ALCIBIADES.   ALCIBIADES. DOOR A. G. M E I S Z N E R. Op een vryen trant in 't Nedcrduitsch gevolgd. TWEE » E ü )■. E L. MET FRAAÏE K U N S Ir I. A A TE N, J> HAARLEM, BV F H A N g O I i B O II N. KDCCÏC,   ALCIBIADES. DE JONGMAN. (*) 'Thans waren alle banden verbroken» die tot nog toe, ten minften eenigzins, den vuurigen Jongling beftuurd en bedwongen hadden! — Het opzigt van perikles, de leiding van socrates, de eergierige Liefde voor aspasia, — alles was nu weg! — Hy kende geen andere Wet, dan de Hem zyner Driften; .— geen ander Recht dan zynen Wil, en beproefde geene zwaarigheeden der Ondergefchiktheid of der Behoefte, die (») Wy verkiezen hier liet woord Jongman, by vvyzc van een middenweg tusfchen den Itaat van Jongling en dien van Man. Dit, hoopen wy, zal Sïcene berisping ontmoeten, üe Natuur zelf geeft dit aan de hand: want van de twintig tot de vyf. entwintig jaaren, is te veel om een Jongling, en te weinig, om een Man te kunnen hecten. II. D £ E L. A  2 ALCIBIADES. die anders zo dikwils den ongebondenften Man in zynen vaart ftremmen, of, hy beproefde ze zeer flaauwlyk. Jong, ryk, fchoon, alle kunftèn magtig, en in geene weetenfchap een vreemdling zynde; de Heer van veelen en de Knegt van niemand; wat kon hy meerder wenfchen of begeeren? Voorheen had alles hem gevleid, thans fchikte alles zig , om hem te gehoorzaamen. Er was geen openbaar Feest, waar zyne Wagen, zyne Slaaven en zyne Klederen , niet de Pragt van allen de Overigen zeer verre agter zig lieten. Zyne uitfpraak, zyne eigenzinnigheid flrekte de Mode tot een Wet: zo als hy het purper droeg, zo als hy zyne hairlokken krulde, zo droegen het, zo krulden het alle Jonglingen: door allen zag hy zig naarvolgen , doch door niemand bereiken. De Man, door niemand tot nog toe opgemerkt, zo dra alcuiades hem met een lachje, met een vriendlyk gefprek verwaardigde , zag zig fluks door den jeugdigen Atheenfcken Adel omringen; werd op Maaltyden en Spelen genoodigd, en men verzogt hem, om zyne goede diensten voor hun by den Zoon van klijias te willen aanwenden. Met veragting keek hy neder op den tot nog toé hoogverëerden Man,  li E JONGMAN. 3 Man, en daadlyk verdween den kring van deszelfs Vrienden. De dag te vooren gold zyne uitfpraak voor wysheid, en nu heette het dwaasheid, — want alcieiades had het gezegd! Wee ook een iegelyk, die met hem in ernst naar den prys dingen , en niet enkel zynen Naarvolger weezen wilde! Hy zag zig , of overtroffen, of gansch en al befchimpt. De Hoogmoedige doeg zelf ta ijre as, die hem, in 't geeven van een kostbaar Schouw fpel, byna agter zig gelaaten had. De Kunftenaars, welken niet goedwillig voor hem begeerden te werken, dwong hy er toe. Hy belachte allen , die met moeite klimmen moesten, waar het hem met éénen fprong gelukte. De bevallige houding en Xchoonhcid van zyn lighaam bezielde de drooglte fcherts, en de lïerkte van zyn geest zou het misvormde lyf van een esopus gaarne bckoorlyk gemaakt hebben. Bovenal werkte de onbegryplyke meerderheid , die deezen Lievling des Geluks en der Natuur alömme vergezelde, op de harten van het fchoone Geflagt. Even gclyk er kleuren gevonden worden, die zo algemeen in een geliefkoosden fmaak vallen, dat een welleevend Man, by gebrek van dergelyk A a een  + " ALCIBIADES. een gekleurd kleed, het voorkomen verkijkt van nalaatig of behoeftig te zyn ; even zo fcheen het ook een hoognoodzaaklyk en onmisbaar blyk van waare Bekoorlykheid te weezen, dat men den Zoon van klinias voor eenige maanden, weeken of dagen ten Minnaar gehad moest hebben. Men vergaf hem onflandvastigheid en vrypostigheid. Men kwam hem voor en men gaf hem toe. De Onverfchilligften hoorden hem uit ydelheid; de Gevoeligen uit eene weezenlyke zugt voor de fchoonheid zyner welgevormde Leden en het verleidelyke in de uitfpraak zyner zagtftreelende lippen; de Hoogmoedigen om met hem te pronken, en de Wellustigen, deels uit begeerte, om voordeel van den verkwistenden Jongling te trekken; deels , om den Alömgepreezenen in haare armen gezien te hebben. Elk dronk met greetige teugen uit eenen Beker , waarop airede weder eene Medeliefhebiter loerde , en menigwerven, na weinig oogenblikken, er gelukkig mede doorging. Overal, waar hy heenblikte, verdrong hy alle Medeminnaars, en nimmer waagde het een ander, om hem te verdringen. Altoos brak hy het eerst, en, na aspasia, brak. niemand met hem. Men verdroeg zyne na-  DE JONGMAN. 5 menigvuldige grillen, en bedwong zyne eigenen, om dat men wist, dat hy nimmer kon beiluiten, om de grillen van een ander te verdraagen. Ervaaren in alle de kunstgreepen der Verleiding, behoefde hy echter zeer zelden deeze Ervaarenheid in 't werk te ftellen; want waartoe heeft men krygslisten en verrasfchingen noodig by Vestingen, die zig van zelf overgeeven? Vond hy er echter eene, die lust had, om wederltand te bieden, of llegts fcheen te hebben, dan nam hy zelden tot list of aanvallende overrompeling alleen, maar meestal tot beiden te gelyk zyn toevlugt. Grootmoedig in de Liefde, wist hy zelf zyne trouwloosheid een zweem van edelmoedigheid by te zetten. Menigen zyner verlaatene Minnaresfen gaf hy der Vertwyffeling, doch geenen derzelven der Behoeftigheid ten prooi. Men zag zig , met open oogen, bedriegen, en evenwel ftelde men meer vertrouwen in het geringde zagte woord van den Bedrieger, dan in zyn eigen gezigt. Hy bedroog ze allen niet meer dan ééns, doch het ftond ook geheel aan hem, om ze meer dan éénmaal te bedriegen. Voor astasia had hy weleer ganfche kwartieruuren geknield, na haar knielde hy voor A 3 «ie-  6 /l h C I t 1 A D £ S. niemand langer dan twee minuiuen, en zulks deed hy dan nog nooit, dan flegts uit boertery ; want zyne eenvoudigfte vleïery deed meer af, dan de voetval van alle anderen. — De verlaatenen zelf konden zelden langer dan éénen dag den Man haaten , die haar juist daardoor ongelukkig maakte, vermits hy haar anders de hoogstzalige bedwelming van het geluk zou hebben doen genieten! Zelf de reeds lang door hem Afgedankte fprak van hem nog , met die verrukking, waarmede een Vuurigverliefde gewoon is van haaren Gunstling te fp?-eeken. Dit zyn de Hoofdtrekken van dat gedeelte zyns leevens , hetwelk by aan cx the r e wydde. Het geen ik hier in weinige woorden voonlelde, zal ik my beyveren, (mooglyk flegts beyveren,) om in eenige toneelen breedvoeriger voortedraagen ; wanneer men my eerst de bede veroorloofd zal hebben, dat de Leezer, noch te veel hoope, noch te veel verlange! Men verwagte geen volleedigzaamenhangenden Roman! van 't begin af heb ik flegts eenige enkele Toneelen beloofd ! en van enkele Toneelen vordere men niet het geen alleen in een volledigzamenhangenden Roman mooglyk zy!  DE JONGMAN. 7 De laatfte moet zekerlyk geen, waarom? onbeantwoord laaten ; moet zekerlyk zig nooit in te haastig, overylende, of te langzaam fleepende trapswyze Gebeurtenisfen en Caraéters inwikkelen; en moet juist, door verwarring en fchynbaare vergeetelheid , vergenoegen en verrasfing voortbrengen. Doch dit alles word minder ftreng gevorderd , in een verzaamling van ftukken en brokken. Mag ik llegts mynen Held, in elk der voorheen gemelde gevallen voordellen, zo voordellen , dat men hem gaarne befchouwt, dan bekommer ik my weinig daarom, of dat zelfde geval zig te meermaalen met hem heeft toegedraagen. Kan ik het flegts zo verre brengen , dat myn Leezer heimlyk by zich zelve wenscht: In zulk eene gejlalte zou ik Alcibiades gaarne ten tweedemaale gejchilderd vinden'. Dan zag ik daardoor mynen vuurigden wensch op eene vleiende wyze vervuld; hoewel ik my, zo veel ik kon, wagten zou, om deezen wensch van mynen Leezer te vervullen. Want het is roemryker voor een Digter, begeerd, — dan weggewenscht te worden. A4 CLI"  8- ALCIBIADES. Cj LicERioN.dc Dogter van aeiston, een taamlyk gegoed Athener, thans Vader en Moederloos, thans enkel onder het opzigt van eenen ouden, zorgloozen Neef Maande, behoorde tot die weinige Schoonheeden, by wie onze Heid list en ftormenden aanval teffens noodig had. Zy was eene der bekoorlykfte Griekfclie Meisjes, en van een onbefprooken Naam. Juist ter zelfder tyd, dat Vrouwen en Jonkvrouwen , om het genot van den Zoon van klimias, hardebolden, fcheen zy ter naauwernood te weeten , dat er zodanig iemand in de Wereld ware. Hy daarentegen wist het, ten haaren opzigte, maar al te wel: want juist de koelheid van haar oogöpflag was magtig geweest, om een gloed in zynen boezem te ontfteeken. Zyn oog verkondigde haar zulks dikwils en duidlyk genoeg, doch het haare fcheen hem niet te verftaan. By openbaare Feesten zogt hy verfcheiden reizen gelecgenheid tot een Gefprek. Zy antwoordde hein; maar zo koel, als of zy met iemand van haar geilagt fprak. Hy  D" E JONGMAN. 9 Hy bemoeide zig, in de Scbouwfpelcn, om haare nabyheid, en legde, door allerlei kleinigheeden , zyne opmerkzaamheid ten haaren opzigte , aan den dag. Duizend Vrouwlyke getuigen zouden , door nydige blikken,, de Voorgetrckkene als 'dan wel hebben willen dooden; zy alleen bemerkte haar voorrecht niet, of liever, fcheen het niet te willen bemerken, — zeer zeker althans , begeerde zy er geen gebruik van te maaken. Alci3iades was de Jongling niet, die lang van verre ging. Hy greep de eerde geleegenheid aan, die zig tot eene eindige Liefdeverklaaring aanbood: glicerion nam zulks zeer koelbloedig en met een fpottend kortswylen op, dat hem diep en bitterlyk fmaftede. Hy werd dringender, en zy, in denzclfden graad , afwyzender, Hy beproefde het op nieuw met vleïèryen , betuigingen en aanbiedingen, — daadlyk keerden ook haare voorige buien te rug, tot dat hy eindlyk, — doch ik bedenke my juist, dat. de Saamenfpraak myne Leezers ten diende öaat. & S BS  io AL CIB1/IDES. DE PLAATS GENAAMD CIRRUS. alcibiades. gliceriow, (ly het uitgaan.) ■A. l c. Gy blyft er dan by , fchoonfte GLicF.it ion! om alles, wat ik van uwe bekoorlykheid en myne tederheid voor dezelve, u verzekerd heb, voor verdigting te houden? G l. (lachende. ) Voor loutere verdigting f Ik blyf er by. Alc. Dan ook nog, wanneer ik er eenen Eed, zo heilig en zo duur, als gy zelf hem my kunt voorfchryven, er by voegde? Gl. (als vooren.) Ik blyf er evenwel by. Alc. Zal dan niets, — niets u van het tegendeel overtuigen? De Aanhouder wint! zegt men, en uw hart, beminlyke gliceriok! zal dan onövenvinlyk zyn? — Eisch, eisch  de jongman. II eisch alles, wat gy begeert! — Eisch Gefchenken! Gi.. (zeer emjlig.") Alcibiades! gy fpreekt met glicerion! Alc. Ja wel met glicerion! — die ïrotfehe. — Eisch Opofferingen! — Eisch Proeven en Beproeving! — Eisch alles wat gy wilt! Gl. Wel nu, ik eisch een Proeftyd. Alc. Van hoe lang? Gl. Van niet zeer lang. Slegts van twee Jaaren. Alc. (bedremmeld.') Glicerion! verdien ik uwe befpotting? Gl. (op nog fpottender toon.) Goede Hemel! wie fpot er? Wanneer uw gloed zo hevig zy, waarom zou zy dan niet in flaat zyn, om een langen tyd te kunnen duuren ? Er zyn Vuurfpuuwende Bergen , die reeds zedertverfcheiden Eeuwen gebrand hebben,— maar, Alc. Wel nu, — wat maar, Gl. Het zou zeker te beklaagen weezen», wanneer de Weeuwtjes van onzen tyd zo lang  ia A L C I K IADE S. lang in den rouw moesten gaan, en onze jonge Vrouwres zo lang hunne Mannen getrouw moesten blyven. Wel nu, alcibiades! wat zyt gy gezind? Zult gy by de twee jaaren berusten ? Alc. Schoone glicerion! waarlyk,hy bemint u niet vuurig genoeg, die u, zonder genot, twee jaaren beminnen, en echter keven kan. Gl. Neen, neen! dat niet! zo dra ik leevensgevaar befpeur, zal ik myne Onverschilligheid temperen , en uwen Proeftyd verkorten. Alc. Leevensgevaar, zegt gy? ó Als het daarop aankomt, noem my dan uwen Vyand, wien ik aanvallen, ■— of het Monfter, waarmede ik kampen moet! Gl. Even als of Wy nog in de tyden van alcides leefden, toen men nog Lemeïfche Leeuwen en met vuurbezwangerde Draaken vond! — Goede Zoon van klinias! gy verftaat my niet, om dat gy my niet,verftaan wilt. Het leevensgevaar, waar van ik fpreek, moet geen ander dan een foort van een uitteerende Ziekte weezen, door al te lang wagten veroorzaakt. Alc,  DE JONGMAN. >3 A l c. Gy blyft derhalven by uwen fchert- fenden Eisch? Gl. Ik blyf by deezen ernftigen Eisch, en laat het u volkomen vry , of gy heden of morgen lust hebt, om in uwen dienst te treeden. Alc (trotschlyk.) Glicerion! hebt gy nooit gehoord , dat menige Overwinnaars , wanneer zy al te veel van hunne Verwonnenen vergden, eindlyk minder verkreegen, dan hen in den beginne werd aangebooden ? G l. ó Ja! dit geval is ten minften zeer waarfchynlyk. Alc. En gebeurde daadlyk. Geloof my! gebeurde reeds dikwils. G l. ( haar ergernis ontveinzende. ) Wie twyffelt daar aan? Alleen zal het tusfchen u cn my geen plaats vinden. Alc. Niet? — Meent gy dat? — Wed eens! Dit geval komt eens ; — komt eerlang! — Wat talmt gy! — Sla de wdddenfchap toe! Gl. (toornig.) Onbefchaamde! — Ik betacn deezen ïrotsch des Jonglings, waaraan vei-  »4 JLCIHIADes. veile Deernen en onwaardige Byzitten u gewenden. Waant gy, dat, dewyl zy u verhoorden, dat u niets wederftaan kan? Weet dat uwe Schoonheid zo veragtlyk, zo metwaardig in myne oogen is, dat, Alc Stil, goede glicerion! Gy hoopt Staatsgebrek op Staatsgebrek. Een veragte Vyand heeft reeds half gewonnen Spel; want waar Voorzigtigheid ontbreekt, ■ maar genoeg, glicerion! Wy fpreeken elkander in 't vervolg. Z E X  DE JONGMAN» 13 EEN TUSSCHENTYD VAN TIEN OF TWAALF DAGEN. DE BADKAMER VAN GLICERION. Glicerion, (in 't Bad. ) Miris, (eene Slavin.) M„ Mag ik u wel vraagen , myne goede Meesteres! waarom gy zomtyds, zedert eenigen tyd, zo fterk zugt, en dikwerf zo erbarmlyk diep uwen adem haalt? Gl. (verwonderd.) Ik zugten ? Ik zo diep myn adem haaien ? Ik geloof gy ylt, miris! doe ik zulks dan? Mie. ö Ja! dikwils, zeer dikwils; zelf in uw flaap , denkelyk wanneer gy droomt, fpreekt gy zomtyds eenige woorden; vliegt gy meestal met zo veel fchrik op, dat ik menigmaal zelf er van opfpring! Gl,  (f /1LCII11ADE S. G l. En dat ik daar geen woord van weeten zou! Mir. 't Is zeker, zeer zeker: en daarenboven , — wanneer gy het my niet kwalyk neemen zoud, — ( Zy zwygt.) Gl. Wel nu? Mir. Ik weet het niet. — 't Is mooglyk. ■— Misfchien dwaal ik. — Zelf deeze voortreflyke lievenswaardige blos uwer wangen, — (Zy zwygt weder.) Gl. (toornig.) Zult gy uw zwygen haast afbreeken? — Zult gy haast voluit fpreeken of niet? Mir. Deeze beminlyke kleür der gezondheid fchynt , zedert eenige weeken reeds verminderd te weezen. Gl. Ik geloof dat deeze Zottin met my fpotten wil. Mir. ó Neen! waarlyk niet. Ik heb veeleer alle moeiten gedaan, ten einde te kunnen raaden, wat toch voor een heimlyke kommer uw hart verontrust , en toen be-' vond ik, Gl. Indedaad? Vond gy iets? ha! ha' ha! wel  RE JONGMAN. *7 wel nu en wat was dat? Mir. Het geen, waar naar ik eigenlylt niet had behoeven te raaden. 't Is waarfchynlyk die kommer, welke over 't algemeen, zig op het veertiende of vyftiende jaar begint te opsnbaaren, en voor het veertigfte , vyftigfte of zestigfts jaar ons niet verlaat. — Ik bedoel de kommer der Liefde. G l. Arme miris! ik vrees dat de kommer der Dwaasheid zig meester van uw hoofd gemaakt hebbe: ten minften, gy deugt in 't geheel niet, om te raaden. Mir. Dat wille de Hemel, om uw zelf wil, niet. Hoe! fchoonfte glicerion! voorzien met al de bekoorlykheeden der Liefdegodinnen, zoud gy nog langer met de Liefde zelf onbekend kunnen blyven ? nog langer eere itellen in koud en ongevoelig te weezen? Geloof my, als die langer in de Wereld geleefd heb, in uwe plaats, — Gl. (lachende-) Ja indedaad! in myne plaats zynde, zoud gy anders handelen, om dat ik, by geluk, geen miris ben. Mir. Wees wat gy wilt! Het leeven te genieten maakt het geluk van het leeven uit. — Doch dikwils verfchertst men de za II. Deel. 13 lig-  iS ALCIBIADES. ligheid der Liefde, wanneer men dezelve te lange verfmaad. ■— ó Glicerion! nog ftaat het geheel aan u, die door alle uwe Zusters benyd word, om de Eerfte van uw Gellagt te worden. Verwerp den raad uwer trouwe Slavin niet, en maak gebruik van de gunftige geleegenheid, die misfchien nooit wederkeert. Gl. Geeft de Zottin wederom Raadzels uit? Wat is dat dan toch voor eene gunilige geleegenheid, welke ik niet verzuimen moet? Mir. Houd u toch zo onweetende niet in een zaak, die aan geheel Athene bekend is. Ontken het dus ook voor my niet, dat de Bloem der Atheenfche Jeugd, de fchoonfte, de verwagtingsvolle Griek , zig om uwe wederliefde bevlytigt. Gl. Ha! ha! nu komt eindlyk de Koppelaarfter voor den dag. Ik geloof vast, dat gy van alcibiades fpreekt? Mir- Zekerlyk. Wien anders dan hem zouden deeze Bynaamen toekomen? Gl. Misfchien in uwe, maar niet in myne oogen! — Jammer is het, arme miris! dat gy geen vyftien jaaren jonger zyt, en dat alcibiades zelf u niet hoort. Hy be-  DE JONGMAN. l9 fcemint zynen Roem al te zeer, dan dat hy, uit erkentenis, zig geen paar oogenblikken tot u vernederen zou. Mie. ó Neen! zo hoog zou myn wensch niet fteigeren. Gl. En de myne zo laag niet zinken — Maar ernftig gefproken, miris! zo lief als u myne gunst zy, — voortaan geen enkel woord meer van deezen Wellusteling , die met elk Straatmeisje boeleert, en zekerlyk, niet waar? het met my nooit doen zou? — Kunt gy gelooven, dat deeze Onbefchaamde onlangs eerst een weddingfchap met my wilde aangaan? Doch al genoeg van hem! — Gy zult op het gevoeligst gekastyd; met de roeden tot bloedens toe gegeesfeld worden, wanneer zyn Naam immer weder over uwe lippen komt. Mir. Wel nu, wanneer ik dan niet meer van of voor Hem fpreeken mag, dan, dan, (wegkopende.) — dan doe hy 't zelf! G l. (haar vol verwondering naarroepende.) Hoe! — Wat is dat? — Wat zegtgy daar? — m i ris? —i 'Blyf' hier! Alc. (intusfchen van agter Glicerion te ■ voorfchyn tre'edende, uit een Schuilhoek , waar B 2 },y  m ALCIBIADES. hy alles heeft aangehoord. ) Zy zegt, ■i—' fchoone glicerion! Gl. (ten uitterjlen verfchrikt.) Goden! — Verbaazend! Wie durft beftaan? ■ ( omziende aanfchouwt zy Alcibiades; in 't zelfde oogenblik Jpringt zy fchigtig op , en flaat het eerjle kleed het beste, om zig heen.) Ha! — boos verraad! miris! — Slaavin! — mirto! — miris! Alc. Spaar uwe item, fchoone glicerion! Waarfchynlyk is miris reeds al te verre van hier verwyderd, om u te kunnen hooren. Te verre zyn ook van hier verwyderd alle andere Getuigen, die, — wanneer zy op uw geroep verfcheenen, uwe befchaamdheid zekerlyk wederom wegwenfchen zou. — Er is hier niemand omtrent u, dan een Jongling, die, uit gevaar, om van liefde te fterven, eenën ftap waagde, welks hevigheid en moedige listigheid, gy, juist om zyner liefde wil , vergecven zult, . ( Hy nadert haar. ) Gl. (in een hoek vliedende.) Weg, Booswigt! raak,my niet aan! — of, —■ weg van my! of, Alc Ziet gy wel, lieve glicerion! welk  DE JONGMAN. at welk een mislyk ding de bedreigingen in zekere omitandigheeden zyn I Zy fmooren onuitgefprooken op de lippen der Dreigenden, — en even daarom, vergun my flegts weinige woorden , — ten einde, Gl. Vervloekt zyt gy, en vervloekt zy elk eene van uwe woorden , verraaderlyke Boef! die de Slaavinnen omkoopt en niets te laag, te vernederend acht, wanneer het flegts uwe vuige driften vleit. — Ik zeg u andermaal, vertrek! en neem myn ganschlyken afkeer voor het toekomende met u, even gelyk, tot nu toe, myne onverfchilligheid uwe liefkoozingen verfmaadde. Alc. En waarom, glicerion! — Ik bezweer u, het my te zeggen! — Waarom heeft deeze nwe Onverfchilligheid tot heden toe, my vervoigd? — Uwe Onverfchilligheid, welke alleen my noodzaakt, óm tot zulk een gewaagd middel myn toevlugt te neemen, waarmede beb ik dezelve verdiend? Wat vordert gy van hem, die u behaagen wil? G l. Ik vorder van nu af aan, dat hy u, zo weinig mooglyk is, gelyk zy, BoosWigt! Alc. Dit is een antwoord, dat klinkt, B 3 zon-  22 ALCIBIADES. zonder meer. Vordert gy van hem edele Afkomst ? Spreek, welke is edeler dan de myne? Vordert py Rykdommen? Ik bezit er zo veelen als één eenigen Athenerl Roem? my dunkt, de tot nu toe reeds verkreegene is, voor myne jaaren, meer als genoegzaam; zonder te rekenen, dat het toekomende my ryker oogst van eere, dan iemand anders, aanbied! — Vordert gy lighaamlyke Schoonheid ? Hoor het oordeel uwer Medezusters, en gy zult zekerlyk geen nadeelig oordeel hooren. Gl. Ik hoor flegts myn eigen oordeel, en ingevolge van dat, zal veeleer de zwart- fte Moor dan gy myn Boel worden. Weg, weg met een munt, die reeds door duizend handen ging, en, in elk van dien meer en meer afgeflectcn , naauwlyks de waardy van een Penning behield! Alc (met een halfblykbaare gevoeligheid.) Voortreflyk ! Een inval, zo als waarfchynlyk geen Meisje, in zulk eene houding, in zulk een gewaad, nog immer bad! (op een vasten toon.) ó glicerion! hoe fterk en vuurig moet myne Liefde niet zyn, dat zy, zonder vermindering, zelf datgeene van u verdraagt, dat anders altoos de geneegenheid der Mannen verdooft, vexagtlyke, onverdiende be-  DE JONGMAN. 5$ befpotting? — Neen! Meisje! zo fchoon, en ichooner zelf dan de Bevalligheid, kunt gy in ernst tegen my de diana niet fpeelen; of wilt gy zulks doen? — Sta my dan toe uw eudimion te w orden ! (*) — Sta toe, dat deeze arm, door geen ander Meisje nog immer weggeftooten, u omhelze! ■ Wees gy de Olm en ik de Wyngaardrank! — Gy zyt de eenige , die , in myn ganfchen leeftyd, my leerdet, dat de waare Liefde alvermoogende is! Ik zal u leeren dat alle andere aardfche Wellusten beuzelingen zyn in vergelyking van de tedere wellust der Verliefdheid. (Hy omarmt haar. Met de uitterjïe afkeer ontwikkeld zy zig. Hy laat haar daadlyk los.) Gl. Laat af, zeg ik u! Wellust ware een helfche ftraf voor my. Vertrek! of deeze weerelooze handen zullen beproeven, of zy uwe hoereercnde oogen u uit den kop kunnen rukken- Alc. (*) Gy zoud het my immers kwalyk duideu, myne Leczcresfen! wanneer ik u vooraf den uitleg gaf, van het gcenc diana met i:udimion in 't zin had? Waarfchynlyk zult gy alle met de voortreflyke Verhaaien van wir.land bekend zyn! Zy, die, onder u, dezelvcn nog niet geleezen mogten hebben, zou ik niet gaarne op myn gewisfen neciacn. B 4  «4 ALCIIil/IDES. Alc. (lachende.') Voorwaar, een beproeven , dat aan uwe handen niet gemaklyk gelukken zou! Dit zou een Roof weezen, waartegen ik magtig zou kampen! want ik verloor te veel, zo ik heden niet zien kon! Niet zien kon, deezen Boezem welks edele verheevenheid pronkt, even gelyk het marmer van de vf.mus van phidtas ! (Zy bedelt haar boezem , waardoor zy haare knie ontbloot. ) Deeze knie — zevenmaalcn gezuiverd Wasch wykt er voor, even gelyk het Mörgenrood voor de Morgenzon ! — Deezen arm! — Dit gelaat, niet flegts fchoon door het roozenbloed, — neen! maar ook door het purper der gramfchap. — ó glicerion! flegts al te bekoorlyke glicerion! is dan uw haat weezenlyk zo groot tegen my? Gl. Grooter, dan hy met woorden kan uitgedrukt worden. Alc. En nooit geen hoop tot verandering? Gl. Zo hard zullen de Goden my nooit ftraffen! — Voor 't laatst zeg ik u, vertrek! Alc. En voor 't eerst zeg ik u, dat de drift u , op eene onbegryplyke wyze verblind. — Gy begeert, dat ik vertrekken zal, en  de jongman. es en gy overweegt de gevolgen van dit myn heengaan niet; overweegt niet, dat beden myn heengaan , op den hellen dag , over deezen open hof, die doör twintig nieuwsgierige oogen bewaakt word ; door deeze deur, die alleen ten toegang tot uw Badkamer ftrekt, u een hartzeer zonder perk of maat kan berokkenen! Gl. En wat hartzeer zou het my berokkenen, wanneer ik openlyk het bedrog vertelde, waardoor gy u hier ingedrongen hebt? A l c. Arm Meisje ! gy zoud dan llegts openlyk uwe fchandc vertellen. — Kent gy de Waereld zo weinig, dat gy haare neiging om kwaad te denken nog niet kent ? Zy heeft reeds te overvloedige maaien de loflykfte Heldendaaden voor misdaaden uitgekreeten! Zy zal ook hier haar vermoogen aan den dag leggen; hier, waar eene kwaade uitlegging zo na aan de waarfchynlykheid grenst! — alcibiades alleen met glicerion! — Alleen met haar in het bad! —ó Voorzeker fpreekt men al te voordeelig van ons beiden, dan dat men gelooven zou willen, dat wy zulke kostlyke oogenblikken met een bloote Samenfpraak verkwist zouden hebben. B 5 Cl.  26 A L C I IS I /I D E S. G l. Lasteraar! — Myne deugd en uwe onbefchofte ftoutheid zyn alömme genoeg bekend. Alc. Des te erger voor u, wanneer het laatfte waar is. Sneller dan de Wolf het Lam zal dan myne ftoutheid uwe deugd verflinden. Klaag my aan, zo fterk als gy wilt! men zal vastlyk gelooven, dat gy het hoofdpunt uwer klagten verzwygt. Overlaad my met fmaadheeden, en men zal op rekening eener te leurgeftelde verwagting zetten, het geen de uitwerking uwer deugd is. <—• De duizenden uwer Medezusters, die my zo fmaadlyk niet van zig zouden laaten vertrekken, zullen u gewis geen voorrecht toeftaan, waartoe zy zig zelve buiten ftaat kéuren. Gy zult niet anders doen dan een genoegen opofferen; zonder daardoor eene voorheen onzekere, doch nu zekergeworden fchande te voorkomen! — En eindlyk, — Maar waar toe verfpil ik zo veele wroorden! Gy begeert dat ik vertrekken zal ? — Welaan! ik gehoorzaam en ga! (Hy gelaat zig als wilde hy weggaan, ) Gl. (met opgefieeken hoofde eenige oogenblikken zig bedagt hebbende, angfiig uitroepende.) !LCir.IABïS! Alc.  DE JONG M A N. 0.7 Alc. (te rug keerende.) Wel nu? — Bedenkt gy u? Veroorlooft gy my , dat ik blyve? Gl. Neen! dat niet. Maar ik wil, dat gy dien weg gaat, die langs een verborgen Gang, door een heimlyke deur, Daarbuiten geleid. Alc. (door dit zeggen verrascht, en zig een oogenblik bedenkende.) Dat zal ik niet doen, vergeef het my , fchoone glicerion! ingcvalle ik myn zin ook eens mag hebben, daar gy zo dikwerf de uwen gehad hebt. — Een verborgen Gang? — Voorby uwe Kamer? Door een heimlyke deur naar buiten ? — 6 Neen ! dat is alleen de weg van een begunftigden en gelukkigen Minnaar! — De verfmaade , de verachte, de verworpene zou hem ontheiligen! — Hy moet een veel korter weg verkiezen , en wel dien verkiezen, langs welken hy binnen kwam. — Vaarwel! ( willende heengaan. ) G l. (angftig. ) alcibiades! Alc. Hoe! — Wat begeert gy? Gl. Ha! Onwaardige! Gy weet maar al te wel, dat ik u moet hceten te blyven! — Voortreflyk! zyn dit uwe kunstjieepen, om Meis-  a3 ALCIBIADES. Meisjes te dwingen? . Beftaat daarin het alvermoogen uwer bekoorlykheedcn ? Past dit een Man, die met alle fchaamte nog niet geheel vreemd geworden is, om, daar gy een eerbaaren tegenftand ontmoet, u van .geweld te bedienen ? Alc. Maar wie bedient zig hier van eenig geweld? Zie glicerion! deeze armen zyn fterk en nog vol kragten : zy hebben dikwerf, zegepraalende, met Helden geworfteld ! en echter heb ik nog niet beproefd, om er u mede te omvatten, — ten miniten heb ik ze op elk eene uwer magtlooze afweeiïngen te rug getrokken. •— Nog meer! ik ben zo ongewapend niet, als ik u moog]yk toefchync ! (Hy toont haar een Dolk, onder zyn kleed verlorgen zynde.~) Uit voorzorg heb ik deezen medegebragt , en gy waart voorzeker het eerfte Meisje niet, dat by de fchittering van zulk een punt, van een wreede Schoonheid in de Toegeeflykheid zelf hervormd zoud zyn geworden ! — Maar, het geen aan ecnen geilen Satyr heerlyk fchynt te weezen, daar van gruuwt de Zoon van klinias. — List en verrasfehing houd hy voor geoorloofd, - maar geweld! Foei! weg met dit nutloos Wapentuig! 't is waar, men kan er het lighaam, maar men kan er nimmer de ziel mede bedwingen; nim-  DE JONGMAN. 29 nimmer de ziel mede gelukkig maaken! —> Weg! weg ! Moordgeweer ! (Hy werpt met verontwaardiging den Dolk in een hoek.) Gl. Voortrcflyk! —. Gy moest u liever nog van grootmoedigheid beroemen tegen een Meisje, wier goeden Naam gy zo fchandlyk te vertreeden zoekt! Welke gy, — niet te vreeden met fchandelykst bedrog, —. nu nog met de opfpraak van anderen , met de lastertaal van u zelve bedreigt! —. Booswigt! is dit wel veel beter, dan met den Dolk te dwingen? Alc. Verfla ik u wel? Ik heb u met myn lastertaal bedreigd? — Spreek! wanneer deed ik zulks? Gl. Hebt gy op het oogenblik niet gezegd, dat men u meer dan my gelooven zou? Alc. Hoe verkeerd word alles door u verftaan, wat my betreft, om dat gy alles met vooroordeel befchouwt. Myn zwy- gen, heb ik gezegd, zou men meer toevertrouwen dan uw fprceken. — Neen! glicerion! om uwenwil zal alciriades zig de veragtlykfte van alle ondeugden, de Leugen, niet bevlytigen. Zekerlyk zal hy, zelf nog deezen dag, aan elk die hem zulks vraagt, de Waarheid melden; maar te vergen,  3o ALCiniJDES. gen, dat hy op de openlyke Markt ga; te Burgers van Athene aldaar om hem heen verzaamele; en hen vertelle, hoe fmaadlyk gy hem behandeld hebt! indedaad zulks ware te veel gevergd 1 Gl. Maar wie vergt dit? Grootmoedigheid van u, ware eene ihaffe voor my. Ik vorder ilegts Billykheid ; Billykheid jegens een Meisje, 't welk gy zelf dwingt uwe Vyandin te worden. Alc. (haar fchielyk in de reden vallende.) Ik — u daartoe dwingen ? —■ Ik u ? Goede Goden! ik een Meisje dwingen tot Vyandfchap, waarvoor ik duizendmaal myn leeven zou opofferen! ö glicerion! op wat wyze deed ik zulks? Gl. Gelooft gv dan indedaad., dat de trotfche wyze, waarop gy in 't eerst myne gunst poogde? te verwerven; de fchempende weddenfehap, welke gy wildet aangaan; de omkooping eener fchandlyke Slaavm die er hard genoeg voor boeten zal, dat deeze overrompeling en dit bedrog my niet beleedigen? Alt Verceef het my , gliceri on! wanneer ik van alle deeze verwyten, alleen lyk de eerfte te vernietigen poog! Ane  DE JONGMAN. SI de overige flappen, zyn de flappen eener gekrenkte Liefde ; eener Liefde , die niets meer te verliezen had! Dergelyk eene omftandigheid, dit zult gy zelf my moeten toeitaan , veröntfchuldigt veel. Maar, heb ik trotschlyk getragt u te verwerven?—. Ik? — Zie om u heen, glicerion! en noem my het Meisje, naar welks bezit ik zo aanhoudend en vuurig geftreefd heb! Ware ik niet blind voor duizend wenken en flegts ziende voor uwe bekoorlykheeden? Ware ik niet in den Circus, in de Spelen en Feesten fteeds zo digt by u , als ik ilegts kon? Was eindlyk myne cerfte Liefdeverklaaring niet zo befcheiden, als mooglyk ware ? Indien ik misfchien niet zo onderdanig, zo nederig gekroopen heb, gelyk wel anderen, die het ftof van uwe voeten kuschten; indien ik gevoelig fcheen te zyn, toen gy Tny, fpottende, zulk eene langduurige beproeving voorfloegt, ó! Eedenk dan , dat ik al- cieiades ben ! dat de Natuur , toen zy my vormde, my ecnen magtigen gloed inftortede! Deeze verwarmt, maar verteert ook, en het is onmooglyk denzclven te verbergen. Gl. Des te raadzamer is het dan ook, zig voor uwe nabyheid te behoeden. Alc. En echter is er in de ganfche Natuur  32 ALCiniADES. tuur niets edeler , dan dit jeugdige vuur! — Echter leeft er alles door, wat leeven heeft! , Maar het is teffens ook grooter Vyand van befpotting en veragting, dan het nataur- lyk vuur van het water. Had gy myne geneegenheid van de band geweezen, om dat een vroeger Minnaar de uwe reeds bezat, — ik zou geleeden en gczweegen hebben! ■ Maar befpotting! Zulk eene fchampere befpotting!' Ja! glicerion! wat ik zedert dien tyd gedaan heb berouwt mjr n;et) , . doch zo dit alles u zo beleedi- gend'e toefchynt, welaan! ~ wreek udan! — Alleenlyk wreek u niet , door my te haaten, - (Den weggeworpen Dolk weder opvattende.) Zie! tegen u wil ik dit ftaal niet gebruiken, maar misfchien vind gy minder bedenklykheid om het tegen my te bezigen; en ook ik zal liever den dooditeek van uwe handen, dan den toornigen opflag uwer oogen verwagten! deeze zal my minder dooden doen fterven. (Hy bied haar den Dolk, dien zy echter vallen laat.) Gl. Huichelaar! hoe gereed zyt gy in het aanbieden van zaaken , welken gy van te vooren weet , dat niet aangenomen zullen worden, en hoe onbuigzaam trötsch zyt gy in 't gehoorzaaraen van de bevelen van uw ei-  DE JONGMAN' j3 eigen hart! Maar wagt! uwe eigen woorden zullen u verraaden. Indien het waarheid is, dat glicerion u dierbaar, en de hoop op haare achting u kostlyk zy! gehoorzaam haar dan heden! — Zy vernedert zig, om u te verzoeken, daar zy een Recht heeft om te beveelen. Alc. Wat wilt gy ? Gl. Alweder! even als of gy zulks niet wist? — Dat gy heengaan, .— ten eerden heengaan, door die deur heengaan moet! Alc. Hoe veel vordert gy van my, en hoe gering is het denkbeeld, dat gy u van myn verdand vormt! Ik zou opofferen alles, wat my zo veel moeiten , gevaaren , ongemakken en omkooping kostede? — Ik zou eene geleegenheid verwaarloozen die waar- fchynlyk nooit zal wederkceren ? En waarom? — Om uwen ganschlyken toorn uittedorten over eene ongelukkige Slaavin, die veel mededoogender met myne kwellingen was, dan gy zyt! om door uwen hoon, uwe koelheid en zelf door uwe verfmaadheid, in het toekomdige, by verdubbeling vervolgd te worden. G l. Zulks zal niet gefchieden. Ik kan II. D e e l. C ver-  3+ ALCIBIADES. vergeeven en vergeeten. Alc. Maar ik kan u nooit vergeeten. — glicerion! glicerion! wat vordert gy van my ? — En echter! — Welaan! ik wil u een proef geeven, hoe fterk en oprecht myne Liefde zy! Ik zal voor u opofferingen doen , die ik voor geen Broeder, voor geen Vader immer doen zou! Ik zal my zeiven wegfteelen, even gelyk 'een betrapten Dief, indien gy my vooraf twee zaaken belooft! G l. Twee zaaken! — En welke zyn die ? Alc Geene, die tegens uwe eer ftryden. Gl. Zeg my vooraf, welke! Alc. Maar beloof ze my dan ook , op dat ik verzekerd zy, dat gy ze doen zult. G l. Gy kunt daarvan verzekerd weezen, zo dra ik er u flegts het minfte woord op geeve. Nimmer loog myn mond; nooit kende ik het bedrog; en dat het veinzen my vreemd zy, zulks dagt ik, dat gy uit ondervinding wist. Alc. (by zig zelf) Voortreflyk! Zy begint reeds meer te fpreeken, als volftrekt noodzaaklyk is. (Overluid.) Gy belooft het my dan? 1 Gl.  Dl jongman. s5 Gl. Ik beloofde nooit iets, het geen ik niet wist. — Laat derhalven eerst hooren! Alc. Beloof my ten minden, dat ik vertrekken kan , in de hoop van eens te moogen wederkomen en vriendlyker aangezien te worden ! dat myne ftandvastige Liefde , by aanhoudenhcid , niet voor altoos en eeuwig alle gundige verwagting ontzegd worde! dat niet fïeeds het vooroordeel myne wenfchen verydelen zal! r Belooft gy zulks? Spreek! Spreek ! Gl. (met een gedwongen bedaardheid.) En welk is uw tweede beding? Alc. Vooraf zekerheid voor het eerde, glicerion! Gl. (met een gedwongen koelheid. ) En welk is uw tweede beding? Alc. Vooraf zekerheid voorliet eerde;— moet ik het herhaalen, bekoorlyk Meisje? Gl. (met een fchimplachje.) Ik geloof dat de ervaaren alcibiades het caracter der Meisjes al te wel kent, dan dat hy haar zwygen niet verdaan zou. Alc. ó Behaagde het den Goden, dat ik mogt gelyk ik wensch! —. Mag ik, lief C 2 Meis-  35 A L C I « / A D E S. Meisje! mag ik? Gl. Weet ik nu, hoe ge u in't vervolg gedraagen zult, daar ik nog niet eens weet, of gy heden voorneemens zyt , om uwe naauwlyks gedaane belofte te houden? Alc. (met drift naderende.) glicerion! — Schoone glicerion! Gl. (op een emftigen doch geen toornige» toon.) Geen Guiteftuk, alcibiades! Uw tweede beding? Alc. (by zig zelf.) Slegts maar twee minuuten te vroeg. (Overluid.) - Myn tweede beding is een kleinigheid voor u: is een éénige vuuriger, — tenminften, waarlyk warmer kusch! Gl. (met een halve fchimplach.) Neen! Jongling! Hem, wien ik zelf geen gedwongen gunstbewys wilde betoonen, zal ik nog minder eene vrywillige bewyzen. Alc. Is dit het Meisje, dat my veroorlooft te hoopen? G l Te hoopen, — maar geenzins te genieten. - ( Opftaande.) Kom , alcibiades! ik zal u den weg wyzen, dien gy gaan moet. Alc.  BE JONGMAN. &? Al.c. (zig in den weg voor haar /tellende, en haare hand grypende, die zy fchynt te rug te willen trekken, — doch tusjchen de zynen laat. ) Lerst uw kusch, al zou het dan alleen, een kusch van verzoening weezen! Gl. (lachende.) Waarom maakt . gy niet liever nog een derde beding, dat ik u met myne kusch te gemoete moet komen? Alc. ó Neen! zulks in geenen deelen! — Zie hier uit myne befcheidenheid! Te mogen neemen is zelf een geluk. . ( Hy kuscht haar, 't welk zy bluotlyk duld, en omhelst haar Jlraks nog vaster.) Neen! neen! glicerion! dat is onze affpraak niet. G l. (als wilde zy zig van hem ontdoen. ) Laat los! laat los! — ten eerden! — Is dit uw woord houden ? Alc. (haar blyvende vasthouden.) Om dat gy het uwe niet houd. — Ik bedong voor my een éénige vuuriger , ten minden waarlyk warmer kusch! — Dit is het woord, en zo moet ook de daad zyn ! (Hy kuscht haar met de hartlykfte vuurigheid, en wordt beantwoord. Een jnel flaarend oog, dat fluks nederzinkt, en nog Jheller een tweede kusch. Vervolgens op den toon van het leevendigst gevoel.) Glicerion! glicerion! C 3 Gl.  jl! a l c i b 1 a d e s. Gl. Zak gy me nu nog niet loslaaten? Ai.c. Nog heden, — heden deeze weinige woorden ! — Zyt ge waarlyk dat Meisje zonder bedrog? dat Meisje, het welk nooit veinsde? zo als gy u voorheen beroemdet? — ó Dan, Gt. (met veel opmerking en zich byna losmaake?ide.) Wel nu! — en dan? Alc. Wring u zo gy wilt, kleine bonte Slang! Ik laat u geenzins los. Dan, (wilde ik zeggen,) heb ik u meer in uw eigen reden gevangen, dan gy te vooren my in de myne deed. — In uwe twee laatfte kusfcb.cn was vuur, — het vuur der Liefde. — Meisje zonder bedrog! van waar dat vuur, zo niet, — zo niet ten minften uw voorige afkeer ftille zweeg? Gl. Voortrefiyk! dagt ik het niet, by ,de kleinfte, gunftige, toegeeflyke, Alc. (zagtlyk haare hand op haare lippen leggende.) Neen! glicerion! — Ik weet wat gy zeggen wilt, en weet, dat gy dwaalt. Alcibiades! houd het gcene hy belooft: Hy zal van hier gaan, al zou het hem dan zo wel zyn leeven kosten, als het hem zynen roem gekost heeft. — Hy gaat, (met eens  DE JONGMAN. Z<) eene nadruklyke langzaamheid.) Zo dra gy er op aandringt. ( Op den vleïendfien toon. ) Maar hoe! wanneer gy er niet op aandringt? Wanneer gy even zo goed als bekoorlyk Zyt? — Voorby uwe kamer is de weg: (Zyn arm vast om haar Jlaande. ) Ach! mogt hy er in gaan! G l. (een toornig gelaat aanneemende.) Neen ! voorwaar! Alc. (haar fchielyk omhelzende.) Wegkusfchen! wegkusfchen moet ik alle die tegenftreevingen, welke zig , van de fchoonfte aller Vrouwenlippen, tegen myn geluk poo- gen te verzetten! Vaster houden, ■ vaster houden moet ik dit bekoorlyk Meisje, dat eene aglaia ware, indien zy niet zo hardnekkig de fchigten der Liefde poogde te ontvlieden. -- Neen! neen! keer u niet van my af! verberg voor my het kloppen van deezen boezem niet, dat, — was hy ver- fchoonlyk, hem nog verfchoonen zou! ( Voor haar knielende en haar half ontbloote knien omvattende.) Zie neder! de Jongling, die hier voor u knielt; die fmeekende uwe knien omvat, zal geen alcibiades meer weezen ! zal niet langer de Athener zyn , wien honderd uwer Medezusters te gemoete zouden vliegen! niet langer Die weezen , die C 4 wel-  p A L C I n 1 A li E $.. welëer bcrugt was voor de Gunstling van de trotfche aspasia! — Hy bied u zynen rykdom noch het deelgenootfchap van zynen roem aan! — Neen! — Hy zy niet anders in uwe oogen dan , ~- een Jongling, vervuld van eene brandende Liefde! dan een Jongling, die u bezweert, om het grootfte geluk des leevens niet langer aan hem en u zelve te ontzeggen! Vergeet , lieftallig Meisje! de oude bui! —• Laat het voorleedene het voorleedene blyven! Geniet het tegenwoordige en gedenk aan het vcrmaaklyk toekomende! Want, by den troon deiLiefde ! zo als ik heden ben, zal ik altoos zyn, — indien ook gy dezelfde blyftü Gl, (zig zagtlyk tot hem nederbuigende.) Sta op, Vleïer! Alc. Is het eene Vriendin, die my opheft ? Gl. Zo zy het is, dan vrees ik , is zy eene bedroogen Vriendin: want wie kan u vertrouwen, Onftandvastige? wie kan u gelooven, Gladtongige? Alc. Dat kan glicerion doen! Aldus klopte myn hart voor niemand! Aldus zal het voor niemand kloppen. Gl. (hem kuffchende.) Indien gy ecrlyk waart,  ]) E ] O N G M A N. 41 waait, lieve Guit! Alc. (met aandrang.) Den weg, — den weg naar uwe kamer! — ( Hy laat haar fpoedig los; zy vlied na dat zy een dubbelzinnig oog op hem ge/lagen heeft. Alcibiades haar agterna vliedende.) Ha! ha! wilt gy my al vliedende den weg wyzen ? —Vooruit! vooruit ! want myne hielen hebben Liefdevleugelen. C 5 twee  4s ALCIBIADES. TWEE UUREN DAARNA. Alcibiades. Glicerion. .Allc. Wel nu, lieve glicerion! heb ik geloogen in het geen ik beloofde? Gl. (haare wangen op zynen boezem drukkende. ) 6 ! Spreek dus altoos de waarheid! Alc. (lachende.) Hoe zwart, hoe fchandlyk zal de Moor weezen! G l. (hem den mond loehoudende. ) Met deeze handen, die u thans zo liefdryk drukken, zal ik u verwurgen, Spotter! Alc. (dezelven kusfchende.) Deeze lieve,— vreeslyke handen? — Nog niet lang geleeden dreigden zy ook myne oogen. G l. (zig gelaatende als wilde zy van kern mg/nellen.) Alcibiades! Alc. Zo fpoedig niet, want hoe zou ik nu  DE JONGMAN. 