N A T Ü Ü e n HUISHO. UDKÜNDIGË H 1 S T O R I E DER HONDEN, o f ONDERWIJS hOE men honden opvoeden, oppassen, gewennen,derzelverinnerlijke en uiterlijke ziekten geneezen, en hen na believen klein houden, of in wasdom verhinderen kanj als ook van het gebruik derzelven in de geneeskunde; benevens benige middelen tegen denéeet van dolle honden. f door W. T. VIT HE T HOOGDUITSCH VERTAALD. ' i "«IIWM in , ; Te D O R D R E C H T, bij A. BLUSSÉ en ZOON, *7S&   N A T ü V R- E N HUISHOUDKUNDIGE li I S T O R I Ë DER HONDEN, INLEIDING, De Hond is, in veel opzichten, een zeer nuttig en bijna onontbeerlijk dier. Een ieder weet hoe noodig de Landman hem heeft, met betrekking tot deszclfs veiligheid. Hij moet niet alleen deszelfs land maar ook deszelfs vruchten en vee bewaaken. De Hond kenmerkt zig voornaamentlijk door zijne waakzaamheid. Eene bijzonder prijswaardige eigenfehap in hem, is zijn getrott* heid. Immers hij is, tevens met het Paard, onder de overige dieren, het getrouwde aan den Mensen.Men heeft voorbeelden, dat Honden voor hunne Meesters, tegen ftraatroovers gevogten hebben; en offchoon ze deerlijk met flagen mishandeld werden, echter van de lijken hunner Meesters niet geweeken zijn , maar de vogels, en wilde dieren 'er van afgejaagd hebben,  iv INLEIDING. ^ In Epirus heeft eens een Hond onder een menigte Menfchen den moordenaar van zijn' Meester herkend , en hem, door onophoudelijk baffen en bijten, tot bekentenis van zijn misdaad gebragt. Dikwijls heeft een Hond, wiens Meester geftorven'of vermoord geworden was, niet willen eeten, en is door honger uitgeteerd. Toen de Houtmijt, ter verbranding van het Lijk van Koning lysimachus gefchikt , aangeftoken was, Hortte zijn Hond zig.in de vlam en werdt door het vuur verteerd. De Inwooners van Cohphon en Castabala onderhielden geheele benden van Honden, welken zij in den krijg gebruikten. Deze (telden zij vooraan in den flag, en zij weeken nooit terug. Zij waren hunne getrouwfte hulpbenden, en hadden bovendien geen foldij noodig. Slegts de Honden alleen kennen ten allen tijde hunne Meesters, en, zoo hun, een hun onbekend geworden Meester, toevallig bejegent, herkennen zij hem en bewijzen hem hunne blijdfchap op verfchillende wijzen. Zij alleen kennen de naamen en ftemmen hunner Heeren. Zij herinneren zig de verfte wegen, en geen dier heeft een fterker geheugen. VA N  VAN DE VERSCHEIDENE SOORTEN VAN HONDEN, EN DERZELVEl BIJZONDERE EIGENSCHAPPEN. jMen kan dc Honden in veifcheidene foorten verdeden. 'Er zijn Huishonden, Herdershonden, Patrijshonden, Jagthonden , Windhonden, Bologneeshonden, Bulhonden of Engelfchc Doggen, Brakken , Poedelhonden of Waterhonden , Turkfche, Spaanfcbe, Sibcrifc/ie, Deenfche, IJslandfche Honden, enz. De Bulhond,of Engelfche Dog, is van ecne buitcngcmeene grootte en fterkte. ; Hij is in ftaat om een' mensch van de beén te helpen, en wordt daarom . met recht, voor een? fchrik der dieven gehouden. Zulk ecnen Hond, bijvoorbeeld, fchonk de Koning van Albanièn aan den naar Indien reizenden al f, x an d e r den Grootcn. Hij was van ecne buiteugcwoone grootte, en alexander, 2\g over zijne geftalte verwonderende, liet BeeA 3 ren,  6* NATUURLIJKE HISTOR.IE ren, wilde Zwijnen en Rheeën, aanvoeren, hoopende dat hij dezelven zoude aanvallen; maar'de Hond bleef ftil en onbeweeglijk liggen. Door deze traagheid van een zo groot lighaam, werdt de Vorst zodanig vertoornd, dat hij hem deedt dooden. De Koning van Albanièn vernam dit, en zondt hem daarop een' anderen Hond met de erinnering dat hij de proef van dezen niet met kleine dieren, maar met Leeuwen en Elephanten neemen moest. Alexandkr nam 'er ten eerften de proef van, en oogenbliklijk zag hij, tot zijn grootfte verwondering, den Leeuw uitgeflrckt op den grond liggen. Hij deedt daarop ten eerften een' Elephant aanbrengen, welke het zelfde lot onderging. — Want hij bafte vcrfchrikkelijk, terwijl hem de hairen over het geheele lighaam overeinde ftonden, daarop nam zijn moed toe; hij fprong dan hier, dan weder daar, tegen het dier jop; greep het op de gefchiktfte plaatfen aan, en ■ontweek het zo lang , tot hij het zo fel ter aarde wierp, dat 'er de grond van dreunde. Het Bologneeshondjen daartegen, een fraai, klein, van vooren hairig diertjen, 't welk onder de fchoothondjens geteld wordt, is inzonderheid 'bij de vrouwen zeer geliefd, en menig eene voornaame Dame heeft al dikwijls van kniezing en verdriet over deszelfs piotslijken dood, het leven geëindigd. De Jagthond jaagt het wild op, en drijft het naar den Jager toe. De Patrijshond fpcurt de Patrijfen op; 'fluipt zachtjens op hen toe , ligt zig neder, en wijst daarmede zijnen Meester dc plaats.  DER HONDEN. 7 plaats aan, waar zij zitten. De Windhond is fneller dan de Haas en vangt hem dus m den loop De Groenlanders mesten geheele kudden van Honden, en Aagten dezelven. Ook fpant men ze in Groenland en Kamtfchatka voor fleden en rijdt met hen. In Holland doet men hen gewoone tuigen aan, fpant ze voor wagentjens, en zo rijden de kinderen 'er mede rond. In Sibenen zijn wilde Honden, op welke de inwooners eveneens ter jagt gaan, als wij op de Haafen. De Mops of de Steendog is het zelfde dier in t klein wat de Bulhond in het groot is. Hij onderfcheidt zig van denzelven flegts daardoor, dat hij eene mindere grootte, een zwakker kop, dunnere en kortere lippen, en een fmaller en niet zo (tompen fnoet heeft. Wat de inborst betreft is deze Hondfoort eene der zagtmoedigften. Eertijds waren zij zeer gemeen, maar thands zijn zij genoegzaam uit de mode geraakt. De Poedel- of Waterhond onderfcheidt zig van de Patrijshonden flegts door de lange ruige hairen. Hij gaat gaarne te water , en zijn hair wordt in den zomer gefchooren, wijl het gemakkelijk tot vilt bereid en tot hoeden gebruikt wordt. Men kan hem allerlei kunsten leeren ; hij houdt en draagt gaarne iets in den bek. Men rigt hem ook op den Vogelvangst af, als wanneer hij het riet zo lang doorfnuffelt tot de gefchoten vogel buit gemaakt is. Ook jaagt hij Otters, wilde Katten, Kievieten en Vosfen uit de met riet bewasfen ftruiken, De Turkfche Hond heeft geen hairen behalA 4 ven  « NATUURLIJKE HISTORIE ven de Hairborstels' aan den bek. Deszelfs tenger en van agteren zeer dun lighaam, geeft hem, tevens met de hooge en zeer dunne pootcn, eene aanmerkelijke overeenkomst met den Windhond, 21jn geelkleurig vel is rnin of meer met bruin vermengd , fommigen zijn ook aschgraauw of zwartagtig. Bij den Patrijshond is het iets opmerkenswaardigs dat de ftaart bij fommigen van deze foort van zeiven affieriV, zo dat zij niet meer dan een' ftompjen van dezelve overig houoen. De Groenlandfche Hond heeft veel overeenkomst met den Wolf. Hij baft niet, maar knort en huilt flegts; men kan ze zeer gefehikt op de jagt gebruiken; menigvuldig worden zij voor de fleedcn gefpanncn , waarop Zee-Honden liggen 1Vlenfpant'er,vanvier3zes,acht,tct tien toehoor ééne fleede, waarop een Zee-Hond vijf of zes en nog een Groenlander 'er bij, liggen kunnen. Diergelijke laadingen flcepcn zij veel fueller voort dan onze Paarden. Sommigen worden ook tot fnijze gebruikt. 'Er zijn dus vecle foortcn van Honden; evenwel zijn de Jagt-Hondeü, de Speur-Honden, de Herders- of Veehonden en de Huis- of Hofhonden, de nuttigste en gebruikelijkste. Men moet zulk een' Huishond kiezen , welke een hghaam van groote uitgebreidheid heeft, en zeer fterk baft, zo dat hij, zo wel door zïfn Item, als door zijn voorkomen , den boöswigt eene* ichnk aanjaagen kan , en fomtijds , fehoon hij ook met gezien wordt , door zijn vcrfchrikkclijk ge-  DER HONDEN. 