DE ZINGENDE HOLLANDER; o F BUNDEL VAN V R O L Y K E GEZANGEN Allen op bekende iVyzeni [Gedrukt j voor de Zis&enie D-fe-oos,   de LENTE. Wys: 'Kzal tbansby u myn Life iveezrn, i. TT -1 j et luide windjcn waard' te'roemen 1 Kuschc het ontloken gras en kruid, ' Mort op de ryk gekleurde bloemen, Oe zach fte en zoeiite geuren uit - Al wat wy zien al wat wy hoeren, ai Srul{J ons hart en neem'- bet hV Ais blom s khoonheid worde herboren Herleeft de zoetfte Jracht der mim ' 2. Al 't fchoone dat Nanriï Hn baaren is langs deez' waterkant verlpreiri •' Laat om dan hier ons vee Virgaêrer;* Dat \kht aan zUvre ftroomtjens weMt2 m t rand te danfen, fpeeien, drukken Ie kouten - Ituejen in het erom, De ichoonlte bioeir tjers aneplukfccn, is het vermaak van 't JcntUiifoea. £i hoor de ïuchtbewuone*s fpeHen Zy ieeren 't zaagrig herdirschoor  Hoe hunne ruischpyp 't hart moet flrcelcn, Moet tot zig trekken door het oor : Laat ors gelyk de tortel minnen, Dan baart de liefde gee;t berouw; De doorne zyn voor wufte zinnen, Het roajen voor ftanövas'e trouw. DEUGD E N SCHOON HEID. Wys: Het regent hirderinne. De deugd, hoe zeer beftreden, Braveert en haat en nyd, En alle tegenheden, ln't woeden van den tydj Hoe meer men haar wil drukken, Hoe zy te Ichooner blinkt, 'T lJS'cr nooit Se,ukl Dat hy haar fchpon verminkt. ~ 2. Daar onze aanminnigheden Vaak Ipoorloos aangebcen,  Het fchoon van on ie leien, Zeer ha-ïsti^ vlieden heen ; Ons fchoon is als het rooien, Her-prykt in 't geuii^; veld,^ Wel met het fchoonfte b'oosjen , Do.h 't ligt rasch neergeveld* d e H O O P. W y s: Als vooren* TT 1 X f oe zot zyn nier de menfehen, Die leeven by de hoop; Het wenfehen en het hoopen, * £yn zeker zeer gOvdkoop; Maar *t z>n ook heirfenkirdren, Van niet een duit waardy, Hoe men de hoop taoog] pryzen Zy heeft niets fcnoorïs voor my. 2 Hoop op een vriendlyk mei* jen Gy hoopt ligt jaaren door: Ï6aar durft gy haar beltonnen , Dan kent zy rasch het, yur » Eea.  Ren cnkle kusch peftolen , Een ioeke'óöze band, Dat werKt tnet leeuwen-krachten, Op 't maaguelyk vcrilaad V* r Vergun u naauwlyks fpyzen, Op hoop dar ge eindelykj Al waar' 't na lange naren, Moo.^t zeggen, ik ben ryk: Ligt leeft gy weinig dagen* ■ n weg is uwe hoop, Al- meester Mort komt fpookc», Telt alks op de loop. , 4- T is daarom meer verftandig,' Gebruiken 't geen men heeft, Het fpreekwoord zegt rr et reden, Dat men m^ar éénmaal leert. Een fri>iche roes gedronken . U:n kent men geen verdriet, Een lekkre beet gebeten, Dan kwelt de honger niet. 5- Hoop ook niet op geleerdheid; Hce naariliger gy ke 5, Hoe  ttee meer gy u zuTt kwellen,, W'A alles u dan deert; Gy z it van alles 't flechtc, Daar de oogen openftaan, Hoe weiniger wy weeten, Hoe eer wy zyn voldaan. 6. Weg weg dan met het hooren» Verno.'gd met ftand en traaf. Dat doet h:t leven im.;a>;enfc In d'aUerh.oogften graad; Genieten is het waare., üaar voor zyn we op dceze Aard% De hoop is veel den zotten, Maar niets den wyze waard. d e KAPER-MATROOS Wysv Hoe zott is 't daar de mr iendjch.jp ére» 1 J a ha! heezée' nog eens h«ezée \ Dat gaat nu naar myn' zin; Op morgen fteeken wy in zee, «Gat maakt etn goed begin % Beef  Bfef nu vervloekte ^ritfebe. Dog, Wy AmUerdammers leeven nog, Hoezée De kaapery! Ons fcheep|e is Mein, maar tog geen nood Wy ho den 't langs de kust, En onze heldenmoed is groot , Dat ftek het volk gerust: I3eef des, vervloekte Brrfche ^og; De dappere ftuwers leeven nog, Hoezée De Kapery! Een togfjen naar den oost of 't west, Dat was voor dtezen bout, Maar nu is kaapery het best, is men behoorlyk flout; Want ftout is ook de Britfche Dog, Maar Amftels knaapen keven nog, Hoezée De Kaapery! My dunkt ik zie ons 't prysjen al Opbrengen voor de Had, Wie  W ie weet hoe ryk het geeven zal, Want niets geeft meer dan dat; ■ En:'t besc komt van den üritfchen Dog Ha! de AmfteJs ftuivers leeven nog. Hoezée De Kaapery. De meiïjens zullen cok gewis, | Verheugd zyn by 't retour, Want als de beurs gezwollen is, Verkrgen zy weêr voer; Niet fchaars, $ van een üritfchen Dog, ■Neen de Amfteldammers leeven nog," Hoezee De Kaapery! Hu moet de laatste nacht er aan, | Het ilaapen maakt te week, [r zal ojk menie flok op fban, Die 'k nog de ribben breek • Op