525 B '4 sa   33 Inseint L lualt. Iblusckf. loopt! Contra ordero  D E BRANDSCHATTING. TOONEELSPEL, I N V Y F BEDRYVEN. Naar het Hoogduitsch van den GRAAF fan B R U H L* te AMSTERDAM, by A. tan der KROE, en A. CAPEL, op den Dam. MDCCLXXXIX.   D E BRANDSCHATTING. TOONEELSPEL, IN V Y F BEDRYVEN. Naar het Hoogduitck van den G R A A F van B R U H L.  VERTOONERS. de baron van altstein,p£?j ftyf Landjonker, zon- der opvoeding. de baronnesse, zyne, XJemaalin, een verjlandige en moedige Dame. freule louise, hunne Dochter. Hansjen, Kamenier. de amptsinspector hunergrutze, een Man dit geheel faamengefteld is van Omwegen en Complimenten. joachim, Bediende van den Baron. De Heer van wallendorf, Nabuur van den Baron , een aardig Ridder, verliefd op Freule Louife. de majoor van uckerswalde , Commandeur van een inrukkend Husfaarencommando, met een Militaire order; een Man in zyn beste Jaaren, oploopend , doch van een edel Caracter. De Heer van droszheim, Cornet by de Husfaaren. Eene ordonnanz. EiSENBARf, Wachtmeester by-de Husfaaren. jurjen, een Boer. hussaaren, boeren en boerinnen. Het Stuk fpeelt op en voor het Vrye Landgoed der Heeren van Altftein.  DE BRANDSCHATTING. TOONEELSPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeldt een Kamer met twee Deuren. de baronesse van Altftein en de baron, , (De laat/te, spittende aan een Tafel, en met hit hoofd op den arm leunende.') De Vrouw van altstein. Nu, Heer Baron, moedig, moedig! ..' | baron. Ach! hebt gy de Kanonnade niet gehoord? Vrouw van altstein. Ja, kind, ik heb ze gehoord, zoo goed als gy, doch zeker veel onverfchrokkener, fchoon ik maar een Vrouw ben. baron. Ja, gy Vrouwen ziet de gevolgen van een verlooren Bataille niet in, men heeft het ook zoo zeer op u niet voorzien, maar iemand van ons, een VIII. deel, A Land-  2 DE BRANDSCHATTING. Landftaat wanneer daar de Vyanden koomen, dan is het aanftonds: hier, lustig opgefchaft! van u vorderen wy het! gy moet voor alles Haan. — Vrouw van altstein. Goed, dat alles weet ik zeer wel, en had ik het niet geweeten, zoo zou ik u veelligt niet overgehaald hebben, om in zulke zorgelyke omflandigheden op uw goed te blyven; maar wy zyn aan onze onderdaanen, die voor ons den kost moeten winnen, ten minsten zoo veel fchuldig, dat wy nood en gevaar met hun deelenj en des temeer, daar een verftandig vyandelyk Officier altoos meer infchikkelykheid gebruikt, wanneer de Heer tegenwoordig is, en gebruikt hy die niet, dan is het een verachtelyk kaerel. baron. Ja, zeer goed, verachtelyk, verachtelyk, maar dikwyls is men toch blootgefteld aan gevallen, die voor een man van fatfoen vernederend zyn, en wanneer zy ïny nu myn fchoonen hond eens fteelen, myn Lampo. TWEEDE TOONEEL. j o a c h i m en de Voorigen. joachim. Zy koomen, genadige Heer! zy koomen j baron. Ach! 't is den Hemel geklaagd. Vrouw  EERSTE B E D R Y F. a Vrouw van altstein. Myn fchat, gaa in uw kamer, ik zal ze ondertusfchen ontvangen. baron. Ach had ik toch die wyze Vrouw niet gevolgd, ware ik ftil in de ftad gebleeven! Vrouw van altstein. Het klaagen is te laat; de Hemel zal alles ten besten fchikken, en wil hy ons ftraffen, dan moeten wy het met geduld en ftandvastigheid verdraagen ; ik ben tot alles gehard. b a r o x. En ik niet; juist daarom heb ik nóóit foldaat willen worden. Joachim! breng terftond Lampo' op myn kamer, dat ik ten minften eenige vertroosting heb. (Hy vertrekt.') Vrouw van a.ltstein (tegen Joachim.) Gaa, loop gezwind naar den Amptsinfpéftor, hy moet aanftonds by my koomen. — Zyn zy nog ver van hier? jo a.c h i m. Uw Genade! ik zag ze van Nieksdorf den berg af koomen; ach! het was een ontzagchelyke meenigte van paarden; zy zullen nog wél een half uur werk hebbenVrouw van altstein. Roep my flechts den Amptsinfpéftor. ■ A a DER»  4 de brandschatting. DERDE TOONEEL. de baronnesse en daar na hans jen. Vrouw van altstein, (alleen.') God! verleen my kragt, om uwe tuchtigingen te verdraagen; .ik onderwerp my in alles aan uwen wil; gy hebt my reeds dikwyls ftreng genoeg ge- ftraft, vooral door een man te rug! weg ftraf-; baare gedachte is hy niet de Vader myner goede Louife? ik haar moeder? zyn Vrouw? • O , myne Ouders! hoe gruuwzaam waart gy jegens my! myne beden , myne traanen, konden u niet vermurwen; ik werd het flachtofFer van uwe eigenzinnigheid , van uwe willekeur, ik moest het worden neen, Louife! dat zult gy niet; gelukkiger dan"-de Echt uwer moeder, zal de uwe zyn! (Zyfchelt. Hans)en treedt binnen.) ■ - ;. jJS hans jen. Wat beveelt uw genade? Vrouw van altstein. Is myn dochter gekleed? - 'HANjSJEN. Nog niet geheel. las \s Vrouw van altsteinZeg haar: zy moet zich haasten ,efj zoo ras moogelyk by my koomen. h ans jen. Het zal niet lang lyden, uw Genade. (Zy vertrekt.) Vrouw van altstein, (alleen.) Wat my het meest beangftigt, is, dat die oude Amptsinfpéftor een Jtotwrend benaauwd man is, hier  EERSTE BEDRYF. 5 ware een rustiger man, een kaerel met een kop, noodig. VIERDE TOONEEL. de amptsinspector en de Vrouw van altstein. a m ptsinspe ct o r. Wat beveelt uw genade aan haaren trou onderdaanigst toegewydften dienaar? (NB. Be Acteur moet hier op de Leste wyze flatteren.) Vrouw van altstein. Myn lieve Hunergrutze, ftel uwe Complimenten aan een zyde, en hoor my aan: de Vyanden koomen, op zyn hoogst binnen een halfuur hebben wy ze hier; lustig, laat aanftonds een runderbeest en eenige fchaapen flachten, brood bakken, bier cn brandewyn naar den Hof voeren, dat ze niets behoeven te verlangen; ieder bo.er moet terftond aan het kooken gaan, ik zal hun alles vergoeden. amtsinspector. Maar, uw genade! wanneer iku onder verbetering myn raad Vrouw van altstein. Thans geen raad, myn bevel flipt gevolgd —— de ganfche vleugel moet voor de Heeren Officiers gereed ftaan, de Commandant zal in de fraaije vertrekken op de tweede verdieping zyn vcrblyf houden, i amptsinspector. In de Paradekamers? Ach lieve Hemel! die zullen 'er uitzien. — A 3 Vrouw  6 D E B R AND S C. H 4TTI1TG, Vrouw van altstein. Zy kunnen weder fchoon gemaakt worden; gaa, en doe my het genoegen,, dat myne orders op het fpoedigfte volbragt worden ! niet geklaagd,niet gehuild, moedig en gelaaten. (De Amptsinfpeclor gaat heen.) VYFDE TOONEEL. de baronnesse, Vervolgens freule louise. Vrouw van altstein, (alleen.) Ik hoop, dat op deeze wyze alles wel -fchikken mag; beter, wanneer zy zien, dat men het hun van goeder harten geeft, dan dat zy het eerst afpersfen moeten; het zyn menfchen, zy hebben veel uit te ftaan; hun bloed, hun onfchuldig bloed moet dikwyls voor de eigenzinnigheid van groote Heeren betaalen; is het hun fchuld? ik ftel my in hunne plaats, hoe zóu het my verheugen, wanneer ik, na een langen marsen, verkwikking gereed vond. (Freule Louife treedt binnen.) Goeden Morgen kind! goeden Morgen, lieve Louife! wy krygen heden een huis vol gasten. freule louise. Ach God! lieve moeder, na dien langen flag, na die bataille van gisteren, zullen zy nog geheel woedend zyn. Vrouw van altstein. Waar toe dit denkbeeld, kind! zy waren reeds in den voorigen kryg hier, de zeden verbeteren daagelyks, en bovendien, een vluchtend Vyand is flechts  EÊRSTÉBEDRtf. *f flechts woedend, zyn woeden kent geen grenzen; een Overwinnaar zal daarentegen het land, het doelwit zyner Verovering , niet verwoesten, iw tusfchen, lieffte Louife! een vast vertrouwen op de Goddelyke Voorzienigheid, zy alleen geeft ons troost en moed. freule louise. By u, waardfte Moeder! vrees ik niets. Vrouw van altstein. Goed, kind! ik hoop nog altoes het beste. Maak inmiddels alles in de keuken gereed, ten minsten voor een tafel van twintig Couverts. ZESDE TOONEEL. De voorigen , joachim, (koomt haastig aanloopen. Naderhand) de cornet van dros zheim en de wachtmeester. joachim. Een Officier, uw Genade! Vrouw van altstein. Verzoek hem by my. joachim. Hy koomt reeds. - , cornet, (met de mms op het hoofd, hy ftoot met geweld de deur op.) Nu, voor den D I waar fteeken ze allen? ha ha' ferviteur Madame, ferviteur! nu, waar is toch'de ver Heer Baron? moet ik hem haaien? moet ik hem mores leeren'? A 4 Vrouw  & DE BRANDSCHATTING. Vrouw van altstein. Myn Heer, ik verheug my, de eer te hebben, van u in myn huis te bedienen. cornet. Dat 's voor my la même chofe, de Dorpjonker of zyn ma chere , genoeg! orders gegeeven! en dat gaauw; de Majoor koomt hier met twee Esquadrons. Vrouw van altstein. Ik heb 'er my reeds op voorbereid, om myne gasten op de beste wyze te onthaalen. cornet. En dat van harten? niet waar? nu dat is my het zelfde Wachtmeefter, 'er moet aanftonds haver en hooi, en vreeten en zuipen voor de Jongens uit het Dorp hier by aangefchaft worden! En gy Juffer ('egcn Freule Louife) kunt hem te recht v/yzen. Vrouw van altstein. Dit is myn Dochter. cor ne t. Dus zeker te goed, om een Husfaartebedienen? Ha! Ha! Wy zullen ze wel vaardig maa- ken. Geen zorg. Vrouw van altstein. Gy zyt zeer hoffelyk, myn Heer! cornet. Ik weet niet waar voor, 't is ook geheel myn oogmerk niet, jegens u, weerl kinderen! wanneer gy ons allen in een glas water verzuipen kost, niet waar? Vrouw van altstein. Het waar geen wonder, myn Heer! wanneer wy ons voorftelden, dat de vyandelyke troupen on£. der  EERSTE BEDRYF. 9 der het Commando van zoo groot een held, 'er zich op toeleggen zouden, om zulk een edel voorbeeld naar te volgen; Officiers, die niet eens weeten, wat zy aan Dames fchuldig zyn , kunnen onmoogelyk. — cornet. Goed, goed. dat zal men eens zien! Hè ! kaerel, (tot Joachim) koom hier, D hond! Joachim. Genadigfte Heer! cornet. Vliegend, fchurk! breng den Wachtmeester op zolder, en gezwind aan het zakken, mannen, of 'er zal wat opzitten. Vrouw van altstein. Wacht! —- mag ik vraagen, met wienikfpreek? cornet. Ik ben de Cornet van Droszheim, én waar toe dat? Vrouw van altstein. Heer Cornet! ik zeg u nogmaals, alle toebereidfelen zyn gemaakt, maar ik verzoek , dat ge alle grofheden in myn huis naarlaat; zoek vyanden, en beftryd die, waar gy ze vindt, hier zyn 'er geen. Uw gewonnen flag van gisteren heeft u wel het recht des veroveraars gegeeven, maar ons ook te gelyk het recht, om ons voor nieuwe onderdaanen van uwen Heer te houden. Ik zal my beklaagen en u voor alle uwe weldeakende medeofficiers befchaamen. eisenbart, (ter zyde.) By myn arme ziel, een braaf Wyf! A s C0R"  fO DE BRANDSCHATTING. cornet. Waar toe die wyvenklap? ik laat u hier, Wachtmeester, op u laat ik het aankomen; volgens myn order moet ik den Majoor in het gemoet gaan; de Esquadrons blyven tot nader bevel voor het Dorp ftaan. Mevrouw, tot wederziens! ik zal den Majoor wel weeten te fteramen, hy zal u leeren dansfen. Koom, hond van een kaerel! marsch, vooruit! en in het voorbygaan in de keuken. (Hy floot Joachim voor zich uit.) ZEVENDE TOONEEL. de baronnesse, freule louise en de wachtmeester. freule louise. O God! lieve Moeder, wat is dat voor een. mensch! eisenbart. Met verlof, Freule! en met het uwe, genadige Vrouw! ik zou wel van toorn barsten over dien onbefchoften Cornet, gy kostveelligtgelooven, het ganfche Regiment ware zoo, neen, één Hechts zulk een jonge gek,fchoon hy helaas boven myn hoofd gezet is, wyl hy gisteren voor bet eerst eenige kogels heeft hooren fnorren en fuifen, denkt aanftonds, grof en lomp hoort tot het handwerk; maar wanaieer het de Majoor fiechts verneemt, die zal hem kapittelen. Vrouw  EERSTE BEDRYF. II Vrouw van altstein. Toch niet, eerwaardig krygsman, die geenen, die myne landslieden overwonnen hebben, moeten -waardige lieden zyn, ik zelfs wilde ze leeren kennen , ik kon vlieden, maar ik heb ze afgewacht. eisenbakt. Mag ik wel vraagen, is uw Gemaal, de Baron, immer Soldaat geweest? Vrouw van altstein. Neen, nimmer. eisenbart. Dat 's een fchande, waarachtig dat 's een eeuwige fchande; een Vrouw van die grootfche denkwyze ware de gelukzaligheid van een braaven Officier, en gy verdiendet een man , als onzen Majoor. Dat is een man, zoo moeften ze allen zyn. — Onze Vader, in het vuur grimmig als een leeuw, anders de goedheid zelve. » Vrouw van altstein. Welk een geluk voor my, zulk een waardig man in myn huis te vergasten. eisenbart. Ja, genadige Vrouw , wy laaten ook allen gaarns ons leeven voor hem, onze laatfte droppel bloeds is ons niet te dierbaar, wanneer hy dien noodig heeft. Nog gisteren by den flag, toen wy Husfaaren 'er aan moesten, als of we 'er alleen toe behoorden , rolde 'er een jonge borst van ons Esquadron, een Vyandelyk ruiter wilde hem eens verplaatfen, de Majoor kwam 'er by, en gaf den kaerel zulk een heerlyken houw over zyn fnoet, dat hy naar zyn harsfenpan hadt mogen zoeken, zoo  Ï2 DE BRANDSCHATTING. zoo hy't hadt kunnen doen, de jonge borst werdt gered; twintig zoo als hy, die hun Ieeven aan den Majoor te danken hebben, wil ik by het Esquadron vinden. Ik dien nu reeds federt zeventien jaaren met hem van Jonker af, en wie het by ons in zeventien jaar tot Majoor toe brengt, die moet Zeker daaden voor zich hebben, en die heeft hy. Vrouw van altstein. Myn lieve Heer Wachtmeester, u en uw Majoor fchat ik beiden hoog. eisenbart. Neen, genadige Vrouw, dat is teveel eer, my nevens myn Majoor te plaatfen ; evenwel beken ik het vry, niet zgo zeer uit roemzucht, want ik weet liet koomt my niet toe, maar ik heb by meenigen iekkcren maaltyd mede aan zyn tafel gezeeten; dan hadt uwe genade de gezigten van onze jonge Officiers moeten zien, de Majoor lachte, zy trokken den neus op , en wie hunner reeds een baard hadt, die ploos 'er aan. Myn Heeren, zei de Majoor, ik heb dien Ouden lief, de Hemel vergelde hem! hy verdient door zyn dapperheid dat te zyn, en dat reeds lang, wat wy allen zyn; hy heeft my den dienst geleerd, ik zie hem als myn Vader aan ; gy doet my altoos de grootfte eer, om het by my voor lief te neemen, maar aan myn tafel houdt de dienst op, het is de plaats, waar ik geheel vry denk te weezen, waar ik enkel voor myne vrienden wil leeven, en de oude Eifenbart is myn Vriend. Ha! genadige Vrouw , myn hart huppelt-  EERSTE EEDRYF. pelt in my, wanneer ik aan die ontmoeting denk; zeker klinkt het in myn mond zoo goed niet, als in de zynen. °— Maar de genade van myn Majoor kost my ook zeker het leeven. FREULE LOUISE. Waarom het leeven? lieve Heer Wachtmeeeter.. EISENBART. Genadigfte Freule! waar wy thans, de Majoor en ik, faamen dansfe'n, daar ftryden wy dikwyls op een helfche manier om den voordans; wie het eerst met de kromme vedelfnaaren vaardig wordt, die heeft, riet gewonnen, nu is de Majoor altoos de eerfte op. de plaats, wanneer hy nu flechts een blik op my werpt, en dien werpt hy toch meenigmaal op zyn ouden Grysaard, ha, dan vliegt my aanftonds het vuur door merg en been, en nu de beide fpooren in den buik van myn fchimmel, fluks zit ik 'er in, en dan tik ik zeker op een helfche wyze toe. Maar, maar, alLe. amptjens vallen fmeerig, zoo als het fpreekwoord zegt, en hier by ons zyn het wonden, want de Vyand heeft ook braave kaerels, die meer dan eens hunne vuisten hebben laaten voelen. Dus ziet gy, Freule, dat men 'er einde lyk ook aan zal moeten gelooven; wel nu, ik ben 'er bereid toe, zoo veel moogelyk met een rein geweeten, want zonder dat moet de dood toch verfchrikkelyk zyn, daar van daan zyn 'er ook zoo veele deugnieten.