ONTDEKKING van de s tfa a t k u n b e der natuur; o f . BES CBR TVIN G TAN HET WONDERBAAR GÉMEENEBEST DER HONIMG-B'YEN, .. en Z y d e-w u k m e NZ Met alles wat daar toe Betrekking heeft, Kortelyk VoorgeJIeJd, in eenige Leerzame Samenjpraken, Onder de Zinlpreuk: Brevitas Deiectat, IN 's GR^4 VE NH*AGE t, Bt j. c. leeuw estyn. MD CC LXXXIX,  03,533  O P D R A G T AAN NEERLANDS JUFFERSCHAP. Liefhebfters der Natuurkunde, om Gods Almacht, Wysheid en Goedheid, me-t ons, in zyne Schepzelen na te fpooren} en ons daar in te vermaken. GY die de Deugd en Godsvrucht mind, In Wysheid uw vernoeging vind, Om vergenoegd op aard te leeven, En door Natuur om hoog te ftreeven; Ten einde Gods geduchte maot. TV ? Ö ■Uie t al uit niet in wezen bragt, En zyne Wysheid te doorgronden, Die Godes Werken u verkonden. * 2 Al  O P D R A G T. Al fpeelend word gy opgeleid Tot zyn glansryke Majefteit, Die zig verheerlykt in zyn' daaden. Wilt g'u in vreede en vreugde baaden, Zo vind gy hier de fchoonfte ftof, Om uit te wyden in zyn lof; Door wonderdaaden te vernaaien, Die in het minfte Diertje praaien. Zie hier de n'yvre Honing-Bye, Die uitvliegd om bepaald en vry , Gehoorzaam aan de Wet, te toonen, Dat meer dan enk'le driften woonen, In ieder Dier, dat niets begeerd, Dan 't geen tot aller nut verkeerd, Om het Gemeene-beft te fterken, Waar toe dat ieder Lid moet werken. Dit  O P D R A G T. Dit toond de zuivere Natuur, Die ieder leerd, van uur tot uur, De broeder-plichten te betrachten; Zyn Naaften als zig zeiven t'achten, Door Liefdens-band aan een gefnoerd, Geenzints door Eigenbaat vervoerd , Alhier op Aard de vreugd te fmaken, Waar in de Hemellingen blaken. De Zyde-Wurm fpind tot uw nut, Tot een cieraad, dat u befchut Voor koude lucht, om u te kleden, Te dekken uwe naakte leden, Met zagte zyde, vol van pracht. Zy fchenkt de Koninglyke macht, Het Praalgewaad der Aardfche Troonen • Paleizen daar de Vorften woonen. 3 Leer  O p D R A G T, Leer dan, bemjnnelyk Jufferfchap, Uw vreugde tot den hoogften trap Van waar Geluk te doen opfteigen; Door uw' Gemoederen te neigen, Van 't Aardfche tot des Hemels fchoon, Tot dat u, Gods geliefden Zoon, Na een vernoegd en vrolyk leeven, U Glory, Heil en vreugd zal geeven ! Dit is den "xenfeb •van Uixen Dienaar Waarmond. VOOR-  VOORREDEN AAN DEN Wysheid en waar Vermaak zoekende LEZER. §JTlm85j^|A.t een redelyk fchepzel geen *1 iPöffliw Srooter vermaak , geen zoeter ü fdsÊÈ I verSenoeging} geene lieffelyker m WttvM vrcecie' noS verrukkcnder ziele W' wclluft kan fmaken, dan , na dac ax—,.~&tft£ hy de eerfte, door de zonde rauwe Natuur, vèrlaten, door het Reden-licht beftraald, onder het geleide van de Goddelyke Genade en eene gewenfchte opvoeding, den weg ter verkryging van Wysheid en Deugd inflaat, volgende de zuivere" Natuur, altyd overeenftemmende met de gezonde reden, door, van het kleine tot het groote, van het beginzel tot her uiteinde op te klimmen, is een ontegenzeggelyk grondbeginzel. De menfch is tot het genot van het ware vermaak gefchapen. Dog die wonderfpreuk zal mogelyk een hedendaagfch navolger van den knorrigen Cbarron, my met een gefronft gelaat doen aanzien, als gewoon zynde, na zyns Meefters voorbeeld , de Godsvrucht, dac  VOORREDE N. dat is Wysheid en Deugd, met een gelaac vol kreuken en rimpelen, korzel, geftreng, droevig, in een woord, als een leelyk en onvriendelyk oud-wyf af te maaien, daar zy in tegendeel, de fch'oonheid, de vergenoeging, het ware vermaak zelfs is, die als eene bevallige Maagd, ieder op haar doet verlieven. • Met recht zegt dan de Godvruchtige Pierre du Moulin de- Jonge, in de Voorreden van deszelfs beroemde Verhandeling van den Vreede der ziele en Vergenaeginge des Geeftes: ,, Sa„ tan , de grootfte vyand van God en zyne ,, Werken, konde geen zekerder middel 'uit„ vinden om de menfehen van den vreden der zielen en de vergenoeginge des geeftes" [dat is het waare vermaak , der zuivere welluft der ziele] „ te beroven, en te ftooten in hun „ eeuwig verderf, als hen den Godsdienft ,, voor te dragen in een droevig gelaat, laf„ hartig, en door bygelovigheid nors enfpy„ tig geworden ; en met eenen te verzenden „ na de menfehelyke wysheid, dat is te zeg„ gen, na hem zei ven", zonder dat 'er God „ in gemoeid word, om vry, kloekmoedig „ en vergenoegt te leven. Ieder een, de trek van de Natuur volgende, haakt na een vermakelyk en vergenoegt leven, voornamelyk de Jeugd', en de nieuwsgierigheid is den menfeh ingefchapen om hem daar toe te leiden; dog als zy een verkeerden weg inflaat, word zy een verleidfter, daar zy het rechte pad, de zuivere Natuur volgende, eene wy- zc  V' OORREDEN. ze Leids-vrouwe is. Het grootfte aardfch vermaak, dat Adam in den ffaat der rechtheid konde (maken, was, iri het onderzoek der eigenfchappen van ieder fchepzel, klaare kenmerken , der Goddelyke Almagt, Wysheid en Goedheid , de bronnen van zyn eeuwig vermaak, die hem van het fchepzel tot den Schepper, van het werk tot den maker opleidc, te vinden. Dus vry, dat is volgens de zuivere Natuur , of de gezonde reden , alles tot God te huis brengende , fmaakte hy een onuitfprekelyk vermaak , maar toen hy, met den val, alles tot zig zei ven te huis bragt , wierd hy een flaaf, en bleef in het fchepzel hangen, tot dat de Zoon hem weder vry had gemaakt, en nu , waarlyk vry zynde, leerde hv door dien Zoon, als voor heen, alles tot God te huis brengen. Wy , in den ftaat der Genade , door den Zoon mede waarlyk vry gemaakt zynde, volgen dan den herfteldeh Adam , in niets tot ons zeiven, en geenzints in het fchepzel te blyven hangen, maar alles tot God te huis te brengen , waar door wy het waare vermaak en vergenoeging , die wy door de zonden verloren hadden , op nieuw fmaken. Dog, zo lang wy, buiten de Genade, in den ftaat der Natuur zyn, handelen wy flaaffch, blyvende in het fchepzel hangen, niets tot God, maar alles tót onze begeerlykheid eh verwaandheid te huis brengende, dat, een poel van onruft en onvergenoegdheid barende, ons wezendlyk van het waare vermaak berooft, * * eri  VOORREDE N. en dus word de nieuwsgierigheid, in plaatze van eene getrouwe Leidsvrouwe eene gevaarlyke verleidfter. Dit is het droevig lot van veele der heëendaagfche Natuur en proefkundige Wysgeeren ; die , alles verwerpende , wat niet proefkundig bewezen kan worden , en dierhalven de voorwerpen des Geloofs, alle de Geeftelyke Waarheden „ voor fabelen aanziende , eene volmaaktheid in het fchepzel zoeken, die alleen in den Schepper te vinden is , en dus blyven zy in het fchepzel hangen , moetende al hun fchyn - vermaak , als een rampzalig gefchenk , van derzelves verleidende nieuwsgierigheid, met het fchepzel door den dood verliezen. De Natuurkunde, als het befte middel zynde , om onze nieuwsgierigheid te voldoen, is in onze dagen, de allerbegunftigfte wee.tenfchap , en men vind maar weinig menfchen van opvoeding, die 'er geen liefde vooi betoonen. Men kan ze ook niet genoeg . recht gebruikt zynde, om den menfch dooi de kenniffe van het eindige fchepzel , tol den oneindigen Schepper op te leiden, aanpryzen , als hegtende onze vlottende ziel s door de fmaak van vermaak aan de bron van alle vergenoeging , terwyl zy ons gemoed met wysheid en deugd "vervuld. Dit dubbelde voordeel, zegt een beroemd Natuurkundig fchryver, werd op eene volmaakte wyze, in hetv befpiegelen van de Natuur gevonden. Alles is daar in bekwaam om te ver-  V- O O R R EDEN. vermaken en te onderwyzen ; hebbende alles een vaft oogwit eri uiteinde, om ons tot God op te leiden , en dit noemen wy de Staatkunde der Natuur: Deze benaming is wel nieuw , maar niet ongegrond ; want alles, wat ons in de befpiegeling der Natuur, voor het oog komt, het kleinfte . zo wel als het grootfte, leerd ons eenige waarheid. Ieder fchepzel bezit een mond die ons aanfpreekt, om ons iets byzonders te leeren. Hun vaft oogwit en uiteinde, toond ons aan , wat het voornemen des Scheppers in het voortbrengen der fchepzelen is geweeft. De betrekking die zy onderling en tot ons hebben , zyn'zo veele wyze lellen om ons vrolyk te doen leeven, door ons verftand met waarheden , en ons gemoed met dankbaarheid te vervullen. Een gezond' verftand eens fmaak in dit leerzame algemeene Boek, in dit verrukkende Schouwtoneel , van Gods Almacht, Wysheid en Goedheid gevonden hebbende , za'1 alle de andere fchyn-vermaken , waar na de driftige Jeugd haakt, daar voor verlaten , die eene verdrietige ledigheid in het gemoed doet ontftaan, daar deze recht gebruikte Edele oeffening, ons met beftendige vergenoeging vervuld, en die ons in dit leeven, eerwaardig en gelukkig maakt, ons op aarde reets een voorfmaak doende verkrygen , van de verrukkende welluft, die de gelukzalige zielen, in den Hemel genieten , door het befchou- ' wen van Gods wonderbare wegen en wer** 2 ken,  VOORREDEN. kén, die ons in ftaat ftellen, om het oneindig en volzalig Opperwezen , met liefdens lofzangen te verhcerlyken. \ 7a& daar, veel-geachte Lezer, het waare' cogwit van dit Werk. Wat aanleiding tot dit Werk gegeven heeft, daar van zal ik alleen zeggen ; dat het voorbeeld , van eene beminnelyke en deugdzame Juffer, die fmaak in de Natuurkunde had gekregen, en met my, haaren bloedverwant, daar over in gefprek ■was geraakt , my heeft doen ondervinden , hoe verre die fchoone en nuttige weetenichap, rriet alleen by de beminnelyke fexe , maar voornamelyk by Neerlands "fchrandere Jongelingfchap, is doorgedrongen: Dog de vreugde , welke daar over in myn gemoed pntftond, wierd bezwalkt, door een donkere wolk van bekommering, ziende hoe verte het voorbeeld van vccle hedendaagfehe Natuurkundigen, wel groot vaii naam, maar niet in waare wysheid , die zuivere gemoederen begon te b'efmetten, door hen in te boezemen, dat de Natuur, of het Heel-al, alles te zamen genomen, een geheel uitmaakt, het geen eene oneindige volmaaktheid bezit,. zo dat de wanorder, die men in deze en geene byzóndere deelen ontdekt, eene order is, die tot volmaking van het geheel ftrekt. Dat alles wat 'er in de Natuur voor' valt, volgens een oneindige wet gefchied 5 zo dat alles wat is , goed is, als dienende tot de volmaaktheid van het geheel. Zo dat een Wysgeer zig nergens over moet bekommeren ,  VOORREDEN. nieren, maar zig beezig houden om de Natuur , zo veel doenlyk te leeren kennen ; dog , om hier in niet mistetaften en loutere gillingen voor waarheid aan te neemen, ftellen zy tot een algemeene grondregel, dat alles valfch is wat niet door de proef kunde bewezen kan worden. Deze byzondere grondregel van de Natuurkunde,'die van veel nut is, als zy daar op alleen word toegepaft, fluit eene gevaarJyke verleiding' in , wanneer men dezelve voor eene 'algemeene grondregel uit vendt'; .want de lighamelyke Natuur, alleen het onr derwerp der proefnemingen zynde, en alles voor herffenfehimmen aan te zien, wat niet proef kundig bewezén kan worden, is zo veel 'als de gantfche Geeftelykc Natuur, voor een louter verdigtzel aan te zien, en het beftaan van een eeuwige, oneindige algenoegzame Geeft, die niet alleen van het lighamelyke on» 'derfcheiden, maar de Schepper, Formeerder, Onderhouder, Heer en Regeerder is van alles wat buiten hem beftaat, te lochenen , en dus maakt men van de befte Leids-vrou^ we, gefield om ons tot God op te leiden, een gevaarlyke Verleidfter, die ons van Gpd afleid , tot de lighamelyke Natuur, om ons -daar in te doen bcruft'en als of zy in haar geheel genomen , een oneindige volmaakt» heid uitmaakten, of eigentlyk God was: Dus 'word de Natuurkunde , die ons zp klaar de 'eeuwige kracht en Goddelykheid van den 'pneindigen Schepper' aankondigt, een bron ** 3 va"n  VOORREDEN. van vernifte Ongodiftery, die men thans doopt met den naam van Deïftery, die met de heerlyke en ontzagchelyke naam van God fpeeld , daar door alleen het Heel-Al, de gantfche lighamelyke Natuur verftaande; waar door, onder een min hatelyk Masker, zo wel als door de Ongodiftery , den waren God verlochehd , al het zeedelyk goed en kwaad, en gevolglyk, de beloning en firaffe na dit leeven, weg genomen, en Gods dierbaar en alleen ter zaligheid leidende Woord met voeten word getreden. Dit word des te gevaarlyker, om dat ons dit ziel-doodend fenyn , in' een cierlyke beker word aangeboden; want de Natuurkundige werken van die verwaande Wysgeren, vol van geleerde en fraaye Natuur - geheimen, worden in een bekoörlyke ftyl en op eene vermakelyke wyze voorgedragen, waai in de nieuwsgierigheid veel genoegen vind , om dit fenyn zoetelyk te doen inzwelgen : en om ons gemoed, dat een afgryzen heeft, van het lochenen der aanbiddelyke Godheid, in flaap te wiegen , en van zyne bedagtzaamheid te beroven, laten zy niet na, op eene verheeve wyze van de Godheid te fpreeken , zonder echter een eenig woord van Gods Heilig Woord te reppen , dewyl die van een geheel andere God fpreekt, dan zj bedoelen, dog waar in de onfterffelyke ziel, geen waar vermaak, geen vergenoeging nog eeuwige trooft kan vinden, als hakende na een oneindig goed. Het  VOORREDEN. Het is dan geachte Lezer , om u voor die verleiding te leeren wagten , die thans maar al te veel veld wind, in haar wettig beroep, van ons, door het vermakelyk befchouwen der fchepzelen , en het daar in ontdekken van de Goddelykc Almacht Wys- * heid en Goedheid op te 'leiden , te herftellen, en uwen tyd daar in met vergenoeging te doen flyten , dat dit Werkje 'het licht ziet, bandelende van die wonderbare Staat- ' hm&e der Natuur, waar door wy, op eene zielsverrukkende wyze, in en dooi- de fchepzelen , het eenig oneindig volzalig wezen , leeren lieven en looven. De ftoffen , die het onderwerp daar van uitmaken, namelyk, de Befcbryving van bet wonderbaar Gemeenebest der Honing-Byen en Zyde- Wurmen en de wyze van verhandeling door Samenfpraken, z'yn niet vry-1 willig uitgekozen , maar is toe 'te fchryven aan de gebeurtenifle, die aanleiding tot 'deze verhandeling heeft gegeven. Wy beflooten daar toe des te meer, om dat dit zaaken zyn, waar in de meefte menfchen vermaak vinden , en die geen groote ingefpannenheid van gedagten vereifchen, maar zeer bekwaam zyn om in een wellevend gefprek, aan die byna algemeene liefhebbery te voldoen, en te'ffens, door een lieffelyken weg, ons oogwit te bejagen, in u vermaak te doen fcheppen in het geen behulpzaam kan zyn , om uw tydelyk en eeuwig geluk te volmaken. Met dit oogwit laat ik, by de Inleiding, ** 4 voor-  VOORREDEN. vooraf gaan,, eene korte befchryving van den Kruid-Hof van Waarmond, die u in den tytel-plaat vertoond werd, met het geen aanleiding tot deze gefprekken heeft gegecven, waar in men eene korte verhandeling van de verbeelding , die de echte Moeder van het waare vermaak is, vind. Het n'yverige Honing-Byetje , die door haar voorbeeld , de verwaandheid van de zogenaamde Wysgecren , die de Natuur, en de Oorfpronk van de Natuur onder een verwarren , bclagchelyk maakt, geeft aanleiding tot de ' Eerfte Samenfpraak , van de Infecten in 't algemeen , aantonende hoe veele wonderen zig ontdekken, in die kleine diertjes, die men gewoon is , met onverfchilligheid aan te zien, of verachtelyk met voeten te treeden. In de Tweede Samenfpraak , van den oorfpronk en voortkom!! der Infecten, by welke gelegenheid het oude gevoelen, dat die diertjes, als by geval, door verrotting voortkomen , word verwurpen, en aangetoond, dat zy uit eyeren, waar in de Alwyzen Schepper, haar zaad beflootcn heeft, voortkomen; wordende niets aan een los geval overgelaten, werkende het minfte diertje met een vaft oogwit. In de Derde Samenfpraak, van de voortteeling der Eyen door haare Koninginne, waar by niet alleen derzelver verbazende vruchtbaarheid fezien, maar ook aangetoond word, dat het waad de gantfche Natuur bevlekt heeft, fchoon de twee groptfte bronnen van rampen.  VOORREDEN. pen, onder de menfchen , de trotsheid en nyd, alleen het deel der menfchen zyn. lij dè Vierde Samenfpraak, van het geitel der lig» hamen en werktuigen der Honing - Byen , waar in het wonderbare daar van, door het vergroot-glas aangetoond en verklaard word, nevens derzelver byzondere eigenfchappen, In de Vyfde Samenfpraak , van dep Arbeid der Honing-Byen, by welke gelegenheid van het fpreeken der dieren , van de beveelen der Koninginne , de gehoorzaamheid van haare onderdanen, van het werk dat aan ieder in •t byzonder is opgelegt en van de Honinggraten gcfproken wordt. In de Zesde Samenfpraak , van de bewerking zo van het wafch als de honing, en alles wat daar toe behoord , waar in onder anderen , van een wonderbaar voorval , tuffchen een groote Slak, en -de Honing-Byen gefproken word , en getoond, dat eene zekere wonderbaare Wysheid alle de leden van dit Gemecnebeft bezield, werkende volmaakt vry, om dat zy alleen van de Wet afhangen , voor het gemeene welzyn ; waar by de famenleving der menfchen vergeleken word» In de Zevende Samenfpraak, van de Wilde Byen, Wespen en andere vyanden der HoningEyen, waar by aangetoond word, hoe zorgvuldig de Honing-Byen daar tegen waken ; fievens het, verhaal van een onderaardfche j Stad,  VOORREDEN. Stad, volgens eene wonderbare bouworder, door de Wespen gedicht, nevens eene vergelyking van de Menfchen met de Wespen; en waarom het geen plaats heeft onder de menfchen, gelyk onder de dieren, dat de kwaadften, het" allereerfte vergaan. In de Agtfte Samenfpraak, van de goede en kwade Koningen of1 Koninginnen, de Burgerlyke Regeering. der Honing-Byen en derzelver plichten en deugden , word getoond, waar aan dezelve uiterlyk te kennen zyn, maar voornamelyk aan de Wetten die zy geven , en de meer of minder zorgen welke zy voor het Gemeene-beft dragen ; en de flaatkunde die daar in doorftraald , en wat eerbied de Byen aan haare Koninginne bewyzen, al is zy wreed genoeg om de zieke en verminkte , aan 't gemeen belang op te offeren, in plaats van zorge voor dezelve te dragen. In de Negende Samenfpraak , van de Regecring der Byen , by welke gelegenheid wy zien , hoe dè Honing-Byen, uit hoofde van de bedoeling hunner fchepping , niet alleen verpligt zyn , om ten voordeele van de menfchen te arbeiden, maar dit voordeel de tol is, die zy aan den menfch betalen , uit hoofde van de zorge, die hy, door eene goede regeering voor dezelve draagt , waar by onderzogt word, hoe verre het menfchdom , door de zonden , zyn recht op de dieren verloren heeft, en dè gevolgen daar van: Nevens eene verhandeling van de Bycn- 'kor-  VOORREDEN. korven, en de gereedfchappen die een Byenhouder nodig heeft , aantoonende hoe" een' arm man , door zyne verftandige beftiering der Byen , ryk is geworden ; en van het afzwcrmen der Byen, en de teekens daar van. In de Tiende Samenfpraak , zynde een vervolg van de Regeering der Honing-Byen , waar in zeer aanmerkelyke waarnemingen voorkomen , word gehandeld van de ziektens der Honing-Byen , met de daar toe gepafte geneesmiddelen. Dit alles , volledig , dog zo kortbondig, om dat, volgens de fpreuk op het Tytelblad , de kortheid aangenaam is , voorgèfteld hebbende, werd de befchryving van het wonderbaar Gemeene-beft dèr Honing-Byen, daar mede befloten. Daar na gaan wy "over, tot de befchouwing der Zyde-Wurmen. In de Elfde Samenfpraak, van de ZydeWurmen en Moerbeezi'ën - boomen in 't algemeen ; waar by aangetoond word , hoe dwaas het is te denken , dat men zig bezondigt, als men zig vermaakt in de fchepzelen. Dat het vermaak de menfchen niet bederft, maar dat de menfchen het vermaak bederven , zynde het vermaak , in zig zeiven, een le'kkere faus , waar mede de Alwyze en goede God , zyne nuttige fchepzelen toemaakt , om 'er ons na te doen taften. Verder ftellen wy , eene zo naauwkeurige als verwonderenswaardige Anatomie of ontleeding  VOORREDEN. ding van eene Zyde - Wurm, waar in zeer fchoone zaaken voorkomen. Waar by eene volledige kennis van de Moerbeeziën'-boomen word gegeeven , als het eenigfte middel om de Zyde- Wurmen te onderhouden. In de Twaalfde Samenfpraak , van de opvoeding ien ontfluiting der .Zyde-Wurmen, vind men eene fraaye uitrekening , hoe veel kwantiteit van ëyeren men moet doen uitbroeijen, jn evenredenheid van de Moerbeeziën - bladeren die men heeft , en hoe mep de eyeren doet ontfluiten. In de Dertiende Samenfpraak, van de opvoeding, ziektens en verdere behandeling der Zyde* Wurmen ; het geen zeer naauwkeurig word aangetoond, en wat men, volgens de gronden der Natuur - kunde , daar omtrent waar te neemen heeft ; als mede van het bezorgen der Zyde-Wurmen , volgens de graden van ouderdom, en na ieder ziekten. In de Veertiende Samenfpraak , van het fpyzigen der Zyde-Wurmen, derzelver kwalen en toebereiding tot het fpinnen , waar by de toebereiding van het voedzel , naar derzel,ver toeftand word opgegeeven , en wat toebereiding tot het fpinnen gemaakt moet worden , en wat kwalen die dieren als dan onderworpen zyn, en wat men daar omtrent te doen en waar te nemen heeft. In de Vyftiende Samenfpraak , van het fpinnen der Zyde-Wurmen, op eene Natuurkundige  VOORREDEN. ge wyze befchouwd , als mede het verga-' deren der eyeren , en wat verder daar toe behoord enz'. , waar iri zeer veele verwonderenswaardigc zaaken voorkomen ; voornarrielyk in de wyze, hoe die diertjes haare zyde fpinnen , in welke konftigen arbeid , zy de menfchen verre te boven gaan , erf hoe zorgvuldig zy voor het toekomende zyn: Van de verbazende vruchtbaarheid der Uilfc jes, en der zeiver zeer korte leeftyd , . dewyl ieder fchepzel, zo lang, en 'niet langer blyft leven , dan , tot dat het oogwit zyner 'fcheppirig, ten vollen bereikt is ; waar by eenige zeer aanmerkelyke waarnemingen gevoegd zyn ; waar op "het befluit, zo van de verhandeling der Zyde-Wurmen, als van het geheele Werk volgt. Door dit alles word de luffc van de fchrandere en deugdzame Leer-craag ontftoken , om haar verder in de Natuur-kunde te oeffenen , en die geenen , die met haar daar toe lult en yver bezitten, raaden wy aan gebruik te maken, van het doorwrogte Werk, van Regnault, onder den Tytel, van Godvruchtige en Proef kundige Befchowxingen van de Wetten en Werken der Natuur, ter betooging van Gods Almacht, Wysheid en Goedheid; uit de Werken van veele beroemde Mannen f voornamentlyk van Newton; van veele Leden van 't Génoodfchap der Geleerden in Engeland ; van de Academie der Wetenfchappen in Vrankryk te zamen gefield, opgeheldert, en<. volgens de hedendaagfche proefkundige Na-  VOORREDEN. Natuurkunde, en naauwkeurigfte waarnemingen , door de meefte Geleerden eenparig aangenomen , door een Gèzelfchap van eenige Liefhebbers der Natuur en Starrekunde, op 's Lands Hooge Schoole te Leiden. Ten einde u en haar zelve , meer en meer te verlufh'gen , in het betrachten van de wysheid des Scheppers in het doorzoeken van zyne fchepzelen; want die oneindige Fontein der waare vreugde en vergenoeging, daar door leerende kennen , zult gy de volzalige God oprecht leeren beminnen en verheerlyken , dat u , myne waarde Leezers , een leeven vol waar vermaak en trooft , en eindelyk een triumferend fterfbedde zal verfchaffen. Zo mynen arbeidt, na mynen Wenfch , daar toe dienftig bevonden wórd, zal ik my voldaan achten. Dit geeve de oneindige" bron der goedheid^tot uw heil en vreugd in tyd en eeuwigheid! Waarmond. KOR-  KORTEN INHOUDT. Inleiding. Korte Befcbryving van den Kruid-Hof van Waarmond, en aanleiding tot deze Gefprekken. Bladz. r ]. Samenspraak. Van de InfeSten in 't algemeen. 14 II. Samenspraak. Van de oorfpronk en voortkomft der InfeStens. 23 III. Samenspraak. Van de Voortteeling der Byen door baare Koninginne. 37- IV. Samenspraak. Van betgeftel der Lighamen en Werktuigen der Honing-Byen. 55 V. Samenspraak. Van den Arbeid der Honing-Byen. 69 VI. Samenspraak. Van de bewerking zo van bet Wafcb als de Honing, en alles wat daar toe behoord. 88 VII. Samenspraak. Van de Wilde Byen, Wespen en andere Vyanden der HoningByen. 114 VIII. Samenspraak. Van de goede en kwade Koningen of Koninginnen; de Burgerlyke Regeering der Honing-Byen, en derzelver plichten en deugden. 145 IX. Samenspraak. Van de Regeering der Byen. 1Ö4 X. Samenspraak. Vervolg van de Regeering der Honing-Byen, enz. 191 XI. Samenspraak. Van de Zyde-Wurmen ®en Moerbeeziên-boomen in 't algemeen. 209 XII. Samenspraak. Van de voeding en ontJluiting der Zyde-Wurmen. 231 XIII. Samenspraak. Van de Opvoeding, Ziektens en verdere behandeling der ZydeWurmen. 2qo xiv.  KORTEN IN II O U D T XIV. Samenspraak. Van het Spyzigen der Zyde-Wurmen, derzelver kwalen en toebereiding tot bet fpinnen. XV. 'Samenspraak. Van het fpinnen der Zyde-Wurmen, op eene Natuurkundige wyze befcboawd, als mede het vergaderen der eyeren, en wat verder daar toe behoord, nevens bet befluit. ÖNT 255 27c  Pag. t ONTDEKKING Van de STAATKUNDE Der NATUUR; o f BESCHRYVING Van het Wonderbaar GEMEENEBEST der HONING-BYEN, E N ZYDE-WURMEN: Met alles wat betrekking daar toe heeft. INLEIDING: Korte Befcbryving van den Kruid-Hof van WAARMOND , en aanleiding tot deze gefprekken. s£5c55' E beminnelyke Leer -graag, die by ^ 'DCJty haare fchoonheid, fchranderheid en ^JC-S^ levendige verbeelding, veel deugd en wellevendheid voegde, was, met de aankomft van de zomer, het Stads gewoel ontA weken  2 Ontdekking van de Staatkunde weken om voor eenigen tyd, op het hnd9 by haren tweeden Vader, dèn opregten Waarmond, zig te verluftigen. Het beminnelykfte gezelfchap , .de zoetfte vermaken , zo eigen aan haar bloeijende Jeugd , konde haar het verlies eener beminde Moeder, na den geëindigden treur-tyd, niet doen vergeeten, fchoon haare droefheid plaats had gemaakt, voor eene zeekere ernftigheid van geeft, die haare verbeelding tot boven het ondermaanfche verheften. Zy vond nergens meerder vermaak dan in de eenzaamheid, of in het gezelfchap van Waarmond, haren Oom, waar in zy zyne zuster, die zy betreurde, zag herleven. Diewyzep Heer," welke zyne bekoorlyke Nichte tèderlyk beminde, was beezig, door zyne lieffelyke reeden, haare ernftige betrachtingen , met eene ftreelende zoetigheid te verzagten, wanneer Natuur-Onderzveker, zynen gemeenzamen vriend, onverwagt in de kamer trad. Deszelfs ernftig gelaat, het geen eerbied inboezemde, deedt Leergraag vaft ftellen, dat hy Waarmond over gewigtige zaaken kwam fpreeken, zo dat zy uit befcheidenheid opftond, en met een wellevende groet de kamer verliet, om zig in het vermakelyk Bloemendal , den Kruid-Hof van Waarmond, door eene wandeling te vermaken. Deze twee Heeren, de beweegreden van haar vertrek doorgrond hebbende, gingen die beminnelyke Maagd aldaar zoeken. Zy vonden haar zitten, in 't midden van de Tuin , in een doorgefneden Prieel van latwerk, en haare oogen geveftigd hou-  der Natuur, g houdende op een gdaze Eye-korf, begon zy aldus te zingen: Meikruidje, aardig fpruitje $ In 't bèug'lyk Bloemendal Wat lieflykbeden uitje, Wat vreenis verteld gy al, Van 't wonder aller Wezen, Nooit volprezen. Klein ftraaltje, minn'lyk fiaaltje A Van al dat Wysheid biet: Een konftig Meejler maaldje, Die 't aardfcbe oog niet ziet, Maar ons iets geeft te lezen, Van zyn Wezen. Schoon kleurdje, liejïyk geur dj e , Waar kom je tog van daan ? Wat wonder daad gebeurd je, Hoe trek je 't fitrfel aan ? Wy zien maar zwarte aarde, Die u baarde. Wat mag zig al vertoom In 't Hemels Paradys, Waar van gy aardfcbe fcboone, Ons Jlrekt tot een bewys: Als fcbaduwen en fchimmen, Van dat glimmen. A % ?> Eloe>  ^ Ontdekking van de Staatkunde: o Bloemendal der Vromen l Wat zult gy lieflyk zyn, Voor alle die daar komen, Uit 's werelds Zand-woeftyn ;■ Hoe heug'lyk zal m'er ruften y In uwe luften. Zo valt een vliegent Bytje, In 't honingryke Hof, By 't lieve zomertydje, En zuigt de zoetheid <ƒ,. In Roozen en Vioolen, Als verholen. Gy Vroomen die als Roozen 'Van hier verdweenen zyt;. Gy zult niet weder bloozen, By ons in deezen tyd: JVog boopen w' u te vindeny Als beminden. Al zyt gy ons ontweken, Wy fchatten u niet kwyt,, Gy zyt voor uit gejlreeken En voor ons weg gelyd: Als goed, dat wy na 't ft erven, Hoopen Verven. 6 Zoetheid uitgelezen, Die 't Hemels Bytje drinkt, Wat mag 't voor goedheid wezen , Daar 't vroom gemoed in zinkt* Een Zee van alle weelden y Te verbeelden !  der Natuur, jj In "'t Roozendal des Heeren, Daar boopen wy eerlang. Als vrienden te verkeer en, By 't eeuwig Lofgezang: Daar nooit geen winter-tyden, Zyn te myden. Zy brak dit zoet gezang af, dewyl het ritfelen der bladen haar aankondigde dat zy beluifterd wierd , en Natuur - Onderzoeker met Waarmond ziende aankomen, ftond zy op, om die deftige Heeren met eerbied te ontfangen, -wordende door de eerfte eene verplichtende wyze aldus aangefproken- Natuur-Onderzoeker. Schoon myne gryze hairen geen vermaak aan de wulpfche Jeugd konnen belooven, zo hoope ik niet, dat zy fchrik genoeg konnen veroorzaken om eene zö wyze Juffer als de bekoorlyke Leer-graag is, de vlucht te doen nemen. Leer-Graag. Geene bewegingen van vreeze maar van eerbied, hebben my doen vertrekken, myn Heer; wel wetende dat het gezelfchap van eene onbedrevene dochter, zulke Eerwaarde Mannen ligtelyk tot lalt kan verftrekken. Waarmond. Dat was een ongegronde bekommering , die geene betrekking tot myne fchrandere Nichte konde hebben, die reeds met my in een ernftig gefprek was getreden, ■doende my zo veele vragen, dat ik blyde was, ai myn Heer, binnen te zien treeden, om my uit de verlegenheid te redden. Leer-Graag. Het is my leed, Heer Oom, A 3 dat  % Ontdekking van de Staatkunde. dat ik u eenige moeijelykheid door myne! dwaaze nieuwsgierigheid heb veroorzaakt. ' Waarmond. Het was eene wyze nieuws- ■ gierigheid Nichte, die het nuttige beoogde,, en my daarom vermaak deed; dog uwe leven¬ dige verbeelding gaat verder als myn verltandi kan bereiken. Leer-graag. Dan heeft de beroemde Ma-lebrancbe gelyk, die de verbeelding eene lou- ■ tere dwaasheid, en het gevaarlykfte gefchenk( van de Natuur noemdt. Natuur-Onderzoeker. Ln nogtans is de : verbeelding het luèÉ^rrykfte gedeelte van ons; zeiven, en zo veel als het. vlugge zout van 1 onzen geeft, om zo te fpreeken; want zy maakt: dezelve zo fyn en vlug, dat zy zig door het: Heel-Al verfpreid, zonder iets'van haar ver-mogen te verliezen. Zonder de byltand den verbeelding konnen wy nooit gelukkig op aarde zyn. T t7t?n_f Cd n lr> Mirr U' 11 rrolr.r7r.t-1 m,m Uoo,.<) AT . r\ t / 1 1 1 i . • rr* inATUuR-v^iNOEKzoEKER. z,eKenyicjviejurrei. want net geluK cler Mentenen hier beneden, beftaat alleen in de wyze, hoe hy zig de zaken en onderwerpen vóorftelt. Geef eene vrye loop aan uwe verbeelding, en gy zult bevinden dat zy de echte Moeder van het waare vermaak is". Zyn wy niet ryk, zo fchenkt zy ons denkbeelden van hooger waarde, die ons vergenoegen: zy formeerd hoope en verwagtingen die moed geven, waar door de droefheid in llaap gewiegd word. Zyn wy van-ons Vaderland en vrienden verwydèrt;," zy field ze in een oogenblik voor onze oogen. ■ Baard hecJ  der Natuur". *i het tegenwoordige onaangename aandoeningen , zo fteld zy ons een ftreelend toekomende voor, of vocrd ons te rug na het voorleedene, om de genotene vermaken te doen herleven : zy leend bekoorlykheden aan onze vrienden,"die hen beminnclyk maken; neerflagtig zynde, fchept zy lieffelykheden in ons gemoed, die al het uiterlyk vermaak verre te booven gaan. Zy befchenkt de fchimme van haar, wiens verlies wy beweenen, met een nieuw lighaam en leevén om ons te trooften, en, zo dit niet genoeg is, voerd zy onze ziel ten Hemel, om ons, met het beminde voorwerp , de welluften der Gelukzaligheid te doen fmaken, waar door alle de rampen van dit leeven uit onze oogen verdwynen. Leer-graag. Had uw achtbaar gelaat my eerie eerbiedige bekommering ingeboezemd , myn Heer, zo hebben uwe wyze reedenen , eene zo teedere 'hoogachting voor u Eerwaarde in my doen ontitaan, dat uw byzyn my aangenamer is, dan die van de fchoonfte Jongeling, welker laffe redenen walging, maaide uwe, eene zielverrukkende welluft voortbrengen ; en nu meen ik my voortaan, zonder (chroom, aan myne verbeelding over te geeven. Waarmond. Draag maar zorg zoete Nichte, dat gy alle ydele herffenfchimmen uit uwe verbeelding verbandt ; want de verbeelding • word uit vafte grondbeginzelen geboren, maaide herffenfchimmen zyn het onkruid, dat den akker van een onbezaaid verftand van zeiven voortbrengt. A 4 Na-  £ Ontdekking van de Staatkunde Natüur-Onderzoeker. Die wyze waarfchouwing, fchrandere Juffer , word door de Natuur bekragtigt, die de verbeelding gebruikt als een ftaatkundig middel, om het redelyk fchepzel, door de fchepzelen, tot het eenige waare beginzel en einde van alles op te leiden. Zy doet ieder kruidje, ieder bloedeloos diertje , zig voor u vertoonen, om u de oneindige Almacht, wysheid en goedheid Gods met den vinger aan te wyzen, ten einde u de grootfte eerbied en tedèrfte liefde voor dat Hoogfte Goed in te boezemen. Waarmond. De- fchrandere heer-graag zal ligtelyk begrypen , dat de verbeelding, die deze'bron en grpndflag heeft, een Hemelfch gefchenk, en de fchoonlte zaak is, die, geleid door het gezond verftand, onze ziel een wandeling door het Heel-Al doet afleggen; nu om derzelver fchoonheden te befchouwen, en dan om het nietige van de eigen-wezendheid der fchepzelen, te betrachten, wanneer zy alleen tot de Natuur, en niet tot God worden t'huis gcbragt. De voorftanders van de thans in de mode zynde Wysbegeerte taften, in dit geval, decrlyk' mis,1 zy lafteren de verbeelding , die aanziende voor de bron der hersfen-fchimmen , waar voor zy alles houden wat boven natuurlyk is , tredende aldus de geopenbaarde Godsdienft met voeten. Zy zoeken alles tot de Natuur te huis te brengen, en liever, dan een oneindige Magt te erkennen cn aan te bidden, verdigten zy, dat de verbeelding bekwaam is om de grootfte verfchynfelen voort te brengen. Na-  der Natuur. 9 Natuur-Onderzoeker. Zo is het Eerwaarden vriend. Het is gevaarlyk te veel te gelooven, maar het is nog veel gevaarlyker niets te geloovcn. De Oude Wysgeeren hebben dikwils te veel gelooft, om dat zy de proefneeming veronachtzaamde; en onze hedendaagfche Wysgeeren willen niets geloovcn , of het moet door proefneemingen beveiligt zyn: Deze proefneemingen hebben alleen "betrekking tot het eindige, en dus zien zy het oneindige voor een loutere herffen-fchim aan. Waarmond. Dit n'yverige Honingbytje , dat beladen met de vruchten van zynen vernuftigen arbeid te rug keerd , zou, indien het hem bekend was, de verwaandheid van die zo genaamde Wysgeeren belagchcn , die de Natuur, en de oorfpronk van de Natuur onder een verwarren. Die Byen, deze Zydewurmen, welke als echte kinderen der Natuur, met dankbare ftemmen ons toeroepen dat zy de bewyzen van Gods aanwezen in zig zeiven bez'itten dat ieder, in zyn wezèn en. werken, de merktekenen van de'oneindigheid, Almacht, wysheid en goedheid des Scheppers rond draagt, worden by my hooger geacht, dan die dwaze ftervelingen, welke den Hemel zoeken te beltonnen , om Gods Troon te overweldigen. Leer-graag. Uit myn gezang zal de geleerde Heer Natuur-Onderzoeker, hebben konnen afneemen, dat ik myne verbeelding den loffen teugel vierende, myn ziel als op haare vleugelen ten Hemel gevoerd was, by myne geliefde Moeder, met haare Lofzang' en "die A S veeier  io Ontdekking van de Staatkunde veeier vroomen, myne ftemme paarende, om God te danken voor zyne goedheid, die ik voor myne oogen in deze welriekende kruiden , zag doorftraalen. Waarmond. Ja , Godvruchtige Maagd ; uw verrukkend gezang bekoorden ons , en het doet my nog leed u geftoord te hebben. Leer-graag. Zo dit , in plaats van eene zuivere verbeelding, enkele heriren-fchimmen geweeft zvn , dan hebt gy een nuttig werk gedaan, Heer Oom , my 'daar in te ftooren; dog om in het vervolg, my zonder gevaar daar in te konnen vermaken, zo bekruipt my de luft om ook een Philofoof te worden, om vafte en zekere grondbeginzelen te bekomen. Natuur-Onderzoeker. Door dit befluit zal de Wysgeerte veel eer aangedaaan worden. Leer-graag. Nu ftaat het my, in die hoedanigheid , vry te twyffelen, of by voorbeeld, deze Honing-'byen, uit hoofde van het geitel en werking, bekwaam zyn, om ons de oneindigheid, de Almacht, "de wysheid en goedheid , van een oneindig Wezen' aan te toonen, dewyl zy uit verrotting voortkomen, gelyk ik meen in Plinius gelezen te hebben. Waarmond. Alle dieren, het menfchelyk lighaam niet uitgezondert, komen uit keen of zaad, of eyeren voort, die de Almachtige Schepper en Formeerder van de Natuur, in den beginne, in de dieren van ieder foort gelegt en opgeflooten heeft, en die, in 't vervolg , niets anders doen dan zig te ontwinden. Na-  der Natuur. Natuur-Onderzoeker. Dit is reets voor lang door de proef kunde beveftigt ; en des echte Natuur-kenners hebben daarom het gevoelen der Ouden , dat 'er dieren door hec verderf ontftonden, als eene dwaasheid verwurpen. Leer-graag. Dat is my niet onbekend , myn Heer; dewyl ik in de Godvruchtige en Proef kundige Befchouwingen van de Wetten en Werken der Natuur van den Vader Regnault, zulks gelezen heb, die floutelyk ftaande houd, dat het verderf of de verrotting wel dienftig zyn, en zomtyds de oorzaak wezen kan, dat eenige diertjes daar uit tc voorfchyn komen , maar niet, dan na dat eenig vliegje" zyne eyeren daar in gelegt heeft. Schoon ik my, in vorige tyden, daar mede voldaan zou'hebben gehouden , nu ik zulks door uwe geleerde toeftemming beveiligt vind , zo ftaat het my, thans, als Philofoof vry daar nog aan te twyffelen, zo lang my geen voldoeneer redenen daar van zyn gegeven, want nu heb ik geleerd, dat men wel niet ongeloovig, maar ook niet te ligtgeloovig moet zyn. Waarmond. Regt zo, waarde Dochter; dog een van deze Bytjes, zal u daar van overtuigen, en u tot hooger zaken opleiden. Leer-graag. En my dunkt dat de bloemen en kruiden van dit bèkoorlyk Bloemendal, veel beter daar toe in ftaat zyn. Waarmond. Een recht-gèaard Natuur-kenner, die de oneindige God, in de Natuur nafpoord, vind in de planten, wonderen die hem verbaaft doen ftaan; dog het zelve is niet te ver-  M Ontdekking van de Staatkunde. vergelyken by het geen ik in myne gunfteiingen, de Honing-Byen ontdek, die ik zoteder bemin, dat ik dezen Hof tot haar dienft en nut, met deze welriekende kruiden beplant heb. Leer-graag. Ik meende Heer Oom, dat uw eenigfte oogwit daar in geweeft was, om, door die liefFelyke en hertfterkende reuk, uw zeiven, en uwe vrienden te verkwikken. Waarmond. Dit legt in myne bedoeling zekerlyk opgefloten ; maar de goedaardige Leer-graag, zal het niet onbillyk vinden dat ik de Honing-Byen, die zo naarftig tot ons voordeel werken', mede myne bezorging waardig vind, dewyl zy, in veele zaken, het geineene foort van menfchelyke aard-wurmen te boven gaan, gelyk ik u zal doen zien, met behulp van mynen vriend. Leer-graag. Ik verlang daar na: dog bedenk alvorens, myne Heeren, dat gy u dus doende, veel werk op den hals zult haaien, dewyl ik nu alles met een wysgeerig oog denk te bèfpiegelen, zonder my iets te laten ontflippen. Natuur-Onderzoeker. Het vermaak, dat wy daar door zullen genieten, zal die moeite dubbeld opwegen, beminnelyke Juffer; en de zorgen van Heer Waarmond billyken, waarom hy dezen wel aangelegden Hof, met deze boom'en, bloemen en kruiden beplant heeft. Leer-craag. Schoon my uiterlyk , alles fraai voor komt, kan ik de wysheid, die myn gcachten tweeden Vader daar in heeft doen hadden konnen komen, om haare eyeren daar iop te plaatzen, bedorf mede wel door de lucht, ^verdroogde en wierd enkel ftof, door de uit..nwaaffeming, zonder dat 'er een eenige wurm li uit voortkwam: Ook bevond hy, dat de flank £Van het toegedekte ftuk, een groot getal vlie;gen daar mede na toe lokten, maar door de ■idoek, waar mede dat vleefch bedekt was, niet : konnende dringen, zo lagen zy haare eyeren daar boven op. Leer-graag. Nu ben ik voldaan; heb nu : maar de goedheid van my te doen zien, hoe 3een ey, een dier kan voortbrengen. Waarmond. Men kan dit in een hoender| ey aller naauwkeurigft nagaan, gelyk ik verfcheidemalen gedaan heb. Natuur-Onderzoeker. Men moet alvoofjrens aanmerken; dat een ey uit deze byzoniderhedten te zamen -gefield is: (O Defchil; C (2)  .54 Ontdekking van de Staatkunde (2) Het wit met zyn vlies omringd; (3) Dé dooir, of het geele, mede in zyn vlies beflotcn ; (4) Twee draaden of bindzels die de dooir en het wit aan een hegten; (5) De haane-treede, of het grondbeginzel van het kuiken ; (6) Het daar in zittend klein kuikentje, befloten in een klein blaasje, zig vertonende als een zwart of afchverwig vlakje , dat de Natuur-kundigcn gewoon zyn het lidteken van het ey te noemen, om dat daar in een kleine holte 'en fpoör, zeer wel na een lidteken gelykende, ontdekt word, dat met een doorfchynend vogt vervuld is. Leer-graag. Het is wonderbaar.,- maar ik weet nu nog niet, hoe de ontfluiting van dit ey toe gaat. Natuur-Onderzoeker. Om dit te bevatten , moet men aanmerken; dat een zeekere graad van warmte, door de broeying veroorzaakt , de vloeijende ftoffen, dewelke het keen omringd, in beweging brengt: Deze warmte verdeeld die ftoffe, verdund, weekt, en doet dezelve vloeijen door de navel, in het grondbeginzel van het lighaam van dat kleine diertje. De vaten die het zelve, op eene aan een volgende wyze, ontfangen, voeren het zelve na de onderfcheidene deelen van het lighaam over, om het zelve te voeden, te doen groeijen, en het leeven daar aan mede te deelen. Leer-graag. Hoord 'er zo veel toe om een ey zig te doen ontfluiten, en een diertje daar uit voort te brengen, dan is dit geenzints het werk eener verrotting, veel minder van liet los geval, maar ik erken daar in de hand van een Almachtig en wys Formeerder. Na-  dzr Natuur; 35 Natuur-Onderzoeker. Ik heb, byna van uur tot uur, de voortgang der voort teeling van een kuiken in een hoender-ey, waargenomen , en bevond, dat men na twaalf uuren broeijens, of daar omtrent, in de keen, een foort van een klein hoofdje ontdekten , en blaasjes, die de oorfpronk der wervel-beenderen zyn. Na dertig uuren, begonnen de oogen zig tè vertoonen, en aldus ging de groeying by trappen voort. Na twintig dagen was' het kuiken ten vollen geformeerd, wanneer hem het voedzel begon "te ohtbreekeri, waar door hy, het zelve zoekende, zig fterk begon te bewegen. Hier door verbrak hy de vliezen, en eindelyk ook de fchaal met zyn bek; en de Moeder j die nog al bleef zitten broei jen, deze beweging gewaar wordende, ftond toen óp, en zogt "haar jong daar in by te ftaan, door de fchaal van het ey zo lang te pikken tot dat het kuiken daar uit te vobrfchyn was gekomen. Leergraac. My dunkt , ik zie de hand van den Almachtigen 'en Alwyzen Werkmeefter die. dit alles voortbrengt. Waarmond. Dat moogt gy met recht zeggen ; te meer als gy aanmerkt dat, zo de hen, niet met haar "mail, de haan gepaard is gcweeft, dan bevat het ey flegts een onvruchtbaar voedzel, dat door de uitwaaffeming verdroogd, zonder iets voort te konnen brengen. Dus is het de man , die het ey vruchtbaar heeft gemaakt; en het fyne voedzel, dat in het ey is beflooten, geeft aan het kuiken, in de hahetreé, de noodige byftand, om zyns Moeders C 2 beeld  g6* Ontdekking van de Staatkunde beeld gelyk te worden. Wie kan dit doena dan een Almachtige hand, welke door eene in de Natuur gelegde wet, zulks wonderdadig uitvoerd, fchoon zulks ons eindig verftand verre te boven gaat. Leer-graag. Hoe kan de geleerdfte man dan nog trots op zyn verftand zyn, daar hy de formeering van het geringfte diertje niet volmaakt kan begrypen , zo dat de volmaaktfte konftenaar geen levendig diertje kan voortbrengen, daar de Natuur, door de wyze fchikking Gods , dit zonder moeite voortbrengt , en zelfs op eene zeer eenvoudige wyze. Natuur-Onderzoeker. Geen wonder, Mejuffer, want het Almachtig en Alwys Opperwezen heeft de Natuur, als zyn fchepzel, aan zodanige vafte wetten onderwurpen, dat zy nooit in 't allerminfte daar van afwykt. Veilig in het ei, voed het diertje zig ongeftoord. van het vloeibare waar in het zwemd; zyn lighaam neemt daar door in groote toe, en zyn verblyfplaats te naauw voor hem wordende, zo verbreekt het zyn gevangenis, er het diertje te voorfchyn komende, vind dooi de wyze zorgdragentneid zyner Moeder, eer fterker voedzel by der hand, gelyk zyn nieuwen toeftand nodig heeft. Leer-graag. Nu begryp Ik , waarom de Moeder haare eyeren altoos op zodanig eer plaats legt, alwaar haare jongen gemakkelykf gevoed konnen worden. Heeft dit plaats, zc wel in de Honing-Byen en Zyde-Wurmen, ah in de aller kleinfte Infeftens, die hun voedzel, kort na de geboorte niet konnen gaan zoeken. Waar-  der Natuur. <5> ■j> Waarmond. Wy moeten u, als eene tec~ insdere JufFer zynde, niet te zeer vermoeijen, -i idaarom zullen wy nu, tot uitfpanninö;,'een -'«wandeling gaan doen, om dan deze ftoffe ver- •itder, in 't byzonder te befchouwen. M _ Leer-graag. Zo als het de Heeren goedffiiévinden. Jj III. SAMENSPRAAK. cll| Van de Voortteeling der Byen door haare ., ii Koninginne. :;•■) Waarmond. Kom, beminnelyke Dochter, .5;neem u plaats by deze glaze Byen-korf, die izyfik in 't midden van dezen Kruid-hof geplaatft Iwjheb, om de werken van deze vernuftige Ho4dning-Byen, op myn gemak en met vermaak raifjgade te flaan. Befchouw alles met aandagt, , cd en zeg my wat u daar in aanmerkelykft voorm komt. .est Leer-graag. Ik zie eenige Honing-Byen die m :grooter zyn dan de anderen, wat moet ik daar . een van maken , Oom. tien-' Waarmond. Die groote Honing-Bye, die gy daar ziet, is de Koning, of liever'de Ko- i; ninginne van de zwerm. ieei| Leer-graag. Dan doen de Honing-Byen »:!;het vrouwelyk geflacht veel eer aan ; en dan ,a/heeft men altoos, verkeerd voorgegeven, dat jijde Natuur, de Regeering alleen aan het man- rjifnelyk geflacht gehegt heeft, «al Natuur-Onderzoeker. Schoon ik uw geC 3 £Lacht  g8 Ontdekking van de Staatkunde llacht die eer niet misgun, Mejuffer, zo ge? loof ik, dat men naauwkeuriger zou fpreeken, met te zeggen, dat zy de Moeder van het Gemeene-beft is, aan wie in die hoedanigheid, de beftiering van het huishouden toekomt. Leer-graag. Die eernaam zou haar beft voegen , indien het bewezen kon worden, dat zy alleen Moeder van deze gantfche zwerm was; dog dat is niet waarfchynlyk, om dat zy dan eene ongehoorde vruchtbaarheid zou moeten bezitten; want wie weet of 'er, in deze groote glaze Byen-korf niet wel zes duizend Byen zvn. Waarmond. Mogclyk meer, Nichte, dog dat getal is niet ongemeen, want men vind zwerrheij, die uit 8, 10, 12, ja 18000 Byen beftaan. Leer-graag. En eene Moeder zou zo veele kinderen voortbrengen?dat is niet waarfchynlyk. Natuur-Onderzoeker. De Schryver van het Gemeene-beft der Honing-Byen , is van uw geyoelen, Mejuffer, dat 'er, in alle de drie foorten van Honing-Byen , die men in een zwerm vind, Mannetjes eh Wyfjes zyn, om dat, volgens zyn gedagten, eene Honing-Bye, of Moeder, alleen, zulk een groot getal van eyeren, als men in een korf vind, waaruit, zómtyds meer dan twintig duizend HoningByen'voortkomen , niet kan voortbrengen: Hy gelooft, dat zy de voortteeling volbrengen, op het ocenblik, als zv op malkapdcren zitten, en geeft voor , die vermenging met eigc oogen gezien te hebben. E Leer-graag. Datkc mt my veel geloofbaar der voor. Waar,  der Natuur, ~ Waarmond. En nogtans leerd de bevinding, dat het onwaar is; want, om alles naauwkeurig te konnen gade liaan , heb ik deze aanzienlyke Byen-korf doen maken , beftaande uit g'roote Engelfcbe-glaze-ruitcn , gevat in fmal en verguld loot, zo dat zy niets voor myne oogen konnen verbergen. 'Natuur-Onderzoeker. Uwe fchranderheid en naarfh'gheid, myn vriend, zal u daar door iin ftaat gefield hebben, om te konnen oordeelen, of de Geleerden daar omtrent dwaalenof niet. Leer-graag. Wat zeggen die proefkundi-. !ge Geleerden daarvan, Heer Natuur-Onderzoeker 1 Natuur-Onderzoeker. Ik zal het gevoelen van twee beroemde Natuurkenners , de Heer Leeuwenhoek en Marqldi , bybrengen , Mejuffer; die beiden ons mede verzekeren ; dat men in een korf, drie foorten van Byen vind ; naamlyk: O) De gemcene Honing iBycn, dat zo" veel is als het gros van de Natie die al het werk moeten doen. Leer-graag. Dat is dan de gemeene Burgery, d;e niet alleen voor zig zei ven, maar voor de grooten en armen moeten werken, die beiden op het zweet van den Burger leeven. Waarmond. Die vergelyking is niet geheel pis, fchrandere dochter, én komt zo veel te foeter hier te pas, dewyl wy zullen moeten fpreeken van de Staatkunde der Natuur, die zo Haar te zien is in het wonderbaar Gemeene-beft der Honing-Byen, met alles wat betrekking [daar toe heeft. C 4 Leer-  $.0, Ontdekking van de Staatkunde Leer-graag. Neem dan niet kwalyk, geleerde Heeren, dat ik 'er, op myne' wyze, llaatkundige aanmerkingen op maak. Natuur-Onderzoeker. Geenzins, Mejuffer; want by die gelegenheid, zullen wy niet alleen fpreeken van het welzyn van 't gemeene-beft, van nieuwe volkplantingen; van de fpaarzaamheid en goede huishouding; van het burgerlyk bellier, van de goede wetten, die de onderdanen tot naarftigheid verpligten ; maar ook van dieveryen , roof en moord. Leer-graag. Wat zegt gy daar, Myn Heer! Is dan de boosheid der wereld, tot in het Gemeene-beft der Byen doorgedrongen ? Waarmond. Gy zult overtuigend leeren Sjennen , dat het kwaad de gantfche Natuur bevlekt heeft, fchoon de twee grootfte bronnen van rampen, onder de menfchen, de trotsheid en minne - nyd alleen het deel der menfchen. Leer-graag. Dan zyn de menfchen na ik hoor , nog veel elendiger en botter dan de. beeften. Natuur-Onderzoeker. Dat is in dit geval, geenzints te verwonderen, want de Byen, te weten , het gros der Natie, is niet in ftaat om zig boven haaren ftaat te verheffen, en zy konnen niet minne-nydig worden, om dat zy van het mannelyk nog het vrouwe] yk geflacht zyn ; ook bezit de een zo veel als de ander, naamlyk een tromp om te arbeiden, en een' angel 'om de vyanden af te keeren. Waarmond". Ik heb my vlytig toegelegt om te ontdekken, of dit gevoelen van deze Ge-  der Natuur. 4r Geleerden, dat de gemeene Byen, nog van j 't mannelyk, nog van 't vrouwelyk geflacht zyn, waar is; en ik heb niet kunnen vinden dat zy voortteelen; en dus vervallen alle de . i droomen der Ouden, over het voortkomen ■ij der Byen ontftaan, om dat, gelyk Plinius i I volmondig beleidt, niemant. de vermenging • s der Byen, ooit heeft konnen ontdekken. !| Natuur-Onderzoeker. (2) De tweede ; foort der Byen zyn de Hommels, die een deri de langer en veel' dikker dan de gemeene Ho: ning-Byen, en veel donkerder van couleur ■ I zyn. Leer-graag. Zyn ze buiten de grootheid, r in het overige , niet de andere Byen gelyk, r mvn Heer ? Natuur-Onderzoeker. -Ja Mejuffer; be- . balven dat ze geen angel hebben, en dus geen kwaad konnen doen ; maar men houd ze voor 3de mannen, die alleen gefchikt zyn, om de voortteeling te bevorderen : Van" die foort 1 vind men 'er omtrent honderd, in een zwerm van omtrent zeven of agt duizend Byen; en drie of viermaalen zo veel in een zwerm van zeventien of agtien duizend Honing-Byen. 1 Leer-graag. Dat zyn dan de laffe melkmuilen en falet-jonkers van het Gemeene-beft, 1 : die geen ander beroep hebben, dan de vrou- ■ wen te dienen, te ftreelen en op te paffen. Waarmond. Maak u aan geen onrecht3 j vaardigheid fchuldig, beminde Nichte; want .ik meen ontdekt te hebben, dat de Hommels de Generaals zyn , die de gemeene Byen, of foldaten, tegen den vvand ten ftryd aanvoe» ren. C 5 Leer.  42' Ontdekking van de Staatkunde Leer-graag. Dat zyn dan Generaals zonder geweer; niet ongelyk' zekere Bevelhebbers, aan wien, uit hoofde van hunne grootheid, het Oppergebied over het Leeger word toevertrouwd, en die hunne foldaten zig laaten dood vegten, terwyl zy zig met de Dames en zuipen vermaken ; dan beklaag ik de arme Byen. 'Natuur-Onderzoeker. Eindelyk is'er (3) een derde foort van Byen, nog veel fterker eri langer dan de Hommels zelfs; zynde voorzien met een angel gelyk de gemeene Byen. Men fteld vaft dat 'er maar een in ieder korf is; ten minften, dat *er maar een tot ieder zwerm behoord; te weten, maar een voor ieder troep van jonge Byen, die afzwermd, gelyk van tyd tot tyd gèfchied , om elders een woonplaats te zoeken, en als een nieuwe volkplanting op te richten. Nu is de vraag, of men aan deze allergrootfte onder de Byen, de benaming van Koning moet geven, gelyk de Oude gedaan hebben ; dan, of men de h'edendaagfche Natuur-kennfrs daar in moet navolgen, die ze de Koninginne noemen. Waarmond. Ik ben van het laatfte gevoelen , om dat zy van het vrouwelyk geflacht is en de eyeren" legt, waar uit alle de overige Honing-Byen voortkomen. Leer-graag. Gaat dat zeker, waarde Oom? Waarmond. Ik heb, door mieklel van deze glaze Byen-korf, verfcheidc malen waargenomen, dat deze allergrootfte der Byen, die men gewoon was den Koning te noemen, van kamertje tot kamertje ging, waar in ik . van i  der Natuurl 43 van te voren niets konde ontdekken, maar, na dat zy het agterfte deel van haar lighaam daar in had geliokcn , en 'er toen weer uit kwam,zag ik in dat kleine kamertje een klein eytje, zynde wit en langwerpig, veel gelykhcid hebbende met het oelzaat of weegbreezaad , maar dunner en kieinder; en daar uit befluit ik, dat die grootfte der Byen van het vrouwelyk geflacht is; waarom de Byen-houders gewoon zyn dezelve de Moeder te noemen ; en dus noem ik ze de Koninginne, fchoon ik 'er geen harnafch over aan zal trekken. Leer-graag. En my zou de tytel van 's Lands Moeder, of Moeder van het Gemeenebeft beter behagen; dewyl zy wezendlyk de Moeder van allen is; maar waar moeten wy nu den man zoeken, die haar bezwangerd? dewyl zy 'er alleen is. f Natuur-Onderzoeker. Ik heb verfcheide zwermen onderzogt; in de meeften heb ik 'er maar een, in ecnige weinige twee, en nooit meer dan drie, in een zwerm konnen ontdekken, fchoon dat foort zeer kenbaar is, zo dat men geen gevaar loopt om de eene foort voor de andere aan te zien. Leer-graac. Goed myn Heer. Nu heeft de Heer Waarmond die allergrootfte Bye eyeren zien leggen , derhalven zo is dezelve van het vrouwelyk geflacht; maar zyn E. heeft niet gezegt gezien te hebben, dat de tweede foort van groote, of de zo genaamde Hommels , 's Lands Moeder bezwangerdt. Waarmond. Dat heb ik niet konnen ontdek-  44. Ontdekking van de Staatkunde dekken; en nogtans zyn het geene vreemde Byen, dewyl ik ze in Celletjes: die grooter dan de gemeenen zyn, heb ziengebooren worden. Leer-graag. Waar toe dienen die Hommels dan? want ik hoop niet, myn Heer, dat gy de eerwaarde Moeder van het Gemeene-beft der Byen, honderd mannen zult willen geven, het geen al haar reputatie zou benemen. Natuur-Onderzoeker. Ik zoek die Eerwaarde Matrone geenzints haar eer, als of zy een onkuifche vrouw was te bevlekken; maar ik zal u zeggen, wat ik 'er van denk. Waarmond. Gy zult ons vermaak daar mede doen myn vriend. Natuur-Onderzoeker. Men vind in de buik van ieder, een flesje honing, gelyk in die der andere Honing-Byen, dog met dit onderfcheid, dat dit flesje der andere HoningByen , een kleine buis heeft, die tot in de hals zig uitftrekt, door welk middel zy de honing in het Magazyn of Voorraad-huis brengen; gelyk blykt, want als men het lighaam van een Honing-Bye maar een weinig drukt, zal de honing, door dit buisje, uit het flesje loopen, het geen niet gefchied al drukt men de Hommels nog zo fterk; ten bewys, dat een Hommel alles op eet, en verteerd, zonder iets in het algemeene Magazyn te brengen : Een Hommel word dan wel gevoed, hy werkt niet, gaat niet te veld om iets ten gemeenen nutte te verzamelen, maar alleen om zig te vermaken en verfche lucht te genieten;  der Natuur. 45 ; en na de Bye-korf gekeerd zynde, wandeld f hy in vryheid na zyn welgevallen; en het is, i om dat hy geen vyand te vreezen heeft, dac )j de Natuur hem geen angel heeft gegeven. Leer-graag, Het verwonderd my, dat het i gemeene volk van een zo arbeidzamen aardt, I met begint te morren, ziende dat 's Lands I Moeder, die ongeregeldheid wil dulden, en i men zou byna vermoeden dat zy elkander oni derling verflonden. Waarmond. Het is waarfchynlyk om die i reeden, dat de naarftige Burgers die luyaards I dulden, als zynde gefchikt om de Koninginne i te bezwangeren. Natuur-Onderzoeker. Ten minften zo is : het waarfchynlyk, dat de Hommels gefchikt zyn, om onderdanen aan den Staat te bezor, gen , fchoon de Vorftinne Moeder van het I Gemeene-beft, veel te kuifch is om zig met I zo veel mannen te vermengen, want dit ftryd i met de algemeene Natuur-wet der voortteei ling, die wel aan zommige mannelyke dieren, i het gebruik van meer dan een vrouw toelaat, maar aan geen vrouwelyk dier, verfcheide mannen ter zeiver tyd gééft. Waarmond. De 'Natuur kan zulks niet toeitaan, en nogtans moetende Hommels de Koninginne bezwangeren, om dat zy vruchtbare j eyeren legt. Natuur-Onderzoeker. Het een ftryd telgen het ander; dog, om uit dien doolhof te : geraken, heb ik het lighaam van een Hommel :zeer naauwkeurig ontleed , en het maakzel ideszelfs heeft my overtuigd, dat de Hommels de  46 Ontdekking van'de Staatkunde de Auteurs van de voörtteeling, en van hef-, mannelyk geflacht zyn. Hier op heb ik,door middel "van een doorfchynende Byen-korf gade geflagen watperfonagie een Hommel by de Bye-Koninginhe fpeeld. Waarmond. Dat heb ik nooit gezien. Natuur-Onderzoeker. Zie hier, wat ik daar van ontdekt heb: De Koninginne houd zig altoos verburgen, in het opperfte van de Honing-graad,dat wy haar Paleis konnen noemen. Zy gaat zelden uit om in het publyk te verfch'ynen ,en als zv zig al vertoond , gaat zy met een langzame tred, vol van Majefteit voort, om de andere eerbied in te boezemen. Waarmond. Myne zoete Nichte fchynd 'er om te lagchen. Leer-graag. Ik bid u, Zwyg Heer Oom; want gy zoudt my de ongenade van die Vorftinne op den hals halen, dewyl men nooit ongeftraft met de grooten fpot. Natuur-Onderzoeker. Ik prys uwe voorzichtigheid, Mejuffer; want die Koninginne gaat riooit onvergezeldt; als de gantlche zwerm haar niet volgt, zo heeft zy altyd cenige Hommels tot een Ivf wacht of gevolg; want, dewyl dit uitgaan"van de Vorftinne maar zelden, en' waarfchynlyk altoos ten gemeenen-beften eefchied, zo is het dan altoos kermis, ten minften Heiligen-dag in de korf, zynde alle de Byen vol vreugde; ieder loopt uit om die Princ'effe eerbied te bewyzen. Leer-Graag. Gy boert, myn Heer _ Natuur-Onderzoeker. Geenzints Mejuffer; want de geringfte Honing-Bye zou dien dag  dir Natuur. 47 dag zo weinig werken , als een Wever, wanneer de Prins door het Haarlemmer-hout pasfeerd , of dat het Hartjes - dag is; maar de Byen fcharen zig dan in twee ryen, of liever, zó hangen zy met de pooten zo digt aan een, als of het een levendig tapyt was, waar door men niet kan zien, zekerlyk om de Koninginne te bedekken, op dat geen al te nieuwsgierig oog zou zien wat zy deedt. Leer-graag. Wat voert zy dan uit, myn Heer? gefchied dit uit eerbied" of uit kuisheid. Natuur-Onderzoeker. Gy zult wel doen Mejuffer, van naauwkeurig toe te zien, orn die plechtige Proceffie met uwe eige oogen te aanfehouwen; want ik zie geen eenige Bye na buiten vliegen, maar een ongemeene beweging in de korf. Zie hoe de Byen poot aan poot gaan hangen, en zig in ryen en gelederen fcharen. Waarmond. Daar komt de Koninginne met haar geleide aan; zie höe manhaftig dat zy voort gaat. Leer-graag. Wat doet zy in dit kamertje? Waarmond. Zy doet een nuttig werk voor het algemeen, dog haare kuisheid zou 'er verlegen over worden, indien zy wift dat wy haar bekeeken. Leer-graag. Het is of zy op hetheimelyk gemak gaat om zig te ontlaften. Natuur-Onderzoeker. Abuis, Mejuffer; maar zy fteekt het agterfte einde van haar lighaam in dat Celletje, om 'er een eytje in te leggen, na dat zy alvorens, met haar eige loogen heeft befchouwd of het wel leedig, ryn en  48 Ontdekking man de Staatkunde en fchoon was; en, terwyl zy daar medebe*' zig is, ftaan de Hommels, als haare dienaars,, oppaffers of Hovelingen in een kring rontom i haar, met het hoofd na de Koninginne ge- • keerd, fiaande met hunne vleugels, als ver- ■ heugd zynde, en die Vorftinne Moeder pry- < zende, wegens haare vruchtbaarheid, gaande i nieuwe kinderen en onderdanen aan het Ge- • meene-beft fchenken. Zie maar vlytig toe,, Mejuffer, en gy zult bevinden, dat zy tien i of twaalf huisjes, in deze broei-tyd, met haa- ■ re eyeren zal vervullen, waar uit zomtyds, zes óf zeven duizend jonge Byen voortkomen. Leer-graag. Ik fta verbaaft over die verwonderens waardige vruchtbaarheid, en dat: zulks op eene zo plechtige wyze gefchiedt. Waarmond. Geen wonder, want die vrucht- • bare Moeder kan, door middel van twee of t drie van haare dochters, of Byen van haart foort, die zy telkens voortbrengt, in een jaar r of zomer, de Moeder en Groot-Moeder van i meer dan agtien duizend kinderen en kinds-kinderen worden. Leer-Graag. Ik moet het gelooven , uit t het geen myne oogen daar van zien. Waarmond. En dit doet my befluiten, dat! de Hommels zo veel zyn als fh'eren, die beurt: om beurt het koetje befpringen, om het zei- ■ ve te bezwangeren, ten einde aan net oemee-. ne-beft kinderen te bezorgen; en dat het al-leen uit dien hoofde is, dat de andere Byen' met geduld aanzien, dat de luye Hommels zig; ten kbften van het algemeen voeden; want zo: dra de Herfft aankomt, en het te koud beginti te:  der Natuur. 49 te worden, om een nieuw geflagt op te kweeken, of als zy vreezen, dac 'er geen honing genoeg in voorraad voor den winter zal zyn, zo begeeren zy die leediggangers en gulfigaards, niet langer in de korf te "dulden, als {trekkende nu maar tot laft van het Gemeene-beft, dat zy dan maar benadeelen. Leer-graag. Dat is onrechtvaardig; want die arme Hommels hebben dan hun beroep en plicht vervuld : dog zou het gemeen onder de dieren rechtvaardiger zyn dan onder de menfchen, dat op niets paft wanneer het aan 't hollen is geraakt. Natuur-Onderzoeker. Veele ftaatkundi:gen beitaan niet beter, die het geen kwaad rekenen, wanneer een onfchuldige aan 't bellang van 't Gemeene-beft word opgeoffert, zeggende, dat het grootfte onrecht alsdan het hooglte recht word. Ja, hoe veele zyn 'er niet, die hun eigen belang en wraakzucht, onder de namen van 't Gemeene-beft verbergen. Waarmond. De haat gaat in 't Ryk der iByen ook zomtyds zo verre, dat zy de jonge Hommels, die nog niet volwafTen zyn, uit de Celletjes halen, dooden, en uit de korf werpen, waar na zy op de Vaders aanvallen ; die te vergeeffch zig verweeren, zoekende te blyven; maar die worden by de vleugels en by de fchouwders gegrepen, 'gefloten, voortgéfleept, en de Byen ruften niet voordat zy neeft alle de Hommels uit de korf hebben verdreven ; dog in dit oproerig bedryf, heeft geen Derfoneele haat, maar een flaa'tkundig beleid olaats, want zy dooden, of verdry ven ze alD le,  5 van het maakzel der lighamen en werktuigen ;der Honing-Byen te doen verkrygen, dewyl ■ wy daar door'gelegenheid zullen bekomen', iom haar alles, door middel der vergroot-gla: zen, van naby te doen zien. Leer-graag. Gy zult my verplichten, Heer iNatuur-Onderzoeker, want ik fchep zeer groot ivermaak daar in. IV. SAMENSPRAAK. Van bet geftel der Lighamen en Werktuigen der Honing-Byen. Natuur-Onderzoeker. Ik bemerk , Mejuffer, dat de Honing-Byen u niet onverfehillig zyn geworden, dewyl wy u reets in den ituin 'bezig vinden, met" derzelver arbeid te befchouwen. Waarmond. Zy zyn om verfcheide redeInen, de achting van de deugdzame Leer-graag waardig. D 4 Leek-  56 Ontdekking van de Staatkunde Leergraag. Gy weet, Heeren, dat het vrouwelyk geflacht van natuuren wat nieuwsgierig vald; daarom veronfchuldig my, dat jk alleen na deeze Hof ben gegaan; want ik heb reeds zo veele wonderen van die Diertjes gehoord, dat ik myn luft om dezelve naauwkeurig te leeren kennen, niet kon bedwingen. Natuur-Onderzoeker. Uwe nieuwsgierigheid Mejuffer,niets anders zynde,dan een verlangen om in kenniffe en wysheid toe te nemen, zo is dezelve eene pryswaardige deugd, die ons moet aanfpooren om aan uw verlangen te voldoen. Leer graag. En teffens aan uwe gedaane verplichtende belofte, myn Heer, van my de gefield heid der lighamen en werktuigen van de Honing - byen naauwkeurig te zullen leeren kennen. Waarmond. Gy legt mynen Vriend geen kleine lalt op Nichtè, gelyk'ik een Hooningbeye maar kortelyk zal affchetfen, om zulks te doen zien; want dit is een vliegend diertje, van eene glansryke bruine couleur, die de Honing en het Wafch verzamelen. HaarLyfis eigentlyk in twee deelen onderfcheiden , naamlyk het hoofd en de buik. 'Het hoofd is ge- , wapend met twee pootjes of klaauwtjes, om het wafch daar mede te vatten en in te zamelen; van een tromp die lang, fpits en beweegbaar is, die zy gebruiken om daar mede het fap uit de ingewanden der bloemen als te pompen , waar uit de honing te zamen word gefteldt. Het haair waar mecde dit Diertje geheel bedekt is, dienende om de kleine wafch-deeltjes, die bQ-  der Natuur. 57 boven op de bloemen zitten. daar door weg te voeren, het geen zy doet door zig, vogtig zynde, daar over heen te wryven, of jzig daar op te rollen, of zy houdt het wafch [in de holligheid haarer pooten vaft. Onder I het hoofd heeft zy zes pooten en vier vleugels, \ dienende deeze vleugels niet alleen om te vlieJgen, maar ook om die bromming te maaken , Jwaar mede zy zig als ten arbeid toeruften. De |buik is onderfcheiden door zes ringen, die zig } verkorten en verlangen, en men merkt twee ihoofdzaken daar in aan: eerftelyk een klein idoorfchynend blaasje: hier in is" de Honing ïbefloten, die de Honing-bye heeft ingezai meld, en die zy naderhand uitftort in de voorraad - huisjes of in de holligheid van de daar toe verordende Celletjes van den Honinggraad, na dat die Bye een gedeelte daar van, tot haar noodig voedzel gebruikt heeft. Ten tweeden een Angel die hol, maar zeer fcherp is, voorzien van een bolletje waar in het fenyn beflooten is, en dat door die Angel inde wonde fchiet, waar mede de dappere en getrouwe Bye in het vegten tegen den vyand, haar leeven voor de Koninginne en het Gemeene-beft bereidwillig opoffert. ] Natuur-Onderzoeker. Nu zal het myn plicht zyn Mejuffer, om u verfcheide van idie wonderheden nader te verklaaren, en door middel van myne vergrootglazen alles te bebeftigen. ', Leergraag. Gy zult my vermaak doen, ;myn Heer: dog ik' moet myn geagte Oom .alvoorens dankzeggen, dat zyn Edele de goedD 5 hcid  58 Ontdekking van de Staatkunde heid gehad heeft van my, een oppervlakkig denkbeeld van die zaaken te geeven, waar door my uwe geleerde verklaaring, verftaanbaarder voor myn klein begrip, dan anders zal voorkomen. Waarmond. Ik bedank myne zoete Nichte voor dat wellevend compliment, fchoon wy een verhevener denkbeeld van haar verftand en begrip maken dan zy zelve doet. Natuur - Onderzoeker. Ik vertrouw zo vaft daarop , dat ik haar tot onze Rechter durf verkiezen, in de zaken waar in zy bevinden zal, dat ik eenigzins van u, myn Vriend verfchil. Waarmond. Wy zullen daar over niet twiften, want gy hebt het bewys in uwe handen. Natuur - Onderzoeker. Het lighaam eener Honing-beye is eigentlyk verdeeld door t .vee foorten van af kuipingen, in drie lighamen en deelen; naamlyk het hoofd, de borft en de buik. Het hoofd is gewapend met twee kakebeenen en eene tromp. De kakebeenen of liever de fchaaren , fpelen, door zig ter rechter en linker zyde te openen en te fluiten. Deeze fchaaren diénen aan de Honing-byen in plaats van handen, om het wafch te grypen en te kneeden, en om het geene in de weg is weg te werpen. Leergraag. Het is fraay, myn Heer; maar de tromp komt my het wonderbaarfte voor. Natuur-Onderzoeker. Gy ziet ze met het oog niet recht, Mejuffer, maar heb de goed-  der Natuur. 50 goedheid van deeze tromp, die ik met een weinig ftyffel op dit papier heb vaft gemaakt, ;door dit vergroot-glas te befchouwen; en I vergelyk die met de andere die ik daar bygeq voegd heb. Leergraag. Ik zie 'er een die tweemaal zo i lang is als de andere: de langfte is wat dik aan I de eene kant, en loopt fyner en fyner toe na 3 de andere kant: zy fchynd, in 't midden wat i krom of gebogen te we'ezen, en om laag word I zy omringd door vier takken, die hol vanbin| nèn zyn, gelyk een klein riete pypje dat in '\ vier deelen ge'fneeden is. Natuur-Onderzoeker. Dat hebt gy wel • opgemerkt. Leergraag. Maar wat moet ik.daar van i maken, myn Heer? Natuur Onderzoeker. Heb de goedheid sj van nu het andere te befchouwen, Mejuffer. Leergraag. Die is veel dikker en korter. Natuur-Onderzoeker. Zie nauwkeurig I toe, Mejuffer, of gy de takken niet kont ontdekken. Leergraag. Het is, of die takken nu als I een hol inltrument of buis te zamen gevoegd zyn. " Natuur-Onderzoeker. Zo is het; want : de tweede is de buis waar in de eerfte beflooi ten is. Leergraag. Dat begryp ik niet ten vollen. Natuur-Onderzoeker. De eerfte is eene | tot den arbeid uitgeftrekte tromp; maar de i tweede is een ingetrokken tromp die, in haar ) kooker, in ruft legt. Leer-  oo Ontdekking van de Staatkunde Leergraag. Ik lïa 'er verftomd van; want op het uiterlyk aanzien, gélykt die tromp na de poot van een vlieg, die niëts beteekend en nogtans is het een zeer fyn Inftrument dat in zyn kookertje beflooten zit. Natuur-Onderzoeker. En dit is zodanig een Inftrument waar door eene Honingbye, in een dag, meer honing vergaderd dan honderd ftook konftenaars, met hunne werktuigen , in honderd jaaren zouden konnen doen. Leergraag. Dan zyn de Honing-byen grooter konftenaars als de menfchen, ten minften in dit geval. Waarmond. Dat kan nicmant ontkennen. Is het nu een klaar bewys van Gods Almacht, Wysheid en Goedheid, dat hy aan den menfch het" verftand gefchonken, en hem daardoor in ftaat gefteld heeft, om zo veele nuttige konften en weetenfchappen uit te vinden, zomoet het een nog veel doorflaander blyk, van die Goddelyke eigenfchappen weezen, dat hy, ten nutte van het menfchdom, aan zulk een klein diertje, niet alleen zodanig ten wonderbaar werktuig gefchonken, maar hen teffens een middel ter hand gefteld heeft, om hetzelve, in dit kokertje tot dat gebruik ongefchonden te bewaaren. • Leergraag. Dat kan niemant ontkennen. . Natuur-Onderzoeker. Te minder als hy gade flaat, op de lengte , puntigheid , gedweeheid en fynheid van dit werktuig, dat op allerhande wyze bewogen word, op dat de Bye het zelve door het netwerk en weefzel, het geen op de grond der bloemen zit, in het her  der Natuur. 61 herte daar van zoude kunnen fteeken, ten einde daaruit een dikachtig vogt te trekken, dac in een flesje te bergen, weg te voeren, en in het voorraad Celletje uit te ftorten. Zo nu die tromp altoos uitgeftrekt bleef, zou zy ligtelyk komen te breeken, ten-minften tot een laft aan dit diertje verftrekken: daarom is het zelve uit ftukken te zamen gefleld, die door veeren of charnieren aan een gehegt zyn , op dat als de tromp haar noodig werk vefrigt heeft, zy verkort of te zamen gevouwen zou konnen worden: boven dien word zy befchermd tegen alle benadeeling,door vier fterke fchalen, waar van 'er twee onmiddelyk zig daar op veltigen; en de twee andere, "die breeder en holder zyn, omvatten dan alles. Leergraag. Het moet een zeer groot konftftuk zyn, het geen door de aanbiddelvke Voorzienigheid, met zo veel zorg beveiligd word. Waarmond. Die goedheid, van dien Alimachtigen en Wyzen Formeerder, zult gy in alles ontdekkm. Natuur-Onderzoeker. Het middelfle gedeelte des ligliaarns van een Honin"-- bye of haar borft, bevat de zes pooten en vier vleugels, te weeten, twee groote en twee kleine, welke haar dienen; gelyk de Heer Waarmond zeer wel gezegd heeft;' om van de :eene plaats na de andere te vliegen, maar ook om een zeker gerugt te maken, om de andere bericht van haare aankomft en vertrek te gelven , elkander op te wekken en tot naarftigheid aan te moedigen. Leer-  62 Ontdekking van de Staatkunde Leergraag. Heb ik myn eerwaarde Oom niet hooren zeggen, dat het haair, waar mede de Honing-Bye geheel bedekt is, dient om de kleine wafch'-deeltjes, die boven op de bloemen zitten, daar door weg te voeren, het geen zy doet, door zig vogtig zynde, daar aan te wryven of over heen te rollen ? Waarmond. Ja, waarde Kindt: waarom vraagt gv zulks ? Leergraag. Ik kan het niet begrypen; want ik heb verfcheide blaadjes van die bloemen onderzogt, en zo weinig wolligheid daar op gevonden, en die 'er zo vaft op zat, dat zy "'er zo gemakkelyk met rollen of wryven niet af kan gaan. Natuur-Onderzoeker. Ik ben over uwe oplettendheid gefticht Mejuffer, nogtans is het waar, dat de Honing - byen die wolligheid der bladeren , dat wezentlyk het wafch is, met haare pootjes afkrabben, dat dan meenigmaal in rolletjes of klompjes haar ontvald en op de grond van den bloem gaat leggen: zo dra de Honing-bye dit bemerkt, zal zy diep in de bloem kruipen , en op de grond zig als omwentelen, wanneer die ontvallene klompjes wafch in haar haair zullen gaan vaft zitten. Om dit u nog klaarder te doen bevatten, zo befchouw, door het vergroot-glas de pooten van een Honing - bye, en gy zult aan ieder poot, twee kromme haakjes, óf twee kleine fikkeltjes vinden, die als uit een zelve fteel voortkomen , ftaande de punt van het eene, tegen de punt van het andere over gefteldt, waar mede zy het was van de bladeren gemakkelyk konnen los maken, om het weg te voeren. Leer-  der Natuur. 63 Leer-graag. Nu begryp ik het klaarder. Natuur-Onderzoeker. Zie verder aandagtig toe Mejuffer, en gy zult bevinden, dat die twee kromme nagels , zo nuttig om de IHoning - bye in veele gevallen op te houden , twee kuffehtjes of fponsachtige balletjes hebben, waar op zy rullen, om haar gewoone gang zoet en ligt te maken, zo dat een Honing-bye op de tederfte bloempjes kan loopen zonder dezelve te befehadigen. Leer-graag. Ik zie het met verwondering myn Heer, fchoon het jmyne aandagt byna ontfkpt was. Waarmond. Merk daar uit op, Godvruchtige Leer-graag , hoe de wyze Voorzienigheid niet alleen voor het minfte diertje, maar ook voor het kleinfte en tederfte bloempje en kruidje zorge draagt. Natuur-Onderzoeker. De buik van de IHoning-bye is in zes ringen gedeelt, die zig verlangen of verkorten, door op malkanderen tegleyen. Het binnenfte van den buik beitaat uit vier deelen: de Ingewanden; het Honing - flesje; het flesje met fenyn; en den angel. De ingewanden dienen, gelyk die der andere dieren, om het voedzel te verteeren. Het Honing-flesje is doorfchynend als Chritttal, en befluit de Honing die de Bye op de bloetaien heeft weezen inzamelen, waar van zy het grootfte gedeelte, inde voorraad - huisjes gaat uitftorten, om, geduurende den winter :ot onderhoud van alle de leden van dit Gemene-beft te dienen,- en maar een klein gedeelte daar van blyft in dat flesje, om tot haar *ige voedzel en onderhoud te verftrekken Het  64 Ontdekking van de Staatkunde Het flesje met fenyn is de wortel van den angel, waar door de Bye in geval van nood, a's door een buis eenige druppels van dit fenyn of fcherpe gal uitfchiet, om die fcher- pê fenynige ftoffen, in de gemaakte wonden te verfpreiden, en het kwaad daar door te i vermcc-deren. Waarmond. Over dien angel, word op een' verfchdlende wyze geredeneerd, geleerde Vriend, en ik twyfïel niet, of gy zult ze naauw'-eurig ondefzogt hebben. Natuur-Onderzoeker. Om door die onzeeir Natuur-Onderzoeker. Waarom niet , Mejuffer ? Spreeken is eigentlyk , onze gedagten aan een ander bekend te maken ; en dit doen de dieren op eene andere wyze dan de menfchen : By voorbeeld ; als de jonge Byen uitgebroeid en tot volwaffenheid zyn gekomen, blyven zy in de korf by de oude Byen wooneri; zy vliegen mede na 't veld, om honing en wafch , ten dienfte van het Gemeene-beft te verzamelen , en zy maken te zamen maar een eenig huishouden uit, het geen zo lang duurt, tot dat zy de oude Byen beginnen te benaauwen. De 'Koninginne dit ziende , of klagten daar over ontvangende , geeft dan een openbaar bevel ; dat alle de jonge Honing-Byen, van zodanig een ouderdom en daar onder, binnen zodanigen tyd, de korf zullen hebben te verlaaten , om een wooning elders te zoeken ; met bedreiging, dat de overtreeders met den angel geftraft en verdreven zullen worden. Leer-graag. Gy fchynd het Byen-Placaat van buiten te kennen, myn Heer;' of hebt gy het gezien? N atuur-Onderzoeker. Onze vergroot-glazen zyn niet klein nog helder genoeg daar toe; ook verfta ik die taal niet, zo dat ik my in de uitdrukkingen zou kunnen bedriegen, maar niet in de waare beteekenis, die door de bevinding beveiligt word; want de weigering, van dè korf, op den bepaalden tyd te verlaaten, haald de jonge Byen een blöedigen oorlog op den hals: dog 'dewyl de oude Byen, in allen opzichten, het mëefte recht hebben om aldaar te blyven woonen, en veel magtiE 4 ger  p 72 Ontdekking van de Staatkunde eer zyn dan de jonge Byen. Zo beften de laatftén zig aan dit hoog bevel te onderwee pen. Dan ziet riieh alle de jonge Byen, op het vaft gefielde oogenbR' zig by een voegen, om uit de jonge Pnnceffen een Koninginne te verkiezen. Deze nieuwe Koninginne, vergezeld van de jonge Hommels, als haare Hovelingen, fteld zig dan aan 't hoofd van de gantfche zwerm jonge Byen, en : y vertrekken te zamen na 't veld, orn een nieuwe ver? blvfplaats te gaan zoe en. Leer-graac. Vertrekken zy dan op een los? fen voet, zonder te weten, waar zig na toe te begeven, zo is dit een onvoorzigtige daad van d:e nieuwe Koninginne. Natuur-Onderzoeker, Zy heeft 'er geen tvd toe, Mejuffer; want zo dra 'er een nieuwe Konmginne over de jonge Honing - Byen verkoren is, moeten zy vertrekken, nademaal de gezonde ftaatkunde,' geen twee Oppermagten, ieder met een gelyk gezag, dog over een byzonder volk, in een zelve Land of Stad kan dulden. Waarmond. Dat valt ligtelyk tebegrypen; echter is het denkelyk, dat de nieuwe Koninginne, eenige Hommels op kondfehap voor uit doet vliegen, om een nieuwe Byen-korf, of holle boom enz. tot een nieuwe wooning op te zoeken. Natuur-Onderzoeker. Als wy van hetarzwermen der Byen handelen, zullen wy nader daar van fpreeken; ondeftuffchen is het gevoelen van den Heer Waarmond zeer aannemelyk; want -als die jonge zwerm dan een wel-  der Natuur. 73 welriekende leedige korf ontmoet, zo nemen zy rdaar van bezit. De Koninginne, vergezelt 3 van de Hommels treed 'er het eerfte in, en i die verblyfplaats na haar genoegen vindende, I dan nemen haare onderdanen bezit van de iplaats,en krygen bevel o:.n aanftonds een welé voeglyk gebouw aldaar, ten algemeenen nut| te, op te regten, het geen ook met de uiteri fte bereidwilligheid en naarftigheid völbragt 1 word. Leer-graag. Zo gy door dit gebouw, de nieuwe Honing-graad verftaat, Heer NatuurI Onderzoeker, dan valt 'er niets tegen te zegI gen- Waarmond. Zckerlyk ; fchrandere Leeri graag; want dit regt konftig gebouw, word ! alleen van wafch en lym ftoffe, die de Ho.ning-Byen, op verfche'ide foorten van bloe|men gaan inzamelen, opgerecht; volgens een ïyaftgefteld plan, dat aller bekwaamft is, om tot een gemakkelyk verblyf voor grootcn en (kleinen te verftrekken. Leer-graag. Zyn 'er Bouw-kunftenaars onder dat gevleugelde volk, om het werk te beftieren ,• of heeft de Koninginne opzicht over alles, om haare beveclen te doen gehoorza: men ? Natuur-Onderzoeker. Wat beveelen dat die Vorftinne daar toe geeft, heb ik uit onI kunde van de taal, niet' konnen te weten ko} men. Leer-graag. Het zal daar mede gaan, als met de onderftelling, dat de Koninginne doorde Hommels bezwangert word, het geen men E j niet  74 Ontdekking van de Staatkunde niet heeft konnen ontdekken , om dat het j niet gefchied, en zo zal dit ook zyn. ï Natuur-Onderzoeker. De bevinding toond ons, zo klaar als den dag, dat alles volgens een vafte ordre gefchied; want, als de Byen aan 't werk zullen gaan, worden alle de gemeene Byen in vier onderfcheide benden verdeeld. De eerfte bende begeeft zig na het veld , om de nodige bouwftoffen te verzamelen , en na de korf te brengen. De tweede bende, bewerkt die bouwftoffe, leggende de fondamenten van de Celletjes. De derde bende befchaafd en polyft dezelve ; voeren het wafch, dat 'er te veel is, na een andere plaats, en volmaken het werk. De vierde bende is gefchikt om de Byen, welk het werk niet konnen verlaaten , eeten te brengen. Aan de Bven die na 't veld vliegen om de bouw - ftóffen te verzamelen , word geen eeten gegeeven ; want de Koninginne weet wel dat zy wys genoeg zyn, om voor haar zei ven te "zorgen , waar toe zy gelegenheid genoeg hebben. Die Byen , welke de ruuwc grondflag van de Celletjes leggen, word ook geen ec:cn gebragt. Leer-graag. Dat is niet recht, want die hebben geen occafie om voor haar zei ven tezorgen. Natuur-Onderzoeker. Dewyl dit een| zeer zwaaren en inoeijclyke arbeid is, moetende alles, met haare kakebeenen of feiffens, effen maken , uitftrekken , affnyden cn het wafch bereiden, zó hebben zy, aan wien dit op^elegt is , verlof om , als zy vermoeid ro wor-  der Natuur. 