43 nu die verborgen deur kunnen vinden? Gl. Ziet gy er reed? naar om? Alc. Ja! gelyk de Slaaf naar de geesfelroede. ■— (zig voor het voorhoofd flaande.) maar hoe vergeetagtig ben ik i — Byna had ik myn Voorfpraak voor de arme miris vergeeten. — Gy zult haaien rug verfchoonen? Gl. Haaren rug? Alc. Wel ja! van de roeden, waarmede gy denzelven onlangs bedreigd hebt. — Gl. Een regte Honingmond! teffens vol van zoetigheeden en vergif! Alc. Van Scherts, — van Scherts flegts. ■— Myn Waardfte! —- en airede mag ik weder uit dit wcllusttraanende oog , — in mynen arm! — glicerion! in mynen arm! — Gefprekken! — flil! — neen! gevoel! — Liefdegloed! — 6Li-  4+ AL C I B IA O £ S. Gli cerion, nog in 't Gezelfcliap van Alcibiades. Muis. M ir. (door de deur roepende. ) Myne Meesteres! Alc. Luister! uw Geneesheer roept u. Gl. Wat wilt gy? Mir- Het uur, waarop uw Oom u ter Avondmaaltyd verwagt is verfcheenen. Gl. Dat is onmooglyk. Mir. 't Is echter zeer zeker. — Maar ja! ik weet dat er uuren zyn, die oneindig fchielyk voorbyvliegen. Gl. 't Is wel! ga maar heen! (tegen Al. cibiades.) waarom fpraakt gy daar van een Geneesheer ? Alc. Om dat miris verdiend heeft uw Geneesheer genaamd te worden. G l. En waarom dat? Alc.  DE JONGMAN. 45 Alc. Wat doet een Geneesheer anders, dan dat hy geneest? Gl. Dat is waar. Alc. De geneezing kan tweeërlei zyn; dat is ten opzigte van het lighaam en de ziel. De eene geneest de ziekten en de andere de dwaaiingen, — niet waar? Gl. Ha! van fchoone dwaalingen! Verzwyg voor altoos het overige. Alc. Niet ganfeh en al; want zie, ik heb u nog van eene groote dwaaling, ten mynen opzigte, te geneezen. q L. Gy? — van uwen wegen? fpreekt gy ernftig? Alc. Volkomen, lieve Glicerion! ik bedoef de list, waarvan ik my, om hier binnen te geraaken, bediend heb. Ik weet, dat gy het my heden vergeeft! heden, nu de oogenblikken van vergenoegen nog nieuw en werkzaam zyn! heden, nu ik zelf nog by u ben! —- maar, helaas ! het laatlte kan ik niet altoos, en wanneer ik van u vertrokken zal weezen? — Ik ken hetmenschlyk hart; het vergalt zig zelf gaarne elke qtmooten zoetheid! Er zyn dikwerf oogenblikken, waarin zelf het fchuldlooste vermaak ons misdaadig en berisplyk toefchynt. Ten  46 ALCIBIADES. Ten einde dan, zelf in dit oogenblik, geen vlugtig en dwaas berouw u uwen alcibiades, — Meisje! zie toch vriendlyk! Ik zeg, — uwen alcibiades. — Gl. Het arme Meisje luistert flegts. Alc. Nu! ten einde dan aan het arme Meisje haare alcibiades niet veragtlyk of haatlyk; zyne daad niet als eene onregtvaardige list, en zyne bedreiging van weg te zullen gaan, niet als een ingewikkeld geweld, mooge voorkomen, zo weet , glicerion! de vrees, die ik u vooraf inboezemde, ware verdweenen, indien gy my naauwer gekend had. Gl. Eene duisterheid, welke ik nog niet doorzie. A lc. Hoor! — zelf in dat geval, wanneer gy op het wreedaartigst by uwe weigering gebleeven zoud zyn, zou ik, ja! wel door eene openlyke deur van u heengegaan zyn, maar niet, dan op zodaanig eene wyze, dat uw goede Naam er geen het minste nadeel, — dit was flegts een fchrikbeeld, — by geleeden zou hebben. G l. Ha! Booswigt! wilt gy my van fchaam- te  DE JONGMAN. 47 te zien iterven? Alc. Waarom dat? Ik bedoel niets anders, dan om, zelf in 't geringfte opzigt, u niet veragtlyk te fchynen. Gl. En evenwel liegt gy. Immers moest gy noodwendig. Alc. Wagt een oogenblik! — Voor myn weggaan waart gy bekommerd: maar gy had vergeeten te vraagen, hoe ik er binnen gekomen was? — Ik zal het u op 't oogenblik toonen. (Hy verwydert zig voor eenige oogenblikken, en keert, als een flaavin verkleed , weder te rug. ) Behaag ik u aldus ? —i kent gy my wel? G l. Ha! verraader! had ik dat geweeten, - Alc. Zie! hoe goed het voor ons zy, om niet alles gelyk te weeten. — Vaarwel! glicerion! en wanneer gy morgen begeerte naar my hebt, of de tyd zonder my u verveelt, dan zal miris my wel eens, uit uw naam, komen melden, wanneer ik u bezoeken moet. G l. M i r i s het u melden ? — Ik dagt dat liet uw pligf was zulks te komen verneemen. Alc-  4S A l C I n l A T) E S. Alc. (lachende.) Even als of dat Meisje ook niet iets voor den Man doen kon, die reeds 20 veel voor haar deed. (Haar kusfchendt.) Die van ons beiden het vuurigfte bemint, zal het eerst zenden. Eil glicerion ZOnd. Vee-  li E JONGMAN. 49 eele onzer Leezeresfen zullen rnoogiyk nieuwsgierig weezen te weeten, hoe lang toch wel alcibiades de bekoorlyke glicerion dat geene gehouden hebbe , 't welk hy haar met zo veel opregtheid beloofde , — onverdeelde Liefde, naamlyk ? — Dan ! waarlyk , hier op kan ik haar thans geen juist befcheid geeveu ! Alles wat ik in deezen doen kan is, haar te belooven , dat de Naam deezer Schoo- ne nog tweemaalen zal voorkomen. Ik ben thans op 't Ituk zyner vryeryen , en vermits het zeer natuurlyk is , dat hij dezelvcn telkenreize op eene andere wyze inrigtede , zo dra hy over een ander vrydde , dagt ik het noodig, om hem , ten minsten eens , in het huis van zyne Byzit te vergezellen. — Het fpreejtt van zelve, dat elk , die zig deswegens , uit hoofde van zynen fland of zyne jaaren , fchaamen zou , niet medegaat. Byzit ! — Op dit woord verfchrikken II. Deel. D gc.  50 ALCIBIADES. gemeenlyk duizend daaglykfche Leezers , en , op den hoop toe , een half duizend Boekbeöordeelaars ! die teffens de neus en de fchouders ophaalen , en uit loutere deugdzaamheid , het zedelyk carader van den fchryver in twyffel trekken, — zonder te bedenken , welk een ontzaglyk onderfcheid er zy tusfchen Hoofd en Hart ; tusfchen fchryven en zelfgevoelen! Wanneer men daarenboven in opmerking neemt , van welken tyd men fpreekt , van den onzen , of van tweeduizend jaaren terug ! en of men heidenfche of christlyke gebruiken aanvoert t — die der Duitfchen of die der Grieken ! dan verdwynen in de daad de meeste gronden , om te berispen , by die geenen naamlyk , die , om te berispen , eerst gronden moeten hebben. Dan helaas! dat dergelyke Menfchen er weinig , en derzelver Antipoden er veelen zijn, wie weet zulks beter dan een fchryver ? Een Byzit te Athene ! —• Zodanig Eene moet men vooral niet verwarren met onze hedendaagfche Loontrekfters , of gerieflyke dogters te Amfterdam of Parys ! — De natuur van haar Handwerk blyft in de daad dezelfde , maar de wyze van beoeffening , is even zo zeer van elkander verfchillende, als \  o e jongman. se sis doorgaands hunne belooning was. Wanneer in laatere tyden eene enkele N i n o rf zig deed uitmunten , welke door Koningen en Koninginnen by zig geroepen werd; met wie Vrouwen van den hoogden (land omgingen ; by wie de Geleerden zig in wek Jeevende Hovelingen , en de Rymers zig in Digtcrs herfchiepen ; die , in haare Jeugd, elk die haar aanfchouwde , in een gloed van Liefde deed ontvlammen ; die in haare bejaardheid nog over Mannen van een kiefchen fmaak zegepraalde ; en wier menschlievend caracter de bewondering en hoogachting van de Besten des Volks wegdroeg?-— dan is dit enkel te befchouwen als een Anacronismus in de Natuur ; én tegen deeze Lenigen van ons nieuw Tydpcrk , vindén wy by de Grieken een groot aantal , die haar in waardy evenaaren of overtreffen. Wanneer de socratessen en plato's zig gewillig by de gastmaalen , waar deeze foort van fchooncn waren , lieten vinden ; wanneer zelf de Afbeeldingen van deeze Priesteresfen der Liefde, in de Tempels , als de Beelden van de Liefdegodin bewaard, geëerd en geofferd werden ; wanneer zy, — (zonder daarom , gelyk als zo veele hedendaagfehe vorstlyke Uyzitten , aan de zyD 2 de  52 ALCIBIADES. de van den grootmagtigen wellusteling $ ryke Landen uitgeplunderd te hebben, —) een Koninglyk vermoogen vergaarden ; in Griekenland Paleizen , en in Egypten ganfche Pyramiden bouwden , (*) dan moeten wy waarlyk verbaasd (taan , over het gedugt onderfcheid tusfchen Heden en Toen ! ■ Doch , flegts eene oplettende en naarvorfchende oogöpflag , en wy bezeffen zeer wel de mooglykheid van dit alles. Want een gelukkig lugtgeftel bezorgde aan de Bewooners van Griekenland alle Iighaamlyke kragten, alle uiterlyke fchoonheeden en inwendige bekoorlykheeden, in den uitgeftrekften zin, om genoegen te verwekken en te genieten. De fchatten van elk waerelddeel vloeiden in eenige weinige kooplieden faamen, en ■ dat het voor- naamfte was, de Natuur zelf fcheen toen nog niet gezwooren te hebben, om het zoetst genoegen van den Mensch te ver- (_*) Volgens DionooK. was eene der grootfie Pyramiden die, welke op kosten der befaamde Byzït rhodopé, of, volgens andere fcliryvers , door eenige ftadhouders, haar ter eere, gebouwd werd. Zo dat haar, in dit geval , met de Koningen gclyke eere wedervoer.  DE JONGMAN. 53 vernietigen; zy had de dryfveder van het menschlyk beftaan nog niet met eenen fchandjyken roest bevlekt; zy had het beginzel der leevendige verzetting nog niet met het zaad der voortteeling verbonden; had nog geene verfchriklyke ziekte voortgebragt, die, toen dezelve zig openbaarde , den Befcherm- geest des Menschdoms fidderen deed ! die eenen plinius, (*) wanneer hy haar gezien had, in eene dubbele twyffelmocdigheid zou gebragt hebben, of hy het Noodlot, ten onzen opzigte, eene goede Moeder , dan wel eene vyandige ftiefmoedcr zou geheeten hebben, en die thans, of onmiddelyk het leeven verkort, of middelj'k duizend bekoorlykheeden voor den tyd ont- fteelt! Toen mogten nog het Meisje en de Jongeling, ingevalle zy lust hadden, om den aandrift der Natuur te volgen, denzelven veilig volgen. Zig voor overdaad te hoeden, was hunne eenige pligt: Een maatig genot ging nimmer met het gevaar ver- (*) Hy zegt in zyne natnurlyke Hiïtórie : Principium jure tribuetur homini , cuius catifa yidetur atncta alia genuisfe natura, magna fc.eva mercede contra tanta fua manera ; ut non fit fatis aeflimare, pareus mclior homini, cm trijlior noverca fuer'U, D 3  54 ALCIBIADES. vergezeld , om oud te worden, voor dat de tyd des ouderdoms daar was, en Byzit en Egtgenoote waren, wanneer men de geringde klasfe der menfchen uitzonderde, — flegts in 't geval Van verwisféling van elkander onderfchciden. Tot het klein aantal deezer voortreflyke Dienaaresfen van citiiere, (voor welker verdeediging ik juist geenen zonderlingen dank, dan die der waarheid, te ver- wagten hebbe, ) behoorde ook t i- jiandra. Het zou my hier vry gemaklyk vallen, eene vrouw te fch il deren, die ik alle de voorregten van lighaam en ziel , (van het vernuft zelf niet uitgezonderd ,) toctelde! — Doch my dunkt, dat alles met deeze weinige woorden gezegd word : Zy was in de fchool van aspasu gevormd; deed haare Leermeesteres eere aan , en werd met de duurzaamfte Liefde van alcibiades vereerd'. Om onder ons zo vermaard te worden, als DANAë weczenlyk is, behoefde zy flegts eenen tweeden wie land. Antilqchus, (dien men niet met antiociius verwanen moet!) was een der voornaamfte Jongelingen van Athene , en ftond voor een der rykrte Grieken bekend. Meerder inlichting word er tot het volgende Toneel niet verëischt.  DE JONGMAN. 5S Alcibiades. Antilochus. timandra. Het huis van timandra. Tim. Hoe! Medevryers! gy beiden gelyk? Wat jaagt u zo laat herwaards? Alc De zondcrlingfte toevalligheid van de waereld. Denk maar eens, timandra! al waar ik heden ging of ftond , vond ik, — en dat telkens zonder opzet,— antilochus. — Geduurig was hy myne Tegenparty, en fteeds was ik, — door een onverdiend geluk misfchien, — zyn Overwinnaar. Antil. Vleïer! wat fprcekt gy van onverdiend geluk ! Waarom ftond gy naar zege, indien gy u dezelve onwaardig acht ? — en waarom maakt gy er gebruik van ? . . D 4 Alc'  S6 ALCiniADE-S. Alc. Zal ik met het Noodlot twisten , wanneer het my gunstig wil zyn? Maar liever aanftonds tot de zaak zelf! Ik zal vernaaien en niet ftryden. — Ziet gy niet welk eene dringende Nieuwsgierigheid uit de oogen van timandra ons aangluurt! — de nieuwsgierigheid der Meisjes. > Tim. Geene aanmerkingen, jonge Demagoog'- (*) Alc. In het vooruitzigt meent gy ! Ik en antilochus bevonden ons geduun'g in het ftrydperk. Myn paard liep beter dm het zyne. Myn Diskus vloog een goede paar duimen hooger dan de zyne. Hy dronk tien bekers , en ik kon er elf op. In 't kort, het geheele onderfcheid beftond flegts in een hairbreedte, doch die haiibreedte was ten mynen voordeele. — Eindlyk ftonden wy beiden, — ik vermoeid van infpanning en overwinnen , en hy moeilyk over zyn halsftarrig Noodlot, •— van de Maaltyd op. Waarh en ? vroeg de fchoone die naast my zat: Waarheen? vroeg ook dc zyne. Naar timandra! zei antilochus!.— Naar (*) Vermits hy zulks weezen wilde, noemde timandra fr>otswyze hem aldus.  DE JONGMAN- 5? Naar timandra! was ook myn befcheid. Wy fpraaken beiden in het zelfde oogen. blik, en een lach van verwondering, cii or alle de Aanwéezenden opgeheeven , doorklonk de fpyszaal. Gy daar al weder myn Tegenparty ? riep antilochus , zig zelf zo zeer veigeetende, dat hy toornig werd. Ik bleef bedaard. Het is een ongeluk, zei ik, dat ik heden u geduurig in den weg ben! maar kom , laaten wy naar ons Doelwit loopen, zonder daarom vyanden te worden! Wy, jeugdige Broeders , moeten ons oeffenen , maar daarom niet met elkander twisten ! — Laat de fchoone zelf beflisfehen, wie van ons geduurende deezen nagt, de Gezaligde aan haaren boezem zal weezen! — Beflischt zy tenuwen voordeele, dan neemt alcibiades,, op eene lieflyke wyze, zyn affcheid; kuscht timandra eens en antilochus tweemaaien, zonder zig te vertoornen! doch . verkiest ze my, wees dan billyk genoeg , om eveneens te handelen! Tim. Een allerliefst vergelyk! ■ En. gy waart met hem te vieeden-, antilochus? Antil. Moest ik niet wel? ■ • D s Wat  58 ALCIBIADES. Wat blyft den overwonneling anders over, dan de Artikelen van verdrag? — Wy fnelden derhalven herwaards, fchoonlte onder de Dogteren van Griekenland', en nu ftaat het aan u te beflisfchen, wie de driewerf Gelukkige zal weezen, die niet noodig zal hebben wederom van hier wegtefluipen! — 't Is waar, het vooruitziet doet my vreezen : want alcibiades is fchoon, wie ontkent dit? Schooner dan ik, ook dat belyde ik gaarne! Zyn oog is zwarter ; zyne golvende hairlokken zyn langer; zyn adelaarsneus is fraaier geboogen , en zyne lengte veel heerlyker: —• maar, in één ftuk overtref ik hem zeer verre ! Myn hart, timandra! klopt redelyker Toor u, dan het zyne. U alleen bemin ik onder alle de Meisjes van Athene! Hy bemint er nog wel twintig anderen buiten u. Hy heeft reeds dikwils in uwe armen gerust; en ik, kwynende, ik naauwslyks eenmaal! Evenwel heb ik alle dagen uwe deur met bloemen verfierd; bragt r a r n i e reeds menige offerhande voor u ; bood u, wanneer gy u met my verbinden kost, gaarne alles aan, wat ik vermag, en offerde vriendfchap en pligt, Rykdom en Roem, gewillig voor u op! — ü Verkies my toch heden! t Alc.  I) iï J O N C M A N. S9 Alc. ([lachende) Gy kampt braaf, antilochus! Houd dus maar aan; ik veroorloof het u gaarne. Zulk een dapperen kampvegter te overwinnen geeft een dubbelen iof; door hem overwonnen te worden , baart geen fchande. Tim. Maar is het waar, Tuimelgeest! waarover antilochus u verwytingen doet , bemint gy buiten my, er nog wel twintig anderen ? A i =. Waar of niet waar , al zo als gy het neemen wilt, lieve tiMandra 1 ■ Maar zo op dit oogenbük de K< nirg'ii der Jmazoonen, (*) fchoon gelyk een vi nus, in haar krygsgewaad, naast u Itond, en my, 1 met haare omhelzing, ook Krdon en Ryk opdroege, Ik zou haar, om uweuwit Terfmaaden. Tim. (/pottende.) ■ Indedaad ? Ai. c. C*) Ten tvden vnn *LciBT*r>ES geloofde men -nog, dat er du-faanig een krygs.zugtig Vryiiwenl.jyk onder dien naam beftond. I en be\v?s hier i voor is , onder anderen , de 1 abel, die men van ,. ALhXANDEk vertelde, als had thali *. mis » |i de Koningin der Aiuazoonm , dien Vor»t eca be»aoek gegeevcn.  60 A L C, I II l A .D £ S. A l c. Verre van u; — 't is waar, wat behoef ik zulks te ontkennen ? zyn er ■zomtyds oogenblikken , in welken een blaauw kwynend oog, een ryzende boezem , een nette voet, of een kunstig fpreekende dans my voor eenige uuren weet te kluisteren! — maar flegts een éénige vernieuwde oogöpflag van u, — dikwerf ilegts eene vergelykende gedagte van uwe en van deeze fchoonheid, en alle andere banden fpringen aan ftukken , terwyl de uwen my by verdubbeling binden! —« Wat ware het ook, wanneer ik voor geene andere fchoonheid dan de uwe gevoelig was? Zou men dan myne ganfche liefde niet voor de uitwerking eener grillige bui kunnen houden? — en wat bewyst dergelyk eene bui ? — Maar juist om dat ik, — ik , onpartydige Beoordeelaar van elke Schoonheid, — ik, die een iegelyk recht doe wedervaaren, — u, boven alle anderen de voorkeur geeve ; de laurieren, die ik by anderen vergaderd heb, altoos aan uwe voeten nederlegge, .— is daarom zulk eene zegepraal niet des te vleiender voor u? — Ja! ja! Meisje met de oogen van juno! wist ik ergens een fchooner fchepzel dan gy zyt, — of verbeeldde ik my flegts dat er een fchooner ware, ik zou het opzoeken, al ware het dan ook in de ruime velden van Scy-  DE JONGMAN. 61 Scythien, of aan de boorden van den veel takkigen Nyl. — Maar dus. — Tim. (Met een Liefdeslachje.) ó Gy geenzins eenvoudige Vleïer! Zo als antiloi chus u noemt. — Gy Tien-en Honderdvoudige! — Maar ftil! — en hoor myne uit: fpraak! — Gy beiden kent my, en weet, dat eigenbaat geenzins onder myne gebreken behoort. Ik behoef het ook niet meer om winst te doen, zulks bewyst de overvloed s van myn huis; — maar zelf, voor deezen I bloei van myn vermogen , heb ik menigi werf den jeugdigen Spartaan verhoord, en i den zoon des Perfifchen Landvoogds (*) af1 geweezen. —. Intusfchen, om u beiden eens ' te beproeven, hoe zeer gy my bemint, en : hoe waardig gy my fchat , zo biedt, —■ . biedt eens een fom voor het genot van i den naaften nagt, en de Meeftbiedende zal : my erlangen ! Antil. Welaan! ik ben te vrcede. Alc. En ik ook. Antil. C*) Het is bekend , dat de Spart/lemen , toenmaals uitlandig, waar hun yzeren munt niets gold, weinig of geheel geen rykdommen , de Landvoog- I den der Per/in daarentegen des te overvloediger ! bezaten.  Ci A L C I 1', 1 A » E S. Antil. Wie zal een begin met biedeü maaken ? Alc. Dat het lot zulks beflisfcbe! Men brenge het lot! Ha! gy moet 1 beginnen, antilochus! — (ly zig zeiven. ) Juist zo als ik het wenschte. Antil. (A/a eenige oogenblikken bedenkens, by zig zeiven.) Het zy dan zo dwaas j als 't wil! (overluid. ) Myn vaderlyk Land- , goed, niet verre van Jihene geleegen, behoort u toe, timandra! Zo dra gy my wenkt. Twee derde deelen van myn geheel \ vermoogen zyn er aan verknogt. Door zevenhonderd Slaaven word het bebouwd en bevolm. Schilderyen van xf.uxis en Beelden van phidias verfraaien het zelve- Waarheen gy de oogen wend, heerscht er de overvloed, en de rykfte Alhener is niet in ftaat om een dergelyk op eigen kosten daarteftellen. Tim. (Op een half medelydenden fpottoon ') Arme alcibiades! Alc. Waarom? Befchouwt gy mis- I f, den de flaauwfte fpoor van verlegenheid pp myn gelaat? Tim. ól Wanneer befchouwde men er die :  DE JONGMAN. 63 | die op? Maar zeg zelf, jonge wellult. ', ling ! wat kunt gy meer bieden , dat dit Bod overtreffe? Alc. My zeiven! — met alles wat het myne is.' — antilochus heeft veel gebooden, in zo verre hy Burger van Athens zy; maar als antilochus, dat is, als de rykfte Burger van Athene, bood hy weinig genoeg, om door my overtroffen te worden. Antil. Hoe dat? Alc. Om dat niet de giften alleen, maar ook de omftandigheeden van den Geever in aanmerking genomen moeten worden. Ingevalle de groote Koning (*) aan u, timandra! met een milde hand Lydie fchonk, dan fchonk hy u zekerlyk zeer veel, en het gefchenk van antilochus kon er op verre na niet by in vergelyking komen, en - evenwel zou antilochus aangemerkt, als antilochus, u veel meerder gefchonken hebben! — doch ongelyk meer dan deeze Twee, zou die Slaaf u fchen- ken, Dus noemden de Grieken den Koning van Perjicn , doch dien zy , in weerwil zyner grootheid , zomtyds gedugt te kloppen wisten.  G+ ALCIBIADES. ken, welke zynen laatften, offchoon enks* len penning, aan uwe voeten lag! Tim. Zeer Spitsvondig! Alc. En echter de waarheid. ^ Zie my derhalven hier , timandra! 't N waar! geenzins zo ryk als mynen Mededinger, maar met een veel beter wil voorzien, om u ryk te maaken, indien het flegts in myn bereik ware. Neem my, en handel my naar uw welgevallen! Ik ben ook ryk ; 'k heb ook Slaaven , kunstafereelen en 'lieelden , gouden en zilveren vaten , Landgoederen , Paleizen , Paarden en wagens 4n menigte-, — of ik er wel zo veel hebbe als antilochus weet ik niet: — maar dit weet ik, dat dit alles, den volgenden Morgen, het uwe is, zo dra gy wenken zult. Nu heb ik uitgefprooken, Kicsch nu den twee derdendeeligen antilochus of den geheelen alcibiades! Tim. Onzinnige! indien ik u nu eens koos, en van uwe paallooze verkwisting al het gebruik maakte, dat gy my vrygeeft, wat zou er dan, na deeze wei¬ nige verzwolgen uuren, voor uw toekomstig leeven overfchieten ? Atc  DE JONGMAN. <5j Alc. (lachende.) ó! Altoos zou ik nog genoeg overhouden om niet arm te zyn! Tim. En wat dan, — wanneer gy Alles had weggegeeven ? Alc. Dat, goede timandra! het welk geen vader zynen geliefdilen zoon kan doen beërven, —- myn vernuft. — Hoor eens wat ik dan morgen, als ik uw Huis verliet, doen zou. Myn eerde bezigheid zou weezen u alles toetezenden , wat tot dus verre den zoon van dinomache toebehoord had. Dan zou ik op de openbaare plaats der Redenaars verfchynen ; alle de Atheenjche Burgers om my heen verzaamelen, en hen, ten naasten by, aldus aanfpreeken. Ingevalle, naamlyk, gy lust hebt my te hooren ? Tim. Ik wel, zoetvoerige fnapper! (Antilochus verraadt zyne heimlyke onrust door gebaarden, die Timandra niet opmerkt , en Alcibiades niet Jchynt optemerken,) Alc. Gy, dus zon ik denklyk zeggen, die my tot dus verre, in liet Purper hebt zien praaien,' die zo menigmaalen gefchenken van myne handen ontvangen, en de II. De e l. E pragt  66 /tLCinl/lDES. pragt van myne leevenswyze bewonderd hebt! Gy ziet my heden van dat alles beroofd! Geen Orkaan heeft echter myne Landeryen verwoest; geen vuur myne Paleizen afgebrand; geene ziekte myne Slaaven weggeraapt! — In 't kort , geen Ongeval is my overkomen : maar dit alles heb ik uit vryen wil verboren ! Gy fchudt uwe hoofden! maar hoort myne verantwoording, en doet uitfpraak! Zekerlyk zult gy allen timandra kennen' want wie zou zo onervaaren zyn, dat hy van haar niet gehoord zou hebben ? Wie zo ongevoelig om haar, ten minften, in perfoon, niet te hebben willen leeren kennen? Wie zo verfteend van haar niet te hebben moeten bewonderen? Om haar genot hebben ik en antilochus den voorgaanden avond geftreeden. — Hy bood veel, want gy kent zynen rykdom, — om hem te overtreffen moest ik alles bieden! Smaalt niet op my als een verkwister. — Befchouw flegts eerst, met een gevoel gelyk het myne, deeze timandra! denkt vervolgens , dat ik met een Mededinger kampte, en oordeelt dan'. — Verdiende ik immer uwen Gunstling te zyn, wanneer ik in het kampperk iets gefpaard had, zo dra het  DE JONGMAN. 6? het op overwinnen aankwam? — Hy, die ! al te zorgvuldig zyne goederen bewaart , i zal ook in den ftryd voor het Vaderland I gaarne zyn leeven en gezondheid bewaaren. — Ziet derhalven nu Athensrs! — Want op u, dapperfte Zooaen der Bevalligheid! ftel ik myn geheel vertrouwen, — Ziet nu of gy, die voorheen den ryken alcibiades alle eere waardig hield , ook tha.ns den Ongegoeden tot eenigen gewigtigen Post bezigen kunt! Maakt, om uwer eigen eer wil , dat het niet fchyne, als of gy, tot dus verre flegts by toeval en om het bedrieglyk goud , hem hoog gefchat had ! Zyn vernuft, zyn moed, zyne vlugheid in uitvinden en raadgeeven , zyn Vaderlandsliefde, — met een woord, alles, wat den eigenlyken alcibiades uitmaakt, is my bygebleeven. U alleen bemint hy meerder dan timandra! — Gaf hy voor haar zynen Rykdom, — ö! Voor li gaf hy gewillig zyn leeven! — Wat dunkt u, timandra! Zou zulk of dergelyk eene Redenvoeiing, voor een Volk gelyk het onze is, te meer, over eene tot nog nimmer gebeurde zaak, niet het een of ander vermoogen ? En fcbilder. dc ik u eens volkomen, naar het ieeven , E 2 met  6S ALCIBIADES. met alle uwe bekoorlykheeden hen af! Schetfte ik hen eens , leevendig , vuurig , alle de zaligheeden, die men aan uwen godlyken boezem fmaakt, — Zo veel zulks met woorden gefchieden kon, — Tim. ( hem den mond toehoitdendt , en een medelydend oog naar Antilochus wendende. ) Arme Vriend ! fpreek zelf! — hoe kan ik met een ongeftopt oor my van deezen Sireenenzang losrukken? Antil. Genoeg voor my! — Ik weet myn vonnis, en ga! — Ga, mooglyk voor 't laatst over deezen drempel. — Vaarwel, alcibiades! — Met roem behoud gy het veld! — Vervolg uwe zegepraal! — timandra! — Vaar gy ook wel! Tim. En gy niet minder, goede anti lochus! — Gy hebt in geheel Athene flegts één mensch boven u! — Welk een nydige Geest deed u deezen Eénen van daag alomme ontmoeten? Alc. (hem vrlendlyk tegenhoudende.) Vertoef nog een weinig , antilochus ! — Gaan zult gy, — daar heb ik waarlyk niets tegen, maar zo geheel ongetroost zult gy niet gaan. — ( lachende tegen Timandra. ) Schoonde Griekin ! — Alles heeft, 't is waar,  1) E JONGMAN. 6 E S. Per. Een Lokaas aan eene veel te zfgbaaren angel! — Waarlyk, Neef! een Jongeling, met een anders zo fcherpziend oog., is op een gansch verkeerden weg, wanneer hy by Byzitten grootmoedigheid zoekt ! By de zogenaamde eerbaare Luiden is deeze Deugd reeds zeldzaam genoeg geworden. Alc. En is juist daarom misfcbien daarheen gevlugt, waar men ze naauwlyks vermoeden zou. —■ Over 't algemeen verwon- ] dert het my, dat de menschkundige perikles, dus zonder onderfcheid van een foort van Vrouwen fpreekt, welker gedugte afwykingen hem zeker niet geheel onbekend kunnen zyn. Per. ( zeer emftig. ) Geen befpotting , Neef! van Perzoonen, welken gy eerbied vcrfchuldigt zyt! ( * ) Alc ( lachende. ) Kan ik er voor zyn, dat Perzoonen, welken ik, in allen opzig- I te , eerbied verfchuldigd ben , befpotting vermoeden, waar ik niet begeerde te befpot- ten ? Maar om by timandra te bly- ven. ] (*) Pekikli.s vermoed hier misfchien een zinfpeeling op aspasia, die, voor dat zy iimiw- 'J de , ook voor eene Byzit, ten minfteu uitgekreï- | ten werd.  t) e jongman. 75 ven. -—■ Indien ik u nu eens van den roep myner verkwistingen by haar, zo geheel van het tegendeel verzekerde , dat het twyffelagtig wierd, of ik meer om hnaren wil, dan zy om mynen wil verkwist had ! Wat zoud gy dan zeggen? Per. ( Droog. ) Ik geloofde het niet. Alc. (zig gelaatende dit niet te hooren.) Of wat zoud gy denken, wanneer ik u verzekerde, dat, in gevalle van nood, zy dubbel zo veel voor my, als ik voor haar doen zou? ?3 Per. Ik geloofde het niet. A l c. Een antwoord , dat gansch niet va.derlyk klinkt, en dat echter myn vader alleen my geeven kan! Per- (lachende.) En de zin deezer Tcgenftelling? Alc. Om dat ik dezelve van niemand anders dulden zou. — (na zig eenige oogenblikken bedagt te hebben.). Welaan ! — vermits gy geen vertrouwen in myn reden (lelt, zult gy mooglyk uw eigen zinnen geloof moeten geeven! Wees zo goed, en vergezel my! Pek;  7(5 ALCIülAtoüS- Peii. Waarheen? Alc. Ni..ir timandra zelC P e r. Zyt gy zinneloos ? Alc. Maar in een eenigzins onkenbaar gewaad. een weinig in 't verfchiet van my af, en zo , dat zy uw gelaat niet geheel befchouwen kan. Per. Of gy weezenlyk droomt? Alc. Of gy weezenlyk gelooft, dat ik u iets dergelyks, zonder reden verzoeken zou? (Naar nog eenige voor den Leezer weinig beduidende weigeringen en aandrangen, gaat Perikles, eenigzins verkleed, met hem uit.) D E  t) f. JONGMAN. 77 DE WOONING VAN TIMANDRA. Alcibiades. Timandra. Perikles. Alc. Goeden morgen , lieve t i- m a n d r a 1 Tim. U niet minder, myn lieffte a lcibiades! En van waar is heden de komst ? Alc. Van de Volksvergadering. Tim. Is die reeds zo vroeg geëindigd? — ] (wat zagter.) Wie is die Vreemdeling, die van verre ftaan blyft? Alc. Laat hem blyven! Hy is een myner Vrienden , en wagt flegts tot dat ik wei der met hem vertrekke, — 't geen fpoedig \ gcfchieden zal. Tim. En waarom fpoedig? Ik verwagt ee-  78 AhCiniADES. eenige Vriendinnen ten bezoek. Wees mede van het gezelfchap! Alc. Dat is my heden onmooglyk. Weet gy wel, wat er zo even in de Volksvergadering beflooten is? Tim. Neen! Alc. De Oorlog tegen Lacedemonie. Tim. Wel zo! Per. (by zig zelve.) De eerfte leugen, die denklyk eerlang door verfcheiden anderen ftaat gevolgd te worden! Alc. En wie is er tot Aanvoerder gekoozen ? Tim. Gy immers niet? Per. (by zig zelve.) Heb ik het niet gedagt ? T i m. Myn gelukwensch en myne bekommering , te gelyker tyd! Alc. Geen bekommering echter, dat ik met wonden op den rug zal te huis komen? T i m. ó Neen ! doch juist deeze zekerheid doet my voor uwe borst dubbel bedugt zyn. A l c  DE JONGMAN. 79 Alc. (lachtnde.) En hoe zoud gy dan te moede zyn, timandra! wanneer ik I zonder fchild terug kwame? Tim. Dan liever op het fchild! Alc. Braaf gefproken , moedige Grielen! — te meer daar gy nog niet weet, dat gy, by het verlies van dit fchild, waarfchynlyk het grootfte verlies lyden zoud. T1 m. Het grootfte verlies ? Hoe . dat? ■ Waar ziet gy zo yvrig naar? Alc. Ik wil het u volmondig belyden, —■ naar Buit. Tim. Wat moet ik uit dit antwoord maaken ? Alc. Gevvisfelyk zeer weinig, byaldien ik zelf het u niet nader ophcldere: om zulks echter te kunnen doen, moet ik vo:>r de vuist zeggen, dat, zo lief als deeze kryg, , (als den weg tot den grootften roem,) my is en weezen moet, zo onverwagt overvalt, cn zo onbereid vind hy my! Tim. In wat opzigt? Alc. De gefteldheid myner kas is thans de gewoonlyke niet. Het lyd nog . omtrent een  ïo 4 f.' C i B, 1 4 Dl B S. een Maand eer de tyd daar is, op welken ik gewoon ben myne jaarlykfche inkomften te ontvangen. In deczen tyd is , by een Man van myne huishouding, de ledigheid van kas begryplyker dan de overvloed, 't Is echter billyk, hoognoodig zelf, dat ik thans geene kosten fpaare! dat myn Paard fchoon; myn wapenrusting niet fchraal zy ! dat myn Schild, myn Helm en Panfier van Goud en Zilver blinke! Reeds heb ik daartoe • van myn Goud en Zilverwerk alles faamgezogt, wat ik maar eenigzins ontbeeren kan. Myn fchenkdisch heb ik reeds meer dan van de helft ontbloot , doch zulks is op verre na nog niet toereikende genoeg, —, en juist dit is de reden, waarom ik thans hier tot u kom. Per. (by zig zelve.) Waar gy denklyk zeer kwalyk flaagen zult. Tim. ( geheel verwonderd. ) Tot my ? Ik hoop niet, om naar het u nog ontbreekende omtezien ? Alc. En waarom niet? 't Is waar, in het eerst viel my wel in: Hoe! Wanneer ik eens aan de Spits der Atheenfche Krygsmagt eenen Spartaan/eken Veldheer maakte? — Onderscheiding, dagt ik, blyft immers  DE JONGMAN. . n mers altoos onderfcheiding, het zy men pronke met pragt of met eenvoudigheid 1 Men zal even zo zeker de gladde, ongefierde wapenrusting van alciiiiades bewonderen , als men de ryklyköpgefmukte zou bewonderd hebben! Men zal misfchien eene heimlyke grootheid, ten minften eene geheime beduidenis in dezelve zoeken, en voor verkiezing houden, 't geen enkele Nood- zaaklykheid is. Dus dagt ik, maar een zeker toeval, in 't welk gy gewislyk deel zult neemen, deed my van denkbeelden veranderen. — Gy kent pallibas immers wel ? Tim. pallidas? meent gy den Aanbidder myner Gebuurinne mihto? Alc. Van mirto. — Met recht, lieve timandra! vertoont er op uw gelaat zig een fchamperlach! — Want met u in het ftrydperk te willen treeden, betaamt waarlyk eene mirto niet. Deeze pallidas nu waagt het, om zig uit de lompe armen zyner vleefchige Aphrodite voor eenige weeken losterukkcn en zyn. Proefveldtogt te onderneemen. Ik zag zyne wapenrusting, en, ik wil het niet ontkennen, ; myn bloed kookte , zo fraai was dezelve ! Zyn Helm en Panfier fcheen louter Goud, II. D e e l. F en  12 ALCIB1/IÜES. en zyn fchild louter Zilver. — Aldus, dagt ik by my zelf, gelukt het mirto evenwel, om een Minnaar te bezitten, die in één geval den Gunftling van timandra overtreft. Per. (by zig zelf.) Die veinzaart! T i m. Spreek eens ernftig , a l c i d i ades! ontbreekt het u waarlyk aan Zilverwerk en Geld? Alc Beiden ontbrceken my; doch aan krediet by myne vrienden ontbreekt het my geenzins. Verfchoon my daarom, timandra ! Zo ik u te vooren lastig viel met een verzoek, dat enkel fcherts ware! Ik behoef anitus flegts een enkel woord van dergelyk een voorftcl te doen hooren, en ftraks overkropt hy my met den last zyner Gefchenken. Ook myn Oom perikles zal zig gewislyk vertoornen, zo dra hy hooren zal, dat myn vertrouwen hem voorby gegaan is. — Enkel, om dat ik u als de eerfte myner Kennisfen befchouwde, wilde ik u ook het eerst, — Tim. Een vertrouwen, dat ik ook zekerlyk op zyn prys zal weeten te fchatten; — flegts, — Alc  D fi JONGMAN. 83 Alc. Wel nu! — en dit flegts? ~- Tim. Zie my gereed tot alles, wat gy van my begeeren kunt! — flegts doet het my tot in het diepst myner ziele leed, dat, het geene gy hebben moet, gy zulks fpoedig moet hebben! A l c. Zekerlyk! Tim. Daar juist myn beste Zilverwerk ; zig op myn Landgoed bevind, en het weii nige, dat ik hier heb, niet genoeg is. Alc. Verfchoon my, ook dit weinige,— T 1 m. Neen ! ucisiades! t i m a nbiia geeft alles, of zy geeft niets. Alc (lacltende.) Deeze ontfchuldiging, —> of liever dit voorwend/.el ff Tim. (hem fchielyk in de reden vallende.) Neen! Zoon van klinias! houd my 1 voor zo laaghartig niet, dat dit bloot een voorwendzel zou Weezen; dat ik duiden zou, dat ik een Man, dien ik zo hartiyk bemin, in het een of ander , door een Jongling overtroffen zou zien; — ik zwyg, door een Gek, die aan de voeten van eene zweetrige mirto knielt! — Myn laatfte kleed zal 1 uwe naaktheid dekken.' Myn laatfte Beker F 2 zal  84 ALCIB1ADES. zal u, om fchuld gevangene! losfen! — Op dit oogenblik nog zal ik drie myner vlugfte flaaven, naar myn Landgoed zenden, en zo zy niet morgen vroeg, zwaar belaaden, reeds weder hier zyn, Met een woord, lieve Jongeling! dagt gy onlangs te recht, dat het j verliezen van uw fchild, in den ftryd, geen onaanmerklyk verlies voor my zou weezen. Zomerfproeten en fchurftheid overdekken my ! ik worde zo misvormd als mirto zelf, zo niet dit fchild van gellagen Zilver zyn zal! Alc. En, doodlyk treffe my de eerfte vyandlyke werpfpiets , indien ik niet op myn fchild een zinnebeeld doe graveeren, zo als er noch immer op fchilden gezien werd. , . Een zinnebeeld van zulk een zonderling foort , dat het my lleeds de fchenkfter zal errinneren. Tim. Zeg my , welk zinnebeeld? Alc. De God der Liefde met de donderklooten van jupiter. Tim. Goed! — dat is nieuw en toepaslyk beiden. (er verfchynt een Slaavin.) akme! roep my eens de drie Mesjeners, die ik onlangs uit hoofde hunner fterkte — Alc: !  BE JONGMAN. »S Alc. Neen! akme! roep ze nog niet! Ga liever zo lang heen, tot dat wy u weder roepen. — (tegen Timandra , die hem gansch verwonderd aanziet.) Maar gy lieffte timandra ! ontvang hier mede mynen warmften dank! Ik zie uwen ernst! ik zie, dat gy waarlyk die geene zyt, voor welke ik u hield. Laat uwe Slaaven blyvcn! Behoud uw Zilverwerk! Ik heb, den Hemel zy dank! het zelve nog niet noodig. Tot nog toe is myn gebrek , myn Veldheersplaats, myn Krygstoerusting, ja! de gehcele Kryg» i niet meer dan een fabel. Tim. (verleegen en half gejloord.) En wat nuttigheid fteekt hier in? Waarom berokkent gy my, om een Niets, zo veel zorgen , en u zelve zo veele moeiten en woorden? Zyt gy dan zo geheel en al uit louteren Schyn en Bedrog faamgeiteld, dat I zelf, — Alc. Ha; welk eene heerlyke lofreden zou dit op my worden, zo. ik u liet uitfpreeken! Eindlyk echter toch zoud gy moeten eindigen met verfcbooning te verzoeken, en deeze befchaaming wil ik u befpaaren timandra! wanneer ik op zulk een ongeleegen tyd tot u kome, is de dryf§ veer gemeenlyk een weddenfehap , af ten F 3 mins.  'J Tim. Ha! ba! ha! hoe langer hoe voortreflyker bewyzen! Gy moest ten overvloede nog eenige Droomen te voorfchyn brengen ! Want dan , (met een /pottend toeknikken. ) was uw Vader worden veel duidlyker beweezen, dan de Zon op den middag. Alc. (haar al lachende bedreigende.) Ti- mandra! timandra! Hoe zeer vergeet eene yverzugtige Vrouw zig zelve! Tim. Wat vergeet ik dan ? A l c. Uw eigen voordeel! Smyt gy, juist  06 ALC1BIADES. juist hier door, niet alle geloof op het woord en de trouw van uw Gellagt om verre? Ge.ft gy zelf my aldus niet den dolk in de hand, dien ik tegen u kan keeren, zo dra het my believen zal? Schaam u! — En tot ftraf van deeze uwe onvoorzigtigheid, zo wees heden, aan de tafel, zelf de eerfte, die op de gezondheid van glicerion en op die van den Jonggebooren den Beker by de Gasten doet rond gaan! Tim. Ik? — Voorwaar! dan viees ik, dat gy wac al te lang op deeze gezondheid wagten zult! Alc. Zekerlyk , niet al te lang! want dan, en niet eerder, zult gy den kusch deiverzoening van my verkrygen. Tim. (lachende.') 7ac eens! hoe fyn! — Kom maar, en Iaaten wy naar 't gezelfchap gaan. — Gy, Haaf! volg my, en vul fpoedig den Beker voor ons. Een  DE JONGMAN. 