9 gebaf, hem, die op hem loert, op de vlugt drijft. Maar de Huishond moet, even als de Veehond, flegts ééne couleur hebben, en niet veelverwig of gefpikkeld zijn; bij een Herders- of Veehond moet men aan de witte verw, maar bij een Huis- of Hof* hond aan de zwarte de voorkeur gecven. De Herder moet een' witten Hond ueemen , op dat dezelve 'er niet, even als het wild, uit zal zien, en hij door den Herder gezien en gekend zou kunnen worden. Want dit onderfcheid is dikwijls zeer noodig , bij voorbeeld om bij donkere uchtendftonden of in de avondfehemcring , de Wolven te kunnen weeren; op dat hij niet in plaatfe van den Wolf, den Hond flaa, zoo die niet aan zijn witte kleur kenbaar is. De Hof- of Huishond, welke de kwaaddoeners afweeren moet, heeft, als hij zwart is, een vreesfelijker en fchrikwekkeuder aanzien, bij den dag en des nachts kan men hem niet eens zien; daarom kan zulk een Hond den dief, in het duister , met te meer zeekerheids aangrijpen. De Huishonden en Hofhonden moeten noch te zagt, noch ook al te grimmig zijn; want anders als zij te zagt zijn, ftrcelen zij den dief mede; maar zijn ze te grimmig, dan vallen zij ook op de Huisgenooten aan. Het is genoeg als zij ernftig en niet vleijend of aanhaalig zijn, zo dat zij fomtijds hunne Camcraads eenigzins toornig aanzien, en altijd tegen vreemde Honden uitvaaren; voornaamlijk moeten zij, onder het waaken, wakker zijn en niet uit agteloosheid loopen dwaalen. A 5 'Er  ?o NATUURLIJKE HISTORIE . 'Er is ook niet veel aan gelegen of de Huishonden zwaarmoedige ligbaamen hebben en niet rad ter been zijn, want zij moeten meer in de nabijheid dan in de verte uitvoeren. De Veehond of Herdershond behoeft ook zo mager en rad niet te zijn als die welke de Rheeën, Herten, en andere fnelle dieren jaagcn moet, noch ook zo vet en zwaarlijvig als de Hofhond. Niettemin moet hij ook fterk en eenigzins rad en leevendig weezen ; wijl hij zo wel tot twist als ook ten ilrijd en niet minder op den loop afgerigt wordt, daar hij den Wolf afkecren en den vlugtenden Veedief vervolgen , dezen den buit ontweldigen en dien met zig voortfleepcn moet. Bij den Jagthond komt het op de bijzondere hekwaamheid en fcherpzinnigheid van den Hond aan. Veelen zijn, uit hun aart, genegen om het groote wild te vervolgen; anderen het kleine 't welke zij vangen. De Jagthond, die het groote wild jaagt, moet eene kleur hebben, welke naar die van het wild zweemt, en rondom den kop met vlekken voorzien is; maar die gene, welke het kleine en vrcesagtige wild, bij voorbeeld de Haafen , Rheeën, enz. jaagt, moet volkomen in :kleur met het wild overeenkomen. Hiertoe behoort inzonderheid een afzonderlijk foort van Honden , welke men Windhonden noemt; deze zijn van lange pooten en een zeer tenger lijf voorzien , en bezitten daar door voortreffelijke lhelheid in het loopen. De Jager leidt ze aan een foort van zeel of band, langs de bosfeb.cn, waar in  DER HONDEN. n in de netten gefpannen zijn , op dat hij de haafen zoude kunnen jaagen en tegenhouden, wanneer die in 't open veld ontfnappen en niet in de netten of ttrikken loopen willen. De Honden werpen , in één Jaar , gemeenlijk tweemaal een aanzienlijk aantal Jongen. Deze zijn cgter meestendeels blind wanneer zij geworpen worden, en hoe langer zij zuigen, des te laater kunnen zij zien , doch nooit laater dan op den een - entwintigsten dag; maar zij verkrijgen hun gezicht, niet vóór den zevenden dag. De Honden leeven meestendeels over de vijftien Jaaren, zoo zij niet door dolheid aangetast worden, of door een ander toeval om 't leven komen. In hunnen hoogen ouderdom worden zij gemeenlijk blind , en daar bij ook zeer valsch; waarom men, in dien tijd, de kinderen niet te digt bij hun vertrouwen moet. Zij werpen van vier tot zes Jongen. De tijd hunner dragt is, na den gewoonen loop deinatuur, negen wecken of drie en zestig dagen, fomtijds ook wel een-, of twee- en zestig dagen, nooit echter minder dan zestig dagen. Wil men wceten, wat goede Honden zullen worden, dan hebbe men flegts op hunne pooten agt te gecven, wanneer ze nog jong zijn; daaraan kan1 men zien of ze groot en fterk zullen worden; hebben zij breede voeten, fterke pooten, welke van vooren laag en van agteren hoog zijn, eert' graoten gladden, met uitpuilende aderen voorzienen kop, afhangende lapöoren, een langwerpig lighaam,een' regten rug, die in het midden noch ver-  h N'ATUURLIJKE HISTORIE verheven, noch ingebogen is, niet zo zeer ingebogene holle zijden, maar zulke welke tevens eene ronding vormen, dikke vette agterdeelen: dan is dat een kenteken dat het-fterke Honden zullen worden. Gemeenlijk houdt men ook die jonge Honden voor goed te zullen worden, welke het laatst hun gezicht bekomen, en welkende moeder het eerst in den bek neemt, en in een ander nest overdraagt. Zo verkiest men ook bii voorkeur die Honden, welke niet al te fterk dik hair hebben ; wijl zij anders, uit hoofde van ophooping van vui. ligheeden, zeer aan het fehurft onderhevig zijn. Daarentegen verkiest men in de Honden langachtig hair, en een'harden, ronden en ingebogen neus, gelijk men ook die jongen voortrekt, welke het zwaarftc zijn, om dat die flerk zullen worden; offchoon de ligte beter tot loopen gefchikt zijn. Op de zesde maand worden zij bekwaam ter voortteeling gehouden,- Wie goede Honden hebben wil , die moet inzonderheid zulke Honden hebben en houden, die van een' goeden aart zijn, en van regt goede Honden zijn geworpen; want die van eene zelfde moeder en van eenen worp zijn, ftaan elkander getrouwlijk bij, en komen elkander te hulp, wanneer de nood het vordert. Eene bijzondere eigenfehap der Honden is, dat, wanneer zij een Kattenvel vinden, zij zig daar ■over rond wentelen, en dat dikwijls herhaalen. Ook doen zij dat gaarne ter plaatfe waar een Kat bcgraaven ligt. Wil  DER HONDEN. 13 Wil men goede jonge Honden hebben, dan moet men eene teef van een' goeden aart zien te bekomen , welke jongen teelen kan , die men naaderhand naar zijn hand optrekken kan. Wil men hen echter regt boosaartig, onverfchrokken, ftout en moedig maaken, dan moet men ze dikwijls tergen, bij de ooren grijpen en trekken, en andere Honden en Dieren tegen hen ophitfen, maar hen echter niet laaten overweldigen ; wijl zij anders den moed verliezen en vreesachtig, blode, lui en traag worden. Men moet ze veeleer altijd laaten winnen en de overhand laaten behouden, dan zullen ze het eindelijk niet eer opgeeven, voor zij 't gewonnen zullen hebben. Men moet de Honden geen al te groote naamen gecven. Hoe rasier de Hond zijn' roep involgen zal, zo veel te korter moet zijn naam zijn. Maar men moet hem ook geen korteren geeven dan die uit twee lettergreepen beftaat. Bchalven dat bezit de Hond nog veele eigenfchappen. Wanneer een Huis, Hof of Land aan zijn trouw bevolen wordt, welk menschkanzo luid of met zulk een geraas een roofdier of een dief aantoonen, als de Hond met zijn haffen ? Welk gezelfchap is getrouwer; welke wagters waakzamer gevonden? Welke wreekcr eindelijk is geftrenger? Daarom moet een Landman voornamentlijk zulk een dier voor zig koopen , en het voeden , wijl het zijn landgoed , de vruchten, het huisgezin en het vee bewaakt. Maar 'er is eene drievouwdige oorzaak, waarom  14 NATUURLIJKE HISTORIE om men zig Honden ten gebruik kiest; want eene foort dcrzelve kiest men om zig tegen de laa-» gen der menfchen te verdeedigen, en die foort befchermt het landgoed en het geen 'er aan grenst. Van de tweede foort van Honden bedient men zig tot weering van het naadeel en de fchade, welke de kwaade menfchen en wilde dieren kunnen toebrengen; en deze foort bewaakt het huis en de ftal, en op het veld het weidende vee. De derde nuttige foort van Honden rigt men tot de Jagt afi Nog moet men opmerken dat de Hond over het geheel, veertig tanden in zijnen muil heeft, dikwijls meer, fomtijds minder, 't welk voor een fpeeling der natuur te houden is, als: twaalf fnijtanden, vier hondstanden, die van wegen hunne lengte en groote fpitsheid aanmerkelijk zijn, en in elke wang twaalf kiezen of baktanden. VAN DE OPVOEDING DER HONDEN. De Hond komt niet in eens volkomen ter waereld; derhalven moet hij opgevoed worden. De Honden worden gemeenlijk blind gebooren. Hunne oogleden gaan echter bij de meestcn onder hen om den tienden of twaalfden dag weder oopen. Eer 'er echter één maand omgaat, hebben zij reeds het gebruik van alle hunne zinnen bekomen en zij neemen voords zichtbaar in fterkte en grootte toe; zo wel de Reutjens als de Teefjens zijn in de eerfte maanden gewoon, wanneer zij pisfen wil-  DER HONDEN. i$ willen, nedertehurken, 't welk zij tot aan de tiende maand doen; want om deez' tijd vangen alle Honden, fomtijds ook ecnige tecven aan, den agterften poot opteligten, wanneer zij pisfen willen, en dan zijn zij ook tot voortplanting van