75 worden, dien zwaren arbeid te verlaaten, en zig na het veld te begeeven, niet alleen om voedzel voor haar zeiven te zoeken, maar ook pm zig te vermaken en uit te ruften. Waarmond. Hier uit blykt hoe naarftig jzy van natuurezyn; wantzy zullen diefchofttyd geen oogenblik langer uitftrekken dan volffrekt noodig is; en als zy ter gezetter tyd na den arbeid weder keeren, brengen zy altoos ;een goed deel bouw ftofFen mede. Leer-graag. Doen zy dit om onzeMetfelaars -knegts te befchamen, die geen fteenjtje zouden draagen, laatende dit aan den Opperimanover, die wederom geen voet te gaau:wer zouden verzetten, al moeiten de knegts leedig ftaan. Waarmond. Het dag-dieven is een onbekende zaak in het Gemeene - beft der Byen. Natuur-Onderzoeker. Ik alles van jzeer naby bcfchouwende, heb bevonden, dat iwanneer de bende, die de bouw - ftofFen zoeken , met dezelve by het werk zyn gekomen, de bende , welke met deezen zwaaren arbeid beezigzyn, dezelve aanftonds verlaaten, na het veld vliegen, wat uitruften, dan voedzel en bouwftofFen verzamelen, en na dien moeielyken arbeid wederkeeren, wanneer de andere lahdermaal na het veld keeren: aldus bewerkt iieder bende de ftofFen door dezelve verzameld, en het werk ftaat geen oogenblik ftil; en na mate dat zy met dit ruuwe en zwaare werk vorderen, fchieten de Byen van de derde bende toe, om het verder te bewerken, te befchaven, te polyften en te volmaken, en zy zou-  76 Ontdekking van de Staatkunde zouden 'er niet afgaan tot dat alles volbragti^ Om die reeden ftaan 'er altoos eenige Byen van de vierde bende gereed, om, op bevel van die konftenaars , voor dezelve het noodige voedzel te gaan haaien. " Leer-graag. Ik heb iets diergelyks, in de Franfche vertaaling van Virgilius gcleezen, maar het zelve voor een verdigtzel van dien grooten Digter aangezien. Waarmond. Het is nogtans de zuivere waarheid, daar ieder opmerkzaam liefhebber, door middel van een g'laaze Byen-korf, ten vollen overtuigd van kan worden. Zo heb ik verfcheide maal met myn oogen gezien, dat een der Konftenaars van de derde bende, bevel aan eene Bye van de vierde bende gaf, om hem voedzel té bezorgen, dat die Bye aanftonds deedt. Natuur-Onderzoeker. Juffrouw Leergraag gelooft het niet, want zy trekt haar mond tót lagchen, maar durft niet "uit eerbied voor haar Oom, maar my zou zy niet ontzien. Leer-graag. Hebt gy dan klaar gehoord, myn Heer, dat de eene Bye, zodanig een bevél aan een andere Bye gaf. Natuur-Onperzcekkr. Neen Mejuffer; maar ik heb het zeer klaar, en op eene overtuigende wyze gezien, en dat die dienftbare Bye, dit bével aan haar door tekenen gegeevén, aanftonds volbragt. Leer-graag. Mag ik dan weeten hoe dit toeging, mvn Heer, want ik kan my, van een zo zeldzame zaak, geen de minfte verbeeldinge maken. ö Na-  der Natuur. Natui'r Onderzoeker. De Werkman, : die honger krygc, buigt haare Tromp voor de ;gereedftaande Schafmeeftreffe needer,- en dit I beteekend: Ik heb honger, geef my te eeten. '. Daar op. opend die Schafmeeftreffe haar Hoi ning-flesje, laatende eenige druppelen Honing i in de Tromp van die hongerige Bye vallen; en i ik zag die Honing zeer klaar doof haar tromp I loopen, die zig uitzette , na maate dat de ! Schafmeeftreffe Honing daar in ftorte; en toe i die hongerige Bye verzadigt was, ging zy wei derom met de voorige vlyt aan 't werk". LEer graag. Nu zou ik zwarigheid maI ken om 'er langer aan te twyffelen ; en echter ! hoope ik, dat de Heeren het my niet kwalyk ; zullen neemen, dat ik niet ruften zal, voor i dat ik , zulks met eigen oogen befchouwdt :heb. Waarmond. Gy zult op morgen, na al1 le gedagten, uwe begeerten konnen voldoen, i want ik heb in de Byen - Stal, ter rechterhand ivan den Hof, een korf ontdekt, waar in de i jonge Byen gereed ftaan om af te zwermen. Leergraag. Kund gy dat van te vooren zien Oom ? Waarmond. Zeekerlyk Nichte, gelyk ik u ter zyner tyd zal aantöonen; maar nu zal ik bevel' aan Kees, myn Boer ge ven, om zorgvuldig op te paffen,èn een nieuweByen-korf, :die met Thym en andere welriekende kruiden idoorrookt is, gereed te houden, om die nieu;we zwerm daar in te huisveften , dan zult gy [gelegenheid hebben om een nieuw gebouw te zien oprechten , wanneer gy de moeite wild memen, om wel toe te zien'wat 'er voorvalt. Leer-  73 Ontdekking vim de Staatkündê Leer-graag. TwyfFel daar niet aan, Heer Oom: Maar brengen de Byen veel tyd daar mede door? Natuur-Onderzoeker. Schoon de netheid en evenredenheid van dit gebouw , wonderbaar is , zo is de vlyt van de arbeiders zo groot, dat een Honing - graat met dubbelde Celletjes , en de rugge tegen elkander aanftaande, die een voet lengte op zes duimen breedte heeft, op een eenigen dag volbouwt en in ftaat gefteld word, om drie duizend Honing-Byen daar in te konnen huisveften. Leer-graag. Ik heb ze des te liever, om dat zy fpoedig met haar werk voortgaan > want ik kan geen talmen veelen; dog wenfch^' te alvorens zo een Honing-graat van naby te bezien , zo 'er occalie toe was. Waarmond. Ik geloof dat myn Boer, aart uwe nieuwsgierigheid zal konnen voldoen ,want die heeft een volmaakt Wespen-neft ont- ^Natuur- Onderzoeker. Dat zal beter te pas komen, als wy van die dieren fpreeken; ook is 'er in de bouw-orden van de Homngeraaten, een volmaakter evenredenheid dan in het werk van de Wespen; want de grond van deze Celletjes, loopen niet alleen puntig uit, om de kleine eyertjes daar in te ontfangen, en de warmte door deze vernaauwing te vergrooten , het geen zo niet zou zyn, zo de eyei-en op de grond van een vierkant wierden neder gelegt, wanneer de broeying op verre na zo groot niet zou wezen: boven dien, zo is de grond van die Celletjes uit kleine drie° hoe-  der Natuur. 19 : hoekige vakjes te zamen gefield, die zig zeer x netjes, in een ecnig punt te famen vereenigen, zo dat ieder vakje naauwkeurig fluit in het uiti einde van diergelyke tegen over gefielde Cel1 letjes. Waarmond. Om het beter te verdaan, zul4 len wy een Honing-graat by die van de Wesj pen vergelyken, en ze beiden doorbreeken. I Natuur-Onderzoeker. Dan zal duidelyk i blyken, dat de Honing-Byen, de hoek geheel 1 anders fatfoeneeren dan de Wespen doen ; en Idat, daar die der Wespen maar enkel zyn, Hiebbende maar een rang huizen, horifontaal . de een op den ander geplaatft,diederHoningJ Byen dubbeld, of te zamen gefteld zyn, uit |twee reyen huizen, welkers grond malkandedren raken,- deze zyn rechtftandig gefteld, met «een tuflehen wydte, gevende aan die Byen de ivryheid van dén doorgang, die egter naauw : F 3 belde  g<5 Ontdekking van de Staatkunde belde Celletjes of holligheden, de eene tegen de andere aangezet, de grond in de gedaante, van een puntige of fcherpe driehoek als een ruit, en den ingang is wat naauwer als het binnenfte van ieder Celletje , zynde den ingang met een portaal, of ftaketfel, of een foort van borduur-werk bekleed. Leer-graag. Dat hebt gv my doen zien , myn Heer. Maar zo ik allés wél heb begre- fën, beftaat ieder zwerm uit drie foorten van loning-Byen, de Koninginne, de Hommels, en de gemeene Honing-Byen, welke zeer verfchillende in groote zyn; en dus komt het my voor, dat de Celletjes,' waar in de Princcflen, of jonge Koninginnen worden uitgebroeid, veel grooter moeten zyn dan die der Hommels, en de Celletjes van' de Hommels veel grooter als die van de gemeene Byen, daar alle de Celletjes, zo ik u wel héb verftaan, even groot zyn, het geen my als een groot gebrek : jn de bouw-order der Byen voorkomt. Natuur-Onderzoeker. Dat is fchrander 1 aangemerkt, Mejuffer; dog ik moet my naj der daar omtrent verklaren. Ieder gemeene! holligheid, heeft vyf lynen diepte, en drie : lvnen in de breedte, eh men vind vier duizend van die Celletjes, in een Honing-graaJ van zes voeten lengte, op zes voeten breedte. De holtens, gefchikt om de eyeren den Hommels, die veel grooter zyn dan de ge-: meene Honing-Byen, daarin uit tebroeijen, zyn veel ruimer', dezelve zyn zeven of agt; lynen diep, en hebben omtrent drie lynen mj derzelver diameter. Die, welke dienen, omi dei  der Natuur, 87 de eyeren, waar uit de jonge Koninginne voortkomen , uit te broeijen, zyn nog veel grooter en ruimer, zynde vyftien lynen lang, zeer vaft en fterk, en daar aan gaat zo veel wafch als aan honderd gemeene Celletjes ,• dog die dienen maar voor een jaar, en als de broeityd over is, worden die groote holtens door de Honing-Byen vcrwoeft,die in derzelver plaats gemeene Celletjes maken, ten einde tot voarraad-huizen om honing tegen den winter, in voorraad te verzamelen, te dienen. Leer-graag. Aldus kryg ik een beter begrip van alle die wonderen. Natüur-Onderzoeker. 0:tl het nog klaarder te maken, merken wy verder aan. Dat de Honing-graaten onderfcheiden zyn in drie verdeclingen. De eerfte is voor de honing, zynde gefchikt tot het voedzel der Byen : De tweede, tot formeering der Honing-Byen, en de derde voor het wafch; en het is in déze laatfte holligheden dat zy zig verbergen en beveiligen tegen de koude. Als zy die Celletjes of holtens volbouwd hebben, vervullen zy dezelve met honing, beginnende met het bovenfte van de Honing graad agter aan de korf. Zy befluiten de honing in vliesjes, waar door die Celletjes en voorraad-huisjes, als uitgebogen worden, en de honing zig verdikt of Holt, gelyk wy nu nader alles zullen zien; en zy gaan zo vlytig daar mede te werk, dat, in veertien dagen tyds, zo het in de maand May is, een wel bevolkte zwerm, de korf half met wafch zal vervullen, en zy zullen niet ruften tot dat ieder Bye haar Celletje heeft, zo dat, F 4 ' gedu-  88 Ontdekking van de Staatkunde gedurende den loop van drie Jaargetyden, welke aan deze diertjes gunftig zyn , haare korven gevuld worden , tot op de planken toe waar op zy ftaan. Waarmond. Echter met deze uitzondering, myn vriend; mits dat het geen al te drooge of regenachtige jaren zyn. Nat"ür-Onde ;.zoeker. Zo is het myn Heer; zelfs heeft dit veel invloed op de deugd van den honing. Leer-craag. Nu meen ik dat wy in ftaat zyn, om tot de bewerking van het wafch en dén honing over te gaan. Natuur-Onderzoeker. Op morgen zullen wy aan uw verlangen zien te voldoen , Mejuffer. VI, SAMENSPRAAK. Van de bewerking zo van het Wafch als de Honing, en alles wat daar toe behoord. Leer-graag. Zyn de Heeren nu gereed om met my, de Fabriek van wafch en honing te bezoeken; dat een konftigen arbeid moet zyn, om dat 'er nog geen konftenaar gevonden'is, Óm het na te doen. Waarmond. En nogtans is het menfchdom zo verwaand, dat het veel bekwamer' meend te zyn dan de dieren ; dog het tegendeel zal in dit geval blyken , als wy alles van naby bezien. Natuur-Onderzoeker. Ten dien -einde ftaat  der Natuur. 89 ftaat aan te merken, dat 'er twee onderfcheide foorten van wafch gevonden wordt; het eene veel grover, en het andere fynder. Het eene foort is zwartachtig, en word voorwafch genaamd, zynde een foort van lvm, niet ongelyk zeer dikke pek. Dit word te zamen gefteld, niet alleen uit het zap van de gezegde boomen en knoppen, maar ook uit het bittere zap, dat de Byen uit andere planten, uit het ftroo, uit verrot hout, en uit bedurvene en zuur gewordene vogten trekken ; maar het waare of eigentlyke wafch, is een foort van natuurlyk fineer," of eene groeijende olie, die dik en van een goede reuk is, formeerende de lighamen van die kleine gruisjes, die men van de toppen der bladeren, of derzelver weefzel, op den grond der bloemen ziet vallen. Waarmond. Laat ons eerft van het voorwafch fpreeken, om eene goede order in alles te bewaren. Leer-graag. Wat doen de Byen met die bittere lymige ftoffen ? Natuur-Onderzoeker. Als zy een Byekorf, of andere gemakkelyke woonplaats gevonden hebben, zo is haar eerfte werk, alle de gaten met dit voor-wafch, of die lymige ftoffe , zeer naauwkeurig toe te fluiten, en de zwakke plaatzen van dezelve , door die ftoffen te bekleden en fterk te maken, zo dat geen het minfte ongedierte, zelfs de wind'er niet in kan dringen. Leergraag. Maar waar toe zulke bittere ftoffen daar toe verkoren, dat tegen de Natuur der Byen fchynd te ftryden, zynde h'ef.hebfters van zoetigheeden. V i F 5 Na -  po Ontdekking van de Staatkunde Natuur-Onderzoeker.. Dat doen zy met een wys beieid, Mejuffer, op dat het ongediert/door die bitterheid, afgefchnkt zou worden om daar aan te komen knagen; gelyk ligtelyk zoude gefchieden, zo zy zoete ltoffén daar toe gebruikten, en dus zou 'er , van tyd tot tyd, eenig ongediert, in de kort komen kruipen, dat de Honing - Byen, in genen deelen, begeeren te verdragen. Waarmond. Ik zag, eenige dagen geleden , een aanmerkelyk voorbeeld daar van. Een vry srooteMier, lult gekregen hebbende om' in deeze glaaze Byen - korf te kruipen , op eenen tyd dat ik, volgens myne daeclvkfche gewoonte, een bezoek aan myne guhftelingetjes was komen afleggen, itaande door het srlas na dcrzelver welvaard en bedrvf te kyken. Deze nieuwsgierige of diefachtige Mier , want ik kan met zekerheid niet zeggen watzezogt, een opening, daar zy maar even door konde paffeeren , gevonden hebbende, kroop in de korf. De deurwaarders ontfingen haar zeer kwalyk: en eenige an^el-fteeken, deed haar zo hard loopen als zy kon; maar in plaats van de deur te winnen, meende dat domme dier, die hier ra een onbekent land was, zig te falveren en in veiligheid te raken, door haar voonge weg met fpoed, na het middelpunt van de kort, te vervolgen. Leer-graag. Dat zal die Mier droevig opgebroken hebben; want ik geloof, dat ditge- angelde volk vry kitteloorig is. Waarmond.'Dit dier leerde de Byen wel  der Natuur. haad kennen, toen haar een groote meenigte te gelyk op het lyf viel, en zo lang (tak, dat de Mier doodt ter aarde viel, wanneer zy het lyk uit de korf wierpen, waar mede de woede geftild was. Natuur-Onderzoeker. Ik vinde een diergelyk verhaal by een beroemd Geleerde, van een groote (lak, die in een Byen-korf gekropen , en daar in van de Byen bm 't leven gebragt was; verhalende, in hoe veel verlegenheid die dieren zig toen bevonden, niet wetende hoe beft van het doode lighaam ontflagen te worden, en waar over zy onderling raad pleegden. Leer-graag. Die Heer zal mogelyk, de raadgeving van ieder Bye, aangehoord hebben. Natuur-Onderzoeker. Hy had verftaan alles wat zy zeiden: onder anderen, had een der verftandigfte Byen op deze wyze geredeneerd : Wat zullen wy met die groote (lak doen ; haar buiten de korf te willen werpen, zou zo veel zyn als of wy het ondoenlyke wilden ondernemen : Het mönfter was te groot en te zwaar, en het lyk kleefde boven dien, door zyn flymigheid, zo valt aan de planken, waar op de korf ftond, dat het niet los te krygen was. Het aldaar, in 't midden van de korf te laaten leggen, zou de gemeene vliegen daar na toe lokken, en dan zoude, door de verrotting, wurmen ontdaan. Deze wurmen, het vleefch van de (lak verteerd hebbende , zouden niet nalaten tot in de Honing? graat te kruipen, en de wurmpjes, waar uit de  02- Ontdekking van de Staatkunde de jonge Byen moeten voortkomen, te verfijnden. Dit was een ontwyffelbaar kwaad, dat een fpoedig hulpmiddel vereifchten, en de vraag was toen, wat te doen. Leer-graag. Dat is een niet onaardige verciering, myn Heer, en anders ook niet. Natuur-Onderzoeker. Vergeef my zulks, Mejuffer; de woorden van die raadpleeging mogen vercierd zyn, om dat wy de taal der Byen niet verftaande, daar na móeten raaden; maar het wezen van de zaak is daarom niet minder waar; want de verlegenheid der Byen bleek zeer groot te wezen, en het wyze befluit van die raadpleeging leerd ons zo klaar als wy den dag zien, dat zv op deze, of diergelyke 'wyze , te zamen geraadpleegd moeten hebben.' Leer-graag. Dat is, als of men dit geringe diertje, veel verftand Cn een wys over» leg wilde toe eigenen. Natuur-Onderzoeker, En wel een ver--. ftand en wysheid, zo groot, dat zulks het menfchelyk'vernuft te boven gaat. Hoe! gy lacht 'er om, Mejuffer. Waarmond. Dat komt myn waarde Nicht als een loutere boertery vóór: en als onteerend voor het zig zo veel verbeeldend fchepzel den menfch; zou dat minder verftand en wysheid bezitten dan een onnozel Byetje? dat was fchande. ■ Leer-graag. Dat was het zekcrlyk; al geliefd myn waarde Oom daar mede te fpotten. Waarmond. Dat de fchrandere Leer-graag zieftelle, in de plaats van die in verlegenheid ö * ftaande  der Natuur, ^ ftiande Byen, en dat zy geen grooter maet bezat dan die diertjes; wat zou zy dan eeraden hebben, om alle de voorgeftelde zwarteneden weg te nemen, en van dit groote, zwaare en aan de planken kleevende doode lighaam van die (lak, ontflagen te worden Natuur-Onderzoeker. Daar bén ik nieuwsgierig na. Bedenk u ter degen, Mejuffer Leer-graag. Ik zou geraden hebben, dat men dit lyk ... maar dat was niet in de magt der Byen. Ik zou dog, om voor de vuilt te fpreeken, zo moet ik erkennen dat ik, my in de plaats der Byen Hellende' zo weinig a s zy, geweten zou hebben wat te doen. Wift die wyze Bye, die zo veele zwarigheden wift te opperen, geen raad om van die doode flak ontflagen te worden ? Natuur-Onderzoeker. Zeer wel, Meiuffer, en dit bleek uit het befluit van die vernuftige raadpleeging. Leer-graag. Wat deden zy dan eindelyk, Heer Natuur-Onderzoeker'? Natuur-Onderzoeker. Het lyk van die flak, van daar na elders te vervoeren, was voor de Byen volftrekt ondoenlyk; en dus kwam het er op aan, om de gevreesde kwade gevolgen voor te komen. Ten dien einde bedekten zy dit doode lighaam geheel met die lymaehtige ftoffe pf he&t zo genaamde voorwafch , alle hoekjes en holletjes zo naauwkeung toeftrykende, dat dit doode lighaam : van buiten, door geene eyeren van eenige Inleef en, hoe ook genaamd, bezwangerd konde worden; eQ die lymaehtige ftofff, wierd, door  94 Ontdekking <üdn de Staatkunde door de warmte van de korf, zo hard als. een fteen, zo dat het lyk van die flak in itot verteerde, zonder een eenige Infefte voort te brengen Leer-graag. Dan zyn de Byen verstandiger als de oude Philofophen, welke fade gehouden hebben , dat het verderf levendige diertjes voortbragt, daar de Byen geen zwarigheid hier in vonden. Waarmond. Dat Graf was dan een gedenkftuk van de wysheid der Honing-Byen, en de dwaasheid dér menfchen; en het was jammer dat het zonder Graf-fchrift bleet. Leer-graag. Neen, Heer Oom, dat zou te vernederend voor het menfchelyk verftand zvn geweeft. i 1 "Natuur-Onderzoeker. Gy hebt gelyk Mejuffer, want wV hebben een gemeen belang, om de achting daar van op te houden. Leer-graag. Wy zyn'er evenwel zo fterk niet mede ingenomen, myn Heer, van geen meerder wysheid van de Honing-Byen te willen leeren," die my reets geleerd hebben nederige gedagten van my zeiven te maken. Waarmond. Dat is reets veel gewonnen, K^minnplvlce Dochter. Leer-graag. wanneer «mes m ^i. 7-j is verzorgt, en de Byen voor regen, wind en ongedierte beveiligd zyn, hoe gaan zydan voort met het bouwen en fchikken van haare huizen, want hier by hebt gy, myn Heer, uwe naauwkeurige verhandeling, zo ik meen afgebroken. • , . „ j- _ Natuur-Onderzoeker. Zy maken h^ton-  der Natuur. 95 dament van het gebouw, gelyk wy zagen, boven in de korf; aldaar leggende eene bedding van die bewufte lymftoffe, of dat voorwal ch , waar aan zv liet eerfte Celletje van de Honirtg-graat vaft plakken; dat zo hard te zamen droogt als of het uit een eenig ftuk gemaakt was. Leer-Graag. Nu kan ik begrypen, waarom die befchavers en volmakers'van de Celletjes , zo viytig daar mede moeten voortgaan, dat men ze voedzel moet gaan brengen , om dat zy geen tyd hebben om het te gaan halen; en waarom de ruuwe bewerkers, dien zwaren arbeid met de bezorgers der bouwftoffe vervviffelen , nog tyd genoeg vindende, om tuflchen beiden een wandeling te gaan doen; want d.e ftoffe, zo zy te veel aanbragten, en in 't ruuwe verwerkten, zou dan te veel idroogen, om wel gefchikt, gepoiyft en beIfchaafd te konnen worden,- en die fatfoeneeriders mogen geen oogenblik verlooren laaten gaan, of zouden, door die drooging, niet in ftaat zyn om haar werk naar eifch te verrichten. Waarmond. Nu moet ik onze Leer-graag den lof geven, dat zv zo verftandig word als een Honing-Bye. Leer-graag. Een fchoon compliment, maar ik bedank 'er voor , in hoedanigheid ivan Wysgcer; maar de waereld zou dit opIvatten als of ik voor gek vcrfleetcn wierd; dog leen Philofoof moet zig daar aan niet ftooren. 1 ^ Natuur-Onderzoeker. Aan die bovenfte (Celletjes maken zy de overige vaft, gedurig al  96 Ontdekking van de Staatkunde al nederdalende en haar werk verwyderende, daar mede voortgaande, tot dat haar de plaats ontbreekt: Ook is deze Honing-graat, m drie Hoofd-deelen onderfcheiden. In het eerfte; gedeelte worden de jonge Byen voortgeteeld en opgevoed. In het tweede gedeelte word het wafch tot nodig gebruik bewaard. In het derde gedeelte legt men de honing, die tot voorraad, tegen den winter, bewaard word. Leer-graag. Maar gy gelieft te zeggen , mvn Heer, dat de jonge Byen, in t eerfte gedeelte opgevoed worden; hoe moet ik zuUs begrvpen? Natuur-Onderzoeker. Als het wurmpje uit het ey is voortgekomen, komt de voedfter het zelve, van tyd tot tyd, wat honing tot voedzel brengen, en op den tienden dag, als het ten vollen verzadigt is, komt eene oude Matrone, ten minften een van de oucltte Honing-Byen, om het kind te fpeenen, fluitende het'Celletje met wafch zo digt toe, dat 'er niets meer in kan komen. , Leer-Graag. Wil men dat arme kind dan leeren, zonder eeten te leeven; wat is datj voor doen, myn Heer? Natuur-Onderzoeker. Neen, de byen ZVn zo ontmenfeht niet; maar dit gefchied om het wurmpje in dat Celletje te doendroosen, en de jonge Bye word in de ftaat van ten popie, waar in het zonder werking is,. meer en meer verfterkt; en na veertien dagen in die ruft doorgebragt te hebben, verbreekt het de waflche befluiting van het Celletje; en na dat de vleugels droog genoeg zyn gewor° den,  der Natuurt Óen , gaat het mede te veld om honing en 4 wafch te verzamelen, zynde dan reets volleerd in alles wat daar toe behoord. Waarmond. Wat loopen 'er niet al jaaren o| voorby, eer een kind zo verre gekomen is, :;i dat het zyn eigen brood kan winnen; maar 1 gy ziec dut de Byen met de kunft gebooren •m worden. Leer-graag. Tot dit beroep, zou men daar uit afnemen, dat niet veel kon ft nodig was■jen de vraag is, of de verhandeling daar van ! onze aandagt wel waardig zal wezen ? i| Natuur-Onderzoeker. Ik heb, in 't onMiderzoëk daar van veel zoetigheid gevonden, s i zo^ dat ik niet bevreeft ben van 'er u mede te M zullen verveelen. >I Waarmond. De honing is derzelver ge•ameen voedzel. etl Natuur-Onderzoeker. Het wafch is in •deen zeker opzicht , alzo noodzakelyk voor ilde Byen, als de honing zelve; want het is lajmet het wafch dat zy haare huizen en woon pingen maken; dat zy de holligheden, waar i iri zy de jonge Byen uitbroeijen, en daar zy de honing in bewaren, bedekken. Als 'ereenig s etoeval komt, of eenige breuk, Of eene groot'7 ter vermenigvuldiging van haar foort;,voor [■ salie die gevallen moeten zy wafch gereed hou,'iden. Daarom zorgen zy'het eerft daar voor. v'J Leer-craag. En dat wafch vergaderen zy .y-top onderfcheide boomen en planten , als me■ pc op allerhande bloemen, indien ik het wel 'inbegrepen heb? '•1 Waarmond. Ja, maar inzonderheid op het G *W  ffi Ontdekking van de Staatkunde Rakette-kruid en de enkelde Heul-bollcn , daar zy veel en goed wafch op vinden; zy gaan zo lang voort met het zelve te vergaderen, tot dat'al haar haair, rontom het lighaam , vol wafch zit. Het is vennakelyk te zien, hoe zy zig wentelen in het roode ftof, dat van boven, van het weefzel der bladeren, op den grond der bloemen valt, en hoe zy geheel met die greintjes bedekt na de korf keeren. Natuur-Onderzoeker. Dat is goed, als 'er wafch in overvloed te vergaderen valt ; maar het befte middel dat zy hebben , om wafch te verzamelen , voornamelyk als zy maar weinig vinden , is, alle de deeltjes, met haare kakebeenen en pooten te krabben en van de bladeren los te maken; die wafch-deeltjes te famen te knypen, en tot kleine bolletjes te ™aVpn pn 1W wafch. ereintie voor greintje, in 't midden eencr holligheid, die zy in de achterfte pooten hebben, te verbergen. ' Leer-Graag. Dat wenfehte ik van naby te zïcn. Natuur-Onderzoeker. Zie daar zoete Juffer, de agterfte poot van een Honing-Bye omgekeerd, op dit papiertje geplakt! Bezie dit voorwerp door het vergroot - glas ! Daar ziet gy die holligheid, zeer wel gelyker.dena een lepel, bekwaam om het wafch daar in te öntfangen; en het haair, dat de pooten bedekt, diend om het daar in vaft te houden, tot dat zy het na huis gebragt hebben. - t irPB-npAAG. Ik zie het klaar, myn Heer. Natuur-Onderzoeker. De Byen worden dikwils in dien arbeid geftoort, door de fterke bc-  der Natuurt gg •beweging van de lucht, en de dunheid van de deeltjes der bloemen, die door haar gewigt neder buigen, waar doorzy, in het by een verzamelen van den buit, bêlet worden. Leer-graag. Dan moeten zy geduld nemen, en keeren leedig na huis, als hebbende eene verlorene reize gedaan. ■ Waarmond. Dat zou het yverige en moedige Byetje zig fchaamen. Natuur-Onderzoeker. Als zy met die tegenfpoeden moeten worftelen, en niet langen tyd, door het flingeren, op de bloemen konnen blyven zitten, krabben zv zo veel wafch van de bladeren als het in dien' korten tyd mogelyk is , dat rontom de pooten gaat zitten: Dan vliegen zy na een bvgelegen'plaats, die vaft ftaat, alwaar zy het wafch, in de holligheid van de agterfte pooten bergen ,• waar na zy nog wat zien te krvgen; dit al mede geburgen hebbende, zo herhalen zy dit zo mèeDigmaal, tot dat zy, zwaar genoeg met wafch beladen, na huis keeren. Leer-graag. Zy konnen op die wyze, geeft groote kwantiteit wafch op een dag' vergaderen. Waarmond. Twee mynef vrienden, zvnde groote lief hebbers, hébben beproeft, hoe veel wafch zy op eenen dag,- van de bladeren der enkelde Maan - bollen * op eene fubtiele' wyze konden affchrappen, en des avonds hadden zy niet meer dan de kwantiteit van twee peul-fchilien; en die kwantiteit is niet meer dan de gewoone lalt van een Honing-Bye, die dit diertje in een uur verzameld en daar mede O 2 n*  tóó Ontdekking van de Staatkunde ria huis keert; want hoe fyn de menfchelykè werktuigen ook gemaakt worden, zo zyn ze grof en lomp, in vergelyking van die der ^Leer-graag. Dan mogen die liefhebbers met het verzamelen van wafch, wel te huis ^Ïjatuur-Onderzoeker. Aan de Byen die uitgezonden worden om wafch te verzamelen} worden eenige helpers toegevoegd , die de Byen, met wafch beladen, aan de deur van dé korf ftaan op te wagten, om haar dien laft te ontnemen, en de aanbrengende Bye, lchud poot voor poot zo lang, dat het bolletje wafch uit de holligheid van die poot valt, en dan doen zy dit ook met de andere poot, terwyl de anderen haar daar in helpen , en zo het wafch te vaft zit, dat uit de holligheid der pooten of uit het haair krabben. De eerften aldus van haaren laft ontflagen zynde, vertrekken aanftonds om nieuwe buit te gaan haaien, terwyl deze helpers, dit wafch na het Voor-raadhuis brengen en bergen. Waarmond. Ik beken dat dit de gemeene wyze van doen is ; dog echter heb ik eens waargenomen, dat eenige Byen, beladen met wafch te huis kwamen, die zelve haar laft na het wafch-magazyn bragten, en de agterfte pooten van het wafch aldaar ontledigde, niet alleen door het fchudden der agterfte pooten , die zy in het magazyn ftaken, maar als het wafch te vaft kleefde, krabden zy het zelve met de agterfte pooten los. Natuur-Onderzoeker. Ik weet dat zulks pefehied. maar zeer zelden, myn fleer. Leer-  der Natuur. 101 Leer-graag. Ik heb te veel achting voor die arbeidzame diertjes, van dit aan eenig plichtverzuim van die helpers toe te fchryven; en wil liever geloven dat zy toen geèn tyd hadden, of door eenig toeval belet waren geworden; en het zal enkelde vriendclykheid geweeft zyn, dat die Wafch-haalders iets deden , dat zy niet behoefden te doen. Waarmond. Het is wel goedaartig, zulk een gunftig vonnis over myne Byetjes te vellen ; ook is het zeker, dat de "ordonnantiën van het Gemeene-beft, op het inzamelen van het wafch gemaakt, dien buitengewoonen arbeid van die inzamelende Byen niet vorderden, maar dat het vrywillig', uit een zucht, tot welzyn van het Gemeene-beft is gefchied. Natuur-Onderzoeker. Het gewoone, waar toe de Byen , door de wet verpligtzyn, moet voornamelyk in aanmerking worden "genomen. Aldus zyn 'er wederom anderen, aan wien een ander bedryf is aanbevolen ; want die aangebragte bolletjes wafch ; blyven in d:cn ftaat, maar eenige oogenblikken' in dat Magazyn leggen, en maar zolang, tot men wederom andere Byen ziet aankomen, met laft om dat wafch te kneeden, en het zelve, met hunne pooten, als in velletjes of koekjes dun uit te fpreiden, dat ze alle even groot en dik zyn, waar na zy dezelve zeer netjes op elJcanderen leggen. ■ Waarmond. Ik meen opgemerkt te hebben , dat zy 'er eenig vogt by doen, om het des te beter te konnen bewerken. Natuur-Onderzoeker. Het is geen onG 3 waar-  joa Ontdekking van de Staatkunde •waarfchynlyk vermoeden myn Heer; dog waar van wy ge'en zekerheid hebben. Dit is daq 'het ruuwe wafch, het geen men zien kan, dat op verfchillcnde foorten van bloemen ingezameld is, uit de verfchillendheid van couleur , die ieder bedding van wafch heeft: Maar , in 't vervolg, wanneer de Byen dit wafch willen gebruiken, bewerken zy het zelve op nieuw, dan word het gezuiverd en onder een gekneed, zo dat het van een couleur word. , - , Leer.-gr.aag. Daar door moet veel wafch verlooren gaan. Waarmond. Die bekommering is nutteloos ; dewyl zy in alles zeer fpaarzaam te werk gaan, zynde zulke goede huishoudfters, als, tje bekwame Leer-graag zyn kan. Leer graag. Ik dank u, Heer Oom. Natuur-Onderzoeker. Men ziet zo klaas als den dageraad, dat eene zekere wonderbare wysheid alle de leeden van dit Gemeene-belt bezield, en dat alles door goede wetten en ordonnantiën, zonder het welke geen Regerin- goed kan genaamd worden, beftierd word. Leer graag. Gaat dit niet te verre myn Heer ? Natuur-Onderzoeker. Geenzints Mejuffer , en alle Geleerden , die met my de zaken naauwkeurig befchouwd en na gegaan hebben , zyn met mv van het zelve gevoelen. Waarmond. Hoe aandachtiger men op alles let, zo veel te meer word men overtuigd, dat de Regering, die in het Gemeene-beft der Honing-Byen plaats beeft, uitmuntend Is. AK * » ' les  der Natuur. lo^ les word 'er, aan het geen nut en nodig is, maar niets aan het overtollige toegedaan : Geen greint je wafch, hoe klein ook, gaat 'er vertoren, of word 'er nodeloos verdaan. By \ oorbeeld ; wanneer zy de Voorraad - huizen der honing openen, zo'nemen zy al het wafch, waar mede die holligheden bedekt waren weg, het geen zy na de béwaar-plaats van het wafch brengen. Leer-graag. Dat is wel fpaarzaam. Natuur-Onderzoeker. Ik zal u, Mejuffer, nog een grooter voorbeeld van deiv zeiver fpaarzaamheid voordellen. Wanneer een jonge Honing-Bye, uit haar Celletje gebroken is, komen 'er twee oude Byen om het wafch, dat 'er van het doorgebrokenebekleedzel overgebleven is, by een re verzamelen; en na dat zy de deur van het Celletje van het nog daar aan zittende wafch gezuiverd hebben , gaan zy al die ftukjes wafch na het Magazyn brengen. Leer graag. Maar hoe zyn ze zo bezorgt voor het wafch, het geen zy tot geen voedzel gebruiken. Waarmond. Bedenkt de wyze Leer-graag niet, dat zo men het wafch niet zuinig bewaarde, zy meenigmaal den tyd, die zy nodig hebben om honing tot voedzel te verzamelen , zoude moeten bededen, om wafch tc gaan zoeken, wanneer 'er iets, by toeval, befchaaigt wierdt. 1 ekr-guaag Dkan men ze de eernaam van go.eue huishoudfters te zyn, niet onthouden ; e!o^ dan moeten zy nog' veel fpaarzamer G 4 met  104 Ontdekking van de Staatkunde met de honing zyn, wyl die gezonde fyroop hun gewoon voedzel is; dog of zy wel zo goed is als de fuiker, weet ik met geene zekerheid te zeggen. Waarmond. Schoon 'er, na het ontdekken van de Weft-Indien, veel meer fuiker dan honing in ons Vaderland gebruikt word, zo is de laatfte nogtans veel gezonder , en zo heilzaam, dat men in de oudlte tyden geloofde, dat de honing van een Hemeifche oorfpronk was, vloeijende uit de lucht, zynde eene dauw die alleen op de bloemen viel, dog men is nu wyzer geworden, wyl 'er geen ho^ ning in den dauw te vinden is. Natuur-Onderzoeker. Men heeft in te-, gendcel waargenomen, dat de dauw zeer nadeelig voor den honing is, doende dezelve weg'lopen en verboren gaan, zo dat de Byen, als 'er een fterke dauw is gevallen, geen honing konnen vinden. Leer-graag. Waar voor ziet gy den hor ning dan eigentlyk aan, myn Heer? ISIatuur Onderzoeker. Voor eene uitvloeying of tranfp.ratie der fynfte deelen van de fêve of het zap der planten, dat uit de poriën dringt, en op de bladeren der bloemen verdikt of ftoldt. Dewyl die poriën het wydfte open zyn, wanneer' de zonne het klaarfte en hèetfte'fchynd, zo ziet men de bloemen dan, en veel meer als op andere tyden, met eene lymige goudgeele floffe bedekt , even als of 'het een zweet der bloemen was. Waarmond. Die benaming is niet onvoeg]yk, myn Heer. J ' Na-  der Natuur. , 105 Natuur-Onderzoeker. Men ziet de Honing-Byen ook het aller vrolykfte en yverigfte, wanneer de zon brandend heet fchynd; wanneer zy veel honing verzamelen, onderfteld zynde dat het een gunfhg jaargetyde geweeft is. Waarmond. Met reden, myn Heer; want de zeer ftcrke regens voeren de befte zouten uit het aardryk mede weg, door de fynfte en zuiverfte deelen van die zouten te 'doen fmelten, die de honing voortbrengen; dog als dan word het zap van de bloemen te waterachtig , om veel honing te geven ; en in groote en langdurende droogtens, word het zap verhinderd om in de planten te vloeijen. _ Leer graag. Nu wy weten wat de honing is, zouden wy ze 'ook wel uit de bloemen konnen trekken , zo wy maar een bekwaam werktuig daar toe hadden. Natuur-Onderzoeker. Dat zou even zodanig een tromp moeten zyn, als de Honing-Byen hebben, die gv van hafay befchouwr hebt, Mejuffer; en waar is *ereenkonftenaar in de waereld, die dit werktuig kan na maken. Waarmond. Neen , waarde Dochter,- God heeft dit gefchenk alleen aan de Byen, en niet aan den menfch gegeven, op dat hy deze diertjes, welke hy"nodig heeft, niet'zou verachten. Leergraag. Leveren de Honing-Byen ons den honing, zo ais zy ze uit de bloemen zuigen; of word het zap, dat zy uit de bloemen haaien, door kooken, zuiveren of overhaaG 5 ling,  1CÖ Ontdekking van de Staatkunde Kng, in het lighaam der Byen, in honing verandert, Heeren? „ „ , , ": N atuur-Onderzoeker. De Geleerden zyn daar omtrent van verfchillende gevoelens, zonder iets met zekerheid daar omtrent te kunnen vaftftellen; maar het komt my aller waarfchvnlykft voor, dat de Bye geen byzondere pedaante aan den honing geeft, en dat zy  der Natuur. ug broken; de een loopt na het Zuiden, de ander na het Noorden, of keert om een niets op zyn weg te rug, waar uit een Chaös van verwarring ontftaat: Maar de Honing-Byen , in hunne bedoelingen en neigingen, eenparig gehoorzaam aan de wetten der Natuur, en niet tegen God rebelleerende, leven eendragtig en gelukkig in een wel geregeld Gemeenebeft. Leer-graag. De vraag is , of'er geen Byen zyn die daar van uitgezondert moeten worden; en of die Byetjes geene wanden hebben, welke haare ruft en gelukftaat verftooren ? Waarmond. De menfchen bekleeden daar onder de eerfte rang; want nauwelyks hebben de Byen een genoegzame kwantiteit honing by een vergadert, of de menfchen komen haar daar van berooven : Ook hebben zy de Wespen en andere vyanden te vreezen. Leer-graag. Dat verbreekt de eendragt nog vreede onder de Byen niet. Natuur-Onderzoeker. Men vind ook wilde Byen , Mejuffer, die op verre na zo eendragtig nog gelukkig niet leeven. Leer-graag. Hier uit blykt hoe nodig de tucht en een goede opvoeding is, om de wilde Natuur te temmen. Waarmond. Ik heb 'er een proef van genomen, en de Boer heeft een Wespen -neft ontdekt, zo dat wy, omtrent beiden, onze nieuwsgierigheid konnen voldoen. Leer-graag. Op morgen, als het u dan behaagt, myn Heer. H VIL  H4 Ontdekking van de Staatkunde VII. SAMENSPRAAK. Van de Wilde Byen, Wespen en andere Vyanden 'der Honing-Byen. Leer-graag. Zullen de Heeren nu de goedheid hebben om my aan te toonen, wat onderfcheid dat 'er tuffchen de wilde en tamme Byen is, die ook Horfels genaamd worden, fchoon wederom anderen , dezelve met de Hommels verwarren. Natuur-Onderzoeker. Dat is wel opgemerkt, Mejuffer; ook is het zeker dat de wilde Byen, op verre na, zo vernuftig, arbeidzaam nog fpaarzaam niet zyn als de tamme Byen. Zy weeten zulk een goed gebruik van dè woonplaats niet te maken; ook is derzclver werk, in alle betrekkingen, daar niet by te vergelyken, en echter is het niet geheel ontbloot van fchoonheid. Waarmond. Ik zal kortelyk zeggen, wat ik 'er van ontdekt heb. Het heft word te zamen gefteld uit drooge bladeren , met wafch gemengt. Dit neft, dat zy gemeenlyk in het gat van eenig Veld-muis maken, is met een goed verwulft, tegen de reegen en het inftorten der aarde voorzien. Dit neft is doorboord metgaten, als of het een fpons was, zo dat men gemakkelyk kan zien wat 'er in voorvalt. Ieder Horfel of Wilde Bye, maakt een klein Celletje van wafch , zo groot als een in 't midden doorgefneden erwet, rond en hol, als eene halve eyer-fchaal. Deze te zamen ver- eenigt,  der Natuur. nj eenigt, maken een foort van tros uit, dat een fraay gezigt geeft. Leer-graag. Is 'er by de wilde Byen ook maar een Wyfje die eyeren legt, myn Heer? Waarmond. Het getal daar van is ten minlten zeer klem, die haare eyeren in deze half opene Cel etjes leggen, en dan komen 'er an- • dere Horfels, die dezelve met een bedekzel van wafch voorzien, blyvende niet alleen daar op zitten maar zy zyn in eene geftadige beweging, het zy om de eyeren te verwarmen, of om de koude daar van te verdry ven Als de wurmpjes uit het ey zyn gekomen, zoeken zy dit bedekzel, of deze deur van het Celletje te verbreeken, waar in de Horfels van buiten haar byftaan, zoekende door wryven. dit vyaffche bekleedzel zagt te maken ; en dan komt er eindelyk, een groote Horfel, die dit waifche bekleedzel aan ftukken fcheurd Leer-graag. Eet die groote Horfel dac wafch op? Waarmond. Neen : Maar hy fnyd of fcheurd dit bekleedzel op, rukt het"af, brengt het na de bewaar-plaats, of bezigd dit wafch tot eenig ander gebruik. Het uitgebroeide wurmpje, krygt dan een foort van ftuipen die het doen zweeten ; en daar door komt 'er uit dcrzelver lighamen een flymachtig vogt voort, dat langzamer hand hard word , en in een klem wit velletje verkeerd, dat die wurmpjes geheel befluit, en in popjes hervormd. Dezelve hangen als een tros druiven aan malkanderen. Emdelyk komt 'er uit ieder een kleine Horfel, die aanftonds de oogen met de H 2 twee  1I(5 Ontdekking Van de Staatkunde twee voorfte pooten begint te krabben. De vYeuJk? nog nat op de rug geplakt leggeni beSnnen langzamerhand tedroogen; een fcart ef ui naderhand begint hy z,g te be* SIS en loopt met de anderen van zyn ouTf^ heen en weer, daar het geval ze na toe voe^'d De ouden la'aten de kinderen foeelen - en gedurende de drie eerfte dagen doen dWe Horfels niets anders dan op en ne der'lopen, zonder vaften tred te houden als of zv dronken waren, waar door zy de ou denTn hunnen arbeid verhinde.