—r;Goedo Hemel! ik ben bereid , wanneer gy het-beveelt, maar Hechts, in het byzyn van myn'Majoor; ha! die zou my toch ten minsten een traan fchenken-, en zeggen: 4it ouds Eifenbart was toch  14 DE BRAND S C H ATT IKï, toch een eerlyke Vent; hy zal my laaten zoeken, dat heeft hy my beloofd, myne beenderen begraaven, •en dit woord op den veldfteen laaten «zetten, die my bedekken zal. Vrouw van altstein. O! hoe begeerig ben ik, deezen voortreffelyken riian te leeren kennen. Maar, waar is de Majoor van daan ? hoe heet hy? eisenbart. Hy is een Courlandfche Edelman, ryk, en wel ryk tot geluk van het menschdom, want hy is weldaadig en edelmoedig, hy heet de Heer van Uck... ACHTSTE TOONEEL. De voorigen, de amptsinspector en j öa c h i m. amptsinspector. Ik ben doodseigen, ik ka — ka^ — kan niet meer. — Vrouw van altstein. Om 's Hemels wil, wat is 'er dan gaande, wat is 'er gebeurd? am ptsin sp e cto r. Ach! hy heeft heeft my — freule louise. Wat toch? wie? amptsinspector. " Hy de Co Co Cornet. —— eisenbart. ■ De. Cornet ? ~ wat heeft hy ? 4MPTÏ-  EERSTE BEDRYF. 15 amptsinspector. Hy heeft my. —— eisenbart. Dat hem de D ! Vrouw van altstein. Waart gy 'er by, Joachim? joachim. Zeker, uw genade, de Heer Cornet zei, hy wilde den Heer Amptsinfpector leeren fpreeken,ea de les beftondt in een duchtig pak priegel. amptsinspector. Ja, ja , pr pr -— priegel! eisenbart. Nu dan wilde ik ook liever genadigfte Vrouw, zoo als gezegd is, by myn arme ziell hy is de eenige in het ganfehe Regiment de Neef ' van den Overften —— maar de Majoor —. 'laat hem flechts koomen hy zal u wel tam rnaaken, Jong Heertjen! Vrouw van altstein. Ik ben daar van overtuigd; maar, lieve Heer Wachtmeester! geef gy zelf bevelen , ik bid u, help zorgen —— en gy, (tot den AmptsinfpeBor) maak alles gereed, dat'er nergens gebrek aanzy! ik wil flechts voor een oogenblik naar myn man gaan; koom kind! (De Vrouw van AUfteinmFreule Louife vertrekken.) N E*  IÖ" DE BRANDSCHATTING. NEGENDE TOONEEL. DE WACHTMEESTER en DE AMPTSINSPECTOR. AMPTSINSPECTOR. Dus ingevolge het genadigfte bevel van de hoo. ge Vrouw ben ik bereid. —— EISENBART. Lieve man! gy kunt gewis beter hooren, dan fpreeken? en ik fpreek beter, dan ik hoor, dus willen wy elkander te recht helpen. AMPTSINSPECTOR. - Ey toch niet, want. — — EISENBART. Stil Heer! zoo als ik merk heeft de kuur van den Cornet nog niet geheel doel getroffen —■ luister naar my: (hy haalt zyn Zakboekjen uit) ik heb voor eerst noodig 30 voer Hooi, vervolgens Brood , Vleesch, Bier en Brandewyn in overvloed, en dat wel.buiten voor het Dorp; zie lieve man, het is altoos beter'voor den Heer, wanneer 'er niets gefpaard wordt, want als de borsten te vreeten en te zuipen hebben, dan behoeft men hun geen Verlof naar het Dorp te geeven, zy moeten by elkander blyven , en dus worden alle buitenfpoorighedcn vermeid. AMPTSINSPECTOR. Maar van wegens de ftalling. EISENBART. Ha, ha, ha! Husfaaren en ftalling, hoe pastdat by malkander? Ja in de winterkwartieren, daarlaat ik het zyn gang gaan; doch thans, onder den Hemel  EERSTE EEDRYF. 17 mei van onzen lieven God —— maar voort,Heer, koom, wy hebben geen tyd te verliezen. AMPTSINSPECTOR. Het Voer is gereed. EI SE NB ART. Des te beter, koom man, wy willen het fluks afzenden. (Einde van het Eerfte Éedryf.) VIII. DEEL. TWEE-  16 DE BRANDSCHATTING. TWEEDE B E D R Y-F. EERSTE TOONEEL. DE BARON, DE MAJOOR en DE CORNET VAN DROSZHEIM. BARON. (Met den Majoor in de Deur Complimenten maakende.) Ik bid zeer gehoorzaamst, binnen te treeden, 'er wedervaart myn huis een zeer byzondere eer en vergenoeging. ■ MAJOOR. Lieve Heer Baron! weg met al die Complimenten; ik voel zeer wel, hoe aangenaam het zyn kan, in den kryg inkwartiering te bekoomen; reeds de naam: Vyand,isop zich zelf gehaat; ik zal evenwel mynuitterfte best doen, om u dien te doen vergeeten. BARON. O toch niet! waarlyk — myn Vrouw zal aanftonds de eer hebben haare opwachting te maaken , zy zal u zeggen, hoe lief het haar is, u, myne Heeren, weder in het land te zien; want by den eerften kryg • ■ MAJOOR. Dus zyt gy getrouwd? hebt gy familie? BARON. Een «enige Dochter, fchoon uit de kluiten gewasfchen, en waarlyk —~ hm, hm! niet juist, wyl  TWEEDE BEDR.Y F. 19 wyl zy my gelyk moet zyn-—hups ch, recht hups ch, Heer Overfte! MAJOOR. Ik wensch 'er u geluk mede, Heer Baron! ——— ik twyffel, of ik u wel lang lastig zal vallen; intusfchen zult gy my toeftaan, by de Dames al myn oude Galanterie te ontpakken ; zy is een weinig verroest, en by gevolg zoo min gevaarlyk, als ik zelf. BARON. Ei toch niet, Heer Majoor, alles in myn huis ftaat tot uw bevel — maar mag ik wel gehoorzaamst iets vraagen, is de Heer Majoor een liefhebber van de Jagt? MAJOOR. Niet zonderling , Heer Baron! voornaamentlyk als men in het Veld is, dan heeft men 'er geen tyd toe. BARON. Dus hebt gy myn Lampo denkelyk niet noodig? MAJOOR. (Neemt hem by de hand) Heer! wat wilt gy daar mede zeggen ? BARON. Achl niets — niets. — MAJOOR. Geen halve vertrouwelykheid. Heer! fpreekvol uit, of gy beleedigt my. BARON. Wel nu, hy ftaat tot uw bevel. B 2 MA-  20 DE BRANDSCHATTING. m a-joor. Voor den D Heer Baron! hy breeke u of my den hals, ik een Hond. ■ baron. De Heer Cornet majoor. Heer Cornet! ik hoop niet gyweet, hoe ik het Marodeeren by den gemeenen man beftraf,en gy, een Officier, zoudt. «■ cornet. Ik? een Hond? ach! het is veelligt een ftraathond, die my naargeloopen baron. Hoe? myn Lampo een ftraathond? -——-daar verzoek ik verfchooning over. majoor. Stil, myne Heeren ! daar koomen de Dames; het verfchil over den Hond zal daar na beflist worden. TWEEDE TOONEEL. de baronnesse, freule louise en de Voorigen. m ajoor. Uw genade verfchoon my, dat ik myne onderdaanigfte opwachting niet eer gemaakt heb, ik Was juist voorneemens — (by zich zeiven) Hemel, welke trekken! Vrouw van altstein. Ik beklaag my zeer, dat ik het genoegen niet gehad heb , u, myn Heer Majoor, by uwe intreede in myn huis,te kunnen ontvangen;maar huisfelyke be-  TWEEDE BEDRYF. 21 bezigheden, om ten minften u niet geheel flecht te onthaalen. ■ majoor, (by zich zelven.) Ik ben buiten my zelven , Hemel, welk een fchik- king! ik weet niet ■ neen! myne oogen myn hart verkent ze niet. Vrouw van altstein. Wat fcheelt u, Heer Majoor ? gy ziet 'er niet wel uit; zyt gy onpasfelyk? majoor. Ik erken, genadige Vrouw, ik ben niét volkoomen wel, maar het zal ras weder overgaan, hoop ik ik ben reeds wat beter, (ter zyde)Zy is het, myn Hemel! zy is het. Vrouw van altstein. Veroorlof my, Heer Majoor, u myn Dochter voor te ftellen. majoor. Myn genadige Freule! ik maak 'er my een waaie eer en genoegen van, u van myn eerbied te verzekeren; het doetmy alleen leed, dat ik by de tegenwoordige gelegenheid als Vyand 1 Vrouw van altstein. Ik ken geen vyanden , groote Heeren hebben met elkander vyandfehap, de edele krygsman wydt zyn bloed aan zyn Vorst, aan zyn Vaderland, hy vindt vyanden in hun, die hem wederftand bieden; maar Vrouwen, zwakke fchepfelen , wat kunnen die hen fchaaden? majoor. Veel, genadige Vrouw , zeer veel; zy deelen wonden uit, die dikwyls noch tyd noch ou- B 3 der-  S2 DE BRANDSCHATTING. dcrdom ■ geneezen kannen; wonden, die des te gevaarlyker zyn, daar zy een eeuwige onrust in het gemoed achter laaten. Vrouw van altstein. Mag ik wel vraagen, Hear Majoor, met wien ik de eer heb te fpreeken? Ik weet niet, maar het fchynt my toe, dat ik bereids meer het genoegen genooten heb, u te — majoor. Schynt u dat, genadige Vrouw, waarlyk zoo? ja , ja, ik zou zelf fchier gelooven, dat u myn gezigt niet geheel onbekend zyn moet —— zekerlyk is het veranderd mag ik gehoorzaamst bidden , myn naam nog een korten tyd te moogen verzwygen? ik hoop, of veel meer ik denk alleen, dat hy u veelligt zelf byvallen zal, en dan zou het voor een ouden Dienaar des te vleijender zyn, dat gy u zyner nog wilt herinneren. Ik bid intusfchen om genadig verlof, van my op myne beftemde kamer te begeeven; ik heb eenige ordres te ftellen, te middag zal ik met vergenoegen myne opwachting maaken. baron. Ik zal de eer hebben, u den weg te wyzen, maar ik bid zeer gehoorzaam majoor. Dat ik om uwe Lampo denk nietwaar? koom mede, Heer Cornet, ik heb in het algemeen hier reeds verfcheiden ftukjens van u vernoomen; jonge Heer! gy zyt de Neef van den Overlten , ik zyn Hartvriend, wien hy het opzicht over u toevertrouwd heeft; uw hoofd of het myne moet buigen ,  TWEEDE B E D R Y F. -3 gen, wy willen zien, welk het hardfte zyn zal; koom! ik bid om verfchooning, genadige Vrouw, voor den jongen Heer, en ook voor my, dat ik hem uit myne oogen heb laaten gaan; maar hy is eerst een held van een enkelde Batailje, van een eenigen dag, en die moet zeker zyn gezag laaten blyken , voor al tegen Dames. Ik beveel my intusfchen gehoorzaamst, en bid u, over zynen Commandant met volftrekt gezag te gebieden. DERDE TOONEEL de baronnesse en de freule louise. (De eerfte blyft geheel diepzinnig ftaan , zet zich eindelyk neder; Louife treedt naar haar toe, en en kust haar teder de hand.) freule louise. Beste Mama ! mag ik my verftouten? mag ik vraagen wat u fcheelt ? Vrouw van altstein. Myn goede Louife , heb medelyden met uwe Moeder , gy ziet myne verlegenheid ach Kind!- ik moet my voor u fchaamen. freule louise. En waarom dat, lieffte Moeder? ■ ó fchenk my uw vertrouwen, wanneer gy my anders deeze genade waardig keurt. Vrouw van altstein. Ja, Kind! - ach! mogt myn voorbeeld u waarfchouwen, dat'er voor een Vrouw geen ftap gewigtiger is, B 4 dan  =4 DE BRANDSCHATTING. dan zich voor eeuwig —— fchrikkelyke gedachte! ■ voor eeuwig een gebieder te kiezen. freule louise. Gelooft gy dan, dat Wallendorf my ongelukkig maaken konde ? Vrouw van altstein. Beproef u zelven , beproef hem; overhaast u niet, Kind! uw Moeder uwe Ouders laaten u alle vryheid, gy zoudt dus iederen onbedachtzaamen flap aan u alleen te wyten hebben. Uw Moeder, Kind! was zoo gelukkig niet; zy werdt gedwongen, uw Vader te neemen, terwyl myn hart voor een ander voorwerp gloeide. freule louise. Myn Hemel! wat hoor ik? Vrouw van altstein. Ja, myne Louife, myne Ouders dwongen my tot dit Huuwelyk, de Hemel verfchoon hun! bidden, fineeken, alles was vergeefs; ik trad naar het Altaar , als naar een Gerichtsplaats ; myne lippen moesten den eed afleggen; Ach! welk een fchrikkelyke eed! hem te beminnen, dien ik wer- kelyk haatte « het was een ontheiligende vloek in myne oogen. freule louise. Ik fidder , lieffte Moeder! Vrouw van altstein. Het is nu zestien Jaar geleden, dat 'er ten tyde van den voorigen Oorlog, een Esquadron Vyandelyke Husfaaren by myn Vader de winterkwartieren betrok : een Heer van Uckerswalde , de beminnelykfte, de edelfte Jongman, was Cornet by het zei-  TWEEDE BEDRYF. 25 zelve; alles, alles, wat hem liefde en hoogachting kon verwerven, bezat hy in eenuitfteekenden graad; met één woord, ik beminde hem, en werd weder bemind; hy had zyn Vader, een ryk Courlandsch Edelman, reeds overgehaald, om by den mynen fchriftelyk acces te vraagen, toen het naricht van den geflooten Vrede , en een ordre tot fpoedigen af- marsch hem aan my ontrukte; vreeslyk oogen- blik! wy fcheiden van elkander, onder de heiligfte verzekeringen, van elkander eeuwigte beminnen. Naauwelyks was hy weg , toen my myn Vader den uwen op een zekeren dag voorltelde ; Caroroline, zei hy, met een donderende ftem: binnen drie dagen is dit uw Man, het is beilooten, ftel u niet gemaakt aan, of de ontzettendfte vloeken verzelden deezen voorflag. freule louise. En myn Vader konde Vrouw van altstein. Kind ! eer uw' Vader, zoo als hem zyn Vrouw eert; geloof my , waar' myn hart nog vry geweest, toen ik dat zyn moest, wat ik ben, gaarne had ik het hem overgegeeven — hy werdt insgelyks door e»n ftrenge Vader gedwongen, en die zachte band verwisfelde in een yzeren flaaffcheKeten. Ikfchreef aan myne Geliefde , deed hem voorftellingen Hemel! wat fchreef ik hem niet al? myn Brief honderdmaal afgebroken door myne traa- nen half uitgewischt werdt een boek; ik bad den edelen man uit medelyden, uit barmhartigheid, uit liefde, zelfs om onze ongelukkige liefde, nooit weder aan my te denken , en wanneer hem dit onB 5 mor  20" DE BRANDSCHATTING. mogelyk was, ten minften nooit aan my te fchryven. Hy vervulde myne bede; nooit heb ik federt iets van hem gehoord; alleen zweefde my zyn beeld nog lang voor myne oogen maar zelfs van de onfchuldigfte herinnering maakte ik my een misdaad ; ik beyverde my, om door de ftrengfte vervulling myner pligten, [door alle moogelyke behaagelykheid', aan uwen Vader dat geene te vergoeden, wat ik hem niet geeven konde wat hy veelligt zelf niet verlangde —— dat gefchenk van den Hemel, myne Louife , (zy kust haar Dochter) maakte my eindelyk den man waardig, door wien ik Moeder , Moeder van zulk een Dochter werd. freule louise, (omhelst de knie haarer Moeder.) O Hemel! verdien ik zulk een voortreffelyke Moeder wel? Vrouw van altsteinStaa op, lieffte Kind, uw Moeder kent zich ten minften aan geen misdryf fchuldig —— maar Kind, heden deeze edelmoedige, rechtfchapen Majoor ——» freule louise. Was? Vrouw van altstein^ Uckerswalde — hy zelf myne oogen fcheenen my een oogenblik te misleiden maar ras verdween de nevel - ■■ myn hart zei my, dat fcy het was —— kon ik hem toen nog wel verkenden? VIER-  TWEEDE BEDRYF. 