte, (ernftig hare hand losrukkende.) Befchuldig my niet van ftrengheid ; gy kent te wel de 'neiging van myn hart, om zo onrechtvaardig te zyn. N0g oniangs, toen wy ons aan de onfchuldige vermaken, eens wederzydfche liefde , overgaven.... Dan deze zalige oogenblikken, zyn verdwenen. De Hemel eifcht dat ik voortaan den vuurigften wenfch van myn hart, aan mynpligt op-  EERSTE BEDRYF. i/i opöfFere. 'Deze pligt heeft my de belofte die ik aan uwen Vader gedaan heb, afgedwongen. Dit alles is U bekend Mynheer! en echter kunt gy van my vorderen , dat ik uwe liefde verder aan zou moedigen, eene liefde, die van nu af aan misdadig ts. karel. Ach! gy blyft dan by uw voornemen, gy fpant te zamen met myn' Vader, om my met verëenigde krachten den doodfteek te geven! Charlotte. Hoe kunt gy dusdanige gedachten voeden? Ik volg alleen , het geen my myn pligt gebied. (Ter zyde eenige tranen Jlortende,) maar hoe fmertelyk voor my! Ach welk eene offerbande! karel. Geloof my toch; de overmaat van uw yver, breid de grenzen van uwen pligt te verre uit, ja, verder, dan zy behoren. Ach! kunt gy thans eene zuivere genegenheid veröordeelen, welke alleen op de deugd gegrondveft was ? Hoe dubbelzinnig is uw hart! Charlotte. Geenfïnts; maar de zelve deugd, welke de grondflag was, van onze vorige liefde, eifcht thans van ons, door verandering van omftandigheden , dat wy deze liefde uit ons hart verbannen, en plaats doen ruimen voor edeler plichten, tot welker vervulling zy ons heden aanfpoort. Plichten, van gehoorzaamheid, oudermin en dankbaarheid: Of zullen wy dan alleen, de uitfpraaken der deugd opvolgen, wanneer de zelve met onze eigenliefde overeenkomt, en haar integendeel verwaarlozen, ja,  172 D E TOETS DER GEHOORZAAMHEID. ja, fchandelyk met voeten treden, wanneer dezelve eenige overwinning op onze zinnelykheden ver- ëifcht? Ach! laten wy het tegendeel betonen! Verheffen wy ons boven onze fwakheden, en hoe moeijelyk het ook zy, laten wy de deugd, alleen om haar zelve beminnen. Op dien voet Mynheer! (Hem teder aanziende,) zyt gy myn' Karei weder. karel. Hoe! Noemt gy uwe onftandvaftigheid, uwe wyfelende aart, eene deugd? Wrede! dit koft U geen moeite, want gy hebt my nimmer bemint. Indien uw hart, alle dien tederheid, dien gloet gevoelt hadt, welke in het myne brandt, gy zoudt U minder trouweloos gedragen hebben, noch uwe toeflemming gegeven hebben tot iets, waarvan de enkele gedachten, myn bloed in myne aderen doet ftollen. Hemel! zo de grootfle ontrouw imïner pligt kan worden, wie kan dan langer op eenig fterveling vertrouwen? Charlotte. Matig toch, bid ik U, de hevigheid van uwen drift, zy doet U geheel buiten het fpoor der reden dwalen. Hoe! gy befchuldigd my van trouwloosheid? --my? - (Schreijends,)ondankbare! zietgy deze traanen niet vlieden, zyn zy geen getuigen van myne inwendige fmart, niet minder hevig, dan de uwe; waant gy, dat myne ziel minder aandoening gevoelt en minder lydt dan de uwe? . Ach niet te vergeefs! flyte ik myne eenzame oogenblikken in bange zuchten, terwyl myne flapelooze nachten in onöphoudelyk geween heen vlieden. Doch  EERSTE SEDRTF. «73 Doch wat kan ik tegen dit alles doen? een fwak en onvermogend Meisje zynde, moet ik wyken voor de wrede noodzakelykheid, waarin ik mygefteldzie, of anders my fchuldig maken, aan de grootfte ondankbaarheid, tegen dien weldoender, wiens tedere zorg, my, een verlatene, en hulpelooze weez, van onder de klauwen der behoeftigheid redde, en met die zelve oplettenheid, als of ik zyne Dochter waar opgevoed heeft, ja, die my nog dagelyks met nieuwe weldaaden overhoopt, met zulk eene liefderyke deelneming en hartelyk belang voor myn welzyn, dat het my geheel onmogelyk is, ondankbaar te zyn en hem zynen eifch te ontzeggen, hoe duur deze ook aan dit hart te itaan komt. k a r i l, (met drift.) Ach.' hou op met al uw dankbaarheid, en pligt; ieder woord doorboort myn hart, en maakt de wonden van myn ziel dieper. (Fan hare zy- de opjlaande,) hoe kon het zyn, dat ik U immer geloofde ! Trouwloze! Charlotte, (fterk ontroerd zynde , en een van zyne handen vattende , welke zy tusfchen de hare ge* Jlooten houdt.) Om 's Hemels wil myn Karei! enkele dankbaarheid en verplichting, doch in 't minfte geene liefde is het, welk ik voor hem gevoel. Geloofm/ toch! Gy alleen zyt het eenigfl: voorwerp van alle myne tederheid; aan U bind zich myn Ziel, met zulke fterke liefdebanden, dat noch tyd, noch eeuwigheid dezelve ooit verbreken zullen.  174 DE TOETS DER GEHOORZAAMHEID, karel. Hoe kunt gy dan in myn ongeluk Hemmen? Charlotte. Vraagt gy zulks ? Ach! wat zoude ik hem antwoorden, toen hy ray verzekerde, dat myne wederliefde alleen, het genoegen en dien ruft in hem koft herftellen, welken hy na den dood van myne waarde weldoenfter, uwe Moeder, verloren heeft; ja, dat hy deze van my eifchte, als een blyk van dankbaarheid, voor al het geen ik van hem genoten had, en dat myne weigering bekwaam was, hem in het graf te ftorten. Wat zou ik hem zeggen? Dat het my onmogelyk is hem te beminnen, dat myn hart alreeds ingenomen, onvatbaar is voor verdere indrukfelen der liefde? Zou hy dan niet op 't naauwkeurigft onderzogt hebben, voor wie ik was ingenomen, en dorft ik U noemen? Zou ik hem durven bekennen, dat ik zonder zyn voorkennis, my met U in een liefdenshandel had ingewikkelt? Waar dit wel anders, als my aan zyn rechtmatige woede blood te ftellen, om dat ik, vergeetende wie ik ben, trots genoeg geweeft was, om my met uwe genegenheid te vleijen, en eenmaal op een huwlyk met U te hopen. Zou hy niet wanen, dat ik U voorbedagtelyk verleid had, om mydus, door uw genegenheid, tot een hogen rang te verheffen ; een vermoeden, waar van de enkele fchyn zelf, my het hart doorgrieft? Hoe ondankbaar zou ik hem niet fchynen; — eindelyk welke reden kon ik