-en zo daUie ze na beneden jagen, dewyl zy da ipeeien mL^clt^. Dat zyn dan oudeknorre-potdie vJrgeeten hébben dat zy zelfs jong ge^eaarzmond. Het is tefFens om ze te leeren atSergelyk^y kort ^Jg« Hoen brengende aarde na net neit um ui>- mpperplat uit, geftadig HièrPzyn de ouden, Metfelaars■ ^J^f iongen"zyn de Opperlieden, of handlangers, ben die wüde Byen ook een Koning of Koninmnne -elyk de tamme Byen hebben? "XarmSnd. Myn onderzoek is zo verre Teniet gegaan, weetgierige Leer-graag, om 2 volkomen zekerheid daar van te konnen fpreeSru Maar ik heb ten minften meer dan  der Natuur. 117 eenmaal, een Horfel, die veel grooter als de anderen was, hebbende nog haair, nog vleugels, in het neft ontdekt: -Dezelve was naakt, als een gepluimde vogel, en zo zwart als of hy van ebben-hout, of git-fteen gemaakt was. Deze Koning gaat het werk der anderen, van tyd tot tyd opnemen; treed in alle de huizen; hy maakte bewegingen als of hy 'er de maat van nam, onderzoekende of de een ook grooter was als de andere. Leer-craag. En dat zonder maatftok! Natuur-Onderzoeker. Ik vrees dat gy inistaft, myn Heer. Dit zal eene Koninginne zyn, die in ieder Celletje een eytje ging leggen , om de voortteeling te bevorderen. Waarmond. Het kan zyn , myn vriend; dog die wilde Byen achte ik de moeite niet waardig, om zulks naauwer te onderzoeken: Maar ik zag klaar ; dat de jonge Horfels, wanneer de Koning te voorfchyn komt, hem omringen aan alle kanten; dan flaan zy met de vleugels, en flaan de voorfte pooten in de lucht; en na het maken van veele fprongen, verzeilen zy hem, waar hy ook na toe mag gaan; en als de Koning vertrokken is, gaat ieder onderdaan wederom aan 't werk. Leer-graag. Zyn ze zo werkzaam als de Honing-Byen ? Natuur-Onderzoeker. Het fcheeld veel dat zy zo vlytig nog ftandvaftig in den arbeid niet zyn als de tamme Byen. De jonge Horfels zyn des morgens meeft altoos luy, en hebben veel moeiten om aan de gang te geraken ; dog daar is een groote Horfel, die alle H 3 mor-  n8 Ontdekking van de Staatkunde morgen, als het aan de zonne zeven en een half uur is , de helft van zyn lighaam uit een gat fteekt, dat tot dit gebruik gemaakt fchynd te wezen, ftaande aan 't bovenfte eind van de Stad, en daar Haat hy een kwartier uurs lang, met zyne vleugels, en maakt zodanig een geweld, dat alle de inwoonders daar door ontwaken. Waarmond. Dat is de Tamboer, die het teken geeft om aan 't werk te gaan, en voor dien tyd ziet men geen Horfel uitvliegen , dog over dit bedryf heb ik meenigmaaf moeten lagchen. Daar is nog een andere Horfel, die over dag, op fchildwacht ftaat, die ik vlytig heb zien oppaiTen. Als ik wat hard klopte tegen de mande, waar in zy genefteld waren, wierd hy aanftonds gaande;"hy klom boven op het neft, en liep zeer ontróerd en ongerutt, heen en weer, om te ontdekken wat 'er gaande was, en konnende geen gevaar nog vyand ontdekken, zo keerde hy na zyn poft te rdg. Ik heb verfcheide malen, een'gemeene Bye, die ik een vleugel had ontnomen, op het neft van de Horfels gewurpen ; aanftonds kwam de fchildwacht te voorfchyn, viel op die Honing-Bye aan en doode hem. Natuur-Onderzoeker. De beroemde Godart meent ontdekt te hebben, dat deze Byen zo wel als de Wespen , een buiten - wacht uitzetten , om niet overvallen te worden , gelyk Virgilius verzekerd ; maar ik heb het niet konnen vinden. Lekr-graag. Wat voor voedzel gebruiken de Wilde Byen? Na-  der Natuur. np Natuur-Onderzoeker. Een foort van hoi| ning die zo fyn niet is, als de honing die f| de tamme Byen gebruiken, en de reden van !| dit onderfchèid kan geen andere zyn , dan i dat zy dezelve op bloemen verzamelen, die . ;J bitterder en grover zappen hebben; ook ver: i| zamelen zy, zo wel als de Honing - Byen , :| voor de winter een genoegzame voorraad om ■'■ ;| dan daar van te leeven; ten dien einde ver)" I vullen zy de Celletjes , waar in de jongen , | zyn uitgebroeid, met honing, en dan fluiten • 1 zy ze met wafch, zonder 'er eenige tot da- gelyks voedzel open te laaten. Leer-graag. En waarom dat, myn Heer? '.' Waarmond. Zekerlyk , om dat 'er meer •i luyaards en leedig-loopers onder de wilde als ie c onder de tamme Byen zyn , die alles zoui j den verflinden. it Leer-graag. Waarom heeft myn waarde >: Oom dit vermoeden P ie Waarmond. Om dat men deze , als de ï anderen na 't veld zyn, rontom het neft ziet t ' dwalen; en zig gehouden hebbende als of zy Js I iets uitgevoerd hadden , treden zy ftoutelyk :; na binnen , en eeten de buik vol, zonder j| iets uitgevoerd te hebben, c II Natuur-Onderzoeker. Die gy voor leedigloopers aanziet, myn Heer, zyn na alle : gedagten , die foort onder de Wilde Byen, ', welke Hommels onder de tamme Byen zyn, of de mannetjes , die men een tyd lang de kolt geeft om de voortteeling te begunfti- • li gen, maar die men tegen de winter doet verIj huizen. H 4 Leer-  120 Ontdekking van de Staatkunde Leer-graag. My dunkt Heeren, dat gy het mannelyk geflacht onder de Beyen een ilegte rol doet fpeelen; en het komt my zeer aanneemelyk voor, dat de Wilde Byen, zo wel als de tamme,- uit een Gemeenfchap beftaan van eene Koninginne, eenige mannelyke Byen, en gemeene Onderdanen, die nog van het vrouwelyk , nog van het mannelyk geflacht zyn; dog dit ftaat nader te onderzoeken. Waarmond. Dit was myn voornemen om nu te gaan doen; maar toen ik dit aan myn Boer bekend maakte, antwoorde hy my, dat een droevig voorval dit ondoenlyk maakte ; dat hy, vier dagen geleden, 's morgens vroeg, gezien had, hoe de Koninginne, al beevende, en van ouderdom naauwelyks meer voort konnende, uit de mande was gekropen, gaande tegen eene kleine hoogte aan leggen, gevende kort daar aan het leeven op ; dat het gantfche Gemeene-beft daar over ontroerd had gefchenen; dat de Tamboer, dien dag, het gewoone teken om aan 't werk te gaan niet had gegeven ; dat ieder zig ftil hield , fchynende in de uiterfte droefheid gedompeld. Leer-graag. Wat is het gevolg daar van geweeft? Waarmond. Zyn oordeel was, dat daar uit een groote wanorder in den ftaat was ontitaan, zynde het getal der Burgers, van dag tot dag , oogfchynlyk vermindert, die vertrekken , om elders een verblyf te gaan zoeken, Eergifteren was 'er een' bloedig gevegt OM-  der Natuur. 121 ontftaan. Een Horfel, die de anderen zogt te overheerfchen, verloor de kop. Hy had hem zonder kop uit de mande zien komen, waar op hy was gaan zitten, en hy was niet voor gifteren gefturven. Natuur-Onderzoeker. Dat was zyn verdiende loon. Leer-graag.. Ik flaa 'er geen woord geloof aan myn Heer; die Boer zoekt, met zyn onwaarfchynlyk verhaal, met ons te fpotten, want dat is onwaarfchynlyk. Natuur-Onderzoeker. En dat, om dat hy een Horfel zonder kop, nog een dag lang laat leeven; maar weet, Mejuffer dat dit volk ongemeen taay van natuur is. Waarmond. Het mag 'er mede gefteld zyn zo als het wil, ten minfte zo zyn alle myne wilde Byen, door dit toeval vertrokken, en het neft is leedig. Leer-graag. Kon die lompen Boer ons niet in tyds kennis daar van geven, dan hadden wy alles konnen komen zien. Waarmond. Dit verlies kundt gy nu, door het befchouwen van de Wespen vergoeden; dog die zelve Boer heeft onder de grond, een zaak gevonden, die uwe aandagt dubbeld waardig is. Leer-graag. Wat kan dit wezen? Waarmond. Een onderaardfche Stad, die elf of twaalf duizend inwoohders kan bevatten. De Bouw-order, volgens welke die Stadt gefticht is, is zeer vernuftig; fchoon groote*lyks verfchillend van de onze. De Stads muur js niet een eukelde Iteene beiluiting die de Stad H 5 om--  122 Ontdekking van de Staatkunde omringd, maar een verwulft die dezelve geheel bedekt en befluit. Na dat men, met voorzigtigheid, diep genoeg gegraven had, zo vond men aan die Stad niet meer dan twee poorten; en dewyl de duifterniffe in dat verwulft zeer groot was, zo had men 'er hier en daar gaten in geflagen, om in de onderfcheide deelen van die Stad klaar te konnen zien. Natuur-Onderzoeker. Om dat ik begryp wat het is, verwagt ik nog meerder wonderen daar van te hooren. Waarmond. Moet men niet verbaaft ftaan te zien, dat de ftraaten van die Stad niet gefchikt zyn als de onze, of gerangeerd, de eene ter zyde van de andere; maar zy ftaan de een op de andere, by wyze van verdiepingen , en ieder verdieping is, door verfcheide reyen van pilaren van de andere onderfcheideh. Natuur-Onderzoeker. Het zyn eerder overwulfde gangen, of overdekte gaanderyen dan ftraaten, ruftende de eerfte op de tweede, de tweede op de derde en zo vervolgens. Leer-graag. Myn Oom heeft de zaak nog niet genoemd, en Heer Natuur-Onderzoeker weet ze reeds te befchryven, terwyl men een onnozele Juffer in 't diiifter laat zitten, zonder te weten wat zy 'er van maken moet. Is dat edelmoedig met'my gehandeld Heeren? Natuur-Onderzoeker. Myn Heer uw Oom zal klaarder fpreeken, Mejuffer, om alles wel te doen begrypen. Waarmond. Ten dien einde moet myne beminde Nichte aanmerken, dat alle de huizen  der Ntttuur. 123 zen egaal zyn, fluitende het eene huis te^en het andere, alle gebouwd in de'dikte van het verwulft. Alle de huizen van een zelve rans;, zyn door een Terras, of gemeen plat van boven gedekt, gemaakt van een zeer vafte harft of maftik, en zo effen als een van onze geplaveide kamers. De inwoonders wandelen op dit plat, tuflehen die pilaren, die wederom een ander verwulft, en een andere rang huizen onderfchragen. En men vind 'er elf diergelyke verwulfden of overdekte gaanderyen die zeer evenredig getimmerd , en wel gebouwdt zyn. Natuur-Onderzoeker. Dat is zo, maaide duifterniffe ontcierd het werk geheel, en ik zou 'er niet begeeren te woonen, trouwens het zyn 'er ook inwoonders na. Leer-graag. Uit den gemaakten ophef zou men meenen, dat de Heeren van een Stadt fpraken , die zedert de zundvloed onder de aarde verborgen heeft gelegen, en na ik bemerk, zal het op een neft van eenig ongediert uitloopen. Waarmond. Is het niet wonderbaar, dat eene zodanige Stadt door een zwerm Wespen gebouwd is? Leer-graag. Laat het ons gaan zien, Heeren. Waarmond. Ik heb belaft van dit neft ongefchonden uit de grond te haaien en in 't tuinhuis te brengen; daar komen zy met die Stadt aan. Nu kund gy op uw gemak al die wonderen befchouwen. Natuur-Onderzoeker. Het is goed dat da Boer  124 Ontdekking vttn de Staatkunde Boer dit neft ontdekt, en dat ongediert door vuur en zwavel uitgeroeid heeft, dewyl uwe Honing-Byen anders groot nadeel daar door zouden geleden hebben. Leer-graag. Dat neft is in een oude mande, die zy zekerlyk in de grond zullen gevonden hebben ; en nu verzoek ik de Heeren, de goedheid te willen hebben van my alles eenvoudig te willen verklaaren. Natuur-Onderzoeker. De Wespen welke te zamen in deze mande gehuisveft zyn geweeft, waren van drie foorten. (r) De wyfjes, die groot , en in den beginne niet veel in getal zyn; (2) de Mannetjes die byna al zo groot "en menigvuldig in getal zyn; (3) de Werklieden, die ook de Muyl-Ez'els genaamd worden. Leer-graag. Dan zyn dit de Wespen welke het zwaare werk moeten doen; ot nee flegte volk. Natuur-Onderzoeker. Ja Mejuffer, zynde het getal daar van zeer groot, zonder van het mannelyk of vrouwelyk geflacht te we* zen, ook zyn ze veel kleinder als de anderen. Leer-graag. Wat arbeid moeten zydoen? Natuur-Onderzoeker. Het gebouw optimmeren ; voedzel gaan zoeken; het uitbroeijen en opvoeden der kleinen. Waarmond. Heer Natuur-Onderzoeker zal nu de moeite gelieven te nemen van ieder zaak in t byzonder aan te toonen, en met net maken van het Wespen-neft te beginnen. Leer-graag. Myn Heer zal my vermaak daar mede doen. Na.  der Natuur. izj Natuur-Onderzoeker. Met het begin van de zomer kiezen zy tot haare woonplaats, eenig onderaarts hol, dat door de Mollen of Padden begonnen is; of anders maken zy het zelfs, op een plaats die wat hoog legt, op dat het water gemakkelyk zou konnen wegloopen, zonder nadeel daar van te lyden; en zodanig een plaats uitgekozen zynde , dan gaan zy met een ongeloofFelyken yver aan 't werk. Zy doorbooren de aarde, werpen dezelve niet alleen daar uit, maar brengen ze zelfs, op een zekere afftand, daar van daan. Waarmond. Haare naarftigheid is zo groot, dat zy in weinig dagen, eene wooning van ruim een voet hoog, en even zo breed maken: Terwyl eenige beezig zyn met graaven, gaan de andere na 't veld om bouw-ftoffen te haaien. Natuur-Onderzoeker. Aanmerkelykis het, dat zy 't verwulfzel, na maate dat zy de aarde uit het gat haaien, met harft of lym-ftoffen bekleeden, om het fterk temaken, en het inftorten te voorkomen, en aan die lymige {toffe , maken zy het begin van het gebouw, of het fondament vaft, en bouwen dan voort al neder daalende, geftadig naauwer toeloopende, als of zy een klok wilde maken, die eindelyk van onderen geflooten wordt. Leer-graag. Ik kan niet begrypen, dat die diertjes, zo diep in de grond graven, en de aarde daar uit werpen en wegvoeren konnen, zonder de gewoone gereedfchappen daartoe te gebruiken. Natuur-Onderzoeker. Gy bedriegt uw zelve,  126 Ontdekking van de Staatkunde zelve, Mejuffer; want de Wespen hebben zeer goede werktuigen daar toe. Zy hebben een tromp aan de mond, en aan beide de zyden twee kleine zagen, die ter rechter en linker zyde, de een tegen de andere fpeelen: Boven dien, hebben zy twee groote hoorns en zes pooten. Waarmond. Ik weet niet, of zy de tromp daar toe gebruiken, maar heb klaar gezien, dat zy de aarde met die zagen zeer klein maken , en ze dan met de poten uit het gat krabben. Leer-graag. Van wat ftoffe is die wonderlyke Stadt, of dat gebouw te zamen gefteld? weten de Heeren dat ook ? Natuur-Onderzoeker. Alleen van hout en die lym-ftoffe.' De werklieden komen het hout van de venfters, van het latwerk in de tuinen, en van de daken affcheuren; of zagen het aan zulke kleine ftukjes, dat zy dezelve vervoeren konnen; dan ftorten zy een zekere lymftoffe daar over heen, om 'er een deeg van te maken, dat zy wel door kneeden en het dan in eea*klomp 'bevatten, en die klomp leggen zy ter plaatze alwaar zy het gebouw willen oprechten: dan breiden "zy het uit met de trompen en pooten, al te rug gaande. Als de plat gemaakte bal, niet verder uitgebreid kan worden, dan begint de Wesp van vooren af aan, die trappende en al te rug gaande, op nieuw uitbreidende, tot het einde toe: zy dit drie of viermalen herhaald hebbende, dan is de bol verandert in een foort van plank of deel, grysachtig van couleur, als een blad pa-  der Natuur. 127- papier, maar zo fyn, dat geen poft-papier'er by haaien kan. Als zy dit gebruikt hebben, ■A vervaardigen zy een tweede, derde enz. die I zy op malkanderen plakken, tot dat het grooI te verwulft klaar is ; dan maken zy de pi| laren en kamers van dezelve ftoffen. Leer-graag. Op het gevoel komen de pilaren my veel harder voor dan het verwulfzel. Natuur-Onderzoeker. Dat is waar Mejuffer , en de Wespen fchynen zig toe te leggen, om de pilaren zo hard te maken als doenlyk is , en mogelyk dat zy ze meer en met dikker lymftoffen beftryken. Waarmond. Ik vind dit zeer voorzichtig gedaan te zyn ; want het is maar redelyk , dat de pilaren, die alles moeten fchragen en onderfteunen , de hardfle en fterkfte zyn : Het is mogelyk om dezelve reden , dat zy de pilaren, boven en onder, dikker als in de midden maken , om ze daar door vafter te doen ftaan. Leer-graag. Wel overlegt. Maar wat zyn die twee openingen ? Natuur-Onderzoeker. Dit is de deur om in het gebouw te gaan, en die om 'er uit te gaan. Door de eerfte komen de Wespen in die beladen zyn ; maar die welke na het veld gaan, begeven zig door de andere deur na buiten ; en door dit middel lopen zy elkander met gaan en komen niet in de weg, Leer-graag. Waar of die dieren niet al zorg voor draaen. Natuur-Onderzoeker. Daar is maar een deur  128 Ontdekking van de Staatkunde deur beneden aan de mand, maar die zeer wyd is, voor de groote Wespen. Waarmond. Ziet Leer-graag niets meer, dat haare weetluft gaande maakt? Leer-graag. Ik zie dat zy, na de onderfcheidene verdiepingen, in vryheid, konnen gaan en komen, gaande in zodanige huizen als zy goedvinden. Dat alle die deuren na beneden toe open gaan. Waarmond. Daar zyn 'er nog veele anderen die met een vliesje gefloten zyn: maar hoe veele verdiepingen teld gy hier ? Leer-graag. Elf; maar'de bovenfte en onderfte zyn de kleinfte. Waarmond. In het midden zyn ze het grootft. Natuur-Onderzoeker. Maar het aller aanmerkelykft is, dat men hoeken vind die geheel uit groote Celletjes te zamen zyn gefteld, en wederom anderen, die niet dan naauwe Celletjes hebben: De groote Celletjes zyn ge* fchikt om de eyeren te ontfangen, waar uit de mannetjes en wyfjes moeten voortkomen; en de kleine Celletjes zyn voor de werklieden of het gemeene volk. Leer-graag. Hoe groot zyn die Celletjes, of hebben zy geen juifte maat, myn Heer? Natuur-Onderzoeker. Alles heeft een nette groote, daar zy nooit in mistaften Me■juffer; zo hebben de"Celletjes der werklieden zeven of agt lynen diepte op twee lynen breedte, en die der anderen, zeven of agt lynen diepte, op drie en meer lynen breedte; en de pilaren zyn omtrent zes lynen hoog. Leer  der Natuur. 12q Leèr-graag. Ik tel negen-en-dertig of veertig pilaren tulfchen ieder verdieping. Natuur-Onderzoeker. Men vind 'er zomtyds meerder. Maar men moet de regulierhéid der Celletjes gade flaan, zynde alle zeskantig, dat de bekwaamde figuur in alle opzichten is, om een verzameling van Celletjes te maken daar geen leedig aan is. Rond zynde, dan zouden zy maar in een punt malkanderen raken; en het leedig tuffchen beiden, was verlooren. Drie-hoekig of vierkant zynde, zouden zy wel tegen elkander voegen, maar dan zou de hoek van binnen verlooren zyn geweeft, want het diertje is rond; zeshoekig , of met zes vlakken, komen zy nader by het ronde, en raken elkander naauwkeuriger, zyde tegen zyde: Hier door gaat niet alleen geen plaats verlooren, maar die anders zwakke Celletjes, worden door die vereeniging, hard, vaft en fterk. Leer-craag. Naar ik bemerk, myn Heer, kend gy dat volk van zeer naby; maar het is niet fraay dat zy van den roof zoeken te leeven , gelyk men ze befchuldigt. Waarmond. De goedhartige Leer-graag, moet niet denken dat dit een laitering is. Natuur-Onderzoeker. Zy huisveïten graag in de nabuurfchap der Honing-Byen; aan een muur waar tegen een wyngaard "legt, en nog liever digte by een keuken , alwaar zy de voorraad gereed vinden. Niet alleen het gemeene volk, de werklieden, maar de mannen gaan op de jagt, en durven onbefchaamd, overal verfchynen, tot in de korven der HoI ning-  130 Ontdekking van de Staatkunde ning-Byen, die zomtyds werk genoeg hébben om ze te verdry vert. Als zy geen hon'ng konnen vinden, talten zy de befte fruiten aan, daar zy nooit in mistaftèn , by voorbeeld; zy vinden veel fmaak in de fmakelykfte peeren, perlïken en druiven; de Bon Chretien d'Eté, , de Roufjelet de Rheims, de Beuré, de Crafane, de blozende perfik; de allerrypfte druiven, inzonderheid de muscaat-druyf, dat is haare verkwikking volgens den tyd des jaars. Leer-graag. Dat goed valt dan vry lekker, na my dunkt. Natuur-Onderzoeker. Zy nemen het besten als zy het krygen kunnen", Mejuffer, maar anders zyn ze niet vies, en fchikken zig vry wel na den tyd. Waarmond. De Wespen luften ten minften alles wat de keuken uitleverd, gevogelten, wild, 'fpek, vleefch alles is haar gading, en konnen zy toegang in een flagers huis verkrvgen, zulien zy niet verder vliegen. Ik , dat een Wesp een ftuk vleefch TOgg voerden, half zo groot als zy zelf was, zy na het neft brengen, wanneer de livyfjes hei aan de jongen uitdeden. De flagter«, die hun belang verftaan, maken een accoord met dat volk, en dragen zorg dat 'er allOOS een ftuk ofte of kalfs-lever voor haar gt, en dan zullen zy aan geen anii. • vlcefdl raken, als zo ligtelyk niet konnentte afgefcheurd worden. Natuur-Onderzoeker. Het is niet alleen om dc Wespen van het andere vleefch te doen af blyven, dat de flagters een ftuk lever aan die  der Natuur. Ni3t die dieren opofferen, maar zy trekken daar door veel dienft van de Wespen. Leer-graag. Is het boertery, myn Heer? want wat dienft kan een flagter van dieren trekken die zyn vleefch op eeten ? Natuur-Onderzoeker. Veel, Mejuffer ; want zo lang de Wespen op dat ftuk lever aazen, behoeft geen flagter bevreeft te zyn, dat eenige vlieg of andere Infecte, in zyn winkel komen, of ergens aan raken zal, want de Wespen vervolgen dezelve met zo veel bitterheid , dat zy ze geen kwartier geven: zy ftaan zelfs op'fchildwagt, en een vlieg zou wel ftout moeten wezen om daar omtrent te durven komen. Leer-graag. Ik kan nogtans niet zien dat de Wespen zeer wellekom in de flagters winkels zyn, ten teken dat zy aldaar weinig goed doen. Natuur-Onderzoeker. Zy mogen hier of daar een ftukje vleefch affcheuren, maar dat is al het kwaad dat zy doen, want een Wesp bederft niets, gelyk de andere vliegen, die daar op haare eyeren leggen, waar uit wurmen voortkomen ; maar de wyfjes van de Wespen blyven met haare eyeren altyd te huis. Leer-graag. Dan heb ik ze lief, uit hoofde van haar zindelykheid, en dat doet my gelooven dat zy verftand bezitten. W aarmond. Zy zyn nogtans niet beminnens waardig; want fchoon zy al eenige goede hoedanigheden mogen bezitten, zo hebben zy nog meerder ondeugden, die haar haI 2 telyk  igl Ontdekking van de Staatkunde telyk maken; zynde wreed en verflindend Het zyn ftruikrovers, dieven en moordenaars.Zy vergenoegen zig nier met de honing te fteelen, maar dooden zelfs de H >ning-Byen: Zy verfcheuren, vermoorden, en eeten zelfs haare vyanden op Leer-graag. Zyn het zulke monfters? Natuur-Onderzoeker. Myn Heer uw Oom, ftelcl ze wel na waarheid, maar in het allerhatelykfte licht voor ; en fchoon ik de Wespen niet meen voor te fpreken, zo mag ïk zeggen, dat zy daar in na veele menfchen gelyken Waarmond. Na de Menfch - eeters in de Weft-Indien. Natuur-Onderzoeker. Zelfs na veele Europeanen. Leer-graag. Die zyn te belchaafd om ze daar by te vergelyken. Natuur-Onderzoeker. Ik zal de vergelyking kortelyk voorftellen en laaten het oordeel aan u Mejuffer, over. De Wespen befteelen en verflinden de andera'Byen. Dit doet de een den ander ook, onder de menfchen; en het eenigfte onderfcheid jis, dat de Wespen verflindend zyn, uit eene natuurlyke ingefcha- fen neiging, daar den menfch, door vrye veriezing, ten fpyt der reden die hem [verligt, boos en kwaaddoende is. Boven dien zo vind de begeerlykheid der Wespen , eenige verfchooning," uit hoofde van de noodzakelykheid, waar in zy zig bevinden, om aan eene zeer talryke familie het noodzakelyke te moeten bezorgen. r Leer-  der Natuur. Leer-graag. De verkwifting zal ze mogelyk tot dieven maken. Natuur-Onderzoeker. Neen Mejuffer , want de uitdeeling van het voedzel gefchied met veel order; de Moeders zyn daar mede belaft, en de Muyl-Ezels leenen haarzomtyds daar in de hand. Leer-graag. Valt 'er iets zonderlings, rakende de voortteek'ng der Wespen , aan te merken , myn Heer ? Natuur-Onderzoeker. Men vind in ieder Celletje een klein eytjc, met eenige lymftoffe daar in vaft geraakt, op dat het niet vallen zou; en de Moeder ziet men 'er dikmaals inkomen, mogelyk om eene zoete warmte daar in te verfpreiden , ten einde de eyertjes zig te doen ontfluiten. Uit dit ey komt een wurmpje voort, dat zorgvuldig gevoed word, veranderende in een groote, dikke, vette wurm, die het gantfche Celletje in 't ronde vervuld. Na dat de Moeder , het voedzel, dat de werklieden aangebragt nebben, vermaald en klein gemaakt heeft,"gaat zy het zelve van kamer tot kamer uitdeden , fteekende eene gelyke portie ieder wurm in de mond: dog de groote wurmen , die de mannetjes en wyfjes moeten voortbrengen, worden te meermalen eeten gebragt. Leer-graag. Wat betekenen alle die geflotcne Celletjes? Natuur-Onderzoeker. Na een zekeren tyd zyn die wurmen niet meer tot laften van de Moeder; dan eeten zy niet meer, en beginnen uit de mond eene fyne'zyde draad tefpinI 3 nen:  134 Ontdekking van de Staatkunde nen: het eene eind daar van maken zy vaft aan den ingang van het Celletje, en het hoofd na de een en andere kant wendende, maakt hy die draad aan verfcheide punten vaft, en dóór het meenigvuldig gaan en komen, formeerd hy van die draad, een ftoffe die de deur fluit, Aldus zig afgezondert hebbende, ontflaan die wurmen zig van hunne huit,en worden langzamerhand in een witachtig popje hervormd; dat voor en na, de vleugels en pooten vertoond , en eindelyk eene volmaakte Wespe word. Waarmond. Daar zyn Infecten die jaaren lang popjes blyven, maar een Wesp moet in korter tyd de verandering volbrengen. Natuur-Onderzoeker. Meelt "altoos binnen den tyd van twaalf, dertien of veertien dagen ; en dan begint zy het bedekzel van haar Celletje te verfcheurcri. Dan fleekt zy een hoorn, en vervolgens de tweede uit; een poot volgt , het hoofd begint zig te vertoonen, en het lighaam verwydert de opening, waaruit eindelyk eene volmaakte Wespe te voorfchvn komt, die haare vleugels droogt, door haare agterfte pooten verfcheide malen daar over te ftryken; dan gaat zy, als op een ftoot, aan 't vliegen, zig te veld begevende, om de gewoonte en het kwaad doen der ouden na°te volgen. Leer-graag. In het land van dat gevleugelde volk, fchynd niemant iets te moeten leeren, maar ieder word geboren met de nodige bekwaamheid. Natuur-Onderzoeker. Dat hebben zy voor i  der Natuur. 135 voor uit: zo dra een gemeene Wesp, of zogenaamde Werkman , of MuyI-Ezel te voorfcbyn komt, gaat zy de kolt zoeken Zo dra het' mannetje uit het Celletje te voorfchyn komt, brengt het eenigen tyd met fpeelen door, en komt dan zyn hof by de Koninginne maken; en zo dra het wyfje uit is gekomen , heeft zy de handen vol met voor het huishouden te zorgen. Leer-graag. De ftaat van vrouw is dan met onaangenaam onder dat volk, maar die van werklieden, die men wel Ezels mag noemen, is medelyden waardig , moetende ieder een van het nodige voorzien en al het zwaare werk doen. Waarmond. Myn waarde Leer-graag heeft daar in groot gelyk, want de Moeders worden wel gevoed , en alle lekkere beetjes zyn voor haar", wordende zeer wel opgepaft. Niéts kan de beleeftheid en wellevendheid van de mannen evenaren, en de gantfche bende toond achting voor de vrouwen, meer als onder ons. Natuur-Onderzoeker. Mogelyk zou het onder de menfchen ook zo zyn, als 'er zo veel vrouwen niet waren, want die zyn 'er onder de Wespen in een klein getal; boven dien , zo hebben zy een groot huishouden waar te nemen; zo veel eyeren te leggen, die uit te broeijen, de kleinen te voeden ; zonder ophouden, van verdieping tot verdieping te lopen, en kamer voor kamer te gaan bezoeken , en geduurig beezig te zyn, zonder ooit uit te gaan, of eenige uitfpanning te hebben, moet men erkennen een zwaare poft te zyn: I 4 My  136 Ontdekking man de Staatkunde My dunkt, dat die zogenaamde Muyl-Ezels veel gelukkiger zyn ; want, fchoon zy de koft gaan zoeken, konnen zy uitgaan als het haar goeddunkt, zy roven, 'eeten cn flaapen zonder zorge. Leer-graag. Vergaderen zy geen voorraad tegen den winter P Natuur- Onderzoeker. Zelfs niet voor des daags daar aan, Mejuffer, ten teken dat zy geen zorg kennen. Leer-graag. Hoe maken zy het dan in de bittere koude als 'er geen voedzel te bekomen is ? Natuur-Onderzoeker. Dan keert de toeftand van het Gemeene-beft het onderfte boven. Zo dra de eerfte koude zig doet gevoer len, dooden mannen en vrouwen, de jongen, daar zy zo veel liefde voor betoonden te hebben. Eyeren, wurmpjes, popjes, jonge Wespen, alles word verdelgt en uit het neft gcwurpen ; ja zy verbreken de Celletjes zelfs. Leer-Graag. Wat maakt dat volk zo woedend ? Natuur-Onderzoeker. Dan worden zy gewaar dat zy geen tyd meer hebben om de jongen zo verre te brengen van zelf de koft te gaan zoeken. Waarmond. Dan dooden zy ze uit liefde, gelyk de Wilden gewoon zyn hunne ouden te doen , als zy zwak worden'. Leer-craag. Eene wonderbare liefde voorwaar; ik zou eer denken dat het uit een kwaadaartige geemelykhcid komt. Natuur-Onderzoeker. Ik ben van uw gevoelen  der Natuur. 137 voelen Mejuffer; want als het tuffchen beiden een fchoonen dag maakt, vliegen zy wel eens uit; dog dan is" 'er geen vreugd meer onder dat volk: alles kwynd, en het volk verftrooid, zoekt zig voor de 'koude te hoeden, en gaan zig verfchuilen daar zy beft konnen. Die in het neft blyven, brengen den winter door, zonder voedzel te hebben of het te zoeken. Leer-graag. Dan verftaan zy zig ook op het vaften ? Natuur-Onderzoeker.. Neen Mejuffer; maar de koude verftyft ze, doet ze in een foort van flaapziekte' vallen, of dood ze_, zo dat 'er van een neft van agt, tien of twaalfduizend , en meer Wespen, maar twee of drie Moeders zomtyds in 't leeven blyven, want derzelver lighamen zyn veel fterker en bekwamer om de koude te "konnen wederftaan. Leer-graag. Ik heb ergens gelezen, dat de kwaadfte en verflindende dieren, het eerfte komen te vergaan, op dat zy, door eene fterke vermeenigvuldiging, de goeden niet geheel zouden verdrukken , dat een bewys van de goedheid der Voorzienigheid is; dog het tegendeel vind ik onder de menfchen, daar de goede menfchen gemeenlyk het eerfte worden weg gerukt, het geen ik met de wysheid en goedheid Gods niet kan over een bréngen. Waarmond. Het is, om dat gy niet begrypt, waarde Nichte, dat alles wat kwaad fcirynd te wezen, geen kwaad is; dat deboozen de vroomen goed doen, als zy ze mecnen kwaad te doen; dog waar van wy nader zullen fpreeken by een andere gelegenheid. I 5 Leer-  138 Ontdekking van de Staatkunde Leer-graag. Ik heb niets daar op te antwoorden , Heer Oom; maar loopen zy dan geen gevaar om geheel uitgeroeid te worden ? Natuur-Onderzoficer. Zoudt gy wel gelooven Mejuffer, dat een van die overgeblevene Moeders in ftaat is, om het navolgende jaar een gantfche zwerm van Wespen voort te brengen ? Leer-graag. Eene zo zeldzame vruchtbaarheid , moet ongelooffelyk voorkorei; ten ware men overtuigend wift hoe dit toegaat. Natuur-Onderzoeker. Zy maakt twee of drie Celletjes, die zy aan het' einde met lymftoffe aan malkanderèn, en vervolgens aan een boom vaft maakt; of in eenig gat dat zy reets gemaakt vind. Daar in legt zy twee eyeren van Muyl-Ezels, daar zy voedzel aan bezorgt; want dan moet zy alles' doen. De twee wurmen verzadigt zynde, beginnen te fpinnen en fluiten hunne deuren. ■ Dan heeft die Moeder twee kinderen waar voor zy niet meer behoeft te zorgen. Dan maakt zy twee andere Celletjes; want in het eerft gemaakte derde Celletje, houd zy haar verblyf, en bergt daar in het gezogte voedzel; eh terwyl de twee eyertjes in de laatfte twee Celletjes*ontfluiten, verbreken de twee eerfte Muyl-Ezeltjes de deur, en gaan met de Moeder aan 't werk. Daar hebt gy reets een gezelfchap van drien. Veertien dagen daar na, word het gezelfchap door die twee laatfte jongen vergroot: Het neft word grooter gemaakt, en de Sociëteit neemt een begin. Ieder maakt Celletjes, zo groote als kleine; in de eerfte legt de Moeder het ey van een  der Natuur. 1.19 een mannetje, in het tweede van een vrouwtje ; en in de andere van gemeene Wespen. Zo 'er in May twee Moeders voortkomen, zyn 'er vyftig'Moeders, drie weken daarna, 'en die Moeders brengen voor de Maand van October, tien duizend Wespen voort. Leer-graag. Zyn de Wespen ook met een angel gewapent? Waarmond. Ik hoop niet dat de beminnelyke Leer-graag het door het gevoel ondervinden mag,' gelyk ik meer dan eenmaal gedaan ... heb. Leer-graag. Zyn de Wespen niet een geheel ander foort van dieren als de Byen ? Natuur-Onderzoeker. De Natuurkundigen tellen ze, zo wel als de Horfels of wilde Byen, onder het zelve geflacht, hebbende mede een angel, waar mede zy zo fenynig fteeken, dat men 'er zomtyds de koorts van krygt: zy hebben ook vier vleugels gelyk de Honing-Byen; maar zyn effen of glat, zwart en geel gecouleurd over het lyf. De grootfte, die des winters overblyven (want de kleinen , of zogenaamde Muyl-Ezekjes , fterven alle door de koude en het gebrek) kruipen in de aarde, daar zy verftyven , maar de warmte in 't voorjaar maakt ze wederom levendig; en dit kan men mede van alle de andere foorten zeggen, die gemeenlyk alle onder de Wilde Byen geteld worden. 'Waarmond. Die vyanden van myne Honing-Byetjes , zyn onze aandagt niet verder waardig. Leer-graag. Hebben de Honing-Byen geen andere vyanden te vreezen, myn Heer. Na-  140 Ontdekking van de Staatkunde Natuur-Onderzoeker. Ja zekerlyk, zelfs de Spechten, Zwaluwen, Vinken, Meefen en Muffchen enz., ook Rotten en Muyzen, zelfs de Kikvorfchen: als mede de Wolf, zynde een foort van Motsen ; verder het koud, nat, vuil, winderig en vriezend weer. Waarmond. De Spechten , Zwaluwen , Vinken , Meefen, Muffchen enz. verflinden de Honing-Byen wel in de vlucht, maar zullen niet in de Byen-korven komen om ze te beroven. Natuur-Onderzofk^r. Dat i,s waar, myn Heer, maar de Rotten en Muizen wel, want die knagen gaten beneden in de korven en verflinden van achteren den Honing, zonder dat de Byen het konnen beletten, dewyl ze des winters, wanneer dit gemeeplyk gefchied, zo verkleumd by malkanderen zitten, dat zyniet voor den dag konnen komen. Waarmond. Ik zag op eenen tyd dat het in 't najaar niet koud was, wanneer een Muis, van agteren, door een van de korven was geknaagd: Maar zo dra de Byen, die toen nog vlug waren, dit gewaar wierden, vielen zy hem in zulk een meenigtè op het lyf, dat zy de Muis geheel bedekten, en die wierd zo langen tyd geftoken dat ze de geeft gaf, het gemaakte gat niet konnende vinden om de vlucht te nemen. Leer-graag. Zo moeten de dieven varen. Maar wat fchaden doen de Kikvorfchen aan de Honing Byen. Natuur-Onderzoeker. Als de Byen aan de kant der flooten water komen halen, trachten  der Natuur. tètt de Kirkvorfchen ze op te fnappen; dog die fchaden is van geen groot belang; maar de Wolf, een foort van Motten, Tinea, zyn meer te vreezen, want die groeijen in de korven , voornamelyk als ze wat oud worden ; deze fpannen haare webben, waar in de Byetjes met haare pootjes verwarren, daar door buiten ftaat gefteld wordende om die vyanden te keer te gaan, welke door haare fterke vermenigvuldiging wel haaft de geheele korf ruineren. Leer-graag. Dan doen de Spinnen mede veel kwaad. Natuur-Onderzoeker. Dat verzeker ik u, Mejuffer; en rr.oeten gelyk gefteld worden, met alle ftank en vuiligheid, daar de Byen zodanig een afkeer van hebben, dat zy de korven daarom zouden verlaten, als niét in ftaat zynde om daar in te voorzien: Maar de Wespen , en andere roovende Byen konnen zy afkeeren , waar toe altoos, by den ingang, eenige Byen op fchildwacht ftaan, hebbende de hoofden na de deur gekeerd, en als zy een rover zien aankomen, vallen zy hem op het lyf. Leer-graag. Het moet eene wreede Natie zyn, die alle de vreemdelingen het leeven benemen. Waarmond. Dat doen zy juift niet; maar ieder vreemde Bye voor een dief en rooyer aanziende, om dat de ondervinding haar mistrouwend heeft gemaakt, zo zoeken zy ze te verjaagen : ten dien einde vallen verfcheide Byen op dien ongenoden gaft aan, trekken dezelve  142 Ontdekking van de Staatkunde dezelve by de vleugels, en die de deur als uit ftotende; maar die de vlucht niet willende nemen , zo fteeken zy ze dood. Leer-graag. Konnen zy met zekerheid weeten , of het een roover is of niet ? Waarmond. Zekerlyk; dat kan ik wel zien; want een vreemde of roover, welke tot de korf niet behoord, zal eerft eenen tyd lang rontom de korf, af en aan den ingang vliegen , eer zy durven binnen treden, als zelfs wel wetende, wat onthaal zy te wagten hebben; maar zomtyds vallen 'er zeven of agt roovers te gelyk op een korf aan, en dringen al vegtende na binnen, dat die nogtans niet wel bekomt, als te veel wederftand ontmoetende. Leer-graag. Ik beken, dat de HoningByen veel te lyden hebben, maar ik kan niet zien, dat de röovende Byen, op die wyze, haar veel honing konnen ontnemen. Waarmond. De nood komt zomtyds wel anders aan den man; wanneer een gantfche zwerm roovende Byen, onder aanvoering van haar Opperhoofd, een ryke Bye-korf aanvallen, de fchildwachten verdry ven, en ftoutelyk na binnen treden om den honing tefteelen, waar uit gemeenlyk een bloedig gevegt ontftaat, die meelt altoos ten nadeele van de aangevallenen eindigt. Leer-graag. Dan moeten de aangetafte zwakker zyn, of zig niet wel verdedigen. Natuur-Onderzoeker. Het ontbreekt de Honing-Byen aan geen dapperheid, Mejuffer; en gelyk Virgilius reets gezegt heeft: De Koningen  der Natuur. 143 ningen grootmoedig zynde, blyven in 't midden van de'Jlagorder, en zyn zeer ftandvaftig in 't ftryden; ook zal 'er geen Bye tot de korf behooren , die niet ter verdediging toe zal vliegen , dog tot haar onheil. - ,Leer-graag. Hoe zo, myn Heer? Instuur-Onderzoeker. Het roovers-rot vermengt zig nooit geheel in den ftryd, maar terwyl een gedeelte het gevegt ftaande houd, zyn de overige beezig om de honing te fteelën en weg te voeren, waar na zy de vlucht nemen. Leer-graag. Dan behouden de HoningByen de overwinning. "Waarmond. Ja, maar met verlies van het grootfte gedeelte hunner voorraad van honing, dat den ondergang van haar Gemeene-beft mede fieept; want die gevegten vallen gemeenlyk tegen den winter voor, wanneer 'er geen honing, of voedzel meer in te zamelen is. Het is waar, dat die roovers den buit met haar bloed moeten kopen, en zo de Honing-Byen de fterkfte zyn , dat de aanvallers alle in den ftryd fheuvelcn; maar wat kan dit de overwinnaars baaten, die dan van honger fterven moeten. Leer-graag. Ik had grooter denkbeeld van haar verftand, dan my te konnen verbeelden, dat zy vergeten, eenig volk by de honing te plaatzén om die te bewaren, terwyl de overige beezig zyn om de vyanden het hoofd te bieden. Natuur-Onderzoeker. Dat ongeluk treft meelt wel gefielde Byen, die den oorlog ongewoon  144 Ontdekking van de Staatkunde gewoon zyn , nog begeerten hebben om haare nabuuren "te beroven, om dat het gebrek haar daar toe niet aandryft, gelyk de anderen dit, uit dien hoofde vèeltyds beginnen ; en van langzamerhand worden zy het roven en den oorlog gewoon, voegende de lift by het geweidt. Waarmond. Daarom moet iemant die Byen houd, myn voorbeeld volgen, en in tyds 'order daar in ftellen. Leer-praag. Wat doet gy dan, myn Heer? Waarmond. Wanneer ik' bevind,' dat de bewoonders van een myner korven, tegen de winter, uit gebrek van genoegzame voorraad, gevaar loopen van gebrek te lyden, dan geef ik ze in tyds honing, wanneer haar de luft niet zal bevangen om haare nabuuren te gaan berooven. Natuur-Onderzoeker. Maar die roovers konnen wel vreemdelingen zyn, die aan uwe nabuuren toebehooren, welke niet toezien dat haare Byen geen gebrek lyden; en wat doet gy dan, om die roovers het fteelen te beletten ? Waarmond. Door de bovenftaande voorzorg verzekerd zynde, dat ik geene roofzuchtige" Byen heb, zo kyk ik in 't najaar zorgvuldig toe, of'er ook vreemde roovers op de kuft komen, het geen ik weten kan, gelyk ik gezegt heb, wanneer ik eenige Byen rontom de korf zie dwaalen, en of en aan den ingang vliegen , zonder aanftonds binnen te durven komen, gelyk de huisgenoten doen: In dat geval ftop ik 'de onderfte ingang van de korf  der Natuur. 