Bibliotheek Universiteit van Amsterdam 01 2756 6628 r  01 19S»5262 UB AM^VM   MARIA en CAROLINA.    iJpi-'irmerenliejjengeolaphteiiloos penïtfe Mciiip tuerijens arlrtcrna,om dezelve, te vertlelo'pn .. — I.  MARIA en CAROLINA, of de OPVOEDING door VOORBEELDEN. in eenige eenvoudige , doch belangrijke gesprekken , geschiedenissen en verha alen. door mevr. M. G. de CAMBON, Geboren van der werken. met plaatew. ïn den ha ace, bij J. C, LEEUWESTYN*  n  VOORBERICHT, D it werkjen , voor alle ouders , die belang ftellen in de opvoeding hunner kinderen ten hoogfte nuttig , is gefchreeven door de zich beroemd gemaakt hebbende mevrouw de cambon, geboren van der werken. Het bevat Redenvoeringen, Ferhaalen, Gefchiede* 3 pis-  vi VOORBERICHT. nisfen enz., welken gefchikt zijn naar den tegenwoordigen ftaat der Maatfchappije , die aan de fchrandere Schrijffter aanleiding fchijnt gegeeyen te hebben, eene pooging aan te wenden , om door de rede die feilen te verbeteren, welken nimmer in de harten der kinderen behoorden te wortelen. Goede gewoonten, ongevoeligüjk gegrondvest, zijn toch verre te verkiezen boven de voorfchriften der rede; maar, dewijl -deeze zaak meerder oordeel vereischt dan over het algemeen aan de ouders te beurt valt, moet'men handleiding trachten te bieden en geneesmiddelen gecven, daar, waar 4e  VOORBERICHT, vi* de beftuuring aan het oogmerk zoh kunnen beantwoorden. — Ik twijfel niet, "of zij, die hun eigen gemoed in oogenfchijn neemen , zullen mij gereedelijk toeftemmen, dat de rede niet dan zeer moeilijk de eens aangenomen gewoonte overwint, wanneer dezelve tot eenen zekeren trap van rijpheid gekomen, is. — Waarom dulden wij toch, dat kinderen als in boeijeu gekluifterd worden, welken hunne halfgevormde vermogens beletten zich te ontwikkelen ? —i Ik hedoele hier mede, dat ftijve houdingen 7 gedwongen pligtpleegingen veelal * 4 plaats  yin VOORBERICHT. plaats moeten maaken voor goede gewoonten. — Onze Schrijffter beoogt in dit Werk-'en, bij eenen bevatbaaren en eenvoudigen ftijl, aan de jeugd goede gewoonten in te boezemen, en tracht die ongemeende pligtpleegingen te ontwijken, die Hechts van de tong glijden, doch niet de minfte overeenkomst hebben met de aandoeningen , welken het hart gevoelig moeten maaken en het gedrag bezielen. De oprechtheid wordt aan deeze valfehe welleevendheid opgeofferd, de waarheid gefchonden, en dus zijn kundige manieren gewis-  VOORBERICHT. ix wislijk aangeleerd; want waare be* leefdheid is een polijstfel en geen vernis, en kan veel eerder verkreegen worden door overweeging dan door vermaaning; en wij bemerken , bij wijze van baarblijklijke ondervinding, dat men niet onderneemt een edel gefteente te polijften, voor dat de tijd en de luctjt daar aan dien trap van fterkte hebben gegeeven, die denzelven bekwaam maaken om de noodzaaklijke wrijving te verdraagen, zonder deszelfs voornaame gefteldheid te vernietigen. De manier om de onderwijzing meest nuttig te maaken, kan niet * 5 al-  X VOORBERICHT. altijd aangenomen, worden; de kennis dient bij trappen te worden medegedeeld, en daalt veeleer af van het voorbeeld dan van het onderwijs: het voorbeeld geeft door het oordeel de eerfte toegangen tot het hart, en de vordering der werktuiglijke kennisfe is het voorwerp, dat de opvoeding onophoudelijk in het oog moet houden ; doch te wenfchen, dat de ouders zeiven, de onoverwinnelijke hartstochten der kinderen regelen zouden, is eene herfenfchim; want het tegenwoordig geflacht heeft zijne eigen hartstochten te heftrijden, en zijne wufte vermaaken natejaagen, terwijl de zaa-  VOORBERICHT. xt zaaden der ondeugd in de harten der kinderen vroeg en als onge* merkt rijpen; daarom moeten wij de tedere ieugd eene voorloopige kennis trachten in te boezemen — haar den aard der ondeugd leeren doorgronden, terwijl wij haar in de betrachting der beminnelijke deugd onderwijzen ; intusfchen moeten de lesfen naar de bekwaamheid van het kind geregeld worden. — Ieder kind vereischt eene andere wijze van behandeling; doch een fchrijver kan- er Hechts ééne verkiezen , welke geregeld en beperkt moet worden door d'e geenen, die  xil VOORBERICHT. die zich met de leeröefeningen van jonge lieden belast vinden. — Het oogmerk der redeneering dient bij voorraad om de grondbegeerte naar waarheid en menschlievendheid op eenen vasten en eenvoudigen grondflag te vestigen, en om den waaren Godsdienst tot een werkende en Herken leiddraad te maaken voor de geneigdheden, en niet flechts eene enkele betrachting der plegtigheden. — De fysthema's der Godgeleerdheid kunnen menigvuldig zijn; maar die geëerbiedigde waarheid, dat God de vader is van al het ge* fchapenen — de Verzorger van al zij-  VOORBERICHT, xiii zijne fchepfelen — de Uitdeeler van alle zegeningen; — dat zijn alziend oog alles befchouwt, en gevolglijk al onze daaden en handelingen gadeflaat, kan der jeugd niet te vroeg worden ingeboezemd. — Langs deezen weg kan de jeugd worden opgeleid om dankbaarheid aan het Opperwezen toe te brengen , liefde te oefenen omtrent hunne medefchepfelen en — daar de Voorzienigheid den menfchen met verfchillende geneigdheden en bekwaamheden begiftigd heeft, tot onderlcheiden einden, kunnen zij allen nuttige fchakels worden aan dezelfde groote keten, m — Do  kjv VOORBERICHT. De bereiking van dit doeleinde was "het oogmerk der Schrijfïter in de famenftelling deezer bladen. — De onderwerpen in dezelvcn vervat> zijn bij toevallig voorkomende gelegenheden ontworpen, en'gericht aan twee meisjens, maria en carolin a^ zusters , kinderen van gcgoe* de ouders , in Londen. —1 In haare vroege jeugd had de dood haar van •de moederlijke zorg beroofd: en de vader zich met de opvoeding zijner dochters met kunnende bezig hou* den * werden zij overgelaaten aan He beftuuring van bedienden af onWèetende menfchen. — Dan,idaar iiy de -verwaaïloozing der opvoeding  V Ó O R B E R I C H T. xv ding zijner kinderen met geene onvérfcheelige oog-en zag, was hij bedacht om daarin' te voorzien. --"Hij 'verzocht ten dien einde zekere jufvrouw masson, die op een 'aangenaam Landgoed, niet zeer verre van Londen , woonde , de opvoeding zijner dochters op zich tè willen neemen. — Deeze was eene rijke weduwe, die veel verftand en uitmuntende bekwaamheden bezat; en hoezeer haar werk niet maakende van de opvoeding, nam zij echter, uit aanmerking der vriendfehap met de overleedene geoefend, en gevoel van medelijden deeze taak op -zich, —. De  xvi VOORBERICHT. De meisjens waren fchandelijk onweetend, hoezeer de eene twaalf en de andere dertien jaaren bereikt had, toen zij onder het opzicht van jufvrouw masson kwamen; — doch, hoeveel de vorming door voorbeelden kan toebrengen, zal de Lezer uit de opvoeding van maria en carolina kunnen /ontwaaren. h *T HOOFT, J. Z. IN-  INHOUD. Na& I. Over de behandeling der dieren. De flakken. De wespen. De byè'n. Het leeuzorisknest. De ezels. i II. Over de behandeling der dieren. Het onderfcheid tusfehen dezelven en den mensch. • 14 III. Over de behandeling der dieren. Gefchiedcnis van ' 9. 0bin, De man, dit in dz Maflith gevangen was, , -24 IV,  Xviil I N ' H O U D. Bkdz. IV. Gramfchap. — GefchUdcnis Van JENNI TREFFE L. 3? V. Eer. Waarheid. Gefchiedenis van mevrouw s. * * *. hts van jufvrouw t.***. . ^g. VI. Toom. Dwaasheid veroorzaakt zelfver acht eng cnonop' lettendhei-d ww anderen. . 62 VIL Deugd is de ziel der fchoon* beid. De tulpen. De roozen. De nachtegaal. . 6? VHF. Zomer - vermaak. De aan, komst van eene famielie van grasmaaijers. Belachlijkheid van perfooneele ondeugd he* fispt. Een jïorm. Vrees voor den dood. De hut van ver„*angtth J&G.Q& de /chij>- Irex»  inhoud. xm Bladz. hreukeling. De rots. Gefchicdenis van jacob en zijn' getrouwen hond. . 77 IX. Het nadeel van overdre-even to.egeevendheid. . . 94 X. Kleeding. Een karakter. Aanmerking over de wijze der kleed ing van jufvrouw t.+ * *. . • Beuzelachtige verzuimen onderwijnen de genegenheid. I0J • XL. Gevaar van het uitftel. , Be* fchrijving van een in puin gelegd heeren huis. Gefchie~ d.enis . van c h a r l e s t o vv n l y. , . 112 XII. Gedrag jegens de dienstboden. Wezenlijke waardigJj8id.vfi.il kar fikter, « 129 ?* ó, XIII,.  xx INHOUD. Bladï.. XIII. Werkzaamheid. Ledigheid •veroorzaakt armoede. De aankweeking der verheeldingkracht verheft ons beyen het gemeen, breidt ont geluk uit en leidt ons op tot de deugd. . . 136 XIV. Onfchuldig vermaak. Befchrijving van een oud kasteel, eene hut, en ruïne. Hefchie» denis van een ouden harpenist. Een wreeddaadig Landdrost. Famielie-hovaardij. 143* XV. Geluiden. Een maanlieht. Onderwerping-, . . jg£ XVI. De gunstgefchenken fpruiten uit godsvrucht voord. De gefchiedenis der SchoolmeeJteresfê- vm 'j forj>. Naia-  INHOUD. xxï Bladz. deelig uitwerkfel van onoplettendheid , in het doen van uitgave. • • \6t XVII. De zegening voordfpruitende uit Godvruchtigheid* Vervolg der gefchiedenis van de Schoolmee/leresfe. o 177 XVIII. Beztek aan de Schoolmeefleresfe. Wezenlijke en valfche fierheid. 0 • . i$3 XIX. Weldaadigheid. Gefchiedenis van ïeggy en haare verwan ten. De Weduwe van den Bootsman. • ♦ 189 XX. Bezoek aan jufvrouw t.***. Het geluk. De deugd is de ziel van alles. . . 1^8 XXI. Het voerdeel van ligclaa&m- ** % m  xxii I N H O U 0. ïijkc pijnen. Kloekmoedigheid is de grond/lag der ileugd. De dwaasheid der befluiteloosheid. . . 205 XXII. Reize naar Londen. . 212 "XXlII. •fVeldaadigheid. De ongelukkige Boekverkooper. Gevaarlijke gevolgen van het uitJlél der bet aaiing. . 2-16' XXIV. Zij bezoeken een arm huisgezin in Londen. Luiheid de bloedroerv:ante der ondeugd. Verkwisting , .onbegaanbaar met cdelmoedig, heid. Uct vermaak der weldi.-ailigheid. IKaare en valfche beweeggronden tot fpaarzaamheid* , . . 225 XXV.  INHOUD. xxin Bladz. XXV. Het affcheid aan jufvrouw masson. Vermaaning aan haare jonge vriendinnen. 233 VERBETERINGEN, Mladz. 141. reg. 3. fiaat eerzaam ? moet zijn eenzaam. •*— *7%> 15- gemaakt r maet zijn geraakt.  BERICHT voor den BINDER. Plaat I. Tegen over den Tytel. —— II. bladz. 32. III. . . , . 114. IV 175. v 193* VI. . 233.  O 'V E U D E BEHA N D ELINC Ö E *. DIEREN. DE SLAKKEN. Dfc wespen. ï>* BYëN. het LEtUwriksne8t. BI EZELS. O £> eenen zeer fchoonen knte- morgen , eenigen tijd na dat m ar. i a en car o l i n a in haare nieuwe wooning, zijnde een aangenaam buitenverblijf, waren ingeleid , ftelde jufvrouw m as som voor, o», voor het ontbijt, eene wandeling met baar te doen — eene gewoonte, welke zij roor had intevocren,, om haar ongemerkt m «enige kundigheid in 4e wsrteamheA «te  2 Sg^rg" den der dieren opteleiden, en dezelven te lecren behandelen. Naauwlijks htid de zon den verfrisfchcn* den daauw van het klaverrijk veld gekuscht, en de half ontflooten bloemenknoppen ontwikkeld, of zij begaven zich aan 't wandelen. — De ganfche natuur lachte haar aan — de frisfche wolkenlooze lucht verwekte de alkraangenaamfte gewaarvvordingen in het hart van jufvrouw masson: doch de kinderen floegen geen acht op de hen omringende fchoonheden , en liepen gedachtenloos eenige kleine diertjens achter na, om dezelven te verdelgen. Jufvrouw masson floeg ftilzwijgend haare wreede mishandelingen gade, zonder iets te doen blijken; doch fchielijk uit liet voetpad in het lange gras"treedende, raakte zij met haare fchoengesp in hetzelve veraard , waardoor- zij, zich daarvan willende ontdoen, den voet nat maakte, hetwelk de kinderen wisten, dat haar leed zou doen, dewijl zij korts geleeden ziek was geweest. Dit voorval wekte derzelver aandacht ,  3 dacht, en zij vergaten hun tijdverdrijf, orp te verneemen, waarom, jufrouw masjor vit het voetpad gegaan was. Maria kon ziclv naauwlijks van lagchen onthouw den, toen zij vernam, dat zulks.gefchied was om niet op eenige flakken te treeden ,A die in het fmalle pad voor haare: voeten > kroopen Gij denkt gewisfelijk niet,maria! voegde jufvrouw masson haar, toe , dat er eenig kwaad gelegen zij ia 'het dooden der fchepfelen die langs dea, grond kruipen? — ó Neen! ik haat d&rzeiven, en zou zeer verfchrikken als zij op mijne kleederen kwamen, langs welken zij in.mijnen hals zouden kunnen kruipen. -—. Jufvrouw masson vroeg met zeer vee]L, ftaatigheid, hoe zij het- durfde waagen , om, iets te dooden, en dat alleenlijk om te be* letten van haar kwaad te doen ? Uwe opr voeding, zeide zij vervolgens, een hgchend gelaat aanneemeude, is verwaarloosd, mijn kind! luider, terwijl wij mi voord' wandelen, naar hetgeen ik u zal zeggen en antwoord mij zoo goed u mogelijk: A % zij —f  4 zij — en gij, carolina! deel in om onderhoud. Gij hebt reeds geleerd, dat God de waereld, benevens al derzelver bewoonders gefchapen heeft: Hij wordt daarom de vader aller fchepfelen genaamd —. en alles wat God, de hoogfte Wijsheid, de weldaadige Vader, gefchapen heeft, is, door zijne onbegrijplijke goedheid, voordgebragt om felukkig te zijn: — Hij heeft de (lakken, de rupfen en fpinnen , die gij veracht, gemaakt, en Hij liet dezelven niet aan het bederf over toen Hij die gemaakt had; maar ftelde hen in eene plaats, waar het *oedfel, dat elk behoefde en meest nuttig was, gemaklijk door hen te vinden ware, »j leeven niet lang; doch Hij, die zoo wel hun als uw Vader is, heeft de weetenfchap ia derzelver natuur gelegd, dat zij op de voor hun gefchiktfte piaatfen, die ia ftaat zijn om hunne jongen te voeden, bunae erjeren leggen, ten einde zij, als dan nog te zwak zijnde om hun voedfel te aotkeo » v«n gebrek zouden omko- aaex  3 men — zóó heeft zulk een groot, een wijs Opperwezen gezorgd , om al het noodige voor alk, tot de allergeringfte fehepfelen, daar te {lellen: en zoudt gij, de ftoutheid duwen hebben om er één te dooden, flechts omdat het in uw oog affchuwlijk is? ~ maria -werd aandaehtig en volgde het voorbeeld van jufvrouw masson, die eene rups en eene fpin over haare hand lietloopen. Gij vindt zulke diertjens, vervolgde zij, zeer nadeelig, misfchien omdat gij bevreesd zijt, dat zij een groot deel der gewasfen en fijne vrugten kunnen, vernielen; maar dit is hun vergund , even gelijk den vogelen, die deeze diertjens eeten, tn met welke laatften wij ons weêr voeden. — Er is in de lente van alles een ruimer voor. raad dan in eenig ander jaargetijde , ora voedfel te verfchaffen aan de jonge broedfels en voords voor allerlei jong gedierte. Maar, fprak maria, reeds half overtuigd, het komt mij voor , dat de wormeo nogthans van weinig aanbelang in de waeA 3 reld  reld zijn. Dit fchijnt ons zoo toé , he*~ vattcde jufvrouw m a s s o s , nogthans zorgt God voor dezelven,- en geeft hun alles wat Zij behoeven: en hoe nutteloos die orts fchijnen, mogen wij dezelven niet baldadig dooden — bedenk eens hoe verveelend gij menigwerven voor mij zijt, veelmeer dan deeze diertjens aan u , en, iehoon ik veel fterker ben dan gij, echter doode ik uimmers niet — neen, men moet niet wreed zijn; de huishouding der dieren moet veel eer onze bewondering opwekken. Slaa uw oog op gindfehen boomftronk, befchouw daar, in een kleenverblijf, hetallerkunftigst nest der wespen , zij zoeken het voedfel voor haare jongen , en flaapen zeer gerust, geduurende het barre jaargetijde. De bijè'n insgelijks hebben veilige verblijfplaatfen, en verzamelen aldaar een deel honich om zich te onderhouden wanneer de bloemen verftorven en de velden met iheeuw bedekt zijn — welk een vermogen heeft de Schepper in het gedierte gelegd! 6 dat wij tegen dezelven enkel goedheid zijn! Be»  gaga» t Begrijpt gij den zin van het woord goeiheid ? ik zie, dat gij niet gaerne hierop antwoordt — ik zal het u zeggen: Het is, voor eerst zig zorgvuldig te wagten. van «enig leed toetebrengen aan eenig dier, welk het ook zij, en dan om dezelven zoo veel vermaak aantedoen als men hun kan toebrengen. Indien er eenig dier, bij voorbeeld een rot of mol, in mijnen tuin moet verdelgd worden, om fchade te verhoeden, laat ik zulks niet op eene wreede maar op de meest zagtfte wijze doen. De huis^ dieren * die ik houde, worden door mi] van het beste voedfel voorzien , en ik dulde nimmer dat dezelven gekweld worden; deeze bezorgdheid komt voord uit twee redenen: — ik wensch hen gelukkig te maaken — en ten tweedeti, dewijl ik mijne medemenfehen meer beminne dan het redenlooze vee, kan ik niet gedoogen, dat iemand, op wien ik eenigen invloed hebbe, zich eene gewoonte maake om ongevoelig en wreed te worden, zelfs in zoo verre, dat men cr vermaak bij geniet.... A 4 m  Nu begon juist een leeuwiik, zkh 0p zijne wieken verheffende, te zingen — 'dekinderen luifterden na den kleinen al hooger (rijgenden, zanger., die weinig tij ds daarna wêer< daalde en achter eene hegge in he» veld nederftreek: een tweede vloog naar dezelfde plaats —, de kinderen waren zeer nieuwsgierig, alzoo zij, bij de komst van den laatften, kleene vogeltjens hoorden 'tulpen, toen hij nedervloog en voedfeï ^anbragt; web haast vloogen de bekte vogels te famen weder weg om nieuw aas te zoeken voor-hunne jongen, die nog niet konden vliegen. — Een, (teute knaap,, die een- fnaphaan. geleend had,, liep door '« veld, vuurde op dezelven —._ en , beiden, vielen; doch. ontdekte , voor dat hij het gewonde paar kon opneeraen , jufvrouw masson, en ijlde heen. Men liep naai de plaats, daar de diertjens gevallen waren., en bevond dat zij beide nog leefden, dat een derzelven niet veel bezeerd-, maar Hechts aan het wiekjen gekwetst was: de ander „ het mannetjen 9 was de ■ v POOI  TB poot ftuk, een oog uit, en de wieken geheel tan flarden gefchootem De kinderen wendden er hun gezicht af en weenden. Ziet gij wel , zeide jufvrouw masson, hoe zeef die diertjens lijden, veel meer dan toen gij de kinderpokjens hadt, en met zoo veel zorgvuldigheid werdt opgepast — koom , neem gij het wijf jen, wij zullen trachten het vlerkje» te heelen; — maar het mannetjen , fchoon ik eenen afkeer hebbe van iets te dooden , moet ik, daar het ongeneeslijk is, door den dood- van zijn lijden verlösfen: hem in deezen {laat te laaten zou wreedheid zijn , en ik zou , om een onaangenaam gemoedsgevoel te ontwijken, dctt armen vogel honderd dooden doen fterven-, deeze handelwijs misfehien tederheid noemen, terwijl ik ae fraert van. het fchepfeltjen zou verzwaaren. Al voordwandelende merkte carol rn a aan, dat de jongen, nu van hunne voedfter beroofd, van gebrek zouden moeten vergaan. -~ Toen de meisjens dè plaats naderden^ daar het- nestjen met de jongjens A. S lag*  «O lag, begon de moeder , in haare .hand » met de wiekjens te fladderen, en fcboon het diertjcn niet vliegen kon, deed het echter eene pooging daartoe; —- toevallig vonden zij het nestjen , kunfïig tusfchen het gras verborgen, ijlden naar jufvrouw masson, verzogten hetzelve in een korfjen te leggen, het te mogen medeneemen, en te zien of 4e voedfter lmre jongjens niet zoude kennen. — Ik ftaa u dit toe, zeide jufvrouw masson, om de jongjens medeteneemen, omdat het ongeval hen hulplocs gemaakt .heeft; doch indien dit niet ware, zouden zij niet opgeflooten worden. Oogcnbliklijk was het nest met de moeder in den zakdoek van maria. C a r o ; i n a zag elk ■oogenblik, door eene kleine oopening, die men in den doek gelaten'had, naar de diertjens, en verblijdde zich te zien, dat de voedsler de jongjens dekte. Naauwlijks wartn zij van het veld, of zij ontmoetten eenen kleinen jongen, een nest met jonge vogeitjens in de hand draaiende: de voedfter van hetzelve zat op eenen  II «enen nabij zijnde boomftronk , en haare 'natuurlijke fchuuwheid afleggende, vervolg de zij den roover; de treffende klaagtoon m die het angstvallig dier deed hooren," trof -de kinderen , wier harten nu voor het eerst de gewaarwording van medelijden gevoelden. CaRolina riep den kleenen knaap „ haalde zes ftuivers uit haare beurs, die zi| den jongen aanbood om het nestjen te hebben \ mits hij haar zeide, van waar hij hetzelve gehaald had. De jonge nam het geld voor het nestjen ; duidde haar de plaatt aan, en carolina liep in allerijl derwaards om het weder te brengen, vaü waar het genomen was ,• uitroepende: ó Hoe blijde zullan de oude vogel* zijn als zij hun jongjens wederzien — er werd on-der het wandelen van niets dan van het vermaak, dat die diertjens genieten zouden, gefproken Men vond de aange weezeh plaats, waar men het nestjen nederzettede , oogenbliklijk vloog de voedller er op en fcheen, door ziohtbaare teekenen, haare dankbaarheid te betuigen.  