hun ge-' ilagt bekwaam. Wanneer zij nu loops en bevrucht geworden zijn, dan moet men hen inzonderheid oppasfen. Zij hebben als dan ook beter voedfel noodig; wijl zij dan tot voedfel der Jongen , die zij in hun lighaam draagen , meer fappen behoeven.. Men moet ze geduurende hunne zwangerheid niet dan met roggenbrood voeden ; wijl dat zeer veel voedfel aanbrengt. Men koope Schaapenpooten zonder vleesch en zette 'er hun bet nat van voor, naa dat men 'er van te vooren brood in gefneeden heeft. Hun fpijs moet nu meer vogtig dan droog zijn. Men geeve hun dan ook hui te drinken, wijl dat niet alleen om te verkoelen en het bloed te verzoeten maar ook voedzaam en ligt om te verteeren is. Men maake hen ook , geduurende dezen tijd, niet toornig; wijl ze anders ligtclijk een misdragt zouden kunnen werpen. Men geeve hun ook meer ftroo om op te liggen, dan gewoonlijk, op dat ze gerust zouden kunnen flaapen,en laatc hun in de open lucht eene maatige beweging genieten. Als een Teef voor de ccrstemaal werpt, moet men haar de Jongen afnecmen, wijl zij kragteloos is en niet goed zuigen kan. Wil men goede beesten hebben, dan behoude men van zevert Hon-  i6 NATUURLIJKE HISTORIE Honden, flegts drie of vier, en van drie Honde* flegts twee, anders worden zij niet toereikend ge^ voed. Men laate de jonge Honden ten minders twee maanden bij de moeder; worden zij ouder dan zuigen zij de moeder te fterk af. Bij de meeste tcevcn komt de melk vijf, bij andere ze^ ven dagen vóór het werpen ten voorfchijn, ■ en dan moet men bun rijkelijk gerstenbrood te eeten geeven, om de melk te vermeerderen. Offchoon nu de moeder tot de opvoeding der jongen al het haar mogelijke toevoegt, hen belikt, koestert, verdeedigt, en, wanneer eens een derzetven wegkruipt, het bij den nek in den bek opvat en wcêrom draagt , om het pligtmaatig te zuigen, zo moet echter tot verligting van heur' last ook menfchelijke hulp aangewend worden. Men ontneeme derhalven de Teef niet alleen eenige van heure jongen; maar zette den jongen ook koemelk of melk met water vermengd, of brood in melk gebrokt, voor. Al te veel voedfel is hun naadeelig. Men bereide voor hen eene zagte ligging van ftroo, op dat zij nier te koud worden. Ten allerlangfi.cn kan men hen zes maanden lang bij de moeder laaten. Zoo het mogelijk is laate men de Jongen niet door vreemde Honden zuigen; maar heeft de Teef geen melk genoeg, zo geeve men hun geiten melk tot in de vierde maand. Men giete voords melk en vleeschnat op het brood der Jonge Honden. Men werpe hen ook fomtijds beenen voor, die men eenigzins klein (tampen kan; voor het ove- ri-  .DER. HONDEN; ij Hge moet men de Jongen niet al te teder opvoeden, als men ze niet zwaklijk en ongezond maaken wil. Men moet hun noch koffij, noch bèfchuit , taarten , hocndervleesch , noch andere diergelijke fpijzen voorzetten. De eenvouwigfte opvoeding is de beste. Maar de liefhebberij der Dames valt meestendeels op kleine Honden , welken men om ze klein te behouden , het lijf met brandewijn en wijngeest wascht ; en hun daar ook van ingeeft. Dit middel trekt uitwendig de buitenfte vefelen der huid en van het vleesch famen , maakt inwendig de fappen taaijer en droogcr , en trekt de maag te famen , zo dat het lighaam daar door klein blijven moet. Zulk een Hond blijft nu wel meestendeels klein, maar verkrijgt bedorven fappen en zeere ooren* De jonge Hond , welke het laatfte overgeeft, tls alle de jongen te famen de maag overlaaden hebben , moet voor de gezondfte en lterkfte gehouden worden. Zo ook zal die Hond de beste pijn , welken de teef het eerst opvat en in haar nest brengt. Het beste is, als de Hond een jaar wagt eer hij loops wordt; van de 0pv0edin9 en behandeling van Volwassen honden. Het beste voedfel van volwasfen Honden moet beftaan in beenen, vleesfap en brood. De Honden eeten de beenen geheel op , en verteeren die «ok, door middel hunner heete maag. Men geB wen-  ï8 NATUURLIJKE HISTORIE wenne hen op zekere bepaalde tijden te eeten, op dat de maag des te beter verteeren kunne ert laate hen liever een weinig honger lijden. In lange en heete zomerdagen geeve men hun meermaalen te eeten. Wanneer de Honden, door eene voornaame en kostbaare opvoeding inzonderheid , met winden gekweld worden , geeve men hun onder hun eeten gcftooten komijn. Men geeve dus den Hond zijn gewoon voedfel , zonder hem te verwennen , dan zal hij gezond blijven, en geen' trek naar lekkernijen en famengeftelde onverteerbaare fpijfen hebben ; melk en vleeschnat is hun aangenaamfte drank. Wijn ftrijdt 'tegen hunne natuur. Thee en koffij is met hunne' gezondheid niet ovcreenftemniend, verzwakt de maag, verhit het bloed, verdikt de fappen en geeft gelegenheid tot veele ziekten. Wil men dus gezonde Honden hebben , dan geeve men hun enkel water te drinken , 't welk hun kragt geeft en de verteering bewerkt. Zoo een Hond zig overaast heeft, dan tracht hij zijne maag door middel der ftekelige bladen van Knoop- of Hondsgras, van het onverteerlijke te ontlasten ; wijl hij daar door aan 't overgeeven geraakt. Men geeve hun vogtigmaakende geneesmiddelen , en zagte purgatiën , om hen bij open lijf te behouden. De Honden waasfemen fterk uit; worden zij warm, dan fpalken zij den muil op en fteeken de tong uit ; in dit geval zorge men dat die- uitwaasfeming niet te fpoedig verhinderd worde ; men moet ze niet terftond in 't wa«  DER HONDEN. }$ *l water laaten fpringcn of kouden drank laaten drinken. Wie gezonde Honden hebben wil , die rnoet alles tragten te vermijden , waar door de uitvvaasfeming verhinderd wordt. Het is ook zeer noodig , dat men de vertrekken of hokken, waar in Honden zijn , zorgvuldig open houdc , op dat de kwaadè dampen een' uitgang kunnen vinden. Het ware indedaad wel het beste in 't geheel geert Honden in de kamers te houden ; voor 't overige Wil men de Honden gezond en vrolijk houden, dan brenge men hen dikwijls in de open lugt. Men moet de Honden niet aanftonds naa den eeten laaten flaapen ; wijl de fpijsverteering daar door belet wordt. Als een Hond in den zonnefchiin' of achter den oven flaapt , is het hem zeer ftaadeelig, wijl dat de vogtcn daardoor worden verdikt,^ welk eene aanleiding tot dolheid kan geeven. Het flaapen op donsbedden' kunnen zij niet verdraagen; maar men moet hen toch eene andere goede legplaats bereiden. Wanneer de Hond wel uitgeflaapen heeft, dan rekt hij zig uit en geeuwt; langer moet men hem ook niet laaten flaapen. Men behoort hen egter ook niet te lang te laaten waaken , wijl de uitvvaasfeming daar door geftoord wordt. Het baaden der Honden is inzonderheid van groot nut voor hun; deels tot zuivering van hun hair van het ongedierte dat zig daar in ophoudt ; deels ook tot verfterking van hun lighaam. Het is daarom een nuttige zaak dat men de Honden leere te water gaan , wijl dit zeer gezond voor hen is ; evenwel kan het zeer fchadéB 2 lijk  ao NATUURLIJKE HISTORIE lijk voor hun zijn, wanneer zij zig- even te voo* ren te zeer verhit hebben. VAN HET LF.EREN VAN KUNSTEN OF HET AFRICHTEN DER HONDEN. Dit moet inzonderheid begonnen worden wanneer zij nog jong zijn, wijl zij anders weinig vatten of begrijpen kunnen. Ook is de morgenftond , wanneer de .maag nog leêg is , best gefchikt daar toe. Men moet ook daarin op het maakfel van liun lighaam agt geeven. Bij veelen moet men zagtc , bij anderen harde middelen bezigen , na dat de omftandigheeden zulks vercisfchen. Goede aanwendfelcn zijn het eerftc wat men hen, van hun tederfte jeugd aan, bijbrengen moet, 't zij dan dat zij voor vermaak of tot huislijke bezigheeden gefchikt zijn. Voornaamentlijk moeten zij tot zindelijkheid gewend worden. De gewoonde wijze is , dat men den onzindelijken hond , terftond, ter plaatfe brengt waar hij zijn vuiligheid gebragt heeft, hem met den fnoet 'er indrukt, en hem met een zweep gcflagen hebbende, de deur uitjaagt. Maar men moet daar mede niet zo verre gaan dat hem de tanden bloeden of wel geheel uitgcftooteii worden. Wanneer men dit eenige maaien herhaald heeft zal het wel beteren. Hij zal de deur opzoeken, huilen en krabben. Men wijze hem ook een bepaalde plaats tot rust en flaap aan , op dat hij niet op doelen en bedden fpringe en dezelve bevlek-  DER HONDEN. ar vlekke ; men brenge hem daar mecrmaalen heen, dan zal hij die welhaast van zeiven opzoeken. Men geeve den Honden op een' bepaalden tijd feten ; dan zullen ze altijd op dien tijd acht geeven, en verwaarloozen zij dien, dan moet men ze door honger oplettend maaken. Laat men hen, in de kamer , onder de tafel liggen , dan gcwennc men hen tot orde en rust,dat zij wagten tot men hun iets geeve en het niet met onduimig balfen afdwingen. Dit moet men hen ten eerden aanwennen. De Honden moeten ook jok lecren verdaan en met hen laaten fpeelen. Men moet hen doen bemerken dat men het wel met hen meent en met hen doeijen wil ; daarom moet men hen niet toornig maaken. 