97 Een jeugdig Man, die, zo als alcibiades, altoos op verovering van harten uitging, moest, noodwendig dikwils van behaalde veroveringen afzien, om van nieuw; lyks verkreegenen gebruik te maaken. Nederig genoeg, om van de veele harten, welke zig aanbooden, de meesten te aanvaarden, moest hy even daardoor, dat hy wonden heelde, andere wonden weder openryten! en met dat alles echter wist hy, — zo als ik reeds gezegd heb, — zyne Trouwloosheid een zweem van Grootmoedigheid bytezetten. Wat by anderen uitgemaakt zwart heette, fcheen by hem een witte glinstering te hebben! —■ en de verlaatene weende gemeenlyk daarom, dat een zo edel, en geenzins een zo valfch Jongeling haar verliet. Onder de Meisjes, welken dit lot te beurt viel, bevond zig ook ni care te. Laaten i wy ons voor eenige oogenblikken met haare fmart en vertroosting onleedig houden. II. Deel. G DE  93 ALCIJil/lDES. DE KAMER VAN NICARETE. Alcibiades. Nicarete. Nxa Tp vergeefsch , alcibiades! poogt gy u zelve langer, agter deezen bedrieglyken Nevel, voor myn oog te verfchuilen! Behaagde het den Goden, dat ik dat bedekzel nooit , ten minflen niet zo vroegtydig , ware doorgedrongen , dan zou ik, voor 't minst, nog eenige oogenblikken gelukkig zyn. Alc En wat, vergun my zulks te weeten, wat belet u heden gelukkig te zyn ? Nic. Wie anders clan gy zelf? — Neen! Zoon van klinias! houd my voor zo ligtgeloovig als gy begeert, 'alleenlyk, ge■ öefFende Menfchen kenner! vergeet niet, dat de oogen der Liefde fcherp zyn! Geene Staatsbezigheeden, geene zorgen voor het  DE JONGMAN. <,? het gefneene wclzyn roepen u heden reeds wederom van my af, — neen ! maar uw Éigen ontrouw hart doet zulks. Alc. Argdenkende! hoe kunt gy gelooven, — dat, — dat, — Nic. Braaf, Vriendje! nog zyt gy niet genoeg in de kunst van huichelen volleerd, om niet, by valfche verontfchuldigingen, te haperen. (*) Is dit de hevigdorstende Jongeling, die dag en nagt myn deur belegerd hield? Die eenen Digter belooning gaf, om my naar waardy te bezingen ? Wien de uuren in myne armen oogenblikken toefcheenen? Die om redenen, (welke hem fchaamrood moesten maaken, hyaldien hy anders nog voor fchaamte vatbaar ■ Ware, —) zo menigwerven gewenscht heeft, om by my alcides te zyn? Die voorwendde van myn lachen te leeven , en van myn ernst zwaarmoedig te worden? Is by dit nog? Alc Hy is het. Nic. Hy is het zeer zeker niet meer! ó Man! (*) Arme nicarete! Indien alcibiades eens zo doorlleepen ware , dat hy opzctlyk haperde, om dat hy weezenlyk met u breekeii wilde? G 2  lco /ILCiniADEi. ü Man! Man! Waarom is, zedert weinige weeken Megts, elke Raadsvergadering van zo veel belang by u geworden, dat gy my deswegens dagen agter een ontvlied ? Waarom flaapt gy heden aan myne zyde, 7.0 zagt, zo dood? Waarom is de gloed der wellust uit uwe oogen en van uwe kaaken geweeken ? Waarom drinkt gy zo veel ? Waarom moeten eerst, door Pantomimifche Siaavinnedanzen, uwe zenuwen tot de zaligheeden der Liefde geprikkeld worden? — Neen! Ontflandvastige! het is maar al te duidlyk; uw gloed is verflaauwd! en ik vreeze, dat gy niet flegts wankelmoedig , maar dat gy reeds meinëedig zyt. ■ Gy zwygt! — 6 Spreek! maar, by den Regeerder van Goden en Menfchen, fpreek de waarheid! A i c. Dat zal ik doen: maar onderzoek u zelf, waardigst Meisje! of gy wel moeds genoeg hebt, om de waarheid te hooren! Nic. [te rug deinzende.) ó! Ik Ellendige! ik Ongelukkige van myn geflagt! ■■ Deeze vraag vermeld maar al te duidlyk myn vonnis, (opfpringende.) Schandvlek! gy zelf ontkent het derhalven niet langer, dat gy een Meisje, 't welk zo oprecht cn vuu- rig  DE J O N G M A N. 101 rig u aankleefde, met valfche Eeden misleid; haar in cene eeuwige ellende gedompeld'; en met looze ltreeken, — de afgrys- lykfte vervloeking waardig, my, ten koste van de rust myner ziel, van myne eer en geluk, bedroogen hebt? Alc. Neen! nic are te! geene meinëedigheid, geene looze ftreeken hebben u misleid. Myn mond heeft niets gezwooren, het geen myn hart niet gevoelde! Onder de duizenden van uw Gedagt, welken my wenkten, verkoos ik u, en de gloed, waar! mede ik my ten eigendom geheel aan u overgaf, Nic. Verfmaadheid en vloek over u! — vermits deeze my zo éénig en redelyk toefcheen, dat ik, meteen volkoomen vertrouwen, my in uwe armen wierp! dat ik eenvoudig genoeg was, om aan deeze uwe geloogene, maar duur Lezwoorene Liefde geloof te flaan! Alc. Slegts zo driftig en zo ftuurs niet, dvoorens gy zelf nog eens weet, wat ik ' zeggen wil. Gedenkt gy nog wel, Waarde i aan dat vrolyk uurtje, waarin ik u het eerst aanfehouwde? Toen ik door een digG 3 ten  102 ALCIBIADES. ten drom heendrong, en onze zielen fpoe- dig een ftom gefprëk voerden? Gedenkt gy nog aan dat tienwerf vrolyk oogenblik, waarin ik den eerllen kusch op deeze rnarmerblanke hand drukte, en al liddcrenda ftaamerde: Mag ik myne oogen tot u opheffen nicarete? en u zeggen, hoe teder ik u bemin? N i c. Hoe, Verraader! Zyt gy zo overgegeeven Hout, da,t gy zelf my hier aan durft errinneren? Helaas! ik gedenk maar al te veel aan dat ongelukkig uur! — Helaas! ik vervloek dat oogenblik. Alc. Laat my flegts uitfpreeken , myn Waarde! en alsdan zal ik geduldig alle de beleedigingen opkroppen, die het u gelusten zal my aantedoen! — Zy zyn de vrugten eener gehoonde Liefde , — zekerlyk een zeer wrange vrugt; maar de ftam, die de- zelven voortbrengt, is edel en goed! ■ Toen ter tyd, dit weet gy zelf, was myn hart tusfehen nemea en f. lpekice verdeeld. Deeze bezat tot toen myn, hart, en geene fcheen hoop te voeden, van eerlang myn hand te zullen erlangen. Zy was het rykfte Meisje van de Stad. Zy veredelde haare uitterfyke bekoorlykheid door inwendige begaafdheeden, en door een onnaarvofg- baar  • DE JONGMAN. JC3 baar vernuft. Beiden de Familien verlangden naar cene verééniging. Ik zelf gevoelde, zo al niet vuurige Liefde, ten minften, warme geneegenheid. apollo weet wat, in dit geval, de tyd nog uitgebroeid zou hebben! — Maar, zo dra ik u aanfchouwde verliet ik nemea en vergat ik elpenice Straks waren beiden Naamen uit myn hart gewischt. Openlyk beleed ik , dat ik voor u alleen gloeidde, en bezigde ik alle Liefdelisten, om wedermin te mogen erlangen. - Spreek! is de veinzery gewoon op dergelyk eene wyze te handelen i en otfert eene valfche Tederheid immer zo veele weezenlyke goederen op? Nic (met weenende oogen zig afwendende.) Wat weet ik het? En wat doet zulks hier uit? Alc Het bewyst u, dat alles wat ik u gezwooren heb, ook werklyk door my gevoeld is geworden. Herdenk de droefheid, Meisje! waarmede ik, kort daarna, in eene ligte , doch fchielykövervallende krankheid, ganfehe dagen en nagten, aan uw ziekbed waakte! Herdenk de perk- looze vreugd, waarmede ik u omarmde, toen gy onverwagt, my eens weder des morgens zagtlyk te gemoete kwaamt! en gy G 4 *ult  104 ALCIBIADES. zult my moeten toeftaan, dat ik u toen ter tyd tederlyk beminde! . Nic. Des te gevoeliger moet uw fmaad voor een recbtfcha pen hart weezen, wanneer gy heden wankelt. — Spreek, Booswigt! wat deed ik fints dien tyd, waardoor jk, in uwe oogen, deeze vernedering verdiende? Alc Niets! niets! onfchuldig, liefderyk Schepzel! Nic. En evenwel is uw Liefdegloed ver- dweenen! Evenwel heeft koelheid en haat de plaats der Liefde ingenomen. Alc Ongelukken, zonder maat en zonder Naamen, moeten my overkomen , zo ik immer die Edele haaten kon, welke ik zo warm beminde! — Maar vergun my nog eenige weinige woorden, en oordeel my dan volgens uw goeddunken! Is het verHand de Moeder der Tederheid wel? Zyn het de voorfchrifter en maatregelen der Wysheid en Billykheid, waar naar de Liefde gekweekt en beftuurd word? Of is het niet veeleer eene loutere, innerlyke, geheime aandrift der Natuur, die wy zelf niet kennen? Zonder tWyfFel het laatfte! — Wart ware dit zo niet, waarom ontvlood ik  DE JONGMAN. 105 ik dan de zo gecstryke als fchoone en vermoogende elphnice? Waarom verkoos ik nicarete, die arm en onbekend s wasv — Onbegryplyk is daarom het vuur, 't welk den Jongeling ontgloeit, en dat hoe . fnelier het ontvlamt, hoe helderer het gewoonlyk ook brand! Heerlyk gefchenk der ! Godheid! het welk allen Handen gelykvori mig aan elkander maakt; en in den boeI zem des Bedelaars zo geweldig ontgloeit, 1 als in dien van den aanziehlyülcn Staatsman!- Ma\r, helaas! ook al te v^rgank- ]yl?i ,— Gekweekt buiten ons toedoen, vervliegt gy dik wils ook even fnel zonder on« ^ ze fchuld! — dïkwils tegen onzen wil! N1 c. Spaar uwe woorden! Ik vermoede , maar al te wel er de gevolgen van! Alc. ó Neen! nicarete! geloof niet dat dit alles zo veel betekent, als of ook myn gloed ware uitgedoofd! — By al wat heilig is! gy blyft voor my nog altoos, dat melkblanke, purperwangige Meisje, met den boezem van hebe, het oog van athenea en al de bekoorlykhceden der Beval- ligheeden opgeiierd ! Nog is elke uwer oogopllagen my onwederftandlyk! elk uwer woorden hemelval voor my' Maar vermits ik redelyk bemin, moet ik u ook G 5 open-  loö ALCIBIADES. openhartig belyden, die eerfte hevige vlam is verdweenen! Eene koele vriend, fchap is in de rechten der biandende Lief. de getreeden. Nog voor weinige weeken, was elke bekoorlykheid, buiten de uwe, niets voor my! U alleen hoorde ik, in de Gezelfchappen! U alleen zag ik in de menigte des volks! — Thans, thans herleeft myn gevoel, op het zien van de fchoonheid uwer Zusteren! — herleeft dikwils zo Merk voor haar, dat ik fidder, wanneer ik zulks ontwaar. Thans, nicarete vordert onze wpderzydfche verftandige voorzigtigheid, om de grilligheid van het menschlyk Noodlot toetegeeven, vermits het nog vroeg op den dag is. — Een Meisje, gelyk gy, verdient eene volkomene liefde, een geheel hart. Hoe gelukkig ware ik, zo ik de uwe had kunnen blyven! Maar, vergram u niet, — dit is niet meer in myn vermoogen! Ik veri dien beklag; want ik moet het edelfte Schepzel misfen, vermits de Hand, die my fchiep, my de beftendigheid ontzegd heeft. Nic. Gy wilt my dan ganschlyk verhaten? Gy wilt my dan aan de Befchimping myner Gefpeelen, wier benyding ik weleer was, — aan de vtragting der kuifche Vrouwen, die trotschlyk op de Gevallene neder- zicn,  O e jong m a n. 107 zien, en aan de geestlooze heleedigingen cjev Jongelingen, die ik onverhoord, om uwenwil heb afgevvcezen, ten prooi overgeeven? v Alc. Wie wil zulks? was ik dan wel waardig, dat deeze zon my verwarmde ? deeze aarde my droeg? Neen! juist om dit te vermyden, zullen wy heden, daar gy nog maar alleen het afneemen myner Liefj devlam befpeurt, van elkander fcheiden! — j Scheiden! gelyk twee vrienden fchei¬ den , wanneer zy na veele woorden, wel voor dien tyd, moede van 't fprceken geworden zyn, echter daarom niet te minder elkander beminnen. Dit Huis, tot nog toe uwe wooning, erkenne u voortaan voor zyne Eigenaarder! 't Is overvloedig toereikende, om u van de bezorgdheid voor uw onderhoud te bevryden. En wat de befpotting betreft, die gy te vreczen fchynt, ook daartoe zal ik alle myne kragten infpannen, om u in dat geval gerust te Hellen. N 1 c. Als of gy dat zoud kunnen doen! Alc Misfchien. Wanneer twee zig van elkander fcheidende verloofden eenige opfpraak te dugten hebben, wie van hen treft dan dit ! Noodlot, de verlaatene of den verlaatcr? Nic.  ,0$ ALCIBIADES. Nic. Zonder twyffel de verlaatene, hos onrechtvaardig het ook weezen moge, om den Bondbreeker te verfchoonen, en de ongelukkige daarenboven te befpotten! Alc. Welaan dan! waardigst Meisje! ik ben u voor myne onwillekeurige Ligtzinnigheid alle mooglyke genoegdoening verfchulr'igd, en ik wil ze u bezorgen. Vertoef niet om u van zulk een gunstig vooroordeel, fchoon gy het zo even onrechtvaardig noemdet, te bedienen! Laat ik, in het oog der waereld, de verlaatene weezen! Verberg uwe traanen onder een fchamperlach, en uwe fmarten onder een koel gelaat l Ik zal deswegens alles, de vreugd myner Benyders, — zelf het nog kwellender beklag myner vrienden, geduldig verdraa- gen. 't Is waar, myn hoogde goed, myne fierheid word hier door gekrenkt! — maar ook dit Offer werd u gewillig ge. bragt! Nic. (verwonderd.) Begiyp ik u wel ? Alc. Neem het eerde voorwendzel het beste te hulp! ■ Laat het minnenyd, ont- ftandvastigheid, of de grootere bekoorlykheeden van een nieuwbegelukkigden Minnaar zyn! Draag dleen zorg voor u-zelve! Nic  DE JONGMAN- 109 Nic. En hce moet, — hoe kan ik zulks? A l c. Ook dat zal ik u zeggen.- Gy kent eukrates: een edel Jongeling; altoos myn Naarvolger; de voortreflykile uit duizenden, en mooglyk cle tweede- a l c i b i a- des, wanneer de eerite vallen moet. ■ Hy heeft u voorheen bemind, 't Is waar, myne komst deed hem wyken; doch ik zou my zeer vergisfen, zo niet in zyn hart de eerde Liefdevonken nog gloeiden. Heden, in den openbaaren Schouwburg, fla een vriendlyk oog op hem, en zie duurs op my neder; terwyl ik bedeesdlyk u nader treede. : Zeg dan tegen my; geene vergeeving! ' fsrwyder ul ■ ■ en zeg dit zo luid, dat het ten minden twintig der Omftandlters hooren kunnen. Werp dan eene uwer zegevierende blikken op eukrates, die ik, door eene onmerkbaare list, digt by u ge• lokt zal hebben! — En wat zal er aan haperen, indien gy hem dan niet, zo fpoedig als gy begeert, overwonnen zult hebben. N1 c. Roekeloofte , gevaarlykde , aller Boos wigten! Wilt gy my, om gerust te keven, in het bedrog onderwyzen ? Alc. (halflachende.) 6 Welk een heerlyke Kunst is het, wanneer zy die geene ge- 1 uk-  llö A L C X b 1 A n E s. lukkig maakt, aan welke wy ze te werk ftellen! Weet gy niet, dat het fcbadelykite in de ganfche natuur, dat het vergif zelf zomtyds nuttig is en tot geneezing verftrekt? —• Hoe zeer moet dan eukrates de ganschJyke wellust des leevens ondervinden, wanneer hy, in uwe armen rustende, bedwelmd door uwe vuurige kuschjes, my waant overwonnen en verdrongen tè hebben ? Hoe trotsch moet hy dan op my nederzlen! En hoe veel grooter zal hy niet elk eene uwer bekoorlykheeden vinden, wanneer hy zig in derzelver benyd bezit, en my als fnakfcende naar het zelve, befchouwt! —. Ja! gy zelf, lief Meisje! Nic. Recht zo! dit ontbrak' er flegts nog aan! Gy gelooft, niet waar? dat ik zo wispeltuurig, zo pligtveragtende en eedvergeetende ben als gy zyt, om myn leeven daarheen te fmyten ? Neen! nooit! nooit! Alc. Wispeltuurig? — ó Neen! niet uit ligtzinnigheid moet gy doen het geen ik U raade: gy moet het enkel doen, om eene afwending te maaken; uit begeerte om uw hartzeer te fmooren. De beste geneezing, eener gekrenkte Liefde, — (geloof, Meisje! iemand die by ondervinding fpreekt, —) is met eene nieuwe Liefde te fchertfen. 't Is waar»  DE JONGMAN. Hl waar, het begin valt zuur, doch weldra gaat alles voor den wind, en eerlang word I dergelyk eene fchertfery ernst, zo dat een j waterbel dikwils langer duurt, dan het hartzeer, 't welk wy vreesden, dat ons jaaren lang kwellen zou. Nic. En alle pligten. Alc. Welk een pligt zyt ge my, die er u van ontheft, en welke aan eukrates verfchuldigd, die de veel grooter Pligt, om u zelve te bevreedigen, kan evenaaren? — In 'tkort, nicarete! Vaarwel! overweeg i alles ter deeg, en vind gy, zo als ik niet ' twyffel, myn voordel goed! begeef u dan ; naar den fchouwburg, en beproef daar, tegen my, wie zyn rol het best fpeelt, Ik of Gy! ( Hy vertrekt haastig. ) ]VIyn veder waagt het niet, om de fmart en den Boezemftryd van nicarete te befchryven: waarop eindlyk echter de laatfte uitkwam, zal men uit het volgende Toneel befluiten kunnen. EEN  ua ALCIJilADES. EEN DAG NADERHAND. HET RUSTVERTREK VAN NICARETE. Nicarete. Eukrates. Zagtlyk de hand van Nicarete houdende. Euic En nit, nu, bloos niet langer . Schoonde en algemeen benydde Atheenfche Dogter! Sieraad deezer Stad! of liever, Sieraad van geheel Griekenland! bloos 4 niet' langer, met my toetefcemmen, dat ik u niet volkomen onverfchillig ben! N i c. ( met fchaamte voor zig ziende. ) Ik gevoel, helaas! dat gy my zu.Ks niet zyt. Euk. Waarom dit Helaas? 6! Op myne kniën bid ik u, wederroep dit wreede woord! Zou het u leed doen Godin! eenen Man gelukkig te maaken, die reeds zcdert drie jaaren dien Gloed voor u m zy-  DE JONGMAN. Ut zynen boezem kweekte? die een leeven voortfieepte, afgryslyker dan den nagt des doods, om dat hy vreesde, door u veragt te zullen worden, en die, eerst zedert gisteren, zig weder heeft beginnen te verheugen over zyn aanweezen? (ó Dat geheel Athem myn eigendom ware, en dat voor dergelyk een gefchenk de oprechte Belydenis uwer Liefde te koopen mogt zyn! — het zpu reeds voor lang aan uwe voeten gclecgen hebben. Nic. Vleïei! overgedrecven dwèepér! Euk. Als zodanig irioet ik u, in ailen opzigten, voorkomen; zelf dan nog wanneei ik u, flegts de helft myner aandoeningen, al Hamerende beleed! want myne Liefde is onafmeetbaarer dan de Oceaan; gloeit heftiger dan de zon, en is zuiverder dan zevenmaal gelouterd goud. — ó! Zeg flegts eenmaal: „eukrates! ik bemin u!" —■ dan moge jupitkr vrylyk zynen troon voor zig zeif behouden! dan benyde ik aan zyne alvermoogende handen den Schakel der Dingen niet., zo min als zyne minnarytjes met duizend Nimphen. — Ik zou door dit uw: — ,, Ik bemin u!" toch de Geiukkigfte en Hy de Minzal'gle weezen. II. Deel. II Nic.  Il4 A L C I IS l A V) S. S. Nic. Houd dus uit, Jongeling! en mooglyk zeg ik u zulks nog eens. Euk. Vergun my flegts nog eene vraag! Indien alcibiades, dien gy gisteren zo edel van u hebt afgeweezen, middel vond, om andermaal voor u te knielen en te vieren , zo als ik heden voor u doe, — zoud gy het hém dan kunnen vergeeven? Zou Ik dan de vertoaadde, en Hy de Wederaangenomene worden ? N i c. Eene onmooglyke zaak! — maar, by den Vader van Goden en Mentenen ! al ware dit mooglyk, dan zal alcibiades u nooit verdringen! EuK welaan!-ik bouw vaster op uw woord,'dan op rotfen van porphier. Vaarwel intusfehen Godlyke! binnen weinige uuren ontvlied ik den last der Staatsbezigheejen- _ want, wat word my geen last, wanneet het my van u fcheid! — en dan yl ik weder aan uwe voeten. (Hy vertrekt.) N i c.  DE JONGMAN. 1IS Nicarete, alleen. ■Nic. Voorwaar een braave Jongen! — echt braaf! Een weinig overdreeven! - . )och wat is dit! —. mooglyk zo veel te eter: want dan word hy by eene taamlyk roote bekoeling niet al te" flap. _ (een ist.) — Maar ben ik niet ftrafbaar? Eeristeren nog in den arm van alcibiades! istcren vroeg nog onvertroostbaar! en hegr, — heden! — ó! alcibiades! alibi a d e s ! Waarom gaven u de Goden, ' zo veele bekoorlykheeden van ziel en l 'haam, Alc. (die haar beluisterd heeft, treed onverigt uit een zykamer te voorfchyn.) Zwyg ki- vrete! met bedaardheid kan ik my ■oren fmaaden;, maar die geenen, wel- ■ my pryzen, te beluisteren, zulks ver. cd my myne befcheidenheid. Nic. (Een weinig verfchrikt.) Gy| Zo H 2 na-  ,,| A L C I n IA D B S. i . Hoe komt HV hier? - Schaamt gy u nabyr rioe kouh , mv te beluisteren? — Of wat neoc re zoeken by eene Ongelukkige, le^chfen zo fmaadlyk belecdigd hebt? ALC Laat zief,, of ik alle uwe vraagen 1 wel onthouden heb. Door die ge -me Kph ik hier ingekomen, die n,y ze . ÏÏ'eÏÏ*^» -g wd bekend is, en door fï/SSU r—tó-) middel dec L zekere veroveraar van Maagdenharten, I ?en Sn en van geflooten Gehe.mverV2"ke„ _ Waarom zou ik my eener on"£d ge Hst fchaamen? een list waarvan ' f enkel gebruik maakte, om te weeten I r 2 Gelukkig geflaagd waart, in u het tfv Opvolger te onderwer- . En wat eindlyk het waare oogmerk I ^cr verfchyning betreft, dat is ten hoog-.! . Z onfchuldig; want ik kwam aüeenlyk *m u met al de warmte eener ongeveinsde vriendfehap, vaarwel te zeggen. NIC Een vaarwel, dat ik u gaarne voor', altoos kwyt gefcholden had. Alc (lachende.) Heerlyk goed Meisje . rpfeekt gy reeds wederom dubbelz.nnig! ~j  DE JONGMAN. ïi7 Vaarwel dan, kommer en traanen! — Waar het vernuft ('peelt, is het doorgaands zo vreeslyk flegt niet meer met de onrust van het hart gefield. — Wees gelukkig, myne Beminlyke! De waardigfte Naarvolger vervangt myne plaats. Gy hebt hem meeste r; lyk weeten te vangen; zorg nu flegts om hem te behouden! Te overwinnen valt u gemaklyk, doch de kunst om het veld te bewaaren, — daarop verftaat gy u zo zelden. Nic. (/pottende.) Welnu, baardelooze ' Wysgeer! leer my dan deeze kunst, op da ik ten minften iets goeds aan u dank te wyten hebbe! Alc ó Neen! dat waag ik niet, Spntfter! Uw eigen Nadenken zal uw beste Leermeester zyn; alhoewel de Liefde en het Nadenken zelden heel lang te faamen rustig huis honden. Neem derhalven eenige losfe, maar welgemeende aanmerkingen voo lief. Zo dra gy beaint te geeuwen zal ik St uitfeheiden. Bemin voortaan uwen eukrates met zulk een waaren en heeten »toed, als u mooglyk zy; doch om uw zelfsÜéstwil, verberg ten minften de helft uwer ninnevtam. Nu en dan, op dat hy u niet pan koelheid verdenke, moet gy hem een trad! doen zien, die hem uwe vlam in der> H 3 aiei- _  ,I3 ALCIBIADES- zeiver ganfche grootheid vertoone! doch fpoedig moet die ftraal wederom verdwynen, om dat al te groote hevigheid te ligt vermoeid. Gy kuscht gaarne, en gy kuscht ■ ZOCf doch juist uit hoofde deezer zoetheid, moet 3V zelden kusfchen en vooral met ongevraagd! want al te groote, al te gemaklyke wellust is de Zuster der walging. Nic Helaas! Uw voorbeeld leert my zulks nog veel duidelyker dan uwe woorden. Alc. Laat hem zomwylen veel befchouwen, maar laat hem naar nog meer raaden! Weezenlykheid is dikwerf fchoon; is by ee- ■ ne nicarete meer dan by iemand anders. maar de inbeelding maakt altoos fchooner beelden dan de Natuur zelf. Hy behoeft iuist niet elk eene uwer geheimen te wee- I 'ten- maak echter, dat hy zig verbeelde, ,J die te weeten! — Doorgrond zyne gehei- I men niet al te zigtbaar, op dat uwe Nieuws- I gierigheid geen Heerschzugt fchyne. Een ongemerkt vleïen weet ons Mannen altoos het zekerst te vangen. - Vermyd allen ernftig ongenoegen, en laat deszelfs gevol- I gen altoos agterwegen! vermyd echter allen I yèrfchÜ niet! De verzoening is al te zoet, en dikwils verheft er de Liefde zig door. I Wees zomtyds dagen agter een voor hem onzigt- I  DE JONGMAN. u) baar, en halve weeken lang koel voor hem. Het licht behoeft de fchaduw. Het Genot, dat men ontbeert, maakt het volgende te aangenaamer. Wees in het hart minyvrig, maar nooit met den mond; want het ver- i bod verlterkt de begeerte. Zyt, wanneer zulks weezen moet, voor hem eene Gade des nagts; maar des daags {leeds eene nieuwe en dikwils eene wederftreevige Geliefde, ten einde hy tegen den avond, u vrolyk te gemoete lonke ! Nooit ontaarte uwe vriendfehap in eene onbeperkte Ongedwongenheid! de hoogachting verliest er zig door, en liefde zonder hoogachting is flegts een ftoppelvuur. Wees, in uwe kleeding (leeds ( zo aanloklyk als heden, (op een dubbelzinnigen toon.) Voorwaar! waart gy myne verklaarde Vyandin niet, en had gy te vooren ze plegtig niet gezwooren, om my, zo ik wederkeerde, vrugtloos te laaten knielen, deeze bevallige gellalte zou my zelf verlokken. Nic. (naar hem flaande.) Wrevelige; on edelmoedige Jongeling! Gy kent myn zwak en fpot er mede? Ai.c. Op myne eer, het behoefde iregts een weinig meer dan fpot te zyn, — Maar neen vaarwel! (terug kserende,) Nog H 4 iets  ,M. ALCIBIADES. iets Overdrevenheid, zeidet gy in uwe voorige alleenfpraak, is altoos goed! maar onderzoek deeze Helling nog eens, alvoorens gy dezelve voor zo uitgemaakt zeKer houd Een boog, die men te Iterk fpant breekt ligt. Doe derhalven uw voordeel met deeze Liefdedweepery, maar vuurdezelve niet Merker aan! — En eindlyk, by alles wat u heilig en dierbaar zy, ik voorzeg het u, gy zult vallen; maar val niet te vroegtydig! Het kn.elen der Man„en veroorzaakt geene plotslyke wonden. Hef hem daarom niet al te ich.elyk op. wanneer hy u, om het hoog! e geluk der Liefde fmeekt. — Wees weeken, — wees maanden lang weduwe, om jaaren of lee- vpnlme Estgenoote te weezen. ver- I my. myn Hartje? - Neen! 6 Neen ! gin traantje! — Myn reden moet u nu* ten verwyt, maar tor. waarlchuuwmg ver. ftrekken!—.en nu, —vaarwel, zagtaar- tige! Vaarwel! Nic. (treurig.) En dat zo geheel koel? ALC. Ganschlyk niet! Hier Lippen! hier Poezen! daar is uwen tol! — Zelf nog eens — nog tweemaalen! — Maar nu voor' t laatft, Vaarwel! vermits er in de vlugt nog behoudenis tegen nieuwe ontftar.c. vastigheid is. (Hy virwydcrt zi$Jrtm*<)  DE JONGMAN. J2| ad es had voorzeker op zyn allerminst half Athene moeten bezitten, wanneer hy tegen allen, die hy eens bemind had, en die hy nu niet meer beminde, zig even grootmoedig betoond had, en hen allen even aanzienlyk had willen befchenken. Het gedrag der Meisjes was doorgaands de meetftok van het zyne. Dikwils maakte eene ftille lydzaame rust, naar eenige Maanden of weeken, hem weder warm: dikwils wekte een , geduldig verdraagen van inwendige fmarten zyn medelyden weder op. Doch der bittere verwytingen, den hevig oploopenden toorn wist hy dikwerf tegenwerpingen te doen, die, zo al niet billyk in den grond, echter billyk in hun voorkomen waren, H s Maar  m a l c 1 n i a d e &. Maar wat heeft glicerion my met grond te verwyten? (vroeg Alcibiades aan deeze Schoone, by dergeiyk een onderhoud.) Welke myner beloften zyn onvervuld gcbleeven? Gl. Valschaart! vraa(r liever, welken gy my gehouden hebt? Alc. Ik heb gezwooren, u met het hoogfte geluk des leevens bekend te zullen maakent u te zullen overtuigen, dat geene wellust' de wellust der Liefde overtrefFe! Kunt gy zeggen, dat ik, in deezen, u myn woord niet gehouden hebbe? Kunt gy my een gelukkiger oogenblik in uwen leeftyd opnoemen, dan dat, het welk gy in myne armen fleet, waar de uuren heenflipten, even gelyk de Forellen in den vyver? Ik zwoer, dat ik u meer dan een ecnige uwer Zusteren beminde, en ik zwoer de waarheid; want om niemand heb ik my zo veeIe moeiten gegecven.  DE JONCMA N. 123 Gl. Onbcgryplyke Onbefcbaamde! hebt gy my, juist toen ook, niet de volstandigheid van dit alles, voor het toekomende, gezwooren ? Alc. Wy, arme Stervelingen! wat kunnen wy voor het toekomende belooven, daar wy zelf zo weinig of liever in 't geheel geen Meester van het tegenwoordige zyn ? Zyn de aandoeningen en gevoelens onzer ziel niet even zo wel het fpel van weer en wind, als onze lighaamlyke gezondheid? Een eed derhalven, die onze toekomltige geneigdheid bepaalt, is niet minder dwaas dan een Eed, waarby wy bevestigen over jaar en dag nog te zullen leeven ! — Maar, weg met deeze Ontfcbuldiging! die ik weet, dat weinig anders dan voor de vierfchaar der Ligtmisfen en Losbollen geld! Ik beken dus, ik heb u eene eeuwige Liefde gezwooren, maar beken ook op uwe beurt, dat ik zulks niet gedaan heb, dan ondereen zeer gewigtig voorbeding! G l. En wat was dat? Alc. Ik betuigde,. ten uwen opzigte te zullen blyven, het geene ik in eene dier vuurige oogenbükken was, byaldien gy ook; dezelfde blecft! — Zyt gy dat? Gu  m M L C I * 1 A T) n s. Gi. En waarin heeft myn pligt en liefde zedert dien tyd zig misgaan? Alc. ó Dat ik van beiden niets wist! Dan , Ach ! toen ter tyd, zwoer ik u, ■ „! een Meisje, frisch, bloeiende, gelyk de eerftelingen der Lentebloemen! —- Daar waren geene Roozenwangen, die de uwen kosten evenaaren ! geene oogen, waarin een vuur gevonden werd, gelyk aan 't uwe! Ik heb u gezworen in een tyd, toen gy zagtlyk kwynende, en met de traanen der doordringendfte tederheid , op my neder zaagt! toen, volgens het uiterlyk aanzien, uwe oogen my in de onzekerheid lieten, of zy my vcrhooren zouden; terwyl gy er m uw hart reeds toe bellootcn had. (Hy vat haar by de hand en geleid haar een weinig zydwaards naar haar Toilet.) Vergeef het my! maar befchouw u zelf nog eens in deezen fpiegql! Als nog zyt gy fchoon, maar dezelfde zyt gy niet meer! Uwe minne- Vver uwe verwyten, uw zugt tot twist en bcfpotting, 6! hoe zeer ftcekt dit alles af by elke kusch der voormaaiige onwillekeurige tederheid! — Wie van ons heeft zig dus het eerst en het meeste veranderd? _ qhceriQn! ik hield ïnynen Eed, en nog op dit oogenblik verbreek ik hem  DE JONGMAN. las hem niet, offchoon ik zo daadlyk, en mooglyk voor maanden lang, van u fcheiden lal. (Hy vertrekt Jchïelyk.) D ie Omftandvastige! — niet voor maanden lang, maar voor altoos verliet hy het arme Meisje! het Mcis;e, dat nu gaarne de rnintte had willen zyn, dat nu gaarne zig met den veranderleken alc in iades vergenoegd zou hebben! En,  ia6 ALCIBIADES. En, (dus dunkt my hoor ik er eenige vraagen:) bediende de jeugdige Man, die zulk een byna onbearyplyk overwigt bezat, zig dan altoos en alleen van dit Overwigt? Was hy dan aitoos de genietende wellustling? Altoos door elk genot zo fpoedig en gemaklyk te vcrzaadigcn, en dan zo met een tot een ander bereid, het mogt dan zo onbillyk zyn als het wilde? Waarlyk, dan was hy niet waardig, 1 al overtrof hy dan ook honderdmaalen niR u u s in fchoonheid, iiector in moed en ulisses in diepzinnigheid, . dan was hy in de daad niet waardig, dat de veder van een redelyk Man, zig anders met zyne gedagtenis onledig hield, dan met er waarfchuuwende Voorbeelden, uit te ontlee- nen! Maar tot geluk voor hem, en tot ontfchuldiging voor my, was dit niet altoos het geval; en misfehien zal hy in de volgende toncelen , aan die geenen, welken hem tot dus verre berispt hebben, veel beter bevallen, dan hy tot nog gedaan heeft.  I» E JONGMAN. af DE WOONING VAN ALCIBIADES. Alcibiades, Oeuopehtus. (een Vleier en Koppelaar.) A •iXLc. Gy gelooft dan in de daad, dat zy nog een geheel zuiver en onervaaren Schepzcltje zy? Oen. Zy, myn Meester! is het, of niemand kan het zyn. Alc. Is het misfchien niet een louter van buiten geleerde, maar door haar welgefpcelde Rol? Oen. Ik wil myn beste klant aan u verliezen, zo gy ze als een Byzit bevind. maar de prys, Alc Hebt gy my nog immer over denaelven hooren klaagen? Oen-  „8 A L C I B 1 A Ji S 5. Oen. En fchoon! — Zy is fchier zo fchoon, als nicarete, timamdra en oliceRion faamgenoomen. Alc Overdryf het niet! Oen. Wat zou dergelyk eene overdryvirg my baaten, daar ze u ten allerlangfte een paar uuren zou kunnen bedriegen? Alc. Waarom nog een paar uuren? Waarom kan ik niet daadlyk heen gaan? Oen Myn heer! de wooning deezer Famil;e was vee! te flegt: ik heb er daarom eenige der noodzaaklykfie Huisraaden naar toe laaten brengen. Alc. Dan moest het Huisraad wel ten uitterften flegt zyn, wanneer het ei-ze(geheel aan de behoefte ontbrak, die de Liefde noódig heeft! - Doch gy hebt er wet aan gedaan, want ik bemin het gemak, ais ik het maar bekomen kan. Het Meisje heeft nog eene Moeder ? Oen. {lattende.) Ja! Zekerlyk heeft het eene Moeder ! — En waren de moeders door' gaands niet zo onwederfpreeklyk zeker, als de Vaders twyffelagtig zyn, ik zou onmooglyk kunnen gelooven , dat n AI s de Dogter ' van |  de jongman. 129 \'an akthilla kon zyn. Wanneer zy beiden naast elkander ftaan, dan ziet men, in éénen oogöpflag, de beiden uitterften van fchoonheid en leclykheid! . Ook haar I hart, —1 Alc. (overluid lachende.) Ha! ha! ha! ha! Haar hart, ha! ha! ha! Oen. Waar lacht gy om? Alc. Om dat zelf een Makelaar in Meis. jes zig durft onderwinden, om van Deug! den en Ondeugden te fpreeken! Oen. Houd gy my dan, ■—■ Alc. (Hem in de reden vallende, en een beurs met goud in de hand floppende. ) Voor een Mensch, die ik dikwils ten boogften noodig heb; dat ik daarom goed beloonen moet, en dat waarlyk, voor 't overige, — (hoestende. ) — dat verbruide hoesten belet my meer te fpreeken, en verflikt uwen lof. — Maar, 't is wel zo! — kom my over twee uuren af haaien. II. Deel. I de  130 A L C I n I A D Ë' S. DE WOONING VAN ANTHILLA. Anthilla en Nais, Oenopektus en Alcibiades binnentreedende. Alc. (by zig zelve, op de eerfle aanfchouwing van Nais.) By hercules! deeze koppelende Boef heeft niet te vleiende van haar gefprooken. — Ik zag veel, en 1 echter zag ik nooit iets dergelyks. — (over- | luid.) Vergeef het my, bekoorlykfte naisi en gy, anthilla! Moeder van het beminnenswaardigfte Meisje! vergeeft het my, wanneer ik, even als ware ik een oude kennis, deeze kamer intreede ! oeno- PEKTUs! Anth. De edele Zoon van ki.inias heeft ons airede beloofd, ons van hier te zullen voeren, en wy fchatten ons gelukkig, — Ik  DE JONGMAN» i3t Ik weet waarlyknipt, ofikmy vergisfe1.—. maar my dunkt, zekere Gefprekken, die in de Natuur reeds mislyk genoeg zyn, zyn op het papier van zulk eenen onfmaaklyken aart, dat zelf een shatcespear, zo lang hy getrouw de Natuur naarvolgt, er het onaang naame niet van beneemen kan, — en volgt^ hy de Natuur niet, dan is het niet meer het zelfde geval. — Dus, by voor* beeld, moet het kruipende en vleiende gej zwets eener laaggeestige Moeder, die haar eenig kind, uit loutere winzugt, aan' een ryken welluftling verhandelt, naar myne gedagten, altoos onaangenaam voor mynen Leezer weezen, — en juist hierom zal de Leezer het my ten goede houden, wanneer ik I in Itede eener woordlyke faamenfpraak, er hem een uittrekzel van levere. I 2 Air-  t,9 ALCIBIADES. A. nthilla overlaadde alcibiades met Loffpraaken, die zelf dien ydclen te overdreeven waren : zy verzekerde hem, dat alles, wat zig in haar huis bevond, tot zyn dienst ware! zy vermengde eenige klagten, over haaren armoedigen toeftand , onder haare redenen; ontving van hem een beurs met ' geld en verliet gctrouwlyk de. kamer, onder voorwendzel van een noodzaaklyke boodfchap. A. l c. (met een beduidenden wenk. ) o e- JTOPEKTUS! Oen. (lachende.) Hoe kunt ge my voor zo dood éénvoudig verflyten, dat ik , ook ongewenkt, u nog langer met myne tegenwoordigheid zou lastig vallen? Ik ga, maar het amt van fchildwagt zult gy my echter wel veröorlooven? (Hy vertrekt.) Alc.  DE JONGMAN. 133 Alc. (Hy nadert Nais met zyne gewoone vuurigheid. ) En nu zyn wy met ons beiden alleen! nu bevind ik my in het gezelfcbap van een der bekoorlykfie Meisjes, die den aardbodem verfieren! (Hy vat haare hand. Zy flaat de oogen voor zig neder. ) Schoone nais! mag alcibiades zig met de hoop vleïen van u niet te zullen mishaagen? Nais ( met eene half fmertlyke lach.) En hoe zeer zou toch de mishaaging van zulk een arm Meisje den alömgeliefden fchoonen man wel krenken kunnen ? Alc. Ik, de Alómgc liefde! — (haar om om den middel vattende. ) —. Meisje , van Roozendaauw en Leliën te faam gefield.' ben ik de Alömgeliefde in uwe oogen? — Wanneer gy geene onwaarheid gefprooken hebt, dan moet ik ook by u geliefd weezen! —. Mag ik hoopen? Nais. Alcibiades weetmaar al te wel, dat hy op alles hoopen mag. Alc. En ook verkrygen? Nais (fchielyk eem'ge traanen uit de oogen vloeiende. ) Ach! I 3 Alc.  134 ALCIBIADES. Alc. waarom, lief Meisje! ontboezemt gy dit, Ach! op een toon, even als of wy van geheime fmarten, en niet van de hoogfte wellust des leevens fpraken? — Gy Haat de oogen neder! — Gy weent zelf! ■— Zyn dit de traancn van een ligt te vergesven Jongvrouwlyk fieraad? vergun my dan deeze zeldzaame traanen aftckusfchen ! (Hy kuscht haar vang.) Gy duld dat ik u kusch en echter iiddert gy! — Wat is dit? — waar voor beeft gy, myne jonge nog onfchuldige Duif? Nais. Lieve alcibiades! Zyt gy ook .inwendig die edele jeugdige Man, met welks uitwendige bekoorlykheeden de Natuur u be. fchonk? Alc. Ik hoop het, en bevlytige my om zulks te weezen, —< indien er flegts niet zomtyds zulke Sireenen, als gy zyt, myn Scheepje uit zyn regte kours lokten! Nais (getroffen) Waarlyk nooit werd een Meisje onfchuldiger voor een Sireen gefcholden, dan ik heden. — Zeil, goede, braave Man! met den gunftigften wind! Uwe vaart zy voorfpoedig! — Ik heb u voorzeker nooit gelokt. — Ik zou, Alc. Hoe, nais! — Gy zoud zo wreed, ©f zo eigenzinnig zyn, — Na-  DE JONGMAN. 133 Nais (de oogen opheffende en haare handen wringende.) ö! Dat zy, die zo even ons verliet, myne Moeder niet ware! dat ik vrylyk uit fpreeken mogt! Alc. Gy raoogt. — 't Is waar, dejze Inleiding behelst niet veesten inynen v^ordecle! maar gy hebt iets, dat my geheel voor u inneemt. Spreek, zo openhartig en zo ver- trouivlyk, even als ware ik, niet om het genot der Liefde, maar om een vriendlyke Saamenfpraak en beraadüaaging hier gekomen. Nais. Dan waag ik het. Zoon van klini as! Zyt gy een edelmoedig Man, ö! dan begeert gy zekerlyk geen genot by my! —. Gy zyt te fchoon, te voortreflyk onder uw geflagt, dan dat het Meisje, hetwelk u in haare armen befluit, zulks niet met eene volkomen liefde doen zou! — Duizende myner Zusteren, — wanneer haar dit geluk te beurte viel, — zouden het willen en kunnen doen, — maar ik kan zulks niet. Alc. (zeer verwonderd.) Hebt gy my niet vergund herwaards te komen ? en wist gy niet van te vooren , om wat reden ik herwaards kwam? Nais. Rond uit gefproken, met die openhartigheid welke der Onfchuld betaamt, > I 4 Jat  (i6 A L C I IS I A D E S. Ja! ik wist zulks! maar, ach! dit verbond heeft de mond van eenen geheel anderen in inynen naain, geflooten! Door die gedwongen, heb ik zelf beloofd, niet te zullen we- derftreeven. Zelf, indien gy het heden gebied, volg ik u, — maar, — als een Offerdier! Ik zal beeven en weenen, — en echter, (met een afgewend gezigt.) Uw Roof, en myne eigen Afgryzing worden ! — maar, lieve, fchoone, edele Jongling! gebied myniet! — Gebied over u zelve! Die my aan u leverde, is in den bloede zeer na aan my verwandfchapt, —■ maar wees gy my nog nader naar de Ziel! Wees myn Broeder! Myn beste Broeder! Alc Maar waarom hebt gy voor my zulk een afkeer? Nais. Wie zou afkeer kunnen hebben van een Man, met welks lighaam de Natuur een meesterftuk in de kunst van evenredigheid fchynt te hebben willen daarftellen ? Maar hoor, met weinig woorden, de Gefchiedenis van myn hart, en wees zo edelmoedig als ik oprecht ben! — Reeds langen tyd is de armoede het lot van my en myne Ouders geweest. Te vergcefsch was al de werkzaamheid van mynen braaven Vader ! Te vergeefsch gl[C) (Zy blift in haare reden fiecken.) Alc  » E JONGMAN. 137 Alc. Waarom blyft gy ftceken? Nais. Ach! — Zy is myne Moeder! —. en echter kan ik geene woorden vinden, zagt en teflens genoeg met de waarheid ovcréénkomftig, om die bemoeijing en middelen uit" tedrukken , waardoor zy zig der armoede poogde te ontrukken! — Dan ! — alles, alles was te vergeefsch! Het onverbidlyke Noodlot had eenmaal dit vonnis over ons uit;;efprooken : Wcest behoeftig! en wy biceven behoeftig. In onze Nabuurfcbap bevond zig een Jong. ling, — maar u zo weinig gelyk, als myne Moeder aan de Gade van eer i k les; echter fchoon, echter meer dan genoegzaam fchoon in myne oogen; — mooglyk wel, vermits hy de éerfte was, in wiens oogen ik bekoorlyk voorkwam! De eerde en eenigde, die my met eene zuivere, vuurige liefde begon te beminnen. Hy was alles , behalven ryk; echter kon men zyne Familie gegpednoe' men, in vergelyking van de myne. Een huuwlyk met my zou in de ooren zyner Ouders eene ongehoorde zaak geweest zyn; het was evenwel zyn liefde wensch, zyne hoogfte bedoeling ! Het aandenken van my te derven werd hem meer dan helfche foltering. Hy deed wat hy vermogt. Geduurende twee jaaren leefden wy grootcndccls van het geene hy, met zyner I 5 han-  I3S ALCIBIADES. handen arbeid, — ( Hy is een Beeldhouwer, —) verdiende, of aan zig zelve onthield. Hy liet zig by geene uitfpanningen zyner Tydgenooten vinden. Het gemak was hem vreemd. Zyn eigen mond ontzegde hy dikwerf de beeten, welken hy ons aanbood. Honderd Meis. jes werden hem voorgeiteld, want hy was be. minlyk en fchoon! •— In zyne oogen was ik het beiden alleen. — (Op eenhartlyk droevigen toon.) En zedert eergisteren heeft myne Moeder my verbooden dcezen Jongling weder te zien! Alc En waarom deed zy dat? Nais. Om dat hy niet meer alles, wat zy van hem vorderde, verfebaffen kon; daar nu ook, door den dood rhyns Vaders, onze behoeften vermeerderden; — om dat eigen ongevallen' intusfehen den welvaart van zyn huis, voor een groot deel geknakt hadden ,— en vooral, — (zwaariyk zugtende.) —, om dat, ach! — om dat, Alc. (haar vriendlyk by de hand vattende. ) Zonder vrees! myn Waarde! Gy wilt immers, tegen ;ny als tegen een Broeder fpreeken ? Nais. Om dat ik haar tot die rypheid van jaaren gekomen fcheen, dat ik een ryklykè'r inkomen, door een fchandlyker handel verdienen kon. Alc  DE JONG 51 A N. isjk Alc. (met een edel vuur.) By de ontfterfly-r ke Goden! — Dat zal niet gebeuren. Nais. Ach! hoe dikwils heb ik sedert dien tyd de weinige ongelukkige bekoorlykbecdcn verwenscht, welke de Natuur my verleende! Hoe gaarne had ik deeze tedergevormde handen, ditiierlyk ranke lighaam , en deeze oogen, die een gunftig vooroordeel als geestig, teder en cartig pryst, met het groover lighaam en de meerder kragteh van een gemeene Dienstmaagd, die zig van den eerlyken arbeid haa- rer handen geneert, vcrwisfeld! Doch toen ik eindlyk hoorde , dat myne Moeder my aan oenotektus verkogt had, . ó! in welk eenen onbefchryflyken angst 'heb ik toen doezen nagt doorgebragt, zonder ergens rust te vinden ! als heden morgen Vroeg, toen men my uwen Naam melde. A l c. (eenigzins verwonderd. ) Myn Naam ? Nais. Ja! want eerst heden morgen vernam ik, aan wien myne kragtloozc Jeugd ft oud óvergeleeverd te worden , en daadlyk ontvonkte cn verfterkte zig myne hoop. De edele Jongling, dagtik, aan wien alles zig zo gewillig overgeeft, zal ook veel te grootmoedig zyn, om een arm Meisje ongelukkig té maaken; zal van haar aflaaten, zo dra hy hoort,  Ho ALCIBIADES. hoort , dat zy hem wel hoogfebatten, maar nimmer oprecht beminnen kan! Hy, gewoon alömme lighaam en ziel ten zynen dienfte gereed te vinden; vuurige, hartlyke kusfehen hem te gemoete gedraagen te zien ! hy zou heden met een zo middelmaatig fchoon lighaam, en met gedwongen lippen zig vergenoegen ? ó Neen! daar toe denkt hy veel te braaf en te grootsch ! Alc. (Indiende.) Zoud gy dat denken? — Meisje ! Gy verwart de waarheid met de valsch- heid! Zie, zelf de kusch , die gy enkel duld, is zoet gelyk een aardbezie; inaar nog veel zoeter klinkt my uw lof, en ik wil my 1 bevlytigen om denzelven te verdienen. Op deezen boezem te rusten zou zelf den verftorvenen Grysaart met een jeugdig en warm ,t gevoel bezielen! Maar ontzet u niet, gy Weerelooze! Ik zelf zal hem weder toedekken ; ik moet het doen, wanneer ik ftandvastig wil blyven , om dat te lang op de fnceuw te zien, de oogen verblind. Maar zeg nu zelf eens! wanneer ik my bedwinge! wanneer ik u laat, gelyk ik u ontving, zal dan deeze voor my zo moeilyke onthouding ter verligting van uw N°°dIot kunnen dienen? Nais.