DLEVEJNTSBERXCHTEX tak J.r. MART INE I. loob A.VAN DEN BE1G. TE AMSTESBAM,ïij JOIIANNES ALLAHT, mD c cxc vi.    LEVENSBERICHTEN VAN JOHANNES FLORENTIUS MARTINEf 9 MEESTER DER VRIJE KONSTEN, LEER. /AR DER WIJSBEGEERTE; LID VAN DE HOLLANDSCHE, ZEEUWSCHE, EN GELDERSCHE MAATSCHAPPIJEN DER WETENSCHAPPEN, TE HAARLEM, ROTTERDAM, VLISSINGEN EN ARNHEM, EN PREDIKANT TE ZUTFüN VERZAMELD en UITGESPROKEN DOOR ZIJNEN VRIEND, AHASUERUS van den BERG, PREDIKANT TE ARNHEM.   AAN mijne zeer waarde'vrienden, DE HEEREN HENDRIK van der BANK, predikant te zutfen} Mr. GULIELMUS TITSINGH, Regent van het spin- en werkhuis te Amsterdam; en ËNGELBERTUS MATTHIAS ENGELBERTS, lid van de haarlem sche en leidsche maatschappijen de It wetenschappen en der letterkunde, en predikant te hoorn: VRIENDEN VAN DEN BRAVEN M A R T I N E T: MET WELKE IK, IN onderscheide betrekkingen, vele jaren lang, in de diepste vertrouwelijkheid van dien WA ARDIGEN MAN GEDEELD HEBBE, D R A G E IK DEZE LEVENSBERICHTEN, A 2  TOT EEN aangenaam aandenken, aan die nuttige, mi] hoogst verkerende VRIENDSCHAP; MET verzoek, om de voordduring van dezelve, in 0n2e KLIMMENDE JAREN, 200 lang god ons noch het leven geeft; ONDER TOEWENSCHING VAN EENEN STERKEN, GEMEENNUTTIGEN OUDERDOM, en de BESTE VERTROOSTINGEN van het WA ARE CHRISTENDOM IN DENZELVEN. O P A. v. d. B E R G.  Deze levensberichten zijn , in het Genootschap van natuurlijke en andere Wettnfchappen, onder de Spreuk prodessb conamur te arnhem, waar van martinet Medelid van eere geweest is, voorgelezen. Het grootst gedeelte is, veelal woordelijk , overgenomen uit berichten , die mij op mijn verzoek , door zulken , die uit eigen ondervinding getuigen kunnen, en wier liefde voor de waarheid boven allen A 3 twij-  twijfel is, zijn meegedeeld, en die ik onder mij beware. Veel meer had ik er kunnen bijvoegen , indien ik niet gevreesd hadde voor mijne toehoorders als te lang te vallen. Eenlge zaken evenwel, waarin men min of meer belang zal Hellen, heb ik er in de aanteekeningen bijgevoegd.  D ie den lof van eenen man van verdienften, na zijnen dood, opentlijk, wil vermelden , en de wereld van deszelfs ware voortreflijkheid overtuigen , Haat , naar mijn inzien , eenen verkeerden weg in , wanneer hij aanftonds , op eenen hoogzwellenden toon , aanvangt; eene droefheid zonder mate of palen voorwendt, en eene bijster groote verlegenheid betuigt, over zijne onbekwaamheid, om den roem van zijnen held naar waarde uit te meten. De verftandige man , die altijd minder of meerder gunftige eenzijdigheid in den lofredenaar onderftellen mag, wordt, aanftonds bij dit luidbrommend begin , met wantrouwen jegens hem ingenomen, of hij niet veelmeer voorheeft, zijne reden A 4 met  8 LEVENS- met onmatige grootfpraak behaaglijk voorzijne toehoorders te maken: dan den man , van wien hij fpreken moet, naar waarheid en met de eigen trekken van zijn karaktervit te beelden. In dit ongunftig vermoer den wordt hij meer en meer gefterkt , wanneer hij , in den voordgang der reden , gerncene , dagelijkfche zaken en bedrijven ais zeldzame voortrefiijkheden hoort uitveriten, die fchar.rsch onder fterflijke menfehen plaats hebben ; cn de rest metonbewezen verheffingen , die men alleen op zijn woord gelooven moet, hoort aanvullen. Deze aanmerking, die ik meer dan eens bij het lezen van lofredenen , op perfoonen van minder of meerder verdienften , gemaakt hebbe, heeft zich vooral aan mijnen geest voorgedaan, toen ik tot het befluit kwam , om U eene fchets te geven van het braaf karakter , en gemeennuttig werkzaam leven van wijlend mijnen zeer waarden vriend martinet: en in hoe verre ik mij door dezelve, in het vervaardigen van mijn opftel, heb laten be- ftie-j  BERICHTEN 9 ftieren , zult gij nu zelve moeten beoor^ deelen. Wij hebben het genoegen gehad, dat Hij, met en nevens wijlend den wijdvermaarden Doktor JOHAN STEVEN BERNARD, de eerfte was, die zich , aanftonds bij de oprichting van dit gezelfchap , den rang van deszelfs medelid van eere heeft laten welgevallen. Wij hebben altijd reden gehad om ons daar over in de hoogfte mate te verblijden. Meenigmaal zijn wij vermaakt en onderrecht, door verhandelingen van zijne hand over natuurlijke zaken; wij hebben een blijvend , aangenaam gedenkteeken van hem , in eene fraie verzame^ ling van natuurlijke zeldzaamheden , waar mede hij onzen opkomenden voorraad vermeerderd heeft: en welke voordeden zouden wij verder niet van hem hebben mogen hopen , indien wij niet, helaas ! nu reeds, door den dood van hem waren beroofd geworden! Wij hebben derhalven wel dubbele reden , dat wij dit uur tot het vieren van zijne lofwaardige gedachtepis afzonderen. A 5 Ook  io LEVENS- Ook zult gij niet vreemd vinden , dat ik dit werk voor mijne rekening genomen hebbe, wanneer gij in aanmerking neemt, de nauwe betrekking , in welke ik eene lange reeks van jaren, met hem ben verbonden geweest: eene betrekking, die ik, uit hoofde van al het nut en genoegen , dat ze mij heeft aangebragt, onder de aangenaamfte lotgevallen van mijn leven heb mogen rekenen. Gaarne gedenk en vermeld ik , welk een man mijn broederlijke vriend martin et geweest is! Zijn verlies ftrekt mij tot gevoelige fmerte , maar zijn langdurig genot en bezit, zal mij, zoo lang ik nog leve, tot eene ftoffe van groote blijdfehap wezen! Evenwel heb ik niet voor, u eene eigentlijkgezeidc lofrede te leveren, mar* tinet prijst zich zeiven veel beter aan , aan allen die hem kennen , dan de beste lofredenaar immer doen kan. Eenvoudige verhalen van het gene hij geweest is en gedaan heeft, naakt, en zonder eenigen opfchik voorgedragen, zijn alles wat gij van mij te wachten hebt. Ook zult gij zelf  BERICHTEN it zelf zien , dat deze ftof zoo ruim is , dat zij geen plaats overlaat voor zulke aanmerkingen , vergelijkingen, aanhalingen, als waar mede redenaars anders wel , fomtijds bij gebrek van beter ftof, hunne Hukken verfieren of aanvullen. En ik fta u borg, dat alles wat ik u verhalen zal, op berichten van onbetwistbare geloofwaardigheid rust, en dus letterlijk waarheid is. JOHANNES FLORENTIUS MARTINET is geboren te Deurne , in de Majorij van 's Hertogenbosch den 12. van Hooimaand 1729. Zijn vader was jones anthonius martinet, Predikant van de Hervormde Gemeente aldaar , en zijne moeder petronella van der horst. Van zijne voorouders is mij niets anders bekend geworden, dan dat zijn vaderlijk gedacht van Franfche herkomst is ; en dat zij, die zich uit hetzelve in deze lan-  12 LEVENS- landen hebben neergezet, behoord hebben onder die achtenswaardige lieden , die bij de herroeping van het Edict van Nantes , hun vaderland en bezitting aan de vrije belijdenis van onzen gezuiverden Godsdienst hebben opgeofferd. Zijne verftandelijke vermogens begonden zich reeds vroeg te ontwikkelen. Maar omtrent 9 Jaren oud, was hij reeds op de latijnfche Schole te Eindhoven. Doch de oude martinet, toen Predikant te Schijndel, die den lof van ongemeene braafheid en zedigheid heeft nagelaten, bezweek kort daarop, in Grasmaand 1739, onder den last van zijne kwalen; en, daar zijne weduwe 's Bosch tot hare woonplaats verkoos, vond haar jongsken aldaar, van toen af, uitmuntende gelegenheid tot nodig onderwijs. Ook was dat onderwijs bij' uitftek aan hem befteed. Met eene vlugheid en naarstigheid, die zelden weerga vindt, liep hij alle de Scholen af, en hij hield noch tijds genoeg over, om in de kennis der franfche en engelfche talen aanzienlijke vorderingen te maken. Zelfs begon zich reeds toen eene heer- fchen-»  BERICHTEN. 13 fchende neiging, tot het kennen der natuur, in hem voor te doen. Na het volbrengen van zijnen eerften Schoolloop , gaf men hem eenigen tijd over , aan het onderwijs van de Hooglceraren, die in dien tijd, binnen de Brabantfche Hoofdftad de Wetenfchappen onderwezen. Hier leide hij de eerfle gronden van zijne oosterfche taalkunde; hij werd de bezondere vriend van clemens, die de Godgeleerdheid onderwees, en verheugde zich boven alles in de onderrechtingen van joncourt , die de bijzondere gave fchijnt gehad te hebben, om fmaak voor Wijsbegeerte, inzonderheid voor de Natuurkunde, in zijne kwekelingen op te wekken. Dus was hij reeds met eenen goeden voorraad van Wetenfchap voorzien, toen hem aan de Leidfche Hoogefchool , een nieuwe weg geopend werd, om aan zijnen leerlust alle voldoening te bezorgen. Hij liet zich hier grondig in de Wiskunde onderrechten; maakte verdere voord-  14 LEVENS- voordgangen in de kennis der oude talen; leide den grond tot die uitgeftrekte ervarenheid in de gefchiedkunde, waar van hij naderhand zoo groote bewijzen gaf, en gaf zich verder over, aan zijne zoo zeer geliefkoosde Wijsbegeerte. De wereldvermaarde van musschenbroek was in dit laatfte vak zijn Leermeester, en vereerde hem van toen af met zijne bijzondere vriendfehap. — Eindelijk werd de leer van den Christelijkcn Godsdienst, wier openbare prediking de hoofdbezigheid van al zijn volgend leven moest uitmaken, het voorname voorwerp van zijne nafporing. De vermaarde johannes alberti was op dien tijd in zijnen vollen bloei. Hij was een man van groote geleerdheid, cn van eene betamelijke vrijheid en gematigdheid in zijne bevattingen; en men meent opgemerkt te hebben, dat de fchranderftc en naaritigfte kwekelingen van dien tijd , hem, boven anderen, tot hunnen onderwijzer verkozen. Het was derhalven in het geheel geen wonder, dat mart inet hem voornamelijk volgde, en zoo lang hij leef-  BERICHTEN. 15 leefde met dankbaarheid van hem bleef fpreeken. Ondertusfchen verdient de levenswijze, van mart ine t, gedurende den geheelen loop van zijne voorbereidende oefeningen, een weinig breeder gemeld te worden. In ijver en onverzadelijken lust om te leeren vond men fchaarsch zijns gelijken. Reeds in den vroegen morgen, was hij beftendig werkzaam, en dat bleef hij onvermoeid, gedurende den geheelen dag: bij uitftek gierig op ieder halfuurtje van zijnen tijd. Door gedurige verandering van voorwerp , maakte hij zich den arbeid aangenaam en gemaklijk; en hij hield eene gepaste verdeeling van zijnen tijd, om volgends dezelve van het eene werk tot het andere over te gaan. Hoe veel kon een jong man van zijne vlugheid, op deze wijze, niet afdoen ! — Zoo lofwaardig als hij zich gedroeg in zijne oefening , zoo beminnelijk was hij in zijne zeden. Met de uiterfte omzichtigheid, wachtte hij zich van de verleidinge der jongheid, en in den fterkften zin van de uitdrukking, hield hij zijn  16* LEVENS- zijn pad züiven Ook begonden toen reeds die deugden in hem te fchitteren, die naderhand , met zoo grooten glans, in hem hebben uitgeblonken» In den nazomer van het Jaer 1752. gaf hem de Klasfe van Peel en Kempeland verlof, om opentüjk te prediken. — Zoo wel in de wijze van uitvoering als in de inwendige waarde van zijne opftellen , muntte hij in het prediken verre uit boven de meesten van zijne tijdgenoten, en het kon onmogelijk misfen, of hij moest algemeen behagen. Des niet te min liet men eenen jongen Man van zijne verdiensten — drie en een half Jaar naar eene vaste ftandplaats wagtcn. Evenwel was dat minder vreemd in dien tijd , waarin het getal van Proponenten, in de Ncderlandfche hervormde Kerk, verfcheidcn honderden beliep : zoodat veele zeer verdienstelijke lieden noch veel langer wachten moesten. Ook merkte men toen op, dat de leerlingen van alberti, over het geheel genomen, minder begeerd, en nadat ze eens geplaatst waren, minder be- vor-  BERICHTEN. 