'Er zijn veel voorbeelden dat Honden , wanneer ze, uit onvoorzichtigheid, getrapt worden , niet bijten, maar flegts baffen , huilen en zig verfchuilcn. Streelt men hen dan en Spreekt men hen tevens aan; dan wint men hun. vertrouwen ten hoogden. Dit laatfle is inzonderheid zeer raadzaam, wijl de kinderen gaarne met hen fpeelen ; men verhoedt dus daar door dat dezelve niet bezeerd of gebeetcn worden. ■ Wanneer 'er vreemden bij ons komen moet men hen lecren dat ze geraas maaken en haffen , maar niet in de klederen bijten, daaraan trekken of die befehadigen. De jonge Honden zijn ook gewoon het leêr van de fchocnen te knaagen , dit moet men hen ten eerden afwennen ; om dat zi j zig de tanden daar door iederven. Men PPPet aUijd een reeds cf dok B 3 voor  £2 NATUURLIJKE HISTORIE . voor hen bij de hand hebben , en hen ook hetHoenders- en Ganzen jaagen en vangen tragten aftewennen, wijl men daarover , op het land, dikr wijls in moeilijkheeden komen kan ; want heeft men deze ondeugd zijn' hond niet in deszelfs jeugd getragt te ontwennen, dan zal hij, volwasfen zijnde , wanneer men hem met zig uit laat gaan , geduurig onder de Hoenders en Ganzen loopen, waar door dikwijls twist en onccnigheid ontftaat. Men moet zig ook wagtcn dat men den jongen Honden niet al te hard en barbaarsch behandele; hen geduurig flaa ; wijl de beste Hond anders vadfig en moedloos wordt, en zijn' meester flegts langzaam achternaa fluipt. Wil men den jongen Honden, inzonderheid die van middelbaare grootte zijn, regt vrolijk en bij het wandelen met hunn' meester , dan eens vooruitfpringend , dan weder ter zijde of achterwaards loopend hebben , dan doe -men ben een ligten halsband met bellen om den hals ; dan loopen zij als een hert, en men heeft dan ook zo veel gevaar niet om ze te verliezen , wijl men de bellen kan hooren klinken. Dikwijls gebeurt het ook dat zij naar de eijeren loopen en die uitflobberen ; dit moet men hen , door hen een heet ei in den bek te fteeken, afwennen, drukkende hen, dit doende,den bek toe, op dat ze zig branden; want wie zig brandt, vreest en vermijdt het vuur.' Even als een visch , die door den angel eens gekwetst is , niet weêr aan denzelven bijten zal,zo vreest ook een Hond voor  DER HONDEN. 23 voor dat gene , waar door hem pijn en naadeel toegebragt is. De Honden fnuffelen ook gaarne in potten en pannen , en fluipen gaarne in de fpijskamers en kasfen; men moet hen derhalven uit dezelven, gelijk ook uit de keuken en van den haard, afjaagen. Men moet hen ook, zo dra men kan , leevendig en vrolijk maaken , op dat ze ons naaloopen waar heenen men ook gaa. Men kan hen daartoe ge. wennen, met hen, hij voorbeeld, met een touw, een knuppel of ftok aan den hals te binden , en hen dien, een tijd lang, agter naa laaten fleepen , of zig van den bovengenoemden halsband met bellen te bedienen- Als de Hond een weinig tam gemaakt is , moet men hem aan een band een weinig in huis omleiden , en hem t'huis 'er aan vast -leggen. Menig Hond wordt, van dag tot dag, waakzaamer en bijtcndcr , wanneer men hem vast legt. 's Nachts moet men de Honden evenwel loslaatcn, dan zullen zij 's nachts waakzaam worden en •bij den dag ilaapen. Op dat zij echter de Wolven en andere Honden des te leevendiger aanvallen en des te meer moeds en ftouthcid verkrijgen, moet men hen een halsband, met pennen voorzien , omdoen , welke van dik hartsleer gemaakt en met ijler bcflag en gespen voorzien moet zijn, 't welk de andere Honden niet doorbijten kunnen ; dat daaróm te meer noodig is , om dat zij elkander meest naar den hals bijten. Het leêr van den halsband moet van binnen met een zagt ruig vel li 4 Se"  24 NATUURLIJKE HISTORIE gevoerd zijn , op dat de hals niet gefchaafd wor* de. Zijn 'er voords pennen aan vast, dan be, hoeft men den band zo zeer dik niet te maaken ten zij men het tot fieraad zodanig verkooze.' Men kan ook een' ring aan tien halsband laaten maaken, zo dat men, des noodig zijnde, daar aan een touw vast kan knoopen, als men ergens heen gaan en den hond mede neemen wil, en aldus beletten dat hij niet wegloope. Daar nu de Honden zeer leerzaam zijn , is ook het menfchelijk vernuft daarop gevallen om hen allerlei kunsten te leeren, en dit.is niet mislukt, zo dat deze dieren , door lange oefening , groote bekwaamheid daar in verkrecgcu hebben/ Men moet zig daar bij cgter van een ligter en min bedwongen leerwijze bedienen , en alleen de natuur volgen. Wil men bij voorbeeld een' Hond zwemmen leeren , dan moet men daar bij niet veel omilag maaken : maar hem flegts in het water werpen , en laaten hem aan zijn natuurlijke krag. > ten over; aanftonds zal hij zijn leden in beweging beginnen te brengen om naar het land te zwemmen ; zet men deze oefening voort , dan zal hij eindelijk, uit eigen beweeging , te water gaan , en ook iets dat men in het water werpt, ?er uit leeren haaien. Men behandele hem flegts met goedheid, en geeve hem ten belooniiig iets te eeten; op dezelfde wijze handele men als men hem 'pppasfen , op fchildwagf fiaati , of opzitten en op Ijle agterfte paoten loopen leeren wil. Men P19et hem verders ecu regte houding trag- ten  DER HONDEN. 23 ten te bezorgen., door beide zijne voorpooten te vatten en hem zo op de agterfte pooten te doen opzitten en zig regt op te houden; men kan ook, om het hem gemakkelijker te maaken , een zijner pooten met een' daartoe gefchikten ftok onderfteuuen. Eindelijk neemt men den fteun weg, en buigt zijn voorpooten zodanig, dat hij in evenwigt ftaa , waar door hij eindelijk tot eene groote gefchiktheid en bekwaamheid geraakt. Moet de Hond op de twee agterfte pooten leeren gaan, dan hebbe men hem flegts bij de voorpooten te vatten, enhem zo rond te leiden ; dan zal hij allengskens daar aan gewoon worden. Maar men moet 'er geduld mede hebben ; met al te grooten dwang kan men niets uitvoeren. Men gewent de Honden ook om op de getallen agt te geeven ; men begint van dén af te tellen, cn houde bij tien of twintig op. Door deze oefening zullen de Honden eindelijk gewoon worden, iets naauwkeurig op zulk een' tijd als men begeert , te doen , cn zo bereidt men hen, om op de jagt den tijd waartencemen waarin zij aanvallen moeten , welken zij uit een daartoe gegeeven teken moeten afneemen ; zo is men ook gewoon de Honden te gewennen dat zij iets , 't welk men op een? afftand van zig geworpen heeft , weder haaien moeten en iets opzoeken , ?t welk men voor verlooren houdt; men moet hen ook gewennen om iets, bij voorbeeld een' ftok of bundel, welken men niet zelf draagen wil, achter naa te draagen; doch, in dit geval , moet rnen- geduurig B 5 ::aar  i6 NATUURLIJKE HISTORIE naar hen omzien ; wijl zij het dikwijls laaten vallen , of, als het hen te zwaar valt, nederzetten en uitrusten , of het wel geheel laaten liggen, Veelen gewennen hunne Honden ook tot ïtcelcn. Men kan de Honden ook dansfen leeren. Men weet naamlijk bij ondervinding, dat de Hond gewoon is eenigen fmaak in de muziek te vinden ; men fpeelt hem derhalven eenig muziek zo lang voor, tot zijn gehoor muzikaal en zijn leden daar door in beweging en losfer gemaakt worden. Daarnaa gewenne men hem door eene zagte behandeling , wat voeder en een zweepjen, geregeld op twee pooten te gaan, en na de maat geregelde en afgemeeten pasfen te maaken. Men kan de Honden ook zo gewennen dat zij comediën famen fpeelen, vvelkc zeer bezienswaardig zijn. Het nut der Honden is zo menigvuldig , dat het onze gehecle opmerking verdient. Zij zijn eerst van een huisfelijk nut. Men vertrouwt