-Waarlyk zeer weinig. A l c.  DE JONGMAN. 141 Alc. Wat hoopt gy dan? Nais. Dat gy een begonnen goed werk niet ten halven zult laaten fteeken. Alc. In de daad een Hoop, die ik niet te leur durf Hellen , hoe moeilyk de zege my dan ook vallen mooge! Want waarlyk! nais! dit oog is te blaauw, dit hair te blond, deeze boezem te blank, en deeze wangen te roozenUleiJvig! — Om my te onthouden, moet ik vlieden! Nais (treurig.) Enkel vlieden? , Alc. (lachende.) Om, binnen een kwartieruur , met uwen Minnaar weder te keeren ; om u nog heden a's zyne Gade te aanfehouwen; om, — uw Minnaar is een Beeldhouwer zegt gy? Nais. Ja! Alc. En zyn Naam? Nais. Skopelus. Alc Ha! skopelus? een Naam, die ik reeds uit gunftigen gerugte ken. Nais. Ik heb dikwils gehoord, dat kenners hem roemden. Hy is bekwaam: ■ maar ongelukkig. Ai c  141 ALCIBIADES. Ar.c. Dat zal hy van nu af aan niet meer zyn! Myn Goud en dat inyner Vrienden zal zyn Marmer wel opweegen. Een groot Attisch Talent zy uw Bruidfchat, en (lelie herti in (laat, om met u eenigen tyd in de Voorbereiding van toekomftige Meesterilukken te leeven. En by aldien hem dan de naakte anadiomenen niet gelukken , daar hy het fchoonde Model des daags, zo dikwils hy wil, voor oogen ,• — en des nagts deAIlergelukkigfte, zo dikwils by wil, in de armen heeft! — dan fmyte hy den beitel weg, en worde het geen hy wil! — Genoeg! Ik zal hem niet verlaaten. Nais. Grootmoedigfte! ,—• Edelfte! Alc. ( na in eenig bedenken geftaan te hebben.) Ha! — Voortreflyk! — Hoe eerder hoe beter hand aan 't werk ! — ls de wooning van skopelus verre van hier? Nais. Omtrent twintig fchreden. Alc Schielyk dan uw S'uier omgeflagenj en my naargevolgt. ■ Zulk een Schouwfpel zou ik voor geen twee Kamppryzen te Elis ' Vvillen verwisfelcn. N a i s. Maar myne Moeder ? Alc  DE JONGMAN. ' 143 Alc. (lachende.) o Ho! die verbeeld zig zeker, dat ik op geheel andere dingen, dan op goede werken denk. O e n o ij e k t u s onderhoud haar, en wanneer zy ons heen zien gaan en zig tegen ons verzetten willen ! . Ik ken myn recht, — en zy heeft het haare verbeurd. — De Sluier om en my gevolgt! DE WOONING VAN SKOPELUS. Skopelus, in diepe gedagten met het hoofd op zyn hand rustende. Alcibiades. (in't binnentreeden.) Men heeft my hier naar skopelus gewcezen! — Ben ik te regt? S k o p. ( opftaande.) Ja! Alc Heb ik noodig myn naam eerst te noemen ? of kent gy my reeds ? Skop. Zou ik, a!s een gebooren Athenefi het aangezigt van den edelen alcibiades niet kennen? Ai.c,  144 ALCIBIADES. Alc. Gy zyt een Beeldhouwer? Skop. Ja! Alc En wel een bekwaam Kunftenaar, 20 als men my gezegd heeft? Skop. Uit deeze vraag befluit ik, dat ik nog iets heb, dat ik niet dagt meer te hebben! Vrienden naamlyk, die agter myn rug nog voordeclig van my fpreeken. Alc Zonder verdere loffpraaksn aan myne, .— en zonder verdere overgedreevenheid aan uwe zyde. In een myner Badzaalen heb ik eene Bevalligheid noodig : wilt gy hst op u neemen, om er eene te maaken, en dat wel zo fpoedig als mooglyk is? Skot. Ach! Alc Waarom zugt gy? Skop. Zoon van klinias! uw opdragt vereert my in allen opzigten; want van u gezogt te worden is reeds zo goed als de halve ontfterflykheid : maar heden durf ik het naauwlyks waageh , om het beftelde aanteneemen. Skopelus ( nog zwaarder zugtende.) Een voordeel dat ik misfen kan! Ach! voor myne oogen, ten minften,voor de oogen van myn Ziel, zweeft het Model eener Bevallig-  DE JONGMAN. 145 lïgbeid. Gelukkig Marmer! in 't welk de Kunstnaar het honderfte gedeelte haarer be- koorlijkheeden zal uitbeitelen! Maar ik beken openhartig , het geen anders myn hoogftc genoegen uitmaakt, de arbeid naamlyk, — is my heden een last! het uithouden van denzelven is my onmooglyk, en het fpoedig afmaaken, nog oneindig onmooglyker! Alc. Maar van waar deeze verandering? Skop. Van de verandering myner huislyke omftandigheeden , die door een valfche Schuldëifcher verontrust zyn geworden ! maat nog meer van de kommer, die eene Ongelukkige, — verlchoon my, alcibiades! Zeker foort van kommer Iaat zig flegts ge* voelen. Alc. Evenwel word menige kommer verzagt of geheeld, wanneer men die aan zyne Vrienden ontdekt: en geloof my, ik ben de j Vriend van eiken jongen Kunstnaar, die hoop 1 geeft van eenmaal zulk een groot Kunstnaar te worden. Ja! indien het flegts huislyke - zorgen zyn, die u kwellen, dan ben ik niet 1 alleen geneigd, om u een aanzienlyk verfchot te doen, maar ik geef er u ook, in voorraad, myn woord en hand op, dat dit Beeld uw geluk zal maaken. II. Deel. K Skop°  I4ö ALCIBIADES. Skop. (het hoofd fchuddende.) Myn geluk maaken? myn geluk? .— Neef van perikles! en waarfchynlyk ook eerlang zyn Opvolger! Gy vermoogt veel, — maar dit zult gy niet vermoogen! • Alc. Hoor eerst myn ganfche Voorftel , eer gy het voor zo geheel verwerplyk houd. Ik ken een Meisje, fchoon gelyk een Lentedagen zagt gelyk denzelvcn. Ik'hield haar reeds voor de myne; maar, tot myn verwondering, vond ik haar onvatbaar voor elk betoon myner Liefde. Ik bood haar alles aan, wat ik vermogt! Zy is arm, en echter lloeg zy alles af. ,— Niemand dan haare Gade, zwoer zy, zou haar omarmen! — Eindlyk, om evenwel iets van haar te bézitten, bewoog ik haar, door eene aanzienlyke fom, tot de belofte, om, in een gevoeglyk gewaad, als Model te zitten, voor den Kunstnaar dien zy zelf verkiezen zou ! —i en z*y verkoos u! Eene gelukkige Voorbeduiding, dunkt my. — Wees gelukkig met deeze jeugdige Bevalligheid! Gy krygt eene ryke belooning van my; overvloedig werk van myne Vrienden, en misfchien daarenboven nog een Meisje ter Vrouw, zo zuiver als roozengeur; zo bekoorlyk als een roos zelf, en ter belooning haarer deugden, een Attisch Talent ten bruidfchat. Skof  DE JONGMAN, I47 Skop. AI bezat zy Phenicien, en al behoorden alle de Schepen van 2'yrar haar toe, dan kan zy my nog niet gelukkig maa- ken! Zelf niet eens bekooren. Edele alcibiades! uw milddaadig aanbod maakt my fchaamrood; — maar hoe mild het ook zyn moge, ■— Gy doet het aan een Man, die, door eene vrugtlooze Liefde, ongevoelig voor alle ander geluk des leevens geworden is. A l c. Juist daarom kan eene nieuwe Liefde u weder tot Geluk en tot Smaak in het leeven vervoeren. Skop. Nimmermeer! de Man, die, zcdert veele jaaren, aan een Huisje bouwde ; die zig hetzelve als een Tempel der rust en der zaligheid voorftelde, en eerlang de laatlïe fteen aan den Gevel meende te leggen ; — wanneer een onverwagte blikfem zyn gansch Gebouw verteert, wat troost kan hy zig dan uit de asfche opzamelen? Alc Zeldzaame Man! wie begeert, dat gy het in den asch zult zoeken , wanneer . \ gy Bouwftoffen genoeg in de nabyheid , en ! daarenboven nog Vrienden hebt, die u de i hehulpzaame hand bieden, ter oprigting van xen veel beter gebouw. K 2 S k OP.  14» ALCIBIADES. S k o v. ( half buifen, zig.) Een beter. Meisje dan nais? ó! Dat is in een veel fterker God , dan' in het Noodlot te gelooven. Neen! alcibiades! gy zyt een goedwillige Trooster, maar een Gelukkige zyt gy niet! Helaas ! Gy weet niet hoe veel ik verloor. Alc. Ten minften bezie flegts eens de jeugdige Jtheenfche , waarvan ik u gezegd heb, en die buiten op my wagt. Skop. (verwonderd.) Gy hebt ze medegebragt, en laatze buiten ftaan? Alc. Buiten! maar zo digt by, dat, met flegts een middenmaatig gehoor , geen één woord van ons gefprek, haar ontglipt kan zyn. — (Hy opent de deur.) Kom, myn lieve Kleine! ik heb u lang laaten wagten, maar het geene gy intusfchen gehoord hebt, zal u zekerlyk niet verveeld hebben; want alles betrof u. ( Hy Jlaat haar Sluier op.) Zie, skopelus! wat dunkt u, moedeloozeMan van dit Meisje? Skop. Eeuwige Goden! — nais! nais hier? Nais (in zyne armen vliegende en hem omhelzende.) Myn jongling! myn Leeven! Alc-    DE JONGMAN. 149 Alc. Zeg ook eens, myn Bruidegom! Nais. Myn Bruidegom! myn Uitverkooren! myn Alles! Skop. (even als uit eenen droom ontwaakende.) Ha! wat is dit? — Gy hier in myne armen? Van waar, en waarom komt gy? — Hier geleid, aan de hand van alcibiades? —- nais! wien behoort gy heden toe? Nais. U, — u voor eeuwig! Skop. Ach! My ? een heerlyk woord, indien het de waarheid is! — Maar uw Moeder verbood my immers, — het ge. rugt, — (haar omhelzende.) — Doch waartoe dompel ik my in alle deeze twyffelingen! — Ik heb u immers? — nais is dan de myne? — is intusfchen de myne gebleeven? en zal voor het toekomende ook gewislyk de myne zyn ? Nais. DE UWE GEBLEEVEN? — Schaam u deeze Vraag! Op uw laatïte Vraag antwoord ik duizendmaal, ja! Alc. Ik moet aan doezen droom opheldering, en aan uwe bedwelming redeneering verfchaften. Weet dan ! Voor eenige K 3 uu*  150 ALCIBIADES. uuren was nais aan my verkogt; doch haar hart liet zig niet verkoopen. Dat hart bleef • u getrouw, en het veiitond zig mecsterlyk op de kunst, om de zwakke zyde van het myne te vinden. Op eene deugdzaame, openhartige wyze, beleed zy my haare Liefde voor u; bad om verfchooning en teffens om hulp! — Beiden heb ik haar toegezegd, en beiden zal ik nu volbrengen! — Zo zuiver als de Deugd zelf kwam zij in myne handen, en even zo zuiver geef ik haar weder. Wanneer ik haar, voor altoos, aan uwe liefde wedergeeve; wanneer ik u den beloofden Bruidfchat lever, en, ten opzigte van uw toekomftig beftaan, u myn woord houde, zyt gy dan te vreeden ? — (lachende. ) En wilt gy, Traaggewordene! wilt gy my dan nu wel, naar dit Model, eene marmeren Bevalligheid beitelen, daar ik die van vleesch en bloed laat vaaren? Skop. ó! Dat elk bloeddropje in my een tong ware, en dat elke tong de fpraak van tien menfchen had, nog zou ik niet, — Alc. Al wel zo. — Nais! ik laat u hier, wel niet in zekerder, maar echter in liever handen, en fpoed my naar uwe Moeder; zo wel, om haar gewisfe te roeren , als om haare handen te vullen. Spoedig kom  DE JONGMAN. 151 kom ik weder, en dan ten offer! —■ dan beiden daarheen, waar gy myn geleide niet noodig zult hebben. Altoos brak hy 't eerst, en na AJpafia brak niemand met hem. Zo heb ik elders gezegd, en nam het woord breeken in den engften letterlykcn zin ; in dcezcn naamlyk : ■ Geene Vrouw verbrak ooit met hem, het eerjle, haare Verbindtenis.— Dat niet deeze of geene, in 't geheim, zig zomtyds aan een zeker foort van verbindtenis breeken fchuldig zou gemaakt hebben! Zulks bedoelde ik geenzins.— Iets dergelyks te willen ontkennen ware de natuur , de Vrouwlyke ontftandvastigheid , (eene eigenfchap, ten welken opzigte, de beiden Geflagten elkander niets te verwyten hebben!) vlak in het aangezigt tegentefpreej{en; — Cn zonder dcrgelyk eene bepaaling zou het volgende Gefprek zelf een bewys tegen my worden. (*) ^ f *) Volgens de tydrekening moest dit Gefprek veel K 4  Isa ALCIBIADES, Menedemus. Alcibiades. M en. Was het u waarlyk ernst, lieve alcibiades! het geen gy gisteren over de maaltyd ftaande hield? Alc. Wat was dat? Ik crinner het my niet meer. Men. „ Dat er ten minften nog éénmaal zo veel vrolyke als droevige oogenblikken in de Liefde gevonden worden! " Alc. veel laater volgen. 0e alcibiades, die hier fpreekt, is reeds alcibiadf.s de man , cn zyn aldaar gehouden redeneering hangt met geenen der voorigen faamen: doch daar wy hem, kort op een, als den Minzugtigen; den Affcheidkrygenden en Affcheidgeevenden; als den Gelukkigen en Grootmoe-r digen Minnaar gezien hebben, dunkt my, is het ook voeglyk , om hem als den Bedroogenen en zig Wree* kenden ten toneele te voeren! te meer, daar ik, tot zynen liurgerlyken Leevenswandel overgaande, dezelven niet onderbrecken wil, anders dan met minnaaryen, die er onnyddclyk mede verknogt zyn.  D lï JONGMAN. I5J Alc. Zekerlyk! wanneer eene verhoorde Liefde het geval is. Die Ongelukkigen , welken te vergeefsch zugten, en echter falyven, zugten, deezen beklaag ik. M e n. Vergeet gy dan zo geheel de flaaplooze nagten; de treurige dagen; de onöphoudlyke verftrooijing van gedagten ; het afneemen der kragten, alvoorens het ons gelukt , om tot het Voorwerp onzer Gcneegenheid doortedringen? Zelf wanneer wy het genaderd zyn, vergeet gy dan al die onftandvastigheeden en grillen , waarmede deeze Valfchen ons kwellen? Vergeet gy den angst voor een Vader, Moeder, of anderen Verftoorder? elke Slangebeet der minnenyd? de wrangheeden, die, by de kleinfte overmaat, ons vergenoegen vernietigen? Vergeet gy dit alles ? Alc. ó Neen! maar ik vergeet ook niet, dat alles, wat gy daar opnoemt, —■ het , laatlte uitgezonderd, ■— dikwils kwelling in dit, en wellust in het volgende oogenblik zy! Juist deeze zugten der Begeerte , wat baaten dezelve, als zy tefFens de ftreelendfte hoope onvoldaan lieten ? Juist dit vuur der Minnenyd, — weeg het op de Schaal des onpartydigen oordeels, en leg er fegen over het verruklyke, dat uit een verK s zoe-  154 ALCIBIADES. zoening van het misverftand voortfpruit, en wel dra zult gy zien , wat het zwaarfte weegt! ■ Juist de angst van beluisterd te zullen worden, hoe dubbel aangenaam maakt hy elke geftoolen kusch; elk zagt opendoen der Slaapkamerdeur? ■ ■ Zelf de wispelturigheid der Meisjes, waarom fmaalen wy zo bitter op dezelve, daar eene geduurige afwisfeling aan ons zelf zo wenschlyk voorkomt? Waarom begeeren wy eene eeuwige trouw van hen? daar wy alsdan, of altoos alleen de Trouwloozen moeten worden, of ons leeven lang flegts ééne Roozewang moekusfchen, daar ik intusfchen, ten minften, thans den dertigfte kusch. Men. Dit geloof ik gaarne. Maar, welk een Dwaas ben ik , dat ik u dergelyk eene vraag doe! Wie had ooit zo veel reden dan gy hebt, om met de Vrouwen te vreeden te zyn, dan gy, aan wien zy digter dan de druiven aan den tros hangen? die in elk gezelfchap komt en overwint, en aan wien de geboorte, de rykdom en de lighaamsbekoorlykheeden allen aanfpraak op elk hart verfchafFen ? Alc. Ik ben te dankbaar jegens de Natuur, dan te willen ontkennen, dat zy my ten deezen opzigten, een allervoortreflykst Lot deed  DE JONGMAN- 155 deed te beurt vallen; doch niet deeze lighaamlyke eigenfehappen alleen, — Men. (hem in de /reden vallende. ) Neen! waarlyk deezen alleen niet; — maar ook die geenen, welken geene betrekking op uiterlyke voorrechten hebben. De verntiftigfle, de vcrbeeldingsövergedreevenfte Vrouwen kleeven u aan! Alc. Laat dit blyven! — Misfchien zyn dergelyke dweepende Vemuftjes, wier Zielen eeuwig op de draaien Lvan de Maan dansfen , of op Waterblaasjes zig wegfmyten, in 't geheim, de greetigllen naar onze lig- haamen. Maar gy ftoordet my in myn voorig gezegde. Alle deeze uitwendige voorrechten, wilde ik zeggen, zyn ilegts middelen, waardoor wel de aanvang, maar zelden de voortgang gemaklyk gemaakt word. Men word zeer fpoedrg aan' den Man gewoon, die eenmaal de vryheid bekomen heeft, om onaangediend , in de Bad - of Slaapkamer te mogen verfchynen. In den beginne moge hy duizendmaalen eene Godheid gefchcenen hebben! Zo dra de Meisjes by overtuiging weeten, dat hy een Mensch is, dorten zy ook hunne grillen over hem uit; en alleen deinnerlyke voorrechten; flegts zekere grondftellingen behoeden hem voor mismoedigheid en  156 ALCIBIADES. en voor een fmartlyk gevoel van erger omftandighecden. Men. En deeze grondftellingen zyn? Alc. Ha! ha! ha! Zie eens hoeooilyk! — Wilt gy van daag niet minder doen, dan my de kunst aflecren ? Men. Hoe is dat mooglyk? herkules den boog te ontvreemden, is daarom nog niet denzelven te kunnen gebruiken en fpannen! Alc. En echter ontvreemd men hem dien , enkel met oogmerk, om te beproeven ten minften, of men hem fpannen kan. Men. Redeneerkunst! ■— Uwe grondftellingen moet ik weeten. Alc. ó Die zyn de bondigften van de ganfche Waereld. . Jk geniet heden , zonder te onderzoeken, of ik morgen weder hetzelfde genieten zal. Ik ben by het Meisje , welks gelaat fchoon en welks boezem vlak is, zo ingenomen , zo hartlyk met dit alles, dat ik er deeze en geene gebreken, door over 't hoofd zie. Ik vermyd allen zweem van argwaan; ben fteeds warm, maar zeer zelden gloeiende. De koelheid  DE JONGMAN". 's? heid der Meisjes beantwoord ik met geene klagtcn; hunne ontftandvastigheid met geene verwyten; hunne ontrouw met geene troostlooze vertwyffcling. Langzaam verhef ik my van myne zyde; en menigmaalen genees ik hunne fmart, door hen nieuwe fmarten te verwekken. Is echter myn eigen vuur verkoeld, dan troost ik my met de zoete overtuiging , dat de nimmer uitgeputte Natuur nog wel een ander Meisje gefchapen zal hebben, die in ftaat is, om het op nieuw te ontvonken! en dan drink ik Chkrwyn, wanneer die van Syrakus verteerd is. Men. Waarlyk, dit zyn grondftellingen eenen alcibiades waardig; maar ook mooglyk flegts. by dit vlugtige bloed, en met dit zoet vertrouwen te overwinnen, zo dra men overwinnen wil. — Maar het geene gy daar zegt, is dat flegts een Leerftelling uwer tegenwoordige Liefde, of van de Liefde van uw ganfehen Leeftyd door? Waart gy reeds zo wys, zo dra uwe geneegenheid voor de fchoone kunne zig openbaarde? Alc. Eene zeldzaame Vraag! Wat Schipper word een volmaakt Schipper , zonder alvoorens Stormen, of zelf Schipbreuk ondergaan te hebben? Neen! lieve m ene demus! Ook ik begon, voor dat ik ter Schoo- le  153 ALCIlilADZS. Je van ast as ia kwam, den Loopbaan der aliedaagfche kunstjes onzer Zaletfchreiers met rnet een kwynend gevoelvol oog; met eer, diepgehaalde éénwoordige fpraak; met verbleeken en bloozen; met knegtlyk kniebuigen of kinderlyk grootfpreeken! De ondervinding en het gevoel van fmarten hebben my op den middagweg gebragt, waar ik my thans taamiyk wel bevind. Men. Myn lieve alcibiades! vergeef myne nieuwsgierigheid, vermits ik toch aan't vraagen ben , dat ik daarmede aanhoude! — Zo gy de fmarten der Liefde ondervonden hebt, welken van dezelven waren dan wel de hevigfte? Door wie, en op wat wyze leed gy dezelven? Alc. Maar wie, menedemus! heeft u heden Iosgelaaten om my te kwellen? Poog eerst myn geloof aan de cerfte Weldaad des leevens te doen wankelen, en wanneer gy dat onwankelbaar vind, beproef ten minften dan eerst, om wonden open te krabben , die reeds half geneezen zyn. Men. Niet daarom! maar alleen om my in myn eigen hartzeer te troosten. Zie ! myn baard heeft reeds meerder lokken dan my lief is. De Meisjes hebben my reeds dik-  DE JONGMAN. IS9 dikwils veiTmaad, of door ontrouw gekrenkt! 'Gaarne had ik voor het toekomende een troost in de bewustheid, dat zelf de bekoor-, lykfte Jongling, en de fchoonfte Man er niet van verfchoond is gebleeven. Alc. Vleier! meent gy, dat ik u lokfluitje niet verfta, dat door loftuitingen het Vogeltje nader by poogt te lokken ? Maar uw moeite zou vrugtloos wcezen, zo gy niet vooraf myne fpraakzaamheid had weetcn optewekken. Zeg my, hebt gy ook, voor vier jaaren, mirrhine gekend? Men. Mirrhine? — Neen! ■— Gy weet, dat ik zedert kort 'pas weder te Atthene ben. Alc. Gelukkig voor u zelve, dat gy haar niet gezien hebt; anders zou de Waereld, onder haare tallooze menigte Dwaazcn , aan u een Dwaas te meer gehad hebben. Een Meisje, — verbeeld u niet, dat ik ze u fchetfen wil! Het is flegts een middenmaatig Schoon , 't welk door het penfeel bereikt word, — en het moet nog veel middenmaatiger Schoon weezen, dat door woorden kan afgebeeld worden! — Een Meisje, — wanneer de Bekoorlykheeden en Bevalligheeden Godinnen zyn, dan moeten dezelven,  tCo ALCIBIADES. ven, wanneer zy tot de Stervelingen nederdaalen, aldus gevormd zyn , en aldus zig gedraageli! — Een Meisje, ■— elk woord van haare lippen was hemelval! elke oogöpllag eene fcheppende Godheid! Haar lachen zou den treurig Stervenden vreugde ingeboezemd, — en de minlte haarer traanen den Bachant medelyden afgeperst hebben. — (Met tangzaame nadruk.) En het alvermoogen van dit Meisje was èigenlyk myn werk: want zy was als begraaven onder kommer en ellende, en onbekend, tot dat ik haar ten toneele voerde. Men. Gy deed haar dan bekend worden? -— En op wat wyze? Alc. Een myner Vrygelaatene, een reeds bejaard Man, by zyne Metgezellen voor een Verklaarden Vyand der liefde te boek ftaande, werd eensklaps van een zeer ordenlyk Öpzigter myner huislyke zaaken, de onördenlykfte, welken men zig flegts verbeelden kan. Al wat ik hem doen liet , werd in 't geheel niet, of ten halven gedaan. Zyn oog 2ag niet; zyn oor hoorde niet; zyn gang zelf was even als die van een Slaapende wandelaar! Hy bloosde, wanneer iemand hem vroeg, wat hem deerde: — en toen ik er ernftig op aandrong, ervoer ik, 't geen ik waarlyk my al vroeger had kunnen verbeelden ,  DE JONGMAN» t6t den, — naamlyk, dat hy verliefd was. —* De vuurigheid waarmede hy, na de ontwringing van zijn Geheim, van het Voorwerp zyner Zwakheid fprak, maakte my nieuws- j gierig. Ik vroeg hem, of zyne wenfchen i verhoord werden? Hy fchudde treurig den kop, en wees op zyne reeds grysagtige hairen. Ik beval hem, my by zyne Geliefde te brengen. Hy bragt my in een ellendig krot, waar ik, in half verfleeten gewaad, en in de t bezigheeden van den geringften huisarbeid, een Meisje aanfchouwde, — een Meisje, — verfchoon my, myn Vriend! dat ik voor ee- i nige oogenblikken zwygen moet, ten einde niet andermaal in een vloed van Loftuitin- : gen uittebreeken. Men. (lachende.) Doe haar hier komen, zo zy flegts u in uw verhaal geen belctzel zal doen! Alc. Dat zou zy doen! Zy zou my dok erinneringen veroorzaaken, die ik liever voor eeuwig verlooren wenschte! — Ik verwonderde my, toen ik deezen wedflryd der behoefte en der Schoonheid, en de volkomen zegepraal der laatfte aanfchouwde! — Half was myn hart weg, by het eerfte aanzien» en geheel by haar eerfte gefprek. — Dat de ; Dienaar te ruggetrad, toen hy zig verfmaad, , lï. Deel. L en  l«i ALCIBIADES. en zyn Heer als Medeminnaar zag , fpreekt van zelf. Binnen weinig dagen was-de armoede van mirrhine in overvloed verkeerd. Van dat uur af, deelde ik met haar alle de Voordeelen van aanzien en vermoogen; Slaaven, Tapyten , Kunsttafereelen, Goud en Zilverwerk; een Wooning, welke pe rijt, l e s zig niet had behoeven te fchaamen; een lekkere Tafel en het uitgezogtfte Gezelfchap! — Van haar fprak geheel Athene. Geheel Athene roemde haar alleen als gelukkig. Alles wat haare oogen begeerden, of flegts fcheenen te begeereu, werd haar aangebooden, — en evenwel begeerde ik, — ik, Schepper van dit alles, niet anders van haar, ter myner vergelding, dan een dankbaar hart, dat eens het myne zou worden. Men. Ha! ha! ha! anders niet? — Ha.' ha! ha! alcibiades! Ziet gy my voor zo ligtgeloovig aan, dat ik dit fpreukje gelooven,zou? Alc Gy moogt het al' óf niet gelooven f — maar by den geest myns Vaders! ik verhaal u de waarheid. 't Is waar, ik begreep'my zelve niet: —i maar de alcibiades, dien ik toen aanving te worden, gelykt zo min naar dien , welke heden met » fpreekt, als de Zomer naar den Winter, ik,  DE JONGMAN. 163 Ik, die anders in myne Liefdeöntwerpen gewoon was, flegts met den mond te zweeren, gevoelde ook heden myn hart, door deeze ziekte aangefteeken. Ik had het vast befluit gevormd, om eerst mirrhine in de uit* muntendfte van haar Gellagt, op de voortreflykfte wyze, te herfcheppen, en alsdan, ten aanzien van geheel Athene haar myn hand te geeven. Het geen men in perikles ten opzigte van aspasia verfchoont, zou men, met betrekking tot mirrhine nog veel ligter verfchoond hebben, om dat zy aspasia fcheen te zullen overtreffen. Ja! bekend met myne eigen ligtzinnigheid, wenschte en beloofde ik my zelve daarmede geluk, dat zy, waaraan de nieuwheid ontbrak, my daarom niet minder bekoorlyk voorkwam. Mirrhine! zwoer ik, zou my heilig zyn gelyk een Zuster, tot dien dag, dat een feestïyk Offer haar tot de Wederhelft myns leevens inwydde! Men. Een gedugte Eedl Alc. Te vergeefsch verzettede zig alles, wat flegts de eere had, om van verre met my vermaagfchapt te zyn , tegen dit myn voorneemen! Te vergeefsch liet zelf socrat e s, in weerwil onzer . langduurige verwydering, zig tot een Afgezant en Afraader geL 2 brui.  IC4 ALCIBIADES. bruiken! Te vergeefsch lieten myne beste Vrienden de fterkfte Satiren tegen my ver- koopen ! Ik flond op de uitvoering van myn belluit. Een éénig Gefprek met mirrhine deed den bitteruren Berisper bloozen. Eene kusch van haar fcheen zelf den Zoon van sophroniskus te bedwelmen. Myne Vrienden zweegen eindlyk. Myne Naastbeftaanden haalden de fchouders op. Alles was tot ons Huuwlyksfeest in gereedheid ! — toen, — ach! — toen, Men. Wel nu, — en toen? Alc. A kip ii ron, myne voormaalige Voogd, bleef nog, onder myn ganfche Maagfchap, de eenige, die zig tegen myn Verbindtenis aankantede. Verbieden kon hy dezelve niet; maar het was zyn ongenoegen, dat ik uit den weg poogde te ruimen; want ik was hem voor duizend zaaken verpligt. — Eindlyk gelukte het my hem te gewinnen; vol verrukking fnelde ik naar mirrhine, en kwam er op een uur, in 't welk ik niet gewoon was by haar te verfchynen. Eene Slaavin voor haare Slaapkamer fcheen ten uitterften ontfireld, toen zy my zo fchielyk gelyk een Vogel , door de Voorzaal zag vliegen. Zy wilde zig voor de deur Hellen; my aanfpreeken en liegen! —— doch ik luister-  DE JONGMAN. i«S terde niet naar haar; ftiet haar met myn linkerhand weg; terwyl ik met myn regte de deur opende. — Straks was ik binnen, en vond, — vond myne Deugdzaame, — myne Aangebedene, — (met een bittere lach.) ha; ha 1 ha! — den hals breek ik u , men edemus, wanneer gy mede lacht! — vond myne zorgvuldig gefpaarde mirrhine; in de armen van eenen Anderen. Men. Ontzetlyk! en uw verwondering? _— uw Toorn? Waart gy meester genoeg over u zelve, om uwe hevige toorn niet in het bloed deezer Trouwloozen te verkoelen? Alc. De Ellendige fcheen zulks te dugten, Hy vlood in een uitterften hoek van de kamer. Zyne handen waren , ik weet zelfs niet meer met welke kleinigheid , die zy aangreepen, gewapend. — Ook de Nietswaardige wilde myne knien omhelzen , en om haar leeven fmeeken. — Dit was het eerfte, dat my uit myne bedwelming te rug riep, want ik ftond verplet, even gelyk ni- o B E. Ik ftiet haar met den voet weg. — „ Ecrlooze! riep ik , is dit myn loon ? —. „ Maar fidder niet! een zo nietswaardig bloed „ zal myne handen niet bevlekken! Ik geef u „ over aan de wraak der Goden; aan de knaaL 3 » SinS  166 ALCIBIADES. „ ging van uw gewisfe en aan de Liefde vaa „ uwen euthidemus! " Men. (verwonderd.) Euthidemus. Wat zegt gy? euthidemus? Alc. Wel ja! Zo heet de Jongling, dien ik in haare armen vond. Men. Evenwel niet euthidemus den Zoon van steuthion? Alc. Denzelfden! den Zoon van steuthion! Men. Euthidemus? die verwyfde Zwelger ? die binnen drie jaaren tyd, de zestig Talenten van zynen vrekkigen Vader, zo buitenfpoorig verkwistede ? die tot de laagte van Tafelfchuimer verzonk, en die, nu onlangs, op een Gastmaal van een zyner Begunftigers, op de diefftal van een beker betrapt wordende, derwyzen behandeld werd, dat hy weinig dagen daarna fiierf? Is het diezelfde euthidemus? Alc. Dezelfde! en juist zyne nietwaardigheid, juist haare fchandlyke keus vendubbelde myne fmart; maakte my binnen twee maanden, Doch laat ons van wat anders fpreeken! Men.  ' de' jongman. 1ö7 Mem. Nog eene Vraag. Wat was verder het Lot van mirrhine? Alc. In de donkerheid zig te verliezen! Zy verdween kort daar na. Om geheime redenen heb ik lang en veel my bemoeid, om haar uittevorsfchen, maar te vergeefsch. Men. 't Is jammer, dat zy geen berillis in plaats van mirrhine heet ; want dan, Alc (haastig en met brandende oogen.) Wat dan? Spreek! — Zy heet ook'BERiL- tisi Spreek! Wat is het dan? Men. (verleegen.) Alcibiades! wat komt u over? Wat droomt gy? Waarom moet zy nu berillis heeten , daar gy ze tot nog toe mirrhine genoemd hebt? Alc. Dit was de naam onder welken ik haar vond: den anderen heeft ze my dank te wyten: onder denzelven heeft gansch Athene haar leeren kennen. Men. Dat is zonderling. Wel nu, alcibiades! verheug u dan! gy zyt gewrooken! Alc. Ik gewrooken? Door wien? L4 Men.  1*8 ALCIBIADES. Men. Door die geenen, aan wien eigenlek alleen de wraak toekomt, - door de rechtvaardige Goden. — ik ken deeze welëer zo gevaarlyke swlus, Haar Lot is ellende; haar Erfdeel fchande; haar Haave halfmtgchongerde Kinderen en haare Geftalte, die van een Geraamte. Alc. Ha! — dat is onmooglyk. Men. Verlaat er u op! _ Ik ken haar. ^y woont maar eenige fchredcn van myn Landgoed. Zy is eene Bedelaarlter, die den Voorbygaanden om een Aelmoes aanfpreekr zy bezit nog de kentrekken eener voormaalige bekoorlykheid, doch geen enkele trek meer die haar thans bekoorlyk maakt. Toen ik onlangs, getroffen door medelyden, haar eene aanmerklyke gift gaf, verhaalde zy my, dat euthidemus haar verleid, beroofd en verlaaten had. Zy vervloekte zyne fchim ' zo afgryslyk , dat er my de hairen van te berge reezen ! baar oog fcheen te willen weenen, zonder ééne traan magtig te weezen. Alc Goed! goed! Offehoon zo niet, als was L rTei'de' ~ Het geCn ik toen leed, was misfchien ruim zo veel, en echter leed Biyn Vriend! Duizend denkbeelden waaien er dooï  DE JONGMAN. lig door myn kop! Maar beloof my, om morgen my derwaards te zullen geleiden! Beloof my behulpzaam te zyn in myne wraak! Men. Alcibiades! ik hoop immer? niet, Alc. Beloof het my, indien gy anders myn Vriend wilt blyven. Men. Hoe! Gy zoud eene Diepvernederde nog dieper willen vernederen ? Eene ten uitterfte Ellendige, Alc. (ongeduldig.) In plaats van alle deeze halve vraagen, geef my een bepaald antwoord! Wilt gy my in myn Voomeemen behulpzaam wcezen, het moge dan beftaan, waarin het wil? Men. Indien het flegts, Alc. Zonder bepaaling! — Zo lief als tl myne Vriendfchap zy! Men. Die fchat ik hoven alles. Alc. Nu! kom dan morgen by my! (Zy fcheiden van elkander.) L 5 een  j7° ALCIBIADES. EEN DAG NADERHAND. een landschap. Alcibiades. Menedemus, by de \ Wooning van berillis. M 1VJ.en. Hier woont Zy. — Deeze aange. fpykerde deur is de ingang. — Ik zal voorgaan. — Buk wat laag; want hier is voorzigtigheid nodig. Alc. Ik zou er op zweeren, dat gy voorneemens waart my in de Hel der Armoede te voeren By den afgrond! buk ik nog niet laag genoeg , om myn hoofd niet te ilooten? (Zy komen aan een Kamertje, of Ut. ver Hutje.) B e r. ( van binnen roepende.) Wie is daar ? Men. Iemand, dien gy zekerlyk reeds aan de fpraak kent, en nog iemand., dien gy zeker-  de jongman. i7« kerlyk daadlyk herkennen zult. Ber. (de deur openende; fidderende te rug treedende, en met beiden handen haar gelaat bedekkende. ) Goden! .— Almagtige Goden! — al c i Alc. (bitter. ) Gy hebt in 't geheel geen recht meer, om dien Naam uittefpreeken, welken gy, Meinëedige! te vooren zo dikwerf ontheiligdet! B e ». ( zig «p haare kni'én werpende , en bei\ den haare handen al wringende opheffende.) Ook , dit nog, _ ook dit, dit verdiend ver- wyt nog uit uwen mond? ó! Dit ont¬ brak er nog aan, om myne ellenden zwaarder te maaken , dan menschlyke fchouders draagen kunnen! Voleindig! - Voleindig! — en dood my, want daartoe zyt gy zekerlyk hier gekomen. Ai c. (met een bitteren doch eenigzins gedwongen lach.) ó Neen ! Ik kwam flegts om uw Zomerverblyf, om uw Landgoed te bezien. Ik wil niet dooden, aan wie ik voormaals reeds het leeven fchonk. Men, (onwillig-) Alcibiades! Alc'.  \ ty% ALCIBIADES. Alc. Zwyg gy! Laat deeze hebe fpreeken ! — berillis noemt gy u weder? — Spreek toch, fchoone bekillis! Bek. Alcibiades! op myne knien, met heete traanen fmeck ik u , neem toch het eerfte het beste doodlyk geweer, en doorftoot deeze trouwlooze borst! Ver- fchoon my flegts van deeze afgryslyk w/eede befpottingV (op haare kinderen wyzende.) ö! Wanneer gy u over deezen erbar,mt; wanneer gy hen tegen den dood des hongers beveiligt! — dan zal myn laatfte oogöpflag u zegenen ! dan zal myn eerfte woord, in de andere Waereld, een gebed voor u weezen! Gy zwygt! — Uwe beleedigende lach zegt my, wat gy denkt. — ó! Voortreflyke Jong- ling! Ik heb gezondigd; ik heb my onëindig aan u vergreepen! Maar, zo gy op het register van uw leven ook eenige gebreken en zonden vind! Zo gy eenmaal, by de onderaardfche Rechters, om uwer groote Deugden wil, vergiffenis voor uwe zwakhee- den verhoopt! ó! Dan bezweer ik u by deeze hoop, voeg by een verwytend lachend gelaat, geene nieuwe mondlinge befpotting! Ach! zo de taal van eene fchuldige Moeder u met beweegt, laaten dan deeze onnozele Wigten « beweegen! _ (Zy heft eene kaaW Hinderen omhoog 1 5 ; Men.  DE JONGMAN. Men. (voorfpreekende.) Lieffte Vriend! — Alc. (een traan uit zyn oog msfende.) Sta op> Wyfi Deeze uwe argwaan bewyst, dat' gy my niet kent. Het geen gy voor lachen hield was flegts eene pooging, om eene te voorbaarigc traan te rug te houden. Sta op! en dank het, (Op de Kinderen nyzende.) \ aan deeze Voorfpraaken, 't geen ik u zo aanftonds zeggen zal. — Wyf, toen ik u vond in de armen van eenen anderen, wenschte ik flegts, dat gy zelve nog eens uwe trouwloosheid zo brandend heet ondervinden mogt, als ik ze ondervond. Van den honger te fterven heb ik u nooit toegewenscht. — Myne Geliefde woonde te eenigertyden in marmer; at uit goud en kleedde, zig in purrjer De weduwe van euthidemus moet zie zekerlyk met lynwaad en aarden vaten vergenoegen: maar de behoeften des leevens echter zullen haar niet ontbreeken. Ga naar myn Landgoed, dat aan de Zee ligt. Debeste Landhoeve aldaar is de uwe. Ik fchenk u dezelve , en fchenk u daarenboven een. Slaaf, om het land te bouwen, en zo veel Werk'-en Mestvee als gy noodig hebt. Men. Voortreflyk! alcibiades! 't Is de edele eigenfchap der Goden , om zig niet anders dan door weldaaden te wreeken. ö Bek.  174 /I L C I Is / A D E S. Ber. (half buiten zig zelf.) Alcibiades! alcibiades! — Uwe goedheid, —. uwe grootmoedigheid! ó! Vergun myne onuitfpreeklyke dankbaarheid nog eenmaal uwe knien te omhelzen! Alc. In geenen deele. — Ook Iiebt gy. de Voorwaarde nog niet gehoord, waarop ik U dit alles fchenk. Er is eene omftandighcid by, die mooglyk in uw beider oogen de prys van dat Gcfchenk magtig zal doen daalen j Want ziet, ik ben niet trotsch genoeg, oni my zelf by de Goden te willen afmeeten, alhoewel zulk eene by hen onbeperkte vergiffenis zelf, den prikkel van het geweeten nooit gewoon is te verftompen. —°Myn beding derhalven is, — Ber. (een angflig oog naar haare kinderen Wendende.) Gy doet my fidderen. Alc. Dat moet het niet doen. — Myne Voorwaarde is, dat alles, wat uw Huis, uw Landhoeve of eenig ander Goed bevat, my toebehoort, en dat ik ook over den opfchik uwer ' kamer willekeurige befchikking kan maaken. — Bezit gy een Afbeelding van uwen euthidemus! Bfi r. Neen! A lc.  DE JONGMAN. 17S Alc. In waarheid niet? Ber. Zeker niet. — Ik heb alles verbrand wat, — (terwyl hy haar Jierk aanziet. ) Maar, neen! — neen! Ik mag tegen u niet liegen. — Ik bezit er nog een; maar het ligt gindsch, in dien hoek! ■ Bezie het zelf! 't Is bemorscht en half verfcheurd. Alc (het beeldtenis opheffende. Met een hitteren lach.) 't Is jammer! — Waarlyk jammer; Het vertoont het carafter van par- rhasius; — het heeft ook die verdienfte, dat het, ondanks de fchoonheid der vleiende verwen, juist den Schurk tekent, dien het voorftelt. (het wegwerpende.) Lig daar nog, een weinig , lief Tafereeltje ! heb geduld! eerlang zal ik het verëerlyken. Ber. (verwonderd.') Het verëerlyken? Alc. Errinnert gy u de Beeldtenis nog wel, welke ik u, op uw geboortedag , fchonk ? Ber. Zeer wel efinner ik my die. Het was uw eigen; het was het éénigfte Gefchenk, 't welk gy te rug vorderdet. Alc. En het geen ik nog heb, en u getrouwlyk zal wedergeeven. — Nog meer, lEULLis! ik beveel u zelf om deeze twee Beeld-  176 A L C 1 B 1 A D E S. Beeldtenisfen, in uwe nieuwe Wooning, naast elkander optehangen, en eiken dag te vergelyken, wien gy voorheen verkoozen, en wien gy daarentegen verworpen hebt! Ber. Zoon van klinias! Ai.c. Hoor my uitfpreeken! —• Dit zy het Tapyt en de opfchik van uw eene kamer. Het fieraad der andere kamer zy uw eigen dubbelvoudige Beeldtenis. — Ik bezie dat nog, 't welk u. in den vollen bloei, uwer fchoonheid, gelyk aan de Godinne der Liefde, voorftelt; valfche onfchuld op de wangen, en waare Godinnebekoorlykheid in de oogen. Dezelfde Kunftenaar, die u voorheen fchilderde, zal het u nu ook, in deeze beklaaglyke geflalte, doen; en wanneer gy die twee beeldtenisfen dan met elkander vergelykt, zeg dan tegen u zelve: ,, Deeze zou ik als nog zyn ware ik de Gade van alcibiades, i maar deeze werd ik, en verdiende het te worden, als Byzit van EUTur- DEJIt s. " Ber. Ha! Wreedaart! en noemt gy dit vergecven ? Alc. Wie heeft er van vergeeven gefprdken? Voor honger en dood zal ik u behoeden , dat moet alcibiades als alcibia- D ES  de jongman. l?7 I des doen! — Maar myne Wraak! —Weet, i dat ik, zelf in myne Weldaaden, daar niet van afwyk, en wanneer ik den knaagenden ; honger itil , wil ik daarom nog niet den knaagenden wurm van uw geweeten ftillen: i zelf in het denkbeeld: „ Hy, dien ik eens i Verraaden heb, onderhoud my, wat zou hy ; dan niet voor my doen, wanneer ik my zyner waardig gedraagen had ?" Zelf in dit denkbeeld ligt reeds een hel opgeflooten, waaraan ik u niet ontrukken wil. — Dan! genoeg voor ditmaal en voor altoos! — My ziet gy, ten minften fpreekt gy, nooit weder: — doch myn Landgoed verwagt u overmor; gen, — morgen, of heden, zo als gy wilt! Ook de Schilderyen zullen niet lang wegbly; ven. ( Hy verwydert zig.) Men. (Die hem met eene zwygende verwondering heeft aangehoord en hem naarvolgt.) Myn ; Vriend! — is zulks uw ernst? Alc Zeer zeker! Men. Uw onwederroeplyk befluit? Alc. Onwederroeplyk! maak er ftaat op! Men. En moet dat een Weldaad of Straf weezen ? II. Deel. M Alc.  173 ALCIBIADES. Alc Beiden! — Eenmaal heb ik haar eene eeuwige wraak gezwooren. Haar te zien en uw gefprek van gisteren heeft my week gemaakt, en ik befloot, om, zelf in myn wraak, die Onverklaarbaare te blyven, waarvoor ik my, in alle andere zaaken doe gelden. M e Ns Maar wanneer zy u lang genoeg geboet zal hebben? Alc. Is dit Ieeven,- — is deeze tyd wel lang genoeg, om zulk eene trouwloosheid te boeten ? En kan zy ook niet als Moeder, als Landbewoonfter, nog meer genoegen en geluk fmaaken, dan ■ zy verdient, offchoon ik dan ook de rust der Vrouw en der Verliefde verfchriklyk verftoore? Maar verlaat my! De Schoonheid dier twee Knaapjes, hoe verwilderd zy ook waren, bekoorde my! —- Kinderen van euthidemus, en evenwel, om der Moeder wil, zo fchoon, Wat zouden zy geweest zyn, wanneer, — (Hy zwygt.) Men. (Lachende.) Wanneer zy eens zulk een fchoonen Vader als gy zyt, gehad hadden? ■— Dit dagt gy, niet waar, offchoon gy het niet voluit zegt? Alc. Een reden te meer, om my van u • \:,. te  DE JONGMAN. 