12. vorderd werden. Misfchicn kwam er ten opzichte van martinet, het vooroordeel bij, dat zoo algemeen plag te heerfchen, dat een Wijsgeer geen goed Christen ; veel min een Christenleeraar vrezen konde. Althans toen hij in later tijd eens in den Bosch van velen begeerd werd, beijverden zich vele anderen om hem te weren — omdat hij een filozoof was! Hoe jammer is het, datfommigen, die zich ijverig toeleggen op de kennis der Natuur , die uit haren eigen aard zoo zeer gefchikt is, om Godsdienstig gevoel in onze harten op te wekken , en des niet te min zoo weinig aandoenlijkheid voor God en Godsdienst doen blijken, tot dit vooroordeel zoo veel aanleiding gegeven hebben. Verre was het 'ef ondertusfchen van daan, dat hij dezen tijd werkeloos zou hebben doorgebracht. Hij hield zich naarftig met het opftellen en uitfpreken van leerredenen onledig. Ook maakte hij zich gereed, tot het nemen van den eerrang van Meester der edele kunsten en Dokter in de Wijsbegeerte, dien hij verkreeg in B ' '753  18 LEVENS- 1753 Zomermaand, nadat hij het gewoone" onderzoek met lof doorgedaan , en zijne proefverhandeling, over de ademhaling der infektcn, opcntlijk verdedigd had, (2.) Deze proefverhandeling was een bewijs van den navorfchenden geest van haren opfteller. Mij onderzogt dat moeilijk ftuk, t welk toen al dat ligt noch niet had, dat zich federt over het zelve verfpreid heeft, door vele vernuftige cnweluitgevoerde proeven; die dienden,- om het gene andere vermaarde mannen voor hem desaangaande hadden waargenomen te bevestigen, of te vermeerderen. Ook trok deze eerfte proeve van dezen jongen Wijsgeer zoo veel opmerking, dat men ('t geen zelden gebeurt) in Duitschland 'goedvond van dezelve, eenen nieuwen druk uit te geven. Dat hij ondertusfehen niet zonder' zorgc was, dat hem zijne zucht voor de kennis der natuur van fommigen min gunftig moge worden afgenomen, daar van getuigt de moeite, die -hij, in het Hot van die verban-  BERICHTEN 19 handeling neemt, om de ongegrondheid en onbetamelijkheid van dezen afkeer, tamelijk breedvoerig, aan te wijzen, en met Voorbeelden en goede redenen te toonen, welk een groot nut deze kennis, den rechtfchapen Christen en Christenleeraar kan aanbrengen. Ook heeft hij den tijtel van Wijsgeer1 niet te vergeefsch gedragen. Daar van is zijn Vólgend leven, daar van zijn velen vaft zijne fchriften doorflaande bewijzen. —- Met het verzamelen van natuurlijke voordbrengfelen en zeldzaamheden , dat voor eeneri rechten kenner der natuur van zooveel belang is, fchijnt hij reeds omtrent dezcri tijd te hebben aangevangen. En tot welk eene hoogte had hij zijne verzameling niet gebragt! Op alles was hij opmerkzaam, van alomme zogt hij zijnen voorraad bij een , overal had hij zijne vrienden, in alle de werelddeelen: hoogachters van zijn perfoon ^ of van zijne werken , en zulken die hij door perfoonlijke dienften aan zich verbonden had. Elk wilde martin et verplichten; bewijs geven B 3 van  so LEVEN S-7 van' dankbaarheid; voor hèrn verzamelen; zelfs voor hem opkoopen. Jaarlijks kwamen van alle kanten bezendingen voor hem aan, van alles wat de natuur fchoon of zeldzaam voortbrengt. Van zijnen overvloed deelde hij aan anderen mede, die hem dan wederom voorzagen van het gene zij misfen konden. Dus bevat zijn Kabinet, niet alleen eenen rijken voorraad van alles wat ons Vaderland voor het zelve kon opleveren : maar ook van al het gene van elders als opmerkenswaardig wordt aangebragt: eene groote menigte van dieren, vogelen, planten, zeevoordbrengfelen, in-> fekten en verflecningen. Minder munt het uit, in oudheden en ertfen, maar daar en tegen is het wederom zeer rijk in mikrosn kopifche voorwerpen. Ook bezit het (tukken van uitilekcnde kunst, die men elders te yergeefsch zoeken zal. Dit alles is in die volmaakte orde, die mart in et altijd op alle zijne zaken had; met duidelijke aanwijzingen van den naam; den aard; de herkomst en het gebruik van ieder ding. En de¬ zen uitnemenden fchat heeft hij aan zijnen neef martinet ku ij pers nagelaten. Ein-  BERICHT E N. ai ■-- Eindelijk kreeg hij in bloeimaand 1756 ■zijne eerde leeraarsplaacs te gellekum en rhenoij, twee Dorpjes niet verre van Leerdam , ter wederzijde van de Linge gelegen. Hier leefde hij in aangenaam huisgenootfehap met zijne moeder en twee zusters ; waar van de jongde naderhand echtgenote werd van den Eerw. henri- kus engelbertus kuipers, toen Predikant de Akoij, en thans noch te Veeiiel en Erp, en feden moeder werd van johannes martinet kuijpers, thans Predikant te Westzaandam, dien onze martinet, daar hij zelf geen kinderen had als zijn zoon heeft aangemerkt, -r Mijn waarde ambtgenoot ew aldus kist, die , in later tijd , deze gemeente bediend heeft, bericht ons uit den mond van lieden, die martinet aldaar gekend hebben, dat zijn naam in die (treek bij de landlieden in groote achting blijft. Men fpreekt er nog gedurig, van zijne gezette geregelde levenswijze; van zijne naardigheid zonder voorbeeld ; van zijne minzaamheid, en vooral van zijn ijver in het prediken; onderwijzen en bezoeken van B 3 zij-  ai LEVENS- zijne gemeente, en van zijne pogingen oin huisgodsdienst in de huisgezinnen in te vperen. Van hier vertrok hij in Wijnmaand 1759. naar edam, welke gemeente hij 16 jaren, lang, met zeer veel wederzijds genoegen, bediend heeft. Te aangenamer was hem zijne verplaatfing derwaards, omdat zij hem gelegenheid gaf, om, te Amfteldam en elders, den kring zijner kundige vrienden te. vergrooten, en daar. door zijne eigene kundigheden te vermeerderen. Onder dezen j^lde hij altijd ^ in de eerfte plaats, wijlend den beroemden rutgerus paludanus van Alkmaar; en den gelukkigen verdediger van de eer van zijn Vaderland, engelbertus matthias engelberts van, Hoorn. Ook opende hem de nabuurfchap van de Zuiderzee aldaar een nieuw veld tot het doen van zulke waarnemingen, waartoe hij te voren de gelegenheid gemist had, ea dat hij zich federt zoo wel ten nutte maakte. Terwijl hij hier.predikant was, zogt hij, na het overlijden van zijne moeder, eene, ?e-  BERICHTEN. 23 gezellirrae voor het overige van zijn leven. En deze vond hij volkomen naar zijne wenfchen in maria margajiita van ossenberch, thans zijne bedroefde Weduwe , eene dochter van zeer goeden huize. Hij voltrok zijn huwlijk met haar, ia den jare 1763 , en vond in haar eene Echtgenote, die met zijne neigingen en wijze van leven volkomen overcenftemde, en met welke hij de genoegens der echtelijke famenwoning, in eene hooge mate, tot aan zijnen dood, heeft mogen genieeen. > Van Edam werd hij, nadat verfcheidera pogingen van zulken , die zijne waarde kenden, om hem in de eene of andere der aanzienlijkfte plaatfen van ons Vaderland te bevorderen, mislukt waren, eindelijk — niet zonder fterke tegenkantingen te zutfen, in het jaar 1775, tot leeraar der gemeente verkoren. De lof van daar toe ijverig gearbeid te hebben, komt rechtvaardig toe, aan den Heer Burgemeester van der capellen, heer vanDorth: wjens gedachtenis, om deze weldaad, aan B 4 die  c4 LEVENS- die Gemeente bewezen , noch lang geëerd wordt na zijnen dood. Hij begon zijnen dienst aldaar, in wijnmaand van dat zelfde jaar, en wel ras fmolten alle de vooringenomenheden weg , die men tegen hem had opgevat , gelijk de fneeuw voor de zon fmelt , en hij werd het voorwerp vaa algemeene hoogachtiug en liefde. Na dit algemeen bericht van de voornaamfle levensgevallen van martinet , ga ik over tot het verflag van de aanmerkelijkfle werkzaamheden, die hem gedurende al den tijd van zijn leven bezig hielden. En hier vind ik de Hof zoo ruim, dat ik mij met alle kracht op de kortheid zal moeten toeleggen. ■■ Gedurende zijn verblijf te Rhenoi en té Edam, nam hij eenige Jongelingen in zijn huislijk opzicht en onderwijs , onder deTen was zijn reedsgenoemde aangenomen zoon,  BERICHTEN. 25 zoon, dien hij eene bijzondere liefde toedroeg , en die zich deze liefde door zijn gedrag waardig maakte. Doktor florentius verster, thans de troost van vele lijdenden in 's Bosch, die insgelijks aan hem vermaagfchapt was , en vijf jaaren lang bij hem inwoonde, geeft ons een fchoon denkbeeld van de wijze, op welke martinet onderwees. Hij getuigt van zijnen Leermeester, „ dat hij hem de „ voortreflijkheid der geleerdheid , meest ,, door zijn eigen voorbeeld, en door de „ gedurige vertooning van het nut en het „ genoegen , dat hem de wetenfchappen „ zeiven aanbragtcn , fteeds heeft inge„ fcherpt , en dat hij hem, die toen „ noch zoo jong was , meer door de „ aanprijzing van eenen vriend, dan door „ meesterlijk gezag, tot naarftige oefening „ heeft opgewekt" ! - Hoe gelukkig is eene leerling die dus onderwezen wordt. (3.) In den Jaare 1767 , had de beroemde holland sche maatschappij der wetenschappen te haarlem, met aanbod- van de gewone eereprijzen aan de B .5 bes-  s6 LEVENS- beste antwoorden, gevraagd : „ wat „ tot dien tijd over de natuurlijke historij „ van ons vaderland gefchreven ware ; „ wat er noch aan dezelve ontbrake ; en „ welke de beste wijze ware, waarop die „ gefchiedenis zou dienen gefchreven te „ worden." — Tot het wel beantwoorden van deze vragc werd een man gevorderd , die met de natuurlijke historij van het vaderland grondig bekend was ; die den geest van opmerken in eene hooge mate bezat, bij een zeer fterk geheugen , en eene onvermoeide arbeidzaamheid, in het nagaan van alles wat over dit vak ge* fchreven was, Is het wonder dat martinet zich gemoedigd vond, om dit ftrijdperk in te treden. En nu bleek zijne verbazende belezenheid! Naauwlijks was er zelfs eene enkele verhandeling, in eenig hoe ook genaamd boek, in de talen die hij meester was , over dit ftuk te vinden, die hij niet aanwees. — Even zoo opmerkzaam was zijn fcherpzichtig, alomme waarnemend, oog geweest, op alles, groot en klein, dat noch in dit uitgebreide veld onbehandeld lag„ Eene ontelbare mee-  BERICHTEN. 