hun de zorg en het opzicht over het huis. Men gewenne hen daar zo toe, dat men hen op alles, wat zig beweegt of eenig geluid van zig geeft, opmerkzaam maakt, en hen dan het krabben, bij de opfpeuring deszelfs , aanleere. Edoch , de natuur is hierin zelve eene voldoende Leermeesteresfe ; 't welk men daar uit afneemen kan , dat ook zelfs de jonge Honden, als zij eenig geraas of geluid hooren, de ooren oplleeken en beginnen te baffen. Men heeft Honden niet alleen noodig om de kamers te bewaaken ; maar men betrouwt hun ook Huis en Hof ter bewaaking aan. Dse Hoa-  DER HONDE N. af Honden , welke tot dezen laatstgenoemden dienst gebezigd worden , moeten 'er ichrikbaarend uitzien , om anderen vrees aan te kunnen jaagen. Alle deze Honden hebben geene groote onderrigting noodig; 't is genoeg, zoo zij flegts met een heldere keel en fterkdoordringende Item begaafd zijn. Men noemt diergelijken Steehonden. Tot het foort van Honden , welken men ten gebruik e op het land houdt , reekent 'men de Slagters- Vee- en Herdershonden. Deze is men inzonderheid gewoon aan het fluiten te gewennen , om hen daardoor op hunn' pligt oplettend te maaken. Hunne onontbeerlijkheid valt in het oog , en is zo klaar als de dag. Zij bewaaken het vee, houden het bijeen, brengen het in orde, en houden 'er de Wolven van af. De SlagtersHond helpt het wederfpannig vee , dat geflagt moet worden, ter plaatfc waar zulks verrigt wordt, heenen drijven, De africhting en het gewennen der Jagthonden, is eene inzonderheid gewigtige bezigheid. Om dat regt , zo als het behoort , te kunnen verrichten, moet men het onderfcheid kennen dat bij de verfcheidene fooitcn van Jagt waargenoomen wordt. Dit onderfcheid rigt zig naar de verfcheidene foorten van wild-, welke gejaagd worden. Het wild graast of op de weiden,gelijk de Herten, Rheeën, Damherten en Haafen ; of bijt en kwetst den aanvaller , gelijk de Beer , Wolf, het wilde Zwijn , enz. Maar 'er zijn ook verfcheidene foorten van Jagten: bij voorbeeld: de Parforee-Jagt , de H09.  •8 NATUURLIJKE HISTORIE ge, Laage en Middelbaar e Jagt. De Parfórce Jagt is die foort, waar in her wild, te paard, alleen met Honden, zodanig gejaagd wordt, tot het zig eindelijk aan den Jaager overgeeven moet. Tot de Hooge Jagt behooren Herten, Bccren, Rheeën , wilde Zwijnen , Faifanten , en zo voords ; tot de Laage , Vosfen , Haafcn , Patrijfen of Veldhoen? ders , wilde Eenden en diergelijken. De Middelbaare Jagt vervat , onder deszelfs beftxk , de Rheeën cn jonge wilde Zwijnen. Tot elke bijzondere foort van Jagt, worden, natuurlijker wijze , ook verfchillendc daartoe afgerechte Honden vereischt. De Jagthonden moer ten , zo dra zij van dc moêr afgenomen worden, tot de jagt van een zeker foort van wild gewend worden. Men geeve htm terftond onder de foup het bloed van zulk foort van wild te eeten. Wil men hen, bij voorbeeld, gewennen dat zij Faifanten zullen jaagen , zo geeve men hun het hart, deingewanden , en den kop derzelvcn te eeten. Onder de Jagthonden vervat men alle die Honden, welr ken men tot opfpeuren, opzoeken, jaagen cn aanhitlen van het wild gebruikt; onder dezen telt men de Lei- of Speurhonden , Loop* of Parforce Honden, Engelfche Doggen, Beeren- en Bulhonden, Pursch- of Courshonden , Zv.'ijnshonden , Windhon(Jm , Waterhonden , Dashonden , Otterhonden , en diergelijken meer. Wil men de Jagthonden nu africhten , zo gewenne men hen, vóór alle dingen, aan de koppe7 ling, of om paar aap paar te gaan, en voere hen  DER HONDEN; ap hen zo lang aan een touw mede, tot zij , zonder het zelve , den Jager achter naa loopen, achteren bij elkander blijven. Op dat ze nu tijdig aan liet fpeur gewennen mogen ,'koppelt men een paar jonge Honden , als ze nog maar een jaar oud zijn, te famen , en fpoort hen aan om een Haas agter naa te jaagen ; hier door leeren zij van zeiven de Rheeën en ook de Herten jaagen. De Lei- of Speurhond is beften]d om het verfchoolen wild optefpeuren en aantcwijzen, waar het zig ophoudt. Hij wordt t geduurende zijn gebruik, aan een lijn geleid. Hij moet geheel onge« lijk aan de kleur van het wild , geel of wit zijn , wijl de kleur den Jaager anders haast bedriegen kan. Staat hij,- naa de opfpeuring van het wild, heel ftil , dan is hij van een goed foort. Zo is liet ook een teken van een goeden Speurhond, wanneer hij flegts één ftuk wild en niet veel te gelijk haarjaagt. Zijn aart is niet te baffen, maar het wild ftilietjens optefpeuren en het den Jaager aantewijzen. Daar zij nu van der jeugd af, behalven dat , zeer vreesagtig zijn , moet men de Speurhonden niet flaan , noch dulden dat ze door andere Honden gebeeten worden ; men moet hen eer ftreelen cn liefkoozen. Zij moeten meer met drooge dan met vogtige fpijs gevoed worden, op dat hun neus niet verflopt worde, en zij gebrek aan reuk beginnen te krijgen. Men moet hen den neus ook dikwijls met oude kaas wrijven , zo dat zij de kruimels aflekken , waar door hun reuk •verfterkt wordt. De  30 NATUURLIJKE HISTORIE De Zweethond (Schwcishuna") is een getrouw metgezel van den Speurhond. Zonder zijn hulp zoude het door den jager gel'chooten wild bezwaarlijk in het hout gevonden worden; maar, of andere dieren zouden het vcrfcheuren , of het Zoude in een' heeten zomer welhaast bederven. Zo dra daarom een ftuk wild gefchooten , en in de benaauwdheid voortgeloopen is , wordt de Zweethond op de vaart of het uitgedampte zweet aangevoerd , om daarna het fpeur te vinden. Tot de Zwijnsjagt wordt gemeenlijk een Zweethond en een Schiethond gebezigd , cn wanneer hij wel afgerigt is, wordt hij een Zwijnvinder (Scfwein* finder) of Zwijnbaffer (Saubelier) geheetcn. De Wildbewaarers , welke , waar groote wildperken zijn , des nachts het koorn op het veld be* waaken, en het wild afjaagen , moeten tot dezen dienst de beste Honden hebben , wijl ze wel eens op wilde zwijnen aangehitst worden,en offchoon ze maar gemeene boerenhonden zijn, worden zij toch door de gewoonte hier toe gebruikt. Zij moeten, van der jeugd af, altijd gewend worden, zwarte, alhoewel tamme zwijnen aantcbaflen en te jaagen; maar alle andere fpeur van Herten, Vosfen en Haaien , moet men hen met vlijt afwennen. Voornaamlijk moeten zij een zwijn in zijn leger leeren opzoeken en aanhitfen, en met hun geluid bekend maaken , en door rondom het zelve te fpringen, het zo lang ophouden, tot de Jaager het met een' fchoot bereiken kan; tot hun helpers hebben zij de Zwijnhonden (Saurade). Gemeenlijk  DER- HONDE N. $t lijk neemt men daartoe ruige Beerenhonden, gelijk men die bij de Slagters, Herders en Schaapenweiders aantreft ; als welke het aanhouden en aanvallen reeds gewoon zijn. De jonge Honden zijn in hun aanvallen te onvoorzichtig; men neeme dus daar toe liever twee of driejaarige reeds aangehitfte Honden , die aan tamme zwijnen geoeffend zijn, om hen aan de ooren te hangen en die vast te houden. Eerst en vooral gebruikt men in een Zwijnsjagt den Zwijnvinder; deze ftaat vooraan en baft het zwijn aan ; wanneer het nu uit zijn leger komt of liggen blijft, dan wordt een middenmaatige zwijnhond op hem afgeftuurd ; neemt het zwijn de vlugt, dan moeten ligte honden gewend worden om het te vervolgen, die het innaaien öf ten minften afmatten , en het bij de ooren vasthouden , tot dat de groote Honden het zelve bereikt hebben. Met de Drijfhonden is men gewoon, Haafen , Faifanten, Snippen en andere Vogels in het veld te zoeken en optedrijven ; zij zijn , wat de kleur betreft , gemeenlijk bont. Men moet hen gewennen , dat zij in het veld niet heen en weêr dwaalen en ver van den weg loopen , maar zig eer digt bij den Jaager, op tien of twintig fchreeden na , ophouden , opzoeken en voortfnuffelen, op1 dat de Windhonden niet zo ver behoeven te loopen om den Haas intehaalen. Hunne africhting vereischt ook eenig geduld ; met flagen kan meni niets uitvoeren. Men doet best dat men twee, drie  32 NATUURLIJKE HISTORIE drie of vier . Drijfhonden met zig ncemc om het veld vooral fchoon te doorzoeken ; hier bij moetmen den Drijfhond gewennen, dat, als een andere hond iets vindt cn daar mede voortjaagt, hij zig daar door in het zoeken niet laate ftooren. Indedaad behoort daar toe aan de zijde van den Hond veel oefening ; men moet zig echter de moeite 'niet laaten verdrieten; men moet den een ook niet agter den ander laaten zoeken. De Hoender- of VVagtclhond moet men daartoe gewennen dat hij de Faifanten, Wagtels, en ook Haaien ophoude , tot zij in het net gejaagd of ook gefchooten worden. De graauwe en blaauw gefpikkelden van kleur worden voor de besten gehouden. De Honden , die tot tergen of aanhitfen (terrasfecrai) gehouden worden , welke een bijzonder foort van Wagtelhonden uitmaaken , zijn over 't algemeen van een middenmaatig klein foort , met lange ooren en een opftaanden ftaart.Derzelver afrigting beftaat voornaamentlijk daarin dat zij in de jeugd tot gehoorzaamheid gewend worden. Hier bij is op te merken , dat men voor een' jongen ftaanden Hond, welken men tot aanhitfen gebruiken wil, niet fchiete, waardooF de meeste Honden , welken men nog goed hadt kunnen afrigten, verwaarloost worden. Om een' ftaanden Hond goed te houden , moet men hem dikwijls frisfche Faifantendrek in den neus wrijr ven, en ten allen tijde het ingewand van de Faifanten en Wagtels te eeten geeven. Men moet den Faifanthond gewennen, dat hij den  DER HONDEN. 