E G Y . P T E N, Zoo als hetzelve oudtijds was nu is en wezen kon de \ o f ALGEMEENE en BIJZONDERE BESCHRIJVING van dat MERKWAARDIG LAND en deszelfs imvdomren, Steden, Vlekken, Havensi Rivieren, Meiren, Volks - Zeden > onderfcheidene Godsdiensten y Voordbrengfelen, enz. Te ARNHEM, bij j. H. Moeleman junior, & C o m p. m d c c c.  0L734  Deeze weinige bladen, Lezer! waar in gij *U«?;,*** maar eenfgfinds, uk de vroegere en van Egypten belangrijk en wetenswaardig kan■ 6««"no worden fin een kort beftek,zult bi] een verzaaraeld vmden wierden in het voorleden jaar, te Berlijn bi] Karl August Nicolai, uitgegeven, en federt, «et veei graagte, in Duittchland gelezen. H« oogmerk wndeii Schiiivèr en ook van den tegenwoordigen Uitgever ïet zoo ze"r geweest, om u, mee politieke waanwij*hèid - C alle Diplomatieke Afirologie valt tog in 't geheel niet onder hunne Spheer) - te gaan Fofeteeren, wqt 'er van Egypten worden zal, dan wel, om, Dij «nc naanwkeurg vergelijking van deszein, . ouder> en tegenwoordigen ftaat, den nadenkenden Lezer eene» w»nk te geven, wat 'er weientli k, onder dehanden renet ondernemende, kundige, en in alle de bijzonderheden der Befcbaafdheid geoefende, Natie, van zou 4™rdedrneming van Buonapartb tegen Egypten was ongetwijfeld eene van die buitengewone gebeur", nisfen, - waar van 'er zoo veeien, op het ei. de der XVIII Eeuw, met eene overftelpende fnelbeid, elkander min opgevolgd; — welke genoegzaam in ftaat is, om ons een land te herinneren, dat van oudsher, zoo verre de Jaarboeken der Waerelü-Gefchieden.s maar reiken een ten uiterflen gewichtigen rol .gelpeeia, en, „iet'dan door eene opfenftapeling van rampen .n den loop der laatile Eeuwen eerst, in verval geraakt, leder? bifiecgrshzooV:erwSreeBez;tter van Egypten zal blijven, U tot nog toe onzeker; ook ligt het, onder den (luier vnn het toekomftige, verboden, of hetzelve nog eens uit ziinen ftaat van vernietiging herleven, zijne uitmuntende Natuur-krachten hervatten, en, fchooncr aan te voren, opbloeijen zal? - dan: of het, integendeel, beftemd zii om, nog dieper en onherflelbaarer dan ooit, in zijn voorig Niet wegtezinken? — Nog is men het onder elkander niet eens wat eigentliik wel de waare bedoeling van den Argonauten tocht der Franfchen moge geweest zijn? of het hen namelijk om de fchatten van Oost-Indien zij te doen geweest, dan wel, of zij in t bezit van Egypten zelve een wezenthjk belang gefield heb-  IV ben? — En dan vraagt men eindelijk nog: op welke gronden van wasrfchijnlijkheid Frankrijk heeft kunnen fTJTT'p Z) fl&ym de vcrëenigde krachten van Engeland, Rusland en de Porte te zullen handhaaven? hnl Z'uVrv r °°k de bedoeling moge geweest zijni hoe de befljsfiDg moge uitvallen — altijd tog zal die onderneeming gedenkwaardig blijven, en ieder, die belang itelt ui de Gekh.edenis der Waereld, zal deswegens de oude kennis gaarne vernieuwen met eene Landftreek, welke eens het alöud Toneel was van zoo oneindig Veele merkwaardigheden. S Egypten in veelerlij opzicht eenig in zijn foort, is, ja de oplettendheid en navorfehing van veele geleerde LrHno? ?.eenfi.llds ontgaan; maar de fchat hunner opilferkingei hgt in zulk een aantal omflagtige, kostbaare en, gedeeltelijk ook, zeldzaam voorkomende, werken veripreid, dat maar zeer weinige menfehen gelegenheid, en nog minder t.jds genoeg hebben, om 'er gebruik van te kunnen manken en alles bijeen te zoeken! waarop kun' ne weetgierigheid thands billijken aanfpraak heeft Aan deeze talrijke clasfe van liefhebberen der Gefchie* deins van onzen tijd, heeft de Schrijver gedacht, geeneö ondienst te zullen doen, wanneer hij de zoo evèngemelde, verftrooide. Berichten, uit de beste Reis-befchrijvingen en andere belangrijke werken , verzamelde, deze - Z l^T TA VeTIeek' in orde fchikce> en,'in Mü korrbctftk, als mogelijk ware, bijeenvoegde. Hij vleit zich, Van geen eenig belangrijk voorwerp in de ftof' fe welke hij behandelt, over het hoofd gezien , noch iets hoegenaamd, dat op enkel vermoeden (leunde, of w. rY\e" W'S' VO-or goede muut opgegeven te-hebben. Waar de bronnen, uit welken hij fchepte, met elkander ften'T," ,te,te'1eiV hee? ^ 4 de ^estaanneemelijk. ften gevolgd of de onderfcheidene meeningen met de gronden, welken zij vóór en tegen zich hebben, zonder er zich een beflisfend oordeel over aantematigen, korteiiji; aangenaaid. 'JS^hÜL °Tei'ige Was -het onZe bedoeling, om een nuttig handboek voor veeien, dat is: om onze Lezeren iets goedkoops te leveren, waar in echter de belangrijk. vwJ™ K6': onde.nverp, door geene al te korte of te vluchtige behandeling, uit het oog verlooren wierdt» Overal de Schrijvers aan te wijzen, welken men raadpleegde zou en te vee plaats hebben weggenomen, en ookon. nodig zijn, daar ieder, die grooter werken verkiest nareIZ^a' lgteMudlt £andboek> een kort overzicht za! vinden van de bruikbaarfte en belangrijkfte Gefchrifcen over die * Wij  Wij hebben 'er ook geene Knarten noch Plaaten bijgevoegd; omdat de voortreffelijke Teekeningen, welken van Egypten en deszelfs merkwaardigheden oorfprongelijk voorhanden zijn, ons werksken, te kostbaar gemaakt, en ellendige Copié'n, die maar al te veel ia boeken uitgevent worden, hetzelve, naar onze meening, misvormd zouden hebben. Ook zal ieder Lezer, betialven eene goede Ka^rt van Afrika, bij voorb. die van b'Anville, Vaügondy, de l'Isle, ligtelijk eene der volgenden bezitren of krijgen kunnen ; als: 1'Egypte — en deux feuilles, par d'Anville. ^Egypten nach d'Anville, von Sciireïmbl. . r- van Rich. Pococke, door Covens en Mortier. Golfe Arabique ou Mer Rouga, par d'Anville. /Egyptus, Numidia, Mauretania , in Tabb. II, par b'Anville.  I N H O U D. Bladz. I. Ligging en Grenzen van Egypten. . i II. Uitgeftrektheid. . 4 a III. Rivieren en Meiren. . . . 4 1. Z)  < a > .SV//?z, met Syriën, Palteftina en Arabïèn te zamen, maar wordt beneden dezelve, door den Arabifchen zeeboezem, van ^fe/ë/z afgefcheiden. II. UitgeJlrektheU. De hoegrootheid van een land, welks westelijk, bijna onbewoond, gedeelte zich in de onmcetelijkfte woestenij, die wij op Aarde kennen, verliest, laat zich met geene mogelijkheid naauwkcurig bcpaalen. Het zoude uit dien hoofde overtollig zijn, om de menigvuldige, zeer verre uit elkander lopende, bereekeningen dienaangaande hier opregevcn. De lengte van het noorden naar het zuiden zal, volgends d'Anville, PococKEen anderen, bijna agt graaden of nsgenoeg 120 mijlen bedragen. Daar men nu vastftellen kan, dat de breedte nergens minder beloopt dan 40 mijlen, dan zal Egypten een' platten grond van 4,800 vierkante mijlen beflaan; en bijgevolg bijna even zoo groot zijn als Engeland en Schotland te zamen. Maar van deze aanzienlijke ftreek lands is alleenlijk het kleinfte gedeelte bewoonbaar. d'An- 1 1  < 3 > d'Anville begroot het vruchtbaar land in Egypten, Hechts op 2100 franfche of 1200 duitfche vierkante mijlen. Gevolglijk zou 'er niet veel meer dan een vierde gedeelte van Egypten eigentlijk ^in aanmerking korren. ■ Ondertusfehen heeft d'Anville verfcheide ftreeken niet mede geréèkend , die men niet zoo zeer k::n zeggen dat woest of geheel onbruikbaar liggen. Men zal dus beter doen met het derde gedeelte der geh?elc oppcrvlal te — 1600 vierkante mijlen — voor vrfrehefcaar en meerder of minder bewoond optegevem In vroeger tijd telde men een veel grooter ceel van Egypten' onder de Vrüebtbaarfte land!"reeken vim de gehcele waerell, waar van wij de oorzaaken hier onder nader zullen foefel ouwen; en het getal der Inwookldn, hetwelk Volneij thands op 2, 300,000 f hat, beliep voorheen zeven of zeven en een half millioenen inenfehen. A 2 ~ III.  < 4 > III. Rivieren en Meiren. i. De Nijl. De Nijl — de grootlte Rivier in Afrika, en tevens de wonderbaarfte van alle ftroorhen, welken men op aarde vindt •, de oorzaak yan alle vruchtbaarheid en leven in Egypten, dat, zonder zijnen invloed, aan de onbewconbaare, doodelijke, woestijnen van Arubiën zoude evenaaren; — ontipringt in het landfehap Agsws in Abysfmiën of Habesch. 'Er is volftrekt geene Beek of Rivier in dit uitgeilrekt, waterrijk, land, 't welk zich nier in denzelvcn ontlast. Hij doorllroomt Habesch, Nubie'n en Egypten van het zuiden tot aan het noorden , en heeft eene lengte van meer dan 400 duitfche mijlen. Bij het vlek Asfuan, — voorheen Syene ■— valt hij, door middel van eenen majeltuëuzen waterval , in Opper - Egypten ,. en fhoomt dan, in een' tamelijk regten loop, voord, tot dat hij, op twintig mijlen afftands van zijnen oorfprong, zich in twee voornaame Armen verdeelt, die het vruchtbaarfte en volkrijk-  < 5 > rijkïïe gedeelte van Egypten — het zoogenaamde Delta — binnen zich befluiten, en eene onre menigte kleinere en grootcrè Kanna* vullen , waardoor h*t land bevogtigd wordt. Ten tijde der Ptolombussen , onder wei ken Egypten zich in zeer blocijende óraftandigheden Bevpndt , of ten minften zeer nabij aan den fchitterenden ftaat kwam, welken het, tiaar zijne onfterflijke gedenktekens af te nemen, reeds vroeger, dan wij met, onze gefchieder.is kunnen opklimmen, moet grhaci hebben , verdeelde zich de Nijl in zeven bevaarbaare Hoofdtakken, die zich door even zoo veele Rivier - monden in de zee ontlastten, en, van het westen naar het oosten gcreckend, de navolgenden waren: 1. De Kanopifche, ook de Heraklè'ötifche ot Naukratifche, genaamd, by het voormaalig Canopus, niet verre van het in onzen" leeftijd, door den Zceflag der Engelfchen en Franfchen, berucht geworden Abnkir. 2. De Bolbitinifche, tegenwoordig nog de uitloop van den westelijken, naar Rofette benoemden, hoofdtak. A3 3.De  < ê' > , 3. De Sebennijtifclie, aan den noordelijkilea punt van Egypten .gelegen. 4: De Phatmetifche, door welken zich thands de arm van Damiate, de oostelijke hoofdtak van den Nijl, ontlast. 5. De Mendejifche. 6. De Tanitifche , cn 7. De Pelufifche Rivier-mond. Niet meer dan twee van deze armen zijn thands nog op den duur bevaarbaar. De over ri*-,i zijn, onder Turkfche behccring, deels doo- vcnvaarloozing, deels — cn dit heeft bijzonder aan den oosteljken hoek plaats — dooide rooverijen der 'Jr aller en, die de Inwocncren in eene gcfladige vrees hielden, zodanig verzand, dat dezelven, geduurende de overftroomirig, Hechts voor een korte poos eenig water bevatten. Het Delta vindt zich tegenwoordig dtjs alleenlijk tusfchen den tweeden en vierden Nijl-arm befiooten, en heeft daar door, wijl het nergens anders door bevogtigd wordt, een derde deel van deszelfs uitgeftrektheii verïoorcn. Het is algemeen genoeg bekend, dat Egypten niéf alleen zijne bewoonbaarheid, maar ook eene  < 7 > eene bijna ongelooflijke vruchtbaarheid , aan de jaarlijkfche , regelmatige, oyerflroomingen van den Nijl re danken nebbe. Hoe ongegrond d« meening ook zij, dat het in Egypten nie* zoude regenen , zoo kan tog de regen, welke voornamentiijk in het noordelijk, digt aan zee grenzend, gedeelte anders niet zelden valt, den zandigen en fteeniigtigen grond, die daarenboven door de brandendite hitte der zon verfchroeid wordt*, niet genoegzaam van water voorzien. Uit dien hoofde hcerscht 'er ook niet verder, dan waar zich de overftrooming van den Nijl uitftreke, leven en overvloed. Reeds ten tijde van Herodotus was het een voorwerp van onderzoek, wat wel dé oorzaak van dit groote natuurverfchijnfel wezen mogt-, en het is niet dan zeer laat, dat men die met eenige zekerheid ontdekt heelt. Het wijduitgeftrekt Abysfinicn is jaarlijks, van Maij af tot September, onophoudelijk aan de hevigftc flagregens blootgcfteld. Door de geftadige noordenwinden worden de regenwolken derwaart heengedreeven, en door de hooge bergen dier landftreek opgehouden, tot dat zij zich eindelijk óntlisten. De Nijl is de eenige afleider van dezen onmcetelijken waterftroora. A 4 Hij  < 8 % Hij zwelt daardoor geweldig op, en flort met zijnen fteeds toenemenden vloed, tegen het midden van Junij, in Opper ■ Egypten. Hier wast hij dagelijks hooger, tot dat hij , rood geverwd van Ethiophch flijk, in het begin van Augustus, buiten zijne oevers klimt, cn de talrijke greote en kleine Kanaalèa vult, welker dammen men nu doorfteekt, om zijnen vruchtbaarmakenden invloed alöm te verfpreiden. Dit doorfteeken der Kanaalcn gefchiedt evenwel niet willekeurig, maar op eenen, door de Regeering, voor elke landftreek in 't bijzonder, bepaalden tijd, ten einde de overftroomirg zoo verre mogelijk cn naar evenredigheid te verdeden. Eerst tegen September bereikt hij ondertusfchfn zijn hoogde peil, hetwelk in Opper-Egyt>ten veel aanzienlijker is, dan in die flxeeken, in welker nabijheid zich de Rivier onrlast. Hij bcfpoelt dezen niet eerder, dan na dat hij de zandige vlakten van het hooger gelegen Egypten gedrenkt en aan eene zee gelijk gemaakt, wijders ontelbaare kanaalcn en meiren aangevuld heeft. Van daar, dat hij bij Cairo nog eene hoogte van 24 tot 30 voeten heeft, terwijl hij bij Kpfette en Damiate niet meer dan vier voeten peils bereik". In  < 9 > In vroeger tijd wierd geheel Egypten, ook het Delta overitroomd, cn de Steden cn Dorpen , die allen op hoogtens gebouwd zijn, vertoonden zich, gelijk nog in de fchilcterijen der ouden te zien is, als zoo veele Eilanden midden in eene zee gelegen. Tegenwoordig wordt Neder-Egypten niet meer overilroomd; de Kanaalen van den Nijl zwellen niet hooger dan tot aan hunne boorden. Men verbeelde zich niet, dat het land daardoor vcrloorcn hebbe; het tegendeel is waar,- want nu kan de landbouwer hier, zoo dikmaals en in dier voege als Ivj het gefchiktst oordeelt, zijne velden overftroomén, terwijl de bewooner van OpperEgypten te veel tijds verliest, eer de Nijl de zijnen verlaat. Daar nu reeds in September de gehcele oppervlakte van den grond, zoo verre de Nijl dezelve met behulp der kunst bereiken kan, bewaterd is, zoo valt hij, hietcégeriftaande de. oorzaaken van zijnen wasdom reeds zijn opgehouden, maar zeer langzaam, en keert niet voor midden in November volkomen in zijne bedding terug. De Mikkias of Nijl -meter op het Eiland Rodda bij Cairo (zie Cairo) is voor A 5 alle  < io > alle de bewoon ers van Egypten eene ten hoogfien belangrijke inrichting; de maatftaf, naar welke aller hoop en verwagting, ten aanzien van overvloed of gebrek, ftaat bereekend te worden. Wanneer de Nijl aan deezen zuil geene peils-hoogte van 16 Ellenboogen aanwijst, ziet het Volk eenen gewisfen hongersnood te gemoet, welke voor zoo onvermijdelijk wordt gehouden, dat men voor dat geheele jaar geene belastingen behoeft op te brengen; fteigt de Nijl in tegendeel van 18 tot 22 Eilenboogen, dan wag: men een vruchtbaar jaar, en de Pachters moeten een derde gedeelte hunner pachtpenEingen voor het aanftaande jaar vóórüit betaalcn; maar, bijaldien de Rivier, 't geen echter zelden gebeurt, nog hooger klimt, dan kan het water niet vroeg genoeg aflopen , waar door de zaaitijd te laat, komt, en de oogst flecht uitvalt. De Nijl blijft, offchoon hij binnen zijne oevers is terug gekeerd, nog altijd eene Majeftuëuze Rivier, die, op haaren matig-fnellen ftroom, fchepen, van eene aanzienlijke grootte, draagt, en deswegens voor den Koophandel en het vertier der Produclen even onontbeerlijk is, als tot derzelvcr hervoordbrenging. In het fai- foen,  < li > focn, wanr in de overftroommg plaats heeft en de noordenwind waait, zeilt'men binnen weinige dagen naar Opper - Egypten. De terugreize gaat nog ipoedigcr, wijl men dan ftroom afvaart. Daarenboven levert de Nijl bijr.a eenig en alleen al het drinhbaarc water op voor de bewooneren van, Egyj)ten. Door middel van kostbare waterleidingen worden, in den tijd der overftrooming, verbaazend groote onderaardfthe kuilen of putten volgetapt, waar uit de, meer van de Rivier afgelegene, Inwooners het gar.tfche jaar door hun water haaien. Die naderbij den Nijl wooncn, kunnen het benodigde wel dagelijks, uit den ft room zelve, fcheppen, maar moeten nogthands, als de- Rivier begint te wasfen , .dit is in Augustus en September, en hc-t water door die roering troebel cn ongezond is, ook hunnen toevlug: tot het oude water nemen, .en 'etj in een foort van reg.mbakken, voor zich een' genocgzaamen voorraad van opdoen. B-uiten dien tijd is het water deiRivier zeer goed vau fnaak en niet nadcelig voor de gezondheid. Men kan evenwel het troebel water met weinig moeite zuiveren door het in een tamelijk groot vac, dat van binnen met  < 12 > mee bittere smandelen beiTreeken is , een' rijd lang te laten ftaan, of dat men in het waterzelve fijngeftooten, bittere, amandelen werpt v en het dan fterk omfchudr. De Nijl heeft, van Cairo ■ af tot aan zijne vcrdceling, dat is, tot daar het Delta begint, zijne grootfte breedte. Dezelve bedraagt,, volgends de mèting van Nfebuhr, hij Cairo 2946 voeten. Den Rivier-arm by Rofette vondt hij 650, en dien bij Damiate niet veel meer dan 100 voeten breed. 'Hoewel beide deze hoofdtakken diep genoeg zijn, om vaartuigen van een' tamelijken omvang te dragen, kunnen evenwel de grootere fchepen, die uit zee koomen, den Nijl-arm van Rofette alleenlijk gebruiken, om naar Calro te ftevenen, wijl de Rmer'- mond van Damiate zeer gevaarlijke banken heeft, waar tus» fchen zelfs kleinere vaartuigen zich zonder gevaar niet wangen durven. {Z-. Damiate en jtofetté.j De \aart op drn Nijl is- bijzonder in December, wai eer ct in Egypièn midden in de lente t«, :. r irkelljk. De bloeijende boorden der Rhrfer 'zijn dan cllerwcge met Dadelbooms , Sijkomören , Babylonische Wilgen  < 13 > gen cn ontelbaare Dorpen bezet, het welk een zeer becooverend gezicht oplever:. s. Meiren. Egypten heeft behalven een groot aantal waterkolken, welke door den Nijl aangevuld worden, ook nog verfchcide aanzienlijke Meiren, die almede hun water uit deze Rivier ontleencn. De mcrkwaarcig'de daar van zijn: 1. Het Meir Mareotis bij Alexa;idvlë:i, hecwelk hedendaags, buiten den tijd der overftrooming, geheel droog loopt. (Z. Alexandriërj) 2. Het Meir Madié aan de zeekust bij Abukir, tusfehen Alexandriën en Rofette. Hetzelve beflaat 435 mijlen in de rondte, en heeft, door der» ouden Kanopifchen Rivier-mond, die evenwel, aan den uitloop van den Nijl, maar zeer weinig waters bevat, gemeenfehap met-de Middellandfche Zee. 3. Het Méir Burlos, bij de fchippers onder den naam van Brulos bekend, voormaals Bittus; van omtrek ten minften tweemaal grooter dan de voorigen. 4. Het Meir Menzale, ook Baheire, aan de noordoostelijke kust van Egypten, en Hechts door  < i4 > door eene imalïe ftreek lands van de zee afgescheiden; met welke hij evenwel, zoo wel als mee den Nijl, door middel van verfcheiden Kanaalen en de drie oostelijke, oude, Rivier-monden gemeenfehap heeft, zijnde het grootfte van alle de Egyptifche Meiren. Het meir, 't welk de Ouden de Zee van Tanis noemden, en de uitgeftrekte móerasfen die 'er digt bij lagen, zijn nu in deszelfs omtrek begreepen, Het is zoo rijk aan Rivier- en Zee-visch, dat nagenoeg twaalfhonderd vaartuigen, met meer dan twee duizend koppen bemand, zich'er met de visfehcrij op bezig houden, en daar voor aan pacht jaarlijks 40,000 piasters uitkeeren. De altoos-groene, romaneske, oevers van dit Meir weemeien evenzeer van allerhande yogden, en zijn overal met een menigte Dorpen bezet. 5. De Zont-Zeeën, een dag rcizens van den westelijken zoom der Rivier van Rofette. Het roodiigtig, ziltige, water, daar ciezclvcn 's winters mede vervuld zijn, droogt tegen de lente geheel op, en laat een hard bezinkfel van Natrum en andere Zouten na , 't welk dikwijls de dikte van een paar voeten heeft en door de Egyptenaaren, die daar omfireeks woo-  < 15 > wooncn, in grooce ftukken geflagen wordt, O'ii vervolgens op Kameelcn ten verkoop te wordei weggevoerd, zij moeten echter daar voor eene zekere pacht aan den Pacha opbrengen. 6. Het Meir Möris , het merkwaardigite onder alle de opgenoemden. (Z. het Landfchap Fium in Opper'- Egypten.) 3. Over den Arabifchen Zeeboezem, en de gemeenfchap, die dezelve heeft met den Nijl en de Middeüandfche Zee. De Arabifche Zeeboezem — Sinus Arabi. cus '<— of Roode Zee — Mare Erythraum, — wordt ten oosten door Arabiè'n, en ten westen door- Egypten, Nubiën en Abysfi' tliê'n bepaald. Aan het noordeinde wordt dezelve door eenen uithoek — de woestijae Pharan — in twee fmalle boezems verdeeld, waar van die ten westen, thmis Elkolzum, of Bahr Asfuer, welke zich naar Suez uitftrekt, voormaals naar de Stad Heroopolis de Heroopoli'ttfche gehecten wierd, terwijl de oostwaart gelegene , Bahr Elakaba, oudtijds van de Stad Elana den naam van Elaniti/che droeg. Men zou  < 16 > zou zich bedriegen, wanneer men zich verbeeldde, dat de kleur van het water 'er anders was dan in andere Zeeën. De benaatning van Roode Zee is zeer oneigentlijk, cn is haar oorfprong, of aan de menigvuldige roode Coraalklippen, die dezelve bevat, verfchuldigd, of wel aan eene verkeerde overzetting van het woord Erythrceum , het welk niet uit het Gricksch, maar meer waarfchijnlijk van den naam eens ouden Konings Erijthra, moet afgeleid worden. De Arabifche Zeeboezem heeft van Suez tot aan de ftraat Bah el Mandeb, door welke hij met den Indifchen Oceaan verëenigd word, eene lengte van omtrend 300 duitfche mijlen. De arm van Suez, in den Bijbel Suph of de Schelfzee geheeten, is bij Suez niet meer dan 3450 voeten breed, en loopt ten tijde der Ebbe zoo droog, dat men 'er te voet door kan gaan. Naar 't zuiden heen word: dezelve bree'der en dieper, en b'j Tor, omftrecks het einde van bovengemelden uithoek, bedraagt zijne breedte nagenoeg zes duitfche mijlen. Beneden de punt (Ras Mohammed'), waar beiden de armen te zamen loopen, verkrijgt hij al ras eene breedte van 30—45 mijlen, en deze behoudt  < 17 >' houdt hij de geheele lengte door, tot dat hij Maar den kant van Bab el Mandeb langzamerhand fmaller wordt. Deze ftraat heeft, daar zy het naauwile is, eene wijdte van 5 duitfche mijlen. De ftrooro gaat in dezelve zeer fterk, en de fchippers hebben het 'er niet breed op. Over 't algemeen is de vaart op de Arabifche Golf, zoo uit hoofde van de ontelbaare menigte koraalbanken, ondieptens en klippen, vooral in den arm van Suez en de geheele kust langs 4 als van wegen dc tegenwinden, zeer gevaarlijk. Van Maij tot November wordt de noorden en noordwesten wind, den overigen tijd van het jaar de zuidenwind voor de heerfchende gehouden; echter waaijen 'er niet fiechts nu of dan dikwijls tegcnovergeftelde winden, maar aan de zuidlijke hoeken van dezen Zeeboezem, van den keerkring af, ook de gewoone, oostelijke, pasfaatwind. Geen jaar gaat 'er daarom ook voorbij zonder de een of andere fchipbreuk, waar aan voorzeker de onhandelbaarheid der Egyptifche en Arabifche vaartuigen, en de onervarenheid der Lootfen, die zich altijd dicht bij de kusten houden, niet weinig fchuld hebben. Buiten twijffel zouden de meergeöefende Europeefche zeelieden, wanB neer  < 18 > neer het hun belang wierdt, om deze zee wat valt naderbij tedeeren kennen, en dezelve meer te bezoeken , 'er dat aanmerkelijk gevaar niet op vinden* Sedert men den weg ter zee naar Oost-Ltdië/t langs de Kaap de goede Hoop ontdekt heeft, is de vaart op de Roode Zee allengskens verwaarloosd geworden. De voornaamlïe Plaatfen van koophandel aan de Arabifche Golf, maar die over 't algemeen genomen weinig te beduiden hebben f zijn.* in Egypten, Suez en Cosfir of Chofr, en, in ' Arabien', Gidda (Dsjidia) en Mocha, welke daarenboven nog maar zeer ondiepe havens hebben. Behalven door de Engelfchen , de ecnigfTe Europelianen . die 'er — en gemeenlijk nog maar te Dsjidda alleen — gewoon waren te komen, wordt deze zee van niemand, dan door Egyptenaaren en Arabieren, bezogt. (Z. Koop' handel.) De gedachte, om eenen doortocht van de Roode Ze, tot in de Middelandfche, te maaken, en dezelven daardoor te zamen te verëenigen, is in 't g heel niet nieuw, maar in vroeger tijd zelfs meer dan eens werkelijk ten uitvoer gebragt. Naar het geen ons Herodo tus verhaalr, zoude Koning Necho of Nechus (Nekos) die even als^zijn vader Ps ammitichu s , de fcheep-  < 19 >' fcheepvaart cn den koophandel zogt te bevorderen , cn Afrika het eerst door PhanifcM Zeelieden liet rondvaren, een kanaal hebben aangelegd van den Nijl tot aan de Roode Zee. Honderd en twintig -duizend menfehen verboren bij die ondernceming echter hun levea, Zonder het werk te volbrengen. De Oorlogen zijner opvolgers, en waar door zij eindelijk onder het jok der Perfiaanen geraakten, verhinderden de uitvoering van dat groote plan even zoo zeer, als het gevoelen der Mathematici, welken beweerden , dat de Arabifche Golf elf voeten hooger ftondt, dan de Middellandfche Zee , en het Delta dus in gevaar zou komen van vernield te worden. Meer dan drie honderd jaaren laater, kwam, volgends het eenflemmig getuigenis van Strabo en Diodo• rus, onder de Regeering van PtolomjEUS Iï. Philadelphus, het kanaal eerst werkelijk tot Hand; fchoon men tog nog altoos de mogelijkheid bleef vreezen van eene overftrooming, waarom men ook, om dezelve te verhoeden , bij Arftnoë en Cleopatris, daar het kanaal begon, groote Huizen aanleidde. Dat deze voorzorg evenwel overbooiig was, is naderhand uit B a den  < *0 >" den aanleg des kanaals van Amru, waar over wij zoo aanftonds fpreken- zullen, gebleeken. Het K.naal van P tol om jeu s nam bij Arftnoë, — het tegenwoordige Aggerut of Adfjerout, — aan den westelijken hoek der Arabifche Golf, zijnen aanvang, en eindigde, bij Phacufa, in den, thands met zand beloopen, Pelufifchen Nijl-arm. Hetzelve was zevenentwintig Romeinfche — vijf en een halve Duitfche — mijlen lang, twee honderd voeten breed en dertig voeten diep, zoo dat twee Galeien 'er naast elkander in roeijen konden. Waarfehijnlijk was dit kanaal reeds ten tijde van Augüit u s — omwend drie eeuwen laater —- niet meer in wezen; anderflnts zouden Arrianus (in zijne befchrijving van de Roode Zee) en Pto* LóM£iis voorzeker van hetzelve gewag maken. Ook vindt men nergens eenig bericht, dat dit Kanaal aan de groote verwag ingen, die deszelfs maakers zich daarbij voorftelden, beandwoord, en de Koophandel 'er ooit aanmerkelijk voordeel ui: getrokken hebbe. Het is te denken,-dat men het anders niet zoo ras weder zou hebben laten vervallen. Misfchiea evenwel waren de hindernisfen, die men 'er bij on-  < 21 ondervondt, niet zoo zeer in het Kanaal zelve, als wel in het noordelijk gedeelte van de Golf van Arabiën gelegen. Zoo veel is echter zeker, dat even dezelfde Ptolom/eus II. nog eenen anderen handelcours aanleidde, die de bruikbaarheid van dit Kanaal zeer twijfelachtig maakt, en volkomen het aanzien heeft, dat hetzelve moest dienen tot een hulpmiddel bij gebrek van iets anders. Hij bouwde namelijk aan de kust van Opper-Egypten, tegen over Syene, eene nieuwe Stad, die hij naar zijne moeder Berenice noemde, en leidde door de Zandwoestijn, van daar naar Copktos (_Koptus of Kept), aan den Nijl regenbakken en herbergen voor de Karavaanen aan, die vervolgends de Indifche koopwaaren te land, langs eenen weg van twaalf dagreizen, naar den Nijl bragten. Toen Amru, de Veld - Overfte van Khalif Omar, omtrend het midden der zevende Eeuw, Egypten veroverd hadt, liet hij, op Om ars bevel, een Kanaal van den Nijl tot aan de Arabifchcn Golf trekken, en noemde het zelve de Rivier van dtn Vorst aer Geloovigen. Ongetwijffeld is dit hetzelfde Kanaal, het welk thands nog door Cairo loopt, en eenige mijlen B 3 verr  3* yerre aan geene zijde dier Stad in de Zee der. Pelgrims eindigt. „ De fchcpen — zegt de Arabifche Schrijver Elmazim — voeren van Fop at af, cn bragten allerhande Egyptifche waaren met zich naar de Zee van „ Colzum (de Arabifche Golf") Het was, naar Savarij's meening, vierentwintig Franfche mijlen verre door den Berg Mokattam, tusfehen Rotfen uitgehouwen, en zoude met ongelijk minder onkosten, als bij zijnen aanleg, weder opgemaakt en in orde gebragt kunnen worden. Maillet wil in 't begin der agtiende Eeuw nog fpooren van dit Kanaal bij Suez gevonden hebben. Pococke, NieBuhr en andere Reizigers hebben niets dienaangaande aangetekend. Kapper ziet die zoo gewilde fpooren aan voor overblijtfels van de Regenbakken en Waterleidingen aan den voormaligen rijweg der Karavaanen. Wanneer eene onderneemende Natie bij nanhoudenheid haare krachten wilde te werk Hellen, om Egypten weder tot dien Haat te hervormen, als het, volgends zijne ligging, zijn. moest, en, in den loop der tijden, ook werkelijk meer dan eens geweest is — het middenpunt namelijk van den koophandel der drie Waereld - deelen —- dan,  < asj >' dan zou men waarfchijnlijk den aanleg van een geheel nieuw Kanaal in de boyenfe deelen van Egypten, van Cana of Kone, (bij het v ormalig Copktos) tot Cosfir , veel uitvoerli keten nuttiger vinden , dan het herltellen van het oude , door welke inrichting daaren oven de fchepen het gevaarlijkfte gedeelte van de Arabifche Golf zouden kunnen vermijden. Alleenlijk *zou men 'er — wel verre van voor eene overftrooming uit zee te vrcczen — misfchien een vlak tégenövergeftelde omftandigheid tegen zich hebben, dat namelijk, door de afleiding van eenen zoo aan* merkclijken ftroom waters, diep genoeg om ook, bij den laagften pijl van den Nijl, bevaarbaar te blijven, het voor Egypten zoo onöntj beerlijk overvloeijen dier Rivier te veel zou kunnen verminderd