179 te verwydercn, daargy ook myne gedagtert begint te Ieezen. (Zy gaan heen.) En nu dunkt my is het meer dan hoog tyd, om 'alcibiades niet bloot meer als, den Verliefden, den naar genot ftreevenden en den genotmoeden jeugdigen Man, maar ook, als den opwasfcnden Burger, als den weldra tot een gedugte hoogte opgeklommen Staatsman te bcfchouwen. Zo wy echter desniettegenftaande, door zyn ganfchen Leeftyd heen niet volkoinen aflaaten, met verliefde Toneelcn er in te vlegten,- dan is daar voor deeze zeer bondige reden: ,, Dat alcibiades zelf niet ophield met verliefd te weezen. Lighaam en Ziel zyn niet naauwer veréénigd, dan by hem het ftreever» haar Grootheid, en de zugt tot Wellust. In den Raad kon hy als een solon fpreeken , en ondertusfchen het Plan voor een Danferin , by het een of' ander Gastmaal, ontwerpen. In' den Stryd kon hy zyne Vyanden doodenen onder dit dooden zig bezig houden met het fmeeden van listen, om M 2 hef  tSs ALCIBIADES. het hart van een Meisje te verfcbalken. Inliet eene oogenblik kon hy aan de verovering van Sicilië, en in het volgende aan den purperen Mantel denken, waarmede hy zig vertieren en timandra behaagen wilde. Weldra vond hy in den Staat een ruim Veld voor zyne bekwaamheeden geopend. —■ De Zon van pekikles neigde naar haaien ondergang , en in de laatfte zyner luiftervolle dagen begonnen er donkere wolken zig faam te trekken. De Peloponejifche kryg, door hem begonnen , bleef nog al ■poort woeden; hy werd zomtyds door wapenftilftanden of flapheid der oorlogende Partyen gefchorscht, maar niet geheel geëindigd. De Lacedemoniers, aan het Hoofd van een magtig Leger der Bondgenooten, of liever, zo veele tallooze Beeren, door eenige Leeuwen aangevoerd, — vielen in Afrika, Schrik ging voor hen heenen en verwoesting was rondom hen! Zedert de Veldtogt van xerxes hadden de Burgers dcezer trotfche Stad, nog een vyandlyk leger van hunne muuren kunnen befchouwen: thans zagen zy het maar al te duidlyk; terwyl zy van begeerte brandeden , om een uitval te döen^ en hunnen hoon te wreeken. Doch de Voorzigtigheid van v e k i k l e s, - te  DE JONGMAN. Itl te vergeefsch door klagten beftormd en door Schimpdigten gehoond, — bedwong hunnen yver. Hy wilde het lot van Athene niet waagen aan een éénigen veldflag, tegen een leger der overmagt. Afgekapte boomen, (aldus trooste hy dikwils zig zelve) — kunnen fchielyk weder wasfen; overheerde en verwoeste Velden kunnen door de vlyt van 't voorjaar , weder vrugtbaar gemaakt worden; maar doode Mcnfchen zyn door geene kunst wederom leevendig te maaken. Eerlang bemerkte men, dat hy gelyk had. 'Ter vergelding verwoesteden de uitgezonde Vlooten, byna zonder eenige floornis, de vyandlyke Landen. Het talloos leger verfmolt door gebrek aan Ieevensbehoeften, en door verveeling der langduurigheid. Ja! het verlies, dat de Spartaanen ter Zee ondergingen, (waar toen tertyd de Atheners in vergelyking der andere Grieken , dat geene waren, 't geen tegenwoordig de Britten, in Vergelyking der overige Europifcbe Volken zyn,) had zekerlyk zeer fpoedig de Spartaanen tot den Vreede doen befluiten, zo er thans niet een ander veel vreeslyker Vyand, dan Legermagten, tegen Athene ware opgedaagd! -— naamlyk eene verfchriklyke Pest. M 3 De  i«2 ALCIBIADES. De Schryvers onder de Ouden, (*) hoe leevendig ook de kleuren hunner affchilderingen, en hoe groot ook hunne kunst van voorftellen zyn moge, beklaagen zig echter eenpaarig over hun onvermoogen in de uitdrukking, wanneer zy eigenaartig de Ellenden willen fchetfen, die deeze vernielende ziekte uitftortcde over allen, welken er door aangegreepen werden. — Zy ontftand in Aethiopie, Coeg naar Egypten en van daar naar Athene over, met eene woede, welke de oudfte Grysaarts, in foortgelyke ziekte, zig niet errinneren konden immer gezien te hebben. De bekwaamheid der Geneesheeren wederftond dezelve niet. Zy zelve vielen" voor 't grootfte deel, by hunne eerfte krankbezoeken. De geftrengfte burgerlyke Inrigtingen poogden vrugtloos dezelve te ftuiten, want de lugt zelf was vergif. Te vergeefsch nam men den toevlugt tot den Tempel. Alle Offerhanden bleeven onverhoord. De fmart. lykfte pynen op de borst; bloedftortingen; ver- (*) Hippó crates heeft een Verhandeling over deeze vermaarde Pest gefchrceven, welke door ■* de Geneesheeren voor een Meestèrftük gehouden werd: voor de zulken echter, die niet van de kunst zyn, is de voortreflyke befchryving van thucidides genoeg.  D fi JONGMAN. I8i vergiftige zweeren, en meer nog dan dit alles, een inwendige Gloed, die alle befchryving te boven ging, waren de Hoofdkwaaien deezer Ziekte. — Door eene onlydlyke hitte en dorst gekweld, zogten de ongelukkigen in bronnen en baden te vergeefsch naar verkoeling. Hun lyden eindigde doorgaands met den zevenden of den neegenden dag, —■ en eindigde llegts door den dood! Niet voldaan met de lighaamen te folteren en te vernietigen , verfchoonde deeze afgryslyke plaag zelf de Ziel niet: want den ongelukkigen, die er door aangevallen werden, ontzonk reeds, in het eerfte uur, de moed, en de hoop, anders de getrouwe Vriendin der Ellendigen, week van zyne legeritede. Alle gemeenfehaplyke verkeering hield op. Alle Vriendfchap was gefcheiden: want jaaren, fterkte, noch voorzigtigheid konden baaten. Niemand was zeker; die weinigen waren het alleen, welken reeds eens deeze krankheid hadden doorgedaan: want dit had zy met den dood gemeen, dat zy niet meer dan éénmaal kwelde! •—• Voor haare Offers, de Lyken, die op de openbaare lhaaten lagen, — vlooden zelf, — (zo geweldig was de vergiftiging!) —de Roofvogels en RoofM 4 die-  18* ALCIBIADES. dieren! Waagde een derzelven het minfte genot, dan at het zig den dood, binnen weinige oogenblikken. Een verfchriklyk Strafgerichte! en om het nog verfchriklyker te maaken, was Athene nog nimmer met zo veel volk opgevuld geweest, dan heden! —. dan heden , daar, op den raad van perikles zig al het Landvolk, voor den Vyand, in de Stad geborgen had ! heden , daar alle de huizen op verre na niet genoegzaam waren, om alle de Vreemdlingen te bergen! daar zelfs de Tempels Ziekenverblyvcn en Gasthuizen, en de openbaare plaatfen fchouwtoneelen van jammer en dood werden! daar geene eigendommen meer zeker waren, zelfs de eigendom van het Graf niet, daar dikwils de lyken der Vreemden die der Eigenaars verdrongen. Van buiten dus door kryg en vyandlyke verwoesting, van binnen door de verfchriklykfte ziekte bedreigd, gemarteld en afgetobr, was het geen wonder, dat thans het Atheenfche Volk zyn ongenoegen deed blyken, tegen den Man, dien het als de Bron van alle deeze kwellingen befchouwde; vermits de Peloponejifche Oorlog door hem was begon, nen geworden. Te vergeefsch had hy, tot dus  DE JONGMAN. i3s dus verre, in duizend gevaarlyke omftandigden, zig als hunnen Befchermgod betoond i Te vergeefsch legde hy nog alle llegts möoglyke welfpreekenheid te koste, om de harten van deeze, in geluk trotfche, maar in het ongeluk moedelooze menigte optehelderen. Zy liepen in de eerfte hitte ter (lemming; namen zyne Veldheersplaats hem af, en ilraften hem daarenboven met eene aanzienlyke geldboete. Perikles verdroeg dit alles gelyk een Man, die in de bewustheid van welgedaan te hebben berust: doch het Noodlot, vastlyk bellooten hebbende hem te vernederen, verdubbelde zyne (lagen. De alömverflindende Pest verfchoonde zelf het Geflagt der Demagogen niet. X ANTirru s, zyn oudllc Zoon, dien hy reeds meermaals met de Veldhcerlyke waardigheid bekleed aanfehouwd had, ftierf, ftierf, het geen het kinderlic- vend hart nog fmartlyker vallen moest, als een Vyand des Vaders. (*) Wat lyden zulks perikles in zyn binnekamer berokkende, weet zckerlyk de Gefchiedenis niet; maar in het openbaar bleef hy een Man! Ook (*) Men vergelyke hier mede de aanmerking, te vinden in het eerfte Deel, pag. 300. M 5  I8fi ALCIBIADES. Ook zyne Zuster, eene tederbeminde Zuster, overleed! bedaard liet by ze ten grave brengen. Geene klagten, geene traanen, geen onderfcheidcnde of gelaats-trekken zelf , hielden hem weemoediger by de graven zyner Bloedverwanten, dan by die van andere verdicnst- ]yke Burgers. Maar thans ftierf de laat- fte, de Zoon zyner grootfte verwagting, de Jongeling paralus! — Deeze ftag veroorzaakte hem eene diepe hartewond. Nog deed hy eene pooging, om deeze fmart te verbergen ! Hy zettede nog deezen dooden Zoon eenen krans op! —■ dan, heden zag men, dat Natuur, Natuur, en de grootfte Held louter kunst zy! — fjjrikles omarmde het lyk van zynen Liefling! — Hy barstte in bittere klagten uit, die door overvloedige traanen gevolgd werden! ( * ) Tc midden onder hun eigen tallooze fmarten , gevoelden de Atheners, by de befchouwing van deeze Vaderlyke rouwe, het in» nigfte medelyden. „ Zekerlyk, zeiden zy, moet hy alleen meer lyden, dan wy met ons allen. Wy hebben dikwils geweend;' doch wie van ons heeft, meer dan eens, op de wan- C*) Re eerfte traanen zedert de befchuldiging van aspasia.  DE JONGMAN- 187 wangen des Veldheers, traanen aanfchouwt? — Ach! en welk een Veldheer! 't Is waar! wy hebben hem verftootcn; gcftraft, verfmaad! maar kunnen zyne Opvolgers deezen Gchoondcn wel flegts ten halve evenaaren? Laaten wy derhalven toeftaan, dat wy dwaalden! Laaten wy poogen hem te. vertroosten , op dat hy ons weder vertroosten moge!" Aldus riepen zy elkander toe, — als 't ware met ééne ftem , of fchoon de . Item van veele duizenden. Zy boodcn alles aan , wat zy vermogten ! terikles enkel door zyn hartzeer bezield, floeg alles af! Men riep hem op den Stoel der Redenaars; men riep hem aan de Heirfpits ! — Hy bleef te huis. Ik zal zien, of ik hem overhaalen kan, zei alcibiades, Zo gy het niet kunt, dan kan het nie; mand! riepen zy allen. „ Mag ik hem eene verzoening belooven?" Al wat billyk is moogt gy! „ Dan zal hy komen! " Alcibiades' ging. DE  I8S ALCIBIADES. DE KAMER VAN PERIKLES, Pek ik les. Aspasia. Een Slaaf. Slaaf. Hy laat zig volftrekt niet afwyzen. Asp. Dat ook geheel tegen zyn gewoonte zou weezen, zo hy het liet doen. Maar waarom, myn lieve Gemaal'. waarom wilt gy hem toch niet fpreeken? Per. Wat kan zyn begeerte zyn? — my eenigen troost te verfchaffen? Asp. Behaagde het den Goden dat hy my dien bragt! Per. En durft gy dat verhoopen ? daar zelf de honing van uwe lippen, de bitterheid myner fmarten niet verzoeten kan? — (tegen den Jlaaf.) welaan! zo hy dan niet wyken wil, laat hein dan binnen ! Maar zeg hem»  I) E JONGMAN. >8i> hem, dat ik vooraf beding, dat hy geen troostlyk woord aan my verkwiste! (Zo als de Slaaf vertrekt komt Alcibiades binnen. ) Alc. Neen! dat zal ik niet doen. Maar met u te klaagen, zult gy my immers wel veroorlooven ? Per. Ik veroorloof zulks; doch het is mogelyk overtollig. Ik zelf doe het reeds genoeg, of fchoon elke dag my daartoe meerder grond verfchaft. Alc. En wien ontbreekt het, in deeze Schouwplaats der jammeren , in dit groote Graf, aan gronden tot klagten ? Echter zyn er flegts weinigen in deezen u gelyk. ' ó perikles wanneer ik overweege, welke veranderingen het verloop van twee ongelukkige jaaren gebaard heeft, dan verwonder ik my niet, dat gy uw lyden aldus draagt,— maar dat gy het nog draagt. Wanneer ik u my voorftelle in den kring uwer Zoonen, ■ uwer kweekelingen, uwer Gade, uwer veele Bloed - en Zielverwandten, als onzer aller tederbeminden Vader! Per. Ach! ja! en nu een Verlaatenen! - van myne Zuster, van myne Vrienden beroofd! — beroofd van mynen Zoon! — van roynen Zoon beroofd! — De reeds ten ver. derve  iro ALCini/tDES. derve neigende Stam van zynen wortel ontzet! — dan! — Recht zo! alcibiades; Gy hebt de waarheid gefprooken! Gy zyt gekomen , om met my te klaagen. Alc. En de toenmaalige bloei van den Staat! uw werk! uw werk alleen! De zegeryke Scheepsvlooten van Athene, de Schrik en de Beheerfcheresfe der Zee! De talryke Bondgenooten, welker Landmagt haar befchuttede! zy! de Stad zelf, een Schouwplaats van rykdommen, vermaaklykheeden, pragt, kunften en weetenfchappen! — met een woord van het onbeperkfte welvaaren! — Zy, de Scheids vrouwe van Griekenland, en Griekenland de Scheids vrouwe van twee Waerelddeelen! Gy zelf, het onwankelbaare Hoofd van een anderzins zo ligt wankelbaar Volk! uwe Vyanden overwonnen! uwe Benyders verftomd! uw Wil een Bevel! uwen Naam Roem! uwe aanvoering Overwinning! uwe aanllagen gelukt! — Goden! goede Goden! waarom was deeze luistervolle bloei zo veranderlyk? Per. Ja wel! voorheen goede Goden.' maar thans des te vergramder | Asp. Zyt gy onzinnig, alcibiades! dat gy u hier indringt, om wonden openteryten, die zonder dat reeds fterk genoeg bloeden! Per.  DE JONGMAN. 191 P e 11. Laat hem begaan ! laat hem begaan! Hy doet my wel! Hoe meer bloed er verlooren gaat, hoe meer de fmarten van den i Gewonden verminderen, en dcrzclver plaats word eindelyk door eene zagte iluimering 1 vervangen. — Waarlyk, Neef! gy bezigdet i zeer glansryke verwen voor myn verdweenen geluk! hoe zult gy nu donkeren genoeg voor mynen tegenwoordigen toeftand vinden? — myn toeftand! de droevigfte, die men zig j verbeelden kan! Alc. De droevigfte, die men zig verbeelden kan? — Is hy dat wcezenlyk? — (Een kleine rust.) 't Is waar, Gy hebt veel verlooren, oneindig veel! — Eene Zuster» — Een Zoon ! — de helft van uw vermogen; — den luister van uw Huis! — de üppervoogdyfehap van den Staat! — Echter i is u nog veel overig gebleeven, en veel van ! het verloorene is weder te yerkrygen, wan. neer gy zelf wilt medewerken! — En is zulk een troost het geval wel van allen, j die thans in lyden zyn? Per. Hoe meent gy dat? Alc. Had gy gezien, 't geen ik zo even j gezien heb, gy zoud my verftaan. Per. En wat zaagt gy toch? Alc.  i5a ALCIIilADES. Alc. My ontmoette de Lykftaatfie van een jeugdig Man. Hy had, zo men my verhaalde, een zeer aanzienlyk Landgoed bezeten; was met een -fchoon Meisje van Spartaanjche Afkomst gehuuwd ; had een Zoon by het zelve verkreegen, en leefde in de hoop op een Tweeden. — Hy was genoodzaakt voor den verwoestenden Vyand te vlieden ; aanfchouwde van verre reeds den rook van zyn brandend Vaderland; kwam hier; werd arm, ziek, en ftierf! Zyne Gade begeleidde het Lyk. Haar gelaat en gang drukte een diep gevoel uit; geen traan echter vertoonde zig in haar oog! Toen men de houtmyt zou aanftecken , bragt men haar de boodfehap, dat ook haare zieke Zoon overleeden was. — „ Men brenge zyn lyk herwaards, zei zy. op dat men zyne asche by de asche zyns Vaders voege!" — Deeze bedaarde moed voleindde myne verwondering. ,, Vrouwe ! riep ik, gy hebt zo veel verlooren ! van waar toch dien moed, die u dit alles dus ligtlyk verdraagen doet?" „ Ik verloor veel! gaf zy my ten antwoord, myn goed, myn Egtgenoot en Kind! ik ben eene Vreemde, eene Bedelaarftei in dit Land, dat door myne eigen Bloedverwanten verwoest wordt maar wat nut kunnen myne klagten den Dooden toebrengen! Ben ik zelf niet in de hand der  . DE JONGMAN." 103 'óer Goden? en is in die zelfde handen niet het lot van mynen nog ongeboornen ? " —« Hier zweeg zy en vertrok, perikles! het was eene Vrouw, die dit zeide! 't is waar, zy was eene Spartaanjche! maar de eerfte der Atheenjche Mannen zal immers ten minften honderd Spartaanjche Vrouwen opweegen? Per. Alleenlyk verloor hy meer dan duizend Spartaanjche Vrouwen verliezen kunnen , welker eerfte have armoede, welker ganfche opvoeding gebrek aan de behoeften des Ieevens is. Het verlies van die geene, welke nooit veel bezat, kan niet met het verlies van den voormaals ryken en gelukkigen vergeleeken worden. — Juist dé welvaart, waarin gy my te vooren zaagt, maakt heden myne folteringen te heviger. Alles wat ik toen genoot word, by myn thansverdweenen geh\ik, een tienvoudig ongeluk, en waarfchynlyk hebben de Goden toen my met den mildften overvloed befchonken, om daar door aan' hunne vyandfchap het vreeslykft overwigt bytezetten. Alc. perikles! Gy houd dan de Goden voor uwe Tegenpartyen ? De Goden, die flegts te lug neemen, 't welk een geleend gefchenk hunner inildaadigheid was! die u , II. Deel. N b0£  '7» — ' Alc. ( Haar in de reden vallende. ) Juist om dat de vleïery hier zeer onvoeglyk zou weczen, is myn gefprek er vry van. — Vergeet gy, perikles! dan ganschlyk dit beminlyk knaapje? Per. Eerder zou ik my zelf vergeetenï •maar zo dikwils ik aan hem gedenke, ge- f.-hicd zulks niet met een gevoel van troostï maar met verdubbeling van myn Vaderlyk verdriet! N 4 A L c*  400 ALCIBÏAÜËS. Alc. Goede Goden! en waarom dat? Pek. Waartoe deeze voorgewende onwcetenheid? Ja! alcibiades! deeze éénige overgebleevene, — (met een bitteren Inch.) — mooglyk alleen door atropos verfchoont uit vergeetenheid, — is de Zoon myner warmfte liefde, — is de Zoon van het edelfte Wyf! — geene valfche befcheidenheid, aspasia! — van het edelfte Wyf, zeg ik, 't welk de Goden my geeven kunnen! Alc. (By zig zelve.) Het Edelfte! — daar tegen heb ik niets, — maar het getrouwfte! daar heb ik iets tegen. Per. {Voortvaarende.) Ook bemin ik hem met eene liefde, die my myn verlies, wel niet minder fmartlyk, evenwel verdraaglyk maakt, zo niet zelf in deezen troost eene nieuwe wonde ontfprong! Alc Eene nieuwe wonde? Per. Zekerlyk ! Gy hebt u tegen my zo dikwils van de uitdrukking, „ Vergeet gy dan ? " bediend. Welaan ! vergeet gy dan, ellendige Trooster! die geftrenge Wet, die aan den Zoon eens Atheners, „ indien zyne Moeder geene Atheenfcke zy," alle rechten ontzegt; hem onbekwaam tot alte Staats-  DE JONGMAN- ioi Staatsamtcn verklaart; hem Erfdeel , Vaderlyken Naam, — ja! asïasia! — ftraf my altoos met uw fcherpen oogöpflag, of dat nog tienwerf harder valt , met een traan in uw oog! Ik verdiende het beiden, want ik zelf was het, die deeze wreede Wet het eerst voorftelde en doordrong. Asp. Myne traanen bcklaagen u llegts, maar ftraffen u niet! Alc. Gy fteldet deeze Wet in! Welaan! wees dan ook de geene, die ze weder af' fchaft. Gy ontnaamt u uwen Zoon; geef hem u zelve weder. Per. Ik? — Alc Gy! — Doe het, terwyl men u den teugel van het Staatsbeftuur weder ter hand ftelt, en gy, by de eerfte gunftige hitte des Volks, de vernietiging van deeze Wet voordraagt. Per. Ik eene Wet affchaffen, waardoor zo veele myner Medeburgers lydcn zullen? die heden affchaffen, daar myn belang er alleen de reden van zou weezen ? Vyfduizend Burgers werden als flaaven verkogt: (*) meer dan C*) Hoe zeer dit eene digterlyke Verficring fchyN 5 aen  ï02 ALCIBIADES. dan een vierde gedeelte der Famillien werd* van elkander gefcheurd; ik zelf verfchrikte by den voortgang der zaak, over de in den beginne onvoorziene groote gevolgen! En nu, — nu om mynenwil? — De Maa- ker en de Vernietiger teffens te zyn! onmooglyk! Alc. perikles! beken openhartig! is aan u zelf deeze Wet wel als geheel billyk voorgekomen ? P e r. Thans fchynt zy het my niet te zyn. Alc. Zal niet menig rechtfehapen mensch er door geleeden hebben ? Per. neu moge, verhaalt perikles hier echter getrouwlyk (ie waarheid. Hy had, toen zyn aanzien nog in top, en hy zelf Vader van twee (ongttwyffeld egte,} Zoonen was, eene Wet gegceven , waarby bepaald werd, dat die geenen flegts Burgers van Athene konden zyn, welker Vader cn Moeder beiden Atheners geweest waren. Eenigen tyd daarna fchonk de Egyptifcke Koning psammetich, of volgens anderen in a kus , veertigduizend fchcnels koorn aan Athene, om dezelven onder de Burgers uittedeelen. Dit gefchenk baarde by veelen een groote droefheid: want nu 'gefcfeiedete er een naauwkeurig onderzoek, en vyfduizend Menfchen werden bevonden geen Burgers, volgens die Wet, te zyn, en verkogt. Slegts 14040. 1'erzoonen werden voor egte Burgers erkend.  BR JONGMAN. 203 ' Per. Zeer zeker. Alc. En zal in het toekomende er menig een niet nog door moeten lydcn? Per. Zonder twyfFel. Alc. Is het dan derhal ven niet beter eene éénmaal bcgaane Ongerechtigheid eindlyk we* | derom, offchoon fpade, te herftèllen , dan dezelve ongeftoord te laaten voortwerken? Per.. Dat is waar! Maar zal iemand deeze billykheid in my zoeken? Zal men niet veel eer my als door eigenbaat gedreeven befchouwen ? Alc. Laat dat zyn! — Wat gelukte aanilag is er zonder Benyders ? —■ Vooronderj Iteld zynde, — ( het geen zo niet is, — ) ! deeze Wet ware weezenlyk billyk , cn de . Atheners deeden, door dezelve aftefchaffen , ! u eene groote opoffering! — hebt gy dan 1 ook voor den Staat niet airede opofferingen genoeg gedaan? Staat het u dan niet vry, , voor uwe zo zorgvolle doorgebragte jeugd, — voor alle uwe flaaplooze nagten, . voor het ontwyken van alle. andere ver- 1 ftroojingen, — voor de vroegtydige rimpels op uw gelaat, en voor allen anderen duizendvoudigen Zielenkommer, — ftaat het u dan  -04 ALCIBIADES' dan niet vry ook eene vordering te doen? .— perikles! overdenk dit! gy zyt dit aan ü zelve als Man, gy zyt dit aan de behouding van uwen roem; aan aspasia, als Egtgenoot; aan de bewaaring van uw leeven en van uwen welvaart verfchuldigd! — maar nog meer! Gy zyt Vader, en in uwe handen berust het welzyn van uwen eenigen Zoon. — Volhard in deeze uwe werkloosheid, in deezen kommer, en —bedenk zelf, wat het Lot van dit Knaapje , naar uw dood, zal weezen. Daarentegen , hervat den moed! ontwaak en wees wederom perikles! — dan maakt gy zyn Erfdeel tienwerven grooter; dan verzet gy uw hartzeer; dan bezorgt gy uwen goeden naam duurzaamheid; uw geflagt eere; uwen Zoon rust; dan zult gy hem u zelf dubbel doen zegenen; fchenkt Gy het Vaderland eenen goeden Bur- \ ger te meer; de Vyanden van het zelve eenen Wreeker; my misfchien een Mededin- j ger, — of ten minften, — ó perikles! ik zie aandoeningen in u opwellen, naar I welken ik wenschte. Ik behoef my nu ftegts tor aspasia te wenden; haar te bidden, om, als Moeder cn Gade, haare beden met de mynen te veréénigen! — maar ik begeer, of alleen, of in 't geheel niet, te zegepraalen. Wanneer uw hart nog niet ontvlamt, v • dan  DE JONGMAN. ïoj San zyn verdere woorden vrugtloos! en dan is het misnoegen billyk, waarmede de Iaateie gefchiedenisfen u bedreigen. Per. Behoort er flegts een ontvlamd hart toe, dan zal gewis dit misnoegen my niet te beurt vallen. Ja! alcibiades! uwe redenen werken op my. Die bedrieglyke i Troofteres in het ongeluk, die ik reeds voor i eeuwig vaarwel zeide, — de Hoop, raam- j lyk, fluipt wederom zagtlyk in myne ; 2iel. Maar gy hebt ook eene Voorwaar- ; de, waarvan alles ' af hangt , vooraf doen gaan, welke gy als zeker befchouwt. ■ | Toegedaan zyndc, dat het ten uitterfte nutJ tig voor my ware; dat het misfchien te i verontschuldigen, ja! zelf voor de waereld | pryslyk zou weezen ; ingevalle de Atheners i deeze wet affchaften! — maar wat zou het zyn, zo, ' Alc Geen wantrouwen aan den wil des Volks! — Laat de zorg daarvoor aan my bevolen! Men heeft my onbepaalde volmagt | gegeeven, om in deezen met u te handelen, • en ik blyf u borg voor 's Volks goedkeuring. _ ( Naar buiten roepende.) Slaaven ! haast rt om uwen Heer aantekleeden! men heeft hem reeds lang genoeg op de markt gewagt. T e a.  soö 'ALCIBIADES. Pe r. En gy fpreekt hier geen enkel woortj in, myne Waarde! Asp. Kunnen er nog Ongeloovigen gevonden worden, welken twyffelen of o rpueus, door zyn fpeelkundig vermogen, uit fteenrotfen muuren kon fcheppen? Wat is er onmooglyk voor de redeneerkunde van deezen Vleemer, zo hy iets begeert? A-lcibiades hield zyn woord, en de Atheners waren voldaan over zynborgtogt. —> perikles hernam het roer van Staat: zyn Zoon werd in de Burgerrol ingevoegd; de Vaderlyke naam op hem overgebragt, en de geftrenge Wet voor altoos vernietigd. Onder het wys beduur van perikles begon de gezonken Staat het hoofd allengskens weder op te beuren, en de Vyanden verlieten Attika geheel. De Krygslieden hervatteden wederom den moed; de Burgers werden werkzaam, en alles ware op nieuw groot en goed geworden, indien flegts de verfchriklykde Vyand van Athene, de Pest, geheel had opge-  DE JONGMAN. so? gehouden. Zy woedde wel zo niet als tq vooren; echter liet zy niet na in 't verborgen haare doodelyk werkingen te verrigten. Langzaame, uittecrendc Ziekten , vervingen de plaats van die, welken eenen fpoedigen dood veroorzaakten. De Straaten waren wel niet meer met lykcn bezaaid, doch de huizen waren vol Zieltoogenden. — Aldus poogt een listige Vyand de vesting, die hy niet ftorinenderhand kan veroveren, door inlluiting uittebongeren. Dit vernielend kwaad drong ook door tot in den kring van alcibiades. thsa' sillus, (*) beftendig als nog een zyner getrouwfte, zyner geliefdfte Vrienden, verviel in eene Iangduurige ziekte, en ftierf eindlyk. Twee minuuten voor zyn verfcheiden, greep hy fpoedig nog éénmaal de hand van alcibiades, die aan zyn bed zat. Gy zyt, dus fprak hy tegen hem, de Schepper van myn tegenwoordig geluk, en ik ben de eeuwige Wederlegging van allen, die U van onbeftendigheid in de Vriendschap befchuldigen. Al wat ik heb ben ik aan (*) De Leezer zal zig zekerlyk deezen Vriend van ALCiniADES en de wyze, wwrop hy liet werd, uit het E«rfte Deel nog wel errinnerea.  io8 ALCIBIADES' aan uwe Vriendfchap verfchuldigd! Zelf die heb ik u dank te wyten, dat de dood my niet op een hand vol ftroo overvalle! dat ik Vrienden heb, die aan myn Sterfbed weenen, en wier bezorgdheid myn lyden zeer veel verzagt. — ó! Dat gy, by deeze tallooze weldaaden, cr nog een wildet voegen! Alc. Ik heb den leevenden thrasilliis geene bede afgeflagen; de Stervende zal zekerlyk my niets onbillyks verzoeken ! Ik beloof u de vervulling derhalven van te voren. — Wat begeert gy van my? Thr. Een Lykreden by myn houtmyt! — al' beftond ze dan llegts uit twintig woorden. Alc. En waarom juist een Lykreden? T H r. Om dat ik my als dan verzekerd boude, dat myn Naam in geen dertig volgende Olympiaden zal vergeeten worden. Alcibiades beloofde zulks, thrasilj.us vergaderde het overfchot zyner kragten, om hem vriendlyk de hand te drukken ; keerde het aangezigt naar den wand en ftierf. . Geheel Athene verzaamelde zig, toen het hoorde, dat de Zoon van klikias voor- ne-  DE JONGMAN. 209 neemens ware de Lykreden te honden: zelf de nabuurige Landluiden fnelden naar de Stad, even als of zy door een ander Spartaansch Krygsheir werden voórtgedreeven. Aldus beftond dit Volk! Wanneer het iemand beminde, dan vond het aan zo iemand alles, tot de geringde zaaken toe, gewigtig; om zodanig iemand hoopte het zig talryker faa- men, dan de byën om hunnen Koning, ■ doch nimmer was hy verzekerd, 'dat men niet den volgenden morgen, met een even gelyke talryke menigte, tot zyne uitbanning beiloot, en even juichende hem ter Stad ' uitgeleidde! ' Men beloofde zig wonderen van de welfpreekenheid ' v.an alcibiades; want "het was zyne eerfte Redenvoering van eenige uitgebreidheid. Wat wy, tot heden toe, van hem gehoord hebben,, zei de eene Burger tegen den anderen, waren altoos flegts enkele gezegdens! deezen naamen ons reeds in! een Redenvoering van hem moet ons verrukken! . Zy vergaten, dat hy zelden die geene was, welken men hoopte, dat hy zyn zou. Hy trad de Spreekplaats op, met alle m'ooglykc befcheidenheid; floeg een vlugtig oog II. Deel. O op ...  a,o ALCIBIADES. -op de menigte, die hem omringde; fprak zonder eénige gemaaktheid en met weinig woorden, bykans, het volgende: „Myne Medeburgers! Gy zyt in eene talryke menigte by één vergaderd ! Zyt gy zulks van wegen mynen overlccdcnen Vrierrd? dan bedank ik ui maar," 'zyt gy het, om mynen wil? dan beklaag ik u! — dan is ti vergeeten, dat opregte droefheid weinig fpreekt! vergeeten, dat Hy zelf, die deezen pligt, met dervende lippen, my opdroeg,, flegts weinige woorden van my begeerde! \ Hy zogt myne Vriendfchap, want hy gevoelde'zig'dezelve waardig !'Hy verkreeg ze, want ik las de edelmoedigheid pp zyn gelaat! Hy deed ze bevestigd -worden;" want zyn hart ftemde met zyn gelaat overéén! De eerfte trek op het zelve, die my krenkte , was de trek des doods. ; Alles gaf hy om mynen wil! Ik gaf . hem iets, en hy bewees my eene dankerkentenis, als had ik hem alles gegeeven! Een verzuim der Natuur deed hem -in -het ftof gebooren wor-  BE JONGMAN. ?ii worden! Zy verbeterde dit verzuim , want zy maakte my hem bekend, en hy gedroeg zig derwyze, dat niemand hem dit ftof kon aanzien! Ik bpn in het onzekere, wie er meer aan hem verlooren heeft, gy of ik! —< Ik, — vermits ik hem volkomen kende; gy, om dat gy hem nog niet geheel kendet. Tot heden arbeidde hy fiegts in de voorbe- : reidzelen van zynen fö'em; maar, geloof my op myn woord! het zou by geene Voorbereidzelen gebleeven zyn. Beklaagt! beklaagt zynen vrocgtydigen dood, om uw zelfs wil. —■ De Hagel, die het pas uitfpruicende zaad, of die het bereids opgewasfene, ter neder Haat,, j— brengt, in den grond, den Landman eene even groote fchade toe. Of begeert..ig^j-ee-n overtuigend bewys zyner waardy ? Zedert Jn.yn zeventiende jaar, i zedert den dood myns Vaders, beweende ik geenep Overlecdenen. — Voor hem ontvliet s my heden deeze' traan! — maar ook juist deeze traan doet" my zwygen; want het oog eens Mans is de'r traandn • geoorloofd, doch. zy vernederen'hem, wanneer zy gezien worden'! — Weent, weent met my, gy, die im- 3 me'r eenen Vriend .verlooren hebt! weent, )[ weent, gy, die er geen te verliezen hebt! ■ fcr en hefchimpt my als een Pocher, gy al- !len, die in Jthm " n0S °P eenen tbr a- 0 2 sil-  „o ALCIBIADES. sill-üs beroemen kunt! — Vreede zy zyne afche! De nakomende voorbyganger, die by dezelve zig zal ophouden, zegge niet anders, dan: Hy was de vriend van Alcibiades. M en vond deeze Redenvoering trotsch, en echter behaagde dezelve. Enkel op het getuigenis van alcibiades treurde geheel ■Athene om thrasillüs, even als ware met hem eene der Hoofden van den Staat gevallen. Zyn Lyk werd met de heerlykfte pragt ten graave befteld. Nog dien zelfden avond zat alcibiades in den kring zyner Vrienden. Liederen en Beker gingen rond. Eene der Liederen, behelzende de ydelheid der menschlyke genoegens, veroorzaakte, voor eenige oogenblikken, een diepdenkend ftilzwygen. Voor twaalf dagen omtrent, dus begon ANiTUS, was thrasillüs nog een onzer! Misfchien dat binnen de volgende twaalf dagen, deeze kring wederom verminderd zy. Allen,  ■ DE JONGMAN. 213 Allen. Ja! wel verminderd misfchien; An 1 t. Zoon van klinias! in alle zaaken overtreft gy ons, zekerlyk zult gy ons ook in 't ftuk van gezondheid overtreffen, i en zekerlyk zullen wy allen u lief, ten min:ilen zo lief als thrasillus, weezen. Indien deezen of gcenen van ons het lot van thrasillus te beurt mogt vallen, dan _ zoud gy ons immers gelyke eere bewyzen?. is dit zo niet? Allen. Is dit zo niet? is dit zo niet? dat zult gy immers doen? Alc. (lachende.) word gy onzinnig? Of heeft de dood by 11 allen zig reeds iaaten I aandienen, dat gy zo zeer naar Lykredenen I reikhalst? zulk een verzoek by den beker der vrolykheid? a n 1 t. Des te eerder zult gy het ons toeftaan! indedaad is het eene treurige , maar ; echter eene vriendfcbaplyke dienst. — Wy zullen niet aflaaten ten zy gy het ons belooft. Allen. Wy laaten niet af! wy laaten niet af * Beloof het ons. Alc Veel liever wil ik u eenen anderen $n beteren dienst belooven: naatnlyk deezen, O 3 dat  af4 A L- C 1 li t A D E S. dat gy allen in ?t leeven zitlt blyven, zo gy myn raad volgt. Verscheiden. Wel nu! en die raad is? Alc. Hebt gy niet befpeurd die buiten gewoone vrees, welken allen overvalt, die met deeze doodlyke ziekte bezogt worden? Anit. Ja! en dit is de algemeene opmerking der geneesheeren. Alc Laat ik u dan eene andere mededeêlén, die mooglyk minder algemeen , en geheel van myne uitvinding is. Toen de ziekte fchielyk doodde, werd zy door die vrees agtervolgd; thans, nu zy langzaamer ten grave fleept, gaat deeze vrees vooraf. Misfchien wel is nu oorzaak geworden , 't geen voorheen uitwerking was. Misfchien heeft voor heen het lighaam de ziel verzwakt, en thans verzwakt de ziel het lighaam. Allen. Dat is mooglyk. Alc. Nog meer! gy allen weet, hoe zorgvuldig onder ons thrasillus deeze krankheid poogde te ontwyken , en evenwel werd hy haar eerfte, en tot dus verre haar eenigfte prooi j Volgt hier niet uit,' 0 dat  DE JONGMAN. aig dat behoedzaamheid , ten minfte gewoone behoedzaamheid, voor deeze befmetting geen zekerheid oplevert? Eenigen. Zeer zeker. Alc. Dunkt het u dan ook niét, dat, wanneer de vrees een zo onaffcheidlyk gezelfchap deezer ziekte zy, de verftrooijing van elke zwaarmoedige gedagten , de verbanning van alle vrees, een veel beter Geneesheer, dan inri'ocrates (*) zelf weezen moet? Anit. Het fchynt zo. Alc. (*) Voor weinige bladzyden hebben wy deezen jrrootcn Geneesheer reeds gedagt. Hier is flegts nog aancemerken , dat hy ook als werkzaam Geneesheer zig toen alle mooglyke moeiten gaf, en zig te Athene zo zeer verdienstlyk maakte, dat men' Hem en zyne Kinderen het Burgerrecht der Stad, en een gouden kroon fchonk, en hy zelf in de groote geheimnisfen van csües werd aangenomen. Zyne verdienften vermeerderden daarenboven, door de edele wyze, op welke hy het dringendst vetzoek en de voordeeligfte belofte van den Perfifehen Monarch, artaxerxes, atfloe" • geld, zei hy, behoef of begeer ik met. Myne'kunst daarentegen ftau wel myne Medeburgers, maar geenzins den gezwooren Vyanden V«n ■Griekenland, ten dienst. O 4  aiS A L C I li I A D E S. Alc. Laaten wy dan zulks beproeven. — Gy weet dat bet grootfte rnyner Landhuizen, uit hoofde van dcszelfs ligging buiten Athene, van de verwoesting der Spartaanen bevryd gcbleeven is: laaten wy ons derwaards voor eenige weeken, — maanden mooglyk, — heen begeeven. Laaten wy daar alles genieten, wat ons het leeven aangenaam maaken; de zorgen kan doen ontvlieden en de gevaaren vergeeten. Onze Bedienden, onze Meisjes , onze vleiers zelfs , zullen ons volgen! — Alleen de ziekte en de dood mogen in de ftad agter blyven. Anit. En zo zy ons evenwel volgen? Alc. Dan zullen zy voor 't minst ons niet knielende en met wringende handen, by de Offers en de Altaaren, maar by den beker en de vrolyke gelagen vinden! Dan zullen zy zig moeten fchaamen, wanneer zy zien, dat zy , in die laatfte oogenblikken , ons ■wel van het leeven, maar geenzins van het genot, berooven kunnen. Uy is laf hartig en onwaardig een Man te weezen, die den dood, en vooral den eerlyken dood fchuuwt! maar de dwaas alleen verkiest het krankbed, wanneer hy het ontvlieden kan. Op dat ook de al. te veelvuldige klagten van hier onze rust niet verftooren, zullen wy zelfs aan de  DE JONGMAN. . 21? -de gemeenfchap met de agtergebleeven Athtners zekere paaien zetten. — Laat ons, — doch eerst ter beftemder oord en plaats! en weldra zullen wy dan de behoorlyke inrigtingen maaken. Wie fnyd een kleed, zonder den geenen gezien te hebben, die het moet aanpasfen? — Maar genoeg hiervan! morgen vroeg verlaat ik Athene, en die lust heeft my te volgen, zegge het! . Allen. Wy! wy! Alc. (lachende.) braaf! gy wilt dan allen mede gaan? Welnu! dan zy het volgende lied de Godinne der gezondheid gewyd! waarlyk! zy zou eene groote zottin moeten weezen, wanneer zy menfchen verliet, die haar zo wel te genieten, en zo vrolyk te vergasten weeten! y bragten hun voorneemen, of liever den voorfiag van alcibiades, ter uitvoer. Er werden luiden genoeg gevonden, die zulks voor eene nadeeiige ligtzinnigheid en berispenswaardige kleinhartigheid hielden; O s doch  SIS ALCIBIADES. doch hy belachte zc. — Laat het eens op een treffen komen, zei hy, en zy zullen den kleinhartigen weder Laurieren moeten toedeelen, of fchoon hy zig thans met roozen verfiert. Betaamt het eenen Vaderlander , vroeg hun de nydige nicias, om in zulke gevaarlyke tyden, den Staat zo veele nuttige Burgers te onttrekken? Indedaad, antwoordde hy, dat betaamt wel niet ! maar om ze te behouden en te voorkoomen, dat niet alles uitfterve, op dat het der toekomftige Heldendaaden van nicias aan geene Bewonderaars ontbreeke, zulks betaamt zeer wel. De Benyders van onzen Held keerden zig zelfs tot het Volk, en poogden het opmerkzaam en verachtlyk te maaken. / Eenen anderen, riepen de Atheners, zouden wy om dergelyk een moedwil niet ongeftraft laaten: maar hy is alcibiades. Al wat hy zegt of doet Haat hem wel; waarom zouden wy hem dan in het een of ander hinderen? Nicias mogt dol van gramfchap worden; alcuiadês intusfchen maakte zig vrolyk.  D É JONGMAN. ii9 EINDE DER VIERDJi WEEK. Alcibiades, Anttochus, Anitus, Glaucias, Timandra, Melissa, en eene menigte andere Perzoonen van beiderlei geflagt, aan een avondmaaltyd. ]VI e l. En al keek timandra nog tien werven minyveriger, ik zal u evenwel den beker brengen, alcibiades! Tim. (met een fpottenden lach.) Gy kent. my niet, zo gy minneyvet by my vermoed, en vooral minneyver omtrent alcibiades. — Waarlyk, dan zou ik wel veel te doen hebben. Hy zou met zyn ichaduuw boelceren, zo hy anders geen verliefd voorwerp vcnd. Alc. Hecrlyk! meltssa! tot ftraf den beker hier! gy moet ftiptlyk de plaats merken, waar gy er uwe lippen aan ge-  aio A L C I 11 I A I) E S. gezet hebt. Frisch op. Meisje! gedronken, en dan eene der roozen van uwen boezem er in geworpen. Mel. Hebt gy reeds bloemen noodig. (*) Alc. Nog niet, maar mooglyk eerlang. Ant. Waarlyk eene zeldzaame belydenis, dat gy een zwakheid van u zelve vermoed. timandra! vergeld het kwaad van me li s s a! Tim. Aldus wenschte ik waarlyk, dat ik nog meer te vergelden had. (den beker aanvattende.) Hier mede breng ik het u ook, antiochus! Ant. Dat is te zeggen, beker en kusch? T i m. Beker en kusch. Alc. (lachende.) Ha! ha! gy ontkent de minneyver, en gy verftaat u zo meesterlyk op haare kunstgreepen! — Een Slaaf. ( tegen Alcibiades. ) Een Bode van Athene is daar. I A lc. C*) De Grieken geloofden, dat de bloemen aan 't hoofd, aan den boezem, of ook in den wyn geworpen, de dronkenfehap beletteden.  