27 VIERDE TOONEEL. De Voorigen en de Heer van wallen do rf. freule louise. Wallcndorf, van waar koomt gy? Heer van wallendorf. Myn genadigfte Vrouw! Freule Louife! (haar de kanden kusfende) zou ik hier niet naar [toe vliegen, daar ik vernam , dat gy vyandelyke m- . kwartiering bekomen zoudt! Vrouw van altstein. En hoe kost gy dat zoo ras verneemen ? Heer van wallendorf. Gy weet, genadigfte Vrouw, dat myn Landgoed drie mylen nader by het flagveld van gisteren ligt, dan het uwe. De nieuwsgierigheid vervoerde my, om een aanfchouwer van den flag te worden, zeker had ik *er geen beroep toe; doch ik hield my by het ~evolg van onzen Generaal op. De braave Man Kon de overmagt zoo mm wederftaan als ontwyken, en zoo ras ik zag, dat alles verlooren was, fpoe'dde ik my naar huis. Een vyandelyk Generaal rukte daar op by ons in 't kwartier, en welk een geluk, dat het juist een Neef van ons was, de Generaal' van Allenftern, dien ik nog niet kende. Ik hoorde hem een Majoor met twee Esquadrons naar herwaards commandecren , met byvoeging: hy zou zyn marsch verhaasten, hy moestras een lyst opmaaken van de goederen , die met brandfchatting belast konde worden; en daar ik vreesde, uw Slot mogt niet verfchoond blyven , vloog ik hier naar toe, om u, des noods, door myn Neef van dienst te kunnen zyn. freu-  28 DE BRANDSCHATTING. freule louise. O, beste Wallendorf! Vrouw van altstein. Edele Vriend! hoe veel dank ben ik u fchuldig, al bleeMiet ook flechts by dit uw goed voorneeraen; tot nog toe heb ik nergens van gehoord; maar uw Neef zelf zou ons, ongeacht zyn goeden wil, niet ■redden ; Brandfchattingen, van hooger hand uitgefchreeven, kunnen niet verzacht worden. Heer van wallendorf. Wy willen altoos het beste hoopen, ten minften ben ik hier, om uw genade de trouwfte en willigde dienften, die flechts in myn magt zyn, te bewyzen. Vrouw van altstein. Ik ben volkoomen daar van overtuigd; . - ik wil met myn Man fpreeken, met hem (deeze laatfie twee woorden moeten met nadruk uitgefprooken worden, terwyl zy daar by de Dochter aanziet) vervolgens naar den Overften gaan, en hem bidden, ons, zoo ras hy ordre bekoomt, geen geheim daar van te maaken. Blyft intusfchen hier, kinderen, ik vertrouw u , en ik hoop ras weder by u te zyn. VYFDE TOONEEL. freule louise en de Heer van wallendorf. Heer van wallendorf. O, myne engelachtige Louife! welk een Moeder hebt ge, welk een edele ftandvastigheid! f re u-  TWEEDE B E D R Y F. 2'Cj freule louise. Wallendorf, lieffte Wallendorf! wanneer gy ze zoo kendet, als ik; wanneer gy alles wist, dan eerst zoudt gy weeten voelen hoe gelukkig ik ben, haare Dochter te zyn. Heer van wallendorf. O, konde ik toch ras de Hemelfche blydfchap genieten, dat ik haar den zoeten naam van Moeder kon geeven! freule louise. Het hangt alleen van my af; zy wil my nergens toe dwingen; zy heeft vertrouwen genoeg op my, om zich myne keus te laaten welgevallen. Heer van wallendorf. Hemel! wat zegt gy'? is het moogelyk? welk een verrukking! geef my u hand kan'er wel een fterveling gelukkiger zyn? freule louise. ■ Bedwing u, Wallendorf, ik bemin u, ik Iöogcherf het niet ; vermomming heb ik in zulk een edele fchool niet geleerd, des niet te min zal ik myn keus' aan de leiding van myne Moeder overlaaten, en zelve niet over myn lot beflisfen. Heer van wallendorf. ' Hoe! dierbaarfte Louife, voortreffelyk Meisjenf men laat u uw vryen wil, men geeft u volkomen vryheid, en gy wilt nog door een langer uitftel - f reule louise. Is het ook wel tyd, aan een zoo plegtige handeling te denken, daar het ongeluk van den kryg van alle kanten over ons hoofd zweeft? laat ons rusti- ! ger tyden afwachten, lieffte Wallendorf, en bemin uw  30 DE BRANDSCHATTING. uw Louife , dan zult gy ze uit de handen haarer Moeder ontvangen, en haar zegen zal ons aan de trappen van het altaar verzeilen. Heer van wallendorf. Dank! Goddelyk Meisjen! geen woord van ongegeduld zal 'er meer over myne lippen koomen; ik geef myn lot geheel in uwe handen; leer my myne pligten, myn ganfche leeven zal u en uwe dierbaare vereerenswaardige Moeder overtuigen —— ZESDE TOONEEL. de cornet en de Voorigen. cornet. Ey, pots element! vertrouwelyk, als twee Tortelduifjens, ha, ha, ha, dat is allerliefst! en gelooft gy nu, dat ik u zoo voor myn neus met elkander zal laaten trekkebekken ? zoo lang ik hier ftaa, kunt gy afzakken, Jonker, wanneer ik weg ben, zucht dan, zoo als ge wilt, Heer van wallendorf. Heer Officier, ik weet niet, wat uw Caraéter is, gy moet weeten, dat ik een Edelman ben, die van niemand beleedigingen afwacht,ennog veelminder toegeeft, dat men zich in de tegenwoordigheid der genadige Freule vergeet; verftaat gy my ? hebt gy gehoord? gy — gy. ■— cornet. Wat, Kaerel.' heet gy my gy ? freule louise. Om 's Hemels wil, Wallendorf, maatig u, en  TWEEDE BEDRÏF. 31 gy, Heer Cornet, herinner u aan het geen u de Majoor bevoorens zei. cornet. Juffertjen! — hoe fpytig! Heer van wallendorf. Heer Cornet, ik zeg u nogmaals, neem het behoorlyk refpeü voor een Dame in acht, of c o rn et. Dat zult gy, Dorpjonker, my toch immers niet willen leeren? Heer van wallendorf. Genadige Freule, doe my de gunst, dat ge u naar Mevrouw uw Moeder begeeft. freule louise. Ja, Wallendorf, maar gy moet met my gaan. Heer van wallendorf. Dat zal ik; Heer Cornet, zoo ge nog een druppel eer in het lyf hebt, zoo wacht my hier af. cornet. Zy zal niet heengaan. Heer van wallendorf. Te rug, rampzalige! verwaatene, wy fpreeken elkander. (Freule Louife en de Heer van Wallendorf vertrekken.) ZEVENDE TOONEEL. de cornet en vervolgens de wachtmeester. cornet, (alleen.) Dat is een D Kaerell wacht Dorpion- ker,  32 de brandschatting. ker, lompe Edelman, ik zal u fluks,het leder door myne Husfaaren eens laaten opflikken. eisenbart, (treedt linnen.') Myn Heer Cornet, ik heb de eer u te melden, dat 'er voeragie in overvloed aangefchaft is, en dat het ook niet aan Vivres ontbreekt. cornet. Goed! ik had u anders eens geleerd. eisenbart. Myn Heer Cornet, ik ken myn verplichting aan de bevelen myner Overheden, en ik heb dus alles naar myn ontvangen order uitgevoerd. cornet. Kaerel, redeneer niet. eisenbart, (haalt de fchouders op.) Gy hebt nu verders niets te bevelen? c o r net. Blyf, Kaerel, zeg ik. eis enbart. De Majoor heeft my by zich ontbooden. cornet. De Majoor? ja, dat geloof ik, op dat ge my weder aanklaagen kunt, want niemand dan gy, oude Hond, heeft aan den MajoordieHistorietjens, die leugens verhaald. eisenbart. Leugens! ■ leugens zyn 'er nooit uit myn mond gekoomen ; maar, Heer Cornet, verfchoon myn ouderdom, myne graauwe hairen; 44 Jaar dien ik den Koning, ik heb n kwetfuur'en, en met dat alles , men blyft toch ook een mensch. COR-  TWEEDE BEDRYF. 33 cornet. Ha! wat wilt gy daar mede zeggen, Kaerel? eisenbart. Met het byvoegfel, braave Kaerel, dan bedank ik 'er u voor, Heer Cornet, anders heeft ieder gal, en ik zei u zoo even, men blyft toch altoos een mensch. cornet. Wat? gy verliest het refpett tegen de fubordinatis. eisenbart. Dat moogt gy veelligt, maar de oude Eifenbart heeft nog magt genoeg over den ouden Adam, om hem tot zwygen te brengen. Heer Cornet, ik moet naar den Heer Majoor. cornet* Om te klaagen. eisenbart. Dat zal zich vinden. cornet. Ik houw u, dat ge onder de voet rolt. eisenbart, (glimlagchend.) Dat zal zich vinden. cornet. Gaa, maar wanneer gy den Majoor één woord van ons onderhoud zegt, zult gy myn wraak gevoelen. eisenbart. Het is te- vermoeden. cornet. Wat heeft hy 'er aan, dat hy zich zyne Officiers tot vyanden maakt? VIII. deel.» C **■  34 d e brandschatting; EISENBART. Hemel! dan was de Heer Cornet de eenige in het Regiment, zie, lieve Heer Cornet, onze braave Overfte, uwe Heer Oom, heeft my lief, gy zyt een Jong Heer, die alles heeft, om maar ik zwyg. CORNET. Blyf, en fpreek uit. EISENBART. Ik durfniet zulk een oude Hond moetzwy- gen, hy vreest den Degen. CORNET. In den naam des Duivels fpreek vry. EISENBART. Gy beveelt het, goed! maar ik zeg u vooraf, de Wachtmeester fpreekt niet, maar enkel de oude getrouwe dienaar van uw Heer Oom den Overften. Reeds op Univerfiteiten bediende ik hem; toen hy Soldaat werdt, werd ik het ook, hetberouwt my niet, de Hemel loone hem; zonder hem ware ik toch maar een fchoft gebleeven; nu weet ik, wat eer is; ik dien, by myn arme Ziel! enkel om de eer, en gy, Heer Cornet, wilt, tot belooningmyner lange diensten, my priegelen? CORNET. Maar, gy hebt daarna ook. EISENBART. Ik ben nog niet klaar, met uw verlof. Gelooft gy dan, dat ik het zoo geduldig opgenoomen had, wanneer ik door een ander Officier zoo was behandeld geworden? Neen, ik had myn Sabel op de . wacht  TWEEDE BEDRY F. 3£ wacht genoomen, en my aan den ftaf laaten melden; maar tegen u, Heer Cornet , dien ik op de waereld zag koomen, dien ik zoo dikwyls op myn arm gedraagen heb, dien ik bemin, dien ik als myn verfchoon my (hy wischt zich de oogen af) dien ik als myn anderen Zoon aanzie, tegen u zweeg ik; ik wist, dat gy eens naar my luisteren zoudt en weet ge wat Mevrouw uw Moeder zei, toen ik ze kort voor hetbegin van den veidtogt bezocht? Frans, oude eerlyke Kaerel! zei zy, ——ja, dan is Kaerel een heerlyke naam myn Zoon is jong, is vuurig, wees by hem, ik bid het u, wanneer het ernstig loopt, aan u vertrou ik hem ■ nu! was ik gisteren niet be- f.endig om u heen, als uw fchaduw ? ■ braaf, braaf kweet gy u. CORNET. Eerlyke grysaard! EISENBART. Heb dank! alles is vergeeten, al hadt gy my aanfconds met den degen naargezeeten. Ik beken het gaarne, ik heb het aan den Heer Overften gezegd, dat gy u bevoorens by uwe intrede hier zoo niet gedraagen hebt, als het een Officier van ons Regiment als het den Neef van den waardigen Overften betaamden; maar, waarom .deed ik het? Wyl ik u bemin, vyl 'er veel goeds in dit hart fteekt; en ik hoep, dat wanneer het eerfte vuur der jeugd wat uitgerookt zal hebben, gy dan zekernog een groot man zult worden. C 2 C»*-  3<ï DE BRANDSCHATTING. cornet. Eifcnbart! lieve grysaard! ik fchaam my voor u. eisenbart. Toch niet, lieve beste Heer Cornet, geef my uw hand ; (hy neemt ze met geweld) voelt ge die heete traanen, die over den gryzen baard naar beneden rollen ? het zyn vreugdetraanen maar ik moet naar onzen Majoor. AGTSTE TOONEEL. hans jen en de Voorigeru h a n s j.e n. Genadige Heer Cornet, de Heer van Wallendorf laat u zyn Compliment maaken, en u melden, dat hy u in den Boomgaard wacht. eisenbart. En waar toe, myn klein Aapjen? h a n s j e n. Ik weet het niet, maar vuur en toorn draalde uit zyne oogen. ——• cornet. Ik word verlegen te vooren. eisenbart. Silentium, Heer Cornet gaa myn Muisjen , de Heer Cornet zal aanftonds koomen , hy moet flechts nog eenige orders geeven, die gy, Meisjen. lief, niet hooren moogt. h a ns jen. Ja, maar ik hoop toch niet, dat. si-  TWEEDE BEDRÏF. 37 EISENBART. Z'yt gy verdweenen; ik dacht het wel—marsch, lief jen; Heerendienst, gaat vooralle voort, Juffertjen, voort! NEGENDE TOONEEL. DE CORNET en DE WACHTMEESTER. CORNET. Eifenbart! EISENBART. w Myn Heer Cornet! CORNET. Ik mogt my de harsfens wel uit het hoofd haaien! EISENBART. Dat kunt ge niet, gy zyt een eerlyk man, en wat men niet doen kan, moet men niet zeggen. CORNET. • Ik fchaam my, dat ik duëlleeren moet,daar ik on- gelyk heb ik heb een onfchuldig man belee- digd. EIS EN BART. Duëlleerenï *—— dat kunt ge ook niet, dat moet ge niet doen. Gelooft gy dan , dat, daar thans uw Landsheer uw arm , uw leeven noodig heeft, gy het aan ieder veil kunt bieden? — 't is niet meer 't uwe ja , wannee gy eerst proeven moest .afleggen, dat ge het knoflook dorst rieken, C 3 maar  -38 DE 'BRANDSCHATTING. maar neen, gy hebt ettelyke duizend getuigen, dat ge een moedig Jongeling zyt; volg dus myn raad. —- CORNET. En die is ? EISENBART. Vraag uw edel hart, dat fluistert u gewis in het oor: Ik zal heengaan, ik zal tot den man zeggen : Myn Heer! ik heb u beleedigd; by een andere gelegenheid wist ik, wat ik te doen had, maar nu, daar myn bloed, myn leeven, niet het myne is, en daar ik ongelyk heb, zoo —— CORNET. Verzoek ik u verfchooning? EISENBART. Ja, zoo fpreekt een eerlievend Officier, en wie 'er hem verwyten over wilde doen, dié waar' een fchurk. Meer eer, duizendmaal meer eer, dan wanneer gy den edelman aan duizend fiukken hieuwt. CORNET. Koom, waardige Grysaard, gy zelf zult 'er getuigen van zyn. EISENBART. Ha! Heer Majoor, Heer Majoor, had ik ongelyk, toen ik zei: die man zal nog het fieraad en de eer van het Regiment worden. (Einde van het Tweede Bedryf.) DER-  DERDE BEDRYF. 