14JÜ korf toe; maar in de bovenfte laat ik geen meer ruimte over, dan dat maar een Byetje te gelyk daar in kan komen; dan konnen myne Byen, door geen groote meenigte te gelyk overvallen worden, en met een roover weten zy gemakkelyk raad. Nogtans heb ik gezien dat tien, twintig, ja vyftig en meer roovers, de een na den ander, een voor een in de korf drongen, fchoon ik het grootfte gedeelte daar van, op de grond van de korf dood vond leggen , ten teeken dat myne dappere Byetjes haar een voor een aangetaft en verflagen hadden ; dog bedenkende, dat veele honden der hazen dood is, en dat een gantfche zwerm roovers dit voorbeeld zoude konnen navolgen , zo befloot ik ook daar in te voorzien. Natuur-Onderzoeker. WylTelyk gedaan, myn vriend; maar mag men weten wat voorzórg gy daar tegen in 't werk ftelde ? Waarmond. Ik hing eenige bolletjes look bv die opening. Leer-graag. Ik meende dat de Byen een afkeer van alle ftank hadden. Waarmond. Dat is de waarheid; ook bleven myne Byen een dag of drie te huis, zonder uit te willen vliegen; maar toen waren zy die fterke lucht gewoon geworden en wisten 'er niet meer van: kort na dat ik de look daar gehangen had, zag ik eenige roovers rontom de korf vliegen, maar zo dra zy den ingang genaakten, en die fterke reuk gewaar wierden, namen zy de vlucht, en myne Byen bleven ongemoeid; waar mede wy thans ein- ^ K VIIL  146 Ontdekking van de Staatkunde VIII, SAMENSPRAAK. Vin de goede en kwade Koningen of Koninginne' de Burgerlyke Regeering der Honing-Byen en derzelver plichten en deugden. Leer-graag. Wy hebben gezien, dat het gelukkig voor de Byen is, een goed meefter te hebben, want fchoon de Konineen, of liever de Koninginne der Byen altyd"goed zyn, zo is dit alleen niet in ftaat om die diertjes gelukkig te maken. Natuur-Onderzoeker. Gy fchynd te gelooven, Mejuffer, dat de Koningen of Koninginnen der Byen altoos goed zyn: Maar waarom zouden zy in dit geval gelukkiger beltaan dan het menfchdom ? Leer-graag. Om dat ik nog niets tot laften van die Koningen of Koninginnen heb hooren inbrengen , myn Héér; zo gebood my den aart der liefde het befte daar van te denken; te meer, dewyl het niet te denken is, dat die vernuftige diertjes gek genoeg zyn, om een kwaad en boosaartig wyf tot haare Koninginne te verkiezen. Waarmond. Zy zullen zekerlyk geen kwaad Opperhoofd over haare Republyk met voordagt verkiezen; maar zy verkiezen 'er eene, als de oude Koninginne fterft, na haar welgevallen uit de dochters van de overledene, zonder zig aan 't recht der eerflgeboorte te itooren. Leer-  der Natuur. 147 Leer-graag. Wie zal ons dat verzekeren, myn Heer ? Waarmond. Ik, beminnelyke Leer-graag', want de dochters, die de oude Koninginne in haare eerfte broeifels heeft voortgebragt, zyn dan reets voor lang afgezwermt, en bezitten reets een ander ryk ; dus verkiezen zy een opperhoofd , waar mede zy meenen behouden te zullen blyven; maar het valt, even als byde menfchen", zomtyds zeer kwalyk uit, en het is gemakkelyker een hoofd te verkiezen, als het kwyt te raken, de magt in handen gekregen hebbende. Natuur-Onderzoeker. In den beginne is alles fraay in 't aanzien, maar het hinkendt paard komt agter aan, daar men zomtyds niet om denkt; want een kwaad Vorft word eerft uit zyn werken gekent, als men dezelve vergelykt by die van een goed Vorft. Leer-graag. De Heeren hebben dan de goedheid, te zeggen, waar in de goede regeering der Byen beftaat; dan zal ik de kwade regeering ligtelyk leeren kennen. "Waarmond. Ariftoteles noemt de kwade Koningen, Platygajtores, of Platbuiken; dat zyn de zodanigen , die een gebrek hebben, zynde het agter-lyf te kort, dat voortkomt, om dat die in al te' kleine Celletjes uitgebroeid zyn. Natuur-Onderzoeker. De boosheid van de natuur en geaartheid, is niet altyd een gevolg van de wanfchapenheid ; want men heeft Vorften gezien, die fchoon gebrekkelyk van lishaam, maar al te goed waren. K 2 Leer*  £48 Ontdekking van de Staatkunde Leer-graag. Al te goed dat is kwaad myn Heer. Waarmond. Anderé meenen, dat die Koningen of Koninginnen, welke ruuw en zwarthaairig vallen, ftraf eri kwaadaartig zyn; dog gelyk Heer Natuur - Onderzoeker wel gezegt heeft, op die uitérlyke teekenen is geen ftaat te maken; maar tuffchen de kwade en goede, is in 't uiterlyk aanzien, geen onderfcheid, en moeten uit de werken gekend worden. Leer-Graag. Ik verlang tehoorenwatgoed dat zy doen. Natuur-Onderzoeker. Als een goede Koninginne in 't voorjaar ziet, dat'er eenig voordeel in 't veld te haaien zal wezen, zo beveéld zy haare onderdanen, de korf wel fchoon te maken, en allé haairtjes , ftrootjes en vuiligheid uit de korf té werpen: öf gaat zy met haar volk in een nieuwe korf huisveften, dan geeft zy bevel, alle de oneffene ftrootjes, van binnen, uit te plukken, om de wanden glad en effen te maken, ten einde het werk beter daar aan te doen hegten, door middel van die lym-ftoffe , of voor-wafch (Propiolis) dat zy dan met wafch bekleeden, op dat de reegen of andere vogtigheid het werk niet zoude benadeelen. Leer-graag. Wy hebben gezien dat ieder zyn byzonder werk heeft. Natuur-Onderzoeker. Ieder doet, wat de Koninginne belaft heeft: deze moeten honing, die wafch, geene yeck of Byen-brood en water of dauw verzamelen. Wederom anderen krvgen bevel om aan 't maken van de Celletjes te"gaaa. Waar-  der Natuur. 149 Waarmond. De Koninginne geeft wel bevel om wafch te gaan verzamelen ,• maar geeft zy vryheid om het te gaan fteelen ? Natuur-Onderzoeker. Hoe zo,myn Heer? Waarmond. Op een tyd in myn tuin-huis zittende, wanneer de afgezwermde Byen een nieuwe korf hadden betrokken, zag ik de uitgezondenen om wafch te verzamelen, op myn tafel komen, plukkende geheele ftukken, van het wafch dat voor my op de tafel lag, het geen zy weg voerden , zonder eenige fchroom of fchaamte te laten blyken, fchoon ik, met verfcheide myner vrienden, daar na ftond te kyken. 'Natuur-Onderzoeker. Zy haaien het wafch, volgens ontfangen bevel, daar zyhet bekomen konnen, en zien dit voor geen dievery aan, doende zulks in 't openbaar. Leer-graag. Zy zullen de minfte moeiten zoeken; en mogelyk hadden zv toen veel zuiver wafch nodig bm de Celletjes voor haare jongen te maken. Natuur-Onderzoeker. Die maken zy van geen zuiver wafch, Mejuffer; want het zuiver wafch te bros daar toe zynde, en ligtelyk in ftukken breekende, zo vermengen zy het met die taaye lym-ftoffe, om 'er Byen-brood van te maken. Hier in handelen zy zeer voorzigtig; want zo zy zuiver wafch daar toe gebruikten , zou men de korven niet konnen vervoeren, zonder ze te ruineeren, door het werk van binnen te verbreeken. Leer-graag. Waar bergen zy dan het zuiver wafch? ■ K 3 Na-  ijto Ontdekking van de Staatkunde Natuur-Onderzoeker. Achter en boven in de korf, daar de Koninginne de fpyskamers en voorraad-huizen verordineerd heeft, zo tot zekerheid ais tot gemak, en om de Byen, des ■winters, tot verwarming, aldaar digtè by een te doen kruipen. Waarmond. Dus draagt een goed Opperhoofd zorg voor het welzyn van zyn volk. Leer graag. Dan zullen het alleen de booze en kwaadaartige Koninginne zyn, welke toeftaan, dat men haare mannen,"de Broeybyen, tegens den winter dood, maar eenige Jongen by haar houdende. Natuur-Onderzoeker. Neen, Mejuffer; de goede Koninginnen gedogen dit niet alleen, maar beveelen zulks; te wekten, als de winter begint te naderen, en zy ziet, dat 'er maar even voorraad genoeg zal zyn, om degemeinte de gantfche winter te onderhouden, beyeeld zy de Hommels, op de grond van de korf by een te komen; en na dat zy eenige van de kleinfte en matigfte daar van heeft afgezondert, geeft zy bevel aan de overige om de korf aanftonds te verlaten, om voor zig zeiven te zorgen, dewyl het welzyn van het Gemeene-beft niet toelaat, dezelve als nuttelooze leedig-gangers, die ieder meer honing verflind, als zes andere Byen, langer in de korf te dulden. Leer graag. Dat fchynd haar bevel te wettigen, fchoon het hard" in zig zeiven is; dog dan geeft zy geen bevel om die Hommels te dooden, dat al te wreed zou zyn. Natuur-Onderzoeker. Het "komt nogtans  der Natuur. tans op een en het zelve uit, goedaartige Juffer ; want de Hommels of Broei - Byen , benevens de onvolmaakte Byen te doen vertrekken, is zo veel als ze aan de dood over te geven y dewyl ze niet in ftaat zyn om voor zig zeiven te zorgen. Leer.-gr.aag. Dan fluit dit bevel een fchreeuwende onrechtvaardigheid in, myn Heer. Waarmond. Gy zyt te wys,' beminnelyke Maagd, om een zo hard vonnis over die Koninginne te vellen, die daar doorniets anders doet, dan de grond-wet van het Gemeene - beft te handhavenen , waarom de kleine Byen aanftonds toefchieten, om dit bevel te doen gehoorzamen , want dan vallen vyf of zes gemeene Byen op een veroordeelde BroeiBye aan, om hem te doen vertrekken, ten dien einde hem zo lang aan de pooten en vleugels trekkende, dat ze moede en mat, ja byna kreupel en lam, uit de korf gefleept worden ; maar de onvolmaakte byen worden zoetelyk na buiten gedragen en aldaar ter neder gezet, en aldus gebannen , om zig in vrvheid na elders te begeven. 'Leer-graag. Het verwondert my, datzy niet wederkeeren om de nodige honing tot hun onderhoud te fteelen. Natuur-Onderzoeker. Dat durven zy niet beftaan, Mejuffer; gelyk ik dit meenigmaal heb bezogt, door die gebanne. Byen voor het gat van' de korf ter neder te zetten , maar zy keerden aanftonds te rug; en die al ftout genoeg waren om binnen te komen , wierden aanftonds gedood tot ftraffe K 4 van  152 Ontdekking van de Staatkunde van hunne ongehoorzaamheid ; en uit dien hoofde ondergingen zy de dood rechtvaardig, nu aangemerkt wordende als dieven, die het Gemeene-beft zoeken te berooven. Leer graag. Gy Heeren doet wel u beft, om de Honing-Byen van onrechtvaardigheid vry te plyten, daar het my als een loutere tiranny voorkomt, eenige leden van de Natie, die geen kwaad hebben gedaan, maar daar het Gemeene-beft dienlten van heeft getrokken, op ftraffe des doods te verbannen. Waarmond. Gy fchynd niet te begrypen, waarde Dochter, dat het geen door de wet van noodzakelykheid, ten aanzien van het Gemeene-beft, rechtvaardig is, hard kan zyn, voor dit of dat lid in 't byzonder; maar het byzonder belang moet altoos voor het algemeene wyken. Altoos beoogd een wys en goed Vorft, het behoud van den Staat'in 't algemeen, en kan het belang van een perfoon aan het algemeen belang opofferen , zonder onrechtvaardigheid te begaan, want de gezonde ftaatkunde verplicht hen daar toe, wanneer dit byzonder belang onbeftaanbaar is met het algemeene welzyn. Leer graag.' Ik wift niet, dat de HoningByen zulke groote Staatkundigen waren; dog zal ik geloven, dat dit gebod alleen met dit wettig oogwit gefchied, dan moet my eerft blyken , dat de verdere beveelen van die Koninginne zulks mede bedoelen, het geen ik bezwaarlyk kan gelooven. Natuuronderzoeker. Waarom niet, Mejuffer V want zo dra het Gemeene-beft, van van  der Natuur. 153 van die luye leedige honing-dieven verloft is, beveeld de'Koninginne, alles wat met honing gevuld is, toe te zeegelen, om die honing tot nooddruft voor de winter te bewaren; ten dien einde gaat de Koninginne, in perfoon, rontom, ten einde alles te bezigtigen, en zo lang het. nog eenigzints goed weer is, moeten de Byen het nodige voedzel op het veld gaan zoeken, en nog wat meer vindende als zy volftrekt nodig "hebben , brengen zy zulks na huis, dat al mede geburgen en verzeegeld word. Leer-graag. Als zy zulk eene goede huishoudfter is, dan behoorden zy ook als eene goede Moeder, zorge voor de zieken en ge~ brekkigen te dragen, die voor zig zelve met konnen zorgen, nog uit konnen vliegen, en tot derzelver gebruik eenige honing onverzcgeld te laten; of zyn 'er geen gebrekkigen, onder de Bven ? . .1 Natuur-Onderzoeker. Zeer veelen Mejuffer ; Eenige miffen een of meer pooten , een of meer vleugelen , wordende veroorzaakt met op ele doornen te vliegen , die ligtelyk de teedere pootjes en vleugeltjes befehadig'en, dat nooit te herftellen is, derhalven , wanneer zy zo veel befchadigt zyn, dat ze met meer bekwaam zyn, om honing en wafch voor het Gemeene-beft te vergaderen, worden zy mede als nutteloze monden aangemerkt, dog ten wiens opzichte de Koninginne met zo veel medelyden te werk gaat, dat zy, op eenen tyd, wanneer het fchoon weer maakt, dezelve'buiten de korf doet tlragen, om voor K 5 ziS  Ï54 Ontdekking van de Staatkunde zig zeiven te zorgen, zo goed als zy kon^ nen. Waarmond. Myne goedhartige Nichte fchud daar over het hoofd, Heer Natuur-Onderzoeker , ten teken dat zy dit niet goed keurd. Leer-graag. Zekerlyk vind ik dit barbaars; dog de kwade of booze Koninginnen zullen d.t mogelyk maar doen. Natuur-Onderzoeker. Dit is het werk eener goede Koninginne, die dit doet ten nutte van het algemeen, zynde de eerfte wet van dit Gemeene-beft, dat ieder wat tot algemeen voordeel moet toebrengen, en die daar toe niet ftaat is, word daar uit gezet. Leer graag. Dan hebben de Byen eene geftrenge regeering; maar zo dit het caracfer eener goede Koninginne is , waar aan kend men dan eene kwade ? of zyn die van een ander maakzel, myn Heer? Natuur-Onderzoeker. Zy zyn in gedaante, even gelyk onder de menfchen, de goede gelyk , maar men kend ze aan haare werken, wanneer zy geen goede order onderhouden , of het belang van het Gemeene-beft verwaarloozen, of de grond-wetten van den Staat overtreden. Leer graag. DiekwadeKoninginnen moet ik nader leeren kennen, want ik zou niet begecren, dat zulk eene vodde-moer over myne Byen regeerden. Waarmond. De rechtvaardige Leer-graag moet ik daar in gelyk geven, en dus moeten wy haar die Caronjes ter degen leeren kennen. Na-  der Natuur. 155 Natuur-Onderzoeker. Om te ontdekken of het een kwade Koninginne is, die 'er regeerd, moet men de korf, als zy zeitien of twintig dagen geftaan heeft, naauwkeurig bezien, of 'er wel een goede ordonnantie in het werk, als daar is het maken en plaatzen der Celletjes, waargenomen word, gelyk men doen kan, door die korf, by het werk van de andere korven te vergelyken. Men ziet, dat 'er eene kwade Koninginne regeerd, als het werk niet gelyk of effen ftaat: als de kleine Celletjes, zonder ordonnantie, onder malkanderen gemaakt worden: boven dien, zo moet men een ftuk wafch uitfnyden, om het werk van binnen te examineren; vind men dan twee of drie eytjes in een Celletje, dan deugd het niet. Leer-graag. Dat begryp ik ; want dan zouden de jongen malkanderen verflikken, ten minften nooit tot volmaaktheid konnen komen, om het Gemeene-beft, jonge onderdanen te geven, maar draagt zy wel zorg om honing genoeg, tot onderhoud voor het algemeen , tegen de winter te vergaderen ? Natuur-Onderzoeker. Daar omtrent in gebreken te blyven, is het doorflaanfte teken eener kwade Koninginne, die gedurende de zomer alles verteerd, luftig en vrolyk leevende met haare Hommels en Broed - Byen , meer zorg dragende voor derzelver opvoeding, dan voor die der andere Byen , die nogtans de koftwinners zyn, moetende als Haven voor die verkwifters werken; dus ziet men in een korf, waar in een kwade Koninginne regeerd, dat  156 Ontdekking van de Staatkunde dat de Hommels geduurig toenemen, maar dat de Honing - Byen in -getal verminderen: maar als 'er eene goede Koninginne regeerd, ziet men regt het tegendeel gebeuren. Leer-graag. Wat is de befte raad daar ter gen, myn Heer? Waarmond. Ik heb verfcheide malen getracht , die verdrukte Honing-Byen te verlosfen, door ze onder een beter Koninginne te brengen, en die kwade Koninginne, met haare Hommels te dooden, die niets beters verdienden, dewyl ze te vergelyken zyn, by een gezelfchap van dronkaarts' en dobbelaars , die nergens voor zorgen, maar het huishouden tot armoede laaten vervallen. Leer graag. Die naarltige onderdaanen zyn gelukkig van zulk een kwade regeering vërlolt te worden , en onder een beter regeering te geraken. Waarmond. Die onderdanen zyn nogtans zo getrouw van natuuren, dat zy nooit over eenige verdrukking murmureren, en niet tegenftaande die kwade behandelingen, de oude Koninginne niet bcgeeren te verlaaten, maar altoos na haar te rug keeren; dog men mag de jonge Byen nooit laten afzwermtn , om die kwade règeeringen niet te doen vermeenigvuldigen; en dewyl ze des winters altoos door gebrek uitfterven, is het belt, dezelve maar aanftonds te verdelgen, de korven leedig en fchoon te maken, om ze door andere te doen bevolken. Leer graag. Zyn de Byen dan in der daad zo getrouw als men daar van voorgeeft, zo ten  der Natuur. 157 ten 'aanzien van haare Koninginne, als ten aanzien van malkanderen ? Waarmond. Die kleine fchepzels konnen aan het menfchdom tot voorbeelden verftrekken, hoe zy zig moeten gedragen tegen hunne Ouders en Overheden, als zy in nood zyn, als mede in het oeffenen van getrouwheid , vriendelykheid, liefde , en het byftaan van malkanderen. Leer-graag. Men geeft 'er veel van op, eerwaarde Oom, maar ik wenfchte een overtuigend bewys daar van te zien. Natuur-Onderzoeker. Ik zal u verhalen Mejuffer, wat ik daar van ondervonden heb, zynde uwe aandagt waardig. Leer-graag. Ik zal met aandagt toeluifteren, myn Heer. Natuur-Onderzoeker. Ik kwam, op eenen zekeren tyd, des voormiddags, dat de zonne zeer heet fcheen, in myn Hof, wanneer eene jonge Koninginne, met haare nieuwe onderdanen, begon af te zwermen, waar na ik reets gewagt had; dog het fcheen dat zy niet wel konde vliegen, het geen veroorzaakt wierd, om dat zy haar te fterk op het lyf hingen, zo dat zy ter aarde viel: De Byen haare Koninginne "niet ziende, zo keerden den gantfchen hoop na de korf te rug om haar te zoeken, het geen ik bemerkte, om dat ik die Koninginne, met vyf Byen , voor de korf ter aarde vond leggen" die ik zoetelyk op nam en in myn hand lag; ik zag naauwkeurig toe, om te zien of die vyf Byen haare Koninginne in der daad zo veel 'eere zouden bewyzen, als men  158 Ontdekking van de Staatkunde men daar van verhaald, dog het geen ik nooit te zien had konnen komen. Leer-graag. En wat gefchieden 'er, myn Heer? Natuur-Onderzoeker. Ik bevond, dat zy haar Koninginne zo veel liefde en eere bewezen , dat het byna niet te geloven is; want eenige boden haar met de monden , eenige druppels honing aan, die zy ook tot verkwikking aannam: anderen waren beezig met haar te reinigen, dewyl zy, ter aarde vallende, vuil geworden was; anderen fchecnen haar te kuffcn , en waar zy heen kroop verlieten zy haar nooit. Eindelyk bragt ik haar voor de opening van de korf, wanneer de Byen uitkwamen, haar dezelve eer en liefdé bewyzende, en eindelyk trad zy, omringd van de Byen, na binnen. Leer-graag. Ik dagt dat de Byen, als zy afzwermen , de Koninginne altoos aan haar lyf vaft hielden. * Waarmond. Geenzints, want zo dit gefchied, gelyk wy 'er hier een voorbeeld van hebben, dan zou zy altyd ter aarde moeten vallen, dog wy zulien van 't afzwermen nader fpreeken. Natuur-Onderzoeker. Ik was zo gefticht over het betamelyk gedrag van deze Byen, ten opzichte van haare Koninginne be^ toond, dat ik verder haar bedryf met naauw» keurigheid gade heb geflagen, en bevonden, dat zy de Koninginne tot in de dood byblyven, én nimmermeer verlaaten zullen; zy zullen ze nooit van koude verltyven, nog van hon-  der Natuur. 159 honger laten vergaan. Ik heb verfcheide zwermen gezien, die tot op de Koninginne en eenige weinige Byen na, door koude en gebrek waren uitgeftorven ; maar men heeft nooit geen zwerm gevonden, waar van de Koninginne uit gebrek geftorven zynde, de andere overgebleven waren. Leer graag. Dat bewys zegt veel, myn Heer. -Waarmond. Men kan geen grooter bewys van de deugd en vroomheid myner gunftelingetjes eifchen, die daarom de''liefde van de beminnelyke Leer-graag waardig zyn. Leer-graag. Om recht in myne gunft te ftaan, moeften zy zo ligtelyk niet gereed zyn om met den angel te fteeken, dat vry wat kwaadaartigheid te kennen geeft. Natuur-Onderzoeker. Dat is in die diertjes geen kwaadaartigheid, Mejuffer; want zy zullen nooit iemant fteeken die hen geen kwaad doet; maar als men de Koninginne, of het Gemeene-beft, of haare medgezellen beledigt, dan betoonen zy zo veel moed en getrouwheid , van een gewiffen dood al ftryden^ de onder de oogen te treeden , want hunne dapperheid is groot. Leer-graag. Ik fta toe myn Heer, dat gy ze in alles by de deugden der oude Romynfche Helden vergelykt; dog ik bid u teffens te willen bedenken , dat ik thans door uw gunft, een klein plaatsje onder de Wysgeeren bekleed, die in de Natuur-kunde niets zonder bewys aannemen, en het bovenftaande is daar toe niet voldoende. Waar-  :.6o Ontdekking man de Staatkunde Waarmond. Dan zal ik 'er tot bekrachtiging nog iets byvocgen. Natuur-Onderzoeker. Ik hoope dat de woorden van den wyzen Waarmond uw overtuigen zullen Mejuffer. Waarmond. Het was in 't begin van dit voorjaar, wanneer het vry koud was en ruuw weer maakte, dat ik met een potje honing in de hand, myne korven ging bezoeken,om de gebrek lydehde de nodige byftand te verkenen ; en dit gedaan hebbende, was ik achteloos genoeg om mvn potje, waar in nog wat honing was, by de korven op de grond te laten flaan, en my na huis te begeven; maar myn vergetelheid'bemerkende, keerden ik te rug om het te gaan haaien. In de tuin komende, zag ik een Honing-Byetje in een plas met modderig water leggen, zekerlyk door een fterke plasregen ter neder geflagen zynde. Ik meende dat het diertje dood was, en lag het uit medelyden in myn hand, gaande myn potje met honing zoeken, om te zien of ik het nog eenige verkwikking konde toebrengen. Daar by komende, zag ik een tweede vertooning; naamelyk een Honing-Bye, vermoedelyk gekomen om wat honing te fnoepen, was hals over kop in den honing geftort, waar door zyne vleugels en pooten zo vaft op malkanderen waren gekkeft, dat het diertje zig niet bewegen kon. Ik nam het met de vingers daar uit, en lag het mede op myn hand by die natte Bye, het geen een wonderlyk fchouwfpel voor myne oogen opende. Leer-  der Natuur. i6t Leer-graag. Mag ik myn waarde Oom vragen waar in dit bcftond? Waarmond. Zo dra die twee ongelukkige Byen malkanderen zagen, fcheenen zy deel in elkanders ongeluk te nemen, zig bereidende om de een den andere byftand te verleenen: Die natte Bye begon zig fchielyk te bewegen, dog had geen magt om voort te kruipen; maar de in de honing gezulte Bye, kroop langzaam na de andere toe, dezelve eenige druppels honing met de tromp aanbiedende, die dezelve aannam, en zo verfterkt daar door wierd, van in ftaat te worden gefteld om de pooten en vleugels van de daar aan klevende honing te ontledigen, het geen zy met veel beleid en voorzigtigheid deedt; 'en in veel korter tyd dan men zig zoude konnen verbeelden , was die gehoningde Bye zo fchoon , zuiver en droog, als of zy nooit in de honing gevallen was geweeft. Leer-graag. Dit zal die natte Bye, na alle gedagten uit eigen belang gedaan hebben, dewyl de honing, waar van zy de andereverlofte", haar zeer wel te pas kwam. Natuur-Onderzoeker. Dat is wel een liefdeloos oordeel voor eene zo goedaartige Juffer, die dit Byetje hoont. Leer-graag. Dat is de meening niet myn Heer. De Wysgeerte leerd ons, dat het eigenbelang , het groote beweegrad der dierlyke daden is; want ik denk niet dat gy de dankbaarheid , die eene zedelyke deugd is, aan de Byen wildt toefchryven. 'Natuur-Onderzoeker. Waarom niet, Mejuffer? L Leer-  ï'6"4 Ontdekking van de Staatkunde Leer-graag. Daar zet gy my pal, myn Heer; dog fchoon ik myn zeggen niet kan feewyzen, zo vind ik in het voorgeftelde ook geen' bewys, waarom dit doen, meer aan de dankbaarheid dan aan het eigen-belang toe te fchrvven. Waarmond. Die fchoon gemaakte Bye gaf 'er ten minften een onwederfprekelyk bewys van; want nu fchoon gemaakt en in'ftaat gefteld zynde van weg te vliegen, zo bleef zy echter niet alleen op myn hand zitten, maar begon Op haar beurt, die natte Bye fchoon te maken, door dezelve rontom te likken; en na dat ik die wederzydfche liefdeblyken, eenen tyd lang, met vermaak had aangezien, zag ik die twee verlofte Byetjes, als van vreugde op myn hand huppelen en fpringen. Leer-graag. Dat zullen twee bloedverwanten , ten minften twee Byen uit een en dezelve korf geweeft zyn; dog de vraag is, of de Byen van onderfcheide korven, wel zo veel VÓor elkander zouden doen. Natuur-Onderzoeker. Men mag vermoeden van ja, dewyl men nooit nyd nog tweedracht tuffchen dezelve ziet regeeren. Ga, ten tyde als de Boekwyt bloeid, na het veld, alwaar de Boeren gewoon zyn, in dien tyd, hunne korven in meenigte ter neder te zetten, wanneer men millioenen Byen, door malkandercn op de Boekwyt ziet vliegen; zelfs ziet men twee, drie en meer Byen, op een en dezelve bloem zitten, zonder dat de eene de andere eenig beletzel toebrengt. Ieder is fcvcn vlytig om honing cn wafch te vergaderen;  der Natuur- 1S3 ren, en toond geen afgunft, dat het een ander ook wel gaat; nooit ziet men ze vegten om malkander de honing of het wafch af te nemen; maar als zig roovers of vyanden vertoonen, dan fpannen zy te zamen "om dezelve te verdryven en te ftraffen. Waarmond. Ik heb eens een niet onaardig voorbeeld daar van gezien. Gaande op het veld, in dien tyd wandelen , zag ik hoe een jong veulen, dat losbollig over het veld herwaards en derwaards liep, een van die Byekorven om gooide en in ftukken floeg, {taande ik geen tien roeden verre daar van daan. In een ommezien kwamen de Byen van alle die korven daar op toefchieten, zo dat de lucht zwart van Byen wierd, die alle op dit veulen, als haaren a'lgemeenen vyand aanvielen, om het zelve de fcherpte van "haare angels te doen gevoelen, het lighaam van de kop tot de ftaarc, zodanig rontom bedekkende , dat 'er geen plaatsje vry was, terwyl nog een groote meenigte rontom het veulen vloogen, om het zelve op haar beurt, mede te fteeken. Leer-graag. Deden zy myn waarde Oom geen leed? Waarmond. In 't minfte niet Nichte; maar om dat zy by duizenden, rontom my vlogen, ging ik op het gras neder zitten, wanneer ik wel haaft van dit toornige volk ontflagen wierd, dat het hollende veulen overal vervolgden; en ik geloof dat zy het dood geftoken zouden hebben, zo het niet ih een wyde wetering was gcfprongcn, waar door die" felle ftryd, welke aan het veulen beide zyhe oogen, en L 2 het  164 Ontdekking van de Staatkunde het leeven aan eenige duizend Byen kwam te koften, eindigden; want alle die het veulen geftoken hadden bleven dood, door het uitscheuren der ingewanden, door het met geweld te rug trekken van den angel, gelyk wy voorheen reets gezien hebben. "Leer-graag. Dan hebben de wraakzuchtige Byen, met de wraakzuchtige menfchen, een zelve lot, doende zig zeiven meer kwaad dan hunne vyanden ; en van al die kwaadaartigheid , al had ze eene rechtvaardige oorzaak, heb ik een afkeer. Natuur-Onderzoeker. Zy handelen beiden in dit geval, als dieren, die de Natuur volgen; dus doet het Byetje geen kwaad, maar de wraakzucht maakt den menfch van een redelyk tot een onredelyk dier , die gevaarlyk word voor goede en kwade , daar het Byetje nooit de goede kwaad, maar de kwaden veel goed doet, gelyk wy in 't vervolg zullen toonen. IX. SAMENSPRAAK. Van de Regeering der Byen. Waarmond. Hebben wy nu in alles, aan de weetluft van de Wysgèerige Leer-graag, rakende de Honing-Byèn, voldaan ? Leer-graag. Myn Heer heeft de laatfte Samenfpraak met een wonderfpreuk gelieven te eindigen, zeggende, dat het Byetje nooit de goede kwaad, maar de kwaden wel goed doet,  der Natuur. 16j doet, het geen ik nooit als een natuurlyke, maar altoos als eene Chriflelyke deugd heb hooren aanmerken, die ons alleen kan leeren onze vyanden goed te doen. Waarmond. Dat is wel opgemerkt fchrandere Maagd; dog een Chriften doet zyn vyand goed, zelfs in hoedanigheid als vyand, maar het Byetje doet goede en kwade goed, zonder die hoedanigheden in aanmerking te nemen, want de Byen bezorgen de menfchen, zonder onderfcheid , van het nuttige wafch en de heilzame honing. Leer-graag. Zeg dan liever, Heer Oom , dat de Byen niemant met opzet goed doen , want zy vergaderen de honing en het wafch tot hun eigen gebruik, daar de menfchen hen van beroven ; en dus is het eigen - belang , wederom het natuurlyk beweegmiddel van dien onvermoeiden arbeid. Natuur-Onderzoeker. Uwe fchranderheid is wonderbaar , Mejuffer , en geeft u reets een aanzienlyke rang onder de Wysgeeren ; dog om dit bedryf der menfchen te billyken, moet men daar by aanmerken , dat de dieren , uit hoofde van de bedoeling hunner fchepping, niet alleen verpligt zyn , om ten voordeelë van de menfchen te arbeiden, maar dat dit voordeel de tol is , die zy aan den menfch betalen , uit hoofde van de zorgen die hy, door eene goede regeering voor dezelve draagt. Leer-graag. Men vind nogtans zulke geftrenge Godgeleerden , die dryven , dat de menfchen door de zonde , al zyn recht op L 3 de  \66 Ontdekking van de Staatkunde de dieren verlooren hebben, en dat het nu, maar eene loutere geweldenary is, de dieren aan zynen dienft te onderwerpen. Waarmond. Dat gaat wat verre. De order die God van den beginne, in de natuur gefteld heeft, eifcht dat de dieren aan de menfchen onderwurpen moeten zyn, en dat de menfchen voor de dieren, dóór eene goede regeering, zorge moeten dragen: De wanorder , die door de zonden in de Natuur ontftaan is, heeft wel veroorzaakt, dat de dieren met wederftreving, en door dwang gehoorzamen; cn dat de menfchen, in plaats van voor de dieren te zorgen en ze wel te regeeren, dezelven verdrukken en mishandelen; maar dit is niet bekwaam om de order, die God eens in de Natuur gefteld heeft, geheel te vernietigen. Dit blykt uit de verloffing in Chriftus, waar door alles wederom in de voorige order, trapsgewyze herfteld word; daarom zegt Gods woord, dat de rechtvaardige zig ontfermt over zyn vee. Hy in alles gehoorzaam aan Gods wille, beheerfcht ze niet meer als een geweldenaar en verdrukker, maar als eenen liefdenryken Vader, regeerd en beftierd hy dezelve met goedaartigheid, cn door voor het welzyn der dieren te waken, trekt hy dat nut daar van , het geen in het oogwit hunner fchepping lag opgefloten. Leergraag. Het is fraay van myn wyzen Oom gezegt, dog zal di't in allen deelen", de proef van waarheid mede brengen, dan zou het moeten blyken, dat de dieren gewilliger gehoorzaamde aan een Godvruchtig als aan een godloos menfch. Na*  der Natuur. 167 Natuur-Onderzoeker. Dat doen zy zekerlyk, Mejuffer; want door die goedaartige, zoete, liefdenryke en zorgdragende regeenng van een Godvruchtig menfch, die de dieren eerder gewaar worden als men denkt, leeren zy hunnen meefter en weldoender kennen cn liefhebben; en een Byetje, hy mag zo fel tegens zynen vyand wezen als hy wil, zal hem nooit kwaad doen, maar zig laten opvatten en behandelen na deszelfs goedvinden, gelyk uit de bovenftaande vernaaien gebleken is. ^. , , n . Leer-graag. Dit maakt den ftaat van een Godvruchtig menfch zeer beminnelyk ,• dog dan moet iemant die Byen wil houden, de reeeering daar van volmaakt wel verftaan, om lyne onderdanen volkomen wel te konnen regeeren, en om 'er veel voordeel van te trekken , d'oor wel voor dezelve te zorgen. Waarmond. Die gepafte aanmerking verüliöitmy, den geleerden Heer Natuur-Onderzoeker te moeten verzoeken , van ons zyne waarnemingen, daar omtrent, te willen mede deelen. Natuur-Onderzoeker. Met vermaak, myn waarde vriend. p ■ Waarmond. Voor eerft wenfehte ik te weten, wat 'er al omtrent de Byen-korven in acht dienden genomen te worden. . Natuur-Onderzoeker. Een Byen-korf is eiaentlyk eene wooning der Honing-Byen, die mén van de eene na de andere plaats kan vervoeren; die men in Holland gewoon is te maken van roggen-ftroo, door rys van water- wilgen  i68 Ontdekking van de Staatkunde wilgen te zamen gebonden, van onderen tot boven fpits toeloopende, en op den top een weinigje platachtig. Leer-graag. Zo dit alles zyn byzondere reeden heeft, myn Heer, dan bidde"ik u, ons dezelve bekent te willen maken. Natuur-Onderzoeker. Daar zyn twee redenen waarom men ze van roggeh-ftroo, en niet van tarwen of haver-ftröo maakt; eerftelyk om dat het roggen-ftroo effender en langer is, ten anderen, op dat de Byen minder moeiten zouden hebben , om het ruige van binnen weg te doen, gelyk altoos haar gewoonte is, om het wafch" des te beter daar aan te doen hegten , als zy haar werk beginnen ; Men maakt de korf van boven wat platachtig , om ze des te gemakkelyker en vafter 't onderfte boven, of met het open opwaarts te konnen ftellen ; want fpits zynde, zouden zy omvallen , en men buiten" ftaat zyn om dezelve te bezichtigen en te rcgeeren. Waarmond. Ik heb korven gezien , die van boven byna zo wyd waren als van onderen. Natuur-Onderzoeker. Daar zyn vier redenen , waarom het beft is, de korven van onderen wyd en van boven naauw te maken. Ci) Zy moeten van boven naauw zyn , want de Byen haar werk van boven beginnende, en haar werk klein in den beginnen zynde , zo konnen zy de naauwe top des te eerder vullen, om vervolgens met hun werk te gelyk nederwaards voort te gaan. (2) Men maakt  der Natuur. i6g maakt ze van onderen wyd, om dat zy by de vermeerdering van het Gemeene-beft, des te meerder ruimten zouden hebben. (3) En om de korven des te gemakkelyker te mogen korten, en 'er eenige Honing'-graaten uit te konnen nemen. (4) Ten einde men het wafch en den honing, de fpylen uit de korf getrokken zynde, te gemakkelyker in de ton te konnen ftorten , het geen niet zou konnen gefchieden, indien de korven van onderen en boven even wyd waren. Leer-graag. Wat zyn die fpylen, myn Heer, die gy zegt dat 'uit de korven getrokken worden. Natuur-Onderzoeker. Het zyn kleine rechte, platte ftokjes, Mejuffer, die kruiswyze, na de dikte van de korf, door en weder door geftoken worden, op dat het werk daar op zoude ruften. Waarmond. Myn Boer maakt ze rond. Natuur-Onderzoeker. Dewyl het Byewerk zeer broos is, en beter op het platte dan op het ronde ruft, is het beft myn voorfchrift daar omtrent te volgen; ook moet men dezelve van wilgen hout maken om dat het taay is, en zo ligtelyk niet breekt als ander hout. Leer-graag. Ik zie dat alle de hier ftaande korven, van buiten beplaaftert zyn, dat by anderen niet gefchied, en de korven te veel ontcierd. Natuur-Onderzoeker. Het is nogtans belt dezelven, met offen of koe-meit, kley of kalk, onder een gemengd, van buiten t'e L 5 beplaafte-  j^o Ontdekking van de Staatkunde beplaafteren, om het vaft te doen houden, en alle openingen wel te iluyten, ten einde de korf warm te houden, geene toegang aan het ongedierte te geven, en" te maken dat de regen niet door de korf heenen dringt, en eindelyk, om de korven langer te doen duuren. Het is waar, daar zyn liefhebbers, die korven van hout, fchorsfen van bomen, van kurk, en zelfs van fteen laten maken, dog die zyn allen veele inconvenienten onderwurpen. Waarmond. Zulks blykt uit het reets gezegde , myn Heer. Maar zoudt gy ook niet goed vinden, kleine en groote korven te gebruiken ; de groote voor de Byen die reets honing maken , en de kleinen, voor de nieuwe zwermen P Natuur-Onderzoeker. Men zou zulks konnen doen ; dog die zwermen , in kleine korven doende, zo konnen dezelve haaft vol worden, en dan is men daar mede verlegen, zo dat men genoodzaakt word, een ftuk van een andere korf daar op te zetten , of aan te hegten ; en dan valt die korf moeijelyk te verdragen en te handteeren : ook moet een zwerm, het gantfche jaar door, in de zelve korf blyven ; want als men ze in 't voorjaar in een grooter korf wilde overzetten, zouden zv haaren arbeid op nieuw moeten beginnen: daarom is het beft, altemaal groote korven te gebruiken , die omtrent vyf vierendeelen van eene elle hoog, en drie vierendeel wyd zyn. "Waarmond. Volgens de oude gewoonte, plaatft men de Byen-korven, met de uitgangen tegen het zuiden en zuid-ooften, of zuid- weften;  der Natuur. 171 wellen; dog ik wenfch te weten, of dit voltrekt noodzakelyk is, en of zy zo wel met haar werk niet zullen fpoeden, wanneer zy anders gefteld worden, gelyk de Bye-houders ftaande houden; want, om de order in dezen Kruid-Hof te bewaren, heb ik de Bycn-ftallen ter wederzyden doen plaatzen, en daarom dien regel niet volmaakt in acht konnen nemen. Natuur-Onderzoeker. Ik heb zulks opgemerkt myn vriend , en nood breekt wet ; dog menfchen die Honing-Byen houden, om veel voordeel daar van te trékken, behooren daar tegen niet te zondigen; want fchoon de Byen juift niet zouden vergaan, of ophouden te' arbeiden, zo men de korven, met de ingangen tegen het ooften en noorden Itelden, maar echter zou haar werk zo voorfpoedig niet gaan, dan of zy op het zuiden ftonden, het geen de Byen moedig en vrolyk doet zyn, want de ooften-wind is altoos koud in dén herfft, winter en de lente, en de noorde winden baren ruuw weer, hagel, fneeuw en vorft, zynde zeer nadcelig voor de Byen, Ook moet men de korven op goede breede deelen of planken zetten , en niet vlak op de aarde neer, gelyk veele Boeren doen, om de koften te fpaaren ; want de Byen beminnen de droogte, daar de aarde vogtigheid en verrotting baard; dog fchoon de Boeren, na de Boekwyt hunne Byen-korven vervoerende, dezelve in 't heet'ftevan de zomer, voor eenige weken , op een drooge plaats tegen de aarde zetten, zo kan dit niet veel kwaad ver-  172 Ontdekking van de Staatkunde veroorzaken, maar anders deugd dit niet, en zy behooren zelfs, in het najaar, winter en voorjaar, overdekt te wezen. Leer-graag Zyn die diertjes zo bang voor de koude en vogtigheid, dan is dit noodzaaklyk, myn Heer. ' Waarmond. Dat lyd geen tegenfpraak , maar de vraag is hoe "dit bedekzel gemaakt moet worden om goed te zyn ? Natuur-Onderzoeker. Beft is 't dat men een hooge ruime loots daar toe maakt, om rontom de korven te konnen gaan, ten einde dezelve van tyd tot tyd te konnen bezichtigen : Men kan ze ook twee ryen boven malkanderen zetten; de pnderfte plank omtrent twee voeten van de grond , en de bovenfte plank zo hoog van de onderfte, dat men de daar op ftaande korven kan wenden en keeren. Het bedekzel moet ook van planken zyn, en zo breed, dat het een voet of anderhalf, van vooren voor uit fteekt, om de korven voor de flagregens te beveiligen ; ook moet dat bedekzel fchuins agter over hellen , om het water daar af te doen lopen, zelfs legt men de planken een duim breed over malkanderen , om het doorwateren voor te komen; dit bedekt men met riet of met pannen; ook moet men de korven, ten minften twee duimen van malkanderen zetten, om by het bezigtigen, de Byen van de nabuurige korven, in haaren arbeid niet te verftooren. Leer-graag. is dat nu al het gereedfchap wat een Byen-houder nodig heeft, myn Heer? Natuur-Onderzoeker. Geenzints, Mejuffer ;  der Natuur. 173 juffer; maar het overige gereedfchap zou u affchrikken om ooit een Byen - houdfter te worden, want het is een gevaarlyk volk om ze te behandelen. Waarmond. In dat geval moet de beminnelyke Leer-graag myn voorbeeld volgen, en laten het geen, waar toe het verdere gereedfchap nodig is, aan myn Boer over, die gewoon is het zelve te gebruiken. Leer-graag. Waar in beftaat dan dit gereedfchap ? Natuur-Onderzoeker. Voor eerft heeft hy een Byen-kap nodig. Dezelve beftaat uit een vizier van koper-draad gewrogt, een vierde van een elle wyd dwars over in 't ronde, die ronde beftaat uit een dikke koper-draad, waar over, ten minften vier of vyf wat dunner koper-draden gefpannen worden, om het rond uit te doen ftaan, waar over men een net van zeer fyn koper-draad vlegt, zo naauw, dat 'er geen Honing-Bye door kan komen, om iemant te fteeken. Aan dit vizier naaid men een kap van kanafas - doek of grof lynwaad, die wel om het hooft en denhalspaft, van agteren met twee ftukken, die mede op de fchouwders en borft paffen ; ook moet men aan de kanten van het agterfte ftuk twee banden maken , en aan de kanten van het voorftuk naaid men twee gordyn-ringen, ten einde die banden, onder eiken arm door, in die ringen te fteeken, en ze toe te trekken, om het kanafas-doek wel op de fchouderen, onder de armen en op de borft te doen fluiten, ten einde de Byen daar niet door zouden  174 Ontdekking van de Staatkunde den konnen kruipen, om de Meefter, als hy ze behandelt, in 't aangezicht te fteeken. Leer-graag. Dan moeten alle Byen haar Meefter niet kennen. Natuur-Onderzoeker. Het is niet altoos de Meefter die ze behandeld Mejuffer;' ook worden ze veeltyds op eene zo beledigende wyze behandeld, dat men het de Byen niet kwalyk kan nemen , dat zy dien vyandlyken aanval zoeken af te keeren; en dus dient dit mom-aangezicht om niet geftoken te worden, als men de Byen gaat bezoeken en bezichtigen, om eenige ftokken en zwermen te kopen, de zwermen te fcheppen, de Byen te korten eh te zuiveren; als men eenige" Byen daar by wil voegen, of de Byen wil overdryven in andere korven. Leer-graag. Dan zyn de handen nog niet veilig, myn Heer. Natuur-Onderzoeker. Men trekt daar over een paar wolle of dikke lakenfe wanten, of handfchoenen. Waarmond. Ik heb ze van zeem-leeder laten maken, maar bevonden, dat die handfchoenen, zo goed niet zyn dan de wollewanten; om dat de angels d"er Byen in de eerfte blyven fteken en niet in de laatften. Natuur-Onderzoeker. Zo is het myn vriend; en als men met deze Byen-kap is toegeruft, en deze wolle handfchoenen heeft aangetrokken, kan men met de Byen doen wat nodig is, daar wy nog van fprèken moeten, als wy van 't verdere gereedfchap iets gezegt hebben. Leer-  der Natuur. 