83 de. Faifant opdrijve. Heeft hij ze gevonden , zo dat ze zig verheft, en zig volgends haar gewoonte , op een' boom plaatst , dan lecre men hem dat hij zig bij den boom blijve ophouden, de Faifant fterk aanbaffe , cn tegen den ftam opfpringe als wilde hij op dcnzelven klimmen. Doet de hond nu diergelijke verrigtingen , en maakt hij 'er veel geraas en geweld bij, dan kruipt de Faifant op den tak, waarop zij zit, dicht in een , en ziet den Hond aan. Hoe meer men den Hond tot baffen gewent , zo veel te minder betrouwt de Faifant zig wegtevliegen. De jaager wint alzo tijd en gelegenheid om digter bij te komen en den vogel frisch van boven neder te fchieten. Vrolijke en ftoute Honden zijn tot deze bezigheid het bekwaamst. De Parforcc- en Loophonden dienen om een opgejaagd wild te vervolgen , hoe zeer het zig ook keeren en wenden mooge, en fchoon het hen ook uit het oog geloopen ware , optedrijvcn en het fpeur weer te ontdekken. Men kiest tot deze verrichting gemeenlijk middenhonden , van een» Toode , bruinroode of graauwe kleur en met lange ooren. Dit zijn een foort van Stoorhonden. De africhting derzelven komt met die der Stoorhonden volkomen op het zelfde uit. Tot de Hitshonden neemt men Engelfche Doggen. Wil men jonge Honden aanhitfen , dan gefchiedt dat best in den Herfst, als wanneer 'er jonge, in dat jaar gevallen, Haafen zijn; die noch zo fnel noch zo listig niet zijn als de oude. C Ds  34 NATUURLIJKE HISTORIE De Dashonden moeten klein van gcftalte zijn , een lang en fmal lijf, en korte ingebogen pooten hebben. Wanneer zij drie vierendeel jaar, of ook een jaar oud zijn, dan moet men hen op de Dasjacht voeren, en een ouden afgerichten Hond loslaaten. Heeft deze iets gevonden, cn flaat hij aan en baft hij, dan moet de jonge Hond dat aanhoorert en daartoe mede aangezet worden. Is de Das nu uirgegraaven , of anders levendig gevangen geworden, dan worden hem de voorfte tanden uitgebrooken of afgekneepen , op dat hij den jongen nog te leerenen Dashond niet te fcherp aangrijpe , en deze daardoor den moed, om andermaal op hem los te gaan, verliezen mogte. Hierop laat men den Das in eene van planken vervaardigde en met aarde gefteunde goot loopen , hitst den Hond aan om hem naatekruipen, en moedigt hem tot een' frisfehen aanval aan. Men moet zulk een jongen Hond vriendelijk aanfpreeken , op dat hij zo veel te vuuriger worde. De Dashond pleeg ook Haafcn en Vosfen op te fnuffelen, als zij zig onder het jaagen weeten te verfchuilen. De bezigheid der Purschhonden is , het gefchotene en gewonde wild te vervolgen en intehaalen. Dit zijn cigentlijk een foort van radde en vlugge Jagthonden. Zij moeten gewend worden den Jaager naa te kruipen, ook halte te houden , en niet naa dat de fchoo't afgegaan is, het gefchooten wild achter aanloopen , dan naa dat men het zelve in het oog gekreegen heeft; want dan eerst worden zij aangehitst. Zij leeren dan met 'er tijd het  DER HONDEN. 35 het getroffen wild fpoedig inhaalen en met geweld omrukken. Echter moet men hen voor bijteude wilde zwijnen , zo veel mooglijk , trachten te verfchoonen , wijl zij door dezelve verfcheurd worden. Op dat ze te ligter zouden kunnen loopen, is men gewoon hen met droog brood en gemaaien haver te voêren , en hen geen dikke meelpap te geeven, waardoor ze zwaarmoedig en loom worden. Zij moeten niet altijd aan de keten gelegen worden { anders worden zij binnen korten tijd flegt en onbruikbaar. De Windhonden zijn gefchikt om de opgefnuffelde Haafen te vervolgen. Zij kunnen hen niet alleen in den loop achterhalen maar ook vangen. Bij hun opvoeding moet men hun niet allerlei dikke foupen, melk of diergelijke pap geeven; wijl'zij daar door flegts opgeblazen en dik van lighaam worden ; men moet hun geen beenen maar alleen droog brood en water geeven , 't welk het gezondst voor hun is. Wanneer zij echter over het jaar oud geworden zijn, moet men hen aanzetten. De Waterhond wordt ook anders Schiethond genoemd. Men rigt hem ook. inzonderheid af om te water te gaan , en allerlei gefchoten vogels daaruit te haaien ; 'er zijn tweeërlei foort van diergelijke Honden : de ruige hairige Poedelhonden en. de gladde Deenfche. Zulk een Hond is men gewoon zo afterigten , dat men hem eerstlijk op het land , daarnaa op het water gewent te zwemmen en een weggeworpen ft.uk houts weder te haaien. Kan hij dat doen, dan neemt men een' ouden afC 2 ge-  36 NATUURLIJKE HISTORIE gerichtën Hond 'er bij , laat een tamme Eend zwemmen , en wanneer men die gefchoten heeft laat men, de eerftemaal, den ouden en jongen Hond te gelijk, de tweedemaal echter den jongen alleen 'er op los. Wanneer hij die nu gebragt heeft, ftreclt men hem, geeft hem iets te eeten, werpt de Eend weder in het water, en herhaalt dit ten tweeden of derdenmaalc. Het is best dat zij de ftern van hunnen meester leeren gchoorzaamen en 'er zig weder van af laaten roepen. De Otterhonden worden, bij voorkeur,. tot den Ottervangst afgerigt. Zij zijn van een onvertzaagden, bijtenden en knorrigen aart, en fpeelen niet met andere Honden. Men rigt hen, als ze nog jong zijn, inzonderheid des zomers, in kleine waterputten , af, en laat hen , aan den rand van flootcn, kikvorfchen vangen; daarnaa leeren zij, met een hongerige maag , naar kleine mergbeentjens, die men in het water werpt, duiken , of men moet hen van der jeugd af, voor hun voedfel, kleine gekookte visfehen te eeten geeven , en hen naar jonge visfehen laaten happen. Hier door gewennen zij zig aan het zoeken in het water, en worden van het naajaagen van het wild afgehouden. Juist dezelfde Honden kunnen ook tot den Bevervangst gebezigd worden , en de africhting derzelven is alsdan, met de voorgaande, volkomen ecnerlei; alleen, met dat onderfcheid , dat wanneer men diergelijke Honden op den Bever los laat, men hen in het gebouw of nest des Bevers inlaat, naa dat dit te vooren met een net omvan-  DER HONDEN. 