39 DERDE BEDRYF. (Het Tooneel verbeeld de Kamer van den Majoor.) EERSTE TOONEEL. de majoor alleen, (diepzinnig op- en neder gaande.) Altftein? —s— neen, zoo heet de Kaerel niet en zy toch zyn Vrouw ? ik moet ze na verloop van zestien Jaar weder aantreffen Ja, om de wond , die reeds lang een lidteeken moest hebben, weder op te krabben ó , zy bloedt! en zulk een ellendig , gevoelloos fchep- fel- zulk een dom Landjonker in het bezit myner Caroline? myner? Ja, zy was de myne woede! wraak! hal nu zal hy voelen, , de Heer Baron wat vyanden heeten jjy zaj hy zal • doch neen ! foei, laag gedacht i hy zal gevoelen, dat ik niet meer weet, wat 'er in my omgaat. Myn hart is gefolterd doorboord Uckerswalde, bedenk, wie gy zytj tot hier toe een man van eer — TWEEDE TOONEEL. de majoor enDE amptsinspector, (die zacht en met groote buigingen in de Kamer treedt.) majoor, (wordt hem niet aanftonds gewaar, en vaart voort.) En wat Wilt gy? u wreeken? — de Vrouw, die c 4 sy  40 DE BRANDSCHATTING. gy aanbadt—'nog aanbidt tot een voorwerp van> (hy ziet den Amptsinfpeétor.) Kaerel 1 wiezyt gy? wat wilt gy ? fchurk, gy beluistert my ? ha, verd... .1 wanneer ik uw tong niet A M"P TSINSPECTOR. Allergenadigfte Heer Majoor! ik ben . ik ben — MAJOOR. Spreek, Kaerel, fpreek! AMPTSINSPECTOR. De Amptsinfpector, die overeenkomftig zyn order MA JO O R. Nu goed! maar waarom koomt ge nietzoduidelyk, dat men u hoort ? waar toe dat fluipen ? AMPTSINSPECTOR. Het ondcrdaanigst fchuldigfte refpeU — MAJOOR. Verpligtte, verpligtte — ik vsrftaaderest. Maar a propos : hoe veel kost daaglyks een man aan haver en hooi, by rations gerekend, mitsgaders een half pond vleesch en twee pond brood ? AMPTSINSPECTOR. Dat moest eerst zeer naauwkeurig uitgereekend worden, van buiten MAJOOR. Bereeken het dan, zoo lang ik hier blyf, zal ik het alle morgen betaalen. AMPTSINSPECTOR. Toch niet, genadige Heer, men weet wel wat gebruikelyk is; kryg is kryg. MA-  DERDE EEDRYP. 41 MAJOOR. En hy is — ik wil het nu zoo hebben! maakrny hiet wild, ik ben het genoeg. AMPTSINSPECTOR. God bewaar my! maar ik moet'het aan den genadigen Heer eerst pligtmaatig melden. MAJOOR. Aan'den Heer Baron ter naauwernood, maar aan de genadige Vrouw geen fyllabe, zoolang ik hier ben, verftaat ge my? AMTS INS PECTOR. Zoo als de Heer Majoor genadigst beveelt ■ • ha! ha! de genadigfte Heer Overfte is zeerflim, want onze genadigfte Heer houdt zich alleen met de Jagt op, en laat de ganfche huishouding aan de genadigfte Vrouw over. MAJOOR. Daar doet hy ook wel aan — gaa vriend, maak de reekening op; maar nog eens — zeg my toch, heeft uw Heer niet nog een andere naam ? A MPTSINS.PE CT QR. ' Voorzeker om u ónderdaanigst te dienen — Altftein is flechts de naam van eiken Majorraadsheer der vryë Heerlykheid; daar. nu myn genadigften Heers oudfte Broeder, hoogzaliger gedachtenis, zonder mannelyke nakoomelingen ftorf, heeft hy den tytel als Baron van Altftein aangenoomen, maar hy fchryft zich nog altoos Heer van Lillenburg, Baron van Altftein. C 5 ma- .  42 DE.BRANDSCHATTING. majoor. Lillenburg? — by den D ! hy is het gaa, vriend, gaa, gaa! DERDE TOONEEL. oe majoor, vervolgens de wachtmeester. majoor, (alleen.') Dit is dan de mededinger, dien men my voortrok, en ik denk toch, dat ik 'er een ben ik heb evenwel myn hart niet kunnen verfteenen, en ik wilde het ook by myn arme ziel niet. majoor. Een Soldaat zonder gevoel, is een dier, en dieren te commandeeren, is een ongeluk voor een braaven Kaerel,die weeten veel, wat eer is — ik ben met den Cornet volkoomen weder verzoend, waar is hy? eisenbart. Hy badt den Jonker hem aanftonds by de genadige Freule te brengen, om daar ook een beleefden dienaar temaaken, en excuus te verzoeken, ik geloof echter ■ VIERDE TOONEEL. De Voorigen,vervolgens joachim, en daarna de baronnesse, en de BARON. joachim. Is het geoorloofd? ma-  48 DE BRANDSCHATTING. majoor. Treed binnen I JOACHIM. Myn Heer en Mevrouw laaten hun compliment aan uw genade maaken, en wilden gaarne den Heer Overften opwachten. majoor. • Ik zal zelf aanftonds de eer hebben hunne bevelen te ontvangen. Jo ac Hlm. Zy zyn reeds aan de deur. (De Baron en Baronnesfe treeden in.) majoor. Ik bid zeer gehoorzaamst — ik ben gansch ververiegen ■ ik wilde aanftonds myne opwachting maaken. baron. Zeer onderdaanigfte Dienaar, enkel om my van myn pligt te kwyten. Vrouw van altstein. Wy koomen met een verzoek. Heer Majoor! majoor. He! Vriend, zet ftoelen. Vrouw van altstein. Dat is niet noodig. baron. Ik koom ook met een zeer groote bede: ik zou gaarne nog voormiddag een paar Haazen fchieten, maar myne bedienden maaken my beangst, het ware niet veilig, de Husfaaren waren als de drommel op de fchoone honden, en zoo zy my myn Lampo weder wegnamen. — ma-  DERDE B E D R Y F. 49 majoor. Dat zullen zy niet, die booze Husfaaren; Wachtmeester! Commandeer aanftonds twee man op Saitvegarde by den Heer Baron. Vrouw van altstein. Ik dacht, gy kost heden, uit aanmerking voor uwen gast', uwe Jagt wel een dag uitftellen. majoor. Neen, neen, Heer Baron, jaag, om 's Hemels wil, jaag; ik ben hier niet, om u te hinderen, Mevrouw uw Gcmaalin zal my uwe bevelen wel melden. baron. Gy moet my verfchoonen, maar waarachtig zelfs voor myn gezondheid gisteren dorst ik niet u'it wegens die fchrikkelyke kanonnade ik ben ftraks weder te huis ach! gy moest myn Lampo eens zien loopen, hy rekt zich uit als een Zenuw, aanftonds raamt hy den Haas, pakt hem van boven aan, en brengt hem aan het Paard. majoor. VoortrefFelyk! eisenbart. Koom, Heer Baron, ik zal u een paar Jaagers uitzoeken, die den Haas op duizend fchreeden in het leger zien. baron. Dat willen wy zien, wie dat ftukjen beter kan, myn Martyn, of de Husfaaren; ik beveel my zeer gehoorzaamst , en gy, Mevrouw fchaf den Heer VIII. deel. D Ma-  ijO DE BRANDSCHATTING. Majoor een aangenaam onderhoud, dat hem de tyd toch niet lang valt. majoor. Wees maar onbezorgd. (De Baron en de Wachtmeester vertrekken.) VYFDE TOONEEL. de baronnesse, dl de majoor. Vrouw van altstein, (blyft, na de verwydering van den Baron, zeer verlegen Jlaan, ziet op haar vingers; de Majoor aan de andere zyde, op de leuning van den ftoel met het oog gevestigd.") : Ik ben buiten my zelve! majoor, (ter zyde.) Ik fidder, als een kind, doch het zy gewaagd ! (overluid) uw genade wilde my voorheen met haare bevelen vereeren. Vrouw van altstein. Ik wilde alleen bidden dewyl ik vernoomen heb, dat uw commando beftemd is,om Brandfchatting in te vorderen, zoo wilde ik u zeer onderdaanigst verzoeken, wanneer gy bereids weet, hoe veel ons aandeel bedraagen zal, het ons zonderomftandigheden te zeggen, op dat men by tyds fchikkingen maaken kan. majoor. Tot nog toe weet ik niets, op myn eer! zoo veel is my alleen bekend, dat ik helaas beftemdben, om zekere ordres, die ik ten dien einde bekoomen zal, uit te voeren. Ach! liever wilde ik altoos een  DIÏD'E" BEDRtf, 7 $Z 'een duchtige wond my laaten welgevallen, dan de lieden te moeten pynigen; dit eenige flechts maakt my meenigmaal myn handwerk gehaat. Vrouw van altstein. Deeze edele trek fchildert my uw hart. majoor, (vat haar by de hand, die zy te mg trekken Wil.) En enkel daar door is u dit hart bekend? Vrouw van altstein. Ach! laatftaan, Uckerswalde! majoor. Ha! eindelyk herinnert gy u toch deezen naam? het is noch altoos de zelfde, dien ik voerde , toen ik het geluk had, u in het huis uwer ouderen te kennen; ik heb hem niet veranderd ■ maar gy —— gy hebt een anderen —— een verachtelyken ■ een in myne ooren affchuuwelyken naam aangenoomen. Vrouw van altstein, (met bevalligheid.) Niet waar-, Uckerswalde, 'er was een tyd, waar in gy my gaarne met uwen naam verwaardigd hadt? daar ik echter nu niet meer de uwe zyn kan, zoo wil ik my ten minsten van het voorrecht niet berooven, het beftendig waardig geweest te zyn ■ wy zyn beiden een gruuwzaam offer van het lot ik moest Uckerswalde, ik werd gedwongen « ftil, myn hart, ftil genoeg, Vriend, dat zyt gy toch; een heilige band fchryft my pligten voor; ik kan, ik mag, ik wil den geenen niet hooren befchimpen, dien ik buiten dat reeds genoeg ieleedig, daar myn hart zich aan hem ontzegt ;beD 2 looft  J2 D t: BRANDSCHATTING. looft gy my dat? . uw woord van eer hier op! majoor. Goed, genadige Vrouw, goed, hier is het! uwe deugd roert my alleen, helaas, zie ik fteeds meer en meer de ganfche uitgeftrektheid van myn ongeluk. Vrouw van altstein. Laat ons niet meer over het voorleedene fpreeken, de Almagt zelve kan gebeurde dingen niet ongebeurd maaken; een eenige zaak flechts ligt my nog op het hart; kost gy my wel voor trouwloos houden ? majoor. En toch trouwde gy met een ander? Vrouw van altstein. Hebt gy my ooit lief gehad, ooit hooggefchat, fchat gy my nog , twyffel dan niet aan myne woorden: God is myne getuigen! ik was onfchuldig; geheel onfchuldig. Daar ons een byzondere befchikking heden wederom te faamen brengt, zoo laat ons aan de waereld toonen, dat Vriendfchap de plaats der liefde inneemen kan;mag ik u de myne geheel onbepaald aanbieden? daar de zelve geheel op deugd gegrond is, zoo heb ik geen reden om over deeze bekentenis te bloozen. majoor. Hemel! deeze Vrouw, deeze Engel kost de myne zyn, en is het niet — is een anders Vrouw; en hoe zeer beklaag ik deezen anderen, dat hy niet de gelukkigfte van alle menfchen is, — niet voelt, dat hy het zyn konde. —— Caroline! wat meer, dan  BERDE BEDRYF. 5.1 dan Vriend, moet ik u zyn, uw Broeder, uw Vader — doch neen, die wil ik niet zyn , hy was te gruuwzaam; dus, geliefde Zuster, om liefde, om broederlyke liefde, bid ik; ik was alleen in de ganfche waereld, zonder Ouders, zonder maagfchap, thans heb ik een Zuster, thans leef ik op niéuws. Vrouw van altstein. Uckerswalde, waardige Vriend , wy willen elkander niet misleiden , myn eer is de uwe; ik verlang dus nog eene belofte, ó ! flaa my die niet af. majoor. Wat beveelt, wat verlangt gy ? gy zyt reeds by voorraad van myne gehoorzaamheid verzekerd. Vrouw van altstein. Belooft gy'het my op uw eer? majoor. O Hemel! waar toe verlangt gy naar een betuiging, die voor my onverbreekelyk is? Vrouw van altstein. Juist daarom verlang ik ze, Vriend! Broeder, kunt gy het my afflaan? majoor. Al kostte het my ook het Leeven! hier is" myn hand. Vrouw van altstein. Gy belooft dus, nooit de gelegenheid te zoeken, om met my alleen te zyn, en wanneer ze zich aantreft, die zorgvuldig te vermyden. majoor. Dacht ik het tc vooren niet? D 3 Vrouw  54 DE BRANDSCHATTING. Vrouw van altstein. Nu ben ik gerust, nu bemin ik zonder vrees, zonder fchaamte mynen waardigen Broeder. ZESDE TOONEEL. De cornet, de Heer van wallendorf cn de Voorigen. cornet. Ik bid verfchooning-, zoo ik u veelligt ftooren mogt. majoor. In het minste niet. c o r n et. De Heer van Wallendorf heeft my verzocht, hem aan den Heer Overften voor te Hellen ; daar ik nu de genadige Vrouw hier \«nd, zoo zal zy zelve de goedheid hebben, deeze commisfie op zich te neemen. Vrouw van altstein. Heer Majoor, gy weet zyn naam , veroorlof my nog hier by te voegen, dat het een edel Jongeling, een Vriend van ons huis is. Heer van wallendorf. Ten minsten vlei ik my te kunnen roemen, dat niemand meer eerbied voor uw huis hebben kan. ■ Heer Majoor, dewyl de Generaal Allenftern, uw goede Vriend, myn Oom is, zoo heb ik de tegenwoordige gelegenheid willen bezigen, om kennis met u te maaken. ma-  deede EEDRtr. 55 majo 01. Myn Heer! wanneer men zich van zulk eene voordeelige zyde bekend maakt, als gy, zoo is het waarlyk een vreugd, een eer, uwe vriendfchap te verwerven. Gy ziet my ftrak aan? s IK weet alles, als of ik zelf in den boomgaard mede tegenwoordig geweest ware, laat ik u omhelzen! ik ben meenigmaal wat vuurig, ik erken het, en daar ik den Heer Cornet bemin, hem als myn' Zoon aanzie, zoo heb ik hem zekeriyk voorheen eenwei- nig hard bejegend. 1 Droszheim, het doet my leed, ik kende u tot hier toe flechts altoos nog van eene zyde, zeker was het de beste zyde niet, uw tegenwoordig gedrag heeft my alles doen vergeeten Geloof my, Vriend, wanneer men ongelyk heeft, het inziet, bekent, 'er berouw over heeft, en men dan ook duëlleercn moet, dan gaat alles goed, ten minsten heeft men dien Hap gedaan, die een eerlyk man betaamt. Maar die geen, die zich met zulk een voldoening te vreeden houdt, denkt edeler, moediger, dan wanneer hy ook flechts op drie pasfen een fchot deedt. . . cornet. Beste Majoor! ik weet zelf niet, wat 'er heden morgen vroeg aan my fcheelde, federt den flag van gisteren was myn bloed nog zoo in beweeging — genadigfte Vrouw, ik bloos over myn voonge geVrouw van altsteinIk zie, lieve Heer Cornet, dat u het zelve zoo weinig, als de aangenoomen wilde fpraak, natuur lykwas. D4  56 DE BRANDSCHATTING. majoor. Zie, genadige Vrouw , het is meenigmaal een ongemanierde toon, wy hebben by voorbeeld eenige Pommerfchen by het Regiment, braaveKaerels, die met het beste hart van de waereld een wet wegvloeken , en by de Husfaaren heerscht zoo een foort van gemaaktheid, petite Maitréfe, gelyk de Franfchen zeggen, de jonge luiden maar al te gaarne naarbootfen. cornet. Verfchoon my, Heer Majoor! majoor. Het was voor het laatst, Droszheim, ik zeg geen woord meer. Maar toch een ding moet ik nog vertellen: weetgy, Heer van Wallendorf, dat myn Cornet hier gisteren als een Held gevochten heeft j wy ftonden twee volle uuren onder het vyandelyk •Kanonvuur, het lagchen verging zelfs onzen ouden, ons, die toch anders tot diergelyke zaaken gehard zyn; en hy ftond gelaaten daar gelaaten « hoortge ? want dat is de groote kunst hy heeft u dus niet uit vrees excuus verzocht. Heer van wallendorf. Ik was 'er van overtuigd, een vertfaagd mensch is voor zulk een ftap niet vatbaar, en de manier, de welvoeglykheid van zyn gedrag, hadden my reeds ontwapend, al had ik ook een doodelyke wond te wreeken gehad. Vrouw van altstein. Ook de Heer van Wallendorf was gisteren een jetuigen van uwe overwinning. ma-  DERDE BEDRYF. 