bybrengen om een hand afteflaan, welke my, uit myn geringen ftaat,tot zulk een luifter verheft? — Ach! hoe zeer ik ook zyn gedrag afkeur, ben ik echter  ÊERSTË ÈÈDRYF". ifj echter niet bekwaam hem'ongehoorzaam te zyn, öf door myn gedrag te bedroeven. Dus ben ik dan een ongelukkig ilachtöffer van myne gehoorzaamheid en pligt. Ach Karei! wat kan ik buiten dit doen, het geen begaanbaar is met de deugd? karel. Niets anders, als my uit uw geheugen bannen; de hand myns Vaders te aanvaarden en hier door uw Fortuin te bevorderen ; terwyl ik, in een afgelegen oord, myne lichtgelovigheid, uw ontrouw, en de wreedheid van myn Vader voor eeuwig betreur. Charlotte. Neen; myn Karei! veeleer verlaat ik zelf nog dezen dag dit huis, en begeef my weder tot myne vorige armoede, ja, keer weder tot de fchamele hut van myne Voorouders: Daar zal ik, is het geen overvloed noch gemak, ten minden die ruft vinden die my hier zo wreédaartig ontvlucht. Geloof my, hoe zeer ook in 't gemak en weelde opgevoed, zullen deze handen zich wel ras wederom tot het werken gewennen , dan zal, in een grof kleed in 't midden van haren ruwen arbeid, de ongelukkige Charlotte wel haaft van elk vergeten worden, even als of zy'er nimmer geweeft was; terwyl ik nogthans niet na zal kunnen laten, zomwylen een traan, ach! een geheel leven vol tranen aan uwe gedachtenis op te offeren. karel, (vol vuur hare handen grypende.') Dierbare, dierbare Charlotte! Laat ons dan te zamen vluchten: Laten wy ver uit het oog van een geftreng en minnennydigen Vader het N nood-'  176 DE TOETS DER GEHOORZAAMHEID. noodlot trotzeren dat ons poogt van een te fcheuren, en daar de vruchten van eene tedere en onbaatzuchtige liefde plukken. — Wat zegt gy myn lief! — Stemt gy hier in'? CHARLOTTE. Ach! ben ik niet reeds fchuldig genoeg door de treurige tweedracht die ik onwillig tusfchen een Vader en Zoon veroorzaakt heb, by wien weleer de fterkfte genegenheid en diepfte gehoorzaamheid plaats had; en wilt gy dat ik myn mis- dryf nog verzware, door U op zulk eene wyze aan elkander te ontrukken. Ach waar toe acht gy my bekwaam! KAREL. Wel nu dan, zo zult gy mede blyven; — laat ons zien, hoe verre zyne wreedheid zich uitftrekt; , maar dit weete hy dat het uur van uwe ver- ëeniging, het uur is van myn' dood: ja, dat ik doch wat is dit? ik zie Jan herwaards komen, hy fchynt zich te fpoeden. DERDE TOONEEL. KAREL, CHARLOTTE, JAN. KAREL. Wel Jan! — wat is het? — JAN. Verfchoon my Myn Heer! dat ik U ftoore; de Heer Goedhart is hier op 't ogenblik aangekomen, en zyn verlangen is zo groot omU te zien, dat hy zich niet eerder aan het ontbyt begeven wil, voor dat myn Heer uw Vader U door my verzoeken het, om  EERSTE BÈDRYF. 377 cm mede, met Mejuffrouw Charlotte binnen te komen. karel. Ja, op 'togenblik; — waarlyk zyn komft verheugt my. charlotte. De Heer Goedhart reeds hier! ach! - 1 die waardige Man! karel. Kom laat ons gaan Charlotte! ■ voldoen wy aan het verlangen van zulk een' cederen Vriend. charlotte. Met veel vermaak. JAN. Wacht Myn Heer! daar komt hy zelf: -a. zyn ongedult laat hem niet toe, van langer in huis te toeven. karel. ^ Och ja! hy is 't; ■ verzeld van mynen Va- vierde tooneel. karel, charlotte, ernestus, goedhart, jan. goedhaKt, (in het opkomen, op eenen lage henden toon.) Ha! goeden morgen jonge lui! goeden morgen! zo moet men je te zamen verrasfen: (naar Karei toe hopende, welke hy omhelft.) Hoe vaart myn waarde vriend Karei? altoos nog zo neérflag- tig, als toen gy de ftad verliet? (Charlotte naderenderende, voor welke hy een diep» buiging m'aakf; han 2 'ré  178 DE TOETS DER GEHOORZAAMHEID. re hand vattende, welke hy kufcht.) en de bekoorly- ke Charlotte, altoos nog even bevallig? even zedig ? (tegen Erneftus met levendigheid.) Waarlyk oude vriend! ik ben haaft Jaloers. ernestus. Hoe dat? Heer Goedhart! goedhart. Wel, om dat je zulk eene aanminnige Pupil onder je bellier hebt. Zy wordt van dag tot dag aartiger en fchooner; hare innemende zeden, betoveren my. (met eene openhartigheid) Zie daar lieve Erneftus! — wil je ze my afftaan, gy weet dat ik noch Vrouw noch Kinderen heb, en niemant behoef te ontzien. Ik zal my in 't vervolg met de z©rg voor haar welzyn belaften, en vertrouw my vry, zy zal 'er niet te flimmer by flaan en zo- ik nog wat jonger was , goede vriend, ik ging 'er waarlyk eens op af, — ik waagde 'er een blaauwtje aan, doch nu is het een lekker brokje, voor zekere jonge Heeien: (Karei, al glimlagchende, op den fchouder Hoppende.) He! wat zegje 'er van, jonker Karei? karel, (zyne verlegentheid'trachtende te verbergen.) Gy zoekt Hechts met my te fchertzen, Myn Heer Goedhart! goed h art. Kom! kom! wat is dat voor droge taal? hoe zie je 'er weêr zo droefgeeftig uit? —• wees levendig, vrolyk; op myn woord, je ziet 'er zo ernftiguit, zo flemmig, als de afgetrokkenfte Philofboph;—. zal dat den gantfchen dagzoduuren? — ik  EERSTE BEDRYF. ik hoop van neen: anders zullen wy een middel ■moeten uitdenken om U weder tot uwe vorige levendigheid te brengen. wat denkje wel lieve Lotje! dat het befte zou zyn ? charlotte. Ach myn Heer! wat vergt gy van een eenvoudig Meisje, waar toe het doorkneedt verftand van den vriendelyken Goedhart beter bekwaam is? ga eens in U zeiven, Myn Heer! mogelyk dat uwe tegenwoordige geeftigheid wel een gepaft middel voor den jongen Heer weet uit te vinden. goedhart. Ei! ei! gy zyt een kleine fpotfter. karel. Onze vriend is van daag in een vrolyke luim. goedhart. En gy in een vry droevige. karel. Is men altyd meefter van zyn hart? ernestus. Ik zie U gaarne zo; Heer Goedhart! goedhart. Het is my een vermaak myne vrienden te vergenoegen, (zich naar Charlotte wendende.) Maar hoe bevalt het U buiten Charlotte ? charlotte. Verrukkende. goedhart. En U Karei! kan het landleven U wat