Vervolgens kwamen zij aan eene boereia ftulp, die nabij het buitenverblijf flond, aan den ingang van dezelve vonden zij eenige jonge ezels , die een aakelig geluid maakten. Jufvrouw masson had last gegeeven, dat de ouden moesten opgeflooten blijven , opdat de jongen niet zouden zuigen voor dat de benoodigdé hoeveelheid van melk voor eenige zieken in de nabuusfchap zou verzorgd zijn ; doch de onbedachtzaame oppasfer had, lang na dat dit alles verzorgd was , de arme dieren vergeeten en opgeflooten gehouden, zoo dat de jongen van gebrek fchreeuwden, en dezelven •, zonder haare komst * vergeefsch op het voedfel zouden gewagt hebben, dat de natuur voor hun gefchikt had. — Open de kooi-, zeide jufvrouw masson, de moe•der heeft reeds te lang het genoegen, gemist om haar jongen te voeden. — De fehaapskooi werd ontflooten, en de ouden ftreclden hunne jongen, terwijl zij dezelven voedde. Laat ons nu gaan ontbijten, zeide jufWouw masson. — Lieve meisjens! gij hebt  licbt deezen morgen welgedaan — gij hebt gehandeld als redelijke wezens! — Welle een fchoone uchtendftond is het! — de infeften, de vogels, alle dieren worden vervrolijkt door den aangenaamen dag. Dankt aarde wenfchen, als een blijk van hunne ■gevoelens van toegenegenheid voor het snenschdom : en alle blijde tijdingen, die et immer aan de menfchen gezonden zijn* werden door engelen aangekondigd; — indedaad, het woord engel beteekent boodfchapper. — Wij zijn om god te behaa» $en — ons geluk hangt hiervan alleen af r dat wij allen verpligt zijn goed te doen. — Hetgeen men deugd noest; mag op de vet-  volgende wijze worden uitgelegd; — Wij oefenen alle weldaadige toegenegenheid uit', om hier op aarde alle ftreelend vergenoegen te genieten, en om ons zeiven meer en meer te bekwaamen en in ftaat te ftellen, om hier nanjaals engelen te worden: en wij zullen , als wij: de mcnschlijke deugden betracht hebben, eene meer glorierijke bediening, dan zij in het: rijk van onzen hemelfchen Vader ontvangen; doch er is veel grooter gelijkheid tusfehen engelen en menfchen dan tusfehen menfchen en dieren, dewijl de laatlten onbekwaam zijn om zich te volmaakem De vogels, die gij deezen dag gezien hebt, begrijpen niet — of hun begrip beftaat flechts om voor zich zelven te zorgen: het eerfte nest, dat zij famenftellen, is volftrekt gelijk aan het laatfte, fchoon Zij er in hunne vlugt eene menigte • anderen zien, die, offchoon wel niet gefchikter, ten minfte veel fraaijer zijn dan de hunnen^ indien zij nu reden bezaten, zouden zij, wiarfchijnlijk, cenigen meer bevallige» ft. fmaakc  fmaak in den vorm hunner wooningen doen blijken; maar dit is hunne zaak niet. —"** Gij zaagt de hen zich de dons - vederen uit de borst plukken, om een nest voor haare eijeren te maaken, — gij zaagt haar hct graan met haaren fnavel ftuk bijten, zonderiets van de buizen inteflikken, alvoorens haare jongen gevoed waren, overdekkende dezelven vervolgens met haare vleugelen, en fchijnende volmaakt gelukkig terwijl zij dezelven getrouw bewaakt: als iemand naderde was zij gereed dezelven te befchermen, ja haar leven er voor opteöfieren; maar binnen veertien dagen zult gij diezelfde hen haare gevleugelde kuikens uit het hokjen zien drijven, en haare verknochtheid aan dezelven zien afleggen, 't welk fterker fchijnt dan de eerfte indrukfelen dei natuur. —. De dieren hebben die gevoeligheid niet,, die uit de reden ontftaat: zij kunnen ook niet weldaadlg zijn, noch de deugd leeren betrachten. De gewaarwording , of eene zekere drift, die ik in hun heb opgemerkt, is  is even als onze mindere aandoeningen , die niet ten eenemaal van onzen wil afhangen, en alleenlijk toevallig zijn; doch fchijnt ingeprent om die bijzondere wezens bereidwillig voor het weldoen te maaken. Als wij voor de dieren zorgen en hun voeden , zullen zij ons beminnen , even gelijk de kinderen doen, zonder te weeten waarom: — wij ontdekken nooit eenige verbeeldings kracht of wijsheid in hun, en zij zijn niet bekwaam om het geringde denkbeeld te vormen. — Het geen den mensch voornamelijk verheven maakt, is vriendfehap en godsvrucht: viïendfchap is gegrondvest op wijsheid en deugd; deeze zijn menschlijké bezittingen, en godsvrucht is eene toebereiding voor de eeuwigheid; Want als wij God aanbidden zondrr te trachten om de volmaaktheid te bereiken, dan doen wij Hem eene belediging aan — Hij werkt overal ter navolging, op dat wij beter en gelukkiger zouden worden. De kinderen vroegen , met veel drift, op welk eene wijze zij konden doen blijB 2 ken»  ken,. dat zij, boven de dieren, verheven waren? — Het antwoord was kort: weest goedhartig, en laat uw edeler befef u beveiligen voor die. rampen, welken wij niet kunnen voorzien. Het is alleenlijk aan de .dieren dat kinderen goed kunnen doen — de volwasfen menfchen zijn hunne meerderen,: -w toen ik een kind was, voegde er de. kinderlievende jufvrouw masson bij-, was mijne geliefdfte bezigheid en vermaak om. het geheel dierengeflacht dat in het huis was en hetzelve omringde, te voeden,, en ik vond mij gelukkig, wanneer ik aan een of ander dier genoegen kon toebrengen,, of voor hetzelve nuttig zijn; deeze betrachting gaf mij een gevoelig hart-, terwijl het tevens elk indrukfel aannam, en de Voorzienigheid heeft mij vervolgens tol een werktuig gemaakt om wel te doen. Ik, die nimmer, zonder reden, een infect met., den voet vertrap.pe, om de klagt ¥an een, fpraakloos dier te vermijden , kan nu, den hpngerigen brood, den zieken geneesmiddelen &p d?n bedroefden troost toedeelea:  SI en 'tgeen meer is dan dit alles-, ikr die gefchikt ben om eeuwig te leeven, kan mij langs deezen weg. voorbereiden om eene gezellinne. der engelen te worden. — De waereld is, gelijk ik u gezegd hebbe, een toegang naar eene betere — dikwijls moet men in dezelve lijden — dan, dit lijden kan ons nederiger en wijzer maaken — ook genieten wij daardoor het voorrecht , dat wij de verhevenfte. wezens — dat wrij menfchen zijn. — Meer hier van te zeggen is voor uwe jaaren nog niet gefchikt — laaï mij nog. iets van de dieren aanmerken. Eene kat en een hond hebben een zoo fterk gevoel van verwantfchap,, dat, al# men derzelver jongen wegneemt, zij dikwerf, om, dat gemis, van droefheid fterven, en zelfs treuren zij, wanneer men hun het grootfte deel hunner jongen ontneemt. Men had eens- een hond al deszelf* kleinen ontnomen, cn in eene nabij gelegen floot doen verdrinken: de voedfter zogt dezelven vlijtig opf, vondze in.dfl B 3 floot*  92 floot, bragtze een voor een aan de voeten van haaien wreeden meefter, ftaarde hem treurig aan , als of zij wilde zeggen : „ Zie daar het werk uwer wreedheid! en ftierf op dit oogenblik ! " Ik zelve heb eenen man gekend, wiens hart zoodanig tegen de dieren verbitterd was, dat hij het een vermaak achtte, elk fchepfel, dat hij onder zijn bereik of magt had, te plaagen en alle leed aantedoen. Ik zag hem eens twee westindifche vinkjens in de hoogte werpen om te beproeven of hij dezelven in de vlugt kon doodfehie'ten —< —. En waren zij dood? — riep carolina uit — Zeker ja — en dat was zeer goed, hernam jufvrouw masson, want anders zoude hij nog meer middelen uitgedacht hebben om dezelven te pijnigen. Toen hij vader werd, boezemde hij zijne kinderen gelijke wreedheid in, bedierf hunne tedere harten en deed hun veele fmerten aan. — Het gevolg was, dat deeze verwoefter der natuur, toen hij ©ud en zwak geworden was, hoewel niet van  van middelen ontbloot geweest zijnde, op eenen mesthoop ftierf. Gaat nu uw vogeltjens eeten geeven„ en plukt eenige bloemen in het bloemperk. — Als wij gegeeten hebben en het weder gunftig blijft, zullen wij naar het bosch wandelen , dan zal ik u het hol,in den Kolkfteenberg wijzen,— een berg wiens ingewanden , zoo als wij die noemen, in koikfteenen beftaan en waarin de arme rob in met zijnen hond zijfil verblijf had..  EI K OVER de BEHANDELING Dir DIEREN.. geschiedenis van Robin, de man, die in de bastille gevangen was. T J. n den namiddag huppeldén de kinderen i over het korte gras van de weide,.tot dat; zij aan den berg kwamen , waaruit een. fchoon helder water vloeide*; 'twelk door een lieflijk beekjen ftroomde, en een zoo aan* genaam geruisen veroorzaakte, dat de ftilte der plaats daardoor op eene verruklijke wijze verleevendigd werd. Het beekjen verkor zich in een nabuurig boschjen, en de kin-  Knderen wendden hun gezicht naar de uitvlbeijende zijde van den berg, waarop het klimop in groote meenigte groeide. Jufvrouw m aïs on toonde hun eene kleine groeve en wilde, dat Zij zich op eenige boomftronken zouden nederzetten , terwijl zij de beloofde gefchiedenis zou verhaakn. Rasch deed de nieuwsgierigheid daaraan voldoen en jufvrouw masson ving dus aan:' „ Er leefde eens in gindsch hol een" arm man, die gemeenlijk bekend was bij den naam van cratis rob in. Hij was in zijne jeugd een zeer vernuftig jongeling , en trouwde met een dienstmeisjen van mijnen vader — een meisjen , zulk eenen goedèn echtgenoot waerdig. — Zij leefden eenen geruimen tijd zeer gelukkig: hun vlijtige arbeid" gaf hun het daaglijks brood; doch dé vrees, dat hij een groot huishouden zou krijgen deed hem naar middelen uitzien om zijn beftaan te verbeteren ; hij had nog eenig-, geld, dar hij in zijnen dienstbaaren ftaat  gefpaard had, en nam dus eene kleine andhoeve in een nabuur* landfehap * tour. — Ik was toen nog ecn kind> _ Tten of tWaalf jaaren daarna vernam dat zekere cRATIS r obin, die TI am fCheCn' d™ kant van de beek eene groote meenigte fteenen had op. «ehoopt.. Hij wilde de rivier van dezelve, doorwaaden, gevolgd van eenen keeshond,, welken hij doorgaans zijn j axk y of ook wel zijn nancy noemde, en> als dan fteunde hij tegen denzelven: „ Gij, 3, zult mij immers niet. verlaatenf -T wij ** ZuIIcn t£ famen met de uilen over het „ klimop leeve„"_wajlteen groof ^ tal derzelven had hier zijne fchuilplaatsgenomen. De fteenen, welken hij verza* meld had, werden door hem voor den mond van. het hol gebragt, en hij had hechts eene oopening gelaaten, groot ge» noeg om er door te kruipen. Eenigen. der nabuuren hadden eindelijk op zijn ge}m achtgegeeven. ïk Mnd. iemand Offl.tc vernemen, welk een rampfpoed hen  hem in zulk eenen beklaaglijken toeftand gebragt had. — Ik zal de berichten , welken ik deswegens, door onderfcheiden menfchen, ontving, aan jo, met zoo weinig woorden als mogelijk zij, mededcelen. Veelen zijner kinderen- waren in hun> ne vroege jeugd geftorven; er zijn bijna geene onheilen uittedenken, of dezelven volgden hem, het eene na het ander, zoo lang tot hij onder derzelver opeengeftapelden last moest bezwijken. Hij had fcdert lang door die wederwaardigheden groote fchulden moeten maaken , en dt landhoevenaar, die hem de hoeve verhuurd Kad, ziende dat hij naerftig en eerlijk was , en alles aanwendde om zijn huisgezin van onderhoud te verzorgen, maar dat hij door onfpoed zwaar gedrukt werd , vervolgde hem om de huurpenningen niet; doch wanneer de vrouw van robin van haar laatfte kind, in het kraambed lag, en de landhoevenaar kwam_te fterven, lag de erfgenaam, op allés wat robin bezat, bïeflag, voor de huurpenningen , en de gee^  gee> ra van wien hij eenig geld geleend' «ad.,, vreezende. alles te zullen verliezen^ deeden hem daadlijk in. hechtenis ftellenl zoo, dat hij niet in Haat was éénen peij Bing tot onderhoud zijner kinderen te geav.e.n. De arme moeder kon niet zien ,. dat haare kinderen van gebrek zouden tferven, en trachtte dus dezelven te onr derfteunen, eer, zij nog de genoegzaams krachten had wedergekreegen;. waarna zij 9 door zelfverzuim , gevoegd bij. gebrek aan goed voedfel, met haaren, zuigeling en nog twee. kinderen, door den dood werr den weggerukt. De. twee overige kinderen, ijlden naar hunnen vader in de ge^ vangenis, namen een brood mede, dat zij gebédeld hadden, en deelden den fchra* Ifcn maaltijd met hem.. De arme kinderen bédelden des daagsv en, fliepen des nachts bij hunnen vader in de gevangenis. De armoede en. onzuiverheid verdreeven wel haast de roosje» van hunne wangen, welke de frisfche land. tocht, met zoo veel bevalligheid op dezelr ven-  ven had doen bloeijen, en eindelijk, io£ gen dit leed niet beftand, ftierven zij in den uchtendftond van hun leven, in.des vaders gevangenis. -— De arme vader zich eerst van zijne vrouw en nu van zijne kinderen beroofd ziende, verviel in eene doodelijke droefr geestigheid, klemde de levenlooze pandea zijner liefde, in zijne armen, en bleef als onbeweeglijk in deezen akeligen tocftand cenige uuren beweegloos ftaan , zonder dat zijn hart één zucht of zijn oog één traan ontgleed. Zijn getrouwe hond,, die zijne.zijde niet verliet, ftreelde en likte hem de hand en wilde, als 'tware,, zijne aamdacht tot zich. trekken :, maar hij fcheen voor eene wijl op deszelfs bewijzen vaü; vriendfchap geen acht te flaan. Eindelijk eenigermate tot zich zeiven komende, riep hij lachende uit ,. terwijl hij zijne oogen op den hond vestigde:. „ Gij zult „ mij, immers niet verhaten ? " —- — Intusfchen, werden de lijken weggen o* men, en hij verviel in een allerakeligften tof; diende. verviel in eene doodeliike droefr  toeftand, zoo dat hij in dien wanhoopt-gen ftaat moest bewaakt worden. Na verloop van eenigen tijd beterde zijne gefteldheid , zoo dat hij niet zoo fterk meer bewaakt werd, en- op zekeren dag be floot zijne gevangenis te ontvlugten, hetwelk hij ook volbragt; zijn hond Volgde hem, met welken hij aan deeze plaats kwam, en zijn verblijf, in dit hol: nam. Na het omvangen van dèeze kondfchap' befloot ik deezen ongelukkigen van eenw ge noodwendigheden, die ik dacht, dat hij behoefde, te verzorgen. — Ik zond hem' eenige , zoo ik meende , onontbeerlijke behoeften en huislijke benoodigdheden s maar hij weigerde die allen , uitgezonderd eene mat , waarop hij zich fomtijds te flaapen lag. — lk trachtte hem iets te. doen eeten , maar hij gaf geduurig, hetgeen ik hem toezond, aan den hond, en. voedde zich met haver en zwarte boo* nen. —» lk deed' hem* dikwijls bij mij; komen, fomtijds volgde hij mij naar het huis*  Huis, Waar ik woonde: in dën winter kwam hij uit zichzelve, en nam dan eer» ftuk brood; hij .verzamelde waterkers uit de floot, en bragt mij die, met ruikertjens van wilde thijm, die hij plukte, aan, de zijde van den berg. .—. Ik heb u reeds gezegd, dat de hond van robin zijn grootfte lieveling was, en indedaad hij verdiende het; daar hijdagelijks voor zijnen meefler eene en an« dere noodwendigheden ging opzoeken, die bij zorgvuldig bij hem bragt. -— • Op zekeren dag dat robin waterkers was gaan zoeken, was de hond ook uitgegaan, die: een jagend edelman te paerd ontmoette, en door zijn geblaf deszelfs paerd hatl doen fteigeren, zoo dat het bijna, zijneo berijder afwierp; de.edelman laadde daarop zijn geweer , lag op den hond aan en fchoot hem dood. Robin vond. zijnen vermoorden hond, was om zijnen dood bitter bedroefd , wfesch zijne be* bloede wonden uit, nam hem mede , en bragt hem naar'zijn verblijf. — lk  Ik merkte op, dat ik hem niet meer over de heuvels zag gaan, zoo als hijgewoonlijk pleeg te doen. — Ik zonddus iemand om na hem te verneemen; men vond hem zitten voor zijn hol bijden dooden hond ; geene poogingen konden' hem beweegen dit doode dier te verlaaten, of eenige-ververfching, die ik hem ge^ zonden had,, aanteneemen; ik begaf mijdaadlijk naar hem, hoopende, daar ik altijd zijne lieveling was geweest, door mijne poogingen iets op hem te zullen 'ukwerken; dan, ik, vond', toen ik bij hem kwam*, dat de koude hand des doods over hem was uitgeftrekt. — Hij was in eenen troostloozen ftaatr gedumig met het- oog1, op den dooden hond gevestigd, en zat' fpraakeloos* — Ik. fmeekte hem, dat hif iets tot "verfterking zoude gebruiken, en zich van het doode aas afwenden; maar in plaats van mij te antwoorden of her afteflaan, berstte, hij in traanen uk, hetwelk ik nooit, te' vooren van hem gez>en had. ■— Eindelijk fprak hij al fnikken- de,:  Dat {fe mij de weldaad bevreest van een einde lan mijn leven te m a aken f. • :   ■33 ïk <3e: ó Dat gij mij de weidaadigheid bcnveest van een einde aan mijn jammervol 4even te maaken t — „ Ik zag mijne dier• „ baare .huisvrouw niet fterven — neen! — men rukte mij wreeed van haar af — ^, maar ik zag jacky en nancy fterven! •.„ en wie beklaagde mij ?— wie anders dan ^, mijn hond? — en nu — nu heeft men mij dien ook ontroofd! " De droefheid overweldigde zijn hart zoodanig-, dat -hij op het oogenblik ftierf. " ó Welk een rampfpoed ! — en was -dat het hol? vroeg mar ia. — De meisjens liepen 'er heen en weesden, uitroepende: Wie heeft ooit zulk een droevig •ongeluk gehoord ! — Ja , antwoordde jufTrouw masson, de behandeling, den armen robin aangedaan , was wreed, maar ik zal n, wanneer wij naar huis wandelen , een geval vernaaien, dat nog •wreeder is.  34 Ik heb u gezegd, d« robin ia eene gevangenis geflooten was. — Tn Frankryk was er eene, die alleraffchuuwelijkst was. De arme ellendelingen., die in dezelve gezet werden , waren ten eenemaal aan zich zeiven overgelaaten, hebbende het vermaak niet van menfchen of dieren te mogen zien, en mogten geen boek hebben ter verdrijving van den voor hun voordkruipenden tijd: zij leefden elk afzonderlijk in eene doodlijk verveelende eensaamheid. — Sommigen hielden zichbezig, door met een fpijker, of iets dat hun toevallig in de hand was gekomen, beelden op den muur te maaken; anderen, met op eene kunftige wijze ftroo bij elkander te fchikken , en dergelijke beuzelingen. Een deeïtï rampfpoedigen had eene groote fpia gevonden, met welke hij zich zeer gemeenzaam had weetcn te maaken; zoo dat hij haar, geduurende den tijd van meer dan twee jaare», uit de hand voeddei. De en-  t5 • ongelukkige vermaakte zich met dit dier bij eiken fchraalen maaltijd, en deeze bezigheid verzagtte eenigermaate zijn ongelukkig lot. — Hij verhaalde dit geval aan •den geenen, di© over hem gefield was, om hem van fpijs en drank te verzorgen i deeze, dit als eene zeldzaamheid verder verhaald hebbende -, ontving een bevel om het dier teïflond te verpletten. De ongelukkige, dit tyranniesch bevel vernomen hebbende, fmeckte dat zijne onfchul•dige fpin mogt gefpaard worden; maar, helaas! te vergeefsch, zij moest verplet •en hij van dat fchuldeloos vermaak beroofd worden. Gij ziet, maria! dat het lelijk fchepfel , 't welk gij zoo zeer fchuuwt en vreest, eenen gevangenen in de eenzaamheid ten troost kon verftrekken. —■ De gevangene moest aan het wreed bevel gehoorzaamen, maar gevoelde bij het verpletten van zijne fpin meer fmart, dan hij geduurende al d*n tijd zijner gevangenis ondervonden had. — Hij werd daarC ft op  op in «en aakeliger duifter verblijf gezet, waar de nijdige traliën zoo weinig lucht doorbeten, dat hij naauwlijks kon ademen. Dan, de fiere Franfchen % hebben dit, zoo dikwerf gevloekt moordhol der onfchuld vernietigd, en een groot aantal der daar binnen lijdende tot eer  I haart fpeelmakkertjens eenig tooifel of fië1 raad had, dat aan haare eigenzinnige en 1 ongeftelde verbeelding behaagde, fchreide zij om het insgelijks te hebben , en te ver; geefsch bood men haar iets anders aan omhaar te vreden te ftellen, zij moest het geliefde voorwerp verkrijgen , of zij floeg' 1 tot de allergeweldigfte drift over. — Wanii neer zij nog een kind was, deed haar op* | pasfter, als zij- viel*, haar den grond flaanr ; zij bleef hiermede aanhouden en fchoptey ; als zij toornig werd, de ftoelen en tafels 1 of cenige andere gevoellooze voorwerpen, 1 die haar in den weg waren; — ik heb haar zelfs haar muts zien in- 'tvuur werI pen, omdat iemand haarer bekenden er : eene op had , die in haare oogen fraaijer 1 was. Dergelijke onophoudelijke hartstochten. • veroorzaakten eene verzwakking in haar ; geitel; zij wilde daartebovem de algemeem 1 gezonden fpijze niet gebruiken, welke de kinderen, aan de kinderziekte en andere kwaaien onderhevig, het meest nuttig is, C 5 om*,.  4* om, wanneer zij in hunnen groei zijn, hen fterk en gezond te maaken. — Zij was, in plaats van tot. liefde en troost te ftrekken voor haare tedere doch-dwalende moeder, een ondraaglijke kwelgeest voor haar. — Al de bedienden hadden eenen afkeer van haar,, omdat zij niemand bemin, de dan zichzelve, en 'tgevolg hiervan was, dat niemand hunner haar, buiten de vervulling van zijnen pligt, den geringftendienst bewees. — Eene .dame, welke haare moeder van* tijd tot tijd kwam bezoeken, bragt op zekeren dag een aardig, zeer fchoon.hondjenmet zich. Jenni fchepte in dit diertjen veel behaagen, en begeerde hetzelve voor zich: de dame ftond het, hoezeer tegen haar genoegen, om de moeder te verpügten, af. —. Zij gevoelde, geduurende eenigen tijd, indedaad eene foort van: genegenheid voor het beestjen;• doch wanneer het niet lang daarna haar een taartjen ontroofde, dat zij wilde eeten,.ftoof zij, fthoon er nog wel twintig op het fchotelt- jen  4$ jen Waren, in eene zoo woedende kwaadaardigheid op, dat zij een floel nam en dien naar het arme dier wierp. — Ik kan u bijna het overige niet vernaaien, zoo doet het mij nog aan. — Het beestjen moest jongen, en.men verwachtte er ds fchoonftc vrugten van; maar het had door denltoci een' zoo zwaaren flag ondergaan dat het als dood nederviel, en weinig tijds daarna vier fchildcrachtige jongjens , die allen dood waren, ter waereld bragt. — De voedtter kermde twee geheele dagen zoo ellendig,., dat het elks medelijden wekte, en ftierf eindlijk aan de gevolgen deezer wreedheid* —- Jennt die nu zeer toornig tegen zichzelve was, had het dervende dier geduurig in haareu arm genomen , en elke oogopflag van het beklaagenswaardig dier fcheen haar haare wreede. misdaad te verwijten en het hart te doorbooren. — Zij was na deszelfs dood niet gelukkig;, doch zij wendde ook geen de minfte pooging aan om haaren. hoozen aard te. overwinnen;. al den zegen des  44 des levens werd haar ontnomen, en zif was, zonder wezenlijken tegenfpoed te on* dergaan, indedaad niet minder dan ellendig. — Als zij zich eenige partij van vermaak had voorgefteld, en het wcêr daartoe niet gunftig was, werd de geheele dag doorgebragt met knorren en Iiaaren neteligen aard te toonen aan al dé geeHen, waarover zij eenig gezag had; en fchoon er zich al geene wezenlijke verhindering tegen zoo eene partij opdeed, kon zij echter het bedoelde vermaak niet genieten — er was altijd iets, dat hetzelve verijdelde: de paerdèn liepente hard of te langzaam — het middagmaal was niet wel bereid, of de- eene of andere dame van het gezelfchap- ftond haar niet aan — de eene had iets fchoons aan, dat zij haar daadlijk benijdde — eene andere had haar niet genoeg eer beweezen, en zoo was 'er altijd iets dat haar kwelde, waardoor zij nimmer een waar vermaak genieten kon. — Zij; was, een kind zijnde, zeer fchoon, doch  4£ doch de wreeveligheid van haaren geeit roofde de fchoone trekken van haar gelaat, en gaf aan haare oogen eenen donkeren opflag, die de ontevredenheid van haar hart teekende, en het was maar zelden, dat zij, voor eenigo oogenblikken, een vrolijk gelaat aannam. — Wanneer zij al eens eene op zich zelve goede en menschlievende daad verrichtte, was de wijze op welke zij dit deed zoo verachtelijk, dat daar door al liet goede, dat anders in die daad gelegen ware, geheel verdorven werd. In het einde maakte zij haare moeder wanhoopig en verhaastte derzelver dood, door het verzuim van al die pligten, welke zij aan de liefde van haare al te toegeevende moeder verfchuldigd was. — De moeder ftierf — en zie daar haar eene wees! — Het overlijden van haare moeder deed haar zeer fterk aan. — Nu zag zij zicb van al haare vrienden, welke haar, om haare moeder pleegen te bezoeken, verfteeken; de verachting, waarmeede zij zich ÓOQl  46 door elk zag behandelen, was vóór haar diï* draaglijk — het wroegend naberouw knaagde haar hart— dikwerf riep zij uit: „ó,Mij„ ne dierbaare moeder! waart gij nog ih •„ 't leven , ik zoude u niet meer plaa„ gen — u niet meer zoo veele fmerten „ aandoen! — ik zoude de geheele wae5, reld geeven, om, aan uwe voeten ge„ boogen, u te kunnen zeggen, hoe bitter „ bedroefd ik ben, over het geene ik u aangedaan hebbe ! — Gij ftierft — wist 3, dat ik eene ondankbaare was, en beklaagdet u, dat ik niet geftorven ware „ 9, toen gij mij met de melk uwer borften 5, voedet ■— ik zal nooit — ó nooit zal 9, ik u wederzien! — — en nimmer zal „ de tijd het aandenken aan u uit mijn ge* „ heugen wisfehen! " Deeze harttreffende herinneringen verzwakten ten eenemaale haare gefleltenis, en bij dit alles behielp zij haar bedorven karakter. Zij had , door weldoen, haaré ziel niet toebereid, voor ctie'groote ftandverwisfeling, die het lot van den mensch,  47 i herroeplijk voor de eeuwigheid bellist, en kon dus geene hoop voeden op dien i troost, welke den mensch in de uure der f verfchrikkingen des doods verfterkt; de ; aannadering van dien koning der verfchrik-' ! 