57 majoor. Gy waart 'er by? Heer van wallendorf. Als aanfchouwer; ik ftond op de hoogte by den Windmoolen van den recher vleugel. majoor. Wat drommel deedt gy daar? het ging 'er heet toe aan deezen vleugel; ei, ei, Jonge Heer! het ■ was uw beroep niet , ge hadt mede wat van de fpaanders kunnen krygen, en waart dan nog bovendien uitgelagchen 1 Heer van wallendorf. • Gy hebt gelyk , Heer Majoor, maar het Krygsmansbloed ftroomt door myne aderen; eens wilde ik het toch beproeven, hoe iemand dan te moede is. majoor. Wel nu, hoe was het met u? Heer van wallendorf. Het was juist in allen opzigte het aangenaamfts oogenblik van myn leeven niet. majoor. Heer, gy zyt een braave Kaerel, ik wilde flechts uw antwoord hooren, want wie zegt: het is hem het zelfde, op een dansparty of in het vuur te gaan, die liegt; of hy is 'er zyn leeven niet by geweest. De mensch blyft mensch, het zenuwgeftel wordt verbaazend gefchokt, maar zoo ras men zich roert, in bezigheid raakt, yverig wordt, dan ziet men zeker niets dan roem, eer en pligt voor oogen. —— En zonder deeze fpooren mogt de drommel Soldaat zyn. D 5 Vrouw  J8 DE BRANDSCHATTING. Vrouw van altstein. Goed, lieve Heer Majoor: dat Officiers door deeze dryfveeren tot Heldëndaaden kunnen aangewakkerd worden, dat begryp ik zeer wel; maarden gemeenen man, die dikwyls gedv/ongendient,geen ander uitzigt, dan ellende , armoede en wonden voor zich ziet, wat dryft dien aan? majoor. Ook by veelen de bloote.eer; gelooft gy, genadige Vrouw, dat myn oude Wachtmeester voor iets anders dient? by veel Hechte Kaerels is het enkel een vaardige rekenkunst, die hen braaf maakt; zy bereekenen naamentlyk, dat het gevaar, wanneer zywyken, van achteren gewisfer.en hun gezwinder op den hals zit, en dat zy het door een gelukkig toeval van vooren eer ontkoomen kunnen ; zeker wil deeze dwang by Philofoophen niet voegen, maar de argumenten van groote Heeren zyn zoo bondig, dat 'er niets tegen in te brengen is. ZEVENDE TOONEEL. freule louise en de Voorigen. freule louise. Wanneer gy het beveelt, lieve Mama, kan 'er aangericht worden. Vrouw van altstein. Myn Heer de Majoor l het hangt van u af. majoor. Myn genadigfte, zulk een allerlieffte bode maakt eensklaps gewillig. Vrouw  DERDE BEDRYF. 59 Vrouw van altstein. Maar zullen de andere Officiers ook niet hier in koomen? majoor. Neen, myn genadigfte Vrouw, zy durven hunnen post niet verhaten ik zelf zou veeligt niet, maar , maar nu, wanneer uw genade hun wat koud eeten en ettelyke Boutelies Wyn wilde toefchikken, zullen ze oneindig verpligt zyn. Vrouw van altstein. Het zal aanftonds gefchieden. majoor. Dat is zeker uw charmante huishoudfter ? Vrouw van altstein. Geen ander; ik heb myn Dochter voor het huishouden opgevoed, op dat ze nimmer aan een eerlyken man eens tot last worde. majoor. En die eerlyken man, die zoo een last op zich neemen zal, (hy klopt Wallendorf op defchouders) -is die nog niet uitgezocht? Vrouw van altstein. . Dat ftaat enkel aan myne Dochter, doch ik zou zelve lust hebben, om voor Wallendorf een goed woord te doen. Heer van wallend orf, (kust de Baronnesse teder de hand.) Beste, vriendelykfte Moeder! majoor. Hoe, jonge Heer, is de zaak reeds zoo zeker? ha! ik merk wel, hier is geen voorbede meer noo- dig i- maar, myn lieve Freule, wanneer ik in uw  #0 DE BRANDSCHATTING. uw plaats ware, zoo zou ik dien hoogmoed beftraffeu, en hem van nu af de zak geeven. freule louise. Beste Moeder lieve Heer Majoor! majoor. Ik zie het wel, myn raad deugt deeze reis niet. • God zegen u beiden, en fchenk uwe waardige Moeder den troost,om nog lange jaaren een getuigen van den gelukkigften Echt te zyn ■ ■ goed op goed geënt, brengt ook zeker goede vruchten voort; ik moet de Bruiloft bywoonen, en ik bid daarom, genadigfte Vrouw, geen tyd te verliezen, want wy Husfaaren worden altoos niet oud op eene plaats. Wat brengt gy? A GTS TE TOONEEL. Eene ordonnanz en de Voorigen. o r 'j o n n a n z. Brieven van den Heer Generaal Allenftern; ik heb 'er nog geen uur over gereeden, fchoon de weg ruim vyf kwartier rydens is, het werdt my zoo bevoolen; het ftaat op den brief; van myn Bruintjen fpyt het my, hy heeft het kwaad. majoor. De drommel zal hem niet haaien'; gy kunt hier blyven; een ander zal met het antwoord heengaan; zeg het den Wachtmeester, dat hy 'er ordres toe' geeve. ord onnanz. Heeft de Heer Overfte nog wat te beveelen? MA-  DERDEBEDEfF. 6ï majoor. Niets dan alleen, dat ge uw Paard goed be- zorgt wacht, daar , dat is voor u. (de Ordonnans vertrekt) Myn genadige Vrouw, ik bid verfcbooning; ik zal aanftonds volgen, ik moet deezen flechts eerst doorleezen en beantwoorden. Vrouw van altstein. Gy herinnert u, Heer Majoor, wat ik u van te vooren verzocht; geen omftandigheden, ik bid het» nogmaals. majoor. Gy beveelt het, en ik gehoorzaam u. Myne Heeren, begeleid de Dames, en gy, Droszbeim, zend my den Wachtmeester hier. Ik beveel my aan uw genade. (Zy vertrekken alle; de Majoor begeleidt hen tot aan de deur, en koomt, met den Briefin de hand, zeer diepzinnig naar het voorfte gedeelte van het Toaneel te rug.) NEGENDE TOONEEL. 1 de majoor, (alleen.) Ik moetu opbreeken; maar, waarlyk! ik vrees, ik vrees daar is zeker ongeluk, jammer, ellende, veelligt zelfs vuur en vlam in vervat maar waarom begon men dit foort van vyandelykden tegen ons?men zal zeker represfaillesgebruiken willen , en ik moet het werktuig zyn doch mogelyk ook niet, ik wil zien ! (hy breekt het pakket open) eerst een brief van den Generaal; (hy leest) „ Gy zult u verwonderen, Heer Broeder, „ over  6"2 DE BRANDSCHATTING. „ over de ftrengheid, waar mede men te werk za! „ gaan; maar het zyn de hoogfte orders, men wil affchnk verwekken" ja heiligt nieiwe on- derdaanen affchnkken „ voorbeelden geeven „ en represfailles gebruiken" . ik zei het toch wel, represfailles maaken flechts ongelukkige lieden de groote Heeren bekreunen 'er zich drommels weinig om „ Gy zult u, door het fpoedig vol- „ trekken van uwen last, een verdienfte maaken" ■ dat is te zeggen: ik moet de kunst, om duim- yzers aan te fchroeven, goed verftaan - de ft lyst bevat de fommen, die elk oord binnen'24 „ uuren op moet'brengen; de bylaag onder A be- >, treft den Baron Altftein in het byzonder " (hy zoekt haastig de Bylaag, leest ze door en (laat zic% voor het voorhoofd) Millioenen Donders die i\t treft my! 't is verbaazend! waarlyk! hoe zal lk He! is 'er niemand? (Joachim treedt binnen) waar is de Amptsinfpeétor? ! fchurki fpreek, gezwind, hebt gy geen tong? ga' loop , breng my in zyn kamer, voort! (Hy gaat zonder muts en fabel, die op Tafel blvven leggen, af, terwyl hy Joachim voor zich heen floot en geheel buiten zich zelven is.) (Einde van het Derde Bedryf.) VIER-  VIERDE BEDRÏT". 63 VIERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. de majoor en de amptsinspector. majoor, (brengt den Amptsinfpeïïor, dien hy aan de hand binnen fleept, en fluit de deur achter zich toe.) Heer! zuivere waarheid, hoe veel hebt gein kas? a m p t s i ns pe c t o r. Niet veel, uw genade! majoor. Des te flimmer! maar hoeveel? amptsinspector* Ik moet het eerst by een reekenen. majoor. Gy moet ook altoos eerst bereekenen ■ omtrent? amptsinspector. Omtrent drie duizend Ryksdaalders. majoor. Dat u de D aanftonds drie duizend maal voor den kop flaa, tusfchen drie en tusfchen veertig duizend Ryksdaalders is nog een verd 011- derfcheid. weet gy geen raad te fchaffen ? amptsinspector. Thans in deeze hagchelyke tyden, waarlyk. — MA-  f54 DE BRANDSCHATTI N 'G. majoor. En meent ge niet, dat de Heer zyn geldkist? amptsinspector. O! die is zeker ledig, want het gereede geld is eerst voor drie wéeken tot aankoop van de heerlykheid Wehnsdorf heen gegaan, en de Baronnesfe heeft haare Juweelen niet by zich, die zyn op zekere plaats in bewaaring. majoor. Hemel! zoo is 'er dan geen redding? amptsinspector. 'Ach! genadige Heer Majoor, wat is dat? ma jo o r. Gaa, en houd u geflooten uw hoofd zal 'er myn borg voor zyn. amptsinspector. Geen woord uit myn mond — genadige Heer! (Hy vertrekt.) TWEEDE TOONEEL. majoor, (allee?i.) Zoo moet ik dan het werktuig zyn, om de beste, de waardigfte Vrouw den dolk in het hart te ftoo- ten! om zes uuren, wanneer het geld niet j byeen is, moet ik het flot in brand fteeken ■ gehoorzaam ik niet, luister ik naar de ftemdermen- fchelykheid, dan breek ik myn pligt Hemel! —— Hemel! dat heet niet krygsman, dat heet moordbrander te zyn —— veertig duizend Ryksdaalders —— en waar moeten die van daan koomen? en dan nog den Baron daar by in hegte- nis  VIERDE BEDRYF. 65 hls neemen? Hemel! welk een ys'felyke toeHand voor- my, de dood zelfs ware my minder ver- fchrikkelyk (terwyl de Wachtmeester binnentreedt) waar blyft gy zoo lang, myn Oude? DERDE TOONEEL. de majoor en de wachtmeester. eisenbart. Zoo ras my het bevel van den Heer Overften aangekondigt werdt , ben .ik fpoorflags herwaarts geloopen. Maar om 's Hemels wil, wat is 'er toch voorgevallen? majoor. Alles, Frans, alles, wat my van myn zinnen mogt brengen — heden avond om zes uuren brandt het Slot aan alle vier de hoeken. eisenbart. Rechtvaardige Hemel! majoor. En de Baron moet als Arreftant in het Hoofdkwartier gebragt worden. eisenbart. En deeze ordre hebt gy door die Ordonnanz bekoomen ? majoor. Ja! men heeft den Baron aangegeeven, als of hy met de vyanden in een geheime verftandhouding was; en wanneer de veertig duizend Ryksdaalders Brandfchatting niet aanftonds opgebragt wor • den, moet ik, tot fchrik van anderen, het Slot in VIII. deel. E brand  66 D E BRANDSCHATTING. brand fteeken, wyl her hoog ligt, op dat het de' vergaderde ftenden ter deeg zien, en des te eerder de Contributie inwilligen. EISENBART. Nu, dan zy, van heden af, het handwerk vervloekt . ik diende om eer, uit liefde voor u, Heer Majoor! ik heb zoo veel, dat ik leeven kan, ik gaa liever achter de maaifters airen leezen. MAJOOR. Ik blyf ook niet langer, ik gaa naar Courland, en gy koomt mede. EISENBART. Ja, ondertusfchen evenwel zal toch het Slot branden ——— Heer Majoor, is 'er dan geen middel? MAJOOR. Geld is het eenige middel, en waar dat van daaiï gekreegen? ja, ware Courland aan het eind van dien tuin , dan zou ik 'er om lagchen , maar nu — ik heb Hechts omtrent een drie duizend Daaldert- jens by my; waar ftrekt dat toe? (hy Jlaat zich voor het hoofd.) Ik zou raazend worden. EISENBART. Lieve Heer Majoor, twee honderd Louis d'Ors ftaan 'ér van my tot uw bevel, zeer gaarne met vreugd. MAJOOR. Dank, Vriend! ik ftaa voor alles < wanneer ik nog by het Regiment ftond, veelligt zou ik by de kas zoo veel crediet maar alles vruchteloos dwaasheid alle hulpmiddelen afge- fneeden ■ 3 I-  VIERDE BEDRÏF. c? eisenbart. Maar hebben dan die luiden geen geld, geen verfierfelen, Zilver, Juweelen? majoor. Ja, zulke zaaken houdt men ook in den Oorlog by zich. eisenbart. Nu, dan brande het oude Slot! brand gy dan en de drommel, maar mogten ook met u alle achterklappers verbranden , die den Baron aangeklaagd hebben, want die is gewis onfchuldig, die geeft geene andere narichten, dan ten hoogften aan zyne honden, waar een Haas fteekt. majoor. Stil, Frans, daar valt my juist thans een gedachte in5 het is nog naauwlyks twee uuren, loop, roep my Wallendorf hier! gaa, oude Jongen. (De Wachtmeester vertrekt.) VIERDE TOONEEL. de majoor en vervolgens wallendorf. majoor, (allee?i.) Ja, dat ware nog het eenigc middel — de Hemel gaf my deeze gedachten in hoe gelukkig zal ik zyn; wanneer ik haar van myne Vriendfchap 'ja, zoo moet het heeten — overtuigen kan. (Wallendorf treedt binnen) Ha! hier is Wallendorf, koom, een paar woorden onder eerlyke lieden zyn beter dan een preêk. ——. Lees deeze orE 2 dr«!  6B DE BRANDSCHATTING. dre! (terwyl Wallendorf vol ontroering leest, treedt de Majoor naar de Tafel, en otiderfchryft een volmagt.) Heer van wallendorf. O Hemel! ik ben des doods! majoor. Deeze order is van den Generaal Allenftern on- derfchreeven, hy is uw Oom myn Hartvriend ■ uw paard is moede, neem het beste van de mynen —— ryd het dood » hier is myn volmagt gy wilt Freule Louife trouwen -meer behoef ik u niet te zeggen. Doch nog ééne zaak. Ik kende de Baronnesfe nog als Freule, ik hoopte haar te trouwen, haare Ouders dwongen ze, om den Baron te neemen, en ik werd de ongelukkigfte van alle menfchen, dat ben ik nog — maar door u hoop ik my weder te overtuigen, das 'er nog geluk in de waereld te vinden is. Heer van wallendorf. Ik heb uverftaan, Heer Majoor, ik wil vliegen 'er moest geen gevoelig hart meer in de waereld zyn maar ook dan dan blyft 'er no» een middel overig de paaien, die ons hier ia- fluiten, zyn overal open. (hy vertrekt hopende.') majoor. Edele Jongen, zoo als gy, denk ik ook. VYFDE TOONEEL. j o a c h i m en de Voorigen. joachim, (met een fervet in de hand.) Genadige Heer, daar is aangericht! K a-  VIERDE BEDRÏF. 69 MAJOOR. Ik weet het, maar ik heb nog wat te doen, ikkan niet koomen. JOACHIM. Het eeten word koud. MAJOOR. Ei! het mag yskoud worden, ik bid, men moge flechts voor my wat bewaaren, ik kan thans niet eeten. JOACHIM. TSTu, zoo als gy beveelt. MAJOOR. Is de Heer Baron weder te huis? JOACHIM. Hy is ftraks weder te huis gekoomen de Hemel is by hem gemakkelyk te verkrygen, hy heeft vyf haazen gefchooten, hy heeft ze zelf met hooger hand de trap op gefleept ja, dat zich iemand eens onderftondt, hem te helpen! hy zal zeker by u koomen daar is hy reeds zelf in -eigen perfoon. MAJOOR. Laat ons, en verontfchuldig my Bezigheden veroorloven my niet, aan tafel te verfchynen. (jfoachim gaat heen.) E 3 ZE S-  70 DE BRANDSCHATTING. ZESDE TOONEEL. de majoor en de baron. de baron, (vyf Haazen met zich voortfleepende.) Daar, lieve Heer Majoor, zie, hoe gelukkig , vyf Haazen geen enkelen misgefchooten. majoor. Ik feliciteer u, Heer Baron, maar —— baron. O! gy hadt den laatften eens moeten zien, ha, ha, ha, dat was een flim beest: toen Lampo hem grypen wilde , fluks maakte hy kromme fprongen —— maar een van de Husfaaren, die by my waren, dat is een ganfche kaerel, die fchoot hem voor, en ftraks! hadt hem myn Lampo by de achterleopers. majoor. Heer Baron, laaten wy dat alles daar, en . BARON. Ik bid, myn beste Majoor, dien kaerel moet ge me ten minften tot Onderofficier maaken zoo als die man de zaak verftaat zonder hem was de Haas te ——« majoor. De Haas! baron. Ja, zonder hem ging de Haas verlooren, want digt voor de ftruiken coupeerde hy hem den pas - hoe heet toch die Husfaar? ja, nu weet ik het, Danneberger heet hy. ma-  VU EDE ! E S E V ï, 71 MAJOOR. Heer Baron, luister naar my, zonder my in de rede te vallen, ik ben een Vriend van uw huis — BARON. Het grootfte bewys hier van is , zoo gy my Danneberger tot Onderofficier maakt. MAJOOR. Dat kan niet weezen, de kaerel is zelf een Haas; genoeg van hem, en luister naar my: ik heb order , u, myn Heer Baron, in arrest te neemen, en als Arreftant in het Hoofdkwartier te brengen. BARON. My? Heer Majoor? my? MAJOOR. U zelven; men houdt u verdacht, tegen ons geheime narichten gegeeven te hebben, en daar is een Commisfie benoemd ■ BARON. Een Commisfie? 