37 vangen is , op dat de Bever, als hij naar buiten gejaagd wordt, niet ontwijke, maar gedood kan worden. Wil men, voor 't overige, ter jagt gaan , dan wagte men zig zorgvuldig de maag der Jagthonden niet met te veel fpijs te ovcrlaadcn ; wijl zij, in de ecrfte plaats , dezelve als dan niet wel kunnen vertecrcn, cn ten tweeden het wild niet greetig naarjaagen zouden. Maar geeft men hen vóór den jagttijd weinig te eeten , dan zijn ze des te lugtiger cn vlugger, en meer op het vangen van het wild verhit, wijl zij hoopen 'er iets meê van te zullen krijgen. Men geeft 'den Jagthonden ook gemeenlijk iets van het wild te eeten; bij voorbeeld : de ingewanden ; of men doopt brood in het bloed van het wild en zet dat hun dan voor. VAN HET NUT DER HONDEN IN DE GENEESKUNST, EN HUN GEBRUIK BIJ ANDERE GEL EGENHEEDEN. De zo bekende witte Hondsdrek of witte Klamei, een uitmuntend geneesmiddel, wordt best bereid van een Hond, die beenen geknaagd heeft. Men verzamelt dezelve in de maand Mei. Hij wordt gegeeven tegen de derde en vierdendaagfche koorts, rooden loop en diergelijke ziekten. Deze witte Hondsdrek , of Album Gracum, is bij voorkeuze goed , wanneer de Hond alleen beenen te eeten krijgt, cn wanneer dezelve niet zeer ftinkt ; uiterC 3 lijk  33 NATUURLIJKE HISTORIE lijk gebruikt is ze dienstig tegen de bruine, booze zweeren; met corianderzaad vermengd , maakt ze de gezwellen week en verdrijft de wratten. Ze zoude ook een onfeilbaar middel tegen de kropgezwellen zijn ; inzonderheid de zwarte drek van een Schaapenhond. Hondendrek en Tercbintijn op de ontdoken borsten der vrouwen gelegen , geneest dezclven. Tegen de geelzucht zoude het ook een goed middel zijn. Wanneer ze in de Hondsdagen-verzameld is, en men dezelve, met wijn of water vermengd , inneemt, kan ze tegen den buikloop dienen. Wanneer men dezelve tot asch verbrandt cn met honig vermengt , dan geneest ze den dauwwurm der kinderen. De Hondsdrek is ook goed tegen de wurmen en de waterzucht, wanneer ze met water gedronken wordt. Ze wordt ook tegen opftijgingen gebruikt, wanneer ze met gedistilleerd water van lindebloezem gemengd is. Met falpeter en een weinig peeper gemengd , kun men dezelve, in water, tegen het colijk gebruiken. Uit Hondsdrek kan men ook een lijm maaken, waarmede de Looijers het leêr te famen kunnen lijmen. Om te beletten dat de Hond deszelfs natuurlijk hair niet veraudere, zo hebbe men flegts leevende kalk, en het verlies van zilver of zilverfchuim , onder elkander te mengen. Wanneer dat mengfel zo dik als honig geworden is , dan moet men 'er den Hond, een geheele maand achtereen, mede zalven , en hij ,zal nooit eenige verandering, wat ;■■■• '■" * ■ ""' ' ' OM  DER HONDEN. 85 OM TE MAAKEN DAT EEN HOND U NIET ONTLOOP E. Beftrijk hem van den kop tot aan de ftaart, als ook zijn pooten, met boter, en laat hem ook boter likken ; beftrijk hem insgelijks met groen riet van den kop tot op den ftaart. OM DE HONDEN TE DOEN VERSTOMMEN. Draag in uw linkerhand den tong van een' hond, ïn een' doek gewonden. AANMERKINGEN VAN EENIGE NIEUWERE DOCTOREN, OVER HET GENEEZEN VAN DEN DOLLEN HONDSBEET. Ik vlei mij , dat mijne leezers en leezeresfen mijn' welmcencnd voorneemen niet zullen miskennen , of ten kwaade duiden , als ik hun nog ten befluite van dit werkjen een belangrijk geneesmiddel, in opzicht tot den dollen hondsbeet, aan de hand gcevc. De Hydrophobia is een wonderlijk foort van raazernij , gemeenlijk Watervrees genoemt. Menfchen, die hierdoor aangetast zijn, fchuwen zeer ftèrk het water, en durven in 't geheel ook niet, wanneer de ziekte op zijn hoogst is , de handen wasfehen , noch den dorst met water F 3 les-  86 NATUURLIJKE HISTORIE lesfchen ; van hier nu, bekomt deze ziekte den naam van Watervrees. De oirzaak dezer gevaarlij. ke krankheid,is de beet van een dollen hond, kat, of wolf, enz.; doch hierbij dient men optemerken, dat de oirzaak niet zo zeer alleen aan den beet dier dieren is toetefchrijven, maar inzonderheid aan het door den beet in den wond gebragte, en van daar in het bloed gevoerde fpeekfel; want het is bekend dat 'er in het fpeekfel geestrijke deeltiens gevonden worden, welke derzelver befmetlijke woede door den, met de tanden gemaakten wond, aan de levensgeesten mededeelen, en dus diergelijke dolheid, Watervrees , en verdere toevallen der honden , veroirzaaken. In den beginne wordt de kwaal dikwerf nog geneezen, doch heeft die reeds de overhand genomen, dan roeit men die nooit geheel uit. In de Cuur moet men vooreerst het vergif, welke het dolle dier door zijn fpeekfel in de wonden gebragt heeft , deszelfs voortgang beletten; men zette drooge koppen, en maake trekpleisters van mostaart, uijen , knoflook , enz.; men geeve giftdrijvendc en zweetmiddelen, uit den bezoarlleen, in onderfcheide manieren; het is ook zeer dienftig, dat de klederen , welke de lijder aanheeft, gewasfehen worden ; men geeft ook,als een algemeen middel , het inneemen van den wortel van ftokroozen of haagdoornbesfen , tegen het gevaar van den beet, op. Het bitterfte bij dezen toeftand is, dat de lieden , welken van dusdanige honden gebeeten zijn, even  DER. HONDEN. 87 eren zo raazend worden en weder andere menfchen, zelfs hun beste vrienden aanvallen , hiervan verhaalt men een droevig voorbeeld, namentlijk, dat eens zeker bruidegom, welke negen jaaren te vooren, door een fchoothondjen gebeeten was, zijn bruid in den bruiloftsnagt zo jammerlijk gebeeten hadde, dat dezelve bij hem , in het bruids bed, op een erbarmelijke wijze het leven moest laaten. Het fchrikkelijkfte nog is, dat diergelijke dolheid zich jaaren lang in het lighaam verborgen kan houden, tot dezelve, op eenmaal, onverwagt, losbreekt, en zich, met de vreesfelijkfte raazernij , in fchreeuwen en bijten , openbaart. Meestendeels echter vertoont de ziekte zich op den negenden dag naa den bekoomen beet, binnen welken tijd , de lijder evenwel onder groote benaauwdheid en geftadige kwijning, in een heetc koorts ligt, waarbij zich de ijsfelijkfte fmerten , welke dc lijder doorftaat,vertoonen , tot men, naa den negenden dag, de Watervrees ontdekt; als, wanneer de patiënt voor al, wat nat is , vreest; het welk daarom te droeviger is, wijl men hierdoor van alle gelegenheid beroofd wordt, om deze arme lijders eene hcilzaame artfenij toe tc brengen , waardoor zij dan ook altoos,onder een onbefehrijflijke hitte en brandende koorden , verfmagtende van dorst en droogte in den mond, den geest geeven. Men vindt gemeenlijk ook bij zulke lieden naa hun dood, dat de long, en andere innerlijke deelen, ontftooken zijn. F 4 Zal  88 NATUURLIJKE HISTORIE Zal nu zo een ellendig mensch nog door artfeneijen geholpen worden, dan moet zulks terftond in het begin gefchieden; want zodra 'er zich Watervrees vertoont., kan men niets meer uitregten ; daarom moet men, oogenbliklijk, het gewonde deel m koud water fteeken, en d^arnaa eenige hairen van den dollen hond, door wien de beet gefchied is, op den wond leggen, als welke onfeilbaar het vergif daar weder uitzuigen; doch kan men van dien zelfden dollen hond , van welken men gekwetst is , geen hair bekomen, zo is het even goed wanneer men een hart, de hersfens, of lever van eenen dollen Hond, of Wolf heeft; ook worden de volgende kruiden , als onfeilbaar helpende, aanbevoolen: als IJferkruid, Duizendguldenskruid , Salie , fmalle Wegebladen , Bijvoet , Wijnruit, Johannes Kruid , eeken Vaaren , Alfem' Betonië, en roode Gentfiaan Wortel, welke men in gelijke portiën neemt, fijn ftoot, en daaglijks tweemaal inneemt; ook kan men deze kruiden kooken, en den wond daar mede wasfehen. Ook is het Herlitfenhout, wanneer het op den wond gelegen wordt , van zeer grooten dienst, het kan ook geen kwaad, wanneer men den wond toefchroeit en diep in het vleesch inbrandt; doch alles moet in den beginne gefchieden, anders is r 'er geen hulpe van te hoopen. IE?»  DER HONDEN. 89 EEN ANDER BEPROEFD MIDDEL TEGEN DEN DOLLEN HONDSBEET. In 't algemeen moet men, wanneer men van een' dollen hond gebeeten is, niet eerst onderzoeken of de hond dol zij, of niet, maar inzonderheid terftond tot tegenmiddelen overgaan; want ik weet een voorbeeld van een' man, die door een klein hondjen, waarmede hij gefpeeld hadt, in den lip gebeeten werdt; deze man nu wist niet, en geloofde ook niet dat dit hondjen dol ware, en telde dus niet op den beet; evenwel werdt het zo erg met dien man, dat hij niet geneezen konde worden, en jammerlijk moest fterven. Een beproefd middel is de Wortel van de Belhdonna. Deze Wortel wordt in het laatfte van Junij, of in hertogin van Julij, opgegraaven en gedroogd. Men firijdt hiervan geduurig iets klein, ftampthet tot poeder, en geeft aan een' volwasfchen mensch van 14 tot 15 grein , een kind van 6 jaaren 3 grein, en een kind van 4 jaaren van 3 grein, tot si grein , des morgens met water of een weinig warm bier, in. De gevolgen en toevallen, naa dit inneemen, zijn de volgende: De patiënt krijgt een droogheid in de keel, wordt duizelig in het'hoofd, en geraakt wel eens aan het ijlen, het valthemook op de oogen, zo dat hij niets vannaabij duidelijk herkennen kan; doch dit vergaat even zo als het aankomt. Zodra men nu de droogte in de keel bemerkt, moet de patiënt vlijtig koud water drinken ; wanneer dit naauwkcurig in agt F 5 §e-  9o NATUURLIJKE HISTORIE genomen wordt, heeft men van het vergift der ingenomene kruiden, niets te vreezen; bij fömmigen blijft ook wel, naa het gebruik der voornoemde kruiden , eenige loomheid in de leden over; doch dit duurt Hechts eenige dagen , en gaat van zeiven over ; de wond moet ook oogenhliklijk, wanneer de beet gefchied is, met koud water uitgewasfchen worden. Het volgende middel wordt ook zeer geroemd: men laat Bierazijn in een pan, bijna tot kookens toe , op het vuur warm worden , en doet 'er een weinig verfche boter bij, hierin doopt men een doekjen, en legt dit, naadat het wel uitgedrukt is, op den wond, het welke men geduurig herhaalt. HIERTOE BEHOOREN OOK DE VOLGENDE MIDDELEN. EERSTEL IJ K HET MIDDEL MET DE MEIKEEVERS Zodra de Meikeevers zig laaten zien , legt men een kwantiteit derzelveu in honig, en bewaart ze op die wijze, totmen ze gebruikt. In tijden van nood , worden daar van drie of vier ftuks genomen , geperst en uitgedrukt. Deze uitgedrukten geeft men den patiënt tweemaal daags in. HET TWEEDE MIDDEL IS KOPER VEILS E L. Men geeft een volwasfen mensch, die van een dol beest gebeeten is , een geheele dragma; doch per-  DER HONDEN. 