worden. Maar, ook zonder die verëcniging van de MiddeUandPche met de Roode Zee, zou Frankrijk evenwel nog ongelooflijk veel 'er bij winnen , wanneer hetzelve de vrije fchecpvaart op de Arabifche Golf en den Indifchen Oceaan kon magtig worden. Daar men tot eene reis ter zee naar Oost-Indien, langs den gewoonen weg, ten minften zes maanden nodig heeft, zou B 4 men  < 24 > men over Suez, in minder dan de helft van dien tijd,zijne waaren uit Oost-Indien, naar de zuidelijke havens van Frankrijk, kunnen te huis brengen. IV. De grond. De grond van Egypten beftaat eigentlijk uit dor zand, het welk alleenlijk*zoo verre, als de overftrooming van den Nijl zich uitftrekt, door deszelfs water vcrfrischt en door het flib, dac dezelve agterlaat, vruchtbaar gemaakt wordt. Dit flib, het welk uit eene roodagtige klei en veele zoutdeelen beftaat, vervangt de plaats van de vetfte mest, en ontlast den Egyptenaar van het grootfte gedeelte arbeids, dat den Landbouwer in Europa zoo menigen droppel zweets afperscht. Ook zonder ploegen draagt de grondde overvloedigfte fchooven. De zorg van den Landman behoeft Hechts daarin te beftaan, dat hij zijne akkers door Kanaalen in de algemeene overftrooming doet deelen, en het water, door middel van groote raderen, die door Osfen worden omgevoerd, naar de hoogtens opmaalt, waarde vloed met bij kan reiken. Ter wederzijde van den Nijl, ftrekken zich, van  < *5 > van Nubi'ên af, twee gelijkftandige Bergketenen uit, die in de nabuurfchap van Cairo eerst ran elkander lopen. Zij belluiten het vruchtbare Dal van den Nijl, het welk op zijn hoogde drie a vier mijlen breed is, binnen hunnen omtrek. De Bergketen ter regter zijde van de Rivier beftaat uit hooge , fteile, Rotfen, en eindigt met het gebergte Collapztm, of Colfum, 't welk zich uitftrekt tot aan de Arabifche Golf, en langs dezelve een' anderen arm uitbreidt. De rei Bergen aan de linker zijde van den Nijl beftaat alleen uit zandheuvelen op eenen grond van Kalkfteen. Zulk een' grondflag van kalkfteen vindt men, onder eene zandige oppervlakte, in alle de overige landflxeeken van Egypten, waar men tot nog toe gegraven heeft. Het vruchtbaarfte gedeelte van geheel Egypten is het zoogenaamde Delta, of het waterrijk, driehoekig Eiland, hetwelk in die gedaante gevormd wordt door de beide voornaame armen van den Nijl en de Zee. Alles, wat buiten dit groote Eiland en het boven befchreeven Nijl-Dal, van de Rivier verwijderd ligt, is, tot op eenige kleine ftreeken na, die door bronnen bevogtigd worden, in de nabuurfchap van Lybiën, volmaakt woest B 5 en  < e6 > en onbewoonbaar. Deze plekken, welke even als Eilanden zich uit de Zand-Zee verheffen, heeten; Oafes, in 't Arabisch Elouah. De grond in Neder ■ Egypten is zeer laag en flechts weinig boven de oppervlakte van de Zee verheven. Volgends eene overlevering, welke Herodotus ons mededeelt, zoude het tegens-s woordige Delta, in aloude tijden, een groote Zeeboezem geweest zijn. Men es, die voor den eerften der oude Koringen van Egypten gehouden wordt, dwong, naar dat verhaal, den Nijl, die anders, niet verre van Memphis, westwaart op, in de Woeftijn van Lybiën liep, door middel van een' grooten dam, zijnen cours weder tusichen de bergen te nemen, en zich, in de zoo evcngemclde Golf, te ontlasten. Ondertusfehen wierdt deze door het zand en flib, dat de Rivier in eene verbaazende hoeveelheid afzet, van tijd tot tijd ondieper. Na verloop Van eenige Eeuwen vervong het vaste land de plaats van den voormaaligen Zeeboezem, en eindelijk wisten menfehen-handen, door het aanleggen van Dijken en Slooten, de weldaadige Metamorphofe te voltooijen. Deze overlevering, dat het Delta door den tijd uit het water opgekomen, cn langzamerhand tot  < 2? > tot zijne tegenwoordige hoogte gerankt zij» wordt door gefchiedkundige berichten bevestigd. Volgends dezelven , was het , ten tijde van M ce ris,' omtrend dertien en een halve Eeuw vóór de Christelijke tijdrekening, tot de overftrooming van het gantfche Delta voldoende, wanneer de Nijl Hechts agt cubiten (ongeveer twaalf voet) hoog klom. Bij het leven van Herodotus wierden daartoe reeds vijftien, in Augustus tijd zestien, en onder de heerfchappij der Arabieren zeventien cubiten vereischt. Tegenswoordig zijn ex agtien cubiten nodig;, om- een vruchtbaar jaar te belooven, zonder dat evenwel nog het Delta overftroomd wordt. Zelfs, als de Nijl, gelijk dikwijls gebeurt, tweeëntwintig cubiten hoog ftijgt, kan hij Neder - Egypten nu niet meer onder water zetten. Hij doet dan de armen van Rofetto en Damiate wel tot den rand toe opzwellen; maar treedt nergens buiten zijne bedding, dan op eenige laage plekken, waar men openingen maakt, om de Rijst-velden van water te voorzien. 5. Kli.  < 28 > V. Klimaat. Luchtsgefieldheid, Weder, en invloed van dezehen op de Gezondheid. Uit de ligging van Egypten, wdks zuidelijke grenzen onder de heete luchtftreek vallen, kan men reeds vermoeden, dat hetzelve eentn vrij hoogèn graad van warmte moet hebben, en aan oneindig minder afwisfch'ngen van hitte en koude onderhevig zijn, dan wij in onze gematigde itreeken ondeivinden. Deze groote warmte wordt daarenboven nog vermeerderd door twee lange reiën van bergen, die den luchtftroom allen doortocht beneemen en de kracht der bijna lootregte Zonueftraalen verdubbeien, terwijl de dorre, zandige, grond dien gloed te rug kaatst. Men kan de doorgaande luchtsgefteldheid in Egypten het allerbest opmaaken uit de Tabellen vanBoijER, door Ni eb uhr medegedeeld. Zij behelzen eene tweejaarige waarneming te Cairo (in 1759 en 1760) van den dagelijkfchen ftand des Barometers des middags ten twaalf uuren. Volgends dezelve ftondt de Thermometer van Reaumur: In  < 29 > tn Januarij op ioi tot 12 0 — Februarij — 8 — ioj 0 — Maart — 14 •— 17 — April — 15 — 19 —- Ma ij — ip .— aa — Juilij — 22 25 — Julij — 22§ 2§5 — — Auguftus — 23 — 26 — — Sfptemb. — 2oJ. —- 23 t* October — 18 •— ai — Novcrnb. — 14 — — — Decerab. — ia •— 1.3Ï — Wanneer de heete zuidenwind, hier ChampZn genaamd, waait, 'c geen van April tot in het begin van Junij (geduurende de vijftig dagen na de voorjaars- nachtevening) dikwijls op één oogenbiik gebeurt, dan klimt de Thermometer fchielijk van tien tot twaalf graaden, en ftaat, althands in Opper - Egypten, niet zelden op 36—38 graaden van Reaumur. Deeze fchriklijke wind duurt meestentijds wel niet langer dan twee dagen agter elkander, maar is des niettemin onder de vreeslijkfte plaagen van die land te rekenen. Het fijne ftofzand, daar de lucht mede vervuld is, verduistert den Hemel zoo»  < 3o > ZÖodanig, dat de Zon geheel en al bloedrood ifchijnti Het dringt door de digtfte vensters, door kisten en te zamen gevouwen doeken, hoe dik ook opeengepakt, heen, en is, uit, hoofde van de hitte, die hetzelve verzelt, en de ademhaaling belet, voor de oogen dubbeld gevaarlijk. Zoodra die wind opkomt , vlucht iedereen in het binnenfte gedeelte van zijn huis. Gebeurt het, dat 'er de Karavaanen door overvallen worden, dan zijn dezelven, wanneer hij hiet fpoedig ophoudt, door de digtgeflotehfte' tenten niet genoeg befchut; hij doet menïcheri en beesten Hikken, en begraaft de lijken onder het Hof, of droogt ze in korten tijd zoodanig Uit, dat zij zoo ligt als een veder worden. Geduurende het heete jaargetijde is alles, walmen 'er drinkt, bijna bloedwarm. De inboorlingen doen hun best, om hunnen drank wat verkoeld te krijgen, door hem in fterk uitwazemende vaten van witte klei op eene lügtige plaats te zetten. In de zomermaanden is het voor een' Europeaan volftrekt onmogelijk om te flapen, van wegen de hitte en eene önbefchrijflijke menigte van muggen, müskiten en andere infekten meer. Niets is 'er gemeener dan de ziektens der oogen , welke deels veroorzaakt worden door de overijl*-  < 3* >' ffiaatigé warmte', deels door de verblindencté helderheid der, op her witte zand terug kaatCende, Zonr.eltraalen , deels door het fijne ftof, gelijk mede door de gewoonte van des nachts, onder den open hemel te flapen en zich aan den (terken daauw bloot te Hellen; volilagen blindheid is meestentijds het gevolg dier ziektens. Te Cairo worden duizenden blinden op kosten der aroote Moskee onderhouden. Volneij verzekert^ onder honderd menfchcn, die hij in Egypten zag, nagenoeg twintig blinden, twintig, die roode oogen hadden, en tien mee één oog Hechts, derhalven alleen de helft, die gezond van oogen waren, gevonden te hebben. De meeste Inwooners dragen voorzichtigheidshalve, of ook wel uit zwakheid van gezicht, een foort van oogenfeherm. Als de overfirooming plaatsheeft, gaan de verkouwdheden'er zeer in zwang; hoesten, uitflag, huidöntfteekingen, gezwellen, voornamentiijk aaii de voeten, zijn dan de zielctens van den dag. Het is eene zeldzaamheid , dat vreemdelingen *er vrij van blijven. De pokken rigten hier ook dikwijls groote verwoestingen aan, en zijn zeer boosaarrig. Wel niet jaarlijks, maar tog nagenoeg om de vijf  < 32 > vijf of zes jaaren, regeert 'er de Pest, die, bijaldien geene plotfdijke verandering van het weder , het zij van koude of hitte, haare woede tempert, zonder genade honderd duizenden wegraapt. Men meent, dat zij niet van zelve in Egypten ontftaa, maar uit Syrie'n en andere Turkfche Staaten derwaarts zoude worden overgebracht. Smyma, Conftantinopolen en de Egypttfche havens hebben elkander over en weder de fchuld gegeven, van dit verfchrikkelijk onheil te hebben uitgebroed. Ondertusfchen, daar zij, bij haare verfchijning in Egypten, zich gemeenlijk het eerst in Alexandrïén openbaart, is het waarfchijnlijk, dat zij door de fchepen, die uit Smyma en Conftantinopolen komen, derwaarts gebracht, en door den verkoop van klederen en andere waaren meer en meer verfpreïd wordt. Niet de allergeringfte voorzorg wordt 'er in het werk gefield, om het onkundige volk te beveiligen. De klederen zelfs van lieden, die aan de Pest geftorven zijn, worden door de Jooden opgekcgt en — verhrndeld. En dat men zich evenwel door verftandige behoedmiddelen eenigfinds in zekerheid kan Hellen, daar van (wekken de in Cairo woonende Europeefche Kooplieden ten bewijze, die zich op-  < 33 >' bpfluiten, en dies, wat hun door de Arabieren uit de Stad wordt aangebragt, door eene kleine opening aan de deur, in een vat met water laten werpen, waar door het zijne aanftekende kracht verliest. Opmerkelijk is het, dat de Pest altoos, bij eene aanhoudende vogtige lucht, uitbarst. Zij woedt daarom in Egypten geduurende den winter , in Conjiantinopolen en Smyma daarentegen in de zomermaan dem VI. Voor dhr engfclem ï. Delfjlofen. Men heeft tot heden toe in Egypten nog gecnerlij Met aaien gevonden. De Goud- mijHen der Ouden zijn, zoowel ais die der Smaragden, geheel verdweenen. Zilver, Koper , Tin en het onontbeerlijke Tzer mist men 'er ten eenenmde. Het is, met dat al, ook waar, dat het land nog nooit mineralogisch onderzogt is. Doorgaande onkunde en bijgeloof aan de zijde des Volks, en eene onv.erzadelijke hebzucht aan den kant zijner Beheerfchers, waren tot nog toe zoo veele beletfelen, die ieder moesC ten  '4 34 > ten terug houden van zulk foort van onderzoekingen , al ware 'er ook de gtootfte waarfchijnhjkheid bij geweest , rom zijne moeite rijkelijk beloond te zien. Misfchien is het nog wel voor den een of anderen nieuwen Veroveraar bewaard, om cokecns, uit de gebergtensvan Egypten, deszelfs al te lang verbergen fchatten voör den dag te haaien. In plaats van timmerhout bezaten de oude Egyptenaaren voorheen die verfcheidene foorten van Heen, waaruit zij de onvcrganglijke gedenkftukken van hunne kunst en onbegrijpelijke kracht te zamen (lelden. Marmer en Albaster kan men voornamentlijk in de Rots-agtige woestijn van Opper-Egypten , tusfehen den regter-oever van den Nijl en de Arabifche Golf, in overvloed vinden. Ook heeft men hier zoo wel, als in den Bergketen aan den rechter-oever dier Rivier, Porphyr en Jaspis, gelijk mede Graniet/leen in het gebergte Colzum , en bijzonder in de nabuurfchap der zuidelijke grenzen van Egypten, alwaar men nog halfvoltooide Obelisken in de ileengroeven aantrefc. De gemeenfte Graniet f een is rood, met witte Quartz en wat zwarte Glimmer doorwasfen. Ook vindt men in Opper-Egypten, niet verre van Asfouan, Serpuntin - /leen, die tot vaatwerk bearbeid wordt. Egyp-  35 > Egypten heeft overvloed vzw Keukenzout, Natrum (een foort van Alkalisch grondzout,) Salpeter en andere zouten. Ook levert hetzelve Bergolij en Zwavel, henevens Armoniakzout, zoo men wil uit Zeezout, Pis en Roet van verbrande Kameels-mest gemaakt. 2. Planten. Uit zich zeiven zeu Egypten maar. weinige Planten hervoordbrengen, wijl de overftrooming jaarlijks een groot aantal derzelven doet flerven. De zaaden tieren 'er'des te gelukkiger. Weiden cn natuurlijke grasvelden vindt men 'er niet veel. Daarentegen zaait men 'er, zonder te ploegen, verfcheiden foorten van Klaver, en andere kruiden, die voeder in overvloed voor het vee opleveren. Voorheen was Egypten de Koornfchuur dér landen onder welker heerfchappij hetzelve itondt. Augustus trok jaarlijks twintig, Justinia-> n u s I. agtënveertig millioenen Romeinfche fchepels Koorn uit Egypten. Nog hedendaags is de uitvoer van Tarwe, Rijst, Maïs, Garst en Linzen, dié in het land' zelve niet Verbruikt wordt, naar Arabie'n en verfcheiden C i Turk-  '< 3« > Turhfche Provin tien,, zeer aanzienlijk, niettegenftaanJc 'er een groot gedeelte lands, dat anders vruchtbaar genoeg is, thands woest en onbezaaid blijfc liggen. Ook wordt "er veel Rogge, Wikken en, Boonen, maar heel weinig Erwten en Haver verbouwd. Behalven de gemeene Gierst levert de Indiaanfche (Durra), welke uit eene hooge plant, met lischiigtige bladeren, beftaat, eene vrucht op, daar men zeer goed brood van kan bakken. Het Heulkruid wordt cigendijk tot geen ander einde aangekweekt, dan om 'er Opium uit te trekken , waarvan het gebruik in de Oosterfche landen eene behoefte is geworden. Water - Meloenen, bet gewoonlijk voedfel der arme lieden in Egypten, worden 'er in overvloed gewonnen. Zij hebben een' aangenaamen, verkoelenden, fmaak, en, zoo men meent, zouden zij , zelfs bij een min of meer ovcrdaadig gebruik, onfchadelijk zijn. Men vindt 'er ook andere Meloenen , Komkommers, Ajuin, Salade en meer diergelijke, in Europa bekende , tuingewasfen van een zeer goed foort. De fchellen of peulen van den Bamiar, eene plant, welks zaadkorrels eenen Bifam- geur van zich geven, worden bij vleesch gekookt. Zuiker-riet wordt in Opper-Egypten over- vloe-  < 37 > vloedig geteeld, en gedeeltelijk raauw gebruikt. Het meeste wordt echter te Cairo tot grove zuiker bewerkt, waar men ook eene kleine hoeveelheid* daarvan, voor den Sultan, tot een beter foort raffineert. Onder de Gewasfen, die meer bijzonder voor de Fabrieken gefchikt zijn, verdient het lange, zijdeachtige, Vlas in de eerde plaats genoemd te worden. Een groot deel van hetzelve wordt door de Inwooners zeiven gefponnen en geweeven. Zij verdaan echter de kunst niet, om 'er iets anders dan wat grof, flecht, linnen van te maaken. Het overige wordt voornamelijk naar Italïên uitgevoerd, en duur betaald. Men heeft in Neder-Egypten een plant-Sarrig, en in Opper-Egypten een druik 'aartig fjangduurige) foort van Katoen; maar beide foorten 'zijn van geene bijzondere voortreffelijkheid. Beter gflukt 'er de Hennipl Saffraan wordt 'er in eene groote hoeveelheid, Anil of Enger daarentegen, waar de Indigo uit gemaakt wordt, maar weinig, tot den uitvoer naar buiten, gewonnen. Met de bladeren van den Henné, een üruikagtig gewas van het gedacht der Wilgen, het geen ook tot verwen gebruikt wordt, befchildcren de Vrouwen van rang in Egypten hunne nagels C 3 roo-  '< 3» > roozenrood. De Roozen zeiven wasfen- in alle ♦ie bosfchen van Opper-Egypten. De Inwooners van hec Landfchap Fiume of Faiume bereiden den kostbaaren Roozen-olij uit dezelVen, en voorzien daar Egypten niet alleen mede, maar «bk verfcheiden andere Landen, bijzonder het Oosten, waar men zoo zeer op reukwerk gelleld is. De Soda, of Kali QKrabbekwaad) een laag heestergewas, hetwelk hier en daar den brandenden zandgrond nog eenigfinds voor het ■oog bedekt, wordt van de Arabieren verzameld , tot asfche verbrand, en naar Alexandrijn te koop gebragt. Opper- cn Neder-Egypten vóórzien Europa voor het grootfte gedeelte van Senebladeren. De Kcloquimen wasten 'er in overvloed van zelfs, en in 't wild. Tot de eigendomlijke Planten van Egypten behooren de Lotus en de Papier-ftruik. De Lotus is een groote, prachtige, Waterbloem, wit, en ook wel blaauwagtig van klem-, ruikende als Leliën. Zij overtreft de Tulp, daar ze veel naar gelijkt, voornamelijk in grootte ; maar men vindt dezelve tegenswoordig maar enkeld aan de boorden van eenige kleine Graften en Land - Zeeën of Meiren. De Papier - ftruik (Papijrus , Biblus) is  < 39 > is een groot foort van Biezen of Waterlis, waar uit de Egyptenaars hun Papier pleegden te maaken. Hoe menigvuldig dezelve voorheen ook'was, vindt men hem echter nu Hechts hier en daar aan de oevers van het Meir Menzalé. De Calamus is een foort van Riet, waarvan de Oosterlingen zich, in plaats van pennen, bedienen, om mede te fchrijvcn. Bij allen dien overvloed van Koorn cn Moeskruiden heeft Egypten gebrek aan Hout, en zelfs de Vruchtboomen, die het voerdbrcrigt, geven, maar weinigen uitgezonderd, zeer middelmaatige vruchten. Ongetwijfeld verhindert de gefchapenheid van den grond, gelijk mede de wijze waarop dezelve bevogtigd wordt, de boomen aanmerkelijk in hunnen wasdom. Onder de weinige foorten derzelven, die dan nog nergens anders, dan in dc tuinen, gekweekt worden, bekleeden de Palmboomen den eerden rang. Het allermeeste treft men de BadelpaU men, de nuttigde van allen, aan in de Tuinen en ook wel in de kleine Lusthoven. Al wat 'er aan is, is bruikbaar. Uit de menigvuldige vezelen van den bast worden touwen, koorden, en zelfs kleêrbordels, en van de bladeren korven, Matrasfen, Tenten en Zonnefchermen gemaakt, C 4 ter-  < 4° > terwijl de jonge, tedere, fpruiten tot lekker-, nijën verflrekkcn. Het voornaamfte, bijna het eenigfte, middel tot onderhoud van veele duigenden Egyptenaaren beftaat in derzelver vrucht. Bij eenen Palmboom deeden de cerfte Heremiten — die daar te lande ontftonden p van alle hulp en onderfteuning der menfchelijke Maatfchappij plegtigen affland. Uitgebreide plantagiën van Dadelhamen, die dikwijls duizenden beloopen, maakeneenen aanzienlijken rijkdom uit. B den, als van wegen hun bijna onverteerbaar hout, het welk van oude tijden af altijd tot doodkisten, en alles wat in 't water moet gebezigd worden, gediend heelt. Voor het overige zijn 'er Vijgen-, Moerbeziën-, Citroen-, Oranje-, Granaat - boomcn, enz. in overvloed , die allen zeer goede vruchten opleveren. Appelen en andere, bij ons meerbekende, Ooft-hoornen tieren 'er (legt. Buiten dien treft men 'er verfcheiden foorrcn van AcaciaV, Kaftanjet ^ Babylowfche Wilgen, Tamarinden, St 'Jambrood-hoornen, Wonder-boomen enz. De Casfia's, d'"e in de Medicijnen gebruikt worden, gelukken nergends zoo goed, als hier. 3. Dieren. Buiten her gewoone Rundvee, dat hier groot, langgerekt en fterk is, vindt men 'er ook talrijke kudden van tamme en fterk gefpierde Buffels, die mede gebruikt worden tot het bearbeiden der landerijën en om de raderen der molens om te draaijen, tot het opvoeren van het water over dezelven. De melk is, zo wel als de daaruit gekernd wordende boter, voortreffelijk. De Paarden zijn van het Arabifche Ras, C 5 zeer  < 4* > vlug, Iigt, Jeemam en ^ iemand, dan de aanzienlijken, durft 'er zich van bedienen. Veel algemeener is daarëntegen het gebruik der Ezels, die men veelligt nergens fchooner zal vinden, dim hier, en wet ker aantal Pococke * Cairo alleen pp 4o,ooo ftuksfchat. Op reis, en tot het vervoeren van fWaai*e P*kS<^eren, ,ij„ de Kameelcn onontbeerlijk, van welken in 't bijzonder de zwervende Arabieren talrijke kudden onderhouden Een Kameel kan vijf, des noods agt, dagen , zonder water en Hechts met weinig voeder Ieven, en houdt met dat al een' aanhoudenden nsfen tred, waardoor hij in eenen dag twaalf mij. len aflegt, terwijl hij daarenboven op verre reizen een last ,van agt, zomtijds wel van tien, Centners draagt. Het is daarom „iet te ver. wonderen, dat hem de Oosterlingen voor hun belangrijkst huis-dier houden. De Schaap*» leveren goede wolle, maar worden 'er in geene groote hoeveelheid gefokt. Ook vindt men 'er goede Geiten en Muildieren. Katten zijn 'er in menigte en worden zorgvuldig onderhouden. Des te eiendiger is het lot der Honden, die zonder ergends t' huis te hoeren, en rammelende van den honger,langs de flraa-  < 43 > ftraaten lopen, wijl geen Mufelman dezelve onder zijn dak duldr. : Tijgers cn Jakhalzen vcrdwaalen fóinwijlen uit de woedijne van Lybiën naar Egypten. Da laatstgemelden droopen en fchuimcn des nachts overal heen, en verflinden doode Sighaamon en wat zij krijgen kunnen. Leelnvcn ziet men 'er zeldzaamer. De Japen zijn 'er van MtmÈÊB foort, en nog a} veel in getal. Dikwijls hoornen de fchoonftc Gazellen met geheele kudden, uit de westelijke woestijn, tot zelfs in de nabijheid van Alexandrijn. Ook ziet men 'er Plaazen, Wolven, Vos jen en nu cn dan Giraf en. De Jchneumon, Egyptijche of Pharao's ÜÉtf (Viverra Ichneum) beboerende tot het gedacht der Fretten of Wezels, krabt de eieren der Krokodillen, tot haar onderhoud, uit het zand op, en leeft voor het overige van Slangen, Muizen en Kikvorfchen. Dat hij den dapenden Krokodil in de kaaken zou kruipen, en voords, door zijn ingewand te doorknaagen, deuzelven zou dooden, is eene fabel, waar aan evenwel dat Diertje denkelijk den eerbied, dien hem de oude Egyptenaar* toedroegen, zal hebben te danken gehad. Het Nijl-Paard (Hippopotamus), een on-  < 44 >' onbefchoft groot, en lomp dier, het welk var» twaalf tot veertien voeten lang wordt, en omtrend derde - half duizend ponden "zwaar weegt, komt regenswoordig maar zelden meer van Abysfiniën en Nubiën, den Nijl af, tot in Egypten. Hij zwemt tamelijk foei, maar komt ook veel aan land en verwoest dan, met eene verfchrikkelijke vraatagtigheid, geheele Rijst-velden. Men kan zijne dikke huid met geen fchietgeweer doorbooren, maar hij vlucht nogthands op het gezicht van lest vuur. Nergens ziet men zoo veel duiven als in Egypten. Op de Dorpen heeft bijna elk huis nog een foort van fpitsagrig bovendak of tweede verdieping, welke alleenlijk door dat gevogelte bewoond wordt. Hier, en in Perfiën, vindt men Duiven zoo groot en fraaij, als men vergeefsch elders zoekt. Schier even, talrijk zijn 'er de Hoenders, die, zoo als bekend is, in bijzondere daartoe ingerichte Ovens, door eene kunstige warmte, met veele duizenden te gelijk, op éénmaal uitgebroed worden. Onder de menigvuldige foorten van wild Gevogelte zijn de volgenden de allermerkwaardiglien: De Struisvogel (Struthio Camelus), zijn-.  '< 45 > zijnde de grootfte van alle bekende Vogelen, houdt zich met hoopen in het westen van Alexandriën, gelijk mede in de woestijn van Thebaïs, op. De Arabieren maaken 'er te paard jagt op en verkoopen het vet en de veèren van dezen Vogel zeer duur. liet is eene Wezentlijke weldaad voor Egypten, dat men 'er zulk eene groote menigte Ojevaars, Kraanen, Reigers en Ibis-Vogelen (Ardea Ibis), aantreft, wijl dezelven millioenen Kikvorfchen , Haagdjsföhen - cn andere nadeelige gediertens verflinden. Even zoo nuttig zijn 'er een aantal van graauwe Hnisvalken of Havikken (Falco Milvus), gelijk mede van een foort van Gieren (Vulïur Perenopterus), zijnde een groote witte vogel met zwarte vleujels, ook wel Paar do's Hen genaamd, welken, behalven op het bovengemelde ongedierte, ook op de doode krengen aazen, die na de overftrooming van den Nijl overblijven. Uit dien hoofde was het bij de oude Egyptenaaren op verbeurte van lijf en leven verbooden, eenen Ibis, of eenen diergelijken Havik of Gier te dooflen, en nog heden ten dage worden zij verfchoond. Onder de merkwaardigi te vogelen van Egypten  < 4&" > ten behooren eindelijk ook nog de pracht-volle Flamingo (Phcen icopterus Riiber) en de Pellikaan (Pelec. Onocrotalus). De Krokodil vertoon t zich thands alleenlijk op die plaatfenvan den Nijl in Opper-Egypten, waar zich bijna geene menfchen laten zien, en men treft ze daar dikwijls flapende op het zand aan. Op het minfte geluid van een aannaderend vaar■ tuig ftert hij zich in 't water neder en ontvlucht. Het gebeurt wel eens, dat hij fomtijds een enkeld mensen of dier verflindt, wanneer dezen hem niet bij tijds door vlugheid en gepaste wendingen weten te ontkoomen. Hij bereikt •eene lengte van meer dan twintig voeten. — Voor het overige zouden de Slangen, Adders, Haagdisfchen, Kikvorfchen enz, in Egypten tot eene verbaazende menigte vermenigvuldigen , wanneer dat ongedierte door deze en diergelijke talrijke vijanden niet wierden — zoo als men zegt —- in toom gehouden. Wijders is de Nijl, zoo als ook de LandZeeën of Meiren en overal de kusten van Egypten, buitengemeen rijk in visch, waar van de meeste foorten hier te lande geheel onbekend zijn. De Zij de-reeder ij wordt 'er zeer verwaarloosd.  4 47 > ióosd, maar des te vlijtiger behartigt men de Bijën-teelt. Jaarlijks worden tegen de lente de Bijën-{lokken met fchuitcn naar OpperEgypten gevoerd, waar de bloei-tijd vroeger invalt. Wanneer de Bijën hier lang genoeg gcvloogen hebben, dan zakt men'met de fchuit, waar men mede gekomen was, langs den bloczenden oever, weer laager af, vertoeft daar nog eenige weeken lang, op devbeste plaatfen, die men niet veel moeite heeft om te vinden, en keert, na vier of vijf maanden uit geweest te zijn, met volle korven in Neder-Egypten terug. VII. Verdeeling van Egypten. Befchrijving der Steden en anders Blaat* felijke merkwaardigheden. Men verdeelt Egypten gemeenlijk nog, zoo als oudtijds, in Opper-Egypten of Said, voormaals Thehaïs; BTidden-Egyptcn of Vofiani, welëer Hepfanomist, Neder-Egypten of Bahri, anders Delta. 'Er zijn Schrijvers, die de twee eerstgcmel- de  < 4^ > de onderfcheidingen te zaïnen onder' den naam van Opper - Egypten begrijpen. Wij voor ons leggen de meest gewoonlijke afdeeling tot onzen grondflag, en beginnen derhalven mee A. Neder - Egypten * Hetwelk zich tusfehen de twee Nijl-armen, van derzelver begin af tót in de Middellandfiche Zee, uitftrekt. Neder-Egypten laat zich wel Weder in de Provintiën: Bahcire, Garbie, Menufie , Kaljubie, Scherkte en Manfura verdeelen, maaf, wijl de landftreeken, rondom den Nijl gelegen, alleenlijk bewoond worden, kan ons deze Rivier, benevens de Zeekust, tot een' onbedrieglijker wegwijzer dienen, dan geene eigenwillige en min naauwkeurige bepaaling. i. Steden en verdere Bijzonderheden def Kust aan de Middellandfche Zee gelegen, van het Westen naar het Oosten. I. Alexandriën, welëer het middenpunt van allen Koophandel der oude waereld, de Zetel def  '< 49 > der Ptolom/eussen, wierdt'in het drie honderd en dertigrte jaar voor de Christelijke tijdrekening, onder Ar, ex ander den Grooten, gefticht, door den Bouwmeester Dinochare s; — het fchoonfte gedenkteken, dat de Veroveraar voor zich ooit hadt kunnen doen oprichten. Het voormaalig Alexandrïën, waar mede het tegenwoordige alleenlijk, wat den naam betreft, en gedeeltelijk ook met opzicht tot de plaats, daar bctidve ftondt, iets gemeens heeft, was op eene fsnalte ftreep lands gebouwd, welke het groote Meir Marëötis van de Zee fcheidde, en kon dcrhalven, van de landzijde, Hechts dOOT twee toegangen genaderd worden. In het bloeijendÜe tijdperk dier Stad — onder A utvt l ós namelijTs — telde men over de driemaal-honden!