6 wee my, ik ben verlooren! MAJOOR. Gv zyt een man, dus bedaard, rustig, Heer Baron' of gy zyt onfchuldig, of de befchuldiging is gegrond; zyt gy waarlyk onfchuldig, blyf dan onbezorgd; zyt gy het niet, dan moet men op nuddelea denken, om u kragtig te helpen. BARON. Ach, lieve Hemel! onfchuldig ben ik, onfchuldig, als een eerstgebooren kind. MAJOOR. Goed, ik vertrouw op uw gezegde, en dan zal 4e geheele Historie niet veel te beduiden hebben; E 4 01>  72 DE BRANDSCHATTING. ondertusfchen zyt gy toch myn Arreftant op uw woord. baron. Ik wil een ligchaamelyken Eed afleggen. majoor. Dat neem ik niet aan; zal ik de waarheid zeggen: • wanneer ik op het woord van een man van eer, niet vertrouwen kan, dan ftel ik nog veelminder vertrouwen op den eed; ondertusfchen op uw woord af, dat gy u niet zonder myne kennis, van uw Slot verwyderen zult. baron. Daar is myn hand! majoor. Goed! maar nu heb ik nog een Commisfit, Myn Heer! het valt my zwaar, veelligt zwaarder dan u zelven .— antwoord my openhartig hoe veel geld kunt gy by een brengen. baron. Geld? gy wilt geld van my? Heer Majoor, is dat vriendfchap? m a jo o r. En gy kunt u inbeelden, dat ik uw geld voormy zelven hebben wil? voor den D , Heer, wanneer gy niet ■ . maar u, u vergeef ik alles,' wie van een braaf man zoo denkt, die kan niet be- leedigen foei! ik fchaam my van uwent we- £e! Dus 5 myn Heer, wanneer men het u dan zoo droog recht uit zeggen moet en zoo verdient gy het heden om zes uuren 40,000 Ryksdaalders voor de Generaale Krygskas, of het Slot brandt aan alle vier de hoeken. ia-  VIERDE BEDRYF. 73 baron. Ontneem my liever aanftonds het leeven ——— majoor. Daar is niemand mede gediend. baron. Myne overwyze Vrouw heeft my in al dit ongeluk geftort. majoor. Rampzalige! dank den Hemel op uw knieën, dat gy zulk een Vrouw hebt, zonder haar zoo het branden niet op zich zelf affchuuwelyk ware , zou men de klok een paar uuren voorzetten. baron. Ik weet niet, hoe ik dat opneemen moet, majoor. Zoo als gy wilt herinner u, dat gy myn Ar- reftant zyt; fchaf raad, ik zal middelerwyl de noodige toebereidfelen maaken, om hout, ftrooenfpek herwaarts te laaten brengen drie vierde vóór zes uuren, geld of vuur! Gaa op uw kamer, ik zal intusfchen met Mevrouw uw Gemaalin maatregelen neemen, om veelligt ten minften de Meubelen te behouden. (De Baron gaat heen.) ZEVENDE TOONEEL. de majoor, (alleen.) Verdient zulk een fchepfel wel medelyden ? aan zoo een waardige Vrouw het uitmuntendfte voorbeeld fteeds voor oogen te hebben, en evenwel een onaandoenelyk gevoelloos blok te blyven! HeE 5 roel!  74 DB BRANDSCHATTING. mei! wanneer ik maar eerst van myne zaak zeker ware; de angst zou hem ten minften een weinig- jen pynigen. Ik moet naar haar toe maar hoe zal ik het haar voorftellen? Hemel! help my flechts uit deezen nood. ACHTSTE TO #N E E L. (De Kamer van het eerjle Bedryf.) £> e baronnesse, freule louise en h a n s j e n. h a n s j e n. Niet anders, genadige Vrouw, hy vloog op het paard van den Majoor, en als een pyl verdween hy. freule louise. Heeft Wallendorf niets gezegd? h a n s j e n. Neen , in het geheel niets —— hy zag 'er zeer rood uit, als met bloed overgooten; zyn paard en de ryknecht zyn hier gebleeven; ik heb het Hans gevraagd, die heeft bevel, om hier te wachten. Vrouw van altstein. Zonderling genoeg; de Ordonnanz moet iets medegebragt hebben , dat zonder twyffel ons aangaat. freule louise. Wat kon dat zyn, beste moeder? Vrouw van altstein. In Oorlogstyden laat zich alles vermoeden ——ik ben 'er op gewapend, en wacht ons lot af. h ans jen. De Majoor heeft ook den Amptsinfpeftor by zich  VIERDE BEDRYF. 75 zich gehad; die zei, hy was ontzagchelyk boos geweest. freule louise. Hy heeft ook niet willen eeten. hansjeh. Hier koomt hy zelf. NEGENDE TOONEEL. de majoor en de Voorigen. Vrouw van altstein. Gy hebt niet, volgens de affpraak, ons de eer willen vergunnen, om met ons te fpyzen. majoor. Het was my niet moogelyk, ik bid onderdaanigst om verfchooning, ik heb zeer veel te doen gekreegen. —— Maar ik wenschte thans, de eer te hebben , om met uw genade alleen te fpreeken. Vrouw van altstein. Hansjen, laat ons alleen ; myn Dochter is myn Vriendin , myn vertrouwde, in haar byzyn kunt gy vry fpreeken. (Hansjen vertrekt.) majoor. Genadige Vrouw, gy beveelt het; wanneer gy nu kon weeten, hoe zwaar het myn hart valt, u zeker naricht mede te deelen, ó gewis, gy zoudt medelyden met my hebben! Vrouw van altstein. Heer Majoor, ik begryp ligt, dat deeze naricht ten onaangenaame bevelen betreffen , die gy ons hebt aan te kondigen; fpreek vry, en al zou het my myn  76 DE BRANDSCHATTING. myn leeven kosten, zoo wilde ik het met vreugd ! opofferen, fchoon ik my van geen misdaad bewust ben. majoor. Neen, genadigfte, edelfte Vrouw, dit niet;maar ik heb, helaas! op uitdrukkelyk hoog bevel, voor«erst uwen gemaal in arrest moeten neemen. freule louise. Hemel! myn Vader in arrest? majoor. Dat is nog het minfte; kwaadfpreekers hebben hem naar gegeeven, dat hy een geheime Correspondentie met den Vyand tegen ons onderhieldt; maar zoo als ik zei, dat is het minfte. Vrouw van altstein. Het minfte, zegt gy? Heer Majoor-, gy houdt dat voor een kleinigheid? ha! wilde God, dat myn man voor den dienst van onzen Landsheer lyden moest! waar door myn Gemaal zich verdacht zou gemaakt hebben , begryp ik niet • gy kent zyn hartstocht; deeze alleen beheerscht hem, voor myn man ftaa ik in; maar, Heer Majoor, voor my zelven had ik niet ingedaan, wanneer ik zoo gelukkig geweest ware, om myn Vaderland een dienst te bewyzen majoor. En ons allen, zonder uitzondering, met tak en wortel te kunnen uitroeijen. Vrouw van altstein. Neen, Heer Majoor, dat niet, doch gisterenmorgen vroeg bad ik zeer yverig voor myne landslieden, thans, daar men my nieuwe pligten oplegt, houd  VIERDE BEDRY7. 77 boud ik my verbonden , om aan de zelven getrouw te blyven; de geringde flap tegen de uwen ware een misdaad, en daar ben ik niet vatbaar voor. MAJOOR. Toen ik bevoorens zei, dat het arrest van den Heer Baron het minfte zy, zoo gefchiedde dit met oogmerk, dat, wyl ik hem zelf naar het Hoofdkwartier geleiden zal, ik middel hoop te vinden, om zyne onfchuld aan den dag te leggen; ik zelf zai zyn verdeediger zyn ; en wyl 'er niets fchriftelyks tot zyn lasten is, zoo zal ik hem uw genade ras weder te rug brengen. Vrouw van altstein. Ik zal myn Gemaal verzeilen , Heer Majoor! MAJOOR. Maar genadigfte Vrouw Vrouw van altstein. Het is beflooten! en gy, Uckerswalde, kost my raaden, myne pligten en gevolgelyk myne eer te kwetfen? MAJOOR. Neen, dat wil ik niet ■ ■ ons vertrek echter is eerst op morgen bepaald, in dien tusfchentyd, genadigfte Vrouw, konde 'er nog veel voorvallen, waar by de tegenwoordigheid van uw genade noodig zyn mogt " Vrouw van altstein. Wat kan 'er voorvallen? Gy pynigt my met deeze afgebrooken woorden! fpreek , is het een ongeluk , dan ben ik verzekerd, dat gy het niet veranderen kunt, anders ware het reeds afgekeerd,  78 DE BRANDSCHATTING. keerd , en boven dien wil ik het liever uit den mond van een vriend hooren. majoor. Goed ! hoe veel gelds kunt gy in weinig uuren by een brengen ? Vrouw van altstein. Zeer weinig duizend Daalders, met dat 'er by gereekend, wat gy my borgen kunt Gy ziet dat ik u als vrind beoordeel. ' majoor. Dank, duizend dank, voortreffelyke Vrouw! gave God, dat ik u met myn leeven dienen konde, maar helaas de ontroering verrast my zoo onverwacht met zoo kort een uitftel Vrouw van altstein. Hoe fterk is de fom, die men van ons verlangt? majoor. Veertig duizend Ryksdaalders, en die moeten om zes uur opgebragt zyn, of ■ Vrouw van altstein. Of gy zult ons laaten uitplunderen ? ma j o or. Neen, genadigfte Vrouw; niet een fpeld; veroorlof my veeleer, dat ik alles in zekerheid laat brengen. Vrouw van altstein. Ik verftaa u, gy moet myn huis in brand laaten fteeken; Heer Majoor, hoe moeijelyk u een diergelyke volvoering van uwe pligten moet vallen, zoo volvoer uw bevel, , ik zal onverfcbrok- ken zyn. MA-  VIERDE BEDR* F. 19 majoor. 0! konde ik deezen last met myn bloed afkoo . pen maar, wy willen alle hoop nog niet op- i geeven, Wallendorf is naar zyn' Oom, den Genei raai Allenftern gereeden., freule louise. De goede Wallendorf! majoor. Een braave Jongen, uwer volkoornen waardig, ! Freule! ik hoop zeker, dat hy —— Vrouw van altstein. Wy willen ons niet vleijen; hoe meer men 'er ) zich op toelegt, om uit den afgrond langs een glad» den wand op te klouteren , des te dieper valt men. . Daar gy verlof geeft, om alles op te ruimen 1 en in veiligheid te brengen, zoo gaa ik met myn I Dochter daar toe het noodige gereed maaken,maar i mogt deeze flap, als een gevolg van uwmedelyden, | u een ftrenge verantwoording op den hals haaien , dan offer ik ook dit alles met vermaak aan devlamI men op. majoor. Neen , genadigfte Vrouw, by myn eer, daar i wordt enkel van het Slot gefprooken; ik zelf zal : met myn volk de overige gebouwen zoeken te befchermen en te redden; en indien zich redelykheid : en menfchenliefde met een gruuwzaame verpligting laaten verbinden , zoo ben ik verzekerd, dat de Generaal Allenftern zelf my van de vreugd berooven zal, om u te kunnen dienen, hy zal zeker —« TIEN-  80 DE BRANDSCHATTING. TIENDE TOONEEL. de wachtmeester en de Voorigen. eisenbart. Heer Overfte, ik heb iets te melden. majoor. Met uw genadig verlof! • , (hy treedt meiden Wachtmeester ter zyde) Nu, wat is 'er gebeurd? eisenbart. De Heer Baron heeft zich verkleed; ik heb hem in een Livereijas den achtertrap af naar den ftal zien gaan'; dat ding koomt my verdacht voor. majoor, (opvliegend.) Moord en brand! dat is een fchelmftuk; hy heeft my zyn woord gegeeven. freule louise. Zie eens, beste Mama, hoe oploopend hy is, veelligt een nieuw ongeluk , veelligt is Wallendorf Vrouw van altstein. Rustig, kind, rustig. eisenbart. Heer Majoor, vrees niets, ik heb 'er een fchotjc voor gefchooten; daar gy bevoorens van arrefteeren mompelde, zoo rook ik lont, en heb op alle wegen Husfaaren uitgezonden , die zullen den vogel op heeter daad betrappen en te rug brengen. majoor. O ! wanneer gy zulk een fchutsgodin niet hadt, in ketenen wilde ik u Vrouw  VIERDE BEDRYF. 81 Vrouw van altstein. Heer Majoor, ik groet u, ik zie gy hebt het druk, engyweet, welke fchielyke bezigheden my wachten. majoor. In een oogenblik ben ik weder by u,myn geheel Commando zal helpen, tot den nagel aan den wand, alles moet gered worden- (De Baronnesfe en Freule Louife vertrekken.) ELFDE TOONEEL. de majoor en de wachtmeester, vervolgens de cornet. eisenbart. Verfchooning, lieve Heer Majoor, maar dank zy den Hemel, dat gy aan de genadige Vrouw Baronnesfe van haaren fchoonen Gemaal niets gezegd ; hebt; die waardige Vrouw hadt zich ter dood gekweld. majoor. Niet waar, Frans, een Engel van een Vrouw? ei senbart, Zie, Heer Majoor, vond ik zoo een Vrouw van myn ftand, die flechts het honderdfte gedeelte zoo dacht, ik moest ook nog toebyten. ma jo 0r. Zelden, Vriend, geen twee in een eeuw ——— maar nu alles in gereedheid gebragt (de Cornet treedt binnen) ha, gy koomt, of ge geroepen waart, Heer Cornet, ryd om een Commando, en laat u vyftig van de uitgeleezendfte Kaerels uitzoeken, maak, dat zy fchielyk weder te rug koomen, VIII. deel. F aan-  82 DE BRANDSCHATTING. aanftonds afgezeeten en in het Slot alles 'er uitgehaald, tapyten, lusters, de floten aan de deuren, tot de nagel aan den wand moet'er uit; maar zeg aan het volk, dat, zoo het'er een zich liet welgevallen, om flechts de waardy van een fpeld ja, dan zullen ze my aanftonds allen EISENBART. Heer Majoor, kunt .gy van onze Jongens flechts vermoeden? MAJOOR. Gy hebt gelyk maar weet ik, wat ik zeg, wat 'er in my omgaat genoeg, Heer Cornet, ik bid, ik bezweer u by myn Vriendfchap, help redden, wat gy kunt. CORNET. Kan ik door myn yver myne beleediginge in dit huis doen vergeeten, zoo zal ik my gelukkig fchatten. Ik vlieg. (Hy vertrekt.) MAJOOR. Nu tot u, lieve Frans, umoet ik een Commisfie opdraagen, die zeker de innee:nendfte, de a'angenaamfte niet zyn kan, laat hout en ftroo op deezen grond'aanbrengen. EISENBART. Is 'er dan geen middel voorhanden? MAJOOR. God alleen regeert de harten dermenfchen, op hem is myn vertrouwen, om zes uuren, fteek dan aan, maar dan mag dit ook het laatfte oogen ■ blik van myn gehaat leeven zyn. Einde van het Vierde Bedryf. VYF-  VYFDE BEDRYF, 83 VYFDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. joachim en hans jen, (gaan over het Tooneel, een Koffer draagende.) h a n s j e n. Wacht een oogenblik, ik moet uitrusten dat heet werken — maar met zulke helpers vliegt het ook van de hand. joachim. Ja, dat is waar, alle kamers zyn leeg 1 nu kan men zien , hoe zy het eerst maaken moeten, wanneer zy zich aan geen in ftukken liaan bekreunen. h a n s j e n. Zoo 'er ook flechts een Vengfterglas gebrooken ware —— wel nu, daar alles gered is, indien ook het oude Slot branden moet, zoo is het juist geen groote fchade, om dat oude nest de Cornet geeft zich recht moeite, hy helpt zelf mede. joachim. De Majoor is 'er overal by, hy bidt, vloekt, geeft aan de Husfaaren geld, alleen op datzy frisch werken moogen. ■ Maar weet ge wat, Hansjen , ik heb hem waarachtig iets in zyn zak zien fteeken. h a n s j e n. Wees zoo zot niet, de Majoor iets inzyn zak zien F 2 ftee-  8+ DE BRAND SCHATTIN C. fteeken dat is de rechte tot zulk flag van zaakem. joachim. 