27 ineenigte van zaken gaf hij op, die — of nergens befchrevcn waren — of waar ointrent men onzeker — of waar van men onkundig was, en die , naar zijn oordcel, in onze natuurlijke historij plaats verdienden. Dus bleek het, dat er noch verbazend veel in dezelve voor de werkzaamheid van den natuurvorfcher overbleef: — Zoo uitgebreid kwam hem dit werk voor, dat hij meende , dat vele bekwame waarnemers , verfpreid door alle onze landfchappen , zich met elkander behoorden te vercenigen, zou men ooit een volledig werk , over dit onderwerp te famen brengen. De Maatfchappij wees zijnen mededinger den gouden eerprijs toe, maar hem achtte zij evenwel den zilveren waardig, zij verzogt hem ook in 1779 tot haar medelid , en nooit heeft zij een lid gehad, dat hare belangens meer beijverde. Genoegzaam altijd was hij in hare algemeene vergaderingen tegenwoordig. Welk eenen aanmerkelijken dienst deed hij haar , door .zijnen lastigen arbeid ? hefteed aan het ver-  *3 LEVENS- vervaardigen van een omftandig register, op de 18 eerfte deelen van, hare verhandelingen , waar uit men den geheelen inhoud van elke verhandeling eenigfins kan leeren kennen. — Uit dat register ziet men ook, dat er, onder alle de leden der Maatfchappij , niemand gevonden wordt, die zoo veel bijdragen als hij , tot deze verhandelingen geleverd heeft. Twee opftellen van zijne hand munten onder dezelve voornamelijk uit; de eene over het opdoemen van zee en land, en andere verfchijnfelen van dergelijken aard , (4.) die hij naauwkeurig befchreef en -uit hunne natuurlijke oorzaken verklaarde; de andere over het wier der Zuiderzee , van welke nuttige zeeplant, • die zoo veel tot behoud van onze zeedijken toebrengt, hij de natuurlijke historij navorschte, mee de middelen om dezelve te bewaren en te vermeerderen, Is het wonder dat andere vaderlandfche geleerde maatfehappijen zich beijverden, om eenen man, die zoo werkzaam en zoo nuttig was, voor zich zeiven aan. te wer• ' ven.  B E R I C H\T E N. 29 ven. — In het jaar 1780 koos hem het zeeuwsch genootschap der wetenschappen, te Vlisfingen tot zijn Medelid, en in het jaar 1787 volgde het ba- taafsch genootschap van proefondervindelijke natuurkunde te Rotterdam deszelfs voorbeeld. Mij is evenwel niet bekend, dat hij aan het laatfte van., deze twee iets van zijne hand geleverd heeft, doch aan het Zeeuwfche Genootfchap zond hij zijne verhandeling over het grondijs, waar in hij aanwijst, op wat wijze dat ijs, dat op den grond der zee niet ontfhan kan, geboren wordt. Doch al dit werk is maar van gering aanbelang , in vergelijking van den arbeid dien hij befteed heeft, aan het uitgeven , (5.) of vertalen (6.) van de fchriften van anderen, en vooral van zijne eigene fchriften. (6*.) Ik zal mij alleen bepalen bij zulken van zijn eigen opftellen, die hij met zijnen naam heeft openbaar gemaakt: want , offchoon mij fommige van de ftukken , bij welke hij zijnen naam niet gemeld heeft, niet onbekend zijn, vind ik even'  p LEVENS- ëvenwél geen vrijheid om' te openbaren j 't gene hij zélve goed vond , geheim te houden; Omtrent het jaar 1765 openbaarde zich j hief te lande , eene nieuwe zeer fterke neiging.; ook onder vélen, die irt den (laat én in dë kerk van den meestert invloed waren , óm de Christenen, die, in fomïhigo v'alciert van Piemont, de Christelijke leere , tegen de indringende befmettingeri van het bijgeloof bewaard , en deswegen altijd veel geleden hebben , in de behoeftigheden , die hen toen zéér drukten , ruime handreiking te doen. De achting vari martinet voor deze brave lieden; het gevoel van zijnen betamelïjken plicht; mogelijk ook de herdenking , aan het gelijkfoortïg lot van zijne achtenswaardige voorouders in Vrankrijk, brachtén zijnen meclijdigen geest in eene fterke beweging. Met dien ijver, die alleen de vrucht kori wezen van zijne hartelijke toeneiging tot de belangen van zijnen Godsdienst, zogt hij alles bij een , wat tot zijn bedoeld ööginerk dienen kon * en hij leerde dézê lof-  BERICHTEN. 31 lofwaardige Christenen, in zijne kerkelijke historij der waldensen, zoo zeer in hunne waarde aan zijne landgenoten kennen, dat dezen met eene volvaardigheid en mildheid , waar van men fchaarsch wedergade gevonden heeft, eni tot welke men toen noch , in de dagen van 's Lands grootden voorfpoed, hec vermogen hadde, hunne beurzen voor' derzelrcr behoeften openden. Hij leverde ons een fchoon boek, Vervuld met belangrijke berichten , die nooit het licht gezien hadden, en gefchreven met eert foort van geestdrift, met het hart van; eenen broeder, die voor de zaak van zijne broederen ijvert, en derzelver trouwe aart hunnen God en aan hunnen Godsdienst bewondert. Ook werd het met zoo veel graagheid gezogt en gelezen, dat men het voor de tweede maal heeft moeten uitgeven, (j.y En och! mogt het noch veel van het opkomend gedachte, als een leerzaam voorbeeld van betamelijken ijver voor waarheid en godsdienst, en van gegronden , onverzettelijken afkeer van verblind bijgeloof gelezen worden! Ee*  gs LEVENS- Eenige jaren later ondernam martinet een werk van meer belang, en dat meer gefchikt was , naar zijnen bezonderen fmaak. Hij was begerig, fommigen van zijne leerlingen te Edam , ook door eenige kundigheid van de Natuur, tot de kennis en den dienst van God opteleidcn., Hier toe ontbrak hem een leerboek , en hij bcfloot dat gebrek zelf te vervullen. Hij verzamelde zich voorraad , en federt naar Zutfen verplaatst, volvoerde hij aldaar zijn ontwerp , dat onder het werken , door den grootften voorraad van ftoffe, gedurige uitbreiding noodig had* In den jare 1777 gaf hij het eerlïe deel van den katechismus der natuur in het licht , cn het laatfte twee jaren naderhand. — Men weet welk eenen verbazenden opgang dit boek onder ons gemaakt heeft, in korten tijd zijn er vijf, uitgaven Yan riet zelve verfchenen. De uitkomst ging zelfs de ftoutfte verwachtingen van zijnen Schrijver te boven. Alomme werd het met eene graagheid zonder voorbeeld gelezen. De ouders fchonken het aan .-hunne verder in jaren ge- vor-  BERICHTEN. 33 Vorderde kinderen, en het kort begrip Var! denzelven aan zulken , die jonger waren» Men achtte het fchande, denzelven niet ge* lezen te hebben. Schriftelijke en mondelinge dankzeggingen kwamen den Schrijver van alle kanten , ook van de aanZienlijktle gedachten binnen, en zelfs van Vörftelijke gedachten buiten 's lands t'huis. Elk fprak nu van de natuur en van hare gewrocht ten , en zij, die er te vooren nooit om gedacht hadden, werden op hare verfchijnfelen opmerkzaam» Ook kan men geenzins twijfelen , of dit boek heeft velen tot de erndigg beoefening der natuurkunde opgewekt. Welk eene groote zelfsvoldoening voor" den braven fchrijver! «— Zoo veel te hebben toegebragt, tot de vermeerdering van nuttige wetenfehap, in zijn vaderland, dat hij zoo zeer beminde ! Maar hoe veel grooter genoegen zou het voor zijn deugdzaam hart geweest zijn, wanneer hij meer duidelijke blijken had mogen zien, dat het hart van zijne lezers , door het gene hij hen van God en zijne werken leerde , meer algemeen tot den eerbied en C dsn  24 LEVENS- den dienst van God ware opgewekt geworden. En acli 1 mogt maar niet de dwaze leeszucht van den tegenwoordigen tijd, die altijd naar nieuwigheden tracht, zich derwijze aan ijdele vcrdichtfelen ; prullen, die den naam van fentimenteel dragen, en andere gedrochtelijke wangeboortens, die het gezond verfland en de goede zeden nadeelig zijn , derwijze verflingeren, dat goede boeken, en onder dezelve martinets Katechismus, zoo ras er het eerfle nieuw maar een weinig af is, bij velen geheel en al vergeten worden. Ondertusfchen heeft zich de roem vans dat boek ook fpoedig buiten 's lands uitgebreid. Reeds in den jare 1779, gaf de Profesfor ebert te Wittenberg eene fraie hoogduitfche overzetting van hetzelve in het licht (8.) Ook is mij ftellig' verzekerd, dat het in Noordamerika insgelijks in het Engelsch overgezet, en aldaar zeer veel in gebruik is. Maar één genoegen heeft de Schrijver»aangaande dit werk , gene-  Ë Ë li t C H T E N. 35 fibten, dat waarfchijnlijk noch nimmer door eenigen anderen, wie hij ook wezen mag, genoten is: men ontving namelijk, in ilachtinaand 1784 over Batavia, berichten uit Japan: » dat de vóornaamfte lieden, in dat „ magtig rijk, zich fterk begonden toé të i, leggen, op het aanleeren der Hollandfché „ taal, en zeer verlangden naar de beste Hollandfché boeken; en dat sammon sammé, landheer van Tamba ^ bezig „ was, met de overzetting van den Kate» chismus der natuur, in de taal van zijii 5, land.M De Katechismus der natüüf is * zoo weinig als eenig ander menschlijk werk* èen boek zonder gebreken. Doch dezen ^rnoet men aanmerken, als vlekjes of fproetjes in een fchoon menfchenaahgezicht, Om hem naar billijkheid te beoordeelen $ moet men het oogmerk niet vergeten, tot het welke hij is opgefteld. Hij is niet gefchreven, om diepe natuurkenners te vormen , maar om menfchen te trekken 3 uiï die onverantwoordelijke onverfchilligheid ? waar mede de meesten de Godüjke werker! G 2 ple-  36 LEVEN S* plegen te befchouwen, en hen, door merkwaardige voorbeelden , tot het aanlecren der natuurkunde op te wekken. En hoe gcfchikt is dit bock , tot dit lofwaardig oogmerk ! In den hem eigen levendigen ftijl, die nieuwe vrolijkheid ontvangt, van zijne ingenomenheid met de gefchapene dingen , en dcrzelver wijze , magtige en goede Oorzaak , behandelt hij , met eene klaarheid en bevalligheid , die ieder inneemt, de geheele natuur, met hare meenigvuldige en verbazend van elkander verfchillende voorwerpen , en hij maakt zijne leerlingen gemeenzaam, zelfs met dc nieuwfte ontdekkingen: in zoo verre , dat kundige en billijke beoordeelaars buiten ?s lands hem opentlijk den lof geven, dat zijn werk vele aanmerkingen vervat, die men elders vruchteloos zoeken zoude. —■ Overal is de kennis en verheerlijking van God het zichtbaar doel, waar toe hij zijnen onderwijzeling opleidt; en dan leeft zijn ftijl, gelijk zijn hart, in volle kracht, wanneer hij de wijsheid en goedheid van den oneindigen Maker, in den vorm en het doel van zijn maakfel, mag aanwijzen. Dit  BERICHTEN. 37 "Die gaat zelfs zoo verre , dat fommigen , overeenkomftig met de inbrekende mode van dezen tijd , zelfs onder Godgeleerden, om toch vooral zeer fpaarzaam, met het gebruik van .den bijbel te werk te gaan, hem over zijne aanhalingen uit denzelven berispt hebben (9.) Het uitbreken van den vorigen engelfchen oorlog wekte , in cle hollandfché Natie, den geest van kloeke zelfsverdcdiging ter zee , die meer dan een halve eeuw , bij gebrek van gelegenheid om werkzaam te wezen, geflapen had. Alomme roerde men de werftrom , alomme hoorde men de ftcrkfte aanmoediging tot den zeedienst. Martinet kon voor de goede zaak van zijn vaderland niet vechten, maar hij kon wel voor hetzelve fchrijven. Hij fchreef zijn zeemans handboek: en gaf aan het leven van den matroos , die . vereerende en bevallige gedaante, die recht gefchikt was, om lust tot dezen levensftand in de gemoederen op te wekken , en den braven zeeman, in de oogen van anderen , achtenswaardig te maken. Hij gaf C 3 den  33 LEVENS- den matroos goede voorbeelden van deugd en dapperheid ; hij voorzag hem van nut-; nuttige voorfchriften voor zijn leven en vóór zijne zeden ; hij fpoorde hem op , tot eerbied voor God en zijnen dienst, en hij vervrolijkte zijn hart door vadcrlandfche gezangen. Ook miste hij geenzins, zijn bedoeld oogmerk. Het zeeleven zucht niet meer zoo algemeen , onder die ver* achting , waar mee men het onder ons [fchande voor een volk dat alles aan het zeeleven te danken heeft!] plagt aan te zien. Vele fcheepshoofden voorzagen hun, zeevolk van dit handboek, en wie weetj wat nüt het hier en daar onder het zelve heeft uitgewerkt. Een werk van langer adem ondernam