DE -J Ö N G M A N. aii Alc. Wys hem af. Allen. Afwyzen! afwyzen! Slaaf. Hy verzekert zaaken van bet uitterfte gewigt te hebben. A l c. Juist daarom zyn ze voor het tegenwoordige niet gefchikt. Mooglyk morgen beter. Allen. Morgen,! morgen! ( De flaaf vertrekt, doch komt fchielyk weder. ) Slaaf. Hy verzoekt ten allerërnfligtte, dat gy zyne brieven flegts met éé,nen enkelen oogöpflag verwaardigen wilt. Alc Hoe veel brieven heeft hy dan? Slaaf. Drie. . Alc (la-chende.) Ho! ho! drie brieven! en die moet ik met éénen oogöpflag overzien. Dat moet een zonderlinge Knaap weezen. - :- ';. Glauc My dunkt, uit hoofde zyner zonderlingheid, Alc Gy hebt gelyk. — (tegen den Slaaf.) Laat hem binnen komen, zo hy volftrekt niet heen gaan wil. Bodi'  «1 /I l C I II I /! D E s. Bode. Verfchoon my, myn heer! zo ik uw gastmaal lïoore! Alc. Dat zult gy voorzeker niet doen. 'Geef my de brieven. (Hy ontvangt dc brieven ; opent den eerfien, en doorloopt hem ter ylugt.) die beklaagenswaaidjge! In de daad, het doet my leed. Tim. Wie? Alc. Iemand ,' welke gy u weinig aantrekt! Glicerion. Zy ligt op *t fterveri, en begeert my nog eens te mogen fpreeken, ten' einde inf •ha'aren• en mynen Zoon aantebcveelen. Mel. Dat Zult gy. immers niet doen? A l c. Ónze verbindtenis zal ik houden. — Kan ik haar leeven verlengen? — Is hy, ,dien zy my -aanbcvcclen wil, my niet reeds genoeg door de ftem der natuur aanbevolen? — (hy opent den tweeden brief. Eenigzins verlegen.) eumolpus! krito! en al wis van de flaavcn hier gemist kan worden, foopt en zoekt ten aHerfpoedigfte myn geneesheer phormio op! Hy~moct daadlyk naar dijt om ach e fnellen, en, indien hy zyn kunst mistrouwt, dan moet hy hippo'crates tot zyn hulp laaten roepen! Hy moet  de jongman. 9ï3 moet alles doen, tiendubbel doen, als of ik zelf ziek was. ■ ■ . ai os rrsKttca znv'.n Ant. D i n o m a c he? uw Moeder ? is zy ziek? Alc. Niet gevaarlyk: maar het voegt een Zoon, ook dan bezorgd te weezen, wanneer de vreemde nog onverfchillig kunnen blyven. (tegen de Bode.) Gy had gelyk: uwe brieven zyn zekerlyk van gewigt; .tot nog toe echter verbreeken zy onzen Vriendenkring niet. Athene zal my - niet eerder wederzien, voor dat, (onder 't fpreeken opent hy den derden brief. Zyn kleur -verfchiet. Hy ftamert. ) ■ Goden ! Anit. Wat deert ai-? Alc. (op een droevigen toon.^) Dat een 'mensch zig nog verbeelden durfty-iets te willen! Anit. Hoe! Alc. Aldus dan werd onze vrolyke Vriendenkring verbroken! dus moetik dan, eerder dan ik begeerde , • uit deeze vryplaats naar het zieke Athene! (hy frnyt den _Beker, (tie vol wyn voor hem Jlaat, op den grond, en fpringt op.) Vliet over de aarde en ver- ftrek  «4 ALCIBIADES. ftrek eris tot eene behaaglyke offerhande! Ik zal u niet drinken. Slaaven! zadelt myne paarden zo fpoedig gy kunt! het fnelfte voor my! binnen vyf minuuten moet ik er mede voort kunnen. Anit. Waar toe decs fpoed? wat gevaar is er? Alc. Ook hy is ziek! Anit. Wie dan? Alc. Moet gy zulks nog vraagen.? Hy, de eenigfte Man, die my. naar Athene trekken! wiens gevaar de hoogfte myner vermaaken vcrllooren kan! perikles Allen. ( verfchrikt , hehahen. Anitus. ) perikles! krank? Anit. (zeer koel. ) Even als of perikles geen mensch, en of hy boven alle ziekten en ongevallen verheven ware? 't Is waarlyk ongelukkig voor Athene, wanneer de dood hem wegnam: maar ik begryp geenzins waarom gy, alcibiades, gy, die zo bedaard de tydirig van de ziekte uwer . Moeder ontving, nu by deeze —. Alc. (hem fchielyk in de reden vallende. ) o! tien Moeders, en al beminde ik elk dcr- zel-  DE JONGMAN. 42S gelver nog tienmaal fterker , kunnen een ee. nigen perikles niet opweegen ! Wien zou ik ook zo kunnen beminnen als deezen mynen tweeden Vader ? Geen Vader » ; door de zwelgery van een vrolyken nagt ! ö ! neen ! maar louter door verkiezing en i waardy , — door onderwys en hartvorming ! i ( tegen een der Slaaven. ) Spoedig myn i Paard ! Nog nooit was myne tegen- | woordigheid noodzaaklyker in Athene dan thans. , Anit. (met een beduidender gelaat. ) Ha! ha! nu vcrfta ik het. Waarlyk, indien ; perikles ftierf, dan zouden veele Staats; zaaken , ten halven voltooid , veele voordeden Alc. (met veragting.) Spreek niet uit het geen , waaraan gy niet eens behoordet i te denken. Uwe ligtzinnigheid alleen maakt, dat ik u de ftraf voor dergelyk eene verdenking kwytfchelde. Een Vreemden naar zig . zelve aftemeeten is een algemeen gebrek , doch by niemand meer dan by u, welks klein Zieltje zekerlyk geen Maatftaf voor een an- , der kan opleveren. ( tegen een der lijmen komende Slaaven.) Zyn de Paarden in gereed- i heid ? II. Deel. . P Slaaf-  4ié ALCIB1ADÈS. Slaaf. Ja '. Myn Heer ! Alc. Vaart wel dan, myne Vrienden l Voleindigt met blydfchap het Maal. Wees Heeren in myn huis ! Ik fnel naar het Ziekbed van mynen Vader , niet als te paard , maar als op de vleugelen der gedagten. (hy vertrekt, ) ATHENE. DE KAMER VAN DEN STERVENDEN PERIKLES. Perikles. Aspasia. Een menigte zyner Vrienden. Alcibiades (binnen treedende.) Pe r. Kom ! alcibiades! kom ! Gy moet u haasten, indien gy nog de laatlte flik-kering van myn leevenslicht aanfchouwen wilt ! Alc. Lang , nog lang moeten de Goden er  d R JONGMAN. 25? j er de uitblusfching van verhoeden! —• Hoe bevind gy u thans , myn Waarde perikles ? Per. (eigens op wyzende , 't welk hem aan I den hals hangt.) Zie eens hier ! Alc. Wat meent gy daarmede ? Wat is dat ? Per. Een Amulet , dat de Vrouwen my omgehangen hebbpn , om de Koorts te verdryven. Alc Zo , maar , hoe bevind gy u , waardige , edele Man ? Pe r. Kunt gy uwe Vraag nog herhaalen? Hoe flegt moet het met perikles gefteld zyn , wanneer hy , zelf met geduld , dergelyke dwaasheeden aan hem pleegen laat 1 Gy weent ! maar ween toch niet! Wie bedroeft er zig. om , wanneer een weluitgevoerd Toneelfpel ten einde loopt ? — Dikwils hebt gy my gevleid , door van my te willen leeren leeven , doch laat die vleïery geweest zyn , en leert heden van my — fterven ! De jonge Per. ó ! Neen ! niet fterven , myn Vader ! niet fterven ! p 2 Per.  *s8 ALC1B1ADE-3. Per. Gy hebt gelyk ! Zo ik naar iemands ftern luisteren kon , het zou zekerlyk naar de uwe weezen! maar zelf de Hoop is my ontvlooden even gelyk een vlugtenden Vyand. Asp. Neen! terikles! neen! alle hoop ter' geneezing is nog niet ganschfyk verdwecnen. Goden ! wat zal er van my Ongelukkige worden , wanneer —— Per. (het oog op alcibiades flaande. ) Dan wenschte ik nooit deezen Man, van zyn vroegfte jeugd af, opgevoed en beftuurd te hebben, zo hy bekwaam ware, om myner en uwer te vergeeten. Hy is de beste Erfnis , die ik u kan agterlaaten ! Dit fehrift zorgt enkel voor uw toekomend beftaau ! Hy zal voor uw rust, voor uwe veiligheid zorg weeten te draagen ! Hy zal uw Raadsman en Befchermer zyn ! Beleedig hem niet door verdenking ! Hy was iteeds uw Vriend , — mooglyk nog wel iets meer, • maar weg- met deeze vermoedingen op het Sterfbed ! De woorden van een Stervenden moeten flegts waarheid en zekerheid zyn ! A s p. Van een Stervenden ? 6 vt- üiki.es ! perikles ! II*. .  BE JONGMAN, 219 Per. Stel u gerust ! Eerlang keer ik weder 'tot u te rug. Slegts nog maar eene Zorg gaat alle andere myner Zorgen te boven ! — de Zorg voor den Staat naamlyk. Alcibiades! Ik laat Athene zonder hoofd ; maar zelf dit myn reeds halfgebroken oog dringt tot in uw binnenfte door , en ontdekt aldaar den wensch, dat gy eenmaal Staatsbeftuurder moogt worden ! Gy zult dien wensch ook doorzetten , myne flerven- de lippen verkondigen het u. Maar In de tegenwoordigheid van allen , die hier om myne legerllede ftaan, bezweer ik u, beloof my, — dat, ingevalle dit gefchied, gy u derwyze zult gedraagen , dat geen redelyk Schepzel immer aan myn Graf uitroepe : —— „ ó! dat perikles hem toch niet opgevoed hadde ! " Maar dat veeleer de traanen der dankbaarheid , den Goden waardiger dan Offerhande en Wierook, myne gedagtenis en herleven in u , plegtig mogen vieren ! — Zult gy dit doen ? — bezweert gy zulks ? Alc. Ik zweer dit , met al de plegtige ï Eeden der Verborgenheeden! Per. Houd gy dien Eed niet, dan fta er nimmer een Vriend aan uw Sterfbedde ! dan P 3 wor-  430 ALCIBIADES. worde er nooit een traan van beklag op uwen doodlyken wond geplengd ! — Gy hebt zyne belofte gehoord ! Allen. Wy hebben ze gehoord. Per. Als ik nu geftorven zal weezen , draag dan , als een befchermenden Vriend , zorg voor myne Gade ! Dan zy dit myn onmondig Knaapje eveneens uw Broeder als gy myn Zoon waart! Dan — ik kan niet meer ! — zelf myne laatlte ademhaaling heb ik U gewyd ! alcibiades ! aspasia ! — dank voor uw geleide door dit leeven ! Heft my op ! _ myne Vrienden ! — Heft my op ! — myn hart i ï —-• hoe donker i — Neemt dien fteen weg, I die zo zwaar drukt ! ■ Neemt weg ! 6 Myn hart ! (hy valt in een doods- flaauwts.) Asp. (zig op hem werpende. ) Goden! — 6 Goden ! — Hy is niet meer ! De jonge Per. Ach ! myn Vader ! ó boe koud! Eerfte zyner Vrienden. Hy fterft! hy fterft! -Beklagenswaardig Athene ! Wie zal u dit verlies vergoeden ! -— Wie u bcfchermen , wan-  DE JONGMAN." aj|; wanneer het trotfche Sparta andermaal zyne I Legerbenden tegen u verzaamelt! Tweede zyner Vrienden. 6 Perikles! juist heden, daar nog de wonden der gruuwzaamfte Pest bloeden , verlaat gy ons ! Wie zal nu aan onze muuren veiligheid , aan ons hongerig Volk fpys , en aan onze Krygsheli den moed verichaffen ? Derde. Een reeks van eeuwen brengt dikwils zulk eenen Man niet voort. Erinnert u , in welk eenen beklaaglyken toeftand hy . Athene vond , en hoe fchoon en luistervol hy het nu verlaat ! Alc. ó! Hy, Hy alleen riep de Kunften : en Weetenfchappen ; riep den Overvloed en i Krygsmagt herwaards. Geest van dee- ; zen grooten Man ! zult gy dit lighaam ont- ; vlieden , blyf dan altoos om my zwee- ven ! Vierde zyner Vrienden. Wat was onze Zeemagt, toen hy het roer der Regeering in handen kreeg ? — en wat is zy heden ! Vyfde. Wie telt de Zegepraalen in deezen bloedigen en langduurigen PeloponnejiJchen Oorlog ? p 4 Zesde.  332 ALCIBIADES. Zesde. Of de Volkplantingen, die hy ftigtte en onderhield ? Zevende. Als Veldheer heeft hy nieuwe Trofeen opgerigt. Per. (zig nog eenmaal herflellende ) Waarlyk, een Lykrede klinkt fchoon ! — maar ik verwonder my, dat gy flegts dat geene roemt, waaraan het geluk het grootfle aandeel gehad heeft ; en het geen meer anderen voor my reeds gedaan hebben ; terwyl gy het grootfte en fchoonfte in myn leeven vergeet ! Men. Wat doch ? Per. Dat nimmer om mynen wil een eenig Athener een zwart treurklccd heeft behoeven aanteleggen ! dat , —. (nieuwe doodstrek- iingen. ) Verlaat my ! — verlaat my; — ach ! myn borst! .— athenea ! zy gelooft ! — Roep mynen geest op ! (hy fterft. ) Toen  DE JONGMAN. 23Ï T oen perikles dood was, toen eerst erkenden de Atheners zyne ganfche waardy! thans eerst was de ftem zyner Vrienden en Beny. ders flegts eene enkele klaagllein. — Maar het hoopende oog der mees ten was ook op zynen Voedfterzoon gevestigd. „ Zal hy ons eens vergoed worden, dan kan alcibiades hem ons alleen vergoeden !" Dit was het eenpaarig getuigenis van alle Onpartydigen , van alle Verftandigen ! Veelen echter waren er , die in het volgende oogenblik , op een bedenklyke wyze het hoofd fchuddeden , en er byvoegden : Maar , ach ! Hy zal niet willen ! Hy heeft reeds te veel de zoetheid des leevens en het betoverend vergif der wellust gefmaakt, om zyne tegenwoordige leevenswyze met moeiten en gevaaren te verwisfelen. Het oog van alcibiades was te fcherp, om deeze gedagten niet op duizend voorhoofden te leezen. Gy vergist u ! dagt hy, Ik zal het vergenoegen niet voor den arbeid verwisfelen ; maar den arbeid zelf in vergenoegen hervormen , of ten minften ze beiden P 5 ver"  S34 ALCIBIADES. veréënen. Ik heb tot dus verre over de onregeerbaarfte Schepzels , die onder de Zon gevonden worden, over de harten der Meisjes geregeerd , ik zal beproeven , of het my ook over de menigte des Volks gelukt. Het gelukte hem ! 't Is waar, het gehikte hem niet dan zeer langzaam, maar even daarom ook des te zekerder. Hy , die tot hier toe allen getrotfeerd had , fcheen nu in alles van vooren af aan te beginnen , om des te gewisfer zynen ftap voorttezetten De Helden , die hem in alle Krygsöerfeningen te midden beneden zig, en in bekwaamheid verre boven zig befchouwden, verzekerden eerlang eenpaariglyk : De Geest van theseus zweeft over hem ! Onder een Veldheer gelyk hy , zal het zegepraalen een kinderfpel, en het fterven eene manlyke vrolykheïd worden. De Burgers , die hem op het 'fpreekgeftoelte , met de inneemendfte welfpreekenheid , altoos voor zyne Vrienden , en nimmer voor zig zelve , iets hoorden verzoeken, bewilligden gaarne — beiden in het geen hy verzogt en niet verzogt. Zy gewenden ook fpoedig hem van Ontwerpen, ten opzigte van de grootheid en roem van Athene te hooren fpreeken , en vonden zyne Voordellen zo ftreelende , zyne Plans zo uit-. voer-  DE JONGMAN. 235 vocrlyk , dat grootheid en roem hen als reeds half bereikt voorkwamen. De Aanzien- lyken beminden hem om zyne vriendlyke welleevenheid , en de Armen om zyne milde giften en nedrigheid , — en zelf die geencn , welken , uit hoofde zyner eigen en hen tegenwerkende Ontwerpen , hem niet beminnen konden , moesten hem voor het minst hoogfehatten. De Peloponnejifche Oorlog bleef nog al voortduuren. By verfcheiden kleine ftrooperyen was alcibiades de Aanvoerder ee~ niger vrywillige Manfchappen. By het eerfte blinken en rammelen der Wapenen verliet hy den kring zyner jeugdige en vcrwyfde Vrienden , en Hond aan het hoofd deiKrijgshelden. Voorzigtigheid in den optogt; loosheid by het overvallen ; moedigheid in 't vegten ; tegenwoordigheid van geest in gevaaren ; grootmoedigheid by de overwinning ; — dit waren zyne hoedaanigheeden. Welk een groote en in de Wapenen grys geworden Held kon er meerder bezitten ? Weldra werd zyne menschlie- venheid zo zeer door de van hem overwonnenen geroemd , als de door hem zegepraal lenden , zyne dapperheid preezen. Weldra was hy , zelf op de grootfte Veldtogten , waar  SS6 ALCIIS1ADES. waar oude Veldheeren het opperbewind voerden , door zyne Krygsverrigtingen de gewigtigfte van allen , waaronder er echter twee gevonden wierden , die naauwer opmerking verdienen. Kleon en nicias heetten deeze Twee — 't is waar , beiden flegts omtrent zes of agt jaaren in ouderdom alcibiades vooruit , — maar in Staatsamten en Krygswaardigheeden is zulk een voorrang dikwerf zeer groot. —■ Kleon en nicias heetten deeze Twee ! elkander ongelyker in hoedaanigheeden , dan paris en hictoj, dan ajax en thersites. — Beiden ftamden zy af van de edelfte Atheenfche geflagten : beiden waren zy in het bezit van aanzienlyke Rykdommen ; beiden begeeriger naar de opperheerfchappy in den Staat , dan naar het leeven en de ademhaaling ! — maar kleon was zo vlug en vuurig van geest, als nicias traag en koel. Deeze hoopte, en geene vreesde alles. Geen gevaar was voor kleon te groot, geene kleinigheid voor nicias te onbeduidende. De Eerfte trotfeerde alle Tegenftanders; deLaatfte bukte voor een iegeiyk. De Godsdienftige begrippen ftrekten k l e om ter ftoffe van befpotting, en den dienst der Goden befchouwde hy ', op  DE JONGMAN; ajf op zyn best , als een fpel. De zigbaarfte zwakheid van nicias was bygeloof ; een Droom- en Teken-uitlegger zyn gezelfchap, en daaglyks r9okten zyne Altaaren van ryklyke ÜfFerhanden. Kleon gedroeg zig , ten opzigte van het Volk , als een gebooren Vorst; nicias daarentegen fcheen deszelfs vrygelaatene te weezen. Kleon beriep Volksvergaderingen zo dikwils hem zulks goeddagt ; liet dezelven menigwerf zeer lang op hem wagten , en fcheidde dezelven mee onverrigte zaaken (*). De beevende nicias waagde het zeer zelden , zig in het openbaar te vertoonen , en was , wanneer hy Het deed , de eeifte in de Vergadering en de laatfte by de fcheiding van dezelve. Doorkneede zwetfery en de houdingen van een Goochelaar vergezelden kleon op het geen Plutarciius verhaalt uitdruklyk van hem, In het leeven van nicias, dat, toen het Volk, in eene door hem beroepen Vergadering, lang te vergeefsch op hemgewagt had , hy eindlyk verfcheen, mft een krars om het hoofd, en de Vergadering verzogt , om des anderen daags zig weder aldaar te willen laaten vinden , vermits hy heden geen tyd om te fpreeken had , als moetende na volbragte Offerhaiide , met eenige Vrienden een vrolyken maaltyd houden. — Dit hadden de Athemrs zig al lachende laaten welgevallen.  ft3» ALCIBIADES. geftoelte der Redenaars : nicias nam tot pragtige Schouwfpeelen en bedaarde Redenvoeringen zyn tocvlugt , wanneer hy de menigte poogde te gewinnen. Kleon ried alles tot >?ewelddaadige , ntcias fteeds tot zagte middelen. Deeze haakte fteeds naar Kryg ; geene naar Vroede. Kleon peinsde dag en nagt op de verkryging van nieuwe Laurieren , en nicias op de geruste bezitting der reeds verworvenen. Kwam het tot eenen Veldtogt , dan was kleon fnel ge-, lyk een blikfem en ftout gelyk de venwyffelden ; nicias daarentegen was een traage Grysaart , die eerst eiken grond onderzogt , welken hy betreeden wilde. De Spartaanen droegen kleon eenen doodlyken haat toe; micias was hunnen Vriend. De Gevangenen by Pilos ( * ) werden door den eerften ge- (*) Zekerlyk is dit eene der merkwaardiglte Gebeurtenisfen in den Peloponnepfehen Oorlog. De Spartaanen hadden, by de belegering van Pilos, vierhonderd van hunne Landslieden op het iiilaud Sphakteria agtergclaaten , welken door de Atheners werden ingeflooten , en met zulk eene groote dapperheid zig verweerden , dat de belegering er zeer door vertraagd werd , en dat eindlyk de Belegerden en 13eïegeraars een gelyk gebrek aan alle leevensmiddelen leeden. De Spcrtannen decden voorllagcn van vreede : Nicias raadde ze aan, doch kleon verzette er zig tegen. Toen echter by den fteeds toeneemen-  DE JONGMAN. S3f gedood , de laatfte behandelde hen als Bond genooten. Kleon werd van veelen gehaat en nicias door niet weinigen befpot. Niets kon voor onzen alcibiades voordeeliger weezen , dan geplaatst te zyn tusfchen twee zo zeer tegen elkander overftaande caracters. Elk gebrek van hun wierp een fchitterend licht op hem. Elke deugd van hun bezat hy ; terwyl hy vry was van de dolle koenheid van kleon en onbekend met de verfaagdheid van ficus, fcheen zyn moed het waare punt der volkomenheid te bereiken ; terwyl hy by openlyke gelegenheden niet zwetste of zig winderig aanftelde gelyk de eerfte , en niet ftamerde of menden nood der Troepen , den haat der Atheners hem op den hals kwam , fchoof hy de fchuld van de vertraaging der belegering op de lafhartigheid van den Aanvoerder. Nicias kwam hier tegen op, en eischte kleon zelf uit , om de Veldheersplaats over te neemen. De Alheners ftemden hier in. Te vergeefsch poogde hy dien Opdragt te ontduiken. Hy moest tocgeeven , en beloofde eindlyk , met eene onbezonne doldriftigheid , om binnen twintig dagen de Spartaanen dood of gevangen naar Athene te brengen. Men belachttc hem, als een bekenden Pocher. Hy hield evenwel zyn woord, en nicias zag , tot zyn innigst leedweezen , juist door dat middel, waardoor hy zyn Vyand ten val dagtte. brengen , hem tot roem en aanzien opftygeo.  24o ALCIBIADES. of fidderde zo als de laatite , fcheen zyne welfpreekenheid aan zyne reeds vooringenomen Toehoorders nog des te Godlyker te zyn , cn werkte des te kragtiger. De Vyanden van Bicus waren zyne Vrienden ; en deszelfs Vrienden fcheenen voor 't minst hem niet ongeneegen. Beiden Partyen liefkoosden hem. Hy was als de tong, of naald in den Evenaar ; elke fchaal beyverde zig om zynen wil, ten einde zig met den uitflag te verheugen. Doch fpoedig verkreeg de gedaante der zaaken een geheel ander aanzien. Kleon fneuvelde by Amphipolis , fneuvelde aldaar als een eigenfchuldig Offer z"yner doldriftigheid. De Party , die hem tot dus vcne had aangekleefd , veréénigde zig daadlyk met alcibiades. Thans was nicias de eenigfte, en juist daarom zyne des te gedugter Mededinger. De rustlooze afwisfelingen in alle de onderneemingen van kleon, de menigte zyner drieste Ontwerpen veroorzaakten eigenJyk, dat geenen derzelven hem gelukten : doch de looze alcibiades fpaarde fomtydszyne kragten , om die , op het gefchiktfte tydfïip, faamtetrekken , en er te grooter werkingen ■door daar te ftellen. Zyne Plans waren lang. zaam groeiende Telgjes, die evenwel fpoedig genoeg vaste Boomen werden. Zyn aanhang ver-  DE JONGMAN. a+t Vergrootte met eiken dag, en eerlang was de Stad in twee gelyke Partyen verdeeld, Waarvan de eene ten leus had; ,, De Zoon van klinias!" en de* andere: „ De Zoon van nicaret!" Juist deeze gelykheid van kragten der beiden Partyen maakte dikwils die geene onder de Burgers van Athene bedugt, welken op de Vryheid van den Staat naaryverig waren. — „ 't Is waar, zeiden zy, het eene zwaard houd het andere nog in de fchede, i— maar laat ilegts een van deeze Kampvegters iets gewigtigs gelukken; dan zal zyn aanhang vermeerderen, zyn tegenparty vallen , en met denzelven onze Vryheid!" Dit was het oordeel van zommigen, die zig voor : groote Staatkundigen deeden gelden: weldra lloeg hunne vrees tot de fmalle gemeente over , en doorliep , even gelyk een Heibrand, de harten van het bevreesd en wispeltuurig volk. Volgens gewoonte kende het de middelmaat niet, en mieren werden door het zelve als Olifanten befchouwd. Het gevaar der vryheid! dit was thans het onderwerp der algemeene mompelingen. Elke i aanhanger van nicias befchouwde de - vrienden van alcibiades als zyse dood' vyanden en als Staatsverraaders; en de tweeII. Deel. Q fpalt  ff4a ALCIBIADES. fpalt werd dus van dag tot dag erger. Onder de berugtfte mannen van Athene telde men toen ter tyd eenen zekeren hyperbolus. Als een zaamenweefzel van ondeugden, was hy het onderwerp van elke Satire en van elk klugtfpel, wanneer het den Digter aan een beter ftof mangelde. Een goede of een fchandlyke naam gold by hem evenveel; natuurlyk derhalven, dat hy den eerften nooit bezeten en den laatften fteeds verdiend had. Zyn ganfche leevensloop hing van wellust en bedrog aan één. Ongevoelig voor al het kwaad , 't welk men van hem zeggen mogt, wreekte hy zig enkel daardoor, dat hy op zyn beurt van elk een kwaad fprak. Geen Vriend van iemand zynde, had hy ook niemand ten Vriend. — Met dat alles bediende het Volk zig van hem , wanneer het gaarne een groot man aangeklaagd, of een deugdzaamen gelasterd wilde hebben! — eveneens als hier omtrent de Vorften dikwerf handelen, die den verraader veragten en gebruiken. . Naauwlyks befpeurde deeze onwaardige de beweeging en verdenking der menigte tegen haaren Demagoog, of hy achtede dit voor de fchoonfte gelegenheid, om eenen beteren, dan hy zelf was, te benadeelen. Wat  DE JONGMAN. 243 Wat is dit voor een gemompel, voor een i half hoorbaar gefluifter, (dus fpreekende trad I hy eens te midden onder het Volk:) 't welk I zedert eenigen tyd onder u ontltaan is? I. Waarom noemt gy zo dikwils de naamen van 1 alcibiades en nicias? waarom noemt gy dezelven op zulk eenen vreesagtigen I toon ? Vermoed gy misfchien, dat een hunner lust hebbe om den rol van ris 1 stratus (*) te herhaalcn ? — In 't geheel zoud (*) Pisisthatus. — Deeze vermaarde Atheen. :i fche Tiran had zekerlyk veel gelykheid met het ze- ' denlyk karaétcr van alcibiades. Ervaaren in alle de voordeden zo van Oorlog als Vreede , vleiende, I welfpreekende,gemeenzaam, moedig, listig, vriend1 lyk, gedienftig, verborg hy, onder den fchyn van ) eene vuurige Vaderlandsliefde, een hart, het welk naar overlacerfching dong, en dat in de daad zyn oogmerk te bereiken wist. Ily leefde ten tyden I Van solon; was van edelen afkomst. Twee te) genpartyen, megaklf.s en 1.ykurgus, hielden ! by hem lang het evenwigt. Om hen te overwinnen, 5 veroorzaakte hy zig zelve eenige bloedige wonden; I liet zig aldus op de openlyke markt onder het volk ; draagen, en gaf voor; dat zyne vyanden aldus zy. I nen yver voor den Staat beloond hadden. In de I hevigheid van het medclyden gaf het Volk hem een j Lyfwagt van vyftig Mannen, en verjoeg zyne Vyani den: doch eerlang maakte i? isistratus , door 1 middel van deeze Lyfwagt en zynen overigen aan. hang, zig meester van het Hot en de ftad. Solon, Q 2 moe-  a)A ALCIBIADES. zoud gy wel geen ongclyk kunnen hebben \ op geen van beiden is een volkomen vertrouwen te ftellen. Jeugdige doldriftigheid en vreesagtige dweepery zyn twee zeer zorglyke eigenfchappen ! — Maar hier in hebt gy ongelyk dat gy u, in dit geval, niet te redden weet, jaagt hen beiden, of ten minften dien geenen, welke u het gevaarlykfte dunkt, buiten uwe muuren. In geen eenen' Staat was dit immer zo gemaklyk ter uitvoer te brengen dan in den onzen. In alle ande- i re Staaten is de uitbanning een fchande, en dwingt zy den gebannenen een vyand te worden van het volk, dat hem verftoot. — Maar , gelukkige Atheners ! gy hebt den Ojiracismus! (*) OJlra- moedeloos zynde, verbande zig zelve uit Athene, \ n PisisTiiATUs, alhoewel tweemasten verdrec£n, Wist doch echter zig weder in het bezit van Athene te nellen; regeerde loflyk en ftierf als een vreedzaam Vorst. Het ojiracismus was in de daad eene der zonderlingfte uitvindingen, die men immer in , een vryen Staat, tot verzekering der vryheid, ungcvonden had, en waar door de Athenen die geenen ^woon waren te verbannen, welker verdienften hen zorglyk werden. Het Volk vergaderde, by dergelyk eene geleegenW of in den Tempel van hercule s, Onojarge, S^Jn, anderen, oP de openlyke markt, waar  DE JONGMAN. 245 OJlracismus! OJlracismus! — was daarop de kreet van alle zyden; wy willen een OJlracismus hebben daargefteld! — hyperbolus heeft gelyk ! Een OJlracismus moeten en zul, len wy hebben. Dus i een vat gefteld was, omringd door negen Archonten 1 en den Raad; hier in deeden de Burgers, volgens ; hunne wykcu afgedeeld, hunne berdekens, of tai feitjes, waarop de naamen der hun verdagte per1 {bonen gefchreevea waren. Wen telde vervolgens deeze naarnen, en die geen, wiens naam het meeste gemeld werd, moest tien jaar en lang de Stad vermyden; doch kon na dien tyd, ongelloord, er wederom binnen komen. 't Is onzeker, wanneer dit OJlracismus is opgeko. men; waarfchynlyk echter eerst na den tyd van pr- I sistratus. plutarciius geeft i1ipfarciius i van Cholarge , (een aanverwand van den zo even ge1 noemden wsistratds,) als den eerften op, over ■wien deezen ban is uitgeoefiTend. Men heeft niet weinig getwist, of deeze uitbanning al of niet als eene ftraf was aantemerken. Een foutere woordenitryd, zo als 't my voorkomt. Schan. ] de of verlies van goederen ging er toch niet mede ] gepaard. Hoe dikwerf en hoe zeer dezelve mis] bruikt is geworden, daarvan levert, onder veele anderen, auistidf.s een genoegzaam voorbeeld op. i De Syrakufers den Atluners in veele opzigten, zo in ! goede als kwaade gewoonten, doch het meest In de laattten, gelyk, hadden een gebruik, dat zeer fterk 1 naar het OJlracismus zweemde, 't welk zy Potatismus : noemden ; deszelfs tyd van uitbanning echter be, .paalde zig maat tot vyf jaaren. Q 3  s45 A L C I B T A D E S. Dus holde het Volk voort, tot dat eindlyk de Raad, — in 't heimlyk ook yverzugtig op de beiden Partyen, — toegaf, en eenen dag tot den OJlracismus Helde. Niets kwam aan alle zekerder voor, dan dat deeze flag alcibiades of nicias treffen zou, en de waarfchynlykheid was meer voor deezen dan voor dien; want eene moedwilligheid, waaraan hy zig juist toentertyd fchuldig gemaakt had, deed hem een menigte zyner aanhangers verliezen. Zie er hier de gefchiedenis van! In de fchilderkonst was agatarchus zo wel de beroemdfte als de bekwaamde man in geheel Athene. Niets ftond de bekwaamheid van deezen kunftenaar meer in den weg dan zyne eigenzinnigheid. De geringfïe berisping was in -ftaat om hem onverzocnlyk te beleedigen, en de kleinüe tegenfpraak kon hem tot woedens toe verbitteren. Eens bragt hy a l c i b i a d e s eene 11 e b e , welke deeze hem befteld had. Alcidia. bes  DE JONG M A N. 24?' hes overlaadde hem met welverdiende lof. fpraaken : alleen vond hy, dat de boezem van deeze hé b e wat al te ryklyk voorzien was. Dergclyk een overvloed, dagt hem, in dit geval een gebrek te weezen. Agatarchus beweerde, dat de boezem eener h eee aldus en met anders moest zyn, en dat hy er zig op verltond. Onze Held zo wel ervaaren in de befpiegeling als in de uitoeffening deezer kunst , verzettede zig daartegen; liet zig, al fpottende, iets van de bloedverwantfchap van hebe en ceres ontvallen, en bcleedigde daardoor, tegen zyn I oogmerk, den kunftenaar op het allergevoe: ügfte. , . Kort daarna had alcibiades agatarchüs hoognoodig ter befchildering eener kamer. Hy droeg hem dien arbeid op; deeze floeg ze af. Alcibiades voer met verzoeken, beloften en gefchenken voort. Agatarciius zond de gefchenken te rug; lachte met de beloften en wees de verzoeken van de hand. Alcibiades gaf. zig alle mooglyke moeiten: — te vergeefsch! de Schilder bleef eigenzinnig, en a l c i b ia d e s moest wyken. Weinige dagen daarna ging a gat archus de wooning van alcibiades voorby. 'Het Q 4 . w as  24» ALCIBIADES. was reeds fcheemeravond, en de ftraat taamlyk eenzaam. Schielyk fprongen uit eene hinderlaag, eenige flaaven te voorfchyn, die den Kunstenaar aangreepen, en, — terwyl al zyn vraagen en tegenfpartelen te vergeefsch was, — hem in het Paleis van alcibiades voerden. Men geleidde hem in een gevoeglyk vertrek, waar hy alle gemakken vond, doch de deur werd agter hem wel vast geflooten. Deeze zonderlinge gebeurtenis maakte agatarchus geheel beiluitloos. Intusfchen hy bezig was, met te overleggen, wat hem te doen ftond, of gerugt te maaken, of ftil en bedaard het einde deezer gefchiedenis aftewagten, trad alcibiades zelf door een andere deur binnen; trad de kamer binnen met een zo lachend en viiendlyk gelaat, als of hy by een Vriend verfcheen, dien hy wat al te lang naar zig had laaten wagten, en by wien hy zig, wegens zyn vertoeven, wilde veröntfchuldigen. Agatarchus! Zei hy, vergeef my een verzoek, dat van den gewoonen weg afwykt! Vergeef my, wanneer ik een zo moeilyk te verkrygcn goed , als uwe tegenwoordigheid is, op deeze, zelf eenigzins gevaarlyke wyze, te verkrygen poog. AoiT. Zoon van k 11N i a s ! ik hoop evenwel niet, Alc.  DE JONGMAN. 249 Alc. Gy hebt van van my alles te hoopen, en niets te vreezen! — niets te vreezen , dan dat ik u niet eerder zal laaten vertrekken, voor dat gy u verwaardigt, om myne reeds zo dikwils afgcflagen bede te verhooren, — de bede, om my nog eenmaal de wonderen uwer kunst te vergunnen, door de hier ueffens zynde kamer te befchilderen. Agat. (met een toorn, die men 'zig ligtlyk verbetlden kan.) Ha! — nimmer! ■— nimmer meer! — Dat de hand lam werde, welke ooit voor u arbeid! — En zo gy, gewelddaadige Jongeling! zelf laaghartig genoeg zyn mogt, om myn leeven te dreigen — Alc. (lachende hem in de reden vallende.") Dat zou zeker laaghartig weezen, ten uitterften laaghartig zelf! — doch daarin, dat gy my als een weinig gewelddaadig befchouwt, hebt gy taamlyk gelyk. Zo ik ooit myn zinnen ergens op gefteld heb, dan begin ik, zo als billyk is, ja! altoos gaarne met zagte middelen, doch eindig ook zomtyds , wanneer zagtheid niets baat, op de ernlligfte wys. Agat. Ha! fchandlyk! ik doorgrond uw oogmerk! maar ik zweer u, het zal u niet Q 5 se  sSo ALCIBIADES. gelukken. Ik ben een vrygebooren Athtm, zo goed als gy , _ en wie kan zodanig eenen, wie eenen kunstenaar dwingen ? . Alc. Niemand! maar hem redenen voortehouden, dit ftaat vry! en ik zal u de myr nen, waardoor ik u zal tragien te beweegen, zo daadlyk voorhouden. Vervult gy myne begeerte, dan is, geduurende den ganicben tyd, dien gy tot het fchilderen noodig hebt, alles wat myn huis aangenaams en myn tafel kostlyks heeft, voor u zo goed als voor my! dan ftaat alles aan u; de baden, de bediening der fiaaven, de vervulling van eiken wensch ! — (lachende. ) zelf zullen uwe nagten niet al te verveelend of te ééntoonig doorgebragt worden. Eene Iberifche of Milejïfche, beiden zo fchoon, als bf uw penfeel ze göfchapen had, zullen er op loeren; zullen beurtlings elkander benyden, wanneer gy een van beiden wenkt. — Ook dan, wanneer alles afgewrogt zal weezen, en gy wederom naar de Vryheid verlangt, zal eene goede belooning, maar, neên! geene voorloopige eigenroem. Doe het geen ik u verzoek, en hét zal u gewislyk niet berouwen. Is echter uwe onwilligheid door geene goedheid te overwinnen; is er geene verandering in uwe maat-  DE JONGMAN. 251 | maatregelen te brengen, •—1 vergeef bet my dan, zo ik ook myne maatregelen zal weeten te neemen! Hier mede boog hy zig al lachende; Hoop in de zykamer en verdween ! agatarchus, geheel gloeiende van toorn, wilde hem agter na, doch vond de deur alrcde vast geflooten.' Hy maakte een zo fterk en langduurig gerugt als hem flegts mooglyk was. Te vergeefsch! Niemand in het ganfche huis, die er acht op floeg, en dat hem iemand op de ftraat zou hebben kunnen hooren daar toe was de kamer alte verre afgelegen. De' arme agatarchus vermoeide zig zonder cenige andere vrugt, dan de vermoeidheid zelf. Een flaaf zo ftom als een visch, bragt hem zyn avondmaal kostlyk toebereid; agatarchus verfmaadde het en wilde te gelyk met den flaaf door de deur dringen ; men ftiet hem te rug; hy mogt 'er zig tegen aankanten zo veel hy wilde; het rustbed in de kamer moest eindlyk hem ten rustbedde verftrekken. Des anderen daags bragt men hem verfche fpyze, beneftens een palet, verwen, penfeelen, en verdere fchilderbehoeften. De eerfte nam hy, want de honger dwong hem^ doch 1  *5* ALCIBIADES. doch de laatteen trad hy met voeten. . De flaaf lachte en liet hem alleen. Drie dagen was dit aan beiden zyden het zelfde. Op den vierden dag werden de fpyzen zo karig en flegt, als of ze door een Spartaanfchen Kok waren toebereid; agatarchus verfmaadde dezelven: op den vyfden en zesden dag vergenoegde hy er zig mede, want •niemand word feller door den honger geplaagd, dan de nietsdoende. Op den zevenden dag greep hy palet en penfeel, van (tonden aan, werd geen Zwelger uit Sibaris zorgvuldiger bediend dan hy: doch het geen hy fchilderde was zynen kunstroem onwaardig; want het mismoedig ongeduld beftuurde zyn penfeel. Tegen den avond van deezen dag verfcheen er een Meisje in zyn kamer, zo fchoon, dat agatarchus zig verbeeldde eene der Bevalligheeden in haar te befchouwen. „ Ik ben, zei het lieve Schepzeltje , die Milefifche, t ha r g e l i a , waarvan myn Meester alcibiades u reeds met een paar woorden gefproken heeft, en ben hier gekomen, om voor u te zingen en te danfen."Zy deed zulks beiden, met eene behaaglykheid, met eene zo verruklyke bekoorlykheid, dat de Schilder naauwlyks zyne zinnen ge- loo-  DE JONGMAN. aS3 loc-ven dorst, echter volgde hy dei-/ zeiver aandrift; want, na het eindigen van den dans, floeg hy vuuriglyk zyne armen om haar heen, en poogde haar tot zig te trekken op zyn rustbed; maar zy ontfliptte hem even gelyk een dwarrelwindje. Heden, zei zy, is het my flegts veroorloofd, om my maar alleen aan u te vertoo- nen; doch behaag ik u; wenscht gy, dat ik zal wederkeeren, en gy my by u behouden zult, gedraag u dan, in het toekomende, in dier voegen, dat men met uwen arbeid niet andermaal doe, het geen men er zo even mede gedaan heeft. „ Zo even mede gedaan heeft? wat meent gy daarmede?" Zy wees op de Zykamer, aan welke a g atarchus dien ganfchen dag gefchilderd had. Hy keek in dezelve en zag al de vrugten zyner vermoeijing van dien dag, uitgeveegd. Myn Meester, hernam tii a r o e l ia lachende, wil niet flegts Schilderftukken, maar hy wil Schilderflul.ken van agatarchus, hy wil Hukken hebben, die zig hunnen Maaker niet behoeven te fchaamen! Op het uitten van deeze woorden Hoop zy weg; terwyl,  *54 AIC1BIADÈ S. wyl, op een teken, dat zy gaf, de deur zig fchielyk opende, en agter haar weder toegeflooten werd. Spraakloos, gelyk een beeld, ftond agatarchus eenige oogenblikken en barstte toen aldus uit : Is deeze niet de heiiloofte Hoef van de ganfche waereld! zal hy eindlyk niet nog zyne begeerte verkrygen? Tienmaalen riep hy te vergeefsch : MilefiJche! thargelia! Schoonfte thubi. lia! thargelia kwam niet; evenwel dagt hem van verre een zoetvoerig gelach te hooren. Hy moest zig nu eenzaam op het rustbed uitftrekken. Plet grootfte gedeelte van den nagt ileet hy flaaploos, onder de geftadige voorftclling, hoe zoet deeze nagt voor hem had kunnen zyn, en hoe dezelve nu heel het tegendeel zyn zou. Den volgenden morgen teeg hy vroegtydig aan het hernieuwen van zynen vernietigden arbeid. Ik wil zien, dagt hy by zig zelf, of de Milefifche woord zal houden. Ik kan immers altoos wederom uitfcheiden,wanneer ik geen lust meer heb, en zy zig van myn werk verzekerd houden. Alles wat hy thans aanving, wat hy fchilderde, ge- fchie-  DE JONGMAN. 2SS fchiedde met kunst en met vlyt. Naauwlyks had hy aldus een uur voortgearbeid, wanneer eene itreelende muziek zig in een naastbyzynde kamer hooren liet, en eenige liederen tot lof zyner kunst hem nog beter de iturcn verkorteden, als zyne hem welgelukkende kunst hem buiten die reeds gedaan zou hebben. Hy vergat den ganfchen morgen, den ganfchen nademiddag door, dat hy opgellooten was, en gedwongen fchilderde. Slegts met het vallen van den avond verliet hem zyn yver en begaf hein zyne werkzaamheid. Tegen den nagt hield de Milejifche haar woord. Zy was nog veel bekoorlyker dan gisteren; haar dans veel verlcidelyker; haare vleiende woorden waren veel zoeter, —i en haare omhelzingen, veel vuuriger! . Ue dronke agatarchus fcheen in een Zee van wellust en vervoering te verzinken!— Vreemde wellusten, zelf den Jongling geheel onbekend gebleeven, leerde deeze heetverliefde Slavin aan den betoverden Man. Toen zy met het ryzende Zonnelicht, den volgenden morgen opltond , en van '.hem fcheiden zou , vroeg zy hem nog eerst al lachende: Of hy nu nog wel lust zou hebben,  tgü ALCIBIADES. ben, om alhier een paar weeken te vertoeven, al ware het zelf, dat men de grendels van de deuren liet? — Hy verzekerde haar van ja. „ Hier blyven en in uwen kunstarbeid volharden? — Zweert gy my dat?" Ik zweer zulks by uwe bekoorlykheeden en by myn leeven. „ Dan zal ik het myn Meester bekend maaken, en voor u fpreeken. Waarlyk hy waardeert u ook als Man, en hoopt, doch dit is zyn zaak. Alleen heb ik u te zeggen, dat indien uwe loffpraakcn op myne bekoorlykheeden u ernst zyn , dan hangt van den vlyt uwer dagen het geluk uwer nagten af. — Dit begrypt gy wel! — Hier mede gaf zy hem nog een kusch, die ah vuur op zyn hart brandde, en verdween. Ook deezen morgen vloog het penfeel van agatarchus en fchiep. ter vlugt toveryen. Toen hy tegen den middag, volgens gewoonte, zig ter maaltyd wilde zetten, trad alcibiades zelf binnen. . Vergeef het my, aldus fprak hy hem aan; dat ik in lange mynen Gast niet bezogt! de reden daarvoor is, om dat gy tot hier toe myn vrywilligen Gast niet waart, en om dat myn be-  DE JONGMAN. 