17J Leer-graag. Behoord 'er nog al meer toe, mvn Heer? Natuur-Onderzoeker. Altoos een Ganzen-vleugel , Mejuffer; of een dun ligt plankje , gemaakt van vuuren hout, op de wyze van een vleugel of zeer breede ponjaard, "om de Byen van de takken der boomen af te ftryken als ze gezwermd hebben, en hier of daar op neder vallen. Waarmond. Myn Boer gebruikt 'er een vleugel toe, dewyl de Byen daar door met meerder zachtigheid, en zonder ze te kwetfen konnen afgeftreken worden, als met hout. Natuur-Onderzoeker. En nogtans oordeelen veelen beter die dunne breede houte ponjaard daar toe te gebruiken, om dat 'er geen ruigten aan is; want als een HoningBye, eenig haair, wolle of ruigte gevoeld, word zy toornig, menende van de Spinnekoppen in derzelver net gevangen te zyn; ook verwarren zy ligtelyk met haare klaauwtjes in alles wat wollig is. Boven dien, zo kan men de houte ponjaard, zeer wel daar toe gebruiken , zonder de Byen te kwetzen, dog men moet toezien, dat men op de tak niet en itrykt, maar recht van boven af, haar zo zeer wagtende als men kan , dan zullen zy minder fteken, als dat men het met een vleugel doet. Leer-graag. Heb de goedheid myn Heer, om de overige gereedfchappen maar öp te noemen. Natuur-Onderzoeker. Men moet nog hebben eenige Byen-kleden, gemaakt van open kaas-  176" Ontdekking van de Staatkunde kaas-doek, een elle groot in 't vierkant; op de eene hoek daar van, maakt men een lang fnoer vaft, om de korven daar mede toe te binden, en aan 't einde van dat fnoer hegt men èen hout pennetje, om in de korf te fteken, op dat het kleed niet los zoude gaan. Verder moet men hebben , een kort mes, om de Honing-graten daar mede te fnyden en te korten. Een parffe, waar mede men de honing uit de Honing-graten parft. Een feeve, daar mende klaare Honing-graten in doet, om de Maagden-honing daar door te laten lekken. Eenige fterke, ronde van zeil-garen gebreide zakken, om het wafch en de honing daar in te parffen. Een ketel, om de honing cn het wafch daar in te warmen en te fmelten. Eenige vaten, om verfcheide honing in te doen. Tobbens en vormen, om het gefmolten wafch daar in te doen, en leepels om het uit en intefcheppen. Waarmond. Valt daar omtrent niets aan te merken? Natuur-Onderzoeker. Alleen omtrent het mes; want dat kort-mes moet drie vierendeel lang zyn, hebbende aan 't einde een plat byteltje, twee vingeren breed; aan de andere zyde een mesje , omtrent een duim breed, krom gebogen, byna als een winkelhaak, aan beide zyden fnydende, om daar mede tuffchen de Honing-graten te konnen komen, om die uit te fnyden en te korten. Leer-graag. Zie daar myn waarde Oom nu toegeruft om een volmaakt Byen-houder te worden. Waar-  der Natuup. Waarmond. Een Byen-houder ben ik reets, dog om den tytel van volmaakt te verdienen , zal Heer Natuur-Onderzoeker my nog veel moeten leeren, dewyl ik voornemens ben, als dan nog een groote" nieuwe Byen-ftal aan te leggen. Natuur-Onderzoeker. Dan zal ik u alvorens doen zien wat korven met Byen gy kopen en verkiezen moet, om 'er voordeel en vermaak van te trekken. Waarmond. Gy zult my daar door verplichten, myn Heer. Natuur-Onderzoeker. Dan moet gy die kopen kort na de winter, want de oude nokken geven veel meer profyt dan de nieuwe ; dog men moet ze alvorens examineren, om te zien of zy veele Byen in hebben; of het wafch-werk zig wel in goede order bevind, en bezet is van de Byen ,• dat de korf aan 't laatfte gat, of nog laager, vol en wigtig is. De befte Honing-Byen zyn klein, lang van lyf, niet te fluweelachtig, verguld, glansryk, of gefprenkeld op het lyf, niet vreesachtig maar mak; de helder bruinen en glansryke, zyn gemeenlyk jong en goede arbeiders; maar dè flegte Byen vallen groot, rond en zeer wollig, zynde altoos gulzig, lui en flegte arbeiders ; ook moet men de Honing-Byen, die twee of drie jaaren bereikt hebben, verkiezen boven die welke ouder zyn, zelfs boven die welke dat jaar eerft zyn afgezwermd, of maar een jaar oud zyn. Waarmond. Waar uit kan men met zekerheid, de ouderdom der Byen kennen? m m-  178 Ontdekking van de Staatkunde N atuur-O'nderzoeker. Uit de couleur van het wafch. Zeer wit wafch toond den ouderdom van een jaar aan; geel wafch, twee jaaren; donker geel wafch, drie jaaren; zwartachtig wafch is een teken dat het een zeer oude korf is. Leer-graag. Dan moet men by 't kopen der Byen zeer zorgvuldig te werk' gaan, om niet bedrogen te worden. Waarmond. Het ryke en aller nuttigde Werk, genaamd de Burger-Boer of Landedelman, zynde een Beknopt Zak-Woordenloek van het Buiten leven, geeft in 't Eerfte Deel, onder 't artykel Byen-Plaats , drie algemeene regels daar omtrent op, daar ik my wel by bevonden heb: Namelyk: „ i. Sla „ (zegt die geleerden Man) met de kneukel „ van de vinger op de Beyen - korf, gelyk „ men doet, om te onderzoeken hoe verre ,, een ton leedig is of niet; zo zy dan twee 3, of drie byzondere geluiden geeft, dan is ze „ goed; zo het geluid kort is en aanftonds ophoud, dan is het een teken dat 'er weinig Honing-Byen in de korf zyn. 2. Klop „ onder tegen de korf, en het klaare fcherpe 3, geluid zal u bekend maken eene groote lee3, digheid, zo van voorraad als van HoningByen; maar zo ze een dof geluid geeft, „ dan is ze van beiden wel voorzien. 3. Men ,, ligt de korf ter hoogte van twee duimen op, „ en zo men dan ziet, dat de plaats alwaar „ ze ftaat, net en zindelyk is, zo is die korf „ goed; maar vind men 'er vuiligheid aan„ hangen, dan is de korf zwak en flegt voor^, ziea." Leer-  der Natuurt 179 Leer-graag^ Ik gebruik dit fraaye Werk, waar in meer dan 6000 byzondere zaken j hoofdzakelyk verhandeld worden , dagelyks met veel hut en vermaak, en ben een groot gedeelte Van de kenniiïe die ik bezit, daar aan verfchuldigt, myn Heer. Natuur-Onderzoeker. Gy doet pryflelyk, leergierige Juffer, en alle die verftand en wys-* heid zoeken te verkrygen, zullen uw voorbeeld volgen; en myn Heer, uw Oom kan niet beter doen dart dien algemeenen regel op te volgen, want dit beroemde Werk, dat de ziel van duizend geleerde Boeken , gedane proefnemingen, en nieuw ontdekte geheimen is , flaat niets hoofdzakelyks over , en men kan niets meer doen, dan het verhandelden met eenige byzonderheden op te vullen. Leer "graag. Dus heb ik 'er in gezogtj of men met een eenige ftok of korf met Byen, die volmaakt goed is, eenig voordeel zoude konnen doen, maar geen antwoord daar op konnen vinden, fchoon het my niet verwondert. Natuur-Onderzoeker. Het beftek liet niet toe, zig over diergelyke kleinigheden uit te laten; dog ik zal die vraag met neen beantwoorden, Mejuffer; want het koft niet veel meer moeiten, vier-en-twintig korven, als een korf waar te nemen; die een korf houden doen dit enkel tot vermaak, maar niet om profyt daar van te trekken; maar die eenig voordeel daar mede beoogd, moet ten minften met vyf of zes wel gefielde korven te gelyk beginnen* waar van ik u een voorbeeld kan .vernaaien, daar ik altoos met genoegen aan gedenk. M % Leer-  180 Ontdekking van de Staatkunde Leer-graag. Dan zal het onze aandagt dubbeld waardig zyn. • Natuur-Onderzoeker. Ik had de Boer van myn Land-goed, dewyl daar rontom veele Boekwyt en Koolzaat-landen, als mede groote Boomgaarden gevonden worden, verfcheide malen aangezet om Honing-Byen te houden, maar die ftyfkoppige wilde na mynen raad niet luifteren. Op een dag luft krygênde om een wandeling te doen, kwam ik op de middag, aan het hutje van een arm man, in de wandeling, de Ongelukkige Jan genaamd, dewyl hy, binnen een jaar tyds, tweemalen zyn been had gebroken. Hy had een vrouw met zes kinderen, waar van het oudfte, een aardig Jongetje, maar vier a vyf ftuivers 's weeks, des zomers, met wieden kon winnen, en Jan kon niet meer dan drie gulden 's weeks, met by de Boeren te arbeiden verdienen, daar hy een zo zwaar huishouden van onderhouden moeft. By gelegenheid dat ik de kinderen eene kleine liefde-gift ter hand ftelde, ftond ik verbaaft te zien, dat de Moeder die allen, zo kuis, wel gehavend en ordentelyk wift te houden. Leer-graag. Dat was een groot bewys van deugd en naarftigheid. Natuur-Onderzoeker. Dit gepaard met de natuurlyke fchranderheid en bekende naarftigheid van haren Man, deed my uit een zucht om dit huisgezin uit haare elende te trekken, hem voorflaan om Byen te houden, dat ik hem de nodige penningen daar toe zou verfttekken. Jan, dit met dankbaarheid aangenomen  der Natuur. x8l nomen hebbende, zo deed ik een Byen-plaats agter zyn hutje, op het zuiden, van planken die ik had leggen, opflaan. Ik kogt in 't begin van April, voor hem tien extra wel gefielde korven, of Hokken. De Hemel verleende die goede man, drie gewenfchte zomers na malkanderen; en dewyl hy myn raad in allen deelen, naauwkeurig'opvolgde, zo bekwam hy, na verloop van die drie jaaren , over de hondert wel gefielde korven, die hem omtrent vyf hondert guldens 's jaars voordeel opbragten. Leer-graag. Hoe veel bedroeg de aangelegde hoofd-fomme, Heer Natuur-Onderzoeker ? Natuur-Onderzoeker. Omtrent hondert guldens, Mejuffer. Waarmond. Het is dan niet zonder redena dat men de naarftigheid, met verftand gepaard, een goud-myn noemt. Leer-graag. Het is zeker myn Heer, dat die man zeer veel verplichting aan u heeft. Natuur-Onderzoeker. En ik heb verplichting aan hem, Mejuffer; want hy woond tegenwoordig op myn Land-goed, dat hy in eene zo volmaakte order heeft gebragt,*dat het thans veel meerder inkomften geeft dan voorheen: maar het geen my nog grooter vermaak doet, is, te zien, wat dankbare eerbied die gantfche familie my blyft toedragen, dat my veel vergenoeging "geeft. "Waarmond. Zulke lieffelyke vruchten komen uit de goedheid van hct"herte voort, dat vermaak fchept in de edelmoedige liefdedaden, M 3 die  ï82 Ontdekking van de Staatkunde die haare eige belooning mede brengen, door ons de zoetigheden van het Paradys, op aarde te doen fmaken. Leer-graac. Het was een groot geluk voor Jan, dat de akkers, rontom zyne wooning, die jaaren, zo ongemeen bloeiden, zo dat zy« ne Byen, de honing en het wafch niet verre hadden te haaien, waar door de korven haaft vol wierden. Natuur-Onderzoeker. Het voorfpoedig afzwermen, heeft 'er zekerlyk ook veel toegedaan, Mejuffer. Leer-graag. Wanneergefchiedditgemeenlyk, myn Heer? Natuur-Onderzoeker. In May, omtrent Pinxter, omtrent St. Jan, en zelfs in July. Waarmond. Houd gy de vroege zwermen, mede niet voor de beften, myn Heer ? Natuur-Onderzoeker. Zy worden voor de beften gehouden, als 'er dat jaar weinig honing valt, en daar na de middelde; dog in jaaren, wanneer 'er veel honing valt , zyn de middelfte zwermen beter dan de vroege, om dat de vroege zwermen, in zodanige voordeelige jaaren, "op dat zelve jaar, gemeenlyk, pog eens zwermen, dat ze beiden bederft: want de Koninginne van de vroege zwerm ziende, dat alles zo voordeelig gaat, dat het nog vroeg in 't jaar is, en dat 'er veel honing valt, legt eyeren in de Celletjes om uit te broeijen, in 'plaats van dezelve met honing te doen vullen; en als dat jonge broeizel dan afzwermd, is het te laat. Omtrent St. Jacob, in 't laatft van July, begint de meefte dragt op  der Natuur. 183 op te houden, zo dat zy beiden de magt niet hebben om over ftal te halen, gelyk de Byenhouders gewoon zyn te fpreken. Waarmond. Ik verfta u myn Heer, want dan is de oude zwerm niet in ftaat om zoveel honing te vergaderen, als tot haar onderhoud, gedurende de winter nodig is : En de'jonge zwerm is nog veel minder daar toe in ftaat, dewyl zy boven dien, een geheel nieuw werk moeten maken, en dus moeten zy beiden des winters van gebrek vergaan. Natuur-Onderzoeker. Het gebeurd nogtans niet altoos, want als het een kleine zwerm in 't begin van 't jaar is, dan komt het goed, wordende gemeenlyk, de zwaarfte ftokken of korven: ook gebeurd het zeer zelden, dat de zwermen die omtrent Pinxter of St. Jan vallen , die zelve zomer wederom zwermen ; maar indien het gebeurd, dan zyn ze beiden bedurven; gelyk gezegt is: daarom zyn de middelfte zwermen gemeenlyk de beften, die omtrent Pinxter of St. Jan vallen, en de flegfte die omtrent St. Jacob vallen, daar men zig in 't kopen der Byen na moet reguleeren: Dus zegt men in 't algemeen: Vroege kleine zwermen , in drooge jaaren , vallen gemeenlyk goed, maar in natte jaaren, behooren vroege zwermen middelbaar te zyn, en die omtrent St. Jan vallen, behooren heel groot te wezen. Leer-graag. Wat tekenen zyn 'er om te weten, of de Byen willen zwermen. Natuur-Onderzoeker. Als zy willen zwermen begint de Koninginne van de nieuwe zwerm, M 4 daar  184 Ontdekking mn de Staatkunde daar toe gereedfchap te maken, wagtende na een fchoonen dag wanneer de zonne heet fchynd, dan begint zy met haare Trawanten fchielyk uit en in te lopen, en alle de jonge Byen, die tot haar behooren, komen damnet geweld uitdringen, willende ieder een de eerfte zyn, blyvende voor de korf, haare Koninginne verwagten, en die te voorfchyn gekomen zynde, beginnen zy zig in de lucht te verheffen, en te zamen voort te vliegen, makende een groot geruifch, tot dat zy ergens aan een tak, of paal of muur blyven hangen, zittende rontomme haare Koninginne, totdat ze gefchept worden. Leer-graag. Men verhaald, dat de Koninginne , eenige dagen te voren, eenige van haare Trawanten uit zend, om een plaats uit te zoeken, daar zy zig met haar zwerm ter neder wil zetten. Waarmond. Dat is een kinderachtige fabel, lieve Nichte; want zo dit waar was, zouden menigmaal, drie of vier zwermen, op een uur, of ter zeiver tyd afzwermende, niet by den anderen vliegen en aan eenen tak vergaderen, gelyk dikmaals gefchied. Natuur-Onderzoeker. Als zy afzwermen zullen, hoord men eerftelyk een dag of twee van te voren, zomtyds eenig geruifch, dog niet altoos: Maar ziet men ten tweeden , dat ze in de korf, ftilletjes hangen aan de zogenaamde Moeder-pypen, of jonge Koninginnehuisjes, byna gelyk een tak druiven, en dat men, eenige dagen te voren, op de bodem van de korf, veel dopkens van Byen die uitgebroeid  der Natuur. 185 broeid zyn, vind leggen, dan willen zy zwermen. Leer-graag. Maar als de korf zo vol is, dat men die tekens niet kan ontdekken, hoe zal men zulks dan weten ? Natuur-Onderzoeker. Dan zal men ten minften die dopkens - altoos rontom de korf vinden, als mede de Byen, zittende zeer dik, rontom en omtrent den ingang van de korf, en als men zulks ziet, moet men op het afzwermen paffen , voornamelyk wanneer de zonne fteekt en zeer heet fchyrid. Het is ook een teken van de tweede en navolgende zwerming ; dat de jonge Koninginnen, die afzwermen willen, daags te voren, in de namiddag of tegen den avond, eenig geluit maken, gelyk als of zy op een trompet blies, zynde een teken, van zig tot zwermen gereed te houden; en zo het des anderen daags goed weer is, volgt dit altoos; maar ik heb zulks wel een uur voor het afzwermen geboord, wanneer de Koninginne, uit hoofde van het onftuimig weer, het zwermen, een of meerder dagen had uitgefleld. Leer-graag. Nu ben ik nieuwsgierig te weten, hoe men ze vergaderen en regeeren moet na dat zy gezwermd hebben. Natuur-Onderzoeker. Wanneer men uit de gezegde tekens ontdekt, dat zy gereed ftaan te zwermen, laat men daar op paffen, en dezelve volgen, om te zien waar de zwerm zig zal neder zetten. Waarmond. Dat men dan eenige leedige korven daar toe gereed houd, fpreekt van M 5 zelve;  186 Ontdekking van de Staatkunde zelve; maar de vraag is, of gy ook gewoon zyt, die fchoon gemaakte korven, met een hand vol venkel-kruid en Confilie de grein onder een gemengt, van binnen te wryven, en zelfs den top met eenige druppels honing te befmeeren. Natuur-Onderzoeker. Men kan het doen, dog het is niet volftrekt noodzakelyk: Maar als deze korven wel fchoon zyn gemaakt, en men den zwerm zig ergens ziet nederzetten, doet men de Byen-kap en de handfchoenen aan, om ze in de leedigekorf te ftryken. Leer-graag. Zy konden wel zo verre vliegen , dat men 'er nalopens genoeg aan zou hebben. Natuur-Onderzoeker. De Byen-houder wapend zig met de kap en handfchoenen, en neemt een leedige korf in de linker arm en de breede ponjaard van fpaan gemaakt, of de Ganzen-vleugel in de rechter hand, terwyl hy die op het zwermen paft, de zwerm volgt, met een koper bekken, waar op hy zoetelyk klopt, welk geluit de Byen doet néderdaalen en zig neder zetten, en zy daar niet na luilterende, werpt hy ftof of water in de lucht, dat haar de vlucht zal doen ftaken; en de gewapende Byen-houder fchiet dan toe, en ftrykt ze zoetelyk in de korf, wel zorg dragende, de Koninginne mede in de korf te ftryken, en zo men ze niet vinden kan, moet men 'er na zoeken, want het is my meer dan eens gebeurd , dat wy de Koninginne digte by de oude korf, met eenige Byen ter aarde gevallen vonden , zonder dat de andere zulks gewaar ge- wor-  der Natuur. 187 worden waren: daar zy met troppen aan een hangen, aldaar is de Koninginne. Leer-graag. Maar genomen de Koninginne was verloren geraakt; wat dan te doen ? Natuur-Onderzoeker. Als men de Kc» ninginne niet kan ontdekken, dan moet men de nieuwe korf tegen den avond fluiten, en de Byen haare Koninginne niet vindende, zul» len aanftonds eene nieuwe Koninginne verkiezen , want eene redelyke zware zwerm is altoos van meer dan eene jonge Koninginne voorzien ; maar is het een kleine zwerm , daar by ongeluk geen jonge Koninginne by was, dan zou men belt doen , die zwerm by een andere geen te fterke zwerm te voegen , daar men weet dat eene Koninginne by is , waar onder zy zig gehoorzaam voegen; dog als zy eene Koninginne hebben , doden zy alle de jonge Koninginne. Leer-graag. Dat is op zyn Turks, myn Heer. Waarmond. De reden van beider bedryf is zeer verfchillend, beminnelyke Dochter; want de Turkfe Sultans, doen hunne Broeders fier. ven, om van dezelve niet onttroond te worden; maar de Byen dooden de familie van de Koninginnen of' de PrincefTen , op dat de heerfchzucht geen tweefpalt zou baren, want de opperfte magt duld geen mede makker , daarom moeten de jonge Koninginnen afzwermen , of zy worden gedood. Leer-graag. Het is wonderbaar, dat 'er zulk een fchrandere ftaatkunde by die kleine diertjes gevonden word! Maar zó het nu by geval  188 Ontdekking van de Staatkunde geval gebeurd, gelyk het my niet onmogelyfc voorkomt, dat verfcheide oude korven te gelyk zwermen, en dat die zwermen by malkanderen, of op dezelve tak van een boom gaan zitten, dan heeft nogtans ieder zwerm zyne eige wettige Koninginne; wat dan gedaan ? Natuur-Onderzoeker. Zo dit gebeurd, dan tracht men de zwermen van malkanderen te fcheiden, ten welken einde men na de Koninginnen zoekt, en die gevonden hebbende, zo verdeeld men de Byen, het geen aldus gefchied. Men laat de zwermen zo lang by den anderen hangen, tot dat de zonne is onder gegaan, dan fchept men de Byen gelykelyk in een korf, die men op de aarde uitftort, om na de Koninginnen te zoeken, die men vind, ziende de Byen ieder na haare byzonre en wettige Koninginne toelopen, en dus verdeelen zy zig zelve in byzondere zwermen, die men dan ieder in een byzondere korf doet, Leer-graag. Het verwondert my,dat niet eenige Koninginnen gedood worden, terwyl zy nog te zamen, aan de tak van den boom hangen. Natuur-Onderzoeker. Zy dooden ze niet, zo lange zy geen vafle plaats hebben om werk te beginnen; maar liet men ze vereenigt in een en dezelve korf blyven, dan zouden zy alle de Koninginnen dooden, op een na, onder wiens beleid zy dan aan 't werk gaan. Waarmond. De fchrandere Leer-graag, ftaat 'er over verbaaft. Maar als men nu de zwerm, met haare Koninginne, in een korf heeft  der Natuur. ï8p heeft gevangen, zo wenfch ik te weten, hoe beft daar mede, na uw gevoelen te handelen , dewyl de gedagten daar omtrent verfchillen. Natuur-Onderzoeker. Dan leg ik de korf op zyde, met den top tegens de zonne; verder neem ik wat afgebroken ryfen, bladeren , gras of andere diergelyke groenten „ die ik op de korven leg, om het fteeken van de zonne voor te komen; zelfs is het niet kwaad, eenige planken daar voor te ftellen, om het fehynzel van de zonne op de korven te beletten. Leer-graag. Waarom de korven niet ten eerften over eind, en op haar plaats gefteld, myn Heer? Natuur-Onderzoeker. Om twee redenen, Mejuffer: eerftelyk; zo men de korven aanftonds over eind zetten, zo zou de vlucht van de zwerm zo vlak niet in de korven konnen , maar op deze wyze klimmen zy gemakkelyk en zoetelyk na boven: Ten anderen zo laat men ze aldus ftaan, want dan zullen de afgedwaalde Byen, die haare Koninginne zoeken, tegen den avond, beter in de korf komen; en na zonnen ondergang, zet men ze in de Byen-plaats. Verder ftaat aan te merken ; zo twee kleine zwermen zig by een voegen ; of dat dit gefchiede omtrent St. Jan, dan fcheid men die zwermen niet; maar wel, zo twee zwaare zwermen, in May zig by een voegen. Waarmond. Hoe groot behooren de zwermen , na uw gevoelen, te wezen ? Natuur-Onderzoeker. De vroege zwermen  loo Ontdekking van de Staatkunde men behooren de korven te vullen, tot het bovenfte gat toe ; die later komen omtrent St. Jan, dienen de korf half te vullen, en die later komen, behoren tot over 't tweede gat vol te zyn; zyn ze zo groot niet, en heeft men daar toe gelegenheid, dan moet men, door kleine zwermen daar by te doen, dezelve zien te verfterken. Waarmond. Laat ons hier van affcheiden, myn vriend, om de beminnelyke Leer-graag niet te verveelen. Leer-graag. Verre van daar Heeren, maar gy hebt my reets zo verre in de kenniffe der Honing-Byen onderwezen, dat ik het overige ook verzoek te weten, anders zou ik een half geleerde zyn. Natuur-Onderzoeker. Gy bezit te veel Verftand daar toe, Mejuffer; derhalven zul" len wy, by onze nadere byeenkomft, u het overige kortelyk voordellen , gepaard met eenige fraaye waarnemingen. Leer-graag. Gy zult my verpligten, myn Heer. X. SAMENSPRAAK. Vervolg van de Regeering der Honing' Byen, enz. Natuur-Onderzoeker. Nu ben ik bereid aan uwe begeerte te voldoen, wyze Juffer, ten einde u een volledige kenniffe van alles, wat de Honing-Byen aan gaat, te doen ver- kry  dtr Natuur. Ip 5 krygen , en deze ftoffe daar mede te eindigen. Leer-graag. Gy zult my vermaak doen , Natuur-kundigen Heer. Maar door het afzwermen van zo veele jonge Byen, moet 'er, dunkt my, noodwendig een groote verandering in de oude korf ontftaan, of moet men daar na zien ? Natuur-Onderzoeker. Zekerlyk Mejuffer. Zo dra de eerfte zwerm, afgezwermd, en met derzelver Koninginne of Koninginnen, gelyk dikmaals gebeurd, in een nieuwe korf y een vergaderd zyn, zo moet men aanftonds, de afgevlogen korf wederom in order brengen. Ten dien einde hout men wat brandend lont, of een ftukje brandend lynwaat onder de korf, en de rook daar vanj zal de Byen na boven doen klimmen, en zig aldaar ftil houden. Dan keert men de oude korf het onderfte boven , of het opene opwaards, en ziet na de groote Honing-graaten, alwaar men de Broei-Byen vind die nog niet uitgekipt zyn, die men met een lang fcherp mes de kop affnyd, en men fnyd die groote Honing-graten daar uit. Dit gedaan zynde, field men de oude korf wederom regt" op haar plaats, en men wagt zeven of agt dagen , tot dat die korf wederom afzwermd, fchoon het zomtyds langer duurt. Waarmond. Dit gefchied by my alleen van de eerfte zwermen, en niet van de anderlingen of derdelingen. Leer-graag. Wat zyn dat voor konftwoorden, Heer Oom? Waar-  192 Ontdekking van de Staatkunde Waarmond. De Byen-houders noemen de eerfte zwermen eerftelingen; de tweede, anderlingen, en de derde derdelingen. Leer-graag. Dat begryp ik; maar waarom is dit alleen nodig voor de eerfte zwermen ? Natuur-Onderzoëker. Dit gefchied om driederlye redenen; eerftelyk: om dat de Volgende zwermen nu kloek genoeg zyn , om haare Koninginnen, en verder klein werk, dat nog in de korf refteert, uit te broeyen. Ten tweeden, om dat de korf zwakker van BroeiByen zoude worden, die nu maar alleen het groot werk, of de groote Byen zouden uitbroeijen, als nu te verre van den anderen, in de korf verfpreid zynde, om haare Koninginnen en teffens het klein werk of de kleine Byen uit te broeyen. Ten derden, om dat de tweede zwermen, zo veel te minder honing-dieven zouden hebben; doende geen ander nut dan broeyen, en verder den honing te verflinden, die de tweede en laatere zwermen nodig hebben. Leer-graag. Hoe handeld men dan met de tweede en navolgende zwermen? Natuur-Onderzoeker. Als men ziet dat 'er anderlingen komen die redelyk groot zyn, dan word 'er een zwakke derdeling by gefloten ; maar zwermen 'er twee anderlingen, die paflelyk van groote zyn, dan is het goed die by malkanderen te doen, en is die zwerm dan nóg niet groot genoeg, zo kan men 'er nog een derdeling by doen; anders worden de derdelingen gemeenlyk wederom op de oude korf ge-  der Natüür. " 103 , gefloten: dog dit moet met verftand gcfchieden, te weten: als men ziet dat 'er nog eenige Konings-huisjes geflooten, en de korven wel gebeydt zyn, dan is het niet nodig,eenige dérdel'ingeri, wederom op die korven te floten; maar is het, dat men geen geflooten Moeder-pypen of Konings-huisjes meer vind, dan is het nodig de derdelingen wederom daar op te floten. Waarmond. Daar konnen echter nog Moeder-pypen in 't midden van de korf zyn die men niet ziet. Natuur-Onderzoeker. Daar konnen 'er wezen; dog dit word gedaan, om verzekerd te zyn, dat de korf eene Koninginne heeft, om het werk te doen vervolgen. ■ Leer-graag. Gebeurd het dan wel, dat alle de Koninginnen afzwermen ,en dat derefle. rende Byen geene Koninginne in 't geheel behouden. Natuur-Onderzoeker. Zekerlyk Mejuffer , en om dit met zekerheid te weten , fnyd men in de afgezwermde korven, het leedige werk, beneden in de korf, omtrent een hand breed, zeer glad en effen uit; dan kan men in weinige dagen zien, of zy dat afgefneden werk wederom beginnen op te maken en te fcherpen, en als men zulks bevind, dan is het een teken dat 'er eene Koninginne is, of gelyk zy zeggen, dat de korf gerechtig is. . Waarmond. Veelen met my achten het niet nodig, alle de afzwermende'korven, uit te fnyden of te korten. 1 'Natuur-Onderzoeker. Het is nogtans al-' N toos  104 Ontdekking van de Staatkunde toos goed , om de voorverhaalde redenen , ook op dat zy hun werk in de korven, te netter zouden maken. Leer-graag. Maar hoe floot gy de zwermen by de anderen, om de korven fterk te maken, myn Heer; want ik kan niet denken, dat dit by dit neetelig volk, het geen ieder zo fterk op zyne Koninginne gefteld is, gemakkelyk toegaat. Natuur-Onderzoeker. Dit moet al wederom met veel overleg gefchieden, Mejuffer. Voor eerft moet men den tyd en 't jaar aanzien. Is 't nog vroeg in 't jaar, en dat 'er by fchoone dagen, veel honing valt, dan maakt men de korven of ftokken zo zwaar niet; maar is het een nat jaar, zo moet men dezelve zeer fterk van Byen maken. Ten tweeden: Vallen de eerftelingen laater als St. Jan, en dat'er veel honing valt, zo laat men die blyven; zo niet, dan moet men die met een kleine anderling, of een derdeling grooter maken. Om nu op uwe vraag, Mejuffer, hoe men die by den anderen doet te antwoorden , zo moét men den dag aantekenen, wanneer uwe zwermen gefchept zvn, om te weten hoe lang zy gezwermd hebben. Als gy nu een eerfteling', of andere zwerm wilt fterken, dan moet gy eerft bezien, of haar werk ook is gekomen tot het eerfte gat; want waar het, dat zy waren beginnen te broei jen, zo zouden zy de bygevoegde Byen niet willen aannemen, daarom moet men niet te lang daar mede vertoeven, ten minften niet boven de drie vier a vyf dagen, want langer wagtende, heeft men veel moei-  der Natuur. J95 moeiten, om ze te zamen te doen accordeeren. Leer-graag. Dat kan ik iigtelyk gelooven; maar wat moet men ten dien einde doen ? Natuur-Onderzoeker. Ten dien einde is men gewoon, des avonds na zonnen ondergang , de zwermen zo Verre te berooken dat zy maar half in zwym geraken , waar na men die berookte Byen' met eenige druppelen honing befprengt, om haar den toorn en gramfchap te doen vergeten: dan moet men de'korf, waar in de nieuw gefchepte zwerm is, met de open zyde Hellen op de oude korf daar zy uitgevlogen zyn, of op zodanigen korf waar mede men ze wil vereenigen, zo dat zy op .malkanderen ftaan, de nieuwe zwerm boven: als dan geeft men met de vuift, een harden flag op den top van de korf, waar in de nieuwe zwerm is, en die nieuw gefchepte Byen zullen dan met een flag of twee, op de oude Byen vallen, zullende aanftonds te zamen accorderen. Leer-graag. Dat gaat makkelyker dan ik konde vermoeden, dewyl de reden" het tegendeel fcheen te leeren,* dog als Wysgeer, mag ik onderzoeken, waarom 'er geen gevegt voorvalt als de zwermen vreemd by malkanderen komen ? Waarmond. Zeker ftaat u dit "vry waarde Dochter, en myn ' Heer neemt het niet kwalyk, als niet gewoon zynde iets té ftellen, daar hy geen goede reden van weet te geven. Natuur-Onderzoeker. Daar toe behooren drie oorzaken, Mejuffer. Voor eerft heb• N 2 ben.  196" Ontdekking van de Staatkunde ben zy geen kennis aan malkanderen , zynde beiden in een ftaat van verwarring. Ten anderen, zo valt 'er niets te rooven. Ten derden, zo geeft het een vergenoeging aan da Byen, te zien, dat het Gemeene-beft vergroot word, niet alleen om meerder voorraad tegen de winter te bekomen, maar ook om de warmte in de korf te vergrooten. Waarmond. Dat is onbetwiftbaar , mya Heer; dog om de zo genaamde Dry velingen, gelyk de Byen-houders ze gewoon zyn te noemen , van de eene korf in de andere te doen overgaan, het zy om de zwakke ftokken te verfterken , om de korven te beroven enz. maakt een zeker Franfch Schryver deze bedenkingen. „ Wanneer men goed vind de Byen „ in een andere korf over te zetten, zo moet „ dit altyd in Juny of July , wanneer het „ fchoon warm weer is, gëfchieden, en als „ men bemerkt dat ze dit jaar niet meer af„ zwermen zullen, en dat haaren arbeid in „ die korf voleindigt is. De wydte van de „ korf, waar in men de Byen overzetten wil, „ moet egaal van groote, of liever iets wy3, der zyn dan de oude. Men legt de oude s, ftilletjes op zyde , met een doek bedekt 3, en laat ze zo èen weinigje leggen; dan ligt „ men ze zoetjes op en ftolpt ze over de 3, nieuwe korf heen, omringt van een linnen „ doek ter plaatze alwaar de twee korven op „ een fluiten, en dan moet men ze omkee„ ren, zo dat de nieuwe korf boven, en de „ oude korf onder ftaat: Dit gedaan zynde, klimmen de Honing-Byen na bovenin de „ nieuwe  der Natuur. 15-7 5, nieuwe korf, en vliegen daar uit na 'tveld, „ en keeren na de nieuwe korf te rug. Men „ kan op dezelve wyze te werk gaan, wan„ neer men het wafch en de honing uit de „ korf wil ligten, dat vry beter is, dan zo veele „ Byen door het rooken van zwavel te doen „ fterven, gelyk zo veele landlieden verkeer.,, delyk doen." Natuur-Onderzoeker. Daar in moet ik dien geleerden Heer gelyk geven; en men kan deze manier beproeven, wanneer het 'er op ■ aan komt om de Byen uit een volle korf, in een leedige over te zetten; dog om een kleine opgefchepte zwerm, ter verfterkjng, by een andere korf te voegen, is de wyze, die ik opgegeven heb, de befle; maar ik, die allerhande wyze beproeft heb , kan getuigen, dat het beroven der korven , niet wel kan gefchieden, zonder de Byen, gelyk ik gezegt heb, een weinigje te beroken. Leer-graag. Zo ik my niet bedrieg, had dien geleerden Schry ver alvorens gezegt:,, Men ,, moet de Honing-Byen altoos berooken , „ voor dat men derzelver korven berooft, om „ haar ftil te doen. zyn." Waarmond. De fchrandere Leer-graag heeft het wel onthouden. Natuur-Onderzoeker. Om de Byen uit volle in leedige korven te dryven, ga ik aldus te werk. Ik neem de volle korf, waar uit ik ze dryven wil, des middags, of kort na de middag van zyn plaats; en'ik zet een leedige korf in de plaats van de volle, ten einde de daar toe behorende Byen, niet op andere korven N 3 vlie-  ipg Ontdekking van de Staatkunde vliegen , en aldaar gedood zouden worden. Dan zet ik die volle korven met het opene opwaards ; en ik flop alle de ingangen wel vaft toe met gras: dan neem ik een andere leedige korf, die wel op de volle korf paft, die men daar op zet, en dan bind ik de plaats der vereeniging met een doek wel vaft toe; ook flop ik de ingangen van de bovenfle leedige korf, mede wel vaft met gras toe: dan ontfteek ik eenige brandende lonten , of liever een ftuk oud blaauw lywaat, als een worft in een gedraait, dat ik'in brand fteek, en het onderfte gat geopent hebbende, zo doe ik de rook van die lonten , of van dat lywaat in dat gat vliegen, beginnende tellens met de handen van onderen tegen de korf te kloppen, dan zullen de Byen van onderen, uit den top van de omgekeerde volle korf, na boven in de lee-" dige korf beginnen te lopen. Leer-graag. Hoe kan men met zekerheid weten, dat zy na boven lopen, myn Heer ? Natuur-Onderzoeker. Dat kan men genoeg hooren , Mejuffer, uit het geraas dat zy maken: en als dit begint op te houden , maak ik den tweeden ingang open, en tic rook onder een geftadig kloppen, daar in blazende, zo zullen zy alle, om de rook te ontvluchten, in de leedigekorf opklimmen. Ditgedaan zynde, zo doet men die twee korven van malkanderen , en men zet die leedige korf met Dryvelingen, op dezelve plaats daar de volle korf geftaan heeft, en zy zullen aanftonds daar in aan 't werk gaan, te weten zo de korf gerechtig is; want het gebeurd dikmaals, dat de  der Natuur. ipj de Koninginne, die zomtyds het laatfte in den top van de volle korf blyft, door de rook verflikt. Daarom moet men onderzoeken, of die Dryvelingen, in de nieuwe korf, wel aanftonds werk beginnen. Doen zy dit niet, dan is het een teken, dat zy geene Koninginne hebben, en dry ven dan een kleine zwerm, die eene Koninginne heeft, in die korf over, dan zal alles wel gaan. Waarmond. Het befnoeijen en berooven der korven, door de Byen met zwavel te dooden, gelyk men gemeenlyk gewoon was te doen, word dan geheel van u afgekeurd, myn Heer. Natuur-Onderzoeker. Zekerlyk, endaarom is het niet nodig breedvoeriger daar van te fpreken: Maar in plaats van die flegte wyze van doen, die maar diend om de Byen te verfmooren en te verwoeften, moet men dit op een beter wyze werkftellig maken. Dit doet men in de maand May, wanneer de Zwaluwen in meenigte te voörfchyn beginnen te komen, en dat het weer befténdig, fchoon en droog fchynd te zullen blyven. Men kan het ook doen in 't laatft van July of begin van Auguftus , ten aanzien van de korven die wel gebeyd zyn, maar die men dertig ponden zwaar moet laten. Leer-graag. Waarom, myn Heer? Natuur-Onderzoeker. Óm ze voorraad genoeg tegen de winter te doen hebben om van te leeven. Waarmond. Dat is een nuttige reegel , want hier omtrent word deerlyk mis getaft. . Leer-graag. Hoe gefchied dit beft? N 4 Na-  200 Ontdekking van de Staatkunde Natuur-Onderzoeker. Men bedient zig daar toe van een groot mes, dat wel fnyd, het geen men, van tyd tot tyd,in verfchköud water moet fteeken, wegens' de ftroefheid van het wafch ; ook bediend men zig tot grooter gemak, van een plat yzer, gemaakt als de tong van een karper, die wel gebruikt word als een lepel, om de honing daar uit te haaien. Om de korf leedig te maken, en de gantfche Honing-graat te doen vallen , bedient men zig van een byzonder werktuig, niet ongelyk het lemmet van een degen, plat en puntig. Waarmond, Ik zal het aan Leer-graag vertoonen. Natuur-Onderzoeker. Men moetdcByenkorven beroven, des morgens met het opgaan van de zonne, wanneer men ziet, dat het eene fchoone dag zal zyn: dog in dit geval dryft men ze niet uit de korf; maar men berookt ze een weinig om de Byen wat tammer en gedweër te maken, terwyl men de Byen-kap op zet, en de Handfchoenen aantrekt.' Waarmond. Myn Boer omwind zyn hoofd met een fervet, bedekt het aangezicht met een masker, met glazen voor de oogen en wolle wanten aan de handen; en terwyl hy met het beroven bezig is , ftaat 'er iemant met een brandend Huk lywaat by hem, dat hy rontom flingerd, om de Byen, die tot deze'korf behooren, af te keeren. _ Natuur-Onderzoeker. Dat heeft Omelisniet kwalyk, en toond zig de zaak te verdaan. Waarmond. Zig aldus tegen het fteeken der  der Natuur. 20I der Honing-Byen beveiligt hebbende, maakt hy de korf los, en zee ze omgekeerd met het hoofd om laag , op een omgekeerde drieftal of ftoel zonder leuningen , met de pooten om hoog , ten einde de korf vaft te doen ftaan. Dan begint hy, met het opperfte van de Honing-graat, van boven, in 't midden af te fnyden, voortgaande na de boorden , maar hy raakt nooit aan 't middelfte gedeelte van het werk, na vooren van den korf toe. Natuur-Onderzoeker. Dat moet hy ook niet doen; en men kent dit aan de Celletjes, die met een bol bruin vliesje geflooten zyn; maar die, waar in de honing is, zyn plat en wit; in het agterfte en aan het bovenfte gedeelte van de korf. Vervolgens maakt men de Honing-graat, die het digfte aan de rand is, los , en men trekt 'er het los gefnedene met de hand uit; ook moet de fnede met het mes wel afgefchrapt worden. Men moet de kleine eerft begonnen Honing-graten zorgvuldig weg doen , voor alles , de holligheden , die dieper en. grooter zyn dan de anderen , want aldaar worden de Koninginnen, de Hommels of Broci-Byen geformeerd, en de vermeenigvuldiging daar van , buiten noodzakelykheid, baard maar nadeel aan de korf, gelyk wy gezien hebben. Leer-graag. Het zyn miffelyke Vaders , die in plaats van de kolt voor hunne kinderen te winnen, dezelve van 't voedzel, dat zy zelfs winnen, beroven. Natuur-Onderzoeker. Na dat men zo veel honing en wafch daar uit genomen heeft N 5 als  *02 Ontdekking van de Staatkunde als men goed vind, het geen niet boven de helft, ten hoogften niet meer dan twee derden zyn moet, zo dat men een derden ten minften daar in laat blyven: Vervolgens befchaafd men de Honing-graat, glad fchrapende het geen men vind befchadigt te hebben; men d°et net bedurvene weg , en de korf fchoon gemaakt hebbende , zet men ze op haar voorige plaats ; verder bepleifterd men ze rontom met koedrek en ongelefchte kalk, om ze te verwarmen. Men moet ook de korven van honing beroven, op 't einde van de zomer, wanneer die voordeelig aan de Byen is geweeft, maar deze maal moet men alleen de helft, of een goede derde part daar uit nemen. Leer-graag. Dat is te zeggen ; men moet 'er maar zo veel uit nemen, dat de korven het gewigt van dertig ponden blyven behouden, om aan de Honing-Byen voedzel genoeg voor de winter te laten. Natuur-Onderzoeker. Gy hebt die algemeene regel wel onthouden, Mejuffer; dog waar by ik nog zal voegen, dat men voor het overige, alleen de korven moet befnoeijen die wel gevuld zyn: Het is zelfs eene noodzakelykheid, de korven te beroven die te vol honing zyn, dewyl men daar door, de HoningByen, in de luft en gewoonte om te arbeiden, onderhoud : Eindelyk moet men eenige Honing-graten bewaren , om de zwakke zwermen des winters te voeden, als mede de korven die niet veel voorraad hebben , en die Honing-graten moeten in die korven over einde gezet,  der Natuur. 