hij, omtrent den zelfden tijd, in de ms-r Toiiie der wereld. Nadat on¬ ze landgenoten eens fmaak, in het lezen van zijne fchriften, gekregen hadden , meende zijn drukker en vriend, allart, dat een boek van dezen inhoud, uit zijne pen, bij velen lust tot het lezen der ge* fëhiedenisfen zou kunnen opwekken. Ook  BERICHTEN. c9 bedroog hij zich niet in zijne verwachting. Martinet fchreef een werk van negen goede boekdeelen, en het werd met graagheid en nut gelezen. Het onderfcheidt zich overvloedig van de andere boeken, over dezelfde ftoffe. Hij wekt den leeslust op, door zijnen onderhoudenden ftijl , en vervat verbazend veel, naar de mate van de grootte van zijn werk; ook zaken, die in andere boeken van dezen aard niet gevonden worden. Het is doorzaaid met leerzame aanmerkingen: en, gelijk hij overal, in den Katechismus der natuur, op God wijst, als op de eerde, magtige, wijze en goede oorzaak van alles; zoo wijst hij hier gedurig , op denzelfden God, die zich luisterrijk open-' baart, in zijn beilier over de menschlijke zaken. — Ook vertoont hij zich , in het boeken der voorvallen , als een onbuigzaam eerlijk man , die altijd, of het hem mee of tegen ging, de waarheid fprak, en niets deed , om menfchen te behagen, of onbetamelijke bijeindens te bedoelen , al was het ook, dat hij daar over kwade naC 4 fpraak  40 LEVENS- fpraak te vreezen had. In den jare 1788 'had hij dit uitvoerig werk en deszelfs ver* korting, gelijk ook de verkorting van deszelfs achtfte deel , dat hij, onder den naam van het vereenigd Nederland, ook afzonderlijk uitgaf, ten einde gebragt, En wat zal ik zeggen van het ge* schenk aan de jeugd. Wij hadden beide voor kinderen gefchreven. Wij wa* ren beide boven onze wenfchen gcilaagd. Allart zogt ons iTerk aan , en meen* dc, -dat de fiimenvoeging van onze opftellen de bevallige verfcheidenheid zou bevorderen. Martinet had het uitzicht van nuttig tc wezen. Dit was hem eene fterke bekooring. Hij haalde mij over, en nooit hebben wij van ons befluit berou gehad. Ovcrcenkomftig met zijnen werkzamen aard, leverde hij aan hetzelve rijkelijk zijn aandeel, en ik erken gaern, dat het van hem zijne meeste waarde ontleende. Zelfs zou hij het nu voords noch belangrijker gemaakt hebben, door befchrijYÏngen van natuurlijke zaken, die elders niet,  BERICHTEN. 41 niet, of althans zoo niet gevonden worden. Noch eenigen van zijne opftellen heeft hij mij voor het zelve nagelaten , ik zal het opgroeiend gedachte dezelve niet onthouden: maar ondertusfchen het verlies van mijnen lieven Vriend , en infchiklijken en getrouwen Medewerker hartelijk betreuren ! (10.) Nu kome ik tot het laatfte werk, dat de brave man aan zijne landgenooten gefchonken heeft: zijn vaderlandsch huisboek. Onverwacht werd men met de uitgave van het zelve, voor ruim twee jaren, verrast, na dat hij vele jaren lang den voorraad daar toe verzameld had. Alle waarnemingen, die hem daar toe dienen konden, en die hem in zijne ondervinding, in perfoonen of huisgezinnen, waren voorgekomen, had hij tot dat einde van tijd tot tijd naauwkeurig opgeteekend. En indien zich martinet ooit in een beminnelijk licht vertoond heeft, dan was het vooral in dit werk. Hij fpreekt hier als een man, die zijn vaderland boven alles lief heeft: maar wiens ziel in zijn binnenfte verdriet C 5 heeft,.  41 LEVENS- heeft, over het algemeen bederf der zeden , en de verbastering van den Gods* dienst, die, gelijk, een geweldige ftroom, die dijken en dammen nederwerpt, bij ons Inbreken, zich over de geheele natie verfpreiden, en met allen tegenftand den fpot drijven: als een man, die, met het allerbeste hart, noch eene laatfte proeve wagen wil. Elk welgefteld Nederlands gemoed wordt geroerd, door het aandoenlijk voorftel van het lofwaardig oogmerk en de edele beweegredenen van den fchrijver! — En het boek zelve ? — welk een fchat vervat het van heilzame, op eene zeer innemende en overtuigende wijze voorgeftelde, aanwijzingen, raadgevingen en vermaningen. Waar men het ook opflaat, overal is het even belangrijk. Niets vergeet hij van het gene hij nuttig acht. Och mogten onze lichtzinnige Landgenoten, naar het bidden en Jfineeken van eenen hunner getrouwfte vrienden, gehoord hebben, of noch hooren! Doen zij dat niet, en wordt ons arm vaderland door weelde en ijdelheid noch al dieper vernedert, dan zal het den lieden van onzen tijd, bij de late na- k«-  BERICHTEN. 43 komelingfchap, tot het bitterst verwijt ver-, itrekken, dat een brave martinet, op het eind der agttiende eeuw, noch de* ze liefderijke poging heeft in het werk gefield, die zelfs door vreemden is toege» juicht, maar dat men geweigerd heeft aan dezelve het oor te leenen, OlO Uit dit alles blijkt, dat de onderwerpen, waaraan hij zijne pen geleend heeft, altijd zulken geweest zijn, die hem hope gave van nuttig te wezen, en dat deze hope eene zijner krachtigfte drijfveders geweest is, daar van kan ik uit vele zijner brieven de fterkfte verzekering geven, Hoe zeer gedurige werkzaamheid eene onontbeerbare behoefte, voor het leven van martinet geworden ware, kan daar aan blijken, dat hij, na dat hij tot ander werk was onbekwaam geworden , nuttige bezigheid zogt en vond in het verzamelen en rangfehikken van alle zijne verhandelingen en waarnemingen over de natuurlijke historie van het vaderland, die hij in de Werken van de Hoi-  44 LEVENS- Hollandfché en Zeeuwfche Maatfchappijen had laten plaatfen , en welke onlangs gezamentlijk zijn uitgegeeven. Hij heeft alle de drukproeven van dat werk noch zelf nagezien. Maar de uitgave heeft hij niet beleeft. Deze arbeid kan niet anders dan in de hoogde mate aangenaam wezen, aan de beminnaars van zijne fchriften , inzonderheid aan hun, die van den Katechismus der Natuur een naarftig gebruik maken , als waar op deze Verhandelingen eene nauwe betrekking hebben, en waar bij men dezelve nu gemaklijk voegen en gebruiken kan, zonder ze in de uitgebreide verzamelingen van die geleerde Genooefchappen, waar in ze door vele boekdecJen verfpreid zijn, op te zoeken. Lichtelijk zou iemand, die martinet niet gekend heeft, op deze aanwijzing van al zijnen uitgegeven arbeid, in het vermoe-  BERICHTEN, 45 móeden vallen, of hij ook wel zijnen gewichtigen plicht van leeraar, aan zijne neiging om op zijn kamer te werken, moge hebben opgeofferd? Maar hoe verre het daar van daan is, moet uit het volgende blijken. Hij verklaart elders, CI20 dat hij de kerkelijke bediening, boven alle andere beroepen in de wereld, verkozen had, en dat hij het grootst gevoelen had van de aangelegenheid van dat ambt, en van het gewicht en de heiligheid der plichten, die aan het zelve verbonden zijn. Dat hem die plichten boven alles ter harte gingen, heeft zijn geheele leven getoond. — Hij was een flipt en getrouw aanklever van alle die leerftukken, die ons kerkgenootfehap van alle andere Christlijke gezindheden onderfcheiden, en dit was hij als een eerlijk man, uit eigen volkomen overtuiging. — Des niet te min was hij een zeer gematigd godgeleerde, vervuld met eenen onverzettelijken afkeer, van dien liefdeloozen ijvergeest, dien de zagtmoedige je sus, men  46 LEVENS- met zoo veel recht, in zijne apostelen beftrafte. (13.) Voords was hij een uitmuntend prediken Hij had eene duidelijke natuurlijke uitfpraak, ert fprak gelijk een man, die verftaat en zelf gevoelt het gene hij zegt» Zijn ftijl was zuiver, levendig, eenvoudig bevallig. Hij wist zich ongemeen klaar en duidelijk uit te drukken; en hij bezat het vermogen $ om in weinig woorden zeer' veel te zeggen, dus waren zijne leerredenen zeer kom De onderwerpen, die hij behandelde, waren altijd van zeer veel belang , en hij behandelde dezelve met al dien ernst dien zij verdienden. (14.) — Hij bezat een uitgebreide kennis van hef menschlijk hart» Dit ftelde hem in {taat* om deugd en ondeugd wel te onderfchciden en naar het leven te malen; in de grondbeginfelen van het menschlijk bederf diep in te dringen, en op eene wijze, die met den aard van het Euangelij overeenkomftig is, aan de vertroosting en de verbetering van hart en zeden, door de krach-  BERICHTEN. 47 tigfle aanprijzing van geloovig vertrouwen op God in christus, als den eenigeit grond van rust en ware heiligheid te arbeiden. — Zeer getrou was hij, in het waarnemen van zijne predikbeurten, en maar zeer zelden werd hij gemist, daar hij geroepen werd, en dat noch nooit zondef voldoende redenen. — Ook werd hij altijd zeer gaerne gehoord, en wat er ook gebeurde, wat nieuwe predikanten er ook kwamen, en hoe zeer hij ook in jaren moge toenemen, altijd had hij den zelfden toeloop , zo lang hij gepredikt heeft. Niet minder was zijn ijver, in het geven van bijzonder onderwijs. — Dit hield hij voor een zeer wezentlijk deel van zijn ambt, en volgends het oordeel van twee uitmuntende Zutfenfche Leeraren, (15.) zijne waardige ambtgenoten, kon niemand hem daarin evenaren. Hij onderwees genoegzaam onafgebroken , en hij bezat een zeer zeldzaam vermogen, om aan jonge lieden zijn onderwijs te veraangenamen, en in dezelve den lust tot leeren op te wekken, en aan den gang te houden. Hier  48 LEVENS- Hier toe bediende hij zich, van eene groote verfcheidenheid van voorbeelden en gelijkcnisfen, die zijne onderrechtingen ophelderden, en aan dezelve bevalligheid bijzetteden. Ook waren zijne katechizatiën altijd vol; en groot is de meenigte van menfchcn, die hij te Zutfen tot de kenni9 van de Christelijke waarheid heeft opgeleid. Zestien jaren lang heeft hij wekelijks geregeld onderwijs gegeven, in de natuurlijke historij, waar bij van dertig tot vijftig jonge dochters tegenwoordig waren. Op een ander uur deed hij dat aan jongelingen, die doorgaands een getal van twintig uitmaakten. Hier leidde hij jeugdige gemoederen op., tot een Godsdieniïig gevoel van de grootheid van God in zijne werken, en tot de erkentenis van hunnen plicht, om hem als hunnen Schepper en Weldoener te ecren en lief te hebben. Het gene hij leerde , bevestigde en veraangenaamde hij met proeven, die hij, met veel handigheid, doorgaands gelukkig uitvoerde , en door voorbeelden , waar van hij  Berichten. & hij altijd éenen rijken voorraad in zijne verzameling voorhanden had. Noch was hét hem niet genoeg dat hij zich zelveh met het geven van onderwijs onafgebroken bezig hield. Hij zag ^ met jammer, rondom zich eene groote meenigte van menfchen, van lager ftand, die, in weerwil van alle zijne moeite, en van die van zijne zeer werkzame ambtgenoten j van alle onderrecht in den Godsdienst verdoken bleven. Hij rustte niet, voor dat hij in dit droevig gebrek voorzien zag, en wist eindelijk uit te werken, dat de Regeering van zijne Stad, aan vier onderwijzers, eene jaarlijkfehe bclooning toeleide , voor welke elk hunner eene katcchigatie; ten nutte van onvermogende lieden houden moest. De Godsdien- itige oefeningen , die in het Bornhof, eene liefdadige dichting voör oude lieden te Zutfcn, plaats hadden, voldeden niet aan zijne begeerte. Hij zorgde,- dat er in het zelve Wekelijkfche katechizatiën werden ingedeld: en, in den tijd van Weinig meer dan acht jaren, zijn twintig D per-  5» LEVENS- perfoonen , alle boven de zestig en fom-migen boven de tachtig jaren oud, daar door bekwaam geworden, om belijdenis van de Christelijke waarheid af te leggen. — Zijn zomerverblijf, even buiten de Stad, aan de overzijde van den Ijsfel , heeft in zijne nabuurfchap een gehucht , dat ver afgelegen is van eene andere gemeente , waar toe het behoort. Hier leefden vele menfehen zonder kennis, en dus bijna zonder godsdienst, alswoeste Heidenen. Dit fmertte martinet aan zijn harte. 