't Is niet anders; toen wy bezig waren, om het kleine Cabinet te ontruimen, zoo nam hy het kleine Fourtrait van de genadige Vrouw, waar zy met den Snaphaan en den Patryshond gefchilderd is, van den wand, en ging 'er mede uit, als of hy den grootften last te torfchen hadt; ik loerde hem naar door een kiertjen, hy hief zyne oogen ten Hemel, drukte het beeld aan zyn borst, kuschte het, liet een paar traanen vallen, eindelyk ftak hy het weg,, en daar mede voort. h a n s j e n. Het is zeker een gedachtenis, die hy van de genadige Vrouw bewaaren wil ■ maar voort, het is de laatfte Koffer ik zie den Wachtmeester koomen, zy zullen reeds geheel opruimen. (Zy gaan heen.) TWEEDE TOONEEL. dë wachtmeester eTJ de baron, (l« een Livrei/jas, met een neêrgejïagtn hoed, vermomd) en twee hussaaren, met blanke Sabels. eisenbart. Slechts nader, Heer Patroon, koom, fpreek op hy is zeker een Spion, niet waar? hoe ? —■ hy wil alleen met my fpreeken? (tot de Husfaaren) treedt naar de deur, ik zal roepen. Nu , thans zynwy alleen. ra-  V V F D 'E B E D R Y *.] 85 BARON. Heer Wachtmeester, kent gy my thans? EISENBART. Straks had ik lust, om u niet te kennen ■ gy, Heer Baron, in dien opfchik? — waar toe? — BARON. Ik wilde —— EISENBART. Toch niet doorgaan ? «a dat ge uw woord aan den Heer Majoor gegeeven hadt. BARON. Ja, maar een afgedwongen woord verbindt niet. EISENBART. Heer, dat heeft u de Duivel wys gemaakt," gy waart gearrefteerd ; de braave man denkt, hy heeft met een eerlievend Ridder te doen, onderwyl ziet gy om, waar de Timmerman de opening gemaakt heeft gedwongen! en onder dit voor- wendfel wildet gy den Majoor ongelukkig maaken. Heer Baron, by myn arme ziel, indien ik wat te bevelen had, verfchoon my, maar krom liet ik u fluiten. BARON. Dat waar' toch evenwel ook al te hard, Heer Wachtmeester! EISENBART. De D ook ik zeg het nogmaals, de Majoor ware ongelukkig geworden, hy hadt zeker voor het eerst van zyn leeven in de prifon moeten kruipen, hy ware tot een zwaare verantwoording jgeroepen, en dat alles, wyl hy u voor een braaf F 3 man  86 DE BRANDSCHATTING. man aanzag — men bedriegt zich mecnigmaal, dat zie ik —— Heer! gy hebt, door uw laag gedrag, alle uwe medeburgers een onuitfpreekelyk ongelyk aangedaan, wie zal u in 't vervolg vertrouwen willen? BARON. Lieve Heer Wachtmeester, hier zyn 60 Louis d'Ors, die ik in der haast by my geftooken heb, zeg 'er toch flechts aan den Majoor niets van. EISENBART. Nog beter, Heer Baron, gy geeft my dat geld aeker, ten einde ik 30 pleisters op ieder oog legge, om niet te zien, wanneer ge uw paardjen beftygt, en misfchien te doen, als of ge een van uw bediendens wildet heenzenden, . BARON. Ach, lieve Heer Wachtmeester! hoe wel hebt ge het geraaden! EISENBART. Niet waar, Heer Baron? BARON. Gy zyt myn boezemvriend. EISENBART. En om deeze eer te genieten, zou ik een fchurk worden, myne pligten fchenden, myn Majoor ver- raaden Heer! daar neem den drek op (hy v/erpt hem den buidel voer de voeten) verd zy de gedachte van den geenen, die my meent om te koopen. —— Gy een Edelman ? Gy — BARON. Dat kan ik bewyzen. E I-  VYF DE BEDRYF. 87 EISENBART. Ik heb hem gezien, den fchoon gefchilderden ftamboom, ik heb hem in de zaal zien hangen; uw Grootvader was Generaal, ik heb van hem gehoord , uw Vader Overfte , ik heb oök van hem gehoord , en deeze braave wakkere Mannen zouden zulk een ik had haast gezegd gebroedfel voortgebragt hebben? maak dat een gek wys. BARON. Heer Wachtmeester, vergeet u niet, verlies het rejpeü niet. EISENBART. Nu, dan bid ik uw korst onderdaanigst om verfchooning , want daar aan alleen ben ik refpeft fchuldig; het uitwendige van de partei is opgefierd, maar het inwendige deugt voor den D niets. Gy daarentegen hebt de eer van een ruim veertig Jaar beproefd Krygsman aangetast, die enkel om de eer zich het vel zou laaten doorbooren hoewel, die ze my niet wedergeeven kan , kan ze my ook niet ontneemen. (Een Husfaar dryft eenige Boeren met hout enjtroo belaaden, iver het Tooneel.) BARON. Wat wilt gy hier? EISENBART. Dat zal ik u vernaaien zy brengen het noo- dige aan, om uw Vryheerlyk Slot in vlam te zetten. om zes uur, op het minuut af, brandt het ligter laaije , of 40,000 Ryksdaalders; fteek dus dat buideltjen op , gy zult het geld noodig hebben, om uw Ridderlyk goed weder op te bouwen. F 4 BA"  38 DE BRANDSCHATTING. baron. Wat ? waarachtig ? (De Majoor treedt binnen) Maar daar is de Majoor. Heer Majoor! em 's Hemels wil, * erbarm u myner. Gyzult toch niet in ernst myn Vryheerlyk Familieflot willen aanfteeken? DERDE TOONEEL. de majoor en de Voorigen. majoor. Naar de fpraak — ja, gy zyt het ■ maar waar t«c die maskerade; ik geloof juist niet, dat het tegenwoordig voorval zoo vermaakelyk voor u zyn kan? eisenbart. Ik heb de eer van te melden, dat men den Heer Baron in deezen opfchik betrapt heeft, juist toen hy een klein reisjen zou gaan doen; onze lieden hebben hem naargezet, en hier is hy. majoor. Mag ik vraagen, waar gy zoo verkleed heen wilde? baron. Ik wilde > ik wilde flechts MAJOOR. Gy hadt dus zonder twyffel uw woord van eer, dat ge aan my gaaft, vergeeten, of willen vergeeten - en ik had dus recht gehad, om tegen u met ftrengheid te werk te gaan ik weet geen naam, waar mede ik zulk een gedrag beftempelen kon-  V Y F D E BEDRYF. ge¬ kende ■—— maar wanneer ge tot zulk een daad bekwaam waart, zou u ook de naam van de zelve weinig aandoen. EISENBART. Heer Baron, wat zei ik te vooren? BARON. De Heer Majoor kan my zeggen, wat hy wil, hy is myns gelyke; maar dat kunt gy niet. EISENBART. De Heer Majoor uws gelyken? —— myne oude gryze hairen ftaan my te berge ■ ik ik ben uws gelyken niet, ik zwyg dan myn Majoor. Verfchoon my, genadige Heer Overfte, het is niet billyk , dat ik in uwe tegenwoordigheid maar hy vergeet zich omtrent u, en, dat moet niemand in myne tegenwoordigheid doen, al zou 't my hee leeven kosten. MAJOOR. Stil, Vriend! wanneer iemand zich zelven niet voelt, dan helpt zeker al het redeneeren niets. Wachtmeester! de Husfaar Fiedler ,myn Ordonnanz, moet den Heer Baron niet uit het oog laaten gaan, en wanneer hy veelligt geweld gebruiken wilde, dan moet geweld met geweld gekeerd worden. Gaa naar het buitenwerk. Ik wilde u als een Ridder, als een Vriend behandelen, gy verkoost dit niet, thans zyt gy myn arreftant. Geen woord, Heer Baron, gy zoudt my dwingen, myne gelaatenheid te verliezen, en dat wil ik niet. (De Wachtmeester vertrekt met den Baron, de Majoor roept den eerften by de deur te rug.) F 5 Frans!  90 DE BRANDSCHATTING. Frans! zie, reeds vyf uuren, en nog geen naricht! ik vergaa —— etsenbart. Hy zal nog koomen, wy moeten hoopen. (Hy vertrekt. VIERDE TOONEEL. de majoor en daarna de cornet vak droszheim met een oude boer. majoor, (alleen.') Dat gave God! nooit is myunyn hart nog zoo beklemd geweest moet ik de'êze harde ordrc volvoeren, geen uur, geen oogenblik dien ik langer. (de Cornet treedt binnen) Nu,Heer Cornet, is alles opgeruimd? cornet. Gy ziet, Heer Majoor, daar is nergens iets meer in huis, vier ledige muuren. Maar de gelaaten- heid der genadige Vrouw kan ik niet genoeg bewonderen; met de grootfte kalmte van ziel beyverde zy zich, om alles in kisten en commodes weg te' fluiten , en zy glimlachte en fchertste met onze Husfaaren over hunne bedreevenheid in het opruimen. majoor. Myn goede Droszheim, des te aandoenelyker is my die vervloekte last om my voor een brandftich-ter uit te geeven ■ ik word 'er nog onzinnig .over; — men merkt maar al te duidelyk, dat men dit Slot in het vuur zetten wil; de Veldmaarfchalk weet  V Y F D E BEDRYF. 91 weetal te wel, dat men veertigduizend Ryksdaalders niet in zoo kort een tyd opbrengen kan; demeeste ftenden zyn heden in het hoofdkwartier vergaderd, om het quantum van de Contributie te bepaalen, om zes uur, midden in de onderhandelingen, zal hy hun dat vuurwerkjen vertoonen, en natuurlyk zal dat een helfche fpoorflag weezen , om hen aan te. dryven, van des te ligter zyn eisch in te willigen alles loos beftooken maar waarom moet ik dan juist het werktuig zyn? CORNET. Het is zeker hard; de Baron heeft gewis vyanden, die hem zwart gemaakt hebben doch, daar gy alles hebt laaten redden, zoo is de fchade juist zoo groot niet meer; ik geloof fchier, dat de veertig duizend Ryksdaalders een gïooter verlies zouden zyn, dan het oude Slot. MAJOOR. Het kan zyn, Heer, het kan zyn; maar des niet te min zal men in de nieuwstydingen zetten: het Slot Altftein is op dien en dien dag door den Majoor Uckerswalde aangeftooken , en daar mede basta; zeker zonder het byvoegfel, dat gewigtige oorzaaken, dat een hooger order hem daar toe gedwongen heeft; gevolgelyk blyft al de fchuld op dat Duivelsgebroed , dien Tyran, den hardvochtigen Uckerswalde liggen; de ouders zullen hunne kinderen met myn naam tot zwygen brengen , en ik zal de affchrik van alle gevoelige zielen zyn. CORNET. Maar, Heer Overfte , men kan immers in die zelfde tydingen ter gelyker tyd mede laaten invlechten ,  $2 DE BRANDSCHATTING. ten , dat gy te vooren uit eigen beweeging, uit menfchenliefde alles redde, en u enkel aan den Hipten zin van uw order houdende, het ledige Slot liet aanfteeken. MAJOOR. Droszheim, nog heb ik, aan de geprivelegieerde Leugenaars, aan de nieuwsfchryvers ,geen fchelling uitgegeeven, om myn naam met honig te fineeren ■— en zou ik heden aanvangen, my voor een ducaat door hen te laaten uitftryken? en wannneerzy myn naam ook met gouden letters in hunne blaadjens plakten, zoo zal toch de waereld altoos vooronderftellen: dat het een fyne vogel moet zyn, wien men zulk een Commisfie opdraagt. — , Met één woord zoo veel als met honderd , ik hoop. te, dat myn voormaalige — nu laat het ook uit myn mond, hoe zeer ongaarne, gezegd zyn daaden de verfchooning van zulk een last, als een belooning verdienden, myn arm kan den'Koning tot iets beters dienen, dan om een fakkel te draa- gen, en daar mede te zengen en te branden (de Boer treedt binnen) Maar wat wilt gy, goede Grysaard ? ' BOER. Met fiddering onderwind ik my, als Schout, in naam van het ganfche Dorp, op het weemoedigst te koomen verneemen, of het toch waar is, dat men het Slot van onzen goeden genadigen He'er in ■den brand wil fteeken? MAJOOR. Helaas! ïk heb 'er de order toe. BOEK.  V Y F D E BEDRYF. 03 BOER. Ach! goedertieren barmhartig God! ontferm u, lieve genadige Heer! wy zyn juist hier niet arm, wy willen onzen Iaatften penning opbrengen; of zoo 'er dan toch verbrand moet worden, zoo fteek in Gods naam onze hutten aan , koomt'er een andere tyd, koomt 'er Vrede, dan zal men ook wel raad fchaffen, dan worden die hutten weder opgebouwd. MAJOOR. Gelooft gy misfchien , Vriend, dat het van mjr afhangt te verfchoonen? Ja, wanneer ik dat kon, of mogt, met vermaak gaf ik 'er die hand voor. BOER. Ja , lieve genadige Heer, dat kan ik my ligt verbeelden , want uw Volk, de Husfaaren, zyn recht braave Heeren, hoe moet dan niet eerst hun Bevelhebber zyn; ons eigen volk is veel erger, en gy Heeren zyt toch Vyanden. MAJOOR. Vyanden van uwe Soldaaten zyn wy, niet van den landman des te meer fmart het my —myn leeven is my heden niets meer waardig intus- fchen, braave Grysaard wanneer gy uwen Heer in het ongelukkig voorval behulpzaam zyn wilt, zoo gaa, roep uwe luiden by elkander op het Zydgebouw, op het buitenwerk, op de daken, met natte doeken, fpuiten, met haaken: genoeg, ik wil my wyl ik toch eenmaal moet — enkel aan de woorden van de order houden misfchien erbarmt God zich nog over ons. BOER. Ik loop, ik wil de Stormklok laaten trekken — de  £4 DE BRANDSCHATTING. de Hemel overftorte u met zynen zegen; want ik zie, dat u het hart bloedt; en, genadigfte Heer, ons allen ook: want onze genadigfte Vrouw Baronnes ó konde wy haar het geringde verdriet befpaaren met ons leeven daar koomt zy terwyl myn weeklaagen niets helpen kan, zoo gaa ik: want God weet het, het hart mogt my fcheuren (Hy vertrekt.) VYFDE TOONEEL. de baronnesse, freule louise, de majoor, de cornet eii de ampt'sinspector. Vrouw van altstein.Heer Overfte, ik koom, om u gehoorzaamst te bedanken ,• ik ben alles aan u fchuidig. ma j oo r. Om Gods wil, genadigfte Vrouw! heb medelyden met my, en vermeerder de beklemdheid van myn gemoed niet nog meer — Vrouw van altstein. Heer Maioor, ik v/eet onderfcheid te maaken tusfchen het geen uwe verpligting uw afperst, en dat geen, wat enkel van u afhangt. Daar gy by de volvoering van de eerfte meer lydt, dan ik zelve , zoo verfchynt ook daar de edeldenkende Man in zyn ganfche grootheid; by de tweede befchouw ik in u den medelydendften , den besten der Vrienden. Niets, fchier niets, zal ons verlies zyn, een paar fparren, ettelyke vloeren, die buiten dien wei ras  V Y F D E BEDRYF. £jT ras hadden moeten vernieuwd worden, oude vyffteendikke muuren fpotten met de vlammen gy ziet, dat wy in den grond uitfpaaren. majoor. Genadigfte Vrouw , geen uitdrukking , geen woorden zyn bekwaam, om u dat te fchilderen doch ik - ik wil ik moet afbreeken, want— Vrouw van altstein. Doe dat, lieve Uckerswalde, ik bid u daarom maar gy hebt treffelyk Volk, wat hebben zy gearbeid, neen, het is onbegrypelyk, in zulk een korten tyd ik moet den Heer Cornet bedanken, hy heeft zich een oneindige moeite gegeevcn. cornet. Genadigfte Vrouw, gy befchaamt my, hoe gelukkig ware ik, wanneer myn voorig gedrag Vrouw van altstein. Zwyg hier van, ik bid 'er u om — ja nog eens» Heer Majoor, ik geloof toch, tot meer beveiliging konde men het Vee uit het buitenwerk laaten dryven , wanneer gy het veroorlooft. majoor. Lieve Heer Droszheim, daar, fpreek gy met den Amptsinfpeftor alles af, en geef de noodige manfchap tot Sauvegarde. amptsinspector. Ja, maar —— ik vrees Vrouw van altstein. Laat het u welgevallen, herinner u myne bevelen, koom, Heer Majoor, geef my uw arm, wy willen ons nieuw kwartier in