d'ondergang van Englands Dog: Ha! onze ftuivers leeven nog*. Hoezée De ICapery | B E  ï> E ZINGENDE ZWIERBOL; WïS; Kooit zou ik naar hetdanfen vragen Ik moet rnyn fyzen nu eens te1 Ten, Of 'k ook reeds glad ben ja dan neen; Zo niet dan brui ik nog eens heen > Schoon 'k 't met mynpome wei kantteken Maar 'k heb nier gaarne veel te tellen; 'K heb op myn eer Geen daalder meer, 3 )at is laat zien , Dat 's agt, dat 's tien, Dat 's nog eens agt, Wel 'k had gedacht Dat iK zo glad niet was. Dat ik zo glad nie* was, 2. Êrëet zes en twintig ftuivers buizen. Dat gaat niet Keesje t des nsar nui8'jyjf  Maar Satans dat 's myn hart een kruis; c hou juist niet van burger huizen |aar weer men zo niet van het buizen; Daar kent de jeu^d , Geen waare deugd , En e/en vel Hoe ik ook teil', 'X wordt op.ci)n eer, Open penning neer, Da»om moet Kees naar huis^ Daarom moet Kees naar huis, 3. :et fpyt my van aYn moojen morgen, iïet is zo friseh in de ochtenftond, En ook is 'r recht ter deeg gezond , e dag geeft akoos wat te zorgen ; fel nu kom aan, hoezée de morgenl En met een gr^an Kan 'k nu beftaan, Ik heb van n^cht De rest voibragt. Daarom m; ar voord Weer op de koord, Tot aan den laagten duit, JVIaar dan is het ook uit. DRINK;  DRINKLIED. WyS: H.t regent berJeriafie. I. Een Werther roem' de liefde, Fen gitrigaarr he? |>eld v Ik heb op heel iet an jers v Mvn volyk hare gefteïd; Ik heb de wvn vak >z n , Verkozen boven al, Zy geeft het meest genoegen, in 't laag* traaneiadal. Vind ik myn geldkas ledig. Maar tog een Éewnje wyn, Dan kan ik zonder ferry ven, Tog lustig vrolyk zyn , Ik drink, en lach en dartel, En noem my lioegst volmaakt, 'K fpo! rnet den zotten minnaar Die zuchtend kl'agten flfcbfc  Een roes geeft al 't genoegen , Dat hier gevonden wordt, Hy die geen dronk kan veelen, Schiet in 't vermaak te kort; De wyn geefc moed en krachten, Als 't op een firyden r ekt, JMet dampen in de hersfens Wordt met den kryg gegekt. 4 De wysgeer moog ftudeeren, hn tuuren in de maan. Ik zie veel liever t fk&cbjen, Acn rnynen hem 1 üa?n. Weg wét? met alle Roeken, te fl-sch in de eene hand, En 't glaasjen in m>ne andre, Dan tart ik zyn veiftand. T) e ERFGENAAM. W y s : Myn lis, S'aartjen, Ni. u is her nken oomij: dcod, t)e reis is aangenomen,  Gelukkig dat dabraave mat?, Niet ligt terug tA komen, Want indien dar wezen kon, Weetik niet wat ik begon, Met dat ik moet betaalcn, 'T is fchier geheel Myn errefeel Dat k raschjes op zal haaien, De rest moet door de keel. 2. De dood is foms een beste vent, Hoe zeer men hem moog' vloeken, Hoe vreeslyk hy worde afgemaald, In veelerleie boeken: Had hy oomrjen eer getnaM, 'K had myn ié huid ook eer betaald En vry meer pret genooten, Nu is 't wat laat, Doch *t kan geen kwaad,* Ik deed gelyk de greoten , Die men van geeven praat. 3- Caihryn kryat ru een mooi prefent, Zy vlast ook op bet trouwen. Maar met dat ding ben 'ic riet bekend  Ik zou rrfyn woord niet houên; I Alles wat op aard gelchiedt Erger zeker is er niet ban het rampzalig paaren, Ik geef geen hart, Want dat baart Imart, En vaak voor veele jaaren , Neen neen ik houd myn hart. DE VLO. Wys : Ik ben maar een kerdmnn*. Laatst heb ik een vlo gebroken, Die zig plaatste op myre hand, 'T was een aller fcunftigst diertjen, Snapziek, doch met goed verftand; Hy had by myne uitgelezen , Twintig uuren doorgcbragt, In de heupplooi van baar borstrok, Op haar borstjens by de nacht. 'K vroeg hem of hy niet het plkjen Van myn wensch ver kozen h»d ? iragchend zei hy ' goede bmger, J«3 mmr k wa3 h«t fpoedig zat. 'K koa  'K kon £een oofeublikjen rusten Want het was er altoos drok, Telkens moest ik vliegend vlugten , In den zoom van hemd of rok. 3 Waart gy op die plaats niet zeker 1 Vroeg ik eenigzins omrond , Neen gewis niet, zei het vloo jen, Tekens wc d nryn rust beroerd, Telkens kwam een jonker losbol.; Op my leggen! met zyn bast, En. fchoon 't wel het meisjen aaoftond, Was het mv te groot «en last. 4 'K ftoad op dit verhaal bewor derd, 1 eikens dacht ik dat 's al rasr i Eens is zeker reeds te dik-.wy!s., £o ik zelve het niet waar: Heeft myn fehoor.e zo veel vrinden Dan ontbeert ze -ügtlyk my; 'K dankte 't vlootje en zei, dat beectj«n Miakt my van een bees'jsn vry. E { N D E,