'Hij nam hen onder zijn herderlijk opzicht. Hij onderwees hen niet alleen zelve, maar hij gaf hun noch daar en boven eenen onderwijzer, dien hij zelf gevormd had en dien hij betaalde. Zoo heilzaam zijn de uitwerk* felen geweest van dit liefdewerk, dat alle ware menfehenvrienden, die deze zaak kennen, zich van harte verblijden, over de blijkbare befchaving en hervorming van dezen woesten oord. — En hoe veel kinderen van behoeftige lieden heeft hij niet, buiten dit alles, van tijd tot tijd, ten zijnen koste,, in, lezen en fchrijven niet alleen, maar ook ÜÜ  ËERiCHtÈN. si in haicn of eenig ander nuttig handwerk j doen onderwijzen, en dus tot nutte leden van de famenleving doen vormen. Maai- vooral was hij een ijverig en getrouw leeraar; in het bezoeken van zijne gemeente. — Niet alleen alle zijne leerlingen, maar alle de perfoonen van zijne bezoekwijk kende hij bij name. Hij bezogt alle menfchen, en kwam in alle hulzen j door de geheele Had; en zelden verliep er een half jaar, of hij herhaalde zijne bezoeken. Deze waren altijd Zeer kom Ook zou hij bij niemand iets gebruikt hebben. Dóch zijn komst was alomme hoogstaangcnaam. Een kórt en aangenaam bezoek heeft daarom te Zutfen , door de wandeling; den naam van eene Martinetsviiite gekregen. Ook waren zijne bezoeken geen ijdele pligtplegingen. Overal zogt hij als leeraar nuttig te wezen. Vooral drong hij op oefening van huislijken Godsdienst. Met nadruk ging hij dat zedebederf tegen, waar toe de echtelooze ftaat zoo veel aanleiding geeft. Hij prees het eerlijk huwelijk krachtig aan, en hij arbeidD a cle  5«- • LEVENS- de met wijsheid en voorzichtigheid aan des* Zelfs bevordering. — De goede orde in de huisgezinnen was een ander voorwerp van zijne zorge, en zijn genoegen was zeer zichtbaar, wanneer hij menfehen vond, of van dezelve fprak, die geregeld, cenvoudig en naarftig leefden, en hun eerlijk brood aten van den arbeid hunner handen. Waar twist ontftond tusfehen buren, ouders en kinderen, broeders en zusters, man en vrou, daar kon men martinet zeker verwachten, en maar zelden mislukte hem de fpoedige herftelling van den vrede. — Hij was de trouwe en hulpvaardige vriend, in alle de ongelegenheden van het leven, en als zoodanig eens ijders gereede toevlucht. (16.) De verlegcne vond bij hem wijzen en vriendelijken 'raad, de bitterlijk bedroefde tcderhartigert troost; de weduwe en wees een vader en man. En de eerlijke arme — wat hij daar voor geweest is, weten zij best, die zijne krachtige ondcrlleuning zelve genoten hebben. Dit behoorde onder zijne diepfte geheimen. Uit zijne navorfchingen naar deugdzame armen, en uit de^ vertrouwelingen, die hem ï»  BERICHTEN. 53 in zijne handreikingen dienden, weet men daar van, van achter zoo veel, dat men zijne liefdadigheid niet genoeg kan bewon* deren. — Zulk een man was martinet als leeraar voor zijne gemeente! En wat was hij boven dat niet , als burger en mensch, voor de ftad waarin hij woonde, voor zijn vaderland, en voor zijnen medemensen ! — Zeer gebrekkig was, naar zijn oordeel, de inrichting en het bellier, in de ftichting voor de arme weezen te Zutfen: en Hij was de man, die door zijnen raad en invloed eene groote verbetering, ten nutte van die ouderlooze kwekelingen , wist tot ftand te brengen. — Hij was de man, die den Burgemeester van nagel ijverig de hand bood, in het oprichten van eene fpinfchool aldaar, waar in de nijverheid wordt aangekweekt, en de behoeftige jeugd nuttig onderwijs geniet, en die het godsdienftig bellier in dezelve D 3 re-  54 LEVENS- regelde. — Hij was de man, die, met- eu nevens de heeren van der capellen en meister, een groote fabriek te Zutfen heeft opgerecht, die noch bij aanhoudendheid, aan meer dan honderd menfehen, brood en vergenoeging geeft, en die daar aan eene aanmerkelijke fom van zijne eigen bezittinge heeft opgeofferd. — Van zijn Vaderland was hij een oprecht liefhebber. Daar van kan ik uit zijne gefprekken en uit zijne menigvuldige brieven getuigen. Nooit heb ik iemand gekend x dien deszelfs treurige lotgevallen meer ter harte gingen. Hij had, als wijsgeer en historijkenner , zijn begrip van het gene behoorde te gefchieden, om deszelfs ruste en welvaren te herflellen, doch nooit mengde hij zich in deszelfs verwarringen , en noch veel minder zogt hij , gelijk velen , daar uit eenig voordeel voor zich zeiven. Veel eer zou hij zeer veel van het zijne aan deszelfs welzijn hebben willen opofferen. — Zijne fchriften bedoelden doorgaands voornamelijk deszelfs nut, gelijk zijn zeemans handboek en vaderlandsch huisboek  BERICHTEN. 55 boek toonen. — Toen men, in den jare 1781, de dapperheid der gefneuvelde vaderlandfche zeelieden op Doggersbank, mee onderfteuning aan hunne weduwen , zogt te vergelden , was hij de man , die deze zaak zijnen ftadgenoten met zoo veel ijver aanprees, dat dezen hem in Haat Helden , om eene fomme, naar den ftaat van zijne ftad vrij aanmerkelijk, aan het gemeene fonds over te zenden : waarom de beftierders van de Amfteldamfche zeefchool, die daar uit, naar het ontwerp en door de krachtigfte medewerking van den achtenswaardigen titsingh gefproten is, hem als hunnen medecommisfaris erkend, en zijnen naam als zoodanig op hunne lijsten geplaatst hebben. — Hij was niets minder dan een hoveling; een volftrekt onafhanglijk man zonder kinderen ; met het zijne meer , veel meer dan te vrede, en aldus rijker en gelukkiger dan meenig koning : wat zou hij aan de hoven der grooten gezogt hebben? Evenwel heeft hij zijne twee voornaamfte werken aan de jonge Prinfen yan Orange opgedragen. Hij begreep dat zijn vaderland daar bij groot belang had , D 4 dat  §6 LEVENS- dat perfooncn , van welken men toen zeerzeker moest denken, dat zij eens den grootften invloed in het openbaar be? liier hebben zouden , tot eene geregelde kennis van God uit de werken der natuur, zoo wel als uit het Euangelij , en van de gefchiedcnisfen van vroeger en later eeuwen worden opgeleid: en hij nam deze gepaste gelegenheid waar, om hen op eene welvoegelijke wijze, daar toe op te wekken. Ook dragen deze Opdragten geenfins den fiempel van eenen kruipenden vleier, van eenen lagen gunst- of ambtjager, waar van de wereld zoo vol is, maar iii tegendeel fpreken zij, in den deftigen toon van eenen ernffigen zedeleeraar, die perfoonen van den hoogften rang, op eene befchaafde en wellevende wijze, zoekt van nut te wezen. Voor het overige kende zijne menfehenüefde geen palen. Sommigen willen zelfs, dat hij zijn goed vertrouwen ten opzichte van velen, wat al te ver hebbe uitgeftrekt, ~r~ Vond hij iemand onder de lage volks-, foort, en op deze was hij boven allen op-  BERICHTEN. 57 lettend, die, zonder het te weten, door eenir ge nieuwe ontdekking, of door eenig loft waardig bedrijf, eenen eereprijs verdiend had , Hij droeg voor deszelfs belooning naauwkeurig zorg. (17) — Zat hier of daar een man van talenten of verdienften onbekend of vergeten in behoeftigheid te treuren, hij bragt hem uit zijnen duisteren fchuilhoek te voorfchijn, en zorgde voor de gelegenheid , dat hij , naar zijne verdienften , ^ in beter omftandigheden geplaatst werd. Eén voorbeeld zal ik uit verfcheidene ophalen: De bekwame roelof van zetten; fchoolmeester te Rhenoij , was , door eigen oefening , verre in de meet- ftarre- en ftuurmanskunst gevorderd, en zeer vernuftig in het maken van zonnewijzers : Maar zijn ambt gaf hem pas droog brood , en hij was bij de wereld onbekend: marti* net rustte niet, voor dat hij hem naar zijne waarde had doen kennen , en voor dat zijne omftandigheden , naar den aard van zijne verdienften , verbeterd wa* ren. (18) Even zeer ijverde hij voor het belang D 5 van  58 LEVENS. van lieden, die zeldzame bewijzen van eerlijkheid, behulpzaamheid, ouderliefde of van eenige andere lofwaardige deugd gegeven hadden. Ten voorbedde kies ik, uit velen, den vaderlievenden bernardus ba de. Uit louter kindertrouw was hij, in de plaats van zijn vader, die zich in dronkenfchap daar toe verbonden had, matroos geworden, Martinet, verrukt door deze braafheid, arbeidde uit al zijn magt aan deszelfs ontflag, en toen dat niet volgde, aan deszelfs bevordering. Hij zorgde voor de behoeften van het ouderlijk huisgezin, thans in nood door het misfen van zijne verdienften: en nadat de zoon deerlijk verminkt te rugge kwam, werd hij deszelfs lofredenaar en hij fchonk den ouderen de voordeden van zijne lofreden. (19) Doch men had zulke buitengewone verdienften niet van nooden , om het voorwerp van zijne behulpzaamheid en weldadigheid te wezen: meer gewone deugd en ongeluk was bij hem aanprijzing genoeg. Ook hier van ftrekke het volgende ten voor-  BERICHTEN. 59 voorbedde. Zeker fchipper, had , op de Zuiderzee, een groot ongeluk aan zijn (chip , en daar door grooter fchade gele* den , dan hij dragen kon. Dit ongeluk was martinet bekend , doch den fchipper kende hij niet eens bij naam. Hij had den* zeiven alleen hooren prijzen en beklagen, Toevallig ontmoet hij des fchippers vrou op reis. Zij verhaalde haar onheil aan hare reisgenoten , met groote teekenen van droefheid, Dit roert martinets mee* Hjdig hart. Hij vraagt naar den naam van haren man. Hij teekent dien op , en zij fcheiden. In langen tijd had hij geen gelegenheid, om iets aan deze zaak te doen: maar hij vergat ze niet. Eindelijk komt hij weder in Holland. Een vriend, die den ongdukkigen man kon helpen, vraagt hem ter maaltijd, en hij verwerft van denzelven , met veel moeite eene vaste broodwinning voor don fchipper. — De verbaasde man dit vernemende vraagt, aan wiens aanprijzing hij toch dat geluk mogt te danken hebben, daar hij niet een mensen in de wereld kende, van wien hij dat vermoeden konde ? Maar hij krijgt geen ander  Co LEVENS- der licht, dan dat hij zeer wel fcheen te ftaan bij de predikanten, t' Huis gekomen peinfen hij en zijne vrou zoo lang hier over na, tot dat haar eindelijk de predikant inviel, met wien zij gereisd had : en daar zij niemand anders kon uitdenken , ftelt zij vast, dat deze haar weldoener wezen moet. Zij vindt gelegenheid om deszelfs naam op te fporen , op een tijd dat Martinet wederom in Amfteldam was. Zij zocht hem. Zij vondt hem. Zij vliegt met dankbare tranen op hem aan, en over* valt hem zoo onverwacht, en met zoo veel drift, dat hij zijne weldaad , die hij altijd meende te verbergen , niet langer kon geheim houden, — Hij was niet gewoon van dergelijke zaken te fpreken; maar mijn vriend titsingh, die hem in de uitvoering van zijn liefdadig oogmerk gediend had, was de man, die mij kort naderhand deze fchoone daad verhaalde, Dergelijke voorbeelden van weldadigheid levert zijn leven in meenigte op. Overal had hij zijne vrienden , en onder dezelven lieden van den grootften invloed, die hem gaer-  BERICHTEN. 