vermaken? —- wat doet gy hier buiten? Jagen, Visfchen of te Paard ryden, verönderftel ik. N 3 er-  l8o DE TOETS DER GEHOORZAAMHEID. e rnestus. Niets van dit alles myn vriend! hy zit byna den gantfchen dag op zyne kamer; het lezen, en in zyne eenzaamheid rond te wandelen ,is zyn grootfte vermaak. goedhart, (ter zyde, terwyl Erneftus aan Jan, in ftilte eenige orders geeft, welke daarop vertrekt. Dit alles komt my vreemt in hem voor, hier fchuilt gewis wat achter; trouwens hy was nimmer zo te voren. — Ik zal myn belt doen om van daag eens de oorzaak dezer verandering te ontdekken. (Tegen Erneftus) Kom! willen wy niet in huis gaan? de buitenlugt maakt graag, en ik begin reeds honger te krygen. ernestus. Zo gy wilt myn vriend! welaan Karei! ga Hechts met Charlotte voor uit. — Ik volg U dadelyk met onzen vriend. karel. Zo als 't Ubelieft Vader! kom Mejuffrouw, reik my uw' arm; — wy zullen dezen laan inllaan. VYFDE TOONEEL. ernestus, goedhart. goedhart, (hem met opmerking, naöogende.) Kyk eens Erneftus! — welk een allerliefst paar; het is als of de hemel ze voor elkander ge- fchikt heeft. £r-  EERSTEEEDRY F. l8l ernestus, (met eene gemaakte onverfchilligheid. Charlotte is zeker bevallig, hare fchoon- heid kan het hart van den ongevoeligften treffen, en zo myn Zoon zich immer in den echt verbind, mag ik wel zien dat het voorwerp van zyne keuze, Charlotte evenaard! de reden, lieve vriend! waarom ikUheb doen achterblyven, is, om dat ik U nog iets wilde zeggen, vrezende, dat 'er daarna geene gelegenheid toe mogt zyn. goedhart. Zeer goed; waarin beftaat zulks? ERNESTUS. Slechts in weinig woorden: ik wildeU alleen verzoeken, myn vriend! dat gy U van daag door geen vooróórdeelen tegen my laat innemen.— Ik weet dat hetgedrag, het welk ik heden fla te houden, naar den uiterlyken fchyn berifpelyk is; ja, dat gy zelfs misfchien niet nalaten zult 'er uwe verontwaardiging over te betonen, doch veróórdeel my niet, voor dat gy overtuigt zyt, waarom ik aldus handel. Wees zo goed van U in het een en ander onzydig te gedragen ; myn Zoon zal by deze gelegenheid niet nalaten om uw medelyden ten zynen voordeele af te fmeken, en my by U van de grootfle ftrengheid en onrechtvaardigheid te be- fchuldigen; doch ik fmeek U nog eens, laat U geenfïnts voorïnneemen; al het geen ik doe, al wat gy moogt zien gebeuren, hoe ongerymt, hoe verftandeloos het U ook fchynen mag, is op reden en deugd gegrondt, den Hemel is bewuft, N 4 hoe  182 DE TOETS DER GEHOORZAAMHEID, hoe teder ik myn Zoon, myn Karei bemin, en met welk een tedere zorg ik fleeds zyn genoegen en welzyn tragt te behartigen; verre is het 'er dan van daan, dat ik door eene onrechtmatige wreedheid; of geftrenge eigenzinnigheid moedwillig de ruft van zyn hart zou verbreken, neen myn vriend! Een wrede Vader heeft hy nimmer in my gevonden; hy kent ook te wel de liefde welke ik voor hem ^evoel; doch deze zelfde liefde eifcht daar¬ entegen van hem een flipte gehoorzaamheid, en dat hy niets onderneme, het geen niet eerfl door my zynen Vader is goedgekeurt: — nogthans heeft hy niettegenstaande myne naauwgezetheid op dit fluk, zich fchuldig gemaakt aan een daad, die hem geheel onwaardig is, en welke hy wel voorzien kon dat nimmer eenige goede gevolgen hebben zou. . . hier over wil ik hem tegenwoordig ftraffen, en gelukkig voor hem, zo hy deze flraf kloekmoedig doorflaat, en zich met een fchuldige eerbied, en verëifchte kloekmoedigheid onderwerpt, aan 't lot hem heden opgelegt zo bevordert hy het genoegen van eenen Vader, welke dag en nacht voor zyn welzyn waakt; en verfchaft zich zeiven; een gelukflaat welke duizenden hem benyden zullen. GOEDHART. Waarlyk gy verwondert my, in U dus te horen fpreken: waarin heeft de arme jonge U beledigt, en welke is de flraf welke gy hem wilt doen ondergaan? ik twyfel geenfints aan uw billykheid, ik twyfel ook niet, of uwe rechtvaardigheid heeft wel  EERSTE BEDRYP. ig-j wel dubbele reden om hem te ftraffen, anderfints, zou zulk een liefhebbend en goedhartig Vader, als myn vriend Erneftus is, daar niet toe overgaan: doch ik zeg nog, dat ik onmogelyk kan begry- pen, aan welk een'mifdaad, een zoon zo oprecht, zo volkomen gehoorzaam, en deugd en ouderlievend, zich heeft kunnen fchuldig maken. e rnes t us. Hoor myn vriend! het is eene al te grote achterhoudenheid, welke hem dit veroorzaakt: het is hier noch de plaats, noch de tyd om U dit raadzel verder op te losfen; — laten wy in huis gaan, ons achter blyven mogt eenig nadenken baren. Wanneer wy zullen ontbeten hebben, zal ik U nog het een en ander defwegens zeggen, waar na het overige zich zelv' nog dezen dag wel ontdekken zal. goedhart. Ik verlang 'er reeds naar; —< maar zou deze zaak tusfchen U beiden niet te bemiddelen zyn? ernestus. O neen; gebrek aan openhartigheid, heeft hem in dit doolhof van verwarring gevoerd; - behoorde hy niet te denken, dat ik altyd eerder zyn vriend dan wel zyn Vader geweeft ben. i Zyn geval ftrekke dus tot een voorbeeld aan de Jeugd der volgende tyden; om zich nimmer te vroeg aan het gezag hunner Ouderen te onttrekken, op dat zy niet in die zelve verlegenheid geraken, waarin hy thans zucht. N 5 goed-  l84DE TOETS DER GEHOORZAAMHEID. GOEDHART. Zie daar dan de reden van zyne verflagenheid help my een befluit uitvoeren, het welk my zonder uwen byiland ondoenlyk valt; — help my de ontroering van1  TWEEDE BEDRYF. 