'king was vreeslijk voor haar — al morrende verhaastte zij haar einde — raasde op haa.ren geneesheer, omdat hij haare herftelling i niet bewerkte. — In eene ftuiptrekkende woede werd de draad van haar leven afge1 fneeden. — Men droeg haar naar her Igraf, maar geen enkele traan befproeide hetzelve — haare gedachtenis werd rascfc vergeeten, en ik herriep dezelve alleen in mijn geheugen om u te vermaanen vam - -haare dwaalingen te ontwijken. V,  V. g Ê -R. waarheid. geschied** nis van mevrouw s. * * * iets van jufvrouw t. * * * O nze kleine meisjens waren zeer ijverig •omde goede gedachten van jufvrouw masson te verwerven, en door zachtzinnigJieid van haar gedrag haar te overtuigen dat zij befchaamd waren over zichzelven. Het was een der vaste regels van jufvrouw masson, om, wanneer men haar beledigde, of de kinderen zich niet wel gedroegen, haar beleefdelijk te behandelen; doch tevens Om zich te weerhouden liaar die blijken van genegenheid te toornen, welke haar bijzonder genoegen kenmerkten, Op  Op gister, zeide de beminnelijke dame, .heb ik u alleenlijk onderhouden over éénen . misdag, fchoon ik nog eenen anderen had ■ opgemerkt; gij kunt zeer gemaklijk gisfen, welke die is: ik bedoele de on- ■ waarheid, die gij beide beleedt ; — neen, flaat de oogen op mij, want ik wensch zeer u te zien bloozen, en de .verlegenheid, welke ik in uw gelaat ont„dek , doet mij een wezenlijk vermaak aan , dewijl mij dezelve overtuigt , dat het bij u geene aangenomen gewoonte is; — en indedaad, mijne kinderen! het . zoude mij bedroeven, indien zulk eene laage denkwijze diepe wortelen in uwe tedere harten gefchooten had. —- Wanneer ik fpreek van onoprechtheid, bedoel ik daarmede al wat ftrekken kan om verftaan of begreepen te worden, offchoon niet met rechtftreekfche woorden i uitgedrukt: bij voorbeeld, door de Item , de beweeging met de hand of van het hoofd, indien dezelven eene andere beD tec*  teekenis aanduiden dan de zaak of woorden waarlijk vcreisfchen, zijn onwaarheden , en zelfs onwaarheden yan de flechtfte \ foort, omdat de kunftenarij daarvan de fchuld vergroot. — Ik zou veeleer eén i rechtftreckfche uitgedachte leugen kunnen i verfchoonen, wanneer dikwerf de vrees , ten eenemaal de gedachten inneemt, als i men bedenkt, dat men in de tegenwoordigheid van het hoogfte Wezen eene onwaarheid fpreekt. Hoe dat? — vroeg mar.ia. — Omdat gij wenscht uwe onoprechtheid I voor ieder menschlijk fchepfel te ver- • bergen ; maar als gij flechts voor een ' oogenblik in uzelven gaat, dan zult gij i begrijpen, dat de Kenner der harten uwe : diepftc gedachten doorgrondt, en dat voor • Hem niets verborgen is. — Gij zoudt zelfs, wanneer ik ontdekte,» dat gij mij eene onwaarheid zeidet, befchaamd worden , en niet flechts mijrie achting voor u verliezen» maar tevens de j gunst;  gunst verbeuren van Hem, van wien gij bet leven en alle tijdelijke zegeningen ontvangen hebt. Gij hoordet den Heer * * * , die mij deezen morgen een bezoek deed, zeer dikwijls het woord van eer gebruiken. —* Eer, beftaat in uzelven te eerbiedigen —te doen aan anderen hetgeen gij wenscht, it dat aan u gefchiede —■ en eer is de grond: ilag van waarheid. —• Wanneer' ik {iaat kan maaken op de oprechtheid der menfchen, dat is te zeggen , als ik vertrouwen kan, dat zij aan • de waarheid verknocht zijn, betrouwe ik ] mij op hun ; ik ben dan verzekerd, dat zij \ 'kloekmoedigheid bezitten , omdat ik weete > ; dat zij liever eene onaangenaamheid wili len verdraagen, dan zich verachtlijk maaken , door het voordbrengen van eene on\ waarheid. — Ten uwen opzichte is het niet 'noodig. : te beraadflaagen wat gij zeggen zult', als S gij welgedaan hebt. Maak u altijd i tot eenen vasten regel om de waarheid te D 2 fnret*  5* ^5 fpreeken, dan zult gij nimmer om woorden verlegen zijn. Indien uw karakter eenmaal gevormd is , om hieraan eene ernftige aandacht te leenen, zal uwe verkeering altijd aangezocht worden, en zelfs die, welke anders geene bijzondere bekwaamheden in u vinden, zullen eindelijk uwe achtingwaardige grondbeginfelen eerbiedigen. Het is volftrekt onmogelijk vriendfehap te vormen, zonder de waarheid ten grondflag te leggen; zij is indedaad de waare geest der godsvrucht ■—■ de uitoefening van het verfland en de fteun van alle pligten. — Ik beduur mijne bedienden en u door den fterken leidraad der waarheid, zonder van denzei ven aftewijken, en dit houdt mijn hoofd opgebeurd en mijn hart zuiver; ik ben altijd bereid om den Maaier van alles goeds, de Bron der waarheid te aanbidden. — Laat mij, terwijl ik met dit onderwerp bezig ben om u en anderen te onderhouden, ook  oök de deugd voor öogen {lellen, en houdt in gedachten , dat ik u iederen dag een voorbeeld geeve , want ik beantwoorde nooit om flechts voor een oogenblik aan ongemeende pligtpleeging te behaagen, en gedooge niet, dat er een woord van mijne lippen vloeije, hetwelk door mijn hart niet wordt voorgefchreeven; ook vermijde ik eenige zaak, daad of verhaal te verfraaijen, om er eenige meer behaaglijkheid aafl bijtezetten: niet omdat ik zulks volftrekt misdaadig achte; maar omdat het meerendeels ongevoelig medewerkt om den eerbied voor de waarheid te verbannen, houde ik mij op mijne hoede tegen alle valfche indrukfelcn , uit vreeze dat de waare ftandvastigheid, en dus het grootfte fieraad van mijn hart, zoude verlooren en gelijk worden aan eene zeegolf, die geflingeïd wordt door de aandrift van iederen ftorm. Gij moet in dit leven uzelven trachten te volmaaken, daartoe uwe pligten niet verwaarloozen, want zij zijn de grondzuilen der deugd, doch de ftandvastige famenwerD $ king  '54 king van beuzelachtige zaaken vereischt, «Jat de rede en het geweten alijd het hart bewaaren voor kleinmoedigheid. — Houdt uwe beloften en toezeggingen, alfchoon er zich iets aangenaamer, voordeeliger of meer behaaglijk opdeed, altijd indachtig zijnde, dat de geringde pligt moet voldaan worden; want een verzuim van dien aard kan niet dan het genoegen verbitteren. =— "oc veelen zijn er niet, die, door het verwaarloozen van hunne pligten, tot dwaasheid, ja affchuwelijke ondeugden vervallen ! —. Vuurig wensch ik u daar voor te hoeden ! — en ter aanfpooring daarvan, zal ik u twee onderfcheiden karakters voor oogen dellen , die, indien ik mij niet bedriege, eene fterke kracht zullen bijzetten aan hetgeen ik gezegd hebbe. Gij zaagt in de voorleeden week mevrouw s * * * die mij een ochtend bezoek gaf, — hebt gij ooit eene zoo fraaije koets en zulke fchoonc paarden gezien? — hoe trippelden zij gedadig, terwijl zij hunne rijk vergulden tuigen ten tcon delden; haare  53 re bedienden waren in zwierige livreien uitgedoscht, en haare eigen kleeding beantwoordde aan den luifterrijken tooi. — Haar huis is evenredig aan al deeze pracht: de vertrekken zijn üerlijk, met zijden doffen behangen, en pronken met kostbaarc huisfieraaden van den verhevenftenfmaak. — Een, ruim. lusthof ? gelijk aan een paradijs , door natuur en kunst met al wat fchoon en vermaaklijk is verrijkt, ftrekt haar tot een buitenverblijf. En met dit alles , welk eene laage ziel heeft deeze vrouw! Zij heeft nimmer de waarheid aan haa* re zijde ; — en dewijl zij genoegzaam haare geheele bezitting op eene flinkfche wijze verkreegen heeft, fmaakt zij, bij al dat genot geene waare vergenoeging. — Zij bewoont haare vorftelijke gebouwen, tooit zich in de luifterrijkfte kleeding en rijdt in eene blinkende ftaatie den oord rond, zonder wezenlijk vermaak te gevoelen. — Het nadenken, hoe zij dit alles verkreegen heeft, plooit dagelijks de rimpels op haar weleer fchoon gelaat: zij D 4 poogt  poogt dit wel door verwen te herflellen, maar te vergeefsch! het gelaat is veelal zieke vrouw, die zij er om befcheiden „ had, te gecven. Ook de knorrigheid „ van de kindermeid, als er maar het „ minfte was dat haar tegenftond, maakte ii Ijaai' ook wel eens verboord; immers „ zij bekeef ons dan — fioeg de kleine 50 Jenny, die haar ten dienst ftond, cn wij hadden haar dan eerst ge- „ plaagd — heugt u dat ook wel? „ arme. kleine jenny! ik zou, als ik „ haar nu zag, haar kunnen zeggen, hoe „ zeer zij te prijzen was, en dat ik haar •y, nooit weer kwaad zou maaken. De meisjens poogden wel te gaart fjaapen., maar mar ia zeide: „Ik kan ?, geen flaap in mijne oogen krijgen- — „ ik ben veel te bevreesd voor de oogen * van Jufvrouw masson. — Zbudrgij & „ kun*-  66 5, kunnen denken, carolina! dat één„ oogopflag van jufvrouw masson ie2, mand zou kunnen doen fidderen ? —. „ ö Ik wenschte wel, dat ik zoo wijs ^ en zoo goed was als zij! — weet gij }, nog wel wat de arme vrouw met haar „ zes kinderen, die wij eens bezochten, „ van haar zeide? — Dat zij een engel it was — dat zij haar leven, benevens dat „ van haare kinderen behouden had. „ Maar ach! het hart klopt mij als ik „ denke om morgen ochtend! — hoe zal ik haar durven onder de oogen zien! — 5, echter ben ik mij niet bewust iets kwaads ?, gedaan te hebben, ik fchreije en weet» 5, niet waarom. — Ik vrees dat zij nooit 5, wêer goed zal worden. " Eindelijk werden zij door dén flaap bevangen en vergaten hunne bevreesdheid — zij ontwaakten in den morgen geheel verXrischt, leerden ijverig haare lesfen en jpoogden daar te bovan elk nog eenen psalm te leertn, in dé hoop van .jufvrouw mas-so n te bchaagen,. VII,,  V I L deugd is de ziel der schoonheid. de tulpen. de roo' zen. de nachtegaal.. Jufvrouw masson ontmoette de kinderen den volgenden morgen het eerst in den tuin; zij wilde dat ca ro li na het oog zoude vestigen op een bed met tulpen, welke op dien tijd in haare volmaaktfte fchoonheid praalden. Ik verkieze, zeide zij, allerleic foorten van bloemen in mijnen tuin te hebben, dewijl de opvolging derzelven mij gelegenheid geeft om de onderfcheidene ontwikkelingen te befchbüwen, 'twelk mij eene bekoorende afwisfcE 2 ling>.  ling verfchafti — Doch deeze tulpen geeven mij minder vermaak, dan de meester andere foorten van bloemen die ik aankweeke; —• ik zal u zeggen waarom: ze zijn alleenlijk fchoon; — wees oplettend omtrent mijne onderfcheiding. Goede trekken en eene frisfclie kleur noem ik ligchaamlijke fchoonheden, deeze beJhaagen, even als de ftreepen in de tulp,. ilechts. voor eenige oogenbrikken aan het oog; maar deeze gelijkvormigheid verveelt ïasch, en de. werkzaame geest verlangt na eenig ander voorwerp. — Het wezenlijke der fchoonheid, mijne waarde kinderen ! beftaat niet in uiterlijke trekken , maar in de gewaarwording van een nafpeurend gemoed: wanneer de waarheid, menfchenliefde en gezond verftand in het hart woonen , zullen de oogen eenen bevalligen luifter verbreiden: de zedigheid, het vergenoegen, de gerustheid des gemoeds „ zullen op het onfchuldig gelaat de iichoonfte trekken maaien. — De regelmatigheid , eene fchoonc kleur, zullen wel in;  6> in het eerst de oogen tot zich trekken, omdat de verborgen , grondbeginfelen nog in geene beweeging gebragt zijn; maar zoo rasch de inwendige iieraaden van het hart in aanmerking komen., verdwijnen alle andere fchoonheden, even als een lamplicht voor den gloed der zonne. Gij, c arol in a ! moogt ontegenzeglijk den naam van fchoon draagen, ■— dat is , gij hebt goede wezenstrekken», maar gij moet uwe ziel zuiveren, om die behaaglijk te doen voorkomen, of zij zullen u alleen dienen om uw verftand te verleiden —< Ik heb verfcheiden menfchen veel moeite zien aanwenden, om de buitenzijden van hunne huizen optefieren, om de aandacht van vreemdelingen en, voorbijgangers te trekken, die derzelver fchoonheid en pracht bewonderden; terwijl het binnen' gedeelte , daar zij hunne vrienden ontvingen, donker en onaangenaam was. — Pas deeze aanmerking enkel op perfoonlijke bewondering toe; dezelve moge, het E 3 i*  re¬ is .waar, voor weinige jaaren, het oppervlakkig deel uwer bekenden behaagen;' dan, deeze zijn verre af van de waare befchouwing der fchoonheid , omdat alle hunne grondregels op het natuurlijke of uitwendige rusten; — zulke menfchen zullen het oog op u vestigen even als op de tulpen, en flechts voor eenige oogenblikken het vermaak gevoelen , 't welk een oogwenk op de veelverwige fèraalen van het licht op een onbedreeven hart teweeg brengt. — De laage klasfe van het menschdom , en kinderen beminnen de fieraaden : beguichelende , beuzelachtige, fchijn - fchoonheden trekken derzelver aandacht tot zich, maar het verlicht oordeel van eenen verftandigen begeert, behalven de kleuren, welvoeglijkheid, evenredigheid , bevalligheid en orde om het denkbeeld van fchoonheid volledig , te maaken. — Befchouw die roos, dezelve heeft al de volmaaktheden van welke ik fpreekc , kleur , bevalligheid en zagtheid — en wan-  71 wanneer de fraaije tinten verwelken, blijft nogthans de reuk aangenaam, voor de geenen die te vooren haare fchoonheid bemind hebben. Ik heb flechts één bed met tulpen, fchoon mijn tuin uitgeftrekt genoeg is voor meerder; maar de roozen trekken in allen deelen de oogen tot zich. — Gij hebt jufvrouw loüize gezien, en acht.haar eene zeer fraaije dame te zijn; haar gelaat en haare kleur hebben alleenlijk de helderheid die haare maatigheid haar geeft, en haare trekken zijn, eigenlijk gefproken , niet regelmaatig ; onze huisbediende, bet jen, heeft in beidedeeze opzichten veel op haar vooruit; doch. fchoon het niet gemaklijk te beflisfen zij, waarin haare fchoonheid befiaat, wenden de oogen zich tot haar, zoo rasch zij zich beweegt, en elk, die den kiefchen fmaak bemint, luiftert na de zwierige toonen die van haare lippen vloei* jen, om te behaagen en toegejuicht te morden, «w Het is de ernftige waarheid E 4, die  7* die achtbaarheid bijzet aan haaren wandely en eene eenvoudige wclfpreekendheid aan haar redenen. Zij^heeft indedaad een alleruitneemendst oordeel, en gevoelig hart: wijsheid en tederheid , de uitwerkfelen van die beide, zijn gelukkiglijk te famen vereenigd: en haar gedrag en fmaak zijn het polijstfel, 'twelk dezelve op het voordceligst doet uitfchitteren. — Zij is meer dan fchoon, en men ziet haare onderfcheidene voortreflijkheden met een geduurig toeneemend vermaak. — Zij poogt niet haare denkwijze u optedringen; want het verftand heeft haar eene waare zedigheid ingeboezemd. .— Zij is niet gelijk aan deeze zwierige tulp', die. zich trotsch in de hoogte verheft, om aandacht te ver* wekken; maar gelijkt de nederige roos, die gij ginder, onder haare vcele gekartelde bladeren, zich ziet verfchuilcn. — Ik hebbe van de bloemen gefproken — die zelfde orde heerscht ook in de meer verheven werken der natuur ,■ — merk op de vogelen: zij, die de welluidendfte en oor*  7$ oorftreelende zangen doen hooren, zijl* juist niet met de fraaifte vederen voorzien : het tegendeel heeft hier plaats. — God heeft zijne gefchenken wijslijk verdeeld, door aan den eenen vogel de fchitterendfte kleuren en aan den anderen den verrukkelijkea zang eigen te maaken. Gij zoudt u zeer bedroogën vinden , wanneer gij u verbeeldet in den nachtegaal eenen fchoon gevederden vogel te zullen zien: verfcheiden vogelen, die flechts niets doen dan tjilpen, trotfeeren door hunne fchoone vederen de voortreflijkfte zangers van 't woud. — Hieruit ziet gij , dat uitwendige fchoonheid of fieraaden geene de minfte wezenlijke waarde aan iets bijzetten — deugd , verftand en wijsheid woonen inwendig , en behoeven geenen tooi. Ik hebbe, voor dat gij nog aanwezen hadt, een zeer fchoon bevallig meisjen gekend: ik wist, dat zij bekwaamheden had, en zag, met leedwezen, dat zij de vermogens van haaren geest geheel verachE 5 te*  74 teloosde — alles aanwendde om haare hoog geroemde fchoonheid die levendigheid en küfkr bijtezetten, die zij zich verbeeldde dat haar verfraaijen kon, en verkwistte daar aan al den kostbaaren tijd. —■ Dan, zij werd zeer hevig door de kinderziekte aangetast — haare fchoonheid verdween geheel en al, en zij werd voor eenen geruimen tijd zeer ongelukkig. Haare natuurlijke levendigheid verwekte haar zeer onaangenaame gewaarwordingen. — Het gevolg haarer ongcftcldhcid maakte haare oogen zoo zwak, dat zij genoodzaakt was in een donker vertrek haar verblijf te houden. — Om den verveelenden, dag te korten, oefende zij zich in de muziek , en maakte daarin eene voorbeeldige vordering. — Zij begon tevens in haare afgetrokkenheid te denken, en i zoo dra zij haar gezicht weder kreeg, een groot behaagen in het kezen te vinden. — De gezelfchappen, in welken zij het voorwerp van bewondering was, vervrolijkten haar thans niet meer: wanneer men  ^fe 7$ men van baar fprak, was het flechts om haar te beklaagen — om haare voorheen bezetene hckoorelijkheid te roemen., en te hooren, hoe eene verwoeftende ziekte her, fchoonfte gelaat misvormd had. Zij wenschte geheel niet opgemerkt te worden, en verloor haare gedwongen manieren; — in kort, haar verlangen om te behaagen fproo* uit eene geheel andere denkwijze voord; zij ontdekte, terwijl zij haar hart verbei terde, dat de deugd geacht wordt om zichzelve, en niet gelijk was aan den perfoon die een fpeeltuig gelijkt, hetwelk de aanfchouwers behaagt, maar den bezitter niet gelukkig maakt. Zij ondervond, dat haai gemoed, onder het verkrijgen van kennis, gerust was , en de edele begeerte om evereenkomftig den wil van God t; leeven , was het gevolg, en verdreef den hoogmoed geheel en al, die haar te vooren beheerschte; zij zogt de achting cn vriendfchap te wiunen van die dames, welke zij te vooren trotfeerde. — Zij begreep, dat de fchoonheid even zoo verganglijk is als de  7* de fneeuw op het veld — bedroefde zich niet omdat zij dezelve verlooren had, en werd een voorbeeld ter naarvolging voor haare vriendinnen. — Het geld, dat zij weleer aan haaren prachtigen tooi bedeed had, gebiuikte zij nu om den naakten te kleeden, en echter was zij indedaad welgekleed, dewijl zij de gewoonte had aangenomen , om haar tijd met het meeste voordeel door te brengen, en de meeste haarer kleederen zelve te maaken, ten einde niet blindelings de hooffche mode te volgen , waarvan zij zich onderfcheiden wilde ; handelende vervolgens altijd, tot in de geringde zaaken, overeenkomdig het voorfchrift van een gejond oordeel. De kinderen deeden eene loffpraak over haar — doch de komst van eenen bezoeker doorcle het verder onderhoud; waarop zij den tuin rond liepen , terwijl zij famen over de tulpen en roozen fpraken. V'111.  VIII. eomer.-ver.maak. de aankomst, van eenefamielie van gras* maaijers. belachl1jkhe1d van pe rsooneele ondeugd berispt. een storm. vrees voor den dood. de hut van verlangen. jacob de schipbreukeling. de rots. geschiedenis van jacob en zijn' getrouwen hond. D e namiddag was aangenaam. —- Jufvrouw masson ging met de kinderen uit om te wandelen, en meenig boersch gerucht klonk haar in 'toor; eenige klokken van nabuurige dorpen , - wier klank, dooi  78 g^fëgs door den verren afftand verzacht wordt, maakten een aangenaam geluid. De torren bromden om hun heen en de kinderen vervolgden dezelven niet om ze te verdelgen; maar, om ze niet werkloos te befchouwen , deeden zij verfcheiden vraagen, betreffende haare leefwijze. — De fchaapen blaatten en het rundvee loeide. — De nabij zijnde beek maakte een zacht geruisen 4 en de niet zeer verre afgelegen ocea'in deed door de ftilte het zuizend gerol zijner golven hooren. De Itille aandacht werd in eens afgebroken, door de aankomst van eenige grasmaaijers : zij maakten eene geheele famielie uit, die uit een land kwam , waar zij gecne genoegzaame bezigheid vonden, cn aan welke jufvrouw masson toeftond om op haar hooizolder te vernachten. — Do. kinderen kenden hunne weldoenfter, en trachtten eenen glimplach van haar te verkrijgen •—■ dit gelukte haar; want jufvrouw masson was altijd gereed om de geenen, die zij haare weldaadigheid bewees een glimp-  glimplach te bieden. Zij beminde al haare medemenfchen, weetende dat de liefde de verpligting verzacht; zij onderftelde daarteboven, dat de armen wel tot den arbeid 1 waren gefchikt, maar ook recht hadden op den bijftand in dit leven. Eenige oogenblikken daarna ontmoêtten zij eene mismaakte vrouw: — onze meis- jens maakten dezelve verlegen, door haar fterk aantezien; doch jufvrouw masson wendde het oog lpoedig naar eenen anderen kant, en zeide, zoodra het arme voorwerp het niet meer hooi en kon, tot m aria: Ik heb u deezen morgen berispt over eene feil, welke ik doorgaans in u befpeure, die op dit oogenbrik en in den laatstleden avond zeer zichtbaar was. — Toen de mismaakte vrouw ons voorbij ging, zag ik, en onwillekeurig, naar iets anders, om haar niet indachtig te maaken, dat zij eene onbevallige gedaante had, en haar geen de minfle ftof tot denken te geeven. Ik deed dit, zegge ik, onwillekeuriglijk, want ik nebbe mij eene ge-  gemaakt, om over eens anders leedwezen te denken, en wat zij lijden in alle gelegenheden te overweegen; dus behoede ik mij om flechts door een enkel woord het gevoel van zoodanigen te kwetfen, terwijl ik met mijnen geest tot de beweegoorzaak opklimme, en dus pooge, door mijn gedrag eene vriendlijke toegenegenheid te toonen voor al wat ademt —< uit dien hoofde bergde ik de vreemdelingen op den hooizolder. ■ Maar wat moest ik van u denken, maria! toen gij eene achtbaare oude dame belachtet, die, zonder haare deugden in aanmerking te neemen, wegens haare jaaren, door u met alle hoogachting verdiende behandeld te worden; te meer , daar zij u alle beleefdheden en vriendlijkheid bewees ? — ïk hebbe altoos menfchen van het geringfte oordeel, en die zelden getrokken worden tot weldaadighied, de ligchaamsgebreken en toevallige wanflalte befpottelijk zien maaken; zij weeten flechts de mindere foort van fchoonheden, welke ik deswegen befchreeven heb-  be, te prijzen, en een dwaas vermaak vervult hunne ledige zielen, als zij door vergelijking vinden-, dat zij, in dit geval, meerder zijn dan anderen, fchoon het befluit valsch is; want deugd en verftandige begaafdheden kunnen alleen een wezenlijk recht geeven op meerderheid. Hadt gij het geringfte deel van onderfcheiding gehad , zoudt gij rasch het verlies der tanden, 't welk de ftem fleepende maakt, vergeeten hebben, door acht te geevea op het beminnenswaardig-goed oordeel, \ welk die oude vrouw blijken liet; — gij lachtet omdat gij onweetend waart; ik verfchoonde u, in de hoop dat gij wijzer zoudt worden, anders zoude ik u openlijk hebben moeten befbraffen; het zoude immers n niet aangenaam zijn, wanneer ik, na verloop van eenige jaaren, u in een gezelfchap vindende, van u zou moeten zeggen, dat ge een groot opgefchooten kind met een fchoon ligchaam waart, maar dat in hetzelve eene laage ziel huisvestte! . — — ,— F Ie-  Eenige donkere wolken begonnen zich fatnen te pakken, het geloei van het rundvee gaf een droefgeeftig geluid; de nachtegaal vergat zijnen verrukkelijk en zang, vloog angftig ginds en weder; de wind begon te bulderen en de dommelende donder deed zich reeds van verre hooren. —■ Wij moeten, indien het mogelijk is, zeide jufvrouw masson, giridfché rots trachten te bereiken, daar woont een oude bekende van mij, bij wien wij kunne vertoeven tot de bui over is, want wij zullen weldra een geweldigen donderftorm hebben. Zij verdubbelde haare fchreeden; maar de -ftorm overviel haar: zwaare hagclfteenen vielen gelijk een digten regen neder: — de wolken fcheenen zich te openen, om den blikfem te ontfluiten, terwijl de fchelle donderflagen den grond fchuddeden: — de wind floeg met hevige vlaagen, bij eenen Hortenden regen , bladeren en takken van de boomen, en ontwortelde veelen derzelven. De kinderen waren verfebrikt; doch juf.  jufvrouw masson gaf haar de hand en bemoedigde haar, door te zeggen, dat de bui begon aftedrijven. Zij onderrichtte haar, dat de ftorm noodzaaklijk was, ont de nadeelige dampen te verdrijven, die anders veele gevaarlijke, ja befmettelijke' piekten verwekken. Maar zijt gij niet angfh'g ? vroeg de bee« vende carolina- — Neen zeker niet, antwoordde jufvrouw masson, ik ben. geheel