A L C i B I A D E S.   ALCIBXADES. DOOR A. G. M E I S ZN E R. Op ccn vryen trant in 't Nedevdnitsch gevolgd. DERDE DEEL» Te H/1ARLF- M, ,ï I' R A X f O I S B O H N. MDCCXC I. MET RRAAÏEKUNSTPLAATS*.   ALCIBIADES. ai ■ D E MAN. de eerste iiei.ft van zynen MAS' lyken ouderdom. "Wanneer eene onbeperkte Staatzugt zig van het hare van een eenig Man meesteresfe maakt, dan werkt zy daaden door hert uit, die zyne bedaarder denkende Medeburgers billyk verwonderen ; hem zelf maalt zy onophoudlyk een beeld voor dc oogen , nog befliste in eenige gevallen voor Sirakufe, en echter verdween dit voorrecht weder, wanneer men  DE MAN. S men zig de vcele Dwinglanden eiinnerde, die uit den boezem van Sirakufe tot een hoogte opfteegen , die te Athene flegts door één enkelen 1'isistratus bereikt werd. Twee zulke zo gelykdenkende Vryftaaten konden onmooglyk , zelf uit hoofde deezcr gelykheid , lang goede Vrienden blyven. Athene reikhalsde fteeds naar de gelegenheid om den trotsch haarer Nabuuren te vernederen ; greep altoos elk voorwendzel ten oorloge aan , en vond , dat zeer natuurlyk was , fpoedig dergelyke voorwendzels : want zo dikwils eene der Steden van Sicilië gevaar liep , om voor Sirakufe te moeten bukken , zond dezelve Afgezanten na Athene, die aldaar om hulp fmeekten, en zelden keerden deezen zonder troost weder naar huis. De Leontiners hadden reeds tweemaalen , enkel . door den byfland van Athene, hunnen ganschlyken ondergang van zig afgewend. Thans kwamen zy weder, vergezeld door de Egeftaniers , die met Selinunte , de Bondgenoote van Sirakufe , in een feilen ftryd ingewikkeld waren ; en vermits deezen , de vvelfpreekendften van alle Redenaars , een aanzienlyken fchat van Goud medebragten , kon het niet misfen , of hunne klagten moesten een gunftig gehoor vinden. A 3 Eene  6 A L C ƒ li l A 3 F, S. Eene algemeene geestvervoering overmeesterde thans de Atheners : niet llegts vergaderden de Jongelingen op de Vegtfchoolen en Schouwburgen , om van hunne nieuwe Wapenrustingen , en toekomftig te veroveren Ze. gekrooncri te fpreeken ; maar ook de Ouden van jaaren zetteden zig , in hunne Werkhuizen en andere Vergaderplaatfen , in eenen vertrouwlyken vriendenkring neder; tekenden het figuur van Trimkrie ; van het Meir , dat *er om heen ftroomt, en van de Havens en Steden, die tegen Afrika liggen; zy overwoogen , welke nuttigheeden men 'er in 't vervolg van trekken kon , en befchouwden dit zeer groote Eiland , niet als de vrugt van eenen zeer bloedigen Stryd ; maar als een gemaklyk optefnappen Buit, en als een gefchikte Wapenplaats , welke hen , in den kryg, die met Karthago op handen fcheen te zyn , en in de uitftrekking hunner heerfchappy tot aan de pilaaren van herkules, onuitfpreeklyk dienden bewyzen kon. Even gelyk een onzigtbaar Weezen van hooger natuur, werkte, onder dit alles, de denk. vvyze van alcibiades. Wel verre van de dolzinnige verwagtingen en uitzigten zyner Medeburgers te beteugelen . was hy 'cr veeleer op uit, om , offchoon half onmerkbaar t dc-  DE MAN. ? dczelven telkens aantefpooren. Bedryven zelf , die het verst 'er van verwyderd fcheencn, verkreegen allengskens eene helling naar dit groote oogmerk. r Hy had bevel ge- geeven , om eenige zyner Voorraadfchmiren, de helft te doen vergrooten. Antiochus, zyne fchaduw, vraagde er hem de rede van. ' Alc. ( Lachende.) Is het in uwe oogen een verftandige Huiswaard , die dan eerst zy> ne Schuuren begint te bouwen, wanneer den Oogst reeds ingezameld word ? A n t. 't Spreekt van zelf van neen. Alc. En zal ik dan eerst voor Bewaarplaatfen van mynen Siciliaanfchen Buit gaan zorgen , wanneer de daar mede bevragte Scheepen reeds in de haven zyn binnen geloopen ? Ant. Gy acht dan Sicilië eene verovering, onze Wapenen waardig ? Alc. ( Zeer onverschillig. ) Zeer zeker. Want immers zou het dwaas gehandeld weézen , wanneer men , een hooge ladder beklimmende , over de eerfle fporten wilde heen fpringen. Men kan ligt begrypen , dat foortgelyke gezegden niet geheel verloorcn gingen. Tc nieer , daar het gezelfchap van onzen Held , A 4 meest-  » ALCIB1ADES. meestal uit het puik der jeugdige Manfchap beftond ; die hem altoos zo lugthartig en gernaklyk over deeze zaaken hoorden fpreeken , en reeds gewoon waren, alles, dikwils taamlyk belachlyk genoeg , natevertellen ,. wat hem , zo al niet fraai , ten minften natuurlyk ftond , was de ganfche Stad weldra , in dit Huk , van één gevoelen. Het was nog wel tot geene Volksvergadering gekomen , maar nu kon men reeds al vooruitzien , wat 'er in omgaan zou. Slegts één Man in den Staat verfchilde hemelsbreed van dit gevoelen , en dccze Man was , n i c r a s. De bedagtzaambeid , die zelf menigwerven in vrees ontaartte, was, gelyk wy reeds elders gezegd hebben , een hoofdtrek uit zyn carafter. Hy was thans niet llegts bedugt voor de zwaarigbeeden van eenen zo veruitzienden Oorlog; niet llegts voor de mooglykheid van zynen tot dus verre verkreegen roem verminderd of zelf verlooren te kunnen zien ; maar hy was het meest bedugt voor de gelegenheid , die zyn gevreesde Mededinger Hond te verkrygen , om zig nog grooter , beminder en ontzaglyker te maaken. Klke Oorlog was hem verfchriklyk ; maar een Oorlog , waarin alcibiades zyn Medeveldheer worden zou , zelf het overwigt op hem  DE MAN. 9 hem verkrygen kon , kwam deezen Nydigaart voor , als de verfcbriklykftc van alle Oorlogen. Tot nog toe had hy altoos in Landen en Zeeën , welken hem voor lange bekend waren, Legers en Scheepsviooten aangevoerd. Sicilië en derzelver Zeehaven kende hy niet ; hy was 'er derhalven dubbel voor bedugt. Hy wist dat de vermeëtelheid van alcibiad e s hier des te grooter zou zyn , deszelfs geluk fchuuwde hy daarom te fterker , en beefde driewerf meer dan immer te vooren. Met allen mooglyken yver derhalven poogde hy, indecze voor hem netelige omfïandigbeeden, het Volk en den Adel op zyne zyde te kry. gen. Dit mislukte hem. Gecnen zweefde reeds een zoetvoerige droom voor de benevelde oogen ; en een ander hoopte op de vermeerdering zyncr fchatten, of durfde het niet waagen , om tegen den geweldigen Volksftroom interoeïen. „ Kryg ! kryg ! tegen Sirakufe '■ Bondgenootfchap met de Egeftaniers l Dit was het eenpaarig geroep der Vergadering , en even zo eenpaarig werd micias wel tot ecrften Veldheer van deezen Kryg vcrkooren, maar teffens ook alcibiades en lamaciius hem tot Medegcneraals toegevoegd. De befchroomde nicias had het nog nooit A 5 ge-  19 ALCIBIADES. gewaagd , om dc eenpaarige ftem des Volks te wedeifpreekcn : thans deed hy zulks voor de eerftemaal : want toen , ten vyfden dage na dit befluit en deeze verkiezing, ep nieuw alle dc Burgers van Athene zig vergaderden , ten einde te befluitcn, hoe itcrk men de Vloot zou bemannen , die, men voorncemens was naar Sirakufe te zenden, trad nicias tevoorfchyn , en hield ftaande : „ Dat men thans niet te ftcmmen had over de bemanning eener Vloot, maar wel in 't algemeen, of het noo- dig ware eene Vloot te zenden ! " Met een kunst, welke hy nog nimmer betoond had, verhief hy zyn eigen befcheidenheid , als die gaarne, ter liefde van het algemeene welzyn, van de luistervolle plaats eens Veldheers wilde afzien , en Helde hy voor : Hoe veel noodzaaklyker het ware , om het reeds verkreegene te behouden , dan naar het onzeker bezit van iets grooters te ftreeven ! Hoe dwaas men handelen zou met uit te zien naar nieuwe Vyanden, daar men nog zo veele Ouden in dc • nabyheidhad! Hoe onvodrzigtig hpt zou weezen , zig op een Vreede te verlaaten , dien Sparta llegts uit nood geflooten had , en dat zekerlyk met den eerflen haar fmaad zou poo. gen te wreeken ! Hoe gevaarlyk het zou zyn^ een Bondgenootfchap aantegaan met Volken, die zo dikwils hulp behoefden , zonder dat ' men  DE MAN. , ne bezigheid voor een ligtmisfenden Jon>, geling. Is hy dan reeds de moeilykheeden » en ongemakken van de Zee vergeeten ? —■ »> Hy , die Weekling , die nog onlangs de >, Wanden van zyn Schip liet doorbooren , >> ten  DE MA N. 10 „ ten einde zyn bed niet op planken zou lig„ gen , maar op riemen hangen ( *) ! Ver„ geet hy , dat zyn Cupido met den donder.„ kloot geen Krygsgod tegen de Barbaaren zy? „ —— Wanneer de digte drom zyner Specl„ makkers hem omringt ; hem toejuicht en „ vergood ! laaten dan toch de Meerderjaari„ gen en Verltandigen onder het Volk niet „ door hem mede gefïeept worden ! Weest „ niet bedugt , dat men u als lafhartigen zal „ befchouwen , want met het behouden van „ den Vreede , behoud gy den Staat teffens ! „ Laaten wy bezorgen , dat de Siciliers niet ,, over de grenzen van hun Eiland treeden , „ en daar door nadeelig voor ons worden ; „ doch laaten ook de Egeftaniers zelve den „ Oorlog voleinden , welken zy zonder on„ zen raad aanvingen. Befchouwt het niet j, als een fchimp, om van nieuws af de ftem- „ men (*■) Alcibiades had in de daad, volgens 't getuigenis van pLutarchus , zig aan deeze gemak- . lykhèid fchuldig gemaakt. Thucididf.s heeft, wel is waar , het fchilderen in den arm der Boelin wbmea noch deezen trek aangevoerd; doch my foheen het gcoorloofder te zyn dit te doen, om dat juist di: Schildery , het voornaamst gedeelte van de;i Burgerftaat , waarom het niciaS Voornaamlyk te doen ware, ten niterlte mishaagde, en als eene daad voorkwam 3 die flegts een Tyran betaamde.  14 1 L C i n 1 A I) E S. „ men op te neemen, en eene te fchielyk'ge„ maakte Wet weder intetrekken. Te dwaa„ Ien was nooit te befchimpen , maar hard„ nekkig in zyne dwaaling te volharden , dit „ is bcfpotlyk en fchadelyk te gelyk..'" — ■■■ T -«- oen wicias zweeg , werden aller oogen, met brandende nieuwsgierigheid, op den Zoon van klinias gevestigd. Allen dagten zy , dat zyne welipreekendbeid zou los'breeken , even gelyk een Leeuw, die den Jaager voor zyn nest aanfchouwt. Dan ! de Loosaart lachte en bleef zitten ; zelf het gemompel en het wenken zyner Vrienden deed hem niet opryzen. Hy wilde eerst afwagten welk.een uitwerking deeze Redenvoering heb.' ben zou , vermits hy befpeurde , dat eenigen zig aireede gereed maakten, om op te treeden. Het dagt hem roemryker te weezen , met éénen flag zynen Vyand te vellen , ten minften zekerder , om een denkbeeld , dat daarenboven een Volksdenkbeeld was geworden,- door «ïugtige gronden, te onderfteunen. Hy  D K MAN.' Y5 • Hy bedroog zig in zyne verwagting niet. Nicias bad vast tegen doove ooren en geilooten harten gefprooken. Van alle de Redenaars , die optraaden , waren 'er ter naauwernood twee tegen den oorlog , doch wel driemaal zo'veel voor denzei ven. De eerften vonden geenen byval, en de laatften ontvingen toejuichende aanmoedigingen in overvloed. En nu eerst-verhief zig alcibiades. Befcheidenheid en vertrouwen ftraalden uit alle zyne gebaarden. Hy keek 'om zig heen , even gelyk een Broeder , die tot zyne Broe? deren fpreekt. Het begin zyner reden was bedaard en zagt. Spoedig echter verhief zig zyn toon , even gelyk het geruisch der Zeg op den aanwas eener ftyve koelte, zonder te ftormen. Aldus fprak hy : . Nicias. heeft, in één opzigt, myne redenvoering zeer verzwaard. Hy befloot met my te verachten , ik ben derhalven verpligt met mynen lof te beginnen. Ik moet zo wej my zeiven als u verdeedigen, dewyl gy my tot Veldheer verkoozen hebt. Alles wat na die verkiezing my verheft en vereert , verheft en vereert wel my ei* myne Maagfchap, doch den Staat zelf brengt het eere en voordeel aan. Ja ! ik beken het , ik bemin de Paardenteelt, cn deeze edele zugt is zelf voor myn Vader? land  «6 ALCIBIADES. land voordeelig. Door langduurige Oorlogen fcheen hetzelve geheel uitgeput. Zedert ik in de Ülympifche Spelen verfcheen , werd het inagtiger dan ooit. Geen byzonder Perfoon kan in deezen zig ook , even gelyk ik , beroemen ; want met zeven wagens bereed ik de Schouwplaats , en behaalde te gelyker tyd den eeritén , tweeden en' vierden Prys (*) , en hield in andere opzigten een . pragt ftaande , die deeze Overwinning waardig was. 1 Dit alles is roemryk voor den geenen, die het uitvoert, maar nog veel voor- dee- C*5 Volgens iitiTAKCHus is het onzeker , of «Ok niet wel den eerften, tweeden en derden Prys. I) i od o or plaatst dit daarentegen in veel laatertyden , doch ten onrechte. Eurjpidbs zong ten dien tyde : „ u, Zoon van el in tas!- wil ik zingen! fchooa is de prys van den Wcdftryd ; maar nog fchooner is het, 't welk geen Griek immer te beurt viel, om met zyne wagen drie Zegekroonen te winnen , en , zonder moeite . twecmaalen gekroond, tweemaalen door den Heraut uitgeroepen te worden !" Ik vooröndeiftel , dat myne Leezers weeten , op welk een hoogen prys , volgens de zeden der Grieken , eene Overwinning in deeze Spelen gehouden werd. Men kon, als Veldheer, dikwi Is zyu Vaderland gered bebben , en echter met zulk een geestvervoering niet geprcezen worden , als Hy , die Overwinnaar in dit Volksfpel was.  DE MAN. J? deeiiger voor den roem van den Staat , die zulk een Burger onder zyne Leden telt. „ Gaarne beken ik , dat de luister myner Gebouwen, myner Kleederen, myner Gastmaalen , den nyd van veelen myner Medeburgers opwekt ! — Doch even deeze luister ltrekt, by den Vreemdling t Athene ten roem en haar welvaart ten zekeren borge. Is het dan een misdaad , zyne inkomften te genieten niet llegtsmaar dezelven ook ten beste van den Staat aantewenden ? Is het onrechtvaardigheid zig onder het Volk te doen uitmunten ? In tegenfpoed veracht men ons , en in voorfpoed zouden wy ons zelve niet mogen verheffen. „ Waarom verwyt nicias my myne Gastmaalen , daar ik 'er my den Staat niet om onttrekke ? Waarom verwyt hy my , dat ik, dronken zynde, in den Raad ben verfcheenen, daar men ten minnen mynen raad, dien ik gaf, niet dronken bevonden heeft ? Waarom fpot hy met de gemaklykheid myner Slaapitede , daar myn waaken altoos werkzaam was? Waarom fmaalt hy op myn Schild, daar het nooit' door een Vyand veroverd werd ? Waarom wil hy myne Item , over 't aangaan van een Bondgenootfchap , van den Oorlog , of den UI. Deel. B Vree  ïg ALCllilAbRS. Vreede , verworpen hebben , daar gy u te meermaalen van rnyn hoofd en arm bediend * cn 'er u wel by bevonden hebt ? — Doch aldus gaat het met dit foort van dwaaze benyding , —• de Leevenden vervolgt , en de Dooden beklaagt zy ! Juist die geenen, welken van hunne Tydgenooten beleedigd , gelasterd en verdrukt werden , worden , door de Nakomelingen , met marmeren Standbeelden vereerd ; en die men uit den Staat verbande , om deszelfs Geboorteplaats ftryd men, als om een zonderlinge eere. „ Rond uit belyd ik u, myne Medeburgers! dat, deezen edelen Man tot mynen deelgenoot te hebben, myn hoogfte wenschzy. Errinnert u, wie het ware, die het magtigfte Volk van Griekenland , met Athene tegen Sparta ver. bond ? Wie deeze trotfche Stad noodzaakte, om alles wat zy had , by Mantinea , in 't fpel te zetten ? Wie het ware , die het zo verrtf te brengen wist, dat zy, die anders geenenederlaagen konden doen bukken , nu zelf, als Overwinnaarfler , ons om den Vreede ver20gt ? Wie veroorzaakt dat zy , zelf in deezen Vreede, niet vry is van bekommeringen ? . Dit alles heeft , boven alle menschlykc vooïüitzigt en verwagting, myne dwaaze, onervaaren jeugd veifliogt uittewerken ! Zy heeft,  DE MAN.' j9 heeft, nu eens vleiende en dan weder dreigende, den ganfchen Peloponnefus u toegevoerd • heeft de bezorgdheid geftild ( * ) , den haat gedempt; ontzag verwekt, en fimst verfchaft; zy heeft dingen gewrogt, waar voorde vreesachtigheid een zeker Hoofd deed duizelen : dingen , waaraan de verftandige periklês zelve wanhoopte. ó Gy Mannen van Athene ! maakt anderwerf gebruik van deeze nog onverzwakte kragten myner jeugd! Doet ook'uw voordeel met nicias, — (want ik wil kwaad met goed vergelden !) en met het geluk , waarop hy zig beroemt, ter"wyl het nog voortduurt ! Waarlyk, zyne ge" pree- (*) Dit alles was inzonderheid waai- na den flag van Mantinea. Toen poogde Spana Argos te onderwerpen ; doch alcibiades fnelde daarheen, en zyne welfpreekenheid won het Volk ; de üemocratie werd bevestigd, en , door een hooge , lange en tot aan de Zee reikende Muur , werd die Stad tegen Sparta beveiligd , en tegelyk nader met Athene veréenigd. Hy bcweegde insgelyks de Bewoonders van Patri» tot dergelyke verfterkingen tegen iptirta, en als eens een anderSpartaansgezind Burgerden Patranzers onder 'toogbragt, dat de Atheners hen nog eens verllinden zouden! antwoordde al c i b i ad es : Mooglyk no" eens, ja ! doch dan zullen zy het langzaamerhand doen , en met de voeten beginnen ; daar de Laf «ld emmers met het .hoofd zouden aanvangen. £ 2  «6 ALCIBIADES. preezen behoedzaamheid met myne vinnigheid verbonden, — wie zal deeze verééniging wederftand durven bieden ? Weest niet befchroomd voor den togt naar Sicilië ! Befchouwt de magt van dit Eiland niet als al te groot ! — 't Is waar, deszelfs Steden zyn veelen en volkryk! — doch ryk in een Volk, 'twelk naarnieuwigheeden reikhalst; dat ligt van plaats veranderd; ligt nieuwe Aankomelingen onder zig aanneemt. Burgerrechten en Vaderland , deeze naamen zyn zo heilig niet by hen als by ons ! De minften onder hen , grypen , wanneer 'er een Oorlog uitberst , naar Schild en Zwaard , om hunne altaaren en haardfteden te verdeedigen, maar zy pakken veeleer, beangftigd, alles faamen , wat zy in Vreedestyd overwonnen , of in de troebelen zig eigen maakten , en zoeken zig een nieuwe woonftede op. 't Is niet waarfchynlyk , dat zulk een woeste hoop naar een verftandigen onder het Volk zou hooien , of immer tot een dapper en vast befluit zon ■kunnen komen ! Maar veel waarfchynlyker is het , dat het greetig naar elk nieuw voordeel grypen , en aan een iegelyken magtigcn Heer zig onderwerpen zal! te,meer. daar het 'door tweefpalt inwendig verdeeld is. Het was ook llegts het gerugt, dat het aantal der Kryg*  DE MAN. 41 Krygshelden van dit Volk zo zeer vergrootte! Nog in den-laatften Oorlog ontbrak het hen zelf aan Wapenen. De menigte der Griekfchi Volkplantingen is zo aanzienlyk niet als men zig beroemt! en zekcrlyk zullen de Barbaaren, die behalven dit reeds vyandig omtrent Sirakufe denken , zig by onze Legermagt voegen , en onze aanflagen bevorderlyk zyn. „ Maar, zegt de verstandige nicias, 'tis dwaasheid nieuwe Vyanden te maaken , daar men nog zo veele ouden , tot den Oorlog reeds toegerust , in onze nabyheid heeft! Vergeet voor eenige oogenblikken , dat een heiligeEedons verpligt, om onze Bondgenooten byteftaan ! Slaat zelf geloof aan dat ydel gezwets, als of zy , welken wy thans willen byftaan , ons wedeikeerig nooit hunne hulp zoude kunnen bewyzen ! En echter , Atheenfche Mannen! dagten onze Vaderen niet gelyk nicias? Zy hadden gelyke Vyanden , wet» den daarenboven nog van de Meders bedreigt; en evenwel verkreegen zy de Opperheerfchappy over Griekenland; terwyl zy fteeds de Minstvermogenden byftonden ; dien geenen het eerst aangreepen , van welken zy voorzagen het eerst aangegreepen te zullen worden, en ftout op hunne Scheepsvloot zig verlieten. Daarin , ó Aheners ! beftaat uwe fterkte en B 3 k'aSt«  is .ALCIBIADES. kragt. Zullen de Spartaancn immer in ons Gebied vallen , dan kunnen wy evenwel , al doen wy den togt naar Sicilië niet , hen niet weeren : maar ter Zee zullen wy hen fteeds fpits kunnen bieden; wy zullen altoos , naar ons welgevallen , in Sicilië kunnen blyven > i of ongemoeid te rug kunnen keeren ; wy zuflen zelf, door deezen Kryg en fchynbaare verachting voor Sparta, dit gahfche Eiland in enze handen zien , en den roem van ons vermogen vermeerderen. Ja ! wy zullen des te zekerder den Vreede kunnen bewaaren, hoe minder werk wy van den Vreede fchynen te maaken. „ Laat de vermaaning van den Zoon van nicaret, — om het verkreegene te behouden , — zig wonder fchoon en wysgeerig hooren ! Zy voegt ook wonder wel in den mond van hem , die zig zo angüiglyk bezorgt toont voor zyn kleinst Lauwerblaadje , even als ware de gefieele krans , by toeval , verworven. Maar elke Staat , die niet meer wast , neemt af , terwyl de nabuurige Staaten toenemen ; en die eenmaal in 't bezit der Ileerfchappy is , zie toe dat 'er , in zyne nabyheid , geen grooter Heerfchappy ontfta ! Verzuimt hy, aan anderen bevelen te geeven, welhaast zal hy zelf bevelen moeten ontvan. gen.  DE MAN. *» gen. Voorlang was de trotsch van Sirakufe u baatlyk ; verzuimt heden de geleegenheid niet van denzeiven te kastyden. Alle de overige Volken van Sicilië zullen voorzeker ons getrouwlyk byftand bieden , en onze Stad , die in waardy de eerfte Stad van den Aardbodem is , in het toekomende ook ten toppunt van JVlagt. verheffen. ,, Zo veel van Sicilië t UweVeopende harten hadden waarfchynlyk dit alles nict behoefd. Maar alvoorens ik befluite, moet ik de dwaas, heid beklaagen van den Man, die kort te vooren myne vcrmeetelheid zo fterk aangreep. Ta op dien voet heeft nicias deoudite wyste Burgers van Athene aangeraden, zich van de Jongeren aftezonderen; maargyzytzekerlykte wys om naar dien verderflyken raad te luisteren. . Hoe! Zoon van nicaret! gy, die nimmer u kaarig betoond, met op uwe ervaarenheid te pochen , —- gy fchuuwt dan den Oorlog van buiten , maar gy vreest van binnen de burgerlyke tweefpalt niet ? Juist dat de Jongelingen met de Ouden teffens raadpleegen, en beduiten mogen neemen, is eene der voortreflykfte gebruiken, door onze Voorvaderen ons naargelaaten ! Juist daar door werd dp bloei van Athene gevestigd , welks vermeerdering onze pligt is. Geloof my, die. Regeeringsvonn is de duurzaamfte, waar B 4 i zwak,  *t A L C I li I A B E S. zwakheid en (lerkte , waar moed en beleid in gelyke verbindtenis ftaan. Een al te lange rust verteert den Staat. Slegrs door moeite en ftryd word de ondervinding , die vrugtbaare Moeder van veel goeds, voortgebragt ! Athene , voor wier moed dikwerf de Perzen beefden ; wier Oorlogsdapperheid zelf met Sparta in 't Strydperk dorst treeden, in werklooze leedigheid te dompelen , is niet anders dan den ondergang van Athene te begeeren; even gelyk de aanval op oude eerwaardige Wetten, al zyn ze niet van solons wysheid afkomftig , — een aanval op den Staat zelve en meer is, offchoon myn onbezonnen jeugd , zelfs in de doldriftigftc bui, zig zulks vermeetede. Nu hoorde men flegts eene item : een Item der Iuidrugtigfte goedkeuring , die, by het eindigen zyner reden , alcibiades te gemoetc juichte Hy had niet flegts de onbepaalde Staatzugt des Volks het vleïcndfte vooruitzjgt geopend , maar ook eiken Stand, gerechtigheid , en zyn bitterften Tegenparty, zo al niet ganschlyke verfchooning , ten min- ftcn  D E MA N. 23 ften grooter zagtmoedigheid dan men vermoede , laaten wedervaaren : hy had zyne drangredenen met fierlykheid , eigenlof, en teffens waarheid verbenden. Waarlyk , had men in dit tydftip eerst de ftemmen ter verkiezing van een Veldheer moeten opneemen , alcibiades ware die waardigheid opgedraagen geworden , zonder hem eenige hulpe toetevoegen. Thans , nu nicias wel befpeurde, dat alle openlyke tcgenftand te vergeefsch zou weezen , legde hy den laatften pyl op zyn boog , en poogde door zwaarigheeden van eenen anderen aart, dit ligterlaaïe vuur van Oorlogszugt te dempen. Met dit oogmerk verhief hy zig op nieuw. Gaarne , be¬ tuigde hy , bereidvaardig te zyn , om zelf in den onbedagtftcn ftryd , vermits het Volk dit zo begeerde , zyn Ieeven te waagen ; dan : de. eere van den Staat \vas hem nog' veel waardiger dan zyn Ieeven : om nu deeze niet te bezwalken , was het noodig , om , wanneer het dan toch Oorlog zyn moest , een talryker iegermagt dan ooit te vooren op de been te brengen , en een fterker bemande Scheepsvloot in Zee tc zenden ; want Sicilië telde zeven vrye Republiken , elk op zig zelve byna zo vermogende als Athene. B 5 Men  ïiï* ALCIBIADES Men luisterde met zeer veel opmerkzaam, heid naar dit zyn vooritel , doch ook deeze Krygslist mislukte hem. 't Geen hy dagt den moed te zullen verfiappen, deed de zugt naar veroveringen nog Merker ontvlammen. Van alle zyden drongen niet flegts de ieugdige Manfchappen , maar ook de bejaardere , en zelf de Grysaarts aan , om zig vrolyk en yverig tot deezen togt aantebieden. De Jonge, lingen verbeeldden zig den roem , en de Ou. den de fchatten, waarnaar zy reikhalsden, aireede behaald te hebben. Zelf zag nicias, tegen zyn dank, zig de zonderlinge eere van Volmagt opgedragen, om naar zyn eigen goeddunken , de toerusting , de Vloot en de Manfchappen te bepaalen. De Ryken ontfloten gewillig hunne fchatkamers: de Digters Hemden hunne harpen tot Krygsüederen , zelf de vreesagtigen onder 't Volk fchaamden zig hunne befchroomdhejd , gaven of blyken van moed, of wagteden zig om openlyk de Volks» drift te wederfpreeken. Sterker dan alle de overige Atheners deed alcibiades nu zyne vreugd en zyne hoop blyken. Zyne toerustingen overtroffen da toerustingen zyner twee Medevcldheercn wyd en verre. Met de vlugheid van een ftormwind vloog hy van de eene Stad des Bondgenoot- fchaps  DE MAN» fchaps naar de andere, en gcene van allen, wederftond de kragt zyner vvelbefpraaktheid ; zyper gefchenken, of van zyn inncemend voorkomen. Argos en Mantinea alleen zonden by de duizend Krygslieden, en erkenden openlyk; dat de Zoon van klinias alleen, hen bad kunnen overreeden , om zulk eene aanzienlyke hulp verre van over zee te zenden. Overal waar by een Jongeling van goede verwagting , of een ervaaren Krygsrnan zag , wierf hy denzelven aan. Al waar hy Wapens vond kogt hy dezelven. Wanneer het aan Krygsbcboeften ontbrak , dan ftonden 'zyne Voorraadsfchuurcn open. Waar hy tcgenfpraak ontmoette, zegepraalde zyne overtuiging , en waar hy llegts een vonkje van wilvaardigheid aantrof, wist hy hetzelve fpoedig tot begeerte , en de bcgee>te weldra tot een belluit aanteblaazen. De gave van te fpotten bezigde hy zelf verftandig en voordeelig tegen nog eenen Vyand , die ongewa. pend en zonder doorzigt , hem eerlang gevaarlyker zou geworden zyn dan Sparta.en nicias beiden! —- het Bygeloof naamlyk. « Want noch nimmer was 'er een Volk. — en vooral geen zo verlicht Volk, onder de Zon bekend geweest, by het welk de verachtlyke, weetenfehap van vooi beduiding, in zulk eeno. hooge  a3 ALCIBIADES. hooge achting ftond als by de Atheners. Hier vonden zy een ruim veld voor hunne nieuwsgierigheid ; voor hunne zwakheid en, in een zeker opzigt , ook voor hunne fcherpzinnigheid : want zo dra hadden zy geen gewigtig voorneemen in 't hoofd , of 'er vloog geen Vogel ; 'er brulde geen Dier; 'er knarste geen brandend Offer ; 'er ontviel den Priesters geen nog zo onbeduidend woord , of het werd opgemerkt , gewikt en gewoogen , en men vond'er een voorbeduidenis in. Juist verfcheenen'er in dit tydsgewrigt, by toeval, een menigte van ongelukkige Voortekens , en de kleine vertrouwde Vriendenkring van nicias liet niet na, om deeze tekens ten breedlten uittemeeten , en 'er zelf nog nieuwe bytevoegen. Hier van een verhaal te geeven , *zo als plutarchus en anderen doen , was loutere tydverkwisting ; en byna even berispelyk als geloof aan dezelve te willen geeven. Eenige der voornaamfte echter zal men uit de volgende Saamenfpraak leeren kennen. Toen eens op een morgen onze Held zig naar de Volksvergadering wilde begeeven , bejegende hy onderweg een grooten hoop Menfchen, die den Redenaar androkles omringden. Alcibiades kende deezen a?ï-  DE MAN, ï? iKDROKLEs bereids voor een Tafelvriend van nicias: daarenboven hoorde hy een of twecmaalen het woord van Wonder- of Voorteken , en de gebaarden der Toehoorders duidden eene befchroomde befluitenloosheid aan. Hy raadde naar het overige , en trad toe. EEN MENIGTE VOLK, androkles, alcibiades. Gevolg vati zyne Vrienden , waaronder antiochus, a n i t u s , en meer anderen. Alc. ( Lachende zig ruimte maakende.) Goeden morgen, myne Medeburgers ! goede morgen, myn waarde androicles! Gy ziet eens regt rood van 't fpreeken. Wat is 'er gaans ? Gy fpreekt van dat geene , waarop wy allen denken , van den Oorlog , naamlyk ? Andr.  30 ALCIBIADES. Akde. Behaagde het den Goden, dat allen 'er niet op dagten. Alc. En waarom? Zouden veelen 'er dan een valsch denkbeeld van hebben ? Asdr. Zekerlyk zeer valsch. Alc. En gy fpreekt hen moed in 't iyf? Andr. 6 Neen , dat ware hen moed tegen den dood in fpreeken ! Dat ware bevel geeven , om hunne hairen te krullen , zo als de Spartaanen doen (*). Alc. Hoe? wat hoor ik? gy zyt dan zelf tegen deezen Kryg ? Andr. Ik was het niet, maar ik word het nu , dewyl ik zo zigtbaar befpeure , dat de Goden 'er tegen zyn. Alc. De Goden? — En waarmede hebben zy u dit aan den dag gelegd? Andr. (. * ) Zy verfierden zig dan het meest , wanneer 2y geloofden , dat de Stryd doodlyk zou weezen. Bekend is de Aiucdole , waar. xr. rxes, by Thermophile, hen hunne hairen zag opbinden , en deswegens van demaratus, den verdreeven Shar. taanfchen Koning, een berigt ontving , dat hem zo onverwagt als onmooglyk voorkwam.  Ö E M A W. Andr. Niet my alleen, maar allen , wier oogeu door de Staatzugt niet ve;blind zyn , •werd dit aangeduid door Wonderen en Voortekenen, die zo duidlyk fpreeken als de beste Redenaar. Alc. o ! Duidlyk is zeer zeker de ftem van een zeker Redenaar, offcboon zo verftandig niet als het Raadsbefluit der Goden. Zoud gy, vervoorüitziende androkles! my wel eenige dezer Voorbeduidingen , welken u zo onbedrieglyk toefchynen, willen ontdekken? Andr. Even als had gy niets gehoord van den Jongeling , die op den Altaar der twaalf Goden gefprongen is , en aldaar iets gedaan heeft , 't welk de befcheidenheid my verbied voluit te noemen (*). Alc. (Bejlendig met een fchimplacli.) IJy heeft gedaan het geen veele berookte Sophis. ten, in weerwil van alle befcheidenheid, wen- fchen met het Vaderland te kunnen doen! i zig zelve ontmand! — Wel nu, ja! ik heb 'er van gehooid. And jr» (*) Plutarchus verhaalt , in 't Ieeven van nicias, dat eene ydele Voorbeduiding zig, by den altaar der Twaalf opperde Godhceden , voordeed. Een Man , naamlyk , fprong vlug en onverwagt op deiuelveiij en ontmande zig in.et een fcherpe fteeti»  iz ALCIBIADES. Andr. En wat denkt gy 'er van ? Alc. Dat men zomtyds onder een zo verftandig Volk , gelyk het onze is, wel eens zinneloozen kan vinden ; en dat men den Staat beleedigt , wanneer men denzelven met zulk een Krankzinnigen wil vcrgelyken. Andr. Voortrcflyk. — En die menigte van Ravens, welken te Delfos om onzen ftaatlyken Palmboom zweelt , en reeds zo lange op zyn gulden Vrugt aanviel , tot dat zy eindlyk afgevallen is. • Kunt gy ook dit Voorteteken ontkennen ? Alc. De gevoelens van hen , die een last te Sirakufe afgelegd hebbende , korts te vooren te Delfos geweest zyn , en een ryk gefchenk medebragten , mag ik naauwlyks als waarfchynlyk, maar neen ! ik zal my wel wagten , om zelf de waarfebynlykheid verdagf te maaken , van een Voorteken , dat ons zelf zo gunftig is. . Gemompel der menigte. Zelf zö gunftig is ? zo gunftig is ? Hoe meent Hy dat toch ? Andr. ( Spottend. ) Befluit uit dit gemompel , wat ik ook zelf uit uw antwoord niet verfta. Alc.  De MAN. 03 Alc. En evenwel zo gemaklyk verftaan kost. Is deeze Palmboom niet door onze Va* deren, ter gedagtenis van hunne overwinning over de P erf en, den God te Delfos gewyd ? Andr. Zeer Zeker. Alc Gy Blinden ! dan; daargy, uit dit Voorteken niet ontdekt , dat ook thans een zege op ons wagt, welke, in roem en voordeel , den voorigcn nog verdonkeren zal ! De Palmboom zelf is immers ftaande geblee* ven, en flegts eene Vrugt van denzelvenword voor afgevallen verklaard? Weldra, weldra zullen wy den Goden een nieuwe , een veel grooter ten gefchenk wyden ! Ant. Ha, by de Goden! eene uitlegging,' die alleen om deszelfs fcherpzinnigheid verdient de waare te zyn. Dunkt u zulks ook niet, Mannen van Athene '. De Menigte. Geheel en al , braave alcibiades ! geheel en al ! Anit. By Jupiter! Zoon van klinias! gy zyt zo bekwaam tot Overpriester, als wy tot Veldheeren. Anï. Ziet eens ! hoe befchaamd ftaat ajndrokles nu daar te kyken ! iIL DEEL' P Ands.  34 ALCIBIADES. Andr. Zegt liever, dat ik overfchreeuwd worde ; want tot nog meerder tcgenwcrpinontbreekt bet my , helaas ! aan geen ftof.