20p van een hart ftillen, waarin ik gevoel dat uwe beeltenis myn dierbre Karei! met zulke onuitwisbare trekken geprent ftaat; ik moet U verlaten, thans is 'er geene twyffel aan, daar uw Vader my zo even verklaard heeft dat hy ons voorgenome Huwelyk, nog dezen week meende te voltrekken. (Na eenige oogenblikken gezwegen te hebben, en in tranen uitbarftende.) Rampzalig flagtöffer van pligt en gehoorzaamheid ! Met welke fchreden zal ik naar 't Altaar gaan ? Wat zeg ik ? — Neen, naar mynen doodt; ydele hoop! vluchtige denkbeelden van een aanftaand geluk! ach hoe zeer heb ik my bedrogen! Doch dit is het loon voor myne verwaandheid; waarom vleide ik my met een geluk, zo verre boven myne geboorte! ■ ■ ■ Vergat ik dan v/ie ik was ? Een gering arm Meisje, opgevoed door de weldadigheid van anderen, durve ik zo verre myne vooruitzichten henen ftrekken! —— Welk eene buitenfporigheid! Welaan! dat deze billyke vernedering myn ftraf zy. NEGENDE TOONEEL. charlotte, goedhart. goedhart, (met drift binnen komende.) Ach Mejuffrouw! ik bid U, onderrecht my van al wat hier omgaat; — by ieder fchrede ontmoet ik niet als verwarring en verbazing; zo ftraks is my myn waarde Vriend Erneftus tegen gekomen, geheel woedende , en in vreeflyke klagten tegen Karei uitbarftende; ik tragte hem tot reden te brengen, doch te vergeefs; hy ontweek my, en flootzig P 2 óp  210 DE TOETS DER GEHOORZAAMHEID. op in zyne kamer. Kort daarna, ontmoete ik Karei in de uiterfte verflagenheid, en die myopeenen fchreijende toon naarzynen Vader vroeg; ikzeide hem waar hy was, en hy verliet my terllond in eene houding welke myn medelyden opwekte; die ongelukkige Jongeling! ach! was hy meer toegevend, en myn vriend minder geftreng! CHARLOTTE. Ik weet mede de reden van dit alles zo min te ontwarren, als de ware oorzaak 'er van ; dit alléén kan ik U berichten, dat ik, uit den tuin en voorby deze kamer komende, Karei in een feilen ftryd met zyn Vader hoorde, die hoe langs hoe heviger wierd; hier op trad ik binnen, wel gillende wat'er gaans was; doch in de Kamer komende, fchoot uw vriend Erneftus my voorby in de grootfte hevigheid my deze woorden toeduwende : ,, ga binnen „ en befchouw een vadermoorder wiens ongehoor„ zaamheid myne dagen verkort; *' — Karei geheel ontzet over deze grievende verwyting, is hem terftond achtervolgd; ach! dat dit zyn hart eens tot inkeer bragt, en hy zich van deze rampzalige liefde ontfloeg, zo dodelyk voor hun beider ruft! GOEDHART. Edele Ziel! Hoe zeer verdiend gy een beter lot! Doch vertrouw 'er op, de Hemel die rechtvaardig is, zal ter eener tyd uwe deugd belonen. TIEN-  TWEEDE BEDRYF. 2TI TIENDE TOONEEL. charlotte, goedhart, karel. ka r e l,~(wanhopig zich op een ftoel werpende.) Hemel! wat moet ik dezen dag niet al ly- den van zyne wreedheid! (opftaande, en Goedhart met drift by de hand vattende.) Ach waarde Goedhart! hy befchuldigt my van de grootfte wreedheid; — hy weigert langer gehoor te geven aan myne fmekingen, en wat ik badt, hy wilde my geenfints in zyne kamer gedogen, maar hy gebood my met de grievenfte verwytingen, nimmer wederom onder zyne oogen te komen, voordat ik beter mynen pligt kende, en hem wift te gehoorzamen. goedhart. Ik beklage U myn lieve vriend! ik deel in uw lyden; —— doch waarom niet een weinig zyne zwak. heid toegegeven? waarom niet eerder zyne liefde eenigfints gevleid, dan hem tot zulk eene gramfchap optewekken ? karel. Ach; dit was my onmogelyk; Gy weet niet, wat hy van my eifchte : Hoor waarde Goedhart! —— (zich naar Charlotte wendende.) Ach myn Charlotte! gy zult het immers niet kwalyk nemen, dat ik aan onzen vriend Charlotte. Gy beledigt my, door zulk een vermoeden; —~ waarom zouden wy langer een geheim maken van iets, daar het geheele huis van vervult is; bovendien , Mynheer Goedhart is reeds te wel van onze omftandigheid bewuft; hoe veel ben ik niet P 3 aan  212 DE TOETS DER GEHOORZAAMHEID. aan zyne verfterkendetrooftredenverfchuldigt,welke hy myzo menfchlievend en vriendelyk, daar even in den tuin heeft medegedeeld. KAREL. Weet dan, dat hyvoldrekt begeert, nog deze week zich met myne waarde Charlotte, in den Echt te verbinden, en dat ik my daarom van alle liefde tot haar ontdaan moet; en tot een teken van myne bereidwilligheid hierin, wil hy haar dezen dag als zyne Bruid, van myn hand ontvangen. Denk eens myn Vriend! hoe ik gedeld was in dit ogenblik; geene tranen, geene fmekingen vermogteu iets op hem; hierop barde hy geheel in woede uit, en ik, ik wierd niet minder yverig; bedwelmt door 't gevoel van zo veel fmerts , weet ik niet wat ik niet al zeide, ik was in de uiterde drift; eindelyk is hy naar zyne kamer geweken ; en nu weigert hy my verder aantehoren, en overlaad my met de bitterde befchuldigingen: verdien ik zulks ? — 't is onverdraaglyk! GOEDHART. Ik twyfel geenfints aan de grootheid van uw lyden, doch gy moet in 't eind voor de noodzakelyk- heid wyken; wat zal 't U baten, hem langer te weerdreven? beduit myn Karei! —— Befluit naar de infpraak van uw eigen hart, en verban verre van U alle dreelende denkbeelden van eigenliefde, welke U hierin mogtcn hinderen. KAR E L. En, wat zegt myne Charlotte ? C H A R L O T T E, Gy weet myn gevoelen omtrent dit alles; ——verban des alle hoop; (leun nimmer op eene weder-  TWEEDE EEDRYF. •213 «ierliefde die myne deugd beledigt. Myne pligt maakt my doof voor uwe klachten, en ontzegt U voor altyd alle aanfpraak op uw hart, buiten die der reinfte vrienfchap. Volg myn voorbeeld Karei; zal uw hart 'er meer onder lyden dan het myne doet? Ach laat U toch bewegen! Het ogenblik is naby, waarin zelf het minde vonkje van liefde, ons tot een misdaad zyn zal. goedhart, (ter zyde . zyne tranen afwisfehende.) Welk een uitmuntend Schepfel! Dit alles, haar eigen genoegen aan haren plicht op te offeren; welk eene fterke zelfs verloochening! karel. Ik kan U niet verlaten; ■ ondanks my zei ven, boezemt gy my van ogenblik tot ogenblik, meêr liefde in. Wie die U recht kent, zal kunnen nalaten U te beminnen ? en zou ik zo ras van een bezit afftaan, waar mede ik my te voren zo flerk gevleid heb ? neen Charlotte! leer my beter kennen. ELFDE TOONEEL. charlotte, goedhart, karel, jan. jan, (met drift en in eene fchynbare