203 gezet, maar niet vlak neder gelegt worden. Ook moet men niet raken aan de korven der jonge Byen, welke dat jaar eerft afgezwermt hebben, dog men mag de korven wel eens opnemen, om ze fchoon te maken, en na haare welftand te zien. Leer-graag. Zyn die arbeidzame diertjes ook al ziektens onderwurpen, dan dienen wy de geneesmiddelen daar tegen te weten, om 'er voor te zorgen. Waarmond. Dat is ten uiterfte noodzakelyk, Dochter. ' Natuur-Onderzoeker. Ik zal de agt hoofdfoorten van ziektens, met de daar toe gepafte geneesmiddelen, u opgeven, Mejuffer; zynde: (1) de Loslyvighcid, voornamelyk ten tyde wanneer de linde-boomen bloeijen, om dat de Honing-Byen op deze bloeizels, die de losly vigheid véroorzaken, verzot zyn. Leer-graag. Dan aarden zy na de "kinderen, die zig niet fpeenen ko'nnën van hetgeen hun wel fmaakt. Maar waar aan ziet men dat zy deze kwaal onderwurpen zyn, en hoe zal men dezelve beft genezen ? Natuur-Onderzoeker. Men kan dit klaar ontdekken uit het vermageren der Byen; en om die ziekte te genezen, zet men verfch gemaakte pis, in kleine vlootjes, omtrent de korf neder; ook parfumeert men de korf, die door deze ziekte aangetaft is, met de damp of uitwaaffeming van heetc pis: anderen zetten op een bord, by de korf, een weinigje warme witte wyn, daar wat fuiker, caneel, notemuscaat'en kruidnagelen in gekookt zyn, dat zy liefft luiten. Leek.-  204 Ontdekking van de Staatkunde Leer-graag. Dan zyn ze niet mal, want dat geneesmiddel zou my ook beft behagen. Waarmond. Gy doe't myn Heer lagchen, vrolyke Leer-graag. Natuur-Onderzoeker. De tweede Hoofdziekten der Byen zyn de Mazelen. Leer-graag. Dé Mazelen; krygen zy dan ook Kinder Pokjes ? Natuur-Onderzoeker. Die befmettende ziekte is gevaarlyk genoeg om voor beiden te paifeeren,en word veroorzaakt door het eeten van llegten honing, die zo verre in de Celletjes is bedurven, dat het wafch 'er rood van geworden is, en alle de Byen van zodanigen korf lopen gevaar om daar aan tefterven. Om daar in te voorzien, neemt men een fchoone leedige korf, die met welriekende kruiden bewierookt is, waar in zy worden overgedreven , en dan voed men zê met half honing en wafch, dog de oude befmette korf moet weg gedaan worden. (3) De Schimmel, die veroorzaakt word door de vochtigheid van de lucht, of om dat de korven vbor de regen niet genoeg gedekt zyn geweeft, hetgeen men hgtelyk gewaar word, aan de fchimmel reuk die men in de korf ontdekt. Leer-graag. Dat moet zeer onaangenaam aan de Byen zyn. Waarmond. Geen wonder, want daar is geen viezer diertje in de waereld bekent. Natuur-Onderzoeker. In de bcfnoeying moet men altoos naauwkeurig daar na zien, en dan moet men de Honing graat zo verre wegnemen, als men bevind dat ze maar in 't geringfte,  der Natuur. 205 'geringfte, door de fchimmel is aangeftoken, en dan berookt men de korf met de damp van gedroogde koedrek, die men op het vuur legt; en de plank waar op die korf ftaat, moet zo wel als de korf zelfs, met welriekende kruiden, rondom gewreven worden. (4) De Wurm , veroorzaakt door de Wurmen welke in de oude korven voortteelen : Hier tegen is niets anders te doen , dan de Byen in een andere korf over te zetten, en die oude korven weg te doen. (5) De Luis, welke byna gelyk is aan die der Hoenders, en zig aan het dons der Byen hegten. Waarmond. Ik heb ondervonden dat de Byen, die veel omtrent mefthoopen vliegen, het mecft daar van geplaagt zyn : dog men is niet eensgevoelend , omtrent het middel, dat men daar tegen moet gebruiken. Natuur-Onderzoeker. Neem het zaad van Bilzem-kruid, en de bladen vanElfchenbomen, en leg die op heete affche te fïneu.len: Met deze damp bewierookt men van tyd tot tyd, deze luizige korven, en de luizen zullen daar dood afvallen , gelyk de ervarendhcid my geleerd heeft. (6) De Walg of af keetvan het voedzel; het geen uit verfcheide oorzaken kan ontftaan ; voornamelyk ; als zig eenig ongedierten in de korf heeft gezet; of om dat die korf te dikmaal afgezwermt heeft, en dit ziet men, wanneer veele Byen de korf beginnen te verlaten. Wanneer men dit befpeurd, moet men zodanigen korf naauwkeu•rig bezichtigen, en al het ongedierte fchoon daar uit doen; dog het beite en veüigfte is, <* ., die  2c6* Ontdekking eenigheid onder de Byen , noemt men mede eene ziekte , wanneer zommige Byen niet meer begeeren te arbeiden; dog het'befte geneesmiddel daar tegen is, haar gevoelig daar over te kaftyden, door haar de rook van fmeulend oud linnen te doen fmaken, dan zullen zy aanftonds eendrachtig wederom aan't werk gaan. Leer-graag. De luiheid onder de menfchen valt zo ligtelyk niet te genezen, myn Heer. Waar-  der Natuur. 207 Waarmond. Die aanmerking is waar, zoete Leer-graag. Leer-graag. Moet men nu nergens meer voor zorgen, myn Heer, het zy des zomers of des winters? Natuur-Onderzoeker. Ik zal 'ernog twee zaken, als by erin nering by voegen. Ècrftelyk: dat men de Mollen, de Muizen, de Mieren , de Witjes, de Rupfen en de Spinnekoppen, als natuurlyke vyanden der Honing-Byen, een geftadigen oorlog moet aan doen, om ze van de Byen-korven te verwydercn. Ondervind men, dat men zulks ten'vollen niet doen kan, dan moet men geduurende de winter , als de Byen niet uitvliegen, en dit ongedierte in de korven zoekt te kruipen, den ingang van dezelve zorgvuldig fluiten, met zeer dun, en extraordinair digt gevlogten koper-draat; of met een ftuk fchaalie vol kleine gaatjes, of wit gaas, daar alleen de lucht door kan dringen. Leer-graag. Ik kan begrypen dat zulks goed is, maar is de winter mede geen vyand van de Byen, Heer Oom ? Waarmond. Dat verzeker ik u, lieve Nichte; dog myn Heer zal 'er ook wel raad voor weten. Natuur-Onderzoeker. Dat de felle koude en vorft, des winters , veeltyds doodelyk voor de Honing-Byen is, laat geen tegenfpraak toe , daarom' moet men wel toezien, om dezelve daar tegen te beveiligen , door de openingen rontom de korf wel met koe-drek te fluiten; dog men moet koe-drek gebruiken die nog verfch is, en waar onder men  ao8 Ontdekking van de Staatkunde men een derde levendige kalk doet; en tegen der uitgang legt men wat hooy, niet alleen om de koude "daar uit te houden, maar ook, om de Byen het uitvliegen, zo lang het te koud daar toe is, te beletten, en ze zo warm te houden als doenlykis, zonder dezelve de nodige lucht te benemen. Waarmond. Ik geloof niet myn Heer, dat gy nu een eenige wezentlyke zaak, die de Honing-Byen aangaat, hebt bvergeflagen. Natuur-Onderzoeker. Ik denk het ook niet, myn Heer; en nu wy, aan deze Wysgeerige "Juffer , een volledig denkbeeld van het Byen - houden hebben gegeven , kan zy maar bevel geven, om een Byen-ftal te doen oprechten, om een Byen-houdfter in forma te worden. Leer-graag. De kond valt gemakkelyk te draagen, zegt het oude fprcekwoord, en daarom zeg ik de Heeren van herten dank voor de gcnooten onderwyzing. Dog het Byenhouden is myn zaak" niet, want ik ben niet voor omflag; ook meen ik nu te beproeven, hoe my het houden van Zyde-Wurmen bevalt. Natuur-Onderzoeker. Is dat uwe hefhebbery, Mejuffer? Leer-graag. Ten minften heb ik, door de goedheid van myn waarde Oom, alhier gelegenheid gekregen om het te beproeven ; want de Zyde-Wurmen , die in het glaaze tuinhuisje hangen te fpinnen, heb ik van deszelfs edelmoedigheid ten gefchenk ontfan-, gen. Waarmond. Ik hoope dat my dit het be- minne'  der Natuur. 209 minnelyk gezelfchap myner Nichte, meer dan na gewoonte, zal doen genieten. Natuur-Onderzoeker. En ik wenfch deze weetgierige Juffer veel vermaak en vergenoeging in die zoete uitfpanning. Leer-graag. Zo de Heeren dit van herten wenfchen, gelyk ik daar aan niet kan twyffelen, zo zullen" zy my zekerlyk ook een'volledig denkbeeld, van de Zyde-Wurmen gelieven te geven. Natuur-Onderzoeker. Met vermaak, Mejuffer. Waarmond. Wy zullen op morgen daar mede beginnen. Leer-graag. De Heeren zullen haare Dienareffe daar door oneindig verplichten. XI. SAMENSPRAAK. Van de Zyde-Wurmen en Moerbeezien- Boomm in 't algemeen. Natuur-Onderzoeker. Nu zie ik klaar, dat Mejuffrouw Leer-graag, meer achting heeft voor haare Zyde-Wurmen, dan voor de nuttige Honing-Byen, dat wy haar reets hier vinden. Leer-craag. Ik beken het, want de ZydeWurmen zyn een zagtzinnig en weerloos , maar de Honing-Byen een korfel en wraakzuchtig volk. Waarmond. Gy waard bekommerd, myn waarde Dochter, dat het ons totfchandezouO de  aio Ontdekking van de Staatkunde de verftrekken, indien men ontdekten, dat wy ernftige gefprekken met u , over zulke geringe diertjes, als de Honing-Byen zyn, onderhielden; maar zyt gy niet bekommerd dat het uw caracter van Wysgeer zal benadeelen als men ontdekt, dat gy de Zyde-Wurmen, die niets dan zyde,tot vermaak voorden menfch voortbrengen, en dus de ydelheid koeltoren, boven de Honing-Byen, welke ons de gezonde honing en het' nuttige wafch leeveren, gelieft te ftellen. Leer-graag. Doen de Zyde-Wurmen *een ander nut in de waereld myn Heer, dan "wat zyde tot kleeding voort te brengen ? Natuur-Onderzoeker Ten minften niet, zo verre men weet, Mejuffer. _ Leer-graag. Ik wil liever deze uitfpanmng verlaten, dan my te bezondigen, met het voeden van het vermaak en ydelheid ; want ik heb nog onderdaags in een geeftelyk boekje, deze woorden gelezen. " Heere be„ wysmy de [genade, dat ik my in geene „ aardfche zaken vermake." Natuur-Onderzoeker. Ik raad u Mejuffer , een boekje, dat zulken ongezouten taal bevat, aanftonds op 't vuur te werpen; want dit is zo veel als of men tot God zeide • Heere gy hebt ongelyk, dat gy uwe werken goed en aanvallig maakt, want het is niet goed zig zeiven daar in te vermaken. Waarmond. Die zo fpreeken weeten niet wat zy zeggen. Zy befchuldigen het vermaak en frakken 'er na; dog de menfchen, en niet de vermaken zyn te befchuldigen. Het vermaak  der Natuur-, ött t hiaak bederft den menfch niet, maar de meni fchen bederven het vermaak, want het ver| maak is in zig zeiven een lekkere faus, waar 1 mede de Alwyze en goede God, zyne nuttiI ge fchepzelen toemaakt om 'er ons ha te doen I taften. Leer-graag. Het is my lief zulks te hooren, want het heeft my altyd tegen de borft geltoten, te zien dat men de Godsvrucht met een droevig en knorrig wezen , en als eene Vyandinne van het vermaak afmaalde. Waarmond. Dat is het fynfte net dat die duizend konftenaar , op de pennen van geveinftheid en bedrog weet te breyen, om de zielen der menfchen daar door te vangen , om de Godsvrucht, die de bekoorlykfte en vermakelykfte zaak des waerelds is, daardoor hatelyk te maken, en daarom moet gy, uit l hoofde van die malle klap, u niet laaten aftrekken van het zuivere vermaak, dat de befchouwing van de Natuur uitlevert; gelyk wy nu treeden, tot de Zyde-Wurmen, zynde een foort van Rupfen , die de zyde uitleveren. Leer-graag. Dat weet de gehccle waereld, Heer Oom, maar ik wenfchte ze van nader by te kennen. 'Natuur-Onderzoeker. Zie hier dan, in weinige woorden, om u te voldoen, Mejuffer , de ontlediging van een Zyde-Wurm. Waarmond. De Anatomie van een Zyde? Wurm is wat nieuws. Leer-graag. De nieuwigheid zal het maar des te aangenamer maken; ook zal deze Ana- O 2 tomic  212 Ontdekking van de Staatkunde tomie zo miffelyk niet zyn als die der menfchelyke lighamen, waar by geen Juffer, zonder walging en met weivoegzaamheid kan affifteren. Natuur-Onderzoeker. De Zyde-Wurm, gelyk de andere Rupzen , is te zamen gefield uit verfcheide veerachtige ringen, en is wel voorzien van pooten en haaken, om zig op te houden ter plaatze daar zy zig gemakkelyk en wel bevind. Zy heeft een hersfenpan, om de zagte fubftantie der herffenen te beveiligen , die nederdaald , en zig door kleine wervelbeentjes aan alle de deelen des lighaams, van de eene kant tot het andere verfpreid, Leer-graag. Dan beftaan de Zyde-Wurmen geheel uit herffenen , fchoon" het maar ■wevertjes zyn; en dat kan men van de ftaatkundige Honing-Byen niet zeggen. Waarmond, Die meerder voortreffelykheid doet myn waarde Leer-graag vermaak. Natuur-Onderzoeker. Zy hebben in de mond twee ryen tanden, die niet van boven na beneden werken , gelyk de onze doen , maar van de rechter na de linker zyde, dewelke haar dienen om de bladeren af te byten en te knagen. Zy byten ze, door die van ter zyden te drukken, en geftadig neder daalende , gelyk wy dezelve met een fchaar zoude fnyden , beginnende van het bovenfle einde van het blad na beneden toe. Leer-graag. Hebben die Wurmen ook een hert, myn Heer? Natuur-Onderzoeker, Men kan de klopping  der Natuur. 213 ping van het herte in een Zyde-Wurm, zeer onderfcheidentlyk gewaar worden, het geen niet gefchieden kan, zonder de vaten welke nodig zyn om de vogten door het gantfche lighaam te doen circuleren. Van het hoofd tot aan het uiteinde van de Haart, loopt 'er een kleine koord of zenuw, die wy ruggegraad zullen noemen om dat dezelve, in de knoopen, waar uit zy te zamen gefteld is, een merg bevat, die veel gelykheid heeft met de ftoffe der herffenen. Deze rugge - graad, geplaatft in 't midden des lighaams, in deszelfs gantfche lengte, houd het herte en de long op. Leer-graag. Zo hebben myne diertjes , dan niet alleen een hert, maar ook een long, wie had dat ooit gedagt! Natuur-Onderzoeker. Het herte is een buis, dat zig in de lengte van de gantfche Wurm uitfpreid , te zamen gefteld uit verfcheide kamertjes , breed in 't midden , en naauw ter plaatze alwaar zy wederom vereenigen. De long is een dubbelde keeten , die zig aan de beide zyden'uitftrekt; zy is te zamen gefteld uit verfcheide ringen, welke overeenftemmen met de gaten, die men van buiten , langs de zyde van de Wurm ziet. Waarmond. Het is door die openingen dat de Wurm adem haald. Leer-graag. Men zal 'er mede fpotten als men hoord zeggen, dat de Zyde-Wurmen adem haaien. Natuur-Onderzoeker. Het is nogtans eene onwcderfprekelvke waarheid, fchrandere O 3 Juffer ,  ei4 Ontdekking van de Staatkunde Juffer,. die gy zult toeftaan, wanneer gy be« grypt, dat de lucht, door die gaten, in de long komt, en die door haare uitzetting en intrekking, de circulatie van de chyl, of de ftoffe, waar door de Zyde-Wurm gevoed word , bevorderd , gelyk de bevinding ons klaar geleerd heeft. Leer-Graag. Ik kan nog niet in myn hoofd krygen, dat de Zyde-Wurmen, door gaatjes, ter zyden het lighaam, zouden adem haaien; en wie is in ftaat om zulks proefkundig te bewyzen, myn Heer? Natuur-Onderzoeker. Ik Mejuffer, doe een weinigje olie op het hoofd, op de rug,of op de buik van de Zyde-Wurm, die 'er niet van fterven zal; maar doe een weinig olie,, of booter of kaars-fmeer, of eenige diergelyke dikke vettigheid, aan de zyden van de Zyde-Wurm ; zie daar dan de openingen, die de lucht na de long geleid, geflooten; en op dat ogenblik zal de ""Zyde-Wurm door ftuip-Jc.rekkingen aangetaft worden, en kort daar na fterven, ten waare men in tyds daar in voorziet, door dit vet weg te doen, en die gaten te openen , ten einde het diertje vryelyk adem te doen haaien. Leer-graag. Nu is uwe Leerling inde Natuur-kunde, daar omtrent voldaan myn Heer. Natuur-Onderzoeker. Tuffchenhet herte en de long, leggen de maag en ingewanden , waar in' de verteering der fpyze volbragt word ; dog het geen gy wel moet opmerken, want het iets zonderling is; dat alle deze vaten, aan alle kanten omringd zyn, dooreen qh4  der Natuur. oneindig getal van kringen, van eene kleine lange zak, die een foort van gom bevat,hebbende de couleur van een gouds-bloem, waar van de Wurm haar zyde draad fpint; dog wy zullen nader daar van "preken, als wy van het fpinnen handelen. Waarmond. Die gomachtige materie, die de grondflag van de zyde is, moet zekerlyk uit het fap der Moer-beeziën voortkomen, en eenige gelykheid daar mede hebben. Leer-graag. Nu kan ik begrypen, waarom men geene andere bladeren, dan die der Moerbeeziën- boomen, tot de voeding der ZydeWurmen kan gebruiken: gevolgelyk zal" het ook verfchil baaren, in war grond die boomen flaan. Natuur-Onderzoeker. De Moerbeeziëboomen groeijen in alle foorten van climaten en gronden;zo wel die vogtig en fteenachtig, als die vet en zandachtig zyn, of zy op het Zuiden, Noorden, Ooften of Weftën ftian, maar dan zyn de bladeren meerder of minder bekwaam tót voeding der Zyde-Wurmen. Waarmond. Wat zou men moeten waarnemen , onvermoeide Natuur-Onderzoeker, om een plantagie van Moerbeeziën-boomen aan te leggen, die nuttig in alle opzigten zou zyn ? Natuur-Onderzoeker. De befte regel, welke ik daar toe zoude konnen voorfchryven , is, dat de Moerbeeziën - boom dezelve grond, en dezelve expoiitie met de wyngaard vereifcht; dat is, een zwartachtige, ligte, zoete, zand of keiachtige grond, ftaande tegen het Zuiden, Zuift-Ooften of Ooften, en O 4 wat  ai6 Ontdekking van de Staatkunde wat verre afftaande van de andere boomen en haagen, die de Moerbeeziën-boomen de zonne en open lucht zouden konnen benemen. Verder moet men gade flaan: (i) Dat de aarde, waar in men ze zaaid, wel door werkt, cn zelfs eenigen tyd van te vooren, verbeterd is, als of men 'er latouw op wilde zaaijen; dat ze gedwee, en eerder zand dan kleiachtig is. (2) Dat men nooit een terrein daar toe moet verkiezen, dat ongemeen vet en iterk gemeft is, om de jonge planten, of fpruiten, in de queekery over te zetten,- want zy zouden, voor het grootfte gedeelte, zo niet allee, fterven, als men ze dan naderhand overzet , in ligte aarde waar in zy blyven moeten, dewyl ligte, magere en zandachtige aarde dan de Moerbeeziën-boomen beft voegt. Eindelyk moet men ook weeten. Dat de Moerbeez"iën nooit zo wel gelukken, als zy geplant zyn in een queekery, waar van de aarde, op eenige graden na , zo goed niet is als de grond waar in zy, om te blyven, geplant moeten worden. Dus moet men zorg dragen, dat de grond van de queekery niet al te mager en zonder voedzel is, want dan zoude ze alleen zwakke en kwynende planten voortbrengen. Waarmond. Dat begryp ik myn vriend, maar welke Moerbeeziën-boomen zyn het allerbekwaamft om de Zyde-Wurmen te voeden? Natuur-Onderzoeker. De Zyde-Wurmen eeten allerhande foortcn van Moerbeeziën-bladcrcn; nogtans is de eene foort veel beter dan de ,andere; en boven dien, gelyk de  der Natuur. 21/ ■ de onderfcheide ouderdom van de Zyde-Wur:i men, meerder of minder voedzame bladeren i, vereifchen, zo is het beft de vier navolgende & foorten van Moerbeeziën-boomen te planten: il Te weten: (i) De Witte Moerbeeziën, geit naamd de Spaanfche Moerbeeziën-boom, die i een witte vrucht., en bladeren, zo groot als 3 de palm van een hand, rond, fpits toelopenI de hebbende de gedaante van een herte, donI ker groen, veel dikker dan de bladeren der I andere Moerbeeziën-boomen, en vervuld met a een grof en voedzaam fap voortbrengen: (2) i De Roos-Moerbeeziën, genaamd de Romeinli fche Moerbeeziën-boom, dragende eene afchI couleurige vrucht; de bladeren zyn al zo groot i als die van de Spaanfche Moerbeeziën-boom | en byna van dezelve gedaante, maar van een st wat helderder groen. Zy zyn glansryker, dunaj ner, veel tederder en bekwamer tot voeding 1 van de Zyde-Wurmen, in allerhande tyd en li ouderdom. (3) De Tamme of geënte Moers| beeziën-boom, voortkomende uit het zaad van i de Spaanfche Moerbeeziën-boom, brengt een i| vrucht van de couleur als appel-bloeifem ,• Mail den van dezelve gedaante als de Spaanfche, 1 maar zo groot niet, en gelyk de bladeren van | de Rooze-Moerbeezién , minder bekwaam om I de Zyde-Wurmen, in alle tyden, en ouderli dom te voeden, voort. (4) Dé gemeene Moera beezien - boom; voortkomende van het zaad I van haar eige foort, of van de tamme Moer1 beeziën-boom. Dezelve brengt een zwarte of | roode vrucht voort; de bladeren daar van zyn veel kleinder; zv zvn ook moeijelyker vóórt 'O 5 te  218 Ontdekking van de Staatkunde te teelen, en daar is weinig voedzaamheid üp' de bladeren. Leer-graag. Wat te doen, als men geen andere heeft ? Waarmond. Dan moet men geduld nemen, en gebruiken wat men heeft, zorgvuldige Leer-graag. Natuur-Onderzoeker. Dat is 'ermede geboert: Maar men moet aanmerken; dat deze vier foorten van bladeren, goed van natuure zyn, en aan de Zyde-Wurmen konnen gegeven worden, beginnende met de zodanigen die het minfte fap hebben, gelyk wy nader by derzelver voeding daar van fpreeken zullen: Maar gelyk het enten, de feef volmaakt, zo raad ik, altoos te beginnen, met te enten de Moerbeeziën die behoren tot die van Spaujen , met enten van de RoosMoerbeeziën, en ook een goede quantiteit, van wat foort het ook zyn mag, teenten, met de enten van de Spaanfche, om in de foorten en qualiteit der bladeren te zyn, om by preferentie te geven aan de Zyde-Wurmen, in een tyd dat zy 'er veel eeten". Waarmond. Dewyl gy alles onderzogt hebt myn Heer, en thans", zelfs Koningen en Vorften , het planten der Moerbeeziën-bomen, en het houden van Zyde-Wurmen aanmoedigen , zo heb de goedheid van ons naauwkeurig kennis te geven, van het zaad der Moerbeez ë i - boomen; de wyze om het zelve te prep.-.reeren en te zaayeh, en de andere middelen om die boomen te vermeenigvuldigen. Natuur-Onderzoeker. Het zaad van de Moer-  der Natuur. 219 Moerbeeziën-bomen is niet anders, dan de greinen, die men in de groote rype Moerbeziën vind, die van de boomen vallen. Om dezelve te verzamelen , doet men de groote witte Moerbeziën, opgeraapt zynde, in een tobbetje, daar men ze vier-en-twintig uuren in laat leggen; vervolgens breekt of trapt men ze in ftukken, en men giet 'er in evenredenheid water op; dit laat men rullen, en men werpt al de vuiligheid, die 'er boven op is, weg. Het tobbetje wat fchuins gezet zynde, giet men 'er wederom zoetjes water'op, tot dat het goede zaad, geheel zuiver, op de grond blyft leggen: Na dat het gedroogd is, word het gewand om het van het flof te zuiveren. Dit zaad blyft maar een jaar goed; dog het kan gezaaid "worden aanftonds na de inzameling; dat is, omtrent de maand July; maar ik zou het zaaijen, in Maart en April beter agten. Waarmond. Op wat wyze? Natuur-Onderzoeker." Men maakt op de aarde, die bereid is om het zaad te ontfangen, groeven, vyf of zes duimen in de breedte , en drie of vier duimen diep, zeer effen, leggende twee voeten van eikanderen: In deze groeven werpt men het zaad als dat van de latouw, maar zo dik niet, en men bedekt het met aarde een halve duim hoog. Men moet het zaaijen op een plaats, die door een haag, muur of fchutting voor de nadeelige winden bedekt is. Waarmond. Kan men dit op geen korter wyze doen? : Na-  420 Ontdekking van de Staatkunde Natuur-Onderzoeker. Men kan ze, even gelyk andere boomen,van ftekenlooten voortplanten , waar omtrent geene byzondere aanmerkingen nodig zyn; maar hèt voortteelen door zaad, gaat zo zeker en zo gemaakkelyk; de jonge ftammetjes koften zo weinig, en zyn zo ligtelyk te vervoeren, dat men zig gemeenlyk aan deze wyze van voortteelen houdt. Leer-graag. Tot de verdere opkweeking der jonge fpruiten, zal mogelyk veel meer behooren. Natuur-Onderzoeker. Die gantfche kunft beftaat, in ze wel te wieden, en ze, vbornamelyk in de heete dagen, ter regter tyd te begieten; om met het begin van de winter, wat meft over de groeven te fpreiden en die met ftroo te bedekken tegen de koude; het is zelfs goed, de eerfte teedcre uitfpruitzels , voor de al te fterke zonne-ftraalen te bedekken ; ook als men begiet voor dat de fpruitjes te voorfchyn komen, of kort daar na, dan moet dit met voorzigtigheid door een gieter gcfchieden, op dat het water niet te diep in de aarde zou dringen, en het zaad komen te ontdekken, te ontwortelen, en de fpruitjes te doen wegfpoelen. Zo men vervolgens ontdekt, dat de fpruitjes te dik opkomen, moet men dezelve dunnen, om de andere meerder voedzel te bezorgen. Waarmond. Wat oordeeld gy de beften tyd te zyn, om die fpruiten, in de kweekery over te zetten, en hoe worden dezelve beft opgekweekt en geënt of gegriffelt? Na- ;  der Natuur. 221 Natuur-Onderzoeker. De jonge fpruiten worden in de maand Maart of April, in de kweekery overgezet, waar toe zy het eerfte, of uiterlyk het tweede jaar na de zaaying, als zy de dikte van de fchaft van een fchryf-pen hebben verkregen ; die zo dik niet zyn , laat men nog een jaar in de grond ftaan; maar als de fpruiten zo dik zyn geworden, kan men ze verre weg voeren, zonder dat zy eenig nadeel daar door lyden: Ten dien einde bind men ze by honderde te zamen, en men bekleed de wortels met wat aarde , met een doek omwonden, die men onder weegs wat nat maakt; of men legt ze in een kas met aarde , die van onderen en boven met gaten doorboord is, waar in men van tyd tot tyd, wat water giet. Leer-graag. De onkundige Leer-graag kan ligtelyk begrypen dat dit niet kwaad kan wezen. Natuur-Onderzoeker. Uwe goedkeuring is by my van veel gewigt, Mejuffer, zo dat ik 'er byvoeg: dat men in het planten van die jonge ftammen, de einden van de groote wortels moet affnyden, egaal met de veezel-wortels, en die fpruiten fnyd men vier of vyf duimen boven de grond af. Verder is de befte wyze, om die in de kweekery te planten dat men, volgens de plant-lyn groeven maakt, zes of zeven duim diep en even breed, waar in men ze in order plant, en bedekt met aarde die men met de hand omroerd, by wyze van een heuveltje rontom; men moet ze" anderhalve of twee voeten van malkanderen, in 't kruis plan-  222 Ontdekking van de Staatkunde planten, wanneer men ze beft door de fchoffel fchoon kan houden. Leer-graag. Dat ftaat ook cierlyk, myn Heer. Natuur-Onderzoeker. De verdere kweeking loopt uit, op het naauwkeurig wieden, de aarde vier of vyfmaal 's jaars om te roeren, en ze by groote droogtens te begieten, maar als de jonge planten beginnen te fchieten, en twee of drie fcheuten voortbrengen , moet men de ftérkfte en welgefteldfte uitkiezen , om 'er de ftam van te formeeren. In July, Auguftus of September, moet men dezelve van alle byfpruiten zuiveren, en met ftokjes onderfteunen, om goede en regte ftammen te worden ,• en zo men in de maand Maart daar aan volgende,,dat is, een jaar na derzelver overplanting, in de kweekery ziet, dat deze of geene jonge plant, geen krachtige fcheuten heeft gemaakt, zo moet men dezelve vyf of zes duim boven de aarde affnyden; de wortels zullen daar te fterker, en" de boomen te fchoonder door worden. Leer-graag. Gefchied het enten en griffelen op de zelve wyze als met de andere boomen. Natuur-Onderzoeker. Men kan de Moer* beeziën-bomen op takken enten, wanneer ze drie jaaren geplant zyn geweeft, ter plaatze daar zy moeten blyven ftaan; maar het is be* ter dezelve op de 'voet te enten, wanneer de boomen nog in de kweekery zyn. De rechten tyd om dit te doen, is in het begin van July, of een weinigje laater, geduurende de eerfte dagen  ■ der Natuur. 223 dagen van Auguftus, als het droog en heet weer is. Men kan ook in het voorjaar enten, jzo dra als men de eerfte grifjes van dat jaar kan bekomen; dog om die jonge planten te griffelen, moet de fpruit twee duimen in den omtrek hebben, om dat men, zo ze kleinder zyn, de fpruitjes daar op niet zoude konnen plaatzen : Men moet voornamelyk griffelen met fpruitjes van de Roos-Moerbeeziën, waar van het foort zeer goed is, en het is genoeg, een douzyn met fpruitjes van de Spaanfche Moerbeeziën te griffelen. Men kan ze mede oculeren; maar dan moet dit maar een half voet boven de aarde of lager gefchieden, om de geoculeerde plaats, by het verplanten van de boom, met aarde te bedekken. Verder ftaat aan te merken, wanneer men de jonge bomen in de maand July of Auguftus griffeld, men de fpruiten twee of drie duim, die zy boven de ent zyn opgefchoten, in de maant Maart of April van het navolgende jaar, noodzakelyk moet affnyden, om dat de Moerbeeziënboom, in een jaar, de hoogten moet verkrygen, die zy hebben moet, en als de fpruiten niet langer als zes voeten zyn, is het genoeg het einde te knypen om ze' dik te doen worden. Lekr-graac. Dan ftaan zy nog niet ter plaatze daar zy moeten blyven ftaan om een plantagie te maken, die my dunkt dat niet onaartig moet ftaan. Natuur-Onderzoeker. Een boom, die drie jaaren lang in de kweekery heeft geftaan, zo zy wel gelukt en voortgekomen is, kan om-  224 Ontdekking van de Staatkunde omtrent vier en een halve duim in den omtrek , en zes voeten in de hoogte hebben, en op die hoogten, of daar omtrent, moet men ze houden. Zo zy van die groote en dikte, en zo de takken en balt effen zyn, de couleur als groen water, de kröon klein is, de takken een duim dik , opklimmende in een halve kring, en de knoppen groot zyn, en wel gefteld dan is die boom in ftaat om verplant te worden. Maar zo de boom in tegendeel mosachtig, de balt droog, de couleur grysachtig bruin, de kruin groot en verward is, de takken dun en na de grond hangen, dan is die boom niet wel gefteld, en het is beter dezelve weg te doen, dan ze een plaats te doen beflaan, die aan een beter toebehoord. Leer-graag. Regt zo, want die zou de plantagie ontcicren. JS1 aïuur-Onderzoeker. Het faifoen, om de Moerbeeziën-boomen tot een plantagie te verplanten, is in de voortyd; dat is, van het begin van Maart af, tot de maand April toe, zo de grond ligt is; en in den herfit zedert het einde van Oclober, tot omtrent het einde van December, zo de grond kleiachtig en geneigt is om het water vaft te houden. Waarmond. Daar zyn liefhebbers , die ftaande houden, dat het altoos beft is die in den herfft te planten; want de boom gedurende de winter, eenige haair-wortels makende, zal meerder avanceren; dan wanneer men ze in de maand Maart plant; want de feve dan fchielyk opfteigende, zo zal de boom nooit zo fterk nog weelig groeijeu,. Na-  der Nataur. 225 Natuur-Onderzoeker. Ik wederfpreek dit Iriiet, myn Heer, en kan niet anders dan goed Izyn, als men maar zorg draagt, dat de gaten, [lom de boomen daar in te planten, omtrent zes Ivoeten in 't vierkant zyn, op twee en een ■halve voet diepte; maar is het een zwaare ■grond, dan moet men aan het gat grooter diepIjte geven; dog in wat faifoen men de boomen 'pocd vind te planten, zo moet men zorg drateen , dat de gaten vier of vyf maanden te voJren worden gemaakt, om ze te prepareren. I Waarmond. Is 'er niet een wet,hoe verre |de Moerbeeziën-boomen van malkander moeiten geplant worden? I Natuur-Onderzoeker. Dit verandert völIgens de natuur van het terrein, en de wyze Ihoe men die boomen plant. Plant men ze tot aboordzels, in 't lang rontom een land, of 'by wyze van een laan, dan moet men ze van ivyftien tot agtien voeten van malkanderen zetiten, en even zo verre van de floot. Zo men leen vruchtbaar ftuk lands, by wyze van een Mantagie, daar mede wil beflaan, zo moet ,énen de boomen, van zes-en-dertig tot veertig Ivoeten van malkanderen planten. Zo de aarde sfmaar middelmatig is, kan men ze van vier-enifcwintig tot dertig voeten van een planten ; Snaar indien zy zo ligt is, dat zy geen de ifninfte bewerking nodig heeft, dan kan men ike op eene afftand van vyftien tot agtien voeiten van malkanderen planten. I Leer-graag. Het is wonderbaar dat de booImen, die men uit de grond rukt en elders verilplant, maar des te beter groeijen. P Na-  226' Ontdekking van de Staatkunde Natuur-Onderzoeker. Mits dat het met verftand en voorzichtigheid gefchied, Mejuffer ; want men moet de boomen met veel voorzigtigheid en beleid uit de grond rukken, om alle de wortels te behouden, zonder een eenige daar van te kwetzen; en indien men ze verre moet vervoeren, dan moet men de wortels wel voorzien van aarde, met itroo beKleeden, om ze zo fris te doen blyven als doenlyk is; en voor dat men ze plant, moet men de verdroogde, gebrokene en befchadigde wortels affhyden: ook moet men al de takken die zodanig een boom gefchooten heeft, weg doen, op twee of drie van de wel gefleldfte na, die men laat om de kroon te formeeren, dog men kort ze op de lengte van twee of drie duimen. Men moet ook zorg dragen , van aan ieder takje, een of twee knoppen te laten, waar uit nieuwe takjes te voorfchyn moeten komen; ook moet men de knoppen , die na de buiten kant van de boom <*eplaatft zyn, boven de andere prefereren, als beft bekwaam zynde om een fchoone kroon te formeeren, na mate dat ze wel groeijen. ' Waarmond. Daar komt het voornamelvk op aan. J Natuur-Onderzoeker. Daar toe zvn de-i ze aanmerkingen zeer nuttig, namelyk: zo men de Moerbeeziën-boom in een ligten grond plant, en dat het gat, waar in ze geplant word, maar twee en een halve voet of daar omtrent, diepten heeft, zo moet men beginnen, met een half voet hoog, goede aarde op de grond te leggen; te weten, van de bo- venfte  der Natuur. 227 ventte aarde van het omgefpitte terrein om te' planten, waar in men de wortels der boomen valt zet, en dan vult men het gat met de daar üit gegravene aarde, waar onder men wat meft gedaan heeft. Maar als die boom in een zwaare klei-grond moet geplant worden, die niet alleen vet, of fteenachtig is, dan moet het gat veel dieper zyn ; en op de grond daar van legt men eerft gemaakte takke-boffchen , daar de bladeren nog aan vaft zyn; de beften worden gekapt op olmen of eiken-boomen: die doen niet alleen het water weg zakken, maar de bladeren maken de aarde gedwee, zo dat de wortels zig gemakkelyk uitbreiden, en die bladeren komende te rotten, meften niet. alleen de grond, maar houden de aarde fris. Waarmond. Uwe aanmerkingen zyn lorreIyk, myn waarden vriend; maar heb nu dd goedheid om 'er by te voegen, waar voor men zorge dragen moet, als de Moerbeeziënboomen tot een plantagie geplant zyn. Natuur-Onderzoeker. Ten dien einde zai ik de navolgende aanmerkingen by de voorgaan¬ de voegen: JJe aarde, waar in de Moeroee- ziën-boomen geplant zyn, vereilcht, zo het nieuwe aarde of braak-land is, drie of vier omfbittinsien 's iaars, aan de voeten der boo¬ men , op zes voeten afftand in 't ronde 3 en zulks geduurende de eerfte tien-jaaren,■ maar zo het een bezaaide grond is, dan is de ge- woone bewerking voldoende. Ook is het beft, in de eerfte jaaren , die grond niet te bczaaijen • tot op zes voeten na aan de boomen, tert einde meer voedzel aan de jonge Moerbeeziën-; P 2 botf-  128 Ontdekking van de Staatkunde boomen te laaten. Het is ook zeer nuttig,geduurende de drie eerfte jaaren , twee of driemaal in de grootfte hitte des zomers, de wortels der jonge boomen wel te begieten, met het water uit een moeras, of ftilftaande modderige floot; en heeft men dit niet, dan gebruikt men daar toe het water uit een rivier of graft. Leer-graag. Dan is dit beter als regenwater ? Natuur-Onderzoeker. Zekerlyk Mejuffer: men acht het zelfs nootzakelyk, óm alles een beter uitflag te doen hebben,"en om een grooter getal bladeren te bekomen, alle drie jaren ter diepte van een voet, een half voer ruige of niet te veel verteerde Paarde-meft te begraven , en de kwantiteit daar van te vermeerderen , tot een voer toe aan de voet van ieder boom, wanneer de Moerbeeziën-boomen dertig jaaren oud zyn geworden. De Moerbeeziën-bladeren, of de beddingen, die men van onder de Zyde-wurmen wegneemt, is de befte meft; waar. van men.de helft maar noodig heeft. Waarmond. Wat is uw gevoelen omtrent het plukken der bladeren, en het fnoeijen der Moerbeeziën-boomen ? Natuur-Onderzoeker. Dat men, geduurende de eerfte jaaren, de Moerbeeziën-boomen van haare bladeren niet moet beroven, om ze voor de brandende hitte van de zonne te bevryden, en om ze het eerfte jaar niet te fnoeijen, om dat de feve, door de fnede ontlopen zou; maar men moet zig vergenoegen, met  der Natuur, 229 jrnet alle de knoppen, die van den voet van de ftam tot de kruin toe, te voorichyn komen laf te knippen, en niet voor in de maand April jfvan het tweede jaar te beginnen, met de kroon :tte formeeren , door de looten in 't midden iweg te fnyden; de looten die dwars over de «andere heen loopen, of die na de wortel zig speigen mede weg te doen, latende op dezelve ahoogten, maar drie of vier van de fterkften; fen die beft gefchikt zyn, om een ronde kroon ijte maken: maar indien men het eerfte of tweeJde jaar gewaar word, dat een der Moerbeeiziën-boomen, zulke fterke looten niet fchiet jals de anderen , zo moet men de takken, tot 'top vier of vyf duimen van de ftam wegfny.jien. Men moet tot het twaalfde jaar voortngaan met het fnoeijen der Moerbeeziën-booainen, dog alleen zo verre als nodig is, om Alezelve een fchoone gedaante te geven; maar • pa dien ouderdom is het genoeg, zulks alle Érie jaren te doen. I Leer-graag. Het komt my zeer bevallig Qvoor, in een plantagie, als de kroonen der ijboomen, niet alleen'egaal zyn, maar ook als file ftammen regt ftaan. Natuur-Onderzoeker. Ten dien einde 0ioet men niet verzuimen by het planten der dMoerbeeziën-boomen, ter plaatze alwaar zy aftaan moeten blyven, ftaken by dezelve te 'I [lellen, om de jónge ftammen daar aan vaft te Deinden, ten einde dezelve tegen het geweld der winden te onderfteunen, en te beletten Bat de wortels, door het fchudden niet los %efcheurd worden; ook moet men wat ftroo P 3 doen,  230 Ontdekking van de Staatkunde doen, tuffchen de ftaak en de ftam, om del fchors niet te befchadigen, en van onderen: bekleed men ze met biezen, of haagedoorn,) pm ze voor de beeften te beveiligen. Waarmond. Nu verbeelde ik my, dat wy/ deze ftoffe ten vollen afgehandeld hebben. Natuur-Onderzoeker. Wy moeften niet vergceten van een toeval te fpreken, het geeq: zomtyds de Moerbeeziën-boomen overkomt,t wanneer zy geplant zyn ter plaatze daar men ze met gemak kan begieten, en uitdien hoofde zorge draagt van zulks te doen: Men zal echJ ter, mogelyk bevinden, dat eenige der bladeren geel worden, hoe veel zorge men ook voor derzelver opkweeking draagt ; en zomtyds zelfs, fchoon de nabuurige Moerbeeziën-böo< men zig in een goeden ftaat bevinden: Diti ontftaat, om dat de aarde, waarop de wori tels leggen, door de reegen, of het veelvul-. dig begieten, als weg zinkt cn de wortels losi laat, zo dat zy zig als in een leedig bevinden-i de, geen genoegzaam voedzel na zig konnen: trekken. Zo dit gebeurd moet men zodanig een boom, met de uiterfte voorzichtigheid! ontwortelen, en de grond omgefpit hebbende,! moet men ze aanftonds wederom planten, en de aarde wel aantrappen, om de wortels ge-: noegzamc aarde te bezorgen. Leer-graag. Nu hebben wy Moerbeeziën-' , bladeren in voorraad, myn Hèer; willen wy nu de eyeren maar doen bntfluiten ? Waarmond. Dat zou te veelhaaftgemaaktl zyn, myn _waarde Dochter, daarom zullen: wy  der Natuur. 231 wy dit liever tot de naafte famenkomft uitftellen. Leer-graag. Zo als het de Heeren belieft. XII. SAMENSPRAAK. Van de voeding en ontjluiting der ZydeWurmen. Leer-graag. Wat is het niet een vermaak zulke verplichtende Leermeefters te hebben, die met geduld na haar luve Leerling wagten; dog ik was aan 't maaien geraakt, zoekende uit te vinden, hoe groot de plantagie moet wezen, om een zekere kwantiteit Zyde-Wurmen te voeden. . Natuur-Onderzoeker. Het is een zaalc van belang Mejuffer, om met zekerheid te weten, hoe veel zaad men moet doen uitbroeijen, in evenredenheid van de Moerbeeziën • bladeren die men heeft; dog dit kan men niet weeten zonder de eyeren te weegen. . , . Waarmond. Rekent men niet gemeenlyk, zeftien hondert of twee duizent ponden Moerbeeziën-bladeren op een once eyeren, zo die wel uitkomen? Natuur-Onderzoeker. Ja, myn Heer; maar indien men een grooter kwantiteit eyeren lag om uit te broeijen, zou men mogelyk zo veel bladeren , tot ieder once eyeren niet nodig hebben, want zo men, bv voorbeeld, zes p ^ oneen  832 Ontdekking van de Staatkunde oneen eyeren te gelyk legt uit te broei jen , zullen 'er zesmaal zo veel Zyde-Wurmen verlooren gaan, dan of men maar een once deed uitbroeijen, uit hoofde van de groote oplettenheid , die tot de opvoeding van deze diertjes vereifcht word. Leer-graag. Wie zal my zeggen , hoe veel ponden bladeren dat op ieder boom van de plantagie is ,• om te konnen uitreekenen hoe veel eyeren men mag doen uitkomen, om voedzel genoeg voor de Zyde-Wurmen te hebben, daar het op aankomt. Natuur-Onderzoeker. Beft zou het zyn, een van die boomen, geheel van bladeren te ontblooten en die te weegen, dat omtrent kan doen giffen, hoe veel gewigt van bladeren men in 't geheel heeft; en difTeens wetende, dan kan men zulks van jaar tot jaar, genoeg calculeren. Leer-graag. Hoe veel Zyde-Wurmen moet men beginnen met op te brengen. Waarmond. Even zo veel als men bladeren tot voedzel daar voor heeft. Natuur-Onderzoeker. Dat is goed in Italien en andere warme landen, daar de ZydeWurmen in de open lucht, in de Moerbeeziën-boomen huisveften, zo dat men 'er geen of weinig moeiten mede heeft; maar zo men by ons, meer dan zes oneen Zyde-Wurmen lag uit te broeijen, zou men verfcheide kamers daar toe 'moeten gebruiken, het geen veel omflag veroorzaakt; ook is het beft maar weinig Zyde-Wurmen in den beginnen te gelyk op te voeden, tot dat ons alles, door de etvarendhejd ten vollen bekend is geworden. Waar-  der Natuur. 