> Wederlegt 'er my flegts nog een , en ik zal u 't flagveld laaten. Wat dag hebt gy tot uw vertrek beftemd ? Alc. Over agt dagen omtrent, wanneer de Wind het toelaat. Andr. ó! Gy verblinden! weet gy dan niet, dat juist op dien tyd het Feest van adonis invalt (*). Alc. (*) Het Feest van adonis, dat uit Egypten naar SMeu, en van daar naar Perfien en Cyprus overging, werd voornaamlyk te Athene met grootc pragt gevierd. Men fteldc als dan , aan verfcheiden oorden van de Stad , het Lyk van een Jongeling met bloemen opgefierd , ten toon. De Vrouwen , in treurgewaad gekleed , vierden met weerien , zingen en rouwklaagen zyne bcgraafnis. Men droeg overal Vaten, met verfche aarde, nieuwe Groenten, Bloemen en Vrugten , om. Vooral verfierde men alles met jonge Salade , vermits .men geloofde , dat vunus , onder deeze Plant , haaren Lieveling verborgen had. ' Men hield hef vervolgens voor een treurig Voorteken , wanneer het een. of ander Feest in dit Feest inviel. Benige Ecuwen laater , kondigde men Keizer julianus een fchielyken dood aan, dewyl hy op zulk een Hoogtyd te Antiochie kwam.  DE MAN; 35 Alc. (Slegts om tyd te winnen.) Wel nu! en verder! Andr. Zyt gy zo onbedreeven in de ge. bruiken van onzen Godsdienst, dat gy hier naar vraagt ? Ten zelfden tyde , dat geheel Athene Lykgedagtenisfen viert, wanneer van allen kanten Treurliederen gehoord worden ? — ( Een luid gemompel des Volks.) Alc. (Met de hand de Mompelenden wenkende.) Ha! Barbaar! en gy kunt dan verlangen , dat de Siciliaanfche Vrouwen niet eenmaal klaagen zouden , wanneer zy van hunne muuren ons bezig zien , met het verwurgen van hunne Mannen , hunne Zoonen en hunne Broeders ? Laaten hier , van waar wy afreizen, de Lykzangen gehoord worden! Daar , waar wy aanlanden , zullen wy ook ryklyk dezelve doen vermeerderen ! * En gy zelf, androkles ! gy zoud waarlyk wel doen , indien gy ons wildet verge. zeilen, want op dit oogenblik ontdek ik eene* groote bekwaamheid in u. Andr. ( Verleegen.) In my ? — en welke is die ? Alc. De bekwaamheid van eenLykfchreifter, of van een Nagtuil die ongeluk fchreit, C 2 of  ïê ALOlttlA. DES. of liever om ongeluk weent. —*-* Ga met my naar Sirakufe, waar gy een volle gedekte tafel zult vinden , terwyl hier de tafel van nicias ledig zal blyven. (Een luid gelach der Menigte , terwyl Androkles verftomd ' en befchaamd ftaat.) • En nu, andro- klis ! na deeze fcherts nog een ernftig woord. ( Tegen het Folk. ) Zekerlyk zal dee- . ze befchroomde Zendeling van een nog befchroomder Meester , u ook wel van de Atheenfehe. Priesteres , hesïchia, waar door ons de vreede en rust word aanbevolen, voorgezwetst hebben ? Eenigen. Dat heeft hy ook. Alc. Welaan dan a'n d r o kl es! weet, dat gy en uws gelyken het. waart , tegen welken onze Schutsgodin ,. door dit Orakel , ge fproken heeft (*> . Zy is niet voornêemens Sirakufe te befchermen, anders zou zy haare Priesteres derwaards gezonden hebben! neen t maar zy zond dezelve hier, ten einde u en uwe Broers*;) Plutarciius zegt, dat een Orakel, (hy noemt nicf welk , j de Athcncn gebood om de Priesteres van mini: rva uit Klazomcne te laaten komen. Zy'deeden zulks. De Priesteres heette hesycui a , dat betekent rust, en dit werd uitgelegd , als ware thans de Vreede het beste voa* Athene.  DE MAN. S7 Broeders te vermaanen , van onder ons de vreede en rust niet te verftooren. De krygszugtige Godin bemint den Oorlog met Uitbeemfchen, en daar van daan haar Schild van pallas, doch de eensgezindheid van binnen begeert zy nog fterker, en van daar haar Olyf boom. Wanneer Athene zig op den rand van haar bederf bevond , dan ware zulks niet zo zeer aan buitenlanufche Vyanden , zelf niet aan de Per jen te wyten, maar inwendige tweefpalt was 'er de oorzaak van. Zelf wanneer wy , — 't geen ik echter zo zeker verwagte als den avond van deezen dag, —. in Sicilië den zegen niet behaalen mogtcn , dan zal de fchuld daar van minder te wyten zyn aan myne jeugdige vermcetelheid , dan wel aan die vergiftige tongen, die de harten hunner Medeburgers met wantrouwen , en hunne aderen met vrees vervullen. — ■■ 6 i Vertrouwt dezulken toch niet , myne Broe. ders ! De Goden veranderen zo ligtvaardig niet , ten opzigte hunner Lievelingen , die zig hunner gunde waardig gedraagen. Zorgt flegts voor dit laatfte, en wy zullen met het goud van Sirakufe de Voorftevens onzer Schepen doen fchitteren ; roet de Wapens van Sirakufe praaien , en heerfchappy voeren over de Steden van Sicilië. C 3 Miti  jS ALCIBIADES. Allen. Geluk ! geluk ! zy den Zoon vati Ki.iNiAS ! Hy is de Lieveling der Goden, en zal het blyven. Lenigen. Tienvoudig zien wy peeikles in deezen Eenigen herleeven. Anderen. Alcibiades! teken onze naamen ook aan op de Krygsrol. De Menigte. Kryg tegen Sirakufe! Kryg tegen Sirakufe ! Zegeryke Veldheer! neem ons mede als uwe Medgezellen ! Dat , in weerwil der werkzaame vlytigheid als Veldheer , en in weerwil der uitgeftrektheid van Staatzugtige Ontwerpen , a lcibiades zyne vorige leevenswyze niet verzaakte ; dat hy, die dikwils met de ryzen. de Zon zyn legerftede verliet , en Pireus en alle de Kampplaatzen doorzworf, evenwel , met zyne Gezellen , Zwelgpartyen hield tot middernagt toe , ontftaat uit zyn carafter , 't welk zigtbaar , als 't wate, twee zielen met elkander veréénigde. Wel-  DE MAN. %9 Weldra was het voor geheel Athene geen geheim meer, dat timand ra, ineen Panfier gehuld , haaren Boel voorneemens was te volgen. Te midden onder zyn Krygsgeraden zag men een menigte Milefifche Fabelen inpakken (*). De welhistigite Citherfpeeler in 't gansch Griekenland werd ontbooden, om den toekomttigen Overwinnaar van Sirakufe te vergezellen , en hem met de zoetfte melodyen te verkwikken , terwyl hy zig in 't Bad het ftof van 't Slagveld zou laten afwasfchen. Ni- C*) Dc Milefifche Fabelen, (Miletus was eene ten uiterfte verwyfde Stad,) houd men voor den eerden Roman ! Waarfchynlyk echter zyn ze dit niet; want de nllereerfte Romans , die denklyk zeer eenvoudig waren , zyn zekerlyk niet veel jonger dan de kunst van 't fchryven. Be zogenaamde Milefifche Fabelen echter zyn ten minden de eerde wcllustademende Romans, die weldra by de Grieken boven anderen gezogt en in waarde gehouden werden, en van hen tot de üibariten , als eene Grleifcht Volkplanting , overgingen. Toen dezelven , in laater tyden , ter kennisfe van de Romeinen kwamen , die tot dus verre , dat zonderling genoeg is , flegts de vinding in den Godsdienst gekend eu geoelTend hadden , vond dit tot verwyfdhcid reeds overhellend Volk 'er insgelyks een groot behaagen in. By den ongelukkigen Veldllag van krassus vielen ecr.igc Lxeniplaaren in de handen der Parlhers, die desweegens niet weinig met de verwyfde gebreken hunner Vyanden opealyk den fpot dreeven. C 4  40 ALC1BI/IDES. Nicias en zyn Aanhang , (men vergeete niet, dat deeze van dag tot dag afnam ; want eene al te zigtbaare vrees vernedert zelf den aanzienlykften Man in onze oogen , ) — fpaarde geene moeite , om door fpreukjes en gefchiedenisfen van dit flag , het Volk tegen onzen Held optezetten : doch zelf dan , wanneer het Volk morde, behoefde alcib iades zig llegts openlyk te vertoonen , en zyne enkele aanfchouwing , als ware het de aanfcbouwing eener fchoone Vrouwe geweest , bevreedigde en (tilde de menigte. Hy behoefde flegts, als 't ware, op zig zeiven te wyzen > en alles beminde hem met eene vernieuwde liefde. Eens, toen de voorheengemelde Cither- ■ fpeelcr aankwam , fcheen het Volk in ernst verftoord te worden , en den armen Onfchuldigen zelf te lyf te willen. Een der Tafelvrien. den van alcibiades riep daarop tegen het Volk : Waarom word gy toornig op uwen Gunstling ? Wist gy dan voor lange .reeds niet, dat hy door mars en cithere werd voortgebragt ? En mort gy dan nu , dat hy zo wel naar zyne Moeder als naar zyn Vader aart ? Door deezen eenvoudigen inval werd de gramfchap der menigte geftild. Dit woord ging  DE MAN. 41 ging zelfs , als ware het een Godlyk Orakel, ipoedig van mond toe mond ! En zie daar , het kort te vooren dreigende Volk geleid zo wel den Citherfpeeler als den Vriend in zegeftaatfie tot aan 't huis van alcibiades. Wy gaan over tot het befluit van 't laatite Gastmaal, 't welk onze Held te Athene , voor veelc jaaren, — voor meer dan hy zelf dagt, onbefprooken en onpartydige Mannen hebben tny gevolmagtigd, om het gene zy gezien hebben, tegen u te zeggen. Ik heb hen niet omgekogt, maar hen aftewyzen, ware een Staatsmisdaad geweest. Alc. ó Gy Sophist! — Merkt gy wel, hoe listig hy van den regten weg zydelings affluipt, om ware het mooglyk, my de vlekken overtezetten, welken hem zelf aankleeven ! Wie noemt de Aanklagte der ontheiligde Religie eene nietswaardige zaak? Slegts den grond deezer klagte tegen my, noemde ik alzo! — en om die reden vorder ik van u, om my daadlyk die onbefprooken en onpartydige Mannen te noemen, die tegen my te getuigen zig aangebooden hebben. Andr. Dat zal ik doen, maar nu nog niet. Er is nog geen behoorlyke Vierfchaar beraamd, en gy ook, zult voorzeker myn Rechter niet weezen. Alc.  de man: ziende. ) waarvan ik 'er eenige herken, in i weerwil van hun geheim ontwerp, —• dat ik, zeg ik, dan ook uwe Vyanden kan opi zoeken en overwinnen. (Een onzeker gemompel van de vergaderde Menigte.) Tim, (andermaal opftaande.) Hoe is het mooglyk, dat de anders zo doorzigtige alicibiades zyne oprechtfte Vrienden en ; hunne zuiverfte voorflellen en oogmerken zo izeer miskennen kan? Hoe is het mooglyk, ij dat hy een beleedigend Wantrouwen Helt in jeen Volk, 't welk hem, gelyk hy ziet, zo ivuurig bemint? vuuriger mooglyk, dan iemand vóór hem? • Is deeze bereidvaardigheid, waarmede de goedwillige Mejnigte zig naar een iegelyken uwer beden fchikt, niet reeds veel meer dan een halve jyryfpraak? en zou men wel een oogenblik >aiet een ganschlyke Vryfpraak. vertoeven, zo E 2 niet  ö3 ALCIBIADES. niet de formaliteiten van een Gericht te vee! tyd wegnamen? Of zo dezelve niet, zelf ■ voor den Vrygefprokenen , die thans juist de hoogde Waardigheeden in den Staat bekleed, onvoeglyk fcheen te zyn? Twyffel geen oogenblik, Zoon van k l i n i a s ! of de bev/yzen voor uwe onfchuid hebben by ons' allen, — uwe weinige bittere Vyanden misfchien uitgezonderd, — want wat groot en (met een eenigzins/pottend gelaat,) ontwerpvol Man heeft geen Vyanden? — een gunstig gehoor gevonden. Twyffel niet, of wy allen verklaaren u, in dit opzigt, voor onfchuldig! — Maar ingevalle 'er hier of daar nog een vonkje van verdenking tegen u mogt glimmen, aan wien legt het dan, om dit uit te dooven? uit te dooven voor altoos? Ga heenen , bewys dat gy het Vaderland niet wilt verderven maar verheerlyken! kom dan weder, en bied uwe Aanklaagers bet hoofd, en gy zult geene Aanklaagers meer vinden! want wie zal zig in een rechtsgeding willen begeeven met een Man, wiens hoofd met lauren bekranst is? En juist hierom , juist om uwen en onzen wil vernieuw ik myn voordel. (. Tegen het Folk. ) Mannen van Athene', gebiedt uwen Lieveling, uwen waaren Lieveling, gebiedt den twyffelmoedi- gen  DE MAN. 60 i gen alcibiades, zig op uwe vriendfchap te verlaaten! Gebiedt hem, om den togt, dien hy grootendeels zelf bewerkte, thans niet uit eigenzinnigheid te willen vertraagen! Gebiedt hem, de ankers te ligten en, — | te overwinnen! TPimèus had zig onmooglyk zulk eene algemeene uitwerking zyner reden voering kunb nen of durven belooven, als zy in de daad had. Het geroep des Volks: Geen Ge. J richt ! geen Gericht! Vertrek met.zegen, . alcibiades! en keer met zegen weder! 4 Gy hebt niets van ons te vreezen! niets hoea genaamd, Zoon van klinias! Klonk ten I minden wel een kwartieruurs agter een, en i werd door de geheele menigte, die de markt : vervulde, opgeheeven. — Hy wilde fpree. I ken: men verdond hem niet. Hy wenkte : ] men iloeg 'er geen acht op. Hy verzogt "j door gebaarden : alles te vergeefsch. Het 3 was, wel is waar, het gefchreeuw van toejuiching, waarmede zy hem verdoofden,- zy ftapelden wel lofspraak op lofspraak, geluk. - wensen op gelukwensen, — maar zy begeer. E 3 den  ( 7a ALCIBIADES. den verder hem niet te hooren. — „ Gy zyt vrygefproken!" riep één item: ,, Gy zyt vrygefproken ! vrygefproken! " riepen ftraks duizend anderen, en hielden niet eer op, voor dat hy van 't Spreekgeftoelte was afgetreden. Ook toen omringden zy hem en bragten hem, als in zegepraal, naar zyne wooning, doch dit was een zegepraal, welke hem niet ge. I viel. And ro klus, timeüs en eenige I anderen van dat Soort, vertrokken wel onvergezeld , maar zekerlyk met een verge- j noegder hart. De Vrienden van alcibiades verheugden zig in de eenvoudigheid van hun hart. Verre ten agteren in 't vooruitzien en in de kennis van het Carafter der Atheners, konden zy den ernst niet begrypen , welken zy , als een ongewoon, en nu vooral, als een onverwagt Verfchynzel , op zyn gelaat befchouwden. Antiochus voor alle anderen bevoorrecht, om te mogen vraagen, wan» neer de overigen zig met gisfingen moestén te vreeden ftellen, waagde het cindlyk het ftilzwygen aftebreeken. An-  DE MAN. 71 A nt. Ik volg u tot in uwe geheimste Vertrekken. Ik volg u, al ware het zelf, dat ! gy my zulks verbood. Spreek, wat betekent uw kommervol oogöpflag, edele alcibiades ! dat ons allen verontrust? Heden morj gen vroeg , toen wy allen voor uw noodlot | bekommerd waren, even gelyk Scheepelingen i voor hunnen Stuurman, die zig in gevaar van ! den dreigenden ltorm bevind, beden morgen vroeg lachte gy nog ! fpottede gy nog met onze vrees, — en thans, i— thans, daar alles u gelukt is. — Alc. (Met een bittere lach.) Alles my gelukt ? Ant. Immers ja! — Daar nu het Volk J u gehoord, vrygefproken, met gunsten en i eerbewyzingen overlaaden heeft, Iaat gy hét l hoofd zo zwaarmoedig hangen als een Krygij gevangene! Wat ontbreekt u? Spreek! Hebt ; gy een aanflag uittevoeren? een Vyand aan: teklagen? eene belediging te wreeken? een | Meisje te fchaaken? Ontdek het llegts, ên i wy zyn vaardig, om u, zelfs met opoffering van ons Ieeven te dienen. E 4 Alc.  7i ALCiniADKS. Alc. ó Gy kortziende! gy, die alles verklaard begeert te hebben, en zelve niets raaden kunt. Bemerkt gy dan niet, dat ik heden, voor de eerstemaal van myn Ieeven, voor de booze ftreeken van myne Vyanden moest onderdoen ? Ant. Gy voor hen onderdoen? — Daar het Volk uwe Aanklagers byna verwurgd, en u op de handen gedraagen heeft? Alc. Des te erger, 't Valt fmertlyk, daarom juist te hooger verheeven te worden, om naderhand te laager nedertevallen. óAnt ioc hijs! hoe is het mooglyk, dat een guitachtige timeus niet flegts het kortzigtig Gemeen, maar ook u heeft weeten te beguiehelen? — Ziet gy niet, dat myne Tegenparty flegts daarom met den kamp uitfcheid, om my in den ongewapenden rug te vallen? dat zy my nog vóór de Aanklagt wil. len wegzenden, om dan na de veroordeeling my eerst weder te roepen ? Ik ben vry- gefprooken, zegt gy, maar wat geld eene vryfpreeking van deezen aart ? Ik ben met gunst- en eerbewyzen overlaaden, gelooft gy! óAntiochus! een zonneftraal, die tusfchen twee onweerwolken heen fchittert, is veel duurzaamer dan deeze Volksgunst. Ant,  DE MAN, 73 A n t. En kan alcibiades het onbei paald vermogen vergeeten, dat hy reeds zo^ dikwerf over deeze rustlooze menigte bezat, en dat hy nog bezit ? Alc. Maar by welk bezit noodwendig ver- eischr^ word, dat men tegenwoordig zy. ■ Kan myne item van Sicilië af tot hier toe ge- , hoord worden ? Kan ik van daar de hier gegraaven wordende kuilen zien, daar ik, hier . zynde, lachende overheen fpring, om dat ik dan de plaats weet, waar dezelven gegraaven zyn? Laat het geringde, onvermydlykfte toeval my bejegenen, en men zal het hier in verraad en boosheid herfcheppen! Laat myne ' wimpel llegts uit het gezigt van Pirens zyn, en men zal listen op listen fmeeden, zo dat ik vrees, — (fcbielyk van toon veranderende.) Maar neen! neen! — gy hebt gelyk! vrouwlyke vrees past den Zoon van klinhs niet. Alles wat androkles en timeus hem ontneemen kunnen, is geen mismoedigheid, —• is geen treurig oogenblik waardig. Ant. Regtzo! Stel een vrees ter zyde, die waarfchynlyk nietig is. Alc. Nietig naauwlyks, maar veeleer on- wïgtig. Gy hebt my daar even by een Stuurman vergeleeken ! Welaan! wanneer de E s ftorm  74 ALCIBIADES. ftorm uitberst, geeT my dan het getuigenis, dat ik ten minsten hem van te vooren verkondigd heb. Meerder op zee te doen is bezwaarlyk, en onmooglyk is het, om verre van elke Haven wind en ftroom te gebieden. IVTet onvermoeiden yver was nu alles in gereedheid gebragt, wat tot het vertrek der Vloot vereischt werd. Voorzeker eene merkwaardige Vertooning! toen dit vertrek eind. lyk plaats had. Nog nimmer had Athene zulk eene Scheepstoerusting ondernomen en uitgevoerd (*). Hier zag men honderd Galeien , door haar alleen, uitgezonden! Hier zag men, ter eener ftond, twee magtige Legers, het eene voor de zee, en het andere voor het Land beftemd! H.er zag men de bloem van Athenes Jeugd, en van de Jeugd haarer Bondgenooten, zwaar (*) Thucihides errinnert, dat de Magt, die pekiki.es tegen epioauk.us, en die, welke h agNun te Po/idea aanvoerde, even zo aauzienlyk geweest is , doen zy waren beiden flegts voor ingerigT6" ' " met m"lder zorëvuldighciil. I  DE MAN. 75 zwaar en ligt, ten ftryde toegerust! Hier zag men eene ontelbre menigte van Schepen, met allerlei levensmiddelen voor verfcheiden maanden, en met krygsbehoeften voor byna meer dan eenen Veldtogt belaaden ! En hier ook zag men, behalven deeze zo kostbaare toerusting, nog den edelden naaryver blaaken, die juist zynen ooriprong van alcibiades herkomstig rekende. Want daar alcibiades alles had bygebragt, wat in zyn verinogen dond of zyn aanzien hem bezorgen kon, om flegts met de hoogde glorie in deezen Togt te praaien, poogden nog verfcheiden anderen der rykste Burgers van den Staat, zo al niet hem te evenaaren, hem echter van verre naar te ftreeven. De verfieringen van hunne Wapens» de fchoonhcid hunner Schepen , grensden zeer na aan de verkwisting. Athene niet alleen, maar geheel Griekenland fcheen hier haare fchatten uitgeput te hebben. Thans ging de zon op : deszelfs draalen werden duizendvoudig door de gepolysten helmen, fchilden en panfiers wedergekaatst. De Spietfen vonkelden, de wapens kletterden, en de Krygshelden fnelden naar boord. Hier zegenden de gryze Helden hunne Zoonen, die zy, om hunne jeugd en om de gelee-  7 Maar wees verzekerd, dac by het geeven van rekenfchap, ik niet verleegen zal behoeven te weezen, over dat geene, 't welk deeze kop aangeraaden, en deeze arm uitgevoerd heeft. Behaagde het den Goden, dat niemand meer voor het oogenblik van den llryd, -als ik voor het oogenblik van een onpartydig verhoor beefde! .Ajdus, behield met het zelfde gevolg, in elke Vergadering, de vlugheid van ALCi/jiADüs de overhand op de kunftigfte pogingen van nicias. Doorgaands beloofde hy veel, maar dan ook fpande hy alle zyne kragten in, ten einde zyne beloften te vervullen: en waarlyk, in deezen Veldtogt, fcheen op hem alleen, het geheel geluk van Athene te berusten. Met een eenig Schip begaf hy zig naar Mesfana. 't Is waar, de Party der Sirakufers was aldaar nog te magtig, dan dat de Stad F 5 open-  90 A L C I li I A D E, s. openlyk zig voor Athene zou hebben kunnen verklaaren; maar hy wist ten minden zo vee. Ie en zo aanzieniyke Hoofden des Volks op zyne zyde te winnen, dat hy verzekerd kon zyn, van, by de eerde gelukkige gebeurtenis, Mesfana met zig vereenigd te zien, en deeze' gelukkige gebeurtenis fcheen zelf niet verre meer te zyn. Naxus opende Haaven en Poorten voor de Atheners. De' Inwoonders van Catanea fcheenen nog in twyffel te weezen; doch zy veroorloofden den Zoon van k l inias, om in hunne Stad te komen, en door dit verlof werd alles beflischt: want terwyl hy, op het Spreekgedoelte, tot de Menigte fprak; terwyl hy aller aandagt tot zig en van hunne muuren-aftrok, beklommen zyneKrygsr helden de Stad, en bevonden zig, tot zulk een ongeloofiyken trap van zorgloosheid had deeze nieuwe orpiieus zyne Toehoorders weeten te brengen, airede op de markt, eer het door iemand bemerkt werd. Er fchoot den Burgers dus geene andere keuz2 over, dan met de Overwinnaars een verbond aantegaan. Ook Kamarhia, eene andere voornaame Stad van Sicilië, gaf hoop van zig te zullen overgeeven, en met reuzenfehreden fnelden airede het gevaar, de angd, het gebrek en de inwendige verdeeldheid op Sirakufe los; — Wan-  DE MAN. 91' Wanneer ecnsilags een digten drang van onweerwolken, de tot nog toe helderfchynende Gelukzon van alcibiades verdonkerden i wanneer plotsling boosaartige Vyanden zynen Welvaart, en teffens de welvaart van zyn Vaderland verwoefteden! Doch hier moeten wy, zo wy vei Handig handelen willen , ons na Athene begceven. j^Jaauwlyks waren de zeilen der Vloot uit het gezigt der Stad verdweenen; — naauwlyks waren dc Acheners, die dczelven uitgeleide gedaan hadden, in hunne wooningen wedergekeerd , of de Vyanden van alcibiades begonnen getrouwlyk zyne Voorzegging te vervullen, en agter den rug van hem, wiens tegenwoordigheid zy nu niet meer bc. hoefden te vreezen, alle mooglyke boosheden, haat en lasteringen uit te braaken! Gehuurde Zendelingen moesten nu op nieuw den haat tegen de Verwoesters der Beelden van mercüriüs wakker maaken! moeiten honderden ongunftige bedenkingen en ge. fchiedenisfen uitftrooïen ! moeiten alomme aan-  ALCIBIADES. aanflagen tegen den Staat en de Vryheid doen vermoeden : en vooral, in eiken argwaan , die zy deeden gebooren worden, a lcibiades inede in 't ipel brengen. Maar al te fchielyk leende het ontftandvastig Gemeen bet oor aan deeze kwaadaartige Lasteraars. Zy, die, alle oogenblikken, op het Voorbeld van pisistratus geweezen waren: Zy , die zo dikwils de naamen van harmodius en aristogiton, als Tirannenflagters, hemelhoog hadden hooren verheffen, (*) begonden nu werklyk te dugten dat 'er een nieuwe pisistratus op de Vryheid van den Staat loerde: weldra ging deeze (*) Pisistratus werd in de Regeering opgevolgd door zyne Zoonen, hippias en hipparchus: beiden, volgens den Grickfchen Gefchiedboeker, heerschten zy met zagtheid en verftand, doch de naam van Tiran bleef haatlyk in de republikeinfche ooren en harten. Wanneer nu twee Jongelingen, harmodius en aristogiton, het belli.it namen, meer uit hoofde van een minnehandel, dan wel ter liefde van de Vryheid, om deeze twee Gebroeders om hals te brengen, en het ook, ten minften voor de helft, in den perzoon van hipparchus volvoerden, werden zy, door dit bedryf in de liederen en het aandenken des Volks ontfterflyk! —. onfterflyker misfdiien dan zy verdienden.  DE MAN. 93 deeze bedugtheid, zynde dit het ge- woone geval by zwakke Hoofden, ia misnoegen, en dit misnoegen in een vreeslyke razerny over. Dit verfchynzel was zekcrlyk niet vreemd te Athene ; maar thans was het oproer gevaarlyker dan ooit, daar niemand het waagen wilde of durfde, om zig tegen de menigte te verzetten en aantekanten, en daar de Raad, van zyne dapperfle Leden door den Krygstogt beroofd, zig geheel naar 's Volks grilligheid moest voegen. Niets van 't geen den bevreesden en teffens vreeslyken Hoop vleien kon, werd agterwegen gelaaten. Scherpe beveclen gaf men uit tegen den Moedwil der Jongelingen en de Staatzugt der Bejaarden: bij een openbaare uitroep zelf kondigde men zwaare ftraffen aan, voor den genen, die van de een of andere Godsdienstfchennis kennis draagende, dezelve verzweeg, en vergiffenis en ryke bejooning, voor hen, die misdaaden van die natuur ontdekken zou. Op dergelyk eene aankondiging kwamen 'er ganfche zwermen Sikophanten te voorfchyn , om zo veel te zwetzen als zy wisten, en zo veel te lasteren als zy konden. Hunne fpreukjes wederfpraken zig zelve duizendmaaien; evenwel vonden zy geloof by het Volk; evenwel moest de Rechter , uit vrees voor  94 ALCIBIADES. voor het Gemeen zig gedraagcn als geloofde hy dezelven. Geen dag, geen uur verliep 'er, dat niet een menigte Menfchen, waaronder zelf zeer verftandige Mannen, om de beuzelagtigfte verdenkingen, gevangen, verhoord en mishandeld werden. Weldra waren al de Kerkers vol De Wyzen in den Staat verfoeiden deeze handelwyze en moesten echter zwygen, dewyl ze in 't onzekere waren, of 'er ook niet veelligt eerlang een meineedige Slaaf, of een loonbegeerig Vreemdeling tegen hen als getuigen kon opftaan. Evenwel bleef een geruimen tyd alle moeite en hoop van androkles, timeus en hunnen Aanhang te leur gelleld. Alles morde; alles voedde verdenking tegen alcibiades; maar niemand klaagde hem aan. Dan! eensklaps kwam 'er een te voor- fchyn, uit een hoek, van waar men hem het minst verwagtede. Tot nog toe had men de Huisgenooten van den milddaadigcn alcibiades voor onomkoopbaar gehouden doch thans leende niet flegts een zyner Slaaven, maar om het fchandftuk te voltooien zelf een zyner verklaarde Gunstlingen, dé hand, om zyn Heer té doen vallen. Deeze Ellendeling, — onwaardig dat zyn naam den Nakomeling word bekend gemaakt, was  DE MAN. 9S was een van die geenen, welken op de laatfte plegtige Maaltyd by de verbindtenis tusfchen de Gasten, de tafel bedienden, en by het begin der eigenlyke plegtigheeden zig verwyderen moesten. Reeds deeze verwydering verdroot toenmaals zyne nieuwsgierigheid en zelfverbeelding. Het vertrouwen, dat zyn Gebieder tot hier toe in hem geiteld had, fcheen hem zig het recht te hebben doen aanmaatigen om alle volgende Geheimen te weeten. Met misnoegen derhalven zag hy zig met de overige Slaaven in eenen rang geiteld, en fchoon hy toen reeds voornam dit Geheim te ontdekken , was hy echter nog meer op wraak bedagt. Mooglyk zou hy, op het eerfte gerugt der verbreeking van de Zuilen, wel tegen zyn Heer getuigd hebben, dan zulk een lomp bedrog fcheen hem den naalten weg naar het kruis te zyn. Alcibiades, die van dit alles geen vermoeden in 't minst in zyn hart had, en ongaarne van deezen Slaaf zig affcheidde, was in het begin voorneemens geweest, om hem in zyn Schip mede te neemen; doch des avonds voor het vertrek der Vloot overviel deezen knaap eene kleine, misfchien weezenlyke, misfchien flegts voorgewende ziek <  ALCIBIADES. ziekte. Zyn goede Meefter ontfloeg hem daadlyk van met hem mede te moeten gaan, en liet aldus, juist daar hy het minst voor vreesde, zynen gevaarlykften Aanklager te huis. Naauwlyks vernam deeze Onwaardige, dat het thans de zaak niet llegts ware van de verwoesting der zuilen, maar ook in 't algegemeen van alle Godsdienstfchennis, of hy zogt andRokles op , en deed hem de vraag: Of het ook een misdaad ware, om in afzonderlyke Vergaderingen Verborgenheden in te voeren? De Redenaar, die daadlyk merkte, waar deeze vraag te huis hoorde, was opgenomen van vreugd. Hy vraagde, vorschte, bad, dreigde, verdraaide en verbasterde gezegdens en uitdrukkingen, en geleidde daarop deezen Zwetfer en Lasteraar voor de Volksvergaadering. Een yskoude huivering greep alle de nog overig zynde Vrienden van alcibiades aan toen zy den eed hoorden : Dat de Zoon vaii klinias, by een Drinkgelag, in tegenwoordigheid van Eyzitten en Slaaven, van de Ekufinifche Verborgenheeden gefprooken en dezelven befpothad! Hy is verloeren , en wy met hem! dagten ze by zig zelf en eerlang werd hunne vrees vervuld. ' Want  beman. 97 Want by den vervaarlyklten ftorm kan de Zee 20 geweldig niet aan 't woelen liaan, als heden de Burgers van Athene op deeze fchandlyke aanklagt. Thans fcheen eiken argwaan te herleeven ; elke laster , hoe groot en ongelooflyk , op het hoofd van alcibiades t'huis te komen. Thans greep men alles aan; Zyne verfte Bekenden, en al wie llegts eenmaal Gast aan zyne tafel geweest was ; 't Is waar zyne vertrouwdfte Vrienden, en alle de Gasten van die ongelukkige Maaltyd , waren met hem op den togt naar Sicilië; maar evenwel vond de Slaaf 'er nog genoeg om aantewyzen ; de Vyanden genoeg om in den Ker; ker te fmyten , en het Volk genoeg ftof om : zynen voormaaligen Afgod met vloeken en verwenfchingen te ovcrlaaden. Onder deezen geketenden hoop van Onfchuldigen en Gevangenen was ook een zekere andocides begreepen : een Man niet zonder aanzien in den Staat , doch die men reeds lang als een geheimen Vyand van't Volk, en een Vriend der Ariftocratie befchouwde. By toeval had hy, juist ten dage van het Gastmaal, offchoon llegts voor weinige oogenblik. ken, zig ten huize van alcibiades bevonden : dit wist men, en men befchuldigde hem daarop , van by de Maaltyd zelve tegenwoor- III. Deel. G dig  9t ALCIBIADES. dig geweest te zyn. De ilaaffche Lasteraar, door androkles heimlyk omgezet, getuigde zulks insgelyks , en 'er ontftond eene Verdenking te meer , om dat eene der weinig onhefchadigd gebleeven Zuilen juist naby het huis van andocides ftond. Te vergcefsch boodt hy aan om zich door eenen eed te zuiveren , en getuigen te bezorgen van de Avondmaaltyd , die hy op het gewoone uur gehouden had, en van zyn vroeg te bedde gaan ! Te vergcefsch zogt hy timeus om hulp aan! Men Doeg geen acht op zyne betuigingen en timeus ver. liet hem. Thans, toen hy eenzaam in den Kerker zat ; zyne treurige omftandigheid overdagt ; en vooruit zag , hoeveel hy te vreezen , en hoe weinig hy te hoopen had , en zig al- , rede tot de onfchuldige Doodftraf voorbereidde , zag hy eensklaps de Kerkerdeur qpen gaan, en timeus, wiens koelbloedigheid hy dikwils tot in den Erebus vervloekt had , binnentreeden. Juist was hy voor- neemens , om zyn gansch ongenoegen tegen hem uitteftorten, wanneer de vriendelyke gebaarden en de zig aanbiedende hand van den Bezoekgeever hem hoop gaven tot een vriend- Jyk  E MAN.' <$ tyk en troostryk berigt, terwyl timeus, alvqorens andocides iets kon zeggen , het woord nam (*). TTim. Gy zyt op my vertoornd , niet waar. goede andocides! om dat gy onlangs vrugtloos my om redding aanzogt , en ik uw verzoek, om myne Voorfpraak en getuigenis, heb afgeflagen? And. En wie zou'er niet toornig worden , wanneer onze naaste Bloedverwanten , onze oudfte Vrienden , zig met onze Haaters verbinden , om onverdiend ons geluk en Ieeven te verderven ? Tim. Gy hebt gelyk, wanneer zy dit werklyk doen. Doch veeltyds iszulk eene werk- lyk- (*) By plutarchus wordt hy, die andocides tot het volgende befluit beweegt, timeus geheeten , doch komt aldaar als een Medegevangene voor. Het veranderen deezer omftandigheid zal men wel onder de verfcUoonlyke Vryheeden willen rekenen. G 2.  *69 ALCIBIADES. lykheid , als men ze van naby befchouwt, enkel fchyn. And. Scbyn ? ( Met zyn ketens ram. melende.') Is deeze klank ook maar fchyn. Tim. Helaas ! rïeen'! — Maar, ó andocides! leer my in 't vervolg beter kennen. Zyne Vrienden ten allen tyden byteftaan is waarlyk veel, doch zulks ter rechter tyd te doen is oneindig meer. Toen uwe gevangenneeming u verraschte ; toen gy, in de angftigfte verleegenheid, de hulpzoekende hand naar alle zyden uitftrekte ; toen waart gy gelyk aan eenen die Schipbreuk lyd , en naar fchaduwen grypt , om zig vast te houden , ■waardoor hy de kragten verliest , die , faamgefpannen , hem mooglyk den oever zouden hebben doen bereiken. In u zelve, en niet by anderen was het vermogen , om u te redden. Toen .ter tyd voor u zig te willen waagen , voor u te willen fpreeken , daar het Volk nog in zyn eerlle hevigheid was, ] ware onnut, ware zeif fchadelyk geweest. And. Schadelyk ? Tim. Gewis ! Spat op een gloeiend yzer eenige waterdroppen , zy zullen al fisfende wegdampen , en het yzer nog fterker doen gloeien. I  DE MAN. iel gloeien. Wederfta het Gemeen in zyn dolle woede, en gy zult zyne woede verfterken. — Maar zie, even dezelfde Man, die te vooren u niet hielp , c'.ewyl hy u niet helpen kon , koopt thans uw Kerker-meester om, en komt, ■— in weerwil van alle gevaar en verantwoording, — in den donkeren nagt hier, om u met raad en daad hulp aantebieden ! — Is dat niet vriendfchaplyk ? And. Waarlyk ja! byaldien het u flegts ernst , en het over het algemeen niet te fpade zy ! Tim. Zekerlyk is het my ernst, en denklyk ook nog tyds genoeg. Voor alle dingen zy u bekend , dat het morgen de dag zy van uw gericht ! Zyt gy bereid ? And. Ik hoop het. T i m. Wat denkt gy te doen ? And. Wat anders dan myne onfchuld met de leevendiglte verwen fchilderen en met de dugtigfte gronden onderfteunen. Tim. Dat is de weg naar 't graf; ■ ■ maar de weg ten Ieeven, ter belooning zelf, en tot de gunst des Volks, — is — alles toe te Haan ! G 3 And,  lOt ALCIBIADES. And. (Verwonderd.) Timeus! Tim. Ja! en om nog zekerder te gaan, moest gy u zeiven aanklaagen ! Moest gy dit doen , voor dat de Rechter u ondervraagt, en voor dat 'er een andere Getuigen tegen u optreed ! And.. ( Met 'een bittere lach. ) En , edelmoedige Vriend ! is dit uw raad ? —— is dit uwe hulp ? Tim. Geen raad kan vriendfehaplyker , geen hulp zekerder weezen. Wat toch is vrugtloozer, dan tegen eene Menigte, die zo onftuimig in haare e'fchen , zo geneegen tot allerleie verdenkingen , en zo halftarrig in haar argwaan is , van zyne onfchuld te fprceken ? —— Zelf wanneer men het al wilde aanneemen , wat kunt gy 'er dan nog anders mede winnen , als eene kommerlyke vryfpreeking ? En aan den anderen kant , bedenk, wat den geenen beloofd word , die zig vrywillig aangeeft ? Schuldlooshcid , Geld en Eeramten ! -— o! andocides! hoe is 'tmooglyk , dat gy nog een oogenblik in bedenken kunt ftaan ? And. Gy wilt dan , dat ik myn Ieeven voor een leugen koope ? Tim.  » E M A N. leg Tim. Niet flegts uw Jeeven , hoe aanzienlyk deeze koop op zig zelve dan ook weezen mag, — maar ook de leevens uwer Vrienden, waar van een groot aantal , door uw ge* val , zig in gevaaren zal ingewikkeld vinden» en reeds gedeeltelyk vind. Alle Kerkers zyn met Gevangenen opgevuld. 'Er vak niet te twyffelen , of negen tiende deelen derzelven zyn zo onfchuldig ais gyzyt: maar, een onderzoek voor eene raazende Volksvergadering , zou de Onfchuld zelf in Schuld kunnen veranderen. Een fmaadlyken dood zal waarfchyn» lyk het eindlyk lot van u allen zyn. Het onzinnig Gemeen , door vooroordeeien verblind , zal , zonder erbarmen , zyne aanzienlykfte Mannen ten dood tleepen ; zal zelfs i dan, om dat het verblind is, meer medelyden dan verfmaading verdienen. Op u zelf daarentegen , op u, die by bedaarde zinnen zyt, wiens overweeging thans vatbaar is voor de beste keuze van twee kwaaden , op u zal bet bloed van u en uwe Vrienden komen. Van-u, — indien 'er anders een Elifium, en aan den ingang van Elifium een RechteiiloeL gevonden word , zal zwaare rekenfchap afgevorderd worden, vermids gy een valfche grootheid van ziel,— eene herfenfehim, dij daarenboven door niemand word opgemerkt , —— aan eene weezenlyke nuttigheid hebt voorgetrokken. G 4 Ahp*  f«4 ALCltlADZ.3. And. Ha ! by de Goden \ bevond alciB i a d e s zig thans niet in de haven voor Sirakufe , ik zou my verbeelden hem zelf, zyne Sophismes en den wegrukkenden ftroom zyner reden te hooren ! Maar rju, wanneer ik my fchuldigeikenne, aan eene misdaad, waaraan ik zelf niet eens gedagt heb , wien wilt gy dan , dat ik teffens aanklaage ? Tim. Wien anders, dan die alreeds door het algemeen geroep, het vermoeden van een onbefprooken Jthener, en door het berigt van zyn eigen Huisgenooten word aangeklaagd ? — Wien anders dan den zo evengemelden alcibiades ? And. Alcibiades? Neen! dat nooit! Een Afweezenden ? Foei! dat ware fchandlyk ! Een Man, die altoos meer myn Vriend dan myn Vyand ware ? Een Veldheer zo gedugt in den Kryg , en zo bemind in den Vreede ? Neen ! neen j nimmermeer. Tim. Dwaas! die u van de voorkomende geleegenheid. niet te bedienen weet. — Een Afweezende , zegt gy ! wat doet 'er dat toe ? Te beter voor hem, dat hy afweezig is! Des te beter zal de woede des Volks bedaaren , wvoorens by wederkeert! en des te gemakly- ker  DE MAK. 10» ker heeft hy het in zyn keuze, of hy ooit te l rug wil keeren ,. -of wel een Gevaar ontdui! ken , 't welk de-anderen niet ontvlieden kunI nen. Bedenk zelf, myn Vriend! en antwoord i my opregtlyk ;, wanneer gy heden alcibiades waart , en hy hier in uwe ftede gevan» gen zat, gelooft gy dam dat alcibiades llegts één oogenblik aarzelen zou, om voor'* behoud van zyn Ieeven , voor de redding van zyn eer, andocides opteofferen ? I Hy, die llegts zig zelve kent en verzorgt? — I Hy, die onlangs nog, toen het verbond van i Sparta , het aanzien van nicias fcheen te i bevestigen , zo baldaadig met eed en gastvry- i heid fpeelde ? Hy is het, dien gy be» dugt zyt te befchuldigen ? Welaan ! ik ; heb alles gedaan , wat ik verpligt ben. Dat gy morgen de eerfte in het Verbcfor zult weezen is zelf myn werk! de verwaarloozing van dit voorrecht zal uw eigen fchuld zyn. . Indien anderen verrigten 'tgeen uwe ftyfhoof, digheid niet doen wil , dan zullen zy hunne kluisters verbreeken, en de belooning erlangen , terwyl men u en den uwen naar de wurg^ paal zal fleepen. Hier fcheen timeus te willen vertrekken , doch andocides greep en wederhield hem. De omftandigheid van G 5 den  toé ALCIBIADES. den Gevangenen was alles behalven benyden»* waardig. Het Afbeeldfel van den Dood, — de fchrik voor dat uur , 't welk zo veelo Martelaaren de erkendfte waarbeedën deed verzaaken , -— deeden zyne reden wankelen. De Zelfliefde riep overluid in zyn binnenfte : 't Is beter dat ik leeve, en dat een ander fterve ! Zyn gevoel en gewisfen bezweeken voor zyne zwakheid Zyne tegenwer. pingen , tegen den voorflag van timeus, werden hoe langs hoe flaauwer. — In't kort, and ocides was meer Mensch dan Held , en om zig zelf te redden, werd hy een werktuig in de handen der Lasteraars. Toen hy den volgenden morgen den raad van deezen verderflyken Vriend opvolgde; zig zeiven aanklaagde, en nci diades als de oorzaak van alle deeze onheilen noemde , was het bezwaarlyk te bellisfen of het Volk meer woede dan vreugde liet blyken ? Woede tegen den gewaanden Misdaadiger , en vreugde , uit hoofde van deszelfs eindlyke ontdekking. Daadlyk zond men het Salaminifche Schip af (*_), om onzen Held te haaien ; doch (•) De Athcntrs hadden twee Schepen , de Heiige Schepen genaamd, anders elk afzonderlyk den naam  D E M A H. toS Joch verftandiglyk herhaalde men het bevel , ij om geen geweld te gebruiken , maar dool I zagtheid hem ten verhoor en ten gerichte to I verzoeken. Vo, van zyne groote Ontwerpen zat onze ■ Held juist eenzaam in de kajuit van zyn Schip. Eenige brieven , op nieuws van Mesfana ont. vangen , vuurden zyne hoop en Staatzugt beiden ten fterkiten aan. 'Er ontbrak niets anders : raam draagende van Paralus en het Salaminljche Schip: ) het laatfte werd ook het Ddif.ht gehec-ten. Op dit ; tou rats a v s naar Creta als een Offer aan den M ii, kotauuus gewyd , verzonden zyn geworden. Zedert j deezen tyd werd het zorgvuldig bewaard , en voerde i 'sjaarlyks de beftemdc Offers naar het Eiland Delos, ; geduurende welken tyd geen Misdaadiger aan 't ieeven geftraft moge worden. Het werd ook tot andere l openlyke verrigtingen gebezigd , als onder anderen ! tot het afnaaien van aangeklaagde Staatsmisdaadigen. I Waarom het den naam van het Salaminifchs Schip I kreeg, weet ik niet juist te bepaalen, waarfchynlyk I haar den oord waar het gebouwd is. Het duurde I tot op den tyd van bemetr.1 us phalaheus.  IB» ALCIBIADES. ders meer aan , dan dat de Vloot van Athene voor de Haven van Mesfana verfcheen , om de Stad zig ten voordeele der Atheners te doen verklaaren. Reeds verbeeldde alci¬ biades zig als Overwinnaar te fpreeken op het Spreekgeftoelte der Mesfaners ; reeds tekende hy , in zyne gedagten , de overgave van Sirakufe, toen ajjtiochüs niet haast by hem binnentrad. De bleekheid zyner wangen ; de verbaasdheid van den opflag zyner oogen ; het beeven van zyn ganfche lighaam , zou , byaldien hy niet gefproken had , een verfchrikIyke tyding hebben aangekondigd , en reeds wilde alcibiades zyne vlugheid in het raaden aan den dag leggen , toen abuoCiius uitriep : Laat ons vlieden! alcibiades! Iaat ons vlieden ! Een brief uit Athene, door een myner getrouwde Vrygelaatenen gefchreeven, en vliegends door een Bode herwaards gebragt, meld my, — dat, — {Zyn hartstogt belet hem meerder uittebrengen.) Alc. ( Zeer bedaard.) Hy moet u voorzeker den ondergang van Athene melden, byaldien de tyding uwe fchrik evenaaren zal. Ant. Ten minden , onzen Ondergang meld hy my. — Alcibiades! gy zyt aan-  DE MAN. >t>y •«ngeklaagd en veroordeeld ! Andocides zweert , dat gy de Zuilen van mercurius verwoest , — en uw eigen Gunstling , uw agtergelaaten Huisbediende, dat gy de heilige 1 Verborgenheden door huislyke Spelen ontheiligd hebt! — Het Volk woed, — en reeds is het Salaminifche Schip voor u en uwe Vrienden op weg. Nog maar weinige uuren , en het zal hier zyn. Alc. ( Na een goede poos gezweegen te hebben. ) Ik beken her, dit is , zeer veel op eenmaal ! Doch kon het nog meer zyn , 't zou'my niet onverwagt voorkomen. Erinnert gy u myne Voorzegging wel ? Hier zweeg hy en bedagt zig weder eenige oogenblikken. Een geruimen tyd ftaroogde hy op de baaren , zonder aan Schip of baaren te denken. Eindelyk berftede hy weder uit. Het gevaar komt nader en komt rasch ! maar het zal affpringen en vergaan, 't Is waar , het zou my misfchien niet moeilyk vallen , om deezen aanflag op myn Ieeven , met openlyk geweld, te keer te gaan ! Ik ken de geneigdheid onzer Bondgenooten ! Hunne harten zyn gefaamenlyk voor my, als ook  «co ALCIBIADES. ook deharten van m enige Atheners. Slegfi een weinig welfpreekenheid ; flegts eene ontvouwing van onrecht en verraad ; flegts eenige fchitterende beloften waren 'er noodig, en de Schepen , die met my zouden-zeilen , zouden denklyk veel meer in getal zyn , dan die agterbleeven. Athene zou fidderen voor de Vergczellers van zyn Salaminisch Schip. Ant. (Opjpringende en de hand van Alcibiades vattende. ) Dat het dan fiddere ! Beveel , alcibiades! waarin kan ik u van dienst weezen ? Zal ik naar de Schepen der Bondgenootcn fnellen ? Alc. o! Neen! blyf.9 Ik zal de eerfte niet zyn; die den bloem van Athene, van zyn Vaderland, vertreed, ten wille van eene onrechtvaardige Vierfchaar ! (Na eenig bedenken.) Verdelgen wil ik ben niet! maar zy 'zullen voelen , wie Hy is , die zy gaarne zouden willen verdelgen. — Binnen weinige uuren , a n t i o c h u s ! zegt gy , zal waarfchynlyk het Salmninifche Schip hier weezen ! Welaan ! maaken wy gebruik van deezen tusfehentyd. Roep myne Vrienden byeen, en doe dan het geen ik u zeggenzal. Antiochus vloog, en keerde fpoed/g iü hun gezelfchap weder te rug. De Zoon , van *.  DE MAN. III Van klinias had een klein Roeifcheepj'ege< booden , om zig in gereedheid te houden. \ Men volgde zyn bevel ; want niemand verI moedde de gebeurtenis van het volgend uur. Myne Broeders ! zeide hy , teen hy zyne ' Vrienden by een vergaderd zag : Wy : ftryden voor het Vaderland, — maar iïïtus. i fchen is het dit Vaderland, het welk ons on\ gehoord veroordeelt. Antiochus zal u i gezegd hebben, welk een onweder onze HoofI den bedreigt. Gy kunt dat onweder nog ont' vlieden , — en ik beveel u, dat gy dit doen i zult ! Zeilt naar Mesfana. Op myne uitlokking bereidde deeze Stad zig tot een Bondganootfehap met Atb'ene. Ik , die deeze heimi lyke verftandhouding begon , zal dezelve ook \ heden weder eindigen. Onze Aanhang heeft 1 aldaar twee Hoofden , sPEUSirrusencLEl akthüs. Waarfchuuwt den eerden , dat hy ] zig ten fpoedigften redde ! Hy wierd onze Vriend uit geneegenheid , en verdient, dat j men hem verfchoone ! De tweede is door | myn Goud omgekogt. Een aanklagt van deei zen zal u den vryen toegang bezorgen ; zal ! eenen opfland beletten , en teffens den Athe\ ners doen zien , hoe nuttig hen de Mari'zou \ hebben kunnen zyn, welken zy uitftooten! —• Spoedt  itt ALCIBIADES. Spoedt u weg inet deezen gunftigen Wind! Zelf myn affcheid moet ik bekorten ; want de tyd is kostlyk. Polit. Hoe ? —. en gy zult ons niet vergezellen ? Alc. Kan ik zulks doen , zonder blykbaare verdenking te geeven ? Ik zou u bederven, en my zelve niet redden ? — Neen! Ik wil hier nog vertoeven , en het onweder eerst nader laaten koomen. Theod. Zoud gy onzinnig genoeg weezen , om, Alc. Weest zo bezorgd niet! Tegen den pyl , die men op ons af ziet komen , ontbreekt het ons zelden aan een Schild. Vertoeft een wyl te Mesfana. Spoedig zult gy hooren , werwaards ik my heen wende , en vervoegt u dan' weder by my. Allen. ó ! Dat willen wy, dat zullen wy zeker doen. Alc. (Lachende.') Wanneer een van u allen my wilde gezelfchap houden , zou het my zeker niet onaangenaam weezen! — doch 'er is gevaar mede vermengd , om dat hy mede in het Salaminifche Schip zig zou moeten be-  DE MAN. U| begeeven. —■ Heeft iemand uwer lust, om dit te waagen ? Hy fpreeke ! Allen. ( Haastig en zonder uitzondering.) Gaarne! — Van ganfcher harte! Neem my mede ! —■ neem my mede ! Eenigen. Met u in gevaaren en doodsnooden! Anderen. Liever met u in het. Salaminifcht Schip , dan zonder u naar Mesfana. Ant. (Zeer hard fpreekende. ) Indien onze ongekrenkte Vriendfehap my voor alle an-, deren, Allen. ( Hem overfchreeuwende.) Neen! neen alcibiades ! Neem my mede ! neem my mede ! Alc. (Getroffen.) Stil, myne waardfte 'Vrienden ! Ik verhoopte zekerlyk eenigen troost van u , in dit gevaar ; maar zulk eene honderdvoudige belooning verwagtede ik geenzins. Myne Broeders! ik ben u ten duurften verpligt , maar myn voorflag was my geen ernst. Tot myn gezelfchap moet ik flegts den \ 'Jongeling medeneemen, dien ik alleen tot een 1 Jongeling maakte. (Hy wyst op Timandra, die Jlil en weenende in een hoek van de Kajuit zat.) T i ma nd r a Of C h ari k le S ! WÜt gy me- III. Deel. H ' de?  114 A L C I B ï A D R S. s de ? Zó verre mede , tot ik zelf n zeg : Nu moeten wy fcheiden ? T i m. ( Hem om den hals vallende.) ó Dat gy dat nimmer zeggen moogt! — dat wy nooit van elkander fcheiden mogen! ■ Alc. Vaartwel, myne Vrienden! •rukt zig los; wenkt en zy verwyderen zig.) Het Schip vertrok naar Mesfana.- "Wind cn Stroom was gunftig. A-ntiochus was Bevelhebber. Niemand vraagde : waarheen? of waarom? Wie had.ook het bevel van,den Veldheer , met eene onbepaalde macht bekleed, durven tegenfpreeken ? Zelfs zyne Medeveldheeren , nicias en lamachus, hadden geen argwaan. Zy wisten van de briefwisseling , die alcibiades met verfcheiden Steden van Sicilië onderhield. Zy wisten van de gisting onder 't Volk te Mesfana , en hielden daarom voor een bewys van zyn fchielyk aanwasfend vermogen , 't geen eigenlyk de laatfte kragtbetoouing van zjn Veldheerfcbap was. Wel-  DE MAN. US Weinig uurcn daarna verfcheen het Salaminijche Schip. . Verwondering greep alle de Vlootelingen aan , toen. zy deszelfs aankomst zagen, en verfchrikking toen zy deszelfs last verftonden. Zelfs dezulken onder de Vyanden van alcib.iades , in wier hart nog een vonkje Vaderlandliefde glimde , zagen ongaarne een Man van het Leger en de loopbaan der Overwinning verwyderen, wiens onontbeerlyke tegenwoordigheid in deezen Kryg, «— zou hy anders gelukkig gevoerd worden , — openlyk door allen werd toegeftcmd! Een Man , wiens moed in den ftryd , wiens doorI zigt en verttand in den Raad; wiens loosheid in onderhandelingen, een nicias zelf, wan! neer hy zig alleen bevond, niet loochenen kon. • < En nu afgefcheurd te worden van hen , j voor welken hy alles, of genoegzaam alles was! \ Van zo veele Atheners , welken hy uitgerust I had , en die hy nog onderhield ! Van die I menigte van Bondgenooten , de Hoofden der Argivers en Mantineërs , en de Afgezondenen 1 uit de Steden van Sicilië ! Dit alles veroor, zaakte eene opfchudding, niet ongelyk aan die jder Zee, wanneer op eenmaal de vier Winden losftormen. Heden gefchiedde'tgeen alcibiades gei ifaoopt en tegen zynen Vriend a n t i o c h u s geH 2 zegd  Ui ALCIBIADES. zegd had. Het ftond nu flegts aan herfi , orn eenen Opftand te verwekken. De menigte t die weende , klaagde , en morde , drong van alle zyden op hem aan. Duizenden armen wagteden llegts op een wenk zyner oogen , om Schild en Zwaard voor hem aan te gorden! en de eenigfte die ongetroffen , die bedaard bleef, ten mimften fcheen te blyven, was hy zelf. Hy deed de Trierarchen, die onder hem ftonden , vergaderen. Hy gaf nicias en lamachus zyn Schip en zyne Manfchappen over. Hy verklaarde zig gereed te weezen , om naar Athene te gaan , en zyn Onfchuld te bewyzen. Hy beklaagde zig over niets anders , dan over het misfen van de geleegenheid , van thans zyn Vaderland dienst te kunnen doen, daar het zo zeer in zyne magt ftond. Van zyne Benyders nam hy affcheid zonder wrok ; van zyne Vyanden zonder bitterheid ; van zyne Vrienden zonder traanen ; van zyne Dienaars en verderen aanhang, zonder hen tot de minfte wraak aantefpooren. De vrees van het Atheenfche Volk had het hem in zyne keuze gelaaten , ( ten einde hem niet tot uitterften te dryven,) of hy met het Salaminifche Schip , dan met zyn eigen wilde komen. Natuurlyk verkoos hy het laatfle. Moog-,  II DE MAN» U7 Mooglyk was hy toen noch befluitloos , wat hy doen en gelooven moest. Voor 't minst» hy nam vastlyk voor nog eerst uittevorfchen , op wien zyner Medeburgers by zig al of niet te betrouwen had. Mooglyk wel dat dc ftoute gedagten , om ~zynen Vyand onder de oogen te treeden , zig op de liefde des Volks te verlaaten , zo wel als op zyne onfchuld , hem nog niet geheel verlaaten had. Dan , naauwlyks had hy eenige uuren in gezelfchap van het Salaminifche Schip gezeild, of hy wist reeds, dat hy alles te vreezen en niets te hoopen had. Want zelf onder de Manfchappen, aan welken de afhaaling en het opzicht over alcibiades, door de woedende en blinde menigte , was toevertrouwd, had onze Held zyne vrienden : had hy zelf een zyner getrouwde Kundfchappers , die zyn gevoelen listig wist te verbergen , om zynen milddaadigen Meester des te veiliger te kunnen dienen. Thans, in het holfte van den nagt, toen alles Hiep , en een zyner Broederen de wagt had, zwom deeze Getrouwe over naar het Schip van alcibiades; trad zagtelyk in de kamer van den Veldheer, ontdekte hem , de beveelen , die zy gehad hadden , om hem te lokken ; de Volmagt, die hen gegeeven was, II 3 'om  118 ALCIBIADES, om des noods , eer hy het ontfnapte , zelf, zo goed en kwaad zy konden , over zyn Ieeven te befchikken. Hier eerst werd de Zoon van klinias , voor eenige oogenblikken, van zyne tot nog toe betoonde gelykmoedigheid veriaaten. Hy berstte in vervloekingen uit tegen zyn ondankbaar Vaderland , en in verfmaadingen wegens een zo wispeltuurig Volk. Hy zwoer zyne beleedigde eere en onfchuld te zullen wreeken, zo dra hy flegts zou kunnen. En wel dra vond hy geleegenheid. Het Scheepsvolk , gereed , om den laatften droppel bloed voor hem te waagen , volgde ftiptelyk zyne beveelen. Altoos wisten zy het Vaartuig op een zekeren afitand van het Sala. minifche te houden. Toen zy nu digt by Thurium (*) geland waren, was 'er voor al- c i- (*) Thurium was een der grootfte Steden van Groot Griekenland , aan den Oever van den Tarcntinifehen Zeeboezem ; gebouwd door de Sibariten, na dat de Crotoners Sibaris verwoest hadden. De Mieners, tot deeze herbouwing onderftand gegeevcnhebbende, bevonden zig, zedert dien tyd, met de Thuiiers , (bekend als een zeer onrustig Volk,) in een vriendfchaplyk Verbond. De naam van charondas is, als Wetgeever, in deeze Stad vermaard. Op lyfïlraf had  DE MAN."' lip cibïades en die geenen , welken hy tot zyne Gezellen gekoozen had , niets gemaklyker , dan om zig te verwyderen en te verbergen. Te vergcefsch zond men naar alle oorden Kundfchappers en Boden uit: hy had zig al te wel verborgen. Ja ! zelf had men niet in ftaat geweest , om den gevonden alcibiades te kunnen bedwingen ; want het gerugt zyner daaden , en de menschlievenheid zyner gedraagingen hadden alomme hem Vrienden verworven. In elk vreemd Oord fcheen hy zyn Vaderland te hebben. Na vrugtloos zoeken en tydverfpillen , keerde het Salaminifche Schip zonder alcibiades naar huis; bragt enkel eenige Aangeklaagden , uit de'ge* ringfte clasfe der Burgers, met zig mede, die, behalven dat zy dergejyk eene afhaaling niet waardig waren , by naauw onderzoek , nog onfchuldig bevonden werden. Dan ! hy verbooden om, van geweer voorzien, in de Volksvergaderingen te verfchynen. Eens van het Land komende, t;n daadlyk in dergclyk eene Vergadering verfchyncnde, had hy vergeeten den Dolk van zyne zyde afteleggen. Men errinnerde hem daarop, dat hy zyn eigen Wet overtrad. Ik wil dezelve veeleer bevesti. gen! antwoordde hy, en ftiet den Dolk zig in 'c hart. Mei? vond nog meer plaatfen, die den naam van Thurium droegen, en dat zelf niet verre van Sparta, maar van dit word ongecwyffeld gefprokeii. H 4  lao ALCIBIADES. Dan ! ondanks deeze Iooze vlugt, ondank! het goed onthaal , 't welk hy allerwegen genoot i ondervond hy de waarheid van die oude Spreuk : Dat een Ongeluk zelden alleen komt. Het geluk had hem te beftendig en langduurig toegelachen , dan dat het uur van beproeving zo fchielyk en ligt voorby zou fnappen. Het eerfte oogmerk van onzen Held was geweest, om zig naar' Argos tebegeeven, waar tot dus verre zyn woord als een Godfpraak gegolden had, en waar de halve Stad meer aan zyn perzoon , dan aan Athene te hangen fcheen. Doch naauwlyks had hy, met zulk een inzigt, zig naar Peloponejus begeeven; naauwlyks had hy Elea bereikt (*), toen hy narigt ontving , dat de dolle vlaag van Athene ook naar Argos was overgeflagen ; dat ook daar het wispeltuurig Gemeen , dat veelhoofdige , en juist daarom ook dikwils het hoofdlooze Monfter, een oproer had aangelegtjalle deVrienden.van alcibiades van aris- (•) Elea was de naam van een Landfchap van den feloponefus, tusfchen jiekaja en Mes/ante. Deszelfs Hoofdftad Elis of Elea was beroemd, uit hoofde der Spelen, die op zekere tyden aldaar gevierd, en byna door gansch Griekenland bezogt werden. Voor 't overige heb ik in't volgende van dit Deel meer thuci» Pidüs d»n FtuTA^cHus geraadpleegd.  DE MAN. UI aristocratifche ontwerpen befchuidigd, en hen, op eenige weinige Vlugtlingen na , in de eerfte hevigheid van woede , had omgebragt- — Eenige traanen drupten den Held van de wangen toen hy de dood zyner Vrienden hoorde. Het verydelen van zyn eigen ontwerp keurde hy geen zugten waardig. Naauwlyks was de Bode van Argos vertrokken , of 'er verfcheen een andere van Athene. De raazende menigte had aldaar onzen Held, ter zaake van zyn vlugt, voor overtuigd ver. klaard had zyne goederen aangellagen ; hem zelfs des doods fchuldig verklaard , en den Banvloek over zyncn naam doen uitfprecken. Hoe grievend dit bericht ook ware, alcibiades hoorde het getroost aan , want het begreep niets , 't welk hy van te vooren niet voorzien had. Een diepe gedagten veor eenige oogenblikken was het alles, dat zulks by hem voortbragt. lleeds ftond hy in beraad , om te Korinthe zyn toevlugt te neemen, toen 'er op 't onverwagtst Gezanten aan hem verfchecnen van een Stad , waarvan hy ze zekerlyk in 't geheel niet verwagt had ! van een Stad , die \y als zyne verklaarde Vy andin befchouwde , en wier denkwyze met de zyne , tot nog toe , zo veel overéénkomst had gehad als water en vuur ! Van Spartanaamlyk. H s Ift  in ALCini/inEs. In de daad , de Man , die anders gewoon was zig te beroemen, dat hem niets verrasfcben , ten minden niets buiten zig zelve brengen kon , ftond evenwel een weinig verleegen , en befluitloos, toen de Gevolmagtigden van Sparta by hem intraden, en hem den volgenden korien , echter voor Lacedemonie nog langen , brief, overhandigden. „ Athene verlloot u. Sparta wil u aannee„ men. Vertrouw deeze Gezanten. Wilt gy „ komen ! kom fchielyk." Driemaal las alcibiades deezen brief Zyn de ontwerpen , die ik by my zelve maakte , en waartoe Athene my.dwingt, reeds werklyk in hunne rypheid zo naby? mompelde hy binnensmonds, en bedagt zig, zwy- gende , eenige oogenblikken. ■ ■ Welaan! ik zal komen ! riep hy haastig ; omhelsde de Afgevaardigden ais zyne Vrienden, en beloofde hen den volgenden morgen op reis te zullen gaan. Niemand had meer reden, om, wegens dit kloekmoedig belluit, misnoegd te zyn , dan ti makdra: onverfchi '.kken had zy hem ter zee en te land, door moeiten en gevaaren , vergezeld. Thans trok hy haar wat ter zyde af; kuschte haar tederlyk op den mond en zei : Waar-  DE MAM. isS Waarlyk, gy hebt u, tot hier toe, in diervoegen omtrent my gedraa;;en , dat ik fchier de befchimpingen , waarmede ik anders de Vrouwlyke getrouwheid pleeg te overlaaden , zo al niet lastering , ten minden overyling , overdryving moet heeten ; en des te zwaarder zal my daarom heden eene andere verklaaring vallen. Tim. ( Verbleekende. ) Die Verklaaring mooglyk, dat gy myner moede geworden zyt? 'Alc. Neen! dat ben ik niet. De ongelukkige Man doet niet gaarne afdand van zaaken, die getrouw en hem overig blyven. Ook bezit timandra nog zulk eene ryke maate van ziels - en lighaams - bekoorlykheden , dat zy wel een Perjifchen Satraap , in zyn wellustig Ginecium zou kunnen beheerfchen, ik zwyg een Banneling op zyne behoeftige Pelgrimagie. Maar zeg my eens oprecht : Begeert gy my gelukkig te zien ? Tim. TwyfFelmoedige ! kunt gy, naar zo veele bewyzen, zulks nog vraagen ? Alc. Wel nu , dan moet een kleine opoffering aan myn geluk , eene fcheiding voor weinig maanden mooglyk, u ook zo hard niet dunken ! Tim.  «14 ALCIBIADES. Tim. Scheiding! —- noemt gy dat een kleine opoffering? — rechtvaardige Goden ! — Alc. Neen! timandra! — maar eer uw yver voortholt , want ik weet reeds hoe geweldig hy dan voortzet, — overzie alvoorens myn Ontwerp , en zeg my , of ik wel anders kan ! Weet gy waarom de Afgezondenen kwamen , die voor weinige uuren my bezogt hebben ? Tim. Ik meende ze voor Spartaatien te kennen. Alc. En waarom zy kwamen ? Tim. U een Schuilplaats aanbieden. Alc. Recht zo. En wat raad gy my hier in te doen ? Tim. Wat anders dan 'er gebruik van te maaken. Maar dit alles fcheid ons nog niet. Alc. Niet? — Vrouw myner Liefde! Wanneer het Jtheenfche Volk my miskent , dan verlaat ik het , — maar ook u , in dit geval, te moeten verlaaten , valt my bezwaarlyk. 't Is goed in allen opzigten , dat Sparta zig my ten Wykplaats aanbied, maar in de daad het ware niet goed , wanneer ik aldaar een-  DE MAN. las eenvoudig de gewoone rol van een Vlugtling ging fpeelen ! Van een Vlugtling , die men flegts duld , zonder hem veel te achten. -— .Alcibiades , zonder invloed op den Staat, verwyderd van het roer der Regeering i ——- Waarlyk zulk een alcibiades ware erger dan verbannen ! ware dood ! ware ge. acht met fchande, als onbegraaven daar heen geworpen ! Neen ! ook in Lacedemonie moet ik, zal ik het anders uithouden, de menigte van myne lippen zien afhangen ! moet het Leger zig door my zien aanvoeren. Tim. Een groot ontwerp ! Alc. Groot en zwaar teffens , dat fta ik zelf toe. Om het uittevoeren , moeten of de Spartaanen in gewoone Grieken veranderen of ik moet van een Griek een Spartaan worden. Het eerfte is, althans voor tegen. woordig, onmooglyk , —■ het laatfte is flegts moeilyk. Spreek nu, wat moet ik kiezen ? Tim. Dat geene, 't welk flegts moeilyk is. Alc. Dit erkent gy zelf, en zoud gy dan ook niet bezeffen , dat onze fcheiding nood- zaaklyk is? Bedenk, hoe beleedigende een verbindtenis van deezen aart in de oogen van een ruuwen hoop halve Barbaaren zou  IS6 ALOïBlAhEs. zyn , waar zelfs de Egtgenooten fteelsgewyze 't genot hunner liefde moeten fmaaken (*) ? Zouden zy gelooven , dat 'er een manlyke Raad van gekuschte lippen kan vloeien? Zouden zy ons ook Roozenbladen voor onze Legerftede , en Gezangen by onzen Wyn vergunnen ? — Neen! ti mand ra! te Sparta moet .alcibiades , om zyne eerfte hartstogt , de Eerzugt, te voldoen , zyne tweede drift , de Liefde, voor eenigen tyd doen agteritaan. En derhalven , laaten wy , die dus lang C*) Volgens de Wet van lykurgus waren de Jonggetrouwden verpligt, om nog een tyd lang, even gelyk voorheen , by de Cefpelen van hun eigen Geflagt te flaapen, en hadden ook op den dag geen verkeering met elkaiideren. Enkel by den nagt ontftal de Man zig , om zo te fprecken , om zyn Bruid of Vrouw te bezoeken , die hem dan ook gelegenheid bezorgde, om in haar huis te kunnen geraaken. In den duister omhelsde +y haar dan, en nog voor het aanbrceken van den dag (loop hy weder weg. Dit ging zelf zo wyd, dat zommigen reeds Vader waren , voor dat zy hunne Echtgenooten by den dag nog gezien hadden. Lykurgus bedoelde door deeze Inrigting niet ITegts de Liefde altoos nieuw , de Echtgenooten al. toos fterk , en de zugt tot Voortteeling even vuuris te doen zyn; maar hy geloofde ook, dat Kindereiu aldus voongebragt, veel ftcrker zyn moesten daa anderen.  DE l\l A N. lïr lang getrouwelyk te faamen leefden , than3 wyslyk van elkander fcheiden. Ga heen, onder het geleide van een gelukkiger Geleiftar? Vleïen de Wetten van lykurgus zig naar myne zagte denkwyze ; roept my myn Vaderland weder te rug , of valt my anders eene luisterryke rol te beurt , —. zie daar is 'er myne hand op ! dan wenk ik u weder by my, of vliege zelfs in uwe armen. Ten dien einde aanvaard de helft van het geen my van myn vermogen is ovefgefchooten ! ( Hy reikt haar eene beurs toe.) Tim. (Dezelve weerende.) Neen! dat niet! • Alc. Neem aan ! De Spartaan heeft yzer maar geen goud noodig. Ik geef u ook niet meer, dan ik zelf behoude. Tim. En echter zal ik niets aanneemenWant ik ben ryker dan gy zyt. Ik heb nog -goud 'en juweelen genoeg , en het Atheenfche Graauw heeft my niet van Huis en Hof verfteeken. Ook in Sparta vind men zekere lieden , die zig laaten omkoopen , bewaar uw geld voor dezulken. Maar zo het dan niet anders weezen kan , zeg my dan , wanneer is onze laatfte oogenblik ? Alc. Morgen zullen wy fcheiden. Tim.  tiS ALCIBIADES. Tim. Derhalven is deeze nagt de laatfte? (De Jchouders opnaaiende) ó! dat kan , dat zal niet zyn ! Laat ik u ten miniten tot aan de Grenzen van Lakonie volgen ! Laaten we, —• (Haare reden afbreekende , enaig een oogenblik bedenkende. ) te : nog al meer? — niet waar? Gy in alle takken Uitgeleerde , niet waar ? Eiken Afftand die gy doet, moet veredeld , verhoogd worden ? Alc. Ongetwyffeld. Tim. Nu, Laaten wy dan, om de waardy te verhoogen en te veredelen van het Offer , 't welk gy voorneemens zyt der ftyfzinnige deugd van lykurgus toetebrengen, uw overgang van een Athener tot een Spartaan zo zigtbaar maaken , als flegts mooglyk zy I Laat ik u volgen tot Sparta toe, en daar eerst van u fcheiden. Alc By myn Ieeven, gy hebt gelyk ! -— Eerst hy, die u met eigen oogen gezien heeft , kan begrypen , wat het te zeggen zy, van u te moeten fcheiden! — is Lacedemonie? Maar is de rol , welke ik u te fpeelen verge, niet te fmaadlyk voor u? T im. Te fmaadlyk ? daar zy my den aanwinst bezorgt, van nog eenige dagen langer uw  D E M A N. it# jnw Gezelfchap te genieten? — Booze Man! gy zyt door he k a te gevormd , om myn Geflagt te kwellen ! De valfche fmart op uw gelaat, — de kunftige traanen in uwe .oogen , 1 ■ Alc. ( Haar in de reden vallende.) Sparti moge my als den geringften zyner Heloten (*) behandelen , zq'deeze fmart en deeze traanen gewrogten van kunst zyn ! — Myne liefde voor u ! Tim. (*) Aldus werden de Slaaven van den Staat In Lacedemonie geheeten , dewyl de eerflen van hen uit de gevaDgen Burgers der verwoeste Stad Helos waren genomen geworden ; hun getal werd naderhand nog aanmirklyk vermeerderd , door de ongelukkige MesfenerSi Affchuwlyk is de wreedheid, waarmede dee« ze Elendelingen te Sparta behandeld werden. Niet te vreeden met hen tot allen veragtlyken en zwaaren arbeid te verwyzen ! Niet te vreeden met hen in kost, kleeding , wooning , enz. ten dieplten te vernederen; met hen by alle geleegenheden te befpotten , te geeslelen enz. was 'er zelf een door de Regeering aanbevoolen gewoonte onder de Spartaanfc/ie Jongelingen , om naamlyk tegen deeze Weereloozen zomwylen even als ten ftryde te trekken i de fterkflen onder hen in een hinderlaag te lokken , en met dolken te doorfteeken. Meermaals gaaven de Sparmanen , in Krygsgevaarcn , een gedeelte deezer Slaaven de Wapenen in handen , en beloofden hen. Hl III. Debl. I  lSe A L C I IS I A D È Si Tim. Zwyg! dit gefprek moet my bedriegen , of zo het ernst zy , dan verzwaart het myn lot ! Beiden is onnoodig. Laaten wy dit treurig oogenblik , — juist om dat het zo treurig en zo naby is, als nog vergee' ten ! Laaten wy het tegenwoordige genieten. ( Hem omhelzende.) Alc. By de Goden ! Dit is myn eigen Zedenleer, offchoon dubbel heerlvk op uwe lippen. D en volgenden Morgen vertrok alcibiades van Elea , onder't geleide van de Afgezondenen. Dat timakdra haare beloften , en Hy zyn plan getrouw bleef; dat dcrgelyk een fchouwfpel zekerlyk uitwerking deed op de Inwoonders" van Spatta ! dit alles en denkelyk nog het een en ander meer, zal dc volgende Samenfpraaknader doen zien. s i a r. na tien Shg , de Vryheid. Bragten hen dan , wan. neer zy zig ten dapperfte gedraagen hadden , evenwel, als enkele Menfchenmoordcrs, omhals. Men pleeg daarom te zeggen : Dat de Vrye in Sparta zig waarlyk vry , doch de Slaaf zij in 4 ALClBl/tDZS. klaps zagen zy deszelfs vernietiging en den afval van alle hunne Bondgenooten! Want met eene vreugde, die zig in het kwaade van zynen evenmensen vermaakt, befchc-uwden alle de vyanden van Athene dat tydftip als het gefchiktltc, om zig wegens voorige beleedigingen te kunnen wreeken. Het ongenoegen en de openlyke verzetting der cynsbaare lieden was algemeen eenftemmig. De Bondgenooten van Sparta deelden reeds by voorraad hunnen buit. Men hield den ondergang van Athene niet langer voor waar* fchynlyk, maar voor zeker. Ook in Sparta was men van het zelfde gevoelen , en Koning agis fprak airede van Athene , als van eene verovering van het volgende voorjaar. In twee Volksvergaderingen, waar hy dit gevoelen uittede, zweeg alcibiades met een veelbeduidenden lach: in de derde fchudde hy, taamlyk zigbaar het hoofd. De voornaamfte zyner vrienden onder de Ephoren, endius gcheeten, zag zulks en vraagde hem : Zoon van klinias! wat moet dit hoofdfchudden betekenen ? — Beduid het uwe afwyking van het algemeen gevoelen? Alc. Dat kon mooglyk zyn.  