ontroering op het Tooneel komende, wenkt Goedhart ter zyde, luijlert hem iets in, waarop deze een fchreeuw van verbazing en vewondering geeft.) karel. Ach myn waarde Goedhart! wat deert U? gy verbleekt! fpreek lieve vriend ! wat is het? (Goedhart van Karei afwykende, wyji hem geftadig P 4 op  214 DE TOETS DER GEHOORZAAMHEID. op Jan,) weet gy het Jan! ach zeg het my! —- pnthef my van myn vrees. jan. Ach waarde Heer! Ik bid U in 's Hemels naam, verfchrik toch niet qver eene tyding, welke U op 't felfte grieven zal. karel. Gerechte Hemel! . Wat is 'er dan gefchied ? voleind, gy doet my beven. jan. Uw Vader, te hevig aangetaft door den overmaat van zyne fmerte, is eindelyk qnder den laft van zyne kwelling befweken : hy heeft zich zo terftond naar bed begeven in een toeftand, welke de wreedfte gevolgen voor zyn leven kan te weeg brengen. karel. Aarde! waaöm verfwelgt gy my niet op dit ogenblik, en verloft my in een reis van alle myne rampen? —— heeft men om geen hulp gedacht? waar is Hendrik? JAN. Hy is ter poft naar de ftad gereden, om den Doctor. goedhart, (Karei en Charlotte by de hand vattende.) Kom Kinders! laat ons gaan; laat ons het leven weder geven aan den tederften Vader en beften Vriend; wiens verlies onze grootfte ramp zyn zou. Charlotte, (hevigfchreijende.) Onderfteun my, ó Hemel! by dit alles! - Waar zal dit op eindigen! . Ach! KA-  TWEEDE BEDRYF. 2x5 KAREL. Ras! 'er dient geen tyd verzuimt te worden. GOEDHART. Is dit het genoegen, dat ik my voorfpelde! Erneftus, waarde Vriend! Uw verlies zou my ondraagbaar zyn. (Zy vertrekken allen in de grootjie verjlagenheid.) Einde van het tv/eede Bedryf. P 5 DER-  210" DE TOETS DER GEHOORZAAMHEID. DERDE BEDRYF. Het Tooneel verbeeld een Zaal: aan de eene zyde ziet men een deur, waardoor men in de Slaapkamer van Erneftus treed, en aan de andere zyde een, welke naar de overige vertrekken en den tuin leid. EERSTE TOONEEL. goedhart, (alleen, uit de Slaapkamer van Erueftus tredende. D us verandert ras de blyde dageraad van myn vergenoegen, in eenen akeligen nacht van kwelling en verdriet; ó hoe ontftandvaftig, hoe vluchtig is het ondermaanfche geluk, hoe ras aan verandering onderhevig! ■ - ■ Is dit de blydfchap welke ik voorzag in 't omhelzen van een' vriend, met welken ik my vleide, de overige dagen van myn leven in ruft te zullen doorbrengen. Ach droevige teleurftelling ! —— Waarde Erneftus! waar toe zyt gy gekomen, dat gy in zo verre den ruimen teugel viert aan een drift, welke U van 't leven berooft! — Welk een tafereel van woede en wanhoop befchouwde ik daar even! Hemel! Goedertierene Hemel! Hebt medelyden met mynen vriend; verlicht door uwen invloed het hart van zynen Zoon en voorkom die yffelykheden, welke ik nog anders te gemoet zie, indien zy beiden hartnekkig blyven weigeren elkander te voldoen. — Doch daar komt de Doctor. TWEE-  DERDE BEDRYF. 217 TWEEDE TOONEEL. goedhart, de doctor. goedhart, (den DoBor te gemoete lopende, welke uit de Kamer van Erneftus treed. Ach fpreek myn Heer! Hoe ftaat het met pyn vriend? Wat heb ik te hopen? de doctor. Ik wcnfchtc Mynheer! dat ik U een voordeliger bericht kon geven, dan thans; . zonder groot- fpraak moet ik U ontdekken, dat het met uwen vriend, maar zeer zober geftelt is. —— Zyn bloed is geheel ontroerd, en zonder eenfpoedig hulpmiddel , zou een heete en gevaarlyke koorts 'er het gevolg van kunnen zyn. goedhart. Ach! zo uw voorzorg zulks konde verhinderen, zo bid ik U Mynheer! geef ons een vader en een vriend weer, ons allen zo waardig. de doctor. Het is tot dien einde Mynheer.' dat ik my terftond naar de ftad zal fpoeden, op dat ik dat gene doe gereed maken, wat ik tot zyn behoudenis nodig acht. goedhart. Wy zullen U ten hoogften verplicht zyn, Mynheer! De Hemel zegene uwe pogingen. de doctor. Nu Mynheer! ik ben uw' Dienaar; , . en kom terftond weder hier. goed-  2l8 DE TOETS DER GEHOORZAAMHEID. goedhart. Wy zullen met het grootfte verlangen uwe wederkomt!: te gemoetzien, zy kan niet te fpoedig zyn; ■ vaart wel Mynheer! DERDE TOONEEL. goedhart, (alleen.') Och! dat toch zyne hulpmiddelen van een gewenfchte uitwerking zyn mogen, en mynen vriend redden; — ik zal intuflchen eens naar binnen gaan, en zien waar of Karei is; Charlotte, de troosteloze Charlotte heb ik by Erneftus gelaten; haar byzyn en haren tranen fchynen zyn fmert te verlig- ten: Dit ongelukkig meisje! ik weet, hoe zeer zy Karei bemind en deze liefde, zet hare offerhande geen' geringen luifter by. —— Maar daar is hy zelf, zyne kwellingen laten hem geen ruft. VIERDE TOONEEL. goedhart, karel. karel. Ach! waarde Goedhart! hoe is het? Is myn Vader een weinig bedaart? zal het my vergunt zyn, hem te zien ? goedhart. Zo lang gy niet befluiten kunt, van tot dien ftap overtegaan, welke hy begeert, zyn al uwe fmekingen vruchteloos. karel. Helaas! ik ben my zeiven niet meêr; — hem te mis-  D Ê R D E BEDRYF. 2Ip miffen, of wel Charlotte te derven, welke twee wrede uiterflens! goedhart. Het is thans Op 't laatft gekomen; nu baten geen tegenftrevingen, gy moet kiezen; maar myn lieve Karei! zoud gy wreed genoeg zyn, om een vader, welke alreê op den rand van 't graf gezeten is, door eene onverbiddelyke hartnekkigheid 'er in te ftorten? Ach bedenk U wel,en fpaar uwen Vader om U en om ons allen. karel. De Hemel weet, dat zulks geenfints uit gebrek van liefde of fchuldige eerbied voor hem ontftaat, maar alleen uit eentefterke genegenheid voor Charlotte; dit doet my, dus wankelen omtrent mynen pligt; dit ftort my in een poel van de wreedfte folteringen en zelfsflryd; (bitter fchreijende,) maar wel aan! ik zal hem tragten te voldoen, zyn leven en ruft is my dierbaarder dan de myne, en laat de ongelukkige Karei, het ilagtoffer zyn van zyne wreedheid zo zal men my nimmer verwyten kunnen , dat ik het