Z A N S L I E F JM VR O LYK E LUIM, Opheffende «en Agttal van fraaiie alle Nieuwe GEZ ANGE N, op de uifgezochtfle Wyzen. ALS De Lof Jer Liefde , de Lof der Trouw , J^tje kunt gy wdt ? Veel meer ais dntje weet, ' de Önpartydige, de Klmgende permisgaji) de Vrolyke Matroos, en SoUaaten-Za*g. Liefhebbers', zingt op Myden toonj Al *t geen u hier wordt aangeboön.   LOF der LIEFDE, Wyze: Oui neir , mais pas fi ViaèU* \7 i. ê V Oedfteres der Zoetheid In 't eêift der Lentejeugd , Gy die door uwe goedheid Het hart — het hart op 't hoogfi verheugd Uw magt is onbepaald; Gy hëeifcht en Zegepraalt, En trekt der MenYchen zinnen Tot het bekoorlyk minnen, Om al V vermaak te "winnen, Dat ons het Leven baart, ' Waard, waard3 waard, waard,1 Dat uw Lof, dat uw Lof zy verklaar^ Dat uw Lof, dat uw Lof zy vcrMaaïc. I *« 'Wie zou u ook niet roemen, Daar raemand is in (laat Uw invloed te verbloemen j Mooit in — nooit in zich ie'yen kwaad De Trouw is uw Vriendin, Zy zelve voert u ia 3y hoog en laag gebcoren, Ea  En doei uw Wetten hooreü In haar gewyde Chooren, Daar zy de harten paart, Waard , w&^rd, waard, waard, Dat z uw Lof , dat z'uw Lof bly verklaa Dat z'uw Lof, dat z'uw Lof biy verklaa 3- 6 Liefde 1 't is uw Zegen Dat men al 't Heil geniet, Zo zoet door u verkreegeni Waar gy — waar gy woont, wykt Yer/dri Volmaakte Hemelfpruit. Uw mond aêmt nooit-iets uit, Als Zielbekoorlykheden ; De Menfch mag, wel te vreden, Met u op E oozen treeden j Want gy zyt rein van aart: Waard/waard, waard, waard; Pat uw Lof» dat uw Lof elk verklaart. Dat uw Lof, dat uw Lof elk verklaart. LOF der TROUW. Wyze 6 Nacht, ö bly de Nncht% rwr\ i. o JL Rouwi o rei na Trouw 1 Jtfe Ltelde, Yry \an fvuw.  Verfterkt met uw vermogen s ó Trouw j 6 reine Trouw ! Vriendin van Zuivre Deui»d ! Uw Lof moet men verhoogen: Daar gy , vol waare vreugd 9 Twee Zielen , die verheugd Uw Wet te volgen poogen. Verbindt in friffche jeugd, z» Gy zyr, 6 Ta! Gy zyt, By *s Aardryks vroegften Tyd; In 't Paradys verfcheenen 3 , Gy zyt, ö JaL Gy zyc, Met Hemellicht omüraald, i(Waar uit G'uw glans moogt kenen j| Op 'r Herfte Paar( gedaald i Gewis Gy ^zegepraalt In harten te vcréénen, Waardoor Gy Lof behaalt. E ■ ! ?i Gy ftaaft, Gy fterkt en ftaafe ' De Liefde, nooit ve-rflaafd» i&U aan hau- ei^en weitsnj ! \ Gv lïaaft, gy ficrkt en {laaft Natuur en Viuchtbaaiheid,  En kunt ie paaien zetten s Tot redelyk Belei i, Dssr gy uw gla riffen fpreick, En want-ouw kunt beletten, Dat ze u van Liefde fchcidt. A N f J E VRAA GT JA1SJTJE KUNT GY WAT5 Wyze. Roezemondje Troeteldiertje. 7 «• Jt-JEg my toch t dew>Jge als Minnaar U vertoont, en eens verwinnsar Wenfcht te worden van den fchat, Die myn hart is , naar uw zeggen, .Waarin toch uw fchat moog' leggen J Toon my 't Jantje: //: kmtgy wat. Zonder kennis van uw gaaven, Zal ik nimmer my verflaaven Aan uw Min, verftaat gy datj Doet my die dan alle weeten, Of gy moer my rafch vergeeten» Spreek nu Jantje : //; knnt gy wat ?  §. Zo gy met my wenfcht fc leeven> Moet Gy blyk van Kunde geeven, En wat zaaken die bevat* Mc Zal my niet zo los verloopen , Dat ik Kaf voor Koorn zou koopen," Zeg dan Jantje i //: kunt gy vati 4- Die met vergenoegde linnen , *t Zoet ooit fmaakte van het minne», Gaf fteeds bb k wat hy bezat. *k Wil ïmft van geen Rykdom fpreeken; Want het geld dekt veel gebreken: Neen p maatr Jantje'. //: knnt gy vut t f> 'k Moet *er my naar fchikken kunnen," Eer ik U *t bezit kan gunnen, Van het geen daar gy me om bad. Maar wat helpt toch al dat bidden ; BI} ft de grond der zaak in 't rridden? Toon *t dan Jantje://; kunt gy watt JANT«i  'jantje kan veel meer als antje weet 5 Wyze t Zeg Savoyaardfche Meisje. jTL . i. eifcht ran my te zeggen, Myn Schoone, wat ik kan: Ik zal »t U uit gaan leggen, Zo krygt g'er kennis van. , Ik kan myn Glaasje pooijenj Of is U dat ook leed ? Ook kan ik rinkelrooijen, Veel meer als Antji mett z; Nog kan ik alles fpeclen In 't Bord-of met de Kaart j Ik kan da^rby krakeelen , Al was het met den Waard. Jk kan zeer luchtig ff ringen - En danffen dat ik zweet. Jk kan nog andre dingen, ïe«l meer als Antje vett* ik Zing de fraaiite ?angen, .Met aan&enaam geiuidj ii  Ik fpan ook veel myn wangen By *t fpeelen op de fluit, Ik ftreel fomtyds een Meisje,' Tot Minnefpel gereed, En doe wel meenig reisje Veel mter als Antje weet, 4- - , Gy wilt ik «al u roonen, Myn Antje! wat He kan ? 't Werk zal zyn Meefter kroonenj Neem Hechts de Proef'er van, En leer dan, op myn Bidden, Wat de ondervinding deed. Zo Iaat ik bly in *t midden Veel mter als Antje met, DE ONPARTYDIGE. iWyze: Die wel doet fmnn kt alleen het zoet, T 1 JLN alleS wat myn hart vermaakt Geeft de Onpartydigheid !Het meeit genoegen ; dar my fmaakt, D^ar 't geen gevaar bereidt, lik leef alleen daar door in ruit, En kwel my-^e,lYen niet Al-  Alleen op dnle vreugd belufl^ Om *t geen 'er ooit gefchiedt, ïlc bind myn hart aan geen Party ï Dus leef ik waarlyk yry. x. Ik weet van Luther. noch Calvynj Ik lees hun fchrifren niet; Ik breek myn hoofd met geen Armyn, Of wat de Pnu? sebiect. Socyn die Ariaanfche Klant Is my yeen oortje wa:ird$ *k Beu nie. aan Vienno ^nons kant} Geen Kwaaker ftug van aart. Dus eer ik bui en leed en fmart, Den (aodsciientt van myn Hart. $4 1c Verwerp 't Gewyde Woord niet, neen Maar wel de V'ittery , Dïe men, al dik wils tegen reên, Van verre trekt naby. En daaï men niet leeft als men leert, Is de Overtuiging uit , Zo dat men < e £endrr,gt ziet geweerd a Partyzucht nooit gefluit.  Mc Vind dus door Cnnanvdhiheid My 'r beite Lot bereid. 4- 'k Hcu veel van 't Land, waarin ik woon > Doen kies 'er geen Party. Dat Eendragt daar haar magt betoon*, Elk haar zvn eerbied wy*, En üerk' den vaft verbonden Staat, Die Vryheiimin gevoelt, Welke ieder Onrartydig laat, Die 't waar Geluk,bedoeU Van *t Hei' des Lands, dat waarlyklek In de Onpartydigheid. 