DE MAN, 16$ End. En waarom verzwygt gy ons dan uwe gedagten? Alc. Dewyl zy u misfchien belachlyk zullen voorkomen. End. Waarlyk dat zou de eerftemaal weczen, dat uw raad ons als zodanig zou toefchynen. Allen. Spreek! Spreek! Alc. Thans zyn uwe vrienden veelea, en die van Athene weinig, en echter raad ik, juist heden, u de voorzigtigheid aan! Ik weet iets dat vyandig genoeg voor u, en iets anders dat zeer gunftig voor Athene is. A o r s. En deeze twee zaaken zyn ? Alc Verzekerdheid aan den eenen en vertwyffeling aan den anderen kant. Geloofc my, de Atheners waren minder vreeslyk toen zy hun Leger en nicias nog hadden, dan nu zy ze beiden verlooren hebben. A g i s. (lachende ) In de daad ? Alc In de daad! — Wat voorfpelden zig die driehonderd Spartaanen, die tegen xekxis de Landengte van Thermopile verdeedigden? L 3 As is,  ■i66 ALCIBIADES. ' Ag is. Hunnen óndergang. Alc. En vonden niet veele duizenden Per/en 'er hun eigen? Mooglyk hadden zy ze 'er allen gevonden, had 'er geen verraa» dery plaats gegreepen. A&rs. (troschlyk.) Maar daarvoor waren deezen driehonderd, ook, — Spartaanen! Alc. Dat wil zeggen, Grieken', en dit zyn de Atheners insgelyks! (Gemompel, onder het Folk.) Vergrimt u niet tegen my, Spar. taanen\ Ik wil uwen Oorlogsmoed geenzins. den eerften rang betwisten, doch dat myn ge weezen Vaderland, in deezen u digt by komt, mag die Man immers wel beweeren, die by Choronea mede gevogten heeft? Erinnert u de Mesfenersl hoe kleinder hun getal hoe vreeslyker een iegelyk hunner werd! —. Vooral! — (Hy zwijgt een oogenblik.) 1 EN'd. Wel nu! — Vooral! —. Alc. Ik ken de Atheners. Hunne eerfte oogenblikken zyn Hechts zwak. Gunt men hen tyd om. deezen te boven te komen, dan fchynen zy i.ntusfchen zig met het Aegide hunner fchutsgodin gewapjnd te hebben. Agis. (Spottende,) Eene fchutsgodin dietb,ans alomme de vlugt aeemt. Al-  DE MAN. 167 Alc, Alomme? Dit weet ik nog niet. Of noemt gy het mooglyk vlugt en kleinmoedigheid , dat zy de fterkten verlaaten, die zy op Spartaanfchen grond hebben, aangelegd? (*) A g 1 s. Hoe zal ik het anders noemen. Alc. Ik noem het verftand en beleid. Zy veréénigen hunne kragten, om des te fterker uit één punt werkzaam te kunnen zyn. Aldus fnoeit de Landman de takken van zynen boom, om te beletten dat zy de groeizaame fappen niet verilinden , waardoor de hoofdftam gevoed moet worden , en die weldra, daar door in ftaat gefteld,het gemis deezer takken dubbel vergoeden zal. Spartaanen'. op de ganfche waéreld is' my niets dierbaarder dan uwe geneégenheid en" uwe achting, en echter verpand ik deeze beiden, en myn Ieeven daarenboven, by aldien gy niet fpoedig berigt ontvangt,dat de waarheid ' dit myn gezegde bevestigt! en wanneer gy niet hoort, dat zy, die gy thans als Overwonnen befchouwt, intusfehen zig op de gedugtfte wyze wapenen zullen. (,*) De Atheners hadden dit toen werklyk gedaan. L 4 Thans..  168 4 L C ƒ U I A D E S. T. hans gaf men, voor de eerfïemaal, in Sparta, geen geloof aan de woorden van alcibiades: maar juist dit ongeloof vergrootte kort daarna zyn aanzien en zyn roem, want fpoedig ontving men berigten, die woordlyk byna zyne voorzegging bevestigden, en vernam men, dat Athene wel verre van op vreede, integendeel ten ernftigfte op krygstoerustingen bedagt was; dat men op nieuw eene magtige vloot uitrustede, en vol mistrouwen, ten opzigten haarer wispeltuurige Bondgenooten , zodaanige maatregels nam, dat deezen niet geheel ongeitraft, dien afval zig onderwonden zouden hebben. De meesten van deeze laatften ech« ter bleeven vastlyk van befluit ,om het Atheen. fche juk aftefchudden, en hier toe werkten de zendelingen, door alcibiades naar alle oorden gezonden, ten kragtigften roede. , De Lesliërs en Eubeè'rs vervoegden zig by agis, die vroegtydig met een Leger by Decelie verfcheen : zelfs die van Chierium, de Erithreërs en de twee Satrapen van den Perjii Jehen KoningjTissafhernes en fhar- NA*  DE MAN. »öf> Nadasus zonden gezanten naar Sparta, het welk aan allen hulp beloofde. De gevoelens echter waren verdeeld, waarheen het eerst de vloot en de krygsmagt te zenden; of naar Jonien en Chios, ,of naar den Hellespont? De Perjïfche Landvoogden wederfpraken zig: alcibiades bellischte. Hy verklaarde zig voor Chios, en de Spartaanen bewilligden tien fcheepen te zenden, naar de faamverbonden vloot, die over de veertig fcheepen fterk zou zyn. Geduurende deeze toerusting, befpeurde men eene aardbeeving, en het bygeloovigLacedexnonic ftond op het punt, om haar befluit te wederroepen:dan! alcibiades fprak andermaal ten voordeele van Chios. Men hoorde de wichelaars of waarzeggers , en het befluit bleef, om 'er ten minften vyf fcheepen heen te zenden. Agis zelf, wel voor den Kryg, doch in den beginne tegen dergelyk eene/ opening van denzelven, gaf zig eindlyk over aan de begeerte des volks; en Chios, fteeds dugtende, dat de heimlyke aanflag.te vroegtydig, ter kennisfe van Athene mogt komen, drong ten fterkften aan op het uitloopeu der vloot, die onöntbeerlyk was ter onderlteuning van haar afval. Alles was airede klaar, wanneer een ze. L s > en daarom, Vaartwel ". . i ■ En-  DE MAN. -t-ïs End. (Hem tegenhoudende,) Neen! Zoop Van kl ini as! Gy zult niet vertrekken,, 't geen gy. van agis zegt is maar al te waar, en is ook, Loosaart! fnedig en tydig aangevoerd! 't Is u bekend dat agis en wy elkander niet geneegen zyn! Maar, fpreek; wat moeten wy doen ? Alc. Chalcideus afzenden, liever .in dit, dan in 't volgende oogenblik. Therm. En dus, om ons zeiven te bevoordeelen, het Vaderland in het verderf* ftorten ? > Alc Wie zegt?Wie denkt zulks*Neen! veeleer uw Vaderland bevoordeelen, terwyl ge u zeiven van nut zyt! Is dan met het influiten der vloot, ons teffens de -weg naar Chios geflooten geworden? Of zyn niet do wagthebbende fchepen, juist door de wagt, die zy hebben, thans als aan een eenige plaats gebonden? En is het daarom niet waarfchynlyker, dat juist thans de zee vryer zal zyn dan te vooren ? End. 't Is ten minften mooglyk. Alc Daarenboven, Ephoren'. errinnert n de grootfche gedagten: Dat Sparta alleen mooglyk maakte, het geen de ganfche Fe- h-  ggl JLClBÏADES. loponnefu; onmooglyk ware! en gy zult ü wegens uwe hersfenfchimmige verbaasdheid fchaamen! —— Want wanneer, — Pen. Houd op, jeugdige Man! In welke droomen tragt gy ons op nieuw te 'Wiegen? Sparta alleen zou kunnen? — Neen! neen! 't is onmooglyk. Alc. En echter, gryze penakles! is niets gemakkelyker dan dit! Zeg my eens, wat is waarfchynlyker, dan dat van dit ongelukkig zeeverlies het verwydcrde Chios nog geen enkel woord weet? dat het nGg met zekerheid de vloot verwagt, en zig vast houd aan het Plan om Athene aftevallen ? Op öp dan! Zendt uwe fchepen ten fpoedigfte derwaards alvoorens nog het gerugt zig aldaar doet hooren! Laaten zy llegts eerder trwe wimpels zien, dan de tyding van ons verlies ontvangen! Vrolyk zullen zy u dan hunne haven, hunne poorten en armen openen! Vrolyk zullen zy dan eiken flap doen, Welken te herdoen, zeer bezwaarlyk,zo niet onmooglyk voor hen vallen zal. Een ftap die eerlang door den byval der overige Eilanden, door een naauwer verbindtenis met den Perjifcken Monarch ftaat gevolgd te wor den,en die mooglyk nog maar alleen in ftaat is, om onze ingeflooten Vloot te bevryden, en  de man.' i-zen den tegenwoordigen Overwinnaar, in den fchoot der Zege, met angst en fchrik te vervullen. End. By de Goden! Alcibiades! de overtuiging heeft een verbond met uwe lippen geflooten. Therm. De hand op het hart, Zoon van klinias! gelooft gy in de daad, dat wy fpoedig nog naar Chios zeilen ,■ het zelve bereiken en dan verdeedigen kunnen? Alc. Met de heiligfte eed op deeze drie vraagen, Ja! P en. ( Het hoofd fchuddende. ) De woorden kunnen vliegen, — maar menfchen en fchepen niet. — Uw mond fpreekt onvergelyklyk fchoon, maar, ó! die eens in uw hart kon zien, hoe dit 'er over dagt! die eens overtuigd mogt weezen, of gy zelve wel gelooft, 't geen gy ons wilt doen gelooven! Alc. Nog in dit oogenblik zal ik uovertuigen. -■ Ephoren! Gy kent myne omftandigheeden ! Gy weet welk een vloek Athene over my heeft uitgefproken! Allen. Dit is oru bekend. III. Deel. M Al-  178 ALCIBIADES. Alc Geraakte ik thans in handen dei Atheners, wat zou myn loon zyn? Allen. De dood. Alc. Kan ik u dan wel fterker bewys geeven van het vertrouwen, waarmede ik chalcideus geluk op zyne reis verkondig, dan wanneer ik my aanbiede om zyn medgezel te weezen, onbekommerd voor het gevaar, 't welk my by verdubbeling bedreigt, in geval van mislukking? T h e r m. Gy hem vergezellen ? Op zulk een hacblyken zeetogt? Is u dat ernst, Zoon van KtiNUs! Alc. Het zou een misdaad zyn, tegen zulke ernftige Mannen, anders dan ernftig te fpreeken. Keer ik vlugtende weder! voer Ik, zo gy het my toevertrouwd, niet gelukig den aanllag uit, dan lever ik 'er u myn hoofd voor! End. (De Ephoren in de rondte aanziende.) Tot het Gezelfchap? Broeders! uwe gedag, ten. (Tegen Alcibiades.) Daar deeze zaak tl zelve ook betreft, en wy hier niet met berdekens ftcmmen, zoud gy wel voor een wyl tyds u van hier willen begeeven? Alc. Zeer gaarne! Befluit flegts fpoe^ig, at  £> E MAN. m al of niet. ( Hy en Antiochus verwyderen Zig. De Ephoren fpreeken zagt.) Ant. Vriend! Vriend! wat hebt gy gedaan? Waar verpligt gy u toe? Alc. Tot niets meer als ik denk te houden. Verrasfching zegepraalt zo wel in het veld als in de gefprekken. Ant. Maar de verwisfeling van het krygsgeluk? Alc. Juist om dat het verwisfeit legjren wy thans aan de beurt van het te moeten winnen. Ant. Maar uw Ieeven! - De gram- fchap der Atheners zo gy in hunne handen valt! Het vuur van den afgrond brand 20 hevig niet als hunnen toorn. Alc. 't Is waar! maar Iaat my voor het water zorgen, om dat vuur te blusfchen alvoorens het my aangrypt! En wat myn Ieeven aangaat! - dit hoofd en deeze arm blyven 'er borg voor. (Endius komt weder ly' hem ) End. Myn Gastvriend! Alc. Reeds zo fpoedig een befluit? Elnd. Dat is fpoedig genomen, wanneer M 2 men  m ALCIBIADES. men eenpaarig denkt. Ga heen en overwin! Alc. Op wat wyze zal ik gaan? End. Met volle magt! Chalcideus liw Medgezel! Alc. Braaf! Vaartwel! ga mede anti o c h u s! Pen. Wilt gy zo daadlyk voort? Alc. Zo daadlyk. De overwinning zou my geen ernst weezen, wanneer ik moedwillig een oogenblik vertraagde. De kusch van fcheiding. (Hy omhelst ze allen. Endius luscht hy tweemaalen.) Therm. Gedenk dat 'er de eere van Sparta mede gemoeid zy! Alc Gy vergeet nog een eere te noemen die, offchoon deeze niet gansch gelyk ' echter niet veel minder my waardig is,'de eere van alcibiades. Wel;  DE MAN. fli "W"eldra deed by, met de uiterfte werk. Zaamheid, alles tot zyn vertrek in gereedheid brengen. De ganfche Manfchap juichte, toen zy haaren nieuwen Geleider aan-* fchouwde. Chalcideus zelf, toen hy na. rigt ontving van de achting, waarmede alcibiades van hem gefproken had, en bewust, dac deeze reeds afgezegde Togt, flegts door toedoen van onzen Held, voortgang had, liet zig dergelyk een Gezelfchap zonderling welgevallen, en de beiden Veldheeren omarmden elkander broederlyk voor de oogen des volks. „ Waarlyk een zeldzaam en heerlyk fchouwfpel (riepen, op deeze vertooning de gry. zaarts onder Sparta's burgers) deeze vreugd der Schepelingen; dit vertrouwen der krygsbende ; deeze vriendfehapsband der Veldheeren, zyn meer waardig, dan een Vloot van vyftig zeilen!" Het gevolg leeraarde , dat zy zig in deeze niet vergist hadden. Want hem, wien de harten der menfeben' zp gemaklyk gehoorzaamden, fcheenen ook M 3 thans  til ALCIBIADES. thans winden en baaren gehoorzaam te zyn. Reeds den volgenden morgen kon hy het anker doen Iigten. Om alle verpraating voortekomen, liet hy alle de vaartuigen, die hem onderweg bejegenden, aanhouden en noodzaaken, om met hem denzelven weg te neemen. Deeze list gelukte. Geene Atheenfche Vloot daagde 'er op, en met eene verwondering, waarmede bovennatuurlyke verfchynzels begluurd worden, zag de Hoofdftad van Chierium plotsling de Vloot der Spartaanen voor haare haven kruisten. De Eerften in den Staat, voorlang reeds gewonnen, voorlang de verzoekende Party zelf, verfaamelden daadlyk de Menigte en vond dezelve gereed. Geen Mensch , die iets vermoedde van de inllulting der Peloponnefers. Voorzigtiglyk ook wagteden alcibiades en chalcideus zig om 'er een woord van te reppen. Zy fpraken veeleer van zoetvoerige beloften en veel fterker hulp. Chierium floot een verbond, en de Erithrè'ers en Klazomeniers volgden fpoedig hun voorbeeld. Naauwlyks verbreidde zig het berigt van deezen moedigen togt en deszelfs gelukkig gevolg, of de voorzegging van alcibiades begon ook haare vervulling te krygen. Athe-  DE 'MA Mi m 'Athene , 't nog kort te vooren zegevierende Athene ontwaarde eene fiddering in haar binnenfte, toen het dit nieuws deezes drievou. digen afvals verftond. Nu, dagten zy, zullen alle de overige Bondgenooten van Chierium dit voorbeeld volgen ! Zy verbeeldden zig airede voor hunne poorten en in hunne haven het vyandlyk Leger en de Vyandlyke Vloot te aanfchouwen. De wagthebbende fchepen riepen zy ook, in die eerfte oogenblikken van verbystering, van hunne ankerplaatfen af. De lang genoeg beangftigde Peloponnefers betrouwden zig naauwlyks op hun geluk, toen zy zig zo onverwagt bevryd zagen. Met verdubbelden yver fnelden zy nu haar hunne verfaamelplaatfen en verfterkten drievoudig de Vloot van alcibiades en chalcideus. Nooit herfchiep eene zoele Lentemorgen fchielyker den wit befneeuwden Winteröord, dan deeze Krygslist het geheele Oorlogstoneel van gedaante deed veranderen. Str amb och i des , het Hoofd eener Atheenfche Vloot, die een waakzaam oog op den vyand moest houden, zag zig nu zelf, als een Vlugtling voor alcibiades en chalcideus, vervolgen, en moest geheel naar Samos den wyk neemen: hy vermaande M 4 «Ik  184 ALCIBIADES. elk Eiland, elke Stad, waar hy voorby zeilde, op bet erniligfte, tot geftanddoening vanhun verbond met Athene; maar hoorde ook niet dan al te dikwils, dat deeze zyne welfpreekenheid vrugtloos geweest was. De Telen deeden 't geen die van Chierium gedaan hadden. Weldra volgden hen Lebedus Ere, en meer andere lieden. (*) De woorden: alcibiades en Sparta! werden dc algemeene Leus. Wyslyk echter bedagt onze Held nog eene zaak,.welker verwaarloozing dikwils al de vrugt der glorierykile Veldtogt deed verliezen! Hy gedagt, dat hy een Medgezel had, en dat deeze Medgezel een Menfch was: want hoe vriendlyk chalcideus ook altoos met den Zoon van'itLiKiAS omging; hoe be- (*) Teos, Lebedus en Ere zyn drie Jonifche Heden, of Oriekfche Volkplantingen op de kusten van Afia. Teos en Ere hadden Havens. Lebedus was niet verre van zee, cn, of begreepen onder het IstmU fche Halfeiland, of digt aan deszelfs grenzen. Teos, js de beroemdfte deezer lieden, gelyk zy dan ook de grootitc was. 't ls bekend, dat de ontlterflyke ANAKRhON aldaar gebooren werd. Zo bekend is de edele denkwyze der Teïers niet, waarmede zy, toen zy niet langer in llaat waren om de Heerfchappy der Perjeu te wederftaan, hun Vaderland .verlieten; naar Thruie zcjlder) ,en Abdera bouwden^  DE MAN. l85; bereidvaardig by altoos zyne eigen ontwerpen aan zyn doorzigt onderwierp, kon echter zeer gemaklyk de beftendige roem, die altoos alcibiades, en wel altoos hem alleen , ten deele viel, zynen medeveldheer tot nyd beweegcn. Naauwlyks was daarom de afval der Telers zeker; naauwlyks wist hy, dat strambochides zig te Samos gered had, of alcibiades nam, in weerwil zyner zugt tot beftendige werkzaamheid, het verzoek der bondgenooten, om weder naar Chios te rug te kecren, zeer gaarne aan. Terwyl de Peloponnefers hunne befchadigde fchepen herlïelden, trok hy chalcideus ter zyde, en 'zie hier het gefprek, dat de zo wel looze als edele Veldheer met hem begon. Chalcideus, Alcibiades, Alc. Spreek rond uit, chalcideus! denkt gy niet wel, dat de Ephoren, en uwe Landgenooten over 't algemeen, wel te vreeden zullen zyn met dat geene.'t welk' ik tot dus verre mooglyk wist tè maaken ?M 5 Chal-  116 ALCIÜIADES. Chalc. Hoe kunnen zy anders? Alc. En dit alles echter is nog niet anders dan, by gelykenis gefproken.de vooraffpraak van een groot Toneelfpel! Laat die nog zo kragtig, nog zo fchoon zyn, des Digters waare kunst en kragt ligt eerst in de volgende toneelen. Chalc. (Opmerkzaam.) Ha! en dus weder een nieuw ontwerp? Alc. Misfchien. Chalc. Spreek! alles wat u goeddunkt! Ik ben tot alles bereid. Alc. (Hem vriendlyk de hand drukkende.) Edele man! aan uwe vriendfehap, aan uwe bereidwillige onderfteuning ben ik mynen roem, en is Sparta zyn geluk verfchuidigd. — Maar, myn Vriend! — om nog eens de gelykenis van het Toneelfpel te bezigen. — Niet altoos mag een en dezelfde . Perfoon, onafgebroken op het toneel vertoeven. Men word vermoeid door hem flegts te zien, en dikwils ook begint het zynen Medgezellen te verveelen dat zy zo lang moeten wagten, alvorens zy ook eene beurt krygen. Tot dus verre, chalcideus! heb ik myn rol ge. fpeeld! Op! het word tyd! de beurt is aan u-  V E MAN» ,87 u. Treed ten toneele, en wees van mynen bartlyken byftand zo volkomen verzekerd, als ik u hartlyk dankzegge voor den uwen. (Hy omhelst hem, doek Chalcideus blyft eenigzins koel. ) Chalc. Zoon van k l i n i a s ! ik verfta deeze uwe aanfpraak niet wel! Dunkt u ook, dat ik eenige opwekking in de betragting van mynen pligt behoeve? Alc. Deezen vervulde gy fteeds. Maar de tyd, om ook, voor u zelve alleen, roem te verwerven, is gebooren, en in deezen wil ik u gaarne bevorderlyk en van dienst zyn. Chalc. ( Half fchimpende. ) Gy ? Zo iets behoud men immers gaarne voor zig zelve alleen. Alc. (Lachende. ) Ha ! Nu fpreeken eigenlyk de verborgen gedagten van chalciï>eus, en myne vermoeding heeft my niet bedroogen. Bloos niet, myn Vriend! Een zeker foort van benyding is over 't algemeen aan het menschlyk hart eigen, en vooral aan dat van een Held. Deeze benyding was de bron der traanen by themistokles aan het gedagtenismaal van miltiad es! Zy was het ook by my, toen ïk kort daarna weende. Echter dwaalt gy, myn Vriend!  138 A t C 1 li 1 A D £ S. Vriend! wanneer gy gelooft, dat het myn •wensch zou zyn, om overal, met uitfluiting van een ander, de eere voor my zelf alleen te willen beuren. Ik bemin zo wel de Medgezellen in de zegepraalen als aan de maaltyden. Een overgedreeven toejuiching zelf van veele Menfchen, wanneer dezelve my alleen geld, met voorbygaan van andere 'waardige Mannen, is een misklank in myne ooren! Om u dit te bewyzen, zo luister naar den voorflag welken ik u te doen heb, en waarom ik hier kwam. Chalc Doe dcnzelvcn ! AI wat van uwe lippen komt, hoor ik zeer gaarne. Alc. Staat u nog voor, wat ik den Ep~ horen beloofde? Chalc. De afval van Chios ; - de "vernedering van Athene** Alc. Het eerfte is voleindigd en het andere begonnen. Maar ik beloofde nog een derde, waardoor de netelige toeftand van .Athene verergerd, en den^ bloei van Sparta bevorderd moesten worden. Een verbond .met de Perfen. Dit zy nu uwe taak! . Spoed u naar Miletus, (*) en fluit het! Chal- C) Onder alle 'de ïonifche Heden was Milttas de Voor-  D È MAN. 185 Chalc. ( Vol verwondering. ) Naar Miletust — Heden naar Miletus? Droomt gy ? Was niet de Vaart naar den Hellespont het befluit onzer laatfte Krygsvergadering ? • Alc. Niet het befluit; flegts een Voorflag! Chalc Dat gy niet hebt tegengefproken? Alc. Noch tegenfpreeken mogt. Zou myn aanflag gelukken, dan moest dezelve toen nog een geheim blyven. Zullen wy echter hóuden 't geen ik den Ephoren, —. 'en gy insgelyks ben in uw hart, beloofde, dan moeten wy heden, of liever voortreflyklle en beroemdfte. Zy was, in Oorlog en Vreede, het Hoofd van Jonien. Door haare Volkplantingen had zy den ganfchen Potitus Euxinus bevolkt en zig onderworpen. De voortreflykheid haarer liggins veroorzaakte in de daad, dat haare Bewoonders den naam van verwyfd kreegen, en denzelven ook wel verdienden; dan, in oorlogjtyden echter, gedroegen zy zig dapper. In laater tyden, was Mlctus de eenigfte van alle Jonifchcivi. Hen, die den Macedonifihen overwinnaar ernstigen tegenftand durfde bieden, en eerst, na eene harde Belegering, zig aan hem overgaf. De Vryheeden, die ik my verder veroorloofde, In zo verre ik van 'thucidides afgeweeken ben, behoef ik by d^n Celeerden niet te rechtvaardigen.  ip3 JLClBlJDEs. ver dan moet gy alleen, ter regter en rriet ter (linkerhand afzeilen. (*) Chalc. (Eenigzins geemlyk. ) Zoon van k l i n i a s ! Uwe voortreflyke bekwaamheeden , zo in oorlog als vreede, waardeer ik — maar niet uwe zugt tot raadzels. Alc. Niets zal u raadzelagtig voorkomen , ernnert gy u llegts, waardoor ik voornaamlyk den Ephoren overhaalde, om ons af- tezenden. Sparta alleen, heb ik gezegd, in een verbond met Chios, zal mooglyk maaken 't geen den ganfchen Pelopomefus onmooglyk geweest is. Sparta en Chios alleen zullen gansch Jonien in opiland brengen-zullen met den grootilen Monarch van Afiè een naauw verbond fluiten.' Een verbond het eerfte en eenigfte in zyn foort. Deeze Belofte deed ik en ontvlamde daardoor de eerzugt van e ndius en zyne medegenooten. Chalc Eene fchoone belofte! maar het volbrengen? Alc. Is heden mooglyk,of is het nooit! Chal. (•) Mi'.etus ligt aan de regte,en de Uellespont aaide hukerzyde van Chios.  DE MAN. JWr Chalc. Heden? -— Onmooglyk. - En wanneer u alles al eens gelukt, hebben dan niet alle de overige Peloponnefers 'er hun deel aan? Alc. Neen! zy zullen 'er geen deel aan hebben! — Zy kunnen het 'er niet aan heb. ben! Immers zyn zy beezig met hunne fchepen te herftellen? Onbefchaadigd en tot uitzeilen gereed zyn daarentegen de onzen! Welaan, chalcideus! de zeil- len in top! Voleindig den roem van onze Vrienden! dat endius, dat Sparta juiche, dat Athene beeve, en agis zelf zig nydig op de lippen byte! De fchepen van Sparta en Chios zyn genoeg voor Miletus. Chalc En dc gramfchap onzer Bondgenooten? hun nyd? —— Alc. Zeldzaam benyden zy ons het gevaar. Zy kunnen ons ook geen bedrog, geen eigenbaat te last leggen; want ik zal hen bewyzen, dat het welzyn van het geheel deri grootften fpoed vordert. Chalc. Zult gy dat bewyzen? Alc. Dit zal en dit kan ik: want ik ontving berigt, dat de vlugtende stramïoch id es, door verfche fchepen verfterkt, op  l$t ALCIKIADES. op nieuw weder zee kiest, en zelf bevel ontving om naar Jonien te ftevenen. Nog zyn wy in de voorbaat, maar hier van gebruik te maaken mag even zo min een oogenblik verwaarloosd worden als onlangs in Sparta. Zie hier de brieven, die ik van geheime Vrienden uit Athene ontving: uit dezelven zult gy zien, dat alles van de Atheenfche Vloot rigtig, en alles te Miletus zeker zy. (Hy geeft hem de brieven.) Chalc. ( Eenige oogenblikken na 't leezen.) 't Is alles zo 't behoord. ( Ernftig Alcibiades aanziende.) En de eere van deeze togt! — den naam van dit verbond gefloo- ten te hebben! Alcibiades! is dit uw ernst , om beiden voor my alleen te laaten ? Alc Geheel alleen! Vertrek! Ik vertoef intusfchen te Chios by de Peloponnefers. Chalc. (Nog Emftiger.} Maar ik moet bekennen, dat ik het fluiten van dergelyk een verbond voor verre weg grooter houde, dan het winnen van drie Veldflaagen. Alc. Dat doe ik ook, ■ . en daarom, fpoed u weg! C h al.  DE MAN ,93 " Chalc. Gaat eenige reizen, in gedagten, sli zonder te fpreeken op en neder. Alc. ( By zig zeiven.) Het werkt, en ik zou my moeten vergisfen in het kennen van den edelen Spartaan, wanneer ik niet reeds wist wat het by hem werkt. Chalc. (Zig fpoedig naar hem wendende.) Neen.' Zoon van klinias; dat is meer edelmoedigheid als ik in u vermoedde; —rheer dan ik verwagten en vorderen kan! Gy! die my zo veel belooft, beloof my nog iets! Alc. (By zig zelf.) Net zo als ik dagt. ( Overluid.) Ik beloof het. Chalc. Geef 'er de hand op! . Alc. Ik doe zulk! Chalc. En ik zal uwen raad volgen. De fchepen van Sparta zullen naar Miletus zeilen, maar gy zeilt mede! Alc. Neen. Chalcideus!—— Chalc. Gy moet, want gy gaaft 'er d» hand op. — (jjem omhelzende.) Ik fchaarn my, edelmoedige alcibiades! voor het oog, dat dieper in de verborgenlïe fchuilhoeken van myn hart keek, dan ik zelf! maar III. Deel. N nim  194 ALCIBIADES. nimmer, dit zweer ik u heiliglyk, zult gy 'er weder in vinden, 't geen gy 'er nu in vind! Alc. ( Hem in de reden vallende.) Geena ontfchuldiging verder, myn Vriend! alleenlyk ontflaa my van myne beloften! Chalc. Nimmer! — De belydenis; dat |ot dergelyke verrigtingen, als bet winnen van harten; het overtuigen zyner tegenparty; het fluiten van verbonden en Vriendichappen, een ziel als de uwe, duizendmaal be« ter gefchikt zy, dan myne enkel ruuwe Krygsmoed! —— Zulk eene belydenis viel my nooit Hgter dan tegenwoordig. Alcibiades! laaten wy, zo fpoedig mooglyk zy, de overige Hoofden der Pelaponnejers verfaamelen ! Spreek met uwe gewoone aandrang, dat wil zeggen fpreek en overtuig! — en dan zal, den volgenden morgen, de ryzende Zon airede onze opgehaalde zeilen befchouwen. Alc. Gy wilt my dan die kleine vergenoeging niet geeven, om u,"—-— #' .- Cöalc. (Hem in de reden vallen.) Wel- tedoen? Neen! dat wil ik niet, —— want, — ik ben een Spartaan'.  D E M A Jfc v. m Alc. Is dat zo veel te zeggen, als overwinnaar in allen .opzigten te weezen ? Chalc Hoe zou ik dat zelf eens kunhen denken ? in de Loopbaan deezer edelmoedigheid zyt gy my reeds verre vooruit, en altoos verliest die geen, die llegts een Navolger is. T X oen in de Vergadering der Krygsoverften alcibiades den Peloponnefers het berigt van Jttika en Jonien voorhield, en ten fterkften voor een fpoedig vertrek naar Miletus ftemde, waren zy gezaamlyk van zyn gevoelen. Geen hunner, z0 veritan- dig wist de looze Redenaar over 't algemeen- te verrasfchen, en elke naaktheid te bedekken , m— geen hunner bemerkte de uitfluitende Staatzugt van den Spartam j Veeleer bedankten zy hem, dat hy zo gewillig dit gevaar alleen op zig nam! Den volgenden morgen ligtteden .alcibiades en chalcideus de ankers. Met hen zeilden ook de fchepen der CUtrs, die ftout op hun gezelfchap en beftemN 3 ming  • j$5 A L - C 1 B 1 A D E S. rriing waren. Gelukkig bereikten zy Miletus i me. open armen werden zy aldaar ontvangen. Reeds des anderen daags morgens flooten zy een verbond. Intusfehen alcibiades nog met de Hoofden van Miletus in gefprek was, gaf de wagter van den digtsr. bygeleegen Pharus een teken, en chalcideus, die by de fchepen in de haven gebleeven was, liet melden: Dat men van verre wimpels en "zeilen , vermoedlyk de fchepen der Atheners, in 't gezigt kreeg. Deezen waren het ook in de daad, negentien in getal. Niet weinig ftonden de Atheners verbaasd toen zy reeds de haven van Miletus met eene vyandlykc Vloot bezet, en hunne Vyanden zelf in eene vertrouwlyke gemeenfcbap met de Ingezetenen der Stad vonden. Zy vaardigden gezanten af, doch werden afgeweezen. Zy ankerden zig by een klein Eiland, tegen over de haven. Even zo vrugteloos als 'deeze aankomst 'ware, was ook het vertoeven der Atheners. Zy hadden flegts het verdriet, om binnen 'weinige dagen daarna te verneemen, dat 'er reeds werklyk te Miletus Gevolmagtigderi van den Perfifchen Monarch waren aangekomen , en een verbond met Sparta hadden eeflooten , zo als nog nooit tusfehen Per-  DE MAN. 19? Jlen en een Griekjehen Staat had plaats gegreepen. Ingevolge van dit verbond, moesten de Atheners alle de inkomften uit de AJiatiJche volkplantingen, voor nu en altoos, verliezen. De vyanden van Perjien zouden Sparta's vyanden, en die van Sparta zouden de vyanden van Perjien zyn. De kryg tegen Athene zou gemeenfchaplyk gevoerd, en geen vreede geflooten worden, zonder de wederzydfche toelleinming van Perjien en Sparta. Ook deeze voorwaarden vloeiden grootendeels uit de willekeur van onzen Held voort. Mooglyk dat wy in 't vervolg nog ontdekken, waarom hy ze aldus en niet anders deed ftellen. Volgens affpraak moest chalcideus thans by de vloot te Miletus blyven. Hy zelve wilde zig dieper landwaards in begeeven, om den afval der Jonijche Steden te voltooien. Reeds ftond hy vaardig om te vertrekken, toen 'er weder nieuwe gelukkige tydingen inkwamen. De agtergebleeven Peloponnejers eind. lyk gedaan werk met de herftelling hunner fchepen hebbende, hadden een gedeelte der Atheners aangegreepen en dezelven overwonnen. Nieuwe verfterkingen uit Sparta maakten de verbonden Vloot, aan welks hoofd ASTIochus zig bevond, ten vermoedlyke, N 3 Be-  t$t ALCIBIADES. Behcerfcheres der zee. Chios en Miletus ftreel- den zig met het vleïendfte vooruitzigt- i llegts de Man, die anders zo gaarne en zo veel hoopte, alcibiades, fchudde andermaal het hoofd. Te veel, te veel geluk in eens! Zei hy tegen chalcideus: Te vroege bloei verdwynt dikwils even fchielyk als zy komt. Ik houd meer van den regen, die langzaam valt en indringt, dan van een wolkbreuk die overftroomt en verderft. Chalcideus! ik heb u te vooren reeds tot voorzigtigheid op uwen post vermaand, thans doe ik het by verdubbeling. Men fpottede heimlyk met deeze bedenkingen. Chalcideus zelf fchreef dcrzelver oorfprong toe,aan eene gewoonte van alcibiades , om fteeds anders te denken, dan het grootfte gros der Menfchen. Dan! ook deeze keer was de Zóón van klinias een voorfpeller van het toekomende. • ^i^ant in een zó gróote Stad, gelyk Miletus was, kon het den Atheners onmooglyk se-  DE MAN. 199 geheel aan Aanhang en Verfpieders ontbreeken, als die 'er nog kort te vooren mede in verbond gedaan hadden. Nauwlyks der. halven bevond alcibiades zig buiten de Stadspoort, of de Vlöot der Atheners, die tegen over de Stad lag, ontving 'er berigt van. Zo dra stram bochides het eerfte woord 'er van vernam, vloog hy, opgenomen van vreugd , naar zynen MedeAtheenfchen veldheer thrasikles. Eindlyk, riep hy hem reeds van verre toe; eindlyk is de Demon van alle onze ongelukken voor eenige oogenblikken ge weeken; eindlyk is 'er hoop, dat wy niet altoos de vlugtende, of de te laatgekomene zyn zullen! T h r a s. Hoe dat ? Zyt gy de verkondiger van de eene of andere zegepraal misfchien? Stramb, .Niet van eene reeds behaalde, maar van eene nog aanftaande! 't Is hier de zaak niet van eene vreemde dapperheid, maar van onzen eigen werkzaamen moed. A lcibiades heeft zig van Miletus verwyderd ïhras. Is dit het alles? Sthamb, Alles! maar waarlyk zeer veel. T o r a s. Veel! Ja! onze vyanden zouN 4 den  aoa ALClBl/lDEs. den door 't gemis van een enkel man zwakker worden? Stramb. ó! Hy is geen enkel man! Hv is de Ziel van een lighaam. De Leden zullen Uaapen, zo dra de geesf in hen niet meer werkzaam zal zyn! —■—. Op! wy willen hen de vaak uit de oogen dryven, dat zy verfchrikt van hun Legerftcde zullen opfpringen. Th ras. Welnu! en hoe denkt gy dit aantevangen ? Stramb. Door my en door u. Laaten wy onze Vloot verdeelen ! Kruifch gy met eenige fchepen niet verre van de haven van Miletus, op dat ze myne verwydering niet befpeuren. Intusfchen zal ik met de grootfte helft, te Panormus (*) landen; daar heb ik goede Vrienden, waarmede ik nog vertrouwlyke gemeenfehap onderhoude, ook ken ik dat Oord van oudsher; het is ten uiterften gefchikt voor hinderlaag en overval. Vind ik hetzelve onbezet, en ziet gy de leus met den fakkel , fnel dan te mywaards en verfterkt my! Wanneer dan chalcideus van myne Landing hoort, wanneer het gerugt van deezen inval ter ooren van de £*) Een haven tusfehen Ephefus en Miletus, 't «aast aan de eerfte Stad.  (DE MAN. aar de nog bedwelmde Miktiers komt, wat zoude 'er dan aan feilen, of zy fnellen ons te gemoete en vallen in onzen ftrik? T h r a s. Aan my zal 't niet haperen : lang was ik deeze rust en dit talmen moede. Geeft uwe fchepen bevel. Ik zal den mynen het noodige beveelen. iZo als strameochides gedagt had gebeurde het ook. De Landing gefchiedde zonder tegenftand. Toen de Miktiers dit hoorden , wierden zy verbaasd , en fnelden met ganfche hoopen naar chalcideus, vorderende, dat hy hen zou aanvoeren. Dit verzoek echter hadden zy gemaklyk kunnen fpaaren, want eigen ongeduld dreef den Spartaan reeds genoeg ten ftryde aan. Eene zegepraal, niet door alcibiades hem overgelaaten, maar door eigen dapperheid verkreegen, fcheen den dapperen krygsheld de glorierykfte van alle wenfchen te weezen. Hy ligtte zo veel Manfchap van de fchepen als zy llegts misfen konden, en van de Miktiers vervoegden 'er zig een groot N 5 ge-  •e» ALCIBIADES. gedeelte by hem. Aldus toog hy uit om den Vyand aantevallen; de Atheners ylden te rug; hy zettede hen agter na;de hinderlaag kwam te voorfchyn. Thrasikles, insgelyks geland zynde, beflischte den ftryd. De Joniers tegen op de vlugt, veelen echter bezweeken onder 't vlugten. Van de Spamanen .vlood niemand; zy bleeven allen op het flagveld; chalcideus aan hun hoofd te midden in een hoop verflaagen vyanden. De Atheners rigtteden een zegeteken op. De overwinning was bloedig, maar roemryk. Een geweldige fchrik beving Miletus, toen het de tyding ontving van het verliezen van den flag en den dood van chalcideus. Twee Postboden zond men daadlyk den Zoon van KUNiAsagter na Spoedig agterhaalden zy hem: (niets maakt den mensch fneller dan angsten vreeze die naar hulp zoeken.) Alcibiades, hunne boodfchap hoorende, verbleekte niet eens. — Uw berigt, zei hy, i3 in de daad erg genoeg, doch onverwagt komt het my niet voor. Brengt my den naasten weg na uwe Stad te rug ! Maar neen! ik heb geen wegwyzers noodig. Voor ü beiden héb ik eene andere boodfchap. Vertrekt! . Hy begaf zig daarop voor eenige oogenblik-  DE MAN. 903 blikken in eene afzonderlyke kamer, en fchreef aan tissaphernes, den magtig. ften onder allen de Perjijche Satrapen , den volgenden brief: „ De Miktiers hebben chalcideus en „ eenige Spartaanfche Hulpbenden verlooren. „ Ik zal dit verlies vergoeden, zo gy aan „ myne begeerte voldoet. Deeze begeerte ,, is glorieryk voor u. De Perfen zullen de „ Spartaanen vervangen. Dit is noodzaake„ lyk. Hier door verpligt gy ons aan uwe „ vriendfehap , en doet den Atheners uwe „ vyandfehap gevoelen. Gy zyt ook een „ al te verftandig Man, dan dat gy dat gee„ ne, 't welk gy doen wilt, niet ten fpoe„ diglte doen zoud. " Deezen brief zond hy weg; hy zelve fnel» de naar Mikfus te rug. De ganfche Stad byna fchaarde zig zo eerbiedig en juichende om hem heen, even als ware hy eene be« fchermende Godheid. Dan ! veel emftiger dan hy gewoon was, fcheen hy deeze blyken van hoogachting aan te neemen. Het eerfte Waar na hy vraagde was; of het ' Lyk van chalcideus uitgewisfcld en nog onbegraaven ware? beiden werd met, Ja! beantwoord..  a©4 ALCIBIADES. Nu, zei hy, dan zy morgen vroeg de tyd" der begraafnis, en myn taak, om de Lyk- reden te doen. Men begrypt van zelf dat 'er den volgenden dag geene der Burgers van Miletus naliet om op de openbaare markt te verfchynen, MARKT TE MILETUS; HET OPENLYK SPREEKGESTOELTE. Alcibiades, Volksvergadering. Alc. Burgers van Miletus'. gy zyt wel zeer haastig geweest, in my terug te roepen! Wel zeer yverig in my te begroeten! —• Mag ik zulks als een bewys van uw vertrouwen, als een blyk van uwe Vriendfehap aanmerken? Menigte. (Als uit een mond.') Gewislyk! gewislyk! Alc. Nu, dan is het ook billyk, dat ik de eerfte pligt der Vriendfehap, de opregtheid naamlyk, ten uwen opzigte betragte; dan  D E M A N. aos dan is het billyk, uit hoofde dier oprechtheid, dat ik ronduit tegen u fpreek. Mannen van Miletus! Gy hebt in alle opzigten niet gehandeld zo als het vrye Bui* gers en Grieken betaamt! 't Is waar, ik ben thans dit fpreekgeftoelte opgeklommen, om over ciiALCinsus eene lykreden te houden; maar eigenlyk zyt gy het,wien ik beklaage! — Gy, van wien ik, op een beklaaglyken toon moet uitroepen: Mannen van Miletus! gy hebt niet gedaan, 't geen gy verfchuldigd waart te doen. Menigte. (Een zagt gemompel.') Hoe ? Wat ? Alc. (Zeer bedaard.) Laat uw ongenoegen zo fterk tegen my uitvaaren, als gy zelve goedvind, alleenlyk, hoort my! Onder de fteden van Jonien word Miletus te regt als de Hoofdftad aangemerkt. De Rykdommen, de Gefteldheid, de-Volksmenigte en grootheid "geeven u aanfpraak op deezen eerften rang. De oogen van Allen zyn daarom ook op u gellaagen. Zo dra gy derhalven u manlyk gedraagt, is uwe roem ook groot; maar teffens als gy uw verwyfd aan* fielt, is uwe fchande het insgelyks. Gy zyt geviooden! —— en , terwyl gy bezig waart te vlieden, viel deeze edele, die flegts een mensch,  aoö ALClBlAt>RS> mensch, maar te gelyk ook een Man was. /lis Overwinnaars zout! gy wedergekeerd zyn, ingcvalle gy, even gelyk hy, ftand had gehouden. Eene Stad vol vrolyk gejuich verliet ik, en eene Stad vol bedeesdheid vind ik weder; . ■ Zulk eene verwisfeling. Vlugtelingen! is uw eigen werk. Met zegekroonen had gy my te gemoete kunnen komen! (hans hebben de Atheners, op uw eigen oevers zegetekens opgerigt! hebben tot voor uwe poorten zig vertoond! hebben, — ó fmart! ó fchaamte I —<— uw wreed gevoel zoude tienwerf welfpreekender lippen doen verftommen ! ( Hy zwygt. ) Eenigen. Hy heeft gelyk! by de Goden.' hy heeft gelyk.' Anderen, 't Is fterk gefprooken; maar 't is de waarheid. Nog Anderen. Waarom verliet hy Miletus f al wat gefchied is ware niet gefchied, had hy hier geweest. De grootfle Hoop. Dat is waar.' 't zou niet voorgevallen zyn , waart gy by ons gsbleeven. &uc. En waarom niet? ware het my mooglyk, om dapperder te zyn dan chalcideus? Ziet hier.' alle zyne wonden zyn in  BEMAN aè? Jn zyn borst. Drie hakken kliefden hem het hoofd , alvoorens hy viel: en het verftand, dat in dit hoofd huisvestte, kende en bewonderde ik menigwerven.' Waarom derhal' van zou ik dan uw Moedgeever, de God van uw geluk moeten weezen? —— Neen.' Burgers van Miletus! Ik zou het zeer flaauw met de goede zaak, zeer flaauw zelf met u moeten meenen, indien ik, op de een of andere wyze, my noodzaaklyk voor u poog. de te maaken. Stelt gy echter zulk een groot vertrouwen in my, welaan! neemt dan flegts myn Grondregel voor den uwen aan ! en als dan hoop ik, dat gy my nog als uwen Vader, Leeraar en Vriend zult bedanken, wanneer myne asch reeds voor lang in het graf gerust heeft. Menigte. Zeg ons ,'zeg ons wat uw grondregel zy! en wy zullen dien voor den onzen neemen. Allen. Zeg ons wat wy doen moeten! Alc. Alles, wat gy eenmaal zyt, weest dat met uw ganfche ziel.' Mannen van Miletus! Gy zyt van Griekjehen afkomst; maar al te dikwils, — —. het doet my leed u zulks te moeten zeggen, offchoon een vernederende waarheid , die daarom echter waarheid blyfti  Sö8 ALCini/lÖES. blyft, —— maar al te dikwils gebeurt het, dat gy door geen Griekjehen geest of Griekjehen moed bezield word.' Van waar komt zulks? Om dat eene vrie'ndlyke Hemel u toelacht? Om dat uwe jonge Dogters bekoorlyk, om dat uwe Velden vrugtbaar zyn? om dat uwe lugt zoel, uw geboomte fchaduwryk , en uw ganfche Ieeven wellustig is? Maar wat belet u, om dit alles te genieten, en evenwel op het flagveld ftand te houden, zo als uwe Vaders 'er ftand hielden? Een wellustig Ieeven verflapt de Zenuwen" zegt een oud fpreekwoord, doch dit fpreekwoord is onwaar, of ten minften behelscht geene waarheid, dan onder eene zeer -ruime bepaaling. Toen ik nog tot Athene was, wie waagde het toen om my in 't genoc der zoetigheeden van dit Ieeven te evenaafen? Wie, ik beken het rondborftig, dronk den beker der vrolykheid zo fchoon uit als ik? Maar even fterk behandelde ik ook het zwaard.' Even zo vaardig gedroeg ik my ook in 't worftelperk.' Even zo gewillig wierd ik een Spartam , toen myn Noodlot zulks gebood.' Eenige Spartaanen. (Met eene omvederjtaanlaare overtuiging van de waarheid.) Ja.' by de Goden.' dat wierd byook.' Al-  DE M A N, aog Alc. (Lachende.) Müetiersl hoort gy deeze getuigen wel ? by uw en myn Ieeven! Ze zyn niet omgekogt! Welaan, myne Broeders! myne Vrienden! Gy hoort gaarne myne redenen; ó laaten zy dan ook heden u ter harten gaan! Volgt in dit iaatfte opzigt ook myn voorbeeld na! Allen. Wy zullen het volgen! Wy zullen het volgen. Spreek alcibiades!wat moeten wy doen? Een Stem. Gy, die door niemand in dc liefde, in de wellust en in den heldenmoed overtroffen werd! Zeg ons wat wy doen moeten, en wy zyn tot alles gereed! Allen. Gereed! Gereed! Alc. Wat gy doen moet?Goede Goden! het lyk van chalcideus ligt nog bloedende voor uwe oogen, en gy bedenkt u nog eerst, of gy hem wreeken moet? . De Atheners rigten, voor uwe oogen, een Gedenkteken op,en gy bedenkt u nog eerst, of gy hen aanvallen, en het teken om verre werpen moet? Menigte. Op! op! te wapen! te wapen! Allen. Te wapen! en een uitval! III. Deel. O y^.  CIO ALCIBIADES. Veelen. Wees gy onze Aanvoarder, alcibiades! Wy verflaan ze, al waren zy intusfchen driemaal fterker geworden! Alc. Braaf gefproken ! Aan myne aanvoe» ring zal het niet onibreeken j laaten wy flegts eerst zien, of uw moed van het egte flag is. Eer ik in uwe muuren, te rug keerde, en uw verlies my nog veel gewigtiger voofftelde, heb ik aan tissaphernes gefchreeven, en hulp van hem gevorderd! waarfchynlyk is dezelve'reeds onderweg. Willen wy dezelve liever niet eerst, afwagten, om des te zekerder te zegepraalen ? Menigte. Neen! neen! niet wagten! Voer1 ons aan! Veelen. Voer ons aan, morgen vroeg! De Meesten. In 't volgende uur! Alc. Nu fpreekt gy , gelyk ik het tvenschte. Nu acht ik' u, waardig om door een Spartaanfchen Navarch, Xvaardig om door alcibiades zelf, en niet door een har. baar aangevoerd te worden. Haalt uwe Wa. penen! Tweeduizend uwer zyn. my genoeg, In 't volgende uur zullen'wy beproeven, of de Atheners hun Zegeteken met duurzaam Ceraad opgepronkt hebben. Ai-  DE MAN. tlI A -tXIIe Mannen en Jongelingen, die zie te Miletus bevonden, wapenden en verzamelden zig. Met weinig moeite verkoos onze Held tweeduizend der rustigfte Krygshelden uit hun midden, en veel grooter nog was het grtal het welk hy agterliet. In gellooten gelederen trokken Zy uit De Aftanen fcheenen in Spamanen herfchapen te zyn Na korten tegenftand namen de Atheners de vluet naar hunne fchepen : maar niet allen bereikten dezelven. Een drievoudig DoodenofFer werd der fchim van chalcideus éri zynen verflagen Spartaanen toegebragt. Dé hulpbenden van tissaphekkïs kwamen wel fpoedig genoeg, doch flegts om deel aan de vrolykheeden der overwinning te neeinen. Alles wat alcibiades gewoon was te zyn, (als Trooster des moedeloozen Volks in ongevallen; en 'waarfchuuwer der zorgioozen in geluk,) was hy ook heden. Toen de Miktiers, met de vernieling van het zegeteken, in de bedwelming hunner vreugd, de ganfche magt van Athene teffens vernield meenden te hebben, en toen zy overluid hun0 2 no  tM ALCiniADBS. ne juichftem, over de Vlugt van de Vloot, ophieven, toen vermaande onze Held hen telkens en met veele woorden, om toch hun. „e vrolykheid paal en perk te willen zetten, om toch vlytig aan de verfterking van hunne S^ad en Haven te arbeiden, en bedagt te zyn op een kortaanftaanden en nog ernftiger aanval ! De Athems, pleeg hy te zeggen, zyn aan de verwisfelingen reeds te gewoon geworden, dan dat zy, om dat zy eenmaal uit het veld geflagen zyn, 'er niet weder zouden verfchynen. Ik vrees dat de Atheners den XNTiEUS (*) zullen fpeelen,dien men wel op den grond kon werpen, doch die even daardoor dubbelde kragten verkreeg. Om deeze reden verhinderde hy de terugzending der Hulpbenden van tissap herpes Hy bewoog zelf den Satraap om zig raxc'Miletus tQ begeeven. De trotfche Dienaar van een nog trotfcher Monarch, gewoon om met veragting neder te zien op alles wat hem omringde, vond egter fpoedig in het gelaat van alcibiades; in zyne mengeling van Spartaanfchen moed en Atti- (») Een Reus. Eene der heldendaadcn vaa hercules.  DE MAN. ais Attifchen fmaakj in de gemaklykheid, waarmede hy nu als een AJier zwelgde, dan weder als een Thracier zyn ros door hitte en ftof joeg, zo veel behaagen, dat hy ten opzigte van hem, eene uitzondering boven alle anderen Grieken maakte; zo dat, daar hy tot de overige Navarchen, als tegen de Hoof. den fprak, hy.inet alcibiades als veldheer met zynen mede ■ veldheer verkeerde. Thans liep de Zomer ten einde. Van Chios kwam een gerugt, 't welk den Bondgenooten onmooglyk aangenaam kon weezen: De Atheners waren geland, en hadden, in drie onderfcheiden Veldflagen, gezegepraald. Slegts met zeer veel moeite konden de Hoofden van Chios het volk op de zyde van Sparta houden. Dagt ik het niet wel! riep alcinia des, dat het laatfte onweder, by het fcheiden van den Zomer, hier of daar nog inflaan en brand veroorzaaken zou? Wie weet zelf, of zy ons hier niet komen opzoeken ? Hy misrekende zig niet. Weinige dagen daarna, verfcheen 'er een gedugte Vloot aan de kusten van Afia. Een Leger, vyf- endertig honderd Mannen fterk, (en dus naar dien tyd en de Griekjche zeden te rekenen, een der talrykfte Legermagten : ) half uit Atheners, en half uit Argivers en anO 3 dere  fti4 ALCIBIADES. dere Bondgenooten beftaande, landede. è* rukte tegen Miletus ten ftryde. Alcibiades raadde tbans den flag af. Hun getal, zei hy, moet eerst verminderen door te vertoeven, en ook heb ik berigt, dat 'er eene verfterking voor ons op weg is.' Dit was het gevoelen, 't welk hy in den Krygsraad aitbragt; — maar hy werd overftemd. HET IS AVOND. Alcibiades. Antiochus. A n t. Zo dat wy morgen flag leveren ? Alc. Ja, flag leveren, en vermoedlyk geflagen worden. Ant. Dunkt u dat? Alc. Ik vrees het. Geenen zyn teveel, en de onzen te veelerlei. Ant. Dan verwonder ik my over u. Alc. En waarom? Heb ik myn gevoelen er niet tegen geuit? Werd ik niet overftemd? Ant.  DE MAN. SJS 'Ant. Dat gy anders zo ligtlyk niet word, wanneer het u flegts ernst is, en 't welk heden voor de eerftcm.ial gefchied, na uw geval met timeus. - ■ • Gy lacht.' Ha.' dagt ik het niet, dat 'er een geheime dryfveer onder werkte, en dat uwe lippen anders fpraken, dan uw hart dagt. Alc. Neen.' antiochus! zy ftemden beiden over één. Met ernst heb ik den flag afgeraaden; doch ligtlyk liet ik my gezeggen, toen ik ondervond, dat men niet naar my hooren wilde. Zie myn Vriend.' ik wil het voor u niet verbergen, hoe groot myn aanzien by de party van Sparta u ook fchyn e te weezen, met de kleinlle beuzeling kan het daarheen vallen.' Laat 'er flegts een maand verloopen, waarin myne werkzaamheid niet uitblinkt, en myn vernuft zig noodzaaklyk maakt, en gv ziet in my niet anders meer dan den Vlugtling en geenzins den man van verdienften. Te meer, (hedenklyk het hoofd fchuddende.) Ant. Wel nu? Alc. (Half lachende.) Reeds heb ik de haanen hooren kraaien, en de zwaluwen laag zien vliegen.' ik geloof dat 'er verandering Van weer aan de lugt is. O 4 Ant.  9IÖ ALClItlADES. Ant. (Verwonderd.) Hoe meent gy dat F Alc. Thans bevind ik my in Ajla, doch echter houd ik niet op,met aanhoudend myn oogen en hart naar Europa te wenden.' Twee zaaken gevallen my aldaar niet. Ant. Welke zaaken kunnen dat zyn? Alc. Dat alle de onlangs nieuw verkooren Spartaanfche Navarchen tot den aanhang van agis behooren, en nog meer als dit, •— dat tijvtandra, zedert een geruimen tyd, niet meer fchryven wil. Ant. Zonderlinge Man ! wat belang hebt gy by den brief van eene Vrouw? Van eene reeds bejaarde Vrouw, die gy daarenboven nooit hartlyk bemind hebt? Alc. My ligt minder geleegen aan den brief, dan wel aan het belluit, dat 'er uit te trekken is. Ant- Ik trek 'er geen ander befluit uit, dan dat zy u vergeet. Alc. (Trotsch ) Gy vergeet ,antiochüs dat het hier alcibiades betreft! — Vergeeten werd hy nog nooit. Het laatfte fchryven van timandra was te vuurig, d#n dat zy daarmede zou hebben kunnen ein»  DE MAN. 9I? eindigen! Ook is de eenige goede eigenfchap, welke eigen is aan de liefde van bejaarde Vrouwen, . de beftendigheid. Ant. (Lachende.) Dat is waar ; want dikwils zyn zy beltendiger, dan de andere party wenscht. Maar hoe Hemt dit al¬ les toch overeen met uwen heimlyken. wensch om een Veldllag? Alc. Gelyk de raderen van zo menig kunstwerktuig, die wederkeerig eikanderen doen beweegen. Dat myn aanzien te Sparta wankelt befluit ik uit deeze nieuwe veldheeren; dat agis myn fpoor ontdekt, mooglyk wel den brief van timandra ondcrfchept heeft, befluit ik uit haar ftilzwygen; dat hy myn Vyand is, wist ik reeds voorlang; dat ik, tegen zyne aanflagen my al» leen beveiligen kan door my op een nieuwe wyze noodzaaklyk te maaken , ziet gy zo wel als ik; en dat een Veldflag daartoe de gefchiktfte weg is kan zelf een Kind begrypen. Ant. Wanneer de Slag gewonnen word, ja, dan.' Maar hoe zal 't zyn als men die verliest? Alc. Dan ben ik het zekerst van myne zaak. Want zy zyn het, eu niet ik, die O s de-  ai8 jfLCI/JIADZS. dezelve verliezen. Ik heb tegen den Slag getlernd, en het is als dan myn taak, om dit verlies weder goed te maaken. Ant. Gy hebt dit dan1 reeds doordagt? Alc. Volkomen, Ant. Wilt gy dan opzetlyk den Slag verliezen ? Opzetlyk het bloed van zo veele duizenden vergieten ? Alc. Wie wil zulks doen? 't Is waar, moest ik myn geluk en Ieeven voor den dood van honderdduizenden koopen, ik zou, een dwaas zyn , wanneer ik hen niet opofferde ! Wat toch heeft de Mensch, wanneer hy opnoud te beftaan ? Maar athenea zy geloofd! Zo verre is het nog niet gekomen. Ik zal veeleer ftryden als een Leeuw tegen veréénde Tygers! Ik zal, wanneer wy overwinnen, gewislyk de eerfte zegekroon verdiend hebben, en ook dan nog middelen genoeg in myne magt houden om my onontbeerlyk te maaken. Ik ben een Speeler tegen twee werpen gevat, en vol hoop dat bet ongeluk, door een derde werp, myn plan niet verydelen zal. A n t. En zo het zulks evenwel eens deed ? Alc, Dan mogt het myn plan, maar dan kon  DE MAN. kon het myne hoop niet vernietigen. Waarlyk in een lighaam, dat uit zo veelvuldige deelen is faamgefteld als uit Spartaanjche fierheid, Perfifche trotschheid en Miktijche weekheid, zal altoos hier of daar een plooi gevonden worden, waarvoor myn tegenwoordigheid van geest zorgen; of eene naaktheid, die myn fchild bedekken moet, Den volgenden dag, 'smorgens vroeg, rukten de beiden Legers tegen elkander. De Peloponnefers maakten de regter vleugel uit, en hadden de Atheners als vyanden tegen hen over. De linker vleugel beitond uit Miktiers en Perfen, en deezen moesten tegen den Argivers ftryden, die zig zelf reeds van de zegen verzekerd hielden. Plotsling, alvorens nog de Slag aanging, verfcheen aan deeze linker fpits van het Leger alcibiades. Met vliegenden haast fprak hy de Krygstknegten, omtrent met de volgende woorden, aan. Zoo-  **». ALCIBIADES. ^Zoonen van Ajia\ uwer is de overwinning! want ziet, in eene trotfche wanorder trekken uwe vyanden herwaards! Zy verbeelden zig airede te zegepraalen, om dat zy als Darters met de Joniers vegten zullen! Maar, doet hen zien, dat zy zig vergisfen! Houd flegts, digt in één geflooten, hunnen eerften aanval uit, en gy zult het gewonnen hebben. Tragt kloekmoedig door elke opening in hunne benden in te dringen , en hunne vlugt is zeker. Ik kom, om met u te overwinnen of te llerven! Die my lief beeft, volge my! die my benyd, volge my insgelyks! Wien de Eere en het Vaderland dierbaar zy, volge my vooral! Zelf volge my die geene , welke den vreede verlangt, want door ftryden word dezelve verworven en door overwinning bevestigd! Een  DE MAN. aai jEen algemeen gejuich beantwoordde hem. Tot ons! tot ons! riepen de Miktiers; wy weeten reeds hoe men onder u zegepraalt! Hy ftelde zig aan hun fpits en voerde ze in den ftryd, en met hem fcheen de zege zelf optetrekken. De Argivers, dergelyk eenen aanval niet verwagtende, wankelden, weeken, <—i» en vlooden. — Reeds was het noodlot van deezen Vleugel bellischt! Reeds fcheen deeze dag glorieryk voor Miletus te zullen worden, toen van de regter zyde het gefchreeuw der uiterfte verwarring hein in de ooren donderde. De Atheners zegepraalden aldaar over de Peloponnefèrs, en vielen bereids den Perfen in den rug: welke zulk een gedugten vyand niet verwagt hadden. Alcibiades was te verre vooruit gedrongen, om te kunnen raaden of helpen. Tissaphernes week: zyne Boden bragten den Zoon van klinias de tyding van zyn ongeval. Dagt ik het niet, berftede hy uit, dat op deezen dag ons een verlies op handen was, dat van de trotschheid der Peloponnefèrs zynen  nen oorfprong neemen zou? Straks gaf hy, met eene bedaarde ziel den Miktiers bevel tot de terugtogt. Hy belettede dat niemand, door overgedreèven baast, de order des Legers fchond , en was overal tegenwoordig waar het gevaar zulks vereischte. — ÖSocrates! socrates! riep hy dikwils; ook op de vlugt gedenk ik uwer! Ook hier wil ik uw Leerling zyn» De wy ze wykt verftandiglyk voor overmagt, maar vlieden doet hy ten minden niet. Een enkelde keer fcheen hy zig zeiven te vergeeten, en wierp zig te midden onder den digtften drom der vyanden. Wat vangt gy aan ? Wat wilt gy doen? riep antiochus hem agter na. Op een beilraffenden toon antwoor. de hy hem aldus. Zie daar! theodorus van de Argivers omringt! Was hy niet onze Heeraut? Draagt hy niet den helm des Verbonds? Woedende drongen zy beiden door de vyanden heen ,• eenige Miktiers volgden ; zy reddeden den Vriend en keerden tot hunne «enden weder. Thans was de rest van het Leger na by de poort van Miletus: de Atheners volgden flegts van verre den Vlugtelingen na; want geftadig nog was de regter Vleugel van hun Leger verftrooid, en fchuuw- dea  DE MAN.' «1) den zy beftendig dat digtgeflooten Hoopje, zo wel als bunnen maar al te welbekenden geweezen Veldheer, die als een blikfemfcbigt, nu hier dan daar , door het veld vloog. Schielyk verzamelde hy , aan r-,rj poort van Miletus, de Overften om zig en fprak hen aldus aan : Gy weet het, ik was tegen den Slag. De zege echter had ons geweest, indien allen gevogten hadden gelyk wy. Heden is het myne taak, niet om deezen te ftraffen, maar om u te redden. Trekt in de Stad en vaartwel! „Hóe wilt gy ons verlaaten?" e Slegts voor eenige dagen verlaaten. Voorzeker zullen de Atheners u belegeren; doch dat zy binnen de eerfte zes dagen uwe muuren niet beklimmen, daartoe hebt gy, zo alj ik vertrouw, armen en hoofden genoeg. En byaldien zy op den zevenden dag niet vlugtende van uwe poorten wyken; byaldien zy niet fneller zullen vlieden, dan zy gekomen zyn; fcheld my dan voer een Leugenaar! Dan berouwe het u, dat-gy ooit vertrouwen op myne woorden gefield hebt! Dit gezegd hebbende, fprong hy zydewaards uit, en zettede den gang door het veld*  ss4 ALCIBIADES. veld. Slegts vier zyner vertrouwdfte Vrienden volgden,met hun gewoonlyk blind vertrouwen, op zynen wenk, hem agter na. Niemand begreep zyn oogmerk. Midden in de verwarring der algemeene vlugt ontkwam hy gelukkig. De Miktiers trokken in hunne Stad. De Atheners, na dat zy, zo goed als zy konden, het overfchot hunner vlugtende Bondgenooten verzaameld hadden, poogden zig hunnen zegen ten nutte te maaken; rukten voor Miletus en eischten het op. Men fpottede met deezen eisch; en de Belegeraars , zo langzaam, moeilyk en onzeker was de krygskunst der Ouden, maakten toebereidzelen, om-door een lange muur Miletus van het vaste Land aftefcheiden. Toen de Zoon van klinias het Slagveld, Miletus, en de woelende menigte zo der Verwinnaars als der Overwonnenen, uit het gezigt verlooren had, hield hy, voor eenige oogenblikken ftand, ten einde zyne Vrienden intewagten, die hem zo fpoedig niet hadden kunnen volgen. Op dat gy, zei hy tegen hen, niet gelooven zoud, als leugenftrafte ik my zei ven, daar ik kort te vooren beweerd heb, dat de wyze niet vlied, zo verneemt nu uwe en myne beftemming! Van Sirakufe, dit weet ik  DE MA W. ttS Ik, is een vloot onderweg. Hermokrates (*) geleid dezelve. Ik zag hem nooit, maar ik ken hem uit zyne handelingen: ik ken hem, mooglyk beter dan zyn eigen Landgehooten. Hy haat Athene met den onverzoenlykften ha-at. Hy was het die voómaamlyk zyn Vaderland tot deeze uitrusting heeft overgehaald, en die, ingevolge myne berigten, naauwlyks het uur van vertrek koa afwagten. Zulk een Man kan door geen traagheid of wankelmoedigheid, maar alleen door ftorm, (die echter zeldzaam in dit jaargetyde is,) te rug gehouden worden. —— Evenwel heb ik hem, zedert agt dagen, reeds te vergeefsch gewagt. Ee~ (*) Onder alle de' Sirakufers was hermokrates de ervaarendfte Staatsman , en byna de Eenigfte die onder uitheemfche Volken beroemd was, of betrekking tot hen had. Hy was het, die het eerst het oogmerk der Atheners tegen zyn vaderland bemerkte, en door een redenvoering,£by thucidides te vinden,) zyne Medeburgers tot tegenweer vermaande. Toen hun eerfte ftryd ongelukkig uitviel, was hy het, die de Geflagenen wederom moed inboezemde. Toen men hem tot Veldheer verkoos, drong hy voornaamlyk aan op een Verbond met Sparta. Met een woord, hy ftond voor een Vaderlandslievend Held en een eerlyk man alorame te boek. III. Deel. P  S2ö ALCIBIADES. Eenigen. Dit is zekerlyk iets zonderlings! maar hoe gemaklyk kunnen ongevallen, — Alc. Op ongevallen is geen Man van myne denkwyze bedagt, voor dat hem gee. ne andere bezwaarnisfen meer overfchieten, Ik geloof derhalven, hermokrates zig airede in de nabyheid bevind , doc.'i dat hy, waarfchynlyk, van den aanflag der Atlteners op Miletus gehoord hebbende, en onkundig van hunne waare fterkte, verfpieders heeft uitgezonden, en intusfchen zig in eene der zo veelvuldige Jonifchs Havens ophoud. Op hem berust myne ganfche hoop wegens de redding van Miletus. Om hem nu te vinden, laaten wy elk afzonderlyk ver. fchillende wegen langs den Oever der Zee doorkruisfchen. Die van ons allen zo gelukkig zy van hem te vinden, fnelle, vlugger dan een pyl van den boog, hem te gemoete, en fpoore hem aan om Miletus te ontzetten. Volvrolyk bewilligden zy allen in dit voorftel, en begaaven zig daadlyk naar de onderfcheiden Havens van Jonien. Alcibiades, door antiochus vergezeld, verkoos voor zig de Havens beneden Miletus; deels vermits zy, uit hoofde der nabyheid van de Atheners ,de gevaarlykfte van allen wa- • ren;  D E MAN. ea- | ten; deels om dat hy voornaamlyk hoopte «hermokrates nldaar aantetreffen. Hy I misgiste zig ook niet. Reeds den volgenden morgen vernamen zy, dat men eene magtige I Vloot had zien kruisfchen en de koers naar j ^en Jajifchen zeeboezem neemen (*). Zy (helden naar Teichiusfa en vonden de Sirakufers aan land. Zy gingen verder en lieten zig naar hermökrates brengen. Als nog i verzweeg alcibiades zynen naam, en beval ook antiochus dien te verbergen. Zy werden als Joniers aangediend, en vonj den den Veldheer in zyne tent, onder eene ; menigte van Seheepsoverften, waarmede hy { over het vervolgen van hunnen togt, bei raadflaagde. Alc. C *) Jofus of Jaspis was eigenlyk een der Caj rifelie Eilanden, en lag zo naby het vaste Land, dat ■ veele oude Schryvers Jasfus tot het eigenlyk Caria i rekenen te behooren. Vermits het zeer digt by Miletus lag, en twee zeeboezems had, was het voor HErmo rates ten hoogden gefchikt, uit hoofde van de onzekere gefteldheid der zaaken te Miletus. Voor 't overigen bevonden by hermökrates zig | eenige fchepen der Peloponnefers. P 2  a-3 ALCIBIADES. .A.lc. (regt toe °P Hermokrates aantree' dende-) Zoon van hermo»! de tydingen, welken wy u brengen, zyn gewigtig, maar zy klinken niet wel voor veeier ooren. Herm. En wat betreffen dezelven? Alc. U,Miletus , en den geheelen oorlog! Herm. (Lachende.) Dan zyn zy zekerlyk van eene groote uitgeftrektheid, en denk» lyk ook van aanbelang. (Tegen zyne Over- i Jien.) Laat my alleen. (Tegen Alcibiades.) Maar, vreemdeling! waarom kent gy my zo s ten éerften? Alc. Om dat niet de verkiezing ,der 'Sirakufers alleen, maar ook zigtbaar de Na. tuur zelf u ten Veldheer maakte. Herm. Zeer verpligtvoor uwe loffpraak. Is uw berigt even zo goed als deeze uwe reden ? Alc Niet geheel en al! Ten ware, dat I men al dat gene goed wilde noemen, wat. ons nuttig worden kan. HermokratesiI ik ben een Afgezant van Miletus, die u, inV den naam van deeze groote cn ryke Stad be-1 zweert, j  DE MAN, tig zweert, haar te hulp te komen1 Even zo zeker, als zy zonder uwen fpoedigen hulp verlooren gaat, even zo zeker zal zy, als gy haast maakt, door u gered, en gy door haar te ontzetten , ontfterflyk worden! Herm. (Lachende.) Komt gy van Miletus, en is deszelfs omftandigheid zo netelig? Alc. Ik kom van daar, en haare omftandigheid is zekerlyk hachlyk. Ik was zelf mede in den Slag, die beiden de Legers elkander leverden, en die zeker gewonnen zou zyn, had niet de overmoed der Peloponnefer's alles verdorven. Naauwlyks hebben de onzen de ftad kunnen bereiken. Voor dezelve zyn thans de Atheners gelegerd, die haar met verovering en den ondergang bedreigen. —■ Zoon van hermon! ik bezweere u! haast u! vertrek! van het behoud van Miletus hangt het lot van Jonien af. Sirakufe is niet belangryker voor Trinakrie als Miletus voor het ganfche Bondgenootfchap. Herm. Heeft a lci bi a d e s niet mede gevogten? Alc. Hy vogt en overwon. De Peloponnefers alleen ontrukten hem de geheele zege door hunne vlugt. Herm. Maar leeft hy nog? P 3 Alc.  .650 ALCIBIADES* Alc. Hy leeft. Herm. Wel nu! dan ftaat het nog wel met Miletus.' Alc. Daar twyffel ik aan: want hy heeft zig niet met de anderen in de Stad laaten influiten. Herm. Kent gy hem? Alc. Volkomen. Herm. ( Met belangneeming. ) ó! Schets my dan zyn beeldnis eens, 't welk hem gelykt. Myn ganfche ziel fnakt naar het oogenblik om hem te leeren kennen. Door duizenden heb ik hem my reeds laaten fchilderen; doch die duizenden verfchilden allen zeer veel van elkander. Alc. Dat wil ik gaarne gelooven. *t Is geen daaglyks werk om een juistgelykend Schildery te maakéh. — Maar verwagt niet te veel van deezen alcibiades. Hy is flegts een Mensch van het gewoone (lag. De kleine portie hoofd en hart, die hem gegeeven werd, Herm. (Hem in de reden Vullende,) De kleine portie zegt gy? —— Ha! zo nederig of zo haatlyk fpraakt gy nooit van u zelve,  DE MAN. ijl zelve, of niemand van hem. —-- Vriend! gy moet of zyn Vyand, of gy moet alcibiades zelve wcezen! --— Gy lacht! — Zo aanftonds hebt gy gezegd, dat hy zig niet in Miletus liet influiten! — Dit gelukkig voorkomen; deeze oogopflag; deeze toon zelf, — ba! by den Ontfterflyken ! gy zyt alcibiades, en ik fchaam my myne blindheid, (hem hy de hand grypende;) dat ik u niet eerder gekend heb. Alc. Ik ben het! (Hem omhelzende.) — Immers zult gy aan myne geneegenheid beantwoorden ? Herm. (Als buiten zig zelf van vreugde.) Zou ik niet? Zou ik niet? — ó Zoon van klinias! vuuriger kunnen duizend Bruiden den langbegeerden Lievling van baar hart niet op haaren boezem drukken, dan ik heden u doe! Wees my welkom! en befluit uit deeze omhelzing, (die ik wensente eeuwig te kunnen duuren,) hoe welkom gy my zyt! Alc. (Hem vricndlyk en met edele eerbied op zyn hart drukkende.) Wees myn Vriend! edele Man! Herm. ó! By het Ieeven myner ziel!dat ware ik reeds voorlang! zelf toen reeds, toen P 4 «yn.  »30 ALCIBIADES. myn Vaderland nog voor u, als voor zyn gedugtften Vyand, beefde. Toen uw roem nog eerst ter helfte was; toen gy nog geen 1 ongevallen beproefd en geene wederwaardig, heeden verduurd had; toen waart gy reeds het Voorbeeld , dat als onbereikbaar my voor de oogen zweefde! toen waart gy het, wiens welfpreekendheid op het fpreekgeftoelte; wiens geluk op het flagveld, en wiens tegenwoordigheid van geest in alle zwaarigheeden, ik my zeiven toewenschte. Zelf heden, heden daar ik myn Vaderland aanried, om den Joniers hulp te zenden, was de be> geerte om u te zien; de begeerte naar uwen omgang, en Vriendfehap, een myner heimlyke, maar geenzins een myner minde dryfveeren, waardoor ik werd aangefpoord, aldus te raaden. Ar.c. Hoe zal ik voor zulk een loffpraak u dankzeggen? Eene herhaalde betuiging , dat ik reeds voor lang u hoogfehattede, zou waarheid, maar te weinig gezegd zyn. Maar nog nieuw en even zo waar is het, dat gy met dat alles dikwils het voorwerp myner benyding waart! Herm. Uwer benyding? Alc. Ja! Ik was uw onbereikbaar Voorbeeld, zegt gy? — Gelukkige Man.' 