-duizend ïnwooneren in dezelve, zonder de Slaaven mede te rekenen, wier aantal men op eens zo veel begroot. Twee lange, rcchtloopende, prachtige ftraaten, elk van twee duizend voeten breedte, vormden ter plaatfe, waar dezelven elkander in vierkante hoeken doorkruisten , eene groots Markt-plaats, en gaven het fchoonfte gezicht, het welk men zich kan verbeelden , zoo D wel  < 50 > wel op een onnoemlijk getal fchepen in de Jia■ vens aan de beiden zijden der Stad, als op de bekoorlijkfte landouwen. Van de vijf havens, die Alsxandriën hadt, wier'en de- twee voornaamfïen — de groote (thands de nieuwe) en de haven Eunoflus (nu de oude genaamd) door den dam Heptaftadion, welke naam deszelfs lengte reeds genoeg aanduidt, van elkander afgefcheiden. Men zeilde, onder door eene brug van dien verbaazend uitgeftrekten dam, uit de eene haven in de andere. De Dam zelve reikte tot aan het Eiland Pharos, het welk beiden de havens beveiligt. Op hetzelve hadt Ptolom^eus H, door S ostratus van Ctiidus, den beruchten VuurToren of Baak laten bouwen, die onder de wonderen der waereld geteld wierdt, bijna 400 voeten hoog was, en welks prachtige gallerij door groote marmeren zuilen gedragen wierdt. Aan deszelfs fpits waren groote Spiegels van metaal in zulk eene richting geplaatst, dat men door dezelven de aannadering van het een of ander fchip Veel eerder konde ontwaaren, dan van het ftrand. Het Paleis, tot Welks verfraaijing fchier alle de P T 0 l 0 m m v s s e n iets hebben bijgedragen , be-  < Si > beflóeg bijkans een vierde gedeelte van de Stad» Onder veele andere merkwaardigheden bevondt zich hier Jret Lighaam van Alexander in een gouden dood-kist; wijders het Mufauni, in het welke de Koningen een groot aantal Geleerden onderhielden, en de Bibliotheek der Ptolom^ussen, die uit meer dan vier honderd duizend handfchriften beltondt. Behalven dit Paleis trokken de Obelisken, de Tempels van Neptunus en Serapis, het Gymnafium, de Circus en het prachtvolle Amphitheater, in de fraaije Voorftad Nekropolis, bij beurte den aandacht en bewondering der' Vreemdelingen naar zich. Deeze trotfche lloofdftad van den Koophandel , der Kunften en der Geleerdheid, zag zich $ omtrend het midden der zevende Eeuw, toen zij door Amru,. den Veldöverfte van Omar* wierdt ingenomen, op ééns van derzelver fchitterende hoogte ter neder geltort. AMRtr vondc hier, volgends het verhaal der Arabifche Gefchiedfehrijvers, vier duizend Paleizen , met even zoo veele baden i vier honderd open Plaatfen of.Pleinen, en veertig duizend Jooden* dié Cijns betaalden. Omar liet haare onfehatbaarë Bibliotheek verbranden. „ Behelst zij niets dan D 2 den  < 5a > den Koran, fchreef hij, dan is zij overtollig; en indien iets anders, dan is zij fchadelijk." Evenwel bleef Alexandriën onder de heerfchappij der Arabieren nog altoos eene Stad van aanbelang. Handwerken en Koophandel bloeiden 'er ais voorheen. De Meetkunst hielde zich nog in haar Vaderland ftaande. Aftronomie, Dicht- en Reden-kunde wierden 'er beöeffend ; hare Gedenktekens Honden voor het grootfte gedeelte nog in hun geheel; en de Stad zelve bevatte nog de helft van den omvang, dien zij voorheen befloeg. Maar, toen zij, in 1517, onder den ijzeren fcepter der Turken geraakte, wierden haare Gedenkzuilen verbrijzeld en in Puinhoopen veranderd; zelfs de Natuur haarer landftreek nam eene andere gedaante aan, en naauwlijks kan men tbands niet veel moeite de plaats nog herkennen, waar Alexanders prachtvolle Stad weleer geftaan heeft. Want het Meir Ma- reötis, 't welk, nog in 1517, haare muuren befpoelde, zoo wel als het Kanaal, dat hetzelve gemeenfehap met de Zee gaf en te dier tijd nog bevaarbaar was, isthands, met drie van de vijf havens, die 'er voorheen waren, geheel en al verzand; het Heptafladion is veranderd in vast land, het Ei-  < 53 > Eiland Pharus in het half-Eiland Farillon; en de oudtijds zoo prachtige Vuurtoren op hetzelve is nu een elendig Turksch Kafleel geworden. Ondertusfchen zijn tog. nog alle de kentekens van deze Koningin der .Steden niet ten ccnenmaale vernietigd. De onderaardfche\ overwelfde, Waterbakken onder het groorfle gedeelte der Stad, en de Ëallöoze Waterleidingen, die 'er het water heenvoeren, blijven nog in hunnen twee-duizend-jaarigen ouderdom de anders vrij algemeene verwoesting trotfeeren. Een Obelisk, die uit een enkeld ftuk Graniet-fleen beftaat, fleekt ook zijnen kruin nog zsstig voeten hoog boven de aarde uit, en is onder aan den grond zeven voeten in 't vief kant breed. Een andere, van gelijke grootte als deeze, ligt tot ftukken en brokken in het zand vermoifeld. (*) Maar het allerprachtigde Monument is eene Roode-Graniet-fteenen Zuil, die honderd veertien ( *) Obelisken zijn hooge vierkante Zuilen, die naar het boveneinde langzamerhand fmaller worden , en in een korte, Pyramidachtige, fpits uitloopcn. D 3  '< 54 > fien voeten hoogte heeft, en welke, volgends fenigen, voor Pompejus, meer waarfchijniijk echter, zoo als anderen meenen, ter eere van Keizer Severus zoude opgericht zijn. De Kolom zelve^ beftaat uit één ftuk, en is negentig voeten lang met negen voeten middel-lijns. Dok vindt men, niet verre van de Stad, nog eene menigte Katakomben, of onderüurdfchc Gewelven, die 'er in de kalkagtige Rotfen zijn uitgehouwen tot eene bewaar-plaats voor de dooden.j Het hedendaagsch Alexandriën , Skanderie, bevat naauwlijks zes duizend Inwoonercn, en heeft niet dan laage, flechte, huizen, op zijn Turksch gebouwd. De westelijke, of oude, haven is de vciligfte, en bezit de meeste diepte en ruimte; maar ligt bij hec inkomen wat vlak. De oostelijke, of nieuwe, haven is droog en flecht, en daarenboven ook blootgefteJd aan de Noorden- en Noord-Oosten-winden. Het eenigfte kanaal, dat thands nog tot aan Alexandriën reikt, Faoué genaamd, is mede zodanig met zand belopen, dat het niet eerder clan tegen het einde van de maand Augustus, en dan naauwlijks nog maar zoo veel water bekomt, afs'erverëischt wordt, om de Waterbakken gevuld :e krijgen,  < 55 > gen, daar hetzelve voorheen, en nog ten tijde der Arabieren, het gantfche jaar door, bevaarbaar was. Deszelfs boorden, weïëë'r met Wijngaarden en Dadelboomen digt bewasfen, zijn thands niets meer dan dorre Zand-woeftijnèn. Mier van daan komt het, dat de weg van Alexandriën naar Cairo nu gewoonlijk over land tot aan Rofetto, en dan eerst te Wjter den Nijlftroois op, gaat. 2. Abukir, bij de Zeelieden Bekir ook Bikiere — het oude Canopus — ligt twee mijlen van Alexandriën, op een' laagen uithoek, die, aan den mond van den* thands, buiten den tijd der overftrooming, geheel droog lopenden, Catopifchen Nijl -arm, een eindwegs in Zee rekt. Het beftaat tegenwootdig in een elendig Vek, met een Kafteel, hetwelk ter verdeedigag der nabij gelegene, tamelijk goede, Reed met eenige ftukken Kanon voorzien is. De c/erwinning van Nelson, op den eerften Augstus 1798, heeft deeze anders weinig beduidnde plaats berucht gemaakt. De Baaij, waar ii de Zeeflag geleverd wierdt, ligt ten noordvesten van het Kafteel. Aan de oostelijke zde laten de Zandbanken en Klippen geene rcerdere ruimte open dan ten hoogften van derD 4 tien  < 56" > tien honderd voeten, door welke men alleen de Reede kan binnen zeilen, en waar het dan nog zeer ongelijk van diepte is. Het oude Canopus lag eertijds zeer bekoorlijk op eenen Rótsagtigen grond, cn was beroemd, wegens den Tempel van Serapis, werwaarts men veel ter bedevaart toog. De Priesters genazen 'er de zieken door Aroroatike baden, terwijl de btkoorlijkhcid van 't verblijf en een goed geloof de rest deeden, Volksfeesten gaan niet ligtelijk.uk de mode. Zoo trokken ook, vóór de komst der Franfchei in Egypten, de Turken nog altijd ter bedevaart naar Abukir om de Graffteedcn — de KoptiJ-he Christenen om de Kerken hunner,. HeiligenU te bezoeken; maar beiden eigentlijk om aan Ie Volksvermakelijkheden deel te nemen. 3. Madea of het Veer, waarover de gewocne weg van Alexandriën op Rofetto gaat, o eene mijl afftands van' Abukir. 4. Rofetto, in 't Arabisch Rafchid, aan de: westelij ken , weleer Bolbitinifchen, hoofd - ari van den Nijl, wierd in de agtlte Eeuw dig bij den zoo even genoemden Rivier-mond maaj van welke zij nu reeds twee mijlen verr is afgeraak:, aangelegd, cn begen eerst onde l d  '< 57 > de ïur&fclie heerfchappij, door liet verzanden van den, naar Alexandriën loopenden, Nijlarm, in aanmerking te komen. Thands is zij, naast Cairo, de voornaamfte en volkrijkfte Stad in Egypten, de ftapelplaats der Koopwaaren, die van Cairo naar Alexandri n, en van daar* weder terug gaan, gelijk mede die op beide die plaatfen uit Rofetto zeive worden afgezonden. Haare ligging, langs den fcheeprijkcn iVyV-flroom, en het altijd bloeijend, het geheele jaar door vruchtdragend, 'Delta is allervermaakclijkst. De huizen zijn 'er groot, ruim en gemakke'ijk; de Europeüanen worden hier beter dan in de overige Steden behandeld en houden zich daarom ook hier het liefft op. Rofetto wordt, door eene groote Zandbank voor den mond van den Nijl, vrij beter tegen allen aanval van den Zeekant beveiligd, dan door het oud Kafteel, het welk aan de westzijde der Rivier beneden de Stad gelegen is. Zij lig: niet zeer diep onderwater, echter zoo, dat de eigentlijke bedding van den ftroom niet te herkennen is. Wijl deze daarenboven zich in het welzand geduurig, dan hier, dan daar, verlegt, heeft een fchipper geftadig werks genoeg, om de diepte en richting van den D 5 ftroom  < 58 > Aroom geduurig af te peilen, en de aankomende fchepen te;dootfen, dien het niet geraaden is, om zonder zijne hulp binnen te lopen. Ongeacht deze voorzorg gaat 'er evenwel geen jaar voorbij zonder dat 'cr fchipbreuk wordt geleeden. 5. Burlos, een plaats van geen belang altoos, tusfchen het Meir van dien naam en de Zee gelegen, aan de oostzijde van den ouden Sebennytifchen Nijl-mond. 6. Gizé, een klein plaatsje, boven den uitloop des Rivier-arms van Damiate. 7. Esbe, een Vlek, tegen over het vorige, omftreeks het oude Damiate. 8. ■Damiette, Damiate, aan den oostelijken oever van den, naar deze Stad benoemden, Nijl-arm, bijna twee mijlen van daar hij in Zee zich ontlast. Het aloude Damiate, Thami at is, was digt aan den mond der Rivier gelegen, en kwam eerst onder de Arabieren, door het in verval raaken van Pelu/ium, in eenige agting, maar wierdt te meermaalen bij de Kruisvaarten beftormd, en verfcheiden reizen ingenomen, tot dat eindelijk de Arabieren-, die geduurige aanvallen moede, het met eigen hand verwoesteden. Na-  < 59 > Naderhand wierdt 'er, omtrend het jaa* 1250, anderhalve mijl hooger op, eene nieuwe Stad aangelegd, welke van tijd tot tijd met den ouden naam ook den vorigen welvaart herkreeg. Haare gelegenheid, in debtkoorlijkftelandftreêk tusfchen den Nijl en het Meir Menzale, is nog aangenaamer, dan die van Rofetto. Zij is niet groot van omvang, maar op de Öbste'rfehe wijze, goed gebouwd, en bevat nagenoeg, tagdg-duizend Inwooneren, die eeren zeer belangrijken handel tusfchen Cairo en Sy'rfèn drijven. De mond des Nijl-a\-ms van .Damiate is, zoo door het laten zinken van een groot aantal fchepen , welk middel de Arabieren veelal te baat namen , om de Vijandlijke Vlootcn , zoo veel mogelijk, van den wal te kceren — als Van wegen het zand, dat de Nijl afzet, tot het binnenlopen voor groote fchepen ten eenenmaal onbruikbaar geworden. De Zandbank (Bogaz) ligt hier nog hooger dan die bij Rofetto. Uit dien hoofde zijn de uit Zee komende fchepen genoodzaakt, meer dan eene mijl verre van land, op de opene, en voor alle winden blootgeftelde, Recde, het anker te laten vallen, waar zij dan, bij den minstöpkomenden fïorm, hunne kabels moeten kappen, om, of het ruime fop, zoo  < 6o > zoo als men zegt, wcêr te kiezen, of naar Sy. riën, Cyprus enz. een goed heenkomen te zoeken. Echter zou 'er, volgends Savarij, door middel van een Kanaal, het welk Hechts een vierde mijl lang behoefde te zijn, een' zeer gemakkelijke.! doortocht, zelfs voor fchepen van tamelijke grootte, uit Zee tot in de Nijl kunnen geopend worden. Het oude Pelufium, aan de oostelijke zijde van het groote Meir Menzale (Xaheire), voorheen de voornaamfte Grens-plaats naar den kant van Paltefllna en Arabiën, - omftreeks wel, ke, C amb ijs es, door éénen Veldflag, het treurig lot van Egypten eens beflïschre, - lag te midden van Moerasfen, cp twee duitfche mijlen aftands van de plaats, waar de Pelufijche arm in Zee liep. Ten tijde der Kruisvaarten wierdt de Stad reeds een prooij der verwoesting, terwijl de geduurige plunderingen' der Bedouinen vervolgends het overfchot harer Inwooneren, en alles, wat zich federt nog in de nabuurfchap hadt blijven ophouden, mede de wijk deeden nemen. 2. Ste-  < 61 > s. Steden en merkwaardige Bijzonderheden aan den Oostelijken Nijl-arm van Damiate, opwaarts tot daar de beiden armen, een weinig beneden Cairo, hunnen oorjprong nemen. t. Fereskür, Fareskur, eene Stad aan den rechter-oever van cien Nijl. s. Diast, een Vlek aan de linker-zijde van den Nijl, werwaart de Kopten ter Bedevaart gaan. 3. Manfoura ,— naar Poeocke's meening, het oude Tanis of het Zoan het Heilige Schrift,^ aan den rechter - oever , bij een Kanaal, dat in het Meir Menzale loopt, gelegen; — eene tamelijk groote Stad, welker Inwooners handel drijven in Rijst, Sal Ammoniac en door kunst uitgebroede Hoenderen. Ter dezer plaatfe wierdt Lodewijk; IX, in het jaar 1250, gevangen genomen. 4. Mehallet Elkbire, Mehalla Kibbier, of groot Mehalla, aan den ouden Sebennytifchen Nijl -arm; zijnde de grootfte van alle de Steden binnen het Delta gelegen, en de Hoofdftad van Garbieh. De Inwooners maaken veel Lijn-  < 6a > Lijnwaad en Sal Ammoniac, en houden zich voords met den Koophandel bezig. 3- Abufir, een Dorp. Van de oude Hoofdrad Bufiris, die midden in het Delta lag, cn binnen welke een beroemde Tempel van Ifii (Ceres) was, is geen fpoor meer overig. 6. Sifte, eene Stad aan den linker-oever. 7. Miet Ghrammer, eene aanzienlijke KoopHad, tegen over de zoo evengenoemde. 8. Tanta, een groot Vlek, aan een Kanaal, het geen westwaarts van den arm van Damiate zijnen loop heeft en zich in het Meir Burlos ontlast; — van wegen de Bedevaarten berucht, die alk jaaren in de maand Julij door eene ontelbaare menigte menfchen dcrwaart gehouden worden, tevens om 'er de jaarmarkt en de daarbij plaats hebbende vermaakelijkhcden bij te woonen. Duizenden van Vaartuigen en Tenten overdekken dan het Kanaal, benevens den oever, waar des nachts alles geïllumineerd is. 0. Tanta, eene kleine Vesting ter linkerzijde van den Nijl, boven aan het Kanaal van Menu f, het welk van daar in den arm van Rofetto loopt. 10. Charakanie, een Dorp, in welks omme-  < 63 > meitreek het oude Cercaforus moet geftaan hebben. Beneden deze plaats verdeelt de Nijl zich in zijne twee hoofd-takken. 3. Steden en bijzondere Merkwaardigheden aan den Westlijken arm van den Ni'U j yan daar hij zijnen oorfprong neemt, tot aan Rofetto, 1. Terranè, eene kleine Stad, aan den linker oever van den Canopijchen arm. Aan geene zijde der Wocftijrt, die cenige mijlen ten westen van Terranè begint, ligt de zoogenaamde Zee zonder water, of Bahr belama, welke, een van beiden, of een groot, uitgedroogd, Meir, of, zoo als anderen vermoeden , de aloude bedding van den Nijl-ftroom zal geweest zijn, en waar in men zegt, dat nog allerhande brokken van fchepen gevonden worden. 2. Dsjibbrisch, een Dorp, ter linkerhand van den Nijl, waar Buonaparte zijn tweede gevecht tegen Murad Be ij geleverd heeft. 3. Menuf, de Hoofdftad der Provintie van dien naam, twee mijlen oostwaarts van den Kanopifchen arm, aan het Kanaal van Menuf, het welk, uit den oostelijken, in den westelijken tak  < 6*4 > van den Nijl fchiet, agt duitfche mijlen lang en van Augustus tot December bevaarbaar is. 4. Rahmdnia, .Rackmanie, een Steedje aan den linker-oever, boven het Kanaal, het welk naar Alexandriën loopt. Hier leverde Buonaparte, op den 10 Julij 1798, het eerst flag aan de Mammelukken. 5. Damanhur, Damanehour, weleer Hermopolis parva, vier mijlen ten westen van den Kanopifchen Nijl-arm, aan het Kanaal, dat op Alexandriën fchiet, eene kleine Stad, door Koptifche Christenen en Mahomedaanen bewoond. 6. Foué, Faoua, aan den rcchter-oever, was in de XVI Eeuw, na Cairo, de grootfte Scad van Egypten, maar geraakte door verzanding van het Kanaal, hetwelk van daar naar Alexandriën ging, in verval, terwijl daarentegen Rofetto meer en meer begon toe te nemen. Het is waarfchijnlijk, dat hier omftreeks de oude Koopftad Naucratls hebbe gelegen, die, onder de regeering van Amasis, door Griekfche Kooplieden is gefticht geworden. 7. Deirut, een bevallig Vlek aan den linker oever des Nijl-arms van Rofetto. B. Mid-  < €5 >' B. Midden-Egypten. Onder den naam van Midden-Egypte?) — ■Voftani, weleer Heptanomis — vcrftaat men gemeenlijk dat gedeelte lands, het welk zich, van den zuidlijken punt van het Delta tot voorbij den oorfprong van het Jofephs - Kanaal, naar Manfalout en Siout üitftrckt en meer dan zestig mijlen lang is. 1. Kaljüt, een Vlek, anders de Hoofdplaats van eene Provintie van dien naam, voor het grooter deel onder het Delta behoorendc, gelegen aan een Kanaal. 2. Cairo, Groot -Cairo, Kahiro, Masr, de Hoofd-ftad van gantsch Egypten en de grootfte, die men in Afrika vindt; het middenpunt van allen Koophandel tusfchen Turkyën, Arabiën, Indiën, Abysfiniën, en het noordelijk Afrika; liggende aan een klein Kanaal, omwend een vierde van eene duitfche mijl verre van den oostelijken Nijl - oever. De opgaven van het getal haarer Inwooneren is zeer verfchillendè, wijl hetzelve zich alleenlijk van ongeveer naar derzelver Cijnspligtigheid laat bereekenen. Volgends de meest waarfchijnlijkfte bépaaling, bevat Cairo over de tweemaal bon- E derd  < 66 > derd en vijftig-duizend Inwooneren. De Baron de Tott echter meent, dat 'er, naar opgave van den opperden Tolöntfanger van Cairo, zevenmaal-honderd-duizend Inwooners in zouden leeven. Savarij, die gaarne fraaij en in 't groot fchildert, is met die fomme nog niet te vreden, maar fielt het getal op agt tot negenmaal - honderd - duizend Zielen. Deze bereekening evenwel is ten uiterfle overdreeven, al telde men 'er ook nog alles bij, wat zich in Oud-Cairo oïFoftat, en de haven van Boulak,. mag bevinden. Maar deeze omliggende plaatfen zijn van het eigëntlijke Cairo door breede akkerlanden afgefcheiden, en moeten als bijzondere Steden aangezien worden. Ook is het op verre na niet juist, dat het eigentlijke Cairo zoo groot van omvang zoude zijn als Parys, cn dan heeft het zelve nog negen groote Birhs (Vijver-kommen), veele Lusthoven en opene Plaatfen binnen zijnen omtrek, die zeer uitgebreid zijn. Men kan, ja, met veel grootfpraak, gewag maaken van de drieëntwintig tot vierentwintig, duizend iïraaten van Cairo; maar dan moet men 'er niet anders, dan korte, zeer naauwe, en ten uiteriteonregelmaatige, fteegen, ónder verftaan, waar  £ 6; > waar van dc mecsten maar éénen uitgang heb* ben, ongeplaveid en dus in den regen-tijd bijna omoeganglijk zijn, terwijl zij daarenboven aan de afgelegene hoeken weinig bewoond worden. In geheel Cairo is geen een enkelde ftraat te vinden, die men zeggen kan dat volkomen regelmatig is aangelegd. De twee, welke ten deczen aanziene in cenïge aanmerking kunnen koomen, zijn de ftraat van den Bazar (of de Markt,) en voords die van het Kanaal (Halls of Kalïdsg). De laa:s:gemeldc evenwel is naauwlijks drie maanden in her jaar droog, wijl dezelve de bedding uitmaakt \ai het Kanaal, da: midden door de Stad loopt, en zij wordt ook meest alleen door het gemeene Volk gebruikt. Door dit Kanaal wordt het Nijl- water, bij de overftrooming, naar de landerijen aan gcene zijde van Cairo heen geleid. Hetzelve is a n den oever derllivier met eenen dam afgcflooten, die met groote plechtigheid geopend worde, zoo dra de Nijl hoog genoeg geklommen is. Het water ftroomt dan door de Stad. Maar, wanneer de NijL('m Oétober) zijn hoogfte pijl heeft, en 'er derhftven in het Kanaal geen ftroom meer gaat, dan begint hetzelve vreesfelijk te ftinken, zoo uit hoofde van het Uil ftaand E a wa-  •C 68 > water, als wegens het mehigerlij vuilnis en de doode tóngen, die 'er, zonder de minfte voorzorg, ingeworpen' worden. Is hetzelve eindelijk geheel droog geworden, dan wordt alles opgeruimd, en op Ezels, met aardeen al, naar buiten gereeden, wijl anders deszelfs beddingin vier jaaren tijds geheel vol zand zou raaken, en de huizen daar door onder water Jopen. Over dit Kanaal liggen vijftien bruggen. Ten tijde der overftrooming weemelt hetzelve, zoo wel als alle de groote vijverkommen in de Stad, van Plaifier-fehuiten, die des avonds verlicht zijn , en waarop men dan Muziek maakt. De breedfte ftraaten in Cairo zou men m Europa voor niet veel meer dan fleegen houden. Zij zijn zoo naauw, dat* men menigmaal tusfch«n de tegen over elkander ftaande huizen zijlen fpant, om de Zonneftraalen te keeren. In "~de voornaamfte ftraaten hebben de huizen meer dan eene verdieping, en platte daken , die, na Zonnen-ondergang, een aangenaam verblijf verfchaffen. Zelfs die van de rijkfte Inwooneren vertoonen alleenlijk hunne pracht van binnen; van buiten hebben zij niet» bijzonders en beftaan Hechts uit hooge, onregelmatig opge-  < 63 > getrokken, muuren. De huizen in de agtcrftraaten zijn gemeenlijk gebouwd van ongebakken fteen en maar eene verdieping hoog. Het Kafteel, hetwelk de ftad beftrijkt, ligt oostwaarts, tusfchen Cairo en den Berg Mokettam, op eene afzonderlijke Rots. Hetzelve bcftVat ui: drie Qaartteren, i.j Zfa Quarticr van den, Bas/a, dat vol puinhoopen ligt, en waar in men de wooning van den Basja, benevens de Mant, aantreft, s.) Het Qtiartier' der Janitfaaren, '\ geen het eigentlijke Kafteel uitmaakt, en met muuren en torens omringd is. Binnen hetzelve bevindt zich ook de Jofephsbron of pat, welke, twee honderd en tagtig Voeten diep, in de Kalkfteenen-Rots uitgehouwen, cn tweeënveertig voeten breed is, met een' fraaijen trap, maar die met dat al niet dan flegt, brak, water, dat ondrinkbaar is, oplevert. Men heeft derwaart heen eene waterleiding, die op meer dan drie honderd Zuilen rust, en waar langs het nodige water uit den Nijl naar het Kafteel wordt gevoerd. 3.) Het Ouartier der Azabs, hetwelk het zoogenaamd Paleis van Joseph, of de Josephs-Z**/, bevat; weleer de woonplaats der Egyptifche Kalifs en Sultans, die echter maar weinig heeft E 3 over-  < 70 > overgehouden van haaren voormaaligen luister, ïn hetzelve worden de kostbaare Tapijten en Kleeden geweeven, welken de Sultan jaarlijks naar Mekka zendt, om 'er de Kaaba (het huis van God) mede te dekken. Waarfchijr.Iijk heeft het deszelfs oorfprong en naam aan den Sultan S a l a h E d d i n (Saladln), die eigenri ijk J o sof heette, te danken. Cairo heeft omwend drie honderd Moskeen, waar in men niets vindt, dan een flegte Preckftoel en een menigte Lampen, die van het dekkleed afhangen; de muuren zijn met fpreuken uit den Koran verfierd, en fomwijlcn liggen 'er kostbaare Vloertapijten in, die doorgaands evenwel .maar van ftroo gev'ogten zijn. Verfc.heide Moskeen hebben meer, dan eenen Minaré (Toren), De grootile en fraaijftc is die van den Sultan H as san. Wijl Cairo éérst in laater rijd, orrftrecks den jaare 0S0, door de Arabieren aargclcgd, cn niet voor het einde der XII Eeuw, door het verbranden van het nabuuria; Foftat, in bloei heeft beginnen toctememen, heeft hetzelve geene Gedenkflukken der aloude Egyptifche grootheid binnen zijnen omtrek aan te wijzen. Ook is de ligging der Stad niets minder dan gelukkig gekóozen. jje  < 71 > De onvruchtbaare , dorre,Berg Mokattam, aan den oosten- en zuiden-kanï gelegen, deelt aan' dezelve eene ondraaglijke, bijna verdikkende, hitte mede, en ftremt allen doortocht voor het ntinfte luchtje. Daarenboven is hij voor de Stad, bij eenen Vijandlijken aanval, gevaarlijk; wijl men van zijne hoogte het Kafteel henrijken kan. Niet minder belemmerend is het voor Cairo , dat de twee poorten, die het digtfte bij den Nijl liggen, meer dan vijf honderd en duizend Geömetrifche fchreeden van die Rivier verwijderd zijn. Uit dien hooide is men niet alleen genoodzaakt óm alle Koopwaaren, maar ook zelfs al het warer, dat de Stad benodigd heeft,, op Kameelen van Dulak derwaarts te laten brengen, en dikwijls moet men het zich dan nog getroosten, door de Verkoopers bedroogen te worden, die het brakke water uit de digterbij gelegen putten haaien, en voor Ni]'l-water doen doorgaan. Hier bij komen nog de morfigheid, de Turken zoo natuurlijk eigen; voords de ftank, die door de onverdraaglijke hitte nog vermeerderd wordt, van een aantal naauwe, bedompte, ftecgen, daar geen luchtje bij kan komen; eindelijk de verpeste dampen, die uit E 4 de  '< 7*2 > de doode krengen, welken met hoopen voor, alle de poorten liggen te verrotten, opftijgen; om kort te gaan: Cairo heeft zijne onaangenaamheden rijkelijk, die 'er het oponthoud niets min-, . der dan uitlokkende maaken. 3. Foftat, Masr el mik, Oud Cairo, eea klein half uur ten zuiden van het tegenwoordige Cairo, aan den Nijl gelegen, wicrd, om-, trend den jaare 642, door Amru, den Veroveraar van Egypten gedicht, kwam al ras in aanzien, en kreeg, in plaats van het oude Memphis, den toenaam van Masr ,m zijn, hetwelk, door een' overdrceven Anachro* nismus, Jofephs-Koomzolder genoemd wordt. Beneden Foftat begint het Kanaal, dat door Cairo loopt, cn, twee mijlen aan geene zijde dier Stad, zich met het Birket el Hadjji (Zes der Pelgrims') verbindt. Dit Kanaal liet Amru, op last van Kalif Omar, tot in de R.00de Zee doorgraven. (Zie boven onder Ara-, bifche Golf, bladz. 21.) 4. Boulak, aan den Nijl, niet verre van Cairo; eene Stad van tamelijk aanzien, waar alle de fchepen, die cle Rivier op moeten, aanleggen; zij bevat uit dien hoofde den vooi> deeligften Tol van geheel Egypten, en is de voornaame ftapelplaats van alle Koopwaaren, die naar Cairo beftemd zijn. In de Voorhoven van verfcheiden wijdluftige, vierkante, gebouwen, die men Okals, Oquels of Khans noemt, worden de Koopmans-goederen opgeflagen, terwijl de kamers, rondom die voor- of pak - plaatfen, ter wooningc voor de vreemde Kooplieden dienen, die verplicht zijn, wijl men in Egypten geene Herbergen, zoo als in Europa, heeft, hunne verblijven zeiven te meubileeren en voor hunne eigen keuken te zorgen. 5. Mat ar é, Matarea, een klein Dorp, noordE 5 waards  < 74 > waards van Cairo; in welks nabuurfchap de eenigfte zoet - water - bron van geheel Egypten aangetroffen wordt. Niet verre van daar ftondt weleer Heliöpolis, beroemd door deszelfs Zonne-tempel, in welken men een' heiligen Os, onder den naam van Mnevis, onderhielde. De Priesters van tlelïópolis bepaalden, langen tijd Vóór dat men in Europa nog om iets diergelijks begon te denken, reeds tot op de minuten af, de lengte van het Zonne-jaar met zeer veel juistheid, cn het was hier ter plaatfe dat Herodotus en Plato de wetenfehappen der Egyptenaaren beoeffenden. Van de vier Obelisken, welker op rechting men aan Sochis toefchrijft , vvierden 'er twee naar Romen g:bragt , en de derde door d'c Arabieren om verre geworpen. De vierde, die tegenWODrdig nog ftaat, is, zonder deszelfs plint of grondfiuk, agtënzestig voeten hoog, en aan elk zijner vier kanten nagenoeg zes en een halven voet breed. Deeze Obelisk en een Sphinxbeeld van geelagtig marmer zijn de eenigfte overblijffels van Heliöpolis. 6. Dfjize, Cizé, een kleine Stad aan den westelijken oever van den Nijl, tegen over Foftat, welkers voorftad, aan den overkant der Rivier, zij voorheen uitmaakte. j.Em-  < 75 > f. Embabil, Embabè, een Dorp, benedenwaar: van Dfjize. Niet verre van hetzelve floeg Buonaparte, den 20 Julij I798> de Mammelukken, ten gevolge van welke overwinning, op den tweëniwintigden daaraanvolgende, de poorten van Cairo voor hem geopend wierden. 