niet beangst, ik wandel in dezelfde gerutslieid voord, alstoen de zon het aardrijk vervrolijkte en het gezang der vogelen mijne ooren ftreelde. —» Go» is overal tegenwoordig en onder zijne be« fcherming zijn wij, in de grootfie geva*ren, veilig: en moet een blikfemftraal mij treffen, ik vreeze den dood niet ' lief , was een voorbeeld van getrouw,, heid en wilde mij niet verlaaten. Ik ,, had één oog door den blikfem verloó„ ren, het ander was mij zeer pijnlijk, ,, zoo dat ik er bijna geen gebruik van ,, had. Ik deed eenen ongelukkigen val „ en kneusde een mijner dijbeenderen , „ waar door ik mij buiten ftaat bevond ï 4 >? iet»  88 iets te kunnen verrichten: in deezen ellendigen ftaat kwamen wij te Brest aan, alwaar wij in eene gevangenis wer* den gebragt. ,, Nu was ik er erger aan dan ooit. Het vertrek, waarin wij allen geftom„ meld werden, was vol ongedierte, en ons voedfel was zeer flecht, beftaandc 9, in befchimmelde bifchuit en gezouten „ visch. De gevangenis was opgepropt a, vol, en wij vonden meenigen morgen „ den eenen of anderen vrolijken gezel, die door eenen val een ongeluk beko,, men had, even luchtig en opgeruimd. ,, De Franfchen hebben een minder „ wreed karakter dan fommige menfchen ,, hun toekennen: verfcheidcn vrouwen al,, thans bragten ons vleeschfop, ook 'wijn , ,, en eene derzelver bragt mij oud linnen ,, om mijn been te bewinden; hetzelve was 3, zeer pijnlijk, zoo dat ik er niet op gaan „ kon. Het was door de zwaare kneuzing ,, zeer gezwollen en ik had geen pleifter M om het eenige verzachting toe te brengen. M Op  **3 „ Cp zekeren dag bezag ik hetzelve met 5, zeer veel droefheid en ik vreesde het te „ zullen verliezen. Mijn getrouwe bompe „ Haarde mij aan, fcheen mijne droefgces„ tigheid te merken en begon mijn been te „ likken. Nooit heb ik ge weeten dat dit „ een zoo krachtig geneesmiddel ware, „ want van dat oogenblik af aan kreeg ik „ verligting van fmert, en daar het dier „ dit verfclieiden reizen op den dag her„ haalde werd mijn been eindelijk, zonder „ eenig ander middel gebruikt te hebben, „ volkomen geneezen. „ Ik werd daarna zeer ziek, een natuur„. lijk gevolg van de ongemakken die ik „ lijden moest ïn eene enge gevangenis, „ waarin ik beweeging, frisfche lucht en „ gezond voedfel ontbeeren moest; maar „ dezelfde vrouwen, die mij het oude lin„ nen gebragt hadden , wisten te bewerken, „ dat zij mij, geduurende mijne ziekte, „ ter oppasfing in haar huis mogten nee„ men, mits dat ik intusfehen een gevan- gene bleef. Zij namen mij dan mede F 5 „ naaï  „ naar haar huis, alwaar mijn hond mi] „ volgde, en ik door de goede oppasfingen „ genieting van eene gezonder lucht fpoedig herftelde. „ Zeker is het, dat ik niets dan goed „ van de Franfchen zeggen kan, want ik „ zoude door hunne \giendfchaj), op dien „ tijd, indien ik had gewild, wel naar „ eene gcede haven zijn bezorgd gewor„ den, en misfchien voprdeeliger dan im„ nier; maar het aandenken aaji mijne ar* „ me vrouw en kinderen hield mij daarvan „ terug. „ Nu — er werd eindelijk eene uitwis„ teling gedaan van de wederzijdfche ge„ vangencn , — wij werden op een en„ gejsch fchip geplaatst, en ik verheugde' „ mij in het blijde vooruitzicht van mijne „ familie haast weder te zien. Doch het ,, weer was aanhoudend flecht en onitui„ mig, en er was geene hoop dat het bete„ ren zoude, in tegenieel werd het boo„ zer, want geduurende drie dagen en drie i> nachten bevonden wij ons in eenen aller- „ ge*  pi a, geduchtften Haat, en op den vierden dag ^ werd het fchip op de rotfen gefmeeten. M ó Had gij den Cchok. gevoeld! het water „ ftroomde in het fchip en de bootslieden „ gilden' ziï deu dood voor oogen za,„> gen. Er was eene vrouw aan boord , en „ dewijl ik zwemmen kon, deed ik mijn „ lest om haar te redden; mijn getrouwe; bompe volgde mij , doch ik verloor hem — arme beest! ik fchreide als een kind om dat verlies. — lk zwom tus9, fchen de drijvende lijken heen en bragt „ eindelijk de vrouw aan den oever £ „ daarna redde ik nog vier mijner gezel„ len; doch door langen tijd in het wa„ ter te blijven verloor ik de kracht tot ,, het gebruik mijner ledemaaten. De „ Hemel echter was mij nog gunftig, „ daar Hij mij het leven gefpaard hnd^ „ en ik dus mijne vrouw en kinderen „ mogt weder zien. — De geredde vrouw „ zond om eene kar voor ons allen, en „ zorgde met dankbaarheid voor ons;, M doch ik kreeg het gebruik mijner leden „ niet  $>2 „ niet weder. Zij vernam ook na alle mijne wederwaardigheden, ook zond zrj „ om mijne vrouw, die terftond kwam, „ en federt dien tijd hebben wij hier ia „ deeze hut gewoond. Wij vangen visch „ voor de mevrouw; en komt hier de ,, een of andere ongelukkige fchipbreuke» ling aan, ik neem dien in mijne hut, „ verzorg hem, terwijl de weldaadige me„ vrouw het mij vergoedt. Ik ben inde„ daad zeer gelukkig; maar zonder die „ goede mevrouw zou ik mijn brood bij ,, de ftraat moeten bédelen — God zege„ ne haar! " •—• Er rolde een traan over de wangen Van jufvrouw masson, terwijl zich een glimplach van weldaadigheid op haar gelaat verfpreidde. — De kleine meisjens greepen iets uit haare beursjens — zij waren zeer aangedaan. — Er heerschte eenige oogenblikken eene diepe ftilzwijgendheid — waarna jufvrouw masson, om het gefprek op iets anders te doen vallen, vroeg, of jacob niet wat te eeten had ? — hij bragt  n bragt raich het een en ander van zijnen voorraad in gereedheid, en men zettede zich aan den gullen vrienden disch. — Zij fpijsden te famen — en, het was een vrolijke maaltijd. — De eerlijke jacob zong fommige van zijne liederen, deed alles wat hij kon om het gezelfchap te vermaaken, en zijne dankbaarheid te doen blijken, terwijl zijne gedienftige vrouw alles toebragt, wat het genoegen kon vermeerderen. Nu was de lucht opgeklaard en aangenaam. Jufvrouw masson keerde met de vergenoegde kinderen, in de fchoonftc maanefchijn , naar de wooning der weldaadigheid, terug. Men fprak geduurende den weg van niets anders , dan van den eerlijken Bootsman en zijn getrouwen hond.  'UET NADEEL VAN 0verdree- ven TOEGEEVENDHEIDo H et was de kinderen vergund ziel? Zeiven van fruit te voorzien , dewijl het een gedeelte van haar maaltijd uitmaakte. G arol i na droeg altijd zorg om de beste vrugten uittekiezen; veelal fcheurde Zij dezelven met eene ruk van de boojnen, en flokte die dan zeer gulzig op, even of zij zoo veel niet krijgen kon als zij begeerde, echter at zij altijd meer dan baar aandeel. — Zij had geduurcnde eenigen tijd er meer van gegeeten dan iemand indedaad verdraagen kan , zonder eene kwaade uitwerking daar van te gevoelen. — Op zekeren namiddag klaagde zij zeer • over  over pijn in de maag; haar bleek gelaat en flaauvv gezicht gaven kennelijke teekenen van haare ongefleldheid. — Jufvrouw masson gaf haar een geneesmiddel in; doch na de werking van 't zelve was het meisjen genoodzaakt zich te bed te begeeven , offchoon zij zich op dien tijd eene aangenaame wandeling beloofd had. —« Zij werd alleen gelaten, daar aan m ar i a niet vergund werd om bij haar te blijven; want, zeide jufvrouw massopï tot maria, indien de onpasfelijkheid toevallig on buiten haar eigen toedoen haar overgekomen ware, dan zouden wij beide getracht bebben om haar vermaaklijk den tijd te doen korten, doch op haare gulzigheid nu de verdiende ftraf ontvangende, moet zij die ondergaan, zonder de verligting , die het medelijden geeft, te genieten; breng haar alleen van mijnen wegen onder 't oog, dat het vermaak flechts één ©ogenblik duurt, terwijl het lijdend ongemak en het te huis blijven, dat er uit voordvloeit, eene geduurige ftraf is. De»  Den volgenden morgen ftond zij op, fchoon nog niet ten vollen herfteld zijnde, om voor het ontbijt met jufvrouw masson en haare zuster eene wandeling te doen, 't welk haar vergund werd. — Jufvrouw masson deed haar, geduurende deeze wandeling, verfcheiden vernaaien, waarbij zij haar de wijsheid van God in de fchepping aanduidde. — Zij nam haar vervolgens mede om een bezoek aan haare arme landhoevenaars te geeven. Deeze bezoeken ftelden haar niet alleen in ftaat, om zich een denkbeeld te vormen van derzelver bcnoodigdheden, maar maakten de hoevenaars tevens oplettend, want dezelven waren altijd bezergd, dat zij hunne huizen en perfoonen zindelijk zou Vinden; keerende jufvrouw masson dan bij den eenen en anderen hoevenaar in, om te zien of de dieren wel behoorlijk verzorgd werden. Bij eenen vonden zij den knecht bezig met de varkens voeder te geeven, en fchoon men een ruim gedeelte in den trog wierp, poogden deczc gulzige die-  ■dieren -het alles voor malkanderen opte-flokken. — Carolina bloosde'—- zij 'begreep dat dit gezicht voor haar gefchikt was, en fchaamde zich over haare eigen greetigheid. — Jufvrouw masson, die dit gevoel dieper in haar hart wilde drukken, fprak haar in deezer voegen aan: De Voorzienigheid, mijn kind! heeft ons de driften eigen gemaakt en eetlust ingefchapen, om onderfcheiden redenen : twee derzelven zijn algemeen en aan ieder eigen; ik zal u dit nader uitleggen: voor eerst om ons tegenwoordig leven te veraangenaamen, en vervolgens om ons voor een beter ftaat te bereiden, door ons tot gezellige wezens te vormen, dewijl in de inaatfehappij de deugd verkreegen en zelfverzaaking in aeht genomen worden. —. Een maatig deel van veedfel herftelt onze uitgeputte krachten, en verflerkt de dierlijke vermogens; doch wanneer wij de maatigheid te buiten gaan wordt het hart beswaard, het ligchaam loom, en wij verO val-  vallen tot werkeloosheid. Wanneer op dc maaltijden de maatigheid in acht genomen wordt, verkwikt men zich onderling j maar bij het onmaatjg gebruik vermoordt men eikanderen; —< dat is te zeggen, door dat men de fiaaf van het ligchaam wordt, ftelt men hetzelve aan die doodelijke gevaaren bloot, welke noodwendig uit de onmaatigheid voordvloeijen. De varkens, gelijk gij gezien hebt, fchrokken alles op wat men hun voorwerpt ; maar de menfchen, indien zij eenig gevoel hebben, beminnen hunne medefchepfelcn, en wenfehen die, door een gedeelte van dat geene , dat zij boven anderen genieten , te verkwikken. — Niemand immers kan recht deugdzaam genaamd worden, die niet geleerd heeft de armoede te verkwikken. Zij die meest denken om hunnen eetlust te Voldoen, zullen tot eene laage leefwijze vervallen, om er zich aan over te geeven; maar wanneer het gebruik van het verftand of fterktc de gevoeligheid der ziel bezig houdt 9  houdt, dan wordt zeer zeldzaam het eetea voor eene zaak van het grootfte aanbelang gehouden. — Laat de luiaard denken aaft zijne maaltijden en om zich op dezelven té vérgasten — een edeldenkende befteedt dén afwisfelenden tijd op eene geheel andere wijze, en geniet alleen denzelven tot eaft nuttig onderhoud als hij zich in den gezel* ligen kring bevindt. Het ftrekt mij tot een buitengemeen gê^ noegen, wanneer ik kinderen — ook Vól» wasfen menfchen — met fmaak zie ecten en de zegeningen van den Hemel afftroo* mende, met dankbaarheid gehieteh; **ü maar ik zie met leedwezen, dat men vaft deeze zegeningen, die alleen gefchikt zij* om het ligchaam te verkwikken en te onderhouden , een misbruik maakt — èea tnisbriuk, dat de onfterflijke ziel be% digt! — Ik heb u te vooren doen opmerken dat Wij, tot in de geringfte omftandigheden, Biet anderen moeten handelen zoo als wij G s wen-  roo wenfchen zouden behandeld te worden. —* Men moet de betrachting der pligten nooit uit het oog verliezen — alle gelegenheden , die bij de maaltijden daartoe aanleiding zouden kunnen geeven , zorgvuldig vermij-, den; —■ en ik hoop, carolina! dat ik u nooit weder , uit eene verfoeilijke hebzucht, eenige lekkernij voor uzelven zal zien verbergen! indien zulk eene neiging met u opgroeide, zoudt gij niet alleen eene aan de varkens gelijke gulzigheid verraaden, maar van de aangenaamheden deezes levens geen genot hebben, en de yoorrechten , die gij boven uwe medemenfehen genieten kunt, zouden voor uw ligchaam nadeelig en voor ufw hart verontrustend wezen. Op gister hebt' gij ondervonden, dat op de inwilliging der driften het lijden volgt, en dit is er altijd het gevolg van; en hoe zeer dit zich niet altijd daadelijk ©penbaart, het is echter zeker, dat de gevolgen der ©nmaatigheid zich dikwijls in  SBS Wl in eenen verder gevorderden leeftijd openbaaren. —. Op gister moest gij, tot iiraf der bovenmaatige voldoening uwer dierlijke lusten, te bedde liggen, pijn lijden, tn geneesmiddelen gebruiken; — gij werdt daar door van het genot eener aangenaame wandeling verdoken: — van een vriendelijk bezoek in den tuin bij jufvrouw GooDwrN; en dewijl mar ia blijken had gegeeven, dat zij haaren eetlust regelen kon, werd haar vergund zoo veel fruit te plukken als zij verkoos: zij heeft ook van die vergunning, geen misbruik gemaakt; maar bragt in tegendeel den meesten tijd door met wandelen, en «eniger der beste vrugten te verzamelen, die zij aan jufvrouw goodwin bragt, en deeze haare oplettendheid maakte dezelven des te fmaaklijker. 'tHuis komende noemde ik haar mijne vriendin , en zij verdiende dien naam, Nu flap ik van dit onderwerp af»vertrouwende, dat gij overtuigd zult zijn, G 3> dat  |0£ «gw— dat de gevolgen, die uit de oomaatigheiö. voordvlocijen, allernadeeligst zijn, en us als een verftandig meisjen, tegen dezelve zult keren behoeden. — Carolina beloofde niet alleen de maatigheid in alle opzichten in acht te zullen neemen; maar gaf ook blijken , dat zij haare belofte volbragt. X.  kleeding. een karakter, aanmerking over de wijz e der kleeding van jufvrouw t. *** beuzelachtige verzuimen ondermij-. nen de genegenheid. D e geneigdheid van maria tot het uitfiel veroorzaakte veele gevolgen. Zij wilde te bed blijven liggen tot het uiterfte oogenblik, en dan vertoonde zij zich dikwijls zónder zich behoorlijk gewasfchen en gereinigd te hebben. Jufvrouw masson had dit menigmaalen opgemerkt, en haar ongenoegen hier over getoond; doch G 4 niet  304 niet gewoon zijnde overboodige vermaa» ningen te geeven, wagtte zij flechts op een overtuigend voorbeeld. Weldra deed zich, ter bereiking van haar oogmerk, eene gelegenheid op, welke, zij oordeelde niet ongemerkt te moeten- katen voorbijgaan. Eene zekere jonge dame welker achte» loosheid ;n veele gevallen zeer aanftoot. Jijk was , bragt eenige dagen bij haar door, en hielp, door haar ten hoogden laakbaar gedrag , telkens de huishouding in verwarring. Wanneer er toevallig eenig gezelfchap het middagmaal kwam houden, liet zij altijd na zich wagten tot het eeten omtrent koud was,, terwijl zij zich bezig hield met niets beduidende kleinigheden:, en- kwam dan eindelijk flordlg gekleed aan tafel. Even zoo was het, wanneer er, tot uitfpanning, eenig partijtjen van vermaak bepaald was ; waaneer men dan gereed was om te gaan, moest zij zich nog geheel aankleeden, en dan trachtte zij zich door beuzelachtige uitvlugten te verfeboonen, ' Juf-  TOS Jufvrouw masson onderzocht, eenige- weinige uuren na dat zij weêr vertrok' ken was , wat uitwerking de ondervinding, in deeze week , op haare harten gemaakt had. — Gij bemint het geen belachlijk is, mar ia! zeide zij, en uwe geemelijkheid rust op dé rechte voorwerpen ? gij laat hetgeen wezenlijk is u ontfnappen 9 en vreest geheel niet voor de ftllzwijgende berisping, die u uwe eigen feilen aanduidt. — Begrijp mij wel: ik wil niet, dat gij er om lacht, maar ik wenfche, dat gij gevoelen mogt wat befmettelijk is, en dat gij u tegen de dwaasheid lecrdet behoeden. — De achteloosheid van jufvrouw Dowdy fpruit voord uit ongevoel; haare ziel houdt zich niet bezig met zaaken van eenig aanbelang , en indien dit al ware, zoude het geene voldoende verfchooning wezen voor haar gewoonlijk verzuim van eenig wezenlijk deel, zoo wel van manlijke alf vrouwlijke pligten. — Droef heid kan dikwerf die geenen, die anderzins behoorlijk acht geeven op hunne handelingen, G 5. zorgt  zorgeloos maaken, en dit verzuim is een zeker bewijs, dat de kanker bezig is met werken; — doch wij zijn verpligt deeze ongelukkigen veel eer te beklaagen dan te misprijzen. Indedaad , als de werking der fmart de onoplettendheid veroorzaakt, dan zal dezelve niet lang voordduuren: de ziel poogt er zich met geweld tegen te verzetten, en keert weder tot haare oude denkwijze en gewoonte. De nieuwe, van welke wij fpreeken, komt altijd voor als eene morsfige fchoone, die op fommige tijden eene walchelijke gedaante heeft, en op andere eene ligtekooi vertoont. Ik houde uwe zuster carolina geduurig voor, dat zij niet te veel tijd moet befteeden in het verfieren van haare perfoon; maar ik zoude niet gaerne zien, dat gij de uwe verwaarloosde!. — De wijsheid beftaat in het bovenmaatige te ontwijken — eene overdrevene drift in het kleeden noem ik hoogmoed; maar eene billijke oplettendheid in. het ontwijken van de zeldzaamheden , verdient den naam van nederig.  lof jjg. —. Verfpil nooit den tijd met beuzeJingen, maar gebruik dien tot wezenlijk nut; het vormen van het verftand en den goeden {maak hangt daarvan af, en zal in een enkel oogenblik u beftieren, indien gij niet bewust zijt u te regelen naar de veranderende modes, die ieder oogenblik verkwistingen ten gevolge hebben. Onder alle vrouwen , die ik ooit gekend hebbe, fchijnt mij jufvrouw t*** de meest af kecrige van den hoogmoed, en van die beuzelachtige betrachtingen, die het vrouwlijk karakter onteeren. Haare deugden hebben recht op den eerbied, en de uitoefening derzelver verheffen haare denkbeelden. Nogthans zijn haare kleederen zeer wel uitgekoozen; gij ziet haar altijd in dezelfde behaaglijke optooijing, en niet gelijk veele vrouwen, die zich bevlijtigen, om, als zij flechts eene wandeling doen, al haar tooifel in het beste licht te plaatfen, en zorgeloos, ja morsfig zijn, wanneer zij zich genoodzaakt vinden t'huis te blijven. —• Het gedrag van jufvrouw t*** M  ïo8 is juist het tegenovergeftelde: zij vermijdt alle uitzondering, en tracht, door haar voorbeeld, over het algemeen eene afkeerigheid tegen de dwaaze optooifels inteboe» zemen. Het zijn, in het geval der kleeding, flechts geene kleinigheden, maar het ge* heel, waarop men acht moet flaan, en dat wel eiken dag; de oplettendheid geeft eene ongedwongenheid aan den perfoon, daar de kleederen dikwijls uit ziclizelven, bij zorgeloosheid, te bevallig zijn, — Wenscht nooit uittemunten in beuzelingen, vervolgde jufvrouw masson, dit te doen, verbant alle eergierigheid: het hart is onge^ fchikt tot beide ; want als het voornaam doelwit laag is , zal het karakter doorgaans laag of niets beduidend worden. — Eene zich eigen gemaakte netheid is prijslijk ; doch als gij u wilt geacht zien als een fraai zwierig gekleed meisjens, en gij geVoek, dat de loffpraak u deswegens toegebragt, u vermaak aandoet, dan zijt gij hovaerdig , want eene lofwaardige eergierigheid;  beid kan met de hovaardij nimmer gepaard gaan. De dienstboden, en die vrouwen,. welker harten in eenen zeer beperkten rang geplaatst zijn, ftellen al hun geluk in fieraaden, en verwaarloozen doorgaans het eenig wezenlijk deel in de kleeding — de netheid. — Ik hebbe geene de minfte aanmerking te maaken tegen uwe kleeding, geregeld naar uwe jaaren. Ik ftem in uwen fmaak, door u toeteftaan om de vrolijkfte kleuren te draagen, doch op eerten trap van gelijkvormigheid. — Ik verbeeld mij, dat ge mij oneerbiedig zoudt behandelen, wanneer gij u voor mij vertoondet, zonder bedacht te hebben om te doen het geen nooit moet verwaarloosd worden, en het geen gij binnen een kwartier uurs kunt verrichten —» .ik bedoele u te kleeden. Ik kleede mij altijd voor het ontbijt, en verzocht u altijd, mijn voorbeeld, zonder eene voldoende verfchooning te kunnen inbrengen, hierin te volgen. — Gij, ma- riaJ  s10 ma' moest op gister eene vermaaklijke «itfpanning misfen, want, indien gij den eerbied niet hadt vergeeten, dien gij mij verfchuldigd zijt, en u niet op eene flordige wijze gekleed hadt, zoude ik u met mij genomen hebben , maar ik had geen zin om op u te wagten, tot gij gereed waart, zoo als gij hadt behooren te zijn; dus was het volftrekt uwe fchuld. Over het algemeen beklaagen zich veeIe mannen, over de onoplettendheid hunaer vrouwen, in het betrachten van deezen pligt, daar zij doorgaans na de vrouwen moeten wagten; - leer u tegen deeze feil, van hoe weinig aanbelang dezelve fchijnen moge, behoeden; want dit gewoonte, welke dikwerf de achting wegneemt, kan niet anders dan zeer nadcehge gevolgen hebben; wanneer wij aanhoudend toegeevendheid voor anderen toonen In beuzelachtige zaaken, dan fchieten de denkbeelden van onderhoorigheid wortelen in ons gemoed, en brengen niet dan te dikwijls ongenoegen voord. U eerbied voor het ver-  III verflimd moet de grondflag der flandvas* tigheid wezen. — De tederheid , welke voordvloeit uit mededogen, is blootgefleld om ongevoelig verlooren te worden, en zichzelve te verteeren. — Ik hoop, dat ge, uit het geen ik u heb voorgehouden , die nuttigheid voor uzelve zult trekken, welke aan mijne b«? docling zal beantwoorden'  Bevaar van het uitstel, beschrijving van een, in puin gelegd, heeren-huis. geschiedenis van charges townly. "jufvrouw masson , die altijd gewoois was haar eigen tijd te regelen,, en nimmer haare uuren in ledigheid verkwistte, moest dikwerf na de kinderen wagten als zij ccne wandeling met haar wilde doen: zij wcnschte meest altijd te vergeefsch haar op den bettemden tijd gereed te zien. Inzonderheid had mar ia de kwaade gewoonte van alles uitteftellen m het laatfte oogenblik, en dan deed zij tot  het niet dan ten halven, of liet het geheelongedaan. — De achteloosheid deed haar geduurig dé gelegenheid misfen om te veri pligten en goed te doen geheele uurea werden in eene gedachtenlooze ledigheid verlooren, die zij daarna zelve wenschte beter befteed te hebben'. Dit was op zekeren dag het geval , wannéér zij een'' brief aan haafen vader moest fchrijven, en offchoon haar'zulks reeds vroeg in: den morgen was gezegd^ verliep evenwel het beste gedeelte vaft; den dag eer zij denzelven had afgefchreeven; terwijl; de overhaasting haar de voornaamfte zaak, waar o.ver- zij fchrijven! moest, had doen vergeeteni Zij ijlde, geheel buiten adem geloopetf'9 naar jufvrouw masson en haare zuster, die ook reeds verfcheiden vellen' papier, tot het fchrijven van eenen brief verkwist had. Jufvrouw masson zeide tot' de meisjens: {taakt voor ditmaal het fehrijve»': 'wij zullen eene wandeling gaan doen. - —- Zij: huppelden van blijdfehap.