't  DE MAN. ï33 't geene gy zaagt, zag ik nooit. Nooit aanfchouwde ik een Vaderland, dat aan my zyne behoudenis dank wist! nooit een nicias, die my om zyn Ieeven bad! helaas ! vrugtloos bad. Herm. Zoon van klinias! ik ben rein van dit bloed! Alc. Dat weet 'ik, en verheuge my deswegens. Want hoe zeer nicias myn Doodvyand was, nog meer zoud gy uw Ieeven lang de myne weezen, zo gy hem had kunnen doen verwurgen. Maar laaten wy thans ons zei ven en wat ons aangaan moge aan zyn plaats laaten. Ik hoop dat wy tyd en ftof genoeg zullen vinden, om elkander nader tc leeren kennen; en om onze afweezige hoogachting in genietende Vriendfehap te doen veranderen. Het welzyn van geheele Staaten hangt thans van deeze oogen- blikken af, alleen van deeze oogen- blikken! — — Miletus is belegerd, en loopt gevaar van ingeflooten te zullen worden. Verwaarloozen wy dit tydftip, dan gaat Mu letus en geheel jonien voor ons verlooren. Herm. Maar hoe fterk zyn de Atheners? Alc. Zullen wy hen gaan tellen , alvorens wy hen geilagcn hebben? Sirakufe zond P S u  834 ALCIBIADES. u uit, om de magt van Athene te verderven. Beter gelegenheid dan de tegenwoordige zal zig nooit weder aanbieden. Onverwagt valt gy den Atheners op 't lyf. Onze laaifte Veldflag was bloedig, en de Overwinnaars hebben zeer veelen hunner beste Manfchap verlooren. Naauwlyks zullen zy het waagen, om den aanval van een vcrsch vyandlyk Leger wederftand te bieden, en zo zy het waagen, dan zullen zy hunne ftoutheid met een gedugt verlies boeten. Herm. Maar wanneer het geluk ons den rug toekeert ? Alc. Dan is 'er niets meer verlooren, dan het geen heden reeds verlooren was, —. Jonien ! — de Overwinnaar van Miletus zal zyn edelen tyd niet verkwisten met de vervolging der Vloot van Sirakufe; — —. zal " (Met een fchielyk veranderenden half onwilligen toon. ) 6 iiebmokrates.1 is het mooglyk, dat gy u over myne Vriendfehap verheugen , en echter wantrouwende omtrent myne gezegden zyn kunt? Dat gy my uwe geneegenheid bezweert, en echter myn eerfte verzoek van de hand wyst? Is het u ernst Navolger van 'mynen roem te weezen? welaan.' Volg my dan! Morgen vroeg vertrek ik, het zy dan met of zonder u. Her m.  BEMAN. 235 Herm. Ook zonder my? Alc, Ja! by myn Ieeven! ik zwoer den Miktiers te rug te zullen keeren. Kan ik het dan niet doen aan 't hoofd van een Leger of een Scheepsvloot, dan voere my da eerfte Visfchersfchuit de beste derwaards. Dan zal ik, onverfchrokken, myn lyf en Ieeven aan het oogenfchynlykfte gevaar blootftellen, en voor die pligt, waarvoor anderen niet Ieeven willen, ten minften weeten te fterven! ■. ■ » Maar gy zoon van hermon! wanneer eens het volk van Sirakufe rekenfchap van uwe handen vordert; wanneer het verlaaten der Bondgenooten zwaarder op uwe ziel zal weegen dan tien verlooren Veldilagen, Herm. Genoeg, zoon van klinias! Ik geef my over! wees gy de Bevelhebber van myne Vloot! gebied wat zy te doen hebhe, en zy zal het. doen! Ik zal niet anders Zyn dan de mond, die uwe begeerte kenbaar maakt. —•— (Hy errinnert zig nu eerst de tegenwoordigheid van Antiochus, die, geduurende dit gefprek, zig op een zekeren afjland verwyderd gehouden heeft.) Maar zie, alcibiades.' in de hittigheid van ons gefprek, vergat ik, dat deeze met u gekomen is. — Verfchoon my, myn Vriend! —» Ant.  i%6 ALCIBIADES. Ant. Geene ontfchuldigingen , Veldheer .' ik ben reeds van overlang gewoon; (Lachende,') om gehoord noch gezien te worden, wanneer iemand voor de eerttemaal rnynen Vriend ziet en (preekt. Herm. Zeer veel befcheidenheid, edele Vreemdeling! Slegts in de tegenwoordigheid van den zoon van klinias kan zufit een ongelyk u wedervaaren. Hoe is uw Naam? Alc. Hy heeft hem eigenlyk reeds gezegd , daar hy my, zo uitdruklyk zynen Vriend noemde , —— antiochus. Herm. Zyt gy a n t r o c h us ? Gy ? gelukKigfte van alle Vogelvangers? (Hem omhelzende. ) By de ongerepte Heiligdommen van ceres! By de jongvrouwlyke Bron van onze diana! (*) Myn Opperbewindman- » fchap (*) Hermokrates bedoelt hier de Bron Arethufa, die fteeds als de grootfle byzonderheid van Sirakufe befchouwd werd, en aan oian , die t-egclvk aldaar een Tempel had, was toegewyd. Het algemeen Volksgevoelen, en ook dat van eenige Geleerden , hield deeze Bron voordenzelfden Vloed Arethufa, die in Griekenland by Olympia zig onder de aarde verbergt. Men vertelt in goeden ernst, dat een gouden beker, daar in dien Vloed geworpen, hier ter plaatfe wederom te voorfchyn zou  DE MAN» *3? fchap zou ik willen afftaan, mogt ik zulk een Medgezel worden! Alc. (Lachende.) Zweert gy by zaaken, die voeglyker zyn in den mond van een Meisje dan van een Veldheer? De ruiling, die gy begeert, zou de ruiling van glauxus en diomedes zyn. (*) Herm. Ja wel van diomedes; wapens van geen Waardy gaf hy voor Gouden, mmh antiochus! antiochus! uw bezit is reeds verzekerd en overjaard, echter een weinigje medevryery zult gy my wel vergeeven! gy zult, ■ maar, Zoon van klinias! uit uw gelaat lees ik uw ongeduld en verfta ik uw hart. —— Vertoef flegts weinige oogenblikken, en myne Overften zullen in den krygsraad vergaderd zyn. Sla dan de middelen en wegen, om den Jtheners met voordeel agntegrypen, voor,en fte- zou gekomen zyn; als ook, dat men het bloed der talryke Olympifche Offers nog duidlyk te Sirakufe befpeuren kon. (*) Een bekende trek uit de Made. Glaukus en nioM des vinden elkander voor Trojen, en rusten zig ten ftryde toe! Dan! Zy erkennen zig onderling voor Gastvrienden van Vaderszyde; omhelzen elkander en ruilen hunne Wapen*.  S3* ALC/SJADES. ftevenen wy dan niet, binnen een paar uuren, naar Miletus! dan is het voor 't minst myn fchuld niet. (Hy verwydert zig.) Alc. (Na hem toegekeerd zyndet ) En de myne nog minder. Heb ik echter het Hoofd, der Vloot gewonnen, dan zullen denklyk de overige Leden wel volgen. Maar waarom dus diep in gedagten, antiochus? Ant. In gedagten en in bekommering. Alc. Ën waarom? Ant. Hoordet gy dan, wat hermok rates, alvoorens hy vertrok, gezegd heeft? Hy zou myn Mededinger worden naar de eerfte plaats in uwe Vriendfehap. Alc. (Lachende.) Mededinger zonder indringer te worden. A n t. Hoe zeer vreeze ik voor het tegendeel. — Zyne verdienften... Alc. Zyn erkend. Hy is een Man, van een dapper , edelmoed'g en welberaaden hart! Maar al ware hy zulks zelf by verdubbeling, myn Man echter zou hy niet weezen. Akt. Hoe dat? Alc.  UK MA K. S3J Alc. Zekere verdienlten moeten geene te digte Buureu worden, willen zy zig onderling verdraagen. Daarenboven heb ik twee zaaken aan hermokrates befpeurd, die wel myne hoogachting niet verminderen, doch myn vertrouwen bezwaarlyker maaken, Ant. (Eenigzins verleegen.) Twee zaaken fchynen u te mishaagen in Hem, dien gy zo vuurig gepreezen hebt ? en die zo geheel uwen wensch vervulde? Alc. Dien vervulde, ja! maar toch langzaam genoeg.' Liet hy my niet verzoeken , tot dreigens toe ? Toegeeflykheid genoeg voor den Staatsman en den Veldheer; maar ook te veel halsftarrigheid, voor iemand, die myn Boezemvriend weezen wil! Zelf zyn lof! Oprechtheid ontzeg ik hem niet, maar van wangunst ken ik hem niet vry. A n t. Woordvitter ! waaruit befluit gy zulks ? Alc. Uit geene woorden; maar uit zyne gebaarden befloot ik zulks. Zelf een fchoon Mansperzoon zynde, fcheen hy meer dan eens, offchoon half onmerkbaar, zyne geftalte met de myne te meeten en te vergelyken, en fchielyk verwde dan een zagte blo©-  »+o ALCIBIADES. bloozing zyne anders bleeke wangen.' De toon zelf, waarop hy beleed, dat ik dikwilj hem ten Voorbeeld verftrekte, (Af- hreekende ) Daar is 'erde hand op, waarde an» tiochus! hermokrates zal u nooit uit uwe plaats dringen, en uw kunst- looze bekommering! duizend kunst- naaryen konden u, — zn gy nog aanbeveeling noodig had, niet half zo fterk aanbeveelen.' ( Hem tederlyk kusfchende.) Doch laaten wy thans hermokrates volgen, ten einde wy zien wat hy doet en gebied. Wy fpreeken van alle andere zaaken nader, zo dra het ontzet van Miletus niet meer bet onderwerp zal weezen. meening van a lc ib r ad e s, door hermokrates zelf onderfteund, vond in den Krygsraad geen eenige tegenfpraak. Met het aanbreeken van den dag, ging de Vloot onder zeil: doch tegenwind verhinderde eene fpoedige reis, en het gerugt, dat fteeds gewoon was onzen Held vooruit tefnellen, was voor ditmaal werkzaamer geweest, dan hy zelf wenschte: want de Athe- n-ts  DE MAN. «4I ners, weinige uuren voor de aankomst van hermokrates berigt ontvangende, dat by in aantogt, en dat dit weder het gewrogt van hunnen voormaaligen Demagoog was, hadden geen moeds genoeg, om in eene zo bedenklyke omftandigheid, waar in hen den toevoer en de terugtred weldra kon worden afgefneeden, de Sirakufers te verwagten: met grooten haast gingen zy te fcheep en naar Samos te rug. Thans was Miletus ontzet; Jonien in Bondgenootfchap behouden, en zulks enkel en alleen door onzen Held. Wie zou nu niet denken, dat de zoon van klinias, door zulke buitengewoone dienstbetooningen de warmfte dankerkentenis van Sparta zou verworven hebben? Dan! het vermoeden,'t welk by zelf in een gefprek tegen antiochus geuit had, was maar al te gegrond. De inwendige gedaante van Sparta was veranderd. De Party van agis had allengskens de overhand in den Staat verkreegen, en had tot het hoofdzaaklyk Onderwerp van haaien haat alcibiades verkooren. Niet te vreeden dat zy dat geene in hem berispten, 't welk waarlyk berisping verdiende, als zyne heimlyke verftandhouding met timandra , rekenden deeze Snoodaarts zelf zyne verdienstvolle Voortrcflykheid hem tot een misdaad aan. III. Deel. q ja  S42 ALCIBIADES. Is het billyk, aldus yverde Koning agis dikwils, dat een Vieemdeling, een Gebannene, by het Leger van Sparta meer moet gelden, dan alle de overige gebooren Spartaatien? Houd niet de ganfche Peloponnefus het oog op hem geflaagen? Hangt niet geheel Janten van zyne wenken af? Sloot niet t i ssapiiernes met hem llegts her, verbond ?—En welk een Verbond? Is het wel gedaan, dat men door het zelve de aanfpraak van den Perjïfchen Monarch op alle de Griekfche Volkplantingen ttilzwygend biliykt? niet zekerder de Byftandgelden bepaald ? ó Spartaanen'. Wagt u, om eenen Overlooper te vertrouwen! Niet om uwen wil, maar ten gevalle van zyn eigen overmagt, deed hy., 'c geen hy tot dusverre deed. Met u te verraaden zal hy zyne wederkomst in zyn Vaderland koopen. Als de flang, die gy in uwen boezem draagt, verwarmd zal geworden zyn, zal hy u fteeken, zo dra hy flegts regt gevoelt, aan welke zyde uw hart klopt. De indruk, die deeze taal van agis op het oordeel van den Senaat (*) van Sparta fnaak- (*) Behalven de vyf Ephoren was den Koningen van Sparta nog een Senaat toegevoegd, die uit geheel onbe'ljprooken en over de zestig jaaren oud zyn- de  D E MA K. 2,3 maakte, werd echter niet weinig verminderd, door de tegenfpraak van endius en eenige andere waare vrienden van alcibia* des. Had onze Held zelve tegenwoordig geweest, hy zou oogenbliklyk alle verdenking geweerd, en alle harten gewonnen hebben ! Trouwens hy was te diep in de liefde des Volks gedrongen, dan dat hy 'er zo daadlyk wederom uit verbannen kon worden. Maar heden kwam 'er berigt van de Nederlaag der Peloponnefers by Miletus. —— Het gerugt had deeze tyding niet weinig vergroot, veranderden vervalscht! —— Zo daadlyk vergaderde agis de Oudften van den Staat, en maakte gebruik van deeze geleegenheid. Met al de hevigheid van beledigde yverzugt en doodlyken haat, voer hy aldus uit: „ Vaderen van Sparta! Zyt gy als nog niet van myn gevoelen? Ziet gy nog niet, dat de zoon van klinias u verraad? Hy heeft chalcideus laaten dooden, enkel om het eenige Opperhoofd van het Leger te zyn. Hy laat de Peloponnefers liaan, met oogmerk, om natte Mannen beftond. De leden van dezelve hadden met de Koningen een gelyke Item, en waren vry van alle verantwoording. Q ^  244 /IL-CIB1A D E S. naderhand, door het ontzetten van Miletus, zig des te grooter, des te beroemder te maaken.' Indien hy zo zeker wist, en niets is waaragtiger dan dit, hoe naby hermokrates zig met zyne Vloot bevond, waarom deelde hy dan, Hy! altoos zo gewoon om met zyne kundigheden te praaien , zulks aan den Krygsraad niet mede? De Verwagting van de komst van hermokrates had ons Leger verfterkt; had een fchandlyke Nederlaag voorgekomen, en onze zege volkomen gemaakt, —— maar waarlyk ook hem van dc eere van het ontzet verfteeken. Vaderen van Sparta! voor de laatftemaal raad ik u; wees 'er op verdagt, om deezen jongen Leeuw tydig te beteugelen , daar hy airede nu en dan zyne klaauwen laat zien! —— Of wilt gy wagten tot hy alle uwe Veldheeren gedood ; alle uwe Bondgenooten beurtelings verdelgd zal hebben? Het oorlogzugtige Lacedemonie heeft verfcheiden Volksdeugden in zyne Gefchiedenis aantewyzen, doch de Dankbaarheid behoort niet onder deszelfs getal. Het bloed der gewurgde Helooten febrecuwde den Hemel om wraak aan, maar niet minder onrechtvaardig was het vonnis van den Senaat tegen onzen Held: 't is waar, aldus luidde het.'t is niet ,j uit-  DE MAN. S4S uitgemaakt zeker, of alcibiades heden Sparta verraaden wil: maar hoogstwaarfchynlyk is het, dat hy het doen kan, zo dra hy het zal willen doen. De veiligheid van den Staat derhalven vordert zynen dood zo fpoedig mooglyk. " Met dergetyk een Volmagt voorzien, en door eene fterke Vloot vergezeld, vertrok astiochus naar Miletus. Maar hoe geheel anders bevond hy hielden toedragt der zaaken, dan hy gedagt had. 't Is waar tissap hernes bevond zig niet meer by de Grieken. Een verfchil met l i c h a s , een der Lacedemonifche Bevelhebbers , had hem verbitterd en tot den aftogt doen befluiten: maar even diezelfde Peloponnefers , welken agis aan den Senaat als ter Uagtbank geleverd had voorgeiteld, bevonden zig thans weder van alle leevensbehoeften ryklyk voorzien; hun verlooren Manfchap was weder aangevuld,- hun moed herleefde op nieuw; nieuwe wapenen waren hen bezorgd, en dat alles door de Voorzorg van alcibiades.' Slegts in één geval was Sparta's Koning een gemaatigd Aanklaager geweest, en dat was, ten opzigte van het aanzien en de achting, welken onze Held te Miletus verworven had. Hy was niet Q 3 ftegts,  = ió ALCIBIADES. flegts het Opperhoofd des Legers, maar hy ftrekte openlyk ten zonne, waarom heen at het overige zig beweegde. Onbepaalder,— en dit is alles gezegd, -— heeft nooit een voor heilig gehouden Piiester eene bygeloo» vige Menigte beftuurd, dan hy het Volk te Miletus, en de Benden der Bondgenooten regeerde. De enkele item van hermokrates werd zomwylen nog gehoord, doch fteeds klonk zy ééntoonig met de Hem van alcibiades, en by eiken kleine tegenfpraak was zy aan dezelve ondergefcbikt. De rol derhalven, die astiochus fpeelen moest, was gansch niet gemaklyk. Het fpreekt van zelve dat hy het niet waagen durfde, om openlyk de hand aan eenen zo verklaarden Lieveling des Volks te leggen, te meer, daar geen heimlyke haat hem aanfpoorde, om zyn eigen Ieeven en den uitflag van den ganfchen Kryg in de waagfchaal te ftellen. Aan den anderen kant was zvn last zo volftrekt, en liet Koning agis het zo weinig aan agternagezonden aanmoedigingen ontbreeken, dat de verleegenheid van den Navarch vair'uur tot uur grooter werd, en hy eindlyk het bepaald befluit nam, om door laage list, een verraaderlyke moord niet ongelyk, mooglyk te maaken 't geen door Geweld onmooglyk was. Een  D E MA N. »47 Een Gastmaal op zyn fchip te geeven; — alcibiades daarby te verzoeken; hm midden in het gewoel der vreugde, wanneer hy zig bloot gaf, in een gezogt verfchil intewikkelen en te vermoorden; —of, als by ongeluk, hem. in zee te fmyten; —of, fchielyk en by overrompeling, onder beroeping op het bevel van den Se.jaat, hem gegevangen te neernen en daadlyk aan agis aftezenden, ten einde deeze naar welgevallen over hem befchikken kon, en dus het verwyt van zynen dood zig alleen op den hals haaien mogt'. — Dit was waarfchynlyk het wankel plan van ASTiocnus.Hy had hiertoe alles reeds in gereedheid gebvagt, en alcibiades, die hem met open armen ontvangen had , en van wien hy ook met Vriendfchaps betuigingen overlaaden was geworden , fcheen zo onbezorgd, zo onbekommerd dat, —'doch! dat hy zelf ten toneele verfchyne en fpreeke! 't Was des avonds vóór den beftemden Moorddag, dat alcibiades eene hcerlyke maaltyd deed gereed maaken. Astiochus, hermokrates en alle de Overften der Spamanen, Peloponnefers en Aftanen waren zyne Gasten. q 4 Alc.  ï4» ALC/ S 1 A D E S. Alc. (terwyl zyne Gasten van tafel opflaan. ) Zult gy reeds zo tydig opftaan, myne Vrienden? Ast. Zo Iaat eerst wilt gy zeggen. Waarlyk thans is uwe tafel gansch niet Spar' taansck geweest- Alc 't Is waar! maar ik nam in opmerking, dat Miletus thans dc plaats ware, waar wy de maaltyd hielden. Herm. 't Ontbreekt u nooit aan uitvlugten. Men verwyt ons Sirakufers zomwylen dat wy lekker in 't eeten zyn. Wanneer gy by ons kwaamt zoud gy ons fpoedig maatigheid en fpoedig nog grooter verwyfdheid, al zo 't u geliefde, kunnen leeren. Een Jonier. Reeds heb ik veertig jaaren te Miletus gewoond, maar een zo vrolyken avond, als de tegenwoordige, beleefde ik nooit! Alc Gy maakt my befchaamd: doch mooglyk is dit myn Straf, om dat ik met geen  de ma n. t49 geen grooter zorgvuldigheid u vergast heb, en dan neem ik.ltilzwygende uw verwyt aan. Ast. Op zulk een zwelgavond behoort een Vastendag te volgen! Dit is myn troost zoon van klinias! wanneer myn tafel, op morgen, geen vierdedeel naar de uwe geiykt. Het blyft evenwel bepaald, dat gy op morgen gefaamlyk myne Gasten zyt? Allen. Het blyft bepaald. Ast. Ten minften houd ik hem, voor myn Vriend niet, die, 't zy onder wat voorwendzel ook, zal agterblyven. Alc. ( Hem de hand biedende.) Zelf wil ik den Vriend van Sparta niet heeten, wanneer ik niet kom. Ast. Nu, vaartwel dan, braave Krygsgezellen! Leeft vrolyk, myne Vrienden! — tot wederziens! (Het Gewoel der Afjcheidneemenden ) Allen Vaartwel! Hebt onzen dank! (zy vertrekken. ) Alc. (Stil tegen Antiochus.) Blyf nog wat, myn Vriend! Ant. Zeer gaarne, als 't u gelieft. q 5 Alc.  ,.;o ALC IBIADES. Alc. ( Terwyl hy Hermokrates, die affcheid wil nemen, ter zyde trekt. ) En ook gy, gy zoon van hermon! als ik u verzoe- ken mag . —— wees ook gy een der 1a:itften , en kom dan nog eens, —■— maar zonder dat men zulks befpeure, — te rug. Ik moet u fpreeken over zaaken van gewigt, die tot den dageraad niet wagten kunnen. Herm. 't Is wel. Alc. Maar zonder dat het iemand merkel verflaat gy 't? Herm. Volkomen. Ik zal zelf myne flaaven wegzenden. Geef gy de uwen llegts bevel om my intelaaten. (Hy verwydert zig met de overige Gasten. Antiochus alleen blyft. Alcibiades gaat eenige reizen, in diepe gedagten,. de kamer op en neder.) Ant. Zoon van klinias! hoe fchie]yk uit de vrolykheid van een Gastmaal in zulk een diepen ernst gedompeld? Gy fchynt in diepe bekommering verzonken? Alc. ó Neen.' ik ben flegts diep peinzende. Ant. E" waarover? Alc. (Hemfchielyk om den hals vallende.) Wees zonder zorg! Niets kan erger, veel kan 'er mooglyk beter worden. Ant.  DE MAN. 2SI Ant. (Ten hoog/ten verwonderd.) Is dat bedwelming van den Wyn, — of is het?—• Alc. Voor 't minst, — fcheiden wy niet! — niet voor den dageraad althans! — niet waar? Ant. By de Goden.' welk een inval! — wat wilt gy? Alc. ( Zig bedenkende. ) Gy hebt gelyk « Ik fprak daar als iemand die droomt. Maar heb llegts geduld tot hermokrates komt' en alles zal voor u op- klaaren. 'Er zyn zaaken, die men te overtollig dikwils zegt, wanneer men ze flegts eenmaal doet hooren. Ant. Gy dryft myne nieuwsgierigheid tot een uitterfte ! Echter, ik zal wagten. (Alcibiades gaat nog eenmaal op en neder. Hermokrates komt weder te rug. ) Herm. Zie my weder zoon van klinias! heb .ik my genoeg gefpoed ? Alc. Genoeg. Her m. Zeg my dan nu, wat gy begeert! Alc U een bewys te geeven, hoe zeer ik u boven alle andere Grieken hoogfehatte! met welk eene verzekerdheid ik myn geluk en  *52 ALC1B1ADE S. en leven zelf aan u toevertrouwd —(Zyne hand vattende.) Weet hermokrates! dat alcibiades morgen op de maaltyd van astiochus niet komen zal. Herm. En waarom niet? Alc Ik ben een Gast, die hem niet behaagt. Dood of gevangenis wagten aldaar op my. Herm. en Ant. Hoe? —Wien? —U? ~ Herm. Is 't mooglyk, dat verraad?.. . Alc. Zekerlyk verraad! verraad, zwarter dan de middernagt! — Ondankbaarheid,— affchumvlyker dan den helfcben afgrond! — Sparta, dat aan my, — aan my alleen,Bond. genooten, zegepraal en grootheid te danken heeft! — Sparta, waarvoor ik zo menigvuldige maaien myn Ieeven waagde! Spar. ta, — heeft my, op de fnoodfte wyze, ten prooi myner doodvyanden overgegeeven! — De Bloedhond agis, die overal, (met een bitteren lach. ) zelf tot in zyne grootfte heerlykheid toe, door my verdonkerd vreest te worden, heeft een Vonnis over my uitgefprooken, zo gruuwlyk als moorddaadig! Hy eischte myn bloed! en zy, zy, die der weezen Vader behoorden te zyn, hebben in zy- aea  J> E MAN. 253 nen eisch bewilligd.' 't Is waar, in 't aangezigt eener Stad, die door myne voorzigtigheid en uwen moed behouden werd,— in het aangezigt van een Leger, dat mynen yver kent en waardeert, hebben deeze Lafhartigen geen moeds genoeg, om de moorddaadige hand aan my te liaan, en nog minder, om my, voor eene onpartydige Vier- fchaar, te recht te roepen. Maar, om my, by den beker der vrolykheid; te midden in den fchoot der bedrieglyke vriendfehap, te overvallen, dit dunkt deezen Ellendigen wel gehandelt te weezen, dewyl eed nog trouwe by hen gelden. Tot zulk een einde hebben zy astiochus last gegeeven , en dit is de Heldendaad, die hy op morgen denkt uittevoeren. Herm. By den Hemel! dat zal, hem mislukken. Kunt gy bewyzen, alcibiades! dat dit alles geen enkel vermoeden, maar eene egte waarheid is? Alc. Het zou wonder wel met dc menschlyke wysheid gefteid zyn, byaldien veele dingen zo bewyslyk waren, als deezen fchelmagtigen aanflag. Zie daar! leest dit fchrift. Gy kent immers de hand van endius? Herm. Ik ken hem als de myne. (kezende.) „As-  ü54 ALCIBIADES. „ Astiochus komt; met hem verraa„ derlyke Moord. Agis beval uwen dood. „ Red u!" Schandlyk! Schandlyk! Alc Ik zou u nog drie brieven, gelyk aan deezen, kunnen vertoonen: maar reeds deeze eene, en nog meer, de heimlyke waarfchuuwingen van eenen edelen Korinther, en van een Heloot, die van het fchip van astiochus tot my overkwam , overtuigen my, wat by het Gastmaal morgen my verwagt. — En derhalven, hermokrates! edelfte van alle Sirakufersl bezweer Ik li, —' gy waart altoos myn Vriend! Herm. ( Met de grootfle hartlykheid hem in de reden vallende.) Ik was zulks en zal het blyven. Eiscbt van my alles, wat gy wilt! heimlyken byftand , fpoedige verrasfching , openlyke tweefpalt! Ik ben tot alles bereid. Wees gy de Wind! Ik zal het zeil zyn dat opzwelt wanneer en waarheen gy wilt! —> Door my floot Sirakufe met Sparta een verbond!— doch myn Vaderland zal my hartlyk danken, wanneer ik heden dit verbond, met zulk een ondankbaar en trouwloos Volk verbreek. Alc. Neen! Zoon van hermow! di,t vor-  DE MA N. 255 vorder ik niet van u, Vriendfehap en gevoel van billykheid dryven u buiten de grenzen van uwen pligt! doch deezen zyn my heilig. Hermokrates! als Mensen en als Held aangemerkt, zoud gy u geheel en al met alcibiades tegen agis en Sparta kunnen verbinden. Maar, als Veldheer, mag hermokrates, zulk een ftap niet doen zonder de bewilliging van Sirakufe. — Daarenboven, verre zy de gedagten van my dat ik, om agis, dit Verbond zou willen vernietigen, en Miletus, Jonien en den geheelen Peloponnefus in gevaar brengen, De Zoon van klinias zal, ook zonder zulk eene verwoesting van zyn eigen Gebouw, nog wel een bergplaats voor zyn Ieeven, en een uitgebreid Veld voor zynen roem, weeten te vinden. Herm. Hoe moetik u bewonderen.'— En evenwel, wanneer gy myn aanbod verfmaad, wat zult gy doen? Hoe kan ik u dan van dienst weezen? Alc. Wat ik doen zal? Na tissar h e r n e s vlugtcn, alvoorens nog de dageraad begint te lichten. H e r ai. ( Verwondert. ) Gy na tissa. fhernes? — naar den hoogmoedigften van alle barbaaren? Alc.  osö JlLClIilADES* Alc. Hy betoonde zig als zodanig een nimmer tegen my. Hy geeft zyn zwak ook al te bloot om 'er niet fchielyk gebruik van te kunnen maaken, en dat men hem zelf niet zou kunnen beheerfchen. Zyn verfchil met Sparta en evenwel zyn haat tegen Athene Hellen hem als in 't midden, en maaken hem voor my overéénftemmende met myne neiging en nuttig voor myne omftandigbeid: want zo zonderling is myn Noodlot, dat zelfs de doodvyanden van mynen Doodvyand tefFens de mynen zyn.' dat ik van twee metelkander oorloogende Staaten , ten Afgod van beiden verftrekte, en thans hun beider Affchuuw geworden ben! dat ik beider roem ten hoogden toppunt verhief, en nu voor beiden, als voor de zulken, die myne ziele zoeken, vlieden moet.' ö hermokrates! Verdoemd zy hy, die de bezigheeden van Staat,- —- (fchielyk van toon veranderende en zeer bedaard. ) Maar, wat zeg ik ? — Voor eenige oogenblikken vergat ik, dat ik alcibiades ben.' — vergat ik, dat aanmerkingen van deeze foort flegts tyd verkwisten en moed beneemen.' (Met een vast befluit.) Na tissaphernes derhalven is myne vlugt. Hy ontvange my, zo als 't hem behaage.' voor my zelf vrees ik niets, (zig na Antiochus wendende,) maar wel vooru, Vriend van myn hart! Myn tweede ik ! Ant.  de man. »5? A k t. Voor my ? Alc. Myn ongeluk verbande u uit Athene^ myne Vriendfehap zal voorzeker den haat van Sparta tegen u doen ontvlammen. Zo dra astiochus van myne ontwyking hoort zal hy niet vertoeven zyn ongenoegen tegen u te laaten losberften. Gaarne zou ik u medeneemen: maar wat kan ik u heeden belooven? Ik, die met de gunftigite hoop, die my overfchiet, my aan de willekeur van een Barbaar prys geeve! —. En daarom, hermokrates! is myn verzoek aan u! Strek gy intusfehen ten alcibiades voor deezen mynen Vriend! Befchut , verberg hem! zorg voor hem als voor den appel u. wer oogen. Op uw fchip zal hy zeker zyn, — zeker tot zo lange ik hem ombiede; tot dat hy my al of niet kan volgen! — Wilt gy dit doen ? Herm. Vraagt gy zulks nog? — Geloof my, ik gevoel de ftreelende eere van dit vertrouwen. Alc Eere? Ja! wanneer ik met de regterhand u geheel Jonien , met al deszelfs fteden, volken en fchatten, even gelyk myn Eigendom, ter bewaaring overgaf; en ik beval u met myne linkerhand antiochus aan! Dan, herm oku atx»! zou ik u III. Dsei . R £eH  -5ï ALCIBIADES. ten ernstigfte verzoeken, om voor de linker te zorgen! ( Zig na Antiochus wendende.) En nu, — myn Vriend! Ant. Dus verre, Zoon van klinias liet ik u komen ten einde de uirgeftrektheid uwer Vriendfehap te overzien. — Maar nu is 't my langer onmooglyk te kunnen zwy. gen, —■ zwygen met die bezwaarnis dat 'er juist aan deeze onbegrensde Vriendfehap iets fchynt te ontbrceken, 't welk anders vooral de zielen van Vrienden aan elkander ketent, het vertrouwen naamlyk. — Gy wilt vlugten, en my agterlaaten? Gy zyt niet bedugt voor uw Ieeven, en gy waant, dat ik bedugt ben voor het myne?— Neen! neen! myn Vriend.' niet llegts na tissaphern e s , maar tot de ruuwfte Scytifche Horde; tot daar, waar eene eeuwige donkerheid het vrolyk daglicht uit de holen der Trogloditen (_*) verbant; tot daar en nog verder zal (•) Deeze Volken, waar van de Ouden zo veele Fabelen verdigt hebben, en die hun naam ontleend zouden hebben van de gewoonte, om in holen te woonen; zig zorgvuldig voor de ftraalen der Zon te bewaaren ; voornaamlyk zig met flanaenvleesch te geneeren, cn die zelf eene menfchelyke fpraak misten, plaatfte men voornaamlyk in 't mid¬ den van /tethiopie va Mauritanië: Volgens niüii'5 ook in Scijthie,-  DE MAN. 259 zal ik met U gaan, zo dra uw Noodlot zulks gebieden zal. Alc. Ik geloof zulks. — Maar hoor, antiochus! -— Wanneer gy, — Ant. (Hem in de reden vallende. ) Neen, neen! ik wil u niet hooren, ten einde gy my geene Voorwaarden voorfchryft, die den vryen wil der Vriendfehap aan ketens mogten leggen! Voorwaarden, welken" ik van uwe fcherpzinnigheid en vernuft verwagtende benl — 't Is genoeg, Zoon van klinias! ik volg u! dit zweer ik u, by ons beider Ieeven! by onze groote en kleine verborgenheeden! by myn hoofd, by deezen Helm, en by al ons toekomftig Geluk! zo het 'er zy! Alc. Gy zweert van ganfeher harte, — maar, — Ant. Even zo van ganfeher harte zal fk het houden. — ó Alcibiades! geloof niet, dat ik immer de armoede en de nietigheid vergeet waaruit uwe liefde my getrok-. ken heeft! dat ik ooit de weldaaden, welken ik zedert — Alc. (Hem de hand op den mond leggende.) Stil.' Stil.' met deeze list.' Ik zie, gy overR 2 wel'  eCo ALCIBIADES. weldigt my.' Gy zult my volgen, vermits gy my toch volgen wilt. Herm. Goden.' algoede Goden! Hoe dank ik u voor dit fchouwfpel.' en hoe veel meer zou ik u danken, wanneer ik heden llegts een bloot Sirakufer en geen Navarcb ware! — Ja! dan, zou ik de Derde in dit verbond moeten zyn! dan zou ik u op de vlugt vergezellen, alware dan ook het einde der waereld eerst uwe bedoelde rustplaats! — Nog eens, Zoon van klinias! bezweer ik u, dat gy bedenkt, wat gy doet, — en wat ik u, met de vuurigfte hartlykheid, aanbiede.' De harten der Sirakufers zyn op myne zyde, en die der Miktiers en Peloponnefers van u afhanglyk! Wat zullen de weinige en mooglyk nog verdeelde fchepen van Sparta tegen zulk eene Overmagt, toch uitrichten? Trek openlyk en gerust het fchitterend masker astiochus af, en het regt gezigt zyner fchande zal allen van hem afkeerig maaken. Alc. Zulks is zeer waarfchynlyk. Maar wat is ook natuurlyker dan dat de Bondgenooten, die het onderling oneens geworden zyn, door de Vloot van Athene, die ons nog zo naby is, overvallen en verdorven worden! Zou dan niet de vloek der Nako- me-  DE MA N. tGt melingen, de befchimping van het tegen, woordig Geflagt ? — neen! neen.' — h s r m o k r a t e s! — Uw yver voor myn behoud verrukt my.' — Maar reeds de enkele gedagten, dat ik uw Ieeven te Sirakufe in gevaar brengen, en u in myne ongevallen medefleepen zou kunnen, is fterk genoeg, om my, in myn befluit, te bevestigen. — Vaarwel! Edele Man.' de Nagt verdwynt, en de naderende dag moet ons, verre van Miletus verwyderd, op onze paarden aanfehouwen. (Hem omhelzende.) Dit is de kusch van fcheiding! Herm. ó Wanneer, — wanneer de kusch van wederzien? Alc. Misfchien zeer fpoedig, en misfchien nooit.' — 't Is zelf mooglyk, dat wy, die thans zo vuurig elkander omarmen, elkander eerst weder bejegenen,'als vyanden aan de fpitfen van twee Legermagten! . Dat de ftryd onze wensch, en de dood onze Vriendengroet zullen weezen! Herm. Afgryslyk.' —- En gy kunt heden daaraan gedenken ? Alc. Zeer getroost bedenk ik zulks: Want ik ben overtuigd, dat ik zelf als Te. genparty, u oneindig hooger zou fchatten, R 3 dan  a«2 ALCIBIADES. dan myne Bondgenooten geneegenheid toedraagen — Hieiop de verwisfeling van onze ringen en de ruiling onzer Zwaarden. (Hy verwisfeit beiden.) Zoon van hekmos! vergeet myner nooit! Hepm. Nooit! nooit! wees des verzekerd!— Gy laat in my eenen verdcediger ag. ter, — die ernftig, — Alc. Genoeg, genoeg! uw gelaat zegt jny reeds meer, dan uwe woorden immer doen kunnen. — Kuscht elkander, — en fcheid ! ( Hermokrates en Antiochus elkanderomhelzende.) Vaarwel! — Waar wy elkander ook mogen wedervinden , 't zy te Miletus, Sirakufe of te Athene; — of op het llagveld of in den fchoot der Liefde en des vreedes, — de zegen des Hemels zy ons deel] Allen drie. Vaartwel! (Zy fcheiden.) ^^einig oogenblikken daarna fprongen alcibiades en antiochus op hunne vlugfte Rosfen en ontvlooden. Een flaaf flegts vergezelde hen. Wy reppen hier niets van de verbaasdheid, die, den volgenden dag, gansch Miletus  BE M A JN. a63 letus vervulde; niets van de befchaamde woede , die astiochus overmeesterde! Van dat tydftip af waren alle de harten der Joniers tegen hem als tegen den doodvyand van hunnen lievling ingenomen ! was alle vertrouwen der bondgenooten tegen Sparta,koel; en weinig fcheelde het of hermokrates had openlyk de party van zynen gevlugten Vriend gekoozen; had openlyk den Navarch der Lakonkrs van trouwloosheid en verraaderlyke Moordzugt aangeklaagd, en had zyn gansche Vaderland bewoogen, om Vreede met Athene te maaken. Dan niets van dit alles. — 't Is onze taak, alcibiades op het fpoor te volgen, die onverhinderd zynen weg naar tissafhernes, te Sardis, voorrzettede. Naauwlyks was hy aldaar aangekomen, of de Satraap, niet weinig over dit bezoek verwonderd, liet hem tot zig roepen, en ontving hem meer als een Afgezant dan als een Viugteltng. Ra Ti*.  