8. Rodda, Roida, of Raovdah, een vermaaklijk Eiland in den Nijl, da: vervuld is met Lust-huizen en Plaificr-tuinen. Hier ftaat, in het midden van eene Water-kom, die me: den Nijl gemecnfchap heeft, de beroemde Mikkias of Mekias, in wclke.de Pijlaar is, waar aan de hoogte van de Pvivicr gemecten wordt — zijnde een hoogc Korintifche, in graaden (of pieken) en duimen '(Hcvcr vingeren) afgedeelde Marmeren Zuil. Wanneer de Nijl zestien Dra oi' Ellen (Pieken) hoog gettcegcn is, wordt dadelijk de Dam van het Kanaal, het welk naar Cairo loopt, met veel plcgtighcids en onder eene menigte Volksvermalrcn doorgefloken. Ten zuidwesten van Dfjize word: men op een' kleinen aflïand nc vier eerde Pyramiden gewaar, waar van men in den omtrek van twintig mijlen hier, en nergens anders in geheel Egypten, 'er meer dan veertig, zoo kleine als groote, aantreft. De  < 76 > De Pyramiden bij Dfjize ftaan bijna in eene rechte lijn, van het noordoosten naar het zuidWesten, omtrend vijf honderd fchreeden van elkander af. Men vindt eene der groocde en merkwaardig/te van allen ter dezer plaatfe. Zij heeft twee honderd en agt trappen, waar van, eenigen twee, de anderen meest allen twee cn drie voeten hoog, en fommigen nog hooger zijn, De hoogde trappen liggen onder aan het voetfluk, en nemen, naar mate zij nader bij den top komen, langzamerhand af. Door middel van dezelven kan men de Pyramide beklimmen. Dezelve is nagenoeg vijf. honderd en twintig voeten hoog, meer dan zes honderd en vijftig op elke zijde breed, en heeft aan haaren top eene, uit twaalf groote fteenen bedaande, oppervlakte, van vierenzestig vierkante voeten. Met de meeste infpannmg van mcnfchclijke kragten is men niet in ftaat, om van daar eenen deen te werpen, die verre genoeg vliegt, om de uit^rdc grenzen te bereiken van de vlakte, die zij met haar grondduk beflaat. De hoogte en breedte dezer Pyramide wordt ondertusfehen, gelijk mede het getal haarcr trappen, zoo wei door de oude Schrijveren van onderfcheiden leeftijd, als door de laatje Reizigers, geheel on-  < 77 > ongelijk opgegeven, welk vérTchil evenwel voor het grootftc gedeelte alleen te wijten is aan de nu eens meerdere dan mindere, over *t algemeen echter altoos toenemende , verzanding. En, dat dit zoo zij, kan men duidelijk daar uit afnemen, dat het groote Sphinxbeeld, hetwelk zich nabij dezelve bevindt, en ten tijde van Plinius tweeënzestig voeten hoog was, thands, van den hals afgereekend, niet meer dan zeven en twintig voeten heeft, zonder dat hetzelve voor den Noorden-wind is blootgefteld, en dus aan denzelven eene zoo verbaazend groote oppervlakte, als de Pyramide ' beiliar, behoeft tegen te Hellen. Haare vier zijden zijn, even als bij alle anderen, naauwkeurig naar de vier Hemel - ftreeken gericht, en allen ftaan zij op hoogtens, die omtrend honderd voeten boven den gemeenen grond verheven zijn. Het voetftuk der groöte Pyramide, van welke wij hier fpreken, ligt, volgends de meeting van Niebühr, bijna twee honderd voeten hooger dan den Nijl-oever. Op de noordelijke zijde van dezelve bevindt zich, ongeveer honderd voeten van den grond, de deur of ingang, die Vierdehalf voeten hoog en nagenoeg even zoo breed is, en door welken men in eenen hollen  < 78 > gang komt, die drie voeten en drie duimen in Jiet vierkant hsalt, onder eenen hoek van zestig graaden naar beneden gaat en voords zesenzeventig voeten lang is. Wanneer men, roer zeer veel moeite, tot aan het einde van denzeiven gekomen is, klimt men langs een' anderen, nog veel langeren , gang, die even fteil omhoog loopt, weder naar boven. Deeze tweede gang leidt tot verfcheiden andere zijdelihgfche gangen en naar eenige kamers heen, wier muuren met gepolijst Graniet-iteen bekleed zijn. In de grootilc dier kamers vindt men een foort van fteenen Doodkist. Maillet, die de Pyramide» veertig maaien bezogt heeft, toont aan , dat de ingang, zoo wel als de binnerlte gallerijën, door juist in elkander pasfende fteenen, geflooten is geweest, en niet dan met eene on.gelooflijke moeite heeft kunnen geöpend worden; en men vermoedt, dat Kalif Muhamajed, omtrend het jaar 827 der Christelijke Tijdrekening, het zij dan uit nieuwsgierigheid of uit gewinzucht, deze onderneeming heeft ten uitvoer gebragt. Men kan in deeze gallerijën zien, dat de binnenzijden der Pyramiden van ongehouwene, weeke, Kalk-fteenen, diergelijken als men bijna overal in Egypten, bijzonder in  < 79 > in de Bergen aan den linker oever van den Nijl, vindt, zijn zamengefteld, ofliever uit natuurlijke Kalk-rotfen beftaan, die een weinig regelmatig bijgewerkt, en met Graniet-fteen bekleed zijn geworden. De tweede Pyramide is bijna van dezelfde grootte als de eerde , maar met geen trappen, zijn:e, van'boven tot onder, geheel glad. De derde is een weinig, de vierde veel kleiner. Tot wat einde de Pyramiden eigentlijk gediend hebben, is nog door niemand voldoende genoeg betoogd geworden. Evenwel wanneer men de Godsdienftige bezorgdheid nagaat, waar mede de oude Egyptenaaren hunne doo-. den bewaarden, dan blijft het allerwaarfchijnlijkst, dat zij ook hun best zullen gedaan hebben, om, voor hunne overleedene Koningen, eene zoo wel prachtige, als zekere en ontoeganglijke, rustplaats te vervaardigen. Tusfchen de vier, zoo even gemelde, Pyramiden en den Nijl-ftroom, ftondt Memphis, de oude verblijfplaats der Koningen , na dat Theben verwoest was. Onder haare voortreffelijkfte Gebouwen behoorden de Tempel van Vulcanus, tot welks voltooijing vier onderfuheiden Koningen hadden laten ar- bei-  < 8o > beiden, benevens die van Sera pis. Memphis raakte geheel in verval, na dat Alexandriën gedicht was, en wierdt vervolgends door A mru ten eenenmaale Verwoest. Aan geene zijde der, met den Nijl verbondene , Meiren, van welken deze Stad Omgeven was, wierden de Dooden in Graffpelonken bijgezet. Uit deze, thands onder het zand bedolven liggende, valeij der Mumiën haaien de Inwooners van Saccara de gebalfemde Lijken, welken zij verkoopen. In de Katacomben der Vogelen, of Vogel-puiten heeft men Gallerijën met aarden kruiken, waar in zich gebalfemde, gewijde, vogelen bevinden. 9. Saccara, Sakara, een Dorp, bij hetwelk verfcheiden, grootendeels vervallene, Pyramiden ftaan. 10. Bachilr, Daickür, een Vlek op eenigen afftand van den westelijken oever van den Nijl. Niet verre van daar treft men weder veelërlij Pyramiden aan, onder welken 'er ook eene is, die uit ongebakken fteenen beftaat. 11. Tamich, een Dorp, aan den linker Nijl* oever. Boven Tamich ftrekt zich, rot daar het zoo genaamde Kanaal van Jofeph begint, de Provintie Al Fayoum of Faiume, welëer Ar-  '< Si >' ftno'è en Heracleötis uit, beroemd van wegen haare vruchtbaarheid en de wonderen der aloude Bouwkunde, die men daar aantreft. In dezelve bevonden zich het Meir Moeris en het Doolhof. Het Meir Moeris hadt, volgends de waarfchijnlijkfte uitlegging der berichten van Herodotus, en andere oude Schrij veren, bijna veertig duitfche mijlen in den omtrek en was vijftig vademen diep. Midden in hetzelve Honden twee Pyramiden. Dit uitermaate groote Meir zou, zoo als men aan Herodotus verhaald hadt, onder de Regeering van Pharaö Moeris of Mvris, door menfehen-handen zijn uitgegraven, waar door zich deeze Koning den verdicnftelijken roem verwierf, van eene nitgeftrekte woestijn, in eene allervruchtbaarfte landouwe, herfchapen te hebben. Door middel van een gegraven Kanaal van ten minften twintig duitfche mijlen leegte, waartoe men een' verbaazenden arbeid moet hefteed hebben — waarfchijnlijk het nog voorhanden zijnde Bahr Jofcph —< ontfong dit Meir zijn water uit den Nijl; twee andere grachten aan den Oosten-kant voerden, als de Rivier gevallen was, het water, bij wijF ze  '< 82 > ze van eene nieuwe overftrooming, over de vel-» den; of, indien men dit begeerde, binnen dé bedding van den ftroom, terug. Het tegenwoordig zich hier bevindend Meir,Birket Carutt, nagenoeg vijfëntwintig duitfche mijlen in den omtrek beflaande, is wel een overfchot van het oude Moeris, maar tot bovengemelde eindens niet meer gefchikt. De Provintie Fatum, welke, door middel van het Jofephs-Kanaal, in de zeegeningen der overftrooming deelt, wordt echter nog onder de vruchtbaarfte landftreeken van Egypten gereekend, en levert koorn in overvloed op, benevens Durra, Vlas, Suiker-riet, Dadels * Vijgen, Meloenen, Roozen enz. Het vermaarde Doolhof, volgends het getuigenis van Herodotus, door twaalf Koningen gefticht, lag ten zuiden van Moeris cn westelijk van het oude Arfmoë. Het overtrof,naar het oordeel van dezen kondigen Reiziger, de Tempels van Samos en van Ephefen, benevens de Pyramiden, zoo in uitgeftrektheid als merkwaardigheid. Het bevatte m zijne twaalf Paleizen drie duizend kamers, vijftien honderd boven, en even zoo veel onder den grond. Bijde pracht der eerstgemelden was niets menfche- lijks  < 83 > • ■ Iijks te vergelijken. Derzelver deuren en galleHjen waren zoo talrijk, en op zulk eene zeldzaainé wijze gemaakt, dat men 'er, zonder een' bekenden wegwijzer, niet uit wis: te komen. De onderaardfche vertrekken, welken men H erodotus niet vergunde te zien, bevatteden, volgends het bericht der Opzieners, de doode ïighaamen der Stichters, en die der gewijde Krokodillen. 'Er is nog een zeer groot gedeelte van dit ten uiterfte merkwaardig Gedenkftuk overgebleven, het welk maar van weinige Reizigers onderzogt is. x%'. Fioüm, Faïümèy aan den oosten-kant Van Bahr Jofcph, omftreeks het oiide •Arfinoë'* de Hoofd-plaats der Provintie van dien naam, en de Zetel des Kasjïfs. Voorheen was deezö Stad veel volkrijker dan nu. De Inwooners maakcn veel grof laken en lijnwaad; hunne voornaamile kostwinning evenwel beftaat in het vervaardigen van Roozeri-olij. 13. Benesjuief, eene kleine Stad. 14. Bajad, een Dorp aan den oostelijken bever des Nijis, tegen over Benesjui:c. Van deeze plaats begeeft men zich naar de Kloosters van den Heiligen Antonius en den Heili- F 2 gen'  < 84 > gen Paulus, die op den Berg Colfum, niet verre van de Arabifche Golf, liggen. 15- Minjeh, Menie, eene volkrijke Stad aan den westelijken oever, die eenen aanzienlijken handel drijft. De fchepen, die uit OpperEgypten komen, moeten hier Tol betaalen. In dezen omtrek lagen weleer de oude Steden Kynopolls en Oxyrinchus. 16. Souadi, een vlek aan den rechter-oever van den Nijl. Hier nemen de Berg-fpelonken van Thebats, weleer door de Anachoreeten, in de eerfte Eeuw der Christenheid, bewoond, eenen aanvang, en ftrekken zich van daar, meer dan tien mijlen opwaart langs den Nijl, tot in de oude üeengroeven uit. 17. Mellavi, Meloui, eene vermaakelijke Stad, die met negen, in haare nabuurfchap liggende, Dorpen, aan de Stad Mekka in Arabiën, toebehoort. 18. Enfweh, een Dorp, ter plaatfe, waar het oude, door Hadrianus gebouwde, Antinoë ftondt, van het welke men niets meer vindt, dan hier en daar eene enkelde Ruïne. 19. Manfelout, Monfalouth, eene kleine, handeldrijvende, Stad, waarin een Kafjif of Bevelhebber der Provintie woont. C. Op*  < 85 > C. Opper-Egypten. Opper-Egypten, Saïd, weleer Thebats, de allervroegde Zetel der Menfchelijke befchaaving, bevat het zuidelijkfte gedeelte van het Dal van den Nijl, het welk zich van Midden-Egypten tot aan de Nubifche grenzen uitilrekt, en drie, ten hoogden vier, mijlen breed is. li Siilt, Schut, eene groote, vrij wel gebouwde Stad, met een' Kafj'if in dezelve. Daar omdrecks vindt men nog fpooren van het oude Lycopolis. 2. Aboutig, eene kleine Stad, die onder eenen Arabifchen Emir daat, en binnen welke een Koptifche Bisfchop woont. 3. Kan Elkebire, Gaua- Kibbicr, een Vlek op de Puinen van het oude Antaöpolis, beroemd door den Tempel van Antteus, welks, nog voorhanden zijnde, prachtige, gallerij door de Turken tegenwoordig tot een Beesten-dal wordt gebruikt. \ 4. Tahta, een Vlek, op een Eiland, waar voorheen Aphro ditopolis dondt. 5. Achmin, Akmim, eene der beste Steden in Opper-Egypten, waar veel koorn en vruchten gewonnen worden, en die de woonplaats is van x F 3 eenen  < 85 > eenen Arahifchen Emir. De meeste huizen zijn 'er van Graniet-fteen gebouwd. Van de Ruïnen der oude, luisterrijke, Stad, die Herodotus Chemmis, Straeo Panopolis noemt, is maar weinig meer overig. 6. Suadi, Souaddfji, een Vlek, waar omftreeks Crocodilopolis moet geftaan hebben. 7- Girge, DJjirdfje, de Hoofd- ftad van Opper-Egypten, en de verblijfplaats van eenen machtigen Bei, welke met de Bcdouinen in geduurigen krijg leeft. Zij haalt nagenoeg twee mijlen in den omtrek, is van zeer fraaije Lusthoven omringd, en drijft veel handels^ Eene mijl noordwaan van hier, ftondt voorheen Groot- of Hermes -Ptolomaïs, eene Stad, welke Strabo, ten opzichte van haare uitgeftrektheid en bevolking, met Memphis vergelijkt; en, eene halve mijl verder zuidwestelijk op, lag Abydus. Nabij de Ruïnen dezer Stad bevindt zich nog de Tempel van Ofiris, welken Pharaö Is mandes of Memnon bouwde, en, die drie honderd voeten lang en honderd vijfenveertig voeten breed is. Dit Gcdenkftuk der Aloudheid heeft het aanzien van nog Eeuwen lang te kunnen duuren, en bevat verfcheiden groote Zaaien. In den grootlien van  € 87 > yan allen fchraagen agten twintig Zuilen, elk van zestig voeten hoogte, deszelfs Dak, het welk uit ontzaglijk groote fteenen, zoo hegt en fterk, is ineengevoegd, dat zij met hun allen maar ééne enkelde Marmeren plaat van honderd zesentwintig voeten lengte en zesenzestig voeten breedte fcbijnen uit te maaken. Van Dfjirdfje af, tot Kena toe, woonen meercndeels Arabieren, die geheel oniifhanglijk zijn. 8. Dender a-, een Vlek; het voormaalige Ten*> tyra, onder welks overblijffels zich twee oude Tempels bevinden, die nog in tamelijk goeden ftaat zijn, en de Tempels, van Isis en Venus fchijnen te wezen. 9. Kena, aan den rechter - oever van den Nijl-, tegen over Dendera. Te dezer plaatfe verzamelen zich de Karavaanen, die naar Cos* fir, aan de Arabifche Golf, reizen. Zij is eene volkrijke Stad , die de plaats van het oude Cophtos vervangen heeft. Ptolom/eus Philade lpiius leidde van Cophtos naar Berehice aan de evengemelde Golf, eenen weg voor de Karavaanen aan, waartoe hij, volgends Strabo, bcfloot, wijl het uiterfte (noordlij ke) fmalle, einde der Erythrceïfche Zee voor de fcheep- F 4 vaart  < 88 > vaart zeer gevaarlijk is De, van Kena naar Cosfir trekkende, Karavaanen laaden thands de1 goederen op, die in de nabijheid der laatstge«elde Stad te fcheep worden aangevoerd. Bij de Dorpen 10. Kamak, Luxerein (Lakfor), Gournou, enz. liggen, aan beide kanten van den Nijl, de bewonderenswaardige Ruïnen van Theben of Diospolis magna. Deeze aloude, reeds door Homerus bezongene, Hoofd-ftad van Egypten, „deeze Stad met honderd Poorten," gelijk de Dichter haar, van wegen de menigvuldige Poorten en talrijke Voorhoven en Portaalen haarer Tempels, noemt, wierdt reeds, omtrend het jaar der waereld 3458, door Cambijses verwoest. Dc Tempel van Ju pi ter, welke, reeds te voeren, door dezen Tijran was uitgeplunderd, bezat eenen zoo onnoemlijken rijkdom, dat men, nog na de plundering van denzelven, voor drieëntwintig honderd Talenten Zilvers, onder de Puinhoopen zoude gevonden hebben. Niettegcnftaande Strabo, nu agtien Eeuwen geleden, de verbaazende Gebouwen dezer Stad reeds als Ruïnen befchrijft, is 'er echter tot op den huidigen dag nog meer van over- ge-  < 89 > gebleven, dan van alle de meestcrftukken der Griekfche Bouwkunst, en in de vlaktens van Perfepolis en Palmyra. Ontzaglijke Gallerijën op Zuilen van gepolijst Graniet-fteen rustende, ter wederzijde door marmeren Standbeelden en Sphiuxen van eene kolosfaale grootte als bewaakt, brengen den Onderzoeker aan den hoogen muur, die den Tempel omringt, en bereiden zijnen aandacht ter naauwkcuriger befchouwing der Majeftek van het onafmeetelijk gebouw. Achtien reien met Pijlaaren van eene verbaazende hoogte fchraagen deszelfs dak. De wanden zijn met Hieroglyphen en Basreliëfs bedekt. De vlakke landftreek, tusfchen Karnak en Luxerein, maakte voorheen het oostelijke gedeelte dier luisterrijke Stad uit. Haare huizen zijn reeds lange onder de puinhoopen begraven, cn door den Nijl-ftroom met flib cn aarde overdekt geworden. Nabij Luxerein treft men ook nog Ruïnen aan van een' anderen Tempel, die echter veel meer vervallen is. Twee Obelisken, grooter dan die, welken men bij Alexandriën ziet, ftaan nog tweeënzestig voeten boven den grond, en zijn misfehien meer dan negentig voeten lang. F 5 \ Aan  € 90 y Aan den westen-kant van den Nijl vindt men in de Rots een menigte onderaardfche Gallerijën en Selemit - Sarkophagen , benevens ontelbaare figuuren van menfehen en dieren, die voor een gedeelte zeer goed bewaard zijn. Men heeft hier de Graflieden der Koningen gehad. Strabo en Diodorus telden in humen tijd over de veertig van deze kamers, waarvan 'er echter tegenwoordig niet meer dan negen toegangelijk zijn. Digt bij dezclven ziet men de overblijffels van het Memnonium , het merkwaardigfte, door. Memnon gebouwde, gedeelte der Stad, het welk onder anderen twee mondreufe Kolosfusbeelden, de grootftcn, die men in Egypten vindt,, benevens de begraafplaats van Osymanduas, bevatte. De' twee Stand-beelden ftaan neven elkander. Men kan zich hier uit een begrip maaken van hunne grootte, dat derzelvervoetftukken, van de voet-zool tot den top der knie gerekend, negentien voeten hoog zijn. Beiden zijn in eene zittende geftalte afgebeeld, en beftaan uit Graniet-deen. Een derzelven is. nog onbefchadigd, cn uit één fluk gewerkt; de andere is uit verfcheiden laagcn te zamen gefield, en was reeds ten tijde van Strabo omtrend den middel af- ge-  < 91 Jr gebrooken; men maakte elkander toen wijs 3 dat dezelve eiken morgen bij Zonnen-opgang een zagt geluid van zich zoude gegeven beb- ben. Diodorus van Siciliën befchrijft het MaufoUmn van Osymanduas, hetwelk reeds bij zijn leven grootendeels verwoest was, cp het getuigenis van anderen, als een der grootfte waereid - wonderen. Binnen hetzelve bevondt zich de gewijde Boeken-Verzameling, met het opfchrift: Artfenij der. Ziele, en het eigentlijkc Praal - graf van Osymanduas, die door eenen gouden hoepel van eene cl breed, en drie honderd vijfenzestig ellen wijd, omgeven was, en welke al mede van Cambijses zoude zijn weggeroofd. Het groot aantal, nog voorhanden zijnde, Ruïnen geven, men kan dit niet ontkennen, aan de fraaije fchildering van Diodorus eenen vrij hoogen graad van waarfchijnlijkheid. 11. Ar mant. Hier ftondt weleer Hermuntte, in welke een Tempel was voor Ju piter, gelijk mede een voor Apollo. De ovcrblijffels van den laatstgenoemden zijn daar nog te zien. 12. Okfor, een Dorp, waar van de Inwooners veel Aarde-werk maaken, hetwelk zij, met Palm-  < 92 > Palmtakken omgeven, den Nijl af vlotten en zelfs tot in Cairo te koop brengen. 13. Asfonn, eene Stad van een tamelijk aanzien, nabij de Ruïnen van Aphroditopolis. 14. Efné, een Stad aan den Nijl-oever, waar veel handels wordt gedreeven. Van het oude Latopolis, waar Minerva , benevens den visch Latus, gediend wierdt, is nog een Tempel voorhanden, die nu tot een Vee-ftal dienr. Een digt daar bij gelegen Klooster is beroemd van wegen de Bedevaarten der Kopten derwaarts. 15- Edfou, een Dorp, het welk ftaat onder eenen Arabijchen Scheik. Men treft hier nog eenen Tempel aan van het groote Apollinopolh der Ouden. Boven dit Dorp is de Nijl, dooide keten-rots zodanig vernaauwd, dat zij daar naauwlijks eene breedte van vijftig Roeden zal beflaan. \6. Asfouan, het voormaalig Syene, nog heden de zuidelijke Grens-ftad van Egypten, bevindt zich recht onder den Kreeftskeerkring. (Sommige Schrijvers evenwel bepaalen haare ligging onder den 23" 5©/, anderen den 240 4511 noorder breedte.) De beroemde waterval bij deze Stad is zoo groot niet, als men ge-  < 93 > gelooft, en wordt eigentlijk alleen veroorzaakt door eene Rots, die raidden in de Rivier ligt en langs welke de Schepen ter wederzijde voorbij varen. Als de overftrooming van den Nijl plaats heeft, loopt het water ook over deze Rots heen, en heeft dan eene ftordng van elf voeten. Ligte Vaartuigen waagen het des nier te min den ftroom af te varen. De Koopwaaren evenwel, die naar boven beftemd zijn, moeten bijkans twee mijlen verre te land vervoerd worden. Ten westen van Asfouan ziet men zeer groote fteenen Bruggen van röod en graauw gevlekte Graniet, van welke bouvvftof men zich oudtijds veel bediende, en waar van Pococke te dezer plaatfe nog halfvoltooide Obelisken vondt. D. Steden en Merkwaardigheden aan de Oostzijde van Egypten, van de Arabifche Golf tot Cosfir. De Land - engte van Suëz, welke de Middel-' landfche- van de Roode-Zee fcheidt, en Afrika met Afiën verbindt, is, benevens de Landftreek, die aan beide zijden van dezelve ligt, tusfchen Egypten en Pala/lina, eene der fchrik- baa-  *C 94 > baarendfte, zand - woestijnen, van zeven dag - reizen lang, uit eenen Rotsagtigen Kalk - fteenen grond beftaande, waar in echter eenige, met water voorziene en bewoonde, Pleister-pl?atfen voor de Karavaaneri worden aangetroffen. Hier tbë behoort: Katid; met een Kafteel voorzien, vier dao-reizen verre van 'Cairo gelegen. El Arisch, weleer Rhinocolura, aan de Mjddèllandfche Zee en bij Rafech, het welk hechts eerie dagreize van Gaza, de tegenwoordige Hoofd-plaats van Paheftlna, ligt: Suez, eene kleine, flecht gebouwde, Stad; van omtrend twee honderd huizen, aan de westelijke baai der Roode Zee of Arabifche Golf gelegen, op eenen afftand van drieëntwintig duitfche mijlen van Cairo, in eene fteenagtige Zandige, volftrekt onvruchtbaare, Landftreek. Zij beftaat bijna geheel en al van den handel! der Kooplieden van Cairo op de Roode Zee. De Inwooners worden door die Stad, gelijk mede van Gaza en den Berg Sinaï, van levensmiddelen voorzien, en moeten het beste water,' dat 'er te krijgen, en nog naauwlijks bruikbaar is, van de Arabieren ontfangen, die het eene mijl verre van de Stad af haaien, en bij hec ; min-  < 95 > minne verfchil, dat ten aanzien van den Schrik foras plaats vindt, daar in nog verhinderd worden, waar door men 'er dan bijna van dorst moet vergaan. In de elcndige haven kunnett geene andere dan kleine Vaartuigen vlooten en dan nog maar alleen als de vloed gaat. De fchepen liggen eene mijl verre van de Stad op de Reede, en gaan gemeenlijk niet verder dan tot Dfjidda in Arabïën. Zij worden hier op' de icheeps-timmerwerf, hoewel ten uiterfte gebrekkig en flecht» voor de Kooplieden van 'Cairo gebouwd, die het daartoe benodigde hout, hetwelk zij uit Cyprus en Rlipdus krijgen, op Kamcclen herwaart brengen. Wijl de fcheepvaart voornamcntlijk alleen van April tot Augustus plaats hoeft, is de Stad, geduurendé de overige maanden , zeer ontbloot van menfehen. Zij wordt door eenen Bei geregeerd. Hier ömftrceks ftondc voorheen de Stad Arfino'e' of Cleopatris, welke door Ptolom«üs Philadelphus gebouwd en naar zijne Zuster benoemd wierdt. Digt bij Suez verheft zich tegen het zuiden het gebergte Colfum, hetwelk zijnen naam ontleend heeft van de verwoeste Stad Colfum. (Naar welke, de Arabifche Golf, bij de Arabit-  :< 96 > bieren, nog de Z?e j-tfp CW/»& heet.) Het ilrekt zich westwaarts uit tot aan Cairo en den Nijl. Van deszelfs toppen kan men de geheele Golf overzien benevens de Bergen Horeb en Sinaï aan de andere zijde van dezelve gelegen. Ten zuiden van Colfum treft men groeven van rood, wit en zwart Marmer aan, waarvan zich de Pharao's voor hunne opterichtene Gedenkzuilen bedienden; verder op ziet men ook groeven van Graniet - Heen. In de nabuurfchap van dezelven bevinden zich, tusfchen de vervaarlijke klooven der Rotfen, Spelonken van Heremiten, benevens De Kloosters van de Heiligen Antoniüs en Paulus, welke door Koptifche Monniken bewoond worden, die naar de ftrengfte regels leeven. Het eerfte heeft, gelijk meer andere Kloosters in Egypten, wegens de roofzucht der Arabieren, geen deur, en is met eenen hoogen muur omgeven. De Reizigers worden 'er, door middel van een' katrol, in een venster opgewonden. Verder zuidwaarts, tegen over Kept, (Cophtos), ligt (op z6° 20/ N. B.) Cosfir, Cosfeir, eene kleine haven aan de 'Arabifche Golf, niet verre van de oude haven Be-  :< 97 > JBe'renice. De Arabifche en ïndifche Koopwaaren, die hier aankomen, worden op Karavaanen, in drie of vier dag-reizen, te Kept aan den Nijl gebragt. De haven van Kosfir kan geen andere dan kleine Vaartuigen bergen; en het oud vervallen Fort, dat men 'er vindt, deugt niet meer ter verdeediging. Het Vlek zelf beftaat op zijn allerhoogfte uit twee honderd Hechte huizen en hutten. Mei; dat al wordt 'er vrij veel handel gedreeven. Dezelve zou echter van nog meer belang wezen, wanneer deze plaats minder bloot ftonde voor de ftrooperijën der Bedouïnen, en met zulke drukkende lasten niet bezwaard Was. Van alle de hier aankomende goederen heft de Egyptifche Regcering eenë belasting van tien ten honderd* E. Merkwaardigheden aan de westeliikè zijde van Egypten. In de onmeetelijke Zandwoestijnen, welker! éenige mijlen van den westelijken oever des Nijls haaren aanvang nemen, treft men hier ert daar een enkele bewoonbaare, groenende,' Landftreek aan, die met zoet water voorzien is. Men noemt zulke plaatfen, die als Eilanden nis G dë  «r 98 > de Zandzee zich verheffen, O af es, Eïouah, of Elwah Drie van dezelven, welken, tegen over Midden - Egypten, ongeveer drie of vier dagreizen van tien westelijken Nijl- oever af liggen, worden alLeniijk tot Egypte» gercckunl. Z;j waren voorheen veel meer bekend, en van meer bel mg, dan zij nu zijn. 1. De meest noordelijke dezer plaatfen, Oafis parya, welke, ten zuidwesten van het Meir Moeris, onder a9° 45' noorder breedte gelegen is, bezat weleer de beroemde Tempel en het Orakel van Jupiter Ammon, wiens, uit Smaragden en ander Edelgefteente te famen gefield Beeld de gedaante van eenen Ram hadt. ■(*) Het Leger, 't welk Cambyses hadt afgezonden , om deze kostbaarheden te plunderen, wierdt van denSamum CSamyël,een brandenden' doodelijken, wind) overvallen en verflikt. Beter gelukte Alexanders tocht naar den Tempel van zijnen gewaanden Vader. Ondertusfchen raakte reeds in Augustus tijden de Roem van dit Orakel in verval, cn , federt de vierde Eeuw, zijn de Oafes alleenlij* als plaatfen vanBallingfchap befchouwd. 2. Het (*) Naar de door Isaac Vossius voorgeftel» ' de leezing: Umbriculo; Cwtius Lib. IV, e, VII,  < 99 > a. Het middenfte Oafis, onder a8ft 45'noorder breedte gelegen. Men heefc van hetzelve, zoo min als van de zo even genoemde Landftreek, nieuwere Berichten, waarop men ftaat kan maaken. Abulfeda noemt hier twee plaatfen. 3. Groot-Oafis , Oafis magna, onder 260 30'. Een groot, uittermaate vruchtbaar, weleer zeer Volkrijk, maar nu geheel verlaten, Dal, door het welke de Karavaanen, die van Abysfiniën naar Egypten gaan, haaren weg nemen. Het hangt met een ander, meer zuidelijk gelegen, Dal te famen, in het welke Cambyses vijftig duizend man, die hij naar Ethiopiën meende te doen trekken, moest agter laten. VIII. Inwooners. Het getal derzelven. In den bloeijenden ftaat van Egypten beliep het getal der Inwooners van zeven tot agt Millioenen, die, volgends Diodorus, in agtien duizend. maar naar het geen Herodotus ons zegt, in twintig duizend landfchappen zouden G 3> ver-.  ■C i oo 3*' verdeeld geweest zijn. Dit aantal menfclien is van tijd tot tijd, door een zanienloop van omftandigheden, ongemeen verminderd, en Volneij, die de Inwooners van Egypten op een getal van twee Miüioenen en driemaal honderd duizend rekent, fchijnt nader bij de waarheid te komen, dan Maillet, Savaiuj en anderen, die het getal op vier Millioenen bepaalen. Velks-Clasfen. t. Kopten. De Kopten zijn afftammelingen van die Volken , welken Egypten bewoonden, eer het van de Arabieren veroverd wierdt, zoo wel derifaalVen van de aloude Egyptenaaren, als van de PerfiSanen, Grieken, Romeinen enz. Zij zijn Christenen, maar.die, in hunne leerftellingen en Godsdieuftige gebruiken, zeer veel van de Wesrerfche Kerk afwijken. Men fchijnt hunjnen naam te moeten afleiden, of van de weleer beroemde Stad Cophtos in Opper-Egypten, of van Cobtos, befneedene; want zij hebben de inftelling der Befnijdenis blijven behouden. Beha]*  toi > halven hunnen Patriarch, die in Cairo woont, hebben zij nog elf Bisfchoppen, en maaken ongeveer dertig duizend Familiën uit. Hunne doorgaande taal was, van overlange, niet meer de oude Egyptifche, welke zij met veele Griekfche en andere woorden verbasterd hebben, en die nu niet anders, dan nog maar alleen in hunne overzetting van den Bijbel en bij hunne Godsdienst-verrichtingen, gebruiklijk is. Zij drijven Koophandel, geneeren zich van de Bijën-teelt en oefenen andere kleine Ambachten, dienen bij de Beïs en verdere Ambtenaaren voor Klerken, en leeven onder de zwaarfte verdrukking; fchoon zij, uit hoofde hunner natuurlijke goedhartigheid, een beter lot verdienden. 2. De Arabieren. Deezen maaken nog altoos twee derden van de geheele bevolking van Egypten uit. Men moet dezelven in verfcheiden foorten verdeelen. tf.) De Felachs, Filaws, of den Landbouw oefenende Arabieren, aframmelingen der eerfte Veröveraaren. Zij hebben de woestheid, heftigheid en uiterlijke gedaante hunner Natie beG 3 hou-  :< 102 > houden, maar de edelmoedigheid, die dezelve kcnfchetfte, is, onder het harde jok der Bcï$> aan welker onderlinge twisten zij gemeenlijk op eene bloedige wijze deel namen, bij hun geheel verlooren gegaan. Zij zijn de gt vaanijkfle vijanden der Karavaanen zoo wel, als van de fcheepvaart op den Nijl. Doorcapt en vreesagtig van aart, toeren zij des nachts op buit; maar bij den geringften, moedigen, tegtnftand, nemen zij dadelijk de vlucht. b."} De vrijë Arabieren, die in Opper-Egypten woonen, en, door hunne eigene Emirs of Scheiks, beftuurd worden. Het woord Scheik — Volgends Golius Grijzaart, Oudfte, — is de Eernaam van elk Hoofd der Familie, hetwelk, met een Patriarchaal gezag, zijnen gantfehen Ham regeert. Deeze Arabieren zijn tot heden toe de aloude zeden hunner Voorvaderen nog altoos getrouw gebleven. Zij ontfangen alle Vreemdelingen met de uiterfte gastvrijheid in hunne huizen of tenten, en fpijzigen hun met het beste, wat hunne kudden hun opleveren- zij houden hun woord onverbreekeüjk, en zijn ftandvastige vrienden; maar trotsch, onverfchrokken en haters van alles, wat naar bedrog zweemt, wreeken zij ook elke belediging. c") Be*  c.*) Bedouïnen, Bedaoui, Bsdewi, dat wil zeggen: Bewooners der woestijn. Zij zijn volflagen Nomaden, (zwervers), die, in de brandende woestenijën, aan beide zijden van Egypten, zich ophouden, en, getrouw aan het characler hunner Natie, eene onafhankelijkheid zonder bepaaling, verre boven de allervleijendfle gemakken van het leven te Hellen. Hunne wetten veröorlooven hun niet om koorn tezaaijen, ooftboomen te planten, wijn te drinken of in huizen te woonen. Liever lijden zij honger en dorst, en zien zich aan den felflen gloed der Zon blootgefteld. — Zij leeven enkel van hunne kudden. Vinden zij in eene landftreek geen voeder meer voor hun vee, dan laaden zij tenten, vrouwen en kinderen op hunne Kameelen, en trekken elders hetn. Zij zijn ook wel vijanden van de Karavaanen, maar zullen echter niet ligtelijk op iemands leven aanleggen, of het moest zijn, om den dood van eenen hunner medgezellen te wreeken. Reizigers, die zich onder hunne befcherming begeven en zich vaa kun laten verzeilen, hebben niets te vreezen. G 4 3. Ma*  rK '°4 y Mograbis, Magrebijnen, of Westen (che Arabieren. Zoo noemde men, in vroeger tijd, de Arabieren, die, uit het noordwestelijk gedeelte van Afrika, mar Egypten overgekomen waren, Zij zijn evenwel nu reeds lange onder de anderen vermengd, en men verftaat tegenswoordig alleenlijk, onder dien naam, dat fchuim van volk, hetwelk zich , uit de Staaten van Barba-, rijen, in groote menigte naar Egypten begeeft, pm zich bij de Bei"s, die het meeste geld bieden, in krijgsdienst te begeven, en zich tot allerlij laage ftreeken te laten omkoopen; of wel, om, onder den dekmantel van Koophandel te drijven, te bedriegen en te fteelen. 