-— Wan--  H4 T-"^ ~" delende verzocht zij haar het oog te xvew den naar een bijgelegen oud vervallen heeren-huis, wervvaard zij haar heen leidde, hetwelk bijna in een puinhoop veranderd was. Slechts eenige oude antieke ftukken waren nog voor de vernieling van den tijd bewaard gebleven, en deeze waren de overblijtTelen van eenen weleer prachtigen boog, waarop nog twee groote vogels Honden, die hunne vleugels verboren hadden. Nabij hetzelve was het woud der kraaijen, weleer eene fchoone hofftede. De grond was bedekt met eene meenigte champignons, en de boven den zeiven gegroeide wortels der boomen lieten het kleenfte voetpad niet over. — Op een ftuk lands was het gras tot eene verbaazende woestheid gegroeid, en er icheen in geen aantal jaaren eene zeis voor geicherpt te zijn. In plaats van het vrolijk gezang der maaijers, hoorde men er niet dan'het verveelend gekras der raaven. —* Er was eene wijde waterkom, fondom dewelke eene meqnigte planten, in  III. I 1 1 —1 Slechts eenicfe ©udeanHieieitulïkeïiwareii jiorf ■■v'0 orde vernieliiio van d en t ij cl Is ewa ar a cf©bleven,   'in woefte wanorde, door eikanderen groeiden ; de kom was gevuld met een vuil (lijmerig vocht, \ welk tot eene verblijfplaats van adders en padden verftrekte. — Het puin van de bouwfieraaden was op veele plaatfen tot eene verbaazende hoogte opgehoopt , terwijl eene fraaije zonnewijzer in de fchaduw hong, die weleer door twee fchoone beelden gedraagen werd, doch die nu van hunne voetftukken vergruisd lagen. Zij hadden verfchciden maaien op het punt geftaan om te tuimelen over de ftuk» ken der vermorzelde beelden. — Wan neer zij famen fpraken, fcheen de klank haarer ftem terftond weder terug te keeren, als niet in ftaat om door de bedampte lucht heen te dringen: de zuiverende lichtftraalen der ^onne konden door de dikke belommering niet heen fchieten, en de afgevallen, van tijd tot tijd opgehoopte bladeren der in 'twild groeijende boomen, hadden bijna geen pad overgclaaten, en veroorzaakten eene zeer onaangenaame lucht. Ik kcb u op deeze plaats gebragt, zeide H 2. juf*  jufvrouw masson tot de kinderen, die haar geduurig. op zijde hingen, om u de gefchiedenis te vertellen van den-laatften bewconer van dezelve; doch dewijl het weêr ongemeen fchoon en de lucht zacht is, zullen wij ons ginder op de gebroken fteenen van de ophaal-brug nederzetten. „ Charles townly, van wien ik aj de. gefchiedenis vertellen wilde, was een ióngeling van zeldzaame bekwaamheden en zeer gevoelig; doch bij liet altijd zijn hart. en gedrag door die gevoelens beftuuren , zonder zich te onderfchikken aan de reden: ik wil zeggen, dat-alle tegenwoordige ge» %vaaïwordingen hem regeerden. Hij had rteti vast of beftendig • karakter ; het een oogenblik verfchafte hem vermaak en in het ander ondervond hij de fmert* der wroeging over eenigen < pligt dien hij verzuimd had. Hij i nam indedaad altijd voor om wél te h»ndclen; doch in alle gelegenheden op morgen., maar. op heden volgde hij altijd zijne hem overheerfchende hartstogten. Hi,i hoorde bij geval fpree&en van een' man:  sas- ix? man*, dfe in grooten tegenfpoed leefde; bij befloot daadlijk om denzelven bijftand te bieden; hij verliet ook oogenbMklijk zijn. huis, ten einde de menschlievende infpraak van zijn hart te volgen; doch een zijner kennisfen ontmoetende, liet hij zich overhaalen om te gaan -fpeelcn, en nam voor, de daad van mensehUevendheid op morgen te volbrengen. — Den volgenden morgen kwam er eenig gezelfchap bij hem ont bijten, met welk hij daarna mede ging om eenige fraaije. fchilderijën te gaan bezichtigen , — op den avond van dien dag moest hij op eenen maaltijd zijn; — den volgenden morgen was hij zoo zeer vermoeid , dat hij tot den middag te bed bleef liggen — las- vervolgens eene. aandoenlijke gefchiedenis:, die zeer. wél gefchreeven was, zoo dat zij hem traanen deed Horten; vervolgens viel hij weder in flaap, en vergat menschlievend te zijn. — Een löuter toeval herinnerde hem zijn voorneemen — hij zond om den ongelukkigen man, maar bevond„ helaasJ dat hij H 3o »h  zijne onderfteuning tc lang had uitgeteld —> zij was onnut. — # Op deeze gedachtenlooze wijze verloor hij zijnen tijd en zijne goederen, terwijl hij zich daar te boven met veele fchulden overlaadde, zich nooit toeleggende op eenig beroep, fchoon hij gefchikt was om uittemunten , in alles *|| hij had mogen verkiezen te onderneemen. Zijne vrien. den werden gramftoorig op hem, en, geene waarfchijnlijkheid van betcrfchap kunnende hoopen, befiooten eindelijk hem in eene gevangenis te doen plaatfen, en hem aldaar aan zijne overweegingen over te laaten. Hij deed zich zeiven zeer fcherpe verwijtingen, en was bijna in eene foort van wanhoop vervallen, wanneer hem een zijner vrienden een bezoek kwam geeven. Deeze vriend beminde de zaaden van deugd, die hij zich verbeeldde dat in zijn hart verborgen lagen en ten eenigen tijd zouden uitbotten en zijne neiging bezielen. Hij betaalde al zijne fchulden, cn  en gaf hem daar te boven eene fomme gelds , genoegzaam om hem in ftaat te Helleneene reize naar de Oost-Indie te doen, ^ werwaard charles wenschte "heen te gaan, om-, ware het mogelijk, zijne verlooren middelen te henvinnen. Zijne bloedverwanten verzoenden zich met hem, door de tusfehenkomst van deezen goedhartigen vriend , en zijn ijver werd er door op. gewekt. '— Hij ging met een voordeeligen wind onder zeil; en dewijl het'geluk aan zijne romaneske voorneemens beantwoordde, yerkreeg hij ook, na een tijdverloop van vijftien jaaren, eene veel grooter bezitting dan hij zich had kunnen voorftellen. Hij befloot naar zijn vaderland terug te keeren en er het overige van zijnen leeftijd door te brengen. Hij had, fchoon hij bezield was met de oprechtfte dankbaarheid, de correspondentie met zijnen vriend niet onderhonden; doch, daar hij vernomen had dat deeze eene dochter had, wat zijn eerfte H 4 vooiy  voorneemen, hef grootfte deel zijner be> zitting voor haar te bewaaren, als het beste blijk dat hij van zijne dankbaarheid geeven kon. —• Dit denkbeeld was zoo ftreelend voor hem, dat hij er zich eenige maanden mede bezig kon houden. — Dan ,. bij toeval had hij ook vernomen , dat zijn vriend en redder zeer ongelukkig in Zijnen handel was geweest ; dit bericht deed hem zijn vertrek naar zijn ge^ booneland verhaasten ; doch een befluitelooze ijver flechts beheerschte hem ge>ftadig, en hij- verfchoof van tijd tot tijd de regeling zijner zaaken, tot zijn vertrek, voordtezetten. Echter- fchreef hij naar Engeland, aan eenen correspondent en maakte eene aanzienlijke femme gelds ' over, begeerende, dat de hypotheek, die op dit huis ftond, zoude vereffend, en hetzelve voor hem in-gereedheid gebragt worden. Het is mij niet mogelijk de verfcheidenerlei uitftellen, ter affcheping zijner goederen , naar zijn vaderland, optenoe- men. —  13! ïnen. — Eindelijk landde hij evenwel in Engeland aan, en kwam hier op deeze plaats. Hij was op eëne zoo kinderachtige wijze verblijd, dit zijn huis met zoo veel fmaak geftoffeerd te zien , dat hij meer dan eene maand tijds met die beuzelachtige befchouwing, doorbragt, eer hij aan zijnen vriend begon te denken. Doch nu werd zijne achteloosheid geflreng geftraft. — Zijn vriend, in eene onherftelbaare behoeftigheid geftort zijnde, was, door zijne fchuldeisfchers in dezelfde gevangnis geplaatst ,. waaruit hij t o w n l y weleer zoo menschlievend verlost had; die., dit vernomen hebbende, zich, op zijne beurt, na al weder dit een en andermaal uitgefteld te hebben, derwaart begaf. Dan, in de gevangenis komende , bragt men hem bij het lijk van zijnen vriend, die den dag te. vooren geftorven was. Er lag , onder eenige ftukken papier, op de tafel een* brief, met eene onrcgelmaatige. hand gefehreeven , en aan gharlks t.ownly ingericht, Hij, H & niks.-  rukte denzelven open — de bijna onleesbaare ' regels waren weinig; doch dezelven deeden zijn hart bloeden — hij las het volgende: „ Ik ben door onvoorziene rampen ter neêrgeflagen; doch toen ik van uwe „ terugkomst kennis kreeg, deed een ftraal „ van blijdichap mijn hart gloeijen. lk „ dacht ^ dat ik u kende! en dat mijne „ laatfte dagen in uwe verkeering vro„ lijk zouden zijn voordgevloeid ; want 3, ik beminde u, en achtte mij uw vriend „ te zijn; ja zelfs door die viïcndfchap „ nog vermaak te genieten,- — doch ik „ bedroog mij! — de dood is mijn eenigfle „ vriend!" — Hij las en herlas dien brief, uitroepende \ s, Goede God! ware ik één dag — flechts „ één dag eerder gekomen , dan zoude ik hem „ gezien hebben, en hij ware niet ge„ ftorven!" — Het denkbeeld, dat hij dë ondankbaarfte booswicht was, welk de om gedraagen heeft, deed hem zich  Ï23 zelven met vaiften tegen het voorhoofd flaan. — Hij zag in verwarring het akelig vertrek in het rond, en berstte op eenen doffen, doch meer bedaarden toon uit : „ Hier zat gij op gister, mijn ,, vriend! — gij gedacht aan mijne fpoor« „ looze ondankbaarheid! — Waar zijt gij „ nu? — Ach! had ik u nog maar ééns „ mogen zien ! — 6 Dat het mogelijk „ ware, dat mijn berouw door u konde „ gehoord worden ! ". Hij gaf order om het lijk te begraaven, en keerde daarna terug, zich zelven ten prooi van droefheid en wanhoop overgeevende, waardoor hij verzuimde eenig onderzoek, na de dochter van zijnen overleeden vriend te doen, welke hij voorgenomen had rijklijk te verzorgen. — Er verliep eenigen tijd — eindelijk deed hij onderzoek na haar, en het bericht, dat hij van haar bekwam, vermeerderde grootlijks zijnen druk, en maakte zijne wonde des te dieper. Het arm, maar bra&ve mcisjen had zich y  zich, bij het leven van haaren vader , aan een waerdig jongman verbonden, doch weinig tijd na deszelfs dood, zonden dè bloedverwanten denzelven op zee, ten einde te beletten, dat het huwelijk voordgang zoude hebben. — Zij was geheel hulpeloos, en had geen genoegzaamen moed, om met de, armoede te ftrijden. Zij trouwde dus met eenen ouden vrek, dien zij daarna haatte. Hij was een zeer kwaadaardig man , wiens ondeugdzaam leven hem tot een onverdraaglijk medgezel maak- te. Zij trachtte te vergeefsch hem te behaagen, en de dwaasheid te.verbannen, die haar ter nederfloeg, zoo dat de waereld en ai derzelver ver maaken voor haar ondraaglijk geworden waren. — Haar vader, die haar teder beminde, was haar door den dood ontrukt. —. Zij had een hartlijk geliefd minnaar verlooren, en zonder vrienden, of eenige vertrouweling zijnde, verviel zij in eene ftilzwijgende droefgeestigheid. — lk iheb reeds aangemerkt, dat de vriendfehap pep plaats., kan hebben, dan in deugdzaa- me.  me zielen — en de man, waaraan zi] zicli verbonden had, was een booswicht! ,, Ach! waarom trouwde zij?" berstte maria uit. — Omdat zij vreesachtig was, antwoordde jufvronw masson. — Maar ik heb u. alles nog niet verhaald. — De fmart , waaraan haar hart nog tegenftand bood, verbijffcerde ten eenemaale haar verftand, en haar wreede echtgenoot deed haar in. een gekkenhuis plaatfen. — Charles kreeg toevallig kundfehap van deeze ongelukkige omftandigheid , en vervoegde zich terftond bij haar. Geheet ontroerd vroeg hij haar : „ f a n' n y ! „ kent gij uwen ouden vriend charle* „ nog? " —• fanny. floeg een verwilderd oog op hem, nogthans fcheen dë reden voor eenige oogenblikken bij haar weder te keeren, dóch dit werd 'dra ver-? wisfeld met doodlijke trekken van angstvalligheid op haar gelaat — eene woeste, verbeelding deed haare oogen zwellen, en: alles, wat zij'zeid&» duidde.eene volflageii? zifla- L  12'6 gfjg^g— Zinneloosheid aan: — zij zong eenige coupletten van onderfcheidene gezangen: —« fprak van de ondeugdzaamheid van haaren echtgenoot: — vroeg of hij onlangs was ter zee gevaaren: — richtte geduuriglijk het woord tot haaren vader, even of hij voor haar ftond, enz. Charles kon dit gezicht niet ver* draagen. — „ Indien ik, gelijk zij, het „ gevoel van fmarte konde verliezen, ,T riep hij uit, „ dan zoude het onverdraag„ lijk gewigt van onuitdruklijken angst „ mijn hart niet verfcheuren !" • Hij wilde haar, zoo er mogelijkheid toe was, doen herftellen , en hiertoe niets ontzien ; _ maar helaas! hij kon met al zijne fchatten haar het gebruik haarer zielvermogens niet wedergecven; doch indien hij terftorïd, na den dood van haaren vader, haar had opgezocht, dan zoude hij haar behouden en zich zelven vertroost hebben. — De laatfte flag was erger dan de eerfte. — Hij keerde naar zijne wooning. te-  terug. De droefgeestigheid overhcerde ge~ heel zijne ziel. _ Hij liet zijnen baard groeijen en zijn hof tot eene wildernis verkceren. — Zijn geweten deed hem duizenden verwijtingen, hem geduurig inluifterende, dat hij verzuimd had goed te doen en te beantwoorden aan de duure vcrpligting die op hem lag — dat hij de aangenaamheid der vriendfchap verzaakt, en twee menfchen in de bitterfte rampen geftort had , die hij waarfchijnlijk had kunnen behouden en gelukkig maaken. —4 Eindelijk overleed hij, en wel zonder eenige befchikking omtrent zijne goederen gemaakt te hebben. Over zijne nalatenfchap. werd een pleitgeding gehouden, het welk reeds eene lange reeks van jaaren geduurd heeft en nog heden niet is uitgeweezen intusfchen is dit fchoon gebouw tot den ftaat vervallen., waarin gij het thans ziet. Maar de avond zou ons overvallen , dus moeten wij ons fpoeden om naar hui* te komen. — Geef mij uwe hand, ma&ia! — Gij beeft! ik behandel m ge--  gewislijk niet om te beeven —• ik wilde1 u deeze gefchiedenis verhaalen, alleen om u de gevaaren van het uitftellen aftefchetfen. — Wees oprecht, mijn kind! en bedenk, dat gij bezorgd moet zijn voor uwe hulpbehoevende natuurgenootem — Doe al het goede, dat in uw vermogen is op den dag en op het uur van heden , indien gij uw. geweten wilt zuiver houden. Uwe oplettendheid moet u behoeden van uitfehitte, rende deugden voordtebrengen , of uwe, uiterlijke deugden door menfchelijke toejuichingen te doen uitmunten; — «aai* uw hemelfche Vader, die in het verborgen Ziet, zal er u de beloonmg voor doen. srlangen.. X-UI4  "X I ï. gedrag jegens de dienstboden. wezenlyke waardïg* heid van karakter. De kinderen op zekeren morgen op den gewoonen tijd niet beneden komende om te ontbijten, ging jufvrouw mas soft zelve daar van de reden verneemen: juist Op liet oogenblik, dat zij de kamer binne* trad, hoorde zij mar ia op eenen fcherpen toon, tegen de meid, die haar hielp.» in deezer voegen fpreeken : „ Ik verwonsj der mij ten hoogflen over uwe onbeï » fck*af4-  130 ==Ss= ,, fchaafdheid, met dus tot mij te duv-ven „ fpreeken! —■ Weet gij wel tegen wie „ gij fpreekt . ■?-'* Zij zou hebben voordgegaan , doch jufvrouw masson viel haar in de reden, en beantwoordde die vraag aldus : „ Slechts tegen een „ kleen meisjen, waaraan men de behulp,/zaame hand biedt, omdat zij hulpbe„ hoevend is! " — Maria trad, bloozende van fchaamte, terug, en jufvrouw masson vervolgde: dewijl gij betjen, die tien jaaren ouder is dan gij, op eene ongevoelige wijze behandeld hebt, zult gij alles voor uzelve doen: hiertoe zult gij eenigen tijd nodig hebben, en onderwijl gij daarmede bezig zijt, zullen caro lina en ik ontbijten, en daarna een bezoek bij jufvrouw t. ***, afleggen. — Wanneer wij wederkomen zult gij misfchien overdacht hebben, dat kinderen minder zijn dan de bedienden, die volgens de infpraak der natuur handelen , en wier oordeel tot zekeren trap van rijpheid gevorderd is ; ter-  terwijl kinderen befhuird en geleid moeten worden, tot zij krachts genoeg bekomen >hebben om op zichzelven te kunnen ftaan; want het is de oefening der rede, die ons, in eenigen graad, onafhanglijk kan maaken. — Jufvrouw masson terug gekomen zijnde, zeide , op eene vriendelijke wijze , tot maria: „ Ik heb u dikwijls gezegd, „ dat elke onthouding der Voorzienigheid „ ter onzer verbetering ftrekt, indien wij „ niet fnoodlijk, tegenftrijdig met onze „ eigen waare belangen willen hande* „ len. Het een Wezen is onderhoorig „ aan het ander , opdat liefde en ver„ draagzaamheid het menschlijk hart zou„ den vertederen ; — door noodzaak„ lijkheid te faam verbinden, en de uit„ oefening van maatfchappelijke toege„ negenheid, de geheele famielie der aar„ de één gezellig gewoel voor elkan„ deren wezen zoude. Op deeze wijze j, zou de ccn den ander verbeteren; — ï % doch,  134 „ doch, er is geene waare onderhoorig» „ held.!" Wanneer ik onvoeglijk met de dienstboden handele, gedraag ik mij niet als eene ondarhoorige, dewijl ik het vertrouwen fchende, en het hoogde Wezen niet navolge , wiens bediende ik zelve ben, zender eenigen fchijn van gelijkheid. —• De kinderen zijn hulpbehoevende wezens; en daarom beveel ik aan mijne bedienden u optepasfen, en in alle billijkheid de behulpzaame hand te bieden ; — maar ik heb zoo veel eerbied niet voor u als voor haar. — Gij zult misfehien door haare vorming een deugdzaam karakter verkrijgen , want zij betrachten haaren pligt; — zij zijn in eenen nederigen (land geplaatst, en moeten in denzelven, de pligten haar opgelegd, volgens haar geweten, uitoefenen. Zoudt gij nu die geenen, die door den Schepper, naar zijne wijze ordening, in dien kring geplaatst zijn, verachten of laag behandelen ? dit zoude eene ver-  133 verregaande onrechtvaardigheid zijn. — Ik zoude voor den grootften der aardfche flervelingen niet verlegen zijn, omdat zij mijne medebedienden zijn, hoe zeer in eenen veel verhevener rang geplaatst, die, even als perfoonlijke fchoonheid, flechts het oog van het gemeen verblindt. Ik moge, in den kring, waarin ik mij geplaatst vinde, meerder kennis en deugd bezitten, dan anderen benevens mij geplaatst, echter bezielen, mij dezelfde gevoelens, wanneer ik met armen in gezélfchap ben. Wij zijn fchepfelen van denzelfden aard, allen onderhoorig aan hetzelfde Wezen, en ik ben misfchien hunner minder waardig, in die uitmuntendheden., welke mijne ziel verfieren, en waarlijk groot maaken kunnen. Hoe dikwijls zal ik voor u nog moeten herhaalen, dat kinderen minder zijn dan volwasfen menfchen? en waarom? — omdat bij hun de rede nog in haare kindschheid is — en het is de rede alleen, die I 3 de»  ï 34- =ffi=?= den mensch boven de dieren verheft; en de aankweeking derzelver verheft den wijzen man boven den onweetenden. Ik hoorde u deezen morgen, toen ik in uwe kamer kwam, eene waardige bediende beledigen, — even te vooren hadt gij juist uwe gebeden opgezegd, doch die moeten flechts in bloote klanken beftaan hebben ; — zeker deelde uw hart niet in deeze heilige oefening, anders zoudt gij zoo rasch niet vergeeten hebben, dat gij een zwak, afhanglijk en behoeftig fchepfel waart, 'twelk mededogen en toegenegenheid geniet, alleen op voorwaarde van eene zelfde behandeling van uwe zijde. Ik raade u om betjen voor uwe onbeleefdheid, verfchooning te verzoeken: zij zal, zoo lang gij dit niet gedaan hebt, u in niets de behulpzaame hand bieden — dit heb ik haar bevoolen: — gij zult u ten eenemaal hulpeloos vinden, uwe klee-1 deren zelve moeten wasfehen , en alles, wat tot  135 tot uwe klecding behoort, zelve moeten verzorgen; zulk een onvermogend fchepfel is een kind. — Gij ziet, dat ik weete, wat gij zijt. — Mar.ia gehoorzaamde, wikkelde zich in de gunst van betten, en poogde haar te verbeteren. ï 4 XIII.  X I I ï, werkzaamheid. ledigheid veroorzaakt armoede. de aankweeking der verbeeldingskracht verheft ons boven het gemeen, breidt ons geluk uit en leidt ons op tot. de deugd. Jufvrouw masson gaf op zekeren namiddag den kinderen verlof om zich te vermaaken, doch eene foort van lustloosheid deed haar tot geen befluit komen, wat zij doen zouden, echter fcheenen zij vermoeid, door niets te doen ; zij aten taartjens, fchoon zij even te vooren het middagmaal gehouden hadden. — Haare vrien-  vriendin ziende, dat zij befiuitcloos waren „ verzocht eindelijk aan carolina om, haar te helpen in het vervaardigen van. eene kleeding,, die eene arme vrouw benoodigd had, en terwijl wij daaraan werken , voegde zij er bij, zal maria een aangenaam vertellel voorleezen , welk ik. voor haar zal uitkiezen. — Hier mede waren de meisjens wel in haar fchik. —Jufvrouw masson kreeg een boek — maria zettede zich om te leezen, terwijl haare zuster met jufvrouw masson. het noodige aan de kleederen vermaakten.. Het vertelfel behaagde — de 'meisjens. leenden met vermaaak haare aandacht, en jufvrouw masson zeide, na dat het geëindigd was, en de kleederen in gereedheid waren, dat zij haare gewoonlijke wandeling niet. konde doen,, vermits zij eenige brieven moest fchrijven; doch dat zij haar toeftond om haare plaats te ber kleeden, en voor ditmaal te handelen als volwasfene meisjens. — Zij waren het «laadlijk eens om terftond aan - de armen I 5 vrouw  13$ vrouw de kleederen te brengen, die haar waren toegcfchikt , met bijvoeging van eenige noodwendige behoeftigheden, die zij begreepen, dat tot daadiijke onderfteu» ning vereischt werden. Zij kwamen geheel verrukt van blijdfchap terug, verborgen niets van hunne verrichtingen, maar vertelden aan jufvrouw masson alles, wat zij gedaan, en hoe dankbaar en gelukkig zij de arme vrouw gelaaten hadden. —- Merk nu op , zeide jufvrouw masson, welk een genoegen uit de werkzaamheid voordvloeit. Eenige uuren geleeden waart gij mistroostig, zonder eenig gevoel te hebben van de oorzaak, en gij wist niet, wat gij doen zoudt om u niet te verveelen; zelfs maaktet gij u fchuldig aan eene misdaad; want gij at met greetigheid uwe taartjens op, zonder dat gij honger hadt, alleen als een middel om den tijd te verdrijven , zonder te bedenken, dat meenige armen flechts niet het geringde hebben, om hunne natuurlijke bcaoodigdheid te vol-  voldoen. — Toen ik u verzocht mij voorteleezen, en gij dit dcedt, vermaaktet gij u; en nu gij tot heil van uw medemensch zijt werkzaam geweest, zijt gij verrukt van blijdfchap. — Herinner u dit in het toekomende, als gij niet weet, wat gij met uzelven doen zult, en zijt vooral gedachtig, dat de ledigheid altijd onverfchoonlijk is, dewijl zij anders niet is dan een vervcelend gevoel van ons aanlijn. — Ieder gefchenk des hemels wordt ons verleend ter onzer verbetering. De verbeeldingskracht is een der eerfte van de mindere clasfe; door dezelve aantekweeken verkrijgen wij dat, wat fmaak heet, of een trek voor bijzondere oefeningen, die onze ledigs uuren vervullen, en ons, in ons redeneeren, boven het gemeen verheffen. Zij , die geen fmaak hebben» fpreeken altijd van hun eigen zaaken, of van die hunner nabuuren; zij pluizen alle voorvallen, die zich aan hunne kennis opdoen, ten naauwften uit, ca maaken er  er de gevolgtrekkingen uit op, niet zoo zeer door een flechten aard, als wel door ledigheid, even gelijk gij uwe taartjens opat zonder honger te hebben. Op dezelfde wijze fpreeken de menfchen van hun eeten, kleeding, bezoeken geeven enz. voor den maaltijd, meerendeels om den dag te korten, omdat de tusfchentijd op geene belangrijker wijze gebruikt wordt. Elke nieuwe tak van den fmaak, dien wij aankweeken, verfchaft ons eene fchuilplaats tegen de ledigheid , eene fterkte , waarin wij tegen de ondeugd vveêrftand bicden kunnen, en hoe edeler onze verrichtingen zijn , des te verhevener wordt onze ziel. — De muziek, de fchildcrkonst, werken van nuttigheid en geestvermaaken verfijnen het hart, fcherpen het vernuft, en vormen ongevoeliglijk het oordeel; even gelijk het oordeel fterker wordt , worden ook de hartstochten heviger, wij zijn genoodzaakt om daaden te overweegen , en hebben in ons gedrag en fmaak die kie- fchc  ■fclie eigenfehtippen noodig , welke de deugd aan ons bevallig maaken. — De •hoogde trek van het eerzaam vermaak is het leezen; doch even zoo is in de verkiezing met de boeken, -de verbeelding de eerde drijfveer; want door het leezen wordt het hart aangedaan , tot deszelfs gevoelens door het verftand getrokken worden, en de rijpwording der rede regelt de verbeelding. Dit is het werk der jaaren en het belangrijkfte van alle beöefeningen; wanneer de leeftijd toeneemt en het hart bekwaam is geweest om de vroege indrukfelen te ontvangen, het hoofd om te redeneeren en de uitkomst, die er uit voordvloeide in "het geheugen te houden, dan hebben wij een voorraad van kennis verkreegen, een goudmijn, welke wij bij gelegenheid kunnen terug brengen tot onaf hangüjke en uiterlijke omdandigheden. — Het Opperwezen bezit alles in zich zelven ; onze kennis en gewaarwordingen han-  hangen van Hem af, en moeten, door de oefening , tot Hem wederkeeren. Maar geloof mij, onze grootfte voldoening moet haaren oorfprong in de overweeging vinden, die het doel zelve maakt, door de befchouwing, en in de ftille infpraak van een goedkeurend geweten, dat ons leven niet zonder beoefening is voorbijgegaan. 