a64 ALCIBIADES. Tissaphernes, Alcibiades. TISS (Op wiens wenk bij de binnenkomst van Alcibiades de Hovelingen zig verwij' deren; terwijl hij den Griek, met eene trotfche ernsthaftigheid, een paar fchreden te gemoete gaat.) Welkom aan myrt Hof Zoon van klinias! Wy zien u gaarne; maar wat jaagt u met zo veel drift her waards? Alc. ( Met een edele houding zig buigenie.) Gedeeltlyk de noodzaaklykheid en gedeeltlyk dc Vriendfehap, die, zedert eenigen tyd, onder ons plaats vond .— Edele Satraap van den magtigften Koning! Sparta heeft met u en my naar dezelfde grondbeginzels gehandeld! Eerst heeft het onze hulp noodig gehad, en ons toen met ondank beloond ! T.iss. (Met eene fpottende Vriendlfkheid.) Onze hulp? — Vreemdling! gy begrypt veel in een woord! Alc. Veel! 't is waar, maar toch niet meer als het begrypen kan. Gy waart een mag. tig Bondgenoot, vanwien , nopens den uitflag der zaaken, een groot gedeelte afhing! maar on>  DE MAN. aöj onderfteuning van Moed, ondervinding en verftand, is geen minder onderfteuning, dan die van Magt. Gy leeverde Sparta Man. fchappen en fchatten; — ik gaf het raadflaa. gen en middelen, om zig te redden, aan de hand! raadllaagen, die dikwils gewigtiger waren, dan eene geheele Legermagt! dikwils meer golden dan honderd duizend Dariken. Beiden derhalven waren wy, voor het Bondgenootfchap. Mannen van belang! tegen beiden hebben de Spartaanen, toen zy zig zeker waanden van hun geluk, fchandlyk gehandeld — U willen zy nieuwe Voorwaarden voorfchryven ! My ftaan ze naar het Ieeven! T i s s. Naar het Ieeven ? —— Gy zyt dan op nieuw vlugtende? Alc. (Met eene edele trotschheid.) Vlugtende, Ja! maar niet verleegen om een fchuilplaats. De Veldheer van Sirakufe bood my een vryftad in zyn Vaderland aan! Uit liefde voor my zou Miletus haare poorten geflooten hebben ! Twintig der eerfte Staaten van Griekenland hadden my met operfar. men ontvangen. — In deeze onzekerheid van te kiezen , gedagt ik aan de Vriendfehap , waarmede gy my altoos bejegend hebt; aan uwe Nabyheid; uwen Rykdom; uwe Magt; R 5 aart  léö ALCIBIADEi. aan de gelykheid onzer Tegenparty, zo wel als aan de overeenflemming onzer Zielsvermogens, — en geloofde uwe uitlteekende Vriendfehap best te zullen vergelden, door my aan uw Hof, boven dat van alle anderen, te begeeven. Tiss. Ha! voortrefiyke, alcibiades! deeze taal verraad zynen Meester! Alc. Hoe dat? Tiss. Is al het gezegde niet een bewys dat ik meer verpligting aan u heb, dat gy hier komt; dan gy aan my, om dat ik u ontvang? Alc. (Zonder zyne houding te verliezen.) ó! Laaten wy onze wederzydfche verpligtingen niet gaan wikken en weegen! 't Is waar ik beken het rondborftig, het gefchenk 't welk ik tissaphernes doe, met hem my zeiven op te draagen, houd ik voor gansch niet gering. Hoe veel een eenige kop dikwils vermag uirteregten, weet gy voorzeker reeds beter dan ik u zeggen kan; py zult het de halven hoop ik, my voor geen ydelheid aanrekenen, wanneer ik voornaamlyk my op myne eigen daaden beroepe.' Want wie is 'er die zig beter kan beroemen, de menigvuldige Staatsgefteldheeden vanGrieken; land  D E M A N. -aö? lan.d en klein ^/ïa te kennen dan ik? Wie heeft de onderrigtende (lagen van het Noodlot zo zeer beproefd, in een ouderdom, waar in het vuur der jeugd nog ongebluscht, eri de wyze ondervinding anders zo zeldzaam is, dan ik? Wie kan , zig beroemen, werkzaamer Vriend; vreesiyker Tegenparty; vlugger Veldheer en ervaarener Staatsman te weezen, dan ik? en wie durft ontkennen, dat de (landaard der overwinning my alomme, als op de hielen, is nagevolgd, werwaards ik my heenwendde ? Tiss. (Lachende.) Gy fpreekt zeer tot lof van u zelve! Onwaarheeden echter zegt gy in 't geheel niet. Alc. Welnu! wanneer ik dan de waarheid fpreeke, voorwien kunnen myne bekwaamheeden dan meer woekeren, dan voor u? — Voor u, wiens Hof zo ryk in pragt en grootheid, maar zo arm in den waaren adel, den adel der Ziel, is, — wanneer ik 'er u van uitzondere? — Wat ontbreekt 'er dikwerf aan uwe Legers? Zekerlyk het getal of dc menigte niet! en dikwils even zo weinig den moed van deezen of geenen,maar wel een Aanvoerder., die den wyden omkring zyner pligten kent en vervult! - Waaraan ontbreekt het dikwerf in uwen Raad?  eCS ALClBi/lI)Es. Raad ? Aan Mannen die hun eigen en der vreemden Land kennen; die tegenwoordig, heid van Geest met uitmuntend verftand weeten te paaren. Wat is de reden, dat de Perfen zo dikwils vlugtende voor Gracium waren? Was het niet, om dat deezen zo weinig kennis hadden van onze zeden, onze inwendige fterkte en zwakheid en van onze onderlinge betrekkingen? Had xerxes gehoor gegeeven aan dimawtiis, (*) Thermopik ware nimmer een naam geworden, die (•■) Demaratus, koning van Spana, werd uit zyn Vaderland verdreeven , dewyl een trouwloos Mederegent zyne wettige Geboorte verdagt,en door een omgekogte Godfpraak, nog zwarter gemaakt had. Hy nam zyn toevlugt tot xerxes; die hem wel onderhield, en welken hy naderhand, op zyn ongelukkigen togt naar Griekenland vergezelde; by die geleegenheid hem dikwils waarfthuuwde, den Grieken minder te veragten. Toen XERxr. s, op de hoogte van Tliermopile, de Wagt der Sparlaanen, zonder eenige acht op hem te liaan, zig onledig zag houden, gedeeltlyk met lighaamsoefFeningen, en gedeeltlyk met zyne hairen te kammen; bevreemde dit den Perfiaanfcheu Monarch in diervoegen, dat hy demaratus naar de reden van dit bedryf vroeg. Dit, antwoordde Deeze: is de gewoonte der Spart aanen, om hunne hairen te kammen, wanneer zy voorneemens zyn tot den laatllen droppel bloed toe te vegtcn! — ?erxes echter geloofde hem niet.  de ma n. die nog heden [eiken Perfiaan het bloed in 't aanzigt dryft. (Hy zwygt. ) - Tiss. (Half fpottende.) Zyt gy haast ten einde, Vreemdeling.' met uwe kunftige redenvoering ? Alc. (Beleedigd.) Haastten einde? — Zo haast, dat ik niet anders meer dan uwe onkundige belydenis, uw onbewimpeld ja, of neen, verwagte. — Gy zwygt? — Welaan Itissaphernes, alvoorens de dag nog geëindigd zy, fpoed ik my ook van uw Hof! —- (Trotsch.) Eenen vreemdeling, gelyk de Zoon van klinias is, ontbreekt het niet ligt aan een ander Vaderland. Zelf onbekommerd, of uw veilig Geleide my al of niet zal befcbermen, zal ik verder reizen; want ik verlaat my op dat zeker Geleide, 't welk de natuur my in de Ziel indrukte en op het aangezigt fchreef. ( Hy buigt zig deftig en wil vertrekken.) Tiss. (Op een zagter toon.) Neen! a lc i . biades! blyf! Zo als gy met my fpreekt, durfde zekerlyk niemand met my fpreeken. Maar ik beken dat onwederftandiyke niet te kunnen begrypen, dat zig, op uw geheel gelaat, tegen my verfpreid.' vertoef aan myn Hof,niet flegts als iemand, welken ik befchut. te;maar ook als een Medelid van Staat! Kies, van  vo ALCiniATiEs. van alle de Ampten, van alle de Waardig, heeden zo van den Kryg als van de Regeeling, welk u gevalt, en 't geen gy verkiest zal daadlyk open en het uwe weezen! Alc. (Lachende.) Dan verkies ik niets. Tiss. (Verwonderd ) Hoe! niets? Alc. Niets, — en echter het grootfte van allen. Ik kies dus de Waardigheid van uwen Vriend, van uwen Raadgeever te zyn — Tissaphernes! de vrygebooren , de eeuwig vryMyvende Griek word niet geëerd door 't geen in Monarchien dikwils als de hoogde eere befchouwd word:—• Geene pligten,—• dan de pligten der Vriendfehap kunnen my hier, — ten minden niet voor dat Perjien geheel myn Vaderland geworden is, — eenige verbindtenis opleggen! — Hebt gy gevaaren te doorwordelen ? Hier is myn arm! Hebt gy ontwerpen te maaken?Hier is myn hoofd! — En zie hier ook myn hart, waarin geen bloeddroppeltje rondloopt, dar niet gewillig vergooien word voor den geenen, dien ik eenmaal lief had, en dien ik bedendig myne liefde waardig zal vinden. Tiss. Zoon van klinias.' in diervoegen als uwe lippen, heeft nimmer my een Vy-  DE MA N. s?l Vyand overwonnen. Schier by elk woord hebt gy u van myn vertrouwen meester gemaakt .' — Welaan: ik zal dan ontvangen het geen gy my aanbied! ik zal uwe geneegenheid weeten te gewinnen en te behouden. Zie daar myne hand! De Perjifche Satraap fcraamt zig niet, om den Griek/eken Navarch eenen kusch en omhelzing aantebieden. (Hem omhelzende.) Kom ! heden moet myn ganfche Hof nog weeten, dat tissafhernes uw Vriend, en dat uwe waardigheid naast de myne de hoogde is. DE AVOND VAN DEEZEN DAG. Alcibiades, in zyne pragtige kamer. Antiochus. A lc Dit is woordlyk ons gefprek J het eerde in zyne foort, dat nog immer een Vreemdling met tissafhernes gehouden heeft. — Weet gy nu genoeg? Ant. Misfchien niet genoeg, en echter nog te veel. Ik was bedugt toen gy heen ging: —i Bedugt toen ik in zo lang geen berigt  271 ALCIB1/1DES), berigt van u kreeg: maar, tienwerf bedugter zou ik geweest zyn, had ik toen geweeten 't geen ik thans weet. Alc. Hoe dat? A n t. Neen! neen ! alcibiades! houd U niet als of myne meening u duister ware. 't Moet u bekend zyn, welk een nadeelig gerugt tissaphernes agter na gaat; hoe hy over 't algemeen bekend ftaat voor een Man van onverdraaglyke trotschheid; van haastige wreedheid, en van een bitteren haat tegen de Grieken ! Alc Hy is daar voor bekend, cn hy ii het waarfchynlyk. Ant. En tegen zulk eenen Man onderwind gy u op eenen toon te fpreeken, die zelf eenen minder hoogmoedigen beleedigd zou hebben! By zulk eenen zoekt gy een fchuilplaats, en kunt met zulk eenen als tegen een Befchermer fpreeken? Gy zyt in de handen der Perfen, en gy durft met hunne zwakheid fpotten ? Gy durft Thermopile erin. neren aan een Man, die aldaar zynen Vader verloor? Gy kunt, zonder zynen wil, geen voet buiten Sardis zetten, en echter durft gy, hoonende, zyn geleide verwerpen? — Zelfs uw eigen verdienden,— (Hy zwygt.) "Alc.  DE MAN. 2?$ Alc. Wel nu , myne verdienften? Ant. Zyn zekerlyk groot en veelen1 —. doch dat gy u zeiven daar zo zeer op ver| heeven zoud hebben, had ik nimmer van i u verwagt. — En derhalven, alcibiades'. — wanneer ik vry uit tegen u moet fpreeken, vergeef het my dan! — Maar ik moet u zeggen, dat het geluk alleen u gediend heeft; volgens den gewoonen loop derdingen , zoud gy verlooren hebben moeten zyn! Alc (Hem na/pottende.) En ook gy , antiochus! vertoorn u niet, wanneer ik uwe vrye taal, met eene even vrye, maar veel gegronder, taal beantwoorde! De gewoone Loop der dingen is uwe Hoofdwee. ; tenfehap niet, anders zoud gy begreepen hebben dat 'er geen zekerder middel is, om I de trotschbeid te leiden en te verootmoediI gen, dan een nog grooter trotschheid 'er te. i gen te ftellen. Gewoon met Slaaven om te ] gaan, en hen om zyne genade te hooren I bedelen, moet de aanfehouwing van een vry > Man, en het hooren van den moedigen toon ! zyner reden, by verdubbeling fterk op den i Satraap werken. Den gebukten, kruipenden alcibiades zou hy op den nek getreeden hebben ; doch den onverfchrokken i regtöpftaanden bood hy hand en lippen. III. Deel. S Ant.  S74 ALCIBIADES. Ant. Misfchien hebt gy gelukkig dc legte geneeswyze der trotscheid in den eerflen getoffen; maar wanneer hy eens, in de eerfte opwelling zyner gramfcbap, over uw Ieeven befchikt had ? Alc. Liever een fpoedigen dood, dan een fiaafsch-Ieeven. En hy llegts, die waagt, kan winnen. — Evenwel, antiochus.' om niet geheel en al den veragter des Leevens te fpeelen, kende ik mynen Man, en wist hoe verreik gaan kon. Tissaphernes, dit wist ik, fchattcde my reeds te vooren zeer hoog, en zyn Hoogmoed word 'er door geftrccld met my aan zyn Hof te zien. Met genoegen derhalven vernam hy zekerlyk myne aankomst;, dit blykt uit den fpoed , welken hy maakte, om my tc laaten roepen, en uit zyne gelaatstrekken zelf. Vooraf echter wilde hy beproeven, om den geenen tot zynen Dienaar te maaken, die in den Krygsraad te Miletus zo dikwils zyne bovendryvende Tegenparty geweest was. Hy vond my zoals ik altoos ware, — en is myn Vriend geworden.' Ant. Slegts is de vraag of gy hem, hoe vriendlyk ook , welvertrouwen kunt?— Zyn valsch hart, —• Alc Ik zal hem zyn vergif wel weeten aftezuigen. Zo reden lyk was nog nooit een  P É M A N. ,75 jeen mensen, dat by het te gelyk met alle zyne Natuurgenooten oprecht meende; noch jzo boos was ooit een iierveling, dat hy elk en een iegelyk valsch behandelde. Laat hy zig flegts twecmanlen wel by mynen raad be« vinden! laat flegts tweemaalen, die fyne flvleïery, die honderdvoud den lompen lof der paaglykfcbe zielen overtreft, op hem wer« jfeen .' en weldra word alcibiades onöntpeerlyker voor tissatheknes, dan tis15 a f h ernes voor alcibiades.' Weldra Kal men meer het oog op den Gunstling van Men Satraap, dan op den Satraap zelve heb' pen .' — Daarenboven .' (Hy Zwygt.) I Ant. En verder.' I Alc. Schandlyk, 't is waar, is de ondankbaarheid waarmede Sparta my beloont, ittoch dat ik dezelve lang te vooren reeds jroorzag kan u niet onbekend zyn. Ik zal It niet errinneren het gefprek, dat ik met |i hield, na den gehouden Krygsraad te Mi. htus; ik wyze u flegts op het Verbond, dat Ik voorheen met tissaphernes floot. —■ Eiet gy nu niet, waarom het zo twyffelag|g geiteld, en 'er zo vee! ten voordeele Ier Per/en in bedongen is? ó Myn Friend.' Jammerlyk word die Reiziger door e knellende kende der Zomernagten overS * val  a76 A L C I li f A D E S. vallen, die niet reeds by den dag voor eene wanne kleeding zorg gedraagen heeft. Hy volhardde in het geen hy voorgenoo. men bad. Een onbegryplyk raadzel, eert wonderwerk, grooter in zyn foort, dan de Tempel van diana te Ephesen in de zyne, was het in de oogen van alle de la'agj hartige Hovelingen, van alle de kruipende Slaaven, dat de trotfche Regeerder, ten aanhoore van allen, een voortvlugtigen Griek zynen Vriend noemde.' Dan nog veel onbegryplyker kwam het den ervaarendfte Raadslieden van tissatheenks voor, als zy, van dag tot dag, het overwigt bevestigd vonden, dat alcibiades, —- en wel •alcibiades alleen, —■* op de ziel verkreeg van een Man, die tot dusverre .geené andere ftem gevolgd had dan zyn eigen] geene andere verdienden erkende dan zyn eigenen.' Hy, gewoon, om altoos zynet lof te hooren opzingen, en alle zyne wen fchen vervuld te zien! Hy, gewoon zig vat alomme gefebenken te doen toevloeien Hy verkwistte dezelven thans in eene ont zag  D. E MAN. s?7 zaglyke menigte aan den Zoon van jcliNIAS.'—Hy beantwoordde thans elk vriend, lyk woord uit den mond van zynen Gunstling met een nog uitgezogter vleïery; fcheen als met hem te kampen, wie eerder en ge] lukkiger des anderen gedagten raaden zou, ; cn hield voor hem zyne Schatkamer zo ont] flooten als zyne geheime Raadzaal, en zyn I hart gelyk zynen Harem! Merkwaardig was deeze Hcrfchepping van i TissJiPHERiVEs, maar niet min ïnerk- i waardig wat ook die, welke te gelyk by 1 onzen Held plaats vond. Even gelyk' de \ Satraap fcheen ook hy herfchapen te zyn, — met dit onderfcheid evenwel, dat hy zyn : eigen fchepper, en de andere llegts het fchepi zei van hem ware.' Hadden de Raadsheeren ; van Sparta hem thans gezien, zy zouden geJ zworen hebben, dat 'er een geheel onbes kende Vreemdeling voor hen ftond! Zelf \ anitus zou te Athene naauwlyks deezen ! zyn voormaaligen fpeelmakker, in weerI wil zyner toenmaalige weelde en pragt, — ] in den thans wellustigen, van allerlei geuren \ riekenden, en in de van gouden zilver fchit| terende gewaaden gedoschten Perfiaan, her- I kend hebben.' De zwarte bry van lï- i KURGüszyn daaglyks voedzel •' Eurotas zyn Wintcrbad! Een graauwe mantel zyn ge S 3 waad'  ar8 /i l c 1 n i /i o e s. waadl —•— en thans? — Indiaanfche Vogelnestjes, Murenen van verre zeëen, ftrekken hem daaglyks ten fpyze! Zyn Disch is van elpenbeen; zyne vaten zyn van goud; zyn rustbed is van purper! Een verruklyk muziek wiegt hem in flaap! Die zelfde muziek moet bem weder wekken! Eene kleine oneffenheid ftoort zyne fluimering, — en de Slaaf word gegeesfeld, die niet zorgvuldig genoeg de roozen om zyne Legerflede fchikte! — Zyn middagmaal fmaakt hem niet, —en de Kok word gellaagen die de een of ander zyner Geregten niec goed gereed maakte. — En met dat alles, was 'er byna geen oogenblik, waarin de ftoute Griek zig zelf niet verraadde; waarin de Held zig niet deed kennen in het verwyfd gewaad, en het niet waagde, om de waarheid, — die ongehoorde zaak aan het Hof van tissarhernes, —— rondborflig te fpreeken! Dan van dit alles in *t volgende. TUIN  DE MAN. 5.-9 TUIN VAN TISSAPHERNES, B Y ZYN paleis. Alcibiades, Tissapher nes, Antiochus ,op eenigen af ft and. Gewoel van Perfiaanfche hovelingen. -A.lc Ja! tissaphernës ! meer dan Vorstlyk is die uw Paleis! uwe tuinen zyn pragtiger dan de hangende Tuinen van semiramis hebben kunnen zyn! cn de fchatten, welken gy my heden morgen hebt laaten zien, zyn onmeetlyk ! —■ Indien gansch Griekenland,Stad voor Stad, dorp voor dorp, en Akker voor akker, te koop ware, gy zoud den verkooper zynen eisch kunnen geeven.' — en met dat alles echter, — Tiss. Ha.' evenwel nog iets te berispen? Spreek vry uit.' Al-c. ó Neen.' eigenlyk geene berisping; — want alles, wat ik nog by u gezjen heb, kenmerkt eene keurige (maak wysS 4 lyk  og3 ALCIBIADES. lyk met innerlyké waardy verbonden.' — Nimmer, ik herhaal het gaarne, nimmer mooglyk heeft een byzonder Perfoon dergelyke fchatten bezeten.' Dergelynen, zeg ik, want ik ken eenen ISezitter van eene kostbaarheid, die de uwe in zeldzaamheid overtreft en in waardy opweegt. Tiss. En wie is deeze Eenydenswaardige ? Alc. Ik zelf. Tiss. (Met verwondering lachende ) Gy 2clf? — alcibiades.' gy verdient zekerlyk geloof, maar hiertoe behoort meer dan gemeene ligtgeloovigheid. Ik heb alle achting voor uw Vaderlyk erfdeel, en gy kunt de Rykfte te Athene weezen.' — maar ik bezit een Gordel, eenig in zyn foort, en ryklyk met eedelgefteenten bezet, — misfchien is deeze uwe opmerkzaamheid ontglipt, — die ik niet voor uw erfdeel zou willen geeven. Alc. Ik fpreek niet van myn erfdeel. —> . Dit was weleer het myne! — De kostbaarheid, die ik bedoel, is nog heden de myne Goede t is sap hernes ! pronk met uwe juweelen zo veel gy wilt! —- maar ook de arme! de verbannen Zoon van klinias bezit nog een juweel, — 't welk hy voor geen  DE MAN. ' geen tien zulke uwer Gordels verruilen zou willen. Tiss. Ha! nu verfta ik u eerst regt, befcheiden Grieki Want wat kunt gy anders bedoelen dan uw vernuft, daarin voor 't minst een edel geftee-nte gelyk, dat het veelvuldige kleuren vertoont? Alc. Misgeraaden, magtige Satraap! — 't is waar, dit zou ik ook niet voor den leevenloozen hoop van uw goud, noch voor uwe juweelen, — onbewust van de kleuren die zy vertoonen, en daarom veel van my verfchillende, —■ willen verruilen; maar in de daad, dagt ik 'er in dit oogenblik niet op! Ik fprak van een louter zigtbaar Goed. Tiss. Help my dan uit myne onweetenheid. Wat meent gy! Alc. (Schielyk. Antiochus grypende, en hem digter by Tisfaphernes geleidende. ) Ik bedoel deezen. Tiss. (Verwonderd.) Is dit uw onfehat- baar juweel? Ik ontken de verdienften van antiochus niet; maar, ' Ant. (Verleegen.) ó alcibiadesI waarom deeze fmaad? ——* SS Tiss.  a8a ALCIBIADES. Tiss. ( Lachende. ) Zeg my zelf, Vreerad. ling! uit wat kostbaar metaal befcaat gy toch? Of welke toverkragten liggen'er in uwe ziel? Alc. Hoor my eerst, tissathernes! en beflisch dan, 't zy door gelykgeeven of befchimpen. Ik ben geen vleïer, — want nooit kan ik deszelfs rol fpeelen,—-—wanneer ik u groot noeme.' Uwe Rykdommen zyn onuitputlyk; uwe magt is onbepaald, en veele zyn de Slaaven, die u, in 't ftof aanbidden , en welker Ieeven en dood van één enkelen wenk van uw oog, van één enkel woord uwer lippen afhangt! —— Maar is bet niet waar, dat gy nog niet boven alle verwisfeling van het geluk verheven zyt? verandering van uw geluk is wel onwaarfchynlyk, maar daarom niet onmooglyk. Tiss. Wanneer heb ik zulks ook gezegd? Of wat mensch leeft 'er, die zulks zeggen kan? Alc By voorbeeld. Gy had eens, over een maand of twee plotsling berigt ontvangen , dat de goedheid van uwen grooten Koning zonder uwe fchuld, in gramfchap tegen u verkeerd ware; dat een magtig Leger tegen u, geheel onvoorbereid tot deszelfs ontvangst, — in aantogt was, en dat de  DE MA N. 133 de dood of eene eeuwige gevangenis uw lot zou zyn , wanneer gy gekreegen werd! —aan wien van alle deeze Hovelingen zoud gy dan uw Ieeven hebben toevertrouwd ? — Wie hunner zou gereed geweest zyn, om met u in de vlugt, de ellenden, de gevaaren en den dood te willen deelen?Gy zwygt! — Gy verzint, — en verzint zonder iemand te kunnen vinden! — ó! Schatiyke tissapherN'ës! hoe arm zyt gy in vergelyking by alcibiades, zo lang u nog een antiochus ontbreekt. Ant. Zoon van klinias! wilt gy my van fchaamte doen ilerven ? Tiss. Weldra , vreeze ik , zal deeze fchaamte elders geplaatst worden. Spreek de waarheid! Deed antiochus! dit alles voor u? Alc. Hy deed nog meer! — Een zeker geluk wees hy af, en verkoos moeiten en gevaaren! Als met geweld dwong hy my hem verlof te geeven, om my te vergezellen! Tot in de holen der Trogloditen zwoer hy my te zullen volgen, — en hy zou het doen zonder morren! — met vreugde zelf! Tiss. ( Alcibiades omhelzende.) ó Ja! dan zyt gy ryker dan ik ben! — Ryker zelf, .al wer-  ïR4 ALCIBIADES. werden myne fchatten nog tienmaalen verdubbeld. By het heilig vuur der Zon! gy hebt my een vreeslyken fpiegel voorgehouden! — Ik verfchrik over de eenzaamheid, waarin ik my, ten deezen opzigte, bevinde. Alc. Dan is het myn pligt, wonden te heelen, welken ik zelf veroorzaakte. Een woord van gewigt, edele Satraap! hebt gy geboord! — Denk het naar, en gy zyt getroost! (Eenig Jlilzwygen.) Tiss. Ik bedenk my te vergcefsch. — Wat woord is dat? Alc. Over een maand of twee, heb ik zo even gezegd, en met nadruk deeze woorden uitgefprooken! — Toen, wilde ik te kennen geeven, toen waart gy nog arm! —. heden ftaat het aan u,om ryk te weezen.— Dc Zoon van klinias bezit llegts zynen antiochus, maar gy kunt alci¬ biades en antiochus teffens hebben. Vaarwel! 't word misdaadig om in zekere zaaken het nadenken te hinderen! iets dat ik niet doen wil. (Hy wil vertrekken doch Tisfaphenles belet het. ) Tiss. Vertoef nog eenige oogenblikken. Ik zal niet onderzoeken, of uwe laatfte woorden zo véel-waarheid behelzen als de eer-»  DE MAN. a3s eerfte ! Ze zyn althans vleïcnde voor my, en verdienen erkentenis van gelyken aart. ( Hy wenkt eenigen van zyn verwyderd gevolg. ) Nadert! Ik heb u iets te zegen. (Zy naderen met den dicpjïen eerbied.) Eenigen der Voornaamften. Wat is uw bevel, Grootmagtigfte? Nog Anderen. Hier zyn wy, weldaadigfte Gebieder! Tiss. Kamerheer b a g o a s ! en a r t a spes! erj-innert gy u niet, hoe ik onlangs 'er over dagt, wat naam ik deezen tuin zou geevenV B a g. ( Met de handen kruislings over elkander gejlaagen en een laag nedergeboogen hoofd.) Zekerlyk, Glorieryke Gebieder! kan uw Slaaf zig zulks erinneren. Gy wildet gaarne den inhoud van al het goede eh fchoone door één woord uitgedrukt hebben. Art. (Gelyk den voorigen.) Het moest het denkbeeld van een geliefkoosd , een onvergelyklyk weezen, van een eeuwig jeugdig, eeuwig bekoorlyk voorwerp in weinige Lettergreepen bevatten! — Dan { hoe veeIe dagen wy hier ook op verzonnen hebben, 't was ons onmooglyk het te vinden. Tiss.  afiC ALC'IBIADES. Tiss. Nu, dan heb ik het gevonden. Deeze Tuin za! voortaan alcibiades heeten. (Zig lachende tot onzen Held keerende.) Maar of gy dat bygeleegen Paleis, (terwyl hy 'er met den vinger op wyst. ) 't welk ik , tot dus verre, dikwils zelf bewoonde, en dat ik u, met al deszelfs toebehooren , fchenkc, tissaphernes of antiochus noemen wilt, Iaat ik geheel in uwe keuze. AGT DAGEN LAAT ER. geheimvertrek. Tissaphernes, Alcibiades. Tiss. Welkom, alcibiades! en waarom hier? Alc. Ik kom om u te bedanken. Tiss. Voor dat Iberifche Meisje misfchien?(*) Spaar uwe dankbetuiging: zy zou meer C*) Men begrypt van zelf, dat door dit lberie waar, voor dat ik nog lees. • (Hy leest en lacht.) Hard, maar nog veel ongerymder! —— Ik zou niets minder doen, dan u naar bet Ieeven' liaan ?— tissaphernes! Kunt gy flegts ééu oogenblik aan het honderdfte gedeelte van deeze lastering ge» leof geeven? Tiss. Neen! en zelf, zo ik dit gedaan had, zou de bedaardheid, waarmede gy leest my van het tegendeel overtuigen. Alc. (Het hoofd fchuddende.) Een kenteken , dat hier wel plaats vond, maar echter zeer veel bepaaüng noodig heeft. De T 3 Ny-  .9ü ALClBiAOES. worden. Ik zal de Lesbifche niet zien. (Met eene fchiefyke buiging zig verwyderende.) Tiss. En dat glyd alles zo los weg hem van de lippen.' Ik, die anders niets verdraagen kon , verdraag nu alles van hem? By den grooten orasmades! 't is my onmooglyk te beflisfchen, wie van ons beiden de verwyfdfte rol fpeelt; Hy, met zyne ontelbaare grillen, of ik, met alle deeze grillen zo geduldig te verdraagen! | WEINIGE DAAGEN LAATER. Tissaphernes, Kamerheer. Kam. Myn Gebieder! Hy is my op d< hielen nagevolgd. Tiss, Laat hem binnenkomen.' ei dan, (Hy geeft een teken van te vertrekken.) Ook in de naaste kamer mag niemand zyn Kam. Uw wil gefchiedel Ik hoo hem reeds. (Hy venvydert zig. Alcibiade treed binnen.) Alc.  DE MA N. !ps Alc. Gy hebt met zo veel haast om my gezonden, magtige Satraap! Is 'er iets gewigtigs buiten v( orgevallen ? Tiss. Niet buiten, maar wel binnen. Zoon van klinias! gy moet wel bittere Vyanden aan myn Hof hebben! Alc Hoe kan ik daaraan twyffelen, daar gy myn Vriend zyt? Tiss. Of waart gy veeiligt myn Vyand? Heb ik my in u vergist? Lees deezen brief! — De aanklagt is hard! (Hem een Brief overgeevende.) Alc. ( Onverfchrokken ) Dan is zy on • waar, voor dat ik nog lees. ( Hy leest en lacht.) Hard, maar nog veel ongerym- der! Ik zou niets minder doen, dan u naar het Ieeven liaan? — tissaphernes! Kunt gy flegts één oogenblik aan het honderdfte gedeelte van deeze lastering ge» leof geeven? Tiss. Neen! cn zelf, zo ik dit gedaan had, zou de bedaardheid, waarmede gy leest iny van het tegendeel overtuigen. Alc. (Het hoofd fchuddetide.) Een kenteken, dat hier wel plaats vond, maar echter zeer veel bepaaling noodig heeft. De T 3 Ny-  Ï9+ A L c i n I A O Z i. Nydigen en de Betrapten verbleeken zeker* lyk; maar de fcbrelyk aangeklaagde onfchuld kan ook bloozen. —— Over 't algemeen, edele Satraap', verwondert deeze brief my niet; maar het verwondert my, dat men uw verftand en doorzigt niet hooger gefchat heeft, om u zulk een daaglykfchen, zulk eenen zig zelf verraadenden ftrik te fpanrien. — Ik een vreemdeling; — zonder Aanhang aan uw Hof, of zonder eenigen toeleg om 'er een te maaken; — rk, door u op het edelmoedigst behandeld, en nooit in myn Ieeven van ondankbaarheid overtuigd! ——Ik zou myn Vriend, den eenigften, aan wien ik my ganschlyk overgeeve, naar 't Ieeven ftaan? — en dat waa»om? Op dat de Party van Sparta zegcpraale! — Op dat het Volk, welverdiend, op den Moordenaar aanvalle en hem verfcheure! Of ten allerbeste genomen, op dat ik van nieuws af, een vlugtling worde! " - en dan, Tiss.' Welnu? —— en dan? Alc Dat gy in dc daad zwak genoeg zoud kunnen zyn; om het voor noodzaak'Iyk, ten minften voor onfchadelyk te houden, om hier van een proef te neemen. Tiss. Even als df eene onfchuldige Troef,  na man. c95 Proef, zelfs by de boogfte waarfchynlykheid van het tegendeel, niet nog loflyk ware? Alc. Loflyk voor den geenen, die tydverlies en zig zelfs berokkenden onrust voor niets rekent! Maar berisplyk voor u, tissaphernes! die, uit hoofde onzer naauwe verbintenis, reeds van te voorcn befluiten kunt,dat deeze Proef kwalyk uitvallen; dat zy myne Benyders vermenigvuldigen, en deNyd zelf tegen u nog meer gaande moet maaken! Tiss. Tegen my nog meer?— Hoe dat? Alc. Steek eene ring van groote waardy aan uwen vinger! — Kan 't wel misfen of duizend wangunltige oogen zullen 'er op ftaaren? en men zal u tragten diets te maaken, dat het juweel valsch zy? Tiss. (Lachende.) Altoos u zelf gelyk, wanneer het op eigen lof aankomt. Maar hoe zou 't zyn, alc i ij ia des! wanneer ik al zeer van naby den naam uw at ongenoemden Aanklaagers geweeten had op te fpooren? Alc. (Onverfchillig.) Dit was goed voor u. Gy zoud dan voor 't vervolg de gangbaarheid van zyne munt kennen. Tiss. En wanneer ik, ten bewyze myner T 4 ge-  ïo6 ALCIBIADES* gcneegenheid voor a, nog meer deed? Wanneer ik zyne ftraf geheel aan uwe Willekeur overliet? Alc. Ik zou dit gefchenk weigeren, — en u weder te rug (zig fchielyk beden¬ kende.) Maar, neen! ik neem het aan. — Ik houd my aan uw Woord! —— Noem hem my! Tiss. Bagoas. Alc. Waar waren myne gedagten, dat ik hem van zelf niet geraaden heb? Want het diepfte van allen bukt hy zig voor my neder; let nauwkeurig op den wenk myner oogen en vliegt reeds eer ik fpreek. Dikwils, dit ziende, mompelde ik by my zelve, dit is vast een fchurk of een Vyand. Intus- fchen verheugt het my, ze beiden in hem vcréénd te vinden. Tiss. Befchik dan over zyn lot, zo als u zal goeddunken! Alc. Niet eerder kan ik dit doen, voor dat gy hem my,ten aanfchouwe van het ganfche Hof, hebt overgegeeven, en hy zelf zyn voorneemen bekend heeft! Wy Grieken richten niet dan over den belveezen fchuldigen; het Perftsch Despotismus vonnist den enkel verdagten. Tiss.  D E M A N. t07 Tiss. ( Lachende. ) In de daad, en evenwel heeft uw Vaderland u onverhoord veroordeeld ! Alc. Juist daarom houd het ook op myn Vaderland te zyn, Tiss. Wel nu, heden by de maaltyd zal uw beding vervuld worden. 'OPENLYK MIDDAGMAAL. Tis, (Zig nederzettende.) Zet u neffens my, Zoon van klinias' volgens gewoonte. ( Tegen eenen die agter hem ftaat.) Waar is ij a g o a s de Kamerheer ? — Hy moet my den wyn aanbieden. Kam. Myn Gebieder! hy had reeds gisteren het geluk; Tiss. En hy moet het heden wederom hebben. Roep hem! Kam. Ten eerften, want hy is in de kamer bier naast. ( Een misnoegd gemompel der Hofbedienden. Bagoas verfchynt; trotsch tegen de overigen, en deemoedig tegen zynen Beheerfcher.) T s 'Tiss.  ay3 AI. ClblADE S. T * iss. (Zig naar het einde der tafel, tot Bagoas wendende. ) Weet gy wel, bagoas! aan wien gy die onderfcheiding te danken hebt, om my tweemaal agter elkander te mogen opwagten? B a g. (Met de handen kruiswys over elkander geflaagen.) Ik zal my gelukkig fchatten, wanneer myn zwakke maar trouwgemeende dienst mynen glorieryken Gebieder behaagt. Tiss. (Op een beflraffenden toon.) Wanneet zy trouw gemeend ware, zou zy my zeker behaagen: maar thans bedoel rk niet zo zeer uwen dienst, als wel een voorfpraak, die my u aanbeval. Bag. Mogt ik zo gelukkig zyn, van den begunstiger te kennen, die zo weldaadig omtrent my is! Tiss. (Op Alcibiades wyzende. ) Zie hem hier! Bag. (Eenigzins verleegen; terwyl hy zig herftellen wil.) Gy, doorlugtige Zoon van klinias.3 ■ In de daad, —-• Alc.  DE MA N. 299 Alc. (Lachende.) Ha! ha! Gy weet misfchien niet, myn goede Vriend! waardoor gy myn aandenken verdiend hebt. Edele Satraap', verlicht hem zyn verftand! T t s s. (Op een bitteren toon. ) Even als ware de eene aanbeveeling den anderen niet waardig! Uw Brief, bagoas heeft wel niet gewerkt, maar zyn Voorfpraak heeft gegolden. Bag. (Verleegener.) Welke Brief? myn gloriewaardigfte Gebieder Ü Tiss. (Hem d;n Brief voorhoudende.) Wiens hand is dit? Bag. Ik ken ze niet. Tiss. (In volle gramfchap.) Gy kent ze nier ? Ha! Ellendige! uw -wreevel durft dan zo verre gaan, dat gy door uwe leugens myn gehoor poogt te kwetzen ? ■ - Zyn dit niet uwe letters? Was het gisteren de dag van uwen dienst niet? Wie anders dan gy kan in de kamer geweest zyn, waar ik deezen brief heb gevonden ? Waart gy het niet, dien myn Wagt fteelswyze 'er uit heeft zien iluipcn? Zyn u niet meer dan eens halve fpotternyen tegen deezen mynen Vriend ontvallen? Waart gy niet, maar waartoe verneder ik my langer, om zo veel- vul-  Sco ALCIBIADES. vuldige bewyzen tegen zulk een Onwaardigen aantevoeren? 