61 gaerne verplichtten, en met welke hij, alleen tot de volbrenging van zijne weldadige oogmerken, zijn voordeel deed. Wanneer men alle deze bezigheden van *s Mans werkzaam leven in overweging neemt, dan moet men verftomd ftaan en vragen, hoe is het mogelijk dat één mensch al dien verbazenden arbeid heeft kunnen af doen. Hij heeft zeer veel op zijn kamer gewerkt, doch daarin wordt hij van anderen geëvenaard, of zelfs overtroffen : — maar een Christenleeraar , die zoo veel in en voor zijne gemeente gedaan heeft, dat het zijnen geheelen perfoon alleen fchijnt te vorderen; die boven dat, overal waar hij kon, aan het nut van andere menfchen gearbeid; zijne eigen oefeningen onophoudelijk met allen ijver voordgezet, en dan noch, behalven dat alles, zoo veel belangrijke werken gefchreven of uitgegeven heeft;  ft LÉVENS- heeft: waar vindt mert zijne wedergade f waar heeft hij al den tijd gevonden , dien dit alles vordert ? Dit raadfel vindt zijne óntknooping, iti zijn bijzonder karakter en in zijne wijze van leven. — Hij had een gezond en fterk lichaam , dat ., althans in eene reeks vari jaren, niets door krankheden geleden had; Daar bij bezat hij eerten fchat van vergenoeging , en 6ene gelukkige eenzelvigheid van gemocdsgeftel. Hij trok zich algemeene of bijzondere onheilen wel zeer hartelijk aan, gelijk zijne daden getoond hebben , maar hij liet zich , door den onlust dien zij veroorzaken, niet zoo overmeesteren , dat deze hem, in het voordzetten vanzijnen arbeid, zou hebben kunnen hinderen; — Een zijner vrienden, dié hem lang gekend, en altijd in dezelfde bedaardheid en gelatenheid van gemoedsgeftel gevonderi had, was begerig om te weten of hij zich dan nooit driftig, verdrietig of misnoegd Vertoonde. Hij önderzogt dat bij zijne dienstboden, en het antwoord was: — Mijnheer is altijd dezelfde. En toen hij die vraag  BERICHTEN. 63 vraag herhaalde, bij zulken die martinet te vooren gediend hadden, kreeg hij het zelfde antwoord. Ook Helde hij in dit voorrecht zoo groot belang, dat hij de te vredenheid met al zijn vermogen aanprees bij alle gelegenheden. — Zeker fchrijver, die zich achter eenen verdichten naam gemaskerd hield, ondernam eens zijnen eerlijken en onbefproken naam, op de allergevoeligfte plaats, aan te tasten. Dit deed hij op eene zoo onwaardige en onredelijke wijze, dat al die martinet recht kende , daar bij zijn geduld verloor. Maar wat hij ook deed en hoe onbefchoft hij het ook maakte, hij Was maar niet in Haat, om deszelfs kalmen bedaarden geest in de minfte beroering te brengen. (20.) Hoe veel tijd wint zulk een man niet* om te Werken, die voor anderen, door gedurige verandering van gemoeds beflaan, nutteloosverloren gaat. Daar en boven was hij gewoon fmorgens vroeg op fe Haan , ten vier of vijf uren, naar dat het jaarfaizoen medebragr* In den winter ontftak hij terftond zijnen haard 5  64 LÉVENS- haard; en wat hij in den zofner deed, zegt hij ons zelf, in zijne Katechismus. (21) „ Na het gebed is mijn eerfte werk, den hémel te befchouwen. Is de lueht ^ helder, en zie ik de zon uit de fchoone s, katneren van het Oosten komen, dan j, juicht mijn hart over dat prachtig ver4, fchijnfel. " — Vervolgends begon hij zijnen arbeid, en allengs kwam de tijd , dat hij zijne bedienden wekte; Hoe veel tijd won hij dus in den vroegen morgen, waar in men geen gevaar loopt $ om in zijne bezigheden geftoord te worden ! Des avonds daar en tegen ging hij vroeg te ruste -— Die zelfde naauwgezette verdeeling, van zijnen tijd , op welke hij, van zijne jeugd af aan, zich reeds had toegelegd , bleef hij tot den einde toe beftendig in acht nemen ; en daar aan fchreef hij doorgaands het voorrecht toe, dat hij zoo veel meer dan anderen kon afdoen. Ook ging voor hem meenigmalen niet een uur in eene gehccle week verloren; — Bezoeken van zijne vrienden waren hem wellekom , maar dezen wisten, dat zij hem niet moesten ophouden. Den namiddag gaf hij aan zijne uiE*  BERICHTEN* £5 nitfpanning in zijnen hof; of aan het be* zoeken van zijne gemeente. Maar den avond hield hij wederom voor zich. Gezelfchappen kostten hem te veel tijd , en brachten hem te weinig nuttigheid aan. Maaltijden woonde hij niet bij, dan alleen wanneer de welvoeglijkheid zulks vorderde. — Hij hield briefwisfeling. Vele, zeer vele brieven heb ik van hem ontvangen; Maar zij behelsden alleen in eenen zeer lakonijfchen ftijl , het noodige 6 en belton-den doorgaands alleen in weinig woorden; — Alle zijne zaken waren altoos in de volmaaktfte orde , en alles was altijd op zijne vaste plaats te vinden. Dit ging zoo verbazend ver, dat hij, bij het aankomen van zijn eerfte toeval, dat den weg tot zijn einde gebaand heeft, niet te bewegen was j, om zich naar een ander vertrek te laten brengen j voor en aleer zijne preek, die hij daags te voren, zijnen verjaardag, had op gefteld en die hij dien dag zou hebben uitgefproken, en het boek dat hij daartoe gebruikt had ^ behoorlijk op de gewone plaats gelegd waren: en aanftonds na zijne eerfte herftelling, was het eerfte werk, dat hij E deed j  66 LEVENS- deed, te zien , of alles naar behooren be^ zorgd was? Dus won hij al den tijd, dienanderen fpillen , met het .zoeken van het gene zij noodig hebben. — Hier bij had hij een ijzeren geheugen. Een zijner vrienden fchrijft mij , dat hij op alle dinger* dagt, zonder iets te vergeten , en nimmer rustte , voor dat hij zijn bedoeld oogmerk- bereikt hadde. En dat dit getuigenis waarheid is, weet ik bij meenigvuldige eigen ondervinding. — Het fpreekt van zelfs, dat een man, in wicn zich alle deze hoedanigheden vereenigden , onbedenkelijk veel heeft kunnen afwerken. Voor het overige was martinet fpaarzaam in het uitgeven van geld. Dit is hem van fommigen voor een vlek in zijn karakter aangerekend. Maar dezen hebben, voorwaar ! den waardigen Man niet recht gekend! Het behoorde mede tot die naauwgezette orde ,. die hij zich in al zijn doen voorftelde, eiken penning in waarde te houden , en in ftaat te wezen , tot het geven van een naaukeurige rekenfehap van de ïöinfte zijner uitgaven. Dat weet men zeker-  BERICHTEN. 67 ker , dat hij nooit bezuinigde, uit gierigheid, of zucht om te verzamelen, maar altijd om, door zuinigheid voor zich zeiven, zoo veel te beter te kunnen voldoen, aan zijne heerfchende neiging, tot die uitgebreide weldadigheid 6 waar van hij zulke fterke bewijzen heeft nagelaten, en die verre overtrof het gene men van een man van zijnen ftand zou kunnen verwachten. (22) In het wegfchenkeh van boeken was hij in 'f geheel niet fpaarzaann Onvermogenden , die lust hadden om te lezen, kregen van hem vast boeken, en al zeer ligt den Katechismus der natuur. Van zijn Huisboek heeft hij een zeer groot aantal van exemplaren weggefchonken. — Zeer matig en eenvoudig was hij in zijne levenswijze. In fpijs en drank was hij met het meestgeWonè volkomen te vrede. Het gezondfte was hem aangenaamst. Schoon hem zijn voedfel doorgaands wel fmaakte,at en dronk hij evemvel alleen , als een man, die voor de behoeftens van zijne natuur zorge draagt. — Hij bezat eene ongemaakte zedigheid. Niet zoo eene, die door fchijnbare geringfchatting van zich zeiven, zoo veel te fterE 2 kef  68 LEVENS- kcr róffpraken aan anderen aflokt. Maar die beftond in het diepst ftilzwijgen van alles , wat zijnen eigenen perfoon betrof. Zelfs van zijne uitgegeven fchriften hoorde men hem nooit fpreken, dan wanneer hij dat doen moest ~— Schoon hij geene gezelfchappen beminde , was hij evenwel fïeeds aangenaam in dezelve : geheel niet gelijk aan die geleerden, die bij anderen een ftijf of hoogmoedig ftilzwijgen bewaren. Hij was dan gefpraakzaam en zogt door vragen , gefchikt naar de perfoonen die hij ontmoette , of naar de gelegenheden, aanleiding tot gefprekken te geven, die voor anderen aangenaam , en voor zijnen opmerkzamen en waarnemenden geest nuttig waren. — Zijn uitwendig voorkomen was ten hoogüen behaaglijk. Zijn aangezicht was bedekt met een bevallig waas vart vergenoeging. Hij bezat eene natuurlijke deftigheid , die hem zeer wel ftond. Hij was ernftig maar niet ftijf; vrolijk maar nooit uitgelaten ; rechtvaardig maar mee gcftreng; goedhartig maar niet laf; toegeeflijk maar zonder de minftc laagheid. Ea  BERICHTEN. 09 En wat zijn godsdienst betreft, deze was ongemaakt en zonder den minften fchijn van vertoonzucht, maar des niet te min voorbeeldig. Nooit ontvielen hem de betamelijke blijken van diepen eerbied voor God, en voor alles wat tot zijnen dienst betrekking heeft. Hij was een naarftig kerkganger : — en in zijn huis — Ik weet, met volkomen zekerheid, dat hij in zijnen onafgebroken huisgodsdienst , dagelijks gezet aanmerkelijken tijd befteedde, om zijne huisgenoten te onderwijzen en te vermanen; eenig deel van den bijbel verftaanbarer te maken, en met gebeden en dankzeggingen tot God voor te gaan. Dus had zich de ftad Zutphen, en vooral dé hervormde gemeente aldaar 18 jaren en 9 maanden in het bezit van dezen uitrekenden Man verheugd, en op het uiterlijk aanzien mogt men hopen , dat zij dit geluk noch lang zou genoten hebben. Hij was gezond en fterk en men kon zeggen E 3 dat  p LEVENS- dat hij fiocfi niets van zijne kracht en werk? zaamheid verloren had. Zijn gemoedsgeftel en zijne levenswijze gaven geen reden, om voor fpocdige verandering te vreezen, Maar hoe weinig is er op de gezondheid én het leven van den Iterkften mensch te rekenen, en hoe jammerlijk vond men zich jn deze hope bedrogen! — Op Zondag den 13 van hooimaand 1794. Werd hij, in den vroegen morgen , op zijn bed , van eene foort van beroerte overvallen. Hij kon evenwel noch uit zijn bed opftaan, — Een weinig later poogde hij den bode, die naar de flad, om eenen Arts gezonden werd t door wenken en kloppen tegen het glas te rug te roepen. Ziine fpraak was teritond geheel weg; hij kreeg trekkingen aan den mond ; ook werd hij aangedaan met verdooving van de ledematen , angst* valligheid en gemoeds onrust. Na verloop van ccnige dagen kwam hij van deze ongefteldheid zeer veel te rugge. Doch hem bleef merkelijke zwakheid in de geraakte zijde bij. Hij kreeg van het gebruik van de fpraak maar zeer weinig weder. Ook ont-  BERICHTEN. 