142 X ï V.  X I V. ONSCHULDIG VERMAAK. U' SCHRIJVING VAN EEN OUD KASTEEL, EENE HUT, EN RUÏNE. GESCHIEDENIS VAN EEN OUDEN' HARPENIST. EEN WREEDAARDIG LAND-DROST. E AM IEL IE - HOVAARDIJ.. D ewijl het nu in den herfst was, behaagde het nieuw vertoon, en het fchoon weêr de kinderen, die geduurig uitliepen om' het inoogften te zien; indedaad, alles fcheen het merkteeken van vrolijkheid te draagen; het rijpe koorn boog zich neder onder deszelfs gcwigt, en het geen niet neder- ge*  14 + genoegen was duidde een lagchende overvloed aan. Jufvrouw masson ftond altijd eene goede hoeveelheid van hetzelve aan de maaijers toe. — Een groot aantal armen kwam,/om een weinig van den oogst te genieten, en het behaagde haar, de zwakke handen der kinderen en die der grijsaards de verftrooide halmen te zien Opzamelen. De eerlijke jacob kwam dan ook met Zijn huisgezin, om, wanneer de oogst ingezameld was, op een vedel te fpeelen, die flechts met twee of drie fnaaren befpannen was , doch zij diende alleen om de voeten in beweeging te brengen en de jonge meisjens aan het danfen te helpen. Een oud harpenist kwam gewoonlijk op dien tijd van het jaar naar het huis en bleef er eene maand of foms langer; want jufvrouw masson fchiep groot behaagen in dat fpeeltuig, en nam veel belang in bet lot van den fpeelcr, het welk niet ze)d*  I4S zeldzaam is, wanneer men iemand, van een onheil bevrijd heeft. Zij verhaalde aari de kinderen, dat, toen zij op zekeren tijd door WalUs reisde , haar rijdtuig werd omver geworpen , in de nabijheid van een oud kasteel; cn dewijl zij onbefchadigd het ongeluk ontkomen was, befloot zij, hetzelve in het rond te wandelen , terwijl , de voerman zorge droeg voor zijne paerden, en haar bediende zich in allerijl naar het bijgelegenst dorp begaf, om hulp te erlangen. Het was intusfehen bijna fchemeravond geworden, in de wijkende ftreeken. Het vertoon behaagde mij, vervolgde jufvrouw masson, ik vestigde mijne gedachten op de verfcheidenheid der gewoonten , welke de vernieling des tijds ontwikkelde en uitwerkte, en tevens de onftandvastigheid van 't wisfelend lot aanduidde ; daar dit kasteel, thans in een zoo vervallen ftaat, weleer het gastvrij K ver-  ï4« verblijf was van het hoofd eener edele familie. — Deeze overweegingen namen ten ecnemaal mijne ziel in , toen het geluid van eene harp mij in het oor klonk. — Nooit kon iets in eene gepaste gelegenheid beter voorkomen ; de nationaale muziek fcheen eene wezenlijkheid bijtezetteu aan de fchiiderïjè'n, welke mijne verbeelding had afgemaald; ik luifterde met geheel mijne aandacht na de aangenaame klanken, die mij al meer cn meer naderden. — Ondertusfchen dat ik trachtte optefpooren van waar het geluid kwam, ontdekte ik, bij eene ruïne, eene kleine hut; aan de eene zijde dcrzelve droeg de muur van eenen ouden toren haar rieten dak, dat naauwlijks tegen de vernieling des tijds was bewaard gebleven: de twee andere zijden waren van groote fteenen op eikanderen genietfeld of liever gepleifterd met flijk cn klai. Ik trad er binnen, zag een oud man, fittende, bij een weinig fprokkelhout, 'twcli  ï-4? Vwèfk aan den haard vlamde, en eetrc jonge vrouw met een zoogend kind aan haare borst, benevens een ander, zittende op haare knicn; niet verre van hun ftond eene koe met haar kalf. — De marr had wezen fpcelen op de harp. Hij ftond op , zoo rasch hij mij zag inkomen , bood hij mij zijn ftoel aan, de eenige die in de hut was, en zettede zich neder op eene oude kist, die aan den hoek van den haard ftond. Toen de ingang der hut was digt gemaakt, moest al het licht, dat binnen kon dringen , door het gat des fchoorftcens komen, hetwelk de warmte geheel uit het vertrekjen weerde. —- Een affchutfel van takjens en verdroog» de bladeren fcheidde dit vertrek in twee of drie gedeelten. Ik ontdekte achter deeze affcheiding eenig licht en vroeg, wat dit beduide; waarop de vrouw mij op eene eenvoudige wijze antwoordde: dat zij die afdeling had overgelaten aan eene dame, die zich onlangs rn den echt K s ver-  I4S ==^== verbonden had , en vermaagdfehapt was aan een zeer aanzienlijk gcflacht, cn die nergens noch met iemand anders wilde huisvesten. Dit bericht deed mij lagchen over de gedachten, dat familie - hovaardij tot troost flrekt, in zulk eene overmaatige armoede. Ik verhaalde hem mijnen tegenfpoed, als de oorzaak van mijne onverwagte komst bij hem. Daarna verzocht ik den harpenist op dat inftrument te fpeelcn, 'twelk mij tot hem getrokken had. — Ik zat nog eenigen tijd, waarna de harpenist mij vergezelde, om te verneemen of mijn rijdtuig gereed was; ik vond hetzelve reeds op mij wagtende; en wijl de herberg, alwaar ik mijn verblijf hield flechts ééne mijl van daar gelegen was, bood mij de harpenist aan, mij derwaart te vergezellen, en geduurende mijn avondmaal voor mij op de harp te fpcelen. Dit was juist hetgeen ik wenschte; zijn eerlijk voorkomen had mijn mededogen zoo  zoo wel nis mijne nieuwsgierigheid opgewekt; ik nam hem cfÜs met zijne harp in mijn rijdtuig, — Na dat het avondmaal geëindigd was, verhaalde hij mij, dat hij eertijds eene zeer voordeelige landhoeve had bezeten,doch hij was ongelukkig genoeg geweest om aan den landdrost te mishaagen, die zich niet vergenoegde voor hij hem, door allerlei kunstgreepen , geheel ongelukkig gemaakt had. — Deeze geweldenaar wilde altijd, dat de daglooners van deezen hoevenaar zouden helpen, bij de inzameling van zijnen oogst, alvoorens hij den. zijnen had ingezameld, waardoor hij al - veeltijds eene aanmerkelijke fchade moest lijden. —■ De arme harpenist eens in het midden van zijnen oogst bezig zijnde , ontving bevel om op den volgenden morgen al zijne karren en daglooners in het veld van dit klein koningjen te zenden; hij had di onvoorzichtigheid van dit te weigeren, K 3 *»  en deeze weigering lag den grondflag vso dien altijdduurenden haat, die de grootfte rampfpoedcn ten gevolge had. — Ach! mevrouw! zeide de lijder, uw hart zou bloeden , indien ik u al de wreedheden aan mij en mijne onderhoorigen uitgeoefend % vernaaien wilde. Hij fielt zeer veel daglooners in het werk, maar wil hun zoo veel arbeidsloon niet toeftaan als zij van de gemeene hoevenaars kunnen krijgen ; echter durven zij zich bij niemand aan het werk begeeven, wanneer hij om hen zendt. — De visch , die er gevangen wordt, moet, eer men er iets van ver* koopt, bij hem gebragt worden, of zij zouden geen verlof krijgen om op de vangst uit te gaan, en voor den besten,, die hij er dan voor zich en zijne vrienden uitzoekt, betaalt hij niet meer dan hij goed vindt. Mijne dochter, die gij ftraks gezien hebt, is gehuuwd met een jongman, die. zeer veele bekwaamheden bezit; ik had mijn  gggfjga 15 * mijn verblijf bij bun in huis genomen, en hoopte mijne dagen bij hun in ïtille vergenoeging ten einde te brengen; maar, zoudt gij het gelooven? diezelfde deed mijn zoon in de gevaugnis werpen, onder voorwendfel van een haas gedood te hebben, hetwelk al de landlieden doen, wanneer zij die op hunnen grond kunnen betrappen ; en daar hij, door zijne kunde en vlijt geheel het huishonden onderhield, vervielen wij in de diepfte armoede. Mijne dochter en ik bouwden de hut, die gij op de puinhoopen zaagt, waarin gij ons gevonden hebt, opdat de arme kindertjeus eene fchuilplaats zouden heb* ben. Ik onderhoude mijne dochter met haare kinderen van hetgeene ik met fpeelen op de harp verdiene. De kastelein van deeze herberg vergunt mij om voor de aanzienlijke lieden, welke deezen weg heen reizen, alhier te fpcelen; en het weinige, dat ik daardoor bekome, gebruike ik om het lijf en de ziel te behouK 4 den.  15* den, en, zoo mogelijk-, een ftuk brood aan mijnen ongelukkigen jan te zenden. Hij hief daarop een zijner treurigtle gezangen aan, en fchreeuvvde in het midden van hetzelve uit : „Hij is een „ guit! — een paddeftoel! — Zijn groot,, vaêr was de osfendrijver van den mij„ nen;" ik heb hem zulks dikwerf gezegd , en dit kon hij mij nooit vergeeve». De oude man verhaalde mij, dat het kasteel, op welks ruïne hij zijne fchuilplaats had, voorheen aan zijn geflacht • had toebehoord. Hieruit zien wij, merkte hij aan, de onftandvastighcid van aavdiche bezittingen, en tevens, dat afwisfelingen en tegenheden aan het ondermaanfche leven verbonden zijn. — lk maakte ook mijne aanmerkingen. Hierna hief hij eenen vrolijken toon aan. — Onderwijlen hij , op eene verrukkelijk zachte wijze, de fnaaren roerde, hief hij een fraai gezang aan, over de veranderingen, welke eene eeuw in het leven voord- • brengt. —«  ï53 brengt. — „ De afftammeling van hem", zong hij , „ die weleer de zaaien had „ doen weergalmen van eene gezellige „ vrolijkheid, treedt nu op derzelver puin„ hóopen, en hangt zijne harp aan de „ befchimmelde wanden! — Dit is het „ lot van dit gebouw en mijn ge- „ flachtü" Ik deed, zoo rasch ik den grijsaard had weggezonden, den huiswaard bij mij komen, om eenig verder onderzoek na den harpenist te doen : en ik bevond, dat ik door hem niet was misleid. — Ik befloot dus hem te onderdennen. — Ik achtte het ongeval, dat mflj was overger komen, door de Voorzienigheid befluurd te zijn. — Ik was met een aanzienlijk man bekend, in de nabuurfchap alwaar zijn zoon gevangen was, ik gaf denzelven een bezoek, en verklaarde mijne genegenheid om poogingen aantewenden, ten einde den jongen man uit zijne gevangnis te verlesfeu. Eit gelukte mij. — K s &  154 Ik gaf hem niet flechts aan zijne familie weder, maar verwierf op mijnen vriend om voor hem eene kleine hoeve in zijne landgoederen te verkrijgen. Ik gaf hem eenig geld om zich van voorraad , en noodwendigheden voor den landman te voorzien. De dankbaarheid van den ouden harpenist was bovenraaate ; den volgenden zomer kwam hij naar mij toe wandelen, om mij een bezoek te geeven ; federt dien tijd heeft hij zich altijd eene gewoonte gemaakt om ons oogsthuis te komen verleevendigen. Het zal deezen avond gevierd worden. De avond was daar, het vrolijk gezelfchap kwam bij een, en fpaarde deszelfs voeten niet, terwijl het geklikklak der fchoencn op den koornzolder zich wijd hooren deed. Bij eenen cenvoudigen maaltijd werd al de wezenlijke vreugd gefmaakt, die een fehuldeloos hart genieten kan. — juf-  155 Jufvrouw masson deelde op dien tijd ook eenige kleene gefchenken uit, om in den aannaderenden winter den behceftigen ten troost te kunnen ftrekken. Den mannen gaf zij gemaakte warme kleederen, en den vrouwen vlas om te fpinnen. — Den kinderen gaf zij boeken en kleene verfierfelen. Zij waren altemaal verheugd tegen dien feestdag, en ontvingen hunne oude bekenden, de een den ander, ook den harpenistmet innerlijke bljdfehap, — X V,  X V. GELUIDEN. EEN MAANLICHT. ONDERWERPING. D e harpenist vond behangen om spcduuriglijk onder eenen hoogen olm, niet verre van het huis gelegen, te zitten, en aldaar ecnigen der treurigfte gezangen te fpeelen. Jnfvrouw masson verzocht hem op zekeren avond, terwijl het volk hun avondmaal hield, haar eenig? van zijne geliefdfte aria's te laaten hooren. Zij en de kinderen wandelden rondom den olmboom, onder welken hij, op den ftronk  157 ftronk van eenen anderen, zich geplaatst had. De maan rees op met eenen onbewolkten luider, en eene menigte van darren fonkelden om dezelve. Het vreedzaam landfchap boezemde kalmte in , terwijl de zachte dem ecner boerfche welluidendheid, eene verrukkelijke treurigheid over het geheel verfpreidde, en een traan in het oog van jufvrouw masson deed groeijen, waar van de reden niet wel is aanteduiden. Het vermaak, 't welk door het gezicht van onfchuldig vergenoegen veroorzaakt werd , wekte al de gevoelens van tederheid in haar op, en bragt haar geheel gedel in beweeging. —• Zij lachte met de armen, die zij gelukkig had gemaakt , en fchreide als zij zich haare eigen fmarte herinnerde — de beguicheling der jeugd en de verwagting, die eertijds de vleugelen van den tijd gekeerd hadden. Zij vattede het woord op, en fprak tot de  153 de meisjens: lk ben, zeide zij, zeer ongelukkig geweest, mijne jonge vriendinnen! maar mijne droefheden zijn thans van eenen zachteren aard. — Zwaare tegenhcden vcrduifterden de zon, waarop ik ftaarde — vroegere verbindtenisfen zijn verbroken geworden — het afftcrven van dierbaare vrienden, die ik teder beminde, heeft mijne dagen zoodanig bewolkt, dat, noch de ftraalen van voorfpoed, noch de goeddaadigheid hier van de donkere fchaduw verdrijven. — Doch, ik heb mij zelve in den dikken nevel niet verlooren «— de ftaat mijner ziel bleef kalm. — Ik heb mij van de wacreld afgezonderd; doch heb nog gecnen afkeer van dezelve , want ik kan nog goed doen. Maar in het vervolg zal eene zon verrijzen, die mijn hart zal vervrolijken. — Na den nacht des doods zal mij de daauw van eenen eeuwigduurenden dag verkwikken. — Ik fpreek met u van den ftaat mijnes harte , opdat ik u doe befeffen, wat mij onderfteunde. De  Ï59 De •vrolijkheid vanbinnen, en de zachtmoedigheid van buiten leidden, natuurlijker wijze, mijne denkbeelden op tot de oorzaak, van welke alle heil afdaalt —tot den groeten Uitdeeler van alle zegeningen. — Het gebed, mijne kinderen! is het dierbaarfte voorrecht van den mensch in de onderdrukking van een gevoelig hart. Het mijne is niet dan te dikwerf gewond geworden door de ondankbaarheid. — Mijne medemenfehen, welken ik teder beminde, hebben mij verachtcloosd — ik hebbc hunne laatfte zuchten gehoord — en het oog geflagen op eene ledige waereld; — doch dan gevoelde ik te fterker de tegenwoordigheid van mijnen Schepper .— Hortte mijne ziel voor Hem uit , en ik was niet langer alléén. —< Thans ondervinde ik dagelijks zijne onbegrijpelijke goedheid , en ik tracht, offchoon op eenen ontzachlijken afftand, die natevolgen. — Deeze befchouwing der dingen ftrekt ten fpoore der werkzaamheid  lö"o heid en vertroosting in tcgenheden. — Er is indedaad een ftandvaste troost in de medewerking met den Schepper, als wij leercn Hem te eerbiedigen als de Bron der waarheid, die ons verftand verlicht. — Zijne goedheid brengt ons ftceds meer en meer in gelijkheid met onze beperkte bekwaamheden, want wij maaien ons die af uit iedere daad van barmhartigheid, en gevoelen, vooral in tijden van treurigheid , zijnen vaderlijken zegen; en elke zegening wordt verdubbeld , wanneer wij onderftellen , dat dezelve van Hem afdaalt. — De droefheid verliest bijna haaren naam, wanneer wij -hegrijpen, dat zij ons wordt toegezonden om ons te verbeteren , maar geenzins om ons te verderven. Wij móeten God aanbidden, dewijl wij leeven om dankbaar te zijn en te bewonderen. — De menschlijke ziel is derwijze gevormd, dat goedheid en waarheid dezelve moeten vervullen met een onuitdruk- Jijk  lijk vermaak: en hoe nader zij bij de volmaaktheid komt, des te ernftiger zal zij die deugden betrachten, daar zij derzelver fchoonheden te klaarder ondcrfcheidt. Het Opperwezen bewoont het heelal — is overal tegenwoordig, zoo wel bij den booswicht als bij den goeden; doch de laatfte verheugt zich in zijne tegenwoordigheid, en tracht Hem te behaagen; terwijl de eerde fiddert voor eenen Richter, die te heilig is om de misdaaden te aanfchouwen. •—-• De dag zal komen, dat de boozen zullen wenfehen, dat hun de rot. fen, of de bergen, of de woedende z«e, op welke wij den voorigen dag het oog gevestigd hielden, mogen bedekken, om hun te verbergen voor de tegenwoordigheid van dat. Wezen, in wiens nabijheid zij eeuwige blijdfehap hadden kunnen vinden. — Gij gevoelt aandoeningen, mijne vriendinnen! ö dat u dezelven aanfpooren om goed te doen! — Hoe wijzer en beter gij wordt, temeer L zichi-  .ït>2 «ggg» zichtbaar — indien ik mij eens zoo mag uitdrukken — zal God voor u wezen; want de wijsheid beftaat in Hem te zoeken, cn de braafheid om te poogen zijDe eigenschappen na te volgen. — Om eene groote zaak te bereiken , moet men een voorbeeld hebben om het verftand te oefenen en onze geneigdheden te regelen. — De befchouwing der be# langlooze goedheid van God is dus bekwaam om ons meerder aan te doen, dan eene bedorven ziel begrijpen kan. Als de liefde tot God ons hart beftuurt, zal de waare moed ons geduurig bezielen ; want niets kan eenig nadeel toebrengen aan de geenen , die op Hem betrouwen. — 'Wanneer de begeerte om wél te doen, ©ns altijd vergezelt, en indien de betrachting van goedheid onze ziel vervult, dan raag men van ons zeggen, dat wij geduuriglijk bidden; — en ais wij trachten om recht te doen aan -a-He onze medefchéplelen, ©ok aan de redenloos gefchapenes, en dezel. ven  ven ondcrfteuncn, zoo veel in ons vermogen is, dan doen wij blijken, wien wij dienen, cn wiens wetten wij poogen te onderhouden. — Hebt nooit eenige bezorgdheid als gij bidt, welke woorden gij bezigen zult; regelt uwe gedachten, en denkt altijd, dat de deugd de hartstochten bevredigt, klaarheid geeft aan het verftand, en hetzelve opent voor vermaaken, waarvan de gedachtenloozcn en boozen geen denkbeeld vormen. Gij moet, gelooft mij, God kennen, om vrede te genieten en u te -ftellen boven de uitlokkende verleiding der waercld. — Eenre oprechte godsvrucht is van het grootde aanbelang voor ons 'geluk , daar toch dat geene, hetwelk meest onze denkbeelden bezig houdt , invifoed heeft op onze bedrijven ; maar ■•overweegt hetgeen fk ti zegge, dat godsvrucht , die ons zedelijk karakter niet verbetert, niet is dan fdiittering cn eigenbelang. •— L 4  IÓ4 De menfchen van den ouden tijd baden den duivel aan — offerden hunne kinderen aan hem op, en bedreevcn allerlei losbandigheid en boosheid. .— In dit opzicht zijn de tijden verlichter. — — Wij moeten geen medelijden gevoelen , zonder hetzelve te toonen. ■— Wij moeten niet bewust zijn iemand beledigd te hebben, zonder te trachten om in het vervolg wél te handelen. — Wij moeten aan onze medefteivelingen doen, het geen wij wenfehen, dat aan ons gefchiede. Dit is het bevel van God: zij, die het beoefenen , gevoelen onophoudelijk verheven vermaaken, en eene levendige jhoope bezielt hun in deeze waereld, — eene hoope, die een voorfmaak is van het heil, dat wij zullen genieten, als het verftand meer en meer zal verlicht, en de neigingen behoorlijk zullen geregeld worden. — ■—• Op morgen zal ik u met mij neemen, em de Sc^hoolmeefteresfe van het dorp te  te bezoeken, en u haare gefchiedenis verhaaien, om kracht bijtezetten aan hetgeene ik u gezegd bebbe. — Nu kunt gij naar het vrolijk gezelfchap der landlieden gaan, en één of twee danfen mede doen. — Ik houde mij verzekerd, dat gij u mijne achting waerdig gedraagen zult. — Straks zal ik mij bij u voegen, na het doen eener wandeling, waarin ik wenfche alléén te zijn. L 3 XVI.  X V ï. de gunstce schenken spruiten uit godsvrucht voord. de geschiedenis der school meesteresse van *t dorp. nadeel1g ui twerksel van onoplettendheid, in het doen van uitgaven. » Op den volgenden morgen wilde jufvrouw masson, dat de kinderen haaf werk zouden neemen, terwijl zij de beloofde gefchiedenis zou vertellen; en tegen  gen den namiddag werd vastgefteld, om, zoo het wceder gunftig bleef, een bezoek te doen aan de Schoolmeestresfe van het dorp. Haar vader, de achtingwaardige heer Loss y , was de jongde zoon van eené adelijke familie, offchoon zijne middelen zeer fchaars waren. Zijne bloedverwanten fchecnen echter beflcoten te hebben, om hem in de waereld voordtezetten, alvoorens hij hun het ongenoegen verwekte, van zich te verbinden aan de dochter van eenen dorpprediker, een deugdzaam teder gevoelig meisjen. Eenigen tijd na de geboorte zijner dochter maria; had zijn ouder broe* der, de graaf van ga armaRkïen, zich met. hem verzoend; doch die verzoening deed hem flechts in onkosten vervallen, die zijne beperkte bezitting niet kon draagen. -— Mijn heer loïly had een hoog denkbeeld van eer, of lieveïr e*ne verkwistende geneigdheid. Hij wa& JL. 4 daar-  daarteboven een menschlievend man, en gaf, als het medelijden zich hooren deed, meer dan hij geeven kon. Nooit deed hij eene kleine deugd; fomtijds verduiderde eene eerzuchtige hovaardij den luider van zeer groote gunstbewijzen, en deed die in rechtmaatige oogen , veel meer eene vertooning, dan eene wezenlijke weldaad gelijken. Hier uit merkte ik, dat zijne eerde aandrift werd veroorzaakt uit gevoeligheid, en de tweede, door eene bovenmaatige begeerte naar loftuiting; want hij fcheen geheel onvatbaar voor godvruchtige aandoeningen, en dus hield hij zich niet vast aan die derke rots, die een zwak derveling kracht geeft om te wederdaan , en eene wezenlijke waarde aan een karakter bijzet , offchoon de ganfche natuur famenfpant om hem te weêrdaan. — Mejufvrouw lossy was geene vrouw, die haare deugden voor het oog der waercld deed uitfehitteren; «— maar ik aal u een  een gedeelte van eenen brief voorleezen, die haare dochter, welke wij zullen, be> zoeken, aan mij gefchreeven heeft. „ — — Ik aanfehouwe deezen dag — den verjaardag , op welken „ eene altijd beminde en geëerbiedigde „ moeder ontflagen Averd uit de flavernij „ der floflijkheid, met een wezenlijk ge„ voel van erkentenis en dankbaarheid; ,, want haare droefheid was groot en haare' tegenfpoeden waren veelen; echter was haar gedrag onlaakbaar; doch „ de waereld bewonderde haar niet; — „ haare innerlijke deugden waren niet ge,, fchikt, om de aandacht vaneen valsch„ lijk oordeelende mecnigte te behaagen, „ en haar verftand niet luifterrijk genoeg », om verwondering te verwekken; maar „ de denkbeelden der waereld waren voor „ haar van weinig of geen aanbelang; —• „ zij zocht haare beftemming in de oorj, zaak waarvan haare deugd afkomftig L $ „ was —»  rr zou gaerne alle haare medemenfchcn gelukkig zien, en fmeekt den Hemel om het welzijn van allen, terwijl zij in haaren afgezonderden fland een ftreelend vergenoegen fmaakt, en denzelven voor gcenen anderen zou begeeren, te verwisfelen. — Deeze betuiging hebb'e ik haar verfcheiden maaien aan haaren grootvader hooren doen, die haar van tijd tot tijd kwam bezoeken. — Ik zal nu een weinig verandering in mijne kleeding gaan maaken, want wanneer ik de geenen ga bezoeken, die door tegenff oeden, buiten hunne fchuld, uit den oorfpronglijken ftand der maatfehappij, waarin zij geboren werden, als verbannen zijn, neeme ik altijd eenige noodzaaklijke pligtpieeging in acht, opdat eene te groote gemeenzaamheid geen fchijn nebbe van oneerbiedigheid. — XVIII.  