5- *k Bemin de fchoone Clorimeen, Niet uit Partydighéidj Zy zeit dan eindlyk ja v pf neen,1 Zo 't hnar op 't harte leit. *t Is my om 't even wat zy doet, Of wat zy laaten wil; ïk hou voor mv een vry gemoed,' En ga naar Amaril, *k Blyf Onpartydig bv Party. Dus leef ik altoos vry. De  De Klaagende KERMIS-GAST. Wyze : Broeder Migchel. w ▼ * At was ik toch een groote zot, Hoe vind ik my bedot! Ik trok, och arme hals! den p ->t, En (trek thans elk ten fpot. Ik had finds lang veel opgegaêrd, En ryklyk wat by-een gefpaard. Ik zocht daar door een zoet geneugt', En blyde Kermis vreugd. x. >k Ging van ons Dorp met nog een Vrind ; Dien 'k thans niet by my,vind, Wy flreeken fa-nen aan den Wind, Nanr Amftcrdam> oHtzind, Als of de Vreugd daar hoopwerk was, Maar kwamen byfter flegt te pas, Want toen de Wyn ons "had verheugd, Verdween wel rafch de vreugd. Wy zagen 'r Koordedarflers fpel, *l &ing tot ^dien tyd wel j Maa  Mair 't Wynt je deed zyri werking {nel, En hielp ons van ons ftel. Wy danlten voorts in een Bordeel Met mooije Dames voor de Veêl. Maar moe gedanft, en woeft verheugd; Verdween de Kermisvreugd. 4- Gantfch dronken, in verftand niet kloek; Schoof men ons in een hoek, Men taakte t Geld uit onztn broek, Alih?jns het myne ié t'Zoek. Men fleepre mys als een fchavuit, Van daar ik fliep ter deuren uir. ó Kermishoudeh > dat my heugt, 'k Vervloek uw dolle vreugd. 5- Ik ftaa berooid hier op de ftraat, En och waar is myn maat 2 *k Zal hem gaan zoeken. Maar, wat praat! "k Meen hy daar ginder ftaat. Wel ja, hy is 't, maar juift gefteld Als ik, beroofd van goed én geld. Piet! da's een Kermis die ons heugt* v Kom vlién wy zulk een vreugd, De  De VROLYKE MATROOS» Wyze; Bacchus Weeft. H' *. Et Lot zy dank, ïk kwam door Zee Wcêr ot de Vaderlandfche Reê, En vind my thans aan wal} Hoe lang het og Bewind voert aan het Y, Dan roep ik weer verheugd , De Zee\aait baart my vreugd, z. Mam* 'k zal wel zorgen voor den boêl, ~En ftellen my niet los ten doel Aan 't /wieren dag en nacht, Of't zu'pen , te onbedacht j 'k Zal vlothuis myden en B rdeel. Ook 't litite Vrouwvolk, dat te veel Het Ligchaam krenkt, de Schyven taak) .Zo at men ichielyk. arm en naakt, Elendig uitgeruft, v"Weêr gaat van Necrlands K.uft.  3- k Zet! evenwel weer Zeewaar Js heen 5 riet vaaren flreelt my ongemeen j Ja, fchoon mén m deü nood, NiefS ant'ers dan den Dood, ?y ^chipverlies voor oogen ziet," >üt fluit myn luff. tot zwerven niet.' De feifte Stormvlaag of Orkaan, Belet my niet naar Zee te gaan, Zo tart ik ramp en druk, Tot vordring in geluk. SOLDAATEN-ZANG. M A R S C H. Wyie : La Garde pajfe. Of: '/ Is Nacht, de Wacht gaat hier voorèy. 1. 1TTY gaan ten Stryd, elk a?s een Held,\ ▼ V sten roept: te Veld! te.Veld!teVeld! J Zo zullen wy, hoe 't ook mogt gaan, Een Legerplaats met vlyt beflaan, gn wachten daar den Vyand * Of  Of zoeken, hem waar hy ook is, Of treffen hem gewis, gewis, Niet mis, niet mis, niet mis, niet mis; Of ook niet by den gis, gis gis. i. Op Trom, Tromper, Schalmei enFluiti*! . Zo trekken wy dan uit, uit, uit. ƒ u* De Tenten en al 't fvryptuig reê, Gaat reeds naar onze Legerfleê. Ën komt het aan op 't Stryden» By 't dondren van hot grof kanon, Wenfcht ieder dat hy won . ja won , Als 't kon, al* 't kon , als \ kon, als 't kol Dan fcbynt-de Zege-zon, zon, zon» EINDE;