7i ontbrak hem het vermogen om iets verftaanbaars op 't papier te brengen. Hij kon zich de woorden niet herinneren ; zelfs niet de letters, die hij daar toe van nooden had. Ik bewaar een kleinen brief van zijne hand, die mij een treurig bewijs is van het verlies, dat hij in zijne vermogens geleden had. Dus was hij geheel buiten (laat tot eenig werk. Een fmertelijke ftaat voor een man, wiens grootst genoegen in werkzaamheid beftond ! Tot gaan en ftaan, en zelfs tot wandelingen van eenig belang werd hij wederom in ftaat: maar verder kwam de natuur den arbeid der gcneesheeren niet weder te hulpe. Den ioden van Grasmaand in het volgende Jaar, kreeg hij een nieuw toeval van denzelfden aard, dat evenwel minder zwaar was, en waarvan hij fpoedig tot zijnen laatstvoorgaandcn ftaat te rugge kwam, behalven dat hem het gebruik van zijne tong nu noch moeilijker geworden was. Jammer is het, dat men van zijne Godsdienftige aandoeningen in dezen treurigen ftaat niets, dat van eenig belang is, zeggen kan. Wij zouden het onder onze eerfte E 4 pïich-  72 LEVENS- plichten rekenen U daar van het noodig bericht te geven: doch hij kon, noch fprer ken, noch fchrijven, dat iets zeggen wilde. Uit enkele afgebroken woorden, en noch meer uit zijne houding en gebaarden, was duidelijk blijkbaar, dat hem zijne vergenoegdheid niet begaf, en dat zijne ziel ver-; vuld was, met eene zagte kalmte en blijmoedige en lijdzame onderwerping, aan den wil van zijnen goeden en wijzen hemel-, fchen Vader: zoo dat hij het troostrijk genot had van dat dierbaar voorrecht, 'ê welk het geloof in den gezegenden Verlosfer aan den waren Christen fchenkt, zelfs in zijne grootfte wederwaardigheden; en waarvan hij zo menigmaal, met zoo veel levendigheid en met zoo veel nadruk, tot zijne gemeente gefproken had. Ondertusfchen betoonden de vertegen-, woordigers des volks van de ftad en het graaffchap Zutfen hunne achting voor den waardigen Man, en hunne dankbaarheid voor zijne uitmuntende verdienften, door het befluit, waar bij dezelve hem ontfloegen van alle deelen van zijnen leeraars arbeid, met behoud van zijne bezolding. Doch  BERICHTEN. 73 Doch van dit vereerend befluit heeft hij weinig genot gehad. —' In den fmertelijken werkeloozen ftaat , waarin hem zijn ongeval gebragt had, kon hem zijn overig leven maar van geringe waarde wezen. Hij bleef vurig wenfchen en verlangen, dat God hem noch eens mogt gelieven te herftellen, om ook noch voor het overige van zijn leven, voor anderen van eenig nut te wezen. — Hier toe vertrok hij, op goedvinden van zijne Artfcn den 16 van hooimaand naar Amfteldam, om daar den raad van andere geneesheeren in te nemen, en de kracht der elektrifche bewerkingen te beproeven. Kort na dat men hier mede aanvong, hervatte zich evenwel zijn voafig toeval op nieuw, van het welk hij zich noch eens wederom hervatte. Doch de laatfte dag van hooimaand, in het verledene Jaar, kreeg hij den aanval welke een eind maakte van zijn leven. Hij had dien nacht goed geflapen, en zat nu wel te vrede bij zijn ontbijt,en,onder het fteken van een ftuksken brood in zijnen mond , hervatte zich zijne kwale , die op eene flaapzjekte uitliep. Hij ftond in deze ftaat E £ zware  74 LEVENS-BERICHTEN. zware benaaudheden uit, en dit duurde tot den middag van den vierden van Oogstmaand, toen hij zijn roemrijk en gemeennuttig leven eindigde, dat hij 66 jaren en 23 dagen genoten had, en bijna twee maanden minder dan ao jaren, na dat hij zijnen dienst te Zutfen had aangevangen. Welk een onherftelbaar verlies. lijdt de menschlijke famenleving in dezen uitmuntenden man, en inzonderheid de ftad en de hervormde gemeente te Zutfen! Ook gevoelt deze laatfte zeer diep hare onberekenbare fchade. Op de mare van zijnen dood was de grootfte verflagenheid, bij alle menfchen, zonder onderfcheid algemeen, want ieder had hem als een grooten zegen voor de ftad aangemerkt, en misfchien is nooit leeraar zoo algemeen, zoo hartelijk betreurd geworden. — Lang leve en fpreke hij, in zijne fchriften, tot nut van Godsdienst en Vaderland , na dat hij geftorven is, en God verwekke van tijd tot tijd andere mannen in en voor het zelve, die veel gelijken naar den voortreflijken martinet. AAN-  AANTEE KENINGEN.   AANTEEKENINGEN. (i.) BI. 16. Hij werd onderzogt door den zeer geleerden j. h. ross predikant, thans noch te Waalre en Aalst , een man die door zijne kundigheden en lofwaardige hoedanigheden, in ieders achting ftaat. Deze fpreekt noch bij aanhoudendheid met den grootften lof, van de fterke bewijzen van zeldzame bekwaamheid, die martinet in dat onderzoek gegeven heeft. (2.) BI. 18. Disfertatio philofophica inauguralis de refpirationt infe&orwn. Lugd. Bat. 1753- (3.) BI. 25. Ik neem dit fraaie zeggen over uit de opdragt der disferüo inauguralis medica florentii verster de Saliva. Lugd. Bat. 1772. De heer verster, dien ik hartelijk dank, voor de fraie berichten, die ik van hem ontvangen hebbe, verzekert mij, dat hij noch das zelf-  ?8 AANTEKENINGEN. zelfde hooge denkbeeld van zijnen braven leermeester, en dat zelfde gevoelen van Zijne verplichting aan hem blijft behouden (4.) BI. 28. Eene verhandeling, over het opdoemen der Zuiderzee, had hij reeds in den jare 1767 geplaatst , in de Vaderl. Letteroef. Vilde Deel Ilde Stuk bl. 305. (5.) Bl. 29. Om de voorlezing niet al te lang te maken, heb ik verkozen het bericht van de fchriften van anderen, die martinet heeft uitgegeven, hier te plaatfen, in zoo verre hij daar voor bekend ftaat. In den jare 1752. gaf hij met zijneri vriend p. van boekholt, wiens opvolger hij naderhand te Gellikum en Rhenoij werd, aan het licht: anonijmi obfervatlones in pasfimem Jefu Chrittu Wie de fchrijver van deze obfervationes ware i zeide mij martinet meermalen niet te weten. Hij vermoedde , denkelijk op het gezag van anderen, dat ze gefchreven wafen , door den Hesfifchen Godgeleerden JOH,  AANTEKENINGEN. 79 joh. christiaan kir c h me ie r, hoog- leeraar, eerst te Herborn , vervolgends te Heidelberg en eindelijk te Marburg. De Heer de fremerij, die de tweede uitgave van dit bock, voor eenigen tijd, bezorgd heeft, bekent , dat hij insgelijks vruchteloos gepoogd heeft den naam van den fchrijver te ontdekken. Mijn hoogstgeëerde leermeester en veelgeëerde vriend, Profesfor chevallier te Groningen , die bij alle zijne overige verbazend uitgebreide geleerdheid, in de historie der Jetteren een algemecne vraagbaak is , heeft mij verzekerd, dat de denkbeelden van dezen ongenoemden, met die van den bij uitllek vernuftigen kirchmeier,zoo weinig overeen komen , dat deze laatfte de fchrijver dier aanmerkingen niet wezen kan. Men heeft mij verzekert, dat Profr. clemens het handfehrift van dezelve van eenen Duitfcher ontvangen had , en met deszelfs inhoud zeer ingenomen was. Dit zal aanleiding gegeven hebben , dat van boek holt en martinet , toen jonge lieden, en voorhenen clemens disfipelen, hetzelve hebben laten drukken. — De leer- Xtir  8o AANTEKENINGEN. redenen van martinet, over het lijden" van den Zaligmaker , hadden geene gelijkheid ter wereld, met de aanmerkingen van dezen ongenoemden , en moeten dus naar dezelve niet gefchat worden. Na dat de uitgave der Nederd. vertaling van bowers historij der Paufen, door den dood van den vertaler beide en den drukker, eenigen tijd had ftil gcftaan, heeft martinet in den jare 1767 en 1768 de twee laatfte deelen van dat belangrijk Werk uitgegeven. Hij had de overzetting daar van naauwkeurig nagezien. De aantekening aangaande den beroemden cornelis janssenius, m het zevende Deel bl. 667 en 668 is zeer zichtbaar van herm Zijne eerfte ftandplaats Gellekum en Rhenoij ligt in de buurt van Akoij, janssenius geboorteplaats, In 1783 begon hij een nieuwe gemaklijker uitgave van josephus. De vorige drukken van dit werk, dat om de betrekking , waarin het tot de bijbelfche gefehiedenisfen ftaat * in vele christelijke huis-*  AANTEKENINGEN. 8j huisgezinnen plagt gelezen te worden, wa* ren uitverkogt. Martinet, daar toe fterk aangezogt, liet zich met moeite over* halen, om in dit gebrek te voorzien. Hij heeft de beste vertaling met het grieksch vergeleken, en den ftijl van dezelve, daar 't noodig was, verbeterd. Zijne aanmerkingen zijn voor ongeoefenden. — Deze arbeid viel hem op den duur minder aangenaam. In 1792 heeft hij aan het licht gegeven, de leerredenen over den Heidelbergfchen katechismus door johan carel palier Profesfor in de godgeleerdheid en Predikant te 's Hertogenbosch , Lid van de Haarlemfche en Leidfche maatfchappijen enz. De Profesfor palier, voorhenen predikant te Wel en Amerzode, en mijn naaste nabuur, in mijne gemeente te Bruchem en «Kerkwijk, was een verftandig en kundig man, uit wiens bijzondere vriendfchap ik veel voordeel getrokken hebbe. Hij was met martinet opgevoed, en zijn huisgenoot te Leiden geweest, en zoo lang hij leefde de vriend raq martinet F ge-  8a AANTEKENINGEN. gebleven, waar toe eenftemmigheid vafi fraaak en denkwijze het hare toebragt. Zijne vrienden en hoogachters begeerden deze leerredenen na zijnen dood, en het was, uit achting voor dezelve en ook voor zijnen overledenen vriend, dat martinet de moeite nam, om dezelve, zoo als ze waren, uit te geven. (6.) Bl. 29. In 1758 heeft hij uitge* geven, „tien predikatiën,over de uitgekipte ,, onderwerpen, gedaan in onderfcheidene „ tijden en gelegenheden voor Synoden en „ bijzondere gemeentens,door f 1 Lip dod,, dridge, Profesfor in de Godgeleerdheid „ en Predikant te Northampton , uit het „ Engelsch vertaald, door johannes „ florentius martinet, te Leiden „ bij Le Mair in gr. 8vo. " Hier bij voegde hij, in 1759 „ den aard, „ karakter en plichten van eenen Euangelij„ dienaar, in eene leerreden gepredikt, door „ william leechman, hoogleeraar in „ de H. Godgeleerdheid op de Akademie te „, Glasgou, na den vijfden druk uit het En- „ gelsch  Aantekeningen. 83 55 gelsch vertaald, door j. F; martinet j" te Leiden bij Le Mair gr. 8vo. Die haren inhoud en die van eene en andere der bovengenoemde tien predikatiën van doddridoe, die mede zeer veel goeds over den dienst, en den bijzonderen godsdienst van een Predikant vervatten, vergelijkt med de berichten die ik van martinet gegeven heb, zal duidelijk zien, hoe naauwkeurig zich deze , in de betrachting vari zijne plichten , heeft zoeken te vormen, naar het voortreflijk voorbeeld en de fchoone lesfen van deze brave lieden. (6*.) Bl. 29. Met opzet heb ik, als vari eene kleinigheid, niet gefproken van eeri klein ftukje , over de kunst van het branden van Houtskolen * dat martinet, onder den naam van den Houtskoolbrander , gefchreven heeft , in de volledige befchrijving van alle kunften, handwerken ezv. 6de ftuk, die , door verfcheidert bekwame pennen vervaardigd , te Dordrecht bij Blusfé en Zoon, in gr. 8vo. uitkomt. Ook heb ik alleen in het verbijgaan genoemd, de kleine fchriften vari F 2 mar--  84 AANTEKENINGEN. martinet, die hij uit zijne grooter werken getrokken heeft, als daar is: 1. Kort begrip van den Katechismus der Natuur, in 8vo. uitgegeven in 1779 en federt verfcheidcmaal gedrukt en ook in het fransch vertaald. 2. Kort begrip van de historij der wereld, uitgegeeven in 1789. 3. Het vereenigd Nederland. Ook in het fransch uitgegeven in 1790. (7.) Bl. 31. De tweede druk van de Kerkelijke historij der Waldenfen is in den jare 1775 uitgekomen. Dezelve is vermeerderd, met vcrfcheiden belangrijke berichten, die nooit te voren waren gedrukt geweest. (8.) Bl. 34. Verfcheiden aanmerkingen, uit de voorreden van Profesfor ebert, voor het tweede deel van de hoogduitfche overzetting, heb ik, in de beoordeeling van den Katechismus der natuur, overgenomen, ge-  AANTEKENINGEN. 