4. Turken. Het getal der eigentlijke Turken in Egypten is niet heel groot. Zij maaken de Militaire Corpfen, der Janitfaaren en der Azabs (Azappes) uit, Geene dezer benden echter is gedisciplineerd, of Verftaat iets van de behandeling van grof gefchut. De overige Turken drijven handel, of beklee^en Ambten van Regeering. Allen onderfchei- dea  < 105 > den zij zich door trotschheid, dommen Göds-< dienst-iever, en onverzaadelijke hebzucht. 5. Syrifcke Chriflenen. Deezen bezitten , a!s Kooplieden , en als Pachters der Tollen en andere Belastingen, aanzienlijke rijkdommen. Men vindt 'er maar weinige Familiën van, die met haar allen nog geen vijf honderd perfoonen zullen uitmaaken. Eerst federt het begin van deeze Eeuw, is het'dezelven gelukt de Jooden uit bovengemelde vcordeelige kostwinningen te verdringen, ? en 'er hunne vöormaalige rijkdommen bij late» Heken. Zij leeven nu nog wel van den Koophandel, maar worden zeer onderdrukc S. Mamelukken-, D?ze merkwaardige clasfe van men^chen, onder welker Tijrannij Egypten, federt vijf en een halve Eeuw, zucht, hebben een' zeer buitengewoonen oorfprong. Het is algemeen bekend, dat 'er veele Turken zijn, die van ouds her 'er hun ambacht van gemaakt hebben, om, uit de Turkfche en nabuurige Staaten, kinderen, bijzonder van Christen-afkomst, te ftelen en dezelven vervolgends te Conjlantinopolen, Cairo enz. te verkopen. Deeze kinderen worden van de rijke Turken opgekocht, die ze dan Memaliek, Mameluk, dat is, Gekochte, noemen, en met zeer veel zorg opvoeden laten, om hunnen luister en invloed door dezelven te vermeerderen. Ook begon men hun, reeds in de twaalfde Eeuw, tot den krijgsdienst op te trekken, zonder 'er echter nog bijzondere Corpfen uit te formeeren. Daartoe gaf de beruchte Dschtngis-Chan, in de dertiende Eeuw, de eerfte aanleiding. Deze alles ver- Woesf  < 107 > woestende Veroveraar voerde de Inwoonerea, der door hem uitgeplunderde Landen, als een deel van den buit, met zich mede, en verkocht, onder anderen, aan den Sultan Neim Edöin van Egypten twaalf duizend jonge flaaven, meerendcels van Turkfchen afkomst. Uit dezen vormde de krijgszuchtige Sultan een bijzonder Militair Corps, waarmede hij de vaste plaatfen aan Zee bèzettede, en het welk uit dien hoofde den naam kreeg van Baliaritlfche Mamelukken. (Bahr is, vertaald, Zee.) Maar deze krijgslieden wierden al ras zoo moedwillig, dat zij, in het jaar 1251-, zich niet ontzagen , om den Sultan Turan Schacii, zijnde de laatfte Egyptifche Regent uit de Arabifehe Familie der Aju31 ten, te vermoorden, en zich eigendunkelijk van het Befcimr meester te maaken. Zij voerden eene MilitairAriftocratifche Regeerings-vorm in, waar bij de zeer bepaalde macht van hun opperhoofd tegen geduurige oproeren te kampen hadt. Deze Baharitifche Mamelukken wierden op hunne beurt, omtrend in het midden der veertiende Eeuw, weder door de Cirkasfifche Ma* meiukken verdrongen, die evenwel de Regeerings-vorm hunner voorgangeren behielden, terwijl  < 108 > wijl hunne heerfchappij, zelfs bij de verövering van Egypten door Sultan Se mm, in 1517, niet verlooren gegaan, maar, onder eenige weinige bepaalingen Hechts, federt is blijven voordduuren. Ingevolge die oude gewoonte zijn de Mamelukken 'er nog altoos op uit, om geftolen kinderen te koopen, en dezelven, in plaats, van hunne eigene, tot hunne verdeedigers zoo wel, als tot opvolgers in, en erfgenaamen van, hunne macht op te leiden. Deze jonge Mamelukken alleen kunnen de posten van BeVs bekleeden, en hebben zulk een uitfluitend recht op deze waardigheden, dat zelfs de zoon van een Bei daar nooit toe komen kan. Bij de opvoeding der jonge Mamelukken wordt alles te koste gelegd, wat volgends het denkbeeld van een Turk maar in 't werk gefield kan worden, om 'er een man van fatfoen uit te vormen. Zij worden in den Mohamedaanfeken Godsdienst, in de Turkfche en Arabifche Taaien, in het fchrijven, in allerhande foorten van lighaams-oefeningen, voornamelijk in het te paard rijden, in het fchieten naar de fchijf, in de behandeling van de werpfpies en den fabel, en in alle andere Militaire Evolu^  < IC9 > tién, onderweezen. Zij leeren honger, dorst, hitte en al de rooeijelijkheden van den krijg Verduuren; men gewendt hen, om gevaarlijke onderneemingen te beproeven, en zoekt, langs dien weg, hun eenen onwrikbaaren moed in te boezemen; om kort te gaan, hunne opvoeding heeft op zijn Oostersch alles van het leven der -aloude Ridderfchap. In het veld dienen zij niet anders dan te paard. Hunne dapperheid zou onvergelijkelijk wezen, bij aldien zij de Europeaanfche Ta&ique bezaten en wat beter Artilleristen waren. Naar maate zij zich onderfcheiden, worden zij door hunne Heeren eerst tot posten van huisfeïijk beft uur, en vervolgends tot Staats-bedieningen, bevorderd. In den beginne worden zij Kafjifs of Commandanten der Steden, die onder de beveelen van hunne BeVs ftaan. Als zoodanigen kunnen zij trouwen en voor zich zeiven Mamelukken on^ derhouden en opvoeden. Het getal der gezamentlijke Mamelukken bedraagt niet meer dan zes, ten hoogden agt duizend, man; en dat handjen vol raenfehen, —• want veel talrijker fchijnen zij nooit geweest te zijn , — was, geduurende zoo veele Ecuwen 5  wen, in ftaat, om ?eheel Egijpten in de diep, *e flavernij gekluifterd te houden. Taaien. De meest gebruikelijke Taal is 'er de Aralij che, welke men wil, dat hier ongemeen zuiver zoude gefprooken worden. Een Reiziger, die deeze niet verftaat, kan in Egypten niet wel voord komen. De Turkfche taal wordt alleen geleerd door lieden, die den naam van Wel opgevoed te zijn Willen dragen. De hedenaaagfche Griekfche is nergens, dan onder de weinige Grieken, die hier zijn, in gebruik. De Koptifche fpraak. wordt niet meer onder de levendige taaien geteld, en is - zoo als wij boven zagen - alleenlijk nog in de overzetting van den Bijbel en de Liturgie der Kopten overgebleven. De Kooplieden bedienen zich voor het overige mede van een foort van bastaard -Itaüaansch, het welke zij lingua franc® noemen. Godsdienst. De meeste Inwooners belijden den Moha-  '< III >' medaanfchen Godsdienst, die de heerfchende is, en hier met meer iever wordt nageleefd, dan anders in de meeste Turkfche Staaten; echter worden er de Jooden, gelijk mede, de RoomschCatholieki, Griekfche en Armenifche Christstien, geduld. Ook zijn, gedjk wij reeds zagen, de Kopten, Christenen, die zich evenwel, zoo door de Befnijdenis > als door meer andere Kerkgebruiken, van de Westerfchen onderfcheiden. Zij hebben verfcheiden Kerken, Kloosters en elf Bisfchoppen. Hunne voornaamfte Geestelijke draagt den naam van Patriarch van Alexandriën, maar woont te Cairo. Hij mag nooit getrouwd geweest zijn. Tot Bisfchoppen integendeel kiezen zij gewoonlijk Weduwenaars. De Kerken worden «iet des Zondags, maar den nacht te vooren, bezogt. Niemand mag den Godsdienst zittende verrichten, fchoon het geoorloofd is, om ftaande, op krukken, te leunen, waar van men 'er in ieder Kerk eene groote menigte aantreft. Regeerings - vorm. De Regeerïngs-vorm van Egypten is eigentlijk Ariftocratisch - Militair. De Turkfche Keizer trekt eene jaarlijkfche fcbatciog, cn zijn Per-  Perfoon wordt door eenen Pacha of Stadhouder vertegenwoordigd, wiens aanzien eveawel tcri üiterfte befnoeid is. Het geheele heft der Regeering bevindt zicH ih handen van de Beïs, welken den Divan of het Collegie der Regeering uitmaaken. Hurt aantal is op vierentwintig bepaald, maar zelden of nooit voltallig. Meestentijds zijn 'er niet tecer dan achtien. Hunne afkomst is boven reeds befehreeven. (Zie Mamelukken.) Ingevolge het, in 1517, met Sultan Selm gellooten vergelijk, betaalen de Bei's aan het Turkfche Hof jaarlijks vijf - maal honderd eri zestig duizend Ajlani, welke fomme vcrvolgends tot acht-maal honderd duizend Ajlani (600,000 Daalders) verhoogd is geworden. Zij brengen wijders zes-maal honderd duizend zakken tarwe , en vier - maal honderd duizend zakken garst in de Magazijnen, zenden alle jaaren vijf - maal honderd en zestig duizend Ajlani naar Mekkav en moeten de Porte, in tijd van Oorlog, twaalf duizend mannen leveren, die zij, wel is waar^ commandeeren, maar ook onderhouden moeten. Zij weten die fchatting evenwel vrij wat te ma* tigen, door te meermaalen de heltt der, aan deri 'Sultan optebrengene, fomme voor het onder* houd  < H3 >' houd van Grachten, Vestingen, Dijken en zoo Voore's in rekening te brengen, en mar Mekka , in plaats van geld, koorn en andere producten te zenden. ,, Bijaldien deze artikelen getrouw worden naargekomen — zegt Sultan Selim I. in het cver.geiueld Tractaat — zullen de Bei's eene onbepaalde macht over alle de Inwooncren van Egypten mogen uitoefenen." liet bewuste Tractaat geeft de BeTs het recht, om den Packa, wanneer hij zich hunne ongenade op den hals haalt, in zijnen post te fufpendeeren, en bij den grooten Heer aan te klaagen. Dit gebeurt niet zelden, en de Pacha Vindt zich zonder tegenzeggen verplicht, om, Zoodra de BeTs hem kennis gegeven hebben, dat zij dit begeeren, Cairo, en zelfs het land, te verlaten. Alles, wat in Egypten adem heeft, is dicnvolgends Conftitutioneel aan hunne willekeur en flaaffche onderdrukking verkogt. De Befs woonen gemeenlijk in Cairo. Elk hunner heeft een aantal Mamelukken onder zich, waar uit hij de Kafjifs of Bevelhebbers der Steden en Diltricten kiest, die tot zijne Provintie behooren. Men heeft de inkomften van iederen Bei begroot op een Millioen PiasiH ters,  < 114 >? ters; die van den Packa zijn nog aanzienlijker. In een land, waar alles hun toebehoort, wat zij maar hebben willen, waar elk zich enkel met de fchatten , die hij afperscht, en door de bezoldigde knechten, welken hij onderhoudt, ondanks de kabaaien van zijne medeftanders, zoekt ftaande te houden, zouden deze fommen niet te hoog kunnen geoordeeld worden; maar als men bedenkt, hoe verbaazend fterk, federt verfcheiden Eeuwen, dit land is uitgezoogen en in verval geraakt, en hoe zorgvuldig ieder Inwooner alles, wat hij nog bergen kon, onder den fchijn van gebrek en armoede te lijden, agterhoudt, dan is het zeker te verwonderen, hoe de hebzucht zoo veel fchats nog weet bij een te fchraapen. Krijgt - macht. Het fchoorfte en belangrijkfte gedeelte der Egyptifche Krijgsmacht beftaat in de Mame* lukken. Buiten hun formeeren de Spahfs, welken in vijf Corpfcn verdeeld zijn, niet dan eenen gemeenen hoop Cavallerij, die in 't geheel niet talrijk en nog minder geducht is. Da Janitfaaren moesten eigenlijk een Corps van twaalf  < H5 > twaalf honderd man uitmaaken, maar , als meia 'er de Kooplieden, Reizigers en Gelukzoekers, die veiligheidshalve, of, om meer aanziens té hebben, of wel om ar.n hunne fchraapruchE ruimer bot te kunnen vieren, zich onder dezelven laten aanwerven, zónder echter ooit diemt te doen, afreckent, dan zullen'er niet veel meer dan tusfchen de vier en zes duizend voorhanden zijn. Dit volkje fchijnt evenwel vart de Officieren, die zich dien vrijdom van wacht zeer goed doen bctaalen, mede geteld worden. De Janitfaareu zijn in Odcfs of Comp'gniën verdeeld , waar van de Hoofdlieden Odabasfa heeten. De Generaal der gezamentiijke Janitfaaren draagt den titel van Aga. De Azabs maaken een diergelijk Corps voetvolk, dat omtrend van gelijke fterkte is, uit, Beiden die Corpfen liggen te Cairo in guarnifoen, en zeiden van daar kleine Detachementen! ter bezetting der voornaamfte Steden Hunne krijgsmacht evenwel kan, tegen eene geoefende Europeaanfche Armee, weinig of niets uitvoeren. Van het Artillerij-wezen verftaan zij volftrekr niets Zij hebben een vol halfuur werk4 eer zij een (luk Kanon weer gelaaden Weten te krijgen. Maar hun Gefchut is ook in zulk H % éeri,  '< n6 > een flechteh ftaat , dat hetzelve bij onze Armeen voor onbruikbaar zoude geacht worden. De gezamentlijke Egyptijche krijgsmacht moest eigentlijk uit veertig duizend man beftaan; maar kan raauwlijks de helft van dat getal opleveren. Lighaams • geflaïte. De verfchillende volkeren, die Egypteu bewoonen, onderfcheiden zich onderling niet alleen in hunne klederdracht, zeden en wijze van leeven, maar ook door derzelver Lighaamsgcftaltcn en wezenstrekken. De Kopten zijn gemeenlijk vrij gezet van postuur, tamelijk fterk van lijf en leden en van een donker geele kleur. Dikke lippen, platte neuzen, uitpuilende oogen met zwaare oog-le-' den n:aaken deeze Natie zeer kenbaar. De Arabieren zijn groot, rijzig van geftalte en fraaij van leest. Zij hebben doorgaands zwarte, diep-' gezonken, levendige oogen, donkere, fraaij geboegen, wcrkbraauwen, en tamelijk lange neuzen. Zij zijn donkerbruin van kleur. De Turken gelijken veel op hun. De onderfcheidende kenmerken der overige volks-foorten sijn minder in 't oog vallende. Om  < li? > Om in Egypten den naam te hebben van 'er wel uit te zien, moet men, voor alle dingen, vet en zwaarlijvig zijn. liet vrouwlijk geflacht zelve wenscht daarom niets vuuiïgcr, dan om brecde fchouderen, cn dikke heupen te hebben, en in het algemeen, om braaf gezet te wezen. IVooningen. Over den aanleg der huizen in de Steden is reeds, bij de befchrijving van Cairo, het een en ander gezegd. Zij zijn groot, twee, drie, fomtijds vier verdiepingen hoog, en hebben platte daken, die zeer gefchikt zijn om een avond-koeltje te fcheppen. Van buiten zien zij 'er ongedaan en liegt gebouwd uit. Een fraai huis zou te veel het aanden hebben, als of deszelfs Bezitter een man van middelen ware, en dit kon gevaarlijk voor hem zijn. Van binnen evenwel vertoonen zij zich des te prachtiger. Men heeft 'er zorg gedragen voor alles, wat maar eenigfinds dienen kan tot gemak en weelde voor een wellustig Oosterling. De vertrekken zijn ruim en hoog, gemeen Ijk met .openingen naar het noorden voorzien, welke gefchikt zijn om 'er de koele lucht binnen te H 3 la-  < u8 > laten. Stoelen en kasten, commodes en dier-s gelijken huisraad treft men 'er niet aan, maar de vloeren zijn daarentegen met kostbaare tapijten belegd; de muuren zijn van onderen metailerlij vreemd houtwerk of marmer befchooter> v.n, aan de boveneinden, befehiluerd, terwijl dezelven rondom metlaage, gemakkelijke en rijkgedoste , Sofa's bezet zijn. In de Dorpen zijn de huizen elendige, leeme, en op zijn best uit ongebakken fteenen te fsmen geftelde, hutten, die van boven bijna altoos met duiven - hokken voorzien zijn. Binnen in dezelven ziet het 'er armzalig en morfig Uit. De Arabieren woonen, ingevolge de aloude zeden hunner voorvaderen, onder tenten, die uit grof, zwart, of zwart en wit geftreepr, linnen beftaan. Lederen water - zakken, houten borden, een weinig koper of aarden keukengereedfehap, benevens eenige zakken, waarin zij hunne klederen bewaaren — ziet daar bijna al den huisraad, dien zij bezitten. Veeien der Arabieren in Opper - Egypten, welken den \ landbouw oefenen, woonen ook in hutten en de klooven der Rotfen. Ifhct-  < i-'9 > Kleeding. De kleeding der Arabieren is weinig onde?fcheiden van die der Turken. Daar het klimtat weinig, de weelde daarentegen veel omfl:gs vordert, zoo is de kleeding der armen zeer eewoudig, die der rijken daarentegen uit verfcieiden ftukken te famen gefield. Een grof, meestal blaauw, hembd, dat met etn' gor.el bijéén gebonden wordt, en een korte mantel, zonder mouwen, bij de Arabieren, wit, ei, bij de overige volkeren, zwart of bruin, naakt bijna de geheele kleeding der geringe leden uit. Broeken worden van de meesten in let geheel niet, en door anderen, niet anders eau onder het hembd, gedragen. Op het hoofd zetten zij eene muts van vilt of grof doek, daar een fluk rood flanel om geflagen is- De Arabieren winden een' zijden of katoenen doek om het hoofd, die met een' anderen , die wat hoger is, en welks enden neerhangen , wordt vasrgebonden. De rijken dragen hembden en onderklederen van Wit linnen , of katoen, geen kousfen, maar linnen fokken, en daar over ligte, lederen, pantoffels, waar van de zooien even fijn H 4 zijn,  " zijn, als het bovenleer; over dit alles komt een zeer wijde, tot onder aan de voeten reikende, roode, broek (fchackfehir), waar aan nog weder andere, lederen, fokken vastgemaakt zijn. Wanneer men uitgaat, moet men daarenboven nog een paar pantoffels hebben van het foor: zoo als men bij ons gewoonlijk gebruikt. Ie Ent-ar•ƒ, een wijd opperkleed van fijne, ligt», ftof, nagenoeg als onze flaaprokken (Japonnen,, behalven dat hij wat korter is, maakt eindelij; de kleeding volkomen, die men gewoon is h huis te dragen; indien men echter iemand eei bezoek moet geven of iets van dien aart ga:t verrichten, dan trekt men daar nog een Kaftan over, die van hetzelfde maakfel, als de reed; befchreeven Entari, maar langer en wijder, ook met grooter mouwen voorzien, is, en uit ce eene of andere kostbaare ftof, ten minften via zijde, beftaan moet. Deeze Kaftan wordt met een' breeden gordel, tusfchen welken een lang, breed, mes (Kanafckar) met een kostbaar hegt fteekt, om de heupen vastgemaakt; cok zijn de flippen van dit kleed meestal in dien gordel geftooken, om in het gaan niet te verveelen. De Dfchubbe, een foort van buisje of kami- fool  .< 121 > fooi van fijn doek, of lijnwaad, met korte, naauwlijks aan de elleboogcn komende, mouwen, wordt dikwijls nog al over dien Kaftan getrokken,- in den zomer is hetzelve ongcvoederd, maar 's winters met bontwerk voorzien. Iïet eigen tlijke flaatiic - kleed eindelijk is de Jienisch, een totl op de voeten hangende mante!, met wijde mouwen, die tot over de vingers komen. Op reis is men gewoon ruime, bhauwe, broeken te dragen, en de voeten met wollen „doeken te omzwachtelen, waar over dan witte laarzen getrokken worden. In het artikel der' hoofdficrfels vindt men de meeste verfcheidenheid. Het hair wordt, tor op een klein bosjen na, midden op het hoofd afgefchooren, terwijl men daarentegen zijn' baard met de meeste zorgvuldigheid in agt neemt, hem kamt, wascht, met olij, zalven en allerhande reukwerk parfumeert, en ook wel verwr. Zij bezitten een drieërlij foort van mutfen, die in gedaante, grootte, verwc en ftof oneindig verfcheiden zijn. De Tulband is een hooge, met fijn lijnwaad overtrokken en met katoen gevoerde, Muts, die met een' grooten, fijnen, doek om het hoofd gewonden wordt. De H 5 Kaeuk  Kaouk daarentegen is een kleine, laage, foort van Muts, die anders zeer veel met den Tulband overeenkomt. De Kalpak is hoog, van boven met lijnwaad, van onderen met een lamsvel, overtrokken De Vrouwen dragen bijna dezelfde klederen nis de Mannen, de broeken zelfs niet uitgezonderd , beflaande het eenig onderf'cheid in het maakfel, terwijl de modes in derzelver kapfels menigvüldigèr, en de ftoöen daartoe fijner zijn. Het hair wordt gedragen of in natuurlijke lokken afhangende, of op allerhande wijzen gevlochten en opgeftooken. Zij dragen mede een fijne, Oost-Indifche, Schawl, met paarlen en diamanten bezet, die verfcheidene vei Minderingen ondergaat. De fluijer wordt 'er voor een onontbeerlijk fluk kleeding gehouden, zonder welken zelfs de gemeenfie vrouwlieden haare kamer niet verlaten. Hij is bij de rijken zwart van kleur en hangt tot op den grond af; de arme lieden gebruiken 'er een lang en fmal fluk linnen toe, het welk alles, behalven de oogen, bedekt. De Vrouwen der lieden van middelen bezoeken elkander dikwijls, en vertoonen zich dan in alle haare pracht. De flavinnen dragen haar eene geheele Gar*  < "3 > Garderobe met goed na, wijl de Dames, gebarende haare bezoeken, zich bijna elk halt' uar verkleeden. Voor het overige worden de wcnkbraauwcn wel naauwkeurig zwart gemaakt, de nageis met Hsnné gcvcrwd , en alle de kunftcnarijën der Toiletten te werk gefteld. Spijt en Drank. Dc gewoonlijkfte kost der arme lieden beftaat in flecht, ongereezen, bro-id, van Durraóf Indiaanfche Gierst, gebakken; vooras uit Water-meloenen, Uijën, Vijgen, Rijst, Dadels en Olijven; zelden eeten zij Vleesch. Dc rijken daarentegen weten hier, zou als overal, overvloed en keur van fpijzen te verëenigen, en houden veel van afwisfelende Gerechten, waar onder evenwel de Pillau, een groote hoeveelheid rijst, met faffraan, kaneel, enz. toebereid, en rondom met gcfneeden ftukjes vleesch belegd, gemeenlijk de hoofd-fchotel uitmaakt Het gezelfchap zit, rondom eene laage tafel, met de beenen kruislings over elkander geflagen, op kusfens, forntijds ook maar alleen op het tapijt. De fpijzen worden allen ia koper- ver- l  < 124 > vertinden, bij de arme lieden echter Hechts in houten en aarden, fchotels opgedischt. Mesfen en vorken worden 'er voor overtolligen huisraad aangezien; men tast eenvoudig met de hand toe. Uit dien hoofde wordt 'er, voor en na den maaltijd, welriekend water, om de handen mede te wasfehen, aangeboden. De gewoone drank is water uit den Nijl, en anders coffij zonder melk en fuiker, ook Sorbet, een verkoelende drank uit Citroenen en andere vruchten geperscht. Het gebruik van wijn is bij den Koran verboden, maar des niettegenflaande ziet men niet zelden dronken Turken, die zich in wijn, brandewijn, opium, of bufa, een foort van Gerfie - drank, hebben te buiten gegaan. CharaBer, Zeden, Gewoontens. Zinlijkheid, weekelijkhcid, overhellende neiging tot een gemakkelijk leven, zijn de meest in het oog lopende Character-trekken der Egyptenaaren, gelijk bij alle Oosterfche volkeren. Uit dezelven laten zich alle de overige deugden en gebreken afleiden, welke men deze Natie te laste legt. Hunne hebzucht ontfpruit uit de drift,  < 125 > drift, orn zich in het bezie gefield te zien van. die middelen, welken aan deeze behoefte kunnen voldoen; hunne gierigheid, uit de begeerte om onophoudelijk te genieten; en de harde behandeling, die zij zich bij hunne afpersfingen veroorloven, ontftaat niet zoo zeer uit gebrek aan gevoel, maar wordt door hun, als het bekwaamfte middel, bij der hand genomen, om de bronnen van genot meer en meer uittebreiden. De Rijkaart ziet met een foort van overmoed en trotsehheid elk en een' iegelijk aan, die zich het bezit niet heeft weten te verfchaffen van dat geene, het welk het doel is van allen; hij wreekt of ftraft op de gruuwzaamfle wijze elke poging, die hem in zijne gemakkelijke levenswijze zou kunnen floorcn; maar nij is met dat al niet onaandoenelijk bij het aanfehouwen van elende; hij deelt rijkelijke aalmoefen uit, niet alleen, om dat het de Koran gebiedt, maar ook uit eene natuurlijke meêwaarigheid. Dit zelfde charactër wijzigt eveneens het gedrag der arme en behoeftige Volks-clasfen; maar het vertoont zich op eene andere wijze. Met een taai geduld, en in den volflen zin als flaaven, verdraagen zij alle onderdrukking, indien zij maar vermoeden, dat de minfle tegen- ftand  < |a6 > Hand hen aan nog grooter verliezen, cn meerder gevaaren zou kunnen blootftelien. Dieverij, roofzucht, bedrog en verraderij komen hun veelal, als gefchikter middelen, voor, om hunnen toeft-and te verbeteren, dan arbeid, en zij beproeven daarom dezelven in 't bijzonder jegens vreemdelingen, öp zoo veelërüj manieren, dat zelf* de best genomen maatregelen van voorzorg daar niet altoos tegen beland zijn; maar' als men zich met dadelijken moed tegen hen verzet, dan heeft men niet te vrcezen, dat - 2ich dc bloöharcige roover zoo ligt weder zal laten zien. Onverfchillig jegens alles, het geen niet onmiddelijk tot de genieting zijne betrek, king heeft, of afgedwongen wordt, fchijnt de arme Egyptenaar de onverdraaglijke morCglieid in zijn huishouden niet eens op té merken. Ten aanzien der bijzondere familie - zaaken, voert ieder Vader des huisgezins een onbepaald ::■".?."g. Zijne Vrouwen, waar van hij 'er zoo veeien onderhoudt, als hij wil, en zijne omflandighecen hem toelaten, zijn gekochte flavinr.en * ds hij rijk is, uit Geörgiëu, Cirkasfïën, enz. maar zelden uit Egypten. Binnen de muuren Yan den Harem opgefloten, houden deezen zich ge-  < 127 > gedeeltelijk bezig met de opvoeding en verzorging der kinderen, gedeeltelijk ook met de waarneming van het huishouden, maar het flaat" haar elke week vrij, om eens of tweemaal in het bad te gaan, of haare vriendinnen te bezoeken. Geduurende den tijd, dat zij diergelijke bezoeken ontfangen, is het den Heer van het huis niet geoorloofd, binnen den Harem of in dt kamers der vrouwen, te mogen komen, wijl hij daar door de mannen der andere vrouwen zoude beledigen en de onderlinge vriendfchap kwetfen. Geeft een Huisheer aan eene zij ter GemaaÜnnen te kennen, dat hij met haar begeert te eeten, dan fchikt zij de kamer in dc uiterlte orde en bereidt de fpijzen met alle zorgvuldigheid, bedient hem bij den maaltijd ftaande, en eet, indien hij de vriendelijkheid niet heeft van haar eene plaats naast zich aan tafel in te ruimen, eerst wanneer hij is opgedaan. Dezelfde onderdanigheid wordt de kinderen» ook jegens hunnen vader ingeprent. Volwasfea jongelingen zeiven houden, in zijne tegenwoordigheid een eerbiedig ftiizwijgen; in het algemeen wordt den ouderdom overal de diepfte hoogachting bewezen. De flaavcn zullen nimmer de vrijheid gebruiken ,  < 128 > ken, om in tegenwoordigheid van hunne Heercn te gaan zitten, of durven, zonder dat bij hun iets vraagt, geen woord te fpreken. Met de handen kruisfelings over de borst gefiagen, ftaan zij aan het einde van het vertrek, of voor hunnen Heer, om hem op zijne wenken te dienen. In den omgang met elkander gedragen zich de Egyptenaarcn zeer ceremonieel cn hoflijk. Het is enkel een compliment van verwelkoming, wanneer de eene vrouw tot de andere zegt: „Mijne moeder, of mijne zuster, hoe „ hebt gij ons zoo langen tijd kunnen vergeeten? ., wij hebben met ongeduld naar uwe regen„ woordigheid gefmacht. Zij maakt het lie„ raad van ons huis uit, en is het geluk van „ ons leven, enz." De gewoone groete beftaat in de hand op de borst te leggen, en zich een weinig voor over te buigen. De Arabieren hebben de gewoonte van de handen te zamen tc vouwen, en maaken veele buigingen. Een voornaam man kust men de hand; onder den Militairen - ftand houdt een kager Officier den ftijgbeugel voor zijuen hoogeren op. De levenswijs der Egyptenaaren is tamelijk eenvormig. De rijke ftaat gemeenlijk met Zonnen  < 1*9 y Men-opgang op, wascht zich, verricht vervolgends zijn gebed j dat in den Koran is voorgcfchreven , ombijt dan op zijn gemak en rookt met langzaame trekken, uit eene zeer lange pijp, waarmede een zijner flaaven altoos gereed ftaat, een ligt foort van Tabak. Eindelijk gaat hij aan zijne bezigheden, en, als hij daar van af kan, zoo fpoedig mogelijk in zijn' Harem-, of geeft vifites en houdt plaifier - partijen. De min-gegoede neemt gaarne zijne uitfpanning in een Coffij - huis. Bij de openbaare vermaaklijkheden bekleeden de Almé eene aanzienlijke plaats. Dezelve beftaat in een talrijk gezelfchap van jeugdige, fehoone, en, in het dansfen, zingen en de pantomime onderweezen, meisjes. ,, Om in daE „ gezelfchap toegelaten te kunnen worden zegt S a v a r ij j „ moet men eene fraaije ftern hebben, zuiver van taal gijn, de regelen der „ dichtkunde kennen, en voor de vuist en van pas gelegenheids - verzen weten te maaken." Onder den maaltijd zitten dezelven op een verheven plaats, en vermaaken het gezelfchap met haar gezang. Als de tafel afgenomen is, begeven zij zich beneden in de zaal en houden jpantomimifshe dansfen, in welken zij toneelen I yiq  uit het gemeene leven voorilellen. Gemeenlijk geven de geheimen der liefde daartoe de ftof aan de hand. Wanneer hef dansfen begint, leggen zij haaren iluiër, en, met denzelven, alle de befchaamdheid van haare kunne, af. Zij zijn zeer afgericht op dit fpel, en de buigzaamheid van haar lighaam is verwonderlijk. Alles is daarbij uitdrukking, maar zoo fterk fprekende, dat het onmogelijk valt, zich 'er in te vergisfen. De onbetamelijkheid van haare houdingen gaat dikwijls alle paaien te buiten. Zij richten haare fchreeden naar het geluid der fluiten, caftagnetten, trommels en cijmbaalen enz. Deeze Almé zijn zeer kostbaar. Het gemeene volk evenwel heeft mede zijne Almè, die, hetgeen dezelven aan bevalligheid ontbreekt, door fchaamteloosheid zoeken aantevullen. Opvoeding, Naar het voorfchrift van den Koran, moeë elke moeder twee jaaren lang haar kind zoogen, indien het zich zelve niet fpeent; echter is het haar geoorloofd, met bewilliging van haaren man, hetzelve vroeger van de borst te ontwennen. De heillooze Europeüanfche uitvin- din«  < i3i > dingen ecner overdréven tederheid, waar doof 200 vaak de grond gelegd wordt tot het phyfiek en moreel bederf onzer kinderen — wie-* gen, namelijk, en luuren, warme bedden, leibanden, keurslijven enz, zijn hier geheel onbekende dingen. Geheel naakt, of althands maar zeer luchtjes gedekt, leggen zij het kind* [in eene ruime kamer, eenvoudig op een mat neder, waar door het de vrije en frisfe lucht kan inademen. Het dagelijksch baaden verfterkt voordszijn lighaam; het leert op het tapijt zich rondwentelen , op handen en voeten kruipen, vervolgends lopen, en blijft zoo, tot zijn zevende of achtfte jaar, onder het opzicht zijner moeder. Van dien tijd af wordt de jonge Egyptenaar in het lezen, ichrijven en allerlij lighaams-oefeningen onderweezen , en verkrijgt dusdoende de nodige kunde en bekwaamheden tot zijnen toekomftigen ftaat. De kinderen deiarme lieden ondertusfehen groeijen genoegzaam op zonder eenig onderricht, en leef en zelden of nooit lezen; daarentegen maaken zij zich een ongemeene hebbelijkheid, in het zwemmen eri andere lighaams- oefeningen , eigen. J * 'Am»  < i3» y. Ambachten, Fabrieken. Van de menigvuldige, voortreffelijke, Pro-' duéten van Egypten, worden 'er maar weinigen, en dan nog flecht, bearbeid; de meesten worden ruuw uitgevoerd, en, na elders tot een betere ftof bewerkt te zijn, duur weder ingekocht. Het Linnen, dat van de Inboorlingen in een groote menigte, uit allervoortreffelijkst vlas, vervaardigd wordt, is grof en flecht. Het wordt wit gebleekt of blaauw geverwd, goIc wel met ftreepen en ruiten geweeven. Veel beter vallen de Katoenen, Zijden cn Wollen Stoffen uit, gelijk ook de Tapijten, die tot bijzonder gebruik der Inwooneren gemaakt worden, en waar van ook een gedeelte naar Arabiën gaat. Tot de Leder - looijer ij bedient men zich van den bast des Acacia - booms; maar de meeste huiden worden raauw uitgevoerd. De aarden Borden, Schotels, Potten, Pannen en Water - emmers, die in Opper - Egypten gemaakt worden, zijn genoegzaam om 'er hec gantfche land mede te voorzien. Van het Glas-blaazen verftaan de Egypte- naa-  < i33 y naar en, niettegenftaande zij 'er zeer goede materiaalen toe hebben, zoo weinig, dat zij niet anders weten te maaken, dan Flesfen en Glazen, en zich, voor hunne venfler-raamen, van Venetiaansch glas of van papier - moeten bedienen. Een artikel van veel aanbelang is het Sal ammoniak, van het welk verfcheiden werkhuizen, die zich met het vervaardigen daar van bezig houden, jaarlijks nagenoeg twee duizend Centenaars afleveren en naar Europa verzenden. Men gebruikt daartoe een bijzonder foort van ovens, die eene gelijke oppervlakte hebben, welke met verfcheiden evenwijdige fpleeten of ook wel met ronde gaten voorzien is. Men plaatst in dezelve groote, ronde, glazen flesfen met korte halzen, die twee duim wijd zijn. De glazen zeiven zijn met roet gevuld, welke, uit de wooningen van gemeene lieden, gebaald wordt, die zich van gedroogde mest, om te ftooken, bedienen. Ten einde de glazen, tweeënzeventig uuren lang, tegen de fterke hitte van den oven beftand zouden zijn, worden dezelven dik met leem of klei overtrokken en zoo geplaatst, dat alleen de hals boven den vloer van den oven uitfleekt. Vervolgends houdt men, 1 3 ge-  < *34 > geduurende drie dagen en nachten, onder dezelven een gefïadig vuur van drooge mest aan den gang. De glazen blijven open; het Sal ammoniak ontwikkelt zich langzaamerhand, en zet zich als krijftal rondom aan den hals der fles, tot dat hetzelve eindelijk eene harde masfa van twee duimen klikte vormt. Na drie dagen Haat men de glazen aan ftukken, en neemt 'er het Sal ammoniak uit. Het onderfle, zwartSgtige en nog onvolkomen gedeelte van dit zout, wordt andermaal op dezelfde wijze behandeld, en hier uit krijgt men het voortreffeJijkfte Sal ammoniak» Koophandel. De Koophandel wordt niet maar alleen met fchepen, maar ook te lande, door middel van groote karavaanen, gedreeven. De grootfte karavaane is die, welke jaarlijks, vier weeken na den Ramadan, van het Meir der Pelgrims, bij Cairo, naar Mekka reist. Aan dit Meir voegt zich eene karavaane bij baar, die menigmaal uit wel tien duizend menfchen beftaat, welken zich, langs de geheele goordlijke kust van Afrika, in Marokko namelijk,  < 135 >' lijk, Fez, Algiers, Tunis en Tripoli onderling verzameld hebben. Te zamen zijn deze karavaanen nagenoeg veertig duizend man, en van veertien tot zestien duizend kameelen, fterk, en haare door elkander opgeflagene tenten geven haar het aanzien eener groote Armée. Zij moeten, agtëndertig of veertig dagen lang, door de brandende woestijnen, over Suez, heen, en in Arabiën, niet verre van de woestijn der roode Zee, tot aan Mekka, Hier vertoeven zij twaalf, fomtijds zestien, dagen; vervolgends kecren zij, over den«elfden weg, naar Cairo terug, alwaar zij, na eene afweezigheid van bijna honderd dagen, weder aankomen. Eene andere, min aanzienlijke, karavaane komt alle jaaren, uit Abysfmiën en Nubiën, den Nijl af, naar Cairo. Zij brengt Olijphantstanden, Stofgoud, Aapen, Papegaaijen en etlijke honderd zwarte Slaaven mede. Behalven deeze, reizen nog meer andere karavaanen op verfchillende tijden, van en naar Syriën, en het binnenfte van Afrika; zoo als mede op dezelfde wijze de correspondentie binnens-lands, tusfchen den Nijl en de haven van Cosfir, aan de Arabifche Golf, onderhouden wordt. De Tollen worden jaarlijks bij vernieuwing 1 4 aan  r< 135 >' aan de rijke, Syrijche, Christenen verpacht die in het jaar 1783 duizend beurzen, of driemaal honderd en drieëndertig duizend Daalders daar voor betaalden. Daar intusfchen de belasting der uitgaande pn inkomende rechten van de willekeurige bepaaling dier lieden geheel en al afhangt; en dezelven daarenboven zich van het Monopolie, ten opzichten van verfcheidene gewichtige artikelen van negotie, hebben weten meester te maaken; dat wijders de Egyptifche Kooplieden dikwijls laat of in 't geheel niet betaalcn, terwijl het, zoo al niet ten uiterfte gevaarlijk, althands vergeefsch werk zoude zijn, hen in rechten te betrekken; zoo is, om alle deeze redenenj de buitenlandfche handel op Egypten aan zeer veele zwarigheden onderhevig. Met dat al maakt de vrugtbaarheid van den grond en de voordeeiige ligging des lands, dat Egypten, in deszelfs vervallen ftaat, nog altoos aanmerkelijk veel vertiers heeft blijven behouden. De voornaamfte Artikels van Uitvoer . zijn; ï. Rijst. Het meeste wordt daar van te Dami-  '< '137 > piiate verkocht, en de Europeaanfche Kooplieden mogen dezelve ook alleenlijk daar ter plaatfe in laading nemen. Jaarlijks worden 'er uit die Stad zes-maal honderd duizend zakken Rijst, naar Italiën, Frankrijk en de Turkfche Staatcn , uitgevoerd. s. Tarwe, Maïs, Gerst en Linzen, welke naar Arabiën, Syriën en een gedeelte van den Archipel ten verkoop worden gezonden. Tot een aanmerkelijk groot nadeel van den landbouw, is alle verdere uitvoer naar buitenslands ten ecnenmaal verbooden. 3. De uitvoer van Vlas uit Rofetto naar Turkijën en Italië», gelijk mede naar Vrankrijk is vrij aanzienlijk; men bezigt hetzelve meestal tot het fijnfte en beste linnengoed. Eene nog grootere hoeveelheid wordt binnenslands verbruikt, om 'er gemeen en flecht doek van te maaken, hetwelk, hoe veel 'er ook hier te lande zelve van gedragen wordt, nog altoos een voornaam artikel van Negotie oplevert, naar Barbarijën, Marfeille , Livorno, Turkije'» , Syriën en zelfs naar Arabiën. 4. Katoen. Hetzelve wordt naar Italië» en Frankrijk afgeleverd, maar is van geene bijzondere waarde. X 5 5- St.  '< 138 y 5. Senebladeren. De uitfluitende handel met dit, zoo verbaazend veel in het wild groeijend, kruid, is voor zestig beurzen of dertig duizend piasters verpacht. Geheel Europa wordt 'etmede voorzien. 6. Safior of Bastaard-Saffraan (Cartha* mus Officinf) Verfcheiden fcheeps-ladingen gaan daar van naar Frankrijk en Italiën. 7. Suiker. Wijl dezelve flecht geraffineerd en zoo duur is als de Amerikaanfche, is de geringe hoeveelheid der beste foort, die 'er van naar Turkijën gezonden wordt, naauwlijks noemenswaardig, 8- Natrum. Welke voornamelijk naar Syriën gaat. 9. Sal ammoniak. Veele duizenden Centenaars worden hier van naar Turkijën, voor het meerendeel echter" naar Marfeille en Liyomo verzonden. 10. De Kameels-huiden, gelijk mede die der Buffels, cn andere Beesten-vellen maaken een voornaam artikel van Koophandel uit. Jaarlijks worden 'er zeventig- of tachtig-duizend fluks van uitgevoerd, waar van naar Marfeille alleen tien duizend Buffels - huiden, behalven eene menigte naar Syriën en andere Turkfche lan-  < 139 > landen, en een nog veel gïooter aantal naar Italiën-, verzonden worden. II. Behalven de opgenoemden behooren de Struis - vederen ook. nog, benevens de IVasch, Soda, Roozen-olij, het Roozen-water, enz. onder de artikels van uitvoer. Invoer. Hout, en al wat Metaal heet, zijn de noodwendigfte artikelen, die Egypten koopen moet. Wat behalven deeze nu nog wordt ingevoerd zou bij eene verbeterde Cultuure der landerijen grootendeels wegvallen. Dc Invoer beftaat thands uit: 1. Hout, hetwelk, op Turkfche fchepen, meestal van Cyprus en Rhodus wordt aangebragt. 2. Tin, waarvan nagenoeg jaarlijks zestig tonnen (Barils') uit Frankrijk inkomen. 3. Tzer-waaren, als blek, ijzerdraad, naai. den, mesfen, fchiet-geweer enz. hetwelk alles uit Frankrijk komt. 4. Lood, al mede uit Frankrijk. 5- Kt'  «C i4« y 5. Koperwerk, meestal uit Turkijën. 6. Kwik - Zilver, Cinab'ef•, geverwde val-* fche Paarlen, glazen Ringen, Gember, Specerijen, Cochenille enz. 7. Laken. De invoer hier van uit Frankrijk beloopt jaarlijks van acht honderd tot duizend baaien, niettegenftaande de Egyptifche wol zelve veel fijner laken zou kunnen opleveren. 8. De Tabak en Zijde, waar mede nu jaarlijks honderd veertig Vaartuigen uit Syriën naar Damiate bevracht worden, zoüden in Egypten zelve zeer goed kunnen gewonnen worden. 9. Schrijf- en Pak-Papier, gelijk mede het geen in plaats van Glas - ruiten gebézigd wordt, komt alle jaaren uit Marfeille en Veneticn in eene koeveelheid van omtrend duizend baaien. 10. Het Bontwerk wordt uit Turkijën ingevoerd. 11. Coffij , Arabifche Gom, Olijphantstanden, Specerijen en andere waaren komen uit Arabiën, Oost - Indien en Abysfiniën in zulk eene menigte, dat dezelven te gelijk, als Tranfitoire (doortrekkende) Waaren, zijn aan te merken. De Arabifche Gom wordt deels  '< '4i > deels met de groote karavaane, deels ovevAbysfiniën te Cairo aangebragt, en zal ieder jaar wél eene hoeveelheid van vijf tot zes duizend quintaalea bedragen. Olijphants -tanden, Struis-vederen, Aapen, Papegaai jen en Slaaven komen — zoo als wij boven reeds zagen — met de jaarlijkfche karavaane uit Abysfmiën. Specerijen en allerhande Reukwerk uit Arabiën en Indien; Katoenen Klederen en Paarlen uit Oost-Indien, Uit Dfjidda in Arabiën worden alle jaaren, over Suez, van tweeëntwintig tot vijfentwintig duizend Fardé^s Coftij naar Cairo afgefcheept. Voor een vijfde gedeelte gaat dezelve, ondanks het firengfte verbod van uitvoer, echt?r regelrecht naar Marjeille, Li~ vorno en Venetiën; veel meer evenwel komt 'er van te Conftantinopolen, als mede naar Klein Aziën en Syriën. Wanneer men reekent, dat de Kooplieden van Cairo het pond Coffij uit Arabiën tegen drie Huivers en zes duiten ïnllaan, en het in Egypten weder voor veertiendehalve Huiver verkoopen, dan kan men nagaan, dat dit artikel alleen ten minften drie Millioenen in omloop brengt, waar van een derde gedeelte zuivere winst voor het land is. Van alle de Wcsterfche Natiën hebben de Fran-  < 14» >" Franfchen tot nog toe altijd den meesten handel op Egypten gedreven, en de waarde der goederen, welken zij jaarlijks derwaart pleegen te zenden, heeft men op drie Millioenen begroot. Echter moeten zij dc waaren, die zij uit Egypten krijgen, voor een groot gedeelte in geld betaalen. Naast Frankrijk, hebben Livorno en Venettèh altoos een aanmerkelijk deel gehad aan den handel met Egypten, maar Engeland fchijnt, federt de laatite twintig jaaren, zich daar volftrekt niet op toegelegd te hebben. In 177(5 bedroeg bet beloop van den invoer , uit geheel Europa, mar Egypten . . 6,896,510 livres. en de uitvoer . . 5,995,147 . Hoe onvolkomen dit overzicht van den Egyp. tifchen Koophandel, bij gebrek van vollediger berichten, ook wezen moge, zoo kan men 'er echter genoegzaam 'uit bereckenen, tot welk eene hoogte dezelve gebragt zou kunnen worden, wanneer de hinderpaalen, die wij aangetoond hebben, weggeruimd, de Induftrie met de Wetenfchappen meer algemeen verbreid, de Vrijheid herfteld, en de Veiligheid van den Koophandel bevorderd en verzekerd wierden. Ge*  < 143 >; IX. Gefchiedenis van Egypten. Onder alle de befchaafde Volkeren van den Aardbodem, waar van de Gefchiedenis ons eenig bericht kan geven, zijn de Egyptenaars buiten twijffel de oudflen, die Wij kennen. Reeds bij het leven van Abraham, (ongeveer tweeduizend jaaren voor de Chriftelyke tijdrekening), maakten zij eenen geregelden Staat uit. Joseph vondt bij hun, (duizend jaaren vóór de ftichting van Rome, dat is, zeventien - honderd en vijftig jaar vóór Christus geboorte) den Akkerbouw in bloei; hunne landerijen waren, naar de grondregelen der Geometrie, onderling verdeeld, met grachten voorzien en door dijken en dammen beveiligd; zij verftonden de kunst ora Heen te houwen, en daar uit groote Gebouwen optetrekken; van ijaer en ander metaal wisten zij veelerhande werktuigen te fmeeden; uit goud en zilver maakten zij allerlij vaatwerk, kettingen en andere fieraaden meer; zij waren Juweliers; het brood-bakken, olij¬ flaan , wollen- en linnen- weeven was hun niet onbekend; hij vondt 'er een luisterrijk Hof met Be-  < 144 > Ambtenaaren van Staar, Hovelingen en Hof-Ca« baaien; eene Priester-Orde met erflijke inkomlïen; om kort te gaan, eenen hoogeren trap van befchaafdheid, dan men hedendaags in Egypten vindt, en onëindig meer welvaaren. Welk eene reeks van Eeuwen en gebeurtenisfcn moeten alle deze uitvindingen en verbeteringen niet doen voorönderfïellen, bij een volk, hetwelk zeker weinig of niets van andere Natiën konde ontleenen? Maar juist deze verre afthnd van tijd maakt, dat wij tot nog toe maar weinige trekken uic de oudfte gefchiedenis van dit merkwaardig volk weten op te geven. Herodötüs vondt in zijnen tijd, (vier honderd en vijftig jaar voor Christus geboorte) Theben reeds in puin, en van die grijze Hoofd-ftad van Egypten is, op dit oogenblik, nog niet alles vernietigd.Hoe zal men dus den oorfprong Van dien alöuden Staat kunnen opfpooren, hoe de weinige fragmenten, die ons nog eenig bericht van deszelfs vroegfte lotgevallen mededeelen, in orde brengen; en eene aanëengefchakelde gefchiedenis van de eerfte tijdperken leveren der befchaaving van dit land. Herodotus zogt reeds te vergeefsch naar den ouderdom der Py~ ra-  *< 145 >' -ramiden, en de Hiftorifche Be-richten, die lüj en Diodorus van Sictliën ons hebben nagelaten, komen onderling even weinig met elkander overeen, als met dc fragmenten van Manetho (in 3724), en van Eratosthenes Cm 377°-) De Gefehiedenis van Egypten laat zich het gemakkelijkst, naar deszelfs onderfehófderieStaatsomwentelingen, in de volgende acht Tijdperken verdeelen: 1. Onder de Regeerir.g der Pharaö's, van het jaar, na de fchepping der w.icrdd,- 1809 tot 3459' Zijnde een tijdvak van 1650 jaaren. 2. Onder de Per paanfche overheerfching van 3459 tot 3*553- — »94 jaaren. 3. Onder de PtoloM/EUSsen, van £653 tot 3954. — 301 jaaren. 4. Onder de oppermacht der Romeinen j van 3954 tot 395 na Christus geboorte. — 424 jaaren. 5. Onder de Byzantijnfeke Keizeren, van het jaar, na de geboorte van Christus, 595 tot 64a. 6. Onder Ac Arabieren, van 642 tot 1250. 7. Onder de Mamelukken, van 1250 toe '& 8. On-  < 146" > 8. Onder de Turkfche opper - heerfchappij ^ van 1517 tot onzen tijd. EERSTE TIJDPERK. Egypten onder de Regeering der Pharaö's, Van het jaar, na de fchepping der Waereld, 1809 tot 3459. Herodotus en Diodorus noemen Menes, als den eerftcn der Pharaö's, die, volgends de gemeene tijdreekening, omrrend het jaar, na de fchepping der waereld, 1809 zoude geleefd hebben. De eerstgemelde houctt hem voor den {lichter van Mempkis, en wil, dat hem, tot aan den leeftijd van Mee ris, (in 2600) drie-honderd en dertig Koningelf zijn opgevolgd. Diodorus daarentegen geeft wel driehonderd eenënveerdg gedachten op, waaruit ten minlren zoo veel is af te nemen, dat Egypten in verfcheiden kleine Staaten verdeeld is geweest. In Manetho's fragmenten worden uit Opperen Midden-Egypten de volgenden genoemd: De Staat van Elephantine, die van Theben of JJi'ofpolis, van This (naderhand Abydus), van He-  < H7 y Ilerakleopolis en van Memphis. Nader-Egypte» fchijnt eerst laater bewoonbaar te zijn geworden. (Zie bladz. 26.) Alle deeze Gewesten zullen ongetwijffeld, dooide Oorlogen en Invallen der nabuurige Nomaden, veele omwentelingen hebben ondergcan. De machtigde en duurzaamfte onder hun zijn die van Theben cn Mempkis geweest. Aan Osymandyas, Koning van Theben wordt de ftichting toegefchreeven der beroemde Grafplaats, en van nog meer andere bij die Stad gelegene, tot op dit oogenblik nog niet geheel en al verwoeste, gedenktekenen. (Zie Theben, bladz. 88.) Nog langer van duur en ook nog machtiger was de Staat van Memphis. Aan bet Hof van eenen zijner Pharab"'s hadt Joseph, wien deszelfs broeders aan eene karavaane verkocht hadden, het geluk, van zich, door het uitleggen van Droomen en veifcheidene Finannëele vcrbeeteringen, tot den rang van eejften Staatsdienaar, volmaakt zoo als thands dc Groot-Fifter is, te verheffen. Zijn Vader Jacob volgde hem met zijne gantfche Familie (in 2237) naar Egypten, en floeg zich in het land Gofen, zijnde een gedeelte van Neder-Egypten, met dezelve, als een troup HerK * ders,  < M-8 >' ders, neder. Na Josephs dood onderrusfchcn vielen (in 2316) de Phcenicifche Herder-Koningen (Hykfos) in Neder-Egypten, en ftrekten hunne Tijrannieke heerfchappij over een groot aeel des lands uir. De Israëliten, door hun tot allerlij zwaaren arbeid gedwongen en onverdraaglijk mishandeld, verlieten eindelijk (in 2453) Egypten. Het is waarfchijnlijk, dat Cecrops (in 2436) en Danaüs (1112472) almede, om de onderdrukking der 'Êykfos te ontgaan, tot emigratie zijn genooddrongen geweest , en daar door naderhand den grond gelegd hebben tot de beroemde Coloniën in Griekenland. De macht deezer Ufurpateurs fchijnt evenwel, omtrend het jaar 2620, vernietigd te zijn geworden. Om dien tijd (in 2600) komt M ce Ris voor, die, ongeveer negen-honderd jaaren voor Herodotus, leefde. Men fchrijft 'hem den aanleg van het Meir Moeris toe, een werk, dat door de grootheid der onderneeming verbaast, en, uit hoofde van deszelfs weldadig oogmerk, boven alle de Gedenkftukken van het alöud Egypten, den voorrang verdient. Met hem, en wel voornamelijk met zijnen Opvolger Sesostris, neemt de gulden Eeuw van Egypten haaren aanvang. Zij-  < 149 > Zijne vloot maakte zich meester van de Zeehavens en den fcheepvaart op de Arabifche Golf, (levende naar Indien, en ftichtte Volksplantingen aan de Mddellandfche Zee (in Phoeniciën) en, volgends Herodotus, zelfs tot in Cpjchis. Van nog meer nuttigheid voor zijn .Rijk, was het aanleggen van verfcheidene Kanarden en Dijken tot uitbreiding van den landbouw , en het optrekken van eenen Grens - muur van de Mlddellandfche tot de Roode Zee, tegen de onvoorzienfche ftrooperijën der nabuurige Volken. Hij wierde (in 3653) door Sesostris lï. opgevolgd. Zeer vroeg reeds, vindt men dat de geheele Egyptifche Natie verdeeld was in Orden of Volks-Clasfen; waar van, als de voornaamfte, den eerften rang hadt: 1. Die der Priesters, misfehien een, door den handel befchaafder geworden, Volks -Ham» uit Ethïópi'.'n, als Kooplieden, herwaart overgekomen, die het weldra weinig moeite kostte, om zich, boven dc ruuwere Inboorlingen, te verheffen, en, door nuttige inrichtingen cn het inftellen van Godsdienflige gebruiken, hun éénmaal verkreegen aanzien te behouden. Zij bekleedden uit dien hoofde niet alleen alle Staatsie 3 be-  H 15° > bedieningen bij uitfluiting, maar waren ook d© eenigften in Egypten, die de geleerdheid en wijsheid, als in pacht, hadden; bij gevolg waren zij niet Hechts Priesters en Starren-wichelaars, maar ook Bouw-meesters, Richters, Ge-, neesheeren enz. 2. De Orde der Krijgslieden. Deeze bevond: zich, benevens die der Pr testeren, met den Ko* ning, in het volkomen bezit van alle landerijen, en beiden hadden het uitfluitend recht dat niemand, uit eene der mindere Clasfen, in hunne Orde moge aangenomen worden. De Krijgslieden verdeelden zich wederom in Hertnotybiers en CalafiriJrs; de eerstgenoemden leverden, toen zij op hun Volkrijkfte waren, een getal op van honderd cn zestig-duizend man, de anderen waren wel tweemaal-honderd en vijftig duizend fterk. 3. Tót de derde Chsfe behoorden de Koop* en Handwerkt -lieden, de Kunfienaan en ook eenigfiniis die, welken, als Pachters der bovengenoemde twee aanzicnlijkfte ftanden, den landbouw oeffenden. 4. De Zeelieden en Schippers; eri deeze Volks-Clasfe moet, bij de blijkbaare werkzaamheid der Inwooneren, en gemerkt, dat zij alle hun-  < *5* > hunne koopwaaren en goederen te water moesten yftvoffen, en de bcuviloffen tot hunne «ft* ba ze-de Gedichten van elders haaien, o k inhet geheel niet gering geweest zijn, 5. 6. Tot de vijfde en zesde Clasfe elde men de Vee - hoeders en Zwijnen - drijv rs. Sommigen evenwel meenen, dat deezen ni-c , nders, dan als onderdeden van eene der vorige Volks Handen, moeten aangezien worden. In laater tijd, ontftondt 7. De merkwaardige Clasfe der Tolken, waar van ilraks nader. De Koninglijke macht was erflijk, maar, door den invloed der Priester-orde, zeer bepaald. Schoon de Koning geen afltammclmg uit die Orde was, moest hij evenwel in het Genoot;chap der Pnesteren aangenomen worden, en het was vooral zijn plicht, om een uitfteekend voorbeeld te geven van Godsdienftig* heid en van eenen deugdziamen wandel. Ook moest hij dagelijks in den Tempel gaan en daar offeren. Ter naauwernood kreeg hij echter eenig onderricht van de gewichtigfb geheimenisfen der Priesteren, wier oogmerk het ook alleen was, om hem wat vertooning te laten maaken. De roem zijner nagedachtenis htoag K 4 daar  daarenboven geheel en al van deeze Orde af, die, na zijnen dood, in 'c openbaar eene uitfpraak over hem deèdt, en aan welke het ilondr, om hem eene luisterrijke bcgraafenis al of niet te verlcenen. Van Proteus af, die (in 2790), ten tijde van dc:: Trojaanfchen Oorlog, regeerde, levert Egypten, over ccn tijdperk van vijf -honderd jaaren, geene aanëcngclckakelde Gefchiedenis op. Zijn opvolger Rhampsinitus of Rhemphis zou, volgends overlevering, de groote Obelisk, die zich thands te Rome bevindt, hebben opgericht. De overige Obelhken, die 'er meer dan tachtig van de ééffte grootte geweest zijn, hebben cerzelver oorfprong ook aan die tijdperk te danken, waartoe de bouwing der Pyramiden tevens gebragt wordt. Cheöps, de opvolger van Rhampsinitus, wordt voor den flichter der cerfte cn grootfte Pyramide gehouden, die nog voorhanden is. Om dien tijd fchijnen 'er in Neder-Egypten meer andere, afzonderlijke, Provinciën ondtaan te zijn, wier hoofdplaaden dc lieden Tams, Bubastus en Saï's waren, van welken nu eens de eene, dan weder de andere, den voornaamften ïol.gefpeeld heeft. Onder haare onderfcheidene Vor-  K 153 > Voriten , verdient Boecho ri s , da Stichter en VVètgèver van'Saïs, eene bijzondere opmerking. Het is uit zijne Inftellïngen, die nog in kracht waren, toen de Romeinen hunne Regeering vestigden, dat Solon geput heeft. Maar haar weldaadige invloed wierdt merkelijk verduisterd*, toen de Ethiopiër Sabakon Egypten veroverde. Na eene Regeering van acht jaaren volgde hem Sevechus, en dezen wederom Setiion op. De laatfte, die een Priester van Vulc anus was, ontnam de Orde der Krijgslieden hunne Landerijen. Deeze weigerde dan ook om te vechten, toen SaniieRin, Koning vanAsfyrtèri, allesverwoestende, mede in Egypten viel. Sethon wapende daarop de Clasfe der Koop- en Ambachts- lieden, maar Egypten wierdt nogthands meer door de pest, die onder de Asfyrïèrs ontflondt, dan wel door haare dapperheid, gered. Ondertusfehen was het Staats-geitel, door de veranderingen van Sethon in hetzelve, tot in zijn binnenfte gefchokt, en eene, meer dan dertig jaaren lang, onder de uiterfte verwarringen, voordduurende, Regceringloosheid was 'er het gevolg van. Eindelijk wierpen zich, te gelijker tijd, twaalf Voriten in Egypten op, die de zoo-  < 154 > „zoogenaamde Dodekarchie te zamen daarftelden. Maar hunne Regeering hadt uaauwlijks vijftien jaaren geduurd, toen (in 33,3) Psammitichus, een dier twaalf Voriten, die aan de Zeekust (in Sais) het opper - beftuur in handen, en, door den Koophandel met de Phcenicicrs en Grieken^ groote fchatten vergaderd hadt, door den naarijver zijner Mede-Regenten als uitgedaagd, zich, met behulp van Griekfche Zee rovers en gehuurde troupen, tot Aileenheerfcher over gantsch Egypten. wist te verheffen. Onder hem tradt Egypten eigentlijk het eerst in onderlinge verflandhouaing met andere Natiën; uit dien hoofde krijgt de Gefchiedenis, van dien tijd af aan, meer zamenhang. De overtuiging eensdeels, dat Egypten, door middel van den Koophandel alleen, wezentlijk in bloei konde geraaken; en anderdeels de noodwendigheid, om zich, met Griekfche hulp, in het bezit van de door hun gemaakte veroveringen, te handhaven, veroorzaakten bij hem eene bijzondere geregeldheid voor deze Natie, die hij op alle mogelijke wijze oegunftigde, en met welke hij Commercie Traélaaten floot. De Griekfche Krijgsbenden, die van toen af de keur  keur zijner Armee uitmaakten, wees hij, in de nabuurfchap van den Pelufijchen AT/7-mond, verblijfplaatfen aan. Om in hunne nabijheid zoo wel, als digt ain Zee, te zijn, hielde hij zich gemeenlijk te Saïs op, waar zijne opvolger» ook hunne Reddende hebben blijven behouden, hoewel Memphis nog altoos voor de HooFidad van Egypten te boek dondt. Om de Egypte* waaren volkomen in Grieken tc herfcheppen, liec hij verfcheiden kinderen in de Griekfche taal onderwijzen, en op zijn Griektch opvoeden. Maar het was juist deeze maatregel, welke het hoogde ongenoegen onder het Volk verwekte, en de Orde der Inlandfche Krijgslieden, die zich, door alle deeze nieuwigheden, het meest benadeeld zagen, voor het grootde gedeelte, uit hun Vaderland naar Ethi'öpie'n deedt verhuizen. N.i zijnen dood, wierden bijna alle de kinderen, die eene Griekfche opvoeding hadden genooten, als Vreemdelingen befchouwd, en hier uit ontdondt, bij vervolg van tijd, de zonderlinge Clasfe der Tolken, die, wijl Egypten tog nog altoos in onderfcheidene Negotiebetrekkingen met de Grieken bleef daan, zich, als Tolken van Profesfie, of als Makelaars en Kooplieden, onmisbaar wisten te maaken. Psam- mi-  < -56" > 'Jvtjtichus veroverde, na veele mislukte poo. 'gingen, eindelijk de Syrifche Grens-ftad Azo- tus. Deszelfs zoon cn opvolger Necho (in 336?0 volgde zijn plan van Regeering en zocht, door belangrijke onderncemingon, den Koophandel zijner Natie meer cn meer uirtebreiden Hij liet eene Vloot, te gelijker rijd, voor de Midiellandfche en voor de Roode Zee bouwen, en de kust van Afrika door Phccnicifche Zeelieden rondvaaren; om de Middellandfche Zee met dc Arabifche Golf, door middel van den Nijl-ftroom , tc verecnigen, lag hij een Kanaal aan, hetwelk evenwel eerst door Darius Hystaspis voltooid wierdt. Hij flaeg de Syriërs bij Magdolus, en zettede dc veroveringen, die zijn Vader- in Afiën begonnen hadt, tot aan den Eaphraaf voord, waar nogthands Ne buk ad n ez ar. hem, door eenen VeldflV ' b.» alle zijne veroveringen weder deedt verliezen. Zijn Zoen Psammis regeerde niet langer dan zes jaaren (in 3384), cn liet zijnen Zoon Apries of Hop 11 ra (in 3390) in zijne plaats na. Deeze nam Sïdon in, maar kreeg, in eenen krijgstocht icgen Cyrene, eene nederlaag, die zijntji val berokkende. Want de Egyptifche Orde eer Krijgslieden, die langzamerhand weder  < is? > •er in macht was toegenomen, kreeg agtcrdochc, of hij hen foms niet uit voordacht, en met oogmerk, om zich geheel en al .van hun te ontdoen, op de flacHtbank konde gebragc hebben, en floeg aan het muiten. Amasis, welken de Koning, tot demping van het oproer'* naar de Muitelingen hadt gezonden, ftelde zich integendeel aan het hoofd deczelven. Onder deeze omttandigheden trok Nebukadnezar in Egypten, en verwoestte het gantfche land.. Na dat deeze zich weder verwijderd hadt, raakte Apries met Amasis in qpenbaaren oorlog. De eerstgemeïde wierdt in eenen Veldfiag 1 gevangen genomen , en naderhand door dc Egyptenaaren vermoord. Thands maakte Amasis zich van de Regeering jneester, (in 34*5) en gedroeg zich daar in vcrilandig en werkzaam, zoo dat Herodotus dezelve voor het tijdperk verklaart, waar in Egypten zijn hoogfle toppunt van welvaaren bereikte. Bevordering van den landbouw en Griekfche befchaafdheid waren de voornaame voorwerpen, die hij zich ten doel ftelde. Hij vergunde uit dien hoofde aan de Grieken, om de Koopflad Naucratis, aan den Kanopifchen Nijl-arm, te bouwen, en elders hier en daar Tempels te flichten, die ter  '< 158 > Wveris tot ftapelplaatfen voor tïüririë w*aretl ionden dienen; en, op die wijze, wierdt door negen Afiatisch- Griekfche Steden, het prachtvolle Hellemummet meer andere Tempels, opgericht, die aan Jupiter, JuNoenApoL10 warden toegewijd. Amasis onderhielde eenen luisterrijken Hpfltoet, en gaf een ander gedeelte zijner Onderdaan.n werk met den opbouw van verfcheidene prachtige Geftichten. Maar het verbond, dat hij vervolgends met K resus, den Koning van Lijdiën, tegen den ontzagchelijken Cvrus floot, bewerkte den val van zijn bloeijënd Rijk. De verovering van Cyprus, noch de dood van Cyrüs zelve konden hem daar van bevrijden. Cambyses, de Zoon van den laatstgenoemden, en de Schoonzoon van den ontroonden Apries, was voor hem een nog veel ontzagchelijker Vijand, wien daarenboven nog, door Phanes, den voormaligen Griekfchen Veldheer van Amasis, in zijnen tocht de behulpzaame hand wierdt gebooden. Amasis zelve beleefde zijnen val wel niet, (in 3458) maar zijn Zoon Psamwfnitus wierdt, na zijn's Vaders dood, door Cambyses aangegreepen. Beider Krijgs-heiren troffen elkander bij Peluftum aan. De Egypte-  € 159 > ïenaaren tergden de wraak van den 'Perfiaanfchen Wreedaart op het gevoeligfte. Zij lieten de onfehuïdige kinderen van den gevluchten Phanes aan de fpitfe van hun leger brengen, flachtten daar het eene na het andere, erl dronken vervolgends derzelver bloed met wijri en water vermengd. -Cambyses zegevierde bij PeluRum, en vervolgde de vluchtende Egyp* ienaaren tot in het hartje van hun land. Deeze wierpen zich in Mcmphis. Zonder zien in het minst met de hoop te kunnen vleijen, van het in deeze wijd-uitgeftrekte, volkrijke, Hoofdftad, langen tijd te zullen Uithouden, Rheuren zij evenwel den Krijgsbode, die hen tot overgave komt aarimaanen, met zijn gevolg in (lukken * en rechtvaardigen, door deeze laaghartige gruuwziamheid, de voorheeldelooze woede van Cambyses, die de Stad, na een beleg va» tien dagen, i mam. De Rijks-srooten wierden met duizenden te gelijk ter dood gebragt, en de overfchoone Gedenklltikken van kunst en vlijt met den ïurdnekkigften pionder-geest verwoest. Nog niet te vreden met alles, wat hij in Egypten weggeroofd hadt, zondt Cambyses nog daarenboven een leger van vijftig-duizend Perfiaanen naaj?  < ióo > haar de Lyblfche Woeftijn af, om den Terripel van Jupiter Ammon te gaan plunderen, terwijl hij zelve met zijne overige troupen naar Ethiöpiën opbrak. Het eerstgcmelde leger wierdt door den vergiftigen wind Saraum verflikt, en kwam nooit terug; en het ander was, na vijf dagen optochts, genoodzaakt van honger weder te keeren. Cambyses begon nu de voorige Toneelen van wreedheid te hervatten, en bragt de Egyptenaar en, bijzonder daardoor tot volflagen wanhoop, dat hij hunnen gewijden Stier Apis, het Zinbeeld van Osiris, zijnde de opperde Godheid, met eigen handen doofflak en de Priesters liet gcesfelen, TWEEDE TIJDPERK. Egypten onder de Pcr/ïaanfche Overheerfching. Van het jaar 3459 tot 3653. Sedert dien tijd, bleef het bijna altoos het lot van Egypten, om, door vreemde Rijks-Vorften en Volken, onder het jok gebragt, cijnsbaar gemaakt en van deszelfs Overheerfchers uitgezogen te worden. Cambyses liet het ten prooi-  '< i6i > proefje van eene ftomme, wecrlooze, wanhoop over, toen hij, in zijne onvoorzichtige woede, zich zeiven (in 3461) vermoordde. Zijn opvolger Darius Histaspis evenwel begon zijne Regeering. met meer zachtmoedigheids. Egypten fchijnt, onder hem, zich vrij fpoedig berfteld te hebben, en feboon de karavaancn - handel, na eens geftoord te zijn, niec gemakkelijk weder aan den gang te brengen was, kwam no.nhands de handel ter Zee, die na, voor alle Natiën, open Houdt, des te beter in bloei. Darius bragt denzei ven, onder anderen, me: de voltooijing van-het door Necho begonnen Kanaal, niet weinig voordeels toe. De fchatting, die hij Egypten opleide, wis ciet te drukkend. Zij bcltondt uit zeven-honderd Talenten, of, zoo als wij zouden reekenen, uit ong veer zevenmaal-honderd duizend Daalders, en daartoe moesten Lybiën, Barka en Cyrene het hur.ne bijdragen. Boven dien, trok de Perfiüanfche Monarch de inkomften der Vbfcherij op het Meir Moeris, welken, geduurende de zes maanden dat het water viel, dagelijks op één Talent, en, verder het geheele jaar ooor, op een derde van dien, begroot wierden. Men moest eindelijk ook nog de Per filé aan*.  I < rëfc > aanfche Bezetting van het nodige koorn voorzkn. Volgends deeze bereekening, zal dan de jarrlijkfche fchatcing, in haar geheel, nagenoeg een millioen Daalders bedragen hebben Maar die geld ging met dat al het land uit. Ondertu.-fchen begon het jok der wiide Perfiaanstt den bijgeloovigen Egyptenaar, die tevens, door de Orde der Priesteren, welke zich nog het meest van allen beleedigd achtte, wierdt opgehitst, te zeer te verveelen, om zich de Nederlaag van Darius bij Marathon, tot het verwekken van eenen opftand, niet ten nutte te maaken. Xerxes evenwel bragt hen weder onder zijn bedwang, en nu wierdt het lot Van Egypten erger dan te voren. Eene herhaalde poging onder Artaxerxes Longïïm\nus, om, met hulp van den Lydijcksn Koning Inarus, de ketenen aftewerpen, haat geenr.n gelukkigeren uitfl g, en Inarus moest zijn leven aan ten Kruis eindigen. Het geiukte echter eenen hoep misnoegden, die Amyrimvs aan hun hoofd hadden, zich ftaande te houden, en, de Pe'fi'danen, g duurende de Reg ering van Darius Nothus, uit Egypten ie verdrijven. Onder Amyrt^us en zijne Opvol^tls: F AUslRii, fSAMMlïlCHUS, Nb-  NePHEREUS , AcoPIS, PsAMMT'TFiSi Nepherötes, Nectanebis, Tachos ën Nectanebus, bleef Egypten, door Giiekjche hulp onderfleund, ondanks eenen vierenzestig - jaarigen Oorlog, nog altoos onaf bangelijk, tot dat de wreedaartigè Artaxerxes Ochüs den laatsrgemelden verjoeg, en Igyp~ ten andermaal tot een wingewest Van Per/en maakte. Eindelijk evenwel verfcheen, na verloop van eenige weinige jaaren, AlexAndei£ Öe Groote* en deeze ortzagchelijke Verwoester van zoo veele Rijken, Wierut.de Ver* losfer en Weldoener van Egypten. DERDE TIJDPERK. Egypten onder de Ptolom. naar Pelufium en hem te gemoet trokken, om den onweêrlraanJijl-en Held te zien, die hunne Tijrannen ve-rneederd hadt, en hen nu van een jok kwam bevrijden, het welk zij zoo vaak te verBeefsch zeiven getracht hadden af te werpen. Zij wierden ook in hunnen welisch en verwagring niet bedroegen. Een nog gezeegender tijdperk, dan dat der gulden Eeuw, onder dc Regeering der Pharaö's, nam bij hun eenen aanvang. Alexander behieldt de Oud-Vaderlijke gebruiken, die den bijgeloovigen Egyp-: ttnaar heiliger zijn, dan eenig ander Voik, ongefchonden, en het is buiten twijffel, niet zoo zeer aan bijgeloof of kinderlijken eerbied, dan wel aan ftaatkunde, toetefchrijven, dat hij den moeijelijken tocht naar het Orakel van J upiter Ammon ondernam. Hij nam den weg derwaart,van het Mareötifche Meir zuidelijk op, dwars door de brandende woestijnen. In zijne terug-reize, befloot Alexander den aanleg yan het fchoonfte Gedenklluk aijnergrootheid, de Stad Alexandriën namelijk, tusfchen het Meir Mareütis en dc Zee, tegen over het Eiland PÏiaros. Het oogmerk, dat hij daarmede bedoelde, was, om zijne veroverde landen, die hij naar waarde wist tc* fchatten, door middel eener groote Zeeha-  < -65 > haven te beveiligen en door den Koon1'and'::! te doen bloeijen. Dinochares volvoerde de bouwing der nieuwe Stad, die destijds eene ruimte van tachtig ftadiën befloeg. Om dezelve te bevolken, wierdt 'er een aantal Inwooners uit de rondömlrggende Steden in verplaatst. De gcftaadige zorg en oplettendheid, die de Ptolomsussen vervolgends onafgebrookén aan deeze Stad te koste leiden, verhief dezelve naderhand tot het middenpunt van allen Koophandel der Waereld. Alexander liet, toen hij, ter voordzetting van den Oorlog tegen de Per/Iaanen, Egypten moest verlaaten, vier duizend man met dertig Triremes (Schepen met drie roei-banken), om hetzelve des noods te verdeedigen, agter, en ftelde het opzicht over die troupen en de Regeering des lands in handen van verfcheidene beproefde mannen. Na zijnen dood (in 3660), wierdt Ptolotvi/eus Lagi, die voor een zoon van Lagus doorging, maar meer waarfchijnlijk Philippus van Arfmo'ê tot Vader gehad heeft, Stadhouder van Egypten. Hij was de roemwaardigfte van alle de Veldheeren, die Alexander gehad heeft, zich vergenoegende, met zich in het onaf hangelijk bezit van Egypten te handhaven, L 3 ter-  '4 1^6 > terwijl anderen, met de w°p ns in de vuist, zich van verfcheiJene geaeeltens der Macedonijche Monarchij eigendunkelijk meester maakten. Eindelijk, (in 3679) nam hij den Koninglijken titel aan. Zijne Opvolgers dragen den algemtenen b*am van Ptolom\eussen of Lagides. N% den Veldflag bij Ipfus. in welke (in 3683) Antigokus de nederlaag kreeg en f'n euvel de-, breidde zich zijne heerfchappij, buiten Egypten.% tevens uit, over een gedeehe van Ethiopiën, alsmede over Arabiën, PaU/lina, Phozniciën, Cceiefyrun, en de zuidelijke kust van Klein-, Aflën. Maar het was hem minder te doen, om de paaien van zijn Rijk veider uittezetten, din Wtl om de landen onder zijn beftuur te verbeeteren. Hij vestigde zijn verblijf te Alexandriën. en gaf zich ongemeen veel moeite, om daar zoo wel, als ir. gantsch. Egypten, nieuwe werkzaamheid en meerder beichaaving te doen veld winnen. Hij liet wijders, door Sostratus van Cnidus. den prachtigen Vuur-tooren op bet Lilanii Pharos bouwen (*); Hij ftichtie het Anderen meenen, dat dit onder de Regeerirg van zijnen Opvolger ProiOMiEus P h n, a D ü is ^fcl'chiedaV,  < l6> > het Mufeum, waar in een aantal Grphfehe G§f Jeerden, met waare Koninglijke miiddaoighei', onderhouden wierden, en leide de Bibliotheek aan, die, door de volgende Koningen van tijd tot tijd vermeerder!, tot een getal van zevenmaalbonderd-duizend ïïo-ken (of liever groote Rollen Perkament en Papijrus) aanwies. Zoo veele, gunftige, uitzichten voor den Koophandel, de Kunlten tn de Wetenfchuppen moesten noodwendig ten gevolge hebban, dat zich een groote menigte Grieken, uit Klein-Afiën en uit Griekenland zelve» naar Alexandriën begaf; al .vaar zich. te vooren, geduurende den krijg van dezen zeilden Ptolom4US met zijne Mededingers, reeds verfcheiden hunner Landgenooten gevestigd na'den. Hij ft-ftde eindelijk (in 36.,9 j den voortreffdijkit n zijner Zoonen tot Mede Regent aan, die hem ook \ jtars daar na, als Kunin;, opvolg ie. Ptolomjeus Philadelphus, (ia 3700) den Troon zijn's Vaders beklimmende, moest al ras zien, dat zijn halve Broeder M*gas zich, in Cyrene, van raem oiüfnanglijk maakte, maar dit belette hem niet, on het weldaadig plan van Regeering, dat z)a Vader ontwierp, verder ten uitvoer te brengen. Hij liet het KaK 4 naai,  '< i6"8 >' naai, hetwelk de Arabifche Golf met. den Pclufilchen Nijl'-arm, en, door middej van denzdven, met de Middelland!che Zee verbinden moest, voltooijen, om, langs dien weg, den grooten Indifchen handel door Egypten te leiden. Hoevve. nu deeze kostbaare inrichting juist niet ten volle a n het oogmerk fchijnt beandwoord te hebben, (zie boven bladz. <-c) bereikte hij hetzelve echter door het aanleggen der Landpiraat van Berenice naar Kop tos* Hier door trok hij den handel van Indïën, die tot nog roe. do^r de Tyriersi over Rhinocolura (dc noord-oostelijke Qrens-ftad van Egypten, nu El-Arisch), en Elana (of Elath in Arabiën, a?n de Elanltifkhe Golf \ , geöreevën was, naar Berenice, en van daar, over Koptos. naar Alexandriën, Deeze onuitputtelijke bron van rijkdom verhief de laatsrgemelde Stad weldra boven Rhodus, CoHnthén, Delos, Ephefen, Smyma, Antiöchiën, Carthago en alle andere handeldrijvende Steden. De Egyptifche fchepen bezochten niet alleen de geheele kust rondom de Col van Arabiën, maar voeren ook op. de Aftatifche Zee, aan deeze zijde van den Ganges en Ceylon, en Ptolom/eus zondt nog daarenboven, óm den handel tot meerder volkomenheid te bren-  *C 169 > brengen, een paar Aardrijkskundigen, Me gast hek es enDioNYSius, naar Indien, om dat Land naauwkeurig op te nemen. Onder de ftecds voordduurende bevolking van ?oe veele Grieken, Inboorlingen van Kkin ■ Aften, Jooden (f) enz., ging hngzamcrhand het oude Egyptifche Volks ■ Ckaracler verboren. De ' Wetenfchappen bleven bij deezen tweeden PtoLOMffus in dezelfde uitfleekende voorrechten dceïen, welken zijn Vader aan haar gefchönkèn hadt. Hij droeg ijverig het zijne toe tot in ftandhouding van dezelven; hij vermeerderde de Bibliotheek, en gaf, door de vertaaling der zoogenaamde zeventig OverzetM's van den Hebreeuwfchen Bijbel, welke hij bezorgde, de Héidenfche Geleerden gelegenheid, om zich met dce- (f) De menigvuldige en gegoede Joodfche Fajniliën, die voor een gedeelte reeds van elders naar Egypten verplaatst waren geworden, en naderhand nog, in grooter aantal, zich daar kwamen nederzetten , verwierven 'er groote rijkdommen , bouwden zich vervolgends eenen eigen Tempel te Heliöpolis* richtten een Synedrium op, en groeiden tot een ttiiliioen ïnenfchen aan. h 5  < I?© > deeze merkwaardige Schriften bekend te maaken. Maar ook, onder zijne Regeering, wierdt reeds, door weelde en verwijfdheid, den grond gelegd tot het naderend verval van Egypten; en hij hadt ce onvoorzichtigheid, van z>ch, na dat Pvrrhus uit Italiën (in 3711) verdreeven was, in de gevaarlijke viiet dfchap der Romeinen in te dringen, niettegenftaande hij, zoo het fchijnt, derzeivcr V>u!p niet behoefde, VWnt zijne eigene Krijgsmacht wierdt begroot op tweemaal honderd-duizend man Voetvolk, veertig-duizend Ruiters, drie-honderd Olijpharten, twee-duizend flrijd- wagens en vijlden - honderd Oorlogs-fchepen, Athen^üs befchnjft den optocht, dien deeze Koning, bij gelegerheid dat hij den Troon beklom, gehouden heeft, en dezelve ftrekt tot zulk een duidelijk bewijs van den uitgebreiden Egyptijchen hande' in dien tijd, dat wj niet voorhij kunnen, om dat verhaal hier gedeeltelijk intelasfchen: Een troup Afiatijche en Jfrikaanfche Slavinnen, naar de wijze van haar land, gekleed, openden den trein. Hierop volgden Kameelen. btlaaden niet Kaneel, Wierook en andere kostbaare Kruiden en Specerijen. Een aantal Ne* gen  < I7Ï > gers torsenten vier-honderd Olijphants-tanden, en, om de glinfterende witheid derzelven te be« ter te doen alïteeken, tevens eenige groote ftuKken Ebben-houf. Abysfiniërs droegen Stof» Goud; Indïdanen «r Paarlen, Diamanten en anïere kostbaare Producten van hun land, ^ervolgends zag men eene lange rei met vreemde Gediertens, door hunne ondericheidene Hoeders geleid: de fchoonfte Vogelen uit Afrika; Schaa* pen uit Abysfiniën . A abiè'n en Griekenland; Osfcn uit fndie'n; Beer en uit het Noor eten; uit bet Zuiden, Pantsers, Giraffen en Rhinoce.-* rosfen, Ptolomjsus Euergetes, die hem (in 373?) opvolgde, maakte in den krijg tegen Syriën groote veroveringen, die zich van den berg Taurus tot aan de Indifche grenzen uitilrekten; hij onderwierp verfcheidene Koningen in gelukkig Arabiën aan zich, vermeerderde de Zeemacht, en deedt meer andere nuttige inrichtingen ten beste van den Koophandel ftand grijpen: Egypten begon nu, eenen zeer hoogen trap van welvaard te bereiken. Het was, voor de tweede maal, en wel op eene veel uit* muntender en algemeen nuttigere wijze, dan onder de Pharaö's, de Zetel der Wetenfchip- pen  pen en Kunften geworden; want het verkrijgen van nuttige kundigheden bepaalde zich nu niet meer alleen tot eene, door bijgeloof zich flaande houdende, Orde; men maakte dezelven niet onbevattelijk door eene raadfela^tige, Hieroglyphifche, taal, maar men droeg ze in het bevallig gewaad der Griekfche welfprekendheid voor. Met onvergelijkelijke kosten, hadien deeze eerfle Ptolomsdssen de meergemelde onfehatbaare' Boekerij aangelegd , het Mujeum opgericht, (lukken van kunst en natuurlijke voordbrcngfelen doen verzamelen; om kort te gaan, alles in 't werk gefield, wat maar eenigfinds van belang voor de Wetenfchappen wezen kon. OhmeèteHjke fchattcn waren in Alexandriën te hoop gebragt. Maar juis<: deeze rijkdom moest, onder de volgende, in overdaad en brasferij levende, Regenten het middel tot een volkomen bederf aan de hand geven. De huitempoorigfle weelde, onder een lui en ledig leeven, ontzenuwde het Volk, Verwarringen in het Staatsbeftuur, gevaarlijke partijfchappen, ongelukkige oorlogen buiten 's lands, en van binnen een alles verwoestende Burger-krijg — ziet daar, de elendige gevolgen eener flechte Ri.gccring, die het Rijk in verval bragt, en Egyp-  Egypten weldra ten doel ftelde van -Rotne*s toeneemcnde macht en haare zucht tot nieuwe veroveringen. Van PïOLOMJeus.PHiLOPATOR, die.(in 3763) zijne voorgangeren opvolgde, vindt men, dat hij krijg tegen Syriën hebbe gevoerd. Ook vernieuwden de Romeinen, die te dier tijd met dun tweeden Punïfchen Oorlog de handen, vol hadden, (in 3774) door een bijzonder Gezandfchap van hunnentwege, het' voorheen, met Ptolomccüs II. geflooten, verdrag, om Egypten daar door te beter aan hunne belangens te verbinden. P to LOMaj us E piph a nes wierdt (in 3780)^ naauwiyks vijf jaaren oud zynde, op den Troon geplaatst. Toen de Romeinen hem van hunne overwinning op Hannibal en den geflooten vreede met Carthago verwittigden, gaven de Egyptifche grooten hunnen Koning met het Rijk over in de befcherming der Romeinfche Republiek; eene befcherming, evenwel, die noodwendig vroeg of laat in eene volkomene heerfchappij veranderen moest. De Romeinen benoemden den wijzen Aristomenes tot 's Konings voogd, en waren van nu af Scheids-, Richters in Egypten. Pto=  PToLowteüs Philometor ( in 3803) de óp» vo.ger van Epiphanes, was ook maar zes jaren oud, roen hij Koning wierdti Toen AnïioOHus Epiphanes, Koning vim Syriëri hem hadt gevangen geroihött, maakte zijn broe* der PhVsköN zich meester van bet Rijk. Maat* de Romeinen noodzaakten deezen de wijk te ne* men, en zich met Lykien , Cyrenaica en het recht van opvolging te vergenoegen. Philometor wierdt weder op den Troon herfteld. Ptolomsus Physkon, vervolgends (in 3838) het Koningrijk aanvaardende, fchijnt dert Indijchen handel nog meer aangemoedigd te hebben. De beroemde Zeeman EüdoXds, dien hij den pose van gezant bij verfcheiden ƒ»diaanfche Vorsten hadt opgedragen , bfagt hem veele belangrijke onderrichtingen meede aangaande de gefchapenheid van dat land, eri dit gaf aanleiding, dat de Egyptifche Kooplieden het waagden, om naar Bengalen te fte* Venen. Ptolomaüs Lathyrus volgde (ia 3S67) zijn' Vader Physkon in de Regeering «p. Zijn' naruurhjke Broeder Apion viel heC Koningrijk Cyrene ten deel, die de Romeinen tot Erfgenaamen van hetzelve benoemde (in  < m w . 3^9). De zoo cvengemelde Zeeman Eü» ouxus hadt op eene tweede reize, die hij tef meerdere ontdekking, op bevel der Weduwe Van Physkon, Cleöpatra, had: ondernomen, de Afrikaanfche kist tot aan Sofala, tegen over Bladagascar, onderzoch;. Hij vondt' daar het vöorltevsn van een Schip, het welk, zoo als bij nader onderzoek bleek, nergens anders konde gebouwd z'jn dan in Gades ''Cadix), van waar het Afrika, tot aan deeze plaats toe, moet hebben rondgezeild. Deeze ontdekking hielp hein op de gedachte, om te beproeven of men geheel Afrika niet zoude kunnen ro dvaaren, hetwelk hij ook, op eenen nieuwen tocht, onder de R.-geering van Lathyrus, gelukkig een uitvoer brag<. Deeze Koning fchijnC hem ondertusfchen evenmin , als in het algemeen den Koophandel en de Wetenfchappen zeiven, onderfteund te hebben. Integendeel deedt zijne wreedheid veeien der nuttigde Mannen zich van hem verwijderen. Nog erger evenwel is de Geichiedenis zijner Opvolgeren met Toneelen van bedrog, trouwloosheid en onmenfchelijkheid bezwalkt. Hij wierdt (in 3884J van zijaten Broeder PTOLOMiïtus Alexander I. uit het Rijk ver-  '< 176" > verjaagd, maar het gelukte hem denzelven ijn 3895) op zijne beurt weder te onttroonen, na dat hij zijne Moeder Cleöpatra gedood hadt. Vervolgends kwam (in 3903) Berenice, de dochter van Lathyrus, aan de Regeeiing, die haaren Gemaal Ptolomsus Alexander II. daar in tot deelgenoot aannam. Deeze vermoordde zijne Vrouw, wierdt daarop zelve van den Troon gebonsd, en zijn natuurlijke halve Broeder Ptolomjeus Alexander III.:maakte zich (in 3903) van de Regeering meester. Maar ook deeze wierdt wederom verdreeven, fchoon hij de Romeinen tot Ei-fgcnaamcn van zijn Rijk verklaarde, die echter nog niet goedvonden, van die erfenis gebruik te maaken. (Van deeze beiden Alexanders, vindt men noch bij Strabo, noch in den Ptolomaifchen Canon, gewfg gemaakt, en 'er heerscht hier, in de opvolging der Egyptifche Koningen , eene verwarring, die zeer bezwaarlijk is optelosfchen.) In 3919 wierdt Au let es Koning; en, hoewel de Romeinen zich de oppermacht over Egypten niet aantrokken, maakten zij zich echter, onder voorwendlel van evengemeJdc'n af- ■ ftand,  < i?7 >' ■ftand, meester van Cypren. Auletes wierdt van zijne Onderdaanen uit het Rijk gejaagd, cn zogt bij de Romeinen hulp, terwijl (in 39:17) Berenice, met haaren Gemaal Seleucus Cybiosactes, en Archelüus intusfchen de Regeering in handen hielden. Eindelijk wierdt Auletes, (in 3929) door den Romein Aulus Gabinius, op den Troon herfleld. Na zijnen dood, verdeelden deszelfs kinderen , Ptolomjeus Dionysius en Kleöpatra den Koninglijken Titel onder elkander; fchoon eigentlijk Pothinus, Ac uilles en Theödotus regeerden. Kleöpatra voerde tegen dit Driemanfchap den Oorlog, toen Pompejus, met eenige fchepen hier toevlucht zoekende, aan de Egyptifche kust meende te landen. Uit vrees echter, dat hij der jonge Koningin de behulpzaame hand mogt bieden, terwijl zij tevens de hoop koesterden , van "er de gunst des zegevierenden C j&sars door te verwerven, lieten de drie gemelde Tijrannen Pompejus op het fchip, dat hem, bij Pelufium aan land zou zetten, vermoorden. Kort daar na landde C je s a r zelve met vierduizend Romeinen bij Alexandriën. De moordenaars overhandigden hem het hoofd van Pom-  pejus; maar hij wendde 'er zijn gezicht fchrcijende van af, en wel verre daar van daan, dat hij de Verraders van zijnen Mededinger voor hunnen gepleegden moord zoude belconen , handhaafde hij integendeel de bekoorlijke K leöpaïra bij haare Rechten. De Tegenpartij, hierop te wapen lopende, belegerde hem in Alexandriën, het geen den Alexandrijnfchen Oorlog ten gevolge hadt. Den geheelen winter door, bevondt C je sar zich in de nceteligiïe omftandighcden, waar uit hem, meer dan eens, zijne ongemeene tegenwoordigheid van geest, alleenlijk reddede, tot dat eindelijk, tegen het voorjaar, zijne Armee uit Aften aankwam. Een gedeelte der Alexandrljnfche Bibliotheek ging, in dezen Oorlog, door de vlammen verlooren; Dionysius verdronk in den Nijl; Kleöpatra bleef in het bezit van Egypten, en trouwde vervolgends met haaren jongden Broeder, PtolomjEus, die nog maar elf jaaren oud, maar door Gesar tot haaren medeRegent benoemd was. Zij liet hem echter weldra door vergift van kant helpen, eer hij; nog veerden jaaren bereikt hadt, en dus, volgends 's lands wetten, aan het Koninglijk gezag deel konde nemen. Na  < *?9 > Na den dood van Ce sar, die niet lang daarna cc Rome vermoord wierdt. tófst ': •> patra het hart van Antonius, door valken zij naar Tarfus in Cillcïdn gedagvaard was', om rekenfehap van haar dubbelzinnig gedrag jegens hem te geven, zoodanig te freffen, dat zij haaren geftrengen Richter weldra in :cn ootmoedigften Minnaar herfchapen zag. Zij verhondt hem meer en meer aan zich, en vleidde haar met het uitzicht, van nog eens Rome,s' Opper-Vorftin te worden; maar cfë verkeerde maatregelen, waartoe zij hem verlei 1de, bevorderden hun beider ondergang. Hij wierdt van Octavius geflagen, die, na de nederlaag van Antonius bij Aïïium , vervolgends in Egypten kwam. Antonius, zich van zijne troupen verlaten ziende, doorllak zich; Kleöpatra viel den Overwinnaar in handen, op wien echter alle haare aangewende kunftenarijën en betooverende bekoorlijkheden geenen vat hadden; zij begreep weldra, dat Octavius niets anders voorhadt dan om haar tot een luisterrijk fieraad op zijne Zegepraal te doen dienen, maar deeze ïcbande beOoot zij, het kostte wat het wilde, door haaren dood te ontgaan. Zij vondt dan ©ok, hoe naauwkeurig men haar mogt bewaaM a ken  < 180 > ken, eindelijk gelegenheid, om zich, doormiddel van een' vergiftigen Adder-beet van het leven te berooven, waarop Egypten (in 3954) een Romeinsch Wingewest wierdt. [ VIERDE TIJDPERK. Egypten onder de Oppermacht der Romeinen. Van het jaar, na de fchepping der Waercld-> 3954 tot 395 na Christus geboorte, een tijdvak van 425 jaaren. Van dat oogenblik af, bleef Egypten, tot op onzen leeftijd, een Wingewest van vreemde Volkeren. Uit dien hoofde maaken de verdere Berichten aangaande dit Land geene gefchiedenis op zich zei ven uit, maar liggen, hier en daar in de levens-bijzonderheden van deszelfs onderfchcidene Beheerfchers, verftrcoid. Een kort overzicht der volgende Tijdperken zal derhalven tot ons oogmerk voldoende zijn. In het algemeen blijkt het, dat Egypten, bij iedere verwisfeling van Meester , telkens in Hechter handen is gekomen, en, op die wijze, van ftap tot Hap als 'tware, in deszelfs tègen- woor-  < i8i > woordigen, betreurenswaardiger), ftaat nedergezonken is. De Romeinen lieten Egypten, door eenen Stadhouder, regeeren, die den titel van Prcefetlus Auguftalis voerde, en zij verdeelden het Land in zes Provinciën. De Hoofdftad bleef Alexandriën, en dc Koophandel ging onverhinderd zijnen gang, hoewel de Romeinen 'er den voornaamften winst van trokken. Hunne OostIndisch - Vaar der s zeilden den Indus op, anderen den Ganges tot aan de vermaarde Koopftad Palihothra. Ondertusfchen was Rome het middelpunt, werwaart alle de fchatten van Egypten heenvloeiden , cn geene haarer overige Wingewesten droeg zoo veel bij, tot het invoeren der verderflijke weelde onder het Romeinfche Volk, dan dit Land. Deszelfs verbaazende Rijkdom aan goud cn zilver deedt de pracht en verkwisting in top Rijgen. De duurte der levensmiddelen nam hand over hand toe, en de prijzen der Landerijen en Koopmans-goederen in Italiën reezen tot het dubbeld der vorige waarde. Paarlen, Diamanten, Specerijen, kostbaar Reukwerk, en alles, wat Indien meer van dien aart opleeverde, wierden weldra onontbeerlijke BeM 3 hoef-  '< i8a > hoeftens. Augustus was de eerde Romein, die een zijden kleed droeg, hetwelk in Egypten gemaakt was. Onder zijn beduur, trok men jaarlijks twintig miliioencn fcheepels graanen uit dat Land; en de overvloed van Egyptifcke Veldgewasfen, gevoegd bij de tpenemence dartelheid der Romeinen, deedt de fraaijlïe Koornvelden van Italiën in Parken en Lusrhoven veranderen. Rcme verloor, onder Zoo veele ongebondenheden der weelde, weldra haare voorige grootheid. Wulpfche en onkundige C&sars hielpen de Regeering in den war, terwijl gcftadige Oproeren' en Burger-Oorlogen eindelijk haaren geheelen val voltooiden, en, met denzelven, dien der Provinciën. Het brandend en melancholiek Klimaat van Egypten was van oudsher, meer dan eenig aan der Land in de Waereid, gefchikt, om Bijgeloof en Dweep-zucht te voeden. Een droefgeestig Ziels -gedel maakte den voornaarolten trek uit in het Volks-Characber der aloude Pharaönifche Egyptenaaren, welke, in vervolg van tijd, door dc Griekjche levendigheid en den Romeirfchen ernst, wel wat gematigd, maar echter niet geheel en al weg genomen wierdt. Langen tijd reeds, vódr het invoeren van  A 183 >" van den Griekfchen Godsdienst, hebben zich de Egyptifcke Effeën, een foort van Joodfche Asceten, door hunne geftrenge levens-wijze, onderfcheiden \ die, uit de Zedenleer der nieuwPlatonifche Wijsgceren, als welke voornamentlijk op onthouding, eenzaamheid, ftille overpeinzing en het dooden der zinlijkheid aandrong, niet weinig voedfcl trok. Nergens vondt dezelve dan ook zoo veel goedkeurings, als hier. Reeds in dc tweede Eeuw, verbasterde men 'er de lcerücllingen van het Christendom mede; en zoo wierdt Egypten, waar bovendien eene Spelonk of een Dadel-boom aan den oever des Nijls, of in de nabuurfchap van denzelven, genoegzaam toereikende is, om aan alle de wezentiijke behoeftens van dit leven te voldoen, het Vaderland der Asceten, Heremiten en Monnikken. Paulus van Theben, een Egyptenaar, was de ecrlte vroome Kluizenaar, die, midden in de derde Eeuw, aller oogen naar zich trok. Melancholie en Eerzucht verfchaften hem weldra zoo veele navolgers, dat het in de Thebaanfche Woestijn eerlang van Kluizenaars weemelde. Een ander Egyptenaar, de Heilige Antonius, vcrëcnigde dezelven onderling tot een Genoodfchapi van lieden, wel» M 4 ken  < 184 > ken zich, afgezonderd van hec overige menschdom, te zamen verbonden, om, naar de ftrengfte regelen der tucht, te leven; en zoo ontmondt, ook in Egypten, het eerile Klooster met deszelfs lui-en-lekkere Monniks-Orde. VIJFDE TIJDPERK. Egypten onder de Byzantijnfche Keizers. Van het jaar 395 tot 642 na Christus Geboorte. Door de verdceling, welke Keizer Theoposius, in den jaare 395, onder zijne Zoonen Arkadius en Honorius maakte, ontllondt eene volkomene fplitzing van den Romeinfchen Staat in twee bijzondere Rijken. Egypten. wierdt, ten gevolge van dien, eene Provincie van het Oosterfche of Byzantijnfche KeizerRijk der Romeinen , welks Hoofdftad Byzantiurn of Conflantinopolcn was. Het onderging daar door over het algemeen weinig verandering; integendeel wierdt het toeneemend verval des geheelen Rijks, onder het beftuur van meestal ellendige Keizers, meer en meer zicht. baar.  < i8s > baar. Vrouwen en Gefneedenen regeerden hét Land; Oproeren , Onccrooningen , Moord - toneelen, Vergiftigingen, onmenfchelijke Doodftraffen en Verminkingen, laage ftreeken van allerlij foort waren aan de orde van den dagj in één woord: defchets, die het Byzantijnfche Rijk oplevert, is een der onaangenaamftc Hukken in de Gefchiedenis van dien tijd. Wij zullen derhalven, bij die, der Menfchelijkheid zoo zeer ontëerende, Toneelcn, niet langer ftil ftaan, maar alleenlijk nog maar aanmerken, dat Egypten ook, geduurende dit Tijdperkr dieper in verval moest raaken, offchoon het anders, als eene afgelegene Provincie, voor de politieke ftormen minder bloot llondt. Barbaarschheid, Onkunde en Religie - twisten kreegen meer en meer de overhand. Echter bleeven nog altoos de Geaenkftukken der aloude Egyptifche grootheid hunnen vorigen luister behouden, en Koophandel en Akkerbouw bloeiden nog als voorheen. Justinianus I., de. roemruchtigfte onder de Keizers van dit Tijdperk (527 tot 565 trok, in één jaar, achtenveertig millioenen fcheepels koorn uit Egypten. De voor de weelde onontbeerlijke Oost-Indifche Producten wierden nog fteeds, langs den ouden M 5 weg»  < i86 > Weg, aangevoerd. Maar de noodzakelijke verdeediging des Lands zelve, wierdt, onder dat alles, uit het oog verloeren ; en, nietcegenfhande Maiiomeds volgelingen, tot over de grenzen van Arabiën, hunne veroveringen uitftrekten, en alles tot hun geloof overhaalden, zondt echter de nu eens flapende, dan weder in razende woede opftuivende , kettermoordende , Keizer Heraclius den Egyptenaaren geen enkeld fchip ter hulpc. ZESDE TIJDPERK. Egypten onder de Arabieren. Van het jaar 641 tot 1250. Mohammed, in zijne vroege jeugd reeds ouderloos en behoeftig, hoewel anders uit eenen Vorftelijkcn (lam-gefprootcn, die van Koreish namelijk in Arabiën, was door het noodlot beftemd, om, de Stichter te worden van eenen vermaarden Godsdienst, en tevens van een Rijk, dat zijne hcerfchappij over drie Waereld-deeien uitflrekte. Op zijne Koopmans-reizen in Arabiën en Syriën, hadt hij de infteilingen en ge-  < i8? > gebruiken der Hcidenfche, Joodfcbe en Christelijke Gocisdienften leeren kennen. Hij vormde uit dezelven een nieuw ftclfel van Religie, en maakte zich zei ven en anderen wijs, dat de Godsdienst van Abraham daar door in deszelfs oude zuiverheid herlteid wierdt. Hij wendde bijzondere Godiijke openbaaringen cn den omgang met Engelen voor, als mede, dat hij hemelfche reizen deedt, en, op het Dier Al Borak, door de lucht naar Jerufalem gevoerd wierdt; dat hij vervolgcnds, door den Engel Gabriël, langs een ladder van JiehtflraalenV-cor, in den zevenden Hemel was gebragt, enz. Zijne Leer vondt echter in den beginne weinig bijvals, tot dac eindelijk een groot deel der Inwooneren van Medina, uit hoofde van hunnen ingekankerden haat tegen Mekka, dezelve omhelsden. De Vijanden van den gewaanden Propheet hadden het hem, in het jaar 622 der Christelijke Tijdreekening, te Mekka te benaauwd gemaakt en hem zijn heil in dc vlucht (Hedfjera, Ilejra') naar Medina doen zoeken. Hier kreeg hij fpoedig meerder aanhang en macht, en zag, door verfcheidene gelukkige gevechten tegen zijne Vervolgers, geheel Arabiën, reeds in het tiende jaar der Hejra (6»  < i88 >' (632), aan zich onderworpen, en tot zijne leer bekeerd. Om dien tijd ftierf Mohammed, maar de Khalifs, dat is vertaald, zijne Opvolgers of Plaatsbekleeders, bleeven met hunne ontzagchelijke Legers de nabuurige Landen, die, in hunnen elendig - vervallen ftaat, weinig weërftands konden bieden, als overftroomen. Tien jaaren na Mohammeds dood, was Omar, de tweede Kaïif, reeds in het bezit van Syriën, Palteftina, Egypten, Cyrene en meer andere Landen, die tot het Oosterfche Keizerrijk behoord hadden. Om ar's Krijgs- Overfte Amru maakte zich meester van Egypten. Alexandriën evenwel hielde het, veertien maanden lang, tegen hem uit, en kostte den Belegeraar drieëntwintigduizend man. Toen die Stad eindelijk ftormenderhand wierdt ingenomen, ftondt Amru zelve verbaasd over de Grootheid en den Rijkdom zijner overwinning. Het minst van allen wist hij raad, wat hij met de onmcetelijke Bibliotheek zou aanvangen. Omar fchreefhem kort en goed: „ In het vuur met alle deeze Boe„ ken! behelzen zij niets anders, dan het geen „ in den Koran ftaat, dan zijn zij nutteloos, „ bevatten zij integendeel iets anders, dan zijn „ ze  < i8p > „ ze gevaarlijk!" en men itookte, zegt de overleevering, zes maanden lang, de Badftooven van Alexandriën met deezen fchat. Barbaarschheden van dien aart, door welken zich de eerde Kalifs ondcrfcheidden, deeden de Geleerden en Kunftenaars al ras de wijk naar Conflantinopolen en de Griekfche Eilanden nemen. Alexandriën hieldt niet alleen op, den Zetel der Wetenfchappen te zijn; maar ook de Koophandel dier Stad kreeg een' nieuwen fchok, en zelfs wierdt de Regeering door de Arabieren naar Foflat, hetwelk Amru hadt laaten bouwen, verplaatst. Tn de nabuurfchap van deeze nieuwe Stad, liet Amru het Kanaal van den Vorst der Geloovigen graaven, om daar door den Nijl met de Arabifche Golf te verbinden; eene onderneeming, die de oplettendheid der Arabieren op den Koophandel genoegzaam bewijst. Des niettemin raakte de buitenlandfche Negotie zeer in verval, wijl de heerfchende Godsdienst - ijver de eerlte Kalifs belettede, om Commercie-Traétaaten met de Christen -Voriten te fluiten, en vreemde Kooplieden in hunne havens toetelaten. Alexandriën zag zich weldra tot op minder dan de helft van zijne voormaalige Inwooners terug gebragt; en  < 19° > is z;lfs, federc, zoodanig vervallen, dac de nieuwe muuren, die omwend het midden der negende Eeuw gebouwd zijn, naauwlijks de halve uicgeftrektheid der oude Stad in zich beflooten. De Landbouw wierdt echter nog zorgvuldig waargenomen, en de daartoe nodige Kanaalen goed onderhouden; zelfs vonden, onder eenige Kalifs, voornamendijk onder den beroemden Haroun al PvAschid (van 786 tot 808), de Wetenfchappen nog eenige befcherming en aanmoediging. Maar deeze gouden Eeuw der Arabieren ging ras voorbij. De Turk Achmed , een Zoon van Tolün, Sdchter van den Stam der Toluniden, ontweldigde Egypten (in 868) aan de Abbasfinifche Kalifs, die het (in 905) wel weder onder hun beftuur bragten, maar dertig jaaren laater (in 935) geheel ea al aan de AKscHiDEKrj eene andere Turkjche Dynaflie, moesten afflaan. Deeze wierden wederom van de F&temiten, eene Arabifche Familie uit Mohammed s Stam (in 969) verdreevcn. De Fdtemitifche Kalif Moezz of Moazz bouwde Cairo in het 359e jaar der Jlejra, en nam 'er fijnen Zetel. Maar ook^de .macht der Fdtemhen nam, onder bet bcfruur van flechte Regenten en doöt de Kruistochten, hand over hand af, tot dat cipdeiijk (in 1171) Sala 11 Addin, gemeeniijk S a l ad 1 n genaamd, Bcheerfcher van gantsch Egypten wierdt. Na zijnen dood, geraakte echter zijne macht verdeeld, cn dezelve ging; ten laatllen, onder de Bahritifche Mamelukken. (in 1250), geheel verloeren. ZEVENDE TIJDPERK. Egypten onder de Bahritifche en Cirkasfifche Mamelukken. Van het jaar 1250 tot 1517. De Ajubltifche Sultan Nojmo'ddin hadt, gelijk wij boven reeds zeiden (zie bladz. 107), een groot aantal jonge lieden, door D jen gis Chan als flaaven mede gevoerd, gekocht, en uit dezelven een Cadetten-fchool van Manwlukken te zamen gefield. Zij wierden te Raudah aan de Zee in den Wapenhandel geöeffend en vervolgends onder de Lijfwacht van den Sultan geplaatst, of tot andere aanzienlijke Ambten bevorderd. Heg, bleek  < 19* > bleek echter weldra, dat zij de gunften niet verdienden, waar mede hunne weldoener hen als overlaaden hadt; zij wierden de gevaarlijkfle Vijanden zijner Opvolgers, en de Moordenaars van den Iaatllen derzelven. Want toen Sultan Mo ad hém, zonder hunne voorkennis, in onderhandeling was getreeden, met den gevangenen Koning van Frankrijk L odewijk XI., vermoordden zij hem, en benoemden hunnen Aanvoerer Ibek tot zijnen Opvolger. Van dien tijd af, waren deeze Bahritifche Mamelukken Beheerfchers van Egypten en het grootfte gedeelte van Syriën, en, me: eene Armée van driemaal»honderd - duizend man, geduchte Vijanden voor de Kruisvaarderen. De Regeeringsvorm, welken zij invoerden, was wel niet Monarchaal, maar integendeel de allerverderflijkfte Ariflocratie. Zij , die het naaste bij den Troon zich bevonden, deeden geduurige pogingen, om denzelven te beklimmen. Hier uic ontftonden onophoudelijk allerlij Eedgefpannen, Verraderijen, Opftanden en Omwentelingen in de Regeering. Van daar, dat, geduurende de honderd - tweeëndertig jaaren der Bahritifche heerfchappij , zevenentwintig Sultans elkander zijn opgevolgd. Ein-  Eindelijk verdreef (in 1382) Bar kok, een Cirkasfifche Mameluk, den laatden Bahriti* fchen Sultan Hadschi, en (lichtte de Dy* naflle der Cirkasfifche Mamelukken, welke, zonder dat zij zich beroemen kon, van zich 's Lands welzijn, beter dan de vorigen, te hebben aangetrokken, door den Osmanfchen Sultan Selim (in 1517) te onder gebragt wierdt. De Koophandel van Egypten, wel is waar, kon, zelfs onder de ongundigde omdandigheden, niet geheel in verval raaken, zoo lang 'er nog geen gemakkelijker weg, om Europa van Oost-Indïfche waaren te voorzien, gevonden was; maar de voordeelen daar van gingen, onder de Mamelukfche regeering, voor 's Lands Inwooners verlooren. De Venetiaanen hadden een middel weten te vinden, om zich, bij uufluiting , den toegang toe de Egyptifche havens te openen, zonder daartoe zelfs binnen 's Lands Con/uls nodig te hebben. Dit wierdt een bron, waar uit vervolgends derzelver onmeetelijken rijkdom voordvloeide, en door welke hunne ontzagch'lijke Zeemacht de heerfchappij over de geheele Middellandfche Zee verwierf. Maar weldra verviel die alles, N toeg  '< 194 > toen Vasco de Gama den weg ter Zee naar Oost-Inaiën, en Columbus Amerika ontdekt hadden; van dat oogenblik af hieldt Egypten op, het middenpunt van den Koophandel te zijn. ACHTSTE TIJDPERK. Egypten onder de Turkfche Heerfchappij. Van het jaar 1517 tot op onzen tijd. De aloude Bewooners van de Oost-kust der Kaspifche Zee, de Turken namelijk, hadden van tijd tot tijd de Afiatifche Provinciën, vervolgends de Europeefche, en eindelijk (in 1453) het overfchot van het Byzantijnfche Keizerrijk, Confiantinopolen, aan zich onderworpen. Hunne zegevierende Krijgsbenden trokken nu mede in Egypten. Sultan Selim I. met de Perfamen in Oorlog zijnde, trok onvoorziens zijne macht tegen Kansu Alguri, Sultan van Egypten, die een Bondgenoot van dezelven was» te zamen, en floeg hem (in 1516) bij Aleppo. De vluchtende Smtan raakte om 't le-  *C 195 > leven; zijn Opvolger Tumanbai verloor, drie maanden laater, eenen tweeden Veldflag, wierdt daarenboven gevangen genomen, en tfc Cairo aan een Poort opgehangen. Selim zag 2ieh nu wel meester van gantsch Egypten, maar vreesde, niet zonder reden, dat de verbitterde Mamelukken, die zich de ter dood-brenging van hunnen Sultan gevoelig aantrokken, welligt na zijn vertrek, op nieuw de wapens zouden opvatten. Om hen derhalven in zijn belang te krijgen, vergunde hij dezelven, onder het opper-toeverzicht der Turkfche regeering, hunne oude Staatsregeling, met vierentwintig BeVs aan het hoofd, te mogen behouden, op de volgende voorwaarden: 1) De Porte, in tijd van Oorlog, met een Corps van 12,000 man bij te fpringen. *) Jaarlijks eene dubbelde fomme van 560,000 Ajlani optebrengen, dé eene te Conftantinopolen, en de andere aan Mekka en Medina tot onderhoud van de zich daar bevindende Heiligdommen. En 3) 1,000,000 aakken graan in de Turkfche Magazijnen te leveren. Onder dat beding wierdt hun eene on* lepaalde macht over alle de Inwooneren vatt Egypten toegedaan. Zelfs de Pacha, die, als N * Rc-  < IOC- > Reprafentatit van den Grooten Heer, in Calrê .zijne RcfiV.entie hieldt, zou, Wanneer hij zich ha ongenoegen der BeVs op den hals haalde, bloot ftaan om gefufpendeerd en bij de Pot te verklaagd te kunnen worden. Ingevolge dit, niet Sultan Selim gcflootcn, verdrag, hetwejk, tot op de k'mst van Boonaparte in Egypten, nog ftand hleef houden, nn.akren de liei's met elkander eene bijzondere maatfehappij van Pachters-Generaal uit, die, wanneer zij n.aar voor de betaaling van hun verfchuh'igde -orgden, zelfs niet, uit hoofde van het afgrijfelijkst Defpotismus, ter yeraridwoordiflg konden geroepen worden. AUe. zw em van befchaaving, die 'er nog mogt zijn ovcrgebleeven, moest dtrhalven nu weldra geheel verdwijnen. Het onderwijs, dat voorheen in de Meet-kunde, in de AHronomie, in de Taal-kunde en eenige andere Wetenfchappen gegeven wierdt, wierdt ten eenenmaal verwaarloosd, en de Onkunde nam zodanig toe, dat de E iropeefche Reizigers in laater tijd, als zij 2ich van eene Teleskoop, of eenig meetkundig Inftrumcnt bedienden, voor Tovenaars wierden gehouacn en gevaar van hun ieven liepen. — De  < 19' >' De uitvoer vsn koorn hieldt op; de Koophin--' del kwam meer dan ooit 111 verval; de Kanaa-lcn raakten ---erzand; een d-rde gedeelte v.n hetwelë:r z>o bekoorlijke en vruchtbaare Dslta veranderde in eene- wildernis; en de eerwiarc.igfte Gedenkftukken der aiöuie Bouw-kunde wierden gewetóadig vernield. Door de onophoudelijke kuiperijen en fchcrmutfelingen der Bei's onder elkander, nam de verwildering, tot op onzen tijd, al-meer en meer de overhand. De verachtelijkfte hebzucht verleidt deeze flaaffche Tijrannen, om elkanders krachten onderlmg te fnuiken, door welker te zamenfpanning zij anders zoo ligtelijk zich aan de Turkfche Oppermacht zouden kunnen onttrekken. De Staatkunde van den Divan, hier van overtuigd, wist dan ook dien geest van onderlinge werdeeldheid, waar van Egypten het flagtöffer is, bettêndig gaande te houden. Met dat al fcheelde het, voor nog geen dertig :a.iren, niet veel, of Ali Bei, een uitmuntend Genie onder de Mimclukken, hadt Egypten van dtn ijzeren fcep.er der Osmannen verlost. Ali Bei was de Zoon van een' Griekfchen Priester in1 NatoUë.i >. ..cn in 17*8 geboorenN 3 Op  '< ïS-8 > Op zijn dertiende jaar, wierdt hij, met meer andere jonge knaapen, weggeroofd en in Egypten verkocht. Hij verhief zich al vroeg, door zijne begaafdheden en dapperheid, uit den ftaat van gemeenen Mameluk, tot de waardigheid van Bei; en beklom, trots alle de kuipcnjën zijner Vijanden, (in 1763) den hoogften EerePost van Staar, dien namelijk eens Schech el Belled; en bragt, met cnvermoeiden iever en naauwgezette rechtvaardigheid, eene ongewoone orde cn veiligheid te weeg. Zijne Vijanden ondertusfchen hadden lang gelegenheid gezogt, om hem den voet te ligten, en meenden het juiste tijdftip daartoe gevonden te hebben, toen Rusland in 1768 de Turken den Oorlog verklaard hadt, en Ali de bij het Tractaat bepaalde 12-oco man hulptroupen bijeen bragt. Zn klaagden hem bij de Porte van geheime verftandhouding met de Rusfen aan. Sultan Mustapha III. begon, op zijn Turksch, het Proces met de Executie , en eischte niets minder dan AlTs hoofd. Deeze, door eenen zijner vrienden in den Divan, daar van verwittigd, liet den Capidfchi Ba/chi, welke den Firman tot zijne terechtftelling naar Caire I moest  < 199 > moest overbrengen, onderweg van kant maaken , en meende zich vervolgends nergens anders do :>r te kunnen redden, dan door eenen volflagen opftand. Zesden Be'is voegden zich bij hem; de overigen moesten volgen. Terwijl Ali's troupen de geheele Oost-kust der Arabifche Golfen Syriën veroverden, onderhieldt hij orde en rust in Egypten, en gaf zich alle moeite , om 's Lands toelland te verbeeteren, en voornamelijk, om den handel met de Europe* aanen weder in zwang te brengen. Hadden de Rusfen de beloften geftand gedaan , welken Ali van den Graaf Alexis Orlow gekreegen hadt, dan ware hij, zonder twijffel, onaf hang! ijk Sultan van Egypten geworden. Maar de onderlleuning, die zij hem gaven, was van zeer weinig aanbelang, en zijn eigen Zwager, M a h a m e d , dien hij met weldaaden overlaaden, en aan het hoofd eener Armée geplaatst hadt, wierdt zelve zijn Verrader. Mahamed wist de troupen, waar over hij het bevel voerde, in zijne belangen te krijien; en, toen A l i tegen hem optrok, kocht hij de Mograbijnen, die in deszelfs leger diendea, om, zoo dat zij, geduurende het gevecht, tot hem overliepen. N 4 Op  Op deeze wijze , verloor Ali, op den i g April 1773, den Veldflag, en te gelijk zijri leven; — en Egypten zag zich weder in de oude keetenen geklonken. Op*  OPGAVE der. BELANGRIJKSTE SCHRIFTEN o v*e r den VOORMAALIGEN en TEGENWOORDIGEN STAAT van E Q T P TE N, H erodotus. — Ed. Pet. Wesseljnc» Amft. 1764. Fol. — Ed. A. C. Borhek. Lemgo 1781 , 1782. 8vo. 2 vol. Men heefc daar van eene Hoogduitfche vertaaling door j. F. Degen. Franckturt am Maijn, 1783. 8vo. i Als mede eene zeer oude Hollandfchs, onder den titel: Herodoot van Halikarnassus, IX Boeken der Hiftorie'n, uit het Grieksch vertaald door A. D. Am/l. 1665, bij H. Sweerts, 4tO. Het voornaam oogmerk, 't welk Herodotus, wien men den Vader der Gefchiedenis gevoeglijk mag noemen, en die, omtrend het jaar 3450 na de fchepping der Waereld , of N 5 53®  530 jaaren voor Christus geboorte, geleefd heeft, met zijn werk bedoelde, was de befchrijving van den oorlog der Grieken tegen de Perfiaanen; fchoon hij 'er tevens de gefchiedenis der overige Natiën heeft tusfchen gevlochten. Het tweede Boek van zijn onfterflijk Werk gaat voornamelijk over Egypten, welks wonderen hij met eigen oogen belchouwd heeft. Diodorus Sic. — Ed. Pet. Wesseling. Amft. 1745. II. vol. fol. De Franfche vertaaling van den Abbè Terasson is, te Parijs in 1737. 2 deelen in 8vo, uitgekomen. Naderhand heeft F. A. Stroth 'er eene overzetting van in 't Hoogduitsch geleverd. Franckf. a. M. 1782. 1783, mede 2 deelen in 8vo beflaande. Ik weet niet, dat wij 'er eene in onze taal hebben. Deeze Hiftorifche Bibliotheek van Diodorus, die een Tijdgenoot is geweest van CjEsar en Augustus, was ae vrucht van eenen dertig-jaarigen arbeid; en zou, voor de allervolleedigfte Gefchiedenis der oude Waereld, te houden zijn geweest, wanneer ongelukkig meer dan de helft der veertig boeken, waaruit dezelve beftondt, niet ware verloeren gegaan. De drie eerfte boeken behelzen voornaamelijk Egypc ten,  < 203 > ten, en geven eene bijzondere bandleiding tot de kennis van deszelfs alöuden Haar. AbulfeüjE Dejcriptio iEgypci. — Ar ah. & Lat. Ed. J. D. MicHAëLis. — Göuing. 1776. 8vo maj. • Strabonis Rerum Geographicarum Libri XVIÏ. Amfl. 1717. fol. II. tem. — Recenfuit, y ar iet at e le&ionis, adnouitionibusque illuftrayit &c. Siebenkees, inde a feptimo Li* bro continuavit Tzschucke. Lipf. 1708» Svo maj. II torn. Pier re Belon, Obfervations deplufieurs fingularités, &c. trouvés en Grèce, Afie, Judée, Egypte, &c. Paris 1588. 4to. Eene Befchrijving als deeze, behelzende eene in het jaar 1537 ondernoomene Reize, kan eigentlijk alleen maar dienen, om ons eenig denkbeeld te geven van den toenmaaligen ftaat van Egypten. E. Melton, 'zeldzame en gedenkwaerdige Zee- en Land-Reyzen door Egypcen , OostIndiën, Perfien enz. aangevangen in den jaere 1660 en geëyndight 16^7. Amfl. 1681. Ato. Een laatere druk dier Reizen met pl. Amfl. 1702. 410. Dit Verhaal draagt alle teekens van waarheid  < 104 > beid en juistheid. Het eerde Deel behelst Egypten. Thevenot, Relation cPun Voyage fait au Levant &c. a Rouen & fe vend a Paris 1665. 4to. — Paris 1689. 8vo. IV T. met pi. i Thevenots Reizen, 3 deelen met platen. Am ft. 1731. bij G. Bos. 4to. ■ Het tweede Deel geeft verflag van Egypten, en blijft nog ahous lezenswaardig. De Schrijver onderfcheidt in zijn Verhaal naauwkeurig alles, wat hij in eigen perfoon zag en opmerkte, van dat geen , het welk hem anderen verhaalden. Joh. Mich. Wansleben, Relazione dello flato preferite delf Egitto. In Eiorenza 1670. iamo. in Parigi 1671. 12 maj. — J. M. Wansleben Nouvelle Relation en jorme de Journal d'un voyage fait en Egypte en 1672. 1673. a Paris it'77- i2mo. Wan s l e b e n, gfboortig van Erfurth, wierdt in 1663 door Ernst Hertog van Go* tha naar Egypten cn Abysfmiën afgevaardigd, om den ftaat van het Christendom, voornamelijk in Abysfiniën, te gaan onderzoeken. Hij wierdt in 1665, te Romen, Roomsch-Katholiek. Colbert zondt hem in 1672 andermaal naar £gyp-  < 205 > Egypten. Het eerde opgegeven werk is op» perviaKkig gefcareeven, maar het laatite verdient on 'er de besce Reis befchrijvingen gerangfchikt te wor 'en. Claude S i c a r d , // hier en daar verkort, en met eenige, weinige, flechte, plaaten voorzien. Loncl. 1757. 8vo. 2 deelen.- Deeze kleine Engelfche uitgave heeft J. F. E. Steffens in het Hoogduitsch vertaald» Warfchau 1779 8vo. 2 B. Zij is eene der prachtigfle Reis - befchrijvingen, die ooit in het licht verfcheenen zijn, verfierd met 159 voortreffelijke plaaten en kaarten. Norden deedt zijnen tocht in de jaaren 1737 en 1738. Shaw, Travels or Obfervations relating to [everal parts of Barbary and the Levant. Oxf. 1738, fol. 2 Edit. London 1757. 4to. Eene Franfche Vermaling in 2 deelen verfcheen daar van in den Haag, 1743. 4to. Eene Hoogduitfche te Leipzig in 1765. 4to. en ein-» delijk ook eene in onze taal met pl. 2 DD. te Utrecht 1771. bij J. van Schoonhoven. Richard Pococke, Travels to the Eaft. and fome othtr countries; with cuts and ma- pes &c. London 1743—1748. fol. III vol. • Lond. 1770. 4to. III vol. met meer dan 300 plaaten en kaarten. R, -Pococke, Befchrijving van het Oosten en van eenige andere Landen, 3 deelen 6 ftukken met pl. Utrecht, G. T. van Padden< burg.  < 208 > ii'rc.. Rotterdam j. Bosch en R. ArrenJBlrg, Amjlerdam M. de Bruijn. qt&, >— Mtn betfc van die Werk twee Hoogduitfchc overzettinger;: eene var C. F. von Windheim, Erlangen 1754 gr. 4to 3 Bünde; en eene van Breijer en Schreber, Erlang. l77l' 4t0« 3 B. niet pl. — De Pranfche v.maiing, te Neuffchatel in 1772. i2mo. m6 deelen uitgegeven, is zonder plaaten of kaarten, en bezit noch inhoud noch Register. d'Anville, Mémoiresfur 1'Egypte ancienne & moderne, fuivi d'une Défcription du Golfg Arabiqtie ou la Mer Roi.ge, ü Paris \j(>6. 410. Ouvrage enrichi de cartes & figures. De groote verdieniten van d'Anville, vooral met betrekking tot de Waereld - befchrijving, zijn te algemeen bekend, dan dat wij hier zijnen lof zouden herhaalen. ■ — l Empire Turc, confidéré dans fm étibl'islement & dans fes accroisfemens fuccesfivs. a Paris 1772, Een zeer kort opflel der Gefchiedenis vaa bet Turkfche Rijk, met veele voortreffelijke Geög-aphifche aanmerkingen. Carsten iSiEBUHR, Reife-befchreibung . pach  < 209 > nach Arabiën und andern umliegenden Lan* dern. Copenhagen, 1774. l77%- 4t0- 2 ^D. Carsten Niebuhr, Reis naar Arabiën en andere omliggende Landen, 2 deelen met* pl. 1755. Amfl, S. j. Baalde; Utrecht,]. van Schoonhoven. 4C0. Men vindt in deeze twee deelen 124 fraaije Plaaten, Plans en Kaarten, en het Werk zelve behoort, zoo uit hoofde van deszelfs naauwkeurigheid en bondig onderzoek, als wegens de ruimte van ftof, die men! 'er in aantreft, onder de uitmuntendfte Reis - befchrijvingen geteld te worden; het eerfte deel behelst eenen fchat van belangrijke opmerkingen over Egypten. Meiners, Verfuch über die Religions-Gefchichte der lilt e ft en Völker, befonders der Egyptier. 1775. 8vo. De Schrijver deezer Proeve tracht de doorgaande meening omtrend den hoogen graad van befchaaving onder de oude Egyptenaaren tegen te gaan. ■ 1 Abhandlung über den Thier- dienst der /Egyptier und die wahrfcheinlichen urfachen feiner entftehung und erweiterung. Te vinden in het eerfte Deel feiner vermischten Schriften. Leipzig, 1775. 8vo. O Ey-  '< 2io > Eyles Irwin, A feries of Adventures in the courfe of a yoyage upon the Red - Sea, on the coasts of Arabia and Egypt, and of a route through the Dcfarts of Thebais hitherto unknown &c. in the year 1777. Ecu don, 1780. 4t0. In *t Hoogduitsch: E. Irwings Begebenhepten einer Reife auf dem Rochen Meere. Leipz. 1781. gr. 8vo. (door ƒ. A. En gele recht/) J. Capper, Obfervations 011 the pasfage to India through Egypt and acrosf the grand Defart. Lond. 1783. 4to. Men vindt daar van eene Hoogduitfche vertaaling in Sprengels Beitr. zu Lander- und Vólker-kunde. 4t' Bd. Capper heeft onderfcheidene Reizen naar Indien, door Syriën, Arabiën en Egypten gedaan; zijn laatile tocht was in "t jaar 1778. Hij deelt ons mcenige nieuwe opmerking mede, en geeft tevens verfcheidene waarfchuuwingen aan de hand, waar van de nieuwere Reizigers na hem , als van zoo veele regelen van voorzichtigheid, gebruik kunnen maaken. Wij bezitten in onze taal: ƒ. Capper, Onderrichting wegens het reizen over Land, langs den weg van Suez, door Egypten naar Europa. 1786. Amfl. J. Yntebia. 8vo. Hen-  < 211 > Henry Rooke, Travels to the Coast of Arabia Felix and front thence by the Red-Sea and Egypt to Europe. Lo'nd. 1783. gr. 8vo. R o o k e deedt zijne Reize geduurende de jaaren 1781 en 1782, genoegzaam langs denzelfden weg, als Ir win. Hec verhaal 'er van is onderhoudend gefchreeven, zonder evenwel juist veel aanmerkelijk nieuws te behelzen. Chasseboeuf Volney, Voyage en Syrië e? en Egypte pendant les années 1783 85. a Paris 1787. gr. 8vo. II. met pl. ■ In 't Hoogdui'tsch, Jena, 1788. 8vo. 2 Th. De Burger J. D. Pasteur heeft ons vjan deeze Reis van Volney door Syriër, en Egypten eene goede vertaalmg geleeverd, die, in 1791, in twee Deelen piet Kaarten en Plaaten, bij A. en J. Honkoop, te Leijden is uitgekomen. ■— Men vindt in dit werk niet zoo zeer het verflag eener Reize, dan wel verhandelingen over Syriën en Egypten, dienende ter ophelde■ring en verbeetering der vroegere Reisbefchrijveren en derzelver gegevene Berichten. De Kaart van Egypten, die men 'er in vindt, is uit Nieeuhr overgenomen. T o t t ( Bar. de ) Mémoires jur les Turcs ■at les Tartares, a Amft. 1784. 8 maj. 4 vol. O 2 In  < 212 > Tn ft Hoogduitsch, Berlin. 1794. gr. 8vo. 3 Th. m. k. De Baron de Tott, welke, 23 jaaren lang, in oncterfchcidene betrekkingen, onder de opgenoemde Volkeren leefde, deelt ons een aantal zeer belangrijke opmerkingen mede. Het vierde deel van zijn werk, behelzende eene Reize naar den Archipel, Syriën, Egypten enz., komt, bij ons onderwerp, voornaamentlijk in aanmerking. •— Wij hebben 'er in onze taal eene uitgave van, getiteld, De Tott Gedenkfchriften, betrefende de Turken en Tartaaren. 2 DD. Amfl. M. de Bruijn. 1787. gr. 8vo, F. A. Stroth, iEgyptïaca, feu veterum fcriptorum de rebus /ügypti commentarii et fragmenta. Götting. 1782. 8vo, II vol. Eene zeer bruikbaare verzameling van verfcheidene plaatfen uit Herodotus, Diodorus en Plutarchus over Egypten. Reifen und Beobachtungen durch ^Egypten und Arabiën ;-aus den grosfen werken verfchie* dener Reifenden. Bern und Winterthur, 1779 ■en 17-81. gr. 8vo. m. k. T. J. Ditmar, Befchreibung des alten iEgyptens. Nümberg, 1784. gr. 8vo. James Bruce Travels to discover the fourcet of the Nile. Loni.iyB6.fq. 410. In  < 2i3 y In 't Hoogduitsch van Volkmann. Leipz. lyoi. &c. 5 B. S a v a r v, Lettres fur 1'Egypte , ou Ton efre le parallèle des moeurs anciennes & metiernes de fes habitans, ou Von décrit Pétat, le commerce, P agr kult ure &c. du Pays, avee des Cartes Geogr. a Paris 1786. 8vo. 3 Part. In 't Hoogduitsch, Berlin, 1786. 1788. 8vo. 2. Bande. In 'c Neer duit sch: Savary, Brieven over Egypten, met aanm, van J. G. Schneider, 3 deel. Amfl. M. de Bruijn, 1789. in gr. 8vo. De Schrijver heeft, bij zijne eigene Opmerkingen, nog gebruik gemaakt van de Berichten door Niebuhr, d'Anville, Pococke en anderen geleeverd, en geeft daarenboven het voornaamfte op, wat 'er de oude Schrijveren van geboekt hebben. De voornaame verdiende van zijn werk beftaat in den bevalligen ftijl, waar in het gefchreeven is, jammer echter, dat hij fomwijlen wat in het zwellende valt. Binos {Abbè de), Voyage par 1'Italie en Egypte, au mont Liban & en Paleftine. Paris, 1787. 8vo. a vol. Dit boek behelst niet anders dan wat alledaagfebe berichten van Egypten, die niet veel om »( lijf hebben. P.  < 214 3* P- J. B runs, Verfuch einer fyftematifchen Erdbefchreibung der entferntern Welt-theile, Afrika, Afiè'n, Amerika, und Süd-Indien. Frankf. a. M. 1791—98. 8vo. 6 Th. De twee eerfte Deelen gaan over Egypten, Nubiën en Abysfiniën, Voor het overige kan men veel belangrijks, over Egypten, vooral over deszelfs vroegeren Staat, lezen, in dc Algemeene Gefchiedenis, bij ons bekend onder den naam van Westerbaan; een wel wat omflagtig., maar piet te min voortreffelijk, werk, waar in de Nieuwsgierigheid niet alleen, maar ook de waare Geleerdheid voldoening vinden. Wij meenden deeze herinnering aan een, va uiize dagen maar al te zeer verwaftrloosd, Gefchrift vol kunde en wetenfchap verplicht te zijn. Bij gelegenheid der Landing van Boonaparte in Epjpten, zijn onder anderen in het licht gekomen: E. Ir win , An Enquiry into the feaftbility 0/  < 215 > of the fuppofed Expedition of Buonaparte into the Eaft. Lond. 1798. Obfervations on the Expedition of Buonaparte to the Eaft, and the probability of the fuccesf, confdered — by the Aüthor of the Hiflory of Peter III. Lond. 1798. Eene Hoogduitfche overzetting van beiden deze werken is geannonceerd door de P. P. Wilfifche Buchhandlung. Behalven verfcheidene, over dit onderwerp, in Frankrijk zelve uitgekomene, Gefchriften, is ook nog in Duitschland verfcheenen: Egypten in Hiftorifcher, Geographifcher, Phyfikalifcher , IVisfenfchaftlicher , ArtifiiJcher, Naturgejchichtlicher &c. hinficht. Berfin und Leipz. 1799. De Kaart, die men 'er in vindt, is naar die van Savarv, en de zes Plaaten naar Niejbuhr &c. zeer ongelukkig gecopiëerd. Daarenboven krielt het Werk zelve van Drukfouten. De Boekverkoper Aelart, die daar van eene Vertaaling,, zoo ik meen, geannonceerd heeft, zal, hoopt men, zich bij zijne Nederduitfche uitgaavc, van eene betere Kaart en fraaijer Plaaten voorzien.  MISSTELLINGEN: Bladz, 4. Reg, 2. van onderen, ftaat: van zijnen oorfprong, moet zijn: van daar hij in Zee Jlort. • 4. 9. ftaat: Arabiën, moet zijn: Lybi'èn. — 15. 6. Möris, moet zijn: Moeris. 15. 6. 12. en •* 16. 12. ftaat: Arabifche Zeeboezem, lie- 20. 8. Zevenentwintig, moet zijn: Zevenentwintig en een halve. 115. I* twaalf honderd, moet zijn; twaalf duizend.