233 Waarmond. Men geeft voor, dat een on> ce' eyeren, die wel opgepaft worden, tagchentig ponden zyde tonnetjes voortbrengen. Leer-graag. Wanneer is de beften tyd om de eyeren te doen uitbroeijen, myn Heer ? Natuur-Onderzoeker. Dat hangt veel van het climaat en het weer af, Mejuffer; derhalven heeft men maar toe te zien, van de eyeren nooit te doen uitkomen, dan na dat men bladeren genoeg heeft" om dezelve te voeden. Men legt ze ten dien einde uit de koude in een warme plaats; wanneer de Moerbeeziën-bladeren, op de boomen in de plantagien, zeer wel voor den dag beginnen te komen, wanneer men bladeren genoeg zal hebben om de eerft uitkomende Zyde-Wurmen, en vervolgens alle de andere te voeden. Waarmond. Men zou ze wel wat vroeger konnen leggen om uit te komen, zo men jonge Moerbeeziën-boomen genoeg in de kweekery had; want die jonge boomen krygen eerder bladeren, en dus zouden de Zyde-Wurmen in ftaat gefteld worden, om haare zyde tonnetjes te maken, voor dat de grootfte hitte des zomers begint, die haar zeer nadeelig is. Leer-graag. Dewyl mcn'ze dan aanftonds moet doen uitkomen, zo dra men ziet, bladeren genoeg te zullen hebben om dezelve te voeden, zo verzoek ik te weten, hoe beft daar mede te werk te gaan. Natuur-Onderzoeker. Om dezelve te doen uitbroeijen moet men drie oneen eyeren in een zakje doen, of in een linnen doek, die men vervolgens toeknoopt, maar niet fterk, P 5 zo  234 Ontdekking van de Staatkunde zo dat de doek half leedig is. Dit zakje, of toegeknoopte doek, moet men op zodanig een warme plaats leggen, alwaar de warmte in een zelve graad, zonder vermindering of vermeerdering eenparig behendig blyft, gedurende den tyd van tien dagen, dat de ZydeWurmen beezig zyn met te ontfluiten; en zo de eyeren in dien tyd niet uitkomen, moet men de warmte een weinigje vermeerderen. Leer-graag. Om die eenparige graad van warmte te onderhouden, als nodig is om de eyeren wel te doen uitkomen, komt my als eèn moeijelyke zaak voor. Natuur-Onderzoeker. Om de nodige graad van warmte daar toe te onderhouden, legt men die toegeknoopte doek met eyeren, des nachts onder de matras van het bed waar op men flaapt, en wel niet verre van uw lighaam af, om de nodige graad van warmte in de eyeren te bewaren; maar men moet wel toezien van ze niet aan de lucht bloot te ftellen, ook mogen zy geen vleefch raken. Waarmond. Anderen leggen die toegeknoopte doek, ter zyde van de fchoorfteen, daar men geftadig byna even hard in ftookt, of wel agter een bakkers oven. Natuur-Onderzoeker. Gelyk de warmte van twee-en-twintig tot vier-en-twintig graden boven de ftremming of bevriezing, volgens de thermometer van myn Heer de Reaumar, de bekwaam fte graad is om de eyeren te doen uitkomen , zo behoorde men, als men de eyeren ter zyden een fchoorfteen, of agter eèn oven legt, die thermometer by de eyeren te  der Natuur. 235" te hangen, om te naderen of te verwyderen gelyk nodig is, om dezelve graad van warmte te behouden. Maar is dit voor eenige menfchen te veel moeiten , zo hebben dezelve niets anders te doen, dan die des nachts onder het bedde te leggen, en over dag by zig te dragen. Leer-graag. Dat is de gemakkelykfte weg, als ze maar zeker gaat. Natuur-Onderzoeker. Men heeft waargenomen , dat de warmte van het menfchelyk lighaam, de thermometer tot twce-en-dertig en een halve graad kan doen opklimmen, dewyl de warmte, die men moet onderhouden, van twee-en-twintig tot vier-en-twintig graden is, zo kan men , uit de graad van warmte, die de geknoopte doek, van het vleefch na zig neemt, opmaken hoe verre men de eyeren van het lighaam moet verwyderen, om zb de vereifchte graad van warmte te geven. Leer-graag. Is het genoeg als de ZydeWurmen maar uitkomen; of doet de te hooge of te laage graad van warmte, echter nadeel daar aan? Natu jr-Onderzoeker . De Zyde-Wurmen zyn zwart by de geboorte, zo de warmte niet te fterk of fchielyk aangezet is ; maar heeft dit plaats gehad, dan komen zy ros te voorfchyn; dbg zy zyn daarom niet te verwerpen; maar indien zy rood geboren worden , dat door de al té groote warmte veroorzaakt word, dan moet men ze weg werpen, en aanftonds nieuwe eyeren leggen om uit te broeijen, te weten, zo men nog eyeren  236 Ontdekking van de Staatkunde ren heeft, en het faifoen niet te verre daar toe verlopen is. Waarmond. Ons koud en veranderlyk climaat, baard daar omtrent veel zwarigheid, die men in warmer landen niet te vreezen heeft, gelyk in Vrankryk, voornamelyk in Languedok , alwaar thans zeer veele ZydeWurmen voortgeteeld, en veel goede zyde gewonnen word Natuur-Onderzoeker. Dat is de waarheid, Eerwaarden vriend; dus doet men in Languedok, tot twintig oneen eyeren in een zelve zakje of doek. Men vergenoegd zig, dezelve des daags in een ftuk wolle itoffe te knopen, dat men van tyd tot tyd verwarmd, en in een warme kamef legt, en des nachts legt men ze onder de matras van het bed waar op men flaapt: In den beginne legt men ze aan het voeteinde van 't bedde, en men legt ze van dag tot dag een weinigje hooger, zo dat de eyeren den tienden dag vlak onder de rug van de perfoon die op dat bedde flaapt, komen te leggen. Men acht deze wyze van doen, beter dan de eyeren by zig te-dragen, uit hoofde van het nadeel, dat het zweet en de uitwaafleming aan de eyeren kan toebrengen. Leer-graag. Ik wift niet dat 'er zo veel oplettenheid, ten aanzien van de Zyde-Wurmen vereifcht wierd. Natuur-Onderzoeker. Nog meerder dan dit gezegde Mejuffer; want na den vierden dag behoord men die geknoopte doek dagelyks te openen, en de eyeren een weinig om te fchud-  der Natuur.- 237 fchudden, om ze wat lucht na zig te doen nemen. Waarmond. Daar zyn menfchen die do eyeren , voor dat zy ze leggen om uit te broeijen, in wyn dopen, en ze dan te droogen leggen ; dog ik twyffel of zulks wel goed is. Natuur-Onderzoeker. Ik keur die wyze van doen niet goed , als ftrydig zynde mee de graad van warmte, die dezelve vereifchen om uit te komen. Lêer-graag. Waar aan kan men zien of de eyeren op 't punt ftaan van uit te komen* Natuur-Onderzoeker. De eyeren ftaan gereed om te ontfluiten, wanneer zy van zwart of grysachtig, die zy waren, wit beginnen te worden: Dit gefchiet gemeenlyk, den negenden of tienden dag; dan legt men ze van drie tot drie oneen, in dozen van denne-boomen gemaakt, die volkomen droog zyn, die geen de minfte reuk hebben en rontom met wit papier beplakt zyn. Leer-graag. Moet men ze daar maar inleggen , myn Heer ? Natuur-Onderzoeker. De meefte menfchen doen zo, Mejuffer: de eyeren op dat papier maar neder leggende, maar het is beter, die in de dozen, op een lap linnen of neteldoek uit te fpreiden, want het linnen of neteldoek zo effen en glad niet zynde als het papier, zo valt het gemakkelyker aan de Zyde-Wurmen , uit de eyeren te kruipen en zig daar van te ontflaan : dog men moet zorg dragen dat de dozen groot genoeg zyn, op dat  238 Ontdekking van de Staatkunde dat de eyeren niet boven de zeven of agt lynen diepte komen te leggen. Leer-graag. Valt 'er niets anders waar te nemen ? Natuur-Onderzoeker. Men moet op de eyeren, een ftuk wit papier leggen, daar gaten in gefneden zyn, dan zullen de uitkomende Zyde-wurmen, door die gaten, op dat papier ko'men kruipen; en om ze meerder middel daar toe te geven, is het goed , tuffchen de eyeren en het papier, een weinigje hennip, of ongefponne vlas te leggen, want de ZydeWurmen zig daar aan hegtende, en voortkruipende, en de draad van de hennip volgende, vinden dan gemakkelyker het middel om van onder het papier te vborfchyn te komen* Verder moet men zorg dragen, 'om die doos warm genoeg te houden, tot dat alle de daar in zynde eyeren zyn uitgekomen: ten dien einde kan men ze in de zon zetten; dog in dat geval moet men ze met een ftuk lynwaat of ftof bedekken, op dat de doos niet te fterk van de zonne-ftraalen werde befchenen. Waarmond. Ik moet bekennen , dat gy, myn Heer Natuur-Onderzoeker, niet naauwkeuriger te werk kond gaan, dan gy in deze onderrichtingen gedaan hebt. Leer-graag. Ik ben myn Heer des te meerder verplicht, en hoop te' betonen, dat ik een erkennend Leerling ben, ten einde die geleerden Heer aan te moedigen om my te onderrechten , hoe ik verder met de Zyde-Wurmen moet handelen, als zy uitgekomen zyn. , Natuur-Onderzoeker, Dit zal "de ftoffe Van  der Natuur. 239 ivari ons gefprek zyn, by onze nadere byeenfeomft Mejuffer, laat ons nu de Zyde-Wurimen in het tuin-huis, eens van naby' gaan bezichtigen, om het geen ik gezegt heb, en nu (verder zeggen moet, des te verftaanbaarder te maken. i Leer-graag. Goed myn Heer; uwe dieinareffe zal ten dien einde voor uit gaan. XIII. SAMENSPRAAK. Van de Opvoeding, Ziektens en verdere behandeling der Zyze-Wurmen. Waarmond. Zie daar onze fchrandere \Leer-graag, even bcgcerig om wederom wat nieuws te leeren. Natuur-Onderzoeker. De befte Leermee:fter loopt gevaar, om door een zo wys Leerling befchaamd gemaakt te worden. Leer-graag. Dat behoeft gy van my onkundige Dochter, in geenen deelen te vreezen, ,myn Heer; die zelfs verlangt te weten, hoe met de Zydc-Wurmen te handelen na dat zy uit de eyeren te voorfchyn zyn gekomen. Natuur-Onderzoeker. 'Na mate dat de iZyde-Wurmen in de doos uit de eyeren voortkomen , moet men ze daar uit nemen; ter* dien einde legt men op dat blad papier eenige Moerbeeziën - bladeren: De Zyde-Wurmen, Idie door de kleine gaatjes in het papier ko■ men kruipen, hegten zig aan die Moerbeeziënbladeren; en als men ziet, dat die bladeren \ genoeg  340 Ontdekking van de Staatkunde genoeg met die diertjes beladen zyn, neemi men die bladeren, met de daar aan vaft zittende Zyde - Wurmen weg, om ze op een andere plaats te bergen. Men gaat voort met nieuwe verfche Moerbeeziën-bladeren op dat papier te leggen, en te doen als voofen, tot dat alle de Zyde-Wurmen uit die doos zyn weggenomen ;"en dit doen word dagelyks meerder of minder herhaald, na mate men gewaar word, dat de Zyde-Wurmen rafter of traager uit de eyeren voortkomen. Leer-graag. Maar is het waar, het geen men zegt, myn Heer, dat de Zyde-Wurmen zo veele vervellingen, of ziektens onderhevig zyn. ' Natuur-Onderzoeker. De Zyde-Wurmen1 móeten vier ziektens of verveningen ondergaan. De eerfte begint gemeenlyk, negen of tiert dagen na derzelver geboortè, of vyf dagen later, zo het koud weer is. De andere ziektens of vervellingen volgeft gemeenlyk, van zeven tot zeven dagen, dat nogtans een dag vervroegd kan worden, zo de lucht van de kamer warm is; of te rug gezet worden, voor twee of drie dagen , indien de lucht koud is. Leer-graag. Nu diende gy, myn Heer,my de merktekenen van deze'ziekten ook te' leeren kennen. Natuur-Onderzoeker. Met vermaak Mejuffer. De merktekenen van deze ziekten zyn altoos dezelve; namelyk: De Zyde-Wurmen zwellen een weinig; voornamelyk de kop; zy Worden blinkend, koud en rouw; dan houden  der Natuur, z^i izy op met kruipen, en zelfs met eeten: In • dien ftaat blyven zy vier-en-twintig uuren, en zomtyds veertig uuren, wanneer zy zig van thaar vel ontdoen. : Waarmond. Die deze ziekte gehad hebben i'zyn zeer ligtelyk te kennen, om dat zy rofler rzyrt als de anderen, hebbende de kop of muil :vèel breederj die zy na alle kanten draaijen, ten dat zy al tyd op de kanten kruipen, om ; van de vuiligheid bevrvd te worden. Leer-graag. Dan 'fpreekt het van zelfs , ;dat men ze na die ziekte , op een fehoone ] plaats moet overzetten. ! Natuur-Onderzoeker. Men verandert de ! Zyde-Wurmen van plaats, door ze uit de doos : te nemen, waar in die eyeren gelegen hebben, i na mate dat die uitkomen. Men veranderd ze ■ wederom van plaats na de eerfte, tweede en i derde ziekte; maar na de derde ziekte, tot ; dat zy beginnen te klimmen, zet men ze alle \ twee dagen op een fehoone plaats. Leer-graag. Dat die diertjes zo fterk op i de zindelykheid gefteld zyn ; behaagd my zeer wel, dog om ze alle dagen met de vingers aan ; te taften en te verdragen, zou my doen vree> zen van dezelve te beledigen, of ik moeft het niet wel begrypen. Natuur-Onderzoeker. Door hetverande: ren der Zyde-Wurmen verftaat men, dezelve van de eene na de andere rye over te voeren; : die van derzelver beddingen af te fcheiden, , welke beddingen onder- de Zyde-Wurmen geformeerd word , door dat gedeelte der Moer; beeziën-bladeren welke zy niet eeten.  Ontdekking -van de Staatkunde Leer-graag. Hoe gefchied dit beft zonder ze te befchadigen ? Natuur-Öjsiderzoeker. Men doet dit veiligft, door nieuwe verfche bladeren op de Zyde-Wurmen te leggen, die daar op aanftonds gaan vaft zitten, waar na men die nieuwe bladeren, waaraan de Zyde-Wurmen zyn gaan zitten , om te eeten, met beide de handen opneemt , en brengt ze op de nieuwe rye over. Dit word met alle gemak volbragt,' om dat die nieuwe bladeren ligtelyk van de oude bladeren of bedding los gaan , en dat dezelve Wurmen, als ter zeiver tyd, aan verfcheide bladeren gehegt zynde, de'een de andere vaft houden: maar na de laatfte ziekte, wanneer het 'er op aan komt om de Zyde-Wurmen, in de huisjes over te brengen,dan kan men zulks met de hand doen, dezelve leggende op een verglaasd aarde bord, waar aan zy zig niet vaft konnen houden, ten einde fpoediger daar mede te konnen voortgaan , en ze niet te befchadigen. Waarmond. Ik heb by een zeer groot liefhebber, nog een andere wyze, om de ZydeWurmen van plaats te veranderen gezien, die my zeer wel behaagde. Leer-graag. Hoe gefchiede dit, Heer Oom? Waarmond. Deze voedede Zyde-Wurmen ©P3 leggende op vierkante houte blaadjes, gelyk ik doe. Hy had netjes van dezelve groote als die blaadjes, ter weder zyden gefpannen aan ligte ftokjes. Wanneer de Zyde-Wurmen eerft uit de ziekte komen r en noodzakeiyk ver-  der Natuur. 243 verfchoond of verandert moeten worden, dan legt hy dit netje daar over heen, en de nieuwe vérfche Moerbeeziën - bladeren boven op dit netje. De Zyde-Wurmen, zo als zy uit de ziekte komen, kruipen dan door de gaten van dit netje, en gaan op die verfche bladeren zitten; waar na men dat netje by de twee iftokjes vat, en ze met beide de handen veridraagt, na de plaats daar men ze hebben wil. Natuur-Onderzoeker. Ik keur zulks goed. Waarmond. Met reden, myn Heer; want door die netjes verfpild men minder tyd, én, men is verzekerd, van ter zeiver tyd, alle deiZyde-Wurmen, die uit de ziekte komen, te izullen wegnemen, want die alleen klimmen door die netjes op de bladeren; en men kan op deze wyze met alle de blaadjes handelen, tot dat zy'alle uit de ziekte zyn gekomen. Zelfs kan men op die wyze, alle de Zyde1 Wurmen, die ter zeiver tyd uit de ziekte ,zyn gekomen, by malkanderen voegen. "Leer-graag. Het bevald my zeer wel, zo idie netjes van zvde of fyn garen zyn gebreid, om de Zyde-Wiirmen niét te fterk te drukken, [en dat de maliën groot genoeg zyn, dat de [Zyde-Wurmen daar door konnen kruipen, imaar digt genoeg, dat de daar op gelegde ! Moerbeeziën-bladeren 'er niet door heen vallen. Natuur-Onderzoeker. Beide de voorgetitelde wyzen zyn goed, en men kan verkie» pzen wat'men goed vind; dog men moet, by falie de veranderingen zorg dragen, vandeou» i de bladeren en beddingen, niet mede na det Q 2 fehoone  244 Ontdekking van de Staatkunde fehoone plaats over te brengen, maar men moet ze in tegendeel uit de kamer doen, en zig daar van ontflaan, om dat derzelver fermentatie te veel brand in de kamer zou veroorzaken. Leer-graag. Heb ik niet verftaan, dat men de Zyde - Wurmen, die even verre geavanceerd zyn, by malkanderen moet zetten ? • Natuur-Onderzoèker. Het zou te wenfchen zyn, dat de Zyde-Wurmen, in een zelve graad van groeying malkanderen volgden, en dat zy, te gelyk, de vervellingen of ziektens kregen, die haar alle gemeen zyn, dewyl zulks zeer veel gemak zoude baaren, omtrent de zorge, die in 't vervolg daar omtrent vereifcht word. Waarmond. Zou dit niet konnen gefchieden omtrent de Zyde - Wurmen, die op een zeiven dag, uit de' eyeren te voorfchyn zyn gekomen , als dezelve gehouden worden in plaatzen die egaal getemperd van lucht zyn; en dat derzelver voedzel volmaakt egaal is ge weeft? Natuur-Onderzoeker. Schoon het niet onmogelyk is, maar kan gebeuren, zo zou het nogtans een zeer zeldzame zaak zyn, waar van ik niet geloof, dat een voorbeeld'kan aangetoond worden; daarom is het noodzakelyk dat men op het navolgende acht geeft. Leer-graag. Ik luifter met aandagt toe, myn Heer. Natuur-Onderzoeker. Men moet de Zyde-Wurmen die men opvoed, zo dra zy uitgekomen zyn, in byzondere dozen doen, en zy,  der Natuur. 24? zy, die op verfchillende dagen geboren zyn, nooit by malkanderen zetten: Het zou zélfs te wenfchen zyn, dat men de Zyde-Wurmen die binnen het zelve uur uit de eyeren te :voorfchyn komen, byzonder gefteld wierden; want dé geboorte van eenige uuren vroeger, avanceerd de Zyde-Wurmen veel, in de verfchillende ftaten, waar door zy moeten pasiferen. Leer-graag. Dat zou een groote opletitenheid vereifchen. Natuur-Onderzoeker. Als men de Zyde[Wurmen , na ieder ziekte , verfchoond of ivan plaats veranderd, moet men alle de Wurmen van een zelve blaadje, niet op een zelve fchoon blaadje of plaats ftellen, ten ware zy ter eener tyd verveld , of uit de ziekte 'gekomen waren; maar men moet opeen zelive blaadje of plaats ftellen, tot dat het vol is , alle de Zyde-Wurmen die men te gelyk lopgevoed, dié op dezelve dag uit de ziekte zyn gekomen, en daar mede by ieder ziekte voortgaan, de t'eener tyd vervelden van alle de blaadjes, by malkander zettende: zo gy .nu alle de Zyde-Wurmen van een kamertje, al niet in dezelve graad van groeying kunt :houden , zo zult gy dit ten minften doen. ikonnen ten aanzien van verfcheide blaadjes, iten einde zo veele Zyde-Wurmen , als men in dat kamertje bergen kan, te gelyk tot rypiheid te doen komen, om ze gelyk te doen klimmen en aan het fpinnen te gaan. Waarmond. Is 'er geen middel om die gelvkheid zo veel doenlyk te bewaren ,* myn 1 Vriend? q 3 Na.  S4<5 Ontdekking van de Staatkunde Natuur-Onderzoeker. Het eenigfte mier* del dat ik daar toe weet, zou zyn; wanneer men ziet, dat de Zyde-Wurmen, die men, te gelyk geboren zynde, opvoed, niet egaal avanceren , zo zou men eenigzints daar in konnen voorzien , met de agterblyvers wat meerder eeten te geven, en wat m'inder aan die verder gevordert zyn. Leer-graag. Ik heb in myn Zak-Woordenboek van bet Buitenleven, met vermaak, een korte befchryving gevonden, hoe men de Zyde-Wurmen moet logeeren ,• maar wat i: 'er u gevoelen van, myn Heer? Natuur-Onderzoeker. Gy doet wel Mejuffer, dat gy met dien geleerden Schryver. die wel kort, maai- wonderbaar in alles is te raade gaat; en fchoon ik geen reden hei om hem ergens in te wederfpreken , zo zai ïk u myne bevinding mede deelen, om uwe kenniffe daar omtrent te volmaken. Leer-graag. Gy zult my verplichten 3 myn Heer. Natuur-Onderzoeker. Men kan de ZydeWurmen in allerhande foorten van kamérs 3 .■en verdiepingen , verblyf verleenen , als dezelve maar niet worden' bloot gefteld aan de vogtigheid, aan de koude, nog aan de al te .groote hitte, maar het is goed, zoveel mogelyk, dat die plaats of kamer voor het Oosten of Zuiden bloot legt, dat 'er een fchoorfteen is om de kamer, als zulks nodig bevonden word, te verwarmen; ook moet die kamer vooral voorzien zyn, van deuren en venfters die zeer vaft fluiten. Waar*  der Natuur. 247 Waarmond. De togt is zeer nadeelig voor die diertjes. Natuur-Onderzoeker. De Zyde-Wurmen s konnen eerft geplaatft worden in dozen, ver1 volgens in platte vlakke manden , en einde1 lyk op alle foorten van borden, planken, of j op groote teenen horden , gevlogten van rys, i van riet enz. ; maar als men een aanmerkejlyke kwantiteit Zyde-Wurmen opvoed, dan f moet men noodzakelyk , meer dan een veri dieping van planken enz. maken , anderhalf voet boven malkanderen. Men geeft aan de:zelve zo veel lengte als doenlyk is, en zes . voeten breedte of meerder, en men plaatft ze jop eene wyze dat men 'er rondom kan gaan, ! en op deze" wyze kan men een -veel grooter (kwantiteit Zyde-Wurmen aldaar plaatzen. Boflven dien, dewyl de Zyde-wurmen bang zyrt :voor de zonne-'ftraalen èn de al te fterke dag, :zo zyn ze veel gerufter op die planken, en iminder daar aan bloot gefteld: aan de andere kant, zo worden die planken noodzakelyk, tegen den tyd dat de Zyde-Wurmen ryp woriden, om dan de huisjes tot het fpinnen daar op te veftigen, waar van ik in 't vervolg zal ifpreken. Hier omtrent 'valt nog aan te merken : gelyk de Zyde-Wurmen meer plaats beflaan, na mate dat zy in grootheid toenemen,, moet men de planken, by ieder verandering vermeerderen, en altoos, 'op de nadering van de ziekte, of vervelling, eenige daar toegesreed houden. Waarmond. De warmte, die men in de kamers moet onderhouden, vereifcht wel de luieefte pplettenheid. . ■ q 4 Na»  248 Ontdekking van de Staatkunde Natuur-Onderzoeker. Zo is het, myn Heer; want daar van hangt de goeden uitflag van alles , voor het grootfte gedeelte niet alleen af, maar ook, om de Zyde-Wurmen , van de kwalen die zy onderhevig zyn, te bevryden. Leer-graag. Zyn ze nog andere kwalen onderwurpen ; dat doet my leed; maar aan welke oorzaken moeten die toegefchreven worden, want als men die kent kan men ze zien te vermyden. Natuur-Onderzoeker. Deze kwalen ontftaan, Mejuffer, door de kwade eigenfchappen van de Moerbeeziën-bladeren, of door te groote overvloed van voedzel dat men ze geeft; maar nog meerder ontftaan die kwalen, door te veel vogtigheid, door te veel koude, of door te veel warmte. Leer-graag. Vallen zy zo gematigt en teder , dan valt het moeijelyk dit volk alles van pas te maken. Waarmond. De Natuur te volgen is altoos beft. Natuur-Onderzoeker. Volgens de veeb vuldige daar omtrent gedane proefnemingen, zo is de getemperdheid van lucht, aan de Zyde-Wurmen, na dat dezelve zyn uitgekomen , aller voordeeligft, die de thermometer van den Heer de Reaumur , tot de zeftiende graad, boven de ftolling of bevriezing doet opklimmen; en men zoude, ten opzichte van de Zyde-Wurmen, in alles, van een gelukkigen'uitflag verzekerd konnen zyn, zomen zig aan deze wyze van doen wilde ondeis Werpen, Leer-  der Natuur. 249 Leer-graag. Ieder een bezit geen thermometer van den Heer de Reaumur, Heer Natuur-Onderzoeker. Natuur-Onderzoeker. Dat is ook niet nodig Mejuffer, want alle foorten van thermometers, zelfs de allergemeenften, zyn even bekwaam daar toe; en het zou 'er maar op aankomen ,naauwkeurig acht te geven,op wat merkteken, de gemeene thermometers, overeenftemmen, met de zefliende graad van de thermometer van den Heer de Reaumur, zo wel als met de andere graden, die men van noden heeft, ten tyden als men de eyeren legt om uit te broeijèn. Waarmond. Dit valt gemakkelyk te doen, als men de verfchillende thermometers naaft malkanderen hangt: En die beide thermometers aldus gereguleerd en te zamen met malkanderen hebbende doen overeenftemmen , zo konnen die gemeene thermometers tot een regelmaat van de overigen verftrekken. Natuur-Onderzoeker. Dit aldus vaftgefteld zynde, zo moet men zorg dragen, dat de thermometer , door een groot vuur, wanneer de kamer gefloten is, niet te hoog komt klimmen; en nog erger is het, zo die vermeerdering van warmte , of verhitting van lucht, door de broeying der vuiligheid, van de oude beddingen veroorzaakt word. ■ Leer-graag. Dat de morfligheid geen goed doet, is ligtelyk te begrypen. - Natuur-Onderzoeker. Het jaargetyde ge^ meenlyk ver gevordert zynde , wanneer de Zyde-Wurmen tot haare rypheid beginnen te Q 5 nade-  Sjo Ontdekking van de Staatkunde naderen, zo gebeurd het veel tyds, dat niet tegenftaande de zorge die men draagt, om de kamer te verfriffchen, door 'er van tyd tot tyd, verfche lucht in te laten komen', men niet in ftaat is om de liqueur, tot op de zestiende graad te doen nederdalen; dog in dit geval is 'er niets te vreezen, want de natuurlyke warmte der lucht is niet gevaarlyk, als de lucht in de kamer maargeftadig, door de buiten-lucht verfrift word. Leer-graag. Wat moet men doen, ten tyde van de grootfte zomer hittens, en het broeijende weer, wanneer de lucht, door geen de minfte wind word bewogen en verfrifcht. Natuur-Onderzoeker. In zodanig een ge» val, moet men de venfters, zelfs des nachts, open laten, om de kamer zo veel te verfrisfen als doenlyk is; dog die zwarigheid is by ons minder te vreezen dan de koude,- daarom moet men beftendig met de thermometer te raden gaan, en zorg dragen dat de thermometer , die in de kamer hangt, niet beneden de zeftiende graad komt te daalen. Leer-graag. Dat is voor ons Wysgeeren goed; maar hoe veelen zyn 'er niet, die geen. thermometer hebben, en 'er ook geen gebruik van zouden weten te maken, en die nogtans Zyde-Wurmen houden. Natuur-Onderzoeker. By gebrek van de gezegde thermometers, moet men ten minften zorg dragen dat men, van de eerfte ziekte der Zyde-Wurmen af, tot dat zy beginnen te klimmen om te fpinnen, de lucht in eene middelmatige getemperdheid houd, en dat de graad van  der Natuur.- 251 msxi warmte, byna altoos dezelve is: En zo tiet in den beginne al niet warm genoeg is, moet men ten minften zorg dragen, dat de luchr behoorlyk gete nperd is , wanneer de Zyde-Wurmen de derde of vierdemaal vervellen , en dat 'er dan meerder warmte in de lucht gebragt word. Leer-graag. Wie kan dit zonder thermometer, zo naauwkeurig giffen ? Natuur-Onderzoeker. Ten dien einde moet men zorg dragen, de venfters in den beginne gefloten te houden; om, tot de derde ziekte toe, wat vuur in de kamer te ftoken, en het vuur vervolgens- te verminderen en weg te doen, ondertuffchen de venlters gefloten houdende, ten minften, gedurende eenigen tyd, maar na de vierde ziekte , tot dat de Zydetonnetjes geformeerd zyn , kan men alles open zetten; nogtans altoos, de gefteldheid van het weder, en van de lucht in acht nemende, om zig daar na te reguleeren; dat is, nadat het warm of koud weer maakt, moet men de warmte in de kamer verminderen of vermeerderen. Leer-graag. Heb de goedheid van my te zeggen, myn Heer, of alle de Moerbeeziënbladeren, ten allen tyden goed zyn, om aan de Zyde-Wurmen gegeven te worden ? Natuur-Onderzoeker. Het geen ik van de Moerbeeziën-boomen gezegt heb , doet zien, welke de foorten zyn, daar men de Zyde-Wurmen mede kan voeden; dog de fchrandere Leer-graag heeft groot gelyk, my door baar gepafte vraag te binnen te'brengen, dat ik  a52 Ontdekking van de Staatkunde ik verzuimd heb om 'er by te voegen, welke bladeren beft zyn, om ze in de onderfcheide ouderdom, aan'de Zyde-Wurmen te geven, en wat men waar moet nemen, eer men die aan de Zyde-Wurmen te eeten geeft. Waarmond. Gy moet dit geen verzuim noemen, myn Heer, dewyl dit thans eerft recht te paffe komt. Natuur-Onderzoeker. Verfcheide proefnemingen hebben doen zien , dat de ZydeWurmen gevoed met bladeren van een droogen grond ingezameld, veel beter gelukken; dat ze meerder Zyde-tonnetjes geven, en minder onderwurpen zyn aan kwalen, die de Zyde-Wurmen doen fterven, dan de bladeren, die van een zeer vetten grond worden geplukt. Hier uit moet men befluiten, dat een blad, het geen te veel fap in zig heeft, minlt bekwaam is om Zyde-Wurmen te voeden, die van natuure koud, flymachtig en zeer vogtig zynde , een voedzel nodig hebben , die de ftóffe, waar uit zy beitaan, verbetert. Waarmond. Dat is een onfeilbaar grondbeginzel. Natuur-Onderzoeker. Dit vaftgefteld zynde, dan moet men gevolglyk acht geven: (i) Dat men de Zyde-Wurmen, in de eerfte trap van ouderdom, bladeren moet geven die het minfte fap in zig bevatten, want dan vereifchen zy het minfte voedzel: dat men ze wat voedzamer bladeren moet geven, na mate dat de Zyde-Wurmen in grootheid toenemen ; en befparen de bladeren van de Spaanfche Moerbeeziën-boomen, voor groote bladeren, om ze  der Natuur. 253 ze aan de Zyde-Wurmen te geven, na de vierde ziekte, tbt dat zy in de huisjes, om te fpinnen, gezet worden. Leer-graag. Als men nu maar een foort heeft, myn Heer? Natuur-Onderzoeker. Daar moet ik nu ten (2) van fpreken. In gevalle men verplicht was, veel te vroeg, bladeren die al te voedzaam van natuure zyn, aan de Zyde-Wurmen te geven, zo moet men derzelver fap verminderen. Leer-graag. Hoe kan men dit doen, mvn iHeer? Natuur-Onderzoeker. Men kan dit oogwit bereiken, Mejuffer, met haar geene bladeren te geven, dan na dat men ze twee , drie, ja vier dagen bewaard heeft, dezelven latende leggen in zakken, of een kuipje, latende dezelve zo langen tyd droogen, totdat zy haar overvloedig fap, en al te groote inwendige vogtigheid, die ten allen tyden rampzalig voor de Zyde-Wurmen is, voornamelyk als zy jong zyn, verlooren hebben. Het'is in 't algemeen beter, verwelkte bladeren, dan bladeren die verfch geplukt zyn, aan de ZydeWurmen te geven, om dat zy met te veel gulzigheid van de verfche bladeren eeten, waar door zy zig overkroppen. Leer-graag. Heb de goedheid, myn Heer, van my alle uwe aanmerkingen, omtrent de bladeren, na malkanderen mede te deelen, dan ïkan ik het beft onthouden. Natuur-Onderzoeker. fk zal u gehoorzamen Mejuffer. Men  «54 Ontdekking van de Staatkunde Men moet nooit bladeren inzamelen , die vogtig zyn van den dauw, van de reegen of van de milt; deze foorten van vogtigheid konnen de Zyde-Wurmen eene ziekte op den hals halen, die de franfchen gras of vettigheid noemen , maar men moet met het plukken van de bladeren wagten, tot dat de vogtigheid van den dauw, van de reegen en dampen, door de zonne-ftraalen zyn opgedroogt. Zo men door eene geftadige reegen, geduurende eenige dagen , genoodzaakt wierd de vogtige bladeren te plukken, zou men volftrekt verplicht zvn dezelve te laten droogen, door ze uit te fpreiden, of dezelve met een droogen doek af te veegen en te kloppen; maar men moet ze nooit door middel van het vuur droogen. Men moet ze nooit de tweede bladeren geven, die de Moerbeeziën-boom voortbrengt, na dat zy van haare eerfte bladeren ontbloot is geworden. Men kan, by de geboorte der Zyde-Wurmen, dog alleen tot derzelver eerfte ziekte toe , dezelve de bladeren geven der jonge Moerbeeziën-boomen, die nog in de kweekery ftaan. Men moet toezien dat zy, die de Moerbeeziën-bladeren inzamelen, zulks met fehoone handen doen; en dat zy niet ftinken, na uyen, look, muscus, of andere fterke reuken óver zig hebben. Men moet aan de Zyde-Wurmen nooit geene bladeren geven, die met honing-dauw of zee-brand befmet zyn, die men by de inzameling moet weg werpen. Leer-  der Natuur. 055 .. Leer-graag. Ik hoop zulks te onthouden, myn Heer,- heb nu maar de goedheid van my te leeren, hoe ik myne Zyde-Wurmen zal te eeten geven. Waarmond. Niet te veel te gelyk, waarde Nichte; want fchoon uwe leergierigheid niet te verzadigen is, zo is myn Heer een man van jaaren, die men niet te veel te gelyk moet vergen. Leer-graag. Vergeef mydieonbefcheidenheid, myn Heer; dog by onze naafte Samenkomft, zal de nieuwsgierige Leer-graag u wederom laftig vallen. Natuur-Onderzoeker. Met vermaak Mejuffer. XIV. SAMENSPRAAK. Van het Spyzigen der Zyde-Wurmen, derzelver kwalen, en toebereiding tot het fpinnen. Leer-graag. Zult gy nu de goedheid hebben, myn Heer, van uwe Dienarelfe te onderrichten, hoe zy haare Zyde-Wurmen voortaan met verftand zal fpyzlgen, want het gefchied gemeenlyk op eene wyze, waar van men geene redehen weet te geven. Waarmond. Dat voldoet geene zo weetgierige Juffer. Natuur-Onderzoeker. Ik zal de beminnelyke Leer-graag in allen deelen zoeken te voldoen, omtrent het fpyzigen van de ZydeWurmen van het begin af aan. Leer»  25<5 Ontdekking van de Staatkunde Leer-graag. Ik zal aafidagtig toeluifteren ft flryn Heer. Natuur-Onderzoeker. WanneerdeZyde-: Wurmen beginnen te ontfluiten, en tot aam derzelver eerfte ziekte, kan men ze bladeren: te eeten geven, die vry fyn met een fchaar i geknipt zyn: Tuffchen de eerfte en tweedei ziekte of' vervelling , kan men de bladeren: blyven knippen, maar zo klein niet; en in 'ï' vervolg moet men ze heele bladeren geven. Waarmond. Myn waarde Leer-graag ftaats daar over verwondert, wetende, dat veelei menfchen, de bladeren nooit fnyden, maar dei Zyde-Wurmen, van de geboorte af aan, heeleï bladeren te eeten geven. Natuur-Onderzoeker. Het fnyden derj bladeren, is eene voorzorg, die niet volltrektt noodzakelyk is, dan, in gevalle de bladeren! zeer oud en hard waren, dan is het genoeg j de nieuwfte, jongfte en tederfte uit te kiezen,! of de Moerbeezien-bladeren uit de kweekery,j in de plaats te gebruiken. Het valt des te ge-j makkelyker, om een genoegzame kwantiteit! tedere Moerbeeziën - bladeren te verkrygen , om dat de Zyde-Wurmen, in haaren èerften! tyd, zeer weinig eeten; en als de bladeren! geheel zvn, valt het boven dien gemakkely- i ker, de Zyde-Wurmen op te heffen, om zej te verfchoonen en ze van plaats te verande-| ren. Waarmond. Men vind zelfs liefhebbers,:! die, om de Zyde-Wurmen zo veel te ligteri te konnen opheffen, in plaats van de blade-1 ren te fnyden , dezelve gebonden in kleine: bosjes in de doozen werpen. Leer*|  der Natuur. 257 Leer-graag. Dan zal ik my maar by de oude gewoonte houden, en geven myne'Zyde-Wurmen, enkele bladeren te eeten, daar omtrent waarnemende , het geen myn Heer my dien aangaande geleerd heeft. Natuur-Onderzoeker. Dan zult gy wel doen Mejuffer, teffens zorg dragende, dat de Zyde-Wurmen altyd eeten genoeg hebben , zonder ze echter een grooten overvloed van bladeren, te gelyk voor te zetten; maar hec is genoeg, dezelve tweemalen daags eeten te geven, te weten, van den dag harer geboorten af, tot aan haar eerfte ziekte , alle de Zyde-Wurmen , ligtelyk met bladeren bedekkende. Leer-graag. En als zy ouder en grooter worden ? Natuur-Onderzoeker. Men geeft ze driemalen daags te eeten, van de tweede tot de vierde ziekte, altyd de kwantiteit van bladeren vermeerderende, na maate dat de ZydeWurmen in grootheid toenemen, zo dat men, na de laatfte ziekte tot de rypheid toe, ieder reis, de bladeren drie duim hoog legt, dezelve altoos effen en gelyk verfpreidende , en dan moet men ze vier of vyfmalen daags te eeten geven. Leer-graag. Dat vereifcht dan meer oplettenheid als ik vermoed had. Natuur-Onderzoeker. Men zal, door de gewoonte, ligtelyk leeren kennen, hoeveel kwantiteit van biaderen men ieder reis, aan de Zyde-Wurmen moet geven, als men maar gade "flaat, of zy de laatfte gegevene bladeren R te  2'58' Ontdekking van de Staatkunde te fchielyk, dan of zy ze niet allen gegeten hebben. Men moet ook oplettend zyn, dat men ze altoos op het zelve uur, nieuwe bladeren geeft, maar in een minder kwantiteit, gedurende haare ziektens of vervellingen; want niet alleen,dat het geven van tegrootenovervloed van bladeren,- voor het grootfte deel, nutteloos en verlooren zou zyn, maar zy zouden door haare zwaarte, de Zyde-Wurmen maar vermoeijen en tot laft verftrekken, dewyl zy als dan, om zo te fpreken, zonder beweging zyn. Eindelyk moet men haar, als zy in de huisjes zyn, maar zeer weinig bladeren te gelyk geven, en alleen zo veel als nodig is, om de Zyde-Wurmen, die nog niet geklommen zyn, te bedekken; dog dan moet men ze met de uiterfte zorgvuldigheid het eeten voorwerpen, zonder die Zyde-Wurmen, welke haar werk reets begonnen hebben, in *t minfte te bewegen. Waarmond. Met reden, want op de minfte beweging zouden zy haar werk verlaaten. Natuur-Onderzoeker. Wanneer men gewaar word, dat eenige Zyde-Wurmen, reets uit de ziekte zyn gekomen, kan men blyvenophouden met dezelve eeten te geven, tot het blykt, dat zy allen uit de ziekten zyn gekomen, het geen gemeenlyk vier-en-twintig uuren daar na gefchied, zo de Zyde-Wurmen in een zelve graad van vordering gehouden zyn. Waarmond. Daar komt het op aan. Natuur-Onderzoeker. Boven dien, zo laat men niet na, de Zyde-Wurmen, gedurende  der Natuur. 2J9 rende deze vier-en-twintig uuren, of daar omtrent , eeten te geven, dan om de geenen die te verre gevordert zyn, te vertragen, en aan de andere tyd te geven om ze in te haaien: Maar gelyk" de beroving van voedzel, niet anders dan nadeelig kan zyn, aan de ZydeWurmen , die de ziekte ten eenemaal ontworfteld zyn, zo zou het nog beter zyn, alle de Zyde-Wurmen, zo dra zy verveld zyn, op een andere plank te zetten, wanneer men haar wederom het nodige voedzel kan bezorgen: Ook moet men de Zyde Wurmen, die in de huisjes zyn, gelyk ik gezegt heb, weinig te eeten geven , en altoos geene groote bladeren, waar óp zy haare zyde-tonnetjes op poppen zoude konnen maken. Waarmond. En niet tegenftaande alle deze aangewende zorgen, kan men nog niet voorkomen, dat de Zyde-Wurmen, doorgevaarlyke kwalen aangetaft worden, die 'er veelen doen lier ven. Leer-graag. Dan is het ten uiterften noodwendig , dat ik die gevaarlyke kwalen van de Zyde-Wurmen leer kennen. Natuur-Onderzoeker. Wy hebben reets aangemerkt, dat de kwalen der Zyde-Wurmen , gemeenlyk ontftaan, van kwaad voedzel , of het geen ten ontyde word gegeven, door te veel vogtigheid, door de koude, of door eene buitengewone hitten; waar uit volgt, dat men een gedeelte van deze kwalen kan voorkomen, door het voorgefchrevene naauwkeurig waar te nemen; dog dewyl dit niet altoos- voor te komen is, moet mest ten minR 2 ■ &m  26o Ontdekking van de Staatkunde ften de Zyde-Wurmen leeren kennen, die door een van de vier hoofd-kwalen aangetaft zyn. Leer-graag. Wat zyn dat voor hoofdkwalen , myn Heer ? Natuur-Onderzoeker. Deze zyn t. Vette, 2. Magere , 3. Geele, 4. Muscadine'. Leer-graag. Nu kan ik ze niet beter dan te vooren, waarom ik u verzoek, deze kwalen wat nader te befchryven. Natuur-Onderzoeker. Dat was myn voornemen , Mejuffer. Leer-graag. Wat verftaat men dan door Vette ? Natuur-Onderzoeker. Vette Zyde-Wurmen , vind men by ieder vervelling, dog worden zelfs door die ziekte niet aangetaft: In plaats van op dezelve plaats te blyven, gelyk zy doen die goed zyn, welke vervellen, en zig van hunnen huid ontdoen , zo loopen zy en eeten zonder ophouden, ontdoen zig niet van haare huid, en gaan voort met geftadig grooter te worden terwyl de anderen niet kon • nen eeten. Men onderïcheid de vette ZydeWurmen hier uit, dat zy veel witter en olyachtiger zyn , en dat de kop veel fmallef, puntiger en blinkender is. Zy fterven een of twee dagen na den tyd der vervelling; maar dewyl zy, ftervende, de andere vuil zouden maken , het geen aan dezelve nadeelig zou zyn, zo moet men ze, in dien ftaat zynde, op een fchoon papier overzetten, en ziet men ze dan verder, dat papier zonder ophóudenoverlopen, dan moet men ze weg doen. Leer-graag. Nu de zogenaamde Magere. Zyde-Wurmen. Na-  der Natuur. Natuur-Onderzoeker. Men vind die zelden , dan na de derde of vierde ziekten of ver* velling. De Zyde-Wurmen houden op met eeten, worden ruig en mosachtig, krimpen in alle betrekkingen, wel een derden in, en fterven binnen drie of vier dagen. Leer-graag. Zyn de Geele al zo ongeneesbaar? Natuur-Onderzoeker. De Geele ZydeWurmen , komen niet te voorfchyn, dan wanneer de Zyde-Wurmen klaar ftaan om te klimmen ; dan" worden zy dik en opgeblazen , en krygen op het hoofd en aan de zyde, vlakken van" een leelyk geel verguldzei, die zig uitbreiden , en eindelyk het geheele lighaam bedekken. Het is vblftrekt nodig dezelve aanftonds weg te werpen, dewyl zy ftervende, de andere zouden befmetten. Leer-graag. Maar wat hebben zy, die men Muscadinen noemd, eigentlyk voor éenkwaalP Natuur-Onderzoeker. Zy konnen deze kwaal ten allen tyden, en in ieder trap van ouderdom krygen ,• dat is te zeggen, van haare geboorte af aan, zelf dan , wanneer zy in de zyde-tonnetjes of poppen opgefloten zyn. Zy worden ruuw en rimpelig, en fterven "byna in een ogenblik. Zy hebben de couleur van roode wyn, dog worden wel haaft wit. Men vind 'er gemeenlyk, maar weinig te gelyk, tot den tyd van haare rypheid toe; maar de kwaal is byna algemeen in de kamertjes, die alleen daar van beginnen aangetaft te worden wanneer de Zyde-Wurmen ryp zyn , en beginnen te klimmen ; dan fterven hèt grootfte gedeelte daar R 3 van,  262 Ontdekking