het tuinhuis betrekken. —— Z. E S-  95 DE B R A N'D S CHATTINC. ZESDE TOONEEL. joachim en de Voorigen. joachim, (zeer fchielyk.) Ach! uw genade, ftraks, hebben zy den genadigen Heer met den blooten Pallasch in het Toorwerk gebragt. freule louise. Myn Vader? ma j o o r. Verd\ .... Snapper! gy zyt my voorgekoomen. Vrouw van altstein. Myn Heer de Majoor, gy zeide te vooren, het hadt niets te beduiden, en thans wordt myn Man als een misdaadiger behandeld, en wel van u zoo behandeld? MAJOOR. Ik wilde u dit nieuw hartzeer befpaaren, daar dit nu niet zyn kan, zoo weet dus, dat, dewyl ik zyn woord van eer begeerde, om zich niet zonder my van hier te verwyderen — Vrouw van altstein. Hy zal toch zyn gegeeven woord niet hebben willen fchenden —: misfchien door de vlucht gy antwoordt niets ik verftaa alles maar ftaa my nog eene bede toe zoo ge anders op myn woord vertrouwt; myn Man was zeker onfchuldig, thans is hy het helaas niet meer vertrouw hem tot uw vertrek aan myn opzigt toe, ik ftaa voor alles in. ma  YYFDE ! I D l T ï. 97 majoor. Dat wilde ik ook doen, ik liet hem enkel onder het tegenwoordig alarm bewaaken, en zoo ras gy het Slot zoudt verlaaten hebben, wilde ik hemnaar u toe zenden; om evenwel uw genade niet te bedroeven, wilde ik ditgeheele voorval verzwygen. Vrouw van altstein. Ook daar- voor ontvangt gy mynen dank. Hemel ■ het is nu myn man, ik ken myne phgten koom, beste Majoor, verlaaten wy die muu- ren, die dikwyls myne traanen gezien hebben. — (Zy vertrekken.) ZEVENDE TOONEEL. )s cornet, de amptsinspector en joachim. cornet. Koom, Vriend, draag deze tafel en die tweeftoelen nog naar buiten, ik hoop, dat 'er nu verder niets achterblyft. joachim. Geen fpeld , want al wat een weinig van een grove Constitutie was, en voor een fprong niet hoefde te vreezen, dat moest het venfter uit, en dan werdt 'er zeker meenigmaal uit één ftuk twee,maar de fchrynwerker leeft nog, en lym is 'er ook genoeg. (Hy draagt alles weg, en vertrekt.) c o r n et. Koom, Heer Amptsinfpector, wy willen het huis VIII. deel. G n°S  J>8" DE BRANDSCHATTING. nog eens van boven tot onder doorzoeken, of'er niet hier of daar nog iets vergeeten zy geworden. amptsinspector. Ja, maar ik heb ook nog bevel, orn al het Vee in zekerheid te brengen, op dat, wanneer Gods toorn veelligt den Wind op het buitenwerk aandreef , ten minften dat machtig aantal beesten gered wierdt. cornet. Daar kunt ge gerust op zyn ■ doch goed, voorzichtigheid fchaadt niet, koom! amptsinspector. Met uw genadig verlof, gy moet my toch toeitaan, dat het van ons Heerfchappelyk Slot eeuwig jammer is; federt drie honderd Jaar den zetel der Hoogvryheerlyke Familie van en tot Altftein ■ cornet. Stil, Heer, met dat gefnap! kan dat ergens toe helpen? niets, dan dat wy tyd verliezen voort, voort! (Zy vertrekken.) AGTSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeldt een Hof, op den achtergrond ziet men een hoek van het Vryheerlyk Slot, waar uit de Wachtmeester met een brandende Lantaarn koomt. de wachtmeester, (alleen.) Van de tinne des daks heb ik rond gekeeken, maar 'er koomt nog niemand aanryden zoo moet gy dan weg, arm Slot , 'er is geen middel meer over — Donder en Weerlicht! God vergeef my myn  VYFDE BEDRYF. 99 1117:1 zwaare zonden! maar het is om raazend te worden, dat men ons tot zulke Commisfien gebruikt Ja, om een retraite te dekken, waar van het heil der ganfche armee afhangt, ja, dan brandt men wel eens een Dorpjen af, het is toch beter, dat 'er een lydt, dan dat 'er veelen lyden, maar koelbloedig dan heeft de Majoor gelyk, het is Moordbranden ik had myn post onderdaa- nigst afgebeden, indien ik niet nog zo een klein ontwerp in den zin had — ■ God zegene de uitvoering! hoe laat is het wel? by myn arme ziel , zes uuren min drie minuuten —— het is hoog tyd ach , dat de Hemel voor dit •maal, voor dit maal flechts deezen bitteren kelk van my en mynen waardigen Majoor wegnam. NEGENDE TOONEEL. de majoor en de wachtmeester. majoor, (vindt den Wachtmeester met het Horologie in de hand, en loopt boos naar hem toe.) Kaerel! waar toe dat Horologie? ■ ha! gy zyt ongeduldig, branden wilt gy? 1 nu brand dan oude Hond dat gy mede tot asfche ver¬ branden moet! flechts twee minuuten nog ■ loop , vlieg, misfchien is hy reeds in het gezigtvan het Slot. Jaag in het afklimmen met dat verd licht den brand in hetftroo, en wanneer alles aan het kraaken gaat, keer u dan onverfchillig om, en Ga zes:  IOO DE BRANDSCHATTING. zeg: myn Heer van Wallendorf, gy koomt eea klein oogenblik te laar. eisenbart, (die een poos zeer koel blyft Jlaan.) Lieve Heer Majoor, verander uw bevel, met vreugd blaas ik het vervloekte licht uit want, uw oude Frans verdient het verwyt niet. majoor. Nu haat my dan , vervloek my, gelyk uw licht, want ik ben onrechtvaardig, ik heb geen hoofd, geenverftand meer Onzin, onzin, louter onzin ! eisenbart. Beste Heer Majoor, ik bid u, by al wat in de waereld dierbaar is, maatig u; gy zyt een man, en nog daarenboven van dat foort van mans, die tot geluk van het menschdom gebooren zyn. Maar ik weet, wat ik te doen heb. (Hy loopt in het Slot.) majoor, (wordt niet aanftonds gewaar, dat de Wachtmeester voort is, zeer diepzinnig.) Te vergeefs, en hoe ik 'er myn hoofd over breek geen middel meer nu het zy zoo! maar Frans I hy is weg waar heen? wacht ■ houd nog een oogenblik! wat is dat? rook? verd fchelm brandf brand! He vuur! alles is verlooren! (Men ziet een groote vuurvlam uit den Schoorfteen in de hoogte ftygen.) TIEN-  YYFDE BEDRYF. 101 TIENDE TOONEEL. de baronnesse, freule louise, (weenende) de majoor, de cornet van droszheim, de amptsinspector, hansjen, joachim, bediende en boeren, (die komen aankopen) v er volgens de Heer van wallendorf. Vrouw van altstein. Beste Man! gy alleen hebt troost noodig, ik ken de pligten der Vriendfchap, ik koom, om u in dit ©ogenblik by te liaan. majoor, (diepzinnig over defponde liggende.) Laat my genadigfte Vrouw konde ik my in den afgrond verbergen! vertrek gy hier van daan, befpaar u dergelyk een aanblik. (De lieden willen naar het Slot ftormen.) Vrouw van altstein. Hou; Kinderen, te rug! te rug! zeg ik; dat niemand zich vermeetel (Zy treeden allen te rug en wringen de handen.) Wederftand ware ftrafbaar en buitendien vruchteloos. (Men hoort Wallendorfs ftem van verre.) Heer van wallendorf. Bluscht! halt! (hy koomt ingevloogen) bluscht! loopt! Contraorder! majoor. Moord en brand! zei ik het niet? te laat,' gewis te laat! eisenbart, (uit het Dakvenfter.) Niet te laat, Heer Majoor, Victorie! God zy G 3 eeu-  102 DE ER1ND S CHATTIN C. eeuwig gedankt! (het vuur houdt op) de grenr'el is 'er reeds voor, het vuur is uit, ik koom aanftonds beneden. ma jo o r. Ha! braave oude Jongen, en ik konde u verongelyken? uwe redelykegezindheden verkennen? Heer van wallendorf. Ik ben buiten adem — dat heet ryden vloogen ben ik — toen ik op 't laatst het vuur zag toen was het my, als of ik honderd vleugels had maar hier is de depêche! majoor, (breekt den Brief op en leest.) „ Daar is geen tyd over, Heer Broeder, om „ Complimenten te maaken, myn Neef zal u alles „ zeggen; genoeg, myne wisfels liggen in de kas „ en het Slot is gered; morgen brengt gy my den „ Baron, een klein onderzoek zal genoegzaam zyn „ om zyae onfchuld aan den dag te leggen. L^ef " Wd' !?,eer„ Broeder> ™ trouwe Vriend en Die„ naar Allenftern. freule louise. Beste Wallendorf, wat ben ik u niet fchuldig - Vrouw van altstein. Niets fchuldig gebïeeven, wanneer men aanftonds betaalen kan; (Zy vat Freule Louife by de handen brengt ze by Wallendorf.) Hier, Wallendorf, neem gy haar tot uwe belooEing, als uw eigendom. majoor. Recht zoo de Hemel zegene u, en myn Vriend, 4en Generaal! Gyhebt my het leeven, en den  V Y F D E BEDRYF. 103 Koning een trouwen dienaar weder gefchonken — want ik had zoo iets voorgenomen. Eeuwigen dank, gy groot, goedertieren befchermend weezen 1 > ri 11 maar hier is hy ——— Frans, koom, koom, in myne armen; wakkere, braaven, oude Jongen; vat geen haat op tegen uwen Majoor, eerwaardige knaap; ik heb grof tegen u gezondigd. eisenbart. Ach! waarom niet, lieve Heer Majoor, beste hartelykfte Man, gy moet my verfchoonen;ik dacht fluks, dat de Jongé Heer niet ver zyn kost, ik ftak dus den Schoorfteen vol ftroo en ontvonkte het, en dat moest heeten: de fpooren in den buik, Heer van Wallendorf, al zou het fchendmeertjen 'er ook om crepeerenl het was zoo een kleine krygslist ha, ha, ha! majoor. Omhels my , Frans, ik begeer het; de eerfte Kogel, die een van ons treft, dan erft de ander zyn gebeente, en zoo lang dat niet gefchiedt, zal ons niets fcheiden. Vrouw van altstein. Myn Heer Overfte, gy kent myn hart ——• myn gevoel myne dankbaarheid ■ majoor. Gyzytmy, helaas! niets, geheel niets fchuldig; de Generaal Allenftern heeft my van het vermaak beroofd, om u nuttig te kunnen zyn Heer van Wallendorf. Zoo ras ik hem myn last opende, fprong hy op, en fchreeuwde uit het venfter: gezwind, myn ZeG 4 ven-  ZC4 DE BRANDSCHATTING. venberger voor myn Neef gezadeld! hy zette zich, fchreef en zei: by geluk heb ik gereed geld in kas, het overige zullen myn wisfels goed maaken ik wil aanftonds naar het Hoofdkwartier, de Som zal verminderd worden, de Baron heeft Vyanden; maar ik hoop, het zal alles wel fchikken ' ik met het antwoord weder te paard; maar Hemel! toen ik reeds zeer digt hier by was, en de vlam zag 't was, of ik door een donderflag getroffen werd. eisenbart. Dat was juist myn oogmerk ha, ha, ha! ! nu, God flerke het Jonge verloofde Paar; ik bid flechts, in vergenoegde oogenblikken den ouden Wachtmeester niet te vergeeten. Vrouw van altstein. Mag ik u bidden, beste Man, dit als een klein aandenken aan te neemen? (Zy reikt hem een beurs toe.) eisenbart. Gy wiltdus, genadigfte Vrouw, my niet vergunnen, het goede ter liefde van het goede zelve te kunnen doen? — ik heb liefde voor u, ik vereer u: weinig of geheel geene Vrouwen heb ik gekend, die by u een hand waters haaien konde « maar geld, 'dat neem ik niet van u aan, ja, zoo iets tot gedachtenis, by voorbeeld dat kleine Signet van het Horologie , waar uw Wapen op ftaat, dat wil ik aan den Hals draagen, en aan ieder zeggen: Vriend! kusch het, de waardigfte, de edelfte Ziel fchonk het my tot gedachtenis. (Zy geeft hem het Horologie, waar het Signet aanhangt.) ma-  VYFDE BEDRYF. 105 MAJOOR. Bravo, Frans, dien trek benyd ik 11, maar neem het Horologie aan; meer te weigeren zou eene beleediging zyn. — Maar genadige Vrouw, uw Slot kunt gy heden niet bewoonen; mag ik de vryheid neemen, u in het tuinhuis te geleiden, om ons op den vrolykften avond te herinneren, dat de kryg wel dikwyls de vreeslykfte Tooneelen oplevert, maar ook fomtyds zulken, die by na met de Hemelfche vreugde gelyk ftaan. (Zy gaan allen heen behalven de Wachtmeester.') EISENBART. Gy hebt gelyk, Heer Majoor, anders bleef een eetlyk Kaerel geen Soldaat ■ gy Schavuiten! die den naam van Soldaat oneer aandoet, leert van myn Majoor, wat deeze edele naam betekent: dapper zyn, als een Held, barmhartig jegens ontwapenden , gevoelvol jegens noodlydenden, niets uit eigenbelang, maar alles om roem en eer, dat —— dat heet Soldaat weezen. Eindt van het Vyfde en laatjie Be-dryf.   Door het herdrukken van eenige Stukjes zyn nu weder Compleete Exemplaaren op groot en klyn Papier te bekoomen, waarin de volgende Tooncelen voorkoomen: eerste DEEL. joachim, Of de zegepraal der ouderliefde, naar het Fransch van den Heer blin de sainmore. de azynkoper, naar het Frans-ch van den Heer mer. cier. het school der zeden, of de gevolgen van een losbandig leven, mar het Fransch van den Heer de faleaire. tweede deel. DE valsche vriend, of de zegepraal der hu- weltks-liefde, naar het Fransch van den Heer mercier. HENRlëTTE van blumenau , of de liefde uit dankbaarheid, naar het Hoogduitsch. clementina, Of het testament, msi' het HoOg- duitsch. derde deel. hendrik de vierde , of de slag van ivry, naar het Fransch van den Heer de rozoy, met historische aantekeningen van den Vertaaler. gustaaf adolf , of de edelmoedige koning, naar het Hoogduitsch van den Heer de dalberg, de weldadige knorrepot, naar het Fransch van den Heer goldoni. vierde deel. de heldendeugd in het beleg van st. jean de lone, naar het Fransch van den Heer d'ussieux. bousard , of de menschlievende lootsman, door jan van panders, zamor en zöraide, naar het Hoogduitsch van den VRYHEER VAN NfiSSELRODE. T t f-  vyfde deel. irene, naar het Fransch van den Heer a. de voltaire. myn heer van st. charles, of de zeldzame man, naar het Fransch van den Heer gernevalde. predrik de rechtvaardige, door jan van panders. zesde deel. de heerschappy der gewoonte, of de mala- baarsche wedüw, naar het Fransch van den Heer le mierre. lucas en lucinde, door willem imme. diego en leonora, of het beklaaglyke van de inquisitie dwang, uit het Hoogduitsch. zevende deel. de 02waapende uittogt , door jan van panders. de onbekende weldadige , Uit hit F-anSch. toetsd der gehoorzaamheid, ÜOOr willem imme. Van het Portrait van Reinoud van Brederode, uit de Graven van Holland, door R. Vinkeles, naar het Origineele Schilde- .-, by den Hoog Ed. Wel gebooren Heer Jonke Hendrik Lodewyk Pieter van Brederode, zyn nog enige eerfte afdrukken te bekomen. Ook word heden by hun uitgegeven de GESLAGTBOOMvan alle de Mannelyke Nakomelingen uit het oud Adelyk Stamh Is der Heeren van BREDERODE, rustende op echte Stukken, het getuigenis der oude Kronyken en latere Historiën van ons Vaderland , door jacobus van den toorn, vermeerderd met eenige Byzonderheden, wegens den laatften Afftammeling, Jonker hendrik van brederode. Behooren- de tot het Amhangfel van de Vaderlandjehe Histo-n'evan jan wagenaar. In gr.Svo.de prysis/-: 15. NB. Van den thans nog levenden Hendrik gerrit van brederode, vind men hier eenige merkwaardige Byzonderheden en Voor/peilingen aangetekend, welke reeds gedeeltelyk vervuld zyn.