'Kr Zyn nog middelen genoeg, om uit zulke hardnekkige Booswigten de waarheid te krygen. Kies dan in dit oogenblik, of vrywiliige bekentenis, of pynlyke ondervraaging.' Bag. (Knielende.) Indien mvne onfchuld, — — Tiss. Onfchuld ? Hoe ! nog langer ? — Myn Wagt! — Gryp deezen Booswigt en leg hem op de ergfte pynbank! — En, niet voor dat hy zyn laatften adem uitblaast, of zyn laatfte Guitenftuk bekend heeft, moet gy 'er hem afneemen. (De wagt grypt hem aan: Alcibiades fchynt te willen fpreeken.) Bag. ö! Genade! Genade! ( Terwyl men hem wil voortfleepen. ) 'Er zal geen pynbank noodig zyn! Ik zal alles bekennen! — Ik fchreef den brief. Tiss. (Op Alcibiades wyzende.) Wend dan het aangezigt naar deezen, en doe bekentenis! Aan hem geef ik uwen rykdom, uw Ieeven en alles over, wat gy bezit! -— Hy is uw Heer en Rechter. Bag. (Zig voor Alcibiades met het aangezigt ter aarde werpende.) ó Mogt gy.' ——. Alc. 1    DE" MAN. 30- A l c. ( Met eene eedele houding. ) Myn warmfle dank, edele Satraap', voor dit vereerend blyk van'uw vertrouwen! — 't Is billyk, dac ik. my beyvere, om bet te verdienen. Bagoas! ik zal meer zyn dan uw Rechter; ik zal ook uw zagtmoedige Rechter weezen. 't Is waar, ik zou u kunnen vraagen: waarmede heb ik, — ik, die u nooit met woorden of gedagten beleedigde, uwen haat, eri wel' deezen uwen doodlyken haat verdiend? Ik zou u kunnen vraagen; wie de deelgenooten van dit uw Boevenftuk zyn? Op dat ik my ook voor ben zou kunnen wagten, en zy naast u zouden moeten knielen! Maar ik wil ze niet weeten, en wil u ook niet ftraffen! Sta op.' Ik wreek my niet. Gemompel der Meenigte. Grootmoedig ! —« Edel! — Onbegryplyk edelmoedig! Tiss. ( Verwonderd. ) Hoe! alcibiades! gy wilt, —•-— Alc (Hem in de reden vallende.) Ook u wilde ik bidden, om te doen het geene ik deed. Deeze Ongelukkige, Tiss. Hem vergiffenis te fchenken? —• Neen! nooit! —i Wagten! grypt hem! De dood aan 'c kruis, —•-» Alc.  Zoi ALCIBIADES. Alc. (Hem in de reden vallende.) Spreek •het niet uit, edele Satraap] Hoe! tissaïhernes kan zyn woord te rug neemen? Het Lot van bagoas ftelde hy in rnyne handen, en ik beflischte! Tiss. Welaan! het Ieeven kunt gy hem fchenken; maar myne vergiffenis erlangt hy nooit. Hy zy ontzet van zyn Amt; verbannen van myn Hof, en zie nooit weder myn aangezigt! Alc. Dit niet! edelmoedige tissaphernes! Half, — vrugtloos zelf zou dan myn gefchenk , en mooglyk ondraaglyker dan de dood zelf zyne ftraf weezen. Schadeloos was zyne onderneeming ten mynen opzigte; ze zy ook fchadeloos voor hem zelf. Hy poogde my van uw vertrouwen, van uwe zagtmocdigheid te verfteeken! het kragtigfte bewys, dat, hem zulks mislukte; het verfchriklykfte voorbeeld voor zyne Medegenooten, of voor de zulken, die even eens denken* als hy, zal uwe bereidwilligheid zyn, om myne verzoeken over 't algemeen , en dit in het byzonder, te verhooren. Menigte van Hovelingen. (Half overluid. ) Eene grootmoedigheid zonder wedergade! Tiss. Zoon van klinias! aan welk een  DE MAN. 3C3 een onwaardig voorwerp verkwist gy uwe goedheid en edelmoedigheid! De overreding fpreekt van uwe lippen! —-— Maar ik ben nog fterker verpligt,om naar de ftem der Gerechtigheid te hooren. (Tegen Bagoas.) Onwaardige Slaaf! hoor uw vonnis; dat door geen tegenfpraak of voorbeden meer ontzenuwd kan worden! Hoor het, by het heilig vuur der zon, by de waare glansch der Godheid! bevestigen.-——. Dank het alcibiades, dat ik u het Ieeven fchenk! Dank het zyne onbaatzugtig- heid, dat ik de helft uwer goederen, ik ken uwe gierigheid en uwen rykdom, —— aan u laate, en hem flegts de andere helft daarvan beloove! Dank het zyne meer dar* menschlyke grootmoedigheid, dat ik u niet voor eeuwig verbanne! Verwyder u heden uit myne tegenwoordigheid! eerst dan . wanneer na verloop van een maand deeze edele Griek een woord ten uwen voordeele fpreekt , dan mooglyk , Slaaf! kunt gy u andermaal voor my nederbukken. Bag. ó! Laat my heden nog maar het ftof kusfchen, 't welk uwe voeten gedrukt hebben! — Laat ik ook voor u, —- doorlugtige alcibiades! ——- Ai. c.  jov ALCIBIADES. Alc. Ga bagoas! uwen dank begeer ik niet, en uw verzoek kan ik alreeds raaden. Wees verzekerd, wanneer het aan my legt, dat de eerde dag van de volgende maand, de laatfle uwer verbanning zal weezen! —-— Wees ook niet bezorgd, voor uwe goederen. Myn vorstlyke Vriend heeft ze my gefchonken, doch het weder wegfrbenken heeft hy my niet verbooden. Huishoud]yk voor my zelf te weezen verfta ik my niet, maar het voor anderen te zyn, hoop ik te verdaan. (Bagoas verwydert zig.) Tiss. Braave alcibiades! — Eenige Griekl die verdient myn Vriend te wezen. Het egte Goud word nooit zekerder op een Toetsdeen bevonden egt te zyn, dan de waare edelmoedigheid uwer ziel zig, by dit geval, doet kennen. Over hem, die flegts met een oogopflag u beleedigt, kome myn bitterde toorn! En dooddraf zonder genade, onafwendbaar, zelf niet op uwe voorfpraak, zy het lot van hem, die nog een woord tegen u fpreekt of fchryft; zelf zal ik die geenen draffen, welke u flegts benyd, al hoe wel ik zelf van deeze ondeugd niet verre ben! — Gy verfmaad myn gefchenk, met de goederen van bagoas; doch deeze ring van mynen .vinger zult gy echter niet verfmaaden. Ik fchenk hem u daarom niet, ver-  D E * M A N*. t.05 vermits geen juweelkenner het nog ooit heeft durven waagen, om hem op prys te dellen. Hy zy flegts eene errinnering vaij deezen Dag en meer niet! HET IS AVOND. Alcibiades, Antiochus. ' A -lxlc. Gy billykt dan myn gedrag Van heden niet geheel? Ant. Ik befchouw het als hoogstë'del« moedig: maar menige edelmoedigheid is gevaarlyk voor het toekomende. Alc En aan wat gevaar fchyn ik my, by deeze geleegenheid, blootgefteld te hebben? Ant. Aan dit naamlyk, dat uwe zagtmoedigheid jegens bagoas den fhafwaardigen tot eene aanfpooring zal dienen. Alc. Ook gy had hem den dood dan waardig gekeurd? Ant. Den dood juist niet; maar ik zou III. Deel. V ten  2o5 ALCIBIADES. ten minden het Ban-vonnis niet hebben tegengefprooken, 't welk tissaphernes over hem velde. Het verliezen van zyn amt en zyne goederen was niet te veel voor den moordzugtigen Lasteraar, cn ware teffens genoeg geweest, om die lafhartige Hovelingen aftcfchrikken, die niets dierbaarder kennen dan hun goud, en niets wenschlyker dan het bekleeden van een fiaaven-amt, in de nabyheid van hunnen Despoot. Alc. (Hem lachende by de hand vattende. ) By de goden 1 antiochus! zulk een tegenfpraak is my veel aangenaamer dan eene geduurige broederlyke gelykgeeving. Gy fchynt uwe reden van myn vernuft ontleend , en met myne tong gefprooken te hebben. Ant. Is dat zo veel gezegd, dat ik onwcderleglyk gefproken heb? Alc. ó Neen! want aan u wi! ik gaarne toeftaan, dat ik niet altoos het recht op myne zyde heb; dat ik, waar gronden my ontbreeken, my dikwils met den fchyn , — die magtige Tyran in de waereld,-— moet behelpen. Ten bewyze hier van; juist diezelfde edelmoedigheid, welke tissaphernes bewonderde, die door den drom zyner Aterlingen werd aangegaapt, en die door u zelf be-  DE MAN. 307 befchouwd word, als te verre gedreeven te zyn, was niet geheel en al de onwillekeurige uitwerking van een goedwillig hart, of van een verheven geest! neen J zy ging ook volgens overdagte grondregels te werk. Ant. En deeze grondregels zyn? Alc. 'Er is in de daad geen grooter geluk, dan zynen vyand zo verre te brengen, dat hy om genade bid: maar dan ook moet men zyne bede verhooren! Anders te handelen ftryd niet llegts tegen de grootmoedigheid, maar ook tegen de voorzigtigtigheid. Ant. En het bewys voor deeze ftelling? Alc. Om dat één Vyand , aan onze wraak opgeofferd, zeer gemaklyk drie nieuwe vyanden doet gebooren worden! Daar in tegendeel niets de Vyandfchap, zo voor het tegenwoordige als toekomende, kragtdaadiger ontwapent, dan zulk eene fchitterende grootmoedigheid. Overweeg met opmerkzaamheid het voorval van deezen Dag, en gy zult myne ftelling bewaarheid vinden. De dood van bagoas zou my flegts van eenen geheimen Moordenaar bevryd hebben, en 'er my wel twintig anderen , zo in zyne Familie, in zyne vertrouwde Vrienden, als V s in  3o8 ALCIJS1/1DES. in een iegelyk, die in my den vreemdeling haat of benyd, hebben opgewekt! Zyne verbanning zelf had nog medelyden , die gevaarlykfte van alle voorfpraaken, — voor hem verworven; myne wraak had fchraapzugt, en myne aanklagte heimlyke wrok gefcheenen. Maar thans, thans rust al de fchuld op hem, en alle bewondering op my. De Besten onder de hovelingen worden door myne zagtmoedigheid gewonnen ! bagoas zelf, zo hy flegts vatbaar voor aandoening is, zal myn Vriend worden. Te dieper ingeworteld in de hoogachting van den Satraap, trotfeer ik , zo al niet geheel veilig, ten minften veel zekerder, alle foortgelyke ftormen.' En vcelcn van hen, die door geene deugd worden gedreeven, vinden ten minften den Eed van tissaphernes verfchriklyk! Deeze is een donder voor myne Haaters. Ant. (Lachende.) De Zegepalm is u! Ik heb niets tegen uwe gronden intebrengen. Alc. Over't algemeen, antiochus! zal de verftandige socrates gelyk hebben > ( Met verandering van toon. ) —» 6! Waarom kan ik nooit 's Mans naam noemen zonder te bloozen! daar hy my zo dikwils toeriep: De gezogtfte van alle dc  DE MAK 309 de Godinnen zou de Deugd weezen, wanneer de Menfchen llegts vlytiger hunne oogen op haar floegen, en met manmoediger belluit en geduld de doornen op 't begin van haar pad overftapten. . Maar by ' myn baard! ik had fchier vergeeten, dat myne fchoone Iberifche reeds meer dan een uur op my gewagt heeft. — Op een ander tyd meer van de deugd, wanneer zy meer met myne zinlykheid ftrookt! N^iet flegts in de bezigheeden van den Harem van tissaphernes; niet llegts in de vermaaklykheeden van den Satraap, ook niet llegts in de veelvuldige ftreeken van het Hof, betoonde onze Held zynen werkzaamen invloed te hebben; maar dezelve drong zig ook in die maatregelen,, waardoor het Lot van Europa en Afxa beftemd werd: want met de eerfte fchrede in den geheimen Raad van den Satraap, veranderde deeze ook van denkwyze en gedrag; vormde hy, wel langzaam, maar daarom ook des te zekerder, zyne ge- V 3 vee»  810 ALCIBIADES. voelens naar de voorflagen van zynen Gunstling, die nu maar al te wel met de hoofdneigingen van den Perjiaan bekend was. Begeerte na geld; zugt na geheime ftreeken; hier in beftonden dczelven; en daarop bouwde alcibiades zyn plan, welks uitgeftrektheid en gevolgen hem alleen bekend waren. Ter onderfteuning van het faamverbonden Leger had de Satraap, by het meermaals gemeld verbond, zig voor een goede fomme gouds aanfpraaklyk gemaakt. Den Soldaaten was hoofd voor hoofd ' eene Attijche Drachma toegelegd , en langzaam maar flipt was deeze belooning tot heden toe betaald geworden: dan! vry zigtbaar begon tissaphernes eene uitgave te berouwen, die wel niet groot voor zynen rykdom, echter veel te groot voor zyne gierigheid . was. Naauwlyks repte hy hier van het eerfte woord tegen den Zoon van klinias, of deeze viel hem gansch en al toe. 't Is waarlyk myn fchuld niet, riep hy, dat dit lastige punt u opgelegd is geworden; maar wel heb ik my voorlang reeds in 't heimlyk verwonderd, dat gy het zelve zo gewillig hebt onderteekend, en zo ftiptlyk vervuld! Tiss.  DE MA N. 3«i Tiss. Moest ik dit niet doen? Vorderde zulks hetwelzynvan het algemeen niet?—■ Alc. (Hem in de reden vallende,') Welzyn van het algemeen ! Ha ! ha ! ha! Hoe dikwerf was dit woord geen ydele klank! ■—■ hoe dikwils droeg het eene valfchc betekenis ! en hoe. zeker is het ydel en valsch, in het tegenwoordig geval! Hoe? gy geeft daaglyks aan een iegelyk uwer Befoldigden, eene Attifche Dfachma, ter zelfder tyd , dat ie Atheners, uwe Vyanden, ( die, gewislyk langer ter Zee gediend hebbende, de eerften 'nog zyn in de volkomenheid der Zeebouwkunde; ) hunne ervaarenfte fchëepslieden niet meer dan drie ^Obolen geeven! Tiss. Deeze inrigting diende, om hen den rang aftewinnen. Alc. 't Is zekerlyk goed gemeend, maar zeer flegt overdagt. Weet gy wel, wat gy daardoor bewerkt? Dat de overvloed den gemeenen krygsknegt verwyfd maakt! dat hy niet llegts zig zyn voedzel aanfehaft, maar ook zyn geld aan de eischen der wellust verkwist! Dat zyn lighaam zieklyk en zyn ziel trotsch word! Waarom ftryden de Spamanen met zulk eene verwoede dapperV 4 hcid?  312 ALCIBIADES. heid ? Om dat zy van binnen niets te verliezen, en van buiten veel te winnen hebben Gy boezemt hen moed in, zo dra gv hen' i arm maakt. 5 Tiss. By myn Ieeven! ik geloof, dat gv geiyk hebt. 6y Alc. (Lachende.) Gy gelooft dit flegts! Ik'zou alweetende zyn, wist ik alles zo zeker als dit. Ik ken deeze Manfchap; 'k weet wat zy was toen wy landeden, en wat zy heden is toen ik haar verliet! ■ Welk een verfchil! Zo ongelyk is niemand aan zig zelve op den dag eener bloeiende gezondheid en op dien van eene afmattende koorts! Was ik zelf niet eenmaal hunne NavarchtDe geliefdfte onder hen allen ? — Zo 'er immer eene buitenfpoorigbeid, eene ongehoorzaamheid plaats had, of een heimlyke vlugt voorviel, dan was ik zeker, dat het op een Dag , als zij hunne Soldij binnen hadden, gefcbiedde! Ja! juist die geenen, die door uwe mildheid het best in ftaat waren, om te kunnen zwelgen, waren de eerden cn de bitterden, wanneer bet op een lasteren van hunnen Weldoender aankwam. Tiss. Die ondankbaaren! voeg hierby, dat de gehcele kryg van myn eigen geld,' zon-  DE MAN. SU zonder een penning toelaage van mynen Monarch gevoerd word! Alc ( Zig als verwonderende. ) In de daad? — Nu, by alles wat heilig is! tissaphernes! des te meer zou ik, in uwe plaats zynde, in bedenking neemen, om my zeiven tot Schatmeester van Sparta en Chios aan te ftellen. Met veel geringer fom zou ik my ten Hoofd van den ganfchen Kryg, en ten Scheidsman in dit veelhoofdig verbond opwerpen. Tiss. En op welk eene wyze? Alc. Neem ilegts een derde deel der fom, die gy befpaaren zult, wanneer gy deeze al te ryklyke betaaiing van uwen hals fchuift, en koop 'er de Trierarchen der Peloponnefers mede om.' En wat zou 'er aan haperen of zy allen zullen handelen,zo als uwe lippen beveelen, en fpreeken, zo als uwe oogen wenken. Tiss. Gelooft gy dat? Alc. Laat de zorg my bcvoolen. Ik ftel myn Ieeven voor het gevolg te pand. Met eenige weinige Talenten koop ik hen, even gelyk men de Slaaven op de openbaare markt te Smima koopt. — Ik ken deeze goudV s bon.  314 ALCIBIADES. hongerigen. 't Is waar, zy hebben het woord Vaderland op hunne lippen! maar eigen voordeel is de afgod waarvoor zy nederknielen, en omkooping is de zwakke zyde, waarlangs ik hen denk te overmeesteren. Allen te overmeesteren, op Een na! Tiss. En deeze Eene, wie is dat? Hoe haatlyk hy my misfchien voor 't vervolg ook worden moge, ben ik echter nieuwsgierig zyn naam te weeten. Wie is hy? Alc. Hermokrates! Tiss. Hermokrates? de Sirakujer ? Alc. Dezelfde. Tiss. En zou hy u niets ten gevalle doen? Alc. Naauwlyks. Tiss. Dat is zonderling! Ik zou op hem het laatst gedagt hebben. Is by uw Vriend niet? Alc. De beste Vriend van allen welken ik agter liet. Maar juist, om dat by dit is, ken ik de onomkoopbaarheid zyner ziel, en de onbaatzugtigheid van zyn hart! juist om dat hy myn Vriend is, zal ik hem nooit iets aanbieden, waardoor hy by my in achting vernederd zou worden, wanneer hy het  DE MAN. tl5 bet aannam.' — en ik by hem in achting daalen zou, watfneer hy het weigerde! — Maar laat hem gerust biyven die hy is! 't Is waar, onder tien Omgekogten fteekt de ftem van een vry Man te fterker uit, — maar vrugtloos echter doet zulk een ftem zig daar ter plaatfe hooren, waar de Hemmen geteld en geenzins gewoogen worden. Geef my volmagt, en ter zelfder tyd verryk ik uwe fchatkamer en verfterk ik uw vermoogen. Tiss. Van ganfeher harte gaarne. Ik verwagt daarenboven binnen weinige dagen een gezantfehap van Miletus. Zy zullen greetiger op het goud dan een raaf op zyn aas vlammen. Alc. Neem dan in de eerfte plaats voor om hen niet in perfoon te fpreeken. Ik zal de overbrenger uwer t gedagten zyn; in wel. ker voordragt ik het zo min aan kragt van taal, als aan omzigtigheid ,in dezelven te plooijen, zal laaten ontbreeken. Wees, in zo verre gy myne redeneerkunde niet mogt vertrouwen, in de naaste kamer tegenwoordig, en treed tegenfpreckende te voorfchyn, zo dra ik een hairbrced myne volmagt te buiten ga.' Dan,  516 ALCIBIADES. D an,deeze voorzigtigheid weigerde tissaphernes zelf, zo overéénftemmeiid vond hy de voorflagen van zynen Lievlingmet zyne eigene wenfehen. Vrolyk omhelsde hy hem, en gaf hem volle magt, om, ten deezen opzigte, geheel en al naar zyn eigen goeddunken te werk te gaan. Weinige dagen daarna verfcheenen de Afgezondenen der Peloponnefers, Chiè'rs en Joniers. Het kwam hen als een droom voor, toen de Satraap hen, met eene verachtende koelheid, geheellyk naar den Zoon van klinias, als zynen gevolmagtigden , wees! Maar nog meer bevreemdde het hen, toen zy deezen gevlugten Spartaan, met eene trotfehheid en pragt, niet als ware hy flegts de Plaatsbekleeder van tissaphernes, maar als ware hy tissaphernes zelf, die vergadering zagen openen! en het ging hun begrip geheel te boven, toen zy hem eene taal hoorden voeren, geheel tegenovergefteld aan die, waardoor weleer de vrydenkende Republikein zig zo dikwils en zo voordeelig deed uitmunten. Want,  DE MAN 317 Want, met een fpottenden lach, antwoordde hy op hun voorftel: dat het onbefchaamdheid ware, dat de Chiè'rs, de Rykften van alle de Grieken, na reeds bekoomenen byftand, en na dat het Juk, door behulp van Vreemden, reeds verbroken was, nog vorderden, dat hunne Bondgenooten nu nog hunne rykdommen zouden opofferen, even gelyk zy tot dusverre hunne leevens voor hen gewaagd hadden. Dat het onrecht¬ vaardig gehandeld ware door de overigen der Griekfche Staaten , welken bet meest met de vernedering van Athene gediend moesten zyn, en die, vóór den afval, geen fommen ontzien hadden , —— zig nu te willen onttrekken, daar het zwaarlle airede gefchied en geleeden was. Tot dusverre had tissaphernes van zyn eigen geld uitgefchooten: geen wonder derhalven, ware het met de betaaling eenigzins langzaam toegegaan ! geen wonder, dat hy heden voor eenigen tyd moest ophouden.' Dat hy enkel op het geld van zynen Monarch wagtede, om alsdan, met vernieuwde kragten, hen te onderfteunen. Onvergenoegd verlieten thans de Gezanten den Zoon van klinias. Doch niet zo onvoldaan luisterden zy, toen de I.oosaart kort daar-  3i8 ALCIBIADES. daarna hen elk afzonderlyk een bezoek op hunne kamers gaf, en de Gefchenken van den Satraap hen aanbood! Niemand hunner, die den glans derzclveu, en de gladde woorden van alcibiades wederftond : Des zy, ten zynen voordeele gewonnen, aftrokken, en de teruggebleeven Krygsöveiftcn insge]yks hielpen gewinnen. Alleen hermok r a t e s deed eere aan de voorzegkunde van onzen Held. Onwankelbaar wees hy de omkooping van de hand, d;e ti^ saphernes door een zyner Kamerlingen (Want alcibiades bleef ten deezen opzigte , ftandvastig alle medewerking weigeren;) hem liet aanbieden. Hy beklaagde zig openlyk over de list der Perfers, en nog meer over de trouwloosheid zyner medgezellen. Edel was het oogmerk van hermokrates! roemryk zyne Vaderlandsliefde! en echter hielp by, zelf door deeze zyne Deugd, het ontwerp van alcibiades bevorderen : want een algemeen mistrouwen, eene gevaar, lyke murmureering verfpreidden zig, op het gerugt van deezen twist, onder de Navarchen, en nog veel fterker onder dc reeds bovendien misnoegde Krygsbenden. De fiegtbelooiide Krygsknegt weigerde te vegten en te gehoorzaamen. De geest van werkloosheid werd fpoedig algemeen. Krygstugt en moed  DE MAN. 319 moed vcrwyderden zig van het fterk verloopen Leger en de flegt bemande fcheepsvloot. De gunftigfte tyd en de fchoonfte geleegenheeden verliepen vrugtloos voor de Bondgenooten; en Athene, dat reeds fldderende haare ganschlyke vernedering te gemoctezag, maakte een verltandig gebruik van deezen tyd ter ademhaaling, en ter beteugeling van eenige afgevallen volkplantingen. Dit was reeds een gevoelige wond, die alcibiades, door zynen raad, aan Sparta toebragt.' 't vergenoegde hem echter geenzins! Zyne Heerfchappy over den Satraap; zyn invloed in het beloop van deezen Kryg moesten nog verder gaan! De gramfchap van den fchuldloos verbannenen moest nog fchadelyker worden voor het ondankbaar geilagt van lykurgus! En, om tissaphernes hoe langer hoe vaster in zyn ftaatkundigNet te weeven, loerde hy flegts op eene gunftige geleegenheid, die hy weldra vond. Het gerngt van de werkloosheid der Vloot was tot Sparta doorgedrongen. De Ephoren en agis zonden daadlyk een boodfchap aan tissaphernes, en de toon, waerop zy fchrceven, was zeer ernftig. Hy ontving dit gefchrift, juist toen hy met de voornaamften van zyn Hof zig op een vrolyken maal-  Sao ALCIBIADES.- maaltyd bevond. Reeds wilde by, zo als naderhand archias deed (*), al het ernftige tot den volgenden morgen uitftellen, toen de nieuwsgierigheid hem aanporde om het zegel te openen. De dreiging der -Ephoren, om hem zelf by den grooten Koning te bezwaaren, trof hem. Hy ftond op en wenkte den Zoon van klinias, om hem in de naaste kamer te volgen. Alcibiades, Tissaphernes. ' T J- i s s. Het doet my leed, dat ik een weinig in de vrolykheid van onze Maaltyd geftoord word: doch gy zelf bemint zomwylen de verwisfeling van jok en ernst; van vermaaken en ftaatsbezigheeden. Laat der- hal- (*") 't Is bekend dat archias den Brief, waarin men Iiem van den aanllag van pelopidas, om Theben te bcvryden, kennis gaf, juist op een Gastmaal ontving, en hy denzelven lachende onder zyn kusfen (lak, zeggende:„Al het ernttige zy tot morgen verfchooven!" Eene onvoorzigtigheid, die hy weinige ouren daarna met het verlies van Theben en zyn Ieeven boetcde.  DE MA N. 3ïi hal ven ook nu het geeven van raad en het vroiyk weezen zig faamen paaren! Alc. Zier gaarne. Dikwils zelf tukte ik my te Athene uit de armen van timasdra, en fnelde, by het aanlichten van den dageraad, na de vergadering der Volksvaderen, om aldaar de wysheid der uitgeflaa- pen Staatsieeden fchaamrood te maaken. Wat hebt gy? Tiss. Gy weet dat ik uwen raad, betreklyk de Vloot, ftiptlyk heb opgevolgd; dan ik vrees, dat ik niet langer in ftaat zal zyn om dit te blyven doen. Alc En waarom niet? Tiss. Lees dit gefchrift van den Senaat van Sparta! Met alle kragt dringt dezelve niet flegts aan, op de betaaling der Onderftandgelden, maar begeert ook, dat de Phenicifche Vloot zig met de hunne zal veréénigen. Zelfs de Navarchen, die wy op onze zyde gewonnen hebben, door de taal van hermokrates en de vrees voor verantwoording fidderende, wy^en myne verdere gefchenken van de hand, en dringen aan op ernftige maatregelen. Alc (Lachende, na geleezen te hebben.) III Deel, X Kig-  32s ALCIBIADES. Rigtig! en dit maakt u bedugt, — dit verfehrikt u? Tiss. Alles ten minften komt my niet als geheel onwigtig voor.' ■ Wanneer hunne klagten tot den Koning komen? Alc. De weg dcrwaards is zeer verre 1 Tiss. Maar aan vaardige Overbrengers ontbreekt het niet, die deeze reis fpoedig doen, en nog fpoediger te rug keeren kunnen. Gy kent r h a e n a b a z u s. Ook hy deed mede zyn best in den beginne ter ver. kryging van Sparta's Vriendfehap. Alc En was 'er zeer naby. Zeer wel ken ik hem; want ik was het,- die zynen aanflag verydelde. Tiss. Wy zyn geene vrienden. Wanneer de Peloponnefifche Bondgenooten zig tot hem wenden, weldra zal artaxerxes zelf, —« Alc. (Met eenige hevigheid hem in de reden vallende.) Dat hier in deeze kamer zyn Troon ftond! dat hier myne ftem tot hem kon doordringen! Ik zou hem ontvouwen , wat ten beste van zyn Ryk, ter grooter luister van zyn troon, (Als zig be~ denkende.) ——• Maar wat wederhoud my, om  DE MAN. 3;3 om u het binnenrte van myn hart te openbaaren? Zyt gy niet de Tweede in den Perfifchen Staat? Moet gy zelf niet erkennen, dat gy, tot dusverre, u wel by mynen raad bevonden hebt? Tiss. Tot dusverre, ja! en ook in alles , wat my zelf aangaat. Maar immers ook moet het nut van myn Vaderland my heilig weezen ? Een Landvoogd heeft ook zyn pligten. Alc. Die beeft hy; — en het zy verre van my, u immer van dezelven te willen doen afwyken. Veelmeer hangt van het geene ik u zeggen wil, het wel of kwalykzyn van Perjien en de grootheid en zekerheid van uwen Koning af. Spreek! wanneer heden dePhenicifche Vloot, — Hoe fterk rekent gy, in ernst, dezelve te zyn? T i s s. Honderd vyftig zeilen. Alc. Wanneer nu deeze honderd vyftig zeilen zig met de Vloot te Miletus veréénigen; wanneer zy uitloopen; hunnen Vyand opzoeken en hem flag leveren! , Wat zal dan waarfchynlyk het gevolg weezen ? Tiss. De ondergang onzer Vyanden. Alc Wie noemt gy uwe Vyanden ? x 2 Tiss.  3i4 ALCIBIADES. Tiss. Wie anders dan de Atheners? Alc. ö.Gy Goden! is de verblinding van deezen anders zo verftandigen Staatsman uw eigen werk ? Vergeef het my dan, dat ik in uwe regeering dringe.' Is het zulks nietP —1 helpt my dan den blinddoek van zyne oogen ligten! tissaphernes! van waar komt het, dat Griekenland tot heden toe flegts vreeslyk was in zig te verdeedigen, en niet in het aanvallen van anderen? 1 Is de oorzaak daarvan niet te zoeken in die rampzalige verdeeldheid, die altoos tusfchen deeze vryë Nabuurige Staaten de onverzoenlyk (Ie Vyand fchap ftookte ? Hebben myne Landgenooten niet altoos hunnen moed en hunne kragten uitgeput door hunne onderlinge oorlogen ? terwyl zy zig dan eerst te faam verbonden , wanneer een Derde hen dreigde te overvallen? Tiss. Dat is ontegenzeglyk. Alc. En welken zyn de Hoofden deezer flrydende Partyen? Zyn het niet Sparta en Athene? Zou niet die geene van hun beiden, welke de magt van den anderen geheel te o'nderbragt, de Beheerfcheres van Griekenland worden? Tiss. Zonder twyffel. Alc.  D E MAN. 3"S Alc. Hoe.' Satraap! Ziet gy dan ook nier, dat men uw Vaderland geen gevaarlyker dienst kan bewyzen, dan een zege te bevorderen, waardoor deeze langduurige tweefpalt geëindgd, en aan het gedugie Grifkeuland llegts één Hoofd overgelaaten werd? Tiss. Dat zie ik nog niet. Alc. Niet? — Om aller Goden wil! wat is zigtbaarder dan dat die oude haat, die tusfrben Afia en Hellas zedert onheuglyke tyden ontftond , fpoedig weder ontvlamt? Wat is oogenfcbynlyker dan dat deeze verfcheurde Staaten, wanneer zy tot één Iighaain faamen fmelten, en alle inwendige zegepraalen zullen ophouden , dan daadlyk op uitheemfche veroveringen zullen bcdagt worden , en zy hunne zo duurverkreegen Krygskunde aan hunne Nabuuren zullen uitoeffenen? En dan, — doch bedenk zelf het overige. Tiss. (Met trotsckheid.) Ik bedenk den geheelen omtrek van uw en myn Vaderland ! de duizenden die daar, — en de millioenen, die hier Ieeven, en hoop —— Al c. Neen! tissaphernes.' dit is de toon niet, waarop wy fpreeken moeten, X 3 in-  $i6 JLClIilADZS. ingevalle deeze wanden flegts onze Getuigen zyn, en gy uwen Vriend gebied raad te fchaffen. 't Waren honderd duizenden, 't waren zelf mlllioenen, die onder dakius en xerxes op de vlugt teegen. De Dag wierd verduisterd door hunne pyien. De Spartaanen vogten in de fchemering! De Helkspont beefde onder hunne geweldige Vioot. Myne Voorvaders beefden niet. Dit is het verdeelde Griekenland'. Laat het flegts eens vereenigd weezen; en welligt, — waarfchynlyk zelf, doet het nog wel eens de muuren van Perjepolis beeven, wanneer aan de fpits der Grieken een tweede themistokles ftaat. Tiss. Maar wat wilt gy, dat ik doen zal? Alc. 6! Niets is gemaklyker.' —- uwen taak—enden taak van eiken braayeftTeïfiaan. Gy moet flegts een lydlyk aanfehouwer weezen , terwyl de Grieken onderling be^ig zyn met zig zeiven te verzwakken. Nimmer zy de erkende Overwinnaar, dikwils daaienteegen zy de Overwonnene uw Bondgenoot. Gy kunt den benaauwden byftaan, doch nooit indiervoegen, dat hy zelf een Benaauwer worde, —— ten minften het niet blyve! Voor alle enigen, draag zorg, dat geen der Partyen geheellyk ten val Lome! anuers valt 67  \ D E M A W. 347 gy met dezelve, wanneer gy uwe zegepraal op t hoogite waant te zyn. Tiss. (Zeer ernftig.) Nogmaals, Zoon van klinias! errinner ik u, deezen Val zo zeker niet te Hellen. Alc. Stel dan ten minften voor zeker, dat ieder oorlog, welken Ptrjie dan alleen zal moeten voeren , oneindig in kosten , gevaaren en verliezen dien overtreffen moet, waaraan het thans meer lydiyk dan daadlyk deel neemt. Sta voor 't minst toe, dat altoos, by den ftryd van twee verhitte Partyen, den ko'clbloedigen Aanfchouwer toaarfchynlykei gewin, en den onderfleuner der zwakfte Party de oprechtfle dankbaarheid te beurt valt! Dat, ——— maar zal ik u zaaken zeggen, die uw eigen doorzigüg oog, uw eigen vernuftig gevoel, op 't oogenblik ontwaar worden ? Tiss. Vleier! —— Als of gy zelf niet geloofdet my een rweuw uitzrgt geopend te hebben : cn des te zekerder rekening op myne dankbaarheid rnas&tct, hoe befebeidener gy die tragt te ontduiken! Maar,'fpreek rond uit: misfchien behaagt u ons gansch verbond met Sparta niet? Alc. Zekerlyk niet geheel! X 4 Tiss, Z'-7  S-8 ALCIBIADES. Tiss. Ha.' loosftc van alle Vosfen! zie daar u in de val gehangen! Waan gy het niet, voornaamlyk, die my vooihecn tot dit verbond hebt aangezogt? Waart gy het niet, die 'er my de voordeelen zo magtig groot van hebt afgefchilderd ? en u toen reeds ' trotsch 'er op betoonde te weezen , oiw my en mynen Monarch door uwe Vriendfehap dus te verpligten? Alc. Dit was ik! Maar wee U a's Jaager, edele Satraap I wanneer gy de gvoevi n, om mv te ■ vangen, niet dieper graaft. Alcibiades fpreekt geheel anders, wanneer hy als Na. varch van Sparta dan wanneer hy als de vriend van tissaphernes fpreekt. Dit ware genoeg ter vei fchooning, by aldien ik dezelve behoefde. Maar ik blyf 'er nog by, dat dit Verbond toenmaals voordeelig voor u was. Dc oveimagt van Athene moet gy verzwakken, maar den Staat zelf niet geheet verderven; want deeze Staat is de cenigtte onder alle de GriekJ'che Staaten, die door de natuur het meest gefchikt is om de Bond. genoot van Perjien te weezen. Tiss. En waarom dat? Alc Reeds van overlang was dc Heerfchappy ter zee het beltendig Plan myner Landslieden. Van overlang beitond de kragt van  DE MA N. 3^9 van Athene in haare Vloot. Geheel anders dagten de Spartaanin. Oorlog te land was hunne eeuwige wensch ; een onbedwingbaare moed in den ftryd hunne óntzaglykfte zyde. Eene oprechte vreede, een onbaatzugtig Bondgenooti"chap waren begrippen, die fteeds vreemd waren voor hun hart. Eene onbeperkte Staatzugt was fteeds hun Gids. Zelf nu, offchoon uwe Bondgenooten , offcboon verleegen om uwe hulp, weigeren zy u het Landfchap Jonien; dreigen zy openlyk by eiken voorval. Laaten zy llegts zegeprnalen, dan zullen hunne eifchen ontelbaar, cn hunne trotschheid onverdraaglyk worden! Yzer zullen zy u voor uw goud, befpotting voor uwe hulp, cn Vyandfchap voor uwe al te ver gedreeven Vriendfehap wedergeeven. Zy zuilen, Doch, ik heb gezegd, tissaphernes.' en gy hebt gehooid • Ik heb den Griek geheel verzaakt. Ik Iaat het verder aan u zelf over, of gy een Perfiaan, en de beimlyke Gebieder van Griekenland, dan of gy een openlyke Slaaf der Ephoren wilt zyn? Bedenk u hier op zo lang gy wilt .' Thans keer ik na 't gezelfchap te rug. Te  33o ALCIBIADES. T J- e vergeefsch bad tissaphernes alcibiades om nog eenige oogenblikken te willen vertoeven. Overtuigd dat zyn gefprek ter regter tyd aftebreeken eene overreding te meer zy, bleef hy by zyn voorneemen van te vertrekken: hy had zyn geiveeten voldaan en fnelde na de maaltyd te rug. Uit zyn lachend gelaat, en de vrolykheid zyner houding zou men befiooten hebben,dat hy niet van gewigtige Staatszaaken, maar van den een of anderen gelukkigen Liefdehandel gefprooken had. Spade werd by door tissaphernes gevolgd, wiens geest, het overige van den tyd, afweezig fcheen te zyn. Zyn nagt was flaaploos; echter voor den morgenfiond was zyn befluit genoomen. Even als waren het de vrugten zyner eigen bedenkingen, voegde hy de (tellingen van alcibiades in eenen brief aan zynen Monarch te faamen, en zond dezelven daadlyk na Perfepolis, ten einde de aanklagte van Sparta voor te komen. De groote Koning keurde de voorflagen van den Satraap goed.  DE MAN. 33, goed. Alle zyne maatregelen vormden zig voortaan naar het plan van onzen Held. De Phenicifche Vloot bleef op haare plaats liggen. Het aanzoek van Sparta bleef onvoldaan. Men ging hunne dreigingen met looze ftreeken.en hunne verzoeken met fchoone doch verre beloften, te keer. In dit alles erkende men zigtbaar den vinger van onzen Held. Hy was eigenlyk Satraap ! tissaphernes was niet anders dan de uitvoerder van zynen wil. Weldra zal men zien, dat zyn invloed zig nog verder dan Jonien en den loop van den Peloponnefifihen Kryg uitftrekte: want het lot van alcibiades, zo veranderlyk als de zee, en evenwel byna zo eenpaarig als derzelver ebbe en vloed, naderde allengskens weder tot eene nieuwe omwenteling, i