X V I 11. bezoek aan de schoolmeejteresse. wezenlijke en valsche fierheid. De kleeding van jufvrouw masson was wél in orde. — De meisjens plukten eenige bloemen om er zich mede te verücren, en een ruikertjeh te maaken voor de fchoolmeesteresfe, die flechts een zeer kleinen tuin had. — Zij ontmoetten de kinderen, daar het juist bij het eindigen van den fchooltijd was: geheele zwermen fchaarden zich M 4 rond-  i84 rondom jufvrouw masson , trachtendeti haare oogen tot zich te trekken en haare aandacht te verwerven, want hunne houding was fier. — Op het voorbeeld van jufvrouw masson maakten de meisjens hun haare vriendelijke begroeting al bloozende ; de knaapjens boogen het hoofd «ederwaart, en fleepten den voet over het ftof om eene eerbiedige buiging te maaken. — Zij kwamen bij de meesteresfe, en vonden dezelve bezig met de hut in gereedheid te brengen om zich zelve te verfrisfchen, na de vermoeijingen van den dag. Zij bevlijtigde zich terftond , met die onbedwongenheid, wrelke iemand, die eene goede opvoeding genooten heeft, eigen is, voor haare bczoekfters, lag het gereedfchap , waarmede zij bezig was, op eene bevallige wijze ter zijde, en zettede zich bij het gezelfchap. — Het onderwerp van het gefprek viel daadlijk op den oogst, daarna op dcu ou-  185 ouden harpenist, en vervolgens op de famielie - eerzucht. — De faraielie - eerzucht, zeide de fchoolmeesteresfe, heeft mij dikwerf vermaakt; ik hebbe meenigmaal gehoord, hoe de bewooners van eene kleine hut , welke men naauwlijks van een varkenskot onderfcheiden kon, roemden op derzelver voorvaderen , op hunne beroepen en verrichtingen; — dat de eene tak van hun geflacht de middenfte vleugel van de kerk bouwde; terwijl een ander door een prachtig orgel den tempel verfraaide; dat een derde, de tien Geboden , van gouden letteren gemaakt, ten gefchenke Gods, in de kerk deed ftellen; eenigcn verheugden zich, dat hunne voorvaderen in de allerprachtigfte graflieden rusten, en dat men aan derzelver gebeente eene kenfchets verleend heeft, om aan te duiden, waar zij terug gekeerd zijn, tot hunne moeder, de aarde; en de graven , welke flechts een kleinen ftcen eenig aanzien gaf, werden op eiken zondag met bloeM 5 raen  186 men beftrooid. Wij ontdekken in alle onderfcheiden gewoonten der , menfchen, eene begeerte om te leeven in het voorleedene, en in het toekomende, indien ik mij dus eens mag uitdrukken. — jufvrouw masson merkte aan , dat van alle foorten van hovaardij, die het menschlijk hart ftreelen, de familie-hovaardij de meest wenfchelijkfte is «1 de maatfehappij ; de eerzucht der waereld brengt hoogmoed voord; doch die van het bloed fchijnt verhevene denkbeelden van eer inteboezemen; doch zij heeft dikwijls veel kwaade gevolgen ; de gewoonlijkfte derzelven is, dat het bijzondere wezens, wier verdienden flechts opgemerkt worden, achtbaarheid bijzet bij het algemeen; het gebrek van dit toevallig voordeel verbergt de meeste luisterrijker perfoonlijke deugden en bekwaamheden in de duifternis. — Deeze eerzucht is de allerverachtelijkfte dwaasheid: en de wijzen vergenoegen zich niet met den lof uit de tweede hand te ont-  i§7 ontvangen, antwoordde' de fchoolmeesteresfe, wij mogen fier zijn op onze afkomst , doch wij moeten ons geduurig herinneren, dat onze hemelfche Vader ons den adem en het leven gegeevcn heeft — wij zijn zijne kinderen, als wij Hem trachten na te volgen — als wij overtuigd zijn, dat de waarheid, goedheid en oprechtheid de wezenlijke deelen der ziel uitmaaken, en dat de betrachting derzelven geluk zal voordbrcngen, wanneer de valfche toejuichingen der ftervelingen verdwijnen zullen — het ftof van hunne prachtige wapenfchilden, zoo wel als dat van hunne ligchaamen zich met het, in hunne oogen laagerftof, vermengen zal; — maar gedenkt gij, mijne jonge vriendinnen ! zeide zij tot maria en c arolina, dat de deugd onfterflijk is, en dat de goedheid voordfpruit uit een vlugbegrip van de waarheid, die in alle onze daaden en handelingen moet doordraaien. Verfcheiden onderwerpen hadden den tijd  188 tijd aangenaam gekort, zoo dat de naderende avondflond hun noodzaakte terug te keeren. De meisjens namen eerbiedig affcheid van de fchoolmeesteres, en verlieten met weerzin eene plaats, alwaar zij den namiddag met het beste genoegen hadden doorgebragt. XIX. I »  XIX. weldaadi giieid. geschiedenis van peggy en haare verwanten. de weduwe van den bootsman. Ik heb u dikwerf doen opmerken, zeide jufvrouw masson op zekeren morgen tot haare voedfterlingen, dat wij altemaal afhanglijk van eikanderen zijn, en die afhanglijkheid is eene wijze beftemming van onzen hemelfchen Vader, om meenige deugden voord te planten, de beste go. neigdheden van het menschlijk hart te be-  beoefenen, en zich aan dezelven gewoon te maaken. Wij genieten zeker vermaak, als wij ontwaaren aan anderen eenig genoegen mede te doelen, en gevoelen de grootheid van onze onfterfclijke ziel, dewijl zij flandvastig de krachtigfte poogingen doet om zich uittcbreiden in de bekwaamheid. — Misfchicn is het grootfte vermaak, dat ik genooten heb, oórfpronglijk van de gewoone uitoefening der weldaadighcid, in alle derzelver onderfcheidene betrekkin • gen. — Het gezicht van een rampfpoedig voorwerp, heeft mij doen befluiten een dier trekken te betrachten, dat is om aalmoesfen te geeven. — Gij kent peggy , dat jong meisjen , het welke ik meest wenfche bij mij te hebben: ik verlange dit, namelijk om haaren wil, opdat ik dan gelegenheid hebbe om haar hart te volmaaken, en eenige wezenlijke bekwaamheden in haar aantekweeken,- — dewijl ik, ter mijner oppasfïng zelden veele moeite geeve aan eenigen mij-  101 mijner medefchepfelen, want mijne verkiezing is altijd geweest, mij niet afhanglijk te maaken van eigenzinnigheden en kunftige benoodigdheden; maar ik verlange alleen hulp, wanneer ik mij ziek bevinde; als dan ontvange ik den bijftand, dien ik ook met alle bereidwilligheid in dezelfde omftandigheden, aan anderen zoude bewijzen. — Ik geloove, dat ik geene gedicnftigcr vriendin in de waereld hcbbe dan p e g g y , en haar oprechte ijver om mij te behaagen, beloont mijne weldaadigheid; want ik aanfchouwe altijd met vreugde de werking van haatdankbaar hart. -— lk verloor, een teder bemind kind, vervolgde jufvrouw masson , ■— terwijl zij zuchtte en een traan in haar oog vloeide — Ik verloor een hartlijk geliefd kind, in het midden van den winter! — Eerst had de dood mij deszelfs vader ontroofd! — en — toen ik mijn kind verloor, fcheen die tederlievende vader op nieuw voor mij te fterven! — De  .Dc aakelige vertooning van den barren winter was overeenkom (lig met de aandoeningen van mijne ziel. —- Ik zat als beweegloos, met het gezicht op eene uitgeftrekte vlakte gevestigd, die met versch gevallen fneeuw bekleed en nog niet betreeden was. — De dikke treurige mist liet geen draal der zon door — dit alles teekende mij de beeldtenis van mijn hart: — gevoelloos befchouwde ik de levenlooze Natuur — zij. was evenredig aan mijne ziel; want alles was dood in mij! Na eene ruime tusfehenpoos begaf ik mij in de open lucht, om eene kleine wandeling te doen, ten einde mijne gedachten eenigzins afteleiden; doch ik zag het gevogelte, met neerhangende wiekjens,. treurig door de fneeuw fladderen of op de takken der bladerlooze boomen fpringende hun fchraal onderhoud zoeken. — Op fommige plaatfen had de fneeuw zich tot geheele bergen gevormd en andere tooneelen van verfcheidenheid opgericht. Ik  V. Ik ft rekte mijne hand uit om kem eene kleine . onderfteuning ie geeven . __   Ik wandelde in diepe gedachten verzoi;ken voord, wanneer de aannadering va« eenen armen man mijne aandacht tot ziek trok, die, hoezeer niets af bédelende, mij echter zeer fterk aandeed. «— Zijne huiverende leden vonden naauwlijks eenige befchutting tegen de ftrenge koude, daar niet dan gefcheurde lompen dezelven te» fcalve dekten, en hij had een dóórdringend uitgehongerd gelaat. — Ik ftrekte mijne hand uit om hem eene kleine onderfteüning te geeven. — Ik had niet voóf, eenig onderzoek te doen , naar de bijzoH'derheden van zulk eenen kenbaaren tegenfpoed. — De arme ellendeling gree^ tnijne hand, wierp zich voor mij öp de knien, dankte mij in èene verrukking even of hij zich, zonder mijn gering liefdeblijk, verlooren achtte, en nu als geheel ter ncêr geflagen Was doot mijne, tijdig gekomen onderkenning. Deeze houding — want ik kan niet lijden, dat Siïjn medefchepfcl voor mij kniele *^ efc N va»-  yuurigc daukbetuigingcn, deeden mijne' zwakke zielsgefteltenis derwijze aan, dat .ik hem in eenige oogenblikken geene vraagen konde doen; doch wanneer ik mij een weinig herfield had , vernam ik na de rampfpoeden, die hem in \ eene zoo bovenmaatige ellende geftort hadden ; — :en hij verklaarde mij, dat ik niet gemak, lijk konde gisfen, welk een goed werk ik aan hem gedaan had. — Ik verbeeldde mij, op deeze verklaaring, dat hij, voor hij mij ontmoette, in overleg had genomen om zich te vernietgen, ten einde aan de fmart ontheven te zijn van zijn .kind te zien vergaan. Ik zal mij ten einde mijn verhaal fpoeden. — Zijne vrouw had kortlings «en kind ter waereld gebragt, waarna zij in eene zwaare krankte was vervallen — in dien tijd had zij gebrek aan het noodig voedfel ; en daarbij geene genoegzaame befchutting tegen de geftrenge koude hebbende, bezweek zij onder den grootea nood. —  aooa. —. Haar kind, de arme kleine pïo g y , had met het moederlijk voedfel ook derzelver ziekte ingezoogen, en nu moest a| nog dat ongelukkig voedfel derven — de borst, die haar een fchraal onderhoud had medegedeeld, was verftijfd — en de lieve m noozele lachte gedachtenloos in derzelveï ellende. ïk deed haar bij eene minne hezorgen, vervolgde jufvrouw masson,, en nam haar onderhoud op mij» De arme vader , die te zwaare rampfpoedeffi geleeden had, ftierf weinig tijds daarna; cn van dat oogenblik af is zij mij altijd tot eenen aangenaamen last geweest. De zorg voor haar onderhoud verdreef laögzaamerhand de duifternis, waarin ik mij zelve bijna verlooren had. — Ach | mijne kinderen! gij weet niet, hoe meenigvuldig het kroost is, dat bijna ontbloot van huisdak, de medogenloosheid dWt ftervelingen ondervinden moet. *-*■ Ik ontving deezer dagen nog eene fes van onderwerping van eene weduwe , dift ■esne waare wijsgeerige was* n è m  i$6 Zij had haar' echtgenoot verboren, die •en zee-officier geweest was, en moest nog deszelfs foldij, dat hij te goeds had, misfen, omdat zij geen bewijs van. zijnen dood kon aanvoeren. Zij kwam bij mij, •m eenige zijden lapjens verzoeken, om fpeldenkusfentjens voor de leerlingen van een nabuurig fchool te maaken. Haare armoedige kleeding was verfteld met oude lappen van veelerlei kleuren; doch dezelve ftrekte niet tot kenmerken der verfcheidenheid Van haare rampipoeden; integendeel vertoonde zij een zoo vergenoegd gelaat en te vreden hart, dat noch het gebrek en ligchaams - lijden, noch het denkbeeld van toevallige befchouwers, haare gedachten bezig hielden. — Deeze vrouw verloor kort na haaren echtgenoot ook haar eenig kind .— zij onderwierp zich aan den wil van God, terwijl haar dagelijks brood, het brood der weldaadigheid was. — Ik wekte den moed op in het hart der weduwe en het aujnc was tc vreden. — Doch  i*97 Doch ik zoude u veelligt te droefgeestig maaken, terwijl mijn oogmerk alleenlijk is, om u te doen zien, welk eera zegen de weldaadigheid met zich draagt ,, dewijl zij ons vertroosting doet erlangen, wanneer alle andere; waereldfche vertroosting verlooren is, — ten anderen gevoelen wij, als wij liefdaadigheid omtrent onze verarmde medefchepfelen uitoefenen, dat de Hef de tot God in ons woont, en als dan kan. onze levensloop niet- altijd met zorgen vervuld zijn. N- 5 X X.  X }fc bezoek aan jufvrouw t. * ** het geluk. de deugd is de ziel van alles. I ufvrouw masson deed met de kin* deren in den namiddag een bezoek aan jufvrouw t. * * *; zij werd niet verwagt *— en vond haar in den tuin zitten, fpeelende voor haare kinderen , die op de groene zooden rond huppelden. Zij lag haare luit ter zijden en naderde terflond om haar gezelfchap te ontvangen ; ' doch jufvrouw masson verzocht haar, na een kort onderhoud, haare muziek te vervolgen , en de kinderen onderftcunden dit ver-  verzoek; zij hcrvattede haar zangftukjen. — Maria luifterde, onder het zingen vanjufvrouw t. * * * , jufvrouw masson in het oor: „ dat zij de geheele waereld „ wilde geeven, om zóó verrukkend te kunnen zingen." De kmuftering was niet zoo zacht gefchied, dat dezelve door jufvrouw t. * * * niet gehoord was geworden, die daarop al lagchende zeide: gij fchat mijne bekwaamheid veel te hoog , lieve vriendinne ! dezelve moge eenige bevalligheid, maar zal geene deugd bijzetten ~~ zij is iets zonder eene vaste waarde; — ik kan hier nog meer van zeggen — want eene zaak, gelijk de volmaaktheid in de kimden , kan niet bereikt worden, daar de fmaak, of liever eene hevige geneigdheid ontbreekt, tot hetgeen wezenlijk edel is. — Een oppervlakkig befchouwer , vervolgde jufvrouw t. * * * moge behaagen vinden in een tafercel, dat in fraaije kleuren uitmunt — in vlugge beweegingen — in de muziek , welker toonen wel het oor ftreelcn, doch het O N 4 *WUt;  •V?0, hart niet ranken; maar het zijn de cet}„ voudige tponen , welken het gevoel bezielen, waarna wij luifteren met aandachtige verrukking. _, Meester-t. ** * heeft, veel fmaak in de fraaije kunften, zijn onderhoud heeft mijn oordeel verbeterd, en de genegenheid, die eene bijzondere kennis van deugden inboezemt, vermeerdert de liefde, die ik voor het ganfche menschdom gevoele. — Hij leeft van dewaereld afgezonderd om. zich te verraaa-, ken, tot de bezigheid van den dag voorbij is en mijne kleene wichten in flaap zijn — ik lceve voor hem —. de zucht; om hem te behangen, en het vermaak,, dat ik in zijne oogen leeze, geeven aan mijne muziek kracht en. tederheid; — ik. w.cete, wanneer hij . door wacreldfche omft^ndigheden is verontrust, geworden, de rimpels van zijn gefronst voorhoofd te verdrijven, en dank mijne melody, wanneer. zjj dit heeft mogen uitwerken. — 'tls zeer zeker, antwoordde jufvrouw <-w s 5-on , dat de volmaaktheid moet. aan*  *0i: aangekweekt- wortkn, om ons aangenaam* te maaken bij onze huishoudelijke vrienden : en de deugd is noodzaaklijk, dezelve moet altijd de grondflag zijn van> al onze oefeningen; — wij wenfchen. toch, als wij bekwaam zijn om te gevoelen, iets- bijzonders voor ons zelven' te hebben. — Wij onderzoeken den fmaak onzer vrienden, en trachten er ons naar te regelen ;. maar wij behooren veeleer onze eigene bekwaamheden te verbeteren dan de hunne flaafachtig naar te bootfen. Hoort met aandacht, mijne jonge, vriendinnen! vervolgde jufvrouw masson, zich tot maria en g ar o li na, wendende, en let op de onderfcheiding» van jufvrouw t.***, haare kundigheden Zijn voor haare vrienden, maar haara deugden voor de waereld in het algemeen, -r- Ik zoude mij zelven zeer hoogmoedig' achten, ving jufvrouw t.*** weder aan,. ■ en mijne ziel zeer verlaagen, indien de loftuitingen der geheele waereld, ten aanN 5 z^  zien der kundigheden, • die geen wezenlijken hlifter aan mijn karakter bijzetten, wij eene reden tot vermaak en zelfverheffing konden geeven: de goedkeuring van mijn eigen hart — de nederige hoop van te behangen aan den Ailerhoogften, ven heffen mijne ziel, en ik gcvoele, dat ik in den toekomenden ftaat eenen onuitfpreeklijkcn trap van geluk bereiken zal, waarvan ik reeds den ilaauwen voorfmaak geniete. — Na deeze verheven gewaarwordingen, die ik niet wel befchrijven kan, en de bïijdfehap die uit het wel' doen voordfpruit, achte ik mij gelukkig, als ik de ge enen die ik beminne kan vermaaken. — Dit is geen hoogmoed, maar nederigheid, die mij aanfpoort — en mijne zangen , mijne bezigheden , al mijne daaden hebben iets van mijn hart in zich. — Wanneer ik iets kan bij. brengen tot de onichuldige vermaaken mijner kinderen, en dezelven gelijktijdig kan verbeteren, zijn dan mijne kundigheden niet nuttig? — Op dezelfde wijze poa-  20& pooge ik de denkbeelden van mijnenechtgenoot aftewisfelcn, zoo dat hij vergeete zich in de eenzaamheid te bevinden — en, hoe genoeglijk zijn dan voor hem die oogenblikken, wanneer die voorbij glippen in de betrachting der. deugd, De Heer t.*** voegde zich bij het gezelfchap, en bragt eenige beste tuinvrugten mede. ~- Jufvrouw t.*** vertoonde nog eenige fraaije teekeningen en fchilderftukjens van haare hand, en voldeed daarna aan het vriendlijk verzoek van ook eens op de eiavecymbeï te-fpee. len ; de heer t. * * * vergezelde haar met' de viool;, de kinderen kreegen verlof om eenen dans te doen, waarna men eindelijk van eikanderen fcheidde. — Bij het terug keeren beijverden de meisjens zich met veel drift, om jufvrouw T.*** ten hoogften te prijzen. — lk kan niet zeggen, zeide maria, waarom, maar ik was zoo blijde, wanneer zij eenige aandacht aan mij leende, dat ik het niet kan uitdrukken,.— Nooit zag ik  £04 ik een zoo goedaardig gelaat, zeide caholinAi Jufvrouw masson voegde zich bij derzelver onderhoud. — Gij hebt terecht opgemerkt, zeide zij, dat juf. vrouw t. * * * een goeden aard heeft. — Gij herinnert u gewisfelijk hetgeen ik u onlangs van haar gezegd heb: zij bemint de waarheid en. altijd oefent zij weldaadigbeid en liefde. — Van het kleenfte infeft af, dat zij vreest met den voet te vertreeden , tot het verhevenfte fchepfel, den mensch, kan men haare geneigdheid — haaren eerbied voor het Wezen aller wezens , dat in den hemel woont, en in de eeuwigheid eerst zal gekend worden, afleiden ; cn het is uit haare goedhartigheid 9 dat haare bevallige hoedanigheden, voordvloeijen. —« XX.L.  X X ï. uet voordeel van ligchaam* lijke pijnen. kloekmoedigheid is de grondslag ©er deugd. de dwaasheid der besluiteloosheid. De kinderen hadden eenigen tijd in den tuin gefpeeld, terwijl jufvrouw masson zich afzonderlijk met leezen bezig hield, wanneer zij onverhoeds ontrust werd, door het gefchreeuw van carolina, die, in eene groote verlegenheid, met veel drift , de kamer kwam inloopen: maria volgde met rasfche fchreeden , en ontdekte hetgeen er gebeurd was, zeggende: dat haars zuster, toevallig, eenige WO  wespen verontrust had, die daardoor zeer verfchrikt was geworden, en dat een derzelven haar met zijnen angel gekwetst had. — Er werd terftond een geneesmiddel in het wcik gefield, om de pijn te verzachten , maar zij deed niet te min geduuriglijk de luidruchtigfte en belachTijkfte klagten hooren , zonder zich te 'herinneren, de onaangenaamheid, die zij •daardoor veroorzaakte aan de geenen, die 'zich bevlijtigden om haar te helpen. De pijn verminderde in korten tijd, waarop jufvrouw masson haar , met eene meer dan gewoone ernftigheid, dus aanfprak: Het bedroeft mij zeer, een meisjen van uwe jaaren te zien fchreijen, om ligchaams pijn , dit is een blijk van eene zwakke ziel — een blijk, dat gij mzelve niet oefent in zaaken van eenig ■aanbelang. —- Hoe dikwerf moet ik u zeggen, dat de Allerhoogfte ons tot dc deugd opleidt? — „ Het woord deugd , komt van een s» woord dat fterku beteekent; klockmoe-  digheid is dus de grondflag van elke „ deugd ; en deugd betreft een wezen, 't welk zwak van natuur en alleenlijk fterk is in te willen en te beflui- De kinderen gevoelen reeds vroeg ligchaams pijnen, opdat zij zich gewoon zouden maaken om de beftrijdingen der ziel te verdraagen', als redelijke fchepfelen, en dit is, zegge ik de eerfte beproeving; ik zie met vermaak die behoorlijke fierheid, welke het lijden tracht te verbergen; — zij, die, jong zijnde, om de minfte beuzeling, die hun aandoet fchreijen, zullen bijna nimmer de noodzaaklijke kloekmoedigheid bezitten , om de tegenfpoeden teverduuren, die het ligchaam fmarte veroorzaaken — zij zullen nimmer poogingen aanwenden om dezelve te ontwijken. — Dit is indedaad het wezenlijk onderfcheid tusfehen eene groote en «ene laage ziel; de eerfte weet, hoe zij moet verdraagen , terwijl de laatfte gedoogt, dat de voor de eeuwigheid gefcha-  'M'3 pene ziel, ter nedergeflagen, in derzdver verblijf verlooren gaat; het zijn dezelfde tcgenheden, welke de een wederftaat en de ander doen bezwijken. De ziel zoude altijd het ligchaam onderfteunen, indien •rnen haare verhevenheid boven hetzelve gevoelde , en dezelve verfterkte door beoefening. — De Almagtige, die nimnier ftof tot droefheid geeft, dan opdat cr het goede uit voorkome, zendt voor eerst de -ziekte aan de kinderen, om hen geduldig en kloemoedig te leeren worden, cn als zij bij trappen geleerd hebben de. zelve te verdraagen , hebben zij reeds eenige deugd verkreegen. Dus zijn ook de honger en de koude, als zij toevallig zijn, geene rampfpoeden zij doen ons gevoelen wat de ellendigen gevoelen, en vermaanen ons om tederhartig te wezen. Meenigen van uwe medefchepfelen lijden dagelijks hergeen gij niet ^één enkel oogenblik verdraagen kunt, zonder ■u te beklaagen. Hier uit ontftaat daar te koven een ander voordeel, want gij zult, u  2©9 » dat gij den honger gevoeld hebt, niet zoo zeer bezorgd — niet zoo op bijzondere foort van voedfel gefteld zijn, om denzei ven te voldoen, en dus zult gij van eene onnutte zorg ontheven , worden. —- Wanneer het noodig is eenig onaangenaame geneesmiddel te gebruiken, draai dan niet, maar neem het fpoedig in, enmaak anderen niet ziek door uwe afkeerigheid te toonen » fchoon-gij weet, dat gij' het moet gebruiken: —moet er een tanduitgetrokkenof eenige onaangenaame geneeskuur verricht. worden, befiuit dan dat zulks terftond moet gefchieden, en bied geen tegenftand als gij duidlijk ziet; welk eenen flap gij doen moet. — Als ik een kind aldus zie handelen , wensch ik het in mijne armen te drukken, en mijn hart klopt voor hetzelve, terwijl ik in zoo een kind het beginfel van een karakter ontdekke dat nuttig voor de maatfehappij is, dewijl het zijne ziel toebereidt voor edel& te drijven» m 6»  Geloof mij, het is de geduldige lijding der tegenheden, die ons in ftaat zal ftellen Om onze hartstochten te beteugelen. —Wanneer wij de ligchaams pijnen verduurd hebben, zullen wij genoegzanamen moed bezitten om de fterker trcfiende doodsangften der ziel te onderg-.an — wij zuilen als dan, om vlugti»e rampen te verbannen, ons niet iïerk in verftrooijingen, noch om eene tegenwoordige aangelegenheid te ontvlugten, niet vergeeten , dat wijons aan de deugd verknocht moeten houden , als het eenig wezenlijk geluk. Ik zoude de toegenegenheid van iemand , die geene moeijelijkheid wilde verdraagen om mij te dienen, niet waardeeren; —-> de weldaadighcid is ook gelegen in eenige tegenheden te verduuren, wanneer zulks aoodzaaklijk is, en tot nut onzer mede menfchen verftrekken kan. Er hefersch* eene rechtmaatige fierheident edele eerzucht in fommige hanen, die ik fieeds bewonder; ik heb