9S7 zoek u flegts meer verftoord , ja ! misfchien u als' eene befpotting toegefcheenen zou hebben. Thans, nu uwe onwilligheid geweeken fchy-nt , i— thans , nu een bekoovlyk Meisje my verzekert , dat gy genoegen by my , óf liever by haar fchynt te hebben , thans kom ik, om u te vraagen, agatarchusi Wilt gy , op zodanige tyden , als gy zelf verkiest, myn gezelfchap, myn Tafelvriend, myn Medehuisregeerder , en de Minnaar van eene der fchoonfte Nimfjes van Griekenland weezen ? de Minnaar zelf van twee Nimfjes ? — want ik zal u de vrye keus geeven , tusfchen de Milefijche , welke u reeds bekend is , en eene andere , haar gelyk in bekoorlykheid en lieftalligheid ! — Wilt gy dit doen ? ,. Ja!" En in uwe tusfchenuuren het begonnen Schilderwerk voleindigen, waarvoor ikudaarenboven , overëénkoinftig uwe verdienden , beloonen zal ? Agatarchus beloofde zulks en hield zyn woord. Alcibiades vattede hem by de hand en geleidde hem, by den kring zijner overige Vrienden, in zyn eetzaal, wees hem de beste plaats aan , en gedroeg zig van dat tydflip af, in diervoegen jegens hem , dat niet ih deel. R alleen  45» ALCIBIADES. alleen de onwilligheid van agatarchus zeer fpoedig en geheel verdween ; maar dat, hy zelf, met een zeker ongenoegen , zynen arbeid ten einde zag fpoeden. Zyne belooning , toen hy alles afgewrogt had , beltond in vier Altijche Talenten ; blyvende hy vervolgens de Gastvriend van den Zoon van klinias. Doch weldra kwam ook deeze gefchiede" nis aan den dag , en de meeste Atheners befchouwden dezelve met ongenoegen. Een Vrygcbooren , een aanzienlyk Man , in hun midden , optevatten , opteiluiten , te dwingen ! dit was waarlyk geen gevoeglyk voorbeeld in een Vryen Staat , en toen heden het OJlracismus op het tapyt kwam , wisten de Vrienden van nicias zo dikwils het geval van agatarchus aantevoeren , dat de Vrienden van alcihiades taamlyk bang te moede begonnen tewotden. En van daar het gefprek , dat megakles , een zyner toenmaalige vertrouwdfte Vrienden , twee dagen vóór dat gewigtig tydftip , met hem hield. At Cl-  de jongman; tg» alcibiades, megakles. Me, Wel nu , myn lieve alcibiades! wat doet gy thans ? a l c. Dat ik gewoon ben te doen. Ut fpeel wanneer ik arbeiden, en arbeid wanneer ik fpeelen moet. M e g. Zyt gy intusfchen ook wel bedag» «>m uwe beste goederen intepakken ? Alc Intepakken? ■— Ik? M e g. Wel ja ! Voorzigtigheidshalven. Alc Voorzigtigheidshalven ? Beu* zelt gy misfchien ? M e g. Vergeet gy misfchien , dat het overmorgen OJlracismus- zal zyn ? Alc Ik vergeet het niet. Meg. En telt gy u zelve niet onder do aanzienlykfte, beroemdfte, en met een woord, onder de eerfte Staatsmannen ? Ra Alc.  * ALCIBIADES. Alc. Vermits gy my zulks onder vier oogen vraagt ;• ja ! ik tel 'er my onder. M e g. Wel nu ! en gy beeft niet , daar deeze OJlracismus bepaald werd , om een der wasfende Hoofden van Staat te verwyderen! Gy beeft niet, daar ten minften de helft der Burgery voor u bedugt is, en er zelf mooglyk nog eenigen zyn, die u haaten! — daar nicias alle poogingen te werk ftelt , om zynen Aanhang talryk te maaken ! daar r-HEAX (*), uw grootwordende Naarvolger, ook reeds een taamlyken krjig van Aankleevers om zig verzaamelt , en men in 't on- (*) Pbp.ax, de Zoon van erisistratus, fcheen toentertyd al cibi a i> es indedaad te willen op zyde ftreeven , offchoon het naderhand bleek, dat hy niets uitvoerde , waarin hy flegts van verre hem evenaarde. Plutarchus getuigt van hem, dat hy, in den gemeenzaamen omgang, beterfpreeken en handelen kon, dan in zaaken , die opeulyk voor het volk moesten ter uitvoer gebragt worden. Van daar ook, dat f.upolis, een Dramadigter, vanhemzegc: Ten Zwetfer wel gefchikt, mnar niet ten Redenaar. In de leevensbefchryving van nicias vinden wy, door theophrastus verhaalt: dat,deeze gebeurtenis zoji voorgevallen zyn, ter geleegenheid van een verfchil tusfehen alcibiades en phf.ax, en niet nicias j doch de meeste Schryvers wederfpreeke» zulks.  DE JONGMAN. sfii onzekere is , aan wien hy zyn (tem zal geeven ! —■ Gy beeft niet, daar uw Aanhang, op het ruimfte gerekend , flegts een groot derdedeel uitmaakt ! Alc. Gelukkig Hy, die onder elk drietal van zyne Medeburgers eenen Vriend telt. Meg. Dat is waar ! doch in't geval van een OJlracismus ge;den twee ftemmen meer dan een. A lc. (lachende. ) Hoe ervaren is meg a. klis in het rekenen! Maar indien nicias, die Aanvoerder van zulk eenen vreeslyken hoop , zig eens met my tot één oogmerk verbond! — dan zou ik althans wel zeker weezen ? Meg. Nicias? — gy droomt! — Juist deeze nicias is immers, — Alc. Myn Vyand! — Maar worden zomtyds Vyanden geen Vrienden V Meg. o Ja ! even gelyk 'er wel Bergen waren, die, door eene Aardbeeving, tot een vlak land werden ! maar indedaad zyn dergelyke effen gronden zeer zeldzaam, en daarenboven vry onzeker. Alc. Dit is zo vernuftig, dat het in een R 3 Vaars  a 61 ALCIBIADES. Vaars zou pasfen. Maar wilt gy eens een weddingfchap aangaan, dat dit geval van verééniging tusfchen my en nicias, 'twelk u zo onmooglyk dunkt, weezenlyk gebeuren zal ? Meg. Van harten gaarne. Geef flegts de fom op ! Alc. Duizend Drachmen. Meg. Slegts duizend ? vierduizend! Zo veel duizenden als gy wilt. Alc. Laat het tweeduizend zyn! op dat het flegts eene gedagtenis of aandenken zy, en geen verlies worde! EEN DAG DAARNA. DE KAMER VAN NICIAS. Nicias, een zyner Slaaven. Ik geloof, Karei ! dat gy droomt. Wie , zegt gy , dat daar buiten is , en by my komen wil ? Slaaf.  DE JONGMAN- s<55 Slaaf. Alcibiades , cie Zoon van kl ini as ! en ik zou nog veel meer moeten doen dan droomen , myn Meester ! indien ik hem niet kende. Nic. Maar wat dryft hÊm toch herwaards ? 't Is onmooglyk dat hy het weezen kan! In de tegenwoordige omftandigheeden. Staaf. Indien hy het dan evenwel zy, moet ik hem dan hier binnen brengen ? Nic. Zekerlyk! (de Slaaf vtrtrekt. Nicias by zich zelf.) 't Is misfchien dit zeldzaam bezoek , 'l welk my heden morgen , door de lever des Offerdiers, van gelukken en mislukken , zo onbegryplyk verward door elkander, is aangekondigd geworden? — (de deur word geopend.) Ha ! - waarlyk hy is het! Myn Slaaf heeft evenwel gelyk. Alc (lachende binnen treedende.) Voortreffelyk, nicias! — Uw euklio heeft u verraaden. Nic. C belemmerd.) Verraaden ? Alc Dat gy hem naauwlyks geloof wildet geeven, toen hy my by u aandiende. Nic. (verlegen.) In de daad, — R 4 AlC'  *«4 ALCIBIADES. Alc (op een vertrouwlyken toon, even als tegen een Vriend.) Is het dan eene zo gansch ongehoorde zaak , dat de eene Staatsman den anderen , de eene Demagoog zynen Medegezelfchapper ,. en de jonge Veldheer den Ouden bezoekt? Zyn wy niet beiden Atheners? Trekken wy niet alier oogen , aller achting naar óns ? En wy onder elkander , wy zou. den elkander niet wceten te fchatten ? . Voorwaar, nicias ! ik van myne zyde ten minften , doe het ten uwen opzigte. Ik eer uwe ervaarenheid , uwe voorzigtigheid , en (met een veelzeggende lach,) ook dat géene ) t welk gy zelf eert, uw geluk (*) ! 1 Vind gy ook niet veel in my, 'twelk u geenzins mishaagt ? 't welk gy mooglyk u zelf toewenscht ? Nic. Voorwaar, alcibiades! Uwe aanfpraak is nog veel zonderlinger dan uw bezoek. Wanneer heb ik alle achting voor uw perzoon ontkend ? Alc. (op den voorigeu toon volhardende. ) Nooit! — Jammer is het ilegts , dat, in weerwil der achting van twee mannen , die zo C *) Een heimlyke befpotting van de vreesagtigheid van nicias , die om den Nyd niet te tergen , al. les wat hem wel gelukte , aan he: blooie geluk'toe'. fchreef,  de jongman. tös zo naa aan eikander grenzen , de een altoos van den ander denkt , dat hij niet alleen zyn Mededinger , maar ook zyn Voorbyftreever in de baane van eere en geluk zy ! Jammer is het flegts , dat Twee , die zo digt by elkander op een pad loopen , altoos gelooven , dat de een den ander in zynen vaart. hindf-rlyk zy, en dat zeer fehielyk uit Medgezellen , Mededingers , en uit Mededingers Tegenpartyen gcbooren worden ! Nic. Ik weet niet , Zoon van kltn i a s ! of gy de myne zyt , maar ik ten minften ben , Alc. (. hem lachende in de reden vallende. ) Ha! ha! ha! myn lieve nicias! verfchoon myne onbefcheidenheid , die u in de reden i valt ! Maar zo gy by dit uw zeggen , ik ten minften ben , wilt voegen , de uwe niet ! i dan bid ik u , fpaar deeze woorden ! Een© ! Griekfche getuigenis der Waarheid is buiten dat I geen lofi'praak by de Uitlandcrs , — en even : daarom moeten wy onder ons ten minften i der Waarheid hulde doen. Nic. (eenigzins beleedigd. ) Dit is zekerlyk een Deugd , die ik ten allen tyden I hoogtchattede; welker gemis geen Vyand zelf my ooit verweeten heeft, en die ik in tegendeel in u nog nimmer hoorde roemen. R 5 Alc.  «65 ALCIBIADES. Alc. Laaten wy dan eens zien , in welk eene maate gy dezelve bezit! Gy weet, wat er morgen gebeuren moet ? -Nic. Een OJlracismus. Alc (Jchielyk.) Wel nu! zeg my dan, Welken Naam hebt gy toch wel aan uwe Aanhangers bevolen , om op hunne tafeltjes te fchryven ? Den mynen , niet waar ? Nic. Alcibiades ! ik verwonder my over uwe ftoutmoedigheid. Ik vraag u nog niet , i Alc. Welken Naam ik myne Vrienden heb aanbevolen ? 6 Dat wil ik u gaarne en op (taande voet zeggen. Tot heden moigen vroeg toe , beval ik hen een Naam te fchryven, die zig zeer gemaklyk laat gisfen , — den Uwen, naamlyk. Nic. Voortreflyk ! Gy wilt dan wel veroorlooven, gelyk met gelyk te vergelden? Alc Tot heden morgen vroeg toe ! — Verftaat gy my ? — Maar zedert heb ik myn hevel wederroepen , om redenen , die gy , ongezegd , niet ligtlyk raaden zult , alhoewel zy binnen het bereik van een iegelyks opmerking vallen , die flegts eenigzins de natuur der dingen in 't algemeen , den aart van onzen  DE JONGMAN. 267 zen Staat in het byzonder , en vooral dien van het OJlracismus naardenkt. Redenen, ■— die zekerlyk, wanneer gy rny zonder voorj oordeel aanhooren wilt en aanhooren kunt , ook mynen Naam van de tafeltjes uwer Aanhangers zullen uitwisfchen. Nic. Gy maakt my ten hoogden nieuwsgierig om deeze redenen te mogen hooren. Alc. Slegts, gelyk ik gezegd heb, kunt gy ze hooren, zonder vooroordeel ? Nic. Deeze Vraag zelf is airede eenebeleediging : echter wil ik ze met een koel Ja! beantwoorden. Alc. Zeg my dan, goede nicias! waar ; toe werd dit OJlracismus uitgevonden V Wat was de bron waar uit het voortvloeide , en welken zyn zyne bedoelingen ? Nic. Ha! ha! Leerling van socratès! komt gy al weder met uwe vergezogte , verleidelyke , en van uwen Meester ontleend* Vraagen voor den dag ? Alc. Gelukkig voor my , zo ik veel van socrates ontkenen moge. Het geene hy leert is Deugd. Maar , by al wat heilig is, verleidelyk ten minden zullen thans myne Vraa-  ifil ALCIBIADES. Vraagen niet zyn! Zy moeten voorafgaan , indien ik anders fpreeken zal. Nic. Laaten ze dan voorafgaan • Alc. Ik herhaal dan : Waartoe werd het OJlracismus uitgevonden ? Nic. Ter wegruiming van magtige, ook wel verdienstlyke , doch by het Volk verdagte Mannen. Alc. Juist ! Maar wie heeft het waarfchynlyk uitgevonden , de Magtigai , of het Volk ? Nic. Zonder twyffel het Volk. Alc. Dat geloof ik ook : maar 't is ook waar, dat veele Magtigen, vermits het OJlracismus 'er toch tot hun nadeel was , ook nu en dan het zelve tot hun voordeel hebben weeten te gebruiken , en er verfcheiden door verdreeven hebben, die niet zo zeer voorden Staar gedugt, als wel hunne Staatzugtige oogmerken tegen waren. Zo als, by voorbeeld, themistocles met aristides, perikles met cimon en thucidides en honderd anderen meer met hunne Tegen. ftanders gehandeld hebben ! gelooft gy wel, dat zy er wyslyk aan deeden ? Nic.  DE - JONGMAN. 1C9 N1 c. Ten minften niet onwyslyk , want zy maakten er zig ruimte door. Alc. Om kort daarna deeze ruimte zig zelve wederom te beneemen. Mededingers te hebben is iets zeer gewoonlyks, of liever iets ; onvermydlyks ; dezelven te willen doen vallen is iets, dat zeer gemaklyk te veröntfcbul; gen zy ; maar hen zo te doen vallen , dat men weinige oogenblikken daarna in dezelfde groef vallen moet, is waarlyk niet verftandig gehandeld. Dwaazen , die zig gansch- lyk door eenen verborgen haat laaten regeeren , en wier duister oog niet verder dan het tegenwoordige zien kan ,,.zyn berispelyk ; en even hetzelfde zyn zy, die het eerst het Volk den boog leerden fpannen , welken zy kort j daarna tegen zig zeiven gerigt zagen. Dezelfde themistocies, die zynen rechf vaardigen Mededinger tot wyken dwong (*)» moest (*) De Nyd van themtstoKi.es tegen aristi des blyft een eeuwige vlak in het leeven van den Eerften. Zekerlyk ftak het befcheiden , fteeds zig zelf gelykblyvend , alle grootschheid verfmaadend , bedagczaam en onbcrisplyk caracter van den Laatften zeer voordeelig af by het driftige , eergierige , rustlooze, enrecht en billykheid dikwerf tegen eigen voordeel daar aan opofferende van den Eerften. lin waarlyk een Man , zo vol omwerpen en roemzugt als tbemistoki.es, kon eenen Houten en onverfchrok-  t?o A LCtBIADES. moest fpoedig daarop , ( voortvlugtig , ) zyn behoudenis by de Molosfers en Perfers zoeken. In den beginne werd daar door de Party der overgebleevenen des te raagtiger , doch juist deeze ken Zedenmeester nier anders ; dan met misnoegen, dulden. Maar de winst van den Eergierigen fpreekt zyne maatregelen niet vry van ongerechtigheid, en de ongerechtigheid word door niets , ten minften door niets geheel, óntffchuldigd. Thbmistoki.es , bekwaamcr dan iemand zyner. Tydgenootcn , om de menschlyke driften te befpieden en te gewinnen , veroorzaakte dat de Athenen tindlyk zelf, op de erkende deugden van aristiwes nydig werden. Het ligt in de menschlyke natuur , offchoon niet in derzelvcr pryswaardige eigen, fchnppcn . dat wy den geenen niet beminnen, die dé pligten , welken wy allen vervullen moeten , indiervoegen vervult, dat wy daarin hem niet kunnen naavolgcn ; en aristiüüs werd nergens andersom verbannen , dan , om dat men niets aan hem ta berispen vond. Men verhaalde toen ter tyd , dat een zeker Landman , niet kunnende fchryven , den hem in perfoon onbekenden au i s tides ontmoetende , denzelven zyn Kerdeke aanbood , met verzoek, om op hetzelve den naam van aiusiides te willen zetten . En waarmede , vroeg hy den Landman , heeft deeze Perfoon u immer beleedigd ? — Met niets , was hec antwoord, dan dat ik moede ben , om hem altoos * Rechtvaardige te hooren noemen. Zonder ver¬ der een woord te fpreeken voldeed deeze edele Ziel aart  DE JONGMAN. a?% deeze aanwas van vermogen, werd in 't korï ij hem zelf nadeelig ; vermits altoos de Mag, i tigfle de prooi van het OJlracismus worden ; moet , en dit een middel is , waar door het ! den nieuwaangekwcekten Volksgundeling aU ! toos gemaklyk valt, om den ouden verdien, i fielyken Staatsman ten val te brengen. Ik "zal • er geene voorbeelden! van aanvoeren ! de Jaarboeken van ons Land leveren er byna mee? op , dan zy bladzyden hebben. Gy zult mjj derhalven , ongevcrgd wel willen toeltaan dat het OJlracismus een zeer onzeker , en ten hoogften een kortbewerkend middel ten onzen verderve zy ! Nic. ó Ja ! zeer gaarne. Alc. Maar nog fchandiyker word het voor den geenen , die er zyn toevlugt toe neemt. Indien nu flegts uitfteckende verdienden , door dit middel, te rug gehouden moeten worden. Welke andere belydenis legt hy dan af, die ver- aan het verzoek , en fmeekte den; Goden, toen hy de Stai verliet , enkel om deeze gunst ; dat zy alle onheilen van zyne Landsluiden geliefden aftewenden t : die mooglyk zyne terugroeping zouden kunnen bewerken. Deeze uitflap is zekerlyk vry groot, dog wy kosten i de verzoeking niet wederltaaii , om de beminlykft* Beugd met een paar woorden aantellippen.  »7t 'ALCIBIADES. iemand verbant, dan dat de Gebannene hem in waardigheid en verdienden overtreft? Watbe» wystbet verfchoond blyvcn van deeze draf toch anders, dan gebrek aan bekwaamheeden , kloekmoedigheid en magt ? Te moeten vreezen t dat ons , in het toekomftige, het een of ander fchaden zal , vereert waarlyk den vreezenden , in een zeker opzigt , niet ; vermits het een mistrouwen op zyn eigen hart voorönderftelt ! maar te hoopen, dat dees of geen te eeniger tyd eins niet fchaden zal kunnen, is nog veel fchandiyker ! Dunkt u dit ook , niet ? Nic. (zeer fpitsvinding. ) Het klinkt ten minden als zeer juist , vooiöndcrftelt dat het alzó eens niet ware. Alc. ó! Het klinkt nog tienmaalen fiaauwer, als het zig inwendig gevoelen doet. Bedenk eens ten vollen, wien wy, door dit mid- jj del , zo dra wy er ons door tragten te wreeken , de Wapens in de hand gceven ? N i c. Aan wien ? Alc Aan het Volk ! aan dien losbandi. gen Hoop , die met alle winden omdraait ; die woeliger dan eene door dorm beroerde Zee , wreeder dan een p h a l a r i s , altoos >aar nietnvigheeden tragt , ondankbaar en onver-  DE JONGMAN. S7S i vcj zaadlyk, fteeds op de vernedering zyner • eigen geformeerde Goden uit is: die nu eens trotsch is als een tyger, — dan wederom lafhartig gelyk eene Vrouw! een Hoop doldriftigen, die thans Azia en Afrika verflonden i waant te hebben , en morgen , voor een handvol Spartaanen en Beotiërs, in onderaardfche ; holen zig te verfcbuilen poogt! die nu eenen raazenden kleon aanbid en dan eenen recht vaardigen aristides verbant. — Is dan, helaas! het volk niet dikwils genoeg onzen heer? en willen wy dan zyn juk nog lastiger, zyn moedwil nog onwederftandlyker, en zyne heerfchappy nog drukkender maaken? Zullen wy de tanden van den krokodil fpitfen, ten einde hyons te bloediger verllinde? Nic. Een voortreflyk vriend van het volk en den Staat! Alc. o! Zeer zeker, een vast, onveranderlyk. vriend van den laatften, en ook van het eerfte, indien gy daardoor het beste gedeelte des volks vei ftaat! — maar hier! — I De Veldheer zoekt de dapperften zyner krygsknegten uit, wanneer hy voorneemt iets groots I te verrigten; de Redenaar keert zig tot de verftandigften onder zyne Toehoorders: ——•• i maar hier moet hy, die het OJlracismus te •ntgaan zoekt, zo wel den geringften FruitH. deel. S vei-  ï74 ALCIBIADES* verkooper als den verftandigften en rykftcn Burger vleïen; want beider tafeitjes gelden evenveel. Nic. En waartoe of gy my dit alles zegt?. Alc Reeds ftond ik op 't punt, om u dit te zeggen,, en zal het zo aanftonds zeg gen. o nicias! ik bezweer u, fchryf den voorflag, dien ik u doen zal, niet toe, aan lafhartige vrees; zy word u niet gedaan door eenen overwonnen, die om genade bid! alcibiades, uit Athene verdreeven, zon. voorzeker alcibiades blyven: zou voorzeker altoos Staaten vinden , waar hy fchitteren, waar hy heerfchen kon ! zulke Staaten misfchien, waar niet eens (met een dubbelzinnige lach.) de vreeslyke nabuurfchap van nicias hem de grenzen zou bepaalen. Nic. Huichlaar! uw voorllag? Alc. Ik doe u dien voorflag ook niet, uit enkel mistrouwen op de genoegzaamheid van I rnyn eigen aanhang! Ik ben zeer wel met het getal en den yver myner vrienden te vree den; en nog heden morgen heeft vheax my zyn medewerking tegen u en de ftemmen van zeshonderd Burgers laaten aanbieden. Nlc. ( Verfchrikt,) fh e a x, aan u? —r • -.- • . Tc- I  » È JONGMAN. S7S Tegen my? —■ En gisteren nog? — (zig bezinnende. ) Alc. Beloofde hy u het zelfde, .dat weet ik wel. Maar, Staatkundige NICIA s! verbeeld gy u dan het alleen te zyn, die voor uw eigen voordeel waakt; die alleen de waare of egte berichten heeft? Of vergeet gy, hoe zeer een eenige nagt, een eenige voordeelige 'verdryving van vooröordeelen, den wil van een mensch, vooral van een eergierig mcnsch, veranderen kan?— Maar wees gerust! Zo gy zelve er my niet toe dwingt, dan zal ik van het voordeel, 't welk de vriend, fchap van pheax my bezorgt, geen gebruik maaken! — of ten hoogften er dat gebruik van maaken, om u te beweegen tot het neemen van zulke maatregelen , waarby gy te gelyk den rol van een waar Staatsman, van. een goed Burger, en van een edeldenkend man fpeelen kunt. — Stemt gy hier in toe! Nic. (Op een veel toegeevendet toon, dan te voeren.) Als ik deeze maatregels billyk vind, waarom niet ? 1 A l c. Laaten wy dan voor een poos vergeei ten, dat wy tegenpartyen zyn. Laaten wy, met veréénde kragten, ons van een middel bedienen, waardoor wy het fchandlyk sti S 2' fchsiad-  »76 ALCIBIADES. fchaadlyk OJlracismus, voor eeuwig en altoos, eenen doodlyken flag toebrengen ; waardoor wy het aan eene algeineene veragting ten prooye geeven; het volk zelf er eenen afkeer voor inboezemen; en van dat geene, 't welk altoos voor den verdienstlyken en eerlyken vreeslyk zyn moet, op zyn meest een bullebak maaken, die voor openlyke booswigten en roeklooze deugnieten dienen kan! Nic. Waarlyk een zeer groote onderneeming! maar hoe dezelve begonnen? Alc. Niets is gemaklyker dan dit, zo dra wy, niet flegts, — Ik herhaal het, om dat het onvermydlyk is, — zo dra wy niet flegts door onze nydige yverzugt, maar door eene onderlinge verftandhouding.de Hemmen onzer Aankleevers weeten te beftuuren. — Het OJlracismus trof tot dus verre alleen maar de eerften des volks, en even daardoor werd het zo geacht en gevreesd: doch laat het flegts éénmaal iemand onder de heffe des volks treffen , en ten eerften zal het een verachtlyk goochelfpel worden, en op zyn allermeest zal er nog maar ééne herhaaling nodig zyn, om het zulks voor altoos te doen blyven. Want even gelyk men geen Edelen ter geesfeling, maar wel tot het drinken van ver-  DE JONGMAN. 277 gif doemt, daar de eerfte de ftraf der flaaven blyft, 20 zal ook het OJlracismus, wanneer eenen hiperbolus er door verdreeven word, voorzeker in 't vervolg voor geen nicias of alcibiades meer te dugten zyn. N 1 c. ( Geheel verwonderd.) hiperbolus zegt gy? deeze Nietswaardige? Alc Juist om dat hy zo nietswaardig is, en om dat door hem het tegenwoordig OJlracismus aangefteld, ten minden veroorzaakt is geworden. — Deeze zeldzaamheid doet het te meer in 't oog loopen, en maakt het ganfche geval veel belachlyker; en die zaak is doorgaands gewonnen , die men flegts de Atheners belachlyk te maaken weet. Ik heb ten deezen einde, in voorraad, eenige voorbe. reidzelen by myn Aanhang doen maaken, en pheax heeft zig in ftaat gerekend, om iets dergelyks by zynen hoop te zullen kunnen bewerken. Nu nog uwe toeftemming! en Athene hoort morgen een (tem, van zulk een zonderling foort, dat ons Nageilagt er zig nog over verwonderen en om lachen zal moeten. (Terwyl nicias met bedenklykheid het hoofd fchud.) Gy zyt in 't onzekere! —— Maar, nicias! wees een man, en laat eenmaal het belang van alle braave Mannen meer by u gelden dan het uwe! —■ het w«lk daarenboS 3 ve»  37S ALCIBIADES. ven zo onzeker is. — Tot kampen en naarftreevingen blyft ons nog altoos een ruim veld open. Een iegelyk onzer word, in de nabyheid van elkander, tot groote daadcn aangefpoord, tot veel grooter daaden, dan wanneer wy alleen fchitteren: de eene is daarom de weldoender van den anderen! En de weldoenders zouden elkander verbannen? Of moet de wraak de volftrekte dryfveer uwer handelingen weezen? Welaan! Hi per bolus heeft u en my beiden ten fterkften poogen te beleedigen, en beiden de grootfte vrees zoeken aantejaagen. Die Ellendige gevoele, dat hy zig tegen de Magtigen heeft durven verzetten, en het Atheenfche Volk leere, dat zyn geweld over de Hoofden van den Staat flegts een fchaduuwfpel zy, zo die Hoofden zelve met elkander maar éénen lyn trekken. --- (Een kleine rust.) Wilt gy? — Stemt gy in dit voorftel? En nicias ftemde in dit voorftel. Mooglyk was dit wel geene uitwerking der aangevoerde gronden voor de nuttigheid dee- zer  DE JONGMAN. 2?r> zer'maatregelen, over 't algemeen genomÊn^ of van alle uitvaaringen tegen de fchandelykheid en fchadelykheid van het OJlracismus, en van de welfpreekenheid van alcibiades!— maar misfchien was de eenige grond daarvoor de verbindtenis met pheax. Den armen nicias met zulk een berigt de grootfte vrees inteboezemen viel zeer gemak lyk. Wat het welzyn van den Staat vorderde, wat in het toekomende zorglyk zyn kon, dit alles bekommerde hem thans zeer weinig! —maar 't was genoeg, hy itemde in 't voorftel. En nu verbeelde men zig, met eene flegts maatig aangevuurde verbeeldingskragt , het zonderlinge Toneel van den volgenden dag. Men ftelle zig alle de aandoeningen van het Atheenfche Volk voor den geest, 't welk uit alle hoeken naar de markt faamenvloeide, om wederom, gelyk het verhoopte, een groot Man hier aan opgeofferd te zien ! Men verbeelde zig de onbefchryflyke vcrflagenheid, toen van alle bordekens, twintig of dertig enkele on- ömgekogten uitgezonderd, den Naam van hiperbolus geleezen werd. Eerst, in het begin, een onverfchillig hoofdfchudden! Toen ftamerende en vergrootende opmerkzaamheid« Een menigte hoofden, die eenige fchreden digter by drongen, om te hooren of zy het S 4 wel  a8o ALCIBIADES. wel verftaan hadden! vervolgens eene zigbaare verwondering, die alle monden openfperde; oogen, die in de rondte Haarden! Spieren, die aan de eene zyde door ongenoegen, en aan de andere door een wederftreevig grynzen bewoogen wierden! een lang, zagt.doch fteeds luider wordend gemor, en eindlyk, toen het woord telkens hip erbolus en andermaal hipehbolus was, een luidrugtig gelach. Ook dit gelach veranderde fpoedig in de half verftaanbaare woorden: „ Eene meesterlyke ftreek! —>- Zekerlyk het weik van alcibiades! — Een inval, den kweekeling van perikles, overwaardig! " Deeze en foortgelyke andere woorden werden heinde en veer hehoord. Met befpotting en gcjouw werd hiperbolus ter poorte uitgeleid. Tot tienmaalen toe deed hy moeite, om te fpreeken, doch kon niet, uit hoofde van het woest gejuil! „ Voorwaar!" (dit was het algemeen zeggen, 't welk hem ten affcheidszang verftrekte,) " Voorwaar een mensch, welks losbandigheid deeze uitbanning verdiende! ■ Het OJlracismus echter is voor hem niet uitgevonden! het eert hem, maar ftraft hem niet." Reeds  DE JONCMA N. a«l Reeds den volgenden dag, zaten tien zo Klugtfpel- als Satiremaakers op hunnen drie. voet zig ten yverigfte in 't zweet werkende , oln deeze zonderlinge gebeurtenis, in digtmaat, aan de Nakomelingfchap overtebrengen. Allen echter lachten niet mede. Men vond nog Mannen, aan wier fcherpziend oog de grondregel van alcibiades, die hem kort te vooren ontglipt was, niet ontging; „ Dat men het Volk flegts tot vroiykheid leiden moest, om het van zyne gewigtigfte voordeelen te kunnen berooven." Die zig ontzetteden over de gemaklykheid, waarmede hy, zelf zyne verklaarde ïegenpartyen tot de uitvoering zyner eigen ontwerpen wist te verleiden; ter. wyl zy elkander heimlyk in 't oor luisfterden : De Hemel kome ons te hulp, wanneer deeze troteüs alles doen wil, wat hy doen kan!" — Ja! men vond zelf een Man te Athene die dit, en nog veel meer, in het openbaar uitriep; en wie zou men wel denken dat deezen Man ware? niemand anders dan tim on de menfchenhaater. (*) De Atheners kwamen zo even te rug van het Men kent deezen timon reeds uit het eerfte Deel, Zie aldaar, Pag. 40. S 5  a82 JlLCIilI/lDES. het uitgeleide, dat zy hiperjolus gedaan hadden, toen alcibiades hen te gemoete ftreefde, omringd door een groot aantal zyner vrienden, die nu weder met vertrouw- lykheid, eene dubbele vertrouwlykheid zelf, om hem heen drongen. Zelf het Volk begroetede hem met een vreugdegejuich. Hy fprak het aldus aan: Ik wilde, buiten dit, op de Spreekplaats gaan, om met u te fpreeken ; en wie uwer heeft lust, om my te vo'gen ? Zy volgden hem allen: de Spreekplaats was ook niet verre van daar verwyderd. Eergisteren, dus fprak hy, eergisteren nog geloofden zelf eenige myner vertrouwdfte vrienden, dat de dag van heden, de dag myner uitbanning zou zyn! — Ik vreesde echter zulks niet; want ik verliet my op de Liefde van zulk een edel Volk. De dieren weeten, wie hen gencegen zy, en het verftandigfte Volk op den aardbodem zou niet weeten hoe zeer ik myne medeburgers beminne? — De dieren vergelden liefde met wederliefde, en de Atheners zouden hunne vrienden met haat beloonen? — Dit myn vertrouwen evenwel fcheen aan veelen eene dwaasheid te weezen, en megakles ging eene weddenfchap van twee duizend drachmen met my aan! Ik won dezelven; ontving ze daadlyk, en  de JONGMAN.. i8j en beb ze met my hier gebragt, om ze aan die geenen uittedeelen, door wier goedheid ik dezelve won. En .op dat niemand, zelf megakles niet, denken zou, dat ik deeze weddenfchap uit winzugt hebbe aangegaan, heb ik by deeze gewonnen twee duizend drachmen, ook nog die twee duizend gevoegd, welken ik gewaagd heb. Hier zyn ze. Terwyl hy deeze laatfte woorden fprak , wierp hy, met volle handen , aanzienlyke geldfommen onder de menigte. juichende riep het bukkende Volk zynen lof uit en zegende hem. Tim on alleen, te midden onder deezen hoop ftaande, en uitgedoscht in de vodden der behoeftiglte armoede, bukte niet met de overigen, maar drong door het gewoel heen, tot by het fpreekgeftoelte; vatte alcibiades, die juist in het aftreeden was, by de hand en riep: „ Waarlyk, Zoon van klinias! ik prys en bemin u, om dat gy u, ten koste van deezen dollen Hoop, zo wyslyk, groot en magïig te maaken weet!" Alc (Eenigzins bedremmeld.) Ik, — ten koste myner Medeburgers, — my groot en magtig maaken? — Wie zyt, — (zig her.- M  .254 ALCIBIADES. /lellende. ) Ha! arme iimok! leeft gy nog? — Onzalige! ik beklaag u! Tim. Gy hebt gelyk, ik ben timon, maar geen arme, dien gy te beklaagen hoeft, zo lang de aarde nog wortelen, de beek nog waterdroppelen en de Zon nog ftraalen heeft. Ik ben een man, die u te vooren, twintig jaaren te.vooren, reeds verkondigde,.wat gy worden zond, die 'er u voor inwydde, en die zig thans verheugt, dat gy aan uwe fchandlyke beftemming zo geheel beantwoord. Alc. Ongelukkige! wat begeert gy? Zyt gy te trotsch of te kragtloos om te bukken? '—Ontvang dan dit! (Hem geld aanbiedende.) T i m. Dat gy met uwen rykdom verdoemd moogt weezen ! Dat pluto u eens in gefmolten goud doe baaden,'t welk gy hier zo dikwils misbruikt! — Waant gy, — gy die tot dus verre alles hebt omgekogt, — my ook te kunnen omkopen ? Vergiftigde Slang uit het ganfche Slangengebroedzel! gy vergist u! — Ja! lach! — lach vrylyk over deeze flaaffche zielen, die elkander liaan , om uwe weggeworpen fpeelpenningen! die juichen, na dat gy hen voor weinige uuren, ten opzigte van een hunner dierbaarfte voorrechten , bedroogen hebt! Verheug u! Juich beneffens hen! gy - hebt    I) E JONGMAN. 285 hebt ongelyk meer reden om te juichen dan zy! want gy zyt eene welverdiende ftraf ontweeken en hebt medehelpers verkreegen; — Schurken, wel zo boos als gy, doch van u in boosheeden verfchillende, — en die gy uit uwe Tegenpartyen tot medehelpers in uwe muitzugt herfchapen hebt! — Dus hebt gy u zelve eenen nieuwen weg gebaand tot de ondeugd, waaraan gy u voorlang reeds hebt toegewyd. Alc. Zwyg! raazende, galzugtige Lastertong! myn weg is de weg der ondeugd niet, maar die van den roem, onder 't geleide der deugd! Tim. Ha! by den Hemel! —- De Goden maaken my zo nietswaardig als gy ,zyt, of als een deczer Tafelfchuimers is, zo ik u niet by elk woord te liever kryge! En weet gy waarom ? t Alc Ik begeer het niet te weeten. T i m. Om dat gy zo fraai liegt, dat een eenige uwer leugens, een overvloedig toereikend getuigenis voor een uitgemaakten Booswigt zou kunnen weezen. — Gy, een Wandelaar op den weg der deugd? — Ha! ha! ha! over den nek van deezen fchandlyke Slaavenhoop (Op de volksmenigte wyzende.) moet en zal  SM ALCIBIADES. zal uw weg loopen! Door allen deezen onder uwe voeten te vertreeden zult gy u verheffen! ---- Maar 't is goed! wees een geesfel voor uw Vaderland! De Pest woedde op eene moordaadige wyze, maar woed gy nog veel erger! — Voer den drom van dit gemeen ten bloedigen Slagtbank! wikkel hen in onrechtvaardige oorlogen, op dat de hel. fche Furiën er nog hunnen arbeid aan moogen vinden! Elk uwer woorden zy bedrog, even gelyk elke uwer gedagten boosheid is! Dat uw vergif langzaam werke, opdat het des te langer pynige! Maak hunne Vrouwen tot Hoeren, en hunne jonge Dogters tot fchandlyke Moeders! Maak uwe veragtlyke Vleiers ryk, en hen tot Bedelaars, wien nog, ;n dit Broeinest van alle ondeugden, flegts een fchaduuw van eerlykheid is bygebleeven! Vergeld hen allen die domheid, van u hier in de Stad gelaaten te hebben, met de welverdiende ftraf! doch flraf niemand eerder, niemand fterker, dan dien Lafhartigen, die u de hand ter volvoering van uw voorneemen aanbood, dan nicias! En, wanneer eindlyk de maat uwer gruuwelen vol zal weezen, dan zy uwe grafzerk een grafzerk van vervloeking! Uwe grafhoogte worde bevogtigd door de traanen der Ellendigen, welken gy in het onheil gedom-  DE JONGMAN. dompeld hebt, Uw naam zy een fchimpwoord, waarby de naam van eenen Koppelaar een eerlyke naam blyve! (Hy verwydert zig.) Eenigen uit het Volk. Ha! en wy laaten ons, zo gansch ongeftraft, door hem beleedigen? Anderen. Wy zullen hem naarloopen, dieri onzaligen! by zyne hairen Alc. Laat hem gaan, myne Vrienden! —de ongelukkige, die de menfchen (moet haaten, is reeds genoeg geftraft. Zyn hoofd is ongcltëld, en zyn tong weet niet, wat zy zegt. Vergeeft hem deeze beleedigingen, gelyk ik ze hem vergeeve! Ook dit, dat elk een mag zeggen, wat hy goedvind, behoort rot de vryheid van Athene! tot die vryheid , welke ik zo gereed als gaarne met myn bloed koopcn wilde. Allen. Lang lceve alcibiades! de edele, de grootmoedige Zoon van klinias! Onder alle de vloeken van timon werd er geene zo geheel en zo fpoedig vervuld dan  SS» ALCIBIADES. dan die:,, Dat het nicias berouwen mogt zynen Mededinger de hand geboden te hebben. Eerlang erkende hy, dat alcibiades veel gevaarlyker voor hem was, dan een tienvoudig OJlracismus1. Altoos ondervond hy, dat zyne doorkneedde ontwerpen, echter nog niet doorkneed genoeg voor den Zoon van k l i n ia s waren. Altoos vond hy zig genoodzaakt den beflendigen opgang van den aanhang van alcibiades door moeilyke wervingen te befnoeïen. Hy leerde, dat eene onöphoudlyke vrees veel erger is dan de hardde uitbanning. Het was er echter verre van af, dat onze Held volkomen te vreeden geweest zou zyn: want hoe zeer ook de laatde kunstgreep zyn aanzien vergroot had, zag hy evenwel altoos, met een fmart die zyn ziel doordrong, juist dezelfden eerstverkooren nicias, in de achting van Griekenland naast, zo niet boven, zig verheven. Hy zag, uit hoofde van den vreede, die kort te vooren, tusfchen Sparta en Athene tot dand gebragt was, deeze hem zo aandootlyke achting nog daaglyks toeneemen. Sparta zelf, dat nog aanhoudend kwynde aan de wonde by Sphakterium ontvangen; dat, in den Veldflag by Amphibolis, in zynen b u a s idas niet llegts eenen dapperen Veldheer, maar  DE JONGMAN. . s80 maar ook den voornaamsten Aanvoerder tot den Kryg verlooren had, reikhalsde thans» ■ 't geen waarlyk zelden gefchiedde, • opregtlyk naar rust; keerde zig tot nicias en laches, en iloot eindelyk den Vreede met Athene, voor vyftig jaaren : deezeo Vreede noemde men doorgaands den Vreede van n rci as, zo als men dan ook dien Kryg, den Kryg van perikles noemde. Kon 'er wel ooit in een eenige taal deiWereld een haatlyker wanklank voor het oor van alcibiades gevonden worden dan deeze: De Vreede van nicias? . De bloote rust is airede een marteling voor den Eergierigen! hoe veel te meer dan een rust, die ons door eenen Doodvyand word opge. drongen ! „ Waarlyk uwe vyftig jaaren zullen op zeer weinige maanden uitloopen!" Zwoer hy hy zig zeiven, en weldra vond hy geleegenheid om zynen Eed te vervullen. Eene der wederzydsche Hoofdvoorwaarden van den Vreede was de wcdergceving der veroverde Plaatfen. De Spartaanen gaven de Veiling Panakt wel te rug, maar geflegt. Dit fcheen in de daad een nieuwe Vreedebreuk te zyn. Het Atheenjche Volk morde, en de.;- II. deel. T zelfs  sc,o /1LC1B1/1DES. zelfs gunstllng alcibiades blies dit vuur van ongenoegen getronwlyk aan. Ook pheax, thans zyn Wapendraager, ondeifteunde hem, en het eerste jaar van den gemaakten Vreede was nog naauwlyks om, toen men zig reeds van ter wederzyden ten oorloge toerustede, en alcibiades openlyk aan nicias verweet; of zyne Gastvrienden, de zo zeer door hem gepreezen Spartaanen, nu weezenlyk die hooggeroemde eerlyke Luiden j waren ? of men nu wel gedaan had, met ; Athene van de verbindtenisfen met Beotie cn Korinthe aftehouden? en of men wel wist wat : de vlugt der Vogelen voor den volgenden j Veldtogt aankondigde? en door deeze j vetwyten hem daaglyks de angstigste verlegen- j heid op den hals joeg. Maar eensklaps fcheenen alle de Ontwerpen van den zoon van klinias in duigen te vallen. 'Er kwamen Gezanten van Sparta, en 3 hunne gefprekken gaven aanleiding tot ver- I moedens van de billykste Vreedesvoorflagen. De Raad van Athene ontving hen op het vriend- 1 lykste ; de Party van nicias verhief op nieuw het hoofd , en men beraamde eene Volksvergadering. Alcibiades vond, voorde eerstemaalvan vyn leeven , een Gastmaal by timandra 3 oa"  DE JONGMAN. s.91 onfmaaklyk , een Liedje van anakreow koud, en eene omhelzing van me linde on* verfchillig. Hy dagt en herdagt, met al de vermogens zyner ziel. Eindlyk riep hy uït: Thans geld het! en thans heb ik het! — Vult den beker! — Het was een groot Ge„ zelfchap , waarin hy deezen uitroep deed. Niemand waagde het hem te vraagen: wat hy daarmeede meende? — Allen gisten waarop hy doelde, doch niemand raadde het Middel! De Verheugde vierde nog omtrent een half •uur zyn vrolyken luim; Hond op en fnelde naar pheax. Ta DE  »oa ALC 1B. IADE Sm ■ 9b Is 33:;; .j&biad fii*®* vH .; il irl O .< :j"ü yri qgil j!{ L».!i3. ..bis is. •-.<••: S i - ■ . DE AVQ-NDSCHE.MERING. VAN •..: >c - :.. . DEEZEN .D AG. EEN EENIGZINS EENZAAMS. WANDELWEG. Clisthenes, Pellidas, (Spartaanjche Gezanten,) Phiax, Piieax gy hebt gelyk, nicias is dc aanzienlykste Man in geheel Athene ; waar* icbynlyk ook een van uwe oprechtste Vrienden! maar dat gy den anderen, den Zoon van k l iïïias zo geheel voorby gegaan zyt, kan ik ganfeh niet goedkeuren. Clist. En waarom niet? Pell. Is de befpaaring van vergeefschc moeite geen winst? Piieax. Juist zo! Alleenlyk dat geen Sterveling de Hipte bepaaiing van het Vergeefschc maaken kan. De Party van nicias is  DE JONGMAN. ap3 is ma'gtig in verftand en kragten; die vanALcibiades in getal en fterkte. De laatste is de held der Jongelingen, en de eerste is het Orakel der Wyzen en Ouden. Indien het Lot der Wysheid, in deezen Staat, al. toos ware om voorgetrokken te worden, dan, ■ ja! dan! — Maar hoe dikwils heeft niet de Oudere voor zyn jongeren Mededinger moeten onderdoen! Hoe dikwils heeft de Laatste de Ontwerpen van den Eersten niet verydeld! niet, om dat hy dezelven afkeurde, maar om dat het hem verdrietig viel ze zelf niet gemaakt te hebben, Van zyne lippen, wanneer hy fpreekt, hangt de menigte af, — en indedaad, dikwils vloeit 'er van dezelven een lee. vendig verftand, lieftalige zagtmoedigheid en vernuft, het welk zig boven zynen ouderdom verheft. Daarenboven is zyne gezindheid voor Sparta Pell. Weinig of niet, zonder twyffel? Pheax. Juist het tegendeel: — tot hier toe gunstig geweest. Wyzer dan lykurgus en dapperder dan een Spartaan, zyn zyne twee geliefdkoosde vergclykingen, en zo hy al het een of ander bydroeg, dat aanleiding tot nieuwe onlusten mogt geeven, dan gefchiedde het waarfchynlyk enkel met oogmerk, om den volgenden Vreede, niet andermaal met de beT 3 naa-  tn ALCIBIADES. naaming van Vreede van nicias, beftempeld te hooren. -Wee ook uwer, indien dit laatste plaats hebbe! Misfchien zal een roos langer bloeien, dan deeze rust duuren! en, doch wat breng ik verftandige Mannen onder 't oog het geen zy reeds voor lang wisten ? Clist. (Tegen Pellidas.) 't Is mooglyk, dat wy mis hadden. Pe l l. Ware het zo laat niet op den dag, — Pheax. Wat dan? Pell. Gy hebt ons derwyzen overtuigd, dat wy nog heden naar hem heen zouden gaan. Clist. Zo dra het voor 't Vaderland is.