91 perfoonen van 9 tot 12 jaaren, een halve dragma geveild koper, drie dagen naa elkander, op een' dik gefmeerden boterham , en herhaalt zulks , naa negen dagen nog eens, fpreekt den patiënt, zo veel men kan, moed in , en laat hem zijne bezigheedcn verrigten ; uiterlijk wascht men den wond met Wijnazijn , waarin men, in elke kwantiteit, twee lood keukenzout laat fmelten , en Haat dubbele doeken, welke daarin gedoopt zijn, om den wond; de plaatfen, waarin de beet eenigermaate dieper ingegaan is, laat men toefchroeijcn. Dit goedkoope middel is zo wel bij menfchen als beesten beproefd, en van dienst bevonden, en verdient daarom bijzondere opmerkzaamheid, wijl men hetzelve, onder alle overige middelen, het eerfte bij de hand heeft; men behoeft flegts van een duit iets af te fchraapen; want tot een dragma wordt de kwantiteit, weike op de punt van een groot mes kan liggen, vereischt. NOG EENIGE ANDERE MIDDELEN. Het volgende is mede van een bijzondere goede uitwerking: men neemt oogcnbliklijk, wanneer de beet gefchied is, een haring, fiujdf dezelve van elkander , cn legt die met de binnenlïe zijde op den wonde, zodanig dat dezelve daardoor geheel bedekt wordt; insgelijks geeft men den patiënt roet uit den fchoorfteen in; dit herhaalt men alle vier of vijf uuren in den beginne, doch vervolgends minder. Een ander beproefd middel tegen den dollen honds- .beet,  92 NATUURLIJKE HISTORIE beet, is eerftelijk: zodra iemand van een' dollen of kvvaadaartigen hond, gebeeten is, moet men terftond verfcbe aarde, modder of tabak, op den wond ftrooijen , of wat men op dat tijdftip het eerde bij de hand heeft, op dat hierdoor het vergif van het fpeekfel in een ander lighaam als inzuige , eer het zig met de menfchelijkc vogten vermcnge, daarnaa kan men den wond met water umvasfchen, en op de volgende wijze handelen: a.) Maak Bierazijn warm, en neem bij een half pint een half pond boter; met dezen azijn belegt men eenige dagen den wond, wanneer dezelve nu in negen dagen niet volledig geneezen is, befmeert men denzelven met zalve ; ook kan men de Nenrenburger pleisters gebruiken , wijl dezelve in 't gemeen de geneezing zeer fpoedig bevorderen. 3. ) Men geeft den patiënt ook drie of viermaal daags anderhalf once Bierazijn, met een weinig verfche boter te drinken; tot een' gewoonen drank kan men ook limonade, tafelbier , of water met een weinig wijn neemen; maar hier mede moet men ten minftcn veertien dagen aanhouden. 4. ) Omtrent de diëet, moet men achtgeeveu zorgvuldigecnigen tijd het vleesch temijden , en zig alleen met vrngten of desfert te behelpen; vervolgends moet men alle zwaare bieren of wijnen , en in 't geheel alle verhittende dranken mijden; ook is alle melancholie , hartfeer of kwaadheid zeer gevaarlijk , wijl dat den patiënt oogenbliklijk dood kan doen blijven, 5 ) Bij fterke volbloedige perfoonen, is het aderlaten zeer dienftig ; offchoon zulks bij veel an- de..  DER HONDEN. 93 deren naagelaaten wordt , Welken echter gelukkig herfteld zijn; het mijden en branden der wonden, of de vefificatoria zijn onnoodige en fmertelijke operatiën, wanneer zij gebezigd worden met oogmerk tor het uithaalen van het vergift; wijl zij alsdan te laat komen , daar de vlugheid van het vergift zig oogenbliklijk met de warme lympha (Watervogt) vereenigt; zulk eene operatie nu gefchiedt gemeenlijk eerst naa een of meer uuren, daarom moet men, bij gebrek van azijn, melk van zuurkool of komkommcrfap gebruiken, zo lang tot men den warmen drank van Bierazijn gemaakt hebbe. Is de beet nog versch, dan kan men zig van het volgende middel bedienen: men neemt Engelwortel en Wijnruits-bladeren, ftampt dezelve met honig fijn, leg dit als een pleister op den beet; dit is zeer voortreflijk, heilzaam en goed. Men neemt ook kreeften, brandt dezeiven leevendig in een digtgeflooten pan tot poeder, en geeft hiervan den gekwetften een lepel vol, met theriakel vermengd, in. ^ Kook een' drank van Petercclie , drink denzelven, en maak een pleister van zaad en kruid , ■ zo zult gij geneezen, en de beet zal u niet fchaaden. Of: Neem Brandnetels en honig, temper dit onder elkander , en beftrijk daar mede den wond , dit helpt mede; of knoflook gekookt met honig , en op  94 NATUURL. HISTORIE DER HONDEN. op den wond gelegd, geneest insgelijks den beet; neem verders Wegebladen , met wit van een ei gemengd, leg dit warm op den wond; dit ftilt de pijn , of' Poleigroen met honig geftampt, en op den wond gelegd, 'twelk het vergift uitzuigt; ook Kruis cn Munt met zout geftooten, en op den wond gelegd, dat even dezelfde werking doet, of ajuin met honig en azijn gekookt, en op den wond gelegd. De beet van kwaade honden kan mede van vreeslijke gevolgen zijn, even als ware men van een' dollen hond gebeeten; men moet den wond, of wanneer een niet met vel bedekte huid, bij voorbeeld de lippen1; door een krab , of flegts met het fpog van zulk een dier, waarin eigentlijk het vergift fteekt , befmet worden , met gezouten water of pekel, wel afwasfehen, of met azijn en zout wrijven, en den patiënt azijn met Water te drinken geeven, als ook terftond bij een' chirurgijn hulp zoeken. Zoo die echter niet oogcnbliklijk te bekomen is, moet -men op het gekwetfte deel fpoedig een Spaanfchen vlieg leggen; wijl een fpoedige hulp alsdan onontbeerlijk is. Doch is het met den patiënt zo ver gekomen dat de Watervrees zig vertoont, en alle hoop op herftclling vrugtloos is, wijl geen medicijnen meer werken , zo is 'er nog een eenig voorzeeker helpend middel overig , namentlijk: den patiënt onverhoeds , zonder dat hij iets kan merken-, in'een' vijver te werpen. EINDE. IN-  I N H OUD. Inleiding. . . ; . 3 J'aa de verfcheidene foorien van Houden en d.rzelver bij- zondere eigenfchapp tn. ... • 5 Van ie opvoeding der Honden. . 14 Van ie opvoeding en behandeling van volwasfen Honden. ; 1/ Fan het nut der Honden in de Genetskunst, *» hun gebruik bij andere gelègentieeden. . 37 Van eenige zeer eewqpne ziekten der Honden. • • 44 Middel tegen het keelgezwel. . . 47 . tegen de druipende en ontflokenè; oogen. • ilna . tegen liet vermageren der Honden. . 48 Heflmiddel tegen de vonden der Honden. . • 49 Middel tegen een, gezwel. . . . 51 . tegen ie zytadrè ademhaaltng . . HBt . tegen dllertianie ongedierte dat de Honden kwelt. 52 tegen het verval der Honden. . . 5.3 1 tegen de kneuzingen. . . ibii tegen de wufmên. . . . ibii • tegen de wurmen die op de befchadigde plaats voorkomen. . . 54 . wantfeer een hond zig gebrand heeft. . ibid . tegen den kanker. . . . ibid Wurmpoein. 5,5 Middel tegen het verliezen ihr fpooreu, of nagels. . 55 —— te^en het b'fehadigen der pooten door het hopen. ibii . ttgen het opzwellen en feheuren der huid. . 55 =— tegen het verjlopte lighaam. . . ibid Waaraan de dolheid der Honden te kennen, en waarmede dezelve voor te komen is. .... j5 Middel tegen den hoest. . . . gg tegen den zwaaren adem en engborjiigheid der Honden. 50 als een Hond niet eeten wil. . , ;t,;-(; tegen de fnijdingtn, en pijn in 't lijf, . Van de koorts der Honden. . g Var. de heete of aanjleckende koortfen. . .