ben, die hem in 't graf ftorte. goedhart, (hem omhelzende.') Duizendmaal dank,myn waarde vriend! voorzulk een edel belluit; — volhard! Ach volhard in dit roemryk voornemen; en gy zult het leven wedergeven aan ons allen. karel. Laat ons dan naar binnen gaan; —— laten wy niet vertoeven, eêr dat een lang verwyl myn wankelend hart veranderen doet en alle myne ftandvastigheid om verre werpt: — daar is Charlotte; —> ach!  220 DE TOETS DER GEHOORZAAMHEID. ach! myne ogen onttrek U van haar gezicht, zo' dodelyk voor myn ruft. VYFDE TOONEEL. goedhart, karel, charlotte. charlotte, (menende, en met drift binnen komende, werpt zich aan de voeten van Karel.) Ach! Mynheer! Zo uw hart nog eenig gevoel bezit, — zo gy niet geheel onaandoenlyk zyt voor de infpraken der natuur,.zo hoort my, en fla uwe oogen neder op de bedrukte Charlotte, welke aan uwe voeten uw medelyden affmeekt, en indien gy nog vatbaar zyt, voor godsdienft en oudermin, bezweer ik ü by dezen, dat gy myne bede niet verwerpt; (Karei haar opheffende.) helaas! hoe lang zult gy U nog verharden, en met een onverfchillig oog een lydenden Vader befchouwen, welke uwe eigenzinnigheid van 't leven berooft? ach! Karei! keer tot U zeiven! ■ voorkom een flag, welken in hem, ons allen ter ne- dervelt. Wrede! wat kunt gy hopen, zo uwe onvergeeflyke ongehoozaamheid hem het leven koft ? maak als dan nimmer ftaat op myne liefde; < haat en afkeer zullen U van alle kanten achtervolgen, en als een' fnooden vadermoorder zal elk U ontwyken eh verachten. Noch eens myn Karei! by de liefde, welke ik U heb toegedragen; bewillig in het geen uw Vader van U eifcht, ik fmeek 'er U om; — ach! hoor niet Charlotte , maar zyn ftervende mond tot U roepen: — „ Myn  DERDE BEDRYF. 221 f, Myn Karei ! myn teêrgeliefde Zoon! is dit het ,-, loon voor alle myne liefde? —— bekroont gy „ dus den zorg, waar mede ik U heb opgevoed ,, en fleeds uw welzynbehartigt heb? wat noopt ,, U aan tot zo veele wreedheid? ontaartet „ gy zyt myn Zoon niet meêr; —- ik fterf; en my- ,, ne vervloekingen, zullen uw erfdeel zyn." Kan dit uw hart niet vermurwen ? —ach ! hoe kan het mogelyk zyn (Zy befwykt in de armen van Karei, welke haar opbeurt, en op een ftoel plaatjl.) kar el. Charlotte! onvergelykelyk meisje! gy volmaakt de zegen praal op myn hart; Ta geeft den laatflen flag, aan myne nog worftelende liefde; grootmoedige ziel! ik zal U volgen, met zo veel flandvafligheid, als my immer mogelyk zal zyn; en daar het my verboden is U langer te beminnen, ila ten minften toe, dat ik U een ongeveinsde achting en zuivere vriendfchap mag toedragen. Charlotte, (opftaande, en Karei met levendigheid by de handt vattende. ) Wat hore ik! gy vergeet uw eigenzinnigheid, gy ftemt in myne beê? — ó vreugd! Karei! nu zyt gy my nog eens zo waard. Ach! heb dank Mynheer! voor'de blydfchap welke gy my veroorzaakt. Nu zie ik my in ftaat gefield om de infpraken van erkentenis en dankbaarheid tegens myn wel- doender optevolgen: Hemel! geef dat myne' bereidwilligheid hem voldoen mag! goedhart. Twyffel daar niet aan Charlotte! —— Hy zal uwe  222 DE TOETS DER GEHOORZAAMHEID, uwe deugd nog eenmaal op 't heerlykft belonen. Doch willen wy niet naar binnengaan'? hoe zal deze tyding hem verheugen! charl otte. ó Ja; ik verlang 'er naar, om hem dezelve mede te delen: kom Earel! goedhart. Neen; laat myn vriend Karei hier blyveii; —«' ik weet hoe fterk zyn Vader, tegen hem in gramfchap ontftoken is. Zyn onverwagt gezicht, zou niets dan nieuwe ontroering baren. karel. Wat zyt gy wreed waarom my langer te weerhouden ? ach duld! goedhart. Het is tot U beider beft; zo ras hy U belluit zal vernomen hebben, en hy van zyne ontroering herftelt zal zyn, zal ik U binnen roepen; —— het is nodig dat ik hemeerft, tot deze gewichtige plechtigheid voorbereide. karel. Zo als gy het goed dunkt; waarde Goedhart! goedhart, (Charlotte by de hand nemende.) Kom aan Mejuffrouw! (Zy treden in de Jlaapkamer van Erneftus.) ZESDE TOONEEL. karel, (alleen.) Helaas! het is dan maar al te waar; ik heb myn woord gegeven, ik heb in hunnen Echt ge- ftemt. Welk eene overwinning! ach! hoe moei- jelyk, hoe veele tranen zal zy my niet koften! -— Doch  DERDE BEDRYF, Ï23. Doch het is gedaan; wech dan met alle overwegingen, die my het volbrengen van mynen pligt bitter maken; —— het gezicht van een ftervenden Vader, zal my alléén voor de ogen zweven,en dit, ■ ja dit zal myn grootfeh voornemen nieuwe kracht byzettea. ZEVENDE TOONEEL. karel, jan, (uit de Kamer van Erneftus komende.) k a r e l. Welk eene tyding brengt gy ? — goede Jan! jan. Ach Mynheer! Ik ben myn vreugd niet meefter: —— de Heer Goedhart, zo even binnen gekomen met Charlotte, heeft door zyn reden eene verandering in uw' Vader uitgewerkt, die ons allen verbaaft. karel. Hoe dat? jan. Op het geen, wat Goedhart, omtrent U gezegt heeft, begeert hy volftrekt opteftaan; en wat wy hier ook tegen inbrengen, het is al vergeefs; hy wil niet dat men U binnen zal roepen, neen, hy zal zelf hier op 't oogenblik zyn; 1 ach Mynheer! zag gy eens hoe deze tyding hem verheugd heeft. Een glans van vergenoegen is over zyn geheel wezen verfpreid, het geen nog voor eenige ogenblikken bleek, doodfeh en besrokken was, doch nu met de gevoeligfte blydfchap praalt. Q K*-  i&4 DE TOETS DER GEHOORZAAMHEID. karel. Het genoegen, het welke hy thans fmaakt, vergoed rykelyk de fmart welke ik lyden moet; — weet gy tot welk een prys hy deze vreugd geniet? jan. ó Ja; —-— Mynheer Goedhart' heeft het openlyk verhaalt, en perfte ons allen de tranen uit de oogen; doch laat U dit niet berouwen; gy geeft het leven weder aan een vader, wiens tedérheid U in 't vervolg dit alles vergoeden zal. karel, (eenige tranen Jlortende.]) Ik denk niet, dat ik deze tederheid lang genieten zal; ik vreze maar al te zeer, dat myne