— (Een kleine tusjchenpoozing van bedenken.) Pheax. Ha! een toeval, dat u gunstig fcl.ynt te weezen! Eene omftandigheid, die misfchien uwe naalaatigheid weder goed maakt. Ziet hier! daar komr hy zelfs. Kan ik 'er u mede van dienst zyn , dan ga ik hem aanfpreeken, en zal hem op een vriendlyk avondmaal by my verzoeken. Weest myne Gasten! misfchien dat een vritndlyk gefprek, — eene  DE JONGMAN. ipS eene kleine veröntfchuldiging, zo als het u goed dunkt. P e l l. Wy hebben deezen avond zo half en half aan nicias beloofd. Clist. Ook maar half en half. Zeker, f h e a x! gy zoud ons zeer verpligten. Pheax. Zeer gaarne. (Hy gaat naar Alcibiades , welke hem niet te zien fcliynt ) Wees gegroet, Zoon van klinias; Hoe, nog in zulke diepe en wigtige gedagten ? Alc Wel in diepe, maar wie durft beflisfchen, of onze eigen gedagten ook gewigtig zyn? Ik groet u wederom, zoon van erasistra tus! Pheax. Ziet hier twee mannen, die na« dere kennis met u wenfehen temaaken! clisthenes en pellidas, de Gezanten van Sparta, waar naar wy zo zeer verlangden, en die denklyk medebrengen het geen wy beiden zo eenflemmig wenfehen, — de rust van Griekenland! Zy beklaagden zig nog zo even, dat zy u niet anders dan hy naam kenden. Clist. Maar ook des te roemryker by Naam. T 4 Pell.  ïo<5 A L C l R I A D E S. Pell. Vergeef ons deeze aanfpraak op de openbaare rtraat; ware het niet reeds zo laat geweest, wy zouden zekerlyk -f^-yne Lcezcrs zullen over "t algemeen denklyk zig gaarne te vreeden houden , wan. neer ik hen hetganfche toneel niet voordraag, of woordlyk afmaal, . hoe pheax by alcibiades de Spartaanjche Afgezanten voorfielt, hoe deeze zig verontfchuldigen, en hoe de zagte alcibiades daarentegen vcrze. kert, dat dergelyke Verontfchuidigingen by eenen Vriend van hun Volk overtollig zyn. De Spartaanjche Complimenten waren zeker, lyk veel korter dan de onze , egter waren 't Complimenten. Even zo gaarne zullen zy my ook het verzoek van theax aan alcibiades tot eene vriendlyke avondmaaltyd (in 't wel. ke hy niet vergat intevlegten dat hy daar door nicias een paar Gasten ontroofde,—) te vernaaien willen kwytfchelden. Men werd dikwils hongerig genoeg, wanneer men aan Y een  DE JONGMAN. 497 een lange maaityd flegts een Toekyker moet weezen ; by het leezen van iets dergelyks zou het dezelfde uitwerking kunnen hebben. Genoeg is het te zeggen, dat de looze demagoog, geduurende de maaityd, door zyne beleefde vriendlykhcid, vriendfebapsverzeketjngen en ftaatkunde, het hart der Gezanten geheel wist inteneemen. Genoeg, wanneer ik hier nog flegts eenige woordwisfelingen, gehouden kort voor dat zy van elkander gingen, woordlyk optekene, vermits zy ,een al te zigbaaren invloed op het toekomende heb» ben. Alcibiades en de overigen, ,A.lc' Ik hoop, edele Mannen! dat gy thans overtuigd moogt zyn, dat gy u onder Vrienden bevind. De dolle partyzugt, die van oudsher Sparta en Athene verdeeld hield, heefc myne ziel niet befmet. Ik ben een Griek, en bemin daarom de beiden Steden, voor welken, wanneer zy eensgezind zyn, zelf de grootfte Koning beeft, wien zy reeds T 5 dik-  ag9 ALCIBIADES. dikwerf den zagten ilaap van zyn vergulden flaapflede en zynen puiperen hemel verdreeven hebben. Maar vermids ik een Vriend van uwe Vaderftad, en, door deezen avond, ook in 't byzonder een Vriend van u geworden ben, zo veroorlooft my deeze vraag: Hebt gy ook onbepaalde volmagt tot oorlog of vreede met U gebragt? Clist. Onbepaalde. Alc. En wilt gy dit morgen ook voor al het volk weeten ? Pe ll. Volkomen. Alc. (met nadruk.") Vooral het volk? Clist. (Eenigzins verwonderd.) Waarom niet? Alc. Hebt gy zulks ook hier en daar reed* laaten blyken? P e l Li Dat is mooglyk. (Alcibiades Jchud, met eene zeer bedenklyke houding, het hoofd.) Clist. (Verleegener.) Wat is dit? Waarom fchud gy het hoofd? Alc, (De fchouders ophdaknde.) Misfchien is  DE JONGMAN. »99 is het eene onnoodige voorzigtigheidgeweest; echter blyft het altoos voorzigtigheid. Clist. En wat? Alc. ó! Vergeeft hetmy! Zulke verdandige Mannen behoeven van te vooren rnynen raad niet. Pell. Verftandige Mannen luisteren juist gaarne na raad. Alc. Zegt my dan, hebt gy immer een Staat gekend, waar het volk — (Ik bedoel die menigte , die by gewigtige voorvallen de ganfche markt vervult, en het fpreekgedoelte omgeeft, —) niet gewelddaadig, of ten minften niet geneigd tot gewelddaadigheid, niet baatzugtig, wanneer het zyn voordeel betrof, en niet onverzaadlyk ware, zo dra het recht van eifchen vermeent te hebben? Clist. Gy kunt gelyk hebben, zo dra gy van het Gemeen fpreekt. Pell. Met onderfeheid echter. Alc Neem dit onderfeheid in een goeden zin , dan komt zeker ons Volk als het aller, ïlegtfte voor. Gy zyt hier gekomen, om voorflagen van vreede te hooren, doch laat maar eens in 't geringde blyke», dat gy on- be-  300 AleiJSlADES. bepaalde Vryheid hebt om den Vreede te kunnen fluiten, en gy zult Eisichen hooren, waarvan gy fchrikkeu zult! Gy zult u zelve wanneer gy naris' genoeg hebt om die Eisfchen af te (laan, en ftout genoeg zyt om by uwe weigering te volharden, — in de handen van een overmoedig Volk befchouwen, dat zyn eigen Hoofden, zyn eigen Gunstlingen, ik laat (laan Vremden, niet verfchoont! dat u door beleedigingen zal tragten te vefchrikken, of door Gewelddadigheden te dwingen. Clist. Hoe! ons? wier veiligheid, volgens het heilig recht der Gezanten, volkomen zeker is? Alc Welke rechten zyn voor het Volk heilig? Welke Wanbedryven zyn 'er te fchandlyk voor? Gy zoud zekerlyk de eersten niet zyn, die deszelfs moedwil ondervond! Wie beheerfchte het Volk gelukkiger dan terikles, en wie zidderde meer voor hetzelve, dan hy? Ha! my dunkt, ik hoor ïeeds dat woest gefchrceuw, waarmede het van u offerhande op offerhande vordert! Pell. Maar wat zullen wy dan doen? • Om wat reden zullen wy zeggen dat wy hier gekomen zyn? Alc  D E JON OMA N. $« Alc. Om voorilagen aan te hooren , en om niets anders. Vind gy hunne Voorilagen aanneemlyk, dan is het altoos nog tyd genoeg om uwe ganfche Vólma'gt aan het Volk te ontdekken, en alsdan vermogen de Atheners niet te rug te gaan ! alsdan ftaat het altoos nog aan. u om, 'wanneer *er' onbillyke eisfchen gedaan worden, dezelven af te handelen of uit te ftellen! dan valt het uwe Vrienden , • onder de welken gy my geene der minsten zult vinder!, '■— veel gemaklyker, om iets voor ü te doen, en om het woeste en hollende Volk te ligter den teugel in den bek te wringen. ' Clist.. Waarlyk het komt my voor dat ■ gy gelyk hebt. • Pell. Uw raad is de raad der Staatkunde ;zeJf, en w.y zullen.hem opvolgen. A l c. ( Hen 'omhelzende.) Vaart wel, myne 'Vrienden.! Het oogenblik, dat wy' elkander op morgen 'wéder zien, zal my verheugen; "waarlyk zeer verheugen. (Hy vertrekt.) DË  SM ALCIBlAhEs. DE DAG DAARNA. DE VERGADERINGEN van DEN RAAD EN HET VOLK OP DE UPENüAARE MARKT. . Clisthenes. Raad en Volk van Athene \ Van wegen Sparta, zy u, door ons, den zegen en de groeten is! Is het uw ernst, dat Grieken niet andermaal met Griehn zullen ftryden, dat 'er geen nieuwe ftroomen bloeds vergooten zullen worden,- op wat Voorwaarden begeert gy dan den Vreede? Gy kent onzen moed, en wy kennen den uwen! Onze en Uwe Wonden zyn nog niet geneezen! Sparta derhalven verlangt naar Vreede en eensgezindheid, en hoopt by u denzei ven wensch aan te treffen. Dit is ons Voorftel : » Alc ( Met een deftigen ernfi opjlaande.) En dit is ons antwoord. De Wenfch van Sparta naar  DE jongman. JOS naar Vreede en eendragt moge vuurig weezen, doch vuuriger dan die van Athene kan dezelve niet zyn! Gewillig derhalven bieden wy, tot dat einde, u de hand. ó! Mogt de Oorlog tusfchen ons, voor altoos, in onbruik geraaken! Behooren onze zwaarden niet te verroesten ! behoort de roem der Griekfche dapperheid zelf voor geen oogenblik te fiuimmeren ! Welaan! 'er zyn voor onze beiden Volken nog uitheemfche Vyanden genoeg, en wy, die tot dus verre dappere Tegenpartyen waren, zullen in het vervolg getrouwe Bondgenooten zyn. Pell. Laat ons dan de Voorwaarden hooren, op welken wy dit worden kunnen! Alc. Gaarne. — De Eerfte is, — (op den vhiendften toon. ) In de daad zyn de zelven zo weinig, dat ik geene optelling noodig hebbe, doch ordcnshalve doe ik het. — De Eerfte dan zy, — maar vergeeft het my! nog eene Vraag! Hebt gy ook volle Magt en Gezag verkreegen om den Vreede en het Verdrag te fluiten; zo als het u goed dunkt? en waar zyn in dit geval uwe geloofsbrieven ? De beiden Gezanten. Wy hebben 'er geen. Alc. (Op een verwonderden toon.) Geen? Clist.  «04 ALCIBIADES. Clist. Geen! Want tot nog toe heeft Sparta ons maar gezonden om enkel uwe voorilagen van vreede aan te hooren. Alc. Enkel aan te hooren? Pell. En billyken aan te gaan. Alc. (Geauurig emfliger wordende.) En by. zulke Voorilagen, welken u on bil lyk , of flegts maar eenigzins onbehoorlyk, toefchynen, wat zult gy dan doen? (Met ongenoegen.) Gy zwygt? —. (Tegen de Menigte.) Ha! Volk van Athene', hoe gevalt u dit antwoord en dit zwygen ? (Een ftü gemompel en blyken van Ongenoegen, nicias en zyn Aanhang toonen eene zigbaare Onjleltenis.) Gy mort en mompelt flegts. . Waarlyk een flap als deeze verdient nog meer. — Zyn dit de Boden des Vreedes , Zoon van nicaretus! welken gy ons met zo veel fchoone Woorden aanïondigdet ? Stigter van eenen duurzaamen Vreede! is dit ook uwe Vreede ? zyn dit die rechtvaardige Spartaanen, die gy ons zo dikwils en zo hoog hebt aangepreezen ? Of waant gy, dat men het bedrieglyke oogmerk niet doorgrond , waarmede zy herwaards ge komen zyn? Gezanten. (Geheel verfchrikt.) Bedrieglyk Oogmerk? — Ha! alcibi — Alc.  DE JONGMAN. s»S Alc. (Hen in de reden vallende. ) Ja ! bedrieglyk ! maar zo grof bedrieglyk , dat zelf een Kind het bemerken kan. Lacedemonie be_ geert de rust van Griekenland niet! het wij Athene bedriegen ! Geen vreede , maar uit. ftel van den kryg is zynen wensch , op dat het intusfchen zig te gemaklyker toeruste en zig te meer Hulpgenooten aanwerve ! (Bitterlyk. ) Wyze Spartaanen 1 billyke Voorllagen zoud gy flegts willen aangaan ? Voortreflyk ! maar welke Voorilagen zullen aan zulke Boden billyk toefchynen ? aan de Boden van een Volk, dat wedertegeevene Vestingen flegt , om ze andermaal des te fpoediger te veroveren , dat den Vreede fluit , om zyne Gevangenen voor den verhaasten Oorlog weder interuilen ; en dat door Gezantfchappen, gelyk dit, eerlyke Staaten waant te misleiden! Ha! Burgers van Athene', wanneer gy dit kunt dulden , dan was nimmer de Godin der Wysheid uwe Schutsgodin ! dan waren the- mistokles,miltiades, c1mon, perikles, en alle overige tallooze Helden , uwe Landsluiden niet ! dan zyt gy zelf niet meer de verttandigite onder de Volken van Griekenland', dan zyt gy een hoop ligtgeloovige Dwaazen , die door hersfenfcbimmcn ge. voed, dan eerst den dolk ziet blinken , wan neer hy reeds uw hart doorboort. Va. II. deel. V d&.  io6 ALCIBIADES. deren des Volks! en gy edel Volk zelf! geeft uwe Hem ! Pheax. (Opjlaande.) En welk een andere item zou elk redelyk mensch hier geeven, dan: Weg! weg met deeze Zendelingen der arglistigheid ! Het ganfche Volk. (In een dolle mede.) Weg! weg! Oorlog! Oorlog! Gezanten. Hoort ons ten minften eerst! Het Volk. Geen woord meer ! geen woord meer ! zo lief als u uw leeven zy! Gezanten. Nog maar weinige woorden! Het Volk. Geen een! geen een meer! Wy Rebben er reeds te veel gehoord! Weg! weg! Het is onmooglyk zig de Woede , waar mede thans deAtkeners legende arme misleide Spartaanjche Gezanten aandruischten , in haar geheelen omtrek voorteftellen. Alcibiades, pheax , en de overige Gunstlingen der menigte, hoe zeer hen heimelyk dit oproer ook ge-  DE JONGMAN. 3»7 geviel, moesten echter al hun aanzien gebruiken , om het Gemeen van gewelddaadige en het Volksregt verkragtcnde aanvallen te wederhouden. Onöphoudlyk liet z:g het bulderende ongenoegen van alle zyden van het marktveld hooren. De Volkshoop fcheidde eindlyk meer uit een , en liet een kleine ruimte ter doortogt vry. Alle handen weezen daarheen. Alle monden riepen : Weg! weg! voort uit de muuren van Athene! Oorlog ! Oorlog ! on- verzoenlyken oorlog ! Te vergeefsch ftond nicias op , en fmeekte om verlof, om flegts nog eene eenige vraag aan clistiienes te mogen doen. Hy werd overfchteeuwd eer hy nog drie te famenhangende woorden had voortgebragt ; en de wyze , op welke men hem overfchrceuwde, deed vreezen , dat de gramfchap der menigte zeer ligtlyk tegen hem zig keeren kon. Beftorven en iidderende zettede hy zig neder. .Met een trotfehen lach keek zyn jeugdige Overwinnaar op hem neder , en de Vreedegezanten moesten de wyk neemen. Al had alcibiades hier iemand met de benydenswaardigfte menschlyke begaafdheden uitgerust , ja! al had hy , dat veel zegt, zelf lessing den Onilerfly- ken, tot zyn Historiefchryver gehad, dan zou V 2 een-  3oï ALCIBIADES. echter, dit geval verhaald zynde, zo als men" het, volgens plutarchus en thucidid e s vernaaien moet , onmooglyk anders dan een nadeelig licht over onzen Held verfpreiden kunnen. Want ten zy, dat de Spartaanen hem in perzoon beleedigd hadden, of dat hy vreesde , dat , zonder dergelyk een ftap , de magt van zyn Tegenparty tot eene te gedugte grootte zou aangroeien; of wel, dat zyne eergierigheid hem , in een nieuwen Kryg , Laurieren en een Veldheersplaats beloofde , —> deeze bedrieglyke Staatslist was nergens door te verontfehuldigen, — nergens anders door, op zyn best genomen, dan dat men ten algeineenen voordeele deed ftrekken dat geene, waar toe louter eigenbelang de aandrift geweest was. En waarlyk alcibiades deed zulks getrouwelyk. De verbindtenisfen met de Eleè'rs, Mantineërs en Argivers, bezorgden de Atheners eene aanzienlyke magt. Een gedugt Leger, met alcibiades als Veldheer aan deszelfs Spits , viel in Laconie , en byna geheel Peloponnefus verzettede zig tegen Sparta. Met het volle vuur der jeugdige jaaren paarde onze Held het vernuft van een ervaaren Grysaart. Vriendlyk jegens de Eondgenooten , mild zelf jegens de Vyanden, voor- zigtig  DE JONGMAN. Zt>9 zigtig by eiken dap , wist hy zyn legermagt altoos in diervoegen te fchikken , dat zyne Zegepraalen den Vyand dubbele nadeelen toevoegden , en zyne verliezen weinig fcbade aan de Atheenfche Party toebragten ( * ). Hy wist wyslyk den Kryg van het Grondgebied van Attika te verwyderen ; en den Vyand even zo zeer door onzekere verwagting aftematten , als hy hem , wanneer hy hem genoegzaam afgemat oordeelde , niet verzuimde te overvallen en te verdaan. Doch in dit Deel zou ik niet gaarne alci. jiades nog geheel als Krygsheld ten toneele voeren. De overige Tydperken van zyn leeven zullen 'er overvloedige dof genoeg voor opleveren. Ik zal liever, alvoorens mynen Leezer voor eenigen tyd te verlaaten , hem nog een paar gebeurtenisfen verhaalen , die, geduurende deezen Oorlog, in eenen van deszelfs Winterfche tusfehenpoozingen zyn voorgevallen. In eenen derzelven , liet alcibiades nooit (*) Vooral roemen de Gefchiedfchryvers dit, in den Slag by Mantinea, die hy kunftiglyk zoverre van Athene te verwyderen wist, dat de Overwinning deu Spartaanen byna in 't geheel geen voordeel toebragt , daar het, hadden zy de ISederIa?g gekreegen, waarfchynlyk geheel om hen te doen geweest zou zyn. V 3  Sio A L C 1 Ji 1 A' D E' S. nooit na om getrouwtyk den Veldheer afteleggen en zomtyds wederom geheel den zwelgenden Wellustling te fpeelen : als wanneer dezelfde Man , die te velde , den gcmeenften Soldaat dikwerf den arbeid uit de hand nam, een zo gevoelig weekhartig mensch werd , dat een kronkelend roozenblad hem op zyne flaapftede verontrusten ; een beker Wyn hem Europa en AJla uit het hoofd verjaagen kon ! Als wan. neer het hem , die anders by het blinken der Schilden en geklank der Wapenen een lieflyk Slaapmiddel dagt aantetreffen , onmooglyk fcheen , om , zonder halfnaakt danfende Meisjes, zonder de verliefdfte wellust , in fluimering te valien , en als wanneer de zulken , die hem voor de eeritemaal , te midden in den tierenden hoop zyner jeugdige Speelgezellen aanfehouwd hadden , er alles , wat zy hadden , onder verwed zouden hebben , dat deeze vrolyke Zwelger onmooglyk dezelfde Man zyn kon , voor wien het nugtere Sparta beefde. At-  DE JONGMAN. »U OP DE STRAAT. Alcibiades. Anitus. Anit, (Alcibiades gezwind voorby zig heen ziende/nellen.) Alcibiades ! liefile, beste alcibiades ! Alc. Wat is het ? Anit. De fchoone miris , van wie ik zo even kom , laat u groeten ! Alc. (Zig niet willende ophouden. ) Anders n;et ? Groet haar wederom! by gelegenheid. Anit. ( Hem tegenhoudende. ) Ook laat Zy u vraagen, of gy heden avond by haar eetcn wilt? Alc. (Weder voort willende.') Misfchien. Anit. (Hem verhinderende.) Ik, antiochus en r.LAüCiAS zullen 'er ook weezen. Wy hoopen 'er ook de jeugdige Korintifche te zien. V 4 Alc.  31* ALCIBIADES. Alc. Wat vertelt gy my niet al. (Hy wil weder voort.) Anit. Gy hebt wel verbruiden haast. Wat is toch uw voorneemen ? Alc Een goed werk te verrigten. Anit. Ha ! ha ! haast gy u daarom zo, uit vrees welligt, dat gy ^er berouw van krygen mogt. Alc. Een fyne (leek, die gy, uit hoofde zyner fynheid, wel tweemaal bezigen kunt. Anit. Maar in ernst, mag ik weeten waar gy heen gaat ? Alc. Naar hipr o nikus. Anit. (Ten uitterjlen verwonderd. ) Naar hippo Alc. ( Lachende hem in de reden vallende..) ui kus, wanneer die naam u zo moei- lyk uittefpreeken valt. Anit. Immers is het die niet, welken hierby in de Straat woont ? Alc , Ik ken geenen anderen. Anit. ( Toornig met den voet ftampende.) Pan wensch ik, dat alle Leugenaars en Lasteraars ,  de jongman. sis teraars , reeds hier in deeze Waereld , op i x i o n s rad gebonden worden ! Alc. Dat is myn oude wensch , offchoon ik niet weet, hoe dezelve hier te pas kome! Anit. Zeg my eens openhartig: Wat denkt gy wel van deezen hipponikus? Alc. Dat, wanneer hy kwam te fterven, Athene in hem een zyner rykfte en braaflte Burgers tcffens verliezen zou. Anit. En evenwel, by roLi.ux! zoud gy wel gelooven , dat 'er van u en deezen hipponikus een fprookje door de Stad loopt. Alc. (Op een beduidenden toon.) En dat is? Anit, Men vertelt, dat gy, toen hy gisteren gansch alleen , en zonder u zelf door een oogöpflag te bejegenen , u vooibyging , hem goedsmoeds een oorvyg gegeeven hebt ! Wel twintig goede Vrienden hebben my zulks reeds verteld ,• maar ik heb ze ook allen tegengefproken. Alc. Wel nu ! loop dan ten eerften, zo fpoedig als gy kunt, by uwe goede Vrienden rond , en herroep uwe tegenfpraak. Anit. (Vol verwondering.) Hoe! — Dit fprookje is —— V s Alc.  314 ALCIBIADES. Alc. Geen Sprookje , maar de zuivere Waarheid. Anit. Maar waarom deed gy dit toch? Alc. Gy zyt waarlyk niet goed, om Gefchiedfehryver te weezen , zo gy zulke duid- lyke beweegredenen niet gisfen kunt. i Uit moedwil. An i t. Zonderling ! Alc. Op verre na zo zonderling nog niet, als het gezelfchap, waarmede ik my ophoudc Anit. Zeer verpligt voor dit Compliment, i En evenwel zult gy daarheen gaan ? Alc Zeer zeker. En wanneer uw hart zo nieuwsgierig is, als uw oog en mond, —ga dan mede, en zie en hoor ! Anit. Een verlof waarlyk , dat my geen twecmaalen gegeevcn behoeft te worden. — ( Zy gaan.) DE  ij E JONGMAN. 3H DE NAASTGELEEGEN STRAAT. HET HUIS VAN HIPPONIKUS. Alcibiades , hard aan de deur kloppende. Een Slaaf. Wie daar ? A l c. Roep uw Heer eens! Slaaf. Aanftonds. (Binnen.') Hipt. ( Eenige oogenblikken daarna verfchy. tiende , Alcibiades herkennende, doet met verlee. genheid eenige fchreden agterwaards. ) Hoe 1 , Zoon van klinias ! vervolgt gy my , ar. men, ouden, onfchuldigen Man ook tot hier toe ? — Ben ik dan zelf in myn eigen huis voor uwe balddaadigheid en jeugdige losheid niet meer veilig ? Alc Veiliger dan in den Tempel van athenea! (Op een toon van hoogachting en bynavan Jchaamte.} Ik heb u beieedigd, edele Grys*  Slö ALCIBIADES. Grysaart! bitterlyk beleedigd ; — maar nocra het geene boosheid, noem bet losheid en moedwil. — Meteen hoop jonge Deugnieten , waaronder ik , wel is waar , ben opgewasfen , doch waar boven ik my echter verheven reken , doorkruiste ik gisteren Athene. Zy waren alle dronken : ik was het eigenlyk niet; maar ik fchaamde my , om alleen den Nugteren onder hen te ichynen. Elk pronk, te met zyne losbandigheid en wrevel. Ik overpraatte hen allen , en verhaalde hen de balddaadigheeden van ten minften tien menschlyke leeftyden. „ Hebt gy ( dus viel 'er my een in myn verhaal, ) het hart wel , om. den eerstvoorbygaanden edelen Athener in het aangezigtte liaan?" — Jat antwoordeik, al ware ■ het ook de fchaduw van klinias ! . „ Word gy dol , riep men , dat nooit ! " Deeze flag, (ging ik voort,) zou ik zeggen, ontvangt gy als Burger van Athene , en als het onderwerp van myne weddcnfchap ! en deezen voetval doe ik voor u als voor myn Vader ! Pluis dit niet uit , verftandige hipponiKüs ! Ik weet, dit was wartaal , dolzinnigheid; maar wien waait niet zomtyds deeze ziekte aan ? En wat zal men anders den Dronkenen vertellen ? Eene luide toejuiching ftrekte ter belooning voor deeze myne betuiging. — Ongelukkig  DE JONGMAN. 317 gingt gy in dit oogenblik van vervoering voorby , en ik , — hield myn woord. Hipp. Een geluk voor my , dat uw verbysterd Gezelfchap niet het hoofd van den eerstvoorbygaanden met u verwedde! Zeker, lyk had gy my dan van myn hoofd beroofd. —■ In het toekomdige zal ik naauwlyks meer over de ftraat durven gaan. Alc. Ik fta voor gisteren niet in; maar wel Toor heden en voor alle de voigende dagen. Hipp. Voor alle de volgenden? Alc. Zeer zeker ! want ik heb nu maar al te zeer het grievend berouw gevoeld, 't welk eene onbedagtheid van deeze foort op de hielen volgt, — en enkel om dit berouw te (lillen , kom ik heden tot u, hippokikus ! om my geheel aan u oyertegeeven. (Hy werpt zyn overkleed af.) Zie my hier in uwe magt ! Wreek u heden op my, volgens billykheid , en befchik over myn lot naar uw welgeval. Jen ! Hier is een Geesfel ! (hem 'er een toewerpende.) Roep eenen uwer geringde ilaa. ven ! Gebied hem, en geduldig zal ik , Vrygeboorene, ik een Griek , een Pmrger van Athene , uit het edelde bloed gefproten , ik pronkende met de waardigheid van een Dema~ goog, van een Veldheer, van een zegevierend Veld-  Si» ALCIBIADES. Veldheer , — mynen rug ontblooten, en de kastydingen verdraagen , die het u gelieven zal my toetevoegen. Hipp. Alcibiades! alcibiades! Scherts met my niet ! Terg myn llaapende gramfchap niet ! zy mogt anders ontwaaken, om u op uw woord te vatten. Alc. (Op Anitus wyzende.) Hier is een Man , die u alsdan tot getuigen kan verftrekken , dat gy niet anders gedaan hebt , dan dat geene , waartoe myn eigen mond u gerechtigde. Ook moet geen eene Godheid my genadig weeze ! Myn leeven moge veragting en myn naam fmaadbeid zyn , zo ik met deeze aanbieding fchertfe of fpotte. Hipp. Wel aan dan ! gy hebt gelyk; dergelyk een moedwil , zo als die van gisteren was , verdient in allen opzigten een Straf, die u, geduurende eenige weeken, errinnert, dat gy u vergreepen hebt. Euklio ! — Euklio ! Anit. (Tot hier toe alles met eeneJlommt verwondering aangehoord hebbende. ) H Ir p o n ix u s! wat wilt gy doen ? — Bedenk, — Alc Zwyg en laat hem begaan! Ik heb h wel als een Toekyker , maar niet als een Raad-  DE JONGMAN. 319 Raadgeever medegenoomen, (De Slaaf komt.) Hipp, ( Tegen den Slaaf. ) Neem deezen Geesfel , en (terwyl hy Alcibiades, — die den Geesfel , zonder eenige de minfle verandering op zyn gelaat aan den Slaaf toereikt , —• Zeer lang en Jlerk onder de oogen ziet. ) en breng denzelven in myn kamer ! ( De Slaaf vertrekt. ) Daar zal hy , zo lang ik leef, tot een aandenken van deezen dag, blyven hangen. (Op een verwisfelenden toon. ) Alcibiades! ftoute , dikwerf moedwillige, maar nog meermaalen edele Jongman ! ik vergeef het u ! vergeef het u uit den grond van myn hart. (Hy omhelst hem,) Maar wie zal my nu de achting des Volks wedergccven , daar gy zo openlyk my in myne eere tastede ? Alc. Hy , die ze u ontnam , zal u uwe . eere wedergeeven ! Ik , naamlyk ! Kom met my ! Op de openbaare markt zal ik de menigte om my te faamen roepen ,• daar zal ik vernaaien, hoe ik my vergreepen; wat boetedoening ïk aangebooden heb , en hoe grootmoedig gy waart , om my alles te vergeeven ! ( Na een kleine rust. ) Misfchien wist ik nog wel een ander middel , om -het Volk op het onwederfpreeklykfte te overtuigen, hoe oprecht onze verzoening zy, en hoe innig onze toekomilige viicndfchap weezen zal,  320 ALCIBIADES. zal maar waarlyk , ik durf het heden. naauwlyks waagcn u dergelyk een Voorftel te doen. Hipp. Is 'er iets, dat gy niet waagen zoud durven ? ö Gy jonge , onbegryplyke Man ! fpreek maar vrylyk uit. Indien het volbrengen van uw begeerte in myn vermogen is , dan beloof ik het u in voorraad. Alc Gy hebt eeneDogter, hipparete. Zy is fchoon , dit zegt de ganfche Stad, dit weet ik voor lang reeds by ervaaring! Zy is deugdzaam, — want zy is uit uwe lendenen voortgefprooten. Jk ben jong, ryk, en van aanzien in den Staat. Myn verloopen leef tyd is geenzins arm in roem ; myne toekomftige leeftyd zal 'er denklyk ryk in worden. , Hoe ! zo gy eens deeze hand met de hand van hipparete faamvoegdet ? Zo gy eens ten bewyze onzer oprechte verzoening ; ten Egtgenoot uwer Dogter verkoost , die zig hier tot uwen Slaaf aanbied ? Hipp. ( Eenigzins verleegen. ) Alcibiades ! Alc Reeds weet ik, wat gy hier zeggen kunt, en misfchien zeggen wilt. Gy zult mj een reeks van wellusten en dartelheeden toerekenen, enfgeenen van die zal ik ontkennen. Maar vertrouw tny ook gevoel der waarheid: een  DE jongman. 3ai een nieuwen ftand en nieuwe pligten toe! —— 't Geen den Jongling behaagde , 't geen hem vryftond , 't geen zich zelf menigmaalen als van zelve by hem aanprees , dit alles zal de Man gewillig vermyden , vooral de Man, die u ten Vader , en hipparete ter Vrouwe zal bezitten. Hirr ( Na eenige oogenblikken ledenkens.) Alcibiades! is dit alles de taal van een waarlyk getroffen hart, of flegts van een welbefpraakten mond ? Alc. Van een waarlyk getroffen hart, Hipp. Wel aan ! het zy zo. Ik ga daad. lyk na myn Dogter, om haar voortebereiden. Volg my binnen weinig oogenblikken ! Alc, Maar zou zy ook zo gewillig en fpoedig zyn , om zig myner wenfehen geneegen te toonen ? Hipp. Laat dit aan myne zorg bevoolen ! Of vertoont gy u thans zo , als ware het u onbekend , hoe gevaarlyk uwe geftalte , jeugdi.. ge Wellustling ! uw toon , uw vernuft en al wat gy bezit , fteeds voor de harten onzer Vrouwen en Dogters is ? Alc. Nu, anitus! hoe ftaat gy daar zo ftom ? II. D e e l. X Anit  jï4 ALCIBIADES. Anit. Stom en verwonderd! Alc. En wat denkt gy wel van alles, wat gy gezien hebt ? Anit. Dat het allerlooste Dier op den aardbodem, niet meer dan een Schaapshoofd hy u ;s. Evenwel , evenwel ! — C °P een bedenklyken toon, en het hoofd Jchuddende.) Alc Wel nu ! vervolgens. Anit. Schynt gy my zeer naar den Vogel te gelyken , die, verlokt door het aas, aan den Lymfteug vastkleeven blyft. Jeugdige , vrye alcibiades ! o ! dat klinkt heerlyk i Ernftige , gehuuwde , verbonden alcibiades! o! hoe beklaaglyk ! Alc Zwyg I dit zou misfchien by u het geval weezen , maar by my is dit zo niet. Slegts de kleine Vogel blyft aan de Lymfteng kleeven ; maar word de Adelaar , door het een of ander toeval , derwaards gevoerd, dan valt het hem ligt zig Iosterukken , en zomwylen zelf den fteng met zig te voeren. Anit. En zult gy houden het geene gy belooft ? Alc Zo verre het mooglyk zy. Alhoewel , waarlyk , — maar ftil ! daar is hy airede weder hier. llirt.  DE JONGMAN. 5ÏS Hipp. ( Te rug komende.) Dagt ik het niet wel ? — Kom en zie, of gy niet reeds voorlang gezegepraald hebt ! •Zo lang hippowikus leefde , die zyn Schoonzoon tederlyk beminde , en van hem wederom oprecbtlyk hooggefchat wierd, werd hipparete als de gelukkigfte Egtgenoote befchouwd. De kleine ontrouwigheeden zag het vaderlyk doorzigt over het hoofd , en in de grooten verfchoonde zy alcibiades. Maar, naden dood van hippo- hi kus, rukte de Adelaar zig al te zigbaar van de Lymfteng los. Nemea, eene der fchoonfte Boelinnen van Athene , bezat hem geheel. In haare armen, door archidamus gefchilderd , werd zyn perfoon openlyk verbeeld , ten genoegen van de Jeugd van Athenet en tot een ergernis voor deszelfs Grysaarts, 'tWas onmooglyk, dat hipparete dit langen tyd bedaardlyk zou hebben kunnen aanzien , en dit was de aanleiding tot een nieuw zonderling Toneel. X 2 VER-  $14 ALCIBIADES. VERGADERING DER ARCHONTEN. hipparete, alcibiades , de menigte des Volks. Archont. Wat voert u als Klaagfter her. waards, hipparete ? Hipp. Gy Burgers van Athene! cn gy wyze Vaderen van deeze aan de Godheid van MiNEiivA toegeheil igde Stad ! Ik leg hier, ingevolge de wetten , voor uwer aller oogen » het fchriftlijkbewys myner fcheiding van alcibiades, den Zoon van k l i n i a s , myn tegenwoordigen Gade , neder. Archont. En welke redenen zyn het, die u tot deezen flap beweegen ? Hipp. Gewigtige , zeer gewigtige. Met eene liefde, fterker dan woorden immer kunnen uitdrukken , heb ik hem bemind. Hy treede te voorfchyn, en bewyze my ééne koelheid vu  DE JONGMAN. Ui van myne zyde! Met dit alles heeft hy, reeds van de eerfte weeken onzer verbindtenis af , myne ftandvaftigheid met onbeftendigheid vergolden. Elk fchoon Meisje, iedere greetigc Deerne naarhunkerende , Heet ik dikwils verfcheiden maanden, zonder hem te zien,— zonder hem te zien , die men anders overal ziet. Zedert vier maanden onderhoud hy openlyk de wellustige nemea ; pronkt hy zelf met haare liefde en zyn eigen fchande. Met haar verfpilt hy myne ryke Huuwlyksgift. Om haarenwil ontvlied hy my geheel en al , of belcedigt my, wanneer ik, by toeval, hem aantreffe, door eene beleefde koelheid, waarvoor ik veel liever gramfchap en verachting verduuren wilde. Alle vriendlykheeden, liefkozingen en aanlokkingen , alle emftige vermaaningen , de hoogstmooglyke dienstvaardigheid , alle kunstgreepen der tederheid , bidden en traanen, heb ik te vergeefsch aangewend. Te vergeefsch bezorgde ik hem de onloochenbaarfte bewyzen der ontrouw van nemea ! Hy vergaf het haar, en ik bleef de verfmaadde. — Eindlyk ging de belecdi. ging myn geduld te boven. Ik nam den toevlugt tot myn Broeder (*) , den eenigen Vriend, (*") Hy heette kallias en zou, uit vrees voor de vervolgingen van alcibiades, zyn ganfche X 3 bt-  Sl6 ALC 1 V> I A D E S. Vriend , die my nog overgebleeven was, en heden leg ik hier myn Scheldbrief neder; vorder ik myn Vaderiyk Erfgoed te rug, en verklaar alcibiades van alle Huwlykspligten los en ontflagen. Van u ,vVaderen des Volks j bid en verwagt ik dan ook, dat gy my goed recht laaten wedervaaren , en gelyke vergunning van Vryheid , van hem aan my , verfchaffen zult ! Arch. (Zig tot Alcibiades keerende.) Wat hebt gy tegen deeze befchuldiging intebrengen , Zoon van k l i n i a s ? Alc. Niets. Het verhaal is overéénkomftig de waarheid. Menige gefchiedenis, door onze Priesters, uit de Geflagtregistersder Goden verhaald , bezitten de helft der juistheid en naauwkeurigheid van dit niet. Arch. En wat dus de Egtfcheiding betreft ? Alc bezitting aan het Atheenfche Volk vermaakt hebben. Kind, Qcen zeker Schryver,) errinnert echter te regt , in zyne overzetting van flutarchus, dat 'er weinig by deeze iirfnis te winnen geweest zou zyn ; want, volgens aelianus, verkwistte kali. i as zyn vermogen al zeer vroeg, en eindigde, uit onvermogen van de armoede te kunnen draagen, zyn leeven door een teug vergif.  DE JONGMAN. 347 A l c. Ook daartegen heb ik niets anders dan dit: Voor een kwartieruurs omtrent heb ik nemea voor altoos haar affcheid gegee- ven, — en hiitarete! ( Terwyl hy haar fpoedig omarmt en om hoog heft.) — Ik wilde gaarne den geenen zien, die haar my ontneemen zal! Met een Herken arm droeg hy haar aldus in zyne wooning: niemand was 'er die zig tegen hem verzettede , en zy het minst van alien. Ook bleef zy, van nu af tot haaren dood toe, by hem. J^Joe zonderling het gedrag van alcibiades, by deeze geleegenheid , ook ware , werden zyne handelingen egter niet ge. heel en al, zelf niet door de ernftigfte Mannen , berifpt. De wet zelf, die zulk eene' Vrouw gebood, om in eigen perzoon yoor het Gericht te verfchynen, fcheen den Man te begunftigen, fcheen hem tot redeneering, tot overreding, ja! zelf tot eene geoorloofde list aanleiding te geeven. Dat niemand 'er nog dat voordeel van getrokken had , 't welk X 4 alci-  318 A L C I P, I A D E S. alcibiades 'er van trok, deel het vernuft van onzen Held eere aan, en verminderde daarom de zagte toegeevenheid der Wet niet. Maar deze vergiffenis moest, eene vertooning van eenen ganfeh anderen aart maaken. — Dit was eene ftoutheid , zo zeldzaam en on. gehoord in een vryen Staat, dat kleon zelf 'er onbekwaam toe geweest zou zyn. In wat aanzien de Toneeldigters veelal te Athene Honden is overvloedig bekend. Onder de grootfte Gunstlingen der menigte bevond zig ook een zekere eupolis. 't Is waar, 'er ontbrak te veel aan, dan dat hy, in verdienden, arist ophak es zou geë-' venaard hebben ; maar egter overtrof hy hem in ftoutinocdigheid, om waardige Mannen te beleedigen. Geen Veldheer , hoe groot, — geen Wyzen, hoe zeer gefchat, waar omtrent eupolis eenig bedenken droeg, om hem nietten toneele te voeren. Eene koelheid, die hy eens aan den Zoon van k l inias. omtrent hem zelf, dagt te befpeuren, toen hy, onverzogt, by een van deszelfs gastmaalen verfcheen, beleedigde hem ten hoogden. Zyn eerstvolgend Schouwfpel fchilderde eenige toneelen van alcibiades, in het gezelfchap van nemea en antiochus, — waar by de fchimpredenen van timok flegts fchertzery te noemen zyn. Onze Held gevoelde zig zwaarlyk beleedigd, doch al zyn wraaH»  DE JONGMAN 329 wraak beftond daarin, dat hy in eene volgende Volksvergadering een nieuwe wet voorllelde: „Dat niemant, op leevensftraf, zig zou mogen verftouten, om den een of ander met naame ten toneele te voeren ! " Dit voorftel ging door. Alle Verftandigen en Onbevooroordeelden, (eenige onbevoegde Toneeldigters uitgezonderd,) vonden deeze wet billyk. Maar niet weinig ftonden zy verbaasd , toen eerlang dezelfde alcibiades de eerste was, die (en wel by de volgende geleegenheid,) deeze wet verkragtede. ^^at fcheelt u allen ? vroeg hy eens, toen hy by anitus kwam, en by denzelven een menigte zyner bekenden, doch gezaamenlyk in eene zeer bekommerde houding, vond. A:\ it. Ons eigenlyk niets 5 maar zo veel te meer deezen onzen Gastvriend, (Op een der Gasten wyzende.) hegemon van Thafus (*); welken gy als Digter reeds kennen zult. Alc. (*) Thafus oïT/fus, (thans Tasfo,) was een Ei» X 5  530 ALCIBIADES. Alc. Als Digter en ook als myn Weldeender. Allen. (Verwonderd.) Uw Weldoender ? Hy ? Heg. ( Bejchaamd.) Zoon van klihhs! ■— Deeze fpot — Alc. Ik weet niet, dat een eenige uitdrukking my immer meerder ernst ware dan deeze. Als myn Weldoender befchouw ik een iegelyk, die de Som van het eerste van alle menfchlyke Gelukken, dat is, het waare Vergenoegen, my vergrooten helpt: En wie kan dit beter doen, dan de gelukkige Digter? Heg. ó! Deeze uitleg is al te gunstig. Alc. Zonder Vleïery. Uw laatste fuik heeft land aan de Tkra;ifche kust: in den aanvang door de Pheniciers en naderhand nog fterker door de Grieken bevolkt en bebouwd. Na veelerlci noodlottigheeden ondergaan te hebben, kwam het eindlyk onder het Regtsgebied van Athene, dat egter over dit, voor den koophandel zo Welgelegen, als met den vrngtbaarften grond gezegend Eiland, eene harde heerfchappy voerde ; terwyl het deszelfs Inwoonders weerloos maakte, en door geduurige belastingen onderdrukte. De hier verhaalde gebeurtenis is egt, volgens a the neus.  DE JONGMAN. %u heeft my eenige zeer aangenaame uurtjes bezorgt. Heg. (Zugtende.) Ach! 't is juist dit nieuwe ftuk, 1 geen reeds menigen dag en nagt van my verbitterd heeft. Alc. Hoe dat? Heg. Eerinnert ge u in het zelve de rol van l i s i kl e s niet? Alc. Die Gierigaart? zeer wel! zy is vol treffende vinding. Heg. ó! Dat zy minder treffend zyn mogt! Want zie, uit den ellendiglten hoek van myn vaderlyk Eiland klimt thans weezenlyk een lis ik les te voorfehyn , en zweert, niet flegts door my bedoeld, maar ook genoemd te zyn; beroepende zig tefFens op de Wet, door u, in dergelyk een geval, gegeven. Alc. 't Is waar, wel gegeeven, doch niet ten gevalle van den goeden 1.1 s i k l e s. Heg. Maar, helaas! zeer toepaslyk op zyn geval. Voor de ecrflemaal in zyn ganfchc leeftyd geeft deeze Nietswaardige zyn hart een fchok, en zyne ftukken Gouds vleugelenOm my te overtuigen, zegt by, dat hy geen Gier  33» ALCIBIADES. Gierigaart is, heeft hy reeds de meesten myner llechters omgekogt, en — A i. c. (Hem lachende in de reden vallende.') Zonder te gevoelen, dat hy juist daar door zyn eigen aanklagt wederlegt? — Heb geen zorg, hegemon! Alles zal by uw Rechtsgeding wel afloopen. Heg. Ik vrees. Reeds is morgen de dag der beflisfching, en heden, waar ik my wende, vind ik nog ongunftige aangezigtcn! — 't Is waar, eenige myner Vrienden hebben, tegen morgen, wel eene wederlegging voor my in gereedheid gebragt, die zo uitfteekende in kunst, als vriendfchaplyk van inhoud is: — dan, ach! ik vrees, dat de redeneerkunst van het goud fterker zal zyn, dan zelf die van athenea, offchoon zy de Godin der Welfpreekenheid is. Alc. Dat is zekerlyk geene ongegronde vrees, en evenwel — maar hebt gyhet ontwerp deezer wederlegging by u ? Twee van Hegemons vrienden. Hier is het. Alc. ( Ter vlugt de rol door ziende. ) Goed. — Niet flegt. — In de daad , niet flegt. — Waarfchynlyk zal het niet zonder goede uitwerking weezen. — Maar ik weet nog  DE JONGMAN. S3J nog een ander middel, 't geen veel fterker werken moet. hegemon! ik begeer niet, dat de Man, die my met zyne Gedigten verheugt, door myne Wet zou lyden. Ik ben uw ach ii.les geweest, gy zult myn telep h u s worden ( * ). Heg. Hoe! zou ik durven hoopen, dat gy zelf voor my fpreeken zult? A i. c. Niet flegts voor u fpreeken , maar ook voor u doen! en dat op 't oogenblik! — Volgt my! (*) 't Is uit de Gefchiedenisfen van den Trcjnan. fchen Oorlog bekend, dat acmlles den Koning van Mijlen, telephus, (toen, by eene landing, 'er een gevegt door misverftand ontftond,) in de heup eene Wonde toebragt. Wanneer naderhand deeze Wond ontzaglyke fmarten veroorzaakte, gaf het üra. kei den raad, om hulp by den Wondgeever te zoeken! Telephus reisde derhalven naar aciiillt. s, en deeze de roest van de fpiets in de wond geflrooid hebbende, werd dezelve 'er door genee» xen. De  9S4 ALCIBIADES. De ganfche Menigte volgde hem, met groote nieuwsgierigheid , na de markt, en werd onderwege nog door een groot aantal anderen verfterkt. Digt by de Gerechtsplaats hing gcmeenlyk een bord, befchreeven met de Naamen van alle de aangeklaagden, benef'fens de reden, waarom zy aangeklaagd waren . geworden. Hegemöns .naam ftond het allerbovenfte, om dat het voor hem het eerfte Gerechtsdag was. — Lachende trad alcibiades naar dit Bord; wreef, meteen natten vinger, den eerften regel uit, en riep : „ Aldus fpreek ik hegemon van Thafus vry en ongehouden! Wie er zig om vergramd of'er anders over denkt, befchuldige my!"-' Een overluide uitberfting van ongenoegen ontftond by allen, die dit aanzagen. He gEf mon beefde thans dubbeld, zo wel cin zyne vorige fchuld, als om de onvertfaagdheid van zynen tegenwoordigen befchermer: maar zo groot was  DE JONGMAN. J3S was het aanzien van onzen Held, dat van dat oogenblik af, lisikles geen eenen voorfpraak, en voor 't overige geen gunitigen Rechter meer vond , en dat niet flegts de Digter, maar ook de wrevelmoedige Jongeling, die teffens te Athene fterk gefchuuwd en ilerk bemind werd, onaangetast bleeven.