daarvan een Meia bfginfcl m maria opgemerkt; wans  want zij verbeeldt zich, terwijl zij medelijden voor anderen gevoelt, dat zij zelve de tegenfpoedcn zou kunnen verduuren, en zij fchijnt meerder leedwezen te gevoelen, als zij de bekommeringen van anderen opmerkt, dan ik ooit in haar gelaat heb kunnen ontdekken bij het ondergaan van eigen ligchaams - pijnen. Herinner u, dat gij de ligchaams - kwaaien der zwakken uwer niedemenfchen met geduld moet helpen draagen; maar voor uzelve moet gij in het lijden van rampen niet bevreesd zijn — geene kleinmoedigheid toonen; want kloekmoedigheid is de grondflag der deugd. O a  XXII. X:tl Z t NAAR. LONDIS. jj^.e meisjens waren oogfchijnlijk ver-» ifbetcrd> — Een kenteeken van innerlijk feegrip verlevendigde, de. fchoone trekken van carolina — de menschlievendilieid bragt in haare oogen die vochtig* tintelvonken, welke zoo bekoorlijk en innemend zijn. —. Het belang , dat wij (lellen in anderen-, verbindt dezelven weder. aan. ons. —™ zoo dat dp goedaardigheid *a», c a jfv.o li n a meer toegenegenheid h> bipwemde. dan haaie fchoonheid». Het  £13 Het oprdeel van maria, werd iederen dag meer. en meer opgehelderd., of, om heter te. fpreeken, zij. kreeg, ondervinding, en haare levendige aandoeningen vestigden de. infpraak der reden in haar hart. Terwijl jufvrouw masson. zich ver-? Wijdde over de vordering, van. maria en carolina, ontving zij eenen brief van, derzelver, vader, houdende, een verzoek, om zijne dochters te vergunnen, om den winter in de. ftad.te.komen doorr brengen, daar hij wenschte haar van de bckwaamfte meesters te voorzien ; een voordeel, . dat het land niet mededeelde. —* Jufvrouw masson bewilligde er in, echter met tegenzin; zij befloot, haar derwaart te vergezellen, en ecnigentijd.bij haar te blijven ; waarop de noodige toebereidfelen tot de reizc fpoedig werden in het werk gefield. De verlangde morgen brak aan , op welken zij zouden vertrekken. — Zij waren, in eene,. oproerigheid, van.aandoeningen •— aan de eene_ zijde., innig beO 3 dreef4:  *I4 drocfd over het verhaten van het landverblijf, en aan de andere zijde ftreclde haar het vooruitzicht van de hoofdftad te zullen bezoeken: dit droogde de traanen, die haare wangen befproeiden. — De fchciding van jufvrouw masson had geene treurigheid in haar verwekt, want die zou met haar gaan. — Eindelijk verlieten zij het aangenaam land- verblijf, waarop zij zoo vcele genoegens gefmaakt hadden, en toogen in gezelfchap van jufvrouw masson op reis. De meeste vertooningen waren geheel nieuw voor haar; — zij zagen de heggen verfcheiden kleuren aanneemen, terwijl de hoornen derzrlver bladeren lieten vallen; maar zij waren niet gefchikt tot het maaken van zedelijke aanmerkingen. — Verfcheiden zaaken, die zij na haare aankomst zagen , wekten haare nieuwsgierigheid en verwondering; zij dccden eene aveenigte vraagen tot zij zich met de üeuwe  nieuwe voorwerpen gemeen gemaakt hadden. — Haare kleine geldbeurs werd met verfcheiden gefchenken voorzien, en zij verzochten jufvrouw masson haar toe te liaan, om eenige beuzelingen te koopem die zij noodig hadden. O 4 XXïXL  X X I I I* wel da adicheid. de o n g elukkige boekverkooper.. «evaarlijke gevolgen van het uitstel der be ta al i n g. a en c a r o l i na. , met jufvrouw masson uitgegaan zijnde, hadden begeerte om een zakboekjen te koopen, en zochten ten dien einde een winkel; —-- doch haare vriendin wilde niet gaerue, dat zij al heun geld op eenmaal zouden uitgeoven, alzoo zij in, ontelbaare taucn der hoofdftad mcenig voorwerp vast. l  *I7 van menschlievendheid ontmoeten zouden. — lk verlange niet, vervolgde zij, dat gij eiken bédelaar, dien gij bij geval ontmoet, door liefdegaven uwen bijftand biedt, doch als er eenigen zijn, die uwe aandacht tot zich trekken, volgt dan de infpraak van uw hart, die u zal aanfpooren om de deugd van medelijden door weldaadige mededeelzaamheid uitteöefenen, en geeft dan geen gehoor aart de influifteringen van het vuige zelfbelang, dat er u van zoude poogen terug te houden, door de inboezeming, dat zij misfchie'n niet anders dan bedriegers zijn: met genoegen zoude ik zien, dat gij eene kleine beuzeling gaaft, offchcon gij niet verzekerd zijt, dat wezenlijke behoeftigheid zulks noodzaaklijk maakt * al ware het dan flechts om het vermaak te genieten van te geeven. — Ik voor mij wilde liever honderd maaien bedrogen zijn dan eenmaal te twijfelen zonder gegronde redenen. — Zij traden in eenen kleinen winkel; O 5 >uf"  jufvrouw masson verkoos altijd dezelven boven de grooten, want ik moet, 2eide zij, die geenen voorftaan, welken mogelijk bijltand noodig hebben. Ik boude nooit van veel aftedingen: in tegendeel heb ik gaerne, dat ieder den juiften prijs voor zijne kooprnanfehappen vraage en ontvange. Zij vonden in den winkel, in welken Zij. toevallig waren ingetreeden, de foort van zakboekjens niet, welke de meisjens Zich voorgefteld hadden te koopen, en wenschten daarom denzelven fpoedig weder te verhaten; maar zij werden weerhouden door haare meer bezadigde vriendinne. Het gelaat der vrouwe, die haar toediende , had de oogen van jufvrouw Masson, terwijl zij de fnuiderijën geZien en overzien had, tot zich getrokken, daar zij haare vlijtige manier in het aanprijzen der zakboekjens had opgemerkt. — Gij hebt veel moeite gegeeven aan de koopvrouw, zeide zij tot «te meisjenjs* de boekjeas zijn veel beter  ter en duurder dan die, welken gij zoekt; maar ik zal die zwaarigheid wel uit defi weg ruimen. —• Een ftraal van vergenoegen verleevendigde de opgezwollen oogen der vrouwe, en jufvrouw masson zeide met de zachtmoedige flem der mededogendheid tot haar : wilt gij , indien het niet te veel gevergd is, mij de oorzaak van uwen zichtbaaren rampfpoed verhaalen? inisfehien is het in mijn vermogen u eenige verligting toetebrengen. — De vrouw berstte in eenen vloed van traanen uit. — Gij hebt indedaad, mevrouw t antwoordde zij , mij reeds redding toegebragt ; want het geld, dat gij daar bij mij befteedt hebt , ftelt mij in ftaat om een weinig voedfel aan mijne klein - kinderen te verfchalfen, ert tevens eenige verkwikking aan hunnen ongelukkigen vader te doen toekomen , die, tot mijne grievende fmarte, voor fchulden , in hechtenis zit, fchoon er nooit eerlijker man leefde. — Ach! mevrouw ! ik dacht weinig, dat ik tot zoo «en £2?  een ongeluk komen zou. Op gisteren is zijne vrouw geftorvcn —- arme ziel! ik geloove voorzeker, dat de rampfpoeden haaren dood veroorzaakt hebben. Sedert vijf maanden heeft hij nu in de gevangenis gezeten, ik ben door de ziekte der vrouw hier in huis gekomen; doch ik kon den winkel niet beftuuren, noch inkoopen hetgeen gefchikt was om denzclven in crediet te houden, dus gingen de zaaken geduurig ten achteren; doch indien zijne fchulden betaald waren en hij thans hier konde zijn , zoude hij geld winnen , en tevens de fchulden, die hij heeft uitftaan kunnen invorderen , zijn fchuldeisfchers voldoen, en voor zich zoo veel overhouden als hij, tot voordzetting zijner zaaken noodig heeft; want wij moe» ten veel geld hebben van lieden die oogfchijnlijk zeer rijk zijn; maar het geen allerbeklaaglijkst is, wij kunnen er niets van krijgen. Zeker is het, dat zij in zulk eene pracht leeven , en een zeer groot tantal van padden cn bedienden houden, waar-  22t waartoe zoo veel geld vereischt wordt, dat zij daaraan dikwijls zelve gebrek hebben , en dus den ongelukkigen winkelhouder geheel en al vergeeten; hoe kan hij dan zelve betaalen? — Op eene ernftige wijze, langs den weg van rechten, betaaling te vorderen, durft men bijna ook niet doen, want dan heet men niet flechts onbefcheiden — brutaal en wat dies meer is, maar men poogt den winkelhouder en zijne waaren in minachting te brengen, en hem dus te ruïneeren. — Deeze is de ftaat, mijne waarde mevrouw ! waarin wij ons bevinden. — Mijn ' zoon was voor dat ongeluk een geacht boekverkooper, doch nu is hij dezelfdeman niet meer. — Om den tijd te verdrijven in zijne gevangenis bindt hij boeken in, maar het geld, dat hij daarmede verdient, befteedt hij aan fterken drank, om zijn verdriet,te verdrijven; helaas! de verkeerde weg! Een vloed van traanen befproeide haar gelaat zij riep de kleine kinderen — de*?  "22 deeze onfchuïdige wichtjens , zeide zif, zal ik niet langer kunnen onderhouden, zij zullen in het werkhuis moeten, indien het medelijden hen daar tegen niet behoede. Jufvrouw masson was zeer aangedaan over dit ongelukkig geval, fpvak de bedrukte vrouw moed in, gaf haar iets om in haare tegenwoordige behoefte te voorzien, en beloofde, dat zij haar zou bij zich ontbieden, alvoorens zij de ftad zoude verlaaten. Jufvrouw masson verliet den winkel; doorwandelde met de meisjens eenige ftraaten in eene diepe flilzwijgendheid, eindelijk zeide zij: Ik hoop, mijne jonge vriendinnen L. dat gij zult geleerd hebben te denken, en dat uwe harten de aandoeningen van het mededogen zullen gevoeld hebben; — 't is noodig, dat ik hier eenige aanmerkingen maake wegens de omftandigheden van deeze arme vrouw, die wij zoo even verbaten hebben. — Gij ziet dat zij, welke verzuimen hunne fchul-  220 fchulden te betaalen , meer nadeel aart hunne medemenfchen toebrengeu dan men zich verbeelden kan — getuige zij hier van de omdandigheid, waarin dit ongelukkig huisgezin zich bevindt. — Er zijn menfchen van welken men zeggen zoude, dat zij veele weldaaden uitoefenen, doch dit gefchirdt Hechts om eenen goeden naam te veiwerven, daar zij hunne fchuldeisfchers jaaren na hun geld laaten wagten , 't welk zij, in plaats van de zuchtende arbeidsman te betaalen, ecnigen tijd op woeker uitzetten, echter willen zij edelmoedig en gevoelig heeten, en dit zon zelfs ook zeer aanneemlijk fchijnen, wanneer men hen in den fchouwburg , bij de vertooning van een aandoenlijk Treurfpel zag — dan draagen zij roem op hunne gevoeligheid, terwijl zij, helaas! den grondflag van alle deugden, namelijk de rechtvaerdigheid, misfen — hunne gevoeligheid verdwijnt met het einde van het Treurfpel, daar dc treffendftc ellende, dik-  dikwijls tc yergeefsph bij. hun hulpe Zoekt — Laat mij u doen belenen, mijne vriendinnen ! dat overdaadige weelde cn pracht, die volgehouden moet worden ten nadeele van uwe medemenfchen , ten verderve heenen leidt. — Laat integendeel alk uwe handelingen de rechtvaardigheid ten grondüag hebben, en gij zult gelukkig zijn.. 124  XXIV. t IJ bezoeken een arm HUISgezin in londen. luiheid, de bloedverwante der ondeugd. verkwisting, onbestaanbaar met edelmoedigheid, het vermaak: der weld aadigheid. waare en valsche beweeggronden tot spaarzaamheid. CZarolina vroeg, na dat de ïfl- drukfelen, welke de gefchiedenis en het gezicht van het ongelukkig huisgezin op haar teweeg gebragt hadden, een weinig P ver*  verdweenen waren, verlof om de eene beuzeling na de andere te koenen, 'twelk zoo lang duurde tot al haar geld hefteed was — Jufvrouw masson ziende, dat zij hetzelve geheel nutteloos verkwist had, trachtte eenig rampfpoedig voorwerp aantetreffen. — Er deed zich rasch eene zeer arme vrouw op : derzelver uitgeteerd , dood vermagerd gelaat zettectó gewigt aan haar verhaal bij: een uitgehongerd kind lag aan de verdroogde borst, uit welke het geen genoegzaam vocht om de lippen te verfrisfehen zuigen kon. — Bij onderzoek bleek, dat zij pp een nabuurig Èovcnzoïdertjen haare huisvesting had Haar man was, federt langen tijd zonder - eenige bezigheid geweest, en was daartebovcu zeer ziek De meester, die hem te vooren werk had gegeeven, verloor bij trappen het grootfte deel zijner handöefeningen, daar zijne beste kalanten, tegen den aard der vaderlandliefde, de uitheemfche koopwaareu boven de voordbrengfels van hun land hadden begonnen te  te fchatten, waar door hij zich genoodzaakt had gevonden de meesten zijner werklieden aftedanken; en daar de ledigheid de moeder der ondeugd is, waren veelcn derzeiven, die niet aan het werk konden komen , tot buitenfpoorigheden ovevgeflagen, terwijl anderen, door eerlijker grondbeginfelcn bezield , liever de nijpendite armoede wilde verduuren, dan op eene oneerlijke wijze hun onderhoud te zoeken. — Zij gingen naar het huisjen , waar de arme vrouw haar verblijf op een zoldertjcn had; bij den ingang van hetzelve kwam hun eene onaangename lucht tegen — Eene arme weduwe genoot met haare kinderen een fchraal afgebédeld middagmaal; de moeder was op eene zorgende wijze bezig den kinderen van de geringe fpijs iets toe te deelen 'twelk door dezelven als weggcroofd en verflonden werd. — De weduwe wees haar den trap, die zeer duifter was, langs welken men naar het zoldertjen kiom» p a Al*  228 Aldaar vonden zij een man met een bleek gelaat en eenen langen baard , zittende bij een weinig half uitgedoofde kooien, die op een gebroken rooster lagen: twee kinderen kroopen half naakt op den grond; — de vrolijkheid, eigen aan hunne jaaren, was van hun gelaat verdweenen; hunne ingevallen oogen, bleek gelaat en vermagerde leden, toonden dat de honger aan hun hart knaagde, zoo dat de bloemknop van deszeis leven reeds verdorde; zij fcheenen flechts in de waereld gekomen te zijn om te kruipen, te lijden en te fterven. <— Befchouwt deeze voorwerpen van ellende, zeide jufvrouw masson tot haare jonge vriendinnen f deeze zijn uwe medefchepfelen — God is ook hun vader — maar hoe veel zijt gij boven deezen bevoorrecht ' — God doet u deeze ellendelingen ontmoeten, om uwe mildaadigheid te beproeven: toont dan, door uitöefeaing dcezcr deugd, dat gij uw voorrecht mee  229 met dankbaarheid erkent. — Carolina lietbefchaamd het hoofd hangen, wenfchen de dc beuzelachtige üeraaden, waaraan zij gedachtenloos al haar geld verkwist had, op den bodem der zee, daar zij nu niets had om de noodlijdenden ter onderfteuning toetedeelen- — Maria, in tegendeel, ten zelfden tijde fier op haar voorrecht, maakte haare beurs ledig en fchonk alles aan het behoeftig gezin; terwijl carolina op eenen biddenden toon aan jufvrouw masson verzocht, dat zij haar wilde vergunnen, haaren halsdoek aan het kleene kind te geeven. — Jufvrouw m a ss o n ftond haar dit niet tce, maar wilde , dat zij de vrouw den volgenden dag zou bij zich laaten komen, en dan vergoeden hetgeen zij nu te kort kwam; waarna zij de ongelukkige familie , bemoedigd in derzelver druk, verlieten. — Carolina verwagtte eene berisping, die welhaast van de lippen haarer waare vriendin afvloeide, lk ben blijde, p 3 zei-  $30 zeide deeze, dat die gelegenheid is voorgekomen, om u te doen zien, dat verkwisting en edelmoedigheid met elkander niet beftaanbaar zijn. — De fpaarzaamheid, en zelfverzaaking zijn noodzaaklijk in eiken ftand, ten einde ons in ftaat te ftelien om edelmoedig te zijn, en overeenkomftig de regelen der rechtyaerdigïieid te handelen. — Maria mag deezen nacht het genot fmaaken van eenen zachtcn ongeftoorden flaap; — ijdele herfcnfchimmen, dwaaslijk ingewilligd, zullen haaren geest niet bezig houden, veel min haar verontrusten: zij mag, eer zij haare oogen fluit. God danken met een vrolijk hart, voor de gunst aan haar gefchonken, dat zij een werktuig van weldaadigheid in zijne hand mogt zijn. — Zullen nu de beuzelingen, waaraan gij uw geld verkwist hebt, u zulk eene zielverrukkende vreugde geeven? carolina! — Zelf beminnaars weetcn alleen hunne ei-  eigen zinlijkheden en hegeenen te vol- doen; de weldaadige beteugelt die beide, om plaats te geeven aan edeler gevoelens van *t menschlijk hart. — Als wij het geld nutteloos verkwisten , dan benadeelen wij de armen, en berooven onze eigen '/iel van haar krachtigftc voedfel. — Beftuur uwe begeerten, in-, dien gij nuttig wilt wezen, en wagt niet tot de tegenfpoed zichzelve aanbiedt: zoek integendeel dezelve op — dergelijke gevallen , als het tegenwoordige, zijn op het land zeldzaam-, maar in de uitgebreide volkrijke fteden zuchten meenige voorwerpen , ja geheelc familiecn , even als die, welke wij deezen namiddag gezien hebben cn maaken eene billijke aanfpraak op ons mededogen. — Het geld, dat men uitgeeft, om aan de ijdele begeerten der ledigheid en de kinderachtige drift, voor zoogenaamde mooije dingen, te voldoen, niet geregeld wordende door de rede, kan de ellende verzaakt worP 4 den,  .032 den, die mijn hart, door de befchouwing ? doet bloeden. - Ik h ude mij verzekerd , carolina! dac mijne vermanning door u niet vrugteïoos zal aangehoord zijn, en dat de indruk van dezelve u op morgen zal aanfpooren om daarvan blijken te geeven. —. XXV.  li- Vaai-Wel .'mijne vriendinnen! kcx-innerlu, als gij aan uwe vriendin denkt ,ools liaare   xxv. het afscheid van jufvrouw masson. verma'ning aan haare jonge vriendinnen. D aags voor dat jufvrouw masson haare voedfterlingen zoude verbaten, vattede zij de hand van ieder derzelver, lag die beide tusfehen de haaren, dezelven drukkende met eene moederlijke tederheid, terwijl traanen in haare oogen vloeiden, — „ lk beeve voor u, mijne waarde vriendinnen! dus ving zij aan, want gij moet nu op uzelven ftaan —• eenige dier deugden uitoefenen, welke ik getracht hebbe u inteboe zemen; cn ik P 5 zal  234 zal met bezorgdheid den zomer verwagten, wanneeer ik hoope weder te komen, om te zien welke vorderingen gij bij uzelven zult gemaakt hebben — Ik geeve u, als mijn laatfte gefchenk, een boek, in het welke ik de onderwerpen, waarover wij gehandeld hebben, gefchreeven heb: gewent u dikwerf hetzelve te leezen, want dit zal de gefchiedenisfen, en de onderwerpen, die het bevat, voor u ophelderen, en u daardoor te minder het gemis mijner perfoonlijke raadgeevingen doen gevoelen. Misfchien zult gij fommigen der redeneeringen niet ten vollen bevatten, doch als uwe kennis vermeerdert , zult gij er de rechte kracht van begrijpen. Ontwijkt den toorn — oefent medelijden en bemint de waarheid, — Herinnert u geduurig, dat uwe grootfte vergenoegingens uit den Godsdienst moeten ontfpruiren, en verzuimt nooit den pligt van het gebed. — Leert, door de ondervinding der vertroosting , die er ont. ftaat  35 ftaat uit het kenbaar maaken van uwe benoodigdheden en droefheden, u onderwerpen aan het wijste en beste Wezen, in wiens hand de uitkoomst is , niet alleen in dit, maar in het toekomend leven. — Dat Wezen hecht altijd eene zekere belooning aan het weldoen —• eene belooning, die gij reeds na het vermaak van wélgedaan te hebben, gevoeld hebt. — Bedenkt ook tevens, dat de woeste involgingen der eigenzinlijkheden moeten overwonnen worden , ten einde u in ftaat" te ftellen om uwe weldaadige wenfchen te voldoen, en dat gij de fpaarzaamheid moet betrachten in beuzelingen, om het in uw vermogen te hebben van edelmoedig te kunnen wezen in groote gelegenheden; — en doet het'goede, dat gij voorneemt te doen, fpeedig, opdat u fomtijds de gelegenheid daartoe, niet onvoorziens benomen worde. ■— Bedenkt, dat het verzuimen van den geringften uwer pligten eene feil is, en dat het tegenwoordige alleen onder uw bereik ftaat. — ik  lk zal u den pligt, welken gij uwen vader fchuldig zijt, niet behoeven te herinneren, alzoo ik u dien dagelijks heb voorgehouden ; hij bemint Godsdienst , Waarheid en Deugd — neemt dus alle zijne lesfen in acht — beantwoordt aan de zorg met welke hij u heeft doen opvoeden, en verilrekt hem tot een wezenlijk vergenoegen in zijnen eenzaamen ftaat j — Gij zijt nu nieuwelingen voor mijne vriendk.hap , en mijne achting voor u, zal in het toekomende afhangen, van de vorderingen die gij in de deugd maaken zult. — Schrijft mij dikwijls, ik zal u antwoorden; — maar deelt mij de op. rechte gevoelens van uw hart mede — wijkt nooit af van de waarheid, in uitdrukkingen , genegenheden, eerbied, of door eenen geestigen zwier aan uw gezegde te • geeven , om te verkrijgen het geen gij wenscht. —■ Vaartwel! mijne vriendinnen ! herrinnert u, als gij aan uwe vriendin denkt, ook haare vermaaningen; dat het aandenken aan  237 aan mijne toegenegenheid een meerder gewigt bijzette , aan de waarheden die ik getracht hebbe u inteprenten! En laat mij, ten loon mijner tederhartige zorgen, van u verneemen, dat gij de deugd bemint cn uitoefent. " —•  Bij den Uitgeever van dit boekjeti is mede te bekomen: Een geheel nieuwe en vermeerderde Druk van den kleinen en jongen granuison , of de gehoorzame zoon , ih eene reeks van Brieven en Samcnfpraken, door de Weduwe de cambon , gebaren van der wer>.en, vier deelen , keurig gedrukt, in ififflo, voorzien met twaalf fraaije Plaatjes en gebonden in Cartonne Bandjes, de prijs is 4Gulden, cn gebonden in halve Franfche Bandjes, met fraaije afgezette Plaatjes, 6 gl. 15 lt. Indien het tot de noodzaaklijke vereischten van een t.eesjwek voor Kinderen beho »rt, dat de Onderwerpen belangrijk en bevatlijk voor Kinderen, en in eenèn vpor hun verftaanba aren en tevens uitlokkenden trant zijn gefchreven, en wie tocb twijffelt hier aan? — dan zal men aan dit Werkje geénzins kunnen ontkennen den eernaam van een truttig cn alleszins gepast leesboek voor de jeogi enz. — Zodanig luidt het getuigenis, het welk de Schrijvers van de Ni emoe Vaderlandje! >e Bibliotheek, aangaande dit Boekje, geeverf. ■Tafer celen van armoede en tegenfpoed, door dezelfde Schrijfeer, met fraaije plaaten, in groot O&avo, de prijs is 4.8 ftuivers. De Onderwerpen zijn: Het • Uchtendbezoek; de Wisfelvalligheid; de ge-  gelukkige List; de Egoïftifche Edelman; uitwerking der Wanhoop; Gefchiedenis van den Óugelukkigen maar Deugdzaamen Marquis de duval; de ontaarte Zoon; Raad en Leefregel van nabi effendt, een beroemd Dichter onder de Turken, die op het eind der voorige Eeuw geleefd heeft, aan zijn Zoon, uit het Arabisch; Maximes; Wellevendheid en goede Opvoeding , de pligt der Bezigheid. leerzame bezigheden voor kinderen. Naar het Hóogduitsch van g. c. c audius, keurig op Postpapier, in i2mo. Gedrukt, met vier fraaije Plaatjes, de prijs is in C artonne Bandjes 24 ftuivers» De onderwerpen zijn : de gelukkige Verandering; — de Verrasfing; — de kleine Losbol; de kicine Vr.y-z.adrnh; — de Vreesagtige; — de Nieuivsgierigr beid; de Bezige te ontij de; —> een anders fchade behóórde altijd opmerkzaam te maaken; — de Morfcbcl; — de gepufte Moedwil; — de kinderlijke- Dankbaarheid ; — de Laster treft den oprechten niet; ■— Briefwisfeling van den kleinen Justus aan zijne Zuster, enz. charita en poly or,us, door j. j. barThplemy, Schrijver van het Werk: Reize van den Jongen Anarcharfis door Griekenland; neven;; eene beknopte Leven?^, fchiedenis van dezen beroemden Man, in klein 121110 of Zakformaat, met  tnet een fraai Plaatje, door cuilenburg en vrydag , en gebonden in Carton; de prijs is i gl. 5 ftuiv. De bruidschat van susette , of de Gefchiedenis van Mevrouw de senneterre , door baar zelve befchreven, insgelijks in klein 121110, met een fraai Plaatje, en gebonden in Carton: de prtjs is 1 gl. 10 ftuiv. fathom en melvil, door s mol let, met Plaaten; den vijftienden Druk van het Engelsch vrij gevolgd; gr. 8vo: de prijs is 3 gulden 10 Stuivers. De vermetele geloften, of de Geestdrift , door Mevrouw de genlis, compleet, in twee Deelen. in gr. Svo, de prijs is 2 gulden 12 Huivers.