85 gelijk men uit de vergelijking, van het een met het ander, zien kan. (9.) Bl. 37. Ik heb mijne reden, waarom ik den lezer verwittige , dat dit een der zoo evengenoemde aanmerkingen is van den Profesfor ebert. (10.) Bl. 41. De uitgevers van de Annalen der neueste theologifche Litteratur und Kirchcngefchichte , die met eenige goedkeuring van dit werkje fprekcn , vermoeden, dat martinet fchrijver zij van het kort onderwijs in den natuurlijken godsdienst, dat het eerfte ftukje van het tweede deeltje van dit werk uitmaakt. Wat de reden zij van dit hun vermoeden , zeggen zij niet. Ik weet zeker, dat zij mis hebben. Martinet heeft dat ftuk niet gefchreven. (11.) Bl. 43. Onder het fchrijven van deze aanmerkingen, verneem ik, dat men in de Leipziger paaschmis 1795, bij Heinfius te Leipzich, onder den tijtel van „ Huis„ boek voor vaderlandfche familien, die on„ derwijzing noodig hebben",eene Hoogd. F 3 ver*  AANTEKENINGEN. •vertaling van het huisboek heeft uitgegeven. (12.) Bl. 45. Dit doet hij, in de op? dragt van het werkje van leechman, aan zijnen vriend wijlend palier. Waarin men insgelijks den grooten ernst, met welr ken martinet dacht over de aangelegenheid en het gewicht der bediening van het Euangelij , duidelijk ziet uitblinken. Ik heb dezelve meermalen tot mijne ilichting en opwekking gelezen, (13.) Bl. 46. Van zijne gematigde en, bedaarde denkwijze, over broederlijke gefchilpunten, heeft hij een aartig bewijs gegeven, in opdragten voor fommigen der predikatiën van doddridge, aan de leden der onbekende Kalviniaanfche focieteit. Men plagt holtius en comrie daar voorte houden, en deze mannen van eenen onmatigen ijver, in zaken, van kerktwist te befchuldigen. Hij bediende zich van deze gelegenheid, om deze lieden , wier goede naam ik zeer gaern in eere houde, door het voorbeeld en de lesfen van doddridge  AANTEKENINGEN. S7 ge, tot bedaardheid en gematigdheid op te wekken , en hen onder het oog te brengen, dat men het wezentlijke van het min wezentlijke moet onderfcheiden ; alle onnoodige en onnutte gefchillcn afihijden ; allen bitteren twist en bruske bejegeningen vermijden e. z. v. Als mede, dat men zich hartelijk en getrou behoort te wagten, tegen den liefdeloozen ijvergeesr, dien tesus in zijne apostelen ftrafte, en die met de gronden van het ware christendom onbestaanbaar is, e. z. v, — (14,) Bl. 46. In den jare 1782. heeft hij uitgegeven „ geloofsbelijdenis van jakob „ abas," en met dezelve eene aanfpraak door hem, aan dezen Aankomeling, bij het ontvangen van den Doop, en aan de gemeente gedaan. Dit is, zoo ver ik weet, de eenigfte proeve van zijn predikwerk, die hij ooit heeft uitgegeven. Zij behelst een blijk van den beknopten, krachtigen, fchoonén ftijl waarin martinet van den predikftoel fprak. Ook is dit geheele ttuk een bewijs , van de wijsheid , voorzichtigheid en eerlijkheid, met welke de Leeraren der F 4 Zuc-  88 AANTEKENINGEN. Zutphenfche gemeente de zaak van dezen profelij t behandeld hebben. —■ Deze belijdenis , met het gene daar bij behoort, liet martinet ten voordeele van abas drukken. (15-) Bl. 47. Ik bedoel hier mijnen ouden zeer lieven vriend, den bij uitnemendheid geleerden van der bank, die, lang voor dat zij te Zutfen ambtgenoten werden , toen martinet te Gellekum en Rhenoij was, en Hij te Waardenburg en Ncerijnen , in het diepst vertrouwen met denzelven geleefd hadde , en aan wiens huis te Waardenburg mijne vriendfchap met martinet, in den jare 1764 , toen ik te Bruchem en Kerkwijk , in dezelfde nabuurfchap was , geboren is. Ik bedank dien uitmuntenden Leeraar der Zutphenfche gemeente, en zijnen braven ambtgenoot, dcnEerw. brand, voor de fchoone bijdragen, die ze mij tot deze levensberichten bezorgd hebben. Zij geven daar in de grootfte bewijzen , dat zij edelmoediglijk de groote verdienften tan hunnen overledenen dienstbroeder op eenen  AANTEKENINGEN. 89 eenen zeer hoogen prijs waardeeren. —— Ook hebbe de zeer bekwame krankbezoeker beu ze ka mp mijne dankzegging, voor de zijne. Hij heeft mij, op alle mijne vragen , naar mijne wenfchen geandwoord, en verklaart, dat hij dat en oneindig meer aan de gedachtenis van martinet verfchuldigd was, als die zeer veel goeds aan hem gedaan had. (16.) Bl. 52. Zoo bekend was de volvaardigheid van martinet, om verlegenen te raden, dat men, in gevallen van allerlei natuur, tot hem toevlugt nam. Sommige voorbeelden zijn daar van voorhanden, die zonderling genoeg zijn. — Zekere vrou van geringen Mand kwam eens bij hem, met een hemd, dat niet wel gefneden was. Zij was daar over zeer verlegen en zeide: ,, Mijn heer, gij weet toch al overal raad „ toe, en wilt elk gaarn helpen, ik bid„ de u, help mij,, zoo gij er raad toe „ weet. " — Martinet gaf de vrou goeden raad, uit zijn beurs-! (17.) Bl. 57. Jonathan busscher, F 5 een  96 AANTEKENINGEN. een tuinman zoo ik meen, had iets nieuws uitgevonden, betrekkelijk tot het voederen van de beesten in den winter. De goede man wist niet eem, dat er op zulke uitvindingen prijzen waren uitgeloofd. Doch hij verhaalde deze zaak toevallig aan m a rtinet, en aanftonds was deze in de weer, om hem zijne welverdiende beloo* ning te verzorgen, waar in hij volkomen flaagde. — Noch is dit naderhand gebeurd, toen dezelfde busscher iets nieuws, betreklijk het telen van vlas, had uitgevonden. — Soortgelijke gevallen zou men meer kunnen melden. O 8.) Bl. 57. Zie de nieuwe Vaderlandfche Letteroefeningen, Vde Deel Ilde Stuk, bl, 452, Van zetten is, zoo men mij verzekert, door de berichten van martinet, zoodanig bekend geworden, dat hij, te Kuilenburg,in een godsdienftige ftichting, tot beftierder is aangefteld, daar hij een goed beftaan vindt, (19.) Bl. 58. De Vaderlievende Matroos, gedrukt ten voordeelt van een behoeftig huil-  AANTEKENINGEN. 91 huisgezin, bij allart 1782. gr. 8vo. Verfcheiden voorbeelden, van dezelfde foort, heeft hij geplaatst, in het Gefchenk aan de Jeugd. Zie Ifte Deel bl. 193, 212, 213. Ilde deel bl. 226. lilde deel 165. IVde deel 114. Vde deel 191. Vide deel 261. en Nieuw gefchenk Ifte deel bl. 103. lilde deel 1495 (20.) Bl. 63. Elk begrijpt van zelfs, dat jk bedoel „ de vaderlandfche brieven, behel„ zende een vrijmoedig en waarheidlievend „ onderzoek der denkwijze van den wel„ eerw. Heer j. f. martinet, in zijne „ historij der wereld, aangaande de Syno„ de van Dordrecht, in 1618 en 1619; „ het karakter der Franfche Natie, en d» „ ftaatkundige inzichten der Prinfen van „ Oranje, door fredrik justus van „oldenburg junior" De drukker fchijnt zich gefchaamd te hebben, om er zijnen naam voor te plaatfen. — Zoo iemand vraagt, waarom ik van dit gefchrift van dezen hedendaagfehe Diotrephes, in mijne voorlezing niet meer gezeid hebbe, dien antwoorde ik, dat ik het zelve die eere  92 AANTEKENINGEN. eere onwaardig achte. De lofredenen over dezen van oldenburg junior, die zoo onbekend niet gebleven is, als hij wel gehoopt hadde, zijn te vinden in de Algemeene Vaderl. Letteroefeningen 1793. I» 639 en Vaderl. Bibl. V. I. 570. (21) BI. 64. Zie Katechismus der Natuur 1.35. (22.) Bl. 67. In het Gefchenk aan de Jeugd heeft hij een voorbeeld geplaatst van een Heer, die zijn dienstbode beftrafte, die de uitgave van 4 duiten niet kon verrekenen, en die aan den Diaken, die almoefen bij de huizen zamelde, en deze beftraffing aanhoorde, tot deszelfs verbazing, twee handen vol dukaten overgaf; met verklaring, dat hij zoo milddadig niet zou kunnen wezen, indien hij niet betamelijk zuinig was, in herrinnering van dezen fteiregel: „ Hij, die op kleinigheden ziet ; in „ alles goede orde houdt; en geen onnoo* „ dige kosten maakt, kan veel aan de ar„ men geven. " Zie Gefchenk aan de Jeugd lilde deel, bl. 113. Deze waarheid was martinet tot een vasten regel voor zijn gedrag. ^  OP HET OVERLIJDEN TAN J. F. MARTINET. D us is de hoop op uw herftelling dan verdwenen j En 't fmertlijk oogenblik verfehencn, Het oogenblik door duizenden gevreest: Boor duizenden , wien Gij ten Leeraar zijt geweest 5 Die uwen droeven dood beweenen, Dien gij door fchriften rijk van geest, En door uw mond en voorbeeld onderweest. Thans zwijgt Ge ln 't ftof des doods... Helaas! Gij zijt geweest; Zijt, onherroepelijk! voor ons op aard verloren... Hier treurt, hier jammert elk verflagen en bedeesd; Terwijl, bij de intreede in het rijk der vreugd, uw geest, Uw Godgewijde, voor de deugd sevornUt geest, Vefc Hoe kon de Godsdienst, hoe de Wijsgeerte elk bekooren, AJs ze ons door U, haar Tolk, heur Icsfen deeden hooren I  Verruit wordt door 't mnzijk der eeuwig blijde chd'orcn; En daar, voor 't hoogst genadig recht, De grootrte loffpraak mag erlangen Die ooit Gezaligden ontvangen: Gij goede, gij getrouwe knecht! „ Omvang den loon , u toegezegd. Hier kunt Ge, na het flanken j, Van 's ligchaams boeij, van trap tot trap ,■ „ In dwaalingvrijë weetenfehap, M In hemelwijsheid U volmaaken."' Nu werpt hij zich met diepen ootmoed neef ï Vóór aller waerelden en heemlen Opperheer , Den nooitvolprczenen Mitssias. — Straks word hij met gejuich begroet Door Mofes, David, JefaïaSj Johannes, Paulus... welk een ftoet Van veeier volkeren en aller eeuwen Wijzen! Hoe voelt Hij zijn geluk bij de oogenblikken rijzen,In 't leven dat geen eindpaal heeft 1 Hoe leerrijk is Hem hun verkeering! Eerst hier doorgrondt Hij 't plan der hoogé Godsregeeririg.. < Doch, zwijgen wij hier van met diepe Godsverëering! Dit is te hoog voor hem, die nog op aarde leeft, * GIJ  6 Gij, gij duizenden, wier hart, door vroorae flichting,. Door Ue aller duidlijkfte en bevalligfte onderrichting, Aan Hem, vol warmen dank en eerbied, is verkleefd, En zijn gemis betreurt! weest, weest getroost: Hij leeft, En blijft ons leeren door zijn fchriften; Wier achting, hoe de nijd die immer moge ziften, In 't eerlijk neêrlandsch hart zoo lange blijft van duur Als 't fchoone en groote der Natuur Bij 't nageilacht bewonderaaren vinden. Zoo lang het kunde , deugd en Christendom waardeert} Zoo lang zich rechtsgevoel en plichtsbezef verbinden; En Nederland zijn groote Mannen eert, Zal eeuw , noch tijd zijn* roem verllinden. Ja, van het zaad door Hem zoo mildelijk gezaaid, Wordt (laag van kind tot kind den rijkften oogst gemaaid. En gij, die, insgelijks door eedlen geest gedreven, Naar 't zelfde grootfche doel wilt ftreeves. Van Nederlands Volksleeraar maktinit) Ai gaat, met onbezweeken tred, Al is uw trouwe Vriend verfcheiden, Gaat voord in oud en jong ten heilweg op te leiden. Strekt Gij, gelterkt door 's Hoogften hand, ïa licht en waarheid, deugd eu Godsvrucht uit te breiden, Kvg tos ten zvgeo aan ons Luidt S»  Bedrukte Weduw! zien we U em een' Echtvriend treuren, Als fchaars, der vrouw ten Meun, een vrouw te b'eurte viel. Houd moed ! houd moed! d dat uw ziel Zich chrittlljk groot in dezen op moog beuren! Eens zult Ge, bij de blijdfte welkomstgroet, Uw zwaar verlies oneindig zien vergoed! Schouw opwaards! zie bij Hem U 't heuchlijkst lot verbeiden! Zie U met Hem herëend, om nimmer weer te fcheiden! Schenkenfchans A. VAN E IJ BERGEN. Augustus 1795.