liefde, thans onderdrukt door de wrede noodzaaklykheid, waarin ik my geftelt zie, daarna wel ras wederom ontwaken zal, en dan, kofl zy my het leven. jan. Verban toch dit akelig denkbeeld; en houdt U thans kloekmoedig. karel. Dit zal ik doen, zo veel ik kan; — doch voor het toekomende kan ik niet inftaan. jan, (de deur ziende opengaan.]) Daar komen zy. karel. Ik voel myne knieën beven. jan. Schep moed; — de Hemel die uw hart kent, ;al U byftaan. LAAT-  DERDE BEDRYF. I2J LAATSTE TOONEEL. ernestus, in zyn Japon , wordende onder/leunt door Goedhart en Charlotte, karel, jan,, en gevolg van bedienden, welke mede uit het vertrek van Erneftus treeden. karel, (Erneftus by het inkomen te gemoet lopende.) Ach myn Vader! Gy fchenkt dan vergiffenis aan een weerbarftigen zoon! welk een geluk! ernestus, (Zich nederzettende, geeft een teken aan Jan, welke daarop de Glasgordy^ nen digt trekt: eene diepe ftilte heerfcht, door de gantfche Zaal.) Ja; dit zyt gy aan uwe gehoorzaamheid verfchul- digt: (na eenigen tyd zwygens.) Ik hoop niet myn zoon, dat de gift welke gy my heden doen zult, U eenig ongenoegen veroorzaakt, of dat dezelve niet uit een vry hart voortkomt; ander- fints fïa ikügewillig het voorwerp van myne liefde af, en ontfla U van de beloften, welken gy aan mynen vriend gedaan hebt; laat my dan flechts aan myn fmart over, die weldra door de dood zal gegeëïndigt worden. karel, (met drift.) Ach waarde Vader! hou op, gy verfcheurt myne ziel; neen zulks zal nimmer gefchieden; ik alléén verdien te lyden door myne ongehoorzaamheid; hoe! zou ikU langer wederftreven! welk eene wreedheid zou dit zyn! befchouwdeze Q 2 tra-  126 DB TOETS DER GEHOORZAAMHEID. tranen, het zyn tranen van een opregt leedwezen, over myne vorige ongevoeligheid; verfmaad dezelve niet; thans bezef ik myn pligt, en aan uwe voeten kom ik het overtreden van denzelven boeten; ach! dat ditU voldoen mag, en myne dwaling uitwiiTchen. ernestus, (Karei opheffende, en hem ophelzende.) Volkomen myn Zoon! — Deze uwe pligtbetragting vernieuwt myne tederheid voor U: Charlotte! Beminnenswaardige Charlotte ! gy ftemt ook in ïnyn wenfch? charlotte. Gy weet wat ik voor U gevoel; — hoe kan ik aan U ondankbaar zyn, na zo velen goedheden ? ernestus. Uw dankbaar hart is my bewuft; — maar bemint gy my ook? — charlotte. Ja; als myn weldoender. ernestus. En als uw' Echtgenoot ? charlotte, (met eene ftaauwe Jlem.) Ja; ■ (ter zyde, hare tranen afwiffchende.) welk eene bekentenis! hoe klopt myn hart! karel, (ter zyde.) Zie daar dit yflyk oogenblik! ach! dat myn ziel nu niets gevoele, dan oudermin! ernestus. (KareiJlerk aanziende.) Wel nu? myn Zoon! KA-  DÈRDE BEDRYF. 227 karel, (mst eene gedwongen levendigheid.]) Ja myn Vader! ik weet wat gy begeert: — (Charlotte by de hand nemende.) kom Mejuffrouw! laten wy niet langer zyn geluk verhinderen, het welk beftaat in U te bezitten. (hy leid haar tot voor zyn Vader, en vervolgt met een flaauwe ftem.) dierbare Vader! Zie hier de fchoone Charlotte, het voorwerp van uw wenfch; — ontvang haar van myne hand; de Hemel zegehe uwe verbintenis, en be- krone U met een nog lang en gezond leven, op dat gy in vreugde en vergenoegen de vruchten moogt plukken van een Huwelyk, het geen alleen uw heil hier öp aarde volmaken kan. (Dit gezegt hebbende, keert hy zich naar het ander einde van het vertrek, en Jchreit: Charlotte ftaat geheel ontroerd en ver¬ legen.) ernestus, (in verrukking.) Nu zyt gy de myne, bekoorlyke Charlotte! karel, (driftig toefchietende.) Wat hore ik! ik ben U dan voor eeuwig kwyt! Charlotte! Ach ! (Hy valt neder voor de voeten van zyn Vader en bezwykt. Allen geven zy tekenen van verbazing en fmart te kennen.) charlotte, (aan de zyde van Karei nedervalleride.) Helaas myn waarde Karei! heen! —— Ik overleef U niet. goedhart. Wie aanfchouwd dit zielroerend tafereel, en laat geen tranen vallen! Q 3 **<  228 DË TOÉTS DER GEHOORZAAMHEID*. ernestus, (met een buitengewoone levendigheid, zyn Zoon en Charlotte opbeurende , en hen beurtelings omhelzende.) Het is te veel myn Zoon! Het is te veel Charlotte! Heden hefchuldig ik my zei ven van wreedheid,- deze toets is te hard; nader Charlotte! die gevoelens van dankbaarheid, welke gy voor my in uw hart koeftert, voldoen my genoeg voor het geen ik aan U gedaan heb, zonder dat ik U verge U zelve voor my op te offeren: en gy myn Karei! hoe zal ik U 't beft myn genoegen uitdrukken, uwe gehoorzaamheid, uw zelfsverwinning eifcht eene betere beloning; (Charlotte zynen Zoon aanbiedende.) ontvangt haar dan van myne hand, tot vergelding van uwe betoonde Oudermin; Zy is voor altoos de uwe, fmaakt te za- men al het vergenoegen, het geen de Hemel ooit de deugdminnenden fchenken kan, (hy omhelft hen beiden) myn Zoon! myn Dochter ! Omhels elkander , en zyt altoos tot vreugd aan uwen tederminnenden Vader. karel, (met een ongeveinsde blydfchap.) Hemel T—-> Is dit een droom, of waarheid? — Ik kan het byna niet geloven; ■ > (zich voor de voeten van zyn Vader werpende,) myn Vader! met welke woorden zal ik U 't beft myn dankbaarheid betuigen? — Ach ik befwyk onderzo veel goedheid. ernestus. Rys op myn Zoon! —- wees altoos gedachtig het  DERDE BEDRYF. 229 het geen ik heden voor U doe, en gy zult 'er my te fterker om beminnen. Maar wat zegt myn Charlotte? charlotte. Ach! gy verftomt my, en ik weet geen bekwame uitdrukkingen voor de gevoelens van myn hart uittedenken; doch zyt verzekert, dat ik al gevoel, wat de welfpreekendfte redenaar, met woorden immer zou kunnen uitdrukken. karel, (dan naar Goedhart, dan naar Charlotte lopende.) Ach myn waarde Vriend! En gy aanbidde- Iyke Charlotte! zeg, hadden wy ooit op zulk een geluk durven hopen? Ach welk een zegen, hy verwint zyn liefde, zyn genegenheid voor Charlotte , op 't ogenblik dat hy met haar zal verëenigt worden, en laat haar aan my over; aan my, die hem dorft weêrftreven op de onbillykfte wyze, die door myne wreedheid hem haaft in 't graf geftort had; Ach welk een edelmoedigheid, hoe fterk! gordhart, (Erneftus naderende, en hem omhelzende.) Erneftus, myn Vriend! Dit is een daad uwer waardig; gy verrukt my. Dat nu uwe verdere herftelling onze vreugd volmake; maar hoe hebt gy zó ras uwe genegenheid, welke zulke diepe wortelen by U gefchoten had, kunnen uitroeijen? Q 4 ER-  23O DE TOETS DER GEHOORZAAMHEID1. ernestus, (glimlachende.]) Zet U neder myn Kinders! Gy ook Vriend Goedhart! hier omtrent zal ik U eene nadere verklaring geven, die U verwonderen zal. (zy gaan allen zitten, Erneftus in 't midden, Charlotte en Karei by de hand houdende geduurende het volgende verhaal.]) Al het geen wat gy gezien hebt, myn minnaryën met Charlotte, myn voorgenome huwlyk , myn ziekte, ja, al wat 'er is voorgevallen, is enkel fpel en vynzery geween:, (alle die 'er tegenwoordig zyn, geven door verfchillende tekens hunne verbaaftheid te kennen.) charlotte. Kan 't mogelyk zyn! welk een blydfchap. karel. Hoe myn Vader! Gy waart niet ziek? goedh art. Gy hebt ons allen fchoon bedrogen. ernestus. Vergeef het my, waarde Vriend! (tegen Karei) het was alléén uitgedagt, om U myn Zoon! daar door eens op den toets te brengen; — ik wilde Hechts zien of uw genegenheid voor my, zich zo verre wel uitftrekte,dat gy alles, ja het geen U het lieffte op aarde was, opofferen kon aan myn genoegen; — ook was ik ten hoogflen verontwaardigt over uw gedrag, om dat gy U met Charlotte in een heimelyke minnehandel had ingewikkelt zonder myn voorweten ; ik zal 't U niet ontvynzen myn Zoon! dit  DERDE BEDRYF. 231 dit ergerde my, en ik befloot 'er U eenigfints over te ftraffen. — Tot dien einde veinsde ik Charlotte te beminnen, ik drong aan op ons huwlyk alleen om te zien, hoe gy U in dit geval gedragen zou; en had gy ten eerften toegeftemt in myn begeerte, had gy my uw woord gegeeven, dat gy ter liefde van my, voor altoos van Charlotte zoud afzien, gy had U zeiven veel verdriets gefpaart en veeleer gelukkig geweeft; doch uwe hartnekkige weigering, uw onbezuisde drift lietniet na myne gramfchap optewekken, en ik befloot U tot het uiter- ften te brengen, dus veinsde ik ziek te zyn; . voorts weet gy de gevolgen. Ik heb U veel verdriets veroorzaakt, myn Kinderen! doch waart gy flechts by de aanvang van uwe verkering openhartiger geweeft, zo had ik nimmer (lof gehad van dusdanig met U te handelen, nogthans al uw vorig verdriet, al uw lyden is niets in vergelyking van het geluk, het geen U beiden wagt, ik zal voortaan altoos de eerde zyn, om uwe vorige tranen optedrogen , en door een verdubbelde genegenheid, U het gevoel van alle droefheid te doen vergeten. KAREL. Ach! gy maakt ons alreeds gelukkiger, dan wy bevatten kunnen. Dank zy intuffchen den Hemel! welke thans alle overige vreze voor uwwelftant doet verdwynen. ERNESTUS. Laten wy het herdenken van al 't voorledenen pu aan een kant (lellen, en ons geheel overgeven aan  232°E TOETS DER GEHOORZAAMHEID. aan de vreugde , welke ons rechtmatig bezielen moet. goedhart. Neen! zo ras nog niet.— Hier ftel ik my tegen; — hoor Vriend Erneftus! gy zult 'er by my zo gemak- kelyk niet afkomen. Weet thans dat gy my door uw wantrouwen, in dezen niet gering beledigt , en onze oude vrindfchap gefchonden hebt; —— bedenk wat al onruft en bekommering gy my veroorzaakt hebt; — hoe zult gy de ontfteltenis en droefheid vergoeden, welke gy my, door dezen pots hebt aangedaan ? ernestus, (Goedhart omhelzende.*) Ach lieve Vriend! Ik weet welk deel uw gevoelig hart genomen heeft in myn gewaande ziekte. ■ Doch vergeef my, dat ik deze onderneming, behalven aan den Doctor, niemant in'theime- lyk vertrouwt heb; ik deed het, om daar na de vreugd over myne herftelling te volkomener te maken. Wat eifcht gy tot vergoeding? goedhart. Slechts toeftemming op deze twee volgende Conditiën. ernestus. Zeer gaarne: -■— laat ons horen welke zy zyn. goedhart. Vooreerft, dat het my geöorlooft zal zyn, van in 't vervolg den weinigen levenstyd, die my mogelyk nog overfchiet.in uwbyzyn en in 't gezelfchap van dit liefwaardig paar door te brengen; — ten twe- den;  DERDE BEDRYF. 833 den; dat ik by myn óverlyden, Charlotte als myne volkome erfgename verklaren mag; gy weet, ik ben myn eigen meelter, en behoef aan niemant eenige rekenfchap des wegens te doen; ja kan daar omtrent handelen, zo als ik wil; dus hope ik eenigfints hier door het gebrek van hare geboorte te vergoeden, en haar eenigermate te belonen voor haar gadeloos gedrag, het welk my dezen dag zo zeer verrukt heeft. charlotte. Ach Mynheer! — Hoe kan, hoe durf ik!... goedhart, (haar in de reden vallende.") Zwyg Lotje! Ik begeer geen enkel woord hier van; omhels my; (hy kufcht haar,) zie.zo, nu ben ik voldaan; al wat ik doe is Hechts het geen ik aan uw deugd verfchuldigd ben; — ik kón myn geringe nalatenfchap nimmer beter belleden; ——• karel. Waarde Goedhart 1 tedere Vriend! uwe menfchlievendheid praalde nimmer fchooner dan heden: ach! kunnen wy... goedhart, (Karei vriendelyk aan de hand drukkende.) Ik lees in uw hart! en weet wat gy wilde zeggen; —— fpaar alle ydele loftuigingen die myflechts vervelen. ernestus. Waarde Vriend! uw aanhoudend byzyn zal myn geluk volmaken, en in dit huis zal men U in 't toekomende van alle kanten den wierook van de zuiver- fte  234 DE T0ETS DÏR GEHOORZAAMHEID. fte dankbaarheid toefwaaijen, terwyl een ieder U eeren zal als den beften vriend en grootrnoedigften weldoender. KAREL. L>us kan dit voorval elk tot onderrichting Jlrekksn, Wat zuivere Ouderlief de op't hart eens Zoons vermag